diff options
| author | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-01-21 20:47:38 -0800 |
|---|---|---|
| committer | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-01-21 20:47:38 -0800 |
| commit | 2aac8982dc176f29764b3dde0f60c512fc3560a2 (patch) | |
| tree | c28c5d97489e9d3db0692b5b5a1f6e0e9bbd5b36 | |
| parent | 14b41449df8f475da63b5e76fea69afdac7552a7 (diff) | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/68193-0.txt | 10935 | ||||
| -rw-r--r-- | old/68193-0.zip | bin | 176999 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/68193-h.zip | bin | 2094667 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/68193-h/68193-h.htm | 11321 | ||||
| -rw-r--r-- | old/68193-h/images/front.jpg | bin | 191999 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/68193-h/images/frontispiece.jpg | bin | 552415 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/68193-h/images/kruger.jpg | bin | 207352 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/68193-h/images/plate1.jpg | bin | 438436 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/68193-h/images/plate2.jpg | bin | 482887 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/68193-h/images/titlepage.png | bin | 28008 -> 0 bytes |
13 files changed, 17 insertions, 22256 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..fb8259a --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #68193 (https://www.gutenberg.org/ebooks/68193) diff --git a/old/68193-0.txt b/old/68193-0.txt deleted file mode 100644 index e07ed27..0000000 --- a/old/68193-0.txt +++ /dev/null @@ -1,10935 +0,0 @@ -The Project Gutenberg eBook of De Helden van Zuid-Afrika, by L. -Penning - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you -will have to check the laws of the country where you are located before -using this eBook. - -Title: De Helden van Zuid-Afrika - Een Verhaal uit den "Trek" der Afrikaansche Boeren uit de - Kaapkolonie naar de Transvaal - -Author: L. Penning - -Release Date: May 28, 2022 [eBook #68193] - -Language: Dutch - -Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading - Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This - file was produced from images generously made available by - The Internet Archive) - -*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE HELDEN VAN -ZUID-AFRIKA *** - - - - - Transvaalsche - Historische Verhalen. - - DE HELDEN VAN ZUID-AFRIKA. - - Een Verhaal - uit den „Trek” der Afrikaansche Boeren uit de - Kaapkolonie naar de Transvaal - - - DOOR - L. PENNING. - - - Vierde Druk. - MET 3 GEKLEURDE PLATEN EN PORTRET. - - - GORINCHEM—F. DUYM—1900. - - - - - - - - - -VOORWOORD BIJ DEN TWEEDEN DRUK. - - -Van mijn afzonderlijk uitgegeven verhalen: „De Helden van Zuid-Afrika”, -„De Scherpschutters van Zuid-Afrika” en „De Ruiters van Zuid-Afrika” -verschijnt thans de tweede druk. - -In „De Helden” vormt de tocht der Boeren naar het onbekende noorden en -hun worsteling met Kaffers en Engelschen, in „De Scherpschutters” de -vrijheidsoorlog van 1880/81 tegen Engelsch geweld, en in „De Ruiters” -de golvende vlakte bij Krugersdorp, waar Jameson’s rooftocht zijn -smadelijk einde vond, het hoogtepunt van het verhaal. - -Het zijn drie zelfstandige verhalen, doch de draad, vastgeknoopt in „De -Helden” en doorgetrokken in „De Scherpschutters” wordt afgesponnen in -„De Ruiters”. In zoover vormen de drie verhalen één geheel, en was het -dus eene goede gedachte van den Uitgever, om ze in een Serie uit te -geven. - -Dat de Uitgever intusschen zoo spoedig tot een tweeden druk kon -overgaan, pleit voor de belangstelling, waarmede de opkomst der -jeugdige Zuid-Afrikaansche Republiek wordt gadegeslagen, en in zoover -die belangstelling den Schrijver zelven raakt, betuig ik daarvoor -zoowel aan het Nederlandsche als aan het stamverwante Afrikaansche -publiek mijn welgemeenden dank. - -Moge dan ook deze tweede Uitgave er het hare toe bijdragen, om den band -hecht en sterk te maken, die ons bindt aan de Afrikaansche Boeren, want -het is de band des bloeds! En de Boeren kunnen er zich van verzekerd -houden, dat wij Nederlanders met warme harten hun worsteling gadeslaan -voor een vrij en onafhankelijk Zuid-Afrika! - - -L. PENNING. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK I. - - -Wij schrijven het jaar 1835. - -Breed en stoffig, vervelend en eindeloos strekt zich de weg voor ons -uit. De wagensporen gaan er als diepe voren doorheen. - -Niets verbreekt de eentonige stilte dan het gekras van een roofvogel -hoog in de lucht, het gehots van een ossenwagen heel in de verte en het -„Halloh” van een driftigen voerman. - -Ginds buigt een laan in het transportpad [1]. Die laan gaan wij op. - -’t Is een oprijlaan, met schaduwrijke olijfboomen beplant. - -Die schaduw verkwikt ons, want het was heet op den zandigen weg. De -zon, al begon ze reeds te dalen, brandde ons op het hoofd. - -Aan het einde der laan staat een woning, een boerenhuis. Het schijnt, -dat de bewoner de menschelijke samenleving is ontvlucht; zóó eenzaam -staat het huis. - -Het is opgetrokken uit gebakken steen, breed en lang; laag aan den -grond; slechts één verdieping hoog. - -Het is wit gepleisterd, en de kleine ruiten kijken half schuchter, half -nieuwsgierig tusschen het groen gebladerte door van den wijnstok, die -zijn sappige ranken opschiet tot boven het dak. - -Aan de linkerzijde van het huis is een diepte, een zoogenaamde „dam”, -waarin het regenwater wordt opgevangen. Met dat water wordt het vee -gedrenkt. Er staat thans weinig water in, want de vijver droogt op in -de heete zonnestralen, en het heeft in geen maanden geregend. - -Rechts ziet ge een schuur. Men noemt het hier een „wagenhuis”. Het -dient als bergplaats voor de wagens en landbouwgereedschappen. - -In dit wagenhuis staan drie ossenwagens; een bewijs, dat de boer, die -hier woont, rijk is. Arme boeren bezitten maar één ossenwagen. Er zijn -zelfs boeren, die geen ossenwagen hebben; die leenen er een, als het -noodig is. - -Voorts ziet ge rechts een groote, cirkelvormige ruimte, door een muur -van met zorg opgestapelde klipsteenen ingesloten. - -Die klipsteenen worden uit den grond uitgegraven. - -Deze cirkelvormige ruimte wordt „kraal” genoemd, en dient tot stal en -wijkplaats voor de ossen en ander vee, ’s nachts, als de wilde dieren -op roof uitgaan. - -Thans is de ruimte ledig. Een gedeelte der kudde kunt ge ginds aan den -horizon zien grazen: langs de heuvelen. Ge ziet er menschen bij; dat -zijn de herders. Maar deze herders zijn geen zonen van Jafet; daarvoor -is hun kleur te bruin. Ge zoudt het zelf kunnen opmerken, als de -afstand niet te groot was. - -Achter het huis strekt zich de groote boomgaard uit. In keurige orde -zijn de boomen geplant; ge zoudt denken, in een Geldersche -kersenboomgaard te zijn. Abrikozen wisselen met perziken, appels met -peeren, moerbeziën met sinaasappelen, en daartusschen ruischt het -gebladerte van den vijgenboom. - -Terwijl de velden verschroeid zijn door de zomerhitte, schiet hier het -gras welig uit, en wel zestig rijpaarden loopen hier te grazen. - -Ik haast mij, u met de bezitters dier paarden in kennis te stellen. - -Ziet ge die drie machtige, honderd voet hooge gomboomen aan het eind -van den boomgaard? - -In de schaduw van die gomboomen daar zitten zij, die mannen, en zonder -dat ik het u behoef te zeggen, voelt ge als bij ingeving: Hier ben ik -onder stamgenooten, onder broeders! - -Ge ziet het aan hun gelaat; ge hoort het aan hun taal; ge merkt het aan -hunne manieren. - -’t Is verwonderlijk: hier, aan de andere zijde van den evenaar, midden -in de eindelooze velden van Zuid-Afrika, een vergadering van -Hollandsche Boeren! - -’t Is verwonderlijk, en toch is er geen twijfel aan. Zie maar hoe -bedaard zij uit hun pijpen zitten te rooken, en vóór hen staat de -dampende koffie. - -Zij drinken altijd koffie, die Hollandsche Boeren, altijd! - -’s Morgens drinken zij haar tegen de kou, en ’s middags tegen de hitte. -Zij drinken altijd koffie; zij zullen zich de maag nog bederven aan de -koffie. - -Ik vraag uwe aandacht voor deze vergadering. Daar ligt een trek van -gulheid, van vastberadenheid, van voorzichtigheid en taaiheid op die -aangezichten. Het is de taaiheid van den echten, onvervalschten boer -der Hollandsche polders, die taai is als de klei, die hij bewerkt. - -Deze vergadering is geboren uit den nood der tijden. - -De boeren, hier saamgekomen, wonen in het oostelijk deel der Engelsche -Kaapkolonie, en zij moeten elken dag in het geweer tegen de wilde -Kafferstammen op de grenzen. - -Voor Engeland moeten zij het spit afbijten, maar zonder vergoeding. Hun -woningen worden door stroopende Kafferbenden verbrand; hun kudden -gestolen; hun korenvelden verwoest; hun leven bedreigd. - -De Engelsche overheid verleent hun geen bescherming. Zij zijn aan zich -zelven overgelaten, en toch weer zoodanig door Engelsche reglementen en -verordeningen aan handen en voeten gebonden, dat er van geen tuchtiging -der Kaffers kan sprake zijn. - -Nu zijn zij bij elkander gekomen, hier, bij Gert Kloppers, een -zestigtal Boeren, om een voorloopige beraadslaging te houden van -hetgeen er te doen is. - -Daar zit hij, de gastheer, aan het boveneind eener lange rij uit ruw -hout getimmerde tafels. Hij is een breed geschouderd, krachtig gebouwd -man van ongeveer 45 jaar, met een helderen opslag van het blauwe oog. -Hij is groot in den raad der vergadering, en zijn woord heeft gezag. -Hij is een Hollander van den ouden stempel: voorzichtig, bedachtzaam, -ietwat stroef, maar onverzettelijk, als de beslissing is gevallen. Hij -heeft een langen stamboom, die tot in de provincie Utrecht reikt, tot -aan de vriendelijke boorden der kleine Vecht. - -Van de Vecht naar Kaapstad was een lange weg, en van de Kaapstad tot in -dit district was ook een heel eind: ja, de Kloppersen zijn altijd echte -voortrekkers geweest. - -Tegenover Kloppers zit Teunis Smit. Hij is even zwaar gebouwd als -eerstgenoemde, en een der geduchtste leeuwenjagers van de Kaapkolonie. - -Als jager is hij grooter dan al de andere Boeren. Al de Boeren zijn -scherpschutters, doch hij is de koning der scherpschutters. - -Weken en maanden lang heeft hij ver in ’t noorden van de Vaalrivier -gezworven, waar geen blanke kwam, om op de olifanten te jagen. Het is -gebeurd, dat hij met den tweeden kogel den eerste dieper moest -indrijven in het vleesch van den reus, daar de kogel niet zwaar genoeg -was. - -Op meer dan tweehonderd meter weet hij, bij het stellen van het vizier -van zijn geweer, den afstand op weinig centimeter na te bepalen, en -vijf en twintig leeuwenhuiden hangen als zooveel tropheën in zijn huis. -Maar hij praat er weinig over, want niets is hem hinderlijker dan bluf: -een karaktertrek, die allen Boeren eigen is. - -De man met dien grijzen baard, rechts van Teunis Smit, is een Croesus -onder de Boeren. In de kafferoorlogen zijn hem honderden stuks vee -geroofd, maar hij kan er tegen, want hij is rijk aan vee; acht duizend -fijne merinosschapen zijn de zijne. Hij pocht niet op zijn rijkdom; -trouwens het geeft hem geen schreefje voor bij de andere Boeren. - -De zoon van den armsten Boer kan om de dochter van dezen Croesus gaan, -en er zeker van zijn, dat het geld geen struikelblok zal wezen. Hij -zelf is er van overtuigd, dat de zoon van den armsten Afrikaanschen -Boer te veel gevoel van eigenwaarde heeft, om zich voor geld te -verkoopen. - -Hij geniet overigens de algemeene achting, is een steun voor arme -weezen, en de tranen der weduwen heeft hij gedroogd. - -Maar aan wien behoort dat opgewekt gelaat, ginds bij den middelsten -gomboom? - -Dat is Frans Viljoen. Het moet eigenlijk zijn Villons: een Fransche -naam. Maar de naam heeft zoo goed als zijn eigenaar een Hollandschen -stempel gekregen. - -De Villons waren oorspronkelijk Hugenoten, die, om des geloofs wil uit -Frankrijk verdreven, door de welwillendheid van het Hollandsche -gouvernement een toevluchtsoord en een nieuw vaderland vonden in de -Kaapkolonie. - -Reeds sedert honderdvijftig jaar wonen de Villons in de Kaapkolonie, en -deze Fransche tak is ingeënt op den Hollandschen stam. - -Bij Frans Viljoen werkt echter het snelbruisende bloed zijner -voorvaderen nog na, wier wieg heeft gestaan in de liefelijke vlakte der -Rhone. - -Vroolijk, opgewekt, niet al te zwaar tillend, past hij tusschen zijn -buren rechts en links als een vriendelijke linde tusschen knoestige -eiken. - -En wie is dat daar, links in het midden der rij tafels? Dat is Hendrik -de Jong, een man met een dapperen arm en een godvreezend hart. - -Hij is ouderling der gemeente, en zijn naam is met eere bekend. - -Daar straks heeft hij de vergadering met gebed geopend. ’t Is een -gewoonte der Boeren, elke gewichtige vergadering met gebed te openen. -Zij denken, dat men een zaak slecht begint, als men ze zonder God -begint. ’t Is een ouderwetsche idee, maar ik denk, ze is nog zoo kwaad -niet. - -Ik zou echter de waarheid te kort doen, indien ik beweerde, dat de -besprekingen, die in den loop dezer vergadering worden gehouden, steeds -door denzelfden geest zijn gekenmerkt, waarin de vergadering is -geopend. - -De Boeren zijn geen heiligen: het zijn menschen van gelijke bewegingen -als wij. En als straks ouderling de Jong de dankzegging doet, dan is -het waarlijk geen ijdele phrase, wanneer hij smeekt: „Vergeef ons het -zondige, dat ons ook in deze ure heeft aangekleefd!” - -Ik zeg nog eens: deze vergadering is geboren uit den nood der tijden. -Er moet een plan worden gemaakt, een besluit worden genomen, om uit -dien onhoudbaren toestand te geraken. - -Zóó kan het niet langer. - -Er moet iets gedaan worden—maar wat? - -Engeland zegt: „Terug met uw gezinnen en vee naar de Tafelbaai, als gij -’t in ’t oosten niet kunt kroppen.” - -Maar daarover zijn ze ’t allen eens: dat nooit! - -Liever aan den bedelstaf, dan nog dichter onder de Engelsche vlag! Ze -willen er onder uit: hoe eerder hoe beter! - -Naar de Kaap terug: neen, dat willen ze niet—dat doen ze nooit! Wat ze -niet willen, daarover zijn ze ’t dus eens, maar wat ze wel willen, -daarover zijn ze ’t niet eens. - -„Wij moeten trekken, zoo gauw mogelijk!” zeggen de meesten. - -„Neen!” zeggen anderen: „niet trekken—eerst vechten! Wij willen -trachten, het Engelsche juk te verbreken, en gelukt dat niet, dan -schudden wij het stof van onze voeten en trekken!” - -„Vechten tegen het geordende gezag?” roept een stem van den anderen -kant, „dat heet bij mij muiterij!” - -„Muiterij? Dat is geen muiterij!” antwoordt driftig een derde; „het is -een gerechtvaardigde opstand. Wij willen niet als lafaards op de vlucht -slaan, zonder een schot te hebben gelost.” - -„Wie praat hier van lafaards?” roept een kerel als een boom van den -overkant, terwijl zijn vuist dreunend op de tafel valt. „Zijn dat -lafaards, die onder de bloeddorstige Kaffers durven trekken, naar een -land, dat krioelt van slangen en ongedierte?” [2] - -Over en weer vliegen scherpe woorden; ieder brengt zijn opinie te -berde, en blijft er op staan met de onbuigzaamheid van een Fries. - -De gemoederen worden warm; er klinken toornige stemmen tusschen door. - -Als het zoo moet gaan, zal men nooit tot een gemeenschappelijke -beslissing komen. - -Niets is dringender noodzakelijk dan eendracht, en hoe ver is ze op dit -oogenblik te zoeken! - -Zie, daar staat een grijsaard op. Wij hadden hem nog niet opgemerkt. -Hij zat naast Gert Kloppers: ’t is zijn vader, de oude Dirk. - -Bij de meeste vergaderingen is hij tegenwoordig, maar zijn stem wordt -weinig meer gehoord. Hij zit gewoonlijk stil voor zich heen te staren: -een oud, afgeleefd man, die geen aandacht trekt. - -Hij is opgestaan; de linkerhand leunt op Gert’s schouder. De rechter -hand mist hij; van den rechter arm heeft hij niets meer over dan een -stomp. - -Gert werd eens door een Kafferhoofdman overrompeld, die hem met een -bijlhouw het hoofd wou klieven. Zijn vader, die er bij stond, had geen -ander schild, om het hoofd van Gert te beschermen, dan zijn rechter -arm. De Kaffer sloeg den arm af, maar de kracht van den bijlhouw was -gebroken. Met zijn rechterarm kocht dus Dirk Kloppers het leven van -zijn zoon Gert. - -Dit is reeds vele, vele jaren geleden, maar Gert weet het nog wel. Aan -de linker hand, die hij ziet, denkt hij niet, maar de rechter hand, die -hij niet ziet, daar denkt hij altoos aan. - -Aller oogen zijn thans op den ouden Dirk Kloppers gericht, maar hij -ziet niemand, want hij is blind van ouderdom. Hij wacht eenige -oogenblikken. - -Het rumoer is plotseling bedaard, want voor de grijze haren heeft -iedere Afrikaansche Boer diepen eerbied. - -„Kinderen!” zegt hij; „luistert naar een oud man, over wiens hoofd drie -en negentig zomers zijn heengegaan. - -„Mijn hart is vervuld met smart, want er heerscht geen eendracht onder -mijn volk. En een huis, dat tegen zich zelve verdeeld is, kan niet -bestaan. - -„Vijftig jaar geleden woonde ik honderd mijlen dichter aan de Kaap, en -ik bracht mijn producten naar Kaapstad aan de markt. Daar vernam ik -dan, hoe de tweedracht in het moederland toenam, en opwies als een -giftig en het goede zaad verstikkend onkruid. - -„Dat onkruid wies bij den dag en vergiftigde Holland. Het geliefde -Oranjehuis werd weggejaagd, en de vijand werd binnengehaald. Zóó werd -Holland vermoord. - -„Neen, niet Napoleon, de man des bloeds, vermoordde Holland; Holland -werd door zijn eigen kinderen vermoord. De godsvrucht en de eendracht, -die in de godsvrucht wortelt, werden van de erve der vaderen -weggebannen, en het volk ging onder. - -„Met mijn eigen oogen heb ik het gezien,” riep de oude man klagend uit, -„dat de geliefde Statenvlag werd neergehaald aan de Tafelbaai.” - -„Gij wilt vechten?” ging hij voort; „dwaze kinderen, gij weet niet, wat -ge wilt. - -„Twintig jaar geleden wilden sommigen onzer ook vechten, om onder het -Engelsche bestuur uit te komen, en aan de galg van Slachtersnek blies -de opstand den laatsten adem uit. - -„Er zat geen veerkracht in dien opstand, en waarom niet? - -„Er lag op den bodem onzer ziel een bange twijfel, of die opstand wel -recht was in de oogen van God, Die heilig is. En hoe zal men dapper -strijden met twijfel in de ziel? Die twijfelt, is aan een baar der zee -gelijk, die van den wind her- en derwaarts wordt geslingerd. - -„Wanneer in het diepst uwer conscientie de vaste overtuiging leeft: Wij -hebben in den strijd God en het recht aan onze zijde, dan kunt gij -vechten als dappere mannen. En al zoudt gij ondergaan in den strijd, -God zal uit uw lenden de helden verwekken, die over uw graven heen den -strijd tegen Amelek zullen voortzetten tot de victorie. Gij wilt thans -vechten—gij moogt niet vechten, want ik twijfel, of gij het recht aan -uwe zijde hebt. Gij wordt door Engeland vertrapt; dat is waar. Toch -moogt gij niet opstaan tegen het gezag, dat onder des Heeren bestiering -over u is gekomen. - -„Lieve vrienden! Ik, een oud man, bid u: weest eendrachtig! - -„Ik heb nog nooit gezien, dat een volk door tweedracht sterk werd. - -„Zie, uw kogel haalt den roofvogel, die op de lammeren uwer kudde -loert, uit de wolken, en op het monster der tweedracht, die het op uw -volksleven heeft gemunt, zult gij geen jacht maken? - -„De toestand is onhoudbaar; vechten moogt gij niet; wat schiet er dan -anders over dan trekken? - -„Op dan met God! Als van ouds de baanbrekers van christendom en -beschaving! De moedige, de dappere, de onvervaarde Voortrekkers!” - -De zon ging onder. Haar laatste stralen vielen op het eerbiedwaardig -gelaat van den grijsaard. Er scheen een vonk van geestdrift te gloren -in die uitgebluschte oogen: als een patriarch uit den ouden tijd—zoo -stond hij daar! - -Er heerschte een langdurig zwijgen. Niets werd gehoord dan het geruisch -van het zomerwindje in de toppen der gomboomen. De schaduwen werden -breeder; het begon donker te worden. - -Toen stond een der aanwezigen op; zijn gelaat was niet te herkennen, -zoo donker was het reeds geworden. - -„Ik ben de sterkste voorstander van den opstand geweest,” riep hij, -„maar ik ben veranderd. Vader Kloppers heeft gelijk. Ik heb twaalf -zonen thuis, en ik zal hun den weg wijzen, hoe zij vrije mannen kunnen -worden—vrij van de Engelsche tyrannie! Ik en mijn huisgezin—wij -trekken!” - -Als door een electrischen schok getroffen, rezen al de Boeren overeind, -en—als een juichkreet!—barstte van aller lippen de kreet: „Wij en onze -huisgezinnen—wij trekken!” - -Het was een plechtig, indrukwekkend oogenblik. Hendrik de Jong trad -naar voren, en sprak met bewogen stem: „Broeders, geliefde Broeders! -God heeft mijn gebed verhoord; de band der eendracht is bevestigd. -Straks gaat gij naar uwe woningen en zult het aan uwe geburen -vertellen, dat wij ééns zijn om te trekken. Ook in de andere wijken -onzer Kolonie zullen soortgelijke vergaderingen worden gehouden, en de -éénstemmigheid onzer vergadering zal, naar ik hoop en geloof, een -richtsnoer zijn voor de broeders, die nog moeten besluiten. - -„Ik zeg niet, dat allen zullen besluiten om te trekken, maar ik spreek -mijn vertrouwen uit, dat allen het daarin ééns zullen zijn: geen -revolutie! - -„Zij behoeven ook niet allen te trekken. De bijenstok gaat zwermen, -doch niet alle bijen verlaten den ouden stok. Het is goed, dat er een -Hollandsche kern in de kolonie achterblijve, die over onzen godsdienst, -onze taal en onze zeden de wacht houde. - -„Maar wij zullen optrekken in de mogendheden des Almachtigen, en de -Heere zal onze banier zijn! Wij zullen trekken—wij zullen trekken met -duizenden! - -„Met Gods hulp zullen wij een nieuwen staat scheppen, en de Driekleur, -[3] die aan de Tafelbaai werd neergehaald, wij zullen ze laten wapperen -boven de toppen van het Drakengebergte! Dat geve God! - -„Broeders, vóór wij danken en scheiden, willen wij een psalmlied -zingen, en wat zullen wij passender zingen dan dit lied: - - - „Ai ziet! Hoe goed, hoe lieflijk is ’t, dat zonen - Van ’t zelfde huis als broeders samenwonen, - Waar ’t liefdevuur niet wordt verdoofd! - ’t Is als de zalf op ’s Hoogepriesters hoofd, - De zalf, waarmee hij is aan God gewijd, - Die door haar reuk het hart verblijdt!” - - -Uit volle borst werd het lied gezongen. Het rees op: bemoedigend, -sterkend, troostend. Het rees boven de donkere kronen der gomboomen; -het rees op naar de sterren. Het zette zich uit: het klonk over velden -en beemden, en de echo der Afrikaansche bergen antwoordde: - - - „Ai ziet! Hoe goed, hoe lieflijk is ’t, dat zonen - Van ’t zelfde huis als broeders samenwonen!” - - -Ik herhaal het: de toestand was voor velen onhoudbaar. - -In vroegere tijden had de Boer nog al redelijk kunnen opschieten met -den Kaffer. Hij kende diens manieren, en de Kaffer had respect voor den -Boer. Doch toen de Engelschman heer en gebieder was geworden in de -Kaapkolonie, mengde hij zich in de verhouding tusschen Boer en Kaffer, -en bedierf die verhouding in den grond. - -In 1811 plantte Engeland aan de Vischrivier zijn bakens tusschen de -Kolonie en het Kaffergebied. De Vischrivier zou voortaan de grens zijn. - -Al de Kaffers aan den Engelschen kant der rivier moesten verhuizen; -zelfs de Kaffers, bij de Boeren in dienst, mochten niet blijven. 20000 -Kaffers werden over de Vischrivier gejaagd door een staatkunde even -wreed als dwaas, doch de Boeren konden het gelag betalen. Zij -hadden—als onderdanen der Britsche kroon—mee moeten helpen, om dezen -noodlottigen maatregel uit te voeren, en de verbittering der Kaffers -was grenzenloos. - -Bloedige, verschrikkelijke oorlogen waren het gevolg, en de Boeren -langs de oostelijke grenzen hadden het hard te verantwoorden. De -Boeren-districten waren in een voortdurenden staat van beleg. Achttien -maanden achtereen soms stonden de Boerencommando’s op de eenzame -wachtposten langs de grenzen. - -Van 1830–1834 waren door de Kaffers ongeveer vijfhonderd woningen -verbrand, driehonderd plaatsen verwoest, zestig ossenwagens meegenomen -en driehonderdduizend stuks vee geroofd, een schade veroorzakend van -minstens tien millioen gulden naar onze tegenwoordige geldswaarde. - -De Boeren klaagden bitter, en de Engelsche regeering besloot eindelijk, -om de verregaande brutaliteit der Kaffers te fnuiken. De Boeren werden -dus opgeroepen, om in vereeniging met de Engelsche troepen naar het -Kafferland op te rukken, en den vijand te tuchtigen. ’t Is waar, de -Boeren moesten voor hun eigen uitrusting zorgen; zij werden -opgekommandeerd met geweren, paard, zadel en toom, maar ze deden het -gewillig, want zij leefden in het stellig vertrouwen, dat zij hun -gestolen vee terug zouden krijgen. - -De Boeren leden veel in dezen veldtocht. Zij hadden wagens noch tenten, -waren blootgesteld aan weer en wind en leden honger en dorst. Elken -avond werd er een groote cirkelvormige ruimte door een heining van -doorntakken afgepaald, en binnen deze ruimte, achter eenige grasoppers, -moesten zij met hun paarden de dikwijls gure, koude nachten -doorbrengen. Kaarsen mochten niet worden aangestoken, en het vuur moest -des nachts worden gedoofd, omdat het schijnsel het kamp aan den vijand -zou kunnen verraden. - -Natuurlijk, de Engelsche troepen hadden het vrij wat beter. Hun lager, -dat gewoonlijk op vijfhonderd pas afstands van dat der Boeren werd -gemaakt, bestond uit sterke, zware veldtenten, die tegen den wind -beschutten, en geen regen doorlieten. - -De hoofdtaak der Boeren bestond in het verwoesten der korenvelden in -het vijandelijk land. Vroeg in den morgen werd van uit het Engelsche -kamp door hoorngeschal aan de Boeren het bevel gegeven om op te -zadelen, en hun werk te beginnen. Of de Boeren reeds ontbeten hadden, -werd niet gevraagd—de order moest onmiddellijk en stipt worden -uitgevoerd. - -Den teugel van het paard om den linker arm geslagen, het geladen geweer -over den schouder, trokken de Boeren dan, gewapend met een korten, -zwaren stok, waarmede zij het rijpende koren tegen den grond sloegen, -van den vroegen morgen tot laat in den avond over de bebouwde -Kafferakkers. - -’t Was een gevaarlijk werk. Achter de rotsen en in de bosschen -verscholen, zagen de Kaffers met woede het vernielen aan van een veel -beloovenden oogst, en meer dan één Boer stortte met de doodelijke -assegaai [4] in de borst of de zijde op de korenhalmen neer, die hij -pas had neergeslagen. - -De Engelschen waren lijdelijke toeschouwers; zij vonden dezen arbeid al -te gevaarlijk. En om volkomen veilig te zijn, bouwden zij een sterk -fort, waar geen Kafferspeer kon komen. - -De veldtocht duurde zes maanden; toen was het doel bereikt, en de -Kaffers hadden de sterke vuist der Boeren gevoeld. Nu mochten de Boeren -huiswaarts keeren, maar ze waren verplicht om voor de Engelsche -regeering een goed rijpaard achter te laten, waarvoor hun zestig gulden -zou worden vergoed, een vergoeding, die tot op dezen dag—en het is meer -dan zestig jaar geleden!—nog niet is uitbetaald. - -Zoo gingen de Boeren dan naar huis, door al de doorgestane ellende -vermagerd en afgebeuld, de schoenen doorgeloopen, de kleeren versleten! -Maar het doel was bereikt, de overwinning behaald, de Kaffers -getuchtigd, en het vroeger door de Kaffers van de Boeren gestolen vee -zou thans weer aan de rechtmatige eigenaren komen. Dat meenden ten -minste de Boeren, en het verzoende hen met het doorgestane leed. - -Maar hoe bitter was de teleurstelling, toen men vernam, dat de beesten -op last van de regeering zouden worden verkocht, om er de oorlogskosten -mee te dekken, en als er dan nog iets overschoot—welnu, dat konden de -Boeren deelen! - -Een nieuwe wreede teleurstelling wachtte hen bij hun thuiskomst. Immers -de regeering had tijdens hun afwezigheid de slaven vrijverklaard, en -hoezeer de opheffing der slavernij op zichzelve een lof- en -prijzenswaardige daad was, die ook door de Boeren werd gewenscht en -begeerd, had het gouvernement toch wel een beter tijdstip daarvoor -kunnen uitkiezen dan den oogsttijd, toen de werkkrachten zoo noodig -waren. De menschlievende maar onoordeelkundig uitgevoerde maatregel -bracht het boerenbedrijf in de schromelijkste wanorde, en de oogst -bleef grootendeels op het land, om daar te verrotten. - -De geldelijke schade zou den Boeren worden vergoed, doch zij hebben -slechts zeven en een half percent ontvangen van hetgeen hun rechtens -toekwam. - -Zoo was de laatste druppel gevallen in den boordenvollen beker; thans -liep hij over. - -’t Is waar, bij de op nieuw dreigende Kafferinvallen had de regeering -aan de Boeren den raad gegeven, om van de grenslanden terug te trekken -naar de Tafelbaai, maar met dien raad te geven had de regeering -getoond, de Boeren niet te kennen. - -Terugtrekken? Dat nooit; dat hadden de Boeren nooit geleerd. - -Zij waren steeds vooruit getrokken; nooit terug. Zij waren aan de -oevers der rivier „Zonder End” gekomen, en waren er overgetrokken. Zij -waren voor de Olifantsrivier gekomen en er door gegaan. Zij waren -voortgetrokken: door valleien en over heuvelen; door vruchtbare beemden -en verschroeide velden. - -Zij waren voortgetrokken tot dat zij stootten tegen de rotsen van de -Sneeuwbergen. Maar ook deze rotsen konden hen niet tegenhouden. -Stampend, krakend, knarsend ging er de ossenwagen over heen. - -En als gij; nu op één der heuvelen gaat staan in de nabijheid van -Klopper’s hoeve, dan kunt ge, met een verrekijker gewapend, in het -oosten de golven zien kabbelen. Het zijn de golven van de Vischrivier. - -Zoo’n ontzachelijk eind hadden de Boeren reeds afgelegd van af -Kaapstad. - -Zouden zij nu terugtrekken? Een dwaas, die zulks kon denken! - -Zij zouden voorttrekken. De oude vrijheidslust ontwaakte, en de -onvervaarde voortrekker kwam boven in den hard geplaagden Boer. - -Overal werden vergaderingen belegd, en er heerschte een groote en -moedgevende eenstemmigheid. - -Ouderling de Jong had het immers voorspeld: de trek zou geschieden met -duizenden! - - - - - - - - - -HOOFDSTUK II. - - -„Met duizenden, Neef Gert,” zegt Teunis Smit; „daar ben ik zeker van.” - -Ge begrijpt reeds, dat de leeuwenjager bij Gert Kloppers op bezoek is. - -Wij bevinden ons in het groote, ruime woonvertrek van laatstgenoemde. -Twee ramen geven licht. De vloer is van steen; een planken vloer is te -kostbaar, want hij zou te spoedig vernieuwd moeten worden. De -termieten, een soort mieren, vreten er door heen. - -De twee vensters bevinden zich in den gevelmuur. In den hoek van den -zijmuur, waar hij den gevelmuur raakt, is de buitendeur; een boven- en -onderdeur. Gangen houden er de Boeren niet op na; ge komt dus in eens -van buiten in het woonvertrek. - -De tafel staat in de richting van den haard, aan den haard zit de oude -grootvader. Hij is vervallen sedert de laatste door ons geschetste -vergadering, die drie maanden geleden heeft plaats gehad. Hij klaagt -maar aldoor over de kou. ’t Is echter volstrekt niet koud, al is het -nog morgen. Ook brandt er een lustig vuurtje aan den haard, waarboven -de ketel hangt te razen. - -Dat de grijsaard het koud heeft, zit hem in zijn ouderdom. De ouderdom -maakt koud; hij haalt het merg uit het gebeente. Dat is ’t hem. - -Teunis Smit, die aan de tafel zit, is een man van ruim dertig jaren en -nog ongehuwd. Hij is met geheel zijn ziel een hartstochtelijk jager. - -De jacht op het groote wild: leeuwen, tijgers, olifanten, krokodillen, -nijlpaarden en buffels is even rijk aan avonturen als gevaren, en dat -prikkelt hem. Als hij trouwt, dan is hij gebonden; daarom trouwt hij -niet. - -Trouwens de meeste Boerenzonen trouwen vroeg; zeker voor hun dertigste -jaar. - -Achter de tafel, naast haar man, zit de vrouw des huizes. Haar hoofd is -bedekt door een gesteven witte muts, zooals ze in Nederland ten platte -lande nog veel wordt gezien. Zij is een goede veertig jaar; een knappe -Boerin; gul, hartelijk en gastvrij. - -’t Is een flink paar, die Gert Kloppers en zijn vrouw. „’t Is mijn -domste streek niet geweest,” zegt hij wel eens schertsend, „toen ik om -Hanneke ging.” - -Het meisje, dat daar binnen komt met de onmisbare koffiekan, Mieke, is -zeker nog geen twintig jaar. Zij melkt de koeien, karnt de melk en -zingt met den kanarievogel om het hardst. Zij heeft een frissche, -gezonde gelaatskleur, een vriendelijk, innemend gelaat en belooft te -worden wat haar moeder is: een flinke, wakkere, Afrikaansche vrouw. - -Kloppers heeft nog verscheidene kinderen. De drie oudste zijn dochters, -en reeds gehuwd. - -Dirk, naar zijn grootvader genoemd, is 21 jaar, en zoo even te paard -naar het vee gereden, dat aan de hoede van Hottentotten is -toevertrouwd. - -De Hottentotten zijn over ’t algemeen lui en onoplettend uitgevallen; -zij moeten in den letterlijken zin van het woord worden—nagereden. - -Van Dirk zal ik op ’t oogenblik niets meer zeggen. Ik hoop: wij zullen -hem nog wel meer ontmoeten. - -Dan komt Floris: 16 jaar. - -Ja, die jongen is een raadsel. Ik wil niet beweren, dat hij stuursch -is, maar vriendelijk is anders. Hij gaat zijn eigen gang en praat bijna -nooit. Zijn zijn hersens te stomp? Dat kan ik niet zeggen, want hij kan -soms wel een zet doen, die raak is. Zijn zijn hersens dan helder? Dat -kan ik nog minder zeggen, daarvoor kijkt hij te onnoozel. - -„Ik weet het niet,” zegt vrouw Kloppers, „maar ik vrees, dat er van -Floor niet veel te recht komt.” - -„Och kom,” antwoord dan troostend haar man, „in dien jongen zit veel -meer dan ge denkt; ik heb er volstrekt geen bezwaar in.” Dat mèènt -Kloppers ook. - -Vroeger heeft Floor wel eens geprobeerd, om te leeren schieten. Hij -deed er zijn best voor, maar hij was kortzichtig, en kon het wit nooit -goed onderscheiden. Eens zou er schijf worden geschoten, een jaar -geleden, en hij raakte niet eens de plank. Toen sloegen de anderen de -handen van verbazing in één, en riepen: „O die ongelukkige Floor! Die -tobbert!” - -Floor was rood geworden van schaamte, en was hard weggeloopen. Zij -hadden hem genoemd een tobbert, hem, den zoon van een Afrikaanschen -Boer! Hij had het geweer in een doornstruik geslingerd; nooit—nooit zou -hij een geweer meer aanraken! - -Hij ging achter het huis, en tranen van spijt sprongen uit zijn oogen. -Ja, deze onnoozele Floor—zijn vader had gelijk: er zat meer in dan men -dacht. - -Floor vond een bijl; boven op den zolder. Het was een oude eigenaardig -gemaakte bijl: een soort strijdbijl, die tevens als werpbijl gebruikt -kon worden. Floor zeide tot zijn vader: „Geef mij dien bijl!” Hij -smeekte er om. - -’t Was een beste bijl, al was hij oud. - -„Wat wilt ge er mee doen?” - -„Met een geweer kan ik niet omgaan; nu wil ik een bijl leeren -hanteeren.” - -„Goed, gij zult hem hebben. En die u durft uitlachen, omdat gij niet -kunt schieten, die krijgt het met mij te doen.” - -Niemand begreep dien Floor, maar zijn vader begreep hem wel. - -Als Floor niet met den ossenwagen uit was of het vee hoedde, dan kon -men hem voortaan gewoonlijk achter het huis vinden; bij een beuk. Die -beuk was dood gegaan van de droogte, en in den stam had Floor een -loodrechte insnijding van eenige duimen breedte gemaakt. Op die -insnijding mikte hij met zijn bijl. Hij oefende zich met onverdroten -ijver, en werd knap in het werpen van den bijl. - -Zijn vader kreeg een keer bezoek van eenige jonge Boeren, maar Floor -was weer bij den beuk. - -Daar vonden ze hem. - -„Och kom,” zeide er één, „wat is dat voor gekheid! Schiet gindsche -abrikoos van haar stengel; dat is een grooter kunst!” - -„Zoo?” zeide Floor’s vader, die erbij gekomen was, zich tot den spreker -wendend. „Hier Janus, vat den bijl, en raak gij de insnijding nu eens!” - -Janus nam den bijl, misschien op vijf meter afstand, en wierp hem. Hij -raakte den boom, dat is waar, maar van het wit bleef hij ver genoeg af. - -„Nu gij, Floor!” zeide zijn vader. - -Floor kreeg een kleur, want aller oogen waren op hem gericht. - -Hij nam den bijl, maar ging nog eenige passen terug. De afstand werd -daardoor zooveel grooter. Hij zwaaide drie keeren met den arm, als om -hem lenig te maken. Toen suisde de bijl uit zijn hand in den boom; in -den witten streep; in het hart.... - -’t Was een meesterlijke bijlworp, en Floor’s handigheid werd algemeen -bewonderd. - -Toen lachte Floor; anders lachte hij nooit. - -Maar Janus zeide bij het naar huis gaan tot zijn kameraden: „’t Is toch -maar malligheid, zoo’n bijlworp. Wij kunnen toch niet gaan vechten als -de Indianen. Ik houd het met mijn geweer.” - -Nu, daar was niets op tegen. Janus was een goed schutter—waarom zou hij -’t niet met zijn geweer houden? Maar die geen geweer kan hanteeren, -laat die den bijl nemen! ’t Is beter met een bijl dan zonder wapen in -den strijd. - -Gert Kloppers heeft nog twee kinderen: de negenjarige Willem en de -zesjarige Hannie, die op dit oogenblik beiden in den tuin zijn. - -Zoo saai en dor Floor zich voordoet, zoo levendig is Willem. ’t Is een -kwast, een guit, een ondeugd, maar valsch is hij niet. - -Hij houdt dol veel van zijn zusje. Nu, ’t is ook een allerliefst -meisje, die Hannie. Blonde lokken omgolven het rozig gezichtje, en in -de heldere, blauwe oogen spiegelt zich het azuur des hemels. Neen, in -heel de Kaapkolonie vindt ge geen schooner rozeknopje. - -Willem is echter van morgen met wat men noemt het verkeerde been van -bed gestapt. Hij is lastig en knorrig. - -„Han, wij gaan zeker trekken.” - -„Zóó—wie zegt dat?” - -„Ik zeg het. Zoo even zat vader met oom Teunis er nog over te praten. -Jij hoort zulke dingen niet; daarvoor ben je te dom. En Dirk heeft al -de geweren nagekeken, ook dat groote olifantsroer. Ik zeg je: wij -trekken zeker.” - -„Zoo!” zegt Hannie met een verstrooid gelaat. - -Zij heeft wel gewichtiger dingen te doen dan over den Trek te praten; -zij zal haar mooiste pop een nieuw jurkje aanschieten. - -„Is dat geen mooie pop, Willem?” - -„’t Lijkt wat met die pop,” antwoord hij onbarmhartig; „wij gaan -trekken, hoor!” - -Na een kleine pauze vraagt hij: „Lust jij graag pannekoeken, Han?” - -„Nou of ik!” - -„Zóó—die krijg jij ook niet meer, als wij trekken.” - -De kleine Hannie wordt nu oplettender, want Willem heeft een gevoelige -snaar getroffen. - -„Waarom niet?” vraagt zij. - -„Wel, de olifanten eten ze op!” - -„De olifanten?” - -„Zeker, de olifanten. In het land, waar wij heen trekken, zijn een hoop -olifanten. Zij zitten den heelen dag op den loer, net als een hond. Zij -zitten allemaal maar te snuffelen, of ze geen pannekoeken ruiken. Ze -steken d’r snuit boven door den schoorsteen, en vreten al de -pannekoeken op. Nou weet je ’t in eens.” - -Hannie zucht er van. - -„Trekken wij wijd, Willem?” - -„Ja, heel wijd; ontzettend wijd. Wij gaan onder de woeste Kaffers, en -die eten jou leelijke pop ook op, hoor!” - -Willem is van morgen in een slecht humeur; hij doet niets dan plagen. - -„Is ’t echt waar?” vraagt de kleine angstig. - -„Ja, ’t is echt waar. Ze eten jou ook op, als ge huilt. Zoo, begin je -al te huilen? Ik huil er niet om; ik ben er niet bang voor. Voor geen -Kaffers en geen olifanten!” - -„Doen de olifanten ook kwaad?” - -„Zeker, ze stampen de menschen tot pulver; oom Teunis heeft het zelf -gezegd. Nou, huil maar niet zoo hard; voor mij behoef je niet bang te -zijn. Ik ga maar aan d’r staart hangen, dan doen ze me niks.” - -De kleine Hannie laat de pop vallen, houdt het schortje voor haar -gezicht en snikt. - -Nu krijgt Willem toch medelijden. Het spijt hem, dat hij zijn zusje -heeft bang gemaakt, en hij zal haar op zijn manier weer zien te -troosten. - -Eerst begint hij te hinneken als een paard en dan te blaffen als een -hongerige hyena, doch zonder succes. - -Nu gaat hij kopje duikelen, en vervolgens met de beenen omhoog, op zijn -handen loopen. - -„Dat is een moeilijke kunst, Hannie!” - -Zeker is dat een moeilijke kunst, maar wat helpt het Hannie, als zij -door de Kaffers wordt opgegeten? - -Daar komt een nauwlijks half gekleede Kaffer aanhollen. Hij is Daniël -gedoopt; bij verkorting noemt men hem Daan. - -Het is een nog jeugdige, sterke, zwaar gespierde Kaffer met dikke -lippen en een zwarte huid. De tanden blinken als wit marmer in dat -zwart gezicht. - -Daan is reeds als een heel klein kind bij Gert Kloppers gekomen. -Kloppers vond hem eigenlijk op zijn erf; uit medelijden had hij de -opvoeding van het kind bekostigd. In spijt van de Engelsche regeering, -die het verbiedt, heeft Kloppers dezen Kaffer gehouden, en niet over de -Vischrivier gejaagd. - -Thans is Daan huisknecht, en staat bij de familie in groot aanzien. Dat -is iets bijzonders. In den regel halen de Boeren een scherpe grenslijn -tusschen zich en de Kaffers. Dat zij de Kaffers mishandelen, is een -leugen, maar dat zij hen houden voor menschen van een lagere orde, is -zeker waar. - -Maar Daan heeft een schreefje voor gekregen, en dat kwam zoo: - -In de nabijheid der hoeve kronkelt een beekje van de bergen; een klein -vriendelijk beekje. - -Doch verleden jaar, bij dien zwaren wolkbreuk, toen het midden op den -dag zoo donker werd als of het nacht was, werd dat kleine beekje tot -een grooten, bruischenden stroom, die zijn golven met schuimend geweld -naar de diepte joeg. - -De kleine Hannie trippelde naar den stroom toe, om een wild bloemke te -plukken, dat bloeide vlak aan den oever. Zij strekte haar kleine -handjes uit, om het te grijpen, maar haar armpjes waren te kort. -Argeloos naderde zij nog meer den oever, maar verloor toen het -evenwicht en viel in den stroom. - -Niemand had het gezien dan Daan, die juist de schapen schoor, want het -was in den tijd van het schapen scheren. - -Met groote sprongen ijlde hij naar de noodlottige plek, waar het kind -te water was gevallen, en zonder aarzelen en op gevaar af zich het -lichaam open te scheuren tegen de verborgen, scherpe klipsteenen, -waarover de golven heen bruischten, sprong hij te water. - -Gert Kloppers had het gezien, dat Daan zoo hard wegliep, en met eenige -verwondering begaf hij zich naar de plek, waar Daan was verdwenen. - -Op een heuvel staande, zag hij den Kaffer met krachtige slagen zich -voortbewegen in het water, maar hij begreep het niet. Maar toen zijn -vrouw, die de kleine Hannie had gemist, ademloos kwam aanloopen met den -angstigen kreet: „Waar is Hannie?” toen begreep Gert Kloppers het wel. - -Als de bliksem voor zijn voeten was neergeschoten, had hij niet harder -kunnen schrikken. - -Met angstvollen blik vloog zijn oog over het water, en daar—in de -verte, langs dat vooruitstekende rotsblok—zag hij een rood jurkje -drijven.... - -Dat was Hannie’s rood jurkje.... - -En iets verder zag hij den waterval, waar de stroom in eens met -donderend geweld twintig, dertig voet naar beneden stortte. - -Wie in de zuiging van zoo’n waterval komt, is wèg. Als hij niet reeds -verdronken is, wordt hij doodgeslagen tegen de rotsen. - -Naar dien waterval dreef Hannie af, en de afstand werd al kleiner, die -haar van dien waterval scheidde. - -Als aan den grond genageld, stonden de ouders naar de ontknooping van -dit vreeselijk tafereel te staren. - -Ja, die verachte Daan bewees, dat er ook onder de zwarte huid een hart -kan kloppen, dat door genade heeft geleerd zijn naaste lief te hebben. - -Met schier bovenmenschelijke inspanning trachtte de Kaffer het kind te -bereiken, want het gevaar, dat dreigde, stond hem levendig voor de -oogen. - -Daar is hij het kind genaderd. Hij slaat de arm uit, om het te -grijpen;—hij slaat mis;—hij slaat nog eens den arm uit;—het kind is -gered—! - -Het was wel bewusteloos, toen hij het in de armen der moeder legde, -maar God zegende de pogingen, die werden aangewend, om de levensgeesten -op te wekken. - -Is het nu te verwonderen, dat Daan een schreefje voor heeft bij de -familie? - -Daar is hij nu, en hij ziet groote tranen in Hannie’s blauwe oogen. - -„Hannie, wat is er gebeurd?” - -Zij vertelt hem, dat ze hoogst waarschijnlijk door de Kaffers zal -worden opgegeten. - -„Wie heeft dat gezegd? Willem? Zoo, kom eens hier, jongen!” - -Nooit zou een gewone Kaffer den zoon van een Afrikaanschen Boer ter -verantwoording durven roepen, al is hij maar negen jaar, maar Daan -durft het wel te wagen. - -„Wat staat er geschreven in het negende gebod? Weet gij ’t niet?” - -Willem voelt, dat hij een dwaas figuur maakt. Hij weet ook best, wat er -in het negende gebod staat, maar hij durft het niet te zeggen, want dan -teekent hij zijn eigen vonnis. - -„Als ge nog ééns liegt, dan zeg ik het aan je vader!” - -Die waarschuwing is voldoende. Als Kloppers leugens ontdekt bij zijn -kinderen, al is het maar voor de grap, dan kan hij er òp slaan. - -„Hannie—’t is gelogen, hoor! Ze eten je niet op; wees maar niet bang. -Daan is ook een Kaffer—heeft Daan je ooit opgegeten? Zie, nu lacht -Hannie al weer. Kom Willem, haal den toom, wij gaan paardje rijden!” - -Willem maakt van pleizier twee luchtsprongen, en haalt den door Daan -gemaakten toom. Daan plaatst zich op handen en voeten, en Hannie wordt -met Willem’s hulp op zijn breeden rug gezet. Daan krijgt den toom in -den mond, Willem grijpt de leidsels en roept: „Vooruit Bles!” - -Waarom hij den zwarten Daan een bles noemt, begrijp ik niet, want er is -bij Daan niet één wit plekje te ontdekken. - -Wanneer ge Kloppers vraagt: Hoeveel kinderen hebt gij? Dan zal hij -antwoorden: „Elf; acht op aarde, en drie in den hemel.” - -Drie zijner kinderen zijn hem namelijk in hun prille jeugd ontvallen, -en steunend op de verbondsbelofte, placht hij dikwijls te zeggen: „Over -die kinderen heeft de dood het laatste woord gesproken, en voortaan is -het verbond aan het woord.” - -Ginds in de verte, achter dien steenen muur, ziet ge een cypressenboom. -In de schaduw van dien cypressenboom liggen de kleinen begraven: -kostelijk zaad, dat in verderfelijkheid gezaaid, in onverderfelijkheid -zal worden opgewekt. - -Reeds verscheidene heete zomers zijn over dezen cypressenboom -heengegaan, doch terwijl andere boomen door de droogte verdorden, is -deze cypressenboom steeds groen gebleven. De moeder van de kleinen, die -hier slapen, heeft zijn wortelen elken avond als het noodig was, met -het water uit den vijver bevochtigd. Met het water uit den vijver en -met haar tranen; iedere moeder, die een kind heeft verloren, zal dat -verstaan. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK III. - - -Wij keeren terug tot het gesprek tusschen Gert Kloppers en zijn gast, -Teunis Smit. - -Door de vele jachtpartijen, die hij mede maakt, en zijn aanhoudende -zwerftochten in de Kolonie (Kaapkolonie) en de Kafferlanden, is -laatstgenoemde een uitnemende vraagbaak, en van de plannen der wijd en -zijd verspreide Boeren uitstekend op de hoogte. - -„Nu,” vraagt Kloppers, „welk nieuws brengt ge?” - -„Dat ik verleden jaar met Piet en Jacobus Uijs en andere Boeren een -verkenningstocht heb gemaakt naar het Oosten, naar Natal, heb ik u -reeds verteld.” - -„Ik weet het. Gijlieden gingt met een trein van veertien ossenwagens.” - -„Wij drongen toen door tot aan de zeehaven van Natal.” - -„Welken weg hadt ge genomen?” - -„Wij hielden voortdurend den oostelijken, dus dezen kant van het -Drakengebergte.” - -„Ge hadt gelijk; een tocht met ossenwagens over het gebergte is -gevaarlijk.” - -„Gevaarlijker dan een leeuwenjacht, dat verzeker ik je.” - -„Ge zijt dus wekenlang door Kafferlanden getrokken?” - -„Zoo is het. Ik had er schik van op onze heenreis; wild volop, maar bij -de terugreis konden wij ons plezier wel op.” - -„Ge hoordet zeker van den inval der Kaffers in onze Kolonie?” - -„Boodschappers deelden ons mede, dat zij alles te vuur en te zwaard -verwoestten. Toen haastten wij ons om mee te vechten.” - -„Wat is nu jullie oordeel over Natal? Is het een geschikt land voor -ons, Boeren?” - -„Om de waarheid te zeggen, onze commissie is niet eenstemmig in haar -oordeel.” - -„Zijn er de Engelschen niet vroeger geweest, om den boel op te nemen?” - -„Ja, eenige commissarissen der Engelsche regeering.” - -„Waren het kolonisten, boeren?” - -„Neen, officieren en geleerde lui!” - -„Zulke menschen kunnen ze ook wel thuis laten. Hoe zullen die nu de -geschiktheid van den grond beoordeelen!” - -„’t Zijn menschen van de theorie, neef Gert, menschen van niks! In den -kop van mijn klepper zit meer praktisch verstand dan in hunne hersens. -Zij weten ’t niet, en kunnen ’t niet weten, welke soort grond de -kolonisten noodig hebben voor hun vee.” - -„Hunne rapporten waren zeker rooskleurig genoeg?” - -„Dat zal waar zijn, maar als de Boeren het daarop aandoen, dan zou de -rekening wel eens verkeerd kunnen uitkomen.” - -„Gij ziet dus weinig heil in Natal?” - -„Dat zeg ik niet. Het is werkelijk een goed land, maar als men op de -Engelsche rapporten afgaat, dan begint men met overspannen -verwachtingen er heen te trekken, en dat noem ik een slecht begin. Een -ding is echter waar: Natal heeft een schoone baai. Als de Boeren zich -daar vestigden, dan hadden zij een uitweg naar zee. Wij hebben die baai -maar voor ’t vatten. Ik wed, dat we ze voor een bagatel van de Kaffers -kunnen overnemen.” - -Gert Kloppers klopte bedachtzaam zijn pijp uit. - -„De zaak is gevaarlijk, Neef Teunis.” - -„Zoo? Waarom? De baai is ruim en diep: ’t zou een mooie zeehaven -worden.” - -„Ze is me tè diep; onze vrijheid zal er in verdrinken!” - -„Zijt ge bang, dat de Engelschen de baai zullen inpalmen?” - -„Ja, want de Engelschen zijn tot vele dingen in staat.” - -„Vertrouwen doe ik ze ook niet. Zoo gaat thans het gerucht, dat het -gouvernement verklaard zou hebben: De Boeren blijven Engelsche -onderdanen, al trekken ze naar ’t eindje der wereld.” - -„Werkelijk?” - -Er kwam een dreigende wolk op het breede voorhoofd van Gert Kloppers, -toen hij deze vraag deed. - -„’t Is mij voor de vaste waarheid verteld.” - -„Och kom, die snuggere Engelsche wettenmakers zouden zich toch -grenzenloos belachelijk maken met zoo’n verordening.” - -Kloppers lachte, toen hij dit zeide, en de wolk verdween van zijn -voorhoofd. - -„Zijn de Boeren eenstemmig in de richting, die ze op hun tocht willen -nemen?” - -„Wel in de richting, doch de ééne partij wil vérder trekken dan de -andere. - -„De Trek zal gaan over de Vischrivier het noorden in. We trekken dan -door het land der Kaffers tot over de Oranje-rivier. Daar willen -sommigen zich vestigen—” - -„Maar ik niet!” - -„Aangezien er voor het vee uitstekende weiden te vinden zijn. Doch -anderen meenen, dat ze dan nog te dichtbij de Engelschen zitten—” - -„Dat meen ik ook!” - -„En willen daarom doortrekken, al verder het noorden in, tot over de -Vaalrivier.” - -„Dat lijkt me beter. Hoe groot schat gij de onderlinge afstanden, Neef -Teunis?” - -Smit haalde een op linnen geplakte, saamgevouwen kaart uit zijn zak, en -spreidde ze op de tafel uit. - -„Neem aan, dat hier, waar ik den vinger zet, van deze hoeve af -gerekend, het naaste punt is der Vischrivier. Dan zou de ossenwagen in -het allergunstigste geval van dat punt der Vischrivier af veertien -dagen werk hebben, om den oever der Oranjerivier te bereiken.” - -„In het allergunstigste geval, dat nooit gebeurt.” - -„Zoo is ’t. De beken kunnen door een wolkbreuk tot rivieren aanzwellen, -en den trek stremmen. Wegen zijn daar trouwens niet.” - -„En de wilde Kafferstammen, door wier gebied wij komen, kunnen ons den -doortocht beletten.” - -„’t Zou een wonder zijn, als het niet gebeurde.” - -Terwijl de mannen in hun gesprek waren verdiept, zat de vrouw des -huizes met vaardige vingeren de naainaald te hanteeren. Zij werkte -reeds met grooten ijver vooruit, tegen dat de Trek zou beginnen, opdat -het huisgezin van het noodige ondergoed voorzien zou zijn op den -zwerftocht door de groote wildernissen, die maanden maar ook jaren kon -duren! - -In het achterhuis was Mieke bezig met karnen, en het eentonig gestamp -der karnschijf in de melk werd slechts afgebroken door het regelmatig -getrap der paarden op den dorschvloer, die het rijpe koren uit de aren -trapten. - -Glimlachend wendde Smit zich thans tot vrouw Kloppers, terwijl hij -zeide: „Zijt gij niet bang, om den grooten tocht te ondernemen?” - -„Bang?” zeide zij, terwijl zij den vrager aankeek met haar helderen -blik, „bang? Waarvoor zou ik bang zijn? Wij zijn overal in Gods hand, -en Hij kan ons even goed bewaren onder de woeste Kafferstammen als hier -in de Kolonie, waar het trouwens ook alles behalve rustig is.” - -„Dat weet ik,” antwoordde de jager ernstiger. „Ik kan het mij niet -anders verklaren dan dat het Gods hand is geweest, die mij meer dan -ééns uit de klauwen van een wild roofdier heeft gered.” - -„Maar er is zooveel,” ging vrouw Kloppers voort, „waar men aan kan -hangen, dat ons aan het hart is gegroeid, en waarvan wij moeten -scheiden, als wij gaan trekken.” - -Toen zij deze woorden sprak, ging er een schaduw over haar vriendelijk -gelaat, want zij dacht aan den steenen muur van het kleine kerkhof met -zijn drie kleine grafheuvelen. - -Na een kleine pauze zette zij het gesprek op bedaarder toon voort en -zeide: „En dan zal er zooveel huisraad moeten worden opgeruimd, dat -niet kan worden mee genomen. Het meest gaat mij dat eikenhouten kabinet -aan het hart,” en zij wees met den vinger naar den muur, waar een hoog -en keurig onderhouden kabinet stond. - -„Het is een erfstuk van mijn moeder; zij ging er mee in haar -huishouden.—Dan ziet ge hier nog deze twee oude, met leer overtrokken -leuningstoelen, waar ik steeds zoo zuinig op ben geweest, daar er -zooveel herinneringen aan verbonden zijn.” - -In één dezer leuningstoelen zat thans de oude Dirk Kloppers, en op -vroolijker toon voegde de vrouw des huizes er aan toe: „Grootvaders -stoel moet toch in elk geval mee, niet waar, man?” - -„Dat spreekt van zelf,” antwoordde Gert Kloppers; „wij zoeken het beste -hoekje uit in den ossenwagen, en daar zetten wij Vader in zijn -leuningstoel.” - -De oude Dirk Kloppers had dit alles aangehoord, maar hij schudde het -grijze hoofd en zeide: „Neen kinderen, ik ga niet mee; ik trek naar een -ander land.” - -Zoo had hij reeds meer gesproken de laatste dagen. Voor dien tijd had -hij nog altijd vastgehouden aan de hoop, dat hij als de laatste van een -vorig geslacht den tocht zou mede maken, maar die hoop scheen hij nu te -hebben opgegeven. Hij sprak wel van trekken, maar niet naar de -Vaalrivier; hij sprak van een trekken naar dat land, van waar nog nooit -een sterfelijk mensch is teruggekeerd. - -Wanneer het nu echter gebeurt, dat een onzer liefste betrekkingen tot -ons gaat spreken van het naderend scheiden, dan ontroeren wij, en -eerbiedige huivering sluit ons den mond. - -Zoo ging het ook in Kloppers’ woning. - -Niemand sprak in de eerste oogenblikken een woord, en duidelijker dan -zooeven was het eentonig gestamp der karnschijf en het regelmatig -getrap op den dorschvloer verneembaar. - -Gert Kloppers verbrak het eerst de stilte, door zich tot zijn gast te -wenden met de vraag: „Hebben Karel Trichard en Hans van Rendsberg den -Trek reeds aanvaard naar de Vaalrivier?” - -„Zij zijn al weken op reis; vermoedelijk hebben zij reeds den halven -weg tusschen de Vischrivier en de Oranjerivier achter den rug.” - -„Hoe groot is het gezelschap?” - -„Te samen een dertigtal huisgezinnen. Zij trekken over de Vaalrivier, -en vervolgens oostwaarts—” - -„Dat wordt een heele reis!” - -„Om den Indischen Oceaan te bereiken.” - -„Den Indischen Oceaan!” - -Gert Kloppers sloeg de handen van verbazing ineen, terwijl hij dezen -uitroep deed. - -„Hoe groot is de afstand van de drift [5] der Vaalrivier, waar zij over -trekken, tot den Indischen Oceaan?” - -„Vijfhonderd Engelsche mijlen.” - -(Een Engelsche mijl is 20 minuten gaans.) - -„’t Is een heele onderneming.” - -„Trichard beschouwde het als een levensvoorwaarde der nieuwe -nederzetting, dat zij, van Engeland vrij, een zeehaven krijge.” - -Kloppers knikte toestemmend. - -„Zeer waarschijnlijk zal hij op de Delagoabaai aanhouden, maar die -zeehaven behoort aan de Portugeezen.” - -„Dat hindert niet; de Portugeezen zullen ons geen last veroorzaken.” - -„’t Zal kracht kosten er te komen, Neef Gert.” - -„Ik ken Trichard en van Rendsberg; zij hebben een harden kop, die tegen -een stootje kan. Zij zullen doortrekken, tot zij hun doel hebben -bereikt!” - -„Of er dood bij neervallen! Het gevaar, door wilde Kafferstammen -vermoord te worden, is groot, maar het klimaat is nog gevaarlijker. -Voor dat Trichard de Baai bereikt, zal hij door lage, moerassige -streken moeten trekken, die in de brandende zon liggen te koken, en de -lucht door hun gassen verpesten. Geen blanke kan het er uithouden. - -„Ik ben eens met een gezelschap in die streken op de krokodillenjacht -geweest, en kan bij ondervinding spreken.” - - - -Karel Trichard en Hans van Rendsberg hebben er het leven bij -ingeschoten. - -In Februari 1836 bereikten zij de Vaalrivier en trokken in een grooten -boog naar het noordoostelijk gedeelte van het tegenwoordige Transvaal, -Zoutpansberg, waar zij, na vele gevaren getrotseerd te hebben, behouden -aankwamen. - -Terwijl Trichard hier nog eene wijle bleef vertoeven, trok van -Rendsberg met het kleiner deel van het gezelschap op de Delagoabaai -aan. Noch hij noch één der zijnen heeft die Baai bereikt! Zij vielen -allen—acht en veertig zielen!—onder de moordende spies der -Knopneus-Kaffers, slachtoffers van een al te goed vertrouwen! - -Vriendschappelijk gezinde Kaffers brachten Trichard de tijding der -slachting, maar met onuitroeibare veerkracht liet deze dappere man in -Augustus (1836) de ossen weer voor de wagens spannen. Langzaam, -voorzichtig, den vinger aan den trekker van het geladen geweer, werd de -tocht voortgezet, die verscheidene maanden duurde. - -Zonder groote ongevallen werden de lage, ongezonde streken bereikt, en -met nieuwen moed bezield, werden de ossen tot de uiterste -krachtsinspanning aangespoord, om er snel door heen te komen. Toch -duurde de tocht veel langer dan men vermoedde, en met den koortsgloed -in de leden, krank en afgebeuld, bereikten de zwervers in Mei 1837 de -Delagoabaai. - -Dáár lag de Oceaan! - -Vol majesteit rolde hij zijn golven tegen het strand, en bespoelde hun -voeten! - -Hoe laafde zich het oog van den moedigen Trichard op dat gezicht! - -Nieuwe, hoopvolle plannen makend, keerde hij terug naar zijn -ossenwagens, doch zijn werk hier op aarde was afgeloopen. - -Reeds was hij door den dood geteekend, en stervend heeft hij zijn volk -den eenigen uitweg naar zee gewezen. - -Op een eenzaam kerkhof bij de Delagoabaai rust hij—als een herder -tusschen zijne schapen—in het midden zijner tochtgenooten, die hier -bezweken. - -Geen marmer dekt zijn gebeente, maar een eerezuil heeft God hem -opgericht in de harten van vele Afrikaansche Boeren. De naam zijner -familie is nog ten huidigen dage in de Transvaal met eere bekend, en -het is een Trichard geweest, die de Transvaalsche artillerie in den -strijd bij Krugersdorp in het vuur bracht. - -Thans, na zestig jaren, ratelt over stevige dammen en sterke bruggen de -spoortrein dwars door de Transvaal; het snuivend stoomros suist over de -vlakten, waar éénmaal de vermoeide ossen van Karel Trichard den wagen -hebben voortgesleept, en over de Delagoabaai reikt het oude Holland aan -het jonge Transvaal de broederhand. - -Zóó was Gods bestel, en zóó is het geschied! - - - - - - - - - -HOOFDSTUK IV. - - -Het gesprek, dat wij bij Kloppers hebben beluisterd, had op Dinsdag -plaats, en thans is het twee dagen later: Donderdag. - -Niemand van Kloppers’ huisgezin twijfelt er meer aan, dat de oude vader -het eerst zal vertrekken, namelijk naar dat land, van waar geen -terugkeeren mogelijk is. - -Hij is nog minder geworden en ligt te bed. De levensvlam is tot een -klein, dobberend lichtje ingekrompen, en de minste windvlaag kan haar -uitblusschen. - -„Gert!” roept de oude man met bevende stem. - -De geroepene komt onmiddellijk. - -„Is Dirk thuis?” - -„Hij is in den stal, en voedert de paarden.” - -„Roep hem!” - -Dirk verschijnt: een krachtvolle jongeling, met den blos der gezondheid -op de wangen. Levenslust tintelt in zijn oogen en tintelt tot in de -toppen van zijn vingers. Waarlijk, het verschil is groot tusschen den -jongen Dirk en zijn grootvader! - -„Is de Vos op stal?” vraagt de oude man. „Ja? Goed, rijd dan zoo snel -als ge kunt naar mijn kinderen, en naar ouderling de Jong, en zeg hen, -dat ik nog gaarne afscheid van hen zou nemen voor dat ik sterf!” - -„Moet ik den vos nemen, Grootvader?” vraagt Dirk op bescheiden toon; -„de jonge Hannibal loopt harder.” - -„Zóó, begint de Vos ook al af te takelen? Ach, alles raakt oud en -versleten! Neem Hannibal dan maar!” - -Dirk maakte zich snel gereed voor de reis, want de familie woonde uren -ver uit elkander, en hij moest zich haasten, om hen voor den avond -allen te bereiken. Voor den anderen morgen kon hij zelf in geen geval -terug zijn, al reed hij den heelen nacht door. - -De oude Kloppers had zes dochters, die allen gehuwd waren, en slechts -éénen zoon: Gert. Toen zij de treurige tijding en den laatsten wensch -van hun vader door Dirk vernamen, spoedden zij zich, om daaraan te -voldoen, en in den loop van den volgenden dag kwamen zij allen met -hunne echtgenooten. - -Maar ouderling de Jong verscheen niet, omdat hij bij Dirk’s komst -afwezig was geweest. - -Zij kwamen allen te paard, want in de Kolonie kunnen de vrouwen bijna -even goed te paard rijden als de mannen. - -De drie dochters van Gert Kloppers waren ook gekomen, met hunne -echtgenooten, doch daar zij niet ver af woonden, hadden zij den -ossenwagen ingespannen, opdat hunne kleine kinderen ook mede konden. - -Zoo was de oude Kloppers dan door zijn kinderen, kleinkinderen en -achterkleinkinderen omringd, en het scheen, dat die komst nog eens de -afnemende levensgeesten zou doen opflikkeren. - -Met de hulp van Gert liet hij zich in den ouden leuningstoel plaatsen, -en drukte er herhaaldelijk zijn blijdschap over uit, dat hij hen nog -eens mocht ontmoeten. Hij begroette hen allen, en met een bewogen hart -drukten zij zijn vermagerde hand. Zijn kleinkinderen hief Gert omhoog, -en zij sloegen hunne mollige armpjes om den hals van Overgrootvader, en -kusten hem met hunne rozemondjes. - -„Nu wil ik ook nog eens naar buiten,” zeide de oude man. - -Het was, alsof er een zonnestraal door de wolken brak: zoo verblijdde -dit woord zijn kinderen. Zij hoopten op nieuw, dat Vader nog wel een -beetje op zou fleuren, maar het was een bedriegelijke hoop. - -Tusschen Gert en een zijner schoonzoons in ging de grijsaard naar den -tuin, en allen volgden hem. Zij verwonderden er zich over, dat Vader -nog zooveel krachten had, en opnieuw schepten zij moed. - -Hij koesterde zich in de stralen der middagzon, en plotseling riep hij -uit: „O Zonne der Gerechtigheid, verkwik mijn ziel, zooals de aardsche -zon mijn lichaam verkwikt!” - -In het midden van den tuin, bij een perzikenboom, bleef hij staan. - -„Dit is de laatste boom, kinderen, dien ik heb gepoot.” - -Zoo hield hij nog op verschillende plaatsen stil, en met verrassende -nauwkeurigheid wist hij de voorwerpen aan te wijzen, waaraan oude, -lieve herinneringen verbonden waren. - -Aan het einde van den tuin wendde hij zijn blinde oogen naar de -richting, waar het kleine kerkhof lag, en scheen in gepeinzen te -verzinken. Hij zeide geen woord, maar allen begrepen het, waaraan hij -dacht. - -Hij leunde al zwaarder op de schouders zijner kinderen, want zijn -krachten waren uitgeput. Met groote moeite bracht men hem in huis naar -bed. - -Toen hij zich weer eenigszins had hersteld, vraagde hij: „Zijn ze allen -hier?” - -„Ja,” zeide Gert, die diep ontroerd vlak bij de sponde zat. - -„Steun dan mijn rug!” - -Gert steunde den rug van zijn vader met zijn sterken arm. - -„Laten wij bidden!” - -De stervende grijsaard ging voor in het gebed. Hij bad voor zich -zelven, voor zijn kinderen, voor heel zijn geslacht. Het was een -roerend, aangrijpend gebed, en aller oogen vulden zich met tranen. - -Voorts gedacht hij zijn volk, dat hij lief had gehad met de gansche -liefde zijner trouwe ziel. Hij gedacht den uittocht, dien dit volk -voornemens was te doen, en hij riep de barmhartigheden des Heeren in, -waar dit volk had gezondigd. - -Hij gedacht ook de vijanden van zijn volk en bad voor hen. Hij smeekte -om den bloei van Christus’ Kerk op aarde, en bad voor zich zelven om -een ruimen ingang in het Zion, dat daarboven is. - -„Daar hoop ik u allen, allen te ontmoeten,” zeide de stervende, toen -hij zijn gebed, met stamelende klanken uitgesproken, had geëindigd. - -„Wij willen nu afscheid nemen, en God geve om Christus’ wil, tot een -zalig wederzien!” - -Eén voor één gaven zijn kinderen en kleinkinderen hem nu de hand; ook -kusten zij hem. Zij spraken weinig, want hun gemoed was te vol. - -Hij streelde nog de blonde lokken van de kleine Hannie, en fluisterde: -„Lief bloemke!” - -Ook vermaande hij hen allen ernstiglijk, om te wandelen in de wegen des -Heeren, en zich door Christus met God te laten verzoenen. - -„Leg mij nu goed, Gert!” sprak hij, „want ik ben moede.” - -Hij was moede geworden, de pelgrim. Hij had een langen, langen tocht -gemaakt, en nu verlangde hij naar rust. - -Hij was vermoeid geworden van de lange reis door de woestijn dezes -levens, en zijn hart ging verlangend uit naar Kanaän. - -Hij viel in een zachte, lange sluimering, en op een wenk van Gert -begaven zich al de anderen in een aangrenzend vertrek. - -Het was avond geworden; het werd nacht. - -Niemand van de volwassenen begaf zich ter ruste, want allen verkeerden -in angstige spanning over den slag, die niet te keeren was. Maar Gert -alleen was bij zijn vader. - -Daar sloeg de kettinghond luid aan, en de grijsaard werd wakker. -Onmiddellijk daarop hoorde men den snellen hoefslag van een paard op de -werf. - -„De Jong,” stamelde de stervende, die tot het laatste toe bij zijn -volle bewustzijn bleef. - -Gert ging naar de buitendeur, en drukte zwijgend de hand van den besten -vriend zijns vaders. - -„Leeft uw vader nog?” fluisterde De Jong. - -Gert maakte een toestemmend gebaar. - -Behoedzaam naderde de Jong het bed, maar het flauwe schijnsel der -vetkaars, die op de tafel stond, gaf slechts een sober licht. - -„Is het vrede, vader Kloppers?” - -„Vrede!” antwoordde de stervende. „Een arm zondaar en een rijke -Christus, hoe passen zij bij elkander!” - -Na een kleine pauze ging hij voort! „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde -uit het geloof, hebben vrede met God door onzen Heere Jezus Christus.” - -Er volgde een grootere pauze, waarna hij zeide: „De Heere is -vriendelijk en goed, Die het zoo heeft bestuurd, dat wij elkander nog -ééns ontmoeten aan deze zijde des grafs. - -„Geef mij de hand, lieve Broeder—! Tot weerziens in het Vaderhuis—!” - -„Tot weerziens!” antwoordde de Jong. „Gij zijt voor mij en de mijnen -een vader geweest—God de Almachtige moge u daarvoor zegenen in zijn -Koninkrijk!” - -Zijn stem beefde, toen hij dit zeide, en er waren tranen in zijn oogen, -want hij had den ouden Kloppers lief. - -Na een wijle klaagde de stervende: „Ik ben zoo moede, ik verlang naar -huis.” - -Al meer afgebroken werden de klanken, die hij uitbracht, en dit was het -laatste woord, dat verstaan kon worden. - -Gert hield de hand van zijn vader in de zijne. - -Geen woord kwam er over zijn lippen, want hij was zeer bedroefd. - -De sterren tintelden aan den diep blauwen hemel, maar aan den -oostelijken horizon vertoonde zich al een gouden lichtstreep, die de -sterren deed verbleeken. - -De levenslamp van den stervende teerde op den laatsten druppel olie, en -over dat ingevallen gelaat hing reeds de wolke des doods. - -De familieleden waren weer binnengekomen in het vertrek, waar de -stervende lag. - -Ouderling de Jong knielde met hen neder, en riep tot Hem, Die uwe en -mijne stervenssponde, lezer, zacht kan spreiden! - - - -Daar buiten geurden de rozen, en de narcissen bewogen zich in den -morgenwind.... - -De grijze kraanvogel schudde den dauw van zijn vleugelen, en de zon, de -schitterende fontein des aardschen levens, klom door de glanzende -poorten van den dageraad opwaarts, de bergen van Afrika kroonend met -haar vlammende stralen.... - -Maar in de woning van Gert Kloppers was rouw en smart, want de oude -Dirk Kloppers was niet meer! - - - - - - - - - -HOOFDSTUK V. - - -Wij zijn nu in het begin van het gedenkwaardige jaar 1836; -gedenkwaardig door den glorieuzen Uittocht der Boeren uit de -Kaapkolonie, en ’t is bij Gert Kloppers aan alles te merken, dat de -Trek spoedig zal beginnen. - -De smid is uit de stad gekomen, en heeft de ossenwagens: „Afrika”, -„Azië” en „Europa” nagezien. Zoo had de jonge Dirk ze namelijk met een -grove teerkwast gemerkt; achter op het grauwgeverfde hek of achterbord -der wagens. - -De smid had gezegd: „Afrika is het stevigste; Europa kan er mee door, -maar Azië wordt gebrekkig.” Aan Azië had hij dan ook een heele karrewei -gehad, maar nu is alles op orde gebracht, en buitengewone gevallen -uitgezonderd, zijn alle drie de wagens thans in staat, een reis van -honderden mijlen over een heuvelachtig terrein af te leggen. - -In Kloppers’ woonvertrek begint het er zeer ongezellig uit te zien. Het -kabinet, de stoelen en de groote tafel zijn verdwenen. Er staan slechts -eene kleine kleptafel met eenige veldstoeltjes, die samengevouwen -kunnen worden. - -Ook langs de witgekalkte muren wordt het kaal. De oude klok en de -gekleurde, oud-testamentische tafereelen voorstellende en achter glas -gezette schilderijen zoekt uw oog te vergeefs. - -In de andere vertrekken, in het achterhuis, op zolder, overal is het -leeg geworden. - -Een rondreizend uitdrager heeft de meeste meubelen voor een spotprijs -gekocht. - -Wat zal men doen? Men kan ze toch niet meenemen? - -De boerderij met het goed onderhouden woonhuis en de stevige schuur -zijn eveneens voor een spotprijs overgedaan, en een Engelsche kolonist -is de kooper geworden. - -„Vooruit maar!” had Kloppers gezegd, maar het was hem toch aan het hart -gegaan, dat een vreemdeling de vruchten ging oogsten van zijnen arbeid. - -De drie ossenwagens zijn uit de schuur gehaald, en staan thans op de -werf, vlak naast het huis. - -Men begint ze zachtjes aan te laden. In het achterste gedeelte van -„Europa” wordt een houten raam, overspannen met een vlechtwerk van -leeren riemen, geplaatst, om voor slaapgelegenheid te dienen, en -„Afrika” wordt als de stevigste wagen voor de zware -landbouwgereedschappen: een eg, een ploeg, enz. bestemd. Twee balen -kruit en een groote hoeveelheid lood vinden daar eveneens hun plaats. - -Lichtere voorwerpen, zooals hamers, beitels, zagen, spijkers, zeisen, -spaden, touw (van het dunste bindgaren tot het zwaarste kabeltouw), het -meeste door Gert en Dirk op hun jongste reis naar de stad expres voor -den Trek gekocht, dit alles vindt in „Azië” zijn bestemming. - -Vrouw Kloppers is op die reis ook mede geweest, en heeft een flinken -voorraad kruidenierswaren, waaronder eenige balen koffie en suiker, -opgedaan, terwijl zij bij den apotheker een grooten schat van -medicijnen insloeg, waarbij vooral de Haarlemmerolie niet was vergeten. - -De uitrusting voor zoo’n grooten tocht is trouwens een ernstige zaak, -die het grootste overleg vereischt. De ossenwagen, waarmede de Boer -gaat trekken, is voor hem, wat het schip is voor den landverhuizer. De -ossenwagen is zijn schip, waarmede hij zwerft door de ongemeten velden -van Zuid-Afrika, ver van alle beschaafde streken! - -De Boer maakt zich voor zoo’n Trek op zijn gemak gereed. Moet het, dan -kan hij vlug zijn, maar anders werkt hij liever bedaard, kalm, zonder -overhaasting. - -„Deze bank kan ook nog wel mee, Dirk; hier, aan den buitenkant van -Azië.” - -Er worden een paar lange, stevige spijkers in den buitenkant geslagen, -en daar hangt de zitbank al. Tien jaar lang heeft zij vóór het huis -gestaan, in de schaduw van een paar linden, en de familie Kloppers -heeft er menigen zomeravond op gezeten. - -„De mand met kippen kunnen we hier onder Afrika hangen.” - -„En de kooi met kalkoenen achter Europa,” antwoordt Dirk. - -„Zoo, geef me nu die kast met kleeren aan; ’t is een goede zitbank in -den wagen. En dat stapeltje boeken. De rol tentlinnen kan ik hier ook -nog wel bergen.” - -Bij al die rangschikkingen (beuzelingen, zou een oppervlakkige zeggen) -toont Dirk zich schrander en gevat: hij is de rechterhand zijns vaders. -„In Dirk zit een echte Voortrekker,” zegt Gert Kloppers met een -tevreden glimlach tot zijn vrouw. - -Floor gaat zijn eigen gang, stil en in zich zelven gekeerd. Hij helpt -wel mee aan de uitrusting, doch hij mist het vernuft van Dirk. - -Maar hij heeft zijn bijl geslepen, zoodat hij zoo scherp is als een -vlijm. - -„Als de Kaffers ons aanvallen,” zegt hij, terwijl er een dreigende -flikkering komt in zijn grijze oogen, „dan hoop ik er bij te zijn.” - -De kleine Willem is met het oog op de avontuurlijke toekomst, die hem -tegenlacht, vol moed, en helpt op zijn manier de wagens mede laden. - -„Willem, waar zit je?” roept zijn vader. - -„Hier in Achter-Azië,” roept hij vroolijk, terwijl hij, in den -ossenwagen zittend, de huif oplicht, en met zijn schelmsche oogen naar -buiten gluurt. - - - -Op zekeren dag, toen de uitrusting zoo goed als geregeld en afgeloopen -was, zeide Gert Kloppers: „Dirk, van namiddag vertrekt gij met het vee. -Tien onzer Hottentotten gaan als drijvers mee. Gij houdt den grooten -weg, altijd maar door naar het noorden, tot gij de Vischrivier bereikt. -Ik denk, dat gij gras genoeg zult vinden voor het vee.” - -„In overvloed, naar mij is verteld.” - -„En water zal er ook wel te vinden zijn, om het vee te drenken.” - -Dirk knikte toestemmend. - -„De Vischrivier moet gij, als de stand van het water het toelaat, zoo -gauw mogelijk passeeren. Aan den overkant gekomen, zet gij den tocht -langzaam voort, de richting steeds noordwaarts houdend op de -Oranjerivier aan. - -„Morgen vroeg denk ik met de ossenwagens te vertrekken, en u met het -vee aan den overkant der Vischrivier in te halen.” - -Met den moed, die de jeugd bezielt, maakte Dirk zich snel voor de reis -gereed. Hij nam van de familie een kort afscheid, hing het geladen -geweer over den schouder, en wierp zich in het zadel, op den zwarten -Hannibal. - -Nu draafde hij, met de hand nog eens groetend, naar de kudde, die in de -verte graasde. - -Het was een groote kudde: wel drie duizend schapen en twee honderd -beesten, de geiten niet meegeteld, en daar zij verspreid liepen, -besloeg de kudde een groote oppervlakte. - -Dirk wendde zich tot de Hottentotten, en gaf hun de noodzakelijke -bevelen. De herdershonden, die rondom de kudde heen zwierven, keken hem -aan met hun schrandere oogen, en schenen den baas eveneens te -begrijpen. - -Toen riep de jonge Boer: „Vooruit!” - -De Hottentotten klapten met hun korte zweepen, de honden blaften, de -runderen loeiden—„vooruit!” - -Langzaam, als een reusachtige schildpad, scheen de kudde voort te -kruipen. Nog langen tijd stonden Kloppers en zijn vrouw de kudde na te -oogen, totdat zij achter de eerste rij heuvelen verdween. - -Toen ging het echtpaar naar binnen, om alle hoeken en kasten nog eens -zorgvuldig na te zien, en het was laat, toen men ter ruste ging. - -Het was voor Kloppers een onrustige nacht, deze laatste nacht in een -huis, dat niet meer het zijne was. - -Hoeveel droeve gedachten, zorgen, bezwaren bestormden zijn ziel! - -Eindelijk viel hij in slaap, maar in zijn droomen zag hij de van bloed -druipende assegaaien der Kaffers en de verminkte lichamen van -Afrikaansche Boeren.... - -Met schrik werd hij wakker en stond op. Hij nam de tondeldoos en sloeg -vuur: het was nog nacht. - -Hij kleedde zich aan, en behoedzaam de buitendeur openende, opdat -niemand gewekt zou worden, ging hij naar buiten. - -Heldere sterrenglans, veel helderder dan die aan den Noord-Europeeschen -hemel schittert, fonkelde aan het azuren gewelf, en wierp over het -landschap een zacht, schemerend licht. Het was stil, stiller nog dan -gewoonlijk, want geen rund liet zich meer hooren in de kraal. - -Slechts de nachtwind fluisterde zijn geheimzinnige accoorden in de -toppen der linden vóór het huis. - -Langzaam, in weemoedige gedachten verzonken, wandelde Kloppers rondom -de eenzame woning, toen door den tuin, die met zijn veelkleurige -bloemen in het zachte licht van den sterrenglans een wondervollen -indruk maakte, vervolgens door den boomgaard, waar een vogelke slaperig -van tak op tak sprong, totdat hij bij de drie machtige gomboomen kwam, -welker donkere kronen hoog en zwijgend boven de toppen der andere -boomen uitkwamen. In zijn gedachten zag hij nòg de Boeren aan de ruw -getimmerde houten tafels zitten, en in zijn ooren klonk ernstig en -waarschuwend het woord zijn vaders: „Kinderen, weest eendrachtig!” - -Door het struikgewas slingerde een klein, smal voetpad, dat hij -insloeg, en een haas, die door den stap van den wandelaar uit zijn -leger werd opgeschrikt, verdween pijlsnel in het kreupelhout, dat zich -ritselend achter hem sloot. - -Bij den ons welbekenden cypressenboom bleef Kloppers staan, en aan een -plotselinge ingeving gevolg gevend, knielde hij neder: tusschen den -grafheuvel zijns vaders, waaruit de eerste teedere groene grasscheutjes -omhoog sproten, en de drie kleine grafheuvels zijner kinderen, -waarboven lange grashalmen en geurige bloemen zich wiegden in den -nachtwind. En hier in de eenzaamheid, door niemand bespied dan door het -oog van zijn God, gaf het geprangde hart van den sterken man zich lucht -in een stroom van tranen.... - -Klagend klonk het geroep eener boschduif uit de verte, en klagend -bewoog zich het gebladerte van den cypressenboom.... - -Maar verwonderd keerde Kloppers het hoofd om, toen hij den druk eener -welbekende hand op zijn schouder voelde, en oprijzende stond hij voor -zijn vrouw. Zij plukte—tot een aandenken—een takje van den -cypressenboom, en nadat beiden afscheid hadden genomen van hunne -beminden, die voor hen leefden al waren zij dood, keerden zij in kalmer -gemoedsstemming langs hetzelfde voetpad naar de woning terug. - -De man begaf zich naar de schuur, waar de Hottentottenknechten sliepen, -riep hen met luide stem wakker en gelastte hen, om de trekossen, die in -de nabijheid graasden, onmiddellijk voor de wagens te spannen. -Inmiddels ging de vrouw de woning binnen, en nadat zij het ontbijt had -gereed gemaakt, wekte zij de kinderen. De morgenschemering begon reeds -door te breken, toen allen zich om de kleine tafel hadden geschaard, om -het laatste ontbijt te gebruiken onder een dak, waar zooveel huiselijk -geluk was gesmaakt, maar ook zooveel leed was doorworsteld. - -Niemand sprak een woord; zelfs de luidruchtige Willem scheen gedrukt. -Slaapdronken leunde de kleine Hannie tegen den schouder van haar -moeder, en de vroolijke Mieke, voor wier zonnigen glimlach zoo dikwijls -de schaduwen op het gelaat harer ouders waren weggevlucht, had tranen -in de oogen. - -Nu nam Kloppers den ouden, van koperbeslag voorzienen Statenbijbel, en -las met langzame, plechtige stem, die indrukwekkend klonk in de holle -ruimte van het leege vertrek, Psalm 121: „Ik hef mijne oogen op naar de -bergen, van waar mijne hulpe komen zal.... De Heere zal uwen uitgang en -uwen ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid....” - -En hoor, nu zingen zij gemeenschappelijk het welbekende, zoo roerend -schoone psalmlied: - - - „Maak Uwe weldaan wonderbaar, - Gij, Die Uw kindren wilt behoeden - Voor ’s vijands macht en vreeslijk woeden, - En hen beschermt in ’t grootst gevaar. - Wil mij Uw bijstand niet onttrekken; - Uw zorg bewaak’ mij van omhoog; - Bewaar m’ als d’ appel van het oog; - Wil mij met Uwe vleuglen dekken!” - - -Na dezen psalm gezongen te hebben, knielen allen neder, en de huisvader -stort in het gebed zijne ziel uit voor God. Hij roept, hij smeekt, hij -worstelt met God, Zijn God en getrouwen Vader in Jezus Christus, en -zijn bedroefde ziel wordt wonderlijk verkwikt door de wateren der -eeuwige Fontein. - -Nadat het Amen is uitgesproken, staan allen op, en wat er aan meubelen -nog in huis voorhanden is, wordt door vaardige handen snel naar de -wagens gebracht. De Bijbel volgt als het kostbaarste kleinood het -laatst en ontvangt een eereplaats, daar de geloovige Boer zonder dat -boek niet voort kan, en het gebruikt als het onfeilbare kompas op de -golvende, woelige levenszee. - -Terwijl de ossen voor de wagens zijn gespannen, worden de paarden uit -den stal gehaald en door eenige Hottentotten vooruitgeleid, vergezeld -door Sultan den kettinghond, die, van den lastigen ijzeren band -bevrijd, met luid en vroolijk geblaf in groote sprongen de laan afrent. - -Vrouw Kloppers gaat met Hannie op haar schoot en Mieke naast zich in -den voorsten wagen zitten, maar Willem versmaadt het om mee te rijden -en zal naast zijn vader loopen. - -Gert Kloppers zal den voorsten ossenwagen: „Europa” mennen, Floor den -middelste: „Azië”, terwijl aan Daan de achterste wagen is toevertrouwd. - -Kloppers neemt de leidsels uit de handen van den Hottentot over, die -zich op diens bevel thans bij het voorste juk ossen plaatst. - -Nog één langen blik werpt de huisvader achterwaarts: over huis en hof, -over tuin en boomgaard; hij ziet den dauw op bloem en plant schitteren -en fonkelen in de stralen der morgenzon, die juichend opgaat, en nooit -heeft deze landelijke woning een lieflijker aanzien gehad dan in dit -oogenblik, nu ze voor altoos zal verlaten worden. - -Maar deze lange blik is de láátste blik geweest, dien Kloppers -achterwaarts wierp. Hij voelt weer grond onder zijn voeten, want hij -trekt met zijn God. Het beekje, ritselend van de heuvelen, zingt zijn -zachte melodiën, maar hij hóórt het niet meer; de kronen der acacia’s -wuiven een weemoedig afscheid, maar hij mèrkt het niet meer. - -De heldengeest zijner voorvaderen, de krachtvolle, ontembare wil der -oude voortrekkers is over hem vaardig geworden, en het verleden -vergetend, ligt voorwaarts zijn doel! - -De leidsels neemt hij in de linkerhand, terwijl zijn rechter de zweep, -een rotting met een leeren slag van zes el lengte, omklemt. - -„Is alles in orde?” vraagt hij. - -„Alles is in orde,” antwoorden Floor en Daan. - -De lange zweep steviger in de sterke vuist nemend, roept hij met luide, -moedige stem, die helder weerklinkt in de frissche morgenlucht: „Dan -trek!” - -Knallend doorklieft de zweep de lucht; de acht juk ossen buigen den -sterken nek; de wagen zet zich hotsend in beweging; de Trek is -begonnen! - - - - - - - - - -HOOFDSTUK VI. - - -Met gelijkmatigen, bedachtzamen tred trekken de ossen de wagens, en het -getrappel hunner pooten en de wieling der zware raderen in het droge, -mulle zand jaagt dichte stofwolken omhoog. De weg loopt door een -golvende vlakte, over heuvelen en door dalen. Bij het stijgen van den -weg de heuvelen op, voelen de ossen den slag der zweep, die hen tot -krachtiger inspanning aanspoort, en de heuvelen afdalend, wordt de -ijzeren remketting, om het achterwiel geworpen, om de al te snelle -vaart te stuiten. - -Men had reeds een viertal uren gereden, en brandend straalde de zon van -den wolkenloozen hemel, toen in de verte, door een krans van groen -geboomte omlijst, een eenvoudige boerenwoning zichtbaar werd. - -Gert Kloppers, die, om eenigszins beschut te zijn tegen de brandende -hitte, met Willem onder de huif van den ossenwagen had plaats genomen -naast zijn vrouw, Mieke en Hannie, zeide vergenoegd, terwijl hij met -den zweepstok in de richting dier woning wees: „Dáár zullen wij -schaften.” Want hij kende den bewoner dier hoeve, en voor hij met zijn -ossenwagens de breede oprijlaan had ingeslagen, kwam de boer met zijn -vrouw de Trekkers reeds tegemoet. - -Met de gulle gastvrijheid, die onder de Afrikaansche Boeren heerscht, -en die zoo weldadig aandoet, daar zij zoo hartelijk is gemeend, werd de -familie Kloppers naar binnen geleid en op het beste onthaald. Terwijl -werden de wagens door de Hottentotten uitgespannen, en de dorstige -ossen aan den vijver gedrenkt en gevoederd. Onder gezelligen kout -bracht de familie nu het heetste gedeelte van den dag bij hunne -kennissen door, maar toen de hitte eenigszins verminderde, liet -Kloppers weer inspannen, en vergezeld van de innigste zegenwenschen -zijner vrienden, verliet hij met de zijnen het gastvrije dak. Men trok -voort tot het donker begon te worden, en midden in het veld werden bij -een beek, die nog volop water had, en in de nabijheid van eenige -populieren, die als eenzame, vergeten schildwachten op hun post schenen -te staan, de wagens uitgespannen. „Europa” en „Afrika” werden op een -wagenlengte afstand evenwijdig van elkander opgesteld, terwijl „Azië” -er van achter tegen aan kwam te staan. Zoo werd er een vierkant -gevormd, dat aan drie zijden door de ossenwagens ommuurd, slechts één -open zijde had. In deze ruimte werd snel een tent opgeslagen, die voor -Kloppers, Floor en Willem was bestemd, terwijl de Hottentotten hun -slaapplaats onder de wagens zouden zoeken. Inmiddels had Mieke met -rappe handen drie ijzeren staken in den grond gestoken, die van boven -samenliepen. Aan dezen driebeenigen standaard bevestigde zij een korte, -uit ijzeren schakels bestaande ketting, en hing den waterketel over het -vuur, dat Willem reeds had aangemaakt. De kleptafels en de noodige -veldstoeltjes werden uit den wagen genomen, en bij het schijnsel van -het vroolijk knappende vuur werd het eenvoudig avondeten, waarbij het -vleesch een belangrijke plaats innam, gereed gemaakt. Inmiddels was de -koffie gezet, en van goeder harte en met uitstekenden eetlust schikte -de familie aan. De avondmaaltijd verliep zoo geregeld en ordelijk, -alsof men nog in de vroegere woning was. De Statenbijbel werd door -Floor uit den wagen gehaald, en Kloppers las er een hoofdstuk uit voor -bij het licht eener vetkaars, die op de tafel was geplaatst. Nadat nu -de huisvader het avondgebed had uitgesproken, en er gemeenschappelijk -een psalmvers was gezongen, begaven zich allen welgemoed ter ruste. De -slaapstede voor de huisvrouw, Mieke en Hannie bevond zich in „Europa”, -en geen half uur later waren allen reeds in een gezonden, verkwikkenden -slaap gevallen. - -Nu werd niets meer gehoord dan een zacht geruisch in de toppen der -populieren; vredige stilte lag over de wijde prairiën, en glanzend ging -de maan achter de heuvelen op. - -De trouwe Sultan lag, terwijl hij den breeden kop op de voorpooten liet -rusten, voor de tent van zijn baas de wacht te houden. Twee keeren -spitste hij de ooren, terwijl hij een dof gebrom liet hooren: den -eersten keer, toen het gekras van een roofvogel de nachtelijke stilte -verbrak, en den tweeden keer, toen een dorstig hert naar de beek -spoedde, om zich te laven aan het frissche, heldere water. Maar anders -verbrak niets de stilte van den nacht, en de gouden tinten van den -dageraad werden reeds zichtbaar aan den oostelijken horizon, en de haan -in de kippenmand had reeds herhaalde malen zijn krachtigen morgengroet -laten hooren, voor de familie Kloppers het merkte. Eindelijk werd de -huisvader toch wakker, en met den uitroep: „Jongens, er uit! ’t Is meer -dan tijd,” sprong hij van den harden kafzak overeind. - -’t Had heel wat in, voor dat Floor zijn zinnen goed bij elkander had, -maar Willem was onmiddellijk klaar wakker. „Ik zal de Hottentotten wel -wekken,” riep hij, maar hoe hard hij ook schreeuwde, hij kon ze niet -wakker krijgen. Doch toen hij hen in de dikke ooren kneep, waren ze -gauw wakker. Er ging echter nog heel wat tijd over heen voor de ossen -en paarden, die los liepen te grazen, waren gevangen, maar eindelijk -was men toch klaar gekomen, en nadat het ontbijt was gebruikt, werd de -legerplaats snel opgebroken. - -Willem liep met Sultan vooruit, en op een der hoogste heuvelen, hier -„bulten” of „kopjes” genoemd, klauterend, zag hij in de verte, in -wolken van stof gehuld, een langen trein ossenwagens zich voortbewegen. -Hij deelde het nieuws aan zijn vader mede, die, de leidsels met de -lange zweep aan zijn vrouw overhandigend, mede den heuvel beklom. Hij -tuurde een poosje naar den langen trein, en toen, terwijl er een glans -van genoegen op zijn gebruinde trekken kwam, zeide hij: „Kijk Willem, -zij rijden daar langs een zijweg op den grooten weg aan, dien wij -moeten passeeren.” „Ziet ge dien zwarten vooros wel,” ging hij na een -pauze voort, toen de wagens dicht bij kwamen, „dien zwarte daar voor -den voorsten wagen? Dat is een os van ouderling de Jong.” - -„Dan zal hij er zelf ook wel bij zijn,” meende Willem. - -„Dat zou ik denken,” antwoordde Kloppers op vroolijken toon. „Kijk, -daar springt hij uit den wagen; hij herkent ons; hij zwaait met de -zweep.” - -Vader en zoon beantwoordden dien groet, door herhaaldelijk met hunne -groote, breedgerande hoeden te wuiven, en met een opgeruimd hart keerde -Kloppers naar zijn ossenwagens terug. Het duurde nu niet lang meer, of -hij had het punt bereikt, waar de zijweg in den grooten weg inboog, en -hier liet hij de wagens stoppen, om den anderen trein in te wachten, -die reeds dicht bij was. - -Met statigen stap en heel deftig schreden twee reusachtige -struisvogels, die door de Jong waren getemd voorop, en het maakte wel -den indruk, alsof zij de herauten waren van het achttal ossenwagens, -die achter hen aan kwamen hotsen. - -Met ongeveinsde hartelijkheid en blijdschap had de wederzijdsche -begroeting plaats. In den wagenstoet van de Jong bevonden zich nog vier -andere huisgezinnen, waarvan er slechts twee aan de familie Kloppers -persoonlijk bekend waren, maar dat verhinderde niet, dat de -vriendschapsband met allen even spoedig als onverbreekbaar gesloten -werd, men trok toch dezelfde gevaren en dezelfde toekomst tegemoet! - -Bij één dier gezinnen was een moeder, die een zuigeling van drie -maanden op haar armen droeg, en het oog van Kloppers werd vochtig bij -dat gezicht. Ja, wij spreken van de helden van Zuid-Afrika, maar de -Afrikaansche heldinnen—hoe zouden wij hen kunnen vergeten! De -strijdbare mannen, die bij Bronkhorstspruit en bij den Ingogo, bij Lang -Nek en op den Amajuba, bij Doornkop en Krugersdorp de Engelsche vlag -hebben neergehaald—zijn zij niet geboren uit den schoot dezer vrouwen? - - - -Het bleek, dat de Jong en zijn reisgenooten even als Kloppers hun vee -reeds hadden vooruitgezonden naar de Vischrivier, en verlangend, om den -stroom nog heden te bereiken, werd de tocht met Kloppers’ ossenwagens -aan de spits onmiddellijk hervat. Toen het echter te heet werd om -verder voort te trekken, werd er geschaft in de nabijheid van een -vijver, die wel was uitgedroogd, doch welks bodem nog vochtig was. In -dien bodem werden wijde, diepe kuilen gegraven, waarin zich na eenig -wachten water verzamelde. Maar het was morsig, drabbig water, dat den -dorst der ossen eerder prikkelde dan leschte, terwijl het veld, zoover -het oog reikte, was verbrand door de hitte en droogte. Ook was er op -die gansche, eindelooze, golvende vlakte boom noch struik te bekennen, -die schaduw bood, en in kleine groepen vleiden de Trekkers zich onder -de wagens neer. Nu verorberden zij hun sober, eenvoudig maal, en -spoedig werden de dorstige, hongerige ossen weer ingespannen, want -Kloppers hoopte nog voor het vallen van den avond de rivier te -bereiken. - -Het was een zware, vermoeiende tocht. De hemel brandde van boven op het -hoofd der Boeren, en de grond brandde onder hun voet. De wind was gaan -liggen, en de ossen versmachtten van dorst. Met loomen tred sleepten -zij de wagens achter zich voort, door krachtige zweepslagen tot steeds -vernieuwde inspanning aangespoord, maar de Boeren begonnen de hoop -reeds op te geven, den stroom nog heden te bereiken, toen Sultan -plotseling met vroolijke sprongen vooruitsnelde, en Dirk op den zwarten -Hannibal van achter een heuvel zichtbaar werd. - -„Daar komt Dirk al aan,” riep Kloppers op monteren toon; „die zal ’t -ons wel vertellen.” - -De genoemde, die op een snellen draf was genaderd, sprong van het -paard, en groette zijn vader met een stevigen handdruk, maar zijn -moeder kuste hem. - -„Hoe gaat het?” zeide zijn vader. - -„Best,” zeide Dirk. - -„En hoe gaat het met het vee?” - -„Ons vee en dat van ouderling de Jong met dat van verscheidene andere -Emigranten-Boeren [6] graast rustig aan gene zijde der rivier, die -dicht in de nabijheid is. Ziet gij het geboomte in de verte? Daar is de -rivier; vooruit dus maar!” - -Met nieuwen moed bezield, lieten de Boeren hunne lange zweepen knallen, -dat het een aard had, en voordat er een uur was verloopen, stond de -heele karavaan aan den glooienden oever der Vischrivier. Men was hier -bij een zoogenaamde „drift”: een bij lagen waterstand doorwaadbare -plaats. - -Eerst werden nu de ossen gedrenkt, en in lange, lange teugen slurpte -het versmachte vee het kostelijk water. Toen plaatste Kloppers zich in -den ossenwagen bij het vrouwelijk personeel, terwijl Willem het wel zoo -aangenaam vond, met bloote voeten en opgestroopte broek, de kousen en -de harde leeren veldschoenen op het hoofd, door het water te ploeteren. -Maar op een diepe plaats zakte hij er tot de ooren toe in, zoodat hij -zich de moeite had kunnen sparen, de broek op te stroopen. - -De voerman hield inmiddels de teugels van zijn ossen strak, en zonder -ongelukken werd de tegenovergestelde oever bereikt. Het was nog niet -volslagen donker, toen al de elf wagens reeds uitgespannen in twee -lange rijen aan den overkant der Vischrivier stonden; de tenten waren -in orde gebracht, en de ossen liepen langs de rivier in groene weiden -te grazen. Intusschen togen de vrouwen met bekwamen spoed aan het werk, -om voor hunne gezinnen het avondeten gereed te maken, en nadat allen -verzadigd waren, werd er gemeenschappelijk een psalmlied gezongen. - -Toen begaf men zich ter ruste, doch niet allen. Bij het wachtvuur -zaten, de één op een veldstoel en de ander op een gevonden klipsteen, -Kloppers met zijn drie zonen, ouderling de Jong en nog een vijftal -jonge Boeren, wier flinke, vastberaden gelaatstrekken duidelijk -uitkwamen bij het schijnsel van het brandende vuur. - -Uit de verte klonk het gehuil der groote, gevlekte hyena en de rauwe -kreet van den hongerigen panter, doch de Boeren zaten hier—midden in de -wildernis—even gerust hun pijp te rooken, alsof zij op een vergadering -te Kaapstad waren geweest. - -In gezellige gesprekken snelde het ééne halve uur na het andere heen, -en door Kloppers en de Jong werd uit den schat hunner ervaring veel -medegedeeld, dat de jonge Boeren van nut kon zijn op den Trek. Doch bij -eene pauze in het gesprek kwam de jonge Willem plotseling met het -verzoek: „Oom Pieter, vertel ons nu eens iets uit de geschiedenis onzer -voorouders!” - -„Goed,” zeide de Jong, „luistert dan!” - -De pijpen werden op nieuw gestopt, en de aanwezigen schikten dichter -bijeen om het wachtvuur. Een der jonge Boeren wierp een paar verdorde -struiken op het vuur, zoodat de vlammen hoog uitsloegen, en daar het -koel begon te worden in de nachtlucht, verspreidde het brandende vuur -een aangename warmte. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK VII. - - -„De Kaap,” zoo ving de Jong aan, die wegens zijn kennis een zekere -vermaardheid onder de Boeren had verkregen, „is een der zuidelijkste -punten van Afrika, en werd in 1486 door den onverschrokken Portugees -Bartholomeüs Diaz ontdekt. Hij noemde haar de Kaap van alle Stormen van -wege het noodweer, dat hij bij die Kaap had moeten doorstaan, maar zijn -koning Jan de Tweede schudde het hoofd en zeide: „Wij zullen haar -noemen de Kaap de Goede Hoop, want zij is een hoopvol baken op den -langen tocht naar de Indiën.” Zoo werd de Kaap genoemd de Kaap de Goede -Hoop, en dien naam heeft zij behouden tot op den huidigen dag. Later -kwamen er andere zeevaarders, even moedig als de matrozen van -Bartholomeüs Diaz, maar zij waren koeler van aard. Zij kwamen uit het -noorden: uit Holland, ons moederland. Met verwonderde gezichten zagen -de inboorlingen, de Hottentotten, hen landen, maar de matrozen stoorden -zich daar weinig aan en onderzochten het land. Nu bleek het, dat het -land vruchtbaar was, en er kronkelden rivieren door heen met frisch, -helder water. En de matrozen rapporteerden hunne bevindingen aan de -Hollandsche Oost-Indische Compagnie, die zeer machtig was aan geld en -aan luiden. En de bewindvoerders der Compagnie lachten, toen zij de -gunstige rapporten vernamen, en zij pikten een extra snuifje uit hun -gouden snuifdoozen en zeiden: „Wij zullen van de Kaap een -pleisterplaats maken voor onze vele schepen, die op de Oost varen, en -wij zullen er voor zorgen, dat er water en brandhout, versch vleesch en -groenten te verkrijgen zijn voor de schepelingen!” Daarom werd er een -fort gebouwd aan de Kaap, en tuinen werden er aangelegd: alles op last -en ten behoeve van de Compagnie, die zeer machtig was. - -„Nu woonde hier ver van daan, in het kleine stedeke Wijk bij Duurstede -in Holland, een dokter, wiens naam was Jan Antonie van Riebeek. Gij -moet dezen naam goed onthouden, want deze schrandere, krachtige man kon -nog iets anders dan aderlaten en beenen afzetten; hij verstond namelijk -de kunst om kolonies te stichten. Met een honderdtal personen: -landbouwers, handwerkslieden, soldaten, bootsgezellen enz. stevende hij -in 1651 op drie gebrekkige vaartuigen uit Texel, en liet op een goeien -dag het anker vallen in de Tafel-Baai. De landverhuizers werden -ontscheept, en vestigden zich aan de Kaap als kolonisten. - -„Zoo ontstond de kolonie, de Kaapkolonie, en van Riebeek kan er de -geestelijke vader van worden genoemd. Maar deze merkwaardige man, die -van zessen klaar was, had niet alleen een helder hoofd maar ook een -Godvreezend hart, en hij begon zijn ernstigen, gewichtvollen arbeid met -een gebed, waarin hij den Allerhoogste om licht en wijsheid smeekte.” - -Voor degenen onzer lezers, die dit gebed nooit hebben gelezen, laten -wij hier het slot er van volgen. Het is te vinden op de eerste -bladzijde van het door Van Riebeek bijgehouden Archief, gedateerd 9 -April 1652, en luidt als volgt: - -„Wij bidden U derhalve, Allergenadigste Vader, dat Gij ons met Uwe -vaderlijke wijsheid wilt bijstaan, en in deze vergadering -presideerende, onze harten zult verlichten, dat alle verkeerde -hartstochten, misverstanden en dergelijke gebreken van ons mochten -geweerd blijven, ten einde onze harten, van alle menschelijke effecten -rein, en onze gemoederen zoo gesteld zijnde, wij in onze raadslagen -niet anders voornemen noch besluiten als hetgeen mag strekken tot -grootmaking en lof van Uwen allerheiligsten Naam en tot den meesten -dienst van onze heeren en meesters, zonder eenigermate op eigenbaat of -particulier profijt acht te nemen. Dit en alles wat noodig is tot -uitvoering onzer bevolen diensten en onze zaligheid bidden en begeeren -wij in den naam van Uwen lieven Zoon, onzen Heiland en Zaligmaker Jezus -Christus.” - -„Dit gebed,” zoo ging de Jong voort, „was het sterk en stevig -fondament, waarop van Riebeek als een voorzichtig bouwmeester de muren -zijner kolonie heeft opgetrokken. Het was intusschen voor de eerste -kolonisten eene heele overgang, en zij stonden bij vele dingen raar te -kijken. Terwijl zij b.v. hier aan de Kaap het Kerstfeest hielden midden -in den zomer, waren zij gewoon geweest, het in Holland in den winter te -vieren.” - -„In den winter?” vraagde Willem met verwondering, maar ook de -gelaatstrekken der andere jonge Boeren drukten bevreemding uit. - -„Zeker, in den winter,” antwoordde de Jong met een glimlach. - -„Dus in Juli of Augustus?” hernam de vrager. - -„Neen, in December, net als wij. Maar ik zal ’t u gauw duidelijk maken. -Als het hier in Zuid-Afrika zomer is, dan is het in Holland winter, en -is het hier winter, dan is het in Holland zomer. De beide kerstdagen, -25 en 26 December, vallen hier midden in den zomer, in Holland midden -in den winter.” - -Nu was het raadsel opgelost, en allen begrepen het. - -De Jong zette thans zijn geschiedenis voort. - -„De bodem,” zeide hij, „was vruchtbaar, en de vooruitzichten voor de -landverhuizers gunstig. Daarom vestigden zich al meer en meer -Hollanders aan de Kaap, die zich meest allen aan den landbouw wijdden, -en de kolonie breidde zich uit. Het eerst kwamen de Hollanders in -aanraking met de Hottentotten, en van hen kocht van Riebeek den -noodigen grond. Hij nam den grond niet, maar hij kocht hem. Onthoud dat -goed! Het land is geroofd noch gestolen; het is door de Hollandsche -Boeren, onze voorouders, op wettige, eerlijke wijze verworven. Maar de -Hottentotten hadden hunne eigenaardige begrippen van het mijn en dijn, -en van Riebeek had heel wat moeite, om het hen aan het verstand te -brengen, dat zij het land kwijt waren, dat zij hadden verkocht. Hij -zeide tot de Hottentotten: „Hier rondom Tafelberg, is het nu ons -Holland, en daar bij die hooge bergen dat is uw Holland.” - -„Daarom wordt die streek tot op dezen dag genoemd: -„Hottentotsch-Holland”. De Hottentotten waren intusschen niet kruimelig -in het land verkoopen, want zij dachten: Achter ons ligt de heele -wereld, en die is van ons. - -„De Hottentotten vergisten zich echter hierin, want na verloop van tijd -aan de Vischrivier gekomen, die hier langs ons lager heenstroomt, -stootten zij op de Kafferstammen als op een ijzeren muur. Nu zaten zij -in het zuiden door de Boeren en in het noorden door de Kaffers bekneld; -velen hunner staken de zuidelijke grenzen over, en verhuurden zich als -veehoeders bij de Boeren, terwijl de anderen, in ongeregelde benden -langs de grenzen zwervend, naar het westen trokken, zoodat alle -volksbewustzijn verloren ging. - -„Niet alle gouverneurs waren van zoo’n uitnemend karakter als Antonie -van Riebeek, en onder de slechte bewindvoerders mogen Willem Adriaan -van der Stell, Pieter Gijsbert van Noot en Joachim van Plettenberg in -de eerste plaats worden genoemd. Reeds Simon van der Stell, de vader, -had in strijd met het reglement der Compagnie zich vaste landerijen -verworven, en de Boeren gedwongen, voor hem te werken, doch, de pink -van Willem Adriaan bleek dikker te zijn dan de lende zijns vaders. De -jonge van der Stell wist vierhonderd morgen land machtig te worden, -waarop hij een prachtig huis liet bouwen en tuinen en boomgaarden -aanleggen, terwijl niet minder dan vierhonderdduizend wijngaardstokken -moesten worden aangeplant. Maar het kostte hem geen cent; hij liet er -de Boeren voor zweeten. - -„Dit was echter nog niet genoeg. Hij werd eigenaar van tienduizend -schapen, en van zeventienduizend stuks hoornvee, terwijl hij in schijn -voor de Compagnie doch in wèrkelijkheid ten eigen bate opkooper en -leverancier werd voor de Boeren. - -„Om de beteekenis daarvan te verstaan, behoort men te bedenken, dat de -Boeren aan niemand dan aan de Compagnie hun producten mochten -verkoopen, terwijl zij bij niemand hun inkoopen mochten doen dan bij -diezelfde goedertierene Compagnie, die tegen den laagst mogelijken, -door haar zelf vastgestelden prijs kocht, en met buitensporige winsten -verkocht. - -„De jonge van der Stell maakte het ten laatste zoo erg, dat drie en -zestig burgers een klaagschrift tegen hem inzonden bij den -gouverneur-generaal te Batavia, tot wiens gebied de Kaapkolonie -behoorde, wat van der Stell aanleiding gaf, om den hoofdleider der -beweging, Pieter van der Bijl, (een naam, nog tot op den huidigen dag -in de Kaapkolonie met eere bekend), met vijf anderen ter verantwoording -op te zenden naar Holland. - -„Doch deze vermetele daad kwam hem duur te staan, en zoowel hij als -zijn gedienstige predikant en eenige andere Boerenverdrukkers werden -teruggeroepen naar het moederland. - -„De bloedzuiger echter was nog maar een lam tegenover gouverneur van -Noot, en veertig Boeren namen het wanhopig besluit, om naar een -Portugeesche kolonie te vluchten, en vervolgens naar Holland te gaan, -om daar recht te zoeken. Doch hun voornemen lekte uit, en van Noot liet -zeven hunner ophangen in het gezicht van zijn kasteel. - -„Toen echter reeds zes Boeren hingen, en de zevende den beul zag -naderen, die hem den strop om den nek zoude leggen, keerde hij zich met -het gelaat naar het kasteel, en riep met indrukwekkende stem: -„Gouverneur van Noot, ik daag u binnen een uur tijds voor den -rechterstoel van den alwetenden God, om rekenschap te geven van mijne -ziel en de zielen mijner vrienden!” Daarna wendde hij zich tot den -beul, en met een: „In Gods naam dan!” liet hij zich gewillig ophangen.” - -Ouderling de Jong maakte, zelf onder den indruk van hetgeen hij -verhaalde, een kleine pauze, en de luisterende Boeren schaarden dichter -om hem heen. - -„Het woord van den Boer was een profetie geweest,” begon de Jong -opnieuw, „en toen de raadsleden, met het toezicht op de executie -belast, zich naar het kasteel begaven, om rapport uit te brengen, zagen -zij wel den gouverneur zitten op zijn gewone plaats in den stoel, maar -zijn gelaat scheen verwrongen, en de oogen schenen gebroken in helsche -angst. - -„Toen was er vreugde onder de Boeren, en de straatkinderen zongen met -een even eenvoudige als pakkende woordspeling: - - - „Geen nood! - Van Noot is dood!” - - -„Nog wijst men den bezoeker op het Museum te Kaapstad den stoel, waarop -van Noot den laatsten adem uitblies, terwijl de regeering het lijk van -dezen terecht verafschuwden man op een onbekende plek liet begraven. - -„Ook van Plettenberg was een echte verdrukker, die iederen Boer, die -niet onvoorwaardelijk en onmiddellijk naar zijn pijpen wilde dansen, in -de ijzers liet werpen, en als soldaat of matroos opzond naar Indië. - -„Gelukkig voor den Nederlandschen naam werd de rij der slechte -bewindvoerders gedurig door goede onderbroken, en vooral gouverneur -Rijk van Tulbagh werd geroemd wegens zijn oprecht, edel en rechtschapen -karakter. - -„Telkens als het juk te zwaar werd, trokken de Boeren dieper het -binnenland in. Zoo ontstond een nieuw district, het „afgelegene” -geheeten, dat in 1742 bij de Kaapkolonie werd ingelijfd, en naar -gouverneur Swellengrebel en diens echtgenoote Ten Damme, Swellendam -werd genoemd. - -„Doch de Boeren trokken al verder, zoodat vier en veertig jaar later, -in 1786, al weer een groot district bij de Kolonie kon worden gevoegd, -dat naar gouverneur de Graaff en zijne vrouw Reynette Graaff-Reinet -werd genoemd. - -„Intusschen gistte het bij het einde der achttiende eeuw in het oude -Europa. Staatkundige beroeringen schokten de volken, en Europa raakte -in vuur en vlam. Het Nederlandsche volk haalde de Franschen binnen, -joeg zijn stadhouder weg en kwam tegenover Engeland te staan. - -„Nu wist Engeland zeer goed, dat er op den weg naar Oost-Indië een -Kaapkolonie lag, en lord Keith, een Engelsch admiraal, ankerde den -10den Juni 1795 met een oorlogsvloot in de Simonsbaai, en eischte de -Kaapkolonie op—voor den Prins van Oranje. - -„Het liep de Engelschen al bijzonder mee. De Hollandsche gouverneur -ontving de Engelschen zeer beleefd, en wisselde met hen meer -complimenten dan kogels. - -„Enfin, de uitslag was wel te voorzien, maar ter eere van onze Boeren -zij het gezegd, dat zij van den beginne aan tegen de overgave waren. -Zij wilden vechten tot het uiterste, en van alle kanten snelden zij -toe, om de bedreigde Kolonie te steunen. - -„Hoe jammer, dat er te Kaapstad een papgouverneur, een Sluyskens, -regeerde, en geen ijzeren Jan Pieterszoon Coen! - -„’t Is waar: de Boeren hadden over de Nederlandsche regeering -herhaaldelijk bitter te klagen gehad, maar zij vormde toch hun wettige -regeering, en zij wilden met de vreemde indringers niets te maken -hebben. - -„Zij wilden dus vechten, doch wat baatte het? De Hollandsche soldaten -kregen order, om zich terug te trekken, en zonder slag of stoot, zonder -dat er één druppel bloed was gevloeid, werden de forten overgegeven. - -„Roemloos ging de Kaapkolonie verloren, maar het was voor Nederland wel -een aangename verrassing, toen het bij den vrede van Amiens (1802) de -Kolonie terug ontving—doch hoor ik daar niet een vreemd geritsel in het -kreupelhout?” - -„’t Is de wind maar,” zeide een der jonge Boeren, „die wat opsteekt.” - -„Er werden nu ernstige hervormingen ter hand genomen,” hernam de Jong, -„en nieuwe, doelmatige regelingen, die vooral ons Boeren ten goede -zouden komen, getroffen, toen de oorlog op nieuw ontbrandde, en de -Engelsche admiraal Popham den 6den Januari 1806 met een vloot van drie -en zestig oorlogschepen in de Tafelbaai verscheen, om onmiddellijk met -de ontscheping van vijf duizend man landingstroepen te beginnen. - -„De gouverneur Janssens stond als van den donder getroffen, en de -koloniale troepen van Holland, die bij de Blauwbergen in linie stonden -geschaard, gingen als echte huurlingen bij het hooren van het Engelsche -tromgeroffel aan den haal. - -„Binnen zes dagen viel Kaapstad met het sterke kasteel in handen der -Engelschen, en gouverneur Janssens vluchtte hals over kop naar de -Hollandsch-Hottentotsche Bergen. - -„Maar ook nu was de toestand nog niet hopeloos. Met vijf honderd -scherpschutters zou hij in staat zijn geweest, om den pas, die als een -poort in de Hollandsch-Hottentotsche Bergen toegang gaf tot het -binnenland, tegen de macht der Engelschen te houden. - -„En in plaats van vijf honderd zouden de Boeren hem vijf duizend -scherpschutters hebben geleverd! - -„Toch heeft hij zelfs geen poging gewaagd! Al te angstig klopte dat -hazenhart! - -„De huurlingen, die niet hadden willen vechten, mochten uittrekken met -militaire eer; de officieren behielden hun particuliere eigendommen; de -burgerlijke ambtenaren bleven in hun betrekkingen, en de Boeren—nu ja, -de Boeren mochten wrokken zooveel als zij wilden, men zou hen wel klaar -krijgen....” - -Maar verder kwam de Jong niet, want allen waren plotseling opgerezen. - -„Een tijger,” fluisterde Dirk, „daar, in het kreupelhout!” - -Het was afgesproken geweest, dat voortaan met het oog op de -menigvuldige sporen van wilde dieren, die men had ontdekt, elken nacht -door twee personen de wacht zou worden betrokken. Voor dezen nacht -waren Gert Kloppers en zijn zoon Dirk met die taak belast, en met dat -doel hadden zij geladen geweren bij zich. - -De tijger had zich verraden door het knakken der twijgen, en nu zagen -ook de anderen de vage omtrekken van het roofdier tusschen het donker -gebladerte schemeren. Zijn oogen blonken in de duisternis als twee -gloeiende spijkers. - -Terwijl allen met gespannen aandacht naar die gloeiende spijkers -staarden, legde Dirk voorzichtig aan. - -„Raak hem tusschen zijn oogen,” zeide Gert Kloppers zacht, terwijl hij -ook zijn eigen geweer aanlegde. - -Dirk knikte en brandde los. - -Met een akelig gehuil beantwoordde de tijger het schot. - -Hij deed een geweldigen sprong, maar midden in den sprong viel hij met -een harden slag tegen den grond. - -Dirk had hem genoeg gegeven. - -Voorzichtig slopen de Boeren nu met toortsen naderbij, en wachtten -bedaard zijn laatste stuiptrekkingen af. Toen het roofdier dood was, -onderzochten zij in de eerste plaats de plek, waar de kogel was -doorgedrongen. Dat is altijd hun eerste werk. Voor zij de waarde van -den buit taxeeren, gaan zij de waarde van het schot taxeeren. - -„Een mooi schot,” zeide de achttienjarige Kees Bouwer tot Tijs, den -zoon van ouderling de Jong. - -Dat Kees deze opmerking bepaald aan Tijs de Jong maakte, had een -bijzondere reden. Kees was wat plaagachtig van natuur, en hij wist, dat -er tusschen Dirk Kloppers en Tijs eenige naijver bestond op het punt, -wie van beiden het beste kon schieten. Trouwens wat de edele -schutterskunst betreft, zijn de jonge Afrikaansche Boeren altijd -eenigszins jaloersch op elkander. - -„Zoo goed kunt gij het toch niet,” liet Kees er minder edel op volgen. - -„Och,” zeide Tijs, de schouders ophalend, „’t is een gelukkig schot.” - -„’t Is een meesterlijk schot,” antwoordde Kees, „en tegen Dirk moet je -’t afleggen.” „Goed, laat me ’t dan afleggen,” zeide Tijs wrevelig, en -het gezelschap den rug toekeerend, riep hij: „Wel te rusten, en zegen -met den tijger!” - -Toen ging hij naar zijn tent, en wierp zich ontstemd op een bos hooi -neer. Maar spoedig viel hij in slaap en droomde van wilde avonturen met -tijgers, leeuwen en olifanten. - -Ook de anderen zochten nu spoedig hun tenten op. Men gaf elkander de -hand, terwijl Gert Kloppers en Dirk nieuwe brandstof op het vuur -wierpen en zich voor de koude met een schapenvacht dekten. - -Van achter het gebergte klom de maan thans op in stille majesteit, en -terwijl de toppen der bergen en de velden baadden in haar zacht -glanzend licht, hing boven de spleten en kloven van het gebergte -tastbare duisternis. Witte dampen stegen op, en aan den diep blauwen -hemel schitterden de sterren als juweelen op het nachtelijk kleed van -den Almachtige. - -Maar scherper klonk uit de verte het gehuil der gevlekte hyena en de -rauwe kreet van den hongerigen panter. Sultan legde zijn kop op Dirk’s -knie, terwijl hij nu en dan een dof gebrom liet hooren. Maar alles -bleef rustig, en zonder verdere avonturen ging de nacht voorbij. - -Maar geen acht dagen later had de familie Kloppers een ontmoeting met -het geweldigste aller roofdieren, den leeuw, waarbij het geen haar had -gescheeld, of de kleine Hannie was het slachtoffer geworden. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK VIII. - - -Op zekeren morgen, nadat men weer eenige dagen was voortgetrokken, -bleven de ossenwagens uitgespannen staan. Met algemeen goedvinden was -besloten, den Trek eenige dagen te staken. Daardoor bleef men in -verbinding met de Emigranten-Boeren, die de Kolonie later hadden -verlaten, dat met het oog op de gevaren, die van de zijde der Kaffers -te duchten waren, een verstandige maatregel was. - -De wagens bleven dus uitgespannen, en de Boeren, die hartstochtelijke -jagers zijn, begaven zich op de antilopenjacht. Het vleesch der gedoode -antilopen plegen de jagers bij lange reepen in de zon te droogen te -hangen. Het gedroogde vleesch wordt biltong genoemd, en levert een taai -maar krachtig voedsel. - -Willem, die nu tien jaar was, had waarlijk ook al een geweer, en het -hinderde hem niet, dat de klepper, waarop hij zat, reeds oud en stijf -begon te worden. Aan de zijde van Dirk trok hij met de andere Boeren -vroolijk mede ter jacht, en elken kwinkslag, die op hem werd afgegeven, -gaf de kleine kerel met woeker terug. - -Maar Gert Kloppers was in de legerplaats gebleven. Er was aan de -ossenwagens zooveel na te zien en te kalefateren, dat er werk genoeg -aan den winkel was. En al was er geen onraad te vreezen, hij hield het -toch voor raadzaam, dat er ten minste één mannelijke verdediger in het -lager was. - -De jagers waren nu vertrokken, en terwijl Gert Kloppers een voorwiel -van den achtersten wagen nazag, leunde Floor tegen den voorsten -ossenwagen. Hij tuurde zwijgend naar den blauwen hemel, waar een paar -grijze wolken voorbij dreven, terwijl hun schaduw langzaam over de -onmetelijke velden gleed. - -Er lag een trek van bitter verdriet op zijn gelaat. Meer dan hij ’t -zeggen kon, hinderde ’t hem, dat zelfs de kleine Willem reeds met -vaardigheid het geweer, dat machtig wapen in de hand van den Boer, kon -hanteeren, terwijl hij er niet de minste geschiktheid voor bezat. - -Wèl had hij zich een groote bekwaamheid eigen gemaakt in het werpen van -zijn strijdbijl, maar wat baatte dat? - -Twintig maal had hij klaar gestaan, om een wild dier het scherpe staal -naar den kop te slingeren, maar elken keer was de buit hem ontsnapt, -voor het onder het bereik van zijn bijlworp kwam. - -Hij was nutteloos; dàt voelde hij. Hij wilde nuttig zijn, en hij kon -het niet, en hij schaamde zich over iets, dat hij toch niet verhelpen -kon. - -En juist, terwijl hij zich in deze zelfpijnigingen verdiepte, richtte -zijn moeder, die in de schaduw van den wagen gezeten, bezig was met -kleeren verstellen, zich tot hem met de woorden: „Zoo Floor, staat gij -daar weer te suffen? Waarom ben je niet meegegaan op de jacht?” - -„Ge weet het: ik kan niet schieten.” - -„Ja, de kleine Willem beschaamt je,” zeide de moeder. - -„Kan ik dat helpen?” antwoordde hij op stroeven toon. - -„Gij zijt een hals, een tobbert,” vervolgde vrouw Kloppers. „Een Boer, -die geen geweer kan hanteeren, is een oneer voor de familie.” - -Zij bedoelde dat zoo erg niet, maar zij was van morgen door allerlei -kleine wederwaardigheden ontstemd geraakt, en zij woog haar woorden -niet. - -Maar bij Floor, die in een hoogst prikkelbaren toestand verkeerde, viel -dit woord als een snijdend zwaard in de ziel. - -„Een oneer?” riep hij met schorre stem, „een oneer?” - -Hij was zoo wit geworden als een gekalkte muur, en hij beet op zijn -lippen, dat het bloed er uit sprong. - -En voor de moeder er aan dacht, om hem terug te roepen en te kalmeeren, -verliet hij met haastige schreden de legerplaats, niet in staat den -storm te bezweren, die in zijn binnenste woedde. - -Nu hij zich verwijderd had begreep de moeder eerst, dat zij haar kind -had gegriefd, en ware niet een buurvrouw tusschenbeide gekomen, die -hare oogenblikkelijke hulp van noode had, dan zou zij Floor nog zeker -zijn nagegaan. - -Maar nu troostte zij zich met de gedachte, hem bij zijn thuiskomst wel -te spreken, er niet aan denkend, dat er voor die thuiskomst nog veel -kon gebeuren! - - - -Het zal een paar uur later zijn geweest, dat de kleine Hannie op -eenigen afstand van het lager op een heuveltje zat te spelen. Zij zat -met den rug naar de ossenwagens, terwijl vrouw Kloppers nog altijd bij -den voorsten wagen zat, ijverig bezig aan haar huiselijk werk. - -Rechts van het kind, op zeer korten afstand, was een klein bosch, -terwijl op den achtergrond, vóór het kind, eenig kreupelhout groeide. - -Vrouw Kloppers hield, nu en dan van haar werk opziende, de kleine -Hannie in het oog, doch wie beschrijft haar schrik, toen zij, weer in -de richting van haar kind starende, op den achtergrond, tusschen de -groene bladeren van het kreupelhout, de gele manen zag schemeren van -een leeuw. - -Zonder twijfel werd het roofdier door den honger gekweld, want anders -waagt zich de leeuw gewoonlijk niet op klaarlichten dag in de nabijheid -van ossenwagens. - -Hij sloop voorzichtig als een kat uit het kreupelhout, en vrouw -Kloppers zag het duidelijk, dat het een leeuw van de grootste soort -was. - -Onmiddellijk echter legde hij zich plat op den grond, en de wijze, -waarop hij met den staart zijn zijde zwiepte, wees duidelijk aan, dat -hij een prooi had ontdekt. - -En die prooi was de kleine Hannie! - -De kleine speelde met haar pop, en had niet het flauwste besef van het -vreeselijke gevaar, dat haar bedreigde. - -Zij wendde het blonde hoofdje om, en lachte tegen haar moeder. - -„Zie eens, Moeke,” riep ze, „wat past dat jurkje mooi!” - -Nu keek de kleine weer recht vooruit, naar het kreupelhout. Zij moest -den leeuw zien; zij zàg hem werkelijk. Maar het onthutste haar niet; -argeloos speelde zij door. - -In de verte, links van de kleine, kwam Gert Kloppers van eene korte -wandeling terug, en op een verhevendheid komende, zag hij duidelijk het -bruine, strooien hoedje van zijn kind. - -Maar even duidelijk zag hij den grooten leeuw als een kat op den loer -liggen. - -Kloppers was zonder geweer; niets dan een mes had hij bij zich. - -Hij blikte naar den voorsten ossenwagen, en zag, hoe zijn vrouw er in -tastte met hare handen. - -Hij zag haar een geweer grijpen, en tegen den grond werpen. En nòg één -.... en nog één .... alle drie wierp ze tegen den grond. Hij begreep -het, en zijn hart bonsde zoo hevig, dat hij het kon hooren kloppen. - -Er bevonden zich namelijk vier geweren in den ossenwagen. Drie daarvan -waren gisteren afgeschoten, en het was verzuimd geworden, ze weer te -laden. Het vierde geweer, het kleinste, was geladen, maar zelfs de -knapste schutter der kolonie—zelfs Teunis Smit niet!—kon met dat geweer -een leeuw vellen. - -Dat alles wist de vader der kleine Hannie. - -Nu zag hij, dat zijn vrouw het vierde geweer nam en aanlegde. - -„Mik goed, Hanneke!” zeide hij. „Schiet het monster het rechteroog -uit!” - -Hij zeide dit werktuigelijk, binnensmonds, want hij was te ver van zijn -vrouw vandaan, om haar te kunnen beroepen. En al hàd hij haar kunnen -beroepen, dan zou hij het toch niet hebben gedaan, uit vrees, het -onheil te verhaasten, dat oogenschijnlijk niet te keeren was. - -Meteen trok hij echter het scherpe mes uit de schede. - -Vrouw Kloppers scheen echter te aarzelen, om af te drukken. Ook dat -begreep haar man. - -Het kind was namelijk opgerezen, en stond juist in de richting, die de -kogel moest nemen. - -Maar het kind ging weer zitten, en onmiddellijk daarop zag Kloppers den -vuurstraal glippen uit den loop van het geweer. - -Zoo dicht over het hoofd van het kind floot de kogel heen, dat de veer -op het hoedje werd geraakt. - -Nu snelden de moeder van den eenen en de vader van den anderen kant hun -kind ter hulpe, maar sneller dan de ouders was de leeuw, die razend van -pijn en woede den vreeselijken sprong deed. - -Doch hij miste zijn prooi—drie passen vóór het kind kwam hij op den -grond terecht. En in dit ondeelbaar oogenblik, vóór hij den sterken -klauw tot den doodelijken slag kon uithalen, suisde rechts uit het -bosch een bijl door de lucht. - -Met zoo’n vreeselijke kracht was het wapen geslingerd, dat de bovenkop -van het roofdier letterlijk gespleten werd. - -Thans kwam Floor, die reeds lang vóór zijn moeder den leeuw had -opgemerkt, uit het boschje te voorschijn, en begaf zich kalm, alsof er -niets was gebeurd, naar den leeuw. Maar een scherp opmerker had wel -kunnen zien, hoe die trek van verdriet uit zijn gelaat was weggewischt, -en heel zijn houding toonde mannelijke kracht. - -De moeder was nu ook genaderd, maar haar eerste gang gold niet haar -Hannie. - -„Floor,” riep zij, „mijn jongen!” - -Zij nam zijn gebruinde wangen tusschen haar handen en zag hem aan. - -Zij zag hem aan met de onuitsprekelijke liefde eener moeder. - -Voor dien blik was hij niet bestand. Zijn stugheid smolt als ijs voor -de middagzon. - -Zij streelde hem het blonde haar en liefkoosde hem. - -Zij kuste hem op de oogen en op den mond. En met eene stem, die beefde -van ontroering en teederheid, fluisterde zij: „Floor, mijn lieveling! -Mijn trots en mijn vreugde!” - -Toen kon de jonge Boer zich niet meer goed houden, en de armen om haren -hals slaande, weende hij. - -Kloppers had inmiddels de kleine Hannie op den arm genomen, en toen de -familie zich eenigszins had hersteld van hunne ontroering, bezichtigden -zij te samen het gedoode roofdier. - -„Het oog is er uit geschoten,” riep Floor. - -„Het rechter?” vraagde zijn vader. - -„Neen, het linker.” - -„Het linker is me ook goed,” hernam Kloppers op vroolijken toon, en -terwijl hij zijn vrouw op den schouder klopte, voegde hij er schertsend -aan toe: „Ja, mijn Hanneke behoort nog tot het oude, onvervalschte ras -der scherpschutters.” - -Maar op zeer ernstigen toon liet hij er op volgen: „Wat zullen wij den -Heere vergelden voor al Zijne weldaden, aan ons bewezen! - -„Wie bestuurde de hand mijner vrouw, dat haar kogel het oog raakte van -den leeuw, zoodat hij miste in zijn sprong? - -„Wie bestuurde den gang van Floor, dat hij in de nabijheid was? En wie -gaf hem de kracht en de vaardigheid, om den leeuw met één bijlworp te -dooden?” - -En samen nederknielend, dankten zij God. - -De kleine Hannie deed het ook, maar op hare manier: in kinderlijken -eenvoud. Zij vouwde haar handjes, deed haar blauwe kijkers vaster dicht -dan gewoonlijk en zeide: „Heere, ik dank u, dat dat ondeugende beest -dood is. Ik was ijselijk verschrokken. Laat dat ondeugende beest als ’t -u belieft nooit meer levend worden, Amen.” - - - - - - - - - -HOOFDSTUK IX. - - -Met loomen, langzamen tred ging de trek het Noorden in. ’t Was geen -wonder, dat het langzaam ging. Men moest het vee ontzien, en telkens -moesten de achterblijvers worden ingewacht. Maar eindelijk, eindelijk -was het eerste doel van den tocht bereikt, en den top van een hoogen -heuvel beklimmend, zagen de Boeren in de verte de blauwe golven blinken -van den breeden stroom. - -„De groote rivier!” juichten de zwervers, „de groote rivier!” - -Het was de Groote- of de Oranje-rivier, de koninklijke stroom, die nu -eens zich langzaam tusschen bloemrijke oevers heen slingert, om -plotseling met klaterend geweld van steile hoogten neer te donderen, -die vele mijlen ver zich tusschen nauwe, steile rotswanden doorwringt, -om dan weer in majestueuze breedte de vlakke prairiën te besproeien, en -die, in het Blauwe Gebergte ontspringend, na een grilligen tocht dwars -door Zuid-Afrika zijn wateren in den Atlantischen Oceaan ontlast. - -De Voortrekkers hieven het hoofd moedig op, toen zij het geruisch van -zijn golven hoorden. Er was reden voor, want in het brein van den -slokkerigsten Engelschman was het niet opgekomen, om het gezag van zijn -land tot over de Oranje-rivier uit te stippelen. - -Doch een nieuwe teleurstelling wachtte hen. De rivier was door zware -regens hooggezwollen, en nergens was een ondiepte, een drift noch pont -of veerschuit te ontdekken. - -Maar de Trekkers waren praktische menschen, die niet licht bij de -pakken gingen neerzitten, en al hadden ze geen vleugels, om over den -breeden stroom te komen, zij hadden een ijzeren wil, en moesten naar -den overkant. - -Ze kwamen er ook. - -Langs den zanderigen oever stonden heele bosschen wilgeboomen, waarop -de oogen der Boeren vielen, en de landelijke stilte van den omtrek werd -verbroken, dagen lang, door het kappen van den bijl, het knarsen der -zaag en het luid geklop van den hamer. Spoedig dreven ruwe houtvlotten -in het water, en de zware, groote wagens, van hun inhoud ontlast, -werden het eerst aan deze primitieve ponten toevertrouwd. Daarna -volgden have en goed, terwijl de Boeren het kostbaarste, wat zij -bezaten: hun vrouwen en kinderen, het laatste overbrachten [7]. - -De moeielijke overtocht werd zonder ongelukken volbracht, terwijl de -vrouwen, met hun kinderen neergehurkt op de houtvlotten, zongen: - - - „Komt, treèn wij dan gemoedigd voort, - In vast vertrouwen op Zijn woord; - Hoe moeilijk ons de weg ook schijn’, - Het eind zal zeker zalig zijn!” - - -Nu waren de Boeren vrij! Het gehate Engelsche juk was hen van de -schouders gegleden, en zij vormden een zelfstandig volk: het volk der -vrije Boeren. Vol geestdrift hadden de jonge Boeren geroepen: „Leve de -vrijheid! Weg met Engeland!” maar de vrome de Jong had gezegd: -„Eben-Haëzer: tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen!” - -De Boeren betrokken bij de Oranje-rivier groote lagers van dertig tot -honderd ossenwagens, en waar anders niets werd gehoord dan het eentonig -lied van een alleen wonenden kaffer, het gebrul van een wild dier en -het gekras van een roofvogel hoog in de lucht, klonk thans scherts en -gelach. Vrienden, die elkander in geen tien jaar hadden gezien, drukten -elkander aan de Oranje-rivier de hand, en nieuwe vriendschapsbanden -werden geknoopt! - -De jonge Boeren organiseerden groote schietwedstrijden, terwijl de -ouden, met de pijp in den mond, in ernstige gesprekken door de -legerplaats wandelden. - -Zoo’n wedstrijd zullen wij heden bijwonen. - -Van de scheidsrechters kennen wij er maar één: den sterken, gespierden -Teunis Smit. - -Er staan een veertigtal jonge Boeren met het geweer in de hand gereed, -om deel te nemen aan den wedstrijd. Bij een der groepen, die druk staan -te praten, herkennen wij Dirk Kloppers, Tijs de Jong en Kees Bouwer. - -Het is zwart van toeschouwers. Hier en daar loopt een breedgeschouderde -olifantenjager met verweerde gelaatstrekken door de menigte heen, die -eerbiedig wordt gegroet, en over en weer vliegen schertswoorden, die -met vroolijk gelach worden aanvaard. Er heerscht ongedwongenheid zonder -bandeloosheid; vloeken hoort men niet; ’t is een volksfeest in den -goeden zin van het woord. - -Eerst wordt, op flinken afstand, een ronde schijf tegen een boom -gespijkerd. Die schijf vormt het wit. - -Niet één van de veertig schutters mist het doel. Nu wordt op de schijf -een cirkel geteekend, niet grooter dan een rijksdaalder. Die cirkel is -thans het mikpunt. - -Kees Bouwer, die in den regel een grooten mond heeft, waar het een -ander geldt, is blijkbaar zenuwachtig, en raakt de schijf twee -centimeters boven het wit. Met een luidschallend gelach wordt het misse -schot begroet. - -Tijs de Jong raakt den cirkel in het middenpunt, maar Dirk Kloppers -geeft hem geen kamp, want zijn kogel klettert op het lood, dat Tijs -heeft afgeschoten. - -Van de veertig schutters vallen er drie af. - -Nu wordt er een leege flesch opgehangen in den boom; daarvoor een plank -met eene opening ter grootte van een gulden. - -„Vijftien pas achteruit,” roept Teunis Smit, „en opgepast!” - -Nu wordt het meenens; er komt beweging onder de toeschouwers. - -Dertig kogels fluiten door de opening heen, en schieten de telkens op -nieuw vervangen flesch stuk. - -Onder de gelukkigen, die raak schoten, behooren Dirk en Tijs. - -Er wordt een nieuwe plank genomen, met een opening, niet grooter dan de -dikte van den kogel. - -„Nou ben je verloren, Tijs,” zegt Kees Bouwer sarrend. - -Tijs kijkt hem aan met een verachtelijken blik. - -„Kees,” zegt een der omstanders. - -„Wat moet je?” zegt Kees. - -„Heb je niet een schaar?” zegt de omstander. - -„Waarvoor?” zegt Kees. - -„Om een stuk van je tong af te knippen, want ze is te lang voor een -fatsoenlijk mensch!” - -Kees Bouwer zegt geen woord meer. - -Tijs is het eerst aan de beurt om te schieten. - -Met strak gespannen gelaat volgt de menigte elk zijner bewegingen. - -Er wordt geen woord meer gesproken; er wordt slechts gefluisterd. - -Daar gaat het schot.... - -Met een lang aanhoudend, vroolijk hoera wordt het meesterschot -begroet—de flesch is stuk geschoten. - -„Dat doet geen mensch hem na dan Teunis Smit,” roept een dikke veerman, -die ergens aan de rivier woonachtig is; „geen mensch behalve Teunis -Smit. Tijs de Jong is koning vandaag!” - -Dat scheen waarheid te worden, want de acht en twintig volgenden -misten, ’t Scheelde bij velen niet meer dan een paar strepen, maar het -schot was toch mis. ’t Was ook haast niet te doen: op zoo’n afstand -door die kleine opening heen te schieten. - -Dirk kwam het laatst aan de beurt. - -Hij legde het geweer aan. - -Daar kwam een wesp aangevlogen, en zette zich op zijn hand. - -Onmiddellijk daarop voelde hij een stekende pijn. - -Tijs zag het. „Dirk,” zeide hij, „de wesp heeft je gestoken. De kamp is -niet gelijk; schiet niet!” - -Dirk liet den loop van het geweer zakken. - -„Zoo,” riep de dikke veerman, „durf je niet? Ik had het wel gedacht.” - -„Houd je mond, dikbuik,” riep Tijs met toornige stem; „moei je met je -eigen zaken!” - -Maar Dirk kon de aantijging van den veerman niet verkroppen. Hij zette -de tanden vast op elkander, en legde het geweer ten tweeden male aan. -Wel was zijn gelaat een tint bleeker dan gewoonlijk, maar onbewegelijk -lag de loop van het geweer in zijn sterke hand. - -De spanning onder de toeschouwers had thans haar hoogtepunt bereikt; -zelfs het gefluister verstomde. - -Dirk brandde los ... de flesch vloog in duizend scherven.... - -Er volgde een oorverdoovend gejuich. Men zwaaide met de geweren, met de -hoeden, met de petten, en de jonge Boeren brachten een geestdriftig -hoera uit voor Dirk Kloppers en Tijs de Jong. - -Maar Teunis Smit riep: „Vooruit, overdoen! Wie het eerste mis schiet, -is overwonnen.” - -Hij wachtte een paar minuten, doch noch Dirk noch Tijs, die met -elkander stonden te fluisteren, schenen het gehoord te hebben. - -„Nu, zijn de heeren van plan, om van de week nog te beginnen?” -schreeuwde de leeuwenjager. - -„Neen,” zeide Dirk, „van de week komt er zèker niets van.” - -Hij reikte Tijs de hand, en hand aan hand wandelden zij te samen naar -de scheidsrechters toe. - -„De strijd is niet beslist: nu hebben we geen schutterskoning vandaag,” -zeide Teunis Smit gemelijk. - -„Ge hebt er dezen keer twee,” antwoordde Tijs lachend: „dat is goed -voor de verandering.” - -De toeschouwers vonden het blijkbaar ook, maar de dikke veerman zeide -spottend: „Een mooie wedstrijd hier! Een mooie boel,” en na een poosje -ging hij wrevelig en mopperend heen. - -Twee jonge menschen slopen hem achterna. - -Hij was misschien een vijftal minuten weg, toen hem plotseling de stok -onder de hand werd weggestooten. - -Hij keerde zich om, en zag een blauw rookwolkje. - -„Ik wil wedden, dat die lange slungel van Kloppers dat heeft gedaan,” -zeide hij. - -Maar die weddenschap zou hij verloren hebben, want Tijs de Jong had het -gedaan. - -Het volgende oogenblik werd hem de steenen pijp van tusschen de tanden -weggeschoten. - -„En dat heeft me Tijs de Jong geflikt, die rekel,” liet hij er op -volgen. Ook dat was niet waar, want het laatste schot was van Dirk -Kloppers. - -„O dat nare Boerenras,” riep hij, de vuist ballend; „die -ellendelingen!” - -Toen zette hij het op een loopen, zoo hard als zijn korte beenen het -toelieten, en holde naar zijn woning. