summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authornfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-21 20:48:03 -0800
committernfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-21 20:48:03 -0800
commit0a69b1e66d865e6664b320e3c14018a43a580947 (patch)
treedc0873fd085b576c58e7d054948b13c7c03158b4
parent0ef4211c0f15f666b604f2b4116edcc086e7fe02 (diff)
NormalizeHEADmain
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/68192-0.txt4206
-rw-r--r--old/68192-0.zipbin83335 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h.zipbin1521785 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/68192-h.htm4998
-rw-r--r--old/68192-h/images/front.jpgbin247515 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/o001.pngbin47173 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/o014.pngbin50030 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/o023.pngbin49406 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/o081.pngbin47767 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/p080.jpgbin321347 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/p106.jpgbin301317 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/p124.jpgbin325628 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/68192-h/images/titlepage.pngbin41148 -> 0 bytes
16 files changed, 17 insertions, 9204 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..bdaba48
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #68192 (https://www.gutenberg.org/ebooks/68192)
diff --git a/old/68192-0.txt b/old/68192-0.txt
deleted file mode 100644
index 5d44f0d..0000000
--- a/old/68192-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,4206 +0,0 @@
-The Project Gutenberg eBook of David Malan, by D' Arbez
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
-will have to check the laws of the country where you are located before
-using this eBook.
-
-Title: David Malan
- Een verhaal uit den Grooten Trek
-
-Author: D' Arbez
-
-Release Date: May 28, 2022 [eBook #68192]
-
-Language: Dutch
-
-Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading
- Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This
- file was produced from images generously made available by
- The Internet Archive)
-
-*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DAVID MALAN ***
-
-
-
-
- ZUID-AFRIKAANSCHE HISTORIE-BIBLIOTHEEK.
- No. V.
-
- DAVID MALAN.
- Een verhaal uit den Grooten Trek
-
-
- DOOR
- D’ARBEZ.
-
-
- UITGEGEVEN EN VERKRIJGBAAR BIJ:
- HOLLANDSCH-AFRIKAANSCHE UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ
- V/H JACQUES DUSSEAU & Co.
- Amsterdam.—Kaapstad.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK I.
-
-
-Op de groote vlakte tusschen de plek, waar tegenwoordig de Wets Dorp
-staat en den trotschen berg Thaba ’Nchu, bewoog zich op den 2den April
-1837 een lange trein wagens.
-
-Voorop reden een tiental ruiters, allen met het geweer op den zadelknop
-rustende, terwijl kruithoorn en kogeltasch hen over de schouders
-hingen. Dan volgden de wagens, zoowat veertig in getal; zware, logge
-gevaarten, doch ijzersterk, en sommige bespannen met zestien, andere
-met achttien langhoornige ossen, welken laatsten men het kon aanzien,
-dat zij zware vrachten trokken. Ten laatste volgden er een tal van
-beesten, paarden en schapen, gedreven door kleurlingen, sommigen te
-paard, anderen te voet, terwijl ook eenige blanken te paard links en
-rechts van het vee reden, evengoed gewapend als zij, die de voorhoede
-vormden. De weg was droog en zanderig, en de wielen der wagens sneden
-er diepe sporen in. Een eigenlijk gebaande weg was er niet; slechts een
-paar wagensporen slingerden zich door het hoog wuivende gras.
-
-De geheele omgeving bewees dat men zich in een woest, half bewoond land
-bevond; ja, men zou bijna zeggen een geheel onbewoond land. Geen enkele
-menschenwoning vertoonde zich aan het oog; slechts hier en daar zag men
-eenige oude, verwoeste Kaffer-kralen, waarbij dikwijls menschelijke
-geraamten of beenderen lagen. Die geraamten waren de overblijfselen der
-bewoners dier Kaffer-kralen, welke de slachtoffers geworden waren van
-de woeste krijgers van Moselikatse, den geduchten koning der Matabeles.
-Waar diens benden strooptochten hadden gehouden, werd geen menschelijk
-wezen meer gevonden; slechts dood en verderf lieten zij achter zich.
-Verder zag men niets dan hoog opwuivend gras, en ontelbare troepen van
-wilde bokken van allerlei soort. Dáár pronkten duizenden van
-springbokken; hier weidden een dertigtal gemsbokken, die nu en dan, als
-uit nieuwsgierigheid hunne koppen optilden, zoodat hunne lange horens
-op hunne ruggen lagen; daar weder stond een troepje blauwe
-wildebeesten, bewaakt door een paar oude bullen, die er norsch en
-kwaadaardig uitzagen; en wat verder stapten met statigen tred een
-tiental elanden, met eene houding die duidelijk te kennen gaf, dat zij
-van dat „kleine wild” geen notitie namen.
-
-Maar er was ook ander wild van min vreedzamen aard, dat zich echter
-thans niet vertoonde, doch zich schuilhield totdat de duisternis de
-aarde zou bedekt hebben. Indien gij daar langs die spruit ging, zoudt
-gij den leeuw, zijne echtgenoote en zijne welpen zien, uitgestrekt op
-den grond tusschen het hooge riet, uitrustende van den nachtelijken
-strooptocht. En daar, in die groote gaten in den grond, houden zich de
-wolf en de jakhals op, wachtende tot het vallen van den avond, om de
-overblijfselen te genieten van den maaltijd van den koning der dieren.
-Gras, steeds gras, van allerlei soort en grootte, dat is wat het
-landschap u aanbiedt, behalve de tot vijf voet hooge mierenhoopen, die
-bij duizenden het veld bedekken, en het voedsel verschaffen aan het
-aardvarken. In de verte, ten noorden, verheft zich Thaba ’Nchu als een
-reusachtig rotsblok grijs-blauw afstekend tegen den donkerblauwen
-hemel.
-
-Doch laten wij de natuur, en wenden wij ons tot den mensch, en wel tot
-die twee mannen, die daar op de wagenkist van den eersten wagen zitten.
-De eene is een jong man, van zoo wat 20 jaren. Zijn baard begint uit te
-komen, en op zijn bovenlippen merkt gij een dun snorbaardje. Hij is een
-ferme jonge Afrikaner, sterk en krachtig gebouwd, en hoewel zijn gelaat
-er zeer goedaardig uitziet, zoudt gij toch liever met hem samen eten
-dan samen vechten. Hij heeft een geweldig langen zweepstok in zijne
-handen, met de zweep waarvan hij soms klapt, dat de lucht er van
-davert, en de springbokken er van schrikken, en nu en dan roept hij
-uit: „Zwartland! Donkerland! Wildeman! trek, kerels; nog een paar
-dagen, dan kan jullie rust.” En de ossen, die zijn stem kennen en hem
-duidelijk verstaan, versnellen voor een oogenblik hunnen stap, om dan
-weder zwoegend en blazend hun ouden tred aan te nemen.
-
-„Stadig maar, Abraham” zegt de man, die naast hem op de wagenkist zit,
-„die pad is zwaar, en dit is opdraans.”
-
-De spreker is heel wat ouder dan de jonge man, dien wij zoo even
-beschreven hebben. Blijkbaar is hij een man dicht bij de vijftig, en
-tusschen de gitzwarte haren van zijn zware baard en snorbaard, vertoont
-zich hier en daar een grijs haartje. Maar zijn gestalte is nog forsch
-en krachtig, en zijne schitterende zwarte oogen zijn levendig en vol
-vuur, en schijnen geen oogenblik stil in hunne kassen te staan. Zijn
-voorhoofd is hoog, doch gerimpeld, of laat mij liever zeggen,
-saamgetrokken tusschen de wenkbrauwen, want die rimpels zijn niet het
-gevolg van ouderdom, maar van zorg en zware gedachten. Tusschen zijn
-knieën houdt hij een geweldig groote „Sanna” vast, een dier roers, die
-kogels van zes op een pond schieten, en die gewoonlijk gebruikt worden
-om groot wild te schieten. Kruidhoorn en kogeltasch hangen ook hem over
-de schouders, maar niettegenstaande dit, dampt hij rustig voort uit een
-groote steenen pijp, waarvan het mondstuk kunstig uit hoorn gesneden
-is.
-
-De jongere man is Abraham Greyling; de oudere is zijn oom Pieter
-Retief, de leider van dezen trek, en voor ik verder ga, moet ik u het
-een en ander mededeelen van dezen man; want elk Afrikaner, wiens hart
-op de rechte plek klopt, kan niet anders dan met eerbied den naam van
-den grooten aanvoerder der Boeren noemen. Pieter Retief werd geboren op
-eene plaats nabij Wellington, en was een afstammeling van de oude
-Hugenoten of Fransche Vluchtelingen, die in 1688 naar Zuid-Afrika
-kwamen. Doch het stille bedaarde leven in het Westen viel niet in den
-smaak van den rusteloozen, moedigen jongeling, en reeds vroeg trok hij
-oostwaarts en vestigde zich in de buurt van het tegenwoordige
-Grahamstown, en daar woonde hij toen in 1820 de Engelsche Settlers in
-Algoa Baai landden. Retief zag toen kans om geld te maken, en verkreeg
-van het Gouvernement het contract om de Settlers met de noodige
-voedingsmiddelen te voorzien. Niet alleen slaagde hij er in om een
-aardig sommetje hiermede te verdienen, maar hij geraakte ook in nadere
-aanraking met de Settlers, en won heel spoedig hunne achting.
-Ongelukkig echter waagde Retief zich aan bouwspeculaties. Hij kocht
-erven in de nieuw aangelegde dorpen der Settlers, bouwde er huizen op,
-maar verloor veel geld op deze wijze. Daarna verkocht hij zijne
-woonplaats en vestigde zich in 1830 in de Winterbergen. Ongetwijfeld
-zou het hem hier goed zijn gegaan, ware het niet dat in 1834 de
-Kafferoorlog uitbrak, die allen grensbewoners groote verliezen
-toebracht. Retief werd, bij het uitbreken van den oorlog, dadelijk
-gekozen tot Kommandant van zijn district, en zijne dapperheid en beleid
-bewezen dat zijne medeburgers geene slechte keuze hadden gedaan. Toen
-de oorlog voorbij was, was Retief armer dan te voren. Viel dit hem
-zwaar, nog zwaarder was het hem om te zien welke schandelijke politiek
-de Engelsche regeering voerde tegenover de Kaffers, die den oorlog
-hadden veroorzaakt. De belangen en rechten der arme grensboeren werden
-geheel verwaarloosd, en in plaats van de Kaffers op hun plek te brengen
-en hun hun land te ontnemen, gaf het Gouvernement integendeel hun nog
-een strook grond, die reeds jarenlang aan de Kolonie had behoord.
-Retief begreep dat zulk eene handelwijze geheel verkeerd was tegenover
-de Kaffers, en dat noch leven noch eigendom der grensboeren op die
-wijze sekuur was. In overeenstemming met zijn gevoelen schreef hij een
-brief aan den Luitenant Gouverneur, den heer Stockenström, de
-gevaarlijke gevolgen van zulke politiek aanwijzende. Op dien brief
-ontving hij een scherp, onbeleefd antwoord. Juist in dien tijd hadden
-een aantal Winterbergsche boeren het plan opgevat, om evenals Potgieter
-en Maritz, hun geluk te gaan zoeken aan de andere zijde van de
-Oranjerivier, buiten de grenspalen der Kaapkolonie; en Retief verbolgen
-over de hem aangedane beleediging, besloot zich bij hen aan te sluiten.
-Dadelijk koos men hem als leider van den trek. Voor zijn vertrek deed
-Retief een document optrekken en in de Grahamstown Journal publiceeren,
-waarin hij kort en duidelijk de redenen uiteenzette, waarom de
-Emigranten de Kolonie verlieten. In het laatst van Januari 1837 begaf
-hij zich op weg met zijne metgezellen; tellende de trek 108 blanke
-personen, en een aantal gekleurde dienstboden.
-
-Aldus kwam het dat wij Pieter Retief en zijn neef Abraham Greyling op
-den wagen vonden zitten in de grasvlakten aan gene zijde van de
-Oranjerivier.
-
-Het was reeds laat in den namiddag en de zon daalde snel naar het
-westen. Retief begon dan ook rond te zien naar een geschikte plek om
-den nacht door te brengen.
-
-„Abraham, daar ander kant de spruit bij die doornboomen zal ons
-uitspannen,” zeide hij tot zijn neef en zijn stem verheffende, riep hij
-luid: „David.” Op dit geroep kwam een jong man, die in de voorhoede bij
-de andere paardenruiters reed, snel aangereden.
-
-„David, rijd een beetje naar voren, en kijk of daar bij die klompie
-boomen water in de spruit is. Als daar niet water is, moet jij langs de
-spruit rijden, en kijken of jij niet een gat water ziet. Ons moet daar
-ergens uitspannen.”
-
-David Malan, een flinke jonge kerel van 19 jaar, liet zich dit niet
-tweemaal zeggen, maar zijn paard de teugels gevende, reed hij zijne
-makkers snel voorbij en bracht binnen tien minuten de tijding terug,
-dat kort onderkant de doornboomen er een groot gat water stond.
-
-De wagens waren spoedig de drift der spruit door, en daarop werd
-uitgespannen. Terwijl de arme ossen naar het water liepen om hunnen
-dorst te lesschen, gaf Retief de order: „Lager maken.” Daarop volgde er
-een bezige drukte. Met vereende krachten werden de wagens in een
-grooten kring getrokken, zoo, dat de disselboom van den eenen wagen
-onder den daarvoor staanden wagen terecht kwam. Wel is waar vreesde
-Retief geen aanval van vijandige Kaffers, maar men was in een vreemd
-land en moest voorzorgsmaatregelen nemen, en bovendien had men ook
-rekening te houden met de wilde dieren des velds.
-
-Toen het lager gevormd was, klommen de vrouwen en kinderen uit de
-wagens; water werd uit de spruit gehaald, en een hoop takken uit de
-doornboomen gekapt voor „vuurmaakgoed.” Een halfuur daarna kookten de
-koffieketels en verspreidde er zich een aangename geur van gebraden
-wildvleesch.
-
-Terwijl de vrouwen hiermede bezig waren, gingen de mannen naar het vee.
-Beesten, paarden en schapen werden gedrenkt, en toen bij elkander
-gejaagd.
-
-„Kerels,” zeide Retief, „jullie zal van avond goed wacht moeten houden.
-Daar is niet hout hier om een kraal te maken, en die vee zal zoo buiten
-moeten slapen. De eene helft van het volk zal moet wacht houden tot
-twaalf uur, en twaalf van jullie kerels zal met hen moeten opzitten; de
-andere helft van het volk en nog ander twaalf van jullie zal hullie dan
-moet aflossen tot dagbreek. Maar jullie moet oppassen dat jullie die
-vee bij malkaar houd, want anders is die leeuwen van nacht tusschen
-ons. En om die vee moet jullie groote vuren branden. Een spul van die
-volk moet gaan houtkappen bij die klompie doornboomen. Neef Stefanus
-(dit tot Stefanus Viljoen) ga jij toch een beetje met die volk samen,
-en laat hen net zooveel hout kappen als hullie kan.
-
-„Oom Piet (dit tot Piet Greyling, die als een soort veldkornet ageerde)
-stel een beetje vierentwintig man aan om van nacht wacht te houden.”
-
-Kort daarop was het volk hard bezig om de doornboomen kort en klein te
-slaan, en Oom Piet Greyling riep vierentwintig namen uit, en verdeelde
-ze in twee wachten. „Hans,” zeide hij tot een vreeselijk langen kerel,
-die dan ook den bijnaam van Lang Hans Malan droeg, „jij is van avond
-korporaal van die eerste wacht en Frans Joubert, jij is korporaal van
-die tweede wacht. En jullie past net op dat die gedierte niet tusschen
-die vee komt, anders zal de Kommandant leelijk met jullie raas.”
-
-De zon was een half uur daarna onder, en wierp hare laatste stralen op
-een niet onaardig tooneel. Binnen in het lager zaten of lagen de mannen
-koffie te drinken en vleesch te eten. Vorken waren niet volop, maar dat
-kwam er ook minder op aan; de jongeren namen het vleesch tusschen hunne
-vingers, sneden dat met hunne zakmessen in reepen, of kloven de soppige
-ribbetjes af. De vrouwen zaten daartusschen op veldstoeltjes of
-bedienden de mannen, en hier hoorde men: „Tante Anne, geef me nog een
-ribbetje,” terwijl een ander zeide: „Mika, schenk nog koffie, kind; ik
-heb banja dorst.”
-
-Het begon juist te schemeren, toen Piet Greylings stem, als een bazuin
-gehoord werd, zeggende: „Toe, jullie kerels van die eerste wacht, dit
-is jullie tijd.” En de eerste twaalf grepen hunne geweren, kruid en
-kogeltasch, vulden hunne tabakszakken, staken toen een pijp op, en
-begaven zich op hunnen post. Korporaal Hans Malan wees ieder zijn plek
-aan, en waarschuwde hen om op het volk te passen, dat rondom een
-twintigtal helder brandende vuren zat, en het vee binnen den kring
-hield. Het stomme vee was echter aan deze behandeling gewoon, en alsof
-het wist, dat er buiten den kring gevaar voor hun leven bestond, legde
-het zich rustig neder. In het lager werd alles langzamerhand stiller en
-stiller, en eindelijk hoorde men niets anders dan het knetteren van het
-brandende hout, het proesten van het vee en het snorken der in de
-wagens slapenden. Doch op eens deed zich een gebrul hooren als van een
-ver rollenden donder, hetwelk gevolgd werd door nog één en nog één. De
-leeuwen waren ontwaakt en trakteerden nu de trekkers op een
-brulconcert. De wachten gaven het volk order om de vuren helder in
-brand te houden, en hielpen om de beesten, die thans verschrikt
-opgesprongen waren, binnen den kring te houden. Boms! daar klonk een
-schot. „Wat is dit? Wat is dit?” klonk uit de wagens van veertig
-stemmen. „Dit’s niks nie, Oom Pieter,” riep David Malan, die ook in de
-eerste wacht was; „dit’s net een leeuw wat wou inkom. Maar hij het die
-kogel.”
-
-En hij stapte naar den dooden dierenkoning, die in werkelijkheid den
-kogel had, dwars door het hart. David had hem door het lange gras zien
-kruipen, dicht tusschen twee der vuren, op nog geen tien treden van
-hem, en in het onzekere licht had hij hem het doodschot gegeven.
-
-Hoewel de leeuwen nog steeds brulden, en de wolven en jakhalzen in het
-concert samenhuilden, waagde geen der dieren dien avond meer een
-aanval, en toen de opkomende morgenster den aanbrekenden dageraad
-aankondigde, was er zelfs niet een schaap verloren.
-
-Hoe menigen nacht, angstiger en banger dan deze hebben die dappere
-voortrekkers niet doorgebracht! En wij, die thans rustig in onze bedden
-slapen in het land door hen voor ons bewoonbaar gemaakt, hoe weinig
-denken wij er aan, wat onze voorouders geleden en hoe zij gestreden
-hebben!
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK II.
-
-
-Op den 5den April 1837, laat in den middag trok Retief de Kafferstad
-van Maroko, aan den voet van Thaba ’Nchu binnen. Maroko, het opperhoofd
-der Barolongs was in dien tijd de groote vriend der Emigranten, en eere
-zij zijne nagedachtenis, hij is dit altijd gebleven tot aan zijnen
-dood. Bij verschillende gelegenheden had hij reeds bewezen, dat hij het
-goed meende met den blanken man, vooral ten tijde dat de Emigranten
-vermoord werden nabij Sandrivier door een impi der Matabeles in
-Augustus 1836. Hij en de eerwaarde Archbell, de zendeling te Thaba
-’Nchu, leenden toen hunne ossen om Potgieters menschen naar Thaba ’Nchu
-terug te brengen, want deze waren zonder eenig vee, daar de Matabeles
-alles weggenomen hadden.
-
-Maroko ontving Retief vriendelijk, en zeide hem dat, zoo hij verkoos,
-hij eenige dagen te Thaba ’Nchu kon blijven. Maar Retief was haastig om
-nog wat verder te gaan. De oudere Emigranten onder Potgieter en Maritz,
-bewoonden toen de vlakten tusschen Thaba ’Nchu en Vetrivier, en
-Potgieter zelf had in de buurt van deze rivier een kamp gevormd en het
-den naam van Winburg gegeven naar aanleiding van de door hem behaalde
-overwinning op de Matabeles in Januari 1837. Retief wenschte de andere
-Emigranten te zien, en reeds den volgenden dag brak hij weder van Thaba
-’Nchu op, en vier dagen later bereikte hij Winburg.
-
-Er was groote vreugde onder de Emigranten over de aankomst van Retief,
-wiens naam bij de meeste hunner welbekend was. Reeds den volgenden dag
-werd er eene vergadering van de leiders en kommandanten gehouden, en
-met algemeene stemmen werd Retief gekozen tot Kommandant-Generaal van
-alle Emigranten, die toen meer dan duizend zielen telden.
-
-De partij van Retief had op een kleinen afstand van Winburg een lager
-gevormd, dicht bij de wallen van Vetrivier. De wagens waren, zooals
-altijd, in een kring getrokken, en binnen in de ruimte waren eenige
-tenten opgeslagen. Aan een van die tenten, namelijk die van Pieter
-Retief zelve, zullen wij eens een bezoek gaan brengen. Het is den avond
-van den 12den April. De zon is juist ondergegaan, en de avondwind waait
-heerlijk en koel. De koffieketels staan op het vuur, en men ziet, dat
-de tantes en nichtjes bezig zijn, om het avondeten klaar te maken. Voor
-de tent van den Kommandant-Generaal zitten vier mannen. De een is
-Pieter Retief; gij kent hem reeds; aan de andere drie moet ik u nog
-voorstellen. Die oude man van ruim zestig jaren, die echter nog zoo
-rechtop als een boom op zijn veldstoeltje zit, is Charel Cilliers. Geen
-dapperder man vindt ge in het geheele kamp der Boeren maar tevens ook
-geen grooter Christen. Is er te vechten dan is Oom Charel de eerste; is
-er te bidden, of is er een voorganger noodig voor het houden van den
-godsdienst op Zondag, dan is het Oom Charel, die in den naam van allen
-den Almachtigen God om Diens zegen smeekt. Een voorbeeldig man in alle
-opzichten; een man voor wien elkeen, ja zelfs elk kind den grootsten
-eerbied koestert. Naast hem zit een groot sterk gebouwd man van zoowat
-veertig jaren. Een zware snorbaard en dikke baard omgeven zijn gezicht;
-zijne wenkbrauwen zijn op ernstige wijze saamgetrokken en zijne
-donkerblauwe oogen, en vastgesloten mond bewijzen den man van
-vastberaden doch haastig karakter. En in der waarheid is Andries
-Hendrik Potgieter, Kommandant der Colesbergsche Emigranten iemand van
-heftigen en zeer oploopenden aard en daarbij eer- en heerschzuchtig.
-
-Aan den anderen kant zit een kort, eenigszins dik man. Zijne haren
-worden al grijs, en hij is dan ook al diep in de vijftig. Over zijn
-gelaat ligt een uitdrukking van weemoed, maar toch zoudt gij u sterk
-vergissen, als gij meendet dat Gert Maritz zoo heel zachtaardig van
-aard was. Hij is een man van een eigenaardig vast karakter, maar is
-daarbij zeer verstandig. Als krijgsman staat hij voor geen der andere
-Kommandanten achter, want Gert Maritz is Kommandant van de
-Graaff-Reinetsche Sectie der Emigranten. Hij is bijna acht maanden
-later dan Potgieter de Oranjerivier overgetrokken, en kwam juist bij
-tijds om dezen te helpen den stoutmoedigen Moselikatse te straffen.
-
-De vier mannen zijn in een levendig gesprek gewikkeld.
-
-„Neef Hendrik,” zegt Retief tot Potgieter, „je moet niet vergeten, dat
-Oom Gert je eens van grooten dienst geweest is, toen jij en jou
-menschen bij Vechtkop in ergen nood zaten.”
-
-„Ik zou wel klaar gekomen zijn zonder Oom Gert,” is het parmantige
-antwoord van Hendrik Potgieter.
-
-Retief trekt de wenkbrauwen samen en zwijgt.
-
-„Een mensch mag niet ondankbaar wezen,” zegt Charel Cilliers. „Kijk,
-neef Hendrik, je weet dat wij oude vrienden zijn; ik ken je al
-jarenlang en zelfs je overleden vader, dien goeden ouden man, heb ik
-gekend, toen ik een kind was. Neem het mij dan niet kwalijk, als ik nou
-ronduit spreek, en ik hoop neef Gert zal het mij ook niet kwalijk
-nemen. Ik denk, daar is fout aan alle twee kanten; de een van jullie
-was te haastig, en de ander had ook bedaarder kunnen wezen. Maar jullie
-is twee van onze voormannen en die menschen zien naar jullie op voor
-leiding. En als nu jullie voormannen onder elkaar ruzie maken, wat zal
-dan ons publiek denken. De Heer heeft ons geboden elkander lief te
-hebben, en wij moeten elkanders fouten met den mantel der liefde
-bedekken, zegt de apostel Paulus. Dit is van groot belang, dat er
-eensgezindheid onder ons is. Neef Pieter is nu gekozen als
-Kommandant-Generaal, maar jullie begrijpt toch zelf, dat hij zijn
-plicht niet kan doen, als jullie hem niet bijstaat met raad en daad. En
-hoe kan jullie dit doen als jullie onder malkaar ruzie maakt. Toe nu,
-ik smeek jullie, maakt deze zaak uit de wereld, en geeft malkaar de
-hand.”
-
-Charel Cilliers spreekt deze woorden op gevoelvolle wijze, en wij
-kunnen zien dat zij indruk maken. Een tijdlang wordt het zwijgen
-bewaard. Gert Maritz laat het hoofd nadenkend zakken, Potgieter ziet
-met opgeheven hoofd naar hem. Daar staat Maritz op.
-
-„Neef Hendrik,” zegt hij, „ik is ouder dan jij, maar ik erken van mijne
-zijde, dat ik wat haastig geweest ben. Oom Charel heeft gelijk; geef
-mij de hand en laat ons deze zaak uit de wereld maken.”
-
-Met deze woorden steekt Maritz zijn rechterhand uit. Potgieter aarzelt
-een oogenblik, als met zich zelven in tweestrijd. Dan staat hij op, en
-de hand van Maritz nemende, zegt hij: „Nou ja, Oom Gert, misschien was
-ik ook een beetje verkeerd.”
-
-„Zoo is dit recht, kerels,” roept Retief op blijden toon uit, „jullie
-het mij een groote vriendschap bewezen.”
-
-Het gesprek loopt nu over allerlei onderwerpen, totdat het avondeten
-gereed is, en daarop gaan de vier mannen de tent in en zetten zich aan
-tafel. Charel Cilliers doet een kort gebed, en Retief helpt daarna
-zijne gasten. Na genoeg te hebben gehad van den lekkeren elandsbout, en
-van de door tante Annie ingeschonken koffie, gaat men nog een tijdlang
-een pijp rooken en wat meer praten. Cilliers, Maritz en Potgieter laten
-daarop hunne paarden halen, zadelen op, en vertrekken naar hun eigen
-kamp, dat maar een half uur ver is.
-
-Pieter Retief was dien avond zeer tevreden met het door hem gedane. Er
-was reeds lang een twist aan den gang tusschen Potgieter en Maritz, en
-daar elk dezer mannen een sterken aanhang had, was die twist gevaarlijk
-voor het welzijn der Emigranten.
-
-De oneenigheid was, zooals dikwijls gebeurt, uit een nietig dingetje
-ontstaan; in der waarheid echter waren de twee Kommandanten jaloersch
-op elkander en vooral Potgieter, die zooals wij zeiden, zeer
-heerschzuchtig was, kon het niet mooi verdragen, dat Maritz, die een
-tamelijk rijk man was, zooveel invloed verkreeg, want Maritz’ trek
-alleen telde meer dan honderd wagens.
-
-Voor wij het kamp van den Kommandant-Generaal dezen avond verlaten,
-waarde lezers, wil ik u nog even meenemen naar een andere tent, daar
-ginder aan de andere zijde van het kamp.
-
-Zacht, een deel der bewoners slapen er reeds. Kijk eens eventjes om den
-hoek van de tent. Wat ziet gij? Een jongeling en een meisje, heel dicht
-bij elkaar gezeten op twee veldstoeltjes. De jonge man slaat zijn arm
-om den hals van het meisje, en—kust haar. De liefde openbaart zich
-overal in de wereld, en zelfs hier op de wallen van Vetrivier, in het
-Emigrantenkamp hebben jongens en meisjes elkander lief. De jonge man is
-David Malan, dezelfde die eenige nachten geleden bij de spruit den
-leeuw doodschoot. Zoo’n fluksche kerel verdient, dat een meisje hem
-lief heeft, en Martje Joubert heeft hem dan ook werkelijk lief. Zij
-zijn oude bekenden, reeds uit de Winterbergen. Martje’s vader, Frans
-Joubert, bewoonde een plaats naast aan die van Willem Malan, Davids
-vader, en reeds als kinderen speelden David en Martje met elkander. Een
-dag toen zij met elkander zaten te spelen met ossen, dat wil zeggen met
-dol-ossen, zeide de zevenjarige David op zeer ernstige manier: „Martje,
-ik heb jou lief, en als ik groot ben, zal ik je trouwen.” Het kleine
-meisje scheen dit idee zeer aardig te vinden, en zoende haar
-toekomstigen man. En nu hij groot is geworden en zij thans een meisje
-van zeventien jaar was, en daarbij zeer mooi, hebben zij woord
-gehouden, en hebben elkander nog meer lief dan in hunne kinderjaren.
-Ja, dit gebeurt soms wel meer, dat van „kinderspulletjes” ernst wordt.
-
-Hunne ouders weten al lang van de zaak af en laten de jongelui hun gang
-gaan, want zij weten, dat zij vertrouwbaar zijn. David heeft nog niet
-formeel „ouders gevraagd.” Zoolang al dat rondtrekken aan den gang is,
-begrijpt hij, dat er geen sprake van trouwen kan wezen, en bovendien is
-David nog niet rijk genoeg om eene vrouw te onderhouden. Hij heeft
-slechts een paar honderd schapen, een zestal ossen, vier koeien, zijn
-rijpaard, en twee merries, en hij meent te recht, dat hij nog wat meer
-in de wereld vooruit moet komen, voor hij Martje tot zijne vrouw kan
-maken.
-
-Maar ook Martje heeft een goede oorzaak om te wachten. Hare moeder,
-tante Lettie, is ziekelijk, vooral in den laatsten tijd, en Martje moet
-het huishouden waarnemen. Wel heeft zij nog eene zuster, Mimi, maar
-deze is eerst veertien jaren oud, en nu meent Martje, dat het niet gaat
-om hare moeder te verlaten, alvorens Mimi groot genoeg is om hare
-plaats in te nemen. Dit vindt ge mooi van Martje, denk ik? Maar Martje
-is dan ook een eerste klas meisje, bij wie het hart op de rechte plek
-zit.
-
-Wij zullen de twee geliefden nog wel meer ontmoeten, in dit verhaal,
-want zij spelen een hoofdrol daar.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK III.
-
-
-Omtrent vier dagen later stond David, vroeg in den morgen bij zijns
-vaders wagen, bezig om zijn geweer schoon te maken, en er een nieuwen
-vuursteen in te zetten, toen iemand hem kwam zeggen, dat de
-Kommandant-Generaal hem wilde zien. De jonge man zette dadelijk zijn
-geweer neder, en ging naar Retiefs tent, voor welke hij dezen zag staan
-met een half dozijn andere Emigranten.
-
-„David,” sprak Retief, „ik ga morgen op reis naar kapitein Sikonyella
-en van daar naar Moshesh. Ik wil een man of wat samen nemen als escort,
-en jij moet een van hullie wees. Oom Frans Joubert gaat samen, en Lang
-Hans Malan ook. Maar als jij liever wil thuisblijven, kan je zoo
-zeggen.”
-
-„Neen, Oom Pieter, ik zal samen gaan,” riep David uit, blij om een kans
-te krijgen om wat rond te rijden en de wereld te zien. Voor geen geld
-ter wereld had hij willen thuisblijven, alsof hij een lafaard was.
-
-„Morgen ochtend dagbreek rij ons hier vandaan,” vervolgde Retief, „je
-moet voor minstens acht dagen brood of beschuit samen nemen. Vleesch
-zullen wij wel op pad kunnen schieten. Zorg, dat je geweer in orde is,
-en dat je kruit en kogels genoeg heb.”
-
-David beloofde daarvoor te zorgen, en ging daarop Lang Hans opzoeken,
-die niet alleen zijn neef was, maar ook zijn boezemvriend, zoodat men
-hun dikwijls de namen gaf van David en Jonathan. Hans wist reeds, dat
-hij met Retief moest samengaan, en hij had er even veel plezier in als
-zijn neef. Beiden waren den geheelen morgen bezig om hunne geweren in
-de best mogelijke orde te brengen, en een aantal kogels te gieten. Toen
-gingen zij naar hunne paarden kijken, zorgden voor hunne zadels en
-toomen, en gingen dien avond vroeg naar bed, ten einde den volgenden
-morgen met uitgerust lijf den langen rit te aanvaarden. Martje was
-echter niet in haar schik met de zaak. Haar Pa moest met Retief samen,
-en nu nog David ook. Zij zeide dan ook, dat zij dit glad niet mooi van
-Oom Pieter vond, om beiden samen te nemen. Waarom moest David altijd
-samen, wanneer er gevaar was? En dan was David zoo onverschillig en was
-voor niets bang. Zij pruttelde op die wijze voort, geheel en al
-ontevreden, en voor zij David dien avond den vaarwelkus gaf, moest deze
-met hand en mond beloven, om toch voorzichtig te wezen, en zijn leven
-niet bloot te stellen. Wel lachte David om al die vreesachtigheid van
-het meisje, maar om haar gerust te stellen beloofde hij alles, wat zij
-wou hebben.
-
-Den volgenden dag, bij het eerste licht des dageraads trok een kleine
-stoet van vier blanken en drie kleurlingen het kamp te Vetrivier uit,
-en reed langs de rivier in eene oostelijke richting. Daar er geen pad
-was, ging het dwars door het veld, waarop sommige plekken het gemboks
-gras vijf voet hoog stond. Vooraan reden Pieter Retief en Frans
-Joubert, Martje’s vader, een fluksche Afrikaner, die in den oorlog van
-1834 aan Retiefs zijde had gestreden, en reeds jaren lang diens grooten
-vriend en helper was. Als Retief raad noodig had, was Frans Joubert de
-eerste man tot wien hij zich wendde, en de raad, die hij dan ontving,
-was dan ook altijd zoo verstandig en degelijk, dat hij nooit verder
-behoefde te gaan. Een twintig treden achter hen reden David en Hans en
-waarlijk, zij sloegen bij elkaar zulk een snaaksch figuur, dat men niet
-helpen kon er over te lachen. David, hoewel breed van schouders en
-sterk gebouwd, was een beetje kort. Hij reed op een klein, vast paard,
-uit dat oude geslacht der Kaapsche „ponies,” dat thans helaas, bijna
-geheel uitgestorven is, doch wier kenteekenen waren: een ontembare moed
-en een ontzaglijke gehardheid tegen vermoeienis. Walton, zooals Davids
-paard heette, was dan ook nog nooit in zijn leven „flauw” geweest,
-niettegenstaande hij menigen dag van zonop tot zononder onder den zadel
-was. Lang Hans verdiende zijn naam eerlijk. Zijne lengte was zes voet
-acht duim, maar bij verre het grootste gedeelte hiervan kwam voor
-rekening zijner ontzettend lange beenen. Dit maakte dat hij een groot
-paard noodig had. Inderdaad reed hij dan ook op een dat zeer hoog was
-en wit van kleur, hetgeen echter niet belette, dat zijne beenen niet
-meer dan twee voet van den grond hingen. Het contrast tusschen die twee
-was dan ook zeer wonderlijk, zooals een ieder zal kunnen begrijpen.
-
-Achter Hans en David reden drie kleurlingen, ieder met een handpaard,
-dat beladen was met brood en beschuit, koffie, suiker, tabak, een
-keteltje, een rooster en dergelijke benoodigdheden meer. Een pakpaard
-droeg vier overige geweren, en een voorraad kruit en lood. Een dier
-kleurlingen verdient een woordje van ons. Het is Willem, de trouwe
-dienaar van Pieter Retief, nu reeds meer dan vijftien jaar in zijnen
-dienst. Willem was een Basuto van geboorte. In zijne jonge jaren had
-hij zich verhuurd aan een Engelsch jager, die groot wild was komen
-schieten ten noorden van den Oranjerivier, en met dezen was hij
-teruggegaan naar de Kolonie. Na eenig rondzwerven was bij eindelijk
-naar Grahamstown gekomen, en werd hier door Retief gehuurd. Eerlijk en
-getrouw, was hij vooral thans van groot nut voor Retief, want hij sprak
-niet alleen de Basutotaal, maar ook de dialecten der Baralong en der
-Batlokua, Kaffers tot welken laatsten stam Sikonyella behoorde. De vier
-blanken waren allen gewapend, en ook Willem had een geweer met
-toebehooren. De andere kleurlingen hadden geen wapens, behalve dat zij
-ieder een korte bijl aan den zadel gesnoerd hadden, die eigenlijk
-bestemd was om hout te kappen, maar in tijd van nood een zeer handig
-wapen kon zijn.
-
-Wij zullen Retief en de zijnen hunnen weg laten vervolgen en eerst onze
-lezers iets verhalen omtrent den rooverkapitein Sikonyella en het
-Basuto-opperhoofd Moshesh.
-
-Sikonyella was de zoon van Mokotsho, het opperhoofd der Batlokua, die
-toen aan den bovenloop der Vaalrivier woonde. Daar zijn vader stierf,
-toen hij nog klein was, werd zijne moeder Ma Ntatisi regentes over den
-stam. Zij was eene heldhaftige vrouw, die allen ontzag inboezemde. Toen
-Sikonyella omtrent 18 jaar oud was, werden de Batlokua door een
-vijandelijken stam verdreven uit hunne woonplaatsen en trokken daarop
-naar het noorden van de Vaalrivier. Na eene groote slachting onder de
-stammen aldaar aangericht te hebben, werden zij door de Bangwaketsi
-verslagen en wendden zich daarop Zuid-Westwaarts. Hier echter leden zij
-een nieuwe nederlaag van Adam Kok, het hoofd der Griquas, waarop de
-bende zich in een aantal kleinere deelen opsplitste. Ma Ntatisi en
-Sikonyella keerden met één deel terug naar de Caledon, en vestigden
-zich in het tegenwoordige district Bethlehem, niet ver van den
-oorsprong der genoemde rivier. Daar zetten zij zich neder op een bijna
-ontoegankelijken berg, en van daar gingen de Batlokua steeds op
-rooverstochten uit, steelden wat er te stelen viel.
-
-Zijn groote vijand was Moshesh. Deze werd met een deel van zijn stam
-van de Tslotsi Hoogten verjaagd door Ma Ntatisi en nam toen met zijne
-volgelingen de wijk naar den berg Thaba Bosigo, een sterke en bijna
-onneembare rotsvesting. Moshesh was toen een man van zoowat dertig
-jaren, in de volle kracht des levens. Een uitmuntend krijgsman,
-geslepen van aard, doch tevens gematigd en met een zeer gezond verstand
-begiftigd, gelukte het Moshesh binnen kort den grondslag te leggen van
-den later zoo machtige Basutostam. Vluchtelingen van andere stammen
-vonden bij hem een welkom, en geheele kleine stammen erkenden hem als
-opperhoofd ten einde onder zijne bescherming te staan. Op den tijd
-waarvan wij thans spreken, was het geheele tegenwoordige Basutoland en
-een groot deel van den westelijken Oranje-Vrijstaat onder zijne macht.
-Het grootste deel hiervan was echter eene woestenij, want de Basuto’s
-woonden allen rondom Thaba Bosigo, waar de vruchtbare dalen hun
-rijkelijk mielies en kafferkoorn verschaften en waar hun vee welig
-tierde. In 1833 kwamen er twee Fransche zendelingen bij Moshesh. Hij
-ontving hen zeer vriendelijk en gaf hun eene vruchtbare vallei ter
-woonplaats, omtrent vier uur te paard van Thaba Bosigo gelegen. Hier
-stichtte zij de Zendingsstatie Morija.
-
-Wij keeren thans tot onze reizigers terug. Na een uur of twee gereden
-te hebben, kwamen zij aan een boerenlagertje en hier verfrischten zij
-zich met een lekker „breakfast”. Dit was het laatste boerenkamp en zij
-gingen nu letterlijk een graswoestijn in. Tegen den middag schoot
-Retief een prachtigen gemsbok-ram, die dan ook kort daarop een dinner
-verschafte, ten minste een bout er van. Het andere vleesch werd bewaard
-voor den avond en den volgenden morgen. Men had nu Vetrivier verlaten
-en reed recht tegen het Oosten op. Dien avond werd er dicht bij een
-spruit overnacht en ieder hield op zijn beurt met een van het volk de
-wacht bij een groot vuur. Wel hoorde men de leeuwen brullen, maar
-hinderlijk was het gedierte niet. Den volgenden dag ging men weder
-verder. Dien middag tegen twaalf ure, juist toen men een groote spruit
-was doorgereden, sprong het paard van Retief met zulk geweld plotseling
-op zijde, dat het zijn ruiter moeite kostte in den zadel te blijven, en
-het paard van Joubert deed kort daarna hetzelfde. De dieren blaasden en
-waren blijkbaar erg verschrikt.
-
-„Wat is dit, Oom Pieter,” riepen David en Hans als uit eenen mond, en
-zij galoppeerden zoo snel zij konden naar de anderen, die zoowat
-veertig passen voor hen uit waren.
-
-Voor Retief antwoord kon geven, deed een geweldig gebrul zich hooren,
-en uit een bosch hoog gras sprong een geweldige leeuw, een mannetje, te
-voorschijn van de soort die men „zwartmanen” noemt. Het paard van
-Retief was nu zoo onhandelbaar dat zijn ruiter niet in staat was af te
-klimmen. De leeuw scheen zich voor een tweeden sprong gereed te maken,
-maar voor hij dien kon doen, dreunde er een schot, en de leeuw zakte
-ineen met een kogel in de hersenen. Het was Hans Malan, die bliksemsnel
-van zijn paard was gesprongen, en den leeuw den kogel tusschen de oogen
-had gejaagd.
-
-Toen Retief zijn paard tot bedaren had gebracht steeg hij af, gaf de
-teugels aan Frans Joubert en liep naar Hans toe. „Kerel, Hans, je hebt
-mijn leven gered, en ik ben je er dankbaar voor. Was jij niet zoo gauw
-geweest, dan was de leeuw zeker op mij of mijn paard gesprongen. Je
-hebt crediet van dat schot,” zeide hij, op den leeuw afstappende, die
-geheel levenloos daar lag.
-
-„Ja, Oom Pieter, die schot was een beetje banja haastig, maar dit was
-al kans, die ik had, want hij draaide net even zijn kop recht naar mij
-toe.”
-
-Na een poosje reed men verder, en op den morgen van den vierden dag
-wees Willem in de verte een hoogen berg, waarop, zooals hij zeide,
-Sikonyella’s stad lag. Tot hiertoe had men de paarden gespaard, doch nu
-ging het in flinken galop voorwaarts en om drie uur in den middag was
-men bij den voet van den berg, waar eenige Kafferkralen stonden. Willem
-moest nu vooruitrijden om als gids te dienen. Hij reed een steile kloof
-in, langs een voetpad, dat zoo nauw was, dat men de één achter den
-ander moest rijden. De kloof werd al nauwer, en de berg werd aan
-weerszijden al stijler, totdat de rotswanden honderden voeten aan
-weerszijden zich loodrecht verhieven, en er van de blauwe lucht niets
-meer te zien was dan een dun streepje. Het pad was nu zoo steil en
-klipperig, dat de paarden nauwelijks op hunne pooten konden blijven.
-Willem steeg dan ook af, en leidde zijn paard, een voorbeeld, dat door
-al de anderen gevolgd werd. Men was bijna boven op den berg en het pad
-begon iets wijder te worden, toen plotseling vier Kaffers, met
-assegaaien hoog opgeheven, achter een vooruitstekende rotspunt
-uitsprongen, en in hunne taal eenige woorden uitriepen. Deze
-plotselinge verschijning deed onze Boeren naar hunne roers grijpen,
-maar Willem riep luidkeels eenige woorden tot de aanvallers, en wenkte
-toen zijn baas om met de anderen te blijven waar hij was, terwijl hij
-een twintig treden nader bij de nog steeds dreigende Kaffers ging. Er
-volgde toen een lange woordenstrijd en veel gebaar tusschen Willem en
-de vier aanvallers, die dan ook spoedig hunne assegaaien tot rust
-brachten. Na zoowat een kwartier liep een der Kaffers weg, en Willem
-wenkte, dat de anderen hooger op tot bij hem konden komen.
-
-De eene Kaffer is Sikonyella gaan vertellen, dat de kapitein van de
-Boeren hem zien wil, en als Sikonyella gewillig is ons te ontvangen,
-zal hij een van de onderkapiteins zenden, om ons naar zijn kraal te
-brengen.
-
-Na verloop van zoowat twintig minuten kwam de boodschapper terug,
-vergezeld van een anderen. Deze laatste was een der onderkapiteins der
-Batlokua en nu ontstond er weder een gepraat tusschen hem en Willem.
-Daarna zeide Willem dat men te paard kon stijgen en hem volgen. Eenige
-minuten later was men op den top van den berg en hier deed zich een
-aardig gezicht voor. De berg was boven bijna geheel vlak. Op omtrent
-vierhonderd treden afstands van den pas of de kloof lag de stad van
-Sikonyella uit zoowat duizend ronde Kafferhutten bestaande. Daarachter
-was een groote pan, vol water, en aan den anderen kant van deze pan een
-groote vlakte waarop paarden, beesten en bokken in menigte weidden. De
-twee geleiders liepen recht op de stad af, voorbij een aantal hutten en
-hielden eindelijk stil bij een hoogen ronden muur. Hier gaven zij
-Willem te kennen, dat hij en de anderen moesten wachten, waarop zij
-door den ingang verdwenen. Eenige oogenblikken later kwamen zij terug
-en begonnen weder een gesprek met Willem.
-
-„Hulle zeg, baas” zeide Willem tot Retief, „dat die wit menschen kan
-ingaan, maar die paarden moet hier buiten blijven, en die bazen moet
-ook hulle roers hier laten.”
-
-Misschien zou Retief dit werkelijk gedaan hebben, maar Frans Joubert
-dacht er anders over. Hij had geleerd om nooit een Kaffer te
-vertrouwen, en hij zeide dan ook aan Willem: „Zeg aan hulle dat onze
-paarden hier zullen blijven, maar dat ons nergens gaat zonder onze
-roers.”
-
-Dit antwoord scheen de twee Batlokua niet te bevallen, en zij verdwenen
-weder door den ingang. Ditmaal bleven zij meer dan een half uur weg,
-doch toen zij eindelijk terugkwamen, gaven zij Willem te kennen „dat
-die Boeren konden binnengaan met hulle roers.”
-
-De vier Boeren stegen toen van hunne paarden af en met Retief voorop en
-hunne roers in den arm, gingen zij den nauwen ingang binnen.
-
-Binnen den ringmuur stonden negen Kafferhutten, grooter dan de andere
-van de stad, en voor die in het midden zat een sterke, groote en
-pikzwarte Kaffer. Dit was Sikonyella. Langs hem zat een oude
-Kaffervrouw, niemand anders dan de eens zoo gevreesde Ma Ntatisa,
-Sikonyella’s moeder. Aan weerszijden van hen, gehurkt op den grond, was
-er een twaalftal van Sikonyella’s raadslieden, en achter hen stonden
-een honderdtal Batlokuastrijders met schild en assegaai.
-
-Retief en de andere drie bleven een paar schreden voor Sikonyella
-stilstaan, en daarop zeide Willem in de Batlokua taal:
-
-„De kaptein der Boeren groet den grooten kaptein der Batlokua.”
-
-„Dit is goed,” antwoordde Sikonyella, „ik groet den kaptein der Boeren.
-Maar wat komt de kaptein hier maken en wat wil hij van mij hebben.”
-
-Willem vertaalde dit aan Retief, die antwoordde: „Zeg aan kaptein
-Sikonyella, dat de Boeren hier in het land gekomen zijn in vrede en in
-vrede wenschen te leven met al de stammen, die in dit land wonen. Zij
-willen met kaptein Sikonyella een verbond van vriendschap aangaan, en
-daarvoor hebben zij mij, hun grooten kaptein, gezonden.”
-
-„Waar wonen de Boeren?” vroeg Sikonyella.
-
-„Wij wonen niet ver van Thaba ’Nchu, bij de Vetrivier,” antwoordde
-Retief.
-
-„Dat is niet mijn land, maar hoort aan Moselikatse, en zoolang zij daar
-blijven zal ik de Boeren niet hinderen. Maar in het land waar ik woon,
-zullen de Boeren niet komen. Mijn land is klein, en mijn stam is groot,
-en ik zal niet toelaten, dat de Boeren mijn volk hinderen.”
-
-„Zeg aan kaptein Sikonyella, dat de Boeren geen strook gronds van hem
-zullen nemen. Hun plan is om te blijven wonen waar zij zijn, want daar
-is veld genoeg voor hun vee.”
-
-Dit antwoord scheen Sikonyella te bevredigen, en zijn eenigszins
-stoutmoedige houding begon te verdwijnen.
-
-„Als ik een verbond van vriendschap met de Boeren maak, zullen zij dan
-mij tegen mijne vijanden helpen?” vroeg de slimme Kaffer-kapitein.
-
-Retief zag echter door de strikvraag en antwoordde: „Als kapitein
-Sikonyella’s vijanden hem aanvallen, zullen de Boeren hem zekerlijk
-helpen.”
-
-„Zult gij mij tegen Moshesh helpen,” was de volgende vraag.
-
-„Wij zullen niet toelaten dat Moshesh u aanvalt. Doet hij dit, dan
-zullen wij hem straffen.”
-
-Sikonyella deed een tevreden Hm! hooren, alsof hij gerustgesteld was.
-
-„Ik zal een vriendschapsverbond aangaan met de Boeren,” vervolgde hij
-na eenig stilzwijgen: „op deze voorwaarde dat zij mij zullen helpen
-tegen mijne vijanden, en ik hen tegen de hunne.”
-
-Toen dit aan Retief vertaald werd, zeide hij aan David om de geschenken
-te halen, die hij medegebracht had, en David ging toen naar buiten en
-kwam spoedig terug met een geweer, een zakje kruit, een zakje kogels,
-en een doek, waarin iets gewikkeld was.
-
-Retief nam het geweer, het kruit en de kogels, en zeide tot Willem:
-„Geef dit aan kapitein Sikonyella als een geschenk van mij en als
-bewijs van ons verbond.”
-
-Sikonyella was opgetogen van blijdschap, toen hij dit geschenk ontving,
-want een extra goed geweer, zooals dit er een was, had hij al lang
-begeerd.
-
-Op een wenk en een paar woorden van hem, sprong een der raadslieden op,
-en liep een der hutten binnen en kwam terug met een prachtige Karros
-van tijgervellen.
-
-Sikonyella overhandigde die aan Willem: „Geef die aan den grooten
-kapitein der Boeren, en zeg hem dat Sikonyella trouw zijn verbond zal
-bewaren.”
-
-Retief had nu den doek losgemaakt en haalde er een halssnoer uit van
-groote kralen van allerlei kleuren en dit gaf hij aan Ma Ntatisi ten
-geschenke. De oude vrouw greep gretig naar het snoer, en deed het
-dadelijk om haar hals, waarna zij opstond en de hut aan de achterzijde
-inging, zeker om haar kostbaar geschenk aan Sikonyella’s vrouwen te
-gaan wijzen.
-
-Tot op dit oogenblik waren Retief en zijne volgelingen staande
-gebleven; maar Sikonyella liet nu matten voor hen spreiden, om op te
-zitten. Ook zond hij eenige Kaffers om voor de paarden te zorgen, en
-het goed op de paarden te bergen in eene daartoe aangewezen hut, en
-verder gaf hij last om aan de dienstboden der blanken het noodige
-voedsel te verschaffen.
-
-Er vond toen nog een lang gesprek plaats tusschen Retief en den
-Kafferkapitein.
-
-Een hut werd daarna den Boeren aangewezen, waar zij konden overnachten,
-en daar de hut nieuw en schoon was, was het volstrekt geen slechten
-slaapplek. Ook zond Sikonyella een slachtbok, melk, mielies en „juala”
-of Kafferbier, dat, zooals Hans zeide, glad niet slecht smaakte.
-
-Den volgenden morgen vertrok Retief en de zijnen, na Sikonyella gegroet
-te hebben, en vervolgden hunnen weg naar Thaba Bosigo.
-
-Ook Moshesh ontving hen goed, en trad ook in een vriendschapsverbond
-met de Emigranten. Retief was zeer in zijn schik met den uitslag zijner
-reis, en toen hij, na tien dagen weg te zijn geweest, weder te
-Vetrivier terug kwam, kon hij zijne vrienden aldaar verzekeren, dat zij
-voor de naburige Kaffers niet behoefden te vreezen.
-
-Kort na Retiefs terugkomst kwam er een nieuwe trek der Emigranten,
-onder aanvoer van den ouden patriarch Jacobus Uys. Zij kwamen uit het
-district Uitenhage, en waren een groote aanwinst voor de Boeren, vooral
-in den persoon van Peter Lavras Uys, den zoon van den ouden Jacobus.
-Deze had in den Kafferoorlog van 1834 aan de zijde van Retief gestreden
-en zijne dapperheid en krijgskunde waren hoog geroemd, zoowel door
-Engelschen als Afrikaners. Zulke mannen had men noodig en het was geen
-wonder, dat Pieter Lavras Uys, kort na zijn aankomst, gekozen werd als
-een der kommandanten.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK IV.
-
-
-Het zou, geachte lezer, inderdaad een lang verhaal wezen, wanneer ik u
-hierin alles ging vertellen, wat er in de jaren 1837 en 1838 met de
-Emigranten gebeurde, en bovendien zou het u misschien beginnen te
-vervelen. Wanneer gij van de geschiedenis dier jaren meer wilt weten,
-dan recommandeer ik u ten sterkste het lezen van het uitmuntend werk
-van den heer Dr. G. M. Theal, getiteld: „Geschiedenis der Boeren in
-Zuid-Afrika,” een boek dat elk rechtgeaard Afrikaner in zijn huis
-behoorde te hebben. Ik ben echter verplicht om zekere feiten over te
-slaan, teneinde den draad van dit verhaal niet te verliezen.
-
-Het was steeds den wensch der Emigranten om een zeehaven van hun eigen
-te hebben, daar zij alsdan geheel onafhankelijk van de Kolonie en de
-Engelschen konden zijn, en vrijen handel konden drijven met andere
-Europeesche natiën. Retief zag dan ook in, dat men niet kon blijven,
-waar men thans was, en met dit doel sloeg hij het oog op Natal. Doch
-Natal was in de macht van Dingaan, den koning der machtige Zulu-natie,
-en de eerste zaak die dus moest verricht worden, was het oprichten van
-een verbond met Dingaan. Ten einde dit te doen, besloot Retief, om
-zelve een reis naar Natal te doen, en den Zulu-koning een bezoek te
-brengen.
-
-In October 1837 vertrok Retief met een klein escort. Frans Joubert,
-Abraham Greyling en nog zes andere Emigranten begeleidden hem als
-escort, en verder nam hij een achttal kleurlingen mede, waaronder
-natuurlijk den trouwen Willem. Hoe het met die reis afliep, zullen wij
-later uit Retiefs eigen mond vernemen. Wij zullen hem dus niet
-vergezellen, maar bij het kamp te Vetrivier blijven.
-
-Het is de 18de November 1837, ’s avonds om negen uur, en inderdaad een
-prachtige avond. De dag was heet geweest, doch nu woei er een zachte
-koelte, en de bijna volle maan scheen helder aan den wolkeloozen hemel.
-Buiten het kamp, bij de kralen, brandden er een aantal vuren, want de
-leeuwen zijn nog steeds brutaal en zouden, zonder zulke voorzorgen,
-licht een half dozijn ossen in het stof doen bijten. Derhalve is er ook
-steeds een wacht van eenige blanken bij de kralen, behalve
-verscheidenen van het volk. Op dezen avond is David Malan een van de
-wacht, en op het oogenblik stapt hij met het geweer op den schouder en
-een pijp in den mond rustig op en neer, tusschen het kamp en de kralen.
-Maar toch heeft hij ooren en oogen open, en het fijnste geritsel in het
-gras wordt door hem gehoord, en zelfs de vleermuizen ontsnappen zijne
-scherpe oogen niet. In het kamp is alles blijkbaar doodstil; hier en
-daar brandt nog een licht in een wagen, maar dat is dan ook al.
-
-Daar hoort David den zachten tred van iemand, die door het gras uit de
-richting van het kamp komt. Hij laat echter zijn geweer rustig op den
-schouder rusten, want aan den voetval weet hij wie het is, en spoedig
-in den helderen maneschijn ziet hij een vrouwelijke gedaante naar hem
-toekomen.
-
-„David,” roept eene zachte meisjesstem, en David blijft stilstaan. Een
-oogenblik later is Martje aan zijne zijde, en heeft hij haar een
-hartelijken kus gegeven.
-
-„Mensche!” zeide David, „ik dacht dat je van avond niet zou komen,
-Martje. Jij hebt mij lang laten wachten.”
-
-„Ik kon niet eerder komen, want Ma was nog niet aan slaap, en ik heb
-Mimi gevraagd om zoo lang op te zitten tot ik terug kom.”
-
-De twee geliefden liepen op en neder onder allerlei zoet gekeuvel.
-
-„Ik wonder wanneer Pa en Oom Piet komen,” zeide het meisje. „Ma is al
-recht angstig en ik word ook bang, dat hullie misschien een ongeluk is
-overgekomen.”
-
-„Och wat,” zeide David lachend, „jullie vrouw-menschen wordt ook zoo
-gauw bang voor niks. Oom Pieter is zeker opgehouden in Natal, en het
-zal mij niets verwonderen, als hij ons goede tijding brengt, wanneer
-hij terugkomt. Ik wou dat ik met hem samen gegaan was.”
-
-„Jij hebt ook geen stuk rust, David,” hernam het meisje. „Je wil altijd
-rondrijden en werkschaften.”
-
-„Je wil toch niet, dat ik, net zooals een jong meisje, altijd bij het
-vuur moet zitten,” was het lachende antwoord van den jongen man.
-„Stil,” riep hij toen, „ik hoor iets.”
-
-Beiden luisterden. „Dit is paardenruiters,” riep David, „en ik wed dit
-is Oom Pieter.”
-
-Het paardengetrappel kwam nader, en spoedig, in het maanlicht, zag men
-een troepje ruiters die snel naar het kamp toekwamen.
-
-Martje was thans weggesneld, zoo gauw hare beenen haar konden dragen,
-en David, zijn geweer in gereedheid houdende, riep: „Wie is daar?”
-
-„Goede vrienden,” was het antwoord van eene zware mansstem, die David
-dadelijk herkende als de stem van Pieter Retief.
-
-„O, is dat jij, David,” zeide de Kommandant-Generaal, toen hij nader
-kwam, en hij boog over den nek van het paard en schudde den jongen man
-de hand. „En hoe gaat het hier, nog alles frisch?”
-
-„Ja Oom, dit gaat nog alles goed,” antwoordde de jongeling: „ons begon
-net bang te worden dat daar iets met jullie een ongeluk gekrijg had,
-omdat jullie zoo lang weg bleef.”
-
-Tegen dezen tijd waren de andere wachten ook op de plaats aangekomen,
-en groetten de ruiters. Oom Jan Greyling, een goede, oude dikke kerel,
-was zoo verblijd, dat hij den Kommandant-Generaal weer zag, dat hij,
-uit pure opgewondenheid, zijn geweer in de lucht afschoot, en daarop
-ging het boms! boms! uit de andere drie geweren ook. In een oogenblik
-waren de lichten in het kamp aan het branden, en een twintigtal Boeren
-kwamen hard aangeloopen, met een angstig: „Wat is dit? Wat mankeer?”
-Toen zij uitvonden, wat het was, volgde er nog een aantal
-geweerschoten, en toen begeleidden allen de aangekomenen naar het kamp.
-
-Nu vond er een gegroet en gezoen plaats, en een gevraag en gepraat, dat
-een mensch hooren en zien verging, en toen de vrouwen vernamen, dat de
-ruiters nog niet dien avond gegeten hadden, werden er vuren
-aangestoken, ketels gekookt en vleesch gebraden.
-
-Het was Retief en de zijnen onmogelijk om op alle vragen te antwoorden,
-en hij zeide dan ook, dat hij overmorgen eene volksvergadering bij
-elkaar zou roepen en behoorlijk verslag geven van zijne reis, en tot
-zoolang moest men maar een beetje geduld hebben.
-
-Dien avond was het over twaalven, toen er weder rust in het kamp was,
-en toen David kort daarop van zijne wacht afgelost werd, waren allen
-reeds in slaap, en kroop hij stilletjes in den wagen naast zijn neef
-Lang Hans, die reeds hard aan het snorken was.
-
-Den volgenden morgen was het levendig in het kamp. Een aantal jonge
-Boeren, en ook eenige ouderen waren reeds vroeg bezig hunne paarden op
-te zadelen, teneinde kennisgevingen aan de verschillende kampen te
-brengen, dat den volgenden dag om één uur in den namiddag, er een
-groote vergadering zou plaats vinden te Winburg. Een tal van anderen
-waren gereed om het veld in te gaan, om wild te schieten, want
-natuurlijk moest er voor kost gezorgd worden voor allen, die de
-vergadering bijwoonden. Derhalve waren de vrouwen dan ook hard bezig
-met broodbakken en andere noodige toebereidselen te maken.
-
-Dien dag verloor David Malan bijna het leven en wel op de volgende
-wijze [1]. Hij was gaan jagen, en zag op een afstand een klein troepje
-mooie koodoo’s waarvan hij er graag een wilde hebben. Daar echter de
-koodoo’s zeer fijn zien en tamelijk wild waren, zag David rond naar
-eene gelegenheid om hen te bekruipen. Niet ver van hem was eene diepe
-sloot, die naar het scheen dicht achter de koodoo’s liep, en dit was
-dus eene schoone kans. David daalde dan ook met paard en al den steilen
-wal der sloot af, en bond toen zijn paard aan een sterken wortel vast.
-Hij zag naar zijn geweer, deed nieuw kruid in de pan, en sloop toen
-behoedzaam in de sloot voort, nu en dan voorzichtig over den wal
-loerende, om te zien hoever hij nog van het wild af was. Toen hij dit
-de derde keer deed, vond hij, dat hij nog meer dan driehonderd treden
-van hen af was, en dit was een veel te lang schot voor zijn ouden
-Sanna. Hij wilde juist weer in de sloot afdalen, toen hij, met het
-omdraaien van zijn hoofd, iets zag dat voor een oogenblik zijn bloed in
-de aderen deed verstijven. Op veertig treden afstands, tusschen het
-hooge gras lagen een zestal leeuwen, drie mannetjes en drie wijfjes.
