summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authornfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-22 02:46:48 -0800
committernfenwick <nfenwick@pglaf.org>2025-01-22 02:46:48 -0800
commit7f3d1fd2d677d3e0f388db232138e7c1b001c480 (patch)
tree9ad95117a4a6dfe3934ceb5d4350eefdceae1a6d
parentc516f7111d1a0e1b66892bd1cf24d75f7ec1fed3 (diff)
NormalizeHEADmain
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/67653-0.txt6717
-rw-r--r--old/67653-0.zipbin110569 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/67653-h.zipbin176773 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/67653-h/67653-h.htm7201
-rw-r--r--old/67653-h/images/new-cover.jpgbin42075 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/67653-h/images/titlepage.pngbin8622 -> 0 bytes
9 files changed, 17 insertions, 13918 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..3363492
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #67653 (https://www.gutenberg.org/ebooks/67653)
diff --git a/old/67653-0.txt b/old/67653-0.txt
deleted file mode 100644
index 7b2d1ac..0000000
--- a/old/67653-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,6717 +0,0 @@
-The Project Gutenberg eBook of Om het recht der liefde, by Abraham
-Anthony Fokker
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
-will have to check the laws of the country where you are located before
-using this eBook.
-
-Title: Om het recht der liefde
-
-Author: Abraham Anthony Fokker
-
-Release Date: March 18, 2022 [eBook #67653]
-
-Language: Dutch
-
-Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading
- Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (Scans
- from the Koninklijke Bibliotheek, The Hague)
-
-*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK OM HET RECHT DER LIEFDE ***
-
-
-
-
- OM HET RECHT
- DER LIEFDE
-
- DOOR
- DR. A. A. FOKKER
- (KARAMATI)
-
-
- AMSTERDAM.—SCHELTENS & GILTAY
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK I.
-
-
-Hij zou stellig komen: ze had er zoo’n idee van. ’t Was immers een
-Woensdag, en die had hij tot nog toe nooit overgeslagen... En als hij
-kwam, zou ze hem niets zeggen van haar verjaardag. Waarom zou ze? Wat
-had hij er eigenlijk mee te maken? En toch... ’t zou wel aardig zijn,
-als hij ’t wist, als hij daarom kwam...
-
-Ze zat vóor haar schrijftafel, met de eene hand onder ’t hoofd, te
-staren. ’t Was een fijne tengere gestalte. Het welbesneden ovale
-gezichtje met de groote donkere oogen en het weelderige iet of wat
-kroezend zwart haar, met de matbleeke tint, de spitse eenigzins gebogen
-neus en de dunne goedsluitende lippen van de kleine mond, spraken van
-jeugdige ernst, maar ook van veel ingehouden hartstocht, van groote
-schranderheid en verstandsleven naast hoog-ontwikkeld vrouwelijk
-gevoel.
-
-Ze droeg een eenvoudig grijs reform-kostuum.
-
-Op de schrijftafel vóor haar lagen eenige boeken en schriften. Een,
-opgeslagen, bevatte een werk waaraan ze bezig was. Tusschen de papieren
-lag een menschelijke schedel, geel glad glimmend, met de grijnzende
-kant naar haar toegekeerd, naast de groote zilver-en-kristallen
-inktpot. Vlak daarachter—er was een plaatsje voor gemaakt—stond een
-groen vaasje met een groote bos veldbloemen, aardig uitkomend tegen het
-donkergroene gordijn der boekenkast achter de schrijftafel. Even
-opgeschoven, vertoonde het daarachter ’t begin van rijen dikke boeken,
-waarvan de breede ruggen gouden glimpuntjes op hun gladzwart leder
-lieten zien. Daarboven op, manshoog, twee biscuit borstbeeldjes. Naast
-de stemmige boekenkast onder een eveneens donkergroene doek, iets op
-een zwart-houten voetstuk. Onderaan een ontbloot gebleven deel een
-menschelijk geraamte verradend.
-
-De wand tegenover de boekenkast droeg op het grauw-groene behang twee
-mooie omlijste staaldrukken: Christus en de rijke jongeling en Christus
-als knaap in de tempel. Daaronder éen portret in ronde lijst: een
-fraaie mannekop, met grijze baard en denkersoogen, uitgesproken Joodsch
-type. Aan deze wand een sofa en een paar stoelen, met een kleine tafel,
-waarop een aardig zelfgewerkt kleedje, ’t een en ander nieuwe stijl en
-iets-donkerder-grauwgroen van bekleeding dan het behang. Op de vloer
-effen grauw zeil, waarop in ’t midden van ’t vertrek een donkergroen
-kleed. De beide overige wanden vertoonden groote openslaande deuren,
-links van de ingang leidend naar een ander vertrek en daar nu half
-verborgen onder een zware voorhang van dezelfde kleur als ’t kleed op
-de grond; rechts een balkon, uitziend op een breede straat.
-
-De zon schijnt buiten vroolijk en werpt een lange lichtstraal door ’t
-vertrek, zich baan brekend door de spaarzaam opengelaten witte
-valgordijnen en de donkergroene overgordijnen aan de balkonkant. De
-zonnestraal weerkaatst juist op de spiegel boven de schoorsteenmantel
-en speelt daar met het verguldsel van ’t staande klokje. Daarnaast
-werpen een paar eveneens vergulde kandelabertjes en eenige foto’s in
-metalen lijstjes flikkerglansjes onder de inwerking van ’t
-namiddaglicht.
-
-De heele inrichting der kamer heeft bij alle eenvoud een sterk
-persoonlijk karakter, en mist het banale der gewone huurvertrekken.
-Zelfs de lamp, een verguld kroontje met drie armen, zoo geheel in
-overeenstemming met het klokje, de spiegel en de kandelabertjes, doet
-denken aan eigen keuze der bewoonster.
-
-Deze heeft zich weer over haar werk gebogen, en schrijft. Doch eenige
-oogenblikken later heeft ze ’t hoofd opgeheven, en kijkt met aandacht
-naar de deur. Dan, opeens legt ze de pen neer.
-
-Er is geklopt. «Binnen», roept Marta van Zee.
-
-«Juffrouw, daar is meneer Jensen; die vraagt, of u ook belet heeft.»
-
-«Laat meneer boven komen, Juffrouw Pieters,» antwoordt Marta schijnbaar
-onverschillig. Als de hospita weg is, staat ze op en kijkt even in de
-spiegel. Dan gaat ze weer zitten op dezelfde plaats, neemt een van de
-boeken, die opengeslagen op de schrijftafel liggen, en bladert
-afgetrokken daarin. Ze kijkt een paar maal naar de deur.
-
-Een gestommel op de trap, wat beweging op ’t portaal en een stevige tik
-op de deur, die van ’t portaal naar de kamer leidt, doen haar nogmaals
-naar de deur opkijken.
-
-«Zoo, Marta, dat doet me pleizier; ik was een oogenblik bang, je niet
-thuis te vinden.»
-
-Marta is opgestaan en steekt de jonge man, die binnengetreden is, de
-hand toe. Hij is grooter en forscher dan zij, maar in de trekken van
-zijn gelaat ligt minder kracht van geest en wil dan van gezondheid. Een
-fijn zwart snorretje geeft iets fattigs aan de gevulde lippen, waarvan
-de onderste, ietwat uitpuilend, de uitdrukking van overmoed der heldere
-bruine oogen bevordert. Ook de vierkante stevige vorming der kin draagt
-daartoe bij. Een kortgehouden donkerbruine haardos laat een hoog
-voorhoofd vrij, waaronder een paar zijige wenkbrauwen van dezelfde
-kleur als het haar. De vrij groote neus is van onderen wat breed en
-stomp. ’t Heele gelaat heeft iets voornaams, wat ook uit kleeding en
-houding spreekt, maar tevens iets weekelijks, iets van ’t bedorven
-moeders-zoontje en van de lustig en onbezorgd levende student van ’t
-«studentikoze» type.
-
-Een aardig tegenbeeld Marta’s gestalte daar tegenover hem. Blozend,
-maar hem recht in de oogen kijkend geeft zij hem de hand.
-
-«Bang, me niet thuis te vinden... Och, tegenwoordig ben ik nog al ’s
-hier te treffen.» Ze glimlacht even en wijst op haar werk.
-
-«Ik stoor toch niet?»
-
-«O nee, volstrekt niet. Dat kan wachten. Ga zitten, ga zitten: daar, op
-je gewone plaats.»
-
-«Ja, stamgast wor’ ik hier zoo langzamerhand.» Hij zet zich op een
-gemakkelijke stoel op zij van Marta’s schrijftafel. Marta is weer gaan
-zitten, maar heeft zich nu halverwege omgewend, naar haar bezoeker toe.
-Deze zit in ’t volle licht dat van ’t balkon binnenkomt, schuin
-tegenover Marta met de rug naar de muur. Nauwelijks gezeten valt zijn
-blik op het doodshoofd bij de inktpot.
-
-«Merkwaardige combinatie, zeg, Marta,» roept hij, en neemt meteen de
-schedel van de schrijftafel, dat «doodshoofd met die veldbloemen!
-Zinnebeeld van leven en geluk bij dat van vergankelijkheid... Wat ’n
-leelijke grijns heeft zoo’n kop toch!»
-
-Hij bekijkt het gladde glimmende voorwerp van verschillende kanten met
-een speelsche spottende glimlach.
-
-Marta neemt hem de schedel af.
-
-«Foei, Frans, je moet niet spotten met zoo iets!»
-
-«Daar, ik zet het weer op zijn plaats. Daar hoort het: ik heb het
-noodig voor een verhandeling over schedelbreuk, waaraan ik bezig ben.
-Och, dat weet je trouwens: kijk.» Ze raakt even achteloos het papier
-aan, vóor haar op tafel. «En dan: wat die combinatie aangaat, die is
-zoo vreemd niet. Dood en leven komen overal naast elkaar voor.» Ze
-zwijgt even. «In ieder menscheleven ook... in ’t mijne... in ’t jouwe
-ook...»
-
-«Nou ja, maar op een meisjeskamer... Ik weet wel... maar toch... Ik kan
-er me zoo moeilijk indenken.»
-
-«Dat begrijp ik best. Maar och, voor ons medici krijgt ’t menschelijk
-lichaam zoo’n heel andere beteekenis dan voor andere menschen. Dood en
-leven zijn voor ons ook anders... Er is eigenlijk geen dood...»
-
-«Zoo, nou, ik zou zeggen...» Frans lacht even luid.
-
-«’t Is maar net zooals je ’t opvat. Je weet immers, dat men ontdekt
-heeft, dat moleculaire beweging—een beweging die overal in alles
-is—niet qualitatief verschilt van levensbeweging... Een stuk ijzer
-leeft eigenlijk ook...»
-
-Er is een trek van verhoogde ernst op Marta’s gelaat.
-
-«Ho, nu wor’ je me te geleerd! ’t Eenige wat ik bedoel—ik heb je dat
-meer gezegd, weet je niet?—is dat ik niet vat, hoe jij met je fijn
-vrouwelijk gevoel zooveel akeligs—zooveel, nou.... griezeligs, vies,
-laat me maar zeggen, kunt aanzien. Hoe je bijvoorbeeld in de snijkamer
-geen walg krijgt, geen afschuw van....»
-
-«Een kwestie van wennen.... anders niet. Heel in ’t begin ben ik er wel
-eens naar van geweest. Maar nu.... ’t Eenige wat me nu nog aandoet, is
-de gedachte aan ’t lot van de arme wezens, die daar voor onze proeven
-dienen, voor onze «experimenten».»
-
-«Hoe bedoel je dat? Die voelen er toch niets meer van?»
-
-«Jawel, dat is zoo; maar ’t zijn zulke ongelukkige schepsels, wier
-lijken naar de snijkamer gaan.»
-
-Marta wendt zich naar de andere kant der schrijftafel, en wijst op ’t
-voorwerp met het groene dekkleed erover.
-
-«Weet je bijvoorbeeld wat dat rif daar in haar leven geweest is?»
-
-«Haar? Is dat dan van een vrouw?»
-
-Frans is opgestaan en plaatst zich bij ’t geraamte. Marta staat
-eveneens op, en neemt het kleed van ’t geraamte af.
-
-«Ja, van een meisje. Kijk, dat kun je toch zien! Breed bekken met de
-schouders vergeleken, dan kleinere gestalte.... Nou ja, dát geraamte is
-afkomstig van een achttienjarig meisje. Een prostituee.... In ’t
-ziekenhuis gestorven....»
-
-Frans kijkt meewarig naar ’t gebeente.
-
-«Arm kind! Maar ik wist niet, dat zoo’n geraamte eerst in de snijkamer
-geweest was.»
-
-«O ja, altijd. Als ’t daar voldoende.... bekorven is en afgehaald, dan
-gaat het naar de man, die er een skelet van prepareert.»
-
-Ze zwijgt een oogenblik. Dan gaat ze voort:
-
-«Ik heb dat meisje gekend. Ik heb met haar gesproken.»
-
-Marta doet de groene doek weer over ’t geraamte en gaat zitten. Frans
-volgt haar voorbeeld. Dan gaat ze voort met iets gewild onverschilligs
-in haar stem, maar toch met lichte trilling daarin:
-
-«Och de gewone geschiedenis, zie je... Toch vreeselijk, vreeselijk,
-altijd weer even hartverscheurend.» De ontroering wordt haar een enkel
-oogenblik de baas. De jonge man kijkt haar verwonderd aan.
-
-«Ja, ja, ik kan ’t me denken,» zegt hij ernstig, met veel sympathie in
-toon en blik; maar toch niet geheel begrijpend.
-
-«Ik heb, God dank, nooit een meisje ongelukkig gemaakt.»
-
-Marta ziet hem even vol aan. Er is een lieve streeling in haar
-fluweelen oogen, die vochtig glanzen.
-
-«Och ja,» gaat ze voort, «dat is ’t begin... en dan de rest. Dit was
-een mooi meisje. Ze heeft tegenspoed gehad... had te veel hart...
-Anders was ze wel anders terechtgekomen. De harteloozen brengen ’t in
-zoo’n geval tot een soort van geluk, tot de «diamanten en paarlen» van
-Heine’s gedichtje. Die beseffen dan niet, «hoe diep ze ellendig zijn».
-Anderen soms ook wel... maar dat zijn uitzonderingen, groote
-uitzonderingen....»
-
-Ze zwijgt en blijft in gedachten staren. Met de hand onder ’t hoofd zit
-ze zoo, dat Frans haar fijn profiel scherp tegen de donkere achtergrond
-ziet uitkomen. Na eenige oogenblikken van hernieuwde verwondering, zegt
-hij:
-
-«Wat wou je zeggen, Marta?» Ze kijkt even op.
-
-«Och, die.... die heffen zich weer op. In armoede is dat heel
-moeilijk...» Weer vervalt ze in gepeins.
-
-«Kom, ik vind dit lang geen prettig onderwerp van gesprek. Nu ’s wat
-anders, Marta, weet je nu eigenlijk wel, waarom ik bij je kom?»
-
-Marta lacht opeens. Haar oogen kijken hem helder aan. «Waarom je
-vandaag bij me komt? Maar, Frans, je komt bijna iederen dag!»
-
-Onwillekeurig lacht de ander mee.
-
-«Dat is.... waar. Mijn vader moest ’t ’s weten! Die denkt dat ik braaf
-college loop...»
-
-«Dat moest je ook...» Marta’s mond is half ernst, half spot.
-
-«Och wat! Wat kunnen mij die colleges schelen? Ik studeer hier bij jou
-immers ook?»
-
-Marta glimlacht weer.
-
-«Ja, dat is zoo... Maar zeg, nu weet ik nog niet, waarom je vandaag—zoo
-speciaal!—gekomen bent. Ook om te studeeren?»
-
-«Och, flauwe meid! Dat weet je wel beter, ben je dan niet jarig?»
-
-«Ik jarig?» Haar oogen stralen. «’t Is waar ook! Nu, daar let ik anders
-niet meer op hoor.» Dit laatste klinkt eenigszins weemoedig.
-
-«Je wordt ook zoo oud, he!» Marta lacht niet, maar blijft stroef
-kijken. «Nu, ik let er wèl op, en...»
-
-«Maar hoe ben jij daar eigenlijk achtergekomen?»
-
-«Nagevraagd, aan de burgerlijke stand. Een heerlijke nuttige
-instelling!»
-
-Marta kleurt.
-
-«Och kom! Waar jij al belang in stelt!» Toch voelt ze ze zich aangenaam
-verrast. Frans kijkt haar strak aan.
-
-«Daarvoor had de huisjuffrouw immers die bloemen daar klaargezet.»
-
-Marta antwoordt kwazi-verwonderd:
-
-«O zoo.»
-
-«Nou ja, van mij heb je niets gekregen. Je wil niets hebben, trouwens:
-je wil nooit wat van me hebben. Maar nu wil ik wat van jou hebben,
-versta je? Ik wil ’s op je gezondheid drinken.»
-
-Zijn gastvrouw lacht verlegen.
-
-«Ik heb niets in huis. Je weet, ik gebruik nooit wat. Niet omdat ik
-afschafster ben ... Maar ik bedenk me daar: ik heb toch misschien nog
-wat. Ik heb laatst bezoek gehad van ... mijn oom ... mijn voogd...»
-
-Marta kleurt weer en zoekt naar haar woorden, doch Frans komt haar
-onwillekeurig te hulp.
-
-«Je voogd? Je vroegere voogd dan toch: je wordt vandaag
-een-en-twintig.»
-
-Marta kleurt nog sterker. Dan antwoordt ze kwazi-natuurlijk, en
-vroolijk: «Juist, ook mooi nageplozen ...»
-
-«Nu, wat heb je? Vooruit ermee!»
-
-Beiden staan op. Marta gaat naar een kast in de achterwand, die ze
-opent.
-
-«Kom, meezoeken» noodt ze lachend.
-
-«Potstausend! Houdt je ploerterij dat zoo netjes?»
-
-«M’n wat?»
-
-«Je ploerterij.»
-
-«M’n huisjuffrouw, wil je zeggen? Een heel best braaf mensch, waar je
-met eerbied over spreken moet ... maar dat gaat jou niet aan, zoek jij
-maar.»
-
-«Ik vind niets, als jij me in de weg staat! Ik zie alleen dat je mooi
-glaswerk hebt ... En zilver ook, keurig ...»
-
-«Maar niets erin ... Kom, in de andere nog ’s kijken.»
-
-«Even nog!»
-
-«Och, doe die kast nu dicht. Je hebt er niets mee te maken verder.»
-
-Ondertusschen heeft Marta een andere muurkast opengemaakt.
-
-«Zeg, kom je nu? Daar is niets in, zeg ik je».
-
-«Best, best, ik geloof je. Is dat weer zoo’n wonderkastje?» Frans sluit
-de eene kast en komt bij de andere staan.
-
-Marta, die onderwijl aan ’t zoeken gegaan is, schiet op eens in een
-lach.
-
-«Och, wat moetje daar? Dat’s mijn tafelgoed.»
-
-«Je vraagt me om mee te zoeken!»
-
-«Ja, maar wat dacht je? Dat het hier was als bij een van je vrienden?
-Alles heeft zijn plaats.»
-
-«O ja, natuurlijk. Alles keurig, dat zie ik.»
-
-Eindelijk vindt Marta een karafje. Ze neemt het eruit.
-
-«Daar!» roept Frans zegevierend.
-
-«Och nee, dat’s te gek.» Haar lach klinkt helder door ’t vertrek. «Dat
-kan ik je niet aanbieden! Nu herinner ik me: ’t is cognac. De man ...
-mijn oom woû een glas cognac drinken, en ik heb toen een half fleschje
-laten halen.» Ze zet het karafje weer weg. «Ik dacht, dat ik nog wat
-witte port had ... Maar dat’s niets ...» Ze gaat naar de schel in een
-hoek van de kamer, en wil de juffrouw laten komen. Frans is haar vóor.
-
-«Wat, wil je nu wat laten halen? Nee, maar ... nu zal je me toch
-onbescheiden vinden.» Hij wil haar beletten op de knop van de
-electrische schel te drukken. Ze weert hem af door een tik op de hand.
-
-«Nu zál je wat drinken. Trouwens, ik ben hier de baas.»
-
-«Bazin, wil je zeggen. Dat heb je met al je feminisme nog niet anders
-kunnen krijgen. De taal wijst het uit.»
-
-«Wat een pedanterie! Baas of bazin: dat is ’t zelfde.»
-
-«Dat denk je maar: een bazin veronderstelt altijd een baas, en die is
-toch in allen geval hooger.»
-
-«Dat is nu weer zoo’n muggezifterij van een rechtsgeleerde.»
-
-Er wordt geklopt.
-
-«Binnen!» roept Marta. Frans is weer gaan zitten, en slaat dan de beide
-vrouwen gade.
-
-«Juffrouw», zegt Marta vriendelijk. «Wil u even een half fleschje port
-laten halen? Van de beste, hoor, en dan hier klaar zetten met twee
-glazen. Hier is een leeg karafje.»
-
-«Goed, juffrouw,» antwoordt de toegesprokene, terwijl ze het kristallen
-karafje aanneemt. «Heeft u nog wat?»
-
-«Nee, dank u.»
-
-De magere gestalte, in vaal zwart gekleed, beweegt zich even bedaard
-als ze gekomen is, weer naar de deur. ’t Is een vrouw van wellicht
-vijftig jaar, scherpe hoekige trekken en reeds grijzend haar. Als ze
-vlak bij de deur is, werpt ze Frans een schuine blik toe, en verdwijnt.
-
-«Mijn sympathie niet, die Juffrouw,» zegt Frans tot zijn vriendin, die
-weer op haar stoel aan de schrijftafel is gaan zitten.
-
-«Nou ja, dat weet ik. Een best mensch, zeg ik je: ik ken haar beter dan
-jij.»
-
-«Een kaketoe. En kijkt ook even nijdig.»
-
-«Verbeelding!»
-
-«Nou, ze keek zooeven met een blik naar me. Zeg, in ernst, zou ze ’t
-niet raar vinden, dat je me hier op je kamer port schenkt?»
-
-Marta haalt de schouders op.
-
-«Och, daar stoor ik me wat aan! Je bent een vriend van me. Ik ontvang
-mijn vriendinnen—mijn kennissen, wil ik zeggen—hier immers ook wel.»
-
-«Nu ja, meisjes als jij...»
-
-«Dat is voor mij volkomen ’t zelfde.» Er is meer ernst in haar stem dan
-’t gezegde schijnt noodig te maken.
-
-«Maar, zeg, Marta,» hervat Frans na een oogenblik zwijgen, «nu we toch
-op onze manier gaan fuiven,—er is nog iets waarom ik me vandaag zoo
-bizonder in mijn schik voel.»
-
-«Nu?»
-
-«We kennen elkaar vandaag juist een half jaar.»
-
-Hij kijkt haar vol innigheid aan.
-
-«Merkwaardig feit.»
-
-«Ja, zeker, voor mij wel. Weet je nog, die eerste keer, toen ik je
-ontmoette aan ’t Station Weesperpoort? ’t Regende dat het goot. Je hadt
-geen paraplu bij je. En je scheen ook geen geld bij je te hebben. Weet
-je nog, dat we van Breukelen samengereisd hadden?»
-
-«O, ik herinner ’t me alsof ’t gisteren was.»
-
-«We hadden al heel gauw een gesprek aangeknoopt.»
-
-«Dat wil zeggen, jij praatte nogal.»
-
-«Nou ja, je antwoordde me toch. In dat opzicht was je toch anders dan
-de meeste jonge dames, die je op reis ontmoet: die vinden ’t gewoonlijk
-vreeselijk met een onbekende een gesprek te beginnen... Of ze doen ten
-minste zoo.»
-
-«Och, jij zag er nogal betrouwbaar uit. En dan.»
-
-«Nogal! Die vind ik heerlijk.»
-
-Frans lacht hartelijk. Marta glimlacht en beantwoordt zijn aanhoudend
-sterk sprekend aankijken met een blik vol kalme haast weemoedige
-vriendelijkheid.
-
-«Nou, Marta, ik vond dat jij er niet alleen heel betrouwbaar, maar ook
-heel aantrekkelijk uitzag.»
-
-«Zoo, zoo. ’t Laatste was natuurlijk voor jou verreweg ’t voornaamste:
-je woû’s een gijntje met me hebben.»
-
-«Een wat?»
-
-«Een gijntje...»
-
-«Mooi woord. Is dat speciaal Amsterdamsch? Grapje, bedoel je? Och nee,
-ik vond je belangwekkend.»
-
-«Jawel, en later toen ik je bij ’t uitstappen ontweek, was je zoo vrij
-me te volgen.»
-
-«Weer pure belangstelling. Als ik dat niet gedaan had, had ik je mijn
-diensten ook niet kunnen aanbieden. Dan was je druipnat thuis gekomen,
-of je hadt aan ’t station kunnen wachten.»
-
-«Eeuwig dankbaar, hoor. ’t Was bepaald een ridderlijk gijntje van je...
-Ja, hoe gek, he, dat ik geen cent bij me had.» Ze zwijgt even, in
-gedachten. Dan:
-
-«Ja, ik had alles uitgegeven, omdat ik dacht dat ik het niet meer
-noodig zou hebben.»
-
-«Maar, zeg, waar kwam je toen vandaan?»
-
-De vraag doet Marta opschrikken.
-
-«Waarvandaan? Och, ik was even naar Utrecht geweest».
-
-«Daar heb je familie wonen, niet?»
-
-Met een lichte blos en afgewende oogen zegt ze ontwijkend:
-
-«Nee, ik ben uit Limburg, dat weet je. Nee, och, een patiëntje uit onze
-kliniek van vroeger, waar ik nogal belang in stelde.»
-
-Marta zwijgt verlegen. De jonge man hult haar in zijn bewonderende
-innige blikken. Een enkele maal geeft ze hem die terug, met een
-mengeling van schuwheid en vriendelijkheid. De blos op haar wangen is
-donkerder dan tevoren.
-
-«Zoo,» zegt ze «dus al een halfjaar. Wel, ’t lijkt me zoo kort.»
-
-«Zeg, Marta, je hoeft niet te kleuren: ik vind die toewijding van je
-allerliefst.»
-
-«Och, schei uit.»
-
-«Ik meen ’t... Een half jaar ja, mij lijkt het ook veel korter.» Er is
-juiching in zijn stem. «En toch! ’t Is net alsof ik je mijn heele leven
-gekend had. Jammer dat het niet zoo is.»
-
-Marta zucht.
-
-«Ja, dat vind ik ook,» zegt ze zacht. «Je moest mijn broer wezen.»
-
-«Je broer! Nou ja, of je vriend. We zijn nu toch vrienden, hoop ik.»
-
-Weer kijkt hij haar sterk aan.
-
-«Zoo iets vraag je niet.»
-
-«Nu, ik wel.»
-
-«Goed: vrienden zijn we.» Ze geeft hem de hand over de schrijftafel
-heen. De jonge man neemt die gretig aan. Toch spreekt er eenige
-teleurstelling uit zijn wezen.
-
-«Wat heeft het me een moeite gekost, je na onze eerste ontmoeting terug
-te zien!» gaat hij voort. «Eindelijk hoor, weet je nog: bij Kras?»
-
-Marta knikt.
-
-«Ik at dien dag met een paar vrienden. Daar zag ik je, hoor: moederziel
-alleen aan een tafeltje kalm bezig met een biefstukje met aardappelen.»
-
-«Ja, en wat keek je telkens onhebbelijk naar me! Hebben je vrienden dat
-toen niet gemerkt?»
-
-«Och, nee. Ik heb ook niet zoo sterk gekeken.»
-
-«Nou, ik merkte het dadelijk!»
-
-«Wat heb ik toen die vrienden in mijn hart weggewenscht. Zoo’n eenige
-gelegenheid moest ik voorbij laten gaan.»
-
-«Daarom was je natuurlijk de volgende dag weer bij Kras.»
-
-«En jij ook!»
-
-«Nou ja, ik at daar toen iederen dag.»
-
-«Ik niet. En ik kwam dien dag een half uur te laat thuis eten. Vader
-was razend, natuurlijk. Een tooneel van woede. Moeder aan het huilen.»
-
-Het binnenkomen van de hospita brengt even stoornis. Zwijgend gaat ze
-naar de kast, giet de inhoud van ’t fleschje, dat ze bij zich heeft, in
-een ledige karaf, en zet deze met twee glazen op de tafel neer. Weer
-merkt Frans een zekere onwil en onvriendelijkheid in haar wezen op.
-Maar hij bepaalt zich tot even opkijken.
-
-«Hier is de port. Had uwes nog iets, juffrouw?» Met een leege blik ziet
-ze Marta aan, terwijl ze de deurknop reeds in de hand heeft. Haar
-wenkbrauwen zijn hoog opgetrokken en haar lippen staan eenigszins
-vaneen.
-
-«Nee, dank u,» zegt Marta, die nu ook iets hinderlijks in de houding
-der hospita bespeurd heeft, en graag gauw van haar af is.
-
-«Ziezoo, nu kunnen we’s drinken. Ik zal meedoen, om je genoegen te
-doen. Jullie mannen drinken niet graag alleen, wel? Mag ik ’s
-inschenken?»
-
-«Gaarne.»
-
-«O ja, dat ’s waar ook: je rookt..... Jullie mannen hebben toch heel
-wat noten op je zang.....!»
-
-Er is iets bizonder druks in Marta’s praten: ’t is of ze daardoor
-gedachten verdrijven wil.
-
-«Och, hoû me nu niet voor de gek, Marta!» valt de ander haar in de
-rede. «Op jouw kamer rook ik immers nooit. ’t Is wat anders in ’t
-restaurant: daar heb je gezien, dat ik ’t na ’t eten wel deed.»
-
-«Nou ja.... Heusch, ’t spijt me: ik zou je nu zoo graag een goeie
-sigaar willen bezorgen. Had ik nu maar aan die juffrouw....»
-
-«Och maar, Marta, je zeurt, neem me niet kwalik. Ik zou hier niet
-durven rooken.» Meteen sipt hij aan zijn glas en tuurt naar ’t balkon,
-alsof hij aan heel andere dingen denkt.
-
-«Om de lui beneden zeker, om de ploerterij, zooals jij zegt. Ook een
-reden!» Beiden zwijgen even.
-
-«Dat moet je niet zeggen,» zegt Frans en wendt zich weer naar zijn
-gastvrouw. Er is een toon van groote ernst in zijn stem. «’t Is al
-mooi, dat je me ontvangt. De menschen kletsen er toch al over, geloof
-me.»
-
-«Laat ze gerust! Ik heb er maling aan. De menschen, wat kunnen mij de
-menschen schelen! Ik doe mijn plicht en verder laat ik ze leuteren
-zooveel als ze willen. De menschen!» Ze zwijgt een oogenblik, en dan op
-heel andere toon: «Nee, werkelijk, ik woû dat ik een goeie sigaar voor
-je had.»
-
-Frans lacht.
-
-«Je bent toch een origineel schepsel! Nu, ik heb ze wel bij me. Ik zal
-er dan een rooken, om jou plezier te doen.»
-
-Hij haalt een keurig bruin lederen sigarenkokertje voor den dag, kijkt
-erin, en biedt haar dan een kleine sigaar aan, die hij onder de
-grootere gevonden heeft.
-
-«Kom, jij dat kleintje», zegt hij lachend. «Of rook je niet?»
-
-«Och, loop heen! Zoo graag als ik een man een goeie sigaar zie rooken,
-zoo afschuwelijk vind ik ’t voor een vrouw het zelf te doen. Dàt vind
-ik nu eens iets echt onvrouwelijks. Jullie praten anders altijd over
-«onvrouwelijk», als je tegen de feministen uitvaart.»
-
-«Onvrouwelijk? Och wat!» Hij steekt zelf op. Marta staat op en geeft
-hem een schoteltje voor aschbakje.
-
-«Mooi zoo. Onvrouwelijk, zeg je? Is dat nu onvrouwelijker dan
-lijkeschennis op de snijkamer?» Luchtig blaast hij een rookwolkje van
-zich af.
-
-«Frans!» roept Marta.
-
-«Neem me niet kwalijk.... Ik leuter ook eigenlijk maar wat. En toch
-begrijp ik niet, waarom jij als arts niet zou kunnen rooken.
-Bijvoorbeeld als ontsmettings-middel.»
-
-«Een mooi ding. Op een ziekekamer zeker! O jullie rechtsgeleerden! Maar
-komaan, op je.....» Ze neemt haar glas op, waaraan ze nog niet de mond
-gezet heeft.
-
-«Op jouw gezondheid!» valt Frans in. «En van harte gelukgewenscht ook
-in andere opzichten, alle mogelijke opzichten! Ik feliciteer mezelf
-ook, dat ik je al een half jaar ken.»
-
-Weer stoort een kloppen aan de deur hun gesprek.
-
-«Wat is dat nou weer?» roept de jonge man kregelig.
-
-Weer vertoont zich de hospita, met hetzelfde humeurige gezicht van te
-voren.
-
-«Juffrouw, daar is een meneer, die vraagt naar meneer Hensen, of die
-ook hier is.»
-
-Frans kijkt eerst Marta en dan de huisjuffrouw verwonderd aan.
-
-«Die ben ik,» zegt hij ontstemd. «Ik heet ten minste Jensen, juffrouw.
-Dat wist u trouwens. Hoe zag die meneer eruit? Heeft hij geen kaartje
-afgegeven?»
-
-De aangesprokene wendt zich half tot Frans, en antwoordt met kleurlooze
-stem, eigenlijk tot Marta sprekend.
-
-«Nee. ’t Is een heer met een zwarte baard. Een beetje grijs. Draagt een
-bril.... of lorniët, of hoe heet zoo’n ding? Hij heeft een hooge hoed
-op.»
-
-Daar, nou weet je ’t, schijnen haar oogen erbij te voegen.
-
-Frans schrikt.
-
-«Heeft u gezegd, dat ik er was?»
-
-De hospita blijft in een houding alsof ze tot Marta spreekt.
-
-«Hoe kon ik dat nou zegge?» geeft ze terug. «Ik heb gezegd, dat ik ’s
-kijke zou, maar dat ik van niks wis. Die meneer zei, dat meneer Hensen
-hier moes wezen.»
-
-Dit laatste is onmiskenbaar tot de jonge man gericht.
-
-Frans kijkt weer vragend naar zijn vriendin. Er is onrust in haar
-trekken: ze heeft blijkbaar begrepen, wie de bezoeker is. Hij tracht
-haar met een bedekt gebaar te kennen te geven, dat ze hem niet toelaten
-kan, in geen geval. Doch Marta let daar niet op. Ze snijdt hem het
-woord af, als hij wat zeggen wil, en beveelt kort en beslist:
-
-«Juffrouw, laat meneer bovenkomen.»
-
-De hospita glijdt zwijgend de kamer uit.
-
-«Maar Marta!» roept Frans opgewonden, als ze nauwelijks de deur
-gesloten heeft. «Wil je nu mijn vader hier binnenlaten? ’t Is mijn
-vader, ik weet het zeker.... Je vat toch, dat hij niets goeds in ’t zin
-kan hebben.»
-
-«Dat kan me niet schelen. Dacht je soms, dat ik me schaamde, jou hier
-te ontvangen? Ik ben hier op mijn kamer, en ik ontvang hier wie ik
-wil.»
-
-’t Besliste en kalme in Marta’s toon maakt de ander eenigszins
-verlegen.
-
-«Je hebt gelijk, je hebt gelijk,» zegt hij zenuwachtig. «Maar... je
-weet hoe mijn vader is. Ik heb je dat immers al zoo vaak verteld.»
-
-«Als hij me hier beleedigt... Nou ja, maar dat zal hij niet doen. Och,
-ik kan mijn woord wel doen, als ’t noodig is...» Ze glimlacht even.
-
-Wat is ze mooi! denkt Frans. En wat is ze flink!
-
-«Dat begrijp ik,» antwoordt hij minder zenuwachtig. «Hoor eens, dat zou
-ik niet toelaten, hoor, Marta. Mijn vader jou beleedigen! ’t Is alleen,
-dat ik...»
-
-Een eenigszins driftige tik op de deur doet hem afbreken. Op Marta’s
-«Binnen!» komt de verwachte de kamer in.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK II.
-
-
-Er is iets bruusks in zijn beweging, in de haast waarmee Mr. Jensen de
-deur weer achter zich sluit. Toch verraadt zijn houding verlegenheid.
-Hij buigt op onhandige wijze voor Marta, en geeft daarna zijn zoon een
-blik vol toorn.
-
-«Mejuffrouw ... U is immers Juffrouw Van Zee?» vraagt Jensen
-zenuwachtig, en brengt ook de linkerhand aan zijn hooge hoed, die hij
-in de rechter hield.
-
-Marta, die evenals Frans is opgestaan, maakt een stijve buiging terug.
-Frans doet een stap vooruit.
-
-«Jawel, dit is de kamer van Juffrouw Van Zee» antwoordt hij stroef.
-«Wat komt u hier doen?»
-
-Vader en zoon kijken elkaar recht in de oogen. De eerste zoekt in
-drift-uiting afleiding voor zijn ongemakkelijkheid.
-
-«Dat raakt je niet,» roept hij uit. «Ik kom jou vragen wat jij hier
-doet.» Tevens werpt hij een eigenaardige blik op Marta en in de kamer
-om zich heen.
-
-«Niets, wat u reden zou kunnen geven, om mij een verwijt te doen ... of
-Juffrouw Van Zee te komen lastig vallen.»
-
-Marta heeft dit tooneel zwijgend gadegeslagen; maar acht thans het
-oogenblik gekomen, om zich te verwijderen. Ze doet een stap naar de
-deur, kalm en waardig. Ze is opvallend bleek.
-
-«U zal me niet kwalijk nemen ...», zegt ze tot Frans’ vader.
-
-Doch Frans weerhoudt haar.
-
-«Waar denk je aan?» roept hij opgewonden. «Mijn vader heeft me hier
-niets te zeggen—mag me niets zeggen!—wat jij niet zou mogen hooren ...»
-De toegesprokene blijft aarzelend staan.
-
-«Wil u dan gaan zitten, Mijnheer?» zegt ze met weifeling in haar toon.
-
-«Dank u», is ’t antwoord. «Ik kom alleen maar zeggen, dat ik jou,
-Frans, verbied, om buiten mijn weten bezoeken te brengen aan ...
-intieme betrekkingen aan te knoopen met ...»
-
-«Wat zegt u, vader? Ik ben hier bij een vriendin, die ik hoogacht. Ik
-verwacht hetzelfde van u. Overigens ...»
-
-«Ho, mijn baasje, daarover zullen we nog wel eens onder vier oogen
-praten. Maar ik zeg je bij deze, dat er aan deze vriendschap een einde
-moet komen. Versta je me goed? Daar zàl een eind aan komen. En dit is
-de laatste maal, dat ik je hier duld... Al moest ik je met de politie
-hier vandaan laten halen.»
-
-Zich meer en meer opwindend stapt Jensen onderwijl in de kamer op en
-neer. Hevig ontroerd gaat Marta onwillekeurig bij haar jonge vriend
-staan. Ze vreest ’t ergste: zoo kan ze zich tusschen de vertoornde
-mannen in plaatsen, wanneer ’t noodig mocht wezen....
-
-«Mijnheer!» roept ze, nauwelijks in staat een woord te brengen.
-
-«Vader, weet wat u zegt» zegt Frans dreigend. «Ik zou anders de eerbied
-wel eens kunnen vergeten, die ik u schuldig ben.»
-
-«Zie zoo, dreigementen,» geeft de vader ietwat kalmer terug. «’t Is
-best, best. Ik zal gaan. Ik heb je gezegd waar ’t op stond. Ik
-verwacht, dat je naar mijn woorden zult handelen.» Dan zich tot Marta
-keerend, en met opzettelijk overdreven beleefdheid in toon en gebaar:
-
-«Ik heb de bizondere eer, u te groeten, Juffrouw Van Zee. Tot
-weerziens, Frans.» Met een lichte buiging en een ironisch lachje op
-zijn dunne lippen verlaat hij, thans met volle zelfbeheersching, de
-jongelieden.
-
-Deze blijven nog een oogenblik als verbijsterd staan. Dan barst Frans
-uit:
-
-«Zoó’n... oh! ik zou een scheldwoord kunnen gebruiken. ’t Is mijn
-vader, maar ik zou hem te lijf kunnen gaan!»
-
-Marta is onderwijl op een stoel neergezegen en ondersteunt het hoofd in
-de eene hand.
-
-«Ik zal hem afleeren, hier jou te komen hoonen,» gaat de ander voort.
-«Ik ga dadelijk...»
-
-«Je gaat niets,» roept Marta opziende. «Je blijft hier. Ik moet met je
-spreken...»
-
-«Och wat! Wat valt hier nog te spreken?»
-
-Driftig stapt hij op en neer.
-
-«Hij heeft jou beleedigd en mij door jou. Of voel je dat niet? Wil je
-hem soms nog verontschuldigen?»
-
-«Nee, Frans. Ik voel ’t maar al te zeer. Ik lijd eronder. En toch...»
-
-De jonge man treedt onwillekeurig op Marta toe: de toon van innige
-smart, die in haar laatste woorden klonk, heeft hem diep getroffen.
-
-«En toch wàt?» roept hij heftig, terwijl hij haar aankijkt. «Ik zal hem
-leeren, je te eerbiedigen. Ik zal....» Weer wil hij heen.
-
-«Als je eenige vriendschap voor mij hebt, blijf dan tot je mij
-aangehoord hebt...»
-
-Frans blijft verwonderd staan: wat moet die zonderlinge plechtige toon?
-Hij grijpt een stoel en gaat onwillig zitten.
-
-«Nu, wat heb je dan? Maak ’t kort, als-je-belieft: ik brand van
-verlangen, om... die man eens de heele waarheid te zeggen. De heele
-waarheid tegen al zijn monsterachtige vermoedens in. Tegen al de laster
-van de wereld.»
-
-Als Marta nog niets zegt, gaat hij heftig voort.
-
-«Jij zoo rein en zoo hoogstaand...»
-
-Het jonge meisje ziet hem bedroefd aan. Er is een vochtige glans in
-haar mooie groote oogen. Dan slaat ze de blik neer en blijft zwijgen.
-
-«Daar!» hervat de ander nog hartstochtelijker. «’t Is misschien
-leelijk, dat ik ’t zoo zeg; ik heb nog nooit voor een vrouw dat respect
-gehad, die innige oprechte hoogachting als voor jou, Marta. Zelfs voor
-mijn moeder niet. Nee, heusch niet. Mijn moeder is een goed zwak
-wezentje. Ik voel medelijden met haar. Voor jou heb ik bewondering.»
-
-«En toch vrees ik... dat je niet meer zoo zult spreken, als.... je
-weet.... als je alles weet.» Weer treft Frans de diep droeve toon van
-haar stem. Ze houdt de oogen afgewend en blikt droomerig vóor zich uit.
-
-«Alles wat?» roept haar vriend een en al verbazing. «Ik weet alles.
-Jouw ziel is helder en doorschijnend als kristal. Ik ken je door en
-door, al ken ik je pas zes maanden.—Dit is nu ’t einde van deze
-heerlijke dag.» De laatste woorden komen er haast schreiend uit.
-
-«Als ’t maar niet het einde van onze heele vriendschap is... Je vader
-heeft in zeker opzicht gelijk... De schijn is heelemaal tegen me.» Als
-Frans haar in de rede wil vallen, belet ze hem dit:
-
-«Nee, laat me uitspreken... Ik vermoed wat hij gedaan heeft! Hij heeft
-inlichtingen ingewonnen aan een van die laster-instellingen, die ze
-detective-bureau’s noemen. Hij weet, dat je hier veel komt. En mijn
-verleden...»
-
-Haar stem stokt in haar keel. Bij al wat ze gezegd heeft, is ze in
-dezelfde houding, met starende neergeslagen blik blijven zitten. Frans
-is opgesprongen.
-
-«Jouw verleden? ’t Verleden van een lief rein verstandig meisje! Dat
-steeds werkzaam is geweest, steeds haar plicht gedaan heeft...»
-
-De ander voelt dat de jonge man haar aanziet; fier heft ze ’t hoofd op
-en geeft hem de blik terug.
-
-«Dat heb ik», zegt ze, «Maar toch... De inlichtingen, die je vader
-gekregen heeft... mogen lasterlijk ingekleed zijn... Toch zullen ze wel
-een grond van waarheid hebben.»
-
-Weer wendt ze ’t hoofd af, en hervat haar staren.
-
-«Marta, ik begrijp er nu niets meer van» roept Frans.
-
-«Och, je zult me heel gauw begrijpen.» Ze zwijgt even, als om al haar
-moed te verzamelen. Dan, terwijl ze de jonge man droevig, maar
-vastberaden aanziet, gaat ze voort:
-
-«Nu dan, Frans: mijn verleden is in de oogen van de wereld slecht... Ik
-heb een kind.» Ze heeft hem even recht aangekeken, vol fiere
-oprechtheid. Haar woorden klinken dof, maar duidelijk en met iets
-bitters en uitdagends erin, dat Frans overstelpt.
-
-«Marta, je bent krankzinnig!» roept hij buiten zich zelf, en op Marta
-toetredend.
-
-Deze blijft de blik afwenden.
-
-«’t Is zoo, zooals ik ’t je zeg.» Die toon laat geen twijfel. De jonge
-man valt op zijn stoel neer.
-
-«O Marta, dat is vreeselijk!» roept hij. «Dat is monsterachtig! Jij die
-ik verafgoodde, die ik liefhad als ’t levende voorbeeld van al wat
-hoogstond, zou jij...? Dat kàn niet. Dat is onmogelijk. Zeg me, dat het
-onmogelijk is! Marta, ontruk me niet de heerlijkste illuzie van mijn
-leven, verbrijzel mijn God niet met éen slag..» En in krampachtig
-snikken uitbarstend, verbergt hij het gelaat tusschen de handen.
-
-De jonge vrouw slaat hem eenige oogenblikken gade, doch zonder
-verwondering:
-
-«Heb ik ’t niet gezegd?» antwoordt ze ten slotte bitter en op doffe
-toon. «Jij bent al net als de rest: net als die wreede wereld, die me
-in haar domheid veroordeelt. Daarom heb ik deze verklaring altijd
-uitgesteld, altijd weer verschoven. Waartoe zou die dienen?» Ze zwijgt
-even en laat ’t hoofd zakken.
-
-«Ik vreesde zoo voor je minachting... Ik had zoo’n behoefte aan je
-vriendschap. Aan je liefde, Frans... Och, ik had het niet zoo ver mogen
-laten komen... Ik wil geen liefde meer. Ik ben bang geworden voor
-liefde.»
-
-Strak staren Marta’s oogen vooruit, als keken ze de matte klanklooze
-woorden na, die daar vergleden waren in de mist van haar smart.
-
-De ander is inmiddels weer opgestaan, doet een paar stappen in de
-kamer, met vertrokken gelaat, de handen woelend in zijn zakken. Dan
-blijft hij achter Marta’s stoel staan, en als zijn vriendin, die het
-hoofd wat schuin achterover houdt, de groote droeve oogen naar hem
-opslaat, roept Frans op wanhopige toon:
-
-«Och, Marta, geef me de hoogachting terug, die ik voor je had! Hoe kan
-ik nu nog achting voelen? Voor een meisje dat in zoo’n betrekking
-geleefd heeft?»
-
-Kalm ziet ze hem in de oogen; toch trilt haar stem, als ze antwoordt.
-
-«Ik heb mezelf niets te verwijten. Niets, hoor je dat?»
-
-«Maar Marta! Noem je ’t dan niets, als een meisje zonder getrouwd te
-zijn, zich aan een man geeft... een kind van hem heeft?»
-
-«Nee, dat noem ik niets. Niets slechts ten minste. In mijn geval
-waarlijk niet.»
-
-«’t Is verschrikkelijk. En de man die me zoover gebracht heeft, verfoei
-ik uit de grond van mijn hart. En ’t verdriet dat ik gehad heb en nòg
-heb is meer dan menigeen zou hebben kunnen dragen, Frans.... Ik heb
-geleden, deze drie jaren van mijn jonge leven. Ik heb hellepijn
-doorgestaan....»
-
-Allengs is de toon van haar stem anders geworden. Haar koonen gloeien
-en haar oogen hebben alle matheid verloren. De wanhopige houding van
-Frans en de oprechte deernis, die ze op zijn trekken leest, wekken
-beurtelings verteedering en pijn in haar gemoed.
-
-«Maar hoe kòn je, jij met je hooge idealen, met je prachtige
-beginselen...?» hervat Frans met heftig handgebaar.
-
-«Juist dàt was mijn lijden... Ik had hem lief... zooals ik.... jou nu
-liefheb, Frans.»
-
-Als verdwaasd en nauwelijks wetend wat hij zegt, roept Frans daarop:
-
-«Had je ’m lief?»
-
-«Och, waartoe meer? Ik voelde me gedrongen, je alles te zeggen. Ik had
-me al drie maanden ingehouden. Ik dorst niet. Laf.... zal je zeggen.
-Maar aan de andere kant, welk recht had jij eigenlijk om mijn verleden
-te kennen? Was ik aan jou verantwoording schuldig? Ik zou immers door
-zoo te denken onze vriendschap te hoog aangeslagen hebben. ’t Zou geen
-vriendschap meer geweest zijn: tusschen man en vrouw, die beiden jong
-zijn, is trouwens geen vriendschap mogelijk zonder liefde. En ik wou
-geen liefde.... Die had me te veel doen lijden.» Ze zwijgt even,
-hijgend. Dan op kalmer toon:
-
-«Kom, Frans, ga nu maar heen. Keer jij naar je wereld terug en vergeet
-mij. Veroordeel me niet te hard. Ik weet dat je niet anders kunt: je
-bent nu eenmaal in die vooroordeelen opgevoed. Nee, nee.... Hier heb je
-mijn hand: ik ben niet boos, hoor. Laten we als vrienden scheiden....»
-
-De ander is verbijsterd.
-
-«Och God, ik kàn niet, ik kàn niet van je scheiden!» roept hij
-hartstochtelijk. Hij treedt op haar toe en neemt haar hand in de zijne.
-
-«Wat zeg je van vooroordeelen? Noem jij huwelijk en zedelijkheid
-vooroordeelen? Och, verklaar je.... Ik voel, dat ik als een kind vóor
-je sta. Ik weet niet, wat ik zeggen of denken moet. Ik weet niets,
-niets, dan alleen dat er iets in me is, dat me dwingt, niet zoo van je
-weg te gaan. Vertel me alles. Alles, alles, hoor je, in de kleinste
-bizonderheden. Ik wil alles weten. Ik zal je niet veroordeelen, als....
-mijn hart het me niet zegt. Maar laat me niet in die duisternis
-rondwaren. Ik lijd er zoo vreeselijk onder, Marta.»
-
-De jonge vrouw heeft voor ’t uiterlijk al haar kalmte en
-zelfbeheersching herwonnen, al kookt en bruist ook alles in haar.
-
-«Goed, Frans,» antwoordt ze met een zucht. «Ga dan weer zitten. Ik zal
-je alles vertellen zooals ’t gegaan is.»
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK III.
-
-
-Er was geen spoor van verlegenheid in Marta’s houding, toen ze zich
-ertoe zette, de droeve roman van haar leven te vertellen. Er was alleen
-smart en moedeloosheid op haar trekken te lezen, en beide gevoelens
-spraken ook uit de opslag van haar oogen, telkens wanneer ze die op
-haar vriend richtte, en uit de matte schier gebaarlooze wijze, waarop
-ze haar woorden vóor zich uit deed klinken. Ze zat op haar
-lessenaar-stoel, met de rechterhand haar kin steunend, overleunend naar
-die kant, terwijl de andere hand in haar schoot rustte, het sprekende
-mooie donkere lokkenhoofdje ietwat voorover, zoodat het wit der oogen
-in hun staren zichtbaar was, en de kleine voeten over elkaar met de
-hielen op de grond. Om Frans aan te zien, moest ze nauw merkbaar het
-hoofd opheffen: want de jonge man zat bij de deur schuin tegenover
-haar, waar hij willekeurig op de eenige leuningstoel in ’t vertrek was
-neergevallen. In zijn rusteloos veranderen van houding vormde hij een
-schril contrast met de roerloosheid van Marta. Alleen zijn oogen bleven
-volharden in een lange groote begeerige blik, waarmee hij haar woorden
-wegslurpte van haar lippen.
-
-«Je weet, ik ben uit Weerloo in Limburg,» begint Marta. «Ik heb daar
-mijn heele kindertijd doorgebracht. Tot mijn achttiende jaar. Ik ben
-wees, dat weet je ook, en ik kreeg mijn opvoeding van een oom van
-moederszijde. Die was indertijd rector van een gymnasium geweest, en
-had zich voor de goedkoopte in Limburg gevestigd. Ik ben dus zelf nooit
-op een gymnasium geweest, ofschoon ik in de rechten studeeren moest.»
-
-«In de rechten?» roept Frans.
-
-«Ja in de rechten.» Dit met een flauwe glimlach. «Dat was mijn illuzie.
-Ik begreep spoedig—ik was heel vroeg rijp—door de gesprekken van mijn
-oom, dat de rechtspositie van de vrouw—ook in ons land—nog erbarmelijk
-veel te wenschen overliet. Ik wou zijn idealen helpen verwezenlijken.
-Ik wou ’t mijne doen, al wat ik kon, om in die rechtstoestand
-verbetering te brengen.... Mijn oom was een dweper op zijn manier—al
-hield hij er geen eigenlijke godsdienst op na—en ik ging geheel in hem
-op.... Hij leerde me Latijn en Grieksch, en alles wat ik verder noodig
-had voor mijn staatsexamen, om aan de universiteit te komen. En nog
-heel wat daarbij.... O die avonden! Zondags vooral—als er een enkele
-huisvriend bij ons was: wat redeneerden we dan druk over alles! Onder
-onze kennissen, huisvrienden liever, hoorde een jonge man. ’t Doet er
-niet toe, hoe hij heet....» Een zware zucht en enkele oogenblikken van
-zwijgen volgen.
-
-Frans verandert voor de zooveelste maal van houding, en martelt de
-vingers van zijn linkerhand in de rechter.
-
-«Die hoorde tot de vurigste volgelingen van mijn oom. Of deed ten
-minste zoo: ik weet nu, hoe voos en hol zijn ziel was.... Maar hoe kon
-ik dat toèn weten—ik was zoo onervaren. Zoo jong. Ik geloofde
-blindelings in hem.»
-
-«Arme lieveling!» roept Frans hartstochtelijk, en slaakt een kreunende
-zucht.
-
-«Nu, hij was mijn vriend. En—ik hield van hem... heel veel. Toen we
-samen naar de universiteit gingen—hij had in Maastricht het gymnasium
-afgeloopen—toen bekende hij me zijn liefde. Zijn liefde!.... Ik weet nu
-wat het was....»
-
-«Ellendeling,» bromt Frans. Dan, op andere toon: «was dat hier, in
-Amsterdam?»
-
-«Nee, in Luik. Ik ontdekte toen pas, dat ik al lang van hem hield. Ik
-stelde hem enorm hoog. Hij kon zoo edel en overtuigend spreken: ik
-kende niemand welsprekender dan hij. Hij had ook een paar gedichten
-gemaakt. Die vond ik heel mooi. Och, toen, nie’waar? Op zoo’n
-plaatsje.... Hij en mijn oom waren er mijn liefste vrienden; want hij
-kwam telkens over. Zijn ouders woonden op de plaats. De meeste menschen
-op ’t plaatsje hadden een hekel aan mijn oom. Zijn ouders ook waren
-eigenlijk tegen onze omgang. Je begrijpt: mijn oom was vrijdenker, en
-dan in zoo’n land! En oom stak het ook al niet onder stoelen of
-banken.... Zijn ouders, die van.... van mijn vriend, kende ik
-nauwelijks: hij beweerde altijd, dat hij thuis ruzie had om zijn
-vriendschap met mij en «de godloochenaar,» zooals ze mijn oom op ’t
-plaatsje noemden. Nu jà, ik begon mijn studie in Luik. Met heel veel
-opgewektheid. Mijn vriend werd mijn man....»
-
-«Je man!! Ben je dan getrouwd geweest of nog misschien?»
-
-«Zeker, maar niet in de gewone opvatting van ’t woord! De.... persoon
-in kwestie had «vrijzinnige» denkbeelden, en daar hoorde ook toe, dat
-het huwelijk een zaak is, die uitsluitend afhankelijk moet wezen van de
-man en de vrouw die elkaar liefhebben.»
-
-«Jawel, vrije liefde!»
-
-«Zooals je wil.... Maar ik geloofde in hem. Ik was het volmaakt met hem
-eens. En mijn oom dacht er net zoo over.»
-
-«Nu nòg, Marta, denk jij er nu nòg zoo over?»
-
-«O zeker. Beginselen en inzichten zijn bij mij niet verwerpelijk
-geworden, omdat een kwakzalver ze misbruikt heeft. Mijn brave vriend
-wàs zoo’n kwakzalver. Hij hield van frazen. Meende niets, niets van al
-wat hij zoo mooi wist te beweren.... Nu goed: we brachten in praktijk
-wat we beiden dachten. Ondanks de vooroordeelen van de wereld. We
-stoorden ons aan niets.»—Hier zweeg ze even en zuchtte weer diep. Dan
-weer droomerig als te voren: «We waren heel gelukkig. Een paar maanden.
-Heel gelukkig. Tot dat ik.... zwanger werd. Toen liet hij me in de
-steek....» Marta stokt en snikt nauw hoorbaar. Zich dadelijk vermannend
-gaat ze voort. «Ik heb niet veel gedaan, om hem tot andere gedachten te
-brengen. Ik deed éen poging—éen enkele—om hem te wijzen op zijn
-mede-verantwoordelijkheid voor ons kind. Daarvoor alleen. Ik had toen
-al een walg van hem..... Maar ’t was om ons kind: ik woû niet, dat het
-een paria zou worden.»
-
-«En weigerde de... kerel ervoor te zorgen?»
-
-«Och, dat was niet het voornaamste. Ik leef nu zuinig. Omdat ik in mijn
-heele studietijd niet meer dan vierduizend gulden mag opmaken. Ik hoû
-dan wat over, om mijn praktijk als arts te beginnen. Ik had genoeg voor
-’t kind en mezelf. Maar ik wou, dat het kind zijn naam droeg, al
-verfoeide ik die ook....»
-
-«Jawel.... En je veranderde dus van studie?»
-
-«Och ja, ik moest weg uit Luik, uit mijn heele omgeving, uit de plaats
-waar ik zulke ellenden geleden had.... Ik ben toen naar hier gekomen,
-en met de studie van de medicijnen begonnen.»
-
-«En je kind?» vroeg Frans aarzelend. «Dat is dus nu zoowat twee jaren
-oud..... waar is dat?»
-
-«Dat heb ik uitbesteed, ergens tusschen hier en Utrecht.... O, bij
-beste luitjes. Ze zorgen goed voor hem. ’t Is een jongen.»
-
-«Is het.... een gezond kind? En is ’t lief en houdt het van je?»
-
-Op deze eenvoudige vragen op hartelijk belangstellende toon
-uitgesproken, wordt het Marta te vol in haar gemoed. Opstaande barst ze
-in schreien uit, en gaat voorover op de sofa liggen. Dan, terwijl haar
-heele lichaam schokt, stoot ze eruit:
-
-«’t Is een schat! Ik hoû van hem.... hartstochtelijk veel.... Ik vind
-het vreeselijk.... dat ik niet altijd.... altijd bij hem kan zijn....
-Ik vlas op later.... Later neem ik hem bij me.... Wat kan me de wereld
-dan schelen? En de jonge is ook... dol op mij... Hij schreeuwt...
-schreeuwt gewoon van de pret, als hij me ziet aankomen....» Haar hoofd
-tegen de leuning van de sofa gedrukt schreit ze eenige oogenblikken
-heftig.
-
-Frans gaat bij haar staan, kijkt met diepe meewarigheid naar dat beeld
-van echt lijden. Dan zegt hij zacht, om iets te zeggen:
-
-«Ga je hem geregeld opzoeken?»
-
-Marta blijft in dezelfde houding liggen.
-
-«Ja....» stamelt ze «eens in de veertien dagen.... Overmorgen moet ik
-weer naar hem toe.... Och die arme arme lieveling!»
-
-Weer zwijgt Frans, in gedachten, in tweestrijd.
-
-«Lijkt hij op.... zijn vader?» vraagt hij met een hooge kleur, en
-tevergeefs worstelend met zijn afkeer bij het uitspreken van ’t laatste
-woord.
-
-«Nee, God dank... niets. ’t Is precies mijn vader.»
-
-Ze heeft zich weer opgericht, zoekt zenuwachtig naar haar zakdoek, die
-ze eindelijk vindt.
-
-«Hij lijkt dus op jou?» zegt Frans gretig.
-
-«Ja, dat zeggen ze.» Ze zwijgt even en wischt zich de oogen af.
-
-Frans haalt een zak-flakonnetje met eau-de-cologne voor den dag, uit
-zijn vestzakje, en reikt het haar zwijgend over. Ze bet zich het
-voorhoofd, en richt zich op.
-
-«Vreemd, he,» gaat ze iets kalmer voort, nog met wat tranen in haar
-stem, «dat ik zoo van hem hoû?» Hier kijkt ze Frans vol aan. «En dat
-terwijl het toch zijn kind is....»
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK IV.
-
-
-Gedurende dit korte tooneel, dat wellicht in niet langer dan een
-kwartier tusschen die twee menschen afgespeeld was, had er in Frans een
-merkwaardige verandering plaats. In zijn overigens zoo vlak, zoo
-gebeurtenis-arm bestaan van rijkeluis-zoontje vormde deze korte spanne
-tijds een oase van krachtig zelfbewust leven, zooals hij dat te voren
-nooit gekend had. Hij had een vaag besef, dat hij nu aan een keerpunt
-gekomen was: een heerlijke jonge geestdrift doortintelde hem. Hij wilde
-handelen, man zijn. En al ’t goede, dat in hem sluimerde, was opgestaan
-en woelde in hem op, drong tot uiting.
-
-Met een ruk stond hij van de stoel op, waar hij de laatste oogenblikken
-met gebogen hoofd gezeten had, en zette zich naast zijn vriendin op de
-sofa.
-
-«Ik weet nu alles, Marta,» zegt hij met een blik vol teederheid op
-haar. «Ik begrijp je. Dat kind kan immers niet helpen, dat het die man
-tot vader heeft. En ’t zal behoefte genoeg krijgen aan je liefde....
-Later....»
-
-Marta brengt de zakdoek weer aan haar oogen.
-
-«Ja,» stamelt ze met afgewend hoofd. «O, die gedachte maakt me soms
-radeloos: dat die wreede wereld hem later zal laten boeten voor onze
-daad.»
-
-«Zijn daad, bedoel je.»
-
-«Nu ja, ik bedoel ons trotseeren van de openbare meening, van de gewone
-gangbare zedeleer.» Ze zwijgt even. «Je weet nu alles, he?» En ze werpt
-een schuchtere blik op Frans, als verwacht ze met spanning iets uit
-zijn mond: «Ben je nu tevreden?..... Immers niet. Je kunt me.... niet
-meer liefhebben... niet meer achten... als te voren.»
-
-Frans grijpt hartstochtelijk haar hand, die ze willoos in de zijne
-laat.
-
-«Och, Marta,» zegt hij innig. «Vergeef me. Ik heb een openbaring gehad,
-ik zie nu alles helder in. Ik ben ’t slachtoffer geweest van
-verblinding. Van dom vooroordeel. Ik heb evenveel achting voor je als
-ooit te voren—meer misschien, als dat kan.»
-
-De jonge vrouw kijkt verrast op, en drukt hem sprakeloos de hand. Dan
-brengt ze met moeite uit: «O, Frans...»
-
-«Zeker» hervat hij met groote stelligheid in zijn toon en overtuiging
-in zijn blik. «Ik ben ’t nu volkomen met je eens. Volkomen, hoor je.
-Dat je niets gedaan hebt, waarvoor je in je hart, tegenover je geweten,
-eenige schaamte hebt te voelen. Ik geloof nu met je, dat het huwelijk
-een zaak is van hart en geweten: de liefde beslist, of twee menschen
-bij elkaar zullen leven als man en vrouw, niet een trouwing in kerk of
-stadhuis. Jouw huwelijk is achtenswaardiger—zoo als jij het opvatte en
-erin geloofde—dan menige verbintenis, die door een priester is
-ingezegend.»
-
-Dan van toon veranderend, gaat hij met groote vleiing in stem en blik
-voort:
-
-«Alles is weer als te voren tusschen ons, niet waar, Marta?»
-
-De ander schudt het hoofd, en antwoordt droef, maar gelaten:
-
-«Och, Frans, hoe graag zou ik dat willen!»
-
-«Maar dat is immers zoo. We kunnen immers nog gelukkig zijn samen.»
-Zijn stem dringt, smeekt haast.
-
-«Wij? Nooit..... Laten we ons samentreffen en onze
-vriendschap—onuitgesproken liefde zoo lang!—als een zonnige epizode uit
-ons leven beschouwen. Die nu voorbij is.....»
-
-Ondanks de groote inspanning, die Marta zich geeft om zich goed te
-houden, wordt het gevoel haar hier weder te machtig. En ze geeft vrij
-spel aan haar tranen. Doch ’t is maar even. Als ze haar zakdoek van ’t
-gelaat neemt, staat er weer een glimlach op.
-
-«Dat’s voor goed voorbij, Frans. Maar toch: ’t was een heerlijke tijd
-voor mij. Ik zal er altijd met dankbaarheid aan terugdenken. De
-herinnering»—ze stokt even—«zal me kracht geven in mijn latere strijd.»
-En ze staart vóor zich uit.
-
-Frans is vóor haar op zijn knieën gevallen en vat haar hand. Een vage
-angst geeft aan zijn stem slechts zwakke overreding.
-
-Ze glimlacht flauwtjes, als ze ’t hoofd opricht en hem aankijkt,
-neerblikkend in zijn kinderlijk oprechte oogopslag.
-
-«Ik ben niet somber en mismoedig... Ik zie alleen wat onvermijdelijk
-is. Wij kunnen niet samenleven...»
-
-«Waarom niet? Hoû je niet genoeg van me? Hoû je van mij minder... dan
-van die... man?»
-
-«Och, Frans! Juist omdat ik je zoo liefheb, kan ik zoo’n offer niet van
-je aannemen.»
-
-«Offer! als ik mijn geluk daarin zie!»
-
-«Och, dat zeg je nu. Wie waarborgt me, dat je altijd zoo zult blijven
-denken? Kun jij instaan voor je hart, dat het niet eenmaal zwichten zal
-voor je verstand?...»
-
-«Foei, Marta, hoû je me voor zoo wankelmoedig? Geloof je zoo weinig in
-mijn kracht?»
-
-«De wereld, Frans...»
-
-«Och wat! Jij bent mijn wereld. Met jouw liefde heb ik moed en kracht
-voor alles. Ik spuw op die wereld, als ik weet dat jij me lief hebt en
-hoogacht.»
-
-«Ik geloof immers in je oprechtheid, Frans.»
-
-«Nu, wat wil je dan meer?» Er is allengs meer vastheid in zijn toon
-gekomen. «Kom, Marta» hervat hij weer geheel op dreef. «Laat me
-welgemoed van je heengaan. Ik wil met mijn vader een afdoend gesprek
-hebben. Zoo spoedig mogelijk... Laat alles weer bij ’t oude zijn
-tusschen ons...»
-
-Op Frans’ dringend vragende blik wendt de jonge vrouw haar oogen af. Ze
-zwijgt even, weer peinzend vóor zich uit starend.
-
-«Je vader!» antwoordt ze dan, als sprak ze tot zichzelf. «Geloof je,
-dat die ooit zijn toestemming zou geven?»
-
-Heftig valt Frans uit.
-
-«Als ik hem vóor ’t feit stel, dat mijn wil vaststaat, dat mijn besluit
-onherroepelijk is?... En dan... als hij weigert... doe ik toch mijn
-zin: ik ben immers meerderjarig! Dat vergat de man zooeven in zijn
-drift, toen hij van de politie sprak.»
-
-Weer kijken Marta’s mooie donkere oogen recht in de zijne. ’t Is of ze
-even aarzelt, maar de kleine flikkering in haar blik wijkt onmiddellijk
-weer. En op dezelfde toon van welmeenende medevoelende, maar berustende
-verstandigheid, antwoordt ze zacht:
-
-«Maar wat doe je zonder hem? Hij kan je immers dwingen zoolang je nog
-van hem afhankelijk bent?»
-
-«Nou ja, daar heb ik maling aan,» zegt Frans met een fiere rukbeweging
-van zijn hoofd. «Ik zal mijn eigen brood wel kunnen verdienen. Als ik
-maar wil. Voor jou erbij, als ’t moest.»
-
-Marta kijkt meewarig, maar ongeloovig.
-
-«Nee, Frans, je zou zijn toestemming moeten hebben. Je vader geeft die
-nooit.»
-
-«Dat zie ik nog niet in. Mijn moeder is er ook nog.»
-
-Er is weinig overtuiging in die woorden, al tracht de spreker ze erin
-te leggen. Hij voelt de mislukking van zijn pogen, om zijn vriendin
-erin te doen gelooven. Als deze dan ook opmerkt:
-
-«Je hebt me zelf verteld, dat die zoo weinig invloed op je vader had»,
-antwoordt hij kregelig en in ’t wilde weg:
-
-«Nou ja, in zulke dingen.»
-
-«Juist in zulke dingen» geeft Marta terug. «Je weet, wat een man van de
-vormen, van ’t goed fatsoen je vader is. Hij is immers een deftig man.»
-
-«Ja, God beter ’t... Lid van de Kerkeraad.. kristelijk in alles,
-behalve zijn gedrag thuis, tegenover moeder en mij.... en nog een
-enkele kleinigheid.»
-
-Frans heeft zich opgericht en is weer naast Marta gaan zitten. Deze
-glimlacht om zijn uitval Dan zegt ze na korte weifeling:
-
-«Je weet, er is een groote zaak, waarin je je moeder ook stellig niet
-aan je zijde zult hebben. Je zegt me, dat ze vroom is?»
-
-«Ja. De arme vrouw zoekt daarin de eenige troost tegen al haar leed
-thuis.»
-
-«Nu! En ik ben een Jodin!»
-
-Frans maakt een gebaar van ergernis.
-
-«Maar, Marta, wat ’n onzin is dat nu! Jij bent een Jodin zooals ik een
-Germaan. Wat doet dat er nu toe?»
-
-«Voor jou niet. Maar voor menschen als je ouders...»
-
-«Een man als mijn vader heeft nogal recht van praten.»
-
-«’t Is hier niet de vraag, wat recht is. Hij zal eenvoudig weigeren, en
-je moeder zal ’t van haar kant vreeselijk vinden, dat je met een Jodin
-wil trouwen... die ook nog «zoo’n geschiedenis» achter de rug heeft...»
-Ze zwijgt even. Dan met een zucht: «Och nee, Frans, er is nergens hoop
-voor ons... Kom, je moet hier vandaan. Laat me alleen. Ik heb behoefte
-om tot mezelf te komen. ’t Is alles zoo opeens gekomen...»
-
-’t Stroeve van Marta’s toon waarmee ze haar groote ontroering tracht te
-verbergen, doet de jonge man zeer pijnlijk aan.
-
-Van de sofa opstaande, roept hij vol angst:
-
-«Dus je stoot me van je af?»
-
-Haar heldere oprechte blik is weer vol op hem gericht.
-
-«Frans!» zegt ze zacht verwijtend. «Wees nu een man. Ik heb je immers
-uitgelegd, dat het niet kan.... al.... al breekt mijn hart er ook
-onder...»
-
-«Je wilt niet in mijn liefde gelooven!» antwoordt Frans
-hartstochtelijk. «Je durft de kracht van mijn liefde niet beproeven.»
-Mistroostig doet hij een paar schreden de kamer in.
-
-«Nee Frans,» geeft Marta bedaard terug, «dat is me te gewaagd. Versta
-me wel: voor jou bedoel ik. Ik zal van je blijven houden. De wereld
-staat toch al vijandig tegenover me, en de liefde voor jou kan door die
-wereld niet meer aan ’t wankelen gebracht worden. Maar jij: je moet nog
-alles van de wereld ontvangen. Je heele toekomst.»
-
-«Dat ben jij voor me, Marta,» zegt de jonge man met groote innigheid,
-terwijl hij recht vóor haar blijft staan. En haast smeekend vervolgt
-hij: «Och, Marta, wees niet zoo hard. Ik zal nooit berouw hebben over
-mijn liefde voor je. We zullen steun vinden aan elkaar.»
-
-De ander schudt droevig het hoofd:
-
-«Een huwelijk in de gewone zin van ’t woord is onmogelijk. En iets
-anders is even onmogelijk: je zou er je heele toekomst mee breken.» Ze
-wendt zuchtend het hoofd af.
-
-«Dus je weigert beslist?» hervat Frans, schier wanhopig.
-
-Marta ziet hem vol droefheid aan.
-
-«Ja Frans,» zegt ze nochtans kalm. «’t Kan niet anders.»
-
-’t Berustende en afdoende in haar toon en houding grijpen de jonge man
-zoodanig aan, dat hij zich op een stoel laat vallen en daar krampachtig
-begint te snikken.
-
-«Je houdt niet van me! Je houdt niet van me!» roept hij bitter en
-heftig.
-
-Marta is opgestaan en komt naar hem toe. Dan legt ze hem de hand op de
-schouder, en zegt met lieve streeling in haar klankrijke altstem:
-
-«Och Frans, wat zou ik je dolgraag gelukkig maken.»
-
-De schreiende slaat de oogen op, met een glans van blijde hoop in de
-blik.
-
-«Maar doe ’t dan... doe ’t dan,» dringt hij heftig. «Marta, mijn
-liefste... liefste lieveling.. doe ’t dan!»
-
-Hij grijpt haar hand en drukt die in zijn beide handen. Zijn oogen,
-groot dringend borend zoeken de hare. Verbijsterd ontwijkt ze zijn
-blik, antwoordt niet.
-
-De ander gaat woest voort.
-
-«Zeg, je wil wel, is ’t niet?... Je wil wel? Om mij gelukkig te maken?»
-Steeds blijft hij haar hand vastklemmen, zoodat ze eenigszins tot hem
-overbuigt.
-
-«Och Frans», stamelt ze eindelijk als willoos.
-
-«Jawel, ik zie ’t: je wil wel!» roept Frans zegevierend.
-
-«’t Is alleen je engelachtige zelfopofferende liefde die je weerhoudt.
-Maar ik wil geen offer van jou, Marta, versta je me? Evenmin ik van
-jou. Ik wil niet, dat je je ongelukkig zult voelen—om mij. Dat je
-alleen zult staan in je strijd tegen de wereld... Ik wil met je zijn,
-tegen alles en iedereen...»
-
-Droomerig, als luisterend naar een zoete verlokking, hoort Marta zijn
-woorden aan. Dan, voor ’t eerst hem weer in de oogen ziende, antwoordt
-ze aarzelend, maar toch met een popeling van vreugde in haar hart:
-
-«Zou je dat willen? Zou je dat kunnen?» Doch opeens van toon
-veranderend, en zich losmakend van zijn greep, als kwam ze nu eerst
-recht tot bezinning, herstelt ze zich.
-
-«Och nee, Frans, ’t is onmogelijk, onzinnig: ik mag zoo iets niet
-aannemen.»
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK V.
-
-
-Een oogenblik maakt Marta’s besliste toon indruk; doch de jonge man
-ziet iets in haar houding, dat zijn hoop staande houdt.
-
-«Marta, in Godsnaam,» smeekt hij, «denk ook aan mijn geluk, als je dan
-niet aan ’t jouwe wil denken. Stel, dat ik ook erg lijden zou, omdat ik
-me aan je zijde geschaard had tegen de booze wereld: dacht je dan, dat
-ik gelukkiger zou wezen, wanneer die booze wereld me van je gescheiden
-had? Dacht je, dat ooit een andere vrouw me gelukkig zou kunnen maken?
-Ik zal er nooit nooit zoo een vinden als jij, Marta.»
-
-«Maar Frans... hoe kan je ooit van mijn kind houden?»
-
-Een hooge blos geeft bij de jonge vrouw blijk van de ontroering, die ’t
-uitspreken dezer gedachte bij haar opwekt. «En dat zou toch moeten,»
-hervat ze met een lief-verlegen lach, «ook voor mijn geluk.»
-
-«Maar waarom niet!» roept de ander hartstochtelijk.
-
-«Ik zal van hem houden, omdat het jouw kind is, Marta. Ik hoû nu al van
-hem. Laat me zijn portret zien... Heb je een portret van hem?»
-
-Er flitst iets blijs in Marta’s oogen.
-
-«Ik draag zijn portretje altijd hier in een medaljon.» En ze wijst op
-haar boezem.
-
-«O ja, dat medaljon, dat je me nooit wou laten openmaken.»
-
-«Natuurlijk niet...»
-
-Ze haalt het voor den dag, en neemt het van haar hals af.
-
-«Hier is ’t», zegt ze met een streeling in haar stem.
-
-«Kom even op de sofa,» antwoordt Frans, het medaljon aannemend, en haar
-meetroonend. Ze zetten zich naast elkaar en bekijken samen het
-portretje. Eenige oogenblikken zegt geen van beiden een woord. Dan
-verbreekt Frans de stilte.
-
-«Een heerlijke jongen...» zegt hij vol warme innigheid.
-
-«Nie’ waar?» klinkt het gretig terug. «Arme snoes...» En als ze dit
-zegt, moet ze even een traan wegpinken.
-
-Frans gaat heftig voort:
-
-«En zou ik van die jongen niet kunnen houden? Ik zeg je, ik hoû nu al
-van hem, en nu ik zijn lief bakkesje gezien heb, nog meer.» Weer kijkt
-hij met aandacht naar het kinderkopje. «Hij lijkt op jou, dezelfde
-donkere oogen, dezelfde fijne trekken.»
-
-Het medaljon naar zich toe trekkend, beziet hij het nog eens alleen,
-met liefkoozende blikken.
-
-«Daar, ik kus je jongen», roept hij uit «als belofte, dat ik een vader
-voor hem wezen zal. Arm kereltje!»
-
-Marta valt hem schreiend om de hals.
-
-«O Frans,» zegt ze ontroerd, «als ’t ’s waar was.... als dat ’s kon...
-Laat me denken.»
-
-Ze maakt zich van hem los, en hervat met diepen ernst in haar toon:
-
-«’t Is alles zoo overstelpend. Zoo overweldigend, ’t Zou zoo heerlijk,
-zoo zalig zijn..» Dan verzinkt ze in gepeins.
-
-Met iets droomerigs, als sprak ze weer tot zichzelve, herneemt Marta na
-enkele oogenblikken:
-
-«Wat zou ik me sterk voelen... want ik voel me niet meer zoo sterk als
-te voren—Och, ik ben een vrouw als alle anderen—Wat heb ik mezelf
-misleid en gemeend, dat ik buiten liefde leven kon! Dat ik kracht
-genoeg putten kon uit... mijn zuiver geweten; uit mijn studie, mijn
-mooie toekomst-droomen en idealen!—En toch gezwicht...»
-
-«Woû je ’t dan anders hebben?» valt Frans in, «Neem de zaken zooals ze
-zijn, Marta. En beslis nu. Ik moet je antwoord hebben, voordat ik mijn
-vader spreek. De overtuiging, dat wij beiden onwrikbaar vast
-aaneengesloten staan, zal me als een borstwering zijn tegen zijn
-aanvallen.»
-
-Als Marta blijft zwijgen, gaat hij dringender voort:
-
-«Geef me je woord, Marta... wil je, dat ik, hoe dan ook, je vriend zal
-worden voor je heele leven, voor jou en je kind? ’t Kind zal zelfs
-nooit weten, dat ik zijn vader niet ben, zoolang dat niet noodig is.»
-
-Nog steeds zonder te antwoorden neemt de jonge vrouw het medaljon uit
-Frans’ handen, en hangt het zich weer om, na nog even een blik op ’t
-portretje van haar kind te hebben geslagen. Dan zit ze enkele
-oogenblikken in gedachten, geroerd tot in ’t diepst van haar ziel, met
-neergeslagen oogen. Op eens slaat ze de blik op, en zegt vastberaden:
-
-«Ik wil, Frans.» En ze vleit zich weer tegen hem aan en kust hem. De
-ander slaat zijn arm om haar heen, geeft haar een innige kus terug, en
-dan, haar een eindje van zich af houdend en haar diep in de oogen
-ziende, zegt hij:
-
-«En geloof je nu ook, dat ik je hoogschat evenals vroeger?»
-
-«Natuurlijk, Frans.»
-
-«En hoû je nu ook een heel klein beetje van mij... afgescheiden van
-alles... eenvoudig omdat ik ben wie ik ben?»
-
-«Niet een heel klein beetje, maar veel, oneindig veel.» En als ze dit
-zegt, verbergt ze blozend haar hoofd aan zijn schouder.