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK X. - - -De Boeren zijn weer op den Trek. Met een breed front, op mijlen -afstands van elkander, reizen zij in treinen van vijf tot twaalf -ossenwagens dwars door de ongebaande velden rustig voorwaarts op de -Vaalrivier aan. - -Met algemeene stemmen is Hendrik Potgieter, naar wien het eerste, door -de Boeren in de Transvaal aangelegde dorp Potchefstroom is genoemd, tot -Kommandant-Generaal benoemd van den Trek. - -Het eerste volk, dat men ontmoette, waren de Griqua’s, bastaards, -gesproten uit een vermenging van blanken en Hottentotten. Hun -opperhoofd heette Adam Kok, die de Boeren gul en gastvrij ontving, maar -zij vertoefden hier niet lang, maar zetten den trek voort, totdat zij -bij de Barolong-Kaffers kwamen, een zwakke stam, die in de spelonken -der bergen woonde, en beefde bij den naam van Moselekatse, den -machtigen en bloeddorstigen Kafferkoning in het noorden. Hij had -vreeselijk onder hen huisgehouden, en daar zijn roofsoldaten hen van al -hun vee hadden beroofd, leden zij gebrek en ellende. De Boeren, die -hier eenigen tijd hunne tenten nedersloegen, hadden medelijden met de -ongelukkige Barolongs. Lustig knalde het Boerengeweer in streken, waar -het nog nooit was gehoord, en de hongerige Kaffers konden hun honger -stillen aan het overvloedig geschoten wild. - -Na de Barolongs stootten de Boeren op de Basuto-Kaffers, die eveneens -Moselekatse’s vuist hadden gevoeld, en zich angstig schuil hielden in -het gebergte. Doch van de vredelievende bedoelingen der Boeren -overtuigd, kwamen zij uit hun sluiphoeken te voorschijn, en brachten -den blanken een overvloed van graan en koren, waarvoor zij koeien en -schapen in ruil ontvingen. - -Maar voor de vuurwapens der Boeren beefden zij. Bij elk schot wierpen -zij zich plat tegen den grond, en zij zeiden, dat de bliksem en de -donder sluimerden in den loop van het Boerengeweer. - -Waren de Basuto’s verbaasd over de vuurwapens der Boeren, dezen waren -op hun beurt verwonderd, toen zij voorttrekkende, midden in de -eindelooze prairiën, op diepe kuilen stietten, slechts door eenige -rietmatten tegen wind en regen beschut, waaruit, als vogels van het -nest, bij hun nadering zwarte, onoogelijke gedaanten verschrikt -wegholden. Deze aardbewoners, die weinig op menschelijke wezens -geleken, werden Boschjesmans genoemd, leefden van slakken, kikvorschen, -struisvogeleieren, planten, rijstmieren en van het wild, dat zij in hun -vanggaten konden machtig worden. Deze gaten bestonden uit diepe kuilen, -door gras en twijgen bedekt. Het wild, dat argeloos deze zwakke -zoldering betrad, viel er natuurlijk doorheen, en werd een even -gemakkelijke als welkome buit. - -De Boeren trokken thans over een rivier, die zij eigenaardig de -vetrivier noemden vanwege het menigvuldige, zware, vette wild, dat aan -de oevers van deze rivier werd geschoten. - -Als een vriendelijke oase in de heidensche wildernis, ontmoeten de -moedige Voortrekkers, langzaam voorttrekkend naar het onbekend noorden, -het station van een zendeling, die onder de Koranna-Kaffers werkte. Met -groote oogen staarden de Koranna’s op de lange wagentreinen der Boeren, -en sloegen van schrik, angst en verbazing de handen in elkander, toen -zij van den aanvoerder der Boeren, Hendrik Potgieter, vernamen, dat de -blanken op den trek waren naar Moselekatse, den grooten Olifant, van -wien zij grond wilden koopen voor een nederzetting. - -De Koranna’s vraagden, waarmee de Boeren het land wilden betalen, en -Potgieter antwoordde: „Met vee.” Toen schudden de Koranna’s het hoofd -en zeiden: „Moselekatse heeft al het vee wijd in den omtrek geroofd, en -hij heeft ulieder vee niet noodig. Maar hij zal u, uwe vrouwen en uwe -kinderen uitroeien, want hij is de groote Olifant, die met zijn ijzeren -pooten alles vermorzelt.” - -Toen echter de Boeren deze boodschap vernamen, bleven zij aarzelend -staan. - -De Koranna’s hadden er niet te veel van gezegd. - -Ten noorden der Vaalrivier regeerde hij: Moselekatse, de koning der -Matabele-Kaffers, de groote Maaijer, die het tegenwoordige Transvaal -[8], een gebied, twaalf maal grooter dan ons vaderland, zoo schoon had -afgemaaid, dat al de dorpen en steden met den grond waren gelijk -gemaakt. En deze Moselekatse, die onder zijn onbarmhartigen voet zeven -Kafferstammen had verbrijzeld, hield reeds zijn bloedhonden gereed, om -het volk der Boeren van den aardbodem uit te roeien. - -Doch dit wisten de Boeren nog niet, en hun aarzeling overwinnend, -trokken zij weer langzaam voorwaarts. Trouwens de afstand was nog -tamelijk groot, die hen van den geweldigen Kafferkoning scheidde. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XI. - - -Dirk was heden morgen naar het grazende vee gereden om het te tellen, -en Daan, die bij de kudden was geplaatst, kwam hem in opgewonden -toestand tegemoet loopen. - -„Baas,” riep hij reeds van verre, „jonge baas, luister!” - -Maar Dirk sloeg geen acht op den Kaffer, want hij had haast. - -„Ik heb nu geen tijd,” zeide hij, „straks kunt ge ’t mij vertellen,” en -meteen reed hij door. Maar de Kaffer wierp zich voor de hoeven van den -zwarten hengst en riep: „Baas, er is gevaar!” - -„Kerel, ben je dol geworden?” zeide Dirk onwillig, terwijl hij de -teugels strak aanhaalde. Hij had den knecht nog nooit zoo opgewonden -gezien. - -„O baas, luister!” herhaalde Daan op zulk een smeekenden toon, dat de -jonge Boer er door getroffen werd. - -„Nu spreek op dan! Maar maak het kort; ik heb werkelijk weinig tijd.” - -Daan stond op en vervolgde op ernstigen toon: - -„Dat kan wel waar zijn, baas, dat gij weinig tijd meer hebt. Gij en uwe -heele familie en ook de kleine Hannie en al de Trekboeren, zij zijn -allen kinderen des doods.” - -Dirk keek den spreker oplettend in de oogen. „Arme kerel,” dacht -hij—„krankzinnig,” en op medelijdenden toon zeide hij: „Kom, Daan, ga -maar met mij mee, en wijs mij eens, waar onze witte melkkoe loopt.” - -Maar nu slaakte de Kaffer zulk een kreet van angst en schrik, dat Dirk -vergat om door te rijden. Hij wist niet, hoe hij het zonderlinge gedrag -van den knecht moest verklaren, en aarzelend vraagde hij: „Wat is er -dan gebeurd?” - -„Gistermiddag,” zeide Daan, „terwijl de Hottentotten bij de kudde -waren, zocht ik een kreupelboschje op, in welks schaduw ik mij -nedervleide, want de zon brandde op mijn hoofd. Ik was bijna -ingedommeld, toen ik in eens helder wakker werd door een verward -gedruisch vlak in mijn nabijheid. Voorzichtig rees ik overeind, en zag -vier Kafferkrijgers voorbijgaan.” - -„Kafferkrijgers? Ge vergist je zeker.” - -„Ik vergis me niet, baas. Zij waren met assegaai en schild gewapend; in -vollen oorlogsdos. Zij hadden een druk gesprek, en daar ik de -Kaffertaal versta, sloop ik hen achterna in ’t lange gras.” - -„Ik kan kruipen als een slang—dat weet gij, baas,” liet hij er met -eenigen trots op volgen. - -De jonge Boer knikte. - -„Zij hadden het over de Trekboeren, die hun gebied wilden -binnendringen, zooals zij dat noemden.” - -„Wij willen het land toch koopen?” zeide Dirk; „maar goed—vertel door!” - -„Zij zeiden,” ging Daan voort, „dat zij al de Boeren zouden slachten, -en tot een spijze achterlaten voor den vogel der lucht en het dier der -wildernis.” - -„Zeiden zij dat zoo?” vraagde Dirk, terwijl zijn oogen begonnen te -flikkeren. - -„Zóó hebben zij ’t gezegd; zij hebben er ook reeds een begin mee -gemaakt,” antwoordde Daan met groote beslistheid. - -„Een begin mee gemaakt? Nu geloof ik zeker, dat je verbeeldingskracht -er met jou van door is gegaan. Drie dagen geleden heb ik een Boer -gesproken, die pas al de Trekkers had bezocht, die het dichtst bij de -Vaalrivier zijn, en niets onrustwekkends heeft zich voorgedaan.” - -„Toch is het waar, baas; eergisteren is het gebeurd.” - -Dirk antwoordde niets; slechts een spottend glimlachje werd om zijn -lippen zichtbaar. - -Maar Daan stoorde zich niet daar aan, en herhaalde: „Eergisteren is het -gebeurd; ik heb het uit het gesprek der Kafferkrijgers begrepen. Zij -zijn er zelf bij geweest.” - -„Ik zag nog bloed aan hun assegaaien,” liet hij er op volgen, „en nu -zijn ze aan het spionneeren, om de sterkte der Boeren te onderzoeken.” - -„O mijne kleine, lieve Hannie,” riep hij plotseling uit op klagenden, -hartroerenden toon, „zij zullen u aan de scherpe spies rijgen, en tot -een mikpunt kiezen voor hun assegaaien.” - -„Werkelijk?” zeide de jonge Boer ongeloovig, „en zij zullen ons, de -Boeren, zeker ook dooden?” - -„Zij zullen u levend vangen,” zeide Daan. - -„Levend vangen?” riep de jonge Boer op heftigen toon, terwijl hij -onwillekeurig het breede, blanke dolkmes trok,—„ons levend vangen, zeg -je?” - -„Maar zij hebben ons nog niet?” liet hij er bedaarder op volgen, -terwijl hij den dolk weer in de lederen scheede wierp. - -Na eene kleine pauze zeide hij: „Gij zijt een eerlijke kerel, Daan, -maar ge hebt je bepaald vergist. - -„De Kaffers zullen het niet wagen, ons Boeren aan te vallen. Ze durven -niet—al willen ze. Een Boer jaagt twintig Kaffers op de vlucht.” - -„En dertig Kaffers zullen hem vermoorden,” antwoordde Daan op kalmen -toon. - -„O baas,” liet hij er op volgen, „waarom zijn jullie niet in de Kolonie -gebleven?” - -„Daarover kan ik met jou niet spreken,” antwoordde Dirk stroef, „dat is -te diep voor de hersens van een Kaffer.” - -Maar de opmerking van zijn baas weerhield Daan niet, om te zeggen: „Er -is slechts één kans om te ontkomen, en dat is—vluchten!” - -„Vluchten?” antwoordde de jonge Boer met toornige stem, „vluchten? -Vluchten voor een loos alarm? Weet ge dan niet, domme Kaffer, dat de -Boer keep houdt?” - -Maar eenigszins vriendelijker liet hij er op volgen: „Al ware het -vluchten geen lafheid, dan ware het toch nog een dwaasheid. Als het -waarheid zou zijn, wat gij mij hebt verteld, dan ware het reeds te laat -om te vluchten.” - -„Maar ik geloof het niet, dat het waarheid is—wat denk jij er van, -Hannibal?” en hij klopte het paard, dat met wijde neusgaten de frissche -morgenlucht insnoof, op den blinkenden hals. - -Maar op hartstochtelijken toon riep Daan: „Vlucht, baas, vlucht allen, -want Moselekatse, die in aantocht is, kent geen erbarmen.” - -Met starren blik zag de jonge Boer den spreker aan. - -„Moselekatse?” riep hij, „is Moselekatse in aantocht, de bloedhond?” en -hij wierp den zwarten hengst met één ruk der teugels zoo heftig om, dat -het edele dier hoog op steigerde. - -„Dan wordt het iets anders,” liet hij er op volgen; „vooruit -Hannibal—terug naar ons volk!” - -Het schrandere dier scheen zijn baas te begrijpen en met de vlugge -hoeven den grond nauwlijks rakend, vloog het snel als de wind, die de -lange grashalmen der prairiën deed golven, over de vlakte. - -Eerst toen hij in de verte de linnen huiven der ossenwagens langzaam -over de vlakte zag heenglijden, matigde Dirk den scherpen rit. - - - -In Dirk’s afwezigheid had Gert Kloppers eveneens een bedenkelijke -ontdekking gedaan; hij had namelijk een kort onderhoud gehad met een -gezelschap Griqua’s, die uit het noordoosten kwamen. - -Zij zaten op sterke, knokige ossen, en toen zij op hun zonderlinge -rijpaarden dwars voor Kloppers’ ossenwagens heenstoven, had deze hen -aangeroepen. In een soort Hottentotsch-Kaffersch hadden de Griqua’s hem -medegedeeld, dat een groot en vreeselijk Kafferkoning, die aan gene -zijde der Vaalrivier regeerde, en die alles te vuur en te zwaard -verwoestte, op marsch was, om de Griqua’s en de Blanken te vermoorden, -en om dezen geduchten vijand te ontkomen, waren zij op de vlucht -gegaan. - -Dit hadden zij gejaagd en angstig, telkens schuw achterom ziende, -verteld, en waren toen, de ossen de sporen gevend, weer doorgevlucht. - -Kloppers had hen verwonderd nagekeken, maar Floor, die er bijstond, had -gezegd: „Bastaards zijn lafaards.” - -De Griqua’s waren nog niet lang vertrokken, toen Dirk kwam en de -ernstige tijdingen van Daan overbracht. Het gelaat van Gert Kloppers -betrok, toen hij dat bericht had aangehoord, en hij zeide op bondigen -toon: „Dirk, voeder het paard en rijd dan het oosten in langs het front -van onze Trekboeren. Waarschuw de Emigranten, die gij ontmoet, en -vertel hun, wat wij hebben gehoord. Tracht vervolgens nader kondschap -in te winnen omtrent de plannen der Kaffers, en is het eenigszins -mogelijk, zie dan Teunis Smit op te sporen. Hij heeft mij beloofd ons -te helpen, als er gevaar is, maar de leeuwenjagers hebben zeker andere -begrippen van gevaar dan wij.” - -Geen uur later was Dirk vertrokken, om een last te volbrengen, die -evenveel moed als beleid vereischte, en het scheelde weinig, of Gert -Kloppers had zijn zoon nooit teruggezien. - - - -Het was in den avond van den volgenden dag, en reeds lang waren de -ossenwagens uitgespannen, toen twee schoten snel op elkander door de -avondstilte klonken. Kloppers schoot twee keeren terug, het afgesproken -teeken met Dirk, om elkander te kunnen vinden, en de mare dat Dirk in -aantocht was, had zich snel in de kleine legerplaats verspreid. De -Boeren, onder welke ook de Jong, voegden zich bij den kring der familie -Kloppers, en met een gevoel van beklemdheid, waarvan men zich geen -rekenschap kon geven, verwachtte het gezelschap, rondom het vroolijk -opflikkerende vuur gezeten, de komst van den jongen Boer. - -Die komst liet niet lang op zich wachten; reeds hoorde men den -dreunenden hoefslag van het paard op den harden rotsgrond. - -Het schuim vloog het paard van de flanken; Dirk zelf was blootshoofds. - -Zijn vader stond hem op te wachten en zeide: „Goed nieuws, Dirk?” - -„Slecht nieuws,” antwoordde Dirk, en snel uit het zadel springend, gaf -hij het paard over aan de hoede van een Hottentot. - -„Geef hem wat extra haver,” riep hij den kleurling na, „hij heeft het -verdiend.” - -Zijn gelaat stond ernstiger dan gewoonlijk, toen hij de aanwezigen -groette, en tot zijn moeder zeide hij: „Geef mij een teug water, want -ik versmacht van dorst.” - -Vrouw Kloppers haalde een groot glas Kaapschen wijn; dat verkwikte hem. -Toen begon hij op een wenk van zijn vader zijne reisavonturen mede te -deelen, terwijl op meer dan één gelaat vrees en bezorgdheid stond te -lezen. - -„Ik reed, zooals ge weet, het oosten in, en ontmoette na een uur -rijdens een trein van tien ossenwagens. Het waren allen kennissen: -Barend Jansen was hun voorman. Zij hadden nergens van gehoord, lachten -om onze bezwaren en zeiden: „Gert Kloppers is erg voorzichtig -geworden.” - -„Ik zette mijn tocht voort, totdat ik een groote kudde vee aantrof, en -eenige Hottentotten, die als veehoeders dienst deden, onderrichtten -mij, waar ik de eigenaars dier kudde zou aantreffen. Ik volgde hun -aanwijzingen, en was zoo gelukkig, de Boeren nog al gauw te vinden. Ik -was echter nog meer in mijn schik, toen ik Teunis Smit bij hen -ontmoette. - -„Met groote bevreemding hoorden zij mijn boodschap aan, en schudden -ongeloovig het hoofd, maar Teunis Smit wreef zich herhaalde malen met -de vlakke hand het voorhoofd.” - -„Dat heeft hij van zijn vader geërfd,” zeide Gert Kloppers; „die deed -dat ook, als hij gevaar vermoedde.” - -„En de leeuwenjager vermoedde ook gevaar,” ging Dirk voort: „twéé -keeren moest ik hem in de kleinste bijzonderheden mededeelen, wat onze -Kaffer en de Griqua’s hadden verteld. Toen zeide hij: „Het is best -mogelijk dat er een onweer broeit.” En met den vinger naar het -noordoosten wijzend, ging hij voort: „Hier misschien twee à drie uur te -paard vandaan in de richting van mijn hand is een kleine trein van vier -ossenwagens. Rijd daar met de noodige voorzichtigheid dadelijk op af: -het is om zoo te zeggen de uiterste voorhoede van onzen rechtervleugel. -Als die Emigranten-Boeren daar nog geen onraad hebben bespeurd, dan is -er misschien—ik zeg misschien—geen gevaar. Ik zal mijn schimmel -zadelen, en trek onmiddellijk het noorden in, naar de Vaalrivier, waar -een gezelschap mijner kennissen op de groote jacht is.” - -„En zal hij komen als wij in de knel raken?” vraagde Gert Kloppers. - -„Ik was reeds weggereden, toen hij mij nog nariep: „Zeg aan uw vader, -dat ik hoop present te zijn, als de nood aan den man komt, en geen -assegaai het mij verhindert.” „Ik volgde dus den raad van Teunis Smit -op, en hield de richting, die hij mij had aangewezen, goed in het oog, -maar na drie uur stevig doorgereden te hebben, had ik nog niets -ontdekt. De avond begon snel te vallen, en ik was wel genoodzaakt, op -het open veld te overnachten. Reeds vroeg echter stond ik heden morgen -op, en begaf mij weer op het pad. Nu ontdekte ik wagensporen, die ik -volgde, en het duurde niet lang, of ik zag midden in de wildernis een -ossenwagen staan.” - -„Maar één ossenwagen?” vraagde de Jong. - -„Maar één,” en dat verwonderde mij. „Ik vermoedde een verraad der -Kaffers, en van het paard springend, sloop ik voorzichtig naar den -wagen toe.” - -„Dat gebeurt toch wel meer, dat een ossenwagen wat achter raakt,” zeide -één der aanwezigen, die volstrekt niet aan een aanval der Kaffers -geloofde. - -„Trouwens,” liet hij er op volgen, „wat hebben de Kaffers met ons -Boeren te maken?” - -„Ja,” zeide Dirk, „dat dacht dat lieve Boerenkind ook, dat ik dood bij -den disselboom zag liggen.” - -„Dat dacht dat jonkske ook,” zeide hij, terwijl zijn stem beefde van -smart en toorn, „voor dat zijn hoofdje tegen den ijzeren band van het -voorste wiel werd te morzel geslagen.” - -Bij dit verschrikkelijk bericht vlogen allen ontzet overeind, doch Gert -Kloppers had het eerst zijn bedaardheid herwonnen, en zeide op somberen -toon: - -„Dirk, vertel door!” - -Dirk voldeed aan het verzoek, maar toen hij verhaalde, hoe hij in de -nabijheid van den wagen acht en twintig lijken had gevonden! Mannen, -vrouwen en kinderen, op de afschuwelijkste wijze verminkt; toen hij -mededeelde, hoe hij met de gieren om de doode lichamen had moeten -vechten, en hoe hij de linnen huif van den wagen had genomen, om er de -lijken mee te bedekken, toen ging er een luid weeklagen op. De -moedigste harten beefden, en zelfs Kloppers en de Jong verbleekten. - -Maar op kalmer toon ging de jonge Boer aldus voort: „Het was me -duidelijk, dat de vermoorde Emigranten, door een al te goed vertrouwen -misleid, geen voldoende voorzichtigheid hadden betracht, en op den Trek -door een afdeeling Kaffersoldaten op verraderlijke wijze waren -overrompeld. Ook begreep ik onmiddellijk, dat deze wagen behoorde bij -den trein, naar welken ik zocht, en dat de Kaffers hem hadden -achtergelaten, was gereedelijk te verklaren uit het gebroken -achterwiel. - -„Van de moordplaats liepen breede wagensporen naar het noorden; ik kon -ze duidelijk waarnemen over het geknakte gras. Ik zette mij weer te -paard, en volgde die sporen. In de verte strekte zich een lange -bergketen voor mijn oogen uit, maar voorzichtig de wagensporen volgend, -kwam ik door een bergpas weer op het vrije veld. - -„Ik had dus den bergketen nu achter den rug, en vóór mij op zekeren -afstand zag ik drie ossenwagens staan.” - -„Dat waren de geroofde wagens,” zeide Gert Kloppers. - -Dirk knikte. - -„In de nabijheid der wagens zag ik assegaaien blinken, en ik hoorde het -vreugdegehuil der Kaffers.” - -„Natuurlijk,” zeide Gert Kloppers, „die zwarte duivels vierden feest, -omdat zij onze blanke broeders hadden geslacht.” - -„Ik sprong van mijn klepper, en behoedzaam door het lange gras -sluipend, naderde ik de legerplaats zoo dicht, dat ik het wit in het -oog der Kaffers kon onderscheiden. De mogelijkheid bestond, dat zij -gevangen Boeren medevoerden, maar ik ontdekte niets dan eenige -bloedspatten op de zijwanden der wagens. - -„Nu nam ik den terugweg aan. - -„Of ik hierbij niet altijd laag genoeg bukte, of dat de golving van het -gras, die mijn spoor aanwees, mij verried, weet ik niet, maar dit is -zeker, dat ik plotseling een helsch lawaai achter mij hoorde, en wel -honderd Kaffers, met de spies in de vuist, holden mij achterna. - -„Ik begreep, dat er niet lang getalmd mocht worden. Mijn tweelooper van -den schouder nemend, keerde ik mij om en legde aan. Twee groote -schepsels waren de anderen een eind vooruit, en toen zij mij zagen stil -houden, dachten zij zeker: Dat gaat goed. Op een afstand van ongeveer -dertig pas slingerden zij hun speer, maar ik sprong op zij en bleef -ongedeerd. - -„Toen was het mijn beurt. - -„De achterna stormende bende bleef een oogenblik verbauwereerd staan, -toen zij hare twee voormannen zag vallen. Zij vonden het blijkbaar niet -erg plezierig, zoo neergeschoten te worden, maar ik repte mij, floot -Hannibal, en dat ik gauw in het zadel zat, dat kunt ge denken, -Moederke.” - -Met deze woorden wendde de jonge Boer zich tot zijn moeder, die met -vochtige oogen en gespannen gelaatstrekken als aan zijn lippen hing. - -Maar Gert Kloppers, die den heldenaard zijner vaderen in zijn eigen -zoon terugvond, zeide met zekere opgewektheid: „Hoe liep dat af?” - -„Het was er mij natuurlijk alles om te doen, om den bergpas, dien ik -was doorgereden, te bereiken, voor de Kaffers mij den terugtocht konden -afsnijden. Maar de vijanden schenen dit zelf nog eerder begrepen te -hebben dan mij lief was, en terwijl ééne afdeeling mij achterna was -geloopen, had de andere de richting naar den pas ingeslagen. - -„Nu werd het meenens. Ik klopte den klepper op den ranken hals, en liet -hem de sporen voelen. Het werd een rit op leven en dood, en als een -stormwind vloog Hannibal vooruit. - -„Ik kwam van de rechterzijde, de Kaffers van de linkerzijde, en met -twee of drie Kaffers kwam ik tegelijk aan den bergpas aan. Een assegaai -sloeg mijn stevigen van paardenhaar gevlochten hoed van het hoofd, en -een reus, zeker hun kapitein, sprong vóór het paard en greep het bij -den teugel. - -„Ik keerde het geweer, dat nu ongeladen was, om, en sloeg hem met den -notenhouten kolf op het hoofd, dat hij suizebolde. Maar ik sloeg er -niet door heen, want een Kaffer heeft een dikken schedel. Toch liet de -reus onwillekeurig los, en met één sprong was ik uit den knel. Wel -vloog mij een zwerm van spiezen achterna, maar ik was reeds uit het -bereik van hun worp. Ik was gered en dankte God. - -„Nu laadde ik mijn geweer op nieuw en schoot nog twee keeren op de -Kaffers, die het verstandig vonden, achter den bergpas te verdwijnen. -Toen heb ik het paard laten loopen zoo hard als het kon, en nadat ik -twintig losse schoten heb gelost, heb ik u eindelijk ontdekt.” - -„Wat denkt ge?” zeide Tijs de Jong, „zouden de Kaffers uw spoor zijn -gevolgd?” - -„Ik twijfel er niet aan,” antwoordde Dirk, „dat mij een half dozijn van -hun hardloopers heimelijk zijn gevolgd, en ik twijfel er evenmin aan, -dat hunne spionnen nog van nacht onze legerplaats ontdekken.” - -Er volgde een bang, langdurig zwijgen, en niets werd gehoord dan het -rommelen van den donder, die een naderend onweer voorspelde. - -Toen zeide Gert Kloppers: „Wanneer verwacht gij de Matabele-Kaffers -hier?” - -„Vóór morgen middag hebben wij ze,” antwoordde Dirk. - -„Ik denk het ook,” hernam zijn vader, en opstaande zeide de moedige -Voortrekker met vaste stem: „Op! Maken wij ons gereed voor den strijd!” - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XII. - - -Gert Kloppers had vandaag, bij het zoeken naar een legerplaats, als een -omzichtig voorman een plek uitgekozen, die door hare natuurlijke -gesteldheid de meeste kansen bood, om een mogelijken Kafferaanval te -weerstaan. - -Hij was op meer dingen bedacht geweest, en had o. a. eveneens vandaag -Floor naar zijn oostelijken buurman Barend Jansen gezonden, om dezen -man dringend te verzoeken, tot wederzijdsche hulp dicht in de nabijheid -te blijven, en Jansen, die anders erg op zich zelven was, had beloofd, -aan dat verzoek te voldoen. - -Van slapen kon er dien nacht natuurlijk geen sprake zijn. Ten -spoedigste moest het lager in een verdedigbare vesting worden -herschapen, maar men was, onder de linnen huiven der wagens of een -tentzeil weggedoken, genoodzaakt, eerst het onweer af te wachten, dat -thans met groote snelheid naderde. - -Een onweer in Zuid-Afrika—wij Europeanen hebben geen begrip van zijn -hevigheid! - -Laag trekken de saamgepakte wolken over de aarde. Zij verspreiden -tastbare duisternis; ge kunt geen hand voor uw oogen zien. - -Dáár flikkert de bliksemstraal. Bij dat helle licht kunt ge het -Boerenlager duidelijk zien, zooals het daar staat: eenzaam en verlaten; -troosteloos verlaten! - -Daar komt een nieuwe bliksemstraal, vreeselijker dan de vorige. - -Ge siddert voor het leven der arme Trekkers—wie zou niet voor hun leven -sidderen? - -Eén bliksemstraal in de balen buskruit, en de zwerftocht der Trekkers -heeft een plotseling en vreeselijk einde gevonden. - -Nu komt het vuur niet meer van de lucht. De nacht is in een dag -herschapen—maar deze dag is vreeselijker dan de nacht, en hij doet -denken aan dien Dag des Heeren, waarin de elementen brandende zullen -versmelten. - -Dáár gaan de vlammende bliksems! - -Dáár rollen de kletterende donderslagen, dat er Afrika’s bergen van -daveren! - -Dáár komt de wind, de geweldige, de onweerstaanbare! Het vastgesjorde -lager steunt als een gewond dier, en de linnen huiven der ossenwagens -klappen als de zeilen van een driemaster, die tegen den orkaan moet -optornen! - -Dáár openen zich de sluizen des hemels. Dáár komt het water van de -bergen: schuimend, loeiend, vernielend! - -Het uitgedroogde spruitje zet zich uit tot een rivier, en de rivier zet -zich uit tot een stroom van groote wateren! - -Maar het geloei der golven wordt overstemd door de slagen des -donders—de God der eere dondert! De Heere is op de groote wateren! - -De stem des Heeren is met kracht; de stem des Heeren is met -heerlijkheid! - -Hij maakt van de donderwolken zijn wagen, en de bliksemschichten -omklemt zijn rechterhand als een garve! - -Wie is tegen den Almachtige bestand, en wie zou niet beven voor zijn -geduchte stem? - -Maar zie—reeds vermindert het onweer, en de storm bedaart. De -saamgeperste wolken breken, en tusschen hunne scheuren blinkt reeds een -vriendelijke ster als een bode des vredes. En die ster schijnt aan alle -versagende menschenharten den groet van den Eeuwige te brengen, en ze -schijnt te spreken: „Een oogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven -in Zijn goedgunstigheid—wend u naar Hem toe en wordt behouden, alle gij -einden der aarde!” - - - -Nu het onweer over was, kwam er in het Boerenkamp een groote -levendigheid. Met bijlen en spaden gewapend, trokken de Boeren de -vlakte op. Er moesten graszoden worden gestoken en doornstruiken worden -gehakt. De graszoden dienden tot een aarden wal vóór, en de -doornstruiken tot een versperring ónder en tusschen de wagens. Terwijl -legden de vrouwen groote vuren aan, waarboven het lood werd gesmolten -en tot kogels gegoten. - -Een Hottentot had inmiddels twee paarden gezadeld, en Gert Kloppers -vertrok met zijn zoon. - -Zij reden naar Barend Jansen; Floor diende zijn vader tot gids. Floor -had alleen willen gaan, maar Kloppers kende de stugheid van Barend -Jansen, en had het noodzakelijk geacht, zelf mee te gaan. - -Het licht der sterren gaf voldoende schijnsel, en binnen een half uur -was het doel van den tocht bereikt. Aan de voorzijde van het lager, -waar twee lantaarnen aan lange, opgestoken zweepstokken hingen, hielden -de ruiters stil, en het luide geblaf der honden, die om het lager -liepen, bracht eenige opschudding in het kamp. - -Het duurde niet lang, of de groote, zwaargebouwde gestalte van Barend -Jansen werd zichtbaar. De twee paarden werden vastgebonden, en Kloppers -en zijn zoon traden het lager binnen. Er werden nog eenige lantaarnen -aangestoken, en men zette zich in de open ruimte op veldstoelen of -tonnen neer. Eenige andere Boeren sloten zich aan bij den kring, -nieuwsgierig wat dit bezoek bij nacht en ontij te beteekenen had. - -Gert Kloppers liet hen niet lang in de onzekerheid. Hij schetste den -hachelijken toestand, waarin de Trekkers verkeerden; wees er op, dat -slechts de grootste eendracht hen redden kon, en verzocht Neef Barend, -om ten spoedigste met zijn tien ossenwagens Kloppers’ lager te -versterken. - -Maar Barend Jansen scheen het niet zoo erg te vinden. Hij stak heel -gemoedelijk een pijp op, en blaasde bedaard de blauwe rookwolkjes uit. - -„Zoo gauw zullen de Kaffers er niet zijn,” zeide Jansen. - -„Zij zullen er eerder zijn als jou lief is,” zeide Kloppers. - -„Gij gaat altijd eigenmachtig te werk; dat is jóuw ongeluk,” zeide -Jansen. - -„En gij gaat altijd eigenzinnig te werk; dat is jóuw ongeluk,” zeide -Kloppers. - -„Ik ben voor de vrijheid; ik wil door jou niet gecommandeerd worden,” -zeide Jansen. - -„Jij hebt een stuggen kop, maar de Kaffers zullen hem breken,” zeide -Kloppers. - -„Wij zijn hier met tien weerbare mannen, die haar op hunne tanden -hebben,” zeide Jansen. - -„Maar Moselekatse en zijn bloedhonden zullen er om lachen,” zeide -Kloppers. - -Jansen trok aan zijn ruigen baard. - -„Wat wil je dan?” zeide hij. - -„Dat heb ik je reeds gezegd. Zoo spoedig mogelijk moet ge met de wagens -bij mijn lager zijn, opdat wij een versterkt lager kunnen maken.” - -„Kom naar òns,” zeide Jansen. - -„Ik dank je wel; het terrein, waar ons lager staat, is veel gunstiger,” -zeide Kloppers. - -„Ik doe het niet—kom naar òns,” antwoordde Jansen met harde stem. - -„Ge doet het niet?” vraagde Kloppers op langzamen toon. - -De stugge Boer schudde het hoofd. - -„Nu weet ik het,” zeide Gert Kloppers; zijn stem had een ernstigen, -bijna plechtigen klank gekregen. „Ik heb er voor gevreesd, en ’t zal -zoo komen. Het krachtige volk der Boeren zal vergaan, want de kanker -van den tweedracht knaagt aan dat volk. In het aangezicht onzer -vijanden, die onze broeders hebben vermoord, verteert ons de -tweedracht. Wij zullen vallen, en wij zullen vallen met schande! Een -volk, dat de leus niet verstaat: „Man voor man en schouder aan -schouder,” is het niet waardig te bestaan. Ik zal sneuvelen en gij zult -sneuvelen; wij allen zullen sneuvelen. Neen, Barend Jansen, maak maar -niet dat afwerende gebaar—wij zijn allen kinderen des doods. Uw -dochterke, dat daar de hand op uw schouder legt, zal sterven, en in -dien stervenden blik zal voor u een vreeselijk verwijt liggen -besloten—kom, Floor, wij hebben hier niets meer te doen.” - -Hij was opgestaan, maar ook Barend Jansen was opgestaan. Zoo stonden -zij voor elkander: twee loten uit denzelfden stam, sterk en vol -levenskracht, maar een afgrond gaapte tusschen hen beiden. - -„Er bestaat tusschen ons een oude veete; weet gij dat, Gert Kloppers?” - -„Een oude veete; dat weet ik, Barend Jansen, maar eene nog oudere -vriendschap—weet gij dat ook? Meer dan een half jaar aan één stuk zijn -wij samen op kommando geweest tegen de Kaffers. In één tent hebben wij -geslapen; op één peluw hebben wij ’s avonds ons hoofd neergelegd. Op -een eenzamen wachtpost heb ik gestaan, toen ik door een bende -oorlogskaffers werd overrompeld. Wie heeft mij toen van een anders -wissen dood gered? Wie anders dan gij, Barend Jansen?” - -„Het was niets dan een staaltje van mijn plicht,” wierp Jansen er -tusschen in. - -„Goed,” antwoordde Kloppers, „maar ’t was toch een plichtsbetrachting, -waarbij gij uw leven waagdet. Maar dit heb ik tegen u, dat gij een -stug, onverzettelijk gemoed hebt. Straks, als het te laat is, zult gij -met bloedige tranen uw verkeerdheid beweenen—als de wreede Kaffers u -daartoe ten minste nog den tijd zullen gunnen.” - -„Barend, broeders,” riep hij met bewogen stem, „op! Laten wij morgen -als oude strijdmakkers tegen de Kaffers vechten!” - -Hij legde de hand op Jansen’s schouder. Jansen keek op, en zag hem in -de oogen—er waren tranen in die oogen. - -Toen kwam er een zeldzame verandering op Jansen’s verweerd gelaat. - -„Wat denken jullie er van?” zeide hij, zich tot de omstaande Boeren -wendende. „Vindt ge ’t goed, dat we ons lager opbreken en naar Kloppers -trekken?” - -„We vinden ’t goed,” antwoordden zij met eenparige stem, „dadelijk!” - -Toen straalde Kloppers’ heldenoog! - -En al zouden zij onder het overwicht der Kaffers worden vermorzeld, zij -zouden vallen man voor man, schouder aan schouder—zij zouden vallen met -eere! - -Maar in de hersens van Floor kwam het voorloopig nog niet op, dat de -Boeren het onderspit zouden delven. Hij gaf de tienjarige dochter van -Jansen kameraadschappelijk de hand, en zeide: „Schei nu maar uit met -huilen, Leentje. Alles komt terecht; laat dat maar aan mij over.” - - - -Barend Jansen had zijn belofte trouw gestand gedaan, en was nog in het -holle van den nacht met den trein van tien ossenwagens op het -aangewezen terrein aangekomen. Terwijl eenige Boeren als wachten waren -uitgezet, om bij het geringste onraad alarm te maken, waren de anderen -met koortsachtigen ijver bezig geweest, om het lager in verdedigbaren -staat te brengen. - -De vrees, dat de vijanden hun oude taktiek zouden volgen, en nog vóór -het krieken van den morgen het lager zouden bestormen, was gelukkig -niet bewaarheid. Het zware noodweer van gisteravond, dat de beken in -rivieren had herschapen, was waarschijnlijk de oorzaak geweest, die de -komst der Matabelen had vertraagd. - -Nu was de vesting gereed. De disselboom van den éénen wagen was onder -de „buikplank” van den anderen geschoven, terwijl de wielen der -verschillende wagens door ijzeren remkettingen stevig aan elkaar waren -verbonden. De wagens waren dus de muren der vesting; de op elkaar -gestapelde graszoden vlak voor de wagens de borstwering, terwijl de -open ruimte ònder en tùsschen de wagens door staketsels van sterke -doorntakken was aangevuld. - -Het lager vormde een langwerpig vierkant, en strekte zich aan de -achterzijde in de lengte langs den steilen oever uit eener kleine -rivier, die door den stortregen van gisteravond overvloedig water had -gekregen, om voor vestinggracht te kunnen dienen. Men was dus aan dien -kant, in den rug, voldoende gedekt, en borstwering noch -doornversperring was daar noodig geacht. De drie andere zijden waren -echter met te meer zorg, zoover de beperkte tijd het toeliet, versterkt -geworden. - -Het lager stond op een platten heuvel. Men zou zich echter vergissen, -wanneer men meende, dat het lager de geheele oppervlakte van den heuvel -besloeg, en de Kaffers dus uit de diepte zouden moeten aanvallen. Het -lager besloeg slechts een gedeelte van den heuvel, die trouwens zeer -langzaam afliep. - -Op eenigen afstand van het lager liep evenwijdig daarmede een nieuwe -heuvelkam, en tusschen het lager en dien heuvelkam in stond een hooge, -eenzame seringenboom in vollen bladerdos. Eenige jonge Boeren hadden -reeds den bijl aan zijn wortel gelegd, doch de voorzichtige de Jong had -gezegd: - -„Laat hem staan; hij kan ons tot observatiepost dienen.” - -Zoo was hij blijven staan. - -In het lager, aan de achterzijde, stonden de paarden en eenige -melkkoeien. Het andere vee zwierf, met voordacht in verschillende -kudden gesplitst, op eenige uren afstands, en zeker zouden de Kaffers -eerst dit vee zien te rooven en in veiligheid te brengen, vóór zij het -Boerenlager aantastten. - - - -De Boeren vereenigen zich thans in het midden van het lager. Daar staan -Gert Kloppers met zijn vrouw, zijn drie zonen: Dirk, Floor en Willem, -en zijn twee dochters: Mieke en Hannie. Daan, de trouwe Kaffer, houdt -de kleine Hannie aan de hand, en zal over haar waken bij het fluiten -der kogels en het suizen der assegaaien. Dan ziet ge de Jong met zijn -gezin, waarvan ge Tijs den scherpschutter reeds kent. Vervolgens Kees -Bouwer. Hij houdt zijn spitse tong thans in toom, en dat is goed. -Barend Jansen staat met zijn drie wakkere zonen op den achtergrond. -Leendert is de middelste der drie. Van wege zijn gulheid en -hartelijkheid wordt hij bemind door allen, die hem kennen, en hij is de -trots zijns vaders. Hij heeft een kleur als melk en bloed, en vlug is -hij als A’sahel, de broeder van Joab, van wien geschreven staat, dat -hij licht was op zijn voeten als eene der reeën, die in het veld zijn. -Maar vlugger dan A’sahel is de dood, en dat moedig flikkerende oog van -Leendert Jansen zal breken lang voor de zon, die thans in het oosten -straalt, in het westen zal zijn ondergegaan. - -Daar staan zij nu bij elkander: twintig weerbare mannen behalve de -vrouwen en kinderen. Er wordt niet gesproken, zelfs niet gefluisterd; -de ontzettende ernst van het oogenblik ligt als een ban op aller -gelaat. - -Daar gaat ouderling de Jong op een verhevenheid staan, blikt met zijn -blauwe, heldere oogen in het rond en spreekt aldus: „Lieve Vrienden! -Wij beseffen allen het gewicht dezer ure, en in den strijd, die ons -heden wacht, zullen wij overwinnen of sterven. Als menschen zijn wij -aan de middelen gebonden, en hebben wij gedaan, wat onze hand vond om -te doen. Ook strijden wij voor een rechtvaardige zaak, en wat wij doen -is wettige zelfverdediging, want wij kampen voor ons zelven, voor onze -vrouwen en kinderen—voor wat ons het dierbaarste is op aarde. - -„Wat onze wapens betreft: onze geweren zijn goed, ons kruit is droog, -en onze kogels zullen hun weg wel vinden. - -„Maar wij zijn stof, en tot stof zullen wij wederkeeren. Dat kan -vandaag nog geschieden. Eén assegaaistoot kan onzen ademtocht -afsnijden, en onze ossenwagens, waarachter wij schuilen, zijn schilden -van hout.” - -„Maar,” roept de spreker uit, terwijl zijn blik vol geloofsvertrouwen -naar boven gaat—„het zij leven, het zij sterven—Gij trouwe God, Gij -zijt het schild, dat mij bevrijdt!” - -En hoor! Daar klinkt het van de lippen der kleine gemeente in plechtig -psalmgezang: - - - „Maar, trouwe God! Gij zijt - Het schild, dat mij bevrijdt, - Mijn eer, mijn vast vertrouwen. - Op U vest ik het oog; - Gij heft mijn hoofd omhoog, - En doet m’ Uw gunst aanschouwen. - - Ik zal, vol heldenmoed, - Daar mij Zijn hand behoedt, - Tien duizenden niet vreezen; - Schoon ik van alle kant - Geweldig aangerand - En fel geprangd moog’ wezen.” - - -Er volgde een pauze, waarna de Jong opnieuw begon: - -„Onze vaderen hebben zich voordat de strijd begon, steeds onder een -hoofd geplaatst, onder een kommandant, aan wiens bevel zij -gehoorzaamden, doch wie is geschikter voor kommandant dan de man, die -hier voor mij staat?” en hij wees met den vinger op Gert Kloppers. - -„Ja, ja,” riepen de Boeren, „die keuze is goed.” - -Maar Kloppers zeide: „Het is een oude gewoonte onder ons, dat onze -ouderlingen onze aanvoerders zijn in den strijd, en waarom zullen wij -heden van deze goede gewoonte afwijken? Mist ouderling de Jong de -bekwaamheid tot kommandant? Ik geloof niet, dat één onzer dit zal -durven beweren.” - -Doch de Jong legde de hand op Kloppers’ arm, en antwoordde: „Laat het -goed zijn, broeder. Onder vader Kloppers zijn wij menigmaal opgetrokken -tegen de Kaffers; laten wij dezen keer optrekken onder zijn zoon.” - -„Ja,” riepen de Boeren, „Kloppers moet het zijn.” - -Toen beklom Gert Kloppers de verhevenheid, die ouderling de Jong -verliet, en leunend op het geweer, waarvan hij den tromp met beide -handen omklemde, zeide hij: „Mannen, Broeders! Daar gij het zoo wilt, -onderwerp ik mij aan uwe keuze, en hoop tot God, dat hij mij moed, -koelbloedigheid en beleid mag geven tot mijn hoogst verantwoordelijken -post. Een kommandant behoort echter te weten of hij rekenen kan op de -gewilligheid der soldaten. Indien er iemand onder u is, die terugdeinst -voor het gevaar, en liever in de vlucht zijn heil wil zoeken, die moge -het doen! Ik zal hem niets verwijten, en onmiddellijk een paard ter -zijner beschikking stellen. Maar ik zie het aan uwe oogen, dat gij aan -geen vluchten denkt, en dat verkwikt mijn hart. Zoo neem ik u, de -weerbare mannen, dan den eed af, dat gij mij houw en trouw zult blijven -in nood en dood.” - -Toen hieven alle Boeren de handen omhoog, en zwoeren hun kommandant -houw en trouw in nood en dood. - -„Van mijnen kant,” zeide Kloppers, en er ging een diepe ontroering door -zijn mannelijke stem, „beloof ik u hetzelfde, zoo waarlijk helpe mij -God de Almachtige! - -„Thans ben ik uw aanvoerder, broeders, maar geen aanvoerder, die u de -overwinning kan belooven, want onze vijanden, die elk oogenblik als de -huilende stormvloed ons lager kunnen omsingelen, zijn sterk en -bloeddorstig, en wie kan den raad des Heeren doorgronden? - -„Voor ieder onzer kan het heden de laatste dag des levens zijn, en tot -hen, die onvoorbereid voor de eeuwigheid staan, zeg ik met al den -ernst, die de zaak verdient: Laat u met God verzoenen! Christus, die -stervende den moordenaar aan het kruis heeft gered, is thans, nu Hij -leeft tot in alle eeuwigheid, zeker machtig genoeg, om u te redden! - -„Thans verzoek ik U, broeder de Jong, ons voor te gaan in het gebed tot -Hem, Die onze bekommernissen, onze nooden en onze ellende kent, en Die -ons een onversaagd hart kan geven, om mannelijk te strijden!” - -Toen knielden allen neder, en de Jong sprak een aangrijpend gebed. - -Daarna nam Kloppers, terwijl zijn oog over de vergadering ging, en op -Barend Jansen, die nog steeds op den achtergrond stond, gevestigd -bleef, nogmaals het woord. „Laten wij elkander thans,” zeide hij, „in -het aangezicht des doods de hand der liefde en der broederschap, en -waar oude veten zijn, die der vergeving en verzoening geven.” - -Toen drukte men elkander de broederhand. - -Ook Kloppers en Jansen. - -De oude vete was, en nu voorgoed, begraven! - -Zoo stonden zij bij elkander: moedig en vastberaden, al was er groote -bekommernis in het hart; vast besloten, om te overwinnen of te sterven; -steunend op God en hun goed recht! - -Zoo stond gij daar in de wildernis, en zoo zult ge in de geschiedenis -geteekend staan: gij wakkere Voortrekkers, gij dappere Boeren, gij -helden van Zuid-Afrika! - - - -Zóó had de aanstaande strijd voor de Boeren zijn bijzondere wijding -ontvangen, en nu dit was geschied, scheen met Gert Kloppers een omkeer -plaats te hebben. De ontroering die door zijn stem had heengetrild, -verdween; de krijgsman, de kommandant kwam boven. - -Kort, bondig, met weinige woorden gaf hij zijn bevelen. In het lager -zelf bevond zich een ossenwagen, die evenwijdig met de achterzijde -tegen den linker „muur” was geplaatst. In deze ruimte, van de -achterzijde door de rivier gedekt, plaatste hij de kleine kinderen, ook -Hannie, terwijl Daan en eenige vrouwen over hen zouden waken. Er waren -over de veertig geweren; ieder man kreeg er twee, terwijl de vrouwen en -de aankomende jongens voor het laden der geweren moesten zorgen. „Uw -standplaats kan ik niet aanwijzen,” zeide Kloppers tot de schutters; -„waar het gevaar het grootst is, moeten de beste schutters zijn. De -twee eerste keeren wordt er geen schot gelost, voor ik „vuur” -kommandeer. Later schiet ieder, zoover ik niet anders beveel, op eigen -gelegenheid, maar altijd met een mikpunt. - -„Tot mikpunt neemt ge den kaffer, die het dichtst voor den loop van uw -geweer komt, want zooveel mogelijk moet het vermeden worden, twee -geweren op één Kaffer aan te leggen.” - -Met scherpen blik monsterde hij de legerplaats, en op een bepaald punt -aan de rechterzijde bleef hij met bezorgden blik even staan. Hij vond -de opening tusschen „Europa”, een zijner eigen wagens, en een wagen van -Jansen niet hoog genoeg door de dorens versperd, en Floor roepend, -zeide hij: „Gij hier met uw bijl! Ieder Kaffer, die hier over komt, is -aan uw bijl vervallen. Hoe zwaar ook in het front gevochten moge -worden, gij blijft op deze plek!” - -Vervolgens wendde hij zich tot Dirk. „Gij kondt vroeger zoo sprekend -het geluid van den Makauwvogel nabootsen; ge zult het nog niet verleerd -zijn. Klim in gindschen seringenboom, en als gij de Kaffers ziet -aankomen, dan laat gij den kreet van dien vogel driemaal achter -elkander hooren.” - -Nu keerde Kloppers zich voor het laatst tot de aanwezigen, en zeide: -„Ik verzoek thans de diepste stilte; geen woord worde er gesproken! -Weest sterk en laat ons sterk zijn voor ons volk! De Heere nu doe wat -goed is in Zijne oogen!” - -Maar tot ouderling de Jong fluisterde hij: „Ik vrees, dat Teunis Smit -is omgekomen; anders zou hij hier moeten zijn.” - -Toen ging hij op een groote waterton staan, zoodat hij over de linnen -wagenhuif kon heenblikken, en zijn valkenoogen wijd open zettend, -tuurde hij naar den horizon. - - - -Daar ligt dan de wagenburcht: stil, somber, zwijgend; men zou zeggen: -een opgegeven stuk menschenwerk midden in de wildernis. Drukkend, -brandend straalt de voormiddagzon, en onbewegelijk hangen twee grijze -wolken aan den overigens wolkeloozen hemel. Een arend beschrijft met -wijd uitgespannen vleugelen hoog in de lucht zijn kringen, en een -schaar duiven scheert met blanke wieken over het grasveld. De regen van -gisteravond heeft het aardrijk verkwikt, en de geuren der veldrozen -stijgen als dankoffers omhoog. Het nijvere bijke snort van bloem tot -bloem, was en honing verzamelend, en een eenzaam, kleurig vlinderke -wiegt zich droomend op een grashalm. - -De wind gaat liggen. Nauwelijks beweegt zich een blad aan den -seringenboom, en het groene bosch, ver aan den horizon, drinkt met zijn -slanke toppen den zonnegloed. - -Het laatste zuchtje verdwijnt .... niets beweegt zich meer .... geen -blad, geen halm .... - -Stilte .... Sabbatsrust .... - -Daar klinkt driemaal snel achter elkander uit den seringenboom de -harde, snijdende kreet van den Makauwvogel. Bijna onmiddellijk daarop -wordt het luid en driftig geblaf van twee groote speurhonden gehoord, -en alsof de prairie achter hem in vlammen stond, zoo kwam daar een -ruiter op zijn van zweet druipend paard aangestormd. - -Een oogenblik later zijn Dirk en de ruiter, over den linnen huifwagen -heenklimmend, binnen het lager, en op bijna vroolijken toon roept de -kommandant: „Het beste geweer der kolonie heeten we hartelijk welkom in -het gevecht!” Om strijd drukken en schudden de Boeren zijn -hand—„welkom,” roepen ze, „wees welkom!” - -Zou hij niet welkom zijn, de zoo smartelijk gemiste, de dappere -leeuwenjager Teunis Smit? - -Maar er is geen tijd van spreken, want hoor! Daar gaat een schelle, -langgerekte, merg en been doordringende kreet over het veld, en daar -komen ze aan, van drie kanten tegelijk, hun schilden zwaaiend, hun -speren slingerend, half naakt, de struisvogelveer op het hoofd, -dansend, springend, gillend, brullend: twintig, dertig, veertig, -driehonderd man. - -En stil als te voren ligt de wagenburcht. Zwijgend wachten de Boeren, -met den vinger aan den trekker van het geweer, dien huilenden -stormvloed af. Niets verraadt hun aanwezigheid. Slechts een zucht -stijgt uit hun harten opwaarts, maar geen Kaffer hoort dien zucht. -Slechts één hoort hem; dat is God. - -Snel zijn de Matabelen van den heuvelkam afgedaald: reeds hebben de -eersten de seringenboom bereikt, en beginnen zij, zich dekkend met hun -schilden van buffelleer, tegen den zacht glooienden heuvel, waarop het -lager staat, op te loopen. - -Koelbloedig ziet Kloppers die wilde, bloeddorstige benden aanstormen. -Geen spier beweegt zich in zijn gelaat; dat gelaat schijnt uit graniet -gehouwen. - -Nu is de afstand nog veertig, nog vijf en dertig pas. - -Daar gaat kort en scherp als de knal van het Boerengeweer het kommando: -„Vuur!” en knetterend slaat het salvo in de gelederen der Kaffers. - -Voor dezen ijzeren welkomstgroet deinzen zij terug, en de voorsten -slaan op de vlucht. Maar dit bekomt hun slecht, want reeds komt hun -aanvoerder, kapitein Khama, met een nieuwe hulpbende van den heuvelkam -afgerend. Eigenhandig stoot hij twee der vluchtelingen, die onder zijn -bereik komen, de korte stootspeer in de borst, en dan roept hij met -vlammenden blik: „Voorwaarts!” - -Dat helpt. De vrees voor hun kapitein is grooter dan hun vrees voor de -kogels der Boeren, en als razenden stormen de krijgers over hun doode -en gewonde kameraden weer voorwaarts. - -En stil als te voren ligt de wagenburcht: stil en zwijgend. - -Maar zie, terwijl de voorste rijen der Kaffers reeds op den heuvel -staan, geen vijftien pas van het lager verwijderd, terwijl de Boeren -van achter hun verschansing reeds de wreede trekken kunnen -onderscheiden in die tijgergezichten, en terwijl de lange werpspiezen -reeds bij tientallen het lager binnensuizen, flikkert er andermaal een -vuurstraal langs het front der wagenburcht, en een tweede salvo, -vreeselijker dan het eerste, ontvangt de aanvallers. - -Daarop hadden zij niet gerekend. Op dat tweede salvo kan een derde, een -vierde volgen; met schrik staren zij op dat geheimzinnige, dood en -verderf spuwende lager. Wel buldert en raast Khama als een bezetene, -wel bedreigt hij hen met zijn vreeselijksten toorn, indien zij -terugtrekken, maar hij heeft goed praten: door zijn metalen schild -dringt niet gauw een kogel heen. De zucht tot zelfbehoud is dezen keer -grooter dan de vrees voor den kapitein, en hun dooden en zwaargewonden -achterlatend, vluchten zij snel achter de eerste heuvelrij. - -Wel zijn eenigen uit het lager door een assegaai getroffen, maar gedood -of zwaar gewond is gelukkig niemand. Ouderling de Jong heeft een spies -in het been gekregen, die hij er zelf heeft uitgetrokken, terwijl een -snel aangelegd linnen verband het sterke bloeden heeft gekeerd. Dirk -Kloppers is aan de linkerhand gekwetst, en een vrouw aan den schouder, -terwijl een speer zoo dicht langs Barend Jansen’s hoofd is heengegaan, -dat zijn oor nog een schram heeft gekregen. - -Dit staat intusschen vast, dat de eerste storm bloedig is afgeslagen, -en de Boeren wenschen elkander geluk met de aanvankelijke zegepraal. -Maar terwijl men druk staat te praten en te gissen, of de Kaffers een -tweeden storm zullen durven wagen, of op een andere manier zullen -trachten het lager binnen te dringen, wendt Kloppers zich tot Teunis -Smit en zegt op hartelijken toon: „Neef Teunis, vertel ons nu eerst -eens uw wedervaren, want ik denk, dat de Kaffers u dicht op de hielen -hebben gezeten.” - -„Gij weet zeker van Dirk,” antwoordde de leeuwenjager, „dat ik mij naar -het noorden wilde wenden om een gezelschap Boerenjagers op te zoeken, -die aan de oevers der Vaalrivier op de groote jacht waren—maar kijk, -daar hebben we al weer een nieuwe vertooning!” - -De Boeren volgden den blik van Teunis Smit, en zagen een grooten, -forsch gebouwden, met een prachtige pluim van struisvogelveeren -getooiden Kaffer naderen: het was Khama zelf. Met fier opgeheven hoofd -kwam hij op het lager aan, doch hij was zonder schild en spies: een -bewijs, dat hij een vredige onderhandeling wilde aanknoopen. - -„Dat is de kerel, die gisteren morgen mijn paard bij de teugels greep,” -roept Dirk, die hem onmiddellijk herkent, „en dien ik met den -geweerkolf een slag op zijn hersens heb gegeven.” - -„En de kleine peuter, die daar achter hem komt aangetrippeld, is een -Hottentot,” zegt Leendert Jansen. - -„Die voor tolk zal moeten dienen,” vult Tijs de Jong aan. - -Intusschen is de Kafferkapitein met den Hottentot, die inderdaad voor -tolk moet dienen, en de te wisselen woorden over en weer zal vertalen, -tot op den rand van den lagerheuvel genaderd, waar hij blijft staan, -terwijl Gert Kloppers zich voor eene door dorens versperde wagenopening -plaatst, en kortaf vraagt: „Wat moet je?” - -„Ik ben Khama, de Kafferkapitein,” zegt de aangesprokene. - -„Zoo,” zegt Kloppers, „dat kan waar wezen.” - -„Mijn volk noemt mij „den brullenden leeuw,” en ik ben de rechterhand -van den „grooten Olifant,” die door de witmenschen wordt genoemd -Moselekatse,” zegt Khama. - -„Zoo, ben jij van dien duivel de rechterhand? Zoo’n moordenaar gelijkt -hem,” antwoordt Kloppers. - -„En ik groet u,” zegt Khama. - -„Kom, deze groet klinkt al beleefder dan die van zoo even,” antwoordt -Kloppers. - -De Kaffer haalt even de schouders op, en gaat voort: „Hier onder u is -een witmensch, ik zie hem vlak naast u staan, en om dien witmensch is -het mij te doen.” - -„Een groote eer,” zegt Kloppers. - -„Als ge hem aan mij overlevert, dan zullen wij onmiddellijk wegtrekken, -en geen haar zal u worden gekrenkt,” zegt Khama. - -„Wat heeft die witmensch toch gedaan?” vraagt Kloppers. - -„Hij heeft drie mijner dapperste krijgers doodgeschoten en éénen zwaar -gewond,” zegt Khama. - -„Jij bedoelt zeker mij!” zegt Dirk, „maar dan vergeet je den Kaffer, -die daar eenige passen achter jou ligt; ja, kijk maar even om, -kapitein; ’t is de voorste van dat hoopje lijken, die daar vlak bij -elkander liggen.” - -„En dan vergeet je ook nog,” voegt hij er aan toe, „dien zwaar gewonde, -die daar dicht voor uw voeten ligt, en die ’t ook niet lang meer zal -maken.” - -Daarbij wijst hij met den vinger op een gewonde, die in zijn doodstrijd -met beide handen de lange grashalmen uit den grond rukt. - -Maar de Kafferkapitein schijnt zich dat al heel weinig aan te trekken, -en zegt: „Wij zijn hier met zoo’n groote macht, dat wij dit armzalige -boerenlager onder onze voeten kunnen vertrappen.” - -„Waarom heb je dat dan zoo even niet gedaan?” spot Kloppers. - -Maar de Kaffer keurt deze vraag geen antwoord waardig en zegt dreigend: -„Ik ben hier met twee duizend dappere krijgers.” - -„Dat lieg je,” zegt Teunis Smit, die zich thans in het gesprek gaat -mengen. „Als ik de dertig Kaffers, die hier dood of zwaar gewond vóór -het lager liggen, meereken, telt gij met al uw Kaffers hoogstens -negenhonderd man.” - -Dit zeggende, is de leeuwenjager meer naar voren gegaan, en op het -gelaat van den Kafferkapitein, die hem thans goed kan zien, staat -groote verbazing te lezen. - -Hij antwoordt niet dadelijk, maar fluistert druk met den Hottentot. - -Daarna zegt hij, op Teunis Smit wijzend: „Dien kerel in dat buis van -bokkenvel moet ik ook hebben,” maar deze uitval maakt op de Boeren in -spijt van hun hachelijken toestand zoo’n koddigen indruk, dat zij in -een schaterlach uitbarsten. Nu wordt de kapitein echter woedend, en hij -zegt: „Dat buis van bokkenvel schijnt alles in de puntjes te weten; -waarom vertelt hij dan ook niet, dat mijn krijgers een paar dagen -geleden achtentwintig Boeren aan hunne assegaaien hebben geregen?” - -„De vrouwen en kinderen meegeteld, moordenaar,” zegt Dirk. - -„En dat een andere dappere kapitein van „den grooten Olifant” eveneens -achtentwintig Boeren heeft geveld, de vrouwen en kinderen niet -medegeteld, en niemand ontkwam?” - -„Niemand ontkwam? Ook dat is een leugen,” zegt Teunis Smit. „De -negenentwintigste is ontkomen, en heeft thans waarschijnlijk reeds onze -broeders in het zuiden bereikt, om hen op te roepen tot den heiligen -oorlog tegen Moselekatse en zijn bloedhonden.” - -Deze mededeeling verrast de Boeren evenzeer als den kaptein, maar hij -beheerscht zich, en tot den lagerkommandant zich wendend, zegt hij: -„Dat jonge witmensch wil ik hebben, omdat hij zonder aanleiding op onze -krijgers heeft geschoten.” - -„Ik merk, dat gij de waarheid liefhebt,” zegt Dirk op leuken toon. - -„En dat buis van bokkenvel wil ik hebben, omdat hij een verrader is; -een spion en een verrader. Gisteravond is hij tot mij gekomen en heeft -gezegd: „Ik wil mij wreken op de trekboeren, want zij hebben mij -doodelijk beleedigd, en ik zal uw gids zijn en u helpen, om hen uit te -vinden en uit te roeien.” Wel schudden mijne kondschappers het hoofd, -maar hij liet zich vrijwillig de handen binden, en ik geloofde hem, -maar hij heeft ons bedrogen en is ontsnapt. - -„Levert mij dus die beiden uit, die ik genoemd heb, en wij zullen -omkeeren, en binnen een halven dag hebt gij al uw vee, dat thans in ons -bezit is, terug.” - -„Zijt ge nu uitgepraat?” vraagt Gert Kloppers. - -„Neen,” zegt de Kafferkapitein met toornige gebaren. „Indien gij hen -niet uitlevert, dan zeg ik u, dat wij u, de mannen met uwe vrouwen -levend aan uwe ossenwagens zullen spijkeren, en uw kinderen zullen wij -levend aan onze assegaaien rijgen: vóór uwe oogen. Maar uwe jonge -dochters wacht een vreeselijker lot, en hun geschonden lichamen zullen -tot een prooi dienen voor de aasvogels, dat zweer ik, Khama, die -genoemd wordt „de brullende leeuw”, bij mijne goden. Wat is nu uw -antwoord?” - -„Mijn antwoord,” zegt Kloppers, terwijl hij zich tot zijn volle lengte -opheft, „mijn antwoord ligt in den loop van dit geweer. Maak dat je weg -komt, of de brullende leeuw heeft voor den laatsten keer gebruld. -Aarzel je nog? Maak dat je weg komt, zeg ik, of ik schiet je zoo zeker -dood als ik dit geweer in mijne handen heb.” - -Toen keerde de kapitein met zijn Hottentot schielijk terug, maar Barend -Jansen zeide: „’t Is jammer, kommandant, dat ge dien moordenaar niet -hebt doodgeschoten; ’t is bepaald jammer.” En hij schudde bedenkelijk -met het groote hoofd. - - - -En weer zet Gert Kloppers zijn valkenoogen wijd open. Daar vóór hem -ligt de heuvelkam, waarachter de Kafferhorden zich waarschijnlijk op -nieuw tot een stormaanval gereed maken. - -Als hij eens met zijn Boeren een uitval deed, dien kant uit? - -Maar neen, dat is nog te vroeg. Straks misschien, als God het hem -vergunt, de Kaffers ook bij den volgenden aanval met bebloede koppen af -te wijzen. Dan snel te paard de vluchtelingen achterna, en hen onder -den voet gereden—de oude, beproefde Boerentaktiek! - -Een paar gekwetsten trachten, op handen en voeten kruipend, den -heuvelkam te bereiken. Kees Bouwer legt op hen aan, maar de kommandant -slaat den tromp van zijn geweer naar boven. „Spaar je ammunitie,” zegt -hij kortaf. - -Nu valt zijn oog op den seringenboom. Hij schijnt hem met aandacht op -te nemen, en hoe meer hij er naar kijkt, hoe meer zich zijn zware -wenkbrauwen fronsen. - -„Zeg, Neef Teunis, voel je wind?” - -„Geen zuchtje,” zegt de leeuwenjager. - -Weer kijkt de kommandant naar den seringenboom. - -„En toch bewegen zich eenige bladeren van dien boom,” zegt hij. - -„Een vogel is er misschien in neergestreken,” zegt een jonge Boer. - -„Of een Kaffer is er in geklommen,” zegt Teunis Smit. - -„Misschien meer dan één,” zegt Kloppers. - -„Om onze sterkte te bespieden,” zegt ouderling de Jong, „ik twijfel er -niet aan.” - -„En ik evenmin,” zegt Kloppers. - -„Die heele onderhandeling van zoo even is misschien maar een vertooning -geweest, om onze aandacht af te leiden, en de Kaffers gelegenheid te -geven, in den boom te klauteren,” zegt Barend Jansen. „Ik wou, dat ge -daar straks hun kaptein had doodgeschoten,” en hij trekt met een gram -gemoed aan zijn ruigen baard. - -Nadenkend tuurt Kloppers naar den boom. „Wij zijn verloren,” zegt hij, -„als één van de Kaffers, die ons waarschijnlijk van uit dien boom -zitten te bespieden, levend terugkomt. Wij zijn in dat geval verloren, -zeg ik, want ons gering getal is hun dan bekend. Zij zitten bepaald al -te grinniken van plezier—toe jongens, maakt dien boom eens schoon!” - -Een zwerm van kogels fluit door het groene gebladerte van den -seringenboom heen, en onmiddellijk daarop ploft met een harden slag het -lichaam van een Kaffer tegen den grond. Hij verroert zich niet meer; -hij is blijkbaar doodelijk getroffen. - -Nu laat zich een Kaffer, eenigszins door den stam gedekt, langs den -boom afglijden; een tweede, een derde, een vierde volgt. - -Gert Kloppers legt den tweeden neer; ook de derde en de vierde vallen -onder het wisse schot der Boeren. Doch de eerste heeft zich plat op den -buik geworpen, en tracht, door het lange gras kruipend, den reddenden -heuvelkam te bereiken. Bijna heeft hij het doel bereikt, maar daar pakt -hem vrees en ongeduld, en dat is zijn ongeluk. Hij rijst eenigszins -omhoog, en doet twee sprongen vooruit. Maar den derde heeft hij nooit -meer gedaan. Daar zorgde de leeuwenjager voor. - -Maar op het gelaat van Gert Kloppers is de trek van onrust niet -verdwenen. - -„Wat domme schepsels,” zegt Kees Bouwer. „Zij waren, wanneer zij -zooveel verstand hadden, om zich in het loover van den seringenboom -achter een of anderen zwaren tak te dekken, schotvrij. En nu springen -zij er uit—de ezels!” - -„En wie zegt dan, dat er geen Kaffers meer in dien boom zitten?” vraagt -Kloppers. - -„Ik zal het onderzoeken,” zegt de moedige Leendert Jansen. - -„’t Is gewaagd,” zegt Gert Kloppers. - -„Wij kunnen u niet helpen,” zegt de Jong, „als er een ongeluk gebeurt.” - -„Laat hem maar begaan,” zegt Barend Jansen, bij wien de vadertrots -bovenkomt, en over den huifwagen heenklimmend, snelt Leendert op den -seringenboom af. Het geweer zou hem in zijn bewegingen belemmeren; -daarom laat hij het achter, en vlugger klimt geen matroos in den mast -dan hij in den boom. - -En daar boven hem ziet hij den fonkelenden blik van den „wilden -Panter”, zooals Khama dezen krijger noemt. Terwijl hij naar den dolk -voelt, die in de lederen scheede steekt, gaat Jansen echter onvervaard -op hem af. Maar hij bereikt zijn vijand niet, want van achter -besprongen, voelt hij twee handen als ijzeren schroeven zich om zijn -keel klemmen. Met een wanhopigen ruk weet hij echter den nieuwen vijand -van zich af te schudden, en den dolk trekkend, maakt hij aan den strijd -een snel einde. - -De „wilde Panter”, die op zijn observatiepost het boerenlager heeft -begluurd, brandt van verlangen, om zijn belangrijke ontdekkingen aan -Khama mede te deelen, en terwijl zijn makker met den jongen Boer -worstelt, heeft hij van de gelegenheid gebruik gemaakt, om ongemerkt -uit den boom te sluipen. Vervolgens is hij als een slang door het lange -gras, waar het nog niet is platgetrapt, heengekropen, en de kogels der -Boeren gelukkig ontkomend, is hij achter den beschermenden heuvelrand -verdwenen. - -Gert Kloppers was niet verbleekt, toen Dirk hem gisteravond den -naderenden Kafferaanval had meegedeeld; hij was niet verbleekt, toen -hij den kreet van den Makauwvogel had gehoord; hij was niet verbleekt, -toen hij de bloeddorstige horden zag aanstormen, maar nu verbleekte -hij. - -Ook de andere Boeren zagen elkander aan met bezorgden blik, en al -bracht Leendert de tijding, dat hij den boom op het nauwkeurigst had -afgezocht en er thans ten minste geen Kaffer meer in was, zoo troostte -dit de Boeren niet, want één Kaffer was er in elk geval ontsnapt, en -thans wisten de Kaffers, hoe zwak de Boeren in aantal waren. - -De godvreezende de Jong echter zeide: „Als wij geen redding meer zien, -dan is het de rechte tijd voor den Heere, om te helpen.” - -Dicht bij Gert Kloppers staat diens dochter Mieke: wit als een lelie. -Zij ziet haren vader aan met een blik, die hem door de ziel snijdt. - -„Ja kind,” zegt hij met een zucht, „ik zie u liever dood aan mijn -voeten dan levend in de handen van die zwarte duivels. Was ik een -heiden, ik zou u het leven benemen, vóórdat die duivels de handen aan u -sloegen. Maar wij zijn christenen, en ik geloof, dat ook de haren van -ons hoofd zijn geteld. - -„Hier is een geweer; schiet er mee, zoolang wij de Kaffers buiten het -lager kunnen houden. Dringen zij het lager binnen, dan neemt dit groote -mes, en houd u dicht aan mijn zijde. Wij zullen ons dan midden in het -dichtste gewoel van den vijand werpen, en misschien vechtend den dood -kunnen vinden.” - - - -Nu moeten wij een blik achter den heuvelkam slaan. - -Khama heeft zijn krijgers gemonsterd, en Boegoeloe, een zijner -onderbevelhebbers, geroepen. - -Zijn blik verkondigt weinig goeds; onheilspellend flikkeren die zwarte -oogen. - -„Waarom zijt ge op de vlucht geslagen, Boegoeloe?” - -„Ik ben, kapitein, voor eenige dagen bij den grooten toovenaar geweest, -die daar in het noorden in de spelonken woont. Hij heeft voor mij de -dolossen [9] geworpen, en mij gezegd, dat wij tegen de blanke Boeren -niets zullen vermogen. En ik heb met mijn eigen oogen gezien, o -kapitein, dat hij de waarheid heeft gesproken. Heb ik gistermorgen niet -de assegaai naar dien jongen Boer geslingerd, die op zijn zwarten -hengst ons kamp bespiedde? En is de assegaai niet machteloos vlak naast -hem neergevallen? Heb ik daar straks geen drie assegaaien op den -kommandant der Boeren gemikt, en heb ik niet gezien, hoe hij met een -handgebaar die assegaaien bezwoer? Ze hebben hem niet eens geraakt, en -dat verwondert mij niet.” - -„Ik ben ook bij den grooten toovenaar geweest,” zegt de kaptein met -zonderlingen blik, „en hij heeft mij voorspeld, dat de Boeren zeker -zullen verslagen worden. Denkt gij, dat die blanke honden onze -assegaaien kunnen bezweren? Waarom hebben zij dat eenige dagen geleden -dan ook niet gedaan, toen wij een heel lager hebben uitgemoord? - -„Boegoeloe, kijk toch eens naar de lucht—wat ziet ge daar?” - -Boegoeloe voelt een rilling door zijn leden gaan. - -„Ik zie een vlucht aasvogels, kaptein.” - -„Goed gezien, Boegoeloe. Zij zullen uw vleesch eten; dat heeft me de -groote toovenaar gezegd.” - -„Hier met uw wapen,” roept hij tot een der omringende krijgers, -„Boegoeloe, lafaard, sterf!” - -Met zoo’n vreeselijke kracht stoot hij den ongelukkige de assegaai in -den rug, dat de scherpe stalen punt er van voren weer uitkomt. - -Daar verschijnt de „wilde Panter” in het midden van het Kafferkamp. - -„Welkom, mijn Panter,” roept Khama, „welke nieuws brengt gij mede?” en -hij ziet hem vorschend in de fonkelende oogen. - -„Goed nieuws, kapitein!” zegt de Panter. „Ik heb van uit gindschen boom -volgens uwe aanwijzing het Boerenlager bespied; ’t is maar een handje -vol menschen; niet meer dan een twintig weerbare mannen.” - -„Hebt gij goed geteld?” - -„Vier keeren, kapitein.” - -Er komt een trek van wreede voldoening op Khama’s breed gelaat. - -„En meer dan één onder hen is gekwetst,” zegt de Panter. - -Khama grijnst van plezier. - -„Met twee makkers spring ik hun lager binnen, en zij zijn verloren,” -gaat de Panter voort. - -„Verloren!” herhaalt Khama met den blik van een tijger, die zeker is -van zijn prooi. - -„Ten minste, als onze krijgers tegelijk het lager bestormen,” zegt de -Panter. - -„Natuurlijk,” antwoordt Khama; „laat dat maar aan mij over.” - -„Maar ik vraag een belooning, kapitein!” - -„Spreek op, wilde Panter!” - -„Ik heb een blanke Duif gezien in het Boerenlager; die eisch ik op als -mijn oorlogsbuit—levend!” - -„Gij zult ze hebben,” zegt Khama, en hij kijkt den Panter in de oogen: -die oogen branden als vuur. - -„Maar waar blijven onze andere kameraden, die heden nacht zijn -achtergebleven?” vraagt de bevelhebber, terwijl hij met den voet -ongeduldig op den grond stampt. - -„Zij zijn in snellen aantocht,” zegt een der krijgers, zich in den -kring plaatsend; „van gindschen heuveltop kan men reeds het blinken -hunner assegaaien zien.” - -„Kom aan,” zegt Khama, „dan zijn we sterk genoeg, om het Boerenlagertje -in den afgrond te stooten. Maar, mijn Panter, hoe zult gij met uwe twee -kameraden over de dorenstaketsels heenkomen?” - -„Ik weet een punt, waar wij er over heen kunnen springen,” antwoordt de -Panter. - -„Dan is het in orde. Zijt ge ’t lager binnengedrongen, dan slaakt ge -onzen oorlogskreet. Het zal de kracht der Boeren verlammen, en den moed -der onzen prikkelen.” - -Een der uitgestelde wachten komt thans hard aanloopen, roepende: -„Kapitein, een witmensch ligt daar over den heuvelkam te loeren; daar -tusschen het lange gras.” - -Onderzoekend staart Khama den kant uit, dien de Kaffer hem aanwijst, en -ontdekt eveneens het witgezicht. - -„Hier zijn drie werpassegaaien,” zegt hij tot den Panter, „tracht den -Boer te naderen, en jaag hem deze assegaaien door het lijf. Dan zien -onze krijgers meteen, of die blanke honden onze scherpe assegaaien -hebben betooverd.” - - - -Dat witgezicht is Leendert Jansen. - -„Zij hebben òns lager bespied; wij zullen het hùnne verspieden,” heeft -hij gezegd, en hij heeft de daad aan het woord gepaard. - -Wel heeft Kloppers het hoofd geschud, wel heeft ouderling de Jong -gezegd: „Beste jongen, blijf hier,” maar hij is toch gegaan. - -Met gespannen oplettendheid zijn de Boeren hem met de oogen gevolgd; -zij hebben hem langs de glooiing zien opkruipen, hem in het lange gras -zien wegduiken, en toen drie assegaaien snel achter elkander door de -lucht zien suizen: in de richting, waar zij Leendert vermoedden. En nu -weten zij genoeg. - -Gert Kloppers zegt op somberen toon: „Hij gaat ons voor,” maar Barend -Jansen zegt geen woord. Slechts schijnen zijn lippen te beven. - -Leendert Jansen is doodelijk getroffen het Kafferkamp binnengesleept, -en Khama heeft, den stervende een verachtelijken schop gevend, gezegd: -„Daar ligt de glorie der Boeren!” - - - -Stil, zwijgend staan de Boeren nu bij elkander. Zij zullen hun leven -zoo duur mogelijk verkoopen, maar de hoop op de overwinning is zeer -klein geworden. Slechts Kees Bouwer schijnt, daar de Kaffers nog steeds -met den aanval talmen, nieuwen moed te scheppen, want hij zegt: „Ze -durven het niet aan,” maar Tijs de Jong antwoordt hem: „Gij dwaas; de -eeuwigheid zal jou nog lang genoeg vallen!” - -„Wanneer zou het onze zilveren bruiloft zijn geweest?” vraagt Kloppers -aan zijn vrouw. - -„Aanstaande maand,” zegt zij. - -„Aanstaande maand,” herhaalt hij, en twee tranen rollen hem langzaam -over de gebruinde wangen. - -„Komt broeders,” zegt de Jong, „laten we onze harten opheffen tot God,” -en door snikken afgebroken, wordt de psalm gezongen: - - - „Wien heb ik nevens U omhoog? - Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog - Op aarde nevens U toch lusten? - Niets is er, daar ik in kan rusten; - Bezwijkt dan ooit in bittre smart - Of bangen nood mijn vleesch en hart, - Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed - Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed!” - - -En nog is het laatste woord van den psalm niet over de lippen gekomen, -of daar schijnt de vallei levend te worden; daar schijnen de heuvelen -in een wandelenden muur herschapen te zijn, en die muur komt met -snelle, onweerstaanbare kracht op den wagenburcht aan. - -„Schiet, mannen!” roept Kloppers met een stem, die boven het gebrul der -Kaffers uit klinkt: „schiet!” Een moordend salvo ontvangt den vijand, -maar die aanstormende muur is niet te keeren. De Boeren schieten er een -bres in—de muur sluit zich weder! - -Reeds heeft hij den lagerheuvel bereikt—hoor! Daar bonst hij tegen het -lager aan! - -Twintig, dertig Kaffers grijpen een ossenwagen aan, om hem uit zijn -verband te rukken, maar hij staat stevig, zoodat er geen verwrikken aan -is. Nu vallen zij op den volgende aan, die niet zoo vast schijnt te -staan. Terwijl suizen de assegaaien en fluiten de kogels. Kloppers -werpt zijn geweer weg en neemt een zeis, die als een houwbijl op een -langen stok is bevestigd, en met dat vreeselijk wapen slaat hij op den -zoo goed als naakten rug der Kaffers, terwijl de vrouwen potten kokend -water over de huiven heen werpen. Voor deze woedende verdediging -deinzen de Kaffers terug, en laten den wagen los. Maar anderen hebben -reeds de uit graszoden bestaande borstwering vernield, en trachten nu -de dorenstaketsels op te ruimen. - -„Hak hen de handen af, Floor!” roept zijn vader, en Floor—doet het. - -Van drie zijden, neen van vier zijden komen de assegaaien, want eenige -van Khama’s beste speerwerpers hebben aan den anderen oever der rivier, -die langs de niet versterkte achterzijde van het lager stroomt, post -gevat. Kloppers geeft bevel, dat de vrouwen en kinderen, die aan de -achterzijde tot nog toe tamelijk beschut zijn geweest, thans meer naar -voren moeten komen, om een anders gewissen dood te ontgaan. - -En met heldenmoed zetten de Boeren het gevecht voort. Daar strijdt Gert -Kloppers naast zijn heldenzoon Dirk en naast zijne heldendochter Mieke; -daar strijdt ouderling de Jong naast zijn dapperen zoon Tijs; daar -strijdt Barend Jansen met zijn twee wakkere zonen, en naast hen de -andere Boeren, de leeuwenjager niet te vergeten, die zijn ouden roem -van de eerste scherpschutter der kolonie te zijn op bloedige wijze -handhaaft: allen met elkander wedijverend in dapperheid en -doodverachtenden moed. - -Het zweet gutst van hun gelaat—ze houden vol; ze versmachten van -dorst—ze houden vol. Ieder schot is raak; als ze de zegen niet behalen, -dan zullen ze hun leven toch duur—duur verkoopen! - -Maar de strijd wordt elk oogenblik zwaarder. Wolken van assegaaien -vliegen in het kamp en eischen hunne offers. - -Daar stort de dappere Tijs zwaargewond tegen den grond; daar zinkt een -andere Boer, met den spiesworp in de borst, zonder een zucht te slaken, -dood neer; daar valt een moeder, haar zuigeling aan het hart gedrukt, -neer, en haar stervend, brekend oog rust op haar lieveling; daar -sneuvelt de trouwe Daan. Van zijn rug had hij een schild gemaakt, om er -zijn lieve lenteroos, de kleine Hannie, mee te beschutten, en de -assegaai heeft dat schild doorboord. De kleine slaat haar armpjes -weenend om zijn hals, en haar grijs jurkje wordt rood—rood van het -bloed, dat den trouwen knecht uit de gapende wonde gutst. - -„God, mijn God,” roept ouderling de Jong vertwijfelend uit: „Gij, die -het geroep der jonge raven hoort, zijt Gij doof voor het geschrei dezer -kleine kinderen, die niet weten van hun rechterhand noch van hun -linkerhand?” - - - -Khama begrijpt, dat thans het beslissende oogenblik is gekomen. - -„Panter,” zegt hij, „spring er in!” - -De Panter en zijn twee kameraden verwisselen de lange werpassegaai met -de korte stootspies, en maken zich aan de rechterzijde van het lager -tot den sprong over de haag van dorens gereed. - -Floor staat er met zijn bijl. Hij klemt de tanden op elkander: nu zal -het er op aankomen. - -Daar springt de eerste Kaffer het lager binnen; reeds volgt hem de -tweede. Maar nòg heeft de derde Kaffer, de wilde Panter, met zijn -voeten den lagergrond niet aangeraakt, of de twee eersten liggen reeds -met gespleten schedel aan de voeten van den jongen Boer. En de Panter -zou aan dit lot niet zijn ontsnapt, ware hij niet door een pijlsnelle -beweging aan den vreeselijken bijlhouw van den jongen Boer ontkomen. - -En nu, dit gevaar ontgaan, neemt hij, Floor in het oog houdend, met -fonkelende blikken het lager op. - -En daar ziet hij wat hij zoekt: den lagerkommandant met den rug naar -hem toegekeerd, en naast hem Mieke, de blanke Duive. - -Hij neemt de stootspies vaster in de gespierde vuist, maar onbewegelijk -als een standbeeld houdt Floor op hem het oog gericht. - -Daar slaakt de Panter den vreeselijken oorlogskreet, en rent hij als -een razende op Gert Kloppers af. Maar sneller dan de Panter is de -strijdbijl van den jongen Boer, en stervend stort de Kaffer, terwijl -het kleed der blanke Duive met zijn bloed wordt bespat, aan de voeten -van den lagerkommandant neder. - -Floor is den Panter onmiddellijk gevolgd. Men kent hem niet meer: zijn -gelaat gloeit, zijn oogen stralen. „Heb ik het goed gedaan, Vader?” -roept hij, en hij heft den strijdbijl omhoog, zoodat het blanke lemmet -schittert in de zonnestralen. - -„Ja,” wil de vader zeggen, „gij hebt het goed gedaan, mijn jongen!” -maar reeds trekt een ander tooneel zijn aandacht. „Een bom,” roept de -kleine Willem, „ze gaan met bommen gooien!” De „bom” valt voor de -voeten van vrouw Kloppers neer, die een gil van ontzetting slaakt, maar -Barend Jansen neemt de „bom” op—hij heeft het van bloed druipend hoofd -van zijn zoon Leendert in de hand.... - -Hij kust dat hoofd met de teederheid van een vader; hij legt het neder -in het koele gras, en bedekt het met een doek. - -Dan zegt hij tot Floor: „Geef me uw bijl!” Met één vreeselijken slag -heeft hij den Panter onthoofd. Hij neemt het hoofd, en slingert het -over den huifwagen heen midden onder de vijanden, die van woede -brullen. - -Gert Kloppers schudt het hoofd, maar Barend Jansen zegt met vlammenden -blik: „Oog om oog en tand om tand—vervloekt zij de nakomelingschap van -Cham tot in alle eeuwigheid!” - - - -Er schijnt bij de Kaffers eenige ontmoediging te komen, want zij -vorderen niet. „Voorwaarts,” roept Khama, „dezen keer zullen ze -bezwijken. Zoolang gij mijn struisvogelveer ziet wapperen, staat alles -goed—ik zal u wijzen, hoe men de Boeren verslaat—voorwaarts!” - -Op nieuw stormen de Kaffers voorwaarts. Zij klimmen op de -ossenwagens—Kloppers keert zijn geweer om, en stoot met den kolf van -het geweer drie vijanden naar beneden. Dirk heeft zijn dolk -getrokken—het wordt een strijd van man tegen man. Daar reikt vrouw -Kloppers haren man een versch geladen tweelooper: twee Kaffers legt hij -neer, en dan roept hij: „Twee assegaaien! Snel, twee assegaaien!” - -Ja, Gert Kloppers kan ook met de speer werpen; dat zal hij toonen. In -elke hand neemt hij een assegaai. - -Recht tegenover hem staat Khama. - -„Is ouderling de Jong gewond?” roept Kloppers. - -„Wel gewond, maar ’t is van weinig beteekenis,” antwoordt Dirk; „hij -vecht door!” - -„Goed; hij zal mijn opvolger zijn, als ik val.” - -Daar komt een assegaai aan suizen, door Khama zelf geworpen, en -ofschoon Kloppers het hoofd wendt, krijgt hij toch een diepe hoofdwond. -Het bloed stroomt hem over het gelaat, maar hij stoort er zich niet -aan, en slingert met de linkerhand een assegaai op den Kafferkapitein -af. - -Met een minachtenden grijnslach dekt deze zich met zijn schild, zoodat -de assegaai machteloos naast hem neervalt, maar op hetzelfde oogenblik -wordt hij door de andere assegaai, door Kloppers’ rechterhand -geslingerd, in den hals getroffen. - -Drie onderbevelhebbers snellen op hun gebieder toe; één haalt de speer -uit de wond, en de anderen trachten den bloedstroom, die uit de diepe, -gapende wond spuit, te stelpen. Maar het is te vergeefs—de ader is -getroffen, en Khama moet doodbloeden. - -Met bijgeloovige vrees zien de krijgers naar hun bevelhebber. Hij had -gezegd: „Zoolang gij mijn struisvogelveer ziet wapperen, staat alles -goed,” maar zij zien die veer niet meer. Hij zal sterven; Boegoeloe -heeft waarheid gesproken—de bleeke angst grijpt hen aan; zij deinzen -terug. - -Maar het heldenoog van Gert Kloppers begint te schitteren. „In ’t -zaal,” roept hij met machtige stem: „op, wij zullen ze jagen!” - -„Laat mij eerst de wond verbinden,” zegt zijn vrouw, maar hij -antwoordt, terwijl er voor den eersten keer op dezen dag, als een -zonnestraal tusschen de donderwolken, een glimlach op zijn gelaat -zichtbaar wordt: „Straks, Hanneke, maar nu hebben we geen tijd!” - -„Op, mijn jongens,” roept hij, „te paard!” - -„Op, te paard,” roepen zijn helden, „wij zullen ze jagen!” - -„Het zwaard des Heeren en van Gideon,” roept ouderling de Jong—de -wagenburcht wordt geopend, en daar stormen zij heen, op hun brieschende -paarden! - -Wie is tegen die leeuwen bestand? Het hart der Kaffers smelt van vrees, -want de bloedwrekers zijn hen op de hielen. Ja, dat zijn de ontembare -leeuwen, waarvan hunne vaderen in hunne liederen hebben verhaald, de -leeuwen, die gekomen zijn ver uit het vlakke, koude noorden—en wie is -tegen hun toorn bestand....? - - - -Daar komen zij terug, op hun met schuim bedekte paarden: Gert Kloppers -met zijn dapperen; terug van de wilde, van de vreeselijke, van de -Oud-Hollandsche jacht; van de jacht op bloedhonden en moordenaars! - -Daar treden zij weer het lager binnen; de geweren nog warm, het gelaat -met bloed bespat, zwart van den kruitdamp, en terwijl de zon in het -westen vlammend ondergaat, danken de overwinnaars, in het stof gebogen, -God. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XIII. - - -De wagentrein van kommandant Hendrik Potgieter had intusschen de -Zandrivier, door de Boeren dus genoemd naar haar zanderige bedding, en -de Valschrivier, valsch genoemd vanwege de vele blinde gaten en kuilen -in dien stroom, achter zich en vertoefde eenige dagen aan de biezige -oevers van de Rhenosterrivier, waar vele rhenosters of rhenocerossen -werden buitgemaakt. - -Nu ging de tocht op de Vaalrivier aan, vaal genoemd van wege de vale -kleur van haar golven, en het hart der dappere Boeren klopte sneller, -toen hun eerste wagens, de breede rivier passeerend, op het gebied van -den gevreesden Moselekatse kwamen, die met zijn hoofdmacht reeds in -aantocht was. - -Potgieter zadelde, toen hem de ernstige tijding van die nadering -gewerd, het paard, en reed met negen onverschrokken mannen het -Kafferleger tegemoet. Zij bonden witte doeken aan lange stokken, en -toen men na eenige dagen rijdens in de verte de speeren der Kaffers zag -blinken, zwaaiden zij, als een bewijs hunner vredelievende gezindheid, -met die witte vlaggen. - -Als eenig antwoord liet Moselekatse het gansche leger voortrukken. - -Potgieter liet nu door twee zijner manschappen den achtergebleven -wagentrein waarschuwen, om onmiddellijk op een geschikten heuvel de -ossenwagens tot een rond lager te vereenigen, en verschool zich met -zijn zeven overige manschappen gedurende den nacht in een bosch, -terwijl men van de heuvelen de wachtvuren zag vlammen van Moselekatse’s -krijgslieden. Bij het krieken van den dag doofden de vuren, en gingen -de Kaffers weer op marsch. De Boeren slopen hen achterna, en toen de -tocht al door naar het zuiden ging, schoot er geen twijfel meer over, -dat het op de argelooze Voortrekkers was gemunt. - -Potgieter en zijn mannen waren nu nog een dagreis van hun wagentrein -verwijderd, en joegen in een grooten boog om het Kafferleger heen, om -hun kamp bijtijds te bereiken. - -Het was voor de achtergeblevenen een groote troost, toen zij hun -aanvoerder behouden terug zagen, en in der haast werd het lager zoo -sterk mogelijk gemaakt, terwijl vijf wagens binnen den kring werden -getrokken, die, gedekt door een scherm van planken, bij den gevreesden -Kafferaanval een schuilplaats zouden kunnen bieden voor vrouwen en -kinderen. - -Toen het kamp gereed was, gingen zes Boeren op kondschap uit, die met -de ernstige tijding terugkwamen, dat de vlakte in het noorden zwart was -van oorlogskaffers. Toen sloeg den Boeren het hart van vreeze, en zij -riepen tot God in hun grooten nood. - -Nog één kans wilde echter de wakkere Potgieter wagen, om met -Moselekatse tot vrede te komen. Met vijf en twintig gewapende Boeren -trok hij het Kafferleger tegemoet, en zag het, op een half uur afstands -van het lager gekomen, naderen als een reusachtige muur. Onmiddellijk -zond Potgieter een rapportganger terug met het bevel, dat men slechts -één poort der wagenburcht zou open laten, om de Boerenwacht, die in het -veld was, in te laten, terwijl men zich in het lager bij het hooren van -het eerste schot gereed zou houden voor het gevecht. - -De Kaffers hadden nu de ruiters in het gezicht gekregen, maar in plaats -van op de vredelievende seinen der Boeren te letten, breidden zij hun -slagorde tot twee groote hoornen uit, om de blanken te omsingelen. - -„Vuur!” kommandeerde nu Potgieter, en de kogels der Boeren sloegen in -de rijen der Kaffers. Maar hun slagorde werd geen oogenblik verbroken, -en zij naderden thans met de snelheid eener lawine. Toen werd het -Potgieter en zijn mannen toch te benauwd in het veld, en den teugel -wendend, joegen zij terug naar hun kamp. Doch vijf hunner stormden—was -het uit angst of verbijstering?—het kamp voorbij, en vluchtten het -zuiden in. - -Potgieter en zijn twintig mannen waren nu weer gelukkig binnen de -poort, die door een stevigen doornboom, met zware kettingen -vastgesjord, snel werd versperd. Maar het was ook hoog tijd, want de -vluchtelingen waren reeds onder het bereik der lange werpspeer. - -Evenals bij den aanval op Kloppers’ lager werd het hier een strijd op -leven en dood. De Kaffers wierpen hun leeren schilden op de -doornversperringen, stutten er zich op, en trachtten zoo over den -wagenmuur heen te komen. Maar mannen, vrouwen en kinderen wedijverden -met elkander in doodverachtenden heldenmoed, en terwijl de vrouwen de -tusschen en boven de doorntakken zich heen wringende Kaffers met hun -bijlen doodsloegen, schoten de mannen met hun lange roeren, geladen met -zoogenaamde loopers: (zakjes, die 70 tot 90 zware hagelkorrels -inhielden) diepe, gapende openingen in den opdringenden vijand. - -Ook de wanhopigste pogingen der Kaffers, om de ossenwagens uit hun -verband te rukken, mislukten volkomen. De wagens waren door sterke, -stalen kettingen zoo stevig vastgelegd aan diep in den grond geheide -palen, dat zij onbewegelijk waren als schepen, die vast en veilig voor -dubbele ankers liggen. - -Vier uur had de moorddadige strijd geduurd, en om de wagenburcht had -zich een nieuwe, vreeselijke wal gevormd, een wal van gewonde, -stervende en gesneuvelde Kaffers. Toen had Moselekatse er genoeg van, -en de moed van zijn soldaten was gebroken. Er ging uit hun slagorden -een groot, klagend gehuil op, en zij sloegen, door de Boeren vervolgd, -in wilde vlucht. - -Echter niet onvermengd was de vreugde der overwinnaars. Twee dappere -mannen, de broeder en de schoonzoon van den kommandant: Nicolaas -Potgieter en Pieter Botha lagen, met de doodelijke speerwond in de -borst, in de schaduw van een ossenwagen te sterven, en verscheidene -Boeren waren gewond. - -Wonderlijk was het negenjarig zoontje van de familie Liebenberg bewaard -gebleven. Voordat de Kafferaanval plaats greep, had zijn vader hem een -zweep gegeven met de boodschap: „Barend, ga naar onze schapen en kijk -er naar!” - -Het ventje was heengegaan, om aan den last te voldoen, doch wie -beschrijft den angst der ouders, toen het lager als door een stortvloed -van bloeddorstige Kaffers werd omloeid, en het kind nog in het open -veld was! Nauwelijks waren de Kaffers dan ook gevlucht, of de ouders -gingen op pad, om hun lieveling te zoeken, doch al hun zoeken was te -vergeefs, en hun angstig roepen vond geen antwoord. Het kind bleef weg, -en men kon niet anders denken, dan dat het kind door de Kaffers was -vermoord. - -Doch te grooter was de vreugde der ouders, toen zij den volgenden -morgen het kind zagen aankomen. Het kereltje wandelde doodbedaard, -klapte met de zweep, en viel zijn van blijdschap schreiende ouders in -de armen! - -Zelfs geen schram had hij opgeloopen. Hij vertelde, dat de Kaffers de -schapen hadden gestolen, en hij toen maar achter een doornbosch was -weggekropen, maar de ouders verklaarden, dat God zijn heilige engelen -had geboden, om dit kind te beschermen. - -De overwinning was behaald, maar smartelijk vermisten de Boeren hun -vee, vooral hun trekossen, die door de Kaffers waren weggedreven, -terwijl zij hier niet konden blijven, te midden van dit afgrijselijk -veld van dooden, waarop de gieren reeds waren neergestreken. - -Zoo spande men dan de paarden, die dit werk nooit hadden verricht, voor -de zware wagens, en knarsend gingen de met bloed bespatte wielen over -de weggeworpen speren, leeren schilden en gesneuvelde Kaffers naar een -geschikter plaats, op een half uur afstands van het slagveld. - -Nu zond men om hulp naar de Barolongs, en deze, daartoe krachtig -aangespoord door den edelen zendeling Archbell, verschaften den Boeren -de zoo vurig verbeide trekossen, waarmede men terugtrok tot bij -Blesberg. - -Hier werd het hart der moede zwervers verkwikt door het gezicht van -nieuwe, lange wagentreinen, zoo pas uit de Kaapkolonie aangekomen, en -er waren vele moedige harten onder, die voor een strijd met Moselekatse -niet vervaard waren. - -Trouwens er moest met hem worden afgerekend, want Moselekatse was er op -uit, de kleine Boerenlagers één voor één te vernietigen. De Boeren -moesten hem aanvallen, om door hem niet verpletterd te worden; zijn -macht moesten zij fnuiken, om door die macht niet verbrijzeld te -worden. - -Zoo sloegen de dappere Voortrekkers dan de handen in een, en trokken -twee keeren tegen Moselekatse op, den eersten keer met een legertje, -waarvan de kern uit honderd zeven Boeren, den tweeden keer met een -kommando, waarvan de kern uit driehonderd dertig Boeren bestond. - -De wakkere, in de Transvaalsche geschiedenis wel bekende Gert Maritz -was in beide veldtochten Kommandant-Generaal, en God bekroonde den -schier vermetelen moed der Boeren, die den leeuw in zijn hol opzochten, -met Zijn kennelijken zegen. Moselekatse leed een zware nederlaag en -vluchtte naar het noorden, waar hij op nieuw, aan zijn bijnaam „de -groote Olifant” getrouw, de zwakkere stammen onder zijn ijzeren tred -vermorzelde. - -De Transvaal lag nu voor de Boeren open, daar de muur, waarmede -Moselekatse den toegang had willen versperren, was neergehaald. Zonder -aarzelen trokken de Voortrekkers dan ook de Vaalrivier over, en kwamen -in het land, dat door Moselekatse zoo goed als uitgemoord was geworden. -Slechts hier en daar verspreid, in spleten en spelonken, kon men de -armzalige overblijfselen terugvinden van eens machtige Kaffervolken, -die door den grooten Olifant waren vernietigd. - -De Transvaal lag dus onbeheerd. De vroègere eigenaren van het land -waren uitgeroeid, en de tegenwoordige eigenaar, Moselekatse, was in den -strijd tegen de Boeren te kort geschoten. Zoo namen de zegevierende -Voortrekkers naar het recht van den Overwinnaar van de Transvaal bezit. - -Maar terwijl een deel der Voortrekkers plannen maakte, om zich blijvend -in de Transvaal te vestigen, was een ander deel besloten, om onder Piet -Retief door de Transvaal naar het zuidelijker gelegen Natal te trekken. - -Immers Natal was volgens veler getuigenis een land, vloeiende van melk -en honing, doorsneden van standhoudende rivieren, bedekt met groote, -uitnemend timmerhout leverende bosschen; en—wat de deur dicht deed—het -had een diepe, kostelijke zeehaven. Tevens was het bekend, dat de -Zoeloekoning Dingaan, aan wien Natal behoorde, genegen was, heel dit -gebied op billijke voorwaarden aan de Boeren te verkoopen. - -Zoo scheen de weg er wel heen te liggen. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XIV. - - -Bij een grooten, stevigen ossenwagen, midden in de grasrijke -hoogvlakten der Transvaal, 4000 à 5000 voet boven den zeespiegel, zit -een groepje jagers, terwijl de zon in het westen schuil gaat, bij een -groot vuur, waarboven een pas geschoten hert aan het spit wordt -gebraden. In de nabijheid grazen hunne gekluisterde paarden en de -trekossen. - -De gezichten der jagers zijn ons wel bekend: naast den zwaargebaarden -leeuwenjager Teunis Smit ziet ge de frissche, flinke gelaatstrekken van -Dirk Kloppers en Tijs de Jong, en de jonge man naast Kees Bouwer is de -oudste zoon van Barend Jansen: Lodewijk. - -Reeds sedert weken bevinden zich de jagers op de groote jacht, vele -uren ver van hunne families verwijderd, die reeds maanden lang aan een -snelvlietende beek, in een heerlijk, vruchtbaar oord, hun lager hebben -opgeslagen. - -De jagers hebben een mooien slag geslagen. Kijk maar eens in den -ossenwagen: daar zijn de huiden van de meeste wilde dieren, die de -Transvaal kent, vertegenwoordigd; zelfs olifantstanden ontbreken niet. - -„Zeg Dirk,” vraagt de leeuwenjager, „trekt uw vader mee naar Natal?” - -„Ik denk het wel,” zegt Dirk. - -„Hij zag vroeger toch geen heil in Natal?” zegt de leeuwenjager. - -„En vandaag evenmin,” zegt Dirk. „Maar de treklust woont in zijn hart, -en hij wil de andere Boeren, die er heen gaan, niet in den steek -laten.” - -„En als het in Natal niet goed gaat, kan men altijd nog op de Transvaal -terugtrekken,” zegt de leeuwenjager. - -„En waarom zou het in Natal niet goed gaan? Rekent uw vader dan niet -met de zeehaven?” vraagt Lodewijk Jansen. - -„Hij beschouwt het bezit van een zeehaven in Natal voor de Boeren een -der grootste ongelukken, die hen kunnen overkomen,” zegt Dirk. - -„Dat begrijp ik niet,” zegt Lodewijk. - -„Dat is toch eenvoudig genoeg,” zegt de leeuwenjager; „zoo goed als de -Engelschen de Kaap hebben gekaapt, zullen zij ook de zeehaven van Natal -kapen.” - -„Maar Europa is er ook nog,” zegt Tijs de Jong. - -„Europa!” zegt de leeuwenjager, en hij haalt minachtend de schouders -op. - -„En Holland is er ook nog; het zal niet dulden, dat Engeland ons zoo -schandelijk mishandelt,” zegt Lodewijk Jansen. - -„Holland!” zegt de leeuwenjager; „Holland doet geen kik, wat ik je -vertel. De Ruijter is dood, en de Trompen zijn al lang begraven.” - -Hij staart eenige oogenblikken peinzend naar de grijze wolkjes, die als -goud beginnen te schitteren in het glanzende avondrood. - -„Ja, ja,” zegt hij meer tot zich zelven dan tot de anderen, „ik wou, -dat ik eens die Engelsche politiek onder schot kon krijgen.” - -„Maar komt, jongens,” roept hij opgewekter, „laat die Engelschen van -avond voor mijn part naar de maan loopen; ik heb honger—zeg Kees, is de -bok nog niet gaar?” - -„Ik denk het wel,” zegt Kees Bouwer, die het spit draait, en spoedig -zitten de jagers aan het gemeenschappelijk maal, dat met grooten -eetlust en onder vroolijken scherts wordt verorberd. - -Na den maaltijd worden de pijpen aangestoken, en terwijl het diep blauw -dak des hemels tintelt van tien duizend sterren, wordt er nieuwe -brandstof op het vuur geworpen, en brengt men in gezellige gesprekken -nog een paar uurtjes door. - -En steeds wordt bij die gesprekken het vreeselijke gevecht tegen de -Kaffers, nu een jaar geleden, opgehaald. - -En als men dien dag herdenkt, hoe zou men dan den daaropvolgenden -kunnen vergeten! - -Daar bij dien eenzamen seringenboom, daar waren de vier graven -gedolven: het eerste voor Leendert Jansen, wiens onthoofd lichaam in -het kafferkamp door zijn eigen vader was gevonden, het tweede voor die -moeder, die met den zuigeling aan haar hart gedrukt, was gevallen, het -derde voor den trouwen Daan, en het vierde voor den Boer, die mede -sneuvelde. - -Twee salvo’s waren door de Boeren afgevuurd boven de doodkisten van -Leendert Jansen en van dien Boer. Het waren eeresalvo’s geweest, omdat -zij als helden op het slagveld waren gevallen. Het was een ruwe kist -geweest, het laatste kamerke van Leendert Jansen, maar dat hinderde -niet. Barend Jansen had ze zelf gemaakt, en bij elken hamerslag, -waarmede hij de spijkers in de planken had gedreven, had hij gesteund -als een hert, dat de doodswond voelt, midden in de borst. - -En Ouderling de Jong had een rede gehouden. Ja, de leeuwenjager was -waarlijk niet week, maar zoo’n aangrijpend woord had hij nog nooit -gehoord, en de tranen waren hem uit de oogen gesprongen. Voor ieder had -de Jong een passend woord gehad: voor den zoo zwaar beproefden vader, -die zijn lieveling begroef, voor den weduwnaar, die zijn vrouw begroef, -en voor Gert Kloppers, die zijn trouwen knecht begroef. - -En de Jong had nog dit groote woord gesproken boven de groeve van Daan -den Kaffer: „Gezegend zij de gedachtenis van dezen zoon van Cham!” Maar -de meeste Boeren hadden dit woord niet begrepen, want zij meenen, dat -de Kaffers, die zij voor de afstammelingen van Cham houden, vervloekt -zijn. - -En toen was het psalmvers gezongen: „Gelijk het gras is ons kortstondig -leven.” - -Ja, het was een aangrijpende begrafenis geweest. - -En hoe lang had Tijs de Jong aan zijn wond op het ziekbed gelegen! Wat -had dat des nachts, als hij in de zware wondkoortsen lag te ijlen, -akelig door het lager heen geklonken: „Op, de Kaffers! Zij overrompelen -ons! Toe, vader, gooi de lont in de kruitzakken! Wij moeten niet levend -in hunne handen vallen!” - -Maar hij was gelukkig gebeterd, en de blos der gezondheid ligt weer op -zijn wangen. - -En toen kwam het gesprek op de avonturen en de gevaren, die de jagers -de laatste weken in hun jacht op de leeuwen, tijgers en ander -verscheurend gedierte hadden doorgemaakt, en het was al heel laat, toen -Teunis Smit, die zonder afspraak als de aanvoerder werd beschouwd, -zeide: „Nu opgemarcheerd! Ik ben doodmoe—wel te rusten!” - -Ieder zocht nu zijn peluw op onder den ossenwagen, maar Dirk zou de -wacht houden. Men wilde nu eens goed uitslapen dezen nacht, maar het -zou anders uitkomen, want een vijand, die met de kogels der Boeren -spotte, was in snellen aantocht. - -Het was een vreeselijke vijand, met wien de jagers het thans te doen -zouden krijgen. Het gevaar van om te komen was grooter dan toen -verleden jaar elk oogenblik een bliksemstraal in de zakken buskruit kon -inslaan, ja grooter nog, dan toen de moordlustige Kaffers met -veertigvoudige overmacht het Boerenlager bestormden. - -Dirk had, terwijl de anderen zich ter ruste hadden begeven, de paarden -genomen, en achter aan den ossenwagen gebonden, en zich uitstrekkend -bij het wachtvuur, tuurde hij een poos in de grillige vlammen. Maar hij -stond weer op, wandelde eenige keeren op en neer, om niet door den -slaap overmand te worden, stak een versche pijp tabak aan, en zich weer -bij het wachtvuur plaatsend, begon hij een versje te neuriën. - -Zoo had hij reeds geruimen tijd de wacht gehouden, toen aan den verren -horizon plotseling een roode schemering zichtbaar werd. Die schemering -kondigde den dageraad aan. Ten minste dat dacht de jonge Boer, doch -toen hij zijn horloge bij het vuur hield en bemerkte, dat het nog maar -drie uur was, betrok zijn gelaat. Nu begreep hij, dat die schemering -iets anders beteekende dan de dageraad. Luisterend legde hij het oor op -den grond, maar niets werd gehoord dan de nachtwind, die klagend door -het drooge lange gras streek. Van de ossen was niets te ontdekken in de -nachtelijke duisternis; zij waren waarschijnlijk al grazende -afgedwaald, doch bij de paarden bemerkte Dirk groote onrust. - -Besluiteloos staarde de jonge Boer naar de lichtstreep aan den horizon, -doch de wind stak sterker op, en uit de verte klonk een dof, -onheilspellend gedruisch. De jachthonden stieten een akelig gehuil uit, -en de paarden rukten wild aan de helsters, waarmede ze aan den wagen -waren vastgebonden. Nu begreep Dirk volkomen, in welk dreigend gevaar -hij met zijn vrienden verkeerde, en zonder aarzelen wekte hij hen met -den alarmkreet: - -„Op, kameraden! Het grasveld staat in brand!” - -De leeuwenjager, die minder vast sliep dan de anderen, was onmiddellijk -klaar wakker. Zwijgend staarde hij eenige oogenblikken naar den rossig -gekleurden horizon, stak de hand omhoog, om de richting van den wind -gewaar te worden, en riep toen op korten, bevelenden toon: „Snel de -paarden gezadeld! Van één minuut kan ons leven afhangen!” - -Tot Tijs de Jong, die slechts schoorvoetend van den kostbaren inhoud -van den ossenwagen scheen te kunnen scheiden, zeide hij: „Het leven is -meer waard dan honderd leeuwenhuiden,” en hij greep Kees Bouwer, die -slaapdronken tegen een wagenwiel aanleunde, bij den schouder, met -driftige stem roepend: „Maak voort, kerel, als je niet wilt verbranden -of vermorzeld worden!” - -Binnen een paar minuten zaten de jagers, het geweer over den schouder, -te paard, en den ossenwagen achter latend, vluchtten zij, den teugel -los over den hals hunner paarden geworpen, en zich aan het instinct -dier trouwe dieren overgevend, over het wijde veld, terwijl de -jachthonden vooruitsnelden. - -Er werd weinig gesproken, want ieder voelde den ernst van den toestand. -Slechts éénen keer vraagde Dirk: „Zou den onzen geen gevaar dreigen?” -waarop de leeuwenjager antwoordde: „Waarschijnlijk niet; er is licht -een stroom of rivier, die de vlammen stuit.” - -En voorwaarts ging de wilde, razende rit. - -De hoefslag der paarden klonk dof en gesmoord in het prairiegras, en -slechts nu en dan, bij oogenblikken, klonk hij hard en dreunend, als -hij over de bazaltklippen heen kletterde. - -Het begon nu dag te worden, en bij het aanbrekend morgenlicht konden de -jagers, achter zich blikkend, een schaduw zien, die voor de rossige, al -hooger klimmende lichtstreep uitging. Het was een groote, reusachtige, -donkere schaduw. - -Zij had iets huiveringwekkends, iets spookachtigs. Zij scheen niet over -den grond te loopen maar er over te glijden, en ofschoon de jagers hun -paarden tot de grootste snelheid aanspoorden, was deze schaduw toch nog -sneller. - -De Boeren rilden er van. - -Door deze schaduw te worden opgeslokt—zij vonden het nòg vreeselijker -dan onder de Kafferspies te bezwijken! - -Ja: het was een geheimzinnig angstwekkend, ontzettend verschijnsel, -deze schaduw, en hare stem klonk als het rollen der zeegolven over een -wegzinkend schip. - -De jagers kènden die schaduw; zij verstònden die stem. Ze wisten, dat -die schaduw bestond uit een reusachtige, mijlen gronds beslaande kudde, -samengesteld uit de meest verschillende soorten wilde dieren, die door -den angst voor het achter hen razende vuur tot een schijnbaar -onuitwarbaar kluwen samengeperst, als een lawine over het veld suisden, -alles vermorzelend en verpletterend, wat hen in den weg kwam. - -Snelvoetige dieren, zooals herten en antilopen enz. waren de -voorloopers der lawine, en haalden de jagers reeds in; ook kon men -bereids een enkelen buffel onderscheiden. Duidelijk hoorden de Boeren -thans het gebrul van den buffel en het gehuil van den tijger, en hunne -paarden hielden, door schrik verbijsterd, midden in den loop sidderend -stil. Maar terwijl de ruitersporen hen diep in het vleesch werden -gedrukt, renden zij opnieuw, dol van angst, vooruit. - -Doch de groote, donkere massa achter hen naderde al meer. - -„Vooruit!” riep de leeuwenjager, „vooruit!” maar de paarden van Tijs de -Jong en Lodewijk Jansen konden niet meer zoo snel mee. Zij bleven -eenigszins achter, doch toen de leeuwenjager omkeek, bemerkte hij het. - -Hij hield zijn paard onmiddellijk in; Dirk en Kees Bouwer eveneens, -maar Tijs de Jong wuifde met de hand en riep: „Rijdt door!” - -„Doorrijden?” antwoordde de leeuwenjager; „daarvoor beware ons God, dat -wij zulke warme kameraden in den steek zouden laten!” - -„Gij kunt ons toch niet helpen,” zeide Tijs op weemoedigen, somberen -toon, en Lodewijk bevestigde het. Maar de leeuwenjager zeide: „Als wij -elkander in den steek laten, zijn wij zeker verloren!” - -Als vurige tongen sloegen de vlammen thans langs den halven horizon -omhoog, en de reuzenkudde naderde met groote snelheid. Doch geen -oogenblik verloor de aanvoerder der jagers zijn tegenwoordigheid van -geest, want reeds menigen keer had hij den dood in de oogen gezien, en -een nieuwe, reddende gedachte scheen door zijn brein te schieten. - -„Uit het zaâl! Snel uw zakdoeken hier, en alles, wat gauw vuur -vat—snel, snel!” - -Het bevel van den leeuwenjager werd oogenblikkelijk opgevolgd. Toen -sloeg hij aan zijn tondeldoos vuur, en stak een handjevol droog gras in -den brand, waar de zakdoeken werden opgeworpen. Vervolgens werd onder -den wind zooveel veldgras afgesneden, als in de korte spanne tijds, die -overschoot, mogelijk was, en met de verspreid liggende mest op het -vuurtje geworpen, dat nu helder opvlamde. - -De aanstormende lawine was nu niet ver meer af, en toen de wilde -beesten het vuur der jagers in de gaten kregen, brulden zij van schrik -en woede. En toch behielden zij hun doodelijke richting—recht op de -jagers aan. - -Reeds konden dezen de horens onderscheiden, de pooten, ja het witte -schuim, dat de beesten van de borst spatte. - -Op het vastberaden gelaat van Teunis Smit scheen zelfs in dit -vreeselijk oogenblik nog eenige hoop te flikkeren, maar de anderen -dachten er anders over. Zwijgend gaf men elkander de hand—over een -minuut, over een halve minuut zou hun lot beslist zijn, en zouden vijf -moedige Boerenharten onder tienduizend hoeven zijn vermorzeld! - -Met strakken blik, met ingehouden adem staarden de jagers naar de -lawine, die hen verpletteren zou, en terwijl de jachthonden tot aan de -voeten hunner gebieders kropen, steigerden de paarden woest omhoog. - -Daar begon de grond onder de voeten der Boeren plotseling te beven, -alsof de bodem door een aardbeving werd bewogen—de leeuwenjager -slingerde zijne laatste hoop, de flesch brandewijn, in het vuur—met een -harden slag vloog de flesch in duizend scherven—de vlammen wervelden -hoog op—de lawine zwenkte—met een dof, dreunend geweld raasde zij langs -de boeren voorbij, en zijwaarts uit rolde zij over de vlakte voort. - -Een menigte beesten, in de korte zwenking doodgedrukt, bleef liggen, en -teekende het spoor, dat de reuzenkudde achter zich liet. - -Met kloppende harten stonden de jagers toe te kijken, want de geringste -nieuwe zwenking zou hen noodlottig worden, doch de richting was -gegeven, en de volgenden stormden blindelings hun voorgangers na. - -Allengs nam de dichtheid der massa af, en de vast aaneengesloten rijen -werden gevolgd door kleine troepjes achterblijvers, waarvan er nu en -dan de een of ander van uitputting neerstortte. - -Zoo was het eerste gevaar met Gods hulp overwonnen, maar te ernstiger -dreigde het andere. - -De brand had gedurende het oponthoud der jagers geduchte afmetingen -aangenomen; de heele prairie scheen thans in vlammen te staan, en met -de snelheid van den wind wentelde de gloed zich voort. - -Zwijgend sprongen de jagers opnieuw in het zaâl, de vluchtende dieren -achterna. - -Menschen met zwakker zenuwen zouden van angst zijn bezweken, maar de -Afrikaansche Boeren zijn een taai ras, en niet spoedig geven ze ’t op. - -De paarden zijn door het oponthoud eenigszins op hun verhaal gekomen, -en heuvel op heuvel af gaat het opnieuw over het golvende terrein met -een snelheid, dat de jagers bijna geen adem kunnen scheppen. - -De lucht wordt al benauwder; de rookwolken, die voor den brand uitgaan, -hangen als een verstikkenden walm over het wijde veld. - -De jagers hebben nu de achterhoede der voor hen uitjagende beesten -ingehaald, maar het paard van Tijs de Jong toont op nieuw teekenen van -uitputting. Met bangen blik staren de Boeren achterwaarts—vuur, niets -dan vuur, wat ze zien! - -Het springt tegen den heuvel op—het slaat er zegevierend over heen! Het -daalt neer in de vallei—ge ziet de vlam niet meer—ja toch, ze flikkert -reeds op boven den volgenden heuvel! - -Daar staat een groen bosch—het verzengt reeds—nù slaan er de vlammen -uit! - -Niets wordt door dat vuur gespaard. Over het kabbelend beekje welft het -zijn vlammende bruggen, en de klippen beginnen te gloeien als gloeiend -ijzer! - -De brand komt al dichter bij. De zijden der paarden zijn als geploegd -van het indrukken der stalen sporen, en het paard van Tijs de Jong kan -elk oogenblik neervallen. - -„Vooruit,” roept de leeuwenjager, „vooruit!” - -Tijs doet een harden ruk aan de teugels, en weer snelt het afgejaagde -dier vooruit. - -Rechtop in de stijgbeugels staande, ziet de leeuwenjager, hoe de -voorhoede der wilde dieren eensklaps verdwijnt. - -„Een kloof,” roept hij opgewonden, „een kloof! Zij brengt ons dood of -redding—voorwaarts!” - -Met voorovergebogen lichaam jagen de Boeren over het veld, maar het -trouwe ros van Tijs de Jong stoot een gehinnik uit, dat als een -stervenskreet klinkt, en stort dood onder zijn meester neer. - -„Spring achter mij op het paard,” roept de leeuwenjager. - -„Neen hier,” roept Dirk; „Hannibal is nog frisch, maar gauw, gauw!” - -Het volgende oogenblik zit Tijs achter Dirk op den zwarten hengst, en -de paarden worden tot de laatste maar uiterste krachtsinspanning -aangezet. - -De lucht wordt warm, heet. Brandende grasdeelen dwarrelen om de jagers -heen, en Dirk verwondert zich, dat de staarten der paarden nog niet -beginnen te smeulen. Het vuur is de jagers tot op een paardenlengte -genaderd, maar daar ligt ook de rand der kloof. „Vooruit,” roept de -leeuwenjager met luide stem, „volgt mij,” en zonder zich te bedenken, -zonder te weten, hoe diep de kloof is, waagt hij den sprong in de -diepte. - -Blindelings volgen de jagers hun moedigen aanvoerder.... - - - -De diepe kloof was gedeeltelijk gevuld met de wilde dieren, die -voorthollend hier te pletter waren gevallen. - -De volgende beesten, wier val door de beneden liggende veerkrachtige -lichamen was gebroken, waren over hun kameraden voortgesneld, en -hadden, opklimmend langs den rotswand, waar hij het minst steil opliep, -de overzijde der prairie bereikt, om daar hun wilde vlucht voort te -zetten. - -Onze vijf jagers waren dus niet op den bodem der kloof terecht gekomen, -maar op een vloer van doode en stervende dieren. Wel hadden zij door -den val geduchte kneuzingen opgedaan, maar de Boeren zijn niet -kleinzeerig, en boven verwachting was het gedwongen waagstuk goed -afgeloopen. - -De honden hadden zich nauwelijks bezeerd bij den sprong, doch het paard -van Lodewijk Jansen had de voorpooten gebroken, en dat van Kees Bouwer -had zich den buik opengescheurd op de staalharde hoornen van een -buffel. Uit medelijden schoten de Boeren ze dood. - -Terwijl was de wind heftiger opgestoken, een zee van vonken voor zich -uitjagend, en op een plek, waar de kloof betrekkelijk smal was, sprong -de brand plotseling over naar den overkant, om huppelend, -sprongsgewijze, met onbegrijpelijke snelheid, zijn vernielenden -zegetocht voort te zetten. Doch tot de kloof zelve drong het vuur niet -door, daar het er geen voedsel vond. - -Met de twee overschietende paarden aan de hand, trachtten de jagers nu -over de diepe, stuiptrekkende, afgrijselijke laag van stervende dieren -voort te komen. Kruipend, loopend, springend moest de zware tocht -worden gedaan, en na een schier eindelooze reeks van gevaren en -hindernissen bereikten de jagers doodop den bodem der kloof. - -Nu werd eindelijk halt gehouden, en het rauwe vleesch eener door den -val gedoode antilope genuttigd, om er den honger mee te stillen. Doch -water was er niet te vinden, en zoowel de Boeren als hun paarden en -jachthonden versmachtten van dorst. Tegen den avond echter kwamen er -zware wolken opzetten, en ratelende donderslagen kondigden den zoo -reikhalzend verbeiden regen aan, die in milde plassen nederviel. -Sissend viel de stroomende regen in de gloeiende vuurzee en bluschte -den veldbrand. Maar de jagers vingen in hun hoeden en uitgespreide -buizen het water op, dat mensch en dier verkwikte. - -Toen zochten zij een geschikte gelegenheid, om na de buitengewone -vermoeienissen van dezen dag uit te rusten, en zij vonden die in een -ruime, drooge grot of spelonk. Nadat het eenvoudig avondgebed was -gedaan, namen zij de zadels der paarden tot hoofdkussens, en sliepen op -den harden, rotsachtigen grond even gerust, als toen zij nog als -zuigelingen aan de borst hunner moeder lagen. - -Zonder ongevallen ging de nacht voorbij, en bij het krieken van den -dageraad verlieten de jagers de kloof. Nu eerst zagen zij de -vreeselijke verwoesting, die het vernielend vuur had aangericht, en -zwart als een doodskleed lag het wijde veld. Slechts langzaam kwamen de -jagers vooruit, want telkens stieten zij op geraamten en half verkoolde -lichamen, doch wie schetst de verbazing van Tijs de Jong, toen hij, een -heuvel opklauterende, in de verte een rij ossenwagens zag staan! - -Een Boerenlager midden in deze woestijn des doods, het was haast -ongelooflijk. En toch was er geen twijfel aan—duidelijk waren de linnen -huiven zichtbaar. - -De leeuwenjager verwonderde zich minder. - -„De zaak is heel eenvoudig,” zeide hij. „De Emigranten-Boeren ginds -hebben den brand zien aankomen, en vuur met vuur gekeerd. In een wijden -cirkel om het lager heen hebben zij het gras afgebrand, zoodat het -naderend vuur uit gebrek aan voedsel de ossenwagens niet kon bereiken. -Zoo en niet anders hebben ze ’t gedaan. Tegen de stuivende vonken -konden zij zich beveiligen door het spreiden van natte huiden over de -linnen huiven, en als de wagens in een lager zijn saamgetrokken, kunnen -ze gemakkelijk den schok der aanstormende wilde dieren doorstaan.” - -„Wat ons betreft,” liet hij er op volgen, „ik had het vuur ook wel -durven afwachten, indien wij in plaats van dien éénen ossenwagen vier -of zes stevige wagens, en manschappen genoeg hadden gehad, om met den -noodigen spoed een groote, afgebrande ruimte te verkrijgen tusschen ons -en het naderende vuur. Daar haperde het echter aan—doch zie, daar komen -de trekkers ons reeds tegemoet!” - -Was Tijs de Jong verwonderd, de verbazing der Emigranten-Boeren was nog -grooter, toen zij uit de richting, van waar de brand gekomen was, een -groep jagers over het zwart geblaakte veld zagen naderen. Met ongemeene -hartelijkheid leidden zij de jagers hun lager binnen, en na een gul -onthaal zetten laatstgenoemden de reis voort. Zij wisten van de -Trekboeren, dat zij over eenige uren een stroom zouden bereiken, die -het verder voortschrijden van den veldbrand had gestuit, en zoo -gebeurde het ook. Reeds van verre zagen zij de blauwe golven schitteren -in het zonlicht, en hun oog verlustigde zich in het gezicht der groene -weiden aan de overzijde. - -Door een ondiepe plaats der rivier bereikten zij den anderen oever, -die, door duizende hoeven ingetrapt, het spoor wees der gevluchte -beesten. Langzaam ging men voort, totdat de paarden plotseling door een -zonderlinge rilling werden aangegrepen. Ook de jagers bleven als aan -den grond genageld staan bij het tafereel, dat zich voor hunne oogen -ontrolde, en de indruk van oogenblik is nooit uit hun ziel weggewischt -geworden. - -Het tafereel was te aangrijpend om het te gelooven, en toch viel het -niet te betwijfelen, want zij zagen het allen. - -Daar lagen de doodmoede kudden wilde beesten. Tusschen de antilopen lag -de hyena, tusschen de gestreepte zebra’s de tijger, en naast den buffel -had de leeuw zich neer gevleid. Het was een roerend, onbeschrijfelijk, -diepen vrede ademend schouwspel: het scheen als een tooneel uit dat -verloren Paradijs, waaraan onze zielen niet dan met diepen weemoed -kunnen denken. - -Duizende en nogmaals duizende dieren van alle soorten lagen in groepen -en kudden verstrooid op den bodem; sommigen lekten hun afgebeulde -leden; anderen hieven zonder op te staan den kop op, om het gras, dat -naast hen groeide, af te grazen. - -Langzaam liet Dirk den blik over het schilderachtig tooneel gaan, -totdat zijn oog werd getroffen door een afgejaagd hert, vlak in de -nabijheid. De tong hing het edel dier uit den bek, en het zag den -jongen Boer met zijn zachte, glanzende oogen smeekend aan. Dirk dacht -aan het hert, dat schreeuwt naar de waterstroomen, waarvan koning David -heeft gezongen, en door medelijden bewogen, haalde hij water uit den -nabijzijnden stroom. In lange, gulzige teugen dronk het dorstige dier -het kostelijke water, en dankbaar lekte het de hand van zijn weldoener. - -Loodrecht als torens stegen inmiddels aan den noordelijken horizon -zwarte wolken op. Het werd zoo donker alsof het nacht zou worden, en -terwijl de jagers in een grot voor den naderenden regen gingen -schuilen, opende God de Heere de sluizen des hemels opnieuw. - -De matte dieren werden wonderlijk verkwikt: ze kregen nieuwe kracht, -stonden op, schaarden zich, zooals de buffels, de zebra’s, de giraffen, -de antilopen, de herten enz. naar hunne soorten in groote kudden en -trokken weg. Ook het verscheurend gedierte rees op uit de legerplaats. -Het roofdier werd wakker in het fonkelend oog van den tijger en luid -brullend schudde de leeuw zijne koninklijke manen. - -Vijf dagen later bereikten de jagers hun lager. Gert Kloppers, -ouderling de Jong en Barend Jansen kwamen hen tegemoet, en heetten de -lang verwachten hartelijk welkom. - -In de nabijheid, in de schaduw van een lommerrijk bosch, zette men zich -neder, en terwijl Mieke Kloppers en Anna, de oudste dochter van Barend -Jansen, voor de vermoeide reizigers een krachtig maal aanrichtten, -vertelden dezen hunne gevaarvolle avonturen. - -„Ja,” zeide Gert Kloppers, „ge hebt er leelijk tusschen gezeten, doch -de Heere heeft alles ten beste geschikt.” - -„Maar van den trek naar Natal kan voorloopig geen sprake zijn,” voegde -Barend Jansen er aan toe, „want het vee zou op het afgebrande veld van -honger dood gaan.” - -„Nu, we hebben geen haast,” antwoordde Kloppers; „over eenige maanden -is het nog vroeg genoeg.” - -„En wie weet, waarvoor de veldbrand nog dienstig is,” meende ouderling -de Jong, en hij sprak een zeer verstandig woord. - -Die veldbrand heeft misschien duizende menschenlevens gered, doch dat -zouden de Boeren eerst later verstaan. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XV. - - -Ga op deze hoogte staan. Leun met den rug tegen den rotswand achter u; -dat geeft meer stevigheid. - -Ge bevindt u nu midden in het Drakengebergte. - -Aan uw rechterhand verheffen zich zuilen van graniet; hunne toppen -verdwijnen in de wolken. Aan uw linkerhand ziet ge huiveringwekkend -diepe afgronden, en wild, woest gescheurde kloven. Maar voor u uit, het -zuiden in, lacht een heerlijk, vruchtbaar land u tegen, bedekt met -schaduwrijke bosschen, dooraderd van kabbelende rivieren: dat is Natal. - -’t Is wonderschoon, ’t is eenig op deze plek. Onverstoorbare -sabbatsrust schijnt hier te heerschen. - -De wouden langs de hellingen van het gebergte ruischen in den -morgenwind; klaterende watervallen spatten als blinkend zilver neer, -het liefelijk gekweel der zangvogels, die hun Schepper prijzen, streelt -uw oor, en hoog boven u, in duizelingwekkende hoogte, schittert op de -kruin der bergen eeuwige sneeuw. - -Niets verstoort de zoete rust—maar hoort ge daar niet het geknal der -zweep? En het ratelen van een wagen heel in de verte? - -’t Is weer stil; ’t was maar verbeelding. - -Neen, ’t is geen verbeelding, nu hoort ge het gedruisch weer, -duidelijker nog dan zoo even. Ge hoort een geknars als van tientallen -wagenwielen, en daartusschen luide kommando’s, driftige uitroepen en -het geloei der ossen. - -Blijft nu staan en let op, want ge zult een der merkwaardigste en der -stoutste tochten zien, die de Afrikaansche voortrekkers ooit hebben -gemaakt. - -De weg, dien de ossenwagens moeten nemen, kan geen weg worden genoemd. -Verscheidene dagen hebben de Boeren aan het „pad” gewerkt, om het -eenigszins berijdbaar te maken. De grootste klippen zijn weggeruimd; de -diepste kuilen gevuld; de steilste plekken afgestoken; de watergeulen -gedempt; hinderend houtgewas weggekapt. - -Toen dit gebeurd was, zeiden de Boeren: „Nu maar vooruit!” - -Daar in de verte komt een ossenwagen aanhotsen. - -Slechts een of twee menschen zitten op den wagen; de anderen loopen er -voor of achter: de Boeren met het geweer over den schouder; de kinderen -aan de hand hunner moeders. - -De ossenwagen is zwaar beladen; de opgestapelde goederen zijn stevig -vastgesjord. Met dubbelgeremde wielen gaat het de hoogte af. Ge kunt er -van ijzen, als ge denkt aan de mogelijkheid, dat de remketting kan -losraken, dat de disselboom kan breken, dat de ossen kunnen schrikken, -ginds, bij dien gevaarlijken draai! - -Daar komt de wagen aan een punt, waar het „pad” bestaat uit trappen van -klippen; trappen van een tot vier voet hoogte. - -De wagen bonst over die trappen naar beneden; ’t is onbegrijpelijk, dat -hij nog heel is. - -Nu eens is het „pad” zoo schuin, dat de wagen dreigt om te vallen, dan -weer is het zoo steil, dat de acht juk ossen den wagen nauwelijks -omhoog kunnen tornen. Nu eens moet de wagen langs den rotswand heen -schuren, om niet aan den anderen kant in een duizend voet diepen -afgrond verpletterd te worden: dan weer moet hij tusschen de -rotsblokken heen gewrongen worden, zoodat ge zegt: Hoe krijgen de -Boeren dat gedaan! - -En toch krijgen ze ’t gedaan. Niet met tien of twintig maar met duizend -ossenwagens, in behoorlijke tusschenruimten, zijn zij over het -Drakengebergte getrokken, en wat nog ongeloofelijker klinkt: slechts -één ossenwagen [10] is op dien tocht verongelukt! - - - -Het is een liefelijke namiddag in de maand Februari 1838. - -Gert Kloppers, die zich met zijn lagergenooten in de voorhoede bevond -der naar Natal aftrekkende Boeren, heeft thans den even moeilijken als -gevaarvollen tocht over het Drakengebergte achter den rug. Aan den -oever van een vriendelijk rivierke zijn de wagens uitgespannen en de -tenten opgezet. - -Alles ademt vrede, rust. - -Gert Kloppers en Floor zijn de eenige weerbare mannen in het lager; de -anderen zijn reeds dagen geleden op de groote jacht gegaan, en kunnen -nog dagen wegblijven. ’t Is waarschijnlijk, dat het gezelschap van -Barend Jansen het eerst terugkomt; het gezelschap jonge Boeren onder -leiding van Dirk Kloppers wordt later verwacht. - -Terwijl Kloppers bezig is, de geweren na te zien, zijn Floor en Willem -naar het bosch gegaan, om zich te oefenen in het werpen van de -assegaai. De moeders verrichten haar huiselijk werk, of stoeien met -haar kinderen in het frissche gras. - -Niet ver van het lager, in de schaduw van een weelderig opschietenden -wilgenboom, is Mieke Kloppers aan het kousen breiden, en opblikkend van -haar werk, ziet zij den leeuwenjager naderen. - -De leeuwenjager is mee geweest in het gezelschap, dat Piet Retief, den -moedigen Kommandant-Generaal der Boeren, heeft vergezeld op diens tocht -naar koning Dingaan, die over Natal en Zoeloeland regeert. - -De leeuwenjager gaat recht op Mieke af, die hem hartelijk de hand -drukt. - -„Wel,” zegt ge, „waar hebt ge al dien tijd gezworven?” - -„Ik ben mee geweest naar Dingaan.” - -„En wat nieuws brengt ge mee?” - -„Wat ik weet, zult ge reeds vernomen hebben. Het doel der reis was, om -van Dingaan Natal te koopen. Hij hield zich eerst, alsof hij boos was, -en verweet aan Retief, dat de Boeren zijn vee hadden gestolen. Retief -maakte hem echter duidelijk, dat de eigenlijke dieven Kaffers waren van -de Witte Bergen, onder aanvoering van Sikonyella, die, om de Boeren in -verdenking te brengen, bij hun rooverijen expres kleeren hadden -aangetrokken. Enfin, toen scheen Dingaan te bedaren, en hij verklaarde -aan de Emigranten-Boeren Natal te willen afstaan, waaraan hem niet veel -gelegen scheen, indien hem de beesten werden teruggebracht. Met een -kommando Boeren zijn wij toen op de roovers afgetrokken, en hebben het -vee hernomen. En nu is Piet Retief met zeventig Boeren weer op Dingaan -af, om de beesten terug te bezorgen, en de acte van afstand van Natal -aan de Boeren in orde te krijgen. Doch, zooals gezegd, dit weet ge -reeds.” - -„Hoe ziet koning Dingaan er uit?” - -„Eerlijk gezegd, als een tijger, die bloed ruikt.” - -„Men zegt, dat hij zijn broeder heeft vermoord, om op den troon te -komen.” - -„Er zijn erger dingen van hem bekend; zijn vrouwen laat hij vermoorden, -om geen kinderen te krijgen....” - -„’t Is afgrijselijk!” - -„Want hij vreest, dat die kinderen hem later van den troon zouden -kunnen stooten. Hij heeft een kind, dat hem geboren werd, met eigen -hand tegen de rotsen verpletterd.” - -„Zoo’n monster—en in het hol van zoo’n monster waagt zich Retief?” - -„Hoor eens, Mieke, Retief is een onzer meest geachte Boeren, en hij -verdient die achting ten volle. Doch ik vrees, dat hij te veel op -Dingaan’s woorden bouwt. Misschien rekent hij ook op den gunstigen -invloed van den Engelschen zendeling Owen, die thans aan het hof van -Dingaan is.” - -Er volgde een pauze, waarna Mieke zeide: „Waar gaat je zwerftocht nu -weer heen?” - -„Ik heb genoeg van het zwerven, Mieke.” - -„Zoo, Teunis, dat is wat nieuws.” - -„Ik wil gaan trouwen.” - -„Kom, nu wordt het nog mooier—trouwen op den Trek.” - -„Waarom niet? Ouderling de Jong kan het huwelijk kerkelijk, en de -kommandant-generaal kan het burgerlijk voltrekken. ’t Is verleden jaar -ook gebeurd, meer dan eens.” - -„Maar ge moet toch met uw tweeën zijn om te trouwen?” zeide zij -lachend. - -„Nu, wij zijn met ons tweeën!” - -„Ik begrijp je niet.” - -„Wij zijn toch met ons tweeën, Mieke, gij en ik? Is ’t niet zoo?” - -„Is het zoo bedoeld?” zeide Mieke en zij liet de breinaalden vallen—van -verlegenheid of verbazing, wie zal ’t zeggen? - -Er volgde een nieuwe pauze, waarna Mieke zeide: „Die tweede zal toch -ook moeten willen, is ’t niet?” - -„Ja,” zeide de leeuwenjager, „en daarom kom ik het vragen. Zie, Mieke, -ik ben nu twee en dertig jaar, en ik voel me een vreemdeling onder mijn -eigen volk. Vader of moeder, broeders of zusters heb ik niet meer; -verwondert het je, dat ik me eenzaam gevoel? Trouwens, wat is een Boer -zonder een huisgezin? Hij wortelt niet in zijn volk; hij staat er -buiten. Ziet ge den dorren tak tusschen die groene twijgen, daar boven -uw hoofd? Dat is het beeld van een Boer, die geen huisgezin heeft. Hij -moet een vrouw hebben, hij moet kinderen hebben, waarvoor hij werken, -waarvoor hij zorgen kan. Dan eerst slaat hij zijn wortelen uit.” - -Hij zeide dit, en nog veel meer zeide hij. Er kwam in zijn stem zoo’n -bijzondere, warme toon, zooals Mieke nog nooit van hem had gehoord, en -hij sprak naar haar hart, want hij had haar lief. - -Op zijn geweer geleund, zoo stond hij voor haar, en de glans der in het -westen wegzinkende avondzon viel op zijn gestalte. Mieke zag hem in -zijn eerlijk gelaat, en hare oogen werden vochtig. - -„Vraag het vader,” zeide zij. - -„En als uw vader ja zegt?” - -„Vraag het vader,” zeide zij nogmaals. - -Met lichten, veerkrachtigen tred zocht de leeuwenjager Gert Kloppers -op; het ja was niet over hare lippen gekomen, maar hij meende het -gelezen te hebben in den vochtigen glans der oogen. - -De leeuwenjager had goed gelezen. - -Mieke nam de breikous weer op, doch van het breien kwam niet veel. Hare -vriendelijke oogen staarden in de verte, en met open oogen droomde zij. - -Ja, zij hield van hem, den moedigen leeuwenjager, reeds sedert lang. -Anderhalf jaar geleden, op dien vreeselijken dag van het Kaffergevecht, -toen zelfs haar vader begon te twijfelen, of hij wel komen zou, toen -was hij toch gekomen. Zijn leven had hij gewaagd, om zijn gegeven woord -gestand te doen, en deze man met dat stroeve gelaat en met dat hart vol -gulden trouw had haar uitverkoren—haàr! Hij was de anderen -voorbijgegaan, zelfs de knappe, flinke Anna Jansen, en haar had hij -gevraagd—haàr! - -Gouden draden zag zij door haar leven geweven, en die draden -weefde—hij. Maar zijne liefde zou zij beantwoorden met de volheid van -haar eigen liefde. Zij hoopte voor hem een degelijke, zorgende -huisvrouw te zijn, en hem, den eenzame, den verlatene een tehuis te -bereiden, zooals hij het zelfs bij zijn ouders nooit had gevonden. - -Moest hij in den strijd, zèlf zou zij hem de kogeltasch om de schouders -hangen, en zèlf zou zij zijn geweer laden. En op gebogen knieën zou zij -elken morgen en elken avond God den Heere om zijn behouden thuiskomst -smeeken. - -Zij droomde al voort.... - -Blondlokkige kinderen zag zij om haar schoot stoeien, en in de -gelaatstrekken van die kinderen zag zij zijn gelaat. Zij zou die -kinderen opvoeden in de vreeze des Heeren, en zij zou hen bekend maken -met den Heiland, Die voor zondaren in den dood is gegaan, en Wiens Naam -is te prijzen tot in eeuwigheid! En de kinderen zouden opwassen, en -groot en geëerd worden in den raad van het dappere, Afrikaansche volk! - -Zij droomde al voort, met open oogen, doch uit het lager kwam -plotseling een verward, angstig geroep. Er ging een rilling door hare -leden—zag zij reeds de schaduw van een Kafferspies in haar droom vol -glans en zonneschijn? - -Zij stond op en ging naar het lager. - - - -De avond is nu gevallen. - -De leeuwenjager springt juist in het zaâl, nu Mieke bij het lager komt. - -Een angstig voorgevoel doet haar beven. „Wat beteekent dat?” zegt zij. - -„Er zijn slechte tijdingen gekomen, en ik ga den omtrek verkennen.” - -Het gelaat van den leeuwenjager staat ernstig, terwijl hij dit zegt, en -in snellen draf rijdt hij weg. - -Op den grond, op een peluw uitgestrekt, ziet Mieke een Boerenknaap van -misschien twaalf jaren; Kloppers staat er bij met een lantaarn in de -hand. Bij dat sober, somber licht kan men de doodelijke bleekheid zien -van dat kindergelaat en de bloedvlekken op zijn kleeren. Doch zijn -wonden heeft vrouw Kloppers reeds met vaardige hand verbonden. - -Om den jongen heen staat een kring van menschen geschaard. In bange, -angstige spanning verbeiden zij het oogenblik, dat hij zal kunnen -spreken. - -Zoo even heeft hij kruipend het lager bereikt, en is toen bewusteloos -ineengezakt. Doch nu slaat hij de oogen op, en vrouw Kloppers geeft hem -een teug opwekkenden, Kaapschen wijn. - -Hij is nog zeer zwak van het bloedverlies, met horten en stooten -vertelt hij de geschiedenis. Maar bij die geschiedenis slaan de vrouwen -de armen handenwringend omhoog, en grijpt Floor naar zijn bijl. - -’t Is een eenvoudige geschiedenis, maar ze is afgrijselijk in hare -eenvoudigheid. - -Vader, moeder en acht kinderen zitten aan een ruw getimmerde tafel bij -de tent aan het ontbijt. Eensklaps worden zij door een overmacht van -Zoeloe-krijgers omsingeld, en de overrompeling is volkomen. - -Om de moeder te dekken, die haar jongste kind, een wicht van acht -maanden, op den schoot heeft, springt de vader vóór haar, en stoot den -eersten aanvaller den dolk in de borst. Door drie assegaaien tegelijk -doorboord, stort hij vlak voor de voeten der moeder neer. Giel, de -oudste zoon, heeft intusschen een geweer genomen, en zijn moeder te -hulp snellend, schiet hij twee Zoeloe’s dood. Maar doodelijk getroffen, -valt hij over zijn vader heen. - -„Ik greep een bijl,” zegt de knaap, „en sprong op een stoel. Ik zag -nog, hoe mijn moeder met een mes, dat op de tafel had gelegen, mijn -broertje verdedigde, maar toen ik haar zag vallen, werd ik razend. Een -Zoeloe, die met den rug naar mij toestond, sloeg ik met den bijl zoo -heftig op het hoofd, dat hij neerplofte. In het volgende oogenblik had -ik echter reeds een paar leelijke porren met de assegaai te pakken, en -ik sloeg achterover van den stoel, tegen het tentlinnen aan. Ik kroop -gauw onder het zeil door, en was nu in de tent, waar ik een leege kist -zag staan, die ik over mij heen stulpte. De Zoeloe’s kwamen echter om -mij te zoeken, toen hun oog op een vaatje brandewijn viel. Nu begon de -bloeddorst te bedaren en kwam de jeneverdorst, maar mijn familieleden -waren allemaal vermoord.” - -Dit was heden morgen geschied, maar de jongen was een echt Boerenkind, -dat niet licht bij de pakken ging neerzitten. Hij begreep, dat de -andere Emigranten-Boeren, zoover het mogelijk was, gewaarschuwd moesten -worden, en den loop van het rivierke volgend, had hij nu het lager van -Kloppers bereikt. - -Met ingehouden adem, zonder een woord te zeggen, heeft de -lagerkommandant het verhaal aangehoord. Beurtelings flikkeren zijn -oogen van toorn, en beurtelings gaan er zware zorgen over zijn hoog, -schrander voorhoofd. - -Voor zijn oogen ziet hij het moordende net, waarin het edele wild, het -volk der Boeren, moet worden gevangen. Hij weet zoo zeker, alsof hij er -zelf bij tegenwoordig is geweest, dat de nobele, trouwe Piet Retief met -geheel zijn gezantschap is vermoord, en dat de Boeren, op het woord van -een duivel vertrouwend, overgeleverd zijn aan de woede der grimmige -Zoeloe-soldaten. - -Maar er is geen tijd om te klagen. De hand moet aan den ploeg geslagen, -en het lager ten spoedigste weerbaar gemaakt. - -Gert Kloppers, Floor en Willem gaan met een loffelijk voorbeeld -vooraan; de vrouwen, zelfs de kinderen helpen. Tot diep in den nacht -wordt gewerkt, altijd maar door; men gunt zich geen rust. Nu is het -allernoodzakelijkste geschied. Er is een buitenlager gemaakt en een -binnenlager; het binnenlager in een hoek van het buitenlager; een soort -citadel in de vesting. - -De muren bestaan natuurlijk uit ossenwagens, terwijl uit het -buitenlager een opening toegang geeft tot het binnenlager. Moet het -buitenlager worden prijsgegeven, dan hoopt men zich vechtende door die -opening in het binnenlager terug te trekken, en nog gelegenheid te -vinden, den ingang te versperren. - -Maar de wagenburcht is niet zoo stevig als bij het vorige -Kaffergevecht; ach, Kloppers weet het wel. De wagens hebben te veel -geleden op den tocht over het Drakengebergte, en er is nog geen -gelegenheid geweest, om ze behoorlijk te herstellen. Hij kent wel het -zwakste punt; dáár vlak voor hem, daar staat die wagen. Als de Kaffers -hem uitvinden, dan is het buitenlager verloren, want zeker zullen zij -hem uit de lijn rukken en een opening maken. Dan schiet er het -binnenlager nog over, maar dat binnenlager zal het leven der arme -zwervers niet langer dan hoogstens eenige minuten kunnen beschermen, -want het zal onder de scherpe assegaaien als bedolven worden. „O God, -wees mij en deze arme menschen genadig,” zucht Kloppers uit het diepst -zijner ziel. - -Hij roept hen bijeen; daar komen ze allen aan, de moeders met hunne -kinderen. Bij een kruitbaal knielt hij neder; allen volgen zijn -voorbeeld. - -Niets wordt gehoord dan een zacht gesnik; Gert Kloppers gaat voor in -het gebed. Zijn ziel, de innigste roerselen zijns harten legt hij in -dat gebed. In dat gebed zoekt het kind zijn Vader. Het voelt, dat die -Vader in tegenheden handelt; toch kan het niet zonder dien Vader leven. -Het tast in de duisternis; het tast naar de Vaderhand. Het zoekt, het -roept, het klaagt, het worstelt: „Ach, dat Gij de hemelen scheurdet!” - -Hoog gaan de golven in de ziel van Gert Kloppers, maar hij worstelt tot -het licht wordt in zijn hart. De storm bedaart, de golven leggen zich. -Hij voelt de Vaderhand. - -Hij staat op van de knieën—een wonderbare, diepe vrede ligt op zijn -gelaat. Die ossenwagen daar vóór hem is nog even wrak als zoo even, -doch wat hindert dat? Is de arm des Heeren verkort? Kan Hij deze -menschen nogthans niet redden? En is het in Zijn ondoorgrondelijken -raad anders besloten—Gert Kloppers hoopt stil te zijn als een gespeend -kind bij zijn moeder.... - -Maar de beslissing nadert. Reeds hoort men den hoefslag van een paard; -dat is de leeuwenjager. Hij heeft een kommando Zoeloe’s ontdekt, die in -snellen pas aanrukken; over een half uur kunnen zij voor het lager -verschijnen. - - - -Het halve uur was nog niet om, toen de stilte van den nanacht door een -plotseling, oorverdoovend, zenuwschokkend oorlogsgehuil werd -onderbroken. - -Dat gebrul kenden de Boeren reeds, maar in plaats van Matabelen waren -de aanvallers nu Zoeloe’s. - -Hunne assegaaien slingerend, hunne knotsen zwaaiend, vlogen zij als -duivels tegen de ossenwagens op. Maar verder kwamen ze voorloopig ook -niet, want de vermetele, wiens hoofd boven de linnen huif uitkwam, was -een kind des doods. - -De eerste storm werd bloedig afgeslagen, maar onmiddellijk volgde de -tweede, de derde. De verdedigers echter hielden moedig stand; zij -schoten even snel als gelukkig, en ook de derde storm werd afgewezen. - -De Zoeloe’s schenen nu terug te trekken; de Boeren haalden ruimer adem. -Maar de leeuwenjager zeide: „Ik ken dat volk; ze zijn gevaarlijker dan -de Matabelen, en ze wachten den morgen af.” - -„Laat dat zoo wezen,” zeide de vrouw van ouderling de Jong, „we winnen -toch tijd, en misschien kan er in dien tijd ontzet komen.” - -Mieke begaf zich even naar het binnenlager, om naar de schreiende -kinderen en den gewonden knaap te zien. Hij lag daar met gloeiende -wangen, want hij had een zware wondkoorts. Hij klaagde over dorst; zij -laafde hem met water. Zoo kwam zij weer in het buitenlager; bij de -anderen. Het begon nu morgen te worden; een lijn van goud en purper -teekende zich aan den oostelijken horizon. Bij het aanbrekende licht -kon de leeuwenjager Mieke’s gelaat goed onderscheiden; trouwens zij -stond geen drie pas van hem verwijderd. „Hoe gaat het, Mieke?” vraagde -hij. „Goed,” zeide ze op vroolijken toon, en zij knikte hem vriendelijk -toe. De vreeze des doods was op dit oogenblik verre van haar, ofschoon -de dood reeds klapwiekte boven haar hoofd. Zij wendde zich tot haar -vader, en zeide: „Ik geloof vast, dat wij nog ontzet zullen worden.” - -Dit is het laatste woord geweest, dat over hare lippen kwam. - -Plotseling verscheen een zwarte Zoeloekop boven den huifwagen, om even -plotseling te verdwijnen. Met de assegaai diep in de borst sloeg Mieke -tegen den grond. De leeuwenjager was onmiddellijk aan hare zijde. Met -waarlijk teedere behoedzaamheid haalde hij het wapen uit de wond, en -trachtte den bloedstroom te stelpen. Maar snel vlood het leven heen! - -Toen de leeuwenjager dit bespeurde, greep een bijna zinnelooze smart -hem aan. Hij bukte zich over de stervende heen, en riep met heesche, -rauwe stem: „Mieke, liefste, verlaat mij niet!” - -Ook de ouders, Floor en Willem stonden er bij met weenende harten, doch -uiterlijk waren zij kalmer dan de leeuwenjager. Maar Mieke zag hen niet -meer; zij zag niemand meer. Reeds hing er een nevel tusschen haar en de -omstanders. Maar aan den anderen kant scheen het licht voor haar oog, -want een zalige glimlach gleed over haar stervend gelaat. - -Zij zag de gouden tinne blinken van het vaderhuis hier boven? Zag zij -de poorten open van het nieuwe Jeruzalem? Hare ouders hebben het -gehoopt; zij hebben het geloofd. En dat geloof heeft koelen, milden -balsem gelegd op de brandende wond. - -De laatste levensvonk was nu spoedig uitgegloord, en de leeuwenjager -legde de geliefde doode in het binnenlager neer. Hij spreidde, met de -teederheid eener moeder, een doek over haar gelaat. Maar er welde geen -traan op in zijn brandende oogen, en er brandde nog iets anders in die -oogen dan smart. - -Hij hief zijn geweer als tot een eed omhoog, en riep: „Oog om oog en -tand om tand! Vervloekt zij het geslacht van Cham tot in alle -eeuwigheid!” - -Het waren dezelfde woorden, die Barend Jansen had gebezigd. - -Het begon nu helder dag te worden en op nieuw bestormden de Zoeloe’s -het lager. De kapitein, een reusachtige kerel, zwaaide zijn -vreeselijke, staalharde knots. Hij liep zelf onderzoekend langs de -wagenburcht heen, tot zijn scherpe blik het zwakste punt had ontdekt. - -„Hier,” riep hij met dreunende stem, „rukt dezen wagen weg, en gij hebt -het Boerennest.” - -Kloppers zag het gevaar, en liet al het vuur op dit punt concentreeren. -Binnen weinige oogenblikken lagen twintig Zoeloe’s dood bij den wagen, -en het scheen, dat het moorddadig vuur hen tot wijken zou brengen. Doch -toen de Kafferkapitein de twee eerste vluchtelingen met zijn moordwapen -de hersenpan verbrijzelde, en de anderen voor de keuze stelde: -„Overwinnen of sterven,” toen was het lot van het buitenlager beslist. - -„Redt het kruit en de wapens,” riep de leeuwenjager, „de Zoeloe’s -rukken den wagen op zij—ik dek de opening!” - -Het geweer wegwerpend, greep hij naar den bijl. Den eersten den besten -vijand rukte hij het schild uit de handen en velde hem neer. Hij had de -tanden op elkaar geklemd; een somber vuur brandde in zijn oogen. Zijn -leven was voor hem in waarde gedaald, nu de sterren waren ondergegaan, -die glans begonnen te spreiden op zijn pad. Maar dat leven wilde hij -tot den hoogsten prijs verkoopen, en dat zouden de brullende tijgers -daar vóór hem gewaar worden. Met bewonderenswaardige vaardigheid ving -hij de assegaaien op met zijn schild, en onheilspellend flikkerde zijn -strijdbijl in de stralen der opgaande zon. Doch met de lenigheid van -den panter klommen andere Zoeloe’s, die het buitenlager ontruimd zagen, -over de ossenwagens heen. Zij bedreigden den wakkeren strijder in den -rug. Maar zij kwamen niet ver; ten minste de eersten niet. De kogels -der Boeren uit het binnenlager strekten hen neer; één voor één. - -Doch de hand van den leeuwenjager begon moede te worden: zijn oog werd -mat. Met schrik bemerkte het Gert Kloppers. „Floor,” riep hij, -„verdedig mijn post,” en snel was hij aan de zijde van den dappere, -dien hij met het blanke staal ruimte maakte. - -Met een geschikte wending bereikten beide Boeren den ingang van het -binnenlager, door de wilde Zoeloekrijgers op den voet gevolgd. Maar de -twaalfjarige Willem Kloppers, Anna Jansen en nog vijf andere vrouwen -hielden hunne geweren gereed, en zoo verschrikkelijk was hun vuur, dat -de vijanden terugdeinsden. - -Deze sprongen nu op de wagens van het buitenlager, en zich achter de -linnen huiven dekkend, rolden zij het linnen zoover op, als noodig was, -om voor den arm de gewenschte ruimte te hebben tot het werpen der -assegaai. De Boeren hadden nu geen mikpunt voor hun geweer, en de -meeste kogels troffen geen doel. - -Terwijl begonnen de assegaaien der Zoeloe’s al gevaarlijker te worden; -er was nauwelijks dekking te vinden. De grond van het binnenlager werd -rood: hij werd rood van menschenbloed. - -„Als vader met zijn manschappen ons redden zal, dan moet hij gauw -wezen,” zeide Anna weemoedig. - -„Ja, heel gauw,” zeide vrouw Kloppers op droeven toon. - -Nu gingen de Zoeloe’s over tot den laatsten storm. Zij rukten woest aan -de wagens; zij bestormden de slechts zwak versperde opening. - -Hier stond Gert Kloppers. Hij wierp het geweer weg; er was trouwens -geen gelegenheid meer, het geladen te krijgen. Met de -onverschrokkenheid van den leeuw, die zijn welpen verdedigt, zoo stond -hij daar voor de opening. Aan zijn zijde streden zijn heldenzonen Floor -en Willem, ieder met een bijl in de vuist. - -„Al de assegaaien op dien hoofdman,” riep de Kafferkapitein. - -Een assegaai doorboorde Kloppers’ rechterarm; hij vatte zijn wapen in -de linkerhand. Hij kreeg een diepe wond aan zijn been—zijn knieën -knikten—een derde speer trof hem in den schouder—hij wankelde, de -sterke man—hij sloeg achterover. - -Maar Floor en Willem, ofschoon zelf gewond, wreekten hun vader, en drie -Zoeloe’s stortten met gespleten schedel voor hun voeten neer. Doch de -overmacht van den vijand was te geweldig. - -„Steekt dien jongen adder toch dood,” brulde de Kafferkapitein. - -De dappere Willem werd overhoop gestoken. - -„Ik zal met dien andere afrekenen,” liet hij er op volgen. - -Hij zwaaide zijn vreeselijke knots—Floor hief den bijl omhoog, om den -moordenden slag te pareeren, maar de slag was al te forsch: bewusteloos -zeeg hij ineen. - -Doch onmiddellijk sprong de leeuwenjager in de opening. - -Anna Jansen plaatste zich naast hem; zij nam den met bloed bevlekten -bijl uit Floor’s handen. - -Verwonderd staarde de leeuwenjager haar aan, maar hij zeide niets. - -De Zoeloe’s echter schenen te weifelen. - -„Dat is de Onkwetsbare,” mompelden zij, „de Onkwetsbare van daar -straks.” - -Maar deze aarzeling duurde slechts een oogenblik. - -Reeds velden zij hunne assegaaien tegen de laatste verdedigers van het -lager, het laatste schild, dat de bezwijkende Boeren dekte. Over twee -minuten, over één minuut is hun lot beslist. - -„’t Is gauw gedaan, Anna!” - -Zij knikte. - -Er lag iets aangrijpends in den heldenmoed van dit schoone, aan den -ondergang gewijde meisje. - -„Maar die bloedhonden zullen me toch den tijd moeten gunnen, dat ik hen -en ons in de eeuwigheid slinger!” - -Reeds zocht de leeuwenjager naar de tondeldoos. - -„De brandende lont in het kruit—’t is heel eenvoudig, Anna!” - -Zij zeide niets. Zij dacht niet aan het geoorloofde of het -ongeoorloofde dezer daad. Zij dacht slechts aan Simson, van wien -geschreven staat, dat de dooden, die hij in zijn sterven gedood heeft, -meer waren dan die hij in zijn leven had gedood. - -„Buk u,” riep de leeuwenjager. Een assegaai vloog Anna over het hoofd. -Maar de volgende assegaai trof haar. Zij trok hem uit de wond. Nu -suisden twee assegaaien tegelijk op haar aan: het bloed liep over haar -kleeren. - -Maar daar richtte zij zich plotseling hoog op—het matter wordend oog -begon te flikkeren—een salvo van kogels floot langs het lager heen. - -De Kaffers staakten den aanval; hun gelaat begon onrustig te worden. - -Het volgende oogenblik werd de snelle hoefslag van een troep paarden -gehoord; kletterend ging hij over de rond liggende klippen heen. - -Eenige Zoeloe’s kwamen het buitenlager instormen, en fluisterden den -kapitein iets in het oor. - -Daar buiten werden haastige kommando’s gehoord. - -„Dat is de stem van Dirk,” riep Anna met bijna juichende -stem—„redding!” - -Maar de kapitein zwaaide zijn vreeselijk moordwapen en riep, naar -buiten snellend, met dreunende stem: - -„Waar zijn ze?” - -„Hier!” riep Dirk Kloppers, en zonder een zucht te slaken, stortte de -kapitein onder den bijl van den jongen Boer dood ter aarde. - -De verbittering der jonge Boeren was grenzeloos. Zij waren van nacht -een uitgemoord lager voorbij gekomen, en hadden onder de brandende -puinhoopen der ossenwagens de half verkoolde lichamen van -Boerenmenschen gevonden. - -„Die een handwapen hebben,” riep Dirk, „volgen mij; de anderen maken -met hun kogels de boel buiten het lager schoon! Geen pardon! -Voorwaarts!” - -Nu stormde hij met zijn kameraden, het geweer over den schouder -geworpen, het buitenlager binnen, waar hij op een levenden Kaffermuur -stootte. - -„Hakt er een bres in,” riep hij, „voorwaarts!” - -Lodewijk Jansen en Tijs de Jong waren vlak naast hem. - -Het werd nu een strijd van man tegen man, doch de Zoeloe’s werden door -de bleeke angst aangegrepen, en de Boeren hielden een verschrikkelijke -afrekening. Ja, de Boeren zijn vreeselijk in hun toorn. - -Nu was Dirk dicht bij den ingang van het binnenlager: hij zag Anna’s -bleek gelaat. Daar ontviel hem de bijl, want de steel was glibberig -geworden van al het bloed. Hij voelde naar den dolk; hij kon hem niet -vinden. Dan er maar met de vuist op in! Nog drie Kaffers scheidden hem -van het binnenlager. Den eersten sloeg hij met zijn ijzeren vuist tegen -den grond, en den tweeden slingerde hij met het hoofd tegen den ijzeren -band van een wagenwiel, zoodat hij onbeweeglijk bleef liggen. De derde -had in dat oogenblik de assegaai gemikt op het hoofd van den jongen -Boer, doch de bijl van Anna Jansen was sneller dan de Kafferspies, en -met verbrijzelde hersenpan stortte de Zoeloekrijger voor Dirk’s voeten -neer. - -Nu was het echter met de kracht van Jansen’s heldendochter ten einde. -„Anna!” riep Dirk, maar zij hoorde hem niet meer, en zij zou tegen den -wagen zijn aangevallen, had Dirk haar niet gesteund. - -„Lodewijk,” zeide hij, „zorg voor Anna,” en zich tot den leeuwenjager -wendend, vraagde hij met een beklemd gemoed: „Hoe staat het hier, Neef -Teunis?” - -„Mieke is dood; nog een vrouw en twee kinderen zijn omgekomen; al de -anderen zijn gewond.” - -„Mieke dood!” riep Dirk met een kreet van klagende smart. - -Het volgende oogenblik bevond hij zich midden onder de gewonden. Vrouw -Kloppers, ofschoon zelf gewond, was juist bezig, de kwetsuren van haar -man te verbinden. - -„Vader,” zeide Dirk, „de Zoeloe’s hebben u vreeselijk toegetakeld!” - -Zijn oogen werden vochtig van deernis en liefde—waren dat dezelfde -oogen, die zoo pas nog hadden gevlamd in wilde strijdlust? - -Willem zat naast zijn vader; zijn wonden waren reeds verbonden. - -Floor sloeg de oogen op. „Mijn bijl, mijn bijl,” riep hij met -verwilderden blik, „waar is mijn bijl?” - -Hij stond op, maar hij waggelde als een dronken man. Toen hij echter -zijn broeder Dirk zag, begon hij den toestand langzaam te begrijpen. - -„We hadden op Barend Jansen gehoopt,” zeide hij, „en gij zijt gekomen, -doch nu is het ook goed.” - -Ja, nu was het ook goed. - -Niemand hunner had een doodelijke wond, en als door een wonder waren -zij gered! Als uit den dood hadden zij elkander weergevonden, en zij -werden niet moe, elkander de hand te drukken. - -Maar niet onvermengd was de beker der vreugde. - -Dirk wendde zich naar de plaats, waar Mieke lag. De leeuwenjager ging -mee. - -Zij lag nog in dezelfde houding, waarin de leeuwenjager haar had -neergelegd; het hoofd op een kussen. Op de wond lag nog de doek, die -geheel van bloed was doortrokken. - -Behoedzaam nam Dirk den anderen doek weg, die haar gelaat bedekte. Op -hare trekken zweefde nog de glimlach, mild en zacht als het licht van -den dageraad. - -Peinzend, diep weemoedig rustte het oog van den broeder op de geliefde -doode. Hij bukte zich, en kuste hare verbleekte lippen. - -„Rust zacht, lieve zuster!” fluisterde hij. Hij nam weer den doek, en -bedekte het gelaat der blanke, geknakte lelie. - -Maar in de brandende oogen van den leeuwenjager begon het te schemeren. -Hij ging buiten de legerplaats, het veld in. Hij wierp zich voorover -ter aarde, en snikte als een kind. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XVI. - - -Welgemoed was Piet Retief met zeventig der voornaamste Boeren, de door -koning Dingaan gewenschte beesten medevoerend, op weg gegaan naar -Zoeloeland. Onderweg halt houdend, ontving hij bericht door een van ’s -konings gezanten, dat hij voort mocht trekken naar Umkungunhlovu, de -onwelluidende naam van Dingaan’s hoofdstad, de Dingaanstad door de -Boeren genoemd. - -De Boeren lieten zich de order des konings geen tweemalen zeggen, en -spoedig was de hoofdstad bereikt. - -De stad besloeg een groote ruimte, en was omheind door een muur van -sterke doorntakken, terwijl aan weerszijden van die takken scherp -gepunte palen kruiselings in den grond geplant, met de scherpe punten -naar boven stonden. De stad was cirkelvormig gebouwd en bestond uit -1700 kafferhutten, die ruimte boden voor 34000 soldaten, terwijl de -cirkel een groot exercitieveld omspande, dat grensde aan de woning des -konings. - -De Boeren wendden zich nu tot een der voornaamste hoofdmannen, -„Dingaansmond” genoemd, de eenige, die zonder verlof met den geweldige -mocht spreken. Deze ging onmiddellijk tot den koning, rapporteerde de -aankomst van de Boeren, noemde hun getal alsmede het aantal beesten, -dat zij mede brachten, en maakte tevens melding van de getuigenis der -twee Zoeloe-kapiteins, die den veldtocht van de Boeren tegen Sikonyella -hadden meegemaakt, en de verklaringen der Boeren onder eede wilden -bevestigen. - -De koning scheen het rapport vriendelijk op te nemen. Op zijn bevel -werd er voor de gasten geslacht, en terwijl zij den tweeden dag zouden -uitrusten van den vermoeienden tocht, werd hen gelast, den derden dag -voor den koning te verschijnen. - -Zoo maakten de Boeren dan hun kamp gereed op een kleinen heuvel, op -ongeveer honderd vijftig pas afstands van de stad, door een spruit of -beek er van gescheiden, en op driehonderd vijftig pas afstands van de -gerechtsplaats, waar het door de wilde dieren afgeknaagde gebeente der -verslagenen lag te bleeken in de heete Februarizon. - -Waarschijnlijk waren er onder de Boeren meer dan één, die zich niet op -hun gemak gevoelden, doch het vertrouwen van Piet Retief op het woord -des konings was verwonderlijk groot, en toen den volgenden morgen de -Zoeloe’s als geschenk van den gastheer tien mooie slachtossen voor de -Boeren brachten, verdween het laatste spoor van wantrouwen. De twee -kapiteins, die den tocht tegen Sikonyella hadden meegemaakt, voegden -zich bij de blanken, hielden hen den geheelen dag op vriendelijke wijze -gezelschap, en de Boeren waren vol goede verwachting voor den derden -dag, toen zij bij koning Dingaan ter audiëntie verschenen. - -Die verwachting werd voorloopig niet beschaamd. - -Retief werd met vijf van zijn eerste raadsleden, vergezeld door de -bekende Zoeloe-kapiteins en den machtigen hoofdman, die „Dingaanmond” -werd genoemd, de raadzaal binnengelaten. Deze zaal was gemaakt van -gevlochten rotting, terwijl de vloer was belegd met matten, waarop de -gasten zich mochten nedervleien. Zij was twintig voet in het vierkant, -terwijl het dak door twee en twintig met kralen versierde pilaren werd -geschraagd. - -Aan de raadzaal grensde de zitkamer des konings, eveneens van -gevlochten rotting gemaakt, terwijl van uit deze kamer door den tuin -een smalle, met klipsteen geplaveide gang naar een breedgetakten wilden -vijgeboom liep. Hier, in de schaduw van dezen boom, placht de koning -gaarne te zitten, als de zon heet werd, en de geheele stad lag daar als -aan zijn voeten. Van hier had hij ook een goed gezicht op den platten -heuvel, die de gerechtsplaats werd genoemd, maar inderdaad een -gruwelijke moordplaats was. - -De koning ontving de Boeren in de raadzaal. Hij zat vlak voor hen, maar -zij konden zijn gelaat niet zien, want het was bedekt door een fijnen, -rooden sluier. - -De ontvangst was uitmuntend. De koning was van de goede trouw der -Boeren blijkbaar overtuigd, en verklaarde, dat hij het rapport van Piet -Retief volkomen vertrouwde. - -Volgens het geloofwaardig getuigenis, dat later een van Dingaan’s -soldaten aan een Transvaalschen Boer heeft afgelegd, had het -tweegesprek het volgende verloop: - -De koning: Waar hebben jullie gewoond, alvorens ge hierheen trokt? - -Retief: Wij komen uit een ver land, waar nog vele witmenschen wonen. - -De koning: Waarom zijn jullie uit uw land getrokken? - -Retief: Het land werd te eng voor de vele menschen, die er woonden. - -De koning: Waarom zijt ge niet in den omtrek der Vaalrivier gebleven? - -Retief: Het is daar een koude, kale wereld; er is geen geboomte en geen -loopend water. - -De koning: Is het land, dat gij van mij wilt ruilen, goed van hout en -water voorzien? - -Retief: Als wij dien grond konden krijgen, zouden wij blijde zijn, want -er is hout en water in overvloed. - -De koning: Hebt gijlieden veel vee? - -Retief: Wij zijn armer geworden aan vee, want wij hebben op den Trek -veel vee verloren. Toch hebben wij nog genoeg voor ons bedrijf, als wij -maar vruchtbaren grond kunnen krijgen. - -De koning: Is het waar, Retief, dat gij met Moselekatse oorlog hebt -gevoerd? - -Retief: De Boeren waren in geen oorlog met Moselekatse maar hij -vermoordde ons volk en nam onze beesten weg. Toen is ons volk -uitgetrokken, om het vee terug te krijgen. - -De koning: Waar woont Moselekatse thans? - -Retief: Hij en zijn volk zijn gevlucht. - -De koning: Is Moselekatse dood? - -Retief: Ik heb zijn lijk niet gezien; ik denk, dat hij nog leeft. - -De koning: Heeft uw volk veel van Moselekatse’s vee genomen? - -Retief: Ja, want Moselekatse had ook veel van ons vee genomen. - -De koning: Hebben uw vrienden vele van Moselekatse’s volk -doodgeschoten? - -Retief: Ja. De Kaffers vochten dapper, en velen van hen sneuvelden. - -De koning: Waarom woont Retief niet in het land, waaruit hij -Moselekatse heeft verjaagd? - -Retief: Wij willen niet in het land van een ander wonen, dat wij niet -hebben gekocht of geruild. En Moselekatse is nu gevlucht—hoe zullen wij -dan met hem kunnen spreken over het ruilen van grond, o koning! - -De koning was over de antwoorden van den blanken man blijkbaar zeer -voldaan, zeide hem, dat hij een naderen dag zou bepalen, om over het -ruilen van grond te spreken, en liet de vreemdelingen gaan in vrede. - -De Boeren waren wonder in hun schik. - -Piet Retief sloeg zijn nevenman lachend op de schouders: „Nu maat, wat -zeg je er van?” - -„’t Zal wel losloopen,” meende deze tevreden. - -„Dat denk ik ook,” zeide Piet Retief met klem, en stopte welbehagelijk -zijn korte pijp. - -Den volgenden, den vierden dag, bleven de Boeren rustig in hun kamp, -zagen nu en dan een goed gedrild regiment van den Zoeloe-koning voorbij -marcheeren, en wachtten op de boodschap van koning Dingaan. - -Zij behoefden niet lang te wachten. Reeds den anderen dag kwam de -boodschap, en de Boeren gingen vol hoop op een goeden uitslag opnieuw -tot den koning. - -Hun stoutste verwachtingen werden nog overtroffen; de koning had -blijkbaar een welgevallen aan de blanken, en hij teekende een stuk van -den volgenden inhoud: - -„Umkungunhlovu, 4 Februari 1838. - -„Zij het aan allen kennelijk, dat aangezien Piet Retief mijn vee heeft -hernomen, dat Sikonyella van mij had gestolen, welk vee gezegde Retief -mij nu heeft afgeleverd, zoo verklaar en certificeer ik Dingaan, koning -der Zoeloe’s, dat ik heb goed gedacht, aan hem Retief en zijn -landgenooten af te staan de plaats Port-Natal met al het land, daaraan -gelegen, dat is te zeggen van de Tugelarivier tot aan de -Umzimvuburivier ten westen, en van de zee naar het noorden, zoo ver het -land bruikbaar moge zijn en aan mij toebehoort—hetwelk ik bij deze doe, -en hun schenk als hun voortdurend eigendom.” - -Dit historische dokument moet nog te vinden zijn in het -gouvernementsarchief te Pieter-Maritzburg, en de handteekening des -konings: „Marthinus Dingaan” is, alhoewel zeer onduidelijk geschreven, -toch nog te ontcijferen. - -Retief stak het kostbaar dokument, waarbij Natal aan de Boeren werd -afgestaan, in zijn zak, en nu het groote doel was bereikt, verlangde -men naar huis, om daar de blijde tijding te brengen. - -De koning echter verzocht de gasten, nog één dag te vertoeven, want hij -wilde ter hunner eer zijn regimenten nog een oorlogsdans laten -uitvoeren. - -De Boeren konden, zonder onbeleefd te schijnen, moeilijk weigeren, en -reeds vroeg in den volgenden morgen liet de koning Retief met zijn vijf -vertrouwdste vrienden roepen. Op Dingaan’s bevel verschenen nu op het -ruime exercitieveld vier honderd poenskopossen, straks vervangen door -vier honderd zwartrugossen, voor welke ten slotte vier honderd -melkwitte ossen, de zoogenaamde vredeossen, in de plaats kwamen. Bij -elke dezer drie prachtige groepen ossen behoorden twee regimenten -Zoeloe-soldaten, die voor de oogen der Boeren hun oorlogsdansen -uitvoerden. - -Toen deze spelen geëindigd waren, richtte zich de koning tot Retief. - -„Hoe vindt gij ’t?” - -„Ik vind het mooi,” was het antwoord; „nog nooit, o koning, heb ik zoo -iets gezien!” - -Retief sprak de waarheid; het was een schilderachtig, prachtig gezicht -geweest. - -„Hebt gij ook zulke groote groepen ossen van één kleur?” was de nieuwe -vraag van den Zoeloe-vorst. - -„Neen,” antwoordde Retief; „wij houden de kleuren niet zoo bij elkaar; -wij gebruiken de ossen, om de wagens te trekken.” - -„Dan zijt ge niet zoo’n groot koning als ik,” meende Dingaan. - -„Ik zie,” was het antwoord, „dat gij een machtig, goed en rijk koning -zijt, dat gij uw scepter uitstrekt over een groot volk, en ik denk, dat -ik en mijn volk in vrede en vriendschap zullen leven met koning Dingaan -en zijn volk.” - -Doch nu was het de beurt aan Retief, om met zijne manschappen eenige -manoeuvres uit te voeren, en de koning zette zich neder op zijn -lievelingsplek, onder den wilden vijgeboom, van waar hij de bewegingen -der ruiters goed kon waarnemen. - -Retief liet dus zijn zeventig manschappen opzadelen in het oude kamp; -de geweren werden geladen met los kruit, en in twee afdeelingen reden -de Boeren naar de door den koning aangewezen plek. Hier werden een paar -schitterende ruiterstukjes uitgevoerd, vervolgens zoo snel mogelijk -drie salvo’s afgegeven, waarna de paarden werden omgeworpen, en men in -galop terugkeerde naar het kamp. - -Nu zouden de Boeren dan vertrekken, doch een adjudant des konings -verzocht hen uit des konings naam, nog één nacht te blijven, om den -volgenden morgen als des konings gasten bier met hen te drinken, de -regimenten nog eens hun oorlogsspelen te zien uitvoeren, en dan in -vrede huns weegs te gaan. - -De Boeren verlangden naar huis, maar zij wilde den koning niet -onaangenaam zijn; zoo bleven zij in hun kamp. Zwermen aasvogels zagen -zij neerstrijken op den moordheuvel daar voor hen, doch dit deerde hen -niet. Morgen, morgen gingen zij immers naar huis! - -Zij zaten met elkander te keuvelen en te praten, totdat de milde -zomeravond zijn schaduwen wierp over het lager. Het begon koeler te -worden en zij vleiden zich neder om te slapen—het was de laatste nacht -van hun leven. - -Retief en zijn zeventig mannen waren den volgenden morgen vroeg op, en -begaven zich tot het afscheidsbezoek naar den koning. - -Hun werd gezegd, de geweren achter te laten; de argeloozen voldeden aan -het bevel. - -Zij ontmoetten den koning op het exercitieveld en groetten hem -eerbiedig. Hij groette terug, maar tusschen het gaas door van den -fijnen, rooden sluier, die zijn gelaat bedekte, flikkerden de oogen van -een wild, bloeddorstig beest. - -Het bier werd rondgedeeld, en de Zoeloe-regimenten voerden hun -oorlogsdansen uit. Allengs vormden zij om de Boeren een wijden kring, -die gestadig nauwer werd. - -Nog altijd vermoedde Retief geen verraad; zijn trouw en eerlijk hart -vertrouwde op het koninklijk woord. - -„Het wordt tijd!” fluisterde Tambuza, Dingaan’s eerste minister. - -Toen liet de koning het masker plotseling vallen. - -Hij stond op. - -„Slaat de toovenaars dood!” brulde hij, en zich omkeerende, verdween -hij in zijn woning. - -„Verraad!” gilden de Boeren, terwijl zij hun messen trokken, maar ze -werden verzwolgen door de overstelpende macht des vijands. Zij streden -en worstelden tot het bittere einde, en vielen als helden en -martelaren! - -Een knots verbrijzelde de hersenpan van Piet Retief; een assegaai -scheurde zijn lichaam open, en het nog kloppende, trouwe hart werd hem -uit het lijf gereten en aan Dingaan gebracht. - -Toen lachte de bloedhond, en de satan, die vlak achter hem stond, -lachte ook. - -Maar aan den Engelschen zendeling Owen, die aan het „hof” verkeerde, -liet Dingaan deze boodschap brengen: „Verontrust u niet, mijnheer Owen; -ik laat de Boeren maar doodslaan.” - -De vermoorde Boeren werden intusschen naar den moordheuvel gesleept, en -hun lijken op een hoop geworpen. Daar bleven zij liggen: een spijs voor -de aasvogels en het wild gedierte. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XVII. - - -Met het geschetste moordtooneel heeft de Zoeloekoning de algemeene -slachting ingeluid, en van uit de hoofdstad verspreidden zich zijn -regimenten, om de onbezorgde Boeren te overrompelen. - -Acht dagen lang heeft dit moorden geduurd, en het zou met de Boeren nog -veel hachelijker hebben gestaan, indien de verhaalde veldbrand den Trek -der Boeren niet had vertraagd. Natal was het slagnet, waarin de -Emigranten moesten worden geworgd, en al was al het volk nog niet in -Natal, de voorhoede raakte in dat gespannen net toch vreeselijk -bekneld. - -Langs een lijn van bijna zeven uren gaans, van af Rendsburgspruit tot -aan de Blauwkransrivier, werden de Boerenlagers plotseling -tegelijkertijd door een groote overmacht aangetast. - -Aan de Rendsburgspruit stonden de wagens der familie Rendsburg. Wel -hadden zij uit de richting van het volgende lager, dat der Malans, -hooren schieten, doch in de noodlottige meening, dat Piet Retief met de -zijnen, die thuis werden verwacht, hun nadering door vreugdeschoten -kenbaar maakten, hadden zij aan geen vijand gedacht. - -Zoo was er bij des vijands komst geen gelegenheid meer, om de wagens in -een kring te trekken, en have en goed in den steek latend, vluchtte men -op een steilen klipheuvel in de nabijheid. - -Als razenden stormden de Zoeloe’s tegen den heuvel op, maar de Boeren -ontvingen hen met een moorddadig vuur, en sloegen hen terug. Doch thans -dreigde de ammunitie op te raken, en van de andere lagers, die eveneens -in grooten nood verkeerden, was geen hulp te verwachten. - -In dit gevaarlijk oogenblik werd plotseling de breedgerande hoed -zichtbaar van een voortjagenden Boer. Het was Marthinus Oosthuizen, een -dappere kerel. Hij zag den hachelijken toestand der Rendsburgers, en in -plaats van op eigen lijfsbehoud bedacht te zijn, wendde hij -onmiddellijk den teugel, om hen bij te staan. Zij echter wenkten hem -met woorden en gebaren, om hun kruit te verschaffen, en wezen den wagen -aan, waar het te vinden was. Inderdaad gelukte het den vermetelen Boer, -een voldoende hoeveelheid kruit machtig te worden, waarmee hij zich bij -zijn stamgenooten voegde. De moed der arme menschen werd nu wonderlijk -gesterkt, en terwijl geen hunner werd gedood, zelfs niet gekwetst, lag -de helling van den heuvel bezaaid met gesneuvelde Kaffers, en de -Zoeloe’s gaven ’t op. - - - -Te Doornkop stond een groot lager der Boeren, dat ongemoeid bleef, en -waar men van niets wist, totdat vluchtelingen, meest vrouwen en -kinderen, slechts in nachtgewaad gehuld, de vreeselijke ramp kwamen -mededeelen. Onmiddellijk werden de ossen voor de wagens gespannen, om -naar de bedreigde punten te trekken, de gewonden en zwakken op te -nemen, en te redden wat nog te redden was. Rechts en links hoorde men -voorttrekkende uit de verte den scherpen knal van het geweer en het -woeste gebrul der Zoeloe-Kaffers, maar er was op het oogenblik geen -denken aan, om de vrienden te helpen, want eerst moesten de -vluchtelingen worden opgezocht en verzorgd. Dadelijk echter werden er -rapporten gezonden aan de nakomende treinen, om zich in lagers te -vereenigen, daar de vijand in de nabijheid was. - -Met de vluchtelingen keerde men naar het Doornkoplager terug, waarna de -paarden werden gezadeld, en veertig Boeren (de anderen moesten ter -verdediging van het lager achterblijven) uittrokken, om de benarde -lagers te helpen. Het eerst stietten zij op het lager van Viljoen, dat -den schok der Zoeloe’s had doorstaan, doch van al het vee was beroofd. -Te vreeselijker was de verwoesting van het volgende lager, dat der -Bezuidenhouts. Niemand, zelfs de zuigeling niet, was gespaard. - -Vreemd was het, dat een vreemdeling, een blanke, in een der geplunderde -en gehavende ossenwagens werd ontdekt, bezig met geld te stelen. Hij -trachtte te vluchten, maar de Boeren schoten hem dood. Het bleek een -Engelschman te zijn. - -De Boeren noemden de plek, waar het uitgemoorde lager had gestaan, de -„Moordkraal”, en met bange voorgevoelens in het hart werd de tocht -voortgezet. - -Ach, het was een vreeselijke tocht! Langs de spruiten stonden de -ossenwagens: in groepen van drie, vier, zes stuks, en reeds aan den -weerloozen stand dier wagens kon men zien, dat de overrompeling -volkomen was geweest. Alle levende ziel was uitgeroeid: geworgd, -doorstoken, vermoord. Men kon zien, hoe de weerlooze vrouwen en -kinderen (de mannen waren meerendeels op de groote jacht) bijeen waren -gevlucht en zoo vermoord. - -De omtrek van een volgende groep wagens bewees, dat hier lang en bitter -was gestreden, voordat de Kaffers hadden gezegepraald. Vele -Kafferlijken bedekten den grond, maar van de dappere verdedigers, de -Witten en de Botha’s, was ook niemand overgebleven. De gieren waren -reeds neergestreken op de blanke en zwarte lijken, maar de Boeren -joegen ze op, begroeven de bekenden, en dekten de anderen met het -huiflinnen der ossenwagens, opdat de familieleden hen zouden kunnen -herkennen. - -En zoo ging het van groep tot groep—het was één afschuwelijk, -afgrijselijk bloedbad! - -Hoe velen hadden nog getracht te vluchten! Maar de grimmige speer van -den moordenaar vond hen: onder een wagen, in een kuil, achter een -doornstruik—nergens was er schuiling geweest! Er was gemoord, geslacht -met satanische woede! Het hoofd van den zuigeling was verpletterd tegen -de ijzeren wielbanden van den ossenwagen, en de moeder lag er naast—met -opengereten lichaam.... - -Bij een baal rijst vond men een aantal personen vermoord; zij hadden -gemeend, dat het een baal kruit was, en betaalden hun vergissing met -hun leven. - -In de nabijheid der uitgemoorde legerplaatsen hebben de Boeren later -een dorp gesticht, en hebben het „Weenen” genoemd. Zij hadden er geen -passender naam aan kunnen geven, want de harde grond is er waarlijk -week geworden van al de tranen, die er zijn geschreid. - - - -Het lager van Gert Maritz, drie en dertig man sterk, kon zich gelukkig -staande houden. Ook het „Vechtlager” bij de Boschmansrivier doorstond -de Kafferwoede. Het gevecht duurde hier den ganschen dag, en reeds -begon de ammunitie op te raken, toen een goed gemikt schot uit een -drieponder verwarring bracht in de gelederen der Zoeloe’s. Van dit -oogenblik maakten de Boeren gebruik, om een krachtigen uitval te doen, -en de moordenaars sloegen op de vlucht. - -Wonderen van dapperheid zijn in die bange dagen door de Boeren -verricht. De Oosthuizen’s, de Naudè’s, de de Beer’s, de Cilliersen, de -Pretoriussen, de Maritzen, en zoovele anderen, de vrouwen en dochters -der Voortrekkers niet te vergeten, zij hebben met een heldenmoed -gestreden, die onze eerbiedige hulde afdwingt, en hunne nagedachtenis -zal in eere blijven, zoolang voor heldenmoed en dapperheid nog harten -kloppen! - - - -Het was voor de afwezige Boeren een ontzettend oogenblik, toen zij, des -avonds van de jacht terugkeerend, voor hunne uitgemoorde, uitgebrande -kampen stilhielden. - -Daar lagen hun broeders, hunne vaders, hunne zonen: verslagen als de -helden van Israël op het gebergte van Gilboa! - -Waar waren hunne lagers gebleven, die zij zoo hoopvol hadden verlaten? -Het vroolijk gezang der kinderen, het vriendelijke oog der -huisvrouw—waar was het gebleven? - -Ach, alles wat hun lief en dierbaar was op deze aarde, het was -verdwenen, het was ondergegaan! En hun oog zag niets dan brandende -puinhoopen, afschuwelijk verminkte lijken en rookende bloedplassen! - -Op de klipsteenen, die daar rond lagen, daar gingen de Boeren zitten. -En zij hieven hunne stem op en weenden.... - -En toen hunne oogen geen tranen meer hadden, toen stonden zij op. En -zij hieven hunne handen omhoog naar de sterren, die boven hunne hoofden -fonkelden, en zij zwoeren bij Hem, Die eeuwig leeft, dat zij dit -onschuldige bloed zouden wreken.... - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XVIII. - - -Onder aanvoering hunner beproefde voormannen Piet Uijs en Hendrik -Potgieter (laatstgenoemde was na den dood van Retief over het -Drakengebergte ter hulpe gesneld), trokken de Boeren tegen Dingaan op, -om het onschuldig verraden bloed te wreken. - -De jonge Boeren uit Kloppers’ lager sloten zich bij den tocht aan, doch -Gert Kloppers en de andere huisvaders bleven, daar het gevaar van -overrompeling niet gering was, ter verdediging in het lager achter. - -Dingaan zou van twee kanten worden aangevallen: door de Engelsche -kolonisten, die aan de kust woonden, en die voor de Zoeloe’s even -beducht mochten zijn als de Boeren, van de Zuidzijde, en door de Boeren -van de Westzijde. - -Het Boeren-kommando bestond uit ongeveer vijfhonderd man. Daar kon -Dingaan twintig duizend soldaten tegenover stellen: krijgers, gehard in -den strijd. Wel hadden de Boeren geweren, doch tegen één geweer stonden -veertig assegaaien! - -De Boeren rukten recht op Dingaan’s hoofdstad aan. ’t Was -verwonderlijk, hoe weinig tegenstand zij ondervonden. Maar ’t was nog -verwonderlijker, dat de aanvoerders der Boeren geen achterdocht kregen. - -Nu en dan zag men op de toppen der bergen eenige zwarte stippen; het -waren schildwachten der Zoeloe’s, die bij de nadering der Boeren snel -verdwenen, terwijl men des nachts de seinvuren des vijands zag -flikkeren. - -In den namiddag van den 13. April 1838 sloegen de Boeren hun kamp op -bij Italeni, aan den voet van een hoogen bergrug, en den volgenden dag -hoopte men door een snelle beweging Dingaan’s hoofdstad, waarvan -slechts eenige mijlen afstands hen meer scheidden, te nemen, haar aan -de vlammen prijs te geven, en Dingaan van zijn troon te stooten. - -Reeds bij het derde hanengekraai van den volgenden morgen was het -geheele lager in beweging. De paarden werden gezadeld, de -kampbenoodigdheden op de weinige wagens geladen, en de orde van den -tocht geregeld. - -Piet Uijs leidde de voorhoede; Hendrik Potgieter en zijn mannen -volgden. Zoo kwam men voor een enge vallei, aan weerskanten ingesloten -door hooge, boschrijke bergen. De zon begon juist de toppen der hoogste -bergen te vergulden, toen men voor den ingang kwam van die vallei. - -„Dat lijkt sprekend op een muizenval,” fluisterde Dirk Kloppers tot den -leeuwenjager, die naast hem reed. - -De leeuwenjager knikte; hij was van dezelfde meening. - -Ook Piet Uijs dacht iets dergelijks; die vredige vallei leek hem als -een poorte des doods. - -„Is de weg veilig?” vraagde hij aan de patrouille, die op kondschap was -uitgezonden geweest. - -„Veilig,” antwoordde de patrouille. - -„Is er geen andere weg?” vraagde hij opnieuw. - -„Men kan deze bergen omtrekken,” antwoordde de patrouille, „maar er -gaat veel kostbare tijd mee verloren, en de menschen hunkeren naar de -beslissing.” - -De Boeren haakten naar de beslissing; dat was waar. - -En de weg was veilig, rapporteerde de patrouille. - -Pieter Uijs had zijn aarzeling overwonnen; hij richtte zich op in de -stijgbeugels en riep met krachtige stem: „Voorwaarts!” - -De macht der Boeren bestond uit vijfhonderd man, waarvan de voorhoede, -door het geheele kommando gevolgd, nu in gesloten gelederen de -bergkloof insloeg. - -Zonder eenig ongeval passeerde men de gevaarlijke punten. - -Piet Uijs had zich blijkbaar noodeloos ongerust gemaakt. Wel werd het -in het bosch aan de rechterzijde plotseling levendig, maar de beweging -ontstond door een schaar wilde papegaaien, die bij het brieschen der -paarden opvlogen, en een paar opgeschrikte reebokken gingen in groote -sprongen voor de ruiters uit. - - - -De voorhoede heeft nu gelukkig bijna den uitgang der gevaarlijke kloof -bereikt, maar daar—wat is dat? Is de uitgang versperd? - -Neen, het kàn niet waar zijn. - -Tòch is het waar. - -Alsof ze uit den grond zijn opgerezen, zoo staan daar twee -Zoeloe-regimenten—in volle slagorde. Het breede, stalen lemmet der -stootassegaai flikkert in hun vuist, en zij slaan op hun leeren -schilden, dat het dreunt als het rommelen van den verren donder. - -Tegelijkertijd begint er beweging te komen langs de begroeide hellingen -aan weerszijden van den weg, en het krijgsgeschreeuw der Zoeloe’s, -daverend van berg tot berg, doet de moedige Boerenharten sneller -kloppen. - -„Houdt de gelederen gesloten!” roept Piet Uijs. - -Op dit oogenblik dringt een Boer naar voren, naar de spits der -voorhoede, waar Piet Uijs zich bevindt, en rapporteert: „Kommandant -Potgieter laat u weten, dat de Zoeloe’s hem van achter aanvallen en de -vallei versperren!” - -„De klep van de val is dicht,” meent Dirk Kloppers. - -„Ik heb het niet anders verwacht,” zegt de leeuwenjager. - -De Boeren zitten inderdaad in den val. Zij zijn geheel omsingeld; de -vredige vallei is werkelijk geworden eene poorte des doods. - -Maar de dappere Piet Uijs, die zijn mannen hier heeft gebracht, zal die -poorte open breken door zijn sterken arm. - -„Zeg aan kommandant Potgieter,” beveelt hij aan den rapportganger, „dat -hij mij van achter dekke! Onze weg ligt voorwaarts!” - -Tegelijkertijd kommandeert hij vuur, en de kogels der Boeren slaan een -stuiptrekkende opening in den Kaffermuur voor hen. - - - -Potgieter kon aan den wensch van Piet Uijs niet meer voldoen, want de -snelvoetige Zoeloe’s waren, van de hellingen der bergen naar beneden -stormend, reeds als een wig tusschen de voor- en achterhoede der Boeren -ingedrongen. - -Potgieter achtte het dus het verstandigst, om eerst van achter zich -ruimte te maken, en daarna zich door te slaan naar de voorhoede. - -In dien geest gaf hij bevel, snel eenige salvo’s op de Zoeloe’s die van -achter opdrongen, te geven, dan te paard te springen, en in vollen -galop door den Kaffermuur heen te breken. - -De order werd even snel als onverschrokken uitgevoerd, en voordat de -slagorde der Zoeloe’s, door de hevige losbrandingen van het geweer in -verwarring gebracht, zich kon herstellen, zaten de ruiters er reeds -tusschen in en maakten ruim baan. - -Het eerste gedeelte van het krijgsplan was schitterend en met -betrekkelijk gering verlies uitgevoerd. Slechts een paar Boeren waren, -door de werpassegaai getroffen, achtergebleven in de bres. Doch nu kwam -het tweede gedeelte van het krijgsplan: zich opnieuw te wagen in die -enge vallei, in die poorte des doods, zich door te slaan door de van -vijanden krioelende kloof, en zich te vereenigen met de voorhoede. - -Potgieter wendde nu den teugel van zijn paard en kommandeerde: „Terug -mannen, de kloof in! En aansluiting gezocht met de voorhoede!” doch -deze order is nooit uitgevoerd. - -Werd het bevel niet gehoord of begrepen—wie zal het zeggen? - -Slechts een handvol dapperen schaarden zich aan Potgieter’s zijde, -terwijl de anderen het open veld opgingen. Onder deze omstandigheden -viel er niet aan te denken om de voorhoede bij te springen, en -Potgieter had al zijn beleid noodig, om zelf niet door de overstelpende -overmacht des vijands dood gedrukt te worden, en met droefheid in de -ziel en bestendig vurend, trok de dappere kommandant langzaam terug -naar de vlakte. - - - -Intusschen was de voorhoede onder Piet Uijs in een bloedigen strijd -gewikkeld, en hij streed als de leeuw, die door de wolven omsingeld is. -Nog altijd hoopte men op hulp van Potgieter, maar Karel Landman, die -met onbezweken moed tot nog toe had gevochten, riep, op een steilte -gekomen, van waar hij de geheele vallei kon overzien: „Potgieter en -zijn mannen trekken terug—nu is alles verloren!” Maar zijn ervaren oog -ontdekte tegelijkertijd, dat ter linkerzijde nog een uitweg was uit de -doodelijke kloof, en hij haastte zich, dit den kommandant mede te -deelen. - -„Neem dan dien uitweg,” zeide Piet Uijs snel beraden, „en ik zal met -eenige manschappen den aftocht dekken!” - -Zoo geschiedde het, en de Boeren trokken al vechtende terug, het open -veld in, dat met lang Tamboeki-gras was bedekt. - -Juist hield Piet Uijs zijn paard even in, om den vuursteen van zijn -geweer te scherpen, toen uit dat lange gras de gespierde arm van een -Zoeloe-krijger zichtbaar werd. Op hetzelfde oogenblik drong een speer -met kracht in de rechterheup van den wakkeren aanvoerder, dien hij met -eigen hand nog uit de wond trok. - -Tegelijkertijd stortte het paard neer van een Boer, met name Nel, die -naast hem reed. - -„Om ’s hemels wil, kommandant,” smeekte Nel, „laat mij niet in handen -van den vijand vallen!” - -„Neen, broeder,” antwoordde de zwaargewonde, „dat zal ik niet doen. -Spring achter op mijn paard; het is sterk, en zal ons beiden dragen!” - -Nel haastte zich om het te doen, doch het paard van Uijs had nog maar -weinige stappen gedaan, toen Nel met de handen naar boven tastte, alsof -hij een houvast zocht, en door een doodelijken speerworp getroffen, -tuimelde hij van het paard. - -Uijs was intusschen doodsbleek geworden; slechts met moeite hield hij -zich in het zadel. Twee van zijn manschappen plaatsten zich nu met hun -paarden aan weerskanten van den geliefden aanvoerder, hem onder het -rijden ondersteunende. - -Maar de dappere Voortrekker had genoeg; hij voelde zijn einde naderen. -Hij nam afscheid van zijn krijgsmakkers, beval hen—het was zijn laatste -order!—hem te verlaten, om voor hun eigen leven te zorgen, en nam -afscheid met de woorden: „Denkt aan mijn vrouw en kinderen, strijdt -voor uw volk en houdt God voor oogen!” - -Vol weemoed en droefheid, maar toch nog met de stille hoop in het hart, -dat zij hem straks nog zouden kunnen redden, lieten zijn makkers hem -achter. - -Helaas! Het was een ijdele hoop. Zij waren nog niet ver gekomen, toen -zij den sterken man zagen waggelen en van het paard vallen. - -Dirk, de twaalfjarige zoon van Piet Uijs, was een eind vooruit. - -De zwaargewonde aanvoerder hief uit het lange gras, waar hij lag, nog -het stervende hoofd op, om te zien, of Dirk in veiligheid was. - -Hij ontdekte hem, en wenkte hem met de laatste krachtsinspanning om te -vluchten. Maar het heldenbloed zijner vaderen klopte in het hart van -dien jongen; hij wendde zijn paard. Drie Zoeloe’s schoot hij neer; toen -viel hij, door een assegaai doodelijk getroffen, in de armen van zijn -stervenden vader. - -Dat was het einde van Piet Uijs, dien de Boeren den Dappere noemen, en -van zijn heldenzoon Dirk. Maar het Boeren-kommando trok, door de -snelvoetige Zoeloe’s onophoudelijk bestookt en verontrust, -teleurgesteld en ontmoedigd terug. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XIX. - - -Hoe was het met den veldtocht, dien de Engelsche kolonisten hadden -beraamd, afgeloopen? - -Zij waren op den bepaalden, met de Boeren afgesproken tijd, met een -macht van 3000 Kaffers, waarvan er ongeveer 400 met geweren waren -gewapend, en een afdeeling blanken op marsen gegaan, om den -Zoeloe-koning van uit het zuiden te bestoken, terwijl de Boeren, zooals -reeds gezegd, van uit het westen zouden optrekken. - -Het kommando stond onder het bevel van Robert Biggar, John Cane en -Ogle, drie Engelschen. Biggar was opperbevelhebber. - -Zonder veel hindernissen werd de Tugelarivier overgetrokken, en een -Zoeloe-regiment, dat op verkenning was uitgezonden, teruggeworpen. - -Het leger vervolgde nu zijn tocht en bereikte Endouka Kusuka. Hier -stond slechts een zwak regiment der Zoeloe’s, daar de hoofdmacht van -den vijand op Dingaan’s bevel verder landwaarts was ingetrokken, om als -reserve dienst te doen, indien de Boeren in hun vermetelen tocht -mochten slagen. - -Maar de tocht der Boeren had reeds schipbreuk geleden, en ijlboden -brachten aan de reserve de order onmiddellijk hare vorige stelling, die -ernstig bedreigd werd, in te nemen. - -De Engelschen echter waren de Zoeloe’s voor. Bij het krieken van den -dageraad was Kasuka omsingeld, en een vernielend snelvuur werd op de -plaats gericht. Onder gebrul en gejuich bestormden nu de Kaffers onder -hun blanken aanvoerder de plaats, die wel een stad werd genoemd, doch -slechts, evenals de andere Zoeloe-steden, uit een groot aantal, in -lange rijen zich uitstrekkende stroohutten bestond, en namen de zwakke -verschansingen. Weldra kronkelden de rookwolken omhoog boven de plaats, -en verkondigden aan de in ijlmarschen naderende hoofdmacht der -Zoeloe’s, dat zij te laat kwamen, om hun stad te redden. - -Maar dit gezicht maakte hen razend, en geprikkeld door het bewustzijn, -dat de gevreesde Boeren voor de Zoeloe’s waren geweken, daalden zij -snel van de heuvelen neer, die Kasuka omringden, om den vijand slag te -leveren. - -Het waren zeven regimenten, ongeveer 10000 man, die de heuvelen -afstormden. - -Biggar zag hen naderen. Met grooten spoed stelde hij zijn leger in -slagorde op voor de brandende stad, en de voorhoede der Zoeloe’s werd -met zoo’n geduchten kogelregen begroet, dat zij zwenkte, het slagveld -vol dooden en gewonden achter zich latende. - -Er was een oogenblik van verademing, maar de geheele macht der Zoeloe’s -rukte nu op in den vorm van een halve maan, een slagorde, door koning -Chaka [11] uitgevonden, waarvan het centrum recht op den vijand -aanrukte, terwijl de vleugels hem in snellen aanloop moesten -omsingelen. - -Biggar zag de gevaarlijke beweging, en terwijl Ogle met zijn -manschappen tegen den linkervleugel des vijands optrok, zou Cane zijn -rechtervleugel zien te keeren. - -Ogle was inderdaad zoo gelukkig, den vijand terug te werpen, toen zijn -Kaffers, door een nooit opgehelderde paniek aangetast, plotseling -uiteen stoven, en hun heil in de vlucht zochten. - -Het was een onherstelbare slag. - -Wel snelden de blanken aan het hoofd van versche manschappen naar het -bedreigde punt, doch daardoor werden weer andere punten ontbloot, en de -vreeselijke hoornen der halve maan begonnen elkander dicht te naderen. - -Cane kreeg een assegaai voor in de borst, en terwijl hij ze met eigen -hand uit de wond rukte, trof hem de tweede speer tusschen de schouders. -Het wapen stond te schudden in zijn vleesch. Een Kaffervorst, een van -Cane’s trouwste vrienden, sprong toe, om de assegaai uit de wond te -halen, doch Cane, door pijn verblind, herkende zijn bondgenoot niet, en -verbrijzelde diens hoofd door een geweerschot. - -Maar de Zoeloe’s lieten hem weinig tijd, om de vreeselijke vergissing -te betreuren. Door vier speren getroffen, stortte hij tegen den grond. -Geen twee minuten later lagen ook Biggar en Ogle zieltogend uitgestrekt -op den van bloed doorweekten bodem, en het geheele Kafferkommando -verstoof als kaf voor den wind. - -Het was een vreeselijke vlucht, en de Kaffers kwamen aan de -Tugelarivier aan op een punt, waar de oever uit honderd voet hooge, -loodrechte rotsen bestond. De Tugela werd voor hen een andere Berezina. -Met de scherpe speer der Zoeloe’s achter zich was er geen tijd voor -beraad, en de ongelukkigen stortten verpletterd neer op de harde -klippen en steenen der Tugelabedding. Eerst toen er een hooge laag van -stuiptrekkende, stervende lichamen was gevormd, werd de val der -nakomenden gebroken, en bereikten dezen den overkant. Doch ook hier was -men nog niet veilig, want een sterke afdeeling der Zoeloe’s was, de -rotsen omtrekkend, op een gemakkelijke plek de rivier overgetrokken, en -versperde den ontkomenen opnieuw den weg. Hier viel de laatste blanke, -Blankenberg, en van het Kafferkommando van Biggar schoten slechts -weinig honderdtallen over. - -Als een bergstroom vervolgde het Zoeloe-leger, plunderend en -verwoestend, zijn overwinningstocht. De Engelsche kolonisten hadden -geen rust voor het hol van hun voet en weken terug tot aan het strand -van den Oceaan. En er zou hun slechts de keuze zijn overgebleven -tusschen de golven van dien Oceaan en de speer van den Zoeloe, indien -in dit hachelijk oogenblik niet een schip in de baai het anker had -uitgeworpen. Het nam de ongelukkigen aan boord, heesch toen de vlag en -koos het ruime sop. - -Maar de Boeren bleven achter, omloeid door het heidendom, en vaster dan -ooit stond Dingaan’s troon. Met een grijnslach om den wreeden mond -zeide hij tot zijn kapiteins: „Zie, op gindschen heuvel ligt het -afgeknaagde gebeente van Piet Retief en de zijnen; bij dien anderen -heuvel, waar juist een zwerm aasvogels neerstrijkt, ligt Piet Uijs, -zijn wreker, en ik heb de bedding der Tugelarivier geplaveid met de -lijken mijner vijanden. Uwe assegaaien druipen van het bloed van acht -honderd Boerenmenschen, en ik ben besloten, om dit volk te verdelgen -tot den laatsten man!” - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XX. - - -Hendrik Potgieter had er genoeg van, en trok met zijn volgelingen terug -naar de oevers der Vaalrivier. - -Een bange tijd brak nu aan voor de achterblijvende Boeren. De -levensmiddelen, zelfs de ammunitie, raakte bij velen op, en het -nijpendste gebrek stond voor de deur. Daarbij kwamen vele en zware -regens, en in hun gevolg ernstige koortsen, die het volk teisterden. - -Men kon elk oogenblik Dingaan’s bloeddorstige regimenten verwachten, en -om dien schok te kunnen weerstaan, werden er twee groote, elk uit -vijfhonderd ossenwagens bestaande, lagers gevormd, waarvan het lager, -onder bevel van Gert Maritz, bij de kleine Tugelarivier, en het andere, -onder bevel van Jakobus Potgieter aan een zijtak der Blauwkransrivier -werd opgeslagen, op de plek, waar de wagens van Piet Uijs hadden -gestaan. - -Dit lager werd het Modderlager genaamd van wege den door vele regens -doorweekten grond, en na verloop van vier maanden was men dan ook -verplicht, het te verplaatsen naar de Boschmansrivier. - -Hier, aan de Boschmansrivier, kreeg men de Zoeloe’s. Drie volle -etmalen, van den 10den tot en met den 12den Augustus 1838 duurde de -bestorming; het lager lag als een eenzaam eiland in een wild bruisende -zee. - -Den derden dag ontving Gert Maritz bericht van het groote gevaar, -waarin de stamgenooten verkeerden. Het eigen lager werd nu snel in -staat van verdediging gebracht; daarna zadelde Maritz op, en trok met -een sterke wacht uit, om het benarde lager te ontzetten. Maar de -dappere mannen van Jakobus Potgieter hadden zich met zooveel kracht -verweerd, dat de Zoeloe’s het na een verlies van duizenden manschappen -hadden moeten opgeven. - -Als door een wonder was ook het kleine kamp der van Dijken, niet ver -van Jakobus Potgieter’s lager opgeslagen, aan het dreigend gevaar -ontsnapt. Midden in den nacht kwam hier de tijding, dat de Zoeloe’s in -aantocht waren, en terwijl de vrouwen en de kinderen in hun nachtgewaad -de bosschen invluchtten, maakten zich de weinig weerbare mannen gereed, -om het zwakke lager te verdedigen. Maar de Zoeloe’s ontdekten het niet, -en de menschen waren gered. - -Er heerschte dus groote blijdschap bij de Boeren, doch zij werd niet -weinig getemperd, toen men tot de treurige ervaring kwam, dat al het -vee, dat toch het hoofdbestaan der Boeren uitmaakte, zoowel het vee van -Potgieter’s lager als dat der van Dijken, door de Zoeloe’s was -meegevoerd. - -Acht dagen na het gevecht werd Jakobus Potgieter’s lager verplaatst -naar de kleine Tugelarivier, slechts door de rivier van Gert Maritz’ -lager gescheiden. - -Beide lagers werden nu herschapen in ééne sterke vesting, die door -zware zodenmuren en diepe grachten werd beschermd, terwijl zij werd -gedekt door zoogenaamde „schiethokken” aan de hoeken, van waar men de -muren kon bestrijken. - -In het midden van het lager was een groote ruimte gelaten, die -overspannen werd met tentlinnen, waar de Nederlandsche zendeling Smit, -die de Boeren in hun grooten nood trouw ter zijde heeft gestaan, -geregeld godsdienstoefening hield. - -In dit lager hebben de Boeren vijf maanden gestaan, en hier is hun het -water werkelijk tot aan de lippen gekomen. - -De beesten waren geroofd, de proviand raakte op, en de hongersnood -stond voor de deur. En alsof al deze rampen nog niet genoeg waren, werd -de wakkere Voortrekker Gert Maritz ziek en bezweek. Onder vele tranen -werd hem in het lager een laatste rustplaats bereid, en de Boeren, door -zooveel leed overmand, lieten het moedige hoofd zakken. - -In zware tegenheden handelde God met dit volk, en Hij bezocht het met -zijn kastijdende roede. Hij schudde het, evenals zijn storm de wateren -schudt en zuivert. Hij wierp het in den heeten oven der beproeving, -opdat het gereinigd te voorschijn zou komen, als goud, gelouterd in den -smeltkroes. Immers Hij had het volk der Emigranten-Boeren uitverkoren, -om de weegschalen van het heilig recht hoog te houden onder de blinde -heidenen, die niet wisten van God noch van zijn gebod. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXI. - - -„Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijne klacht -uitstort voor het aangezicht des Heeren. - -„O Heere! Hoor mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen. - -„Verberg uw aangezicht niet voor mij, neig uw oor tot mij ten dage -mijner benauwdheid; ten dage als ik roep, verhoor mij haastelijk.” - -Vrouw Kloppers staakt even met het lezen van den psalm, en luistert -naar den wind, die het linnen doet golven der tent boven haar. - -„Want mijne dagen zijn vergaan als rook, en mijne gebeenten zijn -uitgebrand als een haard.... - -„Mijne vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij -mij. - -„Want ik eet asch als brood, en vermeng mijn drank met tranen. - -„Van wege uwe verstoordheid en uwen grooten toorn: want Gij hebt mij -verheven en weder nedergeworpen.” - -Weer houdt vrouw Kloppers op; haar leven gaat voor het oog harer ziel -voorbij. - -De regen klettert tegen het linnen der tent; op sommige plaatsen, waar -het linnen versleten raakt, dringt hij er door. Het opengeslagen -bijbelblad wordt vochtig, maar dat komt niet van de regendruppels. Dat -komt van de tranen, die vrouw Kloppers langzaam over de wangen rollen. - -„Mijne dagen zijn als eene afgaande schaduw, en ik verdor als gras.” - -Ja, dat getuigen hare diepliggende oogen, hare ingevallen wangen, die -smartelijke trek om haar mond. - -„Maar Gij, Heere! Blijft in eeuwigheid, en uwe gedachtenis van geslacht -tot geslacht.” - -„Amen!” zegt hare ziel. - -„Gij zult opstaan, Gij zult u ontfermen over Zion, want de tijd om haar -genadig te zijn, de bestemde tijd is gekomen.” - -Ja, dat is hare hoop; die hoop houdt haar staande; zonder die hoop ware -zij reeds lang vergaan. - -God zal zich ontfermen over Zion, over het geestelijk Zion, over zijn -uitverkoren volk, over het schuldige maar in zijn onwankelbaar verbond -opgenomen volk der Emigranten-Boeren. - -Vrouw Kloppers wil doorlezen, maar Hannie roept. Hannie is ook in de -tent, maar ge zoudt het lieve kind niet meer kennen: zoo uitgeteerd -ziet zij er uit. De koortsen hebben haar vreeselijk geteisterd, doch -die beteren nu gelukkig. Maar zij heeft thans versterkend voedsel -noodig, dat bijna niet te krijgen is. Want van den kostbaren veestapel, -dien Gert Kloppers meebracht uit de Kolonie, is niets overgeschoten dan -een paar melkkoeien en eenige paarden. Het andere vee is op den langen -tocht verongelukt of geroofd door de Zoeloe-Kaffers. Tevens is het -eetbaar wild ver weggevlucht, en de Boeren durven zich niet van hun -lagers verwijderen uit vrees, dat deze zullen overrompeld worden door -de overmoedige, bloeddorstige vijanden. - -„Moeke, wanneer komt Vader thuis?” - -„Ik wacht hem elk oogenblik, lieveling.” - -„Is Vader op de jacht?” - -„Ja, mijn kind.” - -Al drie dagen is Gert Kloppers in de buurt op de jacht geweest, zonder -iets onder schot te krijgen. - -De andere jagers zijn niet gelukkiger geweest. - -„Ik wou, dat Vader eens een blesbok schoot; wat zou dat vleesch ons -smaken!” - -De moeder zucht, doch buiten wordt een mannenstem gehoord, en Gert -Kloppers treedt binnen. - -Hij heeft er in geen weken zoo opgeruimd uitgezien. - -„Ik heb een bok geschoten, Hanneke,” zegt hij, „een goeie, hoor! Hij -ligt hier buiten. Nu zullen we smullen!” - -„Nu zullen we smullen,” herhaalt de kleine Hannie, en zij klapt met -hare magere handjes. - -Ook vrouw Kloppers is innig verblijd, en zij zegt: „De Heere vergeet -ons nog niet,” maar haar man met haar vriendelijken blik aanziende, -laat zij er op volgen: „Beste man, gij hebt zeker geen droogen draad -aan je lijf; droog je hier bij het vuur, en ik zal dadelijk koffie -zetten.” - -„Zeker koffie van geroosterde gerst?” - -„Ja, de echte koffie is al lang op.” - -„Nu, maar ik moet echte koffie hebben vandaag, vrouwke.” - -Hanna kijkt haar man verwonderd aan. Hij heeft al verscheidene weken -het opgietsel van geroosterde gerst voor lief genomen; hij weet, dat er -in het heele lager geen lood koffie te krijgen is, en toch wil hij ze -van middag hebben. Zij begrijpt er niets van, maar nog minder begrijpt -zij ’t, nu haar man met een lachend gelaat uit een grooten, diepen zak -een buil echte koffieboonen haalt en op de tafel legt. - -„Je bent in den regel nog al slim; maar dat begrijp je zeker niet?” -zegt hij. - -Zij schudt het hoofd—hoe zou ze dat begrijpen? - -„Dan zul je dàt ook wel niet begrijpen, en dàt, en dàt—” en hij haalt -wel vijftien builen uit den zak: kruidenierswaren, gedroogde vruchten, -specerijen, enzoovoort. De zak schijnt wel onuitputtelijk. - -De verbazing van vrouw Kloppers kent geen grenzen, maar dit hindert -haar niet, om onmiddellijk echte koffie, Javakoffie te zetten. -Intusschen helpt Kloppers zijn vrouw uit den droom: „Onze broeders in -de Kolonie en in den omtrek der Vaalrivier hebben van onzen grooten -nood gehoord, en zich gehaast, om levensmiddelen te zenden. Dat is het -medelijdende, Afrikaansche bloed, Hanneke, dat zich niet verloochenen -kan. Nu zijn een paar volgeladen ossenwagens met levensmiddelen reeds -in de buurt aangekomen, en om je te verrassen, heb ik al vast het een -en ander meegebracht.” - -De koffie is thans gezet; de zoo lang ontbeerde suiker is er nu ook, en -een blikken kannetje, half gevuld met melk, voltooit de nederige -koffietafel. Maar het echtpaar heeft schik, en verkneutert zich in den -naar hunne meening zoo rijk voorzienen disch. - -Het duurt niet lang, of Dirk, de zoon, komt ook binnen. Hij is platzak -en gemelijk van de jacht thuis gekomen en is niet weinig in zijn schik -geweest, toen hij het geschoten hert in de gaten kreeg. - -Opgewekt treedt hij binnen. - -„Zoo, Vader,” zegt hij, „hebt ge dien bok geschoten? Kom aan, ’t is een -baas, hoor! Wij zullen er straks een flink stuk afsnijden en boven het -vuur roosteren.” - -„En echte koffie gezet?” laat hij er op volgen, met behagen den -koffiegeur ruikend. - -„Waar haal je ’t van daan? Flink, Moeder, schenk maar eens in; dat zal -me verwarmen, want ’t is een geducht koude regen.” - -Hij wordt hoe langer hoe opgewekter. - -„En wat ligt daar toch allemaal op de tafel? Het lijkt wel een heele -kruidenierswinkel. Menschen, waar komt dat toch allemaal van daan?” - -„Raad maar eens,” zegt zijn vader. - -„Van de Engelsche regeering!” antwoordt Dirk. - -Hij schaterlacht, terwijl hij dit zegt. Deze lach werkt aanstekelijk; -ook zijne ouders, zelfs de kleine Hannie beginnen te lachen. Er begint -een frissche, vroolijke toon te heerschen; het wordt bepaald gezellig -in de oude, gehavende tent. - -Na eenigen tijd komt de leeuwenjager, die een paar dagen afwezig is -geweest. - -Hij heeft iets gewichtigs; de anderen merken het aan zijn stap, die -driftiger is dan gewoonlijk. - -Over dien vreeselijken Februarimorgen, toen Mieke door een assegaai -werd gedood en den daaropvolgenden morgen, toen zij in de koele aarde -werd neergelegd, spreekt hij nooit. Maar in zijn binnenste brandt een -vuur. - -„Belangrijk nieuws!” zegt hij op zijn gewonen, korten toon. - -De anderen zien hem vragend aan. - -„Pretorius is aangekomen.” - -„Welke Pretorius?” vraagt Kloppers. - -„Andries Wessel uit het district Graaff-Reynet.” - -„Ik heb geruchtswijze gehoord, dat hij ons komt helpen,” zegt Kloppers. - -„Niets vaster dan dat,” antwoordt de leeuwenjager met klem. - -„Dus we trekken weer tegen de Zoeloe’s op?” - -„Dat zou ik denken.” - -De oogen van den leeuwenjager flikkeren, terwijl hij dit zegt; zij -weerkaatsen het vuur, dat in zijn binnenste brandt. - -„Met hoeveel man is hij gekomen?” - -„Met vierhonderd: allen flinke, dappere kerels.” - -„Mooi,” zegt Kloppers. Hij wrijft zich van plezier de handen. - -„Heb je ze gesproken, Teunis?” - -„Ik heb hun veldkornetten de hand gedrukt. Zij hebben gezegd: Wij zijn -gekomen, om onze broeders in Natal te helpen. Wij willen met hen -sterven of overwinnen. Dat hebben zij gezegd.” - -De oogen van Kloppers beginnen te schitteren. - -„Daaraan herken ik weer den echten, onverbasterden, Afrikaanschen -aard,” zegt hij. „Wij Boeren zijn net als de kinderen in een groot -huishouden: dikwijls gekibbel en ruzie. Maar als de vijand voor de -poorten staat, als het meenens wordt, dan staan we schouder aan -schouder: één voor allen; allen voor één. - -„En wanneer zal de veldtocht beginnen, Teunis?” - -„Zoo gauw mogelijk; binnen eenige dagen. Pretorius zet er haast -achter.” - -„Hij heeft gelijk,” zegt Kloppers. „Hoe eerder hoe beter. We moèten met -de Zoeloe’s afrekenen. Ten eerste, omdat het onschuldig vergoten bloed -moet worden gewroken. God heeft ons Boeren de roeping gegeven, om onder -de heidenen de Overheid te vertegenwoordigen, en de Overheid draagt het -zwaard niet te vergeefs. Ten tweede, omdat onze toestand bij den dag -onhoudbaarder wordt. Daarom zeg ik nog eens: hoe eerder de veldtocht -begint, hoe beter.” - -Hij ziet zijn zoon aan. - -„Dirk,” zegt hij, „ik wou wel mee trekken in den oorlog; wilt gij niet -hier blijven ter verdediging van het lager?” - -„Liefst niet, vader!” zegt Dirk. „Ik smeek u, laat me mee!” - -„Goed dan, gij zult mee—Teunis, blijf jij dan hier?” - -„Ik? Neem me niet kwalijk, maar ik heb geen tijd.” - -„Als de anderen ook zoo praten, dan blijft er geen man hier,” zegt -Kloppers. - -„De huisvaders behooren hier te blijven; laat de jònge menschen -trekken,” antwoordt de leeuwenjager. - -Er volgt een pauze. - -„Het wordt een ernstige strijd,” zegt Kloppers; „een strijd op leven en -dood!” - -„Ja, op leven en dood,” zegt de leeuwenjager; „de twee volgende maanden -brengen ons den ondergang of de overwinning!” - -„De overwinning en de zegepraal!” roept vrouw Kloppers. - -Zij is opgestaan; zij heeft de hand op haren bijbel gelegd. - -Hare oogen stralen als van een profetes uit het oude Verbond. - -„De Heere zal zich ontfermen over ons volk,” zegt zij met luide, -plechtige stem, „en Hij zal ons voeren uit den strik der heidenen!” - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXII. - - -Pretorius, de man met het moedige hart en het schrandere brein, de man, -wien de onverwelkelijke eere zal verblijven, dat hij onder diep -ontmoedigende omstandigheden den hachelijken strijd tegen den Koning -der Zoeloe’s dorst aan te binden, was met zijn Boeren op marsch gegaan. -Allen waren van het gewicht en den ernst hunner taak doordrongen; allen -wisten het, dat de strijd zou uitloopen op zegepraal of ondergang. - -Waar de kleine Tugela zich met de groote Tugela vereenigt, sloot de -wakkere Karel Landman zich met zijn manschappen aan bij het kommando, -dat nu vierhonderd zeven blanken telde. - -Pretorius stelde op alles orde. Bij elken wagen moesten twee hekkens -(schanskorven van doorntakken) zijn ter afsluiting der open ruimte -tusschen de voor- en achterwielen, als men in lager stond, terwijl deze -hekkens door zware ijzere kettingen werden verzekerd. - -Elken morgen werd de krijgswet, die door allen was bezworen, -voorgelezen, en bij elken marsch trokken verspreide patrouilles van -vijf man vooruit, om de veiligheid van den omtrek te bespieden. - -De ammunitie, de proviand en de kampbenoodigdheden waren verladen op -een trein van zeven en vijftig ossenwagens, die in breede rijen van -vier wagens, door een sterke voor- en achterhoede gedekt, voorttrokken. - -Men trok nu het eigenlijke Zoeloeland in, en den 7den December (1838) -bracht een patrouille twee Kaffers mede, door Matowaan, een door -Dingaan onderworpen Kafferhoofd, als parlementairs den Boeren tegemoet -gezonden. - -Pretorius liet bij de komst dezer parlementairs onmiddellijk halt -houden, uitspannen en het kamp opslaan, terwijl hij de beide Kaffers -terug zond met de order aan Matowaan, dat deze den volgenden dag met al -zijn weerbare manschappen doch ongewapend voor den kommandant zou -verschijnen. - -Zoo geschiedde het, en Matowaan sloot met de Boeren een verbond, -terwijl hij als teeken van vrede van den kommandant een groote, witte -sjerp ontving, waarop Pretorius’ naam stond te lezen. De Boeren -verplichtten zich, om den rapportganger der Kaffers, die deze sjerp -mocht dragen, te eerbiedigen, doch al de andere Kaffers moesten tijdens -den veldtocht bij hun kralen blijven, op gevaar van anders door de -blanken te worden doodgeschoten. - -Matowaan bood nu aan, met zijn manschappen het kommando te versterken, -maar de voorzichtige Pretorius dacht aan het einde van Piet Retief, en -bang voor verraad, wilde hij in dezen veldtocht, die op een groote -overwinning of op een volkomen vernietiging moest uitloopen, geen -onbetrouwbare elementen in zijn nabijheid hebben. - -Hij sloeg dus het aanbod vierkant af, doch stond toe, dat Matowaan zijn -manschappen een oorlogsdans liet uitvoeren. - -Naar dien Kafferdans hebben de Boeren die plek Danskraal genoemd; zij -ligt op eenige mijlen afstands van het tegenwoordige Ladysmith. - -Pretorius voelde intusschen de zware verantwoordelijkheid, die op zijn -schouders rustte, en evenals een zijner vroegere stamgenooten, de -beroemde admiraal de Ruiter, bij hachelijke ondernemingen zijn kracht -zocht in het gebed, zocht deze Boeren-kommandant het ook in het gebed, -en op zijn bevel werd, toen de Kaffers waren vertrokken, een plechtige -godsdienstoefening gehouden. - -De vrome Sarel Cilliers nam op verlangen van Pretorius de leiding van -den dienst op zich, en op den kanonwagen staande, sprak hij aldus: -„Mijne broeders en stamgenooten! Hier staan wij thans voor een heilig -God van hemel en aarde, om een gelofte af te leggen, dat, indien Hij -ons zal beschermen en onze vijanden in onze handen zal geven, zoodat -wij denzelve overwinnen, wij dien dag der zegepraal, dien datum, elk -jaar als een dankdag, zooals een Sabbath, tot Zijne eer zullen -doorbrengen. En wij zullen het ook aan onze kinderen zeggen, dat zij er -met ons in moeten deelen, tot een gedachtenis ook voor onze nakomende -geslachten. Want de eere van God zal er door worden verheerlijkt, dat -Hem de roem en de eere der overwinning wordt gegeven! Doch is iemand -bezwaard, om in dat verbond te treden, die verwijdere zich!” - -Hij keek met zijn vriendelijke oogen de vergadering rond, en wachtte -even, of iemand zich zou verwijderen. Doch niemand ging. Allen waren -begeerig, om in dit verbond te worden opgenomen, maar een heilige -vreeze zal wel door aller ziel zijn gegaan, toen hij, zijn handen -priesterlijk uitbreidend naar den hoogen, in naam van dit volk een -plechtig verbond sloot met den Koning der koningen. - -Dit verbond werd elken avond vernieuwd, en de Boeren voelden er zich -wonderlijk door versterkt. - - - -Van vlugge boodschappers heeft Gert Kloppers vernomen, dat Pretorius -met zijn kommando in snelle tochten voorttrekt, het zuidoosten in, en -de gewichtige tijding, dat de Zoeloe’s van het naderen der Boeren zijn -verwittigd, en hunne rookseinen reeds van de toppen der bergen zijn -gezien, doet een spoedig gevecht verwachten. - -Doch verscheidene dagen zijn er sedert die laatste tijding verstreken, -en Gert Kloppers heeft niets meer vernomen. - -Van den naasten heuvel heeft hij een soort observatiepost gemaakt, en -daar staat hij nu weer met Ouderling de Jong en Barend Jansen naar het -oosten te turen. Floor en Willem zijn al heel vroeg uitgereden, om het -een of ander nieuws op te sporen, maar ’t is al bijna middag, en nog -zijn ze niet thuis. - -In de verte ziet Kloppers nu toch iemand naderen; ’t is een Griqua. De -Boeren houden hem aan. - -„Hebt ge iets van den oorlog gehoord?” - -„Ik heb vernomen, dat er een groote slag is geleverd.” - -De Boeren spitsen hun ooren. - -„En hoe is ’t afgeloopen?” - -De Griqua haalt de schouders op: „Ik weet het niet.” - -De Boeren doen hem honderd vragen, maar meer weet hij niet, dan dat er -een groote slag is geleverd. ’t Is schraal nieuws. - -Tegen den middag komen er twee Kaffers voorbij. Zij bevestigen het, dat -er geducht is gevochten. - -„Er moeten veel Zoeloe’s gesneuveld zijn,” zegt de grootste. - -„Ja, dat denk ik ook wel,” zegt Barend Jansen, terwijl hij aan zijn -ruigen baard trekt. - -„En de Boeren moeten woest hebben gevochten,” zegt de kleinste. - -„Dat betwijfel ik evenmin,” zegt Barend Jansen, „maar vertel nu eens, -wie heeft het gewonnen?” - -Ja, dat wisten ze niet, maar ze geloofden wel van de Boeren. - -Veel wijzer waren de Boeren van die berichten nog niet geworden, maar -de geruchten waren ten minste gunstig, en dat was al vast iets. - -Zij bleven op hun observatiepost, maar er kwam geen mensen meer in ’t -zicht. - -„Geen tijding goede tijding, zullen we maar denken,” zeide Gert -Kloppers, ofschoon hij ongeduldig heen en weer liep. - -Tegen den avond kwam eindelijk Floor opdagen. Hij had een Griqua aan -zijn zijde, de man bereed een os. ’t Was een vreemd gezicht: een -ossenruiter naast een paardenruiter. - -Het gelaat van Floor stond waarlijk niet vroolijk. Strak en ernstig -stonden zijn trekken. - -„Dat is slechte tijding,” zeide Kloppers. - -De anderen zeiden geen woord. - -Kloppers had juist gegist. - -„Ik heb een Zoeloe-krijger gesproken,” zeide de Griqua, „die den slag -heeft meegemaakt. Hij deelde mij mee, dat de Zoeloe’s de Boeren in een -hinderlaag hadden gelokt, waar dezen niet uit konden. Zij hadden als -leeuwen gevochten en honderden Zoeloe’s doodgeschoten, maar eindelijk -werden ze overmand en de meesten sneuvelden. Ook de generaal is -gesneuveld.” - -„Hoe heet de generaal?” vraagde Kloppers. - -„Ik heb den naam hooren noemen, maar hij is me ontgaan.” - -„Heet hij Landman?” - -De Griqua schudde van neen. - -„Jager?” - -De Griqua schudde weer. - -„Pretorius?” - -„Ja, Pretorius, zoo heet hij.” - -Toen verbleekte Kloppers, maar Barend Jansen klemde de tanden op -elkaar. - -„’t Zou vreeselijk zijn—”, zeide Kloppers. - -„Als ’t waar is,” zeide Barend Jansen. - -In de pijnlijkste onzekerheid liep de dag ten einde. Willem was niet -gekomen. - -Slechts één persoon in het geheele lager stond in het geloof, dat de -slag was gewonnen. Die persoon was een vrouw. Die vrouw was de vrouw -van Kloppers. - -„God heeft ons de overwinning gegeven,” zeide zij. - -„Wie heeft u dat gezegd?” vraagde een verstandige, voorzichtige Boer. - -„Dat heeft de Heere mij geopenbaard,” zeide ze. - -De Boer haalde de schouders op. - -„In die zaken moet men zeer behoedzaam zijn,” zeide hij; „hoeveel -droevige vergissingen hebben christenen op dat punt gemaakt!” - -„Maar ik vergis mij niet,” zeide zij. - -Zij was van haar punt niet af te brengen; zij stond in een onwankelbaar -geloof. - - - -Bij het krieken van den dageraad stonden weer een tiental Boeren op den -uitkijk. - -Wijd, wijd in de verte zagen zij eene kleine zwarte stip.... - -Nu was ze verdwenen; maar het volgende oogenblik was ze weer zichtbaar. - -Zij naderde snel. - -„We zullen ’t gauw weten,” zeide Kloppers, „wie ’t is.” Hij zette zijn -valkenoogen wijd open. - -„’t Is Willem,” riep hij plotseling; „er is geen twijfel aan, ’t is -Willem—maar hij rijdt als een dolle; hij zal den Vos nog -doodrijden—kijk, daar gaat hij den heuvel af—het paard zal de pooten -nog breken bij dien woesten rit—nu is hij verdwenen in de vallei—daar -is hij al weer op den volgenden heuvel—hij zwaait met het geweer—dat is -een goed teeken—hij roept—ik kan hem niet verstaan—ik houd het hier -niet langer—voorwaarts!” - -De tien Boeren, Kloppers voorop, liepen den ruiter tegemoet. - -Hij stond in de stijgbeugels, en hij zwaaide aldoor het geweer boven -zijn hoofd, en hij riep met zijn frissche, heldere stem: „Hoera! -Overwinning en zegepraal!” - -De Boeren waren zich zelve niet bij deze heugelijke tijding. - -Zij namen hun hoeden, en zwaaiden ze; zij namen hunne geweren en losten -vreugdeschoten—Hoera! Overwinning en zegepraal! - -Nu was Willem bij de Boeren aangekomen. - -„Het leger van Dingaan is geducht geslagen; waarschijnlijk is ons -kommando reeds zijn hoofdstad binnengedrongen. Het vierde gedeelte van -het Kafferleger ligt dood op het slagveld.” - -Zoo luidde Willem’s kort, bondig rapport. - -„Van wien weet ge ’t?” vraagde zijn vader. - -„Van den Hottentot, die door Dirk met een brief aan ons is afgezonden.” - -„Een brief? Waar is de brief?” - -„Hier,” zeide Willem, terwijl hij een pakje, in een stuk buffelleer -gerold, overhandigde. - -„En waar is de Hottentot?” - -„Ik heb hem achtergelaten; het schepsel kon me niet bijhouden.” - -Ouderling de Jong zou, als de geleerdste, den brief ontcijferen, die op -verscheidene dikke, grauwe repen papier was geschreven. De letters -waren echte hanepooten, maar de Jong kreeg het kunststuk klaar, en -ontcijferde die wonderlijke hieroglyphen. - -De brief luidde aldus: - - - Maandag, 17 December 1838. - -Geliefde Ouders, Broeders, -Vrienden en Bekenden! - -Wij, Afrikaansche Boeren, hebben het nu met Gods hulp zoover -overwonnen. De Zoeloe’s hebben ons gisteren morgen met hunne duizenden -aangevallen, maar wij hebben hen overwonnen. Ons kommando was sterk -vier honderd vijftig man. Van onzen kant is niemand gevallen, en -slechts drie menschen gekwetst, namelijk onze generaal, Flip Fourie en -Gert Raads, maar die kwetsuren zijn van lichten graad. Van de Zoeloe’s -zijn gevallen ruim zesduizend man. Wij hebben ons nu gewroken op onze -vijanden, Vader; de Heere gaf hen in onze hand. En Teunis de -leeuwenjager heeft ook vreeselijk gevochten; hij heeft gevochten als -een woedende leeuw. Bart Pretorius was haast geen mensch; enfin wij -hebben allen ons best gedaan. - -Onze dappere generaal heeft gezegd; Jongens je hebt Dingaan nu een -flink pak slaag gegeven, maar nu moeten jullie hem nog een flink pak -geven. En nu gaan wij op zijn hoofdstad aan, maar het moet maar een -krot zijn, zooals Teunis de leeuwenjager zegt. Lieve Ouders, de Heere -heeft den vijand in onze hand gegeven, en wij komen dankensstof te -kort. Hij heeft ons wonderlijk geholpen. Ouderling Sarel Cilliers zegt, -dat hij tegen ieder wil volhouden, dat God eerst een volk in de laagte -drukt, opdat het zich zal verootmoedigen voor Hem, en dan er weer -uithelpt. Hij kan dit ook heel netjes uit de geschiedenis van het Oude -Testament bewijzen. En hij beweert ook, dat wij nu maar de instrumenten -in des Heeren hand zijn, om het veel onschuldig vergoten bloed te -wreken. En dus den Heere komt al de eere toe en niet ons. Ik ben nog -fiksch en gezond, maar ik kan beter schieten dan schrijven. Enfin, wij -zullen er verder maar het beste van hopen. Weest nu allen gegroet. Ik -eindig met de pen, maar niet met mijne gedachten. Ik denk veel aan -jullie, en ik hoop, dat wij elkander in gezondheid weer mogen zien. - - Weest nogmaals gegroet - - van Uw liefhebbenden Zoon, - Broeder en Vriend, - - Dirk Kloppers. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXIII. - - -Den historischen draad, bij Danskraal losgelaten, nemen wij weer op. -Pretorius zorgde er voor, geen vijandelijke Zoeloe’s achter zich te -laten. Hij wilde in den rug veiligheid hebben; dan waren de -achtergebleven vrouwen en kinderen van zelve veilig. Hij stootte de -vijanden dus op, en joeg hen voor zich uit. Zoo tastte hij met honderd -vijftig man den Zoeloekapitein Joob, een van Dingaan’s bevelhebbers, -aan, die tusschen de Zondagsrivier en de Tugela-rivier woonde, en dreef -hem met zijn stam terug, waarbij de Boeren honderd stuks slachtvee -bemachtigden, die hun uitnemend te pas kwamen. - -Den 11den December werd de Buffelrivier overgetrokken, en tegen den -nachtelijken hemel zag men thans de vuurseinen des vijands. - -Men kon zich nu op ernstige gebeurtenissen voorbereid houden, en -Zaterdag 15 December trok een sterke wacht onder bevel van Hans de -Lange uit, om den weg te verkennen. - -De Boeren hadden een rit van anderhalf uur achter zich, toen zij vijf -Zoeloekrijgers ondekten, die in vluggen draf voor hen uitliepen. - -Het waren spionnen van Dingaan, die den voorgaanden nacht het -Boerenlager hadden bespied, en de Boeren, begeerig om deze gevaarlijke -sluippatrouille in handen te krijgen, gaven hun paarden de sporen, om -hen te vervolgen. Maar hun pogingen mislukten, en op den berg Ngoutou -komend, zagen zij beneden zich in de diepte plotseling het leger der -Zoeloe’s. - -Het was geen aangename ontdekking, want men was tamelijk ver van het -lager, en de Zoeloe’s begonnen onmiddellijk den berg te bestormen. - -Maar de Lange behield zijn koelbloedigheid, en terwijl twee -rapportgangers terug joegen naar het Boerenkamp, om de nadering des -vijands te berichten, liet hij zijn manschappen bedaard zwenken. - -Pretorius was in het lager, toen hem de tijding gewerd; hij liet door -het kleine kanon onmiddellijk noodschoten lossen, om de patrouilles, -die in den omtrek zwierven, te waarschuwen, en terwijl Piet Moolman met -honderd man moest achterblijven, om het lager in orde te brengen en te -dekken, trok Pretorius aan het hoofd van drie honderd zestig man tegen -het Kafferleger op. Onderweg kreeg hij voeling met Hans de Lange, die -zich nu met hem vereenigde, en het kommando in afdeelingen van vijftig -man splitsend, liet Pretorius deze in tusschenruimten van ongeveer -vijftig pas manoeuvreeren, om den Zoeloe’s een grooten indruk te geven -van den Boerenmacht. - -Maar het Zoeloeleger hield halt en bleef onbewegelijk staan als een -hangende, dreigende donderwolk. Zoo gaf Pretorius dan bevel om terug te -keeren, en diep onder den indruk van den ernstigen toestand reden de -Boeren naar hun lager terug. - -Er werd een bidstond gehouden, en zelden is er wel dringender gebeden -dan op dien Zaterdagavond. - - - -Met bijzondere zorg was de legerplaats gekozen, want het lager werd aan -de achter- en de rechterzijde gedekt door veertig voet diepe, naar het -lager steil oploopende kloven, zoodat het kamp slechts aan den voor- en -linkerkant kon worden bestormd. - -Het lager was twee honderd voet in het vierkant. Behalve door de -paarden werd deze ruimte nog gedeeld door acht honderd trekossen. - -Niemand ging slapen; met den bandelier omgegespt en het geweer geladen, -zaten de Boeren in groote troepen, zacht met elkander fluisterend, bij -de zwak onderhouden vuren. - -Schildwachten werden er niet uitgezet. Het kon niet. Zij zouden bij een -snellen aanval der Zoeloe’s niet tijdig in het lager hebben kunnen -komen, dat door schanskorven en palen hermetisch was afgesloten. - -Op vijftig pas afstands voor het lagerfront waren zweepstokken -ingeplant, waaraan lantaarnen waren bevestigd. De lantaarnen bewogen -zich langzaam in den nachtwind, die over de golvende vlakte streek, en -bij het matte schijnsel van hun licht zouden de Boeren de -sluippatrouilles van den vijand beter kunnen ontdekken. - - - -Het Zoeloeleger trok nu op, om het lager te vermeesteren en de Boeren -uit te roeien. Maar God de Heere waakte over de Boeren en zond een -zwaren mist, die als een ondoordringbaar kleed het lager omgolfde. - -Eerst met het krieken van den dag trok de nevel op, en werden de Boeren -in de verte de snel naderende drommen van den vijand gewaar. In -gesloten gelederen, als een wilde, brullende zee kwamen zij, gedekt -door het groote, leeren schild, aanstormen, maar toen zij tot op -veertig pas afstands waren genaderd, werden zij ontvangen door het vuur -van vier geduchte salvo’s. - -Het gebrul was nu verstomd, en toen de zware kruitdampen, die den -omtrek met een ondoordringbaren sluier hadden bedekt, langzaam -optrokken, was de omtrek van het lager tot op vijf honderd pas afstands -schoongeveegd, en slechts gewonden, dooden en stervenden vulden de -tusschenruimte aan. - -De voorhoede van Dingaan’s leger bestond niet meer. Het inderdaad -moorddadige vuur der Boeren, wier geweren ook dezen keer met loopers -waren geladen, had haar weggemaaid als de sikkel de rijpe korenhalmen. - -Op zoo’n vreeselijke ontvangst hadden de Zoeloe’s dan ook niet -gerekend, en zij draalden met een nieuwen aanval. Toen werd het groote -lagerhek ontsloten, en Bart Pretorius trok met acht ruiters uit het -lager, reed over het bloedige slagveld heen, naderde het Zoeloeleger -tot op een speerworp afstands, en terwijl hij de roode bloedvlag liet -wapperen, riep hij de Zoeloe’s op ten strijde, als het mannen waren en -geen lafaards! [12] - -In onbeschrijfelijke woede sprongen de Zoeloe’s bij deze tartende -woorden op, en vast besloten, dezen keer het lager omver te rennen, -bestormden zij het opnieuw. - -Ook dezen keer liet Pretorius hen tot op veertig pas afstands naderen; -toen donderden hen opnieuw vier salvo’s tegen. - -De Zoeloe’s moesten terug; tegen dien vuurspuwenden berg kon niemand -op; in die vuurlijn kon geen schepsel zich bewegen en leven. - -Zoo was dit gevaar voorloopig geweken, doch thans braken de acht -honderd in het lager opgesloten trekossen, door het vreeselijk vuren -opgeschrikt, los, en dreigden den lagermuur van binnen uit door te -breken. - -Het was het hachelijkste oogenblik van den slag. - -De Zoeloekapiteins bemerkten de wanorde in het lager, en gaven -onmiddellijk bevel tot een derden storm. Doch de Zoeloe’s weifelden; al -te geweldig was het vuur van de Boeren geweest, en de orde in het lager -werd gelukkig hersteld. - -Op nieuw trok Bart Pretorius nu met zijn acht vermetele kameraden uit, -liet de bloedvlag wapperen en daagde de Zoeloe’s andermaal ten strijde, -als het mannen waren en geen lafaards! - -Doch dezen keer bewoog zich geen Zoeloevoet, en geen Zoeloekreet werd -gehoord. - -„Zij schijnen geen trek meer te hebben om tot ons te komen,” zeide -Andries Pretorius, de kommandant, „laten wij tot hen gaan!” Zoo liet -hij dan snel opzadelen en joeg met zijn mannen tegen de Zoeloe’s in, -wier moed gebroken was. Zij weken terug, maar de Boeren waren snel -achter hen. - -Hoe de kogels floten! - -Hoe de groote Zoeloemoord werd gewroken! - -De Zoeloe’s spatten uiteen als glasscherven tusschen hamer en aanbeeld, -en eerst, toen de Boeren tot de reserve des vijands waren -doorgedrongen, kwam het gevecht tot staan. - -Deze reserve bestond uit de regimenten der witte schilden, keurtroepen, -die ten minste een poging waagden, om de Boeren terug te werpen. Maar -de Boeren schoten een gapende gleuf in hun rijen, drongen snel als de -wind in die opening, en van nu af werd het gevecht een ware slachting. - -Intusschen waren vijftig Boeren achtergebleven, want de twee diepe -kloven, de zoogenaamde „slooten” aan den achter- en rechterkant van het -lager, waren vol Zoeloe’s, die zich hier in hinderlaag hadden gelegd, -om het kamp in een onbewaakt oogenblik te overrompelen. Ze stonden zoo -dicht opeen gepakt, dat ze moeilijk den arm konden bewegen om een speer -te werpen. - -De vijftig Boeren begonnen nu op deze dicht opeen gehoopte massa te -vuren. Het was geen strijd, maar een executie. De Boeren hielden een -verschrikkelijke, maar rechtvaardige afrekening. - -De vluchtende Zoeloe’s sprongen intusschen in de rivier, en de Boeren -hebben deze rivier „Bloedrivier” genoemd, omdat hare wateren rood -werden gekleurd door het Zoeloebloed. - -Aan de „Bloedrivier” werd het verraad van „Moordspruit” viervoudig -gewroken, en tot op den huidigen dag wordt door de Zoeloe’s het water -dezer rivier niet gedronken. - -Eerst toen de ammunitie opraakte, keerden de overwinnaars terug naar -hun lager, en hielden een plechtigen dankstond. - -Er was reden voor. - -Dit was de slag aan de Bloedrivier, waar de Boeren den 16den December -1838 op een veertigvoudige overmacht een schitterende overwinning -behaalden. Deze dag werd sedert de Dingaansdag genaamd, en wordt telken -jare in de Transvaal godsdienstig herdacht. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXIV. - - -Reeds den volgenden dag werd opgebroken, en zetten de Boeren hun -zegetocht voort. Voor hen uit ging de schrik, en achter hen volgde het -vuur. Dingaan’s kralen [13] gingen in vlammen op, doch vrouw noch kind -werd eenig leed gedaan. - -Zoo kwam men tot op een half uur afstands van Dingaan’s hoofdstad. Hier -werd het lager opgeslagen, en Pretorius reed aan het hoofd van drie -honderd mannen de stad in. - -Maar het vuur was hen voor geweest, en zware rookwolken hingen boven -het paleis van den koning, die zijn eigendommen aan de vlammen had -prijsgegeven. - -Stil, doodsch en verlaten lag de stad; er was geen levend schepsel te -zien. - -Op den moordheuvel nabij de hoofdstad werden de overblijfselen gevonden -der verraderlijk vermoorde Boeren. Een rilling ging door de gelederen -der overwinnaars, toen zij die plaats bereikten. Hièr vond een zoon -zijn vermisten vader, dàar een broeder zijn vermisten broeder onder de -door aasvogels en wild gedierte geschonden lijken weer. - -Piet Retief werd herkend aan zijn kogeltasch, en bij zijn gebeente lag -het officiëele dokument, behelzende de Acte van Afstand van Natal aan -de Boeren. Het dokument was in spijt van wind en regen, die er over -heen was gegaan, nog volkomen leesbaar. - -Met diepen weemoed aanvaardden de Boeren de nalatenschap van hun -vroegeren aanvoerder. - -Zij schaarden zich om zijn gebeente, ontblootten hun hoofden, en eerden -hem als hun held en martelaar. - -Daarna werd er een groot graf gemaakt, waarin de overblijfselen der -geliefde dooden werden neergelegd, terwijl God werd gedankt, dat Hij -hun, den overwinnaars, het voorrecht had geschonken, aan hun vermoorde -vrienden en betrekkingen een eerlijke begrafenis te geven, en dit -onschuldig bloed te wreken. - -Met zware klipsteenen werd de groote groeve gesloten, en op tien pas -afstands sloegen de Boeren een nieuw lager op. - -Maar nog een ander gevoel dan dat van weemoed en droefheid bij het -gezicht der geschonden lijken van hunne dierbaarste betrekkingen kwam -boven bij de Boeren. Zij namen een grooten steen, dien zij als een -gedenknaald achterlieten, en waarop deze sobere maar zelfbewuste -woorden waren gebeiteld: „Ik Andries Wilhelmus Jakobus Pretorius, -Kommandant-Generaal, heb met mijne Onder-Kommandanten, Veldkornetten en -Manschappen de hoofdstad van Dingaan, Koning der Zoeloenatie, ingenomen -op den 21en December 1838.” - - - -Had men de Zoeloe’s verslagen, de praktische Boeren wenschten het vee -terug, dat de Zoeloe’s hadden geroofd. Daarom gingen dag aan dag -patrouilles uit, doch men vond geen spoor van vee. - -Men begon den moed reeds te laten zakken, toen een Zoeloe—Bongose -heette de man—aan de Boeren beloofde, hun een groote kudde beesten te -wijzen, die maar voor het nemen was. - -Dit was goed nieuws, en de Boeren hadden er wel ooren naar, om den -Zoeloe als gids te volgen, maar de leeuwenjager vertrouwde de zaak -niet, en de voorzichtige Pretorius zou den Zoeloe zeker niet zijn -gevolgd, indien er bij de Boeren niet zoo’n nijpend gebrek was aan vee. - -De blanken gingen dus, Bongose als gids, op pad, om die kolossale kudde -vee te pakken, maar de leeuwenjager ontving als een gunst den last, om -den Zoeloe onder zijn opzicht te nemen. - -Hij nam den Zoeloe ter zijde, keek hem aan met zijn harde oogen en -zeide zacht: „Kijk Zoeloe, ik heb hier een dolk—voel eens, of hij -scherp genoeg is!” - -„Ik denk het wel,” antwoordde Bongose. - -„Ik heb hem voor jou geslepen, Zoeloe,” hernam de leeuwenjager. „Als -jij ons in een hinderlaag voert, dan zul jij er niet veel plezier van -hebben, Zoeloe, want dan is dèze je voorman!” - -De Boeren volgden intusschen den Zoeloe, en op een berghoogte komend, -strekte dezen den gespierden, zwarten arm uit naar rechts, -triomfantelijk uitroepend: „Daar zijn de beesten!” - -Het was zoo. - -In een vallei, die door een rivier van den berg werd gescheiden, waarop -de blanken zich bevonden, graasde een kudde van minstens twee duizend -beesten, terwijl een dertigtal Kaffers, die aan den voet van den berg -stonden, en dus door de rivier van de kudde waren gescheiden, volgens -Bongose’s beweren de herders waren van die kudde. - -Daar had men dus het begeerde vee, waarnaar de Boeren zoo watertandden! -Doch nooit zouden die Boeren het hebben gewaagd, deze kudde te vangen, -indien de nood er hen niet toe had gedrongen, want de beesten liepen in -een nauwe kloof, van weerszijden begroeid met ruige, voor een -mogelijken vijand uitstekende dekking gevende doornbosschen, en bezaaid -met groote, ruwe klippen, die als zooveel verschansingen voor een -hinderlaag konden dienst doen. - -Daarbij was men diep in een vijandelijk land—er was reden voor, dat de -Boeren aarzelden. Maar Bongose gaf de plechtige verzekering, dat er op -den geheelen aardbodem geen Zoeloe-leger meer te vinden was, en de -Boeren daalden nu, ongeveer driehonderd vijftig man sterk, de paarden -aan den teugel leidend, langzaam van den berg af, terwijl de -Kommandant, die den ouden achterdocht weer voelde opkomen, met de -overige manschappen en het kleine kanon als reserve achterbleef op den -berg. - -Op de nadering der Boeren namen de dertig Kaffers de vlucht, -achtervolgd door de Boeren, die hen nazetten de rivier door. Maar de -rivier maakte hier een korten boog, zoodat de blanken haar nog eens -moesten passeeren, alvorens zij de vallei hadden bereikt, waar de -beesten graasden. - -De Boeren waren nu wat driftig geworden van de jacht en joegen de -vallei in. - -Maar hetzelfde ongeluk, dat het kommando van Hendrik Potgieter en Piet -Uijs had getroffen, werd hùn lot. - -Plotseling sloot zich de vallei van voren en van achteren door een -levenden Kaffermuur, en de Boeren zaten tusschen twee sterke -Zoeloe-kommando’s bekneld. - -Maar Bongose zou niet veel plezier hebben van zijn verraad. - -Voordat hij den wilden strijdkreet der Zoeloe’s kon beantwoorden, werd -hem het koude staal in de borst gestooten. - -„Sterf!” zeide de leeuwenjager, en zijn sterke tanden knarsten op -elkander. - - - -De Boeren waren van hun reserve afgesneden. Zij konden niet terug, want -al te zwaar was de Kaffermuur achter hen. Zoo moesten zij zich naar -voren een weg zien te banen, in tegenovergestelde richting van het -lager. - -Het gelukte, en voor den derden keer kwam men voor de sterk kronkelende -rivier, die opnieuw werd doorgetrokken. - -Thans was het zaak, om in een grooten wijden boog het lager te zien te -bereiken, maar de verwarring, die eens de slagorde van Hendrik -Potgieter had verbroken, dreigde ook dezen keer de Boeren noodlottig te -worden. - -Gelukkig werd ze dezen keer nog gekeerd, en terwijl zestig Boeren in -groote wanorde het open veld injoegen, sloten de overige tweehonderd -negentig zich dicht aaneen, en stapvoets voortrijdend, al ladend en -schietend, trok men langzaam terug. - -’s Morgens te negen uur was het gevecht begonnen, dat onverpoosd werd -voortgezet, want de Zoeloe’s gunden den Boeren geen rust, en de zon had -reeds haar hoogste punt achter zich, toen de blanken langs den zoom van -een bosch een vijandelijke ruiterbende zagen galoppeeren, die het -kennelijk doel had, de Boeren voor te jagen en om te keeren. - -Het was voor de vluchtenden onmogelijk voor te blijven, want de vijand -had versche paarden, terwijl hun eigen paarden, al waren ze taai en -sterk, van den langen rit moede begonnen te worden. - -Er schoot dus niets anders over, dan den teugel te wenden en den -nieuwen vijand op te wachten. - -Het stoute stuk had een volkomen succes. - -De Boeren kegelden met hun lange roeren de zwarte ruiters uit het -zadel, en vingen zooveel mogelijk de onbeheerde paarden op, waarvan er -verscheidene werden herkend als het eigendom van wijlen Piet Retief en -zijn manschappen. - -Nu ging de tocht al retireerende weer voort, maar de Boeren kwamen nu -tot de zeer onaangename ontdekking, dat zich een sterk regiment -Zoeloe’s tusschen hen en het lager had ingeschoven. - -Zoo werden zij opnieuw uit de goede richting gedrongen, en zij moesten -zijwaarts inslaan, om een omsingeling te ontgaan. - -Bij dezen terugtocht kwamen zij echter uit op een steilen, acht à negen -voet hoogen kliprand, met de Zoeloe’s op hun hielen. - -’t Begon er nu al heel leelijk uit te zien voor de Boeren. Zij konden -niet terug, en vóór hen gaapte de diepte. - -Maar er was geen tijd voor beraad, en hun paarden de sporen gevend, -waagden zij den sprong in de diepte, die bijzonder gelukkig afliep, -daar de diepte bestond uit de weeke, zanderige bedding van een zoo goed -als uitgedroogde beek. - -De Boeren haalden nu ruimer adem, maar zij juichten te vroeg, want -plotseling verscheen een regiment Zoeloe’s, dat hier in hinderlaag had -gelegen, en overviel de blanken. - -Vijf Boeren en dertig Natal-Kaffers, die zich bij de Boeren hadden -aangesloten, bezweken hier onder de puntige werpspeer, en het verlies -zou veel ernstiger zijn geweest, waren de Zoeloe’s niet aan het -plunderen der lijken gegaan. - -Zoo hadden de vluchtelingen gelegenheid, een voorsprong van ongeveer -vijf honderd pas op hun vervolgers te krijgen, dien zij ook behielden, -en een bosch voorbijjagend, legde zich daar een afdeeling Boeren in -hinderlaag, die op de flank der vervolgende Zoeloe’s een vernielend -snelvuur opende, dat dezen noopte, om de vervolging te staken. - -Nu eerst hadden de doodelijk vermoeide Boeren gelegenheid, uit het -zadel te springen, en hun brandenden dorst te lesschen. - -De rit en het gevecht hadden geduurd van ’s morgens negen uur tot een -halfuur vóór zonsondergang. Al dien tijd hadden de Boeren niets gedaan -dan rijden, laden en schieten, en zij waren onkenbaar van den -kruitdamp. - -Nu werd weer opgezadeld, totdat men, het lager tot op een halfuur -afstands genaderd, bekende stemmen hoorde. - -Het waren manschappen der reserve, die dezen morgen naar het lager -waren teruggekeerd, om het voor een mogelijke overrompeling te dekken. -Zij brachten versche paarden, en gezamenlijk trok men nu kampwaarts. - -Zoo ontsnapten de Boeren aan den fijn gespannen strik van den loozen -vos, die koning was van Zoeloe-land. - -Den geheelen nacht bleven de Boeren bij uitgedoofde vuren onder de -wapens, elk oogenblik een aanval van den vijand verwachtend. Maar in -plaats van den vijand kwamen te middernacht de zestig vluchtelingen, -die door hun tuchtelooze houding het geheele kommando in gevaar hadden -gebracht, en ontvingen van den bevelhebber een strenge doch verdiende -berisping. - -De Boeren vertoefden nog eenige weken in Zoeloe-land, hadden het geluk, -zes duizend stuks hoornvee machtig te worden, en keerden met den buit -in Januari 1839 naar Natal terug. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXV. - - -Het doel van den veldtocht was bereikt. Dingaan had de zware vuist der -Boeren gevoeld; gewroken was het onschuldig vergoten bloed, en met -dankbare blijdschap werden de overwinnaars door de hunnen begroet. - -Nu was de nacht van ’t lijden voorbij, en het begon licht te worden in -het Oosten. - -Zoo dachten ten minste de Emigranten. Met ijver toog men aan het werk -der kolonisatie. Dorpen werden aangelegd, vlekken uitgemeten, steden -ontworpen. Aan de kust ontstond Durban, een gehucht van eenige leemen -huisjes, thans een wereldhaven, en in het midden des lands, op een -hoogte van 2000 voet, de hoofdstad Pieter-Maritzburg, genoemd naar de -twee aanvoerders der Boeren: Pieter Retief en Gert Maritz. Allengs -verwisselden de Trekboeren nu den zoolang gebruikten ossenwagen voor de -eenvoudig opgetrokken woning, doch in het Noorden, vooral aan de -Tugela- en de Boschmansrivier, waar het lager van Gert Kloppers stond, -was men om de invallende Kafferhorden wel verplicht, voorloopig in -lager te blijven. Doch ook hier hoopte men spoedig het versleten -tentlinnen op te rollen, toen de hemel op nieuw door donkere -onweerswolken werd verduisterd. Dingaan namelijk, de koning der -Zoeloe’s, begon zich weer krachtiger te gevoelen, en bleef -weigerachtig, om de veertig duizend beesten terug te geven, die zijn -soldaten van de Boeren hadden geroofd. Evenmin wilde hij de -oorlogskosten, bedragende honderdtien duizend gulden, betalen. - -De Boeren bereidden zich opnieuw tot den oorlog voor, toen aan -Pretorius werd gerapporteerd, dat er van de zeekust een zonderlinge -karavaan in aantocht was: mannen, vrouwen en kinderen met groote kudden -hoornvee en schapen, een geheele stam van duizenden menschen met al hun -bezittingen, die toevlucht zochten in de schaduw der Boerenvlag. - -Het hoofd van dezen stam, die tot de Zoeloe’s behoorde, heette Panda, -en was een broeder van Koning Dingaan. - -Hij had zich aan het hof van Dingaan voorgedaan als idioot, en was -daardoor aan een anders wissen dood ontgaan. Maar hij wàs geen idioot; -deze zwarte Kafferprins wist terdege goed, wat hij wilde. - -Hij had wettige grieven. Als ouderen broeder van Dingaan kwam hem de -Zoeloe-scepter toe, terwijl slechts weinig maanden geleden zijn stam -door Dingaan verraderlijk was overvallen. - -De Volksraad der Boeren onderzocht de grieven van Panda, en het bleek, -dat hij de waarheid had gesproken. Zoo aanvaardde men zijn -bondgenootschap, dat den Boeren een hulpmacht verzekerde van -vierduizend met werp- en stootspeer gewapende Zoeloe-krijgers. Panda’s -legeroverste was kapitein Nonquaas, terwijl de voorzichtige Pretorius -Panda in schijn als gast doch in werkelijkheid als gijzelaar bij zich -behield. - -Dingaan was intusschen niet op zijn gemak, en daar was reden voor. Zoo -zond hij zijn vertrouweling Tambuza met een eerewacht van driehonderd -man en een geschenk van veertig olifantstanden tot de Boeren, om hen -zachter te stemmen, en de Volksraad liet Tambuza mèt Panda voor zijn -vierschaar verschijnen. Eerst mocht Tambuza spreken, die in vleiende -woorden den roem en de edelmoedigheid der Boeren bezong, doch daarna -stond Panda op, en riep, terwijl zijn neusvleugels zich bewogen, en -zijn zwarte oogen vuur schoten: - -„Weest op uwe hoede, o blanken, en laat u niet verschalken, want -Dingaan duldt geen ander volk naast zich! Gelooft de pluimstrijkende -woorden niet van dezen Tambuza, want Dingaan wil u maar gerust maken, -om u later als de bliksemstraal te overvallen en te vernietigen. Dat is -zijn manier. Eerst maakt hij vrede, en dan stuurt hij plotseling een -groot kommando, om alles uit te moorden! Zoo heeft hij met Piet Retief -gedaan; zoo heeft hij met de Fingoes gedaan; zoo heeft hij met den -vader van Matowaan gedaan, dien hij onverhoeds liet binden en de oogen -uitsteken. Zoo zal hij ook doen met u. Denkt niet, dat zijn -krijgslieden te weinig zijn geworden in getal; zij staan nog zoo dicht -als het gras, dat het veld bedekt.” - -„En wat dezen Tambuza betreft,” ging hij voort, den arm naar den Zoeloe -uitstrekkend, „hij en Umhleha hebben Dingaan aangepord, om Piet Retief -met de zijnen te vermoorden!” - -Panda’s woorden maakten een diepen indruk, en Tambuza werd in -verzekerde bewaring genomen. - - - -Het Boerenleger, dat onder Andries Pretorius Zoeloe-land binnentrok, -bestond uit vijfhonderd man en vijftig ossenwagens. - -Het veldtochtsplan van den kommandant muntte uit door eenvoudigheid: -Panda’s veldoverste Nonquaas zou met zijn vierduizend krijgslieden van -uit het zuiden, de Boeren van uit het noorden Zoeloe-land -binnendringen, op een bepaald punt elkander de hand reiken, en aan -Dingaan’s macht voor goed een einde maken. - -Op het hoofd van den koning-moordenaar werd een prijs van vijftig, op -dat van Umhleha een prijs van vijf en twintig beesten gezet, terwijl -Tambuza den tocht in boeien moest medemaken. - -Den 29sten Januari 1840 kwamen de Boeren aan de hooggezwollen -Buffelrivier, bereikten, terwijl de wagens diep door het water der -drift moesten, toch in goede orde den overkant, terwijl het kamp op de -historische plek van den 16den December 1838 werd opgeslagen. - -Zoo naderden het kommando der Boeren en het leger der Panda-krijgers -elkander al meer en meer. Zij vormden wel een groot contrast: de -Panda-krijgers waren half naakt, met kralen en veeren versierd, druk -bewegelijk, hun knotsen opheffend, hun speren zwaaiend en op hun leeren -schilden slaande, terwijl de Boeren op hun taaie, vlugge paarden, het -geweer over den schouder, alle noodelooze vertooning vermeden, en kalm, -sober en nuchter maar vastberaden slechts dit ééne groote doel in ’t -oog behielden: hun slag te slaan met groote kracht. - -Intusschen stootte Nonquaas, Panda’s veldheer, het eerst op de Zoeloe’s -van Dingaan, en spoedig was hij met de vijanden in een bloedig gevecht -gewikkeld. Er werd nauwlijks één schot gelost, maar de lange werpspeer -suisde door de lucht, straks vervangen door de korte stootassegaai en -de staalharde knots, die onder een helsch gebrul hun vreeselijk werk -verrichtten. - -Intusschen stonden twee Zoeloe-kapiteins, die aan Pretorius hunne hulde -en onderdanigheid hadden betuigd, en als Panda’s bondgenooten mee waren -opgetrokken, met hun volk zijwaarts van het slaggewoel, en volgden met -groote belangstelling de wisselingen van het gevecht. - -„Als ik vecht,” zeide de jongste der twee, na een lange pauze, „dan win -ik het graag, en als wij onze bondgenooten, de Panda’s, helpen, dan -verliezen wij ’t. Zooveel verstand heb ìk wel van vechten.” - -„En in plaats van winnen krijgen wij dan Dingaan’s lieve jongens aan -onzen hals,” zeide de oudste. - -„Daarom zou het wel zoo verstandig zijn, Dingaan te helpen,” zeide de -jongste. - -„Als hij ons uit dankbaarheid maar niet aan de assegaai rijgt,” zeide -de oudste. - -„Wees gerust! Wij worden zijne eerste staatsdienaren,” zeide de -jongste. - -„En de Boeren?” zeide de oudste. - -„Die zullen wegblijven en naar huis gaan,” zeide de jongste. - -„We willen ’t hopen,” zeide de oudste. - -„Maar nu zal ’t tijd worden,” liet de oudste er op volgen, „laat ons -oprukken! De Panda’s zullen al heel vreemd staan te kijken—voorwaarts!” - -De Panda-krijgers hadden tot op dit oogenblik met onmiskenbare -dapperheid gestreden, doch tegen het verraad konden zij niet op, en de -langzame, geregelde terugtocht dreigde plotseling in een wilde vlucht -te ontaarden. - -Doch zoover kwam het niet. Dingaan vreesde oogenschijnlijk een -hinderlaag der Boeren, en de vervolging werd spoedig gestaakt. - -Intusschen zond Pretorius twee verspieders uit, om Panda’s leger op te -sporen, die, om Dingaan’s aandacht te ontsnappen, slechts des nachts -mochten rijden. Zij brachten de tijding, dat Nonquaas reeds met de -Zoeloe’s was slaags geweest, met verlies was teruggeslagen, doch -desniettegenstaande in staat was, zich op een nader te bepalen punt met -het Boerenkommando te vereenigen. Dit punt werd door Pretorius aan -Nonquaas opgegeven, maar in plaats van de Panda’s, die hij er meende te -treffen, stootte Pretorius op de nog ongehavende regimenten van koning -Dingaan. - -Niet ver van zijn hoofdstad werd zijn lot beslist. De koning zelf -voerde zijn leger aan. Hij had een slechten nacht gehad. Had hij in den -droom de schimmen gezien der vermoorde Boeren? Hadden zij hun -ontvleeschde handen uitgestrekt en hem naar de keel gegrepen? - -Zijn blik was onrustig. Bange voorgevoelens vervulden zijn ziel, en -zijn knieën knikten als die van Belzazar, toen deze de geheimzinnige -hand aan den wand het doodvonnis zag schrijven. - -Maar Dingaan vermande zich, gaf het teeken tot den aanval, en nog eens -deed zijn stem de vroegere geestdrift ontvlammen in de harten van zijn -veteranen. - -„Daar komen de witmenschen,” riep hij, „maar wij zullen hen overwinnen! -Wij hebben hen gelokt diep in ons Zoeloeland, en niemand hunner zal -ontsnappen! Ben ik niet de leeuw van het land der vele rivieren? Heb ik -niet Piet Retief verslagen met zijn knechten, en Piet Uijs met zijn -knechten, en Biggar met zijn duizenden? Wij zullen hen andermaal -overvallen als een vuurvlam, die niet te keeren is, en hun lichamen tot -spijze geven aan den roofvogel hoog in de lucht, en aan het wild -gedierte, dat in diepe holen huist!” - -Doch de witmenschen, die hij zou bestrijden, waren plotseling -verdwenen. De Zoeloe’s stonden voor een vijand, die zich onzichtbaar -had gemaakt, en hun speeren gierden doelloos door de lucht. Doch nu en -dan, van achter een klip, een struik, een boom werd een klein -rookwolkje zichtbaar, en stortte een Zoeloekrijger dood voor den grond. -De rookwolkjes vermenigvuldigen zich; nu zag men ze van voren, rechts, -links, en slechts de knal van het Boerengeweer verbrak de stilte. - -Koning Dingaan hoorde het fluiten der kogels, en hij zag met starren -blik, welke verwoestingen zij aanrichtten. Hij wilde dien vijand te -lijf, doch die vijand bleef onzichtbaar. Hij stond tegenover een -vreeselijken, geheimzinnigen, onweerstaanbaren vijand—zijn dapperste -veldheer stortte dood aan zijn voeten neer—de vale angst greep hem -aan—de wrekers van het onschuldig vergoten bloed waren gekomen—hij -keerde zich om en vlood om zijns levens wil! - - - -Vernietigd was het leger van den Zoeloekoning, en gebroken de -toovercirkel, waarin zich deze bloedhond bewoog. - -Pretorius liet nu den Kafferprins Panda en zijne voornaamste hoofden -voor zich komen, en terwijl zijn Boeren in volle uitrusting: den -bandelier over de borst en het geweer over den schouder moesten -aantreden, om getuigen te zijn, sprak hij het volgende: „Wij blanke -Boeren hebben, zooals gij het met uw eigen oogen hebt gezien, over den -wreeden Dingaan gezegepraald, zijn scepter gebroken en veel onschuldig -vergoten bloed gewroken. Maar wij hebben dit niet gedaan door onze -eigen kracht, maar in de kracht des Heeren, Die ons genadiglijk hielp. -Nu heb ik, in naam van onzen Volksraad, goedgedacht, om u Panda te -benoemen tot koning of opperhoofd over Zoeloe-land, u als onzen grooten -bondgenoot te aanvaarden, en uwe vijanden als onze vijanden te -beschouwen. Nooit zult gij zonder onze toestemming mogen oorlog voeren; -gij zult geen bloed vergieten noch van den blanke noch van den -kleurling, en wij zullen u steeds handhaven tegen iedereen.” - -Diep bewogen luisterde Panda; hij was getroffen door de edelmoedigheid -der Boeren, boog het hoofd en antwoordde: „Groote Heer! Ik ben door -eeuwige dankbaarheid aan u verknocht, want gij hebt mij verlost van de -dwingelandij, waaronder ik jarenlang als een verstooteling heb gezucht. -Ik zal uwe voorwaarden vervullen, en geen bloed vergieten van blanke of -kleurling, zoolang de zon en maan hun schijnsel zullen geven. Wordt gij -aangetast door de vijanden, dan zal ik u bijstaan met mijn geheele -macht, en mijn laatsten man voor u wagen, want zie, ik was dood, en gij -hebt mij weder levend gemaakt! Ik was verschopt, en gij hebt mij weder -opgeraapt!” - -Nu werd er een behoorlijk, in duplo geteekend contract opgemaakt, -geteekend eenerzijds door Pretorius en eenige der voornaamste Boeren, -en anderzijds door Panda en zijn kapiteins, waarbij Panda onder de -opperhoogheid der Boeren tot koning over Zoeloe-land werd -geproklameerd, terwijl de Boeren vreugdesalvo’s losten. - -Vervolgens hielden de Boeren een streng doch rechtvaardig gericht over -Tambuza, Dingaan’s eersten staatsdienaar. Zijn aandeel aan den moord op -de Boeren werd klaar bewezen en hij werd tot den kogel veroordeeld, -waarna de Boeren met een buit van veertigduizend beesten, die hun van -de Zoeloe’s toekwamen, in zegepraal terugkeerden naar hun lagers in -Natal. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXVI. - - -Slechts door een kleine groep getrouwen vergezeld, was koning Dingaan -nu dicht bij de grenzen gekomen van zijn rijk. - -Hij had zich nedergezet tegen den stam van een wilden kastanjeboom, -dicht bij een gehavende veldtent, die men voor hem had opgeslagen. - -Hij wierp een langen blik naar zijn verloren koninkrijk, en balde -toornig de vuist. - -„Waar is het regiment der witte schilden,” riep hij na een wijle, -„waarmede ik zoo menigmaal de slagorden van den vijand heb -verbrijzeld?” - -„Zij zijn uiteengestoven,” antwoordde Toelma, een zijner dienaren, „en -hun hart is geworden als water.” - -„En de zwarte en de blauwe schilden—waar zijn zij?” - -„Zij waren niet bestand, o koning, voor het aangezicht der witmenschen, -en zij versmolten van vrees.” - -Nu stond de koning op, en trad uit de schaduw van den kastanjeboom in -het heldere licht der morgenzon, terwijl de even wreede als zinnelijke -trekken van zijn gelaat en de krachtige lijnen van zijn zwaargebouwd -lichaam nu duidelijk uitkwamen. - -Hij staarde naar de verte, Zoeloeland in, en zijn strakke oogen -klaarden op, toen hij in de verte boven het lange, golvend Tamboekigras -den Zwarten kroeskop van een Zoeloe ontdekte. - -In een snellen draf doorliep de Zoeloe den afstand, die hem scheidde -van den koning, wierp zich voor hem ter aarde, stond toen op en kruiste -zwijgend de armen over elkander. - -„Spreek Malowa,” zeide nu de koning, „zijt gij een brenger van goede -tijdingen?” - -„Uwe zon heeft zich verduisterd, o koning,” antwoordde de Zoeloe. „Er -zijn vele honden opgestaan in Zoeloeland, en zij bassen tegen den -gewonden leeuw.” - -„Maar de leeuw zal genezen, Malowa,” zeide de koning, „en zijn klauw -zal de honden verscheuren!” - -„Uw regimenten zijn verstoven als kaf voor den wind, o heer,” hernam de -Zoeloe, „of zijn overgeloopen tot uw broeder, tot Panda!” - -„Noem mij den naam niet van dien vervloekte,” schreeuwde Dingaan, en -hij knarste woedend op zijn tanden. - -„Ik heb hem gezien, o koning,” zeide de Zoeloe,—„het zwart in zijn -oogen—ik had de werpspeer reeds gereed—” - -„Indien uw speer zijn adem had afgesneden, Malowa,” riep de koning, „ik -zou u met goud en elpenbeen hebben omhangen!” - -De Zoeloe zweeg een oogenblik. - -„Hebt gij ’t soms gedaan?” ging de koning voort op gedempten toon, -terwijl de haat zijn oogen deed fonkelen. - -Malowa schudde het hoofd. - -„’t Is niet mijn schuld, o koning, dat de geest des levens nog boven -hem zweeft. Ik had mij strikt gehouden aan uw orders, en mij laten -inlijven bij het leger van Panda. Dag en nacht heb ik zijn tent -begluurd, maar ik moest voorzichtig zijn, want reeds had ik de aandacht -getrokken van een witgezicht—men noemde hem den leeuwenjager—die mijn -gangen naging, en mij naspeurde met zijn harde, strenge oogen. En toen -ik meende een goede kans te hebben, en mijn hand reeds de assegaai had -gegrepen, waarschuwde hij den Kafferprins, en slechts door een snelle -vlucht redde ik mij van zijn kogel.” - -„Waar is mijn vee?” vraagde Dingaan, „mijn duizenden ossen?” - -„De Boeren hebben ze genomen, o koning!” - -„En waar is Tambuza?” - -„Zijn gebeente ligt te bleeken op de gerechtplaats, bij uw hoofdstad!” - -Weer hoorde men het knarsen der tanden. - -„Malowa,” brulde de koning met schorre stem, „breng mij mijn -regimenten! Mijn regimenten, Malowa!” - -Hij stampte op den grond, en gaf eene zijner vrouwen, die naast hem -hurkte, een schop. - -Hij balde de vuist en hief den arm dreigend omhoog. - -„Hoe zal ik mij wreken!” schreeuwde hij. „Ik zal de vrouwen en kinderen -der Boeren levend spiesen op scherpgepunte palen, en de Boeren—ha! Ik -zal mij wreken, dat er de latere geslachten nog van zullen beven!” - -Hij wachtte een oogenblik, want een snelvoetige Zoeloe naderde. - -„Wat hebt gij, Utuzi?” - -„Vlucht, o koning, vlucht!” - -„Vluchten, ellendeling? Ik wil strijden! Ik heb Moselekatse, „den -Grooten Olifant”, de tanden gebroken—sla op het koningsschild, Malowa, -en roep mijn regimenten op ten strijde tegen den vreemdeling!” - -Malowa zweeg, want hij vreesde, dat de duistere machten van den afgrond -het verstand hadden beneveld van zijn gebieder, maar Utuzi riep -gejaagd: „Vlucht, o koning, want de Boeren zitten u op de hielen—ik heb -reeds den hoefslag gehoord van hun snelle paarden, en de groote -leeuwenjager rijdt aan hun spits! Zie, ginds worden zij reeds zichtbaar -op dien hoogen bergrug—vlucht, o koning!” - -Inderdaad werden in de verte een groep van minstens veertig ruiters -zichtbaar, die nauwkeurig den omtrek schenen op te nemen, en bij dit -gezicht kwam de koning plotseling tot bezinning. - -„Snel,” riep hij, „te paard!” - -„En over de grenzen!” zeide Malowa. - -„Over de grenzen!” herhaalde de koning, en hij steunde als een gewonde -ever. - -„Als de blanken ons ten minste niet inhalen!” meende Utuzi. - -„Neen,” zeide Malowa, „dat zal niet gebeuren. Geen Boer zal de grenzen -van Zoeloeland overschrijden; trouwens ik weet een pad in het gebergte, -dat geen Boer zal vinden,” en hij ging den kleinen stoet van -vluchtelingen als gids vooruit. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXVII. - - -Op den hoogen bergrug stonden de veertig ruiters. Pretorius was met -zijn hoofdmacht naar huis gegaan, naar Natal, maar deze ruiters zetten -voor eigen rekening de jacht voort op Dingaan, den Zoeloe-koning. Het -was eigenlijk een vermetele onderneming, maar zij volgden in blind -vertrouwen den leeuwenjager, die in deze streken en in het land ten -noorden, het gebied der Amazwazi-Kaffers, weken en maanden had -rondgezworven op de jacht. - -Van hun hoogen observatiepost zagen zij de witte tent des konings, en -zij haastten zich, nu zij zoo dicht het doel der lange jacht waren -genaderd, om snel den berg af te komen. Doch hun paarden hadden wel -vleugels aan hun hoeven mogen hebben, om den koning nog in te halen, en -toen de ruiters, na een grooten omweg te hebben gemaakt, de tent -bereikten, was er van de vluchtelingen niets meer te ontdekken. - -„Had je zwarte gisteren maar geen spijker in den poot gekregen,” meende -de leeuwenjager wrevelig tot Dirk Kloppers, „dan hadden we den -moordenaar nu in de ijzers!” - -„En wij zijn aan den grens van Zoeloeland—wij krijgen hem niet meer!” -meende Tijs de Jong. - -„Waarom niet?” meende de leeuwenjager kortaf. „Zijn de grenzen voor òns -versperd, terwijl ze voor den Zoeloe openstaan?” - -„Doch waar is zijn spoor?” vraagde Lodewijk Jansen; „het lijkt wel, of -de aarde hem heeft opgeslokt.” - -„Ik heb het al,” zeide Dirk Kloppers, die een uitnemend speurder was, -en op eenigen afstand in gebukte houding stond te zoeken. „Hier is de -indruk van de paardenhoeven, en het geknikte gras wijst ons van zelf -den weg.” - -De Boeren, die waren afgestegen en hun paarden hadden gedrenkt, -sprongen nu weer vlug in ’t zaâl, en volgden in snellen rit het nieuw -opgenomen spoor. - -Het was een lust, om hen te zien, die sterke, forsch gebouwde ruiters -met over de borst vastgegespten bandelier en over den schouder geworpen -geweer, als een wervelwind voortjagend op hun sterke, taaie paarden -over de golvende, hobbelende grasvlakte! - -Er werd weinig gesproken; slechts het gehinnik der paarden en hun doffe -hoefslag tegen den harden grond verbrak de stilte. - -Dirk Kloppers was nu de voorste; zijn zwarte hengst scheen nauwlijks -den grond te raken. Maar de vos van den leeuwenjager was slechts een -paardenlengte achter hem, terwijl de anderen op een twintig pas -afstands volgden. - -Dirk Kloppers strekte de hand uit, en wees naar de verte. - -„Dáár, Teunis,” riep hij, „dáár!” - -De leeuwenjager knikte. - -„Dat zijn ze,” zeide hij, en hij drukte zijn vos de sporen diep in de -flanken. - - - -„Utuzi,” zeide de koning, „hoeveel werpsperen bezit gij nog?” - -„Twee, o koning!” - -„Houd ze gereed, en zoo gauw als die voorste, die blonde op het zwarte -paard, in het bereik komt van uw speer, dan slinger ze hem allebei in -de borst!” - -„Eén zal voldoende zijn, o koning; de andere is goed voor dien ruiter -op den goudvos!” - -„Doe wat ik u gebied,” zeide de koning kortaf. - -Nu wendde hij zich tot Malowa, die even als Utuzi te voet was, terwijl -de andere vluchtelingen te paard waren. - -„Malowa, Snelvoetige, spring zijwaarts in het lange Tamboekigras, en -stoot den tweede, dien blanke op den goudvos, als hij in het bereik -komt van uw arm, het breede lemmer van uw stootspeer tusschen de korte -ribben!” - -„O heer,” zeide deze, „dat kan ik niet!” - -„Waarom niet?” riep de koning verwonderd; „is uw arm verzwakt sinds gij -Piet Uijs, die door de blanken de Dappere werd genoemd, den doodelijken -speerstoot gaaft?” - -„’t Is de Onkwetsbare, o koning,” antwoordde Malowa op bijna -fluisterenden toon; „ik heb het onbedriegelijk kenteeken gezien boven -zijn rechter wenkbrauw, en al zouden de wolken boven hem assegaaien -regenen, hij zou toch niet geraakt worden, omdat hij onkwetsbaar is!” - -„Ik zie,” zeide de koning met verachting, „dat de moed versmolten is in -het hart van den zoon van het snuivende rhinoceros, en hij is een laffe -hond geworden, dien men met de kirrie, met den knuppel doodslaat!” - -Maar dit snerpende woord trof den Zoeloe als een vlijm, en zonder een -woord te spreken, sprong hij zijwaarts en verdween in het Tamboekigras. - - - -De goudvos van den leeuwenjager hield zich uitnemend; hij rende nu op -gelijke hoogte met Kloppers’ hengst over de vlakte. - -De afstand, die hen van de vluchtelingen scheidde, kortte nu snel in. - -Dirk Kloppers was opgewonden; ook het hart van den leeuwenjager klopte -sneller, maar deze liet het minder merken. - -Hij richtte zich hoog op in de stijgbeugels, en zijn valkenoog -bespiedde den omtrek, maar een trek van groote teleurstelling werd -plotseling zichtbaar op zijn streng gelaat. - -„Wij moeten Dingaan hebben voordat hij gindsche bergen bereikt,” zeide -Dirk, „want anders ontsnapt hij ons tusschen de kloven en bosschen!” - -„We halen ’t niet,” meende de leeuwenjager. - -Als eenig antwoord gaf Dirk het paard de sporen, en prikkelde het tot -de uiterste krachtsinspanning. - -Hij kwam weer voor den leeuwenjager uit—hij was nu binnen den speerworp -van den Zoeloe. - -Hij zag geen gevaar; hij kende geen ander gevaar dan dit, dat de koning -hem zou ontsnappen. - -Hij maakte een lang werptouw gereed: een soort lazzo. - -„Ik zal hem vangen als een wild beest,” zeide hij, „want het is een -wild beest.” - -Hij lette er niet op: dat Utuzi de Zoeloe zich omkeerde.... dat hij de -werpspeer richtte.... - -Maar de valkenoogen achter hem waakten, en de kogel van den -leeuwenjager was sneller dan de assegaai van den Zoeloe. - -Met doorschoten borst stortte Utuzi neer. - - - -Even lichtte Malowa den zwarten kroeskop op boven het golvende -Tamboekigras, om te zien naar de uitwerking van het schot, maar dit was -zijn ongeluk. Reeds had de leeuwenjager hem ontdekt, en toen Malowa -zag, dat er aan geen vlucht meer te denken viel, sprong hij recht -overeind, en staarde den leeuwenjager aan met wilde, tartende oogen—het -ware beeld van den fieren, grimmigen Zoeloekrijger, die den dood niet -vreest. - -De koning keek om en slaakte een kreet van woede en smart, toen hij -Malowa, den snelvoetige, den zoon van het snuivende rhinoceros, zijn -dappersten krijger, zag vallen. Doch thans had hij de vlakte achter -zich, en snel met zijn overgebleven getrouwen in de met dichte bosschen -begroeide bergkloven verdwijnend, staarden de Boeren hem na als jagers, -wien het opgekeerde wild nog in ’t laatste oogenblik ontsnapt. - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXVIII. - - -’t Is inderdaad een merkwaardige groep in die ruime, sombere, vochtige -spelonk. - -Daar, in den hoek, zit de toovenares: Walhoeli. - -Het lange, pikzwarte haar hangt in zware strengen langs het donkere, -gerimpelde gelaat, en de lange kraalsnoeren, die haar om de leden -hangen, rinkelen bij de geringste beweging. - -Zij zit neergehurkt bij een pot, gevuld met water, die boven een -hoogopvlammend vuur is gehangen, terwijl wierookwalmen de spelonk -vervullen. - -Haar oogen gloeien als vuur, en met over elkander geslagen armen staart -zij naar de dampen, die opstijgen uit den pot. - -Zij spreekt geen woord, slechts nu en dan bewegen zich haar lippen, om -tooverspreuken te fluisteren. - -Een veertigtal ruiters staan, leunend op hun lange roeren, voor en in -de spelonk en staren beurtelings naar het vuur, naar de in grillige -vormen opstijgende dampen en naar de toovenares, terwijl op hun -krachtige, door de zon gebruinde gelaatstrekken een zekere spanning -onmiskenbaar is. - -Nog altijd zwijgt de geheimzinnige, raadselachtige vrouw, en uit de -groep Boeren gaat een afkeurend gemompel op. - -„’t Is ’n waarzegster,” roept Dirk Kloppers, „eene echte waarzegster; -wij zijn den strijd met God begonnen—zullen wij hem met waarzegsters -eindigen?” - -„’t Is eene toovenares—eene dochter van de toovenares van Endor,” meent -Tijs de Jong, en hij stoot met den kolf van zijn geweer op den harden -rotsgrond, dat de echo van den stoot dof weergalmt in de diepe grot. - -Maar de toovenares verroert zich niet; met schitterende oogen staart ze -naar de grillige dampen, en zij schijnt in die dampen een vizioen te -lezen. - -De leeuwenjager staat vlak naast haar; met ongeduldige gebaren kijkt -hij haar aan, maar nog bedwingt hij zich. - -De spelonk bevindt zich midden in het gebergte, en de schorre schreeuw -van een wilde papegaai en het hongerige gejank der hyena wordt uit de -verte gehoord. - -„De blanke man heeft waarheid gesproken,” zegt zij eindelijk op -langzamen, slependen toon; „koning Dingaan is gevlucht, zijn rijk is -ineen gestort als een vermolmd huis, en hij heeft toevlucht gezocht bij -ons, de Amazwazikaffers. Dingaan is de buffel, en de witmensch is de -leeuw, en de leeuw zal den buffel najagen maar niet bereiken, want hij -wordt gedekt door het schild der dappere Amazwazi’s! Maar ik—de omhoog -kronkelende dampen zeggen het mij—maar ik—” - -„Me dunkt, dat we wel heen kunnen gaan,” meent Lodewijk Jansen -verachtelijk—„wat doen we hier in het hol van het heidendom?” en hij -wendt zich reeds naar den uitgang der grot. - -„Maar ik zal den buffel leveren,” roept zij, plotseling opspringend, -met harde, snelle, krijschende stem; „hij heeft mijne drie kinderen -voor mijn oogen afschuwelijk verminkt, doch het uur der wrake heeft -geslagen!” - -Zij slaat met haar handen krampachtig in de lucht; dan zet zij zich -weer uitgeput neder. - -Het vuur dooft nu uit, en de dampen verminderen. - -Zij kijkt den leeuwenjager strak aan. - -„Kent gij mij?” vraagt hij. - -Zij knikt bevestigend. - -„Wij hebben drie dagen in deze streken gezworven, Walhoeli, om u te -vinden, want ik wist, dat koning Dingaan uw kinderen had mishandeld, en -wij hebben grooten haast. Ik heb u eens geholpen, toen gij in grooten -nood verkeerdet—” - -„Ik weet het, groote jager; gij hebt de dochter der Amazwazi’s -gedrenkt, toen zij zou verdorsten.” - -„En nu kunt gij ons helpen en uw dankbaarheid bewijzen, want gij hebt -grooten invloed op uw volk. Gij kunt hen bewegen, dat zij koning -Dingaan aan ons uitleveren.” - -Walhoeli schudt met het hoofd, dat de kraalsnoeren rinkelen. - -„Ik zal aan uw wensch niet kunnen voldoen,” zegt zij op bedaarden toon, -„want het zou indruischen tegen de wetten van mijn volk. Doch indien -Walhoeli, van wie haar volk getuigt, dat zij in de sterren den -naderenden regen kan lezen, iets vermag, dan zal het gebeente van -koning Dingaan, voordat de zon nog driemaal oprijst in het oosten, -dienen tot spijs van den jakhals, die op de lijken loert.” - -„Dàt hoor ik liever dan dat heidensche toovergeleuter,” zegt Lodewijk -Jansen met hartgrondigen nadruk, terwijl de Boeren zich naar buiten -begeven. - -„Ik zal uw gids zijn,” zegt Walhoeli, „en u brengen, waar gij wezen -moet.” - -„Is het wel geraden haar te volgen?” vraagt een voorzichtige Boer. - -„Zij is te vertrouwen,” zegt de leeuwenjager, „maar hoe de Amazwazi’s -ons zullen ontvangen, weet ik niet. In elk geval: onze paarden zijn -vlug, en onze geweren geladen—wij zullen haar volgen!” En stapvoets -volgen de Boeren, de omgeving behoedzaam opnemend, het vreemde -schepsel. - - - -Vijf uur duurde de tocht; de zon neigde reeds naar het westen, toen de -blanken bij de vorsten der Amazwazi’s aankwamen. - -Koning Dingaan had zich onder hunne bescherming geplaatst, en zij zaten -in een breeden kring, in de schaduw van eenige palmboomen, raad te -houden, hoe men met hem zou handelen. - -Een eerewacht stond met gevelde speer op eenigen afstand. - -Walhoeli heette de blanken halt te houden, terwijl zij zich -onbeschroomd tot in den kring der vorsten waagde. - -„Wat brengt u hier, sterrekijkster?” vraagde de oudste der vorsten, -blijkbaar hun koning, de zwarte, vorschende oogen naar de verte -slaande, waar hij de ruiters zag. - -„De dochter uws volks groet u,” zeide zij, eerbiedig ter aarde buigend, -„en dat ge sterk moogt worden en machtig als de olifant van dit land, -die met zijn snuit de boomen ontwortelt! Ik heb als gids gediend voor -het gezantschap, dat het machtige volk der witmenschen heeft -afgezonden, om hun hulde en hun bede aan uw voeten neer te leggen, o -groote koning!” - -„Wat willen zij?” vraagde hij met een flikkering van zijn zwarte oogen, -en Umkowo, een zijner raadslieden, het woord nemend, zeide: „Zij zijn -gekomen, om de gesteldheid van dit land te onderzoeken; het zijn -verspieders, en gij zult verstandig doen, o koning, zoo gij hun tong -stom maakt voor eeuwig.” - -„Mag ik spreken?” vraagde Walhoeli. - -„Spreek!” zeide de koning. - -„Umkowo de Schrandere spreekt dezen keer dwaze taal, o koning, want als -die witmenschen verspieders waren, dan zouden zij zijn gekomen als het -wild gedierte, dat des nachts over onze grasvelden sluipt. Maar zij -komen op den dag, als de zon schijnt, omdat hun bedoelingen rein en -klaar zijn als het licht der zon. Zij zoeken Dingaan, den vluchtenden -koning der Zoeloes, en wenschen, dat hij hun worde uitgeleverd om de -bloedwraak!” - -De vorsten keken bij deze tijding verwonderd op; zelfs Umkowo, die de -schrandere werd genoemd. - -„Weet gij, Walhoeli, waar Dingaan is?” vraagde de koning op gedempten -toon. - -„Hij is in gindsche kraal, o koning, waar ik de speren eeniger -Amazwazi’s zie blinken.” - -„Hoe weet gij dat, Walhoeli?” - -„Ik heb de wolken des hemels geraadpleegd, o koning, en die liegen -niet!” - -„De wijsheid der goden woont in uw ziel,” zeide de koning vol eerbied. - -„Ik lees in de sterren en in het hart der koningen, en ik vergis mij -nooit,” zeide zij op stouten toon. - -„Als gij in het hart der koningen leest, vertel mij dan toch, wat de -koning denkt op dit oogenblik,” zeide Umkowo de Schrandere, die aan -haar waarzeggerskunsten twijfelde, en haar den voet altijd dwars zette, -omdat hij jaloersch was op haar grooten invloed. - -„Mag ik het zeggen, o koning?” - -Weer knikte hij met het hoofd. - -„Onze koning denkt, dat Dingaan niet kan worden uitgeleverd, omdat de -gerechtigheid der Amazwazi’s en niet de gerechtigheid der blanken mag -heerschen ten noorden der Pongolo-rivier.” - -„Gij hebt naar waarheid gesproken, Walhoeli—dat de speerwacht de -vreemdelingen hier brenge!” - -De wacht rukte op naar de ruiters, doch de hoofdman keerde alleen -terug. - -„Zij willen hun wapens niet afgeven, o koning,” rapporteerde de -hoofdman. „Hun aanvoerder zegt, dat zij dit niet doen en in der -eeuwigheid niet zullen doen, sinds Dingaan hun dapperste mannen, die -ongewapend voor hem verschenen, als lammeren heeft geslacht!” - -De welwillendheid, die tot nog toe op het gelaat van den koning was -zichtbaar geweest, verdween echter bij deze woorden, en zijn oogen -stonden strak en toornig. - -„Om deze weigering hebben zij u, o koning, beleedigd,” meende een der -vorsten. - -„En zijn des doods schuldig!” riep Umkowo. - - - -„Die daar opstaat, is zeker hun koning,” zeide de leeuwenjager, terwijl -zijn scherpe oogen onafgewend op den kring der vorsten waren gericht, -„maar al kwam de koning aan de spits van zijn geheele leger, wij geven -onze wapens niet af.” - -„Me dunkt, dat het tijd wordt!” meende Kees Bouwer, en hij wendde reeds -den teugel van zijn paard, om te vluchten. - -„Dat komt er van, als men met waarzeggers aanlegt,” zeide Lodewijk -Jansen, zonder Bouwer’s voorbeeld te volgen. - -„Was het mij om haar tooverspreuken te doen?” riep de leeuwenjager op -luiden toon; „ik heb geene waarzegster gezocht, maar een gids, eene -voorspraak onder deze wilde Kaffers, en dat is mij genoeg!” - -„Een mooie voorspraak!” riep een der achterste Boeren op spottenden -toon. - -„Gij hebt ons in de knoei gebracht—breng er ons nu ook weer uit, -Teunis,” meende een ander, dood bedaard zijn houten pijp stoppend. - -„En als gij het niet doet, dan hoop ik, dat deze dochter van Endor het -zal doen,” meende Dirk Kloppers uit den grond van zijn hart. - -Plotseling weerklonk luid hoorngeschal, wijd uit de verte snel en -driftig beantwoord. - -„Nu wordt het meenens,” zeide Tijs de Jong. - -Zelfs de leeuwenjager werd een tint bleeker, maar overigens was er -niets aan hem te bespeuren. - -„Ik vermoed, dat gij van plan zijt om te vluchten, Kees Bouwer,” zeide -hij bedaard, „maar ik raad je, om het te laten, want ik schiet je niet -graag dood.” - -Kees Bouwer liet zich gezeggen en bleef. - -Het was verstandig, want de leeuwenjager zou anders werkelijk op hem -hebben geschoten. Slechts door eendrachtig het dreigend gevaar te -trotseeren, was er kans van ontkoming. - -„Kalm en bedaard,” vermaande hij nu, „en de oogen open!” - - - -„Gij zult het niet doen, o koning,” zeide Walhoeli, smeekend voor zijn -voeten nederknielend. - -„Ga mij uit den weg,” riep hij toornig, „of de brullende leeuw zal u -verbrijzelen onder zijn voet!” - -„Koning—de goden waarschuwen u!” gilde zij, „zie toch—zie toch!” - -Zij wees met beide handen naar boven, waar een grillig gevormde wolk -langzaam voortdreef aan den overigens bijna wolkeloozen hemel. - -De koning keek omhoog. - -„Een wolk,” mompelde hij verachtelijk. - -„Een wolk, o koning,” zeide zij, „waarin de bode woont van den grooten -Geest. Ik Walhoeli, in wie de geest der wijsheid woont, zeg het u!” - -De koning scheen deze woorden niet eens te hooren. - -„Ziet gij dan niet, o koning, dat die wolkebode van den grooten Geest -den vinger dreigend heeft uitgestrekt? ’t Is dezelfde wolk van vier -jaar geleden, o koning!” - -„Zwijg,” riep hij grimmig—„speerwacht, voorwaarts!” - -Maar Walhoeli zweeg niet. - -„Zij at uit uwe hand, de liefelijke roos van den Marikelenberg, en uit -uwen beker dronk zij. Zij wekte u elken morgen met snarenspel, en elken -avond zong zij u haar schoonste liederen. Maar de slang der ijverzucht -siste u een leugen in het oor, en gij hebt de speer gestooten in het -trouwste hart, dat ooit voor u heeft geklopt en ooit voor u zal kloppen -in Amazwaziland!” - -De koning stond plotseling stil—op dertig pas afstands van de blanken; -ook de speerwacht, vierhonderd man sterk, bleef staan, terwijl in de -verte de assegaaien blonken van een snel naderend regiment. - -Met groote, strakke oogen staarde hij naar de wolk. - -„’t Was dezelfde wolk, o koning! Hadt gij op haar wenk gelet, dan zou -de liefelijke roos van den Marikelenberg nog heden met haar zoete geur -uw gaarde vervullen!” - -De toorn verdoofde in zijn oogen; er kwam een dof gekreun uit zijn -breede borst. - -„O Walhoeli, gij doet mij veel pijn,” kwam het klagend over zijn -lippen. - -„Om u voor andere pijn te bewaren, o koning,” zeide zij eerbiedig. - -Hij wenkte met de hand, en het hoorngeschal werd opnieuw vernomen, maar -thans in vredige, langgerekte toonen. De speerwacht keerde terug naar -haar vroegere standplaats, en de flikkerende speren in de verte -verdwenen. - -„Mogen de blanken morgen verschijnen voor uw troon?” smeekte nu -Walhoeli. - -„Neen,” zeide hij met waardigheid, „geen vreemdeling zal gewapend -verschijnen voor mijn troon, maar om de liefelijke roos van den -Marikelenberg, die eens voor een blanke bij mij pleitte, zal ik morgen -de vierschaar spannen over Dingaan, den Zoeloe-koning, en gerechtigheid -oefenen!” - -„Maar wie zullen er dan als getuigen optreden, als er geen blanken -mogen verschijnen?” vraagde Walhoeli, want nieuwe zorgen kwamen er op -in haar hart. - -„Wees gerust,” zeide de koning; „mijn spionnen, die ik naar Zoeloeland -zond, kunnen heden nacht terug zijn, en zullen mij de waarheid brengen. -Overmorgen vroeg, als de dauw optrekt, is Dingaan een vrij man, of ligt -zijn gebeente te bleeken achter de gerechtsplaats, op den heuvel der -misdadigers—ga nu, en zeg dit aan uw blanke vrienden!” - - - -Nog was de dauw niet opgetrokken, maar de dageraad vlamde reeds boven -de bergen en valleien van Amazwaziland, toen eene vrouw, eene -kleurling, een groep kloeke ruiters te paard voorging het veld in. - -Allen verkeerden in ernstige stemming. - -De heuvel der misdadigers was spoedig bereikt. - -Een groep aasvogels vloog bij de nadering der ruiters op, maar zette -zich in de nabijheid weer neder, in de lage takken van een wilden -olijvenboom. - -Zij bleven dicht in de nabijheid, want aasvogels zijn brutaal, en deze -aasvogels hadden honger. - -Midden op den heuvel lag, als een bedekking, een kleed uitgespreid. - -De ruiters sprongen van hun paarden, en schaarden zich in een kring om -dat kleed. - -„Onder dat kleed—,” fluisterde Walhoeli, „onder dat kleed—” - -Zij scheen den volzin niet te kunnen voltooien, want zij was -aangegrepen door den ernst en de plechtigheid van dit oogenblik. - -De leeuwenjager nam het kleed langzaam weg.... - -Er werd geen kreet gehoord; zelfs geen woord. Slechts het gekras der -aasvogels werd vernomen uit den wilden olijvenboom, want zij hadden -honger, en de blanken vertoefden langer dan hun lief was. - -De leeuwenjager verbrak nu het zwijgen, en zijn hand uitstrekkend boven -het lijk van Dingaan, den gewezen koning van Zoeloeland, zeide hij met -langzame, van ontroering bevende stem: „Gewroken is het bloed van Piet -Retief en zijn dapperen, en van Piet Uijs en zijn dapperen, en het -bloed van vele mannen, vrouwen en kinderen, die wij liefhadden—moge het -heidendom weten, dat God zijn volk zal wreken!” - -De ruiters verlieten nu den heuvel, maar een keurbende des konings, -gewapend met schild en speer, stond hen op te wachten. - -„Ik heb het bevel van den koning ontvangen,” zeide de kapitein, „u als -een veilig geleide te vergezellen tot aan de grenzen van ons land.” - -Zoo reden dan de ruiters, vergezeld door de snelvoetige Kaffers, naar -het zuiden terug. - -Ook Walhoeli ging mee, maar toen in de verte het groene water zichtbaar -werd van de Pongolorivier, keerden de Amazwazi’s om, van de blanken -vriendelijk afscheid nemend. - -Ook Walhoeli keerde terug. - -„Heb ik mijn gelofte gestand gedaan?” zeide zij. - -„Ja,” antwoordde de leeuwenjager, „ten volle—wij danken u, Walhoeli!” - -Hij reikte haar de hand, die zij kuste. Zij scheen diep bewogen, maar -snel liet zij zijn hand los, en voordat de leeuwenjager nog iets kon -zeggen, verdween zij zijwaarts in het bosch, en niemand heeft meer iets -van haar gehoord. - - - -Maar het lijk van Dingaan was achtergebleven, op den heuvel der -misdadigers—onbedekt. En de aasvogels zijn neergestreken uit den -olijvenboom, en zij hebben met het wild gedierte uit het bosch -gevochten om zijn vleesch, en de honden hebben zijn bloed gedronken—het -bloed van Dingaan, den koning van Zoeloeland! - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXIX. - - -Wij bevinden ons in een der liefelijkste oorden van het Over-Vaalsche, -van de Transvaal. - -Op een platten heuvel, in de nabijheid eener wijde beek, wier water -driftig van de bergen nederkomt, ziet ge eene landelijke, eenvoudige -woning. Ze is omlijst door een krans van kort geplante, welig -opschietende boomen. - -Hier woont Gert Kloppers. De ossenwagen is uitgespannen; de tent -opgerold; de Trekker is tot rust gekomen. - -Ge zult u echter verwonderen, hem hier in de Transvaal te vinden. Ge -zoudt hem in ’t zuiden hebben gezocht, in Natal. - -Kloppers zou zich waarschijnlijk ook in Natal blijvend hebben -gevestigd, hadden zijne schoonzoons, die zich met de Trekboeren onder -Kommandant-Generaal Hendrik Potgieter met der woon hadden gevestigd in -Transvaal, hem niet zoo’n prachtig stuk gronds, minstens 6000 morgen -groot, aangeboden. Hij had het land bezichtigd, en het had alle -verwachting overtroffen. Toen had hij de sterke ossen weer voor den -wagen gespannen, en zijn vrienden, met wie hij zoo veel leed en strijd -had doorworsteld, hadden hem de hand gedrukt, en met bewogen stem -nageroepen: - -„Ga in vrede!” - -En zoo woont Gert Kloppers nu met zijn gezin in de Transvaal, en daar -in de verte, waar gij, tegen dat bosch aan, den rook van een -schoorsteen langzaam omhoog ziet kronkelen, daar woont zijn zoon Dirk. - -Met veerkrachtigen tred ging de jonge Boer langs zijne vruchtbare -akkers, waaruit het gezaaide koren veelbelovend uitsproot. Het was hem -licht om het hart, en hij zong een vroolijk lied, dat wijd over de -velden schalde. - -Hij werkte voor zijne vrouw, straks, zoo God wilde, voor zijne -kinderen. Want naar kinderen verlangt de Afrikaansche Boer: het is zijn -schat, zijn weelde; het zijn de frissche olijfplanten, die zijn disch -zullen versieren. - -Kalm, bedaard, zonder overdreven idealen, is Dirk met zijn bruid in het -huwelijk getreden. Zij hadden elkander werkelijk lief; hunne karakters -pasten bij elkander; zij waren dezelfde levensbeschouwing toegedaan; de -ouders hadden geen bezwaren—welnu, toen trouwden zij. En ’t is een -flink paar, die Dirk Kloppers en die Anna, de dochter van Barend -Jansen, dat moet er van gezegd zijn. - -Tegen den middag huiswaarts keerend, kwam den jongen Boer een ruiter -tegemoet. ’t Was Teunis de leeuwenjager; Dirk herkende hem dadelijk. - -De trouwe vrienden schudden elkander hartelijk de hand. - -„Komt gij kersversch uit Natal?” vraagde Dirk. - -Op het gelaat van den leeuwenjager lag een ernstigen trek, toen hij die -vraag bevestigde. - -„Maar kom binnen, Teunis,” hernam Dirk, „en groet mijn vrouw. En ik -hoop, dat gij eenige dagen onze gast zult zijn.” - -Nu traden beide mannen de bescheiden woning binnen, waar Anna bezig -was, het middageten gereed te maken. Zij was blijde verrast met de -komst van den leeuwenjager, en sprak eveneens den wensch uit, dat hij -eenige dagen bij hen door zou brengen. - -Maar hij schudde het hoofd en zeide: „Ik blijf bij u eten, en dan rijd -ik terug naar uw vader. Ik heb haast.” - -Bij dit gezegde keek Dirk den spreker vorschend in het stroeve gelaat, -en vraagde, zonderling beklemd: „Is er zoo’n haast bij?” - -„Ja,” zeide de leeuwenjager, „er is haast bij: er is oorlog in ’t -zicht!” - -Nadenkend keek hij de twee jonge menschen aan, die daar zoo vroolijk -voor hem zaten, en een vochtige schemering ging over zijne oogen heen. -In het volgende oogenblik echter schenen die oogen weer zoo hard als de -harde kogel in den loop van zijn geweer, en hij zeide: „Dirk! Ik roep u -op tot den strijd voor vrijheid en recht!” - -Maar als een bliksemstraal uit den zonnigen hemel, zoo trof dit bericht -den jongen Boer. Hij had zich nauwelijks nedergezet aan zijn eigen -haard, hij had nauwelijks den zoeten geur des vredes ingeademd, en -midden in die liefelijke, zoo vurig begeerde rust kwam plotseling het -stormgelui der oorlogsklok! - -„Oorlog?” riep hij, terwijl hij overeind vloog: „oorlog?” Maar in ’t -volgende oogenblik had hij zijn evenwicht terug. - -Met verwonderlijke zelfbeheersching ging hij weer zitten aan de -stevige, eikenhouten tafel tegenover zijn vrouw, en vraagde op kalmen -toon: „Het gaat zeker tegen de Engelschen?” - -„Ja,” antwoordde de leeuwenjager, „ze willen Natal inpalmen.” - -„Dat met het kostbare, edele Boerenbloed is gedrenkt?” zeide de jonge -Boer. „Maar zij hebben ’t nog niet,” liet hij er dreigend op volgen. - -„Doch zij zullen ’t krijgen,” antwoordde de leeuwenjager. „Ons volk is -uitgeput door de Kafferoorlogen; het moet zich herstellen van de -geslagen wonden, en de meeste lagers verkeeren in groote armoede. Ja, -de Engelschen zijn een zeer verstandig volk; zij kijken hun tijd af.” - -Er lag een snijdende bitterheid in den toon, waarop hij dit zeide. - -„Dus gij beschouwt de zaak voor de Boeren verloren?” vraagde Dirk. - -„Ik heb uw vader zooeven gesproken, hij denkt het eveneens,” antwoordde -de leeuwenjager. - -„En waarom zullen wij dan vechten voor een verloren zaak?” vraagde de -jonge Boer verwonderd. - -„Omdat die verloren zaak een rechtvaardige zaak is,” antwoordde de -leeuwenjager. - -„Het heeft zijn nut, er het geweer voor te laden, en ’t kan zijn nut -hebben, er voor te—sterven. - -„’t Zal een protest zijn tegen het schandelijk onrecht, dat ons wordt -aangedaan.” - -Zijn stem beefde, toen hij dit zeide; ze beefde van ingehouden toorn. - -Zijne oogen begonnen het vuur te weerkaatsen, dat in zijn boezem -brandde, en de diep in het hart van dezen man sluimerende -hartstochtelijkheid kwam met macht naar boven. - -„Zie,” zeide hij, „het bloed der Boeren heeft nog meer kracht dan een -kogel, en dat bloed zal tot God roepen om wraak over onze vijanden, die -ons wreed verdrukken.” - -„Maar,” liet hij er zachter op volgen, „het is hard voor u, Anna, om uw -man, met wien gij nog geen jaar zijt gehuwd geweest, in den oorlog te -zien trekken.” - -„Ja,” antwoordde zij, „dat is hard. Het zou met ons huwelijk slecht -staan, als ik mijn man gaarne zag scheiden. Maar,” liet zij er op -volgen, terwijl haar heldere blik vast op den leeuwenjager rustte, -„Barend Jansen zou zich over zijn dochter schamen, als zij tot haar man -zeide: „Blijf!”” - -„Barend Jansen zal zich nooit over zijn dochter te schamen hebben,” -antwoordde de leeuwenjager met een warmen toon in zijn stem. „Toen ik -haar met den bijl in de hand den ingang van het lager tegen de woedende -Zoeloe’s heb zien verdedigen, heb ik respect voor haar gekregen.” - -„Dus gij gaat mee?” wendde hij zich tot Dirk. - -„Ja,” zeide Dirk met vaste stem. „Wanneer vertrekken wij?” - -„Ik ga nu terug naar uw vader,” antwoordde de leeuwenjager; „het is -reeds afgesproken, dat uw broeder Willem meetrekt in den oorlog, en hij -zal mij vergezellen, om nog eenige andere Boeren in deze streken op te -roepen tot den oorlog. Overmorgen hopen wij u dan aan de „drift” te -ontmoeten, en rijden wij te samen onmiddellijk naar Natal.” - -Met deze afspraak verliet de leeuwenjager in den namiddag, nadat hij -bij hen had gegeten, de woning der jonggetrouwden. - - - -De volgende dag is een drukke dag. Dirk bestelt zijn huis en regelt -alles. Zijn vrouw zal zoo goed het gaat zijn plaats vervullen, en op de -raad en de hulp van haren schoonvader kan zij rekenen. De meest -vertrouwde kafferknecht wordt binnengeroepen, en hij zal een extra -belooning ontvangen, als hij een oog in ’t zeil houdt. - -Inmiddels bakt Anna beschuit, droogt zij vleesch, vult zij het leeren -zakje met gemalen koffie, en zorgt ze voor tabak. Dit is de proviand -voor haar man op reis. Soms verduistert haar helder oog, terwijl ze dit -alles en nog zoo veel meer gereed maakt, maar zij houdt zich taai, want -zij weet, dat zij is de vrouw van een Afrikaanschen Boer. - -In drukke bezigheden en beslommeringen gaat de dag voorbij. Men gaat op -den gewonen tijd ter ruste, maar vóór het krieken van den morgen staat -de jonge Boer op. - -Hij begeeft zich naar den stal, naar Hannibal. Hij strijkt het edele -dier het kophaar uit de oogen en klopt het op den slanken hals. - -Inmiddels heeft Anna het ontbijt gereed gemaakt, en samen gaan zij aan -de eenvoudige tafel zitten. Ach, het is een droevig ontbijt; Dirk kan -het brood niet door de keel krijgen. - -Nu is het ontbijt afgeloopen; nu zal het op een scheiden gaan. - -Anna neemt de kogeltasch, gevuld met de kogels, die zij heeft gegoten; -en hangt ze haren man om de schouders. - -Dan reikt ze hem het geladen geweer. - -„Strijdt wakker, geliefde man,” zegt zij. - -Ja, wakker strijden, dat hoopt hij waarlijk te doen. - -En nu komt het afscheid. - -Zij staren elkander in de oogen, lang en innig, die man en die vrouw. -Zij lezen in elkanders oogen, en ach, daar is niets in geschreven dan -droefheid en liefde. Zij neemt zijn hoofd tusschen hare handen, kust -hem de tranen uit de oogen en zegt: „De Heere beware uwen uitgang en -uwen ingang!” - -De oudste kaffer leidt het paard voor de huisdeur. Het ruikt de -frissche morgenlucht, en hinnikt vroolijk zijn jongen baas tegemoet. - -Snel springt hij in het zaâl, en geeft het paard de sporen. - -Zijn vrouw staat in de deur hem na te staren. - -Hoe snel verdwijnt hij uit het gezicht! - -Daar blikt hij nog eenmaal om, heft zich in den stijgbeugel op, en -zwaait tot een laatst vaarwel driemaal met het geweer boven zijn hoofd, -zoodat de blanke loop schittert in de eerste stralen der morgenzon. - -En nu ziet Anna niets meer, want de ruiter is achter den naasten -heuvelrand verdwenen. Zij ziet niets meer dan een nevel; dat zijn hare -tranen. - -Maar den jongen Boer wordt het nu ruimer om het hart. Hij is nu op het -oorlogspad, en hij zal strijden voor vrijheid en recht! - -Geen Hongaarsche ruiter jaagt sneller door de eenzame wildernissen van -zijn vaderland, dan deze Afrikaansche Boer over de ongemeten grasvelden -der Transvaal. - -Hij jaagt al sneller en sneller—het zuiden in.... naar Natal.... tot -voor de mond van het Engelsche kanon.... - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXX. - - -Anna voelde zich thans zeer eenzaam. Nu eerst voelde zij de sterkte van -den band, die haar aan Dirk Kloppers bond. - -Hoe menigmaal ging zij tegen het vallen van den avond op den hoogsten -heuvel in den omtrek, om te zien, of haar man nog niet terugkwam! Zij -wist, dat het dwaasheid was, zulks te doen, doch zij had een weemoedig -genot in die dwaasheid. - -Ach, zij had hem lief—er is immers ook geen inniger, hechter, teederder -band te denken dan tusschen man en vrouw! Elken morgen en elken avond -smeekte zij op neergebogen knieën voor dat zoo dierbaar leven, dat -thans door de bommen der Engelsche kanonnen werd bedreigd. Met haar -gebeden wilde zij haar man dekken als met een schild, en hare liefde -wilde zich om hem heen legeren als een slagorde met banieren! - -Zoo lief had Anna haar man. - -De tijd brak aan, dat zij een dochterke in haar armen hield. Het was -een allerliefst, mollig wichtje; het had de blauwe, schitterende oogen -van haren vader. Zij noemde het Mieke, naar zijn zuster, die in het -gevecht tegen de Zoeloe’s was bezweken, en soms ging er een groote, -heerlijke blijdschap door haar ziel, als zij dacht aan het oogenblik, -dat Dirk behouden terug zou komen, en dit lieve kindeke aan zijn hart -zou drukken. - -Reikhalzend zag zij uit naar tijding, maar er verliepen weken en -maanden, zonder dat er tijding kwam. - -Nu, dat was niet te verwonderen. Immers honderden mijlen wildernis en -het hooge Drakengebergte scheidden de streek, waar de familie Kloppers -woonde, van het gebied, waar de bloedige botsing zou plaats grijpen. -Daarbij veroorzaakte de strijd tusschen de twee blanke rassen een -begrijpelijke spanning en gisting bij de Kafferstammen, zoodat de wijd -en zijd verspreide, als van de wereld afgezonderde Emigranten-Boeren -dicht bij huis en hof moesten blijven, en weinig nieuws vernamen. - -Eindelijk echter kwam er toch tijding, maar ’t was een vreeselijke, -ontzettende tijding. Zij zag er uit als een hoop harde, wreede -klipsteenen, waaronder het liefste ligt begraven, dat wij op aarde -bezitten. - -Gert Kloppers zelf bracht de tijding. - -Door de kleine vensterruiten zag Anna hem aankomen. Hij liep gedrukt, -gebogen; het scheen, dat een onzichtbare, doch zware last hem neder -drukte. Op zijn gelaat lag een trek van bittere smart. - -En dat was niet te verwonderen, want Dirk was—dood! Dirk—de trots van -zijn oogen! De glans van zijn leven! Zijn eerstgeboren zoon! Het wilde -wat zeggen—Dirk dood! - -Heden morgen had hij het vreeselijk bericht gehoord van een hem bekend, -rondreizend man, die pas uit Natal was gekomen. Die man had het van een -Boer, die zelf het gevecht tegen de Engelschen had medegemaakt. - -Dirk was met andere Boeren reeds tot de batterij der Engelschen -doorgedrongen; hij had de hand reeds gelegd op den zwaren, ijzeren loop -van het kanon, toen hij door den sabelhouw van een Engelsch officier -doodelijk werd getroffen. - -Als een held was hij gevallen—voor vrijheid en recht! - -Anna was, toen zij haren schoonvader zag aankomen, door bange -voorgevoelens gekweld, hem tegemoet gegaan. - -Geen kreet, zelfs geen zucht kwam over hare lippen, toen Gert Kloppers -haar voorzichtig het treurige nieuws mededeelde. Slechts beefden hare -lippen, en de laatste bloeddrup week uit haar gelaat. Zij greep den -stam van een jongen appelboom, die verleden jaar door Dirk was gepoot, -om niet om te vallen. - -Als in een droom liep zij, dagen lang. Maar eindelijk kwam zij tot de -werkelijkheid terug, en de diepe wateren der smart gingen over hare -ziel. Doch in de diepe wateren liggen de kostbare parels, en de -kostbaarste parel werd Anna’s deel. - -Zij leerde zich zelve kennen, en zij leerde de roede kussen, die haar -sloeg. Van wege hare vele tranen kon zij den Heiland niet zien, maar -zij voèlde de hand van den liefderijken Herder, die het verloren schaap -zocht, en zij hoòrde Zijne stem: „Komt herwaarts tot Mij allen, die -vermoeid en belast zijt, en ik zal u ruste geven!” - -Hare schoonouders kwamen haar dagelijks bezoeken. Men zette zich dan -aan de eikenhouten tafel, waar Dirk en Anna zoo dikwijls plachten te -zitten, en men sprak met elkander over lieve herinneringen, waaraan de -naam van Dirk was verbonden. - -„En heden zou Dirk jarig zijn geweest,” zeide Moeder Kloppers een keer. - -„Ja,” zeide Anna, „heden. Verleden jaar hebben wij dien verjaardag nog -samen gevierd; wij waren pas eenige weken getrouwd. Het verschil is -groot tusschen vrouw en weduwe.” - -Ja, dat verschil was werkelijk groot. - -Zij bedekte haar gelaat en weende. - - - -Honderden mijlen van Anna’s woning verwijderd, aan een der zuidelijkste -punten van Natal, waar de golven van den Indischen Oceaan zich breken -tegen het strand, stonden op dienzelfden dag een zestal kloeke ruiters -bij hunne gezadelde paarden. - -De paarden sloegen ongeduldig met de voorpooten in het mulle zand. - -Nu sprongen de ruiters vlug in het zaâl. - -De voorste sloeg met de vlakke hand op den slanken hals van zijn -zwarten hengst, en zeide op vroolijken toon: „Vooruit, Hannibal! Naar -huis!” - -Die ruiter droeg een breed, versch litteeken op zijn voorhoofd. - -Dat litteeken was waarschijnlijk van een sabelhouw afkomstig. In elk -geval: het litteeken stond hem goed. - -De ruiters gaven hun paarden de sporen. - -Sneller, al sneller joegen zij door Natal, het land der duizend -heuvelen, het noorden in.... naar de Transvaal.... tot voor Anna’s -woning.... - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXXI. - - -Wat was er met de Emigranten-Boeren in Natal gebeurd? [14] - -De Engelsche wolf was uit zijn legerplaats opgerezen, want hij had weer -honger gekregen. Natal was een te welkome buit. - -Reeds was er bij den Volksraad der Natalsche Boeren een zonderlinge -missive ingekomen. Zij kwam van den gouverneur der Kaapkolonie en was -van den volgenden inhoud: „Het is voor Hare Majesteit niet mogelijk, -een gedeelte harer eigene onderdanen, die zich eenige honderden mijlen -buiten de Kaap de Goede Hoop hebben begeven, voor onafhankelijk te -verklaren. Zoo de Boeren een militaire macht willen ontvangen, dan zal -Hare Majesteit hun al die handelsvoorrechten waarborgen, die aan de -àndere Britsche koloniën zijn toegestaan, en dan zal het land, dat de -Emigranten thans hebben bezet, aan hen worden toegekend, in zooverre -rechtvaardigheid en billijkheid dit gedoogen.” - -De Boeren stonden vreemd te kijken bij het lezen dezer missive. - -Wat? Zij zouden Natal afstaan? Het schoone, liefelijke Natal, het land -der duizend heuvelen? Het land, dat zij twéé keeren hadden gekocht, den -eersten keer met aan de bedingen te voldoen, die koning Dingaan had -gesteld, den twééden keer met hun bloed? En durfde de Engelsche -regeering nu nog de woorden: „rechtvaardigdheid” en „billijkheid” op de -lippen te nemen, waar zij bezig was, met een goed gehuicheld -komediespel het schandelijkste onrecht te begaan? - -„Neen,” zeiden de èchte, oude Voortrekkers, en zij schudden toornig -hunne grijze lokken; „wij willen geen militaire macht van Engeland, en -wij dulden ze evenmin.” - -Onmiddellijk beantwoordde de Volksraad het schrijven van den Engelschen -gouverneur in een stuk, even ernstig als waardig. - -„Wij vermeenen,” zoo schreven de Boeren, „dat beide, Hare Majesteit en -Uwe Excellentie omtrent ons, onze aanspraak op het recht van -onafhankelijkheid en het recht, hetwelk wij tot het land hebben, door -ons geoccupeerd wordende, verkeerd zijt onderricht. Wij zijn van -geboorte Hollandsche Afrikaanders. Dadelijk nadat wij Harer Majesteits -grondgebied in Zuid-Afrika hebben verlaten, hebben wij onze -onafhankelijkheid gepubliceerd, en van dien tijd af tot op dit -oogenblik hebben wij als een onafhankelijk Volk gehandeld, ons zelven -volgens onze eigene wetten geregeerd, en gevolgelijk opgehouden, -Britsche onderdanen te zijn. Het door ons bewoond wordende land hebben -wij wettig verkregen, en het is nooit tot op dit oogenblik een Britsche -provincie of kolonie geweest, en niettegenstaande Uwer Excellentie’s -herhaalde mededeelingen, dat wij Britsche onderdanen en kolonisten -zijn, moeten wij beweren, dat wij volgens alle rechten van beschaafde -natiën nóch het een nóch het ander zijn. En verder bedanken wij voor -Harer Majesteit’s militaire macht. Wij hebben vrede met alle natiën, en -wij hebben geen bescherming noodig.” - -Dit was ronde, duidelijke, Oud-Hollandsche taal. En had de Engelsche -wolf niet zoo’n honger gehad, dan had hij ’t er misschien bij laten -zitten. - -Doch nù was er geen denken aan. - -Geen twee maanden later (1841) verscheen een nieuw dokument van den -Kaapschen gouverneur, luidende: „Aangezien de Volksraad der -Emigranten-Boeren, nu wonende te Port-Natal en aangrenzend gebied, ons -hebben bekend gemaakt, dat zij hadden opgehouden, Britsche onderdanen -te zijn, zoo proclameeren wij, dat die onafhankelijkheid in geenen -deele zal worden erkend; dat de bewoners onderdanen en kolonisten zijn -van Groot-Brittanje, en dat wij onverwijld militair bezit van Natal -zullen nemen, door derwaarts eene afdeeling te zenden van Harer -Majesteits troepen.” - -Maar nu barstte de verontwaardiging bij de Boeren los, en zij -antwoorden: „Wij weten, dat er een God leeft, Die hemel en aarde -regeert, en Die Machtig en gewillig is, om den verongelijkte, hoewel -zwakke, tegen geweldenaars te beschermen. Op hem en op de -rechtvaardigheid onzer zaak verlaten wij ons, en zoo het Zijn wil is, -dat eene algeheele verwoesting worde gebracht over ons, onze vrouwen en -kinderen, en alles, wat wij hebben of bezitten, zullen wij onderworpen -zijn, en erkennen, zulks bij Hèm te hebben verdiend maar niet bij de -mènschen. Wij zijn bekend met de macht van Groot-Brittanje, en het is -ons doelwit geenszins, om die macht te trotseeren, doch wij kunnen te -gelijkertijd evenmin toelaten, dat geweld inplaats van recht over ons -zou zegevieren, zonder dat wij al onze pogingen zullen hebben -aangewend, om zoodanig geweld tegen te gaan.” - -De gouverneur van de Kaapkolonie glimlachte even, toen hij dit -schrijven las, en gaf onmiddellijk bevel aan majoor Smith, om zijn kamp -in Pondo-land op te breken en in ijlmarschen op Natal aan te trekken. - -Aan zoo’n tocht, met een trein van wagens en kanonnen, waren groote -moeilijkheden verbonden, doch majoor Smith kwam alle zwarigheden te -boven, en was in zeven weken tijds tot de Natalbaai doorgedrongen. - -De Boeren waren door die plotselinge nadering inderdaad verrast, en -zelfs hun kundige generaal Pretorius had niet vermoed, dat de vijand -van dièn kant zou gekomen zijn. - -De Engelsche majoor maakte intusschen van deze verrassing gebruik, om -op eenigen afstand van de havenplaats Durban—in den vorm van een -driehoek—zijn kamp op te slaan. Op elk punt werd een kanon geplant, en -terwijl de vlag der Boeren werd neergehaald, wapperde de Engelsche hoog -in de lucht. - -Nu had de majoor de goedheid, om aan de Boeren een termijn van vijftien -dagen toe te staan voor hunne onderwerping. Anders zouden zij als -muiters worden beschouwd en de volle gestrengheid der wet ondervinden. - -Bijna terzelfder tijd brachten de brik „Pilot” en de schoener „Mazeppa” -nog twee kanonnen met eene groote hoeveelheid mondbehoeften en -ammunitie, en aan een zandigen uithoek bij Durban, de „Point” genoemd, -werd het aangebrachte opgeslagen. Majoor Smith plaatste er een wacht -naast van een sergeant en vijfentwintig man, stak vervolgens zijn -fijnste sigaar op, en zeide vergenoegd tot zijn officieren: „Nu zullen -jelui eens zien, hoe gauw die koppige Boeren om genade zullen smeeken!” - - - -Maar de Boeren liepen niet hard; ten minste niet, om genade te smeeken. - -Wel was er onder de Afrikaansche Boeren kaf onder het koren, wijfelaars -en wankelmoedigen, voornamelijk schuilende onder de Emigranten, die pas -een jaar geleden, nìet om de staatkundige vrijheid maar om een ruimer -stuk brood, uit de Kaapkolonie waren gekomen, doch onder de echte -Voortrekkers, den kern der bevolking, was geen weifelaar. - -Oogenblikkelijk riep de Volksraad alle beschikbare manschappen op, en -als een dreigende donderwolk legerde zich Pretorius met zijn ruiters, -waarbij zich Teunis de leeuwenjager, Tijs de Jong, de twee zonen van -Gert Kloppers en de beide zonen van Barend Jansen bevonden, op drie -mijlen afstands van het Engelsche kamp. - -Pretorius begon de vijandelijkheden met de ossen der Engelschen weg te -nemen, doch majoor Smith glimlachte, toen hij dit hoorde. - -„Laat die domme boeren maar begaan,” zeide hij. „Wij krijgen de ossen -terug, en de Boeren toe.” - -Reeds den volgenden nacht zou dit kunststuk worden uitgevoerd. - -In het holle van den nacht brak de majoor met zijn manschappen en twee -kanonnen op, om het Boerenlager bij verrassing te nemen, en om zóó—met -éénen slag—aan de zoogenaamde muiterij een einde te maken. - -Het was een stille, liefelijke nacht. Fluisterend gaven de officieren -de kommando’s. Niets werd gehoord dan de dreunende stap der infanterie, -de gedempte hoefslag van het paard in het lange gras, het gekraak der -kanonwagens, de kreet van een wilden baviaan en het ruischen van den -wind in het loover van het woud. Slechts dit woud scheidde nog de snel -avanceerende Engelschen van het lager der Boeren. - -Dat lager lag in de diepste rust. Snelvoetige Zoeloekaffers brachten -den majoor de welkome tijding. - -„Ja, zoo zijn de Boeren,” dacht de majoor; „dom—oliedom!” - -„Tegen de dikhuidige, met vet en traan ingesmeerde kaffers zijn ze wel -bestand, maar het vechten tegen den Engelschman is toch nog iets -anders—dat zullen ze van nacht gewaar worden!” - -„Voorwaarts, jongens,” zeide Smith; „gauw door dit bosch heen, en dan -het Boerenkamp genomen! Ge laat niet éénen Boer ontsnappen—ik moet ze -allemaal hebben—de verrassing zal volkomen zijn—voorwaarts!” - -Maar waarom deinzen de soldaten plotseling achteruit, alsof zij op -vergiftige slangen hebben getrapt? Waarom slaan de ossen, voor de -kanonwagens gespannen, wild op de vlucht? Waarom springt de majoor met -uitgetrokken sabel, vloekend en dreigend, voor het front zijner -wankelende gelederen? - -Waarom?—maar ge behoeft het niet te vragen. Door het duister van den -nacht ziet ge den vuurstraal glippen uit het lange roer der Boeren, die -achter het geboomte in hinderlaag liggend, den vijand hebben opgewacht, -totdat hij onder schot zou komen. - -Majoor Smith had het wel bij het rechte eind gehad, dat de verrassing -volkomen zou zijn, doch zij was niet aan den kant der Boeren. - -Met huiveringwekkende juistheid sloegen de kogels in de Engelsche -gelederen, en de verwarring werd algemeen. Al sterker drongen de Boeren -op. „Hier heen!” riep Dirk Kloppers met luide stem; „dáár zijn de -kanonnen!” In een stouten aanloop werden ze genomen, doch Kloppers viel -en kleurde met zijn heldenbloed den grond van Natal. - -Majoor Smith begon intusschen te begrijpen, wat voor vleesch hij in de -kuip had. Met het overschot van zijn gehavend legertje vluchtte hij -naar zijn verlaten kamp, woedend, dat die „domme” Boeren hem te gauw -waren afgeweest. - -Maar de voortvarende Pretorius liet er geen gras over groeien. „Kom,” -zeide hij tot zijn mannen, „die levensmiddelen en die ammunitie daar -aan de „Point” kunnen wij gebruiken.” - -Met honderd Boeren trok hij naar de „Point”, waar de sergeant met zijn -vijfentwintig soldaten nog steeds de wacht hield. - -„Geef u over,” liet Pretorius aan den sergeant zeggen. - -„Neen,” antwoordde de sergeant, „dat doe ik niet.” - -„En waarom niet?” liet Pretorius vragen. - -„Omdat zulks tegen de eer van Engeland is,” antwoordde de sergeant. - -„Maar dan word jij met al je soldaten dood geschoten,” liet Pretorius -zeggen. - -„Dat hindert niet; dan is de eer van Engeland gered,” antwoordde de -sergeant, „en wij schieten ook niet met erwten.” - -Nu moesten de Boeren al weer aan ’t vechten, maar toen zij twee -soldaten hadden gewond en twee andere doodgeschoten, zeide de sergeant: -„Zie zoo; nu is aan de eer voldaan,” en hij gaf zich over. - -Een rijke buit aan levensmiddelen en ammunitie viel de Boeren in -handen, en terwijl zij wagenvrachten vol goederen doorzonden naar -Pieter-Maritzburg, hun hoofdstad, was de ammunitie zeer geschikt, om -majoor Smith uit zijn eigene kanonnen te bestoken. - -Tevens legde Pretorius beslag op de schepen de „Pilot,” en de -„Mazeppa,” en nogmaals ging de vlag der Boeren zegevierend naar de -steng. - -Van alle kanten werd majoor Smith nu door de Boeren ingesloten, maar -hij liet hooge, aarden verschansingen opwerpen, en dekte zich -daarachter als een bunzing in zijn hol. - -Zoo doende was hij beveiligd tegen het vuur der Boeren, maar Pretorius -zeide: „Wij zullen den bunzing door den honger uit zijn hol drijven.” - -Smith lachte, toen hij dit hoorde, maar de mondvoorraad begon toch -allengs te slinken. - -Toen kwam een Engelsch koopman in Durban op de gedachte, om zijne in ’t -nauw komende landgenooten te helpen, en hij trachtte een koppel ossen -het kamp binnen te smokkelen. Doch de belegeraars roken lont, en de -list mislukte. En om ook voor het vervolg van hen geen last te hebben, -liet Pretorius de Engelsche ingezetenen van Durban naar -Pieter-Maritzburg verhuizen en legde beslag op hun goed. Nu begon het -meenens te worden; majoor Smith lachte niet meer. - -Al kleiner werden de porties gedroogd paardenvleesch, en al brakker -werd het water uit de gegraven put. - -Wel deden de Engelschen verscheidene wanhopige uitvallen, om zich door -den waakzamen vijand heen te slaan, doch telkenmale werden zij met -bebloede koppen naar huis terug gestuurd. - -Doch in dezen grooten nood daagde er redding op in de gedaante van een -jongen Engelschman, met name Richard King. „Ik red het Kamp,” zeide -hij, en—hij kreeg het gedaan. - -De waakzaamheid der Boeren verschalkend, wist hij tusschen hunne -schildwachten door te sluipen, en voorzien van dépêches van majoor -Smith, aanvaardde hij een tocht van over de vierhonderd mijlen, om die -dépêches te overhandigen aan den bevelhebber der Engelsche troepen in -Grahamstown. - -Door volle rivieren en langs stroopende Kafferbenden moest hij heen, -doch niets en niemand kon den taaien en onverschrokken Engelschman -keeren. In nauwelijks negen dagen volbracht hij den gevaarvollen tocht -en meldde zich, hongerig en afgebeuld, aan bij den Engelschen generaal. - -Onmiddellijk werd een afdeeling grenadiers met de „Conch” naar Natal -verscheept, gevolgd door alle beschikbare troepen op het oorlogsschip -de „Southampton”. - -Een dag voor de „Southampton” liet de „Conch” het anker vallen op de -reede van Port-Natal, en den volgenden nacht verkondigden de hoog -opstijgende Engelsche vuurpijlen aan majoor Smith, dat de hulp nabij -was. - -J. A. Cloete, een geboren Afrikaander, doch kolonel in Engelschen -dienst, mag aanspraak maken op de eer en—de schande, Engeland aan Natal -te hebben geholpen. - -Op Zondag 26 Juni 1842 bewerkstelligde hij de landing der troepen. Met -bange zorgen op het schrandere voorhoofd snelde Pretorius, het beleg -van het Engelsche kamp opbrekend, naar de Baai, om die landing te -keeren. - -Doch te vergeefs was de moed en de doodsverachting, waarmede zijn -Boeren streden! - -De troepen waren volkomen gedekt door het vèr dragend geschut der -„Southampton”, en de ammunitie der Boeren raakte op. Afgemat en totaal -uitgeput trokken zij zich terug. Toorn, smart en droefheid spraken uit -hun oogen. - -Majoor Smith was ontzet, en donkerder dan ooit was de staatkundige -hemel. - -De Engelschen waren nu meester van het terrein, en ook de -Smellenkamp-illusie was in rook vergaan. - -Wie was die Smellenkamp? - -Drie maanden voor de „Southampton” ankerde op de reede van Port-Natal, -en met de kartetsen uit hare stalen vuurmonden het strand schoonveegde, -was op diezelfde reede een groote Oost-Indiëvaarder verschenen. De -Boeren hadden zich herhaalde malen de oogen gewreven bij het zien van -het schip, want zij konden hun oogen nauwelijks gelooven. Maar ten -slotte was er toch geen twijfel aan; vroolijk wapperde de Hollandsche -vlag in den top van den mast. - -Aan boord van dit schip, de „Brazilië”, was de supercarga Smellenkamp, -die, de Boeren opzoekend, door hen met de hartelijkste blijdschap werd -begroet. De wakkere mannen klaagden hem hunnen nood, en meegesleept -door zijn gevoel, beloofde hij aan de Boeren de bescherming van Willem -I, koning der Nederlanden. Ja, hij ging in zijn dwaze lichtvaardigheid -zoover, een verdrag met de Boeren te onderteekenen in naam van den -koning. Toen riepen de Boeren vol geestdrift: „Weg met de Engelschen! -Oranje boven!” - -De reis van Smellenkamp naar Pieter-Maritzburg werd een ware -triomftocht, maar de Boeren werden in hun hooggespannen verwachtingen -bitter teleurgesteld. En op denzelfden dag, dat de Engelsche troepen -landden in Natal, werd Smellenkamp door de Engelsche regeering opgepakt -en in de gevangenis geworpen. - -Intusschen durfde Cloete, die den loop der Engelsche geweren op zijn -eigen stamgenooten had laten richten, nog meer aan. Overtuigd, dat de -Voortrekkers eerder een guerrilla-oorlog tegen Engeland zouden -beginnen, dan zich onderwerpen aan een gezag, dat zij verafschuwden, -hitste hij zijn bloedhonden op hen aan, en die bloedhonden waren de -Zoeloe-Kaffers. Deze maatregel was even wreed als verachtelijk, doch de -Boeren raakten nu tusschen twee vuren bekneld. Omzwermd door de -snelvoetige Zoeloe’s, bedreigd door de kanonnen van Engeland, uitgeput -door het trekken en oorlogen, werd de toestand zeer hachelijk. - -De Volksraad hield stormachtige zittingen. De harde kern, de echte -Voortrekkers, wisten van wankelen noch wijken, doch de anderen begonnen -hun ooren te neigen naar de wenschen der Engelsche staatkunde, die in -Cloete een uitstekenden vertegenwoordiger had. - -Zelf verscheen hij in de raadzaal. - -In de ééne hand den strooppot, in de andere den strop, zoo deed hij -zijn intocht. - -De strooppot was voor de halven en de weifelenden; de strop voor de -onverzettelijken. - -„Gij Boeren,” zeide Cloete, „wees toch niet verblind! Ge zult veilig en -zeker wonen onder de vleugelen van het machtigste rijk der aarde. Ik -ben ook een onderdaan onzer geëerbiedigde Majesteit, en bezit ik niet -een onbeperkte persoonlijke vrijheid? Gij wilt de vrijheid—waar gedijt -ze beter dan onder den scepter onzer jonge koningin? Gij behoeft niet -eens den eed der getrouwheid af te leggen: een gewone verklaring, dat -ge Britsche onderdanen zijt, werpt u al de zegeningen der beschaving in -den schoot. Ge behoudt uw eigen land, uw eigen bestuur, uw eigen taal, -en het machtige Engeland zal u met zijn zwaard beschermen tegen de -aanvallen der Kaffers.” - -Dat was de strooppot. - -„Wilt gij niet beschermd worden, gij ongelukkigen? Dan schiet er niet -anders over dan je dood te schieten of uit het land te bannen.” - -Dat was de strop. - -Maar Barend Jansen fronste zijn zware wenkbrauwen en zeide met -flikkerende oogen: „Liever de strop dan de strooppot!” Dat was de taal -van al de zonen der vrijheid, doch de Engelschgezinden onder de -Afrikaanders en de halve Afrikaanders gaven den doorslag bij de -stemming, en er werd tot onderwerping besloten. - -„Maar wij zijn niet gebonden door dat besluit,” zeide Barend Jansen; -„kom, de Jong, al wat waarlijk Afrikaander is, zal met ons mede -strijden tegen Engelsch verraad.” - -De bezadigde ouderling echter schudde het hoofd en antwoordde: „Wij -zullen niet vechten, Barend Jansen.” - -„En waarom niet?” vraagde Barend Jansen. - -„Omdat de Heere reeds een Pella voor ons heeft gereed gemaakt, een -toevluchtsoord der vrijheid—daar trekken wij heen.” - -„Goed,” zeide Barend Jansen, „maar dan gauw, want ik kan die Engelsche -uniformen niet uitstaan.” - - - -Terwijl wij de vrijheidlievende Voortrekkers achterlaten bij hun -ingespannen ossenwagens, volgen wij nog even den loop van de -merkwaardige lotgevallen der Emigranten-Boeren in Natal. - -Er heerschte nu feitelijk drieërlei regeering: de Volksraad, het -militaire bestuur aan de Natal-Baai en het opperbestuur van den -Engelschen minister. - -Er moest bij dezen stand van zaken een grenzenlooze verwarring -ontstaan, die ook niet op zich liet wachten. En om in dezen chaos orde -te scheppen, werd een broeder van kolonel Cloete als speciale -commissaris naar Natal gezonden. - -Inmiddels had men in Nederland met warme belangstelling de -gebeurtenissen in Zuid-Afrika gevolgd, en als een welkomstgroet uit het -oude vaderland liet de „Brazilië” nogmaals het anker vallen op de reede -van Natal. Aan boord bevond zich Ds. Ham, die als herder en leeraar -onder de Boeren zou optreden. Maar hij mocht niet aan land komen. Het -Engelsche bestuur weigerde het, en onverrichter zake lichtte het -Hollandsche koopvaardijschip het anker. - -De verbittering onder de Emigranten over deze handelwijze was zoo -groot: dat men den commissaris Cloete te lijf wilde en die verbittering -nam nog toe, toen de Engelsche regeering het plan liet doorschemeren, -om ook de Transvaal te annexeeren. Met de snelheid van een veldbrand -verbreidde zich dit nieuws in Transvaal, en als door een elektrieken -schok getroffen, grepen de Boeren aan beide zijden der Vaalrivier naar -de wapens. Een gevaarlijke gisting openbaarde zich te gelijker tijd in -de Kaapkolonie, en slechts één vonk was er noodig, om heel Zuid-Afrika -in vlam te zetten. - -Maar de Engelsche regeering was zoo voorzichtig, den vonk te dooven, -voor hij den buskruitkelder bereikte, en het Drakengebergte werd -vastgesteld als de grens van het Engelsch gebied. - -Onwillig echter bogen de Emigranten-Boeren den nek onder het Engelsche -juk, en zij hunkerden naar de gelegenheid, om naar de Transvaal, naar -hunne broeders te trekken. En als een andere Jozua stelde zich -Pretorius aan hunne spits, en hen uitleidend uit de Engelsche -gevangenschap, bracht hij hen in het land der vrijheid: de Transvaal. -Zij breidden zich voornamelijk uit in het zuiden en het westen, en -stichtten in het midden des lands, op de helling van het gebergte, een -stad, en noemden haar uit dankbaarheid voor hun grooten generaal, -Pretoria, thans de welbekende hoofdstad der Zuid-Afrikaansche -Republiek. - - - -Wij keeren terug tot de ossenwagens van ouderling de Jong, Barend -Jansen en nog eenige andere Boeren, die zich bij hen hadden -aangesloten: de voorloopers van den tweeden, zoo even medegedeelden -grooten Trek onder Pretorius. - -De reis ging recht het noorden in, naar het Drakengebergte. - -Ouderling de Jong maakte haast, want hij reikhalsde, zijn trouwen -vriend Gert Kloppers weer de hand te drukken. Ook Barend Jansen -verlangde naar het einde der lange, eentonige reis, want hij was -benieuwd naar zijn dochter Anna. - -Vóór men echter den moeielijken en gevaarvollen tocht over het gebergte -achter den rug had, beklom—op een helderen namiddag—ouderling de Jong -alleen eene der voornaamste spitsen. - -Op de hoogte gekomen, wendde hij zijn blik naar het zuiden, en daar -lag—in den glans der naar het westen neigende zon—het land Natal in al -zijne liefelijkheid voor hem. - -Hij zag het glinsteren der beekjes, snel afvlietend van de heuvelen, de -als groene tapijten zich uitstrekkende dalen, de schaduwrijke bosschen! - -Hoe gaarne had hij daar de pinne zijner tente diep ingeslagen—helaas -het mocht niet zijn! - -Langzaam gleed zijn oog over het panorama heen, totdat het bleef hangen -aan een eenzamen wilgenboom. - -Onder dien boom lag Mieke begraven, de dochter van zijn trouwsten -vriend. En ach! Daar verder heen strekten zich die kleine klipheuvelen -uit—onder die klippen lagen zoo vele lieve, hartelijk beweende vrienden -begraven! Daar lagen ze: de vaders naast hunne zonen; de kinderen in de -armen hunner moeders—vermoord door de scherpe assegaai.... - -Zijn blik werd al droeviger; op zijn edel gelaat legde zich de smart -als een sombere avondwolk. - -Wat al leed, wat al ellende had het volk der Emigranten-Boeren niet -doorgemaakt! Door welke plassen van bloed en tranen waren die -ossenwagens heengegaan! - -Sombere wolken van zwaarmoedigheid en moedeloosheid onderschepten den -anders zoo helderen blik van ouderling de Jong, en schokten zijn -Godsvertrouwen. - -Doch toen hij langzaam de oogen ophief naar de schemerende heuvelen aan -den verren horizon, toen werd het weer lichter in zijn ziel, want -achter die heuvelen lag de Bloedrivier, en aan die Bloedrivier had God -aan Zijn volk verlossing geschonken. - -Aan den rand van den afgrond had de Heere het gered als een teeken -Zijner onwankelbare trouw. - -En wat klaagde de Jong? Had God het volk der vrije Emigranten-Boeren -òoit verlaten, al hadden zij ’t van wege hunne zonden verdiend? Was Hij -niet steeds—in al hun trekken—voor hen als een wolkkolom en vuurkolom -geweest? Was niet steeds in den hoogsten nood ook de onmiddellijke -redding gevolgd? En had de Heere in Zijn trouw verbond niet gezorgd, -dat zij aan het Engelsche juk konden ontkomen als een vogel aan den -strik van den vogelvanger? - -Op een harden klipsteen, daar zette de Jong zich neder. En hier in de -eenzaamheid, tusschen de rotsen en de spelonken en de kloven, prees hij -de onwankelbare trouw zijns Gods! - - - - - - - - - -HOOFDSTUK XXXII. - - -Gert Kloppers scheen iets heel bijzonders in de verte te zien. - -Hij hield de hand boven de oogen, want de zon brandde fel. - -Een lange trein van ossenwagens naderde. Hottentotten en Kaffers liepen -naast de trekossen, sloegen met hunne korte zweepen en maakten een -leven van geweld. - -De trein ging recht op Kloppers’ hoeve aan. - -Nu stapten een vijftal Boeren uit de wagens, en sloegen de richting in -naar Gert Kloppers, die op een heuvel stond. - -Twee van die Boeren herkende Kloppers op den eersten blik; het waren -Barend Jansen en ouderling de Jong. - -Blijde verrast, liep hij de komenden tegemoet, en dat de ontmoeting met -de oude wapenbroeders hartelijk en innig was, behoef ik wel niet te -zeggen. - -„En kom je zoo uit Natal? En hoe staat het met den oorlog? Wij weten -hier van niets, dan dat Dirk is gevallen.” - -De droefheid kwam met onverzwakte kracht weer boven in het hart van -Gert Kloppers, doch met ongehuichelde verbazing staarden de Boeren den -spreker aan. - -„Dirk gevallen?” zeide Barend Jansen; „Dirk gevallen? Neen, Neef Gert, -zoo erg was het gelukkig niet. Bij het bestormen van—,” doch Gert -Kloppers liet hem niet uitpraten, en riep in de grootste spanning: „Zeg -mij maar één ding—leeft Dirk dan nog?” - -„Natuurlijk,” zeide Barend Jansen, „hij leeft nog; hij is zoo frisch -als een hoen, en binnen weinige dagen zal hij denkelijk wel hier -zijn—zijt ge nu tevreden, driftige baas?” - -Ja, nu was Gert Kloppers tevreden. Neen, hij was meer dan tevreden. - -„Dirk leeft! Hij is op de komst!” het barstte hem als een juichkreet -uit de borst. - -Als uit den ruischenden afgrond des doods ontving hij zijn zoon weer -terug—het geluk was te groot, om het in éénen keer te vatten! - -„Maar hoe is men toch aan dat doodsbericht gekomen?” vraagde Kloppers. - -„Dat had ik u daar net al kunnen zeggen, als gij mij niet in de rede -waart gevallen,” zeide Jansen. „Op zekeren nacht wilde de Engelsche -generaal de onzen overrompelen, maar Pretorius had er de lucht van -gekregen, en heeft dien lord behoorlijk ontvangen. Dirk was een der -eersten bij de Engelsche kanonnen, en kreeg van een Engelschen officier -een zwaren sabelhouw over het voorhoofd. Zwaar gewond werd hij -opgenomen; daar is het praatje vandaan gekomen, dat hij gesneuveld was. -Hij werd bij een Engelschen kolonist gebracht, die, ik moet de waarheid -zeggen, hem liefderijk heeft verpleegd, totdat hij was hersteld.” - -„Enfin,” liet Barend Jansen er op volgen, „die Engelsche officier heeft -van den leeuwenjager zijn vet gehad: kapitaal met rente, dat verzeker -ik je.” - -En hij wreef zich, terwijl hij dit vertelde, heel genoegelijk de -groote, zware handen. - -Nu gingen de Boeren met Kloppers voorop naar diens woning, en werd -moeder Kloppers van de vreugdetijding in kennis gesteld. - -Het is te verstaan, dat hare blijdschap geen grenzen kende. - -Terwijl nu de andere Boeren bij moeder Kloppers bleven, haastten -Kloppers en Jansen zich, om Anna’s woning te bereiken. Zij stond met -haar kind op den arm juist in de buitendeur, toen de beide vaders de -heugelijke tijding brachten. Sprakeloos stond zij hen aan te staren; -geen woord kwam over haar lippen. Reeds vreesde Kloppers, dat de -overgroote blijdschap haar te sterk had geschokt, doch spoedig -ontlastte zich haar overvol gemoed. De tranen stroomden haar over de -wangen: tranen van blijdschap, van liefde, van dankbaarheid.... - -Zij legde de kleine in haar wieg, en zocht het donkerste hoekje op in -haar woning. - -Daar knielde zij neder. - -Daar stortte zij haar ziel uit in een vurig dankgebed tot Hem, Die -steeds is geweest en steeds zal blijven een Hoorder, ja een Verhoorder -des gebeds! - - - -Zoo is de dag des wederziens aangebroken. Willem Kloppers, de jongste -van het zestal ruiters, die wij aan het strand van Natal hebben -bespied, is heden morgen aangekomen. Hij brengt de tijding, dat Dirk -met de anderen om drie uur heden middag hier denkt te zijn. De jonge -Boeren zijn namelijk van morgen bij een Afrikaander aangereden, die er -op stond, dat zij vandaag zijn gasten zouden zijn. Dirk, die zeer -ongeduldig naar huis verlangde, zou daarin echter niet hebben -toegestemd, had hij bij dien Afrikaander niet het praatje van zijn -doodsbericht gehoord. Hij had zich daarover ten hoogste verwonderd, -daar hij achtereenvolgens drie kleurlingen met brieven naar zijn vrouw -had afgezonden, die blijkbaar alle drie aan den haal waren gegaan, maar -in deze omstandigheden achtte hij het toch raadzaam, zijn vrouw door -een bode op zijn komst voor te bereiden. Dat zijn schoonvader en -ouderling de Jong reeds waren aangekomen, kon hij natuurlijk niet -gissen, en zoo is Willem dus de bode, die dit alles mededeelt. - -Floor spreekt nu als zijn meening uit, dat deze dag een eenigszins -feestelijk aanzien behoort te hebben, en dat al de kennissen in de -buurt dezen namiddag de gasten van zijn schoonzuster moeten zijn. -Anna’s woning biedt natuurlijk geen ruimte voor zooveel menschen, doch -daar weet Floor wel raad op. Hij timmert van een partij ruwe planken -eenige tafels en banken in elkaar, die hij dicht bij de woning, in de -schaduw van het geboomte, plaatst. - -Op deze tafels worden eenige mooie bloemruikers gezet, en Floor zegt: -„Nu kan het wel.” - -Tegen den namiddag nemen de familie, de vrienden en de kennissen aan de -tafels plaats. Er wordt koffie geschonken en gebak uitgedeeld; de -Boeren steken hunne pijpen aan en praten druk over de politiek. -Daartusschen wordt geschertst en gelachen: er heerscht een geest van -echte, gulle gezelligheid. - -Doch Anna spreekt weinig; zij is stil en in zich zelve gekeerd. Het -naderende geluk maakt haar stil. - -Grootvader Jansen heeft de kleine Mieke op zijn knie. Zij plukt met -haar blanke, mollige handjes in zijn ruigen baard en kraait van -plezier. - -’t Is nu half drie; op aller gelaat begint een blijde spanning te -komen. - -„Nog een half uur, Hanneke!” zegt Gert Kloppers. - -„’t Zal geen half uur meer duren!” zegt zijn vrouw. - -Zij raadt het. O die moeders! Zij kennen hare kinderen! - -Daar komt Willem driftig aanloopen. - -„Zij zijn in zicht,” roept hij—„hoera!” - -„Hoera,” roepen de jongeren, maar Anna kon het aan tafel niet meer -houden. - -De grond brandt onder hare voeten—zij snelt de ruiters tegemoet. - -Daar komen zij aan: Dirk Kloppers en de leeuwenjager; de beide zonen -van Jansen en Tijs de Jong. - -Zij staan in de stijgbeugels—recht op—zij zwaaien met de geweren boven -hunne hoofden! En dáár, die voorste van de groep—die dáár op den -zwarten hengst—ja, Anna kent hem wel! - -Hij springt van het paard, en lachend, weenend, juichend valt Anna in -zijn armen. - -Zij ziet niemand; zij ziet niets. - -Zij hoort slechts zijne stem, en het ruischt in hare ooren als het -ruischen van den morgenwind door de toppen van het geboomte: „Anna, -Liefste!” - -Doch snel keert Anna tot de werkelijkheid terug, en vlug als een hinde -gaat zij tot haar vader. - -Zij neemt haar dochterke, en legt het haren man in de armen. - -„Zie daar uw kind,” zegt ze met stralenden blik. - -Hij staart de kleine in de vriendelijke, blauwe kijkers, en als heldere -zonneschijn ligt het zoetste lachje op dat liefelijke gezichtje. Hij -drukt de kleine aan zijn hart en hij kust haar. En mannelijke tranen, -tranen van diepe, blijde ontroering, biggelen over zijn gebruinde -wangen, en dalen als dauw op de rozige koontjes der kleine Mieke. - -„En wat een breed litteeken loopt daar over uw voorhoofd, Dirk!” zegt -Anna, en zij gaat met haar hand liefkozend over dat litteeken heen. - -„Maar ik ben trotsch op dat litteeken,” gaat zij voort met schitterende -oogen, terwijl de dochter der vrije Emigranten-Boeren in haar boven -komt, „want gij zijt voortaan voor vriend en vijand geteekend als een -held van ons volk! Als een strijder voor vrijheid en recht!” - -En nu heeft de ontmoeting plaats van Dirk met zijn ouders. Wat een -blijdschap, wat een vreugde! De ouders hebben hun zoon dood gewaand, en -zie—hij wandelt weer op de lichte hoogten des levens! - -En nu lezer, laat den blik eens gaan over deze levende, sprekende groep -menschen, daar aan de lange, ruwe tafels! - -Daar ziet ge in de eerste plaats Gert Kloppers met die blauwe, heldere -oogen en dat hooge, schrandere voorhoofd. En naast hem zijn vrouw, de -gulle, hartelijke, vrome Hanna, die genoemd wordt eene moeder in -Israël. En naast haar de leeuwenjager met dat stroeve, zwaargebaarde -gelaat, en dat hart vol gulden trouw. - -Vrouw Kloppers heeft zoo even gezegd: „Hier zult ge zitten, Teunis, -naast mij. Gij hebt geen tehuis, maar ons tehuis zal voortaan ook het -uwe zijn, en gij zult ons zijn als een zoon des huizes.” En deze uit de -diepte opwellende hartelijkheid en liefde heeft den leeuwenjager goed -gedaan; dat kunt ge hem aanzien. - -En naast den leeuwenjager ziet ge de breede schouders van Barend -Jansen. Op den stevigen nek staat het groote hoofd, en onder die -forsche, zware wenkbrauwen flikkeren de scherpe, vorschende oogen. -Vastberadenheid en onverzettelijkheid liggen in elke plooi van dit -gelaat, en dat stalen voorhoofd schijnt geschapen, om er een muur mee -in te loopen. - -Maar thans ligt op dat gezicht een vroolijke tint, alsof de zon -tusschen de donderbuien zal doorkomen. - -En tusschen Barend Jansen en een ouden voortrekker—hoe komt ze daar -tusschen te zitten?—ziet ge de thans twaalfjarige Hannie als een -frissche, liefelijke lenteroos tusschen verweerde eiken. - -En die dáár is Floor. Ja, zijn vader heeft wel gelijk gehad, toen hij -zeide: „Met Floor zal het wel terecht komen.” Kijk maar in die flinke, -schrandere oogen—dan weet ge genoeg. - -En die daar met dien schalkschen, guitigen blik is Willem, en daarnaast -ziet ge het ernstige, edele gelaat van ouderling de Jong—maar stil, hij -staat op; hij zal spreken. - -De drukke gesprekken verstommen, nu de Jong het woord neemt. - -„Waarde, lieve Vrienden,” zoo begint hij met zijn klankvolle stem, „het -is heden voor ons allen een blijde, vroolijke dag, nu wij de onzen, die -in den oorlog zijn geweest, gezond en behouden weer mogen ontmoeten. Ik -denk hier bovenal aan mijn trouwen vriend Gert Kloppers, die dezen dag -tot een der gelukkigste zijns levens zal rekenen. - -„Doch deze dag heeft nog eene andere, eveneens blijde beteekenis. - -„Wij vertegenwoordigen hier een klein deel, maar ’t is toch een deel -van het wakkere, vrijheidlievende volk der Emigranten-Boeren.” - -De Boeren knikken bevestigend. - -„En aan ons, de Emigranten-Boeren, behoort naar Goddelijk en -menschelijk recht Natal, dat gedrenkt is met het hartebloed der Boeren. - -„Doch wij hebben ons teruggetrokken uit Natal—” - -„Met mìjn zin niet,” zegt de stugge Barend Jansen. - -„Wij hebben ons teruggetrokken uit Natal, zeg ik, omdat ons volk was -uitgeput door de Kafferoorlogen, omdat de armoede ons aangrijnsde, -omdat de Engelsche regeering steeds nieuwe hulptroepen zond, en omdat -er kaf was onder het koren: verbasterde Afrikaanders, die heil -verwachtten van de Engelsche vlag.” - -„Liever in de woestijn dan onder die vlag,” roept een forsche stem. - -„Doch de hoofdreden waarom wij, zwichtend voor Engelsch geweld, ons -terugtrekken uit Natal, ligt daarin, dat God de Almachtige ons hier in -het noorden, in de Transvaal, waar reeds zoo vele onzer broeders zich -onder de leiding van den zeer geachten kommandant-generaal Hendrik -Potgieter hebben gevestigd, dat Hij ons hier, zeg ik, ruimte geeft voor -onzen voet en staatkundige onafhankelijkheid. - -„Hier, broeders, op dezen grond zijn wij vrij! Het Engelsche juk is ons -van de schouders genomen, en wij ademen de vrijheidslucht! Het doel van -den zesjarigen zwerftocht is bereikt—God heeft onze gebeden verhoord!” - -„Maar wij geven daarmede onze rechtmatige aanspraken op Natal niet op,” -zegt de Jong, en het klinkt door zijn woorden heen als ingehouden -toorn. „En wij klagen de Engelsche regeering aan bij den troon van den -rechtvaardigen God, omdat zij het recht heeft geschonden en het recht -heeft vertrapt! - -„Ik geloof aan het recht van den sterkste. Verwondert ge u over mijn -uitdrukking? Ik zeg u, dat Engeland aan het kortste eind zal trekken, -want de rechtvaardige God is de sterkste, en Zijn recht zal zegevieren. -Zijne molens malen niet spoedig, want God is een lankmoedig God. Doch -als ze beginnen te malen, dan malen ze door, en vermalen de glorie der -volken, die den zwakke hebben verdrukt, en den ellendige smaadheid -aangedaan. - -„Maar wij, geliefde Broeders, wij hebben stof, om onzen trouwen God te -danken, want Hij heeft ons volk, het moe gejaagde, uit vele wonden -bloedend hert, een plaats gegeven, waar het kan uitrusten en genezen. - -„Reeds begint het te genezen—met uw eigen oogen kunt ge ’t zien! Een -groen, sappig kleed bedekt de velden; het vee heeft overvloedig -voedsel, en in de verte ziet ge de golvende, gouden korenvelden. Zie -den veestapel van onzen vriend Gert Kloppers! Zijn vee breekt uit in -menigte—de kalveren huppelen tusschen de lammeren!” - -„Ja,” zegt Barend Jansen, „als de Engelschen het in de gaten krijgen, -zullen ze gauw komen.” - -„Dan zullen wij vechten,” zegt de Jong, „of we trekken hooger het -noorden in, want onze God heeft meer dan éénen zegen.” - -„En als de Engelschen dien weg naar ’t noorden afsluiten?” vraagt -Jansen. - -„Dan zullen we zeker vechten,” antwoordt de Jong. - -„Ja, dan zullen we zèker vechten,” roepen de Boeren. - -„Tot den laatsten man!” zegt de Jong met verheffing van stem. - -„Tot den laatsten man!” roepen de Boeren. - -„Maar wij keeren tot het heden terug,” begint de Jong opnieuw, „en -thans zijn wij een vrij volk. Doch een vrij volk behoort een vlag te -hebben als een teeken zijner zelfstandigheid.” - -„Kent gij deze vlag?” zegt hij, terwijl hij een vlag, aan een stok -gebonden, omhoog houdt. - -Daar staat een Boer op; zijn haar is wit als sneeuw van ouderdom. - -„Dat is de Hollandsche driekleur,” zegt hij, „die ik vele jaren aan de -Tafelbaai heb zien wapperen.” - -„Maar de Engelschen hebben ze neergehaald,” laat hij er droevig op -volgen. - -„En hier, in den bodem der Transvaal, zullen we ze weer planten,” zegt -de Jong met moedige stem, „als het volk der Emigranten er over denkt -als ik, want wij zijn en blijven Hollandsche Afrikaanders! En wij -zullen er dan nog ééne kleur bijvoegen, namelijk het groen, want groen -is de kleur der hope.” - -„En deze vierkleur,” roept hij met langzame, luide, plechtige stem: -„deze vierkleur moge wapperen over het vrije volk der -Emigranten-Boeren—van het Drakengebergte tot aan de -Limpopo-rivier—zoolang de zon boven Afrika schijnt!” - -De koele, stoere Boeren zijn opgestaan. Hunne oogen schitteren; hunne -wangen gloeien. - -„Zoolang de zon boven Afrika schijnt!” roepen zij in losbarstende -geestdrift. - -„En zij zàl blijven wapperen op den wind,” alzoo besluit ouderling de -Jong zijn toespraak, „als ons volk door den band der eendracht blijft -verbonden; als wij onze roeping verstaan, om christendom en beschaving -te brengen onder de blinde heidenen; als wij wandelen in de inzettingen -des Heeren—God de Almachtige en de Getrouwe zegene het geliefde volk -der Emigranten-Boeren, en Hij stelle het tot een zegen tot in lengte -van dagen!” - - - -De zon, het groote licht van den dag, is nu ondergegaan. Reeds beginnen -de kleinere lichten van den nacht, de maan en de sterren, hun schijnsel -te geven aan den diepblauwen hemel. - -De zangvogel zingt zijn avondlied; de beek stoeit haar kabbelende -golven over de rotsen naar de diepte, en hoog boven de hoofden der -Boeren ruischt de avondwind in de toppen van het geboomte. - -En hoor, zij zingen! - -Zij zingen hun overwinningslied: - - - „De Heer is mij tot hulp en sterkte; - Hij is mijn lied, mijn psalmgezang; - Hij was het, Die mijn heil bewerkte; - Dies loof ik Hem mijn leven lang. - Men hoort der vromen tent weergalmen - Van hulp en heil ons aangebracht; - Daar zingt men blij met dankbare psalmen: - Gods rechterhand doet groote kracht!” - - -Het lied klimt op; het zet zich uit; het klinkt over velden en beemden! - -Het rijst op boven de toppen van het geboomte; boven de koppen der -Afrikaansche bergen! - -Het rijst op, al hooger en hooger—; tot de sterren—; tot voor den troon -van den Eeuwige en den Rechtvaardige, die het lot der volkeren -bestiert—! - - - EINDE VAN HET EERSTE DEEL. - - - - - - - - - -AANTEEKENINGEN - - -[1] Heirweg. - -[2] Wild gedierte. - -[3] De Transvaalsche vlag, de vierkleur, bestaat uit de drie kleuren -der Nederlandsche vlag met een groenen streep. - -[4] Assegaai = Kafferspeer. - -[5] Drift = ondiep, doorwaadbaar veer. - -[6] De trekkende Boeren noemden zich zelven Emigranten-Boeren in -tegenstelling van de Boeren, die in de Kaapkolonie bleven. - -[7] De Geschiedenis van de Hollandsch-Afrikaansche Boeren door J. H. -Hatting, Utrecht, Transvaal. - -[8] Trans beteekent over. Met de uitdrukking: Transvaal bedoelden de -Boeren dus het gebied over de Vaalrivier: het Overvaalsche. - -[9] Eene soort beenen bikkels. - -[10] Zonder verlies van menschenlevens. - -[11] Chaka was de broeder van Dingaan, en werd door zijn broeders in -1828 vermoord. Chaka was een onmensch, bloeddorstig als een wild dier, -doch werd door zijn opvolger Dingaan nog overtroffen. - -[12] De Geschiedenis van de Hollandsch-Afrikaansche Boeren door J. H. -Hatting. Utrecht, Transvaal. - -[13] Kraal = Kafferwoning. - -[14] Zie Lion Cachet: „De worstelstrijd der Transvalers”. - - -*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK DE HELDEN VAN ZUID-AFRIKA *** - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the -United States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you will have to check the laws of the country where - you are located before using this eBook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that: - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org - -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation's website -and official page at www.gutenberg.org/contact - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without -widespread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our website which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This website includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/68193-0.zip b/old/68193-0.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index 88291c0..0000000 --- a/old/68193-0.zip +++ /dev/null diff --git a/old/68193-h.zip b/old/68193-h.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index d4efe19..0000000 --- a/old/68193-h.zip +++ /dev/null diff --git a/old/68193-h/68193-h.htm b/old/68193-h/68193-h.htm deleted file mode 100644 index defde45..0000000 --- a/old/68193-h/68193-h.htm +++ /dev/null @@ -1,11321 +0,0 @@ -<!DOCTYPE html -PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> -<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2022-05-28T09:31:11Z using SAXON HE 9.9.1.8 . --> -<html lang="nl"> -<head> -<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8"> -<title>De Helden van Zuid-Afrika</title> -<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html"> -<meta name="author" content="Louwrens Penning (1854–1927)"> -<link rel="coverpage" href="images/front.jpg"> -<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> -<meta name="DC.Creator" content="Louwrens Penning (1854–1927)"> -<meta name="DC.Title" content="De Helden van Zuid-Afrika"> -<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> -<meta name="DC.Format" content="text/html"> -<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> -<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */ -html { -line-height: 1.3; -} -body { -margin: 0; -} -main { -display: block; -} -h1 { -font-size: 2em; -margin: 0.67em 0; -} -hr { -height: 0; -overflow: visible; -} -pre { -font-family: monospace; -font-size: 1em; -} -a { -background-color: transparent; -} -abbr[title] { -border-bottom: none; -text-decoration: underline; -text-decoration: underline dotted; -} -b, strong { -font-weight: bolder; -} -code, kbd, samp { -font-family: monospace; -font-size: 1em; -} -small { -font-size: 80%; -} -sub, sup { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -} -sub { -bottom: -0.25em; -} -sup { -top: -0.5em; -} -img { -border-style: none; -} -body { -font-family: serif; -font-size: 100%; -text-align: left; -margin-top: 2.4em; -} -div.front, div.body { -margin-bottom: 7.2em; -} -div.back { -margin-bottom: 2.4em; -} -.div0 { -margin-top: 7.2em; -margin-bottom: 7.2em; -} -.div1 { -margin-top: 5.6em; -margin-bottom: 5.6em; -} -.div2 { -margin-top: 4.8em; -margin-bottom: 4.8em; -} -.div3 { -margin-top: 3.6em; -margin-bottom: 3.6em; -} -.div4 { -margin-top: 2.4em; -margin-bottom: 2.4em; -} -.div5, .div6, .div7 { -margin-top: 1.44em; -margin-bottom: 1.44em; -} -.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child, -.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child { -margin-bottom: 0; -} -blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child, -.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child { -margin-top: 0; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 { -clear: both; -font-style: normal; -text-transform: none; -} -h3, .h3 { -font-size: 1.2em; -} -h3.label { -font-size: 1em; -margin-bottom: 0; -} -h4, .h4 { -font-size: 1em; -} -.alignleft { -text-align: left; -} -.alignright { -text-align: right; -} -.alignblock { -text-align: justify; -} -p.tb, hr.tb, .par.tb { -margin: 1.6em auto; -text-align: center; -} -p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument { -font-size: 0.9em; -text-indent: 0; -} -p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { -margin: 1.58em 10%; -} -.opener, .address { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -} -.addrline { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.dateline { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -text-align: right; -} -.salute { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.signed { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.epigraph { -font-size: 0.9em; -width: 60%; -margin-left: auto; -} -.epigraph span.bibl { -display: block; -text-align: right; -} -.trailer { -clear: both; -margin-top: 3.6em; -} -span.abbr, abbr { -white-space: nowrap; -} -span.parnum { -font-weight: bold; -} -span.corr, span.gap { -border-bottom: 1px dotted red; -} -span.num, span.trans { -border-bottom: 1px dotted gray; -} -span.measure { -border-bottom: 1px dotted green; -} -.ex { -letter-spacing: 0.2em; -} -.sc { -font-variant: small-caps; -} -.asc { -font-variant: small-caps; -text-transform: lowercase; -} -.uc { -text-transform: uppercase; -} -.tt { -font-family: monospace; -} -.underline { -text-decoration: underline; -} -.overline, .overtilde { -text-decoration: overline; -} -.rm { -font-style: normal; -} -.red { -color: red; -} -hr { -clear: both; -border: none; -border-bottom: 1px solid black; -width: 45%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -margin-top: 1em; -text-align: center; -} -hr.dotted { -border-bottom: 2px dotted black; -} -hr.dashed { -border-bottom: 2px dashed black; -} -.aligncenter { -text-align: center; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -font-size: 1.44em; -line-height: 1.5; -} -h1.label, h2.label { -font-size: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h5, h6 { -font-size: 1em; -font-style: italic; -} -p, .par { -text-indent: 0; -} -p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { -text-transform: uppercase; -} -.hangq { -text-indent: -0.32em; -} -.hangqq { -text-indent: -0.42em; -} -.hangqqq { -text-indent: -0.84em; -} -p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { -float: left; -clear: left; -margin: 0 0.05em 0 0; -padding: 0; -line-height: 0.8; -font-size: 420%; -vertical-align: super; -} -blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { -font-size: 0.9em; -margin: 1.58em 5%; -} -.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden { -text-decoration: none; -} -.advertisement, .advertisements { -background-color: #FFFEE0; -border: black 1px dotted; -color: #000; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -span.accent { -display: inline-block; -text-align: center; -} -span.accent, span.accent span.top, span.accent span.base { -line-height: 0.40em; -} -span.accent span.top { -font-weight: bold; -font-size: 5pt; -} -span.accent span.base { -display: block; -} -.footnotes .body, .footnotes .div1 { -padding: 0; -} -.fnarrow { -color: #AAAAAA; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -} -.fnarrow:hover, .fnreturn:hover { -color: #660000; -} -.fnreturn { -color: #AAAAAA; -font-size: 80%; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -vertical-align: 0.25em; -} -a { -text-decoration: none; -} -a:hover { -text-decoration: underline; -background-color: #e9f5ff; -} -a.noteRef, a.pseudoNoteRef { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -top: -0.5em; -text-decoration: none; -margin-left: 0.1em; -} -.externalUrl { -font-size: small; -font-family: monospace; -color: gray; -} -.displayfootnote { -display: none; -} -div.footnotes { -font-size: 80%; -margin-top: 1em; -padding: 0; -} -hr.fnsep { -margin-left: 0; -margin-right: 0; -text-align: left; -width: 25%; -} -p.footnote, .par.footnote { -margin-bottom: 0.5em; -margin-top: 0.5em; -} -p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel { -float: left; -margin-left: -0.1em; -margin-top: 0.9em; -min-width: 1.0em; -padding-right: 0.4em; -} -.apparatusnote { -text-decoration: none; -} -.apparatusnote:target, .fndiv:target { -background-color: #eaf3ff; -} -table.tocList { -width: 100%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -border-width: 0; -border-collapse: collapse; -} -td.tocPageNum, td.tocDivNum { -text-align: right; -min-width: 10%; -border-width: 0; -white-space: nowrap; -} -td.tocDivNum { -padding-left: 0; -padding-right: 0.5em; -vertical-align: top; -} -td.tocPageNum { -padding-left: 0.5em; -padding-right: 0; -vertical-align: bottom; -} -td.tocDivTitle { -width: auto; -} -p.tocPart, .par.tocPart { -margin: 1.58em 0; -font-variant: small-caps; -} -p.tocChapter, .par.tocChapter { -margin: 1.58em 0; -} -p.tocSection, .par.tocSection { -margin: 0.7em 5%; -} -table.tocList td { -vertical-align: top; -} -table.tocList td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -table.inner { -display: inline-table; -border-collapse: collapse; -width: 100%; -} -td.itemNum { -text-align: right; -min-width: 5%; -padding-right: 0.8em; -} -td.innerContainer { -padding: 0; -margin: 0; -} -.index { -font-size: 80%; -} -.index p { -text-indent: -1em; -margin-left: 1em; -} -.indexToc { -text-align: center; -} -.transcriberNote { -background-color: #DDE; -border: black 1px dotted; -color: #000; -font-family: sans-serif; -font-size: 80%; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.missingTarget { -text-decoration: line-through; -color: red; -} -.correctionTable { -width: 75%; -} -.width20 { -width: 20%; -} -.width40 { -width: 40%; -} -p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { -color: #666666; -font-size: 80%; -} -span.musictime { -vertical-align: middle; -display: inline-block; -text-align: center; -} -span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom { -padding: 1px 0.5px; -font-size: xx-small; -font-weight: bold; -line-height: 0.7em; -} -span.musictime span.bottom { -display: block; -} -ul { -list-style-type: none; -} -.splitListTable { -margin-left: 0; -} -.splitListTable td { -vertical-align: top; -} -.numberedItem { -text-indent: -3em; -margin-left: 3em; -} -.numberedItem .itemNumber { -float: left; -position: relative; -left: -3.5em; -width: 3em; -display: inline-block; -text-align: right; -} -.itemGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.itemGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.itemGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -.titlePage { -border: #DDDDDD 2px solid; -margin: 3em 0 7em; -padding: 5em 10% 6em; -text-align: center; -} -.titlePage .docTitle { -line-height: 1.7; -margin: 2em 0; -font-weight: bold; -} -.titlePage .docTitle .mainTitle { -font-size: 1.8em; -} -.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, -.titlePage .docTitle .volumeTitle { -font-size: 1.44em; -} -.titlePage .byline { -margin: 2em 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .byline .docAuthor { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -.titlePage .figure { -margin: 2em auto; -} -.titlePage .docImprint { -margin: 4em 0 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .docImprint .docDate { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -div.figure { -text-align: center; -} -.figure { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.floatLeft { -float: left; -margin: 10px 10px 10px 0; -} -.floatRight { -float: right; -margin: 10px 0 10px 10px; -} -p.figureHead, .par.figureHead { -font-size: 100%; -text-align: center; -} -.figAnnotation { -font-size: 80%; -position: relative; -margin: 0 auto; -} -.figTopLeft, .figBottomLeft { -float: left; -} -.figTopRight, .figBottomRight { -float: right; -} -.figure p, .figure .par { -font-size: 80%; -margin-top: 0; -text-align: center; -} -img { -border-width: 0; -} -td.galleryFigure { -text-align: center; -vertical-align: middle; -} -td.galleryCaption { -text-align: center; -vertical-align: top; -} -.lgouter { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -display: table; -} -.lg { -text-align: left; -padding: .5em 0; -} -.lg h4, .lgouter h4 { -font-weight: normal; -} -.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { -color: #777; -font-size: 90%; -left: 16%; -margin: 0; -position: absolute; -text-align: center; -text-indent: 0; -top: auto; -width: 1.75em; -} -p.line, .par.line { -margin: 0; -} -span.hemistich { -visibility: hidden; -} -.verseNum { -font-weight: bold; -} -.speaker { -font-weight: bold; -margin-bottom: 0.4em; -} -.sp .line { -margin: 0 10%; -text-align: left; -} -.castlist, .castitem { -list-style-type: none; -} -.castGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.castGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.castGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -body { -padding: 1.58em 16%; -} -.pageNum { -display: inline; -font-size: 8.4pt; -font-style: normal; -margin: 0; -padding: 0; -position: absolute; -right: 1%; -text-align: right; -letter-spacing: normal; -} -.marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -left: 1%; -position: absolute; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -} -.right-marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -right: 3%; -position: absolute; -text-indent: 0; -text-align: right; -width: 11% -} -.cut-in-left-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: left; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0; -} -.cut-in-right-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: right; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: right; -padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em; -} -span.tocPageNum, span.flushright { -position: absolute; -right: 16%; -top: auto; -text-indent: 0; -} -.pglink::after { -content: "\0000A0\01F4D8"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.catlink::after { -content: "\0000A0\01F4C7"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after { -content: "\0000A0\002197\00FE0F"; -color: blue; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.pglink:hover { -background-color: #DCFFDC; -} -.catlink:hover { -background-color: #FFFFDC; -} -.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover, .seclin:hover { -background-color: #FFDCDC; -} -body { -background: #FFFFFF; -font-family: serif; -} -body, a.hidden { -color: black; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -text-align: center; -font-variant: small-caps; -font-weight: normal; -} -p.byline { -text-align: center; -font-style: italic; -margin-bottom: 2em; -} -.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline { -text-align: left; -} -.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum { -color: #660000; -} -.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a { -color: #AAAAAA; -} -a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover { -color: red; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6 { -font-weight: normal; -} -table { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.tablecaption { -text-align: center; -} -.arab { font-family: Scheherazade, serif; } -.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; } -.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; } -.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; } -.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; } -/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ -.cover-imagewidth { -width:498px; -} -.xd31e97 { -text-align:center; font-size:large; -} -.frontispiecewidth { -width:720px; -} -.xd31e106 { -font-size:small; -} -.titlepage-imagewidth { -width:462px; -} -.xd31e143 { -text-align:center; font-size:small; -} -.krugerwidth { -width:355px; -} -.xd31e1136 { -text-indent:2em; -} -.plate1width { -width:473px; -} -.plate2width { -width:720px; -} -.xd31e5021 { -text-align:center; -} -/* ]]> */ </style> -</head> -<body> -<div lang='en' xml:lang='en'> -<p style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of <span lang='nl' xml:lang='nl'>De Helden van Zuid-Afrika</span>, by L. Penning</p> -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online -at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you -are not located in the United States, you will have to check the laws of the -country where you are located before using this eBook. -</div> -</div> - -<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: <span lang='nl' xml:lang='nl'>De Helden van Zuid-Afrika</span></p> -<p style='display:block; margin-left:2em; text-indent:0; margin-top:0; margin-bottom:1em;'><span lang='nl' xml:lang='nl'>Een Verhaal uit den "Trek" der Afrikaansche Boeren uit de Kaapkolonie naar de Transvaal</span></p> -<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: L. Penning</p> -<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Release Date: May 28, 2022 [eBook #68193]</p> -<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Language: Dutch</p> - <p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em; text-align:left'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This file was produced from images generously made available by The Internet Archive)</p> -<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl' xml:lang='nl'>DE HELDEN VAN ZUID-AFRIKA</span> ***</div> -<div class="front"> -<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/front.jpg" alt="Oorspronkelijke voorkant." width="498" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd31e97">Transvaalsche Historische Verhalen. -</p> -<p class="xd31e97">DE HELDEN VAN ZUID-AFRIKA. -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frontispiece"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure frontispiecewidth"><img src="images/frontispiece.jpg" alt="De kafferaanval op het Boerenlager." width="720" height="527"><div class="figAnnotation frontispiecewidth"><span class="figTop"> </span><span class="figBottomRight xd31e106"><i>TRESLING & C<sup>o</sup> HOF LITH AMSTERDAM</i></span></div> -<p class="figureHead">De kafferaanval op het Boerenlager.</p> -</div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="462" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="titlePage"> -<div class="docTitle"> -<div class="seriesTitle">Transvaalsche<br> -Historische Verhalen.</div> -<div class="mainTitle">DE HELDEN VAN ZUID-AFRIKA.</div> -<div class="subTitle">Een Verhaal -uit den „Trek” der Afrikaansche Boeren uit de -Kaapkolonie naar de Transvaal</div> -</div> -<div class="byline">DOOR<br> -<span class="docAuthor">L. PENNING.</span> -</div> -<div class="docImprint">Vierde Druk.<br> -MET 3 GEKLEURDE PLATEN EN PORTRET. -<br> -GORINCHEM—F. DUYM—1900.</div> -</div> -<p></p> -<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd31e143">TYP. ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ, ’S-GRAVENHAGE. -<span class="pageNum" id="pb.vii">[<a href="#pb.vii">VII</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="voorwoord2" class="div1 preface"><span class="pageNum">[<a href="#voorwoord2.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">VOORWOORD BIJ DEN TWEEDEN DRUK.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first"><i>Van mijn afzonderlijk uitgegeven verhalen</i>: „De Helden van Zuid-Afrika”, „De Scherpschutters van Zuid-Afrika” <i>en</i> „De Ruiters van Zuid-Afrika” <i>verschijnt thans de tweede druk.</i> -</p> -<p><i>In</i> „De Helden” <i>vormt de tocht der Boeren naar het onbekende noorden en hun worsteling met Kaffers -en Engelschen, in</i> „De Scherpschutters” <i>de vrijheidsoorlog van 1880/81 tegen Engelsch geweld, en in</i> „De Ruiters” <i>de golvende vlakte bij Krugersdorp, waar Jameson’s rooftocht zijn smadelijk einde -vond, het hoogtepunt van het verhaal.</i> -</p> -<p><i>Het zijn drie zelfstandige verhalen, doch de draad, vastgeknoopt in</i> „De Helden” <i>en doorgetrokken in</i> „De Scherpschutters” <i>wordt afgesponnen in</i> „De Ruiters”. <i>In zoover vormen de drie verhalen één geheel, en was het dus eene goede gedachte van -den Uitgever, om ze in een Serie uit te geven.</i> -</p> -<p><i>Dat de Uitgever intusschen zoo spoedig tot een tweeden druk kon overgaan, pleit voor -de belangstelling, waarmede de opkomst der jeugdige Zuid-Afrikaansche Republiek wordt -gadegeslagen, en in zoover die belangstelling den Schrijver zelven <span class="pageNum" id="pb.viii">[<a href="#pb.viii">VIII</a>]</span>raakt, betuig ik daarvoor zoowel aan het Nederlandsche als aan het stamverwante Afrikaansche -publiek mijn welgemeenden dank.</i> -</p> -<p><i>Moge dan ook deze tweede Uitgave er het hare toe bijdragen, om den band hecht en sterk -te maken, die ons bindt aan de Afrikaansche Boeren, want het is de band des bloeds! -En de Boeren kunnen er zich van verzekerd houden, dat wij Nederlanders met warme harten -hun worsteling gadeslaan voor een vrij en onafhankelijk Zuid-Afrika!</i> -</p> -<p class="signed">L. PENNING. -<span class="pageNum" id="xd31e184">[<a href="#xd31e184">9</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div class="div1 last-child frontispiece"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure krugerwidth"><img src="images/kruger.jpg" alt="Paul Kruger." width="355" height="430"><p class="figureHead"><span class="sc">Paul Kruger.</span></p> -</div><p> -<span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="body"> -<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch1.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK I.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wij schrijven het jaar 1835. -</p> -<p>Breed en stoffig, vervelend en eindeloos strekt zich de weg voor ons uit. De wagensporen -gaan er als diepe voren doorheen. -</p> -<p>Niets verbreekt de eentonige stilte dan het gekras van een roofvogel hoog in de lucht, -het gehots van een ossenwagen heel in de verte en het „Halloh” van een driftigen voerman. -</p> -<p>Ginds buigt een laan in het transportpad<a class="noteRef" id="xd31e201src" href="#xd31e201">1</a>. Die laan gaan wij op. -</p> -<p>’t Is een oprijlaan, met schaduwrijke olijfboomen beplant. -</p> -<p>Die schaduw verkwikt ons, want het was heet op den zandigen weg. De zon, al begon -ze reeds te dalen, brandde ons op het hoofd. -</p> -<p>Aan het einde der laan staat een woning, een boerenhuis. Het schijnt, dat de bewoner -de menschelijke samenleving is ontvlucht; zóó eenzaam staat het huis. -</p> -<p>Het is opgetrokken uit gebakken steen, breed en lang; laag aan den grond; slechts -één verdieping hoog. -</p> -<p>Het is wit gepleisterd, en de kleine ruiten kijken half schuchter, half nieuwsgierig -tusschen het groen gebladerte door van den wijnstok, die zijn sappige ranken opschiet -tot boven het dak. -<span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span></p> -<p>Aan de linkerzijde van het huis is een diepte, een zoogenaamde „dam”, waarin het regenwater -wordt opgevangen. Met dat water wordt het vee gedrenkt. Er staat thans weinig water -in, want de vijver droogt op in de heete zonnestralen, en het heeft in geen maanden -geregend. -</p> -<p>Rechts ziet ge een schuur. Men noemt het hier een „wagenhuis”. Het dient als bergplaats -voor de wagens en landbouwgereedschappen. -</p> -<p>In dit wagenhuis staan drie ossenwagens; een bewijs, dat de boer, die hier woont, -rijk is. Arme boeren bezitten maar één ossenwagen. Er zijn zelfs boeren, die geen -ossenwagen hebben; die leenen er een, als het noodig is. -</p> -<p>Voorts ziet ge rechts een groote, cirkelvormige ruimte, door een muur van met zorg -opgestapelde klipsteenen ingesloten. -</p> -<p>Die klipsteenen worden uit den grond uitgegraven. -</p> -<p>Deze cirkelvormige ruimte wordt „kraal” genoemd, en dient tot stal en wijkplaats voor -de ossen en ander vee, ’s nachts, als de wilde dieren op roof uitgaan. -</p> -<p>Thans is de ruimte ledig. Een gedeelte der kudde kunt ge ginds aan den horizon zien -grazen: langs de heuvelen. Ge ziet er menschen bij; dat zijn de herders. Maar deze -herders zijn geen zonen van Jafet; daarvoor is hun kleur te bruin. Ge zoudt het zelf -kunnen opmerken, als de afstand niet te groot was. -</p> -<p>Achter het huis strekt zich de groote boomgaard uit. In keurige orde zijn de boomen -geplant; ge zoudt denken, in een Geldersche kersenboomgaard te zijn. Abrikozen wisselen -met perziken, appels met peeren, moerbeziën met sinaasappelen, en daartusschen ruischt -het gebladerte van den vijgenboom. -</p> -<p>Terwijl de velden verschroeid zijn door de zomerhitte, schiet hier het gras welig -uit, en wel zestig rijpaarden loopen hier te grazen. -</p> -<p>Ik haast mij, u met de bezitters dier paarden in kennis te stellen. -</p> -<p>Ziet ge die drie machtige, honderd voet hooge gomboomen aan het eind van den boomgaard? -</p> -<p>In de schaduw van die gomboomen daar zitten zij, die mannen, en zonder dat ik het -u behoef te zeggen, voelt ge als bij ingeving: Hier ben ik onder stamgenooten, onder -broeders! -</p> -<p>Ge ziet het aan hun gelaat; ge hoort het aan hun taal; ge merkt het aan hunne manieren. -<span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span></p> -<p>’t Is verwonderlijk: hier, aan de andere zijde van den evenaar, midden in de eindelooze -velden van Zuid-Afrika, een vergadering van Hollandsche Boeren! -</p> -<p>’t Is verwonderlijk, en toch is er geen twijfel aan. Zie maar hoe bedaard zij uit -hun pijpen zitten te rooken, en vóór hen staat de dampende koffie. -</p> -<p>Zij drinken altijd koffie, die Hollandsche Boeren, altijd! -</p> -<p>’s Morgens drinken zij haar tegen de kou, en ’s middags tegen de hitte. Zij drinken -altijd koffie; zij zullen zich de maag nog bederven aan de koffie. -</p> -<p>Ik vraag uwe aandacht voor deze vergadering. Daar ligt een trek van gulheid, van vastberadenheid, -van voorzichtigheid en <i>taaiheid</i> op die aangezichten. Het is de taaiheid van den echten, onvervalschten boer der Hollandsche -polders, die taai is als de klei, die hij bewerkt. -</p> -<p>Deze vergadering is geboren uit den nood der tijden. -</p> -<p>De boeren, hier saamgekomen, wonen in het oostelijk deel der Engelsche Kaapkolonie, -en zij moeten elken dag in het geweer tegen de wilde Kafferstammen op de grenzen. -</p> -<p>Voor Engeland moeten zij het spit afbijten, maar zonder vergoeding. Hun woningen worden -door stroopende Kafferbenden verbrand; hun kudden gestolen; hun korenvelden verwoest; -hun leven bedreigd. -</p> -<p>De Engelsche overheid verleent hun geen bescherming. Zij zijn aan zich zelven overgelaten, -en toch weer zoodanig door Engelsche reglementen en verordeningen aan handen en voeten -gebonden, dat er van geen tuchtiging der Kaffers kan sprake zijn. -</p> -<p>Nu zijn zij bij elkander gekomen, hier, bij Gert Kloppers, een zestigtal Boeren, om -een voorloopige beraadslaging te houden van hetgeen er te doen is. -</p> -<p>Daar zit hij, de gastheer, aan het boveneind eener lange rij uit ruw hout getimmerde -tafels. Hij is een breed geschouderd, krachtig gebouwd man van ongeveer 45 jaar, met -een helderen opslag van het blauwe oog. Hij is groot in den raad der vergadering, -en zijn woord heeft gezag. Hij is een Hollander van den ouden stempel: voorzichtig, -bedachtzaam, ietwat stroef, maar onverzettelijk, als de beslissing is gevallen. Hij -heeft een langen stamboom, die tot in de provincie Utrecht reikt, tot aan de vriendelijke -boorden der kleine Vecht. -</p> -<p>Van de Vecht naar Kaapstad was een lange weg, en van de Kaapstad tot in dit district -was ook een heel eind: <span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span>ja, de Kloppersen zijn altijd echte voortrekkers geweest. -</p> -<p>Tegenover Kloppers zit Teunis Smit. Hij is even zwaar gebouwd als eerstgenoemde, en -een der geduchtste leeuwenjagers van de Kaapkolonie. -</p> -<p>Als jager is hij grooter dan al de andere Boeren. Al de Boeren zijn scherpschutters, -doch hij is de koning der scherpschutters. -</p> -<p>Weken en maanden lang heeft hij ver in ’t noorden van de Vaalrivier gezworven, waar -geen blanke kwam, om op de olifanten te jagen. Het is gebeurd, dat hij met den tweeden -kogel den eerste dieper moest indrijven in het vleesch van den reus, daar de kogel -niet zwaar genoeg was. -</p> -<p>Op meer dan tweehonderd meter weet hij, bij het stellen van het vizier van zijn geweer, -den afstand op weinig centimeter na te bepalen, en vijf en twintig leeuwenhuiden hangen -als zooveel tropheën in zijn huis. Maar hij praat er weinig over, want niets is hem -hinderlijker dan bluf: een karaktertrek, die allen Boeren eigen is. -</p> -<p>De man met dien grijzen baard, rechts van Teunis Smit, is een Croesus onder de Boeren. -In de kafferoorlogen zijn hem honderden stuks vee geroofd, maar hij kan er tegen, -want hij is rijk aan vee; acht duizend fijne merinosschapen zijn de zijne. Hij pocht -niet op zijn rijkdom; trouwens het geeft hem geen schreefje voor bij de andere Boeren. -</p> -<p>De zoon van den armsten Boer kan om de dochter van dezen Croesus gaan, en er zeker -van zijn, dat het <i>geld</i> geen struikelblok zal wezen. Hij zelf is er van overtuigd, dat de zoon van den armsten -Afrikaanschen Boer te veel gevoel van eigenwaarde heeft, om zich voor geld te verkoopen. -</p> -<p>Hij geniet overigens de algemeene achting, is een steun voor arme weezen, en de tranen -der weduwen heeft hij gedroogd. -</p> -<p>Maar aan wien behoort dat opgewekt gelaat, ginds bij den middelsten gomboom? -</p> -<p>Dat is Frans Viljoen. Het moet eigenlijk zijn Villons: een Fransche naam. Maar de -naam heeft zoo goed als zijn eigenaar een Hollandschen stempel gekregen. -</p> -<p>De Villons waren oorspronkelijk Hugenoten, die, om des geloofs wil uit Frankrijk verdreven, -door de welwillendheid van het Hollandsche gouvernement een toevluchtsoord en een -nieuw vaderland vonden in de Kaapkolonie. -</p> -<p>Reeds sedert honderdvijftig jaar wonen de Villons in de Kaapkolonie, en deze Fransche -tak is ingeënt op den Hollandschen stam. -<span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span></p> -<p>Bij Frans Viljoen werkt echter het snelbruisende bloed zijner voorvaderen nog na, -wier wieg heeft gestaan in de liefelijke vlakte der Rhone. -</p> -<p>Vroolijk, opgewekt, niet al te zwaar tillend, past hij tusschen zijn buren rechts -en links als een vriendelijke linde tusschen knoestige eiken. -</p> -<p>En wie is dat daar, links in het midden der rij tafels? Dat is Hendrik de Jong, een -man met een dapperen arm en een godvreezend hart. -</p> -<p>Hij is ouderling der gemeente, en zijn naam is met eere bekend. -</p> -<p>Daar straks heeft hij de vergadering met gebed geopend. ’t Is een gewoonte der Boeren, -elke gewichtige vergadering met gebed te openen. Zij denken, dat men een zaak slecht -begint, als men ze zonder God begint. ’t Is een ouderwetsche idee, maar ik denk, ze -is nog zoo kwaad niet. -</p> -<p>Ik zou echter de waarheid te kort doen, indien ik beweerde, dat de besprekingen, die -in den loop dezer vergadering worden gehouden, steeds door denzelfden geest zijn gekenmerkt, -waarin de vergadering is geopend. -</p> -<p>De Boeren zijn geen heiligen: het zijn menschen van gelijke bewegingen als wij. En -als straks ouderling de Jong de dankzegging doet, dan is het waarlijk geen ijdele -phrase, wanneer hij smeekt: „Vergeef ons het zondige, dat ons ook in deze ure heeft -aangekleefd!” -</p> -<p>Ik zeg nog eens: deze vergadering is geboren uit den nood der tijden. Er moet een -plan worden gemaakt, een besluit worden genomen, om uit dien onhoudbaren toestand -te geraken. -</p> -<p>Zóó kan het niet langer. -</p> -<p>Er moet iets gedaan worden—maar wat? -</p> -<p>Engeland zegt: „Terug met uw gezinnen en vee naar de Tafelbaai, als gij ’t in ’t oosten -niet kunt kroppen.” -</p> -<p>Maar daarover zijn ze ’t allen eens: <i>dat nooit</i>! -</p> -<p>Liever aan den bedelstaf, dan nog dichter onder de Engelsche vlag! Ze willen er onder -uit: hoe eerder hoe beter! -</p> -<p>Naar de Kaap terug: neen, dat willen ze niet—dat doen ze <i>nooit</i>! Wat ze <i>niet</i> willen, daarover zijn ze ’t dus eens, maar wat ze <i>wel</i> willen, daarover zijn ze ’t <i>niet</i> eens. -</p> -<p>„Wij moeten trekken, zoo gauw mogelijk!” zeggen de meesten. -</p> -<p>„Neen!” zeggen anderen: „niet trekken—eerst vechten! Wij willen trachten, het Engelsche -juk te verbreken, en <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>gelukt dat niet, dan schudden wij het stof van onze voeten en trekken!” -</p> -<p>„Vechten tegen het geordende gezag?” roept een stem van den anderen kant, <span class="corr" title="Niet in bron">„</span>dat heet bij mij muiterij!” -</p> -<p>„Muiterij? <span class="corr" id="xd31e302" title="Bron: dat">Dat</span> is <i>geen</i> muiterij!” antwoordt driftig een derde; „het is een gerechtvaardigde opstand. Wij -willen niet als lafaards op de vlucht slaan, zonder een schot te hebben gelost.” -</p> -<p>„Wie praat hier van lafaards?” roept een kerel als een boom van den overkant, terwijl -zijn vuist dreunend op de tafel valt. „Zijn dat lafaards, die onder de bloeddorstige -Kaffers durven trekken, naar een land, dat krioelt van slangen en ongedierte?”<a class="noteRef" id="xd31e309src" href="#xd31e309">2</a> -</p> -<p>Over en weer vliegen scherpe woorden; ieder brengt zijn opinie te berde, en blijft -er op staan met de onbuigzaamheid van een Fries. -</p> -<p>De gemoederen worden warm; er klinken toornige stemmen tusschen door. -</p> -<p>Als het zoo moet gaan, zal men nooit tot een gemeenschappelijke beslissing komen. -</p> -<p>Niets is dringender noodzakelijk dan eendracht, en hoe ver is ze op dit oogenblik -te zoeken! -</p> -<p>Zie, daar staat een grijsaard op. Wij hadden hem nog niet opgemerkt. Hij zat naast -Gert Kloppers: ’t is zijn vader, de oude Dirk. -</p> -<p>Bij de meeste vergaderingen is hij tegenwoordig, maar zijn stem wordt weinig meer -gehoord. Hij zit gewoonlijk stil voor zich heen te staren: een oud, afgeleefd man, -die geen aandacht trekt. -</p> -<p>Hij is opgestaan; de linkerhand leunt op Gert’s schouder. De rechter hand mist hij; -van den rechter arm heeft hij niets meer over dan een stomp. -</p> -<p>Gert werd eens door een Kafferhoofdman overrompeld, die hem met een bijlhouw het hoofd -wou klieven. Zijn vader, die er bij stond, had <span class="corr" id="xd31e322" title="Bron: geed">geen</span> ander schild, om het hoofd van Gert te beschermen, dan zijn rechter arm. De Kaffer -sloeg den arm af, maar de kracht van den bijlhouw was gebroken. Met zijn rechterarm -kocht dus Dirk Kloppers het leven van zijn zoon Gert. -</p> -<p>Dit is reeds vele, vele jaren geleden, maar Gert weet het nog wel. Aan de <i>linker</i> hand, die hij ziet, denkt hij <i>niet</i>, <span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span>maar de <i>rechter</i> hand, die hij <i>niet</i> ziet, daar denkt hij <i>altoos</i> aan. -</p> -<p>Aller oogen zijn thans op den ouden Dirk Kloppers gericht, maar <i>hij</i> ziet niemand, want hij is blind van ouderdom. Hij wacht eenige oogenblikken. -</p> -<p>Het rumoer is plotseling bedaard, want voor de grijze haren heeft iedere Afrikaansche -Boer diepen eerbied. -</p> -<p>„Kinderen!” zegt hij; „luistert naar een oud man, over wiens hoofd drie en negentig -zomers zijn heengegaan. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Mijn hart is vervuld met smart, want er heerscht geen eendracht onder mijn volk. En -een huis, dat tegen zich zelve verdeeld is, kan niet bestaan. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Vijftig jaar geleden woonde ik honderd mijlen dichter aan de Kaap, en ik bracht mijn -producten naar Kaapstad aan de markt. Daar vernam ik dan, hoe de tweedracht in het -moederland toenam, en opwies als een giftig en het goede zaad verstikkend onkruid. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Dat onkruid wies bij den dag en vergiftigde Holland. Het geliefde Oranjehuis werd -weggejaagd, en de vijand werd binnengehaald. Zóó werd Holland vermoord. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Neen, <i>niet</i> Napoleon, de man des bloeds, vermoordde Holland; Holland werd door zijn <i>eigen</i> kinderen vermoord. De godsvrucht en de eendracht, die in de godsvrucht wortelt, werden -van de erve der vaderen weggebannen, en het volk ging onder. -</p> -<p>„Met mijn eigen oogen heb ik het gezien,” riep de oude man klagend uit, „dat de geliefde -Statenvlag werd neergehaald aan de Tafelbaai.” -</p> -<p>„Gij wilt vechten?” ging hij voort; „dwaze kinderen, gij weet niet, wat ge wilt. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Twintig jaar geleden wilden sommigen onzer ook vechten, om onder het Engelsche bestuur -uit te komen, en aan de galg van Slachtersnek blies de opstand den laatsten adem uit. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Er zat geen veerkracht in dien opstand, en waarom niet? -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Er lag op den bodem onzer ziel een bange twijfel, of die opstand wel recht was in -de oogen van God, Die heilig is. En hoe zal men dapper strijden met twijfel in de -ziel? Die twijfelt, is aan een baar der zee gelijk, die van den wind her- en derwaarts -wordt geslingerd. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Wanneer in het diepst uwer conscientie de vaste overtuiging leeft: Wij hebben in den -strijd God en het recht aan onze zijde, dan kunt gij vechten als dappere mannen. En -al zoudt gij ondergaan in den strijd, God zal uit uw <span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span>lenden de helden verwekken, die over uw graven heen den strijd tegen Amelek zullen -voortzetten tot de victorie. Gij wilt thans vechten—gij <i>moogt</i> niet vechten, want ik twijfel, of gij het recht aan uwe zijde hebt. Gij wordt door -Engeland vertrapt; dat is waar. Toch moogt gij niet opstaan tegen het gezag, dat onder -des Heeren bestiering over u is gekomen. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Lieve vrienden! Ik, een oud man, bid u: weest eendrachtig! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik heb nog nooit gezien, dat een volk door tweedracht sterk werd. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Zie, uw kogel haalt den roofvogel, die op de lammeren uwer kudde loert, uit de wolken, -en op het monster der tweedracht, die het op uw volksleven heeft gemunt, zult gij -geen jacht maken? -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De toestand is onhoudbaar; vechten moogt gij niet; wat schiet er dan anders over dan -trekken? -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Op dan met God! Als van ouds de baanbrekers van christendom en beschaving! De moedige, -de dappere, de onvervaarde Voortrekkers!” -</p> -<p>De zon ging onder. Haar laatste stralen vielen op het eerbiedwaardig gelaat van den -grijsaard. Er scheen een vonk van geestdrift te gloren in die uitgebluschte oogen: -als een patriarch uit den ouden tijd—zoo stond hij daar! -</p> -<p>Er heerschte een langdurig zwijgen. Niets werd gehoord dan het geruisch van het zomerwindje -in de toppen der gomboomen. De schaduwen werden breeder; het begon donker te worden. -</p> -<p>Toen stond een der aanwezigen op; zijn gelaat was niet te herkennen, zoo donker was -het reeds geworden. -</p> -<p>„Ik ben de sterkste voorstander van den opstand geweest,” riep hij, „maar ik ben veranderd. -Vader Kloppers heeft gelijk. Ik heb twaalf zonen thuis, en ik zal hun den weg wijzen, -hoe zij vrije mannen kunnen worden—vrij van de Engelsche tyrannie! <i>Ik en mijn huisgezin—wij trekken!</i><span class="corr" id="xd31e403" title="Niet in bron">”</span> -</p> -<p>Als door een electrischen schok getroffen, rezen al de Boeren overeind, en—als een -juichkreet!—barstte van aller lippen de kreet: „<i>Wij en onze huisgezinnen—wij trekken!</i>” -</p> -<p>Het was een plechtig, indrukwekkend oogenblik. Hendrik de Jong trad naar voren, en -sprak met bewogen stem: „Broeders, geliefde Broeders! God heeft mijn gebed verhoord; -de band der eendracht is bevestigd. Straks gaat gij naar uwe woningen en zult het -aan uwe geburen vertellen, <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>dat wij ééns zijn om te trekken. Ook in de andere wijken onzer Kolonie zullen soortgelijke -vergaderingen worden gehouden, en de éénstemmigheid onzer vergadering zal, naar ik -hoop en geloof, een richtsnoer zijn voor de broeders, die nog moeten besluiten. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik zeg niet, dat allen zullen besluiten om te trekken, maar ik spreek mijn vertrouwen -uit, dat allen het daarin ééns zullen zijn: geen revolutie! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Zij behoeven ook niet allen te trekken. De bijenstok gaat zwermen, doch niet alle -bijen verlaten den ouden stok. Het is goed, dat er een Hollandsche kern in de kolonie -achterblijve, die over onzen godsdienst, onze taal en onze zeden de wacht houde. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Maar <i>wij</i> zullen optrekken in de mogendheden des Almachtigen, en de Heere zal onze banier zijn! -Wij zullen trekken—<i>wij zullen trekken met duizenden</i>! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Met Gods hulp zullen wij een nieuwen staat scheppen, en de Driekleur,<a class="noteRef" id="xd31e430src" href="#xd31e430">3</a> die aan de Tafelbaai werd neergehaald, <i>wij</i> zullen ze laten wapperen boven de toppen van het Drakengebergte! Dat geve God! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Broeders, vóór wij danken en scheiden, willen wij een psalmlied zingen, en wat zullen -wij passender zingen dan dit lied: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line"><span class="corr" id="xd31e440" title="Bron: «">„</span>Ai ziet! <span class="corr" id="xd31e443" title="Bron: hoe">Hoe</span> goed, hoe lieflijk is ’t, dat zonen -</p> -<p class="line">Van ’t zelfde huis als broeders samenwonen, -</p> -<p class="line">Waar ’t liefdevuur niet wordt verdoofd! -</p> -<p class="line">’t Is als de zalf op ’s Hoogepriesters hoofd, -</p> -<p class="line">De zalf, waarmee hij is aan God gewijd, -</p> -<p class="line">Die door haar reuk het hart verblijdt!”</p> -</div> -<p class="first">Uit volle borst werd het lied gezongen. Het rees op: bemoedigend, sterkend, troostend. -Het rees boven de donkere kronen der gomboomen; het rees op naar de sterren. Het zette -zich uit: het klonk over velden en beemden, en de echo der Afrikaansche bergen antwoordde: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line"><span class="corr" id="xd31e454" title="Bron: »">„</span>Ai ziet! <span class="corr" id="xd31e457" title="Bron: hoe">Hoe</span> goed, hoe lieflijk is ’t, dat zonen -</p> -<p class="line">Van ’t zelfde huis als broeders samenwonen!”</p> -</div> -<p class="first">Ik herhaal het: de toestand was voor velen onhoudbaar. -</p> -<p>In vroegere tijden had de Boer nog al redelijk kunnen opschieten met den Kaffer. Hij -kende diens manieren, en <span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span>de Kaffer had respect voor den Boer. Doch toen de Engelschman heer en gebieder was -geworden in de Kaapkolonie, mengde hij zich in de verhouding tusschen Boer en Kaffer, -en bedierf die verhouding in den grond. -</p> -<p>In 1811 plantte Engeland aan de Vischrivier zijn bakens tusschen de Kolonie en het -Kaffergebied. De Vischrivier zou voortaan de grens zijn. -</p> -<p>Al de Kaffers aan den Engelschen kant der rivier moesten verhuizen; zelfs de Kaffers, -bij de Boeren in dienst, mochten niet blijven. 20000 Kaffers werden over de Vischrivier -gejaagd door een staatkunde even wreed als dwaas, doch de Boeren konden het gelag -betalen. Zij hadden—als onderdanen der Britsche kroon—mee moeten helpen, om dezen -noodlottigen maatregel uit te voeren, en de verbittering der Kaffers was grenzenloos. -</p> -<p>Bloedige, verschrikkelijke oorlogen waren het gevolg, en de Boeren langs de oostelijke -grenzen hadden het hard te verantwoorden. De Boeren-districten waren in een voortdurenden -staat van beleg. Achttien maanden achtereen soms stonden de Boerencommando’s op de -eenzame wachtposten langs de grenzen. -</p> -<p>Van 1830–1834 waren door de Kaffers ongeveer vijfhonderd woningen verbrand, driehonderd -plaatsen verwoest, zestig ossenwagens meegenomen en driehonderdduizend stuks vee geroofd, -een schade veroorzakend van minstens tien millioen gulden naar onze tegenwoordige -geldswaarde. -</p> -<p>De Boeren klaagden bitter, en de Engelsche regeering besloot eindelijk, om de verregaande -brutaliteit der Kaffers te fnuiken. De Boeren werden dus opgeroepen, om in vereeniging -met de Engelsche troepen naar het Kafferland op te rukken, en den vijand te tuchtigen. -’t Is waar, de Boeren moesten voor hun eigen uitrusting zorgen; zij werden opgekommandeerd -met geweren, paard, zadel en toom, maar ze deden het gewillig, want zij leefden in -het stellig vertrouwen, dat zij hun gestolen vee terug zouden krijgen. -</p> -<p>De Boeren leden veel in dezen veldtocht. Zij hadden wagens noch tenten, waren blootgesteld -aan weer en wind en leden honger en dorst. Elken avond werd er een groote cirkelvormige -ruimte door een heining van doorntakken afgepaald, en binnen deze ruimte, achter eenige -grasoppers, moesten zij met hun paarden de dikwijls gure, koude nachten doorbrengen. -Kaarsen mochten niet worden aangestoken, en het vuur moest des nachts worden gedoofd, -omdat <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>het schijnsel het kamp aan den vijand zou kunnen verraden. -</p> -<p>Natuurlijk, de Engelsche troepen hadden het vrij wat beter. Hun lager, dat gewoonlijk -op vijfhonderd pas afstands van dat der Boeren werd gemaakt, bestond uit sterke, zware -veldtenten, die tegen den wind beschutten, en geen regen doorlieten. -</p> -<p>De hoofdtaak der Boeren bestond in het verwoesten der korenvelden in het vijandelijk -land. Vroeg in den morgen werd van uit het Engelsche kamp door hoorngeschal aan de -Boeren het bevel gegeven om op te zadelen, en hun werk te beginnen. Of de Boeren reeds -ontbeten hadden, werd niet gevraagd—de order moest onmiddellijk en stipt worden uitgevoerd. -</p> -<p>Den teugel van het paard om den linker arm geslagen, het geladen geweer over den schouder, -trokken de Boeren dan, gewapend met een korten, zwaren stok, waarmede zij het rijpende -koren tegen den grond sloegen, van den vroegen morgen tot laat in den avond over de -bebouwde Kafferakkers. -</p> -<p>’t Was een gevaarlijk werk. Achter de rotsen en in de bosschen verscholen, zagen de -Kaffers met woede het vernielen aan van een veel beloovenden oogst, en meer dan één -Boer stortte met de doodelijke assegaai<a class="noteRef" id="xd31e481src" href="#xd31e481">4</a> in de borst of de zijde op de korenhalmen neer, die hij pas had neergeslagen. -</p> -<p>De Engelschen waren lijdelijke toeschouwers; zij vonden dezen arbeid al te gevaarlijk. -En om volkomen veilig te zijn, bouwden zij een sterk fort, waar geen Kafferspeer kon -komen. -</p> -<p>De veldtocht duurde zes maanden; toen was het doel bereikt, en de Kaffers hadden de -sterke vuist der Boeren gevoeld. Nu mochten de Boeren huiswaarts keeren, maar ze waren -verplicht om voor de Engelsche regeering een goed rijpaard achter te laten, waarvoor -hun zestig gulden zou worden vergoed, een vergoeding, die tot op dezen dag—en het -is meer dan zestig jaar geleden!—nog niet is uitbetaald. -</p> -<p>Zoo gingen de Boeren dan naar huis, door al de doorgestane ellende vermagerd en afgebeuld, -de schoenen doorgeloopen, de kleeren versleten! Maar het doel was bereikt, de overwinning -behaald, de Kaffers getuchtigd, en het vroeger door de Kaffers van de Boeren gestolen -vee zou thans weer <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>aan de rechtmatige eigenaren komen. Dat meenden ten minste de Boeren, en het verzoende -hen met het doorgestane leed. -</p> -<p>Maar hoe bitter was de teleurstelling, toen men vernam, dat de beesten op last van -de regeering zouden worden verkocht, om er de oorlogskosten mee te dekken, en als -er dan nog iets overschoot—welnu, dat konden de Boeren deelen! -</p> -<p>Een nieuwe wreede teleurstelling wachtte hen bij hun thuiskomst. Immers de regeering -had tijdens hun afwezigheid de slaven vrijverklaard, en hoezeer de opheffing der slavernij -op zichzelve een lof- en prijzenswaardige daad was, die ook door de Boeren werd gewenscht -en begeerd, had het gouvernement toch wel een beter tijdstip daarvoor kunnen uitkiezen -dan den oogsttijd, toen de werkkrachten zoo noodig waren. De menschlievende maar onoordeelkundig -uitgevoerde maatregel bracht het boerenbedrijf in de schromelijkste wanorde, en de -oogst bleef grootendeels op het land, om daar te verrotten. -</p> -<p>De geldelijke schade zou den Boeren worden vergoed, doch zij hebben slechts <i>zeven en een half percent</i> ontvangen van hetgeen hun rechtens toekwam. -</p> -<p>Zoo was de laatste druppel gevallen in den boordenvollen beker; thans liep hij over. -</p> -<p>’t Is waar, bij de op nieuw dreigende Kafferinvallen had de regeering aan de Boeren -den raad gegeven, om van de grenslanden terug te trekken naar de Tafelbaai, maar met -dien raad te geven had de regeering getoond, de Boeren niet te kennen. -</p> -<p>Terugtrekken? Dat nooit; dat hadden de Boeren nooit geleerd. -</p> -<p>Zij waren steeds vooruit getrokken; <i>nooit</i> terug. Zij waren aan de oevers der rivier „Zonder End” gekomen, en waren er overgetrokken. -Zij waren voor de Olifantsrivier gekomen en er door gegaan. Zij waren voortgetrokken: -door valleien en over heuvelen; door vruchtbare beemden en verschroeide velden. -</p> -<p>Zij waren voortgetrokken tot dat zij stootten tegen de rotsen van de Sneeuwbergen. -Maar ook deze rotsen konden hen niet tegenhouden. Stampend, krakend, knarsend ging -er de ossenwagen over heen. -</p> -<p>En als gij; nu op één der heuvelen gaat staan in de nabijheid van Klopper’s hoeve, -dan kunt ge, met een verrekijker <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>gewapend, in het oosten de golven zien kabbelen. Het zijn de golven van de Vischrivier. -</p> -<p>Zoo’n ontzachelijk eind hadden de Boeren reeds afgelegd van af Kaapstad. -</p> -<p>Zouden zij nu terugtrekken? Een dwaas, die zulks kon denken! -</p> -<p>Zij zouden voorttrekken. De oude vrijheidslust ontwaakte, en de onvervaarde voortrekker -kwam boven in den hard geplaagden Boer. -</p> -<p>Overal werden vergaderingen belegd, en er heerschte een groote en moedgevende eenstemmigheid. -</p> -<p>Ouderling de Jong had het immers voorspeld: de trek zou geschieden met <i>duizenden</i>! -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e201"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e201src">1</a></span> Heirweg. <a class="fnarrow" href="#xd31e201src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e309"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e309src">2</a></span> Wild gedierte. <a class="fnarrow" href="#xd31e309src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e430"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e430src">3</a></span> De Transvaalsche vlag, de vierkleur, bestaat uit de drie kleuren der Nederlandsche -vlag met een groenen streep. <a class="fnarrow" href="#xd31e430src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e481"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e481src">4</a></span> Assegaai = Kafferspeer. <a class="fnarrow" href="#xd31e481src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch2.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK II.