summaryrefslogtreecommitdiff
path: root/old/68404-0.txt
diff options
context:
space:
mode:
Diffstat (limited to 'old/68404-0.txt')
-rw-r--r--old/68404-0.txt8701
1 files changed, 0 insertions, 8701 deletions
diff --git a/old/68404-0.txt b/old/68404-0.txt
deleted file mode 100644
index 0dce482..0000000
--- a/old/68404-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,8701 +0,0 @@
-The Project Gutenberg eBook of Moderne schelmen, by J. Dermoût
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
-will have to check the laws of the country where you are located before
-using this eBook.
-
-Title: Moderne schelmen
- (Indië in Den Haag) Oorspronkelijke roman
-
-Author: J. Dermoût
-
-Release Date: June 25, 2022 [eBook #68404]
-
-Language: Dutch
-
-Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading
- Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This
- book was produced from images made available by the
- HathiTrust Digital Library.)
-
-*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK MODERNE SCHELMEN ***
-
-
-
-
- MODERNE SCHELMEN
-
- (INDIË IN DEN HAAG)
-
- OORSPRONKELIJKE ROMAN
-
-
- DOOR
- MR J. DERMOÛT
-
-
- A. W. BRUNA & ZOON.—UTRECHT.
-
-
-
-
-
-
-
-
- Hetgeen.... wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze
- oogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast
- hebben....
- (I Johannes 1:1.)
-
- Wer sich den Zweck vorgestellt hat, das Laster zu stürzen und
- Religion, Moral und Bürgerliche Gesetze an ihren Feinde zu rächen,
- ein solcher musz das Laster in seiner nackten Abscheulichkeit
- enthüllen, und in seiner kolossalischen Grösze vor das Auge der
- Menschheit stellen—er selbst musz augenblicklich seine nächtliche
- Labyrinthe durchwandern,—er musz in Empfindungen sich
- hineinzuzwingen wissen unter deren sich seine Seele sträubt.
-
- (Schiller: Die Räuber, Vorrede.)
-
- Zijt nuchter en waakt: want uwe tegenpartij, de duivel, gaat om als
- een brieschende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden.
-
- (I Petrus 5:6.)
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK I.
-
-
-Een américaine reed het erf van het hôtel op. Jan van Vleuten stapte
-eruit, landerig, zooals iemand zijn kan, die op het heetst van den dag
-in de benedenstad heeft moeten vertoeven, en pas uit de bergen komt.
-Geen zuchtje was te bespeuren geweest, de lucht trilde van de warmte,
-zelfs nu nog, om vier uur. Alles straalde hitte uit. Boven in de
-vuilblauwe lucht de zon, beneden de macadam-weg, van links en rechts de
-witte muren. De boompjes langs de Passeh-baan deden er aan mee, en
-wierpen een kolommetje hitte op, waarin ontelbare vliegjes, met
-trillende vlerkjes drijvend op de warme lucht. Zelfs in de schaduw van
-den Simpangschen-weg was het niet beter. Het was of de warmte daar
-opgesloten was, niet weg kon door het bladerendak; de zucht door het
-snelle rijden veroorzaakt, sloeg lauw in het gezicht. Om den hoek van
-Embong-Malang scheen zelfs het felle trekken van de zon nog
-dragelijker; daar was althans ruimte. Maar de dakijzeren verandah
-broeide weer des te erger.
-
-Snel liep van Vleuten, na de leidsels om het slikbord te hebben
-gehangen, het hôtel in, direct naar de bijgebouwen, waar hij zijn kamer
-had. De dikke muren en neergelaten zeilen mochten iets van de warmte
-hebben uitgesloten, doch hij merkte het nauwelijks.
-
-In de deur van een der logeerkamers stond een dame, uitkijkend. Een
-tengere blondine, een kind nog in haar schraalte van vormen, een vrouw
-naar de uitdrukking van haar gelaat.
-
-„Dag Jan, dag lieveling!” riep zij uit, hem om den hals vallend. „Foei,
-wat ben je warm! Ga maar gauw baden.”
-
-„Dat heb jij al gedaan, zie ik,” zeide hij, haar de nog vochtige haren
-van het breede voorhoofd strijkende. „Waarom heb je niet even gewacht?”
-
-„Het was zoo warm. En dan, weet je, in een logement vind ik het zoo gek
-om samen te gaan baden.”
-
-„Malligheid! Alle getrouwde lui doen dat, Betsy.”
-
-„Dat jok je. Dat heb je mij maar wijs gemaakt, om.... Nu ja, niet
-iedereen, en in een hôtel zeker niet. Kom, kleed je nu maar gauw uit en
-ga baden. Ik zal om een kopje thee roepen.”
-
-En terwijl hij de kamer binnenging, riep zij met eenigzins schelle stem
-om een bediende.
-
-Toen hij terugkwam uit de mandie-kamer, nu geheel opgefrischt, wachtte
-zij hem op met twee dikke grove aarden koppen hôtel-thee, op het
-tafeltje buiten in de gaanderij. Binnen in de kamer tjingelde een
-speeldoos.
-
-„Wat is dat?” vroeg van Vleuten, die met handdoek en zeepbakje bij het
-tafeltje was blijven staan om even een slok thee te nemen.
-
-„De doos van mama,” lachte Betsy. „Ik heb ze cadeau gekregen en zooeven
-uit den koffer gehaald.”
-
-De deur van de kamer naast de hunne ging open, en een dame kwam naar
-buiten. Aarzelend zag zij even naar de beide anderen en deed zelfs een
-stap in hun richting; doch zich bedenkende, wendde zij zich om, en liep
-langs het gaanderijtje naar het hoofdgebouw.
-
-„Wat een vermoeid gezicht,” merkte Betsy op. „Ze is zeker gister den
-geheelen nacht naar een bal geweest. Ik zou me toch eerst wat opgeknapt
-hebben, vóór ik uit mijn kamer kwam.”
-
-„Ze schijnt nog heel jong,” zeide van Vleuten, „en ziet er te stevig
-uit om van één nacht dansen zóó overmoe te zijn. Kom, ik ga mijn haar
-kammen, en dan moesten we met kleeden maar wachten tot het wat koeler
-wordt. ’n Oogenblikje!”
-
-Hij verdween in de kamer. Middelerwijl was de dame, die tot deze
-opmerkingen aanleiding gegeven had, de achtergalerij van het hôtel
-ingegaan, waar de hôtelhoudster bezig was eenige bevelen te geven aan
-de bedienden.
-
-„Wel, mevrouwtje, hoe gaat het ermee?” vroeg de laatste op hartelijk
-meewarigen toon, als van iemand die weet wat het antwoord zal zijn.
-
-„Hij is wakker en hijgt weer zoo erg. En naast ons zijn menschen, die
-een speeldoos hebben. Ik zag dat het hem hinderde, maar durfde niet
-vragen om er mee op te houden”.
-
-De oogen der spreekster hadden iets star wanhopigs, de randen ervan
-kleurden zich even rood, alsof er tranen zouden komen.
-
-„Wel m’n beste menschje, zal ik het voor je gaan vragen? Dat is goed;
-ga maar mee.”
-
-En de jonge vrouw onder den arm nemende, stapte de hôtelhoudster het
-gaanderijtje in, recht op Betsy af, aan wie zij het verzoek deed de
-speeldoos stil te zetten, omdat het den zwaar zieke daarnaast hinderde.
-
-Betsy antwoordde niet dadelijk, doch op haar beweeglijk gezicht was
-voldoende te lezen wat er in haar omging. Waarom moest die
-hôtelhoudster daar bijgehaald worden? Om aan het verzoek kracht bij te
-zetten soms? Dan deed zij zeker niet wat gevraagd werd! Men was vrij in
-zijn eigen kamer, desnoods om muziek te maken buiten den tijd van
-slapen. En als iemand zóó ziek was, dat hem een eenvoudige speeldoos al
-hinderde, dan zou zij straks niet meer mogen zingen, wat zij in ’t
-geheel niet, niet mogen babbelen met Jan, wat zij nog minder laten kon.
-Zoo iemand hoorde niet in een hôtel, maar moest naar een hospitaal!
-Maar toen zij den verlegen smeekenden blik zag van haar buurvrouw,
-weerhield zij de bruske weigering die haar op de lippen zweefde.
-
-„Ik zal ’t meneer vragen,” zeide zij ten slotte, opstaande. „Verbeeld
-je, Jan,” ging zij voort, binnenkomende, „daar ligt een zieke man
-hiernaast, en nu vragen ze om de speeldoos vast te zetten...”
-
-„Welnu,” zeide hij, „niets is eenvoudiger.” En hij drukte een hefboom
-neer, die de vleugels van den regulateur ving. „Daar staat ze al stil.”
-
-„Maar Jan...”
-
-„Sst, kindje! Als ik nu eens ziek werd, en zóó erg dat...”
-
-„Niet doen, Jan, niet doen!” En met een kus belette zij hem het verder
-spreken.
-
-Toen zij een oogenblik daarna samen buiten kwamen, was hun buurvrouw
-reeds weer naar haar zieken echtgenoot, doch de hôtelhoudster stond er
-nog.
-
-„Mevrouw laat u erg bedanken,” zeide deze. „Haar man is zoo ziek,
-kassian!”
-
-„Wat scheelt hem?” vroeg van Vleuten.
-
-„Hm, ziet u.... de dokter zegt niets, maar....” En haar stem tot
-fluisteren dwingend, ging zij voort: „Die meneer is pas een half jaar
-terug uit Holland. In zijn verloftijd is hij getrouwd, en toen ze goed
-en wel in hun eigen huisje waren, is het begonnen. Ze zeggen dat hij
-vergiftigd is. U begrijpt.... enfin, mevrouw is toch getrouwd.... een
-huishoudster gehad, en....”
-
-„Jawel, jawel,” ried van Vleuten, het verdere afsnijdend. „En waarom
-zijn zij niet in hun eigen huis gebleven?”
-
-„Zij zouden weer met verlof gaan, en hebben dus vendutie gehouden. Maar
-toen hun boot ging, kon hij niet meer getransporteerd worden. Dat duurt
-nu al zoo zes weken, en de arme ziel tobt zich wat af. Kassian, ze is
-nog zwanger ook. Al zoowat vijf maanden. Wacht, daar komt de dokter.”
-
-De hôtelhoudster meende nu genoeg verteld te hebben, en ging heen tot
-groote verlichting van van Vleuten, die haar mededeelingen voor Betsy’s
-ooren wel wat ruw vond. Deze had zich afgewend, en toen zij zich, na
-het vertrek der hôtelhoudster, weer omdraaide, waren haar oogen
-vochtig.
-
-„O, hoe naar, Jan,” zeide zij. „Verbeeld je, dat hij doodgaat! En dan
-dat arme kindje, dat nooit zijn vader zal gezien hebben!—Zeg, Jan, jij
-hebt toch nooit zoo’n.... zoo’n huishoudster gehad?”
-
-„Stel je gerust, wijfje,” zeide hij lachend om haar angst. „Maar als je
-het precies weten wilt, toch één. Maar die was minstens al zestig jaar
-oud. Dat was toen ik op die suikerfabriek was, en toch iemand hebben
-moest om den boel in orde te houden.”
-
-„En waar is ze nu?”
-
-„Ergens op een inlandsch kerkhof.”
-
-„Gelukkig!” zuchtte Betsy uit het diepst van haar hart.
-
-„’t Is een noodzakelijk kwaad,—maar een kwaad,” meende hij.
-
-„Kom, laten we ons gaan kleeden en nog een loopje doen. Ik heb vandaag
-een aardig huisje gezien; maar tachtig gulden, en toch nog in de
-bovenstad. Als het je bevalt, huur ik het nu al. De lui gaan er de
-volgende maand uit.”
-
-„Moeten we dan nog zoolang hier blijven?” vroeg zij, hem in de kamer
-volgend, „Ik zou het zoo erg vinden, als die man daar vlak naast ons
-doodging!”
-
-„Ik ook, voor jou,” zeide hij. „We willen hopen, dat hij er boven op
-komt, of het althans uithoudt tot we weg zijn. Intusschen valt er niets
-aan te doen, tenzij er een kamer mocht openkomen aan den anderen kant.”
-
-„Zou dat niet wreed zijn? Net of we vluchten. Die arme vrouw moet wel
-in de zelfde kamer blijven.”
-
-„’t Is zoo,” erkende hij. „En we hebben wat goed te maken. Laat ons
-liever zien of we haar van dienst kunnen zijn met het een of ander.”
-
-Betsy zeide toe haar best te zullen doen. En al was het niet veel wat
-zij konden, het weinige dat zij deden, werd niettemin op prijs gesteld.
-Daar stilte voor den zieke een eerste vereischte was, trokken zich van
-Vleuten en Betsy de kinderen aan van een familie, die de kamers
-bewoonde aan de andere zijde van de ziekenkamer. Hoewel die veelal
-onder de hoede van de baboes een eind verder op gestuurd werden, waren
-er toch tijden op den dag dat zij in de buurt van hun kamers moesten
-blijven. En om jonge kinderen stil te doen zijn, zonder ze tevens bezig
-te houden, is een feitelijke onmogelijkheid, temeer als die kinderen in
-Indië zijn opgegroeid, waar in de groote ruimten een beetje rumoer niet
-hindert en dus zelden wordt tegengegaan. Maar nu moest het, en Betsy
-hield dapper vol wat zij beloofd had, blij echter als haar man
-thuiskwam om een handje te helpen.
-
-De familie waartoe de kinderen behoorden, vond hun zorgen gemakkelijk
-en liet het begaan, in de veronderstelling levende, dat Betsy plezier
-in die kleine vagebonden had, daar ze zelf nog kinderloos was. Men
-meende dus volstrekt geen dank schuldig te zijn, eer omgekeerd, ja nam
-het haar zelfs eenigszins kwalijk, dat noch zij, noch haar man zich
-hadden voorgesteld. Immers, al waren de tijden voorbij, dat een tiental
-elkaar vreemden, toevallig samenkomende in een spoorwegcoupé, vóór
-alles begonnen met een wederzijdsch zich voorstellen, voor het feit dat
-men de kinderen van een ander bezighield, alvorens zich te hebben
-voorgesteld, was de Indische maatschappij nog niet rijp.
-
-De vrouw van den zieke had zich verbaasd over de rust die sedert een
-paar dagen vooral in het middaguur heerschte, en toen zij bemerkte
-waaraan zij die te danken had, toonde zij in blik en stommen groet
-dikwijls haar dankbaarheid. Eens, toen Betsy een ontevreden beweging
-had bespeurd over het in de keuken klaargemaakte ziekenkostje, bood zij
-aan hiervoor te zorgen. Zij had een petroleumstel, waarop dit
-gemakkelijk ging.
-
-Van Vleuten mopperde een beetje over de neiging van vrouwen om altijd
-in uitersten te vallen. Neen, niet om het koken van die griesmeel, maar
-van het een kwam zoo licht het ander, en Betsy, die eerst zelfs een
-klein genoegen niet had willen opgeven, terwille van den zieken buur,
-had nu een eersten stap gedaan op een weg, die leiden kon tot algeheele
-inbeslagname van haar persoon en haar tijd.
-
-Waarop Betsy antwoordde, dat mannen nooit de consequenties willen
-aanvaarden van hetgeen zij zelf aangeraden hebben; overigens behoefde
-haar groote bengel zich niet ongerust te maken, dat zij hem zou laten
-achterstaan bij het liefdewerk.
-
-„Daar ben ik het minste bang voor,” zeide van Vleuten. „Er is iets
-anders. Je bewijst diensten aan iemand, die misschien vergolden kunnen
-worden. Of, laat ik me anders uitdrukken: die vergolden behooren te
-worden. Je brengt jezelf, ons, mij, in de positie van een crediteur
-tegenover een debiteur; het beroerdste wat er is.”
-
-„Hoe zoo?” vroeg zij naief. „Laatst, toen er door Watrin & Co. een
-quitantie hier gepresenteerd werd, en jij niet thuis was, durfde ik de
-stad haast niet in. En ik was wat blij toen ik kon gaan betalen.”
-
-„Jawel, je was blij dat je kon betalen, waardoor je den crediteur
-kwijtraakte. Maar als je dat niet had gekund, zou je onwillekeurig het
-land hebben gehad als je aan dien man dacht, niet waar?”
-
-„Nu.... ja.”
-
-„Dus, in ’t algemeen, haat de debiteur zijn schuldeischer, in plaats
-van hem voor het verleende crediet dankbaar te zijn.”
-
-„Dat is toch eigenlijk niet goed!”
-
-„Neen, goed is het niet. Zeker niet! Maar het is zoo. En daarom, als
-het hart je dringt, bewijs iemand een dienst, en vlucht dan naar het
-andere eind van de wereld!”
-
-„Flauwe vent!” zeide Betsy. „Je maakt er wat moois van!”
-
-„Enfin,” zeide van Vleuten, schouderophalend, „deze menschen zullen we
-wel niet veel meer in ons leven ontmoeten. Dat is één troost.—Dag
-dokter! Hoe staat het met den patient?”
-
-„Het loopt af,” zeide de arts, die juist uit de ziekenkamer gekomen
-was, en hij stak een sigaar op, hem door van Vleuten aangeboden. „Tegen
-mijn gewoonte,” bemerkte hij. „Ik rook anders nooit tusschen de
-visites. Maar ik heb ook nog nooit zoo’n geval gehad. Die man geeft,
-sedert twee of drie dagen al, een gewone lijkenlucht af. Inderdaad is
-de ontbinding al begonnen, nog eer de dood intreedt.”
-
-„Is het waar, dat hij vergiftigd is?”
-
-„Ja, doch waarmee weet ik niet. Zooals gewoonlijk met inlandsche
-vergiften.”
-
-En de dokter legde zijn sigaar neer en begaf zich weder naar den zieke.
-Een oogenblik later kwam hij terug en wenkte van Vleuten.
-
-„Zou u de hôtelhoudster even willen verzoeken om te telefoneeren? Aan
-de familie Slot—zij weet het wel.”
-
-„Is het erger geworden?”
-
-„Hij is overleden. Die vrouw moet weggehaald worden, zoo spoedig
-mogelijk. Het is daarbinnen niet uittehouden, zelfs niet bij open
-raam.”
-
-Terwijl van Vleuten aan het verzoek van den dokter ging voldoen, was
-Betsy opgestaan en zonder een woord te zeggen naar de sterfkamer
-gegaan. Op het bed lag iets, waarnaar zij niet durfde kijken. Daarnaast
-zat de jonge vrouw, met starende oogen. Betsy voelde zich wee worden
-van de lucht, maar zich vermannende, ging zij naar de treurende, en
-legde haar den arm om de schouders.
-
-„Kom,” zeide zij zacht, doch beslist.
-
-En gehoorzamend aan den sterkeren wil, liet zich de jonge weduwe
-wegleiden. De dokter knikte goedkeurend, en toen de beide vrouwen in
-Betsy’s kamer waren, zette hij zich aan het tafeltje, stak zijn sigaar
-weer aan, en wachtte de terugkomst van van Vleuten af.
-
-„In orde, zij komen,” meldde deze. „Zou ze mee willen?”
-
-„Wel waarschijnlijk,” meende de dokter. „Uw vrouw heeft den eersten
-stap gedaan, door haar in uw kamer te brengen.”
-
-„Mooi!” riep van Vleuten uit. „Echt iets voor Betsy.”
-
-„Mevrouw lijkt nog erg jong.”
-
-„Zij is pas achttien geworden.”
-
-„Zoo, dan scheelt ze precies een jaar met mevrouw van Groningen.”
-
-„Van Groningen?” herhaalde van Vleuten vragend.
-
-„Ja, uw buren. Wist u niet eens hoe zij heetten?” vroeg de dokter
-verwonderd.
-
-„Neen; maar gelegenheid om officieel kennis te maken, is dan ook niet
-veel geweest.”
-
-„Dat is waar,” gaf de dokter toe. „Doch u kon het allicht gehoord
-hebben. Ja, hij heette Mr. van Groningen, en was lid in den Raad van
-Justitie. Zijn vrouw is een juffrouw Keijzer; ik meen dat haar vader
-president van het Gerechtshof te Arnhem is.—Ha, daar zie ik meneer en
-mevrouw Slot.”
-
-De dokter stond op en ging de komenden tegemoet.
-
-Op den bij sterfgevallen gebruikelijken fluistertoon bleven nu de
-heeren bij elkaar staan praten, terwijl mevrouw Slot de kamer was
-binnengegaan. Spoedig daarop kwam zij terug, de jonge weduwe steunend,
-die door Betsy’s hartelijk medeleden eindelijk tranen gevonden had.
-
-Zij reikte van Vleuten de hand, een woord van dank stamelend, en ging,
-na nog een schuwen blik te hebben geworpen op de deur, waarachter het
-zielloos overschot lag van haar echtgenoot.
-
-Van Vleuten en Betsy waren alleen, en bespraken het droevig geval.
-
-„Je had eens moeten hooren, Jan,” zeide zij, „hoe dankbaar zij was! Je
-zou spijt hebben gehad van je woorden, laatst, weet je nog? En ’t is
-nog zoo’n kind... ze is maar een jaar ouder dan ik, en, zie je, pas uit
-Holland.”
-
-Het laatste woog klaarblijkelijk het zwaarst.
-
-„Hm,” deed hij. „Het is maar goed, dat de zaak afgeloopen is.—Zeg eens
-vrouwtje, je zult vannacht toch geen kippekuren krijgen, hé? Anders zou
-ik nu nog zien dat we een andere kamer kregen.”
-
-„Welneen! Hij zal toch niet bij ons komen spoken,” lachte zij. „Voor
-doode menschen ben ik niet bang. Dat is ook weer zooiets typisch
-Hollandsch, waar ik heelemaal aan ontwend ben.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK II.
-
-
-Van Vleuten was gelukkig geweest. Ruim vier jaar had hij te Soerabaja
-doorgebracht, en er de filiaal van het Bataviaasch huis gevestigd en
-doen bloeien. Financieel was hij daar zelf ook bij welgevaren, en
-achtte zich thans sterk genoeg om te repatrieeren. Wel zouden zij van
-de rente van hun geld slechts zeer bescheiden kunnen leven, doch voor
-leegzitten was hij toch te jong; dus zou hij in het vaderland naar iets
-omzien, dat hem bezighield en de kas hielp stijven. Iets wat niet
-moeielijk te vinden zou zijn, naar hem dacht; immers als men het niet
-bepaald noodig heeft, komt zooiets van zelf.
-
-Betsy vond zijn denkbeeld uitstekend. Niet dat zij naar Holland
-verlangde. Zij had het land daartoe te jong verlaten, en was in Indië
-zóó thuis, dat zij aan eenigerlei verandering geen behoefte gevoelde.
-Doch zij koesterde een stille hoop, dat de wisseling van klimaat
-dienstig kon zijn tot de vervulling van een hartewensch. Langer dan
-vijf jaar was zij nu getrouwd, en nog steeds kinderloos. En naar den
-aard der menschen, bij wie het instinct door het aangeleerde is
-verdrongen, wees de natuur haar noch van Vleuten den weg in deze, en
-beschouwden zij het al dan niet krijgen van kinderen afhankelijk van
-een toeval, een invloed van buitenaf, of een bijzondere bestiering van
-het Opperwezen. En op dien vruchtbaren ondergrond tierde welig het
-bijgeloof, als overal waar kennis ontbreekt.
-
-Te ’s Gravenhage huurde van Vleuten een kleine woning in de
-Riouwstraat, en toen de eerste drukte van het zich inrichten voorbij
-was, besloot hij zich te gaan wijden aan zijn voornemen om bezigheid te
-zoeken. Hij had feitelijk nog geen vast plan gevormd, hoe daartoe te
-geraken, en slenterde dan ook maar wat rond, in de vaste overtuiging,
-dat wat men niet zocht, zich het eerst liet vinden.
-
-Op zekeren middag was hij op het kantoor van zijn kassier, dien hij had
-opgedragen voor hem soliede effecten te koopen, zonder bepaalde
-aanwijzing welke, mits niet teveel van één soort, daar hij van oordeel
-was, dat men door van alles wat te nemen, het risico verdeelde. Dit was
-geschied, en hij kwam nu zijn papieren kapitaaltje halen. Terwijl hij
-in een ontvangkamertje met den procuratie-houder bezig was de
-ingekochte stukken met de afrekening te verifieeren, werd na een
-vluchtig geklop de deur geopend. De binnentredende bleef aarzelend
-staan, de knop van de deur in de hand houdend.
-
-„Pardon.... ik dacht dat u alleen was,” zeide hij, zich tot den
-procuratiehouder wendend, na eerst een snellen blik te hebben geworpen
-op van Vleuten en zijn effecten.
-
-Laatstgenoemde had opgekeken, en gedurende de korte oogenblikken dat de
-procuratie-houder den vreemde toesprak, hem verzoekende op het kantoor
-te gaan, waar hij onmiddellijk tot zijn dienst zou zijn, had hij dien
-met een belangstelling, waarvoor hij geen reden kon vinden, scherp
-opgenomen.
-
-Er was iets eigenaardigs in dien man, vond van Vleuten. Twee
-helderbruine varkensoogjes schitterden listig in een strak wasbleek
-gelaat, waarop overigens een ijl krulsnorretje de eentonigheid brak. Om
-den mond een trekje van harde brutaliteit, voortkomende uit het met
-geweld bedwingen van aangeboren verlegenheid. De kleeding, schoon van
-goede stof, klaarblijkelijk niet volgens den smaak van den coupeur
-gemaakt, doch eer op eigenwijze aangifte van den drager, de schouders
-te laag, de rug teveel getailleerd, waardoor de zware heupen sterk
-uitkwamen. De pantalon van onder sterk ingevouwen en met fietsgespen
-vastgemaakt.
-
-„Iemand die ons telkens komt vervelen,” meende de procuratie-houder te
-moeten uitleggen, toen de deur weer dicht was. „Noemt zich bankier of
-zooiets.”
-
-„Een titel is gemakkelijk,” zeide van Vleuten. En opstaande, pakte hij
-zijn stukken bijeen en vertrok, van plan zich onmiddellijk huiswaarts
-te begeven.
-
-Doch langs Café Central komende, kreeg hij trek in een glas bier, en
-liep er binnen. Geen kennissen hebbende, vond hij het eenvoudiger zich
-aan de leestafel neer te zetten, waar hij in de illustraties bladerde.
-
-„Zag ik u zooeven niet bij Karsten & Co.?” zeide opeens iemand naast
-hem, met onnatuurlijk hoog stemgeluid, en opziende bespeurde hij den
-man van daareven.
-
-„Dat kon wel,” antwoordde van Vleuten, minder koel dan hij bedoeld had.
-
-De ander scheen dat te bemerken en zich daardoor gerechtigd te gevoelen
-het gesprek voort te zetten.
-
-„U moest voor den eten geen bier drinken,” zeide hij. „Dat is niet goed
-voor de maag. Neemt u liever een glas port of een bittertje, dat zet
-eiwit aan.”
-
-„Eiwit?” herhaalde van Vleuten verbaasd.
-
-„Ja, dat is goed voor de spieren en het centrale zenuwgestel.”
-
-„Is u dokter....? Ik dacht....”
-
-„Pardonneer! Ik ben Wiechen, bankier. Maar iemand moet zoo’n beetje
-zijn eigen lichaam kennen. En.... ik zag u bij Karsten. Soliede firma,
-maar duur.”
-
-„Men heeft mij heel schappelijk behandeld. Een achtste percent, meen
-ik.”
-
-„Per hoeveel tijd?”
-
-„Geen tijd. Provisie, bedoel ik, voor het inkoopen van effecten.”
-
-„O! Ja, dat is de prijs. Maar ik meende als men zaken met hen doet,
-geld opneemt.—Kijk u eens hier,” en Wiechen vouwde een rekening-courant
-open; „dáár bijvoorbeeld. Daar staat een post van precies duizend
-gulden. Provisie ƒ 25.— voor 30 dagen. Dat is....?”
-
-„Twee en een half percent,” zeide van Vleuten, „per maand!”
-
-„Juist. En ziet u,” ging de ander voort, het blad omslaande en op het
-eindcijfer wijzende, „ik doe nogal zaken met hen. Ruim twee en veertig
-mille. Ze laten particulieren natuurlijk meer betalen.”
-
-„Maar wat laat u dan de particulieren wel betalen, als uzelf zoo’n
-ontzettende rente moet opbrengen?”
-
-„Dat is ongelijk. Mijn stelregel is vijf percent.”
-
-„Ook per maand dan?”
-
-„Ja, dat spreekt. Ik ben erg goedkoop. In mijn buurt woont een zekere
-van der Wal, die niet onder tien percent uitzet. Eens heb ikzelf vijf
-bij hem moeten betalen. Enfin, het moest, om iemand te helpen. Maar
-daarom noem ik Karsten duur. Mijn meeste geld is van particulieren, die
-blij zijn anderhalf tot twee percent te maken. Dat zult u van uw
-effecten niet halen, wel?”
-
-„Neen, zeker niet,” zeide van Vleuten. „Maar.... als ik onbescheiden
-ben, zegt u het gerust.... is er voor dergelijke transacties veel
-omzet?”
-
-„U heeft mijn rekening-courant met Karsten gezien. Als u eens bij mij
-wilt komen, zal ik u heel wat anders laten zien. Misschien krijgt u wel
-lust eens iets bij mij te plaatsen.”
-
-„U woont?”
-
-„Hier is mijn kaartje met adres.—Laat ons nu over wat anders praten.
-Daar komen namelijk een paar heeren, die graag alles weten. Mag ik u
-een borrel aanbieden? Hé, kellner!”
-
-Een drietal jongelieden naderde het hoekje van de leestafel. Van
-Vleuten was eigenlijk van plan geweest op te staan, doch de beleefdheid
-van Wiechen, die een glas Catz voor hem besteld had, weerhield hem. En
-daardoor kon hij aan een voorstelling niet ontkomen.
-
-Van aard weinig spraakzaam als hij voor het eerst iemand ontmoette,
-bepaalde van Vleuten zich tot luisteren en het bestudeeren der nieuwe
-kennissen. Onverdeeld gunstig was de indruk dien zij op hem maakten, nu
-juist niet.
-
-Arnolds was een spichtige figuur met dwalende oogen en een scheeve
-neus. Viehof een goede middelmatiger met schonkige vormen, Boom een
-ietwat fatterige reus met een geweldigen knevel en kaal hoofd. Naar hun
-gesprekken te oordeelen was de eerste een hartstochtelijk liefhebber
-van wedrennen, waarop hij enorme sommen moest hebben omgezet, de tweede
-een man van Wiechens slag, den mond vol van „slagjes” op financieel
-gebied, de derde eindelijk een uitvinder, sprekend over zijn „machine”,
-die een revolutie in het wereldverkeer zou teweegbrengen.
-
-Hoewel alle drie volgens van Vleuten’s oordeel het hunne deden aan
-opsnijderij, was de strekking daarvan verschillend. Terwijl de beide
-eersten er een eer in schenen te stellen hun medemenschen zooveel
-mogelijk geld afhandig te maken, onverschillig of de middelen daartoe
-den toets van stricte eerlijkheid konden doorstaan, leek de laatste
-weliswaar niet ongeneigd zijn voordeel te zoeken, doch hiermee tevens
-de menschheid een dienst te willen bewijzen, door het geven van iets
-werkelijk nuttigs.
-
-Alleen kwam het den toehoorder voor, dat de uitvinding in quaestie leed
-aan het gewone gebrek van een zoogenaamd perpetuum mobile, namelijk het
-bewegen zelf. Althans daartoe scheen het nog niet gekomen,
-niettegenstaande het werk dat Boom, financieel gesteund door Wiechen,
-daaraan besteed moest hebben.
-
-Toen van Vleuten meende genoegzaam lang in het gezelschap te zijn
-gebleven, om zijn weggaan niet onbeleefd te doen schenen, stond hij op,
-en nam afscheid.
-
-„Wanneer kan ik u wachten?” vroeg Wiechen hem zacht, nadat hij hem tot
-aan de uitgang begeleid had.
-
-„Morgenmiddag?” stelde van Vleuten voor.
-
-„’s Middags ben ik veelal bezet of uit, althans na tweeën. Mijn
-kantoortijd is van negen tot twee.”
-
-„Dan morgen ochtend?”
-
-„Goed; ik wacht u dan liefst tusschen elf en twaalf.”
-
-Met nieuwsgierige blikken keken de drie jongelui Wiechen aan, toen hij
-terugkwam.
-
-„Niets voor jelui,” zeide deze, „’n prutsje geld uit Indië meegebracht,
-en al bij Karsten & Co. gedeponeerd.”
-
-„Laat hij het terughalen. Ik weet een schitterenden coup.”
-
-„Sst, heeren! Laat hem maar aan mij over. Ik zal jelui er wel bij
-noodig hebben; maar niet te driftig. Je weet, om een gaatje open te
-maken, is beleid en geduld alles.”
-
-Zij zagen hem alle drie een oogenblik wantrouwend aan.
-
-„Leen me een kopstuk tot morgen,” zeide Arnolds toen.
-
-Wiechen greep in zijn vestzak, en spreidde hetgeen hij daaruit haalde
-op de vlakke hand uit: twee kwartjes en vier dubbeltjes.
-
-„Dat is alles,” zeide hij, „en mijn borrel nog niet betaald. Daar, ik
-kan nog net een sectie trammen.”
-
-De ander trok de schouders op en draaide zich half om.
-
-„Wie speelt een partij biljart?”
-
-„Ik,” riep Viehof. „Wie houdt?”
-
-„Drie tegen één, om een gulden!”
-
-En nu volgde een verward geroep, waaruit Wiechen niet wijs kon worden,
-een nabootsing van het geschreeuw der bookmakers op de rennen.
-
-„Hou je?” vroeg Arnolds hem, en op een toestemmend knikje begon men te
-spelen.
-
-„Wat is dat voor een spel?” vroeg Wiechen, die Arnolds midden in een
-serie zag ophouden, terwijl Viehof voortspeelde.
-
-„Gewoon vijftig punten.”
-
-„Waarom hield je dan op, zooeven?”
-
-„Omdat ik den bal gemist had.”
-
-„O, ik dacht dat hij raak was,” zeide Wiechen, die Viehof door zag
-spelen tot hij een enorm eind vóór was, en begreep zijn gulden kwijt te
-zijn, dien hij dan ook even later betaalde, uit een ander zakje echter
-dan waarin het klein-geld van daareven.
-
-„Wat is dat?” vroeg Viehof. „De côte is vijf tegen één gebleven. Vier
-pop erbij, alsjeblieft.”
-
-En Wiechen, bij zich zelf zwerende dat hij hem die vier gulden duur zou
-laten betalen, betaalde, uit vrees dat men zou denken dat hij de
-terminologie der paris niet kende, wat toch inderdaad het geval was, en
-de anderen zeer goed wisten.
-
-Inmiddels was van Vleuten thuisgekomen, en had zijn wederwaardigheden
-van den middag aan Betsy verteld.
-
-„Wees vooral voorzichtig,” waarschuwde zij. „Ik heb al lang begrepen,
-dat menschen, die geruimen tijd in Indië zijn geweest, te naief zijn
-geworden voor Europa. Wij worden van alle kanten beetgenomen, als we
-niet oppassen. En het is alsof men elkaar het wachtwoord geeft.”
-
-„Nu ja,” zeide hij; „dat kan zijn bij groentenboer en dergelijken, doch
-ernstige geldmannen.... Trouwens die Wiechen doet zelf zaken met
-Karsten & Co.”
-
-„Is het je niet vreemd voorgekomen,” viel zij in, „dat, als hij dan
-zulke groote zaken doet met hen, die meneer met wien je sprak, zich zoo
-wegwerpend over hem uitliet?”
-
-„Ja, dat is vreemd. Enfin, ik zal morgen goed toekijken.”
-
-„Gut, man, weet je wie ik gezien heb?” vroeg zij opeens, van het
-onderwerp afstappend. „Onze buurvrouw in het hôtel te Soerabaja; weet
-je nog? Wier man toen gestorven is.”
-
-„Mevrouw van Groningen?”
-
-„Ja! Maar ik was haar naam vergeten; daarom durfde ik haar niet
-aanspreken?”
-
-„Zooveel te beter. Nu kan ik je het compliment van zooeven teruggeven!”
-lachte van Vleuten. „Ik denk dat het meer dan naief zou zijn, om
-kennissen uit Indië zoo maar aan te spreken, vooral op straat.”
-
-„Waarom? Zij groette heel vriendelijk.”
-
-„Kan zijn. Ik spreek in het algemeen trouwens. Je weet nooit onder
-welke omstandigheden de menschen zich hier bevinden, en dus ook niet of
-zoowel de een als de ander op het hervatten van de vroegere kennis
-gesteld zijn. Verbeeld je dat een oud-resident hier moet wonen, die
-winkelier in blikjes en inmaakgroenten geworden is.”
-
-„Och kom!” deed zij ongeloovig.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK III.
-
-
-„Binnen!”
-
-„Morgen, Wiechen,” groette Arnolds met slepende stem, het kantoor
-binnentredend. „Ik heb een zaakje voor je. Heb je geld?”
-
-„Jawel, voor een goede zaak altijd.”
-
-„Twintig mille voor zes weken. Er zit goed wat op.”
-
-„Waarvoor is het? Voor de paardjes?”
-
-„Hm, een fameuse coup. ’n Tuyau van beste soort.”
-
-„Zoo. Wie moet het hebben, en wie teekenen mee?”
-
-„David Beenhuis. Op zijn handteekening alleen moet je ’t geven. Maar
-die is goed; daar sta ik voor in.”
-
-„Ja,” zeide Wiechen, die een stuk papier en potlood genomen had. „Ga
-voort. Waar woont hij?”
-
-„Parijs. Vroeger in Amsterdam. Je kunt overal naar zijn vader
-informeeren, waar hij van moet erven. Meermalen millionnair, en
-stokoud.”
-
-„Pas dood was beter. Maar enfin, ik zal informeeren. Wanneer moet het
-er zijn?”
-
-„Een dag of vier.”
-
-„Nu, vanavond weet ik het. Kom je in Central?
-
-„Ja, dat is goed. En.... ik moet twee mille hebben voor mijn moeite,
-denk erom.”
-
-„Dan moet hij voor vijf en twintig accepteeren.”
-
-„Goed. Ik heb de blanco wissels bij me; je hebt maar in te vullen.”
-
-„Dankje. Teekenen waar ik bij ben.”
-
-„Onzin. Hij ontvangt zelf het geld. En ik ben Viehof niet, zou ik
-denken.”
-
-„Als hij zelf komt, is het goed,” antwoordde Wiechen, zonder op de
-laatste woorden weerwerk te geven. „Zie eens of je Boom vinden kunt.”
-
-„Dat is gemakkelijk genoeg. Tot twaalf uur in zijn bed. Ik zal hem bij
-je sturen. Dag Wiechen.”
-
-„Bonjour,” zeide Wiechen, op een electrisch schelknopje drukkend, voor
-het uitlaten.
-
-Toen hij de voordeur had hooren dichtvallen, belde hij nogmaals, waarop
-de bediende binnenkwam.
-
-„Is er iemand?”
-
-„Deze meneer,” antwoordde de bediende, een stukje papier op tafel
-leggend. „Hij was juist binnen toen u belde.”
-
-„Goed,” zeide Wiechen, den naam lezende van van Vleuten. „Als ik bel,
-kan je meneer binnenlaten.”
-
-Hij ging naar het telefoon-toestel, en had reeds de hand aan de kruk,
-toen hij zich plotseling bedacht, en terugkeerde naar zijn
-schrijftafel, waar hij op de bel drukte. Toen van Vleuten binnenkwam,
-was Wiechen bezig eenige papieren vóór hem terecht te leggen, alsof ze
-bijeen hoorden, quasi druk.
-
-„Aha!” deed Wiechen, die zich in zijn kantoorstoel had omgedraaid.
-„Blij u te zien, meneer. Hoe vindt u dat ik hier zit?”
-
-Hij was al sprekende opgestaan, en wees met de hand zijn kantoor rond.
-
-„Ruim en gezellig,” zeide van Vleuten; „maar als die lessenaar en
-brandkast er niet stonden, zou men niet denken op een kantoor te zijn.
-Vooral die schilderijen....”
-
-„Bekijkt u ze eens goed,” noodde Wiechen. En half fluisterend: „Ze zijn
-van een barones!”
-
-„Zoo?” zeide van Vleuten, onplezierig aangedaan, door het
-parvenuachtige van den toon. „En nu onze zaken.”
-
-„Alsublieft. Neemt u plaats.” En na de brandkast geopend te hebben,
-haalde hij er een dikke enveloppe uit. „Voor meer dan twee ton
-polissen!”
-
-„Een heel bedrag,” vond van Vleuten. „Als ze wat lang geloopen hebben,
-krijgen ze waarde, anders beteekenen ze niet veel. De zoogenaamde
-contante waarde hangt af van de gestorte premieën.”
-
-„Die worden geregeld door mij betaald.”
-
-„Maar meneer.... de zaak gaat mij natuurlijk niet aan ... doch als u de
-premie geregeld betaalt, houdt u er een soort levensverzekering op
-eigen houtje op na. Dat is alles.”
-
-„Als er maar één dood gaat, krijg ik meer kapitaal dan ik betaald heb.”
-
-„Dat zou toevallig zoo kunnen wezen, maar regel is het niet. U, die man
-van zaken is, zult begrijpen, dat de levensverzekeringmaatschappijen,
-om winst te maken, meer aan premieën en rente daarvan moeten ontvangen
-dan hun uitkeeringen bedragen. Dooreen genomen, betaalt dus het publiek
-meer dan het ontvangt.”
-
-„Nu,” zeide Wiechen, op den toon van iemand wiens lievelingsdenkbeeld
-wordt afgekeurd; „nu, ik zou ze ongaarne afstaan. Maar kijkt u eens in
-deze portefeuille.”
-
-En hij bladerde in de wissels en accepten, die zich daarin bevonden,
-zoodat van Vleuten de bedragen kon zien.
-
-„Dat ziet er beter uit,” merkte deze op.
-
-„Nietwaar? De eenige zorg is goede informatie te nemen omtrent de
-personen die teekenen. Want u begrijpt, de acceptant is zelden goed.
-Anders zou hij zulk duur geld niet nemen. De borgen, meneer, daar zit
-het hem in!”
-
-„Natuurlijk. En onder welk soort menschen zit uw geld voornamelijk?”
-
-„Van allerlei. Het liefst heb ik menschen van naam en goede familie.
-Die betalen om hun fatsoen op te houden. En moet ik ze al eens in
-rechte vervolgen, dan maakt dat weer reclame, ziet u. Zoo heb ik laatst
-een jonkheer failliet laten verklaren.”
-
-„Een schadepost dus?”
-
-„Och, wat zal ik u zeggen. Hij had het geld duur; tien percent. Ik had
-het zelf tegen vijf percent moeten opnemen, om hem te helpen, maar
-natuurlijk gauw terugbetaald. En nu had hij al ruim anderhalf jaar
-rente betaald, dus was ik gedekt. Als het niet was geweest om de
-familie plezier te doen, zou ik een streep door de post gehaald
-hebben.”
-
-„Een raar soort plezier! Of bedoelt u andersom?”
-
-„Neen, werkelijk. Ik deed het op verzoek van een oom, die vond dat het
-jongemensch teveel verkwistte, en die hem nu hiermee onder een streng
-régime kreeg, terwijl hij tevens buiten staat was nog meer schulden te
-maken. Puur om van dienst te zijn; want ik wist vooruit, dat ik
-nauwelijks de kosten eruit zou krijgen. Ik zal u nu mijn boek eens
-laten zien, omdat u behoort te weten wie ik ben, en met wie ik zaken
-doe, als u mij uw geld toevertrouwt.”
-
-Wiechen ontsloot een kastje in zijn bureau en haalde er een paar boeken
-uit, die hij op tafel legde. En de bladzijden omslaande, toonde hij
-zijn verbaasden bezoeker de namen zijner debiteuren, nu en dan met den
-vinger erop wijzende, als het een naam gold uit den adelstand, waarvoor
-hij blijkbaar groote voorliefde koesterde.
-
-De stemming waarin van Vleuten door het waarschuwend woord zijner vrouw
-was gebracht, veranderde geheel. Toen hij binnenkwam, had hij het
-voornemen den „bankier” op beleefde wijze voor zijn aanbod te bedanken,
-en er geen gebruik van te maken. Er was iets in die groote winst van
-geleend geld, dat hem stuitte. Doch, en vooral nadat hij in het
-crediteuren-boek ook gezien had, wie buiten de firma Karsten & Co. geld
-bij Wiechen geplaatst hadden, en daaronder ook particulieren van goeden
-naam, begon hij te redeneeren.
-
-Als die allen het deden, en aan den anderen kant het nemen van geld
-tegen hooge rente onder de fatsoenlijke lui zoo algemeen was, waarom
-zou hij er zich buiten houden? Daarenboven, welk verschil was er
-eigenlijk in gelegen, of men waren van de hand zette met hooge winst,
-dan wel geld leende met nauwelijks zooveel winst? Waarom mocht men op
-een artikel als dameshoeden, in één seizoen van drie maanden, wel twee
-à driehonderd percent verdienen, en van geld in dienzelfden tijd geen
-vijftien percent? Wat deed iemand die aandeelen nam in een of andere
-onderneming, anders dan geld leenen aan zoo’n instelling, die
-toch—getuige de tabaksindustrie in Deli—niet zelden zestig tot honderd
-percent dividend uitkeerde?
-
-„Ik zal mijn stukken morgen laten verkoopen, meneer Wiechen,” zeide hij
-als slotsom van zijn overwegingen, „en breng het kapitaal bij u.”
-
-„Dat verkoopen is onnoodig,” meende Wiechen. „Het zou u maar weer
-provisie kosten aan Karsten & Co. Als u de effecten hier in deposito
-wilt geven, zal ik ze tegen beursnoteering overnemen en in uw credit
-boeken. Ik geef u dan een bewijs voor het bedrag, en, als u het
-goedvindt, zullen we van weerszijden het met zes maanden opzegbaar
-stellen. Hoeveel denkt u ongeveer dat het is?”
-
-„Ik bracht bij Karsten & Co. rond vijftig mille. Maar dan kon ik u de
-stukken wel dadelijk brengen; na de koffie.”
-
-„Zooals u wilt. Tot straks dan. Dag meneer.... Wacht, ik zal u even
-uitlaten.”
-
-Toen van Vleuten vertrokken was, ging Wiechen een oogenblik voor den
-spiegel staan. Op zijn voorhoofd vertoonde zich een roode vlek. Hij
-bette die met water uit een fonteintje in den hoek van de kamer, en
-eerst toen ze geheel verdwenen was, schelde hij.
-
-„Juffrouw Bosch heeft twee kwartjes gebracht,” zeide de bediende, het
-geld neerleggend. „Ze zou morgen nog twee kwartjes brengen. En dan is
-meneer Boom in de wachtkamer.”
-
-„Goed, laat binnen. En als juffrouw Bosch morgen niet komt, ga je er
-heen, en zeg dat ik haar man laat gijzelen, als het zoo door gaat. Ze
-moet geregeld elken maandag één vijftig brengen.—Dag Boom,” vervolgde
-hij toen deze binnenkwam. „Ga zitten. We moeten eens ernstig spreken.
-De zes maanden zijn straks om, en ik geloof dat je over mij niet te
-klagen hebt, wel?”
-
-„Ik krijg nog vijf gulden van de vorige week, toen je...”
-
-„Al wel, ik zal ze je geven. Maar hoe staat het nu met de machine? Ik
-betaal je geregeld elke week twintig gulden, zonder iets te zien,
-eenvoudig op goed vertrouwen. Het wordt tijd, dat ik voor mijn geld
-iets krijg.”
-
-„En wou je dan voor die stomme twintig pop in de week, binnen zes
-maanden een half millioen hebben?” riep Boom verontwaardigd uit.
-
-„Dat is de quaestie hier niet. Jij zat aan lager wal, en had noch geld
-om te leven, noch om je machine af te maken. Toen heb je mij gevraagd
-om je te helpen, en dat heb ik gedaan op je eerlijke gezicht af. Want
-van je machine heb ik geen verstand. Maar ons contract zegt, dat je in
-zes maanden het ding klaar moet hebben, en ik je daarvoor zou
-verstrekken driehonderd gulden voor gereedschap—die je gehad hebt,
-zonder dat ik zelfs maar gezien heb of je er wel één stuk gereedschap
-voor gekocht hebt....”
-
-„Ik heb je toch een asje laten zien....”
-
-„Dat misschien één gulden gekost heeft, als je ’t al niet had. Doch dat
-is tot daaraantoe. Je hebt het geld gehad èn de twintig pop ’s weeks.
-Ik zal je niet op één dag dringen, maar wil een begin aan de zaak zien.
-En vertel me nu eens eerlijk: Vóór twaalven ben je niet op. Dan loop je
-wat rond, en gaat om vier uur naar de kroeg. Om acht uur heb je
-gegeten, en slentert wat achter de meisjes in de Spuistraat. Dan ga je
-weer naar de kroeg, en blijft biljarten of kaartspelen tot half één.
-Gesteld dat je dan niet meer naar een of andere nachtkroeg gaat, wat
-ook wel gebeurt, dan maak je mij niet wijs, dat je nog werkt. Vooral
-waar, zooals je zegt, de heele machine afhangt van een helder hoofd en
-een vaste hand.”
-
-„Ik heb je toch stukken laten zien!”
-
-„Jawel, maar wie waarborgt mij, dat het stukken van je machine zijn?
-Als ik eens een ingenieur bij je sturen kon....”
-
-„Dat kan niet, zooals je weet. Mijn denkbeeld is zóó eenvoudig, dat het
-geheim dadelijk zou verraden zijn. Maar, als het je niet bevalt, laat
-ons er dan maar mee uitscheiden.”
-
-Wiechen zweeg, terwijl een vluchtig rood over zijn gelaat trok. De
-brutaliteit van den ander was hem te sterk. Die man had nu zoo veel
-geld van hem gehad, dat hij hem niet meer los kon laten, zonder tevens
-van zijn geld afscheid te nemen, en vooral de kans te verspelen op de
-groote winsten, die de uitvinding van Boom moest afwerpen. Doch aan den
-anderen kant zou Boom ook vastzitten, en zijn machine niet kunnen
-gereed maken. Of....? En het koude zweet brak hem uit.... Zou soms de
-machine klaar zijn, of zóó ver, dat een ander er geld voor gaf? En Boom
-nu van hem los willen, om de vijf ton, die hem bij contract waren
-toegezegd, in zijn eigen zak te houden? Het gold hier voorzichtig te
-zijn!
-
-„Hoor eens, Boompje,” begon hij zoetsappig. „We moeten geen ruzie
-maken. Daar hebben jij noch ik belang bij. Ik wil alleen zien dat de
-zaak opschiet, anders niet. Dat stukje ijzer en die verroeste
-kachelsleutel geven mij er geen kijk op. Je kunt mij toch gerust eens
-laten zien wat je hebt. Als ik maar zie, dat het ergens op lijkt, ben
-ik tevreden. Ik ben toch geen deskundige, en zal je het geheim niet
-afkijken.”
-
-„Ik heb je al eens meer gezegd, dat ik niets in elkaar laat, en de
-stukken op verschillende plaatsen bewaar, tot alles gereed is. Dan moet
-ik voor een paar dagen een rustig plekje hebben, dat kan ik afsluiten,
-en waar ik het geheel samenstel, en er een kist om timmer, zoodat
-niemand de werking kan zien. Als het zoover is, mag je kijken, en
-zullen we de machine een paar weken laten loopen. Nu—waar zijn de vijf
-pop?”
-
-Wiechen haalde met een zucht twee rijksdaalders uit de brandkast en
-legde ze vóór Boom neer, die ze met een gemoedelijk knikje opstreek.
-
-„Kom je vanmiddag in Central?” vroeg hij opstaande.
-
-„Neen,” antwoordde Wiechen, „vanmiddag moet ik op Scheveningen zijn.
-Bonjour, je kent den weg.”
-
-Toen Boom weg was, zat hij nog lang na te denken. Hij vond het een
-ergerlijk iets, geld te moeten geven zonder eenige zekerheid van winst,
-zonder zich zelfs maar te kunnen overtuigen, al was het gebrekkig, wat
-hij aan Boom had. Hij was door Arnolds met hem in kennis gekomen, en
-deze had hem van die wonderlijke uitvinding verteld. Een machine, die
-instede van telkens kosten te vragen voor brandstof en onderhoud,
-geheel uit zichzelf bleef werken, na een belasting voor één keer met
-1200 kilogram per paardenkracht, en met elken slag één vijfde van de
-gebruikte kracht overhield ter benuttiging. De aanschaffing was duurder
-dan die eener stoommachine; doch dat beteekende niets, daar zij later
-nagenoeg niets kostte. Enkel wat smeerolie.
-
-Hijzelf had toen Boom voorstellen gedaan, waar deze in ’t eerst geen
-ooren naar had. Philantropisch aangelegd, wilde de uitvinder niet
-hebben, dat door zijn toedoen honderdduizenden van arbeiders broodeloos
-zouden worden; hij schreide half bij de gedachte, hoe zijn naam door
-het nageslacht vervloekt zou worden. Wiechen wilde dien vloek op zich
-nemen, zijn naam geven aan de uitvinding, en dusdoende den ander
-verlossen van den gevreesden vloek, de zegeningen samen deelende.
-
-En die zouden niet gering zijn! Wel was volgens Boom de machine niet
-geschikt voor spoorwegen of stoombooten, daar zij, als gebaseerd op de
-aantrekkingskracht der aarde, zuiver horizontaal moest blijven staan,
-en haar lengte-as steeds in de richting naar de magnetische pool moest
-blijven, doch hoeveel omzet was er niet buiten die twee bedrijven. Ja,
-waar meer en meer electrische spoorwegen in zwang schenen te komen, kon
-voor deze het gebrek geheel verwaarloosd worden. Dus, behalve schepen,
-alles gedreven door de machine „systeem Wiechen!” Zijn naam zou beroemd
-worden, gezuiverd van de smet, die zijn bedrijf van thans erop geworpen
-had. Die malle Boom, met zijn vloek van het nageslacht! Rijkdom en eer
-zouden zijn deel zijn. Of had ooit iemand door een uitvinding de wereld
-verarmd? Trouwens, dat raakte hem niet, al mocht het later blijken. De
-menschen konden hem precies even weinig schelen, als hij de menschen.
-
-Er werd geklopt. Het was van Vleuten. En ontwakende uit zijn droomerij,
-dwong hij zich tot de meer nabijliggende bezigheid van het nazien der
-effecten, die de bezoeker hem bracht. Misschien was het daaraan
-voorafgegane wel goed; want hij, die straks millardair zou zijn,
-beschouwde het sommetje hem nu toevertrouwd, niet meer met dezelfde
-oogen als gister en eergister, al was het voorloopig welkom.
-
-Men had de waarde der effecten spoedig genoteerd en de contracten
-geschreven.
-
-„De overeengekomen rente staat er niet in,” merkte van Vleuten op, eer
-hij teekende.