-
-«En zal je je nu weer sterk voelen?» hervat Frans, na een oogenblik van
-zalig zwijgend opgaan in de weelde zijner aandoeningen. «Zul je weer de
-vroegere flinke verstandige Marta wezen, die vrij en frank met
-opgeheven hoofd haar weg door ’t leven gaat?»
-
-Ze kijkt hem aan met een blik van oprecht vertrouwen.
-
-«Ja, Frans,» antwoordt ze. «Met jou wel.» Dan zwijgen beiden, elk
-verzonken in eigen gepeins.
-
-«Hoe heet onze jongen?» vraagt Frans op-eens.
-
-De ander kijkt aangenaam verrast op.
-
-«Bram...» antwoordt ze «Abraham... naar mijn vader. Een leelijke naam,
-he?»
-
-«Nee, waarom? Maar—dat heb ik je nog niet gevraagd, hoe denkt je oom
-over die... zaak?»
-
-Marta’s trekken versomberen merkbaar.
-
-«O, ellendig,» zegt ze met een zucht. «Ik heb geheel met hem gebroken.
-Met allen trouwens.»
-
-«En ik dacht, dat je oom dezelfde denkbeelden had als jij, of liever:
-jij hebt immers al je denkbeelden over liefde en zedelijkheid van hem.
-Je hebt niet anders gedaan dan die idees in toepassing brengen.»
-
-«Ja...» antwoordt Marta droevig. «En dat is ook zoo’n vreeselijke
-gedachte voor me. Mijn oom, die ik zoo vereerde.., die ik nog vereer..,
-ze hebben hem opgestookt. Ik weet wel wie... Hij denkt, dat ik ontrouw
-ben geworden aan mijn hooge beginselen. Hij wil me niet meer zien...»
-
-De aandoening is haar te machtig en ze barst weer in schreien uit; haar
-gezicht verbergend in versmoord snikken.
-
-«Kom, Marta», tracht de jonge man te troosten. «Dat komt terecht: ik
-zal hem wel weten te overtuigen. Als hij ziet, dat ik in je geloof, hoe
-kan hij je dan nog blijven veroordeelen?»
-
-Ze ziet hem aan en droogt haar tranen.
-
-«Goed, Frans», zegt ze zacht. «Dank, mijn beste jongen. Maar laat me nu
-alleen. Ik heb rust noodig... En jij», gaat ze vol vriendelijke
-bezorgdheid voort «ga jij nu niet dadelijk je vader spreken. Kom ook
-zelf eerst wat tot bedaren. Stel je gesprek met hem tot morgen uit.»
-
-«Goed», antwoordt de jonge man, opstaande «als ik je daarmee genoegen
-kan doen.»
-
-Hij richt zich naar een stoel, waar zijn hoed op ligt, en neemt deze in
-de hand. Marta is inmiddels ook opgestaan.
-
-«Daarvoor niet alleen», zegt ze bij de deur, «ook om de zaak zelf. Je
-zult jezelf nu niet voldoende meester zijn. Je hebt kalmte noodig...
-heel noodig...»
-
-«Goed, goed, ik zal ’t doen, hoor. Morgen breng ik je bericht.»
-
-«Hoe laat?»
-
-«Morgen na de koffie. Om twee uur. Tot ziens dan, lieveling.» Hij kust
-haar. «Hou jij je nu ook kalm. En denk eens lief aan me.»
-
-Ze knikt hem toe als antwoord, als hij al op de gang is.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VI.
-
-
-In ’t schemerdonker zat mevrouw Jensen in haar huiskamer bij de tafel,
-een groot hol vertrek met groote stijve meubels en zware gordijnen,
-deftig en ongezellig. ’t Was daar haar gewone plekje jaar in jaar uit;
-haar stoel met de hooge leuning stond altijd daar, ’s winters dicht bij
-de open haard. Ondanks haar nauw meer dan middelbare leeftijd had ze
-reeds echte oudvrouwtjes-gewoonten en eigenaardigheden. Haar uiterlijk
-was daarmee geheel in overeenstemming: het vele thuishokken had haar
-een was-achtig gele tint gegeven, en haar voorhoofd vertoonde reeds
-rimpels. Haar ouderwetsch kapsel, links en rechts neervallend langs
-haar slapen, de strakke stemmig zwarte japon zonder eenig sieraad, de
-lange magere knokige vingers—steeds met een «werkje,» wanneer ze zat—en
-eindelijk de uitdrukking van droefgeestigheid en matte berusting op
-haar gelaat met de afgemetenheid van haar bewegingen—’t gaf alles
-bijeen een indruk van vroege ouderdom, van een vrouw wier denken en
-voelen vóor hun tijd verdord waren, ingeschrompeld tot enkele
-manie-achtige vooroordeelen en neigingen.
-
-Zoo mogelijk, kijken mevrouw Jensen’s oogen nog iets droefgeestiger dan
-anders: zelfs ligt er iets hards in haar gewoonlijk zoo zachte,
-«uitgewischte» trekken: er is blijkbaar iets, dat haar ontstemt.
-
-Als haar zoon Frans binnenkomt, slaat ze dan ook maar even haar oogen
-van haar borduurwerkje op; fronst haar wenkbrauwen en kijkt weer vóor
-zich.
-
-«Moeder, is u daar nog?» zegt de binnentredende eenigszins aarzelend:
-
-«Ja, jongen, wat woû je?» Mevrouw Jensen blijft vóor zich kijken. Een
-zeer ongewoon verschijnsel, bij zijn komst!
-
-«Och, niets bizonders, moeder.... luister u ’s even....»
-
-Frans neemt een stoel, en zet zich tegenover haar. Zijn moeder
-verandert haar houding niet; maar geeft hem ditmaal een onverschillig
-vluchtige blik, en haar vingers bewegen zich iets vlugger.
-
-«Wat heb je?» zegt ze kwazi zonder belangstelling.
-
-«Och, dat begrijpt u toch wel: die zaak van zooëven.... aan tafel....,
-u weet wel. Ik heb zoo’n verdriet....»
-
-«Kom jongen, zet dat uit je hoofd. Ik heb er al genoeg over moeten
-hooren....»
-
-«U? Heeft vader er u over gesproken?»
-
-«O, meer dan me lief was.»
-
-Mevrouw Jensen legt met een zucht haar borduurwerk neer, en zet zich
-met een gemelijk gezicht, om hem aan te hooren.
-
-«En aan tafel zei hij zoo weinig!» hervat Frans. «Wat hij me te zeggen
-heeft, bewaart hij zeker voor later.»
-
-«Ik weet ’t niet, Frans. Ik weet wèl, dat hij vreeselijk tegen je te
-keer gegaan is; vóor het eten, voordat je thuis kwam. Ik denk, dat hij
-je straks wel op zijn studeerkamer zal laten roepen.»
-
-«Hij denkt zeker, dat ik op mijn kamer zit te werken. Ik kan nogal
-werken! Mijn kop loopt me om. En nu wil hij me straks kapittelen!
-Moeder, ik wor’ gek—ik bega een ongeluk aan hem, als hij me weer zoo
-beleedigt als vanmiddag op de kamer van.... Marta, van juffrouw Van
-Zee. Ik had zoo graag tot morgen gewacht, u eerst lang en breed over de
-zaak gesproken.»
-
-«Och jongen», roept de oude dame, hem aanziend, en haar stem klinkt nòg
-temeriger en klagender dan anders, «wees toch niet zoo balsturig, en
-niet zoo driftig. Ik moèt je vader gelijk geven. En jij moet je ook
-weten in te houden. Je hebt ongelijk, Frans, je hebt heusch groot
-ongelijk!»
-
-«U ook al!» antwoordt haar zoon korzelig, en staat meteen van zijn
-stoel op. Dan gaat hij vlak vóor haar staan, en zegt:
-
-«Dus u vindt, dat ik... Marta moet opgeven?»
-
-«Frans, ik woû, dat je die naam niet meer uitsprak, in mijn bijzijn ten
-minste niet!»
-
-«Moeder, waarom niet, als ik u vragen mag?»
-
-’t Kost de jonge man blijkbaar inspanning, om zich in te houden: zijn
-stem klinkt luider en heftiger dan hij zelf wìl.
-
-«Een mooie vraag», zegt mevrouw Jensen eenigszins ontsteld.
-
-«Och, och, m’n jongen, wat ben je verblind! Ze heeft je wel heelemaal
-ingepalmd!»
-
-Frans gaat een stap achteruit.
-
-«Ingepalmd!» roept hij heftig. «Och, moeder, u kent haar niet!»
-
-«Genoeg van wat ik gehoord heb.»
-
-«Van vader!»
-
-«Is ’t dan niet waar wat hij zegt?»
-
-De jonge man zoekt even naar zijn woorden:
-
-«Nee», zegt hij iet of wat verlegen «dat wil zeggen.... ten minste niet
-zoo.... niet zoo als vader ’t uitlegt.»
-
-Hij gaat weer zitten, en slaat de beenen over elkaar, plukkend aan zijn
-opkomend snorretje.
-
-«Er is maar éen uitlegging voor een redelijk denkend mensch», gaat de
-ander voort, «voor een kristen....»
-
-«Moeder, zeg nu niet voor een kristen: voor een edeldenkend mensch wil
-u zeggen. Nu, die denkt erover net als ik.»
-
-Mevrouw Jensen slaat de handen ineen, en de oogen ten hemel.
-
-«Als jij!» roept ze klagend. «Jij vindt, dat een edeldenkend mensch er
-geen bezwaar in moet zien, te trouwen met een gevallen meisje!?»
-
-«Dat zèg ik niet, moeder!» hervat de jonge man heftig.
-
-«En een Jodin bovendien!» gaat ze temerig voort. «Met een ongehuwde
-moeder!»
-
-«Evengoed getrouwd als u, moeder!»
-
-«Frans, als je zoo begint, zwijg ik verder liever.»
-
-Hij bedwingt zich, en antwoordt minder heftig:
-
-«Och moeder, als u wist, hoe u me met uw woorden pijnigt.... hoe u me
-martelt....»
-
-Mevrouw Jensen voelt zich getroffen door de toon van echte smart, die
-uit de woorden van haar zoon klinkt.
-
-«Kom, je overdrijft», hervat ze goedhartig. «Ik beoog immers je
-bestwil. Wat heb je nu eigenlijk vóor? Woû je trouwen met een
-meisje—met een vrouw, laat me liever zeggen—waar geen fatsoenlijk
-mensch achting meer voor kan hebben? Dat ze een Jodin is, laat ik nog
-daar. Als het een fatsoenlijk meisje was.... maar nu.... och jongen, je
-bent zoo onnoozel, zoo onervaren: je hebt je heelemaal laten inpalmen.»
-
-Frans bruist weer op.
-
-«Nog eens dat ellendige woord! Maar moeder waarvoor zou ze dat nu juist
-doen? Ik ken haar... ik ken haar zes maanden.»
-
-«Dat is juist haar slimmigheid. Ze heeft op je gevoel gewerkt. Ze heeft
-je eerst voorbereid en aan haar gehecht. Ze aast op je naam en op je
-geld, zeg ik je.»
-
-«Maar moeder», roept Frans buiten zichzelve, «vindt u dat dan een
-manier, om mij voor haar in te nemen? Zoo’n bekentenis in alle
-bizonderheden! en geheel uit haar zelf!»
-
-«Pu! Door je vader in ’t nauw gebracht, en nadat ze jouw dolle idees
-over vrije liefde kende!»
-
-Mevrouw Jensen’s gelaat is éen-en-al heilige afkeer.
-
-«Dat is niet waar, moeder!» geeft Frans verontwaardigd terug.
-
-«Frans!»
-
-«Ze kende die idees niet, zeg ik u! Ik heb eerst andere gedachten
-gehad, en die ook uitgesproken. Haar bekentenis heeft me overtuigd, dat
-ze nog al mijn achting verdiende....»
-
-De oude dame staart haar zoon enkele oogenblikken met groote oogen aan,
-eer ze antwoordt.
-
-«Gerechte God in den hemel!» roept ze geheel ontdaan. «Een bekentenis,
-die je afschuw voor haar geven moest!»
-
-«Jezus had geen afschuw van Magdalena, moeder, en dat was een publieke
-vrouw, moeder.»
-
-Mevrouw Jensen voelt zich zeer ongemakkelijk. Met iets van driftige
-wrevel antwoordt ze:
-
-«Spot niet, jongen. Haal hier de heilige naam van Christus niet bij. En
-dan... en dan, is die Marta iets anders?»
-
-Frans slaat met een wanhopig gebaar de beide handen aan ’t voorhoofd,
-en buigt ietwat voorover.
-
-«O, moeder, je maakt me krankzinnig», zegt hij met een kreunend geluid,
-en, van zijn stoel opspringend, stampt hij met de eene voet op de
-grond.
-
-«Jongen, wees toch bedàard!» roept zijn moeder verschrikt, «wind je
-toch niet zoo op.»
-
-De jonge man gaat met een zucht weer zitten.
-
-«Maar waarom gelooft u me dan toch niet?» roept hij terneergeslagen.
-«Ik zeg u, ze deed haar bekentenis vrijwillig, geheel vrijwillig! En ze
-had me met weinig moeite kunnen wijsmaken wat ze woû!»
-
-«Je vader en ik zijn er ook nog, jongen.»
-
-«Ik zou u niet geloofd hebben. Ik zou niemand geloofd hebben, als er
-iets tegen haar gezegd werd. Ik vereer haar, ik stel haar hoog. Hoog,
-moeder, verstaat u dat? Heel hoog.»
-
-De ander maakt een gebaar van kwazie-berusting, en verschuift even in
-haar stoel, met een beweging, als wilde ze zeggen, dat ze er nu niets
-meer van hooren wil.
-
-«Jawel, dat weten we», zegt ze met haar gelaat weer geheel van Frans
-afgewend.
-
-«Maar als ik haar dan hoogstel, moeder», gaat de laatste voort, «waarom
-zou ik... zou ik haar dan niet mogen trouwen?»
-
-«Och...»
-
-Mevrouw Jensen bewaart haar afgewende houding.
-
-«Nou, zeg nou...» houdt Frans aan.
-
-«Ik wil niets meer zeggen. Je zult wel tot andere gedachten komen.»
-
-Haar lustelooze onwillige toon prikkelt hem, doch hij houdt zich in:
-beseffend, dat alleen kalme overreding op zulk een houding eenige vat
-kan hebben.
-
-«Ik zeg u, dat ik volkomen kalm ben», zegt hij, zich verschikkend op
-zijn stoel, de handen ineenleggend en de beenen over elkaar slaande,
-terwijl zijn toon veel vriendelijker klinkt.
-
-«Een kalmte wel! dat moet ik zeggen!» gemelijkt de ander door, en haalt
-de schouders op.
-
-«Nou ja, ik weet alles wat ik zeg», antwoordt de jonge man onverdroten.
-«Ik vraag u nu vriendelijk, ik smeek u, moeder, om me bedaard aan te
-hooren. Wil u dat? Mag ik u mijn heele opvatting van de zaak eens
-blootleggen? Als ik weet, dat u ’t met me eens is»—Mevrouw Jensen maakt
-een korzelig ongeduldig gebaar met arm en schouder—«dan voel ik me
-zooveel sterker...»
-
-«Om in je eigenzinnige opvattingen te volharden.»
-
-Nog steeds blijft het gelaat van de spreekster van de ander afgekeerd.
-
-«Als u me overtuigen kan, dat ik ongelijk heb», gaat Frans met dezelfde
-bedaardheid voort, «zal ik me gewonnen geven. Is dat dan goed? Mag ik
-nu spreken?»
-
-«Nu, ik ben benieuwd,.. Er zal wat moois komen.»
-
-«Goed dan. Gelooft u aan beginselen?»
-
-Mevrouw Jensen haalt de schouders op. De ander hervat:
-
-«Die zijn bij u gegrond op uw godsdienstige overtuiging, is dat niet
-zoo?»
-
-Voor ’t eerst kijkt de oude dame weer op, met verwondering in haar
-blik, steeds met de uitdrukking van gewilde wrevel erop, die op Frans,
-ware hij anders gestemd, stellig een komische indruk zou gemaakt
-hebben.
-
-«Nou, ja, wat zou dat!» zegt ze met een schouderschokje.
-
-«Gelooft u ook,» spreekt haar zoon geduldig verder, «dat ieder zalig
-kan worden op zijn eigen manier, naar zijn eigen inzichten?»
-
-«Ja.... jawel, ofschoon.... ieder geloof toch niet hetzelfde is.»
-
-«Nu goed, in hoofdzaak geeft u me dus toe. Nu, als dat dan zoo is,
-neemt u dan aan, dat ook Marta overtuigingen had? Of liever: wil u de
-mogelijkheid wel aannemen, dat zij ze had en heeft?»
-
-«Jawel, nou ja.... je bedoelt, dat ze er godsdienstige overtuigingen op
-na houdt?....»
-
-«Godsdienstige.... nee, overtuigingen, heilige overtuigingen in ’t
-algemeen? Beginselen waarnaar men leeft, waarnaar men goed en kwaad
-beoordeelt?»
-
-«Nou ja, ga verder. Als je dat godsdienst noemt...»
-
-«Nee moeder—» en weer verliest zijn stem een oogenblik haar kalmte,
-maar hij herstelt zich onmiddellijk. «Ik noem dat alleen heilige
-overtuigingen. U gelooft toch met mij, dat ook een «vrijdenker» een
-goed mensch kan wezen?»
-
-«Een vrijdenker? Een godloochenaar, wil je zeggen?»
-
-Er is een klank van innige afschuw in Mevrouw Jensen’s stem, als ze dit
-zegt. Ze kijkt weer stroef vóor zich.
-
-«Nee, moeder,» gaat de ander met ingehouden ergernis voort. «Ik bedoel
-iemand, die geheel vrij van elk opgedrongen dogma, zijn eigen
-denkbeelden heeft over zedelijkheid en verantwoordelijkheid; iemand,
-die zijn geweten als eenige God vereert en gehoorzaamt.»
-
-’t Is of de jonge man een vaag besef heeft van ’t rhetorische van zijn
-woorden. Toch is hij er tevreden over, al verschuift hij even op zijn
-stoel, als iemand die verlegen is met de fraaiheid van zijn taal: hij
-heeft het immers zoo—in die vorm—zoo vaak gehoord en gelezen. Ook uit
-Marta’s mond...
-
-Mevrouw Jensen haalt weer haar schouders op.
-
-«Mooie frazen!» zegt ze met opgetrokken wenkbrauwen. «Maar ga je
-gang...»
-
-«Nu, Marta heeft zulke beginselen», hervat de jonge man. «En tot die
-beginselen behoort, dat het huwelijk een gewetenszaak is tusschen man
-en vrouw, die dat huwelijk willen aangaan.»
-
-«Tweemaal twee is vier.»
-
-«Nee, moeder, ik vat hier huwelijk op als samenleving van man en vrouw
-met gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de kinderen, die ze
-samen krijgen.»
-
-«Jawel, vrije liefde...»
-
-Er klinkt grenzelooze minachting in de toon, waarop deze woorden
-uitgesproken worden. Doch Frans blijft onverstoord.—hij vecht immers
-voor ’t recht van zijn liefde—en hij vervolgt kalm:
-
-«Marta vond voor zoo’n huwelijk het eenig vereischte: de vrije keus van
-de twee betrokkenen, zonder bemoeienis van iemand anders.»
-
-«Ja maar...»
-
-«Laat me uitspreken, moeder. Marta had die opvatting van haar oom
-geleerd, dat was een man, die ze hoog vereerde, een man van
-onberispelijk leven, iemand die haar steeds lief gehad heeft. Ze
-geloofde in die man. Ze kende niemand, wiens gezag ze in de hoogste
-levenskwesties hooger stelde. Vindt u het dan leelijk of
-afkeurenswaardig, dat ze hem geloofde, dat ze zelf heilig vertrouwde op
-wat hij haar leerde?»
-
-«Nee maar... ik begrijp niet wat...»
-
-«U zàl me wel begrijpen. Nu, dat wat ik zei vooropgesteld, zal u het
-wel even aannemelijk vinden, dat ze een jonge man, die ze goed kende,
-die een huisvriend was bij haar oom, net zoo vertrouwde, toen die
-beweerde dezelfde denkbeelden aan te hangen. En toen die van haar de
-toepassing vroeg van die denkbeelden...»
-
-«Goed, ze had met hem kunnen trouwen.» De voetbeweging, die de oude
-dame maakt, heeft veel van een ongeduldig stampje. «Dat heeft ze zeker
-niet gedaan, omdat er wat tegen was.»
-
-«Maar, moeder, ik zeg u, dat er niets, hoegenaamd niets tegen was. Haar
-oom hield van die man. Zij had geld, al was ’t niet veel. Die man kon
-ook behoorlijk bestaan. Ze hielden van elkaar, of ten minste zij hield
-oprecht van hem, en hij betuigde zijn liefde.»
-
-«Dan hàd ze immers kunnen trouwen!»
-
-«En dan ontrouw worden aan de beginselen, die ze had? Die ze als heilig
-beschouwde? Bemoeienis van anderen met zulke intieme
-zielsaangelegenheden beschouwde ze als heiligschennis. Begrijpt u dat
-dan niet?»
-
-«Wat ’n godslastering!»
-
-Mevrouw Jensen heft de handen op van haar schoot. De ander verliest
-weer zijn zelfbedwang.
-
-«Maar, moeder», roept hij heftig, «ze geloofde dat vast, even vast als
-u aan uw geloof hecht! Deed ze dan kwaad door die man te volgen, en
-zich aan hem te geven?»
-
-«Ja, wis en drie deed ze dat», antwoordt de moeder, nu met eenige
-stemverheffing, en hem weer aankijkend met opgetrokken wenkbrauwen.
-
-«Wat woû jij beweren, dat het iemand zoo maar vrijstaat, alle
-beginselen van zedeleer en godsdienst eventjes ondersteboven te halen,
-en te handelen zoo... als niemand anders doet? Jij kon me evengoed
-vertellen, dat ze tegen alle andere menschen in, het voor goed hield,
-om haar evenmensch te vermoorden, als die bij voorbeeld rijk was en
-haar zijn geld niet geven woû.»
-
-Met blijkbare voldoening zet de magere gestalte zich weer recht, en
-kijkt weer vóor zich met nog een nageluidje en een lipvertrekking.
-
-Frans haalt zijn schouders op; toch is hij bedaard, als hij hervat:
-
-«Dat is benadeelen van een ander, moeder. Marta kon met wat ze deed
-alleen zichzelf benadeelen, als het verkeerde gevolgen had...»
-
-«En de kinderen dan, als ze die kreeg? En de maatschappij door haar
-voorbeeld?»
-
-«Haar kinderen, daar zou ze voor gezorgd hebben. En hij had dat òok
-moeten doen. Hij heeft ’t niet gedaan, dat kon zij toch niet helpen! En
-de maatschappij! Zou u, moeder, heilige overtuigingen opgeven, omdat de
-wereld u er om veroordeelen zou?»
-
-«Nee, maar ik kan me niet denken, dat die er zouden kunnen zijn.»
-
-«Och kom! Zoo iets komt immers dikwijls voor: ik bedoel minachting van
-de wereld, omdat men zijn plicht doet. Ze hebben Christus ook gesmaad
-en gehoond, omdat...»
-
-«Zwijg, Frans, ik wìl die godslasterlijke vergelijkingen van je niet
-aanhooren. Ik zeg je: ze had moèten trouwen, daar blijf ik bij. ’t
-Huwelijk is een goddelijke instelling: de huwelijken worden in de hemel
-gesloten...»
-
-Heftig valt de jonge man weer uit:
-
-«Als dat zoo is, laten de menschen er dan afblijven! En als ze in de
-hemel gesloten worden, dan hoeft een dominee of pastoor, of een
-ambtenaar van de burgerlijke stand er zich niet mee in te laten.»
-
-Mevrouw Jensen maakt een klein gebaar van wrevel met de rechterhand,
-maar zwijgt.
-
-«Maar we dwalen af», gaat de ander voort. «Ik woû u alleen aantoonen,
-dat Marta geen schuld heeft gehad. De eenige schuldige is die ploert,
-de bedrieger, de verleider, die haar om de tuin geleid heeft!»
-
-Mevrouw Jensen slaat de oogen even naar Frans op, en er is iets van
-meewarigheid in haar stem, als ze vraagt:
-
-«Heeft die haar dan in de steek gelaten?»
-
-«Ja, toen ze zwanger was», zegt hij dof. Hij maakt een driftig gebaar
-met gebalde vuist, en slaat somber de blik neer.
-
-«En ’t kind?»
-
-«Daar zorgt zij nu alleen voor. O, u moest ’s weten, hoe innig ze dat
-kind liefheeft.»
-
-«Een jongen?»
-
-«Ja. Ik heb ’t portret gezien: een alleraardigst kind, een snoes van
-een jongen. Hij is nu twee jaar oud.»
-
-De innig ontroerde toon van Frans’ stem, doet zijn moeder eigenaardig
-aan. Ze kijkt hem nu strak aan, worstelend met haar gevoel.
-
-«’t Lijkt wel, of jij ook van dat kind houdt», zegt ze.
-
-De oogen van Frans worden vochtig.
-
-«Ja, moeder ... en toch heb ik het nog nooit gezien. O, ik heb zoo’n
-innig medelijden met die arme Marta! En als u ’s wist, hoe ze werkt,
-hoe ze nu al bij de professoren hoog staat aangeschreven. Ze heeft een
-prijsvraag beantwoord. Is met goud bekroond.»
-
-Frans voelt zich meer en meer op dreef. Zoo zal hij ’t misschien nog
-winnen, denkt hij hoopvol hij ziet hoe verteederd zijn moeder is.
-
-«Ja, dat’s waar», zegt ze, nu op echt goedhartige toon en bijna geheel
-bijgedraaid, «daar heb ik niets dan goeds van gehoord. Je vader moest
-daar voor uitkomen: dat stond ook in de informaties, die we gekregen
-hebben.»
-
-Frans grijpt verrukt zijn moeders hand.
-
-«O moeder, ik wou, dat u haar kende», roept hij uit. «Zoo’n voorbeeld
-van plichtsbetrachting, van kieschheid...»
-
-Mevrouw Jensen is even stil, neemt de blijde trekken van haar zoon—van
-wie ze zooveel houdt!—met zichtbaar welgevallen op. Dan zegt ze opeens
-met aandrang:
-
-«Jongen, zeg me nu ’s oprecht: heeft er ooit wat tusschen jelui...
-bestaan? Vader hield dat voor zeker...»
-
-«Nooit, hoor», geeft de ander met groote beslistheid terug.
-
-«Niet het minste! Ik vind het heel leelijk van vader, om u zoo iets op
-de mouw te spelden. Als ik u vertel, dat ik haar gisteren voor ’t eerst
-gezegd heb, dat ik haar liefheb!»
-
-«’t Eerste woord van liefde heeft zij ook pas gisteren uitgesproken.
-Evenals ik, moeder. We zijn met elkaar omgegaan als broer en zuster.»
-
-Ze antwoordt niet dadelijk, maar kijkt hem vol in de oogen.
-
-«Is dat heusch waar, Frans?»
-
-«Op mijn woord, moeder!»
-
-Neen, in zulk een oprechte oogopslag kan geen spoor van leugen
-schuilen, denkt de oude vrouw: Och, ’t is toch in de grond zoon goeie
-beste jongen...
-
-«En wil ze nu met je trouwen?» vraagt de moeder ten slotte.
-
-«Ja, nu: ik heb haar overgehaald. Haar overtuigd, dat het mijn geluk
-was, dat het geluk van haar kind ervan afhing. Toen is ze eindelijk
-gezwicht.»
-
-«Dat klinkt ongelooflijk, Frans. Jij haar overgehaald?»
-
-«’t Is zooals ik ’t u zeg. Ze was zich volkomen bewust van al ’t
-gewaagde, dat er voor mij in zulk een verbintenis was.»
-
-«En haar beginselen over... vrije liefde?»
-
-«Die heeft ze nog. Maar ze wil om haar kind in een gewoon huwelijk
-toestemmen.»
-
-Weer zwijgt Frans’ moeder even. Dan wat minder vriendelijk dan te
-voren, aarzelend en met iets van teruggekeerd wantrouwen:
-
-«Wil ze dan ook protestant worden?»
-
-Frans bedwingt een gevoel van ergernis.
-
-«Daar hebben we niet over gesproken, moeder» antwoordt hij schijnbaar
-volkomen kalm. «Maar waartoe zou dat dienen? Ik... ik geef daar niets
-om!»
-
-«Frans, Frans, hoe durf je zoo iets te zeggen?» valt zijn moeder uit.
-«Ik geef daar wel om, jongen. Ik geef daar veel om.... Maar, och, wat
-praat ik eigenlijk? ’t Is net of ik aan de mogelijkheid denk... ’t Is
-allemaal onmogelijk. Allemaal, Frans. Er kan toch niets van komen.»
-
-«En u begon me al hoop te geven!» roept de jonge man.
-
-Zijn moeders omzwenken slaat hem weer op eens neer. Doch hij heeft voor
-’t oogenblik geen gelegenheid, verder zijn zaak te bepleiten; want er
-wordt geklopt. De oude vrouw slaakt een zucht van verlichting: zoo komt
-er wellicht een einde aan hun pijnlijk gesprek. Ze voelt zich
-overstelpt, ontdaan, moe.
-
-«Binnen!» roept ze.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VII.
-
-
-«Daar is Dientje met de thee» hervat Mevrouw Jensen.
-
-«O» zegt de ander gemelijk.
-
-Een oude dienstbode, stemmig bleek en verflenst als haar meesteres,
-maar heel wat lijviger dan deze, komt geruischloos binnen. In haar
-handen draagt ze een groot blad met de «theeboel», waaraan ze een
-kolossale theemuts laat neerbengelen. Met de grootste bedaardheid zet
-ze het een en ander op de groote eikenhouten tafel, en dan de theemuts
-op de trekpot. Daarna zegt ze zacht, bijna fluisterend, alsof ze bang
-was, iemand wakker te maken, en zeer zelfvoldaan:
-
-«Mevrouw, hier is de thee. Ik heb ze maar vast gezet, weet u.» Ze kijkt
-nog even, verzet een kopje, geeft een tikje aan de theemuts. Haar
-meesteres ziet even op.
-
-«Meneer heb me gezegd, dat ie z’n thee op z’n studeerkamer woû hebbe»,
-hervat de gedienstige. «Zal ik maar een koppie inschenke?» Dralend
-blijft ze staan.
-
-«Goed, Dientje, ga je gang.»
-
-De oude dienstbode schenkt een groote porseleinen kop—«Meneer’s»
-kop—vol, doet er met afgemeten wel-overdachte stille bewegingen suiker
-en melk in, en wil dan met de kop thee heengaan.
-
-«Nee, Dientje,» valt Mevrouw in «je kunt gaan: ik zal de thee zelf wel
-aan Meneer brengen.»
-
-Dientje blijft nog dralen.
-
-«O ja,» zegt ze «dat’s waar ook: Meneer heb me ook gezegd, dat ik de
-jonge meneer moest roepe.» Even een moederlijke blik naar Frans: er is
-wat gaande, hoor—dat weet ze zoo vast «as ies». «Of de jonge meneer op
-de studeerkamer woû komme.»
-
-De bedoelde trekt zijn schouders op, en geeft een teeken aan zijn
-moeder.
-
-«Goed, Dientje, je kunt gaan», zegt de laatste.
-
-De oude dienstbode verdwijnt, niet zonder een meewarig hoofdschudden.
-
-«Daar heb je ’t al: vader wil me spreken!» roept de jonge man, als de
-deur achter Dientje dicht gegaan is.
-
-«Ik dacht al, dat het mis was», antwoordt zijn moeder. «Als hij zijn
-thee op zijn studeerkamer wil hebben, weet ik al hoe laat het is.»
-
-«Ja maar, moeder, ik kan nu niet gaan! Ik wil vader nu nog niet over
-die zaak spreken. Ik ben met u nog niet klaar...»
-
-Mevrouw Jensen zucht diep.
-
-«Och jongen, wat heb je nu toch nog te zeggen? Ik weet immers alles!»
-
-«Nee, moeder, u heeft me nog lang niet laten uitspreken. En dan: ik zal
-me niet kunnen inhouden. Vader is zoo heftig: hij is dadelijk klaar met
-zijn beleedigingen. En dat kan ik niet uitstaan, moeder. Nu niet, in
-Gods naam nu niet!»
-
-«Goed, ik zal ’t hem zeggen. Goed, hoor, ik ga naar hem toe.»
-
-«Als ’t u belieft, moeder!... Morgen zal ik bedaarder wezen. Morgen...»
-
-Mevrouw Jensen staat op en neemt de volgeschonken kop van de tafel.
-
-«Goed, goed, ik zal mijn best doen. Ofschoon...»
-
-Zonder uit te spreken gaat ze de kamer uit.
-
-Frans staat van zijn stoel op, en begint heen en weer te stappen, nu en
-dan stilstaande, met hangend hoofd en de handen in zijn broekzakken.
-
-«Wat zal ’t geven?» denkt hij in arren moede. «Ik moet eraan gelooven.
-Die goeie moeder! Die maakt zich nog altijd illuzies met vader, denkt
-nog altijd dat ze wat op hem uitwerken kan... Ellendige geschiedenis!
-Toch moet ik zien, dat ik kalm blijf, er hangt voor mij zooveel van af.
-En mijn tanden laten zien... ’t Is mijn vader, anders zou ik hem wel
-anders trakteeren. Die arme moeder laat zich altijd overdonderen. Als
-ze die man behoorlijk aanpakte, als ze niet zoo gedwee was, zou hij wel
-in zijn schulp kruipen... Ook een huwelijksleven dat van mijn ouders!»
-
-Onwillekeurig valt zijn oog op de portretten van beiden, in olieverf,
-nog uit de eerste tijden van hun huwelijk. Het zachte, vertrouwelijke
-gelaat zijner moeder, en het zoetsappige mooi-doenerige gezicht van
-haar echtgenoot daartegenover, doen hem thans de oogen afwenden, als
-deed het vereenigen dier twee beeltenissen in zijn blik hem zeer.
-
-«Hemel, als dat «heilige banden» zijn», peinst hij, «dan drukken ze wel
-zwaar.... op mijn moeder ten minste! En geven een erbarmelijk beetje
-zegen aan beiden!....»
-
-Een gerucht van stemmen in de gang, die langs de huiskamer loopt,
-stoort hem even in zijn onrustige gedachten. Hij luistert, en hoort
-heftig redetwisten. Vooral de stem van zijn vader hoort hij erboven
-uit.
-
-«Daar heb je ’t al!» mompelt hij, en zet zich weer op zijn vorige
-plaats, kwazi onverschillig, maar vol bange voorgevoelens, ondanks de
-inspanning, die hij zich geeft, om zich schrap te zetten tegen al wat
-er dreigt.
-
-De heer Jensen treedt bruusk binnen, onmiddellijk gevolgd door mevrouw,
-die zwijgend naar haar plaats bij de theeboel gaat. Nauw in de kamer
-wendt de eerste zich tot zijn zoon:
-
-«Wat hoor ik, Frans, dat je weigert bij me te komen?»
-
-Mevrouw Jensen, die, met haar rug naar haar man, bezig is op
-zenuwachtige wijze kopjes te verzetten en met lepeltjes te rinkelen,
-draait zich om.
-
-«Och, dat heeft-i niet gezegd, Jensen,» zegt ze klagerig.
-
-«Nee, vader,» valt de beschuldigde zelf in «ik had alleen verzocht, of
-u ons gesprek tot morgen woû uitstellen. Ik voel me wat van streek
-vandaag....»
-
-In Frans’ toon klinkt duidelijk iets van zelfbedwang, om niet
-onvriendelijk te wezen.
-
-«Zoo», antwoordt zijn vader na een oogenblik zwijgen, nog steeds bij de
-deur en in staande houding. «Geen wonder, waarachtig! Maar je zult het
-nòg wel meer worden, dat beloof ik je.»
-
-Er is iets sarrend scherps en kalms in zijn woorden.
-
-Frans, die zich niet verroerd heeft, kijkt voor ’t eerst zijn vader
-aan: wantrouwig van terzijde.
-
-«Wil u dan....?» begint hij. Maar de ander laat hem niet uitspreken.
-
-«Ik wil jou leeren je vader te dwarsboomen» roept Jensen iets minder
-gemaakt-kalm. «Je vertikt het om bij me te komen. Dan kom ik hier. Maar
-hooren zul je wat ik te zeggen heb. Ik had het je moeder willen
-besparen; maar laat ze er nu maar bij zijn.... ’t Is eigenlijk wel
-goed, dat ze ’s alles hoort.»
-
-Frans haalt de schouders op; bijna onmerkbaar, zoodat het Jensen
-ontgaat. Deze neemt een stoel, en zet zich bij zijn zoon aan de tafel,
-met de beenen over elkaar. Vergeefs tracht hij diens blik te vangen:
-Frans kijkt vóor zich met gefronste wenkbrauwen, somber en in zichzelf
-gekeerd.
-
-Mevrouw Jensen voelt blijkbaar de electriciteit, die er in de lucht
-staat ontwikkeld te worden: ze is onrustig als een meeuw vóor de storm.
-
-«Zal ik je nog een kop thee inschenken, Jensen?.... en jij Frans, wil
-jij ook een kopje?» Ze weet nauwelijks wat ze zegt, is opgestaan en
-dribbelt en schokkelt nu langs het theeblad, laat een lepeltje vallen.
-Jensen, die er vlak bij zit, laat het haar met een zware zucht oprapen.
-
-«Och, laat die thee maar,» zegt hij knorrig, «’t thee-uurtje wordt me
-hier nogal smakelijk gemaakt. Jij ook al met dat gezeur over Frans! Ik
-waarschuw je nu: geen woord tusschenbeide.» Hij kijkt scherp naar zijn
-vrouw, die hem de blik niet terug durft te geven. «Frans en ik hebben
-hier wat af te handelen, anders niemand. Jij luistert, nie’waar?»
-
-«Och moeder, laat u ons maar alleen,» zegt Frans meewarig en met
-verbeten ergernis.
-
-«Geen kwestie van,» valt Jensen in «Je blijft hier, erbij. Hier, ga
-hier zitten.» Hij wijst naar de sofa aan de andere kant van de tafel.
-
-Frans kijkt zijn vader met opgetrokken wenkbrauwen aan.
-
-Mevrouw Jensen gehoorzaamt makjes, zonder een woord; weer zwaar
-zuchtend. Haar echtgenoot wendt zich tot de mismoedige gestalte naast
-hem.
-
-«Ziezoo. Laat me nu’s hooren, veelbelovende zoon. Verklaar je nu’s.»
-
-«Ik heb niets te verklaren, vader», antwoordt de toegesprokene dof en
-zonder opkijken. «U had mij iets te zeggen....»
-
-«Best. Je ziet: ik ben meegaand genoeg. En toch zul je me nu’s moeten
-uitleggen, wat die vriendschap»—hier een schamper lachje—«met die
-juffrouw Van Zee beteekent.»
-
-Frans slaat de blik op, hard koud en onverschrokken.
-
-«Die beteekent, dat ik juffrouw Van Zee hoogacht en liefheb, vader»,
-zegt hij met groote ernst.
-
-Frans’ oogen hinderen Jensen, en hij tracht zijn ongemakkelijkheid
-onder een glimlachje te verbergen. Zijn toon wordt iets spottender.
-
-«Jawel, dat heb ik zoo begrepen. Jawel. En nu wil je’r zeker trouwen,
-niet?»
-
-«Dat is mijn wensch, vader, zeker. Dat is mijn vurigste wensch.» De
-woorden komen er met eenige ontroering uit.
-
-«En daarvoor reken je dan zeker op mijn medewerking en goedkeuring?»
-hervat Jensen.
-
-«Uw toon geeft me weinig hoop op iets daarvan. Toch wil ik u niet
-ontkennen, dat uw toestemming tot dat huwelijk me heel veel waard is.»
-
-Frans verschuift op zijn stoel, maakt een schraapgeluidje met zijn
-keel, en verzet zijn voeten op ’t tapijt.
-
-«Jawel» gaat de andere spreker voort «ze is je zooveel waard als ik je
-mee zou geven met je trouwen.»
-
-Tegen ’t sarrend bedaarde van zijn vaders toon geeft Frans kalmte
-terug, hoeveel zelfbeheersching het hem ook kost. ’t Is om Marta, om
-Marta! Zijn hart bonst.
-
-«Dat is lang niet het voornaamste, vader», zegt hij toch met ietwat
-trillende stem.
-
-«Zoo, wat dan? Woû je beweren, dat je om ’t andere nog iets gaf? Je
-bent meerderjarig! Als je je nog iets aan mijn oordeel gestoord hadt,
-zou je die fraaie vriendschap»—weer die spottende nadruk—«niet zes
-maanden voor mij verborgen gehouden hebben.»
-
-«Dat weet u wel precies. Ik kòn u daarover niet spreken. Ik zou maar
-onaangenaamheden met u gekregen hebben: u is dadelijk zoo heftig. En
-dan ook: ik woû niet, dat u leelijke veronderstellingen zou gaan maken
-over onze omgang.»
-
-«O juist. Dus je wil daarmee zeggen, dat die omgang onberispelijk was.»
-
-«Zonder twijfel. En dat was-ie.»
-
-Weer die koude rustige blik van Frans.
-
-Jensen slaat met de hand op zijn rechterknie.
-
-«En dat met zoo iemand!» roept hij gemaakt vroolijk. «Nee maar! Ha, ha,
-ha!»
-
-Bevend antwoordt Frans, worstelend met zijn toorn:
-
-«Vader, ik verzoek u dringend, me niet te kwetsen met uw spot. Als u
-mijn woorden niet gelooft, hoef ik verder niets meer te zeggen.» Meteen
-wendt hij zich half om, van zijn vader af.
-
-Jensen acht het geraden, wat bij te draaien, en zijn toon wat minder
-scherp makend, antwoordt hij:
-
-«Je hebt gelijk: ik zal niet meer lachen.—We zullen nu ’s aannemen, dat
-je met die vriendin van je steeds op voet van zuivere vriendschap bent
-omgegaan...»
-
-«Dat moet u aannemen, vader!» roept Frans, zeer driftig.
-
-«Ik neem aan wat ik verkies. Of woû je soms, dat ik bij jou in de leer
-ging, om menschenkennis op te doen?»
-
-«Waar ’t iemand geldt, die ik ken en u niet, zeker. Ik zeg u, dat er
-tusschen Juffrouw Van Zee en mij niets, hoegenaamd niets bestaan heeft
-wat haar of mij tot een verwijt zou kunnen strekken.»
-
-«Nu goed, best. Je zult me dan toch toegeven, dat haar verleden er niet
-naar is, om je hooge gedachten van haar te geven?»
-
-De vraag, zoo schamper gesteld, brengt de jonge man een oogenblik in
-verlegenheid. Jensen ziet het met welgevallen.
-
-«Nou?» vraagt hij met een glimlach, die Frans onuitstaanbaar vindt, als
-deze niet dadelijk antwoordt.
-
-«Wat... weet u dan van haar?» brengt Frans uit.
-
-Jensen leunt achterover in zijn stoel, en terwijl hij met de eene hand
-zijn gouden horloge-ketting spelend heen en weer beweegt en de andere
-tegen zijn kin houdt, zegt hij losweg en telkens afbrekend:
-
-«Wel, dit. Dat ze van de eerste dag af, dat ze in Luik studeerde een
-liefdesbetrekking had met een jongmensch van goeden huize—zij zelf is
-dat niet—dat ze zich door dat jongemensch heeft laten onderhouden—dat
-ze op een goeien dag van hem weggeloopen is—hm—en, toen ze later
-merkte»—hier kijkt de spreker in de lucht, over Frans’ hoofd heen—«dat
-ze in ongezegende omstandigheden was, weer naar hem terugwoû—wat
-begrijpelijker wijze niet in de smaak viel van haar vroegere vriend,..
-Et il y avait de quoi!»
-
-Frans staart zijn vader aan. Het valt hem zelf op, dat hij nog nooit te
-voren zóó naar zijn vader gekeken heeft. Iedere trek van dat gelaat,
-hem toch zoo welbekend, schijnt hem nieuw—hatelijk nieuw: het hooge
-gladde voorhoofd met de ivoren welving daarboven en ’t schrale
-zorgvuldig gekamde sluike zwarte haar, grijs aan de slapen, de kleine
-bewegelijke donkere oogen, de dunne donkere wenkbrauwen, de welgedane
-blozende wangen, de scherpe neus, waarvan de neusvleugels mee schijnen
-te doen met de opwaartsche spottrek der bovenlip, de vochtig glimmende
-roode onderlip, de glanzige knevel, nog zwart evenals de goed
-onderhouden puntbaard, de kleine platte ooren. Een geheel van banale
-mooiheid, van wereldsche zelfzorg, van mephisto-achtig cynisme...
-
-De vallende schemering bevordert een waarneming van Jensen’s uiterlijk,
-die ietwat vrij spel laat aan de verbeelding, al zit hij ook naar ’t
-vensterlicht gekeerd.
-
-Om zich een houding van welberaden bedaardheid te geven, neemt Jensen
-zijn lorgnet af en begint de glazen achteloos met zijn zakdoek te
-wrijven.
-
-Een flauwzoete geur walmt de jonge man in de neus.
-
-«Komaan, nu jij,» zegt zijn vader, druk wrijvend.
-
-«Vader, dat is van a tot z leugen en laster» brengt Frans eindelijk
-uit, met trillende stem, maar ieder woord onderschrappend. Zijn
-wenkbrauwen zijn strak-gefronst, en in ’t halve duister, dat zijn hoofd
-verdoezelt, vonken zijn oogen den ander tegen.
-
-«Dat beweer jij», hervat deze kalm «jij die de inlichtingen van haar
-zelf hebt...»
-
-«Ik kon ze van niemand beter krijgen, vader. Juffrouw Van Zee is de
-eerlijkheid zelf: ze heeft me vrijwillig alles verteld.»
-
-«Zoo, laat ’s hooren.»
-
-«Dat ze die liefdesbetrekking gehad heeft, is waar, maar die kwam pas
-aan, toen ze een tijdje student was. Dan was die verhouding in haar oog
-een huwelijk, even heilig als eenig ander.»
-
-«Dan toch altijd een concubinaat. Hm.»
-
-«In haar opvatting niet, zeg ik u. En ook de man, die met haar ging
-samenleven beweerde die... opvatting als hooge ernst te beschouwen. Hij
-is gebleken een bedrieger en wellusteling te wezen. Een egoïst die niet
-anders zocht dan zijn genoegen.»
-
-Onrustig beweegt Frans zich op zijn stoel. Hij voelt zijn wangen
-gloeien.
-
-Jensen haalt de schouders op.
-
-«Zooals vanzelf spreekt», zegt hij achteloos, en zet zijn lorgnet weer
-op.
-
-«Zoo, vindt u dat?» antwoordt Frans met minachtende nadruk. «Ook als
-die man een huisvriend van haar voogd was—van haar oom? En zij voor die
-oom een onbeperkte vereering had? Die man had haar zulke idees
-gegeven.»
-
-«Dat maakt de zaak wel iets anders. Nu ja, maar...»
-
-Frans gaat onverschrokken voort: laat me uitspreken! raast het in hem.
-
-«Toen ze zag, dat ze... moeder zou worden, heeft die «vriend» haar
-verlaten—de man, die ze als haar echtgenoot beschouwde. En nu
-onderhoudt ze haar kind zelf. Ze heeft en had eigen middelen, was
-volstrekt niet afhankelijk van de man met wie... ze leefde.»
-
-«Ze had niets op hem te verhalen: ’t was haar man niet.»
-
-«Maar, vader, een man van eer zal toch niet zoo een meisje in de steek
-laten, zelfs al had hij nooit van een huwelijk gesproken, in welke zin
-van ’t woord ook.»
-
-Jensen kijkt weer in de lucht.
-
-«Dat kan eraan liggen,» zegt hij.
-
-Frans verschuift driftig zijn eene voet. Dan, met groote stelligheid en
-nadruk, als uitdagend, antwoordt hij:
-
-«Een man, die een meisje zwanger maakt, draagt de verantwoordelijkheid
-voor zijn kind. Anders is ’t een ploert. Ik ken daar geen uitzondering
-op...»
-
-Jensen wendt even zijn blik naar zijn zoons gelaat, haalt de schouders
-op en glimlacht spottend. Dan kijkt hij naar zijn vrouw. Deze zit
-onderwijl met neergeslagen oogen, bleeker dan ooit, zenuwachtig druk te
-borduren, haar werkje dicht bij de oogen houdend om ’t schaarsche
-licht.
-
-Terwijl hij de beenen over elkaar slaat en naar de wiebelende punt van
-zijn eene «molière» staart, hervat de advokaat:
-
-«Over jouw rechts-opvattingen zullen we ’t nu maar ’s niet hebben. Ik
-vind—en dat is hier de hoofdzaak—dat een vrouw als Juffrouw Van Zee....
-geen partij voor jou is, om het zacht te zeggen. In geen geval, al is
-alles waar wat jij me van haar vertelt.»
-
-«Maar zeg u me nu toch ’s waarom!»
-
-Jensen staat driftig op.
-
-«Waarom? Waarom?» roept hij, «Wel, beroerde jongen, omdat ik ’t niet
-wil hebben, dat je met een hoer trouwt.»
-
-Mevrouw Jensen kijkt verschrikt eerst naar haar man, dan naar Frans.
-
-«Vader!» barst de laatste uit, eveneens opstaande. «Ik verzoek u dat
-woord onmiddellijk in te trekken» roept hij dreigend.
-
-«Groote God, dat wordt moord en doodslag!» mompelt zijn moeder
-huilerig.
-
-«Of?» sart Jensen.
-
-«Of....» hervat Frans woest, met bliksemende oogen, bevend en rood van
-toorn «.... of ik sla u in uw gezicht!» Meteen brengt hij de
-rechterhand achteruit.
-
-Mevrouw Jensen springt op, en plaatst zich tusschen de mannen in:
-
-«Frans, hoû je kalm!» jammert ze. «In Gods naam: vergeet niet, dat je
-je vader vóor je hebt!»
-
-«Goed, moeder, om u.... maar die man maakt me razend.» Dan weer tot de
-ander zegt hij iets kalmer:
-
-«Blijft u bij wat u gezegd heeft?»
-
-Jensen is onwillekeurig een pas achteruit gegaan.
-
-«Natuurlijk» antwoordt hij. «Maar dit mooie gesprek moet uit zijn. Ga
-naar je kamer.» En hij wijst naar de deur.
-
-De jonge man let er niet op.
-
-«Vader» zegt hij zich bedwingend, «’t spijt me, dat ik u in mijn drift
-beleedigd heb. Maar u beleedigt ook het liefste dat ik heb.... Wil u me
-nog even te woord staan?»
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VIII.
-
-
-Mr. Jensen voelt zich weer volkomen op dreef, na ’t schrikje, dat zijn
-zoons woest optreden hem op ’t lijf gejaagd heeft. Hij gaat weer kalm
-zitten, en wijst hem met zijn gewoon deftig-advokaten-gebaar op diens
-stoel. Frans volgt de wenk op.
-
-Mevrouw Jensen dribbelt nog een oogenblik, weifelend of ze weer haar
-gewone plaats zal innemen. Dan besluit ze met een zucht voor de sofa,
-en grijpt weer naar haar werkje.
-
-«Goed, maar dan kort, als je belieft,» zegt Jensen onwillig. «Vader, u
-gebruikte daar zooeven dat leelijke woord voor een meisje... dat zich
-in liefde aan een man gegeven heeft.»
-
-«Ja, dat’s zoo de gewone opvatting van dat woord...» Jensen heeft de
-handen ineengeslagen en speelt met zijn duimen, terwijl hij de oogen op
-de tafel gericht houdt.
-
-«En dus ook de uwe?» vraagt de ander. «U, die een man van ’t recht is!
-Nu, dan... dan wil ik u wat zeggen», en Frans’ stem verraadt meer
-opwinding—«dat ik die opvatting verachtelijk... misselijk vind.»
-
-«Nu is ’t genoeg, dunkt me», antwoordt de advokaat en staat nogmaals
-op, bedaard strak en koud.
-
-«Nee, nu is ’t niet genoeg», stuift Frans op, «Ik vind een hoer: een
-vrouw, die om eenige andere reden dan liefde zich aan een man geeft.»
-
-Jensen wil naar de deur. De ander springt overeind. «En ik vind» roept
-hij uit, «ik vind de man van opvoeding, die een meisje tot vrouw neemt
-om haar geld, verachtelijker dan de vuilste hoer! Verstaat u dat?»
-
-Ziedend van toorn doet hij een schrede naar zijn vader en treedt hem in
-de weg.
-
-«God allemachtig!» krijt Mevrouw Jensen, die met haar werkje en al
-opgevlogen is, en tevergeefs tusschenbeide tracht te komen. «Frans,
-bedaar toch: vader heeft dat zoo niet gemeend! Om Godswil, Jensen, wees
-jij dan tenminste kalm. De jongen is buiten zichzelve. Ik heb ’t wel
-gezegd... ik woû...»
-
-«Hoû’ je mond!» krijgt ze terug. «Ik heb jou gezegd, dat jij je mond
-zou houden. Ga daar weer op je plaats...»
-
-De terecht-gewezene wil gehoorzamen, doet een schrede, maar blijft dan
-staan.
-
-Frans slaat met verachtelijke blikken het tooneeltje gade.
-
-«En dat woû mij de les lezen!» mompelt hij.
-
-«Verklaar jij me’s», hervat Jensen weer bedaard, «wat je me daar
-zooeven zeide—die vergelijking—was dat een toespeling?»
-
-Frans heeft alle schijn van ontzag van zich afgeworpen.
-
-«Wie de schoen past, trekt hem aan! U die zoo’n huwelijk gesloten
-heeft, wil mij leeren, wat betamelijk is. Die praat me nog van
-zedelijkheid!»
-
-Jensen houdt zich kranig onder die striemende woorden.
-
-«Zwijg!» roept hij met uitgezette borst en opgeheven hoofd. «’t Is nu
-uit, he! De kamer uit.»
-
-En na herhaling van zijn deurwijzings-gebaar kruist hij de armen.
-
-Frans doet een paar schreden naar de deur, en blijft daar met de rug
-erheen gekeerd vlak vóor staan. Dan zegt hij tartend, de oogen op de
-gestalte vóor hem:
-
-«Ik ga niet voordat ik alles gezegd heb. Trekt u dat woord over Marta
-in?»
-
-«De kamer uit, zeg ik je.» Volgt een hoofdwijzing naar de deur.
-
-«Dus niet?» bijt Frans hem toe, hijgend van woede.
-
-«Dan zal u hooren wat ik van u weet, waardige vader.»
-
-Jensen schrikt, maar blijft zijn houding bewaren.
-
-«Wat jij van mij weet?» vraagt hij met een lachje.
-
-«Ja, ik heb u in de gaten, mooidoener. Huichelaar! Ik heb u nagegaan,
-net zoo goed als u mij...»
-
-Dit maakt indruk: de armen van Mr. Jensen dalen uit de
-veldmaarschalks-positie naar een meer burgerlijke houding. Met beide
-handen in zijn broekzakken begint hij met zijn sleutels te rammelen.
-
-«Zoo, zoo», zegt hij met een schuine blik naar Frans. «Heb jij me
-bespionneerd?»
-
-Mevrouw Jensen, die met de eene hand op de rug van de sofa geleund
-stond, wil weer naar de beide mannen toe gaan.
-
-«Och Frans», zegt ze huilerig, «wat ik je bid-mag: ga nu toch maar
-heen! Kom.»
-
-Maar de toegesprokene hoort haar niet.
-
-«Nee, vader, dat laat ik aan u over. Ik heb geen detective-bureau
-noodig gehad, om uw handelingen na te gaan. De oogen zijn me door een
-toeval open gegaan. Toen begreep ik alles...»
-
-Jensen wendt zich tot zijn vrouw: zoo vermijdt hij tenminste het
-hinderlijk kijken dier twee woedende oogen.
-
-«Hoor je ’t, Carolien?», zegt hij met een vleugje vriendelijke
-gemoedelijkheid in zijn toon, «hoe die jongen te keer gaat? Ik geloof,
-dat hij gek geworden is.» Dan weer dreigend tot Frans:
-
-«Wil je nu heengaan? Of anders....»
-
-Jensen bedenkt zich.
-
-«Carolien, ga jij dan ten minste heen», zegt hij nog gemoedelijker dan
-te voren, «’t Is een pijnlijk tooneel voor je.»
-
-«Jawel, nu minzaam zijn tegen uw slachtoffer», hervat de jonge man met
-opgetrokken bovenlip.
-
-«Moeder, hij is bang» gaat hij voort tot de verbijsterde Mevrouw
-Jensen. «Daarom wil hij u weghebben.»
-
-Jensen tracht hem honend aan te kijken. Ellendige jongen, denkt hij
-onderwijl: zoo had hij hem nooit gekend! waar zou dat heengaan?
-
-«Nog eens, vader», vervolgt zijn zoon, als de ander zwijgt, «trekt u
-dat woord in over Marta?»
-
-«Jouw Marta kan voor mijn part naar de bliksem loopen! ’t Kan me niet
-schelen wat ze is...»
-
-«Trekt u dat woord in, vader? Of anders zeg ik alles wat ik weet... En
-dat zal nog maar een beetje zijn. Ik ben genoeg op de hoogte met de
-wet, om te weten, dat ik... uw lot in mijn handen heb op dit
-oogenblik.»
-
-Mevrouw Jensen houdt het niet meer uit.
-
-«Wat raaskalt die jongen toch?» roept ze. «Frans ben je nu heelemaal
-van de wijs? Jongen, ga toch de kamer uit.» Haar stem is beverig, en
-klinkt bizonder hoog en schraal.
-
-«Heilige onnoozelheid!» antwoordt haar zoon, «’t Is om te schreien! Die
-moeder, die nog in de bres springt voor zoo’n man!»
-
-Mr. Jensen bewaart zijn houding van verontwaardigde fierheid, al is hij
-wat bleeker dan te voren.
-
-«Wat wil je nu nog?» vraagt hij op een toon, als gaf hij toe aan een
-onnoozele gril, om der wille van de vrede.
-
-«Intrekking van dat scheldwoord», houdt Frans aan.
-
-Jensen acht het geraden, wat tegemoet te komen: hij heeft wel eens meer
-met driftige menschen te doen gehad...
-
-«Frans» antwoordt hij bijna vriendelijk, «wil je nu, dat ik... dat
-meisje voor een fatsoenlijke vrouw verklaar?»
-
-«Voor «fatsoenlijk», dat hoeft niet» zegt de jonge man nog steeds
-heftig, «voor een eerbare vrouw.»
-
-«Ga daar zitten, en wees bedaard. Carolien, ga jij nu maar de kamer
-uit: ik zal dat zaakje wel afdoen.»
-
-Frans verroert zich niet.
-
-«Moeder, blijf gerust» hervat hij. Dan tot zijn vader: «Ik ga hier niet
-weg voordat ik mijn zin heb. Ik kan die nare zoetsappigheid tegen
-moeder niet uitstaan. En dat na die behandeling van zooëven. Wat ’n man
-is u toch!» Weer windt hij zich op. «Dat is nu al die jaren al zoo: u
-mishandelt mijn moeder op alle manieren... nou ja, moreele mishandeling
-bedoel ik, u brutalizeert en beleedigt haar. U is alleen vriendelijk...
-wàs alleen vriendelijk, toen uw eigenbelang het meebracht, he...
-vroeger toen u uw hof nog maakte, toen u als arm meestertje in de
-rechten moeder trouwen woû. En nu! Toen om uw huwelijk te
-verzekeren.... nu om ’t zoo te houden als ’t is.»
-
-Frans hijgt, en bijt zich op de lippen. Zijn beide handen martelen op
-zijn rug de knop van de deur.
-
-«Zwijg, brutale jongen, of ik vergeet me», roept Jensen, en treedt op
-zijn zoon toe, als wilde hij hem overbluffen.
-
-De ander kijkt hem dreigend aan.
-
-«Probeer ’t ’s, me aan te raken», roept hij. «Ik duld uw mishandelingen
-niet meer, verstaat u? Ik ben een man, evengoed als u. Ik laat me niet
-meer bang maken met een pak ransel, als een kleine jongen. ’t Is nu uit
-met uw schrikbewind hier in huis. U heeft mijn arme moeder genoeg
-afgejakkerd. Ze is een ander mensch geworden: alle levenslust is er
-uit. Dat ’s uw werk: u heeft haar van een levenslustig meisje vóor haar
-tijd tot een half versufte oude vrouw gemaakt. Ze is schuw en in
-zichzelf gekeerd. Ik heb zelf die verandering in de laatste jaren
-kunnen nagaan. En nu weet ik hoe u bovendien buitenshuis leeft...»
-
-Mevrouw Jensen brengt de magere handen aan ’t gelaat, en gaat schreiend
-op een stoel zitten. De beschuldigde tracht vergeefs een uitdrukking
-van onverschilligheid en onverstoorbaarheid aan te nemen: hij beseft,
-dat zijn houding veel te wenschen overliet. Die rekel van een jongen!
-Zoo iets is hem nog nooit overkomen! Zelfs niet met die
-meineeds-geschiedenis, toen hem ’t vuur zoo na aan de schenen gelegd
-werd, en hem bijna de toegang tot de balie ontzegd was: hij was toen
-immers geen oogenblik zijn aplomb kwijt geweest...
-
-De schreiende Mevrouw Jensen verschaft afleiding.
-
-«Frans, zwijg, in Gods naam» jammert ze.
-
-«Nee, moeder, ik zal niet zwijgen. Om u, ’t is om u! De huichelaar moet
-ontmaskerd worden. Ga van hem scheiden. De man is heelemaal in onze
-macht. Ik weet genoeg, om u makkelijk van hem af te helpen. Dan kunnen
-we nog eens gelukkig zijn.» Frans kijkt onderwijl verteederd naar zijn
-moeder, die daar als een toonbeeld van zielsellende in elkaar gedoken
-zit te schreien. «En u zal mij mijn geluk niet misgunnen, wel, moeder?»
-zegt hij innig.
-
-«Och Frans, wat ’n een onzin... wat ’n onzin!» brengt mevrouw Jensen
-tusschen haar tranen uit. «Hoe kan ik nou meewerken tot zulk een
-geluk?... Dat is.... dat is geen geluk.... Frans....»
-
-Het voorwerp van ’s jonkmans woede is intusschen hulpeloos op zijn
-vorige plaats gaan zitten. De andere wending, die ’t gesprek genomen
-heeft, is hem niet onwelkom: hij besluit af te wachten.
-
-«Och moeder», gaat Frans voort «u zal ’t later anders inzien.»
-
-«Nooit, jongen, nooit», stamelt ze, nog steeds zacht schreiend. «Hoe
-kun je zoo vergeten, wie je bent?! Denk er toch aan, dat je een
-eervolle naam draagt.»
-
-«Och wat! Een naam is alleen eervol, als de drager ernaar handelt. Ik
-zie niet in, waarom mijn naam zoo bizonder eervol zou wezen. Omdat ik
-de zoon ben van Mr. Jensen?»
-
-«Je bent van een deftige familie, Frans.» Mevrouw Jensen herstelt zich
-wat. «Je moeder is een freule Van Witstein tot Ravenhorst, vergeet dat
-toch ook niet. En je vader is een advokaat van naam, ook van een oude
-heel aanzienlijke familie. Je oom....»
-
-«Moeder, schei’ uit! Wat kan mij die familie schelen? Marta’s vader was
-een achtbaar man, haar oom—haar voogd—was rector van een gymnasium—een
-knap man en een man van eer.»
-
-«Maar zij, Frans, zij....»
-
-«Ik kan u daarover niet meer zeggen dan ik al gezegd heb. U zal dat
-later wel anders inzien. Maar ik wil deze zaak ook eindigen.» En zich
-ongeduldig weer tot zijn vader wendend, gaat hij voort:
-
-«Ik vraag u nu voor ’t laatst, om uw toestemming voor mijn huwelijk met
-Marta. Die toestemming zal voor mij ’t zelfde zijn, als dat u haar als
-eerbaar erkent.»
-
-Jensen heeft tijd gehad, om zich voor verdere tegenweer behoorlijk te
-bedenken. Komaan, hij moet een andere toon aanslaan, trachten
-gemoedelijk, ja vaderlijk te spreken.
-
-«Frans, je vraagt me ’t onmogelijke!» zegt hij na een oogenblik
-zwijgen, als had hij even geweifeld. «Hoe wil je nu, dat ik toe zal
-stemmen in een huwelijk met een vrouw, die een kind heeft—van een
-ander! Ga dat nu toch’s zelf bedaard en kalm na: dat zou immers een
-schande zijn, ook voor mij, en voor je moeder ook. Ik zou me schamen
-tegenover de menschen. Tegenover mijn cliënten...»
-
-«We zullen naar ’t buitenland gaan, als u dat verlangt.»
-
-«Dan zullen er toch praatjes loopen. Die zullen nadeelig zijn voor mijn
-naam...»
-
-Frans verbijt zich: hij voelt zijn drift weer opbruisen. «Daar is u
-bang voor», antwoordt hij scherp. «Dacht u dan dat uw naam zoo
-onbesproken was... nu?»
-
-«Frans, begin je nou weer?» roept Mevrouw Jensen huilerig. Haar
-betraande roode oogen kijken haast smeekend.
-
-«Ik kàn mijn toestemming niet geven», antwoordt Mr. Jensen op beslister
-toon dan te voren. De houding van zijn vrouw heeft hem grootendeels
-gerust gesteld. Dat hij een oogenblik heeft kunnen twijfelen aan haar
-blindheid!
-
-«En toch sta ik daarop», zegt Frans even beslist van toon.
-
-De ander der twistenden staat op, en doet weer een stap naar de deur.
-De jonge man blijft waar hij staat.
-
-«Kom, laat me eruit» roept Jensen. «Dit gesprek verveelt me danig. We
-zullen elkaar wel nader spreken.»
-
-«Misschien nooit meer,» bromt Frans.
-
-«Wil je daar vandaan gaan?» Jensen heeft zijn oude gezagtoon weer
-volkomen terug. «Laat me er door, zeg ik je, of ik roep de knecht.» En
-hij maakt een gebaar, als wilde hij naar de belknop gaan, op eenige
-schreden daar vandaan.
-
-«Waag dat’s», roept Frans nogmaals opvlammend «dan zeg ik in ’t bijzijn
-van Jacob, wat voor exemplaar of u is. Ik geef ruchtbaarheid aan de
-zaak.»
-
-Jensen weet eenige waardigheid te leggen in zijn woorden, als hij
-daartegen in brengt:
-
-«En de heele wereld zal je ongelijk geven, je veroordeelen. Laat me
-erdoor, als je belieft.»
-
-«Nee, eerst die toestemming.»
-
-Mevrouw Jensen heeft onderwijl weer haar stoel verlaten.
-
-«Frans» teemt ze, «wees toch niet zoo oneerbiedig tegen je vader. Ga
-daar vandaan!»
-
-«Oneerbiedig! Als ik u zeg, dat ik ’t laatste greintje eerbied voor die
-man verloren heb.»
-
-«Frans, Frans, ’t is je vader!»
-
-«Jammer genoeg! Ik erken geen heilig vaderschap of kindschap. Men eert
-zijn vader niet om het vader-zijn alleen! Daarvoor is geen dankbaarheid
-verschuldigd. Dankbaarheid zeker voor het genoegen, dat een man
-gesmaakt heeft, om je te verwekken! Een moeder lijdt nog voor je,
-ofschoon ze dat ook niet speciaal voor ’t pleizier van ’t kind doet.
-Als ze ’t zonder lijden de wereld in kon sturen, zou ze ’t zeker doen.
-Maar dat laat ik nog daar. Er is toch meer natuurlijke band tusschen
-moeder en kind. Maar een vader, een vader vind ik alleen eerbied waard,
-als hij zich een goed vader toont, als hij zich een goed opvoeder
-toont.»
-
-«Maar Frans, je vader heeft toch altijd goed voor je opvoeding
-gezorgd?»
-
-«Nou ja, voor ’t uiterlijke. Ik heb een door en door fatsoenlijke
-opvoeding gehad. Met de oudvaderlandsche klappen erbij. Maar de
-eigenlijke opvoeding—leiding en vorming van mijn jonge ziel, inprenting
-van mooie beginselen, eerbied en bewondering voor wat mooi en goed
-is—niets, niets! Niet dàt!» Een knip met duim en middenvinger. «Van u
-heb ik dat wèl gehad... zooveel als u me geven kon, moeder. Van u hou’
-ik, moeder. Van die man niets, al is ’t honderd maal mijn vader. Ik
-veracht hem.»
-
-Op Jensen’s gelaat verschijnt zijn diplomatische glimlach, die alles
-kan zeggen: hier lankmoedigheid voor jeugdige overmoed.
-
-«Is ’t je niet mogelijk, zonder beleedigingen te spreken?» vraagt hij
-wijs-bedaard. «Meen je daarmee soms verder te komen dan door kalm
-redeneeren?»
-
-«’t Kan me niet schelen. Ik begrijp, dat ik niets meer van u te wachten
-heb. Ik wil ook niets meer vragen. Niets, verstaat u? En ik zal mijn
-gang gaan. Ik zal u ook niet voor de rechter halen, en u trachten te
-dwingen tot toestemming voor een «fatsoenlijk huwelijk.» Maak u maar
-niet ongerust. Ik zal ’t zonder die toestemming wel doen. En ik zal
-mijn brood wel verdienen. Al maak ik dan ook zooveel niet als mijn
-vader, de brave advokaat. Ik zal een arme werkvrouw geen
-vijf-en-twintig gulden laten betalen voor ’t opmaken van een rekestje,
-dat haar zoon in de gevangenis noodig heelt, zooals u dat onlangs
-gedaan heeft. Daar ben ik ook toevallig achter gekomen. Zoo’n deftig
-advokaatje als u zal ik nooit worden: die laten zich duur betalen, ook
-door arme stumpers van werkvrouwen! Maar op mijn huwelijk zal zegen
-rusten, omdat het een huwelijk zal wezen, dat op liefde gegrond is...
-’t Zal niet gevloekt wezen als dat van mijn ouders.»
-
-«Frans, laat God je niet straffen voor die taal», roept Mevrouw Jensen
-in afschuw.
-
-«God zal hèm straffen, als er een God is,» geeft de jonge man terug,
-«want als die er is, is hij rechtvaardig. Praat me nog van God waar ’t
-zoo’n huwelijk betreft als van mijn vader. De man heeft niet alleen u
-getrouwd om uw geld, maar hij heeft zijn godsdienst verloochend op de
-koop toe: van «fijn» katholiek protestant geworden, om u te krijgen,
-moeder. Of is dat soms zoo niet?»
-
-«Frans!» roept zijn moeder met jammerende verontwaardiging. «Je weet
-heel goed, dat dat niet waar is. Ik heb je vader de oogen geopend voor
-de dwaling van zijn geloof. Hij is even oprecht geloovig als ik, hij
-gaat even trouw naar de kerk...»
-
-Jensen kijkt onderwijl in de lucht, en speelt weer met zijn
-horlogeketting.
-
-«Bah! ook al fatsoen, en aanstellerij,» gaat Frans even heftig voort.
-«Huichelarij, dat is alles. En dat u nog van zóó’n man houdt, moeder!
-Wat beklaag ik u! Maar de oogen zullen ook u eenmaal opengaan...» Hij
-zwijgt even, hijgend. «Ik moet weg, moeder,» hervat hij droevig. «Ik
-kan ’t hier niet langer uithouden. Er moest een eind aan komen. ’t Is
-nu alleen wat verhaast, maar ’t moest toch. ’t Moest...»
-
-De jonge man treedt op zijn moeder toe en omhelst haar innig. Zij
-ontvangt de liefkoozing geheel verbijsterd en wezenloos.
-
-Jensen is opgestaan en kijkt met stalen blik naar de twee. Hij snuift
-even, en er flitst een ironietje om zijn mond neus en oogen. Hij
-plaatst zich achter zijn stoel en neemt een rustige houding aan, als om
-kalm ’t tooneeltje daar vóor hem af te laten spelen.
-
-«Om u heb ik verdriet,» hervat Frans, met zijn eene hand op zijn
-moeders schouder. Deze zoekt afleiding in haar zakdoek, die ze
-zenuwachtig tegen ’t gelaat drukt. «Om u alleen vind ik het naar, dat
-ik weg moet. Ik zal u missen. Maar ’t zal niet voor altijd zijn,
-moedertje.» Hij legt nu ook zijn andere hand op de andere schouder der
-schreiende. Deze neemt de zakdoek van haar oogen weg, en staart in haar
-schoot. De jonge man ziet haar vol teederheid aan.
-
-«Niet voor altijd» gaat hij voort, «mijn hart zegt het me. Als u
-eenmaal van die man af is...»
-
-Mevrouw Jensen begint weer zacht te schreien.
-
-«Och wat ’n onzin, jongen,» stamelt ze. «Maar... ga je nu heusch weg?
-Dat mag immers niet.. Je zult nog tot bezinning komen. Neem nu toch
-geen overijld besluit, je zult er... immers.. spijt van hebben...»
-
-«Ik kàn niet, moeder. Ik kàn hier niet langer in huis blijven. Ik kan
-mijn vader niet meer zien.»
-
-De bedoelde haalt de schouders op, steeds bedaard waarnemend. Dat
-komediespelletje is merkwaardig sentimenteel, denkt hij: hij was in
-zijn jonge jaren heel wat nuchterder...
-
-«Maar, Frans, dat is immers gekkewerk» jammert Mevrouw Jensen, en weer
-komt de zakdoek te pas, om haar snikken te smoren—wat haar heel slecht
-gelukt. «Van je ouders weg te loopen, met een dolle kop... Dat kùn je
-niet... meenen... dat kun je niet meenen.»
-
-«Ik weet heel goed wat ik doe», antwoordt Frans, nu weer naast haar
-staande. «Ik ben volkomen kalm, dat ziet u wel. En ’t is ook niet zoo
-plotseling. Ik zeg u, mijn weggaan uit dit huis is alleen verhaast door
-wat er gebeurd is. Ik zou ’t tòch niet lang meer uitgehouden hebben. Ik
-wil niet langer door mijn vader onderhouden worden. Iedere hap eten,
-die ik hier in mijn mond steek, is me als medeplichtigheid aan roof,
-moeder: ik voel me, alsof ik het afneem van arme en ongelukkige
-menschen. Ja, ja, moeder, ik weet wel, dat onze rijkdom oorspronkelijk
-van u afkomstig is... Val me niet in de rede. Ik weet ook, dat Meester
-Jensen een van de groote advokaten hier in de stad is. Een van de beste
-voor «netelige» zaken.. Nee, moeder, die weelde hier in huis maakt me
-benauwd. Ik zal leven van de arbeid van mijn handen, van mijn geest,
-van eerlijke arbeid, moeder. En al ben ik niet vroom, ik zal toepassen
-wat u me geleerd heeft: bid en werk, al vat ik dat bidden anders op dan
-u. Bidden is voor mij gelooven in de onfeilbaarheid van mijn geweten en
-de kracht van mijn wil, als die ’t goede beoogt: mij van het bewustzijn
-daarvan doordringen, dat is voor mij bidden. En zulk een gebed wordt
-verhoord.»
-
-Mevrouw Jensen staart haar zoon een paar sekonden met verbazing en
-meewarigheid aan: ze kende haar jongen zoo niet. Wat ’n vloed van
-woorden, wat ’n hartstocht! En zulke denkbeelden: die waren niet van
-hem, die kònden niet van hem zijn! O, wat ’n onheil had die vrouw over
-hem, over haar gebracht; ze had hem heelemaal behekst, van de wijs
-gebracht met haar godslasterlijke ideeën!
-
-«Frans, wees toch niet zoo dwaas!» roept ze nog steeds schreiend. «Je
-slaat door, je weet niet wat je zegt...» Dan, na even zwijgen en op
-heel andere toon, angstig: «Wil je nu, nu dadelijk weg? En... vannacht
-dan? Heb je zelfs wel geld, om een week te leven?»
-
-Haar waterige oogen blikken hem hulpeloos aan.
-
-«Och, Carolien, geef je toch geen moeite», valt Jensen in, die
-onderwijl met een gezicht erbij gestaan heeft, als vond hij zichzelf
-een held van lankmoedigheid. «Laat hem gaan: hij zal wel met hangende
-pootjes terugkomen. ’t Zal een goeie les voor hem wezen. Let op mijn
-woorden: hij komt terug. Laat hem maar’s wat armoei lijden: best voor
-hem.»
-
-Frans verwaardigt zich niet, hier iets op te zeggen: hij kijkt alleen
-even over zijn schouder: van die kant kan niets nieuws hem deren!
-
-«Nu, moeder,» hervat hij «maak u niet ongerust, hoor. Ik geloof vast
-aan ons wederzien. Later! Geld heb ik niet noodig. Ik heb nog vrienden
-ook...»
-
-«En vriendinnen, ha, ha!» kan Jensen zich niet weerhouden uit te
-roepen.
-
-Frans noch zijn moeder letten op deze woorden. Hij heeft haar hand
-gegrepen.
-
-«Ga... je nou heusch... heen... heen?» snikt Mevrouw Jensen. «Och,
-jongen, bedenk je toch vóor het te laat is!»
-
-De jonge man valt haar in de armen.
-
-«Nu, dag, lieve moedertje. Ik blijf bij mijn besluit. Ik kan niet
-anders. Ik zal altijd met liefde aan u blijven denken.» Een kus. «Tot
-we elkaar weerzien.» Frans kust haar nog eens met groote haast
-overdreven hartelijkheid. «Dag, moedertje, sterkte, hoor. Ik weet, dat
-u ook aan mij zal denken: lief, zooals u altijd voor me geweest is.»
-Zijn oogen worden vochtig. «Vaarwel, moeder.» En hij kust haar nog
-eens, terwijl hij haar blijft omhelzen. De oude vrouw laat zich alles
-sprakeloos en als versuft welgevallen. Een paar maal poogt ze haar zoon
-te liefkoozen, maar de groote aandoening verlamt haar.
-
-«Kom, ga je nu?» vraagt Jensen op eens, zijn wrevel luchtend. «Dit
-fraaie tooneel heeft nu al lang genoeg geduurd. Goeie reis!»
-
-Frans kust nog eens zijn moeder, richt zich op, en gaat schijnbaar kalm
-naar de deur. Dan kijkt hij nog eens om.
-
-«Ik zal u schrijven, moeder», roept hij haar toe, en gaat de kamer uit.
-
-
-
-Nauw is de deur achter hem gesloten, of mevrouw Jensen staat op, en
-doet aarzelend en weifelend een paar stappen, als wilde ze hem achterna
-gaan. Dan richt ze zich naar de sofa, en gaat daar, heftig snikkend en
-met haar zakdoek werkend, op zitten. Haar kapsel is door ’t een en
-ander aan de eene zijde losgeraakt en een bosje sluike spichtige grauwe
-haren warrelen haar over slaap en wang. Het schreien heeft haar
-oogranden vuurrood gemaakt, en haar heele gezicht heeft iets
-gloeierigs, dat de vervallenheid der trekken misschien nog sterker doet
-uitkomen. Wie dit gelaat en deze povere gestalte samen zag met het
-bloeiende nog zoo jongdoende uiterlijk van Mr. Jensen, en de flauwe
-glimlach kon waarnemen, waarmee de laatste het in zijn oogen eenigszins
-komisch misbaar van zijn vrouw waarnam, kon de indruk niet ontgaan, dat
-die twee menschen als echtgenooten zeker ver vaneen stonden: dat ze
-sinds lang bij elkaar, niet met elkaar moesten leven....
-
-«Nou, dat heeft hij ’m geleverd, hé, dat zoontje van je?» zegt Jensen
-en treedt op de schreiende toe. Er is een bedoeling van goedigheid in
-de toon van zijn stem.
-
-«Ontzaggelijk veel aanleg voor komediant....» De ander slaat de oogen
-op.
-
-«Och, Jensen» kermt ze «je moet niet zoo hard zijn.... je bent veel te
-hard tegen die arme jongen geweest... Als hij nu ’s... as hij nu ’s...
-werkelijk wegbleef?»
-
-«Ha, ha, ha! Ik geloof er niets van.»
-
-«Zou je denken?» Weer kijkt ze hulpeloos op, haar oogen zwemmend in
-tranen.
-
-«Och, hij komt terug», antwoordt Jensen zoetsappig. «Hij komt terug.
-Droog nu maar je tranen. Geloof me toch. ’t Is allemaal bombarie,
-larie. Laat hem een paar maanden uitblijven.... Als hij genoeg van die
-meid heeft, komt hij stellig weer terug. En dan.... in dit geval, nu
-onze vrind ook voor zoo’n jengel van een kind te zorgen heeft, zal hij
-er wel gauw genoeg van krijgen. Hij komt terug. Let op mijn woorden.»
-Hij legt zijn hand op haar schouder. «Kom, kom, Carolien! Kom, wees nu
-wijs.»
-
-De ander vermant zich en staat op.