-Zij lagen met hun achterlijf naar David toegekeerd, en schenen vast in
-den slaap. De naaste leeuw, een groot mannetje, lag half op zijne
-zijde. Zooals ik zeide, schrok David voor een oogenblik, maar dadelijk
-daarop kwam zijn jagersgeest hem te hulp en dacht hij, dat er hier een
-kans was om een leeuw te schieten, zoo prachtig als hij het maar ooit
-kon hebben. Hij sloop dan ook voorzichtig tegen den wal der sloot op,
-en mikte toen zeer precies op den naastbijzijnden leeuw. Het schot
-dreunde, en David gleed dadelijk den wal af, en laadde zoo snel
-mogelijk zijn geweer. Niets hoorende, kroop hij weder den wal op en
-loerde. De leeuw waarop hij korrel gevat had, lag roerloos dood, de
-andere vijf waren opgestaan, doch niet wetende, waar het schot vandaan
-kwam, stonden zij nog met hunne koppen van David weggekeerd. Op omtrent
-vijftig treê stond een ander mannetje, den kop hoog opgeheven, en de
-lucht insnuivende om den vijand te ruiken, doch gelukkig woei de wind
-in de richting van David. De jonge man legde zich bedaard op de knie en
-vuurde, korrel vattende op den achterkop des leeuws. Weder knalde het
-schot, en weder liep David den wal af en laadde zijn geweer. Doch nu
-schoot hem plotseling de gedachte in het hoofd, dat wanneer de leeuwen
-omsprongen en naar de sloot kwamen, hij een verloren man zou zijn, want
-tegen vier leeuwen op eens was hij niet opgewassen. Deze gedachte deed
-hem langer in de sloot blijven, dan hij anders zou gedaan hebben. Toen
-hij echter na verloop van vijf minuten niets zag of hoorde kroop hij
-nogmaals den wal op. Daar lag de tweede leeuw in den doodsstrijd, en
-gaf juist de laatste stuiptrekking, terwijl de vier andere leeuwen
-bezig waren om met groote sprongen zich te verwijderen. David keek hen
-na, totdat zij goed en wel achter een hoog randje verdwenen waren. Toen
-stapte hij naar de twee doode dierenkoningen en begon hen zoo snel
-mogelijk de huid af te stroopen, iets dat hem een volle twee uur
-bezighield. Toen hij dien avond thuis kwam in het kamp, bracht hij geen
-ander wild mee dan één springbok, maar in de plaats daarvan had hij
-twee prachtige leeuwenvellen.
-
-Toen Martje van haar geliefden diens avontuur hoorde, was zij erg kwaad
-op hem voor zijne onvoorzichtigheid, maar die boosheid was spoedig
-over, toen zij hoorde dat een ieder, en zelfs haar vader den jongen man
-prees voor zijne onverschrokkenheid. Toen was zij, in plaats van kwaad,
-trotsch op haren jongen minnaar. En welk rechtgeaard Afrikaner meisje
-zou dit niet wezen?
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK V.
-
-
-„Het volk is koning,” dat hoort men nog heden dikwijls zeggen in de
-beide Republieken van Zuid-Afrika. Is dit in zekeren zin nog een waar
-woord, in den tijd van den Grooten Trek was het ongetwijfeld waar. Geen
-belangrijk besluit werd genomen zonder dat men het volk raadpleegde, en
-elke man, van 18 jaar en daarboven, had een stem in de
-Volksvergadering. Op zulk een Volksvergadering wil ik mijne lezers nu
-brengen, en dat wel op die, welke te Winburg gehouden werd twee dagen
-na de terugkomst van Pieter Retief van Natal.
-
-Winburg was toenmaals nog geen behoorlijk opgemeten dorp. Het was nog
-een boerenkamp, maar er waren reeds verscheidene hartebeest huisjes
-opgetrokken, en er stond een aantal tenten. De wagens stonden in een
-wijden kring om het dorp, niet in echt lagerfatsoen, maar zoo, dat in
-een korten tijd men ze in een lager zou kunnen vormen.
-
-Heden echter had men de wagens in een nauweren kring, buiten het
-eigenlijke kamp getrokken, en binnen de ruimte door hen ingesloten, zou
-de Volksvergadering plaats vinden. Er was een groot aantal Boeren
-aangekomen uit de omringende kampen, en Winburg was bijzonder levendig.
-Om tien uur vond er eene bijeenkomst plaats van de leiders, waarop men
-besprak, wat men voor het volk zou brengen, en welke plannen men
-ondersteunen zoude. Kommandant Potgieter was echter op deze vergadering
-niet tegenwoordig; hij was naar Thaba ’Nchu geweest en kwam eerst om
-twaalf uur te Winburg aan.
-
-Om twaalf uur gingen allen het middagmaal gebruiken, en toen men eenige
-pijpjes gerookt had, luidde er een klok om de menschen bij elkander te
-roepen, en spoedig was het in den wagenkring stampend vol. Een aantal
-Emigranten zaten op veldstoeltjes; de jongeren stonden meest. Op de
-voorkisten der wagens zaten de vrouwen en meisjes, die, hoewel zij
-niets te zeggen hadden, toch erg nieuwsgierig waren.
-
-Aan de eene zijde van den kring stonden eenige tafels met stoelen er
-bij. Aan den eenen kant van die tafel stond een „tamai” inktkoker,
-waarbij een dozijn ganzenvederen lagen, die voor pennen moesten dienen,
-want stalen pennen waren toen nog niet in Zuid-Afrika bekend.
-
-Juist om half twee trad Pieter Retief den wagenkring binnen, gevolgd
-door de Kommandanten Hendrik Potgieter, Gert Maritz en Piet Uys, en
-door de leden van den Volksraad Jan Gerrit Bronkhorst, Christiaan
-Jacobus Liebenberg, Pieter Greyling, Daniel Kruger, en Stephanus Janse
-van Vuuren.
-
-Deze namen aan de tafels plaats, slechts den middelsten stoel onbezet
-latende.
-
-Toen zij plaats hadden genomen en er eenige stilte was onder het
-publiek, stond Gert Maritz op en stelde voor, dat de heer Charel
-Cilliers als Voorzitter zou worden gekozen. Dit werd behoorlijk
-gesecondeerd door den heer Pieter Greyling, en met handengeklap
-aangenomen.
-
-Oom Charel trad toen voor uit het publiek en nam den Voorzittersstoel
-in, dat wil zeggen den middelsten stoel.
-
-Daarop werd voorgesteld, gesecondeerd en aangenomen, dat de heer Alfred
-Smith als Secretaris zou worden aangesteld. Deze was een schoolmeester,
-die met Pieter Retief was samengekomen, en ook als private Secretaris
-van dezen ageerde, zoodat hij onder de Emigranten de vaardigste met de
-pen was. Hij was reeds een bejaard man van omtrent zestig, en toen hij
-nu vooruittrad naar de plek waar de groote inktkoker en de pennen
-stonden, kon men zien, dat zijne haren reeds spierwit waren. Een der
-jongelingen haalde toen op zijn verzoek een half dozijn vellen blauw
-papier, voor het opschrijven der notulen.
-
-Charel Cilliers gebood nu stilte, en zeide: „Laat ons den Heere Zijnen
-zegen afsmeeken.”
-
-De mannen stonden op, en daar in de woestijn ging een gebed op tot den
-grooten Jehovah, Hem smeekende om wijsheid en leiding. Waarlijk onze
-voorouders waren niet ongodsdienstig, en niet ten onrechte vergeleken
-zij zich zelven met de Israëlieten van ouds.
-
-Toen het eenigszins lange gebed geëindigd was met een krachtig „Amen,”
-begon de Voorzitter het doel der vergadering uit te leggen. Hij zeide,
-dat de Commandant Generaal onder de leiding des Heeren veilig en gezond
-was teruggekomen van zijne reis naar Natal, en nu daarvan verslag zou
-doen. Hij verzocht allen om ordelijk te zijn en goed te luisteren, en
-na daarop Retief opgeroepen te hebben, ging hij zitten.
-
-Retief stond op en begon.
-
-„Vrienden en burgers! ik zal u zoo kort mogelijk vertellen van mijne
-reis. Zooals gij weet verliet ik mijn kamp op den 3den October, in
-gezelschap van een escort. Wij reden hiervandaan over de Drakensbergen,
-waarover wij met groote moeite een pas vonden. Toen wij den berg aan
-den anderen kant afgingen vonden wij voor ons een geheel andere wereld,
-veel prachtiger dan deze, volop water, prachtige rivieren, heerlijk
-gras en blijkbaar wonderlijk geschikt voor groot en klein vee. Op den
-19den kwamen wij aan te Durban, dat aan de zee ligt. Hier wonen omtrent
-dertig Engelschen, die er een dorp aangelegd hebben, en verder een
-aantal kleurlingen. De Engelschen hebben ons bijzonder goed ontvangen,
-boden mij een adres aan, en waren erg in hun schik, toen zij hoorden,
-dat wij van plan waren ons in Natal te vestigen. Zij zonden dadelijk
-een boodschapper naar Dingaan om hem te doen weten, dat ik hem kwam
-bezoeken, en eenige dagen vertoefden wij toen te Durban. Op den 27sten
-gingen wij op weg naar Umkungunhlovu, de groote kraal van Dingaan, en
-twee der aanzienlijkste Engelschen, de heeren John Cane en Thomas
-Holstead begeleidden ons als gidsen en tolken, hetgeen ons zeer te pas
-kwam, daar zij goed met Dingaan bekend waren. Na eenige dagen reizens
-door een prachtig land kwamen wij bij de kraal van den Zulukoning.
-Dingaan ontving ons uitmuntend goed. Hij zeide dat hij blij was dat de
-blanken in zijne nabijheid zouden komen, en op mijne vraag, om ons dan
-een stuk grond bij de rivier de Tugela te geven, beloofde hij ons
-binnen een paar dagen een antwoord hieromtrent te geven, en verzocht
-ons zoolang zijne gasten te zijn. Gedurende dien tijd behandelde hij
-ons goed.
-
-„Hij liet zijne regimenten krijgsdansen voor ons uitvoeren, en naar
-schatting waren er zeker twintigduizend man. Het snaakste van die
-krijgsdansen was, dat omtrent tweehonderd zwarte ossen met de
-regimenten samendansten, en net alles deden wat de krijgers deden. En
-wat mij zeer verwonderde was, dat Dingaan ons een honderd en tien
-schapen teruggaf, die hij zeide aan ons behoorden en die hij van
-Moselikatse had afgenomen, en aan de merken was het ons duidelijk, dat
-dit een deel van onze schapen was, die de Matabelen van onze menschen
-hadden geroofd. De schapen heb ik te Durban verkocht, omdat wij ze niet
-zoo ver konden aanjagen.
-
-„Op den 8sten November liet Dingaan ons roepen door een zendeling, Owen
-genaamd, die bij hem woont. Hij liet toen den heer Owen een document
-aan ons voorlezen, waarin hij erkende gewillig te zijn, ons het
-gevraagde land te geven, op voorwaarde, dat wij het vee, dat sommige
-van de Emigranten van hem gestolen hadden, zouden teruggeven. Ik vroeg
-toen Dingaan, hoe hij wist dat het van onze menschen waren, die zijn
-vee gestolen hadden, en hij zeide, dat eenige der wachters de roovers
-hadden gezien, dat zij op gezadelde paarden reden en gekleed waren
-zooals blanke menschen, en ook geweren hadden. Ik antwoordde dat ik
-zeker was, dat geen onzer menschen aan den Natal kant van de bergen was
-geweest, maar Dingaan beweerde, dat als wij onschuldig waren, wij het
-gemakkelijk zouden kunnen bewijzen, en dat hij dus niet het land zou
-geven, voor hij het vee terug had. De heer Owen wilde toen, dat ik het
-document moest teekenen, maar zooals het luidde, wilde ik zulks niet
-doen, omdat ik daardoor erkend zou hebben dat onze menschen roovers
-waren. Na eenige woordenwisseling veranderde de heer Owen, de woorden
-„Boeren” in „menschen, die er uit zagen als de Emigranten,” en daarop
-teekende ik het document, voornamelijk omdat ik Dingaan niet wilde
-kwaad maken.
-
-„Dienzelfden dag keerden wij terug naar Durban, en gingen van daar op
-onzen weg naar huis. Kort aan de zijde van de Drakensbergen is er een
-kamp van eenige onzer Emigranten, waar Jan Meijer de kommandant van is.
-Oom Jan vertelde mij, toen ik daar den nacht doorbracht, dat eenige
-maanden geleden een troep volk zijn kamp voorbij kwam, met een spul
-Zulubeesten. Hij liet vragen, wie zij waren en zij zeiden, dat zij volk
-van Sikonyella waren en toen hij hen liet komen naar het kamp, en
-vroeg, waar zij die beesten kregen, zeiden zij, dat de beesten
-verdwaald waren geraakt, en dat zij hen van de andere zijde der bergen
-hadden gebracht. Oom Jan had sterke suspicie, dat die beesten gestolen
-waren, maar hij meende, dat het hem niet aanging, en dat hij niets te
-maken had met de ruzies tusschen de Kaffers zelve, en hij liet hen dus
-rustig met de beesten gaan. Toen Oom Jan mij vertelde, dat partij van
-die volk geweren hadden, en broeken en baatjes droegen, en ook op
-gezadelde paarden reden, toen wist ik, dat Sikonyella de dief van de
-beesten van Dingaan was.
-
-„Nu ik terug ben, meen ik, dat het onze eerste plicht is, om aan mijne
-belofte aan Dingaan te voldoen, en dit is nu aan de vergadering om te
-beslissen, wat ons met Sikonyella zal doen, en hoe ons Dingaans beesten
-zal terugkrijgen. Krijg ons hulle, dan ben ik zeker, dat Dingaan ons
-een stuk grond zal geven, en doet hij dit, dan zijn wij verzekerd van
-rustig en goed in Natal te kunnen leven. Wij zullen dan ons eigen haven
-hebben en zijn dan geheel onafhankelijk van de Engelschen in de
-Kolonie.”
-
-Na deze lange aanspraak, die ik hier zoo volledig mogelijk heb
-teruggegeven, ging Retief zitten. Charel Cilliers zeide toen, dat een
-ieder, die iets wenschte te zeggen, thans kon spreken.
-
-De haastige Hendrik Potgieter was in een oogwenk op zijne beenen, en
-begon:
-
-„Vrienden, ik denk wij zijn allen dankbaar aan den Kommandant-Generaal
-voor de fluksche wijze waarop hij zijne reis volvoerd heeft. Alleen
-lijkt dit mij, dat hij Dingaan te veel vertrouwt, en ik voor mijn part,
-ben niet zoo zeker, dat de Zulukoning zijn belofte zal houden. Ik heb
-nog nooit een Kaffer vertrouwd en ik vertrouw Dingaan ook niet. Wat
-Sikonyella aanbetreft, zal ik voorstellen, dat wij dadelijk een
-commando afzenden naar hem, om die beesten op te eischen en als hij ze
-niet opgeeft, moeten wij hem maar goed op zijn baatje geven, en het vee
-afnemen. Spulletjes maken met Kaffers geloof ik niet aan.”
-
-Frans Joubert stond toen op en sprak: „Ik geloof dat Kommandant
-Potgieter een beetje te haastig is. Wij hebben nog maar suspicie op
-Sikonyella, maar geen vast bewijs. Als Sikonyella die beesten niet
-heeft, wat vang ons dan aan. Om een vijand te gaan maken van Sikonyella
-voor niets, dat zal niet gaan, want dan halen wij ons net moeilijkheden
-op den nek. Oom Hendrik was niet op Sikonyella zijn berg. Ik was daar,
-en ik kan hem verzekeren, dat er vele van onze menschen zullen vallen,
-voor wij die sterkte genomen hebben.”
-
-Charel Cilliers nam toen het woord. „Ik stem geheel met den heer
-Joubert samen, en ik denk, dat ons eerst zachte middelen met Sikonyella
-behoort te nemen. Misschien heeft de Kommandant-Generaal een plan.”
-
-„Ja,” zeide Pieter Retief, „ik heb een plan, en dit zal ik voorstellen.
-Ik zou een paar onzer mannen naar Sikonyella willen zenden om hem te
-zeggen, dat ik hem graag wil zien en hem verzoek naar ons kamp te
-komen. Ik ben zeker, dat hij komen zal, en als hij hier eenmaal is, dan
-weet ik wel raad met hem; ik zal hem doodeenvoudig hier houden, tot hij
-de beesten afgeleverd heeft.”
-
-Pieter Uys ondersteunde dit voorstel, en nadat eenige verdere sprekers
-hunne goedkeuring er aan gehecht hadden, werd het dan ook met algemeene
-stemmen aangenomen. Aangezien er niets meer te doen was, verzocht de
-heer Charel Cilliers aan den schoolmeester Alfred Smith om de notulen
-voor te lezen, en toen deze in orde werden bevonden, werden zij door
-Voorzitter en Secretaris geteekend. Daarna sloot de Voorzitter de
-vergadering met een ernstig gebed, den Heer dankende voor Zijnen
-bijstand en Hem biddende dien nog verder te verleenen aan Zijn volk.
-
-Tien minuten daarna was de wagenkring ledig en stonden de Emigranten
-overal in het kamp Winburg in groepjes met elkander te praten en koffie
-te drinken.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VI.
-
-
-Den volgenden morgen, bij het krieken van den dag, waren Lang Hans
-Malan, en Johannes Joubert, Martjes oudste broeder, op weg naar
-Sikonyella om Retiefs boodschap over te brengen. Willem, de getrouwe
-van Retief, was bij hen als tolk.
-
-Zes dagen later waren zij terug, en brachten de tijding, dat Sikonyella
-zou komen. En werkelijk, op den 2den December zag men een groote troep
-ruiters in een stofwolk gehuld, op het kamp te Winburg aanrijden, en
-men zond dadelijk kennis aan Retief, die dan ook een uur daarna Winburg
-inreed aan het hoofd van een veertigtal der zijnen.
-
-Sikonyella was vergezeld van twee zijner „induna’s” en een dertigtal
-volgelingen. Retief liet hem weten dat hij en zijne twee „induna’s”
-binnen het kamp konden komen, maar de volgelingen buiten moesten
-blijven. Ten einde echter den Kafferkapitein niet onnoodig
-achterdochtig te maken, liet Retief een tafel en eenige stoelen
-brengen, dicht bij het einde van het kamp, waar Sikonyella zijn
-volgelingen kon zien. Deze waren van hunne paarden afgeklommen, die zij
-toen kniehalterden, terwijl zij zelven in een klompje op hunne hurken
-gingen zitten. Allen waren met schild, assegaai en strijdbijl gewapend.
-
-Piet Retief nam plaats aan de tafel, tezamen met Piet Uys en Charel
-Cilliers, terwijl de andere Emigranten zich achter hen schaarden. Ter
-rechterzijde van de tafel, op een distantie van vijftig treden, stonden
-een dertigtal jonge Boeren, met het roer in de hand.
-
-Sikonyella en zijn twee „induna’s” naderden tot op een voet of twaalf
-van de tafel, en zetten zich toen neder op een vel, dat voor hen op den
-grond was geplaatst.
-
-„Kapitein Sikonyella,” begon Retief, „ik heb u laten roepen en ik ben
-blij dat gij aan mijn verzoek hebt gehoor gegeven.”
-
-Willem, die weder als tolk ageerde, vertaalde dit.
-
-„Wat wil de groote Kapitein der Boeren van mij hebben, dat hij mij
-zoo’n langen weg laat rijden?” vroeg Sikonyella, die blijkbaar erg
-gestoord was.
-
-„Sikonyella, dit is een zeer ernstige zaak waarover ik u wil zien. Gij
-weet, dat eenigen tijd geleden ik een verbond van vriendschap met u
-gemaakt heb en nu vind ik uit, dat gij geen vriend der Boeren zijt.”
-
-„Wat heb ik gedaan, dat de groote Kapitein zoo iets kan zeggen?” vroeg
-Sikonyella op een zeer verbaasden toon.
-
-„Gij hebt vee van Dingaan gestolen,” vervolgde Retief, „en om suspicie
-op de Boeren te gooien hebt gij die beesten langs een onzer kampen
-gedreven.”
-
-„Ik heb geen vee van Dingaan gestolen,” zeide Sikonyella op brutale
-wijze. „Hoe zal ik, een arme kapitein, het wagen om iets te nemen van
-den grooten, machtigen Dingaan,” vervolgde hij op den meest
-onschuldigen toon. „Ben ik dan de eenigste kapitein hier; zijn daar
-niet Maroko, Tawane en Moshesh. Misschien heeft Moshesh dit gedaan; hij
-is een machtig Kapitein, en is niet bang voor Dingaan. Ik weet van
-Dingaans beesten niets af.”
-
-Retief riep den heer Jan Meyer, om wien hij gezonden had, en deze
-verhaalde het gebeurde met Sikonyella’s volk. Zijn verklaring werd
-woord voor woord aan den Kaffer-kapitein door Willem vertaald.
-
-„Wat zegt gij nu, Sikonyella?” vroeg Retief, toen de heer Meyer alles
-verteld had, wat hij wist.
-
-„Ik kan niet daarvoor, als ander volk zeggen, dat zij tot mijn stam
-behooren. Hoe weet die baas, dat het Batlokua waren.”
-
-„Sikonyella,” zeide Retief op scherpen toon, „dit helpt u niet om te
-liegen. Het spoor van het vee is gevolgd tot bij uwen berg, en gij hebt
-het vee van Dingaan. Dingaan heeft mij gelast, dat vee terug te
-krijgen, en ik eisch het van u op.”
-
-„Ik heb geen vee van Dingaan,” zeide Sikonyella op stoutmoedigen toon,
-en hij stond op met zijn „induna’s.”
-
-„Grijpt ze,” was het korte bevel van Retief en voor de drie Kaffers
-wisten, wat er gebeurde, waren zij tegen den grond geworpen en met
-riemen werden hunne handen op den rug gebonden.
-
-Sikonyella stiet een Kafferkreet uit, en zijne volgelingen sprongen op.
-Tot hunne verwondering vonden zij zich echter plotseling omringd door
-de dertig jonge Boeren, die bedaard en stilletjes hen omsingeld hadden,
-zonder dat zij het bemerkt hadden. Dertig geweer-monden waren op hen
-gericht, en zij deinsden verschrokken terug, buiten staat hunnen
-Kapitein te helpen. Retief had zijne plannen goed beraamd en
-uitgevoerd.
-
-„Bindt den Kapitein en de induna’s daar aan dien wagen vast,” beval
-Retief, opstaande.
-
-„Willem, zeg aan Sikonyella, dat ik hem prisonnier zal houden totdat
-hij gewillig is Dingaans beesten af te leveren. En een spul van jullie
-moet daar die Kaffers bewaken,” vervolgde hij tot eenige der omringende
-Boeren. „Vijftien man is genoeg, maar jullie past op, dat er niet een
-wegloopt. De eerste de beste die probeert te ontsnappen, schiet jullie
-neer. Ik zal daarom die Kaffers wijzen, dat ons niet hullie speelgoed
-is.”
-
-De bevelen van den Kommandant-Generaal werden streng opgevolgd.
-Sikonyella en de twee onderkapiteins werden stevig aan het achterwiel
-van een wagen vastgebonden, zoodat zij zich niet roeren konden, en
-David Malan ontving order om met een geladen geweer wacht over hen te
-houden.
-
-De overige Kaffers werden omringd door een vijftiental Boeren en, op
-bevel van Retief, gaf Willem hun kennis, dat wanneer zij trachtten te
-ontsnappen, zij zonder genade zouden doodgeschoten worden, en dat zij
-hunne wapenen zoolang moesten afgeven. De verschrikte Batlokua
-begrepen, dat zij in een val waren, en gehoorzaamden dan ook zonder
-tegenstribbelen.
-
-Voedsel werd hun verschaft, en toen zij zagen, dat men hen goed
-behandelde, hielden zij zich zeer rustig.
-
-Sikonyella zelf had geen aangename gedachten. Hij wist, dat hij thans
-in de macht der Boeren was, en hij verzon te vergeefs naar middelen om
-een uitweg uit zijnen moeilijken toestand te vinden. Het ging hem
-geweldig legen de borst om Dingaans beesten af te geven, en aan den
-anderen kant vreesde hij, dat de Boeren een commando naar zijn kraal
-zouden zenden. Hij wist, dat in zijn afwezigheid zijn volk zou
-vluchten, want Ma Ntatisi was reeds oud, en zou niet meer in staat zijn
-om tegenstand te bieden.
-
-Dan zou zijn volk weder moeten gaan rondzwerven, misschien zich
-opsplitsen, en zou hij, Sikonyella, zijn opperhoofdschap verliezen, en
-zelve weder een zwerveling worden, zoo hij niet een gevangene der
-Boeren zou blijven. Hij raadpleegde zijn twee „induna’s” maar deze
-waren niet in staat hem te helpen.
-
-Men bracht de gevangenen vleesch en brood als voedsel, en hunne handen
-werden zoodanig los gemaakt, dat zij in staat waren te eten. De
-induna’s aten hun voedsel gretig, doch Sikonyella raakte niets aan,
-maar bleef in gedachten verzonken.
-
-Dien geheelen dag en den geheelen nacht bleven de gevangenen aldus, en
-hoewel Willem, op bevel van Retief, gedurende dien tijd driemaal kwam
-vragen, wat het antwoord van Sikonyella was, bleef deze in een
-stijfhoofdig stilzwijgen volharden.
-
-Den volgenden morgen vroeg, toen Willem weder aankwam, zeide
-Sikonyella, dat hij den Grooten Kapitein der Boeren wilde zien.
-
-Retief kwam hierop naar den wagen.
-
-„Zeg aan den Grooten Kapitein, dat ik Dingaan zijn beesten zal gaan
-halen en hen afleveren, als hij mij losmaakt,” zeide de slimme
-Sikonyella.
-
-Doch Retief liet zich niet zoo gemakkelijk verschalken. Hij wist, dat
-als Sikonyella eens een vrij man was, hij noch hem, noch de beesten
-ooit weer zou zien.
-
-„Neen,” antwoordde hij. „Gij zult hier blijven totdat de beesten hier
-zijn, en zoo ook de eene induna. De andere induna kan met de helft van
-uw volgelingen gaan om de beesten te halen. Ik zal hun twaalf dagen
-tijd geven, en als zij dan niet met de beesten hier zijn, kunnen zij er
-zeker van zijn, dat ik u, Sikonyella, zal laten doodschieten voor uw
-bedrog en verraderlijk gedrag.”
-
-Het laatste dreigement, dat Retief zeker nooit uitgevoerd zou hebben,
-en dat hij alleen er bijvoegde om de zaken te bespoedigen, deed
-Sikonyella aschvaal worden, en hij haastte zich om te antwoorden dat
-hij tevreden was met Retiefs voorstel.
-
-De eene induna werd nu losgemaakt, en was binnen het half uur met
-twintig der Batlokua vertrokken. Na hun vertrek gelastte Retief ook
-Sikonyella en den anderen onderkapitein los te maken, doch hij liet hen
-goed bewaken, en des nachts werden zij weder aan het wagenwiel
-vastgemaakt, op zulke wijze, dat zij op den grond konden slapen onder
-hunne karossen, maar er geen kans was om te ontsnappen, daar twee man
-bovendien de wacht over hen hielden.
-
-Op den tienden dag kwam de induna terug met een troepje Batlokua, en
-leverde 683 beesten af, en daar Dingaan aan Retief gezegd had, dat het
-700 beesten waren, nam Retief dit getal aan.
-
-Sikonyella werd nu op vrije voeten gesteld. Voor zijn vertrek las
-Retief hem echter duchtig de les en waarschuwde hem, om nooit weer met
-verraad tegen de Boeren te gaan. „Maar,” zeide hij, „ten einde
-Sikonyella te bewijzen, dat ik hem thans vergeven heb en weder zijn
-vriend ben, geef ik hem dit paard als een geschenk.”
-
-Een zeer goed paard werd toen aan den Kaffer-kapitein gegeven, die dan
-ook verklaarde, dat hij een fout had gemaakt en zulks nooit weer zou
-doen. Daarop reed Sikonyella naar huis, heel wat minder parmantig, als
-hij gekomen was. Hij had een les gehad, die hij niet spoedig zou
-vergeten, en inderdaad heeft hij zich nooit weer tegen de Boeren
-verzet.
-
-Mogen er sommigen mijner lezers zijn, die het Retief kwalijk nemen, dat
-hij zoo hard met Sikonyella handelde, dan vraag ik hun doodeenvoudig om
-de omstandigheden in aanmerking te nemen, en als zij alles bedaard
-nagaan, dan zullen zij met mij de flinkheid en krijgslist van den
-Kommandant-Generaal bewonderen, evenals de Emigranten het toenmaals
-deden.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VII.
-
-
-Het is de avond van den 27sten December 1837 en wij gaan nog eens een
-kijkje nemen naar het kamp bij de Vetrivier. Wij zullen alles goed
-kunnen zien, want het is een heldere heerlijke avond, en hoewel de maan
-maar half is, geeft zij toch zooveel licht, dat men alles duidelijk kan
-uitmaken.
-
-Hallo! wat is dit? Het kamp is weg. Geen tent zien wij; geen wagen;
-geen menschelijk wezen. Niets dan een paar oude verlaten veekralen, een
-groote aschhoop, en een aantal diepe wagensporen.
-
-Retief en de zijnen zijn zeker vertrokken, zegt ge?
-
-Wel, dat is zoo, en als gij met mij thans naar Winburg gaat zult gij
-hem daar zien.
-
-Mijn hemel, wat een gewoel is er in Winburg! ’t Is reeds negen ure en
-gewoonlijk is het nieuw aangelegde dorpje tegen dien tijd doodstil,
-want Afrikaansche Boeren gaan vroeg naar bed en staan vroeg op. Maar
-heden avond branden er nog overal vuren, en ook de vetkaarsen in de
-tenten verspreiden nog hun somber flikkerend licht. En een geloop en
-een herrie is er, die ons verbaast.
-
-„Jan, kom hier,” roept een mannenstem; „helpt jou Ma met die potten.
-Maak hullie goed aan die wagen vast.”
-
-„Mimi,” roept een vrouwenstem, die gij dadelijk als die van Martje
-herkent, „moet niet daar staan gezels, maar help mij die kommetjes
-inpakken, en dan moet jij die koffieketeltje schoonmaak.”
-
-„David, heb jij al die ossenriemen bij elkaar?”
-
-„Ja Pa,” is het antwoord van David Malan.
-
-„Jong, loop dan gauw naar oom Frans, en vraag hem of hij niet een plat
-vaatje voor mij kan leenen. Die een hier lekt banja, en daar is nou
-niet tijd om hem recht te maken.”
-
-En zoo is het een geroep hier en een geroep daar, een geloop, een
-wertschaft, dat men geheel verward raakt.
-
-En daar buiten het dorp is het bijna even erg. Zoowat negenhonderd
-wagens zijn daar verzameld, in lange rijen, en voor elke wagen ligt het
-trekgoed in gereedheid. Sommigen der wagens zijn blijkbaar nog niet in
-orde, want bij hen zijn er mannen aan het werk. Daar kapt een man nog
-bij een groot vuur een aantal jukschijven; hier zijn er twee bezig om
-een voortouw te herstellen; daar ginder zijn er drie bezig een wagen te
-smeren, en hier loopt een oude kerel rond, om te zien of hij niet een
-juk kan krijgen, want hij is er een kort, en heeft niet behoorlijk voor
-zijn goed gezorgd.
-
-„Neef Piet, een van mijn voorossen heeft vandaag zeer gekrijg. Kan jij
-mij niet een vooros leen?”
-
-„Ja, neef Andries, jij kan een krijg. Zeg maar voor zwager Willem, dat
-hij jou die roode vooros van mij kan geven. Maar pas op, hij is een
-beetje banja wijs, en jij moet een goede maat voor hem hebben, want hij
-trekt banja scherp.”
-
-Bij de kralen is het niet minder levendig. Zij zijn te klein om al het
-vee te bevatten, dat er heden nacht is. Een twaalf- of vijftienhonderd
-ossen staan buiten of liggen op den grond te herkauwen; en daar ginder
-is er een groote troep paarden, terwijl daar bij de boomen een groot
-aantal schapen en bokken liggen te rusten. De ossen bulken, de koeien
-loeien, de paarden hinneken, de schapen blaeren, en daartusschen hoort
-men het geroep van het volk. Het geraas is oorverdoovend, en wij zullen
-maar liever het dorp weder binnengaan. Daar bij een groote tent staan
-een half dozijn mannen, en wij bemerken al dadelijk de forsche gestalte
-van den Kommandant-Generaal. Ook Charel Cilliers, Gert Maritz, Frans
-Joubert, Piet Uys en Hendrik Potgieter zijn daar.
-
-„Neef Piet,” zegt Retief, „laat nu eens goed uwe gedachten gaan. Voor
-de laatste maal vraag ik je of je niet met ons wil samengaan?”
-
-„Neen, oom Piet,” antwoordt Pieter Lavras Uys, „ik zal hier blijven.
-Het land hier bevalt mij goed, en ik geloof dat ik hier vreedzamer zal
-wonen dan in Natal. De Kaffers plagen ons hier niet, en geloof mij, oom
-Piet, gij zult in Natal moeilijkheden met Dingaan krijgen.”
-
-Retief zucht en wendt zich tot Hendrik Potgieter.
-
-„En jij, oom Hendrik?”
-
-„Ik ben hier mijn eigen baas,” is het trotsche antwoord van Hendrik
-Potgieter; „ik hoef hier geen mensen naar de oogen te kijken, en ik
-woon hier rustig. Waarom zou ik nog verder voorttrekken?”
-
-„Vrienden,” zegt Retief, „het zij zoo. Wij zouden graag uwe hulp hebben
-gehad, maar het is de wil des Heeren, dat wij moeten scheiden en wij
-buigen onder dien wil.”
-
-„Kommandant,” valt Piet Uys snel in, „als gij of de anderen onze hulp
-ooit noodig hebt, en als gij in gevaar zijt, laat mij slechts een woord
-van u ontvangen, en ik zal daar zijn om u te helpen. Maar de
-omstandigheden zijn zoo, dat wij thans niet kunnen samen gaan.”
-
-Retief weet, helaas! wat die omstandigheden zijn. De oude twist
-tusschen Potgieter en Maritz was weer uitgebroken, en waar Maritz
-heenging, wilde Potgieter niet. Maritz ging met Retief, dus bleef
-Potgieter. En Piet Uys had zich aan de zijde van Potgieter geschaard,
-omdat, naar hij voorgaf, ook Maritz hem beleedigd had. Het was de oude
-storie van jaloezie en nijd, die tusschen de Emigranten tweedracht deed
-ontstaan, en ongelukkig nog tot op dezen huidigen dag de oorzaak is
-waarom wij Afrikaners niet één machtige natie kunnen worden.
-
-„Nu,” zeide Retief, „wij zullen elkander wel morgenochtend vroeg zien,”
-en met deze woorden wenschte hij en Frans Joubert de anderen „goeden
-nacht,” en stapten zij het kamp uit.
-
-Retief kwam bij zijnen wagen, en na een oogenblik met zijn vrouw
-gesproken te hebben, riep hij: „Willem, zadel gauw voor Prins op.”
-
-Vijf minuten later sprong de Kommandant-Generaal in den zadel, en reed
-door de lange rijen wagens, ten einde alles te bezien en de noodige
-orders te geven. Hier bij een wagen vindt hij een vijftal jonge Boeren,
-die rustig bij een vuur zitten te rooken.
-
-„Arrie, kerels,” roept hij uit, „jullie krijg immers lekker. Dit is nou
-niet tijd om bij die vuur te zitten en pijp te rooken.”
-
-„Ons is kant en klaar, oom Piet,” roept Abraham Greyling uit. „Ons
-wacht net voor die morgenster, en die ossen.”
-
-„Dat is fluks,” zeide de Kommandant-Generaal, die dan ook zag dat de
-drie naastbijzijnde wagens in extra orde waren, gereed voor den trek.
-
-Hij reed voort, doch hield plotseling zijn paard in. „Abraham,” riep
-hij, „ik heb twee adjudanten noodig voor den trek. Zal jij er een
-wezen?”
-
-„Met pleizier, oom Piet,” was het gulle antwoord van Abraham Greyling,
-die nooit „neen” zeide, als er werk te doen was. De Kommandant reed
-voort.
-
-„’n Avond, nicht Mita,” riep hij tot een fluksche dikke tante, die met
-een viertal dochters bezig was, om een spul goed in een wagenkist in te
-pakken.
-
-„Heb je nog niet een koppie koffie, ik is banja dorst.”
-
-„Oh ja, oom Pieter, daar is nog koffie,” en meteen schonk zij een kopje
-in voor Retief.
-
-„Heeft oom Pieter niet voor Andries gezien,” vroeg tante Mita.
-
-„Neen,” zeide Retief, „wat is er dan.”
-
-„Ons, is drie ossen kort,” was het antwoord van nicht Mita, „en Andries
-heeft al den heelen avond rondgeloopen om ze ergens te leen te krijgen,
-maar hij kan er geen krijgen. Maar daar komt hij zelf aan,” zeide zij,
-op een korte, dikke boer wijzende, die langzaam en blijkbaar vermoeid
-aan kwam stappen.
-
-Retief groette hem, en zeide: „Wel, neef Andries, heb je drie ossen
-gekregen?”
-
-„Neen, oom Piet, en ik is nou zoo in die middel dat ik niet weet om wat
-te doen.”
-
-„Ja, maar dit is jou eigen schuld, neef Andries,” sprak Retief op
-scherpen toon. „Jij had al lang voor die goed moeten zorgen, en nou kom
-jij op die laatste oogenblik, en hinder die menschen, als hullie bezig
-is. Jij moet beter voor jou goed zorgen.”
-
-„Ja, oom Pieter, dit is wat ik hem ook gezegd had,” viel tante Mita in,
-die eigenlijk blij was, dat haar eenigszins luie en onverschillige man
-een goede schrobbeering kreeg.
-
-„Abraham,” bulderde de zware basstem van Retief.
-
-„Ja, oom,” klonk het uit de verte, en in een minuut tijd was Abraham
-Greyling op de plek.
-
-„Toe, ik zal jou zoo maar inspan als adjudant,” zeide Retief lachend.
-„Hardloop, gauw naar oom Gert Maritz, en vraag hem of hij niet drie
-ossen zal leenen aan oom Andries hier. Ik zal voor hullie goed staan.”
-
-Abraham liep als een haas weg, en Retief reed verder.
-
-„’n Avond David,” zeide hij tot onzen held van dit verhaal, die bezig
-was om een grooten drievoet aan een wagen vast te maken. „Jij moet een
-van mijn adjudanten wezen. Abraham Greyling is de andere. Of wil jij
-liever op den wagen zitten bij Martje?” vroeg hij, half spottend.
-
-„Neen, oom, ik blijf bij oom Pieter. Elk ding heeft zijn tijd. Dit ’s
-avonds tijds genoeg om bij die nooiens te kuier,” was het vroolijke
-antwoord van David Malan.
-
-Zoo rijdt de wakkere Kommandant-Generaal overal rond, hier een woord
-van lof sprekende, daar berispende, hier hulp verleenende, daar weder
-een grapje makende, en het is bijna twaalf uur als hij weder bij zijn
-wagen terugkomt, en na zijn paard aan Willem te hebben afgegeven, zich
-nedervleit op den katel in den wagen om eenige uren rust te hebben. En
-ook de andere Emigranten zoeken hunne legersteden, en spoedig is het
-dan ook tamelijk stil in Winburg. Doch ook maar voor een paar uur lang.
-De morgenster heeft nauwelijks hare verschijning gemaakt boven de
-oosterkim, of er komt weer leven in de brouwerij. Vuren worden
-aangestoken, en koffie wordt gereed gemaakt, en bij het eerste krieken
-van den dageraad hoort men het geroep van „Inspan, inspan,” dat van den
-eenen wagen tot den anderen herhaald wordt, totdat het den laatsten
-wagen bereikt. En nu is het woeliger dan ooit te voren. De vrouwen
-pakken zoo snel mogelijk, koffieketeltjes, kommetjes, en al het verder
-gebruikte weg, en schikken de wagens voor de lange reis terecht. De
-mannen, jong en oud, gaan naar de kralen, en hier ontstaat een
-oorverdoovend lawaai. Een ieder tracht zoo snel mogelijk zijn span
-ossen uit te jagen, en die bij zijn wagen te brengen. Hoe elkeen, uit
-die duizenden van ossen, weet wie zijn Zwartland, of Makman, of
-Wildeman is, is voor den aanschouwer onbegrijpelijk en toch vindt er,
-zelfs in dit half schemerlicht, geene vergissing plaats. Een uur daarna
-is elke wagen ingespannen.
-
-Intusschen zijn zij, die met Uys en Potgieter te Winburg blijven, allen
-uit het dorpje gekomen, om de vertrekkenden te groeten. Menige
-handdruk, menig „God zegen je” wordt gewisseld; ook menige traan wordt
-gestort. En zoenen, wel die klappen zooals zweepen. En treurige harten
-zijn er, zooals bijvoorbeeld die van dien jongeling, die met den trek
-medegaat, en dat jonge meisje, die met hare ouders te Winburg
-achterblijft. Die twee zijn verloofd, maar het onverbiddelijk noodlot
-zal spoedig de Drakensbergen tusschen hen plaatsen, en misschien, ja
-misschien zien zij elkander nooit weder.
-
-Maar ook de harten van ouderen zijn treurig, en zoo is het hart van
-Retief. Ernstig en zwijgend drukt hij de hand van Potgieter; maar een
-diepe zucht ontsnapt zijn mannelijke borst, als hij, met aangedanen
-stem den dapperen Piet Uys vaarwel zegt en Gods zegen toewenscht. Want
-Uys en hij hadden zoo menigmaal naast elkander gestreden, en hadden zoo
-dikwijls elkander in gevaar geholpen, dat het Retief nu wee om het
-harte wordt, om van zijn ouden kameraad te scheiden. Een plotselinge
-stilte ontstaat onder die groote menigte van menschen, als Charel
-Cilliers zijn hoed afneemt, en staande een innig gebed opzendt aan den
-grooten Heer der Legerscharen, en langs menige zonverbrande wang rolt
-een traan, als hij zijn plechtig „Amen” uitspreekt. En toen hoort men
-de stem van den ouden Frans Joubert, die invalt met het 6de vers van
-den prachtigen Psalm 84.
-
-
- „Want God, de Heer, zoo goed, zoo mild,
- Is t’ allen tijd’ een zon en schild.”
-
-
-En daar, in den stillen morgen, bij dat eenzame dorp, verheffen zich
-meer dan tweeduizend stemmen tot Jehovah, om Hem te kennen te geven,
-dat zij slechts op Hem vertrouwen. Misschien is nog nooit weer dat vers
-in Zuid-Afrika op die innige wijze en met dat gevoel gezongen als op
-dien morgen van den 28sten December 1837.
-
-Het gezang is geëindigd, en een oogenblik stilte volgt. Dan springt
-Retief op zijn paard, en rijdt, gevolgd door Abraham en David,
-insgelijks te paard naar de voorste wagens. Een aantal jonge Boeren
-komen daar ook, en rijden tot op een kleinen afstand van de wagens, en
-blijven daar stilstaan, geschaard twee aan twee.
-
-Retief kijkt een oogenblik achter en om zich, om te zien of alles in
-orde is. Dan zwaait hij zijn hoed en roept luid:
-
-„Trek!” en zachtjes voegt hij er bij „en moge God onze Leider zijn.”
-
-De ossen geven een ruk, de zware wagen kraakt in zijn assen en rolt dan
-langzaam voort, en wagen op wagen volgen.
-
-De tocht naar Natal is begonnen.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VIII.
-
-
-Wij zullen onze lezers niet vermoeien met eene langdurige beschrijving
-van den trek naar Natal; maar slechts hier en daar wat er van
-aanstippen. Men trok slechts langzaam voort, want de wagens waren zwaar
-geladen, en men moest het vee de noodige rust geven, en de troepen
-schapen en bokken konden zich slechts langzaam bewegen. Daarbij kwam
-dat in het begin van Januari het eenige dagen hard regende, en men
-gedurende die dagen moest stil liggen. Het was dan ook reeds den 10den
-Januari 1838 toen men aan den voet van de Drakensbergen kwam. Retief
-zond nu eenige klompjes menschen vooruit om te onderzoeken waar men het
-gebergte het beste kon overgaan met de zware wagens. Men vond spoedig
-een pas (de tegenwoordige van Reenens pas), maar het was noodig dat er
-eerst wat aan gewerkt zou worden voor hij begaanbaar was. Met macht en
-wil ging men dan ook aan het werk, en op den vierden dag kon Retief dan
-ook reeds order geven tot het vertrek. De eene helft van den trek ging
-eerst over, want de weg was zoo steil en de wagens zoo zwaar, dat men
-voor de meesten van hen dubbele spannen ossen moest gebruiken. Zwoegend
-en hijgend trokken de arme dieren de zware gevaarten stapje voor stapje
-voort, en de zweepen hielden niet op met klappen. Doch men kwam goed en
-wel boven op den kam van het gebergte, en nu deed zich een heerlijk
-schouwspel aan de Emigranten voor. Van af hunne hoogte zagen zij neder
-op een der prachtigste landen der wereld, vol zacht glooiende heuvelen,
-met prachtig gras bedekt, en met planten versierd, die zij nooit hadden
-gezien, en waarvan zij zelfs de namen niet kenden. En tusschen die
-heuvelen kronkelden zich rivieren en beken, terwijl hier en daar groote
-boomen hunne trotsche kronen ten hemel verhieven. Een geheel ander land
-en een geheel ander klimaat dan aan de andere zijde der Drakensbergen;
-blijkbaar een vruchtbaarder en prachtiger land dan het Winburgsche.
-
-De weg ging nu berg af en was zeer steil. Men moest de wagens zoo sterk
-mogelijk met kettingen remmen, en somtijds waren de hangen zoo schuins,
-dat men met riemen de wagens moest vasthouden, ten einde te beletten
-dat zij omsloegen in de steile afgronden. Gevaarlijk was het dan ook
-inderdaad, en meer dan eens had er bijna een ongeluk plaats. Één
-ongeluk vond werkelijk plaats, bij een zeer slechte plek, op een
-steilen krans. De remketting van een der wagens brak, en de wagen, die
-toen niet door de achterossen kon geregeerd worden, holde
-onwederstaanbaar voort, en den tweehonderd voet hoogen krans af. Eene
-vrouw, en vier kinderen werden met den wagen medegesleept, en vonden op
-vreeselijke wijze den dood. Tot op heden noemt men die plek nog
-Ongeluks-krans.
-
-Eindelijk kwam men aan op de vlakte, en hier werden de eerste wagens in
-lager getrokken, en de ossen met een aantal van het volk teruggezonden,
-om de andere helft der wagens te gaan halen. Retief en eenige anderen
-gingen ook terug, om het opzicht te voeren, en op eenige plekken den
-weg nog wat te verbeteren. Op den 16den Januari waren alle wagens de
-Drakensbergen overgetrokken, en had men geen ander ongeluk te betreuren
-dan het zooeven gemelde.
-
-Na een paar dagen rustens trok men voort, totdat men in een prachtige
-landstreek kwam tusschen de Blauwkrantz- en de Bushmansrivieren. Hier
-besloot Retief vooreerst te blijven, totdat Dingaan hem de landstreek
-zou hebben aangewezen, die hij aan de Emigranten wilde afstaan.
-
-Wegens het groote aantal wagens, en het vele vee was dit ondoenlijk, om
-een groot lager te vormen, en men kwam dus overeen om zich te verdeelen
-in verschillende kleinere lagers. Retief bleef met de families
-Cilliers, Joubert, Malan, Greyling en een tiental anderen, met zoowat
-honderdtwintig wagens bij de Blauwkrantz-rivier; de anderen sloegen op
-niet verren afstand van elkander, kleinere lagers op, tot aan de wallen
-van de meer oostelijke Bushmans-rivier. Bij deze rivier ging ook Joshua
-Joubert, de broeder van Martje’s vader, wonen, maar Frans Joubert bleef
-in het kamp van Retief, tot groote vreugde van David, die reeds bang
-begon te worden dat zijne geliefde van hem zou weggaan.
-
-Er was vooreerst heel wat werk in de nieuwe lagers. Wagens moesten
-gerepareerd worden, want zij hadden veel geleden door den tocht over de
-bergen; voor proviand moest gezorgd worden en er viel dus heel wat te
-schieten, en ook moest voor het vee gezorgd worden. Gedurende de eerste
-dagen was men dus druk bezig en vooral Retief had veel te doen met het
-regelen van alles.
-
-Doch Retief begon nu haastig te worden om nog een bezoek aan Dingaan te
-gaan brengen, en het gestolen vee, dat van Sikonyella afgenomen was,
-aan den Zulukoning terug te brengen, waarna hij verwachtte, dat Dingaan
-hem het beloofde land zou toekennen.
-
-Doch in het lager van Retief zelve, en onder de Emigranten in het
-algemeen, ontstond er een gevoel dat men Retief niet moest laten gaan.
-Men kon niet weten wat er kon gebeuren, zeiden de meesten en Retief
-moest liever thuis blijven, en anderen in zijn plek sturen.
-
-Ook Charel Cilliers en Gert Maritz waren van dit gevoelen, en zij gaven
-dit dan ook aan den Kommandant-Generaal te kennen. Doch Retief wilde
-hiervan niets weten. Hij zeide, dat indien hij iemand anders in zijn
-plek zond, Dingaan zich beleedigd kon voelen en suspicie kon krijgen
-tegen de Emigranten. Te vergeefs boden Gert Maritz, Charel Cilliers en
-Frans Joubert zich aan om in zijne plaats te gaan; te vergeefs smeekte
-zijne vrouw hem zich toch niet weder in de macht van Dingaan te
-begeven. Retief zeide, dat hij zijn plicht zou doen, en dat hij
-volstrekt niet vreesde, dat Dingaan hem iets zou doen. Doch op sterk
-aandringen van al de Emigranten stemde hij er eindelijk in toe, om een
-sterk escort samen te nemen, en daarop bepaalde hij den 27sten Februari
-als den dag van zijn vertrek. Zestig van de flukste kerels zocht hij
-uit als escort, en daaronder waren natuurlijk David Malan en Abraham
-Greyling, alsmede de jongste zoon van Charel Cilliers, Pieter genaamd.
-Ook zouden omtrent dertig kleurlingen samengaan als „achterrijders.”
-Willem wilde Retief thuis laten om zijne vrouw tot assistentie te zijn,
-maar de trouwe jongen hield zoolang aan om samen te gaan, dat Retief
-ten laatste er in toestemde.
-
-Vroeg in den morgen van den 26sten Febr. kwamen er drie ruiters
-aanrijden naar Retiefs lager. Het waren Thomas Holstead en George
-Biggar van Durban en een achterrijder. De twee Engelschen waren
-overgekomen om handelsbetrekkingen met de Boeren aan te knoopen, daar
-zij wisten dat deze thans al het noodige van Durban zouden krijgen.
-Vooral was dit het geval met George Biggar, wiens vader een groote
-handelsbezigheid te Durban dreef. Met Holstead was Retief reeds goed
-bekend, want deze had bij de vorige gelegenheid als gids gediend naar
-Umkungunhlovu. Toen hij vernam, dat Retief den volgenden dag naar
-Dingaans kraal wilde gaan, bood hij weder zijne diensten als zoodanig
-aan, en deze werden gretig aangenomen, daar er niemand anders was, die
-de Zulutaal verstond, of den rechtstreekschen weg naar Umkungunhlovu
-kende. De gereedheid, waarmede Holstead zijn aanbod maakte, gepaard met
-het feit, dat hij reeds dertien jaar in Natal was en den Zulukoning
-goed kende, veroorzaakte dat de Emigranten eenigszins gerustgesteld
-werden. Zoo maakte Retief en de zijnen dan ook alles in gereedheid om
-te vertrekken.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK IX.
-
-
-Martje zat dien morgen vroeg bij de tent van haren vader, en was bezig
-met vleesch in te zouten, toen haar Oom Joshua bij de tent kwam, en
-haar vertelde, dat Retief den volgenden dag naar Dingaan zou gaan.
-
-Martje had reeds van het plan gehoord, en had ook vernomen, dat
-verscheidene der Emigranten er tegen waren. Men had gesproken over den
-wreeden Zulukoning, en enkelen hadden zelfs luid op gezegd dat Dingaan
-niet te vertrouwen was, en hij gemakkelijk Retief kon laten gevangen
-nemen, zoo nog niet iets ergers doen. Martje was dus al „bang gepraat,”
-en zij zeide dan ook dat zij het gevaarlijk vond, dat Oom Pieter zich
-zoo aan den Kafferkoning vertrouwde.
-
-„Ach wat,” zeide Joshua Joubert, „ik geloof niet, dat Dingaan eenig
-kwaad voornemen heeft; en bovendien neemt Oom Pieter een groot escort
-van zestig man mede. David gaat ook samen.”
-
-Martje schrok zoo hevig bij het hooren van deze tijding, dat zij het
-stuk vleesch uit hare handen op den grond liet vallen.
-
-Oom Joshua lachte en Martje zeide:
-
-„Ach neen, Oom Joshua speul maar met mij, David zal niet zoo mal wezen
-om zijn leven te gaan wagen op zoo’n tocht.”
-
-„Neen, ik maak niet grapjes,” antwoordde Joshua Joubert. „Daar komt
-David zelf aan, en hij kan het je zeggen of ik waarheid spreek.”
-
-David was dan ook in een minuut bij hen, en Martje vroeg hem dadelijk
-of dit waar was.
-
-„Ja,” zeide David lachend. „Oom Pieter heeft mij gekozen, en ik ben er
-recht blij om. Ik wil ook eens graag zien, hoe Dingaan er uit ziet, en
-hoe die Kaffers den krijgsdans uitvoeren met al die zwarte ossen.”
-
-„David jij is mal,” zeide het meisje met bevende stem. „Als die Kaffers
-jou doodmaakt, wat dan,” en bij die gedachte schoten haar de tranen in
-de oogen.
-
-„Ach wat, Martje, jij is alweêr voor niks bang. Als Dingaan Oom Pieter
-had willen vermoorden, dan zou hij dit immers den eersten keer hebben
-gedaan. Bovendien, daar is net nou twee Engelschen uit Durban
-aangekomen, en die één kerel kent Dingaan al jarenlang, en zegt dat hij
-ons niets zal doen.”
-
-Maar dit stelde Martje niet gerust en daar Oom Joshua juist wegging,
-begon zij haren minnaar te smeeken toch niet te gaan. David was in zijn
-hart jammer voor Martje, want hij zag dat zij werkelijk beangst was,
-maar hij trachtte haar aan het verstand te brengen, dat hij toch niet
-kon gaan om Retief te vragen of hij kon thuis blijven.
-
-„Kijk, Martje,” zoo besloot hij, „als ik dat doe, dan zullen de anderen
-mij uitlachen en zeggen dat ik bang ben. En als een lafaard wil ik niet
-bekend staan. Oom Pieter heeft mij opgekommandeerd, en morgen vroeg ga
-ik met hem samen. Binnen veertien dagen ben ik terug, en dan kom ik
-vragen wanneer ons kan trouwen.”
-
-En na deze woorden stapte David weg, na eerst in de gauwigheid een zoen
-te hebben gestolen.
-
-Dien geheelen morgen dacht Martje over den tocht, en hoe meer zij er
-over dacht, hoe meer overmeesterde haar een voorgevoel dat er iets
-vreeselijks zou gebeuren.
-
-Na het eten zat zij bij het vuur, waar het water voor de koffie kookte
-en haar gemoed schoot zoo vol, dat zij begon te weenen.
-
-„Wat mankeer nooi Martje dan vandaag?” zeide eene vrouwenstem.
-
-Het was Oû Anna, de oude dienstmeid van Frans Joubert. Zij was in der
-tijd reeds slavin geweest van den vader van Oom Frans; zij was op diens
-plaats geboren, en zij had al de kinderen van Oom Frans groot gemaakt;
-de oudste zoon Johannes, en Martje, en al de anderen waren door haar
-geabbaed. Toen de slaven vrij verklaard werden, bleef zij bij Oom
-Frans, en diende de familie trouw voort. Martje de „kleinnooi” was haar
-oogappel, en nu zij deze zag weenen, wilde zij weten wat er aan
-scheelde.
-
-Martje vertelde haar dat David met Oom Pieter zou medegaan, en deelde
-al haar vrees mede. Zij zeide ook dat zij met haren minnaar gesproken
-had, maar dat deze niet wilde luisteren,
-
-Oû Anna luisterde aandachtig, en zweeg toen eenigen tijd stil. Zij
-scheen plannen te maken.
-
-„Kleinnooi, als kleinbaas David ziek is, dan kan hij immers niet
-saamgaan,” zeide zij eindelijk.
-
-„Neen, Ayah,” antwoordde het meisje: „maar hij is niet ziek; hij is zoo
-frisch als een paard. Ik wou dat hij een beetje ziek werd, dan zou hij
-zich misschien laten ompraten.”
-
-Oû Anna zeide niets, maar stond op en ging weg. Zij stapte het lager
-uit, en liep stadig in de richting van de Blauwkrantzrivier. Hier begon
-zij zorgvuldig naar iets op den grond te zoeken, maar zij scheen het
-niet te kunnen vinden. Eindelijk gaf zij een kreet van blijdschap, en
-snelde naar een klein plantje met breede, vleezige bladeren. Zij haalde
-een oud mes te voorschijn en begon toen met alle macht de plant uit te
-graven. De wortel van de plant was een groote knol, die wel wat op een
-ui geleek, en het kostte Oû Anna eenigen tijd voor zij dien geheel
-uitgegraven had. Eindelijk had zij hem geheel en al uit, en verborg den
-grooten wortel toen in haar voorschoot, waarna zij al strompelend en
-bij zichzelve mompelend naar het kamp terugging. Daar aangekomen kreeg
-zij na eenig zoeken een ouden pot in handen, die blijkbaar door den
-eigenaar weggeworpen was, omdat de drie pooten er af waren. Oû Anna
-maakte toen een vuur, deed water in den pot, zette dien op het vuur, en
-begon den bolwortel in stukjes te snijden, en die in den pot te werpen.
-Zij zat daar geruimen tijd, en roerde van tijd tot tijd in het kokende
-water met een stokje. Ten laatste begon het water een lijmerig aanzien
-te krijgen, en het werd al dikker, en na eenig wachten nam de oude
-„ayah” ook den pot van het vuur en liet den inhoud koel worden. Hierop
-nam zij eenige stukken van de thans taaie stof en wrommelde het in een
-ouden lap.
-
-Het was reeds drie ure in den middag toen zij bij de tent van haar baas
-terugkwam, waar zij Martje bezig vond om de middagkoffie te maken.
-
-„Waar was jij al dien tijd, Oû Anna?” vroeg het meisje.
-
-„Ik was zoo maar een beetje in die veld,” antwoordde de oude meid,
-terwijl zij op hare hurken ging zitten bij het meisje. Zij zat geruimen
-tijd zoo zwijgend, en scheen in gedachten verzonken.
-
-„Kleinnooi zegt, als kleinbaas David ziek is, dan kan hij niet met baas
-Pieter samen gaan?” vroeg zij eindelijk.
-
-„Natuurlijk niet,” zeide Martje verwonderd.
-
-„Ik heb hier goed, kleinnooi, wat die kleinbaas zal ziek maken, als die
-kleinnooi een stukje in zijn koffie gooit.” En met die woorden rolde
-zij het oude lapje los, en wees het meisje het resultaat van haar
-koken.
-
-„Neen, Oû Anna,” riep het meisje verschrikt uit, „dit is jullie
-toovergoed, en die kleinbaas zal daarvan doodgaan.”
-
-„Ach neen, kleinnooi,” antwoordde Oû Anna: „ik ken die goed, en hebt
-dit banja gebruikt. Die kleinbaas zal net een beetje banja ziek worden,
-maar gauw beter worden.”
-
-Doch Martje was en bleef bang. Wel vertrouwde zij de oude „ayah”, en
-zij was overtuigd dat deze David geen leed zou doen, maar toch had zij
-een afschuw van dat „toovergoed.”
-
-Terwijl zij nog de zaak bij zichzelve beredeneerde kwam David juist
-aangestapt, en zoodra hij bij hen kwam, vroeg hij:
-
-„Martje, heb je niet een koppie koffie voor mij?”
-
-„Wacht, kleinbaas, ik zal voor kleinbaas gauw een kommetje koffie
-inschenk,” zeide Oû Anna snel en, opstaande, nam zij een vuil kommetje
-en verwijderde zich even om een doek te halen om het uit te wasschen,
-en toen zij terugkwam schonk zij spoedig de koffie in.
-
-„Daar, kleinbaas, daar is die koffie. Dit is misschien die laatste
-kommetje koffie wat kleinbaas van mij krijg, want ik hoor dat kleinbaas
-met baas Pieter saam gaat.”
-
-„Och wat, Oû Anna, hèt nooi Martje jou ook al bang gepraat,” zeide
-David terwijl hij het kommetje uit haar hand nam.
-
-Martje was op eens doodsbleek geworden en toen
-
-David schielijk het kommetje leeg dronk, gaf zij een schreeuw.
-
-„Wat is dit, Martje,” riep David.
-
-„Niks nie,” hernam het meisje op bevenden toon; „daar hêt net iets in
-mijn voet gesteek;” en zich vooroverbuigende, om hare verwarring niet
-te laten zien, keek zij naar hare veldschoentjes, alsof zij naar een
-doorn of zoo iets zocht.
-
-„Sis, Oû Anna, jou koffie smaakt slecht van middag,” zeide David.
-
-„Dit is die melk, baasje; dit is bokmelk en die bokken hêt zeker van
-die stinkboschjes gevreet,” zeide de oude ayah op geruststellenden
-toon.
-
-David spoegde even op den grond, om den bitteren smaak uit den mond te
-krijgen, en na nog gezegd te hebben, dat hij niet meer van die koffie
-wilde hebben, stapte hij verder.
-
-„Machtjes, kleinnooi! hoe kan die kleinnooi dan zoo schrik en
-schreeuw,” zeide de ayah, toen David buiten gehoor was.
-
-„Ik was banja bang, Oû Anna,” antwoordde het meisje, „en als baas David
-nou iets overkom, zal ik banja kwaad met jou zijn.”
-
-Tot antwoord lachte de oude meid slechts en ging toen weg.
-
-Dien avond was David kant en klaar om met Pieter Retief den volgenden
-morgen vroeg te vertrekken, en hij bracht dus den avond door bij
-Martje. Hij was vroolijk en opgeruimd, doch het meisje was daarentegen
-zwaarmoedig. Telkens vroeg zij David of hij zich niet ziek voelde, en
-telkens kreeg zij het antwoord, dat hij „paerd-frisch” was.
-
-Het was omstreeks 10 ure toen David zijn geliefde den goedennacht kus
-gaf, en toen zijn wagen opzocht. Martje ging ook naar bed, maar het was
-haar onmogelijk om te slapen. Zij was geheel verslagen en wist niet wat
-te denken of hoe te doen. Werd David niet ziek van het toovergoed van
-Oû Anna, dan zou hij met Pieter Retief samengaan, en Martje had een
-voorgevoel, dat zij hem dan nooit weder zou zien. En als hij inderdaad
-ziek werd, dan zou hij misschien kunnen sterven.
-
-Zoo lag zij nog wakker in den inwendigen tweestrijd harer gedachten,
-toen zij op eens iemand hoorde hardloopen naar de tent.
-
-„Martje, Martje,” riep de stem van Lang Hans Malan; „hêt jullie niet
-een beetje kruiden-brandewijn? David is op eens ziek geworden; hij
-heeft vreeselijke pijnen in zijn maag en doet niet anders dan
-vomeeren.”
-
-Martje was in een oogenblik op en haalde een bottel kruiden voor den
-dag. Zij ging met Hans samen naar den wagen, waar ook reeds Davids
-vader en moeder waren. David scheen inderdaad ziek, en toen zij hem van
-pijn hoorde kermen, brak het arme meisje in snikken uit, zoodat men
-haar de bottel met brandewijn moest ontnemen, daar zij blijkbaar buiten
-staat was om iets goed te doen.
-
-Dien ganschen nacht bleef de jonge man ziek en niets scheen hem eenige
-verlichting te geven.
-
-Toen dan ook om vier uur in den morgen men zich gereedmaakte om Retief
-te vergezellen, was het duidelijk, dat David te ziek was om saam te
-gaan en Hans Malan bood zich in zijn plek aan, een aanbod, dat Retief
-graag aannam.
-
-David morde en gromde, en gaf luid zijne ergernis te kennen, dat hij
-moest achterblijven, maar dat hielp nu niets. Hij gevoelde zelf, dat
-hij te ziek was.
-
-Retief kwam hem nog even voor zijn vertrek zien, en zeide aan zijne
-vrouw, dat zij haar best voor hem moest doen.
-
-Toen gaf hij haar den laatsten zoen, sprong te paard en reed weg, zich
-nog even omwendende om met zijn hand „goeden dag” te wuiven. Weinig
-dacht zijne arme vrouw, dat dit de laatste keer zou zijn, dat zij haren
-geliefden echtgenoot zag.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK X.