-
-„Dat doe ik nooit,” zeide Wiechen. „Op dat punt moeten we elkaar
-vertrouwen. U begrijpt, dat nooit iemand mag weten, welke hooge rente
-ik u betalen kan. Het publiek is te dom om dat te vatten. En voor u zou
-het ook niet plezierig zijn.”
-
-„Ik ben niet voornemens onze relatie in de courant te zetten. U wel?”
-
-„Neen, zeker niet! Maar we zijn beiden sterfelijk; en als anderen eens
-in onze nalatenschap neusden, zou dit voor dan overlevende niet prettig
-zijn.”
-
-„Daar is iets van aan,” erkende van Vleuten. „Vooruit dan maar. Dus ik
-ontvang den eersten van elke maand de rente.... laat eens kijken....
-negenhonderd zes en negentig gulden.”
-
-„Den eersten niet. Tusschen den eersten en den vijfden laat ik innen.
-Dus tusschen den vijfden en den tienden kunt u beschikken. Ik zal u een
-model-quitantie geven. Ziehier. U ziet, ook hierop is het woord rente
-uitgelaten.”
-
-„Dank u.”
-
-Van Vleuten stak de quitantie in zijn portefeuille, en vertrok.
-
-Wiechen liep snel naar zijn bureau, nam er een stuk wasdoek uit, en
-sloeg dat om de effecten, het pak met een riempje bevestigend. Reeds
-had hij den hoed gegrepen, om uit te gaan, toen een herhaald zacht
-tikken op het vloerzeil hem op den grond deed zien. Vier of vijf roode
-bloeddruppels lagen vlak vóór zijn voeten, en werden door meer gevolgd.
-Hij liet den hoed los, slingerde het pak op zijn bureau, en bracht zijn
-zakdoek aan den neus. Hij belde.
-
-De bediende keek even, knikte en spoedde zich weg, om terug te komen
-met een paar schoone zakdoeken.
-
-„U moest daar toch eens met een dokter over spreken,” meende de man,
-toen de bloeding minder werd.
-
-„Onzin,” bromde Wiechen. „Ik heb vandaag belangrijke zaken gedaan. Dan
-is het altijd zoo. Hier, pak aan! ’t Is al over. Niemand achter?”
-
-„Neen, meneer. Maar straks moet die timmerman komen.”
-
-„Jawel; ik zal de quitantie achterlaten. Als hij er geweest is, sluit
-je het kantoor. Ik kom vóór den eten niet terug. Zorg om half acht hier
-te zijn.”
-
-Het pak effecten weer opnemende, verliet Wiechen zijn kantoor en sprong
-op zijn rijwiel. Gaandeweg echter verminderde hij vaart, om bij het
-tramhuisje op het Plein stil te blijven staan, quasi wachtende op
-iemand die met de tram moest komen. Doch inderdaad was het om na te
-denken.
-
-Met Karsten & Co., waarheen hij op weg was, deed hij zaken, en het leed
-geen twijfel, of die firma zou hem onmiddellijk van de effecten
-afhelpen, hetzij door verkoop, hetzij door prolongatie. Doch in den
-laatsten tijd was er in de verhouding een zekere spanning gekomen.
-Inderdaad, al was het niet met zooveel woorden gezegd, scheen de firma
-geneigd de relatie te laten afloopen, althans in te krimpen. En mocht
-hij hierin al mis zien, er was iets anders, waar hij in ’t eerst niet
-aan gedacht had. De effecten die hij had, waren door Karsten & Co. voor
-van Vleuten aangekocht! Dat ging niet, dat hij er nu mee aankwam.
-
-Snel besloten sprong hij weer op de fiets en reed er in andere richting
-mee weg.
-
-„Zoo, Wiechen, weet je al wat?” vroeg Arnolds dien avond, toen hij in
-Central binnenkwam.
-
-„Is Beenhuis in de stad?” informeerde Wiechen.
-
-„Ja, hij komt zoo dadelijk... daar heb je ’m al! Kan je het doen?”
-
-„Jawel.”
-
-Een reeds grijzende blonde man, van onmiskenbaar Joodsch type, naderde
-hun tafeltje. Arnolds stelde hem en Wiechen aan elkaar voor.
-
-„Drinken de heeren een glas champagne mee?” noodigde Beenhuis; en toen
-die uitgezocht was en besteld, ging hij voort: „Arnolds heeft u over
-dat zaakje gesproken. Gaat het?”
-
-„Och ja,” antwoordde Wiechen. En het accent van den ander imiteerende:
-„Het sjaakje gaat, maar het geld is duur.”
-
-„Wat noemt u duur? Of liever, zegt u maar ineens hoeveel u hebben
-moet.”
-
-„Vijf en twintig.”
-
-Beenhuis toonde geen verrassing. Hij haalde een notitieboekje uit den
-zak, en cijferde er eenige oogenblikken in.
-
-„’t Is goed,” zeide hij toen. „Morgen vóór twaalven?”
-
-„Onnoodig, ik heb het bij mij.”
-
-Het gelaat van Beenhuis bleef onbewogen, doch dat van Arnolds glom van
-bewondering.
-
-„Fameus, fameus!” mompelde hij, de wissels te voorschijn halende, en
-die op het tafeltje neerleggende.
-
-Beenhuis nam ze tot zich, en toen men het eens was over de bedragen,
-die, om den schijn van reëelen handel eraan te geven, over gebroken
-getallen liepen, zette hij zich tot invullen der formulieren.
-
-„Zullen wij ze, voor uw gemak, maar domiciliëeren op uw kantoor?” vroeg
-hij.
-
-„Och neen,” zeide Wiechen. „Dat lijkt zoo bijzonder. Uw eigen adres te
-Parijs, als u het goedvindt.”
-
-„’t Is in orde,” zeide Beenhuis, de wissels naar Wiechen toeschuivend.
-„Wilt u even nazien?”
-
-Wiechen nam de wissels, en een blanco quitantie uit zijn zak halend,
-legde hij die naast de wissels, en ging zitten invullen.
-
-„Waartoe dient dat?” vroeg Beenhuis, toen hij de quitantie had
-doorgeloopen. „Ik heb toch de wissels geaccepteerd, waarin reeds
-kwijting gelegen is.”
-
-„Dat dacht ik vroeger ook,” expliceerde Wiechen; „maar onze rechters
-denken er sedert kort anders over. ’t Is een quaestie van formeel of
-notarieel....”
-
-„Materieel,” verbeterde Arnolds.
-
-„Voor mijn part. Maar men moet tegenwoordig kunnen bewijzen, dat men
-het geld werkelijk gegeven heeft. Daarom vraag ik naast de wissels een
-quitantie.”
-
-„Die evenveel of even weinig bewijst,” lachte Beenhuis. „Enfin, ’t is
-omslachtig, maar ik heb er geen bezwaar tegen. Ziehier.”
-
-Wiechen telde nu twintigduizend gulden aan bankpapier uit, die Beenhuis
-opstreek, terwijl de ander de wissels bergde.
-
-Arnolds, die de handen op zijn knieën hield, onder tafel, voelde bijna
-tegelijkertijd een duwtje tegen elke hand, en greep de papiertjes, hem
-van weerszijden toegestoken, ze haastig in zijn zak moffelende.
-
-Een nieuwe flesch champagne, nu door Wiechen aangeboden, besproeide de
-transactie.
-
-Toon Beenhuis was heengegaan, haalde Arnolds het hem door Wiechen
-toegestopte bankpapier voor den dag.
-
-„Tweehonderd pop? Ben je bedonderd?”
-
-„Welnu?” vroeg Wiechen, doodkalm.
-
-„Twee mille moet ik hebben, of....”
-
-„Bedaar, alsjeblieft. Je kunt nog wel wat krijgen, maar nu niet. Als je
-met teveel geld naar Woestduin of Forest gaat, is het toch in één keer
-op.”
-
-„Al was dat zoo, wat gaat het jou aan?”
-
-„Omdat je mij telkens om niets vervelen komt. Sputter nu maar niet;
-daar geef ik toch geen zier om. Hoeveel heb je van Beenhuis gekregen?”
-
-„Geen bliksem.”
-
-„Dat lieg je. En nu, bonjour! ’t Is mijn tijd.”
-
-„Verrek!” mompelde Arnolds, zijn vuist ballende achter den rug van den
-vertrekkende.
-
-Toen grabbelde hij met de hand in zijn andere zak, en bekeek hetgeen
-Beenhuis hem gegeven had. Vijf en zeventig gulden! Hij vloekte.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK IV.
-
-
-Het was een drukke dag aan het strand te Scheveningen. Met moeite
-hadden van Vleuten en Betsy een paar stoelen gekregen, waarin zij waren
-neergestreken in die beginnende loomheid, die de zeelucht veroorzaakt
-bij hen die er niet dagelijks in verblijven.
-
-„Wat zijn we lui,” merkte Betsy op, een geeuw verbergend.
-
-„Ja,” erkende hij. „En ik vooral. Dat nietsdoen, dat me eerst zoo
-aangenaam leek, begint me hartelijk te vervelen. Maar hoe ik zoek, werk
-schijnt hier moeielijk te vinden. Als we eens gingen reizen?”
-
-„Reizen kost geld. En je weet wat je mij beloofd hebt, Jan.”
-
-„Nu ja....,” begon hij, doch zweeg toen zij hem ernstig aankeek.
-
-De belofte waarop zij zinspeelde, was gegeven enkele dagen nadat hij
-zijn geld bij Wiechen gebracht had. Toen hij haar verteld had, hoe
-prachtig hij dat had belegd, en zij nu royaal konden leven. Eerst was
-zij met hem blij geweest, maar eens, toen zij Wiechen had gezien, had
-haar een onverklaarbare angst bekropen. Zij had toen buiten haar man om
-geinformeerd, en men had haar allerlei verschrikkelijks van dien
-zoogenaamden bankier verteld. Hij was een woekeraar van de allerergste
-soort, klein begonnen, met weekklantjes, die hij tien, twintig gulden
-leende, en hem daarvoor elken Zaterdag één, twee gulden rente moesten
-betalen. Langzamerhand was hij grooter zaken gaan doen, doch eigenlijk
-gezegd fortuin kende men hem niet toe. Hij leende van den een, om het
-tegen hooger rente aan den ander uit te leenen.
-
-Van Vleuten had haar gesust. De werkkring van een bankier was nu
-eenmaal zoo. Hij was de tusschenpersoon in den geldhandel. Zijn
-verdiensten waren de belooning voor zijn werk. Weliswaar begreep hij
-ook niet goed, hoe men in Holland zulk een enorme rente kon opbrengen,
-maar dat het niets bijzonders was, bleek uit de relatie tusschen dien
-Wiechen en Karsten & Co. Deze firma was toch een der eersten in den
-Haag, die zich niet zou afgeven met iemand van twijfelachtig allooi.
-
-Dit argument deed Betsy zwijgen, maar zij dacht aan de practijken, waar
-zij in Indië wel eens van gehoord had. Hoe zelfs vrouwen van hooge
-ambtenaren kleine bedragen uitleenden aan dos-à-dos koetsiers, aan
-klontongs enzoovoort, óók tegen hooge rente, een dubbeltje per gulden,
-’s ochtends gehaald, ’s avonds terug te betalen. Maar dat er dan op
-gerekend werd, dat het kapitaal verloren was op den duur, immers ten
-slotte de leener in gebreke bleef.
-
-En toen had zij Jan de belofte afgedwongen, dat zij eenvoudig zouden
-blijven leven, en van de maandelijksche rente een nieuw kapitaaltje
-vormen, voor geval van nood. Hij had toegegeven, doch zich niet al te
-veel willen bekrimpen, totdat zij met heen en weer praten besloten
-hadden zeshonderd gulden per maand onaangeroerd te laten, en zoodanig
-te beleggen, dat er van gevaar ze te verliezen geen sprake was.
-
-Had dit zijn voordeel in het vooruitzicht van een toekomst zonder zorg,
-nadeel was een zekere eentonigheid in hun leven, zoolang van Vleuten
-geen bezigheden had.
-
-„Gauw Jan, kijk eens!”
-
-Hij volgde de richting van haar parasol, waarmee zij tusschen de
-stoelen door wees, en zag Wiechen, naast een dame wandelend, in druk
-gesprek.
-
-„Wat zou dat?” vroeg hij. „O, nu begrijp ik je. Mevrouw van Groningen!
-Hoe komen die twee bij elkaar?”
-
-„Verschrikkelijk, Jan; je moet haar waarschuwen.”
-
-„Voor wat?” vroeg hij.
-
-„Ik weet het niet,” zeide zij droevig, terugleunend in haar stoel.
-„Maar het is zoo.... zoo.... kassian.”
-
-Hij tuurde het zich verwijderende paar na, en gevoelde wat Betsy noch
-hij in woorden wisten weer te geven. Er was iets ongepasts in het
-samenzijn van dat jonge gedistingueerde weeuwtje met dien man, iets
-compromitteerends, dat hij in het oog scheen te willen doen vallen door
-zijn houding en gebaren. En als dat zijn doel was, dan gelukte het
-volkomen. Men zag, overal waar zij passeerden, de menschen opkijken,
-soms elkaar iets vragend en fluisterend beantwoordend, dan weer door
-blik of houding toonend wat zij er van dachten. Wiechen was blijkbaar
-een bekende persoonlijkheid in den Haag.
-
-„Ik wil eens probeeren haar hierheen te krijgen,” zeide hij opstaande.
-
-„Doe dat, Jan; maar zonder hèm. Ik wil geen kennis met dien vent
-maken.”
-
-„Geen nood,” lachte hij, voortijlend.
-
-Handig schoot hij tusschen de stoelen door, nu en dan springend over
-vijvertjes en bergjes, door kinderhand gevormd, tot hij het langzaam
-wandelend paar vóór was.... Toen wendde hij zich om, hen quasi
-ongezocht tegemoet loopend. Wiechen zag hem, en hoewel met een dame
-wandelend, groette hij het eerst. Van Vleuten lichtte even zijn hoed,
-en bleef toen als verrast voor de jonge weduwe staan, die hem nu ook
-herkende.
-
-„Mevrouw,” zeide hij, „ik heb de opdracht u te ontvoeren, en direct bij
-mijn vrouw te brengen. Meneer Wiechen, tot ziens.”
-
-Het lukte. Eer Wiechen tijd had had zich te bezinnen, had mevrouw van
-Groningen hem met een koele neiging zijn afscheid gegeven en was met
-van Vleuten meegegaan. Wiechen zag, of meende te zien, hoe de gezichten
-in zijn onmiddellijke omgeving spotachtig grijnsden. Woedend liep hij
-weg.
-
-„Om u de waarheid te zeggen, ben ik heel blij, dat u mij weghaalde,”
-zeide de jonge weduwe. „Maar ik was alleen, en wist niet hoe dien man
-kwijt te raken. Hij is mij, toen ik pas hier kwam, een oogenblik van
-dienst geweest, op aanbeveling van een kennis.”
-
-De beide dames begroetten elkaar hartelijk. Van Vleuten stond zijn
-stoel af aan mevrouw Van Groningen, en verklaarde een eindje te willen
-oploopen langs het strand.
-
-Nauwelijks was hij uit de stoelenrijen, of iemand schoot op hem af. Het
-was Boom, gekleed in een keurig grijs pakje, een Panama-hoed op het
-hoofd.
-
-„Dag meneer Van Vleuten. U heeft daareven een goed werk gedaan.”
-
-„Hoe bedoelt u dat?” vroeg de aangesprokene eenigzins koel.
-
-„Zag u niet hoe iedereen er pret in had? U heeft, wil ik hopen, de
-reputatie van een fatsoenlijke dame gered. Men heeft nu begrepen, dat
-zij er argeloos was ingevlogen. Maar anders... De vrouw, die zich in
-het publiek met Wiechen zien laat, is reddeloos gecompromitteerd. Dat
-is toch duidelijk.”
-
-Van Vleuten keek den ander gespannen aan.
-
-„Weet u dan niet wie Wiechen is?” vroeg Boom verwonderd. „En waarmee
-hij zijn geld verdiend heeft?”
-
-„Ik hoorde er zooiets van, juist een paar dagen geleden. Met geld
-uitzetten tegen hooge rente. Maar dat schijnt hier niet zoo erg te
-zijn.”
-
-„Hm, ja. Neen, dat is het ook niet. Maar ik wil niemand benadeelen, al
-heeft hij het ook niet aan mij verdiend. Als u wat langer hier in den
-Haag is, zult u het vanzelf wel hooren, zonder dat juist ik het u zeg.”
-
-„Ik dacht dat u een vriend van hem was?”
-
-„Dat minder. Hij helpt mij uit eigenbelang, omdat hij zeker is een half
-millioen aan mij te zullen verdienen.”
-
-„Met die machine, waarover u laatst sprak?”
-
-„Juist, meneer.”
-
-En Boom begon te redeneeren over zijn uitvinding, met zooveel vuur en
-overtuiging, dat van Vleuten onwillekeurig meegesleept werd. Als hij
-dien man eens hielp! Hij scheen zeker van zijn zaak ...
-
-„Heeft u veel noodig om er mee klaar te komen?” vroeg hij.
-
-„Met tweeduizend gulden ben ik geheel geholpen,” verklaarde Boom.
-
-„Daar is wel aankomen aan,” meende Van Vleuten. „Alleen, men zou
-zekerheid moeten hebben. Niet dat ik aan uw kunde twijfel, doch.... u
-is geen vakman, immers?”
-
-„Vakman!” smaalde Boom. „Wanneer heeft ooit een vakman iets
-uitgevonden? Die menschen zitten teveel in hetgeen zij geleerd hebben
-en dagelijks doen vastgeroest, om op te letten. Weet u, hoe ik op het
-denkbeeld van mijn machine gekomen ben?”
-
-„Door een toeval misschien, zooals gewoonlijk.”
-
-„Neen, door het zien van iets, wat we dagelijks zien. Vlak tegenover
-ons huis was een weg, schuin oploopend naar den spoorwegdijk. Een
-jongen reed er een handkar tegenop, met een koffer, dien alleen hij
-niet had kunnen dragen. Hoe verklaart u dat?”
-
-„Ik ben geen technicus, meneer Boom,” zeide van Vleuten. „Doch ik
-herinner mij wel op school iets over hefboomen geleerd te hebben. Is uw
-machine daarop gebaseerd?”
-
-„Gedeeltelijk. Dáárop, op de slingerbeweging, en op de
-aantrekkingskracht der aarde. En eindelijk op nog een kracht, die ik
-niet noemen kan, maar die bestaat. Ik zeide u reeds, dat ik geen vakman
-was; ik weet niet of anderen die kracht kennen. Alleen weet ik, dat zij
-tot nog toe onbenut bleef, altijd in technischen zin. Want we zien haar
-in alles voorkomen.”
-
-„Dan zou het mij verwonderen, als de technici haar niet kenden, en, als
-zij inderdaad zoo belangrijk is als u vermoedt ...”
-
-„Meer dan vermoeden, meneer! Ik heb haar toegepast, zien werken. De
-machine is vroeger reeds door mij gemaakt. Ik had in mijn tuin een
-werkplaatsje voor mezelf, en daar had ik haar in stilte samengesteld.
-Toen zij werkte, liep ik in mijn vreugde den tuin door, naar mijn
-moeder, die in de verandah van ons huis zat, haar al van ver roepend om
-te komen. Zij kwam, mede opgewonden, want zij wist waaraan ik bezig
-was. Zij alleen. Toen we samen bij het tuinhuisje kwamen, lagen de
-stukken en brokken van mijn machine in het rond verspreid. Ik begreep
-er eerst niets van, maar gaandeweg zag ik mijn fout in. Mijn machine is
-geen zoogenaamd perpetuum mobile, het is een krachtwerktuig, en ik had
-verzuimd haar te belasten, werk te laten verrichten. Daardoor zamelde
-de niet verbruikte kracht zich op in de machine, en sloeg zij zichzelf
-aan stukken.”
-
-„Verbazend!” riep van Vleuten uit. „En heeft u haar toen niet opnieuw
-gemaakt?”
-
-„De omstandigheden hebben mij dat belet,” antwoordde Boom. „U weet dat
-ik failliet ben?”
-
-„Neen...”
-
-„Failliet, met ruim een millioen schuld!”
-
-Boom zeide dit met iets als trots in zijn stem, wat van Vleuten
-mishaagde. Zoo verhoovaardigt zich de inbreker erop, meer te hebben
-gestolen dan tien zijner makkers te samen.
-
-„Failliet,” ging Boom voort. „Ik was een en twintig jaar, en werd van
-alle kanten bestolen en bedrogen. Sedert is mijn streven geweest
-zooveel te verdienen, dat ik ieder het zijne kan teruggeven. De eenige
-weg daartoe is, dat ik mijn machine maak. Niet primitief, zooals toen,
-maar goed afgewerkt in model, zoodat ik haar vertoonen kan. Wiechen zou
-mij daarin helpen; doch ik doorzie hem! Hij wil mijn constructie in
-handen zien te krijgen en alleen de vruchten plukken. En dat nooit.
-Daarom zeg ik: al zou het tien, twintig jaren duren, éénmaal zal ik
-genoeg bijeen hebben om haar zelf af te maken. Maar er iemand van op de
-hoogte te brengen, nooit!”
-
-Het was verwonderlijk, dacht van Vleuten; men wist niet wat men aan
-dien man had. In het eene oogenblik maakte hij een ongunstigen, dan
-weer een gunstigen indruk.
-
-„Mag ik eens een paar dagen nadenken, over hetgeen u mij gezegd heeft?”
-vroeg hij. „Als u mij uw adres wilt geven, zal ik mijn besluit
-persoonlijk komen meedeelen.”
-
-Boom gaf hem een visitekaartje, na daarop met potlood het verlangde te
-hebben geschreven, waarna van Vleuten, ziende dat zijn vrouw hem een
-wenk gaf, zich excuseerde.
-
-Gedurende zijn rondslenteren met Boom, hadden de dames elkaar hun
-lotgevallen sedert hun ontmoeting te Soerabaja zitten te vertellen.
-Inmiddels tot grootere intimiteit dan toen geraakt, hadden zij
-afgesproken elkaar te bezoeken, en al dadelijk bij den naam te noemen.
-
-Was Betsy’s levensloop zonder groote schokken voorbijgegaan, niet alzoo
-die harer vriendin, Marie van Groningen. Kort na haar terugkomst in het
-moederland, was zij bevallen, en gedurende den tijd dat zij in het
-kraambed lag, was haar moeder gestorven. Haar vader was door dien slag
-geknakt, en zou zich in het ambtelooze leven hebben teruggetrokken,
-ware hem niet de onderscheiding eener benoeming tot Vice-President van
-den Hoogen Raad ten deel gevallen. Hopende, dat een nieuwe omgeving,
-een nieuwe werkkring hem de oude geestkracht zouden teruggeven, waren
-zij naar den Haag verhuisd. Doch het nieuwe ambt had hij nimmer
-aanvaard. Een week vóór zijn installatie was hij door een beroerte
-getroffen en kort daarop overleden.
-
-„Wat een treurigheid,” zeide Betsy geroerd.
-
-Het was in dien tijd geweest, dat zij in aanraking was gekomen met den
-„bankier”. De dokter die haar vader had behandeld, Arnolds heette hij,
-had hem bij haar gebracht, ter regeling harer financieele belangen.
-Maar op zekeren dag had oom Slot—Betsy herinnerde zich hem misschien
-nog van Soerabaja—hem in de gang ontmoet, en haar gevraagd wie dat was.
-Oom vroeg haar den volgenden dag om een stukje te teekenen, wat zij
-deed, en vertelde haar toen, dat die man niet te vertrouwen was, en hij
-zelf voor haar zou zorgen. Tot nu kort geleden hoorde noch zag zij iets
-van dien man. Vóór een week of drie was zij hem op het strand
-tegengekomen; hij had haar een paar maal gegroet, en eindelijk
-aangesproken. Zeer bescheiden had hij aan het gebeurde herinnerd, zijn
-spijt uitgesproken, dat hij niet voor haar belangen had mogen zorgen,
-en gehoopt dat die in goede handen waren. Af en toe had hij haar geheel
-belangeloos goeden raad gegeven. Zij meende hem verongelijkt te hebben,
-en had in dien zin iets gezegd; doch hij wilde daar niets van weten,
-beschouwde die zaak als afgedaan, als een streek van een of anderen
-concurrent, die haar niet geweten mocht worden. Zoo ontmoette zij hem
-bijna elken dag aan het strand; als zij haar kindje eens meenam,
-speelde hij er haast opofferend mee. Maar gister was tante Slot bij
-haar geweest, had haar onderhouden over het ongepaste van haar gedrag,
-om zich zoo druk met hem te vertoonen, en had haar bovendien iets
-vreeselijks verteld... Vandaag was het haar opgevallen hoe de menschen
-haar hadden aangekeken, en zij begon dat vreeselijke te gelooven, dat
-zij Betsy, na lang aarzelen, slechts durfde influisteren....
-
-„Daarom was ik zoo blij, dat je man mij weghaalde,” besloot zij. „Maar
-ik durf nu niet meer naar het strand te gaan, zonder oom en tante. En
-die gaan zoo zelden!”
-
-„Sluit je gerust bij ons aan,” zeide Betsy. „Ik zal hem wel afbijten.
-O, je weet niet hoe snibbig ik kan zijn!—Kijk eens, mijn man heeft een
-nieuwen kennis gemaakt. Zoo op het eerste gezicht, een net mensch.”
-
-„Inderdaad,” beaamde Marie. „Hark hen eens hierheen.”
-
-Betsy had toen de wenk gegeven, doch tot groote teleurstelling der
-dames kwam van Vleuten alleen.
-
-„Waarom liet je je nieuwen vriend schieten?” riep Betsy. „Marie wou zoo
-graag zijn kennis maken.”
-
-„Foei, ’t is niet waar!” zeide deze.
-
-„Ik kan toch zoo maar niet iedereen bij je brengen,” opperde van
-Vleuten. „Een vriend is trouwens wel wat veel gezegd. Ik zag hem heden
-voor de tweede maal. De eerste keer was het in gezelschap van Wiechen.”
-
-De gezichten betrokken. Het was merkwaardig, hoe de naam van dien man
-alles en iedereen die met hem in aanraking kwam, bezoedelde.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK V.
-
-
-„Aux Mathurins!”
-
-„Jawel, maar we gaan mee.”
-
-Het portier van den fiacre loslatend, wendde zich Beenhuis om, en zag
-bij het licht dat Maxim uitstraalde, de figuren van Arnolds en Wiechen.
-Eén ondeelbaar oogenblik scheen hij zich te bezinnen.
-
-„Stapt in, heeren,” zeide hij toen. „Onderweg praten we even.”
-
-De pneu Michelet dempte het geratel der wielen, zoodat men ongehinderd
-kon spreken.
-
-„Hebt u de wissels bij u?” vroeg Beenhuis, en op bevestigend antwoord
-van Wiechen, vervolgde hij: „Ze hadden vandaag moeten zijn aangeboden;
-maar dat doet er niet toe.—Waar logeeren de heeren?”
-
-„In ’Des’ Pays-Bas,” zeide Wiechen.
-
-„Hm,” deed Beenhuis, even glimlachend om de zonderlinge aanduiding. „We
-zullen de zaak morgen samen regelen. Laat eens zien.... tegen half één
-wacht ik de heeren in den cour van Grand Hôtel. Ik moet daar iemand
-spreken. We gaan dan eerst déjeuneeren.”
-
-„Brengt u geld mee?” vroeg Wiechen.
-
-„Ik denk wel. Maar we zijn dicht bij de Mathurins. De heeren nemen den
-fiacre zeker verder door?”
-
-„Het zal wel moeten. Maar hij zal iets moeten afdoen.—Kom nu, we hebben
-precies een half uur den tijd. Hoever is het?”
-
-„Niet ver. Maar we kunnen zachtjes aan opwandelen,” stelde Arnolds
-voor.
-
-Het déjeuner duurde lang. Beenhuis was van nature gul, en presenteerde
-de anderen het beste dat men krijgen kon. Maar ook Wiechen, anders vrij
-zuinig, had een royale bui, zoodat het vrij laat in den middag werd,
-eer men van tafel opstond. En tusschen de bedrijven door, waren de
-zaken behandeld. Een paar duizend francs had Wiechen in contanten
-ontvangen; voor het overige waren nieuwe wissels geteekend, nadat het
-totaalbedrag verhoogd was met de rente, in deze tien percent ’s maands.
-
-„Zeg, Beenhuis,” vroeg Arnolds opeens, „waar dineer je vanmiddag?”
-
-„Ik heb nog geen plan. Misschien thuis.”
-
-„Kan je ons niet in je cercle meenemen?”
-
-„Onmogelijk. De introductie is zeer beperkt geworden, omdat er misbruik
-van gemaakt werd. In geen geval zou ik meer dan één kunnen meenemen.
-Hé!”
-
-Aanleiding tot dien uitroep was het binnenkomen in den restaurant van
-een klein zwart mannetje, die zijn oogen zoekend liet rondgaan.
-Beenhuis excuseerde zich, en liep op hem toe, waarna beiden in een
-kort, doch blijkbaar ernstig gesprek gewikkeld bleven.
-
-„Ik moet de heeren verlaten,” zeide Beenhuis terugkomend. „Het spijt
-mij zeer, maar ik dien onmiddellijk naar Brussel te gaan. Hm,” deed
-hij, zijn horloge raadplegend, „ik heb nauwelijks tijd om wat in te
-pakken.”
-
-Hij riep den bediende, om af te rekenen; doch Wiechen legde de hand op
-zijn arm.
-
-„Laat zitten,” zeide hij. „Ik zal het wel in orde maken.”
-
-Toen Beenhuis vertrokken was, wreef zich Wiechen behagelijk in de
-handen.
-
-„Nu gauw opgekrast,” zeide hij. „Eerst naar het hôtel, en de rekening
-betaald. Dan zijn we vrij.”
-
-„Wou je vanavond al terug?” vroeg Arnolds, toen zij in het hôtel waren
-aangekomen en Wiechen van den portier een zak met stukken in ontvangst
-nam. „Wat heb je daar?”
-
-Wiechen stak de stukken bij zich, zonder dadelijk te antwoorden. Opeens
-vloog een uitdrukking van begrijpen over het smalle gezicht van
-Arnolds.
-
-„De protesten!” riep hij uit. „Dus heb je de oude wissels óók?”
-
-„Sst!” deed Wiechen, den riem van zijn valies dichthalend.
-
-„Al goed,” meende Arnolds, „maar nu reclameer ik ook mijn portie.”
-
-„Zoodra we thuis zijn zal ik je wat geven. Je begrijpt dat wissels nog
-geen geld zijn, en ik er nog best een strop aan kan hebben.”
-
-„Hiermee niet. Maar dat is niet de quaestie. Er zijn morgen rennen te
-Auteuil, en daar wou ik heengaan.”
-
-Wiechen dacht even na. Hij vertrouwde Arnolds niet. Hem alleen achter
-te laten, waar Beenhuis nog te Parijs was, in elk geval thuiskomende
-van de protesten had kunnen hooren, achtte hij gevaarlijk.
-
-„Laat ons morgen samen naar die rennen gaan,” besloot hij. „Ik wil
-enkel uit dit hôtel weg.”
-
-Den volgenden dag gingen Wiechen en Arnolds naar Auteuil.
-
-„Zullen we wat spelen?” vroeg Wiechen.
-
-„Natuurlijk,” zeide Arnolds. „Waarvoor zijn we anders hier?” En na het
-programma te hebben doorgezien: „Geef me nu maar eens een honderd
-francs, om mee te beginnen.”
-
-„Neen, ik wil zelf zetten,” verklaarde Wiechen. „Waar doe je dat?”
-
-„Ga maar mee.”
-
-Bij den totalisator aangekomen, wees hij Wiechen de door hem
-uitgezochte paarden aan: 1, 3 en 7.
-
-„Zet op elk tien francs voor jezelf, en voor mij eveneens.”
-
-Wiechen ging het hekje in, en afluisterend wat zijn voorman zeide,
-legde hij zestig francs neer.
-
-„Dix francs,” zeide hij aan het loket, en zich in de namen der cijfers
-in het fransch vergissend: „Un, quatre, sept.”
-
-Men begreep hem, gaf drie biljetten, en streek dertig francs op.
-
-„Plus! Plus: un, quatre, sept,” zeide Wiechen, wijzende op het
-resteerende geld.
-
-„Encore des mêmes numéros?” vroeg de bureaulist, en op een bevestigend
-knikje reikte hij Wiechen een tweede drietal papiertjes over.
-
-„Hier,” zeide deze, drie der briefjes aan Arnolds gevende. „Geluk
-ermee.”
-
-Deze stak ze in zijn vestzak, en het tweetal beklom de tribune. Arnolds
-wees nu Wiechen de paarden aan, waarop men gewed had, althans die welke
-hij had opgegeven.
-
-„Verloren!” riep Wiechen uit, toen geen dier drie was aangekomen. „Wat
-doe je nu met die papiertjes?”
-
-„Weggooien. Of neen, geef hier, ik wil ze bewaren.”
-
-Wiechen had ze reeds saamgeknepen en gaf de prop aan Arnolds, die ze
-voorzichtig weer gladstreek.
-
-„Verduiveld!” ontsnapte hem, zoodat Wiechen opkeek en vroeg wat hij
-had.
-
-„Niets; ik ging in een splinter zitten. Dat prikte.—Zet je op de
-volgende course?”
-
-„Neen, dank je!”
-
-„Dan ga ik even naar beneden.”
-
-En weg was hij. Beneden liep hij haastig door de menschen heen, telkens
-omkijkend of Wiechen soms volgde. Toen dit niet het geval bleek,
-plaatste hij zich in de file vóór den totalisator, en presenteerde op
-zijn beurt twee biljetten, waarop nummer 4 stond.
-
-„Trente et trois la côte, cela fait six-cent-soixante francs,” zeide de
-kassier, terwijl hij die som in goud en bankpapier uittelde.
-
-Arnolds streek het geld op, en naar het buffet gaande, nam hij een glas
-champagne.
-
-„Wat een bof,” mompelde hij. „Dat kan natuurlijk ook alleen zoo’n
-stomme uil overkomen!”
-
-Snel dronk hij zijn glas leeg, en keerde naar Wiechen terug.
-
-„Niets bijzonders in deze ren,” zeide hij. „Zullen we wat gaan
-gebruiken?”
-
-„Ik heb nergens trek in. Maar ga jij gerust je gang. Ik blijf wat
-zitten kijken.”
-
-„Geef me dan tenminste wat geld,” maande Arnolds.
-
-„Hier,” zeide Wiechen, een vijffrank-stuk voor den dag halend. „Wees er
-zuinig mee.”
-
-Arnolds had zich bedwongen, en wilde zijn rol tot het eind toe
-volhouden; maar dit werd hem haast te sterk. Hij was blij weg te komen.
-Niet alleen gevoelde hij niet de minste spijt over zijn bedrog, maar
-hij zon bovendien op wraak. Trouwens kon men het nauwelijks bedrog
-noemen, en in elk geval was het misschien de eenige manier om althans
-tot een deel van het hem rechtmatig toekomende te geraken. Wat had hij
-eigenlijk van deze reis geprofiteerd? Wiechen scheen te denken, dat hij
-het reizen op zichzelf aangenaam vond. In het algemeen wel, maar niet
-zooals dat in gezelschap van Wiechen toeging. Tweede klasse spoor,
-zooveelste rang hôtel, zuinig eten, en nergens kunnen komen waar
-fatsoenlijke lui heengaan. Bah! En nog, zonder hem had Wiechen den
-ander nooit gevonden en was nooit gekomen tot een vergelijk. Ja, hij
-had zijn wissels kunnen doen protesteeren; doch wie Beenhuis kende,
-wist dat hij zich daaraan allerminst stoorde. Hem was het een opeten
-van zijns vaders erfdeel, immers een voorschot daarop, over de
-verrekening waarvan men nader kon praten. Hij had indertijd twee mille
-bedongen, en tweehonderd vijfenzeventig gulden ontvangen. Nu speelde
-hij hem zóóveel in handen, weliswaar mede door Wiechens eigen sluwheid,
-maar.... het was er toch! En daarvoor kreeg hij nu.... vijf francs, met
-de aanbeveling zuinig te zijn! Wat een ploert!
-
-„Oh—là—là!”
-
-„Fifi! Hoe kom jij hier?” riep hij uit. „Waar is Piet?”
-
-„In den Haag, zoover ik weet. Heb je geld?” vroeg het meisje dat hem
-had aangesproken.
-
-„Niet veel. Ik ben hier met Wiechen, en die houdt me kort. ’n
-Vijfhonderd francs hoogstens.”
-
-„Geef op, en kom op den pesage. Ik heb een vasten tuyau!”
-
-„Werkelijk? Hier is het. Met wien ben je?”
-
-„Een jockey, ’n vuilik. Maar hij weet genoeg. Kom je dus?”
-
-„Dadelijk. Is het in deze course?”
-
-„Ja, maar ik zeg niets. Tot straks.”
-
-Arnolds nam een paar glazen champagne achter elkaar, on ging toen een
-ticket halen voor den pesage, voor vijftig francs. Die zouden hun geld
-wel opbrengen! Want Fifi, de maîtresse van Viehof, was een meid waar
-men op aan kon. Dat was telkens dezelfde geschiedenis. Als Viehof aan
-lager wal zat, maakte de meid ruzie, en ging van hem weg. Maar altijd
-kwam zij terug, met een aardig sommetje. Dat stak Viehof dan op als
-prix de consolation, en deed er op zijn manier zaken mee; soms in
-weelde drijvende, dan weer in benarde omstandigheden gerakende. En
-zoodra het laatste het geval was, ging de meid weg.... Zij had dan een
-amant, soms onder de oogen van Viehof, die er zich niet aan scheen te
-storen, maar kalm afwachtte tot zij weer bij hem kwam altijd met geld
-en... fonkelnieuw ondergoed, háár passie.
-
-Arnolds had haar dan ook met een gerust hart zijn geld toevertrouwd, en
-dat het goed geplaatst was, ondervond hij een poosje later, toen hij op
-den pesage kwam. Ja, het was eenvoudig een quaestie van te gaan halen!
-
-„Je bent een prachtstuk, Fifi?” verklaarde hij, de bankjes
-opstrijkende. „Ga je vanavond met me uit?”
-
-„Neen,” weigerde zij. „Ik word Piet niet ontrouw.”
-
-„En de jockey dan?”
-
-„O, dat is wat anders. Dat is om de duiten.”
-
-Arnolds snoof door den neus; die moraal amuseerde hem.
-
-„Is er nog wat te verdienen?” vroeg hij.
-
-„Neen, niets zekers. Ga jij nu Wiechen maar opzoeken, en houd je mond
-dat je mij ontmoet hebt. Bonjour.”
-
-Arnolds volgde den gegeven raad, en keerde terug naar de tribune, waar
-Wiechen nog steeds op zijn plaats zat, broeiend over de verloren zestig
-francs.
-
-„Wij gaan vanavond naar Holland terug,” zei hij.
-
-„Ik vind het goed,” antwoordde Arnolds. „Kom, je hebt nog niets
-gebruikt. Tracteer eens op een glas champagne.”
-
-„Goed,” zeide Wiechen, opstaande. „Maar je hebt toch nog over van die
-vijf francs?”
-
-„Jawel,” grinnikte Arnolds. „Ik wou er sigaretten voor koopen.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VI.
-
-
-Van Vleuten had eindelijk wat gevonden. En, zooals hij verwacht had,
-het was tot hem gekomen.
-
-Op zekeren dag kreeg hij bezoek van iemand, het midden houdende
-tusschen een heer en een commis-voyageur. Deze kwam om te trachten hem
-een polis van levensverzekering aan te praten. Doch van Vleuten, hoewel
-in die dingen veel goeds erkennende, vond niet dat zij voor iedereen
-geschikt waren. Men kon de levensverzekering beschouwen als een
-spaarpot, indien men een polis nam, die binnen een zeker aantal jaren
-afliep. Of ook als een zorg voor na te laten betrekkingen, als de polis
-met den dood des verzekerden afliep. Iemand nu, die vermogen bezit, had
-èn dat sparen èn die zorg achter den rug. Voor hèm diende het tot
-niets. Zeker, dat moest hij den bezoeker toegeven, men kon nog meer
-sparen, doch daartoe had hij geen tusschenpersoon noodig, die aan zijn
-sparen geld verdiende. Alleen voor dezulken, die in zichzelf noch de
-kracht tot overleggen van hun overvloed bezitten, noch de kennis om het
-overgelegde te beheeren en productief te maken, was een
-levensverzekering een toevlucht. Dat men voor het gemis aan die kracht
-en kennis betaalde, was eveneens niet meer dan billijk. Ook het
-verdeelen van risico van sterven, eer men tot het einddoel van zijn
-sparen gekomen was, over een groot aantal verzekerden, vond hij iets
-goeds. Maar, zooals gezegd, wie geen zoodanig risico meer liep,
-behoefde zich niet om te zien naar andere schouders om hem dat te
-helpen dragen.
-
-De bezoeker trachtte geen enkel dezer argumenten te weerleggen. Van
-tegenspraak komt tegenstand, had zijn ervaring hem geleerd. Hij zocht
-naar de kwetsbare plek. Al pratende, bespeurde hij, dat van Vleuten een
-niet geringe kennis bezat van het verzekeringwezen, en kreeg de
-oplossing van dit raadsel, toen deze hem mededeelde, dat zijn vroegere
-firma in Indië ook in dat vak werkte. Als bijzaak wel, maar toch reeds
-in richtingen hier te lande nog onbekend. Dat gaf lucht.
-
-„Ik ben bij u komen spreken,” zeide hij, „en gaf enkel mijn kaartje,
-waarop mijn vroegere hoedanigheid vermeld stond: genie-officier. Dat
-was om toegang te krijgen, die veelal aan iemand van een
-levensverzekeringmaatschappij wordt geweigerd. Overigens verzuimde ik u
-te zeggen, welke positie ik bij de maatschappij bekleed. Die is:
-generaal-inspecteur.”
-
-„Dat is een promotie,” riep van Vleuten uit. „Van luitenant tot
-generaal!”
-
-„Och,” zeide de ander glimlachend, „de maatschappijen moeten voor hun
-uitgebreid personeel wel namen verzinnen. Maar de zaak is, dat ik door
-het geheele land reis, en onze agenturen, inspecties, enzoovoort,
-contrôleer. Een enkele maal, als een agent of zoo iemand de zaak niet
-aandurft, of bang is geen toegang te verkrijgen, ga ik er op uit, om
-een post zelf af te sluiten.”
-
-„Dank u voor de onderscheiding,” zei van Vleuten buigende.
-
-„Die volkomen verdiend is, naar ik bemerk. Neen, ik wil geen flauw
-compliment maken! U is in het werk teveel thuis, dan dat ik mijn bezoek
-nu enkel zou uitstrekken tot een poging u te verzekeren. Heeft u geen
-lust voor de Maatschappij werkzaam te zijn?”
-
-„Inderdaad zou eenig werk mij niet onwelkom zijn. Ik heb genoeg van het
-luieren.”
-
-„Dan geloof ik iets te weten voor u. En voor ons. Daar maak ik geen
-geheim van. Ziet u eens, Zuid-Holland is op het oogenblik als
-hoofdinspectie vacant. Het is gemakkelijk werk, althans voor iemand als
-u. De agenten jagen het veld af. Als ze hulp noodig hebben, wenden zij
-zich tot u. U van uw kant spoort hen aan, door geregelde bezoeken.”
-
-„Zoodat ik als het ware voor hun ijver insta?”
-
-„Geen quaestie van. Alles werkt op percentage. De agent krijgt zijn
-tantième, als hij een post afsluit. Doet hij dat met den
-hoofdinspecteur, dan is de gewoonte, dat hij met dezen deelt. De
-hoofdinspecteur krijgt, al werkt hij met geen enkele post direct mee,
-toch over de geheele provincie een tantième. Hij heeft bovendien een
-vast, hoewel klein salaris en reiskosten. Daartegenover heeft hij de
-verplichting te zorgen, dat zijn provincie een minimum opbrengt.”
-
-„Ik begin te begrijpen,” zeide van Vleuten. „Enfin, als het een
-quaestie van werken is, dat kan ik! Het resultaat van goed werken zal
-wel steeds succes zijn. Dus, ik heb wel ooren naar uw voorstel.”
-
-„Ik zal het aan de directie voordragen. Alleen.... de directie ziet
-graag, dat de beambten bij de maatschappij verzekerd zijn.”
-
-„Of zij gelijk heeft,” zeide van Vleuten. „Goed voorbeeld doet goed
-volgen!”
-
-„Dus als u begon....”
-
-„Pardon, de directie moet beginnen. Zoodra ik de mij door u
-voorgestelde positie bekleed, sluit ik een verzekering. Die ik dan door
-een agent laat afsluiten, met medewerking van mezelf. Dat is de helft
-van de provisie èn het tantième, niet waar?”
-
-„Bravo! Zulke menschen moeten we hebben. Ik maak mij sterk voor u,”
-riep de generaal-inspecteur uit.
-
-Van Vleuten geleidde zijn bezoeker naar de voordeur en liet hem uit.
-Toen ging hij Betsy opzoeken, om haar het nieuwtje mede te deelen.
-
-Maar zoo gauw kon hij het niet kwijt. Mevrouw was uitgegaan, met de
-fiets, werd hem door de meid verteld. Ja, dat was de nieuwigheid,
-zooals altijd, vond hij, hopende dat die er spoedig af mocht zijn.
-
-Een fiets was wel een practisch ding, vond hij, zoolang men ze voor
-practische doeleinden gebruikte. Om zich gemakkelijk te verplaatsen,
-zooals hijzelf deed. Moest hij ergens in de stad zijn, de fiets bracht
-hem er in no time. terwijl een toertje nu en dan met Betsy, ter
-ontspanning, een aangename afwisseling was. Doch evenmin als men elken
-dag ging toeren, al had men eigen rijtuig, was het prettig elken dag op
-dat ding te stappen, en er liefst eeuwig en altijd mee naar
-Scheveningen of naar den Deijl te rijden. Vooral wanneer men, zooals
-Betsy, afstapte zoodra er maar eenige drukte van rijtuigen of wagens
-kwam. Trouwens, in het begin had zij zich ook beperkt tot toertjes met
-hem, doch sedert Marie van Groningen ook was gaan fietsen, was zij
-uithuizig geworden. Dat was nu weer het nadeel van het ding.
-
-Niet het eenige evenwel, zooals Betsy en Marie op hun tochtje zagen.
-
-Van den straatweg afgeweken, met het doel langs een der zijwegen op den
-Wassenaarschen weg te komen, en zoo naar huis terug te keeren, stootten
-zij op een jong meisje, verschrikkelijk verhit naast den weg in het
-gras zittend, een fiets bij baar. De luchtpomp, die zij in haar handen
-hield, wees voldoende de ramp aan.
-
-„Gut, wat een mooi kind!” riep Betsy uit, toen zij het meisje naderden.
-
-„Misschien kunnen we haar helpen,” opperde Marie, evenals haar vriendin
-haar vaart matigende.
-
-En beiden hielden op, informeerende naar het onheil. Het was een
-spijker, doorgedrongen in den band, onder het rijden, en blijkbaar was
-de band lek.
-
-„Ik heb een reparatiedoosje bij mij,” zeide Marie; „maar ik weet niet
-hoe er mee om te gaan.”
-
-„O, dat is gemakkelijk,” verklaarde het meisje. „Mag ik eens zien?”
-
-Zij nam het doosje aan, dat Marie uit haar zadeltasch had gehaald, en
-knikte tevreden. Een platte sleutel uit haar eigen taschje nemende,
-wipte zij den buitenband los, en bracht den binnenband te voorschijn.
-
-„Maar ik houd de dames op,” zeide zij. „Als u mij zegt waar ik het
-doosje mag terugbezorgen...”
-
-„Volstrekt niet,” riep Betsy. „Ik wil graag eens zien hoe dat gebeurt.
-En jij, Marie?”
-
-Deze knikte instemmend, waarop het meisje met haar werk voortging.
-Zoodra zij de beschadigde plaats gevonden had, maakte zij die met
-schuurpapier schoon, zocht een stukje rubber uit in het doosje, en
-besmeerde dit, zoowel als de wonde plek, met solution. Toen bleef zij
-wachten, het pleistertje op den top van haar vinger houdend.
-
-„Het moet bijna droog zijn,” zeide zij, inlichtend; „anders plakt het
-niet direct.”
-
-Toen het haar naar den zin scheen, legde zij het pleistertje op den
-binnenband, er met de vlakke hand een fikschen klap op gevende, en
-bestrooide toen de plek met een weinig poeder, dat zich in een
-papiertje in het doosje bevond. Hierna werkte zij den band weer
-naarbinnen, en bracht den buitenband in de velg terug, het laatste
-stukje nahelpend met den sleutel. Bij het oppompen bleek de band lucht
-te houden.
-
-„Dat is vlug!” merkte Betsy op, die op haar horloge had gekeken, „nog
-geen tien minuten. Waar kan men dat leeren?”
-
-„Ik heb het van Frans geleerd.... dat is de bediende van papa, die
-altijd voor de fietsen zorgt.”
-
-„Zijn er dan zooveel fietsen bij u thuis?” vroeg Marie, nadat men weer
-opgestegen was, en nu gezamenlijk verder reed.
-
-„Drie,” antwoordde het meisje. „Die van papa, de mijne, en een
-kantoorfiets.”
-
-„O, heeft uw papa een kantoor?”
-
-„Ja, papa is bankier.”
-
-„Hoe heet u?” vroeg Betsy, onder een plotselinge ingeving.
-
-„Ella Wiechen.”
-
-„O jé!” De uitroep was van Marie, en haar onwillekeurig ontsnapt.
-
-„Heeft u iets?” vroeg het meisje.
-
-„Neen, ik.... ik....,” stotterde Marie kleurend. „Uw papa heeft eens
-iets voor mij in orde gebracht,” verklaarde zij eindelijk.
-
-Ella scheen zich over iets te beraden.
-
-„Dan,” zeide zij aarzelend, „zal ik maar achterblijven, en straks in
-het bosch een anderen weg nemen. Zult u het niet aan papa vertellen?”
-
-„Wat? En waarom?”
-
-„Papa wil volstrekt niet hebben, dat ik met iemand spreek, die bij hem
-komt.”
-
-„Nu,” zeide Betsy, invallend, „mevrouw noch ik zijn ooit bij hem
-geweest, dus dat is geen bezwaar. U kunt toch niet altijd weten ook,
-wie op het kantoor komt. Of werkt u bij uw papa?”
-
-„Ik ga school,” zeide Ella, „op het gymnasium. Ik moet doktores
-worden.”
-
-„Zoo! En hoe ver is u al?”
-
-„Ik ga na deze vacantie in de vierde klasse. Nog drie jaar, als ik
-telkens overga, en dan ben ik student. Ik vind het zoo grappig.”
-
-Het drietal had nu het bosch bereikt, waar men niet meer naast elkaar
-kon blijven rijden, zoodat het gesprek stokte. Bij het Malieveld
-scheidden zich hun wegen. Ella moest rechtuit, de stad in, terwijl de
-weg der beide anderen het Kanaal langs leidde. Om afscheid te nemen,
-was was men even afgestapt, en had Marie, onder wederzijdsche belofte
-van geheimhouding, met Ella de afspraak gemaakt, dat deze haar, bij
-goed weer, den volgenden dag zou komen afhalen voor een nieuw toertje.
-
-„Dat kind interesseert mij,” zeide zij tot Betsy.
-
-Deze trok de schouders op, zich echter stellig voornemende zoo min
-mogelijk op de nieuwe kennismaking in te gaan.
-
-Toen zij thuiskwam, vernam zij het groote nieuws met innige blijdschap.
-Werk was voor Jan een levensbehoefte. Hij kon niet tegen nietsdoen op
-den duur. En nu kreeg hij niet alleen werk, maar van een speciaal voor
-hem geschikt soort, werk waarbij hij eigen initiatief kon laten gelden!
-Weliswaar zou hij veel uit zijn, doch hieraan was zij gewend. In Indië
-zag zij hem toch ook den heelen dag niet, als hij op zijn kantoor was.
-Eigenlijk was dat ook beter. Een man moet niet den geheelen dag over de
-vloer zijn.
-
-En nu vertelde zij hem ook van hun verrassende ontmoeting, en van de in
-haar oog onvoorzichtige afspraak van Marie van Groningen.
-
-„Ik vond het dom van haar,” eindigde zij. „Ze is nu, feitelijk voor de
-tweede maal, van dien man verlost, en gaat uit eigen beweging de
-relatie weer aanknoopen. Ja, of het meisje het thuis al of niet
-vertelt, doet er niets toe. In den Haag zijn zóó veel leegloopers, dat
-er niets geheim blijft, en er meer praatjes worden gefabriekt, dan in
-het kleinste Indische plaatsje.”
-
-„Hoe oud is dat dochtertje van Wiechen?” vroeg hij ter afleiding.
-
-„Dat weet ik niet. Ik schat haar op zestien jaar zoowat. Kassian!”
-
-Van Vleuten moest onwillekeurig lachen.
-
-„Waarom kassian?” vroeg hij. „Ik moet je toch eens vragen of jij je
-rekenschap te geven weet, van dat geheimzinnige iets, dat dien Wiechen
-schijnt te omringen? Op financieel gebied schijnt hij soliede. Iedereen
-schijnt hem te zoeken, hetzij om plaatsing van geld, hetzij om te
-leenen. Het eerste weegt natuurlijk het zwaarst. Maar nu is het gekke,
-dat wie hem het meest zoeken, in den een of anderen zin, het meest
-beangst tevens zijn de relatie te erkennen. Zie je, daar zou ik nu het
-mijne wel eens van willen hebben.”
-
-„En waarom ben je zelf bezig je relatie met hem te beëindigen? Waarom
-heb je toen Marie van hem weggehaald? Je weet het best, huichelaar!”
-
-„Lieve Betsy...”
-
-„Ik ben je lieve Betsy niet, als je dien man voorspreekt! Dien
-moordenaar!”
-
-„Moordenaar?” herhaalde hij getroffen. „Toe, maak je nu eens niet
-zenuwachtig, en vertel wat je weet.”
-
-„Ik... weet niets,” zeide zij snikkend.
-
-„Gévédé,” vloekte hij. „’t Is om razend te worden! ’n Haagsch bankier,
-die de beste reputatie heeft, ’n ongeschokt crediet,.... en als je
-iemand spreekt, is het altijd: pas op! Of men lacht geheimzinnig, wendt
-zich af, kijkt den vrager suspect aan, en.... je eigen vrouw noemt hem
-een moordenaar!—Wien heeft hij dan vermoord, en waarom zit hij niet in
-de kast?”
-
-Betsy gaf geen antwoord, en wanhopende iets meer uit haar te krijgen,
-trachtte hij haar te bedaren; wat hem ten slotte gelukte. Hij durfde
-echter niet meer op het onderwerp terugkomen, en besloot bij anderen
-uit te vorschen, wat men dien Wiechen dan toch aanwreef, en inmiddels,
-om den huiselijken vrede te bewaren, er met Betsy niet meer over te
-praten.