-
-«Ik kan hem niet zoo laten gaan», zegt ze vol onrust. «Ik moet in alle
-geval voor zijn goed zorgen. Hij is naar zijn kamer gegaan: pakt zeker
-zijn boeltje bijeen....»
-
-Met haar ietwat moeilijke schommelgang richt ze zich naar de deur.
-Jensen haalt de schouders op.
-
-Als zij ’t vertrek uit is, kijkt de achtergeblevene even in de
-richting, waar ze verdwenen is en meesmuilt. Dan draait hij met de
-linkerhand aan zijn knevel, vertrekt zijn mond weer in een lachplooi en
-schudt een paar maal het hoofd. Daarna werpt hij zich met een bruuske
-beweging op de sofa, slaat zijn linker been over het rechter, en haalt
-zijn sigarenkoker voor den dag.
-
-«Ziezoo», mompelt hij, en steekt langzaam een sigaar op. Peinzend
-staart hij de eerste wolkjes na.
-
-«Verd.... jongen» denkt hij «wat heeft-ie me daar een oogenblik van
-streek gebracht! Wat ’n dolle aanstellerij! En om zoo iets. Nu, toen ik
-jong was....» In de blauwe rook-spiralen van zijn havana doemen
-aangename herinneringsbeelden vóor Jensen’s geest op: hij ziet ze vóor
-zich, de vele blondjes en bruintjes, de slankjes en molligjes, die zijn
-gunst mochten erlangen.
-
-«Toen ik jong was» peinst hij weer in de oude gedachte-stroom, «trok ik
-me zoo’n liefdesgeschiedenis nooit zoo aan.... Hij kan trouwens doen
-wat hij wil: hij mag ophoepelen voor mijn part. En als hij terugkomt,
-opgepast. Een mooie gelegenheid, om Carolien weer geheel op mijn hand
-te krijgen.» Jensen slaat nu ’t rechterbeen over het linker, en fronst
-de wenkbrauwen, terwijl hij een paar sterke trekken aan zijn sigaar
-doet.
-
-Ja, hij moet die jongen alles vergeven, zeker. Hij is wel dom geweest,
-zich zoo te laten bang maken. Dat zaakje zal veel mooier afloopen dan
-hij een oogenblik gedacht heelt... Maar hoe kwam die bliksemsche jongen
-toch aan wat hij van hem wist?...
-
-Och, Carolien zou er toch niets van gelooven, al zag ze ’t met haar
-eigen oogen...
-
-Hij richt zich even hoog op waar hij zit, en werpt met zelfvoldoening
-een blik in de spiegel, tegenover hem aan de andere kant van de tafel.
-
-Weer volkomen in gemoeds-evenwicht blaast hij juist genoegelijk
-rookwolkjes vóor zich uit, als de deur weer opengaat en zijn vrouw
-binnen komt loopen.
-
-«Hij is al weg!» jammert ze. «Och God, hij schijnt al vooruit zijn
-koffertje gepakt te hebben. Hij had misschien... zoo iets verwacht...
-Ik kan ten minste nergens zijn koffertje zien. En Jacob zegt, dat hij,
-zooëven met een koffertje of zoo iets in de hand de voordeur uitgegaan
-is.»
-
-In hernieuwd schreien uitbarstend valt ze op een stoel neer.
-
-«Kom, vrouw», zegt Jensen gemoedelijk troostend, «maak je niet zoo
-naar. De jongen verdient het niet...»
-
-Hij staat op en gaat bij haar staan, nadat hij zijn sigaar op tafel op
-een aschbakje gelegd heeft.
-
-De ander blijft jammeren.
-
-«Ik zeg je, Jensen, hij komt... hij komt niet meer terug... Hij komt
-niet meer terug...»
-
-«Dwaasheid.»
-
-«En als hij ’s terugkwam... als hij ’s tot inkeer kwam,... zou je...
-zou jij hem dan alles kunnen vergeven? Hij heeft je zoo beleedigd..» De
-betraande oogen kijken even op, om dadelijk weer het schreien te
-hervatten.
-
-Jensen heeft zijn beste parade-toon, als hij grootmoedig antwoordt:
-
-«Of ik hem àlles vergeven zou? Wèl, natuurlijk! Ik denk er nauwelijks
-meer over. ’t Is immers alles jeugdige overmoed... Opbruising van ’t
-jonge bloed.»
-
-«Meen je dat, Jensen?»
-
-«Wel, zeker. Daar, mijn hand erop.»
-
-Ze neemt die mat aan, kijkt hem dankbaar aan.
-
-«Is ’t nu goed? Kom, ga nu maar naar je kamer, en neem wat rust. Je
-zult spoedig van hem hooren. Ik heb nog zaken af te doen.... Kom,
-Carolien.» Hij doet bizonder hartelijk, legt zijn eene hand op haar
-schouder, en laat haar met zachte drang opstaan.
-
-«Och Jensen, wat ben je goed, wat ben je goed!» stamelt ze en met
-wankelende stap verlaat ze weer het vertrek, om naar haar slaapkamer te
-sukkelen.
-
-Als ze weg is, neemt Jensen weer zijn sigaar op.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK IX.
-
-
-Toen Frans het ouderlijke huis in zijn groote opwinding verliet, wist
-hij eigenlijk niet recht, wat zijn naaste toekomst-plannen waren. Hij
-mocht niet langer samenwonen met zijn vader en moest met Marta een
-«nieuw leven» beginnen, dat was ’t eenige waarvan hij zich bewust was,
-maar tusschen die beide levens-stadiën lag een overgangstijdperk, dat
-besefte hij volkomen, en juist hierin zat voor hem de moeilijkheid.
-
-In zijn overspannen geestes-toestand leek hem dat anders: dat zou wel
-terechtkomen, meende hij: als hij maar eerst weg was, weg uit die
-drukkende beklemmende atmosfeer bij zijn vader thuis!
-
-Vaag begrijpend, dat hij wat kleeren en geld noodig zou hebben «voor de
-eerste tijd», had hij al ’t lijfgoed bij elkaar gescharreld dat voor ’t
-grijpen en vinden lag in zijn kamer, en al het geldswaardige en in geld
-omzetbare dat hij meedragen kon bijeengepakt. Zoo had hij nog een
-zomerpak, een paar schoenen en eenige verschooningen uit zijn kleerkast
-in zijn koffertje overgebracht; en afzonderlijk daarbij, vluchtig in
-een papiertje gepakt: een brillianten das-speld—een geschenkje van zijn
-moeder toen hij achttien jaar was geworden, dat hij niet meer droeg,
-omdat hij ’t wat opzichtig vond—verder een oud zilveren horloge—op stal
-gezet sinds hij in ’t bezit was van een gouden opvolger—en eindelijk
-een kleine verzameling gouden en zilveren munten en penningen, nog uit
-zijn jongenstijd—toen een ware schat, nu nog een aardig sommetje
-vertegenwoordigend.
-
-De heele pakkerij had enkele minuten geduurd. Het laatste voorwerp, dat
-in ’t koffertje ging, was ’t portret van zijn moeder. Dit haalde hij
-uit zijn studeerkamertje, waar ’t in een rond lijstje aan de muur hing.
-Uit dit vertrek hoefde hij verder niets mee te nemen. Buiten dat
-portret was daar niets te vinden, waar zijn hart aan hechtte, behalve
-dan zijn boeken. En die mee te nemen, daar was immers geen denken aan!
-
-Bij ’t afnemen van zijn moeders beeltenis dacht hij even aan de inhoud
-der laadjes van zijn schrijftafel... och, dat kon alles blijven: wat
-gaf hij om het pakje briefjes van Klaartje, en dat kiekje van haar!
-Kalverliefde! Zijn moeder zou daar wel voor zorgen, en hij liet de
-sleutels zitten. Er was niets van Marta: ze had hem immers nooit
-geschreven, en een portret bezat hij niet eens van haar.
-
-’t Afscheid aan ’t oord, waar hij gewoonlijk maar zoo’n klein deel van
-zijn tijd doorbracht, waar hij veel minder droomde van zijn liefde dan
-in ’t vertrek daarnaast, zijn slaapkamer, kon hem dus niet zwaar
-vallen.
-
-En hij was spoedig op straat, koffertje in de linkerhand, zijn paraplu
-erop gebonden, zomerjas om, ondanks de vrij warme avond, en zijn
-wandelstok in de rechter.
-
-Waarheen nu? Naar een hotel? Daar had hij al heel weinig zin in.
-Geroezemoes en drukte vond hij in zijn gemoedstoestand afschuwelijk. En
-dan: Amsterdam was per slot van zaken zoo groot niet, en ’t zou
-uitlekken, dat de «jonge Meneer Jensen weggeloopen» was. Nee, hij moest
-de stad uit, hoe eer hoe liever. Tegenover Marta was dat ook beter. Hij
-was bang voor zichzelf: zou hij anders wel sterk genoeg zijn, om haar
-nog een tijdlang te vermijden? En dat moest toch. Een eigenaardige
-schuchterheid weerhield hem, om haar dadelijk op de hoogte te stellen
-van ’t gebeurde, ondanks zijn afspraak en hoezeer zijn hart ook naar
-haar trok. Hij moest haar allengs voorbereiden. Eerst schrijven
-bijvoorbeeld. En dan uit een andere stad, ja, hij moest naar Leiden,
-naar Frederik... Die kon hem wel logeeren. Dat was een idee!
-
-Frans bedacht zich, dat hij in de zes maanden van zijn kennismaking met
-Marta, zijn vriend Frederik Van Elst geen enkele maal geschreven had,
-ook niet in antwoord op diens drie zoo echt joviale hartelijke brieven.
-In de laatste had hij schertsenderwijs met «vergetelheid» gedreigd, als
-Frans hardnekkig bleef «negeeren». En toen Frederik eenige dagen later
-te Amsterdam over was geweest als gedelegeerde van ’t Leidsch
-studenten-corps had Frans de gelegenheid laten voorbijgaan, om hem eens
-te ontmoeten; want toen de Leidsche student zijn oude schoolkameraad ’s
-middags op zijn eigen kwartier kwam opzoeken, liet Frans zich
-excuseeren: een college dat hij onmogelijk verzuimen kon... Ja, hij
-dacht er nu met schaamte aan. Toch moest hij even lachen. ’t Was wel
-fijn uitgedrukt, ofschoon... ’t was een heel bizonder «collegium». En,
-al wist hij heel goed, dat
-
-
- tres faciunt collegium
-
-
-voor dit geval had hij duo volkomen voldoende gevonden, en de tweede
-van die beiden was niet de professor geweest, die op bedoelde middag
-zijn wetenschap aan zijn jongeren mededeelde...
-
-Toch zou Frederik hem met vreugde inhalen. O, zeker. ’t Was een beste
-kerel, die Frits. En hij zou rekening houden met de heel bizondere
-omstandigheden. Ja, ja, Frits was de eenige, aan wie hij alles haarfijn
-zou kunnen vertellen. O, hij voelde behoefte daaraan. Dat zou hem
-opbeuren, nieuwe kracht geven, om voort te gaan op zijn eenmaal
-ingeslagen weg. Frits zou hem immers begrijpen, Frits zou ’t
-toejuichen, dat hij gevlucht was uit zijn vaders huis, als hij alles
-wist. Misschien kende hij Marta wel—althans van naam—want hij studeerde
-immers ook in de medicijnen. Hij «zat nu voor zijn doctoraal».
-
-Stellig, naar Frits moest hij. Hij zou hem vragen, eenige dagen bij hem
-te mogen logeeren. Dan zou hij verder zien.
-
-Met deze gedachten vervuld wandelde hij door Amsterdams avondstraten:
-Leidsche straat, Koningsplein, Heiligen-weg. En voordat hij ’t wist,
-herinnerde het gedrang—’t was Zaterdag—hem eraan, dat hij in de smalle
-Kalverstraat was aangekomen. Hij keek op zijn horloge: vijf minuten
-voor half negen: nog juist tijd, om aan ’t hoofdkantoor een telegram te
-bezorgen. Hij moest Frits toch even bericht zenden... En dan dadelijk
-naar de trein: de paardetram van de Dam zou hem nog juist vóor ’t
-vertrek van de trein aan ’t Centraalstation brengen.
-
-Frans reisde derde klas. Dat was de derde keer in zijn leven, dat hij
-anders dan eerste gereisd had; de beide vorige keeren vielen in zijn
-jongenstijd, toen hij met een heel gezelschap kameraden van school
-eenige wagen-afdeelingen gevuld had. Nu was ’t volkomen vrije keuze.
-Hij was immers een nieuw leven begonnen, had gebroken met alle
-overbodige weelde, onder ’t volk wou hij zich bewegen, als een werkman!
-
-Hij was immers zelf een werkman, wilde een arbeider zijn, die eerlijk
-zijn kost verdient. Nu wel nog niet, maar dan toch spoedig, heel
-spoedig. En voorloopig wilde hij zich wennen aan zijn nieuwe
-levens-opvattingen.
-
-Hij zette zich in een hoek. Naast hem vleide zich een reuzinne-gestalte
-neer met breede rokzwaai: een Zandvoortsche vischvrouw. Haar
-ontzaggelijke mand, waarin zeer blijkbaar visch gehuist had, zette ze
-tusschen haar en hem op de bank neer. Weldra bereikte de uitwaseming
-van de mand Frans’ neusgaten. Wat gaf hij er om! Was die vrouw niet een
-eerlijke arbeidster, een braaf werkmensch, zooals hij er ook een wezen
-zou, al was ’t dan op ander gebied? En de visscher tegenover hem met
-zijn groote klompen, die hij telkens verzette, zoodat Frans zijn
-«molières» ieder keer voor platdrukken moest behoeden, met zijn
-stinkstok, die hem in ’t gelaat mengelingen van tabak- en vischgeur
-deed zweven?
-
-Ook een eerlijk broodverdiener. Dat kon hij hem aanzien. ’t Stond te
-lezen in zijn stoere lichaamsbouw en in zijn heldere trouwe blauwe
-oogen. En de twee Joodsche handelsreizigers, weldra in druk gesprek,
-ook al rookend, dat het een aard had; waren dat ook geen nijveren,
-duizendmaal eerlijker dan zoo menige mooidoende Christen, die hij in
-zijn stand kende? De kerels namen ’t er eens van; ze rookten een
-sigaartje na hun vermoeiende dag, en vermaakten zich met een onschuldig
-praatje. Frans maakte de verrassende ontdekking, dat hij zich aangenaam
-voelde in dat gezelschap. Voor ’t eerst van zijn leven.
-
-Toch sloot hij na een poosje de oogen, en gaf zich aan zijn gedachten
-over.
-
-Toen hij te Leiden vlak vóor de woning van Frederik Van Elst stond
-bedacht hij voor ’t eerst, dat het wel wat laat was....
-
-Nou ja, Frits had zijn telegram....
-
-«Juffrouw, meneer van Elst thuis?»
-
-«Nee, meneer.»
-
-«Zoo? Heeft meneer mijn telegram niet ontvangen?»
-
-«O is uwes meneer Jensen uit Amsterdam?»
-
-Frans trippelde van ongeduld.
-
-«Ja» zei Frans kortaf.
-
-«O, komt uwes dan binnen. Meneer heit gezeid, u zou maar op meneer
-wachte. Meneer is seffens thuis.»
-
-«Zoo,» bromde Frans, ging de gang in, en de trap op.
-
-«U weet de weg?» De juffrouw verdween, om de lamp aan te steken.
-
-Jawel, hij was er kort vóor zijn eerste ontmoeting met Marta nog
-geweest: de kamer op de eerste verdieping vóor aan de gracht.
-
-De jonge man trad binnen, keek eens rond. Weinig veranderd: dezelfde
-eenvoudige studentekamer met de oude mahonie-houten meubels, de
-gaskroon, de ontzaggelijke canapé, met zwart leeren zitting en dito
-stoelen, de schrijftafel met de studeerlamp erop; de boekenplanken met
-de groene gordijnen en het Minerva-beeld. Daarover een breed rood lint
-met insigne. In een hoek het geraamte, zooals bij iedere «medicus»,
-onder het sergekleed, en dan de flesschen met griezeligheden op sterk
-water. Frans keek er met een bizondere blik naar, deze keer. Hij dacht
-aan zijn stormachtige middag op een andere studentekamer.
-
-Hij vleide zich in een der banale zwart-glanzende vouwstoelen bij het
-raam, met het onvermijdelijke sluimer-kussentje; keek nog eens rond,
-uit pure verveling. Wat ’n ongezellige inrichting, dacht hij. Anders
-bij Marta! Wat ’n platen, daar aan die wand! Hoe kon Frits ze dulden!
-Vreemd dat hij daar vroeger nooit zoo op gelet had... De eene stelde
-een dwepende juffrouw aan een blauw meer voor, de andere daartegenover
-een vrijend paartje in een bootje, ook al op een meer bij maanlicht.
-Wat ’n huilerige weeë gevoelerigheid van de ouwe doos! Van de
-«schilderijen» dwaalde Frans’ blik naar het gebloemde rood-en-groene
-behang. Afzichtelijk! En die spiegel met al de kaartjes, programs,
-portretten zelfs... Hoe onoogelijk! En dan die staande klok met het
-vergulde amortje met boog en pijl, en de stolp daaroverheen, de
-vergulde kandelabertjes aan weerskanten. Onuitstaanbaar alledaagsch
-plat prozaïsch zot! Geen gezelligheid, geen smaak... nergens een spoor.
-
-«He» zei Frans en stond op met een trek van ergernis op zijn gezicht:
-hier kun je ook duidelijk zien, dat de ziel ontbreekt, dacht hij. De
-ziel! Dat is de lieve vrouw, die... Arme Frits: een moeder of zuster
-had hij niet, en overigens zou ’t nog wel ’t zelfde met hem zijn als
-voor een half jaar. Frits dacht heel diepzinnig over de vrouwen, kon er
-heel ernstig over «hannesen» hij mocht «de vrouw in abstracto» wel,
-maar in werkelijkheid meed hij ze liever. De exemplaren, die je zoo
-zag, waren meestal «niet veel zaaks.» Zoo’n enkele, nou ja... Och nee,
-hij hield er zich liever niet mee op...
-
-Frans glimlachte, terwijl hij het groene gordijn der boekenkast met een
-rukje opzij schoof, en afgetrokken naar de titels der rijen boeken
-keek. Och, die Frits hield zich groot... Schuwheid en schuchterheid
-altemaal, verborgen onder een schijn van geringschatting; een vertoon
-van ruw cynisme... De ware zou voor hem ook nog wel’s komen; dan zou
-je’s zien, hoe de man veranderde. Zoo’n kerel, met zoo’n hart als goud,
-zoo door-en-door goed en warmvoelend, in zijn binnenste zoo innig
-liefde-behoevend... die kòn immers op den duur niet buiten vrouwelijke
-invloed leven! Och, hij kende hem zooveel jaren, en nog altijd die
-komische ruwheids-aanstellerij. Hoe menig keer had Frans er hem om
-uitgelachen. En dan die tegenstrijdigheid nu en dan, je moest zoo’n
-brief ’s van hem lezen, zooals de laatste bijvoorbeeld...
-
-Frans nam onwillekeurig een boek in de hand. Een atlas van
-huidziekten... gekleurd! Sloeg ’t met een klap weer dicht, zette het
-weer weg. Kinderachtig eigenlijk. Marta moest toch ook diezelfde dingen
-bestudeeren. En wat was die studie anders dan een vorm van hooge
-menschenliefde... Hij nam een ander boek, een heel dik boek ditmaal,
-ook met illustraties. Hij bladerde erin. Keek eens naar de
-titel—«Geburtshilfe»—en bladerde nog eens. Bleef lezen en was weldra
-verdiept; terwijl hij staan bleef bij de kast. Vreemde, nooit gekende
-aandoeningen doorhuiverden hem. Hij dacht aan een jonge vrouw en haar
-lijden in de eenzaamheid, de ellende harer verlatenheid bij al haar
-lichamelijke smart. En hij zag haar vóor zich, zooals hij haar die
-middag op haar kamer had gezien, in haar wondere berusting, haar
-frissche levensmoed. «O, Marta!» mompelde hij onwillekeurig, en hij
-voelde zijn oogen vochtig worden.
-
-Hij las verder, met kloppend hart. Zijn wangen gloeiden, zijn vingers
-omklemden de band van ’t boek met krampachtige vastheid. Zoo, staande,
-bleef hij lezen, de eene bladzijde na de andere, onweerstaanbaar
-geboeid, gekluisterd door ’t onderwerp in zijn koel-bezadigde
-uiteenzetting, overmand door ontzag voor ’t mysterie der geboorte.
-
-«Zoo!» klonk opeens een vrij ruwe, maar vroolijk heldere stem. «Ben jij
-aan de studie?»
-
-Verschrikt en als verdwaasd keek Frans op. ’t Was Frederik. Haastig
-zette hij ’t boek weg.
-
-«Och,» antwoordde hij een beetje verlegen «ik heb uit verveling maar
-een van je boeken opgenomen.»
-
-«Je scheen er nogal in verdiept. Wel, wel, je hebt je dus niet te erg
-verveeld.» De vrienden schudden elkaar de hand.
-
-De gastheer nam zijn late gast nauwkeurig op, keek hem strak aan.
-
-«Ga daar zitten. Je hebt me zeker niet kwalijk genomen, dat ik je zoo
-ontvangen heb?»
-
-Frans schudde lachend het hoofd, zette zich bij de tafel. Frederik
-bleef staan.
-
-«Zeg’s, is er wat bizonders met jou? Zeker wel... Maar je zult
-misschien moê en dorstig zijn. Wat gebruiken? Een glas wijn, bier of
-wat anders?»
-
-«Och nee, dank je... Of... jawel, geef me maar wat wijn en water... Je
-hebt mijn telegram dus behoorlijk ontvangen?»
-
-«Nou ja, natuurlijk... Zoo erg behoorlijk anders niet.»
-
-De jonge medicus scharrelde in zijn buffet, bracht het noodige te
-voorschijn, en zette het op de tafel. Onderwijl wierp hij een steelsche
-blik naar zijn vriend.
-
-«Zoo,» zei Frans «wat laat, he? Och, maar kerel, ’t is ook zoo’n
-bizonder geval.»
-
-«Zal wel.»
-
-«Ja, dat is ’t: ik was je anders niet zoo lastig gevallen.»
-
-«Och, dat nou niet. Je bent welkom, natuurlijk. Wij zijn zulke ouwe
-vrinden.. Maar zeg, wat is er nou eigenlijk? Je ziet er zoo vreemd uit,
-zoo miserabel, zou ik haast zeggen.»
-
-Frans nam een teug wijn en water, lette er niet op, dat de ander niet
-meedronk.
-
-«Een beroerd geval ook, Frits: eenig in mijn leven.»
-
-«Verliefd?»
-
-Frederik ging eindelijk ook zitten, stak een sigaar op, keek Frans weer
-strak aan. Deze haalde de schouders op, lachte bitterzoetjes:
-
-«Dacht ik ’t niet? Je schrijft zoo zes maanden lang niet, negeert me
-dood-gewoon. En dan ineens zoo’n nachtelijke overval... Maar vóor we
-verder gaan: blijf je hier logeeren, ik bedoel hier bij mij?»
-
-«Ja, liefst wel. Als ’t kan ten minste...»
-
-«Alles kan. Ik zal ’t even de juffrouw zeggen; ik zal zien, dat ik ’t
-’m lever.»
-
-Frederik ging even de kamer uit, vond ’t wat laat om te schellen. Toen
-hij terugkwam, zat zijn gast met de eene hand onder het hoofd.
-
-«In orde, hoor. Ik snap ’t best: je bent liever niet onder vreemden,
-he?»
-
-«Nee.»
-
-«Kom, vertel nou ’s op. Lucht je hart! Is ’t heel naar?»
-
-«O, kerel...»
-
-De jonge medicus zette zich tot luisteren.
-
-Daar kwam ’t heele verhaal van zijn vriends wedervaren op de afgeloopen
-dag, bij stukken en brokken, hartstochtelijk en onsamenhangend; in
-korte, vaak afgebroken zinnen, naïef-oprecht en soms teeder als de
-biecht van een heel jong meisje, nu en dan wild als de klacht van een
-ijlende koortslijder.
-
-De ander luisterde aandachtig, knikte alleen af en toe, of gaf een
-enkel «hm» van instemming of begrijpen, met een kleine
-wenkbrauw-rijzing of lipvertrekking.
-
-«Daar, nou weet je alles,» eindigde Frans zijn verhaal En hij keek
-Frits in ’t leuke ronde kale blozende gezicht.
-
-De laatste bleef nog enkele sekonden zwijgen, kneep even de kleine
-oogen met de witte wenkbrauwen bijna dicht, en liet daarna de huid van
-zijn vrij hoog voorhoofd met de witte wenkbrauwen en het kort gehouden
-witte rattekop-haar een schuifbeweging naar boven maken. Toen gingen de
-wenkbrauwen nòg iets op, de snorlooze lippen drukten zich heel vast
-op-een.
-
-«Ezel!» klonk het kortaf en strak.
-
-Het bedrukte gezicht van Frans met de vragende uitdrukking in mond en
-oogen, vormde een typisch tegenbeeld met de iet of wat clown-achtige
-tronie van zijn vriend.
-
-«Ja, een voorbeeldelooze ezel, een stomme «feutus», of eigenlijk een
-zeekwal—want die heeft geen hersens—en laat zich door het eerste het
-beste stroominkje in ’t water maar losweeken en meedrijven.»
-
-Frits was opgestaan en liep met zijn sigaar tusschen de tanden geklemd,
-scheef in zijn mond, door de kamer.
-
-«Zoo» zei de ander, toen hij begon te bekomen van zijn verbazing.
-
-«Jij bent...»
-
-«Zwijg... Kom je om raad bij me, of hoe heb ik ’t met je?»
-
-«Ja, goed» mokte Frans.
-
-«Luister dan. Je gaat nou naar bed en morgen as de bl.... naar je vader
-terug. En heel in de vorm je excuus maken.»
-
-«Onmogelijk!»
-
-«Wat wou je dan? Heb ik nou geen gelijk, als ik je hersen-capaciteit
-gelijk nul stel? Zeker naar Marta?»
-
-«Och, natuurlijk niet!»
-
-«Op je zelf gaan wonen, ergens in Amsterdam?»
-
-«Of in ’t buitenland.»
-
-«Je hebt zeker geld genoeg.»
-
-«Nou ja, een half jaar zal ik ’t wel kunnen uithouden.»
-
-«En dan?»
-
-«Dan kan ik werken...»
-
-«Ha, ha, ha, jij werken! Wat? Schrijven zeker?»
-
-«Waarom niet?»
-
-«O ja, dat’s waar, ik heb wel eens een stukje van je gezien in onze
-Minerva en je Amsterdamsche Studenten-almanak. Niet zonder talent. Hm,
-jawel.»
-
-«Ik kan me oefenen. Aan een redactie van een blad...»
-
-«ja, ja, zeker, aan zoo’n blad kun je in ons land na een jaar of tien,
-vijftien soms een behoorlijk inkomen verdienen. En in ’t buitenland sta
-je verkeerd met je taal. In ons land is schrijverskunst al heel laag
-aangeslagen: de staat doet er niets voor... Kijk ’s naar zoo’n
-Rijksmuseum. En de andere kunsten. En het publiek? Dat maalt immers wat
-om «vaderlandsche» letteren.»
-
-«Ik verlang geen rijkdom. En later heb ik toch mijn erfdeel.»
-
-«Je zeurt, vriend Frans. Je vertelt me, dat je ’t een half jaar kunt
-volhouden. Daarna begint je ellende; want ik voorspel je, je kunt niet
-van je pen leven, behoorlijk tenminste niet. Zeker niet getrouwd. En
-dan... Nee, laat me uitspreken. En dan trouw je toch, natuurlijk. En ’t
-slot van de geschiedenis is, dat je... dat Marta jou onderhoudt.»
-
-Frits was vlak vóor zijn vriend blijven staan, keek hem strak in de
-oogen.
-
-«Dat zou ik nooit dulden, dat snap je toch ook wel.»
-
-«Dulden, dulden... maar als je eenmaal samenbent... Nee, baasje: doe
-wat ik je geraden heb. En zie de kat uit de boom. Haast heb je immers
-niet...»
-
-«Onmogelijk,» mompelde de ander, die ondanks zijn verzet de logica van
-Frits ongemakkelijk vond.
-
-«Je moet het zelf weten.»
-
-«Ik kan niet langer thuis zijn.»
-
-«Nou ja, slaap er maar ’s over. Je bent moe en overspannen: je moet
-naar bed. Slaap nu maar een gat in de dag morgen. En dan kun je nog
-zien. Goeie nacht, hoor. Ik ga naar kooi. Zal ik jou je
-slaapgelegenheid wijzen?»
-
-Frans liet zich leiden, mak als een lammetje. Hij had nog nooit te
-voren zoo goed—zoo onprettig—gevoeld, dat Frits met zijn twee jaar
-meerderheid in leeftijd, ook verstandelijk zijn meerdere was.
-
-
-
-Na een tien-urige rust, waarin zijn jeugdig frisch gestel alle schade
-ingehaald had, nam Frans afscheid van zijn gastheer. Hij liet deze in
-het onzekere aangaande zijn eerste plannen.
-
-Weer te Amsterdam besloot hij even bij Marta aan te gaan. ’t Was toch
-beter, haar alles te vertellen. Zeker, natuurlijk: hij moest haar zelf
-alles meedeelen. En zij was immers verstandig, zou hem sterken in zijn
-voornemens.
-
-Hij gaf zijn koffertje af in een klein hotel, waar hij een kamer nam,
-en stapte op de tram, die hem naar de straat zou brengen, waar Marta
-woonde.
-
-Ze was niet thuis: uit de stad, zei de huisjuffrouw, die hem nauwelijks
-te woord wilde staan. Waarheen wist ze niet.
-
-Frans begreep gauw, dat Marta haar kind was gaan opzoeken. Wat zou hij
-daar zelf graag heengaan, haar daar gadeslaan in haar omgang met dat
-kind! ’t Was een onmogelijkheid, voor ’t oogenblik ten minste; want
-blijkbaar hield zij ’t voor iedereen geheim, waar ze de kleine jongen
-in de kost gedaan had.
-
-Mistroostig bracht Frans eenige uren in zijn hotel door met het lezen
-van kranten. ’s Avonds om een uur of acht zond hij een kruier met een
-briefje, waarin hij haar een ontmoeting bij Kras voorstelde.
-
-Een half uur vóor de afgesproken tijd stapte Frans de welbekende ingang
-van Krasnapolski binnen. Een gegons van stemmen en voetgeschuifel,
-getik van vorken en lepels, geklik en gestoot van flesschen glazen en
-borden klonk door de groote ruimte der eetzaal met het hooge glazen dak
-en de weelderige plant-versieringen. De lucht was nog bezwangerd met
-een eigenaardig weezoet-zurig mengsel van etensgeuren en uitwasemingen
-van wijn, bier en andere dranken. Kelners met helder-witte voorschoten
-liepen af en aan met hun bladen, flesschen en glazen, handig sturend
-door de rijen gedekte en ongedekte tafeltjes en de daartusschen
-wemelende menschendrukte. Aan enkele tafeltjes zat men nog te eten of
-onder een glas wijn na te praten, aan de meeste werd slechts gedronken
-of een gelegenheids-lekkernijtje verorberd. Eerzame «kleine
-luiden»—man, vrouw en eenig kroost, deden zich te goed aan de beroemde
-pannekoeken van Kras, vader ernstig beschermend, moeder goedig
-vollemaan-achtig, kinderen stralend van uitgaans-vreugde.
-
-Frans keek met afgetrokken blik naar al dit leven om hem heen, terwijl
-hij aan een tafeltje dicht bij de ingang plaats nam. Hij dacht aan de
-keeren, dat hij met Marta daar in diezelfde zaal gegeten had: daar
-schuin aan de overkant dicht bij de doorgang naar de zoogenaamde
-«Wintertuin» achterin.
-
-Zondagavond was hij er nog nooit geweest. ’t Was er wat erg «balsemiek»
-roezemoezig: zou hij wel blijven, als Marta kwam, of dan ergens anders
-heengaan?
-
-Telkens keek hij naar voren. Marta was erg stipt, ze zou wel niet lang
-meer uitblijven. He, nog tien minuten: ging zijn horloge niet goed?
-Wonderlijk: hij verbeeldde zich, daar al zoo’n heele poos te zijn!
-
-Daar zag hij een dame zonder geleide, met lichte bloeze, stroohoedje...
-of hoorde die vent bij haar, met die hooge hoed en dat zotte
-zondagsgezicht? Och ja, hoe kon hij zoo dom zijn! Maar er drongen ook
-zooveel menschen tegelijk naar binnen op dat oogenblik, en hij keek
-door de glazen deur, die telkens open en toe zwaaide. Onwillekeurig
-moest hij lachen: dat Marta! Hoofd en bovenlijf deden aan haar
-denken—in de verte!—maar die gang, die voeten!
-
-Daar was ze dan toch werkelijk: hij kon haar duidelijk waarnemen, ze
-was alleen in de gang.
-
-De glazen deur werd opengestooten en vlug, rank en bevallig stapte het
-kleine vrouwtje de groote zaal in. Frans deed, of hij haar niet zag:
-hij woû ’s opletten, of ze hem dadelijk zou opmerken. En hij verborg
-zich achter een krant, tersluiks erlangs kijkend, om haar niet uit het
-oog te verliezen, als ze hem voorbij mocht loopen. Wat zag ze er lief
-uit! Wat keken haar levendige oogen helder en opgeruimd, wat stond die
-lichtpaarse bloeze met die donkerbruine voetvrije rok haar keurig!
-
-Met vlugge stapjes liep Marta de doorloop in, die langs Frans’ tafel
-leidde, week hier en daar uit, met harmonisch lijfbeweeg. Ze zag hem
-niet! Of deed ze zoo, de schalk? Reeds was ze een paar pas voorbij zijn
-plaats.
-
-Hij sprong op, stapte haar achterna, had haar weldra ingehaald.
-
-«Marta!» riep hij halfluid, om de menschen, stootte haar even aan. En
-zij, alsof ze schrok:
-
-«Wel Frans!» Ze keken elkaar aan, en bij de ontmoeting hunner blikken
-blonk er een hartelijke lach in beider oogen.
-
-Een oogenblik later zaten ze samen aan een tafeltje in ’t achterste
-zaalgedeelte, in ’t oude hoekje, dat gelukkig vrij was. Wat waren ze
-blij elkaar terug te zien, en veilig eenzaam, ondanks ’t zondagsche
-geroezemoes der Kras-bezoekers om hen heen!
-
-’t Was zulk een genot, elkaar weer te zien! Beiden zagen er goed uit,
-en voelden ’t jonge leven moedig en hoopvol in zich bruisen. Frans
-dacht niet meer aan bezwaren. Hij vertelde ’t gebeurde. De manier was
-heel anders dan bij zijn vriend Frits.
-
-Marta’s hart popelde: o, ze begreep ’t heel goed, hij kon nu niet meer
-terug. Haar verlangen, haar dorsten naar geluk na die jaren van
-harts-verweezing, overstemde alle verstandelijkheid.
-
-Ze spraken beiden zacht, bijna fluisterend. Zij knikte telkens, met
-stralende oogen hem aanziende. Of ze zei: «Ja.. zeker.» En toen Frans
-uitgesproken had, greep hij haar hand, naast het tafeltje, bijna
-eronder.
-
-«Ik kan niet langer zonder jou leven, Marta,» zei hij zacht.
-
-Een kelner kwam op hen af. Frans liet Marta’s hand los, bestelde
-haastig wat.
-
-«Twee koffie... Jij ook immers, Marta?»
-
-Zij knikte.
-
-«Hoe is t met.... waar je geweest ben vandaag?»
-
-Marta kleurde.
-
-«O best... Hij maakt ’t heel goed.... Ik had behoefte hem te zien
-na.... onze verklaring.»
-
-Frans keek haar zwijgend aan.
-
-«Ik woû hem in ons geluk laten deelen, Frans. Ja, lach jij maar. Ik heb
-dat op mijn manier wel gedaan gekregen....»
-
-«We moeten zoo spoedig mogelijk weg,» zei de jonge man.
-
-«Alle drie....»
-
-Marta knikte, zielsgelukkig.
-
-«Ik zal werken, hard werken. En we zullen er wel komen.»
-
-O ja zeker: daar was ze niet bang voor. Haar praktische kijk op ’t
-leven deed haar twijfelen aan de groote verwachtingen van haar vriend.
-Hij zou in de eerste tijd niet veel verdienen.... Maar wat zou dat nòg!
-Zij had genoeg, al was ’t niet veel. Gaf hij haar niet zijn steun, zijn
-bescherming als man, zijn edele toewijding aan hun beider belangen, aan
-de hare en die van haar ongelukkig kind? Opende hij haar niet een
-toekomst van geluk?
-
-Ze was vrouw en ze was jong....
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK X.
-
-
-Weer zaten ze met hun beiden aan éen tafeltje, ditmaal was het in de
-veranda van een vrij groot hotel in een Duitsche universiteits-stad. Ze
-hadden tien uur sporen achter de rug. Waren beiden vermoeid. De heele
-maaltijd over had het gesprek gekwijnd. Beiden waren vol van gemoed, op
-nooit gekende wijze ontroerd door ’t besef van hun daad: deze intrede
-in hun gemeenschapsleven. Hun huwelijk.
-
-Frans zat achterover in zijn stoel, die hij een beetje achteruit
-geschoven had, nog met zijn servet op schoot, en staarde naar buiten.
-’t Was acht uur, en de schaduwen begonnen te vallen over het geboomte
-en struikgewas in ’t stille tuintje vóor hem. Een poeierig rozig licht
-deed rechts op de achtergrond tegen de tuinmuur het glas der kassen
-vurig tintelen, en wierp een sprank van goudgloed op de groote
-zwart-glazen bol op het middelste bloembed.
-
-Zij waren de eenige gasten, die nog in de veranda zaten. Van binnen,
-uit de groote eetzaal, klonk piano-muziek, een wals, en nu en dan
-ertusschen gegons van pratende menschen, overgeblevenen van de «ronde
-tafel». Frans en Marta hadden de stilte gezocht, hadden beiden ook geen
-lust gehad, toilet te maken, en, na zich wat opgeknapt te hebben, hun
-luchtige reiskleeding aangehouden.
-
-Marta waagde een elleboog op tafel, steunde het teekenachtig kopje op
-de eene hand.
-
-«Waarom rook je niet, Frans?» vroeg ze opeens opkijkend.
-
-«Och.... ik heb geen trek.» Hij bleef naar buiten staren en zag niet,
-dat Marta even kleurde.
-
-«Slaapt de kleine vent rustig?» vroeg Frans na eenige oogenblikken.
-
-«O, als een roos.»
-
-«Zal ik ’s even gaan kijken?»
-
-«Jij?»
-
-«Ja zeker, waarom niet? Hij slaapt zoo alléen....»
-
-«Nou ja, daar is hij aan gewend! En hij vond ’t wat aardig, zoo’n mooi
-kamertje te krijgen....»
-
-«’t Is alles zoo nieuw en vreemd voor hem.... En hij slaapt in zoo’n
-groot bed.»
-
-De jonge man was al opgestaan, blij dat hij een voorwendsel had, al
-maakte hij zichzelf wijs, dat het louter belangstelling was voor zijn
-pleegkind.
-
-Hij wendde zich nog even tot Marta:
-
-«Blijf jij hier zitten? Ga je niet naar binnen?»
-
-«Nee, nee.... ik wacht hier wel op je.»
-
-Ze kijkt hem lachend na. Dan, naar de tuin gekeerd, tuurt ze in de
-avondvredigheid. De wals binnen klinkt nu zacht en slepend. Ze kende
-hem: ’t was de zoogenaamde «valse mélancolique» van Chopin. Goed
-gespeeld, heel goed.... Is ’t een man die daar speelt?.... O nee, ’t
-moet een vrouw wezen: die zoo echt vrouwelijke muziek kan alleen door
-een vrouw zóo innig gespeeld worden.... waar had ze die wals toch ’t
-laatst gehoord? O ja, in ’t Concertgebouw in Amsterdam.... die avond,
-dat ze Frans ook gezien had, een maand zoowat na hun eerste ontmoeting.
-Ze hadden elkaar toen even gegroet, heel uit de verte.... O ja, dat was
-die Fransche pianist... Heerlijk, heerlijk.... Deze speelt ook bizonder
-goed.... Ze geeft zich geheel aan de weemoedsbekoring der tonen. Opeens
-voelt ze een hand op haar schouder, kijkt verrast op, als ontwakend.
-
-«Kom, Marta, ga jij nu maar rusten. De kleine slaapt lekker: hij zal
-wel moe geweest zijn, arm kereltje! Maar jij zult het ook zijn. Ga je
-nu?»
-
-Ze blijft even besluiteloos.
-
-«Ja, wat dunkt je? Maar.... ben jij dan niet moe?»
-
-Weer kleurt ze. Frans ziet ’t.
-
-«Nou ja.... een beetje. Ik ben sterk.... kan ertegen!»
-
-«Ben ik dan soms zoo’n poppetje? Dat is ook wat!»
-
-«Nee, maar je hebt slaap, dat zie ik aan je oogen.»
-
-«Och kom!»
-
-«Zie je wel? Je gaapt al.»
-
-Werkelijk houdt Marta even de hand vóor de mond.
-
-«Je hebt gelijk» zegt ze. En er vliegt een trekje over haar gelaat,
-zooals Frans het zoo goed kende: het lichtglansje van innige
-vriendelijkheid, dat haar gansche gezichtje opklaarde, als ’t een
-oogenblik te voren wat stroef en strak gestaan had. Ze had een van die
-vrouwentypen, welke door zoo’n gemoeds-uitstralinkje plotseling veel
-vermooien, als toonde zich dan opeens hun ware lieve innerlijkheid ten
-volle.
-
-Ze staat op, lacht weer, zegt een mislukt grapje:
-
-«Je bent mijn man, en ik moet gehoorzamen...» Daarna blijft ze nog
-dralen.
-
-«Tot straks.... ik kom later wel. Rust jij maar. Daar staan wipstoelen.
-Ik ga naar de muziek luisteren.» Hij wees naar een ander deel der
-veranda. «Ik ga nog wat «klimaatschieten», zooals ze in Indië zeggen.
-Ik heb nog heelemaal geen slaap, heusch. ’t Is ook nog veel te vroeg.»
-
-Hij kijkt op zijn horloge. Zij staat vlak bij hem, zwijgend. Hij trekt
-haar naar zich toe, en kust haar innig.
-
-«Over een paar uurtjes... als je rustig slaapt, kom ik ook. Ik zal geen
-leven maken.»
-
-Ze kijkt hem aan, met haar stralende vriendelijkheid.
-
-«Naächt!» zegt ze zacht, en verdwijnt door de deur in de veranda, die
-naar de gang leidt.
-
-Frans slenterde naar een der wipstoelen in ’t andere deel der veranda.
-Daar ging hij zitten, strekte zich behagelijk uit.
-
-Hij verbeeldde zich, dat hij trek in een kop thee had, en riep om een
-kelner. Toen de man het bestelde bracht, was hij vergeten, dat hij erom
-gevraagd had. Hij dronk een teug, en liet de rest staan, spreidde de
-handen met de vingers over elkaar, en leunde weer achterover. Wat
-voelde hij zich vreemd te moede! En toch, dat was immers geluk, ’t
-groote geluk dat nu gekomen was? Hij had ’t aanvaard met zijn gansche
-hart: hij aanbad immers Marta. En ’t besef, dat hij haar verlost had
-uit een leven van gemoedsverkerkering, dat deed zijn boezem zwellen van
-zoete zelfvoldoening en teederheid... Vier dagen van opgewonden, druk
-beredderen en plannen maken waren ’t geweest, die laatste, die ze samen
-nog te Amsterdam hadden doorgebracht; des daags de straten afloopend,
-om bestellingen te doen, steeds samen; of samen naar de kostmenschen
-van de kleine jongen buiten, bij elkaar de maaltijden gebruikend bij
-Kras, en alleen ’s nachts gescheiden, Frans in zijn hotel, zij op haar
-kamer... Marta was opeens veel spraakzamer geworden, veel opgewekter,
-en de jonge man sloeg die verandering gade met een deelname aan haar
-gevoelens, die hij alleen liet blijken door een blik, een liefkoozing
-of een warmer toon in zijn woorden. Hij had in stilte gejubeld over
-deze vrijmaking van twee menschen, deze herleving, die immers óok zijn
-wedergeboorte was.
-
-Maar aan dat alles dacht Frans nu niet met klaarte.
-
-De bonte wisseling van indrukken en aandoeningen der laatste dagen ging
-thans vervaagd en verdoezeld opnieuw zijn geest voorbij, zonder orde of
-evenmaat. ’t Kon hem niet schelen, nee, hij wilde het zoo: hij wilde
-zich dompelen in die weelde als de half-ontwaakte, die genotvol
-terugzinkt in een droom, waarvan hij de bizonderheden flauw beseft,
-waarvan hij alleen ’t heerlijke voelt.
-
-Zoo dommelend en droomend zat Frans met half-dichtgeknepen oogen, soms
-opturend naar de mooie heldere zomerhemel, waar de sterren zich
-begonnen te vertoonen.
-
-Frans was anders geen droomer. Er was nu ook iets anders, dat hem dreef
-tot deze voor hem zoo ongewone mijmerij, heel iets anders dan de lust
-tot overpeinzing van zijn nieuw geluk. Hij voelde een groote
-schuchterheid. Hij, vroeger de losse, vroolijke student, nooit
-verlegen, ja overmoedig-vrij of onverschillig in ’t gezelschap van
-fatsoenlijke vrouwen of meisjes, en «door de wol geverfd» wat de omgang
-met de andere soort betrof, hij was nu schuchter, haast bang voor het
-eerste nachtelijk samenzijn met zijn vriendin. Zijn eenige ware
-vriendin, zij wier intiemste gedachten en gevoelens hij meende te
-kennen! Nu zijn vrouw...
-
-Afschuw en walg hadden hem altijd weerhouden, om, gelijk menigeen van
-zijn kennissen onder de studenten, minnehandel te zoeken van veilen
-aard. Zelfs in zijn meest opgewonden «fuif-stemming,» wanneer de wijn
-hem overigens van de wijs gebracht had,—en soms op de meest
-dubbelzinnige oorden van verstrooiing of vermaak—bleef Frans in dat
-eene dezelfde. En ook in de grootste kalmte, er over redeneerend met
-zijn vrienden—op naïef-hoogernstige, wijsneuzige manier, zooals jonge
-studenten kunnen doen—had hij steeds woorden van ergernis en afkeuring
-voor afdwalingen op bedoeld gebied. Nu en dan onder vrienden «vroolijk
-zijn»—zoo eens in de maand dronken zijn, «lijk» zelfs een enkele
-keer—nu ja, wat zou dat! Voor een jongmensch, een student! Onze
-nationale toegeeflijkheid op dit punt deelde Frans, met de afkeuring
-voor die andere zwakheid van jonge mannen. Ook hij vond onkuischheid
-tien maal erger dan onmatigheid. En hij meende ’t.
-
-Frans was dus, hoe «ontgroend» ook in zijn verhouding tot de vrouw,
-maagdelijk als een jongmeisje, al mocht men hem dan in zijn tijd vóor
-de kennismaking met Marta vergelijken met een «demi-vierge» van Marcel
-Prévort.
-
-Hij had ondanks die ingewijdheid nooit begrepen, waarin dan toch die
-hoogere levenservaring en wijsheid van sommige zijner kennissen
-bestonden, wanneer ze om hun scharrelavontuurtjes daarop in zijn
-bijzijn pochten: zij kenden de liefde! Jawel, hij begreep nu vaag, dat,
-als zij hem met recht groen mochten noemen op dat gebied, zij volkomen
-vreemdeling moesten wezen in ’t land van geheimenis waar hij nu
-binnentrad....
-
-Frans had een heele poos in zijn wipstoel liggen mijmeren, toen het
-ophouden der pianomuziek binnen, hem als onwillekeurig naar zijn
-horloge deed grijpen. Half twaalf! Hij keek eens rond: geen sterveling
-om hem heen, en achter hem in de groote zaal was nog maar éen gaslamp
-aangelaten. Hij stond op. Kom, hij moest nu ook maar naar bed. Marta
-sliep zeker al rustig....
-
-Door de half duistere veranda stapte hij, de twee glazen deuren
-voorbij, naar de deur der gang, die toegang gaf tot de breede trap.
-
-Hun kamer was op de eerste verdieping, no 3. Bijna geruischloos ging
-hij naar boven, langzaam, met gebogen hoofd, als telde hij bedachtzaam
-iedere schrede op de flauw verlichte mollige looper. Zijn hart bonsde,
-toen hij op ’t eerste portaal vlak vóor de deur stond met het zwarte
-cijfer op ’t wit-emailen plaatje. Daarbij, op de vloer, stonden twee
-kleine schoenen, die van Marta. Zot, dat hij zoo beefde! Dat hij er
-niet eens aan gedacht had, dat Marta de deur wel kon gesloten hebben...
-Hij sloeg zijn hand aan de kruk. Nee, eerst zijn schoenen uitdoen. Hij
-draaide de knop om, zoo zacht als hij kon. Gelukkig, het slot was er
-niet op. Hij ging binnen, op zijn teenen, sloot de deur weer heel
-voorzichtig. Toen keek hij rond.
-
-In het zachte wazige schijnsel der gaslamp, die half neergedraaid was,
-zag de kamer er droomerig-vredig uit: frissche lichtkleurig-overtrokken
-stoeltjes, twee ledikanten met ouderwetsche frisch-getinte
-lit-d’ange-gordijnen—gele parketvloer, grijsblauw behang, waarop een
-paar fleurige aquarellen in ronde lijsten, aan weerskanten van een
-groote glazen deur, die op een balkon uitkwam, en waarover een
-donkerblauwe drapeering en daaronder lichtere valgordijnen; vlak
-tegenover de glazen deuren, rechts van de binnentredende, en dus tegen
-de wand tusschen de beide bedden, een sierlijke waschtafel met marmeren
-blad, aan de eene kant daarvan een kolossale verstelbare spiegel op een
-standaard, en aan de andere een spiegelkast. De gaslamp juist in ’t
-midden, overstolpt met blauwig matglas.
-
-Van de plek, waar de jonge man stond, kon hij in ’t eene bed zien. Dat
-was blijkbaar onaangeroerd. Hij luistert aandachtig: een geregelde
-ademhaling ruischt uit het andere bed, bij welks voeteneind hij staat.
-Zacht schijnsel van licht valt door de dunne gordijnen en maakt die
-half-doorzichtig. De streeling van een fijne geur van vrouwelijke
-toilet-weelde doet hem nu eerst aan, doet hem sterker ademhalen. Met
-iets als een zucht treedt hij vooruit, en komt zoo in de ruimte
-tusschen de ledikanten: hij wil haar even zien, zooals ze daar rust,
-wil haar dan goeden nacht kussen met een lange liefkoozende blik. En
-dan terug, om zich vlug en geruischloos uit te kleeden achter zijn bed,
-en zich kalmpjes te rusten te leggen...
-
-Als hij vóor Marta’s bed is gekomen, blijft hij staan. Daar ligt ze met
-het zwarte lokkenkopje tegen ’t witte kussen, het halve bovenlijf boven
-’t dek, de rechterhand er boven over.
-
-Ze houdt het gelaat naar hem toegekeerd, de oogleden met de lange
-zwarte gesloten wimpers, een flauwe glimlach op de dunne fijne lippen,
-met het doezel-lijntje van donshaartjes erop. Wat ziet ze er lief uit,
-en ongewoon in die omlijsting van wolkig witte kant in ’t wazig blauwe
-schemerlicht, in ’t groote witte bed!..
-
-Onweerstaanbaar aangetrokken komt Frans zachtkens een schrede nader.
-Hij wil zich vooroverbuigen en haar hand, die op het dek ligt, even
-aanraken met zijn lippen. Daar zal ze wel niet van wakker worden...
-
-Marta slaat de oogen op en lacht.
-
-«Dwaze jongen! Dacht je dat ik sliep? Nu, op deze avond?»
-
-Een oogenblik staat hij verbluft, als verbijsterd, gevangen door de
-zoete macht dier lieve stem, de innigheid van die blik.
-
-Dan overweldigt hem een groote teederheidsdrang. En zijn lippen zoeken
-haar mond.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XI.
-
-
-Drie jaar later. De schemering begint te vallen op een avond in ’t
-laatst van September. Door de openstaande glazen deuren en de beide
-zijramen eveneens wijd-open, van het ruime, gezellige vertrek—de
-gemeenschappelijke studeerkamer van Frans en Marta—stroomt met het late
-licht een heerlijke avondkoelte.
-
-Van de plaats, waar Frans met over de borst gekruiste armen geleund
-staat tegen een der deurposten, op ’t bordesje, dat naar de tuin leidt,
-heeft hij een prachtig uitzicht: achter de haag, achter de groene
-weelde vóor hem, rijst het terrein glooiend tot zoover het oog reikt,
-en overal zijn ’t rijke wijngaarden—bruine aarde en donkere
-loofmassa’s, waartusschen de zwarte trossen gluren; in regelmatige
-gelederen rijen zich de stokken met hun bladerdek, als een leger van
-fantastische monnikken in donkergroene pijen optrekkend in onafzienbare
-stoet. Links is de gezichteinder beperkt door de eerste huizenrijen der
-stad—eerst enkele villatjes met popperige tuintjes en veranda’s en
-balkons, daar in de verte blinkend en glanzend in het avondlicht als
-nieuw Neurenbergsch speelgoed. En vlak daarvoor korenvelden, waar de
-grond nu hel geel lijkt, doorstippeld met het oker der stoppels.
-
-Het is vredig rondom. Alleen het verre geratel van een enkele boerekar,
-of het gepuf van een voorbijsnellend treintje ginds bij de stad, waar
-een deel van de lijn flauw zichtbaar is in haar kromming, en een
-voetstap op het mulle zand vóor langs het huis, verder niets dan rust
-en verademing alom.
-
-Maar ’t zelfde tooneel van landelijke schoon, dat Frans op diezelfde
-plek zoo vaak geboeid heeft, heeft thans niet de minste bekoring voor
-hem.
-
-Hij kijkt zonder te zien, en de rust en vredigheid van buiten dringen
-niet in zijn gemoed door.
-
-’t Is zelfs, of hem die kalmte in de natuur na een wijle hindert; want
-hij verlaat zijn rustige houding, en begint met gebogen hoofd en de
-handen op de rug op het bordesje heen en weer te stappen. Nauwelijks
-heeft hij zoo driemaal de breedte der kamer gemeten, of Marta’s stem
-klinkt van binnen.
-
-«Hè, Frans, wat loop je daar vervelend te ijsberen: je beneemt me mijn
-licht ook nog telkens... Zeg, heb je wat, heb je iets waarover je
-pikert?»
-
-«Ik, och niks... Maar, wat voer je uit?»
-
-Hij stapt naar binnen en kijkt over haar schouder «Brieven schrijven?
-O, ik zie ’t al: huishoudboekje. Zoo, zoo, klopt alles? Hm.»
-
-Ze kijkt hem lachend aan, met een spottrekje op haar lippen.
-
-«Je bent toch een bovenste beste huisvrouw. Wie had dat ooit gedacht?
-Nou ja, hou je nou maar stil: ik bedoel het goed. En dan zoo altijd
-dezelfde! Altijd diezelfde kalme bedaarde opgewektheid...» Hij kust
-haar en buigt daartoe haar hoofd achterover, terwijl hij achter haar
-staat. Ze blijft een poosje in deze houding hem aankijken, zonder iets
-te zeggen.
-
-«Waarom?»
-
-«Ik wou’s goed zien, hoe je gezicht stond.»
-
-«Zoo.»
-
-Marta draait zich om op haar lessenaar-stoeltje en, terwijl ze haar
-beide armen om Frans’ middel slaat, zet ze haar fysionomisch onderzoek
-voort.
-
-«Je voelt je niet gelukkig, Frans», zegt ze opeens.
-
-«Och, je zeurt.»
-
-«Waarom frons je dan je wenkbrauwen?»
-
-«Je doet ook zulke vreemde vragen!»
-
-«Ik vraag niet eens: ik maak een diagnose op. De uitdrukking van je
-oogen bevalt me niet.»
-
-«En? Wat constateer je?»
-
-«Gemoeds-aberratie en geheugen-verzwakking.»
-
-«Zeg maar gerust: gekrenkte geestvermogens! Jullie artsen is ’t toch om
-een vaagheid te doen.»
-
-«Nee, nee, in alle ernst.» Opstaande grijpt de jonge vrouw naar een
-wand-kalender, waarop een paar groote zwarte cijfers staan, en houdt
-hem die onder de neus. «Daar, kijk!»
-
-«Nou, wat zou dat? De 28ste, dat wist ik!»
-
-«En een week geleden, verleden Donderdag?»
-
-«De 21ste.»
-
-«Precies: onze trouwdag, Frans.»
-
-«O ja, dat’s waar...»
-
-«Je was ’t maar mooi vergeten.»
-
-«Och, je went zoo aan geluk... dat je de tijd niet meer gaat afmeten.
-Maar jij dan?»
-
-«Ik heb er wel degelijk aan gedacht. Maar, toen ik merkte dat ’t je
-ontging, wou ik er maar liever niet over spreken... ’t Was wel ànders
-verleden jaar, Frans, en twee jaar geleden... toen was ’t je eerste
-woord bij je morgenkus...»
-
-«Och, hecht je daar zóo aan?»
-
-«Zeker, Frans: waarom zouden wij onze trouwdag niet herdenken, evenals
-alle getrouwde menschen, als ze gelukkig zijn? Alle «fatsoenlijk»
-getrouwde menschen...»
-
-Frans antwoordt niet. Zij kijkt hem scherp aan.
-
-«Alweer die frons! Nee, Frans, je ziet er bezorgd uit. Al een heele
-tijd merk ik dat. Je lijkt ouder dan vroeger: vijf jaar ouder dan...
-voor kort nog.»
-
-«Nou ja, ik draag nu een baard.»
-
-«Die droeg je twee jaar geleden ook al. Nee, je voorhoofd, je oogen,
-Frans... Kom.» En meteen neemt ze zijn eene arm. «Ga maar’s met me mee,
-daar op de sofa. Laten we weer ’s op ons oude plekje zitten.»
-
-Frans laat zich leiden, en ze zetten zich naast elkaar, hij in de hoek
-bij ’t raam, zij meer naar binnen. Ze hebben zoo honderden malen naast
-elkaar gezeten in ’t dommelig vooravond-uurtje, wanneer zooals nu de
-kleine jongen naar bed was.
-
-De jonge man grijpt haar hand en streelt die op afgetrokken wijze.
-
-«Ik ben tevreden, Frans», hervat Marta na een kort zwijgen, «als ik
-denk aan al wat we in deze drie jaar doorleefd hebben, heb ik reden tot
-dankbaarheid. Ook aan jou.»
-
-«Aan mij?»
-
-«Ja zeker. Je hebt je woord gehouden tegenover mijn jongen. Wat heeft
-dat kind zich aan je gehecht! Ik ben soms jaloersch, wil je dat wel
-gelooven?»
-
-Hij slaat zijn arm om Marta’s middel. Haar donkere kijkers zeggen hem
-in hun opslag, dat hij dat al eerder had moeten doen.
-
-«Och praat me daar nu maar niet over. Ik hoû van de jongen: anders zou
-ik zeker niet zoo... aardig tegen hem zijn. Heelemaal geen verdienste
-dus. C’est mon bon plaisir, voilà tout!»
-
-«Weet je nog», valt de jonge vrouw weer in na enkele sekonden zwaar van
-onbestemde gedachten, als warend tusschen hen beiden, «hoe we bijna ons
-vertrek hierheen uitgesteld hadden om die ongelukkige akte van
-eerbied?»
-
-«Hm, ja, bijna... Jij woû met alle geweld je zin doorzetten.»
-
-«En jij de jouwe.»
-
-«Maar ik heb toegegeven.» Frans zucht.
-
-«Een fraaie eerbied, die je met zoo’n akte van eerbied te kennen geeft!
-Je dwingt iemand—je vader nota bene—en dan nog van eerbied te
-spreken...»
-
-«Een term, zooals zooveel in ’t recht. Een formaliteit... He nee, ’t
-spijt me nu toch, dat we mijn vader toen niet op die manier...»
-
-«Kom, Frans, laten we daarover nu niet weer beginnen. Je weet, hoe ik
-daarover denk. En dacht. En je hebt me immers gelijk gegeven. Je weet
-evengoed als ik, waarom ik daar niet in kon berusten.»
-
-«Jawel, kieschheid tegenover mijn vader, ook tegenover moeder. En dan
-jouw trots...»
-
-«Fierheid wil je zeggen. Frans. Hoe kon ik nu ooit goed vinden, dat je
-vader gedwongen werd, zijn toestemming te geven voor een huwelijk van
-mij met zijn zoon: dat ik dus met dwang in zijn familie kwam? Dat zou
-’t toch feitelijk wezen. En dan tegenover je ouders, je moeder vooral.
-Die verdiende toch niet, dat haar zoon schande werd aangedaan...
-schande in haar oogen tenminste.»
-
-«Och, overdreven! Bovendien, is ’t nu zooveel beter?» Als onwillekeurig
-heeft Frans zijn arm losgemaakt van Marta’s middel.
-
-Met groote bezorgdheid kijkt zij hem aan: alweer die rimpels, die
-sombere trek.
-
-«Frans, begin je spijt te krijgen?» zegt ze. Een vage angst komt nu bij
-haar boven. Toen ze kort te voren sprak van zijn geluk was die angst er
-niet: ze schertste toen.
-
-«Och Marta, je begrijpt me verkeerd. Spijt! Wat ’n onzin! Nee, ik
-bedoel niet anders, dan dat je moeder onze tegenwoordige... manier van
-samenleven als nòg grooter schande beschouwt.»
-
-’t Laatste was er als met een ruk uitgestooten. De trek van
-gemelijkheid en ergernis is er op Frans’ gezicht niet beter op
-geworden. Hij staart nu recht vóor zich uit, als zàg hij ’t voorwerp
-van zijn bezorgdheid daar tastbaar vóor zich liggen.
-
-«Nu ja, goed, maar nu rekent ze mij tenminste niet tot de familie...»
-Haar toon verraadt een zekere ongemakkelijkheid, die ze moeite doet te
-onderdrukken. «En je vader... die beschouwt ons huwelijk als een
-concubinaat, als een «liaison»... waar heel gauw... of ten minste te
-eeniger tijd een einde aan moet komen.»
-
-«Spreek me niet over mijn vader. Wat ik je bidden mag, Marta! Mijn
-bloed kookt nog! Hè, als ik aan ons afscheid denk... Die arme moeder!»
-
-Frans laat het hoofd zinken.
-
-«Kom, Frans, wat doe je vreemd! Zooeven ook al, toen je zoo heen en
-weer liep op ’t bordes... Wat is er toch?»
-
-De ander staat driftig op.
-
-«Och, er is iets... niets van belang... of tenminste... niets waarover
-we hoeven te praten... ’t Geeft toch niets... geen mier...»
-
-Met de handen in zijn broekzakken, eenigszins wijdbeens en ’t hoofd
-omhoog gewipt met booze onderlip, stijfgesloten, als weerhoudend een
-drang van wilde woorden en met bijna gesloten oogen staart de jonge man
-naar buiten, door de open deuren
-
-De kamer is bij gedeelten oranjerood verlicht: de westelijke hemel,
-recht vóor ’t bordes, is nu éen gloed al gloed.
-
-Waar Marta zit heerscht reeds een halfdonker. De volle baard van Frans
-lijkt, waar hij staat, veel heller blond, nu ’t zonlicht erop schijnt.
-Zijn mannelijk profiel komt scherp uit. Zij ziet iets nieuws aan hem,
-iets ongewoons, en haar angst jaagt haar op. Ze legt haar hand op zijn
-schouder.
-
-«Zeg, Frans, wat is dát nou? Je hebt iets dat je hindert... dat je naar
-maakt, en je zegt ’t mij niet: heb ik je vertrouwen dan verloren?»
-
-Er is iets als een snik in de angstige vleiing van die welbekende lieve
-stem. Hij vat haar hartstochtelijk om haar middel en trekt haar ranke
-lichaam naar zich toe. En hij ziet, dat er een vochtglans blinkt in
-haar vragende groote oogen.
-
-«Mijn vertrouwen niet meer? Mijn liefste, liefste lieveling! Mijn
-alles! ’t Is juist omdat ik je zoo liefheb, dat ik me soms zoo naar
-maak om... om die kleinigheden...»
-
-«Och, je bedoelt zeker dat geval met... onze jongen.»
-
-«Dat ook. Je wil immers zeggen, toen hij huilend thuiskwam van school?»
-
-Marta dacht aan een gebeurtenis, die een paar maanden geleden was
-voorgevallen. Een paar kinderen van de bewaarschool hadden de kleine
-Bram voor «hoerekind» uitgescholden. Frans had het zich nogal
-aangetrokken, was naar de juffrouw, de directrice gegaan. De kinderen
-waren gestraft. Zij had gedacht, dat hij de zaak veel te hoog opnam;
-had zelf erom gelachen, en zijn ergernis niet de moeite waard gevonden.
-’t Kind was op een andere bewaarschool gedaan.
-
-Nu schrijnde de herinnering.
-
-«Maar Frans, denk je daar nu nóg aan?» zegt ze luchtiger dan ze meent.
-«Kinderen van vijf of zes jaar!» «Zooals de ouden zongen, zoo piepen de
-jongen: zelf begrepen die kinderen immers niet wat ze zeiden.»
-
-«’t Ging van de ouders uit, natuurlijk... Maar die kinderen wisten toch
-heel goed, dat het een scheldwoord was. Och maar, was ’t dat alleen
-maar.... Trouwens, we konden al die dingen verwachten, we wisten dat
-ons leven een strijd zou wezen. Ik dacht, dat je je over die nietigheid
-allang heengezet hadt. Evenals ik. Laat jij nu al de moed zinken? We
-lijden om ons idee, Frans. ’t Is er immers niet minder mooi om.»
-
-«Mooi, mooi... maar we hadden die narigheden kunnen vermijden.....»
-
-Marta laat het hoofd zinken en antwoordt niet. Er is een bittere trek
-op haar gezichtje gekomen, en ’t staat even in de harde plooi. Eén
-sekonde ook maar, dan verzacht haar gansche wezen even plotseling.
-Frans heeft de verandering niet kunnen waarnemen—hij staat half
-afgewend en Marta zit in de doezelige schemering—maar hij hoort haar
-stem de streelend-mollig-diepe toon aannemen: ’t alt-geluid van haar
-innigheid, dat hij zoo liefheeft, dat hem steeds dezelfde warmte in ’t
-gemoed wekt.
-
-«Maar je zegt me niet alles. Frans. Is er weer wat nieuws.... een
-nieuwe ervaring op dat gebied?»
-
-«Als je ’t dan met alle geweld weten wil, ja.»
-
-Mismoedig haalt hij zijn zakportefeuille voor den dag, zoekt met
-gefronste wenkbrauwen en driftige vingerbewegingen, haalt er een brief
-uit.
-
-«Daar, lees. Ik had er jou anders liever buiten gehouden.»
-
-Hij spreekt met een soort afgebeten onvriendelijkheid, ondanks de in
-zijn gemoed gewekte troostbehoefte.
-
-Marta let er niet op. Met de brief in de hand gaat ze naast haar vriend
-staan, en leest gretig. En Frans ziet, hoe haar koonen onder ’t lezen
-gaan gloeien en haar oogen versomberen.
-
-«Hè, wat ’n kleinzieligheid!» roept ze «Wat ’n afschuwelijke
-bekrompenheid!»
-
-«Ja.....» En Frans haalt de schouders op.
-
-«En laat je ’t er bij?»
-
-«Wat wil je, dat ik doen zal? Ik kan die menschen toch niet gaan
-bekeeren?»
-
-De jonge vrouw kan haar oogen nog niet goed gelooven: ze kijkt het
-schriftuur nog eens in. Dan blijft ze even in gedachten. «Maar, Frans,
-zou je denken, dat het daarom was?» begint ze weer.
-
-«Wel, natuurlijk. Waarom anders! Ik had zooveel gebouwd op die
-medewerking! Onze jonge vereeniging was zoo mooi op touw gezet. Jouw
-illuzie, van ouds al.... Weet je niet, dat je me vroeger in onze
-vriendschapstijd, zoo dikwijls daarover gesproken hebt? Dat je toen zoo
-vaak je ergernis geuit hebt over de slechte verloskundige hulp, die
-vrouwen uit de werkmans-stand krijgen, en over de erbarmelijke
-hygiënische toestanden in hun huishoudens?» Marta ziet hem met groote
-aandachtsoogen aan en knikt even. «Ik was zoo trotsch op ons
-geesteskind! Ik had er ’t mijne ook toe gedaan: dat goedkoop
-rechtskundig advies aan de werklui, die als leden waren toegetreden.
-Dat was ook zoo iets goeds.... En nu....»
-
-«Nou ja, Frans, éen zoo’n donatrice, die zich terugtrekt....»
-
-Zonder te antwoorden haalt Frans twee andere brieven uit de
-portefeuille, die hij in de hand was blijven houden.
-
-«Daar, nog twee donateurs deze keer. Als dat zoo voortgaat... sterft
-onze vereeniging aan verval van krachten... En dat na... laat me’s
-kijken... zeven maanden levens.»
-
-Zenuwachtig woelt hij door zijn baard, nu en dan een blik slaande naar
-de lezende naast hem.
-
-«Ja, ik zie ’t», zegt deze, zonder ’t hoofd op te heffen. «Deze hier is
-nog erger... En wat ’n brutaliteit, om zich zoo uit te drukken.
-Eigentumliche Verhältnisse worin Sie leben... können ehrsamen
-Arbeiterfamilien schwerlich zum Vorbild dienen. Dat is eenvoudig
-idioot! En deze... jawel, kort en bondig, maar tusschen de regels
-hetzelfde liedje. Och dat fatsoen, dat fatsoen! ’t Is een misselijke
-komedie.»
-
-Ze geeft de brieven terug, en zet zich moedeloos op een stoel. Frans
-blijft zwijgen, en stapt, nu met de linkerhand aan zijn baard, in het
-studeervertrek heen en weer.
-
-«Wat wil je nu doen?» vraagt de ander, als hij weer vlak vóor haar is
-gekomen.
-
-«Niets. Berusten. Er is eenvoudig niet anders op.»
-
-«Doe nog moeite bij anderen. Kom, je hebt nog vrienden genoeg.» Dan
-zwijgen beiden. Pijnlijk hangt de stilte om hen. De avondschaduwen
-vallen dichter en dichter, verdoezelend en vervagend wat in ’t vertrek
-nog zichtbaar is. De wingerd, weelderig neerrankend van ’t
-bordes-afdakje, lijkt nu zwarte kant tegen ’t karmozijn en vlammenrood
-van ’t westen.
-
-Marta zucht. Frans is op ’t bordes gaan staan, en leunt in zijn vorige
-houding tegen een deurpost. Marta’s zwaar zuchten doet hem opkijken.
-Hij ziet haar aan, trekt dan zijn wenkbrauwen hoog op, snuift met een
-snikgeluidje, en zucht dan ook diep. ’t Fluiten van een voorbijgaande
-trein—ginds bij de stad—snerpt fijn-fel door de stilte. Dan ’t
-rommelend gerol der wagens als een verre zwakke donder, nog éen
-langgerekte woest-brutale nagalm van de stoomfluit, en dan een dof
-geruisch, dat plotseling ophoudt. En weer stilte.
-
-«De trein van half zeven!» zegt Marta. «Zeg, hoe laat verwacht je die
-lui hier?»
-
-«De leden van ons bestuur, wil je zeggen? Goed, dat ik er aan denk...
-Die kunnen straks hier zijn... over een half uurtje.» Meteen gaat de
-jonge man naar zijn schrijftafel, en ordent er ’t een en ander. Marta
-slaat hem van haar plaats gade.
-
-«Ik vind ’t toch niet aardig van je, dat je me die brieven niet eerder
-hebt laten zien,» hervat ze.
-
-«Die eene was al bijna een maand oud... Waarom heb je dat gedaan?»
-
-«Och, ik weet ’t niet... Je zou er toch van hooren. Vandaag.»
-
-«Had je die brieven dan niet eerder moeten overleggen? Onze secretaris
-en onze penningmeester.»
-
-«Eigenlijk wel.» Frans blijft scharrelen in zijn papieren, met zijn
-gedachten er half bij. «Och maar... kwade tijding komt immers altijd
-bij tijds genoeg. En ze waren bovendien aan mij persoonlijk gericht. Ik
-zal ze straks wel overleggen.»
-
-«Ik ben wel benieuwd, wat ze er van zeggen zullen» gaat de ander na
-eenige oogenblikken voort. «Ze zullen natuurlijk verontwaardigd zijn.»
-
-Zonder om te zien, haalt Frans de schouders op.
-
-«Ik wil ’t hopen» zegt hij. «Misschien wel...»
-
-«Och, waar denk je aan? Ze kennen immers allen onze verhouding.»
-
-«Ik heb er nooit over gesproken.» De papieren op de schrijftafel
-schijnen in orde te wezen, en Frans heeft zich naar zijn vrouw gewend.
-Zijn toon heeft iets troosteloos-onverschilligs. «Behalve tegen die
-twee... Dr. Kegel en zijn vrouw», vervolgt hij.
-
-«Maar, Frans! De menschen wèten ’t toch!... Hoe komen de ouders van die
-kinderen er dan aan, je weet wel?»
-
-«God mag ’t weten! Ik hang ’t de lui niet aan de neus. Of vind jij
-soms, dat ik daar zooveel mogelijk bekendheid aan geven moet!»
-
-«Kom, wees nu niet zoo knorrig... Dat bedoel ik natuurlijk niet. Maar
-je kon toch...»
-
-«Marta, neem me niet kwalijk: je zeurt daar al heel vreemd.»
-
-’t Klinkt nog kregeliger dan te voren. Marta gaat naar hem toe, en zegt
-op verdrietige, maar liefvleiende toon:
-
-«Wees nu niet boos, Frans.» Doch ’t bruist en woelt te veel in zijn
-gemoed, om vriendelijk terug te zijn. Een eigenaardige
-tegenstrijdigheid in ’t menschelijk gevoelsleven maakt, dat hij,
-innerlijk getroffen en geroerd door Marta’s neerslachtig, haast
-smartelijk klinkende woorden, er toch een prikkel in vindt om nòg
-knorriger te doen.
-
-«Nee maar, hoe kun je nu toch zoo gek over die dingen denken?!»
-antwoordt hij heftig. «Denk je dan, dat gewone getrouwde menschen met
-hun trouw-akte op hun borst gespeld rondloopen! En dat zou nog
-makkelijker gaan dan aan iedereen te gaan vertellen: «Zeg weet je wel,
-hoe ik met mijn vrouw leef? In vrije liefde.» En, als verlegen met zijn
-houding, kijkt de jonge man weer naar de papieren van zijn
-schrijftafel, en verlegt een portefeuille.
-
-«Je hebt gelijk» zegt ze. Dan kijkt ze rond in ’t vertrek, waar ’t nu
-bijna donker is, en doet een paar schreden. Ze vindt een houten paardje
-op de grond bij de deur. Ze raapt het op en zucht.
-
-«Ik ga even naar de kleine vent zien... We hebben nog wat tijd, he?»
-
-Frans kijkt zwijgend op zijn horloge, dan naar de klok op de
-schoorsteen. Maar hij kan de wijzers niet goed meer onderscheiden van
-de plaats waar hij staat, en hij knikt even met driftige knik.
-
-Als Marta heengaat met een «Ik ga me meteen kleeden», volgt haar zijn
-blik, als gedachteloos. Dan gaat hij zitten, en steunt het hoofd op
-beide handen, leunend op het blad van zijn schrijftafel.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XII.
-
-
-Een stevige klop aan de deur doet de jonge advokaat opschrikken uit
-zijn mijmering. Hij strijkt haastig met de eene hand door zijn haar,
-verschikt zijn dasje.
-
-«Binnen!» roept hij.
-
-«Stoor ik?» zegt een forsche zware stem. «Ik ben maar zoo boven
-gekomen... Zoo, zit je hier nog te schemeren?»
-
-Frans staat verward op en stamelt verlegen:
-
-«Och ja.» Hij kan nauwelijks zijn woorden vinden, nu hij Duitsch moet
-spreken. «Dat is niets, hoor... Je bent alleen wat vroeg voor onze
-vergadering... Komt je vrouw niet? Maar ga zitten.»
-
-«Zeker, stellig... ik ga weer weg: ik kom alleen ’s kijken. Ik kom zoo
-regelrecht van een patiënt. Ik dacht: ik zal onderweg even aanloopen.
-Ik moest toch langs je huis, en ik wou weten, of onze vergadering nog
-doorging.»
-
-«Doorging? Waarom niet? Je hadt toch kennis gekregen?»
-
-«Jawel, maar...»
-
-Frans heeft intusschen de lamp aangestoken, en in haar licht neemt de
-stoere bezoeker—een veertiger, met een mooie volle goudblonde baard,
-echt type van de krachtige openhartige Germaan—de jonge man nauwkeurig
-op.
-
-«Je bent niet normaal, kerel», vervolgt hij. «Dat merkte ik eergisteren
-al, toen ik je tegenkwam in ’t park.»
-
-Kwazie vroolijk antwoordt de ander:
-
-«Och jullie doktoren!... Ik slaap wat slecht, dat’s alles.»
-
-De ander schudt het hoofd. Zijn sympathieke trouwe oogen kijken
-meewarig en ernstig.
-
-«Mijn beste Jensen, dat is een kwaad teeken», hervat hij.
-
-Frans antwoordt niet dadelijk, maar draait verlegen aan zijn snor.
-«Och», zegt hij eindelijk, met schouderschok en afgewende oogen. «Wat
-kan ik eraan doen?»
-
-«Alles, als je maar wilt.»
-
-En de stoere Dr. Kegel legt zijn groote hand op Frans’ schouder: «Kom,
-kerel», zegt hij gemoedelijk. «Jij trekt je de wereldsche zaken veel te
-veel aan. Ik zag ’t immers zooeven weer.»
-
-«Wat keek je moedeloos! Mag ik ronduit spreken?»
-
-«Ga je gang» klinkt het somber terug.
-
-Dr Kegel werpt een vluchtige blik naar de deur, die naar binnen leidt.
-
-«Je vrouw is zich misschien gaan kleeden?»
-
-Frans knikt.
-
-«Nu dan, je stoort je te veel aan de menschen, mijn waarde heer. Je
-maakt je ellendig over nietigheden. Ik zeg: fais ce que dois advienne
-que pourra.»
-
-De brave medicus had in zijn jonge jaren de Fransche veldtocht
-meegemaakt, en haalde graag zijn kennis van Fransche spreekwijzen voor
-den dag, vooral in ’t bijzijn van menschen, die evenals deze vriend, er
-verstand van konden hebben. Maar ’t was of hij besefte, dat zijn
-uitspraak het goed verstaan min of meer in de weg zat; want hij gaf er
-de vertaling in zijn moederspraak steeds bij:
-
-«Doe je plicht en laat de menschen leuteren! Je hebt immers niets op je
-geweten.»
-
-«Ik zou meenen van niet...» antwoordt de jonge man nog steeds somber.
-
-«Welnou!»
-
-«Och, Kerel, je weet lang niet alles.»
-
-«’t Is natuurlijk weer de oude historie: je huwelijk. Maar dacht je
-nou, dat de menschen hier... och, verbeelding, verbeelding, zeg ik je.»
-
-Frans staat driftig op.
-
-«Nu ik zeg je dat het geen verbeelding is, om de donder geen
-verbeelding!»
-
-«Hoû je maar kalm, hoû je maar kalm. Vertel me nu ’s geregeld. We
-hebben nog de tijd. Lucht je hart ’s»
-
-De bezadigde gemoedelijke toon van de dokter doet Frans wonder
-kalmeerend aan. Hij zet zich weer neer, en, op gedempte toon sprekend,
-en telkens afbrekend, antwoordt hij: «Laat Marta ons niet hooren: ze is
-daar in haar kamer. ’t Is zoo’n lamme geschiedenis—’t Hindert me al zoo
-lang—al heel, heel lang.—Ons geluk wordt erdoor bedreigd—En ik heb
-Marta nog niet van alles op de hoogte gesteld—Arme lieveling!—Ze is zoo
-weinig kwaaddenkend: ze houdt iedereen voor even waarheidlievend en
-recht-door-zee als ze zelf is!»
-
-Dr. Kegel knikt goedig, geheel aandacht.
-
-«Je weet, sinds mijn promotie—nu voor anderhalf jaar—heb ik telkens
-getracht, mijn weg te banen in de journalistiek. Maar wat ’n
-resultaat!»
-
-«Ik heb toch wel wat van je gelezen! Wat goeds...»
