diff options
Diffstat (limited to 'old/68404-0.txt')
| -rw-r--r-- | old/68404-0.txt | 8701 |
1 files changed, 0 insertions, 8701 deletions
diff --git a/old/68404-0.txt b/old/68404-0.txt deleted file mode 100644 index 0dce482..0000000 --- a/old/68404-0.txt +++ /dev/null @@ -1,8701 +0,0 @@ -The Project Gutenberg eBook of Moderne schelmen, by J. Dermoût - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you -will have to check the laws of the country where you are located before -using this eBook. - -Title: Moderne schelmen - (Indië in Den Haag) Oorspronkelijke roman - -Author: J. Dermoût - -Release Date: June 25, 2022 [eBook #68404] - -Language: Dutch - -Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading - Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This - book was produced from images made available by the - HathiTrust Digital Library.) - -*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK MODERNE SCHELMEN *** - - - - - MODERNE SCHELMEN - - (INDIË IN DEN HAAG) - - OORSPRONKELIJKE ROMAN - - - DOOR - MR J. DERMOÛT - - - A. W. BRUNA & ZOON.—UTRECHT. - - - - - - - - - Hetgeen.... wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze - oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast - hebben.... - (I Johannes 1:1.) - - Wer sich den Zweck vorgestellt hat, das Laster zu stürzen und - Religion, Moral und Bürgerliche Gesetze an ihren Feinde zu rächen, - ein solcher musz das Laster in seiner nackten Abscheulichkeit - enthüllen, und in seiner kolossalischen Grösze vor das Auge der - Menschheit stellen—er selbst musz augenblicklich seine nächtliche - Labyrinthe durchwandern,—er musz in Empfindungen sich - hineinzuzwingen wissen unter deren sich seine Seele sträubt. - - (Schiller: Die Räuber, Vorrede.) - - Zijt nuchter en waakt: want uwe tegenpartij, de duivel, gaat om als - een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden. - - (I Petrus 5:6.) - - - - - - - - -HOOFDSTUK I. - - -Een américaine reed het erf van het hôtel op. Jan van Vleuten stapte -eruit, landerig, zooals iemand zijn kan, die op het heetst van den dag -in de benedenstad heeft moeten vertoeven, en pas uit de bergen komt. -Geen zuchtje was te bespeuren geweest, de lucht trilde van de warmte, -zelfs nu nog, om vier uur. Alles straalde hitte uit. Boven in de -vuilblauwe lucht de zon, beneden de macadam-weg, van links en rechts de -witte muren. De boompjes langs de Passeh-baan deden er aan mee, en -wierpen een kolommetje hitte op, waarin ontelbare vliegjes, met -trillende vlerkjes drijvend op de warme lucht. Zelfs in de schaduw van -den Simpangschen-weg was het niet beter. Het was of de warmte daar -opgesloten was, niet weg kon door het bladerendak; de zucht door het -snelle rijden veroorzaakt, sloeg lauw in het gezicht. Om den hoek van -Embong-Malang scheen zelfs het felle trekken van de zon nog -dragelijker; daar was althans ruimte. Maar de dakijzeren verandah -broeide weer des te erger. - -Snel liep van Vleuten, na de leidsels om het slikbord te hebben -gehangen, het hôtel in, direct naar de bijgebouwen, waar hij zijn kamer -had. De dikke muren en neergelaten zeilen mochten iets van de warmte -hebben uitgesloten, doch hij merkte het nauwelijks. - -In de deur van een der logeerkamers stond een dame, uitkijkend. Een -tengere blondine, een kind nog in haar schraalte van vormen, een vrouw -naar de uitdrukking van haar gelaat. - -„Dag Jan, dag lieveling!” riep zij uit, hem om den hals vallend. „Foei, -wat ben je warm! Ga maar gauw baden.” - -„Dat heb jij al gedaan, zie ik,” zeide hij, haar de nog vochtige haren -van het breede voorhoofd strijkende. „Waarom heb je niet even gewacht?” - -„Het was zoo warm. En dan, weet je, in een logement vind ik het zoo gek -om samen te gaan baden.” - -„Malligheid! Alle getrouwde lui doen dat, Betsy.” - -„Dat jok je. Dat heb je mij maar wijs gemaakt, om.... Nu ja, niet -iedereen, en in een hôtel zeker niet. Kom, kleed je nu maar gauw uit en -ga baden. Ik zal om een kopje thee roepen.” - -En terwijl hij de kamer binnenging, riep zij met eenigzins schelle stem -om een bediende. - -Toen hij terugkwam uit de mandie-kamer, nu geheel opgefrischt, wachtte -zij hem op met twee dikke grove aarden koppen hôtel-thee, op het -tafeltje buiten in de gaanderij. Binnen in de kamer tjingelde een -speeldoos. - -„Wat is dat?” vroeg van Vleuten, die met handdoek en zeepbakje bij het -tafeltje was blijven staan om even een slok thee te nemen. - -„De doos van mama,” lachte Betsy. „Ik heb ze cadeau gekregen en zooeven -uit den koffer gehaald.” - -De deur van de kamer naast de hunne ging open, en een dame kwam naar -buiten. Aarzelend zag zij even naar de beide anderen en deed zelfs een -stap in hun richting; doch zich bedenkende, wendde zij zich om, en liep -langs het gaanderijtje naar het hoofdgebouw. - -„Wat een vermoeid gezicht,” merkte Betsy op. „Ze is zeker gister den -geheelen nacht naar een bal geweest. Ik zou me toch eerst wat opgeknapt -hebben, vóór ik uit mijn kamer kwam.” - -„Ze schijnt nog heel jong,” zeide van Vleuten, „en ziet er te stevig -uit om van één nacht dansen zóó overmoe te zijn. Kom, ik ga mijn haar -kammen, en dan moesten we met kleeden maar wachten tot het wat koeler -wordt. ’n Oogenblikje!” - -Hij verdween in de kamer. Middelerwijl was de dame, die tot deze -opmerkingen aanleiding gegeven had, de achtergalerij van het hôtel -ingegaan, waar de hôtelhoudster bezig was eenige bevelen te geven aan -de bedienden. - -„Wel, mevrouwtje, hoe gaat het ermee?” vroeg de laatste op hartelijk -meewarigen toon, als van iemand die weet wat het antwoord zal zijn. - -„Hij is wakker en hijgt weer zoo erg. En naast ons zijn menschen, die -een speeldoos hebben. Ik zag dat het hem hinderde, maar durfde niet -vragen om er mee op te houden”. - -De oogen der spreekster hadden iets star wanhopigs, de randen ervan -kleurden zich even rood, alsof er tranen zouden komen. - -„Wel m’n beste menschje, zal ik het voor je gaan vragen? Dat is goed; -ga maar mee.” - -En de jonge vrouw onder den arm nemende, stapte de hôtelhoudster het -gaanderijtje in, recht op Betsy af, aan wie zij het verzoek deed de -speeldoos stil te zetten, omdat het den zwaar zieke daarnaast hinderde. - -Betsy antwoordde niet dadelijk, doch op haar beweeglijk gezicht was -voldoende te lezen wat er in haar omging. Waarom moest die -hôtelhoudster daar bijgehaald worden? Om aan het verzoek kracht bij te -zetten soms? Dan deed zij zeker niet wat gevraagd werd! Men was vrij in -zijn eigen kamer, desnoods om muziek te maken buiten den tijd van -slapen. En als iemand zóó ziek was, dat hem een eenvoudige speeldoos al -hinderde, dan zou zij straks niet meer mogen zingen, wat zij in ’t -geheel niet, niet mogen babbelen met Jan, wat zij nog minder laten kon. -Zoo iemand hoorde niet in een hôtel, maar moest naar een hospitaal! -Maar toen zij den verlegen smeekenden blik zag van haar buurvrouw, -weerhield zij de bruske weigering die haar op de lippen zweefde. - -„Ik zal ’t meneer vragen,” zeide zij ten slotte, opstaande. „Verbeeld -je, Jan,” ging zij voort, binnenkomende, „daar ligt een zieke man -hiernaast, en nu vragen ze om de speeldoos vast te zetten...” - -„Welnu,” zeide hij, „niets is eenvoudiger.” En hij drukte een hefboom -neer, die de vleugels van den regulateur ving. „Daar staat ze al stil.” - -„Maar Jan...” - -„Sst, kindje! Als ik nu eens ziek werd, en zóó erg dat...” - -„Niet doen, Jan, niet doen!” En met een kus belette zij hem het verder -spreken. - -Toen zij een oogenblik daarna samen buiten kwamen, was hun buurvrouw -reeds weer naar haar zieken echtgenoot, doch de hôtelhoudster stond er -nog. - -„Mevrouw laat u erg bedanken,” zeide deze. „Haar man is zoo ziek, -kassian!” - -„Wat scheelt hem?” vroeg van Vleuten. - -„Hm, ziet u.... de dokter zegt niets, maar....” En haar stem tot -fluisteren dwingend, ging zij voort: „Die meneer is pas een half jaar -terug uit Holland. In zijn verloftijd is hij getrouwd, en toen ze goed -en wel in hun eigen huisje waren, is het begonnen. Ze zeggen dat hij -vergiftigd is. U begrijpt.... enfin, mevrouw is toch getrouwd.... een -huishoudster gehad, en....” - -„Jawel, jawel,” ried van Vleuten, het verdere afsnijdend. „En waarom -zijn zij niet in hun eigen huis gebleven?” - -„Zij zouden weer met verlof gaan, en hebben dus vendutie gehouden. Maar -toen hun boot ging, kon hij niet meer getransporteerd worden. Dat duurt -nu al zoo zes weken, en de arme ziel tobt zich wat af. Kassian, ze is -nog zwanger ook. Al zoowat vijf maanden. Wacht, daar komt de dokter.” - -De hôtelhoudster meende nu genoeg verteld te hebben, en ging heen tot -groote verlichting van van Vleuten, die haar mededeelingen voor Betsy’s -ooren wel wat ruw vond. Deze had zich afgewend, en toen zij zich, na -het vertrek der hôtelhoudster, weer omdraaide, waren haar oogen -vochtig. - -„O, hoe naar, Jan,” zeide zij. „Verbeeld je, dat hij doodgaat! En dan -dat arme kindje, dat nooit zijn vader zal gezien hebben!—Zeg, Jan, jij -hebt toch nooit zoo’n.... zoo’n huishoudster gehad?” - -„Stel je gerust, wijfje,” zeide hij lachend om haar angst. „Maar als je -het precies weten wilt, toch één. Maar die was minstens al zestig jaar -oud. Dat was toen ik op die suikerfabriek was, en toch iemand hebben -moest om den boel in orde te houden.” - -„En waar is ze nu?” - -„Ergens op een inlandsch kerkhof.” - -„Gelukkig!” zuchtte Betsy uit het diepst van haar hart. - -„’t Is een noodzakelijk kwaad,—maar een kwaad,” meende hij. - -„Kom, laten we ons gaan kleeden en nog een loopje doen. Ik heb vandaag -een aardig huisje gezien; maar tachtig gulden, en toch nog in de -bovenstad. Als het je bevalt, huur ik het nu al. De lui gaan er de -volgende maand uit.” - -„Moeten we dan nog zoolang hier blijven?” vroeg zij, hem in de kamer -volgend, „Ik zou het zoo erg vinden, als die man daar vlak naast ons -doodging!” - -„Ik ook, voor jou,” zeide hij. „We willen hopen, dat hij er boven op -komt, of het althans uithoudt tot we weg zijn. Intusschen valt er niets -aan te doen, tenzij er een kamer mocht openkomen aan den anderen kant.” - -„Zou dat niet wreed zijn? Net of we vluchten. Die arme vrouw moet wel -in de zelfde kamer blijven.” - -„’t Is zoo,” erkende hij. „En we hebben wat goed te maken. Laat ons -liever zien of we haar van dienst kunnen zijn met het een of ander.” - -Betsy zeide toe haar best te zullen doen. En al was het niet veel wat -zij konden, het weinige dat zij deden, werd niettemin op prijs gesteld. -Daar stilte voor den zieke een eerste vereischte was, trokken zich van -Vleuten en Betsy de kinderen aan van een familie, die de kamers -bewoonde aan de andere zijde van de ziekenkamer. Hoewel die veelal -onder de hoede van de baboes een eind verder op gestuurd werden, waren -er toch tijden op den dag dat zij in de buurt van hun kamers moesten -blijven. En om jonge kinderen stil te doen zijn, zonder ze tevens bezig -te houden, is een feitelijke onmogelijkheid, temeer als die kinderen in -Indië zijn opgegroeid, waar in de groote ruimten een beetje rumoer niet -hindert en dus zelden wordt tegengegaan. Maar nu moest het, en Betsy -hield dapper vol wat zij beloofd had, blij echter als haar man -thuiskwam om een handje te helpen. - -De familie waartoe de kinderen behoorden, vond hun zorgen gemakkelijk -en liet het begaan, in de veronderstelling levende, dat Betsy plezier -in die kleine vagebonden had, daar ze zelf nog kinderloos was. Men -meende dus volstrekt geen dank schuldig te zijn, eer omgekeerd, ja nam -het haar zelfs eenigszins kwalijk, dat noch zij, noch haar man zich -hadden voorgesteld. Immers, al waren de tijden voorbij, dat een tiental -elkaar vreemden, toevallig samenkomende in een spoorwegcoupé, vóór -alles begonnen met een wederzijdsch zich voorstellen, voor het feit dat -men de kinderen van een ander bezighield, alvorens zich te hebben -voorgesteld, was de Indische maatschappij nog niet rijp. - -De vrouw van den zieke had zich verbaasd over de rust die sedert een -paar dagen vooral in het middaguur heerschte, en toen zij bemerkte -waaraan zij die te danken had, toonde zij in blik en stommen groet -dikwijls haar dankbaarheid. Eens, toen Betsy een ontevreden beweging -had bespeurd over het in de keuken klaargemaakte ziekenkostje, bood zij -aan hiervoor te zorgen. Zij had een petroleumstel, waarop dit -gemakkelijk ging. - -Van Vleuten mopperde een beetje over de neiging van vrouwen om altijd -in uitersten te vallen. Neen, niet om het koken van die griesmeel, maar -van het een kwam zoo licht het ander, en Betsy, die eerst zelfs een -klein genoegen niet had willen opgeven, terwille van den zieken buur, -had nu een eersten stap gedaan op een weg, die leiden kon tot algeheele -inbeslagname van haar persoon en haar tijd. - -Waarop Betsy antwoordde, dat mannen nooit de consequenties willen -aanvaarden van hetgeen zij zelf aangeraden hebben; overigens behoefde -haar groote bengel zich niet ongerust te maken, dat zij hem zou laten -achterstaan bij het liefdewerk. - -„Daar ben ik het minste bang voor,” zeide van Vleuten. „Er is iets -anders. Je bewijst diensten aan iemand, die misschien vergolden kunnen -worden. Of, laat ik me anders uitdrukken: die vergolden behooren te -worden. Je brengt jezelf, ons, mij, in de positie van een crediteur -tegenover een debiteur; het beroerdste wat er is.” - -„Hoe zoo?” vroeg zij naief. „Laatst, toen er door Watrin & Co. een -quitantie hier gepresenteerd werd, en jij niet thuis was, durfde ik de -stad haast niet in. En ik was wat blij toen ik kon gaan betalen.” - -„Jawel, je was blij dat je kon betalen, waardoor je den crediteur -kwijtraakte. Maar als je dat niet had gekund, zou je onwillekeurig het -land hebben gehad als je aan dien man dacht, niet waar?” - -„Nu.... ja.” - -„Dus, in ’t algemeen, haat de debiteur zijn schuldeischer, in plaats -van hem voor het verleende crediet dankbaar te zijn.” - -„Dat is toch eigenlijk niet goed!” - -„Neen, goed is het niet. Zeker niet! Maar het is zoo. En daarom, als -het hart je dringt, bewijs iemand een dienst, en vlucht dan naar het -andere eind van de wereld!” - -„Flauwe vent!” zeide Betsy. „Je maakt er wat moois van!” - -„Enfin,” zeide van Vleuten, schouderophalend, „deze menschen zullen we -wel niet veel meer in ons leven ontmoeten. Dat is één troost.—Dag -dokter! Hoe staat het met den patient?” - -„Het loopt af,” zeide de arts, die juist uit de ziekenkamer gekomen -was, en hij stak een sigaar op, hem door van Vleuten aangeboden. „Tegen -mijn gewoonte,” bemerkte hij. „Ik rook anders nooit tusschen de -visites. Maar ik heb ook nog nooit zoo’n geval gehad. Die man geeft, -sedert twee of drie dagen al, een gewone lijkenlucht af. Inderdaad is -de ontbinding al begonnen, nog eer de dood intreedt.” - -„Is het waar, dat hij vergiftigd is?” - -„Ja, doch waarmee weet ik niet. Zooals gewoonlijk met inlandsche -vergiften.” - -En de dokter legde zijn sigaar neer en begaf zich weder naar den zieke. -Een oogenblik later kwam hij terug en wenkte van Vleuten. - -„Zou u de hôtelhoudster even willen verzoeken om te telefoneeren? Aan -de familie Slot—zij weet het wel.” - -„Is het erger geworden?” - -„Hij is overleden. Die vrouw moet weggehaald worden, zoo spoedig -mogelijk. Het is daarbinnen niet uittehouden, zelfs niet bij open -raam.” - -Terwijl van Vleuten aan het verzoek van den dokter ging voldoen, was -Betsy opgestaan en zonder een woord te zeggen naar de sterfkamer -gegaan. Op het bed lag iets, waarnaar zij niet durfde kijken. Daarnaast -zat de jonge vrouw, met starende oogen. Betsy voelde zich wee worden -van de lucht, maar zich vermannende, ging zij naar de treurende, en -legde haar den arm om de schouders. - -„Kom,” zeide zij zacht, doch beslist. - -En gehoorzamend aan den sterkeren wil, liet zich de jonge weduwe -wegleiden. De dokter knikte goedkeurend, en toen de beide vrouwen in -Betsy’s kamer waren, zette hij zich aan het tafeltje, stak zijn sigaar -weer aan, en wachtte de terugkomst van van Vleuten af. - -„In orde, zij komen,” meldde deze. „Zou ze mee willen?” - -„Wel waarschijnlijk,” meende de dokter. „Uw vrouw heeft den eersten -stap gedaan, door haar in uw kamer te brengen.” - -„Mooi!” riep van Vleuten uit. „Echt iets voor Betsy.” - -„Mevrouw lijkt nog erg jong.” - -„Zij is pas achttien geworden.” - -„Zoo, dan scheelt ze precies een jaar met mevrouw van Groningen.” - -„Van Groningen?” herhaalde van Vleuten vragend. - -„Ja, uw buren. Wist u niet eens hoe zij heetten?” vroeg de dokter -verwonderd. - -„Neen; maar gelegenheid om officieel kennis te maken, is dan ook niet -veel geweest.” - -„Dat is waar,” gaf de dokter toe. „Doch u kon het allicht gehoord -hebben. Ja, hij heette Mr. van Groningen, en was lid in den Raad van -Justitie. Zijn vrouw is een juffrouw Keijzer; ik meen dat haar vader -president van het Gerechtshof te Arnhem is.—Ha, daar zie ik meneer en -mevrouw Slot.” - -De dokter stond op en ging de komenden tegemoet. - -Op den bij sterfgevallen gebruikelijken fluistertoon bleven nu de -heeren bij elkaar staan praten, terwijl mevrouw Slot de kamer was -binnengegaan. Spoedig daarop kwam zij terug, de jonge weduwe steunend, -die door Betsy’s hartelijk medeleden eindelijk tranen gevonden had. - -Zij reikte van Vleuten de hand, een woord van dank stamelend, en ging, -na nog een schuwen blik te hebben geworpen op de deur, waarachter het -zielloos overschot lag van haar echtgenoot. - -Van Vleuten en Betsy waren alleen, en bespraken het droevig geval. - -„Je had eens moeten hooren, Jan,” zeide zij, „hoe dankbaar zij was! Je -zou spijt hebben gehad van je woorden, laatst, weet je nog? En ’t is -nog zoo’n kind... ze is maar een jaar ouder dan ik, en, zie je, pas uit -Holland.” - -Het laatste woog klaarblijkelijk het zwaarst. - -„Hm,” deed hij. „Het is maar goed, dat de zaak afgeloopen is.—Zeg eens -vrouwtje, je zult vannacht toch geen kippekuren krijgen, hé? Anders zou -ik nu nog zien dat we een andere kamer kregen.” - -„Welneen! Hij zal toch niet bij ons komen spoken,” lachte zij. „Voor -doode menschen ben ik niet bang. Dat is ook weer zooiets typisch -Hollandsch, waar ik heelemaal aan ontwend ben.” - - - - - - - - -HOOFDSTUK II. - - -Van Vleuten was gelukkig geweest. Ruim vier jaar had hij te Soerabaja -doorgebracht, en er de filiaal van het Bataviaasch huis gevestigd en -doen bloeien. Financieel was hij daar zelf ook bij welgevaren, en -achtte zich thans sterk genoeg om te repatrieeren. Wel zouden zij van -de rente van hun geld slechts zeer bescheiden kunnen leven, doch voor -leegzitten was hij toch te jong; dus zou hij in het vaderland naar iets -omzien, dat hem bezighield en de kas hielp stijven. Iets wat niet -moeielijk te vinden zou zijn, naar hem dacht; immers als men het niet -bepaald noodig heeft, komt zooiets van zelf. - -Betsy vond zijn denkbeeld uitstekend. Niet dat zij naar Holland -verlangde. Zij had het land daartoe te jong verlaten, en was in Indië -zóó thuis, dat zij aan eenigerlei verandering geen behoefte gevoelde. -Doch zij koesterde een stille hoop, dat de wisseling van klimaat -dienstig kon zijn tot de vervulling van een hartewensch. Langer dan -vijf jaar was zij nu getrouwd, en nog steeds kinderloos. En naar den -aard der menschen, bij wie het instinct door het aangeleerde is -verdrongen, wees de natuur haar noch van Vleuten den weg in deze, en -beschouwden zij het al dan niet krijgen van kinderen afhankelijk van -een toeval, een invloed van buitenaf, of een bijzondere bestiering van -het Opperwezen. En op dien vruchtbaren ondergrond tierde welig het -bijgeloof, als overal waar kennis ontbreekt. - -Te ’s Gravenhage huurde van Vleuten een kleine woning in de -Riouwstraat, en toen de eerste drukte van het zich inrichten voorbij -was, besloot hij zich te gaan wijden aan zijn voornemen om bezigheid te -zoeken. Hij had feitelijk nog geen vast plan gevormd, hoe daartoe te -geraken, en slenterde dan ook maar wat rond, in de vaste overtuiging, -dat wat men niet zocht, zich het eerst liet vinden. - -Op zekeren middag was hij op het kantoor van zijn kassier, dien hij had -opgedragen voor hem soliede effecten te koopen, zonder bepaalde -aanwijzing welke, mits niet teveel van één soort, daar hij van oordeel -was, dat men door van alles wat te nemen, het risico verdeelde. Dit was -geschied, en hij kwam nu zijn papieren kapitaaltje halen. Terwijl hij -in een ontvangkamertje met den procuratie-houder bezig was de -ingekochte stukken met de afrekening te verifieeren, werd na een -vluchtig geklop de deur geopend. De binnentredende bleef aarzelend -staan, de knop van de deur in de hand houdend. - -„Pardon.... ik dacht dat u alleen was,” zeide hij, zich tot den -procuratiehouder wendend, na eerst een snellen blik te hebben geworpen -op van Vleuten en zijn effecten. - -Laatstgenoemde had opgekeken, en gedurende de korte oogenblikken dat de -procuratie-houder den vreemde toesprak, hem verzoekende op het kantoor -te gaan, waar hij onmiddellijk tot zijn dienst zou zijn, had hij dien -met een belangstelling, waarvoor hij geen reden kon vinden, scherp -opgenomen. - -Er was iets eigenaardigs in dien man, vond van Vleuten. Twee -helderbruine varkensoogjes schitterden listig in een strak wasbleek -gelaat, waarop overigens een ijl krulsnorretje de eentonigheid brak. Om -den mond een trekje van harde brutaliteit, voortkomende uit het met -geweld bedwingen van aangeboren verlegenheid. De kleeding, schoon van -goede stof, klaarblijkelijk niet volgens den smaak van den coupeur -gemaakt, doch eer op eigenwijze aangifte van den drager, de schouders -te laag, de rug teveel getailleerd, waardoor de zware heupen sterk -uitkwamen. De pantalon van onder sterk ingevouwen en met fietsgespen -vastgemaakt. - -„Iemand die ons telkens komt vervelen,” meende de procuratie-houder te -moeten uitleggen, toen de deur weer dicht was. „Noemt zich bankier of -zooiets.” - -„Een titel is gemakkelijk,” zeide van Vleuten. En opstaande, pakte hij -zijn stukken bijeen en vertrok, van plan zich onmiddellijk huiswaarts -te begeven. - -Doch langs Café Central komende, kreeg hij trek in een glas bier, en -liep er binnen. Geen kennissen hebbende, vond hij het eenvoudiger zich -aan de leestafel neer te zetten, waar hij in de illustraties bladerde. - -„Zag ik u zooeven niet bij Karsten & Co.?” zeide opeens iemand naast -hem, met onnatuurlijk hoog stemgeluid, en opziende bespeurde hij den -man van daareven. - -„Dat kon wel,” antwoordde van Vleuten, minder koel dan hij bedoeld had. - -De ander scheen dat te bemerken en zich daardoor gerechtigd te gevoelen -het gesprek voort te zetten. - -„U moest voor den eten geen bier drinken,” zeide hij. „Dat is niet goed -voor de maag. Neemt u liever een glas port of een bittertje, dat zet -eiwit aan.” - -„Eiwit?” herhaalde van Vleuten verbaasd. - -„Ja, dat is goed voor de spieren en het centrale zenuwgestel.” - -„Is u dokter....? Ik dacht....” - -„Pardonneer! Ik ben Wiechen, bankier. Maar iemand moet zoo’n beetje -zijn eigen lichaam kennen. En.... ik zag u bij Karsten. Soliede firma, -maar duur.” - -„Men heeft mij heel schappelijk behandeld. Een achtste percent, meen -ik.” - -„Per hoeveel tijd?” - -„Geen tijd. Provisie, bedoel ik, voor het inkoopen van effecten.” - -„O! Ja, dat is de prijs. Maar ik meende als men zaken met hen doet, -geld opneemt.—Kijk u eens hier,” en Wiechen vouwde een rekening-courant -open; „dáár bijvoorbeeld. Daar staat een post van precies duizend -gulden. Provisie ƒ 25.— voor 30 dagen. Dat is....?” - -„Twee en een half percent,” zeide van Vleuten, „per maand!” - -„Juist. En ziet u,” ging de ander voort, het blad omslaande en op het -eindcijfer wijzende, „ik doe nogal zaken met hen. Ruim twee en veertig -mille. Ze laten particulieren natuurlijk meer betalen.” - -„Maar wat laat u dan de particulieren wel betalen, als uzelf zoo’n -ontzettende rente moet opbrengen?” - -„Dat is ongelijk. Mijn stelregel is vijf percent.” - -„Ook per maand dan?” - -„Ja, dat spreekt. Ik ben erg goedkoop. In mijn buurt woont een zekere -van der Wal, die niet onder tien percent uitzet. Eens heb ikzelf vijf -bij hem moeten betalen. Enfin, het moest, om iemand te helpen. Maar -daarom noem ik Karsten duur. Mijn meeste geld is van particulieren, die -blij zijn anderhalf tot twee percent te maken. Dat zult u van uw -effecten niet halen, wel?” - -„Neen, zeker niet,” zeide van Vleuten. „Maar.... als ik onbescheiden -ben, zegt u het gerust.... is er voor dergelijke transacties veel -omzet?” - -„U heeft mijn rekening-courant met Karsten gezien. Als u eens bij mij -wilt komen, zal ik u heel wat anders laten zien. Misschien krijgt u wel -lust eens iets bij mij te plaatsen.” - -„U woont?” - -„Hier is mijn kaartje met adres.—Laat ons nu over wat anders praten. -Daar komen namelijk een paar heeren, die graag alles weten. Mag ik u -een borrel aanbieden? Hé, kellner!” - -Een drietal jongelieden naderde het hoekje van de leestafel. Van -Vleuten was eigenlijk van plan geweest op te staan, doch de beleefdheid -van Wiechen, die een glas Catz voor hem besteld had, weerhield hem. En -daardoor kon hij aan een voorstelling niet ontkomen. - -Van aard weinig spraakzaam als hij voor het eerst iemand ontmoette, -bepaalde van Vleuten zich tot luisteren en het bestudeeren der nieuwe -kennissen. Onverdeeld gunstig was de indruk dien zij op hem maakten, nu -juist niet. - -Arnolds was een spichtige figuur met dwalende oogen en een scheeve -neus. Viehof een goede middelmatiger met schonkige vormen, Boom een -ietwat fatterige reus met een geweldigen knevel en kaal hoofd. Naar hun -gesprekken te oordeelen was de eerste een hartstochtelijk liefhebber -van wedrennen, waarop hij enorme sommen moest hebben omgezet, de tweede -een man van Wiechens slag, den mond vol van „slagjes” op financieel -gebied, de derde eindelijk een uitvinder, sprekend over zijn „machine”, -die een revolutie in het wereldverkeer zou teweegbrengen. - -Hoewel alle drie volgens van Vleuten’s oordeel het hunne deden aan -opsnijderij, was de strekking daarvan verschillend. Terwijl de beide -eersten er een eer in schenen te stellen hun medemenschen zooveel -mogelijk geld afhandig te maken, onverschillig of de middelen daartoe -den toets van stricte eerlijkheid konden doorstaan, leek de laatste -weliswaar niet ongeneigd zijn voordeel te zoeken, doch hiermee tevens -de menschheid een dienst te willen bewijzen, door het geven van iets -werkelijk nuttigs. - -Alleen kwam het den toehoorder voor, dat de uitvinding in quaestie leed -aan het gewone gebrek van een zoogenaamd perpetuum mobile, namelijk het -bewegen zelf. Althans daartoe scheen het nog niet gekomen, -niettegenstaande het werk dat Boom, financieel gesteund door Wiechen, -daaraan besteed moest hebben. - -Toen van Vleuten meende genoegzaam lang in het gezelschap te zijn -gebleven, om zijn weggaan niet onbeleefd te doen schenen, stond hij op, -en nam afscheid. - -„Wanneer kan ik u wachten?” vroeg Wiechen hem zacht, nadat hij hem tot -aan de uitgang begeleid had. - -„Morgenmiddag?” stelde van Vleuten voor. - -„’s Middags ben ik veelal bezet of uit, althans na tweeën. Mijn -kantoortijd is van negen tot twee.” - -„Dan morgen ochtend?” - -„Goed; ik wacht u dan liefst tusschen elf en twaalf.” - -Met nieuwsgierige blikken keken de drie jongelui Wiechen aan, toen hij -terugkwam. - -„Niets voor jelui,” zeide deze, „’n prutsje geld uit Indië meegebracht, -en al bij Karsten & Co. gedeponeerd.” - -„Laat hij het terughalen. Ik weet een schitterenden coup.” - -„Sst, heeren! Laat hem maar aan mij over. Ik zal jelui er wel bij -noodig hebben; maar niet te driftig. Je weet, om een gaatje open te -maken, is beleid en geduld alles.” - -Zij zagen hem alle drie een oogenblik wantrouwend aan. - -„Leen me een kopstuk tot morgen,” zeide Arnolds toen. - -Wiechen greep in zijn vestzak, en spreidde hetgeen hij daaruit haalde -op de vlakke hand uit: twee kwartjes en vier dubbeltjes. - -„Dat is alles,” zeide hij, „en mijn borrel nog niet betaald. Daar, ik -kan nog net een sectie trammen.” - -De ander trok de schouders op en draaide zich half om. - -„Wie speelt een partij biljart?” - -„Ik,” riep Viehof. „Wie houdt?” - -„Drie tegen één, om een gulden!” - -En nu volgde een verward geroep, waaruit Wiechen niet wijs kon worden, -een nabootsing van het geschreeuw der bookmakers op de rennen. - -„Hou je?” vroeg Arnolds hem, en op een toestemmend knikje begon men te -spelen. - -„Wat is dat voor een spel?” vroeg Wiechen, die Arnolds midden in een -serie zag ophouden, terwijl Viehof voortspeelde. - -„Gewoon vijftig punten.” - -„Waarom hield je dan op, zooeven?” - -„Omdat ik den bal gemist had.” - -„O, ik dacht dat hij raak was,” zeide Wiechen, die Viehof door zag -spelen tot hij een enorm eind vóór was, en begreep zijn gulden kwijt te -zijn, dien hij dan ook even later betaalde, uit een ander zakje echter -dan waarin het klein-geld van daareven. - -„Wat is dat?” vroeg Viehof. „De côte is vijf tegen één gebleven. Vier -pop erbij, alsjeblieft.” - -En Wiechen, bij zich zelf zwerende dat hij hem die vier gulden duur zou -laten betalen, betaalde, uit vrees dat men zou denken dat hij de -terminologie der paris niet kende, wat toch inderdaad het geval was, en -de anderen zeer goed wisten. - -Inmiddels was van Vleuten thuisgekomen, en had zijn wederwaardigheden -van den middag aan Betsy verteld. - -„Wees vooral voorzichtig,” waarschuwde zij. „Ik heb al lang begrepen, -dat menschen, die geruimen tijd in Indië zijn geweest, te naief zijn -geworden voor Europa. Wij worden van alle kanten beetgenomen, als we -niet oppassen. En het is alsof men elkaar het wachtwoord geeft.” - -„Nu ja,” zeide hij; „dat kan zijn bij groentenboer en dergelijken, doch -ernstige geldmannen.... Trouwens die Wiechen doet zelf zaken met -Karsten & Co.” - -„Is het je niet vreemd voorgekomen,” viel zij in, „dat, als hij dan -zulke groote zaken doet met hen, die meneer met wien je sprak, zich zoo -wegwerpend over hem uitliet?” - -„Ja, dat is vreemd. Enfin, ik zal morgen goed toekijken.” - -„Gut, man, weet je wie ik gezien heb?” vroeg zij opeens, van het -onderwerp afstappend. „Onze buurvrouw in het hôtel te Soerabaja; weet -je nog? Wier man toen gestorven is.” - -„Mevrouw van Groningen?” - -„Ja! Maar ik was haar naam vergeten; daarom durfde ik haar niet -aanspreken?” - -„Zooveel te beter. Nu kan ik je het compliment van zooeven teruggeven!” -lachte van Vleuten. „Ik denk dat het meer dan naief zou zijn, om -kennissen uit Indië zoo maar aan te spreken, vooral op straat.” - -„Waarom? Zij groette heel vriendelijk.” - -„Kan zijn. Ik spreek in het algemeen trouwens. Je weet nooit onder -welke omstandigheden de menschen zich hier bevinden, en dus ook niet of -zoowel de een als de ander op het hervatten van de vroegere kennis -gesteld zijn. Verbeeld je dat een oud-resident hier moet wonen, die -winkelier in blikjes en inmaakgroenten geworden is.” - -„Och kom!” deed zij ongeloovig. - - - - - - - - -HOOFDSTUK III. - - -„Binnen!” - -„Morgen, Wiechen,” groette Arnolds met slepende stem, het kantoor -binnentredend. „Ik heb een zaakje voor je. Heb je geld?” - -„Jawel, voor een goede zaak altijd.” - -„Twintig mille voor zes weken. Er zit goed wat op.” - -„Waarvoor is het? Voor de paardjes?” - -„Hm, een fameuse coup. ’n Tuyau van beste soort.” - -„Zoo. Wie moet het hebben, en wie teekenen mee?” - -„David Beenhuis. Op zijn handteekening alleen moet je ’t geven. Maar -die is goed; daar sta ik voor in.” - -„Ja,” zeide Wiechen, die een stuk papier en potlood genomen had. „Ga -voort. Waar woont hij?” - -„Parijs. Vroeger in Amsterdam. Je kunt overal naar zijn vader -informeeren, waar hij van moet erven. Meermalen millionnair, en -stokoud.” - -„Pas dood was beter. Maar enfin, ik zal informeeren. Wanneer moet het -er zijn?” - -„Een dag of vier.” - -„Nu, vanavond weet ik het. Kom je in Central? - -„Ja, dat is goed. En.... ik moet twee mille hebben voor mijn moeite, -denk erom.” - -„Dan moet hij voor vijf en twintig accepteeren.” - -„Goed. Ik heb de blanco wissels bij me; je hebt maar in te vullen.” - -„Dankje. Teekenen waar ik bij ben.” - -„Onzin. Hij ontvangt zelf het geld. En ik ben Viehof niet, zou ik -denken.” - -„Als hij zelf komt, is het goed,” antwoordde Wiechen, zonder op de -laatste woorden weerwerk te geven. „Zie eens of je Boom vinden kunt.” - -„Dat is gemakkelijk genoeg. Tot twaalf uur in zijn bed. Ik zal hem bij -je sturen. Dag Wiechen.” - -„Bonjour,” zeide Wiechen, op een electrisch schelknopje drukkend, voor -het uitlaten. - -Toen hij de voordeur had hooren dichtvallen, belde hij nogmaals, waarop -de bediende binnenkwam. - -„Is er iemand?” - -„Deze meneer,” antwoordde de bediende, een stukje papier op tafel -leggend. „Hij was juist binnen toen u belde.” - -„Goed,” zeide Wiechen, den naam lezende van van Vleuten. „Als ik bel, -kan je meneer binnenlaten.” - -Hij ging naar het telefoon-toestel, en had reeds de hand aan de kruk, -toen hij zich plotseling bedacht, en terugkeerde naar zijn -schrijftafel, waar hij op de bel drukte. Toen van Vleuten binnenkwam, -was Wiechen bezig eenige papieren vóór hem terecht te leggen, alsof ze -bijeen hoorden, quasi druk. - -„Aha!” deed Wiechen, die zich in zijn kantoorstoel had omgedraaid. -„Blij u te zien, meneer. Hoe vindt u dat ik hier zit?” - -Hij was al sprekende opgestaan, en wees met de hand zijn kantoor rond. - -„Ruim en gezellig,” zeide van Vleuten; „maar als die lessenaar en -brandkast er niet stonden, zou men niet denken op een kantoor te zijn. -Vooral die schilderijen....” - -„Bekijkt u ze eens goed,” noodde Wiechen. En half fluisterend: „Ze zijn -van een barones!” - -„Zoo?” zeide van Vleuten, onplezierig aangedaan, door het -parvenuachtige van den toon. „En nu onze zaken.” - -„Alsublieft. Neemt u plaats.” En na de brandkast geopend te hebben, -haalde hij er een dikke enveloppe uit. „Voor meer dan twee ton -polissen!” - -„Een heel bedrag,” vond van Vleuten. „Als ze wat lang geloopen hebben, -krijgen ze waarde, anders beteekenen ze niet veel. De zoogenaamde -contante waarde hangt af van de gestorte premieën.” - -„Die worden geregeld door mij betaald.” - -„Maar meneer.... de zaak gaat mij natuurlijk niet aan ... doch als u de -premie geregeld betaalt, houdt u er een soort levensverzekering op -eigen houtje op na. Dat is alles.” - -„Als er maar één dood gaat, krijg ik meer kapitaal dan ik betaald heb.” - -„Dat zou toevallig zoo kunnen wezen, maar regel is het niet. U, die man -van zaken is, zult begrijpen, dat de levensverzekeringmaatschappijen, -om winst te maken, meer aan premieën en rente daarvan moeten ontvangen -dan hun uitkeeringen bedragen. Dooreen genomen, betaalt dus het publiek -meer dan het ontvangt.” - -„Nu,” zeide Wiechen, op den toon van iemand wiens lievelingsdenkbeeld -wordt afgekeurd; „nu, ik zou ze ongaarne afstaan. Maar kijkt u eens in -deze portefeuille.” - -En hij bladerde in de wissels en accepten, die zich daarin bevonden, -zoodat van Vleuten de bedragen kon zien. - -„Dat ziet er beter uit,” merkte deze op. - -„Nietwaar? De eenige zorg is goede informatie te nemen omtrent de -personen die teekenen. Want u begrijpt, de acceptant is zelden goed. -Anders zou hij zulk duur geld niet nemen. De borgen, meneer, daar zit -het hem in!” - -„Natuurlijk. En onder welk soort menschen zit uw geld voornamelijk?” - -„Van allerlei. Het liefst heb ik menschen van naam en goede familie. -Die betalen om hun fatsoen op te houden. En moet ik ze al eens in -rechte vervolgen, dan maakt dat weer reclame, ziet u. Zoo heb ik laatst -een jonkheer failliet laten verklaren.” - -„Een schadepost dus?” - -„Och, wat zal ik u zeggen. Hij had het geld duur; tien percent. Ik had -het zelf tegen vijf percent moeten opnemen, om hem te helpen, maar -natuurlijk gauw terugbetaald. En nu had hij al ruim anderhalf jaar -rente betaald, dus was ik gedekt. Als het niet was geweest om de -familie plezier te doen, zou ik een streep door de post gehaald -hebben.” - -„Een raar soort plezier! Of bedoelt u andersom?” - -„Neen, werkelijk. Ik deed het op verzoek van een oom, die vond dat het -jongemensch teveel verkwistte, en die hem nu hiermee onder een streng -régime kreeg, terwijl hij tevens buiten staat was nog meer schulden te -maken. Puur om van dienst te zijn; want ik wist vooruit, dat ik -nauwelijks de kosten eruit zou krijgen. Ik zal u nu mijn boek eens -laten zien, omdat u behoort te weten wie ik ben, en met wie ik zaken -doe, als u mij uw geld toevertrouwt.” - -Wiechen ontsloot een kastje in zijn bureau en haalde er een paar boeken -uit, die hij op tafel legde. En de bladzijden omslaande, toonde hij -zijn verbaasden bezoeker de namen zijner debiteuren, nu en dan met den -vinger erop wijzende, als het een naam gold uit den adelstand, waarvoor -hij blijkbaar groote voorliefde koesterde. - -De stemming waarin van Vleuten door het waarschuwend woord zijner vrouw -was gebracht, veranderde geheel. Toen hij binnenkwam, had hij het -voornemen den „bankier” op beleefde wijze voor zijn aanbod te bedanken, -en er geen gebruik van te maken. Er was iets in die groote winst van -geleend geld, dat hem stuitte. Doch, en vooral nadat hij in het -crediteuren-boek ook gezien had, wie buiten de firma Karsten & Co. geld -bij Wiechen geplaatst hadden, en daaronder ook particulieren van goeden -naam, begon hij te redeneeren. - -Als die allen het deden, en aan den anderen kant het nemen van geld -tegen hooge rente onder de fatsoenlijke lui zoo algemeen was, waarom -zou hij er zich buiten houden? Daarenboven, welk verschil was er -eigenlijk in gelegen, of men waren van de hand zette met hooge winst, -dan wel geld leende met nauwelijks zooveel winst? Waarom mocht men op -een artikel als dameshoeden, in één seizoen van drie maanden, wel twee -à driehonderd percent verdienen, en van geld in dienzelfden tijd geen -vijftien percent? Wat deed iemand die aandeelen nam in een of andere -onderneming, anders dan geld leenen aan zoo’n instelling, die -toch—getuige de tabaksindustrie in Deli—niet zelden zestig tot honderd -percent dividend uitkeerde? - -„Ik zal mijn stukken morgen laten verkoopen, meneer Wiechen,” zeide hij -als slotsom van zijn overwegingen, „en breng het kapitaal bij u.” - -„Dat verkoopen is onnoodig,” meende Wiechen. „Het zou u maar weer -provisie kosten aan Karsten & Co. Als u de effecten hier in deposito -wilt geven, zal ik ze tegen beursnoteering overnemen en in uw credit -boeken. Ik geef u dan een bewijs voor het bedrag, en, als u het -goedvindt, zullen we van weerszijden het met zes maanden opzegbaar -stellen. Hoeveel denkt u ongeveer dat het is?” - -„Ik bracht bij Karsten & Co. rond vijftig mille. Maar dan kon ik u de -stukken wel dadelijk brengen; na de koffie.” - -„Zooals u wilt. Tot straks dan. Dag meneer.... Wacht, ik zal u even -uitlaten.” - -Toen van Vleuten vertrokken was, ging Wiechen een oogenblik voor den -spiegel staan. Op zijn voorhoofd vertoonde zich een roode vlek. Hij -bette die met water uit een fonteintje in den hoek van de kamer, en -eerst toen ze geheel verdwenen was, schelde hij. - -„Juffrouw Bosch heeft twee kwartjes gebracht,” zeide de bediende, het -geld neerleggend. „Ze zou morgen nog twee kwartjes brengen. En dan is -meneer Boom in de wachtkamer.” - -„Goed, laat binnen. En als juffrouw Bosch morgen niet komt, ga je er -heen, en zeg dat ik haar man laat gijzelen, als het zoo door gaat. Ze -moet geregeld elken maandag één vijftig brengen.