-
-En zoekende, wie hem het raadsel zou kunnen oplossen, schoot hem te
-binnen, dat ook Boom zich indertijd aan het strand in dien
-geheimzinnigen geest had uitgelaten, en hij hem steeds nog een antwoord
-schuldig was op zijn voorstel omtrent de uitvinding. Dat was een idee!
-Temeer daar hij, mocht er inderdaad met die uitvinding iets te doen
-zijn, tengevolge van zijn sparen in de laatste maanden, het door den
-ander gevraagde nu zou kunnen uitleggen, buiten Wiechen om.
-
-Van Vleuten maakte zich den volgenden dag op, om zijn voornemen uit te
-voeren. Juist toen hij de deur uitging, werd de post bezorgd. Een brief
-voor hem, waarin hij werd uitgenoodigd om op het kantoor der
-levensverzekeringmaatschappij te komen, ter bespreking van het hem
-bekende voorstel van den generaal-inspecteur. Hij stak den brief in den
-zak, best in zijn humeur. Misschien kwam het daardoor, dat hij
-eenigszins zorgeloos was, toen hij met Boom onderhandelde. Althans toen
-hij vertrok, had deze een kasaanwijzing van hem, voor tweeduizend
-gulden, gewoon op goed vertrouwen, en zonder eenige zekerheid van den
-kant van Boom. Doch hierover maakte hij zich niet ongerust. Immers,
-zoodra de machine gereed zou zijn, kwam er heel wat meer kijken,
-waarvoor eveneens geld noodig was, en Boom was een eerlijke vent. Had
-hij zelf niet gezegd, dat hij de twee mille niet dadelijk noodig had,
-maar pas in den loop der eerstvolgende drie, vier maanden? En dat hij
-zoolang van het niet benoodigde rente zou verantwoorden, die hij wist
-te maken door inkoop van geldswaardig papier? En zelfs het laatste zou
-hij niet doen, dan na onderling overleg en met vermijding van alle
-risico.
-
-Het was eerst tegen het eind van zijn bezoek, dat van Vleuten zich de
-uitlating zijner vrouw herinnerde.
-
-„Vindt u,” vroeg hij listig „dien Wiechen zulk een ergen moordenaar?”
-
-„Hm,” deed Boom. „Zooals men het nemen wil. Hij heeft zeker ’n dikke
-tienduizend moorden gepleegd.... òf geen enkelen.”
-
-Van Vleuten stond een oogenblik verstomd. Opeens meende hij licht te
-zien.
-
-„O,” riep hij uit. „Ik begrijp.... hij is militair geweest, en....”
-
-Nu was het de beurt aan Boom om groote oogen op te zetten, doch hij
-herstelde zich onmiddellijk.
-
-„Juist,” zeide hij. „Hij is militair geweest.—Komt u soms even in
-Central? Er is mij een kleine transactie voorgesteld, waarmee voor ons
-wat te verdienen valt.”
-
-„Kunt u mij die niet zóó mededeelen?”
-
-„Eigenlijk wel,” antwoordde Boom. „Er moet grond worden overgedragen,
-in het Westland. Het is een soort minnelijke onteigening. De
-gevolmachtigde van den eigenaar heeft geld noodig, en wil dat aan zijn
-principaal niet vragen, terwijl de notaris die de overdracht doet, het
-òf niet heeft, òf niets wil voorschieten, ’t Is een quaestie van een
-paar weken, tot het transport plaats heeft, waarbij de koopsom direct
-wordt uitbetaald.”
-
-„Zooals u het voorstelt, zie ik er geen bezwaar in,” zeide van Vleuten.
-„Trouwens, ik heb te weinig locale kennis, om een oordeel te kunnen
-vellen. Maar één ding valt me op. U schijnt de mogelijkheid toe te
-laten, dat de notaris dat kleine bedrag,—immers minder dan twee
-mille—niet zou hebben. Zou dat geen praatje zijn?”
-
-„Ik geloof het niet. ’t Is notaris Vreeland Maarssen, die nog al wat
-aan schijnt te kunnen.”
-
-„Nu, ik laat het aan uw beleid over.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VII.
-
-
-Naar huis gaande dacht van Vleuten na over de gemakkelijkheid, men
-iemand, door een enkel woord, een slechte reputatie kon bezorgen. Dat
-bewees nu weer het geval met Wiechen. Zonder twijfel was de man in
-Indië geweest en op expeditie. Dan kon het niet missen, of hij had
-eenige Atjehers of zulk volk naar de andere wereld geholpen. ’n Dikke
-tienduizend.... nu ja, dat gold dan voor het geheel der gesneuvelden.
-Of geen een. Had niet Multatuli iets dergelijks van een generaal
-gezegd? Jawel, in zijn „Specialiteiten.” En daarover had Boom een ui
-getapt.
-
-En van zooiets was een praatje gemaakt! Bah. hoe flauw! Hij zou dat
-Betsy eens goed zeggen. Maar wacht.... het was de vijfde, een
-aanleiding om zijn rente te gaan halen. Gewoonlijk wachtte hij daarmee
-tot den tienden, maar dat behoefde geen verhindering te zijn. Hij
-veranderde van richting, en belde eindelijk bij Wiechen aan.
-
-„Meneer is uit de stad,” zeide de bediende. „Naar Parijs. Morgenavond
-wordt meneer terugverwacht.”
-
-„’t Is niets erg,” zeide van Vleuten, en toen opeens een inval
-krijgende: „Zeg eens, is meneer Wiechen vroeger militair geweest?”
-
-„Zeker meneer. Onderofficier geweest en gepensioneerd. Ik haal iedere
-maand het pensioen.”
-
-„Maar hoe kan dat?” vroeg van Vleuten. „Zoo oud is hij toch nog niet.”
-
-„Meneer is afgekeurd. Hij heeft wat gekregen in dienst.”
-
-„O, dankje.”
-
-Van Vleuten ging heen, nu geheel overtuigd van den onzin van het
-praatje. Iets gekregen, gewond waarschijnlijk. Dat verklaarde alles. Nu
-zou hij het Betsy eerst recht zeggen.
-
-Betsy kon er geen woord tusschen krijgen, en deed daar ook niet veel
-moeite voor. Zoodat van Vleuten gauw uitgepraat was, en van het
-onderwerp afstappende, haar den brief der levensverzekeringmaatschappij
-liet zien. Dat was belangrijker, en beiden verheugden zich erin,
-afsprekende dat hij er den volgenden ochtend dadelijk heen zou gaan.
-
-De onderhandelingen met de Maatschappij waren vlot van stapel geloopen.
-Van Vleuten kwam thuis met zijn aanstelling tot hoofdinspecteur in de
-provincie Zuid-Holland. Een eigenlijk gezegde betrekking, zooals hij
-die vroeger in Indië had gehad, mocht het niet heeten. Hij had het
-recht de geheele provincie te bereizen en agenten op te zweepen. Zijn
-reiskosten werden hem vergoed, en voor salaris kreeg hij een klein
-percentage over het totaal der in zijn provincie afgesloten posten. Om
-zijn ijver niet te doen verflauwen, dreigde hem steeds ontslag, als de
-provincie over een tijdvak van drie maanden beneden een bepaald bedrag
-aan verzekeringen bleef. Onder hem stonden plaatselijke inspecteurs,
-adjunct-inspecteurs en agenten. Ook de eerste twee categoriën moesten
-op straffe van ontslag zorgen voor een locaal minimum. Alleen de
-agenten waren daarvan vrijgesteld.
-
-Van Vleuten, de zaak aanvattende met toewijding en ijver, bespeurde
-weldra, dat dit systeem weliswaar groot gemak voor de directie
-opleverde, maar anderzijds demoraliseerend werkte.
-
-Een ieder die een minimum moest halen, zorgde allereerst dáárvoor, en
-rustte het overige van den tijd op zijn lauweren. Jazelfs werd de
-afsluiting van posten dikwerf vertraagd, zoodra het minimum bereikt
-was, om de volgende drie maanden goed te doen inzetten. Hierdoor
-ontstond soms strijd van belangen tusschen het inspecteerend personeel,
-dat uitstellen wilde, en de agenten, die hun provisie gaarne spoedig
-binnenhaalden. Deze werden dan gesust doordien een inspecteur,
-zelfstandig een post af kunnende sluiten, waardoor de agenten-provisie
-bespaard zou worden, die toch bij een agent onderbracht. Deze laatste
-manoeuvre diende ten slotte ook, om die agenten-provisie niet aan de
-maatschappij te schenken, maar tusschen agent en inspecteur te kunnen
-deelen. Dit deelen was zoo iets gewoons, dat destijds de
-generaal-inspecteur het aan van Vleuten, als behoorende tot zijn
-verdiensten, had opgesomd. Ja, hem eens een aanvrage persoonlijk
-terugbracht, hem radende die door een agent te laten teekenenen, en,
-zoo hij scrupules had de provisie te deelen, die liever geheel aan den
-agent te laten, omdat hij anders van systematische tegenwerking door
-het mindere personeel zeker kon zijn.
-
-Hij toomde dus zijn ijver wat in, en schikte zich in het bestaande,
-alleen dan zich buitengewoon inspannende, als hij vreesde dat anders
-een post aan een concurrente Maatschappij zou toevallen.
-
-Na eenigen tijd kon hij het, zoowel met de directie, als met het onder
-hem werkend personeel, goed vinden, terwijl ook Betsy over hem tevreden
-was. Immers nu de eerste tijd van overijver voorbij was, gedurende
-welken van Vleuten dikwijls eerst laat in den avond thuiskwam, ja
-enkele malen elders den nacht overbleef, kon zij tegenwoordig, zelfs al
-ging hij uit de stad, tegen etenstijd vast op zijn thuiskomst rekenen.
-Zij hadden dus de avonden voor zich, en Zondags den geheelen dag.
-Precies zooals vroeger in Indië.
-
-Op zekeren avond, zij zaten juist aan de thee, werd gebeld, en kwam de
-meid binnen met de boodschap, dat daar meneer Wiechen was. Van Vleuten
-stond op.
-
-„Niet hier br...”, begon Betsy, zonder te kunnen voleinden, daar de
-figuur van Wiechen, die de meid brutaal achterna geloopen was, in de
-deuropening verscheen.
-
-„Goedenavond mevrouw,” zeide hij binnenkomend.
-
-Van Vleuten sneed hem met een vlugge beweging den weg af.
-
-„U is verkeerd, meneer Wiechen,” zeide hij; „dit is de huiskamer. Wilt
-u maar volgen?”
-
-En hij boegseerde den ander de deur uit, naar zijn kabinetje.
-
-„Neemt u plaats. Waarmee kan ik u dienen?”
-
-„Ik heb gehoord, dat u in de levensverzekering is. Ik had een post,”
-zeide Wiechen, zijn portefeuille te voorschijn halend. „Twaalf mille.”
-
-„In orde,” zeide van Vleuten, de hem toegereikte aanvraag doorloopend.
-„Ik zal u kennis doen geven wanneer de keuring kan plaatshebben.”
-
-„Ja maar,” zeide Wiechen, de leuning van een stoel vattende en die naar
-zich toetrekkend; „ik zou graag willen hebben, dat dokter Arnolds de
-keuring deed. Weet u, de man is wat zenuwachtig uitgevallen, en houdt
-niet van jonge dokters.”
-
-„’t Is mij hetzelfde,” zeide van Vleuten.
-
-„En dan,” vervolgde Wiechen, „wilde ik u voorstellen de provisie te
-deelen.”
-
-„Mijn provisie?” vroeg van Vleuten.
-
-„Ja, ziet u, ik breng de post aan, en ben natuurlijk vrij om die
-onderdak te brengen waar ik wil. Dus wil ik er wel iets op verdienen.”
-
-„Of u gelijk hebt,” antwoordde van Vleuten, die even nagedacht had.
-„Jawel, ik begrijp u. Hm, ook daartegen bestaat geen bezwaar. Dus we
-deelen mijn provisie. Wat verder?”
-
-„Dat is alles. Ik laat u de aanvraag, en hoor morgen zeker wel van de
-keuring?”
-
-„Afgesproken.”
-
-Hij liet Wiechen zelf uit, en keerde toen terug naar de huiskamer, een
-ondeugend trekje op het gelaat.
-
-„Wat een brutale vent, Jan!” riep Betsy uit, toen hij binnenkwam.
-
-„Dat gaat vrijwel,” antwoordde hij. „Maar ik heb hem aardig te pakken.”
-
-„Hoezoo?”
-
-„Hij vroeg de helft van mijn provisie, voor een polis van twaalfduizend
-gulden. Nu, die heb ik er voor over, om zijn gezicht eens te zien! Ik
-krijg een half, dus hij een kwart percent. Hij is natuurlijk in de war
-met de agenten-provisie, die ’n heel percent bedraagt. Met zoo’n groote
-post kan het me bovendien weinig schelen, daar ik nu op drie duizend
-gulden na mijn minimum al heb.”
-
-„Ajakkes, Jan, ik begrijp er niets van. Die minoeman brengt je het
-hoofd op hol.”
-
-„Dat is meer gebeurd,” lachte hij. „Ik krijg ergens trek in.”
-
-„In een grocje, denk ik.”
-
-„Dat ook. En om de kachel te laten aanmaken. ’t Is misschien door dat
-vele buitenshuis zijn, dat ik me nu kil voel.”
-
-„Kijk eens hier,” zeide Betsy, onder aan de kachel een klepje
-openmakend, „al drie dagen ligt dat klaar, enkel om aangestoken te
-worden.”
-
-Hij schoof zijn stoel wat vooruit, als voelde hij de warmte reeds,
-terwijl zij bukkend een lucifer bij de opening hield. Een geel
-vlammetje flikkerde even, doch ging dadelijk weer uit, terwijl rook in
-het klepje trok.
-
-„Mis!” zeide zij, zich nu geheel op den grond latende glijden. „Toe
-Jan, doe eens even de sleutel daarachter dicht.”
-
-Hij voldeed aan haar wensch.
-
-„Ha! Open weer nu! Ziezoo, kijk eens!”
-
-En met kinderlijk plezier bleven zij een poos in dezelfde houding
-toekijken, tot hij, afgeleid door het zien van een weerbarstig
-krulletje in haar nek, daar zacht aan trok, en zij haastig opsprong.
-
-„Dat hebben we in lang niet gezien, hè? Maar ga nu eens netjes zitten,”
-zeide zij. „Ik heb je wat te vertellen.”
-
-Toen hij zat, en zij, om de kachel niet uit het oog te verliezen, op
-zijn schoot, begon zij, kleine rimpeltjes trekkend op haar voorhoofd.
-
-„Ik heb me verschrikkelijk in iemand vergist.”
-
-„Jammer voor die „iemand”. En wie is de ongelukkige?”
-
-„Maak nu eens geen gekheid, Jan! Anders word ik heusch boos. Marie van
-Groningen is bezig te verhuizen naar Duinoord.”
-
-„Nu, dat is zoo erg niet,” vond hij. „’t Is wel wat uit de buurt, maar
-met de fiets scheelt het haast niets, doordat de straten daar niet zoo
-druk zijn.”
-
-„Denk je, dat ik haar nog ooit ga opzoeken?” vroeg zij verontwaardigd.
-„Luister. Ze gaat samenwonen met dien Wiechen.”
-
-„Hè!” riep van Vleuten uit. „En de vent heeft vrouw en kinderen.”
-
-„Die blijven waar ze zijn. Hij heeft zich door zijn dokter laten
-voorschrijven, dat hij op zandgrond wonen moest, of slapen althans.
-Begrijp je? Dien dokter moet je in de gaten houden! En nu zal zij hem
-zoogenaamd een suite beneden verhuren. En haar slaapkamer is in den
-uitbouw. Kom maar binnen, vrij entrée, tjies!”
-
-„Hoe komt die vrouw daar in godsnaam toe?”
-
-„Ik weet het niet. Toen ze ’t mij vertelde, heb ik haar eens flink
-gezegd wat ik er van dacht, en ben weggegaan zonder verder naar haar te
-luisteren.”
-
-Wat Betsy haar man mededeelde, was inderdaad zoo. Marie van Groningen
-had haar huis opgezegd, en in een stil hoekje van Duinoord een ander
-gehuurd, waarin Wiechen, naar het heette voor zijn gezondheid, kamers
-had betrokken.
-
-Door Ella aan te halen en een paar maal mee te nemen op een
-fietstochtje, had zij den eersten stap gedaan op dien weg. Zoodra
-Wiechen daarvan gehoord had, wist hij te bewerken, dat hij op zekeren
-dag haar en zijn dochtertje tegenkwam, buiten de stad. Het was
-moeielijk voor Marie hem zijn verzoek te weigeren, om zich bij hen te
-mogen aansluiten. En daar hij zich bescheiden gedroeg, en zoodra men de
-stad weer bereikt had, onder voorgeven een boodschap te moeten doen,
-een andere straat insloeg, was er geen enkele reden om hem hetzelfde
-bij een volgende gelegenheid niet weder toe te staan. Zich excuseerende
-met drukke bezigheden, maakte hij in den beginne van het aldus bereikte
-slechts zeer zelden gebruik, doch allengs sloot hij zich vaker aan,
-hoewel hij steeds vermeed in de stad bij haar te blijven.
-
-Eens was Ella niet gaan rijden, en waren zij alleen. Handig wist hij
-het gesprek op zichzelf te brengen, en klaagde over de onhebbelijkheid
-der menschen, die wel van hem wilden profiteeren, maar hun dankbaarheid
-toonden door hem voor te stellen als le dernier des hommes. Soms scheen
-het een soort sport om op hem af te geven. En, zooals dat meestal ging,
-zij die het meeste kwaad van hem spraken, waren juist die menschen, die
-hij in de meest benarde omstandigheden geholpen had. Weliswaar gelukte
-het zelden den eersten zegsman uit te vinden, maar die enkele malen was
-diens naam dan ook geregeld in zijn boeken op te slaan geweest. Als
-wanbetaler natuurlijk. Maar hij wilde niet klagen. Dat diende tot
-niets. Nog eenigen tijd, dan zouden de groote zaken die hij deed, zijn
-afgewikkeld, en wilde hij den Haag verlaten, naar het buitenland gaan,
-meenemende de eenige wier liefde en aanhankelijkheid tegen alles
-bestand was gebleken, zijn dochtertje Ella.
-
-Marie van Groningen was geroerd. Niet alleen die vreemde menschen gaven
-hem verdriet, maar zij gevoelde, hoewel hij het met groote kieschheid
-verzweeg, dat ook zijn huiselijk leven niet gelukkig moest zijn. En aan
-den anderen kant bewonderde zij de wilskracht, waarmee hij dat alles
-droeg en te boven kwam.
-
-„Woont u al lang in den Haag?” vroeg zij, toen het gesprek staakte.
-
-„Ruim veertien jaar,” zeide hij. „Ik kwam hier met... maar ik zal u
-vervelen, met zooveel over mezelf te praten...”
-
-„Volstrekt niet!” riep zij uit. „Ik hoor graag van levenservaringen,
-die van de alledaagsche afwijken.”
-
-„Ik kwam van het platteland. School had ik bijna niet gegaan. Eindelijk
-was ik zoover, dat ik vast in dienst kwam bij een klein boertje.
-Mestkruien was mijn eerste bezigheid, maar ook mijn laatste. Want daar
-ik eigenlijk nooit genoeg gegeten had, was ik voor dat werk niet sterk
-genoeg. Toen wist ik mijn vader over te halen, mij dienst te laten
-nemen bij het militair. Dat was mijn opkomst. Al dadelijk begreep ik,
-dat ik wat leeren moest; lezen, schrijven en rekenen in de eerste
-plaats. Toen kwam ik vooruit, en bracht het eindelijk tot
-onderofficier. Maar daarmee hield het op. Officier kon ik nooit
-worden.”
-
-„Waarom niet?”
-
-„Daar was mijn opleiding te gebrekkig voor. Dat ging niet. Maar
-daardoor verloor ik ook mijn lust om mijn tijd uit te dienen. Toen
-verzon ik wat. Ik liet me op zekeren dag, het was tijdens de groote
-manoeuvres, plotseling op de hei neerploffen. En daar lag ik, zonder te
-kunnen opstaan. Men droeg mij weg, en ik ging naar het hospitaal. Men
-had met mij te doen, want ik stond goed aangeschreven, en had met het
-oog op mijn plan in den laatsten tijd hard dienst geklopt, en bij de
-manoeuvres mij menigmaal onderscheiden. Ook in het hospitaal werd ik
-beklaagd, en ikzelf klaagde het hardst, dat ik geen dienst kon doen,
-enzoovoort. Maar loopen kon ik niet.”
-
-„Inderdaad niet? Of...?”
-
-„Dat begonnen zich eindelijk de dokters ook af te vragen. Ik dacht: zij
-moeten het weten, daar hebben ze voor gestudeerd, ik niet. Zij hebben
-er maanden over gedaan. Maar mijn respect voor gestudeerde lui was ik
-kwijt. Verbeeld u. Ik kon niet loopen. Dat zat ’m toch in de beenen,
-zou ik zeggen. Een gewoon mensch zou dan ook die beenen eens goed zijn
-gaan onderzoeken, en ze gerepareerd hebben, als het kon. Niets van dat
-alles. Men gaf mij heel weinig te eten; zóó zelfs, dat ik van den
-honger schreeuwde. En waarachtig, veel was ik niet gewoon geweest!
-Alleen in den tijd dat ik soldaat was, had ik voor het eerst van mijn
-leven genoeg te eten gekregen.”
-
-„Zij dachten zeker, dat u simuleerde.”
-
-„Ja, latijn praatten ze ook. En eens maakten ze me ’s nachts wakker,
-„brand!” schreeuwend. Maar toen was het al te laat. Ik begon in allen
-ernst om hulp te roepen, maar kon me niet bewegen. Ja, als ze dat in de
-eerste dagen gedaan hadden! Doch na al dien tijd was ik zóó gewend niet
-te kunnen loopen, dat ik er niet aan dacht het onwillekeurig te gaan
-doen. Inderdaad, pas toen men mij had gerust gesteld, en verzekerd dat
-er geen brand was, herinnerde ik mij, dat ik in geval van nood wel had
-kunnen opstaan.”
-
-„Dus toch! En hoe liep dat af?”
-
-„Wel, na maanden in het hospitaal te hebben gelegen, werd ik afgekeurd.
-Men zei mij, dat ik naar huis kon gaan. Ik vroeg waar dat huis stond,
-en wie mij zou verzorgen en te eten geven. Het eind was, dat ik
-pensioen kreeg, en mijn vader me nu wel in huis wou nemen. Ik was nog
-geen vierentwintig jaar oud, en had nu een dertig gulden in de maand
-pensioen, levenslang. Daar kon men op beginnen.”
-
-„En u kon dus weer loopen?”
-
-„Als een kievit! Maar u begrijpt, dat ik in den eersten tijd wat
-voorzichtig was. Ik wist niet in hoever men mij mijn pensioen nog zou
-kunnen afnemen, als men bemerkte dat alles maar larie geweest was. Ik
-liet nu zooveel mogelijk rondstrooien, dat ik onder behandeling was van
-een gezond-bidder, en eindelijk vertrok ik naar den Haag, en zocht een
-baantje. Ik vond iets, bij een voorschotbankje: quitantie-looper. En,
-enfin, nu ben ik er bovenop.”
-
-„Alleen door het loopen met quitanties?”
-
-„Daar ben ik mee begonnen. Nu doen anderen het voor mij. Toch ben ik er
-niet rouwig om, dat ik het zelf heb gedaan. Met dat te doen leert men
-ineens het moeielijkste van het vak: geld innen. Als men dáár slag van
-heeft, werkt men aangenaam, en spaart een hoop uit aan gerechtskosten.
-Toch, aan procedeeren heb ik het land. Het schijnt voldoende om aan de
-rechters te vertellen, dat ik in een zaak betrokken ben, om ze te doen
-verliezen.”
-
-„Dat is niet mogelijk!” riep Marie uit. „Daarvoor staat een rechter te
-hoog. Mijn vader en mijn man waren het beiden...”
-
-„Ik vraag u honderdmaal om excuus, mevrouw,” haastte hij zich in te
-vallen. „Ik ken de heeren niet van zóó nabij. Maar ik weet één ding; ik
-procedeer nooit meer. Nu is er voor mij een veel eenvoudiger weg... zal
-u mij niet verklikken?”
-
-„Wat zou ik daaraan hebben?”
-
-„Welnu: Ik in zooveel mogelijk; en wat niet in der minne of met kleine
-maatregelen is binnen te halen, laat ik rusten. Zelf betaal ik alleen
-dringende dingen, laat me desnoods vervolgen, en tracht zooveel
-mogelijk te rekken. Zóó liquideer ik, tot ik ongeveer precies zooveel
-schuld heb, als voor mij oninbare posten. Mijn eigenlijk vermogen,—en
-dat heb ik—gaat gaandeweg naar het buitenland. En ik volg, zoodra alles
-zoover is. Dan laat ik door een goed vriend mijn faillissement
-aanvragen, en den curator gebruik ik als goedkoop kassier. Tegen
-vorderingen door hèm ingesteld, gelden geen motieven tegen mij
-persoonlijk wegende, en.... na eenigen tijd wordt honderd percent
-uitgekeerd, en laat ik mij, als ik er trek in heb, desnoods nog
-rehabiliteeren. Dan moet iedereen zeggen: die Wiechen was toch een
-eerlijke kerel!”
-
-„Maar failliet gaan is een schande!”
-
-„Och, er gaan tegenwoordig zóóveel groote heeren failliet, dat de
-schande er lang af is. En als men niemand benadeelt, wat zou het dan?
-Trouwens, als ik verdwijn, verdwijnt mijn naam tevens; ook daarop heb
-ik gerekend, en een heerlijkheid gekocht: Hovendael. Ik mag me dus
-noemen Wiechen van Hovendael, en zoodra ik in het buitenland ben, kort
-ik mijn eigen naam tot één hoofdletter in, en schrijf me: G. J. W. van
-Hovendael.”
-
-„Dat klinkt niet kwaad!”
-
-„Niet waar? Ik heb altijd iets gevoeld voor mooie namen; licht dat ik
-er zelf een draag, als al die ellende achter den rug is.”
-
-Eenigen tijd reden zij nu zwijgend voort.
-
-„’k Heb een mooi huis besproken in Duinoord,” zeide hij eensklaps,
-zonder bepaalde aanleiding.
-
-„Dat is niet in het buitenland,” merkte zij lachend op.
-
-„Het is een overgang. Mijn huisgezin betrekt een eigen huisje. Ik ga
-zelf dáár wonen, met Ella, en zal zien iemand te vinden die voor de
-huishouding zorgt. ’t Is om een jaar te doen.—We zijn intusschen al
-vlak bij Wassenaar. Rijdt u door?”
-
-„Ik wou wel naar de Deijl, en langs den straatweg terug.”
-
-„Dan zal ik hier maar omkeeren.”
-
-„Waarom toch? Rijd gerust mee, als u er plezier in heeft.”
-
-Hij hield zich bescheiden, in haar belang aandringende, dat zij hem zou
-laten gaan, tot zij door tegenspraak koppig geworden, hem de keus liet
-tusschen bij haar blijven òf voorgoed met haar breken. Toen zwichtte
-hij.
-
-Nauwelijks zaten zij aan den Deijl, toen een rijtuig aankwam en
-stilhield. Daaruit stapten de heer en mevrouw Slot. De laatste, haar
-nicht ziende, wilde op haar toeijlen om haar te begroeten, doch werd
-door haar echtgenoot tegengehouden, die een grimmigen blik wierp op
-Wiechen. Deze lachte hem onbeschaamd in het gezicht, terwijl Marie van
-Groningen met een gloeienden blos het hoofd afwendde.
-
-„Hoe vreeselijk vervelend,” zeide zij, toen haar oom en tante een
-plaats om den hoek van het gebouw hadden gevonden, en dus uit het
-gezicht waren. „Enfin, ze hebben over mij niet te zeggen.”
-
-„Neen,” zeide Wiechen. „Alleen betreur ik het de aanleiding te zijn
-geweest tot thans niet te vermijden praatjes. Ik weet niet of u den
-Haag kent, maar één ding is zeker: als uw familie zich slechts met één
-enkel woord over dit geval uitlaat, en dat kan niet uitblijven, dan is
-het binnen een week de heele stad rond. Wat dat betreft, geen dorp zoo
-erg als den Haag.”
-
-„Het kan me niet schelen,” zeide zij geërgerd.
-
-„Mij wel. Voor u altijd. Ik had niet moeten toegeven, ezel die ik ben!
-Wist ik nu maar iets... Ja! Waarom blijft u eigenlijk in den Haag?
-Iemand zooals u, die èn pensioen èn fortuin bezit, kan zich toch
-gemakkelijk ergens vestigen waar men zich niet zoo schrikkelijk met
-elkaars doen en laten bemoeit.”
-
-„Ik zie het al. Nu u zelf naar het buitenland trekt, wilt u iedereen
-meenemen.”
-
-„Niet iedereen. U... ja!”
-
-Zij sloeg de oogen neer, in ’t onzekere nog wat hij bedoelde. Hij dit
-ziende, achtte nu het oogenblik gekomen haar een voorstel te doen, waar
-hij zich lang op voorbereid had.
-
-„Het is alleen jammer,” ging hij voort, „dat ik niet reeds morgen aan
-den dag weg kan. Natuurlijk zal ik alles doen om de zaak te
-bespoedigen, doch een klein jaar is al de minste tijd voor het
-opredderen der zaken. En intusschen wordt u dagelijks gekweld door uw
-familie en goede kennissen. O, ik weet met hoeveel wellust al die brave
-menschen u zullen komen kapittelen! En ik, die de schuldige ben, sta
-machteloos u te helpen. Tenzij...”
-
-Vragend zag zij hem aan.
-
-„Ik ben een vijand van halve maatregelen,” hervatte hij. „Wat men niet
-kan ontwijken, moet men trotseeren. Brutaal er tegen in! Willen zij
-schandaal maken, doe het zelf; wees hen vóór, op een manier die hen
-verstomd doet staan.—Belooft u mij niet boos te worden?”
-
-„Waarom zou ik?”
-
-„Zie eens. Mijn nieuwe huis is voor mij te groot. U betrekt de eerste
-verdieping, en wat u verder noodig heeft, en neemt Ella bij u. Ik
-behelp mij met een paar kamers; één voor de zaken, één voor slaapkamer.
-Laat dan maar praten wie praten wil; men zal het u niet lastig daarmee
-maken. Zoodra ik gereed ben, trekken we samen naar Parijs, en lachen ze
-hier uit.—Neen, ik wil nog geen antwoord. U moet erover nadenken, en
-desnoods afwachten of men u komt plagen.”
-
-„Dank u, dat wacht ik niet af. Ik doe het.”
-
-En zij stak haar hand uit, die hij greep en krachtig drukte.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VIII.
-
-
-In Café Central zaten drie personen aan een tafeltje. Een hunner was
-Boom, wiens groote gestalte, zelfs zittend, aanmerkelijk boven die der
-anderen uitstak.
-
-De kleinste dezer was notaris Vreeland Maarssen. Het achterste gedeelte
-van zijn schedel was kaal gelijk een damesknie. Toch toonde hetgeen van
-zijn sterk gedund haar was overgebleven, geen hoogen leeftijd aan, daar
-het donkerblond daarvan met nog geen enkelen zilverdraad was doorweven.
-De snor, van gelijke kleur, was het eenige dat zich op zijn eenigszins
-smal gelaat niet bewoog. Gestadig trokken de spieren van voorhoofd en
-wangen, knipten de oogleden, beefden lippen en kin, spalkten zich de
-neusgaten. Een lorgnet droeg hij blijkbaar nog niet lang, daar het op
-zijn neus nog geen vaste plaats had gevonden, en telkens terecht moest
-gezet worden. Zijn eerste glas sherry bracht hij met sterk trillende
-hand aan den mond, en dronk het in één teug leeg, waarna hij dadelijk
-een tweede bestelde, tevens de anderen aanmanende „eens om te slaan.”
-Na het derde glas werd zijn hand vaster en zijn gelaat rustiger,
-knipten nog alleen de oogen.
-
-De ander droeg den stempel van een vroegen ouderdom. Zijn
-oorspronkelijk zwart haar en knevel waren eer verkleurd dan vergrijsd,
-zijn gelaat was flets zonder rimpels. Ook hij droeg een lorgnet,
-zoodanig geplaatst dat hij er met het linker oog dóór, met het rechter
-overheen keek. Zijn kleeding was slordig en slecht geborsteld; hoe het
-er daaronder uitzag, kon men gissen, telkens als hij den arm uitstak om
-zijn glas te grijpen. Dan schoof de manchet iets terug, en zag men de
-voortzetting eener schoongewasschen hand in een vuile pols. Hij werd
-door den notaris aangesproken met den in onze oudere letterkunde niet
-onbekenden naam Loosjes, terwijl Boom hem Jaap noemde, soms met
-toevoeging van „ouwe zwarte”, welk eerste naamwoord onder de gegeven
-omstandigheden wel niet geheel, maar toch meer overeenkomstig de
-werkelijkheid was dan het tweede. En soms, als Boom een bui van groote
-gemoedelijkheid had, vereerde hij den ander bovendien nog met het
-epitheton „leelijk” en noemde hem dan voluit: leelijke ouwe zwarte Jaap
-Loosjes, of, als hij haast had, bij afkorting: ouwe dief.
-
-Gemoedelijk was evenwel het gesprek ditmaal niet.
-
-Boom had de wissels vóór zich liggen, die hij van Loosjes gekregen had
-voor het geld van Van Vleuten, en die heden vervallen waren.
-
-„Als het mijn eigen geld was,” zeide hij, „zou ik je graag van dienst
-zijn, ouwe zwarte; dat weet je wel. Maar nu mag ik niet. Als ik den
-protestdag laat verloopen, krijg ik het op mijn dak.”
-
-„Maar wat wou je dan?” vroeg Loosjes.
-
-„Geld natuurlijk.”
-
-„Dat is er niet. Noch ik, noch de notaris kunnen dat op het oogenblik
-fourneeren.”
-
-„Nu,” meende Boom, de schouders ophalend, „dan moet het maar.”
-
-Dikke zweetdroppelen parelden op Loosjes voorhoofd.
-
-„Dan geef ik mij failliet,” zeide hij.
-
-„Hm,” deed Boom. „Daar geloof ik niets van. Althans je maakt er mij
-niet bang mee. Bovendien heb ik met jou niet rechtstrechts te maken,
-maar met je principaal, baron van Horsel. Ik laat èn bij hem
-protesteeren, èn vraag zijn faillissement aan. Dan zullen we eens zien
-of er geen geld komt.”
-
-„Dat is afpersing!” zeide notaris Maarssen.
-
-„Pardon,” antwoordde Boom. „Dat is het niet. Ik heb in mijn goeden tijd
-over dat punt wel eens advies ingewonnen bij mijn advocaat. Ik mag
-iemand gerust zeggen langs welken wettigen weg ik tot mijn recht te
-geraken denk. Hier Jaap heeft mij eens gedreigd me te laten gijzelen.
-Geen oogenblik heb ik eraan gedacht hem daarvoor aan te klagen, maar
-hem eenvoudig een glas jenever in zijn gezicht gegooid. Niet waar, ouwe
-dief?”
-
-„Dat alles heeft overigens niets met de zaak te maken,” hernam de
-notaris. „De tijd verloopt, en ik wil maar weten of de heeren het eens
-kunnen worden. Ik blijf er bij, dat ik mijn woord geef, zoodra de grond
-verkocht is, meneer Boom te zullen uitbetalen waar hij recht op heeft,
-maar iets teekenen doe ik niet. Ik ga nu heen, en hoor wel hoe besloten
-is.”
-
-De daad bij het woord voegende, stond hij op en ging, onderweg een
-kellner aanroepende om te betalen.
-
-„Hoe moet het nu?” vroeg Boom. „Die notaris van jou laat je in den
-steek. Het is natuurlijk maar een praatje, dat hij erin betrokken is.”
-
-„’t Is waarachtig waar,” verzekerde Loosjes. „Heb je mij ooit op een
-leugen betrapt?—Dat wou ik ook al zeggen,” ging hij voort, toen de
-ander ontkennend het hoofd schudde. „Hij heeft dat geld zelf gehad,
-maar er mij voorgespannen, omdat hij zijn naam wou sparen. Zoo heel
-gunstig staat hij niet bekend; trek maar eens een informatie op hem, en
-je zult zien. Maar juist daarom wil hij ook nu niet teekenen, vooral
-niet aan jou.”
-
-„Waarom vooral niet aan mij?” stoof Boom op.
-
-„Och, je gaat met zulke rare lui om, zie je. Zoo’n Wiechen,
-bijvoorbeeld....”
-
-„En je bent laatst zelf bij hem geweest om geld!”
-
-„Dat is zoo,” gaf Loosjes toe. „Maar ik zit nooit samen met hem in een
-koffiehuis.”
-
-„Wat doet dat er toe?” riep Boom.
-
-„Wel, maak je nu niet nijdig!—Kijk eens, zaken zijn zaken, en je kunt
-van tevoren niet altijd weten of er een luchtje aan zit. En in zaken
-kan je niet altijd je menschen uitzoeken. Vertoon je je echter in een
-koffiehuis met iemand, dan word je gerekend tot zijn goede kennissen,
-al is het ook niet waar, en scheert men je met zoo iemand over één
-kam.”
-
-„Je moet het maar weten,” zeide Boom schouderophalend. „Maar we dwalen
-af. Je moet zorgen dat ik het geld krijg, of, verdomd, ik vraag je
-faillissement aan en dat van dien baron.”
-
-„Als ik ging, gingen er meer.”
-
-„Die notaris ook?”
-
-„Ja, en nog een stuk of vier anderen. En je kreeg niets. Wees nu
-wijzer....”
-
-„Neen. Maar ik wil je een voorstel doen. Geef me tweehonderd pop
-contant, dan zal ik je een maand den tijd laten. Natuurlijk teeken je
-nieuwe accepten.”
-
-Loosjes nam zijn notitieboekje, en raadpleegde dat een poos. Toen
-knikte hij tevreden.
-
-„’t Is goed,” zeide hij toen. „Heb je zegels?”
-
-„Jawel,” antwoordde Boom; „ik heb er op gerekend. Hier heb je ze. Vul
-zelf in.”
-
-Loosjes zette zich aan het werk.
-
-„Hoe nu?” vroeg Boom, het eerste nieuwe accept naziende. „Je hebt den
-ouden datum erop gezet.”
-
-„Dat weet ik wel. Ik kan je geen nieuwe geven op vandaag.”
-
-„Dan is je volmacht ingetrokken.”
-
-De ander bromde wat, en schreef verder. Toen hij gereed was, nam hij
-twee bankjes van honderd gulden uit zijn portefeuille, en overhandigde
-die aan Boom.
-
-„Dat is dus afgedaan,” zeide hij. „En doe me nu plezier, en loop niet
-met die dingen te koop. De vorige heb je op drie verschillende plaatsen
-ter disconteering aangeboden. Dat leuren met iemands handteekening is
-het stomste wat je doen kunt. Je laat merken, dat je zelf geen geld
-hebt, en je bederft er het crediet van een ander mee. Dat is de eenige
-reden waarom notaris Maarssen hierin ons niet terwille heeft willen
-zijn.”
-
-Boom kreeg een kleur, maar zeide niets. Hij stond op en ging heen.
-
-Notaris Maarssen was intusschen de Spuistraat ingewandeld, zich heel
-langzaam voortbewegende, nu en dan een groet wisselend met een kennis,
-of den hoed lichtende, toen hij plotseling bleef stilstaan, even een
-paar jonge meisjes naoogde, en zich omwendend, die naliep.
-
-Zijn min of meer stramme beenen hadden werk de half dravende jeugd bij
-te houden. Te oordeelen naar hun druk gepraat en kijken naar alle
-voorbijgangers, zag hij in hen aankomende „scharreltjes”, en was het
-vooral de langste der twee, wier fijnbesneden donker gezichtje hem in
-het voorbijkomen had getroffen, en ook nu zijn bijzondere aandacht en
-begeerte trok. Wat hem in haar opviel, toen hij zoo achterna sukkelde,
-was vooral het feit dat zij kon loopen, een kunst die weinig vrouwen of
-meisjes verstaan.
-
-Het slanke lichaam, blijkbaar door geen balein of staal tot
-onbeweeglijkheid geperst, bewoog zich onder den gang in harmonische
-samenwerking van alle spieren; het evenwicht werd zuiver overgebracht
-van den eenen voet op den anderen, zich ongedwongen, rustig en vlak
-neerzettend op het plaveisel. De edele voornaamheid der natuur drukte
-zich in den gang van het meisje zoodanig uit, dat Maarssen een
-oogenblik aarzelde, zich afvragend of dat figuurtje soms thuishoorde in
-een anderen stand dan waarin hij haar het eerst gerangschikt had. Doch
-een blik op de eenvoudige, niet modieuse kleeding, en op het uiterlijk
-der vriendin, stelde hem te dien opzichte gerust.
-
-Hij had gehoopt, dat de meisjes zouden zijn omgekeerd, om hen bij het
-tegenkomen aan te spreken, doch zij liepen door, de Poten in. Als ze nu
-maar naar het Bosch gingen, dan kon het goed worden.... En werkelijk,
-zij kwamen in de goede richting, door het Plein op te loopen. Maar hier
-bleven zij staan, namen haastig afscheid, en terwijl het eene meisje
-schuin het Plein overstak, liep de door Maarssen uitverkorene op een
-gereedstaande tram naar Duinoord af, en stapte op het vóórbalcon. De
-notaris kon nog juist het achterbalcon bereiken, toen de tram wegreed.
-
-Van de eerste halte maakte hij gebruik naar voren te gaan, en nu stond
-hij naast Ella Wiechen. Haar luchtig aan te spreken, beginnende met een
-banale opmerking, wilde hem ditmaal niet goed afgaan. Hij, de roué, die
-in damesgezelschap nooit naar zijn woorden behoefde te zoeken, die
-alles had doorgemaakt wat door te maken viel, en daarmee een soort
-zekerheid had verkregen in de conversatie, steeds wetende hoever hij
-kon gaan om piquant te blijven zonder tot vuilbekkerij over te slaan,
-stond letterlijk met den mond vol tanden.
-
-Toen begon hij haar nauwkeuriger op te nemen, en zag wat haar slankheid
-hem tot nog toe, op een afstand, had verborgen gehouden, dat hij niet
-te doen had met een dier meisjes in haar overgangstoestand tot vrouw,
-wier nieuwsgierige halfwassenheid zoo gemakkelijk tot
-onvoorzichtigheden is over te halen, maar met een jonge maagd, wier
-reinheid eenerzijds en rijpheid anderzijds, haar superieur deden zijn
-tegenover elken belager.
-
-Hij wist niet hoe het gesprek te beginnen, wat toch de eenige reden van
-zijn staan op deze tram was, toen de komst van den conducteur hem de
-gezochte aanleiding gaf. Ella Wiechen bleek bij het naar de stad gaan
-haar portemonnaie te hebben vergeten. Zonder iets te zeggen, betaalde
-hij voor haar, na den conducteur een wenk te hebben gegeven; en toen
-deze weer naar binnen was, bood hij haar het papiertje aan. Ella
-kleurde even, maar herstelde zich dadelijk.
-
-„U is zeer vriendelijk, meneer,” zeide zij. „Waar mag ik u het
-terugbezorgen?”
-
-„Het is de moeite niet waard,” antwoordde hij; „maar als u erop gesteld
-is...”
-
-„Timeo Danaos et dona ferentes,” mompelde zij halfluid, doch niet zoo
-zacht of hij had het verstaan.
-
-„Ton d’apomeibomenos ... maar een Griek ben ik niet,” zeide hij
-lachend, doch verrast. „Ja, een jonge dame een latijnsch citaat te
-hooren aanhalen, is zóó iets zeldzaams, dat ik nu graag een afspraakje
-met u maken wil. Niet om het dubbeltje, maar om het latijn namelijk.
-Komt u morgenmiddag in de stad?”
-
-„Morgenmiddag niet,” zeide zij, „maar Zaterdagmiddag wel. Ik zou het
-enkel wel zoo eenvoudig vinden, als u mij wou zeggen waar u woont, dan
-laat ik het u aanreiken.”
-
-„En ik mis mijn latijn,” schertste hij. „Dank u.”
-
-„U moet het zelf weten”, zeide zij, de stangen van het balcon grijpende
-en een weinig achterover leunende. „Zegt u het nu gauw, anders zal ik
-het dubbeltje in het tramhuisje afgeven, en kunt u het daar krijgen.”
-
-„Zoo maar? Voor ’n meneer, die om een dubbeltje komt?”
-
-„O neen; ik zal er bij zeggen: voor notaris Vreeland Maarssen. Dag
-meneer!”
-
-„Hoe weet u...? Pas op! In godsnaam...!”
-
-Ella had zich zoover achterover laten gaan, dat haar armen strak
-stonden. Toen zette zij den linkervoet op de tree, en liet de
-rechterhand los. Door die beweging zwaaide zij een halven slag om, en
-alles loslatend, kwam zij op haar rechtervoet neer op den straat, zette
-den linker vóór om te stutten, en stond stil, terwijl de tram op
-veiligen afstand langs haar ging.
-
-De notaris had haar willen grijpen, toen naspringen; doch hij bedacht
-zich nog intijds, en zich om den hoek van den wagen buigend, zag hij
-haar veilig en wel de straat oversteken, en aanbellen aan een der
-huizen.
-
-„Verduiveld,” bromde hij, „dat is een handig ding. Ik moet toch weten
-wie zij is.”
-
-Hij reed door tot aan de halte, en keerde toen terug, nadat hij zich
-vergewist had, dat de tram naar de stad hem niet zou inhalen, eer hij
-het huis bereikt had, waar hij het meisje had zien bellen.
-
-„Wiechen, bankier,” las hij op het naambordje, en ijlings liep hij
-door. „Zooiets moet weer precies mij gebeuren!”
-
-Het was inderdaad of er een noodlot drukte op alles wat hij „buiten het
-potje” deed. Vervloekt! Was het niet genoeg, dat die halve gare dokter
-zijn eigen vrouw vergiftigd had, omdat hij wat met haar had geflirt? En
-zooveel andere gevallen, die minder sensatie gemaakt hadden, maar toch
-al evenmin prettig waren. En het ergste was, dat men de onschuldigste
-dingen niet meer kon doen, zonder praatjes te hebben, zooals onlangs,
-toen hij even een dame een notarieel advies over haar acte van
-huwelijksche voorwaarden had gegeven in het opkamertje boven de Bodega.
-’t Was beroerd, als men eenmaal den naam van laat opstaan had! Gelukkig
-kwam de tram daar aan, die hij maar door nemen zou tot in de stad, om
-nog een paar glazen sherry te drinken eer hij thuiskwam; want zijn
-onderlip trok als die van een teleurgestelden reu, en zóó kon hij niet
-thuis komen.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK IX.
-
-
-Toen Ella de vestibule dóór was, hoorde zij praten in het kantoor. Dat
-was een tegenvaller; want zij had haar vader, wien zij alles
-toevertrouwde, dadelijk de grap met dien notaris willen vertellen. Maar
-hij had blijkbaar zaken, en weer een van die vervelende lui bij zich,
-die lang bleven en hard praatten, zooals in den laatsten tijd dikwijls
-gebeurde. En dan was hij altijd nog een poos uit zijn humeur, of kreeg
-een neusbloeding. Nu schoot haar niets over, daar zij haar mededeeling
-niet zóó lang vóór zich kon houden, dan naar boven te gaan, en die het
-eerst te doen aan „mevrouw”.
-
-Marie van Groningen had wel met de wereld moeten breken! Het was
-onmogelijk gebleken eenigen schijn, hoe gering ook, te redden. Waren
-haar inkomsten ontoereikend geweest om in haar stand te kunnen leven,
-en was er dan een ander in haar benedenkamers getrokken, men zou er
-niets van hebben gezegd. Maar dewijl zij royaal kon leven, wees alles
-op een vrijwillige daad, die niet verschoond kon worden door zucht om
-iets omhanden te hebben, daar haar dochtertje haar, als zij dat wilde,
-genoeg werk had kunnen verschaffen. En dan die Wiechen!
-
-Men giste niet eens ernaar, hoe zij met hem in kennis gekomen kon zijn.
-Doch wat men als vaststaande aannam, gaf oom Slot aanleiding om
-krachtig in te grijpen. Hij stelde haar voor de keus het kind aan de
-zorgen zijner vrouw vrijwillig over te laten, of langs gerechtelijken
-weg uit de voogdij te worden ontzet. Bang voor schandaal, stemde zij in
-het eerste toe, onwillig Wiechen op te geven, deels uit koppigheid, en
-ook omdat iets in hem haar onweerstaanbaar aantrok, en zij vast
-vertrouwde op de onbaatzuchtigheid zijner motieven.
-
-Ook Ella had haar hart stormenderhand veroverd; en met een toewijding,
-die haarzelf genot gaf, deed zij wat kon om het meisje te ontwikkelen.
-Weliswaar leerde Ella op het gymnasium dingen, haar geheel vreemd, doch
-de uiterlijke en innerlijke beschaving, alleen in den huiselijken kring
-bij te brengen, ontbrak haar uit den aard der zaak te eenen male.
-
-Marie deed meer. Bemerkende, dat Ella was opgegroeid in die onbevangen
-loszinnigheid, welke meisjes uit den lageren stand in den sexueelen
-omgang eer iets natuurlijks doet zien, dan het kwaad, waartoe
-godsdienst en verfijnde beschaving het gestempeld hebben, indien de
-officieele sanctie eraan ontbreekt, lichtte zij haar zoodanig in, dat
-Ella het gevaar in zijn geheelen omvang kende, en derhalve er zich niet
-in begaf.
-
-Vandaar dan ook de zelfbewustheid waarmee zij den notaris had te woord
-gestaan, en die de verwondering van dezen ouden vos had gaande gemaakt,
-zonder daarmee iets te kort te hebben gedaan aan de bekoring harer
-onschuld, door volle wetenschap onbedorven.
-
-En hoe meer Marie zich bewust werd van haar eigen gezonken zijn, hoe
-meer zij Ella reine gevoelens en bovenal voorzichtigheid trachtte in te
-prenten, gedeeltelijk met datzelfde egoisme, waarmee zich de mensch
-heiligen schept, waarop hij den last zijner zonden kan wentelen, of
-deze, practisch gesproken, kan endosseeren.
-
-Volkomen passend in dezen gedachtengang, beschouwde Ella mevrouw als
-degeen die haar maakte, haar onderbouwde, iemand die op haar noodkreet
-te hulp moest komen. Doch de uitingen van haar gemoed, wanneer zij zich
-sterk gevoelde, waren voor een ander bestemd, en thans nog voor haar
-vader, die haar begreep, althans zich het air daarvan gaf.
-
-Haar moeder beschouwde zij voor wat zij was, een goedig sukkeltje,
-destijds door haar vader naar de officieele wijze aan zich getrokken,
-omdat zij iets van hem in zich droeg. Die voor deze „reparatie” zelfs
-dankbaar was, en moest zijn, volgens de conventioneele begrippen. En
-die zich daarom ook schikte in den toestand, zooals die door haar vader
-was besteld, zich gelukkig achtend van hem levensonderhoud te genieten.
-
-Maar ditmaal kon zij het gebeurde niet vóór zich houden, tot haar vader
-met zijn bezoeker zou hebben afgedaan. „Gestellt” had zij dien man, een
-notaris nog wel! En misschien ook, omdat zij die uitdrukking van
-„mevrouw” had geleerd, en alleen aan haar kon uitleggen hoe zij die
-begreep, deed zij nu haar confidenties aan Marie.
-
-„Je hebt goed gedaan,” zeide Marie. „En dat je hem een beetje voor het
-lapje hebt gehouden, is niet erg. Maar denk erom, de ware distinctie
-uit zich zonder vertoon. Praat er nu verder maar niet over.”
-
-„Maar ik moet dien meneer toch dat dubbeltje teruggeven!” meende Ella.
-
-„Daar is iets van aan,” zeide Marie, peinzend. „Wacht eens. Haal een
-velletje postpapier en inkt, en ga aan de tafel zitten.”
-
-Ella gehoorzaamde, en liet zich dicteeren:
-
-
- „Geachte Mevrouw. Gister stond ik op de tram, en had mijn
- portemonnaie vergeten. Mijnheer Uw echtgenoot was zoo vriendelijk
- voor mij te betalen. Hij zal het mij ten goede houden, dat ik de
- dankbaarheid, die ik hem daarvoor verschuldigd ben, aan U betoon.
- Mijn schuldig dubbeltje sluit ik hierbij in, en verzocht mijn
- goeden Rübezahl uit het sprookjesboekje, om het onderweg even aan
- te raken.
-
- Uwe dienstwillige dienaresse,
- Ella Wiechen.”
-
-
-Terwijl Ella schreef, was Marie van Groningen opgestaan, en had,
-snuffelend in een lade van haar toilet, daar een ronde ivoren doos
-uitgenomen, die zij opende.
-
-„Ziehier,” zeide zij, een klein voorwerp op tafel werpende, „pak dat in
-een stukje papier, en stopt het in den brief. We zullen dien morgen aan
-Frans ter bezorging meegeven.”
-
-„O mevrouw, hoe keurig!” riep Ella uit, het voorwerpje bekijkend. „Is
-dat een verguld dubbeltje?”
-
-„Neen,” zeide Marie, „het is een uit goud geslagen dubbeltje. Ik heb
-het eens gekregen als Philippine. De aardigheid is natuurlijk het aan
-de Munt geslagen te krijgen.”
-
-„Vindt u het niet erg zonde, om het zóó maar weg te geven?”
-
-„Niets is zonde, om de reputatie van een jong meisje hoog te houden,”
-antwoordde Marie ernstig en weemoedig. „Schei uit, malle meid,” ging
-zij voort, toen Ella haar, met een plotseling begrijpen, onstuimig om
-den hals viel en kuste. „Zie je, als die notaris nu met al zijn
-kennissen, of wie ook, over je spreekt, kan het niet anders dan ten
-goede zijn. En ook zijn vrouw zal je respecteeren. Me dunkt, dat is dit
-lorretje wel waard, hè?”
-
-„Als ik het maar waard ben,” zeide Ella.
-
-„Poeh! Niet sentimenteel worden, hoor!—Maar wat blijft je pa lang
-beneden. Het wordt tijd om te gaan eten.”
-
-„Ik zal gaan dekken,” zeide Ella opstaande. „En... zouden we over die
-geschiedenis maar liever niet met papa spreken?”
-
-„Als je er dan maar niet op zinspeelt, waar hij bij is,” zeide Marie,
-„Want je weet, dat hij dan niet rust eer hij van alles op de hoogte is,
-en ik er dan last van krijg.”
-
-„Ja, papa is ijselijk nieuwsgierig,” bevestigde Ella.