-
-«Nou ja, een enkel artikel... Dat hebben ze genomen, omdat het goed
-was,.. wat dondersteen. Maar wat zou dat nóg? Aan een redactie woûen ze
-me niet hebben. Bij ons ééne liberale blad hier was ’t eerst gelukt. Ik
-was al aangenomen, maar ik had het voor Marta geheim gehouden... Jawel,
-hoor! toen ik me kwam aanmelden—bezwaren. Op mijn aandringen kwam
-eindelijk de aap uit de mouw: mijn huiselijke verhouding—wie daar
-gestookt had, is mij een raadsel...»
-
-Frans kijkt na zijn verhaal zwijgend vóor zich, en trommelt kwazie
-onverschillig op de tafel.
-
-«Wel, kerel, daar heb je me nooit iets van verteld.»
-
-«Och!» En de jonge advokaat heft beide handen op, met een bitter
-lachje, hij heeft wel meer en ergers voor zich gehouden, voor Marta
-zelfs...
-
-«En wat zei de vent ook wel... die hoofdredacteur?»
-
-«Zijn heele toon was anders dan te voren. Dat noemt zich «freisinnig».
-De zinnen van die kerel zijn al even vrij als zijn kop in zijn hooge
-boord!»
-
-«Hò, hò, hò!» klinkt het hol en goedig deelnemend uit Kuno Kegel’s
-stoere borstkas.
-
-«Hij wees me onuitstaanbaar kalm en deftig op een artikeltje in een
-ander blad, waarin onze vereeniging besproken werd: allerlei hatelijke
-toespelingen.—Op de oprichters,—op Marta en mij, dat vat je... Ik had
-de knul wel kunnen vermorzelen...»
-
-Frans kon weer niet stoelvast blijven. Met gebalde vuisten stapt hij
-driftig op en neer.
-
-«Joa, joa», bromt de ander met volkomen instemming.
-
-«En zoo gaat het telkens.—Met allerlei dingen. Allerlei
-kleinigheden—Menschen willen me niet meer kennen...»
-
-«Nee, maar dat is toch stellig verbeelding, ik moet je eerlijk zeggen,
-dat ik daar nog nooit wat van gemerkt heb.»
-
-«Jij niet... nou ja! Wat zou jij daarvan zien! Ze weten wel dat je een
-vriend van me bent. ’t Is zoo, ik verbeeld me niets, geloof me. Ze
-doen, alsof ze me niet zien, wanneer ik ze tegenkom.»
-
-«Och kom.. wie bij voorbeeld?»
-
-«De vrouw van Förster onlangs.»
-
-Dr. Kegels rechterhand, evenals zijn linker op zijn schoot rustend,
-wipt even op en geeft een tikje met de volle breedte op zijn dij, en
-een achterwaartsche ruk van zijn hoofd maakt een deel van zijn
-stierenhals zichtbaar onder de boord.
-
-«Ja, ik mocht haar zoo graag. En Marta ook. Ze komt niet meer sinds een
-paar maanden. Marta gelooft, dat ze ’t druk heeft, ff..»
-
-«Ongelooflijk», mompelt de medicus. «Ongehoord.»
-
-«Ja», hervat Frans zuchtend en even stilstaand om een lange liniaal van
-zijn schrijftafel op te nemen, waarmee hij zijn woorden onderstreepen
-kan: zoo leidt hij meteen wat van zijn heftigheid en drift af. «En dat
-is nu een verlichte hoogbeschaafde vrouw.... Doet aan vrouwenbeweging.
-God beter ’t! Bij haar ook al pure beweging, anders niet!—Van mijn
-vrienden in Amsterdam hoor ik ook niets meer.... Dat alles zou nog zoo
-erg niet wezen—als ik wist, dat ons geluk—’t mijne en dat van Marta er
-niet door bedreigd werd.»
-
-Hij zwijgt enkele oogenblikken, staat stil en strijkt eens met de
-linkerhand door zijn haar en langs zijn eene wang. Dan hervat hij op
-dezelfde doffe neerslachtige toon, en alsof hij hardop denkt:
-
-«Geluk zonder stoffelijke welvaart.... is dat op den duur wel mogelijk?
-En dan ’t besef, dat ik bijna heelemaal afhankelijk ben van ’t beetje
-inkomen, dat Marta van haar praktijk en van haar zelve heeft! Ik
-verdien zoo weinig....»
-
-Beiden zwijgen nu, de bezoeker omdat hij kalm den ander wil laten
-uitspreken, hem wil waarnemen ook in de uiting van zijn leed, Frans
-omdat de bekentenis van zijn onmacht en afhankelijkheid hem neerdrukt.
-Doch met een ruk van zijn hoofd opwaarts, als een zwemmer die een golf
-over zich heen laat gaan, en een schokzwaaitje met zijn liniaal
-onttrekt de jonge man zich plotseling aan zijn staat van gedruktheid.
-
-«Maar wat ’n onzin, dat ik me zoo laat ontmoedigen, vin’ je niet? Ze
-moesten het eens zien, mijn vijanden in ’t lieve vaderland en hier mijn
-preutsche beoordeelaars: wat zouden ze in hun vuistje lachen!» En op
-temerige toon vervolgt Frans: «Zie je, Gods zegen kan niet rusten op
-zulk een verbintenis. Nu, ik zal hun toonen, dat een andere zegen niet
-uitblijft—die van mijn arbeid—van mijn wil tot het goede.»
-
-«Dat mag ik hooren!» valt Dr. Kegel in. «Je hebt immers een heldere
-kop—een pracht stel hersens. Ja, ja, dat meen ik—En je hebt een hart
-als goud—fijn gevoel. En een lieve beste vrouw—niet te vergeten,
-Jensen!—een vrouw, die je begrijpt en die je waardeert. We hebben van
-die heldere koppen en zulke rijke gemoederen noodig voor de
-maatschappij, beste kerel. Om voor ’t gros te denken en te voelen. Je
-droom om deze oude maatschappij ’s wat te helpen verjongen door je
-geschrijf.... je artikelen.... enfin je woord, je denkbeelden, kan nog
-eenmaal werkelijkheid worden. Geloof daar toch in, beste kerel.»
-
-Dr. Kegel’s gezicht straalt van kameraadschappelijke hartelijkheid, en
-van voldoening over zijn toespraakje.
-
-«Och, daar geloof ik ook wel in», antwoordt de jonge advokaat,
-onwillekeurig glimlachend om de welsprekendheid van zijn vriend. Dan
-hervat hij zijn onrustig gedraai om en bij hem, heftig gesticuleerend
-onder ’t spreken:
-
-«Studies over de toestand van de vrouw—’t huwelijk, de liefde—eeuwig
-belangwekkende vraagstukken voor ’t menschdom, niet?—ik zal ze de
-wereld inslingeren als bliksemstralen, die de duffe bedompte atmosfeer
-zullen reinigen. Strijd tegen domheid en bijgeloof! En ’t veroverde zal
-ook ons ten goede komen. Ik zàl niet ondergaan in die strijd: ik zal
-zegevieren trots alles. Trots de God der dommen, die in fatsoen en
-bekrompenheid wil gediend worden! Tegenover hem stel ik de God, die in
-mij leeft, de God der Martelaren van de gedachte, van het Genie: de God
-die de denkers voorlicht en de kunstenaars bezielt.—Dezelfde die
-glansde in de stralenkrans om Christus’ hoofd. Christus! O wat is er ’n
-onrecht in zijn naam gepleegd! Wat ’n miskenning van ’t goddelijke in
-hem door hem te vereeren als een onbegrepen bombastische tooneelgod.
-Door hem uit te dossen in een goddelijkheid van klatergoud! Verlossing
-door de Liefde: hoe eenvoudig, en toch hoe zot verduisterd en
-vermoeilijkt door onze theologen!
-
-«Onze Farizeeërs en schriftgeleerden... O wat zouden ze hem honen,
-omdat hij niet «christelijk» zou handelen, als hij weer’s op aarde
-kwam, Christus zelf! Omdat hij niet rechtzinnig zou wezen, niet
-fatsoenlijk...» En, op-eens een andere toon aannemend, vervolgt Frans
-met een zucht: «Kom, ’t zal tijd worden voor onze vergadering.» Meteen
-raadpleegt hij zijn horloge, gaat naar de deur, die naar de kamer
-ernaast leidt, en roept daar zacht: «Marta, ben je haast klaar?»
-
-«Ja, ja, ik kom, hoor», klinkt het van de andere kant der deur terug.
-
-«Ik ben benieuwd wat het geven zal, straks als die brieven overgelegd
-worden... Marta is zoo gerust.»
-
-Dr. Kegel, die hem stil heeft laten begaan, staat nu van zijn stoel op.
-
-«Zeg, Jensen», zegt hij ernstig. «Je bent veel te opgewonden. Ik ga
-mijn vrouw zeggen, dat er geen vergadering is vanavond. Jij komt straks
-met jouw vrouw bij ons, hoor. We zullen je wel opkalefateren. C’est
-confenu, eh? Afgesproken?»
-
-Maar Frans wil er niet van hooren.
-
-«Geen kwestie van. Ik ben kalm. Blijf jij nu maar hier. Je vrouw komt
-wel alleen: ’t is immers vlak bij. Heusch, mijn waarde, ik kan daar
-niet meer af: je zult straks wel merken waarom.»
-
-«Nu, in vredesnaam dan... Maar ik ga toch maar even Dora halen. Tot
-straks.»
-
-De deur sluit zich achter hem; doch een oogenblik later verschijnt ’s
-dokters mooie Germanen-kop weer:
-
-«Vertel maar niks aan je vrouw, zeg Jensen.»
-
-De ander schudt het hoofd, met een uitdrukking op zijn gezicht, als
-wilde hij zeggen: «Wat zou dat nòg?» Dan gaat hij naar een hangkast, en
-verwisselt haastig zijn huisjasje tegen een oude «gekleede.»
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XIII.
-
-
-Nauwelijks is Dr. Kegel vertrokken, of Marta komt weer in de
-studeerkamer. Haar koonen gloeien, ondanks de verfrissching, die ze in
-een koele wassching gezocht heeft. Ze heeft nu een donkerbruin
-reform-pakje met groote witkanten kraag aan, dat haar lenige maar
-ranke, haast tengere bouw goed doet uitkomen. Ze kijkt vroolijk uit
-haar donkere groote fluweel-oogen, doet ook opgewekt in stem en gebaar.
-Toch zou een fijn opmerker zekere onrust bespeurd hebben, zich
-openbarend in iets overdrevens en gewilds in haar vroolijkheid. Frans
-ontvangt haar met een glimlach, nog staande bij de kast.
-
-«Is ’t al zoo laat?» zegt ze. «Wat dunkt je? Die tafel maar weer hier
-in ’t midden zetten, niet?»
-
-«Best.»
-
-En beiden dragen het meubel naar een ander deel van het vertrek. Ze
-wisselen een blik, als steelsgewijs.
-
-«En je voorzittershamer. Zeg, Frans...»
-
-Zwijgend haalt de jonge man het voorwerp uit de boekenkast, waar het
-boven op de boeken gelegen heeft, en legt het bedaard op de tafel.
-Onder ’t neerleggen vertrekt hij zijn mond even in een onmerkbaar
-lachplooitje. In al zijn bewegingen is trouwens iets mats en
-onverschilligs.
-
-Marta neemt hem telkens op, schuw en vluchtig.
-
-«Nog een stoel, niet?» zegt Frans. «Deze.»
-
-«Ja, zie zoo, nu zijn er zes stoelen.» Man en vrouw schikken de stoelen
-om de tafel. Daarbij raken hun handen elkaar eens en Marta’s blik zoekt
-de zijne; maar hij kijkt stroef naar de grond. Bij iedere andere
-gelegenheid zou hij haar hand gestreeld hebben. Waarom deed hij het nu
-niet?
-
-«De president hier», zegt zij onverstoord, «daar de
-onder-voorzitter—schrijver—penningmeester—en nog twee leden... Net als
-de vorige keer, he?..»
-
-Frans knikt. Marta kijkt rond.
-
-«Dat’s dus in orde. Nu nog? Wat nu nog?»
-
-«Heb je nog wat... voor de inwendige mensch? Keel-lafenis?»
-
-«Bier en thee, vin’ je niet? De thee heb ik gezet. Ik zal even bellen.»
-Bedrijvig loopt ze naar de schelknop naast de deur, en drukt er zeker
-tweemaal zoo lang op als ze anders gewoon is.
-
-«O heb je daar al voor gezorgd?» vraagt Frans met een streeling in zijn
-stem.
-
-Haar hart springt hem tegemoet in warme teederheid.
-
-«Kom» zegt ze op hem toetredend, «nu opgewekt zijn, hoor. Je moet je nu
-’s van je beste kant toonen.»
-
-«O ja zeker, zeker», antwoordt Frans.
-
-Ze kijkt hem aan: och, hij meent ’t zoo goed!
-
-Toch blijft er iets hangen tusschen hen, iets dat hun zielsgemeenschap
-verstoort. ’t Zelfde onzeggelijke van vroeger, van die enkele malen,
-dat er woorden gevallen zijn tusschen hen beiden... O ze kan ze tellen,
-al die keeren, dat hun vrede verstoord werd! Eens had het zeker drie
-uur geduurd—van ’s avonds acht ongeveer tot over elf... Nog zoo lang
-niet geleden, een groote maand. En hij had schuld bekend met een kus...
-En met die in-droeve uitdrukking in zijn oogen. Net als nu, o ja, nu
-herinnerde ze zich alles precies. Maar dat nare, dat akelig koude, was
-dat er toen ook? Was er toen die weifeling, die angst voor haar geluk,
-voor ’t zijne, die haar bekroop als een nachtmerrie? Zoo dat ze ’t zou
-willen uitschreeuwen van ellende, maar niet kon, niet kon... O nee...
-dat was anders, heel anders. Ze was toen gerust... En nu...
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XIV.
-
-
-«Zet maar daar neer», zegt Marta tot de dienstbode—een blonde vleezige
-deern met helroode landelijke wangen, netjes gekleed in ’t zwart met
-wit schortje—. «Genoeg kopjes? Ja, goed. Ziezoo, dank je, Aennchen. O
-ja. Nu ’t bier.»
-
-De dienstbode lacht met een dom lachje, en verdwijnt weer; komt na
-eenige oogenblikken terug met een paar flesschen en eenige glazen, die
-ze op een zijtafeltje zet, waar reeds de theeboel klaar staat.
-
-«’t Is goed zoo, Aennchen, ga maar open doen: ik hoor daar menschen
-vóor.»
-
-Met iets gewild langzaams, zwijgend, beweegt zich de dienstbode naar de
-deur, om het bevel op te volgen.
-
-Een paar minuten later treden Dr. Kegel en zijn vrouw de kamer binnen.
-De laatste een levendige brunette, klein en kittig, ’t tegenbeeld van
-haar stoere wederhelft. Met zorg, maar weinig smaak gekleed. Hij in een
-kort zwart jasje, ruime broek en groote stroohoed op.
-
-«Zoo luitjes! Daar zijn we», zegt de arts, en zwaait zijn hoed af.
-«Niet precies op tijd? Juist zeven uur.» Hij wijst op de klok op de
-schoorsteenmantel.
-
-«Mooi zoo, dat noem ik hart voor de zaak hebben», antwoordt de
-gastvrouw.
-
-Een hartelijke begroeting volgt. De beide mannen drukken elkaar de
-hand, de vrouwen kussen elkaar.
-
-«Mag ik u verzoeken? Mevrouw Kegel?», zegt Frans daarna. Meteen wijst
-hij op een stoel voor een der bestuursleden.
-
-«En u, Secretaris... of Schrijver, wat wil u? U daar op uw gewone
-plaats, nie’waar?»
-
-Het echtpaar zet zich op de aangewezen stoelen, hij ernstig, zij
-vroolijk.
-
-«Jij een kop thee, niet, Dora?»
-
-«Ja, ja, ik drink tegenwoordig ook thee, dat weet je!» En ’t levendige
-vrouwtje kijkt Marta met een stralend snuitje aan, waarbij haar
-glanzend witte tanden tot aan ’t tandvleesch zichtbaar worden. Marta
-glimlacht vluchtig terug en wendt zich tot een andere gast.
-
-«En u bier, Dokter Kegel? U is zoo’n echte Germaansche bierliefhebber.»
-
-«Zonder twijfel, Mevrouw. Maar met mate, met mate.»
-
-In de oogen van Frans flitst een spotglansje, ondanks zijn gedrukte
-stemming.
-
-Marta bedient zelf, overdreven bedrijvig.
-
-«Wat dacht u, Dokter, dat ik er hier literglazen op nahield? ’t Wordt
-ook geen bierfuif vanavond.»
-
-«Mevrouwtje, u is ondeugend... Nu, prosit.» In éen teug is het vocht
-verorberd.
-
-Frans staat onderwijl te staren met de eene hand op de rugleuning van
-een stoel bij de tafel; hoort niet, dat er geklopt wordt.
-
-«Daar heb je de dames Finke!» roept Marta. «Binnen.»
-
-Emilie en Lotte Finke zweven naar binnen, beiden statig en
-geruischloos, als gegoten in gladde reform, grauw en volmaakt sierloos.
-Sluik plat hel blond haar. Ze zijn droog spits en spichtig in de heele
-verschijning.
-
-«Goeden avond», zegt Lotte nadrukkelijk.
-
-«Ik hoop, dat we niet te laat zijn», valt de andere in, even
-nadrukkelijk.
-
-«O nee», antwoordt Frans, terwijl hij van beiden een hand krijgt,
-evenals de anderen van ’t gezelschap. «Gaat u zitten, Juffrouw Emilie,
-en u Juffrouw Lotte. Hier, we zullen maar dadelijk beginnen, vindt u
-niet?»
-
-«De beide dames eerst een kopje thee, nie’waar?» zegt Marta, nog bij de
-theetafel.
-
-«Zonder suiker, als ’t u belieft.»
-
-«Mij zonder melk, als u er niet tegen heeft.»
-
-Beide dames zetten zich. Marta bedient ze, vriendelijk gastvrouwelijk,
-dan geeft ze Frans een kopje, neemt er haastig zelf een, en zet zich
-neder links van haar man.
-
-«Ziezoo,» zegt ze met een zuchtje. Gezeten neemt ze Frans even op, met
-groote aandacht: hij heeft de voorzittershamer opgenomen, en kijkt
-strak rond, hoog-ernstig.
-
-En zijn stem klinkt koel, articuleert de woorden onverschillig, als
-gingen ze hem niet aan, en als doolden zijn gedachten ver weg.
-
-«Ik open deze vergadering. Schrijver, mag ik u verzoeken de notulen van
-de vorige te lezen?»
-
-Dr. Kegel schraapt even zijn keel, en legt het notulenboek, dat hij uit
-zijn binnenzak opdiept, open vóor zich neer. Dan leest hij op, met
-zware bas en zonder eenige toon afwisseling, beide armen over de tafel:
-«Notulen van de vergadering gehouden op 14 Juli 1897 ten huize van Dr.
-Jensen. Lezing der notulen van de vorige vergadering. Overlegging van
-ingekomen stukken, waaronder toezegging van een gift van 1000 Mark van
-Mevrouw de Gravin Weduwe von Linden.» Juffrouw Emilie Finke meesmuilt.
-«Verder verzoeken om toetreding tot de Vereeniging van verschillende
-werklieden, waarvan aanteekening gehouden. Verslag van ’t bestuurslid,
-Mejuffrouw Lotte Finke, omtrent haar huisbezoek bij leden der
-Vereeniging, voorstel van Dr. Kegel, om een verzoekschrift in te
-dienen, teneinde een subsidie te erlangen van het gemeentebestuur.
-Aangenomen. De Schrijver belast zich met de opstelling van het
-desbetreffende... van het desbetreffende verzoekschrift, dat daarna
-door Voorzitter en Schrijver namens het bestuur zal geteekend worden.
-Niets meer aan de orde zijnde...»
-
-Frans valt in voordat de laatste woorden uitgesproken worden: «Jawel,
-dank u. Heeft iemand iets op te merken omtrent de voorgelezen notulen?
-Niemand?» De voorzitter kijkt onrustig naar de vijf gezichten om hem.
-«Zoo, dan zijn ze hiermee goedgekeurd. Ik verzoek Dokter Kegel
-voorlezing te doen van de thans ingekomen stukken.»
-
-De genoemde glimlacht met breede mondvertrekking: «Er is maar één,
-zegge één toetredingsaanvraag. Ik had er veel meer verwacht. Er is zoo
-voor geijverd! Er konden nog zooveel werkmansgezinnen toetreden.»
-
-«Mag ik even ’t woord?»
-
-«Juffrouw Lotte Finke?»
-
-«Ik heb bij acht families een minder aangename ontvangst gehad. De
-menschen spraken van godsdienst-bezwaren. Noemden onze vereeniging een
-«vermomde vrijmetselarij».»
-
-Allen lachen, behalve de gezusters Finke.
-
-«Mooi zoo!» roept de voorzitter bitter-ironisch.
-
-«Ja, een werkman had het over «de duivel»,» verklaart Lotte Finke,
-zonder een spier te vertrekken.
-
-«Een Vereeniging als de onze!» valt de voorzitter uit. «Wat heeft de
-godsdienst daar nu mee te maken?» Dr. Kegel vraagt met een blik het
-woord. «Ja, u, Dr. Kegel.»
-
-«Ha, ha, ha! En toch... Jawel, ik woû zeggen dat onze vereeniging zoo
-niet vooruitgaat. Van ’t gemeentebestuur ook nog geen antwoord...
-Vreemd...» Dr. Kegel’s massieve vingers krommen zich om een zilver
-potlood, waarmee hij al mompelend aanteekeningen maakt.
-
-«Veroorloof mij», hervat de president, kalm-ernstig en met strakke
-trekken rechts en links blikkend, «deze ingekomen stukken—brieven—over
-te leggen»—Frans haalt de drie brieven uit zijn zak-portefeuille—«en u,
-Dr. Kegel, te verzoeken, ze wel te willen voorlezen.» Hij reikt ze aan
-genoemde.
-
-Deze ziet ze in en al lezende verandert zijn gezicht. Dan houdt hij de
-eene een halve meter van zich af, en begint: «Een brief van onze
-donateur August Lercher, waarbij hij mededeelt, voor ’t komende
-vereenigings-jaar zijn jaarlijksche gift niet meer te kunnen geven.
-Geen vermelding van redenen. Hier», en met een rukbeweging gaat het
-tweede geschrift een eind van hem af: «een schrijven van Mevrouw de
-Gravin Weduwe von Linden, waarbij ze verklaart, bij-nader-inzien, aan
-een vereeniging, aan wier hoofd een man als Dr. Jensen staat, de
-donatie te moeten onthouden, die ze voornemens was te schenken. Hm.
-Verder niets geen verklaring... Derde brief. Hm.» Weer een ruk naar
-voren: het papier kromt zich in zijn greep. En hij leest erin:
-«Opzegging van de beloofde jaarlijksche som... Hm, jawel, ze zijn er
-gauw bij: ’t vereenigingsjaar is net half om!» Even deze opmerking van
-de derde brief, gericht aan ’t adres van onze voorzitter: «die
-eigentümlichen Verhaltnisse worin Sie leben können schwerlich guten
-Arbeiterfamilien zum vorbild dienen.» Sic! De schrijver zucht met zwaar
-geruisch, en heft de rechterhand op met een komisch wrange verplooing
-van mond, neus en wenkbrauwen. Dan: «verlangt iemand nog inzage van de
-brieven?» Kijkt rond met zeer wijdgeopende oogen. «Nee? Dan gaan ze in
-’t archief. Fini. Da’s eenvoudig krankzinnig, Voorzitter.»
-
-Frans haalt moedeloos de schouders op. «Wat zal ik ervan zeggen?»
-
-«Wat ’n zottepraat!» zegt Dr. Kegels vrouw Dora met hoog
-sopraan-geluid.
-
-«Mag ik even ’t woord, Mijnheer de Voorzitter?» zegt Lotte Finke.
-
-Frans knikt. Zij brengt een opgevouwen papier voor den dag, dat na
-viermaal openslaan uitdijt tot het formaat van een krant.
-
-«Mag ik u even dit artikeltje laten lezen?» hervat ze droogbeleefd tot
-de voorzitter.
-
-Frans neemt het aan, werpt er een vluchtige blik in, knikt met een zuur
-lachje en reikt het blad aan de Secretaris.
-
-«Ik ken ’t ding» zegt hij met verknepen lippen. «Wil u ’t eens
-voorlezen, Schrijver?»
-
-Deze ziet het in, leest het met klimmende aandacht. Zijn borstelige
-wenkbrauwen fronzen zich tot een prop boven zijn stompe neus. Dan laat
-hij de hand, waarin hij ’t papier houdt, met een hoorbare smak op de
-tafel vallen. Daarna barst hij uit:
-
-«Dat is onwaardig! Onwaardig! Ik zal ’t de overige leden maar zelf
-laten lezen: ’t is toch kort.» En hij reikt het aan zijn vrouw over.
-«’t Is indigne....»
-
-«Wat ’n laster» roept deze na de lezing. «Nee maar! Kijk u ’s, Juffrouw
-Emilie.»
-
-«O ik ken ’t, dank u», zegt de toegesprokene stijf en stroef. «De zaak
-is hoogst onaangenaam. Mevrouw Jensen, heeft u ’t gelezen?»
-
-«Nee waarlijk niet!» En met bevende aandacht, zich nauw tijd gunnend om
-iedere volzin behoorlijk te lezen, vliegen Marta’s oogen over de booze
-woorden. Frans kijkt somber vóor zich en plukt zenuwachtig aan zijn
-eene snorpunt.
-
-Marta schreit bijna.
-
-«Dat’s beneden alles!» brengt ze met moeite uit.
-
-«Maar we kunnen die redactie vervolgen,» merkt Dr. Kegel op. «Of de
-schrijver: wegens laster.»
-
-«Ik vrees, dat dàt niet gaan zal», vindt Lotte Finke. En losjesweg-weg,
-zoo langs haar neus, vervolgt ze: «’t Is geen laster ten minste.»
-
-«Geen laster!!» valt Kegel uit. Allen kijken op, verschuiven hun
-stoelen, behalve Frans, die schijnbaar kalm aan zijn thee sipt.
-
-«Wat is ’t dàn?» hervat de medicus, als allen zwijgen, terwijl hij met
-groote verbaasde oogen de uitster der laatste bewering opneemt, als
-wilde hij haar schrale beeld voorgoed in zijn netvlies prenten. «Wat is
-’t dàn? Wou u beweren...?» Juffrouw Lotte voelt zich zeer
-ongemakkelijk.
-
-«Ik beweer niets...», tracht ze vastberaden te antwoorden. «Er wordt
-hier gesproken van concubinaat. We geven ondersteuning en raad aan een
-paar gezinnen, waar man en vrouw «in concubinaat» leven. Maar wat er
-volgt: Waarlijk geen wonder, dat de vereeniging op die wijze optreedt,
-waar haar voorzitter zelf het voorbeeld van zulke onzedelijke
-verbintenissen geeft. Het is bekend, dat deze niet gehuwd is. Nu?»
-
-Dr. Kegel is ten toppunt van ergernis.
-
-«Maar dat is immers klinkklare laster? Onze president niet getrouwd!!»
-
-Frans kijkt bedaard op.
-
-«Mag ik even deze vergadering sluiten?» zegt hij, en heft de
-voorzittershamer op. «’t Komt me voor, dat ons onderwerp van gesprek
-een particulier karakter heeft aangenomen, en dus wel buiten
-behandeling kan blijven.»
-
-«Nee, dat vind ik niet», meent Lotte. «Deze zaak raakt de eer van onze
-vereeniging.»
-
-«Zeker, zonder twijfel», vindt Dora, die bleek ziet van schrik. «Een
-stuk inzenden, om te antwoorden op die lage insinuaties, en in alle
-bladen laten opnemen.» Ze kijkt met eenige zelfvoldoening rond.
-
-«Ik leg mijn mandaat neer», zegt de voorzitter.
-
-Maar Dokter Kegel wil er niet van hooren:
-
-«Waarachtig niet,» roept hij uit. «Morbleu, dat gaat maar zoo niet! Ik
-heb veel te veel hoogachting voor u en uw vrouw, om zoo iets...»
-
-«Vrouw!» valt Lotte hem verontwaardigd en met bevende stem in de rede.
-«Ik vind het... niet in den haak... niet behoorlijk, dat Meneer Jensen
-ons nooit gezegd heeft, dat... hij niet getrouwd was.»
-
-Onder ’t uitbrengen dezer gewichtige woorden is de spreekster
-beurtelings verbleekt en hoog-rood geworden. Zenuwachtig plukt haar
-eene hand aan een knoop van haar kleed vlak onder haar spitse kin, op
-de plaats waar een broche zou kunnen zitten.
-
-«Een mooi ding!» hervat de arts streng, en weer stralen zijn heldere
-oogen fel op de bevende Lotte. «Wij wisten, hoe de zaak stond, maar we
-vonden dàt van te weinig beteekenis. Trouwens de samenleving van...
-waar hier sprake van is... is een huwelijk, Juffrouw Finke.»
-
-«Dat vind ik ook!» roept zijn ega met een hooge interval in haar stem.
-
-Frans en Marta zijn onderwijl opgestaan.
-
-«Veroorloof me», zegt eerstgenoemde, «een eind aan dit pijnlijke
-gesprek te maken. Ik wensch niet meer in ’t bestuur te zitten. Mijn
-vrouw evenmin.»
-
-De oudste juffrouw Finke verrijst echter plechtig-strak van haar stoel
-en zegt afgemeten:
-
-«Ik zal me wel terugtrekken.» Haar stem is niet geheel vast en haar
-heele gezicht ziet rood, ondanks al haar plechtigheid. «Ik bedank bij
-deze voor mijn lidmaatschap, ook van de vereeniging.»
-
-«Ik evenzoo», valt haar zuster in, en ook zij verrijst statig en strak.
-
-«Dat is kleinzielig», roept de oprechte arts toornig, «maar laat het
-zijn: leden als u beiden hooren niet onder verlichte menschen!»
-
-«Nee, wij hooren niet in dit gezelschap» antwoordt Lotte.
-
-Marta treedt zenuwachtig op Dr. Kegel toe, om te beletten, dat hij van
-repliek dient, iets wat hij maar te gaarne toont te willen doen:
-
-«Och, Dr. Kegel, geef u geen moeite... ik bid u...»
-
-De stoere medicus kijkt zijn gastvrouw even vreemd aan, en houdt zich
-in.
-
-«Ik heb de eer het gezelschap te groeten», zegt Emilie Finke met
-krakend-stroeve uitgeknepen stem. En ze buigt als een automaat, reeds
-bij de deur.
-
-Lotte buigt zonder een woord, onhandig potsierlijk, te vol van
-zichzelf, om de onberispelijkheid van haar jongere zuster te kunnen
-navolgen. Beiden schuifelen naar buiten.
-
-Frans drukt op een schelknop:
-
-«Aennchen, wil je even de dames uitlaten?», zegt hij tot het
-dienstmeisje, zeker tien sekonden te laat.
-
-«Daar heb je ’t nu al, Frans», roept Marta, als de jonge rechtsgeleerde
-weer bij haar staat.
-
-Frans, doodsbleek, maar overigens met een onverschillig gezicht, haalt
-de schouders op, en wendt zich tot de arts:
-
-«Wat zeg jij nu, amice Kegel? Kon ik nu zonder eenige aanleiding die
-dames eens haarfijn verteld hebben, hoe de verhouding tot mijn vrouw
-eigenlijk was?»
-
-«Och onzin! Dat wij ’t weten, is toevallig. Wij zijn oudere kennissen
-en ons gesprek is er immers eens vanzelf op gekomen.»
-
-«’t Is of wij ’t verborgen willen houden!» Marta’s stem heeft een
-sterker toon van ergernis dan zij er bedoelt in te leggen. Ze merkt het
-zelf op, en dit verhoogt nog haar ontstemming en zenuwachtigheid.
-
-«Nee, Marta, dat hebben wij nooit gedacht, hoor», klinkt het melodieus
-uit Dora Kegel’s kleine mond. «Nooit, hoor, volstrekt niet. Heusch, we
-kenden jullie drie maanden, toen we op de hoogte kwamen door jullie
-zelf. Wat ’n nesten! Had je dat nu ooit gedacht, zeg Kegel?
-Voorvechters van de vrouwenbeweging, dat zie je nu ’s, he? ’t Is meer
-dan ergerlijk. Bah!»
-
-«Kom», antwoordt Dr. Kegel, die na ’t vertrek der voorwerpen zijner
-verontwaardiging merkbaar bekoeld en bedaard is, «laten we er onze
-avond maar niet om vergallen.»
-
-Een blik op Frans doet hem van toon veranderen. «Maar kerel, wat zie
-jij er uit! Trek je je dat zoo aan?»
-
-«Ja, ik vind het een ellendige geschiedenis. Onze vereeniging loopt
-spaak zoo. En dan...»
-
-«Ik begrijp u volkomen», zegt Kegel’s kleine wederhelft met haar
-meewarigste stembuiging, «Kom, Hans, we zullen onze vrienden maar
-verder alleen laten, vin’je niet?»
-
-Marta, die ziet, dat de Kegels aanstalten maken, om dadelijk heen te
-gaan, weet nauwelijks, wat ze zeggen moet:
-
-«Gaan jelui nu werkelijk? Moeten jullie niet nog wat gebruiken?... Kom,
-blijf nog wat zitten, Dora.»
-
-De kleine dame met het stralende ronde gezicht, dat zelfs na het
-donderbuitje nog een-en-al opgewektheid vertoont, kijkt haar vriendin
-even lachend aan: kom, ze begreep immers heel best, dat die twee
-verlangden zoo spoedig mogelijk alleen te zijn.
-
-«Nee, hoor, Mevrouwtje», valt Dr. Kegel in, met een hartelijke
-streeling in zijn zware bastoon, en haar weer opnemend met iets in zijn
-blik, dat haar nu vreemd aandoet. «U heeft rust noodig. We komen morgen
-nog wel’s over ’t geval praten. Goeden avond verder: ça passera, ça
-passera, dat gaat voorbij. Maar kalm zijn, Mevrouwtje. En, Frans, je
-kunt op ons rekenen. Steeds.»
-
-De stevigheid van ’s dokters handdruk is deze keer zoodanig, dat de
-jonge man zijn vingers voelt tintelen.
-
-«Kom, laat die zotte wijven praten», zegt Dora nog, die zijn thans
-ontspannen, neerslachtige trekken en Marta’s zenuwachtigheid heel naar
-vindt, «u heeft nog vrienden, dokter. Dag! Dag, Marta. Hoû je kranig,
-hoor.» En ze kust haar vriendin op voorhoofd en wang, terwijl ze haar
-iets iets in ’t oor fluistert. Als ze dan Frans haar handje toesteekt,
-heeft Marta een kleur als bloed.
-
-«Tot ziens!» zegt Frans.
-
-De gastvrouw knikt verbijsterd, starend.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XV.
-
-
-«Daar, nu zet jij een gezicht, alsof je boos op mij bent! Dat moest er
-nog maar bijkomen. ’t Is net alsof ik het met opzet gedaan heb... Alsof
-ik die heele geschiedenis aan de gang gemaakt had.»
-
-«Och, Frans...»
-
-«Ziezoo, nu schreien... Ik ken je niet meer. Wat scheelt je toch?
-Begrijp je dan niet, dat... dat, als ik... zoo iets verteld had—zoo
-maar zonder eenige aanleiding—dat dat gelijk zou staan met een
-verklaring in optima forma, dat... dat onze verhouding een heel
-bizondere was...! Dat mag ze in de oogen van de wereld wezen, bij ons,
-in onze wereld is ze dat niet. Of woû jij soms ’t omgekeerde beweren?
-Nou, zeg nou wat! Waarom antwoord je niet?»
-
-Marta was op de sofa gaan zitten en schreide zacht. Langs haar
-neergeslagen donkere wimpers dropten de tranen haar op wang en lippen,
-en krampachtig korte snikjes deden de linkerhand, waarop ze haar kin
-steunde, telkens trillen,
-
-Frans kon zijn oogen niet gelooven: zijn Marta, de sterke flinke
-moedige Marta, die daar schreide als een wanhopige! Hij dacht aan een
-andere keer, dat hij haar ook zoo bedroefd had gezien: ’t was drie jaar
-geleden, de eenige keer dat hij haar ooit meer had zien schreien. En
-zijn drift bedaarde. Verwonderd staarde hij het zoo ongewone schouwspel
-daar vóor hem aan. Wat had ze toch? Was dat nu alleen om die narigheid
-van zooeven? Een vage ongerustheid bekroop hem. Maar zijn ergernis
-woelde nog in hem, en er was nog stuurschheid in zijn toon, toen hij,
-vlak bij haar staande, bleef aandringen:
-
-«Wat is er dan toch, Marta? Wat mankeer je?»
-
-«Och, Frans, ik weet het niet... ik weet het niet. Ik voel me zoo...
-ellendig... Mijn hoofd barst...»
-
-Meteen stond ze op: «Ik ga maar naar bed, Frans...»
-
-Hij begreep er niets van, woû maar niets meer vragen. Zelf voelde hij
-zich òp, verlangde naar rust.
-
-«Ik ga ook», zei hij alleen maar.
-
-Tien minuten later lagen ze beiden te bed. Hij had haar goeden nacht
-gekust, zonder een woord. Zij had hem stil aangekeken, even met
-vochtige blik, en, nog snikkend nu en dan, was zij in ’t eene, hij in
-’t andere bed gegaan. Ze sliepen in tweeling-bedden, vlak naast elkaar,
-nu reeds drie jaar, hier evenals vroeger in de stad, waar ze nog in hun
-studietijd woonden. En vóor ’t inslapen werd menig lief gesprek
-gevoerd, ja zelden ging er een avond om, dat er niet een kwartier
-verliep—minstens—tusschen hun nachtkus en hun eigenlijk afscheid, om te
-gaan slapen; want soms was een tweede «nou, goeie nacht, hoor» of
-«slaap lekker» van een van beiden noodig, om ’t afscheid beslissend te
-doen zijn.
-
-Dien avond wisselden ze geen enkel woord, drie kwartier lang. Marta
-hoorde de klok beneden in de huiskamer elf heldere slaagjes tiengen. Ze
-kon niet slapen. In ’t donker—ze sliepen nooit met licht op—kon ze van
-de gestalte in ’t bed naast haar slechts vage omtrekken zien: een
-zwarte massa. Zou Frans slapen? Zou ze... Ze kon zich eindelijk niet
-langer inhouden:
-
-«Frans!» riep ze op gedempte toon, klagelijk.
-
-«Ja», klonk het helder-wakker en ietwat onvriendelijk verwonderd terug.
-
-«Ben je boos, Frans?»
-
-«Welnee, ook niet geweest, hoor.»
-
-Stilte, behalve een flauw geritsel van laken of kussensloop, geschuifel
-van een been, van hoofd of arm, die even van plaats veranderden. Zeker
-vijf minuten.
-
-«Zeg, Frans», zei Marta weer.
-
-«Ja?»
-
-«Zou je ’t... erg naar vinden... als ik zwanger was?»
-
-Wat klonk dat moedeloos en droef!
-
-«Naar vinden? Hoe kom je daarbij? Maar... denk je dan...?»
-
-«Ja, Frans... Ik denk ’t...»
-
-Nu was er weer geritsel en geschuifel. De jonge man tastte naar Marta’s
-hand, toen naar haar hoofd. Hij had zijn hart voelen opspringen, en van
-ontroering vermocht hij eerst niets uit te brengen. Hij kuste haar op
-haar wang bij haar oor, lang en innig. Dan fluisterde hij:
-
-«Liefste lieveling!... Slaap nu... Slaap nu.»
-
-Nu begreep hij plotseling haar groote gevoeligheid en zenuwachtigheid
-van dien avond. Hij bleef, nadat hij zijn hoofd weer op zijn eigen
-kussen gelegd had, nog aandachtig luisteren naar Marta’s ademhalen...
-Hij voelde zich zonderling te moede: een machtig medelijden kwam over
-hem; een weedom en een weelde mengden zich in hem.
-
-Zoo bleef hij nog een heele poos, roerloos luisterend.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVI.
-
-
-Dagen verliepen en weken en maanden, twee, drie. En steeds bleef de
-gedrukte stemming, met korte tusschenpoozen, in ’t samenzijn van Frans
-en Marta. De eerste vond in zijn werk maar weinig afleiding: praktijk
-als advokaat had hij niet veel en zijn streven als journalist en
-schrijver vond telkens en telkens moeilijkheden. Deze brachten hem meer
-dan eens dezelfde ergernis. En meer en meer kon hij gewaarworden,
-hoevelen over de zaak dachten als die Lotte Finke, en ’t hem op de een
-of andere wijze lieten merken. Hij kòn zijn leed niet verkroppen, en ’t
-was Marta die ’t ontgelden moest. Waren tooneelen van drift vroeger een
-zeldzaamheid, thans kwamen ze telkens voor. Zij, prikkelbaar als ze nu
-was, wist zich dan toch meestal nog wat te beheerschen, totdat
-eindelijk haar kracht haar begaf, en ze in tranen uitbarstte. Dan had
-de ander spijt, en hartstochtelijk beschuldigde hij zichzelf, noemde
-zich een barbaar, een beest, overstelpte haar met lieve naampjes. Hij
-nam zich telkens heilig voor, zich voortaan in te zullen houden. Maar
-hun verstandhouding leed er onder. Dat voelden ze beiden.
-
-Marta leed in stilte. Had Frans een van die elastieke karakters, welke
-onder de slagen van ’t lot dadelijk meegeven en zich laten indrukken,
-om zich weer even spoedig in de vroegere gaafheid te herstellen. Marta
-had het onverzettelijk geduld, het hardnekkig vasthouden en volhouden,
-de gelaten strakke lijdzaamheid, aan haar ras reeds zooveel eeuwen
-eigen. Bij haar waren die eigenschappen door haar leed gestaald.
-
-En haar gezichtje vertoonde weer het harde koel-afgeslotene van
-voorheen, de trek, die Frans kende uit de dagen hunner vrijage.
-
-’t Meeste leed ze om de eenzaamheid, die ze dreigend voelde aankomen,
-meer en meer: buitenshuis, in haar omgang met anderen, en—thuis, in
-haar lieve lieve thuis, daar ook? Drong daar ook de ijzige
-vervreemding, de vereenzaming hunner zielen door, vereenzaming van
-elkaar? O nee, dat kòn niet, dat mòcht niet! Daarvoor was hun liefde te
-groot, te innig, te heerlijk mooi. Die nare ontstemming zou wijken, als
-maar na eenige tijd de praatjes uitgeraasd hadden. ’t Was iets
-voorbijgaands. Vast. En ze leed immers om haar idee, om de zaak van hun
-hooge edele liefde, die verheven was boven de domme vooroordeelen der
-menschen. Ze moest er voor lijden... Haar idee... En Frans... had hij
-geen ongelijk, groot ongelijk met maar steeds terug te komen op dat
-eene? Ze kòn immers niet... Uit liefde voor hem... Nee juist daarom
-niet!.. Of... wàs ’t niet laf toe te geven hierin? Och, hoe kòn ze
-twijfelen? Zij, de sterke moedige vrouw van vroeger... was ze niet
-dezelfde als toen?.. Of was ’t nu anders? Ze vergeleek in haar geest de
-beide mannen die ze liefgehad had, zooals ze reeds zoo vaak gedaan had.
-Frans: een en al oprechtheid en openhartigheid, wars van alle vertoon,
-maar toch heftig, hartstochtelijk; gevoelig als een vrouw, maar, hoe
-ook telkens ontmoedigd, weer opstrevend met mannelijk-koene aandrift;
-woest in zijn driftuitingen, maar leidzaam als een kind op een lief
-woord van haar. De ander: artistieke zwier van ’t fijne-kapper gehalte
-in zijn gansche wezen, ook in zijn woorden; een tooneel-geestdrift en
-een lion-de-village-beminnelijkheid, zwichtend voor de eerste
-beproeving. Frans eenvoudig en waar, hij valsch. Frans soms ruw, «de
-ander» wreed en hondsch, toen hij zijn ware aard moest toonen. Was «de
-ander,» het type van de zuiderling op zijn ongunstigst, Frans
-vereenigde in zich veel, ja de meeste goede eigenschappen van ’t
-donkerharige niet-geheel blanke ras onzer zuidelijke provinciën met de
-beste der karaktertrekken van ’t Germaansche ras der Friezen. «De
-eenige Hollandsche vulkaan» noemde zij Frans in haar dartele
-oogenblikken. «Mijn Oostersch Sfinksje» zei hij, wanneer zij, zich
-gesloten toonde of geheimzinnig deed.
-
-En nu, nu ze behoorde aan deze man... nu ze een kind wachtte van hem,
-was ’t nu anders, heel anders dan vroeger? En als dan alles in hun
-verhouding zoo anders was, bleef dan toch dat eene? Bleef haar idee,
-haar opvatting van liefde dezelfde, volkomen dezelfde? Ze twijfelde, en
-de twijfel maakte haar ellendig. Ze leed er des te meer onder, omdat ze
-er niet mee voor den dag wilde komen, omdat ze er tegen vocht in
-stilte. En dit eigen gemoeds-leventje in eenzaamheid—buiten
-Frans—kwelde haar bij voortduring. Zonder dat ze er het einde van zag,
-knaagde dat in haar, ook al speelde er een glimlach om haar mond,
-wanneer ze Frans in de oogen keek.
-
-En dan: er waren geldzorgen ook. Och, deze zouden anders bij haar zoo
-zwaar niet tellen. Ze hadden immers alles, waaraan zij behoefte had,
-voorzoover het voor geld te krijgen was. Wat gaf zij om weelde van
-kleeding, van uitgaan, eten of drinken? Ze moesten eenvoudig, ja zuinig
-leven. En dat kòn ze, daarvoor bezat ze de aanleg en aangeboren
-handigheid van haar ras, waarin de «Marta’s» eer regel dan uitzondering
-zijn, even spaarzaam en huishoudelijk als de nieuw-testamentische
-voorzate. Als wetenschappelijk mensch, als arts, vond ze tot nu toe
-alle bevrediging in haar vrouwen- en kinder-praktijk; al waren dan ook
-haar meeste patiënten armen, die ze gratis hielp. Waardeering voor haar
-streven—ook hier—zocht ze alleen bij hem, bij Frans. Een prijsje van
-hem was haar meer lief dan de schittering van een beroemde naam. Zij
-was een stille, in-zich-zelf-gekeerde natuur, diepvoelend maar zich
-weinig of moeilijk uitend.
-
-Hoe anders hij! Och, zij begreep het: hij kon zijn ambitie niet bepalen
-bij een bescheiden werkkring en geluk in huis—en had hij die nog
-maar!—Hij had behoefte aan mededeeling, uitstorting, omgang: zijn
-eerzucht—een edele eerzucht immers!—haakte, snakte naar het groote
-leven. «Der mann muss hinaus in’s feindliche Leben», ja, hij met zijn
-talenten stellig en zeker... En dan te moeten aanzien, dat hij om dat
-ellendige geld zich telkens en telkens iets moest ontzeggen: een reis,
-een kostbaar boekwerk, een uitstapje. Hij klaagde dàar nooit over...
-Maar ze zag ’t aan zijn blik nu en dan, ze hoorde ’t in de klank van
-zijn stem. Had ze hem niet tot tweemaal toe in de laatste maanden
-betrapt, dat hij—zich alleen wanend—in tranen was uitgebarsten na ’t
-spelen van eén zijner lievelings-stukken op de piano. Hij had gezegd,
-dat de muziek hem altijd zoo aandeed!... En hij die aan zooveel weelde
-gewend was, vroeger, had dat alles opgegeven om hàar!...
-
-Zoo—in die bizondere stemming hunner zielen was er eens weer een lange
-loome lood-zware dag voorbij gekropen, ’t Was in de winter. Ze waren
-reeds om tien uur naar bed gegaan; hadden even—eenige minuten—wat losse
-onverschillige woorden gewisseld, kille verstands-woorden, glijdend om
-en buiten hun warme smachtend-eenzame innerlijkheid.
-
-Buiten zwiepten de boomen in de tuin achter hun slaapkamer met het
-groote balkon, boven hen floot de wind in schoorsteenpijp en langs
-muurhoeken, en nu en dan snerpte en kraakte met snikkend geluidje de
-half-glazen deur, als de wind erop viel.
-
-Geen van beiden was nog uit het stadium der geregelde
-gedachten-opvolging overgegaan in dat der beelden-vervloeiing van de
-eerste slaap, toen Frans opschrok:
-
-«Marta, hoor je dat?»
-
-«Nee, wat is er?»
-
-«Ik hoor een rijtuig stilstaan. Er wordt gebeld ook.»
-
-«Gebeld? Nu?»
-
-«Ja, duidelijk. Hoor je ’t niet? Daar, nog ’s.»
-
-«Is Aennchen nog op?»
-
-«Welnee, die is ook naar bed.»
-
-Frans was er al uit. «Ik zal haar gaan roepen» zei hij, en stak licht
-aan, schoot haastig wat aan zijn lijf.
-
-De dienstbode sliep in een kamertje op dezelfde gang boven, waar ook
-haar meesters hun slaapkamer hadden, en was spoedig beneden. Een paar
-minuten zijn nauw verloopen, als ze weer boven komt en humeurig door de
-half-gesloten deur der kamer aankondigt:
-
-«Daar is een heer, die naar Juffrouw van Zee vraagt.»
-
-«Juffrouw van Zee!» roept haar heer van binnen driftig. «Er is hier
-geen Juffrouw van Zee, dat weet je toch ook wel!»
-
-Marta is intusschen buiten gekomen, na zich vluchtig in haar
-allernoodigste kleeren gestoken te hebben.
-
-«Wat is dat, Aennchen?» vraagt ze vriendelijk, maar verwonderd.
-
-De toegesprokene kijkt Marta boos aan, en antwoordt stroef:
-
-«Die ouwe meneer zegt toch, dat ze hier moest wonen, hier op nommer
-zestien. Ik heb hem beneden in ’t kamertje gelaten.»
-
-Frans gromt wat, steeds binnen, bezig aan zijn kousen.
-
-«Heb je een kaartje gevraagd, Aennchen?» gaat Marta onverstoord voort.
-«Of weet je, hoe hij heet?» Ze werpt door de half-geopende deur een
-blik naar Frans:
-
-«Zoo laat op de avond», zeg Frans. «Wie zou dat toch wezen?»
-
-«Ik heb niks gevraagd», verklaart Aennchen steeds stroef.
-
-Frans stuift naar de deur:
-
-«Denk je dan, dat we op dit uur maar ieder willekeurig kunnen
-ontvangen, uilskuiken? Je bent er ook een!!»
-
-«Mevrouw», antwoordt de gedienstige huilerig—en Marta moet
-onwillekeurig even lachen om haar komisch négligé—fladderende haren en
-scheeve rokken.
-
-«Mevrouw, as Meneer zoo driftig tegen me is en... me zoo uitscheldt,
-wil ik wel weggaan. De pastoor heeft toch al dikwijls gezegd, dat ik...
-niet mocht dienen bij menschen... zooals u... die in kongkemenaat
-leven.»
-
-’t Was er alles in éen relletje uitgekomen.
-
-«Snij uit», roept Frans, stampvoetend, «dadelijk, als je wilt. Je kunt
-je loon krijgen tot vanavond.»
-
-«Goed, meneer. Ik zal mijn boeltje pakken. Ik ga morgenochtend, vroeg.
-Dadelijk...»
-
-«Goed, Aennchen», valt Marta in. «Ik zal je morgenochtend je loon
-geven, als je weg wilt. Maar ga nu even vragen, wie die meneer is.»
-
-De pantoffels van Aennchen kleppen slof-slof de trap af, en hommelend
-klinkt daar tusschen haar gemor.
-
-«Dat doet de deur dicht: le comble!» zegt Frans, terwijl Marta en hij
-hun kleeding haastig voltooien.
-
-«Och, wat kan je die meid schelen!» Haar kan ’t zeker op dat oogenblik
-al heel weinig schelen, want ze voelt haar hart onrustig kloppen, ze is
-zenuwachtig, opgewonden:
-
-«Wie zou toch die ouwe heer wezen...? Die jou spreken wil? Jouw vader
-misschien?»
-
-«Loop heen!... Wat zou die nou hier doen?! Zeg, reik me even die kom,
-en je handspiegeltje maar. Nee, blijf jij maar vóor de waschtafel... Ik
-denk... misschien... je oom misschien?»
-
-«Zou je denken? Hoe gek, dat die gedachte ook bij mij opkwam zooeven,
-he? Wat vreemd dan, dat hij naar Juffrouw Van Zee vraagt!.. Och, nee,
-ik denk ’t niet. Zoo onverwacht: hij zou me schrijven: ik heb nu in
-zooveel jaar geen taal of teeken van hem gehad!»
-
-Frans antwoordt niet dadelijk.
-
-«Zou jij hem willen ontvangen?» hervat hij.
-
-«Och, waarom niet? Ik ben niet haatdragend: als hij komt, is het zeker
-niet, om ons onaangenaam te wezen...»
-
-«Een mooie aankondiging anders met dat «Juffrouw van Zee!»
-
-«Ja, dat is al heel gek... Och nee, ’t zal oom niet wezen...»
-
-Het dienstmeisje klopt, en jawel, ’t was toch Meneer Winter.
-
-«Hier is ’t kaartje» zegt Aennchen, en houdt een stuk wit karton
-tusschen twee korte vingertjes.
-
-Marta grijpt het haar uit de hand. Aennchen kijkt zot.
-
-«Laat zien... Ja ’t is Oom.» En, nauw haar aandoening meester, beveelt
-ze snel: «Laat meneer binnen... In de studeerkamer maar... daar zal de
-kachel nog wel aan zijn.»
-
-De gedienstige verdwijnt zonder een woord.
-
-«Mijn goeie, beste Oom!» roept Marta bijna schreiend, reeds op de trap,
-Aennchen na.
-
-Frans volgt, in gedachten.
-
-«Jij bent ook niet haatdragend!» zegt hij na eenige oogenblikken. «Een
-man, die je in je beroerdste tijd in de steek gelaten heeft...»
-
-«Nou ja... Goddank, de kachel is nog aan, zie ik... Och, als ik niet
-finantiëel onafhankelijk was geweest, zou hij me zeker wel geholpen
-hebben. O, dat weet ik zeker...»
-
-«Jawel, dat veronderstel je. Maar ’t is toch maar ’n feit, dat hij geen
-troostwoord voor je overhad, toen je zoo diep-ongelukkig was.»
-
-«Kom, Frans, je moet niet hard wezen: de schijn was zoo geheel tegen
-me. Geheel...»
-
-«Voor hem moest dat in de laatste plaats zoo wezen. Je hadt niets
-anders gedaan dan toegepast wat hij je voorgepreekt had...»
-
-«Och, voor mij is ’t ook altijd een raadsel geweest...»
-
-«Nu, we zullen zoo-meteen de verklaring wel hooren.»
-
-«Zal ik eerst maar heengaan?»
-
-«Welnee, blijf gerust. Je hoort erbij: ik wil juist toonen, dat wij
-voor elkaar geen geheimen hebben.»
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK XVII.
-
-
-Op ’t geluid van moeilijke schreden boven op de trap doet Marta ijlings
-de deur open.
-
-De gestalte van Dr. Winter vertoont zich op ’t smalle portaaltje, in ’t
-volle licht van een gaspit boven de trap. ’t Is een «eerwaardige»
-verschijning, zooals men dat pleegt te noemen. Een sneeuwwitte volle
-zijige baard omvat een vervallen scherp-geteekend gelaat, met fijne
-dunlippige mond, arendsneus, spierwitte borstelige wenkbrauwen, met
-diepe holle oogen, die koortsachtig schitteren. De oude man—diep in de
-zestig—loopt moeilijk, komt hijgend en blazend de kamer in; maar met
-een glimlach om de mond. Hij spreekt met iets benauwds, maar met een
-stem, die vroeger mooi-klinkend vol moet geweest zijn, eenigszins hoog
-van toon, en telkens afbrekend, om op adem te komen.
-
-«Ik ben hier immers wel goed terecht... nie’waar?... bij Meester
-Jensen... Dokter Jensen, zooals ze hier zeggen?»
-
-Frans is naar voren getreden, hem tegemoet op ’t overloopje, terwijl
-Marta nog aarzelend en in groote spanning bij de deur staat, nog
-onzichtbaar voor de binnentredende.
-
-«De meid...» wil deze nog doorgaan.
-
-«Ja, stellig... volkomen aan ’t goeje adres. Komt u binnen.» Man en
-vrouw snellen hem nu tegemoet.
-
-«Och, de meid»... hervat hij eenigszins met zijn houding verlegen, «ik
-had me vergist... ik vroeg eerst naar Juffrouw... Van Zee... Och, oude
-gewoonte... toen heb ik dadelijk uw naam genoemd... Dokter Jensen. Ik
-was erg in de war.» Hij glimlacht verlegen.
-
-En Frans: «Ja... wil u niet gaan zitten?»
-
-Marta komt met een gemakkelijke stoel aandragen, zet die bij de kachel,
-waar ze even vluchtig naar kijkt; pookt erin, trekt een klep open. Haar
-gezicht gloeit.
-
-«Hier, Oom, gaat u hier zitten... hier bij de kachel... die is nog aan.
-U schijnt erg moe. En buiten adem ook. En koud... Zal ik Uw stoel...?»
-
-De oude heer maakt een moê gebaar van dank, en zet zich sterk hijgend
-neer. Dan zwijgt hij eenige oogenblikken. Marta en Frans staan bij hem
-aan de andere zijde der kachel.
-
-«Ik ben... blij dat ik zit... trappen-klimmen gaat me niet best meer
-af... op mijn jaren... al is ’t maar eenige treden.» Dan slaat hij een
-blik vol teederheid op naar Marta. «En Marta, mijn kind, hoe gaat het
-je?»
-
-Er is een lichte trilling in zijn stem en hij heeft zijn magere armen
-naar de jonge vrouw uitgestrekt, met een gebaar van innige
-hartelijkheid.
-
-Marta barst in zenuwachtig schreien uit, snelt op de zittende toe, en
-knielt bij hem neder. Dan omhelst ze hem met kinderlijke vleiing.
-
-«Oom, lieve goeje beste Oom... Is u niet meer boos op me?»
-
-«Boos?... Ik ben nooit boos op je geweest... Ik heb alleen verdriet
-gehad... Veel verdriet gehad, Marta... Om jou... Kom, ga daar bij me
-zitten.»
-
-Marta zet zich naast hem, en terwijl ze haar tranen droogt, glimlacht
-ze verlegen. Er glanst een vroolijkheidje uit haar vochtige groote
-oogopslag, iets van eindelijke ontspanning. Frans blijft intusschen op
-een afstand op de sofa bij de bordesdeuren, waar hij is gaan zitten. Er
-is iets stugs in zijn trekken.
-
-«Kom ook hier, Frans», dringt Marta, die hem even gadegeslagen heeft.
-De aangesprokene komt aarzelend naderbij, en blijft dan staan. «Oom,
-dit is mijn beste man», vervolgt ze op innige toon. «Ik heb na u en
-mijn vader nog nooit een man zoo liefgehad... Kom, Frans, geef Oom een
-hand. Alles is vergeten: jij mag Oom ook geen kwaad hart toedragen.»
-
-De jonge man aarzelt nòg. Dr. Winter ziet het, en steekt hem met een
-spontane beweging zijn hand toe.
-
-«Hier, jongen, bied ik je mijn hand... Wil je die aannemen? En wil je
-me... al ’t verdriet vergeven, dat... dat... ik je vrouw heb aangedaan?
-Och... als je alles wist...»
-
-Frans grijpt, zichtbaar ontroerd, de dunne vingers van de grijsaard, en
-drukt die met krachtige druk, zwijgend.
-
-«Ga daar zitten,» gaat de oude voort, terwijl hij Frans steeds
-aandachtig opneemt: de bewegelijke schrandere prikkelig-kijkende oogen
-omvorschen diens wezenstrekken, als waren de woorden, die hij spreekt,
-slechts enkele weerklanken van de vele gedachten, die de aanschouwing
-bij hem wekt. En Frans gehoorzaamt lijdzaam, sympathiek aangetrokken
-door de macht van die oogen, die zijn ziel schijnen te willen
-doorzoeken als met een elektrisch zoeklicht. Ondanks zijn
-vooringenomenheid voelde hij iets warms in hem opkomen, een kinderlijke
-vertrouwelijkheids-drang, een behoefte aan uitschreien en algeheele
-gemoeds-uitstorting. Zoo zou een zoon zich tegenover een vereerde vader
-voelen, na lang leed onder vreemden.
-
-En Marta moest wel veel van zulk een man gehouden hebben. O hoe goed
-begreep hij nu de machtige bekoring, die van zulk een persoonlijkheid
-uit moest gaan op een jong ontvankelijk meisje, leergierig als Marta!
-
-«Ik ben erg verlangend», brengt Frans na enkele oogenblikken stilte
-uit, «van u te hooren, hoe alles zich toegedragen heeft... Ik heb een
-onbeperkt vertrouwen in... Marta, en... ik heb me altijd... ten zeerste
-verbaasd... verwonderd over Uw houding...»
-
-«Best begrijpelijk. Best begrijpelijk, hoor. En je hebt ’t voor haar
-opgenomen, natuurlijk...»
-
-Hij moet even ophouden, want een benauwdheid overvalt hem. Marta
-schrikt hevig, haalt haastig een glas water uit de naaste kamer,
-waarvan ze de schuifdeuren zenuwachtig open en weer dicht trekt.
-
-De oude man neemt bevend het water aan, en drinkt een paar teugjes, het
-hoofd in gloed, maar toch met zachte glimlach om de dunne lippen.
-
-«Och... ’t is niets... ik heb dat telkens... Nu van die trap zeker...
-toch maar een tien treedjes, he...» Weer drinkt hij even. «Ja... ik ben
-al oud... en ik heb een hart-aandoening... een kwaal...»
-
-Marta kijkt hem meewarig met haar groote fluweel-oogen aan, lezend
-iedere aandoening op zijn vertrokken gelaat.
-
-«Och Oom!..» zegt ze.
-
-«Ja... ’t is nu weer wat over... maar, zie je, de dokter heeft me ook
-nog een half jaar gegeven.» Weer dat gelaten lachje, dat Marta door de
-ziel snijdt. «Toch kan ’t ook... zoo... zoo met me gedaan zijn.
-Daarom...»
-
-«Maar Oom, en dan die lange reis... in de winter!..»
-
-«Och, wat zal ik je zeggen? Ik moest wel... ik moest, zie je.» Zijn
-blik gaat beurtelings van Marta naar Frans.
-
-«Ik wou je nog zien vóor... mijn dood..: schuld vereffenen.»
-
-«Kom, Oom», hervat Marta met tranen in haar stem en in streelende
-klankgolving. «Laten we niet meer aan ’t verleden denken...» En ze
-grijpt zijn hand, die slap langs de leuning van de stoel hing.
-
-«Nee, aan ’t... heden alleen, nie’waar? Maar juist daarvoor... Had je
-nog verdriet... om mij?»
-
-Marta slaat de oogen neer voor zijn blik.
-
-«Altijd, Oom», zegt ze zacht schreiend. «Altijd! Ik heb altijd met
-liefde aan u gedacht... En dan begrijpt u...»
-
-De oude man blijft haar liefdevol gadeslaan. «Mijn lief braaf... goed
-kind», gaat hij voort. «Net mijn onvergetelijke zuster... je moeder.»
-
-Alle drie zwijgen, aangedaan. Frans kijkt stroef.
-
-«Nu, Marta, dan moest het je toch... smarten, nie’waar, dat je zoo...
-voor goed gebroken hadt met je oom. Dat moest nu uit wezen... Ik woû je
-zien en spreken... ik woû je vergiffenis, Marta... Wat ben je een lieve
-lieve ziel... dat je me die zoo dadelijk... geschonken hebt...»
-
-Een paar tranen rollen blinkend neer uit de strakke oogen, die nu van
-Marta afgewend vóor zich uit staren.
-
-«Och, natuurlijk, Oom» zegt zij teeder.
-
-«En dan je man», hervat de grijsaard. «Ik woû ook mijn rekening bij hem
-vereffenen.» Dan kijkt hij Frans recht in ’t gelaat «Jullie zijn
-gelukkig, nie’waar? Is ’t niet?»
-
-Frans aarzelt even en kijkt Marta aan.
-
-«Dat moet jij zeggen, Marta», antwoordt hij dan.
-
-«Wat ons... drieën aangaat, onder ons... volkomen, Oom.»
-
-«Jullie drieën... maar er zijn meer menschen in de wereld dan jullie
-drieën, wil je zeggen!..»
-
-Weer slaat Marta haar oogen neer vóor ’t vorschende kijken des ouden.
-
-«De wereld... och, die laat me koud», tracht ze onverschillig te
-antwoorden, met schuchtere oogopslag.
-
-«Dat meen je niet, Marta.»
-
-De schrandere oogen, vorschend uit de donkere diepten der kassen,
-vestigen zich nu ook op de jonge man. Hij wil spreken, doch bedenkt
-zich. Zijn brauwen fronsen zich even... «Maar», hervat hij op ietwat
-andere toon... «ik moet eerst over mezelf... spreken.»
-
-«Meneer Winter», valt Frans plotseling in, «hoe kon u, u, die zooveel
-van Marta hield,.. haar verlaten... op zulk een oogenblik?»
-
-De oude man verschuift even in zijn stoel en zucht:
-
-«’t Heeft me... moeite gekost», antwoordt hij kalm-ernstig. «Maar juist
-omdat ik haar zoo hoog stelde... daarom stelde ik haar volkomen
-verantwoordelijk voor haar daden. Van wie—men veel verwacht—keurt men
-ook veel af.—Wie hoog staat—wordt streng geoordeeld.» Even een zucht.
-«Ik begon met Marta’s—huwelijk met Karel—verkeerd te vinden. Ze was nog
-veel te jong voor—zulk een stap.—Ik schreef haar op haar
-mededeeling—hoe ik erover dacht.—Ze antwoordde met een—hooghartige
-brief...»
-
-Marta bloost en buigt het hoofd.
-
-«Nu ja», gaat de oude na een oogenblik voort, «dat was niet zoo heel
-erg.—Maar toen kwam... toen hoorde ik niets tot—totdat ze me schreef,
-dat Karel haar in de steek gelaten had—Ik had in de tusschentijd andere
-berichten gekregen—ook van de kant van zijn familie.—En iedereen op de
-plaats sloeg er geloof aan.—Ik ook.»
-
-Dr. Winter kijkt somber vóor zich, en zijn witte baard schokt met
-kleine rukjes op en neer.
-
-«Maar hoe kòn u...!» breekt Frans de stilte, meer smartelijk somber dan
-verwijtend.
-
-«O, je weet zeker wat ze zeiden, niet? ’t Was afschuwelijk. Dat Marta
-’t weer—met een ander aangelegd had—dat ze van die tweede—zoover
-was—zwanger.—Ik wou ’t eerst niet gelooven. Maar ik had vertrouwen in
-die Karel—ik meende hem te kennen—door-en-door te kennen.»
-
-De oude man hief zijn rechter hand omhoog en sloeg de oogen hoog op.
-«Ja... niet, dat hij—me zoo iets te verstaan gaf...»
-
-«Nou ja», valt Frans in, «daar zorgden zijn familie en vrienden wel
-voor...»
-
-«Ik schreef Marta weer», hervat de oude man. «Mijn toon was
-misschien... beleedigend...»
-
-«O ja, Oom!» roept Marta heftig en op schreierige toon. «Ik kon niet
-verdragen, dat u een oogenblik aan mijn eergevoel twijfelde. Ik woû me
-niet rechtvaardigen.»
-
-«Ja—en je schreef me, dat de kwestie—wie de vader van je kind
-was—alleen jou—en de vader zelf aanging.»
-
-«Dat deed ik», stamelt Marta, «maar ik was ook haast gek van ellende.»
-
-«Dat begrijp ik—nu—en ik zeg ’t ook niet als—een verwijt. Ik heb je
-immers gezegd—ik kom om je vergiffenis.»
-
-«Och Oom...»
-
-«Ik ben ten slotte tot inkeer gekomen... Weet je waardoor. Frans? Ten
-minste, wat de—stoot gegeven heeft?»
-
-De jonge man kijkt verwonderd op.
-
-«Hoe zou ik... dat weten?»
-
-«Door een artikel van jou—in een Duitsch tijdschrift—over
-«vrouweneer»...»
-
-«Och!» klinkt het spontaan-kinderlijk uit twee monden.
-
-«Ja, vreemd, he? De wegen des Heeren... zeggen de geloovigen. Ja, toen
-ben ik gaan nadenken.—Een man die zulke idees verkondigde—kon niet
-slecht zijn—moest het hart op de rechte plaats hebben.—En ik wist—»,
-hier een fijne lieve glimlach—«dat de schrijver dezelfde was
-als—degeen—die ik voor Marta’s derde minnaar hield!—Ik kwam achter
-allerlei bizonderheden—later meer.—En zoo—langzamerhand—ben ik tot
-inzicht—tot inkeer ook!—gekomen. En hier ben ik nu...»
-
-Marta kust hem innig de hand.
-
-«Mijn hart zei me», brengt ze uit, «dat u nog eenmaal... weer dezelfde
-zou worden...»
-
-«Dezelfde! Ik woû dat het waar was, kind.—En toch—in zeker opzicht
-niet.» De eene magere hand gaat weer omhoog met groot gebaar. «Maar ik
-ben niet daarvoor—alleen hier gekomen.»
-
-«Maar Oom, voor u verder gaat, waar logeert u?» valt Marta in.
-
-«O, ik ben afgestapt—ik heb me in een goed hotel laten brengen.—Ik heb
-mijn rijtuig buiten laten wachten—een tien minuten rijden van hier.—Ik
-ben net anderhalf uur—hier op de plaats.»
-
-En Marta weer:
-
-«U moet hier logeeren—morgen dadelijk al, wil u? We hebben een goeje
-logeerkamer.» ’t Was een klein leugentje, maar ze hadden immers een
-kamer, die er voor in te richten was...
-
-«Zeker, Meneer Winter», vindt Frans noodig aan te dringen, «’t is beter
-bij ons.»
-
-«Meneer Winter! Zeg jij maar oom, m’n jongen. Je zult het toch niet
-lang hoeven te zeggen.—Als je er niet tegen hebt.»
-
-«Wat zou ik daar tegen kunnen hebben?»
-
-«Maar—dat is dan afgesproken», hervat de oude met een lange blik op het
-gezicht van Frans, die hem ditmaal met trouwe oog-opslag de blik
-teruggeeft. ’t Laatste spoor van onvriendelijkheid is van Frans’
-trekken verdwenen, en de uitdrukking van zijn gezicht beantwoordt nu
-geheel aan de drang van zijn hart.
-
-«Ik kom dus morgen bij jullie.—Maar—laat me nu ’s zeggen—waarvoor ik
-nog meer gekomen ben.»—Frans en Marta kijken beiden vragend. «Om jullie
-tot andere gedachten te brengen.»
-
-«Wat bedoelt u?» vraagt de jonge vrouw onthutst, en haar streel-oogen
-gaan beurtelings van haar oom naar Frans. Deze schijnt begrepen te
-hebben, wacht af in spanning, en wil niets zeggen; laat eerst die twee
-uitspreken, denkt hij.
-
-«Om fatsoenlijk—burgermans-fatsoenlijk—je aan te raden, om—je
-verbintenis—je samenleven—te bekrachtigen door—een
-huwelijks-voltrekking—op de gewone manier...»
-
-Marta aarzelt, voordat ze antwoordt:
-
-«Maar Oom, onze verbintenis heeft zoo iets niet noodig: die is zonder
-dat immers even krachtig... En dat u ons zoo iets aan kan raden! Meent
-u dat?... U die dezelfde denkbeelden over... die zaken... over sexueele
-verhoudingen heeft als ik...»
-
-«Nee, Marta—jij was plus royaliste que le roi: de leerlingen gaan
-dikwijls—verder dan de meesters...»
-
-«Dus u vindt...?»
-
-«Ik vind, m’n lieve kind, dat vrije liefde een—heel mooi ding is—voor
-hoogstaande menschen...»
-
-«Maar zijn wij dan..?»
-
-«Laat me uitspreken.—Een heel mooi iets, zeg ik, in een hoogstaande
-maatschappij—een wereld van engelen.—En de meeste menschen—dat zul je
-wel toegeven—zijn nog niet zoover.—Zoo iets is voor een—ideale
-samenleving—niet voor de onze.—Nu heeft men verplichtingen
-tegenover—zijn medemenschen, de wereld waarin men leeft.»
-
-De oude man zwijgt even nadenkend. Zijn edel profiel komt scherp uit
-tegen de donker-beschaduwde achtergrond van ’t behang. Ook Marta en
-Frans zwijgen. Met groote aandacht, als wachtten ze iets beslissends,
-staren ze hem beiden aan. Plotseling wendt de grijsaard ’t hoofd naar
-hen.
-
-«Zeg, vertel me’s, Marta», zegt hij weer met zijn in-vriendelijke
-glimlach, «als jij—een huis koopt—van iemand—dan is dat een zaak
-tusschen jou en die iemand, niet?»
-
-«Ja, natuurlijk...», antwoordt Marta.
-
-«En toch moet je—wil je je rechten later—laten gelden—een koop-contract
-opmaken—Niet?—Dat moet voor een huis.—Goed.—Vin’ je dan—waar je eigen
-persoon erin gemoeid is—vin’ je dan zoo’n contract—zoo’n wettiging
-tegenover derden—onnoodig?»
-
-«Die derden hebben er niets mee te maken...» zegt de jonge vrouw met
-zwak protest.
-
-«Evenmin als met het huis, dat je koopt!» hervat Dr. Winter onverstoord
-en steeds met zijn beminnelijk lachje.
-
-«Ze hebben er wèl mee te maken—zeg ik je. De maatschappij heeft het
-recht—waarborgen te eischen.—Ja, ja, waarborgen—voor iedereen—voor
-goeden en kwaden—en de goeden moeten zich—onderwerpen, omdat er—kwaden
-zijn.—En de zwakken onder de «goeden»... tegenover die ook...»
-
-Als Marta niet dadelijk antwoordt, zegt Frans gretig:
-
-«Ik vind eigenlijk, dat u gelijk heeft... Ik heb heb er ook dikwijls op
-aangedrongen... Marta woû niet...»
-
-«O, hadden jullie dan eerst—plan gehad om te trouwen?»
-
-«O ja... ik vond het noodig voor de kleine jongen.—Maar u begrijpt:
-mijn vader woû van geen toestemming weten.»
-
-«Je bent in onmin gescheiden—is ’t niet zoo?»
-
-«O, had u daarvan gehoord? Nu, Marta vond het toen een naar idee, mijn
-vader door de rechter tot toestemming te dwingen—zooals zij ’t noemde.
-Door een akte van eerbied, u weet wel. Overdreven, vindt u nu ook
-niet?»
-
-«Ik woû me niet met geweld in zijn familie dringen», valt Marta
-eenigszins verlegen in. «Dat kòn ik toch niet...»
-
-«Maar, Marta, begrijp je dan niet, dat Frans zijn vader—juist doordat
-jullie—je bij zijn weigering hebben neergelegd—een min idee gekregen
-heeft—van je verhouding?—Hij houdt je nu immers—voor een
-avonturierster...»
-
-Marta laat het hoofd zinken, haar blik zwichtend voor die wonderlijk
-doordringende zoek-oogen.
-
-De oude schudt onderwijl langzaam zijn teekenachtige kop. En ’t is
-haar, als hoorde ze hem weer als in haar kinderjaren haar vermanen met
-zijn: «Meisje, meisje!» en die zelfde glimlach.
-
-«Nee, geloof me, m’n kind», hervat Dr. Winter, «doe wat ik je zeg.—Zie
-zoo gauw mogelijk—toestemming te krijgen—hoe dan ook.»
-
-«Langs minnelijke weg is niet meer mogelijk... Ik weet van de laatste
-brief van mijn moeder... dat mijn vader zijn oude standpunt blijft
-innemen... Trouwens, ik had niet anders verwacht.»
-
-«Nu, dan door zoo’n—akte van eerbied.—Je bent toch lang
-meerderjarig—formeele toestemming heb je immers niet noodig.—Maar
-trouwen moeten jullie—voor je eigen geluk—dat kàn niet volkomen zijn
-zonder—de achting van diezelfde wereld—waar je beweert zoo
-onverschillig voor te zijn—Marta...»
-
-«Maar dat bèn ik, Oom», verzet zich de jonge vrouw, met een vergeefsch
-poginkje om haar oogen opgeslagen te houden.
-
-«Och wat! Larie!—In zake je wetenschappelijke werk—he?—ben je niet
-onverschillig voor—goed- of afkeuring van de wereld.—Frans evenmin—als
-hij een artikel geschreven heeft.—En wie zijn vaak die—beoordelaars—om
-wier opinie je zooveel geeft...? Immers heel dikwijls—meestal
-zelfs—menschen die beneden je staan!—Publiek, ik veracht je is een
-fraze—van verwaande ijdeltuitige ingebeelde en behaagzieke
-kwasten—kwasten bij al hun genie.—Ze zijn als beeldmooie
-jongemeisjes—die koket verklaren—dat ze alle mannen verachten.—Dat
-staat machtig voornaam.—Maar ’t is larie, hoor.—Ze meenen er niets van,
-die meisjes—en ze zouden ’t diep treurig vinden—als alleen hun spiegel
-hun vertelde—dat ze zoo mooi zijn.—Zou je niet denken?» Weer verlicht
-de in-goedig-verstandige zacht-ironische glimlach ’t gelaat van de
-grijsaard. «Dat laatste zou—trouwens, onmogelijk zijn, want—zoo’n
-meisje weet pas—dat ze mooi is—wanneer andere menschen—mannen
-vooral—het haar gezegd hebben.—Nee nee, je hebt de menschen noodig.—Kom
-daar nu maar voor uit: je zult wel onaangename ervaringen hebben
-opgedaan.»
-
-Even zwijgen alle drie, de oude om op adem te komen. Dan gaat deze
-voort, weer met zijn zoek-oogen op Marta:
-
-«Sedert je samenzijn—je samenleven met Frans—bedoel ik?»
-
-«O ja, maar...» stamelt de jonge vrouw.
-
-«Daar kom je tegen op—om ’t beginsel—jawel.—Maar ondertusschen—wordt je
-geluk er door bedreigd—ondermijnd.—Je kunt niet volkomen gelukkig
-zijn—zoo.»
-
-«U slaat de spijker op de kop!» roept Frans, als kwam hij nu eerst
-recht los. «Ik heb al ellende genoeg doorleefd...»
-
-«Als er geen martelaren waren», zegt Marta op gloedlooze
-overtuigings-toon, «zou er geen enkele goede zaak, geen enkel nieuw
-denkbeeld ingang kunnen vinden. Het hooggeroemde kristendom was zonder
-martelaren ook niet doorgedrongen...»
-
-Dr. Winter’s glimlach verbreedt zich, en zijn wijd geopende oogen
-schieten ironische lachvonkjes.
-
-«Marta, Marta—wat ’n logica!» zegt hij met opgeheven wiegelende
-rechterhand. «Wat war jij de dingen door elkaar!—In mijn tijd leerden
-we nog logica—nu promoveeren ze tot doctor—en kunnen de jonge menschen
-nog niet zelf denken—als ze geroepen zijn—om anderen te leeren
-denken.—Ja, ja—.»
-
-«De martelaren waar je van spreekt—zijn gestorven voor een zaak—die ze
-voor goddelijk hielden—» hervat hij.
-
-«Als er iets goddelijks is, dan is ’t de Liefde,» antwoordt Marta met
-eigenaardige nadruk.
-
-De oude man herinnert zich zijn eigen woorden, hier door zijn discipel
-trouw herhaald: zoo’n heksje!
-
-«Nu goed—best—maar nu verwar je twee dingen. Liefde en huwelijk heeten
-ze,—Mevrouw mijn leerlinge.—De maatschappij heeft zich niet te
-bemoeien—heeft niets—niets te eischen of te bedillen—in zake de liefde
-tusschen man en vrouw.—Wèl mag ze eischen, dat hun samenleving met de
-mogelijke gevolgen—aan behoorlijke regelen gebonden zij.» De oud-rector
-vergiste zich nooit met zijn aan voegende wijs—en ’t was hem nog altijd
-een genot, de zelftucht der logisch voortrollende Latijnsche periode op
-zijn moedertaal aan te passen. «Leef in een liefdesbetrekking met
-elkaar—als je dat met je geweten—met God!—overeen kunt brengen—maar
-verlang niet van de maatschappij—dat ze je samenzijn—als een huwelijk
-beschouwe—als ’t geen huwelijk is—dat wil zeggen—als je je niet
-behoorlijk tegenover die maatschappij—verbonden hebt.—De liefde is een
-gewetenszaak—het huwelijk is een maatschappelijke verbintenis.»—Hij
-zwijgt enkele oogenblikken, de uitwerking zijner woorden bespiedend.