-
-
-Waarde lezer, ik moet u thans verzoeken om mij (natuurlijk met behulp
-uwer verbeelding) te vergezellen naar Umkungunhlovu, de hoofdstad van
-den grooten koning der Zulu’s, Dingaan, en dit wel op den morgen van
-den 7den Februari 1838. Wij zullen niet de stad ingaan, maar ons op een
-randje stellen ten zuiden er van, vanwaar wij een goed uitzicht op de
-stad hebben. De zon is juist opgegaan en werpt hare eerste stralen op
-het landschap voor ons. Umkungunhlovu noemen wij een stad; in waarheid
-is het slechts een ontzettende Kafferkraal. Het bestaat uit twee
-ringmuren, een groote en een kleinere daarbinnen. Tusschen de twee
-ringmuren staan de ronde Kafferhutten, in regelmatige rijen, doch die
-welke in de twee rijen, die het dichtst bij den binnensten ringmuur
-staan, zijn grooter en hooger dan de anderen, want dat zijn de hutten
-der getrouwde krijgers van Dingaan, de zoogenaamde Ringkoppen of
-oudgedienden, die de keurbenden van de Zulustam uitmaken. De kleinere
-hutten worden bewoond door de jongere krijgers.
-
-Binnen den tweeden ringmuur, aan het verste einde staan een tiental
-zeer groote hutten, waaronder vooral de middelste door hoogte uitmunt.
-Dit zijn de hutten van Dingaan en zijne vrouwen, want ik behoef u niet
-te zeggen, dat de Zulukoning aan veelwijverij doet.
-
-Achter de hutten zijn de veekralen, waar gij een groot aantal der
-kleine, groot gehoornde koeien en ossen kunt zien, die gewoonlijk
-bekend zijn als Zulu’s.
-
-Terwijl wij zoo staan te kijken, wordt het levendig in de stad. Een
-groot aantal manschappen verzamelen zich, en spoedig zien wij hen
-uittrekken. Er zijn vijf regimenten, twee met zwarte schilden en drie
-met witte schilden; de zwarte schilden zijn het teeken dat de dragers
-tot de Ringkoppen, de dappersten der dapperen behooren. Vooraan het
-hoofd van elk regiment loopt de kolonel, of zooals hij in het Zulusch
-heet de „Induna-enkoolu.” Een geweldige vederbos, die op zijn hoofd
-wuift, duidt ons zijn rang aan, doch ook hij draagt zijn schild en zijn
-assegaaien. In geregelden marsch en onder het zingen van een maatgevend
-krijgslied, rukt de bende of liever het leger voorwaarts, den weg
-inslaande naar Natal. Misschien ontmoeten wij hen later weer; voor het
-oogenblik zullen wij hen hunnen marsch laten voortzetten, en u eerst
-wat vertellen van den Zulustam. Inderdaad heeft die stam zulk een
-groote rol in de geschiedenis van Zuid-Afrika gespeeld, dat elke
-Afrikaner ten minste iets er van behoort te weten.
-
-Omtrent het jaar 1790 woonde er ten noorden van de Tugela een
-Kafferstam, de Abatetwa genaamd, wiens koning den naam van Jobe droeg.
-De oudste zoon van dezen, Dingiswayo geheeten, heeft een wonderlijken
-levensloop gehad, zoo romantisch, dat waarschijnlijk zijn
-levensgeschiedenis den Engelschen schrijver Rider Haggard heeft
-aangespoord om hem den held van zijn bekenden roman, King Solomon’s
-Mines te maken. Dingiswayo werd namelijk door zijn vader verdacht van
-pogingen om den troon te bemachtigen, en Jobe besloot dus om zijn
-gevaarlijken zoon uit den weg te ruimen. Doch met behulp van zijne
-zusters wist Dingiswayo de wraak van zijnen vader te ontkomen en zocht
-hij zijn heil in de vlucht. Na lange rondzwervingen kwam hij eindelijk
-binnen de grenspalen der Kolonie en vertoefde waarschijnlijk in de
-nabijheid van Graaff-Reinet. Hier zag hij de Engelsche soldaten die in
-1799 door Generaal Dundas naar de grenzen werden gezonden, en wat hem
-bijzonder trof was de wonderlijke krijgstucht die er in dit leger
-heerschte, en de gemakkelijkheid waarop gedisciplineerde soldaten zich
-in massa’s bewogen. Hij deed zooveel mogelijk onderzoek naar de redenen
-hiervan en het gaf hem veel te denken, wanneer hij die Engelsche
-soldaten vergeleek met de ruwe wilde krijgsbenden van zijn eigen natie.
-
-Ondertusschen kreeg Dingiswayo bericht dat zijn vader overleden was, en
-dat de Abatetwa, die niet wisten waar Dingiswayo was, den naasten
-erfgenaam tot hun koning hadden verkozen. Toen hij dit vernam zond hij
-bericht aan zijn volk dat hij zou komen, en werkelijk verscheen hij ook
-in zijn vaderland, gezeten op een fraai paard. De Abatetwa hadden nog
-nooit dit dier gezien, en dit feit, te zamen met de zekerheid, waarmede
-zij Dingiswayo herkenden, maakte dat hij spoedig in het bezit van zijn
-rechtmatigen troon was.
-
-Het eerste werk van den nieuwen koning was om Europeesche krijgstucht
-in zijn leger in te voeren. Hij vormde regimenten, stelde officieren
-aan, en leerde de manschappen oefeningen maken, en toen ze eenigszins
-in orde waren, begon hij krijg te voeren tegen zijne naburen, waarin
-hij duidelijk bewees, welk een groot voordeel hij aan zijnen kant had.
-
-Eenige jaren daarna kwam er een vluchteling bij Dingiswayo aan,
-namelijk Tshaka, de zoon van Senzangakona, het opperhoofd van den
-kleinen Zulustam. Deze had evenals Dingiswayo in vroegere dagen moeten
-vluchten voor zijnen vader, en misschien was het daarom dat de koning
-der Abatetwa hem vriendelijk opnam en hem een plaats in zijn leger gaf.
-Tshaka begreep terstond het nut van de indeeling van Dingiswayo’s
-leger, en door bekwaamheid en dapperheid werd hij spoedig de meest
-geachte aanvoerder in dat leger. Toen nu Senzangakona stierf, deed
-Dingiswayo de Zulu’s Tshaka als hun koning erkennen. Toen voerde Tshaka
-ook krijgstucht onder de Zulustam in, en maakte hij zelfs vele
-verbeteringen op het systeem van Dingiswayo, en binnenkort waren de
-Zulu’s een heldhaftige natie geworden. Zoolang Dingiswayo leefde, had
-Tshaka vrede met hem, doch na zijn dood viel Tshaka den Abatetwa-stam
-aan, versloeg hen, deed hunnen koning dooden, en lijfde den stam bij
-den zijne in. Van af dien tijd voerde Tshaka een reeks bloedige
-oorlogen met zijn naburen, waarin hij steeds als overwinnaar optrad, en
-zoo duurde het niet lang of de Zulunatie was de machtigste stam in het
-oosten van Zuid-Afrika, en zijne legers drongen zelfs voort tot aan de
-Bashee-rivier, en bedreigden de Kaapkolonie.
-
-In 1828 werd Tshaka vermoord door twee zijner half-broeders Dingaan en
-Umthlangana. Daarna vermoordde Dingaan op zijne beurt Umthlangana met
-eigen hand, en na eenige gevechten met zijne andere broeders,
-bemachtigde hij den Zulutroon.
-
-Tshaka was een wreed koning geweest, maar hij was talentvol en wist
-gebruik te maken van de talenten van anderen. Dingaan daarentegen was
-sluw, arglistig en bezat eene nog dierlijker wreedheid dan Tshaka.
-
-Na dit kort overzicht van de geschiedenis der Zulu’s moet ik u, waarde
-lezer, nogmaals vragen om mij te vergezellen naar dat kopje ten westen
-van Umkungunhlovu. Reeds aan den voet er van schrikken wij, want hier
-en daar zien wij doodsbeenderen en doodshoofden. Ja, dat is een akelige
-plek waarheen ik u breng, het is de plaats des Doods, de plaats waar
-Dingaan al zijne slachtoffers doet vellen. Maar volg mij en dan zal ik
-u nog iets wijzen. Kijk eens hier, daar liggen een aantal lijken,
-blijkbaar kort geleden gedood, want er is nog geen spoor van ontbinding
-te zien. „Wat,” roept gij verbaasd uit, „maar dit zijn immers blanken.”
-
-Inderdaad, het zijn blanke menschen, die hier dood liggen, en gij kent
-hen ook. Hier ligt de arme sterke Hans Malan, een geweldige wond op
-zijn hoofd wijst u, dat met een kirie zijn schedel verbrijzeld werd.
-Daar, dicht bij hem ligt Thomas Holstead, de Engelsche gids, insgelijks
-met verbrijzelden schedel. En zoo telt gij vijfenzestig blanken, allen
-dood op dien vreeselijken kop en zoo wat dertig kleurlingen. Behoef ik
-u te vertellen, dat dit Retief en de zijnen zijn, die hier vermoord
-liggen? Maar waar is Retief zelve?
-
-Gaat even hier ter zijde. Daar ligt hij, dood en mishandeld. Zijn dood
-lichaam is opengesneden; zijn hart en zijn lever zijn uitgehaald, en
-liggen daar ginder op den weg naar Natal begraven. Hij is het eenigste
-lijk, dat aldus mishandeld is; de anderen liggen zooals zij gevallen
-zijn; zelfs geen kleedingstuk is hen van het lijf genomen, ook niet van
-Retief, om wiens schouder een veldflesch en een bladzak hangen.
-
-Treurige plaats voorwaar! Eene plaats die heilig behoort te zijn voor
-alle Afrikaners; eene plaats waar een grafteeken behoort opgericht te
-zijn.
-
-Maar laat ik u in het kort vertellen, hoe Retief en de zijnen hunnen
-dood vonden.
-
-Pieter Retief en zijn escort, geleid langs den kortsten weg door den
-heer Thomas Holstead kwamen op den 3den Februari 1838 te Umkungunhlovu
-aan. Dingaan ontving hen bijzonder vriendelijk en prees de Boeren zeer
-voor hun gedrag in zake het vee van Sikonyella. Slechts zeide hij dat
-het hem speet dat Retief niet den Roover-kaptein had samengebracht.
-Hierop liet hij weder spiegelgevechten en krijgsdansen houden door de
-Zuluregimenten, en verschafte zijne bezoekers rijkelijk voedsel. Den
-volgenden dag trok de heer Owen, de zendeling, een document op, waarin
-Dingaan een groot stuk grond van de Tugela tot aan de Umzinvubu rivier
-aan de Boeren ter bewoning afstond. Dit document werd toen door Dingaan
-met zijn merk voorzien, en drie Boeren zoowel als drie der groote
-Raadsheeren van den Zulukoning teekenden het of plaatsten er hun merk
-op als getuigen.
-
-Geheel tevreden met den uitslag van zijn bezoek, en met niets dan
-dankbaarheid in zijn hart voor Dingaan, vertoefde Retief nog den 5den
-Februari te Umkungunhlovu. Op den morgen van den 6den maakte hij zich
-gereed om te vertrekken. De paarden waren opgezadeld en Retief en de
-zijnen wilden thans Dingaan groeten. Deze deed hun weten dat zij in den
-binnensten ringmuur konden komen, maar dat zij hunne geweren buiten
-moesten laten. Een groot aantal der Boeren waren onwillig dit te doen,
-want zij vreesden verraad, maar de heer Holstead, die een gesprek met
-eenige der Zulu-induna’s gehad had, verklaarde dat geen vreemdeling
-toegelaten werd om gewapend in tegenwoordigheid van den Zuluvorst te
-verschijnen. Daarna lieten de Boeren hunne geweren bij hunne paarden.
-
-Dingaan ontving hen vriendelijk en liet dadelijk Kafferbier brengen,
-waarvan men met genoegen dronk. Intusschen sprak Dingaan met Retief
-door middel van den heer Holstead, en gaf hij zijn spijt te kennen dat
-Retief niet langer bij hem wilde vertoeven. Op eens sprong de
-Zulukoning op, en riep „Vangt hen!” Op die woorden stormden een aantal
-der krijgers, die om Dingaan stonden, op de weerlooze Boeren, en bonden
-hen vast. De heer Holstead riep uit: „Dit is klaar met ons,” en hij
-trachtte met Dingaan te spreken. Deze luisterde een paar oogenblikken
-naar hem, doch wuifde toen zijn hand, en zeide: „Doodt de toovenaars.”
-De ongelukkige Boeren, zoowel als de heer Holstead, werden toen met
-geweld gesleept naar het kopje, dat als executie-plaats diende, en
-daarheen bracht men ook de achterrijders der Boeren. Hierop vond eene
-ware slachting plaats. Eén voor één werden de Boeren door knopkiries
-gedood; Retief werd vastgehouden en moest den moord zijner makkers
-aanzien; toen deze allen gedood waren, viel ook hij als slachtoffer van
-den wreeden Dingaan. Zooals wij gezien hebben, werd zijn hart en lever
-uit zijn lichaam gesneden, en op den weg naar Natal begraven. De Zulu’s
-meenden dat dit een toovermiddel zou zijn om de blanken te beletten hun
-land in te trekken.
-
-Alzoo was de dood van Pieter Retief en zijne dapperen. Martje’s
-voorgevoelen was juist geweest en het was aan haar en ook aan de oude
-Anna te wijten, dat David Malan ook niet dood op dat kopje bij
-Umkungunhlovu lag.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XI.
-
-
-Den geheelen dag, na het vertrek van Pieter Retief lag David Malan nog
-in hevige pijnen in den wagen. Eerst tegen den avond begon hij zich
-beter te gevoelen, en dien nacht had hij een goede nachtrust, en,
-hoewel zwak, was hij den volgenden morgen in staat om op te staan, want
-zooals alle Afrikaansche Boeren, was David een vijand van het in bed
-liggen. Hij was echter vreeselijk uit zijn humeur en deed niets anders
-dan spreken over de teleurstelling, die hij ondervonden had, dat hij
-niet met den Kommandant-Generaal had kunnen samenrijden. Martje
-troostte hem zoo goed als zij kon en zeide hem, dat het misschien de
-hand des Heeren was, die hem op het ziekbed geworpen had, om hem van
-den dood te redden, en zij deelde hem hare vrees mede, dat Retief en de
-zijnen nooit weder zouden terugkomen. David lachte haar uit, en zeide
-dat dit „net vrouwenpraatjes waren,” waar geen man zich aan stoorde.
-
-Het duurde bijna een week voor David zich weder geheel sterk gevoelde,
-en kon uitgaan om wild te schieten. Hoe het kwam wist hij niet, doch
-hij bevond op eens, dat zijn oud rijpaard niet meer zoo goed was als
-vroeger, en hij begon dus om te zien naar een ander. Bij toeval vernam
-hij dat zekere Joshua Joubert, die in het verst afgelegen kamp woonde,
-een goed rijpaard had om te verkoopen of te verruilen, en hij vatte dus
-het plan op naar dezen toe te rijden, en zoo mogelijk een ruil aan te
-gaan, al moest hij dan ook iets toegeven.
-
-Op den morgen van den 16den Februari was hij dan ook reeds vroeg in den
-zadel, en sloeg den weg in naar het kamp van de Botha’s, waar Joshua
-Joubert woonde. Het werd het kamp van de Botha’s genaamd omdat de oude
-Johannes Botha de Kommandant er van was. David moest langs verscheidene
-andere lagers rijden. Eerst kwam hij bij dat van de Krugers, waar de
-oude en dappere Gert Kruger het bevel voerde. Dit lager was in goede
-orde. De wagens waren wel niet in een kring getrokken, doch stonden zoo
-na bij elkaar, dat zulks in zeer korten tijd kon gedaan worden, als de
-nood het vereischte. Na een kommetje koffie gedronken te hebben, en een
-weinig te hebben „gezels” reed David naar het volgende kamp, dat der De
-Klerks. Ook dit lager was in goede orde en kon spoedig weerbaar gemaakt
-worden. Van hier naar het lager der Jouberts was het een stijve uur en
-een half, doch tot zijn groot genoegen kreeg David hier een maat,
-Willem Van Rensburg, die ook om bezigheid naar het kamp der Jouberts
-reed. Ten minste zoo gaf hij voor; de waarheid was echter, dat hij een
-beetje naar zijn nooi Johanna Van der Merwe wilde gaan kijken, die ook
-in het kamp woonde. Met al dit vertoeven was het reeds bijna middag
-toen David en Willem bij de Jouberts kwamen. Het trof David, dat dit
-lager zoo ongeregeld was. Het was eigenlijk volstrekt geen lager. De
-wagens stonden ver van elkander af, meestal dicht bij de
-Bushmansrivier, en hier en daar stond een tent.
-
-Nadat beiden bij oom Joshua Joubert (die een broer van Martje’s vader
-was) hadden afgezadeld, en de bewoners hadden gegroet, maakte David dan
-ook de aanmerking tegen Joshua, dat dit maar gevaarlijk was om het kamp
-zoo uiteen te hebben.
-
-Oom Joshua lachte en zeide: „Kerel, ons is hier immers in ons eigen
-land, en die Kaffers zal ons immers geen kwaad doen. Die naaste Kaffers
-is die Zulu’s en met hullie is ons goede vrienden. Nog gisteren was
-hier twee van hullie, en hullie het ons gevraag om werk, maar op het
-oogenblik het ons nog volk genoeg.”
-
-„Het hullie niks gezegd van oom Pieter?” vroeg David.
-
-„Neen, hullie zeg dat hullie van die baai afkom, en niet van Dingaans
-kraal. Maar oom Pieter zal wel een van die dagen terugkomen.”
-
-„Hij is al 18 dagen weg,” hervatte David, „en hij kon al terug zijn.”
-
-„Misschien is hij gaan kijken naar die stuk grond wat Dingaan ons zal
-geef,” was het antwoord van oom Joshua, die dood gerust scheen.
-
-Juist op dit oogenblik kwam de jonge Joshua Joubert de tent binnen, en
-begon de handel tusschen de twee Boeren. De jonge Joshua liet zijn
-paard uit het veld halen, terwijl David het middagmaal genoot, want het
-was nu reeds twaalf uur. Toen het paard kwam, zag David dadelijk dat
-het een uitmuntend dier was, sterk en krachtig gebouwd, nog maar vier
-jaar oud, en met goede pooten. Joshua gaf niet om te ruilen; hij zou
-Davids paard nemen, maar dan moest deze drie ossen toegeven. Dit was
-den jongen Malan te veel, en er vond heel wat geknibbel plaats, waarna
-David eerst het paard moest probeeren, en er een kwartier mede
-rondreed, iets, dat hem de uitstekende kwaliteit van het fiere dier
-dadelijk deed kennen. Eindelijk werd men het eens. David zou zijn paard
-achterlaten, en den volgenden dag aan Joubert twee groote ossen en een
-eenjarige os zenden. De achtermiddag en de avond werd toen genoeglijk
-doorgebracht. Toen het slapenstijd was ging David, daar zoowel de tent
-als de wagen der Jouberts vol was, op een kombaars slapen onder een
-grooten boom, niet ver van de tent, iets waar hij niets tegen had, want
-het was zeer warm weer en hoewel donkere maan, was de lucht helder en
-blonken de sterretjes aan den hemel. Ook Willem Van Rensburg kwam daar
-eenigen tijd later slapen. Daar beiden zeer vroeg wilden rijden, en van
-hunne vrienden afscheid hadden genomen, hadden zij hunne paarden op
-eenige treden aan een anderen boom vastgebonden, en sliepen zij op
-hunne zadels, die als hoofdkussens dienden.
-
-David kon dien nacht niet goed slapen. Hij was, hij wist niet waarom,
-onrustig over het lange wegblijven van Retief, en hoewel hij trachtte
-om de gedachten uit zijn hoofd te zetten met een „alles gekheid” kon
-hem dit toch niet gelukken. Hij sluimerde nu en dan in, doch schrok elk
-oogenblik wakker. De ster, die de Boeren de voorlooper noemen, was
-juist opgegaan, en David, die toen wakker lag, was juist van plan om
-zijn maat te wekken, en den terugrit te beginnen, toen hij een vreemd
-geluid vernam. Zich oprichtende, zag hij op eenigen afstand een aantal
-zwarte gedaanten, bij de verst afgelegen wagens, en juist toen hij op
-de plotselinge gedachte kwam, dat het Kaffers waren, viel er een
-geweerschot.
-
-„Willem, de Kaffers is op ons,” riep David luid, en op zijn voeten
-springende, greep hij zijn zadel en toom, en liep naar zijn paard.
-Willem was dadelijk wakker en volgde Davids voorbeeld. In een oogwenk
-waren beide paarden opgezadeld, en beide jonge Boeren in den zadel. Een
-oogenblik zwenkte David zijn paard naar de tent van de Jouberts, en
-riep: „Oom Joshua, die Kaffers val ons aan,” en daarop schoot hem
-plotseling de gedachte door het hoofd, dat hij naar de andere lagers
-moest terugrijden, om hen te waarschuwen. Hij riep een haastig: „Kom
-Willem!” aan zijn makker toe, en drukte toen de hielen in de ribben van
-zijn paard. Het fiere dier, zulk een behandeling niet gewoon, deed een
-geweldigen sprong, en dit juist in tijd, want een assegaai, door een
-Zulu geworpen, siste langs David voorbij. Sieraad, zooals de naam van
-het nieuwe paard van onzen held heette, was nu niet te keeren, en ging
-op een dollen galop door, zoodat David zijn handen vol had om het de
-rechte richting te doen houden. Toch zag hij even achter zich en kon in
-den schemer bemerken, dat Van Rensburg in vollen galop achter hem
-aankwam. Deze had ook een flink paard, en was spoedig ter zijde van
-David, en nu ging het lijnrecht naar het kamp van de De Klerks, over
-slooten, door bosschen, over klippen; niets stuitte de koene rijders.
-Zoodra het kamp in het gezicht kwam (want het was nu reeds daglicht)
-riep David zijn makker toe: „Willem, zeg hullie dat hullie lager moet
-trek, en voor hullie klaar hoû,” en zonder verder een woord rende hij
-het kamp voorbij, en bereikte spoedig het kamp der Krugers. Oom Gert
-stond juist bij zijn wagen, zijn eerste kommetje koffie te drinken,
-toen David zijn dampend en brieschend paard voor hem stil hield.
-
-„Wat is dit, wat is dit?” vroeg Oom Gert verschrikt.
-
-„Oom, die Zulu’s val ons aan. Hullie vermoor die menschen in Botha zijn
-kamp. Oom moet dadelijk lager trek, en alles klaar maak om jullie te
-verdedigen. Maak gauw, Oom, want hullie zal zeker net nou hier wezen.”
-
-Oom Gert wierp koffie en kommetje neder en weldra werd zijn stem
-gehoord, „Lager trek, lager trek, die Zulu’s kom aan.”
-
-David gaf zich geen tijd om gade te slaan hoe het lager getrokken werd,
-hij dacht nu slechts aan zijne ouders en aan Martje, en zijn paard de
-hielen in de ribben zettende, vloog hij als een pijl verder. Hoe hij
-den één uur langen afstand afreed, wist hij zelf niet. Hij gaf Sieraad
-de volle teugels, en deze scheen van geen hinderpalen eenige notitie te
-nemen. Als een bok sprong hij over een tien voet breede sloot, en als
-een haas liep hij door de klippen. David begreep dat hij op zijn paard
-moest vertrouwen, en hij zag dat hij dit dan ook kon doen. Hij kneep
-zich dus in den zadel vast en zorgde slechts, dat het paard de rechte
-richting hield.
-
-De zon kwam juist op, toen David het lager inreed. Hier moet gezegd
-worden dat het lager der Retiefs, zooals dit genoemd werd, het beste in
-orde was. De wagens stonden in een kring op kleinen afstand van
-elkander, en kon in een oogwenk verschanst worden. David reed dadelijk
-naar de tent van Charel Cilliers, die de Kommandant was, in afwezigheid
-van Pieter Retief. Oom Charel stond voor zijn tent, en rookte rustig
-een pijp toen David aankwam. Hij was geheel uit adem, en half stokkend,
-zeide hij:
-
-„Oom Charel, die Zulu’s kom aan; hullie het al die menschen in Botha’s
-kamp vermoord.”
-
-De dappere oude krijger had niets meer noodig.
-
-„Lager maken, die Zulu’s kom,” riep hij uit. „Trek de wagens bij
-elkaar,” en zoo volgde het eene bevel na het andere. David zadelde snel
-zijn paard af, en liet het los staan bij zijn wagen. Hij had thans geen
-tijd om voor het arme dier te zorgen hoe graag hij dit ook wilde.
-Integendeel hij moest eerst helpen zorgen voor de bescherming der
-vrouwen en kinderen.
-
-Een levendig tooneel vond nu plaats. In een oogenblik waren alle handen
-aan het werk om de wagens in een vasten kring te trekken, zoo na
-mogelijk bij elkaar. Het volk werd gezonden om bosschen en takken te
-kappen, om de openingen tusschen de wagens op te vullen. Het vee werd
-toen zoover mogelijk aan een anderen kant van een nabijzijnden berg
-gejaagd, om uit het gezicht der Kaffers te zijn, en daar werd het aan
-zijn lot overgelaten. Geweren werden schoongemaakt, en Charel Cilliers
-liet de ammunitiewagen openen en deelde kruid en lood uit.
-
-De vrouwen waren ook hier behulpzaam; zij hielpen geweren schoonmaken,
-en een aantal hunner waren spoedig bezig kogels te gieten in de
-daarvoor bestemde kogelvormen. Oom Charel was overal; hier gaf hij
-order om een opening nog dichter te maken; hier vermaande hij de
-jongeren om bedaard te schieten en goed korrel te vatten, zoodat de
-ammunitie niet verspild werd want „elke kogel moet zijn Kaffer
-krijgen;” daar weder stelde hij angstige vrouwen en meisjes gerust; dan
-ging hij naar de tent van Retief, en troostte diens vrouw, die thans
-helaas, het ergste vreesde.
-
-„Oom, Charel, waar is die kanon,” vroeg David Malan op eens.
-
-„Mijn machtig, kerel, ik hêt die heele kanon vergeet. Hij staat daar
-achter bij die tent. Loop haal hem gauw met een spul kerels dan zal ons
-hem hier bij den ingang plaatsen.”
-
-De ingang was eene kleine ruimte van zoowat 8 voet breed, die thans met
-takken en bosschen dicht versperd was. Het kanon werd nu hier gebracht.
-Het was een oud koperen mondstuk, op een affuit dat waarschijnlijk een
-oud scheepskanon was geweest, en dat door een der trekkers was
-medegebracht. Het was algemeen beschouwd geweest als een nutteloos
-ding, maar heden kon het toch van nut zijn.
-
-„Ons kan niet banja met die ding schiet,” zeide Oom Charel, „want dit
-vat te veel kruit, maar als die Kaffers het ons hier te warm maak, dan
-kan ons een paar schoten op hen los.”
-
-„Maar ons hêt geen kogels, Oom Charel,” zeide een der Boeren.
-
-„Ons kan die ding met stukken lood en oud ijzer laden; hullie noem dit
-schroot,” zeide de heer Alfred Smith, dien wij reeds kennen als de
-meester en secretaris.
-
-„Weet jij iets van die goed af, meester?” vroeg Charel Cilliers, die
-zelf maar weinig met die „goed” te doen had gehad.
-
-„Ja, Oom Charel, zoo’n beetje” was het antwoord van den meester. „Ik
-heb al met zulke dingen gewerkt.”
-
-In der waarheid was meester vroeger matroos op een Engelsch
-oorlogsschip geweest, en had hij dus wel degelijk kennis van een kanon,
-en toen Oom Charel hem nu tot „kanonnier” benoemde, wees meester
-spoedig dat hij zijn baantje niet vergeten had. In een oogenblik had
-hij een laadstok er voor gemaakt uit een stuk hout, en een spul oude
-lappen en veegde hij het kanon uit. Hij zuiverde het zundgat, en sneed
-een spul stokjes, waaraan hij lapjes deed, die als lont moesten dienen
-en daarop liet hij door een spul volk alle stukken oud ijzer,
-pot-pooten en wat maar tot „schroot” kon dienen bij elkander maken. Met
-behulp der vrouwen liet hij toen kruid- en schrootpatronen maken van
-oud linnen en binnen zeer korten tijd stonden er twintig ladingen kant
-en klaar bij het kanon.
-
-Al dit werk nam nauwelijks den tijd van twee uur op, want men werkte
-met ijver en kracht. Geen Kaffer was nog te bespeuren, en men gebruikte
-den tijd om zich nog steeds beter gereed te maken en de meest
-zorgvuldige maatregelen te nemen. Er waren zoo wat negentig weerbare
-mannen in het kamp, buiten de kleurlingen, en een aantal dezer had men
-ook gewapend met geweren zoodat het geheel der verdedigers een goed
-eind over de honderd was. Een aantal spaargeweren werden aan de vrouwen
-gegeven om die aan de mannen achter de wagens te overhandigen, indien
-hun eigen geweren te warm werden.
-
-Het was bijna tien uur toen een der Boeren riep: „Daar kom hullie!” en
-inderdaad op den rand, die zoowat duizend treden aan de zuidzijde van
-het lager was, begon zich een dichte drom Kaffers te vertoonen.
-
-„Op jullie plek,” riep de oude Cilliers, „moet niet schiet voor hullie
-op ons is. En God, de God van Israël sta ons thans bij,” voegde hij er
-langzaam en eerbiedig bij.
-
-De Kaffers schenen op den rand eene consultatie te houden, hoe om het
-kamp op de beste wijze aan te vallen. Zij hadden waarschijnlijk niet
-verwacht, dat zij de Boeren aldus tot weêrstand gereed zouden vinden,
-en dachten dat ook hier zij hen verrast zouden hebben. Eindelijk zag
-men een reusachtige Kaffer, op wiens hoofd een groote vederbos prijkte,
-zijn armen zwaaien en hierop begon een deel van het Zulu-impi zich te
-verspreiden. Zij vormden de twee „hoorns,” totdat het geheele lager
-omringd was door eenige duizenden Zulu’s. En nu volgde een helsch
-lawaai, dat ontzetting in de harten der vrouwen joeg en de mannen de
-tanden op elkander deed knarsen. De Zulu’s sloegen met hunne assegaaien
-tegen hunne schilden, en hieven hun oorlogskreet aan. Toen—kwamen zij
-met een geweldige vaart van alle zijden op het lager aanstormen.
-
-De Boeren lieten hen naderen tot op zestig treden van de wagens, en
-toen dreunden de geweerschoten, en een honderdtal Zulu’s beten in het
-stof. Doch de anderen stuitten niet, doch kwamen aan. Thans vuurde elke
-Boer voor zichzelve zoo snel hij kon, en schoot ieder zijn
-naastbijzijnden Kaffer neder. De strijd werd fel. De geweerschoten
-knalden onophoulijk, en het geraas was oorverdoovend. Bij den ingang
-had Charel Cilliers tien fluksche mannen geplaatst en deze hadden hunne
-handen vol, om de Zulu te beletten door de takken en bosschen te komen.
-Doch spoedig vormden de lijken der gevallen Zulu’s hier een breede
-borstwering.
-
-David stond voor op de wagenkist van een wagen, en elke kogel uit zijn
-geweer deed een Kaffer nedertuimelen. Martje stond dicht bij hem,
-achter den wagen; zij had een geladen geweer in haar hand, gereed om
-dit aan David te reiken, zoodra zijn eigen geweer te warm werd. Doch
-dit was thans niet noodig. De Zulu’s op zulk een ontvangst niet
-voorbereid, en geen kans ziende, om door den kogelregen in het lager te
-komen, namen de vlucht, ten minste voor het oogenblik, en liepen zoo
-snel zij konden naar het randje waar hunne makkers, die nog geen deel
-aan den strijd hadden genomen, stonden.
-
-Een groot aantal der aanvallers lagen dood of gewond voor het lager;
-bij verre de meesten echter van deze waren dood.
-
-De Zulu’s hielden nu weder raad, en zij konden dit gerust doen, want
-zij waren buiten het bereik der oude Sanna’s, die niet verder schoten
-dan uiterst tweehonderd treden. De Boeren kregen nu een goed half uur
-rust, en dit was hun uiterst welkom, want het gevecht was hevig
-geweest. Tot op dit oogenblik was er slechts een Boer licht gewond,
-daar een stoutmoedige Kaffer, hem met een assegaai in den arm gestoken
-had. De dappere kerel liet de wond door zijne vrouw verbinden, en was
-daarna weer even gereed om op zijn post te gaan.
-
-Na verloop van een half uur begon er weder beweging onder de Kaffers te
-komen. Doch ditmaal veranderden zij van tactiek. In plaats van het
-lager te omringen kwamen zij nu in een dichten drom aan, en dat wel
-direct op de opening van het lager. Zij hadden begrepen dat dit het
-zwakste punt van het lager was, en wilden nu met geweld en door hun
-overmacht zich hier een weg banen. Doch Charel Cilliers bemerkte
-dadelijk hun doel, hij was te veel ervaren om zich te laten
-verschalken. Een twintigtal man bij de wagens latende, liet hij al de
-anderen post vatten in de nabijheid van den ingang.
-
-„Nu komt mijn tijd,” zeide meester, toen hij de Kaffers zag naderen,
-„jullie moet nou voor pad geven.” En met deze woorden nam hij zijn lont
-in de hand en liet de vier jonge Boeren, die hem hielpen, alles in
-gereedheid brengen om het kanon weder te laden, zoodra het afgeschoten
-was.
-
-De Zulu’s kwamen stadig aan, tot op een afstand van tweehonderd treden;
-toen maakten zij een wilden schielijken aanval op de opening. Doch de
-ontvangst die zij kregen van het thans geconcentreerde vuur der Boeren,
-was geenszins malsch, en toen nu meester zijn kanon tusschen de dichte
-massa afvuurde, en stukken ijzer door hunne rijen heenvlogen, deinsden
-zij een oogenblik terug. Maar ook net maar een oogenblik—toen kwamen
-zij met vernieuwden moed aan. Doch tegen den kogelregen die thans op
-hen nederkletterde en tegen de drie schoten die meester snel op hen
-loste, was zelfs Zulu-moed niet bestand, en met verlies van een groot
-aantal dooden, sloegen zij op wilde vlucht.
-
-„Goed gedaan meester, dat is braaf,” riep Charel Cilliers uit toen de
-Zulu’s weg waren. „Daar die Oû Griet is al te kwaai voor hullie. Maar
-nou moet jullie oppas, kerels; die ergste zal nog komen. Die andere
-Zulu’s zal ons nou pak.”
-
-Inderdaad waren het slechts twee regimenten der „witschilden,” of jonge
-krijgers die den aanval op het lager gedaan hadden.
-
-De Ringkoppen of Zwartschilden hadden bedaard aangekeken naar het werk
-hunner jongere broeders. Nu deze geheel verslagen en moedeloos
-terugkwamen, stootten zij een verachtelijk Hu! Hu! uit, en maakten zij
-zich gereed om te toonen hoe spoedig zij hunnen vijand overmeesterden.
-
-Thans volgden zij weder hun oude tactiek en onder bevel van den man met
-den vederbos, begonnen zij het lager te omringen. Ieder der Boeren was
-nu weder op zijn ouden post. De Zulu’s sloegen als bezetenen op hunne
-schilden, en hieven een ontzettenden krijgskreet aan, die het bloed in
-de aderen der dapperste Boeren deed verstijven. Een storm, en de Zulu’s
-waren bij de wagens. Doch de Boeren weerden zich dapper; de gedachte
-aan de vrouwen en kinderen gaf hun heldenmoed. De geweren knalden
-zonder ophouden. De Kaffers klommen tot op de wagens, doch vonden daar
-ook hunnen dood; geen Kaffer kwam het lager binnen.
-
-David was op zijn ouden post, en Martje stond weder bij hem, met het
-geladen geweer in de hand. Onze held had juist een forsche Kaffer den
-doodskogel gegeven, op geen drie treden afstand, toen een tweede
-Kaffer, bij den wagen opsprong, en voor David zijn geweer geladen had,
-den assegaai ophief om den jongen Boer dien in de borst te boren.
-Davids leven hing aan een draad. Hij trachtte instinctmatig de assegaai
-met zijn geweer weg te keeren, doch hij voelde, dat de dood hem voor
-oogen stond. Daar knalde een schot, en de Zulu, door een kogel in het
-hart getroffen, stortte zielloos van den wagen neder. Het was Martje
-geweest die het schot had gevuurd. Zij had het gevaar gezien waarin
-haar minnaar zweefde, en in een oogwenk was het zware geweer aan haar
-schouder, en trok zij den trekker. Doch David kon dit niet zien, want
-hij had geen tijd om om te kijken. Zoodra de Kaffer nederstortte laadde
-hij zijn geweer weder en hield hij aan met vuren op de aanvallers.
-
-„Martje, die ander geweer,” riep hij opeens en het dappere meisje
-reikte hem dit. Zij had het weder geladen, en ontving nu het brandend
-heete geweer, dat zij dadelijk begon af te koelen met koud water.
-
-Het was inderdaad zooals Charel Cilliers gezegd had: het ergste kwam nu
-eerst. Een achttal Boeren waren reeds min of meer zwaar gewond; twee
-zelfs waren er gedood. Bij den ingang was de strijd het hevigst, en
-slechts door het nu en dan afvuren van het kanon, dat de Zulu’s schrik
-inboezemde omdat bij elk schot een aantal hunner tegelijk vielen, was
-men in staat deze gevaarlijke positie te verdedigen. Op raad van
-Cilliers begonnen de Boeren nu hunne geweren met „loopers” te laden,
-waarvan er gelukkig een geruimen voorraad in het lager was. Op den
-korten afstand waren deze van meer effect dan de kogels, en de Zulu’s
-vonden dit spoedig uit. Zij deden nog één wanhopige poging om de
-overwinning te behalen, doch tevergeefs. Toen sloegen zij op de vlucht;
-een wilde vlucht, waar geen keeren meer aan was. Ditmaal hielden zij
-niet meer stil op het randje; neen zij gingen het randje over en de
-jongere krijgers volgden hen zoo snel hunne voeten hen konden dragen.
-
-De Boeren wachtten eenigen tijd om te zien of de vijand niet weder
-terugkomen zou, en toen na verloop van een half uur geen vijand
-opdaagde, zond Cilliers een der Boeren om te zien waar zij waren. Deze
-liep naar het randje en keek behoedzaam er over. Daarop zwaaide hij
-zijn hoed en kwam hij hard terugloopen.
-
-„Oom Charel, hullie loop daar ginter over die zwart randen, en hullie
-loopt nog dat het zoo barst. Terugkom zal hullie niet vandaag.”
-
-Charel Cilliers antwoordde niet. Hij knielde neder daar in het lager,
-en zwijgend volgde een ieder, mannen, vrouwen en kinderen zijn
-voorbeeld. En toen ging er een dankgebed op tot den God van Abraham,
-van Izaäk en van Jakob, die ook de God der Boeren was, voor de
-overwinning aan de belegerden geschonken, en de redding uit hunnen
-nood. De stem van den eerwaardigen, dapperen grijsaard sidderde van
-ontroering, en diep gevoel, terwijl hij het gebed deed en zijn nauw
-hoorbaar Amen ging verloren in het krachtig Amen! van zijne
-volgelingen. Zoo vochten die oude Voortrekkers; gedurende den strijd
-weerden zij zich als leeuwen; na den strijd was hun eerste gedachte om
-den Heer de glorie te geven van de overwinning.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XII.
-
-
-Het laat zich begrijpen, dat de Boeren vermoeid waren na de inspanning
-hunner krachten, en toch was er nog werk volop. Het was reeds twee uren
-en men had nog niets genoten. Eerst moest men dus den inwendigen mensch
-versterken, en dit werd dan ook spoedig gedaan.
-
-Daarna moest men de gevallen vijanden begraven. Bijna dertienhonderd
-Zulu’s telde men dood, behalve een vijftig- of zestigtal gewonden. Deze
-werden doodeenvoudig afgemaakt, en hoewel er personen mogen zijn, die
-dit wreed mogen noemen, zoo moet men niet vergeten, dat het bloed der
-Boeren natuurlijk kookte, en ook dat er geen gelegenheid bestond voor
-hospitalen. De gewonden kregen dus een kogel voor den kop, en daarmeê
-was de zaak uit.
-
-Een aantal diepe slooten werden toen spoedig gegraven, en daarin wierp
-men de dooden, die toen met aarde en steenen bedekt werden. Hierop werd
-het volk gezonden om het vee in den berg bij elkander te maken, en het
-terug te brengen.
-
-Toen de nacht viel deed Charel Cilliers sterke wachten op eenigen
-afstand van het lager plaatsen, want men kon niet weten of de Zulu’s
-misschien geen nachtelijken aanval zouden wagen. In het lager sliep ook
-elk man met het geweer naast zich, en werden groote vuren den geheelen
-nacht aangehouden. Doch de nacht ging rustig voorbij en geen vijand
-vertoonde zich.
-
-Den volgenden morgen vroeg liet Cilliers een dertigtal mannen opzadelen
-om hem te begeleiden naar de andere kampen, want men was angstig
-omtrent het lot der andere Emigranten. Toen men bij het kamp der
-Krugers kwam, bevond men dat ook de bewoners daarvan den vorigen dag
-een harden strijd hadden gehad, doch dat ook daar de Zulu’s waren
-afgeslagen, en dit met verlies van slechts een doode en twee gewonden
-aan de zijde der Boeren. Een aantal mannen uit dit kamp sloot zich bij
-Cilliers aan, en men trok naar het volgende lager, dat der De Klerks.
-Hier hadden de Boeren zwaar geleden; een zestal hunner was gedood en
-achttien waren gewond, en ware het niet dat het slechts een
-betrekkelijk gering aantal Zulu’s waren, die dit kamp hadden
-aangevallen, dan was de uitslag, waarschijnlijk anders geweest, want de
-ammunitie in dit kamp was juist aan het opraken, toen de Zulu’s de
-vlucht namen.
-
-Nadat ook hier een twintigtal mannen zich bij den trein aangesloten
-hadden, vervolgde men in treurigheid, den weg naar het kamp der
-Botha’s; want hier wist men was er geen kans geweest voor de Emigranten
-om zich te verdedigen.
-
-Het tooneel, dat zich dan ook hier voor de oogen van Cilliers en zijne
-metgezellen vertoonde, was dan ook een uiterst treurige. Het kamp was
-eene verwoesting. Gebroken en verbrande wagens lagen overal rond; de
-tenten waren tegen den grond geslagen; het huisraad lag kort en fijn op
-den grond en daartusschen lagen de lijken van mannen, vrouwen en
-kinderen allen gedood door de vreeselijke steek-assegaai der Zulu’s.
-Eenenveertig mannen, zesenvijftig vrouwen en eenhonderd vijfentachtig
-kinderen, allen blanken, waren daar ternedergestrekt, en behalve hen
-nog tweehonderd drieenvijftig kleurling-dienstboden. Een twintigtal
-Zulu’s hadden ook het leven bij den aanval ingeschoten. George Biggar,
-de jonge Engelschman van de Baai, die gekomen was om bezigheid met de
-Boeren te doen, lag dood op een hoop lijken. Het vreeselijkste van dit
-treurig schouwspel was dat een aantal dezer lijken vreeselijk verminkt
-waren.
-
-Een tijd lang stonden Cilliers en de zijnen in zwijgen dit alles aan te
-kijken. Tranen rolden langs de wangen van de meest geharde Boeren;
-sommigen weenden overluid. Maar spoedig begreep men dat het thans tijd
-van handelen was. Een aantal graven werden tusschen de puinhoopen
-uitgehaald, ten einde de laatste eer aan de verslagenen te bewijzen. De
-zeilen der tenten werden stuk gesneden om als lijkdoeken te dienen, en
-daarop begon men de lijken uit te zoeken, en ze zoo goed mogelijk in
-het zeil te wikkelen.
-
-David Malan was onder degenen, die met Cilliers waren gekomen, en hij
-werkte hard samen. Hij was juist bezig om met een half dozijn anderen
-een hoop lijken weg te dragen, toen hij op eens een zucht hoorde. Hij
-keek nauwkeurig en luisterde. De zucht werd zacht herhaald, en scheen
-te komen van een jong meisje dat onder de lijken lag.
-
-„Hier is een vrouw, die nog leeft,” riep de jongeling verbaasd uit, en
-op dit geroep kwamen er een tiental Boeren aangeloopen.
-
-Men haalde het meisje van onder de lijken weg. Zij was vreeselijk
-gewond en had negentien assegaai steken ontvangen. Naast haar lag een
-tweede meisje en ook zij haalde nog adem, hoewel zij eenentwintig
-wonden had. Men haalde water voor de twee gewonden, maar zij waren niet
-in staat te drinken. Charel Cilliers was thans nader gekomen met Gert
-Maritz, en zij lieten uit een stukkene katel spoedig een draagbaar
-maken, en zonden de arme gewonden naar het naastbijzijnde kamp. Hier
-werden zij verpleegd, en de verwondering mijner lezers zal groot wezen,
-als ik hen hier vertel dat beiden het leven behielden. De namen dezer
-meisjes waren Johanna van der Merwe en Catharina Prinsloo.
-
-Niettegenstaande de uiterste zorg door de Emigranten gebruikt, werd
-geen ander levend persoon gevonden, en men ging voort met de dooden te
-begraven. Den geheelen dag was men daarmede bezig en de zon was juist
-aan het ondergaan, toen de laatste schop aarde op de graven geworpen
-werd.
-
-Charel Cilliers wilde eenige woorden tot de verzamelden spreken, toen
-iemand uitriep: „Daar kom vijf menschen te paard aan,” en allen wendden
-toen hunne oogen naar de aangewezen richting, vanwaar men de ruiters
-met snelheid zag aankomen.
-
-Binnen weinige minuten waren zij bij de Boeren, en nu bleken het drie
-blanken en twee kleurlingen te zijn. De blanken waren de Eerwaarde
-Lindley, zendeling in Natal, en Richard Wood, en John Cane twee der
-Engelschen die in de Baai woonden. De kleurlingen waren hunne
-achterruiters. De Eerwaarde Lindley, die Hollandsch sprak, vroeg naar
-den leider der Boeren, en beiden Cilliers en Maritz traden voor.
-
-„Ik zie dat gij hier een treurig tooneel hebt gehad,” zeide de heer
-Lindley, zijn oog over de verwoesting latende gaan.
-
-Maritz deelde daarop het gebeurde mede, en de tranen biggelden langs de
-wangen van den zendeling, toen hij de treurige tijding vernam.
-
-Na eenig zwijgen gaf hij antwoord: „Vrienden, Gods hand drukt zwaar op
-u, en het spijt mij dat ik uwe droefheid slechts vermeerderen moet. Ik
-en mijne vrienden zijn naar u gekomen, om u mede te deelen dat uw
-leider Pieter Retief met de zijnen op verraderlijke wijze door Dingaan
-vermoord is.”
-
-En daarop deelde de heer Lindley het verhaal van dien moord aan de
-aanwezigen mede, zooals hij het vernomen had uit den mond van den heer
-Owen de zendeling te Umkungunhlovu, die den dag na den moord gevlucht
-was naar de zendelingsstatie bij de Baai.
-
-De arme Emigranten waren sprakeloos van droefheid. Geen man was er
-onder hen of hij had een familiebetrekking of een dierbaren vriend
-verloren, door den moord aan Retief en de zijnen aangedaan. Cilliers
-wenkte den zendeling en de twee Engelschen om met hen samen te gaan en
-in diepe stilte reed men naar de lagers terug. Bij elk lager scheidde
-het troepje mannen dat er behoorde, zich stil af, terwijl de overigen
-hunnen weg vervolgden. Het was laat in den avond toen Cilliers met hen
-die uit Retiefs lager waren gekomen, het hunne bereikte in gezelschap
-van den heer Lindley en de Engelschen. Het was op langzamen stap dat
-men het lager binnen reed, en de teruggeblevenen zagen dadelijk dat er
-iets vreeselijks gebeurd was. Doch toen de moord aan de Bushmansrivier
-en de dood van den Kommandant-Generaal en de zijnen in het lager bekend
-werd, toen ging er een geween en weeklachten op die hartverscheurend
-waren. De vrouwen en kinderen, vele waarvan thans weduwen en weezen
-waren, huilden bitterlijk; de mannen stom, stil en verslagen. Slechts
-een man scheen zijn tegenwoordigheid van geest te behouden, en dat was
-de Eerwaarde Lindley. Als een waardige volger van Christus ging hij van
-tent tot tent om troostwoorden te spreken tot de gebrokenen van harte,
-en hen te wijzen op den grooten Redder uit ellende. Over het algemeen
-hebben de Emigranten weinig op gehad met de zendelingen, maar eene
-groote uitzondering was voorzeker de Eerwaarde Lindley, een man die
-zich uitermate verdienstelijk heeft gemaakt aan de Boeren, en wiens
-naam dan ook door alle Afrikaners in eere behoort gehouden te worden.
-Het was een gevoel van dankbaarheid en eer voor de nagedachtenis van
-dien braven man, die de Boeren bewogen een dorpje in den Vrijstaat den
-naam van Lindley te geven. Moge zijn naam steeds in eere worde
-gehouden!
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XIII.
-
-
-Den dag na het verhaalde in het vorige hoofdstuk lieten Cilliers en
-Maritz de andere lagers weten dat er op den daaropvolgenden dag eene
-groote volksvergadering bij Retiefs lager zou worden gehouden, en dat
-daarna de Eerwaarde Lindley godsdienstoefening zou houden.
-
-Op den bepaalden dag, ’s morgens ten negen uren waren de Emigranten dan
-ook allen bij elkander en vond de volksvergadering plaats. Charel
-Cilliers werd weder eenstemmig tot Voorzitter gekozen, en na den heer
-Lindley gevraagd te hebben om in het gebed voor te gaan, die dit dan
-ook op zeer treffende wijze deed, sprak de oude held met diepe
-ontroering de vergadering toe, als volgt:
-
-„Vrienden, wij zijn heden bij elkander gekomen om over gewichtige zaken
-te spreken. Het is nu zoowat een jaar geleden sinds wij de Kolonie
-verlieten, om van de dwingelandij der Engelsche Regeering verlost te
-worden. Maanden lang hebben wij rondgezworven en ten laatste scheen het
-alsof wij in dit schoone land rust zouden vinden. Maar heden, hoe
-treurig is het niet met ons gesteld. Onze geliefde Kommandant-Generaal
-ligt met zesenzestig onzer broeders dood bij Dingaans kraal, en op een
-paar uur afstand liggen een aantal onzer broeders en zusters die de
-slachtoffers van den Zulu-koning zijn geworden. Gevaren omringen ons
-aan alle kanten, en de Heer slechts weet of binnen een week een onzer
-nog levend zal zijn, want elk oogenblik kan de geheele Zulu macht op
-ons zijn. Onder zulke omstandigheden moeten wij thans beslissen wat ons
-te doen staat, en om de opinie van het volk te hooren is deze
-vergadering bijeengeroepen.”
-
-Charel Cilliers ging zitten na deze weinige woorden gesproken te
-hebben, en daarop sprong een zekere Jan Grobbelaar op en zeide:
-
-„Vrienden, ons is hier in dit land gekomen om vermoord te worden, en
-voor niets anders. Tegen de Zulu’s als zij ons aanvallen kunnen wij ons
-niet verweren. Onze ammunitie is bijna gedaan, en ik geloof dat niets
-anders voor ons overblijft als om zoo spoedig mogelijk onze wagens op
-te pakken, en terug te gaan naar de Kolonie. Liever nog onder de
-Engelschen dan om hier vermoord te worden.”
-
-Een paar stemmen riepen uit: „Ons zeg ook zoo. Laat ons hier dit land
-uitgaan.”
-
-Er ontstond thans plotseling eene ontroering in het lager, en in een
-oogenblik waren de vrouw van Pieter Retief en de vrouw van Hendrik De
-Wet, wiens man te Umkungunhlovu, en wiens zoon te Bushmansrivier
-gevallen waren, in het midden van de vergadering, bij de tafel waar
-Charel Cilliers zat.
-
-„Schaam jullie je niet?” riep Anna de Wet uit; „Is jullie mannen? Is
-daar niet bloed gevallen, dat gewroken moet worden? Zal jullie nou
-weggaan, en zal Pieter Retief en al onze mannen en kinderen daar bij
-Dingaans kraal liggen en om wraak schreeuwen naar den Goeden God? En
-zullen al die menschen bij Bushmansrivier vermoord zijn, en zal jullie
-niets doen om hunne moordenaars te straffen? Foei, Jan Grobbelaar, jij
-is een lafaard, en die wat saâm met jou schreeuw ook. Loopt! gaat
-terug! jullie mans, naar de Kolonie; wij vrouwens zullen hier blijven,
-en wij zullen zelf onze mans en bloedverwanten wreken.”
-
-Een aantal vrouwen en meisjes schaarden zich nu bij de twee vrouwen en
-bewezen dat zij geheel met deze saamstemden.
-
-Charel Cilliers had eenige moeite om de vrouwen tot bedaren te brengen,
-en toen hem dit gelukt was, en er weder stilte heerschte stond een
-eerwaardige oude man, Petrus Greyling, een der meest geachte Emigranten
-op, en vroeg of hij kon spreken, waarop hij zeide:
-
-„Vrienden, ik ben een oude man, en ik heb veel in de wereld doorleefd,
-maar steeds heb ik een ding bevonden, en dat is, dat wij allen in de
-hand Gods zijn, en moeten buigen onder Zijnen wil. Wat de Heer doet is
-welgedaan, en drukt Zijn hand zwaar op ons, en kastijdt Hij ons dan
-doet Hij zulks om ons te straffen voor onze zonden, en ons tot
-bekeering te brengen. God heeft ons en ons volk thans zwaar beproefd,
-maar wie zal zeggen dat wij het niet verdiend hebben? Wie kan de
-menigte onzer zonden tellen? Doch de Heer kent die allen. Maar laten
-wij ons nederbuigen voor den Almachtigen, en laten wij Hem ootmoedig om
-vergiffenis vragen voor onze vele zonden, en God, die de Israëlieten in
-hunne diepste ellende niet verlaten heeft, zal ons ook niet verlaten,
-en de heidenen niet over ons laten triomfeeren. Laat ons thans tot God
-bidden, en Oom Charel zal ons in het gebed voorgaan.”
-
-Eerbiediglijk namen allen de hoeden af: eerbiediglijk knielde men
-neder. In krachtige taal smeekte Charel Cilliers, zooals de
-Hoogepriester van Israël eens deed, den Almachtigen Schepper van Hemel
-en Aarde, om de zonden van dit Zijn volk te vergeven, en Zijn toorn
-niet op het te doen nederdalen. „Gij weet, O Heer onze ellende; Gij
-kent onze omstandigheden; geen hulp is er voor ons dan Gij alleen, O
-God! Wees ons dan genadig en verleen ons Uwe hulp, in den naam van
-onzen Verlosser, Uwen Zoon, Jezus Christus Amen!” Zoo sloot de brave
-leider zijn gebed, en daarop hief hij den 130sten psalm aan:
-
-
- „Uit diepten van ellende.”
-
-
-en men zong toen het eerste en het vierde vers van dat heilig gedicht.
-
-Nadat eenige tijd zwijgend en stil was voorbijgegaan, gedurende welke
-een ieder met zijn gedachten scheen bezig te zijn, nam Cilliers weder
-het woord.
-
-„Mannen, broeders,” zoo sprak hij: „ik wil u mijn gevoelens omtrent
-deze zaak in het kort mededeelen. Ik zelf gevoel dat wij dit land thans
-niet kunnen verlaten, zonder het bloed onzer geliefden gewroken te
-hebben. Doch wij zijn thans te zwak om tegen Dingaan op te rukken.
-Daarom zal ik voorstellen dat boden worden gezonden naar onze vrienden
-en broeders te Winburg. Toen wij vertrokken van Winburg, zeiden beide
-Kommandanten Potgieter en Uys, dat, als wij hen ooit noodig hadden zij
-ons zouden komen helpen, en ik ben zeker, dat als zij hooren in welken
-toestand wij zijn, zij dadelijk met alle beschikbare macht zullen
-overkomen. Ondertusschen echter moeten wij nog iets doen, en dat is wij
-moeten een Kommandant kiezen, want Retief is helaas! er niet meer om
-ons aan te voeren en te leiden. Ik beschouw dat er niemand beter
-geschikt is om Retiefs plaats in te nemen dan de heer Gert Maritz en
-daarom zal ik hem als Kommandant voorstellen. Als er natuurlijk andere
-voorstellen zijn, dan kunnen die thans gemaakt worden.”
-
-De vergadering echter was blijkbaar van gevoelen dat de heer Cilliers
-de rechte weg ingeslagen had. Maritz werd dan ook gekozen als
-Kommandant, en het werd aan hem overgelaten om de boden naar Potgieter
-en Uys te zenden. Deze vroeg toen om vrijwilligers om zulks te doen, en
-een honderdtal mannen staken hunne handen op, waaruit de nieuwe
-Kommandant er vier koos.
-
-De heer John Cane, die gebroken Hollandsch sprak, vroeg toen verlof om
-een paar woorden te zeggen en toen dit hem toegestaan werd, verklaarde
-hij, dat indien de Emigranten tegen Dingaan wilden optrekken, hij en de
-andere Engelschen in de Baai gereed waren om hen te helpen, en dat zij
-met een sterke macht der hun onderhoorige kleurlingen naar
-Umkungunhlovu zouden gaan van de eene zijde, terwijl de Boeren dit van
-de andere zijde konden doen, op die wijze zou men Dingaans macht
-verdeelen en zou hij gemakkelijker overwonnen worden.
-
-Charel Cilliers bedankte den heer Cane voor zijn edelmoedig offer, en
-men besloot om zoodra men gereed was, de Engelschen in de Baai te doen
-weten wanneer men tegen Dingaan zou optrekken.
-
-Na nog verdere discussie waarin onder anderen besloten werd, dat de
-andere Emigranten naar het lager van Retief zouden komen, daar men zich
-dan gezamenlijk beter kon verdedigen tegen eenigen aanval der Zulu’s
-verdaagde de vergadering.
-
-Dien middag hield de Eerw. Lindley eene godsdienstoefening, waarin hij
-eene hartroerende toespraak tot de Boeren hield, en hen wees op het lot
-der Israëlieten in de woestijn, dat hij met het hunne vergeleek,
-voornamelijk daarop wijzende dat God Zijne getrouwen nooit verlaat maar
-hen steeds op de meest wonderbare wijze redt. Ook doopte hij een aantal
-kinderen. Ten slotte gaf hij te kennen dat hij verplicht was om den
-volgenden dag naar de zendelingsstatie terug te gaan, doch dat hij
-hoopte om na verloop van omtrent een maand terug te komen, en dat hij
-dan weder eene godsdienstoefening zou houden.
-
-Na afloop der godsdienstige plechtigheid, ging David Malan naar oom
-Gert Maritz, en vroeg of de Eerw. Lindley ook huwelijken kon inzegenen.
-
-„Ja David,” antwoordde Maritz, „ik zie niet in waarom hij dit niet zou
-kunnen doen, als hij net die formulier van onze kerk volgt. Dit is goed
-dat je daarover praat, want ik weet van een paar andere paren die ook
-willen trouwen, en ik zal er met oom Charel en nog een paar broeders
-over praten.”
-
-„Dit is goed, oom,” zeide David, „maar oom moet toch als het u belieft
-niet zeggen dat ik met oom er over gesproken heb.”
-
-Gert Maritz beloofde dit dan ook.
-
-Vroeg den volgenden morgen reden twee troepjes ruiters het lager uit in
-verschillende richtingen. De heer Lindley en de zijnen reden
-zuidwaarts, en vier jonge Boeren met vier achterruiters, en eenige
-handpaarden, sloegen den noordelijken weg in over de Drakensbergen naar
-Winburg.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XIV.
-
-
-Potgieter en Uys deden niet lang naar zich wachten. Nauwelijks hadden
-zij de brieven van hunne stamgenooten ontvangen, of zij maakten zich
-voor den tocht gereed, en het viel hun geenszins moeielijk om de
-noodige manschappen bij elkander te krijgen. Tweehonderd fluksche
-kerels waren in een oogwenk gereed om hen te vergezellen en
-contributies in kruid en lood als ook geweren werden in menigte
-aangeboden. Daar er onder de Boeren aan de Natalzijde gebrek aan meel
-was, nam men ook een goede hoeveelheid er van samen, en zoo gebeurde
-het dat zeven wagens met de expeditie samen gingen.
-
-Op den 7den Maart trokken de twee Kommandanten met hunne manschappen
-het lager bij Blauwkrantzrivier binnen, en eenige dagen later kwamen
-ook de wagens, die men achtergelaten had aan. Potgieter en Uys waren
-diep getroffen toen zij al de bijzonderheden van den moord van Retief
-en van het kamp der Botha’s hoorden, en Uys zwoer een duren eed dat hij
-het bloed van zijn trouwen vriend en strijdmakker zou wreken. Men begon
-dadelijk plannen te maken om tegen Dingaan op te trekken, maar nu kwam,
-ongelukkig, de oude jaloerschheid onder de leiders weer voor den dag.
-Maritz als Kommandant der Emigranten in Natal, beschouwde zich
-gerechtigd om aan het hoofd der expeditie tegen Dingaan te staan, doch
-hiervan wilde noch Potgieter noch Uys iets weten, en toen de koppige
-Maritz op zijn recht bleef staan, dreigden de andere twee om met de
-hunnen naar Winburg terug te gaan. Te vergeefs trachtte Charel Cilliers
-en anderen om vrede te bewaren; Maritz voelde zich in zijn eer
-gekrenkt, en daar een sterke partij der Emigranten op zijn hand was,
-weigerde hij volstrekt toe te geven. Eenige zeer ergerlijke tooneelen
-vonden plaats, en ten laatste werd de zaak aan het volk verwezen. Op de
-vergadering voor dit doel gehouden, werden er eenige warme discussies
-over de zaak gevoerd, maar ten laatste kwam men tot eene schikking.
-Gert Maritz zou in het lager blijven als Kommandant. Potgieter en Uys
-zouden gezamenlijk tegen Dingaan optrekken, doch ieder zou het bevel
-over zijn eigen afdeeling voeren. Zij zouden zooveel mogelijk
-samenwerken, maar de een zou onder den ander niet staan.
-
-Terwijl deze onaangename twisten aan den gang waren, was er eene groote
-eenigheid tusschen de twee hoofdpersonen in dit verhaal, David Malan en
-Martje Joubert, en die eenigheid was zoo groot, dat zij besloten om
-door de Eerw. Lindley bij zijn eerstkomend bezoek één te worden
-gemaakt. Jacobus Malan en diens vrouw gaven graag hunne toestemming tot
-hun huwelijk en ook oom Frans en zijne vrouw hadden er niets op tegen.
-Het is onnoodig om hier te zeggen, dat er geen groote preparaties voor
-het huwelijk werden gemaakt; en dat van bruids-tabbertjes en
-strooimeisjes, die thans zoo gewoon, zelfs bij de Boeren-huwelijken
-zijn, geen sprake was. Eerstens had men in dien goeden ouden tijd niet
-zulke gekheden in het hoofd, en bovendien waren de omstandigheden er
-niet naar. Doch het zwart zijden tabbertje, waarin Martje’s moeder
-gehuwd was, werd voor den dag gehaald, van den bodem uit Tante’s kist,
-en werd een beetje veranderd, om het Martje van pas te maken. En oom
-Jacobus zwarte kistkleeren werden door Davids moeder insgelijks wat
-veranderd om als trouwpak voor den zoon te dienen. Men was
-overeengekomen, dat hoewel David en Martje in hun eigen tent zouden
-slapen, zij bij Martje’s ouders zouden inwonen, en aldaar zouden eten,
-want Martje kon nog moeilijk door hare moeder gemist worden.