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„Met duizenden, Neef Gert,” zegt Teunis Smit; „daar ben ik zeker van.” -</p> -<p>Ge begrijpt reeds, dat de leeuwenjager bij Gert Kloppers op bezoek is. -</p> -<p>Wij bevinden ons in het groote, ruime woonvertrek van laatstgenoemde. Twee ramen geven -licht. De vloer is van steen; een planken vloer is te kostbaar, want hij zou te spoedig -vernieuwd moeten worden. De <i>termieten</i>, een soort mieren, vreten er door heen. -</p> -<p>De twee vensters bevinden zich in den gevelmuur. In den hoek van den zijmuur, waar -hij den gevelmuur raakt, is de buitendeur; een boven- en onderdeur. Gangen houden -er de Boeren niet op na; ge komt dus in eens van buiten in het woonvertrek. -</p> -<p>De tafel staat in de richting van den haard, aan den haard zit de oude grootvader. -Hij is vervallen sedert de laatste door ons geschetste vergadering, die drie maanden -geleden heeft plaats gehad. Hij klaagt maar aldoor over de kou. ’t Is echter volstrekt -niet koud, al is het nog morgen. <span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span>Ook brandt er een lustig vuurtje aan den haard, waarboven de ketel hangt te razen. -</p> -<p>Dat de grijsaard het koud heeft, zit hem in zijn ouderdom. De ouderdom maakt koud; -hij haalt het merg uit het gebeente. Dat is ’t hem. -</p> -<p>Teunis Smit, die aan de tafel zit, is een man van ruim dertig jaren en nog ongehuwd. -Hij is met geheel zijn ziel een hartstochtelijk jager. -</p> -<p>De jacht op het groote wild: leeuwen, tijgers, olifanten, krokodillen, nijlpaarden -en buffels is even rijk aan avonturen als gevaren, en dat prikkelt hem. Als hij trouwt, -dan is hij gebonden; daarom trouwt hij niet. -</p> -<p>Trouwens de meeste Boerenzonen trouwen vroeg; <i>zeker</i> voor hun dertigste jaar. -</p> -<p>Achter de tafel, naast haar man, zit de vrouw des huizes. Haar hoofd is bedekt door -een gesteven witte muts, zooals ze in Nederland ten platte lande nog veel wordt gezien. -Zij is een goede veertig jaar; een knappe Boerin; gul, hartelijk en gastvrij. -</p> -<p>’t Is een flink paar, die Gert Kloppers en zijn vrouw. „’t Is mijn domste streek niet -geweest,” zegt hij wel eens schertsend, „toen ik om Hanneke ging.” -</p> -<p>Het meisje, dat daar binnen komt met de onmisbare koffiekan, Mieke, is zeker nog geen -twintig jaar. Zij melkt de koeien, karnt de melk en zingt met den kanarievogel om -het hardst. Zij heeft een frissche, gezonde gelaatskleur, een vriendelijk, innemend -gelaat en belooft te worden wat haar moeder is: een flinke, wakkere, Afrikaansche -vrouw. -</p> -<p>Kloppers heeft nog verscheidene kinderen. De drie oudste zijn dochters, en reeds gehuwd. -</p> -<p><i>Dirk</i>, naar zijn grootvader genoemd, is 21 jaar, en zoo even te paard naar het vee gereden, -dat aan de hoede van Hottentotten is toevertrouwd. -</p> -<p><span class="corr" id="xd31e547" title="Bron: Ds">De</span> Hottentotten zijn over ’t algemeen lui en onoplettend uitgevallen; zij moeten in -den letterlijken zin van het woord worden—<i>nagereden</i>. -</p> -<p>Van Dirk zal ik op ’t oogenblik niets meer zeggen. Ik hoop: wij zullen hem nog wel -meer ontmoeten. -</p> -<p>Dan komt <i>Floris</i>: 16 jaar. -</p> -<p>Ja, die jongen is een raadsel. Ik wil niet beweren, dat hij stuursch is, maar vriendelijk -is anders. Hij gaat zijn eigen gang en praat bijna nooit. Zijn zijn hersens te stomp? -Dat kan ik niet zeggen, want hij kan soms wel een zet <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>doen, die raak is. Zijn zijn hersens dan helder? Dat kan ik nog minder zeggen, daarvoor -kijkt hij te onnoozel. -</p> -<p>„Ik weet het niet,” zegt vrouw Kloppers, <span class="corr" title="Niet in bron">„</span>maar ik vrees, dat er van Floor niet veel te recht komt.” -</p> -<p>„Och kom,” antwoord dan troostend haar man, „in dien jongen zit veel meer dan ge denkt; -ik heb er volstrekt geen bezwaar in.” Dat mèènt Kloppers ook. -</p> -<p>Vroeger heeft Floor wel eens geprobeerd, om te leeren schieten. Hij deed er zijn best -voor, maar hij was kortzichtig, en kon het wit nooit goed onderscheiden. Eens zou -er schijf worden geschoten, een jaar geleden, en hij raakte niet eens de plank. Toen -sloegen de anderen de handen van verbazing in één, en riepen: „O die ongelukkige Floor! -Die tobbert!” -</p> -<p>Floor was rood geworden van schaamte, en was hard weggeloopen. Zij hadden hem genoemd -een tobbert, hem, den zoon van een Afrikaanschen Boer! Hij had het geweer in een doornstruik -geslingerd; nooit—<i>nooit</i> zou hij een geweer meer aanraken! -</p> -<p>Hij ging achter het huis, en tranen van spijt sprongen uit zijn oogen. Ja, deze onnoozele -Floor—zijn vader had gelijk: er zat meer in dan men dacht. -</p> -<p>Floor vond een bijl; boven op den zolder. Het was een oude eigenaardig gemaakte bijl: -een soort strijdbijl, die tevens als werpbijl gebruikt kon worden. Floor zeide tot -zijn vader: „Geef mij dien bijl!” Hij <i>smeekte</i> er om. -</p> -<p>’t Was een beste bijl, al was hij oud. -</p> -<p>„Wat wilt ge er mee doen?” -</p> -<p>„Met een geweer kan ik niet omgaan; nu wil ik een bijl leeren hanteeren.” -</p> -<p>„Goed, gij zult hem hebben. En die u durft uitlachen, omdat gij niet kunt schieten, -die krijgt het met mij te doen.” -</p> -<p>Niemand begreep dien Floor, maar zijn vader begreep hem wel. -</p> -<p>Als Floor niet met den ossenwagen uit was of het vee hoedde, dan kon men hem voortaan -gewoonlijk achter het huis vinden; bij een beuk. Die beuk was dood gegaan van de droogte, -en in den stam had Floor een loodrechte insnijding van eenige duimen breedte gemaakt. -Op die insnijding mikte hij met zijn bijl. Hij oefende zich met onverdroten ijver, -en werd knap in het werpen van den bijl. -</p> -<p>Zijn vader kreeg een keer bezoek van eenige jonge Boeren, maar Floor was weer bij -den beuk. -<span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span></p> -<p>Daar vonden ze hem. -</p> -<p>„Och kom,” zeide er één, „wat is dat voor gekheid! Schiet gindsche abrikoos van haar -stengel; dat is een grooter kunst!” -</p> -<p>„Zoo?” zeide Floor’s vader, die erbij gekomen was, zich tot den spreker wendend. „Hier -Janus, vat den bijl, en raak <i>gij</i> de insnijding nu eens!” -</p> -<p>Janus nam den bijl, misschien op vijf meter afstand, en wierp hem. Hij raakte den -boom, dat is waar, maar van het wit bleef hij ver genoeg af. -</p> -<p>„Nu gij, Floor!” zeide zijn vader. -</p> -<p>Floor kreeg een kleur, want aller oogen waren op hem gericht. -</p> -<p>Hij nam den bijl, maar ging nog eenige passen terug. De afstand werd daardoor zooveel -grooter. Hij zwaaide drie keeren met den arm, als om hem lenig te maken. Toen suisde -de bijl uit zijn hand in den boom; in den witten streep; in het hart.… -</p> -<p>’t Was een meesterlijke bijlworp, en Floor’s handigheid werd algemeen bewonderd. -</p> -<p>Toen lachte Floor; anders lachte hij nooit. -</p> -<p>Maar Janus zeide bij het naar huis gaan tot zijn kameraden: „’t Is toch maar malligheid, -zoo’n bijlworp. Wij kunnen toch niet gaan vechten als de Indianen. Ik houd het met -mijn geweer.” -</p> -<p>Nu, daar was niets op tegen. Janus was een goed schutter—waarom zou hij ’t niet met -zijn geweer houden? Maar die geen geweer kan hanteeren, laat die den bijl nemen! ’t -Is beter <i>met</i> een bijl dan <i>zonder</i> wapen in den strijd. -</p> -<p>Gert Kloppers heeft nog twee kinderen: de negenjarige Willem en de zesjarige Hannie, -die op dit oogenblik beiden in den tuin zijn. -</p> -<p>Zoo saai en dor Floor zich voordoet, zoo levendig is Willem. ’t Is een kwast, een -guit, een ondeugd, maar valsch is hij niet. -</p> -<p>Hij houdt dol veel van zijn zusje. Nu, ’t is ook een allerliefst meisje, die Hannie. -Blonde lokken omgolven het rozig gezichtje, en in de heldere, blauwe oogen spiegelt -zich het azuur des hemels. Neen, in heel de Kaapkolonie vindt ge geen schooner rozeknopje. -</p> -<p>Willem is echter van morgen met wat men noemt het verkeerde been van bed gestapt. -Hij is lastig en knorrig. -</p> -<p>„Han, wij gaan zeker trekken.” -</p> -<p>„Zóó—wie zegt dat?” -<span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span></p> -<p>„<i>Ik</i> zeg het. Zoo even zat vader met oom Teunis er nog over te praten. <i>Jij</i> hoort zulke dingen niet; daarvoor ben je te dom. En Dirk heeft al de geweren nagekeken, -ook dat groote olifantsroer. Ik zeg je: wij trekken zeker.” -</p> -<p>„Zoo!” zegt Hannie met een verstrooid gelaat. -</p> -<p>Zij heeft wel gewichtiger dingen te doen dan over den Trek te praten; zij zal haar -mooiste pop een nieuw jurkje aanschieten. -</p> -<p>„Is dat geen mooie pop, Willem?” -</p> -<p>„’t Lijkt wat met die pop,” antwoord hij onbarmhartig; „wij gaan trekken, hoor!” -</p> -<p>Na een kleine pauze vraagt hij: „Lust jij graag pannekoeken, Han?” -</p> -<p>„Nou of ik!” -</p> -<p>„Zóó—die krijg jij ook niet meer, als wij trekken.” -</p> -<p>De kleine Hannie wordt nu oplettender, want Willem heeft een gevoelige snaar getroffen. -</p> -<p>„Waarom niet?” vraagt zij. -</p> -<p>„Wel, de olifanten eten ze op!” -</p> -<p>„De olifanten?” -</p> -<p>„Zeker, de olifanten. In het land, waar wij heen trekken, zijn een hoop olifanten. -Zij zitten den heelen dag op den loer, net als een hond. Zij zitten allemaal maar -te snuffelen, of ze geen pannekoeken ruiken. Ze steken d’r snuit boven door den schoorsteen, -en vreten al de pannekoeken op. Nou weet je ’t in eens.” -</p> -<p>Hannie zucht er van. -</p> -<p>„Trekken wij wijd, Willem?” -</p> -<p>„Ja, heel wijd; ontzettend wijd. Wij gaan onder de woeste Kaffers, en die eten jou -leelijke pop ook op, hoor!” -</p> -<p>Willem is van morgen in een slecht humeur; hij doet niets dan plagen. -</p> -<p>„Is ’t echt waar?” vraagt de kleine angstig. -</p> -<p>„Ja, ’t is echt waar. Ze eten <i>jou</i> ook op, als ge huilt. Zoo, begin je al te huilen? <i>Ik</i> huil er niet om; ik ben er niet bang voor. Voor geen Kaffers en geen olifanten!” -</p> -<p>„Doen de olifanten ook kwaad?” -</p> -<p>„Zeker, ze stampen de menschen tot pulver; oom Teunis heeft het zelf gezegd. Nou, -huil maar niet zoo hard; voor <i>mij</i> behoef je niet bang te zijn. Ik ga maar aan d’r staart hangen, dan doen ze me niks.” -</p> -<p>De kleine Hannie laat de pop vallen, houdt het schortje voor haar gezicht en snikt. -<span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span></p> -<p>Nu krijgt Willem toch medelijden. Het spijt hem, dat hij zijn zusje heeft bang gemaakt, -en hij zal haar op zijn manier weer zien te troosten. -</p> -<p>Eerst begint hij te hinneken als een paard en dan te blaffen als een hongerige hyena, -doch zonder succes. -</p> -<p>Nu gaat hij kopje duikelen, en vervolgens met de beenen omhoog, op zijn handen loopen. -</p> -<p>„Dat is een moeilijke kunst, Hannie!” -</p> -<p>Zeker is dat een moeilijke kunst, maar wat helpt het Hannie, als zij door de Kaffers -wordt opgegeten? -</p> -<p>Daar komt een nauwlijks half gekleede Kaffer aanhollen. Hij is Daniël gedoopt; bij -verkorting noemt men hem Daan. -</p> -<p>Het is een nog jeugdige, sterke, zwaar gespierde Kaffer met dikke lippen en een zwarte -huid. De tanden blinken als wit marmer in dat zwart gezicht. -</p> -<p>Daan is reeds als een heel klein kind bij Gert Kloppers gekomen. Kloppers vond hem -eigenlijk op zijn erf; uit medelijden had hij de opvoeding van het kind bekostigd. -In spijt van de Engelsche regeering, die het verbiedt, heeft Kloppers dezen Kaffer -gehouden, en niet over de Vischrivier gejaagd. -</p> -<p>Thans is Daan huisknecht, en staat bij de familie in groot aanzien. Dat is iets bijzonders. -In den regel halen de Boeren een scherpe grenslijn tusschen zich en de Kaffers. Dat -zij de Kaffers mishandelen, is een <i>leugen</i>, maar dat zij hen houden voor menschen van een lagere orde, is <i>zeker</i> waar. -</p> -<p>Maar Daan heeft een schreefje voor gekregen, en dat kwam zoo: -</p> -<p>In de nabijheid der hoeve kronkelt een beekje van de bergen; een klein vriendelijk -beekje. -</p> -<p>Doch verleden jaar, bij dien zwaren wolkbreuk, toen het midden op den dag zoo donker -werd als of het nacht was, werd dat kleine beekje tot een grooten, bruischenden stroom, -die zijn golven met schuimend geweld naar de diepte joeg. -</p> -<p>De kleine Hannie trippelde naar den stroom toe, om een wild bloemke te plukken, dat -bloeide vlak aan den oever. Zij strekte haar kleine handjes uit, om het te grijpen, -maar haar armpjes waren te kort. Argeloos naderde zij nog meer den oever, maar verloor -toen het evenwicht en viel in den stroom. -</p> -<p>Niemand had het gezien dan Daan, die juist de schapen schoor, want het was in den -tijd van het schapen scheren. -</p> -<p>Met groote sprongen ijlde hij naar de noodlottige plek, <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>waar het kind te water was gevallen, en zonder aarzelen en op gevaar af zich het lichaam -open te scheuren tegen de verborgen, scherpe klipsteenen, waarover de golven heen -bruischten, sprong hij te water. -</p> -<p>Gert Kloppers had het gezien, dat Daan zoo hard wegliep, en met eenige verwondering -begaf hij zich naar de plek, waar Daan was verdwenen. -</p> -<p>Op een heuvel staande, zag hij den Kaffer met krachtige slagen zich voortbewegen in -het water, maar hij begreep het niet. Maar toen zijn vrouw, die de kleine Hannie had -gemist, ademloos kwam aanloopen met den angstigen kreet: „Waar is Hannie?” toen begreep -Gert Kloppers het wel. -</p> -<p>Als de bliksem voor zijn voeten was neergeschoten, had hij niet harder kunnen schrikken. -</p> -<p>Met angstvollen blik vloog zijn oog over het water, en daar—in de verte, langs dat -vooruitstekende rotsblok—zag hij een rood jurkje drijven.… -</p> -<p>Dat was Hannie’s rood jurkje.… -</p> -<p>En iets verder zag hij den waterval, waar de stroom in eens met donderend geweld twintig, -dertig voet naar beneden stortte. -</p> -<p>Wie in de zuiging van zoo’n waterval komt, is wèg. Als hij niet reeds verdronken is, -wordt hij doodgeslagen tegen de rotsen. -</p> -<p>Naar dien waterval dreef Hannie af, en de afstand werd al kleiner, die haar van dien -waterval scheidde. -</p> -<p>Als aan den grond genageld, stonden de ouders naar de ontknooping van dit vreeselijk -tafereel te staren. -</p> -<p>Ja, die verachte Daan bewees, dat er ook onder de zwarte huid een hart kan kloppen, -dat door genade heeft geleerd zijn naaste lief te hebben. -</p> -<p>Met schier bovenmenschelijke inspanning trachtte de Kaffer het kind te bereiken, want -het gevaar, dat dreigde, stond hem levendig voor de oogen. -</p> -<p>Daar is hij het kind genaderd. Hij slaat de arm uit, om het te grijpen;—hij slaat -mis;—hij slaat nog eens den arm uit;—het kind is gered—! -</p> -<p>Het was wel bewusteloos, toen hij het in de armen der moeder legde, maar God zegende -de pogingen, die werden aangewend, om de levensgeesten op te wekken. -</p> -<p>Is het nu te verwonderen, dat Daan een schreefje voor heeft bij de familie? -<span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span></p> -<p>Daar is hij nu, en hij ziet groote tranen in Hannie’s blauwe oogen. -</p> -<p>„Hannie, wat is er gebeurd?” -</p> -<p>Zij vertelt hem, dat ze hoogst waarschijnlijk door de Kaffers zal worden opgegeten. -</p> -<p>„Wie heeft dat gezegd? Willem? Zoo, kom eens hier, jongen!” -</p> -<p><i>Nooit</i> zou een gewone Kaffer den zoon van een Afrikaanschen Boer ter verantwoording durven -roepen, al is hij maar negen jaar, maar Daan durft het wel te wagen. -</p> -<p>„Wat staat er geschreven in het negende gebod? Weet gij ’t niet?” -</p> -<p>Willem voelt, dat hij een dwaas figuur maakt. Hij weet ook best, <i>wat</i> er in het negende gebod staat, maar hij durft het niet te zeggen, want dan teekent -hij zijn eigen vonnis. -</p> -<p>„Als ge nog ééns liegt, dan zeg ik het aan je vader!” -</p> -<p>Die waarschuwing is voldoende. Als Kloppers leugens ontdekt bij zijn kinderen, al -is het maar voor de grap, dan kan hij er òp slaan. -</p> -<p>„Hannie—’t is gelogen, hoor! Ze eten je niet op; wees maar niet bang. Daan is ook -een Kaffer—heeft Daan je ooit opgegeten? Zie, nu lacht Hannie al weer. Kom Willem, -haal den toom, wij gaan paardje rijden!” -</p> -<p>Willem maakt van pleizier twee luchtsprongen, en haalt den door Daan gemaakten toom. -Daan plaatst zich op handen en voeten, en Hannie wordt met Willem’s hulp op zijn breeden -rug gezet. Daan krijgt den toom in den mond, Willem grijpt de leidsels en roept: „Vooruit -Bles!” -</p> -<p>Waarom hij den zwarten Daan een bles noemt, begrijp ik niet, want er is bij Daan niet -één wit plekje te ontdekken. -</p> -<p>Wanneer ge Kloppers vraagt: Hoeveel kinderen hebt gij? <span class="corr" id="xd31e716" title="Bron: dan">Dan</span> zal hij antwoorden: „Elf; acht op aarde, en drie in den hemel.<span class="corr" id="xd31e719" title="Niet in bron">”</span> -</p> -<p>Drie zijner kinderen zijn hem namelijk in hun prille jeugd ontvallen, en steunend -op de verbondsbelofte, placht hij dikwijls te zeggen: „Over die kinderen heeft de -<i>dood</i> het laatste woord gesproken, en voortaan is het <i>verbond</i> aan het woord.” -</p> -<p>Ginds in de verte, achter dien steenen muur, ziet ge een cypressenboom. In de schaduw -van dien cypressenboom liggen de kleinen begraven: kostelijk zaad, dat in verderfelijkheid -gezaaid, in onverderfelijkheid zal worden opgewekt. -</p> -<p>Reeds verscheidene heete zomers zijn over dezen cypressenboom <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>heengegaan, doch terwijl andere boomen door de droogte verdorden, is deze cypressenboom -steeds groen gebleven. De moeder van de kleinen, die hier slapen, heeft zijn wortelen -elken avond als het noodig was, met het water uit den vijver bevochtigd. Met het water -uit den vijver en met haar tranen; iedere moeder, die een kind heeft verloren, zal -dat verstaan. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch3.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK III.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wij keeren terug tot het gesprek tusschen Gert Kloppers en zijn gast, Teunis Smit. -</p> -<p>Door de vele jachtpartijen, die hij mede maakt, en zijn aanhoudende zwerftochten in -de Kolonie (Kaapkolonie) en de Kafferlanden, is laatstgenoemde een uitnemende vraagbaak, -en van de plannen der wijd en zijd verspreide Boeren uitstekend op de hoogte. -</p> -<p>„Nu,” vraagt Kloppers, „welk nieuws brengt ge?” -</p> -<p>„Dat ik verleden jaar met Piet en Jacobus Uijs en andere Boeren een verkenningstocht -heb gemaakt naar het Oosten, naar Natal, heb ik u reeds verteld.” -</p> -<p>„Ik weet het. <span class="corr" id="xd31e740" title="Bron: Gijlijden">Gijlieden</span> gingt met een trein van veertien ossenwagens.” -</p> -<p>„Wij drongen toen door tot aan de zeehaven van Natal.” -</p> -<p>„Welken weg hadt ge genomen?” -</p> -<p>„Wij hielden voortdurend den oostelijken, dus <i>dezen</i> kant van het Drakengebergte.” -</p> -<p>„Ge hadt gelijk; een tocht met ossenwagens over het gebergte is gevaarlijk.” -</p> -<p>„Gevaarlijker dan een leeuwenjacht, dat verzeker ik je.” -</p> -<p>„Ge zijt dus wekenlang door Kafferlanden getrokken?” -</p> -<p>„Zoo is het. Ik had er schik van op onze heenreis; wild volop, maar bij de terugreis -konden wij ons plezier wel op.” -</p> -<p>„Ge hoordet zeker van den inval der Kaffers in onze Kolonie?” -</p> -<p>„Boodschappers deelden ons mede, dat zij alles te vuur <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>en te zwaard verwoestten. Toen haastten wij ons om mee te vechten.” -</p> -<p>„Wat is nu jullie oordeel over Natal? Is het een geschikt land voor ons, Boeren?” -</p> -<p>„Om de waarheid te zeggen, onze commissie is niet eenstemmig in haar oordeel.” -</p> -<p>„Zijn er de Engelschen niet vroeger geweest, om den boel op te nemen?” -</p> -<p>„Ja, eenige commissarissen der Engelsche regeering.” -</p> -<p>„Waren het kolonisten, boeren?” -</p> -<p>„Neen, officieren en geleerde lui!” -</p> -<p>„Zulke menschen kunnen ze ook wel thuis laten. Hoe zullen <i>die</i> nu de geschiktheid van den grond beoordeelen!” -</p> -<p>„’t Zijn menschen van de theorie, neef Gert, menschen van niks! In den kop van mijn -klepper zit meer praktisch verstand dan in hunne hersens. Zij weten ’t niet, en kunnen -’t niet weten, welke soort grond de kolonisten noodig hebben voor hun vee.” -</p> -<p>„Hunne rapporten waren zeker rooskleurig genoeg?” -</p> -<p>„Dat zal waar zijn, maar als de Boeren het <i>daarop</i> aandoen, dan zou de rekening wel eens verkeerd kunnen uitkomen.” -</p> -<p>„Gij ziet dus weinig heil in Natal?” -</p> -<p>„Dat zeg ik niet. Het is werkelijk een goed land, maar als men op de Engelsche rapporten -afgaat, dan begint men met overspannen verwachtingen er heen te trekken, en dat noem -ik een slecht begin. Een ding is echter waar: Natal heeft een schoone baai. Als de -Boeren zich daar vestigden, dan hadden zij een uitweg naar zee. Wij hebben die baai -maar voor ’t vatten. Ik wed, dat we ze voor een bagatel van de Kaffers kunnen overnemen.” -</p> -<p>Gert Kloppers klopte bedachtzaam zijn pijp uit. -</p> -<p>„De zaak is gevaarlijk, Neef Teunis.” -</p> -<p>„Zoo? Waarom? De baai is ruim en diep: ’t zou een mooie zeehaven worden.” -</p> -<p>„Ze is me tè diep; onze vrijheid zal er in verdrinken!” -</p> -<p>„Zijt ge bang, dat de Engelschen de baai zullen inpalmen?” -</p> -<p>„Ja, want de Engelschen zijn tot vele dingen in staat.” -</p> -<p>„Vertrouwen doe ik ze ook niet. Zoo gaat thans het gerucht, dat het gouvernement verklaard -zou hebben: De Boeren <i>blijven</i> Engelsche onderdanen, al trekken ze naar ’t eindje der wereld.” -</p> -<p>„Werkelijk?” -<span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span></p> -<p>Er kwam een dreigende wolk op het breede voorhoofd van Gert Kloppers, toen hij deze -vraag deed. -</p> -<p>„’t Is mij voor de vaste waarheid verteld.” -</p> -<p>„Och kom, die snuggere Engelsche wettenmakers zouden zich toch grenzenloos belachelijk -maken met zoo’n verordening.” -</p> -<p>Kloppers lachte, toen hij dit zeide, en de wolk verdween van zijn voorhoofd. -</p> -<p>„Zijn de Boeren eenstemmig in de <i>richting</i>, die ze op hun tocht willen nemen?” -</p> -<p>„Wel in de <i>richting</i>, doch de <span class="corr" id="xd31e804" title="Bron: éene">ééne</span> partij wil <i>vérder</i> trekken dan de andere. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De Trek zal gaan over de Vischrivier het noorden in. We trekken dan door het land -der Kaffers tot over de Oranje-rivier. <i>Daar</i> willen sommigen zich vestigen—” -</p> -<p>„Maar ik niet!” -</p> -<p>„Aangezien er voor het vee uitstekende weiden te vinden zijn. Doch anderen meenen, -dat ze dan nog te dichtbij de Engelschen zitten—” -</p> -<p>„Dat meen <i>ik</i> ook!” -</p> -<p>„En willen daarom doortrekken, al verder het noorden in, tot over de Vaalrivier.” -</p> -<p>„Dat lijkt me beter. Hoe groot schat gij de onderlinge afstanden, Neef Teunis?” -</p> -<p>Smit haalde een op linnen geplakte, saamgevouwen kaart uit zijn zak, en spreidde ze -op de tafel uit. -</p> -<p>„Neem aan, dat hier, waar ik den vinger zet, van deze hoeve af gerekend, het naaste -punt is der Vischrivier. Dan zou de ossenwagen in het <i>allergunstigste</i> geval van dat punt der Vischrivier af veertien dagen werk hebben, om den oever der -Oranjerivier te bereiken.” -</p> -<p>„In het allergunstigste geval, dat nooit gebeurt.” -</p> -<p>„Zoo is ’t. De beken kunnen door een wolkbreuk tot rivieren aanzwellen, en den trek -stremmen. Wegen zijn daar trouwens niet.” -</p> -<p>„En de wilde Kafferstammen, door wier gebied wij komen, kunnen ons den doortocht beletten.” -</p> -<p>„’t Zou een wonder zijn, als het niet gebeurde.” -</p> -<p>Terwijl de mannen in hun gesprek waren verdiept, zat de vrouw des huizes met vaardige -vingeren de naainaald te hanteeren. Zij werkte reeds met grooten ijver vooruit, tegen -dat de Trek zou beginnen, opdat het huisgezin van het noodige ondergoed voorzien zou -zijn op den zwerftocht <span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span>door de groote wildernissen, die <i>maanden</i> maar ook <i>jaren</i> kon duren! -</p> -<p>In het achterhuis was Mieke bezig met karnen, en het eentonig gestamp der karnschijf -in de melk werd slechts afgebroken door het regelmatig getrap der paarden op den dorschvloer, -die het rijpe koren uit de aren trapten. -</p> -<p>Glimlachend wendde Smit zich thans tot vrouw Kloppers, terwijl hij zeide: „Zijt gij -niet bang, om den grooten tocht te ondernemen?” -</p> -<p>„Bang?” zeide zij, terwijl zij den vrager aankeek met haar helderen blik, „bang? Waarvoor -zou ik bang zijn? Wij zijn overal in Gods hand, en Hij kan ons even goed bewaren onder -de woeste Kafferstammen als hier in de Kolonie, waar het trouwens ook alles behalve -rustig is.” -</p> -<p>„Dat weet ik,” antwoordde de jager ernstiger. „Ik kan het mij niet anders verklaren -dan dat het Gods hand is geweest, die mij meer dan ééns uit de klauwen van een wild -roofdier heeft gered.” -</p> -<p>„Maar er is zooveel,” ging vrouw Kloppers voort, „waar men aan kan <i>hangen</i>, dat ons aan het hart is gegroeid, en waarvan wij moeten <i>scheiden</i>, als wij gaan trekken.” -</p> -<p>Toen zij deze woorden sprak, ging er een schaduw over haar vriendelijk gelaat, want -zij dacht aan den steenen muur van het kleine kerkhof met zijn drie kleine grafheuvelen. -</p> -<p>Na een kleine pauze zette zij het gesprek op bedaarder toon voort en zeide: „En dan -zal er zooveel huisraad moeten worden opgeruimd, dat niet kan worden mee genomen. -Het meest gaat mij dat eikenhouten kabinet aan het hart,” en zij wees met den vinger -naar den muur, waar een hoog en keurig onderhouden kabinet stond. -</p> -<p>„Het is een erfstuk van mijn moeder; zij ging er mee in haar huishouden.—Dan ziet -ge hier nog deze twee oude, met leer overtrokken leuningstoelen, waar ik steeds zoo -zuinig op ben geweest, daar er zooveel herinneringen aan verbonden zijn.” -</p> -<p>In één dezer leuningstoelen zat thans de oude Dirk Kloppers, en op vroolijker toon -voegde de vrouw des huizes er aan toe: „Grootvaders stoel moet toch in elk geval mee, -niet waar, man?” -</p> -<p>„Dat spreekt van zelf,” antwoordde Gert Kloppers; „wij zoeken het beste hoekje uit -in den ossenwagen, en daar zetten wij Vader in zijn leuningstoel.” -<span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span></p> -<p>De oude Dirk Kloppers had dit alles aangehoord, maar hij schudde het grijze hoofd -en zeide: „Neen kinderen, ik ga niet mee; ik trek naar een ander land.” -</p> -<p>Zoo had hij reeds meer gesproken de laatste dagen. Voor dien tijd had hij nog altijd -vastgehouden aan de hoop, dat hij als de laatste van een vorig geslacht den tocht -zou mede maken, maar die hoop scheen hij nu te hebben opgegeven. Hij sprak wel van -trekken, maar niet naar de Vaalrivier; hij sprak van een trekken naar <i>dat</i> land, van waar nog nooit een sterfelijk mensch is teruggekeerd. -</p> -<p>Wanneer het nu echter gebeurt, dat een onzer liefste betrekkingen tot ons gaat spreken -van het naderend scheiden, dan ontroeren wij, en eerbiedige huivering sluit ons den -mond. -</p> -<p>Zoo ging het ook in Kloppers’ woning. -</p> -<p>Niemand sprak in de eerste oogenblikken een woord, en duidelijker dan zooeven was -het eentonig gestamp der karnschijf en het regelmatig getrap op den dorschvloer verneembaar. -</p> -<p>Gert Kloppers verbrak het eerst de stilte, door zich tot zijn gast te wenden met de -vraag: „Hebben Karel Trichard en Hans van Rendsberg den Trek reeds aanvaard naar de -Vaalrivier?” -</p> -<p>„Zij zijn al weken op reis; vermoedelijk hebben zij reeds den halven weg tusschen -de Vischrivier en de Oranjerivier achter den rug.” -</p> -<p>„Hoe groot is het gezelschap?” -</p> -<p>„Te samen een dertigtal huisgezinnen. Zij trekken over de Vaalrivier, en vervolgens -oostwaarts—” -</p> -<p>„Dat wordt een heele reis!” -</p> -<p>„Om den Indischen Oceaan te bereiken.” -</p> -<p>„Den Indischen Oceaan!” -</p> -<p>Gert Kloppers sloeg de handen van verbazing ineen, terwijl hij dezen uitroep deed. -</p> -<p>„Hoe groot is de afstand van de drift<a class="noteRef" id="xd31e878src" href="#xd31e878">1</a> der Vaalrivier, waar zij over trekken, tot den Indischen Oceaan?” -</p> -<p>„Vijfhonderd Engelsche mijlen.” -</p> -<p>(Een Engelsche mijl is 20 minuten gaans.) -</p> -<p>„’t Is een heele onderneming.” -</p> -<p>„Trichard beschouwde het als een levensvoorwaarde der nieuwe nederzetting, dat zij, -van Engeland vrij, een zeehaven krijge.” -<span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span></p> -<p>Kloppers knikte toestemmend. -</p> -<p>„Zeer waarschijnlijk zal hij op de Delagoabaai aanhouden, maar die zeehaven behoort -aan de Portugeezen.” -</p> -<p>„Dat hindert niet; de Portugeezen zullen ons geen last veroorzaken.” -</p> -<p>„’t Zal kracht kosten er te komen, Neef Gert.” -</p> -<p>„Ik ken Trichard en van Rendsberg; zij hebben een harden kop, die tegen een stootje -kan. Zij zullen doortrekken, tot zij hun doel hebben bereikt!” -</p> -<p>„Of er dood bij neervallen! Het gevaar, door wilde Kafferstammen vermoord te worden, -is groot, maar het klimaat is nog gevaarlijker. Voor dat Trichard de Baai bereikt, -zal hij door lage, moerassige streken moeten trekken, die in de brandende zon liggen -te koken, en de lucht door hun gassen verpesten. Geen blanke kan het er uithouden. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik ben eens met een gezelschap in die streken op de krokodillenjacht geweest, en kan -bij ondervinding spreken.” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Karel Trichard en Hans van Rendsberg <i>hebben</i> er het leven bij ingeschoten. -</p> -<p>In Februari 1836 bereikten zij de Vaalrivier en trokken in een grooten boog naar het -noordoostelijk gedeelte van het tegenwoordige Transvaal, Zoutpansberg, waar zij, na -vele gevaren getrotseerd te hebben, behouden aankwamen. -</p> -<p>Terwijl Trichard hier nog eene wijle bleef vertoeven, trok van Rendsberg met het kleiner -deel van het gezelschap op de Delagoabaai aan. Noch hij noch één der zijnen heeft -die Baai bereikt! Zij vielen <i>allen</i>—acht en veertig zielen!—onder de moordende spies der Knopneus-Kaffers, slachtoffers -van een al te goed vertrouwen! -</p> -<p>Vriendschappelijk gezinde Kaffers brachten Trichard de tijding der slachting, maar -met onuitroeibare veerkracht liet deze dappere man in Augustus (1836) de ossen weer -voor de wagens spannen. Langzaam, voorzichtig, den vinger aan den trekker van het -geladen geweer, werd de tocht voortgezet, die verscheidene maanden duurde. -</p> -<p>Zonder groote ongevallen werden de lage, ongezonde streken bereikt, en met nieuwen -moed bezield, werden de ossen tot de uiterste krachtsinspanning aangespoord, om er -snel door heen te komen. Toch duurde de tocht veel langer dan men vermoedde, en met -den koortsgloed in de leden, krank en afgebeuld, bereikten de zwervers in Mei 1837 -de Delagoabaai. -<span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span></p> -<p>Dáár lag de Oceaan! -</p> -<p>Vol majesteit rolde hij zijn golven tegen het strand, en bespoelde hun voeten! -</p> -<p>Hoe laafde zich het oog van den moedigen Trichard op <i>dat</i> gezicht! -</p> -<p>Nieuwe, hoopvolle plannen makend, keerde hij terug naar zijn ossenwagens, doch zijn -werk hier op aarde was afgeloopen. -</p> -<p>Reeds was hij door den dood geteekend, en stervend heeft hij zijn volk den <i>eenigen uitweg naar zee</i> gewezen. -</p> -<p>Op een eenzaam kerkhof bij de Delagoabaai rust hij—als een herder tusschen zijne schapen—in -het midden zijner tochtgenooten, die hier bezweken. -</p> -<p>Geen marmer dekt zijn gebeente, maar een eerezuil heeft God hem opgericht in de harten -van vele Afrikaansche Boeren. De naam zijner familie is nog ten huidigen dage in de -Transvaal met eere bekend, en het is een Trichard geweest, die de Transvaalsche artillerie -in den strijd bij Krugersdorp in het vuur bracht. -</p> -<p>Thans, na zestig jaren, ratelt over stevige dammen en sterke bruggen de spoortrein -dwars door de Transvaal; het snuivend stoomros suist over de vlakten, waar éénmaal -de vermoeide ossen van Karel Trichard den wagen hebben voortgesleept, en over de Delagoabaai -reikt het oude Holland aan het jonge Transvaal de broederhand. -</p> -<p>Zóó was Gods bestel, en zóó is het geschied! -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e878"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e878src">1</a></span> Drift = ondiep, doorwaadbaar veer. <a class="fnarrow" href="#xd31e878src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch4.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK IV.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het gesprek, dat wij bij Kloppers hebben beluisterd, had op Dinsdag plaats, en thans -is het twee dagen later: Donderdag. -</p> -<p>Niemand van Kloppers’ huisgezin twijfelt er meer aan, dat de oude vader het eerst -zal vertrekken, namelijk naar <i>dat</i> land, van waar geen terugkeeren mogelijk is. -</p> -<p>Hij is nog minder geworden en ligt te bed. De levensvlam <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>is tot een klein, dobberend lichtje ingekrompen, en de minste windvlaag kan haar uitblusschen. -</p> -<p>„Gert!” roept de oude man met bevende stem. -</p> -<p>De geroepene komt onmiddellijk. -</p> -<p>„Is Dirk thuis?” -</p> -<p>„Hij is in den stal, en voedert de paarden.” -</p> -<p>„Roep hem!” -</p> -<p>Dirk verschijnt: een krachtvolle jongeling, met den blos der gezondheid op de wangen. -Levenslust tintelt in zijn oogen en tintelt tot in de toppen van zijn vingers. Waarlijk, -het verschil is groot tusschen den jongen Dirk en zijn grootvader! -</p> -<p>„Is de Vos op stal?” vraagt de oude man. „Ja? Goed, rijd dan zoo snel als ge kunt -naar mijn kinderen, en naar ouderling de Jong, en zeg hen, dat ik nog gaarne afscheid -van hen zou nemen voor dat ik sterf!” -</p> -<p>„Moet ik den vos nemen, Grootvader?” vraagt Dirk op bescheiden toon; „de jonge Hannibal -loopt harder.” -</p> -<p>„Zóó, begint de Vos ook al af te takelen? Ach, alles raakt oud en versleten! Neem -Hannibal dan maar!” -</p> -<p>Dirk maakte zich snel gereed voor de reis, want de familie woonde uren ver uit elkander, -en hij moest zich haasten, om hen voor den avond allen te bereiken. Voor den anderen -morgen kon hij zelf in geen geval terug zijn, al reed hij den heelen nacht door. -</p> -<p>De oude Kloppers had zes dochters, die allen gehuwd waren, en slechts éénen zoon: -Gert. Toen zij de treurige tijding en den laatsten wensch van hun vader door Dirk -vernamen, spoedden zij zich, om daaraan te voldoen, en in den loop van den volgenden -dag kwamen zij allen met hunne echtgenooten. -</p> -<p>Maar ouderling de Jong verscheen niet, omdat hij bij Dirk’s komst afwezig was geweest. -</p> -<p>Zij kwamen allen te paard, want in de Kolonie kunnen de vrouwen bijna even goed te -paard rijden als de mannen. -</p> -<p>De drie dochters van Gert Kloppers waren ook gekomen, met hunne echtgenooten, doch -daar zij niet ver af woonden, hadden zij den ossenwagen ingespannen, opdat hunne kleine -kinderen ook mede konden. -</p> -<p>Zoo was de oude Kloppers dan door zijn kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen -omringd, en het scheen, dat die komst nog eens de afnemende levensgeesten zou doen -opflikkeren. -<span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span></p> -<p>Met de hulp van Gert liet hij zich in den ouden leuningstoel plaatsen, en drukte er -herhaaldelijk zijn blijdschap over uit, dat hij hen nog eens mocht ontmoeten. Hij -begroette hen allen, en met een bewogen hart drukten zij zijn vermagerde hand. Zijn -kleinkinderen hief Gert omhoog, en zij sloegen hunne mollige armpjes om den hals van -Overgrootvader, en kusten hem met hunne rozemondjes. -</p> -<p>„Nu wil ik ook nog eens naar buiten,” zeide de oude man. -</p> -<p>Het was, alsof er een zonnestraal door de wolken brak: zoo verblijdde dit woord zijn -kinderen. Zij hoopten op nieuw, dat Vader nog wel een beetje op zou fleuren, maar -het was een bedriegelijke hoop. -</p> -<p>Tusschen Gert en een zijner schoonzoons in ging de grijsaard naar den tuin, en allen -volgden hem. Zij verwonderden er zich over, dat Vader nog zooveel krachten had, en -opnieuw schepten zij moed. -</p> -<p>Hij koesterde zich in de stralen der middagzon, en plotseling riep hij uit: „O Zonne -der Gerechtigheid, verkwik mijn ziel, zooals de aardsche zon mijn lichaam verkwikt!” -</p> -<p>In het midden van den tuin, bij een perzikenboom, bleef hij staan. -</p> -<p>„Dit is de laatste boom, kinderen, dien ik heb gepoot.” -</p> -<p>Zoo hield hij nog op verschillende plaatsen stil, en met verrassende nauwkeurigheid -wist hij de voorwerpen aan te wijzen, waaraan oude, lieve herinneringen verbonden -waren. -</p> -<p>Aan het einde van den tuin wendde hij zijn blinde oogen naar de richting, waar het -kleine kerkhof lag, en scheen in gepeinzen te verzinken. Hij zeide geen woord, maar -allen begrepen het, waaraan hij dacht. -</p> -<p>Hij leunde al zwaarder op de schouders zijner kinderen, want zijn krachten waren uitgeput. -Met groote moeite bracht men hem in huis naar bed. -</p> -<p>Toen hij zich weer eenigszins had hersteld, vraagde hij: „Zijn ze allen hier?” -</p> -<p>„Ja,” zeide Gert, die diep ontroerd vlak bij de sponde zat. -</p> -<p>„Steun dan mijn rug!” -</p> -<p>Gert steunde den rug van zijn vader met zijn sterken arm. -</p> -<p>„Laten wij bidden!” -</p> -<p>De stervende grijsaard ging voor in het gebed. Hij bad voor zich zelven, voor zijn -kinderen, voor heel zijn geslacht. Het was een roerend, aangrijpend gebed, en aller -oogen vulden zich met tranen. -<span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span></p> -<p>Voorts gedacht hij zijn volk, dat hij lief had gehad met de gansche liefde zijner -trouwe ziel. Hij gedacht den uittocht, dien dit volk voornemens was te doen, en hij -riep de barmhartigheden des Heeren in, waar dit volk had gezondigd. -</p> -<p>Hij gedacht ook de vijanden van zijn volk en bad voor hen. Hij smeekte om den bloei -van Christus’ Kerk op aarde, en bad voor zich zelven om een ruimen ingang in het Zion, -dat daarboven is. -</p> -<p>„Daar hoop ik u allen, allen te ontmoeten,” zeide de stervende, toen hij zijn gebed, -met stamelende klanken uitgesproken, had geëindigd. -</p> -<p>„Wij willen nu afscheid nemen, en God geve om Christus’ wil, tot een zalig wederzien!” -</p> -<p>Eén voor één gaven zijn kinderen en kleinkinderen hem nu de hand; ook kusten zij hem. -Zij spraken weinig, want hun gemoed was te vol. -</p> -<p>Hij streelde nog de blonde lokken van de kleine Hannie, en fluisterde: „Lief bloemke!” -</p> -<p>Ook vermaande hij hen allen ernstiglijk, om te wandelen in de wegen des Heeren, en -zich door Christus met God te laten verzoenen. -</p> -<p>„Leg mij nu goed, Gert!” sprak hij, „want ik ben moede.” -</p> -<p>Hij was moede geworden, de pelgrim. Hij had een langen, langen tocht gemaakt, en nu -verlangde hij naar rust. -</p> -<p>Hij was vermoeid geworden van de lange reis door de woestijn dezes levens, en zijn -hart ging verlangend uit naar Kanaän. -</p> -<p>Hij viel in een zachte, lange sluimering, en op een wenk van Gert begaven zich al -de anderen in een aangrenzend vertrek. -</p> -<p>Het was avond geworden; het werd nacht. -</p> -<p>Niemand van de volwassenen begaf zich ter ruste, want allen verkeerden in angstige -spanning over den slag, die niet te keeren was. Maar Gert alleen was bij zijn vader. -</p> -<p>Daar sloeg de kettinghond luid aan, en de grijsaard werd wakker. Onmiddellijk daarop -hoorde men den snellen hoefslag van een paard op de werf. -</p> -<p>„De Jong,” stamelde de stervende, die tot het laatste toe bij zijn volle bewustzijn -bleef. -</p> -<p>Gert ging naar de buitendeur, en drukte zwijgend de hand van den besten vriend zijns -vaders. -</p> -<p>„Leeft uw vader nog?” fluisterde De Jong. -</p> -<p>Gert maakte een toestemmend gebaar. -<span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span></p> -<p>Behoedzaam naderde de Jong het bed, maar het flauwe schijnsel der vetkaars, die op -de tafel stond, gaf slechts een sober licht. -</p> -<p>„Is het vrede, vader Kloppers?” -</p> -<p>„Vrede!” antwoordde de stervende. „Een arm zondaar en een rijke Christus, hoe passen -zij bij elkander!” -</p> -<p>Na een kleine pauze ging hij voort! „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, -hebben vrede met God door onzen Heere Jezus Christus.” -</p> -<p>Er volgde een grootere pauze, waarna hij zeide: „De Heere is vriendelijk en goed, -Die het zoo heeft bestuurd, dat wij elkander nog ééns ontmoeten aan deze zijde des -grafs. -</p> -<p>„Geef mij de hand, lieve Broeder—! <span class="corr" id="xd31e1006" title="Bron: tot">Tot</span> weerziens in het Vaderhuis—!” -</p> -<p>„Tot weerziens!” antwoordde de Jong. „Gij zijt voor mij en de mijnen een vader geweest—God -de Almachtige moge u daarvoor zegenen in zijn Koninkrijk!” -</p> -<p>Zijn stem beefde, toen hij dit zeide, en er waren tranen in zijn oogen, want hij had -den ouden Kloppers lief. -</p> -<p>Na een wijle klaagde de stervende: „Ik ben zoo moede, ik verlang naar huis.” -</p> -<p>Al meer afgebroken werden de klanken, die hij uitbracht, en dit was het laatste woord, -dat verstaan kon worden. -</p> -<p>Gert hield de hand van zijn vader in de zijne. -</p> -<p>Geen woord kwam er over zijn lippen, want hij was zeer bedroefd. -</p> -<p>De sterren tintelden aan den diep blauwen hemel, maar aan den oostelijken horizon -vertoonde zich al een gouden lichtstreep, die de sterren deed verbleeken. -</p> -<p>De levenslamp van den stervende teerde op den laatsten druppel olie, en over dat ingevallen -gelaat hing reeds de wolke des doods. -</p> -<p>De familieleden waren weer binnengekomen in het vertrek, waar de stervende lag. -</p> -<p>Ouderling de Jong knielde met hen neder, en riep tot Hem, Die uwe en mijne stervenssponde, -lezer, zacht kan spreiden! -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Daar buiten geurden de rozen, en de narcissen bewogen zich in den morgenwind.… -</p> -<p>De grijze kraanvogel schudde den dauw van zijn vleugelen, en de zon, de schitterende -fontein des aardschen levens, klom door de glanzende poorten van den dageraad opwaarts, -<span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span>de bergen van Afrika kroonend met haar vlammende stralen.… -</p> -<p>Maar in de woning van Gert Kloppers was rouw en smart, want de oude Dirk Kloppers -was niet meer! -</p> -</div> -</div> -<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch5.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK V.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wij zijn nu in het begin van het gedenkwaardige jaar 1836; gedenkwaardig door den -glorieuzen Uittocht der Boeren uit de Kaapkolonie, en ’t is bij Gert Kloppers aan -alles te merken, dat de Trek spoedig zal beginnen. -</p> -<p>De smid is uit de stad gekomen, en heeft de ossenwagens: „Afrika”, <span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Azië<span class="corr" id="xd31e1036" title="Niet in bron">”</span> en „Europa” nagezien. Zoo had de jonge Dirk ze namelijk met een grove teerkwast gemerkt; -achter op het grauwgeverfde hek of achterbord der wagens. -</p> -<p>De smid had gezegd: „Afrika is het stevigste; Europa kan er mee door, maar Azië wordt -gebrekkig.” Aan Azië had hij dan ook een heele karrewei gehad, maar nu is alles op -orde gebracht, en buitengewone gevallen uitgezonderd, zijn alle drie de wagens thans -in staat, een reis van honderden mijlen over een heuvelachtig terrein af te leggen. -</p> -<p>In Kloppers’ woonvertrek begint het er zeer ongezellig uit te zien. Het kabinet, de -stoelen en de groote tafel zijn verdwenen. Er staan slechts eene kleine kleptafel -met eenige veldstoeltjes, die samengevouwen kunnen worden. -</p> -<p>Ook langs de witgekalkte muren wordt het kaal. De oude klok en de gekleurde, oud-testamentische -tafereelen voorstellende en achter glas gezette schilderijen zoekt uw oog te vergeefs. -</p> -<p>In de andere vertrekken, in het achterhuis, op zolder, overal is het leeg geworden. -</p> -<p>Een rondreizend uitdrager heeft de meeste meubelen voor een <i>spotprijs</i> gekocht. -</p> -<p>Wat zal men doen? Men kan ze toch niet meenemen? -</p> -<p>De boerderij met het goed onderhouden woonhuis en de <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>stevige schuur zijn eveneens voor een <i>spotprijs</i> overgedaan, en een Engelsche kolonist is de kooper geworden. -</p> -<p>„Vooruit maar!” had Kloppers gezegd, maar het was hem toch aan het hart gegaan, dat -een <i>vreemdeling</i> de vruchten ging oogsten van <i>zijnen</i> arbeid. -</p> -<p>De drie ossenwagens zijn uit de schuur gehaald, en staan thans op de werf, vlak naast -het huis. -</p> -<p>Men begint ze zachtjes aan te laden. In het achterste gedeelte van „Europa” wordt -een houten raam, overspannen met een vlechtwerk van leeren riemen, geplaatst, om voor -slaapgelegenheid te dienen, en „Afrika” wordt als de stevigste wagen voor de zware -landbouwgereedschappen: een eg, een ploeg, enz. bestemd. Twee balen kruit en een groote -hoeveelheid lood vinden daar eveneens hun plaats. -</p> -<p>Lichtere voorwerpen, zooals hamers, beitels, zagen, spijkers, zeisen, spaden, touw -(van het dunste bindgaren tot het zwaarste kabeltouw), het meeste door Gert en Dirk -op hun jongste reis naar de stad expres voor den Trek gekocht, dit alles vindt in -„Azië” zijn bestemming. -</p> -<p>Vrouw Kloppers is op die reis ook mede geweest, en heeft een flinken voorraad kruidenierswaren, -waaronder eenige balen koffie en suiker, opgedaan, terwijl zij bij den apotheker een -grooten schat van medicijnen insloeg, waarbij vooral de Haarlemmerolie niet was vergeten. -</p> -<p>De uitrusting voor zoo’n grooten tocht is trouwens een ernstige zaak, die het grootste -overleg vereischt. De ossenwagen, waarmede de Boer gaat trekken, is voor hem, wat -het schip is voor den landverhuizer. De ossenwagen is <i>zijn</i> schip, waarmede hij zwerft door de ongemeten velden van Zuid-Afrika, ver van alle -beschaafde streken! -</p> -<p>De Boer maakt zich voor zoo’n Trek op zijn gemak gereed. <i>Moet</i> het, dan kan hij vlug zijn, maar anders werkt hij liever bedaard, kalm, zonder overhaasting. -</p> -<p>„Deze bank kan ook nog wel mee, Dirk; hier, aan den buitenkant van Azië.” -</p> -<p>Er worden een paar lange, stevige spijkers in den buitenkant geslagen, en daar hangt -de zitbank al. Tien jaar lang heeft zij vóór het huis gestaan, in de schaduw van een -paar linden, en de familie Kloppers heeft er menigen zomeravond op gezeten. -</p> -<p>„De mand met kippen kunnen we hier onder Afrika hangen.” -</p> -<p>„En de kooi met kalkoenen achter Europa,” antwoordt Dirk. -<span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span></p> -<p>„Zoo, geef me nu die kast met kleeren aan; ’t is een goede zitbank in den wagen. En -dat stapeltje boeken. De rol tentlinnen kan ik hier ook nog wel bergen.” -</p> -<p>Bij al die rangschikkingen (beuzelingen, zou een oppervlakkige zeggen) toont Dirk -zich schrander en gevat: hij is de rechterhand zijns vaders. „In Dirk zit een echte -Voortrekker,” zegt Gert Kloppers met een tevreden glimlach tot zijn vrouw. -</p> -<p>Floor gaat zijn eigen gang, stil en in zich zelven gekeerd. Hij helpt wel mee aan -de uitrusting, doch hij mist het vernuft van Dirk. -</p> -<p>Maar hij heeft zijn bijl geslepen, zoodat hij zoo scherp is als een vlijm. -</p> -<p>„Als de Kaffers ons aanvallen,” zegt hij, terwijl er een dreigende flikkering komt -in zijn grijze oogen, „dan hoop ik er bij te zijn.” -</p> -<p>De kleine Willem is met het oog op de avontuurlijke toekomst, die hem tegenlacht, -vol moed, en helpt op zijn manier de wagens mede laden. -</p> -<p>„Willem, waar zit je?” roept zijn vader. -</p> -<p>„Hier in Achter-Azië,” roept hij vroolijk, terwijl hij, in den ossenwagen zittend, -de huif oplicht, en met zijn schelmsche oogen naar buiten gluurt. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Op zekeren dag, toen de uitrusting zoo goed als geregeld en afgeloopen was, zeide -Gert Kloppers: „Dirk, van namiddag vertrekt gij met het vee. Tien onzer Hottentotten -gaan als drijvers mee. Gij houdt den grooten weg, altijd maar door naar het noorden, -tot gij de Vischrivier bereikt. Ik denk, dat gij gras genoeg zult vinden voor het -vee.” -</p> -<p>„In overvloed, naar mij is verteld.” -</p> -<p>„En water zal er ook wel te vinden zijn, om het vee te drenken.” -</p> -<p>Dirk knikte toestemmend. -</p> -<p>„De Vischrivier moet gij, als de stand van het water het toelaat, zoo gauw mogelijk -passeeren. Aan den overkant gekomen, zet gij den tocht langzaam voort, de richting -steeds noordwaarts houdend op de Oranjerivier aan. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Morgen vroeg denk ik met de ossenwagens te vertrekken, en u met het vee aan den overkant -der Vischrivier in te halen.” -</p> -<p>Met den moed, die de jeugd bezielt, maakte Dirk zich snel voor de reis gereed. Hij -nam van de familie een kort <span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span>afscheid, hing het geladen geweer over den schouder, en wierp zich in het zadel, op -den zwarten Hannibal. -</p> -<p>Nu draafde hij, met de hand nog eens groetend, naar de kudde, die in de verte graasde. -</p> -<p>Het was een groote kudde: wel drie duizend schapen en twee honderd beesten, de geiten -niet meegeteld, en daar zij verspreid liepen, besloeg de kudde een groote oppervlakte. -</p> -<p>Dirk wendde zich tot de Hottentotten, en gaf hun de noodzakelijke bevelen. De herdershonden, -die rondom de kudde heen zwierven, keken hem aan met hun schrandere oogen, en schenen -den baas eveneens te begrijpen. -</p> -<p>Toen riep de jonge Boer: „Vooruit!” -</p> -<p>De Hottentotten klapten met hun korte zweepen, de honden blaften, de runderen loeiden—„vooruit!” -</p> -<p>Langzaam, als een reusachtige schildpad, scheen de kudde voort te kruipen. Nog langen -tijd stonden Kloppers en zijn vrouw de kudde na te oogen, totdat zij achter de eerste -rij heuvelen verdween. -</p> -<p>Toen ging het echtpaar naar binnen, om alle hoeken en kasten nog eens zorgvuldig na -te zien, en het was laat, toen men ter ruste ging. -</p> -<p>Het was voor Kloppers een onrustige nacht, deze laatste nacht in een huis, dat niet -meer het zijne was. -</p> -<p>Hoeveel droeve gedachten, zorgen, bezwaren bestormden zijn ziel! -</p> -<p>Eindelijk viel hij in slaap, maar in zijn droomen zag hij de van bloed druipende assegaaien -der Kaffers en de verminkte lichamen van Afrikaansche Boeren.… -</p> -<p>Met schrik werd hij wakker en stond op. Hij nam de tondeldoos en sloeg vuur: het was -nog nacht. -</p> -<p>Hij kleedde zich aan, en behoedzaam de buitendeur openende, opdat niemand gewekt zou -worden, ging hij naar buiten. -</p> -<p>Heldere sterrenglans, veel helderder dan die aan den Noord-Europeeschen hemel schittert, -fonkelde aan het azuren gewelf, en wierp over het landschap een zacht, schemerend -licht. Het was stil, stiller nog dan gewoonlijk, want geen rund liet zich meer hooren -in de kraal. -</p> -<p>Slechts de nachtwind fluisterde zijn geheimzinnige accoorden in de toppen der linden -vóór het huis. -</p> -<p>Langzaam, in weemoedige gedachten verzonken, wandelde Kloppers rondom de eenzame woning, -toen door den tuin, die met zijn veelkleurige bloemen in het zachte licht van <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>den sterrenglans een wondervollen indruk maakte, vervolgens door den boomgaard, waar -een vogelke slaperig van tak op tak sprong, totdat hij bij de drie machtige gomboomen -kwam, welker donkere kronen hoog en zwijgend boven de toppen der andere boomen uitkwamen. -In zijn gedachten zag hij nòg de Boeren aan de ruw getimmerde houten tafels zitten, -en in zijn ooren klonk ernstig en waarschuwend het woord zijn vaders: „Kinderen, weest -eendrachtig!” -</p> -<p>Door het struikgewas slingerde een klein, smal voetpad, dat hij insloeg, en een haas, -die door den stap van den wandelaar uit zijn leger werd opgeschrikt, verdween pijlsnel -in het kreupelhout, dat zich ritselend achter hem sloot. -</p> -<p>Bij den ons welbekenden cypressenboom bleef Kloppers staan, en aan een plotselinge -ingeving gevolg gevend, knielde hij neder: tusschen den grafheuvel zijns vaders, waaruit -de eerste teedere groene grasscheutjes omhoog sproten, en de drie kleine grafheuvels -zijner kinderen, waarboven lange grashalmen en geurige bloemen zich wiegden in den -nachtwind. En hier in de eenzaamheid, door niemand bespied dan door het oog van zijn -God, gaf het geprangde hart van den sterken man zich lucht in een stroom van tranen.… -</p> -<p>Klagend klonk het geroep eener boschduif uit de verte, en klagend bewoog zich het -gebladerte van den cypressenboom.… -</p> -<p>Maar verwonderd keerde Kloppers het hoofd om, toen hij den druk eener welbekende hand -op zijn schouder voelde, en oprijzende stond hij voor zijn vrouw. Zij plukte—tot een -aandenken—een takje van den cypressenboom, en nadat beiden afscheid hadden genomen -van hunne beminden, die voor hen leefden al waren zij dood, keerden zij in kalmer -gemoedsstemming langs hetzelfde voetpad naar de woning terug. -</p> -<p>De man begaf zich naar de schuur, waar de Hottentottenknechten sliepen, riep hen met -luide stem wakker en gelastte hen, om de trekossen, die in de nabijheid graasden, -onmiddellijk voor de wagens te spannen. Inmiddels ging de vrouw de woning binnen, -en nadat zij het ontbijt had gereed gemaakt, wekte zij de kinderen. De morgenschemering -begon reeds door te breken, toen allen zich om de kleine tafel hadden geschaard, om -het laatste ontbijt te gebruiken onder een dak, waar zooveel huiselijk geluk was gesmaakt, -maar ook zooveel leed was doorworsteld. -</p> -<p>Niemand sprak een woord; zelfs de luidruchtige Willem <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>scheen gedrukt. Slaapdronken leunde de kleine Hannie tegen den schouder van haar moeder, -en de vroolijke Mieke, voor wier zonnigen glimlach zoo dikwijls de schaduwen op het -gelaat harer ouders waren weggevlucht, had tranen in de oogen. -</p> -<p>Nu nam Kloppers den ouden, van koperbeslag voorzienen Statenbijbel, en las met langzame, -plechtige stem, die indrukwekkend klonk in de holle ruimte van het leege vertrek, -Psalm 121: „Ik hef mijne oogen op naar de bergen, van waar mijne hulpe komen zal.… -De Heere zal uwen uitgang en uwen ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid.…” -</p> -<p>En hoor, nu zingen zij gemeenschappelijk het welbekende, zoo roerend schoone psalmlied: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">„Maak Uwe weldaan wonderbaar, -</p> -<p class="line xd31e1136">Gij, Die Uw kindren wilt behoeden -</p> -<p class="line">Voor ’s vijands macht en vreeslijk woeden, -</p> -<p class="line xd31e1136">En hen beschermt in ’t grootst gevaar. -</p> -<p class="line">Wil mij Uw bijstand niet onttrekken; -</p> -<p class="line xd31e1136">Uw zorg bewaak’ mij van omhoog; -</p> -<p class="line">Bewaar m’ als d’ appel van het oog; -</p> -<p class="line xd31e1136">Wil mij met Uwe vleuglen dekken!”</p> -</div> -<p class="first">Na dezen psalm gezongen te hebben, knielen allen neder, en de huisvader stort in het -gebed zijne ziel uit voor God. Hij roept, hij smeekt, hij worstelt met God, <i>Zijn</i> God en getrouwen Vader in Jezus Christus, en zijn bedroefde ziel wordt wonderlijk -verkwikt door de wateren der eeuwige Fontein. -</p> -<p>Nadat het Amen is uitgesproken, staan allen op, en wat er aan meubelen nog in huis -voorhanden is, wordt door vaardige handen snel naar de wagens gebracht. De Bijbel -volgt als het kostbaarste kleinood het laatst en ontvangt een eereplaats, daar de -geloovige Boer zonder <i>dat</i> boek niet voort kan, en het gebruikt als het <i>onfeilbare</i> kompas op de golvende, woelige levenszee. -</p> -<p>Terwijl de ossen voor de wagens zijn gespannen, worden de paarden uit den stal gehaald -en door eenige Hottentotten vooruitgeleid, vergezeld door Sultan den kettinghond, -die, van den lastigen ijzeren band bevrijd, met luid en vroolijk geblaf in groote -sprongen de laan afrent. -</p> -<p>Vrouw Kloppers gaat met Hannie op haar schoot en Mieke naast zich in den voorsten -wagen zitten, maar <span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span>Willem versmaadt het om mee te rijden en zal naast zijn vader loopen. -</p> -<p>Gert Kloppers zal den voorsten ossenwagen: „Europa” mennen, Floor den middelste: „Azië”, -terwijl aan Daan de achterste wagen is toevertrouwd. -</p> -<p>Kloppers neemt de leidsels uit de handen van den Hottentot over, die zich op diens -bevel thans bij het voorste juk ossen plaatst. -</p> -<p>Nog één langen <span class="corr" id="xd31e1167" title="Bron: blikt">blik</span> werpt de huisvader achterwaarts: over huis en hof, over tuin en boomgaard; hij ziet -den dauw op bloem en plant schitteren en fonkelen in de stralen der morgenzon, die -juichend opgaat, en <i>nooit</i> heeft deze landelijke woning een lieflijker aanzien gehad dan in dit oogenblik, nu -ze voor altoos zal verlaten worden. -</p> -<p>Maar deze lange blik is de láátste blik geweest, dien Kloppers achterwaarts wierp. -Hij voelt weer grond onder zijn voeten, want hij trekt met zijn God. Het beekje, ritselend -van de heuvelen, zingt zijn zachte melodiën, maar hij hóórt het niet meer; de kronen -der acacia’s wuiven een weemoedig afscheid, maar hij mèrkt het niet meer. -</p> -<p>De heldengeest zijner voorvaderen, de krachtvolle, ontembare wil der oude voortrekkers -is over hem vaardig geworden, en het <i>verleden</i> vergetend, ligt <i>voorwaarts</i> zijn doel! -</p> -<p>De leidsels neemt hij in de linkerhand, terwijl zijn rechter de zweep, een rotting -met een leeren slag van zes el lengte, omklemt. -</p> -<p>„Is alles in orde?” vraagt hij. -</p> -<p>„Alles is in orde,” antwoorden Floor en Daan<span class="corr" id="xd31e1183" title="Bron: ,">.</span> -</p> -<p>De lange zweep steviger in de sterke vuist nemend, roept hij met luide, moedige stem, -die helder weerklinkt in de frissche morgenlucht: „Dan trek!” -</p> -<p>Knallend doorklieft de zweep de lucht; de acht juk ossen buigen den sterken nek; de -wagen zet zich hotsend in beweging; de Trek is <i>begonnen</i>! -<span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch6.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK VI.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Met gelijkmatigen, bedachtzamen tred trekken de ossen de wagens, en het getrappel -hunner pooten en de wieling der zware raderen in het droge, mulle zand jaagt dichte -stofwolken omhoog. De weg loopt door een golvende vlakte, over heuvelen en door dalen. -Bij het stijgen van den weg de heuvelen op, voelen de ossen den slag der zweep, die -hen tot krachtiger inspanning aanspoort, en de heuvelen afdalend, wordt de ijzeren -remketting, om het achterwiel geworpen, om de al te snelle vaart te stuiten. -</p> -<p>Men had reeds een viertal uren gereden, en brandend straalde de zon van den wolkenloozen -hemel, toen in de verte, door een krans van groen geboomte omlijst, een eenvoudige -boerenwoning zichtbaar werd. -</p> -<p>Gert Kloppers, die, om eenigszins beschut te zijn tegen de brandende hitte, met Willem -onder de huif van den ossenwagen had plaats genomen naast zijn vrouw, Mieke en Hannie, -zeide vergenoegd, terwijl hij met den zweepstok in de richting dier woning wees: „Dáár -zullen wij schaften.” Want hij kende den bewoner dier hoeve, en voor hij met zijn -ossenwagens de breede oprijlaan had ingeslagen, kwam de boer met zijn vrouw de Trekkers -reeds tegemoet. -</p> -<p>Met de gulle gastvrijheid, die onder de Afrikaansche Boeren heerscht, en die zoo weldadig -aandoet, daar zij zoo hartelijk is gemeend, werd de familie Kloppers naar binnen geleid -en op het beste onthaald. Terwijl werden de wagens door de Hottentotten uitgespannen, -en de dorstige ossen aan den vijver gedrenkt en gevoederd. Onder gezelligen kout bracht -de familie nu het heetste gedeelte van den dag bij hunne kennissen door, maar toen -de hitte eenigszins verminderde, liet Kloppers weer inspannen, en vergezeld van de -innigste zegenwenschen zijner vrienden, verliet hij met de zijnen het gastvrije dak. -Men trok voort tot het donker begon te worden, en midden in het veld werden bij een -beek, die nog volop water had, en in de nabijheid van eenige populieren, die als eenzame, -vergeten schildwachten op hun post schenen te staan, de wagens uitgespannen. „Europa” -en „Afrika” werden op een wagenlengte afstand <span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span>evenwijdig van elkander opgesteld, terwijl „Azië” er van achter tegen aan kwam te -staan. Zoo werd er een vierkant gevormd, dat aan drie zijden door de ossenwagens ommuurd, -slechts <span class="corr" id="xd31e1201" title="Bron: éen">één</span> open zijde had. In deze ruimte werd snel een tent opgeslagen, die voor Kloppers, -Floor en Willem was bestemd, terwijl de Hottentotten hun slaapplaats onder de wagens -zouden zoeken. Inmiddels had Mieke met rappe handen drie ijzeren staken in den grond -gestoken, die van boven samenliepen. Aan dezen driebeenigen standaard bevestigde zij -een korte, uit ijzeren schakels bestaande ketting, en hing den waterketel over het -vuur, dat Willem reeds had aangemaakt. De kleptafels en de noodige veldstoeltjes werden -uit den wagen genomen, en bij het schijnsel van het vroolijk knappende vuur werd het -eenvoudig avondeten, waarbij het vleesch een belangrijke plaats innam, gereed gemaakt. -Inmiddels was de koffie gezet, en van goeder harte en met uitstekenden eetlust schikte -de familie aan. De avondmaaltijd verliep zoo geregeld en ordelijk, alsof men nog in -de vroegere woning was. De Statenbijbel werd door Floor uit den wagen gehaald, en -Kloppers las er een hoofdstuk uit voor bij het licht eener vetkaars, die op de tafel -was geplaatst. Nadat nu de huisvader het avondgebed had uitgesproken, en er gemeenschappelijk -een psalmvers was gezongen, begaven zich allen welgemoed ter ruste. De slaapstede -voor de huisvrouw, Mieke en Hannie bevond zich in „Europa”, en geen half uur later -waren allen reeds in een gezonden, verkwikkenden slaap gevallen. -</p> -<p>Nu werd niets meer gehoord dan een zacht geruisch in de toppen der populieren; vredige -stilte lag over de wijde prairiën, en glanzend ging de maan achter de heuvelen op. -</p> -<p>De trouwe Sultan lag, terwijl hij den breeden kop op de voorpooten liet rusten, voor -de tent van zijn baas de wacht te houden. Twee keeren spitste hij de ooren, terwijl -hij een dof gebrom liet hooren: den eersten keer, toen het gekras van een roofvogel -de nachtelijke stilte verbrak, en den tweeden keer, toen een dorstig hert naar de -beek spoedde, om zich te laven aan het frissche, heldere water. Maar anders verbrak -niets de stilte van den nacht, en de gouden tinten van den dageraad werden reeds zichtbaar -aan den oostelijken horizon, en de haan in de kippenmand had reeds herhaalde malen -zijn krachtigen morgengroet laten hooren, voor de familie Kloppers het merkte. Eindelijk -werd de huisvader toch wakker, en met den uitroep: „Jongens, er uit! ’t Is <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>meer dan tijd,” sprong hij van den harden kafzak overeind. -</p> -<p>’t Had heel wat in, voor dat Floor zijn zinnen goed bij elkander had, maar Willem -was onmiddellijk klaar wakker. „Ik zal de Hottentotten wel wekken,” riep hij, maar -hoe hard hij ook schreeuwde, hij kon ze niet wakker krijgen. Doch toen hij hen in -de dikke ooren kneep, waren ze gauw wakker. Er ging echter nog heel wat tijd over -heen voor de ossen en paarden, die los liepen te grazen, waren gevangen, maar eindelijk -was men toch klaar gekomen, en nadat het ontbijt was gebruikt, werd de legerplaats -snel opgebroken. -</p> -<p>Willem liep met Sultan vooruit, en op een der hoogste heuvelen, hier „bulten” of „kopjes” -genoemd, <span class="corr" id="xd31e1212" title="Bron: klouterend">klauterend</span>, zag hij in de verte, in wolken van stof gehuld, een langen trein ossenwagens zich -voortbewegen. Hij deelde het nieuws aan zijn vader mede, die, de leidsels met de lange -zweep aan zijn vrouw overhandigend, mede den heuvel beklom. Hij tuurde een poosje -naar den langen trein, en toen, terwijl er een glans van genoegen op zijn gebruinde -trekken kwam, zeide hij: „Kijk Willem, zij rijden daar langs een zijweg op den grooten -weg aan, dien wij moeten passeeren.” „Ziet ge dien zwarten vooros wel,” ging hij na -een pauze voort, toen de wagens dicht bij kwamen, „dien zwarte daar voor den voorsten -wagen? Dat is een os van ouderling de Jong.” -</p> -<p>„Dan zal hij er zelf ook wel bij zijn,” meende Willem. -</p> -<p>„Dat zou ik denken,” antwoordde Kloppers op vroolijken toon. „Kijk, daar springt hij -uit den wagen; hij herkent ons; hij zwaait met de zweep.” -</p> -<p>Vader en zoon beantwoordden dien groet, door herhaaldelijk met hunne groote, breedgerande -hoeden te wuiven, en met een opgeruimd hart keerde Kloppers naar zijn ossenwagens -terug. Het duurde nu niet lang meer, of hij had het punt bereikt, waar de zijweg in -den grooten weg inboog, en hier liet hij de wagens stoppen, om den anderen trein in -te wachten, die reeds dicht bij was. -</p> -<p>Met statigen stap en heel deftig schreden twee reusachtige struisvogels, die door -de Jong waren getemd voorop, en het maakte wel den indruk, alsof zij de herauten waren -van het achttal ossenwagens, die achter hen aan kwamen hotsen. -</p> -<p>Met ongeveinsde hartelijkheid en blijdschap had de wederzijdsche begroeting plaats. -In den wagenstoet van de Jong <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>bevonden zich nog vier andere huisgezinnen, waarvan er slechts twee aan de familie -Kloppers persoonlijk bekend waren, maar dat verhinderde niet, dat de vriendschapsband -met allen even spoedig als onverbreekbaar gesloten werd, men trok toch dezelfde gevaren -en dezelfde toekomst tegemoet! -</p> -<p>Bij <span class="corr" id="xd31e1226" title="Bron: éen">één</span> dier gezinnen was een moeder, die een zuigeling van drie maanden op haar armen droeg, -en het oog van Kloppers werd vochtig bij dat gezicht. Ja, wij spreken van de helden -van Zuid-Afrika, maar de Afrikaansche heldinnen—hoe zouden wij hen kunnen vergeten! -De strijdbare mannen, die bij Bronkhorstspruit en bij den Ingogo, bij Lang Nek en -op den Amajuba, bij Doornkop en Krugersdorp de Engelsche vlag hebben neergehaald—zijn -zij niet geboren uit den schoot dezer vrouwen? -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het bleek, dat de Jong en zijn reisgenooten even als Kloppers hun vee reeds hadden -vooruitgezonden naar de Vischrivier, en verlangend, om den stroom nog heden te bereiken, -werd de tocht met Kloppers’ ossenwagens aan de spits onmiddellijk hervat. Toen het -echter te heet werd om verder voort te trekken, werd er geschaft in de nabijheid van -een vijver, die wel was uitgedroogd, doch welks bodem nog vochtig was. In dien bodem -werden wijde, diepe kuilen gegraven, waarin zich na eenig wachten water verzamelde. -Maar het was morsig, drabbig water, dat den dorst der ossen eerder prikkelde dan leschte, -terwijl het veld, zoover het oog reikte, was verbrand door de hitte en droogte. Ook -was er op die gansche, eindelooze, golvende vlakte boom noch struik te bekennen, die -schaduw bood, en in kleine groepen vleiden de Trekkers zich onder de wagens <span class="corr" id="xd31e1233" title="Bron: naar">neer</span>. Nu verorberden zij hun sober, eenvoudig maal, en spoedig werden de dorstige, hongerige -ossen weer ingespannen, want Kloppers hoopte nog voor het vallen van den avond de -rivier te bereiken. -</p> -<p>Het was een zware, vermoeiende tocht. De hemel brandde van boven op het hoofd der -Boeren, en de grond brandde onder hun voet. De wind was gaan liggen, en de ossen versmachtten -van dorst. Met loomen tred sleepten zij de wagens achter zich voort, door krachtige -zweepslagen tot steeds vernieuwde inspanning aangespoord, maar de Boeren begonnen -de hoop reeds op te geven, den stroom nog heden te bereiken, toen Sultan plotseling -met vroolijke <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>sprongen vooruitsnelde, en Dirk op den zwarten Hannibal van achter een heuvel zichtbaar -werd. -</p> -<p>„Daar komt Dirk al aan,” riep Kloppers op monteren toon; „die zal ’t ons wel vertellen.” -</p> -<p>De genoemde, die op een snellen draf was genaderd, sprong van het paard, en groette -zijn vader met een stevigen handdruk, maar zijn moeder kuste hem. -</p> -<p>„Hoe gaat het?” zeide zijn vader. -</p> -<p>„Best,” zeide Dirk. -</p> -<p>„En hoe gaat het met het vee?” -</p> -<p>„Ons vee en dat van ouderling de Jong met dat van verscheidene andere Emigranten-Boeren<a class="noteRef" id="xd31e1248src" href="#xd31e1248">1</a> graast rustig aan gene zijde der rivier, die dicht in de nabijheid is. Ziet gij het -geboomte in de verte? Daar is de rivier; vooruit dus maar!” -</p> -<p>Met nieuwen moed bezield, lieten de Boeren hunne lange zweepen knallen, dat het een -aard had, en voordat er een uur was verloopen, stond de heele karavaan aan den glooienden -oever der Vischrivier. Men was hier bij een zoogenaamde „drift”: een bij lagen waterstand -doorwaadbare plaats. -</p> -<p>Eerst werden nu de ossen gedrenkt, en in lange, lange teugen slurpte het versmachte -vee het kostelijk water. Toen plaatste Kloppers zich in den ossenwagen bij het vrouwelijk -personeel, terwijl Willem het wel zoo aangenaam vond, met bloote voeten en opgestroopte -broek, de kousen en de harde leeren veldschoenen op het hoofd, door het water te ploeteren. -Maar op een diepe plaats zakte hij er tot de ooren toe in, zoodat hij zich de moeite -had kunnen sparen, de broek op te stroopen. -</p> -<p>De voerman hield inmiddels de teugels van zijn ossen strak, en zonder ongelukken werd -de tegenovergestelde oever bereikt. Het was nog niet volslagen donker, toen al de -elf wagens reeds uitgespannen in twee lange rijen aan den overkant der Vischrivier -stonden; de tenten waren in orde gebracht, en de ossen liepen langs de rivier in groene -weiden te grazen. Intusschen togen de vrouwen met bekwamen spoed aan het werk, om -voor hunne gezinnen het avondeten gereed te maken, en nadat allen verzadigd waren, -werd er gemeenschappelijk een psalmlied gezongen. -</p> -<p>Toen begaf men zich ter ruste, doch niet allen. Bij het wachtvuur zaten, de één op -een veldstoel en de ander <span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span>op een gevonden klipsteen, Kloppers met zijn drie zonen, ouderling de Jong en nog -een vijftal jonge Boeren, wier flinke, vastberaden gelaatstrekken duidelijk uitkwamen -bij het schijnsel van het brandende vuur. -</p> -<p>Uit de verte klonk het gehuil der groote, gevlekte hyena en de rauwe kreet van den -hongerigen panter, doch de Boeren zaten hier—midden in de wildernis—even gerust hun -pijp te rooken, alsof zij op een vergadering te Kaapstad waren geweest. -</p> -<p>In gezellige gesprekken snelde het ééne halve uur na het andere heen, en door Kloppers -en de Jong werd uit den schat hunner ervaring veel medegedeeld, dat de jonge Boeren -van nut kon zijn op den Trek. Doch bij eene pauze in het gesprek kwam de jonge Willem -plotseling met het verzoek: „Oom Pieter, vertel ons nu eens iets uit de geschiedenis -onzer voorouders!” -</p> -<p>„Goed,” zeide de Jong, „luistert dan!” -</p> -<p>De pijpen werden op nieuw gestopt, en de aanwezigen schikten dichter bijeen om het -wachtvuur. Een der jonge Boeren wierp een paar verdorde struiken op het vuur, zoodat -de vlammen hoog uitsloegen, en daar het koel begon te worden in de nachtlucht, verspreidde -het brandende vuur een aangename warmte. -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e1248"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1248src">1</a></span> De <i>trekkende</i> Boeren noemden zich zelven <i>Emigranten-Boeren</i> in tegenstelling van de Boeren, die in de Kaapkolonie <i>bleven</i>. <a class="fnarrow" href="#xd31e1248src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch7.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK VII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„De Kaap,” zoo ving de Jong aan, die wegens zijn kennis een zekere vermaardheid onder -de Boeren had verkregen, „is een der zuidelijkste punten van Afrika, en werd in 1486 -door den <span class="corr" id="xd31e1272" title="Bron: onverschokken">onverschrokken</span> Portugees Bartholomeüs Diaz ontdekt. Hij noemde haar de Kaap van alle Stormen van -wege het noodweer, dat hij bij die Kaap had moeten doorstaan, maar zijn koning Jan -de Tweede schudde het hoofd en zeide: „Wij zullen haar noemen de Kaap de Goede Hoop, -want zij is een hoopvol baken op den langen tocht naar de Indiën.” Zoo werd de Kaap -genoemd de Kaap de Goede <span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>Hoop, en dien naam heeft zij behouden tot op den huidigen dag. Later kwamen er andere -zeevaarders, even moedig als de matrozen van Bartholomeüs Diaz, maar zij waren koeler -van aard. Zij kwamen uit het noorden: uit Holland, ons moederland. Met verwonderde -gezichten zagen de inboorlingen, de Hottentotten, hen landen, maar de matrozen stoorden -zich daar weinig aan en onderzochten het land. Nu bleek het, dat het land vruchtbaar -was, en er kronkelden rivieren door heen met frisch, helder water. En de matrozen -rapporteerden hunne bevindingen aan de Hollandsche Oost-Indische Compagnie, die zeer -machtig was aan geld en aan luiden. En de bewindvoerders der Compagnie lachten, toen -zij de gunstige rapporten vernamen, en zij pikten een extra snuifje uit hun gouden -snuifdoozen en zeiden: „Wij zullen van de Kaap een pleisterplaats maken voor onze -vele schepen, die op de Oost varen, en wij zullen er voor zorgen, dat er water en -brandhout, versch vleesch en groenten te verkrijgen zijn voor de schepelingen!” Daarom -werd er een fort gebouwd aan de Kaap, en tuinen werden er aangelegd: alles op last -en ten behoeve van de Compagnie, die zeer machtig was. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Nu woonde hier ver van daan, in het kleine stedeke Wijk bij Duurstede in Holland, -een dokter, wiens naam was Jan Antonie van Riebeek. Gij moet dezen naam goed onthouden, -want deze schrandere, krachtige man kon nog iets anders dan aderlaten en beenen afzetten; -hij verstond namelijk de kunst om kolonies te stichten. Met een honderdtal personen: -landbouwers, handwerkslieden, soldaten, bootsgezellen enz. stevende hij in 1651 op -drie gebrekkige vaartuigen uit Texel, en liet op een goeien dag het anker vallen in -de Tafel-Baai. De landverhuizers werden ontscheept, en vestigden zich aan de Kaap -als kolonisten. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Zoo ontstond de kolonie, de Kaapkolonie, en van Riebeek kan er de geestelijke vader -van worden genoemd. Maar deze merkwaardige man, die van zessen klaar was, had niet -alleen een helder hoofd maar ook een Godvreezend hart, en hij begon zijn ernstigen, -gewichtvollen arbeid met een gebed, waarin hij den Allerhoogste om licht en wijsheid -smeekte.” -</p> -<p>Voor degenen onzer lezers, die dit gebed nooit hebben gelezen, laten wij hier het -slot er van volgen. Het is te vinden op de eerste bladzijde van het door Van Riebeek -bijgehouden Archief, gedateerd 9 April 1652, en luidt als volgt: -<span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span></p> -<p>„Wij bidden U derhalve, Allergenadigste Vader, dat Gij ons met Uwe vaderlijke wijsheid -wilt bijstaan, en in deze vergadering presideerende, onze harten zult verlichten, -dat alle verkeerde hartstochten, misverstanden en dergelijke gebreken van ons mochten -geweerd blijven, ten einde onze harten, van alle menschelijke effecten rein, en onze -gemoederen zoo gesteld zijnde, wij in onze raadslagen niet anders voornemen noch besluiten -als hetgeen mag strekken tot grootmaking en lof van Uwen allerheiligsten Naam en tot -den meesten dienst van onze heeren en meesters, zonder eenigermate op eigenbaat of -particulier profijt acht te nemen. Dit en alles wat noodig is tot uitvoering onzer -bevolen diensten en onze zaligheid bidden en begeeren wij in den naam van Uwen lieven -Zoon, onzen Heiland en Zaligmaker Jezus Christus.” -</p> -<p>„Dit gebed,” zoo ging de Jong voort, „was het sterk en stevig fondament, waarop van -Riebeek als een voorzichtig bouwmeester de muren zijner kolonie heeft opgetrokken. -Het was intusschen voor de eerste kolonisten eene heele overgang, en zij stonden bij -vele dingen raar te kijken. Terwijl zij b.v. hier aan de Kaap het Kerstfeest hielden -midden in den zomer, waren zij gewoon geweest, het in Holland in den winter te vieren.” -</p> -<p>„In den winter?” vraagde Willem met verwondering, maar ook de gelaatstrekken der andere -jonge Boeren drukten bevreemding uit. -</p> -<p>„Zeker, in den winter,” antwoordde de Jong met een glimlach. -</p> -<p>„Dus in Juli of Augustus?” hernam de vrager. -</p> -<p>„Neen, in December, net als wij. Maar ik zal ’t u gauw duidelijk maken. Als het hier -in Zuid-Afrika zomer is, dan is het in Holland winter, en is het hier winter, dan -is het in Holland zomer. De beide kerstdagen, 25 en 26 December, vallen hier midden -in den zomer, in Holland midden in den winter.” -</p> -<p>Nu was het raadsel opgelost, en allen begrepen het. -</p> -<p>De Jong zette thans zijn geschiedenis voort. -</p> -<p>„De bodem,” zeide hij, „was vruchtbaar, en de vooruitzichten voor de landverhuizers -gunstig. Daarom vestigden zich al meer en meer Hollanders aan de Kaap, die zich meest -allen aan den landbouw wijdden, en de kolonie breidde zich uit. Het eerst kwamen de -Hollanders in aanraking met de Hottentotten, en van hen kocht van Riebeek den noodigen -grond. Hij nam den grond niet, maar hij kocht <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>hem. Onthoud dat goed! Het land is geroofd noch gestolen; het is door de Hollandsche -Boeren, onze voorouders, op wettige, eerlijke wijze verworven. Maar de Hottentotten -hadden hunne eigenaardige begrippen van het mijn en dijn, en van Riebeek had heel -wat moeite, om het hen aan het verstand te brengen, dat zij het land <i>kwijt</i> waren, dat zij hadden verkocht. Hij zeide tot de Hottentotten: „Hier rondom Tafelberg, -is het nu <i>ons</i> Holland, en daar bij die hooge bergen dat is <i>uw</i> Holland.” -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Daarom wordt die streek tot op dezen dag genoemd: „Hottentotsch-Holland”. De Hottentotten -waren intusschen niet kruimelig in het land verkoopen, want zij dachten: Achter ons -ligt de heele wereld, en die is van ons. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De Hottentotten vergisten zich echter hierin, want na verloop van tijd aan de Vischrivier -gekomen, die hier langs ons lager heenstroomt, stootten zij op de Kafferstammen als -op een ijzeren muur. Nu zaten zij in het zuiden door de Boeren en in het noorden door -de Kaffers bekneld; velen hunner staken de zuidelijke grenzen over, en verhuurden -zich als veehoeders bij de Boeren, terwijl de anderen, in ongeregelde benden langs -de grenzen zwervend, naar het westen trokken, zoodat alle volksbewustzijn verloren -ging. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Niet alle gouverneurs waren van zoo’n uitnemend karakter als Antonie van Riebeek, -en onder de slechte bewindvoerders mogen Willem Adriaan van der Stell, Pieter Gijsbert -van Noot en Joachim van Plettenberg in de eerste plaats worden genoemd. Reeds Simon -van der Stell, de vader, had in strijd met het reglement der Compagnie zich vaste -landerijen verworven, en de Boeren gedwongen, voor hem te werken, doch, de pink van -Willem Adriaan bleek dikker te zijn dan de lende zijns vaders. De jonge van der Stell -wist vierhonderd morgen land machtig te worden, waarop hij een prachtig huis liet -bouwen en tuinen en boomgaarden aanleggen, terwijl niet minder dan vierhonderdduizend -wijngaardstokken moesten worden aangeplant. Maar het kostte hem geen cent; hij liet -er de Boeren voor zweeten. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Dit was echter nog niet genoeg. Hij werd eigenaar van tienduizend schapen, en van -zeventienduizend stuks hoornvee, terwijl hij in schijn voor de Compagnie doch in wèrkelijkheid -ten eigen bate opkooper en leverancier werd voor de Boeren. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Om de beteekenis daarvan te verstaan, behoort men te <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>bedenken, dat de Boeren aan niemand dan aan de Compagnie hun producten mochten verkoopen, -terwijl zij bij niemand hun inkoopen mochten doen dan bij diezelfde goedertierene -Compagnie, die tegen den laagst mogelijken, door haar zelf vastgestelden prijs kocht, -en met buitensporige winsten verkocht. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De jonge van der Stell maakte het ten laatste zoo erg, dat drie en zestig burgers -een klaagschrift tegen hem inzonden bij den gouverneur-generaal te Batavia, tot wiens -gebied de Kaapkolonie behoorde, wat van der Stell aanleiding gaf, om den hoofdleider -der beweging, Pieter van der Bijl, (een naam, nog tot op den huidigen dag in de Kaapkolonie -met eere bekend), met vijf anderen ter verantwoording op te zenden naar Holland. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Doch deze vermetele daad kwam hem duur te staan, en zoowel hij als zijn gedienstige -predikant en eenige andere Boerenverdrukkers werden teruggeroepen naar het moederland. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De bloedzuiger echter was nog maar een lam tegenover gouverneur van Noot, en veertig -Boeren namen het wanhopig besluit, om naar een Portugeesche kolonie te vluchten, en -vervolgens naar Holland te gaan, om daar recht te zoeken. Doch hun voornemen lekte -uit, en van Noot liet zeven hunner ophangen in het gezicht van zijn kasteel. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Toen echter reeds zes Boeren hingen, en de zevende den beul zag naderen, die hem den -strop om den nek zoude leggen, keerde hij zich met het gelaat naar het kasteel, en -riep met indrukwekkende stem: „Gouverneur van Noot, ik daag u binnen een uur tijds -voor den rechterstoel van den alwetenden God, om rekenschap te geven van mijne ziel -en de zielen mijner vrienden!” Daarna wendde hij zich tot den beul, en met een: „In -Gods naam dan!” liet hij zich gewillig ophangen.” -</p> -<p>Ouderling de Jong maakte, zelf onder den indruk van hetgeen hij verhaalde, een kleine -pauze, en de luisterende Boeren schaarden dichter om hem heen. -</p> -<p>„Het woord van den Boer was een profetie geweest,” begon de Jong opnieuw, „en toen -de raadsleden, met het toezicht op de executie belast, zich naar het kasteel begaven, -om rapport uit te brengen, zagen zij wel den gouverneur zitten op zijn gewone plaats -in den stoel, maar zijn gelaat scheen verwrongen, en de oogen schenen gebroken in -helsche angst. -<span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span></p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Toen was er vreugde onder de Boeren, en de straatkinderen zongen met een even eenvoudige -als pakkende woordspeling: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">„Geen nood! -</p> -<p class="line">Van Noot is dood!”</p> -</div> -<p class="first"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Nog wijst men den bezoeker op het Museum te Kaapstad den stoel, waarop van Noot den -laatsten adem uitblies, terwijl de regeering het lijk van dezen terecht verafschuwden -man op een onbekende plek liet begraven. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ook van Plettenberg was een echte verdrukker, die iederen Boer, die niet onvoorwaardelijk -en onmiddellijk naar zijn pijpen wilde dansen, in de ijzers liet werpen, en als soldaat -of matroos opzond naar Indië. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Gelukkig voor den Nederlandschen naam werd de rij der slechte bewindvoerders gedurig -door goede onderbroken, en vooral gouverneur Rijk van Tulbagh werd geroemd wegens -zijn oprecht, edel en rechtschapen karakter. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Telkens als het juk te zwaar werd, trokken de Boeren dieper het binnenland in. Zoo -ontstond een nieuw district, het „afgelegene” geheeten, dat in 1742 bij de Kaapkolonie -werd ingelijfd, en naar gouverneur Swellengrebel en diens echtgenoote Ten Damme, Swellendam -werd genoemd. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Doch de Boeren trokken al verder, zoodat vier en veertig jaar later, in 1786, al weer -een groot district bij de Kolonie kon worden gevoegd, dat naar gouverneur de Graaff -en zijne vrouw Reynette Graaff-Reinet werd genoemd. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Intusschen gistte het bij het einde der achttiende eeuw in het oude Europa. Staatkundige -beroeringen schokten de volken, en Europa raakte in vuur en vlam. Het Nederlandsche -volk haalde de Franschen binnen, joeg zijn stadhouder weg en kwam tegenover Engeland -te staan. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Nu wist Engeland zeer goed, dat er op den weg naar Oost-Indië een Kaapkolonie lag, -en lord Keith, een Engelsch admiraal, ankerde den 10<sup>den</sup> Juni 1795 met een oorlogsvloot in de Simonsbaai, en eischte de Kaapkolonie op—voor -den Prins van Oranje. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Het liep de Engelschen al bijzonder mee. De Hollandsche gouverneur ontving de Engelschen -zeer beleefd, en wisselde met hen meer complimenten dan kogels. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Enfin, de uitslag was wel te voorzien, maar ter eere van onze Boeren zij het gezegd, -dat zij van den beginne aan tegen de overgave waren. Zij wilden vechten tot het uiterste, -en van alle kanten snelden zij toe, om de bedreigde Kolonie te steunen. -<span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span></p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Hoe jammer, dat er te Kaapstad een papgouverneur, een Sluyskens, regeerde, en geen -ijzeren Jan <span class="corr" id="xd31e1380" title="Bron: Pieterszoen">Pieterszoon</span> <span class="corr" id="xd31e1383" title="Bron: Koen">Coen</span>! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>’t Is waar: de Boeren hadden over de Nederlandsche regeering herhaaldelijk bitter -te klagen gehad, maar zij vormde toch hun wettige regeering, en zij wilden met de -vreemde indringers niets te maken hebben. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Zij wilden dus vechten, doch wat baatte het? De Hollandsche soldaten kregen order, -om zich terug te trekken, en zonder slag of stoot, zonder dat er één druppel bloed -was gevloeid, werden de forten overgegeven. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Roemloos ging de Kaapkolonie verloren, maar het was voor Nederland wel een aangename -verrassing, toen het bij den vrede van Amiens (1802) de Kolonie terug ontving—doch -hoor ik daar niet een vreemd geritsel in het kreupelhout?” -</p> -<p>„’t Is de wind maar,” zeide een der jonge Boeren, „die wat opsteekt.” -</p> -<p>„Er werden nu ernstige hervormingen ter hand genomen,” hernam de Jong, „en nieuwe, -doelmatige regelingen, die vooral ons Boeren ten goede zouden komen, getroffen, toen -de oorlog op nieuw ontbrandde, en de Engelsche admiraal Popham den 6<sup>den</sup> Januari 1806 met een vloot van drie en zestig oorlogschepen in de Tafelbaai verscheen, -om onmiddellijk met de ontscheping van vijf duizend man landingstroepen te beginnen. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De gouverneur Janssens stond als van den donder getroffen, en de koloniale troepen -van Holland, die bij de Blauwbergen in linie stonden geschaard, gingen als echte huurlingen -bij het hooren van het Engelsche tromgeroffel aan den haal. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Binnen zes dagen viel Kaapstad met het sterke kasteel in handen der Engelschen, en -gouverneur Janssens vluchtte hals over kop naar de Hollandsch-Hottentotsche Bergen. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Maar ook nu was de toestand nog niet hopeloos. Met vijf honderd scherpschutters zou -hij in staat zijn geweest, om den pas, die als een poort in de Hollandsch-Hottentotsche -<span class="corr" id="xd31e1411" title="Bron: bergen">Bergen</span> toegang gaf tot het binnenland, tegen de macht der Engelschen te houden. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>En in plaats van vijf honderd zouden de Boeren hem <i>vijf duizend</i> scherpschutters hebben geleverd! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Toch heeft hij zelfs geen poging gewaagd! Al te angstig klopte dat hazenhart! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De huurlingen, die niet hadden willen vechten, mochten uittrekken met militaire eer; -de officieren behielden hun particuliere eigendommen; de burgerlijke ambtenaren bleven -in hun <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>betrekkingen, en de Boeren—nu ja, de Boeren mochten wrokken zooveel als zij wilden, -men zou hen wel klaar krijgen.…” -</p> -<p>Maar verder kwam de Jong niet, want allen waren plotseling opgerezen. -</p> -<p>„Een tijger,” fluisterde Dirk, „daar, in het kreupelhout!” -</p> -<p>Het was afgesproken geweest, dat voortaan met het oog op de menigvuldige sporen van -wilde dieren, die men had ontdekt, elken nacht door twee personen de wacht zou worden -betrokken. Voor dezen nacht waren Gert Kloppers en zijn zoon Dirk met die taak belast, -en met dat doel hadden zij geladen geweren bij zich. -</p> -<p>De tijger had zich verraden door het knakken der twijgen, en nu zagen ook de anderen -de vage omtrekken van het roofdier tusschen het donker gebladerte schemeren. Zijn -oogen blonken in de duisternis als twee gloeiende spijkers. -</p> -<p>Terwijl allen met gespannen aandacht naar die gloeiende spijkers staarden, legde Dirk -voorzichtig aan. -</p> -<p>„Raak hem tusschen zijn oogen,” zeide Gert Kloppers zacht, terwijl hij ook zijn eigen -geweer aanlegde. -</p> -<p>Dirk knikte en brandde los. -</p> -<p>Met een akelig gehuil beantwoordde de tijger het schot. -</p> -<p>Hij deed een geweldigen sprong, maar midden in den sprong viel hij met een harden -slag tegen den grond. -</p> -<p>Dirk had hem genoeg gegeven. -</p> -<p>Voorzichtig slopen de Boeren nu met toortsen naderbij, en wachtten bedaard zijn laatste -stuiptrekkingen af. Toen het roofdier dood was, onderzochten zij in de eerste plaats -de plek, waar de kogel was doorgedrongen. Dat is altijd hun eerste werk. Voor zij -de waarde van den buit taxeeren, gaan zij de waarde van het schot taxeeren. -</p> -<p>„Een mooi schot,” zeide de achttienjarige Kees Bouwer tot Tijs, den zoon van ouderling -de Jong. -</p> -<p>Dat Kees deze opmerking bepaald aan Tijs de Jong maakte, had een bijzondere reden. -Kees was wat plaagachtig van natuur, en hij wist, dat er tusschen Dirk Kloppers en -Tijs eenige naijver bestond op het punt, wie van beiden het beste kon schieten. Trouwens -wat de edele schutterskunst betreft, zijn de jonge Afrikaansche Boeren altijd eenigszins -jaloersch op elkander. -</p> -<p>„Zoo goed kunt gij het toch niet,” liet Kees er minder edel op volgen. -</p> -<p>„Och,” zeide Tijs, de schouders ophalend, „’t is een gelukkig schot.” -<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p> -<p>„’t Is een meesterlijk schot,” antwoordde Kees, „en tegen Dirk moet je ’t afleggen.” -„Goed, laat me ’t dan afleggen,” zeide Tijs wrevelig, en het gezelschap den rug toekeerend, -riep hij: „Wel te rusten, en zegen met den tijger!” -</p> -<p>Toen ging hij naar zijn tent, en wierp zich ontstemd op een bos hooi neer. Maar spoedig -viel hij in slaap en droomde van wilde avonturen met tijgers, leeuwen en olifanten. -</p> -<p>Ook de anderen zochten nu spoedig hun tenten op. Men gaf elkander de hand, terwijl -Gert Kloppers en Dirk nieuwe brandstof op het vuur wierpen en zich voor de koude met -een schapenvacht dekten. -</p> -<p>Van achter het gebergte klom de maan thans op in stille majesteit, en terwijl de toppen -der bergen en de velden baadden in haar zacht glanzend licht, hing boven de spleten -en kloven van het gebergte tastbare duisternis. Witte dampen stegen op, en aan den -diep blauwen hemel schitterden de sterren als juweelen op het nachtelijk kleed van -den Almachtige. -</p> -<p>Maar scherper klonk uit de verte het gehuil der gevlekte hyena en de rauwe kreet van -den hongerigen panter. Sultan legde zijn kop op Dirk’s knie, terwijl hij nu en dan -een dof gebrom liet hooren. Maar alles bleef rustig, en zonder verdere avonturen ging -de nacht voorbij. -</p> -<p>Maar geen acht dagen later had de familie Kloppers een ontmoeting met het geweldigste -aller roofdieren, den leeuw, waarbij het geen haar had gescheeld, of de kleine Hannie -was het slachtoffer geworden. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch8.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK VIII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Op zekeren morgen, nadat men weer eenige dagen was voortgetrokken, bleven de ossenwagens -uitgespannen staan. Met algemeen goedvinden was besloten, den Trek eenige dagen te -staken. Daardoor bleef men in verbinding met de Emigranten-Boeren, die de Kolonie -later hadden verlaten, dat met het oog op de gevaren, die van de zijde der Kaffers -te duchten waren, een verstandige maatregel was. -</p> -<p>De wagens bleven dus uitgespannen, en de Boeren, die <span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span>hartstochtelijke jagers zijn, begaven zich op de antilopenjacht. Het vleesch der gedoode -antilopen plegen de jagers bij lange reepen in de zon te droogen te hangen. Het gedroogde -vleesch wordt <i>biltong</i> genoemd, en levert een taai maar krachtig voedsel. -</p> -<p>Willem, die nu tien jaar was, had waarlijk ook al een geweer, en het hinderde hem -niet, dat de klepper, waarop hij zat, reeds oud en stijf begon te worden. Aan de zijde -van Dirk trok hij met de andere Boeren vroolijk mede ter jacht, en elken kwinkslag, -die op hem werd afgegeven, gaf de kleine kerel met woeker terug. -</p> -<p>Maar Gert Kloppers was in de legerplaats gebleven. Er was aan de ossenwagens zooveel -na te zien en te kalefateren, dat er werk genoeg aan den winkel was. En al was er -geen onraad te vreezen, hij hield het toch voor raadzaam, dat er ten minste één mannelijke -verdediger in het lager was. -</p> -<p>De jagers waren nu vertrokken, en terwijl Gert Kloppers een voorwiel van den achtersten -wagen nazag, leunde Floor tegen den voorsten ossenwagen. Hij tuurde zwijgend naar -den blauwen hemel, waar een paar grijze wolken voorbij dreven, terwijl hun schaduw -langzaam over de onmetelijke velden gleed. -</p> -<p>Er lag een trek van bitter verdriet op zijn gelaat. Meer dan hij ’t zeggen kon, hinderde -’t hem, dat zelfs de kleine Willem reeds met vaardigheid het geweer, dat <i>machtig</i> wapen in de hand van den Boer, kon hanteeren, terwijl hij er niet de minste geschiktheid -voor bezat. -</p> -<p>Wèl had hij zich een groote bekwaamheid eigen gemaakt in het werpen van zijn strijdbijl, -maar wat baatte dat? -</p> -<p>Twintig maal had hij klaar gestaan, om een wild dier het scherpe staal naar den kop -te slingeren, maar elken keer was de buit hem ontsnapt, voor het onder het bereik -van zijn bijlworp kwam. -</p> -<p>Hij was nutteloos; dàt voelde hij. Hij wilde nuttig zijn, en hij kon het niet, en -hij schaamde zich over iets, dat hij toch niet verhelpen kon. -</p> -<p>En juist, terwijl hij zich in deze zelfpijnigingen verdiepte, richtte zijn moeder, -die in de schaduw van den wagen gezeten, bezig was met kleeren verstellen, zich tot -hem met de woorden: „Zoo Floor, staat gij daar weer te suffen? Waarom ben je niet -meegegaan op de jacht?” -</p> -<p>„Ge weet het: ik kan niet schieten.” -</p> -<p>„Ja, de kleine Willem beschaamt je,” zeide de moeder. -</p> -<p>„Kan ik dat helpen?” antwoordde hij op stroeven toon. -<span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span></p> -<p>„Gij zijt een hals, een tobbert,” vervolgde vrouw Kloppers. „Een Boer, die geen geweer -kan hanteeren, is een oneer voor de familie.” -</p> -<p>Zij bedoelde dat zoo erg niet, maar zij was van morgen door allerlei kleine wederwaardigheden -ontstemd geraakt, en zij woog haar woorden niet. -</p> -<p>Maar bij Floor, die in een hoogst prikkelbaren toestand verkeerde, viel dit woord -als een snijdend zwaard in de ziel. -</p> -<p>„Een oneer?” riep hij met schorre stem, „een oneer?” -</p> -<p>Hij was zoo wit geworden als een gekalkte muur, en hij beet op zijn lippen, dat het -bloed er uit sprong. -</p> -<p>En voor de moeder er aan dacht, om hem terug te roepen en te kalmeeren, verliet hij -met haastige schreden de legerplaats, niet in staat den storm te bezweren, die in -zijn binnenste woedde. -</p> -<p>Nu hij zich verwijderd had begreep de moeder eerst, dat zij haar kind had gegriefd, -en ware niet een buurvrouw tusschenbeide gekomen, die hare oogenblikkelijke hulp van -noode had, dan zou zij Floor nog zeker zijn nagegaan. -</p> -<p>Maar nu troostte zij zich met de gedachte, hem bij zijn thuiskomst wel te spreken, -er niet aan denkend, dat er voor die thuiskomst nog veel kon gebeuren! -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het zal een paar uur later zijn geweest, dat de kleine Hannie op eenigen afstand van -het lager op een heuveltje zat te spelen. Zij zat met den rug naar de ossenwagens, -terwijl vrouw Kloppers nog altijd bij den voorsten wagen zat, ijverig bezig aan haar -huiselijk werk. -</p> -<p>Rechts van het kind, op zeer korten afstand, was een klein bosch, terwijl op den achtergrond, -vóór het kind, eenig kreupelhout groeide. -</p> -<p>Vrouw Kloppers hield, nu en dan van haar werk opziende, de kleine Hannie in het oog, -doch wie beschrijft haar schrik, toen zij, weer in de richting van haar kind starende, -op den achtergrond, tusschen de groene bladeren van het kreupelhout, de gele manen -zag schemeren van een leeuw. -</p> -<p>Zonder twijfel werd het roofdier door den honger gekweld, want anders waagt zich de -leeuw gewoonlijk niet op klaarlichten dag in de nabijheid van ossenwagens. -</p> -<p>Hij sloop voorzichtig als een kat uit het kreupelhout, en vrouw Kloppers zag het duidelijk, -dat het een leeuw van de grootste soort was. -<span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span></p> -<p>Onmiddellijk echter legde hij zich plat op den grond, en de wijze, waarop hij met -den staart zijn zijde zwiepte, wees duidelijk aan, dat hij een prooi had ontdekt. -</p> -<p>En die prooi was de kleine Hannie! -</p> -<p>De kleine speelde met haar pop, en had niet het flauwste besef van het vreeselijke -gevaar, dat haar bedreigde. -</p> -<p>Zij wendde het blonde hoofdje om, en lachte tegen haar moeder. -</p> -<p>„Zie eens, Moeke,” riep ze, „wat past dat jurkje mooi!” -</p> -<p>Nu keek de kleine weer recht vooruit, naar het kreupelhout. Zij moest den leeuw zien; -zij zàg hem werkelijk. Maar het onthutste haar niet; argeloos speelde zij door. -</p> -<p>In de verte, links van de kleine, kwam Gert Kloppers van eene korte wandeling terug, -en op een verhevendheid komende, zag hij duidelijk het bruine, strooien hoedje van -zijn kind. -</p> -<p>Maar even duidelijk zag hij den grooten leeuw als een kat op den loer liggen. -</p> -<p>Kloppers was zonder geweer; niets dan een mes had hij bij zich. -</p> -<p>Hij blikte naar den voorsten ossenwagen, en zag, hoe zijn vrouw er in tastte met hare -handen. -</p> -<p>Hij zag haar een geweer grijpen, en tegen den grond werpen. En nòg één .… en nog één -.… alle drie wierp ze tegen den grond. Hij begreep het, en zijn hart bonsde zoo hevig, -dat hij het kon hooren kloppen. -</p> -<p>Er bevonden zich namelijk vier geweren in den ossenwagen. Drie daarvan waren gisteren -afgeschoten, en het was verzuimd geworden, ze weer te laden. Het vierde geweer, het -kleinste, was geladen, maar zelfs de knapste schutter der kolonie—zelfs Teunis Smit -niet!—kon met dat geweer een leeuw vellen. -</p> -<p>Dat alles wist de vader der kleine Hannie. -</p> -<p>Nu zag hij, dat zijn vrouw het vierde geweer nam en aanlegde. -</p> -<p>„Mik goed, Hanneke!” zeide hij. „Schiet het monster het rechteroog uit!” -</p> -<p>Hij zeide dit werktuigelijk, binnensmonds, want hij was te ver van zijn vrouw vandaan, -om haar te kunnen beroepen. En al hàd hij haar kunnen beroepen, dan zou hij het toch -niet hebben gedaan, uit vrees, het onheil te verhaasten, dat oogenschijnlijk niet -te keeren was. -</p> -<p>Meteen trok hij echter het scherpe mes uit de schede. -<span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span></p> -<p>Vrouw Kloppers scheen echter te aarzelen, om af te drukken. Ook dat begreep haar man. -</p> -<p>Het kind was namelijk opgerezen, en stond juist in de richting, die de kogel moest -nemen. -</p> -<p>Maar het kind ging weer zitten, en onmiddellijk daarop zag Kloppers den vuurstraal -glippen uit den loop van het geweer. -</p> -<p>Zoo dicht over het hoofd van het kind floot de kogel heen, dat de veer op het hoedje -werd geraakt. -</p> -<p>Nu snelden de moeder van den eenen en de vader van den anderen kant hun kind ter hulpe, -maar sneller dan de ouders was de leeuw, die razend van pijn en woede den vreeselijken -sprong deed. -</p> -<p>Doch hij miste zijn prooi—drie passen vóór het kind kwam hij op den grond terecht. -En in dit ondeelbaar oogenblik, vóór hij den sterken klauw tot den doodelijken slag -kon uithalen, suisde rechts uit het bosch een bijl door de lucht. -</p> -<p>Met zoo’n vreeselijke kracht was het wapen geslingerd, dat de bovenkop van het roofdier -letterlijk gespleten werd. -</p> -<p>Thans kwam Floor, die reeds lang vóór zijn moeder den leeuw had opgemerkt, uit het -boschje te voorschijn, en begaf zich kalm, alsof er niets was gebeurd, naar den leeuw. -Maar een scherp opmerker had wel kunnen zien, hoe die trek van verdriet uit zijn gelaat -was weggewischt, en heel zijn houding toonde mannelijke kracht. -</p> -<p>De moeder was nu ook genaderd, maar haar eerste gang gold niet haar Hannie. -</p> -<p>„Floor,” riep zij, „mijn jongen!” -</p> -<p>Zij nam zijn gebruinde wangen tusschen haar handen en zag hem aan. -</p> -<p>Zij zag hem aan met de onuitsprekelijke liefde eener moeder. -</p> -<p>Voor dien blik was hij niet bestand. Zijn stugheid smolt als ijs voor de middagzon. -</p> -<p>Zij streelde hem het blonde haar en liefkoosde hem. -</p> -<p>Zij kuste hem op de oogen en op den mond. En met eene stem, die beefde van ontroering -en teederheid, fluisterde zij: „Floor, mijn lieveling! Mijn trots en mijn vreugde!” -</p> -<p>Toen kon de jonge Boer zich niet meer goed houden, en de armen om haren hals slaande, -weende hij. -</p> -<p>Kloppers had inmiddels de kleine Hannie op den arm genomen, en toen de familie zich -eenigszins had hersteld <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span>van hunne ontroering, bezichtigden zij te samen het gedoode roofdier. -</p> -<p>„Het oog is er uit geschoten,” riep Floor. -</p> -<p>„Het rechter?” vraagde zijn vader. -</p> -<p>„Neen, het linker.” -</p> -<p>„Het linker is me ook goed,” hernam Kloppers op vroolijken toon, en terwijl hij zijn -vrouw op den schouder klopte, voegde hij er schertsend aan toe: „Ja, mijn Hanneke -behoort nog tot het oude, onvervalschte ras der scherpschutters.” -</p> -<p>Maar op zeer ernstigen toon liet hij er op volgen: „Wat zullen wij den Heere vergelden -voor al Zijne weldaden, aan ons bewezen! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Wie bestuurde de hand mijner vrouw, dat haar kogel het oog raakte van den leeuw, zoodat -hij miste in zijn sprong? -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Wie bestuurde den gang van Floor, dat hij in de nabijheid was? En wie gaf hem de kracht -en de vaardigheid, om den leeuw met één bijlworp te dooden?” -</p> -<p>En samen nederknielend, dankten zij God. -</p> -<p>De kleine Hannie deed het ook, maar op hare manier: in kinderlijken eenvoud. Zij vouwde -haar handjes, deed haar blauwe kijkers vaster dicht dan gewoonlijk en zeide: „Heere, -ik dank u, dat dat ondeugende beest dood is. Ik was ijselijk verschrokken. Laat dat -ondeugende beest als ’t u belieft nooit meer levend worden, Amen.” -</p> -</div> -</div> -<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch9.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK IX.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Met loomen, langzamen tred ging de trek het Noorden in. ’t Was geen wonder, dat het -langzaam ging. Men moest het vee ontzien, en telkens moesten de achterblijvers worden -ingewacht. Maar eindelijk, eindelijk was het eerste doel van den tocht bereikt, en -den top van een hoogen heuvel beklimmend, zagen de Boeren in de verte de blauwe golven -blinken van den breeden stroom. -<span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span></p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De groote rivier!” juichten de zwervers, „de groote rivier!” -</p> -<p>Het was de Groote- of de Oranje-rivier, de koninklijke stroom, die nu eens zich langzaam -tusschen bloemrijke oevers heen slingert, om plotseling met klaterend geweld van steile -hoogten neer te donderen, die vele mijlen ver zich tusschen nauwe, steile rotswanden -doorwringt, om dan weer in majestueuze breedte de vlakke prairiën te besproeien, en -die, in het Blauwe Gebergte ontspringend, na een grilligen tocht dwars door Zuid-Afrika -zijn wateren in den Atlantischen Oceaan ontlast. -</p> -<p>De Voortrekkers hieven het hoofd moedig op, toen zij het geruisch van zijn golven -hoorden. Er was reden voor, want in het brein van den slokkerigsten Engelschman was -het niet opgekomen, om het gezag van zijn land tot over de Oranje-rivier uit te stippelen. -</p> -<p>Doch een nieuwe teleurstelling wachtte hen. De rivier was door zware regens hooggezwollen, -en nergens was een ondiepte, een drift noch pont of veerschuit te ontdekken. -</p> -<p>Maar de Trekkers waren praktische menschen, die niet licht bij de pakken gingen neerzitten, -en al hadden ze geen vleugels, om over den breeden stroom te komen, zij hadden een -ijzeren wil, en moesten naar den overkant. -</p> -<p>Ze kwamen er ook. -</p> -<p>Langs den zanderigen oever stonden heele bosschen wilgeboomen, waarop de oogen der -Boeren vielen, en de landelijke stilte van den omtrek werd verbroken, dagen lang, -door het kappen van den bijl, het knarsen der zaag en het luid geklop van den hamer. -Spoedig dreven ruwe houtvlotten in het water, en de zware, groote wagens, van hun -inhoud ontlast, werden het eerst aan deze primitieve ponten toevertrouwd. Daarna volgden -have en goed, terwijl de Boeren het kostbaarste, wat zij bezaten: hun vrouwen en kinderen, -het laatste overbrachten<a class="noteRef" id="xd31e1568src" href="#xd31e1568">1</a>. -</p> -<p>De moeielijke overtocht werd zonder ongelukken volbracht, terwijl de vrouwen, met -hun kinderen neergehurkt op de houtvlotten, zongen: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">„Komt, treèn wij dan gemoedigd voort, -</p> -<p class="line">In vast vertrouwen op Zijn woord; -</p> -<p class="line">Hoe moeilijk ons de weg ook schijn’, -</p> -<p class="line">Het eind zal zeker zalig zijn!”</p> -</div> -<p><span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span></p> -<p>Nu waren de Boeren <i>vrij</i>! Het gehate Engelsche juk was hen van de schouders gegleden, en zij vormden een zelfstandig -volk: het volk der <i>vrije</i> Boeren. Vol geestdrift hadden de jonge Boeren geroepen: „Leve de vrijheid! Weg met -Engeland!” maar de vrome de Jong had gezegd: „Eben-Haëzer: tot hiertoe heeft ons de -Heere geholpen!” -</p> -<p>De Boeren betrokken bij de Oranje-rivier groote lagers van dertig tot honderd ossenwagens, -en waar anders niets werd gehoord dan het eentonig lied van een alleen wonenden kaffer, -het gebrul van een wild dier en het gekras van een roofvogel hoog in de lucht, klonk -thans scherts en gelach. Vrienden, die elkander in geen tien jaar hadden gezien, drukten -elkander aan de Oranje-rivier de hand, en nieuwe vriendschapsbanden werden geknoopt! -</p> -<p>De jonge Boeren organiseerden groote schietwedstrijden, terwijl de ouden, met de pijp -in den mond, in ernstige gesprekken door de legerplaats wandelden. -</p> -<p>Zoo’n wedstrijd zullen wij heden bijwonen. -</p> -<p>Van de scheidsrechters kennen wij er maar één: den sterken, gespierden Teunis Smit. -</p> -<p>Er staan een veertigtal jonge Boeren met het geweer in de hand gereed, om deel te -nemen aan den wedstrijd. Bij een der groepen, die druk staan te praten, herkennen -wij Dirk Kloppers, Tijs de Jong en Kees Bouwer. -</p> -<p>Het is zwart van toeschouwers. Hier en daar loopt een breedgeschouderde olifantenjager -met verweerde gelaatstrekken door de menigte heen, die eerbiedig wordt gegroet, en -over en weer vliegen schertswoorden, die met vroolijk gelach worden aanvaard. Er heerscht -ongedwongenheid zonder bandeloosheid; vloeken hoort men niet; ’t is een volksfeest -in den goeden zin van het woord. -</p> -<p>Eerst wordt, op flinken afstand, een ronde schijf tegen een boom gespijkerd. Die schijf -vormt het wit. -</p> -<p>Niet één van de veertig schutters mist het doel. Nu wordt op de schijf een cirkel -geteekend, niet grooter dan een rijksdaalder. Die cirkel is thans het mikpunt. -</p> -<p>Kees Bouwer, die in den regel een grooten mond heeft, waar het een ander geldt, is -blijkbaar zenuwachtig, en raakt de schijf twee centimeters boven het wit. Met een -luidschallend gelach wordt het misse schot begroet. -</p> -<p>Tijs de Jong raakt den cirkel in het middenpunt, maar Dirk Kloppers geeft hem geen -kamp, want zijn kogel klettert op het lood, dat Tijs heeft afgeschoten. -<span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span></p> -<p>Van de veertig schutters vallen er drie af. -</p> -<p>Nu wordt er een leege flesch opgehangen in den boom; daarvoor een plank met eene opening -ter grootte van een gulden. -</p> -<p>„Vijftien pas achteruit,” roept Teunis Smit, „en opgepast!” -</p> -<p>Nu wordt het meenens; er komt beweging onder de toeschouwers. -</p> -<p>Dertig kogels fluiten door de opening heen, en schieten de telkens op nieuw vervangen -flesch stuk. -</p> -<p>Onder de gelukkigen, die raak schoten, behooren Dirk en Tijs. -</p> -<p>Er wordt een nieuwe plank genomen, met een opening, niet grooter dan de dikte van -den kogel. -</p> -<p>„Nou ben je verloren, Tijs,” zegt Kees Bouwer sarrend. -</p> -<p>Tijs kijkt hem aan met een verachtelijken blik. -</p> -<p>„Kees,” zegt een der omstanders. -</p> -<p>„Wat moet je?” zegt Kees. -</p> -<p>„Heb je niet een schaar?” zegt de omstander. -</p> -<p>„Waarvoor?” zegt Kees. -</p> -<p>„Om een stuk van je tong af te knippen, want ze is te lang voor een fatsoenlijk mensch!” -</p> -<p>Kees Bouwer zegt geen woord meer. -</p> -<p>Tijs is het eerst aan de beurt om te schieten. -</p> -<p>Met strak gespannen gelaat volgt de menigte elk zijner bewegingen. -</p> -<p>Er wordt geen woord meer gesproken; er wordt slechts gefluisterd. -</p> -<p>Daar gaat het schot.… -</p> -<p>Met een lang aanhoudend, vroolijk hoera wordt het meesterschot begroet—de flesch is -stuk geschoten. -</p> -<p>„Dat doet geen mensch hem na dan Teunis Smit,” roept een dikke veerman, die ergens -aan de rivier woonachtig is; „geen mensch behalve Teunis Smit. Tijs de Jong is koning -vandaag!” -</p> -<p>Dat scheen waarheid te worden, want de acht en twintig volgenden misten, ’t Scheelde -bij velen niet meer dan een paar strepen, maar het schot was toch mis. ’t Was ook -haast niet te doen: op zoo’n afstand door die kleine opening heen te schieten. -</p> -<p>Dirk kwam het laatst aan de beurt. -</p> -<p>Hij legde het geweer aan. -</p> -<p>Daar kwam een wesp aangevlogen, en zette zich op zijn hand. -</p> -<p>Onmiddellijk daarop voelde hij een stekende pijn. -</p> -<p>Tijs zag het. „Dirk,” zeide hij, „de wesp heeft je gestoken. De kamp is niet gelijk; -schiet niet!” -</p> -<p>Dirk liet den loop van het geweer zakken. -<span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span></p> -<p>„Zoo,” riep de dikke veerman, „durf je niet? Ik had het wel gedacht.” -</p> -<p>„Houd je mond, dikbuik,” riep Tijs met toornige stem; „moei je met je eigen zaken!” -</p> -<p>Maar Dirk kon de aantijging van den veerman niet verkroppen. Hij zette de tanden vast -op elkander, en legde het geweer ten tweeden male aan. Wel was zijn gelaat een tint -bleeker dan gewoonlijk, maar onbewegelijk lag de loop van het geweer in zijn sterke -hand. -</p> -<p>De spanning onder de toeschouwers had thans haar hoogtepunt bereikt; zelfs het gefluister -verstomde. -</p> -<p>Dirk brandde los … de flesch vloog in duizend scherven.… -</p> -<p>Er volgde een oorverdoovend gejuich. Men zwaaide met de geweren, met de hoeden, met -de petten, en de jonge Boeren brachten een geestdriftig hoera uit voor Dirk Kloppers -en Tijs de Jong. -</p> -<p>Maar Teunis Smit riep: „Vooruit, overdoen! Wie het eerste mis schiet, is overwonnen.” -</p> -<p>Hij wachtte een paar minuten, doch noch Dirk noch Tijs, die met elkander stonden te -fluisteren, schenen het gehoord te hebben. -</p> -<p>„Nu, zijn de heeren van plan, om van de week nog te beginnen?” schreeuwde de leeuwenjager. -</p> -<p>„Neen,” zeide Dirk, „van de week komt er zèker niets van.” -</p> -<p>Hij reikte Tijs de hand, en hand aan hand wandelden zij te samen naar de scheidsrechters -toe. -</p> -<p>„De strijd is niet beslist: nu hebben we geen schutterskoning <span class="corr" id="xd31e1644" title="Bron: van daag">vandaag</span>,” zeide Teunis Smit gemelijk. -</p> -<p>„Ge hebt er dezen keer twee,” antwoordde Tijs lachend: „dat is goed voor de verandering.” -</p> -<p>De toeschouwers vonden het blijkbaar ook, maar de dikke veerman zeide spottend: „Een -mooie wedstrijd hier! Een mooie boel<span class="corr" id="xd31e1650" title="Niet in bron">,</span>” en na een poosje ging hij wrevelig en mopperend heen. -</p> -<p>Twee jonge menschen slopen hem achterna. -</p> -<p>Hij was misschien een vijftal minuten weg, toen hem plotseling de stok onder de hand -werd weggestooten. -</p> -<p>Hij keerde zich om, en zag een blauw rookwolkje. -</p> -<p>„Ik wil wedden, dat die lange slungel van Kloppers dat heeft gedaan,” zeide hij. -</p> -<p>Maar die weddenschap zou hij verloren hebben, want Tijs de Jong had het gedaan. -</p> -<p>Het volgende oogenblik werd hem de steenen pijp van tusschen de tanden weggeschoten. -<span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span></p> -<p>„En dat heeft me Tijs de Jong geflikt, die rekel,” liet hij er op volgen. Ook dat -was niet waar, want het laatste schot was van Dirk Kloppers. -</p> -<p>„O dat nare Boerenras,” riep hij, de vuist ballend; „die ellendelingen!” -</p> -<p>Toen zette hij het op een loopen, zoo hard als zijn korte beenen het toelieten, en -holde naar zijn woning. -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e1568"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1568src">1</a></span> De Geschiedenis van de Hollandsch-Afrikaansche Boeren door J. H. Hatting, Utrecht, -Transvaal. <a class="fnarrow" href="#xd31e1568src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch10.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK X.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De Boeren zijn weer op den Trek. Met een breed front, op mijlen afstands van elkander, -reizen zij in treinen van vijf tot twaalf ossenwagens dwars door de ongebaande velden -rustig voorwaarts op de Vaalrivier aan. -</p> -<p>Met algemeene stemmen is Hendrik Potgieter, naar wien het eerste, door de Boeren in -de Transvaal aangelegde dorp Potchefstroom is genoemd, tot Kommandant-Generaal benoemd -van den Trek. -</p> -<p>Het eerste volk, dat men ontmoette, waren de Griqua’s, bastaards, gesproten uit een -vermenging van blanken en Hottentotten. Hun opperhoofd heette Adam Kok, die de Boeren -gul en gastvrij ontving, maar zij vertoefden hier niet lang, maar zetten den trek -voort, totdat zij bij de Barolong-Kaffers kwamen, een zwakke stam, die in de spelonken -der bergen woonde, en beefde bij den naam van Moselekatse, den machtigen en bloeddorstigen -Kafferkoning in het noorden. Hij had vreeselijk onder hen huisgehouden, en daar zijn -roofsoldaten hen van al hun vee hadden beroofd, leden zij gebrek en ellende. De Boeren, -die hier eenigen tijd hunne tenten nedersloegen, hadden medelijden met de ongelukkige -<span class="corr" id="xd31e1670" title="Bron: Barolong’s">Barolongs</span>. Lustig knalde het Boerengeweer in streken, waar het nog nooit was gehoord, en de -hongerige Kaffers konden hun honger stillen aan het overvloedig geschoten wild. -</p> -<p>Na de Barolongs stootten de Boeren op de Basuto-Kaffers, die eveneens Moselekatse’s -vuist hadden gevoeld, en zich angstig schuil hielden in het gebergte. Doch van de -vredelievende <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>bedoelingen der Boeren overtuigd, kwamen zij uit hun sluiphoeken te voorschijn, en -brachten den blanken een overvloed van graan en koren, waarvoor zij koeien en schapen -in ruil ontvingen. -</p> -<p>Maar voor de vuurwapens der Boeren beefden zij. Bij elk schot wierpen zij zich plat -tegen den grond, en zij zeiden, dat de bliksem en de donder sluimerden in den loop -van het Boerengeweer. -</p> -<p>Waren de Basuto’s verbaasd over de vuurwapens der Boeren, dezen waren op hun beurt -verwonderd, toen zij voorttrekkende, midden in de eindelooze prairiën, op diepe kuilen -stietten, slechts door eenige rietmatten tegen wind en regen beschut, waaruit, als -vogels van het nest, bij hun nadering zwarte, onoogelijke gedaanten verschrikt wegholden. -Deze <span class="corr" id="xd31e1680" title="Bron: aardbowoners">aardbewoners</span>, die weinig op menschelijke wezens geleken, werden Boschjesmans genoemd, leefden -van slakken, kikvorschen, struisvogeleieren, planten, rijstmieren en van het wild, -dat zij in hun vanggaten konden machtig worden. Deze gaten bestonden uit diepe kuilen, -door gras en twijgen bedekt. Het wild, dat argeloos deze zwakke zoldering betrad, -viel er natuurlijk doorheen, en werd een even gemakkelijke als welkome buit. -</p> -<p>De Boeren trokken thans over een rivier, die zij eigenaardig de vetrivier noemden -vanwege het menigvuldige, zware, vette wild, dat aan de oevers van deze rivier werd -geschoten. -</p> -<p>Als een vriendelijke oase in de heidensche wildernis, ontmoeten de moedige Voortrekkers, -langzaam <span class="corr" id="xd31e1686" title="Bron: voortrekkend">voorttrekkend</span> naar het onbekend noorden, het station van een zendeling, die onder de Koranna-Kaffers -werkte. Met groote oogen staarden de Koranna’s op de lange wagentreinen der Boeren, -en sloegen van schrik, angst en verbazing de handen in elkander, toen zij van den -aanvoerder der Boeren, Hendrik Potgieter, vernamen, dat de blanken op den trek waren -naar Moselekatse, den grooten Olifant, van wien zij grond wilden koopen voor een nederzetting. -</p> -<p>De Koranna’s vraagden, waarmee de Boeren het land wilden betalen, en Potgieter antwoordde: -„Met vee.” Toen schudden de Koranna’s het hoofd en zeiden: „Moselekatse heeft al het -vee wijd in den omtrek geroofd, en hij heeft ulieder vee niet noodig. Maar hij zal -u, uwe vrouwen en uwe kinderen uitroeien, want hij is de groote Olifant, die met zijn -ijzeren pooten alles vermorzelt.” -<span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span></p> -<p>Toen echter de Boeren deze boodschap vernamen, bleven zij aarzelend staan. -</p> -<p>De Koranna’s hadden er niet te veel van gezegd. -</p> -<p>Ten noorden der <span class="corr" id="xd31e1697" title="Bron: Vaal-rivier">Vaalrivier</span> regeerde hij: Moselekatse, de koning der Matabele-Kaffers, de groote Maaijer, die -het tegenwoordige Transvaal<a class="noteRef" id="xd31e1700src" href="#xd31e1700">1</a>, een gebied, twaalf maal grooter dan ons vaderland, zoo schoon had afgemaaid, dat -al de dorpen en steden met den grond waren gelijk gemaakt. En deze Moselekatse, die -onder zijn onbarmhartigen voet zeven Kafferstammen had verbrijzeld, hield reeds zijn -bloedhonden gereed, om het volk der Boeren van den aardbodem uit te roeien. -</p> -<p>Doch dit wisten de Boeren nog niet, en hun aarzeling overwinnend, trokken zij weer -langzaam voorwaarts. Trouwens de afstand was nog tamelijk groot, die hen van den geweldigen -Kafferkoning scheidde. -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e1700"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1700src">1</a></span> <i>Trans</i> beteekent <i>over</i>. Met de uitdrukking: <i>Transvaal</i> bedoelden de Boeren dus het gebied over de Vaalrivier: het <i>Overvaalsche</i>. <a class="fnarrow" href="#xd31e1700src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch11.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XI.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Dirk was heden morgen naar het grazende vee gereden om het te tellen, en Daan, die -bij de kudden was geplaatst, kwam hem in opgewonden toestand tegemoet loopen. -</p> -<p>„Baas,” riep hij reeds van verre, „jonge baas, luister!” -</p> -<p>Maar Dirk sloeg geen acht op den Kaffer, want hij had haast. -</p> -<p>„Ik heb nu geen tijd,” zeide hij, „straks kunt ge ’t mij vertellen,” en meteen reed -hij door. Maar de Kaffer wierp zich voor de hoeven van den zwarten hengst en riep: -„Baas, er is gevaar!” -</p> -<p>„Kerel, ben je dol geworden?” zeide Dirk onwillig, terwijl hij de teugels strak aanhaalde. -Hij had den knecht nog nooit zoo opgewonden gezien. -</p> -<p>„O baas, luister!” herhaalde Daan op zulk een smeekenden toon, dat de jonge Boer er -door getroffen werd. -<span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span></p> -<p>„Nu spreek op dan! Maar maak het kort; ik heb werkelijk weinig tijd.” -</p> -<p>Daan stond op en vervolgde op ernstigen toon: -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Dat kan wel waar zijn, baas, dat gij weinig tijd meer hebt. Gij en uwe heele familie -en ook de kleine Hannie en al de Trekboeren, zij zijn allen kinderen des doods.” -</p> -<p>Dirk keek den spreker oplettend in de oogen. „Arme kerel,” dacht hij—„krankzinnig<span class="corr" id="xd31e1728" title="Bron: ”,">,”</span> en op medelijdenden toon zeide hij: „Kom, Daan, ga maar met mij mee, en wijs mij -eens, waar onze witte melkkoe loopt.” -</p> -<p>Maar nu slaakte de Kaffer zulk een kreet van angst en schrik, dat Dirk vergat om door -te rijden. Hij wist niet, hoe hij het zonderlinge gedrag van den knecht moest verklaren, -en aarzelend vraagde hij: „Wat is er dan gebeurd?” -</p> -<p>„Gistermiddag,” zeide Daan, <span class="corr" title="Niet in bron">„</span>terwijl de Hottentotten bij de kudde waren, zocht ik een kreupelboschje op, in welks -schaduw ik mij nedervleide, want de zon brandde op mijn hoofd. Ik was bijna ingedommeld, -toen ik in eens helder wakker werd door een verward gedruisch vlak in mijn nabijheid. -Voorzichtig rees ik overeind, en zag vier Kafferkrijgers voorbijgaan.” -</p> -<p>„Kafferkrijgers? Ge vergist je zeker.” -</p> -<p>„Ik vergis me niet, baas. Zij waren met assegaai en schild gewapend; in vollen oorlogsdos. -Zij hadden een druk gesprek, en daar ik de Kaffertaal versta, sloop ik hen achterna -in ’t lange gras.” -</p> -<p>„Ik kan kruipen als een slang—dat weet gij, baas,” liet hij er met eenigen trots op -volgen. -</p> -<p>De jonge Boer knikte. -</p> -<p>„Zij hadden het over de Trekboeren, die hun gebied wilden binnendringen, zooals zij -dat noemden.” -</p> -<p>„Wij willen het land toch koopen?” zeide Dirk; „maar goed—vertel door!” -</p> -<p>„Zij zeiden,” ging Daan voort, „dat zij al de Boeren zouden slachten, en tot een spijze -achterlaten voor den vogel der lucht en het dier der wildernis.” -</p> -<p>„Zeiden zij dat zoo?” vraagde Dirk, terwijl zijn oogen <span class="corr" id="xd31e1746" title="Bron: begonnnen">begonnen</span> te flikkeren. -</p> -<p>„Zóó hebben zij ’t gezegd; zij hebben er ook reeds een begin mee gemaakt,” antwoordde -Daan met groote beslistheid. -</p> -<p>„Een begin mee gemaakt? Nu geloof ik zeker, dat je verbeeldingskracht er met jou van -door is gegaan. Drie dagen geleden heb ik een Boer gesproken, die pas al de <span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span>Trekkers had bezocht, die het dichtst bij de Vaalrivier zijn, en niets onrustwekkends -heeft zich voorgedaan.” -</p> -<p>„Toch is het waar, baas; eergisteren is het gebeurd.” -</p> -<p>Dirk antwoordde niets; slechts een spottend glimlachje werd om zijn lippen zichtbaar. -</p> -<p>Maar Daan stoorde zich niet daar aan, en herhaalde: „Eergisteren is het gebeurd; ik -heb het uit het gesprek der Kafferkrijgers begrepen. Zij zijn er zelf bij geweest.” -</p> -<p>„Ik zag nog bloed aan hun assegaaien,” liet hij er op volgen, „en nu zijn ze aan het -spionneeren, om de sterkte der Boeren te onderzoeken.” -</p> -<p>„O mijne kleine, lieve Hannie,” riep hij plotseling uit op klagenden, hartroerenden -toon, „zij zullen u aan de scherpe spies rijgen, en tot een mikpunt kiezen voor hun -assegaaien.” -</p> -<p>„Werkelijk?” zeide de jonge Boer ongeloovig<span class="corr" id="xd31e1762" title="Bron: ;">,</span> „en zij zullen ons, de Boeren, zeker ook dooden?” -</p> -<p>„Zij zullen u <i>levend</i> vangen,” zeide Daan. -</p> -<p>„Levend vangen?” riep de jonge Boer op heftigen toon, terwijl hij onwillekeurig het -breede, blanke dolkmes trok,—„ons levend vangen, zeg je?” -</p> -<p>„Maar zij hebben ons nog niet?” liet hij er bedaarder op volgen, terwijl hij den dolk -weer in de lederen scheede wierp. -</p> -<p>Na eene kleine pauze zeide hij: „Gij zijt een eerlijke kerel, Daan, maar ge hebt je -bepaald vergist. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De Kaffers zullen het niet wagen, ons Boeren aan te vallen. Ze <i>durven</i> niet—al <i>willen</i> ze. <i>Een</i> Boer jaagt <i>twintig</i> Kaffers op de vlucht.” -</p> -<p>„En <i>dertig</i> Kaffers zullen hem vermoorden,” antwoordde Daan op kalmen toon. -</p> -<p>„O baas,” liet hij er op volgen, „waarom <span class="corr" id="xd31e1790" title="Bron: ben">zijn</span> jullie niet in de Kolonie gebleven?” -</p> -<p>„Daarover kan ik met jou niet spreken,” antwoordde Dirk stroef, „dat is te diep voor -de hersens van een Kaffer.” -</p> -<p>Maar de opmerking van zijn baas weerhield Daan niet, om te zeggen: „Er is slechts -één kans om te ontkomen, en dat is—<i>vluchten</i>!” -</p> -<p>„Vluchten?” antwoordde de jonge Boer met toornige stem, „vluchten? Vluchten voor een -loos alarm? Weet ge dan niet, domme Kaffer, dat de Boer keep houdt?” -</p> -<p>Maar eenigszins vriendelijker liet hij er op volgen: „Al ware het vluchten geen <i>lafheid</i>, dan ware het toch nog een <i>dwaasheid</i>. Als het waarheid zou zijn, wat gij mij hebt verteld, dan <i>ware</i> het reeds te laat om te vluchten.” -<span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span></p> -<p>„Maar ik geloof het niet, dat het waarheid is—wat denk jij er van, Hannibal?” en hij -klopte het paard, dat met wijde neusgaten de frissche morgenlucht insnoof, op den -blinkenden hals. -</p> -<p>Maar op hartstochtelijken toon riep Daan: „Vlucht, baas, vlucht allen, want Moselekatse, -die in aantocht is, kent geen erbarmen.” -</p> -<p>Met starren blik zag de jonge Boer den spreker aan. -</p> -<p>„Moselekatse?” riep hij, „is Moselekatse in aantocht, de bloedhond?” en hij wierp -den zwarten hengst met één ruk der teugels zoo heftig om, dat het edele dier hoog -op steigerde. -</p> -<p>„Dan wordt het iets anders,” liet hij er op volgen; „vooruit Hannibal—terug naar ons -volk!” -</p> -<p>Het schrandere dier scheen zijn baas te begrijpen en met de vlugge hoeven den grond -nauwlijks rakend, vloog het snel als de wind, die de lange grashalmen der prairiën -deed golven, over de vlakte. -</p> -<p>Eerst toen hij in de verte de linnen huiven der ossenwagens langzaam over de vlakte -zag heenglijden, matigde Dirk den scherpen rit. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>In Dirk’s afwezigheid had Gert Kloppers eveneens een bedenkelijke ontdekking gedaan; -hij had namelijk een kort onderhoud gehad met een gezelschap Griqua’s, die uit het -noordoosten kwamen. -</p> -<p>Zij zaten op sterke, knokige ossen, en toen zij op hun zonderlinge rijpaarden dwars -voor Kloppers’ ossenwagens heenstoven, had deze hen aangeroepen. In een soort Hottentotsch-Kaffersch -hadden de Griqua’s hem medegedeeld, dat een groot en vreeselijk Kafferkoning, die -aan gene zijde der Vaalrivier regeerde, en die alles te vuur en te zwaard verwoestte, -op marsch was, om de Griqua’s en de Blanken te vermoorden, en om dezen geduchten vijand -te ontkomen, waren zij op de vlucht gegaan. -</p> -<p>Dit hadden zij gejaagd en angstig, telkens schuw achterom ziende, verteld, en waren -toen, de ossen de sporen gevend, weer doorgevlucht. -</p> -<p>Kloppers had hen verwonderd nagekeken, maar Floor, die er bijstond, had gezegd: „Bastaards -zijn lafaards.” -</p> -<p>De Griqua’s waren nog niet lang vertrokken, toen Dirk kwam en de ernstige tijdingen -van Daan overbracht. Het gelaat van Gert Kloppers betrok, toen hij dat bericht had -<span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span>aangehoord, en hij zeide op bondigen toon: „Dirk, voeder het paard en rijd dan het -oosten in langs het front van onze Trekboeren. Waarschuw de Emigranten, die gij ontmoet, -en vertel hun, wat wij hebben gehoord. Tracht vervolgens nader kondschap in te winnen -omtrent de plannen der Kaffers, en is het eenigszins mogelijk, zie dan Teunis Smit -op te sporen. Hij heeft mij beloofd ons te helpen, als er gevaar is, maar de leeuwenjagers -hebben zeker andere begrippen van gevaar dan wij.” -</p> -<p>Geen uur later was Dirk vertrokken, om een last te volbrengen, die evenveel moed als -beleid vereischte, en het scheelde weinig, of Gert Kloppers had zijn zoon nooit teruggezien. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het was in den avond van den volgenden dag, en reeds lang waren de ossenwagens uitgespannen, -toen twee schoten snel op elkander door de avondstilte klonken. Kloppers schoot twee -keeren terug, het afgesproken teeken met Dirk, om elkander te kunnen vinden, en de -mare dat Dirk in aantocht was, had zich snel in de kleine legerplaats verspreid. De -Boeren, onder welke ook de Jong, voegden zich bij den kring der familie Kloppers, -en met een gevoel van beklemdheid, waarvan men zich geen rekenschap kon geven, verwachtte -het gezelschap, rondom het vroolijk<span id="xd31e1833"></span> opflikkerende vuur gezeten, de komst van den jongen Boer. -</p> -<p>Die komst liet niet lang op zich wachten; reeds hoorde men den dreunenden hoefslag -van het paard op den harden rotsgrond. -</p> -<p>Het schuim vloog het paard van de flanken; Dirk zelf was blootshoofds. -</p> -<p>Zijn vader stond hem op te wachten en zeide: „Goed nieuws, Dirk?” -</p> -<p>„Slecht nieuws<span class="corr" id="xd31e1841" title="Bron: ”,">,”</span> antwoordde Dirk, en snel uit het zadel springend, gaf hij het paard over aan de hoede -van een Hottentot. -</p> -<p>„Geef hem wat extra haver,” riep hij den kleurling na, „hij heeft het verdiend.” -</p> -<p>Zijn gelaat stond ernstiger dan gewoonlijk, toen hij de aanwezigen groette, en tot -zijn moeder zeide hij: „Geef mij een teug water, want ik versmacht van dorst.” -</p> -<p>Vrouw Kloppers haalde een groot glas Kaapschen wijn; dat verkwikte hem. Toen begon -hij op een wenk van zijn <span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span>vader zijne reisavonturen mede te deelen, terwijl op meer dan één gelaat vrees en -bezorgdheid stond te lezen. -</p> -<p>„Ik reed, zooals ge weet, het oosten in, en ontmoette na een uur rijdens een trein -van tien ossenwagens. Het waren allen kennissen: Barend Jansen was hun voorman. Zij -hadden nergens van gehoord, lachten om onze bezwaren en zeiden: „Gert Kloppers is -erg voorzichtig geworden.” -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik zette mijn tocht voort, totdat ik een groote kudde vee aantrof, en eenige Hottentotten, -die als veehoeders dienst deden, onderrichtten mij, waar ik de eigenaars dier kudde -zou aantreffen. Ik volgde hun aanwijzingen, en was zoo gelukkig, de Boeren nog al -gauw te vinden. Ik was echter nog meer in mijn schik, toen ik Teunis Smit bij hen -ontmoette. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Met groote bevreemding hoorden zij mijn boodschap aan, en schudden ongeloovig het -hoofd, maar Teunis Smit wreef zich herhaalde malen met de vlakke hand het voorhoofd.” -</p> -<p>„Dat heeft hij van zijn vader geërfd,” zeide Gert Kloppers; „die deed dat ook, als -hij gevaar vermoedde.” -</p> -<p>„En de leeuwenjager vermoedde ook gevaar,” ging Dirk voort: „twéé keeren moest ik -hem in de kleinste bijzonderheden mededeelen, wat onze Kaffer en de Griqua’s hadden -verteld. Toen zeide hij: „Het is best mogelijk dat er een onweer broeit.” En met den -vinger naar het noordoosten wijzend, ging hij voort: „Hier misschien twee à drie uur -te paard vandaan in de richting van mijn hand is een kleine trein van vier ossenwagens. -Rijd daar met de noodige voorzichtigheid dadelijk op af: het is om zoo te zeggen de -uiterste voorhoede van onzen rechtervleugel. Als die Emigranten-Boeren daar nog geen -onraad hebben bespeurd, dan is er misschien—ik zeg <i>misschien</i>—geen gevaar. Ik zal mijn schimmel zadelen, en trek onmiddellijk het noorden in, naar -de <span class="corr" id="xd31e1862" title="Bron: Vaal-rivier">Vaalrivier</span>, waar een gezelschap mijner kennissen op de groote jacht is.” -</p> -<p>„En zal hij komen als wij in de knel raken?” vraagde Gert Kloppers. -</p> -<p>„Ik was reeds weggereden, toen hij mij nog nariep: „Zeg aan uw vader, dat ik hoop -present te zijn, als de nood aan den man komt, en geen assegaai het mij verhindert.” -„Ik volgde dus den raad van Teunis Smit op, en hield de richting, die hij mij had -aangewezen, goed in het oog, maar na drie uur stevig doorgereden te hebben, had ik -nog niets ontdekt. De avond begon snel te vallen, en ik was <span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span>wel genoodzaakt, op het open veld te overnachten. Reeds vroeg echter stond ik heden -morgen op, en begaf mij weer op het pad. Nu ontdekte ik wagensporen, die ik volgde, -en het duurde niet lang, of ik zag midden in de wildernis een ossenwagen staan.” -</p> -<p>„Maar één ossenwagen?” vraagde de Jong. -</p> -<p>„Maar één<span class="corr" id="xd31e1874" title="Niet in bron">,</span>” en dat verwonderde mij. <span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik vermoedde een verraad der Kaffers, en van het paard springend, sloop ik voorzichtig -naar den wagen toe.” -</p> -<p>„Dat gebeurt toch wel meer, dat een ossenwagen wat achter raakt,” zeide één der aanwezigen, -die volstrekt niet aan een aanval der Kaffers geloofde. -</p> -<p>„Trouwens,” liet hij er op volgen, „wat hebben de Kaffers met ons Boeren te maken?” -</p> -<p>„Ja,” zeide Dirk, „dat dacht dat lieve Boerenkind ook, dat ik dood bij den disselboom -zag liggen.” -</p> -<p>„Dat dacht dat jonkske ook,” zeide hij, terwijl zijn stem beefde van smart en toorn, -„voor dat zijn hoofdje tegen den ijzeren band van het voorste wiel werd te morzel -geslagen.” -</p> -<p>Bij dit verschrikkelijk bericht vlogen allen ontzet overeind, doch Gert Kloppers had -het eerst zijn bedaardheid herwonnen, en zeide op somberen toon: -</p> -<p>„Dirk, vertel door!” -</p> -<p>Dirk voldeed aan het verzoek, maar toen hij verhaalde, hoe hij in de nabijheid van -den wagen acht en twintig lijken had gevonden! <span class="corr" id="xd31e1886" title="Bron: mannen">Mannen</span>, vrouwen en kinderen, op de afschuwelijkste wijze verminkt; toen hij mededeelde, -hoe hij met de gieren om de doode lichamen had moeten vechten, en hoe hij de linnen -huif van den wagen had genomen, om er de lijken mee te bedekken, toen ging er een -luid weeklagen op. De moedigste harten beefden, en zelfs Kloppers en de Jong verbleekten. -</p> -<p>Maar op kalmer toon ging de jonge Boer aldus voort: „Het was me duidelijk, dat de -vermoorde Emigranten, door een al te goed vertrouwen misleid, geen voldoende voorzichtigheid -hadden betracht, en op den Trek door een afdeeling Kaffersoldaten op verraderlijke -wijze waren overrompeld. Ook begreep ik onmiddellijk, dat deze wagen behoorde bij -den trein, naar welken ik zocht, en dat de Kaffers hem hadden achtergelaten, was gereedelijk -te verklaren uit het gebroken achterwiel. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Van de moordplaats liepen breede wagensporen naar het noorden; ik kon ze duidelijk -waarnemen over het geknakte <span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span>gras. Ik zette mij weer te paard, en volgde die sporen. In de verte strekte zich een -lange bergketen voor mijn oogen uit, maar voorzichtig de wagensporen volgend, kwam -ik door een bergpas weer op het vrije veld. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik had dus den bergketen nu achter den rug, en vóór mij op zekeren afstand zag ik -drie ossenwagens staan.” -</p> -<p>„Dat waren de geroofde wagens,” zeide Gert Kloppers. -</p> -<p>Dirk knikte. -</p> -<p>„In de nabijheid der wagens zag ik assegaaien blinken, en ik hoorde het vreugdegehuil -der Kaffers.” -</p> -<p>„Natuurlijk,” zeide Gert Kloppers, „die zwarte duivels vierden feest, omdat zij onze -blanke broeders hadden geslacht.” -</p> -<p>„Ik sprong van mijn klepper, en behoedzaam door het lange gras sluipend, naderde ik -de legerplaats zoo dicht, dat ik het wit in het oog der Kaffers kon onderscheiden. -De mogelijkheid bestond, dat zij gevangen Boeren medevoerden, maar ik ontdekte niets -dan eenige bloedspatten op de zijwanden der wagens. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Nu nam ik den terugweg aan. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Of ik hierbij niet altijd laag genoeg bukte, of dat de golving van het gras, die mijn -spoor aanwees, mij verried, weet ik niet, maar dit is zeker, dat ik plotseling een -helsch lawaai achter mij hoorde, en wel honderd Kaffers, met de spies in de vuist, -holden mij achterna. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik begreep, dat er niet lang getalmd mocht worden. Mijn tweelooper van den schouder -nemend, keerde ik mij om en legde aan. Twee groote schepsels waren de anderen een -eind vooruit, en toen zij mij zagen stil houden, dachten zij zeker: Dat gaat goed. -Op een afstand van ongeveer dertig pas slingerden zij hun speer, maar ik sprong op -zij en bleef ongedeerd. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Toen was het mijn beurt. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>De achterna stormende bende bleef een oogenblik verbauwereerd staan, toen zij hare -twee voormannen zag vallen. Zij vonden het blijkbaar niet erg plezierig, zoo neergeschoten -te worden, maar ik repte mij, floot Hannibal, en dat ik gauw in het zadel zat, dat -kunt ge denken, Moederke.” -</p> -<p>Met deze woorden wendde de jonge Boer zich tot zijn moeder, die met vochtige oogen -en gespannen gelaatstrekken als aan zijn lippen hing. -</p> -<p>Maar Gert Kloppers, die den heldenaard zijner vaderen <span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span>in zijn eigen zoon terugvond, zeide met zekere opgewektheid: „Hoe liep dat af?” -</p> -<p>„Het was er mij natuurlijk alles om te doen, om den bergpas, dien ik was doorgereden, -te bereiken, voor de Kaffers mij den terugtocht konden afsnijden. Maar de vijanden -schenen dit zelf nog eerder begrepen te hebben dan mij lief was, en terwijl ééne afdeeling -mij achterna was geloopen, had de andere de richting naar den pas ingeslagen. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Nu werd het meenens. Ik klopte den klepper op den ranken hals, en liet hem de sporen -voelen. Het werd een rit op leven en dood, en als een stormwind vloog Hannibal vooruit. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik kwam van de rechterzijde, de Kaffers van de linkerzijde, en met twee of drie Kaffers -kwam ik tegelijk aan den bergpas aan. Een assegaai sloeg mijn stevigen van paardenhaar -gevlochten hoed van het hoofd, en een reus, zeker hun kapitein, sprong vóór het paard -en greep het bij den teugel. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik keerde het geweer, dat nu ongeladen was, om, en sloeg hem met den notenhouten kolf -op het hoofd, dat hij suizebolde. Maar ik sloeg er niet door heen, want een Kaffer -heeft een dikken schedel. Toch liet de reus onwillekeurig los, en met één sprong was -ik uit den knel. Wel vloog mij een zwerm van spiezen achterna, maar ik was reeds uit -het bereik van hun worp. Ik was gered en dankte God. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Nu laadde ik mijn geweer op nieuw en schoot nog twee keeren op de Kaffers, die het -verstandig vonden, achter den bergpas te verdwijnen. Toen heb ik het paard laten loopen -zoo hard als het kon, en nadat ik twintig losse schoten heb gelost, heb ik u eindelijk -ontdekt.” -</p> -<p>„Wat denkt ge?” zeide Tijs de Jong, „zouden de Kaffers uw spoor zijn gevolgd?” -</p> -<p>„Ik twijfel er niet aan,” antwoordde Dirk, „dat mij een half dozijn van hun hardloopers -heimelijk zijn gevolgd, en ik twijfel er evenmin aan, dat hunne spionnen nog van nacht -onze legerplaats ontdekken.” -</p> -<p>Er volgde een bang, langdurig zwijgen, en niets werd gehoord dan het rommelen van -den donder, die een naderend onweer voorspelde. -</p> -<p>Toen zeide Gert Kloppers: „Wanneer verwacht gij de Matabele-Kaffers hier?” -</p> -<p>„Vóór morgen middag hebben wij ze,” antwoordde Dirk. -</p> -<p>„Ik denk het ook,” hernam zijn vader, en opstaande zeide <span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>de moedige Voortrekker met vaste stem: „Op! <span class="corr" id="xd31e1948" title="Bron: maken">Maken</span> wij ons gereed voor den strijd!” -</p> -</div> -</div> -<div id="ch12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch12.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Gert Kloppers had <span class="corr" id="xd31e1956" title="Bron: van daag">vandaag</span>, bij het zoeken naar een legerplaats, als een omzichtig voorman een plek uitgekozen, -die door hare natuurlijke gesteldheid de meeste kansen bood, om een mogelijken Kafferaanval -te weerstaan. -</p> -<p>Hij was op meer dingen bedacht geweest, en had o. a. eveneens <span class="corr" id="xd31e1961" title="Bron: van daag">vandaag</span> Floor naar zijn oostelijken buurman Barend Jansen gezonden, om dezen man dringend -te verzoeken, tot wederzijdsche hulp dicht in de nabijheid te blijven, en Jansen, -die anders erg op zich zelven was, had beloofd, aan dat verzoek te voldoen. -</p> -<p>Van slapen kon er dien nacht natuurlijk geen sprake zijn. Ten spoedigste moest het -lager in een verdedigbare vesting worden herschapen, maar men was, onder de linnen -huiven der wagens of een tentzeil weggedoken, genoodzaakt, eerst het onweer af te -wachten, dat thans met groote snelheid naderde. -</p> -<p>Een onweer in Zuid-Afrika—wij Europeanen hebben geen begrip van zijn hevigheid! -</p> -<p>Laag trekken de saamgepakte wolken over de aarde. Zij verspreiden tastbare duisternis; -ge kunt geen hand voor uw oogen zien. -</p> -<p>Dáár flikkert de bliksemstraal. Bij dat helle licht kunt ge het Boerenlager duidelijk -zien, zooals het daar staat: eenzaam en verlaten; troosteloos verlaten! -</p> -<p>Daar komt een nieuwe bliksemstraal, vreeselijker dan de vorige. -</p> -<p>Ge siddert voor het leven der arme Trekkers—wie zou niet voor hun leven sidderen? -</p> -<p>Eén bliksemstraal in de balen buskruit, en de zwerftocht der Trekkers heeft een plotseling -en vreeselijk einde gevonden. -</p> -<p>Nu komt het vuur niet meer van de lucht. De nacht is <span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span>in een dag herschapen—maar deze dag is vreeselijker dan de nacht, en hij doet denken -aan dien Dag des Heeren, waarin de elementen brandende zullen versmelten. -</p> -<p>Dáár gaan de vlammende bliksems! -</p> -<p>Dáár rollen de kletterende donderslagen, dat er Afrika’s bergen van daveren! -</p> -<p>Dáár komt de wind, de geweldige, de onweerstaanbare! Het vastgesjorde lager steunt -als een gewond dier, en de linnen huiven der ossenwagens klappen als de zeilen van -een driemaster, die tegen den orkaan moet optornen! -</p> -<p>Dáár openen zich de sluizen des hemels. Dáár komt het water van de bergen: schuimend, -loeiend, vernielend! -</p> -<p>Het uitgedroogde spruitje zet zich uit tot een rivier, en de rivier zet zich uit tot -een stroom van groote wateren! -</p> -<p>Maar het geloei der golven wordt overstemd door de slagen des donders—de God der eere -dondert! De Heere is op de groote wateren! -</p> -<p>De stem des Heeren is met kracht; de stem des Heeren is met heerlijkheid! -</p> -<p>Hij maakt van de donderwolken zijn wagen, en de bliksemschichten omklemt zijn rechterhand -als een garve! -</p> -<p>Wie is tegen den Almachtige bestand, en wie zou niet beven voor zijn geduchte stem? -</p> -<p>Maar zie—reeds vermindert het onweer, en de storm bedaart. De saamgeperste wolken -breken, en tusschen hunne scheuren blinkt reeds een vriendelijke ster als een bode -des vredes. En die ster schijnt aan alle versagende menschenharten den groet van den -Eeuwige te brengen, en ze schijnt te spreken: „Een oogenblik is er in Zijn toorn, -maar een leven in Zijn goedgunstigheid—wend u naar Hem toe en wordt behouden, alle -gij einden der aarde!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Nu het onweer over was, kwam er in het Boerenkamp een groote levendigheid. Met bijlen -en spaden gewapend, trokken de Boeren de vlakte op. Er moesten graszoden worden gestoken -en doornstruiken worden gehakt. De graszoden dienden tot een aarden wal <span class="corr" id="xd31e1991" title="Bron: vóor">vóór</span>, en de doornstruiken tot een versperring ónder en tusschen de wagens. Terwijl legden -de vrouwen groote vuren aan, waarboven het lood werd gesmolten en tot kogels gegoten. -</p> -<p>Een Hottentot had inmiddels twee paarden gezadeld, en Gert Kloppers vertrok met zijn -zoon. -</p> -<p>Zij reden naar Barend Jansen; Floor diende zijn vader <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>tot gids. Floor had alleen willen gaan, maar Kloppers kende de stugheid van Barend -Jansen, en had het noodzakelijk geacht, zelf mee te gaan. -</p> -<p>Het licht der sterren gaf voldoende schijnsel, en binnen een half uur was het doel -van den tocht bereikt. Aan de voorzijde van het lager, waar twee lantaarnen aan lange, -opgestoken zweepstokken hingen, hielden de ruiters stil, en het luide geblaf der <span class="corr" id="xd31e2002" title="Bron: handen">honden</span>, die om het lager liepen, bracht eenige opschudding in het kamp. -</p> -<p>Het duurde niet lang, of de groote, zwaargebouwde gestalte van Barend Jansen werd -zichtbaar. De twee paarden werden vastgebonden, en Kloppers en zijn zoon traden het -lager binnen. Er werden nog eenige lantaarnen aangestoken, en men zette zich in de -open ruimte op veldstoelen of tonnen neer. Eenige andere Boeren sloten zich aan bij -den kring, nieuwsgierig wat dit bezoek bij nacht en ontij te beteekenen had. -</p> -<p>Gert Kloppers liet hen niet lang in de onzekerheid. Hij schetste den hachelijken toestand, -waarin de Trekkers verkeerden; wees er op, dat slechts de grootste eendracht hen redden -kon, en verzocht Neef Barend, om ten spoedigste met zijn tien ossenwagens Kloppers’ -lager te versterken. -</p> -<p>Maar Barend Jansen scheen het niet zoo erg te vinden. Hij stak heel gemoedelijk een -pijp op, en blaasde bedaard de blauwe rookwolkjes uit. -</p> -<p>„Zoo gauw zullen de Kaffers er niet zijn,” zeide Jansen. -</p> -<p>„Zij zullen er eerder zijn als jou lief is,” zeide Kloppers. -</p> -<p>„Gij gaat altijd eigenmachtig te werk; dat is <span class="corr" id="xd31e2012" title="Bron: jou">jóuw</span> ongeluk,” zeide <span class="corr" id="xd31e2015" title="Bron: Kloppers">Jansen</span>. -</p> -<p>„En gij gaat altijd eigenzinnig te werk; dat is <span class="corr" id="xd31e2020" title="Bron: jóu">jóuw</span> ongeluk,” zeide Kloppers. -</p> -<p>„Ik ben voor de vrijheid; ik wil door jou niet gecommandeerd worden,” zeide Jansen. -</p> -<p>„Jij hebt een stuggen kop, maar de Kaffers zullen hem breken,” zeide <span class="corr" id="xd31e2027" title="Bron: Jansen">Kloppers</span>. -</p> -<p>„Wij zijn hier met tien weerbare mannen, die haar op hunne tanden hebben,” zeide Jansen. -</p> -<p>„Maar Moselekatse en zijn bloedhonden zullen er om lachen,” zeide Kloppers. -</p> -<p>Jansen trok aan zijn ruigen baard. -</p> -<p>„Wat wil je dan?” zeide hij. -</p> -<p>„Dat heb ik je reeds gezegd. Zoo spoedig mogelijk moet ge met de wagens bij mijn lager -zijn, opdat wij een versterkt lager kunnen maken.” -<span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span></p> -<p>„Kom naar òns,” zeide Jansen. -</p> -<p>„Ik dank je wel; het terrein, waar ons lager staat, is veel gunstiger,” zeide Kloppers. -</p> -<p>„Ik doe het niet—kom naar òns,<span class="corr" id="xd31e2041" title="Niet in bron">”</span> antwoordde Jansen met harde stem. -</p> -<p>„Ge doet het niet?” vraagde Kloppers op langzamen toon. -</p> -<p>De stugge Boer schudde het hoofd. -</p> -<p>„Nu weet ik het,” zeide Gert Kloppers; zijn stem had een ernstigen, bijna plechtigen -klank gekregen. „Ik heb er voor gevreesd, en ’t zal zoo komen. Het krachtige volk -der Boeren zal vergaan, want de kanker van den tweedracht knaagt aan dat volk. In -het aangezicht onzer vijanden, die onze broeders hebben vermoord, verteert ons de -tweedracht. Wij zullen vallen, en wij zullen vallen met schande! Een volk, dat de -leus niet verstaat: „Man voor man en schouder aan schouder,” <span class="corr" id="xd31e2048" title="Bron: het is">is het</span> niet waardig te bestaan. Ik zal sneuvelen en gij zult sneuvelen; wij allen zullen -sneuvelen. Neen, Barend Jansen, maak maar niet dat afwerende gebaar—wij zijn allen -kinderen des doods. Uw dochterke, dat daar de hand op uw schouder legt, zal sterven, -en in dien stervenden blik zal voor u een vreeselijk verwijt liggen besloten—kom, -Floor, wij hebben hier niets meer te doen.” -</p> -<p>Hij was opgestaan, maar ook Barend Jansen was opgestaan. Zoo stonden zij voor elkander: -twee loten uit denzelfden stam, sterk en vol levenskracht, maar een afgrond gaapte -tusschen hen beiden. -</p> -<p>„Er bestaat tusschen ons een oude veete; weet gij dat, Gert Kloppers?” -</p> -<p>„Een oude veete; dat weet ik, Barend Jansen, maar eene nog oudere vriendschap—weet -gij dat ook? Meer dan een half jaar aan één stuk zijn wij samen op kommando geweest -tegen de Kaffers. In één tent hebben wij geslapen; op één peluw hebben wij ’s avonds -ons hoofd neergelegd. Op een eenzamen wachtpost heb ik gestaan, toen ik door een bende -oorlogskaffers werd overrompeld. Wie heeft mij toen van een anders wissen dood gered? -Wie anders dan gij, Barend Jansen?” -</p> -<p>„Het was niets dan een staaltje van mijn plicht,” wierp Jansen er tusschen in. -</p> -<p>„Goed,” antwoordde Kloppers, „maar ’t was toch een plichtsbetrachting, waarbij gij -uw leven waagdet. Maar dit heb ik tegen u, dat gij een stug, onverzettelijk gemoed -hebt. Straks, als het te laat is, zult gij met bloedige tranen <span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>uw verkeerdheid beweenen—als de wreede Kaffers u daartoe ten minste nog den tijd zullen -gunnen.” -</p> -<p>„Barend, broeders,” riep hij met bewogen stem, „op! Laten wij morgen als oude strijdmakkers -tegen de Kaffers vechten!” -</p> -<p>Hij legde de hand op Jansen’s schouder. Jansen keek op, en zag hem in de oogen—er -waren tranen in die oogen. -</p> -<p>Toen kwam er een zeldzame verandering op Jansen’s verweerd gelaat. -</p> -<p>„Wat <span class="corr" id="xd31e2064" title="Bron: denk">denken</span> jullie er van?” zeide hij, zich tot de omstaande Boeren wendende. „Vindt ge ’t goed, -dat we ons lager opbreken en naar Kloppers trekken?” -</p> -<p>„We vinden ’t goed,” antwoordden zij met eenparige stem, „dadelijk!” -</p> -<p>Toen straalde Kloppers’ heldenoog! -</p> -<p>En al zouden zij onder het overwicht der Kaffers worden vermorzeld, zij zouden vallen -man voor man, schouder aan schouder—zij zouden vallen met eere! -</p> -<p>Maar in de hersens van Floor kwam het voorloopig nog niet op, dat de Boeren het onderspit -zouden delven. Hij gaf de tienjarige dochter van Jansen kameraadschappelijk de hand, -en zeide: „Schei nu maar uit met huilen, Leentje. Alles komt terecht; laat dat maar -aan mij over.” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Barend Jansen had zijn belofte trouw gestand gedaan, en was nog in het holle van den -nacht met den trein van tien ossenwagens op het aangewezen terrein aangekomen. Terwijl -eenige Boeren als wachten waren uitgezet, om bij het geringste onraad alarm te maken, -waren de anderen met koortsachtigen ijver bezig geweest, om het lager in verdedigbaren -staat te brengen. -</p> -<p>De vrees, dat de vijanden hun oude taktiek zouden volgen, en nog vóór het krieken -van den morgen het lager zouden bestormen, was gelukkig niet bewaarheid. Het zware -noodweer van gisteravond, dat de beken in rivieren had herschapen, was waarschijnlijk -de oorzaak geweest, die de komst der Matabelen had vertraagd. -</p> -<p>Nu was de vesting gereed. De disselboom van den éénen wagen was onder de „buikplank” -van den anderen geschoven, terwijl de wielen der verschillende wagens door ijzeren -remkettingen stevig aan elkaar waren verbonden. De wagens waren dus de muren der vesting; -de op elkaar gestapelde graszoden vlak voor de wagens de borstwering, terwijl de <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>open ruimte ònder en tùsschen de wagens door staketsels van sterke doorntakken was -aangevuld. -</p> -<p>Het lager vormde een langwerpig vierkant, en strekte zich aan de achterzijde in de -lengte langs den steilen oever uit eener kleine rivier, die door den stortregen van -gisteravond overvloedig water had gekregen, om voor vestinggracht te kunnen dienen. -Men was dus aan dien kant, in den rug, voldoende gedekt, en borstwering noch doornversperring -was daar noodig geacht. De drie andere zijden waren echter met te meer zorg, zoover -de beperkte tijd het toeliet, versterkt geworden. -</p> -<p>Het lager stond op een platten heuvel. Men zou zich echter vergissen, wanneer men -meende, dat het lager de geheele oppervlakte van den heuvel besloeg, en de Kaffers -dus uit de diepte zouden moeten aanvallen. Het lager besloeg slechts een gedeelte -van den heuvel, die trouwens zeer langzaam afliep. -</p> -<p>Op eenigen afstand van het lager liep evenwijdig daarmede een nieuwe heuvelkam, en -tusschen het lager en dien heuvelkam in stond een hooge, eenzame seringenboom in vollen -bladerdos. Eenige jonge Boeren hadden reeds den bijl aan zijn wortel gelegd, doch -de voorzichtige de Jong had gezegd: -</p> -<p>„Laat hem staan; hij kan ons tot observatiepost dienen.” -</p> -<p>Zoo was hij blijven staan. -</p> -<p>In het lager, aan de achterzijde, stonden de paarden en eenige melkkoeien. Het andere -vee zwierf, met voordacht in verschillende kudden gesplitst, op eenige uren afstands, -en zeker zouden de Kaffers eerst dit vee zien te rooven en in veiligheid te brengen, -vóór zij het Boerenlager aantastten. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De Boeren vereenigen zich thans in het midden van het lager. Daar staan Gert Kloppers -met zijn vrouw, zijn drie zonen: Dirk, Floor en Willem, en zijn twee dochters: Mieke -en Hannie. Daan, de trouwe Kaffer, houdt de kleine Hannie aan de hand, en zal over -haar waken bij het fluiten der kogels en het suizen der assegaaien. Dan ziet ge de -Jong met zijn gezin, waarvan ge Tijs den scherpschutter reeds kent. Vervolgens Kees -Bouwer. Hij houdt zijn spitse tong thans in toom, en dat is goed. Barend Jansen staat -met zijn drie wakkere zonen op den achtergrond. Leendert is de middelste der drie. -Van wege zijn gulheid en hartelijkheid wordt hij bemind door allen, die hem kennen, -en hij is de trots zijns vaders. Hij heeft een kleur als melk en <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>bloed, en vlug is hij als A’sahel, de broeder van Joab, van wien geschreven staat, -dat hij <span class="corr" id="xd31e2095" title="Bron: ligt">licht</span> was op zijn voeten als eene der reeën, die in het veld zijn. Maar vlugger dan A’sahel -is de dood, en dat moedig flikkerende oog van Leendert Jansen zal breken lang voor -de zon, die thans in het oosten straalt, in het westen zal zijn ondergegaan. -</p> -<p>Daar staan zij nu bij elkander: twintig weerbare mannen behalve de vrouwen en kinderen. -Er wordt niet gesproken, zelfs niet gefluisterd; de ontzettende ernst van het oogenblik -ligt als een ban op aller gelaat. -</p> -<p>Daar gaat ouderling de Jong op een verhevenheid staan, blikt met zijn blauwe, heldere -oogen in het rond en spreekt aldus: „Lieve Vrienden! Wij beseffen allen het gewicht -dezer ure, en in den strijd, die ons heden wacht, zullen wij overwinnen of sterven. -Als menschen zijn wij aan de middelen gebonden, en hebben wij gedaan, wat onze hand -vond om te doen. Ook strijden wij voor een rechtvaardige zaak, en wat wij doen is -wettige zelfverdediging, want wij kampen voor ons zelven, voor onze vrouwen en kinderen—voor -wat ons het dierbaarste is op aarde. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Wat onze wapens betreft: onze geweren zijn goed, ons kruit is droog, en onze kogels -zullen hun weg wel vinden. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Maar wij zijn stof, en tot stof zullen wij wederkeeren. Dat kan <span class="corr" id="xd31e2106" title="Bron: van daag">vandaag</span> nog geschieden. Eén assegaaistoot kan onzen ademtocht afsnijden, en onze ossenwagens, -waarachter wij schuilen, zijn schilden van hout.<span class="corr" id="xd31e2109" title="Niet in bron">”</span> -</p> -<p>„Maar,” roept de spreker uit, terwijl zijn blik vol geloofsvertrouwen naar boven gaat—„het -zij leven, het zij sterven—Gij trouwe God, Gij zijt het schild, dat mij bevrijdt!” -</p> -<p>En hoor! <span class="corr" id="xd31e2114" title="Bron: daar">Daar</span> klinkt het van de lippen der kleine gemeente in plechtig psalmgezang: -</p> -<div class="lgouter"> -<div class="lg"> -<p class="line">„Maar, trouwe God! Gij zijt -</p> -<p class="line">Het schild, dat mij bevrijdt, -</p> -<p class="line">Mijn eer, mijn vast vertrouwen. -</p> -<p class="line">Op U vest ik het oog; -</p> -<p class="line">Gij heft mijn hoofd omhoog, -</p> -<p class="line">En doet m’ Uw gunst aanschouwen. -</p> -</div> -<div class="lg"> -<p class="line">Ik zal, vol heldenmoed, -</p> -<p class="line">Daar mij Zijn hand behoedt, -</p> -<p class="line">Tien duizenden niet vreezen; -</p> -<p class="line">Schoon ik van alle kant -</p> -<p class="line">Geweldig aangerand -</p> -<p class="line">En fel geprangd moog’ wezen.”</p> -</div> -</div> -<p><span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span></p> -<p>Er volgde een pauze, waarna de Jong opnieuw begon: -</p> -<p>„Onze vaderen hebben zich voordat de strijd begon, steeds onder een hoofd geplaatst, -onder een kommandant, aan wiens bevel zij gehoorzaamden, doch wie is geschikter voor -kommandant dan de man, die hier voor mij staat?” en hij wees met den vinger op Gert -Kloppers. -</p> -<p>„Ja, ja,” riepen de Boeren, „die keuze is goed.” -</p> -<p>Maar Kloppers zeide: „Het is een oude gewoonte onder ons, dat onze ouderlingen onze -aanvoerders zijn in den strijd, en waarom zullen wij heden van deze goede gewoonte -afwijken? Mist ouderling de Jong de bekwaamheid tot kommandant? Ik geloof niet, dat -één onzer dit zal durven beweren.” -</p> -<p>Doch de Jong legde de hand op Kloppers’ arm, en antwoordde: „Laat het goed zijn, broeder. -Onder vader Kloppers zijn wij menigmaal opgetrokken tegen de Kaffers; laten wij dezen -keer optrekken onder zijn zoon.” -</p> -<p>„Ja,” riepen de Boeren, „Kloppers moet het zijn.” -</p> -<p>Toen beklom Gert Kloppers de verhevenheid, die ouderling de Jong verliet, en leunend -op het geweer, waarvan hij den tromp met beide handen omklemde, zeide hij: „Mannen, -Broeders! Daar gij het zoo wilt, onderwerp ik mij aan uwe keuze, en hoop tot God, -dat hij mij moed, koelbloedigheid en beleid mag geven tot mijn hoogst verantwoordelijken -post. Een kommandant behoort echter te weten of hij rekenen kan op de gewilligheid -der soldaten. Indien er iemand onder u is, die terugdeinst voor het gevaar, en liever -in de vlucht zijn heil wil zoeken, die moge het doen! Ik zal hem niets verwijten, -en onmiddellijk een paard ter zijner beschikking stellen. Maar ik zie het aan uwe -oogen, dat gij aan geen vluchten denkt, en dat verkwikt mijn hart. Zoo neem ik u, -de weerbare mannen, dan den eed af, dat gij mij houw en trouw zult blijven in nood -en dood.” -</p> -<p>Toen hieven alle Boeren de handen omhoog, en zwoeren hun kommandant houw en trouw -in nood en dood. -</p> -<p>„Van mijnen kant,” zeide Kloppers, en er ging een diepe ontroering door zijn mannelijke -stem, „beloof ik u hetzelfde, zoo waarlijk helpe mij God de Almachtige! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Thans ben ik uw aanvoerder, broeders, maar geen aanvoerder, die u de overwinning kan -belooven, want onze vijanden, die elk oogenblik als de huilende stormvloed ons lager -kunnen omsingelen, zijn sterk en bloeddorstig, en wie kan den raad des Heeren doorgronden? -<span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span></p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Voor ieder onzer kan het heden de laatste dag des levens zijn, en tot hen, die onvoorbereid -voor de eeuwigheid staan, zeg ik met al den ernst, die de zaak verdient: Laat u met -God verzoenen! Christus, die stervende den moordenaar aan het kruis heeft gered, is -thans, nu Hij leeft tot in alle eeuwigheid, zeker machtig genoeg, om u te redden! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Thans verzoek ik U, broeder de Jong, ons voor te gaan in het gebed tot Hem, Die onze -bekommernissen, onze nooden en onze ellende kent, en Die ons een onversaagd hart kan -geven, om mannelijk te strijden!” -</p> -<p>Toen knielden allen neder, en de Jong sprak een aangrijpend gebed. -</p> -<p>Daarna nam Kloppers, terwijl zijn oog over de vergadering ging, en op Barend Jansen, -die nog steeds op den achtergrond stond, gevestigd bleef, nogmaals het woord. „Laten -wij elkander thans,” zeide hij, „in het aangezicht des doods de hand der liefde en -der broederschap, en waar oude veten zijn, die der vergeving en verzoening geven.” -</p> -<p>Toen drukte men elkander de broederhand. -</p> -<p>Ook Kloppers en Jansen. -</p> -<p>De oude vete was, en nu voorgoed, begraven! -</p> -<p>Zoo stonden zij bij elkander: moedig en vastberaden, al was er groote bekommernis -in het hart; vast besloten, om te overwinnen of te sterven; steunend op God en hun -goed recht! -</p> -<p>Zoo stond gij daar in de wildernis, en zoo zult ge in de geschiedenis geteekend staan: -gij wakkere Voortrekkers, gij dappere Boeren, gij helden van Zuid-Afrika! -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Zóó had de aanstaande strijd voor de Boeren zijn bijzondere wijding ontvangen, en -nu dit was geschied, scheen met Gert Kloppers een omkeer plaats te hebben. De ontroering -die door zijn stem had heengetrild, verdween; de krijgsman, de kommandant kwam boven. -</p> -<p>Kort, bondig, met weinige woorden gaf hij zijn bevelen. In het lager zelf bevond zich -een ossenwagen, die evenwijdig met de achterzijde tegen den linker „muur” was geplaatst. -In deze ruimte, van de achterzijde door de rivier gedekt, plaatste hij de kleine kinderen, -ook Hannie, terwijl Daan en eenige vrouwen over hen zouden waken. Er waren over de -veertig geweren; ieder man kreeg er twee, terwijl de vrouwen en de aankomende jongens -voor het laden der geweren moesten zorgen. „Uw standplaats kan ik niet aanwijzen,” -zeide Kloppers tot de schutters; „waar het gevaar het grootst is, <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>moeten de beste schutters zijn. De twee eerste keeren wordt er geen schot gelost, -voor ik „vuur” kommandeer. Later schiet ieder, zoover ik niet anders beveel, op eigen -gelegenheid, maar altijd met een mikpunt. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Tot mikpunt neemt ge den kaffer, die het dichtst voor den loop van uw geweer komt, -want zooveel mogelijk moet het vermeden worden, twee geweren op één Kaffer aan te -leggen.” -</p> -<p>Met scherpen blik monsterde hij de legerplaats, en op een bepaald punt aan de rechterzijde -bleef hij met bezorgden blik even staan. Hij vond de opening tusschen „Europa”, een -zijner eigen wagens, en een wagen van Jansen niet hoog genoeg door de dorens versperd, -en Floor roepend, zeide hij: „Gij hier met uw bijl! Ieder Kaffer, die hier over komt, -is aan uw bijl vervallen. Hoe zwaar ook in het front gevochten moge worden, gij blijft -op deze plek!” -</p> -<p>Vervolgens wendde hij zich tot Dirk. „Gij kondt vroeger zoo sprekend het geluid van -den Makauwvogel nabootsen; ge zult het nog niet verleerd zijn. Klim in gindschen seringenboom, -en als gij de Kaffers ziet aankomen, dan laat gij den kreet van dien vogel driemaal -achter elkander hooren.” -</p> -<p>Nu keerde Kloppers zich voor het laatst tot de aanwezigen, en zeide: „Ik verzoek thans -de diepste stilte; geen woord worde er gesproken! Weest sterk en laat ons sterk zijn -voor ons volk! De Heere nu doe wat goed is in Zijne oogen!” -</p> -<p>Maar tot ouderling de Jong fluisterde hij: „Ik vrees, dat Teunis Smit is omgekomen; -anders zou hij hier moeten zijn.” -</p> -<p>Toen ging hij op een groote waterton staan, zoodat hij over de linnen wagenhuif kon -heenblikken, en zijn valkenoogen wijd open zettend, tuurde hij naar den horizon. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Daar ligt dan de wagenburcht: stil, somber, zwijgend; men zou zeggen: een opgegeven -stuk menschenwerk midden in de wildernis. Drukkend, brandend straalt de voormiddagzon, -en onbewegelijk hangen twee grijze wolken aan den overigens wolkeloozen hemel. Een -arend beschrijft met wijd uitgespannen vleugelen hoog in de lucht zijn kringen, en -een schaar duiven scheert met blanke wieken over het grasveld. De regen van gisteravond -heeft het aardrijk verkwikt, en de geuren der veldrozen stijgen als dankoffers omhoog. -Het nijvere bijke snort van bloem tot bloem, was en honing verzamelend, en een eenzaam, -kleurig vlinderke wiegt zich droomend op een grashalm. -<span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span></p> -<p>De wind gaat liggen. Nauwelijks beweegt zich een blad aan den seringenboom, en het -groene bosch, ver aan den horizon, drinkt met zijn slanke toppen den zonnegloed. -</p> -<p>Het laatste zuchtje verdwijnt .… niets beweegt zich meer .… geen blad, geen halm .… -</p> -<p>Stilte .… Sabbatsrust .… -</p> -<p>Daar klinkt driemaal snel achter elkander uit den seringenboom de harde, snijdende -kreet van den Makauwvogel. Bijna onmiddellijk daarop wordt het luid en driftig geblaf -van twee groote speurhonden gehoord, en alsof de prairie achter hem in vlammen stond, -zoo kwam daar een ruiter op zijn van zweet druipend paard aangestormd. -</p> -<p>Een oogenblik later zijn Dirk en de ruiter, over den linnen huifwagen heenklimmend, -binnen het lager, en op bijna vroolijken toon roept de kommandant: „Het beste geweer -der kolonie heeten we hartelijk welkom in het gevecht!” Om strijd drukken en schudden -de Boeren zijn hand—„welkom,” roepen ze, „wees welkom!” -</p> -<p>Zou hij niet welkom zijn, de zoo smartelijk gemiste, de dappere leeuwenjager Teunis -Smit? -</p> -<p>Maar er is geen tijd van spreken, want hoor! <span class="corr" id="xd31e2193" title="Bron: daar">Daar</span> gaat een schelle, langgerekte, merg en been doordringende kreet over het veld, en -daar komen ze aan, van drie kanten tegelijk, hun schilden zwaaiend, hun speren slingerend, -half naakt, de struisvogelveer op het hoofd, dansend, springend, gillend, brullend: -twintig, dertig, veertig, driehonderd man. -</p> -<p>En stil als te voren ligt de wagenburcht. Zwijgend wachten de Boeren, met den vinger -aan den trekker van het geweer, dien huilenden stormvloed af. Niets verraadt hun aanwezigheid. -Slechts een zucht stijgt uit hun harten opwaarts, maar geen Kaffer hoort dien zucht. -Slechts één hoort hem; dat is God. -</p> -<p>Snel zijn de Matabelen van den heuvelkam afgedaald: reeds hebben de eersten de seringenboom -bereikt, en beginnen zij, zich dekkend met hun schilden van <span class="corr" id="xd31e2199" title="Bron: Buffelleer">buffelleer</span>, tegen den zacht glooienden heuvel, waarop het lager staat, op te loopen. -</p> -<p>Koelbloedig ziet Kloppers die wilde, bloeddorstige benden aanstormen. Geen spier beweegt -zich in zijn gelaat; dat gelaat schijnt uit graniet gehouwen. -</p> -<p>Nu is de afstand nog veertig, nog vijf en dertig pas. -</p> -<p>Daar gaat kort en scherp als de knal van het Boerengeweer het kommando: „Vuur!” en -knetterend slaat het salvo in de gelederen der Kaffers. -<span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span></p> -<p>Voor dezen ijzeren welkomstgroet deinzen zij terug, en de voorsten slaan op de vlucht. -Maar dit bekomt hun slecht, want reeds komt hun aanvoerder, kapitein Khama, met een -nieuwe hulpbende van den heuvelkam afgerend. Eigenhandig stoot hij twee der vluchtelingen, -die onder zijn bereik komen, de korte stootspeer in de borst, en dan roept hij met -vlammenden blik: „Voorwaarts!” -</p> -<p>Dat helpt. De vrees voor hun kapitein is grooter dan hun vrees voor de kogels der -Boeren, en als razenden stormen de krijgers over hun doode en gewonde kameraden weer -voorwaarts. -</p> -<p>En stil als te voren ligt de wagenburcht: stil en zwijgend. -</p> -<p>Maar zie, terwijl de voorste rijen der Kaffers reeds op den heuvel staan, geen vijftien -pas van het lager verwijderd, terwijl de Boeren van achter hun verschansing reeds -de wreede trekken kunnen onderscheiden in die tijgergezichten, en terwijl de lange -werpspiezen reeds bij tientallen het lager binnensuizen, flikkert er andermaal een -vuurstraal langs het front der wagenburcht, en een tweede salvo, vreeselijker dan -het eerste, ontvangt de aanvallers. -</p> -<p>Daarop hadden zij niet gerekend. Op dat tweede salvo kan een derde, een vierde volgen; -met schrik staren zij op dat geheimzinnige, <span class="corr" id="xd31e2213" title="Bron: dood- en verderfspuwende">dood en verderf spuwende</span> lager. Wel buldert en raast Khama als een bezetene, wel bedreigt hij hen met zijn -vreeselijksten toorn, indien zij terugtrekken, maar hij heeft goed praten: door zijn -metalen schild dringt niet gauw een kogel heen. De zucht tot zelfbehoud is dezen keer -grooter dan de vrees voor den kapitein, en hun dooden en zwaargewonden achterlatend, -vluchten zij snel achter de eerste heuvelrij. -</p> -<p>Wel zijn eenigen uit het lager door een assegaai getroffen, maar gedood of zwaar gewond -is gelukkig niemand. Ouderling de Jong heeft een spies in het been gekregen, die hij -er zelf heeft uitgetrokken, terwijl een snel aangelegd linnen verband het sterke bloeden -heeft gekeerd. Dirk Kloppers is aan de linkerhand gekwetst, en een vrouw aan den schouder, -terwijl een speer zoo dicht langs Barend Jansen’s hoofd is heengegaan, dat zijn oor -nog een schram heeft gekregen. -</p> -<p>Dit staat intusschen vast, dat de eerste storm bloedig is afgeslagen, en de Boeren -wenschen elkander geluk met de aanvankelijke zegepraal. Maar terwijl men druk staat -te praten en te gissen, of de Kaffers een tweeden storm <span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span>zullen durven wagen, of op een andere manier zullen trachten het lager binnen te dringen, -wendt Kloppers zich tot Teunis Smit en zegt op hartelijken toon: „Neef Teunis, vertel -ons nu eerst eens uw wedervaren, want ik denk, dat de Kaffers u dicht op de hielen -hebben gezeten.” -</p> -<p>„Gij weet zeker van Dirk,” antwoordde de leeuwenjager, „dat ik mij naar het noorden -wilde wenden om een gezelschap Boerenjagers op te zoeken, die aan de oevers der Vaalrivier -op de groote jacht waren—maar kijk, daar hebben we al weer een nieuwe vertooning!” -</p> -<p>De Boeren volgden den blik van Teunis Smit, en zagen een grooten, forsch gebouwden, -met een prachtige pluim van struisvogelveeren getooiden Kaffer naderen: het was Khama -zelf. Met fier opgeheven hoofd kwam hij op het lager aan, doch hij was zonder schild -en spies: een bewijs, dat hij een vredige onderhandeling wilde aanknoopen. -</p> -<p>„Dat is de kerel, die gisteren morgen mijn paard bij de teugels greep,” roept Dirk, -die hem onmiddellijk herkent, „en dien ik met den geweerkolf een slag op zijn hersens -heb gegeven.” -</p> -<p>„En de kleine peuter, die daar achter hem komt aangetrippeld, is een Hottentot,” zegt -Leendert Jansen. -</p> -<p>„Die voor tolk zal moeten dienen,” vult Tijs de Jong aan. -</p> -<p>Intusschen is de Kafferkapitein met den Hottentot, die inderdaad voor tolk moet dienen, -en de te wisselen woorden over en weer zal vertalen, tot op den rand van den lagerheuvel -genaderd, waar hij blijft staan, terwijl Gert Kloppers zich voor eene door dorens -versperde wagenopening plaatst, en kortaf vraagt: „Wat moet je?” -</p> -<p>„Ik ben Khama, de Kafferkapitein,” zegt de aangesprokene. -</p> -<p>„Zoo,” zegt Kloppers, „dat kan waar wezen.” -</p> -<p>„Mijn volk noemt mij „den brullenden leeuw,” en ik ben de rechterhand van den „grooten -Olifant,” die door de witmenschen wordt genoemd Moselekatse,” zegt Khama. -</p> -<p>„Zoo, ben jij van dien duivel de rechterhand? Zoo’n moordenaar gelijkt hem,” antwoordt -Kloppers. -</p> -<p>„En ik groet u,” zegt Khama. -</p> -<p>„Kom, deze groet klinkt al beleefder dan die van zoo even<span class="corr" id="xd31e2236" title="Niet in bron">,</span>” antwoordt Kloppers. -</p> -<p>De Kaffer haalt even de schouders op, en gaat voort: „Hier onder u is een witmensch, -ik zie hem vlak naast u staan, en om dien witmensch is het mij te doen.” -</p> -<p>„Een groote eer,” zegt Kloppers. -<span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span></p> -<p>„Als ge hem aan mij overlevert, dan zullen wij onmiddellijk wegtrekken, en geen haar -zal u worden gekrenkt,” zegt Khama. -</p> -<p>„Wat heeft die witmensch toch gedaan?” vraagt Kloppers. -</p> -<p>„Hij heeft drie mijner dapperste krijgers doodgeschoten en éénen zwaar gewond,” zegt -Khama. -</p> -<p>„Jij bedoelt zeker mij!” zegt Dirk, „maar dan vergeet je den Kaffer, die daar eenige -passen achter jou ligt; ja, kijk maar even om, kapitein; ’t is de voorste van dat -hoopje lijken, die daar vlak bij elkander liggen.” -</p> -<p>„En dan vergeet je ook nog,” voegt hij er aan toe, „dien zwaar gewonde, die daar dicht -voor uw voeten ligt, en die ’t ook niet lang meer zal maken.”<span id="xd31e2248"></span> -</p> -<p>Daarbij wijst hij met den vinger op een gewonde, die in zijn doodstrijd met beide -handen de lange grashalmen uit den grond rukt. -</p> -<p>Maar de Kafferkapitein schijnt zich dat al heel weinig aan te trekken, en zegt: „Wij -zijn hier met zoo’n groote macht, dat wij dit armzalige boerenlager onder onze voeten -kunnen vertrappen.” -</p> -<p>„Waarom heb je dat dan zoo even niet gedaan?” spot Kloppers. -</p> -<p>Maar de Kaffer keurt deze vraag geen antwoord waardig en zegt dreigend: „Ik ben hier -met twee duizend dappere krijgers.” -</p> -<p>„Dat lieg je,” zegt Teunis Smit, die zich thans in het gesprek gaat mengen. „Als ik -de dertig Kaffers, die hier dood of zwaar gewond vóór het lager liggen, meereken, -telt gij met al uw Kaffers hoogstens negenhonderd man.” -</p> -<p>Dit zeggende, is de leeuwenjager meer naar voren gegaan, en op het gelaat van den -Kafferkapitein, die hem thans goed kan zien, staat groote verbazing te lezen. -</p> -<p>Hij antwoordt niet dadelijk, maar fluistert druk met den Hottentot. -</p> -<p>Daarna zegt hij, op Teunis Smit wijzend: „Dien kerel in dat buis van bokkenvel moet -ik ook hebben,” maar deze uitval maakt op de Boeren in spijt van hun hachelijken toestand -zoo’n koddigen indruk, dat zij in een schaterlach uitbarsten. Nu wordt de kapitein -echter woedend, en hij zegt: „Dat <span class="corr" id="xd31e2260" title="Bron: Buis van Bokkenvel">buis van bokkenvel</span> schijnt alles in de puntjes te weten; waarom vertelt hij dan ook niet, dat mijn krijgers -een paar dagen geleden achtentwintig Boeren aan hunne assegaaien hebben geregen?” -<span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span></p> -<p>„De vrouwen en kinderen <i>meegeteld</i>, moordenaar,” zegt Dirk. -</p> -<p>„En dat <span class="corr" id="xd31e2270" title="Bron: eèn">een</span> andere dappere kapitein van „den grooten Olifant” eveneens achtentwintig Boeren heeft -geveld, de vrouwen en kinderen <i>niet</i> medegeteld, en niemand ontkwam?” -</p> -<p>„Niemand ontkwam? Ook dat is een leugen,” zegt Teunis Smit. „De <span class="corr" id="xd31e2277" title="Bron: negenenwintigste">negenentwintigste</span> is ontkomen, en heeft thans waarschijnlijk reeds onze broeders in het zuiden bereikt, -om hen op te roepen tot den heiligen oorlog tegen Moselekatse en zijn bloedhonden.” -</p> -<p>Deze mededeeling verrast de Boeren evenzeer als den kaptein, maar hij beheerscht zich, -en tot den <span class="corr" id="xd31e2282" title="Bron: lager-kommandant">lagerkommandant</span> zich wendend, zegt hij: „Dat jonge witmensch wil ik hebben, omdat hij zonder aanleiding -op onze krijgers heeft geschoten.” -</p> -<p>„Ik merk, dat gij de waarheid liefhebt,” zegt Dirk op leuken toon. -</p> -<p>„En dat <span class="corr" id="xd31e2289" title="Bron: Buis">buis</span> van bokkenvel wil ik hebben, omdat hij een verrader is; een spion en een verrader. -Gisteravond is hij tot mij gekomen en heeft gezegd: „Ik wil mij wreken op de trekboeren, -want zij hebben mij doodelijk beleedigd, en ik zal uw gids zijn en u helpen, om hen -uit te vinden en uit te roeien.” Wel schudden mijne kondschappers het hoofd, maar -hij liet zich vrijwillig de handen binden, en ik geloofde hem, maar hij heeft ons -bedrogen en is ontsnapt. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Levert mij dus die beiden uit, die ik genoemd heb, en wij zullen omkeeren, en binnen -een halven dag hebt gij al uw vee, dat thans in ons bezit is, terug.” -</p> -<p>„Zijt ge nu uitgepraat?” vraagt Gert Kloppers. -</p> -<p>„Neen,” zegt de Kafferkapitein met toornige gebaren. „Indien gij hen niet uitlevert, -dan zeg ik u, dat wij u, de mannen met uwe vrouwen <i>levend</i> aan uwe ossenwagens zullen spijkeren, en uw kinderen zullen wij <i>levend</i> aan onze assegaaien rijgen: vóór uwe oogen. Maar uwe jonge dochters wacht een vreeselijker -lot, en hun geschonden lichamen zullen tot een prooi dienen voor de aasvogels, dat -zweer ik, Khama, die genoemd wordt „de brullende leeuw”, bij mijne goden. Wat is nu -uw antwoord?” -</p> -<p>„Mijn antwoord,” zegt Kloppers, terwijl hij zich tot zijn volle lengte opheft, „mijn -antwoord ligt in den loop van dit geweer. Maak dat je weg komt, of de brullende leeuw -heeft voor den laatsten keer gebruld. Aarzel je nog? Maak dat je weg komt, zeg ik, -of ik schiet je zoo zeker dood als ik dit geweer in mijne handen heb.” -<span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span></p> -<p>Toen keerde de kapitein met zijn Hottentot schielijk terug, maar Barend Jansen zeide: -„’t Is jammer, kommandant, dat ge dien moordenaar niet hebt doodgeschoten; ’t is bepaald -jammer.” En hij schudde bedenkelijk met het groote hoofd. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>En weer zet Gert Kloppers zijn valkenoogen wijd open. Daar vóór hem ligt de heuvelkam, -waarachter de Kafferhorden zich waarschijnlijk op nieuw tot een stormaanval gereed -maken. -</p> -<p>Als hij eens met zijn Boeren een uitval deed, dien kant uit? -</p> -<p>Maar neen, dat is nog te vroeg. Straks misschien, als God het hem vergunt, de Kaffers -ook bij den volgenden aanval met bebloede koppen af te wijzen. Dan snel te paard de -vluchtelingen achterna, en hen onder den voet gereden—de oude, beproefde Boerentaktiek! -</p> -<p>Een paar gekwetsten trachten, op handen en voeten kruipend, den heuvelkam te bereiken. -Kees Bouwer legt op hen aan, maar de kommandant slaat den tromp van zijn geweer naar -boven. „Spaar je ammunitie,” zegt hij kortaf. -</p> -<p>Nu valt zijn oog op den seringenboom. Hij schijnt hem met aandacht op te nemen, en -hoe meer hij er naar kijkt, hoe meer zich zijn zware wenkbrauwen <span class="corr" id="xd31e2316" title="Bron: fronzen">fronsen</span>. -</p> -<p>„Zeg, Neef Teunis, voel je wind?” -</p> -<p>„Geen zuchtje,” zegt de leeuwenjager. -</p> -<p>Weer kijkt de kommandant naar den seringenboom. -</p> -<p>„En toch bewegen zich eenige bladeren van dien boom,” zegt hij. -</p> -<p>„Een vogel is er misschien in neergestreken,” zegt een jonge Boer. -</p> -<p>„Of een Kaffer is er in geklommen,” zegt Teunis Smit. -</p> -<p>„Misschien meer dan één,” zegt Kloppers. -</p> -<p>„Om onze sterkte te bespieden,” zegt ouderling de Jong, „ik twijfel er niet aan.” -</p> -<p>„En ik evenmin,” zegt Kloppers. -</p> -<p>„Die heele onderhandeling van zoo even is misschien maar een vertooning geweest, om -onze aandacht af te leiden, en de Kaffers gelegenheid te geven, in den boom te klauteren,” -zegt Barend Jansen. „Ik wou, dat ge daar straks hun kaptein had doodgeschoten,” en -hij trekt met een gram gemoed aan zijn ruigen baard. -</p> -<p>Nadenkend tuurt Kloppers naar den boom. „Wij zijn <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>verloren,” zegt hij, „als één van de Kaffers, die ons waarschijnlijk van uit dien -boom zitten te bespieden, levend terugkomt. Wij zijn in dat geval verloren, zeg ik, -want ons gering getal is hun dan bekend. Zij zitten bepaald al te grinniken van plezier—toe -jongens, maakt dien boom eens schoon!” -</p> -<p>Een zwerm van kogels fluit door het groene gebladerte van den seringenboom heen, en -onmiddellijk daarop ploft met een harden slag het lichaam van een Kaffer tegen den -grond. Hij verroert zich niet meer; hij is blijkbaar doodelijk getroffen. -</p> -<p>Nu laat zich een Kaffer, eenigszins door den stam gedekt, langs den boom afglijden; -een tweede, een derde, een vierde volgt. -</p> -<p>Gert Kloppers legt den tweeden neer; ook de derde en de vierde vallen onder het wisse -schot der Boeren. Doch de eerste heeft zich plat op den buik geworpen, en tracht, -door het lange gras kruipend, den reddenden heuvelkam te bereiken. Bijna heeft hij -het doel bereikt, maar daar pakt hem vrees en ongeduld, en dat is zijn ongeluk. Hij -rijst eenigszins omhoog, en doet twee sprongen vooruit. Maar den derde heeft hij nooit -meer gedaan. Daar zorgde de leeuwenjager voor. -</p> -<p>Maar op het gelaat van Gert Kloppers is de trek van onrust niet verdwenen. -</p> -<p>„Wat domme schepsels,” zegt Kees Bouwer. „Zij waren, wanneer zij zooveel verstand -hadden, om zich in het loover van den seringenboom achter een of anderen zwaren tak -te dekken, schotvrij. En nu springen zij er uit—de ezels!” -</p> -<p>„En wie zegt dan, dat er geen Kaffers meer in dien boom zitten?” vraagt Kloppers. -</p> -<p>„Ik zal het onderzoeken,” zegt de moedige Leendert Jansen. -</p> -<p>„’t Is gewaagd,<span class="corr" id="xd31e2343" title="Niet in bron">”</span> zegt Gert Kloppers. -</p> -<p>„Wij kunnen u niet helpen,” zegt de Jong, „als er een ongeluk gebeurt.” -</p> -<p>„Laat hem maar begaan,” zegt Barend Jansen, bij wien de vadertrots bovenkomt, en over -den huifwagen heenklimmend, snelt Leendert op den seringenboom af. Het geweer zou -hem in zijn bewegingen belemmeren; daarom laat hij het achter, en vlugger klimt geen -matroos in den mast dan hij in den boom. -</p> -<p>En daar boven hem ziet hij den fonkelenden blik van den „wilden Panter”, zooals Khama -dezen krijger noemt. <span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>Terwijl hij naar den dolk voelt, die in de lederen scheede steekt, gaat Jansen echter -onvervaard op hem af. Maar hij bereikt zijn vijand niet, want van achter besprongen, -voelt hij twee handen als ijzeren schroeven zich om zijn keel klemmen. Met een wanhopigen -ruk weet hij echter den nieuwen vijand van zich af te schudden, en den dolk trekkend, -maakt hij aan den strijd een snel einde. -</p> -<p>De „wilde Panter”, die op zijn observatiepost het boerenlager heeft begluurd, brandt -van verlangen, om zijn belangrijke ontdekkingen aan Khama mede te deelen, en terwijl -zijn makker met den jongen Boer worstelt, heeft hij van de gelegenheid gebruik gemaakt, -om ongemerkt uit den boom te sluipen. Vervolgens is hij als een slang door het lange -gras, waar het nog niet is platgetrapt, heengekropen, en de kogels der Boeren gelukkig -ontkomend, is hij achter den beschermenden heuvelrand verdwenen. -</p> -<p>Gert Kloppers was niet verbleekt, toen Dirk hem gisteravond den naderenden Kafferaanval -had meegedeeld; hij was niet verbleekt, toen hij den kreet van den Makauwvogel had -gehoord; hij was niet verbleekt, toen hij de bloeddorstige horden zag aanstormen, -maar nu verbleekte hij. -</p> -<p>Ook de andere Boeren zagen elkander aan met bezorgden blik, en al bracht Leendert -de tijding, dat hij den boom op het nauwkeurigst had afgezocht en er thans ten minste -geen Kaffer meer in was, zoo troostte dit de Boeren niet, want één Kaffer was er in -elk geval ontsnapt, en thans wisten de Kaffers, hoe zwak de Boeren in aantal waren. -</p> -<p>De godvreezende de Jong echter zeide: „Als <i>wij</i> geen redding meer zien, dan is het de rechte tijd voor den <i>Heere</i>, om te helpen.” -</p> -<p>Dicht bij Gert Kloppers staat diens dochter Mieke: wit als een lelie. Zij ziet haren -vader aan met een blik, die hem door de ziel snijdt. -</p> -<p>„Ja kind,” zegt hij met een zucht, „ik zie u liever dood aan mijn voeten dan <i>levend</i> in de handen van die zwarte duivels. Was ik een heiden, ik zou u het leven benemen, -vóórdat die duivels de handen aan u sloegen. Maar wij zijn christenen, en ik geloof, -dat ook de haren van ons hoofd zijn geteld. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Hier is een geweer; schiet er mee, zoolang wij de Kaffers buiten het lager kunnen -houden. Dringen zij het lager binnen, dan neemt dit groote mes, en houd u dicht aan -mijn zijde. Wij zullen ons dan midden in het dichtste gewoel van <span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span>den vijand werpen, en misschien vechtend den dood kunnen vinden.” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Nu moeten wij een blik achter den heuvelkam slaan. -</p> -<p>Khama heeft zijn krijgers gemonsterd, en Boegoeloe, een zijner onderbevelhebbers, -geroepen. -</p> -<p>Zijn blik verkondigt weinig goeds; onheilspellend flikkeren die zwarte oogen. -</p> -<p>„Waarom zijt ge op de vlucht geslagen, Boegoeloe?” -</p> -<p>„Ik ben, kapitein, voor eenige dagen bij den grooten toovenaar geweest, die daar in -het noorden in de spelonken woont. Hij heeft voor mij de dolossen<a class="noteRef" id="xd31e2380src" href="#xd31e2380">1</a> geworpen, en mij gezegd, dat wij tegen de blanke Boeren niets zullen vermogen. En -ik heb met mijn eigen oogen gezien, o kapitein, dat hij de waarheid heeft gesproken. -Heb ik gistermorgen niet de assegaai naar dien jongen Boer geslingerd, die op zijn -zwarten hengst ons kamp bespiedde? En is de assegaai niet machteloos vlak naast hem -neergevallen? Heb ik daar straks geen drie assegaaien op den kommandant der Boeren -gemikt, en heb ik niet gezien, hoe hij met een handgebaar die assegaaien bezwoer? -Ze hebben hem niet eens geraakt, en dat verwondert mij niet.” -</p> -<p>„Ik ben ook bij den grooten toovenaar geweest,” zegt de kaptein met zonderlingen blik, -„en hij heeft mij voorspeld, dat de Boeren zeker zullen verslagen worden. Denkt gij, -dat die blanke honden onze assegaaien kunnen bezweren? Waarom hebben zij dat eenige -dagen geleden dan ook niet gedaan, toen wij een heel lager hebben uitgemoord? -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Boegoeloe, kijk toch eens naar de lucht—wat ziet ge daar?” -</p> -<p>Boegoeloe voelt een rilling door zijn leden gaan. -</p> -<p>„Ik zie een vlucht aasvogels, kaptein.” -</p> -<p>„Goed gezien, Boegoeloe. Zij zullen uw vleesch eten; dat heeft me de groote toovenaar -gezegd.” -</p> -<p>„Hier met uw wapen,<span class="corr" id="xd31e2392" title="Niet in bron">”</span> roept hij tot een der omringende krijgers, „Boegoeloe, lafaard, sterf!” -</p> -<p>Met zoo’n vreeselijke kracht stoot hij den ongelukkige de assegaai in den rug, dat -de scherpe stalen punt er van voren weer uitkomt. -</p> -<p>Daar verschijnt de „wilde Panter” in het midden van het Kafferkamp. -<span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span></p> -<p>„Welkom, mijn Panter,” roept Khama, „welke nieuws brengt gij mede?” en hij ziet hem -vorschend in de fonkelende oogen.<span id="xd31e2400"></span> -</p> -<p>„Goed nieuws, kapitein!” zegt de Panter. „Ik heb van uit gindschen boom volgens uwe -aanwijzing het Boerenlager bespied; ’t is maar een handje vol menschen; niet meer -dan een twintig weerbare mannen.” -</p> -<p>„Hebt gij goed geteld?” -</p> -<p>„Vier keeren, kapitein.” -</p> -<p>Er komt een trek van wreede voldoening op Khama’s breed gelaat. -</p> -<p>„En meer dan één onder hen is gekwetst,” zegt de Panter. -</p> -<p>Khama grijnst van plezier. -</p> -<p>„Met twee makkers spring ik hun lager binnen, en zij zijn verloren,” gaat de Panter -voort. -</p> -<p>„Verloren!” herhaalt Khama met den blik van een tijger, die zeker is van zijn prooi. -</p> -<p>„Ten minste, als onze krijgers tegelijk het lager bestormen,” zegt de Panter. -</p> -<p>„Natuurlijk,” antwoordt Khama; „laat dat maar aan mij over.” -</p> -<p>„Maar ik vraag een belooning, kapitein!” -</p> -<p>„Spreek op, wilde Panter!” -</p> -<p>„Ik heb een blanke Duif gezien in het Boerenlager; die eisch ik op als mijn oorlogsbuit—<i>levend</i>!” -</p> -<p>„Gij zult ze hebben,” zegt Khama, en hij kijkt den Panter in de oogen: die oogen branden -als vuur. -</p> -<p>„Maar waar blijven onze andere kameraden, die heden nacht zijn achtergebleven?” vraagt -de bevelhebber, terwijl hij met den voet ongeduldig op den grond stampt. -</p> -<p>„Zij zijn in snellen aantocht,” zegt een der krijgers, zich in den kring plaatsend; -„van gindschen heuveltop kan men reeds het blinken hunner assegaaien zien.” -</p> -<p>„Kom aan,” zegt Khama, „dan zijn we sterk genoeg, om het Boerenlagertje in den afgrond -te stooten. Maar, mijn Panter, hoe zult gij met uwe twee kameraden over de dorenstaketsels -heenkomen?” -</p> -<p>„Ik weet een punt, waar wij er over heen kunnen springen,” antwoordt de Panter. -</p> -<p>„Dan is het in orde. Zijt ge ’t lager binnengedrongen, dan slaakt ge onzen oorlogskreet. -Het zal de kracht der Boeren verlammen, en den moed der onzen prikkelen.” -<span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span></p> -<p>Een der uitgestelde wachten komt thans hard aanloopen, roepende: „Kapitein, een witmensch -ligt daar over den heuvelkam te loeren; daar tusschen het lange gras.” -</p> -<p>Onderzoekend staart Khama den kant uit, dien de Kaffer hem aanwijst, en ontdekt eveneens -het witgezicht. -</p> -<p>„Hier zijn drie <span class="corr" id="xd31e2432" title="Bron: werppassegaaien">werpassegaaien</span>,” zegt hij tot den Panter<span class="corr" id="xd31e2435" title="Bron: ;">,</span> „tracht den Boer te naderen, en jaag hem deze assegaaien door het lijf. Dan zien -onze krijgers meteen, of die blanke honden onze scherpe assegaaien hebben betooverd.” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Dat witgezicht is Leendert Jansen. -</p> -<p>„Zij hebben òns lager bespied; wij zullen het hùnne verspieden,” heeft hij gezegd, -en hij heeft de daad aan het woord gepaard. -</p> -<p>Wel heeft Kloppers het hoofd geschud, wel heeft ouderling de Jong gezegd: „Beste jongen, -blijf hier,” maar hij is toch gegaan. -</p> -<p>Met gespannen oplettendheid zijn de Boeren hem met de oogen gevolgd; zij hebben hem -langs de glooiing zien opkruipen, hem in het lange gras zien wegduiken, en toen drie -assegaaien snel achter elkander door de lucht zien suizen: in de richting, waar zij -Leendert vermoedden. En nu weten zij genoeg. -</p> -<p>Gert Kloppers zegt op somberen toon: „Hij gaat ons voor,” maar Barend Jansen zegt -geen woord. Slechts schijnen zijn lippen te beven. -</p> -<p>Leendert Jansen is doodelijk getroffen het Kafferkamp binnengesleept, en Khama heeft, -den stervende een verachtelijken schop gevend, gezegd: „Daar ligt de glorie der Boeren!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Stil, zwijgend staan de Boeren nu bij elkander. Zij zullen hun leven zoo duur mogelijk -verkoopen, maar de hoop op de overwinning is zeer klein geworden. Slechts Kees Bouwer -schijnt, daar de Kaffers nog steeds met den aanval talmen, nieuwen moed te scheppen, -want hij zegt: „Ze durven het niet aan,” maar Tijs de Jong antwoordt hem: „Gij dwaas; -de eeuwigheid zal jou nog lang genoeg vallen!” -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Wanneer zou het onze zilveren bruiloft zijn geweest?” vraagt Kloppers aan zijn vrouw. -</p> -<p>„Aanstaande maand,” zegt zij. -</p> -<p>„Aanstaande maand<span class="corr" id="xd31e2457" title="Niet in bron">,</span>” herhaalt hij, en twee tranen rollen hem langzaam over de gebruinde wangen. -<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p> -<p>„Komt broeders,” zegt de Jong, „laten we onze harten opheffen tot God,” en door snikken -afgebroken, wordt de psalm gezongen: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line">„Wien heb ik nevens U omhoog? -</p> -<p class="line xd31e1136">Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog -</p> -<p class="line">Op aarde nevens U toch lusten? -</p> -<p class="line xd31e1136">Niets is er, daar ik in kan rusten; -</p> -<p class="line">Bezwijkt dan ooit in bittre smart -</p> -<p class="line xd31e1136">Of bangen nood mijn vleesch en hart, -</p> -<p class="line">Zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed -</p> -<p class="line xd31e1136">Mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed!”</p> -</div> -<p class="first">En nog is het laatste woord van den psalm niet over de lippen gekomen, of daar schijnt -de vallei levend te worden; daar schijnen de heuvelen in een wandelenden muur herschapen -te zijn, en die muur komt met snelle, onweerstaanbare kracht op den wagenburcht aan. -</p> -<p>„Schiet, mannen!” roept Kloppers met een stem, die boven het gebrul der Kaffers uit -klinkt: „schiet!” Een moordend salvo ontvangt den vijand, maar die aanstormende muur -is niet te keeren. De Boeren schieten er een bres in—de muur sluit zich weder! -</p> -<p>Reeds heeft hij den lagerheuvel bereikt—hoor! <span class="corr" id="xd31e2479" title="Bron: daar">Daar</span> bonst hij tegen het lager aan! -</p> -<p>Twintig, dertig Kaffers grijpen een ossenwagen aan, om hem uit zijn verband te rukken, -maar hij staat stevig, zoodat er geen verwrikken aan is. Nu vallen zij op den volgende -aan, die niet zoo vast schijnt te staan. Terwijl suizen de assegaaien en fluiten de -kogels. Kloppers werpt zijn geweer weg en neemt een zeis, die als een houwbijl op -een langen stok is bevestigd, en met dat vreeselijk wapen slaat hij op den zoo goed -als naakten rug der Kaffers, terwijl de vrouwen potten kokend water over de huiven -heen werpen. Voor deze woedende verdediging deinzen de Kaffers terug, en laten den -wagen los. Maar anderen hebben reeds de uit graszoden bestaande borstwering vernield, -en trachten nu de dorenstaketsels op te ruimen. -</p> -<p>„Hak hen de handen af, Floor!” roept zijn vader, en Floor—doet het. -</p> -<p>Van drie zijden, neen van vier zijden komen de assegaaien, want eenige van Khama’s -beste speerwerpers hebben aan den anderen oever der rivier, die langs de niet versterkte -achterzijde van het lager stroomt, post gevat. Kloppers geeft bevel, dat de vrouwen -en kinderen, die aan de achterzijde <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>tot nog toe tamelijk beschut zijn geweest, thans meer naar voren moeten komen, om -een anders gewissen dood te ontgaan. -</p> -<p>En met heldenmoed zetten de Boeren het gevecht voort. Daar strijdt Gert Kloppers naast -zijn heldenzoon Dirk en naast zijne heldendochter Mieke; daar strijdt ouderling de -Jong naast zijn dapperen zoon Tijs; daar strijdt Barend Jansen met zijn twee wakkere -zonen, en naast hen de andere Boeren, de leeuwenjager niet te vergeten, die zijn ouden -roem van de eerste scherpschutter der kolonie te zijn op bloedige wijze handhaaft: -allen met elkander wedijverend in dapperheid en doodverachtenden moed. -</p> -<p>Het zweet <span class="corr" id="xd31e2491" title="Bron: gudst">gutst</span> van hun gelaat—ze houden vol; ze versmachten van dorst—ze houden vol. Ieder schot -is raak; als ze de zegen niet behalen, dan zullen ze hun leven toch duur—<i>duur</i> verkoopen! -</p> -<p>Maar de strijd wordt elk oogenblik zwaarder. Wolken van assegaaien vliegen in het -kamp en eischen hunne offers. -</p> -<p>Daar stort de dappere Tijs zwaargewond tegen den grond; daar zinkt een andere Boer, -met den spiesworp in de borst, zonder een zucht te slaken, dood neer; daar valt een -moeder, haar zuigeling aan het hart gedrukt, neer, en haar stervend, brekend oog rust -op haar lieveling; daar sneuvelt de trouwe Daan. Van zijn rug had hij een schild gemaakt, -om er zijn lieve lenteroos, de kleine Hannie, mee te beschutten, en de assegaai heeft -dat schild doorboord. De kleine slaat haar armpjes weenend om zijn hals, en haar grijs -jurkje wordt rood—rood van het bloed, dat den trouwen knecht uit de gapende wonde -<span class="corr" id="xd31e2499" title="Bron: gudst">gutst</span>. -</p> -<p>„God, mijn God,” roept ouderling de Jong vertwijfelend uit: „Gij, die het geroep der -jonge raven hoort, zijt Gij doof voor het geschrei dezer kleine kinderen, die niet -weten van hun rechterhand noch van hun linkerhand?” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Khama begrijpt, dat thans het beslissende oogenblik is gekomen. -</p> -<p>„Panter,” zegt hij, „spring er in!” -</p> -<p>De Panter en zijn twee kameraden verwisselen de lange werpassegaai met de korte stootspies, -en maken zich aan de rechterzijde van het lager tot den sprong over de haag van dorens -gereed. -</p> -<p>Floor staat er met zijn bijl. Hij klemt de tanden op elkander: nu zal het er op aankomen. -<span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span></p> -<p>Daar springt de eerste Kaffer het lager binnen; reeds volgt hem de tweede. Maar nòg -heeft de derde Kaffer, de wilde Panter, met zijn voeten den lagergrond niet aangeraakt, -of de twee eersten liggen reeds met gespleten schedel aan de voeten van den jongen -Boer. En de Panter zou aan dit lot niet zijn ontsnapt, ware hij niet door een pijlsnelle -beweging aan den vreeselijken bijlhouw van den jongen Boer ontkomen. -</p> -<p>En nu, dit gevaar ontgaan, neemt hij, Floor in het oog houdend, met fonkelende blikken -het lager op. -</p> -<p>En daar ziet hij wat hij zoekt: den lagerkommandant met den rug naar hem toegekeerd, -en naast hem Mieke, de blanke Duive. -</p> -<p>Hij neemt de stootspies vaster in de gespierde vuist, maar onbewegelijk als een standbeeld -houdt Floor op hem het oog gericht. -</p> -<p>Daar slaakt de Panter den vreeselijken oorlogskreet, en rent hij als een razende op -Gert Kloppers af. Maar sneller dan de Panter is de strijdbijl van den jongen Boer, -en stervend stort de Kaffer, terwijl het kleed der blanke Duive met zijn bloed wordt -bespat, aan de voeten van den lagerkommandant neder. -</p> -<p>Floor is den Panter onmiddellijk gevolgd. Men kent hem niet meer: zijn gelaat gloeit, -zijn oogen stralen. „Heb ik het goed gedaan, Vader?” roept hij, en hij heft den strijdbijl -omhoog, zoodat het blanke lemmet schittert in de zonnestralen. -</p> -<p>„Ja,” wil de vader zeggen, „gij hebt het goed gedaan, mijn jongen!” maar reeds trekt -een ander tooneel zijn aandacht. „Een bom,” roept de kleine Willem, „ze gaan met bommen -gooien!” De „bom” valt voor de voeten van vrouw Kloppers neer, die een gil van ontzetting -slaakt, maar Barend Jansen neemt de „bom” op—hij heeft het van bloed druipend hoofd -van zijn zoon Leendert in de hand.… -</p> -<p>Hij kust dat hoofd met de teederheid van een vader; hij legt het neder in het koele -gras, en bedekt het met een doek. -</p> -<p>Dan zegt hij tot Floor: „Geef me uw bijl!” Met één vreeselijken slag heeft hij den -Panter onthoofd. Hij neemt het hoofd, en slingert het over den huifwagen heen midden -onder de vijanden, die van woede brullen. -</p> -<p>Gert Kloppers schudt het hoofd, maar Barend Jansen <span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span>zegt met vlammenden blik: „Oog om oog en tand om tand—vervloekt zij de nakomelingschap -van Cham tot in alle eeuwigheid!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Er schijnt bij de Kaffers eenige ontmoediging te komen, want zij vorderen niet. „Voorwaarts,” -roept Khama, „dezen keer zullen ze bezwijken. Zoolang gij mijn struisvogelveer ziet -wapperen, staat alles goed—ik zal u wijzen, hoe men de Boeren verslaat—voorwaarts!” -</p> -<p>Op nieuw stormen de Kaffers voorwaarts. Zij klimmen op de ossenwagens—Kloppers keert -zijn geweer om, en stoot met den kolf van het geweer drie vijanden naar beneden. Dirk -heeft zijn dolk getrokken—het wordt een strijd van man tegen man. Daar reikt vrouw -Kloppers haren man een versch geladen tweelooper: twee Kaffers legt hij neer, en dan -roept hij: „Twee assegaaien! Snel, twee assegaaien!” -</p> -<p>Ja, Gert <span class="corr" id="xd31e2533" title="Bron: kloppers">Kloppers</span> kan ook met de speer werpen; dat zal hij toonen. In elke hand neemt hij een assegaai. -</p> -<p>Recht tegenover hem staat Khama. -</p> -<p>„Is ouderling de Jong gewond?” roept Kloppers. -</p> -<p>„Wel gewond, maar ’t is van weinig beteekenis,” <span class="corr" id="xd31e2540" title="Bron: antwoord">antwoordt</span> Dirk; „hij vecht door!” -</p> -<p>„Goed; hij zal mijn opvolger zijn, als ik val.” -</p> -<p>Daar komt een assegaai aan suizen, door Khama zelf geworpen, en ofschoon Kloppers -het hoofd wendt, krijgt hij toch een diepe hoofdwond. Het bloed stroomt hem over het -gelaat, maar hij stoort er zich niet aan, en slingert met de linkerhand een assegaai -op den Kafferkapitein af. -</p> -<p>Met een minachtenden grijnslach dekt deze zich met zijn schild, zoodat de assegaai -machteloos naast hem neervalt, maar op hetzelfde oogenblik wordt hij door de andere -assegaai, door Kloppers’ rechterhand geslingerd, in den hals getroffen. -</p> -<p>Drie onderbevelhebbers snellen op hun gebieder toe; één haalt de speer uit de wond, -en de anderen trachten den bloedstroom, die uit de diepe, gapende wond spuit, te stelpen. -Maar het is te vergeefs—de ader is getroffen, en Khama moet doodbloeden. -</p> -<p>Met bijgeloovige vrees zien de krijgers naar hun bevelhebber. Hij had gezegd: „Zoolang -gij mijn struisvogelveer ziet wapperen, staat alles goed,” maar zij zien die veer -niet meer. Hij zal sterven; Boegoeloe heeft waarheid <span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span>gesproken—de bleeke angst grijpt hen aan; zij deinzen terug. -</p> -<p>Maar het heldenoog van Gert Kloppers begint te schitteren. „In ’t zaal,” roept hij -met machtige stem: „op, wij zullen ze jagen!” -</p> -<p>„Laat mij eerst de wond verbinden,” zegt zijn vrouw, maar hij antwoordt, terwijl er -voor den eersten keer op dezen dag, als een zonnestraal tusschen de donderwolken, -een glimlach op zijn gelaat zichtbaar wordt: „Straks, Hanneke, maar nu hebben we geen -tijd!” -</p> -<p>„Op, mijn jongens,” roept hij, „te paard!” -</p> -<p>„Op, te paard,<span class="corr" id="xd31e2557" title="Niet in bron">”</span> roepen zijn helden, „wij zullen ze jagen!” -</p> -<p>„Het zwaard des Heeren en van Gideon,” roept ouderling de Jong—de wagenburcht wordt -geopend, en daar stormen zij heen, op hun brieschende paarden! -</p> -<p>Wie is tegen die leeuwen bestand? Het hart der Kaffers smelt van vrees, want de bloedwrekers -zijn hen op de hielen. Ja, dat zijn de ontembare leeuwen, waarvan hunne vaderen in -hunne liederen hebben verhaald, de leeuwen, die gekomen zijn ver uit het vlakke, koude -noorden—en wie is tegen hun toorn bestand.…? -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Daar komen zij terug, op hun met schuim bedekte paarden: Gert Kloppers met zijn dapperen; -terug van de wilde, van de vreeselijke, van de Oud-Hollandsche jacht; van de jacht -op bloedhonden en moordenaars! -</p> -<p>Daar treden zij weer het lager binnen; de geweren nog warm, het gelaat met bloed bespat, -zwart van den kruitdamp, en terwijl de zon in het westen vlammend ondergaat, danken -de overwinnaars, in het stof gebogen, God. -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e2380"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2380src">1</a></span> Eene soort beenen bikkels. <a class="fnarrow" href="#xd31e2380src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch13" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch13.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XIII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De wagentrein van kommandant Hendrik Potgieter had intusschen de Zandrivier, door -de Boeren dus genoemd naar haar zanderige bedding, en de Valschrivier, valsch genoemd -vanwege de vele blinde gaten en kuilen in dien stroom, <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>achter zich en vertoefde eenige dagen aan de biezige oevers van de Rhenosterrivier, -waar vele rhenosters of rhenocerossen werden buitgemaakt. -</p> -<p>Nu ging de tocht op de Vaalrivier aan, vaal genoemd van wege de vale kleur van haar -golven, en het hart der dappere Boeren klopte sneller, toen hun eerste wagens, de -breede rivier passeerend, op het gebied van den gevreesden Moselekatse kwamen, die -met zijn hoofdmacht reeds in aantocht was. -</p> -<p>Potgieter zadelde, toen hem de ernstige tijding van die nadering gewerd, het paard, -en reed met negen onverschrokken mannen het Kafferleger tegemoet. Zij bonden witte -doeken aan lange stokken, en toen men na eenige dagen rijdens in de verte de speeren -der Kaffers zag blinken, zwaaiden zij, als een bewijs hunner vredelievende gezindheid, -met die witte vlaggen. -</p> -<p>Als eenig antwoord liet Moselekatse het gansche leger voortrukken. -</p> -<p>Potgieter liet nu door twee zijner manschappen den achtergebleven wagentrein waarschuwen, -om onmiddellijk op een geschikten heuvel de ossenwagens tot een rond lager te vereenigen, -en verschool zich met zijn zeven overige manschappen gedurende den nacht in een bosch, -terwijl men van de heuvelen de wachtvuren zag vlammen van Moselekatse’s krijgslieden. -Bij het krieken van den dag doofden de vuren, en gingen de Kaffers weer op marsch. -De Boeren slopen hen achterna, en toen de tocht al door naar het zuiden ging, schoot -er geen twijfel meer over, dat het op de argelooze Voortrekkers was gemunt. -</p> -<p>Potgieter en zijn mannen waren nu nog een dagreis van hun wagentrein verwijderd, en -joegen in een grooten boog om het Kafferleger heen, om hun kamp bijtijds te bereiken. -</p> -<p>Het was voor de achtergeblevenen een groote troost, toen zij hun aanvoerder behouden -terug zagen, en in der haast werd het lager zoo sterk mogelijk gemaakt, terwijl vijf -wagens binnen den kring werden getrokken, die, gedekt door een scherm van planken, -bij den gevreesden Kafferaanval een schuilplaats zouden kunnen bieden voor vrouwen -en kinderen. -</p> -<p>Toen het kamp gereed was, gingen zes Boeren op kondschap uit, die met de ernstige -tijding terugkwamen, dat de vlakte in het noorden zwart was van oorlogskaffers. Toen -sloeg den Boeren het hart van vreeze, en zij riepen tot God in hun grooten nood. -<span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span></p> -<p>Nog één kans wilde echter de wakkere Potgieter wagen, om met Moselekatse tot vrede -te komen. Met vijf en twintig gewapende Boeren trok hij het Kafferleger tegemoet, -en zag het, op een half uur afstands van het lager gekomen, naderen als een reusachtige -muur. Onmiddellijk zond Potgieter een rapportganger terug met het bevel, dat men slechts -één poort der wagenburcht zou open laten, om de Boerenwacht, die in het veld was, -in te laten, terwijl men zich in het lager bij het hooren van het eerste schot gereed -zou houden voor het gevecht. -</p> -<p>De Kaffers hadden nu de ruiters in het gezicht gekregen, maar in plaats van op de -vredelievende seinen der Boeren te letten, breidden zij hun slagorde tot twee groote -hoornen uit, om de blanken te omsingelen. -</p> -<p>„Vuur!” kommandeerde nu Potgieter, en de kogels der Boeren sloegen in de rijen der -Kaffers. Maar hun slagorde werd geen oogenblik verbroken, en zij naderden thans met -de snelheid eener lawine. Toen werd het Potgieter en zijn mannen toch te benauwd in -het veld, en den teugel wendend, joegen zij terug naar hun kamp. Doch vijf hunner -stormden—was het uit angst of verbijstering?—het kamp voorbij, en vluchtten het zuiden -in. -</p> -<p>Potgieter en zijn twintig mannen waren nu weer gelukkig binnen de poort, die door -een stevigen doornboom, met zware kettingen vastgesjord, snel werd versperd. Maar -het was ook hoog tijd, want de vluchtelingen waren reeds onder het bereik der lange -werpspeer. -</p> -<p>Evenals bij den aanval op Kloppers’ lager werd het hier een strijd op leven en dood. -De Kaffers wierpen hun leeren schilden op de doornversperringen, stutten er zich op, -en trachtten zoo over den wagenmuur heen te komen. Maar mannen, vrouwen en kinderen -wedijverden met elkander in doodverachtenden heldenmoed, en terwijl de vrouwen de -tusschen en boven de doorntakken zich heen wringende Kaffers met hun bijlen doodsloegen, -schoten de mannen met hun lange roeren, geladen met zoogenaamde loopers: (zakjes, -die 70 tot 90 zware hagelkorrels inhielden<span id="xd31e2589"></span>) diepe, gapende openingen in den opdringenden vijand. -</p> -<p>Ook de wanhopigste pogingen der Kaffers, om de ossenwagens uit hun verband te rukken, -mislukten volkomen. De wagens waren door sterke, stalen kettingen zoo stevig vastgelegd -aan diep in den grond geheide palen, dat zij onbewegelijk waren als schepen, die vast -en veilig voor dubbele ankers liggen. -<span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span></p> -<p>Vier uur had de moorddadige strijd geduurd, en om de wagenburcht had zich een nieuwe, -vreeselijke wal gevormd, een wal van gewonde, stervende en gesneuvelde Kaffers. Toen -had Moselekatse er genoeg van, en de moed van zijn soldaten was gebroken. Er ging -uit hun slagorden een groot, klagend gehuil op, en zij sloegen, door de Boeren vervolgd, -in wilde vlucht. -</p> -<p>Echter niet onvermengd was de vreugde der overwinnaars. Twee dappere mannen, de broeder -en de schoonzoon van den kommandant: Nicolaas Potgieter en Pieter Botha lagen, met -de doodelijke speerwond in de borst, in de schaduw van een ossenwagen te sterven, -en verscheidene Boeren waren gewond. -</p> -<p>Wonderlijk was het negenjarig zoontje van de familie Liebenberg bewaard gebleven. -Voordat de Kafferaanval plaats greep, had zijn vader hem een zweep gegeven met de -boodschap: „Barend, ga naar onze schapen en kijk er naar!” -</p> -<p>Het ventje was heengegaan, om aan den last te voldoen, doch wie beschrijft den angst -der ouders, toen het lager als door een stortvloed van bloeddorstige Kaffers werd -omloeid, en het kind nog in het open veld was! Nauwelijks waren de Kaffers dan ook -gevlucht, of de ouders gingen op pad, om hun lieveling te zoeken, doch al hun zoeken -was te vergeefs, en hun angstig roepen vond geen antwoord. Het kind bleef weg, en -men kon niet anders denken, dan dat het kind door de Kaffers was vermoord. -</p> -<p>Doch te grooter was de vreugde der ouders, toen zij den volgenden morgen het kind -zagen aankomen. Het kereltje wandelde doodbedaard, klapte met de zweep, en viel zijn -van blijdschap schreiende ouders in de armen! -</p> -<p>Zelfs geen schram had hij opgeloopen. Hij vertelde, dat de Kaffers de schapen hadden -gestolen, en hij toen maar achter een doornbosch was weggekropen, maar de ouders verklaarden, -dat God zijn heilige engelen had geboden, om dit kind te beschermen. -</p> -<p>De overwinning was behaald, maar smartelijk vermisten de Boeren hun vee, vooral hun -trekossen, die door de Kaffers waren weggedreven, terwijl zij hier niet konden blijven, -te midden van dit afgrijselijk veld van dooden, waarop de gieren reeds waren neergestreken. -</p> -<p>Zoo spande men dan de paarden, die dit werk nooit hadden verricht, voor de zware wagens, -en knarsend gingen de met bloed bespatte wielen over de weggeworpen speren, <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>leeren schilden en gesneuvelde Kaffers naar een geschikter plaats, op een half uur -afstands van het slagveld. -</p> -<p>Nu zond men om hulp naar de Barolongs, en deze, daartoe krachtig aangespoord door -den edelen zendeling Archbell, verschaften den Boeren de zoo vurig verbeide trekossen, -waarmede men terugtrok tot bij Blesberg. -</p> -<p>Hier werd het hart der moede zwervers verkwikt door het gezicht van nieuwe, lange -wagentreinen, zoo pas uit de Kaapkolonie aangekomen, en er waren vele moedige harten -onder, die voor een strijd met Moselekatse niet vervaard waren. -</p> -<p>Trouwens er <i>moest</i> met hem worden afgerekend, want Moselekatse was er op uit, de kleine Boerenlagers -één voor één te vernietigen. De Boeren moesten hem <i>aanvallen</i>, om door hem niet <i>verpletterd</i> te worden; zijn macht moesten zij <i>fnuiken</i>, om door die macht niet <i>verbrijzeld</i> te worden. -</p> -<p>Zoo sloegen de dappere Voortrekkers dan de handen in een, en trokken twee keeren tegen -Moselekatse op, den eersten keer met een legertje, waarvan de kern uit honderd zeven -Boeren, den tweeden keer met een kommando, waarvan de kern uit driehonderd dertig -Boeren bestond. -</p> -<p>De wakkere, in de Transvaalsche geschiedenis wel bekende <i>Gert Maritz</i> was in beide veldtochten Kommandant-Generaal, en God bekroonde den schier vermetelen -moed der Boeren, die den leeuw in zijn hol opzochten, met Zijn kennelijken zegen. -Moselekatse leed een zware nederlaag en vluchtte naar het noorden, waar hij op nieuw, -aan zijn bijnaam „de groote Olifant” getrouw, de zwakkere stammen onder zijn ijzeren -tred <span class="corr" id="xd31e2625" title="Bron: vermorselde">vermorzelde</span>. -</p> -<p>De Transvaal lag nu voor de Boeren open, daar de muur, waarmede Moselekatse den toegang -had willen versperren, was neergehaald. Zonder aarzelen trokken de Voortrekkers dan -ook de Vaalrivier over, en kwamen in het land, dat door Moselekatse zoo goed als uitgemoord -was geworden. Slechts hier en daar verspreid, in spleten en spelonken, kon men de -armzalige overblijfselen terugvinden van eens machtige Kaffervolken, die door den -grooten Olifant waren vernietigd. -</p> -<p>De Transvaal lag dus onbeheerd. De vroègere eigenaren van het land waren uitgeroeid, -en de tegenwoordige eigenaar, Moselekatse, was in den strijd tegen de Boeren te kort -geschoten. Zoo namen de zegevierende Voortrekkers naar het recht van den Overwinnaar -van de Transvaal <i>bezit</i>. -<span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span></p> -<p>Maar terwijl een deel der Voortrekkers plannen maakte, om zich <i>blijvend</i> in de Transvaal te vestigen, was een ander deel besloten, om onder <i>Piet Retief</i> door de Transvaal naar het zuidelijker gelegen <i>Natal</i> te trekken. -</p> -<p>Immers Natal was volgens veler getuigenis een land, vloeiende van melk en honing, -doorsneden van standhoudende rivieren, bedekt met groote, uitnemend timmerhout leverende -bosschen; en—wat de deur dicht deed—het had een diepe, kostelijke zeehaven. Tevens -was het bekend, dat de Zoeloekoning Dingaan, aan wien Natal behoorde, genegen was, -heel dit gebied op billijke voorwaarden aan de Boeren te verkoopen. -</p> -<p>Zoo scheen de weg er wel heen te liggen. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch14" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch14.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XIV.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Bij een grooten, stevigen ossenwagen, midden in de grasrijke hoogvlakten der Transvaal, -4000 à 5000 voet boven den zeespiegel, <span class="corr" id="xd31e2648" title="Bron: zitten">zit</span> een groepje jagers, terwijl de zon in het westen schuil gaat, bij een groot vuur, -waarboven een pas geschoten hert aan het spit wordt gebraden. In de nabijheid grazen -hunne gekluisterde paarden en de trekossen. -</p> -<p>De gezichten der jagers zijn ons wel bekend: naast den zwaargebaarden leeuwenjager -Teunis Smit ziet ge de frissche, flinke gelaatstrekken van Dirk Kloppers en Tijs de -Jong, en de jonge man naast Kees Bouwer is de oudste zoon van Barend Jansen: Lodewijk. -</p> -<p>Reeds sedert weken bevinden zich de jagers op de groote jacht, vele uren ver van hunne -families verwijderd, die reeds maanden lang aan een snelvlietende beek, in een heerlijk, -vruchtbaar oord, hun lager hebben opgeslagen. -</p> -<p>De jagers hebben een mooien slag geslagen. Kijk maar eens in den ossenwagen: daar -zijn de huiden van de meeste wilde dieren, die de Transvaal kent, <span class="corr" id="xd31e2655" title="Bron: vertegenwooordigd">vertegenwoordigd</span>; zelfs olifantstanden ontbreken niet. -</p> -<p>„Zeg Dirk,” vraagt de leeuwenjager, „trekt uw vader mee naar Natal?” -<span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span></p> -<p>„Ik denk het wel,” zegt Dirk. -</p> -<p>„Hij zag vroeger toch geen heil in Natal?” zegt de leeuwenjager. -</p> -<p>„En vandaag evenmin,” zegt Dirk. „Maar de treklust woont in zijn hart, en hij wil -de andere Boeren, die er heen gaan, niet in den steek laten.” -</p> -<p>„En als het in Natal niet goed gaat, kan men altijd nog op de Transvaal terugtrekken,” -zegt de leeuwenjager. -</p> -<p>„En waarom zou het in Natal niet goed gaan? Rekent uw vader dan niet met de zeehaven?” -vraagt Lodewijk Jansen. -</p> -<p>„Hij beschouwt het bezit van een zeehaven in Natal voor de Boeren een der grootste -ongelukken, die hen kunnen overkomen,” zegt Dirk. -</p> -<p>„Dat begrijp ik niet,” zegt Lodewijk. -</p> -<p>„Dat is toch eenvoudig genoeg,” zegt de leeuwenjager; „zoo goed als de Engelschen -de Kaap hebben gekaapt, zullen zij ook de zeehaven van Natal kapen.” -</p> -<p>„Maar Europa is er ook nog,” zegt Tijs de Jong. -</p> -<p>„Europa!” zegt de leeuwenjager, en hij haalt minachtend de schouders op. -</p> -<p>„En Holland is er ook nog; het zal niet dulden, dat Engeland ons zoo schandelijk mishandelt,” -zegt Lodewijk Jansen. -</p> -<p>„Holland!” zegt de leeuwenjager; „Holland doet geen kik, wat ik je vertel. De Ruijter -is dood, en de Trompen zijn al lang begraven.” -</p> -<p>Hij staart eenige oogenblikken peinzend naar de grijze wolkjes, die als goud beginnen -te schitteren in het glanzende avondrood. -</p> -<p>„Ja, ja,” zegt hij meer tot zich zelven dan tot de anderen, „ik wou, dat ik eens die -Engelsche politiek onder schot kon krijgen.” -</p> -<p>„Maar komt, jongens,” roept hij opgewekter, „laat die Engelschen van avond voor mijn -part naar de maan loopen; ik heb honger—zeg Kees, is de bok nog niet gaar?” -</p> -<p>„Ik denk het wel,” zegt Kees Bouwer, die het spit draait, en spoedig zitten de jagers -aan het gemeenschappelijk maal, dat met grooten eetlust en onder vroolijken scherts -wordt verorberd. -</p> -<p>Na den maaltijd worden de pijpen aangestoken, en terwijl het diep blauw dak des hemels -tintelt van tien duizend sterren, wordt er nieuwe brandstof op het vuur geworpen, -en brengt men in gezellige gesprekken nog een paar uurtjes door. -<span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span></p> -<p>En steeds wordt bij die gesprekken het vreeselijke gevecht tegen de Kaffers, nu een -jaar geleden, opgehaald. -</p> -<p>En als men dien dag herdenkt, hoe zou men dan den daaropvolgenden kunnen vergeten! -</p> -<p>Daar bij dien eenzamen seringenboom, daar waren de vier graven gedolven: het eerste -voor Leendert Jansen, wiens onthoofd lichaam in het kafferkamp door zijn eigen vader -was gevonden, het tweede voor die moeder, die met den zuigeling aan haar hart gedrukt, -was gevallen, het derde voor den trouwen Daan, en het vierde voor den Boer, die mede -sneuvelde. -</p> -<p>Twee salvo’s waren door de Boeren afgevuurd boven de doodkisten van Leendert Jansen -en van dien Boer. Het waren eeresalvo’s geweest, omdat zij als helden op het slagveld -waren gevallen. Het was een ruwe kist geweest, het laatste kamerke van Leendert Jansen, -maar dat hinderde niet. Barend Jansen had ze zelf gemaakt, en bij elken hamerslag, -waarmede hij de spijkers in de planken had gedreven, had hij gesteund als een hert, -dat de doodswond voelt, midden in de borst. -</p> -<p>En Ouderling de Jong had een rede gehouden. Ja, de leeuwenjager was waarlijk niet -week, maar zoo’n aangrijpend woord had hij nog nooit gehoord, en de tranen waren hem -uit de oogen gesprongen. Voor ieder had de Jong een passend woord gehad: voor den -zoo zwaar beproefden vader, die zijn lieveling begroef, voor den weduwnaar, die zijn -vrouw begroef, en voor Gert Kloppers, die zijn trouwen knecht begroef. -</p> -<p>En de Jong had nog dit groote woord gesproken boven de groeve van Daan den Kaffer: -„Gezegend zij de gedachtenis van dezen zoon van Cham!” Maar de meeste Boeren hadden -dit woord niet begrepen, want zij meenen, dat de Kaffers, die zij voor de afstammelingen -van Cham houden, vervloekt zijn. -</p> -<p>En toen was het psalmvers gezongen: „Gelijk het gras is ons kortstondig leven.” -</p> -<p>Ja, het was een aangrijpende begrafenis geweest. -</p> -<p>En hoe lang had Tijs de Jong aan zijn wond op het ziekbed gelegen! Wat had dat des -nachts, als hij in de zware wondkoortsen lag te ijlen, akelig door het lager heen -geklonken: „Op, de Kaffers! Zij overrompelen ons! Toe, vader, gooi de lont in de kruitzakken! -Wij moeten niet levend in hunne handen vallen!” -<span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span></p> -<p>Maar hij was gelukkig gebeterd, en de blos der gezondheid ligt weer op zijn wangen. -</p> -<p>En toen kwam het gesprek op de avonturen en de gevaren, die de jagers de laatste weken -in hun jacht op de leeuwen, tijgers en ander verscheurend gedierte hadden doorgemaakt, -en het was al heel laat, toen Teunis Smit, die zonder afspraak als de aanvoerder werd -beschouwd, zeide: „Nu opgemarcheerd! Ik ben doodmoe—wel te rusten!” -</p> -<p>Ieder zocht nu zijn peluw op onder den ossenwagen, maar Dirk zou de wacht houden. -Men wilde nu eens goed uitslapen dezen nacht, maar het zou anders uitkomen, want een -vijand, die met de kogels der Boeren spotte, was in snellen aantocht. -</p> -<p>Het was een vreeselijke vijand, met wien de jagers het thans te doen zouden krijgen. -Het gevaar van om te komen was grooter dan toen verleden jaar elk oogenblik een bliksemstraal -in de zakken buskruit kon inslaan, ja grooter nog, dan toen de moordlustige Kaffers -met veertigvoudige overmacht het Boerenlager bestormden. -</p> -<p>Dirk had, terwijl de anderen zich ter ruste hadden begeven, de paarden genomen, en -achter aan den ossenwagen gebonden, en zich uitstrekkend bij het wachtvuur, tuurde -hij een poos in de grillige vlammen. Maar hij stond weer op, wandelde eenige keeren -op en neer, om niet door den slaap overmand te worden, stak een versche pijp tabak -aan, en zich weer bij het wachtvuur plaatsend, begon hij een versje te neuriën. -</p> -<p>Zoo had hij reeds geruimen tijd de wacht gehouden, toen aan den verren horizon plotseling -een roode schemering zichtbaar werd. Die schemering kondigde den dageraad aan. Ten -minste dat dacht de jonge Boer, doch toen hij zijn horloge bij het vuur hield en bemerkte, -dat het nog maar drie uur was, betrok zijn gelaat. Nu begreep hij, dat die schemering -iets anders beteekende dan de dageraad. Luisterend legde hij het oor op den grond, -maar niets werd gehoord dan de nachtwind, die klagend door het drooge lange gras streek. -Van de ossen was niets te ontdekken in de nachtelijke duisternis; zij waren waarschijnlijk -al grazende afgedwaald, doch bij de paarden bemerkte Dirk groote onrust. -</p> -<p>Besluiteloos staarde de jonge Boer naar de lichtstreep aan den horizon, doch de wind -stak sterker op, en uit de verte klonk een dof, onheilspellend gedruisch. De jachthonden -<span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>stieten een akelig gehuil uit, en de paarden rukten wild aan de helsters, waarmede -ze aan den wagen waren vastgebonden. Nu begreep Dirk volkomen, in welk dreigend gevaar -hij met zijn vrienden verkeerde, en zonder aarzelen wekte hij hen met den alarmkreet: -</p> -<p>„Op, kameraden! Het grasveld staat in brand!” -</p> -<p>De leeuwenjager, die minder vast sliep dan de anderen, was onmiddellijk klaar wakker. -Zwijgend staarde hij eenige oogenblikken naar den rossig gekleurden horizon, stak -de hand omhoog, om de richting van den wind gewaar te worden, en riep toen op korten<span class="corr" id="xd31e2707" title="Niet in bron">,</span> bevelenden toon: „Snel de paarden gezadeld! Van één minuut kan ons leven afhangen!” -</p> -<p>Tot Tijs de Jong, die slechts schoorvoetend van den kostbaren inhoud van den ossenwagen -scheen te kunnen scheiden, zeide hij: „Het leven is meer waard dan honderd leeuwenhuiden,” -en hij greep Kees Bouwer, die slaapdronken tegen een wagenwiel aanleunde, bij den -schouder, met driftige stem roepend: „Maak voort, kerel, als je niet wilt verbranden -of vermorzeld worden!” -</p> -<p>Binnen een paar minuten zaten de jagers, het geweer over den schouder, te paard, en -den ossenwagen achter latend, vluchtten zij, den teugel los over den hals hunner paarden -geworpen, en zich aan het instinct dier trouwe dieren overgevend, over het wijde veld, -terwijl de jachthonden vooruitsnelden. -</p> -<p>Er werd weinig gesproken, want ieder voelde den ernst van den toestand. Slechts éénen -keer vraagde Dirk: „Zou den onzen geen gevaar dreigen?” waarop de leeuwenjager antwoordde: -„Waarschijnlijk niet; er is licht een stroom of rivier, die de vlammen stuit.” -</p> -<p>En voorwaarts ging de wilde, razende rit. -</p> -<p>De hoefslag der paarden klonk dof en gesmoord in het prairiegras, en slechts nu en -dan, bij oogenblikken, klonk hij hard en dreunend, als hij over de bazaltklippen heen -kletterde. -</p> -<p>Het begon nu dag te worden, en bij het aanbrekend morgenlicht konden de jagers, achter -zich blikkend, een schaduw zien, die voor de rossige, al hooger klimmende lichtstreep -uitging. Het was een groote, reusachtige, donkere schaduw. -</p> -<p>Zij had iets huiveringwekkends, iets spookachtigs. Zij scheen niet over den grond -te loopen maar er over te glijden, en ofschoon de jagers hun paarden tot de grootste -<span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>snelheid aanspoorden, was deze schaduw toch nog sneller. -</p> -<p>De Boeren rilden er van. -</p> -<p>Door deze schaduw te worden opgeslokt—zij vonden het nòg vreeselijker dan onder de -Kafferspies te bezwijken! -</p> -<p>Ja: het was een geheimzinnig angstwekkend, ontzettend verschijnsel, deze schaduw, -en hare stem klonk als het rollen der zeegolven over een wegzinkend schip. -</p> -<p>De jagers kènden die schaduw; zij verstònden die stem. Ze wisten, dat die schaduw -bestond uit een reusachtige, mijlen gronds beslaande kudde, samengesteld uit de meest -verschillende soorten wilde dieren, die door den angst voor het achter hen razende -vuur tot een schijnbaar onuitwarbaar kluwen samengeperst, als een lawine over het -veld suisden, alles vermorzelend en verpletterend, wat hen in den weg kwam. -</p> -<p>Snelvoetige dieren, zooals herten en antilopen enz. waren de voorloopers der lawine, -en haalden de jagers reeds in; ook kon men bereids een enkelen buffel onderscheiden. -Duidelijk hoorden de Boeren thans het gebrul van den buffel en het gehuil van den -tijger, en hunne paarden hielden, door schrik verbijsterd, midden in den loop sidderend -stil. Maar terwijl de ruitersporen hen diep in het vleesch werden gedrukt, renden -zij opnieuw, dol van angst, vooruit. -</p> -<p>Doch de groote, donkere massa achter hen naderde al meer. -</p> -<p>„Vooruit!” riep de leeuwenjager, „vooruit!” maar de paarden van Tijs de Jong en Lodewijk -Jansen konden niet meer zoo snel mee. Zij bleven eenigszins achter, doch toen de leeuwenjager -omkeek, bemerkte hij het. -</p> -<p>Hij hield zijn paard onmiddellijk in; Dirk en Kees Bouwer eveneens, maar Tijs de Jong -wuifde met de hand en riep: „Rijdt door!” -</p> -<p>„Doorrijden?” antwoordde de leeuwenjager; „daarvoor beware ons God, dat wij zulke -warme kameraden in den steek zouden laten!” -</p> -<p>„Gij kunt ons toch niet helpen,” zeide Tijs op weemoedigen, somberen toon, en Lodewijk -bevestigde het. Maar de leeuwenjager zeide: „Als wij elkander in den steek laten, -zijn wij zeker verloren!” -</p> -<p>Als vurige tongen sloegen de vlammen thans langs den halven horizon omhoog, en de -reuzenkudde naderde met groote snelheid. Doch geen oogenblik verloor de aanvoerder -der jagers zijn tegenwoordigheid van geest, want reeds menigen keer had hij den dood -in de oogen gezien, en een <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>nieuwe, reddende gedachte scheen door zijn brein te schieten. -</p> -<p>„Uit het zaâl! Snel uw zakdoeken hier, en alles, wat gauw vuur vat—snel, snel!” -</p> -<p>Het bevel van den leeuwenjager werd oogenblikkelijk opgevolgd. Toen sloeg hij aan -zijn tondeldoos vuur, en stak een handjevol droog gras in den brand, waar de zakdoeken -werden opgeworpen. Vervolgens werd onder den wind zooveel veldgras afgesneden, als -in de korte spanne tijds, die overschoot, mogelijk was, en met de verspreid liggende -mest op het vuurtje geworpen, dat nu helder opvlamde. -</p> -<p>De aanstormende lawine was nu niet ver meer af, en toen de wilde beesten het vuur -der jagers in de gaten kregen, brulden zij van schrik en woede. En toch behielden -zij hun doodelijke richting—recht op de jagers aan. -</p> -<p>Reeds konden dezen de horens onderscheiden, de pooten, ja het witte schuim, dat de -beesten van de borst spatte. -</p> -<p>Op het vastberaden gelaat van Teunis Smit scheen zelfs in dit vreeselijk oogenblik -nog eenige hoop te flikkeren, maar de anderen dachten er anders over. Zwijgend gaf -men elkander de hand—over een minuut, over een halve minuut zou hun lot beslist zijn, -en zouden vijf moedige Boerenharten onder tienduizend hoeven zijn vermorzeld! -</p> -<p>Met strakken blik, met ingehouden adem staarden de jagers naar de lawine, die hen -verpletteren zou, en terwijl de jachthonden tot aan de voeten hunner gebieders kropen, -steigerden de paarden woest omhoog. -</p> -<p>Daar begon de grond onder de voeten der Boeren plotseling te beven, alsof de bodem -door een aardbeving werd bewogen—de leeuwenjager slingerde zijne laatste hoop, de -flesch brandewijn, in het vuur—met een harden slag vloog de flesch in duizend scherven—de -vlammen wervelden hoog op—de lawine zwenkte—met een dof, dreunend geweld raasde zij -langs de boeren voorbij, en zijwaarts uit rolde zij over de vlakte voort. -</p> -<p>Een menigte beesten, in de korte zwenking doodgedrukt, <span class="corr" id="xd31e2745" title="Bron: bleven">bleef</span> liggen, en <span class="corr" id="xd31e2748" title="Bron: teekenden">teekende</span> het spoor, dat de reuzenkudde achter zich liet. -</p> -<p>Met kloppende harten stonden de jagers toe te kijken, want de geringste nieuwe zwenking -zou hen noodlottig worden, doch de richting was gegeven, en de volgenden stormden -blindelings hun voorgangers na. -</p> -<p>Allengs nam de dichtheid der massa af, en de vast aaneengesloten rijen werden gevolgd -door kleine troepjes achterblijvers, <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>waarvan er nu en dan de een of ander van uitputting neerstortte. -</p> -<p>Zoo was het eerste gevaar met Gods hulp overwonnen, maar te ernstiger dreigde het -andere. -</p> -<p>De brand had gedurende het oponthoud der jagers geduchte afmetingen aangenomen; de -heele prairie scheen thans in vlammen te staan, en met de snelheid van den wind wentelde -de gloed zich voort. -</p> -<p>Zwijgend sprongen de jagers opnieuw in het zaâl, de vluchtende dieren achterna. -</p> -<p>Menschen met zwakker zenuwen zouden van angst zijn bezweken, maar de Afrikaansche -Boeren zijn een taai ras, en niet spoedig geven ze ’t op. -</p> -<p>De paarden zijn door het oponthoud eenigszins op hun verhaal gekomen, en heuvel op -heuvel af gaat het opnieuw over het golvende terrein met een snelheid, dat de jagers -bijna geen adem kunnen scheppen. -</p> -<p>De lucht wordt al benauwder; de rookwolken, die voor den brand uitgaan, hangen als -een verstikkenden walm over het wijde veld. -</p> -<p>De jagers hebben nu de achterhoede der voor hen uitjagende beesten ingehaald, maar -het paard van Tijs de Jong toont op nieuw teekenen van uitputting. Met bangen blik -staren de Boeren achterwaarts—vuur, niets dan vuur, wat ze zien! -</p> -<p>Het springt tegen den heuvel op—het slaat er zegevierend over heen! Het daalt neer -in de vallei—ge ziet de vlam niet meer—ja toch, ze flikkert reeds op boven den volgenden -heuvel! -</p> -<p>Daar staat een groen bosch—het verzengt reeds—nù slaan er de vlammen uit! -</p> -<p>Niets wordt door dat vuur gespaard. Over het kabbelend beekje welft het zijn vlammende -bruggen, en de klippen beginnen te gloeien als gloeiend ijzer! -</p> -<p>De brand komt al dichter bij. De zijden der paarden zijn als geploegd van het indrukken -der stalen sporen, en het paard van Tijs de Jong kan elk oogenblik neervallen. -</p> -<p>„Vooruit,” roept de leeuwenjager, „vooruit!” -</p> -<p>Tijs doet een harden ruk aan de teugels, en weer snelt het afgejaagde dier vooruit. -</p> -<p>Rechtop in de stijgbeugels staande, ziet de leeuwenjager, hoe de voorhoede der wilde -dieren eensklaps verdwijnt. -</p> -<p>„Een kloof,” roept hij opgewonden, „een kloof! Zij brengt ons dood of redding—voorwaarts!” -<span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span></p> -<p>Met voorovergebogen lichaam jagen de Boeren over het veld, maar het trouwe ros van -Tijs de Jong stoot een gehinnik uit, dat als een stervenskreet klinkt, en stort dood -onder zijn meester neer. -</p> -<p>„Spring achter mij op het paard,” roept de leeuwenjager. -</p> -<p>„Neen hier,” roept Dirk; „Hannibal is nog frisch, maar gauw, gauw!” -</p> -<p>Het volgende oogenblik zit Tijs achter Dirk op den zwarten hengst, en de paarden worden -tot de laatste maar uiterste krachtsinspanning aangezet. -</p> -<p>De lucht wordt warm, heet. Brandende grasdeelen dwarrelen om de jagers heen, en Dirk -verwondert zich, dat de staarten der paarden nog niet beginnen te smeulen. Het vuur -is de jagers tot op een paardenlengte genaderd, maar daar ligt ook de rand der kloof. -„Vooruit,” roept de leeuwenjager met luide stem, „volgt mij,” en zonder zich te bedenken, -zonder te weten, hoe diep de kloof is, waagt hij den sprong in de diepte. -</p> -<p>Blindelings volgen de jagers hun moedigen aanvoerder.… -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De diepe kloof was gedeeltelijk gevuld met de wilde dieren, die voorthollend hier -te pletter waren gevallen. -</p> -<p>De volgende beesten, wier val door de beneden liggende veerkrachtige lichamen was -gebroken, <span class="corr" id="xd31e2787" title="Bron: wáren">waren</span> over hun kameraden voortgesneld, en hadden, opklimmend langs den rotswand, waar hij -het minst steil opliep, de overzijde der prairie bereikt, om daar hun wilde vlucht -voort te zetten. -</p> -<p>Onze vijf jagers waren dus niet op den bodem der kloof terecht gekomen, maar op een -vloer van doode en stervende dieren. Wel hadden zij door den val geduchte kneuzingen -opgedaan, maar de Boeren zijn niet kleinzeerig, en boven verwachting was het gedwongen -waagstuk goed afgeloopen. -</p> -<p>De honden hadden zich nauwelijks bezeerd bij den sprong, doch het paard van Lodewijk -Jansen had de voorpooten gebroken, en dat van Kees Bouwer had zich den buik opengescheurd -op de staalharde <span class="corr" id="xd31e2793" title="Bron: hoòrnen">hoornen</span> van een buffel. Uit medelijden schoten de Boeren ze dood. -</p> -<p>Terwijl was de wind heftiger opgestoken, een zee van vonken voor zich uitjagend, en -op een plek, waar de kloof betrekkelijk smal was, sprong de brand plotseling over -naar den overkant, om huppelend, sprongsgewijze, met onbegrijpelijke snelheid, zijn -vernielenden zegetocht voort te zetten. <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>Doch tot de kloof zelve drong het vuur niet door, daar het er geen voedsel vond. -</p> -<p>Met de twee overschietende paarden aan de hand, trachtten de jagers nu over de diepe, -stuiptrekkende, afgrijselijke laag van stervende dieren voort te komen. Kruipend, -loopend, springend moest de zware tocht worden gedaan, en na een schier eindelooze -reeks van gevaren en hindernissen bereikten de jagers doodop den bodem der kloof. -</p> -<p>Nu werd eindelijk halt gehouden, en het rauwe vleesch eener door den val gedoode antilope -genuttigd, om er den honger mee te stillen. Doch water was er niet te vinden, en zoowel -de Boeren als hun paarden en jachthonden versmachtten van dorst. Tegen den avond echter -kwamen er zware wolken opzetten, en ratelende donderslagen kondigden den zoo reikhalzend -verbeiden regen aan, die in milde plassen nederviel. Sissend viel de stroomende regen -in de gloeiende vuurzee en bluschte den veldbrand. Maar de jagers vingen in hun hoeden -en uitgespreide buizen het water op, dat mensch en dier verkwikte. -</p> -<p>Toen zochten zij een geschikte gelegenheid, om na de buitengewone vermoeienissen van -dezen dag uit te rusten, en zij vonden die in een ruime, drooge grot of spelonk. Nadat -het eenvoudig avondgebed was gedaan, namen zij de zadels der paarden tot hoofdkussens, -en sliepen op den harden, rotsachtigen grond even gerust, als toen zij nog als zuigelingen -aan de borst hunner moeder lagen. -</p> -<p>Zonder ongevallen ging de nacht voorbij, en bij het krieken van den dageraad verlieten -de jagers de kloof. Nu eerst zagen zij de vreeselijke verwoesting, die het vernielend -vuur had aangericht, en zwart als een doodskleed lag het wijde veld. Slechts langzaam -kwamen de jagers vooruit, want telkens stieten zij op geraamten en half verkoolde -lichamen, doch wie schetst de verbazing van Tijs de Jong, toen hij, een heuvel opklauterende, -in de verte een rij ossenwagens zag staan! -</p> -<p>Een Boerenlager midden in deze woestijn des doods, het was haast ongelooflijk. En -toch was er geen twijfel aan—duidelijk waren de linnen huiven zichtbaar. -</p> -<p>De leeuwenjager verwonderde zich minder. -</p> -<p>„De zaak is heel eenvoudig,” zeide hij. „De Emigranten-Boeren ginds hebben den brand -zien aankomen, en vuur met vuur gekeerd. In een wijden cirkel om het lager heen hebben -zij het gras afgebrand, zoodat het naderend vuur <span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span>uit gebrek aan voedsel de ossenwagens niet kon bereiken. Zoo en niet anders hebben -ze ’t gedaan. Tegen de stuivende vonken konden zij zich beveiligen door het spreiden -van natte huiden over de linnen huiven, en als de wagens in een lager zijn saamgetrokken, -kunnen ze gemakkelijk den schok der aanstormende wilde dieren doorstaan.” -</p> -<p>„Wat ons betreft,” liet hij er op volgen, „ik had het vuur ook wel durven afwachten, -indien wij in plaats van dien éénen ossenwagen vier of zes stevige wagens, en manschappen -genoeg hadden gehad, om met den noodigen spoed een groote, afgebrande ruimte te verkrijgen -tusschen ons en het naderende vuur. Daar haperde het echter aan—doch zie, daar komen -de trekkers ons reeds tegemoet!” -</p> -<p>Was Tijs de Jong verwonderd, de verbazing der Emigranten-Boeren was nog grooter, toen -zij uit de richting, van waar de brand gekomen was, een groep jagers over het zwart -geblaakte veld zagen naderen. Met ongemeene hartelijkheid leidden zij de jagers hun -lager binnen, en na een gul onthaal zetten laatstgenoemden de reis voort. Zij wisten -van de Trekboeren, dat zij over eenige uren een stroom zouden bereiken, die het verder -voortschrijden van den veldbrand had gestuit, en zoo gebeurde het ook. Reeds van verre -zagen zij de blauwe golven schitteren in het zonlicht, en hun oog verlustigde zich -in het gezicht der groene weiden aan de overzijde. -</p> -<p>Door een ondiepe plaats der rivier bereikten zij den anderen oever, die, door duizende -hoeven ingetrapt, het spoor wees der gevluchte beesten. Langzaam ging men voort, totdat -de paarden plotseling door een zonderlinge rilling werden aangegrepen. Ook de jagers -bleven als aan den grond genageld staan bij het tafereel, dat zich voor hunne oogen -ontrolde, en de indruk van oogenblik is nooit uit hun ziel weggewischt geworden. -</p> -<p>Het tafereel was te aangrijpend om het te gelooven, en toch viel het niet te betwijfelen, -want zij zagen het allen. -</p> -<p>Daar lagen de doodmoede kudden wilde beesten. Tusschen de antilopen lag de hyena, -tusschen de gestreepte zebra’s de tijger, en naast den buffel had de leeuw zich neer -gevleid. Het was een roerend, onbeschrijfelijk, diepen vrede ademend schouwspel: het -scheen als een tooneel uit dat verloren Paradijs, waaraan onze zielen niet dan met -diepen weemoed kunnen denken. -</p> -<p>Duizende en nogmaals duizende dieren van alle soorten <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>lagen in groepen en kudden verstrooid op den bodem; sommigen lekten hun afgebeulde -leden; anderen hieven zonder op te staan den kop op, om het gras, dat naast hen groeide, -af te grazen. -</p> -<p>Langzaam liet Dirk den blik over het schilderachtig tooneel gaan, totdat zijn oog -werd getroffen door een afgejaagd hert, vlak in de nabijheid. De tong hing het edel -dier uit den bek, en het zag den jongen Boer met zijn zachte, glanzende oogen smeekend -aan. Dirk dacht aan het hert, dat schreeuwt naar de waterstroomen, waarvan koning -David heeft gezongen, en door medelijden bewogen, haalde hij water uit den nabijzijnden -stroom. In lange, gulzige teugen dronk het dorstige dier het kostelijke water, en -dankbaar lekte het de hand van zijn weldoener. -</p> -<p>Loodrecht als torens stegen inmiddels aan den noordelijken horizon zwarte wolken op. -Het werd zoo donker alsof het nacht zou worden, en terwijl de jagers in een grot voor -den naderenden regen gingen schuilen, opende God de Heere de sluizen des hemels opnieuw. -</p> -<p>De matte dieren werden wonderlijk verkwikt: ze kregen nieuwe kracht, stonden op, schaarden -zich, zooals de buffels, de zebra’s, de giraffen, de antilopen, de herten enz. naar -hunne soorten in groote kudden en trokken weg. Ook het verscheurend gedierte rees -op uit de legerplaats. Het roofdier werd wakker in het fonkelend oog van den tijger -en luid brullend schudde de leeuw zijne koninklijke manen. -</p> -<p>Vijf dagen later bereikten de jagers hun lager. Gert Kloppers, ouderling de Jong en -Barend Jansen kwamen hen tegemoet, en heetten de lang verwachten hartelijk welkom. -</p> -<p>In de nabijheid, in de schaduw van een lommerrijk bosch, zette men zich neder, en -terwijl Mieke Kloppers en Anna, de oudste dochter van Barend Jansen, voor de vermoeide -reizigers een krachtig maal aanrichtten, vertelden dezen hunne gevaarvolle avonturen. -</p> -<p>„Ja,” zeide Gert Kloppers, „ge hebt er leelijk tusschen gezeten, doch de Heere heeft -alles ten beste geschikt.” -</p> -<p>„Maar van den trek naar Natal kan voorloopig geen sprake zijn,” voegde Barend Jansen -er aan toe, „want het vee zou op het afgebrande veld van honger dood gaan.” -</p> -<p>„Nu, we hebben geen haast,” antwoordde Kloppers; „over eenige maanden is het nog vroeg -genoeg.” -</p> -<p>„En wie weet, waarvoor de veldbrand nog dienstig is,” <span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span>meende ouderling de Jong, en hij sprak een zeer verstandig woord. -</p> -<p>Die veldbrand heeft misschien duizende menschenlevens gered, doch dat zouden de Boeren -eerst later verstaan. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch15" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch15.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XV.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Ga op deze hoogte staan. Leun met den rug tegen den rotswand achter u; dat geeft meer -stevigheid. -</p> -<p>Ge bevindt u nu midden in het Drakengebergte. -</p> -<p>Aan uw rechterhand verheffen zich zuilen van graniet; hunne toppen verdwijnen in de -wolken. Aan uw linkerhand ziet ge huiveringwekkend diepe afgronden, en wild, woest -gescheurde kloven. Maar voor u uit, het zuiden in, lacht een heerlijk, vruchtbaar -land u tegen, bedekt met schaduwrijke bosschen, dooraderd van kabbelende rivieren: -dat is Natal. -</p> -<p>’t Is wonderschoon, ’t is eenig op deze plek. Onverstoorbare sabbatsrust schijnt hier -te heerschen. -</p> -<p>De wouden langs de hellingen van het gebergte ruischen in den morgenwind; klaterende -watervallen spatten als blinkend zilver neer, het liefelijk gekweel der zangvogels, -die hun Schepper prijzen, streelt uw oor, en hoog boven u, in duizelingwekkende hoogte, -schittert op de kruin der bergen eeuwige sneeuw. -</p> -<p>Niets verstoort de zoete rust—maar hoort ge daar niet het geknal der zweep? En het -ratelen van een wagen heel in de verte? -</p> -<p>’t Is weer stil; ’t was maar verbeelding. -</p> -<p>Neen, ’t is geen verbeelding, nu hoort ge het gedruisch weer, duidelijker nog dan -zoo even. Ge hoort een geknars als van tientallen wagenwielen, en daartusschen luide -kommando’s, driftige uitroepen en het geloei der ossen. -</p> -<p>Blijft nu staan en let op, want ge zult een der merkwaardigste en der stoutste tochten -zien, die de Afrikaansche voortrekkers ooit hebben gemaakt. -<span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span></p> -<p>De weg, dien de ossenwagens moeten nemen, kan geen weg worden genoemd. Verscheidene -dagen hebben de Boeren aan het „pad” gewerkt, om het eenigszins berijdbaar te maken. -De grootste klippen zijn weggeruimd; de diepste kuilen gevuld; de steilste plekken -afgestoken; de watergeulen gedempt; hinderend houtgewas weggekapt. -</p> -<p>Toen dit gebeurd was, zeiden de Boeren: „Nu maar vooruit!” -</p> -<p>Daar in de verte komt een ossenwagen aanhotsen. -</p> -<p>Slechts een of twee menschen zitten op den wagen; de anderen loopen er voor of achter: -de Boeren met het geweer over den schouder; de kinderen aan de hand hunner moeders. -</p> -<p>De ossenwagen is zwaar beladen; de opgestapelde goederen zijn stevig vastgesjord. -Met dubbelgeremde wielen gaat het de hoogte af. Ge kunt er van ijzen, als ge denkt -aan de mogelijkheid, dat de remketting kan losraken, dat de disselboom kan breken, -dat de ossen kunnen schrikken, ginds, bij dien gevaarlijken draai! -</p> -<p>Daar komt de wagen aan een punt, waar het „pad” bestaat uit trappen van klippen; trappen -van een tot vier voet hoogte. -</p> -<p>De wagen <i>bonst</i> over die trappen naar beneden; ’t is onbegrijpelijk, dat hij nog heel is. -</p> -<p>Nu eens is het „pad” zoo schuin, dat de wagen dreigt om te vallen, dan weer is het -zoo steil, dat de acht juk ossen den wagen nauwelijks omhoog kunnen tornen. Nu eens -moet de wagen langs den rotswand heen schuren, om niet aan den anderen kant in een -duizend voet diepen afgrond verpletterd te worden: dan weer moet hij tusschen de rotsblokken -heen gewrongen worden, zoodat ge zegt: Hoe krijgen de Boeren dat gedaan! -</p> -<p>En toch krijgen ze ’t gedaan. Niet met tien of twintig maar met <i>duizend</i> ossenwagens, in behoorlijke tusschenruimten, zijn zij over het Drakengebergte getrokken, -en wat nog ongeloofelijker klinkt: <span class="corr" id="xd31e2863" title="Bron: Slechts">slechts</span> één ossenwagen<a class="noteRef" id="xd31e2866src" href="#xd31e2866">1</a> is op dien tocht verongelukt! -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het is een liefelijke namiddag in de maand Februari 1838. -</p> -<p>Gert Kloppers, die zich met zijn lagergenooten in de <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>voorhoede bevond der naar Natal aftrekkende Boeren, heeft thans den even moeilijken -als gevaarvollen tocht over het Drakengebergte achter den rug. Aan den oever van een -vriendelijk rivierke zijn de wagens uitgespannen en de tenten opgezet. -</p> -<p>Alles ademt vrede, rust. -</p> -<p>Gert Kloppers en Floor zijn de eenige weerbare mannen in het lager; de anderen zijn -reeds dagen geleden op de groote jacht gegaan, en kunnen nog dagen wegblijven. ’t -Is waarschijnlijk, dat het gezelschap van Barend Jansen het eerst terugkomt; het gezelschap -jonge Boeren onder leiding van Dirk Kloppers wordt later verwacht. -</p> -<p>Terwijl Kloppers bezig is, de geweren na te zien, zijn Floor en Willem naar het bosch -gegaan, om zich te oefenen in het werpen van de assegaai. De moeders verrichten haar -huiselijk werk, of stoeien met haar kinderen in het frissche gras. -</p> -<p>Niet ver van het lager, in de schaduw van een weelderig opschietenden wilgenboom, -is Mieke Kloppers aan het kousen breiden, en opblikkend van haar werk, ziet zij den -leeuwenjager naderen. -</p> -<p>De leeuwenjager is mee geweest in het gezelschap, dat Piet Retief, den moedigen Kommandant-Generaal -der Boeren, heeft vergezeld op diens tocht naar koning Dingaan, die over Natal en -Zoeloeland regeert. -</p> -<p>De leeuwenjager gaat recht op Mieke af, die hem hartelijk de hand drukt. -</p> -<p>„Wel,” zegt ge, „waar hebt ge al dien tijd gezworven?” -</p> -<p>„Ik ben mee geweest naar Dingaan.” -</p> -<p>„En wat nieuws brengt ge mee?” -</p> -<p>„Wat ik weet, zult ge reeds vernomen hebben. Het doel der reis was, om van Dingaan -Natal te koopen. Hij hield zich eerst, alsof hij boos was, en verweet aan Retief, -dat de Boeren zijn vee hadden gestolen. Retief maakte hem echter duidelijk, dat de -eigenlijke dieven Kaffers waren van de Witte Bergen, onder aanvoering van Sikonyella, -die, om de Boeren in verdenking te brengen, bij hun rooverijen expres kleeren hadden -aangetrokken. Enfin, toen scheen Dingaan te bedaren, en hij verklaarde aan de Emigranten-Boeren -Natal te willen afstaan, waaraan hem niet veel gelegen scheen, indien hem de beesten -werden teruggebracht. Met een kommando Boeren zijn wij toen op de roovers afgetrokken, -en hebben het vee hernomen. En nu is Piet Retief met zeventig Boeren weer <span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span>op Dingaan af, om de beesten terug te bezorgen, en de acte van afstand van Natal aan -de Boeren in orde te krijgen. Doch, zooals gezegd, dit weet ge reeds.” -</p> -<p>„Hoe ziet koning Dingaan er uit?” -</p> -<p>„Eerlijk gezegd, als een tijger, die bloed ruikt.” -</p> -<p>„Men zegt, dat hij zijn broeder heeft vermoord, om op den troon te komen.” -</p> -<p>„Er zijn erger dingen van hem bekend; zijn vrouwen laat hij vermoorden, om geen kinderen -te krijgen.…” -</p> -<p>„’t Is afgrijselijk!” -</p> -<p>„Want hij vreest, dat die kinderen hem later van den troon zouden kunnen stooten. -Hij heeft een kind, dat hem geboren werd, met eigen hand tegen de rotsen verpletterd.” -</p> -<p>„Zoo’n monster—en in het hol van zoo’n monster waagt zich Retief?” -</p> -<p>„Hoor eens, Mieke, Retief is een onzer meest geachte Boeren, en hij verdient die achting -ten volle. Doch ik vrees, dat hij te veel op Dingaan’s woorden bouwt. Misschien rekent -hij ook op den gunstigen invloed van den Engelschen zendeling Owen, die thans aan -het hof van Dingaan is.” -</p> -<p>Er volgde een pauze, waarna Mieke zeide: „Waar gaat je zwerftocht nu weer heen?” -</p> -<p>„Ik heb genoeg van het zwerven, Mieke.” -</p> -<p>„Zoo, Teunis, dat is wat nieuws.” -</p> -<p>„Ik wil gaan trouwen.” -</p> -<p>„Kom, nu wordt het nog mooier—trouwen op den Trek.” -</p> -<p>„Waarom niet? Ouderling de Jong kan het huwelijk kerkelijk, en de kommandant-generaal -kan het burgerlijk voltrekken. ’t Is verleden jaar ook gebeurd, meer dan eens.” -</p> -<p>„Maar ge moet toch met uw tweeën zijn om te trouwen?” zeide zij lachend. -</p> -<p>„Nu, wij zijn met ons tweeën!” -</p> -<p>„Ik begrijp je niet.” -</p> -<p>„Wij zijn toch met ons tweeën, Mieke, gij en ik? Is ’t niet zoo?” -</p> -<p>„Is het zoo bedoeld?” zeide Mieke en zij liet de breinaalden vallen—van verlegenheid -of verbazing, wie zal ’t zeggen? -</p> -<p>Er volgde een nieuwe pauze, waarna Mieke zeide: „Die tweede zal toch ook moeten willen, -is ’t niet?” -</p> -<p>„Ja,” zeide de leeuwenjager, „en daarom kom ik het vragen. Zie, Mieke, ik ben nu twee -en dertig jaar, en ik voel me een vreemdeling onder mijn eigen volk. Vader of <span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>moeder, broeders of zusters heb ik niet meer; verwondert het je, dat ik me eenzaam -gevoel? Trouwens, wat is een Boer zonder een huisgezin? Hij wortelt niet in zijn volk; -hij staat er buiten. Ziet ge den dorren tak tusschen die groene twijgen, daar boven -uw hoofd? Dat is het beeld van een Boer, die geen huisgezin heeft. Hij moet een vrouw -hebben, hij moet kinderen hebben, waarvoor hij werken, waarvoor hij zorgen kan. Dan -eerst slaat hij zijn wortelen uit.” -</p> -<p>Hij zeide dit, en nog veel meer zeide hij. Er kwam in zijn stem zoo’n <span class="corr" id="xd31e2918" title="Bron: bizondere">bijzondere</span>, warme toon, zooals Mieke nog nooit van hem had gehoord, en hij sprak naar haar hart, -want hij had haar lief. -</p> -<p>Op zijn geweer geleund, zoo stond hij voor haar, en de glans der in het westen wegzinkende -avondzon viel op zijn gestalte. Mieke zag hem in zijn eerlijk gelaat, en hare oogen -werden vochtig. -</p> -<p>„Vraag het vader,” zeide zij. -</p> -<p>„En als uw vader ja zegt?” -</p> -<p>„Vraag het vader,” zeide zij nogmaals. -</p> -<p>Met lichten, veerkrachtigen tred zocht de leeuwenjager Gert Kloppers op; het ja was -niet over hare lippen gekomen, maar hij meende het gelezen te hebben in den vochtigen -glans der oogen. -</p> -<p>De leeuwenjager had goed gelezen. -</p> -<p>Mieke nam de breikous weer op, doch van het <span class="corr" id="xd31e2930" title="Bron: breiën">breien</span> kwam niet veel. Hare vriendelijke oogen staarden in de verte, en met open oogen droomde -zij. -</p> -<p>Ja, zij hield van hem, den moedigen leeuwenjager, reeds sedert lang. Anderhalf jaar -geleden, op dien vreeselijken dag van het Kaffergevecht, toen zelfs haar vader begon -te twijfelen, of hij wel komen zou, toen was hij toch gekomen. Zijn leven had hij -gewaagd, om zijn gegeven woord gestand te doen, en deze man met dat stroeve gelaat -en met dat hart vol gulden trouw had haar uitverkoren—haàr! Hij was de anderen voorbijgegaan, -zelfs de knappe, flinke Anna Jansen, en haar had hij gevraagd—haàr! -</p> -<p>Gouden draden zag zij door haar leven geweven, en die draden weefde—hij. Maar zijne -liefde zou zij beantwoorden met de volheid van haar eigen liefde. Zij hoopte voor -hem een degelijke, zorgende huisvrouw te zijn, en hem, den eenzame, den verlatene -een tehuis te bereiden, zooals hij het zelfs bij zijn ouders nooit had gevonden. -<span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span></p> -<p>Moest hij in den strijd, zèlf zou zij hem de kogeltasch om de schouders hangen, en -zèlf zou zij zijn geweer laden. En op gebogen <span class="corr" id="xd31e2939" title="Bron: knieên">knieën</span> zou zij elken morgen en elken avond God den Heere om zijn behouden thuiskomst smeeken. -</p> -<p>Zij droomde al voort.… -</p> -<p>Blondlokkige kinderen zag zij om haar schoot stoeien, en in de gelaatstrekken van -die kinderen zag zij zijn gelaat. Zij zou die kinderen opvoeden in de vreeze des Heeren, -en zij zou hen bekend maken met den Heiland, Die voor zondaren in den dood is gegaan, -en Wiens Naam is te prijzen tot in eeuwigheid! En de kinderen zouden opwassen, en -groot en geëerd worden in den raad van het dappere, Afrikaansche volk! -</p> -<p>Zij droomde al voort, met open oogen, doch uit het lager kwam plotseling een verward, -angstig geroep. Er ging een rilling door hare leden—zag zij reeds de schaduw van een -Kafferspies in haar droom vol glans en zonneschijn? -</p> -<p>Zij stond op en ging naar het lager. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De avond is nu gevallen. -</p> -<p>De leeuwenjager springt juist in het zaâl, nu Mieke bij het lager komt. -</p> -<p>Een angstig voorgevoel doet haar beven. „Wat beteekent dat?” zegt zij. -</p> -<p>„Er zijn slechte tijdingen gekomen, en ik ga den omtrek verkennen.” -</p> -<p>Het gelaat van den leeuwenjager staat ernstig, terwijl hij dit zegt, en in snellen -draf rijdt hij weg. -</p> -<p>Op den grond, op een peluw uitgestrekt, ziet Mieke een Boerenknaap van misschien twaalf -jaren; Kloppers staat er bij met een lantaarn in de hand. Bij dat sober, somber licht -kan men de doodelijke bleekheid zien van dat kindergelaat en de bloedvlekken op zijn -kleeren. Doch zijn wonden heeft vrouw Kloppers reeds met vaardige hand verbonden. -</p> -<p>Om den jongen heen staat een kring van menschen geschaard. In bange, angstige spanning -verbeiden zij het oogenblik, dat hij zal kunnen spreken. -</p> -<p>Zoo even heeft hij kruipend het lager bereikt, en is toen bewusteloos ineengezakt. -Doch nu slaat hij de oogen op, en vrouw Kloppers geeft hem een teug opwekkenden, Kaapschen -wijn. -</p> -<p>Hij is nog zeer zwak van het bloedverlies, met horten <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>en stooten vertelt hij de geschiedenis. Maar bij die geschiedenis slaan de vrouwen -de armen handenwringend omhoog, en grijpt Floor naar zijn bijl. -</p> -<p>’t Is een eenvoudige geschiedenis, maar ze is afgrijselijk in hare eenvoudigheid. -</p> -<p>Vader, moeder en acht kinderen zitten aan een ruw getimmerde tafel bij de tent aan -het ontbijt. Eensklaps worden zij door een overmacht van Zoeloe-krijgers omsingeld, -en de overrompeling is volkomen. -</p> -<p>Om de moeder te dekken, die haar jongste kind, een wicht van acht maanden, op den -schoot heeft, springt de vader <span class="corr" id="xd31e2967" title="Bron: vòòr">vóór</span> haar, en stoot den eersten aanvaller den dolk in de borst. Door drie assegaaien tegelijk -doorboord, stort hij vlak voor de voeten der moeder neer. Giel, de oudste zoon, heeft -intusschen een geweer genomen, en zijn moeder te hulp snellend, schiet hij twee Zoeloe’s -dood. Maar doodelijk getroffen, valt hij over zijn vader heen. -</p> -<p>„Ik greep een bijl,” zegt de knaap, „en sprong op een stoel. Ik zag nog, hoe mijn -moeder met een mes, dat op de tafel had gelegen, mijn broertje verdedigde, maar toen -ik haar zag vallen, werd ik razend. Een Zoeloe, die met den rug naar mij toestond, -sloeg ik met den bijl zoo heftig op het hoofd, dat hij neerplofte. In het volgende -oogenblik had ik echter reeds een paar leelijke porren met de assegaai te pakken, -en ik sloeg achterover van den stoel, tegen het tentlinnen aan. Ik kroop gauw onder -het zeil door, en was nu in de tent, waar ik een leege kist zag staan, die ik over -mij heen stulpte. De Zoeloe’s kwamen echter om mij te zoeken, toen hun oog op een -vaatje brandewijn viel. Nu begon de bloeddorst te bedaren en kwam de jeneverdorst, -maar mijn familieleden waren allemaal vermoord.” -</p> -<p>Dit was heden morgen geschied, maar de jongen was een echt Boerenkind, dat niet licht -bij de pakken ging neerzitten. Hij begreep, dat de andere Emigranten-Boeren, zoover -het mogelijk was, gewaarschuwd moesten worden, en den loop van het rivierke volgend, -had hij nu het lager van Kloppers bereikt. -</p> -<p>Met ingehouden adem, zonder een woord te zeggen, heeft de lagerkommandant het verhaal -aangehoord. Beurtelings flikkeren zijn oogen van toorn, en beurtelings gaan er zware -zorgen over zijn hoog, schrander voorhoofd. -</p> -<p>Voor zijn oogen ziet hij het moordende net, waarin het edele wild, het volk der Boeren, -moet worden gevangen. <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span>Hij weet zoo zeker, alsof hij er zelf bij tegenwoordig is geweest, dat de nobele, -trouwe Piet Retief met geheel zijn gezantschap is vermoord, en dat de Boeren, op het -woord van een duivel vertrouwend, overgeleverd zijn aan de woede der grimmige Zoeloe-soldaten. -</p> -<p>Maar er is geen tijd om te klagen. De hand moet aan den ploeg geslagen, en het lager -ten spoedigste weerbaar gemaakt. -</p> -<p>Gert Kloppers, Floor en Willem gaan met een loffelijk voorbeeld vooraan; de vrouwen, -zelfs de kinderen helpen. Tot diep in den nacht wordt gewerkt, altijd maar door; men -gunt zich geen rust. Nu is het allernoodzakelijkste geschied. Er is een <span class="corr" id="xd31e2980" title="Bron: buitenleger">buitenlager</span> gemaakt en een binnenlager; het binnenlager in een hoek van het buitenlager; een -soort citadel in de vesting. -</p> -<p>De muren bestaan natuurlijk uit ossenwagens, terwijl uit het buitenlager een opening -toegang geeft tot het binnenlager. Moet het buitenlager worden prijsgegeven, dan hoopt -men zich vechtende door die opening in het binnenlager terug te trekken, en nog gelegenheid -te vinden, den ingang te versperren. -</p> -<p>Maar de wagenburcht is niet zoo stevig als bij het vorige Kaffergevecht; ach, Kloppers -weet het wel. De wagens hebben te veel geleden op den tocht over het Drakengebergte, -en er is nog geen gelegenheid geweest, om ze behoorlijk te herstellen. Hij kent wel -het zwakste punt; dáár vlak voor hem, daar staat die wagen. Als de Kaffers hem uitvinden, -dan is het buitenlager verloren, want zeker zullen zij hem uit de lijn rukken en een -opening maken. Dan schiet er het binnenlager nog over, maar dat binnenlager zal het -leven der arme zwervers niet langer dan hoogstens eenige minuten kunnen beschermen, -want het zal onder de scherpe assegaaien als bedolven worden. „O God, wees mij en -deze arme menschen genadig,” zucht Kloppers uit het diepst zijner ziel. -</p> -<p>Hij roept hen bijeen; daar komen ze allen aan, de moeders met hunne kinderen. Bij -een kruitbaal knielt hij neder; allen volgen zijn voorbeeld. -</p> -<p>Niets wordt gehoord dan een zacht gesnik; Gert Kloppers gaat voor in het gebed. Zijn -ziel, de innigste roerselen zijns harten legt hij in dat gebed. In dat gebed zoekt -het kind zijn Vader. Het voelt, dat die Vader in tegenheden handelt; toch kan het -niet zonder dien Vader leven. Het tast in de duisternis; het tast naar de Vaderhand. -Het zoekt, het <span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span>roept, het klaagt, het worstelt: „Ach, dat Gij de hemelen scheurdet!” -</p> -<p>Hoog gaan de golven in de ziel van Gert Kloppers, maar hij worstelt tot het licht -wordt in zijn hart. De storm bedaart, de golven leggen zich. Hij voelt de Vaderhand. -</p> -<p>Hij staat op van de knieën—een wonderbare, diepe vrede ligt op zijn gelaat. Die ossenwagen -daar vóór hem is nog even wrak als zoo even, doch wat hindert dat? Is de arm des Heeren -verkort? Kan Hij deze menschen nogthans niet redden? En is het in Zijn ondoorgrondelijken -raad anders besloten—Gert Kloppers hoopt stil te zijn als een gespeend kind bij zijn -moeder.… -</p> -<p>Maar de beslissing nadert. Reeds hoort men den hoefslag van een paard; dat is de leeuwenjager. -Hij heeft een kommando Zoeloe’s ontdekt, die in snellen pas aanrukken; over een half -uur kunnen zij voor het lager verschijnen. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het halve uur was nog niet om, toen de stilte van den nanacht door een plotseling, -oorverdoovend, zenuwschokkend oorlogsgehuil werd onderbroken. -</p> -<p>Dat gebrul kenden de Boeren reeds, maar in plaats van Matabelen waren de aanvallers -nu Zoeloe’s. -</p> -<p>Hunne assegaaien slingerend, hunne <span class="corr" id="xd31e3001" title="Bron: knodsen">knotsen</span> zwaaiend, vlogen zij als duivels tegen de ossenwagens op. Maar verder kwamen ze voorloopig -ook niet, want de vermetele, wiens hoofd boven de linnen huif uitkwam, was een kind -des doods. -</p> -<p>De eerste storm werd bloedig afgeslagen, maar onmiddellijk volgde de tweede, de derde. -De verdedigers echter hielden moedig stand; zij schoten even snel als gelukkig, en -ook de derde storm werd afgewezen. -</p> -<p>De Zoeloe’s schenen nu terug te trekken; de Boeren haalden ruimer adem. Maar de leeuwenjager -zeide: „Ik ken dat volk; ze zijn gevaarlijker dan de Matabelen, en ze wachten den -morgen af.” -</p> -<p>„Laat dat zoo wezen,” zeide de vrouw van ouderling de Jong, „we winnen toch tijd, -en misschien kan er in dien tijd ontzet komen.<span class="corr" id="xd31e3008" title="Niet in bron">”</span> -</p> -<p>Mieke begaf zich even naar het binnenlager, om naar de schreiende kinderen en den -gewonden knaap te zien. Hij lag daar met gloeiende wangen, want hij had een zware -wondkoorts. Hij klaagde over dorst; zij laafde hem met water. Zoo kwam zij weer in -het buitenlager; bij de anderen. Het begon nu morgen te worden; een lijn van goud -en <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>purper teekende zich aan den oostelijken horizon. Bij het aanbrekende licht kon de -leeuwenjager Mieke’s gelaat goed onderscheiden; trouwens zij stond geen drie pas van -hem verwijderd. „Hoe gaat het, Mieke?” vraagde hij. „Goed,” zeide ze op vroolijken -toon, en zij knikte hem vriendelijk toe. De vreeze des doods was op dit oogenblik -verre van haar, ofschoon de dood reeds klapwiekte boven haar hoofd. Zij wendde zich -tot haar vader, en zeide: „Ik geloof vast, dat wij nog ontzet zullen worden.” -</p> -<p>Dit is het laatste woord geweest, dat over hare lippen kwam. -</p> -<p>Plotseling verscheen een zwarte Zoeloekop boven den huifwagen, om even plotseling -te verdwijnen. Met de assegaai diep in de borst sloeg Mieke tegen den grond. De leeuwenjager -was onmiddellijk aan hare zijde. Met waarlijk teedere behoedzaamheid haalde hij het -wapen uit de wond, en trachtte den bloedstroom te stelpen. Maar snel vlood het leven -heen! -</p> -<p>Toen de leeuwenjager dit bespeurde, greep een bijna zinnelooze smart hem aan. Hij -bukte zich over de stervende heen, en riep met heesche, rauwe stem: „Mieke, liefste, -verlaat mij niet!” -</p> -<p>Ook de ouders, Floor en Willem stonden er bij met weenende harten, doch uiterlijk -waren zij kalmer dan de leeuwenjager. Maar Mieke zag hen niet meer; zij zag niemand -meer. Reeds hing er een nevel tusschen haar en de omstanders. Maar aan den anderen -kant scheen het licht voor haar oog, want een zalige glimlach gleed over haar stervend -gelaat. -</p> -<p>Zij zag de gouden tinne blinken van het vaderhuis hier boven? Zag zij de poorten open -van het nieuwe Jeruzalem? Hare ouders hebben het gehoopt; zij hebben het geloofd. -En dat geloof heeft koelen, milden balsem gelegd op de brandende wond. -</p> -<p>De laatste levensvonk was nu spoedig uitgegloord, en de leeuwenjager legde de geliefde -doode in het binnenlager neer. Hij spreidde, met de teederheid eener moeder, een doek -over haar gelaat. Maar er welde geen traan op in zijn brandende oogen, en er brandde -nog iets anders in die oogen dan smart. -</p> -<p>Hij hief zijn geweer als tot een eed omhoog, en riep: „Oog om oog en tand om tand! -Vervloekt zij het geslacht van Cham tot in alle eeuwigheid!” -</p> -<p>Het waren dezelfde woorden, die Barend Jansen had gebezigd. -<span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span></p> -<p>Het begon nu helder dag te worden en op nieuw bestormden de Zoeloe’s het lager. De -kapitein, een reusachtige kerel, zwaaide zijn vreeselijke, staalharde knots. Hij liep -zelf onderzoekend langs de wagenburcht heen, tot zijn scherpe blik het zwakste punt -had ontdekt. -</p> -<p>„Hier,” riep hij met dreunende stem, „rukt dezen wagen weg, en gij hebt het Boerennest.” -</p> -<p>Kloppers zag het gevaar, en liet al het vuur op dit punt concentreeren. Binnen weinige -oogenblikken lagen twintig Zoeloe’s dood bij den wagen, en het scheen, dat het moorddadig -vuur hen tot wijken zou brengen. Doch toen de Kafferkapitein de twee eerste vluchtelingen -met zijn moordwapen de hersenpan verbrijzelde, en de anderen voor de keuze stelde: -„Overwinnen of sterven,” toen was het lot van het buitenlager beslist. -</p> -<p>„Redt het kruit en de wapens,” riep de leeuwenjager, „de Zoeloe’s rukken den wagen -op zij—ik dek de opening!” -</p> -<p>Het geweer wegwerpend, greep hij naar den bijl. Den eersten den besten vijand rukte -hij het schild uit de handen en velde hem neer. Hij had de tanden op elkaar geklemd; -een somber vuur brandde in zijn oogen. Zijn leven was voor hem in waarde gedaald, -nu de sterren waren ondergegaan, die glans begonnen te spreiden op zijn pad. Maar -dat leven wilde hij tot den hoogsten prijs verkoopen, en dat zouden de brullende tijgers -daar vóór hem gewaar worden. Met bewonderenswaardige vaardigheid ving hij de assegaaien -op met zijn schild, en onheilspellend flikkerde zijn strijdbijl in de stralen der -opgaande zon. Doch met de lenigheid van den panter klommen andere Zoeloe’s, die het -buitenlager ontruimd zagen, over de ossenwagens heen. Zij bedreigden den wakkeren -strijder in den rug. Maar zij kwamen niet ver; ten minste de eersten niet. De kogels -der Boeren uit het binnenlager strekten hen neer; één voor één. -</p> -<p>Doch de hand van den leeuwenjager begon moede te worden: zijn oog werd mat. Met schrik -bemerkte het Gert Kloppers. „Floor,” riep hij, „verdedig mijn post,” en snel was hij -aan de zijde van den dappere, dien hij met het blanke staal ruimte maakte. -</p> -<p>Met een geschikte wending bereikten beide Boeren den ingang van het binnenlager, door -de wilde Zoeloekrijgers op den voet gevolgd. Maar de twaalfjarige Willem Kloppers, -Anna Jansen en nog vijf andere vrouwen hielden hunne geweren gereed, en zoo verschrikkelijk -was hun vuur, dat de vijanden terugdeinsden. -<span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span></p> -<p>Deze sprongen nu op de wagens van het buitenlager, en zich achter de linnen huiven -dekkend, rolden zij het linnen zoover op, als noodig was, om voor den arm de gewenschte -ruimte te hebben tot het werpen der assegaai. De Boeren hadden nu geen mikpunt voor -hun geweer, en de meeste kogels troffen geen doel. -</p> -<p>Terwijl begonnen de assegaaien der Zoeloe’s al gevaarlijker te worden; er was nauwelijks -dekking te vinden. De grond van het binnenlager werd rood: hij werd rood van menschenbloed. -</p> -<p>„Als vader met zijn manschappen ons redden zal, dan moet hij gauw wezen,” zeide Anna -weemoedig. -</p> -<p>„Ja, heel gauw,” zeide vrouw Kloppers op droeven toon. -</p> -<p>Nu gingen de Zoeloe’s over tot den laatsten storm. Zij rukten woest aan de wagens; -zij bestormden de slechts zwak versperde opening. -</p> -<p>Hier stond Gert Kloppers. Hij wierp het geweer weg; er was trouwens geen gelegenheid -meer, het geladen te krijgen. Met de onverschrokkenheid van den leeuw, die zijn welpen -verdedigt, zoo stond hij daar voor de opening. Aan zijn zijde streden zijn heldenzonen -Floor en Willem, ieder met een bijl in de vuist. -</p> -<p>„Al de assegaaien op dien hoofdman,” riep de Kafferkapitein. -</p> -<p>Een assegaai doorboorde Kloppers’ rechterarm; hij vatte zijn wapen in de linkerhand. -Hij kreeg een diepe wond aan zijn been—zijn knieën knikten—een derde speer trof hem -in den schouder—hij wankelde, de sterke man—hij sloeg achterover. -</p> -<p>Maar Floor en Willem, ofschoon zelf gewond, wreekten hun vader, en drie Zoeloe’s stortten -met gespleten schedel voor hun voeten neer. Doch de overmacht van den vijand was te -geweldig. -</p> -<p>„Steekt dien jongen adder toch dood,” brulde de Kafferkapitein. -</p> -<p>De dappere Willem werd overhoop gestoken. -</p> -<p>„Ik zal met dien andere afrekenen,” liet hij er op volgen. -</p> -<p>Hij zwaaide zijn vreeselijke <span class="corr" id="xd31e3050" title="Bron: knods">knots</span>—Floor hief den bijl omhoog, om den moordenden slag te pareeren, maar de slag was -al te forsch: bewusteloos zeeg hij ineen. -</p> -<p>Doch onmiddellijk sprong de leeuwenjager in de opening. -</p> -<p>Anna Jansen plaatste zich naast hem; zij nam den met bloed bevlekten bijl uit Floor’s -handen. -</p> -<p>Verwonderd staarde de leeuwenjager haar aan, maar hij zeide niets. -<span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span></p> -<p>De Zoeloe’s echter schenen te weifelen. -</p> -<p>„Dat is de Onkwetsbare,” mompelden zij, „de Onkwetsbare van daar straks.” -</p> -<p>Maar deze aarzeling duurde slechts een oogenblik. -</p> -<p>Reeds velden zij hunne assegaaien tegen de laatste verdedigers van het lager, het -laatste schild, dat de bezwijkende Boeren dekte. Over twee minuten, over één minuut -is hun lot beslist. -</p> -<p>„’t Is gauw gedaan, Anna!” -</p> -<p>Zij knikte. -</p> -<p>Er lag iets aangrijpends in den heldenmoed van dit schoone, aan den ondergang gewijde -meisje. -</p> -<p>„Maar die bloedhonden zullen me toch den tijd moeten gunnen, dat ik hen en ons in -de eeuwigheid slinger!” -</p> -<p>Reeds zocht de leeuwenjager naar de tondeldoos. -</p> -<p>„De brandende lont in het kruit—’t is heel eenvoudig, Anna!” -</p> -<p>Zij zeide niets. Zij dacht niet aan het geoorloofde of het ongeoorloofde dezer daad. -Zij dacht slechts aan Simson, van wien geschreven staat, dat de dooden, die hij in -zijn sterven gedood heeft, meer waren dan die hij in zijn leven had gedood. -</p> -<p>„Buk u,” riep de leeuwenjager. Een assegaai vloog Anna over het hoofd. Maar de volgende -assegaai trof haar. Zij trok hem uit de wond. Nu suisden twee assegaaien tegelijk -op haar aan: het bloed liep over haar kleeren. -</p> -<p>Maar daar richtte zij zich plotseling hoog op—het matter wordend oog begon te flikkeren—een -salvo van kogels floot langs het lager heen. -</p> -<p>De Kaffers staakten den aanval; hun gelaat begon onrustig te worden. -</p> -<p>Het volgende oogenblik werd de snelle hoefslag van een troep paarden gehoord; kletterend -ging hij over de rond liggende klippen heen. -</p> -<p>Eenige Zoeloe’s kwamen het buitenlager instormen, en fluisterden den kapitein iets -in het oor. -</p> -<p>Daar buiten werden haastige kommando’s gehoord. -</p> -<p>„Dat is de stem van Dirk,” riep Anna met bijna juichende stem—„redding!” -</p> -<p>Maar de kapitein zwaaide zijn vreeselijk moordwapen en riep, naar buiten snellend, -met dreunende stem: -</p> -<p>„Waar zijn ze?” -</p> -<p>„Hier!” riep Dirk Kloppers, en zonder een zucht te slaken, stortte de kapitein onder -den bijl van den jongen Boer dood ter aarde. -</p> -<p>De verbittering der jonge Boeren was grenzeloos. Zij <span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span>waren van nacht een uitgemoord lager voorbij gekomen, en hadden onder de brandende -puinhoopen der ossenwagens de half verkoolde lichamen van Boerenmenschen gevonden. -</p> -<p>„Die een handwapen hebben,” riep Dirk, „volgen mij; de anderen maken met hun kogels -de boel buiten het lager schoon! Geen pardon! Voorwaarts!” -</p> -<p>Nu stormde hij met zijn kameraden, het geweer over den schouder geworpen, het buitenlager -binnen, waar hij op een levenden Kaffermuur stootte. -</p> -<p>„Hakt er een bres in,” riep hij, „voorwaarts!” -</p> -<p>Lodewijk Jansen en Tijs de Jong waren vlak naast hem. -</p> -<p>Het werd nu een strijd van man tegen man, doch de Zoeloe’s werden door de bleeke angst -aangegrepen, en de Boeren hielden een verschrikkelijke afrekening. Ja, de Boeren zijn -vreeselijk in hun toorn. -</p> -<p>Nu was Dirk dicht bij den ingang van het binnenlager: hij zag Anna’s bleek gelaat. -Daar ontviel hem de bijl, want de steel was glibberig geworden van al het bloed. Hij -voelde naar den dolk; hij kon hem niet vinden. Dan er maar met de vuist op in! Nog -drie Kaffers scheidden hem van het binnenlager. Den eersten sloeg hij met zijn ijzeren -vuist tegen den grond, en den tweeden slingerde hij met het hoofd tegen den ijzeren -band van een wagenwiel, zoodat hij onbeweeglijk bleef liggen. De derde had in dat -oogenblik de assegaai gemikt op het hoofd van den jongen Boer, doch de bijl van Anna -Jansen was sneller dan de Kafferspies, en met verbrijzelde hersenpan stortte de Zoeloekrijger -voor Dirk’s voeten neer. -</p> -<p>Nu was het echter met de kracht van Jansen’s heldendochter ten einde. „Anna!” riep -Dirk, maar zij hoorde hem niet meer, en zij zou tegen den wagen zijn aangevallen, -had Dirk haar niet gesteund. -</p> -<p>„Lodewijk,” zeide hij, „zorg voor Anna,” en zich tot den leeuwenjager wendend, vraagde -hij met een beklemd gemoed: „Hoe staat het hier, Neef Teunis?” -</p> -<p>„Mieke is dood; nog een vrouw en twee kinderen zijn omgekomen; al de anderen zijn -gewond.” -</p> -<p>„Mieke dood!” riep Dirk met een kreet van klagende smart. -</p> -<p>Het volgende oogenblik bevond hij zich midden onder de gewonden. Vrouw Kloppers, ofschoon -zelf gewond, was juist bezig, de kwetsuren van haar man te verbinden. -</p> -<p>„Vader,” zeide Dirk, „de Zoeloe’s hebben u vreeselijk toegetakeld!” -</p> -<p></p> -<div class="figure plate1width"><img src="images/plate1.jpg" alt="„Rust zacht, lieve zuster!” fluisterde hij." width="473" height="720"><div class="figAnnotation plate1width"><span class="figTop"> </span><span class="figBottomRight xd31e106"><i>TRESLING & C<sup>o</sup> HOF-LITH. AMSTERDAM.</i></span></div> -<p class="figureHead">„Rust zacht, lieve zuster!” fluisterde hij.</p> -</div><p> -<span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span></p> -<p>Zijn oogen werden vochtig van deernis en liefde—waren dat dezelfde oogen, die zoo -pas nog hadden gevlamd in wilde strijdlust? -</p> -<p>Willem zat naast zijn vader; zijn wonden waren reeds verbonden. -</p> -<p>Floor sloeg de oogen op. „Mijn bijl, mijn bijl,” riep hij met verwilderden blik, „waar -is mijn bijl?” -</p> -<p>Hij stond op, maar hij waggelde als een dronken man. Toen hij echter zijn broeder -Dirk zag, begon hij den toestand langzaam te begrijpen. -</p> -<p>„We hadden op Barend Jansen gehoopt,” zeide hij, „en gij zijt gekomen, doch nu is -het ook goed.” -</p> -<p>Ja, nu was het ook goed. -</p> -<p>Niemand hunner had een doodelijke wond, en als door een wonder waren zij gered! Als -uit den dood hadden zij elkander weergevonden, en zij werden niet moe, elkander de -hand te drukken. -</p> -<p>Maar niet onvermengd was de beker der vreugde. -</p> -<p>Dirk wendde zich naar de plaats, waar Mieke lag. De leeuwenjager ging mee. -</p> -<p>Zij lag nog in dezelfde houding, waarin de leeuwenjager haar had neergelegd; het hoofd -op een kussen. Op de wond lag nog de doek, die geheel van bloed was doortrokken. -</p> -<p>Behoedzaam nam Dirk den anderen doek weg, die haar gelaat bedekte. Op hare trekken -zweefde nog de glimlach, mild en zacht als het licht van den dageraad. -</p> -<p>Peinzend, diep weemoedig rustte het oog van den broeder op de geliefde doode. Hij -bukte zich, en kuste hare verbleekte lippen. -</p> -<p>„Rust zacht, lieve zuster!” fluisterde hij. Hij nam weer den doek, en bedekte het -gelaat der blanke, geknakte lelie. -</p> -<p>Maar in de brandende oogen van den leeuwenjager begon het te schemeren. Hij ging buiten -de legerplaats<span class="corr" id="xd31e3126" title="Bron: ;">,</span> het veld in. Hij wierp zich voorover ter aarde, en snikte als een kind. -<span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span></p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e2866"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2866src">1</a></span> Zonder verlies van menschenlevens. <a class="fnarrow" href="#xd31e2866src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch16" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch16.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XVI.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Welgemoed was Piet Retief met zeventig der voornaamste Boeren, de door koning Dingaan -gewenschte beesten medevoerend, op weg gegaan naar Zoeloeland. Onderweg halt houdend, -ontving hij bericht door een van ’s konings gezanten, dat hij voort mocht trekken -naar Umkungunhlovu, de onwelluidende naam van Dingaan’s hoofdstad, de Dingaanstad -door de Boeren genoemd. -</p> -<p>De Boeren lieten zich de order des konings geen tweemalen zeggen, en spoedig was de -hoofdstad bereikt. -</p> -<p>De stad besloeg een groote ruimte, en was omheind door een muur van sterke doorntakken, -terwijl aan weerszijden van die takken scherp gepunte palen kruiselings in den grond -geplant, met de scherpe punten naar boven stonden. De stad was cirkelvormig gebouwd -en bestond uit 1700 kafferhutten, die ruimte boden voor 34000 soldaten, terwijl de -cirkel een groot exercitieveld omspande, dat grensde aan de woning des konings. -</p> -<p>De Boeren wendden zich nu tot een der voornaamste hoofdmannen<span class="corr" id="xd31e3137" title="Bron: .">,</span> „Dingaansmond” genoemd, de eenige, die zonder verlof met den geweldige mocht spreken. -Deze ging <span class="corr" id="xd31e3140" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span> tot den koning, rapporteerde de aankomst van de Boeren, noemde hun getal alsmede -het aantal beesten, dat zij mede brachten, en maakte tevens melding van de getuigenis -der twee Zoeloe-kapiteins, die den veldtocht van de Boeren tegen Sikonyella hadden -meegemaakt, en de verklaringen der Boeren onder eede wilden bevestigen. -</p> -<p>De koning scheen het rapport vriendelijk op te nemen. Op zijn bevel werd er voor de -gasten geslacht, en terwijl zij den tweeden dag zouden uitrusten van den vermoeienden -tocht, werd hen gelast, den derden dag voor den koning te verschijnen. -</p> -<p>Zoo maakten de Boeren dan hun kamp gereed op een kleinen heuvel, op ongeveer honderd -vijftig pas afstands van de stad, door een spruit of beek er van gescheiden, en op -driehonderd vijftig pas afstands van de gerechtsplaats, waar het door de wilde dieren -afgeknaagde gebeente der verslagenen lag te bleeken in de heete Februarizon. -<span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span></p> -<p>Waarschijnlijk waren er onder de Boeren meer dan één, die zich niet op hun gemak gevoelden, -doch het vertrouwen van Piet Retief op het woord des konings was verwonderlijk groot, -en toen den volgenden morgen de Zoeloe’s als geschenk van den gastheer tien mooie -slachtossen voor de Boeren brachten, verdween het laatste spoor van wantrouwen. De -twee kapiteins, die den tocht tegen Sikonyella hadden meegemaakt, voegden zich bij -de blanken, hielden hen den geheelen dag op vriendelijke wijze gezelschap, en de Boeren -waren vol goede verwachting voor den derden dag, toen zij bij koning Dingaan ter audiëntie -verschenen. -</p> -<p>Die verwachting werd voorloopig niet beschaamd. -</p> -<p>Retief werd met vijf van zijn eerste raadsleden, vergezeld door de bekende Zoeloe-kapiteins -en den machtigen hoofdman, die „Dingaanmond” werd genoemd, de raadzaal binnengelaten. -Deze zaal was gemaakt van gevlochten rotting, terwijl de vloer was belegd met matten, -waarop de gasten zich mochten nedervleien. Zij was twintig voet in het vierkant, terwijl -het dak door twee en twintig met kralen versierde pilaren werd geschraagd. -</p> -<p>Aan de raadzaal grensde de zitkamer des konings, eveneens van gevlochten rotting gemaakt, -terwijl van uit deze kamer door den tuin een smalle, met klipsteen geplaveide gang -naar een breedgetakten wilden vijgeboom liep. Hier, in de schaduw van dezen boom, -placht de koning gaarne te zitten, als de zon heet werd, en de geheele stad lag daar -als aan zijn voeten. Van hier had hij ook een goed gezicht op den platten heuvel, -die de gerechtsplaats werd genoemd, maar inderdaad een gruwelijke moordplaats was. -</p> -<p>De koning ontving de Boeren in de raadzaal. Hij zat vlak voor hen, maar zij konden -zijn gelaat niet zien, want het was bedekt door een fijnen, rooden sluier. -</p> -<p>De ontvangst was uitmuntend. De koning was van de goede trouw der Boeren blijkbaar -overtuigd, en verklaarde, dat hij het rapport van Piet Retief volkomen vertrouwde. -</p> -<p>Volgens het geloofwaardig getuigenis, dat later een van Dingaan’s soldaten aan een -Transvaalschen Boer heeft afgelegd, had het tweegesprek het volgende verloop: -</p> -<p><i>De koning</i>: Waar hebben jullie gewoond, alvorens ge hierheen trokt? -</p> -<p><i>Retief</i>: Wij komen uit een ver land, waar nog vele witmenschen wonen. -</p> -<p><i>De koning</i>: Waarom <span class="corr" id="xd31e3164" title="Bron: ben">zijn</span> jullie uit uw land getrokken? -<span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span></p> -<p><i>Retief</i>: Het land werd te eng voor de vele menschen, die er woonden. -</p> -<p><i>De koning</i>: Waarom zijt ge niet in den omtrek der Vaalrivier gebleven? -</p> -<p><i>Retief</i>: Het is daar een koude, kale wereld; er is geen geboomte en geen loopend water. -</p> -<p><i>De koning</i>: Is het land, dat gij van mij wilt ruilen, goed van hout en water voorzien? -</p> -<p><i>Retief</i>: Als wij dien grond konden krijgen, zouden wij blijde zijn, want er is hout en water -in overvloed. -</p> -<p><i>De koning</i>: Hebt gijlieden veel vee? -</p> -<p><i>Retief</i>: Wij zijn armer geworden aan vee, want wij hebben op den Trek veel vee verloren. -Toch hebben wij nog genoeg voor ons bedrijf, als wij maar vruchtbaren grond kunnen -krijgen. -</p> -<p><i>De koning</i>: Is het waar, Retief, dat gij met Moselekatse oorlog hebt gevoerd? -</p> -<p><i>Retief</i>: De Boeren waren in geen oorlog met Moselekatse maar hij vermoordde ons volk en nam -onze beesten weg. Toen is ons volk uitgetrokken, om het vee terug te krijgen. -</p> -<p><i>De koning</i>: Waar woont Moselekatse thans? -</p> -<p><i>Retief</i>: Hij en zijn volk zijn gevlucht. -</p> -<p><i>De koning</i>: Is Moselekatse dood? -</p> -<p><i>Retief</i>: Ik heb zijn lijk niet gezien; ik denk, dat hij nog leeft. -</p> -<p><i>De koning</i>: Heeft uw volk veel van Moselekatse’s vee genomen? -</p> -<p><i>Retief</i>: Ja, want Moselekatse had ook veel van ons vee genomen. -</p> -<p><i>De koning</i>: Hebben uw vrienden vele van Moselekatse’s volk doodgeschoten? -</p> -<p><i>Retief</i>: Ja. De Kaffers vochten dapper, en velen van hen sneuvelden. -</p> -<p><i>De koning</i>: Waarom woont Retief niet in het land, waaruit hij Moselekatse heeft verjaagd? -</p> -<p><i>Retief</i>: Wij willen niet in het land van een ander wonen, dat wij niet hebben gekocht of -geruild. En Moselekatse is nu gevlucht—hoe zullen wij dan met hem kunnen spreken over -het ruilen van grond, o koning! -</p> -<p>De koning was over de antwoorden van den blanken man blijkbaar zeer voldaan, zeide -hem, dat hij een naderen dag zou bepalen, om over het ruilen van grond te spreken, -en liet de vreemdelingen gaan in vrede. -<span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span></p> -<p>De Boeren waren wonder in hun schik. -</p> -<p>Piet Retief sloeg zijn nevenman lachend op de schouders: „Nu maat, wat zeg je er van?” -</p> -<p>„’t Zal wel losloopen,” meende deze tevreden. -</p> -<p>„Dat denk ik ook,” zeide Piet Retief met klem, en stopte welbehagelijk zijn korte -pijp. -</p> -<p>Den volgenden, den vierden dag, bleven de Boeren rustig in hun kamp, zagen nu en dan -een goed gedrild regiment van den Zoeloe-koning voorbij marcheeren, en wachtten op -de boodschap van koning Dingaan. -</p> -<p>Zij behoefden niet lang te wachten. Reeds den anderen dag kwam de boodschap, en de -Boeren gingen vol hoop op een goeden uitslag opnieuw tot den koning. -</p> -<p>Hun stoutste verwachtingen werden nog overtroffen; de koning had blijkbaar een welgevallen -aan de blanken, en hij teekende een stuk van den volgenden inhoud: -</p> -<p>„Umkungunhlovu, 4 Februari 1838. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Zij het aan allen kennelijk, dat aangezien Piet Retief mijn vee heeft hernomen, dat -Sikonyella van mij had gestolen, welk vee gezegde Retief mij nu heeft afgeleverd, -zoo verklaar en certificeer ik Dingaan, koning der Zoeloe’s, dat ik heb goed gedacht, -aan hem Retief en zijn landgenooten af te staan de plaats Port-Natal met al het land, -daaraan gelegen, dat is te zeggen van de Tugelarivier tot aan de Umzimvuburivier ten -westen, en van de zee naar het noorden, zoo ver het land bruikbaar moge zijn en aan -mij toebehoort—hetwelk ik bij deze doe, en hun schenk als hun voortdurend eigendom.” -</p> -<p>Dit historische dokument moet nog te vinden zijn in het gouvernementsarchief te Pieter-Maritzburg, -en de handteekening des konings: „Marthinus Dingaan” is, alhoewel zeer onduidelijk -geschreven, toch nog te ontcijferen. -</p> -<p>Retief stak het kostbaar dokument, waarbij Natal aan de Boeren werd afgestaan, in -zijn zak, en nu het groote doel was bereikt, verlangde men naar huis, om daar de blijde -tijding te brengen. -</p> -<p>De koning echter verzocht de gasten, nog één dag te vertoeven, want hij wilde ter -hunner eer zijn regimenten nog een oorlogsdans laten uitvoeren. -</p> -<p>De Boeren konden, zonder onbeleefd te schijnen, moeilijk weigeren, en reeds vroeg -in den volgenden morgen liet de koning Retief met zijn vijf vertrouwdste vrienden -roepen. Op Dingaan’s bevel verschenen nu op het ruime exercitieveld <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>vier honderd poenskopossen, straks vervangen door vier honderd zwartrugossen, voor -welke ten slotte vier honderd melkwitte ossen, de zoogenaamde vredeossen, in de plaats -kwamen. Bij elke dezer drie prachtige groepen ossen behoorden twee regimenten Zoeloe-soldaten, -die voor de oogen der Boeren hun oorlogsdansen uitvoerden. -</p> -<p>Toen deze spelen geëindigd waren, richtte zich de koning tot Retief. -</p> -<p>„Hoe vindt gij ’t?” -</p> -<p>„Ik vind het mooi,” was het antwoord; „nog nooit, o koning, heb ik zoo iets gezien!” -</p> -<p>Retief sprak de waarheid; het was een schilderachtig, prachtig gezicht geweest. -</p> -<p>„Hebt gij ook zulke groote groepen ossen van één kleur?” was de nieuwe vraag van den -Zoeloe-vorst. -</p> -<p>„Neen,” antwoordde Retief; „wij houden de kleuren niet zoo bij elkaar; wij gebruiken -de ossen, om de wagens te trekken.” -</p> -<p>„Dan zijt ge niet zoo’n groot koning als ik,” meende Dingaan. -</p> -<p>„Ik zie,” was het antwoord, „dat gij een machtig, goed en rijk koning zijt, dat gij -uw scepter uitstrekt over een groot volk, en ik denk, dat ik en mijn volk in vrede -en vriendschap zullen leven met koning Dingaan en zijn volk.” -</p> -<p>Doch nu was het de beurt aan Retief, om met zijne manschappen eenige manoeuvres uit -te voeren, en de koning zette zich neder op zijn lievelingsplek, onder den wilden -vijgeboom, van waar hij de bewegingen der ruiters goed kon waarnemen. -</p> -<p>Retief liet dus zijn zeventig manschappen opzadelen in het oude kamp; de geweren werden -geladen met los kruit, en in twee afdeelingen reden de Boeren naar de door den koning -aangewezen plek. Hier werden een paar schitterende ruiterstukjes uitgevoerd, vervolgens -zoo snel mogelijk drie salvo’s afgegeven, waarna de paarden werden omgeworpen, en -men in galop terugkeerde naar het kamp. -</p> -<p>Nu zouden de Boeren dan vertrekken, doch een adjudant des konings verzocht hen uit -des konings naam, nog één nacht te blijven, om den volgenden morgen als des konings -gasten bier met hen te drinken, de regimenten nog eens hun oorlogsspelen te zien uitvoeren, -en dan in vrede huns weegs te gaan. -</p> -<p>De Boeren verlangden naar huis, maar zij wilde den <span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>koning niet onaangenaam zijn; zoo bleven zij in hun kamp. Zwermen aasvogels zagen -zij neerstrijken op den moordheuvel daar voor hen, doch dit deerde hen niet. Morgen, -morgen gingen zij immers naar huis! -</p> -<p>Zij zaten met elkander te keuvelen en te praten, totdat de milde zomeravond zijn schaduwen -wierp over het lager. Het begon koeler te worden en zij vleiden zich neder om te slapen—het -was de <span class="corr" id="xd31e3267" title="Bron: laàtste">laatste</span> nacht van hun leven. -</p> -<p>Retief en zijn zeventig mannen waren den volgenden morgen vroeg op, en begaven zich -tot het afscheidsbezoek naar den koning. -</p> -<p>Hun werd gezegd, de geweren achter te laten; de argeloozen voldeden aan het bevel. -</p> -<p>Zij ontmoetten den koning op het <span class="corr" id="xd31e3274" title="Bron: excercitieveld">exercitieveld</span> en groetten hem eerbiedig. Hij groette terug, maar tusschen het gaas door van den -fijnen, rooden sluier, die zijn gelaat bedekte, flikkerden de oogen van een wild, -bloeddorstig beest. -</p> -<p>Het bier werd rondgedeeld, en de Zoeloe-regimenten voerden hun oorlogsdansen uit. -Allengs vormden zij om de Boeren een wijden kring, die gestadig nauwer werd. -</p> -<p>Nog altijd vermoedde Retief geen verraad; zijn trouw en eerlijk hart vertrouwde op -het koninklijk woord. -</p> -<p>„Het wordt tijd!” fluisterde Tambuza, Dingaan’s eerste minister. -</p> -<p>Toen liet de koning het masker plotseling vallen. -</p> -<p>Hij stond op. -</p> -<p>„Slaat de toovenaars dood!” brulde hij, en zich omkeerende, verdween hij in zijn woning. -</p> -<p>„Verraad!” gilden de Boeren, terwijl zij hun messen trokken, maar ze werden verzwolgen -door de overstelpende macht des vijands. Zij streden en worstelden tot het bittere -einde, en vielen als helden en martelaren! -</p> -<p>Een <span class="corr" id="xd31e3287" title="Bron: knods">knots</span> verbrijzelde de hersenpan van Piet Retief; een assegaai scheurde zijn lichaam open, -en het nog kloppende, trouwe hart werd hem uit het lijf gereten en aan Dingaan gebracht. -</p> -<p>Toen lachte de bloedhond, en de satan, die vlak achter hem stond, lachte ook. -</p> -<p>Maar aan den Engelschen zendeling Owen, die aan het „hof” verkeerde, liet Dingaan -deze boodschap brengen: „Verontrust u niet, mijnheer Owen; ik laat de Boeren maar -doodslaan.” -</p> -<p>De vermoorde Boeren werden intusschen naar den moordheuvel <span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span>gesleept, en hun lijken op een hoop geworpen. Daar bleven zij liggen: een spijs voor -de aasvogels en het wild gedierte. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch17" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch17.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XVII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Met het geschetste moordtooneel heeft de Zoeloekoning de algemeene slachting ingeluid, -en van uit de hoofdstad verspreidden zich zijn regimenten, om de onbezorgde Boeren -te overrompelen. -</p> -<p>Acht dagen lang heeft dit moorden geduurd, en het zou met de Boeren nog veel hachelijker -hebben gestaan, indien de verhaalde veldbrand den Trek der Boeren niet had vertraagd. -Natal was het slagnet, waarin de Emigranten moesten worden geworgd, en al was al het -volk nog niet in Natal, de voorhoede raakte in dat gespannen net toch vreeselijk bekneld. -</p> -<p>Langs een lijn van bijna zeven uren gaans, van af Rendsburgspruit tot aan de Blauwkransrivier, -werden de Boerenlagers plotseling tegelijkertijd door een groote overmacht aangetast. -</p> -<p>Aan de Rendsburgspruit stonden de wagens der familie Rendsburg. Wel hadden zij uit -de richting van het volgende lager, dat der Malans, hooren schieten, doch in de noodlottige -meening, dat Piet Retief met de zijnen, die thuis werden verwacht, hun nadering door -vreugdeschoten kenbaar maakten, hadden zij aan geen vijand gedacht. -</p> -<p>Zoo was er bij des vijands komst geen gelegenheid meer, om de wagens in een kring -te trekken, en have en goed in den steek latend, vluchtte men op een steilen klipheuvel -in de nabijheid. -</p> -<p>Als razenden stormden de Zoeloe’s tegen den heuvel op, maar de Boeren ontvingen hen -met een moorddadig vuur, en sloegen hen terug. Doch thans dreigde de ammunitie op -te raken, en van de andere lagers, die eveneens in grooten nood verkeerden, was geen -hulp te verwachten. -</p> -<p>In dit gevaarlijk oogenblik werd plotseling de breedgerande <span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span>hoed zichtbaar van een voortjagenden Boer. Het was Marthinus Oosthuizen, een dappere -kerel. Hij zag den hachelijken toestand der Rendsburgers, en in plaats van op eigen -lijfsbehoud bedacht te zijn, wendde hij onmiddellijk den teugel, om hen bij te staan. -Zij echter wenkten hem met woorden en gebaren, om hun kruit te verschaffen, en wezen -den wagen aan, waar het te vinden was. Inderdaad gelukte het den vermetelen Boer, -een voldoende hoeveelheid kruit machtig te worden, waarmee hij zich bij zijn stamgenooten -voegde. De moed der arme menschen werd nu wonderlijk gesterkt, en terwijl geen hunner -werd gedood, zelfs niet gekwetst, lag de helling van den heuvel bezaaid met gesneuvelde -Kaffers, en de Zoeloe’s gaven ’t op. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Te Doornkop stond een groot lager der Boeren, dat ongemoeid bleef, en waar men van -niets wist, totdat vluchtelingen, meest vrouwen en kinderen, slechts in nachtgewaad -gehuld, de vreeselijke ramp kwamen mededeelen. Onmiddellijk werden de ossen voor de -wagens gespannen, om naar de bedreigde punten te trekken, de gewonden en zwakken op -te nemen, en te redden wat nog te redden was. Rechts en links hoorde men voorttrekkende -uit de verte den scherpen knal van het geweer en het woeste gebrul der Zoeloe-Kaffers, -maar er was op het oogenblik geen denken aan, om de vrienden te helpen, want eerst -moesten de vluchtelingen worden opgezocht en verzorgd. Dadelijk echter werden er rapporten -gezonden aan de nakomende treinen, om zich in lagers te vereenigen, daar de vijand -in de nabijheid was. -</p> -<p>Met de vluchtelingen keerde men naar het Doornkoplager terug, waarna de paarden werden -gezadeld, en veertig Boeren (de anderen moesten ter verdediging van het lager achterblijven) -uittrokken, om de benarde lagers te helpen. Het eerst stietten zij op het lager van -Viljoen, dat den schok der Zoeloe’s had doorstaan, doch van al het vee was beroofd. -Te <span class="corr" id="xd31e3313" title="Bron: vreesselijker">vreeselijker</span> was de verwoesting van het volgende lager, dat der Bezuidenhouts. Niemand, zelfs -de zuigeling niet, was gespaard. -</p> -<p>Vreemd was het, dat een vreemdeling, een blanke, in een der geplunderde en gehavende -ossenwagens werd ontdekt, bezig met geld te stelen. Hij trachtte te vluchten, maar -de Boeren schoten hem dood. Het bleek een Engelschman te zijn. -</p> -<p>De Boeren noemden de plek, waar het uitgemoorde lager <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>had gestaan, de „Moordkraal”, en met bange voorgevoelens in het hart werd de tocht -voortgezet. -</p> -<p>Ach, het was een vreeselijke tocht! Langs de spruiten stonden de ossenwagens: in groepen -van drie, vier, zes stuks, en reeds aan den weerloozen stand dier wagens kon men zien, -dat de overrompeling volkomen was geweest. Alle levende ziel was uitgeroeid: geworgd, -doorstoken, vermoord. Men kon zien, hoe de weerlooze vrouwen en kinderen (de mannen -waren meerendeels op de groote jacht) bijeen waren gevlucht en zoo vermoord. -</p> -<p>De omtrek van een volgende groep wagens bewees, dat hier lang en bitter was gestreden, -voordat de Kaffers hadden gezegepraald. Vele Kafferlijken bedekten den grond, maar -van de dappere verdedigers, de Witten en de Botha’s, was ook niemand overgebleven. -De gieren waren reeds neergestreken op de blanke en zwarte lijken, maar de Boeren -joegen ze op, begroeven de bekenden, en dekten de anderen met het huiflinnen der ossenwagens, -opdat de familieleden hen zouden kunnen herkennen. -</p> -<p>En zoo ging het van groep tot groep—het was één afschuwelijk, afgrijselijk bloedbad! -</p> -<p>Hoe velen hadden nog getracht te vluchten! Maar de grimmige speer van den moordenaar -vond hen: onder een wagen, in een kuil, achter een doornstruik—nergens was er schuiling -geweest! Er was gemoord, geslacht met satanische woede! Het hoofd van den zuigeling -was verpletterd tegen de ijzeren wielbanden van den ossenwagen, en de moeder lag er -naast—met opengereten lichaam.… -</p> -<p>Bij een baal rijst vond men een aantal personen vermoord; zij hadden gemeend, dat -het een baal kruit was, en betaalden hun vergissing met hun leven. -</p> -<p>In de nabijheid der uitgemoorde legerplaatsen hebben de Boeren later een dorp gesticht, -en hebben het „Weenen” genoemd. Zij hadden er geen passender naam aan kunnen geven, -want de harde grond is er waarlijk week geworden van al de tranen, die er zijn geschreid. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het lager van Gert Maritz, drie en dertig man sterk, kon zich gelukkig staande houden. -Ook het „Vechtlager” bij de Boschmansrivier doorstond de Kafferwoede. Het gevecht -duurde hier den ganschen dag, en reeds begon de ammunitie op te raken, toen een goed -gemikt schot uit een drieponder <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>verwarring bracht in de gelederen der Zoeloe’s. Van dit oogenblik maakten de Boeren -gebruik, om een krachtigen uitval te doen, en de moordenaars sloegen op de vlucht. -</p> -<p>Wonderen van dapperheid zijn in die bange dagen door de Boeren verricht. De Oosthuizen’s, -de Naudè’s, de de Beer’s, de Cilliersen, de Pretoriussen, de Maritzen, en zoovele -anderen, de vrouwen en dochters der Voortrekkers niet te vergeten, zij hebben met -een heldenmoed gestreden, die onze eerbiedige hulde afdwingt, en hunne nagedachtenis -zal in eere blijven, zoolang voor heldenmoed en dapperheid nog harten kloppen! -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het was voor de afwezige Boeren een ontzettend oogenblik, toen zij, des avonds van -de jacht terugkeerend, voor hunne uitgemoorde, uitgebrande kampen stilhielden. -</p> -<p>Daar lagen hun broeders, hunne vaders, hunne zonen: verslagen als de helden van Israël -op het gebergte van Gilboa! -</p> -<p>Waar waren hunne lagers gebleven, die zij zoo hoopvol hadden verlaten? Het vroolijk -gezang der kinderen, het vriendelijke oog der huisvrouw—waar was het gebleven? -</p> -<p>Ach, alles wat hun lief en dierbaar was op deze aarde, het was verdwenen, het was -ondergegaan! En hun oog zag niets dan brandende puinhoopen, afschuwelijk verminkte -lijken en rookende bloedplassen! -</p> -<p>Op de klipsteenen, die daar rond lagen, daar gingen de Boeren zitten. En zij hieven -hunne stem op en weenden.… -</p> -<p>En toen hunne oogen geen tranen meer hadden, toen stonden zij op. En zij hieven hunne -handen omhoog naar de sterren, die boven hunne hoofden fonkelden, en zij zwoeren bij -Hem, Die eeuwig leeft, dat zij dit onschuldige bloed zouden wreken.… -<span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch18" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch18.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XVIII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Onder aanvoering hunner beproefde voormannen Piet Uijs en Hendrik Potgieter (laatstgenoemde -was na den dood van Retief over het Drakengebergte ter hulpe gesneld), trokken de -Boeren tegen Dingaan op, om het onschuldig verraden bloed te wreken. -</p> -<p>De jonge Boeren uit Kloppers’ lager sloten zich bij den tocht aan, doch Gert Kloppers -en de andere huisvaders bleven, daar het gevaar van overrompeling niet gering was, -ter verdediging in het lager achter. -</p> -<p>Dingaan zou van twee kanten worden aangevallen: door de Engelsche kolonisten, die -aan de kust woonden, en die voor de Zoeloe’s even beducht mochten zijn als de Boeren, -van de Zuidzijde, en door de Boeren van de Westzijde. -</p> -<p>Het Boeren-kommando bestond uit ongeveer vijfhonderd man. Daar kon Dingaan twintig -duizend soldaten tegenover stellen: krijgers, gehard in den strijd. Wel hadden de -Boeren geweren, doch tegen één geweer stonden veertig assegaaien! -</p> -<p>De Boeren rukten recht op Dingaan’s hoofdstad aan. ’t Was verwonderlijk, hoe weinig -tegenstand zij ondervonden. Maar ’t was nog verwonderlijker, dat de aanvoerders der -Boeren geen achterdocht kregen. -</p> -<p>Nu en dan zag men op de toppen der bergen eenige zwarte stippen; het waren schildwachten -der Zoeloe’s, die bij de nadering der Boeren snel verdwenen, terwijl men des nachts -de seinvuren des vijands zag flikkeren. -</p> -<p>In den namiddag van den 13. April 1838 sloegen de Boeren hun kamp op bij Italeni, -aan den voet van een hoogen bergrug, en den volgenden dag hoopte men door een snelle -beweging Dingaan’s hoofdstad, waarvan slechts eenige mijlen afstands hen meer scheidden, -te nemen, haar aan de vlammen prijs te geven, en Dingaan van zijn troon te stooten. -</p> -<p>Reeds bij het derde hanengekraai van den volgenden morgen was het geheele lager in -beweging. De paarden werden gezadeld, de kampbenoodigdheden op de weinige wagens geladen, -en de orde van den tocht geregeld. -</p> -<p>Piet Uijs leidde de voorhoede; Hendrik Potgieter en zijn mannen volgden. Zoo kwam -men voor een enge vallei, aan <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>weerskanten ingesloten door hooge, boschrijke bergen. De zon begon juist de toppen -der hoogste bergen te vergulden, toen men voor den ingang kwam van die vallei. -</p> -<p>„Dat lijkt sprekend op een muizenval,” fluisterde Dirk Kloppers tot den leeuwenjager, -die naast hem reed. -</p> -<p>De leeuwenjager knikte; hij was van dezelfde meening. -</p> -<p>Ook Piet Uijs dacht iets dergelijks; die vredige vallei leek hem als een poorte des -doods. -</p> -<p>„Is de weg veilig?” vraagde hij aan de patrouille, die op kondschap was uitgezonden -geweest. -</p> -<p>„Veilig,” antwoordde de patrouille. -</p> -<p>„Is er geen andere weg?” vraagde hij opnieuw. -</p> -<p>„Men kan deze bergen omtrekken,” antwoordde de patrouille, „maar er gaat veel kostbare -tijd mee verloren, en de menschen hunkeren naar de beslissing.” -</p> -<p>De Boeren haakten naar de beslissing; dat was waar. -</p> -<p>En de weg was veilig, rapporteerde de patrouille. -</p> -<p>Pieter Uijs had zijn aarzeling overwonnen; hij richtte zich op in de stijgbeugels -en riep met krachtige stem: „Voorwaarts!” -</p> -<p>De macht der Boeren bestond uit vijfhonderd man, waarvan de voorhoede, door het geheele -kommando gevolgd, nu in gesloten gelederen de bergkloof insloeg. -</p> -<p>Zonder eenig ongeval passeerde men de gevaarlijke punten. -</p> -<p>Piet Uijs had zich blijkbaar noodeloos ongerust gemaakt. Wel werd het in het bosch -aan de rechterzijde plotseling levendig, maar de beweging ontstond door een schaar -wilde papegaaien, die bij het brieschen der paarden opvlogen, en een paar opgeschrikte -reebokken gingen in groote sprongen voor de ruiters uit. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De voorhoede heeft nu gelukkig bijna den uitgang der gevaarlijke kloof bereikt, maar -daar—wat is dat? Is de uitgang versperd? -</p> -<p>Neen, het kàn niet waar zijn. -</p> -<p>Tòch is het waar. -</p> -<p>Alsof ze uit den grond zijn opgerezen, zoo staan daar twee Zoeloe-regimenten—in volle -slagorde. Het breede, stalen lemmet der stootassegaai flikkert in hun vuist, en zij -slaan op hun leeren schilden, dat het dreunt als het rommelen van den verren donder. -</p> -<p>Tegelijkertijd begint er beweging te komen langs de <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span>begroeide hellingen aan weerszijden van den weg, en het krijgsgeschreeuw der Zoeloe’s, -daverend van berg tot berg, doet de moedige Boerenharten sneller kloppen. -</p> -<p>„Houdt de gelederen gesloten!” roept Piet Uijs. -</p> -<p>Op dit oogenblik dringt een Boer naar voren, naar de spits der voorhoede, waar Piet -Uijs zich bevindt, en rapporteert: „Kommandant Potgieter laat u weten, dat de Zoeloe’s -hem van achter aanvallen en de vallei versperren!” -</p> -<p>„De klep van de val is dicht,” meent Dirk Kloppers. -</p> -<p>„Ik heb het niet anders verwacht,” zegt de leeuwenjager. -</p> -<p>De Boeren zitten inderdaad in den val. Zij zijn geheel omsingeld; de vredige vallei -is werkelijk geworden eene poorte des doods. -</p> -<p>Maar de dappere Piet Uijs, die zijn mannen hier heeft gebracht, zal die poorte open -breken door zijn sterken arm. -</p> -<p>„Zeg aan kommandant Potgieter,” beveelt hij aan den rapportganger<span class="corr" id="xd31e3397" title="Niet in bron">,</span> „dat hij mij van achter dekke! Onze weg ligt voorwaarts!” -</p> -<p>Tegelijkertijd kommandeert hij vuur, en de kogels der Boeren slaan een stuiptrekkende -opening in den Kaffermuur voor hen. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Potgieter kon aan den wensch van Piet Uijs niet meer voldoen, want de snelvoetige -Zoeloe’s waren, van de hellingen der bergen naar beneden stormend, reeds als een wig -tusschen de voor- en achterhoede der Boeren ingedrongen. -</p> -<p>Potgieter achtte het dus het verstandigst, om eerst van achter zich ruimte te maken, -en daarna zich door te slaan naar de voorhoede. -</p> -<p>In dien geest gaf hij bevel, snel eenige salvo’s op de Zoeloe’s die van achter opdrongen, -te geven, dan te paard te springen, en in vollen galop door den Kaffermuur heen te -breken. -</p> -<p>De order werd even snel als onverschrokken uitgevoerd, en voordat de slagorde der -Zoeloe’s, door de hevige losbrandingen van het geweer in verwarring gebracht, zich -kon herstellen, zaten de ruiters er reeds tusschen in en maakten ruim baan. -</p> -<p>Het eerste gedeelte van het krijgsplan was schitterend en met betrekkelijk gering -verlies uitgevoerd. Slechts een paar Boeren waren, door de werpassegaai getroffen, -achtergebleven in de bres. Doch nu kwam het tweede gedeelte <span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>van het krijgsplan: zich opnieuw te wagen in die enge vallei, in die poorte des doods, -zich door te slaan door de van vijanden krioelende kloof, en zich te vereenigen met -de voorhoede. -</p> -<p>Potgieter wendde nu den teugel van zijn paard en kommandeerde: „Terug mannen, de kloof -in! <span class="corr" id="xd31e3413" title="Bron: en">En</span> aansluiting gezocht met de voorhoede!” doch deze order is nooit uitgevoerd. -</p> -<p>Werd het bevel niet gehoord of begrepen—wie zal het zeggen? -</p> -<p>Slechts een handvol dapperen schaarden zich aan Potgieter’s zijde, terwijl de anderen -het open veld opgingen. Onder deze omstandigheden viel er niet aan te denken om de -voorhoede bij te springen, en Potgieter had al zijn beleid noodig, om zelf niet door -de overstelpende overmacht des vijands dood gedrukt te worden, en met droefheid in -de ziel en bestendig vurend, trok de dappere kommandant langzaam terug naar de vlakte. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Intusschen was de voorhoede onder Piet Uijs in een bloedigen strijd gewikkeld, en -hij streed als de leeuw, die door de wolven omsingeld is. Nog altijd hoopte men op -hulp van Potgieter, maar Karel Landman, die met onbezweken moed tot nog toe had gevochten, -riep, op een steilte gekomen, van waar hij de geheele vallei kon overzien: „Potgieter -en zijn mannen trekken terug—nu is alles verloren!” Maar zijn ervaren oog ontdekte -tegelijkertijd, dat ter linkerzijde nog een uitweg was uit de doodelijke kloof, en -hij haastte zich, dit den kommandant mede te deelen. -</p> -<p>„Neem dan dien uitweg,” zeide Piet Uijs snel beraden, „en ik zal met eenige manschappen -den aftocht dekken!” -</p> -<p>Zoo geschiedde het, en de Boeren trokken al vechtende terug, het open veld in, dat -met lang Tamboeki-gras was bedekt. -</p> -<p>Juist hield Piet Uijs zijn paard even in, om den vuursteen van zijn geweer te scherpen, -toen uit dat lange gras de gespierde arm van een Zoeloe-krijger zichtbaar werd. Op -hetzelfde oogenblik drong een speer met kracht in de rechterheup van den wakkeren -aanvoerder, dien hij met eigen hand nog uit de wond trok. -</p> -<p>Tegelijkertijd stortte het paard neer van een Boer, met name Nel, die naast hem reed. -</p> -<p>„Om ’s hemels wil, kommandant,” smeekte Nel, „laat mij niet in handen van den vijand -vallen!” -<span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span></p> -<p>„Neen, broeder,” antwoordde de zwaargewonde, „dat zal ik niet doen. Spring achter -op mijn paard; het is sterk, en zal ons beiden dragen!” -</p> -<p>Nel haastte zich om het te doen, doch het paard van Uijs had nog maar weinige stappen -gedaan, toen Nel met de handen naar boven tastte, alsof hij een houvast zocht, en -door een doodelijken speerworp getroffen, tuimelde hij van het paard. -</p> -<p>Uijs was intusschen doodsbleek geworden; slechts met moeite hield hij zich in het -zadel. Twee van zijn manschappen plaatsten zich nu met hun paarden aan weerskanten -van den geliefden aanvoerder, hem onder het rijden ondersteunende. -</p> -<p>Maar de dappere Voortrekker had genoeg; hij voelde zijn einde naderen. Hij nam afscheid -van zijn krijgsmakkers, beval hen—het was zijn laatste order!—hem te verlaten, om -voor hun eigen leven te zorgen, en nam afscheid met de woorden: „Denkt aan mijn vrouw -en kinderen, strijdt voor uw volk en houdt God voor oogen!” -</p> -<p>Vol weemoed en droefheid, maar toch nog met de stille hoop in het hart, dat zij hem -straks nog zouden kunnen redden, lieten zijn makkers hem achter. -</p> -<p>Helaas! <span class="corr" id="xd31e3438" title="Bron: het">Het</span> was een ijdele hoop. Zij waren nog niet ver gekomen, toen zij den sterken man zagen -waggelen en van het paard vallen. -</p> -<p>Dirk, de twaalfjarige zoon van Piet Uijs, was een eind vooruit. -</p> -<p>De zwaargewonde aanvoerder hief uit het lange gras, waar hij lag, nog het stervende -hoofd op, om te zien, of Dirk in veiligheid was. -</p> -<p>Hij ontdekte hem, en wenkte hem met de laatste krachtsinspanning om te vluchten. Maar -het heldenbloed zijner vaderen klopte in het hart van dien jongen; hij wendde zijn -paard. Drie Zoeloe’s schoot hij neer; toen viel hij, door een assegaai doodelijk getroffen, -in de armen van zijn stervenden vader. -</p> -<p>Dat was het einde van Piet Uijs, dien de Boeren den Dappere noemen, en van zijn heldenzoon -Dirk. Maar het Boeren-kommando trok, door de snelvoetige Zoeloe’s onophoudelijk bestookt -en verontrust, teleurgesteld en ontmoedigd terug. -<span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch19" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch19.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XIX.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Hoe was het met den veldtocht, dien de Engelsche kolonisten hadden beraamd, afgeloopen? -</p> -<p>Zij waren op den bepaalden, met de Boeren afgesproken tijd, met een macht van 3000 -Kaffers, waarvan er ongeveer 400 met geweren waren gewapend, en een afdeeling blanken -op marsen gegaan, om den Zoeloe-koning van uit het zuiden te bestoken, terwijl de -Boeren, zooals reeds gezegd, van uit het westen zouden optrekken. -</p> -<p>Het kommando stond onder het bevel van Robert Biggar, John Cane en Ogle, drie Engelschen. -Biggar was opperbevelhebber. -</p> -<p>Zonder veel hindernissen werd de Tugelarivier overgetrokken, en een Zoeloe-regiment, -dat op verkenning was uitgezonden, teruggeworpen. -</p> -<p>Het leger vervolgde nu zijn tocht en bereikte Endouka Kusuka. Hier stond slechts een -zwak regiment der Zoeloe’s, daar de hoofdmacht van den vijand op Dingaan’s bevel verder -landwaarts was ingetrokken, om als reserve dienst te doen, indien de Boeren in hun -vermetelen tocht mochten slagen. -</p> -<p>Maar de tocht der Boeren had reeds schipbreuk geleden, en ijlboden brachten aan de -reserve de order onmiddellijk hare vorige stelling, die ernstig bedreigd werd, in -te nemen. -</p> -<p>De Engelschen echter waren de Zoeloe’s voor. Bij het krieken van den dageraad was -Kasuka omsingeld, en een vernielend snelvuur werd op de plaats gericht. Onder gebrul -en gejuich bestormden nu de Kaffers onder hun blanken aanvoerder de plaats, die wel -een stad werd genoemd, doch slechts, evenals de andere Zoeloe-steden, uit een groot -aantal, in lange rijen zich uitstrekkende stroohutten bestond, en namen de zwakke -verschansingen. Weldra kronkelden de rookwolken omhoog boven de plaats, en verkondigden -aan de in ijlmarschen naderende hoofdmacht der Zoeloe’s, dat zij te laat kwamen, om -hun stad te redden. -</p> -<p>Maar dit gezicht maakte hen razend, en geprikkeld door het bewustzijn, dat de gevreesde -Boeren voor de Zoeloe’s waren geweken, daalden zij snel van de heuvelen neer, die -Kasuka omringden, om den vijand slag te leveren. -<span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span></p> -<p>Het waren zeven regimenten, ongeveer 10000 man, die de heuvelen afstormden. -</p> -<p>Biggar zag hen naderen. Met grooten spoed stelde hij zijn leger in slagorde op voor -de brandende stad, en de voorhoede der Zoeloe’s werd met zoo’n geduchten kogelregen -begroet, dat zij zwenkte, het slagveld vol dooden en gewonden achter zich latende. -</p> -<p>Er was een oogenblik van verademing, maar de geheele macht der Zoeloe’s rukte nu op -in den vorm van een halve maan, een slagorde, door koning Chaka<a class="noteRef" id="xd31e3464src" href="#xd31e3464">1</a> uitgevonden, waarvan het centrum recht op den vijand aanrukte, terwijl de vleugels -hem in snellen aanloop moesten omsingelen. -</p> -<p>Biggar zag de gevaarlijke beweging, en terwijl Ogle met zijn manschappen tegen den -linkervleugel des vijands optrok, zou Cane zijn rechtervleugel zien te keeren. -</p> -<p>Ogle was inderdaad zoo gelukkig, den vijand terug te werpen, toen zijn Kaffers, door -een nooit opgehelderde paniek aangetast, plotseling uiteen stoven, en hun heil in -de vlucht zochten. -</p> -<p>Het was een onherstelbare slag. -</p> -<p>Wel snelden de blanken aan het hoofd van versche manschappen naar het bedreigde punt, -doch daardoor werden weer andere punten ontbloot, en de vreeselijke hoornen der halve -maan begonnen elkander dicht te naderen. -</p> -<p>Cane kreeg een assegaai voor in de borst, en terwijl hij ze met eigen hand uit de -wond rukte, trof hem de tweede speer tusschen de schouders. Het wapen stond te schudden -in zijn vleesch. Een Kaffervorst, een van Cane’s trouwste vrienden, sprong toe, om -de assegaai uit de wond te halen, doch Cane, door pijn verblind, herkende zijn bondgenoot -niet, en verbrijzelde diens hoofd door een geweerschot. -</p> -<p>Maar de Zoeloe’s lieten hem weinig tijd, om de vreeselijke vergissing te betreuren. -Door vier speren getroffen, stortte hij tegen den grond. Geen twee minuten later lagen -ook Biggar en Ogle zieltogend uitgestrekt op den van bloed doorweekten bodem, en het -geheele Kafferkommando verstoof als kaf voor den wind. -</p> -<p>Het was een vreeselijke vlucht, en de Kaffers kwamen aan de Tugelarivier aan op een -punt, waar de oever uit honderd voet hooge, loodrechte rotsen bestond. De Tugela <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>werd voor hen een andere Berezina. Met de scherpe speer der Zoeloe’s achter zich was -er geen tijd voor beraad, en de ongelukkigen stortten verpletterd neer op de harde -klippen en steenen der Tugelabedding. Eerst toen er een hooge laag van stuiptrekkende, -stervende lichamen was gevormd, werd de val der nakomenden gebroken, en bereikten -dezen den overkant. Doch ook hier was men nog niet veilig, want een sterke afdeeling -der Zoeloe’s was, de rotsen omtrekkend, op een gemakkelijke plek de rivier overgetrokken, -en versperde den ontkomenen opnieuw den weg. Hier viel de laatste blanke, Blankenberg, -en van het Kafferkommando van Biggar schoten slechts weinig honderdtallen over. -</p> -<p>Als een bergstroom vervolgde het Zoeloe-leger, plunderend en verwoestend, zijn overwinningstocht. -De Engelsche kolonisten hadden geen rust voor het hol van hun voet en weken terug -tot aan het strand van den Oceaan. En er zou hun slechts de keuze zijn overgebleven -tusschen de golven van dien Oceaan en de speer van den Zoeloe, indien in dit hachelijk -oogenblik niet een schip in de baai het anker had uitgeworpen. Het nam de ongelukkigen -aan boord, heesch toen de vlag en koos het ruime sop. -</p> -<p>Maar de Boeren bleven achter, omloeid door het heidendom, en vaster dan ooit stond -Dingaan’s troon. Met een grijnslach om den wreeden mond zeide hij tot zijn kapiteins: -„Zie, op gindschen heuvel ligt het afgeknaagde gebeente van Piet Retief en de zijnen; -bij dien anderen heuvel, waar juist een zwerm aasvogels neerstrijkt, ligt Piet Uijs, -zijn wreker, en ik heb de bedding der Tugelarivier geplaveid met de lijken mijner -vijanden. Uwe assegaaien druipen van het bloed van acht honderd Boerenmenschen, en -ik ben besloten, om dit volk te verdelgen tot den laatsten man!” -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e3464"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3464src">1</a></span> Chaka was de broeder van Dingaan, en werd door zijn broeders in 1828 vermoord. Chaka -was een onmensch, bloeddorstig als een wild dier, doch werd door zijn opvolger Dingaan -nog overtroffen. <a class="fnarrow" href="#xd31e3464src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch20" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch20.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XX.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Hendrik Potgieter had er genoeg van, en trok met zijn volgelingen terug naar de oevers -der Vaalrivier. -<span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span></p> -<p>Een bange tijd brak nu aan voor de achterblijvende Boeren. De levensmiddelen, zelfs -de ammunitie, raakte bij velen op, en het nijpendste gebrek stond voor de deur. Daarbij -kwamen vele en zware regens, en in hun gevolg ernstige koortsen, die het volk teisterden. -</p> -<p>Men kon elk oogenblik Dingaan’s bloeddorstige regimenten verwachten, en om dien schok -te kunnen weerstaan, werden er twee groote, elk uit vijfhonderd ossenwagens bestaande, -lagers gevormd, waarvan het lager, onder bevel van Gert Maritz, bij de kleine Tugelarivier, -en het andere, onder bevel van Jakobus Potgieter aan een zijtak der Blauwkransrivier -werd opgeslagen, op de plek, waar de wagens van Piet Uijs hadden gestaan. -</p> -<p>Dit lager werd het Modderlager genaamd van wege den door vele regens doorweekten grond, -en na verloop van vier maanden was men dan ook verplicht, het te verplaatsen naar -de <span class="corr" id="xd31e3488" title="Bron: Bosmansrivier">Boschmansrivier</span>. -</p> -<p>Hier, aan de <span class="corr" id="xd31e3493" title="Bron: Bosmansrivier">Boschmansrivier</span>, kreeg men de Zoeloe’s. Drie volle etmalen, van den 10<sup>den</sup> tot en met den 12<sup>den</sup> Augustus 1838 duurde de bestorming; het lager lag als een eenzaam eiland in een wild -bruisende zee. -</p> -<p>Den derden dag ontving Gert Maritz bericht van het groote gevaar, waarin de stamgenooten -verkeerden. Het eigen lager werd nu snel in staat van verdediging gebracht; daarna -zadelde Maritz op, en trok met een sterke wacht uit, om het benarde lager te ontzetten. -Maar de dappere mannen van Jakobus Potgieter hadden zich met zooveel kracht verweerd, -dat de Zoeloe’s het na een verlies van duizenden manschappen hadden moeten opgeven. -</p> -<p>Als door een wonder was ook het kleine kamp der van Dijken, niet ver van Jakobus Potgieter’s -lager opgeslagen, aan het dreigend gevaar ontsnapt. Midden in den nacht kwam hier -de tijding, dat de Zoeloe’s in aantocht waren, en terwijl de vrouwen en de kinderen -in hun nachtgewaad de bosschen invluchtten, maakten zich de weinig weerbare mannen -gereed, om het zwakke lager te verdedigen. Maar de Zoeloe’s ontdekten het niet, en -de menschen waren gered. -</p> -<p>Er heerschte dus groote blijdschap bij de Boeren, doch zij werd niet weinig getemperd, -toen men tot de treurige ervaring kwam, dat al het vee, dat toch het hoofdbestaan -der Boeren uitmaakte, zoowel het vee van Potgieter’s lager als dat der van Dijken, -door de Zoeloe’s was meegevoerd. -<span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span></p> -<p>Acht dagen na het gevecht werd Jakobus Potgieter’s lager verplaatst naar de kleine -Tugelarivier, slechts door de rivier van Gert Maritz’ lager gescheiden. -</p> -<p>Beide lagers werden nu herschapen in ééne sterke vesting, die door zware zodenmuren -en diepe grachten werd beschermd, terwijl zij werd gedekt door zoogenaamde „schiethokken” -aan de hoeken, van waar men de muren kon bestrijken. -</p> -<p>In het midden van het lager was een groote ruimte gelaten, die overspannen werd met -tentlinnen, waar de Nederlandsche zendeling Smit, die de Boeren in hun grooten nood -trouw ter zijde heeft gestaan, geregeld godsdienstoefening hield. -</p> -<p>In dit lager hebben de Boeren vijf maanden gestaan, en hier is hun het water werkelijk -tot aan de lippen gekomen. -</p> -<p>De beesten waren geroofd, de proviand raakte op, en de hongersnood stond voor de deur. -En alsof al deze rampen nog niet genoeg waren, werd de wakkere Voortrekker Gert Maritz -ziek en bezweek. Onder vele tranen werd hem in het lager een laatste rustplaats bereid, -en de Boeren, door zooveel leed overmand, lieten het moedige hoofd zakken. -</p> -<p>In zware tegenheden handelde God met dit volk, en Hij bezocht het met zijn kastijdende -roede. Hij schudde het, evenals zijn storm de wateren schudt en zuivert. Hij wierp -het in den heeten oven der beproeving, opdat het gereinigd te voorschijn zou komen, -als goud, gelouterd in den smeltkroes. Immers Hij had het volk der Emigranten-Boeren -uitverkoren, om de weegschalen van het heilig recht hoog te houden onder de blinde -heidenen, die niet wisten van God noch van zijn gebod. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch21" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch21.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXI.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">„Een gebed des verdrukten, als hij overstelpt is, en zijne klacht uitstort voor het -aangezicht des Heeren. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>O Heere! <span class="corr" id="xd31e3520" title="Bron: hoor">Hoor</span> mijn gebed, en laat mijn geroep tot U komen. -<span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span></p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Verberg uw aangezicht niet voor mij, neig uw oor tot mij ten dage mijner benauwdheid; -ten dage als ik roep, verhoor mij haastelijk.” -</p> -<p>Vrouw Kloppers staakt even met het lezen van den psalm, en luistert naar den wind, -die het linnen doet golven der tent boven haar. -</p> -<p>„Want mijne dagen zijn vergaan als rook, en mijne gebeenten zijn uitgebrand als een -haard.… -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Mijne vijanden smaden mij al den dag; die tegen mij razen, zweren bij mij. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Want ik eet asch als brood, en vermeng mijn drank met tranen. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Van wege uwe verstoordheid en uwen grooten toorn: want Gij hebt mij verheven en weder -nedergeworpen.” -</p> -<p>Weer houdt vrouw Kloppers op; haar leven gaat voor het oog harer ziel voorbij. -</p> -<p>De regen klettert tegen het linnen der tent; op sommige plaatsen, waar het linnen -versleten raakt, dringt hij er door. Het opengeslagen bijbelblad wordt vochtig, maar -dat komt niet van de regendruppels. Dat komt van de tranen, die vrouw Kloppers langzaam -over de wangen rollen. -</p> -<p>„Mijne dagen zijn als eene afgaande schaduw, en ik verdor als gras.” -</p> -<p>Ja, dat getuigen hare diepliggende oogen, hare ingevallen wangen, die smartelijke -trek om haar mond. -</p> -<p>„Maar Gij, Heere! <span class="corr" id="xd31e3545" title="Bron: blijft">Blijft</span> in eeuwigheid, en uwe gedachtenis van geslacht tot geslacht.” -</p> -<p>„Amen!” zegt hare ziel. -</p> -<p>„Gij zult opstaan, Gij zult u ontfermen over Zion, want de tijd om haar genadig te -zijn, de bestemde tijd is gekomen.” -</p> -<p>Ja, dat is hare hoop; die hoop houdt haar staande; zonder die hoop ware zij reeds -lang vergaan. -</p> -<p>God zal zich ontfermen over Zion, over het geestelijk Zion, over zijn uitverkoren -volk, over het schuldige maar in zijn onwankelbaar verbond opgenomen volk der Emigranten-Boeren. -</p> -<p>Vrouw Kloppers wil doorlezen, maar Hannie roept. Hannie is ook in de tent, maar ge -zoudt het lieve kind niet meer kennen: zoo uitgeteerd ziet zij er uit. De koortsen -hebben haar <span class="corr" id="xd31e3554" title="Bron: vreesselijk">vreeselijk</span> geteisterd, doch die beteren nu gelukkig. Maar zij heeft thans versterkend voedsel -noodig, dat bijna niet te krijgen is. Want van den kostbaren veestapel, dien <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>Gert Kloppers meebracht uit de Kolonie, is niets overgeschoten dan een paar melkkoeien -en eenige paarden. Het andere vee is op den langen tocht verongelukt of geroofd door -de Zoeloe-Kaffers. Tevens is het eetbaar wild ver weggevlucht, en de Boeren durven -zich niet van hun lagers verwijderen uit vrees, dat deze zullen overrompeld worden -door de overmoedige, bloeddorstige vijanden. -</p> -<p>„Moeke, wanneer komt Vader thuis?” -</p> -<p>„Ik wacht hem elk oogenblik, lieveling.” -</p> -<p>„Is Vader op de jacht?” -</p> -<p>„Ja, mijn kind.” -</p> -<p>Al drie dagen is Gert Kloppers in de buurt op de jacht geweest, zonder iets onder -schot te krijgen. -</p> -<p>De andere jagers zijn niet gelukkiger geweest. -</p> -<p>„Ik wou, dat Vader eens een blesbok schoot; wat zou dat vleesch ons smaken!” -</p> -<p>De moeder zucht, doch buiten wordt een mannenstem gehoord, en Gert Kloppers treedt -binnen. -</p> -<p>Hij heeft er in geen weken zoo opgeruimd uitgezien. -</p> -<p>„Ik heb een bok geschoten, Hanneke,” zegt hij, „een goeie, hoor! Hij ligt hier buiten. -Nu zullen we smullen!” -</p> -<p>„Nu zullen we smullen,” herhaalt de kleine Hannie, en zij klapt met hare magere handjes. -</p> -<p>Ook vrouw Kloppers is innig verblijd, en zij zegt: „De Heere vergeet ons nog niet,” -maar haar man met haar vriendelijken blik aanziende, laat zij er op volgen: „Beste -man, gij hebt zeker geen droogen draad aan je lijf; droog je hier bij het vuur, en -ik zal dadelijk koffie zetten.” -</p> -<p>„Zeker koffie van geroosterde <span class="corr" id="xd31e3574" title="Bron: garst">gerst</span>?” -</p> -<p>„Ja, de echte koffie is al lang op.” -</p> -<p>„Nu, maar ik moet echte koffie hebben vandaag, vrouwke.” -</p> -<p>Hanna kijkt haar man verwonderd aan. Hij heeft al verscheidene weken het opgietsel -van geroosterde gerst voor lief genomen; hij weet, dat er in het heele lager geen -lood koffie te krijgen is, en toch wil hij ze van middag hebben. Zij begrijpt er niets -van, maar nog minder begrijpt zij ’t, nu haar man met een lachend gelaat uit een grooten, -diepen zak een buil echte koffieboonen haalt en op de tafel legt. -</p> -<p>„Je bent in den regel nog al slim; maar dat begrijp je zeker niet?” zegt hij. -</p> -<p>Zij schudt het hoofd—hoe zou ze dat begrijpen? -</p> -<p>„Dan zul je dàt ook wel niet begrijpen, en dàt, en dàt—” en hij haalt wel vijftien -builen uit den zak: kruidenierswaren, <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>gedroogde vruchten, specerijen, enzoovoort. De zak schijnt wel onuitputtelijk. -</p> -<p>De verbazing van vrouw Kloppers kent geen grenzen, maar dit hindert haar niet, om -onmiddellijk echte koffie, Javakoffie te zetten. Intusschen helpt Kloppers zijn vrouw -uit den droom: „Onze broeders in de Kolonie en in den omtrek der <span class="corr" id="xd31e3589" title="Bron: Vaal-rivier">Vaalrivier</span> hebben van onzen grooten nood gehoord, en zich gehaast, om levensmiddelen te zenden. -Dat is het medelijdende, Afrikaansche bloed, Hanneke, dat zich niet verloochenen kan. -Nu zijn een paar volgeladen ossenwagens met levensmiddelen reeds in de buurt aangekomen, -en om je te verrassen, heb ik al vast het een en ander meegebracht.” -</p> -<p>De koffie is thans gezet; de zoo lang ontbeerde suiker is er nu ook, en een blikken -kannetje, half gevuld met melk, voltooit de nederige koffietafel. Maar het echtpaar -heeft schik, en verkneutert zich in den naar hunne meening zoo rijk voorzienen disch. -</p> -<p>Het duurt niet lang, of Dirk, de zoon, komt ook binnen. Hij is platzak en gemelijk -van de jacht thuis gekomen en is niet weinig in zijn schik geweest, toen hij het geschoten -hert in de gaten kreeg. -</p> -<p>Opgewekt treedt hij binnen. -</p> -<p>„Zoo, Vader,” zegt hij, „hebt ge dien bok geschoten? Kom aan, ’t is een baas, hoor! -Wij zullen er straks een flink stuk afsnijden en boven het vuur roosteren.” -</p> -<p>„En echte koffie gezet?” laat hij er op volgen, met behagen den koffiegeur ruikend. -</p> -<p>„Waar haal je ’t van daan? Flink, Moeder, schenk maar eens in; dat zal me verwarmen, -want ’t is een geducht koude regen.” -</p> -<p>Hij wordt hoe langer hoe opgewekter. -</p> -<p>„En wat ligt daar toch allemaal op de tafel? Het lijkt wel een heele kruidenierswinkel. -Menschen, waar komt dat toch allemaal van daan?” -</p> -<p>„Raad maar eens,” zegt zijn vader. -</p> -<p>„Van de Engelsche regeering!” antwoordt Dirk. -</p> -<p>Hij schaterlacht, terwijl hij dit zegt. Deze lach werkt aanstekelijk; ook zijne ouders, -zelfs de kleine Hannie beginnen te lachen. Er begint een frissche, vroolijke toon -te heerschen; het wordt bepaald gezellig in de oude, gehavende tent. -</p> -<p>Na eenigen tijd komt de leeuwenjager, die een paar dagen afwezig is geweest. -<span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span></p> -<p>Hij heeft iets gewichtigs; de anderen merken het aan zijn stap, die driftiger is dan -gewoonlijk. -</p> -<p>Over dien vreeselijken Februarimorgen, toen Mieke door een assegaai werd gedood en -den daaropvolgenden morgen, toen zij in de koele aarde werd neergelegd, spreekt hij -nooit. Maar in zijn binnenste brandt een vuur. -</p> -<p>„Belangrijk nieuws!” zegt hij op zijn gewonen, korten toon. -</p> -<p>De anderen zien hem vragend aan. -</p> -<p>„Pretorius is aangekomen.” -</p> -<p>„Welke Pretorius?” vraagt Kloppers. -</p> -<p>„Andries Wessel uit het district Graaff-Reynet.” -</p> -<p>„Ik heb geruchtswijze gehoord, dat hij ons komt helpen,” zegt Kloppers. -</p> -<p>„Niets vaster dan dat,” antwoordt de leeuwenjager met klem. -</p> -<p>„Dus we trekken weer tegen de Zoeloe’s op?” -</p> -<p>„Dat zou ik denken.” -</p> -<p>De oogen van den leeuwenjager flikkeren, terwijl hij dit zegt; zij weerkaatsen het -vuur, dat in zijn binnenste brandt. -</p> -<p>„Met hoeveel man is hij gekomen?” -</p> -<p>„Met vierhonderd: allen flinke, dappere kerels.” -</p> -<p>„Mooi,” zegt Kloppers. Hij wrijft zich van plezier de handen. -</p> -<p>„Heb je ze gesproken, Teunis?” -</p> -<p>„Ik heb hun veldkornetten de hand gedrukt. Zij hebben gezegd: Wij zijn gekomen, om -onze broeders in Natal te helpen. Wij willen met hen sterven of overwinnen. Dat hebben -zij gezegd.” -</p> -<p>De oogen van Kloppers beginnen te schitteren. -</p> -<p>„Daaraan herken ik weer den echten, onverbasterden, Afrikaanschen aard,” zegt hij. -„Wij Boeren zijn net als de kinderen in een groot huishouden: dikwijls gekibbel en -ruzie. Maar als de vijand voor de poorten staat, als het <span class="corr" id="xd31e3629" title="Bron: meènens">meenens</span> wordt, dan staan we schouder aan schouder: één voor allen; allen voor één. -</p> -<p>„En wanneer zal de veldtocht beginnen, Teunis?” -</p> -<p>„Zoo gauw mogelijk; binnen eenige dagen. Pretorius zet er haast achter.” -</p> -<p>„Hij heeft gelijk,” zegt Kloppers. „Hoe eerder hoe beter. We moèten met de Zoeloe’s -afrekenen. Ten eerste, omdat het onschuldig vergoten bloed moet worden gewroken. God -heeft ons Boeren de roeping gegeven, om onder de heidenen de Overheid te vertegenwoordigen, -en de Overheid draagt <span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>het zwaard niet te vergeefs. Ten <span class="corr" id="xd31e3638" title="Bron: Tweede">tweede</span>, omdat onze toestand bij den dag onhoudbaarder wordt. Daarom zeg ik nog eens: hoe -eerder de veldtocht begint, hoe beter.” -</p> -<p>Hij ziet zijn zoon aan. -</p> -<p>„Dirk,” zegt hij, „ik wou wel mee trekken in den oorlog; wilt gij niet hier blijven -ter verdediging van het lager?” -</p> -<p>„Liefst niet, vader!” zegt Dirk. „Ik smeek u, laat me mee!” -</p> -<p>„Goed dan, gij zult mee—Teunis, blijf jij dan hier?” -</p> -<p>„Ik? Neem me niet kwalijk, maar ik heb geen tijd.” -</p> -<p>„Als de anderen ook zoo praten, dan blijft er geen man hier,” zegt Kloppers. -</p> -<p>„De huisvaders behooren hier te blijven; laat de jònge menschen trekken,” antwoordt -de leeuwenjager. -</p> -<p>Er volgt een pauze. -</p> -<p>„Het wordt een ernstige strijd,” zegt Kloppers; „een strijd op leven en dood!” -</p> -<p>„Ja, op leven en dood,” zegt de leeuwenjager; „de twee volgende maanden brengen ons -den ondergang of de overwinning!” -</p> -<p>„De overwinning en de zegepraal!” roept vrouw Kloppers. -</p> -<p>Zij is opgestaan; zij heeft de hand op haren bijbel gelegd. -</p> -<p>Hare oogen stralen als van een profetes uit het oude Verbond. -</p> -<p>„De Heere zal zich ontfermen over ons volk,” zegt zij met luide, plechtige stem, „en -Hij zal ons voeren uit den strik der heidenen!” -</p> -</div> -</div> -<div id="ch22" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch22.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Pretorius, de man met het moedige hart en het schrandere brein, de man, wien de onverwelkelijke -eere zal verblijven, dat hij onder diep ontmoedigende omstandigheden den hachelijken -strijd tegen den Koning der Zoeloe’s dorst aan te binden, was met zijn Boeren op marsch -gegaan. Allen waren van het gewicht en den ernst hunner taak <span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span>doordrongen; allen wisten het, dat de strijd zou uitloopen op zegepraal of ondergang. -</p> -<p>Waar de kleine Tugela zich met de groote Tugela vereenigt, sloot de wakkere Karel -Landman zich met zijn manschappen aan bij het kommando, dat nu vierhonderd zeven blanken -telde. -</p> -<p>Pretorius stelde op alles orde. Bij elken wagen moesten twee hekkens (schanskorven -van doorntakken) zijn ter afsluiting der open ruimte tusschen de voor- en achterwielen, -als men in lager stond, terwijl deze hekkens door zware ijzere kettingen werden verzekerd. -</p> -<p>Elken morgen werd de krijgswet, die door allen was bezworen, voorgelezen, en bij elken -marsch trokken verspreide patrouilles van vijf man vooruit, om de veiligheid van den -omtrek te bespieden. -</p> -<p>De ammunitie, de proviand en de kampbenoodigdheden waren verladen op een trein van -zeven en vijftig ossenwagens, die in breede rijen van vier wagens, door een sterke -voor- en achterhoede gedekt, voorttrokken. -</p> -<p>Men trok nu het eigenlijke Zoeloeland in, en den 7<sup>den</sup> December (1838) bracht een patrouille twee Kaffers mede, door Matowaan, een door -Dingaan onderworpen Kafferhoofd, als parlementairs den Boeren tegemoet gezonden. -</p> -<p>Pretorius liet bij de komst dezer parlementairs onmiddellijk halt houden, uitspannen -en het kamp opslaan, terwijl hij de beide Kaffers terug zond met de order aan Matowaan, -dat deze den volgenden dag met al zijn weerbare manschappen doch ongewapend voor den -kommandant zou verschijnen. -</p> -<p>Zoo geschiedde het, en Matowaan sloot met de Boeren een verbond, terwijl hij als teeken -van vrede van den kommandant een groote, witte sjerp ontving, waarop Pretorius’ naam -stond te lezen. De Boeren verplichtten zich, om den rapportganger der Kaffers, die -deze sjerp mocht dragen, te eerbiedigen, doch al de andere Kaffers moesten tijdens -den veldtocht bij hun kralen blijven, op gevaar van anders door de blanken te worden -doodgeschoten. -</p> -<p>Matowaan bood nu aan, met zijn manschappen het kommando te versterken, maar de voorzichtige -Pretorius dacht aan het einde van Piet Retief, en bang voor verraad, wilde hij in -dezen veldtocht, die op een groote overwinning of op een volkomen vernietiging moest -uitloopen, geen onbetrouwbare elementen in zijn nabijheid hebben. -</p> -<p>Hij sloeg dus het aanbod vierkant af, doch stond toe, dat <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>Matowaan zijn manschappen een oorlogsdans liet uitvoeren. -</p> -<p>Naar dien Kafferdans hebben de Boeren die plek Danskraal genoemd; zij ligt op eenige -mijlen afstands van het tegenwoordige Ladysmith. -</p> -<p>Pretorius voelde intusschen de zware verantwoordelijkheid, die op zijn schouders rustte, -en evenals een zijner vroegere stamgenooten, de beroemde admiraal de Ruiter, bij hachelijke -ondernemingen zijn kracht zocht in het gebed, zocht deze Boeren-kommandant het ook -in het gebed, en op zijn bevel werd, toen de Kaffers waren vertrokken, een plechtige -godsdienstoefening gehouden. -</p> -<p>De vrome Sarel Cilliers nam op verlangen van Pretorius de leiding van den dienst op -zich, en op den kanonwagen staande, sprak hij aldus: „Mijne broeders en stamgenooten! -Hier staan wij thans voor een heilig God van hemel en aarde, om een gelofte af te -leggen, dat, indien Hij ons zal beschermen en onze vijanden in onze handen zal geven, -zoodat wij denzelve overwinnen, wij dien dag der zegepraal, dien datum, elk jaar als -een dankdag, zooals een Sabbath, tot Zijne eer zullen doorbrengen. En wij zullen het -ook aan onze kinderen zeggen, dat zij er met ons in moeten deelen, tot een gedachtenis -ook voor onze nakomende geslachten. Want de eere van God zal er door worden verheerlijkt, -dat Hem de roem en de eere der overwinning wordt gegeven! Doch is iemand bezwaard, -om in dat verbond te treden, die verwijdere zich!” -</p> -<p>Hij keek met zijn vriendelijke oogen de vergadering rond, en wachtte even, of iemand -zich zou verwijderen. Doch niemand ging. Allen waren begeerig, om in dit verbond te -worden opgenomen, maar een heilige vreeze zal wel door aller ziel zijn gegaan, toen -hij, zijn handen priesterlijk uitbreidend naar den hoogen, in naam van dit volk een -plechtig verbond sloot met den Koning der koningen. -</p> -<p>Dit verbond werd elken avond vernieuwd, en de Boeren voelden er zich wonderlijk door -versterkt. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Van vlugge boodschappers heeft Gert Kloppers vernomen, dat Pretorius met zijn kommando -in snelle tochten voorttrekt, het zuidoosten in, en de gewichtige tijding, dat de -Zoeloe’s van het naderen der Boeren zijn verwittigd, en hunne rookseinen reeds van -de toppen der bergen zijn gezien, doet een spoedig gevecht verwachten. -<span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span></p> -<p>Doch verscheidene dagen zijn er sedert die laatste tijding verstreken, en Gert Kloppers -heeft niets meer vernomen. -</p> -<p>Van den naasten heuvel heeft hij een soort observatiepost gemaakt, en daar staat hij -nu weer met Ouderling de Jong en Barend Jansen naar het oosten te turen. Floor en -Willem zijn al heel vroeg uitgereden, om het een of ander nieuws op te sporen, maar -’t is al bijna middag, en nog zijn ze niet thuis. -</p> -<p>In de verte ziet Kloppers nu toch iemand naderen; ’t is een Griqua. De Boeren houden -hem aan. -</p> -<p>„Hebt ge iets van den oorlog gehoord?” -</p> -<p>„Ik heb vernomen, dat er een groote slag is geleverd.” -</p> -<p>De Boeren spitsen hun ooren. -</p> -<p>„En hoe is ’t afgeloopen?” -</p> -<p>De Griqua haalt de schouders op: „Ik weet het niet.” -</p> -<p>De Boeren doen hem honderd vragen, maar meer weet hij niet, dan dat er een groote -slag is geleverd. ’t Is schraal nieuws. -</p> -<p>Tegen den middag komen er twee Kaffers voorbij. Zij bevestigen het, dat er geducht -is gevochten. -</p> -<p>„Er moeten veel Zoeloe’s gesneuveld zijn,” zegt de grootste. -</p> -<p>„Ja, dat denk ik ook wel,” zegt Barend Jansen, terwijl hij aan zijn ruigen baard trekt. -</p> -<p>„En de Boeren moeten woest hebben gevochten,” zegt de kleinste. -</p> -<p>„Dat betwijfel ik evenmin,” zegt Barend Jansen, „maar vertel nu eens, wie heeft het -gewonnen?” -</p> -<p>Ja, dat wisten ze niet, maar ze geloofden wel van de Boeren. -</p> -<p>Veel wijzer waren de Boeren van die berichten nog niet geworden, maar de geruchten -waren ten minste gunstig, en dat was al vast iets. -</p> -<p>Zij bleven op hun observatiepost, maar er kwam geen mensen meer in ’t zicht. -</p> -<p>„Geen tijding goede tijding, zullen we maar denken,” zeide Gert Kloppers, ofschoon -hij ongeduldig heen en weer liep. -</p> -<p>Tegen den avond kwam eindelijk Floor opdagen. Hij had een Griqua aan zijn zijde, de -man bereed een os. ’t Was een vreemd gezicht: een ossenruiter naast een paardenruiter. -</p> -<p>Het gelaat van Floor stond waarlijk niet vroolijk. Strak en ernstig stonden zijn trekken. -</p> -<p>„Dat is slechte tijding,” zeide Kloppers. -<span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span></p> -<p>De anderen zeiden geen woord. -</p> -<p>Kloppers had juist gegist. -</p> -<p>„Ik heb een Zoeloe-krijger gesproken,” zeide de Griqua, „die den slag heeft meegemaakt. -Hij deelde mij mee, dat de Zoeloe’s de Boeren in een hinderlaag hadden gelokt, waar -dezen niet uit konden. Zij hadden als leeuwen gevochten en honderden Zoeloe’s doodgeschoten, -maar eindelijk werden ze overmand en de meesten sneuvelden. Ook de generaal is gesneuveld.” -</p> -<p>„Hoe heet de generaal?” vraagde Kloppers. -</p> -<p>„Ik heb den naam hooren noemen, maar hij is me ontgaan.” -</p> -<p>„Heet hij Landman?” -</p> -<p>De Griqua schudde van neen. -</p> -<p>„Jager?” -</p> -<p>De Griqua schudde weer. -</p> -<p>„Pretorius?” -</p> -<p>„Ja, Pretorius, zoo heet hij.” -</p> -<p>Toen verbleekte Kloppers, maar Barend Jansen klemde de tanden op elkaar. -</p> -<p>„’t Zou vreeselijk zijn—”, zeide Kloppers. -</p> -<p>„Als ’t waar is,” zeide Barend Jansen. -</p> -<p>In de pijnlijkste onzekerheid liep de dag ten einde. Willem was niet gekomen. -</p> -<p>Slechts één persoon in het geheele lager stond in het geloof, dat de slag was gewonnen. -Die persoon was een vrouw. Die vrouw was de vrouw van Kloppers. -</p> -<p>„God heeft ons de overwinning gegeven,” zeide zij. -</p> -<p>„Wie heeft u dat gezegd?” vraagde een verstandige, voorzichtige Boer. -</p> -<p>„Dat heeft de Heere mij geopenbaard,” zeide ze. -</p> -<p>De Boer haalde de schouders op. -</p> -<p>„In die zaken moet men zeer behoedzaam zijn,” zeide hij; „hoeveel droevige vergissingen -hebben christenen op dat punt gemaakt!” -</p> -<p>„Maar ik vergis mij niet,” zeide zij. -</p> -<p>Zij was van haar punt niet af te brengen; zij stond in een onwankelbaar geloof. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Bij het krieken van den dageraad stonden weer een tiental Boeren op den uitkijk. -</p> -<p>Wijd, wijd in de verte zagen zij eene kleine zwarte stip.… -<span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span></p> -<p>Nu was ze verdwenen; maar het volgende oogenblik was ze weer zichtbaar. -</p> -<p>Zij naderde snel. -</p> -<p>„We zullen ’t gauw weten,” zeide Kloppers, „wie ’t is.” Hij zette zijn valkenoogen -wijd open. -</p> -<p>„’t Is Willem,” riep hij plotseling; „er is geen twijfel aan, ’t is Willem—maar hij -rijdt als een dolle; hij zal den Vos nog doodrijden—kijk, daar gaat hij den heuvel -af—het paard zal de pooten nog breken bij dien woesten rit—nu is hij verdwenen in -de vallei—daar is hij al weer op den volgenden heuvel—hij zwaait met het geweer—dat -is een goed teeken—hij roept—ik kan hem niet verstaan—ik houd het hier niet langer—voorwaarts!” -</p> -<p>De tien Boeren, Kloppers voorop, liepen den ruiter tegemoet. -</p> -<p>Hij stond in de stijgbeugels, en hij zwaaide aldoor het geweer boven zijn hoofd, en -hij riep met zijn frissche, heldere stem: „Hoera! Overwinning en zegepraal!” -</p> -<p>De Boeren waren zich zelve niet bij deze heugelijke tijding. -</p> -<p>Zij namen hun hoeden, en zwaaiden ze; zij namen hunne geweren en losten vreugdeschoten—Hoera! -Overwinning en zegepraal! -</p> -<p>Nu was Willem bij de Boeren aangekomen. -</p> -<p>„Het leger van Dingaan is geducht geslagen; waarschijnlijk is ons kommando reeds zijn -hoofdstad binnengedrongen. Het vierde gedeelte van het Kafferleger ligt dood op het -slagveld.” -</p> -<p>Zoo luidde Willem’s kort, bondig rapport. -</p> -<p>„Van wien weet ge ’t?” vraagde zijn vader. -</p> -<p>„Van den Hottentot, die door Dirk met een brief aan ons is afgezonden.<span class="corr" id="xd31e3762" title="Niet in bron">”</span> -</p> -<p>„Een brief? <span class="corr" id="xd31e3766" title="Bron: waar">Waar</span> is de brief?” -</p> -<p>„Hier,” zeide Willem, terwijl hij een pakje, in een stuk buffelleer gerold, overhandigde. -</p> -<p>„En waar is de Hottentot?” -</p> -<p>„Ik heb hem achtergelaten; het schepsel kon me niet bijhouden.” -</p> -<p>Ouderling de Jong zou, als de geleerdste, den brief ontcijferen, die op verscheidene -dikke, grauwe repen papier was geschreven. De letters waren echte hanepooten, maar -de Jong kreeg het kunststuk klaar, en ontcijferde die wonderlijke hieroglyphen. -</p> -<p>De brief luidde aldus: -<span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span> -</p> -<blockquote> -<p class="first dateline">Maandag, 17 December 1838. -</p> -<p class="salute"><i>Geliefde Ouders, Broeders,<br> -Vrienden en Bekenden!</i> -</p> -<p>Wij, Afrikaansche Boeren, hebben het nu met Gods hulp zoover overwonnen. De Zoeloe’s -hebben ons gisteren morgen met hunne duizenden aangevallen, maar wij hebben hen overwonnen. -Ons kommando was sterk vier honderd vijftig man. Van onzen kant is niemand gevallen, -en slechts drie menschen gekwetst, namelijk onze generaal, Flip Fourie en Gert Raads, -maar die kwetsuren zijn van lichten graad. Van de Zoeloe’s zijn gevallen ruim zesduizend -man. Wij hebben ons nu gewroken op onze vijanden, Vader; de Heere gaf hen in onze -hand. En Teunis de leeuwenjager heeft ook vreeselijk gevochten; hij heeft gevochten -als een woedende leeuw. Bart Pretorius was haast geen mensch; enfin wij hebben allen -ons best gedaan. -</p> -<p>Onze dappere generaal heeft gezegd; Jongens je hebt Dingaan nu een flink pak slaag -gegeven, maar nu moeten jullie hem nog een flink pak geven. En nu gaan wij op zijn -hoofdstad aan, maar het moet maar een krot zijn, zooals Teunis de leeuwenjager zegt. -Lieve Ouders, de Heere heeft den vijand in onze hand gegeven, en wij komen dankensstof -te kort. Hij heeft ons wonderlijk geholpen. Ouderling Sarel Cilliers zegt, dat hij -tegen ieder wil volhouden, dat God eerst een volk in de laagte drukt, opdat het zich -zal verootmoedigen voor Hem, en dan er weer uithelpt. Hij kan dit ook heel netjes -uit de geschiedenis van het Oude Testament bewijzen. En hij beweert ook, dat wij nu -maar de instrumenten in des Heeren hand zijn, om het veel onschuldig vergoten bloed -te wreken. En dus den Heere komt al de eere toe en niet ons. Ik ben nog fiksch en -gezond, maar ik kan beter schieten dan schrijven. Enfin, wij zullen er verder maar -het beste van hopen. Weest nu allen gegroet. Ik eindig met de pen, maar niet met mijne -gedachten. Ik denk veel aan jullie, en ik hoop, dat wij elkander in gezondheid weer -mogen zien. -</p> -<p class="signed">Weest nogmaals gegroet -</p> -<p class="signed"><i>van Uw liefhebbenden Zoon,<br> -Broeder en Vriend</i>, -</p> -<p class="signed"><span class="sc">Dirk Kloppers</span>.</p> -</blockquote><p> -<span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch23" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch23.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXIII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Den historischen draad, bij Danskraal losgelaten, nemen wij weer op. Pretorius zorgde -er voor, geen vijandelijke Zoeloe’s achter zich te laten. Hij wilde in den rug veiligheid -hebben; dan waren de achtergebleven vrouwen en kinderen van zelve veilig. Hij stootte -de vijanden dus op, en joeg hen voor zich uit. Zoo tastte hij met honderd vijftig -man den Zoeloekapitein Joob, een van Dingaan’s bevelhebbers, aan, die tusschen de -Zondagsrivier en de Tugela-rivier woonde, en dreef hem met zijn stam terug, waarbij -de Boeren honderd stuks slachtvee bemachtigden, die hun uitnemend te pas kwamen. -</p> -<p>Den 11<sup>den</sup> December werd de Buffelrivier overgetrokken, en tegen den nachtelijken hemel zag -men thans de vuurseinen des vijands. -</p> -<p>Men kon zich nu op ernstige gebeurtenissen voorbereid houden, en Zaterdag 15 December -trok een sterke wacht onder bevel van Hans de Lange uit, om den weg te verkennen. -</p> -<p>De Boeren hadden een rit van anderhalf uur achter zich, toen zij vijf Zoeloekrijgers -ondekten, die in vluggen draf voor hen uitliepen. -</p> -<p>Het waren spionnen van Dingaan, die den voorgaanden nacht het Boerenlager hadden bespied, -en de Boeren, begeerig om deze gevaarlijke sluippatrouille in handen te krijgen, gaven -hun paarden de sporen, om hen te vervolgen. Maar hun pogingen mislukten, en op den -berg Ngoutou komend, zagen zij beneden zich in de diepte plotseling het leger der -Zoeloe’s. -</p> -<p>Het was geen aangename ontdekking, want men was tamelijk ver van het lager, en de -Zoeloe’s begonnen onmiddellijk den berg te bestormen. -</p> -<p>Maar de Lange behield zijn koelbloedigheid, en terwijl twee rapportgangers terug joegen -naar het Boerenkamp, om de nadering des vijands te berichten, liet hij zijn manschappen -bedaard zwenken. -</p> -<p>Pretorius was in het lager, toen hem de tijding gewerd; hij liet door het kleine kanon -onmiddellijk noodschoten lossen, om de patrouilles, die in den omtrek zwierven, te -<span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>waarschuwen, en terwijl Piet Moolman met honderd man moest achterblijven, om het lager -in orde te brengen en te dekken, trok Pretorius aan het hoofd van drie honderd zestig -man tegen het Kafferleger op. Onderweg kreeg hij voeling met Hans de Lange, die zich -nu met hem vereenigde, en het kommando in afdeelingen van vijftig man splitsend, liet -Pretorius deze in tusschenruimten van ongeveer vijftig pas manoeuvreeren, om den Zoeloe’s -een grooten indruk te geven van <span class="corr" id="xd31e3821" title="Bron: der">den</span> Boerenmacht. -</p> -<p>Maar het Zoeloeleger hield halt en bleef onbewegelijk staan als een hangende, dreigende -donderwolk. Zoo gaf Pretorius dan bevel om terug te keeren, en diep onder den indruk -van den ernstigen toestand reden de Boeren naar hun lager terug. -</p> -<p>Er werd een bidstond gehouden, en zelden is er wel dringender gebeden dan op dien -Zaterdagavond. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Met bijzondere zorg was de legerplaats gekozen, want het lager werd aan de achter- -en de rechterzijde gedekt door veertig voet diepe, naar het lager steil oploopende -kloven, zoodat het kamp slechts aan den voor- en linkerkant kon worden bestormd. -</p> -<p>Het lager was twee honderd voet in het vierkant. Behalve door de paarden werd deze -ruimte nog gedeeld door acht honderd trekossen. -</p> -<p>Niemand ging slapen; met den bandelier omgegespt en het geweer geladen, zaten de Boeren -in groote troepen, zacht met elkander fluisterend, bij de zwak onderhouden vuren. -</p> -<p>Schildwachten werden er niet uitgezet. Het kon niet. Zij zouden bij een snellen aanval -der Zoeloe’s niet tijdig in het lager hebben kunnen komen, dat door schanskorven en -palen hermetisch was afgesloten. -</p> -<p>Op vijftig pas afstands voor het lagerfront waren zweepstokken ingeplant, waaraan -lantaarnen waren bevestigd. De lantaarnen bewogen zich langzaam in den nachtwind, -die over de golvende vlakte streek, en bij het matte schijnsel van hun licht zouden -de Boeren de sluippatrouilles van den vijand beter kunnen ontdekken. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het Zoeloeleger trok nu op, om het lager te vermeesteren en de Boeren uit te roeien. -Maar God de Heere waakte <span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span>over de Boeren en zond een zwaren mist, die als een ondoordringbaar kleed het lager -omgolfde. -</p> -<p>Eerst met het krieken van den dag trok de nevel op, en werden de Boeren in de verte -de snel naderende drommen van den vijand gewaar. In gesloten gelederen, als een wilde, -brullende zee kwamen zij, gedekt door het groote, leeren schild, aanstormen, maar -toen zij tot op veertig pas afstands waren genaderd, werden zij ontvangen door het -vuur van vier geduchte salvo’s. -</p> -<p>Het gebrul was nu verstomd, en toen de zware kruitdampen, die den omtrek met een ondoordringbaren -sluier hadden bedekt, langzaam optrokken, was de omtrek van het lager tot op vijf -honderd pas afstands schoongeveegd, en slechts gewonden, dooden en stervenden vulden -de tusschenruimte aan. -</p> -<p>De voorhoede van Dingaan’s leger bestond niet meer. Het inderdaad moorddadige vuur -der Boeren, wier geweren ook dezen keer met loopers waren geladen, had haar weggemaaid -als de sikkel de rijpe korenhalmen. -</p> -<p>Op zoo’n vreeselijke ontvangst hadden de Zoeloe’s dan ook niet gerekend, en zij draalden -met een nieuwen aanval. Toen werd het groote lagerhek ontsloten, en Bart Pretorius -trok met acht ruiters uit het lager, reed over het bloedige slagveld heen, naderde -het Zoeloeleger tot op een speerworp afstands, en terwijl hij de roode bloedvlag liet -wapperen, riep hij de Zoeloe’s op ten strijde, als het mannen waren en geen lafaards!<a class="noteRef" id="xd31e3847src" href="#xd31e3847">1</a> -</p> -<p>In onbeschrijfelijke woede sprongen de Zoeloe’s bij deze tartende woorden op, en vast -besloten, dezen keer het lager omver te rennen, bestormden zij het opnieuw. -</p> -<p>Ook dezen keer liet Pretorius hen tot op veertig pas afstands naderen; toen donderden -hen opnieuw vier salvo’s tegen. -</p> -<p>De Zoeloe’s <i>moesten</i> terug; tegen dien vuurspuwenden berg kon niemand op; in die vuurlijn kon geen schepsel -zich bewegen en leven. -</p> -<p>Zoo was dit gevaar voorloopig geweken, doch thans braken de acht honderd in het lager -opgesloten trekossen, door het vreeselijk vuren opgeschrikt, los, en dreigden den -lagermuur van binnen uit door te breken. -</p> -<p>Het was het hachelijkste oogenblik van den slag. -<span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span></p> -<p>De Zoeloekapiteins bemerkten de wanorde in het lager, en gaven onmiddellijk bevel -tot een derden storm. Doch de Zoeloe’s weifelden; al te geweldig was het vuur van -de Boeren geweest, en de orde in het lager werd gelukkig hersteld. -</p> -<p>Op nieuw trok Bart Pretorius nu met zijn acht vermetele kameraden uit, liet de bloedvlag -wapperen en daagde de Zoeloe’s andermaal ten strijde, als het mannen waren en geen -lafaards! -</p> -<p>Doch dezen keer bewoog zich geen Zoeloevoet, en geen Zoeloekreet werd gehoord. -</p> -<p>„Zij schijnen geen trek meer te hebben om tot ons te komen,” zeide Andries Pretorius, -de kommandant, „laten wij tot <i>hen</i> gaan!” Zoo liet hij dan snel opzadelen en joeg met zijn mannen tegen de Zoeloe’s -in, wier moed gebroken was. Zij weken terug, maar de Boeren waren snel achter hen. -</p> -<p>Hoe de kogels floten! -</p> -<p>Hoe de groote Zoeloemoord werd gewroken! -</p> -<p>De Zoeloe’s spatten uiteen als glasscherven tusschen hamer en aanbeeld, en eerst, -toen de Boeren tot de reserve des vijands waren doorgedrongen, kwam het gevecht tot -staan. -</p> -<p>Deze reserve bestond uit de regimenten der witte schilden, keurtroepen, die ten minste -een poging waagden, om de Boeren terug te werpen. Maar de Boeren schoten een gapende -gleuf in hun rijen, drongen snel als de wind in die opening, en van nu af werd het -gevecht een ware slachting. -</p> -<p>Intusschen waren vijftig Boeren achtergebleven, want de twee diepe kloven, de zoogenaamde -„slooten” aan den achter- en rechterkant van het lager, waren vol Zoeloe’s, die zich -hier in hinderlaag hadden gelegd, om het kamp in een onbewaakt oogenblik te overrompelen. -Ze stonden zoo dicht opeen gepakt, dat ze moeilijk den arm konden bewegen om een speer -te werpen. -</p> -<p>De vijftig Boeren begonnen nu op deze dicht opeen gehoopte massa te vuren. Het was -geen strijd, maar een executie. De Boeren hielden een verschrikkelijke, maar rechtvaardige -afrekening. -</p> -<p>De vluchtende Zoeloe’s sprongen intusschen in de rivier, en de Boeren hebben deze -rivier „Bloedrivier” genoemd, omdat hare wateren rood werden gekleurd door het Zoeloebloed. -</p> -<p>Aan de „Bloedrivier” werd het verraad van „Moordspruit” viervoudig gewroken, en tot -op den huidigen dag wordt door de Zoeloe’s het water dezer rivier niet gedronken. -</p> -<p>Eerst toen de ammunitie opraakte, keerden de overwinnaars <span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span>terug naar hun lager, en hielden een plechtigen dankstond. -</p> -<p>Er was reden voor. -</p> -<p>Dit was de slag aan de Bloedrivier, waar de Boeren den 16<sup><span class="corr" id="xd31e3885" title="Bron: en">den</span></sup> December 1838 op een veertigvoudige overmacht een schitterende overwinning behaalden. -Deze dag werd sedert de Dingaansdag genaamd, en wordt telken jare in de Transvaal -godsdienstig herdacht. -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e3847"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3847src">1</a></span> De Geschiedenis van de Hollandsch-Afrikaansche Boeren door J. H. Hatting. Utrecht, -Transvaal. <a class="fnarrow" href="#xd31e3847src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch24" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch24.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXIV.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Reeds den volgenden dag werd opgebroken, en zetten de Boeren hun zegetocht voort. -Voor hen uit ging de schrik, en achter hen volgde het vuur. Dingaan’s kralen<a class="noteRef" id="xd31e3892src" href="#xd31e3892">1</a> gingen in vlammen op, doch vrouw noch kind werd eenig leed gedaan. -</p> -<p>Zoo kwam men tot op een half uur afstands van Dingaan’s hoofdstad. Hier werd het lager -opgeslagen, en Pretorius reed aan het hoofd van drie honderd mannen de stad in. -</p> -<p>Maar het vuur was hen voor geweest, en zware rookwolken hingen boven het paleis van -den koning, die zijn eigendommen aan de vlammen had prijsgegeven. -</p> -<p>Stil, doodsch en verlaten lag de stad; er was geen levend schepsel te zien. -</p> -<p>Op den moordheuvel nabij de hoofdstad werden de overblijfselen gevonden der verraderlijk -vermoorde Boeren. Een rilling ging door de gelederen der overwinnaars, toen zij die -plaats bereikten. Hièr vond een zoon zijn vermisten vader, dàar een broeder zijn vermisten -broeder onder de door aasvogels en wild gedierte geschonden lijken weer. -</p> -<p>Piet Retief werd herkend aan zijn kogeltasch, en bij zijn gebeente lag het officiëele -dokument, behelzende de Acte van Afstand van Natal aan de Boeren. Het dokument was -in spijt van wind en regen, die er over heen was gegaan, nog volkomen leesbaar. -<span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span></p> -<p>Met diepen weemoed aanvaardden de Boeren de nalatenschap van hun vroegeren aanvoerder. -</p> -<p>Zij schaarden zich om zijn gebeente, ontblootten hun hoofden, en eerden hem als hun -held en martelaar. -</p> -<p>Daarna werd er een groot graf gemaakt, waarin de overblijfselen der geliefde dooden -werden neergelegd, terwijl God werd gedankt, dat Hij hun, den overwinnaars, het voorrecht -had geschonken, aan hun vermoorde vrienden en betrekkingen een eerlijke begrafenis -te geven, en dit onschuldig bloed te wreken. -</p> -<p>Met zware klipsteenen werd de groote groeve gesloten, en op tien pas afstands sloegen -de Boeren een nieuw lager op. -</p> -<p>Maar nog een ander gevoel dan dat van weemoed en droefheid bij het gezicht der geschonden -lijken van hunne dierbaarste betrekkingen kwam boven bij de Boeren. Zij namen een -grooten steen, dien zij als een gedenknaald achterlieten, en waarop deze sobere maar -zelfbewuste woorden waren gebeiteld: „Ik Andries Wilhelmus Jakobus Pretorius, Kommandant-Generaal, -heb met mijne Onder-Kommandanten, Veldkornetten en Manschappen de hoofdstad van Dingaan, -Koning der Zoeloenatie, ingenomen op den 21<sup>en</sup> December 1838.” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Had men de Zoeloe’s verslagen, de praktische Boeren wenschten het vee terug, dat de -Zoeloe’s hadden geroofd. Daarom gingen dag aan dag patrouilles uit, doch men vond -geen spoor van vee. -</p> -<p>Men begon den moed reeds te laten zakken, toen een Zoeloe—Bongose heette de man—aan -de Boeren beloofde, hun een groote kudde beesten te wijzen, die maar voor het nemen -was. -</p> -<p>Dit was goed nieuws, en de Boeren hadden er wel ooren naar, om den Zoeloe als gids -te volgen, maar de leeuwenjager vertrouwde de zaak niet, en de voorzichtige Pretorius -zou den Zoeloe zeker niet zijn gevolgd, indien er bij de Boeren niet zoo’n nijpend -gebrek was aan vee. -</p> -<p>De blanken gingen dus, Bongose als gids, op pad, om die kolossale kudde vee te pakken, -maar de leeuwenjager ontving als een gunst den last, om den Zoeloe onder zijn opzicht -te nemen. -</p> -<p>Hij nam den Zoeloe ter zijde, keek hem aan met zijn <span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span>harde oogen en zeide zacht: „Kijk Zoeloe, ik heb hier een dolk—voel eens, of hij scherp -genoeg is!” -</p> -<p>„Ik denk het wel,” antwoordde Bongose. -</p> -<p>„Ik heb hem voor jou geslepen, Zoeloe,” hernam de leeuwenjager. „Als jij ons in een -hinderlaag voert, dan zul jij er niet veel plezier van hebben, Zoeloe, want dan is -dèze je voorman!” -</p> -<p>De Boeren volgden intusschen den Zoeloe, en op een berghoogte komend, strekte dezen -den gespierden, zwarten arm uit naar rechts, triomfantelijk uitroepend: „Daar zijn -de beesten!” -</p> -<p>Het <i>was</i> zoo. -</p> -<p>In een vallei, die door een rivier van den berg werd gescheiden, waarop de blanken -zich bevonden, graasde een kudde van minstens twee duizend beesten, terwijl een dertigtal -Kaffers, die aan den voet van den berg stonden, en dus door de rivier van de kudde -waren gescheiden, volgens Bongose’s beweren de herders waren van die kudde. -</p> -<p>Daar had men dus het begeerde vee, waarnaar de Boeren zoo watertandden! Doch <i>nooit</i> zouden die Boeren het hebben gewaagd, deze kudde te vangen, indien de nood er hen -niet toe had gedrongen, want de beesten liepen in een nauwe kloof, van weerszijden -begroeid met ruige, voor een mogelijken vijand uitstekende dekking gevende doornbosschen, -en bezaaid met groote, ruwe klippen, die als zooveel verschansingen voor een hinderlaag -konden dienst doen. -</p> -<p>Daarbij was men diep in een vijandelijk land—er was reden voor, dat de Boeren aarzelden. -Maar Bongose gaf de plechtige verzekering, dat er op den geheelen aardbodem geen Zoeloe-leger -meer te vinden was, en de Boeren daalden nu, ongeveer driehonderd vijftig man sterk, -de paarden aan den teugel leidend, langzaam van den berg af, terwijl de Kommandant, -die den ouden achterdocht weer voelde opkomen, met de overige manschappen en het kleine -kanon als reserve achterbleef op den berg. -</p> -<p>Op de nadering der Boeren namen de dertig Kaffers de vlucht, achtervolgd door de Boeren, -die hen nazetten de rivier door. Maar de rivier maakte hier een korten boog, zoodat -de blanken haar nog eens moesten passeeren, alvorens zij de vallei hadden bereikt, -waar de beesten graasden. -</p> -<p>De Boeren waren nu wat driftig geworden van de jacht en joegen de vallei in. -</p> -<p>Maar hetzelfde ongeluk, dat het kommando van Hendrik <span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span>Potgieter en Piet Uijs had getroffen, werd hùn lot. -</p> -<p>Plotseling sloot zich de vallei van voren en van achteren door een levenden Kaffermuur, -en de Boeren zaten tusschen twee sterke Zoeloe-kommando’s bekneld. -</p> -<p>Maar Bongose zou niet veel plezier hebben van zijn verraad. -</p> -<p>Voordat hij den wilden strijdkreet der Zoeloe’s kon beantwoorden, werd hem het koude -staal in de borst gestooten. -</p> -<p>„Sterf!” zeide de leeuwenjager, en zijn sterke tanden knarsten op elkander. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De Boeren waren van hun reserve afgesneden. Zij konden niet terug, want al te zwaar -was de Kaffermuur achter hen. Zoo moesten zij zich naar voren een weg zien te banen, -in tegenovergestelde richting van het lager. -</p> -<p>Het gelukte, en voor den derden keer kwam men voor de sterk kronkelende rivier, die -opnieuw werd doorgetrokken. -</p> -<p>Thans was het zaak, om in een grooten wijden boog het lager te zien te bereiken, maar -de verwarring, die eens de slagorde van Hendrik Potgieter had verbroken, dreigde ook -dezen keer de Boeren noodlottig te worden. -</p> -<p>Gelukkig werd ze dezen keer nog gekeerd, en terwijl zestig Boeren in groote wanorde -het open veld injoegen, sloten de overige tweehonderd negentig zich dicht aaneen, -en stapvoets voortrijdend, al ladend en schietend, trok men langzaam terug. -</p> -<p>’s Morgens te negen uur was het gevecht begonnen, dat onverpoosd werd voortgezet, -want de Zoeloe’s gunden den Boeren geen rust, en de zon had reeds haar hoogste punt -achter zich, toen de blanken langs den zoom van een bosch een vijandelijke ruiterbende -zagen galoppeeren, die het kennelijk doel had, de Boeren voor te jagen en <span class="corr" id="xd31e3956" title="Bron: op">om</span> te keeren. -</p> -<p>Het was voor de vluchtenden onmogelijk voor te blijven, want de vijand had versche -paarden, terwijl hun eigen paarden, al waren ze taai en sterk, van den langen rit -moede begonnen te worden. -</p> -<p>Er schoot dus niets anders over, dan den teugel te wenden en den nieuwen vijand op -te wachten. -</p> -<p>Het stoute stuk had een volkomen succes. -</p> -<p>De Boeren kegelden met hun lange roeren de zwarte ruiters uit het zadel, en vingen -zooveel mogelijk de onbeheerde paarden op, waarvan er verscheidene werden <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>herkend als het eigendom van wijlen Piet Retief en zijn manschappen. -</p> -<p>Nu ging de tocht al retireerende weer voort, maar de Boeren kwamen nu tot de zeer -onaangename ontdekking, dat zich een sterk regiment Zoeloe’s tusschen hen en het lager -had ingeschoven. -</p> -<p>Zoo werden zij opnieuw uit de goede richting gedrongen, en zij moesten zijwaarts inslaan, -om een omsingeling te ontgaan. -</p> -<p>Bij dezen terugtocht kwamen zij echter uit op een steilen, acht à negen voet hoogen -kliprand, met de Zoeloe’s op hun hielen. -</p> -<p>’t Begon er nu al heel leelijk uit te zien voor de Boeren. Zij konden niet terug, -en vóór hen gaapte de diepte. -</p> -<p>Maar er was geen tijd voor beraad, en hun paarden de sporen gevend, waagden zij den -sprong in de diepte, die bijzonder gelukkig afliep, daar de diepte bestond uit de -weeke, zanderige bedding van een zoo goed als uitgedroogde beek. -</p> -<p>De Boeren haalden nu ruimer adem, maar zij juichten te vroeg, want plotseling verscheen -een regiment Zoeloe’s, dat hier in hinderlaag had gelegen, en overviel de blanken. -</p> -<p>Vijf Boeren en dertig Natal-Kaffers, die zich bij de Boeren hadden aangesloten, bezweken -hier onder de puntige werpspeer, en het verlies zou veel ernstiger zijn geweest, waren -de Zoeloe’s niet aan het plunderen der lijken gegaan. -</p> -<p>Zoo hadden de vluchtelingen gelegenheid, een voorsprong van ongeveer vijf honderd -pas op hun vervolgers te krijgen, dien zij ook behielden, en een bosch voorbijjagend, -legde zich daar een afdeeling Boeren in hinderlaag, die op de flank der vervolgende -Zoeloe’s een vernielend snelvuur opende, dat dezen noopte, om de vervolging te staken. -</p> -<p>Nu eerst hadden de doodelijk vermoeide Boeren gelegenheid, uit het zadel te springen, -en hun brandenden dorst te lesschen. -</p> -<p>De rit en het gevecht hadden geduurd van ’s morgens negen uur tot een halfuur vóór -zonsondergang. Al dien tijd hadden de Boeren niets gedaan dan rijden, laden en schieten, -en zij waren onkenbaar van den kruitdamp. -</p> -<p>Nu werd weer opgezadeld, totdat men, het lager tot op een halfuur afstands genaderd, -bekende stemmen hoorde. -</p> -<p>Het waren manschappen der reserve, die dezen morgen naar het lager <span class="corr" id="xd31e3980" title="Bron: wás">waren</span> teruggekeerd, om het voor een <span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span>mogelijke overrompeling te dekken. Zij brachten versche paarden, en gezamenlijk trok -men nu kampwaarts. -</p> -<p>Zoo ontsnapten de Boeren aan den fijn gespannen strik van den loozen vos, die koning -was van Zoeloe-land. -</p> -<p>Den geheelen nacht bleven de Boeren bij uitgedoofde vuren onder de wapens, elk oogenblik -een aanval van den vijand verwachtend. Maar in plaats van den vijand kwamen te middernacht -de zestig vluchtelingen, die door hun tuchtelooze houding het geheele kommando in -gevaar hadden gebracht, en ontvingen van den bevelhebber een strenge doch verdiende -berisping. -</p> -<p>De Boeren vertoefden nog eenige weken in Zoeloe-land, hadden het geluk, zes duizend -stuks hoornvee machtig te worden, en keerden met den buit in Januari 1839 naar Natal -terug. -</p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e3892"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3892src">1</a></span> Kraal = Kafferwoning. <a class="fnarrow" href="#xd31e3892src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch25" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch25.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXV.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Het doel van den veldtocht was bereikt. Dingaan had de zware vuist der Boeren gevoeld; -gewroken was het onschuldig vergoten bloed, en met dankbare blijdschap werden de overwinnaars -door de hunnen begroet. -</p> -<p>Nu was de nacht van ’t lijden voorbij, en het begon licht te worden in het Oosten. -</p> -<p>Zoo dachten ten minste de Emigranten. Met ijver toog men aan het werk der kolonisatie. -Dorpen werden aangelegd, vlekken uitgemeten, steden ontworpen. Aan de kust ontstond -Durban, een gehucht van eenige leemen huisjes, thans een wereldhaven, en in het midden -des lands, op een hoogte van 2000 voet, de hoofdstad Pieter-Maritzburg, genoemd naar -de twee aanvoerders der Boeren: <i>Pieter</i> Retief en Gert <i>Maritz</i>. Allengs verwisselden de Trekboeren nu den zoolang gebruikten ossenwagen voor de -eenvoudig opgetrokken woning, doch in het Noorden, vooral aan de Tugela- en de Boschmansrivier, -waar het lager van Gert Kloppers stond, was men om de invallende Kafferhorden wel -verplicht, <span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span>voorloopig in lager te blijven. Doch ook hier hoopte men spoedig het versleten tentlinnen -op te rollen, toen de hemel op nieuw door donkere onweerswolken werd verduisterd. -Dingaan namelijk, de koning der Zoeloe’s, begon zich weer krachtiger te gevoelen, -en bleef weigerachtig, om de veertig duizend beesten terug te geven, die zijn soldaten -van de Boeren hadden geroofd. Evenmin wilde hij de oorlogskosten, bedragende honderdtien -duizend gulden, betalen. -</p> -<p>De Boeren bereidden zich opnieuw tot den oorlog voor, toen aan Pretorius werd gerapporteerd, -dat er van de zeekust een zonderlinge karavaan in aantocht was: mannen, vrouwen en -kinderen met groote kudden hoornvee en schapen, een geheele stam van duizenden menschen -met al hun bezittingen, die toevlucht zochten in de schaduw der Boerenvlag. -</p> -<p>Het hoofd van dezen stam, die tot de Zoeloe’s behoorde, heette Panda, en was een broeder -van Koning Dingaan. -</p> -<p>Hij had zich aan het hof van Dingaan voorgedaan als idioot, en was daardoor aan een -anders wissen dood ontgaan. Maar hij wàs geen idioot; deze zwarte Kafferprins wist -terdege goed, wat hij wilde. -</p> -<p>Hij had wettige grieven. Als ouderen broeder van Dingaan kwam hem de Zoeloe-scepter -toe, terwijl slechts weinig maanden geleden zijn stam door Dingaan verraderlijk was -overvallen. -</p> -<p>De Volksraad der Boeren onderzocht de grieven van Panda, en het bleek, dat hij de -waarheid had gesproken. Zoo aanvaardde men zijn bondgenootschap, dat den Boeren een -hulpmacht verzekerde van vierduizend met werp- en stootspeer gewapende Zoeloe-krijgers. -Panda’s legeroverste was kapitein Nonquaas, terwijl de voorzichtige Pretorius Panda -in schijn als gast doch in werkelijkheid als gijzelaar bij zich behield. -</p> -<p>Dingaan was intusschen niet op zijn gemak, en daar was reden voor. Zoo zond hij zijn -vertrouweling Tambuza met een eerewacht van driehonderd man en een geschenk van veertig -olifantstanden tot de Boeren, om hen zachter te stemmen, en de Volksraad liet Tambuza -mèt Panda voor zijn vierschaar verschijnen. Eerst mocht Tambuza spreken, die in vleiende -woorden den roem en de edelmoedigheid der Boeren bezong, doch daarna stond Panda op, -en riep, terwijl zijn neusvleugels zich bewogen, en zijn zwarte oogen vuur schoten: -<span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span></p> -<p>„Weest op uwe hoede, o blanken, en laat u niet verschalken, want Dingaan duldt geen -ander volk naast zich! Gelooft de pluimstrijkende woorden niet van dezen Tambuza, -want Dingaan wil u maar gerust maken, om u later als de bliksemstraal te overvallen -en te vernietigen. Dat is zijn manier. Eerst maakt hij vrede, en dan stuurt hij plotseling -een groot kommando, om alles uit te moorden! Zoo heeft hij met Piet Retief gedaan; -zoo heeft hij met de Fingoes gedaan; zoo heeft hij met den vader van Matowaan gedaan, -dien hij onverhoeds liet binden en de oogen uitsteken. Zoo zal hij ook doen met u. -Denkt niet, dat zijn krijgslieden te weinig zijn geworden in getal; zij staan nog -zoo dicht als het gras, dat het veld bedekt.” -</p> -<p>„En wat dezen Tambuza betreft,” ging hij voort, den arm naar den Zoeloe uitstrekkend, -„<i>hij en Umhleha hebben Dingaan aangepord, om Piet Retief met de zijnen te vermoorden</i>!” -</p> -<p>Panda’s woorden maakten een diepen indruk, en Tambuza werd in verzekerde bewaring -genomen. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Het Boerenleger, dat onder Andries Pretorius Zoeloe-land binnentrok, bestond uit vijfhonderd -man en vijftig ossenwagens. -</p> -<p>Het veldtochtsplan van den kommandant muntte uit door eenvoudigheid: Panda’s veldoverste -Nonquaas zou met zijn vierduizend krijgslieden van uit het zuiden, de Boeren van uit -het noorden Zoeloe-land binnendringen, op een bepaald punt elkander de hand reiken, -en aan Dingaan’s macht voor goed een einde maken. -</p> -<p>Op het hoofd van den koning-moordenaar werd een prijs van vijftig, op dat van Umhleha -een prijs van vijf en twintig beesten gezet, terwijl Tambuza den tocht in boeien moest -medemaken. -</p> -<p>Den 29<sup>sten</sup> Januari 1840 kwamen de Boeren aan de hooggezwollen Buffelrivier, bereikten, terwijl -de wagens diep door het water der drift moesten, toch in goede orde den overkant, -terwijl het kamp op de historische plek van den 16<sup>den</sup> December 1838 werd opgeslagen. -</p> -<p>Zoo naderden het kommando der Boeren en het leger der Panda-krijgers elkander al meer -en meer. Zij vormden wel een groot contrast: de Panda-krijgers waren half naakt, met -kralen en veeren versierd, druk bewegelijk, hun <span class="corr" id="xd31e4031" title="Bron: knodsen">knotsen</span> <span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span>opheffend, hun speren zwaaiend en op hun leeren schilden slaande, terwijl de Boeren -op hun taaie, vlugge paarden, het geweer over den schouder, alle noodelooze vertooning -vermeden, en kalm, sober en nuchter maar vastberaden slechts dit ééne groote doel -in ’t oog behielden: hun slag te slaan met groote kracht. -</p> -<p>Intusschen stootte Nonquaas, Panda’s veldheer, het eerst op de Zoeloe’s van Dingaan, -en spoedig was hij met de vijanden in een bloedig gevecht gewikkeld. Er werd nauwlijks -één schot gelost, maar de lange werpspeer suisde door de lucht, straks vervangen door -de korte stootassegaai en de staalharde <span class="corr" id="xd31e4038" title="Bron: knods">knots</span>, die onder een helsch gebrul hun vreeselijk werk verrichtten. -</p> -<p>Intusschen stonden twee Zoeloe-kapiteins, die aan Pretorius hunne hulde en onderdanigheid -hadden betuigd, en als Panda’s bondgenooten mee waren opgetrokken, met hun volk zijwaarts -van het slaggewoel, en volgden met groote belangstelling de wisselingen van het gevecht. -</p> -<p>„Als ik vecht,” zeide de jongste der twee, na een lange pauze, „dan win ik het graag, -en als wij onze bondgenooten, de Panda’s, helpen, dan verliezen wij ’t. Zooveel verstand -heb ìk wel van vechten.” -</p> -<p>„En in plaats van winnen krijgen wij dan Dingaan’s lieve jongens aan onzen hals,” -zeide de oudste. -</p> -<p>„Daarom zou het wel zoo verstandig zijn, Dingaan te helpen,” zeide de jongste. -</p> -<p>„Als hij ons uit dankbaarheid maar niet aan de assegaai rijgt,” zeide de oudste. -</p> -<p>„Wees gerust! Wij worden zijne eerste staatsdienaren,” zeide de jongste. -</p> -<p>„En de Boeren?” zeide de oudste. -</p> -<p>„Die zullen wegblijven en naar huis gaan,” zeide de jongste. -</p> -<p>„We willen ’t hopen,” zeide de oudste. -</p> -<p>„Maar nu zal ’t tijd worden,” liet de oudste er op volgen, „laat ons oprukken! De -Panda’s zullen al heel vreemd staan te kijken—voorwaarts!” -</p> -<p>De Panda-krijgers hadden tot op dit oogenblik met onmiskenbare dapperheid gestreden, -doch tegen het verraad konden zij niet op, en de langzame, geregelde terugtocht dreigde -plotseling in een wilde vlucht te ontaarden. -</p> -<p>Doch zoover kwam het niet. Dingaan vreesde oogenschijnlijk een hinderlaag der Boeren, -en de vervolging werd spoedig gestaakt. -<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p> -<p>Intusschen zond Pretorius twee verspieders uit, om Panda’s leger op te sporen, die, -om Dingaan’s aandacht te ontsnappen, slechts des nachts mochten rijden. Zij brachten -de tijding, dat Nonquaas reeds met de Zoeloe’s was slaags geweest, met verlies was -teruggeslagen, doch desniettegenstaande in staat was, zich op een nader te bepalen -punt met het Boerenkommando te vereenigen. Dit punt werd door Pretorius aan Nonquaas -opgegeven, maar in plaats van de Panda’s, die hij er meende te treffen, stootte Pretorius -op de nog ongehavende regimenten van koning Dingaan. -</p> -<p>Niet ver van zijn hoofdstad werd zijn lot beslist. De koning zelf voerde zijn leger -aan. Hij had een slechten nacht gehad. Had hij in den droom de schimmen gezien der -vermoorde Boeren? Hadden zij hun ontvleeschde handen uitgestrekt en hem naar de keel -gegrepen? -</p> -<p>Zijn blik was onrustig. Bange voorgevoelens vervulden zijn ziel, en zijn knieën knikten -als die van Belzazar, toen deze de geheimzinnige hand aan den wand het doodvonnis -zag schrijven. -</p> -<p>Maar Dingaan vermande zich, gaf het teeken tot den aanval, en nog eens deed zijn stem -de vroegere geestdrift ontvlammen in de harten van zijn veteranen. -</p> -<p>„Daar komen de witmenschen,” riep hij, „maar wij zullen hen overwinnen! Wij hebben -hen gelokt diep in ons Zoeloeland, en niemand hunner zal ontsnappen! Ben ik niet de -leeuw van het land der vele rivieren? Heb ik niet Piet Retief verslagen met zijn knechten, -en Piet Uijs met zijn knechten, en Biggar met zijn duizenden? Wij zullen hen andermaal -overvallen als een vuurvlam, die niet te keeren is, en hun lichamen tot spijze geven -aan den roofvogel hoog in de lucht, en aan het wild gedierte, dat in diepe holen huist!” -</p> -<p>Doch de witmenschen, die hij zou bestrijden, waren plotseling verdwenen. De Zoeloe’s -stonden voor een vijand, die zich onzichtbaar had gemaakt, en hun speeren gierden -doelloos door de lucht. Doch nu en dan, van achter een klip, een struik, een boom -werd een klein rookwolkje zichtbaar, en stortte een Zoeloekrijger dood voor den grond. -De rookwolkjes vermenigvuldigen zich; nu zag men ze van voren, rechts, links, en slechts -de knal van het Boerengeweer verbrak de stilte. -</p> -<p>Koning Dingaan hoorde het fluiten der kogels, en hij zag met starren blik, welke verwoestingen -zij aanrichtten. Hij <span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span>wilde dien vijand te lijf, doch die vijand bleef onzichtbaar. Hij stond tegenover -een vreeselijken, geheimzinnigen, onweerstaanbaren vijand—zijn dapperste veldheer -stortte dood aan zijn voeten neer—de vale angst greep hem aan—de wrekers van het onschuldig -vergoten bloed waren gekomen—hij keerde zich om en vlood om zijns levens wil! -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Vernietigd was het leger van den Zoeloekoning, en gebroken de toovercirkel, waarin -zich deze bloedhond bewoog. -</p> -<p>Pretorius liet nu den Kafferprins Panda en zijne voornaamste hoofden voor zich komen, -en terwijl zijn Boeren in volle uitrusting: den bandelier over de borst en het geweer -over den schouder moesten aantreden, om getuigen te zijn, sprak hij het volgende: -„Wij blanke Boeren hebben, zooals gij het met uw eigen oogen hebt gezien, over den -wreeden Dingaan gezegepraald, zijn scepter gebroken en veel onschuldig vergoten bloed -gewroken. Maar wij hebben dit niet gedaan door onze eigen kracht, maar in de kracht -des Heeren, Die ons genadiglijk hielp. Nu heb ik, in naam van onzen Volksraad, goedgedacht, -om u Panda te benoemen tot koning of opperhoofd over Zoeloe-land, u als onzen grooten -bondgenoot te aanvaarden, en uwe vijanden als onze vijanden te beschouwen. Nooit zult -gij zonder onze toestemming mogen oorlog voeren; gij zult geen bloed vergieten noch -van den blanke noch van den kleurling, en wij zullen u steeds handhaven tegen iedereen.” -</p> -<p>Diep bewogen luisterde Panda; hij was getroffen door de edelmoedigheid der Boeren, -boog het hoofd en antwoordde: „Groote Heer! Ik ben door eeuwige dankbaarheid aan u -verknocht, want gij hebt mij verlost van de dwingelandij, waaronder ik jarenlang als -een verstooteling heb gezucht. Ik zal uwe voorwaarden vervullen, en geen bloed vergieten -van blanke of kleurling, zoolang de zon en maan hun schijnsel zullen geven. Wordt -gij aangetast door de vijanden, dan zal ik u bijstaan met mijn geheele macht, en mijn -laatsten man voor u wagen, want zie, ik was dood, en gij hebt mij weder levend gemaakt! -<span class="corr" id="xd31e4073" title="Bron: ik">Ik</span> was verschopt, en gij hebt mij weder opgeraapt!” -</p> -<p>Nu werd er een behoorlijk, in duplo geteekend contract opgemaakt, geteekend eenerzijds -door Pretorius en eenige der voornaamste Boeren, en anderzijds door Panda en zijn -kapiteins, waarbij Panda onder de opperhoogheid der Boeren <span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span>tot koning over Zoeloe-land werd geproklameerd, terwijl de Boeren vreugdesalvo’s losten. -</p> -<p>Vervolgens hielden de Boeren een streng doch rechtvaardig gericht over Tambuza, Dingaan’s -eersten staatsdienaar. Zijn aandeel aan den moord op de Boeren werd klaar bewezen -en hij werd tot den kogel veroordeeld, waarna de Boeren met een buit van veertigduizend -beesten, die hun van de Zoeloe’s toekwamen, in zegepraal terugkeerden naar hun lagers -in Natal. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch26" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch26.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXVI.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Slechts door een kleine groep getrouwen vergezeld, was koning Dingaan nu dicht bij -de grenzen gekomen van zijn rijk. -</p> -<p>Hij had zich nedergezet tegen den stam van een wilden kastanjeboom, dicht bij een -gehavende veldtent, die men voor hem had opgeslagen. -</p> -<p>Hij wierp een langen blik naar zijn verloren koninkrijk, en balde toornig de vuist. -</p> -<p>„Waar is het regiment der witte schilden,” riep hij na een wijle, „waarmede ik zoo -menigmaal de slagorden van den vijand heb verbrijzeld?” -</p> -<p>„Zij zijn uiteengestoven,” antwoordde Toelma, een zijner dienaren, „en hun hart is -geworden als water.” -</p> -<p>„En de zwarte en de blauwe schilden—waar zijn zij?” -</p> -<p>„Zij waren niet bestand, o koning, voor het aangezicht der witmenschen, en zij versmolten -van vrees.” -</p> -<p>Nu stond de koning op, en trad uit de schaduw van den kastanjeboom in het heldere -licht der morgenzon, terwijl de even wreede als zinnelijke trekken van zijn gelaat -en de krachtige lijnen van zijn zwaargebouwd lichaam nu duidelijk uitkwamen. -</p> -<p>Hij staarde naar de verte, Zoeloeland in, en zijn strakke oogen klaarden op, toen -hij in de verte boven het lange, <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>golvend <span class="corr" id="xd31e4095" title="Bron: Tomboekigras">Tamboekigras</span> den Zwarten kroeskop van een Zoeloe ontdekte. -</p> -<p>In een snellen draf doorliep de Zoeloe den afstand, die hem scheidde van den koning, -wierp zich voor hem ter aarde, stond toen op en kruiste zwijgend de armen over elkander. -</p> -<p>„Spreek Malowa,” zeide nu de koning, „zijt gij een brenger van goede tijdingen?” -</p> -<p>„Uwe zon heeft zich verduisterd, o koning,” antwoordde de Zoeloe. „Er zijn vele honden -opgestaan in Zoeloeland, en zij bassen tegen den gewonden leeuw.” -</p> -<p>„Maar de leeuw zal genezen, Malowa,” zeide de koning, „en zijn klauw zal de honden -verscheuren!” -</p> -<p>„Uw regimenten zijn verstoven als kaf voor den wind, o heer,” hernam de Zoeloe, „of -zijn overgeloopen tot uw broeder, tot Panda!” -</p> -<p>„Noem mij den naam niet van dien vervloekte,” schreeuwde Dingaan, en hij knarste woedend -op zijn tanden. -</p> -<p>„Ik heb hem gezien, o koning,” zeide de Zoeloe,—„het zwart in zijn oogen—ik had de -werpspeer reeds gereed—” -</p> -<p>„Indien uw speer zijn adem had afgesneden, Malowa,” riep de koning, „ik zou u met -goud en elpenbeen hebben omhangen!” -</p> -<p>De Zoeloe zweeg een oogenblik. -</p> -<p>„Hebt gij ’t soms gedaan?” ging de koning voort op gedempten toon, terwijl de haat -zijn oogen deed fonkelen. -</p> -<p>Malowa schudde het hoofd. -</p> -<p>„’t Is niet mijn schuld, o koning, dat de geest des levens nog boven hem zweeft. Ik -had mij strikt gehouden aan uw orders, en mij laten inlijven bij het leger van Panda. -Dag en nacht heb ik zijn tent begluurd, maar ik moest voorzichtig zijn, want reeds -had ik de aandacht getrokken van een witgezicht—men noemde hem den leeuwenjager—die -mijn gangen naging, en mij naspeurde met zijn harde, strenge oogen. En toen ik meende -een goede kans te hebben, en mijn hand reeds de assegaai had gegrepen, waarschuwde -hij den Kafferprins, en slechts door een snelle vlucht redde ik mij van zijn kogel.” -</p> -<p>„Waar is mijn vee?” vraagde Dingaan, „mijn duizenden ossen?” -</p> -<p>„De Boeren hebben ze genomen, o koning!” -</p> -<p>„En waar is Tambuza?” -</p> -<p>„Zijn gebeente ligt te bleeken op de gerechtplaats, bij uw hoofdstad!” -<span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span></p> -<p>Weer hoorde men het knarsen der tanden. -</p> -<p>„Malowa,” brulde de koning met schorre stem, „breng mij mijn regimenten! Mijn regimenten, -Malowa!” -</p> -<p>Hij stampte op den grond, en gaf eene zijner vrouwen, die naast hem hurkte, een schop. -</p> -<p>Hij balde de vuist en hief den arm dreigend omhoog. -</p> -<p>„Hoe zal ik mij wreken!” schreeuwde hij. „Ik zal de vrouwen en kinderen der Boeren -levend spiesen op scherpgepunte palen, en de Boeren—ha! <span class="corr" id="xd31e4124" title="Bron: ik">Ik</span> zal mij wreken, dat er de latere geslachten nog van zullen beven!” -</p> -<p>Hij wachtte een oogenblik, want een snelvoetige Zoeloe naderde. -</p> -<p>„Wat hebt gij, Utuzi?” -</p> -<p>„Vlucht, o koning, vlucht!” -</p> -<p>„Vluchten, ellendeling? Ik wil strijden! Ik heb Moselekatse, „den Grooten Olifant”, -de tanden gebroken—sla op het koningsschild, Malowa, en roep mijn regimenten op ten -strijde tegen den vreemdeling!” -</p> -<p>Malowa zweeg, want hij vreesde, dat de duistere machten van den afgrond het verstand -hadden beneveld van zijn gebieder, maar Utuzi riep gejaagd: „Vlucht, o koning, want -de Boeren zitten u op de hielen—ik heb reeds den hoefslag gehoord van hun snelle paarden, -en de groote leeuwenjager rijdt aan hun spits! Zie, ginds worden zij reeds zichtbaar -op dien hoogen bergrug—vlucht, o koning!” -</p> -<p>Inderdaad werden in de verte een groep van minstens veertig ruiters zichtbaar, die -nauwkeurig den omtrek schenen op te nemen, en bij dit gezicht kwam de koning plotseling -tot bezinning. -</p> -<p>„Snel,” riep hij, „te paard!” -</p> -<p>„En over de grenzen!” zeide Malowa. -</p> -<p>„Over de grenzen!” herhaalde de koning, en hij steunde als een gewonde ever. -</p> -<p>„Als de blanken ons ten minste niet inhalen!” meende Utuzi. -</p> -<p>„Neen,” zeide Malowa, „dat zal niet gebeuren. Geen Boer zal de grenzen van Zoeloeland -overschrijden; trouwens ik weet een pad in het gebergte, dat geen Boer zal vinden,” -en hij ging den kleinen stoet van vluchtelingen als gids vooruit. -<span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch27" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch27.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXVII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Op den hoogen bergrug stonden de veertig ruiters. Pretorius was met zijn hoofdmacht -naar huis gegaan, naar Natal, maar deze ruiters zetten voor eigen rekening de jacht -voort op Dingaan, den Zoeloe-koning. Het was <span class="corr" id="xd31e4145" title="Bron: eigentlijk">eigenlijk</span> een vermetele onderneming, maar zij volgden in blind vertrouwen den leeuwenjager, -die in deze streken en in het land ten noorden, het gebied der <span class="corr" id="xd31e4148" title="Bron: Amazwasi-Kaffers">Amazwazi-Kaffers</span>, weken en maanden had rondgezworven op de jacht. -</p> -<p>Van hun hoogen observatiepost zagen zij de witte tent des konings, en zij haastten -zich, nu zij zoo dicht het doel der lange jacht waren genaderd, om snel den berg af -te komen. Doch hun paarden hadden wel vleugels aan hun hoeven mogen hebben, om den -koning nog in te halen, en toen de ruiters, na een grooten omweg te hebben gemaakt, -de tent bereikten, was er van de vluchtelingen niets meer te ontdekken. -</p> -<p>„Had je zwarte gisteren maar geen spijker in den poot gekregen,” meende de leeuwenjager -wrevelig tot Dirk Kloppers, „dan hadden we den moordenaar nu in de ijzers!” -</p> -<p>„En wij zijn aan den grens van Zoeloeland—wij krijgen hem niet meer!” meende Tijs -de Jong. -</p> -<p>„Waarom niet?” meende de <span class="corr" id="xd31e4156" title="Bron: leeuwenjagar">leeuwenjager</span> kortaf. „Zijn de grenzen voor òns versperd, terwijl ze voor den Zoeloe openstaan?” -</p> -<p>„Doch waar is zijn spoor?” vraagde Lodewijk Jansen; „het lijkt wel, of de aarde hem -heeft opgeslokt.” -</p> -<p>„Ik heb het al,” zeide Dirk Kloppers, die een uitnemend speurder was, en op eenigen -afstand in gebukte houding stond te zoeken. „Hier is de indruk van de paardenhoeven, -en het geknikte gras wijst ons van zelf den weg.” -</p> -<p>De Boeren, die waren afgestegen en hun paarden hadden gedrenkt, sprongen nu weer vlug -in ’t zaâl, en volgden in snellen rit het nieuw opgenomen spoor. -</p> -<p>Het was een lust, om hen te zien, die sterke, forsch gebouwde ruiters met over de -borst vastgegespten bandelier en over den schouder geworpen geweer, als een wervelwind -<span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>voortjagend op hun sterke, taaie paarden over de golvende, hobbelende grasvlakte! -</p> -<p></p> -<div class="figure plate2width"><img src="images/plate2.jpg" alt="De Boeren achtervolgen Koning Dingaan." width="720" height="473"><div class="figAnnotation plate2width"><span class="figTop"> </span><span class="figBottomRight xd31e106"><i>TRESLING & C<sup>o</sup> HOF-LITH. AMSTERDAM.</i></span></div> -<p class="figureHead">De Boeren achtervolgen Koning Dingaan.</p> -</div><p> -</p> -<p>Er werd weinig gesproken; slechts het gehinnik der paarden en hun doffe hoefslag tegen -den harden grond verbrak de stilte. -</p> -<p>Dirk Kloppers was nu de voorste; zijn zwarte hengst scheen nauwlijks den grond te -raken. Maar de vos van den leeuwenjager was slechts een paardenlengte achter hem, -terwijl de anderen op een twintig pas afstands volgden. -</p> -<p>Dirk Kloppers strekte de hand uit, en wees naar de verte. -</p> -<p>„Dáár, Teunis,” riep hij, „dáár!” -</p> -<p>De leeuwenjager knikte. -</p> -<p>„Dat zijn ze,” zeide hij, en hij drukte zijn vos de sporen diep in de flanken. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>„Utuzi,” zeide de koning, „hoeveel werpsperen bezit gij nog?” -</p> -<p>„Twee, o koning!” -</p> -<p>„Houd ze gereed, en zoo gauw als die voorste, die blonde op het zwarte paard, in het -bereik komt van uw speer, dan slinger ze hem allebei in de borst!” -</p> -<p>„Eén zal voldoende zijn, o koning; de andere is goed voor dien ruiter op den goudvos!” -</p> -<p>„Doe wat ik u gebied,” zeide de koning kortaf. -</p> -<p>Nu wendde hij zich tot Malowa, die even als Utuzi te voet was, terwijl de andere vluchtelingen -te paard waren. -</p> -<p>„Malowa, Snelvoetige, spring zijwaarts in het lange Tamboekigras, en stoot den tweede, -dien blanke op den goudvos, als hij in het bereik komt van uw arm, het breede lemmer -van uw stootspeer tusschen de korte ribben!” -</p> -<p>„O heer,” zeide deze, „dat kan ik niet!” -</p> -<p>„Waarom niet?” riep de koning verwonderd; „is uw arm verzwakt sinds gij Piet Uijs, -die door de blanken de Dappere werd genoemd, den doodelijken speerstoot gaaft?” -</p> -<p>„’t Is de Onkwetsbare, o koning,” antwoordde Malowa op bijna fluisterenden toon; „ik -heb het onbedriegelijk kenteeken gezien boven zijn rechter wenkbrauw, en al zouden -de wolken boven hem assegaaien regenen, hij zou toch niet geraakt worden, omdat hij -onkwetsbaar is!” -</p> -<p>„Ik zie,” zeide de koning met verachting, „dat de moed versmolten is in het hart van -den zoon van het snuivende rhinoceros, en hij is een laffe hond geworden, dien men -met de kirrie, met den knuppel doodslaat!” -<span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span></p> -<p>Maar dit snerpende woord trof den Zoeloe als een vlijm, en zonder een woord te spreken, -sprong hij zijwaarts en verdween in het Tamboekigras. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De goudvos van den leeuwenjager hield zich uitnemend; hij rende nu op gelijke hoogte -met Kloppers’ hengst over de vlakte. -</p> -<p>De afstand, die hen van de vluchtelingen scheidde, kortte nu snel in. -</p> -<p>Dirk Kloppers was opgewonden; ook het hart van den leeuwenjager klopte sneller, maar -deze liet het minder merken. -</p> -<p>Hij richtte zich hoog op in de stijgbeugels, en zijn valkenoog bespiedde den omtrek, -maar een trek van groote teleurstelling werd plotseling zichtbaar op zijn streng gelaat. -</p> -<p>„Wij moeten Dingaan hebben voordat hij gindsche bergen bereikt,” zeide Dirk, „want -anders ontsnapt hij ons tusschen de kloven en bosschen!” -</p> -<p>„We halen ’t niet,” meende de leeuwenjager. -</p> -<p>Als eenig antwoord gaf Dirk het paard de sporen, en prikkelde het tot de uiterste -krachtsinspanning. -</p> -<p>Hij kwam weer voor den leeuwenjager uit—hij was nu binnen den speerworp van den Zoeloe. -</p> -<p>Hij zag geen gevaar; hij kende geen ander gevaar dan dit, dat de koning hem zou ontsnappen. -</p> -<p>Hij maakte een lang werptouw gereed: een soort lazzo. -</p> -<p>„Ik zal hem vangen als een wild beest,” zeide hij, „want het <i>is</i> een wild beest.” -</p> -<p>Hij lette er niet op: dat Utuzi de Zoeloe zich omkeerde.… dat hij de werpspeer richtte.… -</p> -<p>Maar de valkenoogen achter hem waakten, en de kogel van den leeuwenjager was sneller -dan de assegaai van den Zoeloe. -</p> -<p>Met doorschoten borst stortte Utuzi neer. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Even lichtte Malowa den zwarten kroeskop op boven het golvende Tamboekigras, om te -zien naar de uitwerking van het schot, maar dit was zijn ongeluk. Reeds had de leeuwenjager -hem ontdekt, en toen Malowa zag, dat er aan geen vlucht meer te denken viel, sprong -hij recht overeind, en staarde den leeuwenjager aan met wilde, tartende oogen—<span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span>het ware beeld van den fieren, grimmigen Zoeloekrijger, die den dood niet vreest. -</p> -<p>De koning keek om en slaakte een kreet van woede en smart, toen hij Malowa, den snelvoetige, -den zoon van het snuivende rhinoceros, zijn dappersten krijger, zag vallen. Doch thans -had hij de vlakte achter zich, en snel met zijn overgebleven getrouwen in de met dichte -bosschen begroeide bergkloven verdwijnend, staarden de Boeren hem na als jagers, wien -het opgekeerde wild nog in ’t laatste oogenblik ontsnapt. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch28" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch28.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXVIII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">’t Is inderdaad een merkwaardige groep in die ruime, sombere, vochtige spelonk. -</p> -<p>Daar, in den hoek, zit de toovenares: Walhoeli. -</p> -<p>Het lange, pikzwarte haar hangt in zware strengen langs het donkere, gerimpelde gelaat, -en de lange kraalsnoeren, die haar om de leden hangen, rinkelen bij de geringste beweging. -</p> -<p>Zij zit neergehurkt bij een pot, gevuld met water, die boven een hoogopvlammend vuur -is gehangen, terwijl wierookwalmen de spelonk vervullen. -</p> -<p>Haar oogen gloeien als vuur, en met over elkander geslagen armen staart zij naar de -dampen, die opstijgen uit den pot. -</p> -<p>Zij spreekt geen woord, slechts nu en dan bewegen zich haar lippen, om tooverspreuken -te fluisteren. -</p> -<p>Een veertigtal ruiters staan, leunend op hun lange roeren, voor en in de spelonk en -staren beurtelings naar het vuur, naar de in grillige vormen opstijgende dampen en -naar de toovenares, terwijl op hun krachtige, door de zon gebruinde gelaatstrekken -een zekere spanning onmiskenbaar is. -</p> -<p>Nog altijd zwijgt de geheimzinnige, raadselachtige vrouw, en uit de groep Boeren gaat -een afkeurend gemompel op. -</p> -<p>„’t Is ’n waarzegster,” roept Dirk Kloppers, „eene echte <span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span>waarzegster; wij zijn den strijd met God begonnen—zullen wij hem met waarzegsters -eindigen?” -</p> -<p>„’t Is eene toovenares—eene dochter van de toovenares van Endor,” meent Tijs de Jong, -en hij stoot met den kolf van zijn geweer op den harden rotsgrond, dat de echo van -den stoot dof weergalmt in de diepe grot. -</p> -<p>Maar de toovenares verroert zich niet; met schitterende oogen staart ze naar de grillige -dampen, en zij schijnt in die dampen een vizioen te lezen. -</p> -<p>De leeuwenjager staat vlak naast haar; met ongeduldige gebaren kijkt hij haar aan, -maar nog bedwingt hij zich. -</p> -<p>De spelonk bevindt zich midden in het gebergte, en de schorre schreeuw van een wilde -papegaai en het hongerige gejank der hyena wordt uit de verte gehoord. -</p> -<p>„De blanke man heeft waarheid gesproken,” zegt zij eindelijk op langzamen, slependen -toon; „koning Dingaan is gevlucht, zijn rijk is ineen gestort als een vermolmd huis, -en hij heeft toevlucht gezocht bij ons, de Amazwazikaffers. Dingaan is de buffel, -en de witmensch is de leeuw, en de leeuw zal den buffel najagen maar niet bereiken, -want hij wordt gedekt door het schild der dappere Amazwazi’s! Maar ik—de omhoog kronkelende -dampen zeggen het mij—maar <i>ik</i>—” -</p> -<p>„Me dunkt, dat we wel heen kunnen gaan,” meent Lodewijk Jansen verachtelijk—„wat doen -we hier in het hol van het heidendom?” en hij wendt zich reeds naar den uitgang der -grot. -</p> -<p>„Maar <i>ik</i> zal den buffel leveren,” roept zij, plotseling opspringend, met harde, snelle, krijschende -stem; „hij heeft mijne drie kinderen voor mijn oogen afschuwelijk verminkt, doch het -uur der wrake heeft geslagen!” -</p> -<p>Zij slaat met haar handen krampachtig in de lucht; dan zet zij zich weer uitgeput -neder. -</p> -<p>Het vuur dooft nu uit, en de dampen verminderen. -</p> -<p>Zij kijkt den leeuwenjager strak aan. -</p> -<p>„Kent gij mij?” vraagt hij. -</p> -<p>Zij knikt bevestigend. -</p> -<p>„Wij hebben drie dagen in deze streken gezworven, Walhoeli, om u te vinden, want ik -wist, dat koning Dingaan uw kinderen had mishandeld, en wij hebben grooten haast. -Ik heb u eens geholpen, toen gij in grooten nood verkeerdet—” -</p> -<p>„Ik weet het, groote jager; gij hebt de dochter der Amazwazi’s gedrenkt, toen zij -zou verdorsten.” -<span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span></p> -<p>„En nu kunt gij ons helpen en uw dankbaarheid bewijzen, want gij hebt grooten invloed -op uw volk. Gij kunt hen bewegen, dat zij koning Dingaan aan ons uitleveren.” -</p> -<p>Walhoeli schudt met het hoofd, dat de kraalsnoeren rinkelen. -</p> -<p>„Ik zal aan uw wensch niet kunnen voldoen,” zegt zij op bedaarden toon, „want het -zou indruischen tegen de wetten van mijn volk. Doch indien Walhoeli, van wie haar -volk getuigt, dat zij in de sterren den naderenden regen kan lezen, iets vermag, dan -zal het gebeente van koning Dingaan, voordat de zon nog driemaal oprijst in het oosten, -dienen tot spijs van den jakhals, die op de lijken loert.” -</p> -<p>„Dàt hoor ik liever dan dat heidensche toovergeleuter,” zegt Lodewijk Jansen met hartgrondigen -nadruk, terwijl de Boeren zich naar buiten begeven. -</p> -<p>„Ik zal uw gids zijn,” zegt Walhoeli, „en u brengen, waar gij wezen moet.” -</p> -<p>„Is het wel geraden haar te volgen?” vraagt een voorzichtige Boer. -</p> -<p>„Zij is te vertrouwen,” zegt de leeuwenjager, „maar hoe de <span class="corr" id="xd31e4277" title="Bron: Amazwasi’s">Amazwazi’s</span> ons zullen ontvangen, weet ik niet. In elk geval: onze paarden zijn vlug, en onze -geweren geladen—wij zullen haar volgen!” En stapvoets volgen de Boeren, de omgeving -behoedzaam opnemend, het vreemde schepsel. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Vijf uur duurde de tocht; de zon neigde reeds naar het westen, toen de blanken bij -de vorsten der <span class="corr" id="xd31e4284" title="Bron: Amazwasi’s">Amazwazi’s</span> aankwamen. -</p> -<p>Koning Dingaan had zich onder hunne bescherming geplaatst, en zij zaten in een breeden -kring, in de schaduw van eenige palmboomen, raad te houden, hoe men met hem zou handelen. -</p> -<p><span id="xd31e4290"></span>Een eerewacht stond met gevelde speer op eenigen afstand. -</p> -<p>Walhoeli heette de blanken halt te houden, terwijl zij zich onbeschroomd tot in den -kring der vorsten waagde. -</p> -<p>„Wat brengt u hier, sterrekijkster?” vraagde de oudste der vorsten, blijkbaar hun -koning, de zwarte, vorschende oogen naar de verte slaande, waar hij de ruiters zag. -</p> -<p>„De dochter uws volks groet u,” zeide zij, eerbiedig ter aarde buigend, „en dat ge -sterk moogt worden en machtig <span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span>als de olifant van dit land, die met zijn snuit de boomen ontwortelt! Ik heb als gids -gediend voor het gezantschap, dat het machtige volk der witmenschen heeft afgezonden, -om hun hulde en hun bede aan uw voeten neer te leggen, o groote koning!” -</p> -<p>„Wat willen zij?” vraagde hij met een flikkering van zijn zwarte oogen, en Umkowo, -een zijner raadslieden, het woord nemend, zeide: „Zij zijn gekomen, om de gesteldheid -van dit land te onderzoeken; het zijn verspieders, en gij zult verstandig doen, o -koning, zoo gij hun tong stom maakt voor eeuwig.” -</p> -<p>„Mag ik spreken?” vraagde Walhoeli. -</p> -<p>„Spreek!” zeide de koning. -</p> -<p>„Umkowo de Schrandere spreekt dezen keer dwaze taal, o koning, want als die witmenschen -verspieders waren, dan zouden zij zijn gekomen als het wild gedierte, dat des nachts -over onze grasvelden sluipt. Maar zij komen op den dag, als de zon schijnt, omdat -hun bedoelingen rein en klaar zijn als het licht der zon. Zij zoeken Dingaan, den -vluchtenden koning der Zoeloes, en wenschen, dat hij hun worde uitgeleverd om de bloedwraak!” -</p> -<p>De vorsten keken bij deze tijding verwonderd op; zelfs Umkowo, die de schrandere werd -genoemd. -</p> -<p>„Weet gij, Walhoeli, waar Dingaan is?” vraagde de koning op gedempten toon. -</p> -<p>„Hij is in gindsche kraal, o koning, waar ik de speren eeniger <span class="corr" id="xd31e4306" title="Bron: Amazwasi’s">Amazwazi’s</span> zie blinken.” -</p> -<p>„Hoe weet gij dat, Walhoeli?” -</p> -<p>„Ik heb de wolken des hemels geraadpleegd, o koning, en die liegen niet!” -</p> -<p>„De wijsheid der goden woont in uw ziel,” zeide de koning vol eerbied. -</p> -<p>„Ik lees in de sterren en in het hart der koningen, en ik vergis mij nooit,<span class="corr" id="xd31e4315" title="Niet in bron">”</span> zeide zij op stouten toon. -</p> -<p>„Als gij in het hart der koningen leest, vertel mij dan toch, wat de koning denkt -op dit oogenblik,<span class="corr" id="xd31e4319" title="Niet in bron">”</span> zeide Umkowo de Schrandere, die aan haar waarzeggerskunsten twijfelde, en haar den -voet altijd dwars zette, omdat hij jaloersch was op haar grooten invloed. -</p> -<p>„Mag ik het zeggen, o koning?” -</p> -<p>Weer knikte hij met het hoofd. -</p> -<p>„Onze koning denkt, dat Dingaan niet kan worden uitgeleverd, omdat de gerechtigheid -der <span class="corr" id="xd31e4325" title="Bron: Amazwasi’s">Amazwazi’s</span> en niet <span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span>de gerechtigheid der blanken mag heerschen ten noorden der Pongolo-rivier.” -</p> -<p>„Gij hebt naar waarheid gesproken, Walhoeli—dat de speerwacht de vreemdelingen hier -brenge!” -</p> -<p>De wacht rukte op naar de ruiters, doch de hoofdman keerde alleen terug. -</p> -<p>„Zij willen hun wapens niet afgeven, o koning,” rapporteerde de hoofdman. „Hun aanvoerder -zegt, dat zij dit niet doen en in der eeuwigheid niet zullen doen, sinds Dingaan hun -dapperste mannen, die ongewapend voor hem verschenen, als lammeren heeft geslacht!” -</p> -<p>De welwillendheid, die tot nog toe op het gelaat van den koning was zichtbaar geweest, -verdween echter bij deze woorden, en zijn oogen stonden strak en toornig. -</p> -<p>„Om deze weigering hebben zij u, o koning, beleedigd,” meende een der vorsten. -</p> -<p>„En zijn des doods schuldig!” riep Umkowo. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>„Die daar opstaat, is zeker hun koning,” zeide de leeuwenjager, terwijl zijn scherpe -oogen onafgewend op den kring der vorsten waren gericht, „maar al kwam de koning aan -de spits van zijn geheele leger, wij geven onze wapens niet af.” -</p> -<p>„Me dunkt, dat het tijd wordt!” meende Kees Bouwer, en hij wendde reeds den teugel -van zijn paard, om te vluchten. -</p> -<p>„Dat komt er van, als men met waarzeggers aanlegt,” zeide Lodewijk Jansen, zonder -Bouwer’s voorbeeld te volgen. -</p> -<p>„Was het mij om haar tooverspreuken te doen?” riep de leeuwenjager op luiden toon; -„ik heb geene waarzegster gezocht, maar een gids, eene voorspraak onder deze wilde -Kaffers, en dat is mij genoeg!” -</p> -<p>„Een mooie voorspraak!” riep een der achterste Boeren op spottenden toon. -</p> -<p>„Gij hebt ons in de knoei gebracht—breng er ons nu ook weer uit, Teunis,” meende een -ander, dood bedaard zijn houten pijp stoppend. -</p> -<p>„En als gij het niet doet, dan hoop ik, dat deze dochter van Endor het zal doen,” -meende Dirk Kloppers uit den grond van zijn hart. -</p> -<p>Plotseling weerklonk luid hoorngeschal, wijd uit de verte snel en driftig beantwoord. -<span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span></p> -<p>„Nu wordt het meenens,” zeide Tijs de Jong. -</p> -<p>Zelfs de leeuwenjager werd een tint bleeker, maar overigens was er niets aan hem te -bespeuren. -</p> -<p>„Ik vermoed, dat gij van plan zijt om te vluchten, Kees Bouwer,” zeide hij bedaard, -„maar ik raad je, om het te laten, want ik schiet je niet graag dood.” -</p> -<p>Kees Bouwer liet zich gezeggen en bleef. -</p> -<p>Het was verstandig, want de leeuwenjager zou anders werkelijk op hem hebben geschoten. -Slechts door eendrachtig het dreigend gevaar te trotseeren, was er kans van ontkoming. -</p> -<p>„Kalm en bedaard,” vermaande hij nu, „en de oogen open!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>„Gij zult het niet doen, o koning,” zeide Walhoeli, smeekend voor zijn voeten nederknielend. -</p> -<p>„Ga mij uit den weg,” riep hij toornig, „of de brullende leeuw zal u verbrijzelen -onder zijn voet!” -</p> -<p>„Koning—de goden waarschuwen u!” gilde zij, „zie toch—zie toch!” -</p> -<p>Zij wees met beide handen naar boven, waar een grillig gevormde wolk langzaam voortdreef -aan den overigens bijna wolkeloozen hemel. -</p> -<p>De koning keek omhoog. -</p> -<p>„Een wolk,” mompelde hij verachtelijk. -</p> -<p>„Een wolk, o koning,” zeide zij, „waarin de bode woont van den grooten Geest. Ik Walhoeli, -in wie de geest der wijsheid woont, zeg het u!” -</p> -<p>De koning scheen deze woorden niet eens te hooren. -</p> -<p>„Ziet gij dan niet, o koning, dat die wolkebode van den grooten Geest den vinger dreigend -heeft uitgestrekt? ’t Is dezelfde wolk van vier jaar geleden, o koning!” -</p> -<p>„Zwijg,” riep hij grimmig—„speerwacht, voorwaarts!” -</p> -<p>Maar Walhoeli zweeg niet. -</p> -<p>„Zij at uit uwe hand, de liefelijke roos van den Marikelenberg, en uit uwen beker -dronk zij. Zij wekte u elken morgen met snarenspel, en elken avond zong zij u haar -schoonste liederen. Maar de slang der ijverzucht siste u een leugen in het oor, en -gij hebt de speer gestooten in het trouwste hart, dat ooit voor u heeft geklopt en -ooit voor u zal kloppen in <span class="corr" id="xd31e4374" title="Bron: Amazwasiland">Amazwaziland</span>!” -</p> -<p>De koning stond plotseling stil—op dertig pas afstands van de blanken; ook de speerwacht, -vierhonderd man sterk, <span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span>bleef staan, terwijl in de verte de assegaaien blonken van een snel naderend regiment. -</p> -<p>Met groote, strakke oogen staarde hij naar de wolk. -</p> -<p>„’t Was dezelfde wolk, o koning! Hadt gij op haar wenk gelet, dan zou de liefelijke -roos van den Marikelenberg nog heden met haar zoete geur uw gaarde vervullen!” -</p> -<p>De toorn verdoofde in zijn oogen; er kwam een dof gekreun uit zijn breede borst. -</p> -<p>„O Walhoeli, gij doet mij veel pijn,” kwam het klagend over zijn lippen. -</p> -<p>„Om u voor andere pijn te bewaren, o koning,” zeide zij eerbiedig. -</p> -<p>Hij wenkte met de hand, en het hoorngeschal werd opnieuw vernomen, maar thans in vredige, -langgerekte toonen. De speerwacht keerde terug naar haar vroegere standplaats, en -de flikkerende speren in de verte verdwenen. -</p> -<p>„Mogen de blanken morgen verschijnen voor uw troon?” smeekte nu Walhoeli. -</p> -<p>„Neen,” zeide hij met waardigheid, „geen vreemdeling zal gewapend verschijnen voor -mijn troon, maar om de liefelijke roos van den Marikelenberg, die eens voor een blanke -bij mij pleitte, zal ik morgen de vierschaar spannen over Dingaan, den Zoeloe-koning, -en gerechtigheid oefenen!” -</p> -<p>„Maar wie zullen er dan als getuigen optreden, als er geen blanken mogen verschijnen?” -vraagde Walhoeli, want nieuwe zorgen kwamen er op in haar hart. -</p> -<p>„Wees gerust,” zeide de koning; „mijn spionnen, die ik naar Zoeloeland zond, kunnen -heden nacht terug zijn, en zullen mij de waarheid brengen. Overmorgen vroeg, als de -dauw optrekt, is Dingaan een vrij man, of ligt zijn gebeente te bleeken achter de -gerechtsplaats, op den heuvel der misdadigers—ga nu, en zeg dit aan uw blanke vrienden!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Nog was de dauw niet opgetrokken, maar de dageraad vlamde reeds boven de bergen en -valleien van <span class="corr" id="xd31e4397" title="Bron: Amazwasiland">Amazwaziland</span>, toen eene vrouw, eene kleurling, een groep kloeke ruiters te paard voorging het -veld in. -</p> -<p>Allen verkeerden in ernstige stemming. -</p> -<p>De heuvel der misdadigers was spoedig bereikt. -</p> -<p>Een groep aasvogels vloog bij de nadering der ruiters op, <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>maar zette zich in de nabijheid weer neder, in de lage takken van een wilden olijvenboom. -</p> -<p>Zij bleven dicht in de nabijheid, want aasvogels zijn brutaal, en deze aasvogels hadden -honger. -</p> -<p>Midden op den heuvel lag, als een bedekking, een kleed uitgespreid<span class="corr" id="xd31e4410" title="Bron: ,">.</span> -</p> -<p>De ruiters sprongen van hun paarden, en schaarden zich in een kring om dat kleed. -</p> -<p>„Onder dat kleed—,” fluisterde Walhoeli, „onder dat kleed—” -</p> -<p>Zij scheen den volzin niet te kunnen voltooien, want zij was aangegrepen door den -ernst en de plechtigheid van dit oogenblik. -</p> -<p>De leeuwenjager nam het kleed langzaam weg.… -</p> -<p>Er werd geen kreet gehoord; zelfs geen woord. Slechts het gekras der aasvogels werd -vernomen uit den wilden olijvenboom, want zij hadden honger, en de blanken vertoefden -langer dan hun lief was. -</p> -<p>De leeuwenjager verbrak nu het zwijgen, en zijn hand uitstrekkend boven het lijk van -Dingaan, den gewezen koning van Zoeloeland, zeide hij met langzame, van ontroering -bevende stem: „Gewroken is het bloed van Piet Retief en zijn dapperen, en van Piet -Uijs en zijn dapperen, en het bloed van vele mannen, vrouwen en kinderen, die wij -liefhadden—moge het heidendom weten, dat God zijn volk zal wreken!” -</p> -<p>De ruiters verlieten nu den heuvel, maar een keurbende des konings, gewapend met schild -en speer, stond hen op te wachten. -</p> -<p>„Ik heb het bevel van den koning ontvangen,” zeide de kapitein, „u als een veilig -geleide te vergezellen tot aan de grenzen van ons land.” -</p> -<p>Zoo reden dan de ruiters, vergezeld door de snelvoetige Kaffers, naar het zuiden terug. -</p> -<p>Ook Walhoeli ging mee, maar toen in de verte het groene water zichtbaar werd van de -Pongolorivier, keerden de <span class="corr" id="xd31e4425" title="Bron: Amazwasi’s">Amazwazi’s</span> om, van de blanken vriendelijk afscheid nemend. -</p> -<p>Ook Walhoeli keerde terug. -</p> -<p>„Heb ik mijn gelofte gestand gedaan?” zeide zij. -</p> -<p>„Ja,” antwoordde de leeuwenjager, „ten volle—wij danken u, Walhoeli!” -</p> -<p>Hij reikte haar de hand, die zij kuste. Zij scheen diep bewogen, maar snel liet zij -zijn hand los, en voordat de <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>leeuwenjager nog iets kon zeggen, verdween zij zijwaarts in het bosch, en niemand -heeft meer iets van haar gehoord. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Maar het lijk van Dingaan was achtergebleven, op den heuvel der misdadigers—onbedekt. -En de aasvogels zijn neergestreken uit den olijvenboom, en zij hebben met het wild -gedierte uit het bosch gevochten om zijn vleesch, en de honden hebben zijn bloed gedronken—het -bloed van Dingaan, den koning van Zoeloeland! -</p> -</div> -</div> -<div id="ch29" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch29.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXIX.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wij bevinden ons in een der liefelijkste oorden van het Over-Vaalsche, van de Transvaal. -</p> -<p>Op een platten heuvel, in de nabijheid eener wijde beek, wier water driftig van de -bergen nederkomt, ziet ge eene landelijke, eenvoudige woning. Ze is omlijst door een -krans van kort geplante, welig opschietende boomen. -</p> -<p>Hier woont Gert Kloppers. De ossenwagen is uitgespannen; de tent opgerold; de Trekker -is tot rust gekomen. -</p> -<p>Ge zult u echter verwonderen, hem hier in de Transvaal te vinden. Ge zoudt hem in -’t zuiden hebben gezocht, in Natal. -</p> -<p>Kloppers zou zich waarschijnlijk ook in Natal blijvend hebben gevestigd, hadden zijne -schoonzoons, die zich met de Trekboeren onder Kommandant-Generaal Hendrik Potgieter -met der woon hadden gevestigd in Transvaal, hem niet zoo’n prachtig stuk gronds, minstens -6000 morgen groot, aangeboden. Hij had het land bezichtigd, en het had alle verwachting -overtroffen. Toen had hij de sterke ossen weer voor den wagen gespannen, en zijn vrienden, -met wie hij zoo veel leed en strijd had doorworsteld, hadden hem de hand gedrukt, -en met bewogen stem nageroepen: -</p> -<p>„Ga in vrede!” -</p> -<p>En zoo woont Gert Kloppers nu met zijn gezin in de Transvaal, en daar in de verte, -waar gij, tegen dat bosch <span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>aan, den rook van een schoorsteen langzaam omhoog ziet kronkelen, daar woont zijn -zoon Dirk. -</p> -<p>Met veerkrachtigen tred ging de jonge Boer langs zijne vruchtbare akkers, waaruit -het gezaaide koren veelbelovend uitsproot. Het was hem licht om het hart, en hij zong -een vroolijk lied, dat wijd over de velden schalde. -</p> -<p>Hij werkte voor zijne vrouw, straks, zoo God wilde, voor zijne kinderen. Want naar -kinderen verlangt de Afrikaansche Boer: het is zijn schat, zijn weelde; het zijn de -frissche olijfplanten, die zijn disch zullen versieren. -</p> -<p>Kalm, bedaard, zonder overdreven idealen, is Dirk met zijn bruid in het huwelijk getreden. -Zij hadden elkander werkelijk lief; hunne karakters pasten bij elkander; zij waren -dezelfde levensbeschouwing toegedaan; de ouders hadden geen bezwaren—welnu, toen trouwden -zij. En ’t is een flink paar, die Dirk Kloppers en die Anna, de dochter van Barend -Jansen, dat moet er van gezegd zijn. -</p> -<p>Tegen den middag huiswaarts keerend, kwam den jongen Boer een ruiter tegemoet. ’t -Was Teunis de leeuwenjager; Dirk herkende hem dadelijk. -</p> -<p>De trouwe vrienden schudden elkander hartelijk de hand. -</p> -<p>„Komt gij kersversch uit Natal?” vraagde Dirk. -</p> -<p>Op het gelaat van den leeuwenjager lag een ernstigen trek, toen hij die vraag bevestigde. -</p> -<p>„Maar kom binnen, Teunis,” hernam Dirk, „en groet mijn vrouw. En ik hoop, dat gij -eenige dagen onze gast zult zijn.” -</p> -<p>Nu traden beide mannen de bescheiden woning binnen, waar Anna bezig was, het middageten -gereed te maken. Zij was blijde verrast met de komst van den leeuwenjager, en sprak -eveneens den wensch uit, dat hij eenige dagen bij hen door zou brengen. -</p> -<p>Maar hij schudde het hoofd en zeide: „Ik blijf bij u eten, en dan rijd ik terug naar -uw vader. Ik heb haast.” -</p> -<p>Bij dit gezegde keek Dirk den spreker vorschend in het stroeve gelaat, en vraagde, -zonderling beklemd: „Is er zoo’n haast bij?” -</p> -<p>„Ja,” zeide de leeuwenjager, „er is haast bij: er is oorlog in ’t zicht!” -</p> -<p>Nadenkend keek hij de twee jonge menschen aan, die daar zoo vroolijk voor hem zaten, -en een vochtige schemering ging over zijne oogen heen. In het volgende oogenblik echter -schenen die oogen weer zoo hard als de harde kogel <span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>in den loop van zijn geweer, en hij zeide: „Dirk! Ik roep u op tot den strijd voor -vrijheid en recht!” -</p> -<p>Maar als een bliksemstraal uit den zonnigen hemel, zoo trof dit bericht den jongen -Boer. Hij had zich nauwelijks nedergezet aan zijn eigen haard, hij had nauwelijks -den zoeten geur des vredes ingeademd, en midden in die liefelijke, zoo vurig begeerde -rust kwam plotseling het stormgelui der oorlogsklok! -</p> -<p>„Oorlog?” riep hij, terwijl hij overeind vloog: „oorlog?” Maar in ’t volgende oogenblik -had hij zijn evenwicht terug. -</p> -<p>Met verwonderlijke zelfbeheersching ging hij weer zitten aan de stevige, eikenhouten -tafel tegenover zijn vrouw, en vraagde op kalmen toon: „Het gaat zeker tegen de Engelschen?” -</p> -<p>„Ja,” antwoordde de leeuwenjager, „ze willen Natal inpalmen.” -</p> -<p>„Dat met het kostbare, edele Boerenbloed is gedrenkt?” zeide de jonge Boer. „Maar -zij hebben ’t nog niet,” liet hij er dreigend op volgen. -</p> -<p>„Doch zij zullen ’t krijgen,” antwoordde de leeuwenjager. „Ons volk is uitgeput door -de Kafferoorlogen; het moet zich herstellen van de geslagen wonden, en de meeste lagers -verkeeren in groote armoede. Ja, de Engelschen zijn een zeer verstandig volk; zij -kijken hun tijd af.” -</p> -<p>Er lag een snijdende bitterheid in den toon, waarop hij dit zeide. -</p> -<p>„Dus gij beschouwt de zaak voor de Boeren verloren?” vraagde Dirk. -</p> -<p>„Ik heb uw vader zooeven gesproken, hij denkt het eveneens,” antwoordde de leeuwenjager. -</p> -<p>„En waarom zullen wij dan vechten voor een verloren zaak?” vraagde de jonge Boer verwonderd. -</p> -<p>„Omdat die verloren zaak een rechtvaardige zaak is,” antwoordde de leeuwenjager. -</p> -<p>„Het heeft zijn nut, er het geweer voor te laden, en ’t kan zijn nut hebben, er voor -te—sterven. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>’t Zal een protest zijn tegen het schandelijk onrecht, dat ons wordt aangedaan.” -</p> -<p>Zijn stem beefde, toen hij dit zeide; ze beefde van ingehouden toorn. -</p> -<p>Zijne oogen begonnen het vuur te weerkaatsen, dat in zijn boezem brandde, en de diep -in het hart van dezen <span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span>man sluimerende hartstochtelijkheid kwam met macht naar boven. -</p> -<p>„Zie,” zeide hij, „het bloed der Boeren heeft nog meer kracht dan een kogel, en dat -bloed zal tot God roepen om wraak over onze vijanden, die ons wreed verdrukken.” -</p> -<p>„Maar,” liet hij er zachter op volgen, „het is hard voor u, Anna, om uw man, met wien -gij nog geen jaar zijt gehuwd geweest, in den oorlog te zien trekken.” -</p> -<p>„Ja,” antwoordde zij, „dat is hard. Het zou met ons huwelijk slecht staan, als ik -mijn man gaarne zag scheiden. <span id="xd31e4493"></span>Maar,” liet zij er op volgen, terwijl haar heldere blik vast op den leeuwenjager rustte, -„Barend Jansen zou zich over zijn dochter schamen, als zij tot haar man zeide: „Blijf!”<span class="corr" id="xd31e4495" title="Niet in bron">”</span> -</p> -<p>„Barend Jansen zal zich nooit over zijn dochter te schamen hebben,” antwoordde de -leeuwenjager met een warmen toon in zijn stem. „Toen ik haar met den bijl in de hand -den ingang van het lager tegen de woedende Zoeloe’s heb zien verdedigen, heb ik respect -voor haar gekregen.” -</p> -<p>„Dus gij gaat mee?” wendde hij zich tot Dirk. -</p> -<p>„Ja,” zeide Dirk met vaste stem. „Wanneer vertrekken wij?” -</p> -<p>„Ik ga nu terug naar uw vader,” antwoordde de leeuwenjager; „het is reeds afgesproken, -dat uw broeder Willem meetrekt in den oorlog, en hij zal mij vergezellen, om nog eenige -andere Boeren in deze streken op te roepen tot den oorlog. Overmorgen hopen wij u -dan aan de „drift” te ontmoeten, en rijden wij te samen onmiddellijk naar Natal.” -</p> -<p>Met deze afspraak verliet de leeuwenjager in den namiddag, nadat hij bij hen had gegeten, -de woning der jonggetrouwden. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De volgende dag is een drukke dag. Dirk bestelt zijn huis en regelt alles. Zijn vrouw -zal zoo goed het gaat zijn plaats vervullen, en op de raad en de hulp van haren schoonvader -kan zij rekenen. De meest vertrouwde kafferknecht wordt binnengeroepen, en hij zal -een extra belooning ontvangen, als hij een oog in ’t zeil houdt. -</p> -<p>Inmiddels bakt Anna beschuit, droogt zij vleesch, vult zij het leeren zakje met gemalen -koffie, en zorgt ze voor tabak. Dit is de proviand voor haar man op reis. Soms verduistert -haar helder oog, terwijl ze dit alles en nog zoo <span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span>veel meer gereed maakt, maar zij houdt zich taai, want zij weet, dat zij is de vrouw -van een Afrikaanschen Boer. -</p> -<p>In drukke bezigheden en beslommeringen gaat de dag voorbij. Men gaat op den gewonen -tijd ter ruste, maar vóór het krieken van den morgen staat de jonge Boer op. -</p> -<p>Hij begeeft zich naar den stal, naar Hannibal. Hij strijkt het edele dier het kophaar -uit de oogen en klopt het op den slanken hals. -</p> -<p>Inmiddels heeft Anna het ontbijt gereed gemaakt, en samen gaan zij aan de eenvoudige -tafel zitten. Ach, het is een droevig ontbijt; Dirk kan het brood niet door de keel -krijgen. -</p> -<p>Nu is het ontbijt afgeloopen; nu zal het op een scheiden gaan. -</p> -<p>Anna neemt de kogeltasch, gevuld met de kogels, die zij heeft gegoten; en hangt ze -haren man om de schouders. -</p> -<p>Dan reikt ze hem het geladen geweer. -</p> -<p>„Strijdt wakker, geliefde man,” zegt zij. -</p> -<p>Ja, wakker strijden, dat hoopt hij waarlijk te doen. -</p> -<p>En nu komt het afscheid. -</p> -<p>Zij staren elkander in de oogen, lang en innig, die man en die vrouw. Zij lezen in -elkanders oogen, en ach, daar is niets in geschreven dan droefheid en liefde. Zij -neemt zijn hoofd tusschen hare handen, kust hem de tranen uit de oogen en zegt: „De -Heere beware uwen uitgang en uwen ingang!” -</p> -<p>De oudste kaffer leidt het paard voor de huisdeur. Het ruikt de frissche morgenlucht, -en hinnikt vroolijk zijn jongen baas tegemoet. -</p> -<p>Snel springt hij in het zaâl, en geeft het paard de sporen. -</p> -<p>Zijn vrouw staat in de deur hem na te staren. -</p> -<p>Hoe snel verdwijnt hij uit het gezicht! -</p> -<p>Daar blikt hij nog eenmaal om, heft zich in den stijgbeugel op, en zwaait tot een -laatst vaarwel driemaal met het geweer boven zijn hoofd, zoodat de blanke loop schittert -in de eerste stralen der morgenzon. -</p> -<p>En nu ziet Anna niets meer, want de ruiter is achter den naasten heuvelrand verdwenen. -Zij ziet niets meer dan een nevel; dat zijn hare tranen. -</p> -<p>Maar den jongen Boer wordt het nu ruimer om het hart. Hij is nu op het oorlogspad, -en hij zal strijden voor vrijheid en recht! -</p> -<p>Geen Hongaarsche ruiter jaagt sneller door de eenzame <span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span>wildernissen van zijn vaderland, dan deze Afrikaansche Boer over de ongemeten grasvelden -der Transvaal. -</p> -<p>Hij jaagt al sneller en sneller—het zuiden in.… naar Natal.… tot voor de mond van -het Engelsche kanon.… -</p> -</div> -</div> -<div id="ch30" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch30.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXX.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Anna voelde zich thans zeer eenzaam. Nu eerst voelde zij de sterkte van den band, -die haar aan Dirk Kloppers bond. -</p> -<p>Hoe menigmaal ging zij tegen het vallen van den avond op den hoogsten heuvel in den -omtrek, om te zien, of haar man nog niet terugkwam! Zij wist, dat het dwaasheid was, -zulks te doen, doch zij had een weemoedig genot in die dwaasheid. -</p> -<p>Ach, zij had hem lief—er is immers ook geen inniger, hechter, teederder band te denken -dan tusschen man en vrouw! Elken morgen en elken avond smeekte zij op neergebogen -knieën voor dat zoo dierbaar leven, dat thans door de bommen der Engelsche kanonnen -werd bedreigd. Met haar gebeden wilde zij haar man dekken als met een schild, en hare -liefde wilde zich om hem heen legeren als een slagorde met banieren! -</p> -<p>Zoo lief had Anna haar man. -</p> -<p>De tijd brak aan, dat zij een dochterke in haar armen hield. Het was een allerliefst, -mollig wichtje; het had de blauwe, schitterende oogen van haren vader. Zij noemde -het Mieke, naar zijn zuster, die in het gevecht tegen de Zoeloe’s was bezweken, en -soms ging er een groote, heerlijke blijdschap door haar ziel, als zij dacht aan het -oogenblik, dat Dirk behouden terug zou komen, en dit lieve kindeke aan zijn hart zou -drukken. -</p> -<p>Reikhalzend zag zij uit naar tijding, maar er verliepen weken en maanden, zonder dat -er tijding kwam. -</p> -<p>Nu, dat was niet te verwonderen. Immers honderden mijlen wildernis en het hooge Drakengebergte -scheidden de streek, waar de familie Kloppers woonde, van het gebied, <span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span>waar de bloedige botsing zou plaats grijpen. Daarbij veroorzaakte de strijd tusschen -de twee blanke rassen een begrijpelijke spanning en gisting bij de Kafferstammen, -zoodat de wijd en zijd verspreide, als van de wereld afgezonderde Emigranten-Boeren -dicht bij huis en hof moesten blijven, en weinig nieuws vernamen. -</p> -<p>Eindelijk echter kwam er toch tijding, maar ’t was een vreeselijke, ontzettende tijding. -Zij zag er uit als een hoop harde, wreede klipsteenen, waaronder het liefste ligt -begraven, dat wij op aarde bezitten. -</p> -<p>Gert Kloppers zelf bracht de tijding. -</p> -<p>Door de kleine vensterruiten zag Anna hem aankomen. Hij liep gedrukt, gebogen; het -scheen, dat een onzichtbare, doch zware last hem neder drukte. Op zijn gelaat lag -een trek van bittere smart. -</p> -<p>En dat was niet te verwonderen, want Dirk was—dood! Dirk—de trots van zijn oogen! -<span class="corr" id="xd31e4552" title="Bron: de">De</span> glans van zijn leven! <span class="corr" id="xd31e4555" title="Bron: zijn">Zijn</span> eerstgeboren zoon! Het wilde wat zeggen—Dirk dood! -</p> -<p>Heden morgen had hij het vreeselijk bericht gehoord van een hem bekend, rondreizend -man, die pas uit Natal was gekomen. Die man had het van een Boer, die zelf het gevecht -tegen de Engelschen had medegemaakt. -</p> -<p>Dirk was met andere Boeren reeds tot de batterij der Engelschen doorgedrongen; hij -had de hand reeds gelegd op den zwaren, ijzeren loop van het kanon, toen hij door -den sabelhouw van een Engelsch officier doodelijk werd getroffen. -</p> -<p>Als een held was hij gevallen—voor vrijheid en recht! -</p> -<p>Anna was, toen zij haren schoonvader zag aankomen, door bange voorgevoelens gekweld, -hem tegemoet gegaan. -</p> -<p>Geen kreet, zelfs geen zucht kwam over hare lippen, toen Gert Kloppers haar <span class="corr" id="xd31e4564" title="Bron: voozichtig">voorzichtig</span> het treurige nieuws mededeelde. Slechts beefden hare lippen, en de laatste bloeddrup -week uit haar gelaat. Zij greep den stam van een jongen appelboom, die verleden jaar -door Dirk was gepoot, om niet om te vallen. -</p> -<p>Als in een droom liep zij, dagen lang. Maar eindelijk kwam zij tot de werkelijkheid -terug, en de diepe wateren der smart gingen over hare ziel. Doch in de diepe wateren -liggen de kostbare parels, en de kostbaarste parel werd Anna’s deel. -</p> -<p>Zij leerde zich zelve kennen, en zij leerde de roede kussen, die haar sloeg. Van wege -hare vele tranen kon zij <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>den Heiland niet zien, maar zij voèlde de hand van den liefderijken Herder, die het -verloren schaap zocht, en zij hoòrde Zijne stem: „Komt herwaarts tot Mij allen, die -vermoeid en belast zijt, en ik zal u ruste geven!” -</p> -<p>Hare schoonouders kwamen haar dagelijks bezoeken. Men zette zich dan aan de eikenhouten -tafel, waar Dirk en Anna zoo dikwijls plachten te zitten, en men sprak met elkander -over lieve herinneringen, waaraan de naam van Dirk was verbonden. -</p> -<p>„En heden zou Dirk jarig zijn geweest,” zeide Moeder Kloppers een keer. -</p> -<p>„Ja,” zeide Anna, „heden. Verleden jaar hebben wij dien verjaardag nog samen gevierd; -wij waren pas eenige weken getrouwd. Het verschil is groot tusschen vrouw en weduwe.” -</p> -<p>Ja, dat verschil was werkelijk groot. -</p> -<p>Zij bedekte haar gelaat en weende. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Honderden mijlen van Anna’s woning verwijderd, aan een der zuidelijkste punten van -Natal, waar de golven van den Indischen Oceaan zich breken tegen het strand, stonden -op dienzelfden dag een zestal kloeke ruiters bij hunne gezadelde paarden. -</p> -<p>De paarden sloegen ongeduldig met de voorpooten in het mulle zand. -</p> -<p>Nu sprongen de ruiters vlug in het zaâl. -</p> -<p>De voorste sloeg met de vlakke hand op den slanken hals van zijn zwarten hengst, en -zeide op vroolijken toon: „Vooruit, Hannibal! Naar huis!” -</p> -<p>Die ruiter droeg een breed, versch litteeken op zijn voorhoofd. -</p> -<p>Dat litteeken was waarschijnlijk van een sabelhouw afkomstig. In elk geval: het litteeken -stond hem goed. -</p> -<p>De ruiters gaven hun paarden de sporen. -</p> -<p>Sneller, al sneller joegen zij door Natal, het land der duizend heuvelen, het noorden -in.… naar de Transvaal.… tot voor Anna’s woning.… -<span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span></p> -</div> -</div> -<div id="ch31" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch31.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXXI.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wat was er met de Emigranten-Boeren in Natal gebeurd?<a class="noteRef" id="xd31e4595src" href="#xd31e4595">1</a> -</p> -<p>De Engelsche wolf was uit zijn legerplaats opgerezen, want hij had weer honger gekregen. -Natal was een te welkome buit. -</p> -<p>Reeds was er bij den Volksraad der Natalsche Boeren een zonderlinge missive ingekomen. -Zij kwam van den gouverneur der Kaapkolonie en was van den volgenden inhoud: „Het -is voor Hare Majesteit niet mogelijk, een gedeelte harer eigene onderdanen, die zich -eenige honderden mijlen buiten de Kaap de Goede Hoop hebben begeven, voor onafhankelijk -te verklaren. Zoo de Boeren een militaire macht willen ontvangen, dan zal Hare Majesteit -hun al die handelsvoorrechten waarborgen, die aan de àndere Britsche koloniën zijn -toegestaan, en dan zal het land, dat de Emigranten thans hebben bezet, aan hen worden -toegekend, in zooverre rechtvaardigheid en billijkheid dit gedoogen.” -</p> -<p>De Boeren stonden vreemd te kijken bij het lezen dezer missive. -</p> -<p>Wat? Zij zouden Natal afstaan? Het schoone, liefelijke Natal, het land der duizend -heuvelen? Het land, dat zij <span class="corr" id="xd31e4603" title="Bron: twèe">twéé</span> keeren hadden gekocht, den eersten keer met aan de bedingen te voldoen, die koning -Dingaan had gesteld, den <span class="corr" id="xd31e4606" title="Bron: twèeden">twééden</span> keer met hun bloed? En durfde de Engelsche regeering nu nog de woorden: „rechtvaardigdheid” -en „billijkheid” op de lippen te nemen, waar zij bezig was, met een goed gehuicheld -komediespel het schandelijkste onrecht te begaan? -</p> -<p>„Neen,” zeiden de èchte, oude Voortrekkers, en zij schudden toornig hunne grijze lokken; -„wij <i>willen</i> geen militaire macht van Engeland, en wij <i>dulden</i> ze evenmin.<span class="corr" id="xd31e4615" title="Niet in bron">”</span> -</p> -<p>Onmiddellijk beantwoordde de Volksraad het schrijven van den Engelschen gouverneur -in een stuk, even ernstig als waardig. -</p> -<p>„Wij vermeenen,” zoo schreven de Boeren, „dat beide, Hare Majesteit en Uwe Excellentie -omtrent ons, onze aanspraak op het recht van onafhankelijkheid en het recht, hetwelk -wij tot het land hebben, door ons geoccupeerd wordende, <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>verkeerd zijt onderricht. Wij zijn van geboorte Hollandsche Afrikaanders. Dadelijk -nadat wij Harer Majesteits grondgebied in Zuid-Afrika hebben verlaten<span class="corr" id="xd31e4622" title="Bron: ;">,</span> hebben wij onze <i>onafhankelijkheid</i> gepubliceerd, en van dien tijd af tot op dit oogenblik hebben wij als een <i>onafhankelijk</i> Volk gehandeld, ons zelven volgens onze eigene wetten geregeerd, en gevolgelijk <i>opgehouden</i>, Britsche onderdanen te zijn. Het door ons bewoond wordende land hebben wij <i>wettig</i> verkregen, en het is <i>nooit</i> tot op dit oogenblik een Britsche provincie of kolonie geweest, en niettegenstaande -Uwer Excellentie’s herhaalde mededeelingen, dat wij Britsche onderdanen en kolonisten -zijn, moeten wij beweren, dat wij volgens alle rechten van beschaafde natiën <span class="corr" id="xd31e4636" title="Bron: nòch">nóch</span> het een nóch het ander zijn. En verder bedanken wij voor Harer Majesteit’s militaire -macht. Wij hebben vrede met alle natiën, en wij hebben <i>geen</i> bescherming noodig.” -</p> -<p>Dit was ronde, duidelijke, Oud-Hollandsche taal. En had de Engelsche wolf niet zoo’n -honger gehad, dan had hij ’t er misschien bij laten zitten. -</p> -<p>Doch nù was er geen denken aan. -</p> -<p>Geen twee maanden later (1841) verscheen een nieuw dokument van den Kaapschen gouverneur, -luidende: „Aangezien de Volksraad der Emigranten-Boeren, nu wonende te Port-Natal -en aangrenzend gebied, ons hebben bekend gemaakt, dat zij hadden opgehouden, Britsche -onderdanen te zijn, zoo proclameeren wij, dat die onafhankelijkheid in geenen deele -zal worden erkend; dat de bewoners onderdanen en kolonisten zijn van Groot-Brittanje, -en dat wij onverwijld militair bezit van Natal zullen nemen, door derwaarts eene afdeeling -te zenden van Harer Majesteits troepen.” -</p> -<p>Maar nu barstte de verontwaardiging bij de Boeren los, en zij antwoorden: „Wij weten, -dat er een God leeft, Die hemel en aarde regeert, en Die Machtig en gewillig is, om -den verongelijkte, hoewel zwakke, tegen geweldenaars te beschermen. Op hem en op de -rechtvaardigheid onzer zaak verlaten wij ons, en zoo het Zijn wil is, dat eene algeheele -verwoesting worde gebracht over ons, onze vrouwen en kinderen, en alles, wat wij hebben -of bezitten, zullen wij onderworpen zijn, en erkennen, zulks bij Hèm te hebben verdiend -maar niet bij de mènschen. Wij zijn bekend met de macht van Groot-Brittanje, en het -is ons doelwit geenszins, om die macht te trotseeren, doch wij kunnen te gelijkertijd -evenmin toelaten, dat geweld inplaats van recht <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>over ons zou zegevieren, zonder dat wij al onze pogingen zullen hebben aangewend, -om zoodanig geweld tegen te gaan.” -</p> -<p>De gouverneur van de Kaapkolonie glimlachte even, toen hij dit schrijven las, en gaf -onmiddellijk bevel aan majoor Smith, om zijn kamp in Pondo-land op te breken en in -ijlmarschen op Natal aan te trekken. -</p> -<p>Aan zoo’n tocht, met een trein van wagens en kanonnen, waren groote moeilijkheden -verbonden, doch majoor Smith kwam alle zwarigheden te boven, en was in zeven weken -tijds tot de Natalbaai doorgedrongen. -</p> -<p>De Boeren waren door die plotselinge nadering inderdaad verrast, en zelfs hun kundige -generaal Pretorius had niet vermoed, dat de vijand van dièn kant zou gekomen zijn. -</p> -<p>De Engelsche majoor maakte intusschen van deze verrassing gebruik, om op eenigen afstand -van de havenplaats Durban—in den vorm van een driehoek—zijn kamp op te slaan. Op elk -punt werd een kanon geplant, en terwijl de vlag der Boeren werd neergehaald, wapperde -de Engelsche hoog in de lucht. -</p> -<p>Nu had de majoor de goedheid, om aan de Boeren een termijn van vijftien dagen toe -te staan voor hunne onderwerping. Anders zouden zij als <i>muiters</i> worden beschouwd en de volle gestrengheid der wet ondervinden. -</p> -<p>Bijna terzelfder tijd brachten de brik „Pilot” en de schoener „Mazeppa” nog twee kanonnen -met eene groote hoeveelheid mondbehoeften en ammunitie, en aan een zandigen uithoek -bij Durban, de „Point” genoemd, werd het aangebrachte opgeslagen. Majoor Smith plaatste -er een wacht naast van een sergeant en vijfentwintig man, stak vervolgens zijn fijnste -sigaar op, en zeide vergenoegd tot zijn officieren: „Nu zullen jelui eens zien, hoe -gauw die koppige Boeren om genade zullen smeeken!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Maar de Boeren liepen niet hard; ten minste niet, om genade te smeeken. -</p> -<p>Wel was er onder de <span class="corr" id="xd31e4664" title="Bron: Afrikaaansche">Afrikaansche</span> Boeren kaf onder het koren, wijfelaars en wankelmoedigen, voornamelijk schuilende -onder de Emigranten, die pas een jaar geleden, nìet om de staatkundige vrijheid maar -om een ruimer stuk brood, uit de Kaapkolonie waren gekomen, doch onder de echte Voortrekkers, -den kern der bevolking, was geen weifelaar. -</p> -<p>Oogenblikkelijk riep de Volksraad alle beschikbare manschappen op, en als een dreigende -donderwolk legerde zich <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>Pretorius met zijn ruiters, waarbij zich Teunis de leeuwenjager, Tijs de Jong, de -twee zonen van Gert Kloppers en de beide zonen van Barend Jansen bevonden, op drie -mijlen afstands van het Engelsche kamp. -</p> -<p>Pretorius begon de vijandelijkheden met de ossen der Engelschen weg te nemen, doch -majoor Smith glimlachte, toen hij dit hoorde. -</p> -<p>„Laat die domme boeren maar begaan,” zeide hij. „Wij krijgen de ossen terug, en de -Boeren toe.” -</p> -<p>Reeds den volgenden nacht zou dit kunststuk worden uitgevoerd. -</p> -<p>In het holle van den nacht brak de majoor met zijn manschappen en twee kanonnen op, -om het Boerenlager bij verrassing te nemen, en om zóó—met éénen slag—aan de zoogenaamde -muiterij een einde te maken. -</p> -<p>Het was een stille, liefelijke nacht. Fluisterend gaven de officieren de kommando’s. -Niets werd gehoord dan de dreunende stap der infanterie, de gedempte hoefslag van -het paard in het lange gras, het gekraak der kanonwagens, de kreet van een wilden -baviaan en het ruischen van den wind in het loover van het woud. Slechts dit woud -scheidde nog de snel avanceerende Engelschen van het lager der Boeren. -</p> -<p>Dat lager lag in de diepste rust. Snelvoetige Zoeloekaffers brachten den majoor de -welkome tijding. -</p> -<p>„Ja, zoo zijn de Boeren,” dacht de majoor; „dom—oliedom!” -</p> -<p>„Tegen de dikhuidige, met vet en traan ingesmeerde kaffers zijn ze wel bestand, maar -het vechten tegen den Engelschman is toch nog iets anders—dat zullen ze van nacht -gewaar worden!” -</p> -<p>„Voorwaarts, jongens,” zeide Smith; „gauw door dit bosch heen, en dan het Boerenkamp -genomen! Ge laat niet éénen Boer ontsnappen—ik moet ze allemaal hebben—de verrassing -zal volkomen zijn—voorwaarts!” -</p> -<p>Maar waarom deinzen de soldaten plotseling achteruit, alsof zij op vergiftige slangen -hebben getrapt? Waarom slaan de ossen, voor de kanonwagens gespannen, wild op de vlucht? -Waarom springt de majoor met uitgetrokken sabel, vloekend en dreigend, voor het front -zijner wankelende gelederen? -</p> -<p>Waarom?—maar ge behoeft het niet te vragen. Door het duister van den nacht ziet ge -den vuurstraal glippen uit het lange roer der Boeren, die achter het geboomte in hinderlaag -<span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>liggend, den vijand hebben opgewacht, totdat hij onder schot zou komen. -</p> -<p>Majoor Smith had het wel bij het rechte eind gehad, dat de verrassing volkomen zou -zijn, doch zij was niet aan den kant der Boeren. -</p> -<p>Met huiveringwekkende juistheid sloegen de kogels in de Engelsche gelederen, en de -verwarring werd algemeen. Al sterker drongen de Boeren op. „Hier heen!” riep Dirk -Kloppers met luide stem; „dáár zijn de kanonnen!” In een stouten aanloop werden ze -genomen, doch Kloppers viel en kleurde met zijn heldenbloed den grond van Natal. -</p> -<p>Majoor Smith begon intusschen te begrijpen, wat voor vleesch hij in de kuip had. Met -het overschot van zijn gehavend legertje vluchtte hij naar zijn verlaten kamp, woedend, -dat die „domme” Boeren hem te gauw waren afgeweest. -</p> -<p>Maar de voortvarende Pretorius liet er geen gras over groeien. „Kom,” zeide hij tot -zijn mannen, „die levensmiddelen en die ammunitie daar aan de „Point” kunnen wij gebruiken.” -</p> -<p>Met honderd Boeren trok hij naar de „Point”, waar de sergeant met zijn vijfentwintig -soldaten nog steeds de wacht hield. -</p> -<p>„Geef u over,” liet Pretorius aan den sergeant zeggen. -</p> -<p>„Neen,” antwoordde de sergeant, „dat doe ik niet.” -</p> -<p>„En waarom niet?” liet Pretorius vragen. -</p> -<p>„Omdat zulks tegen de eer van Engeland is,” antwoordde de sergeant. -</p> -<p>„Maar dan <span class="corr" id="xd31e4698" title="Bron: wordt">word</span> jij met al je soldaten dood geschoten,” liet Pretorius zeggen. -</p> -<p>„Dat hindert niet; dan is de eer van Engeland gered,” antwoordde de sergeant, „en -wij schieten ook niet met erwten.” -</p> -<p>Nu moesten de Boeren al weer aan ’t vechten, maar toen zij twee soldaten hadden gewond -en twee andere doodgeschoten, zeide de sergeant: „Zie zoo; nu is aan de eer voldaan,” -en hij gaf zich over. -</p> -<p>Een rijke buit aan levensmiddelen en ammunitie viel de Boeren in handen, en terwijl -zij wagenvrachten vol goederen doorzonden naar Pieter-Maritzburg, hun hoofdstad, was -de ammunitie zeer geschikt, om majoor Smith uit zijn eigene kanonnen te bestoken. -</p> -<p>Tevens legde Pretorius beslag op de schepen de „Pilot,” en de „Mazeppa,” en nogmaals -ging de vlag der Boeren zegevierend naar de steng. -</p> -<p>Van alle kanten werd majoor Smith nu door de Boeren <span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span>ingesloten, maar hij liet hooge, aarden verschansingen opwerpen, en dekte zich daarachter -als een bunzing in zijn hol. -</p> -<p>Zoo doende was hij beveiligd tegen het vuur der Boeren, maar Pretorius zeide: „Wij -zullen den bunzing door den honger uit zijn hol drijven.” -</p> -<p>Smith lachte, toen hij dit hoorde, maar de mondvoorraad begon toch allengs te slinken. -</p> -<p>Toen kwam een Engelsch koopman in Durban op de gedachte, om zijne in ’t nauw komende -landgenooten te helpen, en hij trachtte een koppel ossen het kamp binnen te smokkelen. -Doch de belegeraars roken lont, en de list mislukte. En om ook voor het vervolg van -hen geen last te hebben, liet Pretorius de Engelsche ingezetenen van Durban naar Pieter-Maritzburg -verhuizen en legde beslag op hun goed. Nu begon het meenens te worden; majoor Smith -lachte niet meer. -</p> -<p>Al kleiner werden de porties gedroogd paardenvleesch, en al brakker werd het water -uit de gegraven put. -</p> -<p>Wel deden de Engelschen verscheidene wanhopige uitvallen, om zich door den waakzamen -vijand heen te slaan, doch telkenmale werden zij met bebloede koppen naar huis terug -gestuurd. -</p> -<p>Doch in dezen grooten nood daagde er redding op in de gedaante van een jongen Engelschman, -met name Richard King. „Ik red het Kamp,” zeide hij, en—hij kreeg het gedaan. -</p> -<p>De waakzaamheid der Boeren verschalkend, wist hij tusschen hunne schildwachten door -te sluipen, en voorzien van dépêches van majoor Smith, aanvaardde hij een tocht van -over de vierhonderd mijlen, om die dépêches te overhandigen aan den bevelhebber der -Engelsche troepen in Grahamstown. -</p> -<p>Door volle rivieren en langs stroopende Kafferbenden moest hij heen, doch niets en -niemand kon den taaien en onverschrokken Engelschman keeren. In nauwelijks negen dagen -volbracht hij den gevaarvollen tocht en meldde zich, hongerig en afgebeuld, aan bij -den Engelschen generaal. -</p> -<p>Onmiddellijk werd een afdeeling grenadiers met de „Conch” naar Natal verscheept, gevolgd -door alle beschikbare troepen op het oorlogsschip <span class="corr" id="xd31e4721" title="Bron: „de Southampton”">de „Southampton”</span>. -</p> -<p>Een dag voor <span class="corr" id="xd31e4726" title="Bron: „de Southampton”">de „Southampton”</span> liet de „Conch” het anker vallen op de reede van Port-Natal, en den volgenden nacht -verkondigden de hoog opstijgende Engelsche vuurpijlen aan majoor Smith, dat de hulp -nabij was. -<span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span></p> -<p>J. A. Cloete, een geboren Afrikaander, doch kolonel in Engelschen dienst, mag aanspraak -maken op de eer en—de schande, Engeland aan Natal te hebben geholpen. -</p> -<p>Op Zondag 26 Juni 1842 bewerkstelligde hij de landing der troepen. Met bange zorgen -op het schrandere voorhoofd snelde Pretorius, het beleg van het Engelsche kamp opbrekend, -naar de Baai, om die landing te keeren. -</p> -<p>Doch te vergeefs was de moed en de doodsverachting, waarmede zijn Boeren streden! -</p> -<p>De troepen waren volkomen gedekt door het vèr dragend geschut der „Southampton”, en -de ammunitie der Boeren raakte op. Afgemat en totaal uitgeput trokken zij zich terug. -Toorn, smart en droefheid spraken uit hun oogen. -</p> -<p>Majoor Smith was ontzet, en donkerder dan ooit was de staatkundige hemel. -</p> -<p>De Engelschen waren nu meester van het terrein, en ook de Smellenkamp-illusie was -in rook vergaan. -</p> -<p>Wie was die Smellenkamp? -</p> -<p>Drie maanden voor de „Southampton” ankerde op de reede van Port-Natal, en met de kartetsen -uit hare stalen vuurmonden het strand schoonveegde, was op diezelfde reede een groote -Oost-Indiëvaarder verschenen. De Boeren hadden zich herhaalde malen de oogen gewreven -bij het zien van het schip, want zij konden hun oogen nauwelijks gelooven. Maar ten -slotte was er toch geen twijfel aan; vroolijk wapperde de Hollandsche vlag in den -top van den mast. -</p> -<p>Aan boord van dit schip, <span class="corr" id="xd31e4741" title="Bron: „de Brazilië”">de „Brazilië”</span>, was de supercarga Smellenkamp, die, de Boeren opzoekend, door hen met de hartelijkste -blijdschap werd begroet. De wakkere mannen klaagden hem hunnen nood, en meegesleept -door zijn gevoel, beloofde hij aan de Boeren de bescherming van Willem I, koning der -Nederlanden<span class="corr" id="xd31e4744" title="Bron: ,">.</span> Ja, hij ging in zijn dwaze lichtvaardigheid zoover, een verdrag met de Boeren te -onderteekenen in naam van den koning. Toen riepen de Boeren vol geestdrift: „Weg met -de Engelschen! Oranje boven!” -</p> -<p>De reis van Smellenkamp naar Pieter-Maritzburg werd een ware triomftocht, maar de -Boeren werden in hun hooggespannen verwachtingen bitter teleurgesteld. En op denzelfden -dag, dat de Engelsche troepen landden in Natal, werd Smellenkamp door de Engelsche -regeering opgepakt en in de gevangenis geworpen. -</p> -<p>Intusschen durfde Cloete, die den loop der Engelsche geweren op zijn eigen stamgenooten -had laten richten, <span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span>nog meer aan. Overtuigd, dat de Voortrekkers eerder een <span class="corr" id="xd31e4752" title="Bron: guerilla-oorlog">guerrilla-oorlog</span> tegen Engeland zouden beginnen, dan zich onderwerpen aan een gezag, dat zij verafschuwden, -hitste hij zijn bloedhonden op hen aan, en die bloedhonden waren de Zoeloe-Kaffers. -Deze maatregel was even wreed als verachtelijk, doch de Boeren raakten nu tusschen -twee vuren bekneld. Omzwermd door de snelvoetige Zoeloe’s, bedreigd door de kanonnen -van Engeland, uitgeput door het trekken en oorlogen, werd de toestand zeer hachelijk. -</p> -<p>De Volksraad hield stormachtige zittingen. De harde kern, de echte Voortrekkers, wisten -van wankelen noch wijken, doch de anderen begonnen hun ooren te neigen naar de wenschen -der Engelsche staatkunde, die in Cloete een uitstekenden vertegenwoordiger had. -</p> -<p>Zelf verscheen hij in de raadzaal. -</p> -<p>In de ééne hand den strooppot, in de andere den strop, zoo deed hij zijn intocht. -</p> -<p>De strooppot was voor de halven en de weifelenden; de strop voor de onverzettelijken. -</p> -<p>„Gij Boeren,” zeide Cloete, „wees toch niet verblind! Ge zult veilig en zeker wonen -onder de vleugelen van het machtigste rijk der aarde. Ik ben ook een onderdaan onzer -geëerbiedigde Majesteit, en bezit ik niet een onbeperkte persoonlijke vrijheid? Gij -wilt de vrijheid—waar gedijt ze beter dan onder den scepter onzer jonge koningin? -Gij behoeft niet eens den eed der getrouwheid af te leggen: een gewone verklaring, -dat ge Britsche onderdanen zijt, werpt u al de zegeningen der beschaving in den schoot. -Ge behoudt uw eigen land, uw eigen bestuur, uw eigen taal, en het machtige Engeland -zal u met zijn zwaard beschermen tegen de aanvallen <span class="corr" id="xd31e4761" title="Bron: de">der</span> Kaffers.” -</p> -<p>Dat was de strooppot. -</p> -<p>„Wilt gij niet beschermd worden, gij ongelukkigen? Dan schiet er niet anders over -dan je dood te schieten of uit het land te bannen.” -</p> -<p>Dat was de strop. -</p> -<p>Maar Barend Jansen fronste zijn zware wenkbrauwen en zeide met flikkerende oogen: -„Liever de strop dan de strooppot!” Dat was de taal van al de zonen der vrijheid, -doch de Engelschgezinden onder de Afrikaanders en de halve Afrikaanders gaven den -doorslag bij de stemming, en er werd tot onderwerping besloten. -</p> -<p>„Maar wij zijn niet gebonden door dat besluit,” zeide <span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span>Barend Jansen; „kom, de Jong, al wat waarlijk Afrikaander is, zal met ons mede strijden -tegen Engelsch verraad.” -</p> -<p>De bezadigde ouderling echter schudde het hoofd en antwoordde: „Wij zullen niet vechten, -Barend Jansen.” -</p> -<p>„En waarom niet?” vraagde Barend Jansen. -</p> -<p>„Omdat de Heere reeds een Pella voor ons heeft gereed gemaakt, een toevluchtsoord -der vrijheid—daar trekken wij heen.” -</p> -<p>„Goed,” zeide Barend Jansen, „maar dan gauw, want ik kan die Engelsche uniformen niet -uitstaan.” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Terwijl wij de vrijheidlievende Voortrekkers achterlaten bij hun ingespannen ossenwagens, -volgen wij nog even den loop van de merkwaardige <span class="corr" id="xd31e4782" title="Bron: lotgevollen">lotgevallen</span> der Emigranten-Boeren in Natal. -</p> -<p>Er heerschte nu feitelijk drieërlei regeering: de Volksraad, het militaire bestuur -aan de Natal-Baai en het opperbestuur van den Engelschen minister. -</p> -<p>Er moest bij dezen stand van zaken een grenzenlooze verwarring ontstaan, die ook niet -op zich liet wachten. En om in dezen chaos orde te scheppen, werd een broeder van -kolonel Cloete als speciale commissaris naar Natal gezonden. -</p> -<p>Inmiddels had men in Nederland met warme belangstelling de gebeurtenissen in Zuid-Afrika -gevolgd, en als een welkomstgroet uit het oude vaderland liet de „Brazilië” nogmaals -het anker vallen op de reede van Natal. Aan boord bevond zich Ds. Ham, die als herder -en leeraar onder de Boeren zou optreden. Maar hij mocht niet aan land komen. Het Engelsche -bestuur weigerde het, en onverrichter zake lichtte het Hollandsche koopvaardijschip -het anker. -</p> -<p>De verbittering onder de Emigranten over deze handelwijze was zoo groot: dat men den -commissaris Cloete te lijf wilde en die verbittering nam nog toe, toen de Engelsche -regeering het plan liet doorschemeren, om ook de Transvaal te annexeeren. Met de snelheid -van een veldbrand verbreidde zich dit nieuws in Transvaal, en als door een elektrieken -schok getroffen, grepen de Boeren aan beide zijden der <span class="corr" id="xd31e4790" title="Bron: Vaal-rivier">Vaalrivier</span> naar de wapens. Een gevaarlijke gisting openbaarde zich te gelijker tijd in de Kaapkolonie, -en slechts één vonk was er noodig, om heel Zuid-Afrika in vlam te zetten. -<span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span></p> -<p>Maar de Engelsche regeering was zoo voorzichtig, den vonk te dooven, voor hij den -buskruitkelder bereikte, en het Drakengebergte werd vastgesteld als de grens van het -Engelsch gebied. -</p> -<p>Onwillig echter bogen de Emigranten-Boeren den nek onder het Engelsche juk, en zij -hunkerden naar de gelegenheid, om naar de Transvaal, naar hunne broeders te trekken. -En als een andere Jozua stelde zich Pretorius aan hunne spits, en hen uitleidend uit -de Engelsche gevangenschap, bracht hij hen in het land der vrijheid: de Transvaal. -Zij breidden zich voornamelijk uit in het zuiden en het westen, en stichtten in het -midden des lands, op de helling van het gebergte, een stad, en noemden haar uit dankbaarheid -voor hun grooten generaal<span class="corr" id="xd31e4798" title="Bron: ;">,</span> Pretoria, thans de welbekende hoofdstad der Zuid-Afrikaansche Republiek. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Wij keeren terug tot de ossenwagens van ouderling de Jong, Barend Jansen en nog eenige -andere Boeren, die zich bij hen hadden aangesloten: de voorloopers van den tweeden, -zoo even medegedeelden grooten Trek onder Pretorius. -</p> -<p>De reis ging recht het noorden in, naar het Drakengebergte. -</p> -<p>Ouderling de Jong maakte haast, want hij reikhalsde, zijn trouwen vriend Gert Kloppers -weer de hand te drukken. Ook Barend Jansen verlangde naar het einde der lange, eentonige -reis, want hij was benieuwd naar zijn dochter Anna. -</p> -<p>Vóór men echter den moeielijken en gevaarvollen tocht over het gebergte achter den -rug had, beklom—op een helderen namiddag—ouderling de Jong alleen eene der voornaamste -spitsen. -</p> -<p>Op de hoogte gekomen, wendde hij zijn blik naar het zuiden, en daar lag—in den glans -der naar het westen neigende zon—het land Natal in al zijne liefelijkheid voor hem. -</p> -<p>Hij zag het glinsteren der beekjes, snel afvlietend van de heuvelen, de als groene -tapijten zich uitstrekkende dalen, de schaduwrijke bosschen! -</p> -<p>Hoe gaarne had hij daar de pinne zijner tente diep ingeslagen—helaas het mocht niet -zijn! -</p> -<p>Langzaam gleed zijn oog over het panorama heen, totdat het bleef hangen aan een eenzamen -wilgenboom. -<span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span></p> -<p>Onder dien boom lag Mieke begraven, de dochter van zijn trouwsten vriend. En ach! -<span class="corr" id="xd31e4815" title="Bron: daar">Daar</span> verder heen strekten zich die kleine klipheuvelen uit—onder die klippen lagen zoo -vele lieve, hartelijk beweende vrienden begraven! Daar lagen ze: de vaders naast hunne -zonen; de kinderen in de armen hunner moeders—vermoord door de scherpe assegaai.… -</p> -<p>Zijn blik werd al droeviger; op zijn edel gelaat legde zich de smart als een sombere -avondwolk. -</p> -<p>Wat al leed, wat al ellende had het volk der Emigranten-Boeren niet doorgemaakt! Door -welke plassen van bloed en tranen waren die ossenwagens heengegaan! -</p> -<p>Sombere wolken van zwaarmoedigheid en moedeloosheid onderschepten den anders zoo helderen -blik van ouderling de Jong, en schokten zijn Godsvertrouwen. -</p> -<p>Doch toen hij langzaam de oogen ophief naar de schemerende heuvelen aan den verren -horizon, toen werd het weer lichter in zijn ziel, want achter die heuvelen lag de -Bloedrivier, en aan die Bloedrivier had God aan Zijn volk verlossing geschonken. -</p> -<p>Aan den rand van den afgrond had de Heere het gered als een teeken Zijner onwankelbare -trouw. -</p> -<p>En wat klaagde de Jong? Had God het volk der vrije Emigranten-Boeren òoit verlaten, -al hadden zij ’t van wege hunne zonden verdiend? Was Hij niet steeds—in al hun trekken—voor -hen als een wolkkolom en vuurkolom geweest? Was niet steeds in den hoogsten nood ook -de onmiddellijke redding gevolgd? En had de Heere in Zijn trouw verbond niet gezorgd, -dat zij aan het Engelsche juk konden ontkomen als een vogel aan den strik van den -vogelvanger? -</p> -<p>Op een harden klipsteen, daar zette de Jong zich neder. En hier in de eenzaamheid, -tusschen de rotsen en de spelonken en de kloven, prees hij de onwankelbare trouw zijns -Gods! -<span class="pageNum" id="pb209">[<a href="#pb209">209</a>]</span></p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e4595"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4595src">1</a></span> Zie Lion Cachet: „De worstelstrijd der Transvalers”. <a class="fnarrow" href="#xd31e4595src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch32" class="div1 last-child chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch32.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK XXXII.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Gert Kloppers scheen iets heel <span class="corr" id="xd31e4832" title="Bron: bizonders">bijzonders</span> in de verte te zien. -</p> -<p>Hij hield de hand boven de oogen, want de zon brandde fel. -</p> -<p>Een lange trein van ossenwagens naderde. Hottentotten en Kaffers liepen naast de trekossen, -sloegen met hunne korte zweepen en maakten een leven van geweld. -</p> -<p>De trein ging recht op Kloppers’ hoeve aan. -</p> -<p>Nu stapten een vijftal Boeren uit de wagens, en sloegen de richting in naar Gert Kloppers, -die op een heuvel stond. -</p> -<p>Twee van die Boeren herkende Kloppers op den eersten blik; het waren Barend Jansen -en ouderling de Jong. -</p> -<p>Blijde verrast, liep hij de komenden tegemoet, en dat de ontmoeting met de oude wapenbroeders -hartelijk en innig was, behoef ik wel niet te zeggen. -</p> -<p>„En kom je zoo uit Natal? En hoe staat het met den oorlog? Wij weten hier van niets, -dan dat Dirk is gevallen.” -</p> -<p>De droefheid kwam met onverzwakte kracht weer boven in het hart van Gert Kloppers, -doch met ongehuichelde verbazing staarden de Boeren den spreker aan. -</p> -<p>„Dirk gevallen?” zeide Barend Jansen; „Dirk gevallen? Neen, Neef Gert, zoo erg was -het gelukkig niet. Bij het bestormen van—,” doch Gert Kloppers liet hem niet uitpraten, -en riep in de grootste spanning: „Zeg mij maar één ding—leeft Dirk dan nog?” -</p> -<p>„Natuurlijk,” zeide Barend Jansen, „hij leeft nog; hij is zoo frisch als een hoen, -en binnen weinige dagen zal hij denkelijk wel hier zijn—zijt ge nu tevreden, driftige -baas?” -</p> -<p>Ja, nu was Gert Kloppers tevreden. Neen, hij was meer dan tevreden. -</p> -<p>„Dirk leeft! Hij is op de komst!” het barstte hem als een juichkreet uit de borst. -</p> -<p>Als uit den ruischenden afgrond des doods ontving hij zijn zoon weer terug—het geluk -was te groot, om het in éénen keer te vatten! -</p> -<p>„Maar hoe is men toch aan dat doodsbericht gekomen?” vraagde Kloppers<span class="corr" id="xd31e4851" title="Bron: ,">.</span> -</p> -<p>„Dat had ik u daar net al kunnen zeggen, als gij mij <span class="pageNum" id="pb210">[<a href="#pb210">210</a>]</span>niet in de rede waart gevallen,” zeide Jansen. „Op zekeren nacht wilde de Engelsche -generaal de onzen overrompelen, maar Pretorius had er de lucht van gekregen, en heeft -dien lord behoorlijk ontvangen. Dirk was een der eersten bij de Engelsche kanonnen, -en kreeg van een Engelschen officier een zwaren sabelhouw over het voorhoofd. Zwaar -gewond werd hij opgenomen; daar is het praatje vandaan gekomen, dat hij gesneuveld -was. Hij werd bij een Engelschen kolonist gebracht, die, ik moet de waarheid zeggen, -hem liefderijk heeft verpleegd, totdat hij was hersteld.” -</p> -<p>„Enfin,” liet Barend Jansen er op volgen, „die Engelsche officier heeft van den leeuwenjager -zijn vet gehad: kapitaal met rente, dat verzeker ik je.” -</p> -<p>En hij wreef zich, terwijl hij dit vertelde, heel genoegelijk de groote, zware handen. -</p> -<p>Nu gingen de Boeren met Kloppers voorop naar diens woning, en werd moeder Kloppers -van de vreugdetijding in kennis gesteld<span class="corr" id="xd31e4862" title="Bron: ,">.</span> -</p> -<p>Het is te verstaan, dat hare blijdschap geen grenzen kende. -</p> -<p>Terwijl nu de andere Boeren bij moeder Kloppers bleven, haastten Kloppers en Jansen -zich, om Anna’s woning te bereiken. Zij stond met haar kind op den arm juist in de -buitendeur, toen de beide vaders de heugelijke tijding brachten. Sprakeloos stond -zij hen aan te staren; geen woord kwam over haar lippen. Reeds vreesde Kloppers, dat -de overgroote blijdschap haar te sterk had geschokt, doch spoedig ontlastte zich haar -overvol gemoed. De tranen stroomden haar over de wangen: tranen van blijdschap, van -liefde, van dankbaarheid.… -</p> -<p>Zij legde de kleine in haar wieg, en zocht het donkerste hoekje op in haar woning. -</p> -<p>Daar knielde zij neder. -</p> -<p>Daar stortte zij haar ziel uit in een vurig dankgebed tot Hem, Die steeds is geweest -en steeds zal blijven een Hoorder, ja een Verhoorder des gebeds! -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>Zoo is de dag des wederziens aangebroken. Willem Kloppers, de jongste van het zestal -ruiters, die wij aan het strand van Natal hebben bespied, is heden morgen aangekomen. -Hij brengt de tijding, dat Dirk met de anderen om drie uur heden middag hier denkt -te zijn. De jonge <span class="pageNum" id="pb211">[<a href="#pb211">211</a>]</span>Boeren zijn namelijk van morgen bij een Afrikaander aangereden, die er op stond, dat -zij <span class="corr" id="xd31e4878" title="Bron: van daag">vandaag</span> zijn gasten zouden zijn. Dirk, die zeer ongeduldig naar huis verlangde, zou daarin -echter niet hebben toegestemd, had hij bij dien Afrikaander niet het praatje van zijn -doodsbericht gehoord. Hij had zich daarover ten hoogste verwonderd, daar hij achtereenvolgens -drie kleurlingen met brieven naar zijn vrouw had afgezonden, die blijkbaar alle drie -aan den haal waren gegaan, maar in deze omstandigheden achtte hij het toch raadzaam, -zijn vrouw door een bode op zijn komst voor te bereiden. Dat zijn schoonvader en ouderling -de Jong reeds waren aangekomen, kon hij natuurlijk niet gissen, en zoo is Willem dus -de bode, die dit alles mededeelt. -</p> -<p>Floor spreekt nu als zijn meening uit, dat deze dag een eenigszins feestelijk aanzien -behoort te hebben, en dat al de kennissen in de buurt dezen namiddag de gasten van -zijn schoonzuster moeten zijn. Anna’s woning biedt natuurlijk geen ruimte voor zooveel -menschen, doch daar weet Floor wel raad op. Hij timmert van een partij ruwe planken -eenige tafels en banken in elkaar, die hij dicht bij de woning, in de schaduw van -het geboomte, plaatst. -</p> -<p>Op deze tafels worden eenige mooie bloemruikers gezet, en Floor zegt: „Nu kan het -wel.” -</p> -<p>Tegen den namiddag nemen de familie, de vrienden en de kennissen aan de tafels plaats. -Er wordt koffie geschonken en gebak uitgedeeld; de Boeren steken hunne pijpen aan -en praten druk over de politiek. Daartusschen wordt geschertst en gelachen: er heerscht -een geest van echte, gulle gezelligheid. -</p> -<p>Doch Anna spreekt weinig; zij is stil en in zich zelve gekeerd. Het naderende geluk -maakt haar stil. -</p> -<p>Grootvader Jansen heeft de kleine Mieke op zijn knie. Zij plukt met haar blanke, mollige -handjes in zijn ruigen baard en kraait van plezier. -</p> -<p>’t Is nu half drie; op aller gelaat begint een blijde spanning te komen. -</p> -<p>„Nog een half uur, Hanneke!” zegt Gert Kloppers. -</p> -<p>„’t Zal geen half uur meer duren!” zegt zijn vrouw. -</p> -<p>Zij raadt het. O die moeders! <span class="corr" id="xd31e4892" title="Bron: zij">Zij</span> kennen hare kinderen! -</p> -<p>Daar komt Willem driftig aanloopen. -</p> -<p>„Zij zijn in zicht,” roept hij—„hoera!” -</p> -<p>„Hoera,” roepen de jongeren, maar Anna kon het aan tafel niet meer houden. -<span class="pageNum" id="pb212">[<a href="#pb212">212</a>]</span></p> -<p>De grond brandt onder hare voeten—zij snelt de ruiters tegemoet. -</p> -<p>Daar komen zij aan: Dirk Kloppers en de leeuwenjager; de beide zonen van Jansen en -Tijs de Jong. -</p> -<p>Zij staan in de stijgbeugels—recht op—zij zwaaien met de geweren boven hunne hoofden! -En dáár, die voorste van de groep—die dáár op den zwarten hengst—ja, Anna kent hem -wel! -</p> -<p>Hij springt van het paard, en lachend, weenend, juichend valt Anna in zijn armen. -</p> -<p>Zij ziet niemand; zij ziet niets. -</p> -<p>Zij hoort slechts zijne stem, en het ruischt in hare ooren als het ruischen van den -morgenwind door de toppen van het geboomte: „Anna, Liefste!” -</p> -<p>Doch snel keert Anna tot de werkelijkheid terug, en vlug als een hinde gaat zij tot -haar vader. -</p> -<p>Zij neemt haar dochterke, en legt het haren man in de armen. -</p> -<p>„Zie daar uw kind,” zegt ze met stralenden blik. -</p> -<p>Hij staart de kleine in de vriendelijke, blauwe kijkers, en als heldere zonneschijn -ligt het zoetste lachje op dat liefelijke gezichtje. Hij drukt de kleine aan zijn -hart en hij kust haar. En mannelijke tranen, tranen van diepe, blijde ontroering, -biggelen over zijn gebruinde wangen, en dalen als dauw op de rozige koontjes der kleine -Mieke. -</p> -<p>„En wat een breed litteeken loopt daar over uw voorhoofd, Dirk!” zegt Anna, en zij -gaat met haar hand liefkozend over dat litteeken heen. -</p> -<p>„Maar ik ben trotsch op dat litteeken,” gaat zij voort met schitterende oogen, terwijl -de dochter der vrije Emigranten-Boeren in haar boven komt, „want gij zijt voortaan -voor vriend en vijand geteekend als een held van ons volk! Als een strijder voor vrijheid -en recht!” -</p> -<p>En nu heeft de ontmoeting plaats van Dirk met zijn ouders. Wat een blijdschap, wat -een vreugde! De ouders hebben hun zoon dood gewaand, en zie—hij wandelt weer op de -lichte hoogten des levens! -</p> -<p>En nu lezer, laat den blik eens gaan over deze levende, sprekende groep menschen, -daar aan de lange, ruwe tafels! -</p> -<p>Daar ziet ge in de eerste plaats Gert Kloppers met die blauwe, heldere oogen en dat -hooge, schrandere voorhoofd. En naast hem zijn vrouw, de gulle, hartelijke, vrome -Hanna, die genoemd wordt eene moeder in Israël. En naast haar <span class="pageNum" id="pb213">[<a href="#pb213">213</a>]</span>de leeuwenjager met dat stroeve, zwaargebaarde gelaat, en dat hart vol gulden trouw. -</p> -<p>Vrouw Kloppers heeft zoo even gezegd: „Hier zult ge zitten, Teunis, naast mij. Gij -hebt geen tehuis, maar ons tehuis zal voortaan ook het uwe zijn, en gij zult ons zijn -als een zoon des huizes.” En deze uit de diepte opwellende hartelijkheid en liefde -heeft den leeuwenjager goed gedaan; dat kunt ge hem aanzien. -</p> -<p>En naast den leeuwenjager ziet ge de breede schouders van Barend Jansen. Op den stevigen -nek staat het groote hoofd, en onder die forsche, zware wenkbrauwen flikkeren de scherpe, -vorschende oogen. Vastberadenheid en onverzettelijkheid liggen in elke plooi van dit -gelaat, en dat stalen voorhoofd schijnt geschapen, om er een muur mee in te loopen. -</p> -<p>Maar thans ligt op dat gezicht een vroolijke tint, alsof de zon tusschen de donderbuien -zal doorkomen. -</p> -<p>En tusschen Barend Jansen en een ouden voortrekker—hoe komt ze daar tusschen te zitten?—ziet -ge de thans twaalfjarige Hannie als een frissche, liefelijke lenteroos tusschen verweerde -eiken. -</p> -<p>En die dáár is Floor. Ja, zijn vader heeft wel gelijk gehad, toen hij zeide: „Met -Floor zal het wel terecht komen.” Kijk maar in die flinke, schrandere oogen—dan weet -ge genoeg. -</p> -<p>En die daar met dien schalkschen, guitigen blik is Willem, en daarnaast ziet ge het -ernstige, edele gelaat van ouderling de Jong—maar stil, hij staat op; hij zal spreken. -</p> -<p>De drukke gesprekken verstommen, nu de Jong het woord neemt. -</p> -<p>„Waarde, lieve Vrienden,” zoo begint hij met zijn klankvolle stem, „het is heden voor -ons allen een blijde, vroolijke dag, nu wij de onzen, die in den oorlog zijn geweest, -gezond en behouden weer mogen ontmoeten. Ik denk hier bovenal aan mijn trouwen vriend -Gert Kloppers, die dezen dag tot een der gelukkigste zijns levens zal rekenen. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Doch deze dag heeft nog eene andere, eveneens blijde beteekenis. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Wij vertegenwoordigen hier een klein deel, maar ’t is toch een deel van het wakkere, -vrijheidlievende volk der Emigranten-Boeren.” -</p> -<p>De Boeren knikken bevestigend. -</p> -<p>„En aan ons, de Emigranten-Boeren, behoort naar Goddelijk en menschelijk recht Natal, -dat gedrenkt is met het hartebloed der Boeren. -<span class="pageNum" id="pb214">[<a href="#pb214">214</a>]</span></p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Doch wij hebben ons teruggetrokken uit Natal—” -</p> -<p>„Met mìjn zin niet,” zegt de stugge Barend Jansen. -</p> -<p>„Wij hebben ons teruggetrokken uit Natal, zeg ik, omdat ons volk was uitgeput door -de Kafferoorlogen, omdat de armoede ons aangrijnsde, omdat de Engelsche regeering -steeds nieuwe hulptroepen zond, en omdat er kaf was onder het koren: verbasterde Afrikaanders, -die heil verwachtten van de Engelsche vlag.” -</p> -<p>„Liever in de woestijn dan onder die vlag,” roept een forsche stem. -</p> -<p>„Doch de hoofdreden waarom wij, zwichtend voor Engelsch geweld, ons terugtrekken uit -Natal, ligt daarin, dat God de Almachtige ons hier in het noorden, in de Transvaal, -waar reeds zoo vele onzer broeders zich onder de leiding van den zeer geachten kommandant-generaal -Hendrik Potgieter hebben gevestigd, dat Hij ons hier, zeg ik, ruimte geeft voor onzen -voet en staatkundige onafhankelijkheid. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><i>Hier</i>, broeders, op <i>dezen</i> grond zijn wij <i>vrij</i>! Het Engelsche juk is ons van de schouders genomen, en wij ademen de vrijheidslucht! -Het doel van den zesjarigen zwerftocht is bereikt—God heeft onze gebeden verhoord!” -</p> -<p>„Maar wij geven daarmede onze rechtmatige aanspraken op Natal niet op,” zegt de Jong, -en het klinkt door zijn woorden heen als ingehouden toorn. „En wij klagen de Engelsche -regeering aan bij den troon van den rechtvaardigen God, omdat zij het recht heeft -geschonden en het recht heeft vertrapt! -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Ik geloof aan het recht van den sterkste. Verwondert ge u over mijn uitdrukking? Ik -zeg u, dat Engeland aan het kortste eind zal trekken, want de rechtvaardige God is -de sterkste, en Zijn recht zal zegevieren. Zijne molens malen niet spoedig, want God -is een lankmoedig God. Doch als ze beginnen te malen, dan malen ze door, en vermalen -de glorie der volken, die den zwakke hebben verdrukt, en den ellendige smaadheid aangedaan. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Maar wij, geliefde Broeders, wij hebben stof, om onzen trouwen God te danken, want -Hij heeft ons volk, het moe gejaagde, uit vele wonden bloedend hert, een plaats gegeven, -waar het kan uitrusten en genezen. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Reeds begint het te genezen—met uw eigen oogen kunt ge ’t zien! Een groen, sappig -kleed bedekt de velden; het vee heeft overvloedig voedsel, en in de verte ziet ge -de golvende, gouden korenvelden. Zie den veestapel van onzen <span class="pageNum" id="pb215">[<a href="#pb215">215</a>]</span>vriend Gert Kloppers! Zijn vee breekt uit in menigte—de kalveren huppelen tusschen -de lammeren!” -</p> -<p>„Ja,” zegt Barend Jansen, „als de Engelschen het in de gaten krijgen, zullen ze gauw -komen.” -</p> -<p>„Dan zullen wij vechten,” zegt de Jong, „of we trekken hooger het noorden in, want -onze God heeft meer dan éénen zegen.” -</p> -<p>„En als de Engelschen dien weg naar ’t noorden afsluiten?” vraagt Jansen. -</p> -<p>„Dan zullen we zeker vechten,” antwoordt de Jong. -</p> -<p>„Ja, dan zullen we zèker vechten,” roepen de Boeren. -</p> -<p>„Tot den laatsten man!” zegt de Jong met verheffing van stem. -</p> -<p>„Tot den laatsten man!” roepen de Boeren. -</p> -<p>„Maar wij keeren tot het heden terug,” begint de Jong opnieuw, „en thans zijn wij -een vrij volk. Doch een vrij volk behoort een vlag te hebben als een teeken zijner -zelfstandigheid.” -</p> -<p>„Kent gij deze vlag?” zegt hij, terwijl hij een vlag, aan een stok gebonden, omhoog -houdt. -</p> -<p>Daar staat een Boer op; zijn haar is wit als sneeuw van ouderdom. -</p> -<p>„Dat is de Hollandsche driekleur,” zegt hij, „die ik vele jaren aan de Tafelbaai heb -zien wapperen.” -</p> -<p>„Maar de Engelschen hebben ze neergehaald,” laat hij er droevig op volgen. -</p> -<p>„En hier, in den bodem der Transvaal, zullen we ze weer planten,” zegt de Jong met -moedige stem, „als het volk der Emigranten er over denkt als ik, want wij zijn en -blijven Hollandsche Afrikaanders! En wij zullen er dan nog ééne kleur bijvoegen, namelijk -het groen, want groen is de kleur der hope.” -</p> -<p>„En deze vierkleur,” roept hij met langzame, luide, plechtige stem: „deze vierkleur -moge wapperen over het vrije volk der Emigranten-Boeren—van het Drakengebergte tot -aan de Limpopo-rivier—zoolang de zon boven Afrika schijnt!” -</p> -<p>De koele, stoere Boeren zijn opgestaan. Hunne oogen schitteren; hunne wangen gloeien. -</p> -<p>„Zoolang de zon boven Afrika schijnt!” roepen zij in losbarstende geestdrift. -</p> -<p>„En zij zàl blijven wapperen op den wind,” alzoo besluit ouderling de Jong zijn toespraak, -„als ons volk door den <span class="pageNum" id="pb216">[<a href="#pb216">216</a>]</span>band der eendracht blijft verbonden; als wij onze roeping verstaan, om christendom -en beschaving te brengen onder de blinde heidenen<span class="corr" id="xd31e4988" title="Bron: :">;</span> als wij wandelen in de inzettingen des Heeren—God de Almachtige en de Getrouwe zegene -het geliefde volk der Emigranten-Boeren, en Hij stelle het tot een zegen tot in lengte -van dagen!” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p>De zon, het groote licht van den dag, is nu ondergegaan. Reeds beginnen de kleinere -lichten van den nacht, de maan en de sterren, hun schijnsel te geven aan den diepblauwen -hemel. -</p> -<p>De zangvogel zingt zijn avondlied; de beek stoeit haar kabbelende golven over de rotsen -naar de diepte, en hoog boven de hoofden der Boeren ruischt de avondwind in de toppen -van het geboomte. -</p> -<p>En hoor, zij zingen! -</p> -<p>Zij zingen hun overwinningslied: -</p> -<div class="lgouter"> -<p class="line"><span class="corr" id="xd31e4999" title="Bron: «">„</span>De Heer is mij tot hulp en sterkte; -</p> -<p class="line xd31e1136">Hij is mijn lied, mijn psalmgezang; -</p> -<p class="line">Hij was het, Die mijn heil bewerkte; -</p> -<p class="line xd31e1136">Dies loof ik Hem mijn leven lang. -</p> -<p class="line">Men hoort der vromen tent weergalmen -</p> -<p class="line xd31e1136">Van hulp en heil ons aangebracht; -</p> -<p class="line">Daar zingt men blij met <span class="corr" id="xd31e5012" title="Bron: dankbre">dankbare</span> psalmen: -</p> -<p class="line xd31e1136">Gods rechterhand doet groote kracht!”</p> -</div> -<p class="first">Het lied klimt op; het zet zich uit; het klinkt over velden en beemden! -</p> -<p>Het rijst op boven de toppen van het geboomte; boven de koppen der Afrikaansche bergen! -</p> -<p>Het rijst op, al hooger en hooger—; tot de sterren—; tot voor den troon van den Eeuwige -en den Rechtvaardige, die het lot der volkeren bestiert—! -</p> -<p class="trailer xd31e5021">EINDE VAN HET EERSTE DEEL.</p> -</div> -</div> -</div> -<div class="back"> -<div class="div1" id="toc"> -<h2 class="main">Inhoudsopgave</h2> -<table summary="Inhoudsopgave"> -<tr id="voorwoord2.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#voorwoord2">VOORWOORD BIJ DEN TWEEDEN DRUK.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#voorwoord2">VII</a></td> -</tr> -<tr id="ch1.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch1">HOOFDSTUK I.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1">1</a></td> -</tr> -<tr id="ch2.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch2">HOOFDSTUK II.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2">13</a></td> -</tr> -<tr id="ch3.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch3">HOOFDSTUK III.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch3">21</a></td> -</tr> -<tr id="ch4.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch4">HOOFDSTUK IV.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch4">27</a></td> -</tr> -<tr id="ch5.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch5">HOOFDSTUK V.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch5">32</a></td> -</tr> -<tr id="ch6.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch6">HOOFDSTUK VI.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch6">39</a></td> -</tr> -<tr id="ch7.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch7">HOOFDSTUK VII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch7">44</a></td> -</tr> -<tr id="ch8.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch8">HOOFDSTUK VIII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch8">52</a></td> -</tr> -<tr id="ch9.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch9">HOOFDSTUK IX.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch9">57</a></td> -</tr> -<tr id="ch10.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch10">HOOFDSTUK X.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch10">62</a></td> -</tr> -<tr id="ch11.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch11">HOOFDSTUK XI.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch11">64</a></td> -</tr> -<tr id="ch12.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch12">HOOFDSTUK XII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch12">73</a></td> -</tr> -<tr id="ch13.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch13">HOOFDSTUK XIII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch13">98</a></td> -</tr> -<tr id="ch14.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch14">HOOFDSTUK XIV.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch14">103</a></td> -</tr> -<tr id="ch15.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch15">HOOFDSTUK XV.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch15">115</a></td> -</tr> -<tr id="ch16.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch16">HOOFDSTUK XVI.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch16">130</a></td> -</tr> -<tr id="ch17.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch17">HOOFDSTUK XVII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch17">136</a></td> -</tr> -<tr id="ch18.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch18">HOOFDSTUK XVIII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch18">140</a></td> -</tr> -<tr id="ch19.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch19">HOOFDSTUK XIX.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch19">145</a></td> -</tr> -<tr id="ch20.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch20">HOOFDSTUK XX.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch20">147</a></td> -</tr> -<tr id="ch21.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch21">HOOFDSTUK XXI.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch21">149</a></td> -</tr> -<tr id="ch22.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch22">HOOFDSTUK XXII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch22">154</a></td> -</tr> -<tr id="ch23.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch23">HOOFDSTUK XXIII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch23">161</a></td> -</tr> -<tr id="ch24.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch24">HOOFDSTUK XXIV.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch24">165</a></td> -</tr> -<tr id="ch25.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch25">HOOFDSTUK XXV.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch25">170</a></td> -</tr> -<tr id="ch26.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch26">HOOFDSTUK XXVI.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch26">176</a></td> -</tr> -<tr id="ch27.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch27">HOOFDSTUK XXVII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch27">179</a></td> -</tr> -<tr id="ch28.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch28">HOOFDSTUK XXVIII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch28">182</a></td> -</tr> -<tr id="ch29.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch29">HOOFDSTUK XXIX.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch29">190</a></td> -</tr> -<tr id="ch30.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch30">HOOFDSTUK XXX.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch30">195</a></td> -</tr> -<tr id="ch31.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch31">HOOFDSTUK XXXI.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch31">198</a></td> -</tr> -<tr id="ch32.toc"> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch32">HOOFDSTUK XXXII.</a></td> -<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch32">209</a></td> -</tr> -</table> -</div> -<div class="transcriberNote"> -<h2 class="main">Colofon</h2> -<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> -<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen -van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden -van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd31e40" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. -</p> -<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd31e40" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>. -</p> -<p>Scans van dit boek zijn beschikbaar in het Internet Archive (kopie <a id="xd31e50" href="#xd31e50ext">1</a>). -</p> -<h3 class="main">Metadata</h3> -<table class="colophonMetadata" summary="Metadata"> -<tr> -<td><b>Titel:</b></td> -<td>De Helden van Zuid-Afrika</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Auteur:</b></td> -<td>Louwrens Penning (1854–1927)</td> -<td>Info <span class="externalUrl">https://viaf.org/viaf/18128558/</span></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Aanmaakdatum bestand:</b></td> -<td>2022-05-28 09:31:11 UTC</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Taal:</b></td> -<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td> -<td>1900</td> -<td></td> -</tr> -</table> -<h3 class="main">Codering</h3> -<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het -einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel -zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van -dit boek.</p> -<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> -<ul> -<li>2022-05-22 Begonnen. -</li> -</ul> -<h3 class="main">Externe Referenties</h3> -<p>Project Gutenberg plaatst geen actieve externe links in haar eboeken. -De volgende URL's worden puur ter informatie getoond. U kunt ze desgewenst kopiëren -en in de adresbalk van uw browser plakken. -</p> -<table class="externalReferenceTable"> -<tr> -<th>Bladzijde</th> -<th>URL</th> -</tr> -<tr> -<td><a class="pageref" id="xd31e50ext" href="#xd31e50">n.v.t.</a></td> -<td><span class="externalUrl">https://archive.org/details/deheldenvanzuida00penn/</span></td> -</tr> -</table> -<h3 class="main">Verbeteringen</h3> -<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> -<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> -<tr> -<th>Bladzijde</th> -<th>Bron</th> -<th>Verbetering</th> -<th>Bewerkingsafstand</th> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><i title="99 gevallen">Passim. -</i></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e302">6</a></td> -<td class="width40 bottom">dat</td> -<td class="width40 bottom">Dat</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e322">6</a></td> -<td class="width40 bottom">geed</td> -<td class="width40 bottom">geen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e403">8</a>, <a class="pageref" href="#xd31e719">20</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1036">32</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2041">76</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2109">79</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2343">89</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2392">91</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2557">98</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3008">123</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3762">159</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4315">185</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4319">185</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4495">193</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4615">198</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e440">9</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4999">216</a></td> -<td class="width40 bottom">«</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e443">9</a>, <a class="pageref" href="#xd31e457">9</a></td> -<td class="width40 bottom">hoe</td> -<td class="width40 bottom">Hoe</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e454">9</a></td> -<td class="width40 bottom">»</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e547">14</a></td> -<td class="width40 bottom">Ds</td> -<td class="width40 bottom">De</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e716">20</a></td> -<td class="width40 bottom">dan</td> -<td class="width40 bottom">Dan</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e740">21</a></td> -<td class="width40 bottom">Gijlijden</td> -<td class="width40 bottom">Gijlieden</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e804">23</a></td> -<td class="width40 bottom">éene</td> -<td class="width40 bottom">ééne</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1006">31</a></td> -<td class="width40 bottom">tot</td> -<td class="width40 bottom">Tot</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1167">38</a></td> -<td class="width40 bottom">blikt</td> -<td class="width40 bottom">blik</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1183">38</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4410">189</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4744">204</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4851">209</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4862">210</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1201">40</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1226">42</a></td> -<td class="width40 bottom">éen</td> -<td class="width40 bottom">één</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1212">41</a></td> -<td class="width40 bottom">klouterend</td> -<td class="width40 bottom">klauterend</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1233">42</a></td> -<td class="width40 bottom">naar</td> -<td class="width40 bottom">neer</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1272">44</a></td> -<td class="width40 bottom">onverschokken</td> -<td class="width40 bottom">onverschrokken</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1380">50</a></td> -<td class="width40 bottom">Pieterszoen</td> -<td class="width40 bottom">Pieterszoon</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1383">50</a></td> -<td class="width40 bottom">Koen</td> -<td class="width40 bottom">Coen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1411">50</a></td> -<td class="width40 bottom">bergen</td> -<td class="width40 bottom">Bergen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1644">61</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1956">73</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1961">73</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2106">79</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4878">211</a></td> -<td class="width40 bottom">van daag</td> -<td class="width40 bottom">vandaag</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1650">61</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1874">70</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2236">85</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2457">93</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2707">107</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3397">142</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1670">62</a></td> -<td class="width40 bottom">Barolong’s</td> -<td class="width40 bottom">Barolongs</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1680">63</a></td> -<td class="width40 bottom">aardbowoners</td> -<td class="width40 bottom">aardbewoners</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1686">63</a></td> -<td class="width40 bottom">voortrekkend</td> -<td class="width40 bottom">voorttrekkend</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1697">64</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1862">69</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3589">152</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4790">206</a></td> -<td class="width40 bottom">Vaal-rivier</td> -<td class="width40 bottom">Vaalrivier</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1728">65</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1841">68</a></td> -<td class="width40 bottom">”,</td> -<td class="width40 bottom">,”</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1746">65</a></td> -<td class="width40 bottom">begonnnen</td> -<td class="width40 bottom">begonnen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1762">66</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2435">93</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3126">129</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4622">199</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4798">207</a></td> -<td class="width40 bottom">;</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1790">66</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3164">131</a></td> -<td class="width40 bottom">ben</td> -<td class="width40 bottom">zijn</td> -<td class="bottom">3</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1833">68</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2589">100</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1886">70</a></td> -<td class="width40 bottom">mannen</td> -<td class="width40 bottom">Mannen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1948">73</a></td> -<td class="width40 bottom">maken</td> -<td class="width40 bottom">Maken</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1991">74</a></td> -<td class="width40 bottom">vóor</td> -<td class="width40 bottom">vóór</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2002">75</a></td> -<td class="width40 bottom">handen</td> -<td class="width40 bottom">honden</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2012">75</a></td> -<td class="width40 bottom">jou</td> -<td class="width40 bottom">jóuw</td> -<td class="bottom">2 / 1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2015">75</a></td> -<td class="width40 bottom">Kloppers</td> -<td class="width40 bottom">Jansen</td> -<td class="bottom">7</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2020">75</a></td> -<td class="width40 bottom">jóu</td> -<td class="width40 bottom">jóuw</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2027">75</a></td> -<td class="width40 bottom">Jansen</td> -<td class="width40 bottom">Kloppers</td> -<td class="bottom">7</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2048">76</a></td> -<td class="width40 bottom">het is</td> -<td class="width40 bottom">is het</td> -<td class="bottom">6</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2064">77</a></td> -<td class="width40 bottom">denk</td> -<td class="width40 bottom">denken</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2095">79</a></td> -<td class="width40 bottom">ligt</td> -<td class="width40 bottom">licht</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2114">79</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2193">83</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2479">94</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4815">208</a></td> -<td class="width40 bottom">daar</td> -<td class="width40 bottom">Daar</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2199">83</a></td> -<td class="width40 bottom">Buffelleer</td> -<td class="width40 bottom">buffelleer</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2213">84</a></td> -<td class="width40 bottom">dood- en verderfspuwende</td> -<td class="width40 bottom">dood en verderf spuwende</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2248">86</a></td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2260">86</a></td> -<td class="width40 bottom">Buis van Bokkenvel</td> -<td class="width40 bottom">buis van bokkenvel</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2270">87</a></td> -<td class="width40 bottom">eèn</td> -<td class="width40 bottom">een</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2277">87</a></td> -<td class="width40 bottom">negenenwintigste</td> -<td class="width40 bottom">negenentwintigste</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2282">87</a></td> -<td class="width40 bottom">lager-kommandant</td> -<td class="width40 bottom">lagerkommandant</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2289">87</a></td> -<td class="width40 bottom">Buis</td> -<td class="width40 bottom">buis</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2316">88</a></td> -<td class="width40 bottom">fronzen</td> -<td class="width40 bottom">fronsen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2400">92</a></td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2432">93</a></td> -<td class="width40 bottom">werppassegaaien</td> -<td class="width40 bottom">werpassegaaien</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2491">95</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2499">95</a></td> -<td class="width40 bottom">gudst</td> -<td class="width40 bottom">gutst</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2533">97</a></td> -<td class="width40 bottom">kloppers</td> -<td class="width40 bottom">Kloppers</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2540">97</a></td> -<td class="width40 bottom">antwoord</td> -<td class="width40 bottom">antwoordt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2625">102</a></td> -<td class="width40 bottom">vermorselde</td> -<td class="width40 bottom">vermorzelde</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2648">103</a></td> -<td class="width40 bottom">zitten</td> -<td class="width40 bottom">zit</td> -<td class="bottom">3</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2655">103</a></td> -<td class="width40 bottom">vertegenwooordigd</td> -<td class="width40 bottom">vertegenwoordigd</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2745">109</a></td> -<td class="width40 bottom">bleven</td> -<td class="width40 bottom">bleef</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2748">109</a></td> -<td class="width40 bottom">teekenden</td> -<td class="width40 bottom">teekende</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2787">111</a></td> -<td class="width40 bottom">wáren</td> -<td class="width40 bottom">waren</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2793">111</a></td> -<td class="width40 bottom">hoòrnen</td> -<td class="width40 bottom">hoornen</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2863">116</a></td> -<td class="width40 bottom">Slechts</td> -<td class="width40 bottom">slechts</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2918">119</a></td> -<td class="width40 bottom">bizondere</td> -<td class="width40 bottom">bijzondere</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2930">119</a></td> -<td class="width40 bottom">breiën</td> -<td class="width40 bottom">breien</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2939">120</a></td> -<td class="width40 bottom">knieên</td> -<td class="width40 bottom">knieën</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2967">121</a></td> -<td class="width40 bottom">vòòr</td> -<td class="width40 bottom">vóór</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2980">122</a></td> -<td class="width40 bottom">buitenleger</td> -<td class="width40 bottom">buitenlager</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3001">123</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4031">172</a></td> -<td class="width40 bottom">knodsen</td> -<td class="width40 bottom">knotsen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3050">126</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3287">135</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4038">173</a></td> -<td class="width40 bottom">knods</td> -<td class="width40 bottom">knots</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3137">130</a></td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3140">130</a></td> -<td class="width40 bottom">onmiddelijk</td> -<td class="width40 bottom">onmiddellijk</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3267">135</a></td> -<td class="width40 bottom">laàtste</td> -<td class="width40 bottom">laatste</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3274">135</a></td> -<td class="width40 bottom">excercitieveld</td> -<td class="width40 bottom">exercitieveld</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3313">137</a></td> -<td class="width40 bottom">vreesselijker</td> -<td class="width40 bottom">vreeselijker</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3413">143</a></td> -<td class="width40 bottom">en</td> -<td class="width40 bottom">En</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3438">144</a></td> -<td class="width40 bottom">het</td> -<td class="width40 bottom">Het</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3488">148</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3493">148</a></td> -<td class="width40 bottom">Bosmansrivier</td> -<td class="width40 bottom">Boschmansrivier</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3520">149</a></td> -<td class="width40 bottom">hoor</td> -<td class="width40 bottom">Hoor</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3545">150</a></td> -<td class="width40 bottom">blijft</td> -<td class="width40 bottom">Blijft</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3554">150</a></td> -<td class="width40 bottom">vreesselijk</td> -<td class="width40 bottom">vreeselijk</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3574">151</a></td> -<td class="width40 bottom">garst</td> -<td class="width40 bottom">gerst</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3629">153</a></td> -<td class="width40 bottom">meènens</td> -<td class="width40 bottom">meenens</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3638">154</a></td> -<td class="width40 bottom">Tweede</td> -<td class="width40 bottom">tweede</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3766">159</a></td> -<td class="width40 bottom">waar</td> -<td class="width40 bottom">Waar</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3821">162</a></td> -<td class="width40 bottom">der</td> -<td class="width40 bottom">den</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3885">165</a></td> -<td class="width40 bottom">en</td> -<td class="width40 bottom">den</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3956">168</a></td> -<td class="width40 bottom">op</td> -<td class="width40 bottom">om</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3980">169</a></td> -<td class="width40 bottom">wás</td> -<td class="width40 bottom">waren</td> -<td class="bottom">4 / 3</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4073">175</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4124">178</a></td> -<td class="width40 bottom">ik</td> -<td class="width40 bottom">Ik</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4095">177</a></td> -<td class="width40 bottom">Tomboekigras</td> -<td class="width40 bottom">Tamboekigras</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4145">179</a></td> -<td class="width40 bottom">eigentlijk</td> -<td class="width40 bottom">eigenlijk</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4148">179</a></td> -<td class="width40 bottom">Amazwasi-Kaffers</td> -<td class="width40 bottom">Amazwazi-Kaffers</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4156">179</a></td> -<td class="width40 bottom">leeuwenjagar</td> -<td class="width40 bottom">leeuwenjager</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4277">184</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4284">184</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4306">185</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4325">185</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4425">189</a></td> -<td class="width40 bottom">Amazwasi’s</td> -<td class="width40 bottom">Amazwazi’s</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4290">184</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4493">193</a></td> -<td class="width40 bottom">„</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4374">187</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4397">188</a></td> -<td class="width40 bottom">Amazwasiland</td> -<td class="width40 bottom">Amazwaziland</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4552">196</a></td> -<td class="width40 bottom">de</td> -<td class="width40 bottom">De</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4555">196</a></td> -<td class="width40 bottom">zijn</td> -<td class="width40 bottom">Zijn</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4564">196</a></td> -<td class="width40 bottom">voozichtig</td> -<td class="width40 bottom">voorzichtig</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4603">198</a></td> -<td class="width40 bottom">twèe</td> -<td class="width40 bottom">twéé</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4606">198</a></td> -<td class="width40 bottom">twèeden</td> -<td class="width40 bottom">twééden</td> -<td class="bottom">2 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4636">199</a></td> -<td class="width40 bottom">nòch</td> -<td class="width40 bottom">nóch</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4664">200</a></td> -<td class="width40 bottom">Afrikaaansche</td> -<td class="width40 bottom">Afrikaansche</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4698">202</a></td> -<td class="width40 bottom">wordt</td> -<td class="width40 bottom">word</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4721">203</a>, <a class="pageref" href="#xd31e4726">203</a></td> -<td class="width40 bottom">„de Southampton”</td> -<td class="width40 bottom">de „Southampton”</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4741">204</a></td> -<td class="width40 bottom">„de Brazilië”</td> -<td class="width40 bottom">de „Brazilië”</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4752">205</a></td> -<td class="width40 bottom">guerilla-oorlog</td> -<td class="width40 bottom">guerrilla-oorlog</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4761">205</a></td> -<td class="width40 bottom">de</td> -<td class="width40 bottom">der</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4782">206</a></td> -<td class="width40 bottom">lotgevollen</td> -<td class="width40 bottom">lotgevallen</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4832">209</a></td> -<td class="width40 bottom">bizonders</td> -<td class="width40 bottom">bijzonders</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4892">211</a></td> -<td class="width40 bottom">zij</td> -<td class="width40 bottom">Zij</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4988">216</a></td> -<td class="width40 bottom">:</td> -<td class="width40 bottom">;</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e5012">216</a></td> -<td class="width40 bottom">dankbre</td> -<td class="width40 bottom">dankbare</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -</table> -</div> -</div> -<div lang='en' xml:lang='en'> -<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl' xml:lang='nl'>DE HELDEN VAN ZUID-AFRIKA</span> ***</div> -<div style='text-align:left'> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Updated editions will replace the previous one—the old editions will -be renamed. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away—you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. -</div> - -<div style='margin-top:1em; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE</div> -<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE</div> -<div style='text-align:center;font-size:0.9em'>PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase “Project -Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg™ License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person -or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ -electronic works. See paragraph 1.E below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the -Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg™ License when -you share it without charge with others. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work -on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the -phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: -</div> - -<blockquote> - <div style='display:block; margin:1em 0'> - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most - other parts of the world at no cost and with almost no restrictions - whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms - of the Project Gutenberg License included with this eBook or online - at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you - are not located in the United States, you will have to check the laws - of the country where you are located before using this eBook. - </div> -</blockquote> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase “Project -Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg™. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg™ License. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format -other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg™ website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain -Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works -provided that: -</div> - -<div style='margin-left:0.7em;'> - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation.” - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ - works. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg™ works. - </div> -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right -of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any -Defect you cause. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s -goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg™ and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state’s laws. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation’s website -and official page at www.gutenberg.org/contact -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread -public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state -visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of -volunteer support. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Most people start at our website which has the main PG search -facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This website includes information about Project Gutenberg™, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. -</div> - -</div> -</div> -</body> -</html> diff --git a/old/68193-h/images/front.jpg b/old/68193-h/images/front.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 9749fb5..0000000 --- a/old/68193-h/images/front.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/68193-h/images/frontispiece.jpg b/old/68193-h/images/frontispiece.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index aa0dbd0..0000000 --- a/old/68193-h/images/frontispiece.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/68193-h/images/kruger.jpg b/old/68193-h/images/kruger.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index d79cfd7..0000000 --- a/old/68193-h/images/kruger.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/68193-h/images/plate1.jpg b/old/68193-h/images/plate1.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 30f74b3..0000000 --- a/old/68193-h/images/plate1.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/68193-h/images/plate2.jpg b/old/68193-h/images/plate2.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 630e526..0000000 --- a/old/68193-h/images/plate2.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/68193-h/images/titlepage.png b/old/68193-h/images/titlepage.png Binary files differdeleted file mode 100644 index e689e4a..0000000 --- a/old/68193-h/images/titlepage.png +++ /dev/null |