—Dag Boom,” vervolgde -hij toen deze binnenkwam. „Ga zitten. We moeten eens ernstig spreken. -De zes maanden zijn straks om, en ik geloof dat je over mij niet te -klagen hebt, wel?” - -„Ik krijg nog vijf gulden van de vorige week, toen je...” - -„Al wel, ik zal ze je geven. Maar hoe staat het nu met de machine? Ik -betaal je geregeld elke week twintig gulden, zonder iets te zien, -eenvoudig op goed vertrouwen. Het wordt tijd, dat ik voor mijn geld -iets krijg.” - -„En wou je dan voor die stomme twintig pop in de week, binnen zes -maanden een half millioen hebben?” riep Boom verontwaardigd uit. - -„Dat is de quaestie hier niet. Jij zat aan lager wal, en had noch geld -om te leven, noch om je machine af te maken. Toen heb je mij gevraagd -om je te helpen, en dat heb ik gedaan op je eerlijke gezicht af. Want -van je machine heb ik geen verstand. Maar ons contract zegt, dat je in -zes maanden het ding klaar moet hebben, en ik je daarvoor zou -verstrekken driehonderd gulden voor gereedschap—die je gehad hebt, -zonder dat ik zelfs maar gezien heb of je er wel één stuk gereedschap -voor gekocht hebt....” - -„Ik heb je toch een asje laten zien....” - -„Dat misschien één gulden gekost heeft, als je ’t al niet had. Doch dat -is tot daaraantoe. Je hebt het geld gehad èn de twintig pop ’s weeks. -Ik zal je niet op één dag dringen, maar wil een begin aan de zaak zien. -En vertel me nu eens eerlijk: Vóór twaalven ben je niet op. Dan loop je -wat rond, en gaat om vier uur naar de kroeg. Om acht uur heb je -gegeten, en slentert wat achter de meisjes in de Spuistraat. Dan ga je -weer naar de kroeg, en blijft biljarten of kaartspelen tot half één. -Gesteld dat je dan niet meer naar een of andere nachtkroeg gaat, wat -ook wel gebeurt, dan maak je mij niet wijs, dat je nog werkt. Vooral -waar, zooals je zegt, de heele machine afhangt van een helder hoofd en -een vaste hand.” - -„Ik heb je toch stukken laten zien!” - -„Jawel, maar wie waarborgt mij, dat het stukken van je machine zijn? -Als ik eens een ingenieur bij je sturen kon....” - -„Dat kan niet, zooals je weet. Mijn denkbeeld is zóó eenvoudig, dat het -geheim dadelijk zou verraden zijn. Maar, als het je niet bevalt, laat -ons er dan maar mee uitscheiden.” - -Wiechen zweeg, terwijl een vluchtig rood over zijn gelaat trok. De -brutaliteit van den ander was hem te sterk. Die man had nu zoo veel -geld van hem gehad, dat hij hem niet meer los kon laten, zonder tevens -van zijn geld afscheid te nemen, en vooral de kans te verspelen op de -groote winsten, die de uitvinding van Boom moest afwerpen. Doch aan den -anderen kant zou Boom ook vastzitten, en zijn machine niet kunnen -gereed maken. Of....? En het koude zweet brak hem uit.... Zou soms de -machine klaar zijn, of zóó ver, dat een ander er geld voor gaf? En Boom -nu van hem los willen, om de vijf ton, die hem bij contract waren -toegezegd, in zijn eigen zak te houden? Het gold hier voorzichtig te -zijn! - -„Hoor eens, Boompje,” begon hij zoetsappig. „We moeten geen ruzie -maken. Daar hebben jij noch ik belang bij. Ik wil alleen zien dat de -zaak opschiet, anders niet. Dat stukje ijzer en die verroeste -kachelsleutel geven mij er geen kijk op. Je kunt mij toch gerust eens -laten zien wat je hebt. Als ik maar zie, dat het ergens op lijkt, ben -ik tevreden. Ik ben toch geen deskundige, en zal je het geheim niet -afkijken.” - -„Ik heb je al eens meer gezegd, dat ik niets in elkaar laat, en de -stukken op verschillende plaatsen bewaar, tot alles gereed is. Dan moet -ik voor een paar dagen een rustig plekje hebben, dat kan ik afsluiten, -en waar ik het geheel samenstel, en er een kist om timmer, zoodat -niemand de werking kan zien. Als het zoover is, mag je kijken, en -zullen we de machine een paar weken laten loopen. Nu—waar zijn de vijf -pop?” - -Wiechen haalde met een zucht twee rijksdaalders uit de brandkast en -legde ze vóór Boom neer, die ze met een gemoedelijk knikje opstreek. - -„Kom je vanmiddag in Central?” vroeg hij opstaande. - -„Neen,” antwoordde Wiechen, „vanmiddag moet ik op Scheveningen zijn. -Bonjour, je kent den weg.” - -Toen Boom weg was, zat hij nog lang na te denken. Hij vond het een -ergerlijk iets, geld te moeten geven zonder eenige zekerheid van winst, -zonder zich zelfs maar te kunnen overtuigen, al was het gebrekkig, wat -hij aan Boom had. Hij was door Arnolds met hem in kennis gekomen, en -deze had hem van die wonderlijke uitvinding verteld. Een machine, die -instede van telkens kosten te vragen voor brandstof en onderhoud, -geheel uit zichzelf bleef werken, na een belasting voor één keer met -1200 kilogram per paardenkracht, en met elken slag één vijfde van de -gebruikte kracht overhield ter benuttiging. De aanschaffing was duurder -dan die eener stoommachine; doch dat beteekende niets, daar zij later -nagenoeg niets kostte. Enkel wat smeerolie. - -Hijzelf had toen Boom voorstellen gedaan, waar deze in ’t eerst geen -ooren naar had. Philantropisch aangelegd, wilde de uitvinder niet -hebben, dat door zijn toedoen honderdduizenden van arbeiders broodeloos -zouden worden; hij schreide half bij de gedachte, hoe zijn naam door -het nageslacht vervloekt zou worden. Wiechen wilde dien vloek op zich -nemen, zijn naam geven aan de uitvinding, en dusdoende den ander -verlossen van den gevreesden vloek, de zegeningen samen deelende. - -En die zouden niet gering zijn! Wel was volgens Boom de machine niet -geschikt voor spoorwegen of stoombooten, daar zij, als gebaseerd op de -aantrekkingskracht der aarde, zuiver horizontaal moest blijven staan, -en haar lengte-as steeds in de richting naar de magnetische pool moest -blijven, doch hoeveel omzet was er niet buiten die twee bedrijven. Ja, -waar meer en meer electrische spoorwegen in zwang schenen te komen, kon -voor deze het gebrek geheel verwaarloosd worden. Dus, behalve schepen, -alles gedreven door de machine „systeem Wiechen!” Zijn naam zou beroemd -worden, gezuiverd van de smet, die zijn bedrijf van thans erop geworpen -had. Die malle Boom, met zijn vloek van het nageslacht! Rijkdom en eer -zouden zijn deel zijn. Of had ooit iemand door een uitvinding de wereld -verarmd? Trouwens, dat raakte hem niet, al mocht het later blijken. De -menschen konden hem precies even weinig schelen, als hij de menschen. - -Er werd geklopt. Het was van Vleuten. En ontwakende uit zijn droomerij, -dwong hij zich tot de meer nabijliggende bezigheid van het nazien der -effecten, die de bezoeker hem bracht. Misschien was het daaraan -voorafgegane wel goed; want hij, die straks millardair zou zijn, -beschouwde het sommetje hem nu toevertrouwd, niet meer met dezelfde -oogen als gister en eergister, al was het voorloopig welkom. - -Men had de waarde der effecten spoedig genoteerd en de contracten -geschreven. - -„De overeengekomen rente staat er niet in,” merkte van Vleuten op, eer -hij teekende. - -„Dat doe ik nooit,” zeide Wiechen. „Op dat punt moeten we elkaar -vertrouwen. U begrijpt, dat nooit iemand mag weten, welke hooge rente -ik u betalen kan. Het publiek is te dom om dat te vatten. En voor u zou -het ook niet plezierig zijn.” - -„Ik ben niet voornemens onze relatie in de courant te zetten. U wel?” - -„Neen, zeker niet! Maar we zijn beiden sterfelijk; en als anderen eens -in onze nalatenschap neusden, zou dit voor dan overlevende niet prettig -zijn.” - -„Daar is iets van aan,” erkende van Vleuten. „Vooruit dan maar. Dus ik -ontvang den eersten van elke maand de rente.... laat eens kijken.... -negenhonderd zes en negentig gulden.” - -„Den eersten niet. Tusschen den eersten en den vijfden laat ik innen. -Dus tusschen den vijfden en den tienden kunt u beschikken. Ik zal u een -model-quitantie geven. Ziehier. U ziet, ook hierop is het woord rente -uitgelaten.” - -„Dank u.” - -Van Vleuten stak de quitantie in zijn portefeuille, en vertrok. - -Wiechen liep snel naar zijn bureau, nam er een stuk wasdoek uit, en -sloeg dat om de effecten, het pak met een riempje bevestigend. Reeds -had hij den hoed gegrepen, om uit te gaan, toen een herhaald zacht -tikken op het vloerzeil hem op den grond deed zien. Vier of vijf roode -bloeddruppels lagen vlak vóór zijn voeten, en werden door meer gevolgd. -Hij liet den hoed los, slingerde het pak op zijn bureau, en bracht zijn -zakdoek aan den neus. Hij belde. - -De bediende keek even, knikte en spoedde zich weg, om terug te komen -met een paar schoone zakdoeken. - -„U moest daar toch eens met een dokter over spreken,” meende de man, -toen de bloeding minder werd. - -„Onzin,” bromde Wiechen. „Ik heb vandaag belangrijke zaken gedaan. Dan -is het altijd zoo. Hier, pak aan! ’t Is al over. Niemand achter?” - -„Neen, meneer. Maar straks moet die timmerman komen.” - -„Jawel; ik zal de quitantie achterlaten. Als hij er geweest is, sluit -je het kantoor. Ik kom vóór den eten niet terug. Zorg om half acht hier -te zijn.” - -Het pak effecten weer opnemende, verliet Wiechen zijn kantoor en sprong -op zijn rijwiel. Gaandeweg echter verminderde hij vaart, om bij het -tramhuisje op het Plein stil te blijven staan, quasi wachtende op -iemand die met de tram moest komen. Doch inderdaad was het om na te -denken. - -Met Karsten & Co., waarheen hij op weg was, deed hij zaken, en het leed -geen twijfel, of die firma zou hem onmiddellijk van de effecten -afhelpen, hetzij door verkoop, hetzij door prolongatie. Doch in den -laatsten tijd was er in de verhouding een zekere spanning gekomen. -Inderdaad, al was het niet met zooveel woorden gezegd, scheen de firma -geneigd de relatie te laten afloopen, althans in te krimpen. En mocht -hij hierin al mis zien, er was iets anders, waar hij in ’t eerst niet -aan gedacht had. De effecten die hij had, waren door Karsten & Co. voor -van Vleuten aangekocht! Dat ging niet, dat hij er nu mee aankwam. - -Snel besloten sprong hij weer op de fiets en reed er in andere richting -mee weg. - -„Zoo, Wiechen, weet je al wat?” vroeg Arnolds dien avond, toen hij in -Central binnenkwam. - -„Is Beenhuis in de stad?” informeerde Wiechen. - -„Ja, hij komt zoo dadelijk... daar heb je ’m al! Kan je het doen?” - -„Jawel.” - -Een reeds grijzende blonde man, van onmiskenbaar Joodsch type, naderde -hun tafeltje. Arnolds stelde hem en Wiechen aan elkaar voor. - -„Drinken de heeren een glas champagne mee?” noodigde Beenhuis; en toen -die uitgezocht was en besteld, ging hij voort: „Arnolds heeft u over -dat zaakje gesproken. Gaat het?” - -„Och ja,” antwoordde Wiechen. En het accent van den ander imiteerende: -„Het sjaakje gaat, maar het geld is duur.” - -„Wat noemt u duur? Of liever, zegt u maar ineens hoeveel u hebben -moet.” - -„Vijf en twintig.” - -Beenhuis toonde geen verrassing. Hij haalde een notitieboekje uit den -zak, en cijferde er eenige oogenblikken in. - -„’t Is goed,” zeide hij toen. „Morgen vóór twaalven?” - -„Onnoodig, ik heb het bij mij.” - -Het gelaat van Beenhuis bleef onbewogen, doch dat van Arnolds glom van -bewondering. - -„Fameus, fameus!” mompelde hij, de wissels te voorschijn halende, en -die op het tafeltje neerleggende. - -Beenhuis nam ze tot zich, en toen men het eens was over de bedragen, -die, om den schijn van reëelen handel eraan te geven, over gebroken -getallen liepen, zette hij zich tot invullen der formulieren. - -„Zullen wij ze, voor uw gemak, maar domiciliëeren op uw kantoor?” vroeg -hij. - -„Och neen,” zeide Wiechen. „Dat lijkt zoo bijzonder. Uw eigen adres te -Parijs, als u het goedvindt.” - -„’t Is in orde,” zeide Beenhuis, de wissels naar Wiechen toeschuivend. -„Wilt u even nazien?” - -Wiechen nam de wissels, en een blanco quitantie uit zijn zak halend, -legde hij die naast de wissels, en ging zitten invullen. - -„Waartoe dient dat?” vroeg Beenhuis, toen hij de quitantie had -doorgeloopen. „Ik heb toch de wissels geaccepteerd, waarin reeds -kwijting gelegen is.” - -„Dat dacht ik vroeger ook,” expliceerde Wiechen; „maar onze rechters -denken er sedert kort anders over. ’t Is een quaestie van formeel of -notarieel....” - -„Materieel,” verbeterde Arnolds. - -„Voor mijn part. Maar men moet tegenwoordig kunnen bewijzen, dat men -het geld werkelijk gegeven heeft. Daarom vraag ik naast de wissels een -quitantie.” - -„Die evenveel of even weinig bewijst,” lachte Beenhuis. „Enfin, ’t is -omslachtig, maar ik heb er geen bezwaar tegen. Ziehier.” - -Wiechen telde nu twintigduizend gulden aan bankpapier uit, die Beenhuis -opstreek, terwijl de ander de wissels bergde. - -Arnolds, die de handen op zijn knieën hield, onder tafel, voelde bijna -tegelijkertijd een duwtje tegen elke hand, en greep de papiertjes, hem -van weerszijden toegestoken, ze haastig in zijn zak moffelende. - -Een nieuwe flesch champagne, nu door Wiechen aangeboden, besproeide de -transactie. - -Toon Beenhuis was heengegaan, haalde Arnolds het hem door Wiechen -toegestopte bankpapier voor den dag. - -„Tweehonderd pop? Ben je bedonderd?” - -„Welnu?” vroeg Wiechen, doodkalm. - -„Twee mille moet ik hebben, of....” - -„Bedaar, alsjeblieft. Je kunt nog wel wat krijgen, maar nu niet. Als je -met teveel geld naar Woestduin of Forest gaat, is het toch in één keer -op.” - -„Al was dat zoo, wat gaat het jou aan?” - -„Omdat je mij telkens om niets vervelen komt. Sputter nu maar niet; -daar geef ik toch geen zier om. Hoeveel heb je van Beenhuis gekregen?” - -„Geen bliksem.” - -„Dat lieg je. En nu, bonjour! ’t Is mijn tijd.” - -„Verrek!” mompelde Arnolds, zijn vuist ballende achter den rug van den -vertrekkende. - -Toen grabbelde hij met de hand in zijn andere zak, en bekeek hetgeen -Beenhuis hem gegeven had. Vijf en zeventig gulden! Hij vloekte. - - - - - - - - -HOOFDSTUK IV. - - -Het was een drukke dag aan het strand te Scheveningen. Met moeite -hadden van Vleuten en Betsy een paar stoelen gekregen, waarin zij waren -neergestreken in die beginnende loomheid, die de zeelucht veroorzaakt -bij hen die er niet dagelijks in verblijven. - -„Wat zijn we lui,” merkte Betsy op, een geeuw verbergend. - -„Ja,” erkende hij. „En ik vooral. Dat nietsdoen, dat me eerst zoo -aangenaam leek, begint me hartelijk te vervelen. Maar hoe ik zoek, werk -schijnt hier moeielijk te vinden. Als we eens gingen reizen?” - -„Reizen kost geld. En je weet wat je mij beloofd hebt, Jan.” - -„Nu ja....,” begon hij, doch zweeg toen zij hem ernstig aankeek. - -De belofte waarop zij zinspeelde, was gegeven enkele dagen nadat hij -zijn geld bij Wiechen gebracht had. Toen hij haar verteld had, hoe -prachtig hij dat had belegd, en zij nu royaal konden leven. Eerst was -zij met hem blij geweest, maar eens, toen zij Wiechen had gezien, had -haar een onverklaarbare angst bekropen. Zij had toen buiten haar man om -geinformeerd, en men had haar allerlei verschrikkelijks van dien -zoogenaamden bankier verteld. Hij was een woekeraar van de allerergste -soort, klein begonnen, met weekklantjes, die hij tien, twintig gulden -leende, en hem daarvoor elken Zaterdag één, twee gulden rente moesten -betalen. Langzamerhand was hij grooter zaken gaan doen, doch eigenlijk -gezegd fortuin kende men hem niet toe. Hij leende van den een, om het -tegen hooger rente aan den ander uit te leenen. - -Van Vleuten had haar gesust. De werkkring van een bankier was nu -eenmaal zoo. Hij was de tusschenpersoon in den geldhandel. Zijn -verdiensten waren de belooning voor zijn werk. Weliswaar begreep hij -ook niet goed, hoe men in Holland zulk een enorme rente kon opbrengen, -maar dat het niets bijzonders was, bleek uit de relatie tusschen dien -Wiechen en Karsten & Co. Deze firma was toch een der eersten in den -Haag, die zich niet zou afgeven met iemand van twijfelachtig allooi. - -Dit argument deed Betsy zwijgen, maar zij dacht aan de practijken, waar -zij in Indië wel eens van gehoord had. Hoe zelfs vrouwen van hooge -ambtenaren kleine bedragen uitleenden aan dos-à-dos koetsiers, aan -klontongs enzoovoort, óók tegen hooge rente, een dubbeltje per gulden, -’s ochtends gehaald, ’s avonds terug te betalen. Maar dat er dan op -gerekend werd, dat het kapitaal verloren was op den duur, immers ten -slotte de leener in gebreke bleef. - -En toen had zij Jan de belofte afgedwongen, dat zij eenvoudig zouden -blijven leven, en van de maandelijksche rente een nieuw kapitaaltje -vormen, voor geval van nood. Hij had toegegeven, doch zich niet al te -veel willen bekrimpen, totdat zij met heen en weer praten besloten -hadden zeshonderd gulden per maand onaangeroerd te laten, en zoodanig -te beleggen, dat er van gevaar ze te verliezen geen sprake was. - -Had dit zijn voordeel in het vooruitzicht van een toekomst zonder zorg, -nadeel was een zekere eentonigheid in hun leven, zoolang van Vleuten -geen bezigheden had. - -„Gauw Jan, kijk eens!” - -Hij volgde de richting van haar parasol, waarmee zij tusschen de -stoelen door wees, en zag Wiechen, naast een dame wandelend, in druk -gesprek. - -„Wat zou dat?” vroeg hij. „O, nu begrijp ik je. Mevrouw van Groningen! -Hoe komen die twee bij elkaar?” - -„Verschrikkelijk, Jan; je moet haar waarschuwen.” - -„Voor wat?” vroeg hij. - -„Ik weet het niet,” zeide zij droevig, terugleunend in haar stoel. -„Maar het is zoo.... zoo.... kassian.” - -Hij tuurde het zich verwijderende paar na, en gevoelde wat Betsy noch -hij in woorden wisten weer te geven. Er was iets ongepasts in het -samenzijn van dat jonge gedistingueerde weeuwtje met dien man, iets -compromitteerends, dat hij in het oog scheen te willen doen vallen door -zijn houding en gebaren. En als dat zijn doel was, dan gelukte het -volkomen. Men zag, overal waar zij passeerden, de menschen opkijken, -soms elkaar iets vragend en fluisterend beantwoordend, dan weer door -blik of houding toonend wat zij er van dachten. Wiechen was blijkbaar -een bekende persoonlijkheid in den Haag. - -„Ik wil eens probeeren haar hierheen te krijgen,” zeide hij opstaande. - -„Doe dat, Jan; maar zonder hèm. Ik wil geen kennis met dien vent -maken.” - -„Geen nood,” lachte hij, voortijlend. - -Handig schoot hij tusschen de stoelen door, nu en dan springend over -vijvertjes en bergjes, door kinderhand gevormd, tot hij het langzaam -wandelend paar vóór was.... Toen wendde hij zich om, hen quasi -ongezocht tegemoet loopend. Wiechen zag hem, en hoewel met een dame -wandelend, groette hij het eerst. Van Vleuten lichtte even zijn hoed, -en bleef toen als verrast voor de jonge weduwe staan, die hem nu ook -herkende. - -„Mevrouw,” zeide hij, „ik heb de opdracht u te ontvoeren, en direct bij -mijn vrouw te brengen. Meneer Wiechen, tot ziens.” - -Het lukte. Eer Wiechen tijd had had zich te bezinnen, had mevrouw van -Groningen hem met een koele neiging zijn afscheid gegeven en was met -van Vleuten meegegaan. Wiechen zag, of meende te zien, hoe de gezichten -in zijn onmiddellijke omgeving spotachtig grijnsden. Woedend liep hij -weg. - -„Om u de waarheid te zeggen, ben ik heel blij, dat u mij weghaalde,” -zeide de jonge weduwe. „Maar ik was alleen, en wist niet hoe dien man -kwijt te raken. Hij is mij, toen ik pas hier kwam, een oogenblik van -dienst geweest, op aanbeveling van een kennis.” - -De beide dames begroetten elkaar hartelijk. Van Vleuten stond zijn -stoel af aan mevrouw Van Groningen, en verklaarde een eindje te willen -oploopen langs het strand. - -Nauwelijks was hij uit de stoelenrijen, of iemand schoot op hem af. Het -was Boom, gekleed in een keurig grijs pakje, een Panama-hoed op het -hoofd. - -„Dag meneer Van Vleuten. U heeft daareven een goed werk gedaan.” - -„Hoe bedoelt u dat?” vroeg de aangesprokene eenigzins koel. - -„Zag u niet hoe iedereen er pret in had? U heeft, wil ik hopen, de -reputatie van een fatsoenlijke dame gered. Men heeft nu begrepen, dat -zij er argeloos was ingevlogen. Maar anders... De vrouw, die zich in -het publiek met Wiechen zien laat, is reddeloos gecompromitteerd. Dat -is toch duidelijk.” - -Van Vleuten keek den ander gespannen aan. - -„Weet u dan niet wie Wiechen is?” vroeg Boom verwonderd. „En waarmee -hij zijn geld verdiend heeft?” - -„Ik hoorde er zooiets van, juist een paar dagen geleden. Met geld -uitzetten tegen hooge rente. Maar dat schijnt hier niet zoo erg te -zijn.” - -„Hm, ja. Neen, dat is het ook niet. Maar ik wil niemand benadeelen, al -heeft hij het ook niet aan mij verdiend. Als u wat langer hier in den -Haag is, zult u het vanzelf wel hooren, zonder dat juist ik het u zeg.” - -„Ik dacht dat u een vriend van hem was?” - -„Dat minder. Hij helpt mij uit eigenbelang, omdat hij zeker is een half -millioen aan mij te zullen verdienen.” - -„Met die machine, waarover u laatst sprak?” - -„Juist, meneer.” - -En Boom begon te redeneeren over zijn uitvinding, met zooveel vuur en -overtuiging, dat van Vleuten onwillekeurig meegesleept werd. Als hij -dien man eens hielp! Hij scheen zeker van zijn zaak ... - -„Heeft u veel noodig om er mee klaar te komen?” vroeg hij. - -„Met tweeduizend gulden ben ik geheel geholpen,” verklaarde Boom. - -„Daar is wel aankomen aan,” meende Van Vleuten. „Alleen, men zou -zekerheid moeten hebben. Niet dat ik aan uw kunde twijfel, doch.... u -is geen vakman, immers?” - -„Vakman!” smaalde Boom. „Wanneer heeft ooit een vakman iets -uitgevonden? Die menschen zitten teveel in hetgeen zij geleerd hebben -en dagelijks doen vastgeroest, om op te letten. Weet u, hoe ik op het -denkbeeld van mijn machine gekomen ben?” - -„Door een toeval misschien, zooals gewoonlijk.” - -„Neen, door het zien van iets, wat we dagelijks zien. Vlak tegenover -ons huis was een weg, schuin oploopend naar den spoorwegdijk. Een -jongen reed er een handkar tegenop, met een koffer, dien alleen hij -niet had kunnen dragen. Hoe verklaart u dat?” - -„Ik ben geen technicus, meneer Boom,” zeide van Vleuten. „Doch ik -herinner mij wel op school iets over hefboomen geleerd te hebben. Is uw -machine daarop gebaseerd?” - -„Gedeeltelijk. Dáárop, op de slingerbeweging, en op de -aantrekkingskracht der aarde. En eindelijk op nog een kracht, die ik -niet noemen kan, maar die bestaat. Ik zeide u reeds, dat ik geen vakman -was; ik weet niet of anderen die kracht kennen. Alleen weet ik, dat zij -tot nog toe onbenut bleef, altijd in technischen zin. Want we zien haar -in alles voorkomen.” - -„Dan zou het mij verwonderen, als de technici haar niet kenden, en, als -zij inderdaad zoo belangrijk is als u vermoedt ...” - -„Meer dan vermoeden, meneer! Ik heb haar toegepast, zien werken. De -machine is vroeger reeds door mij gemaakt. Ik had in mijn tuin een -werkplaatsje voor mezelf, en daar had ik haar in stilte samengesteld. -Toen zij werkte, liep ik in mijn vreugde den tuin door, naar mijn -moeder, die in de verandah van ons huis zat, haar al van ver roepend om -te komen. Zij kwam, mede opgewonden, want zij wist waaraan ik bezig -was. Zij alleen. Toen we samen bij het tuinhuisje kwamen, lagen de -stukken en brokken van mijn machine in het rond verspreid. Ik begreep -er eerst niets van, maar gaandeweg zag ik mijn fout in. Mijn machine is -geen zoogenaamd perpetuum mobile, het is een krachtwerktuig, en ik had -verzuimd haar te belasten, werk te laten verrichten. Daardoor zamelde -de niet verbruikte kracht zich op in de machine, en sloeg zij zichzelf -aan stukken.” - -„Verbazend!” riep van Vleuten uit. „En heeft u haar toen niet opnieuw -gemaakt?” - -„De omstandigheden hebben mij dat belet,” antwoordde Boom. „U weet dat -ik failliet ben?” - -„Neen...” - -„Failliet, met ruim een millioen schuld!” - -Boom zeide dit met iets als trots in zijn stem, wat van Vleuten -mishaagde. Zoo verhoovaardigt zich de inbreker erop, meer te hebben -gestolen dan tien zijner makkers te samen. - -„Failliet,” ging Boom voort. „Ik was een en twintig jaar, en werd van -alle kanten bestolen en bedrogen. Sedert is mijn streven geweest -zooveel te verdienen, dat ik ieder het zijne kan teruggeven. De eenige -weg daartoe is, dat ik mijn machine maak. Niet primitief, zooals toen, -maar goed afgewerkt in model, zoodat ik haar vertoonen kan. Wiechen zou -mij daarin helpen; doch ik doorzie hem! Hij wil mijn constructie in -handen zien te krijgen en alleen de vruchten plukken. En dat nooit. -Daarom zeg ik: al zou het tien, twintig jaren duren, éénmaal zal ik -genoeg bijeen hebben om haar zelf af te maken. Maar er iemand van op de -hoogte te brengen, nooit!” - -Het was verwonderlijk, dacht van Vleuten; men wist niet wat men aan -dien man had. In het eene oogenblik maakte hij een ongunstigen, dan -weer een gunstigen indruk. - -„Mag ik eens een paar dagen nadenken, over hetgeen u mij gezegd heeft?” -vroeg hij. „Als u mij uw adres wilt geven, zal ik mijn besluit -persoonlijk komen meedeelen.” - -Boom gaf hem een visitekaartje, na daarop met potlood het verlangde te -hebben geschreven, waarna van Vleuten, ziende dat zijn vrouw hem een -wenk gaf, zich excuseerde. - -Gedurende zijn rondslenteren met Boom, hadden de dames elkaar hun -lotgevallen sedert hun ontmoeting te Soerabaja zitten te vertellen. -Inmiddels tot grootere intimiteit dan toen geraakt, hadden zij -afgesproken elkaar te bezoeken, en al dadelijk bij den naam te noemen. - -Was Betsy’s levensloop zonder groote schokken voorbijgegaan, niet alzoo -die harer vriendin, Marie van Groningen. Kort na haar terugkomst in het -moederland, was zij bevallen, en gedurende den tijd dat zij in het -kraambed lag, was haar moeder gestorven. Haar vader was door dien slag -geknakt, en zou zich in het ambtelooze leven hebben teruggetrokken, -ware hem niet de onderscheiding eener benoeming tot Vice-President van -den Hoogen Raad ten deel gevallen. Hopende, dat een nieuwe omgeving, -een nieuwe werkkring hem de oude geestkracht zouden teruggeven, waren -zij naar den Haag verhuisd. Doch het nieuwe ambt had hij nimmer -aanvaard. Een week vóór zijn installatie was hij door een beroerte -getroffen en kort daarop overleden. - -„Wat een treurigheid,” zeide Betsy geroerd. - -Het was in dien tijd geweest, dat zij in aanraking was gekomen met den -„bankier”. De dokter die haar vader had behandeld, Arnolds heette hij, -had hem bij haar gebracht, ter regeling harer financieele belangen. -Maar op zekeren dag had oom Slot—Betsy herinnerde zich hem misschien -nog van Soerabaja—hem in de gang ontmoet, en haar gevraagd wie dat was. -Oom vroeg haar den volgenden dag om een stukje te teekenen, wat zij -deed, en vertelde haar toen, dat die man niet te vertrouwen was, en hij -zelf voor haar zou zorgen. Tot nu kort geleden hoorde noch zag zij iets -van dien man. Vóór een week of drie was zij hem op het strand -tegengekomen; hij had haar een paar maal gegroet, en eindelijk -aangesproken. Zeer bescheiden had hij aan het gebeurde herinnerd, zijn -spijt uitgesproken, dat hij niet voor haar belangen had mogen zorgen, -en gehoopt dat die in goede handen waren. Af en toe had hij haar geheel -belangeloos goeden raad gegeven. Zij meende hem verongelijkt te hebben, -en had in dien zin iets gezegd; doch hij wilde daar niets van weten, -beschouwde die zaak als afgedaan, als een streek van een of anderen -concurrent, die haar niet geweten mocht worden. Zoo ontmoette zij hem -bijna elken dag aan het strand; als zij haar kindje eens meenam, -speelde hij er haast opofferend mee. Maar gister was tante Slot bij -haar geweest, had haar onderhouden over het ongepaste van haar gedrag, -om zich zoo druk met hem te vertoonen, en had haar bovendien iets -vreeselijks verteld... Vandaag was het haar opgevallen hoe de menschen -haar hadden aangekeken, en zij begon dat vreeselijke te gelooven, dat -zij Betsy, na lang aarzelen, slechts durfde influisteren.... - -„Daarom was ik zoo blij, dat je man mij weghaalde,” besloot zij. „Maar -ik durf nu niet meer naar het strand te gaan, zonder oom en tante. En -die gaan zoo zelden!” - -„Sluit je gerust bij ons aan,” zeide Betsy. „Ik zal hem wel afbijten. -O, je weet niet hoe snibbig ik kan zijn!—Kijk eens, mijn man heeft een -nieuwen kennis gemaakt. Zoo op het eerste gezicht, een net mensch.” - -„Inderdaad,” beaamde Marie. „Hark hen eens hierheen.” - -Betsy had toen de wenk gegeven, doch tot groote teleurstelling der -dames kwam van Vleuten alleen. - -„Waarom liet je je nieuwen vriend schieten?” riep Betsy. „Marie wou zoo -graag zijn kennis maken.” - -„Foei, ’t is niet waar!” zeide deze. - -„Ik kan toch zoo maar niet iedereen bij je brengen,” opperde van -Vleuten. „Een vriend is trouwens wel wat veel gezegd. Ik zag hem heden -voor de tweede maal. De eerste keer was het in gezelschap van Wiechen.” - -De gezichten betrokken. Het was merkwaardig, hoe de naam van dien man -alles en iedereen die met hem in aanraking kwam, bezoedelde. - - - - - - - - -HOOFDSTUK V. - - -„Aux Mathurins!” - -„Jawel, maar we gaan mee.” - -Het portier van den fiacre loslatend, wendde zich Beenhuis om, en zag -bij het licht dat Maxim uitstraalde, de figuren van Arnolds en Wiechen. -Eén ondeelbaar oogenblik scheen hij zich te bezinnen. - -„Stapt in, heeren,” zeide hij toen. „Onderweg praten we even.” - -De pneu Michelet dempte het geratel der wielen, zoodat men ongehinderd -kon spreken. - -„Hebt u de wissels bij u?” vroeg Beenhuis, en op bevestigend antwoord -van Wiechen, vervolgde hij: „Ze hadden vandaag moeten zijn aangeboden; -maar dat doet er niet toe.—Waar logeeren de heeren?” - -„In ’Des’ Pays-Bas,” zeide Wiechen. - -„Hm,” deed Beenhuis, even glimlachend om de zonderlinge aanduiding. „We -zullen de zaak morgen samen regelen. Laat eens zien.... tegen half één -wacht ik de heeren in den cour van Grand Hôtel. Ik moet daar iemand -spreken. We gaan dan eerst déjeuneeren.” - -„Brengt u geld mee?” vroeg Wiechen. - -„Ik denk wel. Maar we zijn dicht bij de Mathurins. De heeren nemen den -fiacre zeker verder door?” - -„Het zal wel moeten. Maar hij zal iets moeten afdoen.—Kom nu, we hebben -precies een half uur den tijd. Hoever is het?” - -„Niet ver. Maar we kunnen zachtjes aan opwandelen,” stelde Arnolds -voor. - -Het déjeuner duurde lang. Beenhuis was van nature gul, en presenteerde -de anderen het beste dat men krijgen kon. Maar ook Wiechen, anders vrij -zuinig, had een royale bui, zoodat het vrij laat in den middag werd, -eer men van tafel opstond. En tusschen de bedrijven door, waren de -zaken behandeld. Een paar duizend francs had Wiechen in contanten -ontvangen; voor het overige waren nieuwe wissels geteekend, nadat het -totaalbedrag verhoogd was met de rente, in deze tien percent ’s maands. - -„Zeg, Beenhuis,” vroeg Arnolds opeens, „waar dineer je vanmiddag?” - -„Ik heb nog geen plan. Misschien thuis.” - -„Kan je ons niet in je cercle meenemen?” - -„Onmogelijk. De introductie is zeer beperkt geworden, omdat er misbruik -van gemaakt werd. In geen geval zou ik meer dan één kunnen meenemen. -Hé!” - -Aanleiding tot dien uitroep was het binnenkomen in den restaurant van -een klein zwart mannetje, die zijn oogen zoekend liet rondgaan. -Beenhuis excuseerde zich, en liep op hem toe, waarna beiden in een -kort, doch blijkbaar ernstig gesprek gewikkeld bleven. - -„Ik moet de heeren verlaten,” zeide Beenhuis terugkomend. „Het spijt -mij zeer, maar ik dien onmiddellijk naar Brussel te gaan. Hm,” deed -hij, zijn horloge raadplegend, „ik heb nauwelijks tijd om wat in te -pakken.” - -Hij riep den bediende, om af te rekenen; doch Wiechen legde de hand op -zijn arm. - -„Laat zitten,” zeide hij. „Ik zal het wel in orde maken.” - -Toen Beenhuis vertrokken was, wreef zich Wiechen behagelijk in de -handen. - -„Nu gauw opgekrast,” zeide hij. „Eerst naar het hôtel, en de rekening -betaald. Dan zijn we vrij.” - -„Wou je vanavond al terug?” vroeg Arnolds, toen zij in het hôtel waren -aangekomen en Wiechen van den portier een zak met stukken in ontvangst -nam. „Wat heb je daar?” - -Wiechen stak de stukken bij zich, zonder dadelijk te antwoorden. Opeens -vloog een uitdrukking van begrijpen over het smalle gezicht van -Arnolds. - -„De protesten!” riep hij uit. „Dus heb je de oude wissels óók?” - -„Sst!” deed Wiechen, den riem van zijn valies dichthalend. - -„Al goed,” meende Arnolds, „maar nu reclameer ik ook mijn portie.” - -„Zoodra we thuis zijn zal ik je wat geven. Je begrijpt dat wissels nog -geen geld zijn, en ik er nog best een strop aan kan hebben.” - -„Hiermee niet. Maar dat is niet de quaestie. Er zijn morgen rennen te -Auteuil, en daar wou ik heengaan.” - -Wiechen dacht even na. Hij vertrouwde Arnolds niet. Hem alleen achter -te laten, waar Beenhuis nog te Parijs was, in elk geval thuiskomende -van de protesten had kunnen hooren, achtte hij gevaarlijk. - -„Laat ons morgen samen naar die rennen gaan,” besloot hij. „Ik wil -enkel uit dit hôtel weg.” - -Den volgenden dag gingen Wiechen en Arnolds naar Auteuil. - -„Zullen we wat spelen?” vroeg Wiechen. - -„Natuurlijk,” zeide Arnolds. „Waarvoor zijn we anders hier?” En na het -programma te hebben doorgezien: „Geef me nu maar eens een honderd -francs, om mee te beginnen.” - -„Neen, ik wil zelf zetten,” verklaarde Wiechen. „Waar doe je dat?” - -„Ga maar mee.” - -Bij den totalisator aangekomen, wees hij Wiechen de door hem -uitgezochte paarden aan: 1, 3 en 7. - -„Zet op elk tien francs voor jezelf, en voor mij eveneens.” - -Wiechen ging het hekje in, en afluisterend wat zijn voorman zeide, -legde hij zestig francs neer. - -„Dix francs,” zeide hij aan het loket, en zich in de namen der cijfers -in het fransch vergissend: „Un, quatre, sept.” - -Men begreep hem, gaf drie biljetten, en streek dertig francs op. - -„Plus! Plus: un, quatre, sept,” zeide Wiechen, wijzende op het -resteerende geld. - -„Encore des mêmes numéros?” vroeg de bureaulist, en op een bevestigend -knikje reikte hij Wiechen een tweede drietal papiertjes over. - -„Hier,” zeide deze, drie der briefjes aan Arnolds gevende. „Geluk -ermee.” - -Deze stak ze in zijn vestzak, en het tweetal beklom de tribune. Arnolds -wees nu Wiechen de paarden aan, waarop men gewed had, althans die welke -hij had opgegeven. - -„Verloren!” riep Wiechen uit, toen geen dier drie was aangekomen. „Wat -doe je nu met die papiertjes?” - -„Weggooien. Of neen, geef hier, ik wil ze bewaren.” - -Wiechen had ze reeds saamgeknepen en gaf de prop aan Arnolds, die ze -voorzichtig weer gladstreek. - -„Verduiveld!” ontsnapte hem, zoodat Wiechen opkeek en vroeg wat hij -had. - -„Niets; ik ging in een splinter zitten. Dat prikte.—Zet je op de -volgende course?” - -„Neen, dank je!” - -„Dan ga ik even naar beneden.” - -En weg was hij. Beneden liep hij haastig door de menschen heen, telkens -omkijkend of Wiechen soms volgde. Toen dit niet het geval bleek, -plaatste hij zich in de file vóór den totalisator, en presenteerde op -zijn beurt twee biljetten, waarop nummer 4 stond. - -„Trente et trois la côte, cela fait six-cent-soixante francs,” zeide de -kassier, terwijl hij die som in goud en bankpapier uittelde. - -Arnolds streek het geld op, en naar het buffet gaande, nam hij een glas -champagne. - -„Wat een bof,” mompelde hij. „Dat kan natuurlijk ook alleen zoo’n -stomme uil overkomen!” - -Snel dronk hij zijn glas leeg, en keerde naar Wiechen terug. - -„Niets bijzonders in deze ren,” zeide hij. „Zullen we wat gaan -gebruiken?” - -„Ik heb nergens trek in. Maar ga jij gerust je gang. Ik blijf wat -zitten kijken.” - -„Geef me dan tenminste wat geld,” maande Arnolds. - -„Hier,” zeide Wiechen, een vijffrank-stuk voor den dag halend. „Wees er -zuinig mee.” - -Arnolds had zich bedwongen, en wilde zijn rol tot het eind toe -volhouden; maar dit werd hem haast te sterk. Hij was blij weg te komen. -Niet alleen gevoelde hij niet de minste spijt over zijn bedrog, maar -hij zon bovendien op wraak. Trouwens kon men het nauwelijks bedrog -noemen, en in elk geval was het misschien de eenige manier om althans -tot een deel van het hem rechtmatig toekomende te geraken. Wat had hij -eigenlijk van deze reis geprofiteerd? Wiechen scheen te denken, dat hij -het reizen op zichzelf aangenaam vond. In het algemeen wel, maar niet -zooals dat in gezelschap van Wiechen toeging. Tweede klasse spoor, -zooveelste rang hôtel, zuinig eten, en nergens kunnen komen waar -fatsoenlijke lui heengaan. Bah! En nog, zonder hem had Wiechen den -ander nooit gevonden en was nooit gekomen tot een vergelijk. Ja, hij -had zijn wissels kunnen doen protesteeren; doch wie Beenhuis kende, -wist dat hij zich daaraan allerminst stoorde. Hem was het een opeten -van zijns vaders erfdeel, immers een voorschot daarop, over de -verrekening waarvan men nader kon praten. Hij had indertijd twee mille -bedongen, en tweehonderd vijfenzeventig gulden ontvangen. Nu speelde -hij hem zóóveel in handen, weliswaar mede door Wiechens eigen sluwheid, -maar.... het was er toch! En daarvoor kreeg hij nu.... vijf francs, met -de aanbeveling zuinig te zijn! Wat een ploert! - -„Oh—là—là!” - -„Fifi! Hoe kom jij hier?” riep hij uit. „Waar is Piet?” - -„In den Haag, zoover ik weet. Heb je geld?” vroeg het meisje dat hem -had aangesproken. - -„Niet veel. Ik ben hier met Wiechen, en die houdt me kort. ’n -Vijfhonderd francs hoogstens.” - -„Geef op, en kom op den pesage. Ik heb een vasten tuyau!” - -„Werkelijk? Hier is het. Met wien ben je?” - -„Een jockey, ’n vuilik. Maar hij weet genoeg. Kom je dus?” - -„Dadelijk. Is het in deze course?” - -„Ja, maar ik zeg niets. Tot straks.” - -Arnolds nam een paar glazen champagne achter elkaar, on ging toen een -ticket halen voor den pesage, voor vijftig francs. Die zouden hun geld -wel opbrengen! Want Fifi, de maîtresse van Viehof, was een meid waar -men op aan kon. Dat was telkens dezelfde geschiedenis. Als Viehof aan -lager wal zat, maakte de meid ruzie, en ging van hem weg. Maar altijd -kwam zij terug, met een aardig sommetje. Dat stak Viehof dan op als -prix de consolation, en deed er op zijn manier zaken mee; soms in -weelde drijvende, dan weer in benarde omstandigheden gerakende. En -zoodra het laatste het geval was, ging de meid weg.... Zij had dan een -amant, soms onder de oogen van Viehof, die er zich niet aan scheen te -storen, maar kalm afwachtte tot zij weer bij hem kwam altijd met geld -en... fonkelnieuw ondergoed, háár passie. - -Arnolds had haar dan ook met een gerust hart zijn geld toevertrouwd, en -dat het goed geplaatst was, ondervond hij een poosje later, toen hij op -den pesage kwam. Ja, het was eenvoudig een quaestie van te gaan halen! - -„Je bent een prachtstuk, Fifi?” verklaarde hij, de bankjes -opstrijkende. „Ga je vanavond met me uit?” - -„Neen,” weigerde zij. „Ik word Piet niet ontrouw.” - -„En de jockey dan?” - -„O, dat is wat anders. Dat is om de duiten.” - -Arnolds snoof door den neus; die moraal amuseerde hem. - -„Is er nog wat te verdienen?” vroeg hij. - -„Neen, niets zekers. Ga jij nu Wiechen maar opzoeken, en houd je mond -dat je mij ontmoet hebt. Bonjour.” - -Arnolds volgde den gegeven raad, en keerde terug naar de tribune, waar -Wiechen nog steeds op zijn plaats zat, broeiend over de verloren zestig -francs. - -„Wij gaan vanavond naar Holland terug,” zei hij. - -„Ik vind het goed,” antwoordde Arnolds. „Kom, je hebt nog niets -gebruikt. Tracteer eens op een glas champagne.” - -„Goed,” zeide Wiechen, opstaande. „Maar je hebt toch nog over van die -vijf francs?” - -„Jawel,” grinnikte Arnolds. „Ik wou er sigaretten voor koopen.” - - - - - - - - -HOOFDSTUK VI. - - -Van Vleuten had eindelijk wat gevonden. En, zooals hij verwacht had, -het was tot hem gekomen. - -Op zekeren dag kreeg hij bezoek van iemand, het midden houdende -tusschen een heer en een commis-voyageur. Deze kwam om te trachten hem -een polis van levensverzekering aan te praten. Doch van Vleuten, hoewel -in die dingen veel goeds erkennende, vond niet dat zij voor iedereen -geschikt waren. Men kon de levensverzekering beschouwen als een -spaarpot, indien men een polis nam, die binnen een zeker aantal jaren -afliep. Of ook als een zorg voor na te laten betrekkingen, als de polis -met den dood des verzekerden afliep. Iemand nu, die vermogen bezit, had -èn dat sparen èn die zorg achter den rug. Voor hèm diende het tot -niets. Zeker, dat moest hij den bezoeker toegeven, men kon nog meer -sparen, doch daartoe had hij geen tusschenpersoon noodig, die aan zijn -sparen geld verdiende. Alleen voor dezulken, die in zichzelf noch de -kracht tot overleggen van hun overvloed bezitten, noch de kennis om het -overgelegde te beheeren en productief te maken, was een -levensverzekering een toevlucht. Dat men voor het gemis aan die kracht -en kennis betaalde, was eveneens niet meer dan billijk. Ook het -verdeelen van risico van sterven, eer men tot het einddoel van zijn -sparen gekomen was, over een groot aantal verzekerden, vond hij iets -goeds. Maar, zooals gezegd, wie geen zoodanig risico meer liep, -behoefde zich niet om te zien naar andere schouders om hem dat te -helpen dragen. - -De bezoeker trachtte geen enkel dezer argumenten te weerleggen. Van -tegenspraak komt tegenstand, had zijn ervaring hem geleerd. Hij zocht -naar de kwetsbare plek. Al pratende, bespeurde hij, dat van Vleuten een -niet geringe kennis bezat van het verzekeringwezen, en kreeg de -oplossing van dit raadsel, toen deze hem mededeelde, dat zijn vroegere -firma in Indië ook in dat vak werkte. Als bijzaak wel, maar toch reeds -in richtingen hier te lande nog onbekend. Dat gaf lucht. - -„Ik ben bij u komen spreken,” zeide hij, „en gaf enkel mijn kaartje, -waarop mijn vroegere hoedanigheid vermeld stond: genie-officier. Dat -was om toegang te krijgen, die veelal aan iemand van een -levensverzekeringmaatschappij wordt geweigerd. Overigens verzuimde ik u -te zeggen, welke positie ik bij de maatschappij bekleed. Die is: -generaal-inspecteur.” - -„Dat is een promotie,” riep van Vleuten uit. „Van luitenant tot -generaal!” - -„Och,” zeide de ander glimlachend, „de maatschappijen moeten voor hun -uitgebreid personeel wel namen verzinnen. Maar de zaak is, dat ik door -het geheele land reis, en onze agenturen, inspecties, enzoovoort, -contrôleer. Een enkele maal, als een agent of zoo iemand de zaak niet -aandurft, of bang is geen toegang te verkrijgen, ga ik er op uit, om -een post zelf af te sluiten.” - -„Dank u voor de onderscheiding,” zei van Vleuten buigende. - -„Die volkomen verdiend is, naar ik bemerk. Neen, ik wil geen flauw -compliment maken! U is in het werk teveel thuis, dan dat ik mijn bezoek -nu enkel zou uitstrekken tot een poging u te verzekeren. Heeft u geen -lust voor de Maatschappij werkzaam te zijn?” - -„Inderdaad zou eenig werk mij niet onwelkom zijn. Ik heb genoeg van het -luieren.” - -„Dan geloof ik iets te weten voor u. En voor ons. Daar maak ik geen -geheim van. Ziet u eens, Zuid-Holland is op het oogenblik als -hoofdinspectie vacant. Het is gemakkelijk werk, althans voor iemand als -u. De agenten jagen het veld af. Als ze hulp noodig hebben, wenden zij -zich tot u. U van uw kant spoort hen aan, door geregelde bezoeken.” - -„Zoodat ik als het ware voor hun ijver insta?” - -„Geen quaestie van. Alles werkt op percentage. De agent krijgt zijn -tantième, als hij een post afsluit. Doet hij dat met den -hoofdinspecteur, dan is de gewoonte, dat hij met dezen deelt. De -hoofdinspecteur krijgt, al werkt hij met geen enkele post direct mee, -toch over de geheele provincie een tantième. Hij heeft bovendien een -vast, hoewel klein salaris en reiskosten. Daartegenover heeft hij de -verplichting te zorgen, dat zijn provincie een minimum opbrengt.” - -„Ik begin te begrijpen,” zeide van Vleuten. „Enfin, als het een -quaestie van werken is, dat kan ik! Het resultaat van goed werken zal -wel steeds succes zijn. Dus, ik heb wel ooren naar uw voorstel.” - -„Ik zal het aan de directie voordragen. Alleen.... de directie ziet -graag, dat de beambten bij de maatschappij verzekerd zijn.” - -„Of zij gelijk heeft,” zeide van Vleuten. „Goed voorbeeld doet goed -volgen!” - -„Dus als u begon....” - -„Pardon, de directie moet beginnen. Zoodra ik de mij door u -voorgestelde positie bekleed, sluit ik een verzekering. Die ik dan door -een agent laat afsluiten, met medewerking van mezelf. Dat is de helft -van de provisie èn het tantième, niet waar?” - -„Bravo! Zulke menschen moeten we hebben. Ik maak mij sterk voor u,” -riep de generaal-inspecteur uit. - -Van Vleuten geleidde zijn bezoeker naar de voordeur en liet hem uit. -Toen ging hij Betsy opzoeken, om haar het nieuwtje mede te deelen. - -Maar zoo gauw kon hij het niet kwijt. Mevrouw was uitgegaan, met de -fiets, werd hem door de meid verteld. Ja, dat was de nieuwigheid, -zooals altijd, vond hij, hopende dat die er spoedig af mocht zijn. - -Een fiets was wel een practisch ding, vond hij, zoolang men ze voor -practische doeleinden gebruikte. Om zich gemakkelijk te verplaatsen, -zooals hijzelf deed. Moest hij ergens in de stad zijn, de fiets bracht -hem er in no time. terwijl een toertje nu en dan met Betsy, ter -ontspanning, een aangename afwisseling was. Doch evenmin als men elken -dag ging toeren, al had men eigen rijtuig, was het prettig elken dag op -dat ding te stappen, en er liefst eeuwig en altijd mee naar -Scheveningen of naar den Deijl te rijden. Vooral wanneer men, zooals -Betsy, afstapte zoodra er maar eenige drukte van rijtuigen of wagens -kwam. Trouwens, in het begin had zij zich ook beperkt tot toertjes met -hem, doch sedert Marie van Groningen ook was gaan fietsen, was zij -uithuizig geworden. Dat was nu weer het nadeel van het ding. - -Niet het eenige evenwel, zooals Betsy en Marie op hun tochtje zagen. - -Van den straatweg afgeweken, met het doel langs een der zijwegen op den -Wassenaarschen weg te komen, en zoo naar huis terug te keeren, stootten -zij op een jong meisje, verschrikkelijk verhit naast den weg in het -gras zittend, een fiets bij baar. De luchtpomp, die zij in haar handen -hield, wees voldoende de ramp aan. - -„Gut, wat een mooi kind!” riep Betsy uit, toen zij het meisje naderden. - -„Misschien kunnen we haar helpen,” opperde Marie, evenals haar vriendin -haar vaart matigende. - -En beiden hielden op, informeerende naar het onheil. Het was een -spijker, doorgedrongen in den band, onder het rijden, en blijkbaar was -de band lek. - -„Ik heb een reparatiedoosje bij mij,” zeide Marie; „maar ik weet niet -hoe er mee om te gaan.” - -„O, dat is gemakkelijk,” verklaarde het meisje. „Mag ik eens zien?” - -Zij nam het doosje aan, dat Marie uit haar zadeltasch had gehaald, en -knikte tevreden. Een platte sleutel uit haar eigen taschje nemende, -wipte zij den buitenband los, en bracht den binnenband te voorschijn. - -„Maar ik houd de dames op,” zeide zij. „Als u mij zegt waar ik het -doosje mag terugbezorgen...” - -„Volstrekt niet,” riep Betsy. „Ik wil graag eens zien hoe dat gebeurt. -En jij, Marie?” - -Deze knikte instemmend, waarop het meisje met haar werk voortging. -Zoodra zij de beschadigde plaats gevonden had, maakte zij die met -schuurpapier schoon, zocht een stukje rubber uit in het doosje, en -besmeerde dit, zoowel als de wonde plek, met solution. Toen bleef zij -wachten, het pleistertje op den top van haar vinger houdend. - -„Het moet bijna droog zijn,” zeide zij, inlichtend; „anders plakt het -niet direct.” - -Toen het haar naar den zin scheen, legde zij het pleistertje op den -binnenband, er met de vlakke hand een fikschen klap op gevende, en -bestrooide toen de plek met een weinig poeder, dat zich in een -papiertje in het doosje bevond. Hierna werkte zij den band weer -naarbinnen, en bracht den buitenband in de velg terug, het laatste -stukje nahelpend met den sleutel. Bij het oppompen bleek de band lucht -te houden. - -„Dat is vlug!” merkte Betsy op, die op haar horloge had gekeken, „nog -geen tien minuten. Waar kan men dat leeren?” - -„Ik heb het van Frans geleerd.... dat is de bediende van papa, die -altijd voor de fietsen zorgt.” - -„Zijn er dan zooveel fietsen bij u thuis?” vroeg Marie, nadat men weer -opgestegen was, en nu gezamenlijk verder reed. - -„Drie,” antwoordde het meisje. „Die van papa, de mijne, en een -kantoorfiets.” - -„O, heeft uw papa een kantoor?” - -„Ja, papa is bankier.” - -„Hoe heet u?” vroeg Betsy, onder een plotselinge ingeving. - -„Ella Wiechen.” - -„O jé!” De uitroep was van Marie, en haar onwillekeurig ontsnapt. - -„Heeft u iets?” vroeg het meisje. - -„Neen, ik.... ik....,” stotterde Marie kleurend. „Uw papa heeft eens -iets voor mij in orde gebracht,” verklaarde zij eindelijk. - -Ella scheen zich over iets te beraden. - -„Dan,” zeide zij aarzelend, „zal ik maar achterblijven, en straks in -het bosch een anderen weg nemen. Zult u het niet aan papa vertellen?” - -„Wat? En waarom?” - -„Papa wil volstrekt niet hebben, dat ik met iemand spreek, die bij hem -komt.” - -„Nu,” zeide Betsy, invallend, „mevrouw noch ik zijn ooit bij hem -geweest, dus dat is geen bezwaar. U kunt toch niet altijd weten ook, -wie op het kantoor komt. Of werkt u bij uw papa?” - -„Ik ga school,” zeide Ella, „op het gymnasium. Ik moet doktores -worden.” - -„Zoo! En hoe ver is u al?” - -„Ik ga na deze vacantie in de vierde klasse. Nog drie jaar, als ik -telkens overga, en dan ben ik student. Ik vind het zoo grappig.” - -Het drietal had nu het bosch bereikt, waar men niet meer naast elkaar -kon blijven rijden, zoodat het gesprek stokte. Bij het Malieveld -scheidden zich hun wegen. Ella moest rechtuit, de stad in, terwijl de -weg der beide anderen het Kanaal langs leidde. Om afscheid te nemen, -was was men even afgestapt, en had Marie, onder wederzijdsche belofte -van geheimhouding, met Ella de afspraak gemaakt, dat deze haar, bij -goed weer, den volgenden dag zou komen afhalen voor een nieuw toertje. - -„Dat kind interesseert mij,” zeide zij tot Betsy. - -Deze trok de schouders op, zich echter stellig voornemende zoo min -mogelijk op de nieuwe kennismaking in te gaan. - -Toen zij thuiskwam, vernam zij het groote nieuws met innige blijdschap. -Werk was voor Jan een levensbehoefte. Hij kon niet tegen nietsdoen op -den duur. En nu kreeg hij niet alleen werk, maar van een speciaal voor -hem geschikt soort, werk waarbij hij eigen initiatief kon laten gelden! -Weliswaar zou hij veel uit zijn, doch hieraan was zij gewend. In Indië -zag zij hem toch ook den heelen dag niet, als hij op zijn kantoor was. -Eigenlijk was dat ook beter. Een man moet niet den geheelen dag over de -vloer zijn. - -En nu vertelde zij hem ook van hun verrassende ontmoeting, en van de in -haar oog onvoorzichtige afspraak van Marie van Groningen. - -„Ik vond het dom van haar,” eindigde zij. „Ze is nu, feitelijk voor de -tweede maal, van dien man verlost, en gaat uit eigen beweging de -relatie weer aanknoopen. Ja, of het meisje het thuis al of niet -vertelt, doet er niets toe. In den Haag zijn zóó veel leegloopers, dat -er niets geheim blijft, en er meer praatjes worden gefabriekt, dan in -het kleinste Indische plaatsje.” - -„Hoe oud is dat dochtertje van Wiechen?” vroeg hij ter afleiding. - -„Dat weet ik niet. Ik schat haar op zestien jaar zoowat. Kassian!” - -Van Vleuten moest onwillekeurig lachen. - -„Waarom kassian?” vroeg hij. „Ik moet je toch eens vragen of jij je -rekenschap te geven weet, van dat geheimzinnige iets, dat dien Wiechen -schijnt te omringen? Op financieel gebied schijnt hij soliede. Iedereen -schijnt hem te zoeken, hetzij om plaatsing van geld, hetzij om te -leenen. Het eerste weegt natuurlijk het zwaarst. Maar nu is het gekke, -dat wie hem het meest zoeken, in den een of anderen zin, het meest -beangst tevens zijn de relatie te erkennen. Zie je, daar zou ik nu het -mijne wel eens van willen hebben.” - -„En waarom ben je zelf bezig je relatie met hem te beëindigen? Waarom -heb je toen Marie van hem weggehaald? Je weet het best, huichelaar!” - -„Lieve Betsy...” - -„Ik ben je lieve Betsy niet, als je dien man voorspreekt! Dien -moordenaar!” - -„Moordenaar?” herhaalde hij getroffen. „Toe, maak je nu eens niet -zenuwachtig, en vertel wat je weet.” - -„Ik... weet niets,” zeide zij snikkend. - -„Gévédé,” vloekte hij. „’t Is om razend te worden! ’n Haagsch bankier, -die de beste reputatie heeft, ’n ongeschokt crediet,.... en als je -iemand spreekt, is het altijd: pas op! Of men lacht geheimzinnig, wendt -zich af, kijkt den vrager suspect aan, en.... je eigen vrouw noemt hem -een moordenaar!