-
-Op den 17den Maart kwam de Eerw. Lindley inderdaad naar het lager
-terug, en nog dienzelfden avond hield hij kerk. Voor hij echter de
-godsdienstoefening begon gaf hij kennis, dat de volgende paren zich in
-het huwelijk wilden begeven (hier las hij de namen van zes paartjes
-voor), en dat zoo iemand eenige objecties had tegen zulke huwelijken
-hij of zij daar en dan moest opstaan, en de objecties opgeven. Doch
-niemand was er, die objecties had en daarop stond Gert Maritz op en
-verklaarde, dat namens het volk der Emigranten hij toestemming tot de
-huwelijken gaf. Deze eenvoudige wijze volgde men, daar de toestanden
-niet geschikt waren voor het loopen van drie geboden, zooals de oude
-wet eigenlijk vereischte.
-
-Den volgenden morgen om tien ure was er een heel leven in het lager, om
-de inzegeningen der huwelijken te zien, en wij, die thans zoo hoog op
-onze beschaafdheid en (ik wou bijna zeggen Engelsche) manieren roemen,
-zouden zeker heel wat gelachen hebben om de kleedij van bruidegoms en
-bruids. Doch dat kwam er niet op aan; de liefde was er toen even goed
-(en misschien in zuiverder mate) als zij er thans is.
-
-De Eerw. Lindley zegende de zes huwelijken in volgens het formulier der
-Hollandsche Kerk, en alvorens den zegen uit te spreken, sprak hij een
-paar zeer ernstige woorden tot de jonggetrouwden. Hij wees er op hoe
-vooral in de tegenwoordige omstandigheden, man en vrouw elkander ter
-zijde moesten staan; en hoe zij toch nooit moesten vergeten om
-gezamenlijk God te bidden hen en de hunnen te zegenen. Meer dan ooit
-had men thans den zegen des Allerhoogsten noodig.
-
-Na afloop van deze plechtigheid ging elk paar naar de tent van de
-bruids vader en daar werd rijkelijk koffie en koek genoten. Charel
-Cilliers kwam David en Martje gelukwenschen en hield een kleine
-aanspraak, waarin hij den jongen bruidegom grooten lof toezwaaide. Toen
-het ergste gedrang van gelukwenschen voorbij was, kwam ook de oude Anna
-het jonge paartje gelukwenschen, en de tranen stonden de goede oude
-meid in de oogen, toen Martje in den aandrang van haar hart, haar oude
-ayah om den hals vatte en zoende. En waarlijk wel mocht zij dit doen,
-want niemand wist beter dan zij, dat het door de oude Anna was, dat
-David thans aan hare zijde zat als haren geliefden man. Had de oude
-ayah niet zoo’n slim plan gehad, dan had David dien dag te verbleeken
-gelegen op den heuvel nabij Umkungunhlovu. Eerst dien dag hoorde David
-uit Martje’s mond, waarom hij zoo ziek was geweest, en op welke
-wonderdadige wijze hij zijn dood was ontkomen. Dat David daarop zijne
-vrouw een hartelijken zoen gaf en beloofde om niets meer te zeggen
-tegen „vrouwenpraatjes,” dat behoef ik bijna niet te vertellen.
-
-Intusschen begonnen de Emigranten alles gereed te maken voor den tocht
-tegen Dingaan. Men zond met den heer Lindley een boodschap aan den heer
-Cane, deze bericht gevende, dat men omtrent den 10den April uit het
-lager zou trekken, maar dat aangezien men slechts langzaam zou
-voorttrekken, de heer Cane eenige dagen later kon beginnen.
-
-David en Martje waren eenige weken getrouwd, toen op zekeren avond
-Pieter Lavras Uys de tent van Oom Frans Joubert binnentrad. Het jonge
-paartje zat er ook, en David wilde juist opstaan en naar buiten gaan,
-toen Uys zeide: „Neen David, zit een beetje, man; ik kom juist om jou
-te zien.”
-
-„Ja, Oom Pieter, wat is dit,” vroeg onze held.
-
-„Kerel, jij moet mij uit een moeielijkheid helpen. Ik zoek naar een
-flukschen adjudant voor die tocht tegen Dingaan, en ik moet een kerel
-hebben, waar ik op kan rekenen in tijd van gevaar. Mijn zoon Dirk dwing
-om saâm te gaan, en ik heb gezegd dat hij kan gaan, maar hij is nog
-maar vijftien, en te jong en onervaren om adjudant te wezen. Die vraag
-is nou net dit: Zal jij mijn adjudant wezen. Ik ken jou goed, en ik
-weet ik zal in het geheele lager geen flukscher man krijgen.”
-
-David zweeg. Hij keek Martje aan, doch deze zat met voorovergebogen
-hoofd, en kon of wilde hem geen wenk geven. De jonge man was met
-zichzelven in tweestrijd. Gaan, dat zou hij zeker willen, maar hij
-dacht aan Martje.
-
-Oom Frans Joubert, scheen zijne gedachten te raden.
-
-„Oom Pieter, David moet zelf weten wat hij wil en ik wil hem niet hier
-houden, maar kan oom Piet niet een ander voor adjudant krijgen. ’t is
-net jammer voor Martje, dat is net al.”
-
-Hier hief Martje het hoofd op, en hare zwarte oogen fonkelden van
-fierheid.
-
-„Neen, Pa,” zeide zij, en hare stem trilde zoo effentjes, „David moet
-gaan; ons volk en onze zaak heeft hem noodig; zijn Kommandant roept
-hem; hij moet zijn plicht doen even goed als eenig ander. Hullie zal
-nooit zeg, dat ik mijn man teruggehouden heb om zijn plicht te doen,
-waar zijn dienst vereischt wordt. Ja oom Pieter, David zal gaan. Ik
-weet hij denkt om mij, maar hij moet nu eerst denken om Pieter Retief
-en diens bloed.”
-
-Het meisje sidderde van ontroering toen zij dit gesproken had. Het
-Fransche heldenbloed had bewezen dat het nog in de aderen der Jouberts
-vloeide maar de taak was een zware voor het vrouwenhart geweest, en
-snikkend zeeg de jonge vrouw aan de borst van haren man, met een „Ga
-David, Ga!”
-
-Een diep stilzwijgen volgde, en zelfs den dapperen Pieter Lavras Uys
-voelde zich aangedaan.
-
-David hief zijne vrouw op en zeide: „Ja Oom Pieter, ik zal saam gaan.
-Martje heeft gelijk; waar mijnen plicht mij roept, daar moet ik
-luisteren.”
-
-Uys stak David zijn hand toe, en drukte de zijne ferm. Daarop stond hij
-op, wenschte „Goeden nacht” en ging de tent uit. Het gebeurde was hem
-te veel en hij wilde niet aan anderen de tranen wijzen, die hem
-onwillekeurig in de oogen sprongen.
-
-Er mogen misschien van mijne lezers zijn die dit tooneel wat overdreven
-vinden, en niet gelooven dat er zulke edele Afrikaansche vrouwen zijn
-of waren als Martje. Doen zij dit, dan hebben zij het ver mis. Onze
-geschiedenis is vol van heldinnen; in Bezuidenhouts vrouw, ten tijde
-van Slachtersnek, vindt gij er eene, de stervende vrouw van Andries
-Wessel Pretorius, die haar man aanspoorde zijn plicht voor zijn land te
-doen, en haar te verlaten, is eene anderen; en in den Transvaalschen
-Vrijheidsoorlog van 1880 waren er vrouwen wier gedrag niet minder
-heldhaftig was. Zoolang het jonge geslacht zulke moeders heeft, is er
-geen vrees dat de Afrikaner natie geheel zal ontaarden.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XV.
-
-
-Thans moeten wij een weinigje naar de baai van Natal gaan, en de
-lotgevallen der Engelschen aldaar verhalen. Om die van het begin af na
-te gaan, daarvoor is in dit verhaal geen plaats, hoewel hunne
-geschiedenis belangwekkend genoeg is. Het zij slechts gezegd dat reeds
-van af 1830 er Engelschen gevestigd waren bij Port Natal, waar thans de
-stad Durban ligt. Na een aantal troebels met Dingaan, slaagden zij er
-echter in om in 1835 een soort van vriendschapsverbond met hem aan te
-gaan, en konden zij een tamelijk rustig leven voeren. Er waren bij de
-baai een aantal vluchtelingen uit Zululand en deze erkenden eenige der
-blanken als hunne opperhoofden of kapteins. Zoo was de heer Alexander
-Biggar het hoofd van een deel hunner en de heer John Cane het hoofd van
-een ander deel.
-
-Toen de Engelschen bij Port Natal de tijding kregen van den moord van
-Retief, en ook dat Thomas Holstead een der slachtoffers was, begonnen
-zij bevreesd te worden en Dingaan te wantrouwen, en het was om die
-reden dat zij den heer John Cane met den Eerw. Lindley zonden, om aan
-de Boeren hunne hulp aan te bieden. Toen zij nu door den heer Lindley,
-na zijn tweede reis naar de Emigranten, vernamen dat de Boeren op den
-11den April tegen Dingaan zouden optrekken, maakten ook zij zich
-gereed, en reeds vroeg in April trokken zij op weg. Hun commando
-bestond uit zoowat twintig blanken en omtrent twaalfhonderd
-kleurlingen, allen goed gewapend, de meesten zelfs met geweren. De
-jonge Robert Biggar, de broer van den bij Bushmansrivier vermoorde
-George Biggar, werd veronderstelt de leider der expeditie te zijn, maar
-in werkelijkheid had elke blanke kapitein alleen iets over zijne
-volgelingen te zeggen en het waren John Cane en zekere Henry Ogle die
-de meeste volgelingen hadden.
-
-Na een marsch van vier dagen bereikte het Engelsche commando een
-Zulukraal. De mannen hiervan waren naar Umkungunhlovu gegaan op order
-van Dingaan, en men vond er slechts een aantal vrouwen en kinderen, en
-behalve die, ook een paar duizend stuks grootvee. Deze vangst maakte de
-hoofden der kleurlingen van het commando op hol, en het was onmogelijk
-voor de blanken om eenige order onder hen te houden, zoodat spoedig er
-een hevige ruzie plaats vond tusschen de volgelingen van Cane en die
-van Ogle en later klom die ruzie zoo hoog, dat de partijen met elkander
-aan het vechten raakten. Te vergeefs trachtten de blanken de
-kleurlingen binnen de palen der krijgstucht te houden, en men zag
-eindelijk in, dat het onmogelijk was om verder te trekken voor dat de
-genomen buit verdeeld was. Het commando ging dus naar Port Natal terug.
-
-Het duurde eenige dagen voordat alle geschillen tusschen de partijen
-geslecht waren, en toen zelfs waren Henry Ogle en de zijnen ontevreden,
-en weigerden om weder met het commando op te trekken. Men liet hen dus
-achter en trok op. Ditmaal bestond de expeditie uit zeventien
-Engelschen, dertig Hottentotten en zoowat een vijftienhonderd
-kleurlingen, meest vluchtelingen uit den Zulustam die men dus wel kon
-vertrouwen, want zij wisten dat zij van Dingaan geen genade konden
-verwachten. Ook deze keer stond de heer Robert Biggar aan het hoofd.
-Men trok stadig voort en op den derden dag stiet men een korten afstand
-ten zuiden van de Tugela op een Zulu-regiment. Dit was juist bezig het
-middagmaal te gebruiken en schrok blijkbaar zoo hevig op het gezicht
-van den vijand, dat het hals over kop de vlucht nam, en kost en
-kookgoed achterliet. De Natalsche kleurlingen vervolgden het, en joeg
-hen over de Tugela, en toen ging het Natal-commando zelf de rivier over
-en namen bezit van een kraal die dicht bij de wallen der rivier stond.
-Plotseling vonden zij zich hier omringd door een Zululeger meer dan
-7000 man sterk. Toen op den 17den April 1837 werd hier een slag
-gevochten, die zeker de bloedigste is ooit op Zuid-Afrikaansche bodem
-gevochten.
-
-Het Zululeger rukte met de gewone vinnigheid op de kraal aan,
-verwachtende om hun gering aantal vijanden in een oogenblik te
-vernielen. Doch zij werden met groot verlies afgeslagen. Een tweede
-aanval gelukte niet beter, en zelfs in den derden aanval leden de
-Zulu’s de nederlaag, waarop zij moedeloos zich op eenigen afstand
-terugtrokken.
-
-Het Natal-commando meende nu de aanvallende partij te moeten zijn. Het
-verliet de kraal en trok tegen het Zulu-impi op. Ongetwijfeld zou het
-Zululeger op de vlucht geslagen hebben, ware het niet dat plotseling
-twee nieuwe Zulu-regimenten op den plaats des gevechts aankwamen. Dit
-gaf den Zulu’s nieuwen moed, en in plaats van den aanval af te wachten,
-stormden zij op het Engelsche commando los, en hun charge was zoo
-geweldig dat zij dwars door het commando heen gingen, dat aldus thans
-in tweeën gedeeld was. Het eene deel, dat welk het dichtst bij de
-rivier was, zocht thans hun heil in de vlucht, maar om dit te doen
-moesten zij de Tugela over en voor het dit gelukte sneed een
-Zulu-regiment hen den pas af. Met groot verlies echter baanden zij zich
-een weg, onder een hevig gevecht, en vier Engelschen en zoowat
-vierhonderd kleurlingen bereikten veilig de zuidzijde der Tugela, en
-sloegen toen den weg naar Port Natal in.
-
-Het andere deel bestaande uit dertien Engelschen en zoowat duizend
-kleurlingen, was nu geheel omringd door de Zulu’s, en voor hen was geen
-hope meer. Doch manmoedig besloten zij zich tot het laatste toe te
-verdedigen.
-
-De Zulu’s meenden dat het geen moeielijke taak was om dit klein klompje
-vijanden te vernielen, en de Ringkoppen gingen dus rustig op een nabij
-staand kopje zitten, en gaven de jongeren de kans om hunne dapperheid
-te toonen, en hunne ringkoppen te verdienen. De drie regimenten
-„Witschilden” gingen dan ook dadelijk tot den aanval over. Doch zij
-werden door zulk een hagelbui van kogels ontvangen dat zij, met verlies
-van eenige honderden terugdeinsden. De Ringkoppen lieten een luid
-gelach hooren, en daardoor in woede ontstoken waagden de jonge
-regimenten een tweeden, en een derden, ja, zelfs een vierden aanval.
-Doch het Natal-commando stond zoo vast als een rotssteen, en deed meer
-dan een derde der aanvallers in het stof bijten. De Ringkoppen lachten
-nu niet meer en hun Induna enkolu zag, dat het ernst was en zond een
-regiment veteranen om de jongeren te helpen. Doch ook hunne dapperheid
-was te vergeefs, en het gelukte hen niet het Natalsche commando te
-verbreken.
-
-De Zulu’s trokken zich voor een tijdlang terug, waardoor de Engelschen
-en de hunnen eenige verademing bekwamen. Ook hun aantal was reeds
-aanzienlijk gedund. Drie Engelschen, waaronder John Cane en Robert
-Biggar lagen dood ter aarde, en bijna vierhonderd der kleurlingen waren
-gevallen. Doch de overblijvenden stonden rug aan rug, en maakten zich
-voor een nieuwen strijd gereed. De Zulu’s deden niet lang naar zich
-wachten, doch thans liep het geheele Zululeger storm. Doch weder te
-vergeefs. Hunne ontzettende dapperheid was niet bestand tegen het
-verschrikkelijk vuur van het commando, dat hen bij honderden
-nedermaaide.
-
-Weder trokken de Zulu’s zich terug, en toen zij een nieuwen aanval
-deden geschiedde zulks op eene andere wijze.
-
-De twee regimenten veteranen (zwartschilden) liepen nu achter elkander,
-en stormden op één plek los. De aanval was zoo hevig, dat het de Zulu’s
-gelukte het commando te verbreken, en nu ontspon zich een hand tot hand
-gevecht, waarvan geene beschrijving mogelijk is. Het Natalsche leger
-verweerde zich dapper; elke man was een held en vocht als een leeuw.
-
-Doch de overmacht was te groot, en na een uur strijdens was er geen
-enkele man van dat dappere commando over.
-
-De dertien Engelschen en hunne duizend volgelingen vielen allen in dien
-vreeselijken strijd. Doch zij vielen met eere, want bijna vierduizend
-der Zulu’s lagen dood en gewond om hen heen. Verdienen ook niet die
-mannen een gedenkteeken? Zij waren uitgetrokken om de Afrikaners te
-ondersteunen en allen lieten hun leven voor de zaak.
-
-Brave Engelschen! dappere kleurlingen! Wit of zwart, gij behoort in de
-onvergetelijke rijen van Zuid-Afrika’s helden te staan, en de
-geschiedenis vergete u niet.
-
-Na deze overwinning marcheerden de Zulu’s naar Port Natal, en gewis
-zouden zij de weinige blanken die daar nog waren vermoord hebben, zoo
-niet gelukkig er een schip in de baai lag, waarop deze konden vluchten.
-Ook de Eerw. Lindley was een van hen, die op deze wijze zijn leven
-redde.
-
-De Zulu’s vernielden alles wat zij te Port Natal konden vinden. Zelfs
-geen hond of kat werd door hen in het leven gelaten, en na negen dagen
-lang aan hun vernielzucht den vollen teugel te hebben gegeven, trokken
-zij af.
-
-Zulks waren de lotgevallen van het Natalsche commando.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVI.
-
-
-Al was Martje edel en moedig geweest, in het aansporen van David om aan
-het verzoek van Kommandant Uys te voldoen, zoo was het haar toch wee om
-het harte bij de gedachte dat zij zoo spoedig van hem moest scheiden,
-en wanneer zij stil en alleenig in haar tent zat, weende zij menigen
-traan. Wat haar troostte was dat Davids vader, de oude Jacobus Malan,
-alsmede zijn jongere broeder Johannes ook zouden samengaan.
-
-Intusschen was er heel wat werk in het lager voor beide mannen en
-vrouwen. De laatsten moesten zorgen voor biltong, beschuit en verdere
-mondprovisie; de eerste hadden naar geweren te zien, paarden uit te
-zoeken, en alle andere noodige maatregelen te treffen. De beide
-Kommandanten hadden een zware taak om hunne manschappen uit te zoeken.
-Allen waren gewillig om meê te gaan, doch men begreep dat het lager
-niet te veel verzwakt kon worden, want het was zeer mogelijk dat
-gedurende het afwezig zijn van het commando, een Zulu-impi een aanval
-op het lager kon doen, en men moest er dus een genoegzaam aantal
-verdedigers achterlaten. Uys nam een honderdenvijftig man en Potgieter
-een honderd zevenennegentig, te zamen dus driehonderd zevenenveertig
-man, buiten en behalve zoo wat een honderd „achterrijders.” Men was
-eerst van plan geweest om een tiental wagens mede te nemen om de
-mondprovisie en de ammunitie te vervoeren, maar er bestond gevaar dat
-de weg op een aantal plaatsen onpassabel zou wezen voor de logge
-gevaarten en ook dat zij het commando te veel ophouden zouden. Men gaf
-dus dit plan op, en besloot liever een aantal extra pakpaarden mede te
-nemen ter vervoer van provisie en ammunitie.
-
-Als men de omstandigheden der zaak nagaat dan moet men zich waarlijk
-verwonderen hoe de Emigranten met zulk een klein legertje het waagden
-om den machtigen Dingaan in zijne sterkten te gaan beoorlogen. De
-Zulu’s waren in staat een 70 of 80.000 man in het veld te brengen, en
-konden door hunne overmacht het geheele commando in de pan hakken.
-
-Wel is waar, hadden de Boeren het voordeel dat zij met vuurwapenen
-vochten, maar de steekassegaai der Zulu’s was een vreeselijk wapen, als
-het op een hand tot hand gevecht kwam, en de dapperheid en
-doodsverachting der Zulu’s was ook niet buiten rekening te laten. Het
-grootste voordeel dat de Boeren echter over de zwarte natie hadden, was
-het feit, dat zij bereden waren, en dit begrepen de Emigranten dan ook
-zoo goed, dat zij geen steen onaangeroerd lieten om de beste paarden in
-het bezit der hunnen te nemen. Wie een eenigszins zwak paard had,
-leende of ruilde een ander van een zijner vrienden, en ter eere van de
-achterblijvenden was het dan ook, dat zij, zonder de minste weifeling,
-de behulpzame hand op dit punt gaven.
-
-David had Sieraad, die geheel uitgerust en spekvet was. Wel was het
-paard een beetje baldadig, maar de jonge Boer meende dat een paar dagen
-rijdens wel alle gekheid van het dier zou doen ophouden. Van zijn
-schoonvader Frans Joubert, die in het lager zou blijven, kreeg hij een
-tweede paard, een fluksch zwart dier, heel wat stemmiger dan Sieraad.
-Daar hij dit dier in afwisseling met Sieraad wilde rijden, en Sieraad
-veel te levendig was, om als pakpaard te worden gebruikt, nam hij een
-makke, doch goede merrie mede voor het dragen zijner provisie en
-ammunitie.
-
-Op den avond van den 5den April 1838 was alles gereed voor het
-commando, en den volgenden morgen vroeg zou men op weg gaan. Dien
-middag hadden de beide Kommandanten hunne manschappen, bereden en
-gewapend, met achterruiters en al wat er bij behoorde, bij elkander
-doen komen, en hadden toen eene wapenschouwing gehouden, die naar hunne
-tevredenheid afliep. De paarden werden toen daarna bij elkander
-gejaagd, en dien nacht door een aantal kleurlingen opgepast, want vroeg
-den volgenden morgen zou men op weg gaan.
-
-Het was dien avond stil in het lager. Een ieder was in zijn eigen tent,
-om nog den laatsten avond met de zijnen door te brengen. Slechts de
-Kommandanten en Veldkornetten liepen hier en daar rond om de laatste
-orders af te geven.
-
-David zat in de tent van zijn schoonvader met zijne vrouw, en men had
-een algemeen gesprek over het commando, en oom Frans die in de
-Kafferoorlogen in de Kolonie veel ondervinding had opgedaan, gaf zijn
-schoonzoon menigen nuttigen wenk. Martje, die David misschien beter
-kende, dan zijne eigen ouders, waarschuwde haren man herhaalde malen om
-toch voorzichtig te wezen en niet te veel te wagen, want zij kende
-zijnen onverschrokken moed. Het was laat in den nacht toen men
-eindelijk ging slapen, om nog eenige uren zoete rust te genieten.
-
-Bij het eerste krieken van den dag was het lager als in oproer, en
-nauwelijks had men een kop koffie en een stuk beschuit gebruikt of het
-bevel „opzaâl, opzaâl” klonk van alle kanten. De paarden werden
-gehaald; een ieder pakte zijn mondprovisie en ammunitie op de
-pakpaarden en daarna gingen de achterruiters met de paarden naar het
-lager, waar de Veldkornetten, de twee afdeelingen van Potgieter en Uys
-uit elkander scheiden.
-
-In het lager namen de vertrekkenden afscheid van de hunnen, doch niet
-alvorens Charel Cilliers allen bij elkander had geroepen, en een korte
-godsdienstoefening had gehouden. Oom Charel zou in het lager blijven,
-gedeeltelijk zeer tegen zijn wensch, want de oude man was nog begeerig
-om zich ook nog met de Zulu’s te meten. Doch men had het beter
-beschouwd om hem in het lager te laten, om Gert Maritz, in geval van
-nood, ter zijde te staan, want geen beter Lager-Commandant was er in
-Zuid-Afrika te vinden dan de oude Charel.
-
-Martje, arm meisje, deed haar best om hare droefheid en ontroering te
-verbergen, doch het gevoel van weê overkwam haar en zij weende
-bitterlijk, toen David haar in zijne armen vatte en haar den
-afscheidskus gaf.
-
-„Wees voorzichtig, David, en begeef je niet roekeloos in gevaar. Kijk
-naar je vader en blijf bij hem.”
-
-Dit waren hare laatste woorden aan haren geliefden man.
-
-Vijf minuten later zat een ieder op zijn paard, en stonden de twee
-afdeelingen tegenover elkander in twee lange rijen.
-
-„Rij maar voor! neef Hendrik;” riep Uys uit, en daarop gaf Potgieter
-het bevel „Trek,” en op langzamen stap begon men den weg af te leggen
-naar Umkungunhlovu. David reed naast Piet Uys aan het hoofd van de
-tweede afdeeling, en hij had geen gemakkelijk werk om Sieraad in orde
-te houden, want het vinnige dier was er geenszins mede gediend, dat men
-zoo langzaam reed, en sprong en steigerde dat het een lust was, doch
-onze held zat zooals een boom in den zadel, en scheen als uit een stuk
-met zijn paard gesmeed. Eindelijk ging het op een galop, toen men een
-eindje van het lager af was, en nu was het meer naar Sieraads zin.
-
-Het is onnoodig om u hier den dagelijkschen tocht van het commando te
-beschrijven, want de eerste vijf dagen gingen zonder eenige bijzondere
-gebeurtenis voorbij. Men reed gewoonlijk twee uur achter elkander en
-zadelde dan voor een tijdje af om de paarden een kans te geven, een
-paar bijten van het hooge soppige gras te krijgen. Elken avond werden
-de paarden gekniehalterd, en door sterke wachten opgepast, en de
-anderen sliepen in het veld met het geweer naast zich en het zadel als
-kopkussen. Gedurende die vijf dagen zag men geen levend wezen, en de
-enkele Kafferkralen die men passeerde waren verlaten.
-
-„Wat drommel, David,” zeide Uys tot zijn adjudant op den morgen van den
-11den April, toen men een eindje had afgereden, en weder een verlaten
-Kafferkraal was voorbijgegaan: „dit lijkt alsof Dingaan voor ons wacht
-bij Umkungunhlovu, en dit zal maar hard gaan, als ons die heele
-Zululeger daar ontmoet.”
-
-David wilde juist hierop antwoorden, toen plotseling het paard van Uys
-in een gat trapte en viel, zijn ruiter eenige treden ver voor hem in
-het gras werpende. Uys was echter in een oogenblikje op zijn voeten, en
-liep naar zijn paard, dat niet scheen te kunnen opstaan. Hij hielp het
-dier den poot uit het tamelijk diepe gat te krijgen, doch toen hij het
-een eindje weg trok, zag hij dat het dier zoo kreupel was, dat het voor
-het oogenblik niet berijdbaar was.
-
-„Hier Kommandant, vat mijn paard,” riep David, snel van Sieraad
-afklimmende, „ik zal gauw mijn ander paard bij mijn achterruiter halen.
-Op die eerste afzadelplek kan jij dan een van je andere paarden
-krijgen.”
-
-Uys nam dit aanbod aan, en besteeg Sieraad, die werkelijk thans heel
-wat bedaarder was en David nam het kreupele paard, en leidde het naar
-de achterhoede, waar hij het aan zijn achterruiter afgaf, en daarna
-Welkom, het zwarte paard dat hij van zijn schoonvader gekregen had,
-besteeg. Binnen weinige oogenblikken was hij weder op zijn plek ter
-zijde van Uys.
-
-De Boeren reden thans op eene twee of drie mijlen breede vlakte, aan
-beide zijden begrensd door een rij randjes en kopjes. De grond was zelf
-een beetje op- en afdans en het gras was erg ruig.
-
-De afdeeling van Uys reed voor op dezen morgen, en Potgieters afdeeling
-was zoowat een vijftienhonderd treden achter.
-
-„Daar is de Zulu’s Oom Piet,” riep David opeens, toen men juist op het
-bovenste van een randje uitkwam.
-
-Werkelijk stond er ook op een duizend treden afstand een klein
-Zulu-leger, zoowat drie- of vierduizend in getal.
-
-„Hoera!” riep Uys, „hier is die Kaffers, kerels. Kom, ons zal hullie
-gauw schrik maak.”
-
-De Boeren vormden nu een langen rij, en daarop ging het in vollen galop
-op de Zulu’s af. Op een afstand van omtrent tachtig treden van den
-vijand genaderd, sprongen de Boeren van hunne paarden, en vuurden een
-salvo op hunne vijanden. Dit scheen genoeg voor de Zulu’s en zij
-sloegen op de vlucht. De Boeren begonnen hen nu te volgen, en een soort
-van „wilde jacht” vond plaats, die aan menigen Zulu het leven kostte.
-
-Doch ongelukkig waren de Emigranten te onstuimig en gedurende de
-vervolging letten zij er niet op, dat de natuur van den grond geheel
-veranderd was. De twee rijen randjes of kopjes hadden elkaar genaderd
-en vormden nu een soort van kloof, met glooiende heuvels aan beide
-zijden. De Zulu’s waren die kloof ingegaan, en de Boeren hadden hen
-gevolgd. Op eens scheen het alsof het Zulu-impi vertiendubbeld was. Uit
-elk boschje, achter elke klip scheen een Zulu te verrijzen en in plaats
-van een klein Zulu-regiment stonden de Boeren tegenover of liever
-tusschen een ontzaglijk Zulu-leger, meer dan tienduizend man sterk.
-
-Zooals wij gezegd hebben was de afdeeling van Hendrik Potgieter omtrent
-vijftienhonderd treden achter, maar toen de afdeeling van Uys aan het
-vechten geraakte, spoorden zij hunne paarden aan om de eerste afdeeling
-te assisteeren, indien noodig. Doch deze was reeds in de kloof toen
-Potgieter en de zijnen aankwamen, en juist toen deze de kloof
-binnenreden, rezen de, in hunne hinderlaag verstoken Zulu’s op. Met
-hunne assegaaien en hunne schilden maakten zij zulk een ontzettend
-lawaai, waarbij zij hunne oorlogskreten voegden, dat de paarden van
-Potgieters menschen geheel en al onregeerbaar waren, en weigerden om de
-kloof in te gaan. Een aantal paarden sprongen om en holden met hunne
-berijders de vlakte in, anderen wierpen hunne ruiters af en liepen weg.
-In kort, Potgieters afdeeling was buiten staat om hunne broeders te
-helpen; zij hadden hunne handen vol om naar hunne eigen zaken te zien.
-
-Intusschen was de positie van Uys en de zijnen een zeer hachelijke. De
-Zulu’s waren als tusschen hen, en de kloof was zoo nauw en zoo
-klipperig dat de Boeren hunne gewone tactiek van „storm-loopen” niet
-konden uitvoeren. Een scherp gevecht volgde. De Boeren schoten hunne
-naastbijzijnde tegenstanders neder, en Zulu na Zulu viel. Doch voor
-elke gevallen vijand stonden er drie in de plaats.
-
-David was een eindje weg van Pieter Uys en stond tusschen dezen en zijn
-eigen vader en broeder. Hij was zelf hard bedrukt, en kon nauwelijks
-zijne aanvallers van het lijf houden. Daar zag hij dat een tiental
-Zulu’s zijn vader en broeder omringden en hij sprong op zijn paard om
-dezen te hulp te snellen. Nauwelijks zat hij in den zadel of een
-assegaai trof hem in den rug. De jonge Boer voelde hoe het koude staal
-hem in de longen drong, toen werd alles zwart voor zijn oogen en viel
-hij van het paard. Piet Uys zag den dapperen jongeling vallen, en met
-twee sprongen van Sieraad was hij bij hem en schoot de Zulu, die
-nogmaals den assegaai in David wilde steken, terneder. Doch een
-plotselinge aanval van een zestal Zulu’s deed hem terugdeinzen en
-alvorens hij zijn geweer geladen had, trof één assegaai hem in de
-linkerborst en een tweede hem in den nek. Met een diepe zucht zeeg de
-dappere Kommandant neder. Het laatste wat hij hoorde was de stem van
-zijn zoon, die uitriep: „Hier ben ik vader,” en een der Zulu’s viel
-onder den kogel die de vijftienjarige Dirk Cornelis Uys op een der
-moordenaars van zijn vader afschoot. Doch ook den jongeling trof de
-doodelijke assegaai, en hij viel dood langs zijn vader neder. Een
-aantal Boeren hadden den Kommandant zien vallen, en snelden hem te
-hulp. Zij schoten de Zulu’s voor een oogenblik terug, en trachtten Uys
-op te lichten ten einde hem uit het gevecht te brengen. De Kommandant
-kreeg door de beweging zijn bewustzijn terug, maar hij voelde dat zijn
-dood nabij was.
-
-„Laat mij staan, vrienden; help jullie zelf; red jullie leven, want met
-mij is dit klaar.” Met deze woorden blies de held den laatsten adem
-uit.
-
-Ook David Malan trachtte men te redden, want hij scheen nog te leven.
-Doch toen men bij hem kwam hoorde men slechts een zucht „Martje”—en
-David was dood.
-
-De Boeren zochten nu Uys’ laatsten raad te volgen, en zich een uitweg
-te banen want zij waren nu geheel en al omsingeld door de Zulu’s. Om nu
-uit de kloof te komen, vuurden zij allen geweldig op het klompje Zulu’s
-dat bij den ingang der kloof hun den terugweg wilden afsnijden, en toen
-zij eenige honderden van hen hadden doodgeschoten, en de lijken hunner
-vijanden als een muur opgestapeld lagen, joegen zij zoo hard zij konden
-door de opening en reden de vlakte in. Potgieters manschappen, dit
-ziende, en meenende dat de Zulu’s hen achtervolgden, werden verbijsterd
-en sloegen ook op de vlucht. De handpaarden, met provisie en overige
-ammunitie lieten zij achterblijven, en ieder scheen een goed heenkomen
-te zoeken.
-
-Eerst zes mijlen van de plaats des gevechts hielden de Boeren stil voor
-een oogenblik, en kregen zij hunne bedaardheid terug. Het eerste wat
-zij deden was om hun verlies te berekenen. Tien Boeren waren in het
-gevecht gevallen viz. Kommandant Uys, diens zoon Dirk, Jacobus Malan,
-David Malan, Johannes Malan, Frans Labuschagne, Joseph Kruger, Louis
-Nel, Pieter Nel en Theunis Nel.
-
-Een veertigtal der achterruiters werden vermist, en een honderdtal
-handpaarden en al de provisie en ammunitie was in handen der Zulu’s
-gevallen.
-
-Daarop ontstond er een woordenstrijd. Een aantal van Uys’ mannen
-beschuldigden Hendrik Potgieter en de zijnen als de schuld te zijn van
-dit rampspoedig gevecht; waarom waren zij niet komen helpen? waarom
-waren zij zoo ver achtergebleven? en zulke vragen meer werden gedaan.
-Potgieter vermaande de menschen om stil te blijven.
-
-„Laat ons nou niet ruzie maken,” zeide hij, „laat ons verder rijden zoo
-hard ons kan; als die Kaffers ons nou inhaal en aanval, hêt ons niet
-ammunitie genoeg om ons te verweêr, en hoe verder ons van avond kan
-komen, hoe veiliger voor ons.”
-
-Onder de bestaande omstandigheden was dit inderdaad de beste raad, en
-de Emigranten zagen dit dan ook in, en men reed zwijgend verder. Na
-verloop van nog een uur zadelde men een half-uur af, om de paarden een
-weinig te laten rusten, en toen ging men weder voort. Zoo hield men aan
-tot laat in den nacht, want het was bijna volle maan. Dien nacht rustte
-men slechts een uur of vijf, en dat zou men niet eens gedaan hebben,
-ware zulks niet hoog noodig geweest ter wille der vermoeide paarden.
-Den volgenden dag ging het ijlings verder en op den morgen van den
-vierden dag kreeg men het lager in het gezicht.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVII.
-
-
-Op den morgen van den 15den April 1838, stonden Gert Maritz en Charel
-Cilliers met eenige andere der Emigranten, die in het lager waren
-teruggebleven, aan den buitenkant der wagenkring een praatje te houden,
-toen op eens een der Boeren uitriep: „Daar komen onze menschen al
-terug.” Men zag in de richting, die de spreker aanwees en bespeurde op
-het randje de eerste voorrijders van het terugkeerende commando, zoowat
-drieduizend treden ver. Het nieuws verspreidde zich door het lager, en
-spoedig was elke man, elke vrouw, elk kind daarbuiten.
-
-„Waarom rij hullie dan zoo langzaam,” riep Gert Maritz ongeduldig uit.
-
-„Daar is groot fout, geloof mij oom Gert,” zeide Cilliers ernstig, die
-ook bespeurd had dat het commando in langzamen stap het lager naderde.
-
-Eindelijk was het bij het lager, na verloop van een tijd, die aan de
-angstig wachtenden wel twee uur scheen. Hendrik Potgieter reed voorop,
-en Cilliers trad met een weê voorgevoel op hem toe, en groette hem.
-
-„Wat is dit, neef Hendrik,” vroeg hij langzaam en ernstig, en de
-menschen, zoowel mannen als vrouwen verdrongen zich om het antwoord te
-vernemen.
-
-„Oom, die Zulu’s hêt ons in een hinderlaag geleid; ons hêt al ons
-paarden en goed verloren, en tien van ons zijn in het gevecht gevallen,
-en daaronder Piet Uys, de drie Malans, en—”
-
-Een ontzettende gil eener vrouw deed zich hooren en men hoorde een
-geroep van „til haar op! breng haar naar die tent! geef haar lucht!”
-Het was de arme Martje. Zij had zich door de menigte heen gewrongen om
-het nieuws van Hendrik Potgieter te hooren, en zij had gehoord dat de
-drie Malans in het gevecht waren gesneuveld. David was gevallen! David
-was dood! Die eene gedachte schoot als een bliksemstraal door het brein
-der jonge vrouw, en alles was toen duister om haar. In een hevige
-flauwte zonk zij als dood ter aarde.
-
-Men tilde haar op, en droeg haar naar hare eigen tent, waar men haar op
-het bed nederlegde, en alle mogelijke middelen te baat nam om haar uit
-hare verdooving te wekken. Maar te vergeefs; zij bleef als dood daar
-liggen. Een aantal vrouwen trokken haar de kleederen van het lijf, en
-men probeerde een aantal nieuwe middelen, en volgde honderd
-raadgevingen, doch geen hunner scheen het arme kind tot bewustzijn te
-kunnen terugroepen. Dien avond kreeg zij een hevige koorts, en
-verergerde haar toestand. Het scheen werkelijk alsof de jonge vrouw
-haren geliefden David niet lang zou overleven. Doch de zorg van hare
-ouders, en van de vele vrienden, die hun behulpzaam waren, redde het
-leven van Martje; na een ziekte van meer dan drie weken opende zij voor
-het eerst hare oogen. Beter ware het misschien geweest zoo zij
-gestorven ware, want—Martje was hopeloos krankzinnig. Zij herstelde wel
-in krachten doch het jeugdig vuur harer oogen was verdwenen; zij had
-slechts een glazen blik, en geen woord kwam uit haren mond als slechts
-één vraag—waar is David?
-
-Geachte lezer ik nader het einde van dit verhaal.
-
-Veel zou ik u nog kunnen verhalen over die dappere voorouders der
-tegenwoordigen Vrijstaters en Transvalers; menig mooi tafereel uit
-hunne geschiedenis zou ik u nog kunnen aantoonen; doch tijd en
-gelegenheid ontbreken voor het oogenblik. Slechts dit kan ik u zeggen;
-dat in December 1838 de Emigranten een vreeselijke wraak namen op
-Dingaan, en dat op 16 December 1838 bij Bloedrivier, zij eenmaal voor
-goed Dingaans macht vernielden. Mogelijk zullen wij u later iets meer
-van dien tijd vertellen, want ons jonger geslacht weet, helaas! te
-weinig, veel te weinig van de geschiedenis van ons Land en ons Volk.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVIII.
-
-
-Het is den 11den April 1888, juist vijftig jaren na den dood van David
-Malan en ik verzoek u om met mij mede te gaan naar de plaats van
-Johannes Joubert, gelegen aan de Mooirivier, eenige uren van
-Potchefstroom. Volg mij een oogenblik; ik ga u in een ziekenkamer
-brengen. Het gordijn van het venster is nedergelaten, en hoewel het nog
-vroeg in den dag (het is zoowat tien uur) is, heerscht er een halve
-schemer in de kamer. Op het bed ligt een zieke vrouw. Zij is niet meer
-jong, zooals gij bemerkt aan de diepe rimpels op haar gelaat; inderdaad
-is zij reeds achtenzestig jaar oud. De lijderes is blijkbaar zwaar ziek
-en aan de korte ademhaling, die zeer onregelmatig is, kan men bemerken
-dat de dood op den drempel van de deur staat, en weldra zal
-binnentreden om de ziel van deze vrouw op te eischen.
-
-Aan de eene zijde van het bed staat de eigenaar der plaats, Frans
-Joubert, een man wiens haren ook reeds grijs zijn, en die dan ook reeds
-63 zomers telt. Aan de andere zijde van het bed zit zijne vrouw Anna,
-terwijl aan het voeteneinde twee meisjes van bijna twintig jaar op de
-lijderes nederzien.
-
-„Haar pols raakt heelemaal weg, Frans,” zegt tante Anna zachtjes; „zij
-zal net nu sterven.” Haar man antwoordt niet; hij ziet slechts neder op
-de zieke vrouw, en zijne gedachten houden zich bezig met
-gebeurtenissen, die vijftig jaren geleden plaats gevonden hebben. Wel
-was hij toen nog maar dertien jaar oud, doch toch staan hem die
-gebeurtenissen levendig voor den geest.
-
-Plotseling richt de zieke vrouw zich snel op, alsof zij het bezit harer
-volle krachten met een tooverslag teruggekregen had.
-
-„Wat is dit zuster,” vroeg tante Anna opstaande.
-
-De zieke keek strak voor zich; de glazigheid harer oogen verdween; een
-liefelijke glimlach verspreidde zich om haren mond, en zij riep—„Ja
-David, ik kom.” Toen viel zij op de kussens terug.—Martje was dood.
-
-
-
-
-
-
-
-
-AANTEEKENING
-
-
-[1] Het volgende is een werkelijk gebeurd feit, mij eens door een ouden
-geloofwaardigen voortrekker verhaald, die zelf de hoofdrol er in
-speelde.
-
-
-
-
-
-
-
-
-*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DAVID MALAN ***
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
-United States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you will have to check the laws of the country where
- you are located before using this eBook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that:
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation's website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
-widespread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This website includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/68192-0.zip b/old/68192-0.zip
deleted file mode 100644
index 578f060..0000000
--- a/old/68192-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h.zip b/old/68192-h.zip
deleted file mode 100644
index 7c2cf6b..0000000
--- a/old/68192-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/68192-h.htm b/old/68192-h/68192-h.htm
deleted file mode 100644
index a0add69..0000000
--- a/old/68192-h/68192-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,4998 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html
-PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
-<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2022-05-28T17:30:36Z using SAXON HE 9.9.1.8 . -->
-<html lang="nl">
-<head>
-<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8">
-<title>David Malan: Een verhaal uit den Grooten Trek</title>
-<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html">
-<meta name="author" content="D’Arbez [Pseud. van Johan Frederik van Oordt (1856–1918)]">
-<link rel="coverpage" href="images/front.jpg">
-<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
-<meta name="DC.Creator" content="D’Arbez [Pseud. van Johan Frederik van Oordt (1856–1918)]">
-<meta name="DC.Title" content="David Malan: Een verhaal uit den Grooten Trek">
-<meta name="DC.Language" content="nl-1900">
-<meta name="DC.Format" content="text/html">
-<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg">
-<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */
-html {
-line-height: 1.3;
-}
-body {
-margin: 0;
-}
-main {
-display: block;
-}
-h1 {
-font-size: 2em;
-margin: 0.67em 0;
-}
-hr {
-height: 0;
-overflow: visible;
-}
-pre {
-font-family: monospace;
-font-size: 1em;
-}
-a {
-background-color: transparent;
-}
-abbr[title] {
-border-bottom: none;
-text-decoration: underline;
-text-decoration: underline dotted;
-}
-b, strong {
-font-weight: bolder;
-}
-code, kbd, samp {
-font-family: monospace;
-font-size: 1em;
-}
-small {
-font-size: 80%;
-}
-sub, sup {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-}
-sub {
-bottom: -0.25em;
-}
-sup {
-top: -0.5em;
-}
-img {
-border-style: none;
-}
-body {
-font-family: serif;
-font-size: 100%;
-text-align: left;
-margin-top: 2.4em;
-}
-div.front, div.body {
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-div.back {
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div0 {
-margin-top: 7.2em;
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-.div1 {
-margin-top: 5.6em;
-margin-bottom: 5.6em;
-}
-.div2 {
-margin-top: 4.8em;
-margin-bottom: 4.8em;
-}
-.div3 {
-margin-top: 3.6em;
-margin-bottom: 3.6em;
-}
-.div4 {
-margin-top: 2.4em;
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div5, .div6, .div7 {
-margin-top: 1.44em;
-margin-bottom: 1.44em;
-}
-.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child,
-.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child {
-margin-bottom: 0;
-}
-blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child,
-.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child {
-margin-top: 0;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 {
-clear: both;
-font-style: normal;
-text-transform: none;
-}
-h3, .h3 {
-font-size: 1.2em;
-}
-h3.label {
-font-size: 1em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h4, .h4 {
-font-size: 1em;
-}
-.alignleft {
-text-align: left;
-}
-.alignright {
-text-align: right;
-}
-.alignblock {
-text-align: justify;
-}
-p.tb, hr.tb, .par.tb {
-margin: 1.6em auto;
-text-align: center;
-}
-p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument {
-font-size: 0.9em;
-text-indent: 0;
-}
-p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument {
-margin: 1.58em 10%;
-}
-.opener, .address {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-}
-.addrline {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.dateline {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-text-align: right;
-}
-.salute {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.signed {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.epigraph {
-font-size: 0.9em;
-width: 60%;
-margin-left: auto;
-}
-.epigraph span.bibl {
-display: block;
-text-align: right;
-}
-.trailer {
-clear: both;
-margin-top: 3.6em;
-}
-span.abbr, abbr {
-white-space: nowrap;
-}
-span.parnum {
-font-weight: bold;
-}
-span.corr, span.gap {
-border-bottom: 1px dotted red;
-}
-span.num, span.trans {
-border-bottom: 1px dotted gray;
-}
-span.measure {
-border-bottom: 1px dotted green;
-}
-.ex {
-letter-spacing: 0.2em;
-}
-.sc {
-font-variant: small-caps;
-}
-.asc {
-font-variant: small-caps;
-text-transform: lowercase;
-}
-.uc {
-text-transform: uppercase;
-}
-.tt {
-font-family: monospace;
-}
-.underline {
-text-decoration: underline;
-}
-.overline, .overtilde {
-text-decoration: overline;
-}
-.rm {
-font-style: normal;
-}
-.red {
-color: red;
-}
-hr {
-clear: both;
-border: none;
-border-bottom: 1px solid black;
-width: 45%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-margin-top: 1em;
-text-align: center;
-}
-hr.dotted {
-border-bottom: 2px dotted black;
-}
-hr.dashed {
-border-bottom: 2px dashed black;
-}
-.aligncenter {
-text-align: center;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-font-size: 1.44em;
-line-height: 1.5;
-}
-h1.label, h2.label {
-font-size: 1.2em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h5, h6 {
-font-size: 1em;
-font-style: italic;
-}
-p, .par {
-text-indent: 0;
-}
-p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line {
-text-transform: uppercase;
-}
-.hangq {
-text-indent: -0.32em;
-}
-.hangqq {
-text-indent: -0.42em;
-}
-.hangqqq {
-text-indent: -0.84em;
-}
-p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter {
-float: left;
-clear: left;
-margin: 0 0.05em 0 0;
-padding: 0;
-line-height: 0.8;
-font-size: 420%;
-vertical-align: super;
-}
-blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote {
-font-size: 0.9em;
-margin: 1.58em 5%;
-}
-.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden {
-text-decoration: none;
-}
-.advertisement, .advertisements {
-background-color: #FFFEE0;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-span.accent {
-display: inline-block;
-text-align: center;
-}
-span.accent, span.accent span.top, span.accent span.base {
-line-height: 0.40em;
-}
-span.accent span.top {
-font-weight: bold;
-font-size: 5pt;
-}
-span.accent span.base {
-display: block;
-}
-.footnotes .body, .footnotes .div1 {
-padding: 0;
-}
-.fnarrow {
-color: #AAAAAA;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-}
-.fnarrow:hover, .fnreturn:hover {
-color: #660000;
-}
-.fnreturn {
-color: #AAAAAA;
-font-size: 80%;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-vertical-align: 0.25em;
-}
-a {
-text-decoration: none;
-}
-a:hover {
-text-decoration: underline;
-background-color: #e9f5ff;
-}
-a.noteRef, a.pseudoNoteRef {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-top: -0.5em;
-text-decoration: none;
-margin-left: 0.1em;
-}
-.externalUrl {
-font-size: small;
-font-family: monospace;
-color: gray;
-}
-.displayfootnote {
-display: none;
-}
-div.footnotes {
-font-size: 80%;
-margin-top: 1em;
-padding: 0;
-}
-hr.fnsep {
-margin-left: 0;
-margin-right: 0;
-text-align: left;
-width: 25%;
-}
-p.footnote, .par.footnote {
-margin-bottom: 0.5em;
-margin-top: 0.5em;
-}
-p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel {
-float: left;
-margin-left: -0.1em;
-margin-top: 0.9em;
-min-width: 1.0em;
-padding-right: 0.4em;
-}
-.apparatusnote {
-text-decoration: none;
-}
-.apparatusnote:target, .fndiv:target {
-background-color: #eaf3ff;
-}
-table.tocList {
-width: 100%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-border-width: 0;
-border-collapse: collapse;
-}
-td.tocPageNum, td.tocDivNum {
-text-align: right;
-min-width: 10%;
-border-width: 0;
-white-space: nowrap;
-}
-td.tocDivNum {
-padding-left: 0;
-padding-right: 0.5em;
-vertical-align: top;
-}
-td.tocPageNum {
-padding-left: 0.5em;
-padding-right: 0;
-vertical-align: bottom;
-}
-td.tocDivTitle {
-width: auto;
-}
-p.tocPart, .par.tocPart {
-margin: 1.58em 0;
-font-variant: small-caps;
-}
-p.tocChapter, .par.tocChapter {
-margin: 1.58em 0;
-}
-p.tocSection, .par.tocSection {
-margin: 0.7em 5%;
-}
-table.tocList td {
-vertical-align: top;
-}
-table.tocList td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-table.inner {
-display: inline-table;
-border-collapse: collapse;
-width: 100%;
-}
-td.itemNum {
-text-align: right;
-min-width: 5%;
-padding-right: 0.8em;
-}
-td.innerContainer {
-padding: 0;
-margin: 0;
-}
-.index {
-font-size: 80%;
-}
-.index p {
-text-indent: -1em;
-margin-left: 1em;
-}
-.indexToc {
-text-align: center;
-}
-.transcriberNote {
-background-color: #DDE;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-font-family: sans-serif;
-font-size: 80%;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.missingTarget {
-text-decoration: line-through;
-color: red;
-}
-.correctionTable {
-width: 75%;
-}
-.width20 {
-width: 20%;
-}
-.width40 {
-width: 40%;
-}
-p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint {
-color: #666666;
-font-size: 80%;
-}
-span.musictime {
-vertical-align: middle;
-display: inline-block;
-text-align: center;
-}
-span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom {
-padding: 1px 0.5px;
-font-size: xx-small;
-font-weight: bold;
-line-height: 0.7em;
-}
-span.musictime span.bottom {
-display: block;
-}
-ul {
-list-style-type: none;
-}
-.splitListTable {
-margin-left: 0;
-}
-.splitListTable td {
-vertical-align: top;
-}
-.numberedItem {
-text-indent: -3em;
-margin-left: 3em;
-}
-.numberedItem .itemNumber {
-float: left;
-position: relative;
-left: -3.5em;
-width: 3em;
-display: inline-block;
-text-align: right;
-}
-.itemGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.itemGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.itemGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-.titlePage {
-border: #DDDDDD 2px solid;
-margin: 3em 0 7em;
-padding: 5em 10% 6em;
-text-align: center;
-}
-.titlePage .docTitle {
-line-height: 1.7;
-margin: 2em 0;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .docTitle .mainTitle {
-font-size: 1.8em;
-}
-.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle,
-.titlePage .docTitle .volumeTitle {
-font-size: 1.44em;
-}
-.titlePage .byline {
-margin: 2em 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .byline .docAuthor {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .figure {
-margin: 2em auto;
-}
-.titlePage .docImprint {
-margin: 4em 0 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .docImprint .docDate {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-div.figure {
-text-align: center;
-}
-.figure {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.floatLeft {
-float: left;
-margin: 10px 10px 10px 0;
-}
-.floatRight {
-float: right;
-margin: 10px 0 10px 10px;
-}
-p.figureHead, .par.figureHead {
-font-size: 100%;
-text-align: center;
-}
-.figAnnotation {
-font-size: 80%;
-position: relative;
-margin: 0 auto;
-}
-.figTopLeft, .figBottomLeft {
-float: left;
-}
-.figTopRight, .figBottomRight {
-float: right;
-}
-.figure p, .figure .par {
-font-size: 80%;
-margin-top: 0;
-text-align: center;
-}
-img {
-border-width: 0;
-}
-td.galleryFigure {
-text-align: center;
-vertical-align: middle;
-}
-td.galleryCaption {
-text-align: center;
-vertical-align: top;
-}
-tr, td, th {
-vertical-align: top;
-}
-tr.bottom, td.bottom, th.bottom {
-vertical-align: bottom;
-}
-td.label, tr.label td {
-font-weight: bold;
-}
-td.unit, tr.unit td {
-font-style: italic;
-}
-td.leftbrace, td.rightbrace {
-vertical-align: middle;
-}
-span.sum {
-padding-top: 2px;
-border-top: solid black 1px;
-}
-table.inlineTable {
-display: inline-table;
-}
-table.borderOutside {
-border-collapse: collapse;
-}
-table.borderOutside td {
-padding-left: 4px;
-padding-right: 4px;
-}
-table.borderOutside .cellHeadTop, table.borderOutside .cellTop {
-border-top: 2px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellHeadBottom {
-border-bottom: 1px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellBottom {
-border-bottom: 2px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellLeft, table.borderOutside .cellHeadLeft {
-border-left: 2px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellRight, table.borderOutside .cellHeadRight {
-border-right: 2px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside {
-border-collapse: collapse;
-}
-table.verticalBorderInside td {
-padding-left: 4px;
-padding-right: 4px;
-border-left: 1px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellHeadTop, table.verticalBorderInside .cellTop {
-border-top: 2px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellHeadBottom {
-border-bottom: 1px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellBottom {
-border-bottom: 2px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellLeft, table.verticalBorderInside .cellHeadLeft {
-border-left: 0 solid black;
-}
-table.borderAll,
-table.rtlBorderAll {
-border-collapse: collapse;
-}
-table.borderAll td,
-table.rtlBorderAll td {
-padding-left: 4px;
-padding-right: 4px;
-border: 1px solid black;
-}
-table.borderAll .cellHeadTop, table.borderAll .cellTop,
-table.rtlBorderAll .cellHeadTop, table.rtlBorderAll .cellTop {
-border-top: 2px solid black;
-}
-table.borderAll .cellHeadBottom,
-table.rtlBorderAll .cellHeadBottom {
-border-bottom: 1px solid black;
-}
-table.borderAll .cellBottom,
-table.rtlBorderAll .cellBottom {
-border-bottom: 2px solid black;
-}
-table.borderAll .cellLeft,
-table.borderAll .cellHeadLeft {
-border-left: 2px solid black;
-}
-table.borderAll .cellRight,
-table.borderAll .cellHeadRight {
-border-right: 2px solid black;
-}
-table.rtlBorderAll .cellLeft,
-table.rtlBorderAll .cellHeadLeft {
-border-right: 2px solid black;
-}
-table.rtlBorderAll .cellRight,
-table.rtlBorderAll .cellHeadRight {
-border-left: 2px solid black;
-}
-tr.borderTop td, tr.borderTop th, th.borderTop, td.borderTop {
-border-top: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderRight td, tr.borderRight th, th.borderRight, td.borderRight {
-border-right: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderLeft td, tr.borderLeft th, th.borderLeft, td.borderLeft {
-border-left: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderBottom td, tr.borderBottom th, th.borderBottom, td.borderBottom {
-border-bottom: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderHorizontal td, tr.borderHorizontal th, th.borderHorizontal, td.borderHorizontal {
-border-top: 1px solid black !important;
-border-bottom: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderVertical td, tr.borderVertical th, th.borderVertical, td.borderVertical {
-border-right: 1px solid black !important;
-border-left: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderAll td, tr.borderAll th, th.borderAll, td.borderAll {
-border: 1px solid black !important;
-}
-tr.noBorderTop td, tr.noBorderTop th, th.noBorderTop, td.noBorderTop {
-border-top: none !important;
-}
-tr.noBorderRight td, tr.noBorderRight th, th.noBorderRight, td.noBorderRight {
-border-right: none !important;
-}
-tr.noBorderLeft td, tr.noBorderLeft th, th.noBorderLeft, td.noBorderLeft {
-border-left: none !important;
-}
-tr.noBorderBottom td, tr.noBorderBottom th, th.noBorderBottom, td.noBorderBottom {
-border-bottom: none !important;
-}
-tr.noBorderHorizontal td, tr.noBorderHorizontal th, th.noBorderHorizontal, td.noBorderHorizontal {
-border-top: none !important;
-border-bottom: none !important;
-}
-tr.noBorderVertical td, tr.noBorderVertical th, th.noBorderVertical, td.noBorderVertical {
-border-right: none !important;
-border-left: none !important;
-}
-tr.borderAll td, tr.borderAll th, th.borderAll, td.noBorderAll {
-border: none !important;
-}
-.cellDoubleUp {
-border: 0 solid black !important;
-width: 1em;
-}
-td.alignDecimalIntegerPart {
-text-align: right;
-border-right: none !important;
-padding-right: 0 !important;
-margin-right: 0 !important;
-}
-td.alignDecimalFractionPart {
-text-align: left;
-border-left: none !important;
-padding-left: 0 !important;
-margin-left: 0 !important;
-}
-td.alignDecimalNotNumber {
-text-align: center;
-}
-.lgouter {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-display: table;
-}
-.lg {
-text-align: left;
-padding: .5em 0;
-}
-.lg h4, .lgouter h4 {
-font-weight: normal;
-}
-.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum {
-color: #777;
-font-size: 90%;
-left: 16%;
-margin: 0;
-position: absolute;
-text-align: center;
-text-indent: 0;
-top: auto;
-width: 1.75em;
-}
-p.line, .par.line {
-margin: 0;
-}
-span.hemistich {
-visibility: hidden;
-}
-.verseNum {
-font-weight: bold;
-}
-.speaker {
-font-weight: bold;
-margin-bottom: 0.4em;
-}
-.sp .line {
-margin: 0 10%;
-text-align: left;
-}
-.castlist, .castitem {
-list-style-type: none;
-}
-.castGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.castGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.castGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-body {
-padding: 1.58em 16%;
-}
-.pageNum {
-display: inline;
-font-size: 8.4pt;
-font-style: normal;
-margin: 0;
-padding: 0;
-position: absolute;
-right: 1%;
-text-align: right;
-letter-spacing: normal;
-}
-.marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-left: 1%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-}
-.right-marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-right: 3%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-text-align: right;
-width: 11%
-}
-.cut-in-left-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: left;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0;
-}
-.cut-in-right-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: right;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: right;
-padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em;
-}
-span.tocPageNum, span.flushright {
-position: absolute;
-right: 16%;
-top: auto;
-text-indent: 0;
-}
-.pglink::after {
-content: "\0000A0\01F4D8";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.catlink::after {
-content: "\0000A0\01F4C7";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after {
-content: "\0000A0\002197\00FE0F";
-color: blue;
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.pglink:hover {
-background-color: #DCFFDC;
-}
-.catlink:hover {
-background-color: #FFFFDC;
-}
-.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover, .seclin:hover {
-background-color: #FFDCDC;
-}
-body {
-background: #FFFFFF;
-font-family: serif;
-}
-body, a.hidden {
-color: black;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-text-align: center;
-font-variant: small-caps;
-font-weight: normal;
-}
-p.byline {
-text-align: center;
-font-style: italic;
-margin-bottom: 2em;
-}
-.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline {
-text-align: left;
-}
-.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum {
-color: #660000;
-}
-.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a {
-color: #AAAAAA;
-}
-a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover {
-color: red;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6 {
-font-weight: normal;
-}
-table {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.tablecaption {
-text-align: center;
-}
-.arab { font-family: Scheherazade, serif; }
-.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; }
-.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; }
-.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; }
-.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; }
-/* CSS rules generated from rendition elements in TEI file */
-.small {
-font-size: small;
-}
-.large {
-font-size: large;
-}
-.center {
-text-align: center;
-}
-/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */
-.xd31e105 {
-text-align:right;
-}
-.cover-imagewidth {
-width:511px;
-}
-.titlepage-imagewidth {
-width:476px;
-}
-.p080width {
-width:458px;
-}
-.p106width {
-width:463px;
-}
-.p124width {
-width:461px;
-}
-/* ]]> */ </style>
-</head>
-<body>
-<div lang='en' xml:lang='en'>
-<p style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of <span lang='nl' xml:lang='nl'>David Malan</span>, by D&#039; Arbez</p>
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
-at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
-are not located in the United States, you will have to check the laws of the
-country where you are located before using this eBook.
-</div>
-</div>
-
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: <span lang='nl' xml:lang='nl'>David Malan</span></p>
-<p style='display:block; margin-left:2em; text-indent:0; margin-top:0; margin-bottom:1em;'><span lang='nl' xml:lang='nl'>Een verhaal uit den Grooten Trek</span></p>
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: D&#039; Arbez</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Release Date: May 28, 2022 [eBook #68192]</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Language: Dutch</p>
- <p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em; text-align:left'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This file was produced from images generously made available by The Internet Archive)</p>
-<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl' xml:lang='nl'>DAVID MALAN</span> ***</div>
-<div class="front">
-<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/front.jpg" alt="Oorspronkelijke voorkant." width="511" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first center large">DAVID MALAN.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 advertisement"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"><i>De volgende boeken behooren tot de</i>:
-</p>
-<p>ZUID-AFRIKAANSCHE HISTORIE-BIBLIOTHEEK.
-</p>
-<p>Prijs per boek 2/9 per ex.
-</p>
-<div class="table">
-<table>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft cellTop">I. </td>
-<td class="cellRight cellTop"><b>De Familie van den Ziekentrooster.</b> Een verhaal van de aankomst der Fransche Vluchtelingen en de stichting van „Stellenbosch”
-door <span class="sc">Simon van der Stel</span>.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">II. </td>
-<td class="cellRight"><b>De Strijd om Recht.</b> Bevattende een verhaal van de beroeringen onder Gouverneur <span class="sc">Willem van der Stel</span>, en voornamelijk van hetgeen in Stellenbosch geschiedde.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">III. </td>
-<td class="cellRight"><b>Aan Tafelbaai’s Strand</b>, <i>of Twintig jaren uit het leven van een Kapenaar 1791–1811</i>.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">IV. </td>
-<td class="cellRight"><b>Liefde en Plicht.</b> Een historisch verhaal uit de jaren 1815–1816, eindigende met „Slachtersnek.”</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">V. </td>
-<td class="cellRight"><b>David Malan.</b> Een verhaal uit den grooten trek.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">VI. </td>
-<td class="cellRight"><b>Tusschen Berg en Zee.</b> Een verhaal uit den strijd der Boeren in Natal van 1838–1842.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">VII. </td>
-<td class="cellRight"><b>Voor Land en Volk.</b> Een verhaal uit de jaren 1842–1848, eindigende met den slag van „Boomplaats.”</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">VIII. </td>
-<td class="cellRight"><b>Zwart en Wit.</b> Een verhaal uit den Vrijstaatschen Basuto-oorlog, eindigende met den dood van <span class="sc">Louw Wepener</span> op Thabo Bosigo.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">IX. </td>
-<td class="cellRight"><b>Een Vader des Volks.</b> Een verhaal uit den Oranje-Vrijstaat van de jaren 1869–1872. De hoofdpersoon in dit
-verhaal is President <span class="sc">Brand</span>.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">X. </td>
-<td class="cellRight"><b>Macht en Recht.</b> Een verhaal uit den Transvaalschen Vrijheidsoorlog van 1880–1881.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft">XI. </td>
-<td class="cellRight"><b>Onder de Vierkleur.</b> Een verhaal uit den tijd van den Jameson-inval.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e105 cellLeft cellBottom">XII. </td>
-<td class="cellRight cellBottom"><b>Mooi Annie.</b> De hoofdpersoon in dit verhaal is een klein meisje, door <span class="sc">Held Woltemade</span> van het schip gered. Het verhaal beschrijft voornamelijk het leven in de oude Kaapstad
-der 18<sup>de</sup> eeuw.</td>
-</tr>
-</table>
-</div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="476" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="titlePage">
-<div class="docTitle">
-<div class="seriesTitle">ZUID-AFRIKAANSCHE HISTORIE-BIBLIOTHEEK.</div>
-<div class="volumeTitle">No. V.</div>
-<div class="mainTitle">DAVID MALAN.</div>
-<div class="mainTitle">Een verhaal uit den Grooten Trek</div>
-</div>
-<div class="byline">DOOR<br>
-<span class="docAuthor">D’ARBEZ.</span></div>
-<div class="docImprint">UITGEGEVEN EN VERKRIJGBAAR BIJ:<br>
-HOLLANDSCH-AFRIKAANSCHE UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ<br>
-V/H <b>JACQUES DUSSEAU &amp; Co.</b><br>
-<i>Amsterdam.—Kaapstad.</i></div>
-</div>
-<p><span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="body">
-<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch1.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o001.png" alt="HOOFDSTUK I." width="640" height="198"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK I.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Op de groote vlakte tusschen de plek, waar tegenwoordig de Wets Dorp staat en den
-trotschen berg Thaba ’Nchu, bewoog zich op den 2<sup>den</sup> April 1837 een lange trein wagens.