-«Maar ik zie—dat je niet overtuigd bent», hervat hij leepjes—een
-spotvonkje in de diepe oogen. «We zullen er wel’s op terugkomen. Ik ben
-wat moe—ik verlang naar mijn bed, kinderen.»
-
-«Ja Oom», valt Marta berouwvol-gedienstig in. «U praat zooveel... En ik
-laat u op een droogje zitten! Ik ben ook zoo in de war. Maar wat zal ik
-u geven? Wijn mag u niet hebben...»
-
-«Och niets—heusch niets, Marta lief—Ik heb straks al wat gebruikt: ik
-heb nergens behoefte aan... dan alleen wat rust. Kom...»
-
-De oude man staat ietwat moeilijk op. En ’t valt Marta nu eerst goed
-op, hoe veranderd de gestalte daar vóor haar is, hoe schraal die bouw,
-hoe diepliggend die oogen, hoe wankel die gang, als hij een schreden
-vooruit doet. Dat dezelfde levenslustige krachtige grijsaard van
-toen?... Dat menschelijk wrak, waarvan alleen de oogen nog intens leven
-vertoonen? Maar ze heeft in haar verbijstering geen heldere
-gedachtengang: alleen voelt ze, dat het woelt en raast daarbinnen in
-haar boezem, dat er iets schrijnt en weeklaagt ook. Ze staart haar oom
-aan.
-
-«Nu, kindertjes—ik ga naar mijn hotel.—Goeje nacht.» En hij drukt
-beiden de hand met stuipig-stevige greep.
-
-«Wil u nu heusch niet hier blijven?» dringt Marta kinderlijk vleiend.
-«Heusch niet, Oompje? Uw logeerkamer is dadelijk in orde.»
-
-«Nee, nee—werkelijk niet.—Ik waardeer je goede bedoelingen—mijn beste
-meid.—Nu nogmaals: goeje nacht.—Ik kom morgen koffie drinken.—Op zijn
-Hollandsch—is dat goed?»
-
-«Zeker, zeker», valt Frans afgetrokken in. «Wij leven hier nog altijd
-op zijn Hollandsch.»
-
-«We drinken om éen uur koffie, hoor, Oom», zegt Marta met een
-leugentje—«neem maar goed rust—flinke nachtrust—uitslapen, hoor!
-Belooft u me?»
-
-Ze kust hem onhandig, en hij geeft haar op ’t voorhoofd twee innige
-kussen terug. Dan ziet hij haar in de oogen, diep en innig.
-
-«Ja, ja», hommelt de oude in zijn baard. «Adieu, Frans.»
-
-«Slaap wel... Ik hoop u morgen wèl te zien», brengt de jonge man
-haperend uit.
-
-Beiden volgen hem tot onder aan de trap. Frans doet de voordeur open,
-roept de ingedommelde koetsier, die opschrikt uit zijn omwalling van
-bouffante en hooge halskraag als een tuinslak uit zijn huisje.—Nog een
-handdruk over en weer.—Het rijtuig rolt heen op de schaars verlichte
-straatweg, hol-bolderend in de stilte.
-
-«Hu! ’t is koud, hier aan de deur», zegt Frans. «Gauw maar naar
-binnen.»
-
-Als ze beiden het buiten trapje weer op zijn, treden ze onwillekeurig
-de studeerkamer binnen.
-
-En nauwelijks binnen, valt Marta Frans snikkend om de hals:
-
-«Die lieve lieve Oom! Wat heeft hij geleden! Om mij! Och, Frans, ik wil
-hem zijn zin doen. Ik wil hem zijn zin doen...»
-
-
-
-
-
-
-
-
-*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK OM HET RECHT DER LIEFDE ***
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
-United States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you will have to check the laws of the country where
- you are located before using this eBook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that:
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation's website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
-widespread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This website includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/67653-0.zip b/old/67653-0.zip
deleted file mode 100644
index 1ac6195..0000000
--- a/old/67653-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/67653-h.zip b/old/67653-h.zip
deleted file mode 100644
index 9e0fbe4..0000000
--- a/old/67653-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/67653-h/67653-h.htm b/old/67653-h/67653-h.htm
deleted file mode 100644
index f14c521..0000000
--- a/old/67653-h/67653-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,7201 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html
-PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
-<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2022-03-18T21:10:06Z using SAXON HE 9.9.1.8 . -->
-<html lang="nl">
-<head>
-<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8">
-<title>Om het recht der liefde</title>
-<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html">
-<meta name="author" content="Karamati [Pseud. van Abraham Anthony Fokker (1862–1927)]">
-<link rel="coverpage" href="images/new-cover.jpg">
-<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
-<meta name="DC.Creator" content="Karamati [Pseud. van Abraham Anthony Fokker (1862–1927)]">
-<meta name="DC.Title" content="Om het recht der liefde">
-<meta name="DC.Language" content="nl-1900">
-<meta name="DC.Format" content="text/html">
-<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg">
-<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */
-html {
-line-height: 1.3;
-}
-body {
-margin: 0;
-}
-main {
-display: block;
-}
-h1 {
-font-size: 2em;
-margin: 0.67em 0;
-}
-hr {
-height: 0;
-overflow: visible;
-}
-pre {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-a {
-background-color: transparent;
-}
-abbr[title] {
-border-bottom: none;
-text-decoration: underline;
-text-decoration: underline dotted;
-}
-b, strong {
-font-weight: bolder;
-}
-code, kbd, samp {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-small {
-font-size: 80%;
-}
-sub, sup {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-}
-sub {
-bottom: -0.25em;
-}
-sup {
-top: -0.5em;
-}
-img {
-border-style: none;
-}
-body {
-font-family: serif;
-font-size: 100%;
-text-align: left;
-margin-top: 2.4em;
-}
-div.front, div.body {
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-div.back {
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div0 {
-margin-top: 7.2em;
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-.div1 {
-margin-top: 5.6em;
-margin-bottom: 5.6em;
-}
-.div2 {
-margin-top: 4.8em;
-margin-bottom: 4.8em;
-}
-.div3 {
-margin-top: 3.6em;
-margin-bottom: 3.6em;
-}
-.div4 {
-margin-top: 2.4em;
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div5, .div6, .div7 {
-margin-top: 1.44em;
-margin-bottom: 1.44em;
-}
-.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child,
-.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child {
-margin-bottom: 0;
-}
-blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child,
-.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child {
-margin-top: 0;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 {
-clear: both;
-font-style: normal;
-text-transform: none;
-}
-h3, .h3 {
-font-size: 1.2em;
-}
-h3.label {
-font-size: 1em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h4, .h4 {
-font-size: 1em;
-}
-.alignleft {
-text-align: left;
-}
-.alignright {
-text-align: right;
-}
-.alignblock {
-text-align: justify;
-}
-p.tb, hr.tb, .par.tb {
-margin: 1.6em auto;
-text-align: center;
-}
-p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument {
-font-size: 0.9em;
-text-indent: 0;
-}
-p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument {
-margin: 1.58em 10%;
-}
-td.tocDivNum {
-vertical-align: top;
-}
-td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-.opener, .address {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-}
-.addrline {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.dateline {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-text-align: right;
-}
-.salute {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.signed {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.epigraph {
-font-size: 0.9em;
-width: 60%;
-margin-left: auto;
-}
-.epigraph span.bibl {
-display: block;
-text-align: right;
-}
-.trailer {
-clear: both;
-margin-top: 3.6em;
-}
-span.abbr, abbr {
-white-space: nowrap;
-}
-span.parnum {
-font-weight: bold;
-}
-span.corr, span.gap {
-border-bottom: 1px dotted red;
-}
-span.num, span.trans, span.trans {
-border-bottom: 1px dotted gray;
-}
-span.measure {
-border-bottom: 1px dotted green;
-}
-.ex {
-letter-spacing: 0.2em;
-}
-.sc {
-font-variant: small-caps;
-}
-.asc {
-font-variant: small-caps;
-text-transform: lowercase;
-}
-.uc {
-text-transform: uppercase;
-}
-.tt {
-font-family: monospace;
-}
-.underline {
-text-decoration: underline;
-}
-.overline, .overtilde {
-text-decoration: overline;
-}
-.rm {
-font-style: normal;
-}
-.red {
-color: red;
-}
-hr {
-clear: both;
-border: none;
-border-bottom: 1px solid black;
-width: 45%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-margin-top: 1em;
-text-align: center;
-}
-hr.dotted {
-border-bottom: 2px dotted black;
-}
-hr.dashed {
-border-bottom: 2px dashed black;
-}
-.aligncenter {
-text-align: center;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-font-size: 1.44em;
-line-height: 1.5;
-}
-h1.label, h2.label {
-font-size: 1.2em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h5, h6 {
-font-size: 1em;
-font-style: italic;
-}
-p, .par {
-text-indent: 0;
-}
-p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line {
-text-transform: uppercase;
-}
-.hangq {
-text-indent: -0.32em;
-}
-.hangqq {
-text-indent: -0.42em;
-}
-.hangqqq {
-text-indent: -0.84em;
-}
-p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter {
-float: left;
-clear: left;
-margin: 0 0.05em 0 0;
-padding: 0;
-line-height: 0.8;
-font-size: 420%;
-vertical-align: super;
-}
-blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote {
-font-size: 0.9em;
-margin: 1.58em 5%;
-}
-.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden {
-text-decoration: none;
-}
-.advertisement, .advertisements {
-background-color: #FFFEE0;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.footnotes .body, .footnotes .div1 {
-padding: 0;
-}
-.fnarrow {
-color: #AAAAAA;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-}
-.fnarrow:hover, .fnreturn:hover {
-color: #660000;
-}
-.fnreturn {
-color: #AAAAAA;
-font-size: 80%;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-vertical-align: 0.25em;
-}
-a {
-text-decoration: none;
-}
-a:hover {
-text-decoration: underline;
-background-color: #e9f5ff;
-}
-a.noteRef, a.pseudoNoteRef {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-top: -0.5em;
-text-decoration: none;
-margin-left: 0.1em;
-}
-.displayfootnote {
-display: none;
-}
-div.footnotes {
-font-size: 80%;
-margin-top: 1em;
-padding: 0;
-}
-hr.fnsep {
-margin-left: 0;
-margin-right: 0;
-text-align: left;
-width: 25%;
-}
-p.footnote, .par.footnote {
-margin-bottom: 0.5em;
-margin-top: 0.5em;
-}
-p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel {
-float: left;
-margin-left: -0.1em;
-margin-top: 0.9em;
-min-width: 1.0em;
-padding-right: 0.4em;
-}
-.apparatusnote {
-text-decoration: none;
-}
-.apparatusnote:target, .fndiv:target {
-background-color: #eaf3ff;
-}
-table.tocList {
-width: 100%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-border-width: 0;
-border-collapse: collapse;
-}
-td.tocPageNum, td.tocDivNum {
-text-align: right;
-min-width: 10%;
-border-width: 0;
-white-space: nowrap;
-}
-td.tocDivNum {
-padding-left: 0;
-padding-right: 0.5em;
-}
-td.tocPageNum {
-padding-left: 0.5em;
-padding-right: 0;
-}
-td.tocDivTitle {
-width: auto;
-}
-p.tocPart, .par.tocPart {
-margin: 1.58em 0;
-font-variant: small-caps;
-}
-p.tocChapter, .par.tocChapter {
-margin: 1.58em 0;
-}
-p.tocSection, .par.tocSection {
-margin: 0.7em 5%;
-}
-table.tocList td {
-vertical-align: top;
-}
-table.tocList td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-table.inner {
-display: inline-table;
-border-collapse: collapse;
-width: 100%;
-}
-td.itemNum {
-text-align: right;
-min-width: 5%;
-padding-right: 0.8em;
-}
-td.innerContainer {
-padding: 0;
-margin: 0;
-}
-.index {
-font-size: 80%;
-}
-.index p {
-text-indent: -1em;
-margin-left: 1em;
-}
-.indexToc {
-text-align: center;
-}
-.transcriberNote {
-background-color: #DDE;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-font-family: sans-serif;
-font-size: 80%;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.missingTarget {
-text-decoration: line-through;
-color: red;
-}
-.correctionTable {
-width: 75%;
-}
-.width20 {
-width: 20%;
-}
-.width40 {
-width: 40%;
-}
-p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint {
-color: #666666;
-font-size: 80%;
-}
-span.musictime {
-vertical-align: middle;
-display: inline-block;
-text-align: center;
-}
-span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom {
-padding: 1px 0.5px;
-font-size: xx-small;
-font-weight: bold;
-line-height: 0.7em;
-}
-span.musictime span.bottom {
-display: block;
-}
-ul {
-list-style-type: none;
-}
-.splitListTable {
-margin-left: 0;
-}
-.splitListTable td {
-vertical-align: top;
-}
-.numberedItem {
-text-indent: -3em;
-margin-left: 3em;
-}
-.numberedItem .itemNumber {
-float: left;
-position: relative;
-left: -3.5em;
-width: 3em;
-display: inline-block;
-text-align: right;
-}
-.itemGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.itemGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.itemGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-.titlePage {
-border: #DDDDDD 2px solid;
-margin: 3em 0 7em 0;
-padding: 5em 10% 6em 10%;
-text-align: center;
-}
-.titlePage .docTitle {
-line-height: 1.7;
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .docTitle .mainTitle {
-font-size: 1.8em;
-}
-.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle,
-.titlePage .docTitle .volumeTitle {
-font-size: 1.44em;
-}
-.titlePage .byline {
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .byline .docAuthor {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .figure {
-margin: 2em auto;
-}
-.titlePage .docImprint {
-margin: 4em 0 0 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .docImprint .docDate {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-div.figure {
-text-align: center;
-}
-.figure {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.floatLeft {
-float: left;
-margin: 10px 10px 10px 0;
-}
-.floatRight {
-float: right;
-margin: 10px 0 10px 10px;
-}
-p.figureHead, .par.figureHead {
-font-size: 100%;
-text-align: center;
-}
-.figAnnotation {
-font-size: 80%;
-position: relative;
-margin: 0 auto;
-}
-.figTopLeft, .figBottomLeft {
-float: left;
-}
-.figTopRight, .figBottomRight {
-float: right;
-}
-.figure p, .figure .par {
-font-size: 80%;
-margin-top: 0;
-text-align: center;
-}
-img {
-border-width: 0;
-}
-td.galleryFigure {
-text-align: center;
-vertical-align: middle;
-}
-td.galleryCaption {
-text-align: center;
-vertical-align: top;
-}
-body {
-padding: 1.58em 16%;
-}
-.pageNum {
-display: inline;
-font-size: 8.4pt;
-font-style: normal;
-margin: 0;
-padding: 0;
-position: absolute;
-right: 1%;
-text-align: right;
-letter-spacing: normal;
-}
-.marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-left: 1%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-}
-.right-marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-right: 3%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-text-align: right;
-width: 11%
-}
-.cut-in-left-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: left;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0;
-}
-.cut-in-right-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: right;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: right;
-padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em;
-}
-span.tocPageNum, span.flushright {
-position: absolute;
-right: 16%;
-top: auto;
-text-indent: 0;
-}
-.pglink::after {
-content: "\0000A0\01F4D8";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.catlink::after {
-content: "\0000A0\01F4C7";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after {
-content: "\0000A0\002197\00FE0F";
-color: blue;
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.pglink:hover {
-background-color: #DCFFDC;
-}
-.catlink:hover {
-background-color: #FFFFDC;
-}
-.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover, .seclin:hover {
-background-color: #FFDCDC;
-}
-body {
-background: #FFFFFF;
-font-family: serif;
-}
-body, a.hidden {
-color: black;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-text-align: center;
-font-variant: small-caps;
-font-weight: normal;
-}
-p.byline {
-text-align: center;
-font-style: italic;
-margin-bottom: 2em;
-}
-.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline {
-text-align: left;
-}
-.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum {
-color: #660000;
-}
-.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a {
-color: #AAAAAA;
-}
-a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover {
-color: red;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6 {
-font-weight: normal;
-}
-table {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.tablecaption {
-text-align: center;
-}
-.arab { font-family: Scheherazade, serif; }
-.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; }
-.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; }
-.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; }
-.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; }
-/* CSS rules generated from rendition elements in TEI file */
-#blue {
-color: blue;
-}
-/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */
-.cover-imagewidth {
-width:480px;
-}
-.xd31e98 {
-text-align:center; font-size:large;
-}
-.titlepage-imagewidth {
-width:443px;
-}
-.xd31e1935 {
-text-align:center;
-}
-@media handheld {
-}
-/* ]]> */ </style>
-</head>
-<body>
-<div lang='en'>
-<p style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of <span lang='nl'>Om het recht der liefde</span>, by Abraham Anthony Fokker</p>
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
-at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
-are not located in the United States, you will have to check the laws of the
-country where you are located before using this eBook.
-</div>
-</div>
-
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:1em; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: <span lang='nl'>Om het recht der liefde</span></p>
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Abraham Anthony Fokker</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Release Date: March 18, 2022 [eBook #67653]</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Language: Dutch</p>
- <p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em; text-align:left'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (Scans from the Koninklijke Bibliotheek, The Hague)</p>
-<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl'>OM HET RECHT DER LIEFDE</span> ***</div>
-<div class="front">
-<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd31e98">OM HET RECHT DER LIEFDE
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="443" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="titlePage">
-<div class="docTitle">
-<div class="mainTitle">OM HET RECHT
-DER LIEFDE</div>
-</div>
-<div class="byline">DOOR
-<br>
-<span class="docAuthor">D<sup>R</sup> A. A. FOKKER</span>
-<br>
-<span class="docAuthor">(KARAMATI)</span></div>
-<div class="docImprint">AMSTERDAM.—SCHELTENS &amp; GILTAY</div>
-</div>
-<p><span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="body">
-<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch1.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK I.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Hij zou stellig komen: ze had er zoo’n idee van. ’t Was immers een Woensdag, en die
-had hij tot nog toe nooit overgeslagen … En als hij kwam, zou ze hem niets zeggen
-van haar verjaardag. Waarom zou ze? Wat had hij er eigenlijk mee te maken? En toch …
-’t zou wel aardig zijn, als hij ’t wist, als hij daarom kwam …
-</p>
-<p>Ze zat vóor haar schrijftafel, met de eene hand onder ’t hoofd, te staren. ’t Was
-een fijne tengere gestalte. Het welbesneden ovale gezichtje met de groote donkere
-oogen en het weelderige iet of wat kroezend zwart haar, met de matbleeke tint, de
-spitse eenigzins gebogen neus en de dunne goedsluitende lippen van de kleine mond,
-spraken van jeugdige ernst, maar ook van veel ingehouden hartstocht, van groote schranderheid
-en verstandsleven naast hoog-ontwikkeld vrouwelijk gevoel.
-</p>
-<p>Ze droeg een eenvoudig grijs reform-kostuum.
-<span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span></p>
-<p>Op de schrijftafel vóor haar lagen eenige boeken en schriften. Een, opgeslagen, bevatte
-een werk waaraan ze bezig was. Tusschen de papieren lag een menschelijke schedel,
-geel glad glimmend, met de grijnzende kant naar haar toegekeerd, naast de groote zilver-en-kristallen
-inktpot. Vlak daarachter—er was een plaatsje voor gemaakt—stond een groen vaasje met
-een groote bos veldbloemen, aardig uitkomend tegen het donkergroene gordijn der boekenkast
-achter de schrijftafel. Even opgeschoven, vertoonde het daarachter ’t begin van rijen
-dikke boeken, waarvan de breede ruggen gouden glimpuntjes op hun gladzwart leder lieten
-zien. Daarboven op, manshoog, twee biscuit borstbeeldjes. Naast de stemmige boekenkast
-onder een eveneens donkergroene doek, iets op een zwart-houten voetstuk. Onderaan
-een ontbloot gebleven deel een menschelijk geraamte verradend.
-</p>
-<p>De wand tegenover de boekenkast droeg op het grauw-groene behang twee mooie omlijste
-staaldrukken: Christus en de rijke jongeling en Christus als knaap in de tempel. Daaronder
-éen portret in ronde lijst: een fraaie mannekop, met grijze baard en denkersoogen,
-uitgesproken Joodsch type. Aan deze wand een sofa en een paar stoelen, met een kleine
-tafel, waarop een aardig <span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span>zelfgewerkt kleedje, ’t een en ander nieuwe stijl en iets-donkerder-grauwgroen van
-bekleeding dan het behang. Op de vloer effen grauw zeil, waarop in ’t midden van ’t
-vertrek een donkergroen kleed. De beide overige wanden vertoonden groote openslaande
-deuren, links van de ingang leidend naar een ander vertrek en daar nu half verborgen
-onder een zware voorhang van dezelfde kleur als ’t kleed op de grond; rechts een balkon,
-uitziend op een breede straat.
-</p>
-<p>De zon schijnt buiten vroolijk en werpt een lange lichtstraal door ’t vertrek, zich
-baan brekend door de spaarzaam opengelaten witte valgordijnen en de donkergroene overgordijnen
-aan de balkonkant. De zonnestraal weerkaatst juist op de spiegel boven de schoorsteenmantel
-en speelt daar met het verguldsel van ’t staande klokje. Daarnaast werpen een paar
-eveneens vergulde kandelabertjes en eenige foto’s in metalen lijstjes flikkerglansjes
-onder de inwerking van ’t namiddaglicht.
-</p>
-<p>De heele inrichting der kamer heeft bij alle eenvoud een sterk persoonlijk karakter,
-en mist het banale der gewone huurvertrekken. Zelfs de lamp, een verguld kroontje
-met drie armen, zoo geheel in overeenstemming met het klokje, de spiegel en de kandelabertjes,
-doet denken aan eigen keuze der bewoonster.
-<span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span></p>
-<p>Deze heeft zich weer over haar werk gebogen, en schrijft. Doch eenige oogenblikken
-later heeft ze ’t hoofd opgeheven, en kijkt met aandacht naar de deur. Dan, opeens
-legt ze de pen neer.
-</p>
-<p>Er is geklopt. «Binnen», roept <span class="corr" id="xd31e145" title="Bron: Martha">Marta</span> van Zee.
-</p>
-<p>«Juffrouw, daar is meneer Jensen; die vraagt, of u ook belet heeft.»
-</p>
-<p>«Laat meneer boven komen, Juffrouw Pieters,» antwoordt Marta schijnbaar onverschillig.
-Als de hospita weg is, staat ze op en kijkt even in de spiegel. Dan gaat ze weer zitten
-op dezelfde plaats, neemt een van de boeken, die opengeslagen op de schrijftafel liggen,
-en bladert afgetrokken daarin. Ze kijkt een paar maal naar de deur.
-</p>
-<p>Een gestommel op de trap, wat beweging op ’t portaal en een stevige tik op de deur,
-die van ’t portaal naar de kamer leidt, doen haar nogmaals naar de deur opkijken.
-</p>
-<p>«Zoo, Marta, dat doet me pleizier; ik was een oogenblik bang, je niet thuis te vinden.»
-</p>
-<p>Marta is opgestaan en steekt de jonge man, die binnengetreden is, de hand toe. Hij
-is grooter en forscher dan zij, maar in de trekken van zijn gelaat ligt minder kracht
-van geest en wil dan van gezondheid. Een fijn zwart snorretje geeft iets fattigs aan
-de gevulde lippen, waarvan de <span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>onderste, ietwat uitpuilend, de uitdrukking van overmoed der heldere bruine oogen
-bevordert. Ook de vierkante stevige vorming der kin draagt daartoe bij. Een kortgehouden
-donkerbruine haardos laat een <span class="corr" id="xd31e157" title="Bron: vrij hoog voorhoofd">hoog voorhoofd vrij</span>, <span class="corr" id="xd31e160" title="Bron: waarboven">waaronder</span> een paar zijige wenkbrauwen van dezelfde kleur als het haar. De vrij groote neus
-is van onderen wat breed en stomp. ’t Heele gelaat heeft iets voornaams, wat ook uit
-kleeding en houding spreekt, maar tevens iets weekelijks, iets van ’t bedorven moeders-zoontje
-en van de lustig en onbezorgd levende student van ’t <span class="corr" id="xd31e163" title="Bron: »">«</span>studentikoze» type.
-</p>
-<p>Een aardig tegenbeeld Marta’s gestalte daar tegenover hem. Blozend, maar hem recht
-in de oogen kijkend geeft zij hem de hand.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e168" title="Bron: »">«</span>Bang, me niet thuis te vinden … Och, tegenwoordig ben ik nog al ’s hier te treffen.»
-Ze glimlacht even en wijst op haar werk.
-</p>
-<p>«Ik stoor toch niet?»
-</p>
-<p>«O nee, volstrekt niet. Dat kan wachten. Ga zitten, ga zitten: daar, op je gewone
-plaats.»
-</p>
-<p>«Ja, stamgast wor’ ik hier zoo langzamerhand.» Hij zet zich op een gemakkelijke stoel
-op zij van Marta’s schrijftafel. Marta is weer gaan zitten, maar heeft zich nu halverwege
-omgewend, naar haar bezoeker toe<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> Deze zit in ’t volle licht dat van ’t balkon binnenkomt, schuin tegenover Marta <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>met de rug naar de muur. Nauwelijks gezeten valt zijn blik op het doodshoofd bij de
-inktpot.
-</p>
-<p>«Merkwaardige combinatie, zeg, Marta,» roept hij, en neemt meteen de schedel van de
-schrijftafel, dat «doodshoofd met die veldbloemen! Zinnebeeld van leven en geluk bij
-dat van vergankelijkheid … Wat ’n leelijke grijns heeft zoo’n kop toch!»
-</p>
-<p>Hij bekijkt het gladde glimmende voorwerp van verschillende kanten met een speelsche
-spottende glimlach<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>Marta neemt hem de schedel af.
-</p>
-<p>«Foei, Frans, je moet niet spotten met zoo iets!»
-</p>
-<p>«Daar, ik zet het weer op zijn plaats. Daar hoort het: ik heb het noodig voor een
-verhandeling over schedelbreuk, waaraan ik bezig ben. Och, dat weet je trouwens: kijk.»
-Ze raakt even achteloos het papier aan, vóor haar op tafel. «En dan: wat die combinatie
-aangaat, die is zoo vreemd niet. Dood en leven komen overal naast elkaar voor.» Ze
-zwijgt even. «In ieder menscheleven ook … in ’t mijne … in ’t jouwe ook …»
-</p>
-<p>«Nou ja, maar op een meisjeskamer … Ik weet wel … maar toch … Ik kan er me zoo moeilijk
-indenken.»
-</p>
-<p>«Dat begrijp ik best. Maar och, voor ons medici <span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span>krijgt ’t menschelijk lichaam zoo’n heel andere beteekenis dan voor andere menschen.
-Dood en leven zijn voor ons ook anders … Er is eigenlijk geen dood …»
-</p>
-<p>«Zoo, nou, ik zou zeggen …» Frans lacht even luid.
-</p>
-<p>«’t Is maar net zooals je ’t opvat. Je weet immers, dat men ontdekt heeft, dat moleculaire
-beweging—een beweging die overal in alles is—niet qualitatief verschilt van levensbeweging …
-Een stuk ijzer leeft eigenlijk ook …»
-</p>
-<p>Er is een trek van verhoogde ernst op Marta’s gelaat.
-</p>
-<p>«Ho, nu wor’ je me te geleerd! ’t Eenige wat ik bedoel—ik heb je dat meer gezegd,
-weet je niet?—is dat ik niet vat, hoe jij met je fijn vrouwelijk gevoel zooveel akeligs—zooveel,
-nou.… griezeligs, vies, laat me maar zeggen, kunt aanzien. Hoe je bijvoorbeeld in
-de snijkamer geen walg krijgt, geen afschuw van.…»
-</p>
-<p>«Een kwestie van wennen.… anders niet. Heel in ’t begin ben ik er wel eens naar van
-geweest. Maar nu.… ’t Eenige wat me nu nog aandoet, is de gedachte aan ’t lot van
-de arme wezens, die daar voor onze proeven dienen, voor onze «experimenten<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>.»
-</p>
-<p>«Hoe bedoel je dat? Die voelen er toch niets meer van?»
-<span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span></p>
-<p>«Jawel, dat is zoo; maar ’t zijn zulke ongelukkige schepsels, wier lijken naar de
-snijkamer gaan.»
-</p>
-<p>Marta wendt zich naar de andere kant der schrijftafel, en wijst op ’t voorwerp met
-het groene dekkleed erover.
-</p>
-<p>«Weet je bijvoorbeeld wat dat <i>rif</i> daar in haar leven geweest is?»
-</p>
-<p>«Haar? Is dat dan van een vrouw?»
-</p>
-<p>Frans is opgestaan en plaatst zich bij ’t geraamte. Marta staat eveneens op, en neemt
-het kleed van ’t geraamte af.
-</p>
-<p>«Ja, van een meisje. Kijk, dat kun je toch zien! Breed bekken met de schouders vergeleken,
-dan kleinere gestalte.… Nou ja, dát geraamte is afkomstig van een achttienjarig meisje.
-Een prostituee.… In ’t ziekenhuis gestorven.…»
-</p>
-<p>Frans kijkt meewarig naar ’t gebeente.
-</p>
-<p>«Arm kind! Maar ik wist niet, dat zoo’n geraamte eerst in de snijkamer geweest was.»
-</p>
-<p>«O ja, altijd. Als ’t daar voldoende.… bekorven is en afgehaald, dan gaat het naar
-de man, die er een skelet van prepareert.»
-</p>
-<p>Ze zwijgt een oogenblik. Dan gaat ze voort:
-</p>
-<p>«Ik heb dat meisje gekend. Ik heb met haar gesproken.»
-</p>
-<p>Marta doet de groene doek weer over ’t geraamte <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>en gaat zitten. Frans volgt haar voorbeeld. Dan gaat ze voort met iets gewild onverschilligs
-in haar stem, maar toch met lichte trilling daarin:
-</p>
-<p>«Och de gewone geschiedenis, zie je … Toch vreeselijk, vreeselijk, altijd weer even
-hartverscheurend.» De ontroering wordt haar een enkel oogenblik de baas. De jonge
-man kijkt haar verwonderd aan.
-</p>
-<p>«Ja, ja, ik kan ’t me denken,» zegt hij ernstig, met veel sympathie in toon en blik;
-maar toch niet geheel begrijpend.
-</p>
-<p>«Ik heb, God dank, nooit een meisje ongelukkig gemaakt.»
-</p>
-<p>Marta ziet hem even vol aan. Er is een lieve streeling in haar fluweelen oogen, die
-vochtig glanzen.
-</p>
-<p>«Och ja,» gaat ze voort, «dat is ’t begin … en dan de rest. Dit was een <i>mooi</i> meisje. Ze heeft tegenspoed gehad … had te veel hart … Anders was ze wel anders terechtgekomen.
-De harteloozen brengen ’t in zoo’n geval tot een soort van geluk, tot de «diamanten
-en paarlen» van Heine’s gedichtje. Die beseffen dan niet, «hoe diep ze ellendig zijn».
-Anderen soms ook wel … maar dat zijn uitzonderingen, groote uitzonderingen.…»
-</p>
-<p>Ze zwijgt en blijft in gedachten staren. Met de hand onder ’t hoofd zit ze zoo, dat
-Frans haar <span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span>fijn profiel scherp tegen de donkere achtergrond ziet uitkomen. Na eenige oogenblikken
-van hernieuwde verwondering, zegt hij:
-</p>
-<p>«Wat wou je zeggen, Marta?» Ze kijkt even op.
-</p>
-<p>«Och, die.… die heffen zich weer op. In armoede is dat heel moeilijk<span class="corr" id="xd31e239" title="Bron: .”..">…»</span> Weer vervalt ze in gepeins.
-</p>
-<p>«Kom, ik vind dit lang geen prettig onderwerp van gesprek. <span class="corr" id="xd31e244" title="Bron: Nu’s">Nu ’s</span> wat anders, Marta, weet je nu eigenlijk wel, waarom ik bij je kom?»
-</p>
-<p>Marta lacht opeens. Haar oogen kijken hem helder aan. «Waarom je <i>vandaag</i> bij me komt? Maar, Frans, je komt bijna iederen dag!»
-</p>
-<p>Onwillekeurig lacht de ander mee.
-</p>
-<p>«Dat is.… waar. Mijn vader moest ’t ’s weten! Die denkt dat ik braaf college loop …»
-</p>
-<p>«Dat moest je ook …» Marta’s mond is half ernst, half spot<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>«Och wat! Wat kunnen mij die colleges schelen? Ik studeer hier bij jou immers ook?»
-</p>
-<p>Marta glimlacht weer.
-</p>
-<p>«Ja, dat is zoo … Maar zeg, nu weet ik nog niet, waarom je vandaag—zoo speciaal!—gekomen
-bent. Ook om te studeeren?»
-</p>
-<p>«Och, flauwe meid! Dat weet je wel beter, ben je dan niet jarig?»
-</p>
-<p>«Ik jarig?» Haar oogen stralen. «’t Is waar ook! <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>Nu, daar let ik anders niet meer op hoor.» Dit laatste klinkt eenigszins weemoedig.
-</p>
-<p>«Je wordt ook zoo oud, he!» Marta lacht niet, maar blijft stroef kijken. «Nu, ik let
-er wèl op, en …»
-</p>
-<p>«Maar hoe ben jij daar eigenlijk achtergekomen?»
-</p>
-<p>«Nagevraagd, aan de burgerlijke stand. Een heerlijke nuttige instelling!»
-</p>
-<p>Marta kleurt.
-</p>
-<p>«Och kom! Waar jij al belang in stelt!» Toch voelt ze ze zich aangenaam verrast. Frans
-kijkt haar strak aan.
-</p>
-<p>«Daarvoor had de huisjuffrouw immers die bloemen daar klaargezet.»
-</p>
-<p>Marta antwoordt kwazi-verwonderd:
-</p>
-<p>«O zoo.»
-</p>
-<p>«Nou ja, van mij heb je niets gekregen. Je wil niets hebben, trouwens: je wil nooit
-wat van me hebben. Maar nu wil ik wat van jou hebben, versta je? Ik wil ’s op je gezondheid
-drinken.»
-</p>
-<p>Zijn gastvrouw lacht verlegen.
-</p>
-<p>«Ik heb niets in huis. Je weet, ik gebruik nooit wat. Niet omdat ik afschafster ben
-… Maar ik bedenk me daar: ik heb toch misschien nog wat. Ik heb laatst bezoek gehad
-van … mijn oom … mijn voogd …»
-</p>
-<p>Marta kleurt weer en zoekt naar haar woorden, doch Frans komt haar onwillekeurig te
-hulp.
-<span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span></p>
-<p>«Je voogd? Je vroegere voogd dan toch: je wordt vandaag een-en-twintig.<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Marta kleurt nog sterker. Dan antwoordt ze kwazi-natuurlijk, en vroolijk: «Juist,
-ook mooi nageplozen …»
-</p>
-<p>«Nu, wat heb je? Vooruit ermee!»
-</p>
-<p>Beiden staan op. Marta gaat naar een kast in de achterwand, die ze opent.
-</p>
-<p>«Kom, meezoeken» noodt ze lachend.
-</p>
-<p>«Potstausend! Houdt je ploerterij dat zoo netjes?»
-</p>
-<p>«M’n wat?»
-</p>
-<p>«Je ploerterij.»
-</p>
-<p>«M’n huisjuffrouw, wil je zeggen? Een heel best braaf mensch, waar je met eerbied
-over spreken moet … maar dat gaat jou niet aan, zoek jij maar.»
-</p>
-<p>«Ik vind niets, als jij me in de weg staat! Ik zie alleen dat je mooi glaswerk hebt
-… En zilver ook, keurig …»
-</p>
-<p>«Maar niets erin … Kom, in de andere <span class="corr" id="xd31e297" title="Bron: nog’s">nog ’s</span> kijken.»
-</p>
-<p>«Even nog!»
-</p>
-<p>«Och, doe die kast nu dicht. Je hebt er niets mee te maken verder.»
-</p>
-<p>Ondertusschen heeft Marta een andere muurkast opengemaakt.
-</p>
-<p>«Zeg, kom je nu? Daar is niets in, zeg ik je».
-<span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span></p>
-<p>«Best, best, ik geloof je. Is dat weer zoo’n wonderkastje?» Frans sluit de eene kast
-en komt bij de andere staan.
-</p>
-<p>Marta, die onderwijl aan ’t zoeken gegaan is, schiet op eens in een lach.
-</p>
-<p>«Och, wat moetje daar? Dat’s mijn tafelgoed<span class="corr" id="xd31e311" title="Bron: ».">.»</span>
-</p>
-<p>«Je vraagt me om mee te zoeken!»
-</p>
-<p>«Ja, maar wat dacht je? Dat het hier was als bij een van je vrienden? Alles heeft
-zijn plaats.»
-</p>
-<p>«O ja, natuurlijk. Alles keurig, dat zie ik.»
-</p>
-<p>Eindelijk vindt Marta een karafje. Ze neemt het eruit.
-</p>
-<p>«Daar!» roept Frans zegevierend.
-</p>
-<p>«Och nee, dat’s te gek.» Haar lach klinkt helder door ’t vertrek. «Dat kan ik je niet
-aanbieden! Nu herinner ik me: ’t is cognac. De man … mijn oom woû een glas cognac
-drinken, en ik heb toen een half fleschje laten halen.» Ze zet het karafje weer weg.
-«Ik dacht, dat ik nog wat witte port had … Maar dat’s niets …» Ze gaat naar de schel
-in een hoek van de kamer, en wil de juffrouw laten komen. Frans is haar vóor.
-</p>
-<p>«Wat, wil je nu wat laten halen? Nee, maar … nu zal je me toch onbescheiden vinden.»
-Hij wil haar beletten op de knop van de electrische schel te drukken. Ze weert hem
-af door een tik op de hand.
-<span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span></p>
-<p>«Nu zál je wat drinken. Trouwens, ik ben hier de baas.»
-</p>
-<p>«Bazin, wil je zeggen. Dat heb je met al je feminisme nog niet anders kunnen krijgen.
-De taal wijst het uit.»
-</p>
-<p>«Wat een pedanterie! Baas of bazin: dat is ’t zelfde.»
-</p>
-<p>«Dat denk je maar: een bazin veronderstelt altijd een <i>baas</i>, en die is toch in allen geval hooger.»
-</p>
-<p>«Dat is nu weer zoo’n muggezifterij van een rechtsgeleerde.»
-</p>
-<p>Er wordt geklopt.
-</p>
-<p>«Binnen!» roept Marta. Frans is weer gaan zitten, en slaat dan de beide vrouwen gade.
-</p>
-<p>«Juffrouw», zegt Marta vriendelijk. «Wil u even een half fleschje port laten halen?
-Van de beste, hoor, en dan hier klaar zetten met twee glazen. Hier is een leeg karafje.»
-</p>
-<p>«Goed, juffrouw,» antwoordt de toegesprokene, terwijl ze het kristallen karafje aanneemt.
-«Heeft <span class="corr" id="xd31e337" title="Bron: U">u</span> nog wat?»
-</p>
-<p>«Nee, dank <span class="corr" id="xd31e342" title="Bron: U">u</span>.»
-</p>
-<p>De magere gestalte, in vaal zwart gekleed, beweegt zich even bedaard als ze gekomen
-is, weer naar de deur. ’t Is een vrouw van wellicht vijftig jaar, scherpe hoekige
-trekken en reeds <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>grijzend haar. Als ze vlak bij de deur is, werpt ze Frans een schuine blik toe, en
-verdwijnt.
-</p>
-<p>«Mijn sympathie niet, die Juffrouw,» zegt Frans tot zijn vriendin, die weer op haar
-stoel aan de schrijftafel is gaan zitten.
-</p>
-<p>«Nou ja, dat weet ik. Een best mensch, zeg ik je: ik ken haar beter dan jij.»
-</p>
-<p>«Een kaketoe. En kijkt ook even nijdig.»
-</p>
-<p>«Verbeelding!»
-</p>
-<p>«Nou, ze keek zooeven met een blik naar me. Zeg, in ernst, zou ze ’t niet raar vinden,
-dat je me hier op je kamer port schenkt?»
-</p>
-<p>Marta haalt de schouders op.
-</p>
-<p>«Och, daar stoor ik me wat aan! Je bent een vriend van me. Ik ontvang mijn vriendinnen—mijn
-kennissen, wil ik zeggen—hier immers ook wel.»
-</p>
-<p>«Nu ja, meisjes als jij …»
-</p>
-<p>«Dat is voor mij volkomen ’t zelfde.» Er is meer ernst in haar stem dan ’t gezegde
-schijnt noodig te maken.
-</p>
-<p>«Maar, zeg, Marta,» hervat Frans na een oogenblik zwijgen, «nu we toch op onze manier
-gaan fuiven,—er is nog iets waarom ik me vandaag zoo bizonder in mijn schik voel.»
-</p>
-<p>«Nu?»
-</p>
-<p>«We kennen elkaar vandaag juist <i>een half jaar</i>.»
-<span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span></p>
-<p>Hij kijkt haar vol innigheid aan.
-</p>
-<p>«Merkwaardig feit.»
-</p>
-<p>«Ja, zeker, voor mij wel. Weet je nog, die eerste keer, toen ik je ontmoette aan ’t
-Station Weesperpoort? ’t Regende dat het goot. Je hadt geen paraplu bij je. En je
-scheen ook geen geld bij je te hebben. Weet je nog, dat we van Breukelen samengereisd
-hadden?»
-</p>
-<p>«O, ik herinner ’t me alsof ’t gisteren was.»
-</p>
-<p>«We hadden al heel gauw een gesprek aangeknoopt.»
-</p>
-<p>«Dat wil zeggen, jij praatte nogal.»
-</p>
-<p>«Nou ja, je antwoordde me toch. In dat opzicht was je toch anders dan de meeste jonge
-dames, die je op reis ontmoet: die vinden ’t gewoonlijk vreeselijk met een onbekende
-een gesprek te beginnen … Of ze doen ten minste zoo.»
-</p>
-<p>«Och, jij zag er nogal betrouwbaar uit. En dan.»
-</p>
-<p>«Nogal! Die vind ik heerlijk.»
-</p>
-<p>Frans lacht hartelijk. Marta glimlacht en beantwoordt zijn aanhoudend sterk sprekend
-aankijken met een blik vol kalme haast weemoedige vriendelijkheid.
-</p>
-<p>«Nou, Marta, ik vond dat jij er niet alleen <i>heel</i> betrouwbaar, maar ook heel aantrekkelijk uitzag.»
-</p>
-<p>«Zoo, zoo. ’t Laatste was natuurlijk voor jou <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>verreweg ’t voornaamste: je woû’s een gijntje met me hebben.»
-</p>
-<p>«Een wat?»
-</p>
-<p>«Een gijntje …»
-</p>
-<p>«Mooi woord. Is dat speciaal Amsterdamsch? Grapje, bedoel je? Och nee, ik vond je
-belangwekkend.»
-</p>
-<p>«Jawel, en later toen ik je bij ’t uitstappen ontweek, was je zoo vrij me te volgen.»
-</p>
-<p>«Weer pure belangstelling. Als ik dat niet gedaan had, had ik je mijn diensten ook
-niet kunnen aanbieden. Dan was je druipnat thuis gekomen, of je hadt aan ’t station
-kunnen wachten.»
-</p>
-<p>«Eeuwig dankbaar, hoor. ’t Was bepaald een ridderlijk gijntje van je … Ja, hoe gek,
-he, dat ik geen cent bij me had.» Ze zwijgt even, in gedachten. Dan:
-</p>
-<p>«Ja, ik had alles uitgegeven, omdat ik dacht dat ik het niet meer noodig zou hebben.»
-</p>
-<p>«Maar, zeg, waar kwam je toen vandaan?»
-</p>
-<p>De vraag doet Marta opschrikken.
-</p>
-<p>«Waarvandaan? Och, ik was even naar Utrecht geweest».
-</p>
-<p>«Daar heb je familie wonen, niet?»
-</p>
-<p>Met een lichte blos en afgewende oogen zegt ze ontwijkend:
-</p>
-<p>«Nee, ik ben uit Limburg, dat weet je. Nee, <span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>och, een <span class="corr" id="xd31e403" title="Bron: patientje">patiëntje</span> uit onze kliniek van vroeger, waar ik nogal belang in stelde.»
-</p>
-<p>Marta zwijgt verlegen. De jonge man hult haar in zijn bewonderende innige blikken.
-Een enkele maal geeft ze hem die terug, met een mengeling van schuwheid en vriendelijkheid.
-De blos op haar wangen is donkerder dan tevoren.
-</p>
-<p>«Zoo,» zegt ze «dus al een halfjaar. Wel, ’t lijkt me zoo kort.»
-</p>
-<p>«Zeg, Marta, je hoeft niet te kleuren: ik vind die toewijding van je allerliefst.»
-</p>
-<p>«Och, schei uit.»
-</p>
-<p>«Ik meen ’t … Een half jaar ja, mij lijkt het ook veel korter.» Er is juiching in
-zijn stem. «En toch! ’t Is net alsof ik je mijn heele leven gekend had. Jammer dat
-het niet zoo is.»
-</p>
-<p>Marta zucht.
-</p>
-<p>«Ja, dat vind ik ook,» zegt ze zacht. «Je moest mijn broer wezen.»
-</p>
-<p>«Je broer! Nou ja, of je vriend. We zijn nu toch vrienden, hoop ik.»
-</p>
-<p>Weer kijkt hij haar sterk aan.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e417" title="Bron: »">«</span>Zoo iets vraag je niet.»
-</p>
-<p>«Nu, ik wel.»
-</p>
-<p>«Goed: vrienden zijn we.» Ze geeft hem de hand over de schrijftafel heen. De jonge
-man <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>neemt die gretig aan. Toch spreekt er eenige teleurstelling uit zijn wezen.
-</p>
-<p>«Wat heeft het me een moeite gekost, je na onze eerste ontmoeting terug te zien!»
-gaat hij voort. «Eindelijk hoor, weet je nog: bij Kras?»
-</p>
-<p>Marta knikt.
-</p>
-<p>«Ik at dien dag met een paar vrienden. Daar zag ik je, hoor: moederziel alleen aan
-een tafeltje kalm bezig met een biefstukje met aardappelen.»
-</p>
-<p>«Ja, en wat keek je telkens onhebbelijk naar me! Hebben je vrienden dat toen niet
-gemerkt?»
-</p>
-<p>«Och, nee. Ik heb ook niet zoo sterk gekeken.»
-</p>
-<p>«Nou, ik merkte het dadelijk!»
-</p>
-<p>«Wat heb ik toen die vrienden in mijn hart weggewenscht. Zoo’n eenige gelegenheid
-moest ik voorbij laten gaan.»
-</p>
-<p>«Daarom was je natuurlijk de volgende dag weer bij Kras.»
-</p>
-<p>«En jij ook!»
-</p>
-<p>«Nou ja, ik at daar toen iederen dag.»
-</p>
-<p>«Ik niet. En ik kwam dien dag een half uur te laat thuis eten. Vader was razend, natuurlijk.
-Een tooneel van woede. Moeder aan het huilen.»
-</p>
-<p>Het binnenkomen van de hospita brengt even stoornis. Zwijgend gaat ze naar de kast,
-giet de inhoud van ’t fleschje, dat ze bij zich heeft, in een <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>ledige karaf, en zet deze met twee glazen op de tafel neer. Weer merkt Frans een zekere
-onwil en onvriendelijkheid in haar wezen op. Maar hij bepaalt zich tot even opkijken.
-</p>
-<p>«Hier is de port. Had uwes nog iets, juffrouw?» Met een leege blik ziet ze Marta aan,
-terwijl ze de deurknop reeds in de hand heeft. Haar wenkbrauwen zijn hoog opgetrokken
-en haar lippen staan eenigszins vaneen.
-</p>
-<p>«Nee, dank u,» zegt Marta, die nu ook iets hinderlijks in de houding der hospita bespeurd
-heeft, en graag gauw van haar af is.
-</p>
-<p>«Ziezoo, nu kunnen we’s drinken. Ik zal meedoen, om je genoegen te doen. Jullie mannen
-drinken niet graag alleen, wel? Mag ik ’s inschenken?»
-</p>
-<p>«Gaarne.»
-</p>
-<p>«O ja, dat ’s waar ook: je rookt.…. Jullie mannen hebben toch heel wat noten op je
-zang.….!<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Er is iets bizonder druks in Marta’s praten: ’t is of ze daardoor gedachten verdrijven
-wil.
-</p>
-<p>«Och, hoû me nu niet voor de gek, Marta!» valt de ander haar in de rede. «Op jouw
-kamer rook ik immers nooit. ’t Is wat anders in ’t restaurant: daar heb je gezien,
-dat ik ’t na ’t eten wel deed.<span class="corr" id="xd31e453" title="Bron: ”">»</span>
-</p>
-<p>«Nou ja.… Heusch, ’t spijt me: ik zou je nu zoo <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>graag een goeie sigaar willen bezorgen. Had ik nu maar aan die juffrouw.…»
-</p>
-<p>«Och maar, Marta, je zeurt, <span id="xd31e462"></span>neem me niet kwalik. Ik zou hier niet durven rooken.» Meteen sipt hij aan zijn glas
-en tuurt naar ’t balkon, alsof hij aan heel andere dingen denkt.
-</p>
-<p>«Om de lui beneden zeker, om de ploerterij,<span id="xd31e466"></span> zooals jij zegt. <span id="xd31e468"></span>Ook een reden!» Beiden zwijgen even.
-</p>
-<p>«Dat moet je niet zeggen,» zegt Frans en wendt zich weer naar zijn gastvrouw. Er is
-een toon van groote ernst in zijn stem. «’t Is al mooi, dat je me ontvangt. De menschen
-kletsen er toch al over, geloof me.»
-</p>
-<p>«Laat ze gerust! Ik heb er maling aan. De menschen, wat kunnen mij de menschen schelen!
-Ik doe mijn plicht en verder laat ik ze leuteren zooveel als ze willen. De menschen!»
-Ze zwijgt een oogenblik, en dan op heel andere toon: «Nee, werkelijk, ik woû dat ik
-een goeie sigaar voor je had.»
-</p>
-<p>Frans lacht.
-</p>
-<p>«Je bent toch een origineel schepsel! Nu, ik heb ze wel bij me. Ik zal er dan een
-rooken, om jou plezier te doen.»
-</p>
-<p>Hij haalt een keurig bruin lederen sigarenkokertje voor den dag, kijkt erin, en biedt
-haar dan een <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>kleine sigaar aan, die hij onder de grootere gevonden heeft.
-</p>
-<p>«Kom, jij dat kleintje», zegt hij lachend. «Of rook je niet?»
-</p>
-<p>«Och, loop heen! Zoo graag als ik een man een goeie sigaar zie rooken, zoo afschuwelijk
-vind ik ’t voor een vrouw het zelf te doen. Dàt vind ik nu eens iets echt onvrouwelijks.
-Jullie praten anders altijd over <span class="corr" id="xd31e482" title="Bron: „">«</span>onvrouwelijk<span class="corr" id="xd31e485" title="Bron: ”">»</span>, als je tegen de feministen uitvaart.»
-</p>
-<p>«Onvrouwelijk? Och wat!» Hij steekt zelf op. Marta staat op en geeft hem een schoteltje
-voor aschbakje.
-</p>
-<p>«Mooi zoo. Onvrouwelijk, zeg je? Is dat nu onvrouwelijker dan lijkeschennis op de
-snijkamer?» Luchtig blaast hij een rookwolkje van zich af.
-</p>
-<p>«Frans!» roept Marta.
-</p>
-<p>«Neem me niet kwalijk.… Ik leuter ook eigenlijk maar wat. En toch begrijp ik niet,
-waarom jij als arts niet zou kunnen rooken. Bijvoorbeeld als ontsmettings-middel.»
-</p>
-<p>«Een mooi ding. Op een ziekekamer zeker! O jullie rechtsgeleerden! Maar komaan, op
-je.….» Ze neemt haar glas op, waaraan ze nog niet de mond gezet heeft.
-</p>
-<p>«Op jouw gezondheid!» valt Frans in. «En van harte gelukgewenscht ook in andere opzichten,
-<span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span>alle mogelijke opzichten! Ik feliciteer mezelf ook, dat ik je al een half jaar ken.»
-</p>
-<p>Weer stoort een kloppen aan de deur hun gesprek.
-</p>
-<p>«Wat is dat nou weer?» roept de jonge man kregelig.
-</p>
-<p>Weer vertoont zich de hospita, met hetzelfde humeurige gezicht van te voren.
-</p>
-<p>«Juffrouw, daar is een meneer, die vraagt naar meneer Hensen, of die ook hier is.»
-</p>
-<p>Frans kijkt eerst Marta en dan de huisjuffrouw verwonderd aan.
-</p>
-<p>«Die ben ik,» zegt hij ontstemd. «Ik heet ten minste <i>Jensen</i>, juffrouw. Dat wist u trouwens. Hoe zag die meneer eruit? Heeft hij geen kaartje
-afgegeven?»
-</p>
-<p>De aangesprokene wendt zich half tot Frans, en antwoordt met kleurlooze stem, eigenlijk
-tot Marta sprekend.
-</p>
-<p>«Nee. ’t Is een heer met een zwarte baard. Een beetje grijs. Draagt een bril.… of
-lorniët, of hoe heet zoo’n ding? Hij heeft een hooge hoed op.»
-</p>
-<p>Daar, nou weet je ’t, schijnen haar oogen erbij te voegen.
-</p>
-<p>Frans schrikt.
-</p>
-<p>«Heeft u gezegd, dat ik er was?»
-<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span></p>
-<p>De hospita blijft in een houding alsof ze tot Marta spreekt.
-</p>
-<p>«Hoe kon ik dat nou zegge?» geeft ze terug. «Ik heb gezegd, dat ik ’s kijke zou, maar
-dat ik van niks wis. Die meneer zei, dat meneer Hensen hier <i>moes</i> wezen.»
-</p>
-<p>Dit laatste is onmiskenbaar tot de jonge man gericht.
-</p>
-<p>Frans kijkt weer vragend naar zijn vriendin. Er is onrust in haar trekken: ze heeft
-blijkbaar begrepen, wie de bezoeker is. Hij tracht haar met een bedekt gebaar te kennen
-te geven, dat ze hem niet toelaten kan, in geen geval. Doch Marta let daar niet op.
-Ze snijdt hem het woord af, als hij wat zeggen wil, en beveelt kort en beslist:
-</p>
-<p>«Juffrouw, laat meneer bovenkomen.»
-</p>
-<p>De hospita glijdt zwijgend de kamer uit.
-</p>
-<p>«Maar Marta!» roept Frans opgewonden, als ze nauwelijks de deur gesloten heeft<span class="corr" id="xd31e526" title="Bron: ,">.</span> «Wil je nu mijn <i>vader</i> hier binnenlaten? ’t Is mijn vader, ik weet het zeker.… Je vat toch, dat hij niets
-goeds in ’t zin kan hebben.»
-</p>
-<p>«Dat kan me niet schelen. Dacht je soms, dat ik me schaamde, jou hier te ontvangen?
-Ik ben hier op <i>mijn</i> kamer, en ik ontvang hier wie ik wil.»
-</p>
-<p>’t Besliste en kalme in Marta’s toon maakt de ander eenigszins verlegen.
-<span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span></p>
-<p>«Je hebt gelijk, je hebt gelijk,» zegt hij zenuwachtig. «Maar … je weet hoe mijn vader
-is. Ik heb je dat immers al zoo vaak verteld.»
-</p>
-<p>«Als hij me hier beleedigt … Nou ja, maar dat zal hij niet doen. Och, ik kan mijn
-woord wel doen, als ’t noodig is …» Ze glimlacht even.
-</p>
-<p>Wat is ze mooi! denkt Frans. En wat is ze flink!
-</p>
-<p>«Dat begrijp ik,» antwoordt hij minder zenuwachtig. «Hoor eens, dat zou <i>ik</i> niet toelaten, hoor, Marta. Mijn vader jou beleedigen! ’t Is alleen, dat ik …»
-</p>
-<p>Een eenigszins driftige tik op de deur doet hem afbreken. Op Marta’s «Binnen!» komt
-de verwachte de kamer in.
-<span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch2.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK II.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Er is iets bruusks in zijn beweging, in de haast waarmee Mr. Jensen de deur weer achter
-zich sluit. Toch verraadt zijn houding verlegenheid. Hij buigt op onhandige wijze
-voor Marta, en geeft daarna zijn zoon een blik vol toorn.
-</p>
-<p>«Mejuffrouw … U is immers Juffrouw Van Zee?» vraagt Jensen zenuwachtig, en brengt
-ook de linkerhand aan zijn hooge hoed, die hij in de rechter hield.
-</p>
-<p>Marta, die evenals Frans is opgestaan, maakt een stijve buiging terug. Frans doet
-een stap vooruit.
-</p>
-<p>«Jawel, dit is de kamer van Juffrouw Van Zee» antwoordt hij stroef. «Wat komt <span class="corr" id="xd31e555" title="Bron: U">u</span> hier doen?»
-</p>
-<p>Vader en zoon kijken elkaar recht in de oogen. De eerste zoekt in drift-uiting afleiding
-voor zijn ongemakkelijkheid.
-</p>
-<p>«Dat raakt je niet,» roept hij uit. «Ik kom <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span><i>jou</i> vragen wat jij <i>hier</i> doet.<span class="corr" id="xd31e566" title="Bron: «">»</span> Tevens werpt hij een eigenaardige blik op Marta en in de kamer om zich heen.
-</p>
-<p>«Niets, wat <span class="corr" id="xd31e571" title="Bron: U">u</span> reden zou kunnen geven, om mij een verwijt te doen … of Juffrouw Van Zee te komen
-lastig vallen.»
-</p>
-<p>Marta heeft dit tooneel zwijgend gadegeslagen; maar acht thans het oogenblik gekomen,
-om zich te verwijderen. Ze doet een stap naar de deur, kalm en waardig. Ze is opvallend
-bleek.
-</p>
-<p>«U zal me niet kwalijk nemen …», zegt ze tot Frans’ vader.
-</p>
-<p>Doch Frans weerhoudt haar.
-</p>
-<p>«Waar denk je aan?» roept hij opgewonden. «Mijn vader heeft me hier niets te zeggen—<i>mag</i> me niets zeggen!—wat jij niet zou mogen hooren …» De toegesprokene blijft aarzelend
-staan.
-</p>
-<p>«Wil <span class="corr" id="xd31e584" title="Bron: U">u</span> dan gaan zitten, Mijnheer?» zegt ze met weifeling in haar toon.
-</p>
-<p>«Dank u», is ’t antwoord. «Ik kom alleen maar zeggen, dat ik jou, Frans, verbied,
-om buiten mijn weten bezoeken te brengen aan … intieme betrekkingen aan te knoopen
-met …»
-</p>
-<p>«Wat zegt u, vader? Ik ben hier bij een vriendin, die ik hoogacht. Ik verwacht hetzelfde
-van u. Overigens …»
-<span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span></p>
-<p>«Ho, mijn baasje, daarover zullen we nog wel eens onder vier oogen praten. Maar ik
-zeg je bij deze, dat er aan deze vriendschap een einde moet komen. Versta je me goed?
-Daar zàl een eind aan komen. En dit is de laatste maal, dat ik je hier duld … Al moest
-ik je met de politie hier vandaan laten halen.»
-</p>
-<p>Zich meer en meer opwindend stapt Jensen onderwijl in de kamer op en neer. Hevig ontroerd
-gaat Marta onwillekeurig bij haar jonge vriend staan. Ze vreest ’t ergste: zoo kan
-ze zich tusschen de vertoornde mannen in plaatsen, wanneer ’t noodig mocht wezen.…
-</p>
-<p>«Mijnheer!» roept ze, nauwelijks in staat een woord te brengen.
-</p>
-<p>«Vader, weet wat u zegt» zegt Frans dreigend. «Ik zou anders de eerbied wel eens kunnen
-vergeten, die ik u schuldig ben.»
-</p>
-<p>«Zie zoo, dreigementen<span class="corr" id="xd31e597" title="Bron: .">,</span>» geeft de vader ietwat kalmer terug. «’t Is best, best. Ik zal gaan. Ik heb je gezegd
-waar ’t op stond. Ik verwacht, dat je naar mijn woorden zult handelen.» Dan zich tot
-Marta keerend, en met opzettelijk overdreven beleefdheid in toon en gebaar:
-</p>
-<p>«Ik heb de bizondere eer, <span class="corr" id="xd31e602" title="Bron: U">u</span> te groeten, Juffrouw Van Zee. Tot weerziens, Frans.» Met een lichte buiging en een
-ironisch lachje op zijn dunne <span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span>lippen verlaat hij, thans met volle zelfbeheersching, de jongelieden.
-</p>
-<p>Deze blijven nog een oogenblik als verbijsterd staan. Dan barst Frans uit:
-</p>
-<p>«Zoó’n … oh! ik zou een scheldwoord kunnen gebruiken. ’t Is mijn vader, maar ik zou
-hem te lijf kunnen gaan!»
-</p>
-<p>Marta is onderwijl op een stoel neergezegen en ondersteunt het hoofd in de eene hand.
-</p>
-<p>«Ik zal hem afleeren, hier jou te komen hoonen,» gaat de ander voort. «Ik ga dadelijk …»
-</p>
-<p>«Je gaat niets,» roept Marta opziende. «Je blijft hier. Ik moet met je spreken …»
-</p>
-<p>«Och wat! Wat valt hier nog te spreken?»
-</p>
-<p>Driftig stapt hij op en neer.
-</p>
-<p>«Hij heeft jou beleedigd en mij door jou. Of voel je dat niet? Wil je hem soms nog
-verontschuldigen?»
-</p>
-<p>«Nee, Frans. Ik voel ’t maar al te zeer. Ik lijd eronder. En toch …»
-</p>
-<p>De jonge man treedt onwillekeurig op Marta toe: de toon van innige smart, die in haar
-laatste woorden klonk, heeft hem diep getroffen.
-</p>
-<p>«En toch wàt?» roept hij heftig, terwijl hij haar aankijkt. «Ik zal hem leeren, je
-te eerbiedigen. Ik zal.…» Weer wil hij heen.
-</p>
-<p>«Als je eenige vriendschap voor mij hebt, blijf dan tot je mij aangehoord hebt …»
-<span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span></p>
-<p>Frans blijft verwonderd staan: wat moet die zonderlinge plechtige toon? Hij grijpt
-een stoel en gaat onwillig zitten.
-</p>
-<p>«Nu, wat heb je dan? Maak ’t kort, als-je-belieft: <span id="xd31e626"></span>ik brand van verlangen, om … die man eens de heele waarheid te zeggen. De heele waarheid
-tegen al zijn monsterachtige vermoedens in. Tegen al de laster van de wereld.»
-</p>
-<p>Als Marta nog niets zegt, gaat hij heftig voort.
-</p>
-<p>«Jij zoo rein en zoo hoogstaand …»
-</p>
-<p>Het jonge meisje ziet hem bedroefd aan. Er is een vochtige glans in haar mooie groote
-oogen. Dan slaat ze de blik neer en blijft zwijgen.
-</p>
-<p>«Daar!» hervat de ander nog hartstochtelijker<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> «’t Is misschien leelijk, dat ik ’t zoo zeg; ik heb nog nooit voor een vrouw dat
-respect gehad, die innige oprechte hoogachting als voor jou, Marta. Zelfs voor mijn
-moeder niet. Nee, heusch niet. Mijn moeder is een goed zwak wezentje. Ik voel medelijden
-met haar. Voor jou heb ik bewondering<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>»
-</p>
-<p>«En toch vrees ik … dat je niet meer zoo zult spreken, als.… je weet.… als je alles
-weet.» Weer treft Frans de diep droeve toon van haar stem. Ze houdt de oogen afgewend
-en blikt droomerig vóor zich uit.
-</p>
-<p>«Alles wat?» roept haar vriend een en al verbazing. «Ik weet alles. Jouw ziel is helder
-en doorschijnend <span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span>als kristal. Ik ken je door en door, al ken ik je pas zes maanden.—Dit is nu ’t einde
-van deze heerlijke dag.» De laatste woorden komen er haast schreiend uit.
-</p>
-<p>«Als ’t maar niet het einde van onze heele vriendschap is … Je vader heeft in zeker
-opzicht gelijk … De schijn is heelemaal tegen me.» Als Frans haar in de rede wil vallen,
-belet ze hem dit:
-</p>
-<p>«Nee, laat me uitspreken … Ik vermoed wat hij gedaan heeft! Hij heeft inlichtingen
-ingewonnen aan een van die laster-instellingen, die ze <i>detective-bureau’s</i> noemen. Hij weet, dat je hier veel komt. En mijn verleden …»
-</p>
-<p>Haar stem stokt in haar keel. Bij al wat ze gezegd heeft, is ze in dezelfde houding,
-met starende neergeslagen blik blijven zitten. Frans is opgesprongen.
-</p>
-<p>«Jouw verleden? ’t Verleden van een lief rein verstandig meisje! Dat steeds werkzaam
-is geweest, steeds haar plicht gedaan heeft<span class="corr" id="xd31e651" title="Bron: ,..">…</span>»
-</p>
-<p>De ander voelt dat de jonge man haar aanziet; fier heft ze ’t hoofd op en geeft hem
-de blik terug.
-</p>
-<p>«Dat heb ik», zegt ze, «Maar toch … De inlichtingen, die je vader gekregen heeft …
-mogen lasterlijk ingekleed zijn … Toch zullen ze wel een grond van waarheid hebben.»
-<span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span></p>
-<p>Weer wendt ze ’t hoofd af, en hervat haar staren.
-</p>
-<p>«Marta, ik begrijp er nu niets meer van» roept Frans.
-</p>
-<p>«Och, je zult me heel gauw begrijpen.» Ze zwijgt even, als om al haar moed te verzamelen.
-Dan, terwijl ze de jonge man droevig, maar vastberaden aanziet, gaat ze voort:
-</p>
-<p>«Nu dan, Frans: mijn verleden is in de oogen van de wereld slecht … Ik heb een kind.»
-Ze heeft hem even recht aangekeken, vol fiere oprechtheid. Haar woorden klinken dof,
-maar duidelijk en met iets bitters en uitdagends erin, dat Frans overstelpt.
-</p>
-<p>«Marta, je bent krankzinnig!» roept hij buiten zich zelf, en op Marta toetredend.
-</p>
-<p>Deze blijft de blik afwenden.
-</p>
-<p>«’t Is zoo, zooals ik ’t je zeg.» Die toon laat geen twijfel. De jonge man valt op
-zijn stoel neer.
-</p>
-<p>«O Marta, dat is vreeselijk!» roept hij. «Dat is monsterachtig! Jij die ik verafgoodde,
-die ik liefhad als ’t levende voorbeeld van al wat hoogstond, zou jij …? Dat kàn niet.
-Dat is onmogelijk. Zeg me, dat het onmogelijk is! Marta, ontruk me niet de heerlijkste
-illuzie van mijn leven, verbrijzel mijn God niet met éen slag..» <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>En in krampachtig snikken uitbarstend, verbergt hij het gelaat tusschen de handen.
-</p>
-<p>De jonge vrouw slaat hem eenige oogenblikken gade, doch zonder verwondering:
-</p>
-<p>«Heb ik ’t niet gezegd?» antwoordt ze ten slotte bitter en op doffe toon. «Jij bent
-al net als de rest: net als die wreede wereld, die me in haar domheid veroordeelt.
-Daarom heb ik deze verklaring altijd uitgesteld, altijd weer verschoven. Waartoe zou
-die dienen?» Ze zwijgt even en laat ’t hoofd zakken.
-</p>
-<p>«Ik vreesde zoo voor je minachting … Ik had zoo’n behoefte aan je vriendschap. Aan
-je liefde, Frans … Och, ik had het niet zoo ver mogen laten komen … Ik wil geen liefde
-meer. Ik ben <i>bang</i> geworden voor liefde.»
-</p>
-<p>Strak staren Marta’s oogen vooruit, als keken ze de matte klanklooze woorden na, die
-daar vergleden waren in de mist van haar smart.
-</p>
-<p>De ander is inmiddels weer opgestaan, doet een paar stappen in de kamer, met vertrokken
-gelaat, de handen woelend in zijn zakken. Dan blijft hij achter Marta’s stoel staan,
-en als zijn vriendin, die het hoofd wat schuin achterover houdt, de groote droeve
-oogen naar hem opslaat, roept Frans op wanhopige toon:
-</p>
-<p>«Och, Marta, geef me de hoogachting terug, <span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span>die ik voor je had! Hoe kan ik nu nog achting voelen? Voor een meisje dat in zoo’n
-betrekking geleefd heeft?»
-</p>
-<p>Kalm ziet ze hem in de oogen; toch trilt haar stem, als ze antwoordt.
-</p>
-<p>«Ik heb mezelf niets te verwijten. Niets, hoor je dat?»
-</p>
-<p>«Maar Marta! Noem je ’t dan niets, als een meisje zonder getrouwd te zijn, zich aan
-een man geeft … een kind van hem heeft?»
-</p>
-<p>«Nee, dat noem ik <i>niets</i>. Niets <i>slechts</i> ten minste. In mijn geval waarlijk niet.»
-</p>
-<p>«’t Is verschrikkelijk. En de man die me zoover gebracht heeft, verfoei ik uit de
-grond van mijn hart. En ’t verdriet dat ik gehad heb en nòg heb is meer dan menigeen
-zou hebben kunnen dragen, Frans.… Ik heb geleden, deze drie jaren van mijn jonge leven.
-Ik heb hellepijn doorgestaan.…»
-</p>
-<p>Allengs is de toon van haar stem anders geworden. Haar koonen gloeien en haar oogen
-hebben alle matheid verloren. De wanhopige houding van Frans en de oprechte deernis,
-die ze op zijn trekken leest, wekken beurtelings verteedering en pijn in haar gemoed.
-</p>
-<p>«Maar hoe kòn je, jij met je hooge idealen, met je prachtige beginselen …?» hervat
-Frans met heftig handgebaar.
-<span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span></p>
-<p>«Juist dàt was mijn lijden … Ik had hem lief … zooals ik.… jou nu liefheb, Frans.»
-</p>
-<p>Als verdwaasd en nauwelijks wetend wat hij zegt, roept Frans daarop:
-</p>
-<p>«Had je ’m lief?»
-</p>
-<p>«Och, waartoe meer? Ik voelde me gedrongen, je alles te zeggen. Ik had me al drie
-maanden ingehouden. Ik dorst niet. Laf.… zal je zeggen. Maar aan de andere kant, welk
-recht had jij eigenlijk om mijn verleden te kennen? Was ik aan jou verantwoording
-schuldig? Ik zou immers door zoo te denken onze vriendschap te hoog aangeslagen hebben.
-’t Zou geen vriendschap meer geweest zijn: tusschen man en vrouw, die beiden jong
-zijn, <i>is</i> trouwens geen vriendschap mogelijk zonder liefde. En ik wou geen liefde.… Die had
-me te veel doen lijden.» Ze zwijgt even, hijgend. Dan op kalmer toon:
-</p>
-<p>«Kom, Frans, ga nu maar heen. Keer jij naar je wereld terug en vergeet mij. Veroordeel
-me niet te hard. Ik weet dat je niet anders kunt: je bent nu eenmaal in die <span class="corr" id="xd31e706" title="Bron: veroordeelen">vooroordeelen</span> opgevoed. Nee, nee.… Hier heb je mijn hand: ik ben niet boos, hoor. Laten we als
-vrienden scheiden.…»
-</p>
-<p>De ander is verbijsterd.
-</p>
-<p>«Och God, ik kàn niet, ik kàn niet van je scheiden!» roept hij hartstochtelijk. Hij
-treedt <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>op haar toe en neemt haar hand in de zijne.
-</p>
-<p>«Wat zeg je van vooroordeelen? Noem jij huwelijk en zedelijkheid vooroordeelen? Och,
-verklaar je.… Ik voel, dat ik als een kind vóor je sta. Ik weet niet, wat ik zeggen
-of denken moet. Ik weet niets, niets, dan alleen dat er iets in me is, dat me dwingt,
-niet zoo van je weg te gaan. Vertel me alles. Alles, alles, hoor je, in de kleinste
-bizonderheden. Ik wil alles weten. Ik zal je niet veroordeelen, als.… mijn hart het
-me niet zegt. Maar laat me niet in die duisternis rondwaren<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> Ik lijd er zoo vreeselijk onder, Marta.»
-</p>
-<p>De jonge vrouw heeft voor ’t uiterlijk al haar kalmte en zelfbeheersching herwonnen,
-al kookt en bruist ook alles in haar.
-</p>
-<p>«Goed, Frans<span class="corr" id="xd31e722" title="Niet in bron">,</span>» antwoordt ze met een zucht<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> «Ga dan weer zitten. Ik zal je alles vertellen zooals ’t gegaan is.»
-<span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch3.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK III.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Er was geen spoor van verlegenheid in Marta’s houding, toen ze zich ertoe zette, de
-droeve roman van haar leven te vertellen. Er was alleen smart en moedeloosheid op
-haar trekken te lezen, en beide gevoelens spraken ook uit de opslag van haar oogen,
-telkens wanneer ze die op haar vriend richtte, en uit de matte schier gebaarlooze
-wijze, waarop ze haar woorden vóor zich uit deed klinken. Ze zat op haar lessenaar-stoel,
-met de rechterhand haar kin steunend, overleunend naar die kant, terwijl de andere
-hand in haar schoot rustte, het sprekende mooie donkere lokkenhoofdje ietwat voorover,
-zoodat het wit der oogen in hun staren zichtbaar was, en de kleine voeten over elkaar
-met de hielen op de grond. Om Frans aan te zien, moest ze nauw merkbaar het hoofd
-opheffen: want de jonge man zat bij de deur schuin tegenover haar, waar hij willekeurig
-op de eenige leuningstoel in ’t vertrek <span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span>was neergevallen. In zijn rusteloos veranderen van houding vormde hij een schril contrast
-met de roerloosheid van Marta. Alleen zijn oogen bleven volharden in een lange groote
-begeerige blik, waarmee hij haar woorden wegslurpte van haar lippen.
-</p>
-<p>«Je weet, ik ben uit <i>Weerloo</i> in Limburg,» begint Marta. «Ik heb daar mijn heele kindertijd doorgebracht. Tot mijn
-achttiende jaar. Ik ben wees, dat weet je ook, en ik kreeg mijn opvoeding van een
-oom van moederszijde. Die was indertijd rector van een gymnasium geweest, en had zich
-voor de goedkoopte in Limburg gevestigd. Ik ben dus zelf nooit op een gymnasium geweest,
-ofschoon ik in de rechten studeeren moest.»
-</p>
-<p>«In de rechten?» roept Frans.
-</p>
-<p>«Ja in de rechten.» Dit met een flauwe glimlach. «Dat was mijn illuzie. Ik begreep
-spoedig—ik was heel vroeg rijp—door de gesprekken van mijn oom, dat de rechtspositie
-van de vrouw—ook in ons land—nog erbarmelijk veel te wenschen overliet. Ik wou zijn
-idealen helpen verwezenlijken. Ik wou ’t mijne doen, al wat ik kon, om in die rechtstoestand
-verbetering te brengen.… Mijn oom was een dweper op zijn manier—al hield hij er geen
-eigenlijke godsdienst <span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span>op na—en ik ging geheel in hem op.… Hij leerde me Latijn en Grieksch, en alles wat
-ik verder noodig had voor mijn staatsexamen, om aan de universiteit te komen. En nog
-heel wat daarbij.… O die avonden! Zondags vooral—als er een enkele huisvriend bij
-ons was: wat redeneerden we dan druk over alles! Onder onze kennissen, huisvrienden
-liever, hoorde een jonge man. ’t Doet er niet toe, hoe hij heet.…» Een zware zucht
-en enkele oogenblikken van zwijgen volgen.
-</p>
-<p>Frans verandert voor de zooveelste maal van houding, en martelt de vingers van zijn
-linkerhand in de rechter.
-</p>
-<p>«Die hoorde tot de vurigste volgelingen van mijn oom. Of deed ten minste zoo: ik weet
-nu, hoe voos en hol zijn ziel was.… Maar hoe kon ik dat toèn weten—ik was zoo onervaren.
-Zoo jong. Ik geloofde blindelings in hem.»
-</p>
-<p>«Arme lieveling!» roept Frans hartstochtelijk, en slaakt een kreunende zucht.
-</p>
-<p>«Nu, hij was mijn vriend. En—ik hield van hem … heel veel. Toen we samen naar de universiteit
-gingen—hij had in Maastricht het gymnasium afgeloopen—toen bekende hij me zijn liefde<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> Zijn liefde!.… Ik weet nu wat het was.…»
-<span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span></p>
-<p>«Ellendeling,» bromt Frans. Dan, op andere toon: «was dat hier, in Amsterdam?»
-</p>
-<p>«Nee, in Luik. Ik ontdekte toen pas, dat <i>ik</i> al lang van <i>hem</i> hield. Ik stelde hem enorm hoog. Hij kon zoo edel en overtuigend spreken: ik kende
-niemand welsprekender dan hij. Hij had ook een paar gedichten gemaakt. Die vond ik
-heel mooi. Och, toen, nie’waar? Op zoo’n plaatsje.… Hij en mijn oom waren er mijn
-liefste vrienden; want hij kwam telkens over. Zijn ouders woonden op de plaats. De
-meeste menschen op ’t plaatsje hadden een hekel aan mijn oom. Zijn ouders ook waren
-eigenlijk tegen onze omgang. Je begrijpt: mijn oom was vrijdenker, en dan in zoo’n
-land! En oom stak het ook al niet onder stoelen of banken.… Zijn ouders, die van.…
-van mijn vriend, kende ik nauwelijks: hij beweerde altijd, dat hij thuis ruzie had
-om zijn vriendschap met mij en «de godloochenaar,» zooals ze mijn oom op ’t plaatsje
-noemden. Nu jà, ik begon mijn studie in Luik. Met heel veel opgewektheid. Mijn vriend
-werd mijn man.…»
-</p>
-<p>«Je man!! Ben je dan getrouwd geweest of nog misschien?»
-</p>
-<p>«Zeker, maar niet in de gewone opvatting van ’t woord!<span id="xd31e761"></span> De.… persoon in kwestie had «vrijzinnige» denkbeelden, en daar hoorde ook toe, <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>dat het huwelijk een zaak is, die uitsluitend afhankelijk moet wezen van de man en
-de vrouw die elkaar liefhebben.»
-</p>
-<p>«Jawel, vrije liefde!»
-</p>
-<p>«Zooals je wil.… Maar ik geloofde in hem. Ik was het volmaakt met hem eens. En mijn
-oom dacht er net zoo over.»
-</p>
-<p>«Nu nòg, Marta, denk jij er nu nòg zoo over?»
-</p>
-<p>«O zeker. Beginselen en inzichten zijn bij mij niet verwerpelijk geworden, omdat een
-kwakzalver ze misbruikt heeft. Mijn brave vriend wàs zoo’n kwakzalver. Hij hield van
-frazen. Meende niets, niets van al wat hij zoo mooi wist te beweren.… Nu goed: we
-brachten in praktijk wat we beiden dachten. Ondanks de vooroordeelen van de wereld.
-We stoorden ons aan niets.»—Hier zweeg ze even en zuchtte weer diep. Dan weer droomerig
-als te voren: «We waren heel gelukkig. Een paar maanden. Heel gelukkig. Tot dat ik.…
-zwanger werd. Toen liet hij me in de steek.…» Marta stokt en snikt nauw hoorbaar.
-Zich dadelijk vermannend gaat ze voort. «Ik heb niet veel gedaan, om hem tot andere
-gedachten te brengen. Ik deed éen poging—éen enkele—om hem te wijzen op zijn mede-verantwoordelijkheid
-voor ons kind. Daarvoor alleen. Ik had toen al een walg van hem.…. Maar ’t was om
-ons kind: <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>ik woû niet, dat het een paria zou worden.»
-</p>
-<p>«En weigerde de … kerel ervoor te zorgen?»
-</p>
-<p>«Och, dat was niet het voornaamste. Ik leef nu zuinig. Omdat ik in mijn heele studietijd
-niet meer dan vierduizend gulden mag opmaken. Ik hoû dan wat over, om mijn praktijk
-als arts te beginnen. Ik had genoeg voor ’t kind en mezelf. Maar ik wou, dat het kind
-zijn naam droeg, al verfoeide ik die ook.…»
-</p>
-<p>«Jawel.… En je veranderde dus van studie?»
-</p>
-<p>«Och ja, ik moest weg uit Luik, uit mijn heele omgeving, uit de plaats waar ik zulke
-ellenden geleden had.… Ik ben toen naar hier gekomen, en met de studie van de medicijnen
-begonnen.»
-</p>
-<p>«En je kind?» vroeg Frans aarzelend. «Dat is dus nu zoowat twee jaren oud.…. waar
-is dat?»
-</p>
-<p>«Dat heb ik uitbesteed, ergens tusschen hier en Utrecht.… O, bij beste luitjes. Ze
-zorgen goed voor hem. ’t Is een jongen.»
-</p>
-<p>«Is het.… een gezond kind? En is ’t lief en houdt het van je?»