-
-Het langdurige bezoek was dat van van Vleuten. Wiechen had hem elke
-maand de overeengekomen rente uitbetaald, op zijn quitantie, die hij,
-tenzij de dag op een Zondag viel, altijd den tienden presenteerde. Deed
-hij dat vroeger persoonlijk, nu hij zoo dikwijls op reis moest, had hij
-steeds de quitantie aan Betsy achtergelaten, die in het eerst de meid
-om het geld gezonden had, doch later, daar Wiechen wel eens een paar
-dagen uitstelde, goedgevonden had, dat hij zijn bediende het geld liet
-brengen. Haast ongemerkt was nu de bezorging later en later geschied,
-en ten slotte in de volgende maand geloopen, waarop Betsy haar man toen
-attent gemaakt had. Hij meende, dat het eenvoudigst zou zijn, zelf de
-quitantie maar weer eens te gaan aanbieden, en daartoe precies den
-tienden der maand weder uit te kiezen.
-
-„Maar u hebt nog geen week geleden de rente gehad,” merkte Wiechen op.
-„Heeft u nu al weer geld noodig?”
-
-„Of ik het noodig heb, is dunkt me een zaak die alleen mij aangaat,”
-zeide van Vleuten, terwijl hem het bloed naar het hoofd steeg.
-
-„Nu ja,” zeide Wiechen vermanend. „Ik heb er natuurlijk niets mee te
-maken. Dat is zeker. Maar ik vind, dat iedereen aan de toekomst moet
-denken, vooral als men niet alleen op de wereld is.”
-
-„Wel verdraaid, meneer! Ben ik hier om oude-wijven-praatjes aan te
-hooren, of.... Kort en goed: kunt u mij nu de rente voldoen, en zoo
-niet, dan morgen?”
-
-„Vandaag zal het moeielijk gaan. Kijk,” zeide Wiechen, in zijn vestzak
-grijpend en daar wat klein geld uithalend, „dit is alles wat ik heb.
-Straks komt mijn bediende terug, en ik denk wel dat hij iets
-meebrengt.... Misschien zou u wel een oogenblikje willen wachten?”
-
-Van Vleuten haalde schouders op, onbesloten wat te doen. Ten slotte
-overwoog hij, dat de middag toch gebroken was, en hij misschien door te
-blijven, den ander tot eenig voorstel zou krijgen. In elk geval hield
-hij hem op.
-
-Het scheen echter, dat Wiechen allen tijd had, althans hij begon een
-praatje, en liet eindelijk zelfs een bitterstelletje komen. Zoo verliep
-het eene halfuur na het andere, waarin van Vleuten zich dwong tot
-luisteren, in elk geval tot aanhooren van Wiechens gebazel over
-medische dingen, iets waartoe hem de bitter in het bijzonder scheen te
-verlokken.
-
-Doch ditmaal waren zijn uitspraken niet zoo’n doorslaande onzin, als
-van Vleuten zich destijds uit Café Central herinnerde. Al hoewel hij
-zelfs voor den leek waarneembare fouten beging, scheen het van Vleuten
-niettemin toe, dat hij op het gynaecologisch gebied, waarop hij thans
-was terecht gekomen, veel gezien of gelezen had. Hij gaf daarover zijn
-verwondering te kennen.
-
-„Ja, ziet u.... ik ben op het land groot gebracht,” verklaarde Wiechen,
-na een oogenblik van verlegenheid.
-
-„De koeien en varkens zullen u toch geen onderricht gegeven hebben,”
-lachte van Vleuten.
-
-„Zeker, meneer. Om maar één ding te noemen. Het absoluut zeker regelen
-der voortplanting bij mensch en dier. Nu, wat de dieren betreft, dat
-gaat zijn gangetje wel.”
-
-„U wilt toch geen slavenhandel gaan drijven, met een menschen-fokkerij
-ergens op het platteland?”
-
-„U spot ermee. Toch heb ik het oog op iets van dien aard. Niet om de
-menschen ongelukkig te maken, wat uit uw zooeven geopperd denkbeeld zou
-voortvloeien; maar om veel ellende weg te nemen en vreugde te
-verspreiden. De Natuur houdt geen rekening met financieele
-omstandigheden. Hier een arm huishouden, met zóóveel „wurmen” van
-kinderen, dat geen ervan genoeg te eten kan krijgen. En ieder jaar komt
-er weer een bij. Dat moest niet zijn.”
-
-„Ik zie het al,” zeide van Vleuten. „U is Neo-Malthusiaan.”
-
-„Bah, neen. Dat is vuiligheid. Dan liever... Maar, wat ik zeggen wou:
-Aan den anderen kant rijke huishoudens, zonder kinderen. De vrouw
-verkniest en verveelt zich, en de man moppert omdat hij niet weet aan
-wien zijn geld na te laten. De een geeft den ander de schuld, en ze
-zouden ik weet niet wat geven voor een kind. Dat moest ook niet zijn.”
-
-„Ja,” erkende van Vleuten, „dat is zoo. U heeft misschien „Fécondité”
-van Zola gelezen? Daar wordt dat onderwerp in behandeld.”
-
-„Neen,” zeide Wiechen, „ik ken niet genoeg Fransch. Maar men behoeft
-dat in geen boek te lezen. We zien het iederen dag vóór onze oogen. Ik
-heb wat geld, en zoodra ik genoeg heb, ga ik proeven nemen. Ik zal
-vrouwen op stal zetten, zooals men hier met de koeien doet. In Turkije,
-of een dergelijk land, waar dat mag. Na een paar jaar huur ik een
-professor, om rapport uit te brengen over mijn veestapel.”
-
-„Een zonderling amusement,” zeide van Vleuten. „Maar wat wilt u daarmee
-aantoonen?”
-
-„Dat de koeien en varkens waar u zooeven mee spotte, naar de
-Hoogeschool moeten, en de professoren in de wei of aan den trog.”
-
-„Dat is gemakkelijker beweerd dan aangetoond,” zeide van Vleuten. „U
-zou daarvoor gronden moeten aanvoeren, anders...”
-
-„Mijn gronden zijn deze,” viel hem Wiechen in de rede: „Mijn
-menschelijke proef-koeien zullen kalven op vooraf door mij vastgestelde
-dagen. In den zomer, in den winter, precies zooals ik dat wil. Geen
-enkele zal missen. Als ik daarover een wetenschappelijk rapport heb,
-dat wil zeggen het attest van een professor, of van meerdere, ga ik, om
-de kosten goed te maken, eerst vreugde brengen in de huizen van een
-paar kinderlooze millionnairs, of vorstenhuizen. Dan kunnen de armen,
-ook in omgekeerden zin, van hetgeen ik weet profiteeren.”
-
-„Dus, volgens u, is kinderloosheid iets wat niet behoefde te bestaan?”
-vroeg van Vleuten, nu eenigszins gespannen.
-
-Wiechen schudde glimlachend het hoofd.
-
-„Heel zeker schijnt u toch niet van uw zaak te zijn,” opperde de ander.
-„Waartoe anders die proeven?”
-
-„Om die geleerde ossen met de feiten te kunnen weerleggen. Of zou u
-denken, dat een dwaling, die nu al... Ja, hoe oud zijn de boeken van
-het Oude Testament...? Enfin, van dien tijd af is die willens en wetens
-de menschen ingeprent. Dat zoo’n dwaling dan, zoo maar ineens was uit
-te roeien? Neen, eerst moeten de feiten spreken. Dan kan ik geld
-vragen. Om in de buurt te blijven. Zou u mij nu kwijting willen geven
-voor een maand rente, als ik u op weg hielp? U heeft immers immers geen
-kinderen?”
-
-„Graag,” riep van Vleuten uit, „als ik zeker was....”
-
-„Daar hebt u het: als u zeker was. Eerst mijn turksche koeienstal dus.”
-
-„Zeide u niet, dat het in den Bijbel stond?”
-
-„Ja, en daar heb ik al spijt van. Gelukkig voor mij zijn er maar weinig
-menschen, die daarin lezen kunnen, zonder er tirelantijntjes bij te
-maken, anders kon ik mijn turkschen stal wel laten blijven. Ik
-durf—niet aan u, na ons gesprek—de plaatsen die ik bedoel gerust aan
-een dominé te laten lezen. Dan krijg ik een verklaring.... kom, ieder
-zijn vak.”
-
-„Ik zal dan moeten wachten,” zeide van Vleuten zich in stilte
-voornemende, toch bij gelegenheid eens te snuffelen, of hij in den
-Bijbel iets vinden kon, wat Wiechen bedoelde. „Maar van wachten
-gesproken, uw bediende blijft lang uit.”
-
-„Ja,” zeide Wiechen. „Misschien is het laat geworden, doordat hij
-ergens heeft moeten wachten, en dan wil hij wel eens eerst naar huis
-gaan om te eten. Willen we afspreken, dat ik hem vanavond bij u zend,
-als hij wat meebrengt?”
-
-„Dat is goed,” antwoordde van Vleuten, die begreep, dat hij aan langer
-blijven weinig hebben zou. „In elk geval zal ik de quitantie
-gereedhouden, en desnoods morgen aan mijn vrouw achterlaten.”
-
-Onder het naar huis wandelen had hij een gevoel van onvoldaanheid over
-zijn bezoek. Gegaan om zakelijk te zijn, had hij zich laten ophouden en
-feitelijk afschepen met dien turkschen koeienstal. Het was toch
-eigenlijk te zot! Te denken, dat een man, die blijkbaar een gebrekkige
-opvoeding genoten had, iets zou hebben ontdekt, waar de geleerden, de
-mannen van het vak zoo goed als niets van wisten!
-
-Plotseling schoot hem de uiting van Boom te binnen over die vakmannen,
-indertijd op het strand. Onwillekeurig had die toch bij hem „gepakt”.
-
-Maar gesteld, Wiechen had een der geheimen van de Natuur bespied, hoe
-zou hij zonder wetenschappelijke vorming of practijk, ooit zijn vinding
-in toepassing kunnen brengen? Temeer waar het hier gold een toepassing
-op het gecompliceerde organisme van den mensch, en niet een stuk
-metaal, dat men kon wegwerpen als het verknoeid was. Neen, als Wiechen
-zich verbeeldde, dat men in Turkije of in welken georganiseerden staat
-dan ook, hem zou toestaan experimenten op levende vrouwen te gaan
-houden, zou hij de eerste maal de beste dat hij met een zijner
-„Versuchskaninchen” een ongeluk had, waarschijnlijk wel voor goed van
-dergelijke liefhebberijen genezen worden. Inmiddels moest hij lachen
-als hij zich Wiechen voorstelde, in een zelf bijeengegaarden harem, de
-fez boven het was-bleeke, eigenwijze gezicht.
-
-Toch, één ding kon hij niet uit zijn gedachten verbannen. De
-wonderlijke combinatie van Bijbel en Natuur, die Wiechen zouden
-gebracht hebben tot wat hij beweerde te weten. Voor wie ze lezen kon,
-waren beiden boeken vol verrassingen.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK X.
-
-
-Toen van Vleuten vertrokken was, had Wiechen zich onmiddellijk naar de
-eetkamer begeven, na alvorens zijn jas te hebben uitgetrokken en over
-een stoel gehangen, een gewoonte die Marie verafschuwde, doch waarvan
-hij niet was af te brengen. Onderweg had hij de brieven uit de postbus
-genomen, en legde die naast zich neer op tafel, om zoodra ieder was
-gediend, die al etende één voor één te openen en te lezen.
-
-„Mag ik die fransche postzegels hebben, Pa?” vroeg Ella, wijzende op
-een brief, die nog ongeopend lag.
-
-„Waar?” zeide hij, zoekend met de oogen. „Hm!”
-
-En zonder op Ella’s vraag te antwoorden, nam hij den brief en brak dien
-open. De inhoud scheen zijn bijzondere belangstelling te wekken,
-althans de vork in zijn rechterhand bleef geruimen tijd in verticale
-positie op tafel rusten, de tanden omhoog, tot groote ergernis van
-Marie, die iets mompelde van „boerenmanieren”, waarop Ella begon te
-lachen.
-
-Wiechen keek even op, hapte het stukje aardappel van de vork, en hernam
-zijn vorige positie, turend in den brief, dien hij in dien tijd
-gemakkelijk tien maal had kunnen gelezen hebben.
-
-„Je bent erg gezellig vandaag,” meende Marie eindelijk te mogen
-opmerken....
-
-„Stil,” zeide hij, „ik moet even nadenken.”
-
-En opstaande, nam hij een spoorwegboekje van het rekje.
-
-„7.43 spoortijd. Dat kan ik net halen,” vervolgde hij toen. „Pak even
-mijn valiesje met een en ander voor vannacht. Ik ga naar Amsterdam.”
-
-In den trein herlas hij den brief nogmaals. Beenhuis berichtte hem
-daarin het overlijden zijns vaders, en tevens dat hij den volgenden
-middag bij hem kwam, om de zaken te regelen.
-
-Het was dat woord „regelen”, dat hem in dien brief van stonde af niet
-bevallen had. Toen hij, niettegenstaande het verzoek van Beenhuis, zijn
-wissels precies op de vervaldagen had laten aanbieden en protesteeren,
-zonder te wachten op een aangekondigd bezoek, had Beenhuis zich
-tegenover Arnolds uitgelaten, dat hem dit berouwen zou. En Arnolds had
-het hem weer verteld. Nu was er voor Beenhuis een waarschijnlijk
-aanzienlijke erfenis opengevallen. Kreeg hij die inhanden, dan konden
-de schuldeischers, die op zijn eerlijkheid vertrouwden, lang wachten,
-en misschien gaan procedeeren in den vreemde. Dat maakte de rekening
-niet. Hier moest gehandeld worden, en snel gehandeld. Eer Beenhuis in
-het land kon zijn, en wie weet wat voor streken uithalen, moest hij,
-Wiechen, het geld doen vastleggen. Een beslag dus. Dan kon hij morgen
-op zijn gemak luisteren naar de „regeling”, die Beenhuis zou voorslaan,
-en die al dan niet accepteeren. Het geld was dan in elk geval veilig,
-en kon niet naar Parijs.
-
-In Amsterdam aangekomen, was zijn eerste werk een koffiehuis binnen te
-loopen, en een kop koffie te bestellen, waarna hij den kellner preste
-om hem eenige advocaten aan te wijzen, die hun kantoor in huis hadden
-en tevens telefonisch aangesloten waren. Daarna telefoneerde hij het
-rijtje af, tot hij bij den derden antwoord kreeg, en deze zich bereid
-verklaarde hem op dit uur nog tewoord te staan.
-
-Een „aapje” bracht hem naar het kantoor van den advocaat, waar hij zijn
-zaak blootlegde, en de toezegging kreeg, dat alle stukken nog dien
-avond zouden worden gereed gemaakt, om den volgenden ochtend, na
-verkregen Presidiaal verlof, dadelijk het beslag ten sterfhuize te
-kunnen leggen. De advocaat maakte in het begin eenig bezwaar, om een
-deurwaarder te zenden in een huis, waar de kist nog boven aarde stond,
-doch Wiechen stelde hem het gevaar voor verduistering zóó dreigend voor
-oogen, dat de ander zwichtte.
-
-Dit afgedaan zijnde, spoedde zich Wiechen terug naar het station,
-tevreden over zichzelf. Alles liep mee, doordat hij nog juist den
-laatsten trein kon halen, en dus niet, wat hij gevreesd had, den nacht
-in Amsterdam behoefde te blijven. En juist de haast die hij gemaakt
-had, was uit een ander oogpunt voordeelig geweest. Bij meer tijd tot
-kalm bekijken der zaak, ware het niet onmogelijk geweest, dat de
-advocaat bemerkt zou hebben, dat de protestdag der eerste wissels,
-samenviel met den trekkingsdag der tweede serie, wat tot eenige
-bevreemding van zijn kant aanleiding had kunnen geven, indien er
-althans wat kennis van handelsusances in hem was. Weliswaar vond men
-die bij de heeren rechtsgeleerden zelden of nooit, maar men kon het
-treffen, dat men juist bij een der uitzonderingen was terecht gekomen,
-en dan zouden lastige vragen allicht gedaan zijn.
-
-Maar, zooals het nu liep, was alles in orde. Morgen kon hij op zijn
-gemak Beenhuis de wet voorschrijven, en zou hij zijn geld krijgen
-meteen. Het eerste was haast nog plezieriger dan het andere. Ja, daarom
-alleen zou men geld, veel geld willen hebben, om telkens dat heerlijke
-gevoel te ondervinden, als iemand voor je moet buigen, die anders een
-hooge borst zou opzetten. En dat voor zoo’n eenvoudigen boerenjongen!
-Hij had het wel gehoord, wat Marie dien middag aan tafel gezegd had, en
-waarom Ella had gelachen. Boerenmanieren, jawel! Ook zij zou die
-boerenmanieren ondervinden, en juist zij, omdat haar vader zooiets
-hoogs in die rechterlijke macht was geweest.
-
-„Meneer, ik geloof dat u iets mankeert,” zeide zijn eenige
-medepassagier, wijzende naar zijn eigen neus.
-
-Met spoed trok Wiechen den zakdoek uit zijn zak, en hield dien tegen
-den neus. Daarop, met de vrije hand zijn valiesje openend, vond hij
-daarin gelukkig schoone zakdoeken. Toen, zich voorover buigende,
-verwijderde hij den eersten zakdoek van zijn neus, dien laag houdend,
-en liet het bloed vrijelijk daarin druppelen.
-
-De medepassagier, een oud heer, nam zijn handkoffer uit het net, en
-dien ontsluitende, haalde hij een pakje watten voor den dag.
-
-„Stelpt u het hiermee,” zeide hij Wiechen de watten aanbiedend.
-
-Doch deze weerde hem hoofdschuddend af, en bleef in dezelfde positie
-zitten, tot de bloeding ophield.
-
-„Ik dank u voor uw moeite,” zeide hij toen. „Maar het is niet goed voor
-mij, om dat te stoppen. Ik had het al veel te lang niet gehad. Ziet u,
-als ik dit niet had, zou ik waarschijnlijk krankzinnig worden. U hoeft
-volstrekt niet bang te zijn,” ging hij glimlachend voort, ziende dat de
-oude heer onwillekeurig een eindje weg schoof. „Mijn vader is met zijn
-volle nicht getrouwd, en hoe het zij, door al mijn zusters loopt een
-streepje. Eén ervan is zelfs in een gesticht. En mijn eenige broer is
-een achterlijke jongen. Ik ben de eenige die niets mankeert, en dat
-schrijf ik toe aan die neusbloedingen.”
-
-„Jawel, dat laat zich verklaren,” antwoordde de oude heer, die met
-genoegen bespeurde, dat de trein vaart begon te minderen, en men dicht
-bij Leiden was.
-
-Daar stapte hij uit en liet Wiechen met zijn eigenaardige theorie, of
-erger, verder alleen reizen.
-
-Op het oogenblik dat de trein in het station den Haag binnenreed, zag
-Wiechen op het perron de bekende lange figuur van Arnolds. Hij riep hem
-aan.
-
-„Wat doe jij hier?” vroeg hij, toen hij uitgestapt was.
-
-„Iemand weggebracht,” antwoordde de ander. „En waar kom jij vandaan? Ga
-je nog even mee naar Central?”
-
-„Ja, dat is goed,” zeide Wiechen. „Laat ons naar de tram gaan. Ik zal
-je onderweg een mop vertellen.”
-
-Op de tram deed hij Arnolds het verhaal van zijn tocht naar Amsterdam
-en de aanleiding daartoe, waar de ander belangstellend naar
-luisterde....
-
-In het café bleef Arnolds zeer kort bij Wiechen, bewerende, dat hij te
-middernacht thuis moest zijn, doch zoodra hij vrij was, ging hij
-ijlings naar het telefoonhokje, en berichte Beenhuis, die in de stad
-was, wat hij had gehoord...
-
-Den volgenden middag zat Wiechen op zijn kantoor, met ongeduld te
-wachten op de komst van Beenhuis, en werkelijk, tegen vier uur
-verscheen deze.
-
-„Dag, meneer Wiechen,” zeide hij vriendelijk glimlachend. „Wel, hoe
-maakt u het? U heeft mijn brief toch ontvangen?”
-
-„Ja zeker,” antwoordde Wiechen. „Ik dank u wel. En mag ik u
-condoleeren? Het kwam niet onverwacht, hoop ik?”
-
-„Dank u. Neen, en dat is de reden waarom ik u laatst verzocht een
-oogenblik geduld te hebben. We zullen nu alles regelen.”
-
-„Wanneer denkt u dat te doen?”
-
-„Natuurlijk moet eerst de begrafenis afgeloopen zijn,” zeide Beenhuis.
-„Daarna zult u bericht krijgen van den notaris. Ik zal veertig percent
-aanbieden.”
-
-„Wat blief?” riep Wiechen.
-
-„Een mooi aanbod, nietwaar?” vroeg de ander, steeds glimlachend. „Als u
-geen beslag had laten leggen, zou ik met ieder afzonderlijk
-geaccordeerd hebben, en u had ik het volle bedrag uitbetaald, omdat u
-mij werkelijk van dienst is geweest. Haar nu heeft u zelf de zaak
-bedorven. Het spijt mij zeer.”
-
-„Ik begrip niet.... Hoe weet u...?”
-
-„Zeer eenvoudig. Ik kom van Amsterdam, en vond daar wat u gedaan had.
-Toen ben ik naar mijn advocaat gegaan, en hebben wij overlegd, dat ik
-onmiddellijk al mijn crediteuren moest waarschuwen. Daar mijn erfenis
-op ongeveer twee ton geschat wordt, en mijn schulden tegen het millioen
-aanloopen, begrijpt u, dat de familie deze gelegenheid aangrijpt, om
-met eenige opoffering harerzijds mij uit mijn schuld te helpen....”
-
-„Maar u moest toch veel meer dan twee ton erven. Uw vader werd geschat
-op tien millioen!”
-
-„Schattingen van dien aard zijn meestal te hoog. En, er is een
-testament. Ik krijg eenvoudig niet meer.”
-
-„U kunt daartegen opkomen,” zeide Wiechen. „En als u het niet doet, de
-schuldeischers.”
-
-„Dat laatste is een vergissing,” zeide Beenhuis. „En ik zal niet tegen
-de beschikkingen van mijn vader opkomen.”
-
-„Dan vraag ik uw faillissement aan.”
-
-Beenhuis trok de schouders op.
-
-„Dan krijgt u ongeveer de helft van hetgeen ik nu bied, behalve dat ik
-elke vordering van u tegenspreek. Een jaar is dan al het minste, dat we
-er over procedeeren zullen. Heeft u daar trek in, mij wel!”
-
-Wiechen trok een vies gezicht.
-
-„’t Is heel wat, om zestig procent te laten vallen,” merkte hij op.
-„En, als uw familie nu al moet bijspringen, waar moet u dan van leven?
-U hebt toch vrouw en kinderen.”
-
-„Ik dank meneer Wiechen zeer voor de belangstelling. En wat die zestig
-percent aangaat.... enfin, ik reken u ook niet na. Dat u aan mij
-verlies zou lijden, kunt u zonder lachen toch moeielijk zeggen.”
-
-„Wanneer is uitbetaling?”
-
-„Als u toestemt, en mij dit papiertje geteekend meegeeft, dan
-aanstaanden Zaterdag, bij onzen notaris te Amsterdam.”
-
-„Op den sabbat?” vroeg Wiechen.
-
-„De Joden zullen geen werk doen,” zeide Beenhuis. „De notaris kan zijn
-candidaat nemen, anderen een gemachtigde. Een anderen dag schikte nu
-eenmaal niet. Dus.... u doet het?”
-
-„Ik moet wel,” verklaarde Wiechen zuchtend.
-
-Hij teekende zijn toestemming tot het accoord, waarna Beenhuis vertrok,
-onder belofte hem nader het uur der uitbetaling te zullen doen weten.
-
-Wiechen zuchtte nu niet meer. Met de tweeduizend francs, die hij in
-Parijs had ontvangen, had hij, tengevolge van zijn handigheid met de
-oude, geprolongeerde wissels, nu, niettegenstaande het accoord, zijn
-geld eruit, en een dertig percent winst over den tijd dat het
-uitgestaan had. En het kwam binnen zonder moeite, zonder dat vervelende
-procedeeren, dat voor hem in het bijzonder zoo risquant was. Ziezoo,
-dat waren weer een dikke twintig mille, die hij naar Parijs kon
-brengen. Want de som was wel wat te groot om die door bemiddeling van
-een Haagsch bankier te laten overmaken. Men mocht eens suspicie krijgen
-vóór den tijd! En bovendien, het ging niemand aan, waar hij zijn geld
-bergde.
-
-Maar.... hoe drommel wist Beenhuis van zijn beslag af? Dat was
-zonderling. Hij had gezegd naar Amsterdam te zijn geweest. Dat zou wel
-waar zijn, maar om al die maatregelen te beramen, en daarna naar
-advocaat en notaris te loopen, daarvoor was de tijd tekort geweest. Het
-beslag kon, met het oog op het eerst aan te vragen verlof van den
-President der Rechtbank, niet lang vóór twaalven gelegd zijn. Beenhuis
-wist er dus al van eer hij naar Amsterdam ging. En nu was de combinatie
-niet moeielijk. Arnolds moest hem in de vroegte gewaarschuwd hebben,
-of.... Ja, dat moest het zijn! Beenhuis was gisteravond in de stad
-gekomen, en.... Een blik in het spoorwegboekje helderde de zaak op.
-Vier minuten vóór hem was de trein uit Brussel aangekomen. Men had hem
-gezien, toen hij met den Amsterdamschen trein aankwam, Beenhuis was
-snel weggegaan, terwijl Arnolds hem had opgevangen en uitgehoord. Wacht
-even!
-
-Hij belde Café Central op, en vroeg, zonder eerst te informeeren of hij
-er wel was, Arnolds aan de telefoon te roepen.
-
-„Dankje wel, Arnolds.” riep hij, zoodra hij het bekende neusgeluid
-hoorde. „Dankje wel, voor de inlichting aan Beenhuis gegeven.”
-
-„Tot je dienst,” klonk het terug. „Betaal een andermaal de menschen,
-die wat voor je doen, en besteel ze niet. Bonjour!”
-
-Een krassend geluid toonde aan, dat Arnolds de telefoon had opgehangen,
-doch het doel was bereikt. Het was altijd de beste manier, iemand
-brutaalweg te beschuldigen. Of hij gaf allicht een aanwijzing, en zooal
-niet, dan hielp hij zoeken naar den waren schuldige, teneinde zichzelf
-te zuiveren van den blaam. Voorzoover hij had ervaren, was Boom de
-eenige bij wien dat niet lukte. Dit bleef altijd onbewogen en
-presenteerde iemand met een effen gezicht een pak slaag. Maar
-overigens... dat kon men nu weer zien. Enfin, het bevrijdde hem tevens
-van alle verplichtingen tegenover Arnolds, en dat was zóóveel gewonnen.
-
-Wiechen nam zijn agenda en sloeg den datum op van den volgenden
-Zaterdag. Slechts één wissel moest op dien dag geind worden. Hij zocht
-dien uit zijn portefeuille, en nam toen een doosje, waarin zich
-verschillende plakzegels bevonden, allen reeds gebruikt, doch blijkbaar
-daarna weer losgeweekt. Zijn handteekening stond er geheel op, zoodat
-hij enkel de streep eronder aan weerskanten op het papier wat bij te
-halen had, om, zoolang hij den datum niet op het zegel had gezet, dit
-telkens weer te kunnen gebruiken. Zoo spaarde men het zegelrecht uit,
-wat op een kantoor als het zijne, per jaar anders een aardig sommetje
-aan den fiscus zou opleveren. En daar had niemand wat aan.
-
-„Frans!”
-
-De geroepene kwam uit de andere kamer.
-
-„Waar is de schakellijm? Zet de dingen toch weer op hun plaats, als je
-ze gebruikt hebt.”
-
-„De lijm was op, meneer, en...”
-
-„Denk er dan aan, dat je morgen nieuwe meebrengt. En... vang eens een
-kip uit de ren, en breng die hier.”
-
-„Een kip, meneer?”
-
-„Ja, één kip, en geen twee, al heb ik het tweemaal moeten zeggen.”
-
-De bediende draaide zich om, en ging aan den last voldoen, lachend
-zoodra hij uit het gezicht was. Eenige oogenblikken later bracht hij
-het verlangde dier bij Wiechen.
-
-„Omdraaien,” gebood deze, en trok toen de kip een paar veertjes uit,
-onder den staart, met het versch uit de huid gerukte gedeelte zijn
-plakzegel besmeerend.
-
-„Breng dat beest maar weg,” zeide hij, het zegeltje op den wissel
-drukkend. „Berg dezen wissel in je tasch,” ging hij voort, toen de
-bediende terug was. „Zaterdag aanbieden, en als hij niet betaald wordt,
-dadelijk bij den deurwaarder brengen. Ik ben Zaterdag uit de stad.”
-
-„Goed mijnheer.”
-
-„Sluit nu maar. O ja, denk erom; Zaterdagavond heb ik je noodig. Je
-moet zorgen om precies 7.22 op het perron van de Hollandsche Spoor te
-zijn, met een koffertje, dat mevrouw je geven zal. Dan let je op den
-trein, die uit Amsterdam komt, en waar ik inzit, om me het koffertje te
-geven. Als het soms niet hoeft, zal ik telegrafeeren. Begrepen?”
-
-„Ja meneer.”
-
-Wiechen wachtte even, tot de bediende weg was, en ging naar boven, waar
-hij Marie van zijn reisplan in kennis stelde.
-
-„Het schiet op, als we nog een paar zulke gelukjes hebben,” zeide hij.
-„Als over zes weken de groote post van Dokter Arnolds binnenkomt, denk
-ik, dat we ons voor het vertrek maar gereed moeten maken.”
-
-„Is dat veel?” vroeg zij.
-
-„Twaalf mille.”
-
-„Ben je met groote sommen van dien aard nooit bang?”
-
-„Och,” zeide Wiechen, „een bedrag is een bedrag. Een man als hij, die
-jaarlijks een vijf en twintig mille in zijn practijk verdient, kan
-altijd betalen.”
-
-„Waarvoor had hij dan zooveel geld noodig; heeft hij een huis gekocht?”
-
-„Neen, dat minder. Zijn zoon vertelde mij, dat de oude heer nogal zwaar
-speelt in het buitenland. In Namur vooral schijnt hij veel te laten
-zitten. En dan onderneemt het jongemensch wel eens dingetjes op zijn
-eigen houtje, waarvoor papa bloeden moet. Het ergste moet de oude
-mevrouw zijn; die maakt eigenlijk het heele zoodje aan den gang.”
-
-„Ik zou zoo iemand toch liever niet als dokter hebben,” meende Marie.
-„Als hij zoo zwaar speelt, moet hij meer daaraan denken dan aan zijn
-patienten.”
-
-„Dat denk je maar. Hij staat hoog aangeschreven. Zijn zenuwen houdt hij
-er trouwens onder met morfine-inspuitingen, naar de jonge Arnolds me
-vertelde.”
-
-„Maar dat is vreeselijk! Dat moet nog veel erger zijn dan drinken, heb
-ik wel eens gehoord.”
-
-„Ik heb het nooit geprobeerd,” zeide Wiechen. „Maar iemand die drinkt
-kan je het altijd aanzien, en van hem zou ik het niet geweten hebben,
-als zijn zoon het me niet zelf verteld had. De man ziet er altijd even
-opgewekt uit.”
-
-„Blijf je lang in Parijs?” vroeg zij, van het onderwerp afstappend.
-
-„Misschien ben ik Dinsdagmorgen al terug,” zeide Wiechen. „Als er
-echter morgen een oude dame komt, mevrouw de Kraay, dan zou het kunnen
-zijn dat ik een dag langer wegbleef. Haar zoon woont in Parijs en heeft
-geld noodig, een mille of vijf. Als zij voor aval teekenen wil, is het
-geld veilig, en dan zie ik niet in waarom ik dat winstje voorbij zou
-laten gaan. Maar anders ben ik Dinsdagmorgen vast thuis.”
-
-„Ik zou wel mee willen gaan, en ineens blijven,” zeide Marie.
-
-„Dat zou ik jou en Ella graag gunnen,” antwoordde Wiechen, „als het
-niet te veel in het oog liep. Men zou lont gaan ruiken, en dat mag
-niet. Weet je wat nu dezer dagen nog moest gebeuren? Een van mijn
-polissen van levensverzekering moest eens afloopen. Dat zou een zetje
-geven!”
-
-Op dat oogenblik kwam Ella binnen, en staakten zij het gesprek.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XI.
-
-
-In een hoekje van de ruimte onder de glazen bekapping van Café Central,
-zaten Boom en Arnolds. Zij hadden zich klaarblijkelijk afgescheiden van
-hun gezelschap, daar aan een tafeltje, meer naar het midden, Viehof
-zat, met drie dames.
-
-Naast hem zat Fifi, het slanke meisje van de courses te Auteuil, die
-dus blijkbaar een voorraad nieuw ondergoed had opgedaan. De beide
-anderen wedijverden in dikte. De eene, Leda genoemd, had iets
-onbeschrijfelijk indolents over zich. Alles was even langzaam aan haar,
-van de beweging af waarmee zij vrij dikwijls haar glas opnam, tot haar
-spreken toe. Dit laatste geschiedde in een Fransch, dat de Franschen
-„le Belge” noemen, ter onderscheiding van hetgeen zijzelf spreken,
-evenals dat, waaraan zich de Hollanders vergasten, in de wandeling „le
-Batave” heet. De andere, dik en blond evenals Leda, doch minder
-gesoigneerd van uiterlijk, met den naam Helene aangesproken, praatte
-Duitsch met een onmiskenbaar plat Berlijnschen tongval, en was even
-levendig als Leda langzaam was. Soms sloeg zij door, een paar noten
-zingende, wat telkens een sst! van de anderen uitlokte. Het verschil in
-taal scheen geen beletsel om zich met elkaar te onderhouden, noch om
-vrij stevige hoeveelheden port, ja zelfs bitter te verorberen.
-
-Het zakelijke van het gesprek werd gevoerd door Arnolds en Boom. De
-eerste, op wiens convocatie men hier was gekomen, moest Boom inlichten
-waartoe dit geschied was. Men wachtte een vreemdeling, een Belg, met
-wien Arnolds en Viehof hadden kennis gemaakt op buitenlandsche courses,
-en die hun een zaak had voorgesteld. Zijn naam was Hervau.
-
-„Bekend,” zeide Boom. „Ik heb, toen ik nog in mijn rijke dagen was,
-dien man in Nice zien tricheeren, dat het een lust was om te zien. Ik
-meen later gehoord te hebben, dat hij zoowat op alle renbanen
-gedisqualificeerd is. Een geverfd paard laten loopen, of zoo iets.”
-
-„Dezelfde,” zeide Arnolds. „In elk geval iemand die wat aandurft. Hij
-heeft Viehof en mij in Ostende gesproken over een zaak, waar geld aan
-te verdienen is. Ik zal je ze uitleggen.”
-
-En Arnolds gaf Boom een toelichting als volgt. De zaak betrof,
-voorzoover zich Hervau had uitgelaten, den verkoop van een partij
-effecten hier te lande, die in Frankrijk en België onverkoopbaar waren.
-Daar bestond een wettelijke bepaling, elders onbekend. Wanneer effecten
-aan toonder vermist of gestolen waren, werd daarvan in den Moniteur,
-het officieele blad, een lijst opgenomen, en deze zooveel mogelijk
-verspreid bij de verschillende banken. Daarmee waren dergelijke stukken
-frappés d’opposition, wat tengevolge had, dat de coupon niet werd
-uitbetaald, en de stukken onverhandelbaar werden, totdat de oppositie
-verjaard was. Gold dit in de genoemde landen, in bet buitenland, waar
-geen dergelijke wettelijke voorschriften bestonden, konden de stukken
-van hand tot hand blijven gaan, en, zoodra de verjaring plaats gehad
-had, waren ze ook in Frankrijk weder verhandelbaar. In Engeland bestond
-voor dergelijk papier een vaste markt, tegen beurswaarde verminderd met
-de rente tot aan het einde der verjaring.
-
-Nu was de quaestie deze. In Holland was dit bij weinigen bekend, en zou
-het dus niet moeielijk vallen zulke effecten hier of daar aan den man
-te brengen, en zulks zonder de Engelsche courtage. Hervau wilde daar
-een proef mee nemen, en de helft dier zoo gewonnen courtage laten aan
-Arnolds en Viehof, of wie daarin verder van dienst waren. Het bedrag
-dat hij straks mee zou brengen, was vrij aanzienlijk, zoodat ieder een
-deel voor zijn rekening moest nemen.
-
-„Hm,” deed Boom, toen hij deze uitlegging goed begrepen had, „ik wil
-wel eens zien wat ik doen kan. Maar als ik verkoop, moeten jelui
-leveren. Ik bedoel het zóó: ik spreek mijn kennissen aan, en bied
-hun.... neen, vraag eenvoudig of ze wat van die dingen hebben willen.
-Ik noteer iets lager dan de beurswaarde, maar niet veel, en als men
-toehapt, moet jij of Viehof ze leveren. Beter is dat jij het doet, dan
-denkt men dat ze van je vader zijn. Want Viehof heeft zoo’n beestachtig
-slechten naam, na die valsche handteekening....”
-
-„Hij is toch vrijgesproken.”
-
-„Nu ja,” zeide Boom. „Iedereen neemt toch aan, dat hij het gedaan
-heeft.”
-
-„Dat is het beroerde hier in Holland. Als je maar ergens van
-beschuldigd wordt, laat staan vervolgd, heb je ’t gedaan!”
-
-„Juist. En daarmee houd ik rekening. Mijn reputatie is gelukkig goed,
-en daardoor kan ik een boel dingen doen, die noch jij, noch Viehof
-zouden kunnen, of je was binnen vierentwintig uur gepakt.”
-
-„Ik toch niet? Ze hebben me nu al driemaal bij zoo’n Rechtercommissaris
-laten komen, en telkens weer kalmpjes naar huis laten gaan.”
-
-„Zoolang tot ze je eens een poos houden. Dat moet op zichzelf al
-onplezierig genoeg zijn. Maar daar hebben we het nu niet over, hoe laat
-komt je vriend Hervau?”
-
-„Tegen zes uur. Dan gaan we eten. Wij zijn gasten, dus je behoeft je
-niet te geneeren.”
-
-Boom trok een vergenoegd gezicht, als iemand wien lekker eten, dat hij
-niet dikwijls krijgt, bekoren kan.
-
-„Ik wou enkel, dat ik dadelijk wat cash kon maken,” zeide hij.
-
-„En je hebt pas dien Indischen snuiter te pakken gehad!”
-
-„Ja, maar dat zit vast. Ik houd daar boek van, en toucheer alleen de
-helft van de winst. De andere helft stuur ik hem. En zelfs dat nog niet
-eens, want ik kapitaliseer nog een groot deel, zoodat we misschien
-zoowat ieder een vierde nemen.”
-
-„Dat kapitaal is vast iets, dat hij nooit terug ziet, tenminste als ik
-jou een beetje ken.”
-
-„Och, hij krijgt telkens verschillende bedragen, waarvoor ik hem
-quitantietjes laat teekenen.”
-
-„Tot je zooveel quitantietjes hebt, als het kapitaal bedraagt, hè? De
-manoeuvre van Wiechen.”
-
-„Zeg, zijn zulke uilen beter waard?”
-
-„Dat niet. Maar... je wou contanten maken. Ik weet een manier om een
-schoon duizendje te verdienen voor je.”
-
-„Buiten die effecten?”
-
-„Natuurlijk. En ik wil er niets van hebben.”
-
-„Geen luchtje aan de zaak?”
-
-„Integendeel. Je wordt door een stelletje oude freules als een goed
-mensch bewierookt.”
-
-„En duizend pop toe? Zeg op, kerel!”
-
-„Kijk eens. Je vrouw is altijd voor jou alleen geweest, hè?”
-
-„Ik geloof het wel. Wat zou dat?”
-
-„Ja, dat is een kardinaal punt. Een vereischte is, dat je haar verleid
-hebt, zooals ze dat noemen.”
-
-„Nu,” zeide Boom, „dat staat vast. In mijn rijke dagen heb ik in zaken
-met de oude lui kennis gemaakt. Toen de slag viel, en ik overal heen
-toog, zat ik eindelijk zonder geld in Berlijn. Toen hebben de oude lui
-me uit medelijden opgenomen, en me een half jaar gelogeerd. Helene was
-toen een kind van even zestien. Makkelijk goedje, dat!”
-
-„En later?”
-
-„Nu, ze heeft heel wat met me doorgemaakt. Telkens moest ik ze naar
-haar ouders terug sturen, omdat ik niets meer had. Maar even trouw kwam
-ze altijd weer terug, als ik wat verdiende.”
-
-„Mooi zoo! Dan klopt de zaak. Mijn vader is penningmeester van een
-vereeniging van oude freules. Die bemoeien zich met het zedelijk
-bewustzijn. Je weet waar dat zit bij de vrouwen. Als nu iemand trouwt
-met ’n kind dat hij verleid heeft, geven ze een som voor de inrichting
-van het huis. Te leen, altijd, maar je hebt vijf jaar tijd eer je aan
-afbetalen hoeft te denken. En dan...”
-
-„Je weet, dat ik failliet ben.”
-
-„Dat wil zeggen, dat je nooit een cent terugbetaalt. Dat spreekt als
-een boek. Voorloopig is de zorg, dat het geld in je handen komt. Je
-moet dus trouwen. Zoodra je aangeteekend ben, krijg je de duiten.”
-
-„Ik doe het. Alleen, dat aanteekenen gaat zoo gauw niet. Ik zou
-natuurlijk in Berlijn moeten trouwen, dan betalen mijn aanstaande
-schoonouders de kosten, en krijg ik van hen en van allerlei familie nog
-een hoop cadeaux. Alleen, dat gaat zoo gauw niet. Alle stukken moeten
-gelegaliseerd worden, en hoe die rommel meer heet.”
-
-„Geen nood. Ik ken een advocaat hier, die je heele rommeltje in orde
-maakt in den tijd van een dag of tien.”
-
-„Onmogelijk. Ik weet iemand, die al bijna acht maanden wacht.”
-
-„Dat weet ik wel,” zeide Arnolds. „Maar ons mannetje weet er een loopje
-op. Hij laat de legalisaties over de Consuls loopen, in plaats van over
-de Ministeries, en dan gaat alles als een handelszaak, per keerende
-post. Hij heeft het klaargemaakt voor een nicht van ons, óók in een
-onmogelijk korten tijd, en voor betrekkelijk weinig geld.”
-
-„Ik zal hem veel beloven....”
-
-„En niets geven. Dat begrijp ik. Enfin, dat is jou wel toevertrouwd,
-zou ik meenen.—Zet de zaak maar in gang, en ik zal den ouden heer en
-z’n freules bewerken. Vergeet niet huwelijksche voorwaarden te maken.”
-
-„Wiiii.... iet!” floot Boom. „Dan moet ik nog een notaris erbij zien te
-lijmen. Wacht, dien heb ik.... Daar komt Hervau. Laat ons naar de
-vrouwen gaan.”
-
-Hervau was een breed geschouderd man, met blauwe, onrustige oogen en
-bruinen baard, gekleed in gestreept flanel.
-
-Luidruchtig begroette hij het gezelschap, en liet zich aan Helene
-voorstellen, de andere meisjes blijkbaar kennende. Zich dadelijk
-schikkende in de rol van gastheer, liet hij opnieuw inschenken, en de
-spijskaart komen.
-
-Zijn drukdoen bleef hem bij tot na afloop van het diner, waarna hij, de
-dames latende aan hun tafeltje, de heeren apart nam. Terstond werd hij
-ernstig, zakelijk, het drietal beurtelings ondervragend en
-instrueerend. Arnolds en Viehof kregen toen elk een deel van de
-meegebrachte effecten, en teekenden daarvoor een reçu. Boom had te
-kennen gegeven dat hij wel voor plaatsing wilde zorgen, doch geen der
-stukken in zijn bezit wilde hebben.
-
-Hiermede waren de zaken voorloopig afgehandeld, en keerde men tot de
-dames weder.
-
-Bij deze had zich inmiddels, toen de anderen weg waren, Wiechen
-neergezet, tusschen Leda en Helene, in wier dikke armen hij om beurten
-kneep, aldus de conversatie aanvullende.
-
-„Qui est ça?” vroeg Hervau.
-
-„Wiechen,” antwoordde Arnolds. „Maak desnoods kennis, maar praat niet
-over zaken. Il est tellement esbrouffe! We zullen je voorstellen als
-eigenaar van een renstal.”
-
-„Is hij zoo’n groote vriend van jelui, dat hij zoo maar bij de vrouwen
-gaat zitten?”
-
-„Neen, maar de vent weet niet beter. Het is er zoo een, wien je geen
-enkele lompheid kwalijk neemt.”
-
-„Jaag hem op een beleefde manier weg,” meende Hervau.
-
-„Daar is hij te onbevattelijk voor. En ruzie maken doe ik liever niet.
-We hebben hem soms noodig. Het eenige zou zijn, dat we opbraken, en elk
-de richting naar zijn huis inslaat, om dan op een andere plaats weer
-bij elkaar te komen. Want gaan we tegelijk, dan sluit hij zich aan.”
-
-„Qu’il reste,” meende Hervau, schouderophalend.
-
-Zooals vermoed was, bleef Wiechen „plakken”, en het meest pratende met
-Helene, wier koeterwaalsch hij het best verstond, luisterde hij
-nochtans aandachtig naar het spreken der overigen.
-
-Opeens spitste hij de ooren. Een woord had hem getroffen. En met eenige
-inspanning meende hij te begrijpen, dat Hervau sprak over effecten, die
-hij ergens moest hebben achtergelaten of verloren, doch later
-teruggevonden en meegebracht. Jawel, want hij hoorde nu Fifi vragen:
-„Alors vous avez retrouvé vos effets?” en Hervau antwoorden: „Mais oui
-ils sont ici maintenant”. Hij rook een zaak.
-
-Wachtende tot de gelegenheid gunstig was, stootte hij Arnolds even aan.
-
-„Zou hij niet wat van die effecten bij mij willen plaatsen?” vroeg hij.
-
-Niettegenstaande Arnolds over het algemeen zijn gelaatstrekken goed kon
-beheerschen, ontstelde hij zichtbaar.
-
-„Gévédé, hoe weet jij daarvan?” riep hij uit.
-
-„Dat doet er niet toe,” zeide Wiechen brutaal. „Je ziet dat ik het
-weet.”
-
-Arnolds bleef een oogenblik in stomme verbazing zitten. Hij keek in de
-richting waar zij gezeten hadden. Maar neen, die plaats was van hieruit
-niet te zien. En als Wiechen daar in de buurt gepasseerd was, althans
-zóó dicht, dat hij had kunnen hooren of zien, zouden zij hem hebben
-opgemerkt.
-
-„Wel, zorg je ervoor?”
-
-„Ik begrijp niet... Als je niet duidelijker bent, kan ik niet raden wat
-je bedoelt,” zeide Arnolds, die in elk geval wou weten hoeveel de ander
-wist.
-
-„Wel, ik heb toch ooren! Hij zit te praten over effecten, die hij hier
-heeft. Natuurlijk is dat om een zaakje te doen.”
-
-„Je droomt,” zeide Arnolds. „Hij heeft geen stom woord over ef... O...
-ik snap het! Des effets heb je gehoord, niet waar?”
-
-„Juist. Zie je nu wel?”
-
-„Haha, die mop is goed!” lachte Arnolds. „Dites donc, les autres!”
-
-En hij begon de aardigheid te vertellen, ten slotte Wiechen, die zich
-niet weinig ergerde, dat men zich te zijnen koste vroolijk maakte,
-uitleggende dat met effets in het fransch bedoeld werd kleederen en
-andere reisbenoodigdheden, en Hervau juist had zitten verhalen, hoe hij
-op reis hierheen een koffer was kwijtgeraakt, en weer teruggevonden
-had. Wat wij effecten noemen, heet in het fransch titres, valeurs,
-obligations, actions, enzoovoort.
-
-Wiechen moest zich met deze uitlegging tevreden stellen, alhoewel hij
-de zaak bleef wantrouwen.
-
-„Waarom vroeg je dan zooeven of ik van die effecten wist?” probeerde
-hij nogeens.
-
-„Dat is een lang verhaal,” zeide Arnolds. „Een beursmanoeuvre,
-gecombineerd met het laten loopen van renpaarden. Hij heeft ons dat
-onder het eten zitten vertellen, en daarom begreep ik niet hoe jij
-eraan kwam. Blijf je nog lang?”
-
-„Neen,” zeide Wiechen droog.
-
-En hij wendde zich weer tot zijn buurvrouw.
-
-„Zeg Wiechen, laat dat, wil je?”
-
-Het was Boom, die dit riep, bemerkende, dat Wiechen het Helene lastig
-maakte, door haar telkens als hij wat zeide, tevens ergens te streelen
-of te knijpen, waartegen zij zich vruchteloos verzette.
-
-„Laat jij de paardjes maar loopen,” antwoordde Wiechen „Ik zal je
-meisje wel zoolang bezig houden...”
-
-Tevens knipte hij met de oogen tegen Helene.
-
-Tot eenig antwoord nam Boom zijn glas wijn op, en met een
-trefzekerheid, die plotseling opgekomen drift alleen geven kan, wierp
-hij Wiechen den inhoud ervan midden in het gezicht. En toen, als achtte
-hij den ander genoeg gestraft, althans belemmerd in de voortzetting van
-zijn onhebbelijke gedragingen, wendde Boom, tot kalmte manend met een
-handbeweging, zich weer tot Hervau, en zette zijn gesprek met dezen
-voort.
-
-Wiechen stond op, doch de wijn, hem in de oogen bijtend, belette hem
-het zien, zoodat hij gedwongen was zich weer op zijn stoel te laten
-zakken, en zijn gezicht met zijn zakdoek schoon te vegen. Toen dit was
-geschied, kon hij eerst aan weerwerk denken, doch keek verbluft om zich
-heen.
-
-Zijn weerpartijder, dien hij zich had voorgesteld als hem te zullen
-aanstaren met booze oogen, zat bedaard te praten, met van hem afgewend
-gelaat. De overigen, die er, weer volgens zijn voorstelling, òf bezorgd
-òf geamuseerd hadden moeten uitzien, zaten, zonder een gezicht te
-vertrekken... bedaard te praten. En de dames, het meest van allen
-geneigd om wat er in hen omgaat op hun gelaat te doen afspiegelen,
-hadden de hoofden bijelkaar gestoken, en zaten... bedaard te babbelen.
-Hijzelf was in vol gezelschap alleen, voor de anderen ijle lucht.
-
-Misschien voor het eerst van zijn leven, was Wiechen geheel overbluft.
-Hij wist niet wat te doen. Verschillende gedachten vlogen door zijn
-hoofd. Boom aanvallen ging hier midden in de restauratie niet, en in
-elk geval was het oogenblik daartoe voorbij. Dat had hij dadelijk
-moeten doen. Het gebeurde nu weer oprakelen, terwijl niemand er meer
-aan scheen te denken, was ook mal. Blijven zitten in een gezelschap,
-dat hem uitsloot, waarvan niemand met hem sprak, was al even
-ondoenlijk; reeds nu verbeeldde hij zich, dat hij en zijn door den wijn
-gekleurd overhemd ieders aandacht in de zaal trok. Opstaan en heengaan?
-Dat was althans maar voor een oogenblik pijnlijk. Het gaf een gevoel
-van weggejaagd worden. Maar het duurde slechts een oogenblik, tot de
-uitgang van de zaal was bereikt. En daarbuiten kon men ineens op wraak
-zinnen.
-
-Dit gaf den doorslag. Wiechen ging heen, iets mompelend dat een groet
-of ook iets anders kon zijn, en waarvan niemand veel notitie nam.
-
-Wiechen was van de leer, dat wraak koud moest worden genoten, en
-hiervan zoodanig doortrokken, dat hij in de ontelbare gevallen, waarin
-hij zich verplicht achtte zich te wreken, veelal zooveel tijd liet
-verloopen, tot hij zelf de aanleiding er toe vergat. Wel herinnerde hij
-zich dan met dezen of genen nog een appeltje te schillen te hebben,
-doch precies waarom wist hij niet meer. Hij rangschikte dan de
-betrokkenen maar onder de groote massa dergenen, die, omdat zij niet in
-de gelegenheid waren met zijn werk zijn voordeelen te behalen, hem
-benijdden om dat voordeel en in de ban deden om dat werk.
-
-Bij uitzondering wilde hij ditmaal eens vlug handelen. Het heele
-stelletje zou hij krijgen! Want weliswaar had alleen Boom hem direct
-beleedigd, doch die had zoo brutaal niet durven zijn, als hij geen
-rugsteun had gehad. Met hun allen hadden zij het gedaan, met hun allen
-zouden zij ervoor boeten!
-
-Eén weg wees zich al. Arnolds kon onverwijld getroffen worden in zijn
-vader. Het geld toch, dat de oude dokter aan hem schuldig was, had
-moeten dienen om een Amsterdamschen woekeraar af te betalen. Instede
-het daarvoor te besteden, had de oude man er mee gedobbeld. Natuurlijk
-was er een deel van in de zakken van zijn zoon en Viehof terecht
-gekomen, maar in elk geval was de Amsterdammer niet voldaan. Dat wist
-Wiechen, en door dezen te waarschuwen, aan te raden het faillissement
-van zijn debiteur aan te vragen, trof hij er alvast één. Immers, zoodra
-zijn vader hem ontzonk, kwam Arnolds ten laste der andere bende-leden.
-Die waren dan meteen getroffen, en voor het overige.... nu ja, één voor
-één.
-
-Geheel in de vroegte vertrok Wiechen den volgenden ochtend naar
-Amsterdam, om zijn voornemen uit te voeren. Om twee uur was hij weer
-terug, en de zaak in gang. Den Amsterdammer had hij persoonlijk niet
-gesproken, daar deze een zonderling was, die bewerende, dat de drukte
-van overdag een geregeld denken in den weg stond, eenigszins
-belangrijke zaken des nachts behandelde, en dan tusschen éénen en
-drieën te spreken was. Wie geen tijd of lust had om dat uur bij hem te
-komen, moest maar met zijn procuratiehouder spreken. Dit had Wiechen
-gedaan.
-
-Nauwelijks thuis, meldde zich Arnolds aan. Wiechen schrok er bijna van.
-
-„Ik heb een zaakje, Wiechen,” begon deze echter tot zijn
-geruststelling. „Effecten te koop.”
-
-En nu vertelde hij in hoofdzaak, wat hij den vorigen avond niet had
-willen loslaten.
-
-Wiechen begreep dat hij ditmaal te vlug was geweest. Daar leverde men
-zichzelf al in zijn handen. Het was jammer, dat hij niet wat geduld had
-gehad, daar hij den ouden heer best had kunnen sparen, en deze hem toch
-eigenlijk nooit kwaad gedaan had.