-</p>
-<p>Voorop reden een tiental ruiters, allen met het geweer op den zadelknop rustende,
-terwijl kruithoorn en kogeltasch hen over de schouders hingen. Dan volgden de wagens,
-zoowat veertig in getal; zware, logge gevaarten, doch ijzersterk, en sommige bespannen
-met zestien, andere met achttien langhoornige ossen, welken laatsten men het kon aanzien,
-dat zij zware vrachten trokken. Ten laatste volgden <span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span>er een tal van beesten, paarden en schapen, gedreven door kleurlingen, sommigen te
-paard, anderen te voet, terwijl ook eenige blanken te paard links en rechts van het
-vee reden, evengoed gewapend als zij, die de voorhoede vormden. De weg was droog en
-zanderig, en de wielen der wagens sneden er diepe sporen in. Een eigenlijk gebaande
-weg was er niet; slechts een paar wagensporen slingerden zich door het hoog wuivende
-gras.
-</p>
-<p>De geheele omgeving bewees dat men zich in een woest, half bewoond land bevond; ja,
-men zou bijna zeggen een geheel onbewoond land. Geen enkele menschenwoning vertoonde
-zich aan het oog; slechts hier en daar zag men eenige oude, verwoeste Kaffer-kralen,
-waarbij dikwijls menschelijke geraamten of beenderen lagen. Die geraamten waren de
-overblijfselen der bewoners dier Kaffer-kralen, welke de slachtoffers geworden waren
-van de woeste krijgers van Moselikatse, den geduchten koning der Matabeles. Waar diens
-benden strooptochten hadden gehouden, werd geen menschelijk wezen meer gevonden; slechts
-dood en verderf lieten zij achter zich. Verder zag men niets dan hoog opwuivend gras,
-en ontelbare troepen van wilde bokken van allerlei soort. Dáár pronkten duizenden
-van springbokken; hier weidden een dertigtal gemsbokken, die nu en dan, als uit <span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span>nieuwsgierigheid hunne koppen optilden, zoodat hunne lange horens op hunne ruggen
-lagen; daar weder stond een troepje blauwe wildebeesten, bewaakt door een paar oude
-bullen, die er norsch en kwaadaardig uitzagen; en wat verder stapten met statigen
-tred een tiental elanden, met eene houding die duidelijk te kennen gaf, dat zij van
-dat „kleine wild” geen notitie namen.
-</p>
-<p>Maar er was ook ander wild van min vreedzamen aard, dat zich echter thans niet vertoonde,
-doch zich schuilhield totdat de duisternis de aarde zou bedekt hebben. Indien gij
-daar langs die spruit ging, zoudt gij den leeuw, zijne echtgenoote en zijne welpen
-zien, uitgestrekt op den grond tusschen het hooge riet, uitrustende van den nachtelijken
-strooptocht. En daar, in die groote gaten in den grond, houden zich de wolf en de
-jakhals op, wachtende tot het vallen van den avond, om de overblijfselen te genieten
-van den maaltijd van den koning der dieren. Gras, steeds gras, van allerlei soort
-en grootte, dat is wat het landschap u aanbiedt, behalve de tot vijf voet hooge mierenhoopen,
-die bij duizenden het veld bedekken, en het voedsel verschaffen aan het aardvarken.
-In de verte, ten noorden, verheft zich <span class="corr" id="xd31e265" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span> als een reusachtig rotsblok grijs-blauw afstekend tegen den donkerblauwen hemel.
-<span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span></p>
-<p>Doch laten wij de natuur, en wenden wij ons tot den mensch, en wel tot die twee mannen,
-die daar op de wagenkist van den eersten wagen zitten. De eene is een jong man, van
-zoo wat 20 jaren. Zijn baard begint uit te komen, en op zijn bovenlippen merkt gij
-een dun snorbaardje. Hij is een ferme jonge Afrikaner, sterk en krachtig gebouwd,
-en hoewel zijn gelaat er zeer goedaardig uitziet, zoudt gij toch liever met hem samen
-eten dan samen vechten. Hij heeft een geweldig langen zweepstok in zijne handen, met
-de zweep waarvan hij soms klapt, dat de lucht er van davert, en de springbokken er
-van schrikken, en nu en dan roept hij uit: „Zwartland! Donkerland! Wildeman! trek,
-kerels; nog een paar dagen, dan kan jullie rust.” En de ossen, die zijn stem kennen
-en hem duidelijk verstaan, versnellen voor een oogenblik hunnen stap, om dan weder
-zwoegend en blazend hun ouden tred aan te nemen.
-</p>
-<p>„Stadig maar, Abraham” zegt de man, die naast hem op de wagenkist zit, „die pad is
-zwaar, en dit is opdraans.”
-</p>
-<p>De spreker is heel wat ouder dan de jonge man, dien wij zoo even beschreven hebben.
-Blijkbaar is hij een man dicht bij de vijftig, en tusschen de gitzwarte haren van
-zijn zware baard en snorbaard, vertoont zich hier en daar een grijs haartje. Maar
-<span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>zijn gestalte is nog forsch en krachtig, en zijne schitterende zwarte oogen zijn levendig
-en vol vuur, en schijnen geen oogenblik stil in hunne kassen te staan. Zijn voorhoofd
-is hoog, doch gerimpeld, of laat mij liever zeggen, saamgetrokken tusschen de wenkbrauwen,
-want die rimpels zijn niet het gevolg van ouderdom, maar van zorg en zware gedachten.
-Tusschen zijn knieën houdt hij een geweldig groote „Sanna” vast, een dier roers, die
-kogels van zes op een pond schieten, en die gewoonlijk gebruikt worden om groot wild
-te schieten. Kruidhoorn en kogeltasch hangen ook hem over de schouders, maar niettegenstaande
-dit, dampt hij rustig voort uit een groote steenen pijp, waarvan het mondstuk kunstig
-uit hoorn gesneden is.
-</p>
-<p>De jongere man is Abraham Greyling; de oudere is zijn oom Pieter Retief, de leider
-van dezen trek, en voor ik verder ga, moet ik u het een en ander mededeelen van dezen
-man; want elk Afrikaner, wiens hart op de rechte plek klopt, kan niet anders dan met
-eerbied den naam van den grooten aanvoerder der Boeren noemen. Pieter Retief werd
-geboren op eene plaats nabij Wellington, en was een afstammeling van de oude Hugenoten
-of Fransche Vluchtelingen, die in 1688 naar Zuid-Afrika kwamen. Doch het stille bedaarde
-leven in het Westen <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>viel niet in den smaak van den rusteloozen, moedigen jongeling, en reeds vroeg trok
-hij oostwaarts en vestigde zich in de buurt van het tegenwoordige Grahamstown, en
-daar woonde hij toen in 1820 de Engelsche Settlers in Algoa Baai landden. Retief zag
-toen kans om geld te maken, en verkreeg van het Gouvernement het contract om de Settlers
-met de noodige voedingsmiddelen te voorzien. Niet alleen slaagde hij er in om een
-aardig sommetje hiermede te verdienen, maar hij geraakte ook in nadere aanraking met
-de Settlers, en won heel spoedig hunne achting. Ongelukkig echter waagde Retief zich
-aan bouwspeculaties. Hij kocht erven in de nieuw aangelegde dorpen der Settlers, bouwde
-er huizen op, maar verloor veel geld op deze wijze. Daarna verkocht hij zijne woonplaats
-en vestigde zich in 1830 in de Winterbergen. Ongetwijfeld zou het hem hier goed zijn
-gegaan, ware het niet dat in 1834 de Kafferoorlog uitbrak, die allen grensbewoners
-groote verliezen toebracht. Retief werd, bij het uitbreken van den oorlog, dadelijk
-gekozen tot Kommandant van zijn district, en zijne dapperheid en beleid bewezen dat
-zijne medeburgers geene slechte keuze hadden gedaan. Toen de oorlog voorbij was, was
-Retief armer dan te voren. Viel dit hem zwaar, nog zwaarder was het hem om te zien
-welke schandelijke politiek de Engelsche <span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span>regeering voerde tegenover de Kaffers, die den oorlog hadden veroorzaakt. De belangen
-en rechten der arme grensboeren werden geheel verwaarloosd, en in plaats van de Kaffers
-op hun plek te brengen en hun hun land te ontnemen, gaf het Gouvernement integendeel
-hun nog een strook grond, die reeds jarenlang aan de Kolonie had behoord. Retief begreep
-dat zulk eene handelwijze geheel verkeerd was tegenover de Kaffers, en dat noch leven
-noch eigendom der grensboeren op die wijze sekuur was. In overeenstemming met zijn
-gevoelen schreef hij een brief aan den Luitenant Gouverneur, den heer Stockenström,
-de gevaarlijke gevolgen van zulke politiek aanwijzende. Op dien brief ontving hij
-een scherp, onbeleefd antwoord. Juist in dien tijd hadden een aantal Winterbergsche
-boeren het plan opgevat, om evenals Potgieter en Maritz, hun geluk te gaan zoeken
-aan de andere zijde van de Oranjerivier, buiten de grenspalen der Kaapkolonie; en
-Retief verbolgen over de hem aangedane beleediging, besloot zich bij hen aan te sluiten.
-Dadelijk koos men hem als leider van den trek. Voor zijn vertrek deed Retief een document
-optrekken en in de <i>Grahamstown</i> Journal publiceeren, waarin hij kort en duidelijk de redenen uiteenzette, waarom
-de Emigranten de Kolonie verlieten<span class="corr" id="xd31e283" title="Niet in bron">.</span> In het laatst van Januari 1837 begaf hij zich <span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span>op weg met zijne metgezellen; tellende de trek 108 blanke personen, en een aantal
-gekleurde dienstboden.
-</p>
-<p>Aldus kwam het dat wij Pieter Retief en zijn neef Abraham Greyling op den wagen vonden
-zitten in de grasvlakten aan gene zijde van de Oranjerivier.
-</p>
-<p>Het was reeds laat in den namiddag en de zon daalde snel naar het westen. Retief begon
-dan ook rond te zien naar een geschikte plek om den nacht door te brengen.
-</p>
-<p>„Abraham, daar ander kant de spruit bij die doornboomen zal ons uitspannen,” zeide
-hij tot zijn neef en zijn stem verheffende, riep hij luid: „David.” Op dit geroep
-kwam een jong man, die in de voorhoede bij de andere paardenruiters reed, snel aangereden.
-</p>
-<p>„David, rijd een beetje naar voren, en kijk of daar bij die klompie boomen water in
-de spruit is. Als daar niet water is, moet jij langs de spruit rijden, en kijken of
-jij niet een gat water ziet. Ons moet daar ergens uitspannen.”
-</p>
-<p>David Malan, een flinke jonge kerel van 19 jaar, liet zich dit niet tweemaal zeggen,
-maar zijn paard de teugels gevende, reed hij zijne makkers snel voorbij en bracht
-binnen tien minuten de tijding terug, dat kort onderkant de doornboomen er een groot
-gat water stond.
-</p>
-<p>De wagens waren spoedig de drift der spruit door, <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>en daarop werd uitgespannen. Terwijl de arme ossen naar het water liepen om hunnen
-dorst te lesschen, gaf Retief de order: „Lager maken.” Daarop volgde er een bezige
-drukte. Met vereende krachten werden de wagens in een grooten kring getrokken, zoo,
-dat de disselboom van den eenen wagen onder den daarvoor staanden wagen terecht kwam.
-Wel is waar vreesde Retief geen aanval van vijandige Kaffers, maar men was in een
-vreemd land en moest voorzorgsmaatregelen nemen, en bovendien had men ook rekening
-te houden met de wilde dieren des velds.
-</p>
-<p>Toen het lager gevormd was, klommen de vrouwen en kinderen uit de wagens; water werd
-uit de spruit gehaald, en een hoop takken uit de doornboomen gekapt voor „vuurmaakgoed.”
-Een halfuur daarna kookten de koffieketels en verspreidde er zich een aangename geur
-van gebraden wildvleesch.
-</p>
-<p>Terwijl de vrouwen hiermede bezig waren, gingen de mannen naar het vee. Beesten, paarden
-en schapen werden gedrenkt, en toen bij elkander gejaagd.
-</p>
-<p>„Kerels,” zeide Retief, „jullie zal van avond goed wacht moeten houden. Daar is niet
-hout hier om een kraal te maken, en die vee zal zoo buiten moeten slapen. De eene
-helft van het volk zal moet wacht houden tot twaalf uur, en twaalf van jullie <span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span>kerels zal met hen moeten opzitten; de andere helft van het volk en nog ander twaalf
-van jullie zal hullie dan moet aflossen tot dagbreek. Maar jullie moet oppassen dat
-jullie die vee bij malkaar houd, want anders is die leeuwen van nacht tusschen ons.
-En om die vee moet jullie groote vuren branden. Een spul van die volk moet gaan houtkappen
-bij die klompie doornboomen. Neef Stefanus (dit tot Stefanus Viljoen) ga jij toch
-een beetje met die volk samen, en laat hen net zooveel hout kappen als hullie kan.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e304" title="Niet in bron">„</span>Oom Piet (dit tot Piet Greyling, die als een soort veldkornet ageerde) stel een beetje
-vierentwintig man aan om van nacht wacht te houden.<span class="corr" id="xd31e306" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>Kort daarop was het volk hard bezig om de doornboomen kort en klein te slaan, en Oom
-Piet Greyling riep vierentwintig namen uit, en verdeelde ze in twee wachten. „Hans,”
-zeide hij tot een vreeselijk langen kerel, die dan ook den bijnaam van Lang Hans Malan
-droeg, „jij is van avond korporaal van die eerste wacht en Frans Joubert, jij is korporaal
-van die tweede wacht. En jullie past net op dat die gedierte niet tusschen die vee
-komt, anders zal de Kommandant leelijk met jullie raas.<span class="corr" id="xd31e310" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>De zon was een half uur daarna onder, en wierp hare laatste stralen op een niet onaardig
-tooneel. Binnen in het lager zaten of lagen de mannen koffie <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>te drinken en vleesch te eten. Vorken waren niet volop, maar dat kwam er ook minder
-op aan; de jongeren namen het vleesch tusschen hunne vingers, sneden dat met hunne
-zakmessen in reepen, of kloven de soppige ribbetjes af. De vrouwen zaten daartusschen
-op veldstoeltjes of bedienden de mannen, en hier hoorde men: „Tante Anne, geef me
-nog een ribbetje,” terwijl een ander zeide: „Mika, schenk nog koffie, kind; ik heb
-banja dorst.”
-</p>
-<p>Het begon juist te schemeren, toen Piet Greylings stem, als een bazuin gehoord werd,
-zeggende: „Toe, jullie kerels van die eerste wacht, dit is jullie tijd.” En de eerste
-twaalf grepen hunne geweren, kruid en kogeltasch, vulden hunne tabakszakken, staken
-toen een pijp op, en begaven zich op hunnen post. Korporaal Hans Malan wees ieder
-zijn plek aan, en waarschuwde hen om op het volk te passen, dat rondom een twintigtal
-helder brandende vuren zat, en het vee binnen den kring hield. Het stomme vee was
-echter aan deze behandeling gewoon, en alsof het wist, dat er buiten den kring gevaar
-voor hun leven bestond, legde het zich rustig neder. In het lager werd alles langzamerhand
-stiller en stiller, en eindelijk hoorde men niets anders dan het knetteren van het
-brandende hout, het proesten van het vee en het snorken der in de wagens slapenden.
-Doch <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>op eens deed zich een gebrul hooren als van een ver rollenden donder, hetwelk gevolgd
-werd door nog één en nog één. De leeuwen waren ontwaakt en trakteerden nu de trekkers
-op een brulconcert. De wachten gaven het volk order om de vuren helder in brand te
-houden, en hielpen om de beesten, die thans verschrikt opgesprongen waren, binnen
-den kring te houden. Boms! daar klonk een schot. „Wat is dit? Wat is dit?” klonk uit
-de wagens van veertig stemmen. „Dit’s niks nie, Oom Pieter,” riep David Malan, die
-ook in de eerste wacht was; <span class="corr" id="xd31e320" title="Niet in bron">„</span>dit’s net een leeuw wat wou inkom. Maar hij het die kogel.<span class="corr" id="xd31e322" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>En hij stapte naar den dooden dierenkoning, die in werkelijkheid den kogel had, dwars
-door het hart. David had hem door het lange gras zien kruipen, dicht tusschen twee
-der vuren, op nog geen tien treden van hem, en in het onzekere licht had hij hem het
-doodschot gegeven.
-</p>
-<p>Hoewel de leeuwen nog steeds brulden, en de wolven en jakhalzen in het concert samenhuilden,
-waagde geen der dieren dien avond meer een aanval, en toen de opkomende morgenster
-den aanbrekenden dageraad aankondigde, was er zelfs niet een schaap verloren.
-</p>
-<p>Hoe menigen nacht, angstiger en banger dan deze <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>hebben die dappere voortrekkers niet doorgebracht! En wij, die thans rustig in onze
-bedden slapen in het land door hen voor ons bewoonbaar gemaakt, hoe weinig denken
-wij er aan, wat onze voorouders geleden en hoe zij gestreden hebben!
-<span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch2.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o014.png" alt="HOOFDSTUK II." width="640" height="199"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK II.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Op den 5<sup>den</sup> April 1837, laat in den middag trok Retief de Kafferstad van Maroko, aan den voet
-van <span class="corr" id="xd31e340" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span> binnen. Maroko, het opperhoofd der Barolongs was in dien tijd de groote vriend der
-Emigranten, en eere zij zijne nagedachtenis, hij is dit altijd gebleven tot aan zijnen
-dood. Bij verschillende gelegenheden had hij reeds bewezen, dat hij het goed meende
-met den blanken man, vooral ten tijde dat de Emigranten vermoord werden nabij Sandrivier
-door een <i>impi</i> der Matabeles in Augustus 1836. Hij en de eerwaarde Archbell, de zendeling te <span class="corr" id="xd31e345" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span>, leenden toen hunne ossen om Potgieters menschen naar <span class="corr" id="xd31e348" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span> <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>terug te brengen, want deze waren zonder eenig vee, daar de Matabeles alles weggenomen
-hadden.
-</p>
-<p>Maroko ontving Retief vriendelijk, en zeide hem dat, zoo hij verkoos, hij eenige dagen
-te <span class="corr" id="xd31e356" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span> kon blijven. Maar Retief was haastig om nog wat verder te gaan. De oudere Emigranten
-onder Potgieter en Maritz, bewoonden toen de vlakten tusschen <span class="corr" id="xd31e359" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span> en Vetrivier, en Potgieter zelf had in de buurt van deze rivier een kamp gevormd
-en het den naam van Winburg gegeven naar aanleiding van de door hem behaalde overwinning
-op de Matabeles in Januari 1837. Retief wenschte de andere Emigranten te zien, en
-reeds den volgenden dag brak hij weder van <span class="corr" id="xd31e362" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span> op, en vier dagen later bereikte hij Winburg.
-</p>
-<p>Er was groote vreugde onder de Emigranten over de aankomst van Retief, wiens naam
-bij de meeste hunner welbekend was. Reeds den volgenden dag werd er eene vergadering
-van de leiders en kommandanten gehouden, en met algemeene stemmen werd Retief gekozen
-tot Kommandant-Generaal van alle Emigranten, die toen meer dan duizend zielen telden.
-</p>
-<p>De partij van Retief had op een kleinen afstand van Winburg een lager gevormd, dicht
-bij de wallen <span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span>van Vetrivier. De wagens waren, zooals altijd, in een kring getrokken, en binnen in
-de ruimte waren eenige tenten opgeslagen. Aan een van die tenten, namelijk die van
-Pieter Retief zelve, zullen wij eens een bezoek gaan brengen. Het is den avond van
-den 12<sup>den</sup> April. De zon is juist ondergegaan, en de avondwind waait heerlijk en koel. De koffieketels
-staan op het vuur, en men ziet, dat de tantes en nichtjes bezig zijn, om het avondeten
-klaar te maken. Voor de tent van den Kommandant-Generaal zitten vier mannen. De een
-is Pieter Retief; gij kent hem reeds; aan de andere drie moet ik u nog voorstellen.
-Die oude man van ruim zestig jaren, die echter nog zoo rechtop als een boom op zijn
-veldstoeltje zit, is Charel Cilliers. Geen dapperder man vindt ge in het geheele kamp
-der Boeren maar tevens ook geen grooter Christen. Is er te vechten dan is Oom Charel
-de eerste; is er te bidden, of is er een voorganger noodig voor het houden van den
-godsdienst op Zondag, dan is het Oom Charel, die in den naam van allen den Almachtigen
-God om Diens zegen smeekt. Een voorbeeldig man in alle opzichten; een man voor wien
-elkeen, ja zelfs elk kind den grootsten eerbied koestert. Naast hem zit een groot
-sterk gebouwd man van zoowat veertig jaren. Een zware snorbaard en dikke baard omgeven
-zijn <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>gezicht; zijne wenkbrauwen zijn op ernstige wijze saamgetrokken en zijne donkerblauwe
-oogen, en vastgesloten mond bewijzen den man van vastberaden doch haastig karakter.
-En in der waarheid is Andries Hendrik Potgieter, Kommandant der Colesbergsche Emigranten
-iemand van heftigen en zeer oploopenden aard en daarbij eer- en heerschzuchtig.
-</p>
-<p>Aan den anderen kant zit een kort, eenigszins dik man. Zijne haren worden al grijs,
-en hij is dan ook al diep in de vijftig. Over zijn gelaat ligt een uitdrukking van
-weemoed, maar toch zoudt gij u sterk vergissen, als gij meendet dat Gert Maritz zoo
-heel zachtaardig van aard was. Hij is een man van een eigenaardig vast karakter, maar
-is daarbij zeer verstandig. Als krijgsman staat hij voor geen der andere Kommandanten
-achter, want Gert Maritz is Kommandant van de Graaff-Reinetsche Sectie der Emigranten.
-Hij is bijna acht maanden later dan Potgieter de Oranjerivier overgetrokken, en kwam
-juist bij tijds om dezen te helpen den stoutmoedigen Moselikatse te straffen.
-</p>
-<p>De vier mannen zijn in een levendig gesprek gewikkeld.
-</p>
-<p>„Neef Hendrik,” zegt Retief tot Potgieter, „je moet niet vergeten, dat Oom Gert je
-eens van grooten <span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>dienst geweest is, toen jij en jou menschen bij Vechtkop in ergen nood zaten.”
-</p>
-<p>„Ik zou wel klaar gekomen zijn zonder Oom Gert,” is het parmantige antwoord van Hendrik
-Potgieter.
-</p>
-<p>Retief trekt de wenkbrauwen samen en zwijgt.
-</p>
-<p>„Een mensch mag niet ondankbaar wezen,” zegt Charel Cilliers. „Kijk, neef Hendrik,
-je weet dat wij oude vrienden zijn; ik ken je al jarenlang en zelfs je overleden vader,
-dien goeden ouden man, heb ik gekend, toen ik een kind was. Neem het mij dan niet
-kwalijk, als ik nou ronduit spreek, en ik hoop neef Gert zal het mij ook niet kwalijk
-nemen. Ik denk, daar is fout aan alle twee kanten; de een van jullie was te haastig,
-en de ander had ook bedaarder kunnen wezen. Maar jullie is twee van onze voormannen
-en die menschen zien naar jullie op voor leiding. En als nu jullie voormannen onder
-elkaar ruzie maken, wat zal dan ons publiek denken. De Heer heeft ons geboden elkander
-lief te hebben, en wij moeten elkanders fouten met den mantel der liefde bedekken,
-zegt de apostel Paulus. Dit is van groot belang, dat er eensgezindheid onder ons is.
-Neef Pieter is nu gekozen als Kommandant-Generaal, maar jullie begrijpt toch zelf,
-dat hij zijn plicht niet kan doen, als jullie hem niet bijstaat met raad en daad.
-En hoe kan jullie dit doen als jullie onder malkaar ruzie maakt. <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>Toe nu, ik smeek jullie, maakt deze zaak uit de wereld, en geeft malkaar de hand.”
-</p>
-<p>Charel Cilliers spreekt deze woorden op gevoelvolle wijze, en wij kunnen zien dat
-zij indruk maken. Een tijdlang wordt het zwijgen bewaard. Gert Maritz laat het hoofd
-nadenkend zakken, Potgieter ziet met opgeheven hoofd naar hem. Daar staat Maritz op.
-</p>
-<p>„Neef Hendrik,” zegt hij, „ik is ouder dan jij, maar ik erken van mijne zijde, dat
-ik wat haastig geweest ben. Oom Charel heeft gelijk; geef mij de hand en laat ons
-deze zaak uit de wereld maken.”
-</p>
-<p>Met deze woorden steekt Maritz zijn rechterhand uit. Potgieter aarzelt een oogenblik,
-als met zich zelven in tweestrijd. Dan staat hij op, en de hand van Maritz nemende,
-zegt hij: „Nou ja, Oom Gert, misschien was ik ook een beetje verkeerd.”
-</p>
-<p>„Zoo is dit recht, kerels,” roept Retief op blijden toon uit, „jullie het mij een
-groote vriendschap bewezen.”
-</p>
-<p>Het gesprek loopt nu over allerlei onderwerpen, totdat het avondeten gereed is, en
-daarop gaan de vier mannen de tent in en zetten zich aan tafel. Charel Cilliers doet
-een kort gebed, en Retief helpt daarna zijne gasten. Na genoeg te hebben gehad van
-den lekkeren elandsbout, en van de door tante Annie ingeschonken koffie, gaat men
-nog een tijdlang een <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>pijp rooken en wat meer praten. Cilliers, Maritz en Potgieter laten daarop hunne paarden
-halen, zadelen op, en vertrekken naar hun eigen kamp, dat maar een half uur ver is.
-</p>
-<p>Pieter Retief was dien avond zeer tevreden met het door hem gedane. Er was reeds lang
-een twist aan den gang tusschen Potgieter en Maritz, en daar elk dezer mannen een
-sterken aanhang had, was die twist gevaarlijk voor het welzijn der Emigranten.
-</p>
-<p>De oneenigheid was, zooals dikwijls gebeurt, uit een nietig dingetje ontstaan; in
-der waarheid echter waren de twee Kommandanten jaloersch op elkander en vooral Potgieter,
-die zooals wij zeiden, zeer heerschzuchtig was, kon het niet mooi verdragen, dat Maritz,
-die een tamelijk rijk man was, zooveel invloed verkreeg, want Maritz’ trek alleen
-telde meer dan honderd wagens.
-</p>
-<p>Voor wij het kamp van den Kommandant-Generaal dezen avond verlaten, waarde lezers,
-wil ik u nog even meenemen naar een andere tent, daar ginder aan de andere zijde van
-het kamp.
-</p>
-<p>Zacht, een deel der bewoners slapen er reeds. Kijk eens eventjes om den hoek van de
-tent. Wat ziet gij? Een jongeling en een meisje, heel dicht bij elkaar gezeten op
-twee veldstoeltjes. De jonge man <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>slaat zijn arm om den hals van het meisje, en—kust haar. De liefde openbaart zich
-overal in de wereld, en zelfs hier op de wallen van Vetrivier, in het Emigrantenkamp
-hebben jongens en meisjes elkander lief. De jonge man is David Malan, dezelfde die
-eenige nachten geleden bij de spruit den leeuw doodschoot. Zoo’n fluksche kerel verdient,
-dat een meisje hem lief heeft, en Martje Joubert heeft hem dan ook werkelijk lief.
-Zij zijn oude bekenden, reeds uit de Winterbergen. Martje’s vader, Frans Joubert,
-bewoonde een plaats naast aan die van Willem Malan, Davids vader, en reeds als kinderen
-speelden David en Martje met elkander. Een dag toen zij met elkander zaten te spelen
-met ossen, dat wil zeggen met dol-ossen, zeide de zevenjarige David op zeer ernstige
-manier: „Martje, ik heb jou lief, en als ik groot ben, zal ik je trouwen.” Het kleine
-meisje scheen dit idee zeer aardig te vinden, en zoende haar toekomstigen man. En
-nu hij groot is geworden en zij thans een meisje van zeventien jaar was, en daarbij
-zeer mooi, hebben zij woord gehouden, en hebben elkander nog meer lief dan in hunne
-kinderjaren. Ja, dit gebeurt soms wel meer, dat van „kinderspulletjes” ernst wordt.
-</p>
-<p>Hunne ouders weten al lang van de zaak af en laten de jongelui hun gang gaan, want
-zij weten, <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>dat zij vertrouwbaar zijn. David heeft nog niet formeel „ouders gevraagd.” Zoolang
-al dat rondtrekken aan den gang is, begrijpt hij, dat er geen sprake van trouwen kan
-wezen, en bovendien is David nog niet rijk genoeg om eene vrouw te onderhouden. Hij
-heeft slechts een paar honderd schapen, een zestal ossen, vier koeien, zijn rijpaard,
-en twee merries, en hij meent te recht, dat hij nog wat meer in de wereld vooruit
-moet komen, voor hij Martje tot zijne vrouw kan maken.
-</p>
-<p>Maar ook Martje heeft een goede oorzaak om te wachten. Hare moeder, tante Lettie,
-is ziekelijk, vooral in den laatsten tijd, en Martje moet het huishouden waarnemen.
-Wel heeft zij nog eene zuster, Mimi, maar deze is eerst veertien jaren oud, en nu
-meent Martje, dat het niet gaat om hare moeder te verlaten, alvorens Mimi groot genoeg
-is om hare plaats in te nemen. Dit vindt ge mooi van Martje, denk ik? Maar Martje
-is dan ook een eerste klas meisje, bij wie het hart op de rechte plek zit.
-</p>
-<p>Wij zullen de twee geliefden nog wel meer ontmoeten, in dit verhaal, want zij spelen
-een hoofdrol daar.
-<span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch3.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o023.png" alt="HOOFDSTUK III." width="640" height="187"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK III.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Omtrent vier dagen later stond David, vroeg in den morgen bij zijns vaders wagen,
-bezig om zijn geweer schoon te maken, en er een nieuwen vuursteen in te zetten, toen
-iemand hem kwam zeggen, dat de Kommandant-Generaal hem wilde zien. De jonge man zette
-dadelijk zijn geweer neder, en ging naar Retiefs tent, voor welke hij dezen zag staan
-met een half dozijn andere Emigranten.
-</p>
-<p>„David,” sprak Retief, „ik ga morgen op reis naar kapitein Sikonyella en van daar
-naar Moshesh. Ik wil een man of wat samen nemen als escort, en jij moet een van hullie
-wees. Oom Frans Joubert <span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span>gaat samen, en Lang Hans Malan ook. Maar als jij liever wil thuisblijven, kan je zoo
-zeggen.”
-</p>
-<p>„Neen, Oom Pieter, ik zal samen gaan,” riep David uit, blij om een kans te krijgen
-om wat rond te rijden en de wereld te zien. Voor geen geld ter wereld had hij willen
-thuisblijven, alsof hij een lafaard was.
-</p>
-<p>„Morgen ochtend dagbreek rij ons hier vandaan,” vervolgde Retief, „je moet voor minstens
-acht dagen brood of beschuit samen nemen. Vleesch zullen wij wel op pad kunnen schieten.
-Zorg, dat je geweer in orde is, en dat je kruit en kogels genoeg heb.<span class="corr" id="xd31e423" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>David beloofde daarvoor te zorgen, en ging daarop Lang Hans opzoeken, die niet alleen
-zijn neef was, maar ook zijn boezemvriend, zoodat men hun dikwijls de namen gaf van
-David en Jonathan. Hans wist reeds, dat hij met Retief moest samengaan, en hij had
-er even veel plezier in als zijn neef. Beiden waren den geheelen morgen bezig om hunne
-geweren in de best mogelijke orde te brengen, en een aantal kogels te gieten. Toen
-gingen zij naar hunne paarden kijken, zorgden voor hunne zadels en toomen, en gingen
-dien avond vroeg naar bed, ten einde den volgenden morgen met uitgerust lijf den langen
-rit te aanvaarden. Martje was echter niet in haar schik met de zaak. Haar Pa moest
-met Retief samen, en <span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span>nu nog David ook. Zij zeide dan ook, dat zij dit glad niet mooi van Oom Pieter vond,
-om beiden samen te nemen. Waarom moest David altijd samen, wanneer er gevaar was?
-En dan was David zoo onverschillig en was voor niets bang. Zij pruttelde op die wijze
-voort, geheel en al ontevreden, en voor zij David dien avond den vaarwelkus gaf, moest
-deze met hand en mond beloven, om toch voorzichtig te wezen, en zijn leven niet bloot
-te stellen. Wel lachte David om al die vreesachtigheid van het meisje, maar om haar
-gerust te stellen beloofde hij alles, wat zij wou hebben.
-</p>
-<p>Den volgenden dag, bij het eerste licht des dageraads trok een kleine stoet van vier
-blanken en drie kleurlingen het kamp te Vetrivier uit, en reed langs de rivier in
-eene oostelijke richting. Daar er geen pad was, ging het dwars door het veld, waarop
-sommige plekken het gemboks gras vijf voet hoog stond. Vooraan reden Pieter Retief
-en Frans Joubert, Martje’s vader, een fluksche Afrikaner, die in den oorlog van 1834
-aan Retiefs zijde had gestreden, en reeds jaren lang diens grooten vriend en helper
-was. Als Retief raad noodig had, was Frans Joubert de eerste man tot wien hij zich
-wendde, en de raad, die hij dan ontving, was dan ook altijd zoo verstandig en degelijk,
-dat hij nooit verder behoefde te <span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>gaan. Een twintig treden achter hen reden David en Hans en waarlijk, zij sloegen bij
-elkaar zulk een snaaksch figuur, dat men niet helpen kon er over te lachen. David,
-hoewel breed van schouders en sterk gebouwd, was een beetje kort. Hij reed op een
-klein, vast paard, uit dat oude geslacht der Kaapsche „ponies,” dat thans helaas,
-bijna geheel uitgestorven is, doch wier kenteekenen waren: een ontembare moed en een
-ontzaglijke gehardheid tegen vermoeienis. Walton, zooals Davids paard heette, was
-dan ook nog nooit in zijn leven „flauw” geweest, niettegenstaande hij menigen dag
-van zonop tot zononder onder den zadel was. Lang Hans verdiende zijn naam eerlijk.
-Zijne lengte was zes voet acht duim, maar bij verre het grootste gedeelte hiervan
-kwam voor rekening zijner ontzettend lange beenen. Dit maakte dat hij een groot paard
-noodig had. Inderdaad reed hij dan ook op een dat zeer hoog was en wit van kleur,
-hetgeen echter niet belette, dat zijne beenen niet meer dan twee voet van den grond
-hingen. Het contrast tusschen die twee was dan ook zeer wonderlijk, zooals een ieder
-zal kunnen begrijpen.
-</p>
-<p>Achter Hans en David reden drie kleurlingen, ieder met een handpaard, dat beladen
-was met brood en beschuit, koffie, suiker, tabak, een keteltje, een rooster <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span>en dergelijke benoodigdheden meer. Een pakpaard droeg vier overige geweren, en een
-voorraad kruit en lood. Een dier kleurlingen verdient een woordje van ons. Het is
-Willem, de trouwe dienaar van Pieter Retief, nu reeds meer dan vijftien jaar in zijnen
-dienst. Willem was een Basuto van geboorte. In zijne jonge jaren had hij zich verhuurd
-aan een Engelsch jager, die groot wild was komen schieten ten noorden van den Oranjerivier,
-en met dezen was hij teruggegaan naar de Kolonie. Na eenig rondzwerven was bij eindelijk
-naar Grahamstown gekomen, en werd hier door Retief gehuurd. Eerlijk en getrouw, was
-hij vooral thans van groot nut voor Retief, want hij sprak niet alleen de Basutotaal,
-maar ook de dialecten der Baralong en der Batlokua, Kaffers tot welken laatsten stam
-Sikonyella behoorde. De vier blanken waren allen gewapend, en ook Willem had een geweer
-met toebehooren. De andere kleurlingen hadden geen wapens, behalve dat zij ieder een
-korte bijl aan den zadel gesnoerd hadden, die eigenlijk bestemd was om hout te kappen,
-maar in tijd van nood een zeer handig wapen kon zijn.
-</p>
-<p>Wij zullen Retief en de zijnen hunnen weg laten vervolgen en eerst onze lezers iets
-verhalen omtrent den rooverkapitein Sikonyella en het Basuto-opperhoofd Moshesh.
-<span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span></p>
-<p>Sikonyella was de zoon van Mokotsho, het opperhoofd der Batlokua, die toen aan den
-bovenloop der Vaalrivier woonde. Daar zijn vader stierf, toen hij nog klein was, werd
-zijne moeder Ma Ntatisi regentes over den stam. Zij was eene heldhaftige vrouw, die
-allen ontzag inboezemde. Toen Sikonyella omtrent 18 jaar oud was, werden de Batlokua
-door een vijandelijken stam verdreven uit hunne woonplaatsen en trokken daarop naar
-het noorden van de Vaalrivier. Na eene groote slachting onder de stammen aldaar aangericht
-te hebben, werden zij door de Bangwaketsi verslagen en wendden zich daarop Zuid-Westwaarts.
-Hier echter leden zij een nieuwe nederlaag van Adam Kok, het hoofd der Griquas, waarop
-de bende zich in een aantal kleinere deelen opsplitste. Ma Ntatisi en Sikonyella keerden
-met één deel terug naar de Caledon, en vestigden zich in het tegenwoordige district
-Bethlehem, niet ver van den oorsprong der genoemde rivier. Daar zetten zij zich neder
-op een bijna ontoegankelijken berg, en van daar gingen de Batlokua steeds op rooverstochten
-uit, steelden wat er te stelen viel.
-</p>
-<p>Zijn groote vijand was Moshesh. Deze werd met een deel van zijn stam van de Tslotsi
-Hoogten verjaagd door Ma Ntatisi en nam toen met zijne volgelingen de wijk naar den
-berg Thaba Bosigo, <span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span>een sterke en bijna onneembare rotsvesting. Moshesh was toen een man van zoowat dertig
-jaren, in de volle kracht des levens. Een uitmuntend krijgsman, geslepen van aard,
-doch tevens gematigd en met een zeer gezond verstand begiftigd, gelukte het Moshesh
-binnen kort den grondslag te leggen van den later zoo machtige Basutostam. Vluchtelingen
-van andere stammen vonden bij hem een welkom, en geheele kleine stammen erkenden hem
-als opperhoofd ten einde onder zijne bescherming te staan. Op den tijd waarvan wij
-thans spreken, was het geheele tegenwoordige Basutoland en een groot deel van den
-westelijken Oranje-Vrijstaat onder zijne macht. Het grootste deel hiervan was echter
-eene woestenij, want de Basuto’s woonden allen rondom Thaba Bosigo, waar de vruchtbare
-dalen hun rijkelijk mielies en kafferkoorn verschaften en waar hun vee welig tierde.
-In 1833 kwamen er twee Fransche zendelingen bij Moshesh<span class="corr" id="xd31e445" title="Niet in bron">.</span> Hij ontving hen zeer vriendelijk en gaf hun eene vruchtbare vallei ter woonplaats,
-omtrent vier uur te paard van Thaba Bosigo gelegen. Hier stichtte zij de Zendingsstatie
-Morija.
-</p>
-<p>Wij keeren thans tot onze reizigers terug. Na een uur of twee gereden te hebben, kwamen
-zij aan een boerenlagertje en hier verfrischten zij zich met een lekker „breakfast”.
-Dit was het laatste boerenkamp <span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span>en zij gingen nu letterlijk een graswoestijn in. Tegen den middag schoot Retief een
-prachtigen gemsbok-ram, die dan ook kort daarop een dinner verschafte, ten minste
-een bout er van. Het andere vleesch werd bewaard voor den avond en den volgenden morgen.
-Men had nu Vetrivier verlaten en reed recht tegen het Oosten op. Dien avond werd er
-dicht bij een spruit overnacht en ieder hield op zijn beurt met een van het volk de
-wacht bij een groot vuur. Wel hoorde men de leeuwen brullen, maar hinderlijk was het
-gedierte niet. Den volgenden dag ging men weder verder. Dien middag tegen twaalf ure,
-juist toen men een groote spruit was doorgereden, sprong het paard van Retief met
-zulk geweld plotseling op zijde, dat het zijn ruiter moeite kostte in den zadel te
-blijven, en het paard van Joubert deed kort daarna hetzelfde. De dieren blaasden en
-waren blijkbaar erg verschrikt.
-</p>
-<p>„Wat is dit, Oom Pieter,” riepen David en Hans als uit eenen mond, en zij galoppeerden
-zoo snel zij konden naar de anderen, die zoowat veertig passen voor hen uit waren.
-</p>
-<p>Voor Retief antwoord kon geven, deed een geweldig gebrul zich hooren, en uit een bosch
-hoog gras sprong een geweldige leeuw, een mannetje, te voorschijn van de soort die
-men „zwartmanen” noemt. Het paard van Retief was nu zoo onhandelbaar dat zijn <span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span>ruiter niet in staat was af te klimmen. De leeuw scheen zich voor een tweeden sprong
-gereed te maken, maar voor hij dien kon doen, dreunde er een schot, en de leeuw zakte
-ineen met een kogel in de hersenen. Het was Hans Malan, die bliksemsnel van zijn paard
-was gesprongen, en den leeuw den kogel tusschen de oogen had gejaagd.
-</p>
-<p>Toen Retief zijn paard tot bedaren had gebracht steeg hij af, gaf de teugels aan Frans
-Joubert en liep naar Hans toe. „Kerel, Hans, je hebt mijn leven gered, en ik ben je
-er dankbaar voor. Was jij niet zoo gauw geweest, dan was de leeuw zeker op mij of
-mijn paard gesprongen. Je hebt crediet van dat schot,” zeide hij, op den leeuw afstappende,
-die geheel levenloos daar lag.
-</p>
-<p>„Ja, Oom Pieter, die schot was een beetje banja haastig, maar dit was al kans, die
-ik had, want hij draaide net even zijn kop recht naar mij toe.”
-</p>
-<p>Na een poosje reed men verder, en op den morgen van den vierden dag wees Willem in
-de verte een hoogen berg, waarop, zooals hij zeide, Sikonyella’s stad lag. Tot hiertoe
-had men de paarden gespaard, doch nu ging het in flinken galop voorwaarts en om drie
-uur in den middag was men bij den voet van den berg, waar eenige Kafferkralen stonden.
-Willem moest nu vooruitrijden om als gids te dienen. <span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span>Hij reed een steile kloof in, langs een voetpad, dat zoo nauw was, dat men de één
-achter den ander moest rijden. De kloof werd al nauwer, en de berg werd aan weerszijden
-al stijler, totdat de rotswanden honderden voeten aan weerszijden zich loodrecht verhieven,
-en er van de blauwe lucht niets meer te zien was dan een dun streepje. Het pad was
-nu zoo steil en klipperig, dat de paarden nauwelijks op hunne pooten konden blijven.
-Willem steeg dan ook af, en leidde zijn paard, een voorbeeld, dat door al de anderen
-gevolgd werd. Men was bijna boven op den berg en het pad begon iets wijder te worden,
-toen plotseling vier Kaffers, met assegaaien hoog opgeheven, achter een vooruitstekende
-rotspunt uitsprongen, en in hunne taal eenige woorden uitriepen. Deze plotselinge
-verschijning deed onze Boeren naar hunne roers grijpen, maar Willem riep luidkeels
-eenige woorden tot de aanvallers, en wenkte toen zijn baas om met de anderen te blijven
-waar hij was, terwijl hij een twintig treden nader bij de nog steeds dreigende Kaffers
-ging. Er volgde toen een lange woordenstrijd en veel gebaar tusschen Willem en de
-vier aanvallers, die dan ook spoedig hunne assegaaien tot rust brachten. Na zoowat
-een kwartier liep een der Kaffers weg, en Willem wenkte, dat de anderen hooger op
-tot bij hem konden komen.
-<span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span></p>
-<p>De eene Kaffer is Sikonyella gaan vertellen, dat de kapitein van de Boeren hem zien
-wil, en als Sikonyella gewillig is ons te ontvangen, zal hij een van de onderkapiteins
-zenden, om ons naar zijn kraal te brengen.
-</p>
-<p>Na verloop van zoowat twintig minuten kwam de boodschapper terug, vergezeld van een
-anderen. Deze laatste was een der onderkapiteins der Batlokua en nu ontstond er weder
-een gepraat tusschen hem en Willem. Daarna zeide Willem dat men te paard kon stijgen
-en hem volgen. Eenige minuten later was men op den top van den berg en hier deed zich
-een aardig gezicht voor. De berg was boven bijna geheel vlak. Op omtrent vierhonderd
-treden afstands van den pas of de kloof lag de stad van Sikonyella uit zoowat duizend
-ronde Kafferhutten bestaande. Daarachter was een groote pan, vol water, en aan den
-anderen kant van deze pan een groote vlakte waarop paarden, beesten en bokken in menigte
-weidden. De twee geleiders liepen recht op de stad af, voorbij een aantal hutten en
-hielden eindelijk stil bij een hoogen ronden muur. Hier gaven zij Willem te kennen,
-dat hij en de anderen moesten wachten, waarop zij door den ingang verdwenen. Eenige
-oogenblikken later kwamen zij terug en begonnen weder een gesprek met Willem.
-<span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span></p>
-<p>„Hulle zeg, baas” zeide Willem tot Retief, „dat die wit menschen kan ingaan, maar
-die paarden moet hier buiten blijven, en die bazen moet ook hulle roers hier laten.”
-</p>
-<p>Misschien zou Retief dit werkelijk gedaan hebben, maar Frans Joubert dacht er anders
-over. Hij had geleerd om nooit een Kaffer te vertrouwen, en hij zeide dan ook aan
-Willem: „Zeg aan hulle dat onze paarden hier zullen blijven, maar dat ons nergens
-gaat zonder onze roers.”
-</p>
-<p>Dit antwoord scheen de twee Batlokua niet te bevallen, en zij verdwenen weder door
-den ingang. Ditmaal bleven zij meer dan een half uur weg, doch toen zij eindelijk
-terugkwamen, gaven zij Willem te kennen „dat die Boeren konden binnengaan met hulle
-roers.”
-</p>
-<p>De vier Boeren stegen toen van hunne paarden af en met Retief voorop en hunne roers
-in den arm, gingen zij den nauwen ingang binnen.
-</p>
-<p>Binnen den ringmuur stonden negen Kafferhutten, grooter dan de andere van de stad,
-en voor die in het midden zat een sterke, groote en pikzwarte Kaffer. Dit was Sikonyella.
-Langs hem zat een oude Kaffervrouw, niemand anders dan de eens zoo gevreesde Ma Ntatisa,
-Sikonyella’s moeder. Aan weerszijden van hen, gehurkt op den grond, was er een twaalftal
-<span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span>van Sikonyella’s raadslieden, en achter hen stonden een honderdtal Batlokuastrijders
-met schild en assegaai.
-</p>
-<p>Retief en de andere drie bleven een paar schreden voor Sikonyella stilstaan, en daarop
-zeide Willem in de Batlokua taal:
-</p>
-<p>„De kaptein der Boeren groet den grooten kaptein der Batlokua.”
-</p>
-<p>„Dit is goed,” antwoordde Sikonyella, „ik groet den kaptein der Boeren. Maar wat komt
-de kaptein hier maken en wat wil hij van mij hebben.”
-</p>
-<p>Willem vertaalde dit aan Retief, die antwoordde: „Zeg aan kaptein Sikonyella, dat
-de Boeren hier in het land gekomen zijn in vrede en in vrede wenschen te leven met
-al de stammen, die in dit land wonen. Zij willen met kaptein Sikonyella een verbond
-van vriendschap aangaan, en daarvoor hebben zij mij, hun grooten kaptein, gezonden.”
-</p>
-<p>„Waar wonen de Boeren?” vroeg Sikonyella.
-</p>
-<p>„Wij wonen niet ver van Thaba ’Nchu, bij de Vetrivier,” antwoordde Retief.
-</p>
-<p>„Dat is niet mijn land, maar hoort aan Moselikatse, en zoolang zij daar blijven zal
-ik de Boeren niet hinderen. Maar in het land waar ik woon, zullen de Boeren niet komen.
-Mijn land is klein, en mijn stam is groot, en ik zal niet toelaten, dat de Boeren
-mijn volk hinderen.”
-<span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span></p>
-<p>„Zeg aan kaptein Sikonyella, dat de Boeren geen strook gronds van hem zullen nemen.
-Hun plan is om te blijven wonen waar zij zijn, want daar is veld genoeg voor hun vee.”
-</p>
-<p>Dit antwoord scheen Sikonyella te bevredigen, en zijn eenigszins stoutmoedige houding
-begon te verdwijnen.
-</p>
-<p>„Als ik een verbond van vriendschap met de Boeren maak, zullen zij dan mij tegen mijne
-vijanden helpen?” vroeg de slimme Kaffer-kapitein.
-</p>
-<p>Retief zag echter door de strikvraag en antwoordde: „Als kapitein Sikonyella’s vijanden
-hem aanvallen, zullen de Boeren hem zekerlijk helpen.”
-</p>
-<p>„Zult gij mij tegen Moshesh helpen,” was de volgende vraag.
-</p>
-<p>„Wij zullen niet toelaten dat Moshesh u aanvalt. Doet hij dit, dan zullen wij hem
-straffen.”
-</p>
-<p>Sikonyella deed een tevreden <i>Hm!</i> hooren, alsof hij gerustgesteld was.
-</p>
-<p>„Ik zal een vriendschapsverbond aangaan met de Boeren,” vervolgde hij na eenig stilzwijgen:
-„op deze voorwaarde dat zij mij zullen helpen tegen mijne vijanden, en ik hen tegen
-de hunne.”
-</p>
-<p>Toen dit aan Retief vertaald werd, zeide hij aan David om de geschenken te halen,
-die hij medegebracht had, en David ging toen naar buiten en kwam <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>spoedig terug met een geweer, een zakje <span class="corr" id="xd31e502" title="Bron: kruid">kruit</span>, een zakje kogels, en een doek, waarin iets gewikkeld was.
-</p>
-<p>Retief nam het geweer, het <span class="corr" id="xd31e507" title="Bron: kruid">kruit</span> en de kogels, en zeide tot Willem: „Geef dit aan kapitein Sikonyella als een geschenk
-van mij en als bewijs van ons verbond.”
-</p>
-<p>Sikonyella was opgetogen van blijdschap, toen hij dit geschenk ontving, want een extra
-goed geweer, zooals dit er een was, had hij al lang begeerd.
-</p>
-<p>Op een wenk en een paar woorden van hem, sprong een der raadslieden op, en liep een
-der hutten binnen en kwam terug met een prachtige Karros van tijgervellen.
-</p>
-<p>Sikonyella overhandigde die aan Willem: „Geef die aan den grooten kapitein der Boeren,
-en zeg hem dat Sikonyella trouw zijn verbond zal bewaren.”
-</p>
-<p>Retief had nu den doek losgemaakt en haalde er een halssnoer uit van groote kralen
-van allerlei kleuren en dit gaf hij aan Ma Ntatisi ten geschenke. De oude vrouw greep
-gretig naar het snoer, en deed het dadelijk om haar hals, waarna zij opstond en de
-hut aan de achterzijde inging, zeker om haar kostbaar geschenk aan Sikonyella’s vrouwen
-te gaan wijzen.
-</p>
-<p>Tot op dit oogenblik waren Retief en zijne volgelingen staande gebleven; maar Sikonyella
-liet nu matten voor hen spreiden, om op te zitten. Ook zond <span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span>hij eenige Kaffers om voor de paarden te zorgen, en het goed op de paarden te bergen
-in eene daartoe aangewezen hut, en verder gaf hij last om aan de dienstboden der blanken
-het noodige voedsel te verschaffen.
-</p>
-<p>Er vond toen nog een lang gesprek plaats tusschen Retief en den Kafferkapitein.
-</p>
-<p>Een hut werd daarna den Boeren aangewezen, waar zij konden overnachten, en daar de
-hut nieuw en schoon was, was het volstrekt geen slechten slaapplek. Ook zond Sikonyella
-een slachtbok, melk, mielies en „juala” of Kafferbier, dat, zooals Hans zeide, glad
-niet slecht smaakte.
-</p>
-<p>Den volgenden morgen vertrok Retief en de zijnen, na Sikonyella gegroet te hebben,
-en vervolgden hunnen weg naar Thaba Bosigo.
-</p>
-<p>Ook Moshesh ontving hen goed, en trad ook in een vriendschapsverbond met de Emigranten.
-Retief was zeer in zijn schik met den uitslag zijner reis, en toen hij, na tien dagen
-weg te zijn geweest, weder te Vetrivier terug kwam, kon hij zijne vrienden aldaar
-verzekeren, dat zij voor de naburige Kaffers niet behoefden te vreezen.
-</p>
-<p>Kort na Retiefs terugkomst kwam er een nieuwe trek der Emigranten, onder aanvoer van
-den ouden patriarch Jacobus Uys. Zij kwamen uit het district <span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span>Uitenhage, en waren een groote aanwinst voor de Boeren, vooral in den persoon van
-Peter Lavras Uys, den zoon van den ouden Jacobus. Deze had in den Kafferoorlog van
-1834 aan de zijde van Retief gestreden en zijne dapperheid en krijgskunde waren hoog
-geroemd, zoowel door Engelschen als Afrikaners. Zulke mannen had men noodig en het
-was geen wonder, dat Pieter Lavras Uys, kort na zijn aankomst, gekozen werd als een
-der kommandanten.
-<span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch4.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o014.png" alt="HOOFDSTUK IV." width="640" height="199"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK IV.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het zou, geachte lezer, inderdaad een lang verhaal wezen, wanneer ik u hierin <i>alles</i> ging vertellen, wat er in de jaren 1837 en 1838 met de Emigranten gebeurde, en bovendien
-zou het u misschien beginnen te vervelen. Wanneer gij van de geschiedenis dier jaren
-meer wilt weten, dan recommandeer ik u ten sterkste het lezen van het uitmuntend werk
-van den heer Dr. G.&nbsp;M. Theal, getiteld: „Geschiedenis der Boeren in Zuid-Afrika,”
-een boek dat elk rechtgeaard Afrikaner in zijn huis behoorde te hebben. Ik ben echter
-verplicht om zekere feiten over te slaan, teneinde den draad van dit verhaal niet
-te verliezen.
-<span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span></p>
-<p>Het was steeds den wensch der Emigranten om een zeehaven van hun eigen te hebben,
-daar zij alsdan geheel onafhankelijk van de Kolonie en de Engelschen konden zijn,
-en vrijen handel konden drijven met andere Europeesche natiën. Retief zag dan ook
-in, dat men niet kon blijven, waar men thans was, en met dit doel sloeg hij het oog
-op Natal. Doch Natal was in de macht van Dingaan, den koning der machtige Zulu-natie,
-en de eerste zaak die dus moest verricht worden, was het oprichten van een verbond
-met Dingaan. Ten einde dit te doen, besloot Retief, om zelve een reis naar Natal te
-doen, en den Zulu-koning een bezoek te brengen.
-</p>
-<p>In October 1837 vertrok Retief met een klein escort. Frans Joubert, Abraham Greyling
-en nog zes andere Emigranten begeleidden hem als escort, en verder nam hij een achttal
-kleurlingen mede, waaronder natuurlijk den trouwen Willem. Hoe het met die reis afliep,
-zullen wij later uit Retiefs eigen mond vernemen. Wij zullen hem dus niet vergezellen,
-maar bij het kamp te Vetrivier blijven.
-</p>
-<p>Het is de 18<sup>de</sup> November 1837, ’s avonds om negen uur, en inderdaad een prachtige avond. De dag was
-heet geweest, doch nu woei er een zachte koelte, en de bijna volle maan scheen helder
-aan den wolkeloozen <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>hemel. Buiten het kamp, bij de kralen, brandden er een aantal vuren, want de leeuwen
-zijn nog steeds brutaal en zouden, zonder zulke voorzorgen, licht een half dozijn
-ossen in het stof doen bijten. Derhalve is er ook steeds een wacht van eenige blanken
-bij de kralen, behalve verscheidenen van het volk. Op dezen avond is David Malan een
-van de wacht, en op het oogenblik stapt hij met het geweer op den schouder en een
-pijp in den mond rustig op en neer, tusschen het kamp en de kralen. Maar toch heeft
-hij ooren en oogen open, en het fijnste geritsel in het gras wordt door hem gehoord,
-en zelfs de vleermuizen ontsnappen zijne scherpe oogen niet. In het kamp is alles
-blijkbaar doodstil; hier en daar brandt nog een licht in een wagen, maar dat is dan
-ook al.
-</p>
-<p>Daar hoort David den zachten tred van iemand, die door het gras uit de richting van
-het kamp komt. Hij laat echter zijn geweer rustig op den schouder rusten, want aan
-den voetval weet hij wie het is, en spoedig in den helderen maneschijn ziet hij een
-vrouwelijke gedaante naar hem toekomen.
-</p>
-<p>„David,” roept eene zachte meisjesstem, en David blijft stilstaan. Een oogenblik later
-is Martje aan zijne zijde, en heeft hij haar een hartelijken kus gegeven.
-<span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span></p>
-<p>„Mensche!” zeide David, „ik dacht dat je van avond niet zou komen, Martje. Jij hebt
-mij lang laten wachten.”
-</p>
-<p>„Ik kon niet eerder komen, want Ma was nog niet aan slaap, en ik heb Mimi gevraagd
-om zoo lang op te zitten tot ik terug kom.”
-</p>
-<p>De twee geliefden liepen op en neder onder allerlei zoet gekeuvel.
-</p>
-<p>„Ik wonder wanneer Pa en Oom Piet komen,<span class="corr" id="xd31e554" title="Niet in bron">”</span> zeide het meisje. „Ma is al recht angstig en ik word ook bang, dat hullie misschien
-een ongeluk is overgekomen.”
-</p>
-<p>„Och wat,” zeide David lachend, „jullie vrouw-menschen wordt ook zoo gauw bang voor
-niks. Oom Pieter is zeker opgehouden in Natal, en het zal mij niets verwonderen, als
-hij ons goede tijding brengt, wanneer hij terugkomt. Ik wou dat ik met hem samen gegaan
-was.”
-</p>
-<p>„Jij hebt ook geen stuk rust, David,” hernam het meisje. „Je wil altijd rondrijden
-en werkschaften.”
-</p>
-<p>„Je wil toch niet, dat ik, net zooals een jong meisje, altijd bij het vuur moet zitten,”
-was het lachende antwoord van den jongen man. „Stil,” riep hij toen, „ik hoor iets.”
-</p>
-<p>Beiden luisterden. „Dit is paardenruiters,” riep David, „en ik wed dit is Oom Pieter.<span class="corr" id="xd31e562" title="Niet in bron">”</span>
-<span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span></p>
-<p>Het paardengetrappel kwam nader, en spoedig, in het maanlicht, zag men een troepje
-ruiters die snel naar het kamp toekwamen.
-</p>
-<p>Martje was thans weggesneld, zoo gauw hare beenen haar konden dragen, en David, zijn
-geweer in gereedheid houdende, riep: „Wie is daar?”
-</p>
-<p>„Goede vrienden,” was het antwoord van eene zware mansstem, die David dadelijk herkende
-als de stem van Pieter Retief.
-</p>
-<p>„O, is dat jij, David,” zeide de Kommandant-Generaal, toen hij nader kwam, en hij
-boog over den nek van het paard en schudde den jongen man de hand. „En hoe gaat het
-hier, nog alles frisch?”
-</p>
-<p>„Ja Oom, dit gaat nog alles goed,” antwoordde de jongeling: „ons begon net bang te
-worden dat daar iets met jullie een ongeluk gekrijg had, omdat jullie zoo lang weg
-bleef.”
-</p>
-<p>Tegen dezen tijd waren de andere wachten ook op de plaats aangekomen, en groetten
-de ruiters. Oom Jan Greyling, een goede, oude dikke kerel, was zoo verblijd, dat hij
-den Kommandant-Generaal weer zag, dat hij, uit pure opgewondenheid, zijn geweer in
-de lucht afschoot, en daarop ging het boms! boms! uit de andere drie geweren ook.
-In een oogenblik waren de lichten in het kamp aan het branden, en een twintigtal Boeren
-kwamen hard aangeloopen, <span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>met een angstig: „Wat is dit? Wat mankeer?” Toen zij uitvonden, wat het was, volgde
-er nog een aantal geweerschoten, en toen begeleidden allen de aangekomenen naar het
-kamp.
-</p>
-<p>Nu vond er een gegroet en gezoen plaats, en een gevraag en gepraat, dat een mensch
-hooren en zien verging, en toen de vrouwen vernamen, dat de ruiters nog niet dien
-avond gegeten hadden, werden er vuren aangestoken, ketels gekookt en vleesch gebraden.
-</p>
-<p>Het was Retief en de zijnen onmogelijk om op alle vragen te antwoorden, en hij zeide
-dan ook, dat hij overmorgen eene volksvergadering bij elkaar zou roepen en behoorlijk
-verslag geven van zijne reis, en tot zoolang moest men maar een beetje geduld hebben.
-</p>
-<p>Dien avond was het over twaalven, toen er weder rust in het kamp was, en toen David
-kort daarop van zijne wacht afgelost werd, waren allen reeds in slaap, en kroop hij
-stilletjes in den wagen naast zijn neef Lang Hans, die reeds hard aan het snorken
-was.
-</p>
-<p>Den volgenden morgen was het levendig in het kamp. Een aantal jonge Boeren, en ook
-eenige ouderen waren reeds vroeg bezig hunne paarden op te zadelen, teneinde kennisgevingen
-aan de verschillende <span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>kampen te brengen, dat den volgenden dag om één uur in den namiddag, er een groote
-vergadering zou plaats vinden te Winburg. Een tal van anderen waren gereed om het
-veld in te gaan, om wild te schieten, want natuurlijk moest er voor kost gezorgd worden
-voor allen, die de vergadering bijwoonden. Derhalve waren de vrouwen dan ook hard
-bezig met broodbakken en andere noodige toebereidselen te maken.