—Wien heeft hij dan vermoord, en waarom zit hij niet in -de kast?” - -Betsy gaf geen antwoord, en wanhopende iets meer uit haar te krijgen, -trachtte hij haar te bedaren; wat hem ten slotte gelukte. Hij durfde -echter niet meer op het onderwerp terugkomen, en besloot bij anderen -uit te vorschen, wat men dien Wiechen dan toch aanwreef, en inmiddels, -om den huiselijken vrede te bewaren, er met Betsy niet meer over te -praten. - -En zoekende, wie hem het raadsel zou kunnen oplossen, schoot hem te -binnen, dat ook Boom zich indertijd aan het strand in dien -geheimzinnigen geest had uitgelaten, en hij hem steeds nog een antwoord -schuldig was op zijn voorstel omtrent de uitvinding. Dat was een idee! -Temeer daar hij, mocht er inderdaad met die uitvinding iets te doen -zijn, tengevolge van zijn sparen in de laatste maanden, het door den -ander gevraagde nu zou kunnen uitleggen, buiten Wiechen om. - -Van Vleuten maakte zich den volgenden dag op, om zijn voornemen uit te -voeren. Juist toen hij de deur uitging, werd de post bezorgd. Een brief -voor hem, waarin hij werd uitgenoodigd om op het kantoor der -levensverzekeringmaatschappij te komen, ter bespreking van het hem -bekende voorstel van den generaal-inspecteur. Hij stak den brief in den -zak, best in zijn humeur. Misschien kwam het daardoor, dat hij -eenigszins zorgeloos was, toen hij met Boom onderhandelde. Althans toen -hij vertrok, had deze een kasaanwijzing van hem, voor tweeduizend -gulden, gewoon op goed vertrouwen, en zonder eenige zekerheid van den -kant van Boom. Doch hierover maakte hij zich niet ongerust. Immers, -zoodra de machine gereed zou zijn, kwam er heel wat meer kijken, -waarvoor eveneens geld noodig was, en Boom was een eerlijke vent. Had -hij zelf niet gezegd, dat hij de twee mille niet dadelijk noodig had, -maar pas in den loop der eerstvolgende drie, vier maanden? En dat hij -zoolang van het niet benoodigde rente zou verantwoorden, die hij wist -te maken door inkoop van geldswaardig papier? En zelfs het laatste zou -hij niet doen, dan na onderling overleg en met vermijding van alle -risico. - -Het was eerst tegen het eind van zijn bezoek, dat van Vleuten zich de -uitlating zijner vrouw herinnerde. - -„Vindt u,” vroeg hij listig „dien Wiechen zulk een ergen moordenaar?” - -„Hm,” deed Boom. „Zooals men het nemen wil. Hij heeft zeker ’n dikke -tienduizend moorden gepleegd.... òf geen enkelen.” - -Van Vleuten stond een oogenblik verstomd. Opeens meende hij licht te -zien. - -„O,” riep hij uit. „Ik begrijp.... hij is militair geweest, en....” - -Nu was het de beurt aan Boom om groote oogen op te zetten, doch hij -herstelde zich onmiddellijk. - -„Juist,” zeide hij. „Hij is militair geweest.—Komt u soms even in -Central? Er is mij een kleine transactie voorgesteld, waarmee voor ons -wat te verdienen valt.” - -„Kunt u mij die niet zóó mededeelen?” - -„Eigenlijk wel,” antwoordde Boom. „Er moet grond worden overgedragen, -in het Westland. Het is een soort minnelijke onteigening. De -gevolmachtigde van den eigenaar heeft geld noodig, en wil dat aan zijn -principaal niet vragen, terwijl de notaris die de overdracht doet, het -òf niet heeft, òf niets wil voorschieten, ’t Is een quaestie van een -paar weken, tot het transport plaats heeft, waarbij de koopsom direct -wordt uitbetaald.” - -„Zooals u het voorstelt, zie ik er geen bezwaar in,” zeide van Vleuten. -„Trouwens, ik heb te weinig locale kennis, om een oordeel te kunnen -vellen. Maar één ding valt me op. U schijnt de mogelijkheid toe te -laten, dat de notaris dat kleine bedrag,—immers minder dan twee -mille—niet zou hebben. Zou dat geen praatje zijn?” - -„Ik geloof het niet. ’t Is notaris Vreeland Maarssen, die nog al wat -aan schijnt te kunnen.” - -„Nu, ik laat het aan uw beleid over.” - - - - - - - - -HOOFDSTUK VII. - - -Naar huis gaande dacht van Vleuten na over de gemakkelijkheid, men -iemand, door een enkel woord, een slechte reputatie kon bezorgen. Dat -bewees nu weer het geval met Wiechen. Zonder twijfel was de man in -Indië geweest en op expeditie. Dan kon het niet missen, of hij had -eenige Atjehers of zulk volk naar de andere wereld geholpen. ’n Dikke -tienduizend.... nu ja, dat gold dan voor het geheel der gesneuvelden. -Of geen een. Had niet Multatuli iets dergelijks van een generaal -gezegd? Jawel, in zijn „Specialiteiten.” En daarover had Boom een ui -getapt. - -En van zooiets was een praatje gemaakt! Bah. hoe flauw! Hij zou dat -Betsy eens goed zeggen. Maar wacht.... het was de vijfde, een -aanleiding om zijn rente te gaan halen. Gewoonlijk wachtte hij daarmee -tot den tienden, maar dat behoefde geen verhindering te zijn. Hij -veranderde van richting, en belde eindelijk bij Wiechen aan. - -„Meneer is uit de stad,” zeide de bediende. „Naar Parijs. Morgenavond -wordt meneer terugverwacht.” - -„’t Is niets erg,” zeide van Vleuten, en toen opeens een inval -krijgende: „Zeg eens, is meneer Wiechen vroeger militair geweest?” - -„Zeker meneer. Onderofficier geweest en gepensioneerd. Ik haal iedere -maand het pensioen.” - -„Maar hoe kan dat?” vroeg van Vleuten. „Zoo oud is hij toch nog niet.” - -„Meneer is afgekeurd. Hij heeft wat gekregen in dienst.” - -„O, dankje.” - -Van Vleuten ging heen, nu geheel overtuigd van den onzin van het -praatje. Iets gekregen, gewond waarschijnlijk. Dat verklaarde alles. Nu -zou hij het Betsy eerst recht zeggen. - -Betsy kon er geen woord tusschen krijgen, en deed daar ook niet veel -moeite voor. Zoodat van Vleuten gauw uitgepraat was, en van het -onderwerp afstappende, haar den brief der levensverzekeringmaatschappij -liet zien. Dat was belangrijker, en beiden verheugden zich erin, -afsprekende dat hij er den volgenden ochtend dadelijk heen zou gaan. - -De onderhandelingen met de Maatschappij waren vlot van stapel geloopen. -Van Vleuten kwam thuis met zijn aanstelling tot hoofdinspecteur in de -provincie Zuid-Holland. Een eigenlijk gezegde betrekking, zooals hij -die vroeger in Indië had gehad, mocht het niet heeten. Hij had het -recht de geheele provincie te bereizen en agenten op te zweepen. Zijn -reiskosten werden hem vergoed, en voor salaris kreeg hij een klein -percentage over het totaal der in zijn provincie afgesloten posten. Om -zijn ijver niet te doen verflauwen, dreigde hem steeds ontslag, als de -provincie over een tijdvak van drie maanden beneden een bepaald bedrag -aan verzekeringen bleef. Onder hem stonden plaatselijke inspecteurs, -adjunct-inspecteurs en agenten. Ook de eerste twee categoriën moesten -op straffe van ontslag zorgen voor een locaal minimum. Alleen de -agenten waren daarvan vrijgesteld. - -Van Vleuten, de zaak aanvattende met toewijding en ijver, bespeurde -weldra, dat dit systeem weliswaar groot gemak voor de directie -opleverde, maar anderzijds demoraliseerend werkte. - -Een ieder die een minimum moest halen, zorgde allereerst dáárvoor, en -rustte het overige van den tijd op zijn lauweren. Jazelfs werd de -afsluiting van posten dikwerf vertraagd, zoodra het minimum bereikt -was, om de volgende drie maanden goed te doen inzetten. Hierdoor -ontstond soms strijd van belangen tusschen het inspecteerend personeel, -dat uitstellen wilde, en de agenten, die hun provisie gaarne spoedig -binnenhaalden. Deze werden dan gesust doordien een inspecteur, -zelfstandig een post af kunnende sluiten, waardoor de agenten-provisie -bespaard zou worden, die toch bij een agent onderbracht. Deze laatste -manoeuvre diende ten slotte ook, om die agenten-provisie niet aan de -maatschappij te schenken, maar tusschen agent en inspecteur te kunnen -deelen. Dit deelen was zoo iets gewoons, dat destijds de -generaal-inspecteur het aan van Vleuten, als behoorende tot zijn -verdiensten, had opgesomd. Ja, hem eens een aanvrage persoonlijk -terugbracht, hem radende die door een agent te laten teekenenen, en, -zoo hij scrupules had de provisie te deelen, die liever geheel aan den -agent te laten, omdat hij anders van systematische tegenwerking door -het mindere personeel zeker kon zijn. - -Hij toomde dus zijn ijver wat in, en schikte zich in het bestaande, -alleen dan zich buitengewoon inspannende, als hij vreesde dat anders -een post aan een concurrente Maatschappij zou toevallen. - -Na eenigen tijd kon hij het, zoowel met de directie, als met het onder -hem werkend personeel, goed vinden, terwijl ook Betsy over hem tevreden -was. Immers nu de eerste tijd van overijver voorbij was, gedurende -welken van Vleuten dikwijls eerst laat in den avond thuiskwam, ja -enkele malen elders den nacht overbleef, kon zij tegenwoordig, zelfs al -ging hij uit de stad, tegen etenstijd vast op zijn thuiskomst rekenen. -Zij hadden dus de avonden voor zich, en Zondags den geheelen dag. -Precies zooals vroeger in Indië. - -Op zekeren avond, zij zaten juist aan de thee, werd gebeld, en kwam de -meid binnen met de boodschap, dat daar meneer Wiechen was. Van Vleuten -stond op. - -„Niet hier br...”, begon Betsy, zonder te kunnen voleinden, daar de -figuur van Wiechen, die de meid brutaal achterna geloopen was, in de -deuropening verscheen. - -„Goedenavond mevrouw,” zeide hij binnenkomend. - -Van Vleuten sneed hem met een vlugge beweging den weg af. - -„U is verkeerd, meneer Wiechen,” zeide hij; „dit is de huiskamer. Wilt -u maar volgen?” - -En hij boegseerde den ander de deur uit, naar zijn kabinetje. - -„Neemt u plaats. Waarmee kan ik u dienen?” - -„Ik heb gehoord, dat u in de levensverzekering is. Ik had een post,” -zeide Wiechen, zijn portefeuille te voorschijn halend. „Twaalf mille.” - -„In orde,” zeide van Vleuten, de hem toegereikte aanvraag doorloopend. -„Ik zal u kennis doen geven wanneer de keuring kan plaatshebben.” - -„Ja maar,” zeide Wiechen, de leuning van een stoel vattende en die naar -zich toetrekkend; „ik zou graag willen hebben, dat dokter Arnolds de -keuring deed. Weet u, de man is wat zenuwachtig uitgevallen, en houdt -niet van jonge dokters.” - -„’t Is mij hetzelfde,” zeide van Vleuten. - -„En dan,” vervolgde Wiechen, „wilde ik u voorstellen de provisie te -deelen.” - -„Mijn provisie?” vroeg van Vleuten. - -„Ja, ziet u, ik breng de post aan, en ben natuurlijk vrij om die -onderdak te brengen waar ik wil. Dus wil ik er wel iets op verdienen.” - -„Of u gelijk hebt,” antwoordde van Vleuten, die even nagedacht had. -„Jawel, ik begrijp u. Hm, ook daartegen bestaat geen bezwaar. Dus we -deelen mijn provisie. Wat verder?” - -„Dat is alles. Ik laat u de aanvraag, en hoor morgen zeker wel van de -keuring?” - -„Afgesproken.” - -Hij liet Wiechen zelf uit, en keerde toen terug naar de huiskamer, een -ondeugend trekje op het gelaat. - -„Wat een brutale vent, Jan!” riep Betsy uit, toen hij binnenkwam. - -„Dat gaat vrijwel,” antwoordde hij. „Maar ik heb hem aardig te pakken.” - -„Hoezoo?” - -„Hij vroeg de helft van mijn provisie, voor een polis van twaalfduizend -gulden. Nu, die heb ik er voor over, om zijn gezicht eens te zien! Ik -krijg een half, dus hij een kwart percent. Hij is natuurlijk in de war -met de agenten-provisie, die ’n heel percent bedraagt. Met zoo’n groote -post kan het me bovendien weinig schelen, daar ik nu op drie duizend -gulden na mijn minimum al heb.” - -„Ajakkes, Jan, ik begrijp er niets van. Die minoeman brengt je het -hoofd op hol.” - -„Dat is meer gebeurd,” lachte hij. „Ik krijg ergens trek in.” - -„In een grocje, denk ik.” - -„Dat ook. En om de kachel te laten aanmaken. ’t Is misschien door dat -vele buitenshuis zijn, dat ik me nu kil voel.” - -„Kijk eens hier,” zeide Betsy, onder aan de kachel een klepje -openmakend, „al drie dagen ligt dat klaar, enkel om aangestoken te -worden.” - -Hij schoof zijn stoel wat vooruit, als voelde hij de warmte reeds, -terwijl zij bukkend een lucifer bij de opening hield. Een geel -vlammetje flikkerde even, doch ging dadelijk weer uit, terwijl rook in -het klepje trok. - -„Mis!” zeide zij, zich nu geheel op den grond latende glijden. „Toe -Jan, doe eens even de sleutel daarachter dicht.” - -Hij voldeed aan haar wensch. - -„Ha! Open weer nu! Ziezoo, kijk eens!” - -En met kinderlijk plezier bleven zij een poos in dezelfde houding -toekijken, tot hij, afgeleid door het zien van een weerbarstig -krulletje in haar nek, daar zacht aan trok, en zij haastig opsprong. - -„Dat hebben we in lang niet gezien, hè? Maar ga nu eens netjes zitten,” -zeide zij. „Ik heb je wat te vertellen.” - -Toen hij zat, en zij, om de kachel niet uit het oog te verliezen, op -zijn schoot, begon zij, kleine rimpeltjes trekkend op haar voorhoofd. - -„Ik heb me verschrikkelijk in iemand vergist.” - -„Jammer voor die „iemand”. En wie is de ongelukkige?” - -„Maak nu eens geen gekheid, Jan! Anders word ik heusch boos. Marie van -Groningen is bezig te verhuizen naar Duinoord.” - -„Nu, dat is zoo erg niet,” vond hij. „’t Is wel wat uit de buurt, maar -met de fiets scheelt het haast niets, doordat de straten daar niet zoo -druk zijn.” - -„Denk je, dat ik haar nog ooit ga opzoeken?” vroeg zij verontwaardigd. -„Luister. Ze gaat samenwonen met dien Wiechen.” - -„Hè!” riep van Vleuten uit. „En de vent heeft vrouw en kinderen.” - -„Die blijven waar ze zijn. Hij heeft zich door zijn dokter laten -voorschrijven, dat hij op zandgrond wonen moest, of slapen althans. -Begrijp je? Dien dokter moet je in de gaten houden! En nu zal zij hem -zoogenaamd een suite beneden verhuren. En haar slaapkamer is in den -uitbouw. Kom maar binnen, vrij entrée, tjies!” - -„Hoe komt die vrouw daar in godsnaam toe?” - -„Ik weet het niet. Toen ze ’t mij vertelde, heb ik haar eens flink -gezegd wat ik er van dacht, en ben weggegaan zonder verder naar haar te -luisteren.” - -Wat Betsy haar man mededeelde, was inderdaad zoo. Marie van Groningen -had haar huis opgezegd, en in een stil hoekje van Duinoord een ander -gehuurd, waarin Wiechen, naar het heette voor zijn gezondheid, kamers -had betrokken. - -Door Ella aan te halen en een paar maal mee te nemen op een -fietstochtje, had zij den eersten stap gedaan op dien weg. Zoodra -Wiechen daarvan gehoord had, wist hij te bewerken, dat hij op zekeren -dag haar en zijn dochtertje tegenkwam, buiten de stad. Het was -moeielijk voor Marie hem zijn verzoek te weigeren, om zich bij hen te -mogen aansluiten. En daar hij zich bescheiden gedroeg, en zoodra men de -stad weer bereikt had, onder voorgeven een boodschap te moeten doen, -een andere straat insloeg, was er geen enkele reden om hem hetzelfde -bij een volgende gelegenheid niet weder toe te staan. Zich excuseerende -met drukke bezigheden, maakte hij in den beginne van het aldus bereikte -slechts zeer zelden gebruik, doch allengs sloot hij zich vaker aan, -hoewel hij steeds vermeed in de stad bij haar te blijven. - -Eens was Ella niet gaan rijden, en waren zij alleen. Handig wist hij -het gesprek op zichzelf te brengen, en klaagde over de onhebbelijkheid -der menschen, die wel van hem wilden profiteeren, maar hun dankbaarheid -toonden door hem voor te stellen als le dernier des hommes. Soms scheen -het een soort sport om op hem af te geven. En, zooals dat meestal ging, -zij die het meeste kwaad van hem spraken, waren juist die menschen, die -hij in de meest benarde omstandigheden geholpen had. Weliswaar gelukte -het zelden den eersten zegsman uit te vinden, maar die enkele malen was -diens naam dan ook geregeld in zijn boeken op te slaan geweest. Als -wanbetaler natuurlijk. Maar hij wilde niet klagen. Dat diende tot -niets. Nog eenigen tijd, dan zouden de groote zaken die hij deed, zijn -afgewikkeld, en wilde hij den Haag verlaten, naar het buitenland gaan, -meenemende de eenige wier liefde en aanhankelijkheid tegen alles -bestand was gebleken, zijn dochtertje Ella. - -Marie van Groningen was geroerd. Niet alleen die vreemde menschen gaven -hem verdriet, maar zij gevoelde, hoewel hij het met groote kieschheid -verzweeg, dat ook zijn huiselijk leven niet gelukkig moest zijn. En aan -den anderen kant bewonderde zij de wilskracht, waarmee hij dat alles -droeg en te boven kwam. - -„Woont u al lang in den Haag?” vroeg zij, toen het gesprek staakte. - -„Ruim veertien jaar,” zeide hij. „Ik kwam hier met... maar ik zal u -vervelen, met zooveel over mezelf te praten...” - -„Volstrekt niet!” riep zij uit. „Ik hoor graag van levenservaringen, -die van de alledaagsche afwijken.” - -„Ik kwam van het platteland. School had ik bijna niet gegaan. Eindelijk -was ik zoover, dat ik vast in dienst kwam bij een klein boertje. -Mestkruien was mijn eerste bezigheid, maar ook mijn laatste. Want daar -ik eigenlijk nooit genoeg gegeten had, was ik voor dat werk niet sterk -genoeg. Toen wist ik mijn vader over te halen, mij dienst te laten -nemen bij het militair. Dat was mijn opkomst. Al dadelijk begreep ik, -dat ik wat leeren moest; lezen, schrijven en rekenen in de eerste -plaats. Toen kwam ik vooruit, en bracht het eindelijk tot -onderofficier. Maar daarmee hield het op. Officier kon ik nooit -worden.” - -„Waarom niet?” - -„Daar was mijn opleiding te gebrekkig voor. Dat ging niet. Maar -daardoor verloor ik ook mijn lust om mijn tijd uit te dienen. Toen -verzon ik wat. Ik liet me op zekeren dag, het was tijdens de groote -manoeuvres, plotseling op de hei neerploffen. En daar lag ik, zonder te -kunnen opstaan. Men droeg mij weg, en ik ging naar het hospitaal. Men -had met mij te doen, want ik stond goed aangeschreven, en had met het -oog op mijn plan in den laatsten tijd hard dienst geklopt, en bij de -manoeuvres mij menigmaal onderscheiden. Ook in het hospitaal werd ik -beklaagd, en ikzelf klaagde het hardst, dat ik geen dienst kon doen, -enzoovoort. Maar loopen kon ik niet.” - -„Inderdaad niet? Of...?” - -„Dat begonnen zich eindelijk de dokters ook af te vragen. Ik dacht: zij -moeten het weten, daar hebben ze voor gestudeerd, ik niet. Zij hebben -er maanden over gedaan. Maar mijn respect voor gestudeerde lui was ik -kwijt. Verbeeld u. Ik kon niet loopen. Dat zat ’m toch in de beenen, -zou ik zeggen. Een gewoon mensch zou dan ook die beenen eens goed zijn -gaan onderzoeken, en ze gerepareerd hebben, als het kon. Niets van dat -alles. Men gaf mij heel weinig te eten; zóó zelfs, dat ik van den -honger schreeuwde. En waarachtig, veel was ik niet gewoon geweest! -Alleen in den tijd dat ik soldaat was, had ik voor het eerst van mijn -leven genoeg te eten gekregen.” - -„Zij dachten zeker, dat u simuleerde.” - -„Ja, latijn praatten ze ook. En eens maakten ze me ’s nachts wakker, -„brand!” schreeuwend. Maar toen was het al te laat. Ik begon in allen -ernst om hulp te roepen, maar kon me niet bewegen. Ja, als ze dat in de -eerste dagen gedaan hadden! Doch na al dien tijd was ik zóó gewend niet -te kunnen loopen, dat ik er niet aan dacht het onwillekeurig te gaan -doen. Inderdaad, pas toen men mij had gerust gesteld, en verzekerd dat -er geen brand was, herinnerde ik mij, dat ik in geval van nood wel had -kunnen opstaan.” - -„Dus toch! En hoe liep dat af?” - -„Wel, na maanden in het hospitaal te hebben gelegen, werd ik afgekeurd. -Men zei mij, dat ik naar huis kon gaan. Ik vroeg waar dat huis stond, -en wie mij zou verzorgen en te eten geven. Het eind was, dat ik -pensioen kreeg, en mijn vader me nu wel in huis wou nemen. Ik was nog -geen vierentwintig jaar oud, en had nu een dertig gulden in de maand -pensioen, levenslang. Daar kon men op beginnen.” - -„En u kon dus weer loopen?” - -„Als een kievit! Maar u begrijpt, dat ik in den eersten tijd wat -voorzichtig was. Ik wist niet in hoever men mij mijn pensioen nog zou -kunnen afnemen, als men bemerkte dat alles maar larie geweest was. Ik -liet nu zooveel mogelijk rondstrooien, dat ik onder behandeling was van -een gezond-bidder, en eindelijk vertrok ik naar den Haag, en zocht een -baantje. Ik vond iets, bij een voorschotbankje: quitantie-looper. En, -enfin, nu ben ik er bovenop.” - -„Alleen door het loopen met quitanties?” - -„Daar ben ik mee begonnen. Nu doen anderen het voor mij. Toch ben ik er -niet rouwig om, dat ik het zelf heb gedaan. Met dat te doen leert men -ineens het moeielijkste van het vak: geld innen. Als men dáár slag van -heeft, werkt men aangenaam, en spaart een hoop uit aan gerechtskosten. -Toch, aan procedeeren heb ik het land. Het schijnt voldoende om aan de -rechters te vertellen, dat ik in een zaak betrokken ben, om ze te doen -verliezen.” - -„Dat is niet mogelijk!” riep Marie uit. „Daarvoor staat een rechter te -hoog. Mijn vader en mijn man waren het beiden...” - -„Ik vraag u honderdmaal om excuus, mevrouw,” haastte hij zich in te -vallen. „Ik ken de heeren niet van zóó nabij. Maar ik weet één ding; ik -procedeer nooit meer. Nu is er voor mij een veel eenvoudiger weg... zal -u mij niet verklikken?” - -„Wat zou ik daaraan hebben?” - -„Welnu: Ik in zooveel mogelijk; en wat niet in der minne of met kleine -maatregelen is binnen te halen, laat ik rusten. Zelf betaal ik alleen -dringende dingen, laat me desnoods vervolgen, en tracht zooveel -mogelijk te rekken. Zóó liquideer ik, tot ik ongeveer precies zooveel -schuld heb, als voor mij oninbare posten. Mijn eigenlijk vermogen,—en -dat heb ik—gaat gaandeweg naar het buitenland. En ik volg, zoodra alles -zoover is. Dan laat ik door een goed vriend mijn faillissement -aanvragen, en den curator gebruik ik als goedkoop kassier. Tegen -vorderingen door hèm ingesteld, gelden geen motieven tegen mij -persoonlijk wegende, en.... na eenigen tijd wordt honderd percent -uitgekeerd, en laat ik mij, als ik er trek in heb, desnoods nog -rehabiliteeren. Dan moet iedereen zeggen: die Wiechen was toch een -eerlijke kerel!” - -„Maar failliet gaan is een schande!” - -„Och, er gaan tegenwoordig zóóveel groote heeren failliet, dat de -schande er lang af is. En als men niemand benadeelt, wat zou het dan? -Trouwens, als ik verdwijn, verdwijnt mijn naam tevens; ook daarop heb -ik gerekend, en een heerlijkheid gekocht: Hovendael. Ik mag me dus -noemen Wiechen van Hovendael, en zoodra ik in het buitenland ben, kort -ik mijn eigen naam tot één hoofdletter in, en schrijf me: G. J. W. van -Hovendael.” - -„Dat klinkt niet kwaad!” - -„Niet waar? Ik heb altijd iets gevoeld voor mooie namen; licht dat ik -er zelf een draag, als al die ellende achter den rug is.” - -Eenigen tijd reden zij nu zwijgend voort. - -„’k Heb een mooi huis besproken in Duinoord,” zeide hij eensklaps, -zonder bepaalde aanleiding. - -„Dat is niet in het buitenland,” merkte zij lachend op. - -„Het is een overgang. Mijn huisgezin betrekt een eigen huisje. Ik ga -zelf dáár wonen, met Ella, en zal zien iemand te vinden die voor de -huishouding zorgt. ’t Is om een jaar te doen.—We zijn intusschen al -vlak bij Wassenaar. Rijdt u door?” - -„Ik wou wel naar de Deijl, en langs den straatweg terug.” - -„Dan zal ik hier maar omkeeren.” - -„Waarom toch? Rijd gerust mee, als u er plezier in heeft.” - -Hij hield zich bescheiden, in haar belang aandringende, dat zij hem zou -laten gaan, tot zij door tegenspraak koppig geworden, hem de keus liet -tusschen bij haar blijven òf voorgoed met haar breken. Toen zwichtte -hij. - -Nauwelijks zaten zij aan den Deijl, toen een rijtuig aankwam en -stilhield. Daaruit stapten de heer en mevrouw Slot. De laatste, haar -nicht ziende, wilde op haar toeijlen om haar te begroeten, doch werd -door haar echtgenoot tegengehouden, die een grimmigen blik wierp op -Wiechen. Deze lachte hem onbeschaamd in het gezicht, terwijl Marie van -Groningen met een gloeienden blos het hoofd afwendde. - -„Hoe vreeselijk vervelend,” zeide zij, toen haar oom en tante een -plaats om den hoek van het gebouw hadden gevonden, en dus uit het -gezicht waren. „Enfin, ze hebben over mij niet te zeggen.” - -„Neen,” zeide Wiechen. „Alleen betreur ik het de aanleiding te zijn -geweest tot thans niet te vermijden praatjes. Ik weet niet of u den -Haag kent, maar één ding is zeker: als uw familie zich slechts met één -enkel woord over dit geval uitlaat, en dat kan niet uitblijven, dan is -het binnen een week de heele stad rond. Wat dat betreft, geen dorp zoo -erg als den Haag.” - -„Het kan me niet schelen,” zeide zij geërgerd. - -„Mij wel. Voor u altijd. Ik had niet moeten toegeven, ezel die ik ben! -Wist ik nu maar iets... Ja! Waarom blijft u eigenlijk in den Haag? -Iemand zooals u, die èn pensioen èn fortuin bezit, kan zich toch -gemakkelijk ergens vestigen waar men zich niet zoo schrikkelijk met -elkaars doen en laten bemoeit.” - -„Ik zie het al. Nu u zelf naar het buitenland trekt, wilt u iedereen -meenemen.” - -„Niet iedereen. U... ja!” - -Zij sloeg de oogen neer, in ’t onzekere nog wat hij bedoelde. Hij dit -ziende, achtte nu het oogenblik gekomen haar een voorstel te doen, waar -hij zich lang op voorbereid had. - -„Het is alleen jammer,” ging hij voort, „dat ik niet reeds morgen aan -den dag weg kan. Natuurlijk zal ik alles doen om de zaak te -bespoedigen, doch een klein jaar is al de minste tijd voor het -opredderen der zaken. En intusschen wordt u dagelijks gekweld door uw -familie en goede kennissen. O, ik weet met hoeveel wellust al die brave -menschen u zullen komen kapittelen! En ik, die de schuldige ben, sta -machteloos u te helpen. Tenzij...” - -Vragend zag zij hem aan. - -„Ik ben een vijand van halve maatregelen,” hervatte hij. „Wat men niet -kan ontwijken, moet men trotseeren. Brutaal er tegen in! Willen zij -schandaal maken, doe het zelf; wees hen vóór, op een manier die hen -verstomd doet staan.—Belooft u mij niet boos te worden?” - -„Waarom zou ik?” - -„Zie eens. Mijn nieuwe huis is voor mij te groot. U betrekt de eerste -verdieping, en wat u verder noodig heeft, en neemt Ella bij u. Ik -behelp mij met een paar kamers; één voor de zaken, één voor slaapkamer. -Laat dan maar praten wie praten wil; men zal het u niet lastig daarmee -maken. Zoodra ik gereed ben, trekken we samen naar Parijs, en lachen ze -hier uit.—Neen, ik wil nog geen antwoord. U moet erover nadenken, en -desnoods afwachten of men u komt plagen.” - -„Dank u, dat wacht ik niet af. Ik doe het.” - -En zij stak haar hand uit, die hij greep en krachtig drukte. - - - - - - - - -HOOFDSTUK VIII. - - -In Café Central zaten drie personen aan een tafeltje. Een hunner was -Boom, wiens groote gestalte, zelfs zittend, aanmerkelijk boven die der -anderen uitstak. - -De kleinste dezer was notaris Vreeland Maarssen. Het achterste gedeelte -van zijn schedel was kaal gelijk een damesknie. Toch toonde hetgeen van -zijn sterk gedund haar was overgebleven, geen hoogen leeftijd aan, daar -het donkerblond daarvan met nog geen enkelen zilverdraad was doorweven. -De snor, van gelijke kleur, was het eenige dat zich op zijn eenigszins -smal gelaat niet bewoog. Gestadig trokken de spieren van voorhoofd en -wangen, knipten de oogleden, beefden lippen en kin, spalkten zich de -neusgaten. Een lorgnet droeg hij blijkbaar nog niet lang, daar het op -zijn neus nog geen vaste plaats had gevonden, en telkens terecht moest -gezet worden. Zijn eerste glas sherry bracht hij met sterk trillende -hand aan den mond, en dronk het in één teug leeg, waarna hij dadelijk -een tweede bestelde, tevens de anderen aanmanende „eens om te slaan.” -Na het derde glas werd zijn hand vaster en zijn gelaat rustiger, -knipten nog alleen de oogen. - -De ander droeg den stempel van een vroegen ouderdom. Zijn -oorspronkelijk zwart haar en knevel waren eer verkleurd dan vergrijsd, -zijn gelaat was flets zonder rimpels. Ook hij droeg een lorgnet, -zoodanig geplaatst dat hij er met het linker oog dóór, met het rechter -overheen keek. Zijn kleeding was slordig en slecht geborsteld; hoe het -er daaronder uitzag, kon men gissen, telkens als hij den arm uitstak om -zijn glas te grijpen. Dan schoof de manchet iets terug, en zag men de -voortzetting eener schoongewasschen hand in een vuile pols. Hij werd -door den notaris aangesproken met den in onze oudere letterkunde niet -onbekenden naam Loosjes, terwijl Boom hem Jaap noemde, soms met -toevoeging van „ouwe zwarte”, welk eerste naamwoord onder de gegeven -omstandigheden wel niet geheel, maar toch meer overeenkomstig de -werkelijkheid was dan het tweede. En soms, als Boom een bui van groote -gemoedelijkheid had, vereerde hij den ander bovendien nog met het -epitheton „leelijk” en noemde hem dan voluit: leelijke ouwe zwarte Jaap -Loosjes, of, als hij haast had, bij afkorting: ouwe dief. - -Gemoedelijk was evenwel het gesprek ditmaal niet. - -Boom had de wissels vóór zich liggen, die hij van Loosjes gekregen had -voor het geld van Van Vleuten, en die heden vervallen waren. - -„Als het mijn eigen geld was,” zeide hij, „zou ik je graag van dienst -zijn, ouwe zwarte; dat weet je wel. Maar nu mag ik niet. Als ik den -protestdag laat verloopen, krijg ik het op mijn dak.” - -„Maar wat wou je dan?” vroeg Loosjes. - -„Geld natuurlijk.” - -„Dat is er niet. Noch ik, noch de notaris kunnen dat op het oogenblik -fourneeren.” - -„Nu,” meende Boom, de schouders ophalend, „dan moet het maar.” - -Dikke zweetdroppelen parelden op Loosjes voorhoofd. - -„Dan geef ik mij failliet,” zeide hij. - -„Hm,” deed Boom. „Daar geloof ik niets van. Althans je maakt er mij -niet bang mee. Bovendien heb ik met jou niet rechtstrechts te maken, -maar met je principaal, baron van Horsel. Ik laat èn bij hem -protesteeren, èn vraag zijn faillissement aan. Dan zullen we eens zien -of er geen geld komt.” - -„Dat is afpersing!” zeide notaris Maarssen. - -„Pardon,” antwoordde Boom. „Dat is het niet. Ik heb in mijn goeden tijd -over dat punt wel eens advies ingewonnen bij mijn advocaat. Ik mag -iemand gerust zeggen langs welken wettigen weg ik tot mijn recht te -geraken denk. Hier Jaap heeft mij eens gedreigd me te laten gijzelen. -Geen oogenblik heb ik eraan gedacht hem daarvoor aan te klagen, maar -hem eenvoudig een glas jenever in zijn gezicht gegooid. Niet waar, ouwe -dief?” - -„Dat alles heeft overigens niets met de zaak te maken,” hernam de -notaris. „De tijd verloopt, en ik wil maar weten of de heeren het eens -kunnen worden. Ik blijf er bij, dat ik mijn woord geef, zoodra de grond -verkocht is, meneer Boom te zullen uitbetalen waar hij recht op heeft, -maar iets teekenen doe ik niet. Ik ga nu heen, en hoor wel hoe besloten -is.” - -De daad bij het woord voegende, stond hij op en ging, onderweg een -kellner aanroepende om te betalen. - -„Hoe moet het nu?” vroeg Boom. „Die notaris van jou laat je in den -steek. Het is natuurlijk maar een praatje, dat hij erin betrokken is.” - -„’t Is waarachtig waar,” verzekerde Loosjes. „Heb je mij ooit op een -leugen betrapt?—Dat wou ik ook al zeggen,” ging hij voort, toen de -ander ontkennend het hoofd schudde. „Hij heeft dat geld zelf gehad, -maar er mij voorgespannen, omdat hij zijn naam wou sparen. Zoo heel -gunstig staat hij niet bekend; trek maar eens een informatie op hem, en -je zult zien. Maar juist daarom wil hij ook nu niet teekenen, vooral -niet aan jou.” - -„Waarom vooral niet aan mij?” stoof Boom op. - -„Och, je gaat met zulke rare lui om, zie je. Zoo’n Wiechen, -bijvoorbeeld....” - -„En je bent laatst zelf bij hem geweest om geld!” - -„Dat is zoo,” gaf Loosjes toe. „Maar ik zit nooit samen met hem in een -koffiehuis.” - -„Wat doet dat er toe?” riep Boom. - -„Wel, maak je nu niet nijdig!—Kijk eens, zaken zijn zaken, en je kunt -van tevoren niet altijd weten of er een luchtje aan zit. En in zaken -kan je niet altijd je menschen uitzoeken. Vertoon je je echter in een -koffiehuis met iemand, dan word je gerekend tot zijn goede kennissen, -al is het ook niet waar, en scheert men je met zoo iemand over één -kam.” - -„Je moet het maar weten,” zeide Boom schouderophalend. „Maar we dwalen -af. Je moet zorgen dat ik het geld krijg, of, verdomd, ik vraag je -faillissement aan en dat van dien baron.” - -„Als ik ging, gingen er meer.” - -„Die notaris ook?” - -„Ja, en nog een stuk of vier anderen. En je kreeg niets. Wees nu -wijzer....” - -„Neen. Maar ik wil je een voorstel doen. Geef me tweehonderd pop -contant, dan zal ik je een maand den tijd laten. Natuurlijk teeken je -nieuwe accepten.” - -Loosjes nam zijn notitieboekje, en raadpleegde dat een poos. Toen -knikte hij tevreden. - -„’t Is goed,” zeide hij toen. „Heb je zegels?” - -„Jawel,” antwoordde Boom; „ik heb er op gerekend. Hier heb je ze. Vul -zelf in.” - -Loosjes zette zich aan het werk. - -„Hoe nu?” vroeg Boom, het eerste nieuwe accept naziende. „Je hebt den -ouden datum erop gezet.” - -„Dat weet ik wel. Ik kan je geen nieuwe geven op vandaag.” - -„Dan is je volmacht ingetrokken.” - -De ander bromde wat, en schreef verder. Toen hij gereed was, nam hij -twee bankjes van honderd gulden uit zijn portefeuille, en overhandigde -die aan Boom. - -„Dat is dus afgedaan,” zeide hij. „En doe me nu plezier, en loop niet -met die dingen te koop. De vorige heb je op drie verschillende plaatsen -ter disconteering aangeboden. Dat leuren met iemands handteekening is -het stomste wat je doen kunt. Je laat merken, dat je zelf geen geld -hebt, en je bederft er het crediet van een ander mee. Dat is de eenige -reden waarom notaris Maarssen hierin ons niet terwille heeft willen -zijn.” - -Boom kreeg een kleur, maar zeide niets. Hij stond op en ging heen. - -Notaris Maarssen was intusschen de Spuistraat ingewandeld, zich heel -langzaam voortbewegende, nu en dan een groet wisselend met een kennis, -of den hoed lichtende, toen hij plotseling bleef stilstaan, even een -paar jonge meisjes naoogde, en zich omwendend, die naliep. - -Zijn min of meer stramme beenen hadden werk de half dravende jeugd bij -te houden. Te oordeelen naar hun druk gepraat en kijken naar alle -voorbijgangers, zag hij in hen aankomende „scharreltjes”, en was het -vooral de langste der twee, wier fijnbesneden donker gezichtje hem in -het voorbijkomen had getroffen, en ook nu zijn bijzondere aandacht en -begeerte trok. Wat hem in haar opviel, toen hij zoo achterna sukkelde, -was vooral het feit dat zij kon loopen, een kunst die weinig vrouwen of -meisjes verstaan. - -Het slanke lichaam, blijkbaar door geen balein of staal tot -onbeweeglijkheid geperst, bewoog zich onder den gang in harmonische -samenwerking van alle spieren; het evenwicht werd zuiver overgebracht -van den eenen voet op den anderen, zich ongedwongen, rustig en vlak -neerzettend op het plaveisel. De edele voornaamheid der natuur drukte -zich in den gang van het meisje zoodanig uit, dat Maarssen een -oogenblik aarzelde, zich afvragend of dat figuurtje soms thuishoorde in -een anderen stand dan waarin hij haar het eerst gerangschikt had. Doch -een blik op de eenvoudige, niet modieuse kleeding, en op het uiterlijk -der vriendin, stelde hem te dien opzichte gerust. - -Hij had gehoopt, dat de meisjes zouden zijn omgekeerd, om hen bij het -tegenkomen aan te spreken, doch zij liepen door, de Poten in. Als ze nu -maar naar het Bosch gingen, dan kon het goed worden.... En werkelijk, -zij kwamen in de goede richting, door het Plein op te loopen. Maar hier -bleven zij staan, namen haastig afscheid, en terwijl het eene meisje -schuin het Plein overstak, liep de door Maarssen uitverkorene op een -gereedstaande tram naar Duinoord af, en stapte op het vóórbalcon. De -notaris kon nog juist het achterbalcon bereiken, toen de tram wegreed. - -Van de eerste halte maakte hij gebruik naar voren te gaan, en nu stond -hij naast Ella Wiechen. Haar luchtig aan te spreken, beginnende met een -banale opmerking, wilde hem ditmaal niet goed afgaan. Hij, de roué, die -in damesgezelschap nooit naar zijn woorden behoefde te zoeken, die -alles had doorgemaakt wat door te maken viel, en daarmee een soort -zekerheid had verkregen in de conversatie, steeds wetende hoever hij -kon gaan om piquant te blijven zonder tot vuilbekkerij over te slaan, -stond letterlijk met den mond vol tanden. - -Toen begon hij haar nauwkeuriger op te nemen, en zag wat haar slankheid -hem tot nog toe, op een afstand, had verborgen gehouden, dat hij niet -te doen had met een dier meisjes in haar overgangstoestand tot vrouw, -wier nieuwsgierige halfwassenheid zoo gemakkelijk tot -onvoorzichtigheden is over te halen, maar met een jonge maagd, wier -reinheid eenerzijds en rijpheid anderzijds, haar superieur deden zijn -tegenover elken belager. - -Hij wist niet hoe het gesprek te beginnen, wat toch de eenige reden van -zijn staan op deze tram was, toen de komst van den conducteur hem de -gezochte aanleiding gaf. Ella Wiechen bleek bij het naar de stad gaan -haar portemonnaie te hebben vergeten. Zonder iets te zeggen, betaalde -hij voor haar, na den conducteur een wenk te hebben gegeven; en toen -deze weer naar binnen was, bood hij haar het papiertje aan. Ella -kleurde even, maar herstelde zich dadelijk. - -„U is zeer vriendelijk, meneer,” zeide zij. „Waar mag ik u het -terugbezorgen?” - -„Het is de moeite niet waard,” antwoordde hij; „maar als u erop gesteld -is...” - -„Timeo Danaos et dona ferentes,” mompelde zij halfluid, doch niet zoo -zacht of hij had het verstaan. - -„Ton d’apomeibomenos ... maar een Griek ben ik niet,” zeide hij -lachend, doch verrast. „Ja, een jonge dame een latijnsch citaat te -hooren aanhalen, is zóó iets zeldzaams, dat ik nu graag een afspraakje -met u maken wil. Niet om het dubbeltje, maar om het latijn namelijk. -Komt u morgenmiddag in de stad?” - -„Morgenmiddag niet,” zeide zij, „maar Zaterdagmiddag wel. Ik zou het -enkel wel zoo eenvoudig vinden, als u mij wou zeggen waar u woont, dan -laat ik het u aanreiken.” - -„En ik mis mijn latijn,” schertste hij. „Dank u.” - -„U moet het zelf weten”, zeide zij, de stangen van het balcon grijpende -en een weinig achterover leunende. „Zegt u het nu gauw, anders zal ik -het dubbeltje in het tramhuisje afgeven, en kunt u het daar krijgen.” - -„Zoo maar? Voor ’n meneer, die om een dubbeltje komt?” - -„O neen; ik zal er bij zeggen: voor notaris Vreeland Maarssen. Dag -meneer!” - -„Hoe weet u...? Pas op! In godsnaam...!” - -Ella had zich zoover achterover laten gaan, dat haar armen strak -stonden. Toen zette zij den linkervoet op de tree, en liet de -rechterhand los. Door die beweging zwaaide zij een halven slag om, en -alles loslatend, kwam zij op haar rechtervoet neer op den straat, zette -den linker vóór om te stutten, en stond stil, terwijl de tram op -veiligen afstand langs haar ging. - -De notaris had haar willen grijpen, toen naspringen; doch hij bedacht -zich nog intijds, en zich om den hoek van den wagen buigend, zag hij -haar veilig en wel de straat oversteken, en aanbellen aan een der -huizen. - -„Verduiveld,” bromde hij, „dat is een handig ding. Ik moet toch weten -wie zij is.” - -Hij reed door tot aan de halte, en keerde toen terug, nadat hij zich -vergewist had, dat de tram naar de stad hem niet zou inhalen, eer hij -het huis bereikt had, waar hij het meisje had zien bellen. - -„Wiechen, bankier,” las hij op het naambordje, en ijlings liep hij -door. „Zooiets moet weer precies mij gebeuren!” - -Het was inderdaad of er een noodlot drukte op alles wat hij „buiten het -potje” deed. Vervloekt! Was het niet genoeg, dat die halve gare dokter -zijn eigen vrouw vergiftigd had, omdat hij wat met haar had geflirt? En -zooveel andere gevallen, die minder sensatie gemaakt hadden, maar toch -al evenmin prettig waren. En het ergste was, dat men de onschuldigste -dingen niet meer kon doen, zonder praatjes te hebben, zooals onlangs, -toen hij even een dame een notarieel advies over haar acte van -huwelijksche voorwaarden had gegeven in het opkamertje boven de Bodega. -’t Was beroerd, als men eenmaal den naam van laat opstaan had! Gelukkig -kwam de tram daar aan, die hij maar door nemen zou tot in de stad, om -nog een paar glazen sherry te drinken eer hij thuiskwam; want zijn -onderlip trok als die van een teleurgestelden reu, en zóó kon hij niet -thuis komen. - - - - - - - - -HOOFDSTUK IX. - - -Toen Ella de vestibule dóór was, hoorde zij praten in het kantoor. Dat -was een tegenvaller; want zij had haar vader, wien zij alles -toevertrouwde, dadelijk de grap met dien notaris willen vertellen. Maar -hij had blijkbaar zaken, en weer een van die vervelende lui bij zich, -die lang bleven en hard praatten, zooals in den laatsten tijd dikwijls -gebeurde. En dan was hij altijd nog een poos uit zijn humeur, of kreeg -een neusbloeding. Nu schoot haar niets over, daar zij haar mededeeling -niet zóó lang vóór zich kon houden, dan naar boven te gaan, en die het -eerst te doen aan „mevrouw”. - -Marie van Groningen had wel met de wereld moeten breken! Het was -onmogelijk gebleken eenigen schijn, hoe gering ook, te redden. Waren -haar inkomsten ontoereikend geweest om in haar stand te kunnen leven, -en was er dan een ander in haar benedenkamers getrokken, men zou er -niets van hebben gezegd. Maar dewijl zij royaal kon leven, wees alles -op een vrijwillige daad, die niet verschoond kon worden door zucht om -iets omhanden te hebben, daar haar dochtertje haar, als zij dat wilde, -genoeg werk had kunnen verschaffen. En dan die Wiechen! - -Men giste niet eens ernaar, hoe zij met hem in kennis gekomen kon zijn. -Doch wat men als vaststaande aannam, gaf oom Slot aanleiding om -krachtig in te grijpen. Hij stelde haar voor de keus het kind aan de -zorgen zijner vrouw vrijwillig over te laten, of langs gerechtelijken -weg uit de voogdij te worden ontzet. Bang voor schandaal, stemde zij in -het eerste toe, onwillig Wiechen op te geven, deels uit koppigheid, en -ook omdat iets in hem haar onweerstaanbaar aantrok, en zij vast -vertrouwde op de onbaatzuchtigheid zijner motieven. - -Ook Ella had haar hart stormenderhand veroverd; en met een toewijding, -die haarzelf genot gaf, deed zij wat kon om het meisje te ontwikkelen. -Weliswaar leerde Ella op het gymnasium dingen, haar geheel vreemd, doch -de uiterlijke en innerlijke beschaving, alleen in den huiselijken kring -bij te brengen, ontbrak haar uit den aard der zaak te eenen male. - -Marie deed meer. Bemerkende, dat Ella was opgegroeid in die onbevangen -loszinnigheid, welke meisjes uit den lageren stand in den sexueelen -omgang eer iets natuurlijks doet zien, dan het kwaad, waartoe -godsdienst en verfijnde beschaving het gestempeld hebben, indien de -officieele sanctie eraan ontbreekt, lichtte zij haar zoodanig in, dat -Ella het gevaar in zijn geheelen omvang kende, en derhalve er zich niet -in begaf. - -Vandaar dan ook de zelfbewustheid waarmee zij den notaris had te woord -gestaan, en die de verwondering van dezen ouden vos had gaande gemaakt, -zonder daarmee iets te kort te hebben gedaan aan de bekoring harer -onschuld, door volle wetenschap onbedorven. - -En hoe meer Marie zich bewust werd van haar eigen gezonken zijn, hoe -meer zij Ella reine gevoelens en bovenal voorzichtigheid trachtte in te -prenten, gedeeltelijk met datzelfde egoisme, waarmee zich de mensch -heiligen schept, waarop hij den last zijner zonden kan wentelen, of -deze, practisch gesproken, kan endosseeren. - -Volkomen passend in dezen gedachtengang, beschouwde Ella mevrouw als -degeen die haar maakte, haar onderbouwde, iemand die op haar noodkreet -te hulp moest komen. Doch de uitingen van haar gemoed, wanneer zij zich -sterk gevoelde, waren voor een ander bestemd, en thans nog voor haar -vader, die haar begreep, althans zich het air daarvan gaf. - -Haar moeder beschouwde zij voor wat zij was, een goedig sukkeltje, -destijds door haar vader naar de officieele wijze aan zich getrokken, -omdat zij iets van hem in zich droeg. Die voor deze „reparatie” zelfs -dankbaar was, en moest zijn, volgens de conventioneele begrippen. En -die zich daarom ook schikte in den toestand, zooals die door haar vader -was besteld, zich gelukkig achtend van hem levensonderhoud te genieten. - -Maar ditmaal kon zij het gebeurde niet vóór zich houden, tot haar vader -met zijn bezoeker zou hebben afgedaan. „Gestellt” had zij dien man, een -notaris nog wel! En misschien ook, omdat zij die uitdrukking van -„mevrouw” had geleerd, en alleen aan haar kon uitleggen hoe zij die -begreep, deed zij nu haar confidenties aan Marie. - -„Je hebt goed gedaan,” zeide Marie. „En dat je hem een beetje voor het -lapje hebt gehouden, is niet erg. Maar denk erom, de ware distinctie -uit zich zonder vertoon. Praat er nu verder maar niet over.” - -„Maar ik moet dien meneer toch dat dubbeltje teruggeven!” meende Ella. - -„Daar is iets van aan,” zeide Marie, peinzend. „Wacht eens. Haal een -velletje postpapier en inkt, en ga aan de tafel zitten.” - -Ella gehoorzaamde, en liet zich dicteeren: - - - „Geachte Mevrouw. Gister stond ik op de tram, en had mijn - portemonnaie vergeten. Mijnheer Uw echtgenoot was zoo vriendelijk - voor mij te betalen. Hij zal het mij ten goede houden, dat ik de - dankbaarheid, die ik hem daarvoor verschuldigd ben, aan U betoon. - Mijn schuldig dubbeltje sluit ik hierbij in, en verzocht mijn - goeden Rübezahl uit het sprookjesboekje, om het onderweg even aan - te raken. - - Uwe dienstwillige dienaresse, - Ella Wiechen.” - - -Terwijl Ella schreef, was Marie van Groningen opgestaan, en had, -snuffelend in een lade van haar toilet, daar een ronde ivoren doos -uitgenomen, die zij opende. - -„Ziehier,” zeide zij, een klein voorwerp op tafel werpende, „pak dat in -een stukje papier, en stopt het in den brief. We zullen dien morgen aan -Frans ter bezorging meegeven.” - -„O mevrouw, hoe keurig!” riep Ella uit, het voorwerpje bekijkend. „Is -dat een verguld dubbeltje?” - -„Neen,” zeide Marie, „het is een uit goud geslagen dubbeltje. Ik heb -het eens gekregen als Philippine. De aardigheid is natuurlijk het aan -de Munt geslagen te krijgen.” - -„Vindt u het niet erg zonde, om het zóó maar weg te geven?” - -„Niets is zonde, om de reputatie van een jong meisje hoog te houden,” -antwoordde Marie ernstig en weemoedig. „Schei uit, malle meid,” ging -zij voort, toen Ella haar, met een plotseling begrijpen, onstuimig om -den hals viel en kuste. „Zie je, als die notaris nu met al zijn -kennissen, of wie ook, over je spreekt, kan het niet anders dan ten -goede zijn. En ook zijn vrouw zal je respecteeren. Me dunkt, dat is dit -lorretje wel waard, hè?” - -„Als ik het maar waard ben,” zeide Ella. - -„Poeh! Niet sentimenteel worden, hoor!