-
-Immers Arnolds, die met zijn deel der effecten van Hervau bij hem kwam,
-was niet fijn genoeg, om voor Wiechen het luchtje verborgen te houden,
-dat er aan de bewuste stukken hing, en hieraan had deze genoeg. Ineens
-zijn besluit nemende, verklaarde hij zich bereid de effecten onderdak
-te brengen. Hijzelf wilde er enkele nemen, en voor het grootste deel
-wist hij iemand. Als Arnolds hem voorloopig van elk soort één stuk
-wilde laten, om te kunnen vertoonen, hoopte hij het zaakje spoedig
-opgeknapt te hebben.
-
-„Neem het heele zoodje maar in,” stelde Arnolds voor.
-
-Doch Wiechen bleef bij hetgeen hij gezegd had. Eén van elk soort, en de
-rest te zijner beschikking.
-
-„Tot hoelang?” vroeg Arnolds.
-
-„Tot overmorgen ochtend,” zeide Wiechen. „Kom dan even hier.”
-
-Toen Arnolds weg was, danste hij van pret de kamer rond.
-
-„Ik heb ze! Ik heb ze!” riep hij luid.
-
-„Mevrouw vraagt of u niet komt koffiedrinken, Pa,” zeide Ella, die hij
-niet had hooren binnenkomen. „Heeft u zoo’n pret?”
-
-„Hm, ja.... Ik heb het druk. Breng me maar een enkel kop koffie en zeg
-aan mevrouw, dat ik vanavond thuis blijf.”
-
-„Mevrouw wou u juist ergens over spreken.”
-
-„Jawel! Vrouwen moeten iemand altijd ergens even over spreken, als men
-het druk heeft. Het zal wel tot vanavond kunnen wachten. Toe, kind,
-haal nu een kop koffie.”
-
-Haastig dronk hij zijn kopje leeg, en reed op zijn rijwiel weg.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XII.
-
-
-Den Haag savoureerde een heerlijk schandaal.
-
-Het faillissement van den ouden dokter Arnolds was uitgesproken, door
-de Rechtbank, en nog was dit nieuws niet koud, of reeds werd bekend,
-dat de jonge Arnolds en Viehof in hechtenis waren genomen.
-
-De snelle opeenvolging dier feiten was oorzaak, dat men die met elkaar
-in verband bracht, en zoo wist men elkaar te vertellen, dat de beide
-jongelui den ouden man bestolen hadden, waardoor deze niet aan zijn
-verplichtingen had kunnen voldoen. Niet alleen het geld, dat voor de
-betaling eener wisselschuld bestemd was, hadden zij verdonkerd, maar
-zelfs zou door hen een collectie zeldzame teekeningen, waaraan de oude
-dokter zeer gehecht was, bij een beruchten opkooper zijn beleend.
-
-Gaandeweg begon zich de voorstelling echter te ontwarren. Men wist nu,
-dat de jongelui betrokken waren in een buitenlandschen
-effectendiefstal, althans getracht hadden gestolen effecten hier te
-lande te verkoopen. Niet dat reeds vaststond, dat zij geweten hadden
-gestolen waar te hebben willen verhandelen, of dat de buitenlandsche
-dieven veroordeeld of zelfs maar bekend waren, doch dat deed minder
-terzake. Het etiket „buitenland” dekte de arrestatie volkomen, en de
-Inspecteur van Politie, aan wien Wiechen alle aanwijzingen verstrekt
-had, was reeds kort daarna, tot erkenning zijner scherpzinnigheid,
-buitenlandsch gedecoreerd. Het moest dus wel in orde wezen. In elk
-geval, het publiek was tevreden en voldaan.
-
-Niet alzoo Wiechen. De politie had bij haar invallen juist bij Boom
-niets gevonden. Daardoor, en misschien ook tengevolge van den hoogen
-toon, waarop hij tegen den hem veroorzaakten last had geprotesteerd,
-waren er geen termen gevonden om hem te arresteeren. En dat was jammer,
-vond Wiechen, daar toch zijn wraak in de eerste plaats Boom gold, en
-deze nu den dans ontsprongen was. Niet onmogelijk was het, dat Boom ten
-slotte de eenige was, die van de zaak voordeel getrokken had, dat de
-anderen, tengevolge hunner preventieve hechtenis ontging. Het was om
-helsch te worden, dat die Boom daarvan vrijgeloopen was.
-
-Doch spoedig kwam er troost van een anderen kant. Geldelijk verlies,
-dat hij zich getroost had terwille van zijn wraak, zou hij er althans
-niet bij hebben.
-
-Het medelijden, dat men, naast zijn verontwaardiging, in den Haag
-gevoeld had met den ouden dokter, toen men dezen het slachtoffer waande
-van zijn zoon en diens vrienden, had een practischen vorm aangenomen.
-Vermogende patienten sloegen de handen ineen, en toen men ongeveer wist
-hoeveel de schulden van den gefailleerde bedroegen, bracht men een som
-gelds bijelkaar, voldoende om een „hoogst fatsoenlijk” accoord aan te
-bieden. Een daarover geraadpleegd advocaat had medegedeeld, dat in de
-practijk te ’s Gravenhage tien percent fatsoenlijk, en twintig reeds
-zeer fatsoenlijk was. Daarboven hoogstfatsoenlijk, terwijl boven dertig
-percent belachelijke royaliteit, en boven veertig pedante aanstellerij
-mocht heeten. Besloten werd de kerk in het midden te laten, en vijf en
-twintig percent beschikbaar te stellen, dus „hoogstfatsoenlijk” te
-zijn.
-
-Nauwelijks had Wiechen hiervan de lucht gekregen, of hij bracht Dr.
-Arnolds een bezoek.
-
-„Dokter,” begon hij, „ik kom als een eenvoudig man, met een eenvoudige
-vraag. Wat kan ik voor u doen?”
-
-De oude man was ontroerd. In den nood leert men de menschen kennen, en
-die kennismaking brengt soms wonderlijke verrassingen mee. Van alle
-crediteuren kwam deze man alleen, niet om te klagen, te verwijten, maar
-om hulp te bieden. Wat een verschil! Hoewel hij de meesten aan de deur
-had kunnen laten verwijzen naar zijn curator, was het enkelen toch
-gelukt tot hem door te dringen. En welke beleedigingen had hij dan
-moeten slikken. Het woord „oplichten” lag de menschen als in den mond
-bestorven.
-
-Dat was hatelijk, en misschien nog hatelijker de houding van de
-vrienden, die hem in staat stelden een accoord aan te bieden. Een daad
-waarbij zij zoo goed als niets verloren. Zeker, het geld was bijeen
-gebracht, doch daartegenover stonden zijn inkomsten onder contrôle. Met
-pijnlijke nauwgezetheid was uitgerekend wat hij voor zijn huishouden
-noodig had; al het andere werd door den advocaat der „vrienden”
-betaald. Hij mocht zijn eigen rekeningen niet meer zenden aan zijn
-patienten, doch moest die opgeven aan dien advocaat en den curator, die
-samen zijn belangen behartigden, en hem er buiten hielden. Natuurlijk
-werd dat geld in de eerste plaats besteed om de accoordpenningen bijeen
-te brengen, en bleef van den dienst der vrienden gaandeweg niets over
-dan een garantie. Daarvoor achtte zich een ieder gerechtigd hem te
-vermanen, op de wijze als men een stout kind doet. Dat was hard voor
-iemand op zijn leeftijd, met zijn kunde. Het maakte hem zenuwachtiger
-dan voorheen de emoties van het hazardspel.
-
-En wat had hij niet moeten hooren over zijn relatie met Wiechen. Die
-had feitelijk den doorslag gegeven—althans zoo zeide men—bij zijn
-faillietverklaring. Het was voor de rechters genoeg om te hooren, dat
-men met dien man in betrekking stond, om hen doof te doen zijn voor elk
-ander argument. De advocaat die de aanvraag voordroeg, had dat met
-andere woorden als het ware in het publiek durven zeggen.
-
-Diezelfde man nu kwam, wetende dat ook hij verlies zou lijden, met de
-vraag daareven gedaan.
-
-Dr. Arnolds stond op en stak Wiechen de hand toe.
-
-„Dankje, dankje voor dat woord,” zeide hij. „Doen? Och men doet alles
-voor mij. Tot mijn koetsier toe, betaalt...”
-
-„Ik heb iets gehoord van een accoord,” viel Wiechen in. „En nu had men
-erbij verteld, dat men verlangde u zich onder curateele zou laten
-stellen, doch dat u dat niet wilde.”
-
-„Zoo is het, meneer Wiechen. Ik heb geweigerd. Het zou mijn dood
-geweest zijn. Ach, ik ben toch al zoo ellendig, door die schande, en nu
-komt er dat met mijn zoon nog bij...”
-
-„Ja, dat is treurig. Maar laat ons de zaken stuk voor stuk behandelen.
-Straks kom ik op uw zoon terug. Dat accoord dan. Ik kan u misschien
-helpen. In de eerste plaats door zelf vóór te stemmen, dat spreekt als
-een boek. Dan zijn er menschen, die, als u of uw advocaat het vraagt,
-niet zullen meegaan.”
-
-„Die Joden van de Veerkade?”
-
-„Juist. Ziet u eens hier. Ik heb al volmacht van hen.”
-
-„Hoe?” riep Dr. Arnolds verbaasd uit. „En de smeerlappen zijn hier
-gekomen, en hebben een kabaal gemaakt...”
-
-„Ja, en u is heftig geworden en heeft tegen hen uitgevaren, en ze ten
-slotte de deur gewezen. Maar dat is niets. Een beetje lawaai ligt in
-hun aard. Maar daarom zijn ze nog zoo kwaad niet. Zooals u ziet, zijn
-ze u terwille.”
-
-„Zeg liever u terwille.”
-
-„Ook goed. Hoe staat u met de rest?”
-
-„Wel, als we deze menschen hebben, ben ik er. Maar ik begrijp nog niet,
-hoe u hen ertoe gekregen heeft.”
-
-„U heeft eens een hunner goed gedaan. Geloof me, Joden zijn zoo kwaad
-niet. Maar terzake. Heeft u genoeg geld ter beschikking, of voor
-hoeveel moet ik zorgen?”
-
-„Wat? U zou willen bijspringen? Maar neen, dat is niet noodig. De
-vrienden,” vervolgde hij met eenige bitterheid, „hebben een
-ongelimiteerde garantie gegeven voor vijf en twintig percent.
-Intusschen innen zij mijn rekeningen, en betalen ten slotte van mijn
-eigen geld. Ik werk ervoor, maar krijg niets inhanden.”
-
-„Des te beter,” zeide Wiechen, goedkeurend knikkend. „Dus in dat geval
-heeft u.... ik hoop u niet te beleedigen.... U heeft wat zakgeld
-noodig, niet waar?”
-
-En zonder meer haalde Wiechen zijn portefeuille uit den zak, en schoof
-die den ouden dokter toe.
-
-„Maar meneer Wiechen,” protesteerde deze, de van het dragen warme
-portefeuille in de hand nemend; „ik.... ik mag nu geen nieuwe schulden
-aangaan.”
-
-„Dat is ook niet noodig,” meende Wiechen, „en bovendien heeft niemand
-daarmee te maken. Ik heb mijn vordering nog niet ingediend. Ik dacht
-zoo, dat we die maar buiten het faillissement moesten houden, omdat....
-nu, u weet zoo goed als ik, dat mijn geld duur is, en dat men er daarom
-teveel over praat. Wat voor u noch voor mij goed is.”
-
-„Neen,” zeide Dr. Arnolds, „dat wil ik niet. Dient u maar in. En vooral
-nu er toch een accoord komt. Wist ik maar een middel om u alles te
-voldoen....”
-
-„Dat middel is gemakkelijk te vinden,” zeide Wiechen. „Als u het
-ernstig meent....”
-
-„Mijn woord van eer erop!”
-
-„Welnu. U biedt een accoord aan van....”
-
-„Vijf en twintig percent,” zeide de dokter met een zweem van trots.
-
-„Uitstekend. U teekent eenvoudig een paar wissels bij, en daarna dien
-ik mijn vordering in. Met die 25% ben ik dan geheel betaald.”
-
-„Kan dat?”
-
-„Welzeker,” zeide Wiechen, de portefeuille weer uit des dokters handen
-nemende, en die openende, zoodat de ander het bankpapier kon zien. „Ik
-heb hier een paar formulieren. Teekent u maar, op de gewone wijze, dan
-vul ik ze thuis wel in. En.... hoeveel contanten zou u willen hebben.
-Zeg het gerust.”
-
-„Ik zou....,” begon de dokter, wiens oogen schitterden, „ik zou....
-duizend gulden willen hebben, als het kon. Men heeft mij een prachtigen
-tuyau gegeven.... eigenlijk voor m’n armen jongen. Is er voor hem niets
-te doen? Ik heb er zoo’n hartzeer van!”
-
-„Duizend gulden,” zeide Wiechen, die uitstellend. „Ik zal uw schuld dan
-maar met vijf mille verhoogen. Dan krijg ik ƒ 1250.– terug.”
-
-En hij zette zich aan het invullen van de formulieren.
-
-„Maar ik heb beloofd niets meer te zullen teekenen,” merkte de oude man
-op.
-
-„Daarom dateer ik ook een paar maanden vóór het faillissement,” zeide
-Wiechen doodleuk. „U heeft dus nà uw belofte niets meer geteekend.”
-
-„Hé ja,” zeide Dr. Arnolds, voor het eerst weer glimlachend. „Ik zou er
-dat zoo gauw niet op gevonden hebben. Ik zie weer met een man van zaken
-te doen te hebben.”
-
-En hij teekende wat Wiechen hem voorlegde.
-
-„En nu over uw zoon,” zeide de laatste, de wissels opstekend. „Ik zou
-er mij maar niet te veel van aantrekken. Hij zit voorloopig geborgen,
-en kan geen kattekwaad uitvoeren. De algemeene opinie is, dat hij
-vrijkomt. Misschien veroordeelt hem de Rechtbank, maar het Hof spreekt
-hem in elk geval vrij. Dat is hier zoo de manier tegenwoordig.”
-
-„Waarom doen ze dat?”
-
-„Dat zit hem in de preventieve hechtenis,” verklaarde Wiechen. „Als
-iemand wat verdiend heeft, maar eigenlijk niet gestraft kan worden,
-wordt hij tegenwoordig preventief geplakt, en veroordeeld. Dan spreekt
-het Hof vrij, maar hij heeft intusschen zooveel maanden gezeten.
-Begrijpt u?”
-
-„Dat zal ik toch den President eens gaan zeggen,” zeide Dr. Arnolds.
-„Dien ken ik persoonlijk.”
-
-„Als u er dan bij zegt, dat ik het gezegd heb, bederft u de zaak voor
-iedereen tegelijk,” zeide Wiechen droog. „Ik zou het maar laten. Ik
-vind het voor het oogenblik voor uw zoon zoo erg niet. Voor zijn meisje
-is het.... U weet dat toch?”
-
-„Jawel,” zuchtte de ander. „Ik zal haar eens gaan opzoeken, en haar wat
-geven.”
-
-„Enfin, dat moet u weten,” zeide Wiechen. „Dag, dokter.”
-
-De dokter stond mede op, en begeleidde zijn bezoeker naar de deur, waar
-hij hem hartelijk de hand drukte.
-
-Wiechen sprong op zijn rijwiel, tevreden over zichzelf, en reed zoo
-snel hij kon naar den curator, om zijn vordering nu in te dienen.
-
-Thuisgekomen, gaf hij den bediende last mogelijke bezoekers af te
-wijzen met de boodschap, dat hij uit was, en niet vóór den volgenden
-ochtend zou te spreken zijn. Hij wilde het er vandaag eens van nemen.
-En Marie mocht hem nu vertellen wat zij op het hart had, zelfs al moest
-het geld kosten. Het was een goede dag geweest.
-
-„Je had iets, vanochtend,” zeide hij, toen hij met Marie in de
-bovenvoorkamer zat.
-
-„Ja,” antwoordde Marie. „Over de brievenbus. Ik vind het zoo vreeselijk
-lastig, dat je dat sleuteltje altijd in je zak houdt, ook als je
-uitgaat. Telkens zie ik door het ruitje brieven liggen, en kan er niet
-bij. Soms moet ik er een heelen dag op wachten.”
-
-„Heb je dan ooit haast? Ik zie je brieven dikwijls dagen lang ongeopend
-liggen. Zelfs van dien aangeteekenden brief laatst, moest er een
-herhaalde kennisgeving komen, eer je eraan dacht hem af te halen.”
-
-„Dat kwam doordat jij hem boven zoo uit het gezicht had gelegd, en
-overigens is het mijn zaak. Als een brief geen haast heeft, mag ik
-gerust iets anders doen. Maar ik vind het vervelend. Geef toch dat
-sleuteltje een vaste plaats, dat ik er ook bij kan.”
-
-„Die iedereen dan dadelijk weet, dat ken ik,” zeide hij, zich een glas
-madera inschenkend. „Wil je?”
-
-„Dankje,” zeide zij, opstaande en de kamer verlatend.
-
-Marie was kalm, maar boos. Zij durfde op het oogenblik niet langer in
-de kamer blijven, uit vrees in haar boosheid te zullen verraden, wat
-zij voornemens was te doen, als Wiechen haar zin niet deed.
-
-Het was niet zonder reden, dat zij gaarne dadelijk bij haar brieven
-wilde kunnen komen. Meer dan eens toch meende zij te hebben bespeurd,
-dat er aan haar brieven gepeuterd was. Op de sluiting was de glans van
-het papier verdwenen òf bijzonder sterk. Het herinnerde haar aan het
-met gomelastiek uitwrijven van schrift, vroeger op school, en het
-nawrijven met den nagel. Of ook, dat het papier op een plek nat was
-geweest. Dit alles deed haar vermoeden, dat Wiechen die brieven had
-opengemaakt. Het hinderde haar. Zij had voor hem geen geheimen, en
-vertelde hem uit eigen beweging, wat zij meende dat hem uit haar
-correspondentie kon interesseeren. Dat stille gedoe van hem vond zij
-ergerlijk. En nu had zij zooeven in de bus weer een brief gezien, van
-een vriendin uit Indië, wier hand zij herkend had, en aan wie zij
-vertrouwelijk had geschreven over haar tegenwoordigen toestand. Zij had
-haar verzocht haar man, die rechter was, eens te vragen wat zij kon en
-mocht doen om haar kind terug te krijgen. Dit schrijven nu wilde zij in
-geen geval door Wiechen gelezen hebben.
-
-Beneden gekomen, probeerde zij eerst haar sleuteltjes op het slot van
-de brievenbus, doch geen er van paste. Toen nam zij de bos stevig in de
-hand, en stond op het punt met een forschen slag het ruitje te
-verbrijzelen, toen zij zich opeens bedacht.
-
-„Frans,” riep zij, de deur van het kantoor openend, „kom eens hier. Zie
-je kans dit kastje open te krijgen?”
-
-„Meneer is boven,” merkte Frans op.
-
-„Dat weet ik wel, maar hij plaagt me,” zeide zij een kleur krijgend.
-
-„Ik zal eens kijken,” zeide Frans, en na eenige oogenblikken ging hij
-naar achter, om terug te komen met een hamer, nijptang en een paar
-dunne draadnageltjes.
-
-Van de laatste zocht hij er een uit, en dat tegen den onderkant van het
-scharniertje zettend, dreef hij er de pen uit, tot hij die met de
-nijptang kon lichten. Eveneens deed hij met het tweede scharnier, en
-nam het deurtje uit de sponning.
-
-„Hier is de brief, mevrouw,” zeide hij lachend. „Ik zal nu de pennetjes
-met wat fiets-olie insmeren, dan kunt u ze er gemakkelijk met de
-nijptang uittrekken.”
-
-„Dank je wel, Frans,” zeide zij, den brief in haar zak stekende en de
-trap opgaande.
-
-Halverwege draaide zij zich nog even om, en toen de bediende opkeek,
-legde zij den vinger op den mond, waarop hij begrijpend knikte.
-
-Zij was bepaald vroolijk, toen zij in de kamer kwam, en dit stelde
-Wiechen gerust.
-
-Zoolang zij weg was, had hij zitten nadenken, hoe hij op den duur haar
-de inwilliging van haar meer dan billijk verzoek zou kunnen weigeren.
-Hij wist hoe dat ging. Als zij zooiets had, poeslief zoolang zij niet
-aan haar verlangen dacht, maar onverdragelijk zoodra het haar weer te
-binnen schoot, dat zij haar zin nog niet had. Dan werd zij koud als
-ijs, en liet hem in alles den afstand gevoelen, die er bestond tusschen
-een dame van stand en een proleet. Dan moest hij toch toegeven, en had
-nog dagen noodig, om de hartstocht, die dien afstand overbrugde, weer
-te doen ontgloeien.
-
-Het oorspronkelijke doel, waarmee hij de brievenbus had afgesloten, was
-bereikt. Hij had gelegenheid genoeg gehad om aan zijn nieuwsgierigheid
-te voldoen, en kende al haar relaties, die hem van weinig of geen nut
-konden zijn, terwijl zij hem bovendien toch van alles vertelde. De
-reden waarom hij niettemin het sleuteltje in zijn zak hield, was een
-andere.
-
-In den laatsten tijd was het getal anonieme brieven, dat hij gewoon was
-te ontvangen, sterk vermeerderd, en bovendien schenen die
-correspondenten het in den laatsten tijd te probeeren Marie te
-bereiken, door hetzij brieven aan haar te adresseeren, hetzij hun vies
-geschrijf op briefkaarten te stellen. Ook de telefoon werd aan die
-practijken dienstbaar gemaakt, doch dat had hij weten te verijdelen,
-door de belletjes uit elkaar te stellen, zoodat het klepeltje ze niet
-bereikte, en enkel een snorrend geluid maakte, voldoende voor hem, als
-hij op het kantoor zat, doch dat boven niet gehoord werd. Maar iets
-dergelijks was op brieven niet te vinden. En waren het nu maar gewone
-bedreigingen geweest, die men hem toezond, dan zou hij er de schouders
-voor hebben opgetrokken, doch erger was het, als men zinspeelde op een
-duister bedrijf, dat men hem toerekende. Daarvan mocht Marie nooit iets
-onder de oogen komen.
-
-Hij was dus in zijn schik, toen zij terugkomende, niet bleef aandringen
-op de beschikking over dat sleutelje. Zoolang zij dat niet had, was er
-niets te vreezen, meende hij.
-
-„Waar blijft Ella toch,” vroeg hij, ter afleiding tevens. „Het is al
-ruim half vijf.”
-
-„Ze zal wel dadelijk komen,” meende Marie. „Je kunt van dat kind
-moeielijk vergen, dat zij het op een hollen zet, om precies op de
-minuut thuis te zijn. Laat haar met de omnibus komen, als je haar
-vroeger thuis wil hebben.”
-
-„Ik acht het niet goed voor meisjes, op die schokkende dingen te
-staan,” zeide hij. „Ze tramt tot de Laan van Meerdervoort, en dan is
-het een stapje.”
-
-„Misschien was de tram juist weg, en komt ze wandelen,” opperde Marie.
-
-Haar gissing was evenwel onjuist.
-
-Ella miste de tram maar hoogst zeldzaam, en geschiedde dat al eens een
-enkelen keer, dan wandelde zij wat heen en weer, tot de volgende tram
-kwam. Voor geen geld zou zij alleen zijn doorgeloopen, in geen geval de
-Prinsenstraat uit. Want daar, bij de halte van de tram, stapte hij op
-het voorbalcon, even regelmatig als de groote wijzer van de torenklok
-eens in het uur op twaalf stond. En het scheen nu eenmaal Ella’s lot,
-dat men haar op de tram het hof maakte. Zij wist dat ze daar niet aan
-kon ontkomen, al wachtte zij nog zóólang, en ging ze loopen, dan kwam
-hij toch bij haar, en liep met haar mee, wat nog erger was.
-
-Hij was ditmaal iemand dien zij niet spottend zijn afscheid gegeven had,
-zooals dien notaris, en trouwens, dat had zij ook moeielijk kunnen
-doen, daar hij zich niet als de ander, had opgedrongen. Integendeel, het
-was eigenlijk van haar kant gekomen; schanddalig genoeg, vond ze, maar
-het had de beste kunnen overkomen. Als hij niet zoo bleu was geweest, en
-haar had durven aanspreken, zou zij het hem niet hebben gedaan. En toen
-zij het gedaan had... ach, het was maar een onverschillig woord
-geweest, zooals er zooveel gewisseld worden op ’n tram... en hij zoo
-bescheiden, beschroomd zelfs, had geantwoord, toen was er niets meer
-aan te doen geweest. Ze kon hem toch niet beletten voort te gaan met
-praten, evenmin den volgenden dag, toen hij toevallig weer op de tram
-stond. En den derden dag begreep zij, dat ze „er in zat.”
-
-Het eenige waar nu voor te zorgen viel, was dat hun ontmoetingen
-tegenover derden een doodgewoon iets bleven schijnen. Met echte
-vrouwentaktiek trad zij op, zoodra het noodig was. Het is nu eenmaal
-een feit, dat de wereld nimmer iets ongeoorloofds vermoedt achter
-hetgeen met ongedwongen beslistheid gedaan wordt, terwijl aarzeling
-vermoedens wekt. Dus toen op zekeren dag een kennis van haar eveneens
-op de tram stond, begroette zij deze, en vervolgens reikte zij haar
-hand aan den jongen man, met een cordiaal „bonsoir!” En hij, ofschoon
-het voor het eerst was, dat hij haar hand in de zijne voelde, verraadde
-uiterlijk niets, bleef geheel in de rol, die hij begreep dat zij spelen
-wilde tegenover die lastige derde.
-
-Daartoe behoorde in de eerste plaats, dat men elkander tutoyeerde, wat
-hij op haar voorbeeld onmiddellijk deed, en ook niets moeielijk vond.
-Maar ook, dat men elkaar bij den voornaam noemde, wat lastiger was,
-daar noch hij de hare, noch zij de zijne wist. Gelukkig konden zij dit
-met eenig beleid ontkomen, doch toen de kennis was afgestapt, haastte
-hij zich naar haar naam te vragen.
-
-„’t Is maar, omdat het zoo raar stond, daareven,” voegde hij er aan
-toe. „Anders vond ik het wel aardig, en buitengewoon handig van u.”
-
-„Is het nu ineens weer u?” vroeg Ella, nadat zij vernomen had, dat hij
-Carel Becker heette, en voor Indisch ambtenaar studeerde. „Hè, wat zijn
-die mannen toch stijf!”
-
-Hij lachte.
-
-„Zooals je wilt,” zeide hij. „Ik dacht dat het enkel maar was voor de
-menschen.”
-
-„Dat zou de omgekeerde wereld zijn,” riep zij uit. „Familiaar in
-gezelschap, en officieel als je met z’n beidjes alleen bent!”
-
-„Neen, maar...”
-
-„Nu, ik zeg Carel tegen je, en wil jij „juffrouw” blijven zeggen, doe
-het gerust. Dan zal ik een gevoel hebben alsof ik je kinderjuf ben.”
-
-„Dat moet er nog bij komen,” zeide hij, door haar overmoed geprikkeld.
-„Ik zal je eens frisch afzoenen, tot straf, den eersten keer dat we
-alleen zijn.”
-
-„Dat is goed,” zeide zij. „Dan zal je eens zien wat er gebeurt!”
-
-Hij wilde dat graag dadelijk weten, doch zij weigerde het te zeggen,
-van oordeel zijnde, dat hij het maar ondervinden moest, als hij het
-waagde.
-
-En al moediger wordend, verklaarde hij zich bereid tot het waagstuk,
-als zij mee wilde werken tot het zoo noodige alleen zijn, daar men
-dergelijke proefnemingen toch niet midden op een drukke straat kon
-doen. Of zij fietste?
-
-Dat deed zij. En zoo was het eerste afspraakje gemaakt, leidende tot
-wat men in den Haag, en ook elders, met een technischen term
-„scharrelen” noemt.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XIII.
-
-
-Van Vleuten had het in zijn betrekking hoe langer hoe drukker gekregen.
-En met de drukte waren zijn verdiensten zoodanig gestegen, dat zij de
-gewone behoeften van het huishouden ruimschoots dekten. Mocht dit hem
-eenigszins nonchalant hebben gemaakt ten aanzien van de door Wiechen te
-betalen rente, Betsy vond, dat het niet aanging dien man maar geheel te
-laten betuilen, en telkens later en later die rente te ontvangen.
-
-Inderdaad was hij zoo langzamerhand ruim drie maanden ten achter
-geraakt, wat het stipte vrouwtje in het geheel niet beviel. Zij kende
-de praatjes waarmee haar man zich liet afschepen. Men had van den
-beginne af een speling wat den tijd betrof, in het oog gevat, en bij
-hooge rente als deze, moest men wat weten te geven en te nemen.
-Opperbest, vond Betsy, doch die speling, waarop men gerekend had, was
-gefixeerd op vijf dagen, dus de vijfde dag behoorde in elk geval de dag
-te zijn, waarop men recht had over de rente te beschikken. Wat onder
-„geven en nemen” te verstaan was, verklaarde zij niet te begrijpen,
-althans niet in verband met de hooge rente. In geen geval mocht dat
-beteekenen, dat men zich een vermindering door systematisch
-veroorzaakten achterstal behoefde te laten welgevallen.
-
-Van Vleuten kon daartegen weinig aanvoeren. Van zijn standpunt uit
-maakte hij nog een mooie rente, zelfs al werd daar eens wat op
-beknibbeld. Maar hiermee behoefde hij bij Betsy niet aan te komen. Zij
-toch had een anderen kijk op de zaak. Van al hetgeen men boven normale
-rente kreeg, moest het kapitaal weer bijeengespaard worden, dat zij
-verloren waande. Men mocht zich dus door Wiechen niet laten bedotten.
-En of hij haar inzicht nu deelde of niet, dat kwam er nu niet meer op
-aan, sedert zij zijn belofte had.
-
-Op zekeren dag nam zij een kloek besluit. Als van Vleuten er niet voor
-zorgen wilde, of geen tijd had, zou zij er zich eens krachtig mee gaan
-bemoeien. En toen hij in den ochtend op reis was gegaan, stapte zij
-moedig op de tram, en begaf zich naar Wiechens kantoor. Hem thuis
-vindende, vroeg zij kortweg om betaling der achterstallige rente.
-
-Als een kikker danste Wiechen om haar stoel heen, nu hier, dan daar een
-boek of een papier grijpende, tot hij eindelijk zijn besluit genomen
-had.
-
-„Ja, ziet u, mevrouwtje,” zeide hij; „ik zou die zaak liever met meneer
-behandelen.”
-
-„Absoluut onnoodig,” meende zij. „Hier valt niets anders te doen dan te
-betalen...”
-
-„Betalen, ja wel... Meneer heeft nu en dan wat bij mij gehaald, en...”
-
-„Toch nooit buiten de maandelijksche rente?” vroeg zij.
-
-„Hm.... Ik blijf erbij, dat ik de zaak liever met meneer behandel. Het
-is.... och, mannen willen niet altijd voor hun vrouwen weten, wat zij
-uitgeven, en waaraan.... U begrijpt, mevrouwtje....”
-
-Bij de laatste woorden had hij zijn hand als sussend op haar arm
-gelegd. Betsy vloog van haar stoel op, rillend van walging en
-verontwaardiging.
-
-„Je liegt, schurk!”
-
-Wiechen was met stomheid geslagen. Even bewoog hij de lippen, waaruit
-de weinige kleur nu geheel was verdwenen. Toen begon een dun straaltje
-bloed uit zijn neus te loopen, afdruppelend op den grond.
-
-Betsy was hevig geschrikt. Zich omdraaiend, verliet zij haastig het
-kantoor, in de tusschenkamer den bediende naar binnen wijzende. Doch
-deze begreep haar niet, en de deur openende, liet hij haar uit.
-
-Op straat gekomen, bedaarde Betsy langzamerhand. Zij begon zichzelf
-kinderachtig te vinden, om op het zien van een beetje bloed op den loop
-te gaan. Misschien was die neusbloeding maar een soort vertooning
-geweest. Maar dit denkbeeld vond ze weer wat al te kras. Hoewel, voor
-iemand, die met een effen gezicht zulke vuile insinuaties over Jan
-durfde loslaten, was eigenlijk niets te kras. Inmiddels had zij door
-haar drift haar doel gemist. Hoe dom van haar, en wat zou Jan ervan
-zeggen? Zij begon de gevolgen van haar daad te overwegen, en opeens
-keek zij in de straat om, angstig, of ook iemand gezien kon hebben, dat
-zij uit het huis van dien man kwam.... „O!”
-
-De kreet was haar ontsnapt. Marie stond vóór haar.
-
-„Was je bij mij?” vroeg deze, niet zonder verwondering.
-
-„Neen,” antwoordde Betsy hard, „dergelijken omgang heb ik niet.”
-
-En met opgericht hoofd week zij terzijde, en liep door. Een eind verder
-had ze er spijt van. Dat was de tweede domheid vandaag! Als zij nu
-Marie niet had afgestooten, zou deze haar wellicht hebben kunnen
-helpen.... maar neen, liever zonder, dan met die hulp. Toch was het
-dom. Ze dacht erover, welke daad zij nu nog kon doen, om het getal van
-drie vol te maken. Bah, wat was ze onhandig geweest!
-
-Maar één gevolg moest haar gang van heden toch hebben. Het was nu
-guerre déclarée, wat allicht beter was, dan dat gezeur. En dan moest ze
-maar ineens zorgen, dat de knoop werd doorgehakt. Nu in godsnaam niet
-halverwege blijven staan!
-
-Wacht, ze wist het! Bij de halte stapte zij op de tram, moe van het
-loopen zoo ver, en reed, den omweg over het Plein nemende, naar huis.
-Zonder zich van haar hoed en mantel te ontdoen, snelde zij naar de
-slaapkamer, waar het trommeltje stond, waarin het bewijs van Wiechen.
-Gehaast, als vreesde zij in haar voornemen gehinderd te zullen worden,
-kreeg zij het stuk, en verliet het huis weer.
-
-„Mevrouw van Vleuten?” vroeg de advocaat. „Waarmee kan ik u van dienst
-zijn?”
-
-Betsy legde het geval bloot, en overhandigde den advocaat de stukken.
-
-Deze doorliep ze even, en trok toen de schouders op.
-
-„Hetzelfde, precies hetzelfde,” mompelde hij. En toen luider: „Mevrouw,
-ik kan u geen opwekkende mededeeling doen. Er is juist een proces
-beëindigd, op nagenoeg gelijke stukken als dit. Ik houd het ervoor, dat
-het een piège is, opzettelijk zoo gemaakt om er de menschen te laten
-inloopen. Kent u den inhoud van deze acte?”
-
-„Ik heb dat groote stuk gelezen,” zeide zij.
-
-„De acte van deposito. Kijkt u nu zelf nog eens na, of u daarin iets
-vinden kunt over de verschuldigde rente.”
-
-„Neen,” erkende zij. „Maar wat doet er dat toe?”
-
-„De quitanties, die ik hier zie, vermelden evenmin de strekking. Ze
-kunnen zijn, zooals uw man waant, voor overeengekomen rente. Zeker,
-maar het staat er niet op. Van den kant van Wiechen zal men beweren,
-dat het disposities zijn, in rekening op het deposito.”
-
-„Zoodat dit steeds kleiner wordt?” vroeg zij angstig.
-
-„Juist mevrouw, u begrijpt den toeleg, zie ik. Konden wij aantoonen,
-dat hij zich tot een zoodanige rentebetaling verbonden had, als wel het
-geval zal zijn, doch dat niet te bewijzen is, dan zouden we hem bij
-exploit in gebreke kunnen stellen, en alles, hoofdsom en rente,
-opvorderen. Doen wij dat nu, dan ontkent hij eenvoudig, of begroet ons
-met een rekening-courant, waarop heel netjes zijn betalingen in
-mindering van het deposito gebracht zijn, terwijl hij een
-rente-vergoeding van drie percent heeft bijgeschreven. Dat is zoowat de
-usantieele rente, zooals u in haast elke courant kunt zien, bij
-kapitaal, dat met een halfjaar opzegbaar is.”
-
-„Maar als wij hem eens een eed lieten doen....?”
-
-„Begint u daar nooit mee!” viel de advocaat in. „Het geval heeft zich
-een paar jaar geleden eens voorgedaan, dat iemand een eed niet wilde
-afleggen. En ik herinner mij, dat het geval eenige sensatie maakte. De
-oudste rechter in onze Rechtbank zeide mij toen, dat dit de eerste maal
-in zijn leven was, dat een opgedragen eed niet werd afgelegd. Dat wil
-nog al wat zeggen dunkt me.”
-
-„Zweren de menschen dan allemaal valsch?” vroeg Betsy naief.
-
-„Ik zal mij wel wachten dat te beweren.” zeide hij. „De les, die er uit
-te trekken valt, is, dat men beter doet niet te procedeeren, als men
-tevoren weet, dat de zaak van een eed afhangt. En nu wat uw zaak
-betreft, meen ik geen ander advies te mogen geven, dan het deposito te
-laten opzeggen, tegen heden over zes maanden.”
-
-„Maar wat moeten wij dan al dien tijd doen? Hij zal natuurlijk weigeren
-iets te betalen, als we hebben opgezegd.”
-
-„Zeer waarschijnlijk, en zelfs moet u er op rekenen, dat hij nog een
-tijdlang daarna rekt.”
-
-„Rekt? Hoe bedoelt u dat?”
-
-„Langzaam procedeeren. Veel uitstel vragen. Trouwens, door de fraaie
-inrichting ten onzent, is men altijd zeker van een jaar vertraging, als
-men eenvoudig pleidooi vraagt. Er zijn zóó veel pleidooien
-ingeschreven, dat we binnen het jaar geen pleitdag krijgen.”
-
-„Maar zijn de rechters de zaak dan niet weer vergeten?”
-
-„De rechter krijgt de zaak niet onder de oogen, dan even vóór het
-pleidooi, en dan nog maar gedeeltelijk. Maar het zou te lang voeren u
-dat nu uit te leggen. Ik bedoelde met mijn vraag, of meneer van Vleuten
-om het geld verlegen is. Ik meende laatst gehoord te hebben, dat hij
-nog andere ressources had.”
-
-„O ja, gelukkig,” zeide zij. „Anders hadden we de zaak geen drie
-maanden kunnen laten loopen. Maar we zullen zuinig moeten zijn.”
-
-„We zouden iets kunnen probeeren. Heeft uw man een paar vrienden, die
-hem voor een kleine comedie van dienst zouden willen zijn?”
-
-„We hebben weinig omgang,” zeide Betsy. „Maar... hij kent hier een
-zekeren Boom, dien hij met geld heeft bijgestaan.”
-
-„Voor zijn uitvinding zeker?” lachte de advocaat.
-
-„Ja...” deed Betsy verbluft. „Maar dat mocht ik niet vertellen.”
-
-„Is het veel?”
-
-„Tweeduizend gulden.”
-
-„Altijd jammer. Uw man heeft het dan wèl getroffen.”
-
-„Is dat geld dan weg?”
-
-„Zoo zeker als iets. Van de geheele bende acht ik dien Boom de
-gevaarlijkste. Weet u wat, laat meneer van Vleuten eens een dag
-vrijmaken en bij mij komen. Ik zal dan eens onderzoeken hoever hij de
-dupe is van dat volk, en zien op de voordeeligste manier voor hem te
-liquideeren.”
-
-„Maar die Boom leek me zoo’n fatsoenlijk man!”
-
-„Zeker, mevrouw, dat doet hij ook. Maar oordeelt u eens zelf. Hij heeft
-enkele jaren geleden een reusachtig faillissement geslagen, dat nog
-niet is afgeloopen. Gewerkt heeft hij sedert nooit. Zijn familie kan
-weinig of niets aan hem doen. Hij is altijd even netjes gekleed, en als
-hij niet slaapt, zit hij in een koffiehuis. Zuinig is hij niet eens. En
-waarvan moet die man nu leven, als het niet is van oplichterijtjes,
-meent u?”
-
-Betsy zweeg, terwijl de tranen haar in de oogen schoten.
-
-„Zijn het dat allemaal smeerlappen, in dit land?” riep zij eindelijk
-uit. „O meneer, helpt u ons uit hun handen! Daar zijn wij niet tegen
-opgewassen. Ik zal mijn man dadelijk bij u sturen. Wanneer wilt u dat
-hij komt?”
-
-„Vanavond, of morgen om half één. Schikt dat?”
-
-„Hij komt vanavond,” zeide Betsy, met de haar eigen beslistheid.
-
-Thuiskomende zag Betsy de deur van van Vleuten’s kantoortje open staan.
-Meenende, dat zij vergeten had die te sluiten, wilde zij haar verzuim
-herstellen, toen zij bemerkte, dat haar man thuis was.
-
-„Ben je al thuis?” riep zij uit. „Wat lees je daar?”
-
-„Niets,” zeide hij, het boek dichtslaande. „Ik bladerde een beetje in
-een bijbel, dien ik toevallig inhanden kreeg. Waar ben jij heen
-geweest?”
-
-„Je hebt ergens veel plezier van,” zeide Betsy, hem oplettend aanziend.
-„Wat is het?”
-
-„Dat zal ik je bij gelegenheid wel eens vertellen,” beloofde hij. „Ik
-geloof, dat ik wat gevonden heb, maar.... enfin, eerst moet ik zeker
-zijn. Waar ben jij intusschen heen geweest.”
-
-„Eerst naar het kantoor van Wiechen, en toen naar je advocaat,” zeide
-zij.
-
-„Ben je dol?”
-
-„Nog niet, maar ik ben het bijna geworden. Jan, ik heb beloofd, dat je
-vanavond bij den advocaat zou zijn. Beloof je me er heen te zullen
-gaan? Als je niet dadelijk handelt, zijn we alles kwijt. O, ik heb het
-altijd wel gevoeld.”
-
-Betsy had van haar zenuwen gevergd wat ze verdragen konden. Nu was bet
-uit met haar geestkracht, en het duurde lang, eer Van Vleuten een
-eenigzins geregeld verslag van haar wedervaren kon krijgen. Toen betrok
-zijn gezicht.
-
-En nu bekende hij zelf al sinds geruimen tijd ongerust te zijn geweest.
-Ook dat hij feitelijk niet had durven handelen, uit vrees dat er een
-débacle uit voortkomen zou. Toch was hij blij, dat Betsy het nu gedaan
-had. Immers nu wisten zij, dat Wiechen een geraffineerde schelm was,
-maar ook op welke manier zij de dupe van hem waren.
-
-Het was erg genoeg, maar had nog erger kunnen zijn. Want, daar zijn
-solvabiliteit althans tot nog toe onbesproken was, zouden zij er af
-kunnen komen met opoffering van de rente, die zij toch eigenlijk
-bovenmatig hadden genoten, en een beetje leergeld toe.
-
-Zoo troostten zij zich, en onmiddellijk na het eten begaf zich Van
-Vleuten op weg zijn advocaat.
-
-Meer zakelijk dan hij tegenover Betsy had willen doen, zette deze voor
-Van Vleuten zijn zienswijze uiteen. Vooropstellende, dat men enkel
-gissen kon, meende hij echter als een bijzonder veeg teeken te moeten
-aanmerken, dat Wiechen in den laatsten tijd geen verweer meer deed
-voeren, wanneer men hem in rechte betrok. In geen zijner bij de
-Rechtbank aanhangige zaken verscheen voor hem een procureur. De
-tegenpartij had dus vrij spel. In het eerst had dit niet zoozeer de
-aandacht getrokken, daar men wist, dat de advocaat die vroeger voor
-zijn zaken opkwam, hem had bedankt, en een ander, die sedert zijn zaken
-had overgenomen, nu juist niet als de handigste in
-procureurswerkzaamheden bekend stond, zoodat men aan vergissingen of
-verzuimen geloofde, die zich wel zouden herstellen. Doch toen kort
-daarna was gebleken, dat ook deze zich aan de zaken van Wiechen had
-onttrokken, en voor dezen in een nieuwe zaak zich niemand procureur
-stelde, werd het duidelijk dat daar meer achter school, en Wiechen zich
-eenvoudig alles liet aanleunen, wat men in rechte tegen hem op touw
-wilde zetten. Daarvoor viel geen andere verklaring te vinden, dan dat
-er bij hem niets meer te halen viel. En hoewel deze indruk vrij
-plotseling kwam, vertoonde zich toch het gewone verschijnsel, dat de
-eene crediteur vóór, de andere na, aarzelde de kat den bel aan binden,
-hetzij door een executie te ondernemen, hetzij door ineens
-faillissement aan te vragen.
-
-„Maar iedere dag is er toch één, in zulke gevallen,” merkte Van Vleuten
-op. „De man leeft, en voort zelfs een zekeren train de vivre, die hem
-geld moet kosten. In Indië kennen we dat van de Chineezen. Men kan dan
-zeker zijn, dat zij bezig zijn geld en goederen te verduisteren. Dan is
-bij ons het wachtwoord: haast maken; en als de Javasche Bank het niet
-doet, slaan gewoonlijk een paar lui de handen ineen, ter verdeeling van
-de gerechtskosten, en vragen zoo spoedig mogelijk faillissement aan.
-Dan ligt tenminste alles vast; want wat eenmaal weg is, komt nooit meer
-terecht.”
-
-„Verduistering op die manier is strafbaar...”
-
-„Jawel, u spreekt als een rechtsgeleerde, die zich tevreden stelt met
-een straf. Wij, menschen van zaken, verlangen ons geld, en doen u de
-straf gaarne cadeau.”
-
-„Wel,” meende de advocaat, „als ik u dan goed begrijp, ziet u tegen
-snel handelen niet op. Ik geloof vast, dat hij geld geborgen heeft, en
-misschien is de tijd nog niet rijp, dat het faillissement, waar hij op
-aan schijnt te sturen, hem nu reeds welkom zou zijn. Dan zou er met hem
-te accordeeren zijn. Ik wil dat voor u probeeren, maar heb me altijd
-het best bevonden bij de methode om eerst eenige gerechtelijke stappen
-te doen, en dan te gaan praten. In dit geval zou ik u in overweging
-geven uw deposito reeds morgen te doen opzeggen. Daar kan hij alvast
-niet van af. Mogelijk geeft hij wel geluid, en als hij eenig voorstel
-doet, zal ik u er dadelijk kennis van geven...”
-
-„Kunt u geen beslag laten leggen?” vroeg Van Vleuten.
-
-„Op uw vordering niet, daar die niet liquide is. Maar ik zal eens
-rondkijken, of er niet een ander te vinden is, waarmee we hem dan
-zoolang ophouden, tot ook de uwe opeischbaar is. Veel zou het waard
-zijn, als we erachter konden komen, waar hij zijn geld gestopt heeft.”
-
-„Ik weet, dat hij naar Parijs is geweest.”
-
-„Dat wordt wanhopig zoeken, als hij het daar heeft.
-
-„Enfin, laat mij maar eerst eens probeeren, en mocht u iets
-wetenswaardigs ontdekken, dan houd ik mij voor onmiddellijk bericht
-aanbevolen.”
-
-Vrij mistroostig kwam van Vleuten thuis. De zaak hinderde hem te meer,
-daar hij gevoelde dat het zijn eigen schuld was.
-
-Uit den eeuwigen strijd van belangen kwam toch een norm voort, te alle
-tijden, en wie zich daarbuiten waagde, moest er op rekenen òf een
-buitengewoon succes te zullen hebben, òf een buitengewone klap te
-zullen krijgen. Dat had hij toch in Indië ook geweten, zij het dat zich
-de dingen daar langzamer ontwikkelden.
-
-Zonder Betsy’s aandringen op sparen, zou hij nu geheel zonder middelen
-zijn. Hij had evengoed kunnen speculeeren in den blinde. Misschien zou
-hem de kans dan gunstiger geweest zijn, daar bij dan alleen met het
-toeval had te rekenen, terwijl hier boos opzet geen gering woord had
-meegesproken.
-
-Plotseling bedacht hij geheel vergeten te hebben over de zaak met Boom
-te sproken. Bah! Eén bende, had zijn advocaat tot Betsy gezegd. Toch
-interesseerde het hem, hoe Boom zich zou verantwoorden. Iets moest hij
-toch zeggen, en vooral hij, die zoo soeverein hoog over zijn eigen
-fatsoen sprak. Het was wat laat... hoewel, Boom was iemand, die ’s
-avonds in een koffiehuis wel te vinden was. In Central bijvoorbeeld.
-Daar scheen alles van dat slag bijeen te komen. Van Vleuten herinnerde
-zich de uitdrukking „boevenkroeg”, bij de studenten in gebruik, voor de
-verzamelplaats van niet-corpsleden. Geen kwade variant!
-
-Al in zichzelf mopperend, was hij van richting veranderd, en kwam ten
-slotte bij het genoemde café. In zoover trof hij het, daar de man dien
-hij zocht, er was, toekijkend bij de biljarten.
-
-Met waren galgenhumor bekeek hem van Vleuten een poos, zooals hij daar
-zat. Werkelijk, op een afstand, wanneer hij zich niet bewoog, en men de
-kleine incorrectheden in zijn spreken niet hoorde, was hem een zekere
-distinctie niet te ontzeggen. Een heldere teint, en dat licht sensueele
-in de oogen, dat men anders slechts bij buiten echt geborenen te vinden
-pleegt.
-
-„Meneer Boom, een oogenblikje alsublieft.”
-
-De aangesprokene toonde zich onmiddellijk bereid, en volgde van Vleuten
-naar een hoektafeltje. Op van Vleutens directe vraag naar den stand van
-zaken, noodigde hij dezen uit eens te zijnent te komen. Hij zou hem dan
-inzage geven van de transacties, tot nog toe door hem voor gezamenlijke
-rekening gedaan.
-
-„Jawel,” zeide van Vleuten, „maar de hoofdzaak, uw machine?”
-
-„Ja,” meende Boom, „een mensch kan maar één ding tegelijk doen. Ik heb
-het met de zaken zóó druk gehad...”
-
-„Dat zou tijdelijk zijn, en moest toch bijzaak blijven.”
-
-„Goed—maar u heeft niettemin uw deel opgestreken. Ik geloof dat u zelfs
-nagenoeg al uw geld terug hebt.”
-
-„Terug? O, als u bedoelt... Maar neen. U heeft mij in het geheel, als
-ik me wel herinner zevenhonderd tachtig gulden als winst afgedragen.”
-
-„Nu, dat is dan op tweehonderd twintig gulden na uw deel van het
-kapitaal,” zeide Boom. „Die kunt u krijgen, als ik ze binnen heb.”
-
-Van Vleuten keek den ander aan. Was hij dronken? Dat scheen overigens
-toch niet.
-
-„U is in de war,” zeide hij. „Ik stelde u twee mille terhand, om uw
-model te maken, en....”
-
-„Nu ja, maar zoolang ik daar niet aan beginnen kon, zouden we het geld
-gezamenlijk uitzetten.”
-
-„Dat klopt. Ik heb u ook niet gedrongen....”
-
-„Welnu, ik heb dus ieder voor de helft, dat is duizend gulden geboekt,
-en daarvan heeft u zevenhonderd tachtig terug genomen. Ik heb uw
-ontvangbewijsjes bij elkaar.”
-
-„Zeker. Dat was, naar ik begrepen heb, mijn helft van de winst. U mag
-uw boeking inrichten, zooals u wilt; maar wat u daareven zeide, dat u
-uzelf voor kapitaalinbreng te mijnen koste heeft geboekt, is onzuiver,
-U kunt uw deel van de winst nemen, zoo goed als ik, maar het kapitaal
-blijft van mij, en heeft zijn bestemming.”
-
-„Nu begrijp ik u niet. We zouden de zaak toch samen doen? Dat is
-volgens mij, elk de helft. U kunt mijn boek zien: zooveel als u nam,
-heb ik ook genomen. Wilt u dus uitscheiden, dan geeft ik u tweehonderd
-twintig gulden, zoodra ik ze los heb, en ’t is afgeloopen.”
-
-„Inderdaad, dat is een aardige rekening,” zeide van Vleuten, met geweld
-zijn kalmte bewarend.
-
-„Wat wilt u? Ik houd me aan de afspraak. Samen, dus ieder de helft. U
-schijnt daar van af te willen...”
-
-„Er heerscht een misverstand. Wanneer is het model van uw machine
-klaar, denkt u?”
-
-„Dat zeide ik u reeds. Ik heb het met de geldzaken te druk gehad, om
-daar wat aan te kunnen doen.”
-
-„Dat was toch de bedoeling niet. Enfin, laat dan die geldzaken rusten,
-en werk uw machine af.”
-
-„Waarvan?”
-
-„Wel, van de twee mille, die u daarvoor gekregen hebt.”
-
-„Daar hebben we elk zevenhonderd tachtig gulden van gehad.”
-
-„Parbleu! Om die er af te nemen, heeft u toch geen drukte bezorgd?”
-
-„Neen, maar ik heb nog accepten. Ziet u eens,” zeide Boom, een dunne
-portefeuille opende, „hier zijn er verscheiden. Excuseer mij nu, men
-heeft mij al verscheiden malen gewenkt om in te vallen.”
-
-Van Vleuten bleef staan, planté là, zooals de franschen zeggen.
-
-Eindelijk draaide hij zich om, en ging heen, voornemens morgen Boom
-schriftelijk te beduiden, dat hij hem het geld voor een bepaald doel
-had gegeven, en niet wenschte, dat er langer op deze wijze mee gewerkt
-werd.
-
-In elk geval, hij begreep nu, dat Boom het geld nog had, zij het in den
-vorm van accepten, en dus was de zaak zoover tenminste in orde.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XIV.
-
-
-Dr. Arnolds zat in zijn studeerkamer, toen Boom werd aangediend.
-
-„Wat mankeert eraan?” vroeg hij eenigszins verbaasd, den op het oog
-volmaakt gezonden jongen man aanziend.
-
-„Ik wou gaan trouwen,” zeide Boom.
-
-„O, en u wenscht een geneeskundig onderzoek? Ja, dat doet men
-tegenwoordig veel, en ik kan het niet kwaad vinden.”
-
-„Pardon, dokter. Maar trouwen kost geld.”
-
-„Dat zult u toch niet bij mij zoeken?” vroeg de oude man treurig.
-
-„Toch wel.” verklaarde Boom. „U is, naar mij destijds uw zoon vertelde,
-penningmeester van een dames-vereeniging, die gelden voorschiet, als
-men... nu, ’n zoogenaamde fout repareeren wil. Is dat zoo?”
-
-„Ja zeker!” riep dr. Arnolds uit. „En u verkeert in dat geval? Hé, daar
-wist niets van.”
-
-„Mijn meisje komt zelden hier, en dan nog maar voor korten tijd. Zij
-woont in Berlijn. Uw zoon kent haar heel goed.”
-
-„Zoo! Nu, ik denk niet dat er moeielijkheid zal zijn. De vereeniging
-heeft in langen tijd niets te doen gehad. U begrijpt... men meldt zich
-niet gaarne aan.”
-
-„Neen, dat begrijp ik niet,” zeide Boom. „Ik zou eer denken, dat als
-men het maar meer algemeen wist, de aanvragen niet zouden ontbreken.”
-
-„Integendeel. Het kost soms vrij wat moeite de mannen te bewegen, om de
-meisjes te trouwen, die zij ongelukkig gemaakt hebben.”