-</p>
-<p>Dien dag verloor David Malan bijna het leven en wel op de volgende wijze<a class="noteRef" id="xd31e584src" href="#xd31e584">1</a>. Hij was gaan jagen, en zag op een afstand een klein troepje mooie koodoo’s waarvan
-hij er graag een wilde hebben. Daar echter de koodoo’s zeer fijn zien en tamelijk
-wild waren, zag David rond naar eene gelegenheid om hen te bekruipen. Niet ver van
-hem was eene diepe sloot, die naar het scheen dicht achter de koodoo’s liep, en dit
-was dus eene schoone kans. David daalde dan ook met paard en al den steilen wal der
-sloot af, en bond toen zijn paard aan een sterken wortel vast. Hij zag naar zijn geweer,
-deed nieuw kruid in de pan, en sloop toen behoedzaam in de sloot voort, nu en dan
-voorzichtig over den wal loerende, <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>om te zien hoever hij nog van het wild af was. Toen hij dit de derde keer deed, vond
-hij, dat hij nog meer dan driehonderd treden van hen af was, en dit was een veel te
-lang schot voor zijn ouden Sanna. Hij wilde juist weer in de sloot afdalen, toen hij,
-met het omdraaien van zijn hoofd, iets zag dat voor een oogenblik zijn bloed in de
-aderen deed verstijven. Op veertig treden afstands, tusschen het hooge gras lagen
-een zestal leeuwen, drie mannetjes en drie wijfjes. Zij lagen met hun achterlijf naar
-David toegekeerd, en schenen vast in den slaap. De naaste leeuw, een groot mannetje,
-lag half op zijne zijde. Zooals ik zeide, schrok David voor een oogenblik, maar dadelijk
-daarop kwam zijn jagersgeest hem te hulp en dacht hij, dat er hier een kans was om
-een leeuw te schieten, zoo prachtig als hij het maar ooit kon hebben. Hij sloop dan
-ook voorzichtig tegen den wal der sloot op, en mikte toen zeer precies op den naastbijzijnden
-leeuw. Het schot dreunde, en David gleed dadelijk den wal af, en laadde zoo snel mogelijk
-zijn geweer. Niets hoorende, kroop hij weder den wal op en loerde. De leeuw waarop
-hij korrel gevat had, lag roerloos dood, de andere vijf waren opgestaan, doch niet
-wetende, waar het schot vandaan kwam, stonden zij nog met hunne koppen van David weggekeerd.
-Op omtrent vijftig treê stond een ander <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>mannetje, den kop hoog opgeheven, en de lucht insnuivende om den vijand te ruiken,
-doch gelukkig woei de wind in de richting van David. De jonge man legde zich bedaard
-op de knie en vuurde, korrel vattende op den achterkop des leeuws. Weder knalde het
-schot, en weder liep David den wal af en laadde zijn geweer. Doch nu schoot hem plotseling
-de gedachte in het hoofd, dat wanneer de leeuwen omsprongen en naar de sloot kwamen,
-hij een verloren man zou zijn, want tegen vier leeuwen op eens was hij niet opgewassen.
-Deze gedachte deed hem langer in de sloot blijven, dan hij anders zou gedaan hebben.
-Toen hij echter na verloop van vijf minuten niets zag of hoorde kroop hij nogmaals
-den wal op. Daar lag de tweede leeuw in den doodsstrijd, en gaf juist de laatste stuiptrekking,
-terwijl de vier andere leeuwen bezig waren om met groote sprongen zich te verwijderen.
-David keek hen na, totdat zij goed en wel achter een hoog randje verdwenen waren.
-Toen stapte hij naar de twee doode dierenkoningen en begon hen zoo snel mogelijk de
-huid af te stroopen, iets dat hem een volle twee uur bezighield. Toen hij dien avond
-thuis kwam in het kamp, bracht hij geen ander wild mee dan één springbok, maar in
-de plaats daarvan had hij twee prachtige leeuwenvellen.
-</p>
-<p>Toen Martje van haar geliefden diens avontuur <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>hoorde, was zij erg kwaad op hem voor zijne onvoorzichtigheid, maar die boosheid was
-spoedig over, toen zij hoorde dat een ieder, en zelfs haar vader den jongen man prees
-voor zijne onverschrokkenheid. Toen was zij, in plaats van kwaad, trotsch op haren
-jongen minnaar. En welk rechtgeaard Afrikaner meisje zou dit niet wezen?
-<span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e584">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e584src">1</a></span> Het volgende is een werkelijk gebeurd feit, mij eens door een ouden geloofwaardigen
-voortrekker verhaald, die zelf de hoofdrol er in speelde.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e584src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch5.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o001.png" alt="HOOFDSTUK V." width="640" height="198"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK V.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">„Het volk is koning,” dat hoort men nog heden dikwijls zeggen in de beide Republieken
-van Zuid-Afrika. Is dit in zekeren zin nog een waar woord, in den tijd van den Grooten
-Trek was het ongetwijfeld waar. Geen belangrijk besluit werd genomen zonder dat men
-het volk raadpleegde, en elke man, van 18 jaar en daarboven, had een stem in de Volksvergadering.
-Op zulk een Volksvergadering wil ik mijne lezers nu brengen, en dat wel op die, welke
-te Winburg gehouden werd twee dagen na de terugkomst van Pieter Retief van Natal.
-</p>
-<p>Winburg was toenmaals nog geen behoorlijk opgemeten dorp. Het was nog een boerenkamp,
-maar er <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>waren reeds verscheidene hartebeest huisjes opgetrokken, en er stond een aantal tenten.
-De wagens stonden in een wijden kring om het dorp, niet in echt lagerfatsoen, maar
-zoo, dat in een korten tijd men ze in een lager zou kunnen vormen.
-</p>
-<p>Heden echter had men de wagens in een nauweren kring, buiten het eigenlijke kamp getrokken,
-en binnen de ruimte door hen ingesloten, zou de Volksvergadering plaats vinden. Er
-was een groot aantal Boeren aangekomen uit de omringende kampen, en Winburg was bijzonder
-levendig. Om tien uur vond er eene bijeenkomst plaats van de leiders, waarop men besprak,
-wat men voor het volk zou brengen, en welke plannen men ondersteunen zoude. Kommandant
-Potgieter was echter op deze vergadering niet tegenwoordig; hij was naar <span class="corr" id="xd31e606" title="Bron: Thaba’ Nchu">Thaba ’Nchu</span> geweest en kwam eerst om twaalf uur te Winburg aan.
-</p>
-<p>Om twaalf uur gingen allen het middagmaal gebruiken, en toen men eenige pijpjes gerookt
-had, luidde er een klok om de menschen bij elkander te roepen, en spoedig was het
-in den wagenkring stampend vol. Een aantal Emigranten zaten op veldstoeltjes; de jongeren
-stonden meest. Op de voorkisten der wagens zaten de vrouwen en meisjes, die, hoewel
-zij niets te zeggen hadden, toch erg nieuwsgierig waren.
-<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p>
-<p>Aan de eene zijde van den kring stonden eenige tafels met stoelen er bij. Aan den
-eenen kant van die tafel stond een „tamai” inktkoker, waarbij een dozijn ganzenvederen
-lagen, die voor pennen moesten dienen, want stalen pennen waren toen nog niet in Zuid-Afrika
-bekend.
-</p>
-<p>Juist om half twee trad Pieter Retief den wagenkring binnen, gevolgd door de Kommandanten
-Hendrik Potgieter, Gert Maritz en Piet Uys, en door de leden van den Volksraad Jan
-Gerrit Bronkhorst, Christiaan Jacobus Liebenberg, Pieter Greyling, Daniel Kruger,
-en Stephanus Janse van Vuuren.
-</p>
-<p>Deze namen aan de tafels plaats, slechts den middelsten stoel onbezet latende.
-</p>
-<p>Toen zij plaats hadden genomen en er eenige stilte was onder het publiek, stond Gert
-Maritz op en stelde voor, dat de heer Charel Cilliers als Voorzitter zou worden gekozen.
-Dit werd behoorlijk gesecondeerd door den heer Pieter Greyling, en met handengeklap
-aangenomen.
-</p>
-<p>Oom Charel trad toen voor uit het publiek en nam den Voorzittersstoel in, dat wil
-zeggen den middelsten stoel.
-</p>
-<p>Daarop werd voorgesteld, gesecondeerd en aangenomen, dat de heer Alfred Smith als
-Secretaris zou worden aangesteld. Deze was een schoolmeester, die <span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span>met Pieter Retief was samengekomen, en ook als private Secretaris van dezen ageerde,
-zoodat hij onder de Emigranten de vaardigste met de pen was. Hij was reeds een bejaard
-man van omtrent zestig, en toen hij nu vooruittrad naar de plek waar de groote inktkoker
-en de pennen stonden, kon men zien, dat zijne haren reeds spierwit waren. Een der
-jongelingen haalde toen op zijn verzoek een half dozijn vellen blauw papier, voor
-het opschrijven der notulen.
-</p>
-<p>Charel Cilliers gebood nu stilte, en zeide: „Laat ons den Heere Zijnen zegen afsmeeken.”
-</p>
-<p>De mannen stonden op, en daar in de woestijn ging een gebed op tot den grooten Jehovah,
-Hem smeekende om wijsheid en leiding. Waarlijk onze voorouders waren niet ongodsdienstig,
-en niet ten onrechte vergeleken zij zich zelven met de Israëlieten van ouds.
-</p>
-<p>Toen het eenigszins lange gebed geëindigd was met een krachtig „Amen,” begon de Voorzitter
-het doel der vergadering uit te leggen. Hij zeide, dat de <span class="corr" id="xd31e626" title="Bron: Kommandant Generaal">Commandant Generaal</span> onder de leiding des Heeren veilig en gezond was teruggekomen van zijne reis naar
-Natal, en nu daarvan verslag zou doen. Hij verzocht allen om ordelijk te zijn en goed
-te luisteren, en na daarop Retief opgeroepen te hebben, ging hij zitten.
-<span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span></p>
-<p>Retief stond op en begon.
-</p>
-<p>„Vrienden en burgers! ik zal u zoo kort mogelijk vertellen van mijne reis. Zooals
-gij weet verliet ik mijn kamp op den 3<sup>den</sup> October, in gezelschap van een escort. Wij reden hiervandaan over de Drakensbergen,
-waarover wij met groote moeite een pas vonden. Toen wij den berg aan den anderen kant
-afgingen vonden wij voor ons een geheel andere wereld, veel prachtiger dan deze, volop
-water, prachtige rivieren, heerlijk gras en blijkbaar wonderlijk geschikt voor groot
-en klein vee. Op den 19<sup>den</sup> kwamen wij aan te Durban, dat aan de zee ligt. Hier wonen omtrent dertig Engelschen,
-die er een dorp aangelegd hebben, en verder een aantal kleurlingen. De Engelschen
-hebben ons bijzonder goed ontvangen, boden mij een adres aan, en waren erg in hun
-schik, toen zij hoorden, dat wij van plan waren ons in Natal te vestigen. Zij zonden
-dadelijk een boodschapper naar Dingaan om hem te doen weten, dat ik hem kwam bezoeken,
-en eenige dagen vertoefden wij toen te Durban. Op den 27<sup>sten</sup> gingen wij op weg naar <span class="corr" id="xd31e642" title="Bron: Umkungunhlovo">Umkungunhlovu</span>, de groote kraal van Dingaan, en twee der aanzienlijkste Engelschen, de heeren John
-Cane en Thomas Holstead begeleidden ons als gidsen en tolken, hetgeen ons zeer te
-pas kwam, daar zij goed met Dingaan bekend waren. Na eenige dagen reizens <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>door een prachtig land kwamen wij bij de kraal van den Zulukoning. Dingaan ontving
-ons uitmuntend goed. Hij zeide dat hij blij was dat de blanken in zijne nabijheid
-zouden komen, en op mijne vraag, om ons dan een stuk grond bij de rivier de Tugela
-te geven, beloofde hij ons binnen een paar dagen een antwoord hieromtrent te geven,
-en verzocht ons zoolang zijne gasten te zijn. Gedurende dien tijd behandelde hij ons
-goed.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e648" title="Niet in bron">„</span>Hij liet zijne regimenten krijgsdansen voor ons uitvoeren, en naar schatting waren
-er zeker twintigduizend man. Het snaakste van die krijgsdansen was, dat omtrent tweehonderd
-zwarte ossen met de regimenten samendansten, en net alles deden wat de krijgers deden.
-En wat mij zeer verwonderde was, dat Dingaan ons een honderd en tien schapen teruggaf,
-die hij zeide aan ons behoorden en die hij van Moselikatse had afgenomen, en aan de
-merken was het ons duidelijk, dat dit een deel van onze schapen was, die de Matabelen
-van onze menschen hadden geroofd. De schapen heb ik te Durban verkocht, omdat wij
-ze niet zoo ver konden aanjagen.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e651" title="Niet in bron">„</span>Op den 8<sup>sten</sup> November liet Dingaan ons roepen door een zendeling, Owen genaamd, die bij hem woont.
-Hij liet toen den heer Owen een document aan ons voorlezen, waarin hij erkende gewillig
-te <span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>zijn, ons het gevraagde land te geven, op voorwaarde, dat wij het vee, dat sommige
-van de Emigranten van hem gestolen hadden, zouden teruggeven. Ik vroeg toen Dingaan,
-hoe hij wist dat het van onze menschen waren, die zijn vee gestolen hadden, en hij
-zeide, dat eenige der wachters de roovers hadden gezien, dat zij op gezadelde paarden
-reden en gekleed waren zooals blanke menschen, en ook geweren hadden. Ik antwoordde
-dat ik zeker was, dat geen onzer menschen aan den Natal kant van de bergen was geweest,
-maar Dingaan beweerde, dat als wij onschuldig waren, wij het gemakkelijk zouden kunnen
-bewijzen, en dat hij dus niet het land zou geven, voor hij het vee terug had. De heer
-Owen wilde toen, dat ik het document moest teekenen, maar zooals het luidde, wilde
-ik zulks niet doen, omdat ik daardoor erkend zou hebben dat onze menschen roovers
-waren. Na eenige woordenwisseling veranderde de heer Owen, de woorden „Boeren” in
-„menschen, die er uit zagen als de Emigranten,” en daarop teekende ik het document,
-voornamelijk omdat ik Dingaan niet wilde kwaad maken.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e659" title="Niet in bron">„</span>Dienzelfden dag keerden wij terug naar Durban, en gingen van daar op onzen weg naar
-huis. Kort aan de zijde van de Drakensbergen is er een kamp van eenige onzer Emigranten,
-waar Jan Meijer de <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span>kommandant van is. Oom Jan vertelde mij, toen ik daar den nacht doorbracht, dat eenige
-maanden geleden een troep volk zijn kamp voorbij kwam, met een spul Zulubeesten. Hij
-liet vragen, wie zij waren en zij zeiden, dat zij volk van Sikonyella waren en toen
-hij hen liet komen naar het kamp, en vroeg, waar zij die beesten kregen, zeiden zij,
-dat de beesten verdwaald waren geraakt, en dat zij hen van de andere zijde der bergen
-hadden gebracht. Oom Jan had sterke suspicie, dat die beesten gestolen waren, maar
-hij meende, dat het hem niet aanging, en dat hij niets te maken had met de ruzies
-tusschen de Kaffers zelve, en hij liet hen dus rustig met de beesten gaan. Toen Oom
-Jan mij vertelde, dat partij van die volk geweren hadden, en broeken en baatjes droegen,
-en ook op gezadelde paarden reden, toen wist ik, dat Sikonyella de dief van de beesten
-van Dingaan was.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e664" title="Niet in bron">„</span>Nu ik terug ben, meen ik, dat het onze eerste plicht is, om aan mijne belofte aan
-Dingaan te voldoen, en dit is nu aan de vergadering om te beslissen, wat ons met Sikonyella
-zal doen, en hoe ons Dingaans beesten zal terugkrijgen. Krijg ons hulle, dan ben ik
-zeker, dat Dingaan ons een stuk grond zal geven, en doet hij dit, dan zijn wij verzekerd
-van rustig en goed in Natal te kunnen leven. Wij zullen <span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>dan ons eigen haven hebben en zijn dan geheel onafhankelijk van de Engelschen in de
-Kolonie.”
-</p>
-<p>Na deze lange aanspraak, die ik hier zoo volledig mogelijk heb teruggegeven, ging
-Retief zitten. Charel Cilliers zeide toen, dat een ieder, die iets wenschte te zeggen,
-thans kon spreken.
-</p>
-<p>De haastige Hendrik Potgieter was in een oogwenk op zijne beenen, en begon:
-</p>
-<p>„Vrienden, ik denk wij zijn allen dankbaar aan den Kommandant-Generaal voor de fluksche
-wijze waarop hij zijne reis volvoerd heeft. Alleen lijkt dit mij, dat hij Dingaan
-te veel vertrouwt, en ik voor mijn part, ben niet zoo zeker, dat de Zulukoning zijn
-belofte zal houden. Ik heb nog nooit een Kaffer vertrouwd en ik vertrouw Dingaan ook
-niet. Wat Sikonyella aanbetreft, zal ik voorstellen, dat wij dadelijk een commando
-afzenden naar hem, om die beesten op te eischen en als hij ze niet opgeeft, moeten
-wij hem maar goed op zijn baatje geven, en het vee afnemen. Spulletjes maken met Kaffers
-geloof ik niet aan.”
-</p>
-<p>Frans Joubert stond toen op en sprak: „Ik geloof dat Kommandant Potgieter een beetje
-te haastig is. Wij hebben nog maar suspicie op Sikonyella, maar geen vast bewijs.
-Als Sikonyella die beesten niet heeft, wat vang ons dan aan. Om een vijand te gaan
-<span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>maken van Sikonyella voor niets, dat zal niet gaan, want dan halen wij ons net moeilijkheden
-op den nek. Oom Hendrik was niet op Sikonyella zijn berg. Ik was daar, en ik kan hem
-verzekeren, dat er vele van onze menschen zullen vallen, voor wij die sterkte genomen
-hebben.”
-</p>
-<p>Charel Cilliers nam toen het woord. „Ik stem geheel met den heer Joubert samen, en
-ik denk, dat ons eerst zachte middelen met Sikonyella behoort te nemen. Misschien
-heeft de Kommandant-Generaal een plan.”
-</p>
-<p>„Ja,” zeide Pieter Retief, „ik heb een plan, en dit zal ik voorstellen. Ik zou een
-paar onzer mannen naar Sikonyella willen zenden om hem te zeggen, dat ik hem graag
-wil zien en hem verzoek naar ons kamp te komen. Ik ben zeker, dat hij komen zal, en
-als hij hier eenmaal is, dan weet ik wel raad met hem; ik zal hem doodeenvoudig hier
-houden, tot hij de beesten afgeleverd heeft.”
-</p>
-<p>Pieter Uys ondersteunde dit voorstel, en nadat eenige verdere sprekers hunne goedkeuring
-er aan gehecht hadden, werd het dan ook met algemeene stemmen aangenomen. Aangezien
-er niets meer te doen was, verzocht de heer Charel Cilliers aan den schoolmeester
-Alfred Smith om de notulen voor te lezen, en toen deze in orde werden bevonden, werden
-<span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>zij door Voorzitter en Secretaris geteekend. Daarna sloot de Voorzitter de vergadering
-met een ernstig gebed, den Heer dankende voor Zijnen bijstand en Hem biddende dien
-nog verder te verleenen aan Zijn volk.
-</p>
-<p>Tien minuten daarna was de wagenkring ledig en stonden de Emigranten overal in het
-kamp Winburg in groepjes met elkander te praten en koffie te drinken.
-<span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch6.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o023.png" alt="HOOFDSTUK VI." width="640" height="187"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK VI.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Den volgenden morgen, bij het krieken van den dag, waren Lang Hans Malan, en Johannes
-Joubert, Martjes oudste broeder, op weg naar Sikonyella om Retiefs boodschap over
-te brengen. Willem, de getrouwe van Retief, was bij hen als tolk.
-</p>
-<p>Zes dagen later waren zij terug, en brachten de tijding, dat Sikonyella zou komen.
-En werkelijk, op den 2<sup>den</sup> December zag men een groote troep ruiters in een stofwolk gehuld, op het kamp te
-Winburg aanrijden, en men zond dadelijk kennis aan Retief, die dan ook een uur daarna
-Winburg inreed aan het hoofd van een veertigtal der zijnen.
-<span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span></p>
-<p>Sikonyella was vergezeld van twee zijner „induna’s” en een dertigtal volgelingen.
-Retief liet hem weten dat hij en zijne twee „induna’s” binnen het kamp konden komen,
-maar de volgelingen buiten moesten blijven. Ten einde echter den Kafferkapitein niet
-onnoodig achterdochtig te maken, liet Retief een tafel en eenige stoelen brengen,
-dicht bij het einde van het kamp, waar Sikonyella zijn volgelingen kon zien. Deze
-waren van hunne paarden afgeklommen, die zij toen kniehalterden, terwijl zij zelven
-in een klompje op hunne hurken gingen zitten. Allen waren met schild, assegaai en
-strijdbijl gewapend.
-</p>
-<p>Piet Retief nam plaats aan de tafel, tezamen met Piet Uys en Charel Cilliers, terwijl
-de andere Emigranten zich achter hen schaarden. Ter rechterzijde van de tafel, op
-een distantie van vijftig treden, stonden een dertigtal jonge Boeren, met het roer
-in de hand.
-</p>
-<p>Sikonyella en zijn twee „induna’s”<span id="xd31e699"></span> naderden tot op een voet of twaalf van de tafel, en zetten zich toen neder op een
-vel, dat voor hen op den grond was geplaatst.
-</p>
-<p>„Kapitein Sikonyella,” begon Retief, „ik heb u laten roepen en ik ben blij dat gij
-aan mijn verzoek hebt gehoor gegeven.”
-</p>
-<p>Willem, die weder als tolk ageerde, vertaalde dit.
-<span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span></p>
-<p>„Wat wil de groote Kapitein der Boeren van mij hebben, dat hij mij zoo’n langen weg
-laat rijden?” vroeg Sikonyella, die blijkbaar erg gestoord was.
-</p>
-<p>„Sikonyella, dit is een zeer ernstige zaak waarover ik u wil zien. Gij weet, dat eenigen
-tijd geleden ik een verbond van vriendschap met u gemaakt heb en nu vind ik uit, dat
-gij geen vriend der Boeren zijt.”
-</p>
-<p>„Wat heb ik gedaan, dat de groote Kapitein zoo iets kan zeggen?” vroeg Sikonyella
-op een zeer verbaasden toon.
-</p>
-<p>„Gij hebt vee van Dingaan gestolen,” vervolgde Retief, „en om suspicie op de Boeren
-te gooien hebt gij die beesten langs een onzer kampen gedreven.”
-</p>
-<p>„Ik heb geen vee van Dingaan gestolen,” zeide Sikonyella op brutale wijze. „Hoe zal
-ik, een arme kapitein, het wagen om iets te nemen van den grooten, machtigen Dingaan,”
-vervolgde hij op den meest onschuldigen toon. „Ben ik dan de eenigste kapitein hier;
-zijn daar niet Maroko, Tawane en Moshesh. Misschien heeft Moshesh dit gedaan; hij
-is een machtig Kapitein, en is niet bang voor Dingaan. Ik weet van Dingaans beesten
-niets af.<span class="corr" id="xd31e712" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>Retief riep den heer Jan Meyer, om wien hij gezonden had, en deze verhaalde het gebeurde
-met Sikonyella’s volk. Zijn verklaring werd woord voor woord aan den Kaffer-kapitein
-door Willem vertaald.
-<span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span></p>
-<p>„Wat zegt gij nu, Sikonyella?” vroeg Retief, toen de heer Meyer alles verteld had,
-wat hij wist.
-</p>
-<p>„Ik kan niet daarvoor, als ander volk zeggen, dat zij tot mijn stam behooren. Hoe
-weet die baas, dat het Batlokua waren.”
-</p>
-<p>„Sikonyella,” zeide Retief op scherpen toon, „dit helpt u niet om te liegen. Het spoor
-van het vee is gevolgd tot bij uwen berg, en gij hebt het vee van Dingaan. Dingaan
-heeft mij gelast, dat vee terug te krijgen, en ik eisch het van u op.”
-</p>
-<p>„Ik heb geen vee van Dingaan,” zeide Sikonyella op stoutmoedigen toon, en hij stond
-op met zijn „induna’s<span class="corr" id="xd31e722" title="Bron: ”.">.”</span>
-</p>
-<p>„Grijpt ze,” was het korte bevel van Retief en voor de drie Kaffers wisten, wat er
-gebeurde, waren zij tegen den grond geworpen en met riemen werden hunne handen op
-den rug gebonden.
-</p>
-<p>Sikonyella stiet een Kafferkreet uit, en zijne volgelingen sprongen op. Tot hunne
-verwondering vonden zij zich echter plotseling omringd door de dertig jonge Boeren,
-die bedaard en stilletjes hen omsingeld hadden, zonder dat zij het bemerkt hadden.
-Dertig geweer-monden waren op hen gericht, en zij deinsden verschrokken terug, buiten
-staat hunnen Kapitein te helpen. Retief had zijne plannen goed beraamd en uitgevoerd.
-<span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span></p>
-<p>„Bindt den Kapitein en de induna’s daar aan dien wagen vast,” beval Retief, opstaande.
-</p>
-<p>„Willem, zeg aan Sikonyella, dat ik hem prisonnier zal houden totdat hij gewillig
-is Dingaans beesten af te leveren. En een spul van jullie moet daar die Kaffers bewaken,<span class="corr" id="xd31e732" title="Niet in bron">”</span> vervolgde hij tot eenige der omringende Boeren. <span class="corr" id="xd31e734" title="Niet in bron">„</span>Vijftien man is genoeg, maar jullie past op, dat er niet een wegloopt. De eerste de
-beste die probeert te ontsnappen, schiet jullie neer. Ik zal daarom die Kaffers wijzen,
-dat ons niet hullie speelgoed is.”
-</p>
-<p>De bevelen van den Kommandant-Generaal werden streng opgevolgd. Sikonyella en de twee
-onderkapiteins werden stevig aan het achterwiel van een wagen vastgebonden, zoodat
-zij zich niet roeren konden, en David Malan ontving order om met een geladen geweer
-wacht over hen te houden.
-</p>
-<p>De overige Kaffers werden omringd door een vijftiental Boeren en, op bevel van Retief,
-gaf Willem hun kennis, dat wanneer zij trachtten te ontsnappen, zij zonder genade
-zouden doodgeschoten worden, en dat zij hunne wapenen zoolang moesten afgeven. De
-verschrikte Batlokua begrepen, dat zij in een val waren, en gehoorzaamden dan ook
-zonder tegenstribbelen.
-</p>
-<p>Voedsel werd hun verschaft, en toen zij zagen, <span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span>dat men hen goed behandelde, hielden zij zich zeer rustig.
-</p>
-<p>Sikonyella zelf had geen aangename gedachten. Hij wist, dat hij thans in de macht
-der Boeren was, en hij verzon te vergeefs naar middelen om een uitweg uit zijnen moeilijken
-toestand te vinden. Het ging hem geweldig legen de borst om Dingaans beesten af te
-geven, en aan den anderen kant vreesde hij, dat de Boeren een commando naar zijn kraal
-zouden zenden. Hij wist, dat in zijn afwezigheid zijn volk zou vluchten, want Ma Ntatisi
-was reeds oud, en zou niet meer in staat zijn om tegenstand te bieden.
-</p>
-<p>Dan zou zijn volk weder moeten gaan rondzwerven, misschien zich opsplitsen, en zou
-hij, Sikonyella, zijn opperhoofdschap verliezen, en zelve weder een zwerveling worden,
-zoo hij niet een gevangene der Boeren zou blijven. Hij raadpleegde zijn twee „induna’s”
-maar deze waren niet in staat hem te helpen.
-</p>
-<p>Men bracht de gevangenen vleesch en brood als voedsel, en hunne handen werden zoodanig
-los gemaakt, dat zij in staat waren te eten. De induna’s aten hun voedsel gretig,
-doch Sikonyella raakte niets aan, maar bleef in gedachten verzonken.
-</p>
-<p>Dien geheelen dag en den geheelen nacht bleven de gevangenen aldus, en hoewel Willem,
-op bevel van Retief, gedurende dien tijd driemaal kwam <span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>vragen, wat het antwoord van Sikonyella was, bleef deze in een stijfhoofdig stilzwijgen
-volharden.
-</p>
-<p>Den volgenden morgen vroeg, toen Willem weder aankwam, zeide Sikonyella, dat hij den
-Grooten Kapitein der Boeren wilde zien.
-</p>
-<p>Retief kwam hierop naar den wagen.
-</p>
-<p>„Zeg aan den Grooten Kapitein, dat ik Dingaan zijn beesten zal gaan halen en hen afleveren,
-als hij mij losmaakt,” zeide de slimme Sikonyella.
-</p>
-<p>Doch Retief liet zich niet zoo gemakkelijk verschalken. Hij wist, dat als Sikonyella
-eens een vrij man was, hij noch hem, noch de beesten ooit weer zou zien.
-</p>
-<p>„Neen,” antwoordde hij. „Gij zult hier blijven totdat de beesten hier zijn, en zoo
-ook de eene induna. De andere induna kan met de helft van uw volgelingen gaan om de
-beesten te halen. Ik zal hun twaalf dagen tijd geven, en als zij dan niet met de beesten
-hier zijn, kunnen zij er zeker van zijn, dat ik u, Sikonyella, zal laten doodschieten
-voor uw bedrog en verraderlijk gedrag.”
-</p>
-<p>Het laatste dreigement, dat Retief zeker nooit uitgevoerd zou hebben, en dat hij alleen
-er bijvoegde om de zaken te bespoedigen, deed Sikonyella aschvaal worden, en hij haastte
-zich om te antwoorden dat hij tevreden was met Retiefs voorstel.
-<span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span></p>
-<p>De eene induna werd nu losgemaakt, en was binnen het half uur met twintig der Batlokua
-vertrokken. Na hun vertrek gelastte Retief ook Sikonyella en den anderen onderkapitein
-los te maken, doch hij liet hen goed bewaken, en des nachts werden zij weder aan het
-wagenwiel vastgemaakt, op zulke wijze, dat zij op den grond konden slapen onder hunne
-karossen, maar er geen kans was om te ontsnappen, daar twee man bovendien de wacht
-over hen hielden.
-</p>
-<p>Op den tienden dag kwam de induna terug met een troepje Batlokua, en leverde 683 beesten
-af, en daar Dingaan aan Retief gezegd had, dat het 700 beesten waren, nam Retief dit
-getal aan.
-</p>
-<p>Sikonyella werd nu op vrije voeten gesteld. Voor zijn vertrek las Retief hem echter
-duchtig de les en waarschuwde hem, om nooit weer met verraad tegen de Boeren te gaan.
-„Maar,” zeide hij, „ten einde Sikonyella te bewijzen, dat ik hem thans vergeven heb
-en weder zijn vriend ben, geef ik hem dit paard als een geschenk.”
-</p>
-<p>Een zeer goed paard werd toen aan den Kaffer-kapitein gegeven, die dan ook verklaarde,
-dat hij een fout had gemaakt en zulks nooit weer zou doen. Daarop reed Sikonyella
-naar huis, heel wat minder parmantig, als hij gekomen was. Hij had een les gehad,
-<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span>die hij niet spoedig zou vergeten, en inderdaad heeft hij zich nooit weer tegen de
-Boeren verzet.
-</p>
-<p>Mogen er sommigen mijner lezers zijn, die het Retief kwalijk nemen, dat hij zoo hard
-met Sikonyella handelde, dan vraag ik hun doodeenvoudig om de omstandigheden in aanmerking
-te nemen, en als zij alles bedaard nagaan, dan zullen zij met mij de flinkheid en
-krijgslist van den Kommandant-Generaal bewonderen, evenals de Emigranten het toenmaals
-deden.
-<span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch7.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o001.png" alt="HOOFDSTUK VII." width="640" height="198"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK VII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het is de avond van den 27<sup>sten</sup> December 1837 en wij gaan nog eens een kijkje nemen naar het kamp bij de Vetrivier.
-Wij zullen alles goed kunnen zien, want het is een heldere heerlijke avond, en hoewel
-de maan maar half is, geeft zij toch zooveel licht, dat men alles duidelijk kan uitmaken.
-</p>
-<p>Hallo! wat is dit? Het kamp is weg. Geen tent zien wij; geen wagen; geen menschelijk
-wezen. Niets dan een paar oude verlaten veekralen, een groote aschhoop, en een aantal
-diepe wagensporen.
-</p>
-<p>Retief en de zijnen zijn zeker vertrokken, zegt ge?
-</p>
-<p>Wel, dat is zoo, en als gij met mij thans naar Winburg gaat zult gij hem daar zien.
-<span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span></p>
-<p>Mijn hemel, wat een gewoel is er in Winburg! ’t Is reeds negen ure en gewoonlijk is
-het nieuw aangelegde dorpje tegen dien tijd doodstil, want Afrikaansche Boeren gaan
-vroeg naar bed en staan vroeg op. Maar heden avond branden er nog overal vuren, en
-ook de vetkaarsen in de tenten verspreiden nog hun somber flikkerend licht. En een
-geloop en een herrie is er, die ons verbaast.
-</p>
-<p>„Jan, kom hier,” roept een mannenstem; „<span class="corr" id="xd31e785" title="Bron: helptjou">helpt jou</span> Ma met die potten. Maak hullie goed aan die wagen vast.”
-</p>
-<p>„Mimi,” roept een vrouwenstem, die gij dadelijk als die van Martje herkent, „moet
-niet daar staan gezels, maar help mij die kommetjes inpakken, en dan moet jij die
-koffieketeltje schoonmaak.”
-</p>
-<p>„David, heb jij al die ossenriemen bij elkaar?”
-</p>
-<p>„Ja Pa,” is het antwoord van David Malan.
-</p>
-<p>„Jong, loop dan gauw naar oom Frans, en vraag hem of hij niet een plat vaatje voor
-mij kan leenen. Die een hier lekt banja, en daar is nou niet tijd om hem recht te
-maken.”
-</p>
-<p>En zoo is het een geroep hier en een geroep daar, een geloop, een wertschaft, dat
-men geheel verward raakt.
-</p>
-<p>En daar buiten het dorp is het bijna even erg. Zoowat negenhonderd wagens zijn daar
-verzameld, in lange rijen, en voor elke wagen ligt het trekgoed <span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span>in gereedheid. Sommigen der wagens zijn blijkbaar nog niet in orde, want bij hen zijn
-er mannen aan het werk. Daar kapt een man nog bij een groot vuur een aantal jukschijven;
-hier zijn er twee bezig om een voortouw te herstellen; daar ginder zijn er drie bezig
-een wagen te smeren, en hier loopt een oude kerel rond, om te zien of hij niet een
-juk kan krijgen, want hij is er een kort, en heeft niet behoorlijk voor zijn goed
-gezorgd.
-</p>
-<p>„Neef Piet, een van mijn voorossen heeft vandaag zeer gekrijg. Kan jij mij niet een
-vooros leen?”
-</p>
-<p>„Ja, neef Andries, jij kan een krijg. Zeg maar voor zwager Willem, dat hij jou die
-roode vooros van mij kan geven. Maar pas op, hij is een beetje banja wijs, en jij
-moet een goede maat voor hem hebben, want hij trekt banja scherp.”
-</p>
-<p>Bij de kralen is het niet minder levendig. Zij zijn te klein om al het vee te bevatten,
-dat er heden nacht is. Een twaalf- of vijftienhonderd ossen staan buiten of liggen
-op den grond te herkauwen; en daar ginder is er een groote troep paarden, terwijl
-daar bij de boomen een groot aantal schapen en bokken liggen te rusten. De ossen bulken,
-de koeien loeien, de paarden hinneken, de schapen blaeren, en daartusschen hoort men
-het geroep van het volk. Het geraas is oorverdoovend, en wij zullen maar <span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>liever het dorp weder binnengaan. Daar bij een groote tent staan een half dozijn mannen,
-en wij bemerken al dadelijk de forsche gestalte van den Kommandant-Generaal. Ook Charel
-Cilliers, Gert Maritz, Frans Joubert, Piet Uys en Hendrik Potgieter zijn daar.
-</p>
-<p>„Neef Piet,” zegt Retief, „laat nu eens goed uwe gedachten gaan. Voor de laatste maal
-vraag ik je of je niet met ons wil samengaan?”
-</p>
-<p>„Neen, oom Piet,” antwoordt Pieter Lavras Uys, „ik zal hier blijven. Het land hier
-bevalt mij goed, en ik geloof dat ik hier vreedzamer zal wonen dan in Natal. De Kaffers
-plagen ons hier niet, en geloof mij, oom Piet, gij zult in Natal moeilijkheden met
-Dingaan krijgen.”
-</p>
-<p>Retief zucht en wendt zich tot Hendrik Potgieter.
-</p>
-<p>„En jij, oom Hendrik?”
-</p>
-<p>„Ik ben hier mijn eigen baas,” is het trotsche antwoord van Hendrik Potgieter; „ik
-hoef hier geen mensen naar de oogen te kijken, en ik woon hier rustig. Waarom zou
-ik nog verder voorttrekken?”
-</p>
-<p>„Vrienden,” zegt Retief, „het zij zoo. Wij zouden graag uwe hulp hebben gehad, maar
-het is de wil des Heeren, dat wij moeten scheiden en wij buigen onder dien wil.”
-</p>
-<p>„Kommandant,” valt Piet Uys snel in, „als gij of de anderen onze hulp ooit noodig
-hebt, en als gij <span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span>in gevaar zijt, laat mij slechts een woord van u ontvangen, en ik zal daar zijn om
-u te helpen. Maar de omstandigheden zijn zoo, dat wij thans niet kunnen samen gaan.”
-</p>
-<p>Retief weet, helaas! wat die omstandigheden zijn. De oude twist tusschen Potgieter
-en Maritz was weer uitgebroken, en waar Maritz heenging, wilde Potgieter niet. Maritz
-ging met Retief, dus bleef Potgieter. En Piet Uys had zich aan de zijde van Potgieter
-geschaard, omdat, naar hij voorgaf, ook Maritz hem beleedigd had. Het was de oude
-storie van jaloezie en nijd, die tusschen de Emigranten tweedracht deed ontstaan,
-en ongelukkig nog tot op dezen huidigen dag de oorzaak is waarom wij Afrikaners niet
-<i>één</i> machtige natie kunnen worden.
-</p>
-<p>„Nu,” zeide Retief, „wij zullen elkander wel morgenochtend vroeg zien,” en met deze
-woorden wenschte hij en Frans Joubert de anderen „goeden nacht,” en stapten zij het
-kamp uit.
-</p>
-<p>Retief kwam bij zijnen wagen, en na een oogenblik met zijn vrouw gesproken te hebben,
-riep hij: „Willem, zadel gauw voor Prins op.”
-</p>
-<p>Vijf minuten later sprong de Kommandant-Generaal in den zadel, en reed door de lange
-rijen wagens, ten einde alles te bezien en de noodige orders te geven<span class="corr" id="xd31e823" title="Niet in bron">.</span> Hier bij een wagen vindt hij een vijftal <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>jonge Boeren, die rustig bij een vuur zitten te rooken.
-</p>
-<p>„Arrie, kerels,” roept hij uit, „jullie krijg immers lekker. Dit is nou niet tijd
-om bij die vuur te zitten en pijp te rooken.”
-</p>
-<p>„Ons is kant en klaar, oom Piet,” roept Abraham Greyling uit. „Ons wacht net voor
-die morgenster, en die ossen.”
-</p>
-<p>„Dat is fluks,” zeide de Kommandant-Generaal, die dan ook zag dat de drie naastbijzijnde
-wagens in extra orde waren, gereed voor den trek.
-</p>
-<p>Hij reed voort, doch hield plotseling zijn paard in. „Abraham,” riep hij, „ik heb
-twee adjudanten noodig voor den trek. Zal jij er een wezen?”
-</p>
-<p>„Met pleizier, oom Piet,” was het gulle antwoord van Abraham Greyling, die nooit „neen”
-zeide, als er werk te doen was. De Kommandant reed voort.
-</p>
-<p>„’n Avond, nicht Mita,” riep hij tot een fluksche dikke tante, die met een viertal
-dochters bezig was, om een spul goed in een wagenkist in te pakken.
-</p>
-<p>„Heb je nog niet een koppie koffie, ik is banja dorst.”
-</p>
-<p>„Oh ja, oom Pieter, daar is nog koffie,” en meteen schonk zij een kopje in voor Retief.
-</p>
-<p>„Heeft oom Pieter niet voor Andries gezien,” vroeg tante Mita.
-<span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span></p>
-<p>„Neen,” zeide Retief, „wat is er dan.”
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e841" title="Niet in bron">„</span>Ons, is drie ossen kort,” was het antwoord van nicht Mita, „en Andries heeft al den
-heelen avond rondgeloopen om ze ergens te leen te krijgen, maar hij kan er geen krijgen.
-Maar daar komt hij zelf aan,” zeide zij, op een korte, dikke boer wijzende, die langzaam
-en blijkbaar vermoeid aan kwam stappen.
-</p>
-<p>Retief groette hem, en zeide: „Wel, neef Andries, heb je drie ossen gekregen?”
-</p>
-<p>„Neen, oom Piet, en ik is nou zoo in die middel dat ik niet weet om wat te doen.”
-</p>
-<p>„Ja, maar dit is jou eigen schuld, neef Andries,” sprak Retief op scherpen toon. „Jij
-had al lang voor die goed moeten zorgen, en nou kom jij op die laatste oogenblik,
-en hinder die menschen, als hullie bezig is. Jij moet beter voor jou goed zorgen.”
-</p>
-<p>„Ja, oom Pieter, dit is wat ik hem ook gezegd had,” viel tante Mita in, die eigenlijk
-blij was, dat haar eenigszins luie en onverschillige man een goede schrobbeering kreeg.
-</p>
-<p>„Abraham,” bulderde de zware basstem van Retief.
-</p>
-<p>„Ja, oom,” klonk het uit de verte, en in een minuut tijd was Abraham Greyling op de
-plek.
-</p>
-<p>„Toe, ik zal jou zoo maar inspan als adjudant,” <span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>zeide Retief lachend. „Hardloop, gauw naar oom Gert Maritz, en vraag hem of hij niet
-drie ossen zal leenen aan oom Andries hier. Ik zal voor hullie goed staan.”
-</p>
-<p>Abraham liep als een haas weg, en Retief reed verder.
-</p>
-<p>„’n Avond David,” zeide hij tot onzen held van dit verhaal, die bezig was om een grooten
-drievoet aan een wagen vast te maken. „Jij moet een van mijn adjudanten wezen. Abraham
-Greyling is de andere. Of wil jij liever op den wagen zitten bij Martje?” vroeg hij,
-half spottend.
-</p>
-<p>„Neen, oom, ik blijf bij oom Pieter. Elk ding heeft zijn tijd. Dit ’s avonds tijds
-genoeg om bij die nooiens te kuier,” was het vroolijke antwoord van David Malan.
-</p>
-<p>Zoo rijdt de wakkere Kommandant-Generaal overal rond, hier een woord van lof sprekende,
-daar berispende, hier hulp verleenende, daar weder een grapje makende, en het is bijna
-twaalf uur als hij weder bij zijn wagen terugkomt, en na zijn paard aan Willem te
-hebben afgegeven, zich nedervleit op den katel in den wagen om eenige uren rust te
-hebben. En ook de andere Emigranten zoeken hunne legersteden, en spoedig is het dan
-ook tamelijk stil in Winburg. Doch ook maar voor een paar uur <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>lang. De morgenster heeft nauwelijks hare verschijning gemaakt boven de oosterkim,
-of er komt weer leven in de brouwerij. Vuren worden aangestoken, en koffie wordt gereed
-gemaakt, en bij het eerste krieken van den dageraad hoort men het geroep van „Inspan,
-inspan,” dat van den eenen wagen tot den anderen herhaald wordt, totdat het den laatsten
-wagen bereikt. En nu is het woeliger dan ooit te voren. De vrouwen pakken zoo snel
-mogelijk, koffieketeltjes, kommetjes, en al het verder gebruikte weg, en schikken
-de wagens voor de lange reis terecht. De mannen, jong en oud, gaan naar de kralen,
-en hier ontstaat een oorverdoovend lawaai. Een ieder tracht zoo snel mogelijk zijn
-span ossen uit te jagen, en die bij zijn wagen te brengen. Hoe elkeen, uit die duizenden
-van ossen, weet wie zijn Zwartland, of Makman, of Wildeman is, is voor den aanschouwer
-onbegrijpelijk en toch vindt er, zelfs in dit half schemerlicht, geene vergissing
-plaats. Een uur daarna is elke wagen ingespannen.
-</p>
-<p>Intusschen zijn zij, die met Uys en Potgieter te Winburg blijven, allen uit het dorpje
-gekomen, om de vertrekkenden te groeten. Menige handdruk, menig „God zegen je” wordt
-gewisseld; ook menige traan wordt gestort. En zoenen, wel die klappen zooals zweepen.
-En treurige harten zijn er, zooals <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>bijvoorbeeld die van dien jongeling, die met den trek medegaat, en dat jonge meisje,
-die met hare ouders te Winburg achterblijft. Die twee zijn verloofd, maar het onverbiddelijk
-noodlot zal spoedig de Drakensbergen tusschen hen plaatsen, en misschien, ja misschien
-zien zij elkander nooit weder.
-</p>
-<p>Maar ook de harten van ouderen zijn treurig, en zoo is het hart van Retief. Ernstig
-en zwijgend drukt hij de hand van Potgieter; maar een diepe zucht ontsnapt zijn mannelijke
-borst, als hij, met aangedanen stem den dapperen Piet Uys vaarwel zegt en Gods zegen
-toewenscht. Want Uys en hij hadden zoo menigmaal naast elkander gestreden, en hadden
-zoo dikwijls elkander in gevaar geholpen, dat het Retief nu wee om het harte wordt,
-om van zijn ouden kameraad te scheiden. Een plotselinge stilte ontstaat onder die
-groote menigte van menschen, als Charel Cilliers zijn hoed afneemt, en staande een
-innig gebed opzendt aan den grooten Heer der Legerscharen, en langs menige zonverbrande
-wang rolt een traan, als hij zijn plechtig „Amen” uitspreekt. En toen hoort men de
-stem van den ouden Frans Joubert, die invalt met het <a id="xd31e867" href="#xd31e867ext">6<sup>de</sup> vers van den prachtigen Psalm 84</a>.
-</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">„Want God, de Heer, zoo goed, zoo mild,
-</p>
-<p class="line">Is t’ allen tijd’ een zon en schild.”</p>
-</div>
-<p><span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span></p>
-<p>En daar, in den stillen morgen, bij dat eenzame dorp, verheffen zich meer dan tweeduizend
-stemmen tot Jehovah, om Hem te kennen te geven, dat zij slechts op Hem vertrouwen.
-Misschien is nog nooit weer dat vers in Zuid-Afrika op die innige wijze en met dat
-gevoel gezongen als op dien morgen van den 28<sup>sten</sup> December 1837.
-</p>
-<p>Het gezang is geëindigd, en een oogenblik stilte volgt. Dan springt Retief op zijn
-paard, en rijdt, gevolgd door Abraham en David, insgelijks te paard naar de voorste
-wagens. Een aantal jonge Boeren komen daar ook, en rijden tot op een kleinen afstand
-van de wagens, en blijven daar stilstaan, geschaard twee aan twee.
-</p>
-<p>Retief kijkt een oogenblik achter en om zich, om te zien of alles in orde is. Dan
-zwaait hij zijn hoed en roept luid:
-</p>
-<p>„Trek!” en zachtjes voegt hij er bij „en moge God onze Leider zijn.”
-</p>
-<p>De ossen geven een ruk, de zware wagen kraakt in zijn assen en rolt dan langzaam voort,
-en wagen op wagen volgen.
-</p>
-<p>De tocht naar Natal is begonnen.
-</p>
-<p></p>
-<div class="figure p080width"><img src="images/p080.jpg" alt="Piet Retief zwaait zijn hoed en roept luid: „Trek! en moge God onze Leider zijn.”" width="458" height="658"><p class="figureHead">Piet Retief zwaait zijn hoed en roept luid: „Trek! en moge God onze Leider zijn.”</p>
-</div><p>
-<span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch8.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o081.png" alt="HOOFDSTUK VIII." width="640" height="188"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK VIII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Wij zullen onze lezers niet vermoeien met eene langdurige beschrijving van den trek
-naar Natal; maar slechts hier en daar wat er van aanstippen. Men trok slechts langzaam
-voort, want de wagens waren zwaar geladen, en men moest het vee de noodige rust geven,
-en de troepen schapen en bokken konden zich slechts langzaam bewegen. Daarbij kwam
-dat in het begin van Januari het eenige dagen hard regende, en men gedurende die dagen
-moest stil liggen. Het was dan ook reeds den 10<sup>den</sup> Januari 1838 toen men aan den voet van de Drakensbergen kwam. Retief zond nu eenige
-<span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>klompjes menschen vooruit om te onderzoeken waar men het gebergte het beste kon overgaan
-met de zware wagens. Men vond spoedig een pas (de tegenwoordige van Reenens pas),
-maar het was noodig dat er eerst wat aan gewerkt zou worden voor hij begaanbaar was.
-Met macht en wil ging men dan ook aan het werk, en op den vierden dag kon Retief dan
-ook reeds order geven tot het vertrek. De eene helft van den trek ging eerst over,
-want de weg was zoo steil en de wagens zoo zwaar, dat men voor de meesten van hen
-dubbele spannen ossen moest gebruiken. Zwoegend en hijgend trokken de arme dieren
-de zware gevaarten stapje voor stapje voort, en de zweepen hielden niet op met klappen.
-Doch men kwam goed en wel boven op den kam van het gebergte, en nu deed zich een heerlijk
-schouwspel aan de Emigranten voor. Van af hunne hoogte zagen zij neder op een der
-prachtigste landen der wereld, vol zacht glooiende heuvelen, met prachtig gras bedekt,
-en met planten versierd, die zij nooit hadden gezien, en waarvan zij zelfs de namen
-niet kenden. En tusschen die heuvelen kronkelden zich rivieren en beken, terwijl hier
-en daar groote boomen hunne trotsche kronen ten hemel verhieven. Een geheel ander
-land en een geheel ander klimaat dan aan de andere zijde der Drakensbergen; blijkbaar
-<span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>een vruchtbaarder en prachtiger land dan het Winburgsche.
-</p>
-<p>De weg ging nu berg af en was zeer steil. Men moest de wagens zoo sterk mogelijk met
-kettingen remmen, en somtijds waren de hangen zoo schuins, dat men met riemen de wagens
-moest vasthouden, ten einde te beletten dat zij omsloegen in de steile afgronden.
-Gevaarlijk was het dan ook inderdaad, en meer dan eens had er bijna een ongeluk plaats.
-Één ongeluk vond werkelijk plaats, bij een zeer slechte plek, op een steilen krans.
-De remketting van een der wagens brak, en de wagen, die toen niet door de achterossen
-kon geregeerd worden, holde onwederstaanbaar voort, en den tweehonderd voet hoogen
-krans af. Eene vrouw, en vier kinderen werden met den wagen medegesleept, en vonden
-op vreeselijke wijze den dood. Tot op heden noemt men die plek nog <i>Ongeluks-krans</i>.
-</p>
-<p>Eindelijk kwam men aan op de vlakte, en hier werden de eerste wagens in lager getrokken,
-en de ossen met een aantal van het volk teruggezonden, om de andere helft der wagens
-te gaan halen. Retief en eenige anderen gingen ook terug, om het opzicht te voeren,
-en op eenige plekken den weg nog wat te verbeteren. Op den 16<sup>den</sup> Januari waren alle wagens de Drakensbergen overgetrokken, en had men geen <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>ander ongeluk te betreuren dan het zooeven gemelde.
-</p>
-<p>Na een paar dagen rustens trok men voort, totdat men in een prachtige landstreek kwam
-tusschen de Blauwkrantz- en de <span class="corr" id="xd31e918" title="Bron: Bushman-rivieren">Bushmansrivieren</span>. Hier besloot Retief vooreerst te blijven, totdat Dingaan hem de landstreek zou hebben
-aangewezen, die hij aan de Emigranten wilde afstaan.
-</p>
-<p>Wegens het groote aantal wagens, en het vele vee was dit ondoenlijk, om een groot
-lager te vormen, en men kwam dus overeen om zich te verdeelen in verschillende kleinere
-lagers. Retief bleef met de families Cilliers, Joubert, Malan, Greyling en een tiental
-anderen, met zoowat honderdtwintig wagens bij de Blauwkrantz-rivier; de anderen sloegen
-op niet verren afstand van elkander, kleinere lagers op, tot aan de wallen van de
-meer oostelijke Bushmans-rivier. Bij deze rivier ging ook Joshua Joubert, de broeder
-van Martje’s vader, wonen, maar Frans Joubert bleef in het kamp van Retief, tot groote
-vreugde van David, die reeds bang begon te worden dat zijne geliefde van hem zou weggaan.
-</p>
-<p>Er was vooreerst heel wat werk in de nieuwe lagers. Wagens moesten gerepareerd worden,
-want zij hadden veel geleden door den tocht over de bergen; voor proviand moest gezorgd
-worden en er viel dus heel wat te schieten, en ook moest voor <span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span>het vee gezorgd worden. Gedurende de eerste dagen was men dus druk bezig en vooral
-Retief had veel te doen met het regelen van alles.
-</p>
-<p>Doch Retief begon nu haastig te worden om nog een bezoek aan Dingaan te gaan brengen,
-en het gestolen vee, dat van Sikonyella afgenomen was, aan den Zulukoning terug te
-brengen, waarna hij verwachtte, dat Dingaan hem het beloofde land zou toekennen.
-</p>
-<p>Doch in het lager van Retief zelve, en onder de Emigranten in het algemeen, ontstond
-er een gevoel dat men Retief niet moest laten gaan. Men kon niet weten wat er kon
-gebeuren, zeiden de meesten en Retief moest liever thuis blijven, en anderen in zijn
-plek sturen.
-</p>
-<p>Ook Charel Cilliers en Gert Maritz waren van dit gevoelen, en zij gaven dit dan ook
-aan den Kommandant-Generaal te kennen. Doch Retief wilde hiervan niets weten. Hij
-zeide, dat indien hij iemand anders in zijn plek zond, Dingaan zich beleedigd kon
-voelen en suspicie kon krijgen tegen de Emigranten. Te vergeefs boden Gert Maritz,
-Charel Cilliers en Frans Joubert zich aan om in zijne plaats te gaan; te vergeefs
-smeekte zijne vrouw hem zich toch niet weder in de macht van Dingaan te begeven. Retief
-zeide, dat hij zijn plicht zou doen, <span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span>en dat hij volstrekt niet vreesde, dat Dingaan hem iets zou doen. Doch op sterk aandringen
-van al de Emigranten stemde hij er eindelijk in toe, om een sterk escort samen te
-nemen, en daarop bepaalde hij den 27<sup>sten</sup> Februari als den dag van zijn vertrek. Zestig van de flukste kerels zocht hij uit
-als escort, en daaronder waren natuurlijk David Malan en Abraham Greyling, alsmede
-de jongste zoon van Charel Cilliers, Pieter genaamd. Ook zouden omtrent dertig kleurlingen
-samengaan als „achterrijders.” Willem wilde Retief thuis laten om zijne vrouw tot
-assistentie te zijn, maar de trouwe jongen hield zoolang aan om samen te gaan, dat
-Retief ten laatste er in toestemde.
-</p>
-<p>Vroeg in den morgen van den 26<sup>sten</sup> Febr. kwamen er drie ruiters aanrijden naar Retiefs lager. Het waren Thomas Holstead
-en George Biggar van Durban en een achterrijder. De twee Engelschen waren overgekomen
-om handelsbetrekkingen met de Boeren aan te knoopen, daar zij wisten dat deze thans
-al het noodige van Durban zouden krijgen. Vooral was dit het geval met George Biggar,
-wiens vader een groote handelsbezigheid te Durban dreef. Met Holstead was Retief reeds
-goed bekend, want deze had bij de vorige gelegenheid als gids gediend naar Umkungunhlovu.
-Toen hij vernam, dat Retief <span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span>den volgenden dag naar Dingaans kraal wilde gaan, bood hij weder zijne diensten als
-zoodanig aan, en deze werden gretig aangenomen, daar er niemand anders was, die de
-Zulutaal verstond, of den rechtstreekschen weg naar Umkungunhlovu kende. De gereedheid,
-waarmede Holstead zijn aanbod maakte, gepaard met het feit, dat hij reeds dertien
-jaar in Natal was en den Zulukoning goed kende, veroorzaakte dat de Emigranten eenigszins
-gerustgesteld werden. Zoo maakte Retief en de zijnen dan ook alles in gereedheid om
-te vertrekken.
-<span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch9.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o014.png" alt="HOOFDSTUK IX." width="640" height="199"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK IX.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Martje zat dien morgen vroeg bij de tent van haren vader, en was bezig met vleesch
-in te zouten, toen haar Oom Joshua bij de tent kwam, en haar vertelde, dat Retief
-den volgenden dag naar Dingaan zou gaan.
-</p>
-<p>Martje had reeds van het plan gehoord, en had ook vernomen, dat verscheidene der Emigranten
-er tegen waren. Men had gesproken over den wreeden Zulukoning, en enkelen hadden zelfs
-luid op gezegd dat Dingaan niet te vertrouwen was, en hij gemakkelijk Retief kon laten
-gevangen nemen, zoo nog niet iets ergers doen. Martje was dus al „bang gepraat,” <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>en zij zeide dan ook dat zij het gevaarlijk vond, dat Oom Pieter zich zoo aan den
-Kafferkoning vertrouwde.
-</p>
-<p>„Ach wat,” zeide Joshua Joubert, „ik geloof niet, dat Dingaan eenig kwaad voornemen
-heeft; en bovendien neemt Oom Pieter een groot escort van zestig man mede. David gaat
-ook samen.<span class="corr" id="xd31e953" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>Martje schrok zoo hevig bij het hooren van deze tijding, dat zij het stuk vleesch
-uit hare handen op den grond liet vallen.
-</p>
-<p>Oom Joshua lachte en Martje zeide:
-</p>
-<p>„Ach neen, Oom Joshua speul maar met mij, David zal niet zoo mal wezen om zijn leven
-te gaan wagen op zoo’n tocht.”
-</p>
-<p>„Neen, ik maak niet grapjes,” antwoordde Joshua Joubert. „Daar komt David zelf aan,
-en hij kan het je zeggen of ik waarheid spreek.”
-</p>
-<p>David was dan ook in een minuut bij hen, en Martje vroeg hem dadelijk of dit waar
-was.
-</p>
-<p>„Ja,” zeide David lachend. „Oom Pieter heeft mij gekozen, en ik ben er recht blij
-om. Ik wil ook eens graag zien, hoe Dingaan er uit ziet, en hoe die Kaffers den krijgsdans
-uitvoeren met al die zwarte ossen.<span class="corr" id="xd31e962" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>„David jij is mal,” zeide het meisje met bevende stem. „Als die Kaffers jou doodmaakt,
-wat dan,” en bij die gedachte schoten haar de tranen in de oogen.
-<span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span></p>
-<p>„Ach wat, Martje, jij is alweêr voor niks bang. Als Dingaan Oom Pieter had willen
-vermoorden, dan zou hij dit immers den eersten keer hebben gedaan. Bovendien, daar
-is net nou twee Engelschen uit Durban aangekomen, en die één kerel kent Dingaan al
-jarenlang, en zegt dat hij ons niets zal doen.”
-</p>
-<p>Maar dit stelde Martje niet gerust en daar Oom Joshua juist wegging, begon zij haren
-minnaar te smeeken toch niet te gaan. David was in zijn hart jammer voor Martje, want
-hij zag dat zij werkelijk beangst was, maar hij trachtte haar aan het verstand te
-brengen, dat hij toch niet kon gaan om Retief te vragen of hij kon thuis blijven.
-</p>
-<p>„Kijk, Martje,” zoo besloot hij, „als ik dat doe, dan zullen de anderen mij uitlachen
-en zeggen dat ik bang ben. En als een lafaard wil ik niet bekend staan. Oom Pieter
-heeft mij opgekommandeerd, en morgen vroeg ga ik met hem samen. Binnen veertien dagen
-ben ik terug, en dan kom ik vragen wanneer ons kan trouwen.”
-</p>
-<p>En na deze woorden stapte David weg, na eerst in de gauwigheid een zoen te hebben
-gestolen.
-</p>
-<p>Dien geheelen morgen dacht Martje over den tocht, en hoe meer zij er over dacht, hoe
-meer overmeesterde haar een voorgevoel dat er iets vreeselijks zou gebeuren.
-<span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span></p>
-<p>Na het eten zat zij bij het vuur, waar het water voor de koffie kookte en haar gemoed
-schoot zoo vol, dat zij begon te weenen.
-</p>
-<p>„Wat mankeer nooi Martje dan vandaag?” zeide eene vrouwenstem.
-</p>
-<p>Het was Oû Anna, de oude dienstmeid van Frans Joubert. Zij was in der tijd reeds slavin
-geweest van den vader van Oom Frans; zij was op diens plaats geboren, en zij had al
-de kinderen van Oom Frans groot gemaakt; de oudste zoon Johannes, en Martje, en al
-de anderen waren door haar geabbaed. Toen de slaven vrij verklaard werden, bleef zij
-bij Oom Frans, en diende de familie trouw voort. Martje de „kleinnooi” was haar oogappel,
-en nu zij deze zag weenen, wilde zij weten wat er aan scheelde.
-</p>
-<p>Martje vertelde haar dat David met Oom Pieter zou medegaan, en deelde al haar vrees
-mede. Zij zeide ook dat zij met haren minnaar gesproken had, maar dat deze niet wilde
-luisteren,
-</p>
-<p>Oû Anna luisterde aandachtig, en zweeg toen eenigen tijd stil. Zij scheen plannen
-te maken.
-</p>
-<p>„Kleinnooi, als kleinbaas David ziek is, dan kan hij immers niet saamgaan,” zeide
-zij eindelijk.
-</p>
-<p>„Neen, Ayah,” antwoordde het meisje: „maar hij is niet ziek; hij is zoo frisch als
-een paard. Ik wou <span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span>dat hij een beetje ziek werd, dan zou hij zich misschien laten ompraten.”
-</p>
-<p>Oû Anna zeide niets, maar stond op en ging weg. Zij stapte het lager uit, en liep
-stadig in de richting van de Blauwkrantzrivier. Hier begon zij zorgvuldig naar iets
-op den grond te zoeken, maar zij scheen het niet te kunnen vinden. Eindelijk gaf zij
-een kreet van blijdschap, en snelde naar een klein plantje met breede, vleezige bladeren.
-Zij haalde een oud mes te voorschijn en begon toen met alle macht de plant uit te
-graven. De wortel van de plant was een groote knol, die wel wat op een ui geleek,
-en het kostte Oû Anna eenigen tijd voor zij dien geheel uitgegraven had. Eindelijk
-had zij hem geheel en al uit, en verborg den grooten wortel toen in haar voorschoot,
-waarna zij al strompelend en bij zichzelve mompelend naar het kamp terugging. Daar
-aangekomen kreeg zij na eenig zoeken een ouden pot in handen, die blijkbaar door den
-eigenaar weggeworpen was, omdat de drie pooten er af waren. Oû Anna maakte toen een
-vuur, deed water in den pot, zette dien op het vuur, en begon den bolwortel in stukjes
-te snijden, en die in den pot te werpen. Zij zat daar geruimen tijd, en roerde van
-tijd tot tijd in het kokende water met een stokje. Ten laatste begon het water een
-lijmerig aanzien te krijgen, <span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span>en het werd al dikker, en na eenig wachten nam de oude „ayah” ook den pot van het
-vuur en liet den inhoud koel worden. Hierop nam zij eenige stukken van de thans taaie
-stof en wrommelde het in een ouden lap.
-</p>
-<p>Het was reeds drie ure in den middag toen zij bij de tent van haar baas terugkwam,
-waar zij Martje bezig vond om de middagkoffie te maken.
-</p>
-<p>„Waar was jij al dien tijd, <span class="corr" id="xd31e993" title="Bron: oû">Oû</span> Anna?” vroeg het meisje.
-</p>
-<p>„Ik was zoo maar een beetje in die veld,” antwoordde de oude meid, terwijl zij op
-hare hurken ging zitten bij het meisje. Zij zat geruimen tijd zoo zwijgend, en scheen
-in gedachten verzonken.
-</p>
-<p>„Kleinnooi zegt, als kleinbaas David ziek is, dan kan hij niet met baas Pieter samen
-gaan?” vroeg zij eindelijk.
-</p>
-<p>„Natuurlijk niet,” zeide Martje verwonderd.