—Maar wat blijft je pa lang -beneden. Het wordt tijd om te gaan eten.” - -„Ik zal gaan dekken,” zeide Ella opstaande. „En... zouden we over die -geschiedenis maar liever niet met papa spreken?” - -„Als je er dan maar niet op zinspeelt, waar hij bij is,” zeide Marie, -„Want je weet, dat hij dan niet rust eer hij van alles op de hoogte is, -en ik er dan last van krijg.” - -„Ja, papa is ijselijk nieuwsgierig,” bevestigde Ella. - -Het langdurige bezoek was dat van van Vleuten. Wiechen had hem elke -maand de overeengekomen rente uitbetaald, op zijn quitantie, die hij, -tenzij de dag op een Zondag viel, altijd den tienden presenteerde. Deed -hij dat vroeger persoonlijk, nu hij zoo dikwijls op reis moest, had hij -steeds de quitantie aan Betsy achtergelaten, die in het eerst de meid -om het geld gezonden had, doch later, daar Wiechen wel eens een paar -dagen uitstelde, goedgevonden had, dat hij zijn bediende het geld liet -brengen. Haast ongemerkt was nu de bezorging later en later geschied, -en ten slotte in de volgende maand geloopen, waarop Betsy haar man toen -attent gemaakt had. Hij meende, dat het eenvoudigst zou zijn, zelf de -quitantie maar weer eens te gaan aanbieden, en daartoe precies den -tienden der maand weder uit te kiezen. - -„Maar u hebt nog geen week geleden de rente gehad,” merkte Wiechen op. -„Heeft u nu al weer geld noodig?” - -„Of ik het noodig heb, is dunkt me een zaak die alleen mij aangaat,” -zeide van Vleuten, terwijl hem het bloed naar het hoofd steeg. - -„Nu ja,” zeide Wiechen vermanend. „Ik heb er natuurlijk niets mee te -maken. Dat is zeker. Maar ik vind, dat iedereen aan de toekomst moet -denken, vooral als men niet alleen op de wereld is.” - -„Wel verdraaid, meneer! Ben ik hier om oude-wijven-praatjes aan te -hooren, of.... Kort en goed: kunt u mij nu de rente voldoen, en zoo -niet, dan morgen?” - -„Vandaag zal het moeielijk gaan. Kijk,” zeide Wiechen, in zijn vestzak -grijpend en daar wat klein geld uithalend, „dit is alles wat ik heb. -Straks komt mijn bediende terug, en ik denk wel dat hij iets -meebrengt.... Misschien zou u wel een oogenblikje willen wachten?” - -Van Vleuten haalde schouders op, onbesloten wat te doen. Ten slotte -overwoog hij, dat de middag toch gebroken was, en hij misschien door te -blijven, den ander tot eenig voorstel zou krijgen. In elk geval hield -hij hem op. - -Het scheen echter, dat Wiechen allen tijd had, althans hij begon een -praatje, en liet eindelijk zelfs een bitterstelletje komen. Zoo verliep -het eene halfuur na het andere, waarin van Vleuten zich dwong tot -luisteren, in elk geval tot aanhooren van Wiechens gebazel over -medische dingen, iets waartoe hem de bitter in het bijzonder scheen te -verlokken. - -Doch ditmaal waren zijn uitspraken niet zoo’n doorslaande onzin, als -van Vleuten zich destijds uit Café Central herinnerde. Al hoewel hij -zelfs voor den leek waarneembare fouten beging, scheen het van Vleuten -niettemin toe, dat hij op het gynaecologisch gebied, waarop hij thans -was terecht gekomen, veel gezien of gelezen had. Hij gaf daarover zijn -verwondering te kennen. - -„Ja, ziet u.... ik ben op het land groot gebracht,” verklaarde Wiechen, -na een oogenblik van verlegenheid. - -„De koeien en varkens zullen u toch geen onderricht gegeven hebben,” -lachte van Vleuten. - -„Zeker, meneer. Om maar één ding te noemen. Het absoluut zeker regelen -der voortplanting bij mensch en dier. Nu, wat de dieren betreft, dat -gaat zijn gangetje wel.” - -„U wilt toch geen slavenhandel gaan drijven, met een menschen-fokkerij -ergens op het platteland?” - -„U spot ermee. Toch heb ik het oog op iets van dien aard. Niet om de -menschen ongelukkig te maken, wat uit uw zooeven geopperd denkbeeld zou -voortvloeien; maar om veel ellende weg te nemen en vreugde te -verspreiden. De Natuur houdt geen rekening met financieele -omstandigheden. Hier een arm huishouden, met zóóveel „wurmen” van -kinderen, dat geen ervan genoeg te eten kan krijgen. En ieder jaar komt -er weer een bij. Dat moest niet zijn.” - -„Ik zie het al,” zeide van Vleuten. „U is Neo-Malthusiaan.” - -„Bah, neen. Dat is vuiligheid. Dan liever... Maar, wat ik zeggen wou: -Aan den anderen kant rijke huishoudens, zonder kinderen. De vrouw -verkniest en verveelt zich, en de man moppert omdat hij niet weet aan -wien zijn geld na te laten. De een geeft den ander de schuld, en ze -zouden ik weet niet wat geven voor een kind. Dat moest ook niet zijn.” - -„Ja,” erkende van Vleuten, „dat is zoo. U heeft misschien „Fécondité” -van Zola gelezen? Daar wordt dat onderwerp in behandeld.” - -„Neen,” zeide Wiechen, „ik ken niet genoeg Fransch. Maar men behoeft -dat in geen boek te lezen. We zien het iederen dag vóór onze oogen. Ik -heb wat geld, en zoodra ik genoeg heb, ga ik proeven nemen. Ik zal -vrouwen op stal zetten, zooals men hier met de koeien doet. In Turkije, -of een dergelijk land, waar dat mag. Na een paar jaar huur ik een -professor, om rapport uit te brengen over mijn veestapel.” - -„Een zonderling amusement,” zeide van Vleuten. „Maar wat wilt u daarmee -aantoonen?” - -„Dat de koeien en varkens waar u zooeven mee spotte, naar de -Hoogeschool moeten, en de professoren in de wei of aan den trog.” - -„Dat is gemakkelijker beweerd dan aangetoond,” zeide van Vleuten. „U -zou daarvoor gronden moeten aanvoeren, anders...” - -„Mijn gronden zijn deze,” viel hem Wiechen in de rede: „Mijn -menschelijke proef-koeien zullen kalven op vooraf door mij vastgestelde -dagen. In den zomer, in den winter, precies zooals ik dat wil. Geen -enkele zal missen. Als ik daarover een wetenschappelijk rapport heb, -dat wil zeggen het attest van een professor, of van meerdere, ga ik, om -de kosten goed te maken, eerst vreugde brengen in de huizen van een -paar kinderlooze millionnairs, of vorstenhuizen. Dan kunnen de armen, -ook in omgekeerden zin, van hetgeen ik weet profiteeren.” - -„Dus, volgens u, is kinderloosheid iets wat niet behoefde te bestaan?” -vroeg van Vleuten, nu eenigszins gespannen. - -Wiechen schudde glimlachend het hoofd. - -„Heel zeker schijnt u toch niet van uw zaak te zijn,” opperde de ander. -„Waartoe anders die proeven?” - -„Om die geleerde ossen met de feiten te kunnen weerleggen. Of zou u -denken, dat een dwaling, die nu al... Ja, hoe oud zijn de boeken van -het Oude Testament...? Enfin, van dien tijd af is die willens en wetens -de menschen ingeprent. Dat zoo’n dwaling dan, zoo maar ineens was uit -te roeien? Neen, eerst moeten de feiten spreken. Dan kan ik geld -vragen. Om in de buurt te blijven. Zou u mij nu kwijting willen geven -voor een maand rente, als ik u op weg hielp? U heeft immers immers geen -kinderen?” - -„Graag,” riep van Vleuten uit, „als ik zeker was....” - -„Daar hebt u het: als u zeker was. Eerst mijn turksche koeienstal dus.” - -„Zeide u niet, dat het in den Bijbel stond?” - -„Ja, en daar heb ik al spijt van. Gelukkig voor mij zijn er maar weinig -menschen, die daarin lezen kunnen, zonder er tirelantijntjes bij te -maken, anders kon ik mijn turkschen stal wel laten blijven. Ik -durf—niet aan u, na ons gesprek—de plaatsen die ik bedoel gerust aan -een dominé te laten lezen. Dan krijg ik een verklaring.... kom, ieder -zijn vak.” - -„Ik zal dan moeten wachten,” zeide van Vleuten zich in stilte -voornemende, toch bij gelegenheid eens te snuffelen, of hij in den -Bijbel iets vinden kon, wat Wiechen bedoelde. „Maar van wachten -gesproken, uw bediende blijft lang uit.” - -„Ja,” zeide Wiechen. „Misschien is het laat geworden, doordat hij -ergens heeft moeten wachten, en dan wil hij wel eens eerst naar huis -gaan om te eten. Willen we afspreken, dat ik hem vanavond bij u zend, -als hij wat meebrengt?” - -„Dat is goed,” antwoordde van Vleuten, die begreep, dat hij aan langer -blijven weinig hebben zou. „In elk geval zal ik de quitantie -gereedhouden, en desnoods morgen aan mijn vrouw achterlaten.” - -Onder het naar huis wandelen had hij een gevoel van onvoldaanheid over -zijn bezoek. Gegaan om zakelijk te zijn, had hij zich laten ophouden en -feitelijk afschepen met dien turkschen koeienstal. Het was toch -eigenlijk te zot! Te denken, dat een man, die blijkbaar een gebrekkige -opvoeding genoten had, iets zou hebben ontdekt, waar de geleerden, de -mannen van het vak zoo goed als niets van wisten! - -Plotseling schoot hem de uiting van Boom te binnen over die vakmannen, -indertijd op het strand. Onwillekeurig had die toch bij hem „gepakt”. - -Maar gesteld, Wiechen had een der geheimen van de Natuur bespied, hoe -zou hij zonder wetenschappelijke vorming of practijk, ooit zijn vinding -in toepassing kunnen brengen? Temeer waar het hier gold een toepassing -op het gecompliceerde organisme van den mensch, en niet een stuk -metaal, dat men kon wegwerpen als het verknoeid was. Neen, als Wiechen -zich verbeeldde, dat men in Turkije of in welken georganiseerden staat -dan ook, hem zou toestaan experimenten op levende vrouwen te gaan -houden, zou hij de eerste maal de beste dat hij met een zijner -„Versuchskaninchen” een ongeluk had, waarschijnlijk wel voor goed van -dergelijke liefhebberijen genezen worden. Inmiddels moest hij lachen -als hij zich Wiechen voorstelde, in een zelf bijeengegaarden harem, de -fez boven het was-bleeke, eigenwijze gezicht. - -Toch, één ding kon hij niet uit zijn gedachten verbannen. De -wonderlijke combinatie van Bijbel en Natuur, die Wiechen zouden -gebracht hebben tot wat hij beweerde te weten. Voor wie ze lezen kon, -waren beiden boeken vol verrassingen. - - - - - - - - -HOOFDSTUK X. - - -Toen van Vleuten vertrokken was, had Wiechen zich onmiddellijk naar de -eetkamer begeven, na alvorens zijn jas te hebben uitgetrokken en over -een stoel gehangen, een gewoonte die Marie verafschuwde, doch waarvan -hij niet was af te brengen. Onderweg had hij de brieven uit de postbus -genomen, en legde die naast zich neer op tafel, om zoodra ieder was -gediend, die al etende één voor één te openen en te lezen. - -„Mag ik die fransche postzegels hebben, Pa?” vroeg Ella, wijzende op -een brief, die nog ongeopend lag. - -„Waar?” zeide hij, zoekend met de oogen. „Hm!” - -En zonder op Ella’s vraag te antwoorden, nam hij den brief en brak dien -open. De inhoud scheen zijn bijzondere belangstelling te wekken, -althans de vork in zijn rechterhand bleef geruimen tijd in verticale -positie op tafel rusten, de tanden omhoog, tot groote ergernis van -Marie, die iets mompelde van „boerenmanieren”, waarop Ella begon te -lachen. - -Wiechen keek even op, hapte het stukje aardappel van de vork, en hernam -zijn vorige positie, turend in den brief, dien hij in dien tijd -gemakkelijk tien maal had kunnen gelezen hebben. - -„Je bent erg gezellig vandaag,” meende Marie eindelijk te mogen -opmerken.... - -„Stil,” zeide hij, „ik moet even nadenken.” - -En opstaande, nam hij een spoorwegboekje van het rekje. - -„7.43 spoortijd. Dat kan ik net halen,” vervolgde hij toen. „Pak even -mijn valiesje met een en ander voor vannacht. Ik ga naar Amsterdam.” - -In den trein herlas hij den brief nogmaals. Beenhuis berichtte hem -daarin het overlijden zijns vaders, en tevens dat hij den volgenden -middag bij hem kwam, om de zaken te regelen. - -Het was dat woord „regelen”, dat hem in dien brief van stonde af niet -bevallen had. Toen hij, niettegenstaande het verzoek van Beenhuis, zijn -wissels precies op de vervaldagen had laten aanbieden en protesteeren, -zonder te wachten op een aangekondigd bezoek, had Beenhuis zich -tegenover Arnolds uitgelaten, dat hem dit berouwen zou. En Arnolds had -het hem weer verteld. Nu was er voor Beenhuis een waarschijnlijk -aanzienlijke erfenis opengevallen. Kreeg hij die inhanden, dan konden -de schuldeischers, die op zijn eerlijkheid vertrouwden, lang wachten, -en misschien gaan procedeeren in den vreemde. Dat maakte de rekening -niet. Hier moest gehandeld worden, en snel gehandeld. Eer Beenhuis in -het land kon zijn, en wie weet wat voor streken uithalen, moest hij, -Wiechen, het geld doen vastleggen. Een beslag dus. Dan kon hij morgen -op zijn gemak luisteren naar de „regeling”, die Beenhuis zou voorslaan, -en die al dan niet accepteeren. Het geld was dan in elk geval veilig, -en kon niet naar Parijs. - -In Amsterdam aangekomen, was zijn eerste werk een koffiehuis binnen te -loopen, en een kop koffie te bestellen, waarna hij den kellner preste -om hem eenige advocaten aan te wijzen, die hun kantoor in huis hadden -en tevens telefonisch aangesloten waren. Daarna telefoneerde hij het -rijtje af, tot hij bij den derden antwoord kreeg, en deze zich bereid -verklaarde hem op dit uur nog tewoord te staan. - -Een „aapje” bracht hem naar het kantoor van den advocaat, waar hij zijn -zaak blootlegde, en de toezegging kreeg, dat alle stukken nog dien -avond zouden worden gereed gemaakt, om den volgenden ochtend, na -verkregen Presidiaal verlof, dadelijk het beslag ten sterfhuize te -kunnen leggen. De advocaat maakte in het begin eenig bezwaar, om een -deurwaarder te zenden in een huis, waar de kist nog boven aarde stond, -doch Wiechen stelde hem het gevaar voor verduistering zóó dreigend voor -oogen, dat de ander zwichtte. - -Dit afgedaan zijnde, spoedde zich Wiechen terug naar het station, -tevreden over zichzelf. Alles liep mee, doordat hij nog juist den -laatsten trein kon halen, en dus niet, wat hij gevreesd had, den nacht -in Amsterdam behoefde te blijven. En juist de haast die hij gemaakt -had, was uit een ander oogpunt voordeelig geweest. Bij meer tijd tot -kalm bekijken der zaak, ware het niet onmogelijk geweest, dat de -advocaat bemerkt zou hebben, dat de protestdag der eerste wissels, -samenviel met den trekkingsdag der tweede serie, wat tot eenige -bevreemding van zijn kant aanleiding had kunnen geven, indien er -althans wat kennis van handelsusances in hem was. Weliswaar vond men -die bij de heeren rechtsgeleerden zelden of nooit, maar men kon het -treffen, dat men juist bij een der uitzonderingen was terecht gekomen, -en dan zouden lastige vragen allicht gedaan zijn. - -Maar, zooals het nu liep, was alles in orde. Morgen kon hij op zijn -gemak Beenhuis de wet voorschrijven, en zou hij zijn geld krijgen -meteen. Het eerste was haast nog plezieriger dan het andere. Ja, daarom -alleen zou men geld, veel geld willen hebben, om telkens dat heerlijke -gevoel te ondervinden, als iemand voor je moet buigen, die anders een -hooge borst zou opzetten. En dat voor zoo’n eenvoudigen boerenjongen! -Hij had het wel gehoord, wat Marie dien middag aan tafel gezegd had, en -waarom Ella had gelachen. Boerenmanieren, jawel! Ook zij zou die -boerenmanieren ondervinden, en juist zij, omdat haar vader zooiets -hoogs in die rechterlijke macht was geweest. - -„Meneer, ik geloof dat u iets mankeert,” zeide zijn eenige -medepassagier, wijzende naar zijn eigen neus. - -Met spoed trok Wiechen den zakdoek uit zijn zak, en hield dien tegen -den neus. Daarop, met de vrije hand zijn valiesje openend, vond hij -daarin gelukkig schoone zakdoeken. Toen, zich voorover buigende, -verwijderde hij den eersten zakdoek van zijn neus, dien laag houdend, -en liet het bloed vrijelijk daarin druppelen. - -De medepassagier, een oud heer, nam zijn handkoffer uit het net, en -dien ontsluitende, haalde hij een pakje watten voor den dag. - -„Stelpt u het hiermee,” zeide hij Wiechen de watten aanbiedend. - -Doch deze weerde hem hoofdschuddend af, en bleef in dezelfde positie -zitten, tot de bloeding ophield. - -„Ik dank u voor uw moeite,” zeide hij toen. „Maar het is niet goed voor -mij, om dat te stoppen. Ik had het al veel te lang niet gehad. Ziet u, -als ik dit niet had, zou ik waarschijnlijk krankzinnig worden. U hoeft -volstrekt niet bang te zijn,” ging hij glimlachend voort, ziende dat de -oude heer onwillekeurig een eindje weg schoof. „Mijn vader is met zijn -volle nicht getrouwd, en hoe het zij, door al mijn zusters loopt een -streepje. Eén ervan is zelfs in een gesticht. En mijn eenige broer is -een achterlijke jongen. Ik ben de eenige die niets mankeert, en dat -schrijf ik toe aan die neusbloedingen.” - -„Jawel, dat laat zich verklaren,” antwoordde de oude heer, die met -genoegen bespeurde, dat de trein vaart begon te minderen, en men dicht -bij Leiden was. - -Daar stapte hij uit en liet Wiechen met zijn eigenaardige theorie, of -erger, verder alleen reizen. - -Op het oogenblik dat de trein in het station den Haag binnenreed, zag -Wiechen op het perron de bekende lange figuur van Arnolds. Hij riep hem -aan. - -„Wat doe jij hier?” vroeg hij, toen hij uitgestapt was. - -„Iemand weggebracht,” antwoordde de ander. „En waar kom jij vandaan? Ga -je nog even mee naar Central?” - -„Ja, dat is goed,” zeide Wiechen. „Laat ons naar de tram gaan. Ik zal -je onderweg een mop vertellen.” - -Op de tram deed hij Arnolds het verhaal van zijn tocht naar Amsterdam -en de aanleiding daartoe, waar de ander belangstellend naar -luisterde.... - -In het café bleef Arnolds zeer kort bij Wiechen, bewerende, dat hij te -middernacht thuis moest zijn, doch zoodra hij vrij was, ging hij -ijlings naar het telefoonhokje, en berichte Beenhuis, die in de stad -was, wat hij had gehoord... - -Den volgenden middag zat Wiechen op zijn kantoor, met ongeduld te -wachten op de komst van Beenhuis, en werkelijk, tegen vier uur -verscheen deze. - -„Dag, meneer Wiechen,” zeide hij vriendelijk glimlachend. „Wel, hoe -maakt u het? U heeft mijn brief toch ontvangen?” - -„Ja zeker,” antwoordde Wiechen. „Ik dank u wel. En mag ik u -condoleeren? Het kwam niet onverwacht, hoop ik?” - -„Dank u. Neen, en dat is de reden waarom ik u laatst verzocht een -oogenblik geduld te hebben. We zullen nu alles regelen.” - -„Wanneer denkt u dat te doen?” - -„Natuurlijk moet eerst de begrafenis afgeloopen zijn,” zeide Beenhuis. -„Daarna zult u bericht krijgen van den notaris. Ik zal veertig percent -aanbieden.” - -„Wat blief?” riep Wiechen. - -„Een mooi aanbod, nietwaar?” vroeg de ander, steeds glimlachend. „Als u -geen beslag had laten leggen, zou ik met ieder afzonderlijk -geaccordeerd hebben, en u had ik het volle bedrag uitbetaald, omdat u -mij werkelijk van dienst is geweest. Haar nu heeft u zelf de zaak -bedorven. Het spijt mij zeer.” - -„Ik begrip niet.... Hoe weet u...?” - -„Zeer eenvoudig. Ik kom van Amsterdam, en vond daar wat u gedaan had. -Toen ben ik naar mijn advocaat gegaan, en hebben wij overlegd, dat ik -onmiddellijk al mijn crediteuren moest waarschuwen. Daar mijn erfenis -op ongeveer twee ton geschat wordt, en mijn schulden tegen het millioen -aanloopen, begrijpt u, dat de familie deze gelegenheid aangrijpt, om -met eenige opoffering harerzijds mij uit mijn schuld te helpen....” - -„Maar u moest toch veel meer dan twee ton erven. Uw vader werd geschat -op tien millioen!” - -„Schattingen van dien aard zijn meestal te hoog. En, er is een -testament. Ik krijg eenvoudig niet meer.” - -„U kunt daartegen opkomen,” zeide Wiechen. „En als u het niet doet, de -schuldeischers.” - -„Dat laatste is een vergissing,” zeide Beenhuis. „En ik zal niet tegen -de beschikkingen van mijn vader opkomen.” - -„Dan vraag ik uw faillissement aan.” - -Beenhuis trok de schouders op. - -„Dan krijgt u ongeveer de helft van hetgeen ik nu bied, behalve dat ik -elke vordering van u tegenspreek. Een jaar is dan al het minste, dat we -er over procedeeren zullen. Heeft u daar trek in, mij wel!” - -Wiechen trok een vies gezicht. - -„’t Is heel wat, om zestig procent te laten vallen,” merkte hij op. -„En, als uw familie nu al moet bijspringen, waar moet u dan van leven? -U hebt toch vrouw en kinderen.” - -„Ik dank meneer Wiechen zeer voor de belangstelling. En wat die zestig -percent aangaat.... enfin, ik reken u ook niet na. Dat u aan mij -verlies zou lijden, kunt u zonder lachen toch moeielijk zeggen.” - -„Wanneer is uitbetaling?” - -„Als u toestemt, en mij dit papiertje geteekend meegeeft, dan -aanstaanden Zaterdag, bij onzen notaris te Amsterdam.” - -„Op den sabbat?” vroeg Wiechen. - -„De Joden zullen geen werk doen,” zeide Beenhuis. „De notaris kan zijn -candidaat nemen, anderen een gemachtigde. Een anderen dag schikte nu -eenmaal niet. Dus.... u doet het?” - -„Ik moet wel,” verklaarde Wiechen zuchtend. - -Hij teekende zijn toestemming tot het accoord, waarna Beenhuis vertrok, -onder belofte hem nader het uur der uitbetaling te zullen doen weten. - -Wiechen zuchtte nu niet meer. Met de tweeduizend francs, die hij in -Parijs had ontvangen, had hij, tengevolge van zijn handigheid met de -oude, geprolongeerde wissels, nu, niettegenstaande het accoord, zijn -geld eruit, en een dertig percent winst over den tijd dat het -uitgestaan had. En het kwam binnen zonder moeite, zonder dat vervelende -procedeeren, dat voor hem in het bijzonder zoo risquant was. Ziezoo, -dat waren weer een dikke twintig mille, die hij naar Parijs kon -brengen. Want de som was wel wat te groot om die door bemiddeling van -een Haagsch bankier te laten overmaken. Men mocht eens suspicie krijgen -vóór den tijd! En bovendien, het ging niemand aan, waar hij zijn geld -bergde. - -Maar.... hoe drommel wist Beenhuis van zijn beslag af? Dat was -zonderling. Hij had gezegd naar Amsterdam te zijn geweest. Dat zou wel -waar zijn, maar om al die maatregelen te beramen, en daarna naar -advocaat en notaris te loopen, daarvoor was de tijd tekort geweest. Het -beslag kon, met het oog op het eerst aan te vragen verlof van den -President der Rechtbank, niet lang vóór twaalven gelegd zijn. Beenhuis -wist er dus al van eer hij naar Amsterdam ging. En nu was de combinatie -niet moeielijk. Arnolds moest hem in de vroegte gewaarschuwd hebben, -of.... Ja, dat moest het zijn! Beenhuis was gisteravond in de stad -gekomen, en.... Een blik in het spoorwegboekje helderde de zaak op. -Vier minuten vóór hem was de trein uit Brussel aangekomen. Men had hem -gezien, toen hij met den Amsterdamschen trein aankwam, Beenhuis was -snel weggegaan, terwijl Arnolds hem had opgevangen en uitgehoord. Wacht -even! - -Hij belde Café Central op, en vroeg, zonder eerst te informeeren of hij -er wel was, Arnolds aan de telefoon te roepen. - -„Dankje wel, Arnolds.” riep hij, zoodra hij het bekende neusgeluid -hoorde. „Dankje wel, voor de inlichting aan Beenhuis gegeven.” - -„Tot je dienst,” klonk het terug. „Betaal een andermaal de menschen, -die wat voor je doen, en besteel ze niet. Bonjour!” - -Een krassend geluid toonde aan, dat Arnolds de telefoon had opgehangen, -doch het doel was bereikt. Het was altijd de beste manier, iemand -brutaalweg te beschuldigen. Of hij gaf allicht een aanwijzing, en zooal -niet, dan hielp hij zoeken naar den waren schuldige, teneinde zichzelf -te zuiveren van den blaam. Voorzoover hij had ervaren, was Boom de -eenige bij wien dat niet lukte. Dit bleef altijd onbewogen en -presenteerde iemand met een effen gezicht een pak slaag. Maar -overigens... dat kon men nu weer zien. Enfin, het bevrijdde hem tevens -van alle verplichtingen tegenover Arnolds, en dat was zóóveel gewonnen. - -Wiechen nam zijn agenda en sloeg den datum op van den volgenden -Zaterdag. Slechts één wissel moest op dien dag geind worden. Hij zocht -dien uit zijn portefeuille, en nam toen een doosje, waarin zich -verschillende plakzegels bevonden, allen reeds gebruikt, doch blijkbaar -daarna weer losgeweekt. Zijn handteekening stond er geheel op, zoodat -hij enkel de streep eronder aan weerskanten op het papier wat bij te -halen had, om, zoolang hij den datum niet op het zegel had gezet, dit -telkens weer te kunnen gebruiken. Zoo spaarde men het zegelrecht uit, -wat op een kantoor als het zijne, per jaar anders een aardig sommetje -aan den fiscus zou opleveren. En daar had niemand wat aan. - -„Frans!” - -De geroepene kwam uit de andere kamer. - -„Waar is de schakellijm? Zet de dingen toch weer op hun plaats, als je -ze gebruikt hebt.” - -„De lijm was op, meneer, en...” - -„Denk er dan aan, dat je morgen nieuwe meebrengt. En... vang eens een -kip uit de ren, en breng die hier.” - -„Een kip, meneer?” - -„Ja, één kip, en geen twee, al heb ik het tweemaal moeten zeggen.” - -De bediende draaide zich om, en ging aan den last voldoen, lachend -zoodra hij uit het gezicht was. Eenige oogenblikken later bracht hij -het verlangde dier bij Wiechen. - -„Omdraaien,” gebood deze, en trok toen de kip een paar veertjes uit, -onder den staart, met het versch uit de huid gerukte gedeelte zijn -plakzegel besmeerend. - -„Breng dat beest maar weg,” zeide hij, het zegeltje op den wissel -drukkend. „Berg dezen wissel in je tasch,” ging hij voort, toen de -bediende terug was. „Zaterdag aanbieden, en als hij niet betaald wordt, -dadelijk bij den deurwaarder brengen. Ik ben Zaterdag uit de stad.” - -„Goed mijnheer.” - -„Sluit nu maar. O ja, denk erom; Zaterdagavond heb ik je noodig. Je -moet zorgen om precies 7.22 op het perron van de Hollandsche Spoor te -zijn, met een koffertje, dat mevrouw je geven zal. Dan let je op den -trein, die uit Amsterdam komt, en waar ik inzit, om me het koffertje te -geven. Als het soms niet hoeft, zal ik telegrafeeren. Begrepen?” - -„Ja meneer.” - -Wiechen wachtte even, tot de bediende weg was, en ging naar boven, waar -hij Marie van zijn reisplan in kennis stelde. - -„Het schiet op, als we nog een paar zulke gelukjes hebben,” zeide hij. -„Als over zes weken de groote post van Dokter Arnolds binnenkomt, denk -ik, dat we ons voor het vertrek maar gereed moeten maken.” - -„Is dat veel?” vroeg zij. - -„Twaalf mille.” - -„Ben je met groote sommen van dien aard nooit bang?” - -„Och,” zeide Wiechen, „een bedrag is een bedrag. Een man als hij, die -jaarlijks een vijf en twintig mille in zijn practijk verdient, kan -altijd betalen.” - -„Waarvoor had hij dan zooveel geld noodig; heeft hij een huis gekocht?” - -„Neen, dat minder. Zijn zoon vertelde mij, dat de oude heer nogal zwaar -speelt in het buitenland. In Namur vooral schijnt hij veel te laten -zitten. En dan onderneemt het jongemensch wel eens dingetjes op zijn -eigen houtje, waarvoor papa bloeden moet. Het ergste moet de oude -mevrouw zijn; die maakt eigenlijk het heele zoodje aan den gang.” - -„Ik zou zoo iemand toch liever niet als dokter hebben,” meende Marie. -„Als hij zoo zwaar speelt, moet hij meer daaraan denken dan aan zijn -patienten.” - -„Dat denk je maar. Hij staat hoog aangeschreven. Zijn zenuwen houdt hij -er trouwens onder met morfine-inspuitingen, naar de jonge Arnolds me -vertelde.” - -„Maar dat is vreeselijk! Dat moet nog veel erger zijn dan drinken, heb -ik wel eens gehoord.” - -„Ik heb het nooit geprobeerd,” zeide Wiechen. „Maar iemand die drinkt -kan je het altijd aanzien, en van hem zou ik het niet geweten hebben, -als zijn zoon het me niet zelf verteld had. De man ziet er altijd even -opgewekt uit.” - -„Blijf je lang in Parijs?” vroeg zij, van het onderwerp afstappend. - -„Misschien ben ik Dinsdagmorgen al terug,” zeide Wiechen. „Als er -echter morgen een oude dame komt, mevrouw de Kraay, dan zou het kunnen -zijn dat ik een dag langer wegbleef. Haar zoon woont in Parijs en heeft -geld noodig, een mille of vijf. Als zij voor aval teekenen wil, is het -geld veilig, en dan zie ik niet in waarom ik dat winstje voorbij zou -laten gaan. Maar anders ben ik Dinsdagmorgen vast thuis.” - -„Ik zou wel mee willen gaan, en ineens blijven,” zeide Marie. - -„Dat zou ik jou en Ella graag gunnen,” antwoordde Wiechen, „als het -niet te veel in het oog liep. Men zou lont gaan ruiken, en dat mag -niet. Weet je wat nu dezer dagen nog moest gebeuren? Een van mijn -polissen van levensverzekering moest eens afloopen. Dat zou een zetje -geven!” - -Op dat oogenblik kwam Ella binnen, en staakten zij het gesprek. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XI. - - -In een hoekje van de ruimte onder de glazen bekapping van Café Central, -zaten Boom en Arnolds. Zij hadden zich klaarblijkelijk afgescheiden van -hun gezelschap, daar aan een tafeltje, meer naar het midden, Viehof -zat, met drie dames. - -Naast hem zat Fifi, het slanke meisje van de courses te Auteuil, die -dus blijkbaar een voorraad nieuw ondergoed had opgedaan. De beide -anderen wedijverden in dikte. De eene, Leda genoemd, had iets -onbeschrijfelijk indolents over zich. Alles was even langzaam aan haar, -van de beweging af waarmee zij vrij dikwijls haar glas opnam, tot haar -spreken toe. Dit laatste geschiedde in een Fransch, dat de Franschen -„le Belge” noemen, ter onderscheiding van hetgeen zijzelf spreken, -evenals dat, waaraan zich de Hollanders vergasten, in de wandeling „le -Batave” heet. De andere, dik en blond evenals Leda, doch minder -gesoigneerd van uiterlijk, met den naam Helene aangesproken, praatte -Duitsch met een onmiskenbaar plat Berlijnschen tongval, en was even -levendig als Leda langzaam was. Soms sloeg zij door, een paar noten -zingende, wat telkens een sst! van de anderen uitlokte. Het verschil in -taal scheen geen beletsel om zich met elkaar te onderhouden, noch om -vrij stevige hoeveelheden port, ja zelfs bitter te verorberen. - -Het zakelijke van het gesprek werd gevoerd door Arnolds en Boom. De -eerste, op wiens convocatie men hier was gekomen, moest Boom inlichten -waartoe dit geschied was. Men wachtte een vreemdeling, een Belg, met -wien Arnolds en Viehof hadden kennis gemaakt op buitenlandsche courses, -en die hun een zaak had voorgesteld. Zijn naam was Hervau. - -„Bekend,” zeide Boom. „Ik heb, toen ik nog in mijn rijke dagen was, -dien man in Nice zien tricheeren, dat het een lust was om te zien. Ik -meen later gehoord te hebben, dat hij zoowat op alle renbanen -gedisqualificeerd is. Een geverfd paard laten loopen, of zoo iets.” - -„Dezelfde,” zeide Arnolds. „In elk geval iemand die wat aandurft. Hij -heeft Viehof en mij in Ostende gesproken over een zaak, waar geld aan -te verdienen is. Ik zal je ze uitleggen.” - -En Arnolds gaf Boom een toelichting als volgt. De zaak betrof, -voorzoover zich Hervau had uitgelaten, den verkoop van een partij -effecten hier te lande, die in Frankrijk en België onverkoopbaar waren. -Daar bestond een wettelijke bepaling, elders onbekend. Wanneer effecten -aan toonder vermist of gestolen waren, werd daarvan in den Moniteur, -het officieele blad, een lijst opgenomen, en deze zooveel mogelijk -verspreid bij de verschillende banken. Daarmee waren dergelijke stukken -frappés d’opposition, wat tengevolge had, dat de coupon niet werd -uitbetaald, en de stukken onverhandelbaar werden, totdat de oppositie -verjaard was. Gold dit in de genoemde landen, in bet buitenland, waar -geen dergelijke wettelijke voorschriften bestonden, konden de stukken -van hand tot hand blijven gaan, en, zoodra de verjaring plaats gehad -had, waren ze ook in Frankrijk weder verhandelbaar. In Engeland bestond -voor dergelijk papier een vaste markt, tegen beurswaarde verminderd met -de rente tot aan het einde der verjaring. - -Nu was de quaestie deze. In Holland was dit bij weinigen bekend, en zou -het dus niet moeielijk vallen zulke effecten hier of daar aan den man -te brengen, en zulks zonder de Engelsche courtage. Hervau wilde daar -een proef mee nemen, en de helft dier zoo gewonnen courtage laten aan -Arnolds en Viehof, of wie daarin verder van dienst waren. Het bedrag -dat hij straks mee zou brengen, was vrij aanzienlijk, zoodat ieder een -deel voor zijn rekening moest nemen. - -„Hm,” deed Boom, toen hij deze uitlegging goed begrepen had, „ik wil -wel eens zien wat ik doen kan. Maar als ik verkoop, moeten jelui -leveren. Ik bedoel het zóó: ik spreek mijn kennissen aan, en bied -hun.... neen, vraag eenvoudig of ze wat van die dingen hebben willen. -Ik noteer iets lager dan de beurswaarde, maar niet veel, en als men -toehapt, moet jij of Viehof ze leveren. Beter is dat jij het doet, dan -denkt men dat ze van je vader zijn. Want Viehof heeft zoo’n beestachtig -slechten naam, na die valsche handteekening....” - -„Hij is toch vrijgesproken.” - -„Nu ja,” zeide Boom. „Iedereen neemt toch aan, dat hij het gedaan -heeft.” - -„Dat is het beroerde hier in Holland. Als je maar ergens van -beschuldigd wordt, laat staan vervolgd, heb je ’t gedaan!” - -„Juist. En daarmee houd ik rekening. Mijn reputatie is gelukkig goed, -en daardoor kan ik een boel dingen doen, die noch jij, noch Viehof -zouden kunnen, of je was binnen vierentwintig uur gepakt.” - -„Ik toch niet? Ze hebben me nu al driemaal bij zoo’n Rechtercommissaris -laten komen, en telkens weer kalmpjes naar huis laten gaan.” - -„Zoolang tot ze je eens een poos houden. Dat moet op zichzelf al -onplezierig genoeg zijn. Maar daar hebben we het nu niet over, hoe laat -komt je vriend Hervau?” - -„Tegen zes uur. Dan gaan we eten. Wij zijn gasten, dus je behoeft je -niet te geneeren.” - -Boom trok een vergenoegd gezicht, als iemand wien lekker eten, dat hij -niet dikwijls krijgt, bekoren kan. - -„Ik wou enkel, dat ik dadelijk wat cash kon maken,” zeide hij. - -„En je hebt pas dien Indischen snuiter te pakken gehad!” - -„Ja, maar dat zit vast. Ik houd daar boek van, en toucheer alleen de -helft van de winst. De andere helft stuur ik hem. En zelfs dat nog niet -eens, want ik kapitaliseer nog een groot deel, zoodat we misschien -zoowat ieder een vierde nemen.” - -„Dat kapitaal is vast iets, dat hij nooit terug ziet, tenminste als ik -jou een beetje ken.” - -„Och, hij krijgt telkens verschillende bedragen, waarvoor ik hem -quitantietjes laat teekenen.” - -„Tot je zooveel quitantietjes hebt, als het kapitaal bedraagt, hè? De -manoeuvre van Wiechen.” - -„Zeg, zijn zulke uilen beter waard?” - -„Dat niet. Maar... je wou contanten maken. Ik weet een manier om een -schoon duizendje te verdienen voor je.” - -„Buiten die effecten?” - -„Natuurlijk. En ik wil er niets van hebben.” - -„Geen luchtje aan de zaak?” - -„Integendeel. Je wordt door een stelletje oude freules als een goed -mensch bewierookt.” - -„En duizend pop toe? Zeg op, kerel!” - -„Kijk eens. Je vrouw is altijd voor jou alleen geweest, hè?” - -„Ik geloof het wel. Wat zou dat?” - -„Ja, dat is een kardinaal punt. Een vereischte is, dat je haar verleid -hebt, zooals ze dat noemen.” - -„Nu,” zeide Boom, „dat staat vast. In mijn rijke dagen heb ik in zaken -met de oude lui kennis gemaakt. Toen de slag viel, en ik overal heen -toog, zat ik eindelijk zonder geld in Berlijn. Toen hebben de oude lui -me uit medelijden opgenomen, en me een half jaar gelogeerd. Helene was -toen een kind van even zestien. Makkelijk goedje, dat!” - -„En later?” - -„Nu, ze heeft heel wat met me doorgemaakt. Telkens moest ik ze naar -haar ouders terug sturen, omdat ik niets meer had. Maar even trouw kwam -ze altijd weer terug, als ik wat verdiende.” - -„Mooi zoo! Dan klopt de zaak. Mijn vader is penningmeester van een -vereeniging van oude freules. Die bemoeien zich met het zedelijk -bewustzijn. Je weet waar dat zit bij de vrouwen. Als nu iemand trouwt -met ’n kind dat hij verleid heeft, geven ze een som voor de inrichting -van het huis. Te leen, altijd, maar je hebt vijf jaar tijd eer je aan -afbetalen hoeft te denken. En dan...” - -„Je weet, dat ik failliet ben.” - -„Dat wil zeggen, dat je nooit een cent terugbetaalt. Dat spreekt als -een boek. Voorloopig is de zorg, dat het geld in je handen komt. Je -moet dus trouwen. Zoodra je aangeteekend ben, krijg je de duiten.” - -„Ik doe het. Alleen, dat aanteekenen gaat zoo gauw niet. Ik zou -natuurlijk in Berlijn moeten trouwen, dan betalen mijn aanstaande -schoonouders de kosten, en krijg ik van hen en van allerlei familie nog -een hoop cadeaux. Alleen, dat gaat zoo gauw niet. Alle stukken moeten -gelegaliseerd worden, en hoe die rommel meer heet.” - -„Geen nood. Ik ken een advocaat hier, die je heele rommeltje in orde -maakt in den tijd van een dag of tien.” - -„Onmogelijk. Ik weet iemand, die al bijna acht maanden wacht.” - -„Dat weet ik wel,” zeide Arnolds. „Maar ons mannetje weet er een loopje -op. Hij laat de legalisaties over de Consuls loopen, in plaats van over -de Ministeries, en dan gaat alles als een handelszaak, per keerende -post. Hij heeft het klaargemaakt voor een nicht van ons, óók in een -onmogelijk korten tijd, en voor betrekkelijk weinig geld.” - -„Ik zal hem veel beloven....” - -„En niets geven. Dat begrijp ik. Enfin, dat is jou wel toevertrouwd, -zou ik meenen.—Zet de zaak maar in gang, en ik zal den ouden heer en -z’n freules bewerken. Vergeet niet huwelijksche voorwaarden te maken.” - -„Wiiii.... iet!” floot Boom. „Dan moet ik nog een notaris erbij zien te -lijmen. Wacht, dien heb ik.... Daar komt Hervau. Laat ons naar de -vrouwen gaan.” - -Hervau was een breed geschouderd man, met blauwe, onrustige oogen en -bruinen baard, gekleed in gestreept flanel. - -Luidruchtig begroette hij het gezelschap, en liet zich aan Helene -voorstellen, de andere meisjes blijkbaar kennende. Zich dadelijk -schikkende in de rol van gastheer, liet hij opnieuw inschenken, en de -spijskaart komen. - -Zijn drukdoen bleef hem bij tot na afloop van het diner, waarna hij, de -dames latende aan hun tafeltje, de heeren apart nam. Terstond werd hij -ernstig, zakelijk, het drietal beurtelings ondervragend en -instrueerend. Arnolds en Viehof kregen toen elk een deel van de -meegebrachte effecten, en teekenden daarvoor een reçu. Boom had te -kennen gegeven dat hij wel voor plaatsing wilde zorgen, doch geen der -stukken in zijn bezit wilde hebben. - -Hiermede waren de zaken voorloopig afgehandeld, en keerde men tot de -dames weder. - -Bij deze had zich inmiddels, toen de anderen weg waren, Wiechen -neergezet, tusschen Leda en Helene, in wier dikke armen hij om beurten -kneep, aldus de conversatie aanvullende. - -„Qui est ça?” vroeg Hervau. - -„Wiechen,” antwoordde Arnolds. „Maak desnoods kennis, maar praat niet -over zaken. Il est tellement esbrouffe! We zullen je voorstellen als -eigenaar van een renstal.” - -„Is hij zoo’n groote vriend van jelui, dat hij zoo maar bij de vrouwen -gaat zitten?” - -„Neen, maar de vent weet niet beter. Het is er zoo een, wien je geen -enkele lompheid kwalijk neemt.” - -„Jaag hem op een beleefde manier weg,” meende Hervau. - -„Daar is hij te onbevattelijk voor. En ruzie maken doe ik liever niet. -We hebben hem soms noodig. Het eenige zou zijn, dat we opbraken, en elk -de richting naar zijn huis inslaat, om dan op een andere plaats weer -bij elkaar te komen. Want gaan we tegelijk, dan sluit hij zich aan.” - -„Qu’il reste,” meende Hervau, schouderophalend. - -Zooals vermoed was, bleef Wiechen „plakken”, en het meest pratende met -Helene, wier koeterwaalsch hij het best verstond, luisterde hij -nochtans aandachtig naar het spreken der overigen. - -Opeens spitste hij de ooren. Een woord had hem getroffen. En met eenige -inspanning meende hij te begrijpen, dat Hervau sprak over effecten, die -hij ergens moest hebben achtergelaten of verloren, doch later -teruggevonden en meegebracht. Jawel, want hij hoorde nu Fifi vragen: -„Alors vous avez retrouvé vos effets?” en Hervau antwoorden: „Mais oui -ils sont ici maintenant”. Hij rook een zaak. - -Wachtende tot de gelegenheid gunstig was, stootte hij Arnolds even aan. - -„Zou hij niet wat van die effecten bij mij willen plaatsen?” vroeg hij. - -Niettegenstaande Arnolds over het algemeen zijn gelaatstrekken goed kon -beheerschen, ontstelde hij zichtbaar. - -„Gévédé, hoe weet jij daarvan?” riep hij uit. - -„Dat doet er niet toe,” zeide Wiechen brutaal. „Je ziet dat ik het -weet.” - -Arnolds bleef een oogenblik in stomme verbazing zitten. Hij keek in de -richting waar zij gezeten hadden. Maar neen, die plaats was van hieruit -niet te zien. En als Wiechen daar in de buurt gepasseerd was, althans -zóó dicht, dat hij had kunnen hooren of zien, zouden zij hem hebben -opgemerkt. - -„Wel, zorg je ervoor?” - -„Ik begrijp niet... Als je niet duidelijker bent, kan ik niet raden wat -je bedoelt,” zeide Arnolds, die in elk geval wou weten hoeveel de ander -wist. - -„Wel, ik heb toch ooren! Hij zit te praten over effecten, die hij hier -heeft. Natuurlijk is dat om een zaakje te doen.” - -„Je droomt,” zeide Arnolds. „Hij heeft geen stom woord over ef... O... -ik snap het! Des effets heb je gehoord, niet waar?” - -„Juist. Zie je nu wel?” - -„Haha, die mop is goed!” lachte Arnolds. „Dites donc, les autres!” - -En hij begon de aardigheid te vertellen, ten slotte Wiechen, die zich -niet weinig ergerde, dat men zich te zijnen koste vroolijk maakte, -uitleggende dat met effets in het fransch bedoeld werd kleederen en -andere reisbenoodigdheden, en Hervau juist had zitten verhalen, hoe hij -op reis hierheen een koffer was kwijtgeraakt, en weer teruggevonden -had. Wat wij effecten noemen, heet in het fransch titres, valeurs, -obligations, actions, enzoovoort. - -Wiechen moest zich met deze uitlegging tevreden stellen, alhoewel hij -de zaak bleef wantrouwen. - -„Waarom vroeg je dan zooeven of ik van die effecten wist?” probeerde -hij nogeens. - -„Dat is een lang verhaal,” zeide Arnolds. „Een beursmanoeuvre, -gecombineerd met het laten loopen van renpaarden. Hij heeft ons dat -onder het eten zitten vertellen, en daarom begreep ik niet hoe jij -eraan kwam. Blijf je nog lang?” - -„Neen,” zeide Wiechen droog. - -En hij wendde zich weer tot zijn buurvrouw. - -„Zeg Wiechen, laat dat, wil je?” - -Het was Boom, die dit riep, bemerkende, dat Wiechen het Helene lastig -maakte, door haar telkens als hij wat zeide, tevens ergens te streelen -of te knijpen, waartegen zij zich vruchteloos verzette. - -„Laat jij de paardjes maar loopen,” antwoordde Wiechen „Ik zal je -meisje wel zoolang bezig houden...” - -Tevens knipte hij met de oogen tegen Helene. - -Tot eenig antwoord nam Boom zijn glas wijn op, en met een -trefzekerheid, die plotseling opgekomen drift alleen geven kan, wierp -hij Wiechen den inhoud ervan midden in het gezicht. En toen, als achtte -hij den ander genoeg gestraft, althans belemmerd in de voortzetting van -zijn onhebbelijke gedragingen, wendde Boom, tot kalmte manend met een -handbeweging, zich weer tot Hervau, en zette zijn gesprek met dezen -voort. - -Wiechen stond op, doch de wijn, hem in de oogen bijtend, belette hem -het zien, zoodat hij gedwongen was zich weer op zijn stoel te laten -zakken, en zijn gezicht met zijn zakdoek schoon te vegen. Toen dit was -geschied, kon hij eerst aan weerwerk denken, doch keek verbluft om zich -heen. - -Zijn weerpartijder, dien hij zich had voorgesteld als hem te zullen -aanstaren met booze oogen, zat bedaard te praten, met van hem afgewend -gelaat. De overigen, die er, weer volgens zijn voorstelling, òf bezorgd -òf geamuseerd hadden moeten uitzien, zaten, zonder een gezicht te -vertrekken... bedaard te praten. En de dames, het meest van allen -geneigd om wat er in hen omgaat op hun gelaat te doen afspiegelen, -hadden de hoofden bijelkaar gestoken, en zaten... bedaard te babbelen. -Hijzelf was in vol gezelschap alleen, voor de anderen ijle lucht. - -Misschien voor het eerst van zijn leven, was Wiechen geheel overbluft. -Hij wist niet wat te doen. Verschillende gedachten vlogen door zijn -hoofd. Boom aanvallen ging hier midden in de restauratie niet, en in -elk geval was het oogenblik daartoe voorbij. Dat had hij dadelijk -moeten doen. Het gebeurde nu weer oprakelen, terwijl niemand er meer -aan scheen te denken, was ook mal. Blijven zitten in een gezelschap, -dat hem uitsloot, waarvan niemand met hem sprak, was al even -ondoenlijk; reeds nu verbeeldde hij zich, dat hij en zijn door den wijn -gekleurd overhemd ieders aandacht in de zaal trok. Opstaan en heengaan? -Dat was althans maar voor een oogenblik pijnlijk. Het gaf een gevoel -van weggejaagd worden. Maar het duurde slechts een oogenblik, tot de -uitgang van de zaal was bereikt. En daarbuiten kon men ineens op wraak -zinnen. - -Dit gaf den doorslag. Wiechen ging heen, iets mompelend dat een groet -of ook iets anders kon zijn, en waarvan niemand veel notitie nam. - -Wiechen was van de leer, dat wraak koud moest worden genoten, en -hiervan zoodanig doortrokken, dat hij in de ontelbare gevallen, waarin -hij zich verplicht achtte zich te wreken, veelal zooveel tijd liet -verloopen, tot hij zelf de aanleiding er toe vergat. Wel herinnerde hij -zich dan met dezen of genen nog een appeltje te schillen te hebben, -doch precies waarom wist hij niet meer. Hij rangschikte dan de -betrokkenen maar onder de groote massa dergenen, die, omdat zij niet in -de gelegenheid waren met zijn werk zijn voordeelen te behalen, hem -benijdden om dat voordeel en in de ban deden om dat werk. - -Bij uitzondering wilde hij ditmaal eens vlug handelen. Het heele -stelletje zou hij krijgen! Want weliswaar had alleen Boom hem direct -beleedigd, doch die had zoo brutaal niet durven zijn, als hij geen -rugsteun had gehad. Met hun allen hadden zij het gedaan, met hun allen -zouden zij ervoor boeten! - -Eén weg wees zich al. Arnolds kon onverwijld getroffen worden in zijn -vader. Het geld toch, dat de oude dokter aan hem schuldig was, had -moeten dienen om een Amsterdamschen woekeraar af te betalen. Instede -het daarvoor te besteden, had de oude man er mee gedobbeld. Natuurlijk -was er een deel van in de zakken van zijn zoon en Viehof terecht -gekomen, maar in elk geval was de Amsterdammer niet voldaan. Dat wist -Wiechen, en door dezen te waarschuwen, aan te raden het faillissement -van zijn debiteur aan te vragen, trof hij er alvast één. Immers, zoodra -zijn vader hem ontzonk, kwam Arnolds ten laste der andere bende-leden. -Die waren dan meteen getroffen, en voor het overige.... nu ja, één voor -één. - -Geheel in de vroegte vertrok Wiechen den volgenden ochtend naar -Amsterdam, om zijn voornemen uit te voeren. Om twee uur was hij weer -terug, en de zaak in gang. Den Amsterdammer had hij persoonlijk niet -gesproken, daar deze een zonderling was, die bewerende, dat de drukte -van overdag een geregeld denken in den weg stond, eenigszins -belangrijke zaken des nachts behandelde, en dan tusschen éénen en -drieën te spreken was. Wie geen tijd of lust had om dat uur bij hem te -komen, moest maar met zijn procuratiehouder spreken. Dit had Wiechen -gedaan. - -Nauwelijks thuis, meldde zich Arnolds aan. Wiechen schrok er bijna van. - -„Ik heb een zaakje, Wiechen,” begon deze echter tot zijn -geruststelling. „Effecten te koop.” - -En nu vertelde hij in hoofdzaak, wat hij den vorigen avond niet had -willen loslaten. - -Wiechen begreep dat hij ditmaal te vlug was geweest. Daar leverde men -zichzelf al in zijn handen. Het was jammer, dat hij niet wat geduld had -gehad, daar hij den ouden heer best had kunnen sparen, en deze hem toch -eigenlijk nooit kwaad gedaan had. - -Immers Arnolds, die met zijn deel der effecten van Hervau bij hem kwam, -was niet fijn genoeg, om voor Wiechen het luchtje verborgen te houden, -dat er aan de bewuste stukken hing, en hieraan had deze genoeg. Ineens -zijn besluit nemende, verklaarde hij zich bereid de effecten onderdak -te brengen. Hijzelf wilde er enkele nemen, en voor het grootste deel -wist hij iemand. Als Arnolds hem voorloopig van elk soort één stuk -wilde laten, om te kunnen vertoonen, hoopte hij het zaakje spoedig -opgeknapt te hebben. - -„Neem het heele zoodje maar in,” stelde Arnolds voor. - -Doch Wiechen bleef bij hetgeen hij gezegd had. Eén van elk soort, en de -rest te zijner beschikking. - -„Tot hoelang?” vroeg Arnolds. - -„Tot overmorgen ochtend,” zeide Wiechen. „Kom dan even hier.” - -Toen Arnolds weg was, danste hij van pret de kamer rond. - -„Ik heb ze! Ik heb ze!” riep hij luid. - -„Mevrouw vraagt of u niet komt koffiedrinken, Pa,” zeide Ella, die hij -niet had hooren binnenkomen. „Heeft u zoo’n pret?” - -„Hm, ja.... Ik heb het druk. Breng me maar een enkel kop koffie en zeg -aan mevrouw, dat ik vanavond thuis blijf.” - -„Mevrouw wou u juist ergens over spreken.” - -„Jawel! Vrouwen moeten iemand altijd ergens even over spreken, als men -het druk heeft. Het zal wel tot vanavond kunnen wachten. Toe, kind, -haal nu een kop koffie.” - -Haastig dronk hij zijn kopje leeg, en reed op zijn rijwiel weg. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XII. - - -Den Haag savoureerde een heerlijk schandaal. - -Het faillissement van den ouden dokter Arnolds was uitgesproken, door -de Rechtbank, en nog was dit nieuws niet koud, of reeds werd bekend, -dat de jonge Arnolds en Viehof in hechtenis waren genomen. - -De snelle opeenvolging dier feiten was oorzaak, dat men die met elkaar -in verband bracht, en zoo wist men elkaar te vertellen, dat de beide -jongelui den ouden man bestolen hadden, waardoor deze niet aan zijn -verplichtingen had kunnen voldoen. Niet alleen het geld, dat voor de -betaling eener wisselschuld bestemd was, hadden zij verdonkerd, maar -zelfs zou door hen een collectie zeldzame teekeningen, waaraan de oude -dokter zeer gehecht was, bij een beruchten opkooper zijn beleend. - -Gaandeweg begon zich de voorstelling echter te ontwarren. Men wist nu, -dat de jongelui betrokken waren in een buitenlandschen -effectendiefstal, althans getracht hadden gestolen effecten hier te -lande te verkoopen. Niet dat reeds vaststond, dat zij geweten hadden -gestolen waar te hebben willen verhandelen, of dat de buitenlandsche -dieven veroordeeld of zelfs maar bekend waren, doch dat deed minder -terzake. Het etiket „buitenland” dekte de arrestatie volkomen, en de -Inspecteur van Politie, aan wien Wiechen alle aanwijzingen verstrekt -had, was reeds kort daarna, tot erkenning zijner scherpzinnigheid, -buitenlandsch gedecoreerd. Het moest dus wel in orde wezen. In elk -geval, het publiek was tevreden en voldaan. - -Niet alzoo Wiechen. De politie had bij haar invallen juist bij Boom -niets gevonden. Daardoor, en misschien ook tengevolge van den hoogen -toon, waarop hij tegen den hem veroorzaakten last had geprotesteerd, -waren er geen termen gevonden om hem te arresteeren. En dat was jammer, -vond Wiechen, daar toch zijn wraak in de eerste plaats Boom gold, en -deze nu den dans ontsprongen was. Niet onmogelijk was het, dat Boom ten -slotte de eenige was, die van de zaak voordeel getrokken had, dat de -anderen, tengevolge hunner preventieve hechtenis ontging. Het was om -helsch te worden, dat die Boom daarvan vrijgeloopen was. - -Doch spoedig kwam er troost van een anderen kant. Geldelijk verlies, -dat hij zich getroost had terwille van zijn wraak, zou hij er althans -niet bij hebben. - -Het medelijden, dat men, naast zijn verontwaardiging, in den Haag -gevoeld had met den ouden dokter, toen men dezen het slachtoffer waande -van zijn zoon en diens vrienden, had een practischen vorm aangenomen. -Vermogende patienten sloegen de handen ineen, en toen men ongeveer wist -hoeveel de schulden van den gefailleerde bedroegen, bracht men een som -gelds bijelkaar, voldoende om een „hoogst fatsoenlijk” accoord aan te -bieden. Een daarover geraadpleegd advocaat had medegedeeld, dat in de -practijk te ’s Gravenhage tien percent fatsoenlijk, en twintig reeds -zeer fatsoenlijk was. Daarboven hoogstfatsoenlijk, terwijl boven dertig -percent belachelijke royaliteit, en boven veertig pedante aanstellerij -mocht heeten. Besloten werd de kerk in het midden te laten, en vijf en -twintig percent beschikbaar te stellen, dus „hoogstfatsoenlijk” te -zijn. - -Nauwelijks had Wiechen hiervan de lucht gekregen, of hij bracht Dr. -Arnolds een bezoek. - -„Dokter,” begon hij, „ik kom als een eenvoudig man, met een eenvoudige -vraag. Wat kan ik voor u doen?” - -De oude man was ontroerd. In den nood leert men de menschen kennen, en -die kennismaking brengt soms wonderlijke verrassingen mee. Van alle -crediteuren kwam deze man alleen, niet om te klagen, te verwijten, maar -om hulp te bieden. Wat een verschil! Hoewel hij de meesten aan de deur -had kunnen laten verwijzen naar zijn curator, was het enkelen toch -gelukt tot hem door te dringen. En welke beleedigingen had hij dan -moeten slikken. Het woord „oplichten” lag de menschen als in den mond -bestorven. - -Dat was hatelijk, en misschien nog hatelijker de houding van de -vrienden, die hem in staat stelden een accoord aan te bieden. Een daad -waarbij zij zoo goed als niets verloren. Zeker, het geld was bijeen -gebracht, doch daartegenover stonden zijn inkomsten onder contrôle. Met -pijnlijke nauwgezetheid was uitgerekend wat hij voor zijn huishouden -noodig had; al het andere werd door den advocaat der „vrienden” -betaald. Hij mocht zijn eigen rekeningen niet meer zenden aan zijn -patienten, doch moest die opgeven aan dien advocaat en den curator, die -samen zijn belangen behartigden, en hem er buiten hielden. Natuurlijk -werd dat geld in de eerste plaats besteed om de accoordpenningen bijeen -te brengen, en bleef van den dienst der vrienden gaandeweg niets over -dan een garantie. Daarvoor achtte zich een ieder gerechtigd hem te -vermanen, op de wijze als men een stout kind doet. Dat was hard voor -iemand op zijn leeftijd, met zijn kunde. Het maakte hem zenuwachtiger -dan voorheen de emoties van het hazardspel. - -En wat had hij niet moeten hooren over zijn relatie met Wiechen. Die -had feitelijk den doorslag gegeven—althans zoo zeide men—bij zijn -faillietverklaring. Het was voor de rechters genoeg om te hooren, dat -men met dien man in betrekking stond, om hen doof te doen zijn voor elk -ander argument. De advocaat die de aanvraag voordroeg, had dat met -andere woorden als het ware in het publiek durven zeggen. - -Diezelfde man nu kwam, wetende dat ook hij verlies zou lijden, met de -vraag daareven gedaan. - -Dr. Arnolds stond op en stak Wiechen de hand toe. - -„Dankje, dankje voor dat woord,” zeide hij. „Doen? Och men doet alles -voor mij. Tot mijn koetsier toe, betaalt...” - -„Ik heb iets gehoord van een accoord,” viel Wiechen in. „En nu had men -erbij verteld, dat men verlangde u zich onder curateele zou laten -stellen, doch dat u dat niet wilde.” - -„Zoo is het, meneer Wiechen. Ik heb geweigerd. Het zou mijn dood -geweest zijn. Ach, ik ben toch al zoo ellendig, door die schande, en nu -komt er dat met mijn zoon nog bij...” - -„Ja, dat is treurig. Maar laat ons de zaken stuk voor stuk behandelen. -Straks kom ik op uw zoon terug. Dat accoord dan. Ik kan u misschien -helpen. In de eerste plaats door zelf vóór te stemmen, dat spreekt als -een boek. Dan zijn er menschen, die, als u of uw advocaat het vraagt, -niet zullen meegaan.” - -„Die Joden van de Veerkade?” - -„Juist. Ziet u eens hier. Ik heb al volmacht van hen.” - -„Hoe?” riep Dr. Arnolds verbaasd uit. „En de smeerlappen zijn hier -gekomen, en hebben een kabaal gemaakt...” - -„Ja, en u is heftig geworden en heeft tegen hen uitgevaren, en ze ten -slotte de deur gewezen. Maar dat is niets. Een beetje lawaai ligt in -hun aard. Maar daarom zijn ze nog zoo kwaad niet. Zooals u ziet, zijn -ze u terwille.” - -„Zeg liever u terwille.” - -„Ook goed. Hoe staat u met de rest?” - -„Wel, als we deze menschen hebben, ben ik er. Maar ik begrijp nog niet, -hoe u hen ertoe gekregen heeft.” - -„U heeft eens een hunner goed gedaan. Geloof me, Joden zijn zoo kwaad -niet. Maar terzake. Heeft u genoeg geld ter beschikking, of voor -hoeveel moet ik zorgen?” - -„Wat? U zou willen bijspringen? Maar neen, dat is niet noodig. De -vrienden,” vervolgde hij met eenige bitterheid, „hebben een -ongelimiteerde garantie gegeven voor vijf en twintig percent. -Intusschen innen zij mijn rekeningen, en betalen ten slotte van mijn -eigen geld. Ik werk ervoor, maar krijg niets inhanden.” - -„Des te beter,” zeide Wiechen, goedkeurend knikkend. „Dus in dat geval -heeft u.... ik hoop u niet te beleedigen.... U heeft wat zakgeld -noodig, niet waar?” - -En zonder meer haalde Wiechen zijn portefeuille uit den zak, en schoof -die den ouden dokter toe. - -„Maar meneer Wiechen,” protesteerde deze, de van het dragen warme -portefeuille in de hand nemend; „ik.... ik mag nu geen nieuwe schulden -aangaan.” - -„Dat is ook niet noodig,” meende Wiechen, „en bovendien heeft niemand -daarmee te maken. Ik heb mijn vordering nog niet ingediend. Ik dacht -zoo, dat we die maar buiten het faillissement moesten houden, omdat.... -nu, u weet zoo goed als ik, dat mijn geld duur is, en dat men er daarom -teveel over praat. Wat voor u noch voor mij goed is.” - -„Neen,” zeide Dr. Arnolds, „dat wil ik niet. Dient u maar in. En vooral -nu er toch een accoord komt. Wist ik maar een middel om u alles te -voldoen....” - -„Dat middel is gemakkelijk te vinden,” zeide Wiechen. „Als u het -ernstig meent....” - -„Mijn woord van eer erop!” - -„Welnu. U biedt een accoord aan van....” - -„Vijf en twintig percent,” zeide de dokter met een zweem van trots. - -„Uitstekend. U teekent eenvoudig een paar wissels bij, en daarna dien -ik mijn vordering in. Met die 25% ben ik dan geheel betaald.” - -„Kan dat?” - -„Welzeker,” zeide Wiechen, de portefeuille weer uit des dokters handen -nemende, en die openende, zoodat de ander het bankpapier kon zien. „Ik -heb hier een paar formulieren. Teekent u maar, op de gewone wijze, dan -vul ik ze thuis wel in. En.... hoeveel contanten zou u willen hebben. -Zeg het gerust.” - -„Ik zou....,” begon de dokter, wiens oogen schitterden, „ik zou.... -duizend gulden willen hebben, als het kon. Men heeft mij een prachtigen -tuyau gegeven.... eigenlijk voor m’n armen jongen. Is er voor hem niets -te doen? Ik heb er zoo’n hartzeer van!” - -„Duizend gulden,” zeide Wiechen, die uitstellend. „Ik zal uw schuld dan -maar met vijf mille verhoogen. Dan krijg ik ƒ 1250.– terug.” - -En hij zette zich aan het invullen van de formulieren. - -„Maar ik heb beloofd niets meer te zullen teekenen,” merkte de oude man -op. - -„Daarom dateer ik ook een paar maanden vóór het faillissement,” zeide -Wiechen doodleuk. „U heeft dus nà uw belofte niets meer geteekend.” - -„Hé ja,” zeide Dr. Arnolds, voor het eerst weer glimlachend. „Ik zou er -dat zoo gauw niet op gevonden hebben. Ik zie weer met een man van zaken -te doen te hebben.” - -En hij teekende wat Wiechen hem voorlegde. - -„En nu over uw zoon,” zeide de laatste, de wissels opstekend. „Ik zou -er mij maar niet te veel van aantrekken. Hij zit voorloopig geborgen, -en kan geen kattekwaad uitvoeren. De algemeene opinie is, dat hij -vrijkomt. Misschien veroordeelt hem de Rechtbank, maar het Hof spreekt -hem in elk geval vrij. Dat is hier zoo de manier tegenwoordig.” - -„Waarom doen ze dat?” - -„Dat zit hem in de preventieve hechtenis,” verklaarde Wiechen. „Als -iemand wat verdiend heeft, maar eigenlijk niet gestraft kan worden, -wordt hij tegenwoordig preventief geplakt, en veroordeeld. Dan spreekt -het Hof vrij, maar hij heeft intusschen zooveel maanden gezeten. -Begrijpt u?” - -„Dat zal ik toch den President eens gaan zeggen,” zeide Dr. Arnolds. -„Dien ken ik persoonlijk.” - -„Als u er dan bij zegt, dat ik het gezegd heb, bederft u de zaak voor -iedereen tegelijk,” zeide Wiechen droog. „Ik zou het maar laten. Ik -vind het voor het oogenblik voor uw zoon zoo erg niet. Voor zijn meisje -is het.... U weet dat toch?” - -„Jawel,” zuchtte de ander. „Ik zal haar eens gaan opzoeken, en haar wat -geven.” - -„Enfin, dat moet u weten,” zeide Wiechen. „Dag, dokter.” - -De dokter stond mede op, en begeleidde zijn bezoeker naar de deur, waar -hij hem hartelijk de hand drukte. - -Wiechen sprong op zijn rijwiel, tevreden over zichzelf, en reed zoo -snel hij kon naar den curator, om zijn vordering nu in te dienen. - -Thuisgekomen, gaf hij den bediende last mogelijke bezoekers af te -wijzen met de boodschap, dat hij uit was, en niet vóór den volgenden -ochtend zou te spreken zijn. Hij wilde het er vandaag eens van nemen. -En Marie mocht hem nu vertellen wat zij op het hart had, zelfs al moest -het geld kosten. Het was een goede dag geweest. - -„Je had iets, vanochtend,” zeide hij, toen hij met Marie in de -bovenvoorkamer zat. - -„Ja,” antwoordde Marie. „Over de brievenbus. Ik vind het zoo vreeselijk -lastig, dat je dat sleuteltje altijd in je zak houdt, ook als je -uitgaat. Telkens zie ik door het ruitje brieven liggen, en kan er niet -bij. Soms moet ik er een heelen dag op wachten.” - -„Heb je dan ooit haast? Ik zie je brieven dikwijls dagen lang ongeopend -liggen. Zelfs van dien aangeteekenden brief laatst, moest er een -herhaalde kennisgeving komen, eer je eraan dacht hem af te halen.” - -„Dat kwam doordat jij hem boven zoo uit het gezicht had gelegd, en -overigens is het mijn zaak. Als een brief geen haast heeft, mag ik -gerust iets anders doen. Maar ik vind het vervelend. Geef toch dat -sleuteltje een vaste plaats, dat ik er ook bij kan.” - -„Die iedereen dan dadelijk weet, dat ken ik,” zeide hij, zich een glas -madera inschenkend. „Wil je?” - -„Dankje,” zeide zij, opstaande en de kamer verlatend. - -Marie was kalm, maar boos. Zij durfde op het oogenblik niet langer in -de kamer blijven, uit vrees in haar boosheid te zullen verraden, wat -zij voornemens was te doen, als Wiechen haar zin niet deed. - -Het was niet zonder reden, dat zij gaarne dadelijk bij haar brieven -wilde kunnen komen. Meer dan eens toch meende zij te hebben bespeurd, -dat er aan haar brieven gepeuterd was. Op de sluiting was de glans van -het papier verdwenen òf bijzonder sterk. Het herinnerde haar aan het -met gomelastiek uitwrijven van schrift, vroeger op school, en het -nawrijven met den nagel. Of ook, dat het papier op een plek nat was -geweest. Dit alles deed haar vermoeden, dat Wiechen die brieven had -opengemaakt. Het hinderde haar. Zij had voor hem geen geheimen, en -vertelde hem uit eigen beweging, wat zij meende dat hem uit haar -correspondentie kon interesseeren. Dat stille gedoe van hem vond zij -ergerlijk. En nu had zij zooeven in de bus weer een brief gezien, van -een vriendin uit Indië, wier hand zij herkend had, en aan wie zij -vertrouwelijk had geschreven over haar tegenwoordigen toestand. Zij had -haar verzocht haar man, die rechter was, eens te vragen wat zij kon en -mocht doen om haar kind terug te krijgen. Dit schrijven nu wilde zij in -geen geval door Wiechen gelezen hebben. - -Beneden gekomen, probeerde zij eerst haar sleuteltjes op het slot van -de brievenbus, doch geen er van paste. Toen nam zij de bos stevig in de -hand, en stond op het punt met een forschen slag het ruitje te -verbrijzelen, toen zij zich opeens bedacht. - -„Frans,” riep zij, de deur van het kantoor openend, „kom eens hier. Zie -je kans dit kastje open te krijgen?” - -„Meneer is boven,” merkte Frans op. - -„Dat weet ik wel, maar hij plaagt me,” zeide zij een kleur krijgend. - -„Ik zal eens kijken,” zeide Frans, en na eenige oogenblikken ging hij -naar achter, om terug te komen met een hamer, nijptang en een paar -dunne draadnageltjes. - -Van de laatste zocht hij er een uit, en dat tegen den onderkant van het -scharniertje zettend, dreef hij er de pen uit, tot hij die met de -nijptang kon lichten. Eveneens deed hij met het tweede scharnier, en -nam het deurtje uit de sponning. - -„Hier is de brief, mevrouw,” zeide hij lachend. „Ik zal nu de pennetjes -met wat fiets-olie insmeren, dan kunt u ze er gemakkelijk met de -nijptang uittrekken.” - -„Dank je wel, Frans,” zeide zij, den brief in haar zak stekende en de -trap opgaande. - -Halverwege draaide zij zich nog even om, en toen de bediende opkeek, -legde zij den vinger op den mond, waarop hij begrijpend knikte. - -Zij was bepaald vroolijk, toen zij in de kamer kwam, en dit stelde -Wiechen gerust. - -Zoolang zij weg was, had hij zitten nadenken, hoe hij op den duur haar -de inwilliging van haar meer dan billijk verzoek zou kunnen weigeren. -Hij wist hoe dat ging. Als zij zooiets had, poeslief zoolang zij niet -aan haar verlangen dacht, maar onverdragelijk zoodra het haar weer te -binnen schoot, dat zij haar zin nog niet had. Dan werd zij koud als -ijs, en liet hem in alles den afstand gevoelen, die er bestond tusschen -een dame van stand en een proleet. Dan moest hij toch toegeven, en had -nog dagen noodig, om de hartstocht, die dien afstand overbrugde, weer -te doen ontgloeien. - -Het oorspronkelijke doel, waarmee hij de brievenbus had afgesloten, was -bereikt. Hij had gelegenheid genoeg gehad om aan zijn nieuwsgierigheid -te voldoen, en kende al haar relaties, die hem van weinig of geen nut -konden zijn, terwijl zij hem bovendien toch van alles vertelde. De -reden waarom hij niettemin het sleuteltje in zijn zak hield, was een -andere. - -In den laatsten tijd was het getal anonieme brieven, dat hij gewoon was -te ontvangen, sterk vermeerderd, en bovendien schenen die -correspondenten het in den laatsten tijd te probeeren Marie te -bereiken, door hetzij brieven aan haar te adresseeren, hetzij hun vies -geschrijf op briefkaarten te stellen. Ook de telefoon werd aan die -practijken dienstbaar gemaakt, doch dat had hij weten te verijdelen, -door de belletjes uit elkaar te stellen, zoodat het klepeltje ze niet -bereikte, en enkel een snorrend geluid maakte, voldoende voor hem, als -hij op het kantoor zat, doch dat boven niet gehoord werd. Maar iets -dergelijks was op brieven niet te vinden. En waren het nu maar gewone -bedreigingen geweest, die men hem toezond, dan zou hij er de schouders -voor hebben opgetrokken, doch erger was het, als men zinspeelde op een -duister bedrijf, dat men hem toerekende. Daarvan mocht Marie nooit iets -onder de oogen komen. - -Hij was dus in zijn schik, toen zij terugkomende, niet bleef aandringen -op de beschikking over dat sleutelje. Zoolang zij dat niet had, was er -niets te vreezen, meende hij. - -„Waar blijft Ella toch,” vroeg hij, ter afleiding tevens. „Het is al -ruim half vijf.” - -„Ze zal wel dadelijk komen,” meende Marie. „Je kunt van dat kind -moeielijk vergen, dat zij het op een hollen zet, om precies op de -minuut thuis te zijn. Laat haar met de omnibus komen, als je haar -vroeger thuis wil hebben.” - -„Ik acht het niet goed voor meisjes, op die schokkende dingen te -staan,” zeide hij. „Ze tramt tot de Laan van Meerdervoort, en dan is -het een stapje.” - -„Misschien was de tram juist weg, en komt ze wandelen,” opperde Marie. - -Haar gissing was evenwel onjuist. - -Ella miste de tram maar hoogst zeldzaam, en geschiedde dat al eens een -enkelen keer, dan wandelde zij wat heen en weer, tot de volgende tram -kwam. Voor geen geld zou zij alleen zijn doorgeloopen, in geen geval de -Prinsenstraat uit. Want daar, bij de halte van de tram, stapte hij op -het voorbalcon, even regelmatig als de groote wijzer van de torenklok -eens in het uur op twaalf stond. En het scheen nu eenmaal Ella’s lot, -dat men haar op de tram het hof maakte. Zij wist dat ze daar niet aan -kon ontkomen, al wachtte zij nog zóólang, en ging ze loopen, dan kwam -hij toch bij haar, en liep met haar mee, wat nog erger was. - -Hij was ditmaal iemand dien zij niet spottend zijn afscheid gegeven had, -zooals dien notaris, en trouwens, dat had zij ook moeielijk kunnen -doen, daar hij zich niet als de ander, had opgedrongen. Integendeel, het -was eigenlijk van haar kant gekomen; schanddalig genoeg, vond ze, maar -het had de beste kunnen overkomen. Als hij niet zoo bleu was geweest, en -haar had durven aanspreken, zou zij het hem niet hebben gedaan. En toen -zij het gedaan had... ach, het was maar een onverschillig woord -geweest, zooals er zooveel gewisseld worden op ’n tram... en hij zoo -bescheiden, beschroomd zelfs, had geantwoord, toen was er niets meer -aan te doen geweest. Ze kon hem toch niet beletten voort te gaan met -praten, evenmin den volgenden dag, toen hij toevallig weer op de tram -stond. En den derden dag begreep zij, dat ze „er in zat.” - -Het eenige waar nu voor te zorgen viel, was dat hun ontmoetingen -tegenover derden een doodgewoon iets bleven schijnen. Met echte -vrouwentaktiek trad zij op, zoodra het noodig was. Het is nu eenmaal -een feit, dat de wereld nimmer iets ongeoorloofds vermoedt achter -hetgeen met ongedwongen beslistheid gedaan wordt, terwijl aarzeling -vermoedens wekt. Dus toen op zekeren dag een kennis van haar eveneens -op de tram stond, begroette zij deze, en vervolgens reikte zij haar -hand aan den jongen man, met een cordiaal „bonsoir!” En hij, ofschoon -het voor het eerst was, dat hij haar hand in de zijne voelde, verraadde -uiterlijk niets, bleef geheel in de rol, die hij begreep dat zij spelen -wilde tegenover die lastige derde. - -Daartoe behoorde in de eerste plaats, dat men elkander tutoyeerde, wat -hij op haar voorbeeld onmiddellijk deed, en ook niets moeielijk vond. -Maar ook, dat men elkaar bij den voornaam noemde, wat lastiger was, -daar noch hij de hare, noch zij de zijne wist. Gelukkig konden zij dit -met eenig beleid ontkomen, doch toen de kennis was afgestapt, haastte -hij zich naar haar naam te vragen. - -„’t Is maar, omdat het zoo raar stond, daareven,” voegde hij er aan -toe. „Anders vond ik het wel aardig, en buitengewoon handig van u.” - -„Is het nu ineens weer u?” vroeg Ella, nadat zij vernomen had, dat hij -Carel Becker heette, en voor Indisch ambtenaar studeerde. „Hè, wat zijn -die mannen toch stijf!” - -Hij lachte. - -„Zooals je wilt,” zeide hij. „Ik dacht dat het enkel maar was voor de -menschen.” - -„Dat zou de omgekeerde wereld zijn,” riep zij uit. „Familiaar in -gezelschap, en officieel als je met z’n beidjes alleen bent!” - -„Neen, maar...” - -„Nu, ik zeg Carel tegen je, en wil jij „juffrouw” blijven zeggen, doe -het gerust. Dan zal ik een gevoel hebben alsof ik je kinderjuf ben.” - -„Dat moet er nog bij komen,” zeide hij, door haar overmoed geprikkeld. -„Ik zal je eens frisch afzoenen, tot straf, den eersten keer dat we -alleen zijn.” - -„Dat is goed,” zeide zij. „Dan zal je eens zien wat er gebeurt!” - -Hij wilde dat graag dadelijk weten, doch zij weigerde het te zeggen, -van oordeel zijnde, dat hij het maar ondervinden moest, als hij het -waagde. - -En al moediger wordend, verklaarde hij zich bereid tot het waagstuk, -als zij mee wilde werken tot het zoo noodige alleen zijn, daar men -dergelijke proefnemingen toch niet midden op een drukke straat kon -doen. Of zij fietste? - -Dat deed zij. En zoo was het eerste afspraakje gemaakt, leidende tot -wat men in den Haag, en ook elders, met een technischen term -„scharrelen” noemt. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XIII. - - -Van Vleuten had het in zijn betrekking hoe langer hoe drukker gekregen. -En met de drukte waren zijn verdiensten zoodanig gestegen, dat zij de -gewone behoeften van het huishouden ruimschoots dekten. Mocht dit hem -eenigszins nonchalant hebben gemaakt ten aanzien van de door Wiechen te -betalen rente, Betsy vond, dat het niet aanging dien man maar geheel te -laten betuilen, en telkens later en later die rente te ontvangen. - -Inderdaad was hij zoo langzamerhand ruim drie maanden ten achter -geraakt, wat het stipte vrouwtje in het geheel niet beviel. Zij kende -de praatjes waarmee haar man zich liet afschepen. Men had van den -beginne af een speling wat den tijd betrof, in het oog gevat, en bij -hooge rente als deze, moest men wat weten te geven en te nemen. -Opperbest, vond Betsy, doch die speling, waarop men gerekend had, was -gefixeerd op vijf dagen, dus de vijfde dag behoorde in elk geval de dag -te zijn, waarop men recht had over de rente te beschikken. Wat onder -„geven en nemen” te verstaan was, verklaarde zij niet te begrijpen, -althans niet in verband met de hooge rente. In geen geval mocht dat -beteekenen, dat men zich een vermindering door systematisch -veroorzaakten achterstal behoefde te laten welgevallen. - -Van Vleuten kon daartegen weinig aanvoeren. Van zijn standpunt uit -maakte hij nog een mooie rente, zelfs al werd daar eens wat op -beknibbeld. Maar hiermee behoefde hij bij Betsy niet aan te komen. Zij -toch had een anderen kijk op de zaak. Van al hetgeen men boven normale -rente kreeg, moest het kapitaal weer bijeengespaard worden, dat zij -verloren waande. Men mocht zich dus door Wiechen niet laten bedotten. -En of hij haar inzicht nu deelde of niet, dat kwam er nu niet meer op -aan, sedert zij zijn belofte had. - -Op zekeren dag nam zij een kloek besluit. Als van Vleuten er niet voor -zorgen wilde, of geen tijd had, zou zij er zich eens krachtig mee gaan -bemoeien. En toen hij in den ochtend op reis was gegaan, stapte zij -moedig op de tram, en begaf zich naar Wiechens kantoor. Hem thuis -vindende, vroeg zij kortweg om betaling der achterstallige rente. - -Als een kikker danste Wiechen om haar stoel heen, nu hier, dan daar een -boek of een papier grijpende, tot hij eindelijk zijn besluit genomen -had. - -„Ja, ziet u, mevrouwtje,” zeide hij; „ik zou die zaak liever met meneer -behandelen.” - -„Absoluut onnoodig,” meende zij. „Hier valt niets anders te doen dan te -betalen...” - -„Betalen, ja wel... Meneer heeft nu en dan wat bij mij gehaald, en...” - -„Toch nooit buiten de maandelijksche rente?” vroeg zij. - -„Hm.... Ik blijf erbij, dat ik de zaak liever met meneer behandel. Het -is.... och, mannen willen niet altijd voor hun vrouwen weten, wat zij -uitgeven, en waaraan.... U begrijpt, mevrouwtje....” - -Bij de laatste woorden had hij zijn hand als sussend op haar arm -gelegd. Betsy vloog van haar stoel op, rillend van walging en -verontwaardiging. - -„Je liegt, schurk!” - -Wiechen was met stomheid geslagen. Even bewoog hij de lippen, waaruit -de weinige kleur nu geheel was verdwenen. Toen begon een dun straaltje -bloed uit zijn neus te loopen, afdruppelend op den grond. - -Betsy was hevig geschrikt. Zich omdraaiend, verliet zij haastig het -kantoor, in de tusschenkamer den bediende naar binnen wijzende. Doch -deze begreep haar niet, en de deur openende, liet hij haar uit. - -Op straat gekomen, bedaarde Betsy langzamerhand. Zij begon zichzelf -kinderachtig te vinden, om op het zien van een beetje bloed op den loop -te gaan. Misschien was die neusbloeding maar een soort vertooning -geweest. Maar dit denkbeeld vond ze weer wat al te kras. Hoewel, voor -iemand, die met een effen gezicht zulke vuile insinuaties over Jan -durfde loslaten, was eigenlijk niets te kras. Inmiddels had zij door -haar drift haar doel gemist. Hoe dom van haar, en wat zou Jan ervan -zeggen? Zij begon de gevolgen van haar daad te overwegen, en opeens -keek zij in de straat om, angstig, of ook iemand gezien kon hebben, dat -zij uit het huis van dien man kwam.... „O!” - -De kreet was haar ontsnapt. Marie stond vóór haar. - -„Was je bij mij?” vroeg deze, niet zonder verwondering. - -„Neen,” antwoordde Betsy hard, „dergelijken omgang heb ik niet.” - -En met opgericht hoofd week zij terzijde, en liep door. Een eind verder -had ze er spijt van. Dat was de tweede domheid vandaag! Als zij nu -Marie niet had afgestooten, zou deze haar wellicht hebben kunnen -helpen.... maar neen, liever zonder, dan met die hulp. Toch was het -dom. Ze dacht erover, welke daad zij nu nog kon doen, om het getal van -drie vol te maken. Bah, wat was ze onhandig geweest! - -Maar één gevolg moest haar gang van heden toch hebben. Het was nu -guerre déclarée, wat allicht beter was, dan dat gezeur. En dan moest ze -maar ineens zorgen, dat de knoop werd doorgehakt. Nu in godsnaam niet -halverwege blijven staan! - -Wacht, ze wist het! Bij de halte stapte zij op de tram, moe van het -loopen zoo ver, en reed, den omweg over het Plein nemende, naar huis. -Zonder zich van haar hoed en mantel te ontdoen, snelde zij naar de -slaapkamer, waar het trommeltje stond, waarin het bewijs van Wiechen. -Gehaast, als vreesde zij in haar voornemen gehinderd te zullen worden, -kreeg zij het stuk, en verliet het huis weer. - -„Mevrouw van Vleuten?” vroeg de advocaat. „Waarmee kan ik u van dienst -zijn?” - -Betsy legde het geval bloot, en overhandigde den advocaat de stukken. - -Deze doorliep ze even, en trok toen de schouders op. - -„Hetzelfde, precies hetzelfde,” mompelde hij. En toen luider: „Mevrouw, -ik kan u geen opwekkende mededeeling doen. Er is juist een proces -beëindigd, op nagenoeg gelijke stukken als dit. Ik houd het ervoor, dat -het een piège is, opzettelijk zoo gemaakt om er de menschen te laten -inloopen. Kent u den inhoud van deze acte?” - -„Ik heb dat groote stuk gelezen,” zeide zij. - -„De acte van deposito. Kijkt u nu zelf nog eens na, of u daarin iets -vinden kunt over de verschuldigde rente.” - -„Neen,” erkende zij. „Maar wat doet er dat toe?” - -„De quitanties, die ik hier zie, vermelden evenmin de strekking. Ze -kunnen zijn, zooals uw man waant, voor overeengekomen rente. Zeker, -maar het staat er niet op. Van den kant van Wiechen zal men beweren, -dat het disposities zijn, in rekening op het deposito.” - -„Zoodat dit steeds kleiner wordt?” vroeg zij angstig. - -„Juist mevrouw, u begrijpt den toeleg, zie ik. Konden wij aantoonen, -dat hij zich tot een zoodanige rentebetaling verbonden had, als wel het -geval zal zijn, doch dat niet te bewijzen is, dan zouden we hem bij -exploit in gebreke kunnen stellen, en alles, hoofdsom en rente, -opvorderen. Doen wij dat nu, dan ontkent hij eenvoudig, of begroet ons -met een rekening-courant, waarop heel netjes zijn betalingen in -mindering van het deposito gebracht zijn, terwijl hij een -rente-vergoeding van drie percent heeft bijgeschreven. Dat is zoowat de -usantieele rente, zooals u in haast elke courant kunt zien, bij -kapitaal, dat met een halfjaar opzegbaar is.” - -„Maar als wij hem eens een eed lieten doen....?” - -„Begint u daar nooit mee!” viel de advocaat in. „Het geval heeft zich -een paar jaar geleden eens voorgedaan, dat iemand een eed niet wilde -afleggen. En ik herinner mij, dat het geval eenige sensatie maakte. De -oudste rechter in onze Rechtbank zeide mij toen, dat dit de eerste maal -in zijn leven was, dat een opgedragen eed niet werd afgelegd. Dat wil -nog al wat zeggen dunkt me.” - -„Zweren de menschen dan allemaal valsch?” vroeg Betsy naief. - -„Ik zal mij wel wachten dat te beweren.” zeide hij. „De les, die er uit -te trekken valt, is, dat men beter doet niet te procedeeren, als men -tevoren weet, dat de zaak van een eed afhangt. En nu wat uw zaak -betreft, meen ik geen ander advies te mogen geven, dan het deposito te -laten opzeggen, tegen heden over zes maanden.” - -„Maar wat moeten wij dan al dien tijd doen? Hij zal natuurlijk weigeren -iets te betalen, als we hebben opgezegd.” - -„Zeer waarschijnlijk, en zelfs moet u er op rekenen, dat hij nog een -tijdlang daarna rekt.” - -„Rekt? Hoe bedoelt u dat?” - -„Langzaam procedeeren. Veel uitstel vragen. Trouwens, door de fraaie -inrichting ten onzent, is men altijd zeker van een jaar vertraging, als -men eenvoudig pleidooi vraagt. Er zijn zóó veel pleidooien -ingeschreven, dat we binnen het jaar geen pleitdag krijgen.” - -„Maar zijn de rechters de zaak dan niet weer vergeten?” - -„De rechter krijgt de zaak niet onder de oogen, dan even vóór het -pleidooi, en dan nog maar gedeeltelijk. Maar het zou te lang voeren u -dat nu uit te leggen. Ik bedoelde met mijn vraag, of meneer van Vleuten -om het geld verlegen is. Ik meende laatst gehoord te hebben, dat hij -nog andere ressources had.” - -„O ja, gelukkig,” zeide zij. „Anders hadden we de zaak geen drie -maanden kunnen laten loopen. Maar we zullen zuinig moeten zijn.” - -„We zouden iets kunnen probeeren. Heeft uw man een paar vrienden, die -hem voor een kleine comedie van dienst zouden willen zijn?” - -„We hebben weinig omgang,” zeide Betsy. „Maar... hij kent hier een -zekeren Boom, dien hij met geld heeft bijgestaan.” - -„Voor zijn uitvinding zeker?” lachte de advocaat. - -„Ja...” deed Betsy verbluft. „Maar dat mocht ik niet vertellen.” - -„Is het veel?” - -„Tweeduizend gulden.” - -„Altijd jammer. Uw man heeft het dan wèl getroffen.” - -„Is dat geld dan weg?” - -„Zoo zeker als iets. Van de geheele bende acht ik dien Boom de -gevaarlijkste. Weet u wat, laat meneer van Vleuten eens een dag -vrijmaken en bij mij komen. Ik zal dan eens onderzoeken hoever hij de -dupe is van dat volk, en zien op de voordeeligste manier voor hem te -liquideeren.” - -„Maar die Boom leek me zoo’n fatsoenlijk man!” - -„Zeker, mevrouw, dat doet hij ook. Maar oordeelt u eens zelf. Hij heeft -enkele jaren geleden een reusachtig faillissement geslagen, dat nog -niet is afgeloopen. Gewerkt heeft hij sedert nooit. Zijn familie kan -weinig of niets aan hem doen. Hij is altijd even netjes gekleed, en als -hij niet slaapt, zit hij in een koffiehuis. Zuinig is hij niet eens. En -waarvan moet die man nu leven, als het niet is van oplichterijtjes, -meent u?” - -Betsy zweeg, terwijl de tranen haar in de oogen schoten. - -„Zijn het dat allemaal smeerlappen, in dit land?” riep zij eindelijk -uit. „O meneer, helpt u ons uit hun handen! Daar zijn wij niet tegen -opgewassen. Ik zal mijn man dadelijk bij u sturen. Wanneer wilt u dat -hij komt?” - -„Vanavond, of morgen om half één. Schikt dat?” - -„Hij komt vanavond,” zeide Betsy, met de haar eigen beslistheid. - -Thuiskomende zag Betsy de deur van van Vleuten’s kantoortje open staan. -Meenende, dat zij vergeten had die te sluiten, wilde zij haar verzuim -herstellen, toen zij bemerkte, dat haar man thuis was. - -„Ben je al thuis?” riep zij uit. „Wat lees je daar?” - -„Niets,” zeide hij, het boek dichtslaande. „Ik bladerde een beetje in -een bijbel, dien ik toevallig inhanden kreeg. Waar ben jij heen -geweest?” - -„Je hebt ergens veel plezier van,” zeide Betsy, hem oplettend aanziend. -„Wat is het?” - -„Dat zal ik je bij gelegenheid wel eens vertellen,” beloofde hij. „Ik -geloof, dat ik wat gevonden heb, maar.... enfin, eerst moet ik zeker -zijn. Waar ben jij intusschen heen geweest.” - -„Eerst naar het kantoor van Wiechen, en toen naar je advocaat,” zeide -zij. - -„Ben je dol?” - -„Nog niet, maar ik ben het bijna geworden. Jan, ik heb beloofd, dat je -vanavond bij den advocaat zou zijn. Beloof je me er heen te zullen -gaan? Als je niet dadelijk handelt, zijn we alles kwijt. O, ik heb het -altijd wel gevoeld.” - -Betsy had van haar zenuwen gevergd wat ze verdragen konden. Nu was bet -uit met haar geestkracht, en het duurde lang, eer Van Vleuten een -eenigzins geregeld verslag van haar wedervaren kon krijgen. Toen betrok -zijn gezicht. - -En nu bekende hij zelf al sinds geruimen tijd ongerust te zijn geweest. -Ook dat hij feitelijk niet had durven handelen, uit vrees dat er een -débacle uit voortkomen zou. Toch was hij blij, dat Betsy het nu gedaan -had. Immers nu wisten zij, dat Wiechen een geraffineerde schelm was, -maar ook op welke manier zij de dupe van hem waren. - -Het was erg genoeg, maar had nog erger kunnen zijn. Want, daar zijn -solvabiliteit althans tot nog toe onbesproken was, zouden zij er af -kunnen komen met opoffering van de rente, die zij toch eigenlijk -bovenmatig hadden genoten, en een beetje leergeld toe. - -Zoo troostten zij zich, en onmiddellijk na het eten begaf zich Van -Vleuten op weg zijn advocaat. - -Meer zakelijk dan hij tegenover Betsy had willen doen, zette deze voor -Van Vleuten zijn zienswijze uiteen. Vooropstellende, dat men enkel -gissen kon, meende hij echter als een bijzonder veeg teeken te moeten -aanmerken, dat Wiechen in den laatsten tijd geen verweer meer deed -voeren, wanneer men hem in rechte betrok. In geen zijner bij de -Rechtbank aanhangige zaken verscheen voor hem een procureur. De -tegenpartij had dus vrij spel. In het eerst had dit niet zoozeer de -aandacht getrokken, daar men wist, dat de advocaat die vroeger voor -zijn zaken opkwam, hem had bedankt, en een ander, die sedert zijn zaken -had overgenomen, nu juist niet als de handigste in -procureurswerkzaamheden bekend stond, zoodat men aan vergissingen of -verzuimen geloofde, die zich wel zouden herstellen. Doch toen kort -daarna was gebleken, dat ook deze zich aan de zaken van Wiechen had -onttrokken, en voor dezen in een nieuwe zaak zich niemand procureur -stelde, werd het duidelijk dat daar meer achter school, en Wiechen zich -eenvoudig alles liet aanleunen, wat men in rechte tegen hem op touw -wilde zetten. Daarvoor viel geen andere verklaring te vinden, dan dat -er bij hem niets meer te halen viel. En hoewel deze indruk vrij -plotseling kwam, vertoonde zich toch het gewone verschijnsel, dat de -eene crediteur vóór, de andere na, aarzelde de kat den bel aan binden, -hetzij door een executie te ondernemen, hetzij door ineens -faillissement aan te vragen. - -„Maar iedere dag is er toch één, in zulke gevallen,” merkte Van Vleuten -op. „De man leeft, en voort zelfs een zekeren train de vivre, die hem -geld moet kosten. In Indië kennen we dat van de Chineezen. Men kan dan -zeker zijn, dat zij bezig zijn geld en goederen te verduisteren. Dan is -bij ons het wachtwoord: haast maken; en als de Javasche Bank het niet -doet, slaan gewoonlijk een paar lui de handen ineen, ter verdeeling van -de gerechtskosten, en vragen zoo spoedig mogelijk faillissement aan. -Dan ligt tenminste alles vast; want wat eenmaal weg is, komt nooit meer -terecht.” - -„Verduistering op die manier is strafbaar...” - -„Jawel, u spreekt als een rechtsgeleerde, die zich tevreden stelt met -een straf. Wij, menschen van zaken, verlangen ons geld, en doen u de -straf gaarne cadeau.” - -„Wel,” meende de advocaat, „als ik u dan goed begrijp, ziet u tegen -snel handelen niet op. Ik geloof vast, dat hij geld geborgen heeft, en -misschien is de tijd nog niet rijp, dat het faillissement, waar hij op -aan schijnt te sturen, hem nu reeds welkom zou zijn. Dan zou er met hem -te accordeeren zijn. Ik wil dat voor u probeeren, maar heb me altijd -het best bevonden bij de methode om eerst eenige gerechtelijke stappen -te doen, en dan te gaan praten. In dit geval zou ik u in overweging -geven uw deposito reeds morgen te doen opzeggen. Daar kan hij alvast -niet van af. Mogelijk geeft hij wel geluid, en als hij eenig voorstel -doet, zal ik u er dadelijk kennis van geven...” - -„Kunt u geen beslag laten leggen?” vroeg Van Vleuten. - -„Op uw vordering niet, daar die niet liquide is. Maar ik zal eens -rondkijken, of er niet een ander te vinden is, waarmee we hem dan -zoolang ophouden, tot ook de uwe opeischbaar is. Veel zou het waard -zijn, als we erachter konden komen, waar hij zijn geld gestopt heeft.” - -„Ik weet, dat hij naar Parijs is geweest.” - -„Dat wordt wanhopig zoeken, als hij het daar heeft. - -„Enfin, laat mij maar eerst eens probeeren, en mocht u iets -wetenswaardigs ontdekken, dan houd ik mij voor onmiddellijk bericht -aanbevolen.” - -Vrij mistroostig kwam van Vleuten thuis. De zaak hinderde hem te meer, -daar hij gevoelde dat het zijn eigen schuld was. - -Uit den eeuwigen strijd van belangen kwam toch een norm voort, te alle -tijden, en wie zich daarbuiten waagde, moest er op rekenen òf een -buitengewoon succes te zullen hebben, òf een buitengewone klap te -zullen krijgen. Dat had hij toch in Indië ook geweten, zij het dat zich -de dingen daar langzamer ontwikkelden. - -Zonder Betsy’s aandringen op sparen, zou hij nu geheel zonder middelen -zijn. Hij had evengoed kunnen speculeeren in den blinde. Misschien zou -hem de kans dan gunstiger geweest zijn, daar bij dan alleen met het -toeval had te rekenen, terwijl hier boos opzet geen gering woord had -meegesproken. - -Plotseling bedacht hij geheel vergeten te hebben over de zaak met Boom -te sproken. Bah! Eén bende, had zijn advocaat tot Betsy gezegd. Toch -interesseerde het hem, hoe Boom zich zou verantwoorden. Iets moest hij -toch zeggen, en vooral hij, die zoo soeverein hoog over zijn eigen -fatsoen sprak. Het was wat laat... hoewel, Boom was iemand, die ’s -avonds in een koffiehuis wel te vinden was. In Central bijvoorbeeld. -Daar scheen alles van dat slag bijeen te komen. Van Vleuten herinnerde -zich de uitdrukking „boevenkroeg”, bij de studenten in gebruik, voor de -verzamelplaats van niet-corpsleden. Geen kwade variant! - -Al in zichzelf mopperend, was hij van richting veranderd, en kwam ten -slotte bij het genoemde café. In zoover trof hij het, daar de man dien -hij zocht, er was, toekijkend bij de biljarten. - -Met waren galgenhumor bekeek hem van Vleuten een poos, zooals hij daar -zat. Werkelijk, op een afstand, wanneer hij zich niet bewoog, en men de -kleine incorrectheden in zijn spreken niet hoorde, was hem een zekere -distinctie niet te ontzeggen. Een heldere teint, en dat licht sensueele -in de oogen, dat men anders slechts bij buiten echt geborenen te vinden -pleegt. - -„Meneer Boom, een oogenblikje alsublieft.” - -De aangesprokene toonde zich onmiddellijk bereid, en volgde van Vleuten -naar een hoektafeltje. Op van Vleutens directe vraag naar den stand van -zaken, noodigde hij dezen uit eens te zijnent te komen. Hij zou hem dan -inzage geven van de transacties, tot nog toe door hem voor gezamenlijke -rekening gedaan. - -„Jawel,” zeide van Vleuten, „maar de hoofdzaak, uw machine?” - -„Ja,” meende Boom, „een mensch kan maar één ding tegelijk doen. Ik heb -het met de zaken zóó druk gehad...” - -„Dat zou tijdelijk zijn, en moest toch bijzaak blijven.” - -„Goed—maar u heeft niettemin uw deel opgestreken. Ik geloof dat u zelfs -nagenoeg al uw geld terug hebt.” - -„Terug? O, als u bedoelt... Maar neen. U heeft mij in het geheel, als -ik me wel herinner zevenhonderd tachtig gulden als winst afgedragen.” - -„Nu, dat is dan op tweehonderd twintig gulden na uw deel van het -kapitaal,” zeide Boom. „Die kunt u krijgen, als ik ze binnen heb.” - -Van Vleuten keek den ander aan. Was hij dronken? Dat scheen overigens -toch niet. - -„U is in de war,” zeide hij. „Ik stelde u twee mille terhand, om uw -model te maken, en....” - -„Nu ja, maar zoolang ik daar niet aan beginnen kon, zouden we het geld -gezamenlijk uitzetten.” - -„Dat klopt. Ik heb u ook niet gedrongen....” - -„Welnu, ik heb dus ieder voor de helft, dat is duizend gulden geboekt, -en daarvan heeft u zevenhonderd tachtig terug genomen. Ik heb uw -ontvangbewijsjes bij elkaar.” - -„Zeker. Dat was, naar ik begrepen heb, mijn helft van de winst. U mag -uw boeking inrichten, zooals u wilt; maar wat u daareven zeide, dat u -uzelf voor kapitaalinbreng te mijnen koste heeft geboekt, is onzuiver, -U kunt uw deel van de winst nemen, zoo goed als ik, maar het kapitaal -blijft van mij, en heeft zijn bestemming.” - -„Nu begrijp ik u niet. We zouden de zaak toch samen doen? Dat is -volgens mij, elk de helft. U kunt mijn boek zien: zooveel als u nam, -heb ik ook genomen. Wilt u dus uitscheiden, dan geeft ik u tweehonderd -twintig gulden, zoodra ik ze los heb, en ’t is afgeloopen.” - -„Inderdaad, dat is een aardige rekening,” zeide van Vleuten, met geweld -zijn kalmte bewarend. - -„Wat wilt u? Ik houd me aan de afspraak. Samen, dus ieder de helft. U -schijnt daar van af te willen...” - -„Er heerscht een misverstand. Wanneer is het model van uw machine -klaar, denkt u?” - -„Dat zeide ik u reeds. Ik heb het met de geldzaken te druk gehad, om -daar wat aan te kunnen doen.” - -„Dat was toch de bedoeling niet. Enfin, laat dan die geldzaken rusten, -en werk uw machine af.” - -„Waarvan?” - -„Wel, van de twee mille, die u daarvoor gekregen hebt.” - -„Daar hebben we elk zevenhonderd tachtig gulden van gehad.” - -„Parbleu! Om die er af te nemen, heeft u toch geen drukte bezorgd?” - -„Neen, maar ik heb nog accepten. Ziet u eens,” zeide Boom, een dunne -portefeuille opende, „hier zijn er verscheiden. Excuseer mij nu, men -heeft mij al verscheiden malen gewenkt om in te vallen.” - -Van Vleuten bleef staan, planté là, zooals de franschen zeggen. - -Eindelijk draaide hij zich om, en ging heen, voornemens morgen Boom -schriftelijk te beduiden, dat hij hem het geld voor een bepaald doel -had gegeven, en niet wenschte, dat er langer op deze wijze mee gewerkt -werd. - -In elk geval, hij begreep nu, dat Boom het geld nog had, zij het in den -vorm van accepten, en dus was de zaak zoover tenminste in orde. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XIV. - - -Dr. Arnolds zat in zijn studeerkamer, toen Boom werd aangediend. - -„Wat mankeert eraan?” vroeg hij eenigszins verbaasd, den op het oog -volmaakt gezonden jongen man aanziend. - -„Ik wou gaan trouwen,” zeide Boom. - -„O, en u wenscht een geneeskundig onderzoek? Ja, dat doet men -tegenwoordig veel, en ik kan het niet kwaad vinden.” - -„Pardon, dokter. Maar trouwen kost geld.” - -„Dat zult u toch niet bij mij zoeken?” vroeg de oude man treurig. - -„Toch wel.” verklaarde Boom. „U is, naar mij destijds uw zoon vertelde, -penningmeester van een dames-vereeniging, die gelden voorschiet, als -men... nu, ’n zoogenaamde fout repareeren wil. Is dat zoo?” - -„Ja zeker!” riep dr. Arnolds uit. „En u verkeert in dat geval? Hé, daar -wist niets van.” - -„Mijn meisje komt zelden hier, en dan nog maar voor korten tijd. Zij -woont in Berlijn. Uw zoon kent haar heel goed.” - -„Zoo! Nu, ik denk niet dat er moeielijkheid zal zijn. De vereeniging -heeft in langen tijd niets te doen gehad. U begrijpt... men meldt zich -niet gaarne aan.” - -„Neen, dat begrijp ik niet,” zeide Boom. „Ik zou eer denken, dat als -men het maar meer algemeen wist, de aanvragen niet zouden ontbreken.” - -„Integendeel. Het kost soms vrij wat moeite de mannen te bewegen, om de -meisjes te trouwen, die zij ongelukkig gemaakt hebben.” - -„Er zullen toch verscheidenen zijn, die zouden willen trouwen, als ze -geld hadden om hun eerste inrichting te bekostigen. Zoo in het -algemeen, bedoel ik.” - -„O, maar daar bemoeit zich de vereeniging niet mee. Enkel gevallen -meisjes trekt zij zich aan, en tracht degenen die er de oorzaak van -zijn, op deze wijze te bewegen hun plicht te doen.” - -„Welnu, dan laat men ’t meisje even vallen, als dat per se een -voorwaarde is,” lachte Boom. - -„Foei, meneer Boom! Dat zou een immoraliteit zijn.” - -„Wat? Het te doen, of er een premie op stellen?” - -„Sst! Laat u toch nooit meer zoo uit, of de dames zouden.... Van u is -het toch heusch waar?” - -„En of! Hoeveel krijg ik er voor? Uw zoon sprak toen van duizend -gulden.” - -„Ja, dat kan, voor iemand als u. En trouwens, ze zullen blij zijn weer -eens een geval te hebben. Wanneer moet u het geld hebben?” - -„Zoo spoedig mogelijk, dokter. Ik wacht erop om aan te teekenen.” - -„Het is jammer, dat er juist een paar dames op reis zijn. Want ze -weigeren wel nooit, maar willen er allen in gekend zijn. Een beetje -uitpluizen....” - -„Dan zal ik moeten wachten. Dat spijt me. Ik had er alles voor in orde; -tot zelfs de acte van huwelijksche voorwaarden is besteld. Hoe lang zou -het duren, denkt u?” - -„Een kleine zes weken. Maar ik weet wat. Als ik u eens een accept van -mij gaf, op twee maanden, en u maakte daar geld op? Binnen dien tijd -heb in het in orde, en los mijn accept in.” - -„Een accept van u? Dat zal moeielijk te plaatsen zijn, zoo vlak na dat -geval. Maar om ’t even. Ik wil het wel hebben, en kan ik het niet -kwijt, dan moet ik maar zoolang wachten. Een zegeltje heb ik wel bij -me. Mag ik een pen van u hebben?” - -„Het is natuurlijk een zaak van vertrouwen,” zeide de oude dokter, toen -hij teekende. „Trouwt u niet, dan krijg ik het accept of het geld -terug. Overigens heeft u vijf jaar den tijd.... - -„Ja, dat weet ik,” zeide Boom, het papiertje dichtvouwend. „Dank u. Ik -hoop u spoedig mijn huwelijk te annonceeren.—Hoe staat het met de zaak -van uw zoon?” - -„O, best! Hij wordt vrijgesproken. Waarschijnlijk zal de instructie -reeds de volgende week zijn beëindigd, en er is veel hoop, dat hij dan -al losgelaten wordt.” - -„Dat is een goed bericht,” vond Boom. „Dus komen de jongelui nu -eerstdaags vrij?” - -„De jongelui? Neen, Viehof natuurlijk niet.” - -„U zegt....? Hoe zit dat dan in elkaar? Medunkt, ze hebben het allebei -gedaan, of....” - -„Neen, dat is het niet. Viehof heeft nog wat tegoed van vroeger. Hij is -een tijd geleden ook vervolgd, en toen hebben ze hem moeten -vrijspreken. Zooiets van een valsche handteekening. Daarom moet hij nu -nog wat brommen.” - -„Houd me ten goede, dokter,” zeide Boom; „maar het heeft er wel wat van -of u bezig is me voor den gek te houden. Vrijgesproken en nu daarom -moeten brommen? Verstond ik u soms verkeerd?” - -„Volstrekt niet. Dat is nieuwe stijl hier in den Haag. Zoo’n beetje op -z’n Engelsch, of althans wat ze daarvan hier ons wijs maken. Enkel de -vermaningen, die ze ginds geven, ontbreken hier nog, maar dat komt wel. -Ongeveer zóó: „Beklaagde, je bent vrijgesproken van hetgeen je werd te -laste gelegd. Het is te hopen, dat de langdurige preventieve hechtenis -je tot waarschuwing moge strekken om het niet weer te doen.” - -„Kom, dokter,” vermaande Boom, „U is bitter gestemd, omdat het uw zoon -geldt....” - -„Bitter? Och neen, meneer Boom. Ik maak een diagnose.” - -„Nu, enfin,” zeide Boom. „Het raakt mij ook eigenlijk niet. Het is -alleen maar, dat ik de uitspraken van een rechterlijk college anders -gemotiveerd acht, als u het wil doen voorkomen. Zou u werkelijk denken, -dat die heeren nog tijd hadden om kleine persoonlijkheidjes in hun -ernstig werk te laten wegen?” - -„Meneer Boom, ik zwijg. Maar, als het uitkomt, zooals ik heb gezegd, -geeft u me dan gelijk?” - -„Ja, dan zou men niet meer weten wat te denken. Het staat vast, dat de -een niets meer of minder heeft gedaan, dan de ander. Maar kan het ook -daarin zitten, dat Viehof minder heeft willen zeggen? Ik bedoel zóó. -Als de een royaal alle vragen beantwoordt, die men hem doet, en de -ander vertikt het om geluid te geven....” - -„Ik weet niet precies hoe het in de wet staat. Maar de redenen waarom -men iemand preventief kan zetten of houden, zijn er in omschreven, en -komen neer op vrees, dat de man het nog eens zal doen, of op den loop -gaan. Nu wil ik u wel op een briefje geven, dat, wie loskomt, er -onmiddellijk vandoor gaat. Voor mijn zoon sta ik in, al zou ik hem -moeten dwingen. En anders was hij hier gebleven, ja, zou ik hem -gedwongen hebben te blijven, om niet den schijn van schuldig-zijn op -zich te laden. Maar met deze ervaring, raad ik iedereen in Holland aan: -Ga heen, als ge denkt, dat ge in eenige strafzaak betrokken kunt -worden, en wacht af, wat ze er maken.” - -„Ik wil mijn oordeel opschorten,” zeide Boom. „In elk geval ben ik het -met u eens, dat iemand die plan heeft te vluchten, niet wacht tot men -hem preventief in hechtenis komt nemen. Dus, als hij hier kalm rond -blijft wandelen, moet men een sterke verbeeldingskracht hebben, om voor -ontvluchting te gaan vreezen. Maar ik wist niet, dat men enkel om zulke -redenen iemand mocht vasthouden. Ik dacht, dat het voor een gemakkelijk -onderzoek was. Je hebt ze altijd bij de hand.” - -„Nu begin ik te gelooven, dat u me een beetje voor den gek houdt, -meneer Boom,” zeide Dr. Arnolds. „Want, wat u daar zegt, zou erger -wezen, dan wat ik als motief aannam. Nietwaar, er straalt nog eenige -gemoedelijkheid in door, in dat preventief zetten van iemand, van wien -men overtuigd is, dat hij wat heeft verdiend. Iets wat aan een -vaderlijke tuchtiging doet denken....” - -„Genoeg, dokter,” zeide Boom, opstaande. „Ik dank u voor de voorloopige -hulp, en wensch u het beste voor uw zoon.” - -Inderdaad was Boom wat onrustig geworden. De gebeurlijkheden bij zoo’n -geval—of men ze nu vaderlijke tuchtiging noemde, of wat anders—waren -toch in elk geval onplezierig. Hij had werkelijk een goede ingeving -gehad, dien avond in Central, om niets in zijn bezit te willen hebben, -al was het dan ook zonder voordacht geweest. Anders was hij er nu ook -bij, en al kwam het uit, wat de dokter gezegd had, dat de lui werden -vrijgesproken, ze hadden een tijd achter den rug van onzekerheid, en, -wat Boom het ergste vond, van gebrek aan alle comfort. Hij keek eens -naar zijn keurig passend en goed geborsteld pak, en rilde bij het -denkbeeld dat voor gevangeniskleeding verruild te zien. Ja, dat zou -erger dan erg geweest zijn! - -Inmiddels was zijn gang vandaag vruchtbaar geweest. Duizend gulden! Het -was toch waar, wat men wel eens zeide, dat op den weg tot rijkdom, de -eerste duizend gulden het moeielijkst te halen waren. Dan ging het -vanzelf. Zoo ook nu weer. Met het geld van dien waterchinees was het -begonnen. De zaak was nu te zorgen, dat het hem niet kon worden -afgenomen, en daartoe moest hij nu met trouwen voortmaken. Dan was -alles van zijn vrouw, die, dankbaar als ze zijn moest dat hij haar -getrouwd had, hem een Paradijs op aarde zou bereiden, en voor hem een -levende spaarpot zijn, waar niemand aan kon komen. En dan aan zijn -machine werken. - -Boom lachte ineens hardop. Die was goed! Nu had hij al zóóveel lui met -die wondermachine beetgenomen, dat hij er zelf aan begon te -gelooven.... - -„Meneer Boom!” - -Hij was op het Plein gekomen, en week juist uit voor een tram, waarbij -hij zonder haar op te merken, Marie van Groningen rakelings passeerde. - -„Mevrouw,” zeide hij, den hoed lichtend. „Kan ik u ergens mee van -dienst zijn?” - -„Ja meneer, u is een kennis van mijn.... van Wiechen, en....” - -„U schijnt een beetje geagiteerd, mevrouw,” zeide Boom. „Zou het niet -beter zijn, dat we ergens even gingen zitten, zoodat u kalm kunt -uitspreken?” - -„Ja, dat wilde ik u juist vragen. Maar waar? Ik weet maar één -gelegenheid. Dan moet u met mij rijsttafelen. Houdt u daarvan?” - -„Rijst met jus?” vroeg Boom. „Ik heb het nog nooit gegeten, zooals -Indische menschen dat doen. Maar tegen gepeperd eten kan ik wel. Waar -is het?” - -„Prins Hendrik-plein. Stapt u maar op deze tram,” zeide zij, met haar -parasol voorzichtig wijzende. „Als u mij ziet afstappen, doe het dan -ook, laat de tram doorgaan, en kom dan met me mee.” - -Boom volgde de ontvangen instructies. - -Zij zaten in een net zaaltje, en Boom bewonderde de keus van zijn -tijdelijke gastvrouw, wat de gelegenheid betrof. Hij was er nog nooit -geweest, en misschien daardoor, maakte het een levendigen indruk op -hem. - -Hij wist in het eerst niet te definieeren, wat het eigenlijk was dat -hem dat gevoel van groote veiligheid gaf, indien men hem zou willen -bespieden. Het laatste kon hem al heel weinig schelen, maar uit een -altruistisch oogpunt bekeken, in háár belang, deed het hem weldadig -aan. En eindelijk drong het tot hem door, toen zij een opmerking -maakte. - -Verduiveld ja, dàt was de zaak! Als men iets verbergen wil, moet men -het zoo publiek mogelijk doen. Dan let er niemand op. En volgens dit -principe zat men hier veilig. De tafeltjes binnen stonden ver genoeg -van elkaar, dat men elkanders gesprekken niet beluisteren kon. Maar -voor de ramen waren geen gordijntjes, zoodat ieder naar binnen kon -kijken, en.... het dus niet deed. Als Wiechen zelf op dit oogenblik -langs was gekomen, en hen gezien had, zou hij er niets van hebben -kunnen zeggen. Men zou met een fideele handbeweging hem hebben kunnen -uitnoodigen om mee aan te zitten, zonder een excuus te hoeven maken -over dit samenzijn. Alleen had men dan het gesprek niet kunnen houden, -dat nu gehouden werd. - -Het was eigenlijk dezelfde geschiedenis, als met die brievenbus. - -Had Wiechen die niet zoo zorgvuldig afgesloten gehouden, en zoo in het -oogloopend getoond, dat hij iets te verbergen had, dan zou zij nimmer -op de gedachte gekomen zijn, dat er voor haar iets belangrijks in zijn -correspondentie kon zijn. Nu, waar zij eenmaal, door de handigheid van -den bediende, toegang had gekregen, tot wat hij voor haar afsloot, ging -het haar in zekeren zin als de vrouw van Blauwbaard in het sprookje, en -dreef haar de nieuwsgierigheid tot ernstig onderzoek. En zoo had zij na -eenigen tijd alles vernomen, wat vroeger voor haar een praatje scheen, -een mythe, maar nu door de platte wijze, waarop men aan Wiechen, tot -zelfs op open briefkaarten durfde schrijven, een afschuwelijke -werkelijkheid was geworden. - -Men geneerde zich niet. Naast de eene briefkaart, waarop bedekt -gezinspeeld werd op misdrijven, die Wiechen zou hebben begaan, en die -men dreigde ter kennis van de Justitie te zullen brengen, lag vreedzaam -de andere, waarop hij werd uitgenoodigd ergens te komen, of waarbij men -hem een bezoek annonceerde, teneinde hetzelfde misdrijf te begaan. - -„Maar mevrouw,” zeide Boom, „U zinspeelt den geheelen tijd op iets -bijzonders, dat u echter niet noemt. Ik weet wel, waarvan men Wiechen -beschuldigt, waarmee men zegt, dat hij oorspronkelijk zijn geld heeft -verdiend. Maar ik wist niet, dat hij dit vak nu nog beoefende.” - -„Het is niet te noemen, meneer Boom,” zeide Marie. „Heeft u Zola -gelezen.... Fécondité? Nu, dan weet u het. Ja, ik zie, dat we dan -hetzelfde bedoelen.” - -„Ja,” zeide Boom. „Laat u me even uitblazen....” - -„Neemt u een hapje rijst, of een stukje brood.... Niet zóó blazen.... -Inhalen! Hf, hf, de lucht tusschen de tanden inzuigen! Gut, u wordt er -rood van! Wie dacht nu ook, dat u al die sambal zoo door uw eten heen -zou werken. Kassian, maar ’t is toch gek!” - -Het duurde eenigen tijd, eer Boom bekomen was. Als een visch op het -droge, zat hij te gapen. Zijn mond brandde. Eerst langzamerhand, toen -hij, den gegeven raad volgend, een hap droge rijst gekauwd had, begon -het te minderen, en kon hij weer spreken. Maar hij weigerde halsstarrig -nog iets te nemen van hetgeen hij op zijn bord had, zelfs niet toen -Marie er het een en ander had uit gevischt, en er versche rijst aan had -toegevoegd. - -„U bedoelt dien knoeier, die vrouwen afhielp van hun begane fouten?” -zeide hij eindelijk. - -Als hij niet zoo’n pijn in den mond gehad had, zou hij het nooit zoo -kortaf hebben durven zeggen, en hij was blij, toen zij knikte, de oogen -afwendend. - -Het was eruit. Zonder het nu verder bij den naam te noemen, kon men -erover spreken. - -„U voelt, dat ik niet bij hem blijven kan,” begon Marie, na een poos. -„Hij wil nu naar Parijs, en daar dat... dat... voortzetten. Hij meent, -dat daar meer mee te verdienen is, dan met wat hij nu doet.” - -„Woekeren,” zeide Boom, die door de rijsttafel smaak scheen te hebben -gekregen de dingen bij hun naam te noemen. „Och, in zoo’n groote stad -valt het allicht minder op. Hij zou het een met het ander kunnen -blijven vereenigen.” - -„Ja, maar ik ga niet mee. Verbeeld u, hij wil, dat ik hem met het -fransch zal helpen. Ik zou dan die verschrikkelijke menschen moeten -zien en spreken, die komen om bloedgeld, of dat andere....” - -„Kom, mevrouw, u maakt u er een voorstelling van, die met de -werkelijkheid niet overeenstemt. De menschen die geld komen halen, zijn -altijd vol hoop, dat hun moeielijkheid tijdelijk zal zijn. En zoo niet, -dan probeeren ze het maar eens, en zijn betrekkelijk onverschillig. Als -de leening gelukt, zijn ze opgewekt. Ook als ze komen betalen; want -iemand die betalen kan, is zeker vroolijk.” - -„Ja, zóó....” - -Marie moest lachen. Op die manier voorgesteld, moest het bedrijf van -een woekeraar zoowat het prettigste van de wereld zijn. Geen doffe -blikken, wanhoopsbewegingen, of wat ook eenerzijds,—geen koude -wreedheid in het oog, verschrikkelijke bedreigingen aan den anderen -kant, zooals het stond in romans en gedichten? - -„Daar staat zooveel in, dat niet waar is, of dat de een van den ander -overschrijft,” zeide Boom. „Maar dat kan ik u verzekeren; ik ben -dikwijls bij Wiechen op het kantoor geweest, en heb er nooit anders dan -vroolijke gezichten gezien. Op een enkele uitzondering na tenminste. -Kijk eens, als de lui betalen moeten en niet kunnen, dan probeeren ze -uitstel te krijgen; en bij zoo’n gelegenheid trekken ze een somber -gezicht. Wiechen doet het dan ook. Hij heeft dan iets vaderlijk -vermanends over zich, dat hem almachtig dwaas staat. Dat alles duurt -echter zoolang de lui op het kantoor zijn. Komen ze er uit, dan ziet -men een spotlachje of ze steken even de tong uit. En Wiechen zit op -zijn stoel, het met zichzelf oneens; als je binnen komt, vragend of je -over meneer die of die een opinie hebt, en wat het beste zou zijn, hem -vervolgen of uitstel geven.” - -„Enfin,” zeide Marie, „dat is ook het ergste niet. Maar dat andere? Hoe -denkt u dáárover, en wat heeft u dáár van gezien?” - -„Dáár komt uit den aard der zaak niemand bij,” zeide Boom. „Als men in -de wachtkamer zit te wachten, worden er soms een paar dames -binnengelaten, die wat vreemd doen. Je kunt ze moeielijk vragen, wat ze -hebben, en op het kantoor komen ze niet. Als je ze de deur uit ziet -komen, wippen ze meestal zóó haastig weg, meestal in een rijtuig, dat -je geen tijd hebt ze op te nemen.” - -„Toch zien ze er zeker vreeselijk ontdaan uit?” - -„Neen, dat heb ik nooit gezien. Soms een verbeten lachen, en anders óók -vroolijk.” - -„Ik geloof nu, meneer Boom, dat u er een beetje gekheid mee aan het -maken is.” - -„Op mijn woord niet, mevrouw. Maar, hoe komt het eigenlijk, dat u mij -daar naar vraagt? U moet toch zelf, waar u bij hem woont....” - -„O neen, ik heb nooit iemand willen zien, die bij hem kwam. En vooral -sinds ik dàt weet!” - -„Dat gebeurt anders niet waar u woont.” - -„Wat zegt u? Waar dan?” - -„Waar zijn eigen vrouw woont.” - -„O God! Foei! O!” - -Marie had een kleur van verontwaardiging. Dus kwam hij niet alleen bij -die vrouw, met wie hij voorgewend had niet gelukkig te zijn, en in -onmin te leven, maar zelfs oefende hij daar zijn vieze practijken uit! -En waarschijnlijk had die er genoeg van gekregen, en wilde het hem -beletten, en daarom die verhuizing naar Parijs. En nu moest zij mee -daarheen, en daarbij assisteeren...! Neen, er mocht gebeuren wat wilde, -maar dat nooit! Daartoe was zij niet te krijgen.... - -„Die man dégouteert mij,” zeide zij, als slotsom van haar nadenken. - -„Dus, wat wil u doen?” vroeg Boom. - -„Niet meegaan, van hem af!—Ziet u eens, meneer Boom, hier heb ik het -bewijs van een aangeteekenden brief. Daarin stuurt mij een neef in -Arnhem het pensioen, dat dáár nog altijd geind wordt. U weet misschien, -dat ik Indisch pensioen heb?—Zou u dien brief even voor me willen gaan -halen? Ik durf niet zelf te gaan, en als het niet vandaag gebeurt, komt -er nog zoo’n kennisgeving, en die kan ik misschien niet uit de bus -krijgen eer hij die ziet.” - -„Met genoegen, mevrouw, al begrijp ik niet....” - -„Hij loert er op, en hij is zoo slim! Ik weet niet hoe dat komt, maar -als ik ga, ben ik zeker, dat hij mij aan den ingang al opwacht. Dan -geef ik het af, en kan niet weg, zonder geld.” - -„Begrepen,” zeide Boom. „Het beste zou zijn, dat ik dan nu even ging. -Teekent u even af.” - -Op haar toestemmend knikken, stond hij op, en gaf haar de kennisgeving -ter teekening. - -„Wacht u hier? Tot straks dan.” - -Onderweg dacht Boom na, hoe hij zich dit geval tot voordeel kon doen -worden. - -Die vrouw had een pensioen, waarvan hij het bedrag weliswaar nog niet -wist, doch dat niet gering moest zijn daar anders Wiechen het niet met -haar zou hebben aangebonden. Daar moest dus van over te houden zijn, en -dan kon hij dat gevoegelijk tot zich zien te trekken. Het voor haar -beheeren, zoogenaamd, en er haar een kleine rente van vergoeden. - -Zoo moest het; en toen hij terugkwam, leidde hij zijn plan in. - -Natuurlijk zou hij uit louter belangstelling voor haar zorgen, en -verzocht al dadelijk, of zij nooit over eenige belooning wilde spreken. -De geringe kosten, die hij had zou hij haar eenvoudig in rekening -brengen, en alleen dan, als er wat in een handelszaakje te doen viel, -zou hij voor zich de helft van de extra-winst boeken, altijd, als zij -in een tijdelijke beschikking over een deel van haar geld dan -toestemde. - -„Ik zeg dat eigenlijk alleen, om u niet te beleedigen met een gratis -aanbod van mijn diensten,” eindigde hij. - -„Dat begrijp ik, meneer Boom,” zeide Marie, hem de hand reikend, „en ik -zeg u hartelijk dank voor uw kiesche hulp.” - -„Als u mij tot belooning maar nooit weer van dat heete goed laat eten,” -verzocht Boom. - -„Nu,” lachte zij, „dat went wel. Ik hoop u na afloop dikwijls bij mij -te zien. U gaat trouwen, nietwaar?” - -„Ja....” deed Boom. „Hoe weet u dat?” - -„In den Haag weet men alles,” zeide zij. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XV. - - -„Wel, wat drommel, Frans!” riep Wiechen. „Is er dan vandaag geen post?” - -„Maar meneer,” zeide Frans, „U heeft er vanochtend zelf een heel pak -uitgehaald!” - -„Vanmiddag... vanochtend...”, zeide Wiechen knorrig, struikelende over -zijn woorden. „Hoe komt het, dat er tegenwoordig haast geen brieven -voor mevrouw meer zijn?” - -„Ik weet er heusch niets van, meneer,” zeide de bediende stotterend. - -„Doe jij boodschappen? Haal je ze soms van de post? Of ergens anders?” - -„Ik... ik...” hikte Frans, door die vragen van streek gebracht. „Ik -haal ze er niet uit.” - -Wiechen was geslaagd in zijn gewone tactiek, dat voelde hij. Ditmaal -echter heel toevallig, daar hij meer enkele knorrige uitroepen, dan -vragen bedoeld had. - -„Vooruit, zeg op,” ging hij nu voort. „Je weet ervan. Gauw, of ik stuur -je met een briefje naar je moeder. Ik laat haar gijzelen, als jij niet -direct zegt wat het is.” - -Frans wist maar al te goed, wat die bedreiging beteekende. Zijn moeder -had schuld bij Wiechen, en daarvoor werkte hij. Een deel van wat hij -verdiende mocht hij zelf behouden; de rest was afbetaling van de schuld -zijner moeder. Of eigenlijk niet eens afbetaling, maar de rente. En -Wiechen had een vonnis, waarmee hij zijn moeder kon laten oppakken, als -hij wilde. - -De arme jongen had geen keus. Al was die mevrouw nog zoo goed en -vriendelijk... Ja, en juffrouw Ella, die hem laatst aan het oor -getrokken had, en gezegd, dat hij voor mevrouw alles doen moest... - -„Moeder!” riep hij half kermend. - -„Geen moeder; zeggen wat je weet, of anders...” - -Wiechen greep naar de telefoon. - -„Mevrouw maakt de bus aan den achterkant open,” liet Frans los. - -„Hoe? Wijs het me!” - -En gedwee ging de jongen naar de voordeur, en trok met zijn vingers de -goed geoliede pennetjes uit de scharnieren. - -„Hoe lang weet je dat?” - -„Ik zag het mevrouw gistermiddag doen,” loog Frans. „Ik wist heusch -niet, dat het zoo erg was.” - -„Donder nu maar op,” zeide Wiechen. „Ik zal eens zien wat ik met je -doe.” - -Wiechen liep een tijdlang heen en weer. Het was hem al eenigen tijd -opgevallen, dat Marie geen brieven meer ontving, terwijl er vroeger, -hoewel niet druk, toch altijd voor haar kwamen. En juist nu moest zij -een remise ontvangen, die hij best had kunnen gebruiken. Als ze die nu -ook maar nog niet had! - -Er was iets gaande in huis. Het kon zijn, dat Frans het gister voor het -eerst gezien had, maar het stond vast, dat Marie reeds eenigen tijd die -manoeuvre gedaan had. Er moest nu nog maar bijkomen, dat ze ook zijn -brieven... neen, dat kon niet, maar toch de briefkaarten had gelezen. -Verduiveld tuig, die Indische vrouwen! Want weinig dacht hij, dat zijn -eigen bediende op het denkbeeld gekomen was. - -In de eerste plaats moest hij nu zekerheid hebben, omtrent Marie. Zij -maakte te veel een schakel uit in den keten zijner plannen, dan dat hij -daarover in twijfel kon blijven. Ging zij niet mee naar Parijs, dan -moest hij zien iemand anders te krijgen, want met zijn fransch zou het -daar niet lukken. Kon hij den tijd maar een jaar of wat vooruit zetten, -dat Ella klaar was met haar studiën! - -Er werd gebeld. - -„Een besteller, die u persoonlijk spreken moet,” meldde Frans. - -De man kwam binnen en overhandigde Wiechen een briefje van Marie, -houdende verzoek om al het hare te willen medegeven. De meid kon het -goed wel in de koffers pakken, en overigens, daar de man een handwagen -bij zich had, kon hij zelf beoordeelen hoe hij een en ander zou -vervoeren. - -„Dat is kort en bondig,” zeide Wiechen, toen hij het briefje gelezen -had. „Bah, ze bedenkt zich nog wel, als ze ziet, dat ik niet het minste -bezwaar maak.” - -En onmiddellijk orders gevende, hielp hijzelf zooveel mogelijk, om -alles in te pakken. - -„Waar moet je het heen brengen?” vroeg Wiechen, toen alles opgeladen -was. - -„Noordeinde 68,” zeide de besteller, die zijn les had opgekregen, maar -moeite had om ernstig te blijven bij de gedachte, dat die heer straks -of morgen al zoekende naar het nummer, met zijn neus voor het -Koninklijk Paleis zou komen te staan. - -Inderdaad liep Wiechen erin, in zoover, dat hij het straatnummer van -het meest bekende huis in den Haag niet kende; iets, wat hem haast tot -fatsoenlijk Hagenaar stempelde. - -Ziezoo, nu wist hij waaraan zich te houden. Hij zou een briefje -schrijven aan Marie, dat ze nu beslissen moest. Zij kon mee, of niet -mee. Wachten was onzin. - -Er was een Zwitsersch bonnetje, in dienst bij iemand van het Hof, die -bereid zou zijn haar plaats in te nemen. Zij was een tijd geleden bij -hem geweest, en vond dat eeuwige zeulen met kinderen vervelend. En die -werden bovendien groot, zoodat ze reeds een wenk gekregen had om naar -iets anders uit te zien. Een heel fatsoenlijke wenk, want die bestond -in een spaarbankboekje; maar het was toch een wenk. - -Men kon het nu beschouwen zooals men wilde. Marie was.... ja, ze had -iets meer gedistingueerds over zich. - -Hij trommelde met de vingers zenuwachtig op tafel. - -Marthe, de andere, was minder gedistingueerd, maar sprak beter fransch. -Hier kwam een plotselinge uitdrukking van niet begrijpen op zijn -gelaat. In zijn ongeschoold brein rees eensklaps een vraag op. - -Distinctie deed heel wat, ook in zijn zaken; imponeerde. Fransch -spreken gold in den Haag voor een bewijs van distinctie. Maar eigenlijk -kon niemand het goed, behalve zoo’n bonne, en die was niet -gedistingueerd. - -Wat een warboel! Misschien was dat in Frankrijk of elders niet zoo, en -stelde men het goed spreken van eigen taal hooger, dan het radbraken -van een vreemde, zoodat men daarin geen bewijs van distinctie zocht. - -Hij zou dit graag eens onderzoeken, maar het beroerde was, dat hij nu -dadelijk moest kiezen. Want in den Haag begon het te dreigen, en de -groote bedragen waren over de grenzen. - -Nu Marie van die kuren begon te krijgen, was het misschien beter haar -ineens te laten schieten, en de andere te nemen. Die kon natuurlijk -niet zoo op stel en sprong uit haar positie, en hoe eer hij haar dus -kon waarschuwen, hoe beter. Geen oogenblik twijfelde hij of ze het doen -zou. Als hij wenkte, gehoorzaamde men. Er waren maar weinigen, die met -hem in aanraking geweest waren, die hij niet bevelen kon. - -Neen, één ding was zeker, als hij uit den Haag ging, zou de heele stad -opademen! Gedurende de vele jaren, dat hij er was geweest, had hij de -menschen, en hadden de menschen hem leeren kennen. - -„Dag Pa!” - -„O, ben jij daar.... Wat ik zeggen wil, mevrouw is weg.” - -„Weg?” vroeg Ella, bleek wordend. „Waarom heeft u dat gedaan? Ze was -zoo goed.” - -„Malle meid! Ik heb haar niet weggestuurd. Ze is uit haarzelf -weggegaan.” - -„Dat kan niet Pa, ze hield.... ze was....” - -Ella begon te beven. - -„Ga maar naar boven,” zeide hij, „en kijk. Ze heeft haar heele -rommeltje al weg laten halen.—Sta er niet zoo bij, of je geen tien kunt -tellen, en tranen wil ik niet zien, hoor je!” - -„Och pa, laat mij naar mevrouw toe gaan! Ze is zoo lief, en zal wel -terugkomen, als ik het vraag.” - -Wiechen zweeg even. - -„Hm,” deed hij toen. „Hou je hoed maar op. Ik zal je een briefje -meegeven.” - -Hij liep naar zijn schrijftafel, en schreef haastig een paar regels op -een kaartje, dat hij daarop in een envelop stak. Een tijdlang bleef hij -toen staan, bewegingen makend, of hij het Ella geven zou of niet, -zoodat zij begon te lachen. - -„Lach niet,” riep hij woedend. „Ik denk erover.... Neen, je moest eens -te stom zijn om je boodschap goed te doen.” - -En hij likte de enveloppe dicht, en schreef er het adres op. - -„Hier,” zeide hij toen. „Steek dat in je zak. Als mevrouw met je -meekomt, of belooft terug te komen, is het goed. Anders bezorg je dit -aan het adres, dat er op staat.” - -„Goed,” zeide Ella, het briefje aannemend. „En mevrouw, waar is die?” - -„Noordeinde 68,” antwoordde hij. „Rep je wat, anders wordt het zoo laat -met eten.” - -„Als mevrouw niet thuis is, moet ik dan een boodschap achterlaten?” -vroeg Ella. - -„Neen” zeide hij. „Als mevrouw er niet is, of niet komen wil, bezorg je -het briefje. Geen gedonderjaag.” - -„Goed Pa,” zeide Ella. - -Dat wist Ella. Als Wiechen zulke strenge orders gaf, en zoo kort sprak, -moest er gehoorzaamd worden. Blindelings! - -Ella reed dus heen; maar toen zij vóór het Paleis stond, aarzelde zij -toch. In het nummer kon ze zich niet vergissen, en ze had het tot -overmaat van voorzichtigheid nog met potlood op haar manchet -geschreven. Als het dan moest, dan moest het! En dapper plaatste zij -haar fiets tegen die trap en liep naar binnen. - -„Is mevrouw van Groningen hier?” vroeg zij den dikken portier. - -„Onbekend, freule. Bij wie zou die dame kunnen zijn?” - -„Bij wie....,” herhaalde Ella. „Dat weet ik niet. Maar er moet een -vergissing zijn.... Men heeft mij een nummer opgegeven....” - -„Een nummer?” vroeg de man, groote oogen opzettend. „Hier is het Paleis -en geen nummer.” - -Ella schoot in den lach. Haar verlegenheid was verdwenen. - -„Het nummer ben jij,” zeide zij. „Dag!” - -Vlug liep zij de treden weer op, en stapte op haar fiets. - -Ella begreep intusschen, dat mevrouw geen bezoeken of boodschappen -wenschte. Het verkeerde adres was natuurlijk met opzet gegeven. Er -bleef haar niets te doen over, dan nu het briefje te posten, en dan -naar huis teruggaan. En zoo deed zij. - -Opeens hoorde zij haar naam noemen, en schoot haar een fiets op zijde. -Het was Carel Becker, die haar had ingehaald. - -„Goed nieuws,” juichte hij. „Ik ben door het examen, en een van de -eerste nummers, zoodat ik zeker geplaatst word.” - -„Heerlijk voor je,” zeide Ella. „Wel gefeliciteerd, hoor!” - -„Heb je tijd, om mee te gaan?” vroeg hij. - -„Geen minuut te verliezen,” verklaarde zij. „Morgenmiddag?” - -„Als het niet anders kan, moet het wel. Maar je begrijpt, dat ik zoo -spoedig mogelijk overal naar mijn familie moet. En bij de plannen vóór -mijn vertrek, is er één, waarover ik met jou moet raadplegen.” - -Ella was langzamer gaan rijden, toen zij bemerkte, gevaarlijk dicht bij -huis te komen. Nu sprong zij van haar fiets, terwijl haar oogen zich -met tranen vulden. - -„Ga je nu weg?” klaagde zij. - -„Ja, maar ik wou niet alleen gaan,” antwoordde hij, snel sprekend, „ik -wou je meenemen.” - -„Ach!” riep Ella uit, glimlachende en blozend tegelijk. - -„We moeten er nu mee voor den dag komen,” ging hij voort. „En ik heb -gedacht, dat het beste zou zijn, als ik zelf maar belet bij je vader -vroeg. Zie eens, mijn ouders zijn menschen, die zich moeielijk -verplaatsen, en.... ik ben bang, dat er bezwaren zullen komen. We -moeten ze voor een fait accompli zetten. Als ik de toestemming van je -vader heb, kondig ik ons bezoek aan, en eer er wat aan te doen is, zijn -we op onze eerste engagements-visite.” - -„Hoe grappig klinkt dat,” zeide Ella. „Je begint zoo’n gevoel te -krijgen een groot mensch te zijn.” - -„Ja,” gaf hij toe, „ik kreeg het ook, toen ik den uitslag van het -examen kende. Je weet: nu gaat het zelfstandig leven beginnen.—Zeg, -liefste, op welke uren is je vader gewoonlijk thuis?” - -„Tegenwoordig meestal vast den geheelen avond. Hij werkt veel op het -kantoor, den laatsten tijd.” - -„Dan zal ik hem van tevoren even opbellen, en doe het vanavond al.” - -„O, hoe vreeselijk; ik loop weg!” - -Hij lachte hartelijk, en nam afscheid, blij dat dit onderhoud zoo -gemakkelijk was gegaan. Want hij had er tegenop gezien, om redenen, die -hij Ella echter niet verteld had. - -De tegenstand, dien hij tegenover haar slechts verondersteld had, was -in werkelijkheid reeds een feit. Hij had een poos geleden zijn ouders -met zijn wenschen in kennis gesteld, wat tengevolge had, dat men aan -het informeeren was gegaan. Gevraagde en ongevraagde inlichtingen waren -verkregen, en vooral de laatste waren, zooals altijd wanneer het een -voorgenomen huwelijk geldt, meer dan bar. Maar toch, ontdaan van -hetgeen er kennelijk bij gefantaseerd was, bleef er nog genoeg over, om -de relatie ongewenscht te maken. Met uitzondering van een laf praatje, -gedebiteerd door een ongehuwde nicht, die niemand het levenslot gunde, -dat haar neus was voorbijgegaan, waren de berichten over Ella -onverdeeld gunstig. - -Hierop had Carel dan ook dadelijk gewezen, en aangevoerd, dat hij niet -met de familie trouwde, en buitendien naar Indië ging, zoodat hij met -Ella gelukkig kon wezen, zonder last van haar familie, terwijl zijn -ouders hier geen omgang behoefden te maken met die menschen. - -Hij had het eindelijk zoover weten te brengen, dat zijn ouders hun -verzet opgaven, op voorwaarde echter, dat zij niets dan het strict -noodige zouden behoeven te doen, en in geen geval iemand van dien kant, -Ella uitgezonderd, in hun huis zouden behoeven te ontvangen. En Carel -mocht geen cent van Wiechens geld aannemen. Dat geld, door woeker of -misdrijf verkregen, kon toch nooit geld zijn waar zegen op rustte. - -Carel had alles beloofd en toegegeven. Als hij Ella maar had, was hij -tevreden; meer begeerde hij niet. - -Wiechen was verrast. - -Aan deze mogelijkheid had hij nu het allerminst gedacht! Dat een -meisje, dat men laat studeeren, het in haar hoofd krijgt, om vlak vóór -het eindexamen van het Gymnasium, zich te willen engageeren, vond hij -iets onbehoorlijks. Dat beetje, dat volgens hem voor een getrouwde -vrouw noodig is, had men goedkooper kunnen leeren. Nu was het -weggegooid geld, en daar hield hij niet van. - -Hij wilde niets beslissen, zoo dadelijk, en begon, om tijd te winnen, -den jongen man de vragen te stellen, die hij meende dat bij een -gelegenheid als deze gebruikelijk waren, te weten naar Carels toekomst -en de financieele positie zijner ouders. - -En Carel, die van beide niets dan goeds kon zeggen, vond dit een -gunstig teeken, en antwoordde zoolang hij wat te zeggen had, terwijl -Wiechen luisterde en nu en dan korte vragen deed. De macht der gewoonte -toonde zich ook hier weer. Het was langzamerhand of het een te sluiten -geldleening betrof. Werktuigelijk begon Wiechen de gegevens, die hem -Carel gaf, met potlood op een voor hem liggend stuk papier op te -teekenen. - -„Ik zal informatie nemen,” zeide hij opeens. „Wanneer moet het geld er -zijn?” - -„Geld, meneer?” riep Carel verbaasd uit. „Daar heb ik in de -allerlaatste plaats aan gedacht, of liever in het geheel niet.” - -„O neen,” zeide Wiechen, zich herstellende. „Ik was een oogenblik -absent. Maar nu we er toch over spreken, konden we dat ook behandelen. -U verwacht natuurlijk, dat Ella wat meekrijgt. Misschien moet ik -daarover met uw papa spreken...” - -„Neen meneer. Vader is... te oud,” redde zich Carel, die begreep dat nu -het moeielijke punt kwam. „Hij mag nergens in gemengd worden, te wille -van zijn gezondheid. Hij geeft zijn toestemming, ziedaar alles. En het -zou hem en mij aangenaam zijn, als over geld niet werd gesproken. Met -mijn tractement en de toelage, die mijn vader zal geven, is te dien -aanzien gezorgd.” - -„Zoo,” deed Wiechen langzaam. „Nu, we zullen zien. Ik had andere -plannen met haar, en wil eerst weten, of het haar ernst is die op te -geven. En dan, moet ik haar moeder erin kennen.” - -„Wanneer mag ik dan mijn antwoord verwachten?” - -„Morgenavond om dezen tijd. Is dat goed? Iets vroeger kan ook, maar -niet vóór zessen. Als de zaak doorgaat, zullen we toch nog een en ander -te bespreken hebben...” - -„Ik zal om half zeven hier zijn,” beloofde Carel, opstaande. - -Het was een vervelend geval, vond Wiechen. Hij wilde dat Ella onbezorgd -zou zijn in de toekomst, en dat bood zich nu aan, al was het niet op de -manier, die hij gedacht had. Want dat ooit iemand, laat staan in -Holland, om zijn dochter zou komen, had hij niet verwacht. Maar hij had -een tweede bedoeling. Zoodra zij klaar was, wilde hij haar aan zijn -practijk verbinden, door haar gedekt zijn. En dát ontging hem op deze -wijze. - -„Ella!” riep hij, en het antwoord kwam van zóó dicht bij, dat hij -besefte, dat zij zich in de buurt van het kantoor had opgehouden. - -„Ga eens zitten,” zeide hij, toen zij binnenkwam, de sporen dragend van -te hebben gehuild. „Je weet wat er geweest is.” - -En op haar toestemmend knikje, deelde hij haar mee, niet geheel te -hebben willen weigeren, maar dat zijn inzicht in de zaak was, dat men -het moest laten afhangen van het eindexamen. Dat begon nu over enkele -dagen. Slaagde zij, dan bleek het, dat zij voldoende studeerkracht had, -om ook verder te komen. Men zou zoolang het antwoord kunnen uitstellen. - -„Dat is niet noodig, pa,” zeide Ella. „In dat geval kunnen we nu -evengoed beslissen.” - -„Ben je zóó zeker, dat je er komt?” - -„Neen,” zeide Ella, zacht doch beslist. „Ik zou het diploma graag -hebben, en zal er mijn best voor doen. Maar als ik dan Carel niet -hebben mag... dan laat ik mij expres zakken.” - -Vloekend sprong hij op en schudde haar doorelkaar. - -Zij bood niet den minsten tegenstand. - -„Zoo zal het ook op het examen gaan,” zeide zij apatisch. „Geen -behoorlijk antwoord zal men uit mij krijgen.” - -Hij liet haar los. Ja, dat was wel zijn dochter! Zoo was ook hij -geweest, toen hij indertijd zijn militair pensioen wilde halen. - -„Gévédé! Trouw dan voor mijn part. Maar doe ook je examen.” - -„Dat beloof ik u,” riep Ella uit, hem om den hals vallend. „U meende -het toch ook niet. wel? U wou maar eens zien of het mij ernst was, -nietwaar?” - -„Al goed,” bromde hij. - -Zij keek op de klok. - -„Mag ik het nog even aan moeder gaan zeggen?” vroeg zij. „En als ik -thuis kom, zal ik gauw een briefje aan mevrouw schrijven. De post zal -haar adres toch wel weten.” - - - - - - - - -HOOFDSTUK XVI. - - -De voorspelling van Dr. Arnolds was uitgekomen. Zijn zoon en Viehof -werden vrijgesproken. Beiden waren in vrijheid gesteld, en men had hun -de effecten moeten teruggeven, die destijds in beslag genomen waren. -Die waren nu op de gewone wijze in Engeland verkocht, waartoe Boom -daarheen was gegaan. Zijzelf hadden dat niet aangedurfd, maar op Boom, -die van onbesproken reputatie was, kon geen verdenking vallen. En hij -had dit te eer gedaan, daar dit de eenige manier was om aan het hem -rechtmatig toekomend deel van den buit te komen. Heel eerlijk zond men -ook Hervau zijn deel, zich herinnerende, dat deze bad verteld nog meer -zaken te hebben, waaraan geld te verdienen was. - -Er was een tweede reden, waarom Boom de geschiktste persoon voor dit -karreweitje was geweest. Ieder wist, dat hij naar het buitenland ging -om te trouwen. Dat had men in alle couranten onder de -huwelijksaankondigingen kunnen lezen. Het was niet meer dan natuurlijk, -dat hij een poosje vóór den dag der voltrekking er al heen ging. Zulke -dingen duurden altijd wat, en reeds was men verbaasd geweest over de -snelheid waarmee aan de formaliteiten, die de wetten van beide landen -voorschrijven, was voldaan, dank zij den door Arnolds aanbevolen -advocaat, de eenige die over zijn werk niet tevreden was, daar hij -buiten een klein voorschot, geen honorarium ontvangen had. - -Maar in elk geval, de effecten waren verkocht, en Boom was getrouwd -teruggekomen. De dankbaarheid der familie zijner vrouw was ook -meegevallen, zoodat hij thans netjes ingericht woonde. Het eenige wat -tegenviel, was dat hij in alles op de vingers gekeken werd door zijn -vrouw, en ongenadig onder de plak zat. - -Geen opstaan tegen den middag, geen vertoef in koffiehuizen des nachts; -slechts bij hoogst enkele gelegenheden mocht hij alleen uit. - -Ook in geldzaken hield zij de teugels strak. Niets mocht bij doen -zonder haar geraadpleegd te hebben, en alle accepten of ander papier -nam zij hem af, om het zelf te bewaren, en er hem tegen de vervaldagen -mee uit te sturen. Zijn zakgeld was afgepast. - -Enkele dagen na zijn thuiskomst had Boom de anderen op een glas wijn -genoodigd, daar Arnolds had medegedeeld een zaak te weten. En daar -mevrouw Boom van oordeel was geweest, dat men die zaak evengoed, ja -veiliger thuis kon bespreken, dan in Café Central, was men thans -bijeen. - -De zaak was een renpaard te koopen, en op de Hollandsche banen te laten -loopen. Het paard was op de rennen nog nagenoeg onbekend, en had -feitelijk pas een paar maal in het buitenland geloopen tot proef. - -„Zit Hervau erin?” vroeg Boom, en op toestemmend knikken, ging hij -voort: „Dan is de zaak veilig. Hij kent dat. Maar hoeveel kost die -grap?” - -„Voor ons een kleinigheid,” zeide Viehof. „Enkel stallen en oppassen, -gedurende een week of wat. Hervau stuurt het beest over, en wij betalen -hier. Maar hoofdzaak is, dat wij hem moeielijk op onzen naam kunnen -laten loopen. Arnolds of ik tenminste niet. Wil jij dat doen?” - -„Neen” zeide Boom. „Voor mij is het ook niets. Maar ik weet een eerzaam -winkelier, die wel eens een beetje gokt, en die het wel voornaam zal -vinden. Ik sta voor hem in.” - -„Duur?” - -„Neen. We mogen hem er geen te groote zaak van voorspiegelen; anders -wantrouwt hij het. Zoo voor de aardigheid, om ook eens als eigenaar te -figureeren en nog een kleinigheid toe te verdienen, waarvoor hij zoo -goed als niets waagt. Want we moeten hem iets mee laten betalen; anders -is het te mooi.” - -„Best,” zeide Arnolds. „Zorg jij dan voor je winkelier en de -inschrijving, en wij doen de rest. Ik zal dadelijk telegrafeeren, dan -kan de knol op de volgende courses te Woestduin meeloopen.” - -„Maar tegen een onbekend paard zijn geen pari’s te krijgen,” meende -Boom. - -„O, hij moet de eerste keer ook niet winnen. Een keer of drie moet hij -meeloopen. Tweemaal zóó verliezen, dat er een hooge côte te maken is, -en de derde maal in een verkoopsren winnen. Zie je, dat is de manier, -om geld te verdienen, en tegelijk de lastpost van het paard kwijt te -zijn. Wacht, ik zal mijn telegram klaarmaken.” - -En hij zette zich tot schrijven. - -Ruim drie weken later was het drietal vereenigd te Woestduin. Het was -de groote dag, waarop Miss Kate, hun paard winnen zou. In de volle -zekerheid van hun slagen, hadden Arnolds en Viehof zoowel bij de -bookmakers als aan den totalisator hun geld geplaatst, het over -verschillenden verdeelende, om geen argwaan te wekken. Boom had -gewacht. Het was zijn systeem, om eerst te zien wat vóórging, en zoo -laat mogelijk te zetten, in elk geval niet eer men wist of alle paarden -meeliepen. Eindelijk besloot hij het voorbeeld der anderen te volgen, -en verwijderde zich van hen. Eensklaps werd hij zacht aan zijn mouw -getrokken. Het was een gewezen jockey, die thans het baantje van -adviseur uitoefende, en tips gaf. Boom had hem vroeger eens uit den -nood geholpen, en daar werkelijk soms goeden raad voor ontvangen, de -enkele malen, dat hij naar de courses ging. - -„Speelt u Walkyrie” raadde hij. - -„Ik was van plan Miss Kate te spelen,” zeide Boom. - -„Dat dacht ik wel,” zeide de ander. „Ik heb u zien praten met meneer -Viehof. Die zit in een combinatie.” - -„Hoe drommel weet je dat?” riep Boom uit. - -„Ik moet wel alles weten, tenminste als er geknoeid wordt. De jockey is -omgekocht, geloof u me gerust. Miss Kate wint ditmaal niet. De volgende -maal.” - -Boom begreep, dat daar iets achter moest zitten. Het was een -verkoopsren, en men moest verkoopen, omdat men het financieel niet -langer houden kon. Won dus Miss Kate niet, dan was men paard en -inzetten kwijt. - -„Weet je het heelemaal zeker?” vroeg hij. - -„Heelemaal zeker,” antwoordde de ander. „Maar ik zou niemand anders dan -u gewaarschuwd hebben. U verklikt me niet?” - -„Dankje wel,” zeide Boom. „Kom straks eens bij mij.” - -„Neen, meneer, dan zoude men misschien iets merken. Ik kom morgen avond -even bij u thuis.” - -Boom volgde den gegeven raad, maar met kloppend hart. Hoewel de -ex-jockey nooit met zekerheid tevoren kon zeggen, welk paard zou -winnen, als elk zijn best deed, kon hij toch daartegenover wel veilig -afraden een paard te spelen, als hij van knoeierij de lucht had. En -daarop was hij uitgeslapen. - -Het leek een spannende strijd. Na eerst in een klomp te hebben -geloopen, drongen reeds na de eerste hindernis twee paarden vooruit. En -ofschoon de achterblijvers hoe langer hoe meer distantie kregen, die -twee bleven als aan elkaar hangen. - -„Hij houdt Miss Kate in,” zeide Arnolds zacht tegen de anderen. „Dat is -zeer verstandig. Dan kan hij haar krachten voor het laatste vlakke eind -bewaren. Het gaat goed.” - -Maar een oogenblik later uitte hij onwillekeurig een kreet. - -Bij den sprong over de laatste hindernis was Miss Kate teveel op de -voorhand neergekomen, en had door den schok zijn vaart verloren. Het -scheen zelfs een oogenblik of hij vallen zou, zoo wankelde de rijder. -Zich onmiddellijk weer herstellende schoot het paard echter weer -vooruit, zichbaar den voorsprong inhalende, dien Walkyrie door dat -korte oponthoud gekregen had. Maar telaat. Met een neuslengte was Miss -Kate geslagen! - -„Weg centers!” riep Boom, onverschilligheid voorwendende. - -Hij had mooi in de angst gezeten. Toen hij het geval bij de laatste -hindernis zag, begreep hij dat dit een gewilde misstap was, doch later -twijfelde hij weer. En minder goed gezicht op de paarden hebbende, daar -de tribune eenigzins schuin tegenover den winpaal stond, dacht hij een -oogenblik dat Miss Kate tòch weer voor was gekomen. Doch neen, en -weldra weerklonk het geroep: allright! waarmee de overwinning van -Walkyrie een feit werd. - -Arnolds en Viehof stonden met bleeke gezichten te kijken. - -„Ik moet eerst wat drinken,” zeide de laatste, waarmee de ander -instemde. - -„En ik moet wat versche lucht blijven inademen,” zeide Boom. „Is me dat -een toestand! Ik kom straks ook aan het buffet.” - -Zoodra zij daarin verdwenen waren, ging hij zijn winst realiseeren. -Eerst bij de bookmakers, waar het van uit het buffet meer in het -gezicht kon loopen, en toen bij den totalisator. Daarna vervoegde hij -zich bij de anderen. - -„Geen prettig bericht voor Hervau,” begon Boom. - -„Voor ons is het erger,” antwoordde Arnolds. „Hoeveel heb jij gezet?” - -„Duizend pop.” - -„’t Is jammer. Ik wou dat die vervloekte knol de beenen gebroken had. -De jockey heeft z’n best gedaan. Het scheelde nog maar een haartje.” - -„Gévédé!” liet Viehof los. - -„Kom, er is niets aan te doen,” meende Boom. „Laat ons opwandelen, en -aan het hôtel nog iets pakken. Die champagne begint me tegen te staan.” - -En zij zetten zich in beweging, langzaam opwandelend naar de door Boom -voorgestelde plaats, om van daaruit de komst van den trein af te -wachten. - -Thuisgekomen dacht Boom zijn vrouw te verheugen met al het geld, dat -hij gewonnen had. Doch dat was een misrekening. Wel nam zij het hem af, -maar diende hem een ongezouten standje toe. Ten eerste omdat hij de -duizend gulden, waarmee hij gespeeld bad, niet had afgedragen, en -voorgewend, dat hij die de vorige week niet had kunnen innen. En -voorts, omdat hij die gewaagd had, en zeker kwijt zou geweest zijn, als -niet toevallig die jockey hem had ingelicht. Enfin, het was gebeurd, en -nu gelukkig afgeloopen; maar hij moest het niet weer wagen. Neen, nooit -meer. Want ze hadden genoeg, om met voorzichtig uitzetten van te leven, -en gingen gaandeweg zelfs vooruit. Er was dus geen enkele reden om van -die gewaagde dingen te doen. - -„Het was niet gewaagd,” wierp hij tegen. „Geknoei kan niemand -verhelpen.” - -„Spelen is altijd gewaagd,” besliste zij. „En ik wil het niet meer -hebben, hoor je!” - -Maar