-</p>
-<p>Op deze eenvoudige vragen op hartelijk belangstellende toon uitgesproken, wordt het
-Marta te vol in haar gemoed. Opstaande barst ze in schreien uit, en gaat voorover
-op de sofa liggen. <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>Dan, terwijl haar heele lichaam schokt, stoot ze eruit:
-</p>
-<p>«’t Is een schat! Ik hoû van hem.… hartstochtelijk veel.… Ik vind het vreeselijk.…
-dat ik niet altijd.… altijd bij hem kan zijn.… Ik vlas op later.… Later neem ik hem
-bij me.… Wat kan me de wereld dan schelen? En de jonge is ook … dol op mij … Hij schreeuwt …
-schreeuwt gewoon van de pret, als hij me ziet aankomen.…» Haar hoofd tegen de leuning
-van de sofa gedrukt schreit ze eenige oogenblikken heftig.
-</p>
-<p>Frans gaat bij haar staan, kijkt met diepe meewarigheid naar dat beeld van echt lijden.
-Dan zegt hij zacht, om iets te zeggen:
-</p>
-<p>«Ga je hem geregeld opzoeken?»
-</p>
-<p>Marta blijft in dezelfde houding liggen.
-</p>
-<p>«Ja.…» stamelt ze «eens in de veertien dagen.… Overmorgen moet ik weer naar hem toe.…
-Och die arme arme lieveling!»
-</p>
-<p>Weer zwijgt Frans, in gedachten, in tweestrijd.
-</p>
-<p>«Lijkt hij op.… zijn vader?» vraagt hij met een hooge kleur, en tevergeefs worstelend
-met zijn afkeer bij het uitspreken van ’t laatste woord.
-</p>
-<p>«Nee, God dank … niets. ’t Is precies mijn vader.»
-</p>
-<p>Ze heeft zich weer opgericht, zoekt zenuwachtig naar haar zakdoek, die ze eindelijk
-vindt.
-<span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span></p>
-<p>«Hij lijkt dus op jou?» zegt Frans gretig.
-</p>
-<p>«Ja, dat zeggen ze.» Ze zwijgt even en wischt zich de oogen af.
-</p>
-<p>Frans haalt een zak-flakonnetje met eau-de-cologne voor den dag, uit zijn vestzakje,
-en reikt het haar zwijgend over. Ze bet zich het voorhoofd, en richt zich op.
-</p>
-<p>«Vreemd, he,» gaat ze iets kalmer voort, nog met wat tranen in haar stem, «dat ik
-zoo van hem hoû?» Hier kijkt ze Frans vol aan. «En dat terwijl het toch <i>zijn</i> kind is.…»
-<span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch4.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK IV.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Gedurende dit korte tooneel, dat wellicht in niet langer dan een kwartier tusschen
-die twee menschen afgespeeld was, had er in Frans een merkwaardige verandering plaats.
-In zijn overigens zoo vlak, zoo gebeurtenis-arm bestaan van rijkeluis-zoontje vormde
-deze korte spanne tijds een oase van krachtig zelfbewust leven, zooals hij dat te
-voren nooit gekend had. Hij had een vaag besef, dat hij nu aan een keerpunt gekomen
-was: een heerlijke jonge geestdrift doortintelde hem. Hij wilde handelen, man zijn.
-En al ’t goede, dat in hem sluimerde, was opgestaan en woelde in hem op, drong tot
-uiting.
-</p>
-<p>Met een ruk stond hij van de stoel op, waar hij de laatste oogenblikken met gebogen
-hoofd gezeten had, en zette zich naast zijn vriendin op de sofa.
-</p>
-<p>«Ik weet nu alles, Marta,» zegt hij met een <span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>blik vol teederheid op haar. «Ik begrijp je. Dat kind kan immers niet helpen, dat
-het die man tot vader heeft. En ’t zal behoefte genoeg krijgen aan je liefde.… Later.…»
-</p>
-<p>Marta brengt de zakdoek weer aan haar oogen.
-</p>
-<p>«Ja,» stamelt ze met afgewend hoofd. «O, die gedachte maakt me soms radeloos: dat
-die wreede wereld hem later zal laten boeten voor onze daad.»
-</p>
-<p>«Zijn daad, bedoel je.»
-</p>
-<p>«Nu ja, ik bedoel ons trotseeren van de openbare meening, van de gewone gangbare zedeleer.»
-Ze zwijgt even. «Je weet nu alles, he?» En ze werpt een schuchtere blik op Frans,
-als verwacht ze met spanning iets uit zijn mond: «Ben je nu tevreden?.…. Immers niet.
-Je kunt me.… niet meer liefhebben … niet meer achten … als te voren.»
-</p>
-<p>Frans grijpt hartstochtelijk haar hand, die ze willoos in de zijne laat.
-</p>
-<p>«Och, Marta,» zegt hij innig. «Vergeef me. Ik heb een openbaring gehad, ik zie nu
-alles helder in. Ik ben ’t slachtoffer geweest van verblinding. Van dom vooroordeel.
-Ik heb evenveel achting voor je als ooit te voren—meer misschien, als dat kan.»
-</p>
-<p>De jonge vrouw kijkt verrast op, en drukt hem <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>sprakeloos de hand. Dan brengt ze met moeite uit: <span class="corr" id="xd31e822" title="Niet in bron">«</span>O, Frans …»
-</p>
-<p>«Zeker» hervat hij met groote stelligheid in zijn toon en overtuiging in zijn blik.
-<span class="corr" id="xd31e827" title="Niet in bron">«</span>Ik ben ’t nu volkomen met je eens. Volkomen, hoor je. Dat je niets gedaan hebt, waarvoor
-je in je hart, tegenover je geweten, eenige schaamte hebt te voelen. Ik geloof nu
-met je, dat het huwelijk een zaak is van hart en geweten: de <i>liefde</i> beslist, of twee menschen bij elkaar zullen leven als man en vrouw, niet een trouwing
-in kerk of stadhuis. Jouw huwelijk is achtenswaardiger—zoo als jij het opvatte en
-erin geloofde—dan menige verbintenis, die door een priester is ingezegend.»
-</p>
-<p>Dan van toon veranderend, gaat hij met groote vleiing in stem en blik voort:
-</p>
-<p>«Alles is weer als te voren tusschen ons, niet waar, Marta?»
-</p>
-<p>De ander schudt het hoofd, en antwoordt droef, maar gelaten:
-</p>
-<p>«Och, Frans, hoe graag zou <i>ik</i> dat willen!»
-</p>
-<p>«Maar dat <i>is</i> immers zoo. We kunnen immers nog gelukkig zijn samen.» Zijn stem dringt, smeekt haast.
-</p>
-<p>«Wij? Nooit.…. Laten we ons samentreffen en onze vriendschap—onuitgesproken liefde
-zoo lang!—als een zonnige epizode uit ons <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>leven beschouwen. Die nu voorbij is.….»
-</p>
-<p>Ondanks de groote inspanning, die Marta zich geeft om zich goed te houden, wordt het
-gevoel haar hier weder te machtig. En ze geeft vrij spel aan haar tranen. Doch ’t
-is maar even. Als ze haar zakdoek van ’t gelaat neemt, staat er weer een glimlach
-op.
-</p>
-<p>«Dat’s voor goed voorbij, Frans. Maar toch: ’t was een heerlijke tijd voor mij. Ik
-zal er altijd met dankbaarheid aan terugdenken. De herinnering»—ze stokt even—«zal
-me kracht geven in mijn latere strijd.» En ze staart vóor zich uit.
-</p>
-<p>Frans is vóor haar op zijn knieën gevallen en vat haar hand. Een vage angst geeft
-aan zijn stem slechts zwakke overreding.
-</p>
-<p>Ze glimlacht flauwtjes, als ze ’t hoofd opricht en hem aankijkt, neerblikkend in zijn
-kinderlijk oprechte oogopslag.
-</p>
-<p>«Ik ben niet somber en mismoedig … Ik zie alleen wat onvermijdelijk is. Wij kunnen
-niet samenleven …»
-</p>
-<p>«Waarom niet? Hoû je niet genoeg van me? Hoû je van mij minder … dan van die … man?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>«Och, Frans! Juist omdat ik je zoo liefheb, kan ik zoo’n offer niet van je aannemen.»
-</p>
-<p>«Offer! als ik mijn geluk daarin zie!»
-</p>
-<p>«Och, dat zeg je <i>nu</i>. Wie waarborgt me, dat <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>je altijd zoo zult blijven denken? Kun jij instaan voor je hart, dat het niet eenmaal
-zwichten zal voor je verstand?…»
-</p>
-<p>«Foei, Marta, hoû je me voor zoo wankelmoedig? Geloof je zoo weinig in mijn kracht?»
-</p>
-<p>«De wereld, Frans …»
-</p>
-<p>«Och wat! Jij bent mijn wereld. Met jouw liefde heb ik moed en kracht voor alles.
-Ik spuw op die wereld, als ik weet dat jij me lief hebt en hoogacht.»
-</p>
-<p>«Ik geloof immers in je oprechtheid, Frans.»
-</p>
-<p>«Nu, wat wil je dan meer?» Er is allengs meer vastheid in zijn toon gekomen. «Kom,
-Marta» hervat hij weer geheel op dreef. «Laat me welgemoed van je heengaan. Ik wil
-met mijn vader een afdoend gesprek hebben. Zoo spoedig mogelijk … Laat alles weer
-bij ’t oude zijn tusschen ons …»
-</p>
-<p>Op Frans’ dringend vragende blik wendt de jonge vrouw haar oogen af. Ze zwijgt even,
-weer peinzend vóor zich uit starend.
-</p>
-<p>«Je vader!» antwoordt ze dan, als sprak ze tot zichzelf. «Geloof je, dat die ooit
-zijn toestemming zou geven?»
-</p>
-<p>Heftig valt Frans uit.
-</p>
-<p>«Als ik hem vóor ’t feit stel, dat mijn wil vaststaat, dat mijn besluit onherroepelijk
-is?… En <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>dan … als hij weigert … doe ik toch mijn zin: ik ben immers meerderjarig! Dat vergat
-de man zooeven in zijn drift, toen hij van de politie sprak.»
-</p>
-<p>Weer kijken Marta’s mooie donkere oogen recht in de zijne. ’t Is of ze even aarzelt,
-maar de kleine flikkering in haar blik wijkt onmiddellijk weer. En op dezelfde toon
-van welmeenende medevoelende, maar berustende verstandigheid, antwoordt ze zacht:
-</p>
-<p>«Maar wat doe je zonder hem? Hij kan je immers dwingen zoolang je nog van hem <span class="corr" id="xd31e880" title="Bron: onafhankelijk">afhankelijk</span> bent?»
-</p>
-<p>«Nou ja, daar heb ik maling aan,» zegt Frans met een fiere rukbeweging van zijn hoofd.
-<span class="corr" id="xd31e885" title="Bron: »">«</span>Ik zal mijn eigen brood wel kunnen verdienen. Als ik maar wil. Voor jou erbij, als
-’t moest.»
-</p>
-<p>Marta kijkt meewarig, maar ongeloovig.
-</p>
-<p>«Nee, Frans, je zou zijn toestemming moeten hebben. Je vader geeft die nooit.»
-</p>
-<p>«Dat zie ik nog niet in. Mijn moeder is er ook nog.»
-</p>
-<p>Er is weinig overtuiging in die woorden, al tracht de spreker ze erin te leggen. Hij
-voelt de mislukking van zijn pogen, om zijn vriendin erin te doen gelooven. Als deze
-dan ook opmerkt:
-</p>
-<p>«Je hebt me zelf verteld, dat die zoo weinig <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>invloed op je vader had», antwoordt hij kregelig en in ’t wilde weg:
-</p>
-<p>«Nou ja, in zulke dingen.»
-</p>
-<p>«Juist in zulke dingen» geeft <span class="corr" id="xd31e900" title="Bron: Martha">Marta</span> terug. «Je weet, wat een man van de vormen, van <i>’t goed fatsoen</i> je vader is. Hij is immers een deftig man.»
-</p>
-<p>«Ja, God beter ’t … Lid van de Kerkeraad.. kristelijk in alles, behalve zijn gedrag
-thuis, tegenover moeder en mij.… en nog een enkele kleinigheid.»
-</p>
-<p>Frans heeft zich opgericht en is weer naast Marta gaan zitten. Deze glimlacht om zijn
-uitval Dan zegt ze na korte weifeling:
-</p>
-<p>«Je weet, er is een groote zaak, waarin je je moeder ook stellig niet aan je zijde
-zult hebben. Je zegt me, dat ze vroom is?»
-</p>
-<p>«Ja. De arme vrouw zoekt daarin de eenige troost tegen al haar leed thuis.»
-</p>
-<p>«Nu! En ik ben een Jodin!»
-</p>
-<p>Frans maakt een gebaar van ergernis.
-</p>
-<p>«Maar, Marta, wat ’n onzin is dat nu! Jij bent een Jodin zooals ik een Germaan. Wat
-doet dat er nu toe?»
-</p>
-<p>«Voor jou niet. Maar voor menschen als je ouders …»
-</p>
-<p>«Een man als mijn vader heeft nogal recht van praten.»
-<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p>
-<p>«’t Is hier niet de vraag, wat recht is. Hij zal eenvoudig weigeren, en je moeder
-zal ’t van haar kant vreeselijk vinden, dat je met een Jodin wil trouwen … die ook
-nog «zoo’n geschiedenis» achter de rug heeft …» Ze zwijgt even. Dan met een zucht:
-«Och nee, Frans, er is nergens hoop voor ons … Kom, je moet hier vandaan. Laat me
-alleen. Ik heb behoefte om tot mezelf te komen. ’t Is alles zoo opeens gekomen …»
-</p>
-<p>’t Stroeve van Marta’s toon waarmee ze haar groote ontroering tracht te verbergen,
-doet de jonge man zeer pijnlijk aan.
-</p>
-<p>Van de sofa opstaande, roept hij vol angst:
-</p>
-<p>«Dus je stoot me van je af?»
-</p>
-<p>Haar heldere oprechte blik is weer vol op hem gericht.
-</p>
-<p>«Frans!» zegt ze zacht verwijtend. «Wees nu een man. Ik heb je immers uitgelegd, dat
-het niet kan.… al.… al breekt mijn hart er ook onder …»
-</p>
-<p>«Je wilt niet in mijn liefde gelooven!» antwoordt Frans hartstochtelijk. «Je durft
-de kracht van mijn liefde niet beproeven.» Mistroostig doet hij een paar schreden
-de kamer in.
-</p>
-<p>«Nee Frans,» geeft Marta bedaard terug, «dat is me te gewaagd. Versta me wel: voor
-<i>jou</i> bedoel ik. <i>Ik</i> zal van je blijven houden. De wereld <span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span>staat toch al vijandig tegenover me, en de liefde voor jou kan door die wereld niet
-meer aan ’t wankelen gebracht worden. Maar jij: je moet nog alles van de wereld ontvangen.
-Je heele toekomst.<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>«Dat ben jij voor me, Marta,» zegt de jonge man met groote innigheid, terwijl hij
-recht vóor haar blijft staan. En haast smeekend vervolgt hij: «Och, Marta, wees niet
-zoo hard. Ik zal nooit berouw hebben over mijn liefde voor je. We zullen steun vinden
-aan elkaar.»
-</p>
-<p>De ander schudt droevig het hoofd:
-</p>
-<p>«Een huwelijk in de gewone zin van ’t woord is onmogelijk. En iets anders is even
-onmogelijk: je zou er je heele toekomst mee breken.» Ze wendt zuchtend het hoofd af.
-</p>
-<p>«Dus je weigert beslist?» hervat Frans, schier wanhopig.
-</p>
-<p>Marta ziet hem vol droefheid aan.
-</p>
-<p>«Ja Frans,» zegt ze nochtans kalm. «’t Kan niet anders.»
-</p>
-<p>’t Berustende en afdoende in haar toon en houding grijpen de jonge man zoodanig aan,
-dat hij zich op een stoel laat vallen en daar krampachtig begint te snikken.
-</p>
-<p>«Je houdt niet van me! Je houdt niet van me!» roept hij bitter en heftig.
-<span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span></p>
-<p>Marta is opgestaan en komt naar hem toe. Dan legt ze hem de hand op de schouder, en
-zegt met lieve streeling in haar klankrijke altstem:
-</p>
-<p>«Och Frans, wat zou ik je dolgraag gelukkig maken.»
-</p>
-<p>De schreiende slaat de oogen op, met een glans van blijde hoop in de blik.
-</p>
-<p>«Maar doe ’t dan … doe ’t dan,» dringt hij heftig. «Marta, mijn liefste … liefste
-lieveling.. doe ’t dan!»
-</p>
-<p>Hij grijpt haar hand en drukt die in zijn beide handen. Zijn oogen, groot dringend
-borend zoeken de hare. Verbijsterd ontwijkt ze zijn blik, antwoordt niet.
-</p>
-<p>De ander gaat woest voort.
-</p>
-<p>«Zeg, je wil wel, is ’t niet?… Je wil wel? Om mij gelukkig te maken?» Steeds blijft
-hij haar hand vastklemmen, zoodat ze eenigszins tot hem overbuigt.
-</p>
-<p>«Och Frans», stamelt ze eindelijk als willoos.
-</p>
-<p>«Jawel, ik zie ’t: je wil wel!» roept Frans zegevierend.
-</p>
-<p>«’t Is alleen je engelachtige zelfopofferende liefde die je weerhoudt. Maar ik wil
-geen offer van jou, Marta, versta je me? Evenmin ik van jou. Ik wil niet, dat je je
-ongelukkig zult voelen—om mij. Dat je alleen zult staan in je strijd <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>tegen de wereld … Ik wil met je zijn, tegen alles en iedereen …»
-</p>
-<p>Droomerig, als luisterend naar een zoete verlokking, hoort Marta zijn woorden aan.
-Dan, voor ’t eerst hem weer in de oogen ziende, antwoordt ze aarzelend, maar toch
-met een popeling van vreugde in haar hart:
-</p>
-<p>«Zou je dat willen? Zou je dat kunnen?» Doch opeens van toon veranderend, en zich
-losmakend van zijn greep, als kwam ze nu eerst recht tot bezinning, herstelt ze zich.
-</p>
-<p>«Och nee, Frans, ’t is onmogelijk, onzinnig: ik mag zoo iets niet aannemen.»
-<span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch5.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK V.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Een oogenblik maakt Marta’s besliste toon indruk; doch de jonge man ziet iets in haar
-houding, dat zijn hoop staande houdt.
-</p>
-<p>«Marta, in Godsnaam,» smeekt hij, «denk ook aan mijn geluk, als je dan niet aan ’t
-jouwe wil denken. Stel, dat ik ook erg lijden zou, omdat ik me aan je zijde geschaard
-had tegen de booze wereld: dacht je dan, dat ik gelukkiger zou wezen, wanneer die
-booze wereld me van je gescheiden had? Dacht je, dat ooit een andere vrouw me gelukkig
-zou kunnen maken? Ik zal er nooit nooit zoo een vinden als jij, Marta.»
-</p>
-<p>«Maar Frans … hoe kan je ooit van mijn kind houden?»
-</p>
-<p>Een hooge blos geeft bij de jonge vrouw blijk van de ontroering, die ’t uitspreken
-dezer gedachte bij haar opwekt. «En dat zou toch moeten,» hervat ze met een lief-verlegen
-lach, «ook voor mijn geluk.»
-<span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span></p>
-<p>«Maar waarom niet!» roept de ander hartstochtelijk.
-</p>
-<p>«Ik zal van hem houden, omdat het jouw kind is, Marta. Ik hoû nu al van hem. Laat
-me zijn portret zien … Heb je een portret van hem?»
-</p>
-<p>Er flitst iets blijs in Marta’s oogen.
-</p>
-<p>«Ik draag zijn portretje altijd hier in een medaljon.» En ze wijst op haar boezem.
-</p>
-<p>«O ja, dat medaljon, dat je me nooit wou laten openmaken.»
-</p>
-<p>«Natuurlijk niet …»
-</p>
-<p>Ze haalt het voor den dag, en neemt het van haar hals af.
-</p>
-<p>«Hier is ’t», zegt ze met een streeling in haar stem.
-</p>
-<p>«Kom even op de sofa,» antwoordt Frans, het medaljon aannemend, en haar meetroonend.
-Ze zetten zich naast elkaar en bekijken samen het portretje. Eenige oogenblikken zegt
-geen van beiden een woord. Dan verbreekt Frans de stilte.
-</p>
-<p>«Een heerlijke jongen …» zegt hij vol warme innigheid.
-</p>
-<p>«Nie’ waar?» klinkt het gretig terug. «Arme snoes …» En als ze dit zegt, moet ze even
-een traan wegpinken.
-</p>
-<p>Frans gaat heftig voort:
-</p>
-<p>«En zou ik van die jongen niet kunnen houden? <span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>Ik zeg je, ik hoû nu al van hem, en nu ik zijn lief bakkesje gezien heb, nog meer.»
-Weer kijkt hij met aandacht naar het kinderkopje. <span class="corr" id="xd31e989" title="Niet in bron">«</span>Hij lijkt op jou, dezelfde donkere oogen, dezelfde fijne trekken.»
-</p>
-<p>Het medaljon naar zich toe trekkend, beziet hij het nog eens alleen, met liefkoozende
-blikken.
-</p>
-<p>«Daar, ik kus je jongen», roept hij uit «als belofte, dat ik een vader voor hem wezen
-zal. Arm kereltje!»
-</p>
-<p>Marta valt hem schreiend om de hals.
-</p>
-<p>«O Frans,» zegt ze ontroerd, «als ’t ’s waar was.… als dat ’s kon … Laat me denken.»
-</p>
-<p>Ze maakt zich van hem los, en hervat met diepen ernst in haar toon:
-</p>
-<p>«’t Is alles zoo overstelpend. Zoo overweldigend, ’t Zou zoo heerlijk, zoo zalig zijn..»
-Dan verzinkt ze in gepeins.
-</p>
-<p>Met iets droomerigs, als sprak ze weer tot zichzelve, herneemt Marta na enkele oogenblikken:
-</p>
-<p>«Wat zou ik me sterk voelen … want ik voel me niet meer zoo sterk als te voren—Och,
-ik ben een vrouw als alle anderen—Wat heb ik mezelf misleid en gemeend, dat ik buiten
-liefde leven kon! Dat ik kracht genoeg putten kon uit … mijn zuiver geweten; uit mijn
-studie, mijn <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>mooie toekomst-droomen en idealen!—En toch gezwicht …»
-</p>
-<p>«Woû je ’t dan anders hebben?» valt Frans in, «Neem de zaken zooals ze zijn, Marta.
-En beslis nu. Ik moet je antwoord hebben, voordat ik mijn vader spreek. De overtuiging,
-dat wij beiden onwrikbaar vast aaneengesloten staan, zal me als een borstwering zijn
-tegen zijn aanvallen.»
-</p>
-<p>Als Marta blijft zwijgen, gaat hij dringender voort:
-</p>
-<p>«Geef me je woord, Marta … wil je, dat ik, hoe dan ook, je vriend zal worden voor
-je heele leven, voor jou en je kind? ’t Kind zal zelfs nooit weten, dat ik zijn vader
-niet ben, zoolang dat niet noodig is.»
-</p>
-<p>Nog steeds zonder te antwoorden neemt de jonge vrouw het medaljon uit Frans’ handen,
-en hangt het <i>zich</i> weer om, na nog even een blik op ’t portretje van haar kind te hebben geslagen. Dan
-zit ze enkele oogenblikken in gedachten, geroerd tot in ’t diepst van haar ziel, met
-neergeslagen oogen. Op eens slaat ze de blik op, en zegt vastberaden:
-</p>
-<p>«Ik wil, Frans.» En ze vleit zich weer tegen hem aan en kust hem. De ander slaat zijn
-arm om haar heen, geeft haar een innige kus terug, en dan, haar een eindje van zich
-af houdend en haar diep in de oogen ziende, zegt hij:
-<span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span></p>
-<p>«En geloof je nu ook, dat ik je hoogschat evenals vroeger?»
-</p>
-<p>«Natuurlijk, Frans.»
-</p>
-<p>«En hoû je nu ook een heel klein beetje van mij … afgescheiden van alles … eenvoudig
-omdat ik ben wie ik ben?»
-</p>
-<p>«Niet een heel klein beetje, maar veel, oneindig veel.» En als ze dit zegt, verbergt
-ze blozend haar hoofd aan zijn schouder.
-</p>
-<p>«En zal je je nu weer sterk voelen?» hervat Frans, na een oogenblik van zalig zwijgend
-opgaan in de weelde zijner aandoeningen. «Zul je weer de vroegere flinke verstandige
-Marta wezen, die vrij en frank met opgeheven hoofd haar weg door ’t leven gaat?»
-</p>
-<p>Ze kijkt hem aan met een blik van oprecht vertrouwen.
-</p>
-<p>«Ja, Frans,» antwoordt ze. «Met jou wel.» Dan zwijgen beiden, elk verzonken in eigen
-gepeins.
-</p>
-<p>«Hoe heet onze jongen?» vraagt Frans op-eens.
-</p>
-<p>De ander kijkt aangenaam verrast op.
-</p>
-<p>«Bram …» antwoordt ze «Abraham … naar mijn vader. Een leelijke naam, he?»
-</p>
-<p>«Nee, waarom?<span id="xd31e1026"></span> Maar—dat heb ik je nog niet gevraagd, <span id="xd31e1028"></span>hoe denkt je oom over die … zaak?»
-</p>
-<p>Marta’s trekken versomberen merkbaar.
-<span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span></p>
-<p>«O, ellendig,» zegt ze met een zucht<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> «Ik heb geheel met hem gebroken. Met allen trouwens.»
-</p>
-<p>«En ik dacht, dat je oom dezelfde denkbeelden had als jij, of liever: jij hebt immers
-al je denkbeelden over liefde en zedelijkheid van hem. Je hebt niet anders gedaan
-dan die idees in toepassing brengen.»
-</p>
-<p>«Ja …» antwoordt Marta droevig. «En dat is ook zoo’n vreeselijke gedachte voor me.
-Mijn oom, die ik zoo vereerde.., die ik nog vereer.., ze hebben hem opgestookt. Ik
-weet wel wie … Hij denkt, dat ik ontrouw ben geworden aan mijn hooge beginselen. Hij
-wil me niet meer zien …»
-</p>
-<p>De aandoening is haar te machtig en ze barst weer in schreien uit; haar gezicht verbergend
-in versmoord snikken.
-</p>
-<p>«Kom, Marta», tracht de jonge man te troosten. «Dat komt terecht: ik zal hem wel weten
-te overtuigen. Als hij ziet, dat <i>ik</i> in je geloof, hoe kan hij je dan nog blijven veroordeelen?»
-</p>
-<p>Ze ziet hem aan en droogt haar tranen.
-</p>
-<p>«Goed, Frans», zegt ze zacht. «Dank, mijn beste jongen. Maar laat me nu alleen. Ik
-heb rust noodig … En jij», gaat ze vol vriendelijke bezorgdheid voort «ga jij nu niet
-dadelijk je vader spreken. Kom ook zelf eerst wat tot bedaren. Stel je gesprek met
-hem tot morgen uit.»
-<span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span></p>
-<p>«Goed», antwoordt de jonge man, opstaande «als ik je daarmee genoegen kan doen.»
-</p>
-<p>Hij richt zich naar een stoel, waar zijn hoed op ligt, en neemt deze in de hand. Marta
-is inmiddels ook opgestaan.
-</p>
-<p>«Daarvoor niet alleen», zegt ze bij de deur, «ook om de zaak zelf. Je zult jezelf
-nu niet voldoende meester zijn. Je hebt kalmte noodig … heel noodig …»
-</p>
-<p>«Goed, goed, ik zal <span class="corr" id="xd31e1054" title="Bron: t">’t</span> doen, hoor. Morgen breng ik je bericht.»
-</p>
-<p>«Hoe laat?»
-</p>
-<p>«Morgen na de koffie. Om twee uur. Tot ziens dan, lieveling.» Hij kust haar. «Hou
-jij je nu ook kalm. En denk eens lief aan me.»
-</p>
-<p>Ze knikt hem toe als antwoord, als hij al op de gang is.
-<span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch6.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK VI.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">In ’t schemerdonker zat mevrouw Jensen in haar huiskamer bij de tafel, een groot hol
-vertrek met groote stijve meubels en zware gordijnen, deftig en ongezellig. ’t Was
-daar haar gewone plekje jaar in jaar uit; haar stoel met de hooge leuning stond altijd
-daar, ’s winters dicht bij de open haard. Ondanks haar nauw meer dan middelbare leeftijd
-had ze reeds echte oudvrouwtjes-gewoonten en eigenaardigheden. Haar uiterlijk was
-daarmee geheel in overeenstemming: het vele thuishokken had haar een was-achtig gele
-tint gegeven, en haar voorhoofd vertoonde reeds rimpels. Haar ouderwetsch kapsel,
-links en rechts neervallend langs haar slapen, de strakke stemmig zwarte japon zonder
-eenig sieraad, de lange magere knokige vingers—steeds met een «werkje,» wanneer ze
-zat—en eindelijk de uitdrukking van droefgeestigheid en matte berusting op haar <span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span>gelaat met de afgemetenheid van haar bewegingen—’t gaf alles bijeen een indruk van
-vroege ouderdom, van een vrouw wier denken en voelen vóor hun tijd verdord waren,
-ingeschrompeld tot enkele manie-achtige vooroordeelen en neigingen.
-</p>
-<p>Zoo mogelijk, kijken mevrouw Jensen’s oogen nog iets droefgeestiger dan anders: zelfs
-ligt er iets hards in haar gewoonlijk zoo zachte, «uitgewischte» trekken: er is blijkbaar
-iets, dat haar ontstemt.
-</p>
-<p>Als haar zoon Frans binnenkomt, slaat ze dan ook maar even haar oogen van haar borduurwerkje
-op; fronst haar wenkbrauwen en kijkt weer vóor zich.
-</p>
-<p>«Moeder, is u daar nog?» zegt de binnentredende eenigszins aarzelend:
-</p>
-<p>«Ja, jongen, wat woû je?» Mevrouw Jensen blijft vóor zich kijken. Een zeer ongewoon
-verschijnsel, bij zijn komst!
-</p>
-<p>«Och, niets bizonders, moeder.… luister u ’s even.…»
-</p>
-<p>Frans neemt een stoel, en zet zich tegenover haar. Zijn moeder verandert haar houding
-niet; maar geeft hem ditmaal een onverschillig vluchtige blik, en haar vingers bewegen
-zich iets vlugger.
-</p>
-<p>«Wat heb je?» zegt ze kwazi zonder belangstelling.
-<span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span></p>
-<p>«Och, dat begrijpt u toch wel: die zaak van zooëven.… aan tafel.…, u weet wel. Ik
-heb zoo’n verdriet.…»
-</p>
-<p>«Kom jongen, zet dat uit je hoofd. Ik heb er al genoeg over moeten hooren.…»
-</p>
-<p>«U? Heeft vader er u over gesproken?»
-</p>
-<p>«O, meer dan me lief was.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen legt met een zucht haar borduurwerk neer, en zet zich met een gemelijk
-gezicht, om hem aan te hooren.
-</p>
-<p>«En aan tafel zei hij zoo weinig!» hervat Frans. «Wat hij me te zeggen heeft, bewaart
-hij zeker voor later.»
-</p>
-<p>«Ik weet ’t niet, Frans. Ik weet wèl, dat hij vreeselijk tegen je te keer gegaan is;
-vóor het eten, voordat je thuis kwam. Ik denk, dat hij je straks wel op zijn studeerkamer
-zal laten roepen.»
-</p>
-<p>«Hij denkt zeker, dat ik op mijn kamer zit te werken. Ik kan nogal werken! Mijn kop
-loopt me om. En nu wil hij me straks kapittelen! Moeder, ik wor’ gek—ik bega een ongeluk
-aan hem, als hij me weer zoo beleedigt als vanmiddag op de kamer van.… Marta, van
-juffrouw Van Zee. Ik had zoo graag tot morgen gewacht, u eerst lang en breed over
-de zaak gesproken.»
-</p>
-<p>«Och jongen», roept de oude dame, hem aanziend, <span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span>en haar stem klinkt nòg temeriger en klagender dan anders, «wees toch niet zoo balsturig,
-en niet zoo driftig. Ik moèt je vader gelijk geven. En jij moet je ook weten in te
-houden. Je hebt ongelijk, Frans, je hebt heusch groot ongelijk!»
-</p>
-<p>«U ook al!» antwoordt haar zoon korzelig, en staat meteen van zijn stoel op. Dan gaat
-hij vlak vóor haar staan, en zegt:
-</p>
-<p>«Dus u vindt, dat ik … Marta moet opgeven?»
-</p>
-<p>«Frans, ik woû, dat je die naam niet meer uitsprak, in mijn bijzijn ten minste niet!»
-</p>
-<p>«Moeder, waarom niet, als ik u vragen mag?»
-</p>
-<p>’t Kost de jonge man blijkbaar inspanning, om zich in te houden: zijn stem klinkt
-luider en heftiger dan hij zelf wìl.
-</p>
-<p>«Een mooie vraag», zegt mevrouw Jensen eenigszins ontsteld.
-</p>
-<p>«Och, och, m’n jongen, wat ben je verblind! Ze heeft je wel heelemaal ingepalmd!»
-</p>
-<p>Frans gaat een stap achteruit.
-</p>
-<p>«Ingepalmd!» roept hij heftig. «Och, moeder, u kent haar niet!»
-</p>
-<p>«Genoeg van wat ik gehoord heb.»
-</p>
-<p>«Van vader!»
-</p>
-<p>«Is ’t dan niet waar wat hij zegt?»
-</p>
-<p>De jonge man zoekt even naar zijn woorden:
-<span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span></p>
-<p>«Nee», zegt hij iet of wat verlegen «dat wil zeggen.… ten minste niet zoo.… niet zoo
-als vader ’t uitlegt.»
-</p>
-<p>Hij gaat weer zitten, en slaat de beenen over elkaar, plukkend aan zijn opkomend snorretje.
-</p>
-<p>«Er is maar éen uitlegging voor een redelijk denkend mensch», gaat de ander voort,
-«voor een kristen.…»
-</p>
-<p>«Moeder, zeg nu niet voor een kristen: voor een edeldenkend mensch wil u zeggen<span class="corr" id="xd31e1113" title="Bron: ,">.</span> Nu, die denkt erover net als ik.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen slaat de handen ineen, en de oogen ten hemel.
-</p>
-<p>«Als jij!» roept ze klagend. «Jij vindt, dat een edeldenkend mensch er geen bezwaar
-in moet zien, te trouwen met een gevallen meisje!?»
-</p>
-<p>«Dat zèg ik niet, moeder!» hervat de jonge man heftig.
-</p>
-<p>«En een Jodin bovendien!» gaat ze temerig voort. «Met een ongehuwde moeder!»
-</p>
-<p>«Evengoed getrouwd als u, moeder!»
-</p>
-<p>«Frans, als je zoo begint, zwijg ik verder liever.»
-</p>
-<p>Hij bedwingt zich, en antwoordt minder heftig:
-</p>
-<p>«Och moeder, als u wist, hoe u me met uw woorden pijnigt.… hoe u me martelt.…»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen voelt zich getroffen door de <span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span>toon van echte smart, die uit de woorden van haar zoon klinkt.
-</p>
-<p>«Kom, je overdrijft», hervat ze goedhartig. «Ik beoog immers je bestwil. Wat heb je
-nu eigenlijk vóor? Woû je trouwen met een meisje—met een vrouw, laat me liever zeggen—waar
-geen fatsoenlijk mensch achting meer voor kan hebben? Dat ze een Jodin is, laat ik
-nog daar. Als het een fatsoenlijk meisje was.… maar nu.… och jongen, je bent zoo onnoozel,
-zoo onervaren: je hebt je heelemaal laten inpalmen.»
-</p>
-<p>Frans bruist weer op.
-</p>
-<p>«Nog eens dat ellendige woord! Maar moeder waarvoor zou ze <i>dat</i> nu juist doen? Ik ken haar … ik ken haar zes maanden.»
-</p>
-<p>«Dat is juist haar slimmigheid. Ze heeft op je gevoel gewerkt. Ze heeft je eerst voorbereid
-en aan haar gehecht. Ze aast op je naam en op je geld, zeg ik je.»
-</p>
-<p>«Maar moeder», roept Frans buiten zichzelve, «vindt u dat dan een <i>manier</i>, om mij voor haar in te nemen? Zoo’n bekentenis in alle bizonderheden! en geheel
-uit haar zelf!»
-</p>
-<p>«Pu! Door je vader in ’t nauw gebracht, en nadat ze jouw dolle idees over <i>vrije liefde</i> kende!»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen’s gelaat is éen-en-al heilige afkeer.
-<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span></p>
-<p>«Dat is niet waar, moeder!» geeft Frans verontwaardigd terug.
-</p>
-<p>«Frans!»
-</p>
-<p>«Ze kende die idees niet, zeg ik u! Ik heb eerst andere gedachten gehad, en die ook
-uitgesproken. Haar bekentenis heeft me overtuigd, dat ze nog al mijn achting verdiende.…»
-</p>
-<p>De oude dame staart haar zoon enkele oogenblikken met groote oogen aan, eer ze antwoordt.
-</p>
-<p>«Gerechte God in den hemel!» roept ze geheel ontdaan. «Een bekentenis, die je afschuw
-voor haar geven moest!»
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e1154" title="Niet in bron">«</span>Jezus had geen afschuw van Magdalena, moeder, en dat was een publieke vrouw, moeder.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen voelt zich zeer ongemakkelijk. Met iets van driftige wrevel antwoordt
-ze:
-</p>
-<p>«Spot niet, jongen. Haal hier de heilige naam van Christus niet bij. En dan … en dan,
-is die Marta iets anders?»
-</p>
-<p>Frans slaat met een wanhopig gebaar de beide handen aan ’t voorhoofd, en buigt ietwat
-voorover.
-</p>
-<p>«O, moeder, je maakt me krankzinnig», zegt hij met een kreunend geluid, en, van zijn
-stoel opspringend, stampt hij met de eene voet op de grond.
-</p>
-<p>«Jongen, wees toch bedàard!» roept zijn moeder verschrikt, <span class="corr" id="xd31e1162" title="Bron: »">«</span>wind je toch niet zoo op.»
-<span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span></p>
-<p>De jonge man gaat met een zucht weer zitten.
-</p>
-<p>«Maar waarom gelooft u me dan toch niet?» roept hij terneergeslagen. «Ik zeg u, ze
-deed haar bekentenis vrijwillig, geheel vrijwillig! En ze had me met weinig moeite
-kunnen wijsmaken wat ze woû!»
-</p>
-<p>«Je vader en ik zijn er ook nog, jongen.»
-</p>
-<p>«Ik zou u niet geloofd hebben. Ik zou niemand geloofd hebben, als er iets tegen haar
-gezegd werd. Ik vereer haar, ik stel haar hoog. Hoog, moeder, verstaat u dat? Heel
-hoog.»
-</p>
-<p>De ander maakt een gebaar van kwazie-berusting, en verschuift even in haar stoel,
-met een beweging, als wilde ze zeggen, dat ze er nu niets meer van hooren wil.
-</p>
-<p>«Jawel, dat weten we», zegt ze met haar gelaat weer geheel van Frans afgewend<span class="corr" id="xd31e1174" title="Bron: ,">.</span>
-</p>
-<p>«Maar als ik haar dan hoogstel, moeder», gaat de laatste voort, «waarom zou ik … zou
-ik haar dan niet mogen trouwen?»
-</p>
-<p>«Och …<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen bewaart haar afgewende houding.
-</p>
-<p>«Nou, zeg nou …» houdt Frans aan.
-</p>
-<p>«Ik wil niets meer zeggen. Je zult wel tot andere gedachten komen.»
-</p>
-<p>Haar lustelooze onwillige toon prikkelt hem, doch <span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span>hij houdt zich in: beseffend, dat alleen kalme overreding op zulk een houding eenige
-vat kan hebben.
-</p>
-<p>«Ik zeg u, dat ik volkomen kalm ben», zegt hij, zich verschikkend op zijn stoel, de
-handen ineenleggend en de beenen over elkaar slaande, terwijl zijn toon veel vriendelijker
-klinkt.
-</p>
-<p>«Een kalmte wel! dat moet ik zeggen!» gemelijkt de ander door, en haalt de schouders
-op.
-</p>
-<p>«Nou ja, ik weet alles wat ik zeg», antwoordt de jonge man onverdroten. «Ik vraag
-u nu vriendelijk, ik smeek u, moeder, om me bedaard aan te hooren. Wil u dat? Mag
-ik u mijn heele opvatting van de zaak eens blootleggen? Als ik weet, dat u ’t met
-me eens is»—Mevrouw Jensen maakt een korzelig ongeduldig gebaar met arm en schouder—«dan
-voel ik me zooveel sterker …»
-</p>
-<p>«Om in je eigenzinnige opvattingen te volharden.»
-</p>
-<p>Nog steeds blijft het gelaat van de spreekster van de ander afgekeerd.
-</p>
-<p>«Als u me overtuigen kan, dat ik ongelijk heb», gaat Frans met dezelfde bedaardheid
-voort, «zal ik me gewonnen geven. Is dat dan goed? Mag ik nu spreken?»
-</p>
-<p>«Nu, ik ben benieuwd,.. Er zal wat moois komen.»
-</p>
-<p>«Goed dan. Gelooft u aan beginselen?»
-<span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span></p>
-<p>Mevrouw Jensen haalt de schouders op. De ander hervat:
-</p>
-<p>«Die zijn bij u gegrond op uw godsdienstige overtuiging, is dat niet zoo?»
-</p>
-<p>Voor ’t eerst kijkt de oude dame weer op, met verwondering in haar blik, steeds met
-de uitdrukking van gewilde wrevel erop, die op Frans, ware hij anders gestemd, stellig
-een komische indruk zou gemaakt hebben.
-</p>
-<p>«Nou, ja, wat zou dat!» zegt ze met een schouderschokje.
-</p>
-<p>«Gelooft u ook,» spreekt haar zoon geduldig verder, «dat ieder zalig kan worden op
-zijn eigen manier, naar zijn eigen inzichten?»
-</p>
-<p>«Ja.… jawel, ofschoon.… ieder geloof toch niet hetzelfde is.»
-</p>
-<p>«Nu goed, in hoofdzaak geeft u me dus toe. Nu, als dat dan zoo is, neemt u dan aan,
-dat ook Marta overtuigingen had? Of liever: wil u de mogelijkheid wel aannemen, dat
-zij ze had en heeft?»
-</p>
-<p>«Jawel, nou ja.… je bedoelt, dat ze er godsdienstige overtuigingen op na houdt?.…»
-</p>
-<p>«Godsdienstige.… nee, overtuigingen, heilige overtuigingen in ’t algemeen? Beginselen
-waarnaar men leeft, waarnaar men goed en kwaad beoordeelt?»
-<span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span></p>
-<p>«Nou ja, ga verder. Als je dat godsdienst noemt …»
-</p>
-<p>«Nee moeder—» en weer verliest zijn stem een oogenblik haar kalmte, maar hij herstelt
-zich <span class="corr" id="xd31e1215" title="Bron: onmiddelijk">onmiddellijk</span>. «Ik noem dat alleen heilige overtuigingen. U gelooft toch met mij, dat ook een «vrijdenker»
-een goed mensch kan wezen?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>«Een <i>vrijdenker</i>? Een <span class="corr" id="xd31e1224" title="Bron: godlochenaar">godloochenaar</span>, wil je zeggen?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Er is een klank van innige afschuw in Mevrouw Jensen’s stem, als ze dit zegt. Ze kijkt
-weer stroef vóor zich.
-</p>
-<p>«Nee, moeder<span class="corr" id="xd31e1232" title="Bron: .">,</span>» gaat de ander met ingehouden ergernis <span class="corr" id="xd31e1235" title="Bron: voor,">voort</span>. «Ik bedoel iemand, die geheel vrij van elk opgedrongen dogma, zijn eigen denkbeelden
-heeft over zedelijkheid en verantwoordelijkheid; iemand, die zijn geweten als eenige
-God vereert en gehoorzaamt.»
-</p>
-<p>’t Is of de jonge man een vaag besef heeft van ’t rhetorische van zijn woorden. Toch
-is hij er tevreden over, al verschuift hij even op zijn stoel, als iemand die verlegen
-is met de fraaiheid van zijn taal: hij heeft het immers zoo—in die vorm—zoo vaak gehoord
-en gelezen. Ook uit Marta’s mond …
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen haalt weer haar schouders op.
-</p>
-<p>«Mooie frazen!» zegt ze met opgetrokken wenkbrauwen. «Maar ga je gang …»
-<span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span></p>
-<p>«Nu, Marta heeft zulke beginselen», hervat de jonge man. «En tot die beginselen behoort,
-dat het huwelijk een gewetenszaak is tusschen man en vrouw, die dat huwelijk willen
-aangaan.»
-</p>
-<p>«Tweemaal twee is vier.»
-</p>
-<p>«Nee, moeder, ik vat hier huwelijk op als samenleving van man en vrouw met gemeenschappelijke
-verantwoordelijkheid voor de kinderen, die ze samen krijgen.»
-</p>
-<p>«Jawel, vrije liefde …»
-</p>
-<p>Er klinkt grenzelooze minachting in de toon, waarop deze woorden uitgesproken worden.
-Doch Frans blijft onverstoord.—hij vecht immers voor ’t recht van zijn liefde—en hij
-vervolgt kalm:
-</p>
-<p>«Marta vond voor zoo’n huwelijk het eenig vereischte: de vrije keus van de twee betrokkenen,
-zonder bemoeienis van iemand anders.»
-</p>
-<p>«Ja maar …»
-</p>
-<p>«Laat me uitspreken, moeder. Marta had die opvatting van haar oom geleerd, dat was
-een man, die ze hoog vereerde, een man van onberispelijk leven, iemand die haar steeds
-lief gehad heeft. Ze geloofde in die man. Ze kende niemand, wiens gezag ze in de hoogste
-levenskwesties hooger stelde. Vindt u het dan leelijk of afkeurenswaardig, dat ze
-hem geloofde, dat ze zelf heilig vertrouwde op wat hij haar leerde?»
-<span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span></p>
-<p>«Nee maar … ik begrijp niet wat …»
-</p>
-<p>«U zàl me wel begrijpen. Nu, dat wat ik zei vooropgesteld, zal u het wel even aannemelijk
-vinden, dat ze een jonge man, die ze goed kende, die een huisvriend was bij haar oom,
-net zoo vertrouwde, toen die beweerde dezelfde denkbeelden aan te hangen. En toen
-die van haar de toepassing vroeg van die denkbeelden …<span class="corr" id="xd31e1257" title="Bron: «">»</span>
-</p>
-<p>«Goed, ze had met hem kunnen trouwen.» De voetbeweging, die de oude dame maakt, heeft
-veel van een ongeduldig stampje. «Dat heeft ze zeker niet gedaan, omdat er wat tegen
-was.»
-</p>
-<p>«Maar, moeder, ik zeg u, dat er <i>niets</i>, hoegenaamd niets tegen was. Haar oom hield van die man. Zij had geld, al was ’t
-niet veel. Die man kon ook behoorlijk bestaan. Ze hielden van elkaar, of ten minste
-<i>zij</i> hield oprecht van hem, en hij betuigde zijn liefde.»
-</p>
-<p>«Dan hàd ze immers kunnen trouwen!»
-</p>
-<p>«En dan ontrouw worden aan de beginselen, die ze had? Die ze als heilig beschouwde?
-Bemoeienis van anderen met zulke intieme zielsaangelegenheden beschouwde ze als heiligschennis.
-Begrijpt u dat dan niet?»
-</p>
-<p>«Wat ’n godslastering!»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen heft de handen op van haar schoot. De ander verliest weer zijn zelfbedwang.
-<span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span></p>
-<p>«Maar, moeder», roept hij heftig, «ze geloofde dat vast, even vast als u aan uw geloof
-hecht! Deed ze dan kwaad door die man te volgen, en zich aan hem te geven?»
-</p>
-<p>«Ja, wis en drie deed ze dat», antwoordt de moeder, nu met eenige stemverheffing,
-en hem weer aankijkend met opgetrokken wenkbrauwen.
-</p>
-<p>«Wat woû jij beweren, dat het iemand zoo maar vrijstaat, alle beginselen van zedeleer
-en godsdienst eventjes ondersteboven te halen, en te handelen zoo … als niemand anders
-doet? Jij kon me evengoed vertellen, dat ze tegen alle andere menschen in, het voor
-goed hield, om haar evenmensch te vermoorden, als die bij voorbeeld rijk was en haar
-zijn geld niet geven woû.»
-</p>
-<p>Met blijkbare voldoening zet de magere gestalte zich weer recht, en kijkt weer vóor
-zich met nog een nageluidje en een lipvertrekking.
-</p>
-<p>Frans haalt zijn schouders op; toch is hij bedaard, als hij hervat:
-</p>
-<p>«Dat is benadeelen van een ander, moeder. Marta kon met wat ze deed alleen zichzelf
-benadeelen, als het verkeerde gevolgen had …»
-</p>
-<p>«En de kinderen dan, als ze die kreeg? En de maatschappij door haar voorbeeld?»
-</p>
-<p>«Haar kinderen, daar zou ze voor gezorgd hebben. En hij had dat òok moeten doen. Hij
-<span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>heeft ’t niet gedaan, dat kon zij toch niet helpen! En de maatschappij! Zou u, moeder,
-heilige overtuigingen opgeven, omdat de wereld u er om veroordeelen zou?»
-</p>
-<p>«Nee, maar ik kan me niet denken, dat die er zouden kunnen zijn.»
-</p>
-<p>«Och kom! Zoo iets komt immers dikwijls voor: ik bedoel minachting van de wereld,
-omdat men zijn plicht doet. Ze hebben Christus ook gesmaad en gehoond, omdat …»
-</p>
-<p>«Zwijg, Frans, ik wìl die godslasterlijke vergelijkingen van je niet aanhooren. Ik
-zeg je: ze had moèten trouwen, daar blijf ik bij. ’t Huwelijk is een goddelijke instelling:
-de huwelijken worden in de hemel gesloten …»
-</p>
-<p>Heftig valt de jonge man weer uit:
-</p>
-<p>«Als dat zoo is, laten de menschen er dan afblijven! En als ze in de hemel gesloten
-worden, dan hoeft een <span class="corr" id="xd31e1292" title="Bron: domine">dominee</span> of pastoor, of een ambtenaar van de burgerlijke stand er zich niet mee in te laten.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen maakt een klein gebaar van wrevel met de rechterhand, maar zwijgt.
-</p>
-<p>«Maar we dwalen af», gaat de ander voort. «Ik woû u alleen aantoonen, dat Marta <i>geen</i> schuld heeft gehad. De eenige schuldige is die ploert, de bedrieger, de verleider,
-die haar om de tuin geleid heeft!»
-<span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span></p>
-<p>Mevrouw Jensen slaat de oogen even naar Frans op, en er is iets van meewarigheid in
-haar stem, als ze vraagt:
-</p>
-<p>«Heeft die haar dan in de steek gelaten?»
-</p>
-<p>«Ja, toen ze zwanger was», zegt hij dof. Hij maakt een driftig gebaar met gebalde
-vuist, en slaat somber de blik neer.
-</p>
-<p>«En ’t kind?»
-</p>
-<p>«Daar zorgt zij nu alleen voor. O, u <span class="corr" id="xd31e1308" title="Bron: moest’s">moest ’s</span> weten, hoe innig ze dat kind liefheeft.»
-</p>
-<p>«Een jongen?»
-</p>
-<p>«Ja. Ik heb ’t portret gezien: een alleraardigst kind, een snoes van een jongen. Hij
-is nu twee jaar oud.»
-</p>
-<p>De innig ontroerde toon van Frans’ stem, doet zijn moeder eigenaardig aan. Ze kijkt
-hem nu strak aan, worstelend met haar gevoel.
-</p>
-<p>«’t Lijkt wel, of jij ook van dat kind houdt», zegt ze.
-</p>
-<p>De oogen van Frans worden vochtig.
-</p>
-<p>«Ja, moeder … en toch heb ik het nog nooit gezien. O, ik heb zoo’n innig medelijden
-met die arme Marta! En als u ’s wist, hoe ze werkt, hoe ze nu al bij de professoren
-hoog staat aangeschreven. Ze heeft een prijsvraag beantwoord. Is met goud bekroond.»
-</p>
-<p>Frans voelt zich meer en meer op dreef. Zoo <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>zal hij ’t misschien nog winnen, denkt hij hoopvol hij ziet hoe verteederd zijn moeder
-is.
-</p>
-<p>«Ja, dat’s waar», zegt ze, nu op echt goedhartige toon en bijna geheel bijgedraaid,
-«daar heb ik niets dan goeds van gehoord. Je vader moest daar voor uitkomen: dat stond
-ook in de informaties, die we gekregen hebben.»
-</p>
-<p>Frans grijpt verrukt zijn moeders hand.
-</p>
-<p>«O moeder, ik wou, dat u haar kende», roept hij uit. «Zoo’n voorbeeld van plichtsbetrachting,
-van kieschheid …»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen is even stil, neemt de blijde trekken van haar zoon—van wie ze zooveel
-houdt!—met zichtbaar welgevallen op. Dan zegt ze opeens met aandrang:
-</p>
-<p>«Jongen, zeg me nu ’s oprecht: heeft er ooit wat tusschen jelui … bestaan? Vader hield
-dat voor zeker …»
-</p>
-<p>«Nooit, hoor», geeft de ander met groote beslistheid terug.
-</p>
-<p>«Niet het minste! Ik vind het heel leelijk van vader, om u zoo iets op de mouw te
-spelden. Als ik u vertel, dat ik haar gisteren voor ’t eerst gezegd heb, dat ik haar
-liefheb!»
-</p>
-<p>«’t Eerste woord van liefde heeft zij ook pas gisteren uitgesproken. Evenals ik, moeder.
-We zijn met elkaar omgegaan als broer en zuster.»
-<span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span></p>
-<p>Ze antwoordt niet dadelijk, maar kijkt hem vol in de oogen.
-</p>
-<p>«Is dat heusch waar, Frans?»
-</p>
-<p>«Op mijn woord, moeder!»
-</p>
-<p>Neen, in zulk een oprechte oogopslag kan geen spoor van leugen schuilen, denkt de
-oude vrouw: Och, ’t is toch in de grond zoon goeie beste jongen …
-</p>
-<p>«En wil ze nu met je trouwen?» vraagt de moeder ten slotte.
-</p>
-<p>«Ja, nu: ik heb haar overgehaald. Haar overtuigd, dat het mijn geluk was, dat het
-geluk van haar kind ervan afhing. Toen is ze eindelijk gezwicht.»
-</p>
-<p>«Dat klinkt ongelooflijk, Frans. Jij haar overgehaald?»
-</p>
-<p>«’t Is zooals ik ’t u zeg. Ze was zich volkomen bewust van al ’t gewaagde, dat er
-voor mij in zulk een verbintenis was.»
-</p>
-<p>«En haar beginselen over … vrije liefde?»
-</p>
-<p>«Die heeft ze nog. Maar ze wil om haar kind in een gewoon huwelijk toestemmen.»
-</p>
-<p>Weer zwijgt Frans’ moeder even. Dan wat minder vriendelijk dan te voren, aarzelend
-en met iets van teruggekeerd wantrouwen:
-</p>
-<p>«Wil ze dan ook protestant worden?»
-</p>
-<p>Frans bedwingt een gevoel van ergernis.
-<span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span></p>
-<p>«Daar hebben we niet over gesproken, moeder» antwoordt hij schijnbaar volkomen kalm.
-«Maar waartoe zou dat dienen? Ik … ik geef daar niets om!»
-</p>
-<p>«Frans, Frans, hoe durf je zoo iets te zeggen?» valt zijn moeder uit. «<i>Ik</i> geef daar wel om, jongen. Ik geef daar veel om.… Maar, och, wat praat ik eigenlijk?
-’t Is net of ik aan de mogelijkheid denk … ’t Is allemaal onmogelijk. Allemaal, Frans.
-Er kan toch niets van komen.»
-</p>
-<p>«En u begon me al hoop te geven!» roept de jonge man.
-</p>
-<p>Zijn moeders omzwenken slaat hem weer op eens neer. Doch hij heeft voor ’t oogenblik
-geen gelegenheid, verder zijn zaak te bepleiten; want er wordt geklopt. De oude vrouw
-slaakt een zucht van verlichting: zoo komt er wellicht een einde aan hun pijnlijk
-gesprek. Ze voelt zich overstelpt, ontdaan, moe.
-</p>
-<p>«Binnen!» roept ze.
-<span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch7.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK VII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">«Daar is Dientje met de thee» hervat Mevrouw Jensen.
-</p>
-<p>«O» zegt de ander gemelijk.
-</p>
-<p>Een oude dienstbode, stemmig bleek en verflenst als haar meesteres, maar heel wat
-lijviger dan deze, komt geruischloos binnen. In haar handen draagt ze een groot blad
-met de <span class="corr" id="xd31e1365" title="Bron: „">«</span>theeboel<span class="corr" id="xd31e1368" title="Bron: ”">»</span>, waaraan ze een kolossale theemuts laat neerbengelen. Met de grootste bedaardheid
-zet ze het een en ander op de groote eikenhouten tafel, en dan de theemuts op de trekpot.
-Daarna zegt ze zacht, bijna fluisterend, alsof ze bang was, iemand wakker te maken,
-en zeer zelfvoldaan:
-</p>
-<p>«Mevrouw, hier is de thee. Ik heb ze maar vast gezet, weet u.» Ze kijkt nog even,
-verzet een kopje, geeft een tikje aan de theemuts. Haar meesteres ziet even op.
-</p>
-<p>«Meneer heb me gezegd, dat ie z’n thee op <span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>z’n studeerkamer woû hebbe», hervat de gedienstige. «Zal ik maar een koppie inschenke?»
-Dralend blijft ze staan.
-</p>
-<p>«Goed, Dientje, ga je gang.»
-</p>
-<p>De oude dienstbode schenkt een groote porseleinen kop—«Meneer’s» kop—vol, doet er
-met afgemeten wel-overdachte stille bewegingen suiker en melk in, en wil dan met de
-kop thee heengaan.
-</p>
-<p>«Nee, Dientje,» valt Mevrouw in «je kunt gaan: ik zal de thee zelf wel aan Meneer
-brengen.»
-</p>
-<p>Dientje blijft nog dralen.
-</p>
-<p>«O ja,» zegt ze «dat’s waar ook: Meneer heb me ook gezegd, dat ik de jonge meneer
-moest roepe.» Even een moederlijke blik naar Frans: er is wat gaande, hoor—dat weet
-ze zoo vast «as ies». «Of de jonge meneer op de studeerkamer woû komme.»
-</p>
-<p>De bedoelde trekt zijn schouders op, en geeft een teeken aan zijn moeder.
-</p>
-<p>«Goed, Dientje, je kunt gaan», zegt de laatste.
-</p>
-<p>De oude dienstbode verdwijnt, niet zonder een meewarig hoofdschudden.
-</p>
-<p>«Daar heb je ’t al: vader wil me spreken!» roept de jonge man, als de deur achter
-Dientje dicht gegaan is.
-</p>
-<p>«Ik dacht al, dat het mis was», antwoordt zijn <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>moeder. <span class="corr" id="xd31e1390" title="Niet in bron">«</span>Als hij zijn thee op zijn studeerkamer wil hebben, weet ik al hoe laat het is.»
-</p>
-<p>«Ja maar, moeder, ik kan nu niet gaan! Ik wil vader nu nog niet over die zaak spreken.
-Ik ben met u nog niet klaar …»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen zucht diep.
-</p>
-<p>«Och jongen, wat heb je nu toch nog te zeggen? Ik weet immers alles!»
-</p>
-<p>«Nee, moeder, u heeft me nog lang niet laten uitspreken. En dan: ik zal me niet kunnen
-inhouden. Vader is zoo heftig: hij is dadelijk klaar met zijn beleedigingen. En dat
-kan ik niet uitstaan, moeder. Nu niet, in Gods naam nu niet!»
-</p>
-<p>«Goed, ik zal ’t hem zeggen. Goed, hoor, ik ga naar hem toe.»
-</p>
-<p>«Als ’t u belieft, moeder!… Morgen zal ik bedaarder wezen. Morgen …»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen staat op en neemt de volgeschonken kop van de tafel.
-</p>
-<p>«Goed, goed, ik zal mijn best doen. Ofschoon …»
-</p>
-<p>Zonder uit te spreken gaat ze de kamer uit.
-</p>
-<p>Frans staat van zijn stoel op, en begint heen en weer te stappen, nu en dan stilstaande,
-met hangend hoofd en de handen in zijn broekzakken.
-</p>
-<p>«Wat zal ’t geven?» denkt hij in arren moede. «Ik moet eraan gelooven. Die goeie moeder!
-Die maakt zich nog altijd illuzies met vader, <span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span>denkt nog altijd dat ze wat op hem uitwerken kan … Ellendige geschiedenis! Toch moet
-ik zien, dat ik kalm blijf, er hangt voor mij zooveel van af. En mijn tanden laten
-zien … ’t Is mijn vader, anders zou ik hem wel anders trakteeren. Die arme moeder
-laat zich altijd overdonderen. Als ze die man behoorlijk aanpakte, als ze niet zoo
-gedwee was, zou hij wel in zijn schulp kruipen … Ook een huwelijksleven dat van mijn
-ouders!»
-</p>
-<p>Onwillekeurig valt zijn oog op de portretten van beiden, in olieverf, nog uit de eerste
-tijden van hun huwelijk. Het zachte, vertrouwelijke gelaat zijner moeder, en het zoetsappige
-mooi-doenerige gezicht van haar echtgenoot daartegenover, doen hem thans de oogen
-afwenden, als deed het vereenigen dier twee beeltenissen in zijn blik hem zeer.
-</p>
-<p>«Hemel, als dat <span class="corr" id="xd31e1410" title="Bron: „">«</span>heilige banden<span class="corr" id="xd31e1413" title="Bron: ”">»</span> zijn», peinst hij, «dan drukken ze wel zwaar.… op mijn moeder ten minste! En geven
-een erbarmelijk beetje zegen aan beiden!.…»
-</p>
-<p>Een gerucht van stemmen in de gang, die langs de huiskamer loopt, stoort hem even
-in zijn onrustige gedachten. Hij luistert, en hoort heftig redetwisten. Vooral de
-stem van zijn vader hoort hij erboven uit.
-<span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span></p>
-<p>«Daar heb je ’t al!» mompelt hij, en zet zich weer op zijn vorige plaats, kwazi onverschillig,
-maar vol bange voorgevoelens, ondanks de inspanning, die hij zich geeft, om zich schrap
-te zetten tegen al wat er dreigt.
-</p>
-<p>De heer Jensen treedt bruusk binnen, onmiddellijk gevolgd door mevrouw, die zwijgend
-naar haar plaats bij de theeboel gaat. Nauw in de kamer wendt de eerste zich tot zijn
-zoon:
-</p>
-<p>«Wat hoor ik, Frans, dat je weigert bij me te komen?»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen, die, met haar rug naar haar man, bezig is op zenuwachtige wijze kopjes
-te verzetten en met lepeltjes te rinkelen, draait zich om.
-</p>
-<p>«Och, dat heeft-i niet gezegd, Jensen,» zegt ze klagerig.
-</p>
-<p>«Nee, vader,» valt de beschuldigde zelf in «ik had alleen <i>verzocht</i>, of u ons gesprek tot morgen woû uitstellen. Ik voel me wat van streek vandaag.…»
-</p>
-<p>In Frans’ toon klinkt duidelijk iets van zelfbedwang, om niet onvriendelijk te wezen.
-</p>
-<p>«Zoo», antwoordt zijn vader na een oogenblik zwijgen, nog steeds bij de deur en in
-staande houding. «Geen wonder, waarachtig! Maar je zult het nòg wel meer worden, dat
-beloof ik je.»
-<span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span></p>
-<p>Er is iets sarrend scherps en kalms in zijn woorden.
-</p>
-<p>Frans, die zich niet verroerd heeft, kijkt voor ’t eerst zijn vader aan: wantrouwig
-van terzijde.
-</p>
-<p>«Wil u dan.…?» begint hij. Maar de ander laat hem niet uitspreken.
-</p>
-<p>«Ik wil jou leeren je vader te dwarsboomen» roept Jensen iets minder gemaakt-kalm.
-«Je vertikt het om bij me te komen. Dan kom ik hier. Maar hooren zul je wat ik te
-zeggen heb. Ik had het je moeder willen besparen; maar laat ze er nu maar bij zijn.…
-’t Is eigenlijk wel goed, dat ze ’s alles hoort.»
-</p>
-<p>Frans haalt de schouders op; bijna onmerkbaar, zoodat het Jensen ontgaat. Deze neemt
-een stoel, en zet zich bij zijn zoon aan de tafel, met de beenen over elkaar. Vergeefs
-tracht hij diens blik te vangen: Frans kijkt vóor zich met gefronste wenkbrauwen,
-somber en in zichzelf gekeerd.
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen voelt blijkbaar de electriciteit, die er in de lucht staat ontwikkeld
-te worden: ze is onrustig als een meeuw vóor de storm.
-</p>
-<p>«Zal ik je nog een kop thee inschenken, Jensen?.… en jij Frans, wil jij ook een kopje?»
-Ze weet nauwelijks wat ze zegt, is opgestaan en dribbelt en schokkelt nu langs het
-theeblad, laat een lepeltje vallen. Jensen, die er vlak bij zit, <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>laat het haar met een zware zucht oprapen.
-</p>
-<p>«Och, laat die thee maar,» zegt hij knorrig, «’t thee-uurtje wordt me hier nogal smakelijk
-gemaakt. Jij ook al met dat gezeur over Frans! Ik waarschuw je nu: geen woord tusschenbeide.»
-Hij kijkt scherp naar zijn vrouw, die hem de blik niet terug durft te geven. «Frans
-en ik hebben hier wat af te handelen, anders niemand. Jij luistert, nie’waar?»
-</p>
-<p>«Och moeder, laat u ons maar alleen,» zegt Frans meewarig en met verbeten ergernis.
-</p>
-<p>«Geen kwestie van,» valt Jensen in «Je blijft hier, erbij. Hier, ga hier zitten.»
-Hij wijst naar de sofa aan de andere kant van de tafel.
-</p>
-<p>Frans kijkt zijn vader met opgetrokken wenkbrauwen aan.
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen gehoorzaamt makjes, zonder een woord; weer zwaar zuchtend. Haar echtgenoot
-wendt zich tot de mismoedige gestalte naast hem.
-</p>
-<p>«Ziezoo. Laat me nu’s hooren, veelbelovende zoon. Verklaar je nu’s.»
-</p>
-<p>«Ik heb niets te verklaren, vader», antwoordt de toegesprokene dof en zonder opkijken.
-«U had <i>mij</i> iets te zeggen.…»
-</p>
-<p>«Best. Je ziet: ik ben meegaand genoeg. En toch zul je me nu’s moeten uitleggen, wat
-die <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span><i>vriendschap</i>»—hier een schamper lachje—«met die juffrouw Van Zee beteekent.<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Frans slaat de blik op, hard koud en onverschrokken.
-</p>
-<p>«Die beteekent, dat ik juffrouw Van Zee hoogacht en liefheb, vader», zegt hij met
-groote ernst.
-</p>
-<p>Frans’ oogen hinderen Jensen, en hij tracht zijn ongemakkelijkheid onder een glimlachje
-te verbergen. Zijn toon wordt iets spottender.
-</p>
-<p>«Jawel, dat heb ik zoo begrepen. Jawel. En nu wil je’r zeker trouwen, niet?»
-</p>
-<p>«Dat is mijn wensch, vader, zeker. Dat is mijn vurigste wensch.» De woorden komen
-er met eenige ontroering uit.
-</p>
-<p>«En daarvoor reken je dan zeker op mijn medewerking en goedkeuring?» hervat Jensen.
-</p>
-<p>«Uw toon geeft me weinig hoop op iets daarvan. Toch wil ik u niet ontkennen, dat uw
-toestemming tot dat huwelijk me heel veel waard is.»
-</p>
-<p>Frans verschuift op zijn stoel, maakt een schraapgeluidje met zijn keel, en verzet
-zijn voeten op ’t tapijt.
-</p>
-<p>«Jawel» gaat de andere spreker voort «ze is je zooveel waard als ik je mee zou geven
-met je trouwen.»
-</p>
-<p>Tegen ’t sarrend bedaarde van zijn vaders toon geeft Frans kalmte terug, hoeveel zelfbeheersching
-<span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>het hem ook kost. ’t Is om Marta, om Marta! Zijn hart bonst.
-</p>
-<p>«Dat is lang niet het voornaamste, vader», zegt hij toch met ietwat trillende stem.
-</p>
-<p>«Zoo, wat dan? Woû je beweren, dat je om ’t andere nog iets gaf? Je bent meerderjarig!
-Als je je nog iets aan mijn oordeel gestoord hadt, zou je die fraaie <i>vriendschap</i><span class="corr" title="Niet in bron">»</span>—weer die spottende nadruk—«niet zes maanden voor mij verborgen gehouden hebben.»
-</p>
-<p>«Dat weet u wel precies. Ik kòn u daarover niet spreken. Ik zou maar onaangenaamheden
-met u gekregen hebben: u is dadelijk zoo heftig. En dan ook: ik woû niet, dat u leelijke
-veronderstellingen zou gaan maken over onze omgang.»
-</p>
-<p>«O juist. Dus je wil daarmee zeggen, dat die omgang onberispelijk was.»
-</p>
-<p>«Zonder twijfel. En dat was-ie.»
-</p>
-<p>Weer die koude rustige blik van Frans.
-</p>
-<p>Jensen slaat met de hand op zijn rechterknie.
-</p>
-<p>«En dat met zoo iemand!» roept hij gemaakt vroolijk. «Nee maar! Ha, ha, ha!»
-</p>
-<p>Bevend antwoordt Frans, worstelend met zijn toorn:
-</p>
-<p>«Vader, ik verzoek u dringend, me niet te kwetsen met uw spot. Als u mijn woorden
-niet <span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span>gelooft, hoef ik verder niets meer te zeggen.» Meteen wendt hij zich half om, van
-zijn vader af.
-</p>
-<p>Jensen acht het geraden, wat bij te draaien, en zijn toon wat minder scherp makend,
-antwoordt hij:
-</p>
-<p>«Je hebt gelijk: ik zal niet meer lachen.—We zullen nu ’s aannemen, dat je met die
-vriendin van je steeds op voet van zuivere vriendschap bent omgegaan …»
-</p>
-<p>«Dat <i>moet</i> u aannemen, vader!» roept Frans, zeer driftig.
-</p>
-<p>«Ik neem aan wat ik verkies. Of woû je soms, dat ik bij jou in de leer ging, om <span class="corr" id="xd31e1501" title="Bron: menschekennis">menschenkennis</span> op te doen?»
-</p>
-<p>«Waar ’t iemand geldt, die <i>ik ken</i> en u niet, zeker. Ik zeg u, dat er tusschen Juffrouw Van Zee en mij niets, hoegenaamd
-<i>niets</i> bestaan heeft wat haar of mij tot een verwijt zou kunnen strekken.»
-</p>
-<p>«Nu goed, best. Je zult me dan toch toegeven, dat haar verleden er niet naar is, om
-je hooge gedachten van haar te geven?»
-</p>
-<p>De vraag, zoo schamper gesteld, brengt de jonge man een oogenblik in verlegenheid.
-Jensen ziet het met welgevallen.
-</p>
-<p>«Nou?» vraagt hij met een glimlach, die Frans onuitstaanbaar vindt, als deze niet
-dadelijk antwoordt.
-</p>
-<p>«Wat … weet u dan van haar?» brengt Frans uit.
-<span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span></p>
-<p>Jensen leunt achterover in zijn stoel, en terwijl hij met de eene hand zijn gouden
-horloge-ketting spelend heen en weer beweegt en de andere tegen zijn kin houdt, zegt
-hij losweg en telkens afbrekend:
-</p>
-<p>«Wel, dit. Dat ze van de eerste dag af, dat ze in Luik studeerde een liefdesbetrekking
-had met een jongmensch van goeden huize—zij zelf is dat niet—dat ze zich door dat
-jongemensch heeft laten onderhouden—dat ze op een goeien dag van hem weggeloopen is—hm—en,
-toen ze later merkte»—hier kijkt de spreker in de lucht, over Frans’ hoofd heen—«dat
-ze in <i>on</i>gezegende omstandigheden was, weer naar hem terugwoû—wat begrijpelijker wijze niet
-in de smaak viel van haar vroegere <i>vriend</i>,.. <i lang="fr">Et il y avait de quoi!</i>»
-</p>
-<p>Frans staart zijn vader aan. Het valt hem zelf op, dat hij nog nooit te voren zóó
-naar zijn vader gekeken heeft. Iedere trek van dat gelaat, hem toch zoo welbekend,
-schijnt hem nieuw—hatelijk nieuw: het hooge gladde voorhoofd met de ivoren welving
-daarboven en ’t schrale zorgvuldig gekamde sluike zwarte haar, grijs aan de slapen,
-de kleine bewegelijke donkere oogen, de dunne donkere wenkbrauwen, de welgedane blozende
-wangen, de scherpe neus, waarvan de neusvleugels mee schijnen te doen met de opwaartsche
-<span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span>spottrek der bovenlip, de vochtig glimmende roode onderlip, de glanzige knevel, nog
-zwart evenals de goed onderhouden puntbaard, de kleine platte ooren. Een geheel van
-banale mooiheid, van wereldsche zelfzorg, van mephisto-achtig cynisme …
-</p>
-<p>De vallende schemering bevordert een waarneming van Jensen’s uiterlijk, die ietwat
-vrij spel laat aan de verbeelding, al zit hij ook naar ’t vensterlicht gekeerd.
-</p>
-<p>Om zich een houding van welberaden bedaardheid te geven, neemt Jensen zijn lorgnet
-af en begint de glazen achteloos met zijn zakdoek te wrijven.
-</p>
-<p>Een flauwzoete geur walmt de jonge man in de neus.
-</p>
-<p>«Komaan, nu jij,» zegt zijn vader, druk wrijvend.
-</p>
-<p>«Vader, dat is van a tot z leugen en laster» brengt Frans eindelijk uit, met trillende
-stem, maar ieder woord onderschrappend. Zijn wenkbrauwen zijn strak-gefronst, en in
-’t halve duister, dat zijn hoofd verdoezelt, vonken zijn oogen den ander tegen.
-</p>
-<p>«Dat beweer jij», hervat deze kalm «jij die de inlichtingen van haar zelf hebt …»
-</p>
-<p>«Ik kon ze van niemand beter krijgen, vader. Juffrouw Van Zee is de eerlijkheid zelf:
-ze heeft me vrijwillig alles verteld.»
-<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p>
-<p>«Zoo, laat ’s hooren.»
-</p>
-<p>«Dat ze die liefdesbetrekking gehad heeft, is waar, maar die kwam pas aan, toen ze
-een tijdje student was. Dan was die verhouding in haar oog een <i>huwelijk</i>, even heilig als eenig ander.»
-</p>
-<p>«Dan toch altijd een concubinaat. Hm.»
-</p>
-<p>«In haar opvatting niet, zeg ik u. En ook de man, die met haar ging samenleven beweerde
-die … opvatting als hooge ernst te beschouwen. Hij is gebleken een bedrieger en wellusteling
-te wezen. Een egoïst die niet anders zocht dan zijn genoegen.»
-</p>
-<p>Onrustig beweegt Frans zich op zijn stoel. Hij voelt zijn wangen gloeien.
-</p>
-<p>Jensen haalt de schouders op.
-</p>
-<p>«Zooals vanzelf spreekt», zegt hij achteloos, en zet zijn lorgnet weer op.
-</p>
-<p>«Zoo, vindt u dat?» antwoordt Frans met minachtende nadruk. «Ook als die man een huisvriend
-van haar voogd was—van haar oom? En zij voor die oom een onbeperkte vereering had?
-Die man had haar zulke idees gegeven.»
-</p>
-<p>«Dat maakt de zaak wel iets anders. Nu ja, maar …»
-</p>
-<p>Frans gaat onverschrokken voort: laat me uitspreken! raast het in hem.
-</p>
-<p>«Toen ze zag, dat ze … moeder zou worden, <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>heeft die «vriend» haar verlaten—de man, die ze als haar echtgenoot beschouwde. En
-nu onderhoudt ze haar kind zelf. Ze heeft en had eigen middelen, was volstrekt niet
-afhankelijk van de man met wie … ze leefde.»
-</p>
-<p>«Ze had niets op hem te verhalen: ’t was haar man niet.»
-</p>
-<p>«Maar, vader, een man van eer zal toch niet zoo een meisje in de steek laten, zelfs
-al had hij nooit van een huwelijk gesproken, in welke zin van ’t woord ook.»
-</p>
-<p>Jensen kijkt weer in de lucht.
-</p>
-<p>«Dat kan eraan liggen,» zegt hij.
-</p>
-<p>Frans verschuift driftig zijn eene voet. Dan, met groote stelligheid en nadruk, als
-uitdagend, antwoordt hij:
-</p>
-<p>«Een man, die een meisje zwanger maakt, draagt de verantwoordelijkheid voor zijn kind.
-Anders is ’t een ploert. Ik ken daar geen uitzondering op …»
-</p>
-<p>Jensen wendt even zijn blik naar zijn zoons gelaat, haalt de schouders op en glimlacht
-spottend. Dan kijkt hij naar zijn vrouw. Deze zit onderwijl met neergeslagen oogen,
-bleeker dan ooit, zenuwachtig druk te borduren, haar werkje dicht bij de oogen houdend
-om ’t schaarsche licht.
-</p>
-<p>Terwijl hij de beenen over elkaar slaat en naar <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>de wiebelende punt van zijn eene «molière» staart, hervat de advokaat:
-</p>
-<p>«Over jouw rechts-opvattingen zullen we ’t nu maar ’s niet hebben. Ik vind—en dat
-is hier de hoofdzaak—dat een vrouw als Juffrouw Van Zee.… geen partij voor jou is,
-om het zacht te zeggen. In geen geval, al is alles waar wat jij me van haar vertelt.»
-</p>
-<p>«Maar zeg u me nu toch ’s waarom!»
-</p>
-<p>Jensen staat driftig op.
-</p>
-<p>«Waarom? Waarom?» roept hij, «Wel, beroerde jongen, omdat ik ’t niet wil hebben, dat
-je met een hoer trouwt.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen kijkt verschrikt eerst naar haar man, dan naar Frans.
-</p>
-<p>«Vader!» barst de laatste uit, eveneens opstaande. «Ik verzoek u dat woord onmiddellijk
-in te trekken» roept hij dreigend.
-</p>
-<p>«Groote God, dat wordt moord en doodslag!» mompelt zijn moeder huilerig.
-</p>
-<p>«Of?» sart Jensen.
-</p>
-<p>«Of.…» hervat Frans woest, met bliksemende oogen, bevend en rood van toorn «.… of
-ik sla u in uw gezicht!» Meteen brengt hij de rechterhand achteruit.
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen springt op, en plaatst zich tusschen de mannen in:
-<span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span></p>
-<p>«Frans, hoû je kalm!» jammert ze. «In Gods naam: vergeet niet, dat je je vader vóor
-je hebt!»
-</p>
-<p>«Goed, moeder, om u.… maar die man maakt me razend.» Dan weer tot de ander zegt hij
-iets kalmer:
-</p>
-<p>«Blijft u bij wat u gezegd heeft?»
-</p>
-<p>Jensen is onwillekeurig een pas achteruit gegaan.
-</p>
-<p>«Natuurlijk» antwoordt hij. «Maar dit mooie gesprek moet uit zijn. Ga naar je kamer.»
-En hij wijst naar de deur.
-</p>
-<p>De jonge man let er niet op.
-</p>
-<p>«Vader» zegt hij zich bedwingend, «’t spijt me, dat ik u in mijn drift beleedigd heb.
-Maar u beleedigt ook het liefste dat ik heb.… Wil u me nog even te woord staan?»
-<span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch8.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK VIII.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Mr. Jensen voelt zich weer volkomen op dreef, na ’t schrikje, dat zijn zoons woest
-optreden hem op ’t lijf gejaagd heeft. Hij gaat weer kalm zitten, en wijst hem met
-zijn gewoon deftig-advokaten-gebaar op diens stoel. Frans volgt de wenk op.
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen dribbelt nog een oogenblik, weifelend of ze weer haar gewone plaats
-zal innemen. Dan besluit ze met een zucht voor de sofa, en grijpt weer naar haar werkje.
-</p>
-<p>«Goed, maar dan kort, als je belieft,» zegt Jensen onwillig. «Vader, u gebruikte daar
-zooeven dat leelijke woord voor een meisje … dat zich in liefde aan een man gegeven
-heeft.»
-</p>
-<p>«Ja, dat’s zoo de gewone opvatting van dat woord …» Jensen heeft de handen ineengeslagen
-en speelt met zijn duimen, terwijl hij de oogen op de tafel gericht houdt.