-</p>
-<p>„Ik heb hier goed, kleinnooi, wat die kleinbaas zal ziek maken, als die kleinnooi
-een stukje in zijn koffie gooit.” En met die woorden rolde zij het oude lapje los,
-en wees het meisje het resultaat van haar koken.
-</p>
-<p>„Neen, <span class="corr" id="xd31e1002" title="Bron: oû">Oû</span> Anna,” riep het meisje verschrikt uit, „dit is jullie toovergoed, en die kleinbaas
-zal daarvan doodgaan.”
-<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p>
-<p>„Ach neen, kleinnooi,” antwoordde Oû Anna: „ik ken die goed, en hebt dit banja gebruikt.
-Die kleinbaas zal net een beetje banja ziek worden, maar gauw beter worden.”
-</p>
-<p>Doch Martje was en bleef bang. Wel vertrouwde zij de oude „ayah”, en zij was overtuigd
-dat deze David geen leed zou doen, maar toch had zij een afschuw van dat „toovergoed.”
-</p>
-<p>Terwijl zij nog de zaak bij zichzelve beredeneerde kwam David juist aangestapt, en
-zoodra hij bij hen kwam, vroeg hij:
-</p>
-<p>„Martje, heb je niet een koppie koffie voor mij?”
-</p>
-<p>„Wacht, kleinbaas, ik zal voor kleinbaas gauw een kommetje koffie inschenk,” zeide
-Oû Anna snel en, opstaande, nam zij een vuil kommetje en verwijderde zich even om
-een doek te halen om het uit te wasschen, en toen zij terugkwam schonk zij spoedig
-de koffie in.
-</p>
-<p>„Daar, kleinbaas, daar is die koffie. Dit is misschien die laatste kommetje koffie
-wat kleinbaas van mij krijg, want ik hoor dat kleinbaas met baas Pieter saam gaat.”
-</p>
-<p>„Och wat, Oû Anna, hèt nooi Martje jou ook al bang gepraat,” zeide David terwijl hij
-het kommetje uit haar hand nam.
-</p>
-<p>Martje was op eens doodsbleek geworden en toen
-<span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span></p>
-<p>David schielijk het kommetje leeg dronk, gaf zij een schreeuw.
-</p>
-<p>„Wat is dit, Martje,” riep David.
-</p>
-<p>„Niks nie,” hernam het meisje op bevenden toon; „daar hêt net iets in mijn voet gesteek;”
-en zich vooroverbuigende, om hare verwarring niet te laten zien, keek zij naar hare
-veldschoentjes, alsof zij naar een doorn of zoo iets zocht.
-</p>
-<p>„Sis, Oû Anna, jou koffie smaakt slecht van middag,” zeide David.
-</p>
-<p>„Dit is die melk, baasje; dit is bokmelk en die bokken hêt zeker van die stinkboschjes
-gevreet,” zeide de oude ayah op geruststellenden toon.
-</p>
-<p>David spoegde even op den grond, om den bitteren smaak uit den mond te krijgen, en
-na nog gezegd te hebben, dat hij niet meer van die koffie wilde hebben, stapte hij
-verder.
-</p>
-<p>„Machtjes, kleinnooi! hoe kan die kleinnooi dan zoo schrik en schreeuw,” zeide de
-ayah, toen David buiten gehoor was.
-</p>
-<p>„Ik was banja bang, Oû Anna,” antwoordde het meisje, <span class="corr" id="xd31e1027" title="Niet in bron">„</span>en als baas David nou iets overkom, zal ik banja kwaad met jou zijn.”
-</p>
-<p>Tot antwoord lachte de oude meid slechts en ging toen weg.
-</p>
-<p>Dien avond was David kant en klaar om met <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>Pieter Retief den volgenden morgen vroeg te vertrekken, en hij bracht dus den avond
-door bij Martje. Hij was vroolijk en opgeruimd, doch het meisje was daarentegen zwaarmoedig.
-Telkens vroeg zij David of hij zich niet ziek voelde, en telkens kreeg zij het antwoord,
-dat hij „paerd-frisch” was.
-</p>
-<p>Het was omstreeks 10 ure toen David zijn geliefde den goedennacht kus gaf, en toen
-zijn wagen opzocht. Martje ging ook naar bed, maar het was haar onmogelijk om te slapen.
-Zij was geheel verslagen en wist niet wat te denken of hoe te doen. Werd David niet
-ziek van het toovergoed van Oû Anna, dan zou hij met Pieter Retief samengaan, en Martje
-had een voorgevoel, dat zij hem dan nooit weder zou zien. En als hij inderdaad ziek
-werd, dan zou hij misschien kunnen sterven.
-</p>
-<p>Zoo lag zij nog wakker in den inwendigen tweestrijd harer gedachten, toen zij op eens
-iemand hoorde hardloopen naar de tent.
-</p>
-<p>„Martje, Martje,” riep de stem van Lang Hans Malan; „hêt jullie niet een beetje kruiden-brandewijn?
-David is op eens ziek geworden; hij heeft vreeselijke pijnen in zijn maag en doet
-niet anders dan vomeeren.”
-</p>
-<p>Martje was in een oogenblik op en haalde een bottel kruiden voor den dag. Zij ging
-met Hans <span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span>samen naar den wagen, waar ook reeds Davids vader en moeder waren. David scheen inderdaad
-ziek, en toen zij hem van pijn hoorde kermen, brak het arme meisje in snikken uit,
-zoodat men haar de bottel met brandewijn moest ontnemen, daar zij blijkbaar buiten
-staat was om iets goed te doen.
-</p>
-<p>Dien ganschen nacht bleef de jonge man ziek en niets scheen hem eenige verlichting
-te geven.
-</p>
-<p>Toen dan ook om vier uur in den morgen men zich gereedmaakte om Retief te vergezellen,
-was het duidelijk, dat David te ziek was om saam te gaan en Hans Malan bood zich in
-zijn plek aan, een aanbod, dat Retief graag aannam.
-</p>
-<p>David morde en gromde, en gaf luid zijne ergernis te kennen, dat hij moest achterblijven,
-maar dat hielp nu niets. Hij gevoelde zelf, dat hij te ziek was.
-</p>
-<p>Retief kwam hem nog even voor zijn vertrek zien, en zeide aan zijne vrouw, dat zij
-haar best voor hem moest doen.
-</p>
-<p>Toen gaf hij haar den laatsten zoen, sprong te paard en reed weg, zich nog even omwendende
-om met zijn hand „goeden dag” te wuiven. Weinig dacht zijne arme vrouw, dat dit de
-laatste keer zou zijn, dat zij haren geliefden echtgenoot zag.
-<span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch10.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o001.png" alt="HOOFDSTUK X." width="640" height="198"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK X.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Waarde lezer, ik moet u thans verzoeken om mij (natuurlijk met behulp uwer verbeelding)
-te vergezellen naar Umkungunhlovu, de hoofdstad van den grooten koning der Zulu’s,
-Dingaan, en dit wel op den morgen van den 7<sup>den</sup> Februari 1838. Wij zullen niet de stad ingaan, maar ons op een randje stellen ten
-zuiden er van, vanwaar wij een goed uitzicht op de stad hebben. De zon is juist opgegaan
-en werpt hare eerste stralen op het landschap voor ons. Umkungunhlovu noemen wij een
-stad; in waarheid is het slechts een ontzettende Kafferkraal. Het bestaat uit twee
-ringmuren, een groote en een kleinere <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>daarbinnen. Tusschen de twee ringmuren staan de ronde Kafferhutten, in regelmatige
-rijen, doch die welke in de twee rijen, die het dichtst bij den binnensten ringmuur
-staan, zijn grooter en hooger dan de anderen, want dat zijn de hutten der getrouwde
-krijgers van Dingaan, de zoogenaamde Ringkoppen of oudgedienden, die de keurbenden
-van de Zulustam uitmaken. De kleinere hutten worden bewoond door de jongere krijgers.
-</p>
-<p>Binnen den tweeden ringmuur, aan het verste einde staan een tiental zeer groote hutten,
-waaronder vooral de middelste door hoogte uitmunt. Dit zijn de hutten van Dingaan
-en zijne vrouwen, want ik behoef u niet te zeggen, dat de Zulukoning aan veelwijverij
-doet.
-</p>
-<p>Achter de hutten zijn de veekralen, waar gij een groot aantal der kleine, groot gehoornde
-koeien en ossen kunt zien, die gewoonlijk bekend zijn als Zulu’s.
-</p>
-<p>Terwijl wij zoo staan te kijken, wordt het levendig in de stad. Een groot aantal manschappen
-verzamelen zich, en spoedig zien wij hen uittrekken. Er zijn vijf regimenten, twee
-met zwarte schilden en drie met witte schilden; de zwarte schilden zijn het teeken
-dat de dragers tot de Ringkoppen, de dappersten der dapperen behooren. Vooraan het
-hoofd van elk regiment loopt de kolonel, of zooals <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>hij in het Zulusch heet de „<i>Induna-enkoolu</i>.<span class="corr" id="xd31e1067" title="Niet in bron">”</span> Een geweldige vederbos, die op zijn hoofd wuift, duidt ons zijn rang aan, doch ook
-hij draagt zijn schild en zijn assegaaien. In geregelden marsch en onder het zingen
-van een maatgevend krijgslied, rukt de bende of liever het leger voorwaarts, den weg
-inslaande naar Natal. Misschien ontmoeten wij hen later weer; voor het oogenblik zullen
-wij hen hunnen marsch laten voortzetten, en u eerst wat vertellen van den Zulustam.
-Inderdaad heeft die stam zulk een groote rol in de geschiedenis van Zuid-Afrika gespeeld,
-dat elke Afrikaner ten minste iets er van behoort te weten.
-</p>
-<p>Omtrent het jaar 1790 woonde er ten noorden van de Tugela een Kafferstam, de Abatetwa
-genaamd, wiens koning den naam van Jobe droeg. De oudste zoon van dezen, Dingiswayo
-geheeten, heeft een wonderlijken levensloop gehad, zoo romantisch, dat waarschijnlijk
-zijn levensgeschiedenis den Engelschen schrijver Rider Haggard heeft aangespoord om
-hem den held van zijn bekenden roman, <i>King Solomon’s Mines</i> te maken. Dingiswayo werd namelijk door zijn vader verdacht van pogingen om den troon
-te bemachtigen, en Jobe besloot dus om zijn gevaarlijken zoon uit den weg te ruimen.
-Doch met behulp van zijne zusters wist Dingiswayo <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>de wraak van zijnen vader te ontkomen en zocht hij zijn heil in de vlucht. Na lange
-rondzwervingen kwam hij eindelijk binnen de grenspalen der Kolonie en vertoefde waarschijnlijk
-in de nabijheid van Graaff-Reinet. Hier zag hij de Engelsche soldaten die in 1799
-door Generaal Dundas naar de grenzen werden gezonden, en wat hem bijzonder trof was
-de wonderlijke krijgstucht die er in dit leger heerschte, en de gemakkelijkheid waarop
-gedisciplineerde soldaten zich in massa’s bewogen. Hij deed zooveel mogelijk onderzoek
-naar de redenen hiervan en het gaf hem veel te denken, wanneer hij die Engelsche soldaten
-vergeleek met de ruwe wilde krijgsbenden van zijn eigen natie.
-</p>
-<p>Ondertusschen kreeg Dingiswayo bericht dat zijn vader overleden was, en dat de Abatetwa,
-die niet wisten waar Dingiswayo was, den naasten erfgenaam tot hun koning hadden verkozen.
-Toen hij dit vernam zond hij bericht aan zijn volk dat hij zou komen, en werkelijk
-verscheen hij ook in zijn vaderland, gezeten op een fraai paard. De Abatetwa hadden
-nog nooit dit dier gezien, en dit feit, te zamen met de zekerheid, waarmede zij Dingiswayo
-herkenden, maakte dat hij spoedig in het bezit van zijn rechtmatigen troon was.
-</p>
-<p>Het eerste werk van den nieuwen koning was <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>om Europeesche krijgstucht in zijn leger in te voeren. Hij vormde regimenten, stelde
-officieren aan, en leerde de manschappen oefeningen maken, en toen ze eenigszins in
-orde waren, begon hij krijg te voeren tegen zijne naburen, waarin hij duidelijk bewees,
-welk een groot voordeel hij aan zijnen kant had.
-</p>
-<p>Eenige jaren daarna kwam er een vluchteling bij Dingiswayo aan, namelijk Tshaka, de
-zoon van Senzangakona, het opperhoofd van den kleinen Zulustam. Deze had evenals Dingiswayo
-in vroegere dagen moeten vluchten voor zijnen vader, en misschien was het daarom dat
-de koning der Abatetwa hem vriendelijk opnam en hem een plaats in zijn leger gaf.
-Tshaka begreep terstond het nut van de indeeling van Dingiswayo’s leger, en door bekwaamheid
-en dapperheid werd hij spoedig de meest geachte aanvoerder in dat leger. Toen nu Senzangakona
-stierf, deed Dingiswayo de Zulu’s Tshaka als hun koning erkennen. Toen voerde Tshaka
-ook krijgstucht onder de Zulustam in, en maakte hij zelfs vele verbeteringen op het
-systeem van Dingiswayo, en binnenkort waren de Zulu’s een heldhaftige natie geworden.
-Zoolang Dingiswayo leefde, had Tshaka vrede met hem, doch na zijn dood viel Tshaka
-den Abatetwa-stam aan, versloeg hen, deed hunnen koning dooden, en lijfde den stam
-bij den zijne in. Van af dien tijd voerde <span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span>Tshaka een reeks bloedige oorlogen met zijn naburen, waarin hij steeds als overwinnaar
-optrad, en zoo duurde het niet lang of de Zulunatie was de machtigste stam in het
-oosten van Zuid-Afrika, en zijne legers drongen zelfs voort tot aan de Bashee-rivier,
-en bedreigden de Kaapkolonie.
-</p>
-<p>In 1828 werd Tshaka vermoord door twee zijner half-broeders Dingaan en Umthlangana.
-Daarna vermoordde Dingaan op zijne beurt Umthlangana met eigen hand, en na eenige
-gevechten met zijne andere broeders, bemachtigde hij den Zulutroon.
-</p>
-<p>Tshaka was een wreed koning geweest, maar hij was talentvol en wist gebruik te maken
-van de talenten van anderen. Dingaan daarentegen was sluw, arglistig en bezat eene
-nog dierlijker wreedheid dan Tshaka.
-</p>
-<p>Na dit kort overzicht van de geschiedenis der Zulu’s moet ik u, waarde lezer, nogmaals
-vragen om mij te vergezellen naar dat kopje ten westen van Umkungunhlovu. Reeds aan
-den voet er van schrikken wij, want hier en daar zien wij doodsbeenderen en doodshoofden.
-Ja, dat is een akelige plek waarheen ik u breng, het is de plaats des Doods, de plaats
-waar Dingaan al zijne slachtoffers doet vellen. Maar volg mij en dan zal ik u nog
-iets wijzen. Kijk eens hier, daar liggen een aantal lijken, <span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span>blijkbaar kort geleden gedood, want er is nog geen spoor van ontbinding te zien. „Wat,”
-roept gij verbaasd uit, „maar dit zijn immers blanken.”
-</p>
-<p>Inderdaad, het zijn blanke menschen, die hier dood liggen, en gij kent hen ook. Hier
-ligt de arme sterke Hans Malan, een geweldige wond op zijn hoofd wijst u, dat met
-een kirie zijn schedel verbrijzeld werd. Daar, dicht bij hem ligt Thomas Holstead,
-de Engelsche gids, insgelijks met verbrijzelden schedel. En zoo telt gij vijfenzestig
-blanken, allen dood op dien vreeselijken kop en zoo wat dertig kleurlingen. Behoef
-ik u te vertellen, dat dit Retief en de zijnen zijn, die hier vermoord liggen? Maar
-waar is Retief zelve?
-</p>
-<p>Gaat even hier ter zijde. Daar ligt hij, dood en mishandeld. Zijn dood lichaam is
-opengesneden; zijn hart en zijn lever zijn uitgehaald, en liggen daar ginder op den
-weg naar Natal begraven. Hij is het eenigste lijk, dat aldus mishandeld is; de anderen
-liggen zooals zij gevallen zijn; zelfs geen kleedingstuk is hen van het lijf genomen,
-ook niet van Retief, om wiens schouder een veldflesch en een bladzak hangen.
-</p>
-<p>Treurige plaats voorwaar! Eene plaats die heilig behoort te zijn voor alle Afrikaners;
-eene plaats waar een grafteeken behoort opgericht te zijn.
-<span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span></p>
-<p>Maar laat ik u in het kort vertellen, hoe Retief en de zijnen hunnen dood vonden.
-</p>
-<p>Pieter Retief en zijn escort, geleid langs den kortsten weg door den heer Thomas Holstead
-kwamen op den 3<sup>den</sup> Februari 1838 te Umkungunhlovu aan. Dingaan ontving hen bijzonder vriendelijk en
-prees de Boeren zeer voor hun gedrag in zake het vee van Sikonyella. Slechts zeide
-hij dat het hem speet dat Retief niet den Roover-kaptein had samengebracht. Hierop
-liet hij weder spiegelgevechten en krijgsdansen houden door de Zuluregimenten, en
-verschafte zijne bezoekers rijkelijk voedsel. Den volgenden dag trok de heer Owen,
-de zendeling, een document op, waarin Dingaan een groot stuk grond van de Tugela tot
-aan de Umzinvubu rivier aan de Boeren ter bewoning afstond. Dit document werd toen
-door Dingaan met zijn merk voorzien, en drie Boeren zoowel als drie der groote Raadsheeren
-van den Zulukoning teekenden het of plaatsten er hun merk op als getuigen.
-</p>
-<p>Geheel tevreden met den uitslag van zijn bezoek, en met niets dan dankbaarheid in
-zijn hart voor Dingaan, vertoefde Retief nog den 5<sup>den</sup> Februari te Umkungunhlovu. Op den morgen van den 6<sup>den</sup> maakte hij zich gereed om te vertrekken. De paarden waren opgezadeld en Retief en
-de zijnen wilden <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>thans Dingaan groeten. Deze deed hun weten dat zij in den binnensten ringmuur konden
-komen, maar dat zij hunne geweren buiten moesten laten. Een groot aantal der Boeren
-waren onwillig dit te doen, want zij vreesden verraad, maar de heer Holstead, die
-een gesprek met eenige der Zulu-induna’s gehad had, verklaarde dat geen vreemdeling
-toegelaten werd om gewapend in tegenwoordigheid van den Zuluvorst te verschijnen.
-Daarna lieten de Boeren hunne geweren bij hunne paarden.
-</p>
-<p></p>
-<div class="figure p106width"><img src="images/p106.jpg" alt="Retief werd vastgehouden en moest den moord zijner makkers aanzien." width="463" height="646"><p class="figureHead">Retief werd vastgehouden en moest den moord zijner makkers aanzien.</p>
-</div><p>
-</p>
-<p>Dingaan ontving hen vriendelijk en liet dadelijk Kafferbier brengen, waarvan men met
-genoegen dronk. Intusschen sprak Dingaan met Retief door middel van den heer Holstead,
-en gaf hij zijn spijt te kennen dat Retief niet langer bij hem wilde vertoeven. Op
-eens sprong de Zulukoning op, en riep „Vangt hen!” Op die woorden stormden een aantal
-der krijgers, die om Dingaan stonden, op de weerlooze Boeren, en bonden hen vast.
-De heer Holstead riep uit: „Dit is klaar met ons,” en hij trachtte met Dingaan te
-spreken. Deze luisterde een paar oogenblikken naar hem, doch wuifde toen zijn hand,
-en zeide: „Doodt de toovenaars.” De ongelukkige Boeren, zoowel als de heer Holstead,
-werden toen met geweld gesleept naar het kopje, dat als executie-plaats diende, en
-daarheen bracht men <span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>ook de achterrijders der Boeren. Hierop vond eene ware slachting plaats. Eén voor
-één werden de Boeren door knopkiries gedood; Retief werd vastgehouden en moest den
-moord zijner makkers aanzien; toen deze allen gedood waren, viel ook hij als slachtoffer
-van den wreeden Dingaan. Zooals wij gezien hebben, werd zijn hart en lever uit zijn
-lichaam gesneden, en op den weg naar Natal begraven. De Zulu’s meenden dat dit een
-toovermiddel zou zijn om de blanken te beletten hun land in te trekken.
-</p>
-<p>Alzoo was de dood van Pieter Retief en zijne dapperen. Martje’s voorgevoelen was juist
-geweest en het was aan haar en ook aan de oude Anna te <span class="sic" title="Verbetering: danken">wijten</span>, dat David Malan ook niet dood op dat kopje bij Umkungunhlovu lag.
-<span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch11.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o014.png" alt="HOOFDSTUK XI." width="640" height="199"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XI.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Den geheelen dag, na het vertrek van Pieter Retief lag David Malan nog in hevige pijnen
-in den wagen. Eerst tegen den avond begon hij zich beter te gevoelen, en dien nacht
-had hij een goede nachtrust, en, hoewel zwak, was hij den volgenden morgen in staat
-om op te staan, want zooals alle Afrikaansche Boeren, was David een vijand van het
-in bed liggen. Hij was echter vreeselijk uit zijn humeur en deed niets anders dan
-spreken over de teleurstelling, die hij ondervonden had, dat hij niet met den Kommandant-Generaal
-had kunnen samenrijden. Martje troostte hem zoo goed als zij kon <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>en zeide hem, dat het misschien de hand des Heeren was, die hem op het ziekbed geworpen
-had, om hem van den dood te redden, en zij deelde hem hare vrees mede, dat Retief
-en de zijnen nooit weder zouden terugkomen. David lachte haar uit, en zeide dat dit
-„net vrouwenpraatjes waren,” waar geen man zich aan stoorde.
-</p>
-<p>Het duurde bijna een week voor David zich weder geheel sterk gevoelde, en kon uitgaan
-om wild te schieten. Hoe het kwam wist hij niet, doch hij bevond op eens, dat zijn
-oud rijpaard niet meer zoo goed was als vroeger, en hij begon dus om te zien naar
-een ander. Bij toeval vernam hij dat zekere Joshua Joubert, die in het verst afgelegen
-kamp woonde, een goed rijpaard had om te verkoopen of te verruilen, en hij vatte dus
-het plan op naar dezen toe te rijden, en zoo mogelijk een ruil aan te gaan, al moest
-hij dan ook iets toegeven.
-</p>
-<p>Op den morgen van den 16<sup>den</sup> Februari was hij dan ook reeds vroeg in den zadel, en sloeg den weg in naar het kamp
-van de Botha’s, waar Joshua Joubert woonde. Het werd het kamp van de Botha’s genaamd
-omdat de oude Johannes Botha de Kommandant er van was. David moest langs verscheidene
-andere lagers rijden. Eerst kwam hij bij dat van de Krugers, waar de oude en dappere
-Gert <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>Kruger het bevel voerde. Dit lager was in goede orde. De wagens waren wel niet in
-een kring getrokken, doch stonden zoo na bij elkaar, dat zulks in zeer korten tijd
-kon gedaan worden, als de nood het vereischte. Na een kommetje koffie gedronken te
-hebben, en een weinig te hebben „gezels” reed David naar het volgende kamp, dat der
-De Klerks. Ook dit lager was in goede orde en kon spoedig weerbaar gemaakt worden.
-Van hier naar het lager der Jouberts was het een stijve uur en een half, doch tot
-zijn groot genoegen kreeg David hier een maat, Willem Van Rensburg, die ook om bezigheid
-naar het kamp der Jouberts reed. Ten minste zoo gaf hij voor; de waarheid was echter,
-dat hij een beetje naar zijn nooi Johanna Van der Merwe wilde gaan kijken, die ook
-in het kamp woonde. Met al dit vertoeven was het reeds bijna middag toen David en
-Willem bij de Jouberts kwamen. Het trof David, dat dit lager zoo ongeregeld was. Het
-was eigenlijk volstrekt geen lager. De wagens stonden ver van elkander af, meestal
-dicht bij de Bushmansrivier, en hier en daar stond een tent.
-</p>
-<p>Nadat beiden bij oom Joshua Joubert (die een broer van Martje’s vader was) hadden
-afgezadeld, en de bewoners hadden gegroet, maakte David dan ook de aanmerking tegen
-Joshua, dat dit maar gevaarlijk <span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span>was om het kamp zoo uiteen te hebben.
-</p>
-<p>Oom Joshua lachte en zeide: „Kerel, ons is hier immers in ons eigen land, en die Kaffers
-zal ons immers geen kwaad doen. Die naaste Kaffers is die Zulu’s en met hullie is
-ons goede vrienden. Nog gisteren was hier twee van hullie, en hullie het ons gevraag
-om werk, maar op het oogenblik het ons nog volk genoeg.”
-</p>
-<p>„Het hullie niks gezegd van oom Pieter?” vroeg David.
-</p>
-<p>„Neen, hullie zeg dat hullie van die baai afkom, en niet van Dingaans kraal. Maar
-oom Pieter zal wel een van die dagen terugkomen.”
-</p>
-<p>„Hij is al 18 dagen weg,” hervatte David, „en hij kon al terug zijn.”
-</p>
-<p>„Misschien is hij gaan kijken naar die stuk grond wat Dingaan ons zal geef,” was het
-antwoord van oom Joshua, die dood gerust scheen.
-</p>
-<p>Juist op dit oogenblik kwam de jonge Joshua Joubert de tent binnen, en begon de handel
-tusschen de twee Boeren. De jonge Joshua liet zijn paard uit het veld halen, terwijl
-David het middagmaal genoot, want het was nu reeds twaalf uur. Toen het paard kwam,
-zag David dadelijk dat het een uitmuntend dier was, sterk en krachtig gebouwd, nog
-maar vier jaar oud, en met goede pooten. Joshua <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>gaf niet om te ruilen; hij zou Davids paard nemen, maar dan moest deze drie ossen
-toegeven. Dit was den jongen Malan te veel, en er vond heel wat geknibbel plaats,
-waarna David eerst het paard moest probeeren, en er een kwartier mede rondreed, iets,
-dat hem de uitstekende kwaliteit van het fiere dier dadelijk deed kennen. Eindelijk
-werd men het eens. David zou zijn paard achterlaten, en den volgenden dag aan Joubert
-twee groote ossen en een eenjarige os zenden. De achtermiddag en de avond werd toen
-genoeglijk doorgebracht. Toen het slapenstijd was ging David, daar zoowel de tent
-als de wagen der Jouberts vol was, op een kombaars slapen onder een grooten boom,
-niet ver van de tent, iets waar hij niets tegen had, want het was zeer warm weer en
-hoewel donkere maan, was de lucht helder en blonken de sterretjes aan den hemel. Ook
-Willem Van Rensburg kwam daar eenigen tijd later slapen. Daar beiden zeer vroeg wilden
-rijden, en van hunne vrienden afscheid hadden genomen, hadden zij hunne paarden op
-eenige treden aan een anderen boom vastgebonden, en sliepen zij op hunne zadels, die
-als hoofdkussens dienden.
-</p>
-<p>David kon dien nacht niet goed slapen. Hij was, hij wist niet waarom, onrustig over
-het lange wegblijven van Retief, en hoewel hij trachtte om de <span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span>gedachten uit zijn hoofd te zetten met een „alles gekheid” kon hem dit toch niet gelukken.
-Hij sluimerde nu en dan in, doch schrok elk oogenblik wakker. De ster, die de Boeren
-de voorlooper noemen, was juist opgegaan, en David, die toen wakker lag, was juist
-van plan om zijn maat te wekken, en den terugrit te beginnen, toen hij een vreemd
-geluid vernam. Zich oprichtende, zag hij op eenigen afstand een aantal zwarte gedaanten,
-bij de verst afgelegen wagens, en juist toen hij op de plotselinge gedachte kwam,
-dat het Kaffers waren, viel er een geweerschot.
-</p>
-<p>„Willem, de Kaffers is op ons,” riep David luid, en op zijn voeten springende, greep
-hij zijn zadel en toom, en liep naar zijn paard. Willem was dadelijk wakker en volgde
-Davids voorbeeld. In een oogwenk waren beide paarden opgezadeld, en beide jonge Boeren
-in den zadel. Een oogenblik zwenkte David zijn paard naar de tent van de Jouberts,
-en riep: „Oom Joshua, die Kaffers val ons aan,” en daarop schoot hem plotseling de
-gedachte door het hoofd, dat hij naar de andere lagers moest terugrijden, om hen te
-waarschuwen. Hij riep een haastig: „Kom Willem!” aan zijn makker toe, en drukte toen
-de hielen in de ribben van zijn paard. Het fiere dier, zulk een behandeling niet gewoon,
-deed een geweldigen sprong, <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>en dit juist in tijd, want een assegaai, door een Zulu geworpen, siste langs David
-voorbij. Sieraad, zooals de naam van het nieuwe paard van onzen held heette, was nu
-niet te keeren, en ging op een dollen galop door, zoodat David zijn handen vol had
-om het de rechte richting te doen houden. Toch zag hij even achter zich en kon in
-den schemer bemerken, dat Van Rensburg in vollen galop achter hem aankwam. Deze had
-ook een flink paard, en was spoedig ter zijde van David, en nu ging het lijnrecht
-naar het kamp van de De Klerks, over slooten, door bosschen, over klippen; niets stuitte
-de koene rijders. Zoodra het kamp in het gezicht kwam (want het was nu reeds daglicht)
-riep David zijn makker toe: „Willem, zeg hullie dat hullie lager moet trek, en voor
-hullie klaar hoû,” en zonder verder een woord rende hij het kamp voorbij, en bereikte
-spoedig het kamp der Krugers. Oom Gert stond juist bij zijn wagen, zijn eerste kommetje
-koffie te drinken, toen David zijn dampend en brieschend paard voor hem stil hield.
-</p>
-<p>„Wat is dit, wat is dit?” vroeg Oom Gert verschrikt.
-</p>
-<p>„Oom, die Zulu’s val ons aan. Hullie vermoor die menschen in Botha zijn kamp. Oom
-moet dadelijk lager trek, en alles klaar maak om jullie te <span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span>verdedigen. Maak gauw, Oom, want hullie zal zeker net nou hier wezen.”
-</p>
-<p>Oom Gert wierp koffie en kommetje neder en weldra werd zijn stem gehoord, „Lager trek,
-lager trek, die Zulu’s kom aan.”
-</p>
-<p>David gaf zich geen tijd om gade te slaan hoe het lager getrokken werd, hij dacht
-nu slechts aan zijne ouders en aan Martje, en zijn paard de hielen in de ribben zettende,
-vloog hij als een pijl verder. Hoe hij den één uur langen afstand afreed, wist hij
-zelf niet. Hij gaf Sieraad de volle teugels, en deze scheen van geen hinderpalen eenige
-notitie te nemen. Als een bok sprong hij over een tien voet breede sloot, en als een
-haas liep hij door de klippen. David begreep dat hij op zijn paard moest vertrouwen,
-en hij zag dat hij dit dan ook kon doen. Hij kneep zich dus in den zadel vast en zorgde
-slechts, dat het paard de rechte richting hield.
-</p>
-<p>De zon kwam juist op, toen David het lager inreed. Hier moet gezegd worden dat het
-lager der Retiefs, zooals dit genoemd werd, het beste in orde was. De wagens stonden
-in een kring op kleinen afstand van elkander, en kon in een oogwenk verschanst worden.
-David reed dadelijk naar de tent van Charel Cilliers, die de Kommandant was, in afwezigheid
-van Pieter Retief. Oom Charel stond <span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span>voor zijn tent, en rookte rustig een pijp toen David aankwam. Hij was geheel uit adem,
-en half stokkend, zeide hij:
-</p>
-<p>„Oom Charel, die Zulu’s kom aan; hullie het al die menschen in Botha’s kamp vermoord.”
-</p>
-<p>De dappere oude krijger had niets meer noodig.
-</p>
-<p>„Lager maken, die Zulu’s kom,” riep hij uit. „Trek de wagens bij elkaar,” en zoo volgde
-het eene bevel na het andere. David zadelde snel zijn paard af, en liet het los staan
-bij zijn wagen. Hij had thans geen tijd om voor het arme dier te zorgen hoe graag
-hij dit ook wilde. Integendeel hij moest eerst helpen zorgen voor de bescherming der
-vrouwen en kinderen.
-</p>
-<p>Een levendig tooneel vond nu plaats. In een oogenblik waren alle handen aan het werk
-om de wagens in een vasten kring te trekken, zoo na mogelijk bij elkaar. Het volk
-werd gezonden om bosschen en takken te kappen, om de openingen tusschen de wagens
-op te vullen. Het vee werd toen zoover mogelijk aan een anderen kant van een nabijzijnden
-berg gejaagd, om uit het gezicht der Kaffers te zijn, en daar werd het aan zijn lot
-overgelaten. Geweren werden schoongemaakt, en Charel Cilliers liet de ammunitiewagen
-openen en deelde kruid en lood uit.
-</p>
-<p>De vrouwen waren ook hier behulpzaam; zij hielpen <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>geweren schoonmaken, en een aantal hunner waren spoedig bezig kogels te gieten in
-de daarvoor bestemde kogelvormen. Oom Charel was overal; hier gaf hij order om een
-opening nog dichter te maken; hier vermaande hij de jongeren om bedaard te schieten
-en goed korrel te vatten, zoodat de ammunitie niet verspild werd want „elke kogel
-moet zijn Kaffer krijgen;” daar weder stelde hij angstige vrouwen en meisjes gerust;
-dan ging hij naar de tent van Retief, en troostte diens vrouw, die thans helaas, het
-ergste vreesde.
-</p>
-<p>„Oom, Charel, waar is die kanon,” vroeg David Malan op eens.
-</p>
-<p>„Mijn machtig, kerel, ik hêt die heele kanon vergeet. Hij staat daar achter bij die
-tent. Loop haal hem gauw met een spul kerels dan zal ons hem hier bij den ingang plaatsen.<span class="corr" id="xd31e1186" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>De ingang was eene kleine ruimte van zoowat 8 voet breed, die thans met takken en
-bosschen dicht versperd was. Het kanon werd nu hier gebracht. Het was een oud koperen
-mondstuk, op een affuit dat waarschijnlijk een oud scheepskanon was geweest, en dat
-door een der trekkers was medegebracht. Het was algemeen beschouwd geweest als een
-nutteloos ding, maar heden kon het toch van nut zijn.
-</p>
-<p>„Ons kan niet banja met die ding schiet,” zeide Oom Charel, „want dit vat te veel
-kruit, maar als <span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span>die Kaffers het ons hier te warm maak, dan kan ons een paar schoten op hen los.”
-</p>
-<p>„Maar ons hêt geen kogels, Oom Charel,” zeide een der Boeren.
-</p>
-<p>„Ons kan die ding met stukken lood en oud ijzer laden; hullie noem dit schroot,” zeide
-de heer Alfred Smith, dien wij reeds kennen als de meester en secretaris.
-</p>
-<p>„Weet jij iets van die goed af, meester?” vroeg Charel Cilliers, die zelf maar weinig
-met die „goed” te doen had gehad.
-</p>
-<p>„Ja, Oom Charel, zoo’n beetje” was het antwoord van den meester. „Ik heb al met zulke
-dingen gewerkt.”
-</p>
-<p>In der waarheid was meester vroeger matroos op een Engelsch oorlogsschip geweest,
-en had hij dus wel degelijk kennis van een kanon, en toen Oom Charel hem nu tot „kanonnier”
-benoemde, wees meester spoedig dat hij zijn baantje niet vergeten had. In een oogenblik
-had hij een laadstok er voor gemaakt uit een stuk hout, en een spul oude lappen en
-veegde hij het kanon uit. Hij zuiverde het zundgat, en sneed een spul stokjes, waaraan
-hij lapjes deed, die als lont moesten dienen en daarop liet hij door een spul volk
-alle stukken oud ijzer, pot-pooten en wat maar tot „schroot” kon dienen bij elkander
-maken. Met behulp der vrouwen liet hij toen kruid- <span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>en schrootpatronen maken van oud linnen en binnen zeer korten tijd stonden er twintig
-ladingen kant en klaar bij het kanon.
-</p>
-<p>Al dit werk nam nauwelijks den tijd van twee uur op, want men werkte met ijver en
-kracht. Geen Kaffer was nog te bespeuren, en men gebruikte den tijd om zich nog steeds
-beter gereed te maken en de meest zorgvuldige maatregelen te nemen. Er waren zoo wat
-negentig weerbare mannen in het kamp, buiten de kleurlingen, en een aantal dezer had
-men ook gewapend met geweren zoodat het geheel der verdedigers een goed eind over
-de honderd was. Een aantal spaargeweren werden aan de vrouwen gegeven om die aan de
-mannen achter de wagens te overhandigen, indien hun eigen geweren te warm werden.
-</p>
-<p>Het was bijna tien uur toen een der Boeren riep: „Daar kom hullie!” en inderdaad op
-den rand, die zoowat duizend treden aan de zuidzijde van het lager was, begon zich
-een dichte drom Kaffers te vertoonen.
-</p>
-<p>„Op jullie plek,” riep de oude Cilliers, „moet niet schiet voor hullie op ons is.
-En God, de God van Israël sta ons thans bij,” voegde hij er langzaam en eerbiedig
-bij.
-</p>
-<p>De Kaffers schenen op den rand eene consultatie te houden, hoe om het kamp op de beste
-wijze aan <span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span>te vallen. Zij hadden waarschijnlijk niet verwacht, dat zij de Boeren aldus tot weêrstand
-gereed zouden vinden, en dachten dat ook hier zij hen verrast zouden hebben. Eindelijk
-zag men een reusachtige Kaffer, op wiens hoofd een groote vederbos prijkte, zijn armen
-zwaaien en hierop begon een deel van het <span class="corr" id="xd31e1209" title="Bron: Zuli-impi">Zulu-impi</span> zich te verspreiden. Zij vormden de twee „hoorns,” totdat het geheele lager omringd
-was door eenige duizenden Zulu’s. En nu volgde een helsch lawaai, dat ontzetting in
-de harten der vrouwen joeg en de mannen de tanden op elkander deed knarsen. De Zulu’s
-sloegen met hunne assegaaien tegen hunne schilden, en hieven hun oorlogskreet aan.
-Toen—kwamen zij met een geweldige vaart van alle zijden op het lager aanstormen.
-</p>
-<p>De Boeren lieten hen naderen tot op zestig treden van de wagens, en toen dreunden
-de geweerschoten, en een honderdtal Zulu’s beten in het stof. Doch de anderen stuitten
-niet, doch kwamen aan. Thans vuurde elke Boer voor zichzelve zoo snel hij kon, en
-schoot ieder zijn naastbijzijnden Kaffer neder. De strijd werd fel. De geweerschoten
-knalden onophoulijk, en het geraas was oorverdoovend. Bij den ingang had Charel Cilliers
-tien fluksche mannen geplaatst en deze hadden hunne handen vol, om de Zulu te beletten
-door de takken en bosschen te komen. Doch <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>spoedig vormden de lijken der gevallen Zulu’s hier een breede borstwering.
-</p>
-<p>David stond voor op de wagenkist van een wagen, en elke kogel uit zijn geweer deed
-een Kaffer nedertuimelen. Martje stond dicht bij hem, achter den wagen; zij had een
-geladen geweer in haar hand, gereed om dit aan David te reiken, zoodra zijn eigen
-geweer te warm werd. Doch dit was thans niet noodig. De Zulu’s op zulk een ontvangst
-niet voorbereid, en geen kans ziende, om door den kogelregen in het lager te komen,
-namen de vlucht, ten minste voor het oogenblik, en liepen zoo snel zij konden naar
-het randje waar hunne makkers, die nog geen deel aan den strijd hadden genomen, stonden.
-</p>
-<p>Een groot aantal der aanvallers lagen dood of gewond voor het lager; bij verre de
-meesten echter van deze waren dood.
-</p>
-<p>De Zulu’s hielden nu weder raad, en zij konden dit gerust doen, want zij waren buiten
-het bereik der oude Sanna’s, die niet verder schoten dan uiterst tweehonderd treden.
-De Boeren kregen nu een goed half uur rust, en dit was hun uiterst welkom, want het
-gevecht was hevig geweest. Tot op dit oogenblik was er slechts een Boer licht gewond,
-daar een stoutmoedige Kaffer, hem met een assegaai in den arm gestoken had. De dappere
-kerel liet de wond <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span>door zijne vrouw verbinden, en was daarna weer even gereed om op zijn post te gaan.
-</p>
-<p>Na verloop van een half uur begon er weder beweging onder de Kaffers te komen. Doch
-ditmaal veranderden zij van tactiek. In plaats van het lager te omringen kwamen zij
-nu in een dichten drom aan, en dat wel direct op de opening van het lager. Zij hadden
-begrepen dat dit het zwakste punt van het lager was, en wilden nu met geweld en door
-hun overmacht zich hier een weg banen. Doch Charel Cilliers bemerkte dadelijk hun
-doel, hij was te veel ervaren om zich te laten verschalken. Een twintigtal man bij
-de wagens latende, liet hij al de anderen post vatten in de nabijheid van den ingang.
-</p>
-<p>„Nu komt mijn tijd,” zeide meester, toen hij de Kaffers zag naderen, „jullie moet
-nou voor pad geven.” En met deze woorden nam hij zijn lont in de hand en liet de vier
-jonge Boeren, die hem hielpen, alles in gereedheid brengen om het kanon weder te laden,
-zoodra het afgeschoten was.
-</p>
-<p>De Zulu’s kwamen stadig aan, tot op een afstand van tweehonderd treden; toen maakten
-zij een wilden schielijken aanval op de opening. Doch de ontvangst die zij kregen
-van het thans geconcentreerde vuur der Boeren, was geenszins malsch, en toen nu meester
-zijn kanon tusschen de dichte massa afvuurde, en stukken <span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span>ijzer door hunne rijen heenvlogen, deinsden zij een oogenblik terug. Maar ook net
-maar een oogenblik—toen kwamen zij met vernieuwden moed aan. Doch tegen den kogelregen
-die thans op hen nederkletterde en tegen de drie schoten die meester snel op hen loste,
-was zelfs Zulu-moed niet bestand, en met verlies van een groot aantal dooden, sloegen
-zij op wilde vlucht.
-</p>
-<p>„Goed gedaan meester, dat is braaf,” riep Charel Cilliers uit toen de Zulu’s weg waren.
-„Daar die <span class="corr" id="xd31e1230" title="Bron: oû">Oû</span> Griet is al te kwaai voor hullie.<span id="xd31e1233"></span> Maar nou moet jullie oppas, kerels; die ergste zal nog komen. Die andere Zulu’s zal
-ons nou pak.<span class="corr" id="xd31e1235" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>Inderdaad waren het slechts twee regimenten der „witschilden,” of jonge krijgers die
-den aanval op het lager gedaan hadden.
-</p>
-<p>De Ringkoppen of Zwartschilden hadden bedaard aangekeken naar het werk hunner jongere
-broeders. Nu deze geheel verslagen en moedeloos terugkwamen, stootten zij een verachtelijk
-Hu! Hu! uit, en maakten zij zich gereed om te toonen hoe spoedig zij hunnen vijand
-overmeesterden.
-</p>
-<p>Thans volgden zij weder hun oude tactiek en onder bevel van den man met den vederbos,
-begonnen zij het lager te omringen. Ieder der Boeren was nu weder op zijn ouden post.
-De Zulu’s sloegen als bezetenen op hunne schilden, en hieven <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>een ontzettenden krijgskreet aan, die het bloed in de aderen der dapperste Boeren
-deed verstijven. Een storm, en de Zulu’s waren bij de wagens. Doch de Boeren weerden
-zich dapper; de gedachte aan de vrouwen en kinderen gaf hun heldenmoed. De geweren
-knalden zonder ophouden. De Kaffers klommen tot op de wagens, doch vonden daar ook
-hunnen dood; geen Kaffer kwam het lager binnen.
-</p>
-<p></p>
-<div class="figure p124width"><img src="images/p124.jpg" alt="De dappere Martje schiet de Zulu neer!" width="461" height="649"><p class="figureHead">De dappere Martje schiet de Zulu neer!</p>
-</div><p>
-</p>
-<p>David was op zijn ouden post, en Martje stond weder bij hem, met het geladen geweer
-in de hand. Onze held had juist een forsche Kaffer den doodskogel gegeven, op geen
-drie treden afstand, toen een tweede Kaffer, bij den wagen opsprong, en voor David
-zijn geweer geladen had, den assegaai ophief om den jongen Boer dien in de borst te
-boren. Davids leven hing aan een draad. Hij trachtte instinctmatig de assegaai met
-zijn geweer weg te keeren, doch hij voelde, dat de dood hem voor oogen stond. Daar
-knalde een schot, en de Zulu, door een kogel in het hart getroffen, stortte zielloos
-van den wagen neder. Het was Martje geweest die het schot had gevuurd. Zij had het
-gevaar gezien waarin haar minnaar zweefde, en in een oogwenk was het zware geweer
-aan haar schouder, en trok zij den trekker. Doch David kon dit niet zien, want hij
-had geen tijd om om te kijken. Zoodra de Kaffer nederstortte <span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span>laadde hij zijn geweer weder en hield hij aan met vuren op de aanvallers.
-</p>
-<p>„Martje, die ander geweer,” riep hij opeens en het dappere meisje reikte hem dit.
-Zij had het weder geladen, en ontving nu het brandend heete geweer, dat zij dadelijk
-begon af te koelen met koud water.
-</p>
-<p>Het was inderdaad zooals Charel Cilliers gezegd had: het ergste kwam nu eerst. Een
-achttal Boeren waren reeds min of meer zwaar gewond; twee zelfs waren er gedood. Bij
-den ingang was de strijd het hevigst, en slechts door het nu en dan afvuren van het
-kanon, dat de Zulu’s schrik inboezemde omdat bij elk schot een aantal hunner tegelijk
-vielen, was men in staat deze gevaarlijke positie te verdedigen. Op raad van Cilliers
-begonnen de Boeren nu hunne geweren met „loopers” te laden, waarvan er gelukkig een
-geruimen voorraad in het lager was. Op den korten afstand waren deze van meer effect
-dan de kogels, en de Zulu’s vonden dit spoedig uit. Zij deden nog één wanhopige poging
-om de overwinning te behalen, doch tevergeefs. Toen sloegen zij op de vlucht; een
-wilde vlucht, waar geen keeren meer aan was. Ditmaal hielden zij niet meer stil op
-het randje; neen zij gingen het randje over en de jongere krijgers volgden hen zoo
-snel hunne voeten hen konden dragen.
-<span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span></p>
-<p>De Boeren wachtten eenigen tijd om te zien of de vijand niet weder terugkomen zou,
-en toen na verloop van een half uur geen vijand opdaagde, zond Cilliers een der Boeren
-om te zien waar zij waren. Deze liep naar het randje en keek behoedzaam er over. Daarop
-zwaaide hij zijn hoed en kwam hij hard terugloopen.
-</p>
-<p>„Oom Charel, hullie loop daar ginter over die zwart randen, en hullie loopt nog dat
-het zoo barst. Terugkom zal hullie niet vandaag.”
-</p>
-<p>Charel Cilliers antwoordde niet. Hij knielde neder daar in het lager, en zwijgend
-volgde een ieder, mannen, vrouwen en kinderen zijn voorbeeld. En toen ging er een
-dankgebed op tot den God van Abraham, van Izaäk en van Jakob, die ook de God der Boeren
-was, voor de overwinning aan de belegerden geschonken, en de redding uit hunnen nood.
-De stem van den eerwaardigen, dapperen grijsaard sidderde van ontroering, en diep
-gevoel, terwijl hij het gebed deed en zijn nauw hoorbaar Amen ging verloren in het
-krachtig Amen! van zijne volgelingen. Zoo vochten die oude Voortrekkers; gedurende
-den strijd weerden zij zich als leeuwen; na den strijd was hun eerste gedachte om
-den Heer de glorie te geven van de overwinning.
-<span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch12.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o081.png" alt="HOOFDSTUK XII." width="640" height="188"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het laat zich begrijpen, dat de Boeren vermoeid waren na de inspanning hunner krachten,
-en toch was er nog werk volop. Het was reeds twee uren en men had nog niets genoten.
-Eerst moest men dus den inwendigen mensch versterken, en dit werd dan ook spoedig
-gedaan.
-</p>
-<p>Daarna moest men de gevallen vijanden begraven. Bijna dertienhonderd Zulu’s telde
-men dood, behalve een vijftig- of zestigtal gewonden. Deze werden doodeenvoudig afgemaakt,
-en hoewel er personen mogen zijn, die dit wreed mogen noemen, zoo moet men niet vergeten,
-dat het bloed der Boeren natuurlijk <span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span>kookte, en ook dat er geen gelegenheid bestond voor hospitalen. De gewonden kregen
-dus een kogel voor den kop, en daarmeê was de zaak uit.
-</p>
-<p>Een aantal diepe slooten werden toen spoedig gegraven, en daarin wierp men de dooden,
-die toen met aarde en steenen bedekt werden. Hierop werd het volk gezonden om het
-vee in den berg bij elkander te maken, en het terug te brengen.
-</p>
-<p>Toen de nacht viel deed Charel Cilliers sterke wachten op eenigen afstand van het
-lager plaatsen, want men kon niet weten of de Zulu’s misschien geen nachtelijken aanval
-zouden wagen. In het lager sliep ook elk man met het geweer naast zich, en werden
-groote vuren den geheelen nacht aangehouden. Doch de nacht ging rustig voorbij en
-geen vijand vertoonde zich.
-</p>
-<p>Den volgenden morgen vroeg liet Cilliers een dertigtal mannen opzadelen om hem te
-begeleiden naar de andere kampen, want men was angstig omtrent het lot der andere
-Emigranten. Toen men bij het kamp der Krugers kwam, bevond men dat ook de bewoners
-daarvan den vorigen dag een harden strijd hadden gehad, doch dat ook daar de Zulu’s
-waren afgeslagen, en dit met verlies van slechts een doode en twee gewonden aan de
-zijde der Boeren. Een aantal mannen uit dit kamp sloot zich bij Cilliers <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>aan, en men trok naar het volgende lager, dat der De Klerks. Hier hadden de Boeren
-zwaar geleden; een zestal hunner was gedood en achttien waren gewond, en ware het
-niet dat het slechts een betrekkelijk gering aantal Zulu’s waren, die dit kamp hadden
-aangevallen, dan was de uitslag, waarschijnlijk anders geweest, want de ammunitie
-in dit kamp was juist aan het opraken, toen de Zulu’s de vlucht namen.
-</p>
-<p>Nadat ook hier een twintigtal mannen zich bij den trein aangesloten hadden, vervolgde
-men in treurigheid, den weg naar het kamp der Botha’s; want hier wist men was er geen
-kans geweest voor de Emigranten om zich te verdedigen.
-</p>
-<p>Het tooneel, dat zich dan ook hier voor de oogen van Cilliers en zijne metgezellen
-vertoonde, was dan ook een uiterst treurige. Het kamp was eene verwoesting. Gebroken
-en verbrande wagens lagen overal rond; de tenten waren tegen den grond geslagen; het
-huisraad lag kort en fijn op den grond en daartusschen lagen de lijken van mannen,
-vrouwen en kinderen allen gedood door de vreeselijke steek-assegaai der Zulu’s. Eenenveertig
-mannen, zesenvijftig vrouwen en eenhonderd vijfentachtig kinderen, allen blanken,
-waren daar ternedergestrekt, en behalve hen nog tweehonderd drieenvijftig kleurling-dienstboden.
-Een twintigtal Zulu’s hadden ook <span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span>het leven bij den aanval ingeschoten. George Biggar, de jonge Engelschman van de Baai,
-die gekomen was om bezigheid met de Boeren te doen, lag dood op een hoop lijken. Het
-vreeselijkste van dit treurig schouwspel was dat een aantal dezer lijken vreeselijk
-verminkt waren.
-</p>
-<p>Een tijd lang stonden Cilliers en de zijnen in zwijgen dit alles aan te kijken. Tranen
-rolden langs de wangen van de meest geharde Boeren; sommigen weenden overluid. Maar
-spoedig begreep men dat het thans tijd van handelen was. Een aantal graven werden
-tusschen de puinhoopen uitgehaald, ten einde de laatste eer aan de verslagenen te
-bewijzen. De zeilen der tenten werden stuk gesneden om als lijkdoeken te dienen, en
-daarop begon men de lijken uit te zoeken, en ze zoo goed mogelijk in het zeil te wikkelen.
-</p>
-<p>David Malan was onder degenen, die met Cilliers waren gekomen, en hij werkte hard
-samen. Hij was juist bezig om met een half dozijn anderen een hoop lijken weg te dragen,
-toen hij op eens een zucht hoorde. Hij keek nauwkeurig en luisterde. De zucht werd
-zacht herhaald, en scheen te komen van een jong meisje dat onder de lijken lag.
-</p>
-<p>„Hier is een vrouw, die nog leeft,” riep de jongeling verbaasd uit, en op dit geroep
-kwamen er een tiental Boeren aangeloopen.
-<span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span></p>
-<p>Men haalde het meisje van onder de lijken weg. Zij was vreeselijk gewond en had negentien
-assegaai steken ontvangen. Naast haar lag een tweede meisje en ook zij haalde nog
-adem, hoewel zij eenentwintig wonden had. Men haalde water voor de twee gewonden,
-maar zij waren niet in staat te drinken. Charel Cilliers was thans nader gekomen met
-Gert Maritz, en zij lieten uit een stukkene katel spoedig een draagbaar maken, en
-zonden de arme gewonden naar het naastbijzijnde kamp. Hier werden zij verpleegd, en
-de verwondering mijner lezers zal groot wezen, als ik hen hier vertel dat beiden het
-leven behielden. De namen dezer meisjes waren Johanna van der Merwe en Catharina Prinsloo.
-</p>
-<p>Niettegenstaande de uiterste zorg door de Emigranten gebruikt, werd geen ander levend
-persoon gevonden, en men ging voort met de dooden te begraven. Den geheelen dag was
-men daarmede bezig en de zon was juist aan het ondergaan, toen de laatste schop aarde
-op de graven geworpen werd.
-</p>
-<p>Charel Cilliers wilde eenige woorden tot de verzamelden spreken, toen iemand uitriep:
-„Daar kom vijf menschen te paard aan,” en allen wendden toen hunne oogen naar de aangewezen
-richting, vanwaar men de ruiters met snelheid zag aankomen.
-</p>
-<p>Binnen weinige minuten waren zij bij de Boeren, <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>en nu bleken het drie blanken en twee kleurlingen te zijn. De blanken waren de Eerwaarde
-Lindley, zendeling in Natal, en Richard Wood, en John Cane twee der Engelschen die
-in de Baai woonden. De kleurlingen waren hunne achterruiters. De Eerwaarde Lindley,
-die Hollandsch sprak, vroeg naar den leider der Boeren, en beiden Cilliers en Maritz
-traden voor.
-</p>
-<p>„Ik zie dat gij hier een treurig tooneel hebt gehad,” zeide de heer Lindley, zijn
-oog over de verwoesting latende gaan.
-</p>
-<p>Maritz deelde daarop het gebeurde mede, en de tranen biggelden langs de wangen van
-den zendeling, toen hij de treurige tijding vernam.
-</p>
-<p>Na eenig zwijgen gaf hij antwoord: „Vrienden, Gods hand drukt zwaar op u, en het spijt
-mij dat ik uwe droefheid slechts vermeerderen moet. Ik en mijne vrienden zijn naar
-u gekomen, om u mede te deelen dat uw leider Pieter Retief met de zijnen op verraderlijke
-wijze door Dingaan vermoord is.”
-</p>
-<p>En daarop deelde de heer Lindley het verhaal van dien moord aan de aanwezigen mede,
-zooals hij het vernomen had uit den mond van den heer Owen de zendeling te Umkungunhlovu,
-die den dag na den moord gevlucht was naar de zendelingsstatie bij de Baai.
-</p>
-<p>De arme Emigranten waren sprakeloos van droefheid. <span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span>Geen man was er onder hen of hij had een familiebetrekking of een dierbaren vriend
-verloren, door den moord aan Retief en de zijnen aangedaan. Cilliers wenkte den zendeling
-en de twee Engelschen om met hen samen te gaan en in diepe stilte reed men naar de
-lagers terug. Bij elk lager scheidde het troepje mannen dat er behoorde, zich stil
-af, terwijl de overigen hunnen weg vervolgden. Het was laat in den avond toen Cilliers
-met hen die uit Retiefs lager waren gekomen, het hunne bereikte in gezelschap van
-den heer Lindley en de Engelschen. Het was op langzamen stap dat men het lager binnen
-reed, en de teruggeblevenen zagen dadelijk dat er iets vreeselijks gebeurd was. Doch
-toen de moord aan de Bushmansrivier en de dood van den Kommandant-Generaal en de zijnen
-in het lager bekend werd, toen ging er een geween en weeklachten op die hartverscheurend
-waren. De vrouwen en kinderen, vele waarvan thans weduwen en weezen waren, huilden
-bitterlijk; de mannen stom, stil en verslagen. Slechts een man scheen zijn tegenwoordigheid
-van geest te behouden, en dat was de Eerwaarde Lindley. Als een waardige volger van
-Christus ging hij van tent tot tent om troostwoorden te spreken tot de gebrokenen
-van harte, en hen te wijzen op den grooten Redder uit ellende. <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>Over het algemeen hebben de Emigranten weinig op gehad met de zendelingen, maar eene
-groote uitzondering was voorzeker de Eerwaarde Lindley, een man die zich uitermate
-verdienstelijk heeft gemaakt aan de Boeren, en wiens naam dan ook door alle Afrikaners
-in eere behoort gehouden te worden. Het was een gevoel van dankbaarheid en eer voor
-de nagedachtenis van dien braven man, die de Boeren bewogen een dorpje in den Vrijstaat
-den naam van Lindley te geven. Moge zijn naam steeds in eere worde gehouden!
-<span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch13" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch13.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o001.png" alt="HOOFDSTUK XIII." width="640" height="198"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XIII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Den dag na het verhaalde in het vorige hoofdstuk lieten Cilliers en Maritz de andere
-lagers weten dat er op den daaropvolgenden dag eene groote volksvergadering bij Retiefs
-lager zou worden gehouden, en dat daarna de Eerwaarde Lindley godsdienstoefening zou
-houden.
-</p>
-<p>Op den bepaalden dag, ’s morgens ten negen uren waren de Emigranten dan ook allen
-bij elkander en vond de volksvergadering plaats. Charel Cilliers werd weder eenstemmig
-tot Voorzitter gekozen, en na den heer Lindley gevraagd te hebben om in het gebed
-voor te gaan, die dit dan ook op zeer treffende <span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span>wijze deed, sprak de oude held met diepe ontroering de vergadering toe, als volgt:
-</p>
-<p>„Vrienden, wij zijn heden bij elkander gekomen om over gewichtige zaken te spreken.
-Het is nu zoowat een jaar geleden sinds wij de Kolonie verlieten, om van de dwingelandij
-der Engelsche Regeering verlost te worden. Maanden lang hebben wij rondgezworven en
-ten laatste scheen het alsof wij in dit schoone land rust zouden vinden. Maar heden,
-hoe treurig is het niet met ons gesteld. Onze geliefde Kommandant-Generaal ligt met
-zesenzestig onzer broeders dood bij Dingaans kraal, en op een paar uur afstand liggen
-een aantal onzer broeders en zusters die de slachtoffers van den Zulu-koning zijn
-geworden. Gevaren omringen ons aan alle kanten, en de Heer slechts weet of binnen
-een week een onzer nog levend zal zijn, want elk oogenblik kan de geheele Zulu macht
-op ons zijn. Onder zulke omstandigheden moeten wij thans beslissen wat ons te doen
-staat, en om de opinie van het volk te hooren is deze vergadering bijeengeroepen.”
-</p>
-<p>Charel Cilliers ging zitten na deze weinige woorden gesproken te hebben, en daarop
-sprong een zekere Jan Grobbelaar op en zeide:
-</p>
-<p>„Vrienden, ons is hier in dit land gekomen om vermoord te worden, en voor niets anders.
-Tegen <span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span>de Zulu’s als zij ons aanvallen kunnen wij ons niet verweren. Onze ammunitie is bijna
-gedaan, en ik geloof dat niets anders voor ons overblijft als om zoo spoedig mogelijk
-onze wagens op te pakken, en terug te gaan naar de Kolonie. Liever nog onder de Engelschen
-dan om hier vermoord te worden.”
-</p>
-<p>Een paar stemmen riepen uit: „Ons zeg ook zoo. Laat ons hier dit land uitgaan.”
-</p>
-<p>Er ontstond thans plotseling eene ontroering in het lager, en in een oogenblik waren
-de vrouw van Pieter Retief en de vrouw van Hendrik De Wet, wiens man te Umkungunhlovu,
-en wiens zoon te Bushmansrivier gevallen waren, in het midden van de vergadering,
-bij de tafel waar Charel Cilliers zat.
-</p>
-<p>„Schaam jullie je niet?” riep Anna de Wet uit; „Is jullie mannen? Is daar niet bloed
-gevallen, dat gewroken moet worden? Zal jullie nou weggaan, en zal Pieter Retief en
-al onze mannen en kinderen daar bij Dingaans kraal liggen en om wraak schreeuwen naar
-den Goeden God? En zullen al die menschen bij Bushmansrivier vermoord zijn, en zal
-jullie niets doen om hunne moordenaars te straffen? Foei, Jan Grobbelaar, jij is een
-lafaard, en die wat saâm met jou schreeuw ook. Loopt! gaat terug! jullie mans, naar
-de Kolonie; wij vrouwens zullen hier <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>blijven, en wij zullen zelf onze mans en bloedverwanten wreken.”
-</p>
-<p>Een aantal vrouwen en meisjes schaarden zich nu bij de twee vrouwen en bewezen dat
-zij geheel met deze saamstemden.
-</p>
-<p>Charel Cilliers had eenige moeite om de vrouwen tot bedaren te brengen, en toen hem
-dit gelukt was, en er weder stilte heerschte stond een eerwaardige oude man, Petrus
-Greyling, een der meest geachte Emigranten op, en vroeg of hij kon spreken, waarop
-hij zeide:
-</p>
-<p>„Vrienden, ik ben een oude man, en ik heb veel in de wereld doorleefd, maar steeds
-heb ik een ding bevonden, en dat is, dat wij allen in de hand Gods zijn, en moeten
-buigen onder Zijnen wil. Wat de Heer doet is welgedaan, en drukt Zijn hand zwaar op
-ons, en kastijdt Hij ons dan doet Hij zulks om ons te straffen voor onze zonden, en
-ons tot bekeering te brengen. God heeft ons en ons volk thans zwaar beproefd, maar
-wie zal zeggen dat wij het niet verdiend hebben? Wie kan de menigte onzer zonden tellen?
-Doch de Heer kent die allen. Maar laten wij ons nederbuigen voor den Almachtigen,
-en laten wij Hem ootmoedig om vergiffenis vragen voor onze vele zonden, en God, die
-de Israëlieten in hunne diepste ellende niet verlaten heeft, zal ons ook niet verlaten,
-en de heidenen niet over ons laten triomfeeren. <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>Laat ons thans tot God bidden, en Oom Charel zal ons in het gebed voorgaan.”
-</p>
-<p>Eerbiediglijk namen allen de hoeden af: eerbiediglijk knielde men neder. In krachtige
-taal smeekte Charel Cilliers, zooals de Hoogepriester van Israël eens deed, den Almachtigen
-Schepper van Hemel en Aarde, om de zonden van dit Zijn volk te vergeven, en Zijn toorn
-niet op het te doen nederdalen. <span class="corr" id="xd31e1334" title="Niet in bron">„</span>Gij weet, O Heer onze ellende; Gij kent onze omstandigheden; geen hulp is er voor
-ons dan Gij alleen, O God! Wees ons dan genadig en verleen ons Uwe hulp, in den naam
-van onzen Verlosser, Uwen Zoon, Jezus Christus Amen!<span class="corr" id="xd31e1336" title="Niet in bron">”</span> Zoo sloot de brave leider zijn gebed, en daarop hief hij den <a id="xd31e1338" href="#xd31e1338ext">130<sup>sten</sup> psalm</a> aan:
-</p>
-<div class="lgouter">
-<p class="line">„Uit diepten van ellende.”</p>
-</div>
-<p class="first">en men zong toen het eerste en het vierde vers van dat heilig gedicht.