later bleek zij toch niet zoo kwaad, daar zij Boom honderd gulden -meegaf, om Arnolds en Viehof, als die thans zonder geld zaten, elk wat -te geven. En hij mocht dien avond alleen naar Central, om het hun te -brengen. Want sedert zij getrouwd was, kon ze moeielijk meer daarheen -gaan, met de kans de maîtresses der anderen te ontmoeten. - -Zoo slenterde Boom na den eten naar het bewuste Café, hoewel hij -nauwelijks verwachtte de anderen daar te vinden. Zeer verwonderd was -hij dus hen te zien niet alleen, maar blijkbaar hadden zij met Fifi en -Leda goed gedineerd, en waren in vroolijke stemming. - -„Goed bericht!” riep hem Arnolds toe, zoodra hij hem bespeurde. „Een -telegram van Hervau. Hij seint het paard nog aan te houden, en een -volgenden keer te laten loopen. Hij zal stalgeld vergoeden en dubbel -onze inzetten, die er vandaag bij ingeschoten zijn.” - -„Begrijp je dat?” voegde Viehof erbij. - -„Nogal eenvoudig,” zeide Boom. „Hij heeft tegen zijn eigen paard -gespeeld, en zelf gezet op Walkyrie.” - -„Bliksems! Wat heeft hij daaraan?” - -„Om tweemaal te winnen. Door onze hooge inzetten leek het, of Miss Kate -nu liep om te winnen. Dat depreciëerde de côte van Walkyrie, waardoor -hij op dat paard zettende, meer won. Den volgenden keer denkt men, dat -het wéér zoo gaan zal, en slaan we onzen slag met Miss Kate. En dan is -het uit.” - -„Waarom liet dan de jockey Miss Kate zoo gevaarlijk ophalen?” - -„Om een disqualificatie te ontgaan. Daar zijn ze bier tegenwoordig zoo -bijster vlug mee. We hebben hem dadelijk teruggeseind hoeveel stalgeld -en inzet is. Voor jou ook.” - -„Je hebt er toch wat opgelegd?” - -„Neen, zeker niet. Onder elkaar eerlijk, hè?” - -„Natuurlijk,” zeide Boom, even kleurende. „Ik maakte ook maar gekheid. -Kom, dat is een goed bericht, en ik geef er een dozijntje oesters op, -bij Hoek.” - -Dat denkbeeld vond de noodige instemming, en men maakte zich -langzamerhand op, om de uitnoodiging te volgen. - -Toen Boom dien avond naar huis ging, aarzelde hij, of hij zijn vrouw -mededeeling zou doen van het extra fortuintje, dat hem te beurt viel. -Zij had gelijk, het was wagen geweest. Maar het zou zonde zijn de -volgende keer, als Miss Kate werkelijk won, niet weer mee te kunnen -doen. Heelemaal niets zeggen, durfde hij ook niet. Hij moest toch -eenigen uitleg geven, waarom hij de honderd gulden niet aan de anderen -had behoeven te geven, maar er van had gesoupeerd met hen. Als het nu -niet zoo laat was geworden, en hij kon ergens het meerdere geld bergen, -was het wat anders. Ook deed zich de moeielijkheid op, zoodra hij de -twee mille van Hervau in zijn zak had, te maken, dat Helene er de lucht -niet van kreeg. Zij ledigde zijn zakken, en borstelde dan zijn goed af. -Inslikken kon hij het toch niet! Ha, hij wist iets! Hij kon haar -wijsmaken, dat Hervau hem duizend gulden restitueerde, in de meening, -dat hij die verspeeld had, en de andere duizend gulden om voor -gezamenlijke rekening den volgenden keer te spelen. Zoo was elk -tevreden, en de volgende maal zou hij de helft afdragen, en de andere -helft quasi aan Hervau moeten zenden. Tegen dien tijd zou hij er wel -een geschikt plekje voor vinden, waar zij niet bij kon. - -Het was lastig, zoo’n vrouw, die overal haar neus instak. En toch kon -hij niet buiten haar. Reeds hadden, toen hij pas thuis was, een paar -oude schuldeischers geprobeerd hem aan het kleed te komen, maar ze -moesten onverrichterzake afdeinzen, omdat alles van háár was. Hij had -zich toen gehaast dit zooveel mogelijk bekend te maken, om geen -herhaling te krijgen. En bij slot van rekening zorgde zij toch goed -voor hem, en was het in zijn eigen belang. Alleen, lastig was het. - -Reeds den volgenden avond kwam de remise van Hervau. Dat was wat men -noemde coulant! Men deelde, en gaf den winkelier te wiens name het -paard liep, de voorgeschoten stalgelden terug. En deze, die al bang -geworden was, dat men hem erin had laten loopen, en met een deurwaarder -in overleg was getreden het paard in beslag te nemen, verheugde zich in -den goeden afloop. - -„Ik wist wel, dat ik u kon vertrouwen, meneer Boom,” zeide hij; „maar -het loopt toch in de papieren. Ik heb er zelf vierhonderd gulden op -gezet en verloren. Ik zal de volgende maal mijn inzet moeten -verdubbelen, en dan willen we er het beste van hopen. In elk geval weet -ik, dat ik een renpaard heb gehad.” - -„Maak u maar niet ongerust,” zeide Boom. „Het was een toeval, dat het -paard ditmaal heeft verloren. Aanstaanden Zondag zal het wel beter -gaan.” - -En deze voorspelling kwam uit. - -Mooier dan ditmaal Miss Kate liep, had nooit eenig paard geloopen. -Hands down werd de ren gewonnen, Vroolijker dan de vorige maal gingen -nu ook Arnolds en Viehof naar huis. - -„Ik ga er een beetje vandoor,” zeide de eerste. „Ga je mee?” - -„Waarheen?” - -„Forest, Namur, of zoo. En als we geluk verder.” - -„Top,” antwoordde Viehof. „Gauw wat inpakken, en met den avondtrein tot -Brussel?” - -„Best!” - -„Wat zijn jelui toch dom,” meende Boom. „Nu heb je wat geld, en kunt -met een beetje beleid er van leven, en af en toe nog eens een slagje -slaan. Doe zooals ik, en blijf hier. ’k Weet van tevoren, dat jelui -sans le sou terugkomt.” - -„Ik heb toch eens tachtigduizend francs gewonnen,” merkte Arnolds op. - -„Ja, en die heb je er in een maand doorgelapt,” zeide Boom. „Op die -manier heb je er niet veel aan.” - -„Het komt er niet opaan,” zeide Arnolds. „We hebben dan tenminste -plezier gehad. Wat heb je hier?” - -„En,” vond Viehof, „als we terugkomen, en het is op, dan zoeken we maar -wéér wat op.” - -„Ik houd me aanbevolen,” verklaarde Boom. - -Zij deden zooals afgesproken, en spoedden zich naar hun kamers, om hun -koffertje te pakken, en de meisjes wat geld te geven. Maar deze lieten -zich daarmee niet afschepen, en het gevolg was, dat zij zoolang -aandrongen tot ze mee mochten. - -Even voorbij de grens hadden zij hun gewone bezigheid hervat, als ze -reisden, te weten Arnolds en Viehof kaart te spelen, de meisjes te -kijken en te babbelen, toen zich in de deur van den coupe, die ze voor -den rook hadden opengelaten, de figuur van Wiechen vertoonde. - -„Zoo, heertjes,” zeide hij, „éérste klasse en de dames mee?” - -„Kom bij ons zitten,” noodigde Arnolds. „Waar ga jij heen?” - -„Naar Parijs,” zeide Wiechen. „Neen, ik kom niet binnen. Ik heb tweede -klasse, en als een conducteur komt....” - -Zij drongen aan, maar hij bleef weigeren, vertellende van een koopje -dat hij eens gehad had door dat te doen. En bovendien was hij niet -alleen. Een dame, die hij wegbracht. - -„Blijf je lang?” vroeg Arnolds. - -„Ik weet het nog niet. Eens kijken, of ik er iets van mijn gading -vinden kan. Nu, we zien elkaar in de wachtkamer te Brussel wel. Of gaan -jelui niet door?” - -„Vannacht blijven we te Brussel. Bonjour!” - -„Ik moet toch zien wie hij bij zich heeft,” verklaarde Arnolds, toen -Wiechen verdwenen was. „Neen, één voor één, asjeblieft,” ging hij -voort, ziende dat ook de anderen opstonden. - -Hij bleef maar kort weg. - -„Gordijntjes dicht,” vertelde hij. „Door de reet zag ik oen knap -snoetje, maar onbekend.” - -De overigen schenen het nu niet meer de moeite waard te vinden, en men -ging door met spelen en praten. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XVII. - - -Ella Wiechen had haar eindexamen met goed gevolg afgelegd. Zoolang zij -daarvoor werkte, had men het geraden geacht het engagement nog geheim -te houden, teneinde haar geen te groote afleiding te geven. Nu zij er -door was, wilde men haast maken met het huwelijk. Carel kon elken dag -zijn orders krijgen, om naar Indië te vertrekken, en hoe vlugger alles -afliep, hoe beter, naar de betrokken partijen voorkwam. - -Zelfs Wiechen werkte mee. Want hij vreesde elken dag voor een beslag, -en wilde zien vóór dien tijd weg te komen. Een paar kleine vonnisjes -had hij afgedaan, doch een der groote hing er teveel in. Tot overmaat -van ramp had de advocaat van van Vleuten, met hoop op een verstek, maar -ineens gedagvaard, en daar Wiechen geen kosten meer wou maken, was de -toeleg gelukt. - -Van Marie van Groningen had Ella antwoord gekregen, waarbij deze haar -hartelijk geluk wenschte. Als Ella trek had, haar eens op te zoeken, -dan kon dit nu geschieden, daar zij bij haar oom en tante Slot was -ingetrokken. - -Gaarne gaf Ella nu aan die uitnoodiging gehoor, en nam ook dankbaar -Marie’s aanbod aan, om haar met haar uitzet te helpen, zoodat zij geen -onbruikbare dingen meenam. - -Ten huize harer aanstaande schoonouders was zij in het eerst met eenige -koelheid ontvangen, doch ook die week weldra, en al heel spoedig was -Ella maar zelden thuis te vinden. - -Het begon er ook ongezellig te worden. Haar vader had, behalve op het -kantoor, dat nog zijn gewone uiterlijk behield, overal ingepakt, en -veel de deur uitgezonden. Tot haar had hij gezegd, dat hij onmiddellijk -na haar huwelijk naar Parijs zou vertrekken, en dus op de meubels na, -alles wilde hebben opgeruimd en opgezonden. Zoo ging dan het een vóór, -het ander na, de deur uit, en kreeg het eigenlijke huis den indruk of -het voor een verkooping klaargemaakt was. - -Op den Zaterdagmiddag, vóór den Zondag, waarop Wiechen naar Parijs -spoorde, had hij Ella met een groot envelop naar Marie van Groningen -gezonden, dat zij onmiddellijk moest overhandigen, en er haar bij -gezegd, dat hij even heen en weer naar Parijs ging, en zij de -gastvrijheid van Marie maar moest inroepen. Daarop had hij haar een -hartelijken afscheidskus gegeven. Dit laatste herinnerde zich Ella pas -later, toen Marie haar had verteld, wat er nader in den brief van haar -vader stond. - -Het was geen „even heen en weer”, maar een vertrek voor goed. En hij -vroeg zijn vroegere vriendin, die toch zooveel van Ella hield, of zij -haar bij zich wilde houden, en voor het verdere zorgen. Een acte van -toestemming voor Ella’s huwelijk, was in den brief vervat. Die had hij -doen opmaken, omdat, afgezien van zijn vertrek naar Parijs, hij bij de -huwelijksvoltrekking niet tegenover die trotsche menschen wou staan, -die niet eens zijn kennis wilden maken. Hij zou nog niet zoo spoedig -gegaan zijn, als niet Maandag een beslag in zijn huis verwacht werd, en -hij daar Ella niet in kon laten zitten. Hij verzocht Marie van dit -alles aan Ella enkel het hoognoodige te willen meedeelen. - -Ella schreide haar oogen rood, en zoo vond haar Carel, die haar kwam -afhalen, om bij zijn ouders te gaan eten. Hoewel hij hartelijk blij -was, dat hij Wiechen, die hem tegenstond, niet zou ontmoeten -voorshands, gevoelde hij toch groote deelneming met zijn aanstaand -vrouwtje, en stelde haar voor haar komen voor heden af te gaan zeggen. -Doch hiervan wilde Ella niet hooren. Zij verzocht Carel zelfs thuis -niets van de verdwijning van haar vader te zeggen. Men wilde hem daar -niet kennen, dus had men ook geen belang erbij. - -„Weet je wat,” zeide Marie van Groningen. „Ik zal oom Slot verzoeken -morgenmiddag naar meneer Becker te gaan. Voor iedereen kan het -voorloopig blijven, alsof hij slechts tijdelijk weg is.—Neen, kind,” -zeide zij tot Ella, „de oude heer Becker moet het weten. Anders zou hij -trouwens niet begrijpen, waarom je zoolang bij mij blijft logeeren. -Want dat doen we toch?” - -Ella viel haar om den hals. - -„Ziezoo,” zeide Marie. „Nu de traantjes gedroogd, en je gezicht even -afgewasschen in mijn kamer. Als je terug komt vanavond, heb ik een -aardig klein nestje voor je klaar, vlak naast mij.” - -Ella deed wat haar gezegd werd, en kwam weldra beneden, een voile voor -haar gezichtje, waardoor men niet meer zag, dat zij had gehuild, en -ging met haar aanstaande mee. - -„Ik moet eens een poosje vreeselijk ouderwetsch zijn,” zeide zij, zijn -arm nemend. „Ik gevoel zoo’n behoefte aan steun.” - -„Dien kan je krijgen, lieveling, altijd als je dien noodig hebt,” zeide -hij zacht. - -De heer Slot volvoerde den volgenden dag zijn eenigzins kiesche taak, -om Carels ouders met den toestand bekend te maken. - -„Het fatsoenlijkste dat de vent ooit in zijn leven heeft gedaan, wed -ik,” merkte de heer Becker op. „Het toont tenminste eenig eergevoel.” - -„Als hij het tenminste alleen dáárom gedaan heeft,” zeide de heer Slot. -„Maar ik hoor in den laatsten tijd rare noten kraken over zijn -financieele omstandigheden.” - -„Zoo? Dan ben ik dubbel blij om onze houding. Ook dat Carel van den -beginne af geweigerd heeft iets als bruidschat aan te nemen.” - -„Hij schijnt dan nog wat te bezitten.” - -„Het doet er niet toe. Onze jongen krijgt nu zijn vrouwtje schoon uit -zijn handen. Dat is één geluk.” - -„En een lief vrouwtje. Mijn nicht, die haar al lang kent, dweept met -haar. Zij wil haar nu gaarne bij zich houden tot de bruiloft. Maar zou -het niet zaak zijn, die wat te bespoedigen?” - -„Daar heb ik wel ooren naar,” verklaarde de heer Becker. „We kunnen -daar eens met de dames over spreken. Want het zal wel van den uitzet -afhangen.” - -„Ik heb er terloops met mijn nicht over gesproken. Er is nog wel wat te -doen; maar als ze vóór hun vertrek naar Indië nog eens een reisje in -Europa maakten? Dat geeft tevens een afleiding, die het arme kind wel -noodig zal hebben. En als, wat ik vrees, in enkele weken toch een -faillissement van Wiechen volgt, merkt zij daar niets van. Hoe zou u -over dat plan denken?” - -„Het is uitstekend!” riep de heer Becker uit. „De jongelui behoeven we -niet te vragen of ze het er mee eens zullen zijn! Dus morgen -aanteekenen. Wat hebben we nu daarvoor nog noodig? Ik zal morgen Carel -met de heele papierengeschiedenis naar het gemeentehuis sturen. Zoo -vroeg mogelijk.” - -Toen Ella dien avond naar haar tijdelijk huis zou gaan, nam de heer -Becker haar bij de hand. - -„Ik weet alles,” zeide hij. „En je moet me beloven er in het geheel -niet over te praten. En nu heb ik een verrassing voor je. Luister jij -ook eens, Carel. Je gaat morgen vroeg naar het stadhuis, en brengt er -de stukken, vraagt of ze nog meer noodig hebben, en wanneer op zijn -vlugst kan worden aangeteekend. Als het kan, morgen reeds. Dan hebben -we haar zooveel te langer als bruid.” - -Ella bloosde, terwijl een traan in haar oog blonk. - -„Welnu, beste meid, krijg ik een zoen van je?” - -„Dank u, vader,” zeide Ella, hem kussend en voor het eerst dien naam -gevend. - -„Dat is lief van je!” riep Carels moeder uit. „Hier, ik ook mijn -portie.” - -„Je hebt het hart der oude lui voor goed gestolen,” zeide Carel, toen -zij buiten waren. - -„Et mulier peregrina vertit,” prevelde zij bijna onhoorbaar. - -„Wat zeg je daar?” vroeg hij. - -„Een regel uit Horatius,” antwoordde zij. „Stil, Carel, ik durf hem je -nu niet uit te leggen. Later.” - -En hij, begrijpende, dat haar gemoed vol was, stapte zwijgend naast -haar voort. - -Carel haastte zich den volgenden ochtend, en het gelukte hem den dag -daarna aan te teekenen, wat heel vlug was, naar men hem verzekerde. - -En op hetzelfde oogenblik dat Ella aanteekende, werd het oude huis van -haar vader opengebroken, en namens van Vleuten beslag gelegd op het -weinige dat men daar vond. - -Voor de kosten altijd goed, maar niet voor de vordering. - -Dat was het treurig bericht, dat van Vleuten van zijn advocaat ontving. - -Binnen weinige dagen had men nader bericht, en wel, dat Wiechen te -Parijs vertoefde, doch zijn adres was nog niet bekend. De advocaat -raadde eenvoudig faillissementsaanvraag aan. Dat was het goedkoopste, -en men zou meteen kunnen doen constateeren, of er misschien vorderingen -waren, die men kon geldig maken. - -En zoo geschiedde precies, wat Wiechen wilde, en hij tijden geleden op -dien fietstocht aan Marie van Groningen had aangekondigd. - -Maar eer dit alles gebeurde, was Ella getrouwd. - -En haar moeder was erbij geweest. Want op dat punt had zij niet willen -toegeven. En niemand had er spijt van met die lieve bescheiden vrouw -kennis te hebben moeten maken, en haar te zien vermeerderde slechts de -verontwaardiging, die de ingewijden tegen Wiechen voelden. - -De heer Becker ging zoover, dat, toen men zekerheid had van Wiechens -blijvend vertrek, en de genomen stappen bekend werden, haar zijn steun -aan te bieden, als zij dien noodig mocht hebben. Zij was dankbaar voor -zijn aanbod, doch vertrouwde er vast op, dat Wiechen haar geregeld van -het noodige zou blijven voorzien. Daarin was hij nog nooit tekort -geschoten. - -Toen de eerste schrik voorbij was, en de verificatievergadering plaats -vond, waren de crediteuren in Wiechens boedel niet weinig verbaasd te -vernemen, dat zijn vorderingen omstreeks evenveel bedroegen als zijn -schulden, en er dus hoop bestond op een zeer hoog percentage. Dat gaf -verademing, en men begon minder slecht van Wiechen te denken. - -„Als het zoo voortgaat,” zeide van Vleuten op zekeren dag tot Betsy, -„krijgen we nog heel aardig wat van ons geld terug. Ik vind het nu al -haast jammer, dat ik werk gemaakt heb bij onze oude firma, om weer -terug te komen. Natuurlijk zouden we iets bescheidener moeten leven, -maar aan den anderen kant beginnen de verdiensten uit mijn werk aardig -te klimmen.” - -„Ik verlang toch naar Indië,” vond zij. „Maar dien Wiechen vergeef ik -veel, en weet je waarom? Kom eens heel dicht bij me, Jan.” - -En toen hij dat gedaan had, sloeg zij haar arm om zijn hals, en -fluisterde hem iets in. - -„Meen je ’t?” vroeg hij verrast opspringend. „Ja, dan... dan....” - -„Zie je,” ging zij voort. „Als we niet alleen blijven, moet jij ook -meer verdienen. Is het niet zoo?” - -Zijn eenig antwoord was een hartelijke kus. - -„Ben je er erg blij mee?” vroeg hij toen. - -„En jij?” was haar tegenvraag. „Zonder dat die man je erop gewezen had, -zou je het nooit geweten hebben, en wij hadden dat geluk nu niet in het -vooruitzicht.” - -„Het is zoo,” erkende hij. „Weet je wat het gekste is? Ik heb er na -dien tijd zooveel dokters over gepolst, en ze zeiden mij altijd, dat er -niets aan te doen was. Niets zekers tenminste. Hoe zoo’n man daar nu -aan komt?” - -„Je hebt het toch niemand verteld? Zelfs geen dokter?” - -„Neen, liefste. Dat had ik je immers beloofd!” - -„Dat weet ik wel. Maar jelui praat zoo graag! En dan vooral, waar het -iets geldt, waarover de geheele wereld in dwaling schijnt te -verkeeren.” - -„Wees gerust. Tenzij me iemand een ton ervoor bood... Iets anders. Het -zal toch geen beletsel zijn om naar Indië te gaan?” - -„Ben je dwaas? Dat durf ik over vijf maanden nog wel te doen. Er wordt -gebeld, en de meid is uit.” - -Hij stond op. - -„Hoera!” riep hij uit, binnenkomend. „Lees eens.” - -Het telegram hield slechts één woord in: Welkom. - -„Dat beteekent, dat er een plaats voor je is?” - -„Ja,” zeide hij. - -„Wanneer gaan we?” - -„Wat heb je een haast! Natuurlijk zoo gauw mogelijk. Ik zal morgen de -Maatschappij kennis geven. Voor de zaak Wiechen zal ik den advocaat een -volmacht geven. Dat kan ook morgen. Tevens kan ik eens zien welke -booten er gaan, en een paar lui opduikelen om ons meubilair over te -nemen.” - -„Hemel, Jan! Je wilt toch niet zonder goed gaan?” - -„Indisch goed hebben we nog boven liggen, geloof ik. Als we tot Genua -of Marseille over land gaan, geven we onze koffers hier al mee, en wat -ons ontbreekt koopen we bijvoorbeeld in Parijs.” - -„Dan moeten we dáár weer langer blijven,” zeide Betsy, „maar dat is zoo -erg niet. Doe dan maar wat je kunt. Ik bedenk ineens, dat als we zoo -hals over kop moeten vertrekken, we meteen van alle mogelijke -afscheidsvisites verschoond zijn.” - -„Die twee of drie, die wij te maken hebben, doen we in één achtermiddag -af.” - -„Dat denk je maar, Jan. Ons plotseling vertrek zal de nieuwsgierigheid -teveel gaande maken. En dan ben je goed af hier! Men wil het naadje van -de kous natuurlijk weten. En, daar iedereen in dit land wat te -verbergen schijnt te hebben, gelooft men het tegendeel van ons toch -niet, en vraagt, vraagt.... om, als ze niets uit je kunnen krijgen dat -ze niet al lang weten of gezien hebben, je voor erg achterbaks te -verklaren. Wat hebben we er aan?” - -„Je hebt eigenlijk gelijk,” zeide hij. „Dus zal ik maar beginnen met -wat ik te doen heb, terwijl jij met inpakken aan den slag gaat. Ik zal -je dadelijk iemand van de Dienstverrichting laten sturen, om de koffers -van boven te halen.” - -„Neen, dat hoeft niet. Die leege koffers kan ik wel met de meid naar -beneden krijgen, als jij vanavond met die groote maar helpt. Stuur je -zoo’n man hier, dan zien dat de buren, en wordt hij uitgevraagd. Het -gevolg is natuurlijk, dat er dan bezoek komt, om uit te visschen wat er -gebeurt. Dat houdt me teveel op.” - -Beiden togen nu aan het werk. Betsy in huis, van Vleuten daarbuiten. - -Groot was de consternatie van de meid, toen het inpakken begon. - -„Luister eens Mietje,” brak Betsy haar vragen en uitroepen af. „Ik zal -je in twee woorden zeggen wat het is. Wij gaan naar Indië terug. Je -hebt ons trouw gediend, en daarom zullen we je goed bedenken. Maar ik -maak één voorwaarde. Geen tijd verbeuzelen met vragen, en niet praten -buiten de deur. Een jaar loon, en kostgeld, als je je daaraan houdt. -Begrepen?” - -„Best, mevrouw,” zeide de meid. - -En als teeken dat zij zwijgen zou, sloeg zij zich even met de hand voor -den mond. - -Er werd gewerkt! Indisch gewerkt, zonder tijd te verbeuzelen met praten -en overleggen, zonder de dingen op te nemen om ze dan weer neer te -leggen, den wil steeds gericht op het einde van de taak, om die zoo -spoedig en goed mogelijk te voleindigen. De zeer eenvoudige redenen, -waarom in Indië in korter tijd, meer werk wordt verricht dan in -Nederland, en dus hooger salarissen kunnen worden betaald. - -In weinige dagen was men zoover, dat men in eigen huis leefde als in -een logement. Alles ingepakt, het gebruikte terug in de koffers. - -Van Vleuten had intusschen ook het zijne gedaan. Het eenige oponthoud -dreigde een oogenblik van de zijde der Levensverzekeringmaatschappij te -komen. Eerst vier dagen na de kennisgeving van van Vleuten, kwam de -generaal-inspecteur, op wiens komst men hem had voorbereid. - -„De Maatschappij vindt de behandeling door u... eenigszins zonderling,” -zeide deze. „Een betrekking als de uwe, zegt men gewoonlijk niet met -een paar dagen op.” - -„Er was niets aan te doen,” zeide van Vleuten. „Het spijt mij genoeg, -niet eer in de gelegenheid te zijn geweest. Ja, ik voor mij zou liever -in het geheel niet weggaan.” - -„Daar kan ik niet over oordeelen,” meende de ander. „De Maatschappij is -van opinie, dat u minstens nog drie maanden behoorde te blijven. Uw -betrekking is er een, die...” - -„Houd mij te goede, dat ik u in de rede val,” zeide van Vleuten. „We -gaan van een verkeerd uitgangspunt uit. Het zit in het woord -betrekking. Van het oogenblik af, dat de Maatschappij het vaste -salaris, dat we in den beginne overeenkwamen, is gaan korten op de door -mij verdiende tantièmes, hield de betrekking op. Sinds ben ik bezorger -van polissen geweest, en deed stukwerk. En die relatie kan ik, dunkt -me, afbreken, wanneer ik verkies.” - -„Enfin, ik zie dat u vastbesloten is, waar alles in huis staat -ingepakt. Dus laat ons van die quaestie afstappen. Schikt het u, dat we -aan het overnemen van uw administratie gaan?” - -Van Vleuten legde zijn boeken en registers over, waarin de -generaal-inspecteur het sedert de laatste inspectie bijgeschrevene -naging. Toen na eenigen tijd alles was doorgezien en geverifiëerd, -hernam hij: - -„Uw eigen polis moet dus nu op Indisch tarief worden overgeschreven.” - -„Juist,” zeide van Vleuten. „Er komt een kleine vermeerdering van -premie. We kunnen het nazien.” - -En hij greep naar een tariefboekje, dat op tafel lag. - -„U heeft het verkeerde,” merkte de ander op. „Dit is het nieuwe tarief, -en uw verzekering is gesloten, eer dit werd ingevoerd.” - -„U wilt daarmee toch niet zeggen, dat ik volgens het oude, hooge tarief -zou moeten betalen?” - -„Kijkt u maar op uw polis.” - -„Ja maar,” zeide van Vleuten, nadat hij dit gedaan had, „die bepaling -is krachteloos, doordien een nieuw tarief sedert is ingevoerd, bijna de -helft lager.” - -„U is nog verzekerd onder de oude bepalingen.” - -„Spreekt u hier uw persoonlijke meening uit, als ijverig inspecteur, of -is het die der Maatschappij?” - -„De laatste. We hebben over de quaestie onlangs zelfs een proces moeten -voeren, en gewonnen.” - -„’t Is fraai!” riep van Vleuten uit. „Maar ik weet wat. Wij -transformeeren deze polis in een premievrije, en ik neem een nieuwe -voor Indië.” - -„Dat kan,” zeide de ander. „U is nog altijd dezelfde, zie ik. U kende -onze tarieven zooals geen enkel inspecteur, en ik herinner me de eerste -maal, dat een premie door u werd geinterpoleerd, omdat die in het -tariefboekje niet voorkwam. Zonder eenige fout! Welnu, uw idee is goed, -en de Maatschappij ontkomt aan een precedent. Zal ik de nieuwe -verzekering meteen noteeren? Of wilt u het nog zelf doen, om uw -tantième? U ziet, ik ben geheel open.” - -„Ik ook,” zeide van Vleuten, „en daarom deel ik u mede, dat u de -transformatie kunt noteeren, maar dat ik de nieuwe polis bij een andere -Maatschappij neem.” - -De generaal-inspecteur sprong op. - -„Te drommel!” riep hij uit. En toen licht vermanend: „Kom, meneer van -Vleuten, dat meent u niet!” - -„Toch,” zeide van Vleuten bedaard. - -„Nu dan... wil ik u een voorstel doen. Tot speciale belooning uwer aan -de Maatschappij bewezen diensten, vergunt zij u bij uitzondering in het -nieuwe Indische tarief te treden.” - -„Ik had van de Maatschappij niet anders verwacht,” zeide van Vleuten -lachend. „Zorgt u dus voor de overschrijving?” - -„Met spoed. Ik beloof het u. Vergun me u een goede reis en veel succes -te wenschen. We hebben altijd prettig samen gewerkt.” - -„Dank u,” zeide van Vleuten. - -En hij leidde den bezoeker uit. - -Hiermee was het laatste afgedaan, dat nog in Holland te doen viel; en -toen den volgenden dag de stukken van de Maatschappij reeds kwamen, -stelde van Vleuten voor op te breken. - -Dat ging nu spoedig genoeg. De meubelen had van Vleuten overgedaan aan -den huiseigenaar, die er meer voor gaf, dan een ander, wijl hij met het -nette inboedeltje het huis gemakkelijker kon verhuren aan Indische -menschen, die er dikwijls tegenop zien, in hun verloftijd zich voor -eigen rekening in te richten. - -In den vroegen ochtend waren de koffers, die men niet voor de reis -overland noodig had, weggehaald, ter verzending naar de -Stoomvaartmaatschappij. Iets later kwam de huisbaas met een vigelante, -en terwijl de reisbagage daarop geladen werd, ging hij met van Vleuten -even rond, met een vluchtigen blik zich vergewissende, dat alles in -keurige orde was. - -Toen gaf van Vleuten hem de sleutels over, en stapte in het rijtuig -waarin Betsy reeds zat, met de meid, die verlof had gevraagd hen tot -aan den trein uitgeleide te mogen doen. - -„Weet je nog, Betsy,” merkte van Vleuten op, toen zij samen in den -sneltrein zaten, „dat je huilde, toen we indertijd Soerabaja verlieten, -waar we toch nauwelijks zoo lang gewoond hadden als hier?” - -„Ja,” erkende zij. - -„Ik was toen ook stil. En nu gevoel ik me haast vroolijk.” - - - - - - - - -HOOFDSTUK XVIII. - - -Toen van Vleuten en Betsy instapten, en Mietje van hen een roerend -afscheid nam, zagen zij verder niemand dien zij kenden. - -Toch bleef hun vertrek niet onopgemerkt. Op het perron stond Boom, die -met open mond naar het afscheid keek. Wat was dat? Als het een -tijdelijke afwezigheid, een plezierreisje, gegolden had, zou zich die -meid niet zóó hebben gedragen. Dat stond vast. Dus een vertrek voor -goed? Dat was niet kwaad voor hem, want dan was het tusschen hen in -orde, dat wil zeggen, dat dan van Vleuten zelfs de tweehonderd twintig -gulden, die hij hem inderdaad zou moeten geven, in den steek liet. Hij -bofte toch altijd! En hiermee was tevens de kans voorbij dien -vervelende kerel hier ergens tegen het lijf te loopen. Want al was hij -nu geborgen, en kon hem niemand wat doen, zulke ontmoetingen als laatst -in Central, waren onplezierig. - -Een trein stoomde binnen. Boom keek even langs de portieren, en zag den -man, die hem per telegram hier bescheiden had, Beenhuis. - -„Bonjour,” groette deze. „Het is goed dat je gekomen bent. Ik wou je -vragen iets voor mij te doen. Laat ons ergens heen gaan, en wat -gebruiken. Ik blijf een paar treinen over om met je te spreken.” - -„Luister eens,” zeide Beenhuis. „Wil je voor mij een zaakje opknappen -in München? Ik heb op het oogenblik geen tijd, en ga er ook liever niet -heen.” - -„Leg me eerst uit wat het is,” zeide Boom. „Om naar München te gaan, -heb ik wel tijd, maar ik dank er voor, om in jouw plaats opgepakt te -worden.” - -„Geen vrees,” lachte Beenhuis. „Het zou een quaestie van gijzelen zijn, -en dan kunnen ze den verkeerden toch nooit nemen. Ik zal je de zaak -uitleggen. Ik ben een poos geleden naar München geweest, en heb voor -een kennis, die in den diamanthandel is, een collier meegenomen, om zoo -mogelijk te verkoopen. Dat is ter bezichtiging gegeven aan een rijken -Jood, die er wel zin in had. Maar het ongeluk wil, dat mijn mannetje -daar, toen het op het sluiten van den koop aankwam, heeft verteld, dat -ik het er gebracht had. En het toeval wil, dat degeen, die het had, ook -met mij in relatie stond.” - -„Dat wil voor een gewoon mensch zeggen, dat je schuld aan hem hebt. Is -het niet?” - -„Nu, ja. Een wisseltje van vierduizend francs. Dat komt terecht, zoodra -een andere zaak afloopt.” - -„Dat kennen we,” zeide Boom. „Als je er niet buiten kunt. Maar verder.” - -„Welnu,” meende Beenhuis, „de zaak is hoogst eenvoudig. Er hoeft maar -iemand naar München te gaan, en de noodige stappen te nemen, om namens -mijn vriend dat collier te reclameeren. Men heeft gedacht, dat het van -mij was, en zich daarin vergist. Zoodra hij het reclameert, wordt het -afgegeven. Misschien moeten er een paar gerechtelijke stappen gedaan -worden, maar dan is het ook uit.” - -„Wat verdien ik eraan?” - -„Vijfhonderd pop en vrij reis en verblijf. Altijd, als je er niet -langer dan een week over doet.” - -„Waarom gaat je vriend niet zelf?” - -„Als het noodig is, en men hemzelf wil hebben, heb je maar te -telegrafeeren. Maar hij is niet handig in zulke zaken, en heeft geen -voorkomen. En dat heb jij wel. Men ziet je voor heel wat aan.” - -Boom was gevleid. - -„Als wat moet ik me dan vóórdoen?” vroeg hij. - -„Wel, als jezelf. Toevallig moest je voor andere zaken naar München, en -nam deze bezigheid mee.” - -„Waarom wend je je niet direct aan een advocaat te München?” -informeerde Boom. „Ik zal er toch ook een aan de hand moeten nemen.” - -„Er is spoed bij. Het collier was commissiegoed, en mijn vriend moet -het verantwoorden. Met schrijven en opdracht geven aan een advocaat, -gaat teveel tijd heen. Bovendien kan hij het elders verkoopen, en -verdient dan zijn commissie.” - -„Dan moet het nogal wat waard zijn,” zeide Boom, „dat jelui er mijn -reis naar München en dat bedrag voor over hebt.” - -„Veertig duizend francs.” - -„O zoo!” - -„Dus doe je het?” - -„Als je me de reis- en verblijfkosten voorschiet.” - -„Goed. Ik heb zooveel niet bij me; maar als je morgenmiddag in Brussel -komt, zullen we je met het noodige opwachten. Aangenomen?” - -„Wie is je vriend, dien het aangaat?” - -„Katrol.” - -„Aha,” deed Boom. „Is het dan weer zoo’n zaakje, als... je weet wel.... -Amsterdam?” - -„Neen, dat is maar een naamgenoot. Nu, doe je het?” - -„Waarom niet? Ik wil altijd graag wat verdienen,” zeide Boom. „Alleen, -ik ga niet zelf. Ik zal je iemand aan de hand doen, die zeer geschikt -is het zaakje voor je op te knappen, en te naief om het gevaar te -begrijpen, waarin hij zich begeeft.” - -„Je bazelt. Wat is er voor gevaar? Het is een eerlijke zaak.” - -„Zóó eerlijk, dat jelui het geen van beiden aandurft, enkel uit vrees -opgepakt te worden.” - -„Geen oogenblik. Ik heb je precies verteld waarom ik er niet heenga. En -Katrol is te.... hoe zal je het noemen? Niet flink genoeg.” - -„Nu,” zeide Boom, „laat ons dan maar zeggen, dat ik er ook niet flink -genoeg voor ben. Wil je het adres hebben, of niet? En als je bent -geslaagd, geef je mij wat je minder dan zevenhonderd pop aan den ander -betaalt.” - -„Goed,” zeide Beenhuis. „Weet je, dat Wiechen in Parijs is?” - -„Ja,” zeide Boom, hem een papiertje overhandigende. „Hier heb je het -adres. Wat doet onze vriend daar? Ook bankier spelen?” - -„Neen,” antwoordde Beenhuis. „Hij geneert zich met zijn andere -bezigheid. En hij heeft heel wat te doen, naar het schijnt.” - -„Zoo maar publiek?” - -„Och, je weet, Parijs is de stad ervoor. Men neemt het daar zoo nauw -niet. Als hij maar zorgt nooit ongelukjes te hebben, gaat het wel. -Buitendien heeft hij een jong dokter aan zich verbonden, die hem dekt.” - -„Dat is het verstandigste, dat hij doen kon. Zijn faillissement hier -moet ook erg meevallen. Het schijnt meer gedaan te zijn om de -vorderingen gemakkelijk binnen te krijgen. Als je geen eergevoel hebt, -is het een manier.” - -„Eergevoel?” vroeg Beenhuis spottend. „Je moest hem dat eens durven -zeggen! Hij klampte mij laatst aan, en wou in den Cercle geintroduceerd -worden, waar ik hem vroeger zelfs al niet in had willen meenemen. En je -had meneer eens moeten zien, toen ik hem zei, dat daar geen -mogelijkheid op was.” - -„Dat is parvenu-achtigheid,” meende Boom. „Zou je mij, niettegenstaande -ik arm ben, in je cercle willen introduceeren?” - -„Zelfs als je in Parijs woonde. Temeer, omdat je mij zooeven den gang -naar München hebt geweigerd.” - -Boom glom van genoegen. - -„Nu,” hervatte Beenhuis, „ik ga op je adres af. Wat drommel, is het een -advocaat?” - -„Ja,” zeide Boom. „Maar vertel hem niet teveel van les dessous de -l’affaire, want anders doet hij het natuurlijk niet.” - -„Alweer begrepen. Dankje intusschen, en mijn woord houd ik.” - -Zóó moest het gaan, vond Boom. Kalmweg een ander de kastanjes uit het -vuur laten halen, en de nette meneer blijven, die enkel profiteert, als -er wat te profiteeren viel. Hij had een gevoel van groote -behagelijkheid over zich. Als men toch maar zooveel had, dat men netjes -leven kon! Dan was het geen kunst meer om vooruit te komen. Met een -simpel gangetje naar het station en het opkrabbelen van een adres, had -hij toch minstens een paar honderd pop verdiend, vandaag. - -Eén oogenblik dacht hij nog aan dien jongen advocaat, die er zeer -waarschijnlijk in zou vliegen. Als het zaakje bekend werd, was hij zijn -reputatie kwijt. Maar dat was onwaarschijnlijk. Bracht hij het er -handig af, dan had hij het dubbele voordeel, wat van de wereld te -hebben gezien, en wat te hebben verdiend.... als Beenhuis hem betaalde. -Want stommer wezens dan jonge, ja zelfs oudere advocaten, had hij op -dat op dat gebied niet gezien. Ze vertrouwden altijd op de eerlijkheid -hunner cliënten. Ze moesten al heel wat ervaring hebben in de wereld, -om te weten, dat de cliënt gewoonlijk bij hen komt, als hij ergens over -in het nauw zit, en zich weinig over hem bekommert wanneer de zaak goed -is afgeloopen. Wie dat goed besefte, kon advocaten zoo netjes om den -tuin leiden, als hij wilde. En dat was Beenhuis toevertrouwd! - -Het was toch gek. Zoo’n advocaat werd door Beenhuis natuurlijk -beetgenomen, en nooit betaald. Maar hij zou het wel uit zijn hoofd -laten, om hem niet te betalen. Onder elkaar altijd eerlijk, zooals -Arnolds laatst op Woestduin zeide. Waar die toch bleef? - -„Bonjour, amice!” - -Boom keerde zich om, op het hooren van de bekende stem. - -„Zoo!” begon hij, doch stokte. „God, kerel, wat zie je er uit!” - -Inderdaad, Boom had reden voor dien uitroep. - -Arnolds, hoewel gewoonlijk eenigzins nonchalant gekleed, zag er nooit -sjovel uit. Moest Boom steeds alles in de puntjes hebben, om er niet -dadelijk als een burgerjongen uit te zien, Arnolds kon daarentegen -desnoods een oud ding aantrekken, zonder dat het opviel. - -Maar nu....! - -Ongeschoren, een vuil papieren boord en front, glimmende jas, te wijd -vest, een broek met knieën en roodachtige schoenen.... dat was niet -meer nonchalant, maar shabby. - -Boom keek snel rond, of ook een kennis hem zag, en toen duwde hij -Arnolds de deur in van een kroegje in de Wagenstraat. - -„Wat is er gebeurd?” vroeg hij, nadat zij aan een tafeltje hadden -plaats genomen, en bier besteld. - -„’t Is donderen met me. Kan je wat eten voor me bestellen?” - -„Zeker,” zeide Boom, op het tafeltje tikkend. „Waar is Viehof?” - -„In een hospitaal, of zooiets, in Parijs,” antwoordde Arnolds. „Laat me -eerst wat bijtrekken, dan zal ik je geregeld vertellen.” - -Boom keek op zijn horloge. Hm, zijn vrouw wist niet beter of hij had -een lange conferentie, dus kon er nog wat bij. - -Hij bleef derhalve, nadat hij voor Arnolds wat had besteld, geduldig -wachten, tot de ander zijn honger gestild had, die blijkbaar groot was. - -„Hè!” deed Arnolds eindelijk. „Ik heb in lang niet zoo genoeg gegeten. -Doet dat goed!” - -Nu begon hij zijn verhaal. - -Met Viehof was hij eerst naar Ostende gegaan, toen naar Namur, en -eindelijk naar Parijs, met het doel zuidelijk af te zakken. Zij hadden -geluk gehad. - -„Toen we te Parijs kwamen,” zeide hij, „stonden we aan het hoofd van -ruim dertigduizend francs!” - -Bij de vermelding van dit bedrag kwam even de oude levendige -schittering in zijn oogen. - -„Weer verspeeld? Stom vee!” riep Boom. - -Arnolds trok de schouders op. - -In Parijs hadden zij toegang gekregen in een cercle, en daar met -afwisselend geluk gespeeld. Ja, niettegenstaande hun vrij groote -uitgaven, zagen zij hun geld vermeerderen. Maar het ging niet vlug -genoeg. Dat lag aan het slappe seizoen. Men wilde tegen hun geluk niet -houden. Zelfs de directeur van den cercle, dien Boom ook wel kende van -vroeger, toen hij nog croupier in Trouville was.... - -„Dergesne!” riep Boom uit. - -....raadde hen aan, als ze geld wilden maken, nu naar Trouville te -gaan. En daartoe besloten zij, maar wilden nog één avond te Parijs -blijven, om hun geluk te probeeren. - -Toen, den middag tevoren.... - -„Wien denk je, dat we zagen?” vroeg Arnolds zijn verhaal afbrekend. - -„Hoe wil ik dat weten,” zeide Boom. - -„We zaten met de vrouwen tegenover dat tentoonstellingsding aan den -ingang van het Bois. Daar komt een vrij chique karretje voorbij, met -poney. Raad eens.” - -„Wiechen toch niet?” - -„Precies geraden. Ik riep hem aan, maar hij bleef stijf vóór zich -kijken. Misschien hoorde hij het niet, of was er niet op verdacht zijn -naam door een bekende te hooren uitroepen; en trouwens hij zat zoo -stijf als een Engelsche koetsier. Fifi zei dadelijk: „Laat ons niet -meer spelen; die man brengt overal ongeluk aan.” Maar we lachten erom.” - -Hadden ze haar raad maar gevolgd. Eigenlijk was Viehof het geweest, die -dien avond de veine wilde forceeren. Met het gevolg, om kort te gaan, -dat zij dépouillés waren geraakt. Geen cent overgehouden. De meisjes -waren er vandoor gegaan, de bagage door het hôtel aangehouden.... -enfin, het gewone liedje in zoo’n geval. - -Die verduivelde Viehof had er zich door gered, door ineens, midden op -den Boulevard, in elkaar te zakken en te gaan liggen spartelen. Hij was -weggedragen. Arnolds was te verbouwereerd geweest, om dit voorbeeld te -volgen, of iets dergelijks te doen. Trouwens, dat was altijd moeielijk. -Men kan zooiets niet nadoen, of het loopt teveel in de gaten. - -En zoo was hij op de gebruikelijke manier afgezakt naar Holland, te -weten door alles te verpanden, wat hij aan waarde bij zich had, en -zelfs zijn kleeren voor deze plunje te verruilen. Derde klasse, en geen -eten. De douane vroeg hem niet eens of hij wat te declareeren had! - -Het ergste moest nog komen. Blij weer in den Haag te zijn, had hij zich -naar huis gespoed, dat wil zeggen naar de woning van zijn vader. -Gesloten! Iemand van ernaast wist te vertellen, dat de familie opreis, -of naar buiten was, en de dokter plotseling weggeroepen bij een erge -patient in het Zuiden van Frankrijk. Dat kende hij. Die erge patient -was de speelzaal in Ostende of elders. Daar moest weer worden -opgemaakt, wat een heel jaar was verdiend, en nog meer erbij. - -„Wat doe jij anders?” vroeg Boom met rechtmatige verontwaardiging. „Je -had zoo’n mooi sommetje om te beginnen, en als je verstandig was -geweest, kon je het nu net zoo goed hebben als ik. Waar slaap je -vannacht?” - -„Kan jij me niet bergen?” - -„Onmogelijk. Ik zou de grootste herrie krijgen.” - -„Leen me dan een kopstuk.” - -„Hier. Maar ik maak een voorwaarde. Je klampt morgen een ander aan. -Want ik heb niet zóóveel, dat ik je iederen dag zou kunnen te eten -geven en laten logeeren, tot je familie thuiskomt. Zoo eens in de week -kan ik je wel een rinkie geven, en dan moet ik het zelf nog -uitzuinigen. Als andere kennissen hetzelfde doen....” - -„Goed. Dan kom ik vandaag over acht dagen bij je.” - -„In godsnaam niet!” riep Boom verschrikt uit. „Je weet zoo ongeveer hoe -laat ik ’s middags door de Spuistraat kom. Wacht me dan op, en.... zoo -stilletjes stop ik het in je hand. Geen bonjour amice, of zoo, hoor!” - -„Ik begrijp je,” zeide Arnolds. „Laat me hier nu maar zitten, en ga -heen.” - -Boom stond op. Hij riep den kastelein, en betaalde wat Arnolds hem liet -doen, onderwijl den rijksdaalder in de hand houdend, zóó dat de -kastelein dien zien kon. - -„En wat krijg je van mij?” vroeg Arnolds, toen Boom weg was. - -„Niets meneer, die meneer heeft alles betaald.” - -„O!” deed Arnolds, met den rijksdaalder spelend. „Heb je hier soms -slaapgelegenheid? Voor één nacht maar, want ik heb het koopje, dat mijn -familie op reis is.” - -„Heel goed meneer,” zeide de kastelein. „Voor dertig, veertig, of -vijftig cent?” - -„Vijftig cent,” zeide Arnolds voornaam. - -„Alsublieft, meneer” zeide de kastelein, den rijksdaalder uit Arnolds -vingers nemend, en hem twee gulden teruggevend. „Wilt u nu al naar -boven gaan?” - -„Geef me eerst nog een cognacje.” - -Arnolds had zich goed gehouden, maar zooiets had hij nog nooit beleefd. -Hij keek rond op de kamer, die men hem had aangewezen. - -Zij was spaarzaam verlicht door een petroleumpitje, maar leek toch niet -onvriendelijk. Er stonden twee bedden in, en overigens het gewone -gerei. ‚U blijft alleen’ had de kastelein gezegd, wat waarschijnlijk -beteekende, dat hij de kamer anders had moeten deelen met een ander. -Maar zelfs dan nog, had hij in zijn leven niet zoo goedkoop gelogeerd. -Misschien kwam er nog ontbijt bij! - -Die goedkoopte hinderde hem. Hij was opgevoed in een kring, waarin het -goedkoope werd vergeleken met het minderwaardige. Een zelfde kamer -kostte in de „Twee Steden” een rijksdaalder, in „Vieux Doelen” een -gulden of vier. Altijd de helft ervan, wat de ruimte betrof, zoodat er -een muurtje of beschot was tusschen de twee bedden. Had hij betere -kleeren gehad, dan zou hij in de ‚Doelen’ zijn gegaan, met een los -daarheen geworpen praatje over het niet thuis zijn van de familie, en -men zou hem gelogeerd en gecrediteerd. Hier moest men vooruit betalen. - -Het laatste was een oplossing! Men was bang voor zijn geld! En dat -teekende de geheele situatie. Waar men bang was voor zijn geld, ontving -men gemeenlijk minderwaardig soort lui. Daartoe werd hij dus gerekend, -en.... op het oogenblik terecht. Er moest weer heel wat gebeuren, eer -hij weer was, die hij zijn moest. Hij was onder nul. Hoe moeielijk het -zou zijn om daar weer over heen te komen, bewees hem het geval van -vandaag met Boom. Dat heer nam airs aan! - -Maar aan den anderen kant viel er ook wat uit te leeren. - -Heel fideel was hij met een „Bonjour amice” op hem af gekomen, zonder -er zelfs aan te denken, dat hij er niet precies presentabel uitzag. -Daarop had Boom hem te eten gegeven en nog een rijksdaalder toe. Wat -drommel, als hij nu toch aan lager wal was, waarom zou hij voorloopig -niet van deze positie profiteeren? Een oude kennis, een schoolvriend, -kon men met eenzelfde „Bonjour amice” een stuip aanjagen, als men hem -ergens tegenkwam, waar men vroeger flaneerde. - -En wat misschien in geen andere stad zou gelukt zijn, gelukte in den -Haag. - -De een vóór, de ander na, schrikte van het „bonjour amice,” door de -neusstem van Arnolds geuit, altijd op het oogenblik, dat men minder van -zijn gezelschap gediend was. Gaandeweg werd hij door al zijn vroegere -kennissen gepensionneerd. Niemand had den moed hem af te bijten. - -Dikwijls hadden zijn contribuabelen het land, en meenden, dat de -politie zoo’n sujet van de straat moest weren. Want hoewel Arnolds hun -wekelijksche bijdrage nimmer vergat te innen, zij vergaten die weleens -klaar te leggen, of op de afgesproken plaats te zijn als hij er kwam. - -En dan klonk zoo’n ongelukkige vast en zeker het „bonjour amice” in de -ooren, erger dan het maanbriefje van de belasting. - -Het was lastig voor beide partijen. Arnolds erkende dit volkomen. Zijn -heele Zaterdag was er mee gemoeid, en zelfs hadden sommigen nog den -toupet hem op een anderen dag te bescheiden. Hij dacht erover na, of -daar niets op te vinden zou zijn. Het was toch eigenlijk onzin, zoo’n -heelen dag door de stad te dwalen om de duiten te garen, precies op de -minuut zijn, daar waar men hem wachtte. Maar wat? - -Een kantoor ergens, waar men het verschuldigde storten moest, en een -loket met een handwijzertje, zooals voor de waterleiding, lachte hem -wel toe. Dáár zorgden de menschen immers óók wel op tijd te zijn, omdat -hun anders het water werd afgesneden, en ze nog boete op den koop toe -betalen moesten! - -Doch dat was in zijn geval ondoenlijk. Als hij er zoo’n loket op -nahield, zouden de menschen elkaar zien, en het van elkaar weten, dat -zij aan hem contribueerden. Dat zou alles in de war gestuurd hebben. -Het was juist, omdat een ieder meende, dat niemand het wist, dat men -hem betaalde. - -Dus kon men de menschen moeielijk en file laten staan. - -Hij moest het dus maar dragen, tot er uitkomst kwam. Zijn familie deed -net alsof hij niet bestond. Ook zij contribueerde, dat begreep hij, -doordien er elken Maandagochtend een gift kwam, de eerste maal van de -boodschap vergezeld, of meneer asjeblieft van de deur wou blijven. - -Het ging niet anders. Maar.... hij zou ze laten kijken! Allemaal! -Zoodra hij een sommetje bijeen had, zou hij er een eind aan maken door -een flinken coup. Voor zijn tegenwoordig doen een reusachtige mise op -een winnend paard, of iets dergelijks. Beroerd genoeg, dat telkens als -hij er bijna was, de kans hem weer tegensloeg. Want hij kon het spelen -intusschen niet laten. Een mensch moet toch wat hebben! - -In kleine kroegjes waar gespeeld werd, leerde hij de lui allerhande -aardige hazardspelletjes, waarbij nog iets te denken viel, en dobbelde -dan mee, om bedragen, die vroeger voor hem niet bestonden. Een -minimum-limite kende men destijds niet. En geregeld verloor hij, en -juist altijd als hij weer bijna het bedrag voor zijn eersten coup -bijelkaar had. - -Immers, dat moest honderd gulden zijn. Minder was onzin niet alleen, -maar met spelersbijgeloof moest dát het bedrag zijn, en hield hij -daaraan vast. - -Weken en weken moest hij loopen en sparen, eer hij dat bijeen had. Hij -sparen! Was hij dan zóó laag gezonken, dat hij moest sparen? Soms kon -hij er in zijn eentje om zitten huilen, zoo’n avond na te hebben -verloren en daarom flink getracteerd te zijn door degenen die zijn geld -hadden gewonnen. - -Misschien kwam het door het een en ander, dat zijn scheeve neus allengs -dikker werd, en daardoor bijna in het fatsoen kwam, doch tevens zóó -rood werd, dat zijn „achterstalligen” hem op een straatlengte al -bespeurden, en door gewetenskneepjes benauwd, in hun zak tastten, in -angst voor het „bonjour amice”. - -Den Haag was een straatfiguur rijker. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XIX. - - -Viehof lag nauwelijks in den raderbrancard, of reeds bedaarde zijn -spartelen, en toen de huif dicht was, en hij zich voelde wegrijden, -schokte zijn lichaam nog enkel van ingehouden lachen. - -Dat was een stap tot den vrede! Een paar dagen was hij nu allicht onder -dak, en zoolang had hij tijd tot nadenken. Een uitweg was altijd te -vinden, als men maar even rust had, en dat gesnater van zoo’n Arnolds -niet hoorde. - -Naar den cercle en vragen om reisgeld, was één middel, doch dat bedierf -de toekomst. Zich als behoeftig vreemdeling over de grenzen te laten -zetten, was een ander. Maar dat was tegenwoordig ook niet alles. -Vroeger ging men tenminste per spoor, maar nu moest men wandelen. -Althans heele einden, met een gendarme tot gezelschap, die het iemand -liet merken, dat hij zoo’n opdracht niet plezierig vond! Dat had hij -eens gehad, toen hij uit de Belgische gevangenis ontslagen was, en.... -nooit meer, als hij er buiten kon. - -Hadden ze maar een retourtje genomen! Dat was weer de koppigheid van -Arnolds geweest. Die contrarieerde hem altijd. - -Een hevig gekittel in zijn neus brak zijn gedachten af. Met geweld -onderdrukte hij het niezen, wat den aandrang slechts erger maakte. -Wanhopig greep hij met de rechterhand zijn neus en kneep dien dicht, om -althans het geluid te smoren, want dat was al te gek! Een niezende.... -hm, hm.... Geen zakdoek in zijn linkerbroekzak, maar iets, iets.... - -De niesbui was overwonnen door pure verbazing. - -Was dat uit zijn zak gekomen? Het moest wel, want de zakdoek was en -bleef weg. - -Een pakje bankbiljetten, met het witte strookje en blauw -kringstempeltje van den cercle! Aan de kleur te zien.... ja waarachtig! -Voorzichtig had hij de hoeken omgebogen. Een pakje, dus tien briefjes -van duizend francs! - -Zonder meer beweging te maken, dan hoogst noodig was, scheurde hij het -strookje door en verfrommelde dat, nam één biljet en stak dat in zijn -vestzak, en bergde eindelijk de negen andere in zijn borstzak, ze -schuivende in de gaping van zijn portefeuille. Ziezoo! - -Hij wilde nog denken, maar kon niet. De spanning was uit zijn zenuwen, -en dan volgde altijd, wat hij nu al voelde aankomen.... De huif boven -hem begon te draaien. Stond men stil? Ja, gelukkig. Als dat even zoo -bleef, zou hij er misschien overheenkomen. - -Maar daar ging het de hoogte in en weer naar de laagte. Een schokje. - -En toen de behulpzame politiemannen de huif hadden opengeslagen, -richtte hij zich op met een ruk, en.... - -Men was op een politiebureau aan velerlei surprises gewoon, maar dit -was al te koddig! - -Viehof stond nu op zijn beenen, voorovergebogen, terwijl zijn maag zich -ontlastte van haar inhoud, bij elke rustpauze wilde blikken in het rond -werpend. - -„Un ivrogne, tout simplement!” - -En spottende blikken troffen den man, die daarvoor een raderbrancard -had gerequireerd. - -„Mais non, c’est un monsieur!” - -Viehof had elk woord gehoord, en wilde protesteeren. Maar hij kon niet, -en deze machteloosheid veroorzaakte bijna, wat hij in het eerst -gesimuleerd had. - -Een paar der agenten schenen nu de zaak iets ernstiger in te zien dan -voorheen, en schoten toe, hem ondersteunend, terwijl na eenig -geschreeuw een derde werd heengezonden om water. - -„Un coup de soleil, peut-être?” - -„Tiens, avec ce beau ciel là!” kreeg de man terug, met een blik en -vingerwijzing naar den bewolkten hemel, die een braaf politieman ook -ziet, al is hij binnenshuis. - -Viehof greep werktuigelijk in zijn zak, en weer geen zakdoek vindend, -zette hij in ademnood een vinger tegen zijn linker neusvleugel, -snuivend. Toen tegen den rechter. - -„Un mouchoir, ou chose.... Monsieur n’en a pas!” - -Het was half in ernst, half spottend geroepen. - -Men kwam nu met water en een doek, waarvan Viehof zich bediende, zooals -de omstandigheden meebrachten. - -Eindelijk kreeg hij lucht. Zoekend, tastend, tot hij ten slotte -arriveerde bij het biljet, dat hij in zijn vestzak verstopt had, haalde -hij dat te voorschijn. - -„Changez moi cela,” zeide hij. - -Iedere gedachte aan iets onbehoorlijks was verdwenen. Een briefje van -duizend francs. Un monsieur pourtant! - -En terwijl men Viehof op alle mogelijke manieren te hulp kwam, holde -een agent weg, om het biljet te wisselen. - -Hij gaf eenige vage verklaringen. Een ziekte, die hij in lang niet -gehad had.... een Hollander, op bezoek in Parijs.... het speet hem de -heeren lastig gevallen te hebben.... een fiacre om in zijn hôtel terug -te komen.... onderweg zou het wel overgaan. - -Toen hij eindelijk in het rijtuig zat, en terugreed naar het hôtel, dat -hij zoo onheusch had verlaten, bekende hij zichzelf, nog nooit zoo van -geld te zijn geschrokken. - -In het hôtel keek men zijn oogen uit. Of meneer de kamer weer betrekken -zou, met Madame? - -Geen quaestie van, na zoo’n behandeling. Ook die andere heer zou straks -komen, óók alleen om te betalen en zijn goed te halen. - -Men gaf Viehof het zijne mee, zich excuseerend over de vergissing. - -Schouderophalend gaf hij last zijn bagage in en op den fiacre te -stuwen, en toen dat geschied was, duidde hij de richting aan: Gare du -Nord. - -Maar onderweg tikte hij den koetsier aan, en liet hem rijden naar een -ander hôtel. - -Wat nu te beginnen? Het was lastig nadenken, met een leege maag. En -daar bestond op het oogenblik geen noodzaak voor. Dus, eerst wat gaan -eten. - -Hij deed dit, en het bracht hem in een heel andere stemming. - -Wat drommel, met tienduizend francs in zijn zak, behoeft men niet te -kniezen. Als hij nu maar wist, waar Fifi zat. Hij had geld, dus dacht -hij weer aan haar, zooals zij in zoodanig geval aan hem dacht. Maar het -was zoeken naar een speld in een hooiberg. Hij kon haar moeielijk laten -omroepen. - -Tiens! Daar viel hem iets in. Morgen was het Zondag, en er waren -courses in Auteuil. Als dat ongeval niet gebeurd was, zouden zij erheen -gegaan zijn. Wie weet... zij had hem nooit verteld, wat ze uitvoerde, -op haar tochten nu en dan, als er eb in hun kas was, en uit discretie -had hij er nooit naar gevraagd. Maar met courses zou het wel in verband -staan. - -Dus trok hij den volgenden dag naar Auteuil, in een dier goedkoope -chars-à-bancs, die er heen rijden. Want, als hij alleen was, betrachtte -hij groote zuinigheid, zelfs met kapitaal in zijn bezit. Ja, uit -voorzichtigheid had hij zelfs zijn geld in het hôtel achtergelaten, en -maar een honderd francs of wat bij zich gestoken. Het kon zijn, dat hij -Arnolds ontmoette, en dan had diens speelduivel hem ook te pakken. - -Bij het terrein aangekomen, aarzelde hij. Pesage was zoo duur! Maar, -aan den anderen kant, als hij Fifi zocht, moest hij ook dáár kunnen -komen. In godsnaam dan! En hij offerde zijn vijftig francs entrée. - -Als van den donder getroffen bleef hij staan. - -Daar zag hij een groepje van drieën: Fifi, Leda en... niemand minder -dan Wiechen! Was die het dan? Hij kon het niet gelooven. - -Fifi ijlde op hem toe. - -„Ah, chéri! Waar kom je vandaan? Waar is Arnolds?” - -„Ik weet het niet,” erkende hij, koel. „Wat doe jij hier?” - -„Spelen, om weer bij je te komen,” zeide zij eenvoudig. „Heb je iets?” - -„Jawel, maar niet veel,” zeide hij. - -Zij rukte hem het program uit de hand. - -„Zet wat je kunt hier.” - -Zij had een vluggen blik in het rond geslagen, en kraste toen met haar -nagel in het papier. - -„Een tuyau?” - -„Ja, maar stipt geheim. Ik mocht het niet verklappen. Alleen aan jou -doe ik het. Laat me nu. Allons, chéri, sois sage. Ga naar Holland -terug. Ik kom gauw na.” - -„Met Wiechen?” grijnsde hij. - -„Neen. Il n’est rien là-dedans. Ik probeer alleen wat uit hem te -kloppen voor die arme Leda. Maar hij is zoo hard! Is hier geloof ik -alleen maar om zich te laten kijken, en zet niets. Ga je gang nu, en au -revoir.” - -Zij wipte weer weg. - -Viehof verliet den pesage. Dat Fifi het geld niet uit de keien sloeg, -begreep hij ook, maar nu hij gezien had... Hij moest niet meer van haar -gehuichel hebben. Wiechen of niet Wiechen, het kon hem nu niets meer -schelen. Maar het was uit tusschen hen. - -Inmiddels, wat zou hij doen? Een tuyau? Het kon zijn. Nu, voor het -laatst dan! En hij zette al wat hij bij zich had, slechts enkele francs -bewarende, om wat te drinken en thuis te kunnen komen. - -Als men alles vooruit wist! - -Als hij nu eens voor de eerste maal roekeloos geweest was, en niet zoo -stom voorzichtig, om zijn geld thuis te laten! Hij telde niet eens na, -wat hij kreeg. Het moest een outsider geweest zijn. - -Ja, als.... Want zoo’n fortuintje overkwam iemand voor geen tweede -maal... - -Toch was het aardig. - -Die vervloekte meid! Als zij hem dat eerder gezegd had... - -Hij nam een besluit. Ja, nu wist hij wat hij wilde. Hij had eens een -tante diep gegriefd, door haar handteekening na te maken. Het goede -mensch was geëindigd met te betalen, om haar neef niet in de gevangenis -te zien. Tevens had zij aangeboden hem passage en een som gelds -bovendien te verschaffen, als hij naar een ver land wilde vertrekken. -Niet dat zij geloofde aan zijn beterschap, als hij weg was; maar men -compromitteerde zijn familie tenminste niet. Immers of een zekere -Viehof in Amerika voor drie jaar de kast inging, hoorde of las men niet -in Holland; wèl echter, als die zelfde Viehof in Holland slechts werd -vervolgd en vrijgesproken. - -Hij besloot de zee tusschen zich en Fifi te zetten, en tevens tusschen -zijn tante en hem. Het laatste zou hij op den voorgrond stellen, want -anders betaalde zij zijn passage niet, en gaf hem niets mee. - -Viehof verwijderde zich van het terrein, en keerde naar Parijs terug, -zich verder met een in hem schaarsche energie haastende om zijn plan te -volvoeren. - -De tante, die stil leefde, maar toch niet zóó stil, of als haar neef in -Holland iets overkwam, dat toch gehoord of gelezen zou hebben, bleek -alsnog bereid haar woord gestand te doen. Zij was echter een practische -vrouw, en wilde boven alles zekerheid hebben, dat haar neef ook -inderdaad naar verre gewesten zou vertrekken. Na eenige ruggespraak had -hij Australië gekozen, wat meer in haar smaak viel, omdat het nog -verder weg was dan Amerika. Zij nu liet passage voor hem nemen, en -stelde hem bij zijn vertrek geen geld, dan het noodige voor onderweg, -doch een passagebiljet ter hand, zoomede een wissel op Melbourne, die -dus dáár moest worden geind. - -Was zij minder voorzichtig geweest, wellicht zou Viehof inderdaad in -Australië zijn aangeland. Nu bracht al dat gedoe hem op een denkbeeld. -Namelijk om niet te gaan, en toch de duiten op te strijken. - -Hij kreeg dit op de hulpboot, die van Antwerpen naar Southampton voer, -waar hij op de groote boot zou overgaan. Op die hulpboot was een -medepassagier, die in een tegenovergesteld geval verkeerde, te weten -tot Southampton passage te hebben genomen, met het doel vandaar naar -Australië door te gaan. Welnu, een compromis was spoedig gesloten. Men -ruilde de biljetten, terwijl Viehof het verschil toekreeg. - -Ook de moeielijkheid van het innen van den wissel vond haar oplossing. -Viehof gaf dien afgeteekend mee aan den steward van de groote boot, die -op zich nam het bedrag te Melbourne onmiddellijk te innen, en weer over -te maken naar Southampton, aan Viehof’s adres poste restante. Een goede -fooi bewoog dien man bovendien tot nog iets anders. Hij verkocht aan de -passagiers prentbriefkaarten van alle plaatsen onderweg. Daarvan nam -Viehof een serie, en adresseerde en teekende die aan zijn tante, waarop -de steward ze bij zich nam, om ze aan het goede mensch van elke plaats -waar men aandeed, successievelijk te verzenden, tot Melbourne toe. Dat, -meende Viehof, had die lieve tante wel aan hem verdiend, dat hij haar -van reis en aankomst eenig teeken stuurde. - -Aldus te Southampton afgestapt, dacht Viehof er eerst over naar den -Haag terug te keeren, doch een kleinigheid deed hem blijven. - -In de bar van het hôtel, waar hij zijn intrek genomen had, zaten een -paar mannen te praten. Viehof zag, dat de een in zijn hand een strookje -papier hield, dat hij den ander telkens weer toonde. Het leek sterk op -een accept. - -Van plaats veranderende, zoodat hij het gesprek kon opvangen, bleek -hem, dat het inderdaad over een kleine geldleening liep. - -Het was toch overal eender. In den Haag, zoowel als in Southampton. Ook -hier waren menschen die geld zochten, anderen die het plaatsen wilden. -En toen vroeg hij zich af, waarom hij, nu hij geld had, met alle geweld -naar den Haag terug wou? Niemand zou hem daar bijzonder welkom heeten. -En hier, of elders, overal was het eender. Hij had kapitaal, ginds zat -een man die geld zocht, en een ander die het blijkbaar gaarne zou -verstrekken, maar het op het oogenblik niet had. - -Een begin was een begin. En brutaalweg trad hij op het tweetal toe, -bekende bij toeval hun gesprek te hebben gehoord, en verklaarde zich -bereid to do a business. De anderen keken eenigzins vreemd op, maar de -man die het geld noodig had, stapte over bezwaren van etiquette heen, -en noodigde Viehof plaats te nemen, terwijl de ander met een nijdig -gezicht heenging. - -De man met wien Viehof had kennis gemaakt, bleek een fatsoenlijk -kruidenier te zijn, die voor een week of zes dertig pond noodig had. En -Viehof nam zijn accept zonder veel praten, maar vroeg toen -tegendiensten. - -Eenige dagen later was hij geinstalleerd op een klein kantoor, en zette -geld uit tegen hooge rente, voorloopig aan geen andere dingen denkende. - -De Australische wissel, die eindelijk aankwam, bezorgde hem een -introductie bij een bankier, dien hij de incasseering opdroeg. Men had -reeds van hem gehoord, en stond verbaasd over de relatiën, die men -meende dat hij had, tot zelfs in Australië. Al pratende bood men hem -gelegenheid tot disconteeren, precies als Wiechen voorheen had bij -Karsten & Co. En beginnende met kleine postjes, maakte hij daarvan hoe -langer hoe ruimer gebruik, tot het kapitaaltje dat hijzelf -oorspronkelijk had ingebracht, slechts een zeer gering deel meer -uitmaakte van zijn omzet. - -Eens per jaar stak hij geregeld over naar Frankrijk, en speelde kleine -bedragen op de courses. Hij keek dan steeds uit naar het gezichtje van -Fifi, doch zag haar nooit meer, en niemand dien hij kende kon hem -zeggen waarheen zij gevlogen was. - - - - - - - - -HOOFDSTUK XX. - - -Onder een loodzwaren mistral was de „Prinses Marie” de haven van -Marseille uitgevaren. Zelfs toen de boot nog aangemeerd lag, was het -aan dek onaangenaam, en zooveel te meer toen zij buiten was, en zwaar -werkte door de golven, waar het schuim, neergeslagen, in kralende -streepjes afliep. - -Reeds een heelen tijd was men in volle zee, eer van de passagiers zich -iemand boven durfde vertoonen. - -Gehuld in regenjassen, de kragen op, tegen de koude, die men niet meer -verwacht had, stonden twee heeren tegen de verschansing, uit verveling -de Indische gewoonte van zich voorstellen reeds nu aannemende. - -Van Vleuten! - -Becker! - -En zoekend naar eenig onderwerp van discours, begonnen zij elkaar te -ondervragen, en ten slotte mededeelingen te doen, die men onder andere -omstandigheden bewaart tot meer intimiteit is ontstaan. - -Zoo wist de een al heel spoedig van den ander, wat zij waren en met hun -vrouwen de reis deden. - -„Een dame!” riep Becker eensklaps uit, en van Vleuten, omziende, -ontdekte Betsy, die geheel gekleed op slecht weer, in de ingang van de -kajuit stond. - -Hij ijlde toe om haar verder te helpen, in de luwte van den rooksalon, -waar Becker was blijven zitten. - -Een korte voorstelling volgde. - -„Ik ben naar boven gekomen, om je wat te vertellen, Jan,” zeide Betsy. -„Weet je, wie hier aan boord is?” - -„Nog niet.” - -„Dat dochtertje van dien Wiechen. Waar ik je toen vertelde. Zou die -nare vent er ook zijn?” - -„Wat zeg je?” riep van Vleuten uit, onaangenaam verrast. - -Becker stond op. Hij wilde iets formeels zeggen, doch dit beletten hem -de wind en de beweging van het schip. - -„Het meisje was een lief kind,” zeide Betsy. „Maar o, ik zou het zoo -vervelend vinden, als die man....” - -„Stel u gerust, mevrouw,” zeide Becker. „Niemand zou het waarschijnlijk -zoo vervelend vinden als ik. Het lieve kind.... is mijn vrouw.” - -Betsy had een gloeiende kleur gekregen. - -„Pardon, ik wist niet....” stotterde zij. - -„Wij hebben heel onplezierige ervaringen met meneer uw schoonvader -opgedaan,” zeide van Vleuten, haar tehulp komend. „En....” - -„Dat hebben er meer,” lachte Becker. En toen weer ernstig wordend: „Als -u eenigzins prijs erop stelt met mij in goede verstandhouding te -blijven, zou ik u in overweging willen geven geen melding van dien man -meer te maken. Meer zeg ik zelf er ook niet van. Maar mijn vrouwtje -pijn te zien doen door anderen, zou ik....” - -„Allright!” riep van Vleuten. „En, Betsy, je praat er ook niet over met -anderen, hè?” - -„Ik denk er niet aan,” zeide Betsy verruimd. - -„En ik ga eens naar beneden, zien hoe de zaken dáár staan,” zeide -Becker, een aanloopje nemend om tegen de helling van het dek op te -komen. - -„Je had je daar mooi verpraat,” zeide van Vleuten, toen hij weg was. - -„Nu, ja,” meende Betsy. „Is het toch niet beter zóó? Nu hebben we ons -even uitgesproken, en anders hadden we misschien de heele reis stijve -gezichten tegen elkaar getrokken.—Wat een akelige wind is dat! Mijn -lippen beginnen er van te springen.” - -„Laat ons dan in de rookhut gaan,” stelde hij voor, „daar zitten altijd -enkel een paar oude heeren.” - -En zoo deden zij, terwijl van Vleuten bij het binnenkomen de oud-gasten -verzocht rustig door te blijven rooken, en zelf een sigaar opstak. - -Becker was inmiddels naar beneden gegaan, en vond Ella in de hut. - -Het was een ruime tweepersoonshut, waarin een sofa, die desnoods voor -een derde plaats kon worden ingericht. - -Daarop had Ella, na haar bovenkleeding te hebben uitgetrokken zich -neergevlijd. - -„Hoe is het?” vroeg hij, haar met de eigenwijsheid van jonge -echtgenooten kussend waar hij een bloot plekje zag. - -„O, beter!” zeide zij. „Ik was al opgestaan en heelemaal aan de -beweging gewoon, en wou juist eens gaan onderzoeken waar jij zat, toen -ik....” - -„Toen je mevrouw van Vleuten zag,” viel hij in. - -„Ja,” zeide zij verwonderd. „Kende je die?” - -„Sinds daareven. Ik stond met haar man te praten, en zij kwam er bij, -en vertelde precies, wat jij nu wou gaan vertellen.” - -„En, wat heeft ze gezegd?” - -„Nu,” zeide hij, zonder direct op haar vraag te antwoorden, „het zijn -heele geschikte lui, maar ze willen over één ding niet praten. Net als -wij. Over.... den Haag. Dat hebben we nu afgesproken. Dus, als je nu -opstaan wilt, kan je de kennis hernieuwen. Zij vindt jou heel lief.” - -Ella was al opgesprongen, en trok de japon weer aan, die hij haar -toereikte, waarbij zij zich naar den aard der jonge vrouwen onnoodig -veel aan hem vastgreep. - -„Verschrikkelijk, wat maakt dat schip een beweging,” merkte Ella op, -onder het naar boven gaan. „Blijft dat nu den heelen tijd zoo?” - -„Neen,” zeide hij, „soms is de zee heelemaal stil. Toen wij jaren -geleden uit Indië kwamen, hebben we maar een dag of wat zulk slecht -weer gehad.” - -Zij waren de trap opgekomen. - -„Mag ik mevrouw even helpen?” - -Het was de eerste officier, die zonder antwoord af te wachten, Ella -greep, en haar met een zetje naar de ingang van den rooksalon hielp. - -Becker volgde, dankbaar. Want het was nog niet hetzelfde, of men -zichzelf helpen kon aan boord van een zwaar werkend schip, dan wel nog -daarbij een dame aan den arm te hebben hangen, die, naar den aard van -haar geslacht, de loodlijn naar gelang van haar omgeving zoekt te -bepalen, en daarom op een hellend vlak steeds uit het lood geraakt. - -„Niet meegaan met de beweging, er tegen in leunen, mevrouw,” vermaande -de eerste officier. „Ziet u wel, daar gaat het al beter. En als u -alleen is, nooit uw handen loslaten, dan kunt u geen gevaar loopen.” - -Lachend volgde Ella den gegeven raad, en zoo bereikte men de plaats -waar van Vleuten en Betsy zaten. - -„Kom maar gauw naast mij,” raadde Betsy. „Het went wel.” - -De eerste officier bleef een oogenblikje praten. Maar toen hij zich -verwijderd had, ontstond er onwillekeurig een stilte. - -„Kom,” zeide van Vleuten, „zooveel menschen zoeken een aanleiding om -hun eerste glas champagne aan boord te drinken. Ik geloof, dat het ons -niemand kwalijk zal nemen, als wij dit eens bij deze gelegenheid doen. -Ik ga zien een hofmeester te vinden. Meneer Becker, helpt u mij de -glazen dragen?” - -De beide dames waren eenige oogenblikken alleen, daar de rookende -oudgasten een luchtje waren gaan scheppen. - -„Had je last van zeeziekte?” vroeg Betsy, de stilte brekend. - -„Ik weet het niet,” zeide Ella. „Ik had het al enkele dagen vóór we aan -boord kwamen.” - -Betsy keek op, en zag Ella in de oogen, die zoo naief, zoo onbewust -stonden. Met een plotselinge beweging trok zij haar naar zich toe, en -kuste haar. Toen volgde een gefluister, terwijl Ella half angstig, half -blij naar Betsy luisterde, en zij een voor haar doen ongewoon hooge -kleur kreeg. - -„Moet ik het Carel.... dat is mijn man, al zeggen?” vroeg zij. - -„Wacht nog een weekje, tot je absolute zekerheid hebt,” raadde Betsy. -„Anders kon er een teleurstelling zijn.” - -De heeren kwamen terug, en hadden natuurlijk niets te dragen, daar de -bevaren hofmeester dat minder raadzaam geacht had. De champagne werd -ingeschonken. - -„Op een gezellige reis,” zeide van Vleuten. - -„Auf unser specielles,” fluisterde Ella Betsy toe, terwijl haar oogen -glinsterden. - -Van Vleuten en Becker verwonderden zich over den spoed, waarmee -tusschen hun dames een goede verstandhouding bleek te zijn ontstaan, en -verheugden zich er tevens in. - -Ziezoo, dat was een waarborg tegen onaangenaamheden op reis. En -verwonderlijk zooals vrouwen altijd in uitersten vervallen. Of gevecht -op leven en dood, òf een intimiteit waar men eenvoudig van verbaasd -staat! - -De eerste wist natuurlijk de oplossing reeds dien avond, maar de ander -moest een goede week wachten, eer hem Ella haar hoop meedeelde. - -„Foei,” zeide hij. „Moest je daar zoo lang mee wachten, om mij dat te -vertellen?” - -„Mevrouw van Vleuten dacht...” - -„Met wie ben je getrouwd?” vroeg hij. - -„Met jou natuurlijk. Hoe bedoel je dat?” - -„Kijk eens liefste, dat bedoel ik zóó. Geheimen tusschen man en vrouw -behooren er niet te zijn. En al mocht ons hart ons eens dringen iets -tijdelijk voor elkaar geheim te houden, dan nog mag men het nooit aan -een derde toevertrouwen. Voel je zelf niet, dat er in de laatste dagen -tusschen ons iets geweest is, wat er niet had mogen zijn? Dat op zeker -punt een ander je nader stond dan ik?” - -„Ja,” erkende Ella, een traan wegpinkend. „Het was net of ik minder van -je hield, en dat was toch niet waar.” - -Carel keek heel ernstig. Eigenlijk wist bij zich uit de situatie niet -heel goed te redden. De vermaning, die hij gedaan had, was geen -oorspronkelijk werk. Eer hij trouwde had hij boekjes gelezen, hoe men -met zijn vrouw of zijn..... ja, van alles! om moest gaan. Hier dacht -hem de gelegenheid gunstig, om de theorie in practijk te brengen. Maar, -het was zonderling, tegenover de mooie oogjes, die zich met tranen -vulden, wist hij niet wat te doen. Zij had moeten antwoorden, zooals in -het boekje stond. Ja, hoe duivel was het ook weer? - -Denn eben wo Gedanken fehlen.... juist, da, hm, de rest kon men cadeau -krijgen. Een „Wort” had hij zooeven ook uitgesproken. Maar wat doe je -nu, als dat ook niet helpt, en je lieve jonge vrouwtje tranen in haar -oogen krijgt. Dat had Goethe erbij moeten zeggen! - -Hij pakte Ella eens goed en gaf haar niet één, maar verscheiden zoenen, -en daar scheen zij volkomen genoegen mee te nemen. - -Dus, wo die Worte fehlen, daar moet je zoenen. - -Carel kon dat wel niet zoo mooi doen rijmen als Goethe, maar de -philosophie was beter, en meer afgerond. Weg boekjes met raadgevingen! - -Dat de raadgevingen op zichzelf nog zoo kwaad niet waren, mits goed en -geput uit ervaring, zou hij even later bemerken. - -Men was in Port-Said geweest, en het Suez-kanaal doorgevaren. - -Geducht deed zich de warmte gelden, de lucht in zoodanig snelle -trilling brengend, dat ze minder doorzichtig werd, en de beelden -weerspiegelde. - -En nu verdween het Europeesche régime, om voor het tropische plaats te -maken. Dat wilde aan boord van een mailstoomer zeggen, dat de -middagtafel gerechten bevatte, die sommigen voor een rijsttafel -aanzagen, maar vooral dat Indisch négligé zijn intrede deed. Zoodra het -Suez-kanaal was gepasseerd, mocht het in de namiddaguren en des avonds -gedragen worden, ook aan dek. - -De oudgasten maakten daarvan onverwijld gebruik, kennende het genot, -dat de voor het klimaat aangewezen kleeding het menschelijk lichaam -geeft, en aarzelend en zich vreemd erin gevoelend voor het eerst, werd -het voorbeeld ook door de baren gevolgd. - -Had Ella niet den goeden raad van Marie van Groningen ook op dit stuk -gehad, maar haar uitzet laten maken bij een der vele zich daarvoor -uitgevende specialiteiten, dan zou zij er waarschijnlijk even -bespottelijk hebben uitgezien als een paar andere voor het eerst -uitkomende dames, die met hun à la nachtjak getailleerde kabaja aan dek -verschenen. - -Betsy was er over uit. - -„Keurig!” riep zij. „Wie heeft dat zóó voor je besteld?... O ja, ik -weet het al.... het is in orde, en het staat je lief.” - -En met den vinger prikte zij Ella in de heup, op de grens waar de -kabaja behoort te eindigen om niet te lang te zijn, en evenmin indecent -kort. - -„Je ziet er snoezig in uit,” herhaalde zij. - -En daarin had zij gelijk. Want de Indische sarong en kabaja, die, -slecht gemaakt, bespottelijk kleedt, en dan ook maar het best onder -„nachtgoed” wordt gerangschikt, is een négligé, dat in hooge mate -flatteert, als het goed gedragen wordt. - -In Batavia scheidde men. Van Vleuten en Betsy om naar Soerabaja te -gaan, waar de eerste zijn oude betrekking weer innam, Becker en Ella, -om den zwerftocht te beginnen, waartoe jonge ambtenaren veroordeeld -schijnen, en waaraan zelfs ouderen niet altijd ontkomen, en die niemand -anders voordeel aanbrengt dan de stoomvaartmaatschappij en andere -ondernemers van transportmiddelen. - -Want dat is het verschil tusschen den particulier, die het welzijn van -zijn zaken beoogt, en het Gouvernement, dat de eerste zijn employé’s -bij voorkeur dáár plaatst of laat, waar zij met de omgeving bekend en -vertrouwd zijn, terwijl het laatste zijn ambtenaren overplaatst, zoodra -er gevaar dreigt dat zij in denzelfden toestand geraken. - -En dit is maar goed ook, daar de ambtenaar anders zich te vast nestelen -zou, en in zijn omgeving een invloed zou kunnen krijgen, die hem tot -een staat in den staat zou kunnen maken, tenzij.... hij zijn meerdere -kennis en invloed ten nutte van het Gouvernement aanwendde. - -Doch dit veronderstelt het Gouvernement blijkbaar niet van zijn -ambtenaren, de koopman wel van zijn employé’s. - -Van Vleuten werkte hard, zooals hij gewoon was geweest, en gaandeweg -begon hij zich weer thuis te gevoelen in den goeden ouden Oost. - -Zij hadden slechts enkele dagen in het hôtel doorgebracht, daar Betsy’s -toestand spoed eischte, en nauwelijks waren zij dan ook ingericht, toen -Betsy beviel, tot beider groote vreugd van een jongen. - -Tijden tevoren hadden zij beraadslaagd welken naam zij hem of haar, al -naar gelang het uitviel, zouden geven. - -Van Vleuten had een heel rijtje opgesomd, allen geput uit het oude -Testament, waarvoor hij een penchant scheen te hebben, maar Betsy had -daarbij telkens een leelijk gezicht getrokken, als hij er een van -voorstelde. - -„Blijf me nu met je oude-Jodennamen thuis,” riep zij op zekeren dag, -zich boos makend. „Waarom plaag je me toch zoo?” - -„’t Is geen plagen,” zeide hij. „Eer een.... hoe zal ik het zeggen.... -een soort dankbaarheid. Zonder in den Bijbel te hebben gelezen, zouden -we dit geluk niet te wachten hebben.” - -„Vraag dan Wiechen om peet te zijn,” zeide hij. „Die heeft je op het -denkbeeld gebracht.” - -„Nooit,” verklaarde hij plechtig. „Men zegt, dat kinderen soms het -karakter overnemen van hen naar wie ze genoemd worden....” - -„Schei uit, Jan! Wees niet kinderachtig. Weet je, dan moeten we hem -maar noemen naar zekeren lummel, van wien ik, al verdient hij het niet -altijd, toch een beetje houd.” - -„Hm,” deed hij, „maar dat is geen mooie naam.” - -„Mooi of niet,” meende zij. „Hij is zoo gemakkelijk.” - -„Omdat hij zoo kort is? Dat is geen bezwaar, daar alle lange namen toch -worden afgekort.” - -„Ja maar.... Luister eens Jan. Herinner je je nog, dat je mij vroeg?” - -„Flauwtjes.” - -„Akelige vent! Ik had eigenlijk geen zin in je, zie je, en wou tegen je -zeggen: Jan, ben je mal—neen hoor! Maar....” - -„Je zeide: Ja! Zonder aarzelen.” - -„Niet waar. Ik zei: Jan.... en de rest kon ik niet zeggen, omdat je mij -toen dadelijk beetpakte. En.... nu, toen was het ook goed.” - -Hij lachte hartelijk. - -„Dan maar Jan!” zeide hij. „Misschien krijgt hij daardoor ook zoo’n -koopje. En als het een meisje is? Betsy, of voluit Elisabeth?” - -„Neen, dat wil ik niet. Meisjes die naar de moeder heeten, hebben -altijd een moeielijk leven.” - -Hij haalde de schouders op. - -„Rachel, Miriam....” - -Betsy stopte haar ooren dicht. - -„Ben je klaar? Ik zal er nog eens over denken. Ik zie wel, dat ik het -toch alleen moet doen.” - -Doch het was niet noodig, want het was een jongen. - -„Weet je aan wie ik dikwijls denk,” vroeg Betsy eenige weken later toen -zij weer op mocht zitten. „Aan Ella Becker. Met haar moet het ook -zoover zijn, dezer dagen.” - -„O, ik heb een brief in mijn zak,” herinnerde hij zich. - -„Daar loop je natuurlijk alweer den heelen dag mee rond,” merkte Betsy -op. - -„Van Becker,” zeide hij, de enveloppe openscheurend. „En een velletje -voor jou erin. Wil je het hebben?” - -„Zóó zeker?” vroeg zij, wijzend op den kleinen Jan, die aan zijn -middagmaal bezig was. „Lees maar eerst jouw brief, en vertel mij wat.” - -„Zij zijn in Sindanglaut, residentie Cheribon,” zeide van Vleuten, na -den brief te hebben gelezen. „Hij is contrôleur geworden, en heeft nu -het bestuur over een krankzinnigengesticht gekregen.” - -„Hè Jan, hoe flauw!” - -„Heusch, hij schrijft het. De vorige contrôleur heeft dat zaakje zoo -opgeknapt. Die had ontdekt, dat men door te planten in een ruitvorm, -meer planten op eenzelfde oppervlakte grond kon zetten, dan bij den -ouden quadraatvorm. En nu moest bij hem alles in de ruit gebeuren. Dat -drukt een eigenaardig cachet op de geheele afdeeling. Alles ziet er -scheef uit.” - -„En verder?” - -„Verder niets,” zeide van Vleuten. „De manie van dien vorigen -contrôleur schijnt nogal invloed te hebben gehad, zoodat men zich in de -buurt voor dien ruitvorm heeft ingespannen, en men daar nu niet alleen -plant in dien vorm, maar, meenende dat het een soort tooverfiguur is, -er voor allerlei gebruik van maakt. Het wordt een soort Godsdienst. Je -weet toch wat een ruit is?” - -„Zeker,” zeide Betsy, die inmiddels bezig was den kleinen Jan een -schoonen luier aan te doen. „Zóó, niet waar?” - -En zij wees op de slippen, die zich tusschen de beentjes van het kind -vertoonden, klaar om opgespeld te worden. - -„Als je het zoo doet, gaat het veel gemakkelijker,” zeide zij, „dan die -vierkante manier. Ik krijg alles bij elkaar—zie zóó!—en met één speld -vast.—Klaar, jongmensch. Baboe!” - -Van Vleuten schaterde het uit. - -„Ik zal morgen mijn oud foto-toestelletje eens voor den dag halen, als -je bezig bent,” zeide hij. „We maken dan een kiekje van die ruit. -Becker wordt gewoon dol!” - -„Alles goed en wel,” zeide Betsy. „Maar hoe staat het nu met Ella? -Schrijft hij daar niets van?” - -„Neen,” verklaarde van Vleuten, den brief omdraaiend. - -„Geef mij mijn velletje eens,” zeide Betsy. „Jij met je ruiten!” -vervolgde zij, na een paar regels te hebben gelezen. „Ze heeft een -meisje; kranig, maar brutaal, om drie dagen na haar bevalling al een -briefje aan mij te krabbelen. Ze weet er niets van, schrijft ze. Ze zou -al opgestaan zijn, als de dokter, die heelemaal van Cheribon moet -komen, niet verboden had het te doen zonder zijn verlof.” - -„Dan heeft ze jou een beetje ingehaald,” zeide van Vleuten. - -„Onzin,” bromde Betsy. „Maar wat heb je daar nog meer in je zak? Daar -zit waarachtig nog een briefje!” - -„Alles particulier,” lachte hij. „Op het kantoor steek ik die dingen -bij me, om ze thuis op mijn gemak te lezen.—Van onzen Haagschen -advocaat.—Drommels! Dat moet ik nog eens overlezen....” - -„Wel?” vroeg Betsy, nadat hij den brief gelezen had, en weer omgekeerd, -alsof hij hem van buiten wou leeren. - -„Toch een eerlijke vent!” ontsnapte hem. - -„Wie dan?” - -„Die Wiechen,” zeide hij. „Er is after all vijf en tachtig percent uit -zijn boedel gekomen. Die zijn binnen. En nu biedt hij vijf procent -extra, voor volledige kwijting, om te rehabiliteeren.” - -„Dus steelt hij tien percent?” merkte Betsy op. „Bedoel je wat anders?” - -„’t Is een handelszaak,” zeide hij. „Het kost hem geld aan zijn -advocaat en de Rechtbank. Daarvoor rekent hij vijf procent voor elk. -Dat gaat nogal. In elk geval is een accoord van negentig percent iets -bijzonders. Ik stem toe, en zal dadelijk antwoorden. Telegrafisch, -zooals gevraagd wordt. Op die manier hadden we niet weg hoeven te -gaan.” - -„Heb je er spijt van?” vroeg zij. - -„Eigenlijk gezegd, neen!” antwoordde hij. „We zitten hier prettiger dan -in Holland. Kennissen zooveel als we willen, en lang zoo’n zenuwachtig -leven niet.” - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXI. - - -Een toko-wagen reed het erf op van het hôtel. Van Vleuten stapte er -uit, vroolijk, niettegenstaande de warmte. Hij liep door de -binnengalerij naar achter. - -„Mana kamar toewan contrôleur?” vroeg hij den mandoer, die hem tegemoet -trad. - -Deze wees het galerijtje in, dat langs de bijgebouwen liep, waar vóór -een kamer een meisje zat, blijkbaar pas aangekleed, en onder de hoede -der baboe wachtend, op een luierstoel, waarvan de bloote beentjes -afhingen. - -Hij liep door, en het kind bekijkend, knikte hij haar toe, daarmee een -vriendelijk lachje op het kleine snoetje te voorschijn roepend. - -Hij nam haar op, hoog in de lucht, en toen op den arm, wat de kleine -erg prettig scheen te vinden. Maar toen ze tot rust gekomen was, legde -zij de uitgespreide handjes tegen zijn gezicht, zoekend naar iets -bekends. - -„Oom portret!” riep zij uit. „Mama, mama, oom portret!” - -De kamerdeur ging even open, en iemand gluurde door het reetje. - -„Mama,” herhaalde de kleine, die dit bemerkt had. „Oom portret.” - -De deur ging nu geheel open, en Ella kwam voor den dag, het haar -opgemaakt, maar nog niet gekleed. - -„Dag, meneer van Vleuten,” zeide zij, haar hand uitstekend. „Hoe -vriendelijk van u! Maakt mevrouw het goed? Carel zal zóó klaar zijn.” - -„Alles goed en wel,” zeide hij. „Maar Betsy staat erop, dat ik jelui -meebreng. Dus zal ik maar beginnen met de kleine mee te nemen, en -dadelijk ons rijtuig sturen?” - -„Als ze wil....” - -„Ga je mee, met de paardjes, naar tante? Met oom.... Wie ben ik?” vroeg -van Vleuten, de kleine op zijn arm latende dansen. - -„Oom portret,” herhaalde het kind. - -„Foei, Marietje,” deed Ella. „Weet je oom zijn naam niet meer?” - -„Oom portret,” kraaide Marietje. „Marietje gaat mee naar tante.” - -En of mamaatje al deed of zij heel bedroefd was, dat Marietje van haar -weg wou, het hielp niet, de kleine volhardde bij haar voornemen, en -ging mee met „oom portret.” - -„Maatje ook komen!” riep ze over zijn schouder heen bij het weggaan, -wat maatje al knikkend beloofde. - -Niet alleen de „oom”, maar gelukkig voor dezen, die nog baden moest, -ook de tante en het neefje, vielen in Marietjes smaak, zoodat, toen in -den vooravond Ella en haar man de kleine zwerveling gevolgd waren, deze -zich in de nieuwe omgeving best thuis gevoelde. - -Zoowel Betsy als van Vleuten hadden met verbazing hun vroegeren -reisgenoot zien uitstappen, en de voorgalerij inkomen. Was dat dezelfde -jonge man, die nog geen vijf jaar geleden met hen was uitgekomen? Een -dikzak, van wien men zich afvroeg hoe hij den moed had zich op een -gewonen stoel neer te zetten! Het was haast vreemd hem op gewonen toon -te hooren spreken, en werkelijk verstandige dingen te hooren zeggen. - -Natuurlijk klaagde hij over zijn dik-worden, en beweerde, op een vraag -van Betsy, dat hij haast niets at. Maar de schrik sloeg haar om het -hart, toen zij hem dat „haast niets” bij de eerste maal, dat hij zich -bediende, op zijn bord zag nemen, hoewel de tafel in Indië altijd op -een ruim overschot voor de bedienden berekend is; en onder een -voorwendsel stond zij even op, om de kokkie te waarschuwen, dat er gauw -nog een paar blikjes geopend moesten worden en van een en ander wat -bijgemaakt, om de door „haast niets” geschoten bres weer eenigermate -aan te vullen. - -Dat de tafel overigens smakelijker was dan in het hôtel, gaf misschien -den doorslag om hem te overreden de weinige dagen, die zij op hun -doorreis te Soerabaja zouden vertoeven, met vrouw en kind de door van -Vleuten en Betsy aangeboden gastvrijheid te accepteeren, en misschien -deed ook de eenigzins onvoorzichtige uitlating van Betsy, dat zij, naar -van Vleuten had verteld, in de kamer logeerden, waar zooveel jaren -geleden Mr. van Groningen gestorven was, er iets toe bij, want -blijkbaar was Becker erg bang, voor wat men in de wandeling „zijn -hachie” pleegt te noemen. - -„Ik heb een verzoek aan u,” zeide hij tot van Vleuten, twee dagen -later. „Met dat verhuizen enzoovoort raakt een mensch uit zijn gewone -doen, dat begrijpt u.” - -„Zeg gerust wat op uw hart ligt,” zeide van Vleuten. - -„Nu dan, ik heb een brief aan mijn vrouw opengemaakt, en eer ik mijn -vergissing bemerkte, las ik zooveel, dat ik erover denk hem maar in het -geheel niet aan haar te geven. Hij is van mevrouw van Groningen, over -wie we juist een dag of wat geleden spraken. Een lief mensch. En iemand -moest er zijn, die Ella het bericht zond, nietwaar?” - -„Welk bericht?” vroeg van Vleuten. - -„Wel, haar... meneer Wiechen... u kende hem?” - -„Ja, is hij dood?” - -„Niet heelemaal. Eigenlijk erger. Hij is krankzinnig geworden, en men -heeft hem moeten opsluiten.” - -„Kassian!” zeide van Vleuten. „Ik bedoel voor Ella, voor uw vrouw.” - -„Juist,” zeide Becker. „Ik geloof, dat het maar gelukkig is, dat die -brief haar niet inhanden gekomen is. Maar, hoe kan ik het op den duur -voor haar verbergen? Ziet u, daarin zou ik wel eens uw raad willen -hebben. Zij is bovendien weer in positie.” - -„Ik wil het morgen wel eens met mijn vrouw overleggen,” zeide van -Vleuten. „In elk geval zou ik haar niets zeggen, eer dat afgeloopen -was. Maar, laat Betsy eerst eens zeggen wat zij er van denkt.” - -„Goed. Ik laat u dan den brief.” - -„Zeg liever het pakket,” zeide van Vleuten verbaasd, terwijl hij het -met dien naam bestempelde aannam. - -„O, er staat een heele boel meer in,” zeide Becker. „Mevrouw van -Groningen heeft zeker gemeend, dat na zoo’n treurig bericht, afleiding -het beste was, en over allerlei geschreven.” - -Betsy was verontwaardigd. - -„Het kan zijn,” zeide zij, „dat Marie dit alles met een goede bedoeling -geschreven heeft. Maar waar haalt ze al die schandaaltjes vandaan?” - -„Hoe het zij, ik vind het geen lectuur voor Ella,” zeide van Vleuten. -„Maar wat denk je?” - -„Ik zal haar morgen vertellen, dat ik een brief van Marie gekregen -heb,” besloot Betsy, na eenig nadenken. „Dan kan ik haar dat van haar -vader vertellen, zonder het precies bij den naam te noemen. Erg -overspannen zenuwen, of zooiets, die zijn opname in een sanatorium -hebben noodig gemaakt. Men hoopt natuurlijk op beterschap. Als die -dikke Becker nu maar zorgt, dat zij den eersten tijd geen brieven te -lezen krijgt, dan is alles in orde. Die later komen, spreken natuurlijk -over den toestand als een bekend iets. Het gaat iets beter, of altijd -eender, enzoovoort. Dan denkt zij het te weten, en de menschen, die er -nogeens over mochten spreken, denken dat zij het weet, en men noemt het -kind niet meer bij den naam.” - -„Dat is een gelukkig denkbeeld,” vond hij. - -Er werd gehandeld zooals afgesproken. - -Toen Ella enkele dagen later tot verder reizen gereed stond, om, zooals -dat in officieelen stijl heet „haar bestemming te volgen”, was zij -opgewekt, zorgend voor de kleine en den dikke, zooals zij zelf -gekscherend zeide. - - - -Het was zomer geworden. Aan den rand van het bosch, te Bloemendaal, lag -een kleine villa, met naar verhouding groot erf. Een groote -kastanjeboom stond dicht bij den rijweg in een grasperk, en daaronder -zaten van Vleuten en Betsy, terwijl een meisje van een jaar of vijf -languit in het gras lag. - -„Kom eens hier, Ella,” riep Betsy. „Weet je het nog? Als straks broer -Jan komt, wat zeg je dan?” - -„Fl.... fliseteer”, zeide de kleine oolijk lachend. - -„Goed, en niet vergeten, hoor!” - -Een gezet heer met langen grijzen knevel kwam dicht onder het hek -voorbij. Hij keek aandachtig naar het groepje, en lichtte toen den -hoed, bleef nog even staan, en richtte zijn schreden naar den ingang -van het hek. - -„Wie is dat, Jan? Gauw!” - -Van Vleuten had de beteekenis van deze uitroep begrepen, en was -opgestaan, den bezoeker tegemoet loopend. - -„Meneer van Vleuten, u kent mij misschien niet meer?” - -„Inderdaad....” - -„Boom! Uit den Haag.” - -Van Vleuten keek hem vragend aan, alsof hij op nadere mededeelingen -wachtte. - -„Ik hoorde, dat u hier was komen wonen,” ging Boom voort. „Mijn vrouw -en ik brengen hier ’s zomers meestal een paar weken door, en.... toen -herinnerde ik mij een oude schuld....” - -„Ja,” deed van Vleuten, onverschillig. „Voor ’n uitvinding, of zoo -iets, niet waar? Is u geslaagd?” - -„Geslaagd wel,” antwoordde Boom. „Maar ik heb besloten de uitvinding te -laten rusten. Ze is mij steeds ten voordeele geweest, en ik heb -gewetensbezwaren haar te publiceeren. De geweldige gevolgen....” - -„Wat verschaft mij eigenlijk de eer?” vroeg van Vleuten. - -„Zooals ik zeide. We hebben nog een oude schuld te vereffenen. Ik ben -daartoe nu in staat.” - -„Meneer Boom, ik wil voor u niet onder doen. Laat ons de menschheid -niets in handen geven, wat haar ongelukkig zou maken. Mocht u dus -omtrent het geld, dat u mij indertijd ontfutseld hebt, ook -gewetensbezwaren hebben, welnu, er is een armenbus. Ik zie er van af, -en tevens van voortzetting onzer kennismaking.” - -Boom wijfelde een oogenblik. Hij scheen de kansen te berekenen, die hij -kon hebben bij een persoonlijken aanval. Van Vleuten keek hem bedaard -in de oogen, en haalde een zilver fluitje uit zijn vestzak. - -Op dat gezicht wendde Boom zich om, en vertrok zonder groet. - -Van Vleuten kwam terug bij Betsy. - -Op hetzelfde oogenblik, dat Boom, zich zooveel mogelijk houding gevend, -het erf verliet, reed een jongmensch op een fiets hem rakelings voorbij -naar binnen. - -„Hoera, er door!” riep hij, springend van zijn rijwiel, dat in de mulle -grond bleef steken. - -En wuivend met een bedrukt papier, liep hij naar de plaats waar van -Vleuten en Betsy zaten. - -„Fliseteer!” riep de kleine meid, toen Jan haar hoog in de lucht hief. - -„Er was bijna een ongelukje gebeurd,” vertelde Jan. „Een der jongens -had notities, en meenende gesnapt te worden, gooide hij die onder mijn -plaats. Gelukkig had een der leeraren het gezien, anders was ik er -misschien bij geweest. Nu is hij de eenige die gezakt is.” - -„Wat leert je dat, Jan?” vroeg van Vleuten. - -„Eerlijk te zijn?” - -„En nog wat. Op te passen voor schelmen.” - - - - - - - - - -*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK MODERNE SCHELMEN *** - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the -United States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you will have to check the laws of the country where - you are located before using this eBook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that: - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org - -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation's website -and official page at www.gutenberg.org/contact - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without -widespread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our website which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This website includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. |