-
-„Er zullen toch verscheidenen zijn, die zouden willen trouwen, als ze
-geld hadden om hun eerste inrichting te bekostigen. Zoo in het
-algemeen, bedoel ik.”
-
-„O, maar daar bemoeit zich de vereeniging niet mee. Enkel gevallen
-meisjes trekt zij zich aan, en tracht degenen die er de oorzaak van
-zijn, op deze wijze te bewegen hun plicht te doen.”
-
-„Welnu, dan laat men ’t meisje even vallen, als dat per se een
-voorwaarde is,” lachte Boom.
-
-„Foei, meneer Boom! Dat zou een immoraliteit zijn.”
-
-„Wat? Het te doen, of er een premie op stellen?”
-
-„Sst! Laat u toch nooit meer zoo uit, of de dames zouden.... Van u is
-het toch heusch waar?”
-
-„En of! Hoeveel krijg ik er voor? Uw zoon sprak toen van duizend
-gulden.”
-
-„Ja, dat kan, voor iemand als u. En trouwens, ze zullen blij zijn weer
-eens een geval te hebben. Wanneer moet u het geld hebben?”
-
-„Zoo spoedig mogelijk, dokter. Ik wacht erop om aan te teekenen.”
-
-„Het is jammer, dat er juist een paar dames op reis zijn. Want ze
-weigeren wel nooit, maar willen er allen in gekend zijn. Een beetje
-uitpluizen....”
-
-„Dan zal ik moeten wachten. Dat spijt me. Ik had er alles voor in orde;
-tot zelfs de acte van huwelijksche voorwaarden is besteld. Hoe lang zou
-het duren, denkt u?”
-
-„Een kleine zes weken. Maar ik weet wat. Als ik u eens een accept van
-mij gaf, op twee maanden, en u maakte daar geld op? Binnen dien tijd
-heb in het in orde, en los mijn accept in.”
-
-„Een accept van u? Dat zal moeielijk te plaatsen zijn, zoo vlak na dat
-geval. Maar om ’t even. Ik wil het wel hebben, en kan ik het niet
-kwijt, dan moet ik maar zoolang wachten. Een zegeltje heb ik wel bij
-me. Mag ik een pen van u hebben?”
-
-„Het is natuurlijk een zaak van vertrouwen,” zeide de oude dokter, toen
-hij teekende. „Trouwt u niet, dan krijg ik het accept of het geld
-terug. Overigens heeft u vijf jaar den tijd....
-
-„Ja, dat weet ik,” zeide Boom, het papiertje dichtvouwend. „Dank u. Ik
-hoop u spoedig mijn huwelijk te annonceeren.—Hoe staat het met de zaak
-van uw zoon?”
-
-„O, best! Hij wordt vrijgesproken. Waarschijnlijk zal de instructie
-reeds de volgende week zijn beëindigd, en er is veel hoop, dat hij dan
-al losgelaten wordt.”
-
-„Dat is een goed bericht,” vond Boom. „Dus komen de jongelui nu
-eerstdaags vrij?”
-
-„De jongelui? Neen, Viehof natuurlijk niet.”
-
-„U zegt....? Hoe zit dat dan in elkaar? Medunkt, ze hebben het allebei
-gedaan, of....”
-
-„Neen, dat is het niet. Viehof heeft nog wat tegoed van vroeger. Hij is
-een tijd geleden ook vervolgd, en toen hebben ze hem moeten
-vrijspreken. Zooiets van een valsche handteekening. Daarom moet hij nu
-nog wat brommen.”
-
-„Houd me ten goede, dokter,” zeide Boom; „maar het heeft er wel wat van
-of u bezig is me voor den gek te houden. Vrijgesproken en nu daarom
-moeten brommen? Verstond ik u soms verkeerd?”
-
-„Volstrekt niet. Dat is nieuwe stijl hier in den Haag. Zoo’n beetje op
-z’n Engelsch, of althans wat ze daarvan hier ons wijs maken. Enkel de
-vermaningen, die ze ginds geven, ontbreken hier nog, maar dat komt wel.
-Ongeveer zóó: „Beklaagde, je bent vrijgesproken van hetgeen je werd te
-laste gelegd. Het is te hopen, dat de langdurige preventieve hechtenis
-je tot waarschuwing moge strekken om het niet weer te doen.”
-
-„Kom, dokter,” vermaande Boom, „U is bitter gestemd, omdat het uw zoon
-geldt....”
-
-„Bitter? Och neen, meneer Boom. Ik maak een diagnose.”
-
-„Nu, enfin,” zeide Boom. „Het raakt mij ook eigenlijk niet. Het is
-alleen maar, dat ik de uitspraken van een rechterlijk college anders
-gemotiveerd acht, als u het wil doen voorkomen. Zou u werkelijk denken,
-dat die heeren nog tijd hadden om kleine persoonlijkheidjes in hun
-ernstig werk te laten wegen?”
-
-„Meneer Boom, ik zwijg. Maar, als het uitkomt, zooals ik heb gezegd,
-geeft u me dan gelijk?”
-
-„Ja, dan zou men niet meer weten wat te denken. Het staat vast, dat de
-een niets meer of minder heeft gedaan, dan de ander. Maar kan het ook
-daarin zitten, dat Viehof minder heeft willen zeggen? Ik bedoel zóó.
-Als de een royaal alle vragen beantwoordt, die men hem doet, en de
-ander vertikt het om geluid te geven....”
-
-„Ik weet niet precies hoe het in de wet staat. Maar de redenen waarom
-men iemand preventief kan zetten of houden, zijn er in omschreven, en
-komen neer op vrees, dat de man het nog eens zal doen, of op den loop
-gaan. Nu wil ik u wel op een briefje geven, dat, wie loskomt, er
-onmiddellijk vandoor gaat. Voor mijn zoon sta ik in, al zou ik hem
-moeten dwingen. En anders was hij hier gebleven, ja, zou ik hem
-gedwongen hebben te blijven, om niet den schijn van schuldig-zijn op
-zich te laden. Maar met deze ervaring, raad ik iedereen in Holland aan:
-Ga heen, als ge denkt, dat ge in eenige strafzaak betrokken kunt
-worden, en wacht af, wat ze er maken.”
-
-„Ik wil mijn oordeel opschorten,” zeide Boom. „In elk geval ben ik het
-met u eens, dat iemand die plan heeft te vluchten, niet wacht tot men
-hem preventief in hechtenis komt nemen. Dus, als hij hier kalm rond
-blijft wandelen, moet men een sterke verbeeldingskracht hebben, om voor
-ontvluchting te gaan vreezen. Maar ik wist niet, dat men enkel om zulke
-redenen iemand mocht vasthouden. Ik dacht, dat het voor een gemakkelijk
-onderzoek was. Je hebt ze altijd bij de hand.”
-
-„Nu begin ik te gelooven, dat u me een beetje voor den gek houdt,
-meneer Boom,” zeide Dr. Arnolds. „Want, wat u daar zegt, zou erger
-wezen, dan wat ik als motief aannam. Nietwaar, er straalt nog eenige
-gemoedelijkheid in door, in dat preventief zetten van iemand, van wien
-men overtuigd is, dat hij wat heeft verdiend. Iets wat aan een
-vaderlijke tuchtiging doet denken....”
-
-„Genoeg, dokter,” zeide Boom, opstaande. „Ik dank u voor de voorloopige
-hulp, en wensch u het beste voor uw zoon.”
-
-Inderdaad was Boom wat onrustig geworden. De gebeurlijkheden bij zoo’n
-geval—of men ze nu vaderlijke tuchtiging noemde, of wat anders—waren
-toch in elk geval onplezierig. Hij had werkelijk een goede ingeving
-gehad, dien avond in Central, om niets in zijn bezit te willen hebben,
-al was het dan ook zonder voordacht geweest. Anders was hij er nu ook
-bij, en al kwam het uit, wat de dokter gezegd had, dat de lui werden
-vrijgesproken, ze hadden een tijd achter den rug van onzekerheid, en,
-wat Boom het ergste vond, van gebrek aan alle comfort. Hij keek eens
-naar zijn keurig passend en goed geborsteld pak, en rilde bij het
-denkbeeld dat voor gevangeniskleeding verruild te zien. Ja, dat zou
-erger dan erg geweest zijn!
-
-Inmiddels was zijn gang vandaag vruchtbaar geweest. Duizend gulden! Het
-was toch waar, wat men wel eens zeide, dat op den weg tot rijkdom, de
-eerste duizend gulden het moeielijkst te halen waren. Dan ging het
-vanzelf. Zoo ook nu weer. Met het geld van dien waterchinees was het
-begonnen. De zaak was nu te zorgen, dat het hem niet kon worden
-afgenomen, en daartoe moest hij nu met trouwen voortmaken. Dan was
-alles van zijn vrouw, die, dankbaar als ze zijn moest dat hij haar
-getrouwd had, hem een Paradijs op aarde zou bereiden, en voor hem een
-levende spaarpot zijn, waar niemand aan kon komen. En dan aan zijn
-machine werken.
-
-Boom lachte ineens hardop. Die was goed! Nu had hij al zóóveel lui met
-die wondermachine beetgenomen, dat hij er zelf aan begon te
-gelooven....
-
-„Meneer Boom!”
-
-Hij was op het Plein gekomen, en week juist uit voor een tram, waarbij
-hij zonder haar op te merken, Marie van Groningen rakelings passeerde.
-
-„Mevrouw,” zeide hij, den hoed lichtend. „Kan ik u ergens mee van
-dienst zijn?”
-
-„Ja meneer, u is een kennis van mijn.... van Wiechen, en....”
-
-„U schijnt een beetje geagiteerd, mevrouw,” zeide Boom. „Zou het niet
-beter zijn, dat we ergens even gingen zitten, zoodat u kalm kunt
-uitspreken?”
-
-„Ja, dat wilde ik u juist vragen. Maar waar? Ik weet maar één
-gelegenheid. Dan moet u met mij rijsttafelen. Houdt u daarvan?”
-
-„Rijst met jus?” vroeg Boom. „Ik heb het nog nooit gegeten, zooals
-Indische menschen dat doen. Maar tegen gepeperd eten kan ik wel. Waar
-is het?”
-
-„Prins Hendrik-plein. Stapt u maar op deze tram,” zeide zij, met haar
-parasol voorzichtig wijzende. „Als u mij ziet afstappen, doe het dan
-ook, laat de tram doorgaan, en kom dan met me mee.”
-
-Boom volgde de ontvangen instructies.
-
-Zij zaten in een net zaaltje, en Boom bewonderde de keus van zijn
-tijdelijke gastvrouw, wat de gelegenheid betrof. Hij was er nog nooit
-geweest, en misschien daardoor, maakte het een levendigen indruk op
-hem.
-
-Hij wist in het eerst niet te definieeren, wat het eigenlijk was dat
-hem dat gevoel van groote veiligheid gaf, indien men hem zou willen
-bespieden. Het laatste kon hem al heel weinig schelen, maar uit een
-altruistisch oogpunt bekeken, in háár belang, deed het hem weldadig
-aan. En eindelijk drong het tot hem door, toen zij een opmerking
-maakte.
-
-Verduiveld ja, dàt was de zaak! Als men iets verbergen wil, moet men
-het zoo publiek mogelijk doen. Dan let er niemand op. En volgens dit
-principe zat men hier veilig. De tafeltjes binnen stonden ver genoeg
-van elkaar, dat men elkanders gesprekken niet beluisteren kon. Maar
-voor de ramen waren geen gordijntjes, zoodat ieder naar binnen kon
-kijken, en.... het dus niet deed. Als Wiechen zelf op dit oogenblik
-langs was gekomen, en hen gezien had, zou hij er niets van hebben
-kunnen zeggen. Men zou met een fideele handbeweging hem hebben kunnen
-uitnoodigen om mee aan te zitten, zonder een excuus te hoeven maken
-over dit samenzijn. Alleen had men dan het gesprek niet kunnen houden,
-dat nu gehouden werd.
-
-Het was eigenlijk dezelfde geschiedenis, als met die brievenbus.
-
-Had Wiechen die niet zoo zorgvuldig afgesloten gehouden, en zoo in het
-oogloopend getoond, dat hij iets te verbergen had, dan zou zij nimmer
-op de gedachte gekomen zijn, dat er voor haar iets belangrijks in zijn
-correspondentie kon zijn. Nu, waar zij eenmaal, door de handigheid van
-den bediende, toegang had gekregen, tot wat hij voor haar afsloot, ging
-het haar in zekeren zin als de vrouw van Blauwbaard in het sprookje, en
-dreef haar de nieuwsgierigheid tot ernstig onderzoek. En zoo had zij na
-eenigen tijd alles vernomen, wat vroeger voor haar een praatje scheen,
-een mythe, maar nu door de platte wijze, waarop men aan Wiechen, tot
-zelfs op open briefkaarten durfde schrijven, een afschuwelijke
-werkelijkheid was geworden.
-
-Men geneerde zich niet. Naast de eene briefkaart, waarop bedekt
-gezinspeeld werd op misdrijven, die Wiechen zou hebben begaan, en die
-men dreigde ter kennis van de Justitie te zullen brengen, lag vreedzaam
-de andere, waarop hij werd uitgenoodigd ergens te komen, of waarbij men
-hem een bezoek annonceerde, teneinde hetzelfde misdrijf te begaan.
-
-„Maar mevrouw,” zeide Boom, „U zinspeelt den geheelen tijd op iets
-bijzonders, dat u echter niet noemt. Ik weet wel, waarvan men Wiechen
-beschuldigt, waarmee men zegt, dat hij oorspronkelijk zijn geld heeft
-verdiend. Maar ik wist niet, dat hij dit vak nu nog beoefende.”
-
-„Het is niet te noemen, meneer Boom,” zeide Marie. „Heeft u Zola
-gelezen.... Fécondité? Nu, dan weet u het. Ja, ik zie, dat we dan
-hetzelfde bedoelen.”
-
-„Ja,” zeide Boom. „Laat u me even uitblazen....”
-
-„Neemt u een hapje rijst, of een stukje brood.... Niet zóó blazen....
-Inhalen! Hf, hf, de lucht tusschen de tanden inzuigen! Gut, u wordt er
-rood van! Wie dacht nu ook, dat u al die sambal zoo door uw eten heen
-zou werken. Kassian, maar ’t is toch gek!”
-
-Het duurde eenigen tijd, eer Boom bekomen was. Als een visch op het
-droge, zat hij te gapen. Zijn mond brandde. Eerst langzamerhand, toen
-hij, den gegeven raad volgend, een hap droge rijst gekauwd had, begon
-het te minderen, en kon hij weer spreken. Maar hij weigerde halsstarrig
-nog iets te nemen van hetgeen hij op zijn bord had, zelfs niet toen
-Marie er het een en ander had uit gevischt, en er versche rijst aan had
-toegevoegd.
-
-„U bedoelt dien knoeier, die vrouwen afhielp van hun begane fouten?”
-zeide hij eindelijk.
-
-Als hij niet zoo’n pijn in den mond gehad had, zou hij het nooit zoo
-kortaf hebben durven zeggen, en hij was blij, toen zij knikte, de oogen
-afwendend.
-
-Het was eruit. Zonder het nu verder bij den naam te noemen, kon men
-erover spreken.
-
-„U voelt, dat ik niet bij hem blijven kan,” begon Marie, na een poos.
-„Hij wil nu naar Parijs, en daar dat... dat... voortzetten. Hij meent,
-dat daar meer mee te verdienen is, dan met wat hij nu doet.”
-
-„Woekeren,” zeide Boom, die door de rijsttafel smaak scheen te hebben
-gekregen de dingen bij hun naam te noemen. „Och, in zoo’n groote stad
-valt het allicht minder op. Hij zou het een met het ander kunnen
-blijven vereenigen.”
-
-„Ja, maar ik ga niet mee. Verbeeld u, hij wil, dat ik hem met het
-fransch zal helpen. Ik zou dan die verschrikkelijke menschen moeten
-zien en spreken, die komen om bloedgeld, of dat andere....”
-
-„Kom, mevrouw, u maakt u er een voorstelling van, die met de
-werkelijkheid niet overeenstemt. De menschen die geld komen halen, zijn
-altijd vol hoop, dat hun moeielijkheid tijdelijk zal zijn. En zoo niet,
-dan probeeren ze het maar eens, en zijn betrekkelijk onverschillig. Als
-de leening gelukt, zijn ze opgewekt. Ook als ze komen betalen; want
-iemand die betalen kan, is zeker vroolijk.”
-
-„Ja, zóó....”
-
-Marie moest lachen. Op die manier voorgesteld, moest het bedrijf van
-een woekeraar zoowat het prettigste van de wereld zijn. Geen doffe
-blikken, wanhoopsbewegingen, of wat ook eenerzijds,—geen koude
-wreedheid in het oog, verschrikkelijke bedreigingen aan den anderen
-kant, zooals het stond in romans en gedichten?
-
-„Daar staat zooveel in, dat niet waar is, of dat de een van den ander
-overschrijft,” zeide Boom. „Maar dat kan ik u verzekeren; ik ben
-dikwijls bij Wiechen op het kantoor geweest, en heb er nooit anders dan
-vroolijke gezichten gezien. Op een enkele uitzondering na tenminste.
-Kijk eens, als de lui betalen moeten en niet kunnen, dan probeeren ze
-uitstel te krijgen; en bij zoo’n gelegenheid trekken ze een somber
-gezicht. Wiechen doet het dan ook. Hij heeft dan iets vaderlijk
-vermanends over zich, dat hem almachtig dwaas staat. Dat alles duurt
-echter zoolang de lui op het kantoor zijn. Komen ze er uit, dan ziet
-men een spotlachje of ze steken even de tong uit. En Wiechen zit op
-zijn stoel, het met zichzelf oneens; als je binnen komt, vragend of je
-over meneer die of die een opinie hebt, en wat het beste zou zijn, hem
-vervolgen of uitstel geven.”
-
-„Enfin,” zeide Marie, „dat is ook het ergste niet. Maar dat andere? Hoe
-denkt u dáárover, en wat heeft u dáár van gezien?”
-
-„Dáár komt uit den aard der zaak niemand bij,” zeide Boom. „Als men in
-de wachtkamer zit te wachten, worden er soms een paar dames
-binnengelaten, die wat vreemd doen. Je kunt ze moeielijk vragen, wat ze
-hebben, en op het kantoor komen ze niet. Als je ze de deur uit ziet
-komen, wippen ze meestal zóó haastig weg, meestal in een rijtuig, dat
-je geen tijd hebt ze op te nemen.”
-
-„Toch zien ze er zeker vreeselijk ontdaan uit?”
-
-„Neen, dat heb ik nooit gezien. Soms een verbeten lachen, en anders óók
-vroolijk.”
-
-„Ik geloof nu, meneer Boom, dat u er een beetje gekheid mee aan het
-maken is.”
-
-„Op mijn woord niet, mevrouw. Maar, hoe komt het eigenlijk, dat u mij
-daar naar vraagt? U moet toch zelf, waar u bij hem woont....”
-
-„O neen, ik heb nooit iemand willen zien, die bij hem kwam. En vooral
-sinds ik dàt weet!”
-
-„Dat gebeurt anders niet waar u woont.”
-
-„Wat zegt u? Waar dan?”
-
-„Waar zijn eigen vrouw woont.”
-
-„O God! Foei! O!”
-
-Marie had een kleur van verontwaardiging. Dus kwam hij niet alleen bij
-die vrouw, met wie hij voorgewend had niet gelukkig te zijn, en in
-onmin te leven, maar zelfs oefende hij daar zijn vieze practijken uit!
-En waarschijnlijk had die er genoeg van gekregen, en wilde het hem
-beletten, en daarom die verhuizing naar Parijs. En nu moest zij mee
-daarheen, en daarbij assisteeren...! Neen, er mocht gebeuren wat wilde,
-maar dat nooit! Daartoe was zij niet te krijgen....
-
-„Die man dégouteert mij,” zeide zij, als slotsom van haar nadenken.
-
-„Dus, wat wil u doen?” vroeg Boom.
-
-„Niet meegaan, van hem af!—Ziet u eens, meneer Boom, hier heb ik het
-bewijs van een aangeteekenden brief. Daarin stuurt mij een neef in
-Arnhem het pensioen, dat dáár nog altijd geind wordt. U weet misschien,
-dat ik Indisch pensioen heb?—Zou u dien brief even voor me willen gaan
-halen? Ik durf niet zelf te gaan, en als het niet vandaag gebeurt, komt
-er nog zoo’n kennisgeving, en die kan ik misschien niet uit de bus
-krijgen eer hij die ziet.”
-
-„Met genoegen, mevrouw, al begrijp ik niet....”
-
-„Hij loert er op, en hij is zoo slim! Ik weet niet hoe dat komt, maar
-als ik ga, ben ik zeker, dat hij mij aan den ingang al opwacht. Dan
-geef ik het af, en kan niet weg, zonder geld.”
-
-„Begrepen,” zeide Boom. „Het beste zou zijn, dat ik dan nu even ging.
-Teekent u even af.”
-
-Op haar toestemmend knikken, stond hij op, en gaf haar de kennisgeving
-ter teekening.
-
-„Wacht u hier? Tot straks dan.”
-
-Onderweg dacht Boom na, hoe hij zich dit geval tot voordeel kon doen
-worden.
-
-Die vrouw had een pensioen, waarvan hij het bedrag weliswaar nog niet
-wist, doch dat niet gering moest zijn daar anders Wiechen het niet met
-haar zou hebben aangebonden. Daar moest dus van over te houden zijn, en
-dan kon hij dat gevoegelijk tot zich zien te trekken. Het voor haar
-beheeren, zoogenaamd, en er haar een kleine rente van vergoeden.
-
-Zoo moest het; en toen hij terugkwam, leidde hij zijn plan in.
-
-Natuurlijk zou hij uit louter belangstelling voor haar zorgen, en
-verzocht al dadelijk, of zij nooit over eenige belooning wilde spreken.
-De geringe kosten, die hij had zou hij haar eenvoudig in rekening
-brengen, en alleen dan, als er wat in een handelszaakje te doen viel,
-zou hij voor zich de helft van de extra-winst boeken, altijd, als zij
-in een tijdelijke beschikking over een deel van haar geld dan
-toestemde.
-
-„Ik zeg dat eigenlijk alleen, om u niet te beleedigen met een gratis
-aanbod van mijn diensten,” eindigde hij.
-
-„Dat begrijp ik, meneer Boom,” zeide Marie, hem de hand reikend, „en ik
-zeg u hartelijk dank voor uw kiesche hulp.”
-
-„Als u mij tot belooning maar nooit weer van dat heete goed laat eten,”
-verzocht Boom.
-
-„Nu,” lachte zij, „dat went wel. Ik hoop u na afloop dikwijls bij mij
-te zien. U gaat trouwen, nietwaar?”
-
-„Ja....” deed Boom. „Hoe weet u dat?”
-
-„In den Haag weet men alles,” zeide zij.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XV.
-
-
-„Wel, wat drommel, Frans!” riep Wiechen. „Is er dan vandaag geen post?”
-
-„Maar meneer,” zeide Frans, „U heeft er vanochtend zelf een heel pak
-uitgehaald!”
-
-„Vanmiddag... vanochtend...”, zeide Wiechen knorrig, struikelende over
-zijn woorden. „Hoe komt het, dat er tegenwoordig haast geen brieven
-voor mevrouw meer zijn?”
-
-„Ik weet er heusch niets van, meneer,” zeide de bediende stotterend.
-
-„Doe jij boodschappen? Haal je ze soms van de post? Of ergens anders?”
-
-„Ik... ik...” hikte Frans, door die vragen van streek gebracht. „Ik
-haal ze er niet uit.”
-
-Wiechen was geslaagd in zijn gewone tactiek, dat voelde hij. Ditmaal
-echter heel toevallig, daar hij meer enkele knorrige uitroepen, dan
-vragen bedoeld had.
-
-„Vooruit, zeg op,” ging hij nu voort. „Je weet ervan. Gauw, of ik stuur
-je met een briefje naar je moeder. Ik laat haar gijzelen, als jij niet
-direct zegt wat het is.”
-
-Frans wist maar al te goed, wat die bedreiging beteekende. Zijn moeder
-had schuld bij Wiechen, en daarvoor werkte hij. Een deel van wat hij
-verdiende mocht hij zelf behouden; de rest was afbetaling van de schuld
-zijner moeder. Of eigenlijk niet eens afbetaling, maar de rente. En
-Wiechen had een vonnis, waarmee hij zijn moeder kon laten oppakken, als
-hij wilde.
-
-De arme jongen had geen keus. Al was die mevrouw nog zoo goed en
-vriendelijk... Ja, en juffrouw Ella, die hem laatst aan het oor
-getrokken had, en gezegd, dat hij voor mevrouw alles doen moest...
-
-„Moeder!” riep hij half kermend.
-
-„Geen moeder; zeggen wat je weet, of anders...”
-
-Wiechen greep naar de telefoon.
-
-„Mevrouw maakt de bus aan den achterkant open,” liet Frans los.
-
-„Hoe? Wijs het me!”
-
-En gedwee ging de jongen naar de voordeur, en trok met zijn vingers de
-goed geoliede pennetjes uit de scharnieren.
-
-„Hoe lang weet je dat?”
-
-„Ik zag het mevrouw gistermiddag doen,” loog Frans. „Ik wist heusch
-niet, dat het zoo erg was.”
-
-„Donder nu maar op,” zeide Wiechen. „Ik zal eens zien wat ik met je
-doe.”
-
-Wiechen liep een tijdlang heen en weer. Het was hem al eenigen tijd
-opgevallen, dat Marie geen brieven meer ontving, terwijl er vroeger,
-hoewel niet druk, toch altijd voor haar kwamen. En juist nu moest zij
-een remise ontvangen, die hij best had kunnen gebruiken. Als ze die nu
-ook maar nog niet had!
-
-Er was iets gaande in huis. Het kon zijn, dat Frans het gister voor het
-eerst gezien had, maar het stond vast, dat Marie reeds eenigen tijd die
-manoeuvre gedaan had. Er moest nu nog maar bijkomen, dat ze ook zijn
-brieven... neen, dat kon niet, maar toch de briefkaarten had gelezen.
-Verduiveld tuig, die Indische vrouwen! Want weinig dacht hij, dat zijn
-eigen bediende op het denkbeeld gekomen was.
-
-In de eerste plaats moest hij nu zekerheid hebben, omtrent Marie. Zij
-maakte te veel een schakel uit in den keten zijner plannen, dan dat hij
-daarover in twijfel kon blijven. Ging zij niet mee naar Parijs, dan
-moest hij zien iemand anders te krijgen, want met zijn fransch zou het
-daar niet lukken. Kon hij den tijd maar een jaar of wat vooruit zetten,
-dat Ella klaar was met haar studiën!
-
-Er werd gebeld.
-
-„Een besteller, die u persoonlijk spreken moet,” meldde Frans.
-
-De man kwam binnen en overhandigde Wiechen een briefje van Marie,
-houdende verzoek om al het hare te willen medegeven. De meid kon het
-goed wel in de koffers pakken, en overigens, daar de man een handwagen
-bij zich had, kon hij zelf beoordeelen hoe hij een en ander zou
-vervoeren.
-
-„Dat is kort en bondig,” zeide Wiechen, toen hij het briefje gelezen
-had. „Bah, ze bedenkt zich nog wel, als ze ziet, dat ik niet het minste
-bezwaar maak.”
-
-En onmiddellijk orders gevende, hielp hijzelf zooveel mogelijk, om
-alles in te pakken.
-
-„Waar moet je het heen brengen?” vroeg Wiechen, toen alles opgeladen
-was.
-
-„Noordeinde 68,” zeide de besteller, die zijn les had opgekregen, maar
-moeite had om ernstig te blijven bij de gedachte, dat die heer straks
-of morgen al zoekende naar het nummer, met zijn neus voor het
-Koninklijk Paleis zou komen te staan.
-
-Inderdaad liep Wiechen erin, in zoover, dat hij het straatnummer van
-het meest bekende huis in den Haag niet kende; iets, wat hem haast tot
-fatsoenlijk Hagenaar stempelde.
-
-Ziezoo, nu wist hij waaraan zich te houden. Hij zou een briefje
-schrijven aan Marie, dat ze nu beslissen moest. Zij kon mee, of niet
-mee. Wachten was onzin.
-
-Er was een Zwitsersch bonnetje, in dienst bij iemand van het Hof, die
-bereid zou zijn haar plaats in te nemen. Zij was een tijd geleden bij
-hem geweest, en vond dat eeuwige zeulen met kinderen vervelend. En die
-werden bovendien groot, zoodat ze reeds een wenk gekregen had om naar
-iets anders uit te zien. Een heel fatsoenlijke wenk, want die bestond
-in een spaarbankboekje; maar het was toch een wenk.
-
-Men kon het nu beschouwen zooals men wilde. Marie was.... ja, ze had
-iets meer gedistingueerds over zich.
-
-Hij trommelde met de vingers zenuwachtig op tafel.
-
-Marthe, de andere, was minder gedistingueerd, maar sprak beter fransch.
-Hier kwam een plotselinge uitdrukking van niet begrijpen op zijn
-gelaat. In zijn ongeschoold brein rees eensklaps een vraag op.
-
-Distinctie deed heel wat, ook in zijn zaken; imponeerde. Fransch
-spreken gold in den Haag voor een bewijs van distinctie. Maar eigenlijk
-kon niemand het goed, behalve zoo’n bonne, en die was niet
-gedistingueerd.
-
-Wat een warboel! Misschien was dat in Frankrijk of elders niet zoo, en
-stelde men het goed spreken van eigen taal hooger, dan het radbraken
-van een vreemde, zoodat men daarin geen bewijs van distinctie zocht.
-
-Hij zou dit graag eens onderzoeken, maar het beroerde was, dat hij nu
-dadelijk moest kiezen. Want in den Haag begon het te dreigen, en de
-groote bedragen waren over de grenzen.
-
-Nu Marie van die kuren begon te krijgen, was het misschien beter haar
-ineens te laten schieten, en de andere te nemen. Die kon natuurlijk
-niet zoo op stel en sprong uit haar positie, en hoe eer hij haar dus
-kon waarschuwen, hoe beter. Geen oogenblik twijfelde hij of ze het doen
-zou. Als hij wenkte, gehoorzaamde men. Er waren maar weinigen, die met
-hem in aanraking geweest waren, die hij niet bevelen kon.
-
-Neen, één ding was zeker, als hij uit den Haag ging, zou de heele stad
-opademen! Gedurende de vele jaren, dat hij er was geweest, had hij de
-menschen, en hadden de menschen hem leeren kennen.
-
-„Dag Pa!”
-
-„O, ben jij daar.... Wat ik zeggen wil, mevrouw is weg.”
-
-„Weg?” vroeg Ella, bleek wordend. „Waarom heeft u dat gedaan? Ze was
-zoo goed.”
-
-„Malle meid! Ik heb haar niet weggestuurd. Ze is uit haarzelf
-weggegaan.”
-
-„Dat kan niet Pa, ze hield.... ze was....”
-
-Ella begon te beven.
-
-„Ga maar naar boven,” zeide hij, „en kijk. Ze heeft haar heele
-rommeltje al weg laten halen.—Sta er niet zoo bij, of je geen tien kunt
-tellen, en tranen wil ik niet zien, hoor je!”
-
-„Och pa, laat mij naar mevrouw toe gaan! Ze is zoo lief, en zal wel
-terugkomen, als ik het vraag.”
-
-Wiechen zweeg even.
-
-„Hm,” deed hij toen. „Hou je hoed maar op. Ik zal je een briefje
-meegeven.”
-
-Hij liep naar zijn schrijftafel, en schreef haastig een paar regels op
-een kaartje, dat hij daarop in een envelop stak. Een tijdlang bleef hij
-toen staan, bewegingen makend, of hij het Ella geven zou of niet,
-zoodat zij begon te lachen.
-
-„Lach niet,” riep hij woedend. „Ik denk erover.... Neen, je moest eens
-te stom zijn om je boodschap goed te doen.”
-
-En hij likte de enveloppe dicht, en schreef er het adres op.
-
-„Hier,” zeide hij toen. „Steek dat in je zak. Als mevrouw met je
-meekomt, of belooft terug te komen, is het goed. Anders bezorg je dit
-aan het adres, dat er op staat.”
-
-„Goed,” zeide Ella, het briefje aannemend. „En mevrouw, waar is die?”
-
-„Noordeinde 68,” antwoordde hij. „Rep je wat, anders wordt het zoo laat
-met eten.”
-
-„Als mevrouw niet thuis is, moet ik dan een boodschap achterlaten?”
-vroeg Ella.
-
-„Neen” zeide hij. „Als mevrouw er niet is, of niet komen wil, bezorg je
-het briefje. Geen gedonderjaag.”
-
-„Goed Pa,” zeide Ella.
-
-Dat wist Ella. Als Wiechen zulke strenge orders gaf, en zoo kort sprak,
-moest er gehoorzaamd worden. Blindelings!
-
-Ella reed dus heen; maar toen zij vóór het Paleis stond, aarzelde zij
-toch. In het nummer kon ze zich niet vergissen, en ze had het tot
-overmaat van voorzichtigheid nog met potlood op haar manchet
-geschreven. Als het dan moest, dan moest het! En dapper plaatste zij
-haar fiets tegen die trap en liep naar binnen.
-
-„Is mevrouw van Groningen hier?” vroeg zij den dikken portier.
-
-„Onbekend, freule. Bij wie zou die dame kunnen zijn?”
-
-„Bij wie....,” herhaalde Ella. „Dat weet ik niet. Maar er moet een
-vergissing zijn.... Men heeft mij een nummer opgegeven....”
-
-„Een nummer?” vroeg de man, groote oogen opzettend. „Hier is het Paleis
-en geen nummer.”
-
-Ella schoot in den lach. Haar verlegenheid was verdwenen.
-
-„Het nummer ben jij,” zeide zij. „Dag!”
-
-Vlug liep zij de treden weer op, en stapte op haar fiets.
-
-Ella begreep intusschen, dat mevrouw geen bezoeken of boodschappen
-wenschte. Het verkeerde adres was natuurlijk met opzet gegeven. Er
-bleef haar niets te doen over, dan nu het briefje te posten, en dan
-naar huis teruggaan. En zoo deed zij.
-
-Opeens hoorde zij haar naam noemen, en schoot haar een fiets op zijde.
-Het was Carel Becker, die haar had ingehaald.
-
-„Goed nieuws,” juichte hij. „Ik ben door het examen, en een van de
-eerste nummers, zoodat ik zeker geplaatst word.”
-
-„Heerlijk voor je,” zeide Ella. „Wel gefeliciteerd, hoor!”
-
-„Heb je tijd, om mee te gaan?” vroeg hij.
-
-„Geen minuut te verliezen,” verklaarde zij. „Morgenmiddag?”
-
-„Als het niet anders kan, moet het wel. Maar je begrijpt, dat ik zoo
-spoedig mogelijk overal naar mijn familie moet. En bij de plannen vóór
-mijn vertrek, is er één, waarover ik met jou moet raadplegen.”
-
-Ella was langzamer gaan rijden, toen zij bemerkte, gevaarlijk dicht bij
-huis te komen. Nu sprong zij van haar fiets, terwijl haar oogen zich
-met tranen vulden.
-
-„Ga je nu weg?” klaagde zij.
-
-„Ja, maar ik wou niet alleen gaan,” antwoordde hij, snel sprekend, „ik
-wou je meenemen.”
-
-„Ach!” riep Ella uit, glimlachende en blozend tegelijk.
-
-„We moeten er nu mee voor den dag komen,” ging hij voort. „En ik heb
-gedacht, dat het beste zou zijn, als ik zelf maar belet bij je vader
-vroeg. Zie eens, mijn ouders zijn menschen, die zich moeielijk
-verplaatsen, en.... ik ben bang, dat er bezwaren zullen komen. We
-moeten ze voor een fait accompli zetten. Als ik de toestemming van je
-vader heb, kondig ik ons bezoek aan, en eer er wat aan te doen is, zijn
-we op onze eerste engagements-visite.”
-
-„Hoe grappig klinkt dat,” zeide Ella. „Je begint zoo’n gevoel te
-krijgen een groot mensch te zijn.”
-
-„Ja,” gaf hij toe, „ik kreeg het ook, toen ik den uitslag van het
-examen kende. Je weet: nu gaat het zelfstandig leven beginnen.—Zeg,
-liefste, op welke uren is je vader gewoonlijk thuis?”
-
-„Tegenwoordig meestal vast den geheelen avond. Hij werkt veel op het
-kantoor, den laatsten tijd.”
-
-„Dan zal ik hem van tevoren even opbellen, en doe het vanavond al.”
-
-„O, hoe vreeselijk; ik loop weg!”
-
-Hij lachte hartelijk, en nam afscheid, blij dat dit onderhoud zoo
-gemakkelijk was gegaan. Want hij had er tegenop gezien, om redenen, die
-hij Ella echter niet verteld had.
-
-De tegenstand, dien hij tegenover haar slechts verondersteld had, was
-in werkelijkheid reeds een feit. Hij had een poos geleden zijn ouders
-met zijn wenschen in kennis gesteld, wat tengevolge had, dat men aan
-het informeeren was gegaan. Gevraagde en ongevraagde inlichtingen waren
-verkregen, en vooral de laatste waren, zooals altijd wanneer het een
-voorgenomen huwelijk geldt, meer dan bar. Maar toch, ontdaan van
-hetgeen er kennelijk bij gefantaseerd was, bleef er nog genoeg over, om
-de relatie ongewenscht te maken. Met uitzondering van een laf praatje,
-gedebiteerd door een ongehuwde nicht, die niemand het levenslot gunde,
-dat haar neus was voorbijgegaan, waren de berichten over Ella
-onverdeeld gunstig.
-
-Hierop had Carel dan ook dadelijk gewezen, en aangevoerd, dat hij niet
-met de familie trouwde, en buitendien naar Indië ging, zoodat hij met
-Ella gelukkig kon wezen, zonder last van haar familie, terwijl zijn
-ouders hier geen omgang behoefden te maken met die menschen.
-
-Hij had het eindelijk zoover weten te brengen, dat zijn ouders hun
-verzet opgaven, op voorwaarde echter, dat zij niets dan het strict
-noodige zouden behoeven te doen, en in geen geval iemand van dien kant,
-Ella uitgezonderd, in hun huis zouden behoeven te ontvangen. En Carel
-mocht geen cent van Wiechens geld aannemen. Dat geld, door woeker of
-misdrijf verkregen, kon toch nooit geld zijn waar zegen op rustte.
-
-Carel had alles beloofd en toegegeven. Als hij Ella maar had, was hij
-tevreden; meer begeerde hij niet.
-
-Wiechen was verrast.
-
-Aan deze mogelijkheid had hij nu het allerminst gedacht! Dat een
-meisje, dat men laat studeeren, het in haar hoofd krijgt, om vlak vóór
-het eindexamen van het Gymnasium, zich te willen engageeren, vond hij
-iets onbehoorlijks. Dat beetje, dat volgens hem voor een getrouwde
-vrouw noodig is, had men goedkooper kunnen leeren. Nu was het
-weggegooid geld, en daar hield hij niet van.
-
-Hij wilde niets beslissen, zoo dadelijk, en begon, om tijd te winnen,
-den jongen man de vragen te stellen, die hij meende dat bij een
-gelegenheid als deze gebruikelijk waren, te weten naar Carels toekomst
-en de financieele positie zijner ouders.
-
-En Carel, die van beide niets dan goeds kon zeggen, vond dit een
-gunstig teeken, en antwoordde zoolang hij wat te zeggen had, terwijl
-Wiechen luisterde en nu en dan korte vragen deed. De macht der gewoonte
-toonde zich ook hier weer. Het was langzamerhand of het een te sluiten
-geldleening betrof. Werktuigelijk begon Wiechen de gegevens, die hem
-Carel gaf, met potlood op een voor hem liggend stuk papier op te
-teekenen.
-
-„Ik zal informatie nemen,” zeide hij opeens. „Wanneer moet het geld er
-zijn?”
-
-„Geld, meneer?” riep Carel verbaasd uit. „Daar heb ik in de
-allerlaatste plaats aan gedacht, of liever in het geheel niet.”
-
-„O neen,” zeide Wiechen, zich herstellende. „Ik was een oogenblik
-absent. Maar nu we er toch over spreken, konden we dat ook behandelen.
-U verwacht natuurlijk, dat Ella wat meekrijgt. Misschien moet ik
-daarover met uw papa spreken...”
-
-„Neen meneer. Vader is... te oud,” redde zich Carel, die begreep dat nu
-het moeielijke punt kwam. „Hij mag nergens in gemengd worden, te wille
-van zijn gezondheid. Hij geeft zijn toestemming, ziedaar alles. En het
-zou hem en mij aangenaam zijn, als over geld niet werd gesproken. Met
-mijn tractement en de toelage, die mijn vader zal geven, is te dien
-aanzien gezorgd.”
-
-„Zoo,” deed Wiechen langzaam. „Nu, we zullen zien. Ik had andere
-plannen met haar, en wil eerst weten, of het haar ernst is die op te
-geven. En dan, moet ik haar moeder erin kennen.”
-
-„Wanneer mag ik dan mijn antwoord verwachten?”
-
-„Morgenavond om dezen tijd. Is dat goed? Iets vroeger kan ook, maar
-niet vóór zessen. Als de zaak doorgaat, zullen we toch nog een en ander
-te bespreken hebben...”
-
-„Ik zal om half zeven hier zijn,” beloofde Carel, opstaande.
-
-Het was een vervelend geval, vond Wiechen. Hij wilde dat Ella onbezorgd
-zou zijn in de toekomst, en dat bood zich nu aan, al was het niet op de
-manier, die hij gedacht had. Want dat ooit iemand, laat staan in
-Holland, om zijn dochter zou komen, had hij niet verwacht. Maar hij had
-een tweede bedoeling. Zoodra zij klaar was, wilde hij haar aan zijn
-practijk verbinden, door haar gedekt zijn. En dát ontging hem op deze
-wijze.
-
-„Ella!” riep hij, en het antwoord kwam van zóó dicht bij, dat hij
-besefte, dat zij zich in de buurt van het kantoor had opgehouden.
-
-„Ga eens zitten,” zeide hij, toen zij binnenkwam, de sporen dragend van
-te hebben gehuild. „Je weet wat er geweest is.”
-
-En op haar toestemmend knikje, deelde hij haar mee, niet geheel te
-hebben willen weigeren, maar dat zijn inzicht in de zaak was, dat men
-het moest laten afhangen van het eindexamen. Dat begon nu over enkele
-dagen. Slaagde zij, dan bleek het, dat zij voldoende studeerkracht had,
-om ook verder te komen. Men zou zoolang het antwoord kunnen uitstellen.
-
-„Dat is niet noodig, pa,” zeide Ella. „In dat geval kunnen we nu
-evengoed beslissen.”
-
-„Ben je zóó zeker, dat je er komt?”
-
-„Neen,” zeide Ella, zacht doch beslist. „Ik zou het diploma graag
-hebben, en zal er mijn best voor doen. Maar als ik dan Carel niet
-hebben mag... dan laat ik mij expres zakken.”
-
-Vloekend sprong hij op en schudde haar doorelkaar.
-
-Zij bood niet den minsten tegenstand.
-
-„Zoo zal het ook op het examen gaan,” zeide zij apatisch. „Geen
-behoorlijk antwoord zal men uit mij krijgen.”
-
-Hij liet haar los. Ja, dat was wel zijn dochter! Zoo was ook hij
-geweest, toen hij indertijd zijn militair pensioen wilde halen.
-
-„Gévédé! Trouw dan voor mijn part. Maar doe ook je examen.”
-
-„Dat beloof ik u,” riep Ella uit, hem om den hals vallend. „U meende
-het toch ook niet. wel? U wou maar eens zien of het mij ernst was,
-nietwaar?”
-
-„Al goed,” bromde hij.
-
-Zij keek op de klok.
-
-„Mag ik het nog even aan moeder gaan zeggen?” vroeg zij. „En als ik
-thuis kom, zal ik gauw een briefje aan mevrouw schrijven. De post zal
-haar adres toch wel weten.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVI.
-
-
-De voorspelling van Dr. Arnolds was uitgekomen. Zijn zoon en Viehof
-werden vrijgesproken. Beiden waren in vrijheid gesteld, en men had hun
-de effecten moeten teruggeven, die destijds in beslag genomen waren.
-Die waren nu op de gewone wijze in Engeland verkocht, waartoe Boom
-daarheen was gegaan. Zijzelf hadden dat niet aangedurfd, maar op Boom,
-die van onbesproken reputatie was, kon geen verdenking vallen. En hij
-had dit te eer gedaan, daar dit de eenige manier was om aan het hem
-rechtmatig toekomend deel van den buit te komen. Heel eerlijk zond men
-ook Hervau zijn deel, zich herinnerende, dat deze bad verteld nog meer
-zaken te hebben, waaraan geld te verdienen was.
-
-Er was een tweede reden, waarom Boom de geschiktste persoon voor dit
-karreweitje was geweest. Ieder wist, dat hij naar het buitenland ging
-om te trouwen. Dat had men in alle couranten onder de
-huwelijksaankondigingen kunnen lezen. Het was niet meer dan natuurlijk,
-dat hij een poosje vóór den dag der voltrekking er al heen ging. Zulke
-dingen duurden altijd wat, en reeds was men verbaasd geweest over de
-snelheid waarmee aan de formaliteiten, die de wetten van beide landen
-voorschrijven, was voldaan, dank zij den door Arnolds aanbevolen
-advocaat, de eenige die over zijn werk niet tevreden was, daar hij
-buiten een klein voorschot, geen honorarium ontvangen had.
-
-Maar in elk geval, de effecten waren verkocht, en Boom was getrouwd
-teruggekomen. De dankbaarheid der familie zijner vrouw was ook
-meegevallen, zoodat hij thans netjes ingericht woonde. Het eenige wat
-tegenviel, was dat hij in alles op de vingers gekeken werd door zijn
-vrouw, en ongenadig onder de plak zat.
-
-Geen opstaan tegen den middag, geen vertoef in koffiehuizen des nachts;
-slechts bij hoogst enkele gelegenheden mocht hij alleen uit.
-
-Ook in geldzaken hield zij de teugels strak. Niets mocht bij doen
-zonder haar geraadpleegd te hebben, en alle accepten of ander papier
-nam zij hem af, om het zelf te bewaren, en er hem tegen de vervaldagen
-mee uit te sturen. Zijn zakgeld was afgepast.
-
-Enkele dagen na zijn thuiskomst had Boom de anderen op een glas wijn
-genoodigd, daar Arnolds had medegedeeld een zaak te weten. En daar
-mevrouw Boom van oordeel was geweest, dat men die zaak evengoed, ja
-veiliger thuis kon bespreken, dan in Café Central, was men thans
-bijeen.
-
-De zaak was een renpaard te koopen, en op de Hollandsche banen te laten
-loopen. Het paard was op de rennen nog nagenoeg onbekend, en had
-feitelijk pas een paar maal in het buitenland geloopen tot proef.
-
-„Zit Hervau erin?” vroeg Boom, en op toestemmend knikken, ging hij
-voort: „Dan is de zaak veilig. Hij kent dat. Maar hoeveel kost die
-grap?”
-
-„Voor ons een kleinigheid,” zeide Viehof. „Enkel stallen en oppassen,
-gedurende een week of wat. Hervau stuurt het beest over, en wij betalen
-hier. Maar hoofdzaak is, dat wij hem moeielijk op onzen naam kunnen
-laten loopen. Arnolds of ik tenminste niet. Wil jij dat doen?”
-
-„Neen” zeide Boom. „Voor mij is het ook niets. Maar ik weet een eerzaam
-winkelier, die wel eens een beetje gokt, en die het wel voornaam zal
-vinden. Ik sta voor hem in.”
-
-„Duur?”
-
-„Neen. We mogen hem er geen te groote zaak van voorspiegelen; anders
-wantrouwt hij het. Zoo voor de aardigheid, om ook eens als eigenaar te
-figureeren en nog een kleinigheid toe te verdienen, waarvoor hij zoo
-goed als niets waagt. Want we moeten hem iets mee laten betalen; anders
-is het te mooi.”
-
-„Best,” zeide Arnolds. „Zorg jij dan voor je winkelier en de
-inschrijving, en wij doen de rest. Ik zal dadelijk telegrafeeren, dan
-kan de knol op de volgende courses te Woestduin meeloopen.”
-
-„Maar tegen een onbekend paard zijn geen pari’s te krijgen,” meende
-Boom.
-
-„O, hij moet de eerste keer ook niet winnen. Een keer of drie moet hij
-meeloopen. Tweemaal zóó verliezen, dat er een hooge côte te maken is,
-en de derde maal in een verkoopsren winnen. Zie je, dat is de manier,
-om geld te verdienen, en tegelijk de lastpost van het paard kwijt te
-zijn. Wacht, ik zal mijn telegram klaarmaken.”
-
-En hij zette zich tot schrijven.
-
-Ruim drie weken later was het drietal vereenigd te Woestduin. Het was
-de groote dag, waarop Miss Kate, hun paard winnen zou. In de volle
-zekerheid van hun slagen, hadden Arnolds en Viehof zoowel bij de
-bookmakers als aan den totalisator hun geld geplaatst, het over
-verschillenden verdeelende, om geen argwaan te wekken. Boom had
-gewacht. Het was zijn systeem, om eerst te zien wat vóórging, en zoo
-laat mogelijk te zetten, in elk geval niet eer men wist of alle paarden
-meeliepen. Eindelijk besloot hij het voorbeeld der anderen te volgen,
-en verwijderde zich van hen. Eensklaps werd hij zacht aan zijn mouw
-getrokken. Het was een gewezen jockey, die thans het baantje van
-adviseur uitoefende, en tips gaf. Boom had hem vroeger eens uit den
-nood geholpen, en daar werkelijk soms goeden raad voor ontvangen, de
-enkele malen, dat hij naar de courses ging.
-
-„Speelt u Walkyrie” raadde hij.
-
-„Ik was van plan Miss Kate te spelen,” zeide Boom.
-
-„Dat dacht ik wel,” zeide de ander. „Ik heb u zien praten met meneer
-Viehof. Die zit in een combinatie.”
-
-„Hoe drommel weet je dat?” riep Boom uit.
-
-„Ik moet wel alles weten, tenminste als er geknoeid wordt. De jockey is
-omgekocht, geloof u me gerust. Miss Kate wint ditmaal niet. De volgende
-maal.”
-
-Boom begreep, dat daar iets achter moest zitten. Het was een
-verkoopsren, en men moest verkoopen, omdat men het financieel niet
-langer houden kon. Won dus Miss Kate niet, dan was men paard en
-inzetten kwijt.
-
-„Weet je het heelemaal zeker?” vroeg hij.
-
-„Heelemaal zeker,” antwoordde de ander. „Maar ik zou niemand anders dan
-u gewaarschuwd hebben. U verklikt me niet?”
-
-„Dankje wel,” zeide Boom. „Kom straks eens bij mij.”
-
-„Neen, meneer, dan zoude men misschien iets merken. Ik kom morgen avond
-even bij u thuis.”
-
-Boom volgde den gegeven raad, maar met kloppend hart. Hoewel de
-ex-jockey nooit met zekerheid tevoren kon zeggen, welk paard zou
-winnen, als elk zijn best deed, kon hij toch daartegenover wel veilig
-afraden een paard te spelen, als hij van knoeierij de lucht had. En
-daarop was hij uitgeslapen.
-
-Het leek een spannende strijd. Na eerst in een klomp te hebben
-geloopen, drongen reeds na de eerste hindernis twee paarden vooruit. En
-ofschoon de achterblijvers hoe langer hoe meer distantie kregen, die
-twee bleven als aan elkaar hangen.
-
-„Hij houdt Miss Kate in,” zeide Arnolds zacht tegen de anderen. „Dat is
-zeer verstandig. Dan kan hij haar krachten voor het laatste vlakke eind
-bewaren. Het gaat goed.”
-
-Maar een oogenblik later uitte hij onwillekeurig een kreet.
-
-Bij den sprong over de laatste hindernis was Miss Kate teveel op de
-voorhand neergekomen, en had door den schok zijn vaart verloren. Het
-scheen zelfs een oogenblik of hij vallen zou, zoo wankelde de rijder.
-Zich onmiddellijk weer herstellende schoot het paard echter weer
-vooruit, zichbaar den voorsprong inhalende, dien Walkyrie door dat
-korte oponthoud gekregen had. Maar telaat. Met een neuslengte was Miss
-Kate geslagen!
-
-„Weg centers!” riep Boom, onverschilligheid voorwendende.
-
-Hij had mooi in de angst gezeten. Toen hij het geval bij de laatste
-hindernis zag, begreep hij dat dit een gewilde misstap was, doch later
-twijfelde hij weer. En minder goed gezicht op de paarden hebbende, daar
-de tribune eenigzins schuin tegenover den winpaal stond, dacht hij een
-oogenblik dat Miss Kate tòch weer voor was gekomen. Doch neen, en
-weldra weerklonk het geroep: allright! waarmee de overwinning van
-Walkyrie een feit werd.
-
-Arnolds en Viehof stonden met bleeke gezichten te kijken.
-
-„Ik moet eerst wat drinken,” zeide de laatste, waarmee de ander
-instemde.
-
-„En ik moet wat versche lucht blijven inademen,” zeide Boom. „Is me dat
-een toestand! Ik kom straks ook aan het buffet.”
-
-Zoodra zij daarin verdwenen waren, ging hij zijn winst realiseeren.
-Eerst bij de bookmakers, waar het van uit het buffet meer in het
-gezicht kon loopen, en toen bij den totalisator. Daarna vervoegde hij
-zich bij de anderen.
-
-„Geen prettig bericht voor Hervau,” begon Boom.
-
-„Voor ons is het erger,” antwoordde Arnolds. „Hoeveel heb jij gezet?”
-
-„Duizend pop.”
-
-„’t Is jammer. Ik wou dat die vervloekte knol de beenen gebroken had.
-De jockey heeft z’n best gedaan. Het scheelde nog maar een haartje.”
-
-„Gévédé!” liet Viehof los.
-
-„Kom, er is niets aan te doen,” meende Boom. „Laat ons opwandelen, en
-aan het hôtel nog iets pakken. Die champagne begint me tegen te staan.”
-
-En zij zetten zich in beweging, langzaam opwandelend naar de door Boom
-voorgestelde plaats, om van daaruit de komst van den trein af te
-wachten.
-
-Thuisgekomen dacht Boom zijn vrouw te verheugen met al het geld, dat
-hij gewonnen had. Doch dat was een misrekening. Wel nam zij het hem af,
-maar diende hem een ongezouten standje toe. Ten eerste omdat hij de
-duizend gulden, waarmee hij gespeeld bad, niet had afgedragen, en
-voorgewend, dat hij die de vorige week niet had kunnen innen. En
-voorts, omdat hij die gewaagd had, en zeker kwijt zou geweest zijn, als
-niet toevallig die jockey hem had ingelicht. Enfin, het was gebeurd, en
-nu gelukkig afgeloopen; maar hij moest het niet weer wagen. Neen, nooit
-meer. Want ze hadden genoeg, om met voorzichtig uitzetten van te leven,
-en gingen gaandeweg zelfs vooruit. Er was dus geen enkele reden om van
-die gewaagde dingen te doen.