-</p>
-<p>Nadat eenige tijd zwijgend en stil was voorbijgegaan, gedurende welke een ieder met
-zijn gedachten scheen bezig te zijn, nam Cilliers weder het woord.
-</p>
-<p>„Mannen, broeders,” zoo sprak hij: „ik wil u mijn gevoelens omtrent deze zaak in het
-kort mededeelen. Ik zelf gevoel dat wij dit land thans niet kunnen verlaten, zonder
-het bloed onzer geliefden gewroken te hebben. Doch wij zijn thans te zwak om tegen
-Dingaan op te rukken. Daarom zal ik voorstellen <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>dat boden worden gezonden naar onze vrienden en broeders te Winburg. Toen wij vertrokken
-van Winburg, zeiden beide Kommandanten Potgieter en Uys, dat, als wij hen ooit noodig
-hadden zij ons zouden komen helpen, en ik ben zeker, dat als zij hooren in welken
-toestand wij zijn, zij dadelijk met alle beschikbare macht zullen overkomen. Ondertusschen
-echter moeten wij nog iets doen, en dat is wij moeten een Kommandant kiezen, want
-Retief is helaas! er niet meer om ons aan te voeren en te leiden. Ik beschouw dat
-er niemand beter geschikt is om Retiefs plaats in te nemen dan de heer Gert Maritz
-en daarom zal ik hem als Kommandant voorstellen. Als er natuurlijk andere voorstellen
-zijn, dan kunnen die thans gemaakt worden.”
-</p>
-<p>De vergadering echter was blijkbaar van gevoelen dat de heer Cilliers de rechte weg
-ingeslagen had<span class="corr" id="xd31e1355" title="Niet in bron">.</span> Maritz werd dan ook gekozen als Kommandant, en het werd aan hem overgelaten om de
-boden naar Potgieter en Uys te zenden. Deze vroeg toen om vrijwilligers om zulks te
-doen, en een honderdtal mannen staken hunne handen op, waaruit de nieuwe Kommandant
-er vier koos.
-</p>
-<p>De heer John Cane, die gebroken Hollandsch sprak, vroeg toen verlof om een paar woorden
-te zeggen en toen dit hem toegestaan werd, verklaarde <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>hij, dat indien de Emigranten tegen Dingaan wilden optrekken, hij en de andere Engelschen
-in de Baai gereed waren om hen te helpen, en dat zij met een sterke macht der hun
-onderhoorige kleurlingen naar Umkungunhlovu zouden gaan van de eene zijde, terwijl
-de Boeren dit van de andere zijde konden doen, op die wijze zou men Dingaans macht
-verdeelen en zou hij gemakkelijker overwonnen worden.
-</p>
-<p>Charel Cilliers bedankte den heer Cane voor zijn edelmoedig offer, en men besloot
-om zoodra men gereed was, de Engelschen in de Baai te doen weten wanneer men tegen
-Dingaan zou optrekken.
-</p>
-<p>Na nog verdere discussie waarin onder anderen besloten werd, dat de andere Emigranten
-naar het lager van Retief zouden komen, daar men zich dan gezamenlijk beter kon verdedigen
-tegen eenigen aanval der Zulu’s verdaagde de vergadering.
-</p>
-<p>Dien middag hield de Eerw. Lindley eene godsdienstoefening, waarin hij eene hartroerende
-toespraak tot de Boeren hield, en hen wees op het lot der Israëlieten in de woestijn,
-dat hij met het hunne vergeleek, voornamelijk daarop wijzende dat God Zijne getrouwen
-nooit verlaat maar hen steeds op de meest wonderbare wijze redt. Ook doopte hij een
-aantal kinderen. Ten slotte gaf hij te kennen <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span>dat hij verplicht was om den volgenden dag naar de zendelingsstatie terug te gaan,
-doch dat hij hoopte om na verloop van omtrent een maand terug te komen, en dat hij
-dan weder eene godsdienstoefening zou houden.
-</p>
-<p>Na afloop der godsdienstige plechtigheid, ging David Malan naar oom Gert Maritz, en
-vroeg of de Eerw. Lindley ook huwelijken kon inzegenen.
-</p>
-<p>„Ja David,” antwoordde Maritz, „ik zie niet in waarom hij dit niet zou kunnen doen,
-als hij net die formulier van onze kerk volgt. Dit is goed dat je daarover praat,
-want ik weet van een paar andere paren die ook willen trouwen, en ik zal er met oom
-Charel en nog een paar broeders over praten.<span class="corr" id="xd31e1371" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>„Dit is goed, oom,” zeide David, „maar oom moet toch als het u belieft niet zeggen
-dat ik met oom er over gesproken heb.”
-</p>
-<p>Gert Maritz beloofde dit dan ook.
-</p>
-<p>Vroeg den volgenden morgen reden twee troepjes ruiters het lager uit in verschillende
-richtingen. De heer Lindley en de zijnen reden zuidwaarts, en vier jonge Boeren met
-vier achterruiters, en eenige handpaarden, sloegen den noordelijken weg in over de
-Drakensbergen naar Winburg.
-<span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch14" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch14.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o014.png" alt="HOOFDSTUK XIV." width="640" height="199"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XIV.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Potgieter en Uys deden niet lang naar zich wachten. Nauwelijks hadden zij de brieven
-van hunne stamgenooten ontvangen, of zij maakten zich voor den tocht gereed, en het
-viel hun geenszins moeielijk om de noodige manschappen bij elkander te krijgen. Tweehonderd
-fluksche kerels waren in een oogwenk gereed om hen te vergezellen en contributies
-in kruid en lood als ook geweren werden in menigte aangeboden. Daar er onder de Boeren
-aan de Natalzijde gebrek aan meel was, nam men ook een goede hoeveelheid er van samen,
-en zoo gebeurde het dat zeven wagens met de expeditie samen gingen.
-<span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span></p>
-<p>Op den 7<sup>den</sup> Maart trokken de twee Kommandanten met hunne manschappen het lager bij Blauwkrantzrivier
-binnen, en eenige dagen later kwamen ook de wagens, die men achtergelaten had aan.
-Potgieter en Uys waren diep getroffen toen zij al de bijzonderheden van den moord
-van Retief en van het kamp der Botha’s hoorden, en Uys zwoer een duren eed dat hij
-het bloed van zijn trouwen vriend en strijdmakker zou wreken. Men begon dadelijk plannen
-te maken om tegen Dingaan op te trekken, maar nu kwam, ongelukkig, de oude jaloerschheid
-onder de leiders weer voor den dag. Maritz als Kommandant der Emigranten in Natal,
-beschouwde zich gerechtigd om aan het hoofd der expeditie tegen Dingaan te staan,
-doch hiervan wilde noch Potgieter noch Uys iets weten, en toen de koppige Maritz op
-zijn recht bleef staan, <span class="corr" id="xd31e1389" title="Bron: dreigde">dreigden</span> de andere twee om met de hunnen naar Winburg terug te gaan. Te vergeefs trachtte
-Charel Cilliers en anderen om vrede te bewaren; Maritz voelde zich in zijn eer gekrenkt,
-en daar een sterke partij der Emigranten op zijn hand was, weigerde hij volstrekt
-toe te geven. Eenige zeer ergerlijke tooneelen vonden plaats, en ten laatste werd
-de zaak aan het volk verwezen. Op de vergadering voor dit doel gehouden, werden er
-eenige warme discussies over de zaak gevoerd, <span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span>maar ten laatste kwam men tot eene schikking. Gert Maritz zou in het lager blijven
-als Kommandant. Potgieter en Uys zouden gezamenlijk tegen Dingaan optrekken, doch
-ieder zou het bevel over zijn eigen afdeeling voeren. Zij zouden zooveel mogelijk
-samenwerken, maar de een zou onder den ander niet staan.
-</p>
-<p>Terwijl deze onaangename twisten aan den gang waren, was er eene groote eenigheid
-tusschen de twee hoofdpersonen in dit verhaal, David Malan en Martje Joubert, en die
-eenigheid was zoo groot, dat zij besloten om door de Eerw. Lindley bij zijn eerstkomend
-bezoek één te worden gemaakt. Jacobus Malan en diens vrouw gaven graag hunne toestemming
-tot hun huwelijk en ook oom Frans en zijne vrouw hadden er niets op tegen. Het is
-onnoodig om hier te zeggen, dat er geen groote preparaties voor het huwelijk werden
-gemaakt; en dat van bruids-tabbertjes en strooimeisjes, die thans zoo gewoon, zelfs
-bij de Boeren-huwelijken zijn, geen sprake was. Eerstens had men in dien goeden ouden
-tijd niet zulke gekheden in het hoofd, en bovendien waren de omstandigheden er niet
-naar. Doch het zwart zijden tabbertje, waarin Martje’s moeder gehuwd was, werd voor
-den dag gehaald, van den bodem uit Tante’s kist, en werd een beetje veranderd, <span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span>om het Martje van pas te maken. En oom Jacobus zwarte kistkleeren werden door Davids
-moeder insgelijks wat veranderd om als trouwpak voor den zoon te dienen. Men was overeengekomen,
-dat hoewel David en Martje in hun eigen tent zouden slapen, zij bij Martje’s ouders
-zouden inwonen, en aldaar zouden eten, want Martje kon nog moeilijk door hare moeder
-gemist worden.
-</p>
-<p>Op den 17<sup>den</sup> Maart kwam de Eerw. Lindley inderdaad naar het lager terug, en nog dienzelfden avond
-hield hij kerk. Voor hij echter de godsdienstoefening begon gaf hij kennis, dat de
-volgende paren zich in het huwelijk wilden begeven (hier las hij de namen van zes
-paartjes voor), en dat zoo iemand eenige objecties had tegen zulke huwelijken hij
-of zij daar en dan moest opstaan, en de objecties opgeven. Doch niemand was er, die
-objecties had en daarop stond Gert Maritz op en verklaarde, dat namens het volk der
-Emigranten hij toestemming tot de huwelijken gaf. Deze eenvoudige wijze volgde men,
-daar de toestanden niet geschikt waren voor het loopen van drie geboden, zooals de
-oude wet eigenlijk vereischte.
-</p>
-<p>Den volgenden morgen om tien ure was er een heel leven in het lager, om de inzegeningen
-der huwelijken te zien, en wij, die thans zoo hoog op onze <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>beschaafdheid en (ik wou bijna zeggen <i>Engelsche</i>) manieren roemen, zouden zeker heel wat gelachen hebben om de kleedij van bruidegoms
-en bruids. Doch dat kwam er niet op aan; de liefde was er toen even goed (en misschien
-in zuiverder mate) als zij er thans is.
-</p>
-<p>De Eerw. Lindley zegende de zes huwelijken in volgens het formulier der Hollandsche
-Kerk, en alvorens den zegen uit te spreken, sprak hij een paar zeer ernstige woorden
-tot de jonggetrouwden. Hij wees er op hoe vooral in de tegenwoordige omstandigheden,
-man en vrouw elkander ter zijde moesten staan; en hoe zij toch nooit moesten vergeten
-om gezamenlijk God te bidden hen en de hunnen te zegenen. Meer dan ooit had men thans
-den zegen des Allerhoogsten noodig.
-</p>
-<p>Na afloop van deze plechtigheid ging elk paar naar de tent van de bruids vader en
-daar werd rijkelijk koffie en koek genoten. Charel Cilliers kwam David en Martje gelukwenschen
-en hield een kleine aanspraak, waarin hij den jongen bruidegom grooten lof toezwaaide.
-Toen het ergste gedrang van gelukwenschen voorbij was, kwam ook de oude Anna het jonge
-paartje gelukwenschen, en de tranen stonden de goede oude meid in de oogen, toen Martje
-in den aandrang van haar hart, haar oude ayah om den <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span>hals vatte en zoende. En waarlijk wel mocht zij dit doen, want niemand wist beter
-dan zij, dat het door de oude Anna was, dat David thans aan hare zijde zat als haren
-geliefden man. Had de oude ayah niet zoo’n slim plan gehad, dan had David dien dag
-te verbleeken gelegen op den heuvel nabij Umkungunhlovu. Eerst dien dag hoorde David
-uit Martje’s mond, waarom hij zoo ziek was geweest, en op welke wonderdadige wijze
-hij zijn dood was ontkomen. Dat David daarop zijne vrouw een hartelijken zoen gaf
-en beloofde om niets meer te zeggen tegen „vrouwenpraatjes,” dat behoef ik bijna niet
-te vertellen.
-</p>
-<p>Intusschen begonnen de Emigranten alles gereed te maken voor den tocht tegen Dingaan.
-Men zond met den heer Lindley een boodschap aan den heer Cane, deze bericht gevende,
-dat men omtrent den 10<sup>den</sup> April uit het lager zou trekken, maar dat aangezien men slechts langzaam zou voorttrekken,
-de heer Cane eenige dagen later kon beginnen.
-</p>
-<p>David en Martje waren eenige weken getrouwd, toen op zekeren avond Pieter Lavras Uys
-de tent van Oom Frans Joubert binnentrad. Het jonge paartje zat er ook, en David wilde
-juist opstaan en naar buiten gaan, toen Uys zeide: „Neen David, zit een beetje, man;
-ik kom juist om jou te zien.”
-</p>
-<p>„Ja, Oom Pieter, wat is dit,” vroeg onze held.
-<span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span></p>
-<p>„Kerel, jij moet mij uit een moeielijkheid helpen. Ik zoek naar een flukschen adjudant
-voor die tocht tegen Dingaan, en ik moet een kerel hebben, waar ik op kan rekenen
-in tijd van gevaar. Mijn zoon Dirk dwing om saâm te gaan, en ik heb gezegd dat hij
-kan gaan, maar hij is nog maar vijftien, en te jong en onervaren om adjudant te wezen.
-Die vraag is nou net dit: <span id="xd31e1426"></span>Zal jij mijn adjudant wezen. Ik ken jou goed, en ik weet ik zal in het geheele lager
-geen flukscher man krijgen.”
-</p>
-<p>David zweeg. Hij keek Martje aan, doch deze zat met voorovergebogen hoofd, en kon
-of wilde hem geen wenk geven. De jonge man was met zichzelven in tweestrijd. Gaan,
-dat zou hij zeker willen, maar hij dacht aan Martje.
-</p>
-<p>Oom Frans Joubert, scheen zijne gedachten te raden.
-</p>
-<p>„Oom Pieter, David moet zelf weten wat hij wil en ik wil hem niet hier houden, maar
-kan oom Piet niet een ander voor adjudant krijgen. <span class="corr" id="xd31e1432" title="Bron: It is">’t is</span> net jammer voor Martje, dat is net al.”
-</p>
-<p>Hier hief Martje het hoofd op, en hare zwarte oogen fonkelden van fierheid.
-</p>
-<p>„Neen, Pa,” zeide zij, en hare stem trilde zoo effentjes, „David moet gaan; ons volk
-en onze zaak heeft hem noodig; zijn Kommandant roept hem; hij moet zijn plicht doen
-even goed als eenig ander. <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>Hullie zal nooit zeg, dat ik mijn man teruggehouden heb om zijn plicht te doen, waar
-zijn dienst vereischt wordt. Ja oom Pieter, David zal gaan. Ik weet hij denkt om mij,
-maar hij moet nu eerst denken om Pieter Retief en diens bloed.”
-</p>
-<p>Het meisje sidderde van ontroering toen zij dit gesproken had. Het Fransche heldenbloed
-had bewezen dat het nog in de aderen der Jouberts vloeide maar de taak was een zware
-voor het vrouwenhart geweest, en snikkend zeeg de jonge vrouw aan de borst van haren
-man, met een „Ga David, Ga!<span class="corr" id="xd31e1442" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>Een diep stilzwijgen volgde, en zelfs den dapperen Pieter Lavras Uys voelde zich aangedaan.
-</p>
-<p>David hief zijne vrouw op en zeide: „Ja Oom Pieter, ik zal saam gaan. Martje heeft
-gelijk; waar mijnen plicht mij roept, daar moet ik luisteren.<span class="corr" id="xd31e1447" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>Uys stak David zijn hand toe, en drukte de zijne ferm. Daarop stond hij op, wenschte
-„Goeden nacht” en ging de tent uit. Het gebeurde was hem te veel en hij wilde niet
-aan anderen de tranen wijzen, die hem onwillekeurig in de oogen sprongen.
-</p>
-<p>Er mogen misschien van mijne lezers zijn die dit tooneel wat overdreven vinden, en
-niet gelooven dat er zulke edele Afrikaansche vrouwen zijn of waren als Martje. Doen
-zij dit, dan hebben zij het ver mis. Onze geschiedenis is vol van heldinnen; in <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>Bezuidenhouts vrouw, ten tijde van Slachtersnek, vindt gij er eene, de stervende vrouw
-van Andries Wessel Pretorius, die haar man aanspoorde zijn plicht voor zijn land te
-doen, en haar te verlaten, is eene anderen; en in den Transvaalschen Vrijheidsoorlog
-van 1880 waren er vrouwen wier gedrag niet minder heldhaftig was. Zoolang het jonge
-geslacht zulke moeders heeft, is er geen vrees dat de Afrikaner natie geheel zal ontaarden.
-<span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch15" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch15.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o081.png" alt="HOOFDSTUK XV." width="640" height="188"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XV.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Thans moeten wij een weinigje naar de baai van Natal gaan, en de lotgevallen der Engelschen
-aldaar verhalen. Om die van het begin af na te gaan, daarvoor is in dit verhaal geen
-plaats, hoewel hunne geschiedenis belangwekkend genoeg is. Het zij slechts gezegd
-dat reeds van af 1830 er Engelschen gevestigd waren bij Port Natal, waar thans de
-stad Durban ligt. Na een aantal troebels met Dingaan, slaagden zij er echter in om
-in 1835 een soort van vriendschapsverbond met hem aan te gaan, en konden zij een tamelijk
-rustig leven voeren. Er waren bij de baai een aantal vluchtelingen uit Zululand en
-deze erkenden <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>eenige der blanken als hunne opperhoofden of kapteins. Zoo was de heer Alexander Biggar
-het hoofd van een deel hunner en de heer John Cane het hoofd van een ander deel.
-</p>
-<p>Toen de Engelschen bij Port Natal de tijding kregen van den moord van Retief, en ook
-dat Thomas Holstead een der slachtoffers was, begonnen zij bevreesd te worden en Dingaan
-te wantrouwen, en het was om die reden dat zij den heer John Cane met den Eerw. Lindley
-zonden, om aan de Boeren hunne hulp aan te bieden. Toen zij nu door den heer Lindley,
-na zijn tweede reis naar de Emigranten, vernamen dat de Boeren op den 11<sup>den</sup> April tegen Dingaan zouden optrekken, maakten ook zij zich gereed, en reeds vroeg
-in April trokken zij op weg. Hun commando bestond uit zoowat twintig blanken en omtrent
-twaalfhonderd kleurlingen, allen goed gewapend, de meesten zelfs met geweren. De jonge
-Robert Biggar, de broer van den bij Bushmansrivier vermoorde George Biggar, werd veronderstelt
-de leider der expeditie te zijn, maar in werkelijkheid had elke blanke kapitein alleen
-iets over zijne volgelingen te zeggen en het waren John Cane en zekere Henry Ogle
-die de meeste volgelingen hadden.
-</p>
-<p>Na een marsch van vier dagen bereikte het Engelsche <span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>commando een Zulukraal. De mannen hiervan waren naar Umkungunhlovu gegaan op order
-van Dingaan, en men vond er slechts een aantal vrouwen en kinderen, en behalve die,
-ook een paar duizend stuks grootvee. Deze vangst maakte de hoofden der kleurlingen
-van het commando op hol, en het was onmogelijk voor de blanken om eenige order onder
-hen te houden, zoodat spoedig er een hevige ruzie plaats vond tusschen de volgelingen
-van Cane en die van Ogle en later klom die ruzie zoo hoog, dat de partijen met elkander
-aan het vechten raakten. Te vergeefs trachtten de blanken de kleurlingen binnen de
-palen der krijgstucht te houden, en men zag eindelijk in, dat het onmogelijk was om
-verder te trekken voor dat de genomen buit verdeeld was. Het commando ging dus naar
-Port Natal terug.
-</p>
-<p>Het duurde eenige dagen voordat alle geschillen tusschen de partijen geslecht waren,
-en toen zelfs waren Henry Ogle en de zijnen ontevreden, en weigerden om weder met
-het commando op te trekken. Men liet hen dus achter en trok op. Ditmaal bestond de
-expeditie uit zeventien Engelschen, dertig Hottentotten en zoowat een vijftienhonderd
-kleurlingen, meest vluchtelingen uit den Zulustam die men dus wel kon vertrouwen,
-want zij wisten <span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span>dat zij van Dingaan geen genade konden verwachten. Ook deze keer stond de heer Robert
-Biggar aan het hoofd. Men trok stadig voort en op den derden dag stiet men een korten
-afstand ten zuiden van de Tugela op een Zulu-regiment. Dit was juist bezig het middagmaal
-te gebruiken en schrok blijkbaar zoo hevig op het gezicht van den vijand, dat het
-hals over kop de vlucht nam, en kost en kookgoed achterliet. De Natalsche kleurlingen
-vervolgden het, en joeg hen over de Tugela, en toen ging het Natal-commando zelf de
-rivier over en namen bezit van een kraal die dicht bij de wallen der rivier stond.
-Plotseling vonden zij zich hier omringd door een Zululeger meer dan 7000 man sterk.
-Toen op den 17<sup>den</sup> April 1837 werd hier een slag gevochten, die zeker de bloedigste is ooit op Zuid-Afrikaansche
-bodem gevochten.
-</p>
-<p>Het Zululeger rukte met de gewone vinnigheid op de kraal aan, verwachtende om hun
-gering aantal vijanden in een oogenblik te vernielen. Doch zij werden met groot verlies
-afgeslagen. Een tweede aanval gelukte niet beter, en zelfs in den derden aanval leden
-de Zulu’s de nederlaag, waarop zij moedeloos zich op eenigen afstand terugtrokken.
-</p>
-<p>Het Natal-commando meende nu de aanvallende partij te moeten zijn. Het verliet de
-kraal en trok <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>tegen het Zulu-impi op. Ongetwijfeld zou het Zululeger op de vlucht geslagen hebben,
-ware het niet dat plotseling twee nieuwe Zulu-regimenten op den plaats des gevechts
-aankwamen. Dit gaf den Zulu’s nieuwen moed, en in plaats van den aanval af te wachten,
-stormden zij op het Engelsche commando los, en hun charge was zoo geweldig dat zij
-dwars door het commando heen gingen, dat aldus thans in tweeën gedeeld was. Het eene
-deel, dat welk het dichtst bij de rivier was, zocht thans hun heil in de vlucht, maar
-om dit te doen moesten zij de Tugela over en voor het dit gelukte sneed een Zulu-regiment
-hen den pas af. Met groot verlies echter baanden zij zich een weg, onder een hevig
-gevecht, en vier Engelschen en zoowat vierhonderd kleurlingen bereikten veilig de
-zuidzijde der Tugela, en sloegen toen den weg naar Port Natal in.
-</p>
-<p>Het andere deel bestaande uit dertien Engelschen en zoowat duizend kleurlingen, was
-nu geheel omringd door de Zulu’s, en voor hen was geen hope meer. Doch manmoedig besloten
-zij zich tot het laatste toe te verdedigen.
-</p>
-<p>De Zulu’s meenden dat het geen moeielijke taak was om dit klein klompje vijanden te
-vernielen, en de Ringkoppen gingen dus rustig op een nabij staand kopje zitten, en
-gaven de jongeren de kans <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>om hunne dapperheid te toonen, en hunne ringkoppen te verdienen. De drie regimenten
-„Witschilden” gingen dan ook dadelijk tot den aanval over. Doch zij werden door zulk
-een hagelbui van kogels ontvangen dat zij, met verlies van eenige honderden terugdeinsden.
-De Ringkoppen lieten een luid gelach hooren, en daardoor in woede ontstoken waagden
-de jonge regimenten een tweeden, en een derden, ja, zelfs een vierden aanval. Doch
-het <span class="corr" id="xd31e1488" title="Bron: Natal commando">Natal-commando</span> stond zoo vast als een rotssteen, en deed meer dan een derde der aanvallers in het
-stof bijten. De Ringkoppen lachten nu niet meer en hun <i>Induna enkolu</i> zag, dat het ernst was en zond een regiment veteranen om de jongeren te helpen. Doch
-ook hunne dapperheid was te vergeefs, en het gelukte hen niet het Natalsche commando
-te verbreken.
-</p>
-<p>De Zulu’s trokken zich voor een tijdlang terug, waardoor de Engelschen en de hunnen
-eenige verademing bekwamen. Ook hun aantal was reeds aanzienlijk gedund. Drie Engelschen,
-waaronder John Cane en Robert Biggar lagen dood ter aarde, en bijna vierhonderd der
-kleurlingen waren gevallen. Doch de overblijvenden stonden rug aan rug, en maakten
-zich voor een nieuwen strijd gereed. De Zulu’s deden niet lang naar zich wachten,
-doch thans liep het geheele Zululeger storm. Doch weder <span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span>te vergeefs. Hunne ontzettende dapperheid was niet bestand tegen het verschrikkelijk
-vuur van het commando, dat hen bij honderden nedermaaide.
-</p>
-<p>Weder trokken de Zulu’s zich terug, en toen zij een nieuwen aanval deden geschiedde
-zulks op eene andere wijze.
-</p>
-<p>De twee regimenten veteranen (zwartschilden) liepen nu achter elkander, en stormden
-op één plek los. De aanval was zoo hevig, dat het de Zulu’s gelukte het commando te
-verbreken, en nu ontspon zich een hand tot hand gevecht, waarvan geene beschrijving
-mogelijk is. Het Natalsche leger verweerde zich dapper; elke man was een held en vocht
-als een leeuw.
-</p>
-<p>Doch de overmacht was te groot, en na een uur strijdens was er geen enkele man van
-dat dappere commando over.
-</p>
-<p>De dertien Engelschen en hunne duizend volgelingen vielen allen in dien vreeselijken
-strijd. Doch zij vielen met eere, want bijna vierduizend der Zulu’s lagen dood en
-gewond om hen heen. Verdienen ook niet die mannen een gedenkteeken? Zij waren uitgetrokken
-om de Afrikaners te ondersteunen en allen lieten hun leven voor de zaak.
-</p>
-<p>Brave Engelschen! dappere kleurlingen! Wit of <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>zwart, gij behoort in de onvergetelijke rijen van Zuid-Afrika’s helden te staan, en
-de geschiedenis vergete u niet.
-</p>
-<p>Na deze overwinning marcheerden de Zulu’s naar Port Natal, en gewis zouden zij de
-weinige blanken die daar nog waren vermoord hebben, zoo niet gelukkig er een schip
-in de baai lag, waarop deze konden vluchten. Ook de Eerw. Lindley was een van hen,
-die op deze wijze zijn leven redde.
-</p>
-<p>De Zulu’s vernielden alles wat zij te Port Natal konden vinden. Zelfs geen hond of
-kat werd door hen in het leven gelaten, en na negen dagen lang aan hun vernielzucht
-den vollen teugel te hebben gegeven, trokken zij af.
-</p>
-<p>Zulks waren de lotgevallen van het Natalsche commando.
-<span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch16" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch16.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o001.png" alt="HOOFDSTUK XVI." width="640" height="198"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XVI.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Al was Martje edel en moedig geweest, in het aansporen van David om aan het verzoek
-van Kommandant Uys te voldoen, zoo was het haar toch wee om het harte bij de gedachte
-dat zij zoo spoedig van hem moest scheiden, en wanneer zij stil en alleenig in haar
-tent zat, weende zij menigen traan. Wat haar troostte was dat Davids vader, de oude
-Jacobus Malan, alsmede zijn jongere broeder Johannes ook zouden samengaan.
-</p>
-<p>Intusschen was er heel wat werk in het lager voor beide mannen en vrouwen. De laatsten
-moesten zorgen voor biltong, beschuit en verdere mondprovisie; de <span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span>eerste hadden naar geweren te zien, paarden <span class="corr" id="xd31e1519" title="Bron: uittezoeken">uit te zoeken</span>, en alle andere noodige maatregelen te treffen. De beide Kommandanten hadden een
-zware taak om hunne manschappen uit te zoeken. Allen waren gewillig om meê te gaan,
-doch men begreep dat het lager niet te veel verzwakt kon worden, want het was zeer
-mogelijk dat gedurende het afwezig zijn van het commando, een <span class="corr" id="xd31e1522" title="Bron: Zuli impi">Zulu-impi</span> een aanval op het lager kon doen, en men moest er dus een genoegzaam aantal verdedigers
-achterlaten. Uys nam een honderdenvijftig man en Potgieter een honderd zevenennegentig,
-te zamen dus driehonderd zevenenveertig man, buiten en behalve zoo wat een honderd
-„achterrijders.” Men was eerst van plan geweest om een tiental wagens mede te nemen
-om de mondprovisie en de ammunitie te vervoeren, maar er bestond gevaar dat de weg
-op een aantal plaatsen onpassabel zou wezen voor de logge gevaarten en ook dat zij
-het commando te veel ophouden zouden. Men gaf dus dit plan op, en besloot liever een
-aantal extra pakpaarden mede te nemen ter vervoer van provisie en ammunitie.
-</p>
-<p>Als men de omstandigheden der zaak nagaat dan moet men zich waarlijk verwonderen hoe
-de Emigranten met zulk een klein legertje het waagden om den machtigen Dingaan in
-zijne sterkten te gaan <span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>beoorlogen. De Zulu’s waren in staat een 70 of 80.000 man in het veld te brengen,
-en konden door hunne overmacht het geheele commando in de pan hakken.
-</p>
-<p>Wel is waar, hadden de Boeren het voordeel dat zij met vuurwapenen vochten, maar de
-steekassegaai der Zulu’s was een vreeselijk wapen, als het op een hand tot hand gevecht
-kwam, en de dapperheid en doodsverachting der Zulu’s was ook niet buiten rekening
-te laten. Het grootste voordeel dat de Boeren echter over de zwarte natie hadden,
-was het feit, dat zij bereden waren, en dit begrepen de Emigranten dan ook zoo goed,
-dat zij geen steen onaangeroerd lieten om de beste paarden in het bezit der hunnen
-te nemen. Wie een eenigszins zwak paard had, leende of ruilde een ander van een zijner
-vrienden, en ter eere van de achterblijvenden was het dan ook, dat zij, zonder de
-minste weifeling, de behulpzame hand op dit punt gaven.
-</p>
-<p>David had Sieraad, die geheel uitgerust en spekvet was. Wel was het paard een beetje
-baldadig, maar de jonge Boer meende dat een paar dagen rijdens wel alle gekheid van
-het dier zou doen ophouden. Van zijn schoonvader Frans Joubert, die in het lager zou
-blijven, kreeg hij een tweede paard, een fluksch zwart dier, heel wat stemmiger dan
-Sieraad. Daar hij dit <span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span>dier in afwisseling met Sieraad wilde rijden, en Sieraad veel te levendig was, om
-als pakpaard te worden gebruikt, nam hij een makke, doch goede merrie mede voor het
-dragen zijner provisie en ammunitie.
-</p>
-<p>Op den avond van den 5<sup>den</sup> April 1838 was alles gereed voor het commando, en den volgenden morgen vroeg zou
-men op weg gaan. Dien middag hadden de beide Kommandanten hunne manschappen, bereden
-en gewapend, met achterruiters en al wat er bij behoorde, bij elkander doen komen,
-en hadden toen eene wapenschouwing gehouden, die naar hunne tevredenheid afliep. De
-paarden werden toen daarna bij elkander gejaagd, en dien nacht door een aantal kleurlingen
-opgepast, want vroeg den volgenden morgen zou men op weg gaan.
-</p>
-<p>Het was dien avond stil in het lager. Een ieder was in zijn eigen tent, om nog den
-laatsten avond met de zijnen door te brengen. Slechts de Kommandanten en Veldkornetten
-liepen hier en daar rond om de laatste orders af te geven.
-</p>
-<p>David zat in de tent van zijn schoonvader met zijne vrouw, en men had een algemeen
-gesprek over het commando, en oom Frans die in de Kafferoorlogen in de Kolonie veel
-ondervinding had opgedaan, gaf zijn schoonzoon menigen nuttigen wenk. Martje, die
-David misschien beter kende, dan zijne eigen <span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span>ouders, waarschuwde haren man herhaalde malen om toch voorzichtig te wezen en niet
-te veel te wagen, want zij kende zijnen onverschrokken moed. Het was laat in den nacht
-toen men eindelijk ging slapen, om nog eenige uren zoete rust te genieten.
-</p>
-<p>Bij het eerste krieken van den dag was het lager als in oproer, en nauwelijks had
-men een kop koffie en een stuk beschuit gebruikt of het bevel „opzaâl, opzaâl” klonk
-van alle kanten. De paarden werden gehaald; een ieder pakte zijn mondprovisie en ammunitie
-op de pakpaarden en daarna gingen de achterruiters met de paarden naar het lager,
-waar de Veldkornetten, de twee afdeelingen van Potgieter en Uys uit elkander scheiden.
-</p>
-<p>In het lager namen de vertrekkenden afscheid van de hunnen, doch niet alvorens Charel
-Cilliers allen bij elkander had geroepen, en een korte godsdienstoefening had gehouden.
-Oom Charel zou in het lager blijven, gedeeltelijk zeer tegen zijn wensch, want de
-oude man was nog begeerig om zich ook nog met de Zulu’s te meten. Doch men had het
-beter beschouwd om hem in het lager te laten, om Gert Maritz, in geval van nood, ter
-zijde te staan, want geen beter Lager-Commandant was er in Zuid-Afrika te vinden dan
-de oude Charel.
-</p>
-<p>Martje, arm meisje, deed haar best om hare droefheid <span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span>en ontroering te verbergen, doch het gevoel van weê overkwam haar en zij weende bitterlijk,
-toen David haar in zijne armen vatte en haar den afscheidskus gaf.
-</p>
-<p>„Wees voorzichtig, David, en begeef je niet roekeloos in gevaar. Kijk naar je vader
-en blijf bij hem.”
-</p>
-<p>Dit waren hare laatste woorden aan haren geliefden man.
-</p>
-<p>Vijf minuten later zat een ieder op zijn paard, en stonden de twee afdeelingen tegenover
-elkander in twee lange rijen.
-</p>
-<p>„Rij maar voor! neef Hendrik;” riep Uys uit, en daarop gaf Potgieter het bevel „Trek,”
-en op langzamen stap begon men den weg af te leggen naar <span class="corr" id="xd31e1556" title="Bron: Umkungunhlovo">Umkungunhlovu</span>. David reed naast Piet Uys aan het hoofd van de tweede afdeeling, en hij had geen
-gemakkelijk werk om Sieraad in orde te houden, want het vinnige dier was er geenszins
-mede gediend, dat men zoo langzaam reed, en sprong en steigerde dat het een lust was,
-doch onze held zat zooals een boom in den zadel, en scheen als uit een stuk met zijn
-paard gesmeed. Eindelijk ging het op een galop, toen men een eindje van het lager
-af was, en nu was het meer naar Sieraads zin.
-</p>
-<p>Het is onnoodig om u hier den dagelijkschen tocht van het commando te beschrijven,
-want de eerste <span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span>vijf dagen gingen zonder eenige bijzondere gebeurtenis voorbij. Men reed gewoonlijk
-twee uur achter elkander en zadelde dan voor een tijdje af om de paarden een kans
-te geven, een paar bijten van het hooge soppige gras te krijgen. Elken avond werden
-de paarden gekniehalterd, en door sterke wachten opgepast, en de anderen sliepen in
-het veld met het geweer naast zich en het zadel als kopkussen. Gedurende die vijf
-dagen zag men geen levend wezen, en de enkele Kafferkralen die men passeerde waren
-verlaten.
-</p>
-<p>„Wat drommel, David,” zeide Uys tot zijn adjudant op den morgen van den 11<sup>den</sup> April, toen men een eindje had afgereden, en weder een verlaten Kafferkraal was voorbijgegaan:
-„dit lijkt alsof Dingaan voor ons wacht bij Umkungunhlovu, en dit zal maar hard gaan,
-als ons die heele Zululeger daar ontmoet.”
-</p>
-<p>David wilde juist hierop antwoorden, toen plotseling het paard van Uys in een gat
-trapte en viel, zijn ruiter eenige treden ver voor hem in het gras werpende. Uys was
-echter in een oogenblikje op zijn voeten, en liep naar zijn paard, dat niet scheen
-te kunnen opstaan. Hij hielp het dier den poot uit het tamelijk diepe gat te krijgen,
-doch toen hij het een eindje weg trok, zag hij dat het dier zoo kreupel <span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span>was, dat het voor het oogenblik niet berijdbaar was.
-</p>
-<p>„Hier Kommandant, vat mijn paard,” riep David, snel van Sieraad afklimmende, „ik zal
-gauw mijn ander paard bij mijn achterruiter halen. Op die eerste afzadelplek kan jij
-dan een van je andere paarden krijgen.”
-</p>
-<p>Uys nam dit aanbod aan, en besteeg Sieraad, die werkelijk thans heel wat bedaarder
-was en David nam het kreupele paard, en leidde het naar de achterhoede, waar hij het
-aan zijn achterruiter afgaf, en daarna Welkom, het zwarte paard dat hij van zijn schoonvader
-gekregen had, besteeg. Binnen weinige oogenblikken was hij weder op zijn plek ter
-zijde van Uys.
-</p>
-<p>De Boeren reden thans op eene twee of drie mijlen breede vlakte, aan beide zijden
-begrensd door een rij randjes en kopjes. De grond was zelf een beetje op- en afdans
-en het gras was erg ruig.
-</p>
-<p>De afdeeling van Uys reed voor op dezen morgen, en Potgieters afdeeling was zoowat
-een vijftienhonderd treden achter.
-</p>
-<p>„Daar is de Zulu’s Oom Piet,” riep David opeens, toen men juist op het bovenste van
-een randje uitkwam.
-</p>
-<p>Werkelijk stond er ook op een duizend treden afstand een klein Zulu-leger, zoowat
-drie- of vierduizend in getal.
-<span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span></p>
-<p>„Hoera!” riep Uys, <span class="corr" id="xd31e1583" title="Niet in bron">„</span>hier is die Kaffers, kerels. Kom, ons zal hullie gauw schrik maak.”
-</p>
-<p>De Boeren vormden nu een langen rij, en daarop ging het in vollen galop op de Zulu’s
-af. Op een afstand van omtrent tachtig treden van den vijand genaderd, sprongen de
-Boeren van hunne paarden, en vuurden een salvo op hunne vijanden. Dit scheen genoeg
-voor de Zulu’s en zij sloegen op de vlucht. De Boeren begonnen hen nu te volgen, en
-een soort van „wilde jacht” vond plaats, die aan menigen Zulu het leven kostte.
-</p>
-<p>Doch ongelukkig waren de Emigranten te onstuimig en gedurende de vervolging letten
-zij er niet op, dat de natuur van den grond geheel veranderd was. De twee rijen randjes
-of kopjes hadden elkaar genaderd en vormden nu een soort van kloof, met glooiende
-heuvels aan beide zijden. De Zulu’s waren die kloof ingegaan, en de Boeren hadden
-hen gevolgd. Op eens scheen het alsof het Zulu-impi vertiendubbeld was. Uit elk boschje,
-achter elke klip scheen een Zulu te verrijzen en in plaats van een klein Zulu-regiment
-stonden de Boeren tegenover of liever tusschen een ontzaglijk Zulu-leger, meer dan
-tienduizend man sterk.
-</p>
-<p>Zooals wij gezegd hebben was de afdeeling van Hendrik Potgieter omtrent vijftienhonderd
-treden <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>achter, maar toen de afdeeling van Uys aan het vechten geraakte, spoorden zij hunne
-paarden aan om de eerste afdeeling te assisteeren, indien noodig. Doch deze was reeds
-in de kloof toen Potgieter en de zijnen aankwamen, en juist toen deze de kloof binnenreden,
-rezen de, in hunne hinderlaag verstoken Zulu’s op. Met hunne assegaaien en hunne schilden
-maakten zij zulk een ontzettend lawaai, waarbij zij hunne oorlogskreten voegden, dat
-de paarden van Potgieters menschen geheel en al onregeerbaar waren, en weigerden om
-de kloof in te gaan. Een aantal paarden sprongen om en holden met hunne berijders
-de vlakte in, anderen wierpen hunne ruiters af en liepen weg. In kort, Potgieters
-afdeeling was buiten staat om hunne broeders te helpen; zij hadden hunne handen vol
-om naar hunne eigen zaken te zien.
-</p>
-<p>Intusschen was de positie van Uys en de zijnen een zeer hachelijke. De Zulu’s waren
-als tusschen hen, en de kloof was zoo nauw en zoo klipperig dat de Boeren hunne gewone
-tactiek van „storm-loopen” niet konden uitvoeren. Een scherp gevecht volgde. De Boeren
-schoten hunne naastbijzijnde tegenstanders neder, en Zulu na Zulu viel. Doch voor
-elke gevallen vijand stonden er drie in de plaats.
-</p>
-<p>David was een eindje weg van Pieter Uys en stond tusschen dezen en zijn eigen vader
-en broeder. <span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span>Hij was zelf hard bedrukt, en kon nauwelijks zijne aanvallers van het lijf houden.
-Daar zag hij dat een tiental Zulu’s zijn vader en broeder omringden en hij sprong
-op zijn paard om dezen te hulp te snellen. Nauwelijks zat hij in den zadel of een
-assegaai trof hem in den rug. De jonge Boer voelde hoe het koude staal hem in de longen
-drong, toen werd alles zwart voor zijn oogen en viel hij van het paard. Piet Uys zag
-den dapperen jongeling vallen, en met twee sprongen van Sieraad was hij bij hem en
-schoot de Zulu, die nogmaals den assegaai in David wilde steken, terneder. Doch een
-plotselinge aanval van een zestal Zulu’s deed hem terugdeinzen en alvorens hij zijn
-geweer geladen had, trof één assegaai hem in de linkerborst en een tweede hem in den
-nek. Met een diepe zucht zeeg de dappere Kommandant neder. Het laatste wat hij hoorde
-was de stem van zijn zoon, die uitriep: „Hier ben ik vader,” en een der Zulu’s viel
-onder den kogel die de vijftienjarige Dirk Cornelis Uys op een der moordenaars van
-zijn vader afschoot. Doch ook den jongeling trof de doodelijke assegaai, en hij viel
-dood langs zijn vader neder. Een aantal Boeren hadden den Kommandant zien vallen,
-en snelden hem te hulp. Zij schoten de Zulu’s voor een oogenblik terug, en trachtten
-Uys op te lichten ten einde hem uit het gevecht te brengen. <span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span>De Kommandant kreeg door de beweging zijn bewustzijn terug, maar hij voelde dat zijn
-dood nabij was.
-</p>
-<p>„Laat mij staan, vrienden; help jullie zelf; red jullie leven, want met mij is dit
-klaar.” Met deze woorden blies de held den laatsten adem uit.
-</p>
-<p>Ook David Malan trachtte men te redden, want hij scheen nog te leven. Doch toen men
-bij hem kwam hoorde men slechts een zucht „Martje”—en David was dood.
-</p>
-<p>De Boeren zochten nu Uys’ laatsten raad te volgen, en zich een uitweg te banen want
-zij waren nu geheel en al omsingeld door de Zulu’s. Om nu uit de kloof te komen, vuurden
-zij allen geweldig op het klompje Zulu’s dat bij den ingang der kloof hun den terugweg
-wilden afsnijden, en toen zij eenige honderden van hen hadden doodgeschoten, en de
-lijken hunner vijanden als een muur opgestapeld lagen, joegen zij zoo hard zij konden
-door de opening en reden de vlakte in. Potgieters manschappen, dit ziende, en meenende
-dat de Zulu’s hen achtervolgden, werden verbijsterd en sloegen ook op de vlucht. De
-handpaarden, met provisie en overige ammunitie lieten zij achterblijven, en ieder
-scheen een goed heenkomen te zoeken.
-</p>
-<p>Eerst zes mijlen van de plaats des gevechts hielden de Boeren stil voor een oogenblik,
-en kregen <span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>zij hunne bedaardheid terug. Het eerste wat zij deden was om hun verlies te berekenen.
-Tien Boeren waren in het gevecht gevallen viz. Kommandant Uys, diens zoon Dirk, Jacobus
-Malan, David Malan, Johannes Malan, Frans Labuschagne, Joseph Kruger, Louis Nel, Pieter
-Nel en Theunis Nel.
-</p>
-<p>Een veertigtal der achterruiters werden vermist, en een honderdtal handpaarden en
-al de provisie en ammunitie was in handen der Zulu’s gevallen.
-</p>
-<p>Daarop ontstond er een woordenstrijd. Een aantal van Uys’ mannen beschuldigden Hendrik
-Potgieter en de zijnen als de schuld te zijn van dit rampspoedig gevecht; waarom waren
-zij niet komen helpen? waarom waren zij zoo ver achtergebleven? en zulke vragen meer
-werden gedaan. Potgieter vermaande de menschen om stil te blijven.
-</p>
-<p>„Laat ons nou niet ruzie maken,” zeide hij, „laat ons verder rijden zoo hard ons kan;
-als die Kaffers ons nou inhaal en aanval, hêt ons niet ammunitie genoeg om ons te
-verweêr, en hoe verder ons van avond kan komen, hoe veiliger voor ons.”
-</p>
-<p>Onder de bestaande omstandigheden was dit inderdaad de beste raad, en de Emigranten
-zagen dit dan ook in, en men reed zwijgend verder. Na verloop van nog een uur zadelde
-men een half-uur af, om de paarden een weinig te laten rusten, en toen <span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span>ging men weder voort. Zoo hield men aan tot laat in den nacht, want het was bijna
-volle maan. Dien nacht rustte men slechts een uur of vijf, en dat zou men niet eens
-gedaan hebben, ware zulks niet hoog noodig geweest ter wille der vermoeide paarden.
-Den volgenden dag ging het ijlings verder en op den morgen van den vierden dag kreeg
-men het lager in het gezicht.
-<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch17" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch17.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o001.png" alt="HOOFDSTUK XVII." width="640" height="198"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XVII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Op den morgen van den 15<sup>den</sup> April 1838, stonden Gert Maritz en Charel Cilliers met eenige andere der Emigranten,
-die in het lager waren teruggebleven, aan den buitenkant der wagenkring een praatje
-te houden, toen op eens een der Boeren uitriep: „Daar komen onze menschen al terug.”
-Men zag in de richting, die de spreker aanwees en bespeurde op het randje de eerste
-voorrijders van het terugkeerende commando, zoowat drieduizend treden ver. Het nieuws
-verspreidde zich door het lager, en spoedig was elke man, elke vrouw, elk kind daarbuiten.
-</p>
-<p>„Waarom rij hullie dan zoo langzaam,” riep Gert Maritz ongeduldig uit.
-<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span></p>
-<p>„Daar is groot fout, geloof mij oom Gert,” zeide Cilliers ernstig, die ook bespeurd
-had dat het commando in langzamen stap het lager naderde.
-</p>
-<p>Eindelijk was het bij het lager, na verloop van een tijd, die aan de angstig wachtenden
-wel twee uur scheen. Hendrik Potgieter reed voorop, en Cilliers trad met een weê voorgevoel
-op hem toe, en groette hem.
-</p>
-<p>„Wat is dit, neef Hendrik,” vroeg hij langzaam en ernstig, en de menschen, zoowel
-mannen als vrouwen verdrongen zich om het antwoord te vernemen.
-</p>
-<p>„Oom, die Zulu’s hêt ons in een hinderlaag geleid; ons hêt al ons paarden en goed
-verloren, en tien van ons zijn in het gevecht gevallen, en daaronder Piet Uys, de
-drie Malans, en—<span class="corr" id="xd31e1630" title="Niet in bron">”</span>
-</p>
-<p>Een ontzettende gil eener vrouw deed zich hooren en men hoorde een geroep van „til
-haar op! breng haar naar die tent! geef haar lucht!” Het was de arme Martje. Zij had
-zich door de menigte heen gewrongen om het nieuws van Hendrik Potgieter te hooren,
-en zij had gehoord dat de <i>drie</i> Malans in het gevecht waren gesneuveld. David was gevallen! David was dood! Die eene
-gedachte schoot als een bliksemstraal door het brein der jonge vrouw, en alles was
-toen duister om haar. In een hevige flauwte zonk zij als dood ter aarde.
-<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p>
-<p>Men tilde haar op, en droeg haar naar hare eigen tent, waar men haar op het bed nederlegde,
-en alle mogelijke middelen te baat nam om haar uit hare verdooving te wekken. Maar
-te vergeefs; zij bleef als dood daar liggen. Een aantal vrouwen trokken haar de kleederen
-van het lijf, en men probeerde een aantal nieuwe middelen, en volgde honderd raadgevingen,
-doch geen hunner scheen het arme kind tot bewustzijn te kunnen terugroepen. Dien avond
-kreeg zij een hevige koorts, en verergerde haar toestand. Het scheen werkelijk alsof
-de jonge vrouw haren geliefden David niet lang zou overleven. Doch de zorg van hare
-ouders, en van de vele vrienden, die hun behulpzaam waren, redde het leven van Martje;
-na een ziekte van meer dan drie weken opende zij voor het eerst hare oogen. Beter
-ware het misschien geweest zoo zij gestorven ware, want—Martje was hopeloos krankzinnig.
-Zij herstelde wel in krachten doch het jeugdig vuur harer oogen was verdwenen; zij
-had slechts een glazen blik, en geen woord kwam uit haren mond als slechts één vraag—waar
-is David?
-</p>
-<p>Geachte lezer ik nader het einde van dit verhaal.
-</p>
-<p>Veel zou ik u nog kunnen verhalen over die dappere voorouders der tegenwoordigen Vrijstaters
-en Transvalers; menig mooi tafereel uit hunne geschiedenis <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>zou ik u nog kunnen aantoonen; doch tijd en gelegenheid ontbreken voor het oogenblik.
-Slechts dit kan ik u zeggen; dat in December 1838 de Emigranten een vreeselijke wraak
-namen op Dingaan, en dat op 16 December 1838 bij Bloedrivier, zij eenmaal voor goed
-Dingaans macht vernielden. Mogelijk zullen wij u later iets meer van dien tijd vertellen,
-want ons jonger geslacht weet, helaas! te weinig, veel te weinig van de geschiedenis
-van ons Land en ons Volk.
-<span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch18" class="div1 last-child chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch18.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<div class="figure"><img src="images/o014.png" alt="HOOFDSTUK XVIII." width="640" height="199"></div>
-<h2 class="main">HOOFDSTUK XVIII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Het is den 11<sup>den</sup> April 1888, juist vijftig jaren na den dood van David Malan en ik verzoek u om met
-mij mede te gaan naar de plaats van Johannes Joubert, gelegen aan de Mooirivier, eenige
-uren van Potchefstroom. Volg mij een oogenblik; ik ga u in een ziekenkamer brengen.
-Het gordijn van het venster is nedergelaten, en hoewel het nog vroeg in den dag (het
-is zoowat tien uur) is, heerscht er een halve schemer in de kamer. Op het bed ligt
-een zieke vrouw. Zij is niet meer jong, zooals gij bemerkt <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>aan de diepe rimpels op haar gelaat; inderdaad is zij reeds achtenzestig jaar oud.
-De lijderes is blijkbaar zwaar ziek en aan de korte ademhaling, die zeer onregelmatig
-is, kan men bemerken dat de dood op den drempel van de deur staat, en weldra zal binnentreden
-om de ziel van deze vrouw op te eischen.
-</p>
-<p>Aan de eene zijde van het bed staat de eigenaar der plaats, Frans Joubert, een man
-wiens haren ook reeds grijs zijn, en die dan ook reeds 63 zomers telt. Aan de andere
-zijde van het bed zit zijne vrouw Anna, terwijl aan het voeteneinde twee meisjes van
-bijna twintig jaar op de lijderes nederzien.
-</p>
-<p>„Haar pols raakt heelemaal weg, Frans,” zegt tante Anna zachtjes; „zij zal net nu
-sterven.” Haar man <span class="corr" id="xd31e1657" title="Bron: antwoord">antwoordt</span> niet; hij ziet slechts neder op de zieke vrouw, en zijne gedachten houden zich bezig
-met gebeurtenissen, die vijftig jaren geleden plaats gevonden hebben. Wel was hij
-toen nog maar dertien jaar oud, doch toch staan hem die gebeurtenissen levendig voor
-den geest.
-</p>
-<p>Plotseling richt de zieke vrouw zich snel op, alsof zij het bezit harer volle krachten
-met een tooverslag teruggekregen had.
-</p>
-<p>„Wat is dit zuster,” vroeg tante Anna opstaande.
-<span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span></p>
-<p>De zieke keek strak voor zich; de glazigheid harer oogen verdween; een liefelijke
-glimlach verspreidde zich om haren mond, en zij riep—„Ja David, ik kom.” Toen viel
-zij op de kussens terug.—Martje was dood.
-</p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="back">
-<div class="div1" id="toc">
-<h2 class="main">Inhoudsopgave</h2>
-<table summary="Inhoudsopgave">
-<tr id="ch1.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch1">HOOFDSTUK I.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1">1</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch2.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch2">HOOFDSTUK II.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2">14</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch3.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch3">HOOFDSTUK III.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch3">23</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch4.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch4">HOOFDSTUK IV.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch4">40</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch5.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch5">HOOFDSTUK V.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch5">50</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch6.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch6">HOOFDSTUK VI.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch6">61</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch7.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch7">HOOFDSTUK VII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch7">70</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch8.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch8">HOOFDSTUK VIII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch8">81</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch9.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch9">HOOFDSTUK IX.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch9">88</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch10.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch10">HOOFDSTUK X.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch10">98</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch11.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch11">HOOFDSTUK XI.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch11">108</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch12.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch12">HOOFDSTUK XII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch12">127</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch13.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch13">HOOFDSTUK XIII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch13">135</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch14.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch14">HOOFDSTUK XIV.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch14">143</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch15.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch15">HOOFDSTUK XV.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch15">152</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch16.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch16">HOOFDSTUK XVI.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch16">160</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch17.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch17">HOOFDSTUK XVII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch17">174</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch18.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch18">HOOFDSTUK XVIII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch18">178</a></td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-<div class="transcriberNote">
-<h2 class="main">Colofon</h2>
-<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3>
-<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen
-van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden
-van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
-</p>
-<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.
-</p>
-<h3 class="main">Metadata</h3>
-<table class="colophonMetadata" summary="Metadata">
-<tr>
-<td><b>Titel:</b></td>
-<td>David Malan: Een verhaal uit den Grooten Trek</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Auteur:</b></td>
-<td>D’Arbez [Pseud. van Johan Frederik van Oordt (1856–1918)]</td>
-<td>Info <span class="externalUrl">https://viaf.org/viaf/121962631/</span></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Aanmaakdatum bestand:</b></td>
-<td>2022-05-28 17:30:36 UTC</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Taal:</b></td>
-<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td>
-<td>1898</td>
-<td></td>
-</tr>
-</table>
-<h3 class="main">Codering</h3>
-<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het
-einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel
-zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van
-dit boek.</p>
-<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3>
-<ul>
-<li>2022-05-20 Begonnen.
-</li>
-</ul>
-<h3 class="main">Externe Referenties</h3>
-<p>Project Gutenberg plaatst geen actieve externe links in haar eboeken.
-De volgende URL's worden puur ter informatie getoond. U kunt ze desgewenst kopiëren
-en in de adresbalk van uw browser plakken.
-</p>
-<table class="externalReferenceTable">
-<tr>
-<th>Bladzijde</th>
-<th>URL</th>
-</tr>
-<tr>
-<td><a class="pageref" id="xd31e1338ext" href="#xd31e1338">139</a></td>
-<td><span class="externalUrl">https://classic.biblegateway.com/passage/?search=Ps%20130&amp;version=HTB</span></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><a class="pageref" id="xd31e867ext" href="#xd31e867">79</a></td>
-<td><span class="externalUrl">https://classic.biblegateway.com/passage/?search=Ps%2084:6&amp;version=HTB</span></td>
-</tr>
-</table>
-<h3 class="main">Verbeteringen</h3>
-<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
-<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst.">
-<tr>
-<th>Bladzijde</th>
-<th>Bron</th>
-<th>Verbetering</th>
-<th>Bewerkingsafstand</th>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e265">3</a>, <a class="pageref" href="#xd31e340">14</a>, <a class="pageref" href="#xd31e345">14</a>, <a class="pageref" href="#xd31e348">14</a>, <a class="pageref" href="#xd31e356">15</a>, <a class="pageref" href="#xd31e359">15</a>, <a class="pageref" href="#xd31e362">15</a>, <a class="pageref" href="#xd31e606">51</a></td>
-<td class="width40 bottom">Thaba’ Nchu</td>
-<td class="width40 bottom">Thaba ’Nchu</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e283">7</a>, <a class="pageref" href="#xd31e445">29</a>, <a class="pageref" href="#xd31e823">74</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1355">140</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e304">10</a>, <a class="pageref" href="#xd31e320">12</a>, <a class="pageref" href="#xd31e648">55</a>, <a class="pageref" href="#xd31e651">55</a>, <a class="pageref" href="#xd31e659">56</a>, <a class="pageref" href="#xd31e664">57</a>, <a class="pageref" href="#xd31e734">65</a>, <a class="pageref" href="#xd31e841">76</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1027">95</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1334">139</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1583">168</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">„</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e306">10</a>, <a class="pageref" href="#xd31e310">10</a>, <a class="pageref" href="#xd31e322">12</a>, <a class="pageref" href="#xd31e423">24</a>, <a class="pageref" href="#xd31e554">43</a>, <a class="pageref" href="#xd31e562">43</a>, <a class="pageref" href="#xd31e712">63</a>, <a class="pageref" href="#xd31e732">65</a>, <a class="pageref" href="#xd31e953">89</a>, <a class="pageref" href="#xd31e962">89</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1067">100</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1186">117</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1235">123</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1336">139</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1371">142</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1442">150</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1447">150</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1630">175</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e502">37</a>, <a class="pageref" href="#xd31e507">37</a></td>
-<td class="width40 bottom">kruid</td>
-<td class="width40 bottom">kruit</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e626">53</a></td>
-<td class="width40 bottom">Kommandant Generaal</td>
-<td class="width40 bottom">Commandant Generaal</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e642">54</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1556">165</a></td>
-<td class="width40 bottom">Umkungunhlovo</td>
-<td class="width40 bottom">Umkungunhlovu</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e699">62</a></td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e722">64</a></td>
-<td class="width40 bottom">”.</td>
-<td class="width40 bottom">.”</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e785">71</a></td>
-<td class="width40 bottom">helptjou</td>
-<td class="width40 bottom">helpt jou</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e918">84</a></td>
-<td class="width40 bottom">Bushman-rivieren</td>
-<td class="width40 bottom">Bushmansrivieren</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e993">93</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1002">93</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1230">123</a></td>
-<td class="width40 bottom">oû</td>
-<td class="width40 bottom">Oû</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1209">120</a></td>
-<td class="width40 bottom">Zuli-impi</td>
-<td class="width40 bottom">Zulu-impi</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1233">123</a></td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1389">144</a></td>
-<td class="width40 bottom">dreigde</td>
-<td class="width40 bottom">dreigden</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1426">149</a></td>
-<td class="width40 bottom">„</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1432">149</a></td>
-<td class="width40 bottom">It is</td>
-<td class="width40 bottom">’t is</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1488">157</a></td>
-<td class="width40 bottom">Natal commando</td>
-<td class="width40 bottom">Natal-commando</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1519">161</a></td>
-<td class="width40 bottom">uittezoeken</td>
-<td class="width40 bottom">uit te zoeken</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1522">161</a></td>
-<td class="width40 bottom">Zuli impi</td>
-<td class="width40 bottom">Zulu-impi</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1657">179</a></td>
-<td class="width40 bottom">antwoord</td>
-<td class="width40 bottom">antwoordt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-</div>
-<div lang='en' xml:lang='en'>
-<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl' xml:lang='nl'>DAVID MALAN</span> ***</div>
-<div style='text-align:left'>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Updated editions will replace the previous one&#8212;the old editions will
-be renamed.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg&#8482; electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG&#8482;
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away&#8212;you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-</div>
-
-<div style='margin-top:1em; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE</div>
-<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE</div>
-<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-To protect the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221;), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg&#8482; License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg&#8482;
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg&#8482; electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
-or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.B. &#8220;Project Gutenberg&#8221; is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg&#8482; electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg&#8482; electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg&#8482;
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (&#8220;the
-Foundation&#8221; or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg&#8482; electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg&#8482;
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg&#8482; name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg&#8482; License when
-you share it without charge with others.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg&#8482; work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg&#8482; License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg&#8482; work (any work
-on which the phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; appears, or with which the
-phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-</div>
-
-<blockquote>
- <div style='display:block; margin:1em 0'>
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
- other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
- whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
- of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
- at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
- are not located in the United States, you will have to check the laws
- of the country where you are located before using this eBook.
- </div>
-</blockquote>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221; associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg&#8482;
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg&#8482; License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg&#8482;
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg&#8482;.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg&#8482; License.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg&#8482; work in a format
-other than &#8220;Plain Vanilla ASCII&#8221; or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg&#8482; website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original &#8220;Plain
-Vanilla ASCII&#8221; or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg&#8482; License as specified in paragraph 1.E.1.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg&#8482; works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-provided that:
-</div>
-
-<div style='margin-left:0.7em;'>
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg&#8482; works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg&#8482; trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, &#8220;Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation.&#8221;
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg&#8482;
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg&#8482;
- works.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg&#8482; works.
- </div>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg&#8482; trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg&#8482; collection. Despite these efforts, Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain &#8220;Defects,&#8221; such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the &#8220;Right
-of Replacement or Refund&#8221; described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg&#8482; trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you &#8216;AS-IS&#8217;, WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg&#8482; work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg&#8482; work, and (c) any
-Defect you cause.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg&#8482;
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg&#8482;&#8217;s
-goals and ensuring that the Project Gutenberg&#8482; collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg&#8482; and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation&#8217;s EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state&#8217;s laws.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation&#8217;s business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation&#8217;s website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; depends upon and cannot survive without widespread
-public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
-visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 5. General Information About Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg&#8482; concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg&#8482; eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This website includes information about Project Gutenberg&#8482;,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-</div>
-
-</div>
-</div>
-</body>
-</html>
diff --git a/old/68192-h/images/front.jpg b/old/68192-h/images/front.jpg
deleted file mode 100644
index 17e0ec6..0000000
--- a/old/68192-h/images/front.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/o001.png b/old/68192-h/images/o001.png
deleted file mode 100644
index 16e012b..0000000
--- a/old/68192-h/images/o001.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/o014.png b/old/68192-h/images/o014.png
deleted file mode 100644
index 3d9fa1c..0000000
--- a/old/68192-h/images/o014.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/o023.png b/old/68192-h/images/o023.png
deleted file mode 100644
index fc02089..0000000
--- a/old/68192-h/images/o023.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/o081.png b/old/68192-h/images/o081.png
deleted file mode 100644
index ddd2ad7..0000000
--- a/old/68192-h/images/o081.png
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/p080.jpg b/old/68192-h/images/p080.jpg
deleted file mode 100644
index a65ae7f..0000000
--- a/old/68192-h/images/p080.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/p106.jpg b/old/68192-h/images/p106.jpg
deleted file mode 100644
index 51b4cad..0000000
--- a/old/68192-h/images/p106.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/p124.jpg b/old/68192-h/images/p124.jpg
deleted file mode 100644
index 6d1b294..0000000
--- a/old/68192-h/images/p124.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/68192-h/images/titlepage.png b/old/68192-h/images/titlepage.png
deleted file mode 100644
index b5f1252..0000000
--- a/old/68192-h/images/titlepage.png
+++ /dev/null
Binary files differ