-</p>
-<p>«En dus ook de uwe?» vraagt de ander. «U, <span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span>die een man van ’t <i>recht</i> is! Nu, dan … dan wil ik u wat zeggen», en Frans’ stem verraadt meer opwinding—«dat
-ik die opvatting verachtelijk … misselijk vind.»
-</p>
-<p>«Nu is ’t genoeg, dunkt me», antwoordt de advokaat en staat nogmaals op, bedaard strak
-en koud.
-</p>
-<p>«Nee, nu is ’t niet genoeg», stuift Frans op, «Ik vind een hoer: een vrouw, die om
-eenige andere reden dan liefde zich aan een man geeft.»
-</p>
-<p>Jensen wil naar de deur. De ander springt overeind. «En ik vind» roept hij uit, «ik
-vind de man van opvoeding, die een meisje tot vrouw neemt om haar geld, verachtelijker
-dan de vuilste hoer! Verstaat u dat?»
-</p>
-<p>Ziedend van toorn doet hij een schrede naar zijn vader en treedt hem in de weg.
-</p>
-<p>«God allemachtig!» krijt Mevrouw Jensen, die met haar werkje en al opgevlogen is,
-en tevergeefs tusschenbeide tracht te komen. «Frans, bedaar toch: vader heeft dat
-zoo niet gemeend! Om Godswil, Jensen, wees jij dan tenminste kalm. De jongen is buiten
-zichzelve. Ik heb ’t wel gezegd … ik woû …»
-</p>
-<p>«Hoû’ je mond!» krijgt ze terug. «Ik heb <i>jou</i> gezegd, dat jij je mond zou houden. Ga daar weer op je plaats …»
-<span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span></p>
-<p>De terecht-gewezene wil gehoorzamen, doet een schrede, maar blijft dan staan.
-</p>
-<p>Frans slaat met verachtelijke blikken het tooneeltje gade.
-</p>
-<p>«En dat woû mij de les lezen!» mompelt hij.
-</p>
-<p>«Verklaar jij me’s», hervat Jensen weer bedaard, «wat je me daar zooeven zeide—die
-vergelijking—was dat een toespeling?»
-</p>
-<p>Frans heeft alle schijn van ontzag van zich afgeworpen.
-</p>
-<p>«Wie de schoen past, trekt hem aan! U die zoo’n huwelijk gesloten heeft, wil mij leeren,
-wat betamelijk is. Die praat me nog van zedelijkheid!»
-</p>
-<p>Jensen houdt zich kranig onder die striemende woorden.
-</p>
-<p>«Zwijg!» roept hij met uitgezette borst en opgeheven hoofd. «’t Is nu uit, he! De
-kamer uit.»
-</p>
-<p>En na herhaling van zijn deurwijzings-gebaar kruist hij de armen.
-</p>
-<p>Frans doet een paar schreden naar de deur, en blijft daar met de rug erheen gekeerd
-vlak vóor staan. Dan zegt hij tartend, de oogen op de gestalte vóor hem:
-</p>
-<p>«Ik ga niet voordat ik alles gezegd heb. Trekt u dat woord over Marta in?»
-</p>
-<p>«De kamer uit, zeg ik je.» Volgt een hoofdwijzing naar de deur.
-<span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span></p>
-<p>«Dus <i>niet</i>?» bijt Frans hem toe, hijgend van woede.
-</p>
-<p>«Dan zal u hooren wat ik van u weet, waardige vader.»
-</p>
-<p>Jensen schrikt, maar blijft zijn houding bewaren.
-</p>
-<p>«Wat jij van mij weet?» vraagt hij met een lachje.
-</p>
-<p>«Ja, ik heb u in de gaten, mooidoener. Huichelaar! Ik heb u nagegaan, net zoo goed
-als u mij …»
-</p>
-<p>Dit maakt indruk: de armen van Mr. Jensen dalen uit de veldmaarschalks-positie naar
-een meer burgerlijke houding. Met beide handen in zijn broekzakken begint hij met
-zijn sleutels te rammelen.
-</p>
-<p>«Zoo, zoo», zegt hij met een schuine blik naar Frans. «Heb jij me bespionneerd?»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen, die met de eene hand op de rug van de sofa geleund stond, wil weer
-naar de beide mannen toe gaan.
-</p>
-<p>«Och Frans», zegt ze huilerig, «wat ik je bid-mag: ga nu toch maar heen! Kom.»
-</p>
-<p>Maar de toegesprokene hoort haar niet.
-</p>
-<p>«Nee, vader, dat laat ik aan u over. Ik heb geen detective-bureau noodig gehad, om
-uw handelingen na te gaan. De oogen zijn me door een toeval open gegaan. Toen begreep
-ik alles …»
-<span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span></p>
-<p>Jensen wendt zich tot zijn vrouw: zoo vermijdt hij tenminste het hinderlijk kijken
-dier twee woedende oogen.
-</p>
-<p>«Hoor je ’t, Carolien?», zegt hij met een vleugje vriendelijke gemoedelijkheid in
-zijn toon, «hoe die jongen te keer gaat? Ik geloof, dat hij gek geworden is.» Dan
-weer dreigend tot Frans:
-</p>
-<p>«Wil je nu heengaan? Of anders.…»
-</p>
-<p>Jensen bedenkt zich.
-</p>
-<p>«Carolien, ga jij dan ten minste heen», zegt hij nog gemoedelijker dan te voren, «’t
-Is een pijnlijk tooneel voor je.»
-</p>
-<p>«Jawel, nu minzaam zijn tegen uw slachtoffer», hervat de jonge man met opgetrokken
-bovenlip.
-</p>
-<p>«Moeder, hij is bang» gaat hij voort tot de verbijsterde Mevrouw Jensen. «Daarom wil
-hij u weghebben.»
-</p>
-<p>Jensen tracht hem honend aan te kijken. Ellendige jongen, denkt hij onderwijl: zoo
-had hij hem nooit gekend! waar zou dat heengaan?
-</p>
-<p>«Nog eens, vader», vervolgt zijn zoon, als de ander zwijgt, «trekt u dat woord in
-over Marta?»
-</p>
-<p>«Jouw Marta kan voor mijn part naar de bliksem loopen! ’t Kan me niet schelen wat
-ze is …»
-</p>
-<p>«Trekt u dat woord in, vader? Of anders zeg ik alles wat ik weet … En dat zal nog
-maar een beetje zijn. Ik ben genoeg op de hoogte met de <span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span>wet, om te weten, dat ik … uw lot in mijn handen heb op dit oogenblik.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen houdt het niet meer uit.
-</p>
-<p>«Wat raaskalt die jongen toch?» roept ze. «Frans ben je nu heelemaal van de wijs?
-Jongen, ga toch de kamer uit.» Haar stem is beverig, en klinkt bizonder hoog en schraal.
-</p>
-<p>«Heilige onnoozelheid!» antwoordt haar zoon, «’t Is om te schreien! Die moeder, die
-nog in de bres springt voor zoo’n man!»
-</p>
-<p>Mr. Jensen bewaart zijn houding van verontwaardigde fierheid, al is hij wat bleeker
-dan te voren.
-</p>
-<p>«Wat wil je nu nog?» vraagt hij op een toon, als gaf hij toe aan een onnoozele gril,
-om der wille van de vrede.
-</p>
-<p>«Intrekking van dat scheldwoord», houdt Frans aan.
-</p>
-<p>Jensen acht het geraden, wat tegemoet te komen: hij heeft wel eens meer met driftige
-menschen te doen gehad …
-</p>
-<p>«Frans» antwoordt hij bijna vriendelijk, «wil je nu, dat ik … dat meisje voor een
-fatsoenlijke vrouw verklaar?»
-</p>
-<p>«Voor «fatsoenlijk», dat hoeft niet» zegt de jonge man nog steeds heftig, «voor een
-<i>eerbare</i> vrouw.»
-<span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span></p>
-<p>«Ga daar zitten, en wees bedaard. Carolien, ga jij nu maar de kamer uit: ik zal dat
-zaakje wel afdoen.»
-</p>
-<p>Frans verroert zich niet.
-</p>
-<p>«Moeder, blijf gerust» hervat hij. Dan tot zijn vader: «Ik ga hier niet weg voordat
-ik mijn zin heb. Ik kan die nare zoetsappigheid tegen moeder niet uitstaan. En dat
-na die behandeling van zooëven. Wat ’n man is u toch!» Weer windt hij zich op. «Dat
-is nu al die jaren al zoo: u mishandelt mijn moeder op alle manieren … nou ja, moreele
-mishandeling bedoel ik, u brutalizeert en beleedigt haar. U is alleen vriendelijk …
-wàs alleen vriendelijk, toen uw eigenbelang het meebracht, he … vroeger toen u uw
-hof nog maakte, toen u als arm meestertje in de rechten moeder trouwen woû. En nu!
-Toen om uw huwelijk te verzekeren.… nu om ’t zoo te houden als ’t is.»
-</p>
-<p>Frans hijgt, en bijt zich op de lippen. Zijn beide handen martelen op zijn rug de
-knop van de deur.
-</p>
-<p>«Zwijg, brutale jongen, of ik vergeet me», roept Jensen, en treedt op zijn zoon toe,
-als wilde hij hem overbluffen.
-</p>
-<p>De ander kijkt hem dreigend aan.
-</p>
-<p>«Probeer ’t ’s, me aan te raken», roept hij. «Ik <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span>duld uw mishandelingen niet meer, verstaat u? Ik ben een man, evengoed als u. Ik laat
-me niet meer bang maken met een pak ransel, als een kleine jongen. ’t Is nu uit met
-uw schrikbewind hier in huis. U heeft mijn arme moeder genoeg afgejakkerd. Ze is een
-ander mensch geworden: alle levenslust is er uit. Dat ’s uw werk: u heeft haar van
-een levenslustig meisje vóor haar tijd tot een half versufte oude vrouw gemaakt. Ze
-is schuw en in zichzelf gekeerd. Ik heb zelf die verandering in de laatste jaren kunnen
-nagaan. En nu weet ik hoe u bovendien buitenshuis leeft …»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen brengt de magere handen aan ’t gelaat, en gaat schreiend op een stoel
-zitten. De beschuldigde tracht vergeefs een uitdrukking van onverschilligheid en onverstoorbaarheid
-aan te nemen: hij beseft, dat zijn houding veel te wenschen overliet. Die rekel van
-een jongen! Zoo iets is hem nog nooit overkomen! Zelfs niet met die meineeds-geschiedenis,
-toen hem ’t vuur zoo na aan de schenen gelegd werd, en hem bijna de toegang tot de
-balie ontzegd was: hij was toen immers geen oogenblik zijn <i>aplomb</i> kwijt geweest …
-</p>
-<p>De schreiende Mevrouw Jensen verschaft afleiding.
-</p>
-<p>«Frans, zwijg, in Gods naam» jammert ze.
-</p>
-<p>«Nee, moeder, ik zal niet zwijgen. Om u, ’t is <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>om u! De huichelaar moet ontmaskerd worden. Ga van hem scheiden. De man is heelemaal
-in onze macht. Ik weet genoeg, om u makkelijk van hem af te helpen. Dan kunnen we
-nog eens gelukkig zijn.» Frans kijkt onderwijl verteederd naar zijn moeder, die daar
-als een toonbeeld van zielsellende in elkaar gedoken zit te schreien. «En u zal mij
-mijn geluk niet misgunnen, wel, moeder?» zegt hij innig.
-</p>
-<p>«Och Frans, wat ’n een onzin … wat ’n onzin!» brengt mevrouw Jensen tusschen haar
-tranen uit. «Hoe kan ik nou meewerken tot zulk een geluk?… Dat is.… dat is geen geluk.…
-Frans.…»
-</p>
-<p>Het voorwerp van ’s jonkmans woede is intusschen hulpeloos op zijn vorige plaats gaan
-zitten. De andere wending, die ’t gesprek genomen heeft, is hem niet onwelkom: hij
-besluit af te wachten.
-</p>
-<p>«Och moeder», gaat Frans voort «u zal ’t later anders inzien.»
-</p>
-<p>«Nooit, jongen, nooit», stamelt ze, nog steeds zacht schreiend. «Hoe kun je zoo vergeten,
-wie je bent?! Denk er toch aan, dat je een eervolle naam draagt.»
-</p>
-<p>«Och wat! Een naam is alleen eervol, als de drager ernaar handelt. Ik zie niet in,
-waarom mijn naam zoo bizonder eervol zou wezen. Omdat ik de zoon ben van Mr. Jensen?»
-<span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span></p>
-<p>«Je bent van een deftige familie, Frans.» Mevrouw Jensen herstelt zich wat. «Je moeder
-is een freule Van Witstein tot Ravenhorst, vergeet dat toch ook niet. En je vader
-is een advokaat van naam, ook van een oude heel aanzienlijke familie. Je oom.…»
-</p>
-<p>«Moeder, schei’ uit! Wat kan mij die familie schelen? Marta’s vader was een achtbaar
-man, haar oom—haar voogd—was rector van een gymnasium—een knap man en een man van
-eer.»
-</p>
-<p>«Maar zij, Frans, zij.…»
-</p>
-<p>«Ik kan u daarover niet meer zeggen dan ik al gezegd heb. U zal dat later wel anders
-inzien. Maar ik wil deze zaak ook eindigen.» En zich ongeduldig weer tot zijn vader
-wendend, gaat hij voort:
-</p>
-<p>«Ik vraag u nu voor ’t laatst, om uw toestemming voor mijn huwelijk met Marta. Die
-toestemming zal voor mij ’t zelfde zijn, als dat u haar als eerbaar erkent<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>»
-</p>
-<p>Jensen heeft tijd gehad, om zich voor verdere tegenweer behoorlijk te bedenken. Komaan,
-hij moet een andere toon aanslaan, trachten gemoedelijk, ja vaderlijk te spreken.
-</p>
-<p>«Frans, je vraagt me ’t onmogelijke!» zegt hij na een oogenblik zwijgen, als had hij
-even geweifeld. «Hoe wil je nu, dat ik toe zal stemmen <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>in een huwelijk met een vrouw, die een kind heeft—van een ander! Ga dat nu toch’s
-zelf bedaard en kalm na: dat zou immers een schande zijn, ook voor mij, en voor je
-moeder ook. Ik zou me schamen tegenover de menschen. Tegenover mijn cliënten …»
-</p>
-<p>«We zullen naar ’t buitenland gaan, als u dat verlangt.»
-</p>
-<p>«Dan zullen er toch praatjes loopen. Die zullen nadeelig zijn voor mijn naam …»
-</p>
-<p>Frans verbijt zich: hij voelt zijn drift weer opbruisen. «Daar is u bang voor», antwoordt
-hij scherp. «Dacht u dan dat uw naam zoo onbesproken was … <i>nu</i>?»
-</p>
-<p>«Frans, begin je nou weer?» roept Mevrouw Jensen huilerig. Haar betraande roode oogen
-kijken haast smeekend.
-</p>
-<p>«Ik kàn mijn toestemming niet geven», antwoordt Mr. Jensen op beslister toon dan te
-voren. De houding van zijn vrouw heeft hem grootendeels gerust gesteld. Dat hij een
-oogenblik heeft kunnen twijfelen aan haar blindheid!
-</p>
-<p>«En toch sta ik daarop», zegt Frans even beslist van toon.
-</p>
-<p>De ander der twistenden staat op, en doet weer een stap naar de deur. De jonge man
-blijft waar hij staat.
-<span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span></p>
-<p>«Kom, laat me eruit» roept Jensen. «Dit gesprek verveelt me danig. We zullen elkaar
-wel nader spreken.»
-</p>
-<p>«Misschien nooit meer,» bromt Frans.
-</p>
-<p>«Wil je daar vandaan gaan?» Jensen heeft zijn oude gezagtoon weer volkomen terug.
-«Laat me er door, zeg ik je, of ik roep de knecht.» En hij maakt een gebaar, als wilde
-hij naar de belknop gaan, op eenige schreden daar vandaan.
-</p>
-<p>«Waag dat’s», roept Frans nogmaals opvlammend «dan zeg ik in ’t bijzijn van Jacob,
-wat voor exemplaar of u is. Ik geef ruchtbaarheid aan de zaak.»
-</p>
-<p>Jensen weet eenige waardigheid te leggen in zijn woorden, als hij daartegen in brengt:
-</p>
-<p>«En de heele wereld zal je ongelijk geven, je veroordeelen. Laat me erdoor, als je
-belieft.»
-</p>
-<p>«Nee, eerst die toestemming.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen heeft onderwijl weer haar stoel verlaten.
-</p>
-<p>«Frans» teemt ze, «wees toch niet zoo oneerbiedig tegen je vader. Ga daar vandaan!»
-</p>
-<p>«Oneerbiedig! Als ik u zeg, dat ik ’t laatste greintje eerbied voor die man verloren
-heb.»
-</p>
-<p>«Frans, Frans, ’t is je vader!»
-</p>
-<p>«Jammer genoeg! Ik erken geen heilig vaderschap <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>of kindschap. Men eert zijn vader niet om het vader-zijn alleen! Daarvoor is geen
-dankbaarheid verschuldigd. Dankbaarheid zeker voor het genoegen, dat een man gesmaakt
-heeft, om je te verwekken! Een moeder lijdt nog voor je, ofschoon ze dat ook niet
-speciaal voor ’t pleizier van ’t kind doet. Als ze ’t zonder lijden de wereld in kon
-sturen, zou ze ’t zeker doen. Maar dat laat ik nog daar. Er is toch meer natuurlijke
-band tusschen moeder en kind. Maar een <i>vader</i>, een vader vind ik alleen eerbied waard, als hij zich een goed vader toont, als hij
-zich een goed opvoeder toont.»
-</p>
-<p>«Maar Frans, je vader heeft toch altijd goed voor je opvoeding gezorgd?»
-</p>
-<p>«Nou ja, voor ’t uiterlijke. Ik heb een door en door <i>fatsoenlijke</i> opvoeding gehad. Met de oudvaderlandsche klappen erbij. Maar de eigenlijke opvoeding—leiding
-en vorming van mijn jonge ziel, inprenting van mooie beginselen, eerbied en bewondering
-voor wat mooi en goed is—niets, niets! Niet dàt!» Een knip met duim en middenvinger.
-«Van u heb ik dat wèl gehad … zooveel als u me geven kon, moeder. Van u hou’ ik, moeder.
-Van die man niets, al is ’t honderd maal mijn vader. Ik veracht hem.»
-</p>
-<p>Op Jensen’s gelaat verschijnt zijn diplomatische <span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span>glimlach, die alles kan zeggen: hier lankmoedigheid voor jeugdige overmoed.
-</p>
-<p>«Is ’t je niet mogelijk, zonder beleedigingen te spreken?» vraagt hij wijs-bedaard.
-«Meen je daarmee soms verder te komen dan door kalm redeneeren?»
-</p>
-<p>«’t Kan me niet schelen. Ik begrijp, dat ik niets meer van u te wachten heb. Ik wil
-ook niets meer vragen. Niets, verstaat u? En ik zal mijn gang gaan. Ik zal u ook niet
-voor de rechter halen, en u trachten te dwingen tot toestemming voor een «fatsoenlijk
-huwelijk.» Maak u maar niet ongerust. Ik zal ’t zonder die toestemming wel doen. En
-ik zal mijn brood wel verdienen. Al maak ik dan ook zooveel niet als mijn vader, de
-brave advokaat. <i>Ik</i> zal een arme werkvrouw geen vijf-en-twintig gulden laten betalen voor ’t opmaken
-van een rekestje, dat haar zoon in de gevangenis noodig heelt, zooals u dat onlangs
-gedaan heeft. Daar ben ik ook toevallig achter gekomen. Zoo’n deftig advokaatje als
-u zal ik nooit worden: die laten zich duur betalen, ook door arme stumpers van werkvrouwen!
-Maar op mijn huwelijk zal zegen rusten, omdat het een huwelijk zal wezen, dat op <i>liefde</i> gegrond is … ’t Zal niet gevloekt wezen als dat van mijn ouders.»
-<span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span></p>
-<p>«Frans, laat God je niet straffen voor die taal», roept <span class="corr" id="xd31e1769" title="Bron: Mevouw">Mevrouw</span> Jensen in afschuw.
-</p>
-<p>«God zal hèm straffen, als er een God is,» geeft de jonge man terug, «want als die
-er is, is hij rechtvaardig. Praat me nog van God waar ’t zoo’n huwelijk betreft als
-van mijn vader. De man heeft niet alleen u getrouwd om uw geld, maar hij heeft zijn
-godsdienst verloochend op de koop toe: van «fijn» katholiek protestant geworden, om
-u te krijgen, moeder. Of is dat soms zoo niet?»
-</p>
-<p>«Frans!» roept zijn moeder met jammerende verontwaardiging. «Je weet heel goed, dat
-dat niet waar is. Ik heb je vader de oogen geopend voor de dwaling van zijn geloof.
-Hij is even oprecht geloovig als ik, hij gaat even trouw naar de kerk …»
-</p>
-<p>Jensen kijkt onderwijl in de lucht, en speelt weer met zijn horlogeketting.
-</p>
-<p>«Bah! ook al fatsoen, en aanstellerij,» gaat Frans even heftig voort. «Huichelarij,
-dat is alles. En dat u nog van zóó’n man houdt, moeder! Wat beklaag ik u! Maar de
-oogen zullen ook u eenmaal opengaan …» Hij zwijgt even, hijgend<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> «Ik moet weg, moeder,» hervat hij droevig. «Ik kan ’t hier niet langer uithouden.
-Er moest een eind aan komen. ’t Is nu alleen wat verhaast, maar ’t moest toch. ’t
-Moest …»
-<span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span></p>
-<p>De jonge man treedt op zijn moeder toe en omhelst haar innig. Zij ontvangt de liefkoozing
-geheel verbijsterd en wezenloos.
-</p>
-<p>Jensen is opgestaan en kijkt met stalen blik naar de twee. Hij snuift even, en er
-flitst een ironietje om zijn mond neus en oogen. Hij plaatst zich achter zijn stoel
-en neemt een rustige houding aan, als om kalm ’t tooneeltje daar vóor hem af te laten
-spelen.
-</p>
-<p>«Om u heb ik verdriet,» hervat Frans, met zijn eene hand op zijn moeders schouder.
-Deze zoekt afleiding in haar zakdoek, die ze zenuwachtig tegen ’t gelaat drukt. «Om
-<i>u</i> alleen vind ik het naar, dat ik weg moet. Ik zal u missen. Maar ’t zal niet voor
-altijd zijn, moedertje.» Hij legt nu ook zijn andere hand op de andere schouder der
-schreiende. Deze neemt de zakdoek van haar oogen weg, en staart in haar schoot. De
-jonge man ziet haar vol teederheid aan.
-</p>
-<p>«Niet voor altijd» gaat hij voort, «mijn hart zegt het me. Als u eenmaal van die man
-af is …»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen begint weer zacht te schreien.
-</p>
-<p>«Och wat ’n onzin, jongen,» stamelt ze. «Maar … ga je nu heusch weg? Dat mag immers
-niet.. Je zult nog tot bezinning komen. Neem nu toch geen overijld besluit, je zult
-er … immers.. spijt van hebben …»
-<span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span></p>
-<p>«Ik kàn niet, moeder. Ik kàn hier niet langer in huis blijven. Ik kan mijn vader niet
-meer zien.»
-</p>
-<p>De bedoelde haalt de schouders op, steeds bedaard waarnemend. Dat komediespelletje
-is merkwaardig sentimenteel, denkt hij: hij was in zijn jonge jaren heel wat nuchterder …
-</p>
-<p>«Maar, Frans, dat is immers gekkewerk» jammert <span class="corr" id="xd31e1796" title="Bron: Mevouw">Mevrouw</span> Jensen, en weer komt de zakdoek te pas, om haar snikken te smoren—wat haar heel slecht
-gelukt. «Van je ouders weg te loopen, met een dolle kop … Dat kùn je niet … meenen …
-dat kun je niet meenen.»
-</p>
-<p>«Ik weet heel goed wat ik doe», antwoordt Frans, nu weer naast haar staande. «Ik ben
-volkomen kalm, dat ziet u wel. En ’t is ook niet zoo plotseling. Ik zeg u, mijn weggaan
-uit dit huis is alleen verhaast door wat er gebeurd is. Ik zou ’t tòch niet lang meer
-uitgehouden hebben. Ik wil niet langer door mijn vader onderhouden worden. Iedere
-hap eten, die ik hier in mijn mond steek, is me als medeplichtigheid aan roof, moeder:
-ik voel me, alsof ik het afneem van arme en ongelukkige menschen. Ja, ja, moeder,
-ik weet wel, dat onze rijkdom oorspronkelijk van u afkomstig is … Val me niet in de
-rede. Ik weet ook, dat Meester Jensen een van de groote advokaten hier in de stad
-is. Een van de beste <span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span>voor «netelige» zaken.. Nee, moeder, die weelde hier in huis maakt me benauwd. Ik
-zal leven van de arbeid van mijn handen, van mijn geest, van eerlijke arbeid, moeder.
-En al ben ik niet vroom, ik zal toepassen wat u me geleerd heeft: <i>bid</i> en <i>werk</i>, al vat ik dat bidden anders op dan u. Bidden is voor mij gelooven in de onfeilbaarheid
-van mijn geweten en de kracht van mijn wil, als die ’t goede beoogt: mij van het bewustzijn
-daarvan doordringen, dat is voor mij bidden. En zulk een gebed wordt verhoord.»
-</p>
-<p>Mevrouw Jensen staart haar zoon een paar sekonden met verbazing en meewarigheid aan:
-ze kende haar jongen zoo niet. Wat ’n vloed van woorden, wat ’n hartstocht! En zulke
-denkbeelden: die waren niet van hem, die kònden niet van hem zijn! O, wat ’n onheil
-had die vrouw over hem, over haar gebracht; ze had hem heelemaal behekst, van de wijs
-gebracht met haar godslasterlijke ideeën!
-</p>
-<p>«Frans, wees toch niet zoo dwaas!» roept ze nog steeds schreiend. «Je slaat door,
-je weet niet wat je zegt …» Dan, na even zwijgen en op heel andere toon, angstig:
-«Wil je nu, nu <i>dadelijk</i> weg? En … vannacht dan? Heb je zelfs wel geld, om een week te leven?»
-</p>
-<p>Haar waterige oogen blikken hem hulpeloos aan.
-<span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span></p>
-<p>«Och, Carolien, geef je toch geen moeite», valt Jensen in, die onderwijl met een gezicht
-erbij gestaan heeft, als vond hij zichzelf een held van lankmoedigheid. «Laat hem
-gaan: hij zal wel met hangende pootjes terugkomen. ’t Zal een goeie les voor hem wezen.
-Let op mijn woorden: hij komt terug. Laat hem maar’s wat armoei lijden: best voor
-hem.»
-</p>
-<p>Frans verwaardigt zich niet, hier iets op te zeggen: hij kijkt alleen even over zijn
-schouder: van die kant kan niets nieuws hem deren!
-</p>
-<p>«Nu, moeder,» hervat hij «maak u niet ongerust, hoor. Ik geloof vast aan ons wederzien.
-Later! Geld heb ik niet noodig. Ik heb nog vrienden ook …»
-</p>
-<p>«En vriendinnen, ha, ha!» kan Jensen zich niet weerhouden uit te roepen.
-</p>
-<p>Frans noch zijn moeder letten op deze woorden. Hij heeft haar hand gegrepen.
-</p>
-<p>«Ga … je nou heusch … heen … heen?» snikt Mevrouw Jensen. <span class="corr" id="xd31e1823" title="Niet in bron">«</span>Och, jongen, bedenk je toch vóor het te laat is!»
-</p>
-<p>De jonge man valt haar in de armen.
-</p>
-<p>«Nu, dag, lieve moedertje. Ik blijf bij mijn besluit. Ik kan niet anders. Ik zal altijd
-met liefde aan u blijven denken.» Een kus. «Tot we elkaar weerzien.» Frans kust haar
-nog eens met groote <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>haast overdreven hartelijkheid. «Dag, moedertje, sterkte, hoor. Ik weet, dat u ook
-aan mij zal denken: lief, zooals u altijd voor me geweest is.» Zijn oogen worden vochtig.
-«Vaarwel, moeder.» En hij kust haar nog eens, terwijl hij haar blijft omhelzen. De
-oude vrouw laat zich alles sprakeloos en als versuft welgevallen. Een paar maal poogt
-ze haar zoon te liefkoozen, maar de groote aandoening verlamt haar.
-</p>
-<p>«Kom, ga je nu?» vraagt Jensen op eens, zijn wrevel luchtend. «Dit fraaie tooneel
-heeft nu al lang genoeg geduurd. Goeie reis!»
-</p>
-<p>Frans kust nog eens zijn moeder, richt zich op, en gaat schijnbaar kalm naar de deur.
-Dan kijkt hij nog eens om.
-</p>
-<p>«Ik zal u schrijven, moeder», roept hij haar toe, en gaat de kamer uit.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Nauw is de deur achter hem gesloten, of mevrouw Jensen staat op, en doet aarzelend
-en weifelend een paar stappen, als wilde ze hem achterna gaan. Dan richt ze zich naar
-de sofa, en gaat daar, heftig snikkend en met haar zakdoek werkend, op zitten. Haar
-kapsel is door ’t een en ander aan de eene zijde losgeraakt en een bosje sluike spichtige
-grauwe haren warrelen haar <span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span>over slaap en wang. Het schreien heeft haar oogranden vuurrood gemaakt, en haar heele
-gezicht heeft iets gloeierigs, dat de vervallenheid der trekken misschien nog sterker
-doet uitkomen. Wie dit gelaat en deze povere gestalte samen zag met het bloeiende
-nog zoo jongdoende uiterlijk van Mr. Jensen, en de flauwe glimlach kon waarnemen,
-waarmee de laatste het in zijn oogen eenigszins komisch misbaar van zijn vrouw waarnam,
-kon de indruk niet ontgaan, dat die twee menschen als echtgenooten zeker ver vaneen
-stonden: dat ze sinds lang <i>bij</i> elkaar, niet <i>met</i> elkaar moesten leven.…
-</p>
-<p>«Nou, dat heeft hij ’m geleverd, hé, dat zoontje van je?» zegt Jensen en treedt op
-de schreiende toe. Er is een bedoeling van goedigheid in de toon van zijn stem.
-</p>
-<p>«Ontzaggelijk veel aanleg voor komediant.…» De ander slaat de oogen op.
-</p>
-<p>«Och, Jensen» kermt ze «je moet niet zoo hard zijn.… je bent veel te hard tegen die
-arme jongen geweest … Als hij nu ’s … as hij nu ’s … werkelijk wegbleef?»
-</p>
-<p>«Ha, ha, ha! Ik geloof er niets van.»
-</p>
-<p>«Zou je denken?» Weer kijkt ze hulpeloos op, haar oogen zwemmend in tranen.
-</p>
-<p>«Och, hij komt terug», antwoordt Jensen zoetsappig. <span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>«Hij komt terug. Droog nu maar je tranen. Geloof me toch. ’t Is allemaal bombarie,
-larie. Laat hem een paar maanden uitblijven.… Als hij genoeg van die meid heeft, komt
-hij stellig weer terug. En dan.… in dit geval, nu onze vrind ook voor zoo’n jengel
-van een kind te zorgen heeft, zal hij er wel gauw genoeg van krijgen. Hij komt terug.
-Let op mijn woorden.» Hij legt zijn hand op haar schouder. «Kom, kom, Carolien! Kom,
-wees nu wijs.»
-</p>
-<p>De ander vermant zich en staat op.
-</p>
-<p>«Ik kan hem niet zoo laten gaan», zegt ze vol onrust. «Ik moet in alle geval voor
-zijn goed zorgen. Hij is naar zijn kamer gegaan: pakt zeker zijn boeltje bijeen.…»
-</p>
-<p>Met haar ietwat moeilijke schommelgang richt ze zich naar de deur. Jensen haalt de
-schouders op.
-</p>
-<p>Als zij ’t vertrek uit is, kijkt de achtergeblevene even in de richting, waar ze verdwenen
-is en meesmuilt. Dan draait hij met de linkerhand aan zijn knevel, vertrekt zijn mond
-weer in een lachplooi en schudt een paar maal het hoofd. Daarna werpt hij zich met
-een bruuske beweging op de sofa, slaat zijn linker been over het rechter, en haalt
-zijn <span class="corr" id="xd31e1859" title="Bron: sigarekoker">sigarenkoker</span> voor den dag.
-</p>
-<p>«Ziezoo», mompelt hij, en steekt langzaam een <span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span>sigaar op. Peinzend staart hij de eerste wolkjes na.
-</p>
-<p>«Verd.… jongen» denkt hij «wat heeft-ie me daar een oogenblik van streek gebracht!
-Wat ’n dolle aanstellerij! En om zoo iets. Nu, toen ik jong was.…» In de blauwe rook-spiralen
-van zijn havana doemen aangename herinneringsbeelden vóor Jensen’s geest op: hij ziet
-ze vóor zich, de vele blondjes en bruintjes, de slankjes en molligjes, die zijn gunst
-mochten erlangen.
-</p>
-<p>«Toen ik jong was» peinst hij weer in de oude gedachte-stroom, «trok ik me zoo’n liefdesgeschiedenis
-nooit zoo aan.… Hij kan trouwens doen wat hij wil: hij mag ophoepelen voor mijn part.
-En als hij terugkomt, opgepast. Een mooie gelegenheid, om Carolien weer geheel op
-mijn hand te krijgen.» Jensen slaat nu ’t rechterbeen over het linker, en fronst de
-wenkbrauwen, terwijl hij een paar sterke trekken aan zijn sigaar doet.
-</p>
-<p>Ja, hij moet die jongen alles vergeven, zeker. Hij is wel dom geweest, zich zoo te
-laten bang maken. Dat zaakje zal veel mooier afloopen dan hij een oogenblik gedacht
-heelt … Maar hoe kwam die bliksemsche jongen toch aan wat hij van hem wist?…
-</p>
-<p>Och, Carolien zou er toch niets van gelooven, al zag ze ’t met haar eigen oogen …
-</p>
-<p>Hij richt zich even hoog op waar hij zit, en <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>werpt met zelfvoldoening een blik in de spiegel, tegenover hem aan de andere kant
-van de tafel.
-</p>
-<p>Weer volkomen in gemoeds-evenwicht blaast hij juist genoegelijk rookwolkjes vóor zich
-uit, als de deur weer opengaat en zijn vrouw binnen komt loopen.
-</p>
-<p>«Hij is al weg!» jammert ze. «Och God, hij schijnt al vooruit zijn koffertje gepakt
-te hebben. Hij had misschien … zoo iets verwacht … Ik kan ten minste nergens zijn
-koffertje zien. En Jacob zegt, dat hij, zooëven met een koffertje of zoo iets in de
-hand de voordeur uitgegaan is.»
-</p>
-<p>In hernieuwd schreien uitbarstend valt ze op een stoel neer.
-</p>
-<p>«Kom, vrouw», zegt Jensen gemoedelijk troostend, «maak je niet zoo naar. De jongen
-verdient het niet …»
-</p>
-<p>Hij staat op en gaat bij haar staan, nadat hij zijn sigaar op tafel op een aschbakje
-gelegd heeft.
-</p>
-<p>De ander blijft jammeren.
-</p>
-<p>«Ik zeg je, Jensen, hij komt … hij komt niet meer terug … Hij komt niet meer terug …»
-</p>
-<p>«Dwaasheid.»
-</p>
-<p>«En als hij ’s terugkwam … als hij ’s tot inkeer kwam,… zou je … zou jij hem dan alles
-kunnen vergeven? Hij heeft je zoo beleedigd..» <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span>De betraande oogen kijken even op, om dadelijk weer het schreien te hervatten.
-</p>
-<p>Jensen heeft zijn beste parade-toon, als hij grootmoedig antwoordt:
-</p>
-<p>«Of ik hem àlles vergeven zou? Wèl, natuurlijk! Ik denk er nauwelijks meer over. ’t
-Is immers alles jeugdige overmoed … Opbruising van ’t jonge bloed.»
-</p>
-<p>«Meen je dat, Jensen?»
-</p>
-<p>«Wel, zeker. Daar, mijn hand erop.»
-</p>
-<p>Ze neemt die mat aan, kijkt hem dankbaar aan.
-</p>
-<p>«Is ’t nu goed? Kom, ga nu maar naar je kamer, en neem wat rust. Je zult spoedig van
-hem hooren. Ik heb nog zaken af te doen.… Kom, Carolien.» Hij doet bizonder hartelijk,
-legt zijn eene hand op haar schouder, en laat haar met zachte drang opstaan.
-</p>
-<p>«Och Jensen, wat ben je goed, wat ben je goed!» stamelt ze en met wankelende stap
-verlaat ze weer het vertrek, om naar haar slaapkamer te sukkelen.
-</p>
-<p>Als ze weg is, neemt Jensen weer zijn sigaar op.
-<span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch9.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e1901" title="Bron: VIII">IX</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Toen Frans het ouderlijke huis in zijn groote opwinding verliet, wist hij eigenlijk
-niet recht, wat zijn naaste toekomst-plannen waren. Hij mocht niet langer samenwonen
-met zijn vader en moest met Marta een «nieuw leven» beginnen, dat was ’t eenige waarvan
-hij zich bewust was, maar tusschen die beide levens-stadiën lag een overgangstijdperk,
-dat besefte hij volkomen, en juist hierin zat voor hem de moeilijkheid.
-</p>
-<p>In zijn overspannen geestes-toestand leek hem dat anders: dat zou wel terechtkomen,
-meende hij: als hij maar eerst weg was, weg uit die drukkende beklemmende atmosfeer
-bij zijn vader thuis!
-</p>
-<p>Vaag begrijpend, dat hij wat kleeren en geld noodig zou hebben «voor de eerste tijd»,
-had hij al ’t lijfgoed bij elkaar gescharreld dat voor ’t grijpen en vinden lag in
-zijn kamer, en al het geldswaardige en in geld omzetbare dat hij meedragen <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>kon bijeengepakt. Zoo had hij nog een zomerpak, een paar schoenen en eenige verschooningen
-uit zijn kleerkast in zijn koffertje overgebracht; en afzonderlijk daarbij, vluchtig
-in een papiertje gepakt: een brillianten das-speld—een geschenkje van zijn moeder
-toen hij achttien jaar was geworden, dat hij niet meer droeg, omdat hij ’t wat opzichtig
-vond—verder een oud zilveren horloge—op stal gezet sinds hij in ’t bezit was van een
-gouden opvolger—en eindelijk een kleine verzameling gouden en zilveren munten en penningen,
-nog uit zijn jongenstijd—toen een ware schat, nu nog een aardig sommetje vertegenwoordigend.
-</p>
-<p>De heele pakkerij had enkele minuten geduurd. Het laatste voorwerp, dat in ’t koffertje
-ging, was ’t portret van zijn moeder. Dit haalde hij uit zijn studeerkamertje, waar
-’t in een rond lijstje aan de muur hing. Uit dit vertrek hoefde hij verder niets mee
-te nemen. Buiten dat portret was daar niets te vinden, waar zijn hart aan hechtte,
-behalve dan zijn boeken. En die mee te nemen, daar was immers geen denken aan!
-</p>
-<p>Bij ’t afnemen van zijn moeders beeltenis dacht hij even aan de inhoud der laadjes
-van zijn schrijftafel … och, dat kon alles blijven: wat gaf hij om het pakje briefjes
-van Klaartje, en dat <span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span>kiekje van haar! Kalverliefde! Zijn moeder zou daar wel voor zorgen, en hij liet de
-sleutels zitten. Er was niets van Marta: ze had hem immers nooit geschreven, en een
-portret bezat hij niet eens van haar.
-</p>
-<p>’t Afscheid aan ’t oord, waar hij gewoonlijk maar zoo’n klein deel van zijn tijd doorbracht,
-waar hij veel minder droomde van zijn liefde dan in ’t vertrek daarnaast, zijn slaapkamer,
-kon hem dus niet zwaar vallen.
-</p>
-<p>En hij was spoedig op straat, koffertje in de linkerhand, zijn paraplu erop gebonden,
-zomerjas om, ondanks de vrij warme avond, en zijn wandelstok in de rechter.
-</p>
-<p>Waarheen nu? Naar een hotel? Daar had hij al heel weinig zin in. Geroezemoes en drukte
-vond hij in zijn gemoedstoestand afschuwelijk. En dan: Amsterdam was per slot van
-zaken zoo groot niet, en ’t zou uitlekken, dat de «jonge Meneer Jensen weggeloopen»
-was. Nee, hij moest de stad uit, hoe eer hoe liever. Tegenover Marta was dat ook beter.
-Hij was bang voor zichzelf: zou hij anders wel sterk genoeg zijn, om haar nog een
-tijdlang te vermijden? En dat moest toch. Een eigenaardige schuchterheid weerhield
-hem, om haar dadelijk op de hoogte te stellen van ’t gebeurde, ondanks zijn afspraak
-en hoezeer <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>zijn hart ook naar haar trok. Hij moest haar allengs voorbereiden. Eerst schrijven
-bijvoorbeeld. En dan uit een andere stad<span class="corr" id="xd31e1921" title="Bron: .">,</span> ja, hij moest naar Leiden, naar Frederik … Die kon hem wel logeeren. Dat was een
-idee!
-</p>
-<p>Frans bedacht zich, dat hij in de zes maanden van zijn kennismaking met Marta, zijn
-vriend Frederik Van Elst geen enkele maal geschreven had, ook niet in antwoord op
-diens drie zoo echt joviale hartelijke brieven. In de laatste had hij schertsenderwijs
-met «vergetelheid» gedreigd, als Frans hardnekkig bleef «negeeren». En toen Frederik
-eenige dagen later te Amsterdam over was geweest als gedelegeerde van ’t Leidsch studenten-corps
-had Frans de gelegenheid laten voorbijgaan, om hem eens te ontmoeten; want toen de
-Leidsche student zijn oude schoolkameraad ’s middags op zijn eigen kwartier kwam opzoeken,
-liet Frans zich <span class="corr" id="xd31e1926" title="Bron: exuseeren">excuseeren</span>: een college dat hij onmogelijk verzuimen kon … Ja, hij dacht er nu met schaamte
-aan. Toch moest hij even lachen. ’t Was wel fijn uitgedrukt, ofschoon … ’t was een
-heel bizonder <span class="corr" id="xd31e1929" title="Bron: „">«</span>collegium<span class="corr" id="xd31e1932" title="Bron: ”">»</span>. En, al wist hij heel goed, dat
-</p>
-<p class="xd31e1935"><i lang="la">tres faciunt collegium</i>
-</p>
-<p>voor dit geval had hij <i>duo</i> volkomen voldoende gevonden, en de tweede van die beiden was niet <span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span>de professor geweest, die op bedoelde middag zijn wetenschap aan zijn jongeren mededeelde …
-</p>
-<p>Toch zou Frederik hem met vreugde inhalen. O, zeker. ’t Was een beste kerel, die Frits.
-En hij zou rekening houden met de heel bizondere omstandigheden. Ja, ja, Frits was
-de eenige, aan wie hij alles haarfijn zou kunnen vertellen. O, hij voelde behoefte
-daaraan. Dat zou hem opbeuren, nieuwe kracht geven, om voort te gaan op zijn eenmaal
-ingeslagen weg. Frits zou hem immers begrijpen, Frits zou ’t toejuichen, dat hij gevlucht
-was uit zijn vaders huis, als hij alles wist. Misschien kende hij Marta wel—althans
-van naam—want hij studeerde immers ook in de medicijnen. Hij «zat nu voor zijn doctoraal».
-</p>
-<p>Stellig, naar Frits moest hij. Hij zou hem vragen, eenige dagen bij hem te mogen logeeren.
-Dan zou hij verder zien.
-</p>
-<p>Met deze gedachten vervuld wandelde hij door Amsterdams avondstraten: Leidsche straat,
-Koningsplein, Heiligen-weg. En voordat hij ’t wist, herinnerde het gedrang—’t was
-Zaterdag—hem eraan, dat hij in de smalle Kalverstraat was aangekomen. Hij keek op
-zijn horloge: vijf minuten voor half negen: nog juist tijd, om aan ’t hoofdkantoor
-een telegram te bezorgen. Hij moest Frits toch even bericht zenden … En dan <span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span>dadelijk naar de trein: de paardetram van de Dam zou hem nog juist vóor ’t vertrek
-van de trein aan ’t Centraalstation brengen.
-</p>
-<p>Frans reisde derde klas. Dat was de derde keer in zijn leven, dat hij anders dan eerste
-gereisd had; de beide vorige keeren vielen in zijn jongenstijd, toen hij met een heel
-gezelschap kameraden van school eenige wagen-afdeelingen gevuld had. Nu was ’t volkomen
-vrije keuze. Hij was immers een nieuw leven begonnen, had gebroken met alle overbodige
-weelde, onder ’t <i>volk</i> wou hij zich bewegen, als een werkman!
-</p>
-<p>Hij was immers zelf een werkman, wilde een arbeider zijn, die eerlijk zijn kost verdient.
-Nu wel nog niet, maar dan toch spoedig, heel spoedig. En voorloopig wilde hij zich
-wennen aan zijn nieuwe levens-opvattingen.
-</p>
-<p>Hij zette zich in een hoek. Naast hem vleide zich een reuzinne-gestalte neer met breede
-rokzwaai: een Zandvoortsche vischvrouw. Haar ontzaggelijke mand, waarin zeer blijkbaar
-visch gehuist had, zette ze tusschen haar en hem op de bank neer. Weldra bereikte
-de uitwaseming van de mand Frans’ neusgaten. Wat gaf hij er om! Was die vrouw niet
-een eerlijke arbeidster, een braaf werkmensch, zooals hij er ook een wezen zou, al
-was ’t dan op ander gebied? En de visscher <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>tegenover hem met zijn groote klompen, die hij telkens verzette, zoodat Frans zijn
-«molières» ieder keer voor platdrukken moest behoeden, met zijn stinkstok, die hem
-in ’t gelaat mengelingen van tabak- en vischgeur deed zweven?
-</p>
-<p>Ook een eerlijk broodverdiener. Dat kon hij hem aanzien. ’t Stond te lezen in zijn
-stoere lichaamsbouw en in zijn heldere trouwe blauwe oogen. En de twee Joodsche handelsreizigers,
-weldra in druk gesprek, ook al rookend, dat het een aard had; waren dat ook geen nijveren,
-duizendmaal eerlijker dan zoo menige mooidoende Christen, die hij in zijn stand kende?
-De kerels namen ’t er eens van; ze rookten een sigaartje na hun vermoeiende dag, en
-vermaakten zich met een onschuldig praatje. Frans maakte de verrassende ontdekking,
-dat hij zich aangenaam voelde in dat gezelschap. Voor ’t eerst van zijn leven.
-</p>
-<p>Toch sloot hij na een poosje de oogen, en gaf zich aan zijn gedachten over.
-</p>
-<p>Toen hij te Leiden vlak vóor de woning van Frederik Van Elst stond bedacht hij voor
-’t eerst, dat het wel wat laat was.…
-</p>
-<p>Nou ja, Frits had zijn telegram.…
-</p>
-<p>«Juffrouw, meneer van Elst thuis?»
-</p>
-<p>«Nee, meneer.»
-<span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span></p>
-<p>«Zoo? Heeft meneer mijn telegram niet ontvangen?»
-</p>
-<p>«O is uwes meneer Jensen uit Amsterdam?»
-</p>
-<p>Frans trippelde van ongeduld.
-</p>
-<p>«Ja» zei Frans kortaf.
-</p>
-<p>«O, komt uwes dan binnen. Meneer heit gezeid, u zou maar op meneer wachte. Meneer
-is seffens thuis.»
-</p>
-<p>«Zoo,» bromde Frans, ging de gang in, en de trap op.
-</p>
-<p>«U weet de weg?» De juffrouw verdween, om de lamp aan te steken.
-</p>
-<p>Jawel, hij was er kort vóor zijn eerste ontmoeting met Marta nog geweest: de kamer
-op de eerste verdieping vóor aan de gracht.
-</p>
-<p>De jonge man trad binnen, keek eens rond. Weinig veranderd: dezelfde eenvoudige studentekamer
-met de oude mahonie-houten meubels, de gaskroon, de ontzaggelijke canapé, met zwart
-leeren zitting en dito stoelen, de schrijftafel met de studeerlamp erop; de <span class="corr" id="xd31e1980" title="Bron: boekeplanken">boekenplanken</span> met de groene gordijnen en het Minerva-beeld. Daarover een breed rood lint met insigne.
-In een hoek het geraamte, zooals bij iedere <span class="corr" id="xd31e1983" title="Bron: „">«</span>medicus<span class="corr" id="xd31e1986" title="Bron: ”">»</span>, onder het sergekleed, en dan de flesschen met griezeligheden op sterk water. Frans
-keek er met een bizondere blik naar, deze keer. Hij dacht aan zijn stormachtige middag
-op een andere studentekamer.
-<span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span></p>
-<p>Hij vleide zich in een der banale zwart-glanzende vouwstoelen bij het raam, met het
-onvermijdelijke sluimer-kussentje; keek nog eens rond, uit pure verveling. Wat ’n
-ongezellige inrichting, dacht hij. Anders bij Marta! Wat ’n platen, daar aan die wand!
-Hoe kon Frits ze dulden! Vreemd dat hij daar vroeger nooit zoo op gelet had … De eene
-stelde een dwepende juffrouw aan een blauw meer voor, de andere daartegenover een
-vrijend paartje in een bootje, ook al op een meer bij maanlicht. Wat ’n huilerige
-weeë gevoelerigheid van de ouwe doos! Van de «schilderijen» dwaalde Frans’ blik naar
-het gebloemde rood-en-groene behang. Afzichtelijk! En die spiegel met al de kaartjes,
-programs, portretten zelfs … Hoe onoogelijk! En dan die staande klok met het vergulde
-amortje met boog en pijl, en de stolp daaroverheen, de vergulde kandelabertjes aan
-weerskanten. Onuitstaanbaar alledaagsch plat prozaïsch zot! Geen gezelligheid, geen
-smaak … nergens een spoor.
-</p>
-<p>«He» zei Frans en stond op met een trek van ergernis op zijn gezicht: hier kun je
-ook duidelijk zien, dat de ziel ontbreekt, dacht hij. De ziel! Dat is de lieve vrouw,
-die … Arme Frits: een moeder of zuster had hij niet, en overigens zou ’t nog wel ’t
-zelfde met hem zijn als voor <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>een half jaar. Frits dacht heel diepzinnig over de vrouwen, kon er heel ernstig over
-«hannesen» hij mocht «de vrouw in abstracto» wel, maar in werkelijkheid meed hij ze
-liever. De exemplaren, die je zoo zag, waren meestal «niet veel zaaks.» Zoo’n enkele,
-nou ja … Och nee, hij hield er zich liever niet mee op …
-</p>
-<p>Frans glimlachte, terwijl hij het groene gordijn der <span class="corr" id="xd31e1998" title="Bron: boekekast">boekenkast</span> met een rukje opzij schoof, en afgetrokken naar de titels der rijen boeken keek.
-Och, die Frits hield zich groot … Schuwheid en schuchterheid altemaal, verborgen onder
-een schijn van geringschatting; een vertoon van ruw cynisme … De ware zou voor hem
-ook nog wel’s komen; dan zou je’s zien, hoe de man veranderde. Zoo’n kerel, met zoo’n
-hart als goud, zoo door-en-door goed en warmvoelend, in zijn binnenste zoo innig liefde-behoevend …
-die kòn immers op den duur niet buiten vrouwelijke invloed leven! Och, hij kende hem
-zooveel jaren, en nog altijd die komische ruwheids-aanstellerij. Hoe menig keer had
-Frans er hem om uitgelachen. En dan die tegenstrijdigheid nu en dan, je moest zoo’n
-brief ’s van hem lezen, zooals de laatste bijvoorbeeld …
-</p>
-<p>Frans nam onwillekeurig een boek in de hand. Een atlas van huidziekten … gekleurd!
-Sloeg ’t <span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span>met een klap weer dicht, zette het weer weg. Kinderachtig eigenlijk. Marta moest toch
-ook diezelfde dingen bestudeeren. En wat was die studie anders dan een vorm van hooge
-menschenliefde … Hij nam een ander boek, een heel dik boek ditmaal, ook met illustraties.
-Hij bladerde erin. Keek eens naar de titel—«<span lang="de">Geburtshilfe</span>»—en bladerde nog eens. Bleef lezen en was weldra verdiept; terwijl hij staan bleef
-bij de kast. Vreemde, nooit gekende aandoeningen doorhuiverden hem. Hij dacht aan
-een jonge vrouw en haar lijden in de eenzaamheid, de ellende harer verlatenheid bij
-al haar lichamelijke smart. En hij zag haar vóor zich, zooals hij haar die middag
-op haar kamer had gezien, in haar wondere berusting, haar frissche levensmoed. «O,
-Marta!» mompelde hij onwillekeurig, en hij voelde zijn oogen vochtig worden.
-</p>
-<p>Hij las verder, met kloppend hart. Zijn wangen gloeiden, zijn vingers omklemden de
-band van ’t boek met krampachtige vastheid. Zoo, staande, bleef hij lezen, de eene
-bladzijde na de andere, onweerstaanbaar geboeid, gekluisterd door ’t onderwerp in
-zijn koel-bezadigde uiteenzetting, overmand door ontzag voor ’t mysterie der geboorte.
-</p>
-<p>«Zoo!» klonk opeens een vrij ruwe, maar vroolijk heldere stem. «Ben jij aan de studie?»
-<span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span></p>
-<p>Verschrikt en als verdwaasd keek Frans op. ’t Was Frederik. Haastig zette hij ’t boek
-weg.
-</p>
-<p>«Och,» antwoordde hij een beetje verlegen «ik heb uit verveling maar een van je boeken
-opgenomen.»
-</p>
-<p>«Je scheen er nogal in verdiept. Wel, wel, je hebt je dus niet te erg verveeld.» De
-vrienden schudden elkaar de hand.
-</p>
-<p>De gastheer nam zijn late gast nauwkeurig op, keek hem strak aan.
-</p>
-<p>«Ga daar zitten. Je hebt me zeker niet kwalijk genomen, dat ik je zoo ontvangen heb?»
-</p>
-<p>Frans schudde lachend het hoofd, zette zich bij de tafel. Frederik bleef staan.
-</p>
-<p>«Zeg’s, is er wat bizonders met jou? Zeker wel … Maar je zult misschien moê en dorstig
-zijn. Wat gebruiken? Een glas wijn, bier of wat anders?»
-</p>
-<p>«Och nee, dank je … Of … jawel, geef me maar wat wijn en water … Je hebt mijn telegram
-dus behoorlijk ontvangen?»
-</p>
-<p>«Nou ja, natuurlijk … Zoo erg behoorlijk anders niet.»
-</p>
-<p>De jonge medicus scharrelde in zijn buffet, bracht het noodige te voorschijn, en zette
-het op de tafel. Onderwijl wierp hij een steelsche blik naar zijn vriend.
-<span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span></p>
-<p>«Zoo,» zei Frans «wat laat, he? Och, maar kerel, ’t is ook zoo’n bizonder geval.»
-</p>
-<p>«Zal wel.»
-</p>
-<p>«Ja, dat is ’t: ik was je anders niet zoo lastig gevallen.»
-</p>
-<p>«Och, dat nou niet. Je bent welkom, natuurlijk. Wij zijn zulke ouwe vrinden.. Maar
-zeg, wat is er nou eigenlijk? Je ziet er zoo vreemd uit, zoo miserabel, zou ik haast
-zeggen.»
-</p>
-<p>Frans nam een teug wijn en water, lette er niet op, dat de ander niet meedronk.
-</p>
-<p>«Een beroerd geval ook, Frits: eenig in mijn leven.»
-</p>
-<p>«Verliefd?»
-</p>
-<p>Frederik ging eindelijk ook zitten, stak een sigaar op, keek Frans weer strak aan.
-Deze haalde de schouders op, lachte bitterzoetjes:
-</p>
-<p>«Dacht ik ’t niet? Je schrijft zoo zes maanden lang niet, negeert me dood-gewoon.
-En dan ineens zoo’n nachtelijke overval … Maar vóor we verder gaan: blijf je hier
-logeeren, ik bedoel hier bij mij?»
-</p>
-<p>«Ja, liefst wel. Als ’t kan ten minste …<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>«Alles kan. Ik zal ’t even de juffrouw zeggen; ik zal zien, dat ik ’t ’m lever.»
-</p>
-<p>Frederik ging even de kamer uit, vond ’t wat laat om te schellen. Toen hij terugkwam,
-zat <span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span>zijn gast met de eene hand onder het hoofd.
-</p>
-<p>«In orde, hoor. Ik snap ’t best: je bent liever niet onder vreemden, he?»
-</p>
-<p>«Nee.»
-</p>
-<p>«Kom, vertel <span class="corr" id="xd31e2048" title="Bron: nou’s">nou ’s</span> op. Lucht je hart! Is ’t heel naar?»
-</p>
-<p>«O, kerel …»
-</p>
-<p>De jonge medicus zette zich tot luisteren.
-</p>
-<p>Daar kwam ’t heele verhaal van zijn vriends wedervaren op de afgeloopen dag, bij stukken
-en brokken, hartstochtelijk en onsamenhangend; in korte, vaak afgebroken zinnen, naïef-oprecht
-en soms teeder als de biecht van een heel jong meisje, nu en dan wild als de klacht
-van een ijlende koortslijder.
-</p>
-<p>De ander luisterde aandachtig, knikte alleen af en toe, of gaf een enkel «hm» van
-instemming of begrijpen, met een kleine wenkbrauw-rijzing of lipvertrekking.
-</p>
-<p>«Daar, nou weet je alles,» eindigde Frans zijn verhaal En hij keek Frits in ’t leuke
-ronde kale blozende gezicht.
-</p>
-<p>De laatste bleef nog enkele sekonden zwijgen, kneep even de kleine oogen met de witte
-wenkbrauwen bijna dicht, en liet daarna de huid van zijn vrij hoog voorhoofd met de
-witte wenkbrauwen en het kort gehouden witte rattekop-haar <span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span>een schuifbeweging naar boven maken. Toen gingen de wenkbrauwen nòg iets op, de snorlooze
-lippen drukten zich heel vast <span class="corr" id="xd31e2061" title="Bron: op een">op-een</span>.
-</p>
-<p>«Ezel!» klonk het kortaf en strak.
-</p>
-<p>Het bedrukte gezicht van Frans met de vragende uitdrukking in mond en oogen, vormde
-een typisch tegenbeeld met de iet of wat <span class="corr" id="xd31e2067" title="Bron: clown-ach-tige">clown-achtige</span> tronie van zijn vriend.
-</p>
-<p>«Ja, een voorbeeldelooze ezel, een stomme «feutus», of eigenlijk een zeekwal—want
-die heeft geen hersens—en laat zich door het eerste het beste stroominkje in ’t water
-maar losweeken en meedrijven.»
-</p>
-<p>Frits was opgestaan en liep met zijn sigaar tusschen de tanden geklemd, scheef in
-zijn mond, door de kamer.
-</p>
-<p>«Zoo» zei de ander, toen hij begon te bekomen van zijn verbazing.
-</p>
-<p>«Jij bent …»
-</p>
-<p>«Zwijg … Kom je om raad bij me, of hoe heb ik ’t met je?»
-</p>
-<p>«Ja, goed» mokte Frans.
-</p>
-<p>«Luister dan. Je gaat nou naar bed en morgen as de bl.… naar je vader terug. En heel
-in de vorm je excuus maken.»
-</p>
-<p>«Onmogelijk!»
-</p>
-<p>«Wat wou je dan? Heb ik nou geen gelijk, <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>als ik je hersen-capaciteit gelijk nul stel? Zeker naar Marta?»
-</p>
-<p>«Och, natuurlijk niet!»
-</p>
-<p>«Op je zelf gaan wonen, ergens in Amsterdam?»
-</p>
-<p>«Of in ’t buitenland.»
-</p>
-<p>«Je hebt zeker geld genoeg.»
-</p>
-<p>«Nou ja, een half jaar zal ik ’t wel kunnen uithouden.»
-</p>
-<p>«En dan?»
-</p>
-<p>«Dan kan ik werken …»
-</p>
-<p>«Ha, ha, ha, jij werken! Wat? Schrijven zeker?»
-</p>
-<p>«Waarom niet?»
-</p>
-<p>«O ja, dat’s waar, ik heb wel eens een stukje van je gezien in onze Minerva en je
-Amsterdamsche Studenten-almanak. Niet zonder talent. Hm, jawel.»
-</p>
-<p>«Ik kan me oefenen. Aan een redactie van een blad …»
-</p>
-<p>«ja, ja, zeker, aan zoo’n blad kun je in ons land na een jaar of tien, vijftien <i>soms</i> een behoorlijk inkomen verdienen. En in ’t buitenland sta je verkeerd met je taal.
-In ons land is schrijverskunst al heel laag aangeslagen: de staat doet er niets voor …
-Kijk ’s naar zoo’n Rijksmuseum. En de andere kunsten. En het publiek? Dat maalt immers
-wat om <span class="corr" id="xd31e2099" title="Bron: „">«</span>vaderlandsche<span class="corr" id="xd31e2102" title="Bron: ”">»</span> letteren.»
-<span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span></p>
-<p>«Ik verlang geen rijkdom. En later heb ik toch mijn erfdeel.»
-</p>
-<p>«Je zeurt, vriend Frans. Je vertelt me, dat je ’t een half jaar kunt volhouden. Daarna
-begint je ellende; want ik voorspel je, je kunt niet van je pen leven, behoorlijk
-tenminste niet. Zeker niet getrouwd. En dan … Nee, laat me uitspreken. En dan trouw
-je toch, natuurlijk. En ’t slot van de geschiedenis is, dat je … dat Marta jou onderhoudt.»
-</p>
-<p>Frits was vlak vóor zijn vriend blijven staan, keek hem strak in de oogen.
-</p>
-<p>«Dat zou ik nooit dulden, dat snap je toch ook wel.»
-</p>
-<p>«Dulden, dulden … maar als je eenmaal samenbent<span class="corr" id="xd31e2112" title="Bron: ..">…</span> Nee, baasje: doe wat ik je geraden heb. En zie de kat uit de boom. Haast heb je immers
-niet …»
-</p>
-<p>«Onmogelijk,» mompelde de ander, die ondanks zijn verzet de logica van Frits ongemakkelijk
-vond.
-</p>
-<p>«Je moet het zelf weten.»
-</p>
-<p>«Ik kan niet langer thuis zijn.»
-</p>
-<p>«Nou ja, slaap er maar ’s over. Je bent moe en overspannen: je moet naar bed. Slaap
-nu maar een gat in de dag morgen. En dan kun je nog zien. Goeie nacht, hoor. Ik ga
-naar kooi. Zal ik jou je slaapgelegenheid wijzen?»
-<span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span></p>
-<p>Frans liet zich leiden, mak als een lammetje. Hij had nog nooit te voren zoo goed—zoo
-onprettig—gevoeld, dat Frits met zijn twee jaar meerderheid in leeftijd, ook verstandelijk
-zijn meerdere was.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Na een tien-urige rust, waarin zijn jeugdig frisch gestel alle schade ingehaald had,
-nam Frans afscheid van zijn gastheer. Hij liet deze in het onzekere aangaande zijn
-eerste plannen.
-</p>
-<p>Weer te Amsterdam besloot hij even bij Marta aan te gaan. <span id="xd31e2129"></span>’t Was toch beter, haar alles te vertellen. Zeker, natuurlijk: hij moest haar zelf
-alles meedeelen. En zij was immers verstandig, zou hem sterken in zijn voornemens.
-</p>
-<p>Hij gaf zijn koffertje af in een klein hotel, waar hij een kamer nam, en stapte op
-de tram, die hem naar de straat zou brengen, waar Marta woonde.
-</p>
-<p>Ze was niet thuis: uit de stad, zei de huisjuffrouw, die hem nauwelijks te woord wilde
-staan. Waarheen wist ze niet.
-</p>
-<p>Frans begreep gauw, dat Marta haar kind was gaan opzoeken. Wat zou hij daar zelf graag
-heengaan, haar daar gadeslaan in haar omgang met dat <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>kind! ’t Was een onmogelijkheid, voor ’t oogenblik ten minste; want blijkbaar hield
-zij ’t voor iedereen geheim, waar ze de kleine jongen in de kost gedaan had.
-</p>
-<p>Mistroostig bracht Frans eenige uren in zijn hotel door met het lezen van kranten.
-’s Avonds om een uur of acht zond hij een kruier met een briefje, waarin hij haar
-een ontmoeting bij Kras voorstelde.
-</p>
-<p>Een half uur vóor de afgesproken tijd stapte Frans de welbekende ingang van Krasnapolski
-binnen. Een gegons van stemmen en voetgeschuifel, getik van vorken en lepels, geklik
-en gestoot van flesschen glazen en borden klonk door de groote ruimte der eetzaal
-met het hooge glazen dak en de weelderige plant-versieringen. De lucht was nog bezwangerd
-met een eigenaardig weezoet-zurig mengsel van etensgeuren en uitwasemingen van wijn<span class="corr" id="xd31e2140" title="Niet in bron">,</span> bier en andere dranken. Kelners met helder-witte voorschoten liepen af en aan met
-hun bladen, flesschen en glazen, handig sturend door de rijen gedekte en ongedekte
-tafeltjes en de daartusschen wemelende menschendrukte. Aan enkele tafeltjes zat men
-nog te eten of onder een glas wijn na te praten, aan de meeste werd slechts gedronken
-of een gelegenheids-lekkernijtje verorberd. Eerzame <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span>«kleine luiden»—man, vrouw en eenig kroost, deden zich te goed aan de beroemde pannekoeken
-van Kras, vader ernstig beschermend, moeder goedig vollemaan-achtig, kinderen stralend
-van uitgaans-vreugde.
-</p>
-<p>Frans keek met afgetrokken blik naar al dit leven om hem heen, terwijl hij aan een
-tafeltje dicht bij de ingang plaats nam. Hij dacht aan de keeren, dat hij met Marta
-daar in diezelfde zaal gegeten had: daar schuin aan de overkant dicht bij de doorgang
-naar de zoogenaamde «Wintertuin» achterin.
-</p>
-<p>Zondagavond was hij er nog nooit geweest. ’t Was er wat erg «balsemiek» roezemoezig:
-zou hij wel blijven, als Marta kwam, of dan ergens anders heengaan?
-</p>
-<p>Telkens keek hij naar voren. Marta was erg stipt, ze zou wel niet lang meer uitblijven.
-He, nog tien minuten: ging zijn horloge niet goed? Wonderlijk: hij verbeeldde zich,
-daar al zoo’n heele poos te zijn!
-</p>
-<p>Daar zag hij een dame zonder geleide, met lichte bloeze, stroohoedje … of hoorde die
-vent bij haar, met die hooge hoed en dat zotte zondagsgezicht? Och ja, hoe kon hij
-zoo dom zijn! Maar er drongen ook zooveel menschen tegelijk naar binnen op dat oogenblik,
-en hij keek door de glazen <span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>deur, die telkens open en toe zwaaide. Onwillekeurig moest hij lachen: dat Marta!
-Hoofd en bovenlijf deden aan haar denken—in de verte!—maar die gang, die voeten!
-</p>
-<p>Daar was ze dan toch werkelijk: hij kon haar duidelijk waarnemen, ze was alleen in
-de gang.
-</p>
-<p>De glazen deur werd opengestooten en vlug<span class="corr" id="xd31e2155" title="Niet in bron">,</span> rank en bevallig stapte het kleine vrouwtje de groote zaal in. Frans deed, of hij
-haar niet zag: hij woû ’s opletten, of ze hem dadelijk zou opmerken. En hij verborg
-zich achter een krant, tersluiks erlangs kijkend, om haar niet uit het oog te verliezen,
-als ze hem voorbij mocht loopen. Wat zag ze er lief uit! Wat keken haar levendige
-oogen helder en opgeruimd, wat stond die lichtpaarse bloeze met die donkerbruine voetvrije
-rok haar keurig!
-</p>
-<p>Met vlugge stapjes liep Marta de doorloop in, die langs Frans’ tafel leidde, week
-hier en daar uit, met harmonisch lijfbeweeg. Ze zag hem niet! Of deed ze zoo, de schalk?
-Reeds was ze een paar pas voorbij zijn plaats.
-</p>
-<p>Hij sprong op, stapte haar achterna, had haar weldra ingehaald.
-</p>
-<p>«Marta!» riep hij halfluid, om de menschen, stootte haar even aan. En zij, alsof ze
-schrok:
-<span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span></p>
-<p>«Wel Frans!» Ze keken elkaar aan, en bij de ontmoeting hunner blikken blonk er een
-hartelijke lach in beider oogen.
-</p>
-<p>Een oogenblik later zaten ze samen aan een tafeltje in ’t achterste zaalgedeelte,
-in ’t oude hoekje, dat gelukkig vrij was. Wat waren ze blij elkaar terug te zien,
-en veilig eenzaam, ondanks ’t zondagsche geroezemoes der Kras-bezoekers om hen heen!
-</p>
-<p>’t Was zulk een genot, elkaar weer te zien! Beiden zagen er goed uit, en voelden ’t
-jonge leven moedig en hoopvol in zich bruisen. Frans dacht niet meer aan bezwaren.
-Hij vertelde ’t gebeurde. De manier was heel anders dan bij zijn vriend Frits.
-</p>
-<p>Marta’s hart popelde: o, ze begreep ’t heel goed, hij kon nu niet meer terug. Haar
-verlangen, haar dorsten naar geluk na die jaren van harts-verweezing, overstemde alle
-verstandelijkheid.
-</p>
-<p>Ze spraken beiden zacht, bijna fluisterend. Zij knikte telkens, met stralende oogen
-hem aanziende. Of ze zei: «Ja.. zeker<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>» En toen Frans uitgesproken had, greep hij haar hand, naast het tafeltje, bijna eronder.
-</p>
-<p>«Ik kan niet langer zonder jou leven, Marta,» zei hij zacht.
-<span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span></p>
-<p>Een kelner kwam op hen af. Frans liet Marta’s hand los, bestelde haastig wat.
-</p>
-<p>«Twee koffie … Jij ook immers, Marta?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Zij knikte.
-</p>
-<p>«Hoe is t met.… waar je geweest ben vandaag?»
-</p>
-<p>Marta kleurde.
-</p>
-<p>«O best … Hij maakt ’t heel goed.… Ik had behoefte hem te zien na.… onze verklaring.»
-</p>
-<p>Frans keek haar zwijgend aan.
-</p>
-<p>«Ik woû hem in ons geluk laten deelen, Frans. Ja, lach jij maar. Ik heb dat op mijn
-manier wel gedaan gekregen.…»
-</p>
-<p>«We moeten zoo spoedig mogelijk weg,» zei de jonge man.
-</p>
-<p>«Alle drie.…»
-</p>
-<p>Marta knikte, zielsgelukkig.
-</p>
-<p>«Ik zal werken, hard werken. En we zullen er wel komen.»
-</p>
-<p>O ja zeker: daar was ze niet bang voor. Haar praktische kijk op ’t leven deed haar
-twijfelen aan de groote verwachtingen van haar vriend. Hij zou in de eerste tijd niet
-veel verdienen.… Maar wat zou dat nòg! Zij had genoeg, al was ’t niet veel. Gaf <i>hij</i> haar niet zijn steun, zijn bescherming als man, zijn edele toewijding aan hun <span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span>beider belangen, aan de hare en die van haar ongelukkig kind? Opende hij haar niet
-een toekomst van geluk?
-</p>
-<p>Ze was vrouw en ze was jong.…
-<span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch10.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e2202" title="Bron: IX">X</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Weer zaten ze met hun beiden aan éen tafeltje, ditmaal was het in de veranda van een
-vrij groot hotel in een Duitsche universiteits-stad. Ze hadden tien uur sporen achter
-de rug. Waren beiden vermoeid. De heele maaltijd over had het gesprek gekwijnd. Beiden
-waren vol van gemoed, op nooit gekende wijze ontroerd door ’t besef van hun daad:
-deze intrede in hun gemeenschapsleven. Hun huwelijk.
-</p>
-<p>Frans zat achterover in zijn stoel, die hij een beetje achteruit geschoven had, nog
-met zijn servet op schoot, en staarde naar buiten. ’t Was acht uur, en de schaduwen
-begonnen te vallen over het geboomte en struikgewas in ’t stille tuintje vóor hem.
-Een poeierig rozig licht deed rechts op de achtergrond tegen de tuinmuur het glas
-der kassen vurig tintelen, en wierp een sprank <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span>van goudgloed op de groote zwart-glazen bol op het middelste bloembed.
-</p>
-<p>Zij waren de eenige gasten, die nog in de veranda zaten. Van binnen, uit de groote
-eetzaal, klonk piano-muziek, een wals, en nu en dan ertusschen gegons van pratende
-menschen, overgeblevenen van de <span class="corr" id="xd31e2212" title="Bron: „">«</span>ronde tafel<span class="corr" id="xd31e2215" title="Bron: ”">»</span>. Frans en Marta hadden de stilte gezocht, hadden beiden ook geen lust gehad, toilet
-te maken, en, na zich wat opgeknapt te hebben, hun luchtige reiskleeding aangehouden.
-</p>
-<p>Marta waagde een elleboog op tafel, steunde het teekenachtig kopje op de eene hand.
-</p>
-<p>«Waarom rook je niet, Frans?» vroeg ze opeens opkijkend.
-</p>
-<p>«Och.… ik heb geen trek.» Hij bleef naar buiten staren en zag niet, dat Marta even
-kleurde.
-</p>
-<p>«Slaapt de kleine vent rustig?» vroeg Frans na eenige oogenblikken.
-</p>
-<p>«O, als een roos.»
-</p>
-<p>«Zal ik ’s even gaan kijken?»
-</p>
-<p>«Jij?»
-</p>
-<p>«Ja zeker, waarom niet? Hij slaapt zoo alléen.…»
-</p>
-<p>«Nou ja, daar is hij aan gewend! En hij vond ’t wat aardig, zoo’n mooi kamertje te
-krijgen.…»
-<span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span></p>
-<p>«’t Is alles zoo nieuw en vreemd voor hem.… En hij slaapt in zoo’n groot bed.»
-</p>
-<p>De jonge man was al opgestaan, blij dat hij een voorwendsel had, al maakte hij zichzelf
-wijs, dat het louter belangstelling was voor zijn pleegkind.
-</p>
-<p>Hij wendde zich nog even tot Marta:
-</p>
-<p>«Blijf jij hier zitten? Ga je niet naar binnen?»
-</p>
-<p>«Nee, nee.… ik wacht hier wel op je.»
-</p>
-<p>Ze kijkt hem lachend na. Dan, naar de tuin gekeerd, tuurt ze in de avondvredigheid.
-De wals binnen klinkt nu zacht en slepend. Ze kende hem: ’t was de zoogenaamde <span class="corr" id="xd31e2237" title="Bron: „">«</span><span lang="fr">valse mélancolique</span><span class="corr" id="xd31e2241" title="Bron: ”">»</span> van Chopin. Goed gespeeld, heel goed.… Is ’t een man die daar speelt?.… O nee, ’t
-moet een vrouw wezen: die zoo echt vrouwelijke muziek kan alleen door een vrouw zóo
-innig gespeeld worden.… waar had ze die wals toch ’t laatst gehoord? O ja, in ’t Concertgebouw
-in Amsterdam.… die avond, dat ze Frans ook gezien had, een maand zoowat na hun eerste
-ontmoeting. Ze hadden elkaar toen even gegroet, heel uit de verte.… O ja, dat was
-die Fransche pianist … Heerlijk, heerlijk.… Deze speelt ook bizonder goed.… Ze geeft
-zich geheel aan de weemoedsbekoring der tonen. Opeens voelt ze een hand op haar schouder,
-kijkt verrast op, als ontwakend.
-<span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span></p>
-<p>«Kom, Marta, ga jij nu maar rusten. De kleine slaapt lekker: hij zal wel moe geweest
-zijn, arm kereltje! Maar jij zult het ook zijn. Ga je nu?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Ze blijft even besluiteloos.
-</p>
-<p>«Ja, wat dunkt je? Maar.… ben jij dan niet moe?»
-</p>
-<p>Weer kleurt ze. Frans ziet ’t.
-</p>
-<p>«Nou ja.… een beetje. Ik ben sterk.… kan ertegen!»
-</p>
-<p>«Ben <i>ik</i> dan soms zoo’n poppetje? Dat is ook wat!»
-</p>
-<p>«Nee, maar je hebt slaap, dat zie ik aan je oogen.»
-</p>
-<p>«Och kom!»
-</p>
-<p>«Zie je wel? Je gaapt al.»
-</p>
-<p>Werkelijk houdt Marta even de hand vóor de mond.
-</p>
-<p>«Je hebt gelijk» zegt ze. En er vliegt een trekje over haar gelaat, zooals Frans het
-zoo goed kende: het lichtglansje van innige vriendelijkheid, dat haar gansche gezichtje
-opklaarde, als ’t een oogenblik te voren wat stroef en strak gestaan had. Ze had een
-van die vrouwentypen, welke door zoo’n gemoeds-uitstralinkje plotseling veel vermooien,
-als toonde zich dan opeens hun ware lieve innerlijkheid ten volle.
-</p>
-<p>Ze staat op, lacht weer, zegt een mislukt grapje:
-<span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span></p>
-<p>«Je bent mijn <i>man</i>, en ik moet gehoorzamen …» Daarna blijft ze nog dralen.
-</p>
-<p>«Tot straks.… ik kom later wel. Rust jij maar. Daar staan wipstoelen. Ik ga naar de
-muziek luisteren.» Hij wees naar een ander deel der veranda. «Ik ga nog wat <span class="corr" id="xd31e2272" title="Bron: „">«</span>klimaatschieten<span class="corr" id="xd31e2275" title="Bron: ”">»</span>, zooals ze in Indië zeggen. Ik heb nog heelemaal geen slaap, heusch. ’t Is ook nog
-veel te vroeg.»
-</p>
-<p>Hij kijkt op zijn horloge. Zij staat vlak bij hem<span class="corr" id="xd31e2281" title="Niet in bron">,</span> zwijgend. Hij trekt haar naar zich toe, en kust haar innig.
-</p>
-<p>«Over een paar uurtjes … als je rustig slaapt, kom ik ook. Ik zal geen leven maken.»
-</p>
-<p>Ze kijkt hem aan, met haar stralende vriendelijkheid.
-</p>
-<p>«Naächt!» zegt ze zacht, en verdwijnt door de deur in de veranda, die naar de gang
-leidt.
-</p>
-<p>Frans slenterde naar een der wipstoelen in ’t andere deel der veranda. Daar ging hij
-zitten, strekte zich behagelijk uit.
-</p>
-<p>Hij verbeeldde zich, dat hij trek in een kop thee had, en riep om een kelner. Toen
-de man het bestelde bracht, was hij vergeten, dat hij erom gevraagd had. Hij dronk
-een teug, en liet de rest staan, spreidde de handen met de vingers over elkaar, en
-leunde weer achterover. Wat <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>voelde hij zich vreemd te moede! En toch, dat was immers geluk, ’t groote geluk dat
-nu gekomen was? Hij had ’t aanvaard met zijn gansche hart: hij aanbad immers Marta.
-En ’t besef, dat hij haar verlost had uit een leven van gemoedsverkerkering, dat deed
-zijn boezem zwellen van zoete zelfvoldoening en teederheid … Vier dagen van opgewonden,
-druk beredderen en plannen maken waren ’t geweest, die laatste, die ze samen nog te
-Amsterdam hadden doorgebracht; des daags de straten afloopend, om bestellingen te
-doen, steeds samen; of samen naar de kostmenschen van de kleine jongen buiten, bij
-elkaar de maaltijden gebruikend bij Kras, en alleen ’s nachts gescheiden, Frans in
-zijn hotel, zij op haar kamer … Marta was opeens veel spraakzamer geworden, veel opgewekter,
-en de jonge man sloeg die verandering gade met een deelname aan haar gevoelens, die
-hij alleen liet blijken door een blik, een liefkoozing of een warmer toon in zijn
-woorden. Hij had in stilte gejubeld over deze vrijmaking van twee menschen, deze herleving,
-die immers óok zijn wedergeboorte was.
-</p>
-<p>Maar aan dat alles dacht Frans nu niet met klaarte.
-</p>
-<p>De bonte wisseling van indrukken en aandoeningen der laatste dagen ging thans vervaagd
-en <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>verdoezeld opnieuw zijn geest voorbij, zonder orde of evenmaat. ’t Kon hem niet schelen,
-nee, hij wilde het zoo: hij wilde zich dompelen in die weelde als de half-ontwaakte,
-die genotvol terugzinkt in een droom, waarvan hij de bizonderheden flauw beseft, waarvan
-hij alleen ’t heerlijke <i>voelt</i>.
-</p>
-<p>Zoo dommelend en droomend zat Frans met half-dichtgeknepen oogen, soms opturend naar
-de mooie heldere zomerhemel, waar de sterren zich begonnen te vertoonen.