-
-„Het was niet gewaagd,” wierp hij tegen. „Geknoei kan niemand
-verhelpen.”
-
-„Spelen is altijd gewaagd,” besliste zij. „En ik wil het niet meer
-hebben, hoor je!”
-
-Maar later bleek zij toch niet zoo kwaad, daar zij Boom honderd gulden
-meegaf, om Arnolds en Viehof, als die thans zonder geld zaten, elk wat
-te geven. En hij mocht dien avond alleen naar Central, om het hun te
-brengen. Want sedert zij getrouwd was, kon ze moeielijk meer daarheen
-gaan, met de kans de maîtresses der anderen te ontmoeten.
-
-Zoo slenterde Boom na den eten naar het bewuste Café, hoewel hij
-nauwelijks verwachtte de anderen daar te vinden. Zeer verwonderd was
-hij dus hen te zien niet alleen, maar blijkbaar hadden zij met Fifi en
-Leda goed gedineerd, en waren in vroolijke stemming.
-
-„Goed bericht!” riep hem Arnolds toe, zoodra hij hem bespeurde. „Een
-telegram van Hervau. Hij seint het paard nog aan te houden, en een
-volgenden keer te laten loopen. Hij zal stalgeld vergoeden en dubbel
-onze inzetten, die er vandaag bij ingeschoten zijn.”
-
-„Begrijp je dat?” voegde Viehof erbij.
-
-„Nogal eenvoudig,” zeide Boom. „Hij heeft tegen zijn eigen paard
-gespeeld, en zelf gezet op Walkyrie.”
-
-„Bliksems! Wat heeft hij daaraan?”
-
-„Om tweemaal te winnen. Door onze hooge inzetten leek het, of Miss Kate
-nu liep om te winnen. Dat depreciëerde de côte van Walkyrie, waardoor
-hij op dat paard zettende, meer won. Den volgenden keer denkt men, dat
-het wéér zoo gaan zal, en slaan we onzen slag met Miss Kate. En dan is
-het uit.”
-
-„Waarom liet dan de jockey Miss Kate zoo gevaarlijk ophalen?”
-
-„Om een disqualificatie te ontgaan. Daar zijn ze bier tegenwoordig zoo
-bijster vlug mee. We hebben hem dadelijk teruggeseind hoeveel stalgeld
-en inzet is. Voor jou ook.”
-
-„Je hebt er toch wat opgelegd?”
-
-„Neen, zeker niet. Onder elkaar eerlijk, hè?”
-
-„Natuurlijk,” zeide Boom, even kleurende. „Ik maakte ook maar gekheid.
-Kom, dat is een goed bericht, en ik geef er een dozijntje oesters op,
-bij Hoek.”
-
-Dat denkbeeld vond de noodige instemming, en men maakte zich
-langzamerhand op, om de uitnoodiging te volgen.
-
-Toen Boom dien avond naar huis ging, aarzelde hij, of hij zijn vrouw
-mededeeling zou doen van het extra fortuintje, dat hem te beurt viel.
-Zij had gelijk, het was wagen geweest. Maar het zou zonde zijn de
-volgende keer, als Miss Kate werkelijk won, niet weer mee te kunnen
-doen. Heelemaal niets zeggen, durfde hij ook niet. Hij moest toch
-eenigen uitleg geven, waarom hij de honderd gulden niet aan de anderen
-had behoeven te geven, maar er van had gesoupeerd met hen. Als het nu
-niet zoo laat was geworden, en hij kon ergens het meerdere geld bergen,
-was het wat anders. Ook deed zich de moeielijkheid op, zoodra hij de
-twee mille van Hervau in zijn zak had, te maken, dat Helene er de lucht
-niet van kreeg. Zij ledigde zijn zakken, en borstelde dan zijn goed af.
-Inslikken kon hij het toch niet! Ha, hij wist iets! Hij kon haar
-wijsmaken, dat Hervau hem duizend gulden restitueerde, in de meening,
-dat hij die verspeeld had, en de andere duizend gulden om voor
-gezamenlijke rekening den volgenden keer te spelen. Zoo was elk
-tevreden, en de volgende maal zou hij de helft afdragen, en de andere
-helft quasi aan Hervau moeten zenden. Tegen dien tijd zou hij er wel
-een geschikt plekje voor vinden, waar zij niet bij kon.
-
-Het was lastig, zoo’n vrouw, die overal haar neus instak. En toch kon
-hij niet buiten haar. Reeds hadden, toen hij pas thuis was, een paar
-oude schuldeischers geprobeerd hem aan het kleed te komen, maar ze
-moesten onverrichterzake afdeinzen, omdat alles van háár was. Hij had
-zich toen gehaast dit zooveel mogelijk bekend te maken, om geen
-herhaling te krijgen. En bij slot van rekening zorgde zij toch goed
-voor hem, en was het in zijn eigen belang. Alleen, lastig was het.
-
-Reeds den volgenden avond kwam de remise van Hervau. Dat was wat men
-noemde coulant! Men deelde, en gaf den winkelier te wiens name het
-paard liep, de voorgeschoten stalgelden terug. En deze, die al bang
-geworden was, dat men hem erin had laten loopen, en met een deurwaarder
-in overleg was getreden het paard in beslag te nemen, verheugde zich in
-den goeden afloop.
-
-„Ik wist wel, dat ik u kon vertrouwen, meneer Boom,” zeide hij; „maar
-het loopt toch in de papieren. Ik heb er zelf vierhonderd gulden op
-gezet en verloren. Ik zal de volgende maal mijn inzet moeten
-verdubbelen, en dan willen we er het beste van hopen. In elk geval weet
-ik, dat ik een renpaard heb gehad.”
-
-„Maak u maar niet ongerust,” zeide Boom. „Het was een toeval, dat het
-paard ditmaal heeft verloren. Aanstaanden Zondag zal het wel beter
-gaan.”
-
-En deze voorspelling kwam uit.
-
-Mooier dan ditmaal Miss Kate liep, had nooit eenig paard geloopen.
-Hands down werd de ren gewonnen, Vroolijker dan de vorige maal gingen
-nu ook Arnolds en Viehof naar huis.
-
-„Ik ga er een beetje vandoor,” zeide de eerste. „Ga je mee?”
-
-„Waarheen?”
-
-„Forest, Namur, of zoo. En als we geluk verder.”
-
-„Top,” antwoordde Viehof. „Gauw wat inpakken, en met den avondtrein tot
-Brussel?”
-
-„Best!”
-
-„Wat zijn jelui toch dom,” meende Boom. „Nu heb je wat geld, en kunt
-met een beetje beleid er van leven, en af en toe nog eens een slagje
-slaan. Doe zooals ik, en blijf hier. ’k Weet van tevoren, dat jelui
-sans le sou terugkomt.”
-
-„Ik heb toch eens tachtigduizend francs gewonnen,” merkte Arnolds op.
-
-„Ja, en die heb je er in een maand doorgelapt,” zeide Boom. „Op die
-manier heb je er niet veel aan.”
-
-„Het komt er niet opaan,” zeide Arnolds. „We hebben dan tenminste
-plezier gehad. Wat heb je hier?”
-
-„En,” vond Viehof, „als we terugkomen, en het is op, dan zoeken we maar
-wéér wat op.”
-
-„Ik houd me aanbevolen,” verklaarde Boom.
-
-Zij deden zooals afgesproken, en spoedden zich naar hun kamers, om hun
-koffertje te pakken, en de meisjes wat geld te geven. Maar deze lieten
-zich daarmee niet afschepen, en het gevolg was, dat zij zoolang
-aandrongen tot ze mee mochten.
-
-Even voorbij de grens hadden zij hun gewone bezigheid hervat, als ze
-reisden, te weten Arnolds en Viehof kaart te spelen, de meisjes te
-kijken en te babbelen, toen zich in de deur van den coupe, die ze voor
-den rook hadden opengelaten, de figuur van Wiechen vertoonde.
-
-„Zoo, heertjes,” zeide hij, „éérste klasse en de dames mee?”
-
-„Kom bij ons zitten,” noodigde Arnolds. „Waar ga jij heen?”
-
-„Naar Parijs,” zeide Wiechen. „Neen, ik kom niet binnen. Ik heb tweede
-klasse, en als een conducteur komt....”
-
-Zij drongen aan, maar hij bleef weigeren, vertellende van een koopje
-dat hij eens gehad had door dat te doen. En bovendien was hij niet
-alleen. Een dame, die hij wegbracht.
-
-„Blijf je lang?” vroeg Arnolds.
-
-„Ik weet het nog niet. Eens kijken, of ik er iets van mijn gading
-vinden kan. Nu, we zien elkaar in de wachtkamer te Brussel wel. Of gaan
-jelui niet door?”
-
-„Vannacht blijven we te Brussel. Bonjour!”
-
-„Ik moet toch zien wie hij bij zich heeft,” verklaarde Arnolds, toen
-Wiechen verdwenen was. „Neen, één voor één, asjeblieft,” ging hij
-voort, ziende dat ook de anderen opstonden.
-
-Hij bleef maar kort weg.
-
-„Gordijntjes dicht,” vertelde hij. „Door de reet zag ik oen knap
-snoetje, maar onbekend.”
-
-De overigen schenen het nu niet meer de moeite waard te vinden, en men
-ging door met spelen en praten.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVII.
-
-
-Ella Wiechen had haar eindexamen met goed gevolg afgelegd. Zoolang zij
-daarvoor werkte, had men het geraden geacht het engagement nog geheim
-te houden, teneinde haar geen te groote afleiding te geven. Nu zij er
-door was, wilde men haast maken met het huwelijk. Carel kon elken dag
-zijn orders krijgen, om naar Indië te vertrekken, en hoe vlugger alles
-afliep, hoe beter, naar de betrokken partijen voorkwam.
-
-Zelfs Wiechen werkte mee. Want hij vreesde elken dag voor een beslag,
-en wilde zien vóór dien tijd weg te komen. Een paar kleine vonnisjes
-had hij afgedaan, doch een der groote hing er teveel in. Tot overmaat
-van ramp had de advocaat van van Vleuten, met hoop op een verstek, maar
-ineens gedagvaard, en daar Wiechen geen kosten meer wou maken, was de
-toeleg gelukt.
-
-Van Marie van Groningen had Ella antwoord gekregen, waarbij deze haar
-hartelijk geluk wenschte. Als Ella trek had, haar eens op te zoeken,
-dan kon dit nu geschieden, daar zij bij haar oom en tante Slot was
-ingetrokken.
-
-Gaarne gaf Ella nu aan die uitnoodiging gehoor, en nam ook dankbaar
-Marie’s aanbod aan, om haar met haar uitzet te helpen, zoodat zij geen
-onbruikbare dingen meenam.
-
-Ten huize harer aanstaande schoonouders was zij in het eerst met eenige
-koelheid ontvangen, doch ook die week weldra, en al heel spoedig was
-Ella maar zelden thuis te vinden.
-
-Het begon er ook ongezellig te worden. Haar vader had, behalve op het
-kantoor, dat nog zijn gewone uiterlijk behield, overal ingepakt, en
-veel de deur uitgezonden. Tot haar had hij gezegd, dat hij onmiddellijk
-na haar huwelijk naar Parijs zou vertrekken, en dus op de meubels na,
-alles wilde hebben opgeruimd en opgezonden. Zoo ging dan het een vóór,
-het ander na, de deur uit, en kreeg het eigenlijke huis den indruk of
-het voor een verkooping klaargemaakt was.
-
-Op den Zaterdagmiddag, vóór den Zondag, waarop Wiechen naar Parijs
-spoorde, had hij Ella met een groot envelop naar Marie van Groningen
-gezonden, dat zij onmiddellijk moest overhandigen, en er haar bij
-gezegd, dat hij even heen en weer naar Parijs ging, en zij de
-gastvrijheid van Marie maar moest inroepen. Daarop had hij haar een
-hartelijken afscheidskus gegeven. Dit laatste herinnerde zich Ella pas
-later, toen Marie haar had verteld, wat er nader in den brief van haar
-vader stond.
-
-Het was geen „even heen en weer”, maar een vertrek voor goed. En hij
-vroeg zijn vroegere vriendin, die toch zooveel van Ella hield, of zij
-haar bij zich wilde houden, en voor het verdere zorgen. Een acte van
-toestemming voor Ella’s huwelijk, was in den brief vervat. Die had hij
-doen opmaken, omdat, afgezien van zijn vertrek naar Parijs, hij bij de
-huwelijksvoltrekking niet tegenover die trotsche menschen wou staan,
-die niet eens zijn kennis wilden maken. Hij zou nog niet zoo spoedig
-gegaan zijn, als niet Maandag een beslag in zijn huis verwacht werd, en
-hij daar Ella niet in kon laten zitten. Hij verzocht Marie van dit
-alles aan Ella enkel het hoognoodige te willen meedeelen.
-
-Ella schreide haar oogen rood, en zoo vond haar Carel, die haar kwam
-afhalen, om bij zijn ouders te gaan eten. Hoewel hij hartelijk blij
-was, dat hij Wiechen, die hem tegenstond, niet zou ontmoeten
-voorshands, gevoelde hij toch groote deelneming met zijn aanstaand
-vrouwtje, en stelde haar voor haar komen voor heden af te gaan zeggen.
-Doch hiervan wilde Ella niet hooren. Zij verzocht Carel zelfs thuis
-niets van de verdwijning van haar vader te zeggen. Men wilde hem daar
-niet kennen, dus had men ook geen belang erbij.
-
-„Weet je wat,” zeide Marie van Groningen. „Ik zal oom Slot verzoeken
-morgenmiddag naar meneer Becker te gaan. Voor iedereen kan het
-voorloopig blijven, alsof hij slechts tijdelijk weg is.—Neen, kind,”
-zeide zij tot Ella, „de oude heer Becker moet het weten. Anders zou hij
-trouwens niet begrijpen, waarom je zoolang bij mij blijft logeeren.
-Want dat doen we toch?”
-
-Ella viel haar om den hals.
-
-„Ziezoo,” zeide Marie. „Nu de traantjes gedroogd, en je gezicht even
-afgewasschen in mijn kamer. Als je terug komt vanavond, heb ik een
-aardig klein nestje voor je klaar, vlak naast mij.”
-
-Ella deed wat haar gezegd werd, en kwam weldra beneden, een voile voor
-haar gezichtje, waardoor men niet meer zag, dat zij had gehuild, en
-ging met haar aanstaande mee.
-
-„Ik moet eens een poosje vreeselijk ouderwetsch zijn,” zeide zij, zijn
-arm nemend. „Ik gevoel zoo’n behoefte aan steun.”
-
-„Dien kan je krijgen, lieveling, altijd als je dien noodig hebt,” zeide
-hij zacht.
-
-De heer Slot volvoerde den volgenden dag zijn eenigzins kiesche taak,
-om Carels ouders met den toestand bekend te maken.
-
-„Het fatsoenlijkste dat de vent ooit in zijn leven heeft gedaan, wed
-ik,” merkte de heer Becker op. „Het toont tenminste eenig eergevoel.”
-
-„Als hij het tenminste alleen dáárom gedaan heeft,” zeide de heer Slot.
-„Maar ik hoor in den laatsten tijd rare noten kraken over zijn
-financieele omstandigheden.”
-
-„Zoo? Dan ben ik dubbel blij om onze houding. Ook dat Carel van den
-beginne af geweigerd heeft iets als bruidschat aan te nemen.”
-
-„Hij schijnt dan nog wat te bezitten.”
-
-„Het doet er niet toe. Onze jongen krijgt nu zijn vrouwtje schoon uit
-zijn handen. Dat is één geluk.”
-
-„En een lief vrouwtje. Mijn nicht, die haar al lang kent, dweept met
-haar. Zij wil haar nu gaarne bij zich houden tot de bruiloft. Maar zou
-het niet zaak zijn, die wat te bespoedigen?”
-
-„Daar heb ik wel ooren naar,” verklaarde de heer Becker. „We kunnen
-daar eens met de dames over spreken. Want het zal wel van den uitzet
-afhangen.”
-
-„Ik heb er terloops met mijn nicht over gesproken. Er is nog wel wat te
-doen; maar als ze vóór hun vertrek naar Indië nog eens een reisje in
-Europa maakten? Dat geeft tevens een afleiding, die het arme kind wel
-noodig zal hebben. En als, wat ik vrees, in enkele weken toch een
-faillissement van Wiechen volgt, merkt zij daar niets van. Hoe zou u
-over dat plan denken?”
-
-„Het is uitstekend!” riep de heer Becker uit. „De jongelui behoeven we
-niet te vragen of ze het er mee eens zullen zijn! Dus morgen
-aanteekenen. Wat hebben we nu daarvoor nog noodig? Ik zal morgen Carel
-met de heele papierengeschiedenis naar het gemeentehuis sturen. Zoo
-vroeg mogelijk.”
-
-Toen Ella dien avond naar haar tijdelijk huis zou gaan, nam de heer
-Becker haar bij de hand.
-
-„Ik weet alles,” zeide hij. „En je moet me beloven er in het geheel
-niet over te praten. En nu heb ik een verrassing voor je. Luister jij
-ook eens, Carel. Je gaat morgen vroeg naar het stadhuis, en brengt er
-de stukken, vraagt of ze nog meer noodig hebben, en wanneer op zijn
-vlugst kan worden aangeteekend. Als het kan, morgen reeds. Dan hebben
-we haar zooveel te langer als bruid.”
-
-Ella bloosde, terwijl een traan in haar oog blonk.
-
-„Welnu, beste meid, krijg ik een zoen van je?”
-
-„Dank u, vader,” zeide Ella, hem kussend en voor het eerst dien naam
-gevend.
-
-„Dat is lief van je!” riep Carels moeder uit. „Hier, ik ook mijn
-portie.”
-
-„Je hebt het hart der oude lui voor goed gestolen,” zeide Carel, toen
-zij buiten waren.
-
-„Et mulier peregrina vertit,” prevelde zij bijna onhoorbaar.
-
-„Wat zeg je daar?” vroeg hij.
-
-„Een regel uit Horatius,” antwoordde zij. „Stil, Carel, ik durf hem je
-nu niet uit te leggen. Later.”
-
-En hij, begrijpende, dat haar gemoed vol was, stapte zwijgend naast
-haar voort.
-
-Carel haastte zich den volgenden ochtend, en het gelukte hem den dag
-daarna aan te teekenen, wat heel vlug was, naar men hem verzekerde.
-
-En op hetzelfde oogenblik dat Ella aanteekende, werd het oude huis van
-haar vader opengebroken, en namens van Vleuten beslag gelegd op het
-weinige dat men daar vond.
-
-Voor de kosten altijd goed, maar niet voor de vordering.
-
-Dat was het treurig bericht, dat van Vleuten van zijn advocaat ontving.
-
-Binnen weinige dagen had men nader bericht, en wel, dat Wiechen te
-Parijs vertoefde, doch zijn adres was nog niet bekend. De advocaat
-raadde eenvoudig faillissementsaanvraag aan. Dat was het goedkoopste,
-en men zou meteen kunnen doen constateeren, of er misschien vorderingen
-waren, die men kon geldig maken.
-
-En zoo geschiedde precies, wat Wiechen wilde, en hij tijden geleden op
-dien fietstocht aan Marie van Groningen had aangekondigd.
-
-Maar eer dit alles gebeurde, was Ella getrouwd.
-
-En haar moeder was erbij geweest. Want op dat punt had zij niet willen
-toegeven. En niemand had er spijt van met die lieve bescheiden vrouw
-kennis te hebben moeten maken, en haar te zien vermeerderde slechts de
-verontwaardiging, die de ingewijden tegen Wiechen voelden.
-
-De heer Becker ging zoover, dat, toen men zekerheid had van Wiechens
-blijvend vertrek, en de genomen stappen bekend werden, haar zijn steun
-aan te bieden, als zij dien noodig mocht hebben. Zij was dankbaar voor
-zijn aanbod, doch vertrouwde er vast op, dat Wiechen haar geregeld van
-het noodige zou blijven voorzien. Daarin was hij nog nooit tekort
-geschoten.
-
-Toen de eerste schrik voorbij was, en de verificatievergadering plaats
-vond, waren de crediteuren in Wiechens boedel niet weinig verbaasd te
-vernemen, dat zijn vorderingen omstreeks evenveel bedroegen als zijn
-schulden, en er dus hoop bestond op een zeer hoog percentage. Dat gaf
-verademing, en men begon minder slecht van Wiechen te denken.
-
-„Als het zoo voortgaat,” zeide van Vleuten op zekeren dag tot Betsy,
-„krijgen we nog heel aardig wat van ons geld terug. Ik vind het nu al
-haast jammer, dat ik werk gemaakt heb bij onze oude firma, om weer
-terug te komen. Natuurlijk zouden we iets bescheidener moeten leven,
-maar aan den anderen kant beginnen de verdiensten uit mijn werk aardig
-te klimmen.”
-
-„Ik verlang toch naar Indië,” vond zij. „Maar dien Wiechen vergeef ik
-veel, en weet je waarom? Kom eens heel dicht bij me, Jan.”
-
-En toen hij dat gedaan had, sloeg zij haar arm om zijn hals, en
-fluisterde hem iets in.
-
-„Meen je ’t?” vroeg hij verrast opspringend. „Ja, dan... dan....”
-
-„Zie je,” ging zij voort. „Als we niet alleen blijven, moet jij ook
-meer verdienen. Is het niet zoo?”
-
-Zijn eenig antwoord was een hartelijke kus.
-
-„Ben je er erg blij mee?” vroeg hij toen.
-
-„En jij?” was haar tegenvraag. „Zonder dat die man je erop gewezen had,
-zou je het nooit geweten hebben, en wij hadden dat geluk nu niet in het
-vooruitzicht.”
-
-„Het is zoo,” erkende hij. „Weet je wat het gekste is? Ik heb er na
-dien tijd zooveel dokters over gepolst, en ze zeiden mij altijd, dat er
-niets aan te doen was. Niets zekers tenminste. Hoe zoo’n man daar nu
-aan komt?”
-
-„Je hebt het toch niemand verteld? Zelfs geen dokter?”
-
-„Neen, liefste. Dat had ik je immers beloofd!”
-
-„Dat weet ik wel. Maar jelui praat zoo graag! En dan vooral, waar het
-iets geldt, waarover de geheele wereld in dwaling schijnt te
-verkeeren.”
-
-„Wees gerust. Tenzij me iemand een ton ervoor bood... Iets anders. Het
-zal toch geen beletsel zijn om naar Indië te gaan?”
-
-„Ben je dwaas? Dat durf ik over vijf maanden nog wel te doen. Er wordt
-gebeld, en de meid is uit.”
-
-Hij stond op.
-
-„Hoera!” riep hij uit, binnenkomend. „Lees eens.”
-
-Het telegram hield slechts één woord in: Welkom.
-
-„Dat beteekent, dat er een plaats voor je is?”
-
-„Ja,” zeide hij.
-
-„Wanneer gaan we?”
-
-„Wat heb je een haast! Natuurlijk zoo gauw mogelijk. Ik zal morgen de
-Maatschappij kennis geven. Voor de zaak Wiechen zal ik den advocaat een
-volmacht geven. Dat kan ook morgen. Tevens kan ik eens zien welke
-booten er gaan, en een paar lui opduikelen om ons meubilair over te
-nemen.”
-
-„Hemel, Jan! Je wilt toch niet zonder goed gaan?”
-
-„Indisch goed hebben we nog boven liggen, geloof ik. Als we tot Genua
-of Marseille over land gaan, geven we onze koffers hier al mee, en wat
-ons ontbreekt koopen we bijvoorbeeld in Parijs.”
-
-„Dan moeten we dáár weer langer blijven,” zeide Betsy, „maar dat is zoo
-erg niet. Doe dan maar wat je kunt. Ik bedenk ineens, dat als we zoo
-hals over kop moeten vertrekken, we meteen van alle mogelijke
-afscheidsvisites verschoond zijn.”
-
-„Die twee of drie, die wij te maken hebben, doen we in één achtermiddag
-af.”
-
-„Dat denk je maar, Jan. Ons plotseling vertrek zal de nieuwsgierigheid
-teveel gaande maken. En dan ben je goed af hier! Men wil het naadje van
-de kous natuurlijk weten. En, daar iedereen in dit land wat te
-verbergen schijnt te hebben, gelooft men het tegendeel van ons toch
-niet, en vraagt, vraagt.... om, als ze niets uit je kunnen krijgen dat
-ze niet al lang weten of gezien hebben, je voor erg achterbaks te
-verklaren. Wat hebben we er aan?”
-
-„Je hebt eigenlijk gelijk,” zeide hij. „Dus zal ik maar beginnen met
-wat ik te doen heb, terwijl jij met inpakken aan den slag gaat. Ik zal
-je dadelijk iemand van de Dienstverrichting laten sturen, om de koffers
-van boven te halen.”
-
-„Neen, dat hoeft niet. Die leege koffers kan ik wel met de meid naar
-beneden krijgen, als jij vanavond met die groote maar helpt. Stuur je
-zoo’n man hier, dan zien dat de buren, en wordt hij uitgevraagd. Het
-gevolg is natuurlijk, dat er dan bezoek komt, om uit te visschen wat er
-gebeurt. Dat houdt me teveel op.”
-
-Beiden togen nu aan het werk. Betsy in huis, van Vleuten daarbuiten.
-
-Groot was de consternatie van de meid, toen het inpakken begon.
-
-„Luister eens Mietje,” brak Betsy haar vragen en uitroepen af. „Ik zal
-je in twee woorden zeggen wat het is. Wij gaan naar Indië terug. Je
-hebt ons trouw gediend, en daarom zullen we je goed bedenken. Maar ik
-maak één voorwaarde. Geen tijd verbeuzelen met vragen, en niet praten
-buiten de deur. Een jaar loon, en kostgeld, als je je daaraan houdt.
-Begrepen?”
-
-„Best, mevrouw,” zeide de meid.
-
-En als teeken dat zij zwijgen zou, sloeg zij zich even met de hand voor
-den mond.
-
-Er werd gewerkt! Indisch gewerkt, zonder tijd te verbeuzelen met praten
-en overleggen, zonder de dingen op te nemen om ze dan weer neer te
-leggen, den wil steeds gericht op het einde van de taak, om die zoo
-spoedig en goed mogelijk te voleindigen. De zeer eenvoudige redenen,
-waarom in Indië in korter tijd, meer werk wordt verricht dan in
-Nederland, en dus hooger salarissen kunnen worden betaald.
-
-In weinige dagen was men zoover, dat men in eigen huis leefde als in
-een logement. Alles ingepakt, het gebruikte terug in de koffers.
-
-Van Vleuten had intusschen ook het zijne gedaan. Het eenige oponthoud
-dreigde een oogenblik van de zijde der Levensverzekeringmaatschappij te
-komen. Eerst vier dagen na de kennisgeving van van Vleuten, kwam de
-generaal-inspecteur, op wiens komst men hem had voorbereid.
-
-„De Maatschappij vindt de behandeling door u... eenigszins zonderling,”
-zeide deze. „Een betrekking als de uwe, zegt men gewoonlijk niet met
-een paar dagen op.”
-
-„Er was niets aan te doen,” zeide van Vleuten. „Het spijt mij genoeg,
-niet eer in de gelegenheid te zijn geweest. Ja, ik voor mij zou liever
-in het geheel niet weggaan.”
-
-„Daar kan ik niet over oordeelen,” meende de ander. „De Maatschappij is
-van opinie, dat u minstens nog drie maanden behoorde te blijven. Uw
-betrekking is er een, die...”
-
-„Houd mij te goede, dat ik u in de rede val,” zeide van Vleuten. „We
-gaan van een verkeerd uitgangspunt uit. Het zit in het woord
-betrekking. Van het oogenblik af, dat de Maatschappij het vaste
-salaris, dat we in den beginne overeenkwamen, is gaan korten op de door
-mij verdiende tantièmes, hield de betrekking op. Sinds ben ik bezorger
-van polissen geweest, en deed stukwerk. En die relatie kan ik, dunkt
-me, afbreken, wanneer ik verkies.”
-
-„Enfin, ik zie dat u vastbesloten is, waar alles in huis staat
-ingepakt. Dus laat ons van die quaestie afstappen. Schikt het u, dat we
-aan het overnemen van uw administratie gaan?”
-
-Van Vleuten legde zijn boeken en registers over, waarin de
-generaal-inspecteur het sedert de laatste inspectie bijgeschrevene
-naging. Toen na eenigen tijd alles was doorgezien en geverifiëerd,
-hernam hij:
-
-„Uw eigen polis moet dus nu op Indisch tarief worden overgeschreven.”
-
-„Juist,” zeide van Vleuten. „Er komt een kleine vermeerdering van
-premie. We kunnen het nazien.”
-
-En hij greep naar een tariefboekje, dat op tafel lag.
-
-„U heeft het verkeerde,” merkte de ander op. „Dit is het nieuwe tarief,
-en uw verzekering is gesloten, eer dit werd ingevoerd.”
-
-„U wilt daarmee toch niet zeggen, dat ik volgens het oude, hooge tarief
-zou moeten betalen?”
-
-„Kijkt u maar op uw polis.”
-
-„Ja maar,” zeide van Vleuten, nadat hij dit gedaan had, „die bepaling
-is krachteloos, doordien een nieuw tarief sedert is ingevoerd, bijna de
-helft lager.”
-
-„U is nog verzekerd onder de oude bepalingen.”
-
-„Spreekt u hier uw persoonlijke meening uit, als ijverig inspecteur, of
-is het die der Maatschappij?”
-
-„De laatste. We hebben over de quaestie onlangs zelfs een proces moeten
-voeren, en gewonnen.”
-
-„’t Is fraai!” riep van Vleuten uit. „Maar ik weet wat. Wij
-transformeeren deze polis in een premievrije, en ik neem een nieuwe
-voor Indië.”
-
-„Dat kan,” zeide de ander. „U is nog altijd dezelfde, zie ik. U kende
-onze tarieven zooals geen enkel inspecteur, en ik herinner me de eerste
-maal, dat een premie door u werd geinterpoleerd, omdat die in het
-tariefboekje niet voorkwam. Zonder eenige fout! Welnu, uw idee is goed,
-en de Maatschappij ontkomt aan een precedent. Zal ik de nieuwe
-verzekering meteen noteeren? Of wilt u het nog zelf doen, om uw
-tantième? U ziet, ik ben geheel open.”
-
-„Ik ook,” zeide van Vleuten, „en daarom deel ik u mede, dat u de
-transformatie kunt noteeren, maar dat ik de nieuwe polis bij een andere
-Maatschappij neem.”
-
-De generaal-inspecteur sprong op.
-
-„Te drommel!” riep hij uit. En toen licht vermanend: „Kom, meneer van
-Vleuten, dat meent u niet!”
-
-„Toch,” zeide van Vleuten bedaard.
-
-„Nu dan... wil ik u een voorstel doen. Tot speciale belooning uwer aan
-de Maatschappij bewezen diensten, vergunt zij u bij uitzondering in het
-nieuwe Indische tarief te treden.”
-
-„Ik had van de Maatschappij niet anders verwacht,” zeide van Vleuten
-lachend. „Zorgt u dus voor de overschrijving?”
-
-„Met spoed. Ik beloof het u. Vergun me u een goede reis en veel succes
-te wenschen. We hebben altijd prettig samen gewerkt.”
-
-„Dank u,” zeide van Vleuten.
-
-En hij leidde den bezoeker uit.
-
-Hiermee was het laatste afgedaan, dat nog in Holland te doen viel; en
-toen den volgenden dag de stukken van de Maatschappij reeds kwamen,
-stelde van Vleuten voor op te breken.
-
-Dat ging nu spoedig genoeg. De meubelen had van Vleuten overgedaan aan
-den huiseigenaar, die er meer voor gaf, dan een ander, wijl hij met het
-nette inboedeltje het huis gemakkelijker kon verhuren aan Indische
-menschen, die er dikwijls tegenop zien, in hun verloftijd zich voor
-eigen rekening in te richten.
-
-In den vroegen ochtend waren de koffers, die men niet voor de reis
-overland noodig had, weggehaald, ter verzending naar de
-Stoomvaartmaatschappij. Iets later kwam de huisbaas met een vigelante,
-en terwijl de reisbagage daarop geladen werd, ging hij met van Vleuten
-even rond, met een vluchtigen blik zich vergewissende, dat alles in
-keurige orde was.
-
-Toen gaf van Vleuten hem de sleutels over, en stapte in het rijtuig
-waarin Betsy reeds zat, met de meid, die verlof had gevraagd hen tot
-aan den trein uitgeleide te mogen doen.
-
-„Weet je nog, Betsy,” merkte van Vleuten op, toen zij samen in den
-sneltrein zaten, „dat je huilde, toen we indertijd Soerabaja verlieten,
-waar we toch nauwelijks zoo lang gewoond hadden als hier?”
-
-„Ja,” erkende zij.
-
-„Ik was toen ook stil. En nu gevoel ik me haast vroolijk.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVIII.
-
-
-Toen van Vleuten en Betsy instapten, en Mietje van hen een roerend
-afscheid nam, zagen zij verder niemand dien zij kenden.
-
-Toch bleef hun vertrek niet onopgemerkt. Op het perron stond Boom, die
-met open mond naar het afscheid keek. Wat was dat? Als het een
-tijdelijke afwezigheid, een plezierreisje, gegolden had, zou zich die
-meid niet zóó hebben gedragen. Dat stond vast. Dus een vertrek voor
-goed? Dat was niet kwaad voor hem, want dan was het tusschen hen in
-orde, dat wil zeggen, dat dan van Vleuten zelfs de tweehonderd twintig
-gulden, die hij hem inderdaad zou moeten geven, in den steek liet. Hij
-bofte toch altijd! En hiermee was tevens de kans voorbij dien
-vervelende kerel hier ergens tegen het lijf te loopen. Want al was hij
-nu geborgen, en kon hem niemand wat doen, zulke ontmoetingen als laatst
-in Central, waren onplezierig.
-
-Een trein stoomde binnen. Boom keek even langs de portieren, en zag den
-man, die hem per telegram hier bescheiden had, Beenhuis.
-
-„Bonjour,” groette deze. „Het is goed dat je gekomen bent. Ik wou je
-vragen iets voor mij te doen. Laat ons ergens heen gaan, en wat
-gebruiken. Ik blijf een paar treinen over om met je te spreken.”
-
-„Luister eens,” zeide Beenhuis. „Wil je voor mij een zaakje opknappen
-in München? Ik heb op het oogenblik geen tijd, en ga er ook liever niet
-heen.”
-
-„Leg me eerst uit wat het is,” zeide Boom. „Om naar München te gaan,
-heb ik wel tijd, maar ik dank er voor, om in jouw plaats opgepakt te
-worden.”
-
-„Geen vrees,” lachte Beenhuis. „Het zou een quaestie van gijzelen zijn,
-en dan kunnen ze den verkeerden toch nooit nemen. Ik zal je de zaak
-uitleggen. Ik ben een poos geleden naar München geweest, en heb voor
-een kennis, die in den diamanthandel is, een collier meegenomen, om zoo
-mogelijk te verkoopen. Dat is ter bezichtiging gegeven aan een rijken
-Jood, die er wel zin in had. Maar het ongeluk wil, dat mijn mannetje
-daar, toen het op het sluiten van den koop aankwam, heeft verteld, dat
-ik het er gebracht had. En het toeval wil, dat degeen, die het had, ook
-met mij in relatie stond.”
-
-„Dat wil voor een gewoon mensch zeggen, dat je schuld aan hem hebt. Is
-het niet?”
-
-„Nu, ja. Een wisseltje van vierduizend francs. Dat komt terecht, zoodra
-een andere zaak afloopt.”
-
-„Dat kennen we,” zeide Boom. „Als je er niet buiten kunt. Maar verder.”
-
-„Welnu,” meende Beenhuis, „de zaak is hoogst eenvoudig. Er hoeft maar
-iemand naar München te gaan, en de noodige stappen te nemen, om namens
-mijn vriend dat collier te reclameeren. Men heeft gedacht, dat het van
-mij was, en zich daarin vergist. Zoodra hij het reclameert, wordt het
-afgegeven. Misschien moeten er een paar gerechtelijke stappen gedaan
-worden, maar dan is het ook uit.”
-
-„Wat verdien ik eraan?”
-
-„Vijfhonderd pop en vrij reis en verblijf. Altijd, als je er niet
-langer dan een week over doet.”
-
-„Waarom gaat je vriend niet zelf?”
-
-„Als het noodig is, en men hemzelf wil hebben, heb je maar te
-telegrafeeren. Maar hij is niet handig in zulke zaken, en heeft geen
-voorkomen. En dat heb jij wel. Men ziet je voor heel wat aan.”
-
-Boom was gevleid.
-
-„Als wat moet ik me dan vóórdoen?” vroeg hij.
-
-„Wel, als jezelf. Toevallig moest je voor andere zaken naar München, en
-nam deze bezigheid mee.”
-
-„Waarom wend je je niet direct aan een advocaat te München?”
-informeerde Boom. „Ik zal er toch ook een aan de hand moeten nemen.”
-
-„Er is spoed bij. Het collier was commissiegoed, en mijn vriend moet
-het verantwoorden. Met schrijven en opdracht geven aan een advocaat,
-gaat teveel tijd heen. Bovendien kan hij het elders verkoopen, en
-verdient dan zijn commissie.”
-
-„Dan moet het nogal wat waard zijn,” zeide Boom, „dat jelui er mijn
-reis naar München en dat bedrag voor over hebt.”
-
-„Veertig duizend francs.”
-
-„O zoo!”
-
-„Dus doe je het?”
-
-„Als je me de reis- en verblijfkosten voorschiet.”
-
-„Goed. Ik heb zooveel niet bij me; maar als je morgenmiddag in Brussel
-komt, zullen we je met het noodige opwachten. Aangenomen?”
-
-„Wie is je vriend, dien het aangaat?”
-
-„Katrol.”
-
-„Aha,” deed Boom. „Is het dan weer zoo’n zaakje, als... je weet wel....
-Amsterdam?”
-
-„Neen, dat is maar een naamgenoot. Nu, doe je het?”
-
-„Waarom niet? Ik wil altijd graag wat verdienen,” zeide Boom. „Alleen,
-ik ga niet zelf. Ik zal je iemand aan de hand doen, die zeer geschikt
-is het zaakje voor je op te knappen, en te naief om het gevaar te
-begrijpen, waarin hij zich begeeft.”
-
-„Je bazelt. Wat is er voor gevaar? Het is een eerlijke zaak.”
-
-„Zóó eerlijk, dat jelui het geen van beiden aandurft, enkel uit vrees
-opgepakt te worden.”
-
-„Geen oogenblik. Ik heb je precies verteld waarom ik er niet heenga. En
-Katrol is te.... hoe zal je het noemen? Niet flink genoeg.”
-
-„Nu,” zeide Boom, „laat ons dan maar zeggen, dat ik er ook niet flink
-genoeg voor ben. Wil je het adres hebben, of niet? En als je bent
-geslaagd, geef je mij wat je minder dan zevenhonderd pop aan den ander
-betaalt.”
-
-„Goed,” zeide Beenhuis. „Weet je, dat Wiechen in Parijs is?”
-
-„Ja,” zeide Boom, hem een papiertje overhandigende. „Hier heb je het
-adres. Wat doet onze vriend daar? Ook bankier spelen?”
-
-„Neen,” antwoordde Beenhuis. „Hij geneert zich met zijn andere
-bezigheid. En hij heeft heel wat te doen, naar het schijnt.”
-
-„Zoo maar publiek?”
-
-„Och, je weet, Parijs is de stad ervoor. Men neemt het daar zoo nauw
-niet. Als hij maar zorgt nooit ongelukjes te hebben, gaat het wel.
-Buitendien heeft hij een jong dokter aan zich verbonden, die hem dekt.”
-
-„Dat is het verstandigste, dat hij doen kon. Zijn faillissement hier
-moet ook erg meevallen. Het schijnt meer gedaan te zijn om de
-vorderingen gemakkelijk binnen te krijgen. Als je geen eergevoel hebt,
-is het een manier.”
-
-„Eergevoel?” vroeg Beenhuis spottend. „Je moest hem dat eens durven
-zeggen! Hij klampte mij laatst aan, en wou in den Cercle geintroduceerd
-worden, waar ik hem vroeger zelfs al niet in had willen meenemen. En je
-had meneer eens moeten zien, toen ik hem zei, dat daar geen
-mogelijkheid op was.”
-
-„Dat is parvenu-achtigheid,” meende Boom. „Zou je mij, niettegenstaande
-ik arm ben, in je cercle willen introduceeren?”
-
-„Zelfs als je in Parijs woonde. Temeer, omdat je mij zooeven den gang
-naar München hebt geweigerd.”
-
-Boom glom van genoegen.
-
-„Nu,” hervatte Beenhuis, „ik ga op je adres af. Wat drommel, is het een
-advocaat?”
-
-„Ja,” zeide Boom. „Maar vertel hem niet teveel van les dessous de
-l’affaire, want anders doet hij het natuurlijk niet.”
-
-„Alweer begrepen. Dankje intusschen, en mijn woord houd ik.”
-
-Zóó moest het gaan, vond Boom. Kalmweg een ander de kastanjes uit het
-vuur laten halen, en de nette meneer blijven, die enkel profiteert, als
-er wat te profiteeren viel. Hij had een gevoel van groote
-behagelijkheid over zich. Als men toch maar zooveel had, dat men netjes
-leven kon! Dan was het geen kunst meer om vooruit te komen. Met een
-simpel gangetje naar het station en het opkrabbelen van een adres, had
-hij toch minstens een paar honderd pop verdiend, vandaag.
-
-Eén oogenblik dacht hij nog aan dien jongen advocaat, die er zeer
-waarschijnlijk in zou vliegen. Als het zaakje bekend werd, was hij zijn
-reputatie kwijt. Maar dat was onwaarschijnlijk. Bracht hij het er
-handig af, dan had hij het dubbele voordeel, wat van de wereld te
-hebben gezien, en wat te hebben verdiend.... als Beenhuis hem betaalde.
-Want stommer wezens dan jonge, ja zelfs oudere advocaten, had hij op
-dat op dat gebied niet gezien. Ze vertrouwden altijd op de eerlijkheid
-hunner cliënten. Ze moesten al heel wat ervaring hebben in de wereld,
-om te weten, dat de cliënt gewoonlijk bij hen komt, als hij ergens over
-in het nauw zit, en zich weinig over hem bekommert wanneer de zaak goed
-is afgeloopen. Wie dat goed besefte, kon advocaten zoo netjes om den
-tuin leiden, als hij wilde. En dat was Beenhuis toevertrouwd!
-
-Het was toch gek. Zoo’n advocaat werd door Beenhuis natuurlijk
-beetgenomen, en nooit betaald. Maar hij zou het wel uit zijn hoofd
-laten, om hem niet te betalen. Onder elkaar altijd eerlijk, zooals
-Arnolds laatst op Woestduin zeide. Waar die toch bleef?
-
-„Bonjour, amice!”
-
-Boom keerde zich om, op het hooren van de bekende stem.
-
-„Zoo!” begon hij, doch stokte. „God, kerel, wat zie je er uit!”
-
-Inderdaad, Boom had reden voor dien uitroep.
-
-Arnolds, hoewel gewoonlijk eenigzins nonchalant gekleed, zag er nooit
-sjovel uit. Moest Boom steeds alles in de puntjes hebben, om er niet
-dadelijk als een burgerjongen uit te zien, Arnolds kon daarentegen
-desnoods een oud ding aantrekken, zonder dat het opviel.
-
-Maar nu....!
-
-Ongeschoren, een vuil papieren boord en front, glimmende jas, te wijd
-vest, een broek met knieën en roodachtige schoenen.... dat was niet
-meer nonchalant, maar shabby.
-
-Boom keek snel rond, of ook een kennis hem zag, en toen duwde hij
-Arnolds de deur in van een kroegje in de Wagenstraat.
-
-„Wat is er gebeurd?” vroeg hij, nadat zij aan een tafeltje hadden
-plaats genomen, en bier besteld.
-
-„’t Is donderen met me. Kan je wat eten voor me bestellen?”
-
-„Zeker,” zeide Boom, op het tafeltje tikkend. „Waar is Viehof?”
-
-„In een hospitaal, of zooiets, in Parijs,” antwoordde Arnolds. „Laat me
-eerst wat bijtrekken, dan zal ik je geregeld vertellen.”
-
-Boom keek op zijn horloge. Hm, zijn vrouw wist niet beter of hij had
-een lange conferentie, dus kon er nog wat bij.
-
-Hij bleef derhalve, nadat hij voor Arnolds wat had besteld, geduldig
-wachten, tot de ander zijn honger gestild had, die blijkbaar groot was.
-
-„Hè!” deed Arnolds eindelijk. „Ik heb in lang niet zoo genoeg gegeten.
-Doet dat goed!”
-
-Nu begon hij zijn verhaal.
-
-Met Viehof was hij eerst naar Ostende gegaan, toen naar Namur, en
-eindelijk naar Parijs, met het doel zuidelijk af te zakken. Zij hadden
-geluk gehad.
-
-„Toen we te Parijs kwamen,” zeide hij, „stonden we aan het hoofd van
-ruim dertigduizend francs!”
-
-Bij de vermelding van dit bedrag kwam even de oude levendige
-schittering in zijn oogen.
-
-„Weer verspeeld? Stom vee!” riep Boom.
-
-Arnolds trok de schouders op.
-
-In Parijs hadden zij toegang gekregen in een cercle, en daar met
-afwisselend geluk gespeeld. Ja, niettegenstaande hun vrij groote
-uitgaven, zagen zij hun geld vermeerderen. Maar het ging niet vlug
-genoeg. Dat lag aan het slappe seizoen. Men wilde tegen hun geluk niet
-houden. Zelfs de directeur van den cercle, dien Boom ook wel kende van
-vroeger, toen hij nog croupier in Trouville was....
-
-„Dergesne!” riep Boom uit.
-
-....raadde hen aan, als ze geld wilden maken, nu naar Trouville te
-gaan. En daartoe besloten zij, maar wilden nog één avond te Parijs
-blijven, om hun geluk te probeeren.
-
-Toen, den middag tevoren....
-
-„Wien denk je, dat we zagen?” vroeg Arnolds zijn verhaal afbrekend.
-
-„Hoe wil ik dat weten,” zeide Boom.
-
-„We zaten met de vrouwen tegenover dat tentoonstellingsding aan den
-ingang van het Bois. Daar komt een vrij chique karretje voorbij, met
-poney. Raad eens.”
-
-„Wiechen toch niet?”
-
-„Precies geraden. Ik riep hem aan, maar hij bleef stijf vóór zich
-kijken. Misschien hoorde hij het niet, of was er niet op verdacht zijn
-naam door een bekende te hooren uitroepen; en trouwens hij zat zoo
-stijf als een Engelsche koetsier. Fifi zei dadelijk: „Laat ons niet
-meer spelen; die man brengt overal ongeluk aan.” Maar we lachten erom.”
-
-Hadden ze haar raad maar gevolgd. Eigenlijk was Viehof het geweest, die
-dien avond de veine wilde forceeren. Met het gevolg, om kort te gaan,
-dat zij dépouillés waren geraakt. Geen cent overgehouden. De meisjes
-waren er vandoor gegaan, de bagage door het hôtel aangehouden....
-enfin, het gewone liedje in zoo’n geval.
-
-Die verduivelde Viehof had er zich door gered, door ineens, midden op
-den Boulevard, in elkaar te zakken en te gaan liggen spartelen. Hij was
-weggedragen. Arnolds was te verbouwereerd geweest, om dit voorbeeld te
-volgen, of iets dergelijks te doen. Trouwens, dat was altijd moeielijk.
-Men kan zooiets niet nadoen, of het loopt teveel in de gaten.
-
-En zoo was hij op de gebruikelijke manier afgezakt naar Holland, te
-weten door alles te verpanden, wat hij aan waarde bij zich had, en
-zelfs zijn kleeren voor deze plunje te verruilen. Derde klasse, en geen
-eten. De douane vroeg hem niet eens of hij wat te declareeren had!
-
-Het ergste moest nog komen. Blij weer in den Haag te zijn, had hij zich
-naar huis gespoed, dat wil zeggen naar de woning van zijn vader.
-Gesloten! Iemand van ernaast wist te vertellen, dat de familie opreis,
-of naar buiten was, en de dokter plotseling weggeroepen bij een erge
-patient in het Zuiden van Frankrijk. Dat kende hij. Die erge patient
-was de speelzaal in Ostende of elders. Daar moest weer worden
-opgemaakt, wat een heel jaar was verdiend, en nog meer erbij.
-
-„Wat doe jij anders?” vroeg Boom met rechtmatige verontwaardiging. „Je
-had zoo’n mooi sommetje om te beginnen, en als je verstandig was
-geweest, kon je het nu net zoo goed hebben als ik. Waar slaap je
-vannacht?”
-
-„Kan jij me niet bergen?”
-
-„Onmogelijk. Ik zou de grootste herrie krijgen.”
-
-„Leen me dan een kopstuk.”
-
-„Hier. Maar ik maak een voorwaarde. Je klampt morgen een ander aan.
-Want ik heb niet zóóveel, dat ik je iederen dag zou kunnen te eten
-geven en laten logeeren, tot je familie thuiskomt. Zoo eens in de week
-kan ik je wel een rinkie geven, en dan moet ik het zelf nog
-uitzuinigen. Als andere kennissen hetzelfde doen....”
-
-„Goed. Dan kom ik vandaag over acht dagen bij je.”
-
-„In godsnaam niet!” riep Boom verschrikt uit. „Je weet zoo ongeveer hoe
-laat ik ’s middags door de Spuistraat kom. Wacht me dan op, en.... zoo
-stilletjes stop ik het in je hand. Geen bonjour amice, of zoo, hoor!”
-
-„Ik begrijp je,” zeide Arnolds. „Laat me hier nu maar zitten, en ga
-heen.”
-
-Boom stond op. Hij riep den kastelein, en betaalde wat Arnolds hem liet
-doen, onderwijl den rijksdaalder in de hand houdend, zóó dat de
-kastelein dien zien kon.
-
-„En wat krijg je van mij?” vroeg Arnolds, toen Boom weg was.
-
-„Niets meneer, die meneer heeft alles betaald.”
-
-„O!” deed Arnolds, met den rijksdaalder spelend. „Heb je hier soms
-slaapgelegenheid? Voor één nacht maar, want ik heb het koopje, dat mijn
-familie op reis is.”
-
-„Heel goed meneer,” zeide de kastelein. „Voor dertig, veertig, of
-vijftig cent?”
-
-„Vijftig cent,” zeide Arnolds voornaam.
-
-„Alsublieft, meneer” zeide de kastelein, den rijksdaalder uit Arnolds
-vingers nemend, en hem twee gulden teruggevend. „Wilt u nu al naar
-boven gaan?”
-
-„Geef me eerst nog een cognacje.”
-
-Arnolds had zich goed gehouden, maar zooiets had hij nog nooit beleefd.
-Hij keek rond op de kamer, die men hem had aangewezen.
-
-Zij was spaarzaam verlicht door een petroleumpitje, maar leek toch niet
-onvriendelijk. Er stonden twee bedden in, en overigens het gewone
-gerei. ‚U blijft alleen’ had de kastelein gezegd, wat waarschijnlijk
-beteekende, dat hij de kamer anders had moeten deelen met een ander.
-Maar zelfs dan nog, had hij in zijn leven niet zoo goedkoop gelogeerd.
-Misschien kwam er nog ontbijt bij!
-
-Die goedkoopte hinderde hem. Hij was opgevoed in een kring, waarin het
-goedkoope werd vergeleken met het minderwaardige. Een zelfde kamer
-kostte in de „Twee Steden” een rijksdaalder, in „Vieux Doelen” een
-gulden of vier. Altijd de helft ervan, wat de ruimte betrof, zoodat er
-een muurtje of beschot was tusschen de twee bedden. Had hij betere
-kleeren gehad, dan zou hij in de ‚Doelen’ zijn gegaan, met een los
-daarheen geworpen praatje over het niet thuis zijn van de familie, en
-men zou hem gelogeerd en gecrediteerd. Hier moest men vooruit betalen.
-
-Het laatste was een oplossing! Men was bang voor zijn geld! En dat
-teekende de geheele situatie. Waar men bang was voor zijn geld, ontving
-men gemeenlijk minderwaardig soort lui. Daartoe werd hij dus gerekend,
-en.... op het oogenblik terecht. Er moest weer heel wat gebeuren, eer
-hij weer was, die hij zijn moest. Hij was onder nul. Hoe moeielijk het
-zou zijn om daar weer over heen te komen, bewees hem het geval van
-vandaag met Boom. Dat heer nam airs aan!
-
-Maar aan den anderen kant viel er ook wat uit te leeren.
-
-Heel fideel was hij met een „Bonjour amice” op hem af gekomen, zonder
-er zelfs aan te denken, dat hij er niet precies presentabel uitzag.
-Daarop had Boom hem te eten gegeven en nog een rijksdaalder toe. Wat
-drommel, als hij nu toch aan lager wal was, waarom zou hij voorloopig
-niet van deze positie profiteeren? Een oude kennis, een schoolvriend,
-kon men met eenzelfde „Bonjour amice” een stuip aanjagen, als men hem
-ergens tegenkwam, waar men vroeger flaneerde.
-
-En wat misschien in geen andere stad zou gelukt zijn, gelukte in den
-Haag.
-
-De een vóór, de ander na, schrikte van het „bonjour amice,” door de
-neusstem van Arnolds geuit, altijd op het oogenblik, dat men minder van
-zijn gezelschap gediend was. Gaandeweg werd hij door al zijn vroegere
-kennissen gepensionneerd. Niemand had den moed hem af te bijten.
-
-Dikwijls hadden zijn contribuabelen het land, en meenden, dat de
-politie zoo’n sujet van de straat moest weren. Want hoewel Arnolds hun
-wekelijksche bijdrage nimmer vergat te innen, zij vergaten die weleens
-klaar te leggen, of op de afgesproken plaats te zijn als hij er kwam.
-
-En dan klonk zoo’n ongelukkige vast en zeker het „bonjour amice” in de
-ooren, erger dan het maanbriefje van de belasting.
-
-Het was lastig voor beide partijen. Arnolds erkende dit volkomen. Zijn
-heele Zaterdag was er mee gemoeid, en zelfs hadden sommigen nog den
-toupet hem op een anderen dag te bescheiden. Hij dacht erover na, of
-daar niets op te vinden zou zijn. Het was toch eigenlijk onzin, zoo’n
-heelen dag door de stad te dwalen om de duiten te garen, precies op de
-minuut zijn, daar waar men hem wachtte. Maar wat?
-
-Een kantoor ergens, waar men het verschuldigde storten moest, en een
-loket met een handwijzertje, zooals voor de waterleiding, lachte hem
-wel toe. Dáár zorgden de menschen immers óók wel op tijd te zijn, omdat
-hun anders het water werd afgesneden, en ze nog boete op den koop toe
-betalen moesten!
-
-Doch dat was in zijn geval ondoenlijk. Als hij er zoo’n loket op
-nahield, zouden de menschen elkaar zien, en het van elkaar weten, dat
-zij aan hem contribueerden. Dat zou alles in de war gestuurd hebben.
-Het was juist, omdat een ieder meende, dat niemand het wist, dat men
-hem betaalde.
-
-Dus kon men de menschen moeielijk en file laten staan.
-
-Hij moest het dus maar dragen, tot er uitkomst kwam. Zijn familie deed
-net alsof hij niet bestond. Ook zij contribueerde, dat begreep hij,
-doordien er elken Maandagochtend een gift kwam, de eerste maal van de
-boodschap vergezeld, of meneer asjeblieft van de deur wou blijven.
-
-Het ging niet anders. Maar.... hij zou ze laten kijken! Allemaal!
-Zoodra hij een sommetje bijeen had, zou hij er een eind aan maken door
-een flinken coup. Voor zijn tegenwoordig doen een reusachtige mise op
-een winnend paard, of iets dergelijks. Beroerd genoeg, dat telkens als
-hij er bijna was, de kans hem weer tegensloeg. Want hij kon het spelen
-intusschen niet laten. Een mensch moet toch wat hebben!
-
-In kleine kroegjes waar gespeeld werd, leerde hij de lui allerhande
-aardige hazardspelletjes, waarbij nog iets te denken viel, en dobbelde
-dan mee, om bedragen, die vroeger voor hem niet bestonden. Een
-minimum-limite kende men destijds niet. En geregeld verloor hij, en
-juist altijd als hij weer bijna het bedrag voor zijn eersten coup
-bijelkaar had.
-
-Immers, dat moest honderd gulden zijn. Minder was onzin niet alleen,
-maar met spelersbijgeloof moest dát het bedrag zijn, en hield hij
-daaraan vast.
-
-Weken en weken moest hij loopen en sparen, eer hij dat bijeen had. Hij
-sparen! Was hij dan zóó laag gezonken, dat hij moest sparen? Soms kon
-hij er in zijn eentje om zitten huilen, zoo’n avond na te hebben
-verloren en daarom flink getracteerd te zijn door degenen die zijn geld
-hadden gewonnen.
-
-Misschien kwam het door het een en ander, dat zijn scheeve neus allengs
-dikker werd, en daardoor bijna in het fatsoen kwam, doch tevens zóó
-rood werd, dat zijn „achterstalligen” hem op een straatlengte al
-bespeurden, en door gewetenskneepjes benauwd, in hun zak tastten, in
-angst voor het „bonjour amice”.
-
-Den Haag was een straatfiguur rijker.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XIX.
-
-
-Viehof lag nauwelijks in den raderbrancard, of reeds bedaarde zijn
-spartelen, en toen de huif dicht was, en hij zich voelde wegrijden,
-schokte zijn lichaam nog enkel van ingehouden lachen.
-
-Dat was een stap tot den vrede! Een paar dagen was hij nu allicht onder
-dak, en zoolang had hij tijd tot nadenken. Een uitweg was altijd te
-vinden, als men maar even rust had, en dat gesnater van zoo’n Arnolds
-niet hoorde.
-
-Naar den cercle en vragen om reisgeld, was één middel, doch dat bedierf
-de toekomst. Zich als behoeftig vreemdeling over de grenzen te laten
-zetten, was een ander. Maar dat was tegenwoordig ook niet alles.
-Vroeger ging men tenminste per spoor, maar nu moest men wandelen.
-Althans heele einden, met een gendarme tot gezelschap, die het iemand
-liet merken, dat hij zoo’n opdracht niet plezierig vond! Dat had hij
-eens gehad, toen hij uit de Belgische gevangenis ontslagen was, en....
-nooit meer, als hij er buiten kon.
-
-Hadden ze maar een retourtje genomen! Dat was weer de koppigheid van
-Arnolds geweest. Die contrarieerde hem altijd.
-
-Een hevig gekittel in zijn neus brak zijn gedachten af. Met geweld
-onderdrukte hij het niezen, wat den aandrang slechts erger maakte.
-Wanhopig greep hij met de rechterhand zijn neus en kneep dien dicht, om
-althans het geluid te smoren, want dat was al te gek! Een niezende....
-hm, hm.... Geen zakdoek in zijn linkerbroekzak, maar iets, iets....
-
-De niesbui was overwonnen door pure verbazing.
-
-Was dat uit zijn zak gekomen? Het moest wel, want de zakdoek was en
-bleef weg.
-
-Een pakje bankbiljetten, met het witte strookje en blauw
-kringstempeltje van den cercle! Aan de kleur te zien.... ja waarachtig!
-Voorzichtig had hij de hoeken omgebogen. Een pakje, dus tien briefjes
-van duizend francs!
-
-Zonder meer beweging te maken, dan hoogst noodig was, scheurde hij het
-strookje door en verfrommelde dat, nam één biljet en stak dat in zijn
-vestzak, en bergde eindelijk de negen andere in zijn borstzak, ze
-schuivende in de gaping van zijn portefeuille. Ziezoo!
-
-Hij wilde nog denken, maar kon niet. De spanning was uit zijn zenuwen,
-en dan volgde altijd, wat hij nu al voelde aankomen.... De huif boven
-hem begon te draaien. Stond men stil? Ja, gelukkig. Als dat even zoo
-bleef, zou hij er misschien overheenkomen.
-
-Maar daar ging het de hoogte in en weer naar de laagte. Een schokje.
-
-En toen de behulpzame politiemannen de huif hadden opengeslagen,
-richtte hij zich op met een ruk, en....
-
-Men was op een politiebureau aan velerlei surprises gewoon, maar dit
-was al te koddig!
-
-Viehof stond nu op zijn beenen, voorovergebogen, terwijl zijn maag zich
-ontlastte van haar inhoud, bij elke rustpauze wilde blikken in het rond
-werpend.
-
-„Un ivrogne, tout simplement!”
-
-En spottende blikken troffen den man, die daarvoor een raderbrancard
-had gerequireerd.
-
-„Mais non, c’est un monsieur!”
-
-Viehof had elk woord gehoord, en wilde protesteeren. Maar hij kon niet,
-en deze machteloosheid veroorzaakte bijna, wat hij in het eerst
-gesimuleerd had.
-
-Een paar der agenten schenen nu de zaak iets ernstiger in te zien dan
-voorheen, en schoten toe, hem ondersteunend, terwijl na eenig
-geschreeuw een derde werd heengezonden om water.
-
-„Un coup de soleil, peut-être?”
-
-„Tiens, avec ce beau ciel là!” kreeg de man terug, met een blik en
-vingerwijzing naar den bewolkten hemel, die een braaf politieman ook
-ziet, al is hij binnenshuis.
-
-Viehof greep werktuigelijk in zijn zak, en weer geen zakdoek vindend,
-zette hij in ademnood een vinger tegen zijn linker neusvleugel,
-snuivend. Toen tegen den rechter.
-
-„Un mouchoir, ou chose.... Monsieur n’en a pas!”
-
-Het was half in ernst, half spottend geroepen.
-
-Men kwam nu met water en een doek, waarvan Viehof zich bediende, zooals
-de omstandigheden meebrachten.
-
-Eindelijk kreeg hij lucht. Zoekend, tastend, tot hij ten slotte
-arriveerde bij het biljet, dat hij in zijn vestzak verstopt had, haalde
-hij dat te voorschijn.
-
-„Changez moi cela,” zeide hij.
-
-Iedere gedachte aan iets onbehoorlijks was verdwenen. Een briefje van
-duizend francs. Un monsieur pourtant!
-
-En terwijl men Viehof op alle mogelijke manieren te hulp kwam, holde
-een agent weg, om het biljet te wisselen.
-
-Hij gaf eenige vage verklaringen. Een ziekte, die hij in lang niet
-gehad had.... een Hollander, op bezoek in Parijs.... het speet hem de
-heeren lastig gevallen te hebben.... een fiacre om in zijn hôtel terug
-te komen.... onderweg zou het wel overgaan.
-
-Toen hij eindelijk in het rijtuig zat, en terugreed naar het hôtel, dat
-hij zoo onheusch had verlaten, bekende hij zichzelf, nog nooit zoo van
-geld te zijn geschrokken.
-
-In het hôtel keek men zijn oogen uit. Of meneer de kamer weer betrekken
-zou, met Madame?
-
-Geen quaestie van, na zoo’n behandeling. Ook die andere heer zou straks
-komen, óók alleen om te betalen en zijn goed te halen.
-
-Men gaf Viehof het zijne mee, zich excuseerend over de vergissing.
-
-Schouderophalend gaf hij last zijn bagage in en op den fiacre te
-stuwen, en toen dat geschied was, duidde hij de richting aan: Gare du
-Nord.
-
-Maar onderweg tikte hij den koetsier aan, en liet hem rijden naar een
-ander hôtel.
-
-Wat nu te beginnen? Het was lastig nadenken, met een leege maag. En
-daar bestond op het oogenblik geen noodzaak voor. Dus, eerst wat gaan
-eten.
-
-Hij deed dit, en het bracht hem in een heel andere stemming.
-
-Wat drommel, met tienduizend francs in zijn zak, behoeft men niet te
-kniezen. Als hij nu maar wist, waar Fifi zat. Hij had geld, dus dacht
-hij weer aan haar, zooals zij in zoodanig geval aan hem dacht. Maar het
-was zoeken naar een speld in een hooiberg. Hij kon haar moeielijk laten
-omroepen.
-
-Tiens! Daar viel hem iets in. Morgen was het Zondag, en er waren
-courses in Auteuil. Als dat ongeval niet gebeurd was, zouden zij erheen
-gegaan zijn. Wie weet... zij had hem nooit verteld, wat ze uitvoerde,
-op haar tochten nu en dan, als er eb in hun kas was, en uit discretie
-had hij er nooit naar gevraagd. Maar met courses zou het wel in verband
-staan.
-
-Dus trok hij den volgenden dag naar Auteuil, in een dier goedkoope
-chars-à-bancs, die er heen rijden. Want, als hij alleen was, betrachtte
-hij groote zuinigheid, zelfs met kapitaal in zijn bezit. Ja, uit
-voorzichtigheid had hij zelfs zijn geld in het hôtel achtergelaten, en
-maar een honderd francs of wat bij zich gestoken. Het kon zijn, dat hij
-Arnolds ontmoette, en dan had diens speelduivel hem ook te pakken.
-
-Bij het terrein aangekomen, aarzelde hij. Pesage was zoo duur! Maar,
-aan den anderen kant, als hij Fifi zocht, moest hij ook dáár kunnen
-komen. In godsnaam dan! En hij offerde zijn vijftig francs entrée.
-
-Als van den donder getroffen bleef hij staan.
-
-Daar zag hij een groepje van drieën: Fifi, Leda en... niemand minder
-dan Wiechen! Was die het dan? Hij kon het niet gelooven.
-
-Fifi ijlde op hem toe.
-
-„Ah, chéri! Waar kom je vandaan? Waar is Arnolds?”
-
-„Ik weet het niet,” erkende hij, koel. „Wat doe jij hier?”
-
-„Spelen, om weer bij je te komen,” zeide zij eenvoudig. „Heb je iets?”
-
-„Jawel, maar niet veel,” zeide hij.
-
-Zij rukte hem het program uit de hand.
-
-„Zet wat je kunt hier.”
-
-Zij had een vluggen blik in het rond geslagen, en kraste toen met haar
-nagel in het papier.
-
-„Een tuyau?”
-
-„Ja, maar stipt geheim. Ik mocht het niet verklappen. Alleen aan jou
-doe ik het. Laat me nu. Allons, chéri, sois sage. Ga naar Holland
-terug. Ik kom gauw na.”
-
-„Met Wiechen?” grijnsde hij.
-
-„Neen. Il n’est rien là-dedans. Ik probeer alleen wat uit hem te
-kloppen voor die arme Leda. Maar hij is zoo hard! Is hier geloof ik
-alleen maar om zich te laten kijken, en zet niets. Ga je gang nu, en au
-revoir.”
-
-Zij wipte weer weg.
-
-Viehof verliet den pesage. Dat Fifi het geld niet uit de keien sloeg,
-begreep hij ook, maar nu hij gezien had... Hij moest niet meer van haar
-gehuichel hebben. Wiechen of niet Wiechen, het kon hem nu niets meer
-schelen. Maar het was uit tusschen hen.
-
-Inmiddels, wat zou hij doen? Een tuyau? Het kon zijn. Nu, voor het
-laatst dan! En hij zette al wat hij bij zich had, slechts enkele francs
-bewarende, om wat te drinken en thuis te kunnen komen.
-
-Als men alles vooruit wist!
-
-Als hij nu eens voor de eerste maal roekeloos geweest was, en niet zoo
-stom voorzichtig, om zijn geld thuis te laten! Hij telde niet eens na,
-wat hij kreeg. Het moest een outsider geweest zijn.
-
-Ja, als.... Want zoo’n fortuintje overkwam iemand voor geen tweede
-maal...
-
-Toch was het aardig.
-
-Die vervloekte meid! Als zij hem dat eerder gezegd had...
-
-Hij nam een besluit. Ja, nu wist hij wat hij wilde. Hij had eens een
-tante diep gegriefd, door haar handteekening na te maken. Het goede
-mensch was geëindigd met te betalen, om haar neef niet in de gevangenis
-te zien. Tevens had zij aangeboden hem passage en een som gelds
-bovendien te verschaffen, als hij naar een ver land wilde vertrekken.
-Niet dat zij geloofde aan zijn beterschap, als hij weg was; maar men
-compromitteerde zijn familie tenminste niet. Immers of een zekere
-Viehof in Amerika voor drie jaar de kast inging, hoorde of las men niet
-in Holland; wèl echter, als die zelfde Viehof in Holland slechts werd
-vervolgd en vrijgesproken.
-
-Hij besloot de zee tusschen zich en Fifi te zetten, en tevens tusschen
-zijn tante en hem. Het laatste zou hij op den voorgrond stellen, want
-anders betaalde zij zijn passage niet, en gaf hem niets mee.
-
-Viehof verwijderde zich van het terrein, en keerde naar Parijs terug,
-zich verder met een in hem schaarsche energie haastende om zijn plan te
-volvoeren.
-
-De tante, die stil leefde, maar toch niet zóó stil, of als haar neef in
-Holland iets overkwam, dat toch gehoord of gelezen zou hebben, bleek
-alsnog bereid haar woord gestand te doen. Zij was echter een practische
-vrouw, en wilde boven alles zekerheid hebben, dat haar neef ook
-inderdaad naar verre gewesten zou vertrekken. Na eenige ruggespraak had
-hij Australië gekozen, wat meer in haar smaak viel, omdat het nog
-verder weg was dan Amerika. Zij nu liet passage voor hem nemen, en
-stelde hem bij zijn vertrek geen geld, dan het noodige voor onderweg,
-doch een passagebiljet ter hand, zoomede een wissel op Melbourne, die
-dus dáár moest worden geind.
-
-Was zij minder voorzichtig geweest, wellicht zou Viehof inderdaad in
-Australië zijn aangeland. Nu bracht al dat gedoe hem op een denkbeeld.
-Namelijk om niet te gaan, en toch de duiten op te strijken.
-
-Hij kreeg dit op de hulpboot, die van Antwerpen naar Southampton voer,
-waar hij op de groote boot zou overgaan. Op die hulpboot was een
-medepassagier, die in een tegenovergesteld geval verkeerde, te weten
-tot Southampton passage te hebben genomen, met het doel vandaar naar
-Australië door te gaan. Welnu, een compromis was spoedig gesloten. Men
-ruilde de biljetten, terwijl Viehof het verschil toekreeg.
-
-Ook de moeielijkheid van het innen van den wissel vond haar oplossing.
-Viehof gaf dien afgeteekend mee aan den steward van de groote boot, die
-op zich nam het bedrag te Melbourne onmiddellijk te innen, en weer over
-te maken naar Southampton, aan Viehof’s adres poste restante. Een goede
-fooi bewoog dien man bovendien tot nog iets anders. Hij verkocht aan de
-passagiers prentbriefkaarten van alle plaatsen onderweg. Daarvan nam
-Viehof een serie, en adresseerde en teekende die aan zijn tante, waarop
-de steward ze bij zich nam, om ze aan het goede mensch van elke plaats
-waar men aandeed, successievelijk te verzenden, tot Melbourne toe. Dat,
-meende Viehof, had die lieve tante wel aan hem verdiend, dat hij haar
-van reis en aankomst eenig teeken stuurde.
-
-Aldus te Southampton afgestapt, dacht Viehof er eerst over naar den
-Haag terug te keeren, doch een kleinigheid deed hem blijven.
-
-In de bar van het hôtel, waar hij zijn intrek genomen had, zaten een
-paar mannen te praten. Viehof zag, dat de een in zijn hand een strookje
-papier hield, dat hij den ander telkens weer toonde. Het leek sterk op
-een accept.
-
-Van plaats veranderende, zoodat hij het gesprek kon opvangen, bleek
-hem, dat het inderdaad over een kleine geldleening liep.
-
-Het was toch overal eender. In den Haag, zoowel als in Southampton. Ook
-hier waren menschen die geld zochten, anderen die het plaatsen wilden.
-En toen vroeg hij zich af, waarom hij, nu hij geld had, met alle geweld
-naar den Haag terug wou? Niemand zou hem daar bijzonder welkom heeten.
-En hier, of elders, overal was het eender. Hij had kapitaal, ginds zat
-een man die geld zocht, en een ander die het blijkbaar gaarne zou
-verstrekken, maar het op het oogenblik niet had.
-
-Een begin was een begin. En brutaalweg trad hij op het tweetal toe,
-bekende bij toeval hun gesprek te hebben gehoord, en verklaarde zich
-bereid to do a business. De anderen keken eenigzins vreemd op, maar de
-man die het geld noodig had, stapte over bezwaren van etiquette heen,
-en noodigde Viehof plaats te nemen, terwijl de ander met een nijdig
-gezicht heenging.
-
-De man met wien Viehof had kennis gemaakt, bleek een fatsoenlijk
-kruidenier te zijn, die voor een week of zes dertig pond noodig had. En
-Viehof nam zijn accept zonder veel praten, maar vroeg toen
-tegendiensten.
-
-Eenige dagen later was hij geinstalleerd op een klein kantoor, en zette
-geld uit tegen hooge rente, voorloopig aan geen andere dingen denkende.
-
-De Australische wissel, die eindelijk aankwam, bezorgde hem een
-introductie bij een bankier, dien hij de incasseering opdroeg. Men had
-reeds van hem gehoord, en stond verbaasd over de relatiën, die men
-meende dat hij had, tot zelfs in Australië. Al pratende bood men hem
-gelegenheid tot disconteeren, precies als Wiechen voorheen had bij
-Karsten & Co. En beginnende met kleine postjes, maakte hij daarvan hoe
-langer hoe ruimer gebruik, tot het kapitaaltje dat hijzelf
-oorspronkelijk had ingebracht, slechts een zeer gering deel meer
-uitmaakte van zijn omzet.
-
-Eens per jaar stak hij geregeld over naar Frankrijk, en speelde kleine
-bedragen op de courses. Hij keek dan steeds uit naar het gezichtje van
-Fifi, doch zag haar nooit meer, en niemand dien hij kende kon hem
-zeggen waarheen zij gevlogen was.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XX.
-
-
-Onder een loodzwaren mistral was de „Prinses Marie” de haven van
-Marseille uitgevaren. Zelfs toen de boot nog aangemeerd lag, was het
-aan dek onaangenaam, en zooveel te meer toen zij buiten was, en zwaar
-werkte door de golven, waar het schuim, neergeslagen, in kralende
-streepjes afliep.
-
-Reeds een heelen tijd was men in volle zee, eer van de passagiers zich
-iemand boven durfde vertoonen.
-
-Gehuld in regenjassen, de kragen op, tegen de koude, die men niet meer
-verwacht had, stonden twee heeren tegen de verschansing, uit verveling
-de Indische gewoonte van zich voorstellen reeds nu aannemende.
-
-Van Vleuten!
-
-Becker!
-
-En zoekend naar eenig onderwerp van discours, begonnen zij elkaar te
-ondervragen, en ten slotte mededeelingen te doen, die men onder andere
-omstandigheden bewaart tot meer intimiteit is ontstaan.
-
-Zoo wist de een al heel spoedig van den ander, wat zij waren en met hun
-vrouwen de reis deden.
-
-„Een dame!” riep Becker eensklaps uit, en van Vleuten, omziende,
-ontdekte Betsy, die geheel gekleed op slecht weer, in de ingang van de
-kajuit stond.
-
-Hij ijlde toe om haar verder te helpen, in de luwte van den rooksalon,
-waar Becker was blijven zitten.
-
-Een korte voorstelling volgde.
-
-„Ik ben naar boven gekomen, om je wat te vertellen, Jan,” zeide Betsy.
-„Weet je, wie hier aan boord is?”
-
-„Nog niet.”
-
-„Dat dochtertje van dien Wiechen. Waar ik je toen vertelde. Zou die
-nare vent er ook zijn?”
-
-„Wat zeg je?” riep van Vleuten uit, onaangenaam verrast.
-
-Becker stond op. Hij wilde iets formeels zeggen, doch dit beletten hem
-de wind en de beweging van het schip.
-
-„Het meisje was een lief kind,” zeide Betsy. „Maar o, ik zou het zoo
-vervelend vinden, als die man....”
-
-„Stel u gerust, mevrouw,” zeide Becker. „Niemand zou het waarschijnlijk
-zoo vervelend vinden als ik. Het lieve kind.... is mijn vrouw.”
-
-Betsy had een gloeiende kleur gekregen.
-
-„Pardon, ik wist niet....” stotterde zij.
-
-„Wij hebben heel onplezierige ervaringen met meneer uw schoonvader
-opgedaan,” zeide van Vleuten, haar tehulp komend. „En....”
-
-„Dat hebben er meer,” lachte Becker. En toen weer ernstig wordend: „Als
-u eenigzins prijs erop stelt met mij in goede verstandhouding te
-blijven, zou ik u in overweging willen geven geen melding van dien man
-meer te maken. Meer zeg ik zelf er ook niet van. Maar mijn vrouwtje
-pijn te zien doen door anderen, zou ik....”
-
-„Allright!” riep van Vleuten. „En, Betsy, je praat er ook niet over met
-anderen, hè?”
-
-„Ik denk er niet aan,” zeide Betsy verruimd.
-
-„En ik ga eens naar beneden, zien hoe de zaken dáár staan,” zeide
-Becker, een aanloopje nemend om tegen de helling van het dek op te
-komen.
-
-„Je had je daar mooi verpraat,” zeide van Vleuten, toen hij weg was.
-
-„Nu, ja,” meende Betsy. „Is het toch niet beter zóó? Nu hebben we ons
-even uitgesproken, en anders hadden we misschien de heele reis stijve
-gezichten tegen elkaar getrokken.—Wat een akelige wind is dat! Mijn
-lippen beginnen er van te springen.”
-
-„Laat ons dan in de rookhut gaan,” stelde hij voor, „daar zitten altijd
-enkel een paar oude heeren.”
-
-En zoo deden zij, terwijl van Vleuten bij het binnenkomen de oud-gasten
-verzocht rustig door te blijven rooken, en zelf een sigaar opstak.
-
-Becker was inmiddels naar beneden gegaan, en vond Ella in de hut.
-
-Het was een ruime tweepersoonshut, waarin een sofa, die desnoods voor
-een derde plaats kon worden ingericht.
-
-Daarop had Ella, na haar bovenkleeding te hebben uitgetrokken zich
-neergevlijd.
-
-„Hoe is het?” vroeg hij, haar met de eigenwijsheid van jonge
-echtgenooten kussend waar hij een bloot plekje zag.
-
-„O, beter!” zeide zij. „Ik was al opgestaan en heelemaal aan de
-beweging gewoon, en wou juist eens gaan onderzoeken waar jij zat, toen
-ik....”
-
-„Toen je mevrouw van Vleuten zag,” viel hij in.
-
-„Ja,” zeide zij verwonderd. „Kende je die?”
-
-„Sinds daareven. Ik stond met haar man te praten, en zij kwam er bij,
-en vertelde precies, wat jij nu wou gaan vertellen.”
-
-„En, wat heeft ze gezegd?”
-
-„Nu,” zeide hij, zonder direct op haar vraag te antwoorden, „het zijn
-heele geschikte lui, maar ze willen over één ding niet praten. Net als
-wij. Over.... den Haag. Dat hebben we nu afgesproken. Dus, als je nu
-opstaan wilt, kan je de kennis hernieuwen. Zij vindt jou heel lief.”
-
-Ella was al opgesprongen, en trok de japon weer aan, die hij haar
-toereikte, waarbij zij zich naar den aard der jonge vrouwen onnoodig
-veel aan hem vastgreep.
-
-„Verschrikkelijk, wat maakt dat schip een beweging,” merkte Ella op,
-onder het naar boven gaan. „Blijft dat nu den heelen tijd zoo?”
-
-„Neen,” zeide hij, „soms is de zee heelemaal stil. Toen wij jaren
-geleden uit Indië kwamen, hebben we maar een dag of wat zulk slecht
-weer gehad.”
-
-Zij waren de trap opgekomen.
-
-„Mag ik mevrouw even helpen?”
-
-Het was de eerste officier, die zonder antwoord af te wachten, Ella
-greep, en haar met een zetje naar de ingang van den rooksalon hielp.
-
-Becker volgde, dankbaar. Want het was nog niet hetzelfde, of men
-zichzelf helpen kon aan boord van een zwaar werkend schip, dan wel nog
-daarbij een dame aan den arm te hebben hangen, die, naar den aard van
-haar geslacht, de loodlijn naar gelang van haar omgeving zoekt te
-bepalen, en daarom op een hellend vlak steeds uit het lood geraakt.
-
-„Niet meegaan met de beweging, er tegen in leunen, mevrouw,” vermaande
-de eerste officier. „Ziet u wel, daar gaat het al beter. En als u
-alleen is, nooit uw handen loslaten, dan kunt u geen gevaar loopen.”
-
-Lachend volgde Ella den gegeven raad, en zoo bereikte men de plaats
-waar van Vleuten en Betsy zaten.
-
-„Kom maar gauw naast mij,” raadde Betsy. „Het went wel.”
-
-De eerste officier bleef een oogenblikje praten. Maar toen hij zich
-verwijderd had, ontstond er onwillekeurig een stilte.
-
-„Kom,” zeide van Vleuten, „zooveel menschen zoeken een aanleiding om
-hun eerste glas champagne aan boord te drinken. Ik geloof, dat het ons
-niemand kwalijk zal nemen, als wij dit eens bij deze gelegenheid doen.
-Ik ga zien een hofmeester te vinden. Meneer Becker, helpt u mij de
-glazen dragen?”
-
-De beide dames waren eenige oogenblikken alleen, daar de rookende
-oudgasten een luchtje waren gaan scheppen.
-
-„Had je last van zeeziekte?” vroeg Betsy, de stilte brekend.
-
-„Ik weet het niet,” zeide Ella. „Ik had het al enkele dagen vóór we aan
-boord kwamen.”
-
-Betsy keek op, en zag Ella in de oogen, die zoo naief, zoo onbewust
-stonden. Met een plotselinge beweging trok zij haar naar zich toe, en
-kuste haar. Toen volgde een gefluister, terwijl Ella half angstig, half
-blij naar Betsy luisterde, en zij een voor haar doen ongewoon hooge
-kleur kreeg.
-
-„Moet ik het Carel.... dat is mijn man, al zeggen?” vroeg zij.
-
-„Wacht nog een weekje, tot je absolute zekerheid hebt,” raadde Betsy.
-„Anders kon er een teleurstelling zijn.”
-
-De heeren kwamen terug, en hadden natuurlijk niets te dragen, daar de
-bevaren hofmeester dat minder raadzaam geacht had. De champagne werd
-ingeschonken.
-
-„Op een gezellige reis,” zeide van Vleuten.
-
-„Auf unser specielles,” fluisterde Ella Betsy toe, terwijl haar oogen
-glinsterden.
-
-Van Vleuten en Becker verwonderden zich over den spoed, waarmee
-tusschen hun dames een goede verstandhouding bleek te zijn ontstaan, en
-verheugden zich er tevens in.
-
-Ziezoo, dat was een waarborg tegen onaangenaamheden op reis. En
-verwonderlijk zooals vrouwen altijd in uitersten vervallen. Of gevecht
-op leven en dood, òf een intimiteit waar men eenvoudig van verbaasd
-staat!
-
-De eerste wist natuurlijk de oplossing reeds dien avond, maar de ander
-moest een goede week wachten, eer hem Ella haar hoop meedeelde.
-
-„Foei,” zeide hij. „Moest je daar zoo lang mee wachten, om mij dat te
-vertellen?”
-
-„Mevrouw van Vleuten dacht...”
-
-„Met wie ben je getrouwd?” vroeg hij.
-
-„Met jou natuurlijk. Hoe bedoel je dat?”
-
-„Kijk eens liefste, dat bedoel ik zóó. Geheimen tusschen man en vrouw
-behooren er niet te zijn. En al mocht ons hart ons eens dringen iets
-tijdelijk voor elkaar geheim te houden, dan nog mag men het nooit aan
-een derde toevertrouwen. Voel je zelf niet, dat er in de laatste dagen
-tusschen ons iets geweest is, wat er niet had mogen zijn? Dat op zeker
-punt een ander je nader stond dan ik?”
-
-„Ja,” erkende Ella, een traan wegpinkend. „Het was net of ik minder van
-je hield, en dat was toch niet waar.”
-
-Carel keek heel ernstig. Eigenlijk wist bij zich uit de situatie niet
-heel goed te redden. De vermaning, die hij gedaan had, was geen
-oorspronkelijk werk. Eer hij trouwde had hij boekjes gelezen, hoe men
-met zijn vrouw of zijn..... ja, van alles! om moest gaan. Hier dacht
-hem de gelegenheid gunstig, om de theorie in practijk te brengen. Maar,
-het was zonderling, tegenover de mooie oogjes, die zich met tranen
-vulden, wist hij niet wat te doen. Zij had moeten antwoorden, zooals in
-het boekje stond. Ja, hoe duivel was het ook weer?
-
-Denn eben wo Gedanken fehlen.... juist, da, hm, de rest kon men cadeau
-krijgen. Een „Wort” had hij zooeven ook uitgesproken. Maar wat doe je
-nu, als dat ook niet helpt, en je lieve jonge vrouwtje tranen in haar
-oogen krijgt. Dat had Goethe erbij moeten zeggen!
-
-Hij pakte Ella eens goed en gaf haar niet één, maar verscheiden zoenen,
-en daar scheen zij volkomen genoegen mee te nemen.
-
-Dus, wo die Worte fehlen, daar moet je zoenen.
-
-Carel kon dat wel niet zoo mooi doen rijmen als Goethe, maar de
-philosophie was beter, en meer afgerond. Weg boekjes met raadgevingen!
-
-Dat de raadgevingen op zichzelf nog zoo kwaad niet waren, mits goed en
-geput uit ervaring, zou hij even later bemerken.
-
-Men was in Port-Said geweest, en het Suez-kanaal doorgevaren.
-
-Geducht deed zich de warmte gelden, de lucht in zoodanig snelle
-trilling brengend, dat ze minder doorzichtig werd, en de beelden
-weerspiegelde.
-
-En nu verdween het Europeesche régime, om voor het tropische plaats te
-maken. Dat wilde aan boord van een mailstoomer zeggen, dat de
-middagtafel gerechten bevatte, die sommigen voor een rijsttafel
-aanzagen, maar vooral dat Indisch négligé zijn intrede deed. Zoodra het
-Suez-kanaal was gepasseerd, mocht het in de namiddaguren en des avonds
-gedragen worden, ook aan dek.
-
-De oudgasten maakten daarvan onverwijld gebruik, kennende het genot,
-dat de voor het klimaat aangewezen kleeding het menschelijk lichaam
-geeft, en aarzelend en zich vreemd erin gevoelend voor het eerst, werd
-het voorbeeld ook door de baren gevolgd.
-
-Had Ella niet den goeden raad van Marie van Groningen ook op dit stuk
-gehad, maar haar uitzet laten maken bij een der vele zich daarvoor
-uitgevende specialiteiten, dan zou zij er waarschijnlijk even
-bespottelijk hebben uitgezien als een paar andere voor het eerst
-uitkomende dames, die met hun à la nachtjak getailleerde kabaja aan dek
-verschenen.
-
-Betsy was er over uit.
-
-„Keurig!” riep zij. „Wie heeft dat zóó voor je besteld?... O ja, ik
-weet het al.... het is in orde, en het staat je lief.”
-
-En met den vinger prikte zij Ella in de heup, op de grens waar de
-kabaja behoort te eindigen om niet te lang te zijn, en evenmin indecent
-kort.
-
-„Je ziet er snoezig in uit,” herhaalde zij.
-
-En daarin had zij gelijk. Want de Indische sarong en kabaja, die,
-slecht gemaakt, bespottelijk kleedt, en dan ook maar het best onder
-„nachtgoed” wordt gerangschikt, is een négligé, dat in hooge mate
-flatteert, als het goed gedragen wordt.
-
-In Batavia scheidde men. Van Vleuten en Betsy om naar Soerabaja te
-gaan, waar de eerste zijn oude betrekking weer innam, Becker en Ella,
-om den zwerftocht te beginnen, waartoe jonge ambtenaren veroordeeld
-schijnen, en waaraan zelfs ouderen niet altijd ontkomen, en die niemand
-anders voordeel aanbrengt dan de stoomvaartmaatschappij en andere
-ondernemers van transportmiddelen.
-
-Want dat is het verschil tusschen den particulier, die het welzijn van
-zijn zaken beoogt, en het Gouvernement, dat de eerste zijn employé’s
-bij voorkeur dáár plaatst of laat, waar zij met de omgeving bekend en
-vertrouwd zijn, terwijl het laatste zijn ambtenaren overplaatst, zoodra
-er gevaar dreigt dat zij in denzelfden toestand geraken.
-
-En dit is maar goed ook, daar de ambtenaar anders zich te vast nestelen
-zou, en in zijn omgeving een invloed zou kunnen krijgen, die hem tot
-een staat in den staat zou kunnen maken, tenzij.... hij zijn meerdere
-kennis en invloed ten nutte van het Gouvernement aanwendde.
-
-Doch dit veronderstelt het Gouvernement blijkbaar niet van zijn
-ambtenaren, de koopman wel van zijn employé’s.
-
-Van Vleuten werkte hard, zooals hij gewoon was geweest, en gaandeweg
-begon hij zich weer thuis te gevoelen in den goeden ouden Oost.
-
-Zij hadden slechts enkele dagen in het hôtel doorgebracht, daar Betsy’s
-toestand spoed eischte, en nauwelijks waren zij dan ook ingericht, toen
-Betsy beviel, tot beider groote vreugd van een jongen.
-
-Tijden tevoren hadden zij beraadslaagd welken naam zij hem of haar, al
-naar gelang het uitviel, zouden geven.
-
-Van Vleuten had een heel rijtje opgesomd, allen geput uit het oude
-Testament, waarvoor hij een penchant scheen te hebben, maar Betsy had
-daarbij telkens een leelijk gezicht getrokken, als hij er een van
-voorstelde.
-
-„Blijf me nu met je oude-Jodennamen thuis,” riep zij op zekeren dag,
-zich boos makend. „Waarom plaag je me toch zoo?”
-
-„’t Is geen plagen,” zeide hij. „Eer een.... hoe zal ik het zeggen....
-een soort dankbaarheid. Zonder in den Bijbel te hebben gelezen, zouden
-we dit geluk niet te wachten hebben.”
-
-„Vraag dan Wiechen om peet te zijn,” zeide hij. „Die heeft je op het
-denkbeeld gebracht.”
-
-„Nooit,” verklaarde hij plechtig. „Men zegt, dat kinderen soms het
-karakter overnemen van hen naar wie ze genoemd worden....”
-
-„Schei uit, Jan! Wees niet kinderachtig. Weet je, dan moeten we hem
-maar noemen naar zekeren lummel, van wien ik, al verdient hij het niet
-altijd, toch een beetje houd.”
-
-„Hm,” deed hij, „maar dat is geen mooie naam.”
-
-„Mooi of niet,” meende zij. „Hij is zoo gemakkelijk.”
-
-„Omdat hij zoo kort is? Dat is geen bezwaar, daar alle lange namen toch
-worden afgekort.”
-
-„Ja maar.... Luister eens Jan. Herinner je je nog, dat je mij vroeg?”
-
-„Flauwtjes.”
-
-„Akelige vent! Ik had eigenlijk geen zin in je, zie je, en wou tegen je
-zeggen: Jan, ben je mal—neen hoor! Maar....”
-
-„Je zeide: Ja! Zonder aarzelen.”
-
-„Niet waar. Ik zei: Jan.... en de rest kon ik niet zeggen, omdat je mij
-toen dadelijk beetpakte. En.... nu, toen was het ook goed.”
-
-Hij lachte hartelijk.
-
-„Dan maar Jan!” zeide hij. „Misschien krijgt hij daardoor ook zoo’n
-koopje. En als het een meisje is? Betsy, of voluit Elisabeth?”
-
-„Neen, dat wil ik niet. Meisjes die naar de moeder heeten, hebben
-altijd een moeielijk leven.”
-
-Hij haalde de schouders op.
-
-„Rachel, Miriam....”
-
-Betsy stopte haar ooren dicht.
-
-„Ben je klaar? Ik zal er nog eens over denken. Ik zie wel, dat ik het
-toch alleen moet doen.”
-
-Doch het was niet noodig, want het was een jongen.
-
-„Weet je aan wie ik dikwijls denk,” vroeg Betsy eenige weken later toen
-zij weer op mocht zitten. „Aan Ella Becker. Met haar moet het ook
-zoover zijn, dezer dagen.”
-
-„O, ik heb een brief in mijn zak,” herinnerde hij zich.
-
-„Daar loop je natuurlijk alweer den heelen dag mee rond,” merkte Betsy
-op.
-
-„Van Becker,” zeide hij, de enveloppe openscheurend. „En een velletje
-voor jou erin. Wil je het hebben?”
-
-„Zóó zeker?” vroeg zij, wijzend op den kleinen Jan, die aan zijn
-middagmaal bezig was. „Lees maar eerst jouw brief, en vertel mij wat.”
-
-„Zij zijn in Sindanglaut, residentie Cheribon,” zeide van Vleuten, na
-den brief te hebben gelezen. „Hij is contrôleur geworden, en heeft nu
-het bestuur over een krankzinnigengesticht gekregen.”
-
-„Hè Jan, hoe flauw!”
-
-„Heusch, hij schrijft het. De vorige contrôleur heeft dat zaakje zoo
-opgeknapt. Die had ontdekt, dat men door te planten in een ruitvorm,
-meer planten op eenzelfde oppervlakte grond kon zetten, dan bij den
-ouden quadraatvorm. En nu moest bij hem alles in de ruit gebeuren. Dat
-drukt een eigenaardig cachet op de geheele afdeeling. Alles ziet er
-scheef uit.”
-
-„En verder?”
-
-„Verder niets,” zeide van Vleuten. „De manie van dien vorigen
-contrôleur schijnt nogal invloed te hebben gehad, zoodat men zich in de
-buurt voor dien ruitvorm heeft ingespannen, en men daar nu niet alleen
-plant in dien vorm, maar, meenende dat het een soort tooverfiguur is,
-er voor allerlei gebruik van maakt. Het wordt een soort Godsdienst. Je
-weet toch wat een ruit is?”
-
-„Zeker,” zeide Betsy, die inmiddels bezig was den kleinen Jan een
-schoonen luier aan te doen. „Zóó, niet waar?”
-
-En zij wees op de slippen, die zich tusschen de beentjes van het kind
-vertoonden, klaar om opgespeld te worden.
-
-„Als je het zoo doet, gaat het veel gemakkelijker,” zeide zij, „dan die
-vierkante manier. Ik krijg alles bij elkaar—zie zóó!—en met één speld
-vast.—Klaar, jongmensch. Baboe!”
-
-Van Vleuten schaterde het uit.
-
-„Ik zal morgen mijn oud foto-toestelletje eens voor den dag halen, als
-je bezig bent,” zeide hij. „We maken dan een kiekje van die ruit.
-Becker wordt gewoon dol!”
-
-„Alles goed en wel,” zeide Betsy. „Maar hoe staat het nu met Ella?
-Schrijft hij daar niets van?”
-
-„Neen,” verklaarde van Vleuten, den brief omdraaiend.
-
-„Geef mij mijn velletje eens,” zeide Betsy. „Jij met je ruiten!”
-vervolgde zij, na een paar regels te hebben gelezen. „Ze heeft een
-meisje; kranig, maar brutaal, om drie dagen na haar bevalling al een
-briefje aan mij te krabbelen. Ze weet er niets van, schrijft ze. Ze zou
-al opgestaan zijn, als de dokter, die heelemaal van Cheribon moet
-komen, niet verboden had het te doen zonder zijn verlof.”
-
-„Dan heeft ze jou een beetje ingehaald,” zeide van Vleuten.
-
-„Onzin,” bromde Betsy. „Maar wat heb je daar nog meer in je zak? Daar
-zit waarachtig nog een briefje!”
-
-„Alles particulier,” lachte hij. „Op het kantoor steek ik die dingen
-bij me, om ze thuis op mijn gemak te lezen.—Van onzen Haagschen
-advocaat.—Drommels! Dat moet ik nog eens overlezen....”
-
-„Wel?” vroeg Betsy, nadat hij den brief gelezen had, en weer omgekeerd,
-alsof hij hem van buiten wou leeren.
-
-„Toch een eerlijke vent!” ontsnapte hem.
-
-„Wie dan?”
-
-„Die Wiechen,” zeide hij. „Er is after all vijf en tachtig percent uit
-zijn boedel gekomen. Die zijn binnen. En nu biedt hij vijf procent
-extra, voor volledige kwijting, om te rehabiliteeren.”
-
-„Dus steelt hij tien percent?” merkte Betsy op. „Bedoel je wat anders?”
-
-„’t Is een handelszaak,” zeide hij. „Het kost hem geld aan zijn
-advocaat en de Rechtbank. Daarvoor rekent hij vijf procent voor elk.
-Dat gaat nogal. In elk geval is een accoord van negentig percent iets
-bijzonders. Ik stem toe, en zal dadelijk antwoorden. Telegrafisch,
-zooals gevraagd wordt. Op die manier hadden we niet weg hoeven te
-gaan.”
-
-„Heb je er spijt van?” vroeg zij.
-
-„Eigenlijk gezegd, neen!” antwoordde hij. „We zitten hier prettiger dan
-in Holland. Kennissen zooveel als we willen, en lang zoo’n zenuwachtig
-leven niet.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XXI.
-
-
-Een toko-wagen reed het erf op van het hôtel. Van Vleuten stapte er
-uit, vroolijk, niettegenstaande de warmte. Hij liep door de
-binnengalerij naar achter.
-
-„Mana kamar toewan contrôleur?” vroeg hij den mandoer, die hem tegemoet
-trad.
-
-Deze wees het galerijtje in, dat langs de bijgebouwen liep, waar vóór
-een kamer een meisje zat, blijkbaar pas aangekleed, en onder de hoede
-der baboe wachtend, op een luierstoel, waarvan de bloote beentjes
-afhingen.
-
-Hij liep door, en het kind bekijkend, knikte hij haar toe, daarmee een
-vriendelijk lachje op het kleine snoetje te voorschijn roepend.
-
-Hij nam haar op, hoog in de lucht, en toen op den arm, wat de kleine
-erg prettig scheen te vinden. Maar toen ze tot rust gekomen was, legde
-zij de uitgespreide handjes tegen zijn gezicht, zoekend naar iets
-bekends.
-
-„Oom portret!” riep zij uit. „Mama, mama, oom portret!”
-
-De kamerdeur ging even open, en iemand gluurde door het reetje.
-
-„Mama,” herhaalde de kleine, die dit bemerkt had. „Oom portret.”
-
-De deur ging nu geheel open, en Ella kwam voor den dag, het haar
-opgemaakt, maar nog niet gekleed.
-
-„Dag, meneer van Vleuten,” zeide zij, haar hand uitstekend. „Hoe
-vriendelijk van u! Maakt mevrouw het goed? Carel zal zóó klaar zijn.”
-
-„Alles goed en wel,” zeide hij. „Maar Betsy staat erop, dat ik jelui
-meebreng. Dus zal ik maar beginnen met de kleine mee te nemen, en
-dadelijk ons rijtuig sturen?”
-
-„Als ze wil....”
-
-„Ga je mee, met de paardjes, naar tante? Met oom.... Wie ben ik?” vroeg
-van Vleuten, de kleine op zijn arm latende dansen.
-
-„Oom portret,” herhaalde het kind.
-
-„Foei, Marietje,” deed Ella. „Weet je oom zijn naam niet meer?”
-
-„Oom portret,” kraaide Marietje. „Marietje gaat mee naar tante.”
-
-En of mamaatje al deed of zij heel bedroefd was, dat Marietje van haar
-weg wou, het hielp niet, de kleine volhardde bij haar voornemen, en
-ging mee met „oom portret.”
-
-„Maatje ook komen!” riep ze over zijn schouder heen bij het weggaan,
-wat maatje al knikkend beloofde.
-
-Niet alleen de „oom”, maar gelukkig voor dezen, die nog baden moest,
-ook de tante en het neefje, vielen in Marietjes smaak, zoodat, toen in
-den vooravond Ella en haar man de kleine zwerveling gevolgd waren, deze
-zich in de nieuwe omgeving best thuis gevoelde.
-
-Zoowel Betsy als van Vleuten hadden met verbazing hun vroegeren
-reisgenoot zien uitstappen, en de voorgalerij inkomen. Was dat dezelfde
-jonge man, die nog geen vijf jaar geleden met hen was uitgekomen? Een
-dikzak, van wien men zich afvroeg hoe hij den moed had zich op een
-gewonen stoel neer te zetten! Het was haast vreemd hem op gewonen toon
-te hooren spreken, en werkelijk verstandige dingen te hooren zeggen.
-
-Natuurlijk klaagde hij over zijn dik-worden, en beweerde, op een vraag
-van Betsy, dat hij haast niets at. Maar de schrik sloeg haar om het
-hart, toen zij hem dat „haast niets” bij de eerste maal, dat hij zich
-bediende, op zijn bord zag nemen, hoewel de tafel in Indië altijd op
-een ruim overschot voor de bedienden berekend is; en onder een
-voorwendsel stond zij even op, om de kokkie te waarschuwen, dat er gauw
-nog een paar blikjes geopend moesten worden en van een en ander wat
-bijgemaakt, om de door „haast niets” geschoten bres weer eenigermate
-aan te vullen.
-
-Dat de tafel overigens smakelijker was dan in het hôtel, gaf misschien
-den doorslag om hem te overreden de weinige dagen, die zij op hun
-doorreis te Soerabaja zouden vertoeven, met vrouw en kind de door van
-Vleuten en Betsy aangeboden gastvrijheid te accepteeren, en misschien
-deed ook de eenigzins onvoorzichtige uitlating van Betsy, dat zij, naar
-van Vleuten had verteld, in de kamer logeerden, waar zooveel jaren
-geleden Mr. van Groningen gestorven was, er iets toe bij, want
-blijkbaar was Becker erg bang, voor wat men in de wandeling „zijn
-hachie” pleegt te noemen.
-
-„Ik heb een verzoek aan u,” zeide hij tot van Vleuten, twee dagen
-later. „Met dat verhuizen enzoovoort raakt een mensch uit zijn gewone
-doen, dat begrijpt u.”
-
-„Zeg gerust wat op uw hart ligt,” zeide van Vleuten.
-
-„Nu dan, ik heb een brief aan mijn vrouw opengemaakt, en eer ik mijn
-vergissing bemerkte, las ik zooveel, dat ik erover denk hem maar in het
-geheel niet aan haar te geven. Hij is van mevrouw van Groningen, over
-wie we juist een dag of wat geleden spraken. Een lief mensch. En iemand
-moest er zijn, die Ella het bericht zond, nietwaar?”
-
-„Welk bericht?” vroeg van Vleuten.
-
-„Wel, haar... meneer Wiechen... u kende hem?”
-
-„Ja, is hij dood?”
-
-„Niet heelemaal. Eigenlijk erger. Hij is krankzinnig geworden, en men
-heeft hem moeten opsluiten.”
-
-„Kassian!” zeide van Vleuten. „Ik bedoel voor Ella, voor uw vrouw.”
-
-„Juist,” zeide Becker. „Ik geloof, dat het maar gelukkig is, dat die
-brief haar niet inhanden gekomen is. Maar, hoe kan ik het op den duur
-voor haar verbergen? Ziet u, daarin zou ik wel eens uw raad willen
-hebben. Zij is bovendien weer in positie.”
-
-„Ik wil het morgen wel eens met mijn vrouw overleggen,” zeide van
-Vleuten. „In elk geval zou ik haar niets zeggen, eer dat afgeloopen
-was. Maar, laat Betsy eerst eens zeggen wat zij er van denkt.”
-
-„Goed. Ik laat u dan den brief.”
-
-„Zeg liever het pakket,” zeide van Vleuten verbaasd, terwijl hij het
-met dien naam bestempelde aannam.
-
-„O, er staat een heele boel meer in,” zeide Becker. „Mevrouw van
-Groningen heeft zeker gemeend, dat na zoo’n treurig bericht, afleiding
-het beste was, en over allerlei geschreven.”
-
-Betsy was verontwaardigd.
-
-„Het kan zijn,” zeide zij, „dat Marie dit alles met een goede bedoeling
-geschreven heeft. Maar waar haalt ze al die schandaaltjes vandaan?”
-
-„Hoe het zij, ik vind het geen lectuur voor Ella,” zeide van Vleuten.
-„Maar wat denk je?”
-
-„Ik zal haar morgen vertellen, dat ik een brief van Marie gekregen
-heb,” besloot Betsy, na eenig nadenken. „Dan kan ik haar dat van haar
-vader vertellen, zonder het precies bij den naam te noemen. Erg
-overspannen zenuwen, of zooiets, die zijn opname in een sanatorium
-hebben noodig gemaakt. Men hoopt natuurlijk op beterschap. Als die
-dikke Becker nu maar zorgt, dat zij den eersten tijd geen brieven te
-lezen krijgt, dan is alles in orde. Die later komen, spreken natuurlijk
-over den toestand als een bekend iets. Het gaat iets beter, of altijd
-eender, enzoovoort. Dan denkt zij het te weten, en de menschen, die er
-nogeens over mochten spreken, denken dat zij het weet, en men noemt het
-kind niet meer bij den naam.”
-
-„Dat is een gelukkig denkbeeld,” vond hij.
-
-Er werd gehandeld zooals afgesproken.
-
-Toen Ella enkele dagen later tot verder reizen gereed stond, om, zooals
-dat in officieelen stijl heet „haar bestemming te volgen”, was zij
-opgewekt, zorgend voor de kleine en den dikke, zooals zij zelf
-gekscherend zeide.
-
-
-
-Het was zomer geworden. Aan den rand van het bosch, te Bloemendaal, lag
-een kleine villa, met naar verhouding groot erf. Een groote
-kastanjeboom stond dicht bij den rijweg in een grasperk, en daaronder
-zaten van Vleuten en Betsy, terwijl een meisje van een jaar of vijf
-languit in het gras lag.
-
-„Kom eens hier, Ella,” riep Betsy. „Weet je het nog? Als straks broer
-Jan komt, wat zeg je dan?”
-
-„Fl.... fliseteer”, zeide de kleine oolijk lachend.
-
-„Goed, en niet vergeten, hoor!”
-
-Een gezet heer met langen grijzen knevel kwam dicht onder het hek
-voorbij. Hij keek aandachtig naar het groepje, en lichtte toen den
-hoed, bleef nog even staan, en richtte zijn schreden naar den ingang
-van het hek.
-
-„Wie is dat, Jan? Gauw!”
-
-Van Vleuten had de beteekenis van deze uitroep begrepen, en was
-opgestaan, den bezoeker tegemoet loopend.
-
-„Meneer van Vleuten, u kent mij misschien niet meer?”
-
-„Inderdaad....”
-
-„Boom! Uit den Haag.”
-
-Van Vleuten keek hem vragend aan, alsof hij op nadere mededeelingen
-wachtte.
-
-„Ik hoorde, dat u hier was komen wonen,” ging Boom voort. „Mijn vrouw
-en ik brengen hier ’s zomers meestal een paar weken door, en.... toen
-herinnerde ik mij een oude schuld....”
-
-„Ja,” deed van Vleuten, onverschillig. „Voor ’n uitvinding, of zoo
-iets, niet waar? Is u geslaagd?”
-
-„Geslaagd wel,” antwoordde Boom. „Maar ik heb besloten de uitvinding te
-laten rusten. Ze is mij steeds ten voordeele geweest, en ik heb
-gewetensbezwaren haar te publiceeren. De geweldige gevolgen....”
-
-„Wat verschaft mij eigenlijk de eer?” vroeg van Vleuten.
-
-„Zooals ik zeide. We hebben nog een oude schuld te vereffenen. Ik ben
-daartoe nu in staat.”
-
-„Meneer Boom, ik wil voor u niet onder doen. Laat ons de menschheid
-niets in handen geven, wat haar ongelukkig zou maken. Mocht u dus
-omtrent het geld, dat u mij indertijd ontfutseld hebt, ook
-gewetensbezwaren hebben, welnu, er is een armenbus. Ik zie er van af,
-en tevens van voortzetting onzer kennismaking.”
-
-Boom wijfelde een oogenblik. Hij scheen de kansen te berekenen, die hij
-kon hebben bij een persoonlijken aanval. Van Vleuten keek hem bedaard
-in de oogen, en haalde een zilver fluitje uit zijn vestzak.
-
-Op dat gezicht wendde Boom zich om, en vertrok zonder groet.
-
-Van Vleuten kwam terug bij Betsy.
-
-Op hetzelfde oogenblik, dat Boom, zich zooveel mogelijk houding gevend,
-het erf verliet, reed een jongmensch op een fiets hem rakelings voorbij
-naar binnen.
-
-„Hoera, er door!” riep hij, springend van zijn rijwiel, dat in de mulle
-grond bleef steken.
-
-En wuivend met een bedrukt papier, liep hij naar de plaats waar van
-Vleuten en Betsy zaten.
-
-„Fliseteer!” riep de kleine meid, toen Jan haar hoog in de lucht hief.
-
-„Er was bijna een ongelukje gebeurd,” vertelde Jan. „Een der jongens
-had notities, en meenende gesnapt te worden, gooide hij die onder mijn
-plaats. Gelukkig had een der leeraren het gezien, anders was ik er
-misschien bij geweest. Nu is hij de eenige die gezakt is.”
-
-„Wat leert je dat, Jan?” vroeg van Vleuten.
-
-„Eerlijk te zijn?”
-
-„En nog wat. Op te passen voor schelmen.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK MODERNE SCHELMEN ***
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
-United States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you will have to check the laws of the country where
- you are located before using this eBook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that:
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation's website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
-widespread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This website includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.