-</p>
-<p>Frans was anders geen droomer. Er was nu ook iets anders, dat hem dreef tot deze voor
-hem zoo ongewone mijmerij, heel iets anders dan de lust tot overpeinzing van zijn
-nieuw geluk. Hij voelde een groote schuchterheid. Hij, vroeger de losse, vroolijke
-student, nooit verlegen, ja overmoedig-vrij of onverschillig in ’t gezelschap van
-fatsoenlijke vrouwen of meisjes, en <span class="corr" id="xd31e2301" title="Bron: „">«</span>door de wol geverfd<span class="corr" id="xd31e2304" title="Bron: ”">»</span> wat de omgang met de andere soort betrof, hij was nu schuchter, haast bang voor het
-eerste nachtelijk samenzijn met zijn vriendin. Zijn eenige ware vriendin, zij wier
-intiemste gedachten en gevoelens hij meende te kennen! Nu zijn vrouw …
-</p>
-<p>Afschuw en walg hadden hem altijd weerhouden, om, gelijk menigeen van zijn kennissen
-onder de studenten, minnehandel te zoeken van veilen <span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>aard. Zelfs in zijn meest opgewonden <span class="corr" id="xd31e2311" title="Bron: „">«</span>fuif-stemming,<span class="corr" id="xd31e2314" title="Bron: ”">»</span> wanneer de wijn hem overigens van de wijs gebracht had,—en soms op de meest dubbelzinnige
-oorden van verstrooiing of vermaak—bleef Frans in dat eene dezelfde. En ook in de
-grootste kalmte, er over redeneerend met zijn vrienden—op naïef-hoogernstige, wijsneuzige
-manier, zooals jonge studenten kunnen doen—had hij steeds woorden van ergernis en
-afkeuring voor afdwalingen op bedoeld gebied. Nu en dan onder vrienden <span class="corr" id="xd31e2317" title="Bron: „">«</span>vroolijk zijn<span class="corr" id="xd31e2320" title="Bron: ”">»</span>—zoo eens in de maand dronken zijn, <span class="corr" id="xd31e2324" title="Bron: „">«</span>lijk<span class="corr" id="xd31e2327" title="Bron: ”">»</span> zelfs een enkele keer—nu ja, wat zou dat! Voor een jongmensch, een student! Onze
-nationale toegeeflijkheid op dit punt deelde Frans, met de afkeuring voor die andere
-zwakheid van jonge mannen. Ook hij vond onkuischheid tien maal erger dan onmatigheid.
-En hij meende ’t.
-</p>
-<p>Frans was dus, hoe <span class="corr" id="xd31e2333" title="Bron: „">«</span>ontgroend<span class="corr" id="xd31e2336" title="Bron: ”">»</span> ook in zijn verhouding tot de vrouw, maagdelijk als een jongmeisje, al mocht men
-hem dan in zijn tijd vóor de kennismaking met Marta vergelijken met een <span class="corr" id="xd31e2339" title="Bron: „">«</span><span class="corr" id="xd31e2341" lang="fr" title="Bron: demi-vierges">demi-vierge</span><span class="corr" id="xd31e2343" title="Bron: ”">»</span> van Marcel Prévort.
-</p>
-<p>Hij had ondanks die ingewijdheid nooit begrepen, waarin dan toch die hoogere levenservaring
-en wijsheid van sommige zijner kennissen bestonden, wanneer ze om hun scharrelavontuurtjes
-<span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span>daarop in zijn bijzijn pochten: zij kenden de liefde! Jawel, hij begreep nu vaag,
-dat, als zij hem met recht groen mochten noemen op dat gebied, zij volkomen vreemdeling
-moesten wezen in ’t land van geheimenis waar hij nu binnentrad.…
-</p>
-<p>Frans had een heele poos in zijn wipstoel liggen mijmeren, toen het ophouden der pianomuziek
-binnen, hem als onwillekeurig naar zijn horloge deed grijpen. Half twaalf! Hij keek
-eens rond: geen sterveling om hem heen, en achter hem in de groote zaal was nog maar
-éen gaslamp aangelaten. Hij stond op. Kom, hij moest nu ook maar naar bed. Marta sliep
-zeker al rustig.…
-</p>
-<p>Door de half duistere veranda stapte hij, de twee glazen deuren voorbij, naar de deur
-der gang, die toegang gaf tot de breede trap.
-</p>
-<p>Hun kamer was op de eerste verdieping, no 3. Bijna geruischloos ging hij naar boven,
-langzaam, met gebogen hoofd, als telde hij bedachtzaam iedere schrede op de flauw
-verlichte mollige looper. Zijn hart bonsde, toen hij op ’t eerste portaal vlak vóor
-de deur stond met het zwarte cijfer op ’t wit-emailen plaatje. Daarbij, op de vloer,
-stonden twee kleine schoenen, die van Marta. Zot, dat hij zoo beefde! Dat hij er niet
-eens aan gedacht <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>had, dat Marta de deur wel kon gesloten hebben … Hij sloeg zijn hand aan de kruk.
-Nee, eerst zijn schoenen uitdoen. Hij draaide de knop om, zoo zacht als hij kon. Gelukkig,
-het slot was er niet op. Hij ging binnen, op zijn teenen, sloot de deur weer heel
-voorzichtig. Toen keek hij rond.
-</p>
-<p>In het zachte wazige schijnsel der gaslamp, die half neergedraaid was, zag de kamer
-er droomerig-vredig uit: frissche lichtkleurig-overtrokken stoeltjes, twee ledikanten
-met ouderwetsche frisch-getinte <i>lit-d’ange</i>-gordijnen—gele parketvloer, grijsblauw behang, waarop een paar fleurige aquarellen
-in ronde lijsten, aan weerskanten van een groote glazen deur, die op een balkon uitkwam,
-en waarover een donkerblauwe drapeering en daaronder lichtere valgordijnen; vlak tegenover
-de glazen deuren, rechts van de binnentredende, en dus tegen de wand tusschen de beide
-bedden, een sierlijke waschtafel met marmeren blad, aan de eene kant daarvan een kolossale
-verstelbare spiegel op een standaard, en aan de andere een spiegelkast. De gaslamp
-juist in ’t midden, overstolpt met blauwig matglas.
-</p>
-<p>Van de plek, waar de jonge man stond, kon hij in ’t eene bed zien. Dat was blijkbaar
-onaangeroerd. Hij luistert aandachtig: een geregelde ademhaling ruischt uit het andere
-bed, bij welks voeteneind <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>hij staat. Zacht schijnsel van licht valt door de dunne gordijnen en maakt die half-doorzichtig.
-De streeling van een fijne geur van vrouwelijke toilet-weelde doet hem nu eerst aan,
-doet hem sterker ademhalen. Met iets als een zucht treedt hij vooruit, en komt zoo
-in de ruimte tusschen de ledikanten: hij wil haar even zien, zooals ze daar rust,
-wil haar dan goeden nacht kussen met een lange liefkoozende blik. En dan terug, om
-zich vlug en geruischloos uit te kleeden achter zijn bed, en zich kalmpjes te rusten
-te leggen …
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e2365" title="Bron: Alshij">Als hij</span> vóor Marta’s bed is gekomen, blijft hij staan. Daar ligt ze met het zwarte lokkenkopje
-tegen ’t witte kussen, het halve bovenlijf boven ’t dek, de rechterhand er boven over.
-</p>
-<p>Ze houdt het gelaat naar hem toegekeerd, de oogleden met de lange zwarte gesloten
-wimpers, een flauwe glimlach op de dunne fijne lippen, met het doezel-lijntje van
-donshaartjes erop. Wat ziet ze er lief uit, en ongewoon in die omlijsting van wolkig
-witte kant in ’t wazig blauwe schemerlicht, in ’t groote witte bed!..
-</p>
-<p>Onweerstaanbaar aangetrokken komt Frans zachtkens een schrede nader. Hij wil zich
-vooroverbuigen en haar hand, die op het dek ligt, even aanraken met zijn lippen. Daar
-zal ze wel niet van wakker worden …
-<span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span></p>
-<p>Marta slaat de oogen op en lacht.
-</p>
-<p>«Dwaze jongen! Dacht je dat ik sliep? <i>Nu</i>, op deze avond?»
-</p>
-<p>Een oogenblik staat hij verbluft, als verbijsterd, gevangen door de zoete macht dier
-lieve stem, de innigheid van die blik.
-</p>
-<p>Dan overweldigt hem een groote teederheidsdrang. En zijn lippen zoeken haar mond.
-<span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch11.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e2385" title="Bron: X">XI</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Drie jaar later. De schemering begint te vallen op een avond in ’t laatst van September.
-Door de openstaande glazen deuren en de beide zijramen eveneens wijd-open, van het
-ruime, gezellige vertrek—de gemeenschappelijke studeerkamer van Frans en Marta—stroomt
-met het late licht een heerlijke avondkoelte.
-</p>
-<p>Van de plaats, waar Frans met over de borst gekruiste armen geleund staat tegen een
-der deurposten, op ’t bordesje, dat naar de tuin leidt, heeft hij een prachtig uitzicht:
-achter de haag, achter de groene weelde vóor hem, rijst het terrein glooiend tot zoover
-het oog reikt, en overal zijn ’t rijke wijngaarden—bruine aarde en donkere loofmassa’s,
-waartusschen de zwarte trossen gluren; in regelmatige gelederen rijen zich de stokken
-met hun bladerdek, als een leger van fantastische <span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span>monnikken in donkergroene pijen optrekkend in onafzienbare stoet. Links is de gezichteinder
-beperkt door de eerste huizenrijen der stad—eerst enkele villatjes met popperige tuintjes
-en veranda’s en balkons, daar in de verte blinkend en glanzend in het avondlicht als
-nieuw Neurenbergsch speelgoed. En vlak daarvoor korenvelden, waar de grond nu hel
-geel lijkt, doorstippeld met het oker der stoppels.
-</p>
-<p>Het is vredig rondom. Alleen het verre geratel van een enkele boerekar, of het gepuf
-van een voorbijsnellend treintje ginds bij de stad, waar een deel van de lijn flauw
-zichtbaar is in haar kromming, en een voetstap op het mulle zand vóor langs het huis,
-verder niets dan rust en verademing alom.
-</p>
-<p>Maar ’t zelfde tooneel van landelijke schoon, dat Frans op diezelfde plek zoo vaak
-geboeid heeft, heeft thans niet de minste bekoring voor hem.
-</p>
-<p>Hij kijkt zonder te zien, en de rust en vredigheid van buiten dringen niet in zijn
-gemoed door.
-</p>
-<p>’t Is zelfs, of hem die kalmte in de natuur na een wijle hindert; want hij verlaat
-zijn rustige houding, en begint met gebogen hoofd en de handen op de rug op het bordesje
-heen en weer te stappen. Nauwelijks heeft hij zoo driemaal de <span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span>breedte der kamer gemeten, of Marta’s stem klinkt van binnen.
-</p>
-<p>«Hè, Frans, wat loop je daar vervelend te ijsberen: je beneemt me mijn licht ook nog
-telkens … Zeg, heb je wat, heb je iets waarover je pikert?»
-</p>
-<p>«Ik, och niks … Maar, wat voer je uit?»
-</p>
-<p>Hij stapt naar binnen en kijkt over haar schouder «Brieven schrijven? O, ik zie ’t
-al: huishoudboekje. Zoo, zoo, klopt alles? Hm.»
-</p>
-<p>Ze kijkt hem lachend aan, met een spottrekje op haar lippen.
-</p>
-<p>«Je bent toch een bovenste beste huisvrouw. Wie had dat ooit gedacht? Nou ja, hou
-je nou maar stil: ik bedoel het goed. En dan zoo altijd dezelfde! Altijd diezelfde
-kalme bedaarde opgewektheid …» Hij kust haar en buigt daartoe haar hoofd achterover,
-terwijl hij achter haar staat. Ze blijft een poosje in deze houding hem aankijken,
-zonder iets te zeggen.
-</p>
-<p>«Waarom?»
-</p>
-<p>«Ik wou’s goed zien, hoe je gezicht stond.»
-</p>
-<p>«Zoo.»
-</p>
-<p>Marta draait zich om op haar lessenaar-stoeltje en, terwijl ze haar beide armen om
-Frans’ middel slaat, zet ze haar fysionomisch onderzoek voort.
-</p>
-<p>«Je voelt je niet gelukkig, Frans», zegt ze opeens.
-<span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span></p>
-<p>«Och, je zeurt.»
-</p>
-<p>«Waarom frons je dan je wenkbrauwen?»
-</p>
-<p>«Je doet ook zulke vreemde vragen!»
-</p>
-<p>«Ik vraag niet eens: ik maak een diagnose op. De uitdrukking van je oogen bevalt me
-niet.»
-</p>
-<p>«En? Wat constateer je?»
-</p>
-<p>«Gemoeds-aberratie en geheugen-verzwakking.»
-</p>
-<p>«Zeg maar gerust: gekrenkte geestvermogens! Jullie artsen is ’t toch om een vaagheid
-te doen.»
-</p>
-<p>«Nee, nee, in alle ernst.» Opstaande grijpt de jonge vrouw naar een wand-kalender,
-waarop een paar groote zwarte cijfers staan, en houdt hem die onder de neus. «Daar,
-kijk!»
-</p>
-<p>«Nou, wat zou dat? De 28ste, dat wist ik<span class="corr" id="xd31e2424" title="Bron: ?">!</span>»
-</p>
-<p>«En een week geleden, verleden Donderdag?»
-</p>
-<p>«De 21ste.»
-</p>
-<p>«Precies: onze trouwdag, Frans.»
-</p>
-<p>«O ja, dat’s waar …»
-</p>
-<p>«Je was ’t maar mooi vergeten.»
-</p>
-<p>«Och, je went zoo aan geluk … dat je de tijd niet meer gaat afmeten. Maar jij dan?»
-</p>
-<p>«<i>Ik</i> heb er wel degelijk aan gedacht. Maar, toen ik merkte dat ’t je ontging, wou ik er
-maar liever niet over spreken … ’t Was wel ànders verleden jaar, Frans, en twee jaar
-geleden … toen was ’t je eerste woord bij je morgenkus …»
-</p>
-<p>«Och, hecht je daar zóo aan?»
-<span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span></p>
-<p>«Zeker, Frans: waarom zouden wij onze trouwdag niet herdenken, evenals alle getrouwde
-menschen, als ze gelukkig zijn? Alle «fatsoenlijk» getrouwde menschen …»
-</p>
-<p>Frans antwoordt niet. Zij kijkt hem scherp aan.
-</p>
-<p>«Alweer die frons! Nee, Frans, je ziet er bezorgd uit. Al een heele tijd merk ik dat.
-Je lijkt ouder dan vroeger: vijf jaar ouder dan … voor kort nog.»
-</p>
-<p>«Nou ja, ik draag nu een baard.»
-</p>
-<p>«Die droeg je twee jaar geleden ook al. Nee, je voorhoofd, je oogen, Frans … Kom.»
-En meteen neemt ze zijn eene arm. «Ga maar’s met me mee, daar op de sofa. Laten we
-weer ’s op ons oude plekje zitten.»
-</p>
-<p>Frans laat zich leiden, en ze zetten zich naast elkaar, hij in de hoek bij ’t raam,
-zij meer naar binnen. Ze hebben zoo honderden malen naast elkaar gezeten in ’t dommelig
-vooravond-uurtje, wanneer zooals nu de kleine jongen naar bed was.
-</p>
-<p>De jonge man grijpt haar hand en streelt die op afgetrokken wijze.
-</p>
-<p>«Ik ben tevreden, Frans», hervat Marta na een kort zwijgen, «als ik denk aan al wat
-we in deze drie jaar doorleefd hebben, heb ik reden tot dankbaarheid. Ook aan jou<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>»
-</p>
-<p>«Aan mij?»
-<span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span></p>
-<p>«Ja zeker. Je hebt je woord gehouden tegenover mijn jongen. Wat heeft dat kind zich
-aan je gehecht! Ik ben soms jaloersch, wil je dat wel gelooven?»
-</p>
-<p>Hij slaat zijn arm om Marta’s middel. Haar donkere kijkers zeggen hem in hun opslag,
-dat hij dat al eerder had moeten doen.
-</p>
-<p>«Och praat me daar nu maar niet over. Ik hoû van de jongen: anders zou ik zeker niet
-zoo … aardig tegen hem zijn. Heelemaal geen verdienste dus. <i lang="fr">C’est mon bon plaisir, voilà tout!</i>»
-</p>
-<p>«Weet je nog», valt de jonge vrouw weer in na enkele sekonden zwaar van onbestemde
-gedachten, als <span class="sic">warend</span> tusschen hen beiden, «hoe we bijna ons vertrek hierheen uitgesteld hadden om die
-ongelukkige akte van eerbied?»
-</p>
-<p>«Hm,<span id="xd31e2469"></span> ja, bijna … Jij woû met alle geweld je zin doorzetten.»
-</p>
-<p>«En jij de jouwe.»
-</p>
-<p>«Maar <i>ik</i> heb toegegeven.» Frans zucht.
-</p>
-<p>«Een fraaie eerbied<span id="xd31e2478"></span>, die je met zoo’n akte van eerbied te kennen geeft!<span id="xd31e2480"></span> Je dwingt iemand—je vader <i>nota bene</i>—en dan nog van eerbied te spreken …»
-</p>
-<p>«Een term, zooals zooveel in ’t recht. Een formaliteit … He nee, ’t spijt me nu toch,
-dat we mijn vader toen niet op die manier …»
-<span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span></p>
-<p>«Kom, Frans, laten we daarover nu niet weer beginnen. Je weet, hoe ik daarover denk.
-En dacht. En je hebt me immers gelijk gegeven. Je weet evengoed als ik, waarom ik
-daar niet in kon berusten.»
-</p>
-<p>«Jawel, kieschheid tegenover mijn vader, ook tegenover moeder. En dan jouw trots …»
-</p>
-<p>«Fierheid wil je zeggen. Frans. Hoe kon ik nu ooit goed vinden, dat je vader gedwongen
-werd, zijn toestemming te geven voor een huwelijk van mij met zijn zoon: dat ik dus
-met <i>dwang</i> in zijn familie kwam? Dat zou ’t toch feitelijk wezen. En dan tegenover je ouders,
-je moeder vooral. Die verdiende toch niet, dat haar zoon schande werd aangedaan …
-schande in haar oogen tenminste.»
-</p>
-<p>«Och, overdreven! Bovendien, is ’t nu zooveel beter?» Als onwillekeurig heeft Frans
-zijn arm losgemaakt van Marta’s middel.
-</p>
-<p>Met groote bezorgdheid kijkt zij hem aan: alweer die rimpels, die sombere trek.
-</p>
-<p>«Frans, begin je spijt te krijgen?» zegt ze. Een vage angst komt nu bij haar boven.
-Toen ze kort te voren sprak van zijn geluk was die angst er niet: ze schertste toen.
-</p>
-<p>«Och Marta, je begrijpt me verkeerd. Spijt! Wat ’n onzin! Nee, ik bedoel niet anders,
-dan dat je moeder onze tegenwoordige … manier <span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span>van samenleven als nòg grooter schande beschouwt.»
-</p>
-<p>’t Laatste was er als met een ruk uitgestooten. De trek van gemelijkheid en ergernis
-is er op Frans’ gezicht niet beter op geworden. Hij staart nu recht vóor zich uit,
-als zàg hij ’t voorwerp van zijn bezorgdheid daar tastbaar vóor zich liggen.
-</p>
-<p>«Nu ja, goed, maar nu rekent ze mij tenminste niet tot de familie …» Haar toon verraadt
-een zekere ongemakkelijkheid, die ze moeite doet te onderdrukken. «En je vader … die
-beschouwt ons huwelijk als een concubinaat, als een «liaison»… waar heel gauw … of
-ten minste te eeniger tijd een einde aan moet komen.»
-</p>
-<p>«Spreek me niet over mijn vader. Wat ik je bidden mag, Marta! Mijn bloed kookt nog!
-Hè, als ik aan ons afscheid denk … Die arme moeder!»
-</p>
-<p>Frans laat het hoofd zinken.
-</p>
-<p>«Kom, Frans, wat doe je vreemd! Zooeven ook al, toen je zoo heen en weer liep op ’t
-bordes … Wat is er toch?»
-</p>
-<p>De ander staat driftig op.
-</p>
-<p>«Och, er is iets … niets van belang … of tenminste … niets waarover we hoeven te praten …
-’t Geeft toch niets … geen mier …»
-</p>
-<p>Met de handen in zijn broekzakken, eenigszins wijdbeens en ’t hoofd omhoog gewipt
-met booze onderlip, stijfgesloten, als weerhoudend een drang <span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span>van wilde woorden en met bijna gesloten oogen staart de jonge man naar buiten, door
-de open deuren
-</p>
-<p>De kamer is bij gedeelten oranjerood verlicht: de westelijke hemel, recht vóor ’t
-bordes, is nu éen gloed al gloed.
-</p>
-<p>Waar Marta zit heerscht reeds een halfdonker. De volle baard van Frans lijkt, waar
-hij staat, veel heller blond, nu ’t zonlicht erop schijnt. Zijn mannelijk profiel
-komt scherp uit. Zij ziet iets nieuws aan hem, iets ongewoons, en haar angst jaagt
-haar op. Ze legt haar hand op zijn schouder.
-</p>
-<p>«Zeg, Frans, wat is dát nou? Je hebt iets dat je hindert … dat je naar maakt, en je
-zegt ’t mij niet: heb ik je vertrouwen dan verloren?»
-</p>
-<p>Er is iets als een snik in de angstige vleiing van die welbekende lieve stem. Hij
-vat haar hartstochtelijk om haar middel en trekt haar ranke lichaam naar zich toe.
-En hij ziet, dat er een vochtglans blinkt in haar vragende groote oogen.
-</p>
-<p>«Mijn vertrouwen niet meer? Mijn liefste, liefste lieveling! Mijn alles! ’t Is juist
-omdat ik je zoo liefheb, dat ik me soms zoo naar maak om … om die kleinigheden …»
-</p>
-<p>«Och, je bedoelt zeker dat geval met … onze jongen.»
-</p>
-<p>«Dat ook. Je wil immers zeggen, toen hij huilend thuiskwam van school?»
-<span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span></p>
-<p>Marta dacht aan een gebeurtenis, die een paar maanden geleden was voorgevallen<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> Een paar kinderen van de bewaarschool hadden de kleine Bram voor «hoerekind» uitgescholden.
-Frans had het zich nogal aangetrokken, was naar de juffrouw, de directrice gegaan.
-De kinderen waren gestraft. Zij had gedacht, dat hij de zaak veel te hoog opnam; had
-zelf erom gelachen, en zijn ergernis niet de moeite waard gevonden. ’t Kind was op
-een andere bewaarschool gedaan.
-</p>
-<p>Nu schrijnde de herinnering.
-</p>
-<p>«Maar Frans, denk je daar nu nóg aan?» zegt ze luchtiger dan ze meent. «Kinderen van
-vijf of zes jaar!» «Zooals de ouden zongen, zoo piepen de jongen: zelf begrepen die
-kinderen immers niet wat ze zeiden.»
-</p>
-<p>«’t Ging van de ouders uit, natuurlijk … Maar die kinderen wisten toch heel goed,
-dat het een scheldwoord was. Och maar, was ’t dat alleen maar.… Trouwens, we konden
-al die dingen verwachten, we wisten dat ons leven een strijd zou wezen. Ik dacht,
-dat je je over die nietigheid allang heengezet hadt. Evenals ik. Laat jij nu al de
-moed zinken? We lijden om ons idee, Frans. ’t Is er immers niet minder mooi om.»
-</p>
-<p>«Mooi, mooi … maar we hadden die narigheden kunnen vermijden.….»
-<span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span></p>
-<p>Marta laat het hoofd zinken en antwoordt niet. Er is een bittere trek op haar gezichtje
-gekomen, en ’t staat even in de harde plooi. Eén sekonde ook maar, dan verzacht haar
-gansche wezen even plotseling. Frans heeft de verandering niet kunnen waarnemen—hij
-staat half afgewend en Marta zit in de doezelige schemering—maar hij hoort haar stem
-de streelend-mollig-diepe toon aannemen: ’t alt-geluid van haar innigheid, dat hij
-zoo liefheeft, dat hem steeds dezelfde warmte in ’t gemoed wekt.
-</p>
-<p>«Maar je zegt me niet alles. Frans. Is er weer wat nieuws.… een nieuwe ervaring op
-dat gebied?»
-</p>
-<p>«Als je ’t dan met alle geweld weten wil, ja.»
-</p>
-<p>Mismoedig haalt hij zijn zakportefeuille voor den dag, zoekt met gefronste wenkbrauwen
-en driftige vingerbewegingen, haalt er een brief uit.
-</p>
-<p>«Daar, lees. Ik had er jou anders liever buiten gehouden.»
-</p>
-<p>Hij spreekt met een soort afgebeten onvriendelijkheid, ondanks de in zijn gemoed gewekte
-troostbehoefte.
-</p>
-<p>Marta let er niet op. Met de brief in de hand gaat ze naast haar vriend staan, en
-leest gretig. En Frans ziet, hoe haar koonen onder ’t lezen gaan gloeien en haar oogen
-versomberen.
-<span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span></p>
-<p>«Hè, wat ’n kleinzieligheid!» roept ze «Wat ’n afschuwelijke bekrompenheid!»
-</p>
-<p>«Ja.….» En Frans haalt de schouders op.
-</p>
-<p>«En laat je ’t er bij?»
-</p>
-<p>«Wat wil je, dat ik doen zal? Ik kan die menschen toch niet gaan bekeeren?»
-</p>
-<p>De jonge vrouw kan haar oogen nog niet goed gelooven: ze kijkt het schriftuur nog
-eens in. Dan blijft ze even in gedachten. «Maar, Frans, zou je denken, dat het <i>daarom</i> was?» begint ze weer.
-</p>
-<p>«Wel, natuurlijk. Waarom anders! Ik had zooveel gebouwd op die medewerking! Onze jonge
-vereeniging was zoo mooi op touw gezet. Jouw illuzie, van ouds al.… Weet je niet,
-dat je me vroeger in onze vriendschapstijd, zoo dikwijls daarover gesproken hebt?
-Dat je toen zoo vaak je ergernis geuit hebt over de slechte verloskundige hulp, die
-vrouwen uit de werkmans-stand krijgen, en over de erbarmelijke hygiënische toestanden
-in hun huishoudens?» Marta ziet hem met groote aandachtsoogen aan en knikt even. «Ik
-was zoo trotsch op ons geesteskind! Ik had er ’t mijne ook toe gedaan: dat goedkoop
-rechtskundig advies aan de werklui, die als leden waren toegetreden. Dat was ook zoo
-iets goeds.… En nu.…»
-</p>
-<p>«Nou ja, Frans, éen zoo’n donatrice, die zich terugtrekt.…»
-<span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span></p>
-<p>Zonder te antwoorden haalt Frans twee andere brieven uit de portefeuille, die hij
-in de hand was blijven houden.
-</p>
-<p>«Daar, nog twee donateurs deze keer. Als dat zoo voortgaat … sterft onze vereeniging
-aan verval van krachten … En dat na … laat me’s kijken … zeven maanden levens.»
-</p>
-<p>Zenuwachtig woelt hij door zijn baard, nu en dan een blik slaande naar de lezende
-naast hem.
-</p>
-<p>«Ja, ik zie ’t», zegt deze, zonder ’t hoofd op te heffen. «Deze hier is nog erger …
-En wat ’n brutaliteit, om zich zoo uit te drukken. <i lang="de">Eigentumliche Verhältnisse worin Sie leben … können ehrsamen Arbeiterfamilien schwerlich
-zum Vorbild dienen.</i> Dat is eenvoudig idioot! En deze … jawel, kort en bondig, maar tusschen de regels
-hetzelfde liedje. Och dat fatsoen, dat fatsoen! ’t Is een misselijke komedie.»
-</p>
-<p>Ze geeft de brieven terug, en zet zich moedeloos op een stoel. Frans blijft zwijgen,
-en stapt, nu met de linkerhand aan zijn baard, in het studeervertrek heen en weer.
-</p>
-<p>«Wat wil je nu doen?» vraagt de ander, als hij weer vlak vóor haar is gekomen.
-</p>
-<p>«Niets. Berusten. Er is eenvoudig niet anders op.»
-</p>
-<p>«Doe nog moeite bij anderen. Kom, je hebt nog vrienden genoeg.» Dan zwijgen beiden.
-<span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>Pijnlijk hangt de stilte om hen. De avondschaduwen vallen dichter en dichter, verdoezelend
-en vervagend wat in ’t vertrek nog zichtbaar is. De wingerd, weelderig neerrankend
-van ’t bordes-afdakje, lijkt nu zwarte kant tegen ’t karmozijn en vlammenrood van
-’t westen.
-</p>
-<p>Marta zucht. Frans is op ’t bordes gaan staan, en leunt in zijn vorige houding tegen
-een deurpost. Marta’s zwaar zuchten doet hem opkijken. Hij ziet haar aan, trekt dan
-zijn wenkbrauwen hoog op, snuift met een snikgeluidje, en zucht dan ook diep. ’t Fluiten
-van een voorbijgaande trein—ginds bij de stad—snerpt fijn-fel door de stilte. Dan
-’t rommelend gerol der wagens als een verre zwakke donder, nog éen langgerekte woest-brutale
-nagalm van de stoomfluit, en dan een dof geruisch, dat plotseling ophoudt. En weer
-stilte.
-</p>
-<p>«De trein van half zeven!» zegt Marta. «Zeg, hoe laat verwacht je die lui hier?»
-</p>
-<p>«De leden van ons bestuur, wil je zeggen? Goed, dat ik er aan denk … Die kunnen straks
-hier zijn … over een half uurtje.» Meteen gaat de jonge man naar zijn schrijftafel,
-en ordent er ’t een en ander. Marta slaat hem van haar plaats gade.
-</p>
-<p>«Ik vind ’t toch niet aardig van je<span id="xd31e2576"></span>, dat je me die brieven niet eerder hebt laten zien,<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> hervat ze.
-<span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span></p>
-<p>«Die eene was al bijna een maand oud … Waarom heb je dat gedaan?»
-</p>
-<p>«Och, ik weet ’t niet … Je zou er toch van hooren. Vandaag.»
-</p>
-<p>«Had je die brieven dan niet eerder moeten overleggen? Onze secretaris en onze penningmeester.»
-</p>
-<p>«Eigenlijk wel.» Frans blijft scharrelen in zijn papieren, met zijn gedachten er half
-bij. «Och maar … kwade tijding komt immers altijd bij tijds genoeg. En ze waren bovendien
-aan mij persoonlijk gericht. Ik zal ze straks wel overleggen.»
-</p>
-<p>«Ik ben wel benieuwd, wat ze er van zeggen zullen» gaat de ander na eenige oogenblikken
-voort. «Ze zullen natuurlijk verontwaardigd zijn.»
-</p>
-<p>Zonder om te zien, haalt Frans de schouders op.
-</p>
-<p>«Ik wil ’t hopen» zegt hij. «Misschien wel …»
-</p>
-<p>«Och, waar denk je aan? Ze kennen immers allen onze verhouding.»
-</p>
-<p>«Ik heb er nooit over gesproken.» De papieren op de schrijftafel schijnen in orde
-te wezen, en Frans heeft zich naar zijn vrouw gewend. Zijn toon heeft iets troosteloos-onverschilligs.
-«Behalve tegen die twee … Dr. Kegel en zijn vrouw», vervolgt hij.
-</p>
-<p>«Maar, Frans! De menschen wèten ’t toch!… Hoe komen de ouders van die kinderen er
-dan aan, je weet wel?»
-<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p>
-<p>«God mag ’t weten! <i>Ik</i> hang ’t de lui niet aan de neus. Of vind jij soms, dat ik daar zooveel mogelijk bekendheid
-aan geven moet!»
-</p>
-<p>«Kom, wees nu niet zoo knorrig … Dat bedoel ik natuurlijk niet. Maar je kon toch …»
-</p>
-<p>«Marta, neem me niet kwalijk: je zeurt daar al heel vreemd.»
-</p>
-<p>’t Klinkt nog kregeliger dan te voren. Marta gaat naar hem toe, en zegt op verdrietige,
-maar liefvleiende toon:
-</p>
-<p>«Wees nu niet boos, Frans.» Doch ’t bruist en woelt te veel in zijn gemoed, om vriendelijk
-terug te zijn. Een eigenaardige tegenstrijdigheid in ’t menschelijk gevoelsleven maakt,
-dat hij, innerlijk getroffen en geroerd door Marta’s neerslachtig, haast smartelijk
-klinkende woorden, er toch een prikkel in vindt om nòg knorriger te doen.
-</p>
-<p>«Nee maar, hoe kun je nu toch zoo gek over die dingen denken?!» antwoordt hij heftig.
-«Denk je dan, dat gewone getrouwde menschen met hun trouw-akte op hun borst gespeld
-rondloopen! En dat zou nog makkelijker gaan dan aan iedereen te gaan vertellen: «Zeg
-weet je wel, hoe ik met mijn vrouw leef? In vrije liefde.» En, als verlegen met zijn
-houding, kijkt de jonge man weer naar de papieren van zijn schrijftafel, en verlegt
-een portefeuille.
-<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span></p>
-<p>«Je hebt gelijk» zegt ze. Dan kijkt ze rond in ’t vertrek, waar ’t nu bijna donker
-is, en doet een paar schreden. Ze vindt een houten paardje op de grond bij de deur.
-Ze raapt het op en zucht.
-</p>
-<p>«Ik ga even naar de kleine vent zien … We hebben nog wat tijd, he?»
-</p>
-<p>Frans kijkt zwijgend op zijn horloge, dan naar de klok op de schoorsteen. Maar hij
-kan de wijzers niet goed meer onderscheiden van de plaats waar hij staat, en hij knikt
-even met driftige knik.
-</p>
-<p>Als Marta heengaat met een «Ik ga me meteen kleeden», volgt haar zijn blik, als gedachteloos.
-Dan gaat hij zitten, en steunt het hoofd op beide handen, leunend op het blad van
-zijn schrijftafel.
-<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch12.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e2616" title="Bron: XI">XII</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Een stevige klop aan de deur doet de jonge advokaat opschrikken uit zijn mijmering.
-Hij strijkt haastig met de eene hand door zijn haar, verschikt zijn dasje.
-</p>
-<p>«Binnen!» roept hij.
-</p>
-<p>«Stoor ik?» zegt een forsche zware stem. «Ik ben maar zoo boven gekomen … Zoo, zit
-je hier nog te schemeren?»
-</p>
-<p>Frans staat verward op en stamelt verlegen:
-</p>
-<p>«Och ja.» Hij kan nauwelijks zijn woorden vinden, nu hij Duitsch moet spreken. «Dat
-is niets, hoor … Je bent alleen wat vroeg voor onze vergadering … Komt je vrouw niet?
-Maar ga zitten.»
-</p>
-<p>«Zeker, stellig … ik ga weer weg: ik kom alleen ’s kijken. Ik kom zoo regelrecht van
-een patiënt. Ik dacht: ik zal onderweg even aanloopen. Ik moest toch langs je huis,
-en ik wou weten, of onze vergadering nog doorging.»
-<span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span></p>
-<p>«Doorging? Waarom niet? Je hadt toch kennis gekregen?»
-</p>
-<p>«Jawel, maar …»
-</p>
-<p>Frans heeft intusschen de lamp aangestoken, en in haar licht neemt de stoere bezoeker—een
-veertiger, met een mooie volle goudblonde baard, echt type van de krachtige openhartige
-Germaan—de jonge man nauwkeurig op.
-</p>
-<p>«Je bent niet normaal, kerel», vervolgt hij. «Dat merkte ik <span class="corr" id="xd31e2632" title="Bron: eergisten">eergisteren</span> al, toen ik je tegenkwam in ’t park.»
-</p>
-<p>Kwazie vroolijk antwoordt de ander:
-</p>
-<p>«Och jullie doktoren!… Ik slaap wat slecht, dat’s alles.»
-</p>
-<p>De ander schudt het hoofd. Zijn sympathieke trouwe oogen kijken meewarig en ernstig.
-</p>
-<p>«Mijn beste Jensen, dat is een kwaad teeken», hervat hij.
-</p>
-<p>Frans antwoordt niet dadelijk, maar draait verlegen aan zijn snor. «Och», zegt hij
-eindelijk, met schouderschok en afgewende oogen. «Wat kan ik eraan doen?»
-</p>
-<p>«Alles, als je maar wilt.»
-</p>
-<p>En de stoere Dr. Kegel legt zijn groote hand op Frans’ schouder: «Kom, kerel», zegt
-hij gemoedelijk. «Jij trekt je de wereldsche zaken veel te veel aan. Ik zag ’t immers
-zooeven weer.»
-<span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span></p>
-<p>«Wat keek je moedeloos! Mag ik ronduit spreken?»
-</p>
-<p>«Ga je gang» klinkt het somber terug.
-</p>
-<p>Dr Kegel werpt een vluchtige blik naar de deur, die naar binnen leidt.
-</p>
-<p>«Je vrouw is zich misschien gaan kleeden?»
-</p>
-<p>Frans knikt.
-</p>
-<p>«Nu dan, je stoort je te veel aan de menschen, mijn waarde heer. Je maakt je ellendig
-over nietigheden. Ik zeg: <i lang="fr">fais ce que dois advienne que pourra.</i>»
-</p>
-<p>De brave medicus had in zijn jonge jaren de Fransche veldtocht meegemaakt, en haalde
-graag zijn kennis van Fransche spreekwijzen voor den dag, vooral in ’t bijzijn van
-menschen, die evenals deze vriend, er verstand van konden hebben. Maar ’t was of hij
-besefte, dat zijn uitspraak het goed verstaan min of meer in de weg zat; want hij
-gaf er de vertaling in zijn moederspraak steeds bij:
-</p>
-<p>«Doe je plicht en laat de menschen leuteren! Je hebt immers niets op je geweten.»
-</p>
-<p>«Ik zou meenen van niet …» antwoordt de jonge man nog steeds somber.
-</p>
-<p>«Welnou!»
-</p>
-<p>«Och, Kerel, je weet lang niet alles.»
-</p>
-<p>«’t Is natuurlijk weer de oude historie: je huwelijk. <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>Maar dacht je nou, dat de menschen hier … och, verbeelding, verbeelding, zeg ik je.»
-</p>
-<p>Frans staat driftig op.
-</p>
-<p>«Nu ik zeg je dat het geen verbeelding is, om de donder geen verbeelding!»
-</p>
-<p>«Hoû je maar kalm, hoû je maar kalm. Vertel me nu ’s geregeld. We hebben nog de tijd.
-Lucht je <span class="corr" id="xd31e2669" title="Bron: hart’s">hart ’s</span>»
-</p>
-<p>De bezadigde gemoedelijke toon van de dokter doet Frans wonder kalmeerend aan. Hij
-zet zich weer neer, en, op gedempte toon sprekend, en telkens afbrekend, antwoordt
-hij: «Laat Marta ons niet hooren: ze is daar in haar kamer. ’t Is zoo’n lamme geschiedenis—’t
-Hindert me al zoo lang—al heel, heel lang.—Ons geluk wordt erdoor bedreigd—En ik heb
-Marta nog niet van alles op de hoogte gesteld—Arme lieveling!—Ze is zoo weinig kwaaddenkend:
-ze houdt iedereen voor even waarheidlievend en recht-door-zee als ze zelf is!»
-</p>
-<p>Dr. Kegel knikt goedig, geheel aandacht.
-</p>
-<p>«Je weet, sinds mijn promotie—nu voor anderhalf jaar—heb ik telkens getracht, mijn
-weg te banen in de journalistiek. Maar wat ’n resultaat!»
-</p>
-<p>«Ik heb toch wel wat van je gelezen! Wat goeds …»
-</p>
-<p>«Nou ja, een enkel artikel … Dat hebben ze <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>genomen, omdat het goed was,.. wat dondersteen. Maar wat zou dat nóg? Aan een redactie
-woûen ze me niet hebben. Bij ons ééne liberale blad hier was ’t eerst gelukt. Ik was
-al aangenomen, maar ik had het voor Marta geheim gehouden … Jawel, hoor! toen ik me
-kwam aanmelden—bezwaren. Op mijn aandringen kwam eindelijk de aap uit de mouw: mijn
-huiselijke verhouding—wie daar gestookt had, is mij een raadsel …»
-</p>
-<p>Frans kijkt na zijn verhaal zwijgend vóor zich, en trommelt kwazie onverschillig op
-de tafel.
-</p>
-<p>«Wel, kerel, daar heb je me nooit iets van verteld.»
-</p>
-<p>«Och!» En de jonge advokaat heft beide handen op, met een bitter lachje, hij heeft
-wel meer en ergers voor zich gehouden, voor Marta zelfs …
-</p>
-<p>«En wat zei de vent ook wel … die hoofdredacteur?»
-</p>
-<p>«Zijn heele toon was anders dan te voren. Dat noemt zich «<span lang="de">freisinnig</span>». De zinnen van die kerel zijn al even vrij als zijn kop in zijn hooge boord!»
-</p>
-<p>«Hò, hò, hò!» klinkt het hol en goedig deelnemend uit Kuno Kegel’s stoere borstkas.
-</p>
-<p>«Hij wees me onuitstaanbaar kalm en deftig op een artikeltje in een ander blad, waarin
-onze vereeniging besproken werd: allerlei hatelijke toespelingen.—Op de oprichters,—op
-Marta en <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>mij, dat vat je … Ik had de knul wel kunnen vermorzelen …»
-</p>
-<p>Frans kon weer niet stoelvast blijven. Met gebalde vuisten stapt hij driftig op en
-neer<span class="corr" id="xd31e2698" title="Bron: ,">.</span>
-</p>
-<p>«Joa, joa», bromt de ander met volkomen instemming.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e2703" title="Bron: »">«</span>En zoo gaat het telkens.—Met allerlei dingen. Allerlei kleinigheden—Menschen willen
-me niet meer kennen …»
-</p>
-<p>«Nee, maar dat is toch stellig verbeelding, ik moet je eerlijk zeggen, dat ik daar
-nog nooit wat van gemerkt heb.<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>«Jij niet … nou ja! Wat zou jij daarvan zien! Ze weten wel dat je een vriend van me
-bent<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> ’t <i>Is</i> zoo, ik verbeeld me niets, geloof me. Ze doen, alsof ze me niet zien, wanneer ik
-ze tegenkom.»
-</p>
-<p>«Och kom.. wie bij voorbeeld?»
-</p>
-<p>«De vrouw van Förster onlangs.»
-</p>
-<p>Dr. Kegels rechterhand, evenals zijn linker op zijn schoot rustend, wipt even op en
-geeft een tikje met de volle breedte op zijn dij, en een achterwaartsche ruk van zijn
-hoofd maakt een deel van zijn stierenhals zichtbaar onder de boord.
-</p>
-<p>«Ja, ik mocht haar zoo graag. En Marta ook. Ze komt niet meer sinds een paar maanden.
-Marta gelooft, dat ze ’t druk heeft, ff..»
-<span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span></p>
-<p>«Ongelooflijk», mompelt de medicus. «Ongehoord<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>»
-</p>
-<p>«Ja», hervat Frans zuchtend en even stilstaand om een lange liniaal van zijn schrijftafel
-op te nemen, waarmee hij zijn woorden onderstreepen kan: zoo leidt hij meteen wat
-van zijn heftigheid en drift af. «En dat is nu een verlichte hoogbeschaafde vrouw.…
-Doet aan vrouwenbeweging. God beter ’t! Bij haar ook al pure beweging, anders niet!—Van
-mijn vrienden in Amsterdam hoor ik ook niets meer.… Dat alles zou nog zoo erg niet
-wezen—als ik wist, dat ons geluk—’t mijne en dat van Marta er niet door bedreigd werd.»
-</p>
-<p>Hij zwijgt enkele oogenblikken, staat stil en strijkt eens met de linkerhand door
-zijn haar en langs zijn eene wang. Dan hervat hij op dezelfde doffe neerslachtige
-toon, en alsof hij hardop denkt:
-</p>
-<p>«Geluk zonder stoffelijke welvaart.… is dat op den duur wel mogelijk? En dan ’t besef,
-dat ik bijna heelemaal afhankelijk ben van ’t beetje inkomen, dat Marta van haar praktijk
-en van haar zelve heeft! Ik verdien zoo weinig.…»
-</p>
-<p>Beiden zwijgen nu, de bezoeker omdat hij kalm den ander wil laten uitspreken, hem
-wil waarnemen ook in de uiting van zijn leed, Frans omdat de bekentenis van zijn onmacht
-en afhankelijkheid hem neerdrukt. Doch met een ruk van zijn <span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span>hoofd opwaarts, als een zwemmer die een golf over zich heen laat gaan, en een schokzwaaitje
-met zijn liniaal onttrekt de jonge man zich plotseling aan zijn staat van gedruktheid.
-</p>
-<p>«Maar wat ’n onzin, dat ik me zoo laat ontmoedigen, vin’ je niet? Ze moesten het eens
-zien, mijn vijanden in ’t lieve vaderland en hier mijn preutsche beoordeelaars: wat
-zouden ze in hun vuistje lachen!» En op temerige toon vervolgt Frans: «Zie je, Gods
-zegen kan niet rusten op zulk een verbintenis. Nu, ik zal hun toonen, dat een andere
-zegen niet uitblijft—die van mijn arbeid—van mijn wil tot het goede.»
-</p>
-<p>«Dat mag ik hooren!» valt Dr<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> Kegel in. «Je hebt immers een heldere kop—een <span class="corr" id="xd31e2739" title="Bron: prachtstel">pracht stel</span> hersens. Ja, ja, dat meen ik—En je hebt een hart als goud—fijn gevoel. En een lieve
-beste vrouw—niet te vergeten, Jensen!—een vrouw, die je begrijpt en die je waardeert.
-We hebben van die heldere koppen en zulke rijke gemoederen noodig voor de maatschappij,
-beste kerel. Om voor ’t gros te denken en te voelen. Je droom om deze oude maatschappij
-’s wat te helpen verjongen door je geschrijf.… je artikelen.… <i>enfin</i> je woord, je denkbeelden, kan nog eenmaal werkelijkheid worden. Geloof daar toch
-in, beste kerel.»
-<span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span></p>
-<p>Dr. Kegel’s gezicht straalt van kameraadschappelijke hartelijkheid, en van voldoening
-over zijn toespraakje.
-</p>
-<p>«Och, daar geloof ik ook wel in», antwoordt de jonge advokaat, onwillekeurig glimlachend
-om de welsprekendheid van zijn vriend. Dan hervat hij zijn onrustig gedraai om en
-bij hem, heftig gesticuleerend onder ’t spreken:
-</p>
-<p>«Studies over de toestand van de vrouw—’t huwelijk, de liefde—eeuwig belangwekkende
-vraagstukken voor ’t menschdom, niet?—ik zal ze de wereld inslingeren als bliksemstralen,
-die de duffe bedompte atmosfeer zullen reinigen. Strijd tegen domheid en bijgeloof!
-En ’t veroverde zal ook ons ten goede komen. Ik zàl niet ondergaan in die strijd:
-ik zal zegevieren trots alles. Trots de God der dommen, die in fatsoen en bekrompenheid
-wil gediend worden! Tegenover hem stel ik de God, die in mij leeft, de God der Martelaren
-van de gedachte, van het Genie: de God die de denkers voorlicht en de kunstenaars
-bezielt.—Dezelfde die glansde in de stralenkrans om Christus’ hoofd. Christus! O wat
-is er ’n onrecht in zijn naam gepleegd! Wat ’n miskenning van ’t goddelijke in hem
-door hem te vereeren als een onbegrepen bombastische tooneelgod. Door hem uit te dossen
-in een goddelijkheid <span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span>van klatergoud! Verlossing door de Liefde: hoe eenvoudig, en toch hoe zot verduisterd
-en vermoeilijkt door onze theologen!
-</p>
-<p>«Onze Farizeeërs en schriftgeleerden … O wat zouden ze hem honen, omdat hij niet «christelijk»
-zou handelen, als hij weer’s op aarde kwam, Christus zelf! Omdat hij niet rechtzinnig
-zou wezen, niet fatsoenlijk …» En, op-eens een andere toon aannemend, vervolgt Frans
-met een zucht: «Kom, ’t zal tijd worden voor onze vergadering.» Meteen raadpleegt
-hij zijn horloge, gaat naar de deur, die naar de kamer ernaast leidt, en roept daar
-zacht: «Marta, ben je haast klaar?»
-</p>
-<p>«Ja, ja, ik kom, hoor», klinkt het van de andere kant der deur terug.
-</p>
-<p>«Ik ben benieuwd wat het geven zal, straks als die brieven overgelegd worden … Marta
-is zoo gerust.»
-</p>
-<p>Dr. Kegel, die hem stil heeft laten begaan, staat nu van zijn stoel op.
-</p>
-<p>«Zeg, Jensen», zegt hij ernstig. «Je bent veel te opgewonden. Ik ga mijn vrouw zeggen,
-dat er geen vergadering is vanavond. Jij komt straks met jouw vrouw bij ons, hoor.
-We zullen je wel opkalefateren. <i lang="fr">C’est confenu, eh?</i> Afgesproken?»
-</p>
-<p>Maar Frans wil er niet van hooren.
-</p>
-<p>«Geen kwestie van. Ik ben kalm. Blijf jij nu <span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span>maar hier. Je vrouw komt wel alleen: ’t is immers vlak bij. Heusch, mijn waarde, ik
-kan daar niet meer af: je zult straks wel merken waarom.»
-</p>
-<p>«Nu, in vredesnaam dan … Maar ik ga toch maar even Dora halen. Tot straks.»
-</p>
-<p>De deur sluit zich achter hem; doch een oogenblik later verschijnt ’s dokters mooie
-Germanen-kop weer:
-</p>
-<p>«Vertel maar niks aan je vrouw, zeg Jensen.»
-</p>
-<p>De ander schudt het hoofd, met een uitdrukking op zijn gezicht, als wilde hij zeggen:
-«Wat zou dat nòg?» Dan gaat hij naar een <span class="corr" id="xd31e2771" title="Bron: hangkas">hangkast</span>, en verwisselt haastig zijn huisjasje tegen een oude «gekleede.»
-<span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch13" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch13.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e2778" title="Bron: XI">XIII</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Nauwelijks is Dr. Kegel vertrokken, of Marta komt weer in de studeerkamer. Haar koonen
-gloeien, ondanks de verfrissching, die ze in een koele wassching gezocht heeft. Ze
-heeft nu een donkerbruin reform-pakje met groote witkanten kraag aan, dat haar lenige
-maar ranke, haast tengere bouw goed doet uitkomen. Ze kijkt vroolijk uit haar donkere
-groote fluweel-oogen, doet ook opgewekt in stem en gebaar. Toch zou een fijn opmerker
-zekere onrust bespeurd hebben, zich openbarend in iets overdrevens en gewilds in haar
-vroolijkheid. Frans ontvangt haar met een glimlach, nog staande bij de kast.
-</p>
-<p>«Is ’t al zoo laat?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> zegt ze. <span class="corr" id="xd31e2786" title="Niet in bron">«</span>Wat dunkt je? Die tafel maar weer hier in ’t midden zetten, niet?»
-</p>
-<p>«Best.»
-</p>
-<p>En beiden dragen het meubel naar een ander deel van het vertrek. Ze wisselen een blik,
-als steelsgewijs.
-<span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span></p>
-<p>«En je voorzittershamer. Zeg, Frans …»
-</p>
-<p>Zwijgend haalt de jonge man het voorwerp uit de boekenkast, waar het boven op de boeken
-gelegen heeft, en legt het bedaard op de tafel. Onder ’t neerleggen vertrekt hij zijn
-mond even in een onmerkbaar lachplooitje. In al zijn bewegingen is trouwens iets mats
-en onverschilligs.
-</p>
-<p>Marta neemt hem telkens op, schuw en vluchtig.
-</p>
-<p>«Nog een stoel, niet?» zegt Frans. «Deze.»
-</p>
-<p>«Ja, zie zoo, nu zijn er zes stoelen.<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> Man en vrouw schikken de stoelen om de tafel. Daarbij raken hun handen elkaar eens
-en Marta’s blik zoekt de zijne; maar hij kijkt stroef naar de grond. Bij iedere andere
-gelegenheid zou hij haar hand gestreeld hebben. Waarom deed hij het nu niet?
-</p>
-<p>«De president hier», zegt zij onverstoord, <span class="corr" id="xd31e2802" title="Niet in bron">«</span>daar de onder-voorzitter—schrijver—penningmeester—en nog twee leden … Net als de vorige
-keer, he?..»
-</p>
-<p>Frans knikt. Marta kijkt rond.
-</p>
-<p>«Dat’s dus in orde. Nu nog? Wat nu nog?»
-</p>
-<p>«Heb je nog wat … voor de inwendige mensch? Keel-lafenis?»
-</p>
-<p>«Bier en thee, vin’ je niet? De thee heb ik gezet. Ik zal even bellen.» Bedrijvig
-loopt ze naar de schelknop naast de deur, en drukt er zeker tweemaal zoo lang op als
-ze anders gewoon is.
-<span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span></p>
-<p>«O heb je daar al voor gezorgd?» vraagt Frans met een streeling in zijn stem.
-</p>
-<p>Haar hart springt hem tegemoet in warme teederheid.
-</p>
-<p>«Kom» zegt ze op hem toetredend, «nu opgewekt zijn, hoor. Je moet je nu ’s van je
-beste kant toonen.»
-</p>
-<p>«O ja zeker, zeker», antwoordt Frans.
-</p>
-<p>Ze kijkt hem aan: och, hij meent ’t zoo goed!
-</p>
-<p>Toch blijft er iets hangen tusschen hen, iets dat hun zielsgemeenschap verstoort.
-’t Zelfde onzeggelijke van vroeger, van die enkele malen, dat er woorden gevallen
-zijn tusschen hen beiden … O ze kan ze tellen, al die keeren, dat hun vrede verstoord
-werd! Eens had het zeker drie uur geduurd—van ’s avonds acht ongeveer tot over elf …
-Nog zoo lang niet geleden, een groote maand. En hij had schuld bekend met een kus …
-En met die in-droeve uitdrukking in zijn oogen. Net als nu, o ja, nu herinnerde ze
-zich alles precies. Maar dat nare, dat akelig koude, was dat er toen ook? Was er toen
-die weifeling, die angst voor haar geluk, voor ’t zijne, die haar bekroop als een
-nachtmerrie? Zoo dat ze ’t zou willen uitschreeuwen van ellende, maar niet kon, niet
-kon … O nee … dat was anders, heel anders. Ze was toen gerust … En nu …
-<span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch14" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch14.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e2822" title="Bron: XII">XIV</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">«Zet maar daar neer», zegt Marta tot de dienstbode—een blonde vleezige deern met helroode
-landelijke wangen, netjes gekleed in ’t zwart met wit schortje—. «Genoeg kopjes? Ja,
-goed. Ziezoo, dank je<span id="xd31e2827"></span>, Aennchen. O ja. Nu ’t bier.»
-</p>
-<p>De dienstbode lacht met een dom lachje, en verdwijnt weer; komt na eenige oogenblikken
-terug met een paar flesschen en eenige glazen, die ze op een zijtafeltje zet, waar
-reeds de theeboel klaar staat<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>«’t Is goed zoo, Aennchen, ga maar open doen: ik hoor daar menschen vóor.»
-</p>
-<p>Met iets gewild langzaams, zwijgend, beweegt zich de dienstbode naar de deur, om het
-bevel op te volgen.
-</p>
-<p>Een paar minuten later treden Dr. Kegel en zijn vrouw de kamer binnen. De laatste
-een levendige brunette, klein en kittig, ’t tegenbeeld van haar <span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>stoere wederhelft. Met zorg, maar weinig smaak gekleed. Hij in een kort zwart jasje,
-ruime broek en groote stroohoed op.
-</p>
-<p>«Zoo luitjes! Daar zijn we», zegt de arts, en zwaait zijn hoed af. «Niet precies op
-tijd? Juist zeven uur.» Hij wijst op de klok op de schoorsteenmantel.
-</p>
-<p>«Mooi zoo, dat noem ik hart voor de zaak hebben», antwoordt de gastvrouw.
-</p>
-<p>Een hartelijke begroeting volgt. De beide mannen drukken elkaar de hand, de vrouwen
-kussen elkaar.
-</p>
-<p>«Mag ik u verzoeken? Mevrouw Kegel?», zegt Frans daarna. Meteen wijst hij op een stoel
-voor een der bestuursleden.
-</p>
-<p>«En u, Secretaris … of Schrijver, wat wil u? U daar op uw gewone plaats, nie’waar?»
-</p>
-<p>Het echtpaar zet zich op de aangewezen stoelen, hij ernstig, zij vroolijk.
-</p>
-<p>«Jij een kop thee, niet, Dora?»
-</p>
-<p>«Ja, ja, ik drink tegenwoordig ook thee, dat weet je!» En ’t levendige vrouwtje kijkt
-Marta met een stralend snuitje aan, waarbij haar glanzend witte tanden tot aan ’t
-tandvleesch zichtbaar worden. Marta glimlacht vluchtig terug en wendt zich tot een
-andere gast.
-</p>
-<p>«En u bier, Dokter Kegel? U is zoo’n echte Germaansche bierliefhebber<span class="corr" id="xd31e2850" title="Bron: ,">.</span>»
-<span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span></p>
-<p>«Zonder twijfel, Mevrouw. Maar met mate, met mate.»
-</p>
-<p>In de oogen van Frans flitst een spotglansje, ondanks zijn gedrukte stemming.
-</p>
-<p>Marta bedient zelf, overdreven bedrijvig.
-</p>
-<p>«Wat dacht u, Dokter, dat ik er hier literglazen op nahield? ’t Wordt ook geen bierfuif
-vanavond.»
-</p>
-<p>«Mevrouwtje, u is ondeugend … Nu, prosit.» In éen teug is het vocht verorberd.
-</p>
-<p>Frans staat onderwijl te staren met de eene hand op de rugleuning van een stoel bij
-de tafel; hoort niet, dat er geklopt wordt.
-</p>
-<p>«Daar heb je de dames Finke!» roept Marta. «Binnen.»
-</p>
-<p>Emilie en Lotte Finke zweven naar binnen, beiden statig en geruischloos, als gegoten
-in gladde reform, grauw en volmaakt sierloos. Sluik plat hel blond haar. Ze zijn droog
-spits en spichtig in de heele verschijning.
-</p>
-<p>«Goeden avond», zegt Lotte nadrukkelijk.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e2865" title="Bron: »">«</span>Ik hoop, dat we niet te laat zijn», valt de andere in, even nadrukkelijk.
-</p>
-<p>«O nee», antwoordt Frans, terwijl hij van beiden een hand krijgt, evenals de anderen
-van ’t gezelschap<span class="corr" id="xd31e2870" title="Bron: ,">.</span> «Gaat u zitten, Juffrouw Emilie, en u Juffrouw Lotte. Hier, we zullen maar dadelijk
-beginnen, vindt u niet?»
-<span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span></p>
-<p>«De beide dames eerst een kopje thee, nie’waar?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> zegt Marta, nog bij de theetafel.
-</p>
-<p>«Zonder suiker, als ’t u belieft.»
-</p>
-<p>«Mij zonder melk, als u er niet tegen heeft.»
-</p>
-<p>Beide dames zetten zich. Marta bedient ze, vriendelijk gastvrouwelijk, dan geeft ze
-Frans een kopje, neemt er haastig zelf een, en zet zich neder links van haar man.
-</p>
-<p>«Ziezoo,» zegt ze met een zuchtje. Gezeten neemt ze Frans even op, met groote aandacht:
-hij heeft de voorzittershamer opgenomen, en kijkt strak rond, hoog-ernstig.
-</p>
-<p>En zijn stem klinkt koel, articuleert de woorden onverschillig, als gingen ze hem
-niet aan, en als doolden zijn gedachten ver weg.
-</p>
-<p>«Ik open deze vergadering. Schrijver, mag ik u verzoeken de notulen van de vorige
-te lezen?»
-</p>
-<p>Dr. Kegel schraapt even zijn keel, en legt het notulenboek, dat hij uit zijn binnenzak
-opdiept, open vóor zich neer. Dan leest hij op, met zware bas en zonder eenige toon
-afwisseling, beide armen over de tafel: «Notulen van de vergadering gehouden op 14
-Juli 1897 ten huize van Dr. Jensen. Lezing der notulen van de vorige vergadering.
-Overlegging van ingekomen stukken, waaronder toezegging van een gift van 1000 Mark
-van Mevrouw de Gravin Weduwe von Linden.<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> <span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span>Juffrouw Emilie Finke meesmuilt. «Verder verzoeken om toetreding tot de Vereeniging
-van verschillende werklieden, waarvan aanteekening gehouden. Verslag van ’t bestuurslid,
-Mejuffrouw <i>Lotte Finke</i>, omtrent haar huisbezoek bij leden der Vereeniging, voorstel van Dr. Kegel, om een
-verzoekschrift in te dienen, teneinde een subsidie te erlangen van het gemeentebestuur.
-Aangenomen. De Schrijver belast zich met de opstelling van het desbetreffende … van
-het desbetreffende verzoekschrift, dat daarna door Voorzitter en Schrijver namens
-het bestuur zal geteekend worden. Niets meer aan de orde zijnde …»
-</p>
-<p>Frans valt in voordat de laatste woorden uitgesproken worden: «Jawel, dank u. Heeft
-iemand iets op te merken omtrent de voorgelezen notulen? Niemand?» De voorzitter kijkt
-onrustig naar de vijf gezichten om hem. «Zoo, dan zijn ze hiermee goedgekeurd. Ik
-verzoek Dokter Kegel voorlezing te doen van de thans ingekomen stukken.»
-</p>
-<p>De genoemde glimlacht met breede mondvertrekking: «Er is maar één, zegge <i>één</i> toetredingsaanvraag. Ik had er veel meer verwacht. Er is zoo voor geijverd! Er konden
-nog zooveel werkmansgezinnen toetreden.»
-</p>
-<p>«Mag ik even ’t woord?»
-<span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span></p>
-<p>«Juffrouw Lotte Finke?»
-</p>
-<p>«Ik heb bij acht families een minder aangename ontvangst gehad. De menschen spraken
-van godsdienst-bezwaren. Noemden onze <span class="corr" id="xd31e2904" title="Bron: vereening">vereeniging</span> een «<span class="corr" id="xd31e2907" title="Bron: vermonde">vermomde</span> vrijmetselarij<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>.»
-</p>
-<p>Allen lachen, behalve de gezusters Finke.
-</p>
-<p>«Mooi zoo!» roept de voorzitter bitter-ironisch.
-</p>
-<p>«Ja, een werkman had het over «de duivel»,<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> verklaart Lotte Finke, zonder een spier te vertrekken.
-</p>
-<p>«Een Vereeniging als de onze!» valt de voorzitter uit. «Wat heeft de godsdienst daar
-nu mee te maken?» Dr. Kegel vraagt met een blik het woord. <span class="corr" id="xd31e2920" title="Bron: „">«</span>Ja, u, Dr. Kegel.<span class="corr" id="xd31e2923" title="Bron: ”">»</span>
-</p>
-<p>«Ha, ha, ha! En toch … Jawel, ik woû zeggen dat onze vereeniging zoo niet vooruitgaat.
-Van ’t gemeentebestuur ook nog geen antwoord … Vreemd …» Dr. Kegel’s massieve vingers
-krommen zich om een zilver potlood, waarmee hij al mompelend aanteekeningen maakt.
-</p>
-<p>«Veroorloof mij», hervat de president, kalm-ernstig en met strakke trekken rechts
-en links blikkend, «deze ingekomen stukken—brieven—over te leggen»—Frans haalt de
-drie brieven uit zijn zak-portefeuille—«en u, Dr. Kegel, te verzoeken, ze wel te willen
-voorlezen.» Hij reikt ze aan genoemde.
-<span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span></p>
-<p>Deze ziet ze in en al lezende verandert zijn gezicht. Dan houdt hij de eene een halve
-meter van zich af, en begint: «Een brief van onze donateur <i>August Lercher</i>, waarbij hij mededeelt, voor ’t komende vereenigings-jaar zijn jaarlijksche gift
-niet meer te kunnen geven. Geen vermelding van redenen. Hier<span class="corr" id="xd31e2935" title="Bron: ”">»</span>, en met een rukbeweging gaat het tweede geschrift een eind van hem af: <span class="corr" id="xd31e2938" title="Niet in bron">«</span>een schrijven van Mevrouw de Gravin Weduwe von Linden, waarbij ze verklaart, <i>bij-nader-inzien</i>, aan een vereeniging, aan wier hoofd een man als Dr. Jensen staat<span id="xd31e2942"></span>, de donatie te moeten onthouden, die ze voornemens was te schenken. Hm. Verder niets
-geen verklaring … Derde brief. Hm.» Weer een ruk naar voren: het papier kromt zich
-in zijn greep. En hij leest er<i>in</i>: «Opzegging van de beloofde jaarlijksche som … Hm, jawel, ze zijn er gauw bij: ’t
-vereenigingsjaar is net half om!<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> Even deze opmerking van de derde brief, gericht aan ’t adres van onze voorzitter:
-«<span lang="de">die eigentümlichen Verhaltnisse worin Sie leben können schwerlich guten Arbeiterfamilien
-zum vorbild dienen.</span>» <i>Sic!</i> De schrijver zucht met zwaar geruisch, en heft de rechterhand op met een komisch
-wrange verplooing van mond<span class="corr" id="xd31e2954" title="Niet in bron">,</span> neus en wenkbrauwen. Dan: «verlangt iemand nog inzage van de brieven?» Kijkt rond
-met zeer wijdgeopende <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>oogen. «Nee? Dan gaan ze in ’t archief. <i>Fini.</i> Da’s eenvoudig krankzinnig, Voorzitter.»
-</p>
-<p>Frans haalt moedeloos de schouders op. «Wat zal ik ervan zeggen?»
-</p>
-<p>«Wat ’n zottepraat!» zegt Dr. Kegels vrouw Dora met hoog sopraan-geluid.
-</p>
-<p>«Mag ik even ’t woord, Mijnheer de Voorzitter?» zegt Lotte Finke.
-</p>
-<p>Frans knikt. Zij brengt een opgevouwen papier voor den dag, dat na viermaal openslaan
-uitdijt tot het formaat van een krant<span class="corr" title="Niet in bron">.</span>
-</p>
-<p>«Mag ik u even dit artikeltje laten lezen?» hervat ze droogbeleefd tot de voorzitter.<span id="xd31e2970"></span>
-</p>
-<p>Frans neemt het aan, werpt er een vluchtige blik in, knikt met een zuur lachje en
-reikt het blad aan de Secretaris.
-</p>
-<p>«Ik ken ’t ding» zegt hij met verknepen lippen. «Wil <span class="corr" id="xd31e2975" title="Bron: U">u</span> ’t eens voorlezen, Schrijver?»
-</p>
-<p>Deze ziet het in, leest het met klimmende aandacht. Zijn borstelige wenkbrauwen fronzen
-zich tot een prop boven zijn stompe neus. Dan laat hij de hand, waarin hij ’t papier
-houdt, met een hoorbare smak op de tafel vallen. Daarna barst hij uit:
-</p>
-<p>«Dat is onwaardig! Onwaardig! Ik zal ’t de overige leden maar zelf laten lezen: ’t
-is toch kort.» En hij reikt het aan zijn vrouw over. «’t Is <i lang="fr">indigne</i>.…»
-<span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span></p>
-<p>«Wat ’n laster» roept deze na de lezing<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> «Nee maar! Kijk u ’s, Juffrouw Emilie.»
-</p>
-<p>«O ik ken ’t, dank u», zegt de toegesprokene stijf en stroef. «De zaak is hoogst onaangenaam.
-Mevrouw Jensen, heeft <i>u</i> ’t gelezen?»
-</p>
-<p>«Nee waarlijk niet!» En met bevende aandacht, zich nauw tijd gunnend om iedere volzin
-behoorlijk te lezen, vliegen Marta’s oogen over de booze woorden. Frans kijkt somber
-vóor zich en plukt zenuwachtig aan zijn eene snorpunt.
-</p>
-<p>Marta schreit bijna.
-</p>
-<p>«Dat’s beneden alles!» brengt ze met moeite uit.
-</p>
-<p>«Maar we kunnen die redactie vervolgen,» merkt Dr. Kegel op. «Of de schrijver: wegens
-laster.»
-</p>
-<p>«Ik vrees, dat dàt niet gaan zal», vindt Lotte Finke. En losjesweg-weg, zoo langs
-haar neus, vervolgt ze: «’t Is geen laster ten minste.»
-</p>
-<p>«Geen laster!!» valt Kegel uit. Allen kijken op, verschuiven hun stoelen, behalve
-Frans, die schijnbaar kalm aan zijn thee sipt.
-</p>
-<p>«Wat is ’t dàn?» hervat de medicus, als allen zwijgen, terwijl hij met groote verbaasde
-oogen de uitster der laatste bewering opneemt, als wilde hij haar schrale beeld voorgoed
-in zijn netvlies prenten. «Wat is ’t dàn? Wou u beweren …?» Juffrouw Lotte voelt zich
-zeer ongemakkelijk.
-</p>
-<p>«<i>Ik</i> beweer niets …», tracht ze vastberaden te <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>antwoorden. «Er wordt hier gesproken van <i>concubinaat</i>. We geven ondersteuning en raad aan een paar gezinnen, waar man en vrouw «in concubinaat»
-leven. Maar wat er volgt: Waarlijk geen wonder, dat de vereeniging op die wijze optreedt,
-waar haar <span class="corr" id="xd31e3009" title="Bron: voorziiter">voorzitter</span> zelf het voorbeeld van zulke onzedelijke verbintenissen geeft. Het is bekend, dat
-deze niet gehuwd is.<span id="xd31e3012"></span> Nu?<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>Dr. Kegel is ten toppunt van ergernis.
-</p>
-<p>«Maar dat is immers klinkklare laster? Onze president niet getrouwd!!»
-</p>
-<p>Frans kijkt bedaard op.
-</p>
-<p>«Mag ik even deze vergadering sluiten?» zegt hij, en heft de <span class="corr" id="xd31e3023" title="Bron: voorzitters-hamer">voorzittershamer</span> op. «’t Komt me voor, dat ons onderwerp van gesprek een particulier karakter heeft
-aangenomen, en dus wel buiten behandeling kan blijven.»
-</p>
-<p>«Nee, dat vind ik niet», meent Lotte. «Deze zaak raakt de eer van onze vereeniging.»
-</p>
-<p>«Zeker, zonder twijfel», vindt Dora, die bleek ziet van schrik. «Een stuk inzenden,
-om te antwoorden op die lage insinuaties, en in alle bladen laten opnemen.» Ze kijkt
-met eenige zelfvoldoening rond.
-</p>
-<p>«Ik leg mijn mandaat neer», zegt de voorzitter.
-</p>
-<p>Maar Dokter Kegel wil er niet van hooren:
-</p>
-<p>«Waarachtig niet,» roept hij uit. <span class="corr" id="xd31e3032" title="Niet in bron">«</span><i>Morbleu</i>, dat <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>gaat maar zoo niet! Ik heb veel te veel hoogachting voor u en uw vrouw, om zoo iets …»
-</p>
-<p>«Vrouw!» valt Lotte hem verontwaardigd en met bevende stem in de rede. «Ik vind het …
-niet in den haak … niet behoorlijk, dat Meneer Jensen ons nooit gezegd heeft, dat …
-hij niet getrouwd was.»
-</p>
-<p>Onder ’t uitbrengen dezer gewichtige woorden is de spreekster beurtelings verbleekt
-en hoog-rood geworden. Zenuwachtig plukt haar eene hand aan een knoop van haar kleed
-vlak onder haar spitse kin, op de plaats waar een broche zou kunnen zitten.
-</p>
-<p>«Een mooi ding!» hervat de arts streng, en weer stralen zijn heldere oogen fel op
-de bevende Lotte. «<i>Wij</i> wisten, hoe de zaak stond, maar we vonden dàt van te weinig beteekenis. Trouwens
-de samenleving van … waar hier sprake van is … <i>is</i> een huwelijk, Juffrouw Finke.»
-</p>
-<p>«Dat vind ik ook!» roept zijn ega met een hooge interval in haar stem.
-</p>
-<p>Frans en Marta zijn onderwijl opgestaan.
-</p>
-<p>«Veroorloof me», zegt eerstgenoemde, «een eind aan dit pijnlijke gesprek te maken.
-Ik wensch niet meer in ’t bestuur te zitten. Mijn <i>vrouw</i> evenmin.»
-</p>
-<p>De oudste juffrouw Finke verrijst echter plechtig-strak van haar stoel en zegt afgemeten:
-<span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span></p>
-<p>«<i>Ik</i> zal me wel terugtrekken.» Haar stem is niet geheel vast en haar heele gezicht ziet
-rood, ondanks al haar plechtigheid. «Ik bedank bij deze voor mijn lidmaatschap, ook
-van de vereeniging.»
-</p>
-<p>«Ik evenzoo», valt haar zuster in, en ook zij verrijst statig en strak.
-</p>
-<p>«Dat is kleinzielig», roept de oprechte arts toornig, «maar laat het zijn: leden als
-u beiden hooren niet onder verlichte menschen!»
-</p>
-<p>«Nee, wij hooren niet in dit gezelschap» antwoordt Lotte.
-</p>
-<p>Marta treedt zenuwachtig op Dr. Kegel toe, om te beletten, dat hij van repliek dient,
-iets wat hij maar te gaarne toont te willen doen:
-</p>
-<p>«Och, Dr. Kegel, geef u geen moeite … ik bid u …»
-</p>
-<p>De stoere medicus kijkt zijn gastvrouw even vreemd aan, en houdt zich in.
-</p>
-<p>«Ik heb de eer het gezelschap te groeten», zegt Emilie Finke met krakend-stroeve uitgeknepen
-stem. En ze buigt als een automaat, reeds bij de deur.
-</p>
-<p>Lotte buigt zonder een woord, onhandig potsierlijk, te vol van zichzelf, om de onberispelijkheid
-van haar jongere zuster te kunnen navolgen<span class="corr" title="Niet in bron">.</span> Beiden schuifelen naar buiten.
-</p>
-<p>Frans drukt op een schelknop:
-<span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span></p>
-<p>«Aennchen, wil je even de dames uitlaten?», zegt hij tot het dienstmeisje, zeker tien
-sekonden te laat.
-</p>
-<p>«Daar heb je ’t nu al, Frans», roept Marta, als de jonge rechtsgeleerde weer bij haar
-staat.
-</p>
-<p>Frans, doodsbleek, maar overigens met een onverschillig gezicht, haalt de schouders
-op, en wendt zich tot de arts:
-</p>
-<p>«Wat zeg jij nu, amice Kegel? Kon ik nu zonder eenige aanleiding die dames eens haarfijn
-verteld hebben, hoe de verhouding tot mijn vrouw eigenlijk was?»
-</p>
-<p>«Och onzin! Dat wij ’t weten, is toevallig. Wij zijn oudere kennissen en ons gesprek
-is er immers eens vanzelf op gekomen.»
-</p>
-<p>«’t Is of wij ’t verborgen willen houden!» Marta’s stem heeft een sterker toon van
-ergernis dan zij er bedoelt in te leggen. Ze merkt het zelf op, en dit verhoogt nog
-haar ontstemming en zenuwachtigheid.
-</p>
-<p>«Nee, Marta, dat hebben wij nooit gedacht, hoor», klinkt het melodieus uit Dora Kegel’s
-kleine mond. «Nooit, hoor, volstrekt niet. Heusch, we kenden jullie drie maanden,
-toen we op de hoogte kwamen door jullie zelf. Wat ’n nesten! Had je dat nu ooit gedacht,
-zeg Kegel? Voorvechters van de vrouwenbeweging, dat zie je nu ’s, he? ’t Is meer dan
-ergerlijk. Bah!»
-<span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span></p>
-<p>«Kom», antwoordt Dr. Kegel, die na ’t vertrek der voorwerpen zijner verontwaardiging
-merkbaar bekoeld en bedaard is, «laten we er onze avond maar niet om vergallen.»
-</p>
-<p>Een blik op Frans doet hem van toon veranderen. «Maar kerel, wat zie jij er uit! Trek
-je je dat zoo aan?»
-</p>
-<p>«Ja, ik vind het een ellendige geschiedenis. Onze vereeniging loopt spaak zoo. En
-dan …»
-</p>
-<p>«Ik begrijp u volkomen», zegt Kegel’s kleine wederhelft met haar meewarigste stembuiging,
-«Kom, Hans, we zullen onze vrienden maar verder alleen laten, vin’je niet?»
-</p>
-<p>Marta, die ziet, dat de Kegels aanstalten maken, om dadelijk heen te gaan, weet nauwelijks,
-wat ze zeggen moet:
-</p>
-<p>«Gaan jelui nu werkelijk? Moeten jullie niet nog wat gebruiken?… Kom, blijf nog wat
-zitten, Dora.»
-</p>
-<p>De kleine dame met het stralende ronde gezicht, dat zelfs na het donderbuitje nog
-een-en-al opgewektheid vertoont, kijkt haar vriendin even lachend aan: kom, ze begreep
-immers heel best, dat die twee verlangden zoo spoedig mogelijk alleen te zijn.
-</p>
-<p>«Nee, hoor, Mevrouwtje», valt Dr. Kegel in, met een hartelijke streeling in zijn zware
-bastoon, <span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span>en haar weer opnemend met iets in zijn blik, dat haar nu vreemd aandoet. «U heeft
-rust noodig. We komen morgen nog wel’s over ’t geval praten. Goeden avond verder:
-<i lang="fr">ça passera, ça passera</i>, dat gaat voorbij. Maar <i>kalm</i> zijn, Mevrouwtje. En, Frans, je kunt op ons rekenen. Steeds.»
-</p>
-<p>De stevigheid van ’s dokters handdruk is deze keer zoodanig, dat de jonge man zijn
-vingers voelt tintelen.
-</p>
-<p>«Kom, laat die zotte wijven praten», zegt Dora nog, die zijn thans ontspannen, neerslachtige
-trekken en Marta’s zenuwachtigheid heel naar vindt, «u heeft nog vrienden, dokter.
-Dag! Dag, Marta. Hoû je kranig, hoor.» En ze kust haar vriendin op voorhoofd en wang,
-terwijl ze haar iets iets in ’t oor fluistert. Als ze dan Frans haar handje toesteekt,
-heeft Marta een kleur als bloed.
-</p>
-<p>«Tot ziens!» zegt Frans.
-</p>
-<p>De gastvrouw knikt verbijsterd, starend.
-<span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch15" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch15.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e3109" title="Bron: XIII">XV</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">«Daar, nu zet jij een gezicht, alsof je boos op mij bent! Dat moest er nog maar bijkomen.
-’t Is net alsof ik het met opzet gedaan heb … Alsof ik die heele geschiedenis aan
-de gang gemaakt had.»
-</p>
-<p>«Och, Frans …»
-</p>
-<p>«Ziezoo, nu schreien … Ik ken je niet meer. Wat scheelt je toch? Begrijp je dan niet,
-dat<span class="corr" id="xd31e3116" title="Bron: ..">…</span> dat, als ik … zoo iets verteld had—zoo maar zonder eenige aanleiding—dat dat gelijk
-zou staan met een verklaring <i>in optima forma</i>, dat<span class="corr" id="xd31e3121" title="Bron: .">…</span> dat onze verhouding een heel bizondere was …! Dat mag ze in de oogen van <i>de</i> wereld wezen, bij <i>ons</i>, in <i>onze</i> wereld is ze dat niet. Of woû jij soms ’t omgekeerde beweren? Nou, zeg nou wat! Waarom
-antwoord je niet?»
-</p>
-<p>Marta was op de sofa gaan zitten en schreide zacht. Langs haar neergeslagen donkere
-wimpers <span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span>dropten de tranen haar op wang en lippen, en krampachtig korte snikjes deden de linkerhand,
-waarop ze haar kin steunde, telkens trillen,
-</p>
-<p>Frans kon zijn oogen niet gelooven: zijn Marta, de sterke flinke moedige Marta, die
-daar schreide als een wanhopige! Hij dacht aan een andere keer, dat hij haar ook zoo
-bedroefd had gezien: ’t was drie jaar geleden, de eenige keer dat hij haar ooit meer
-had zien schreien. En zijn drift bedaarde. Verwonderd staarde hij het zoo ongewone
-schouwspel daar vóor hem aan. Wat had ze toch? Was dat nu alleen om die narigheid
-van zooeven? Een vage ongerustheid bekroop hem. Maar zijn ergernis woelde nog in hem,
-en er was nog stuurschheid in zijn toon, toen hij, vlak bij haar staande, bleef aandringen:
-</p>
-<p>«Wat is er dan toch, Marta? Wat mankeer je?»
-</p>
-<p>«Och, Frans, ik weet het niet … ik weet het niet. Ik voel me zoo … ellendig … Mijn
-hoofd barst …»
-</p>
-<p>Meteen stond ze op: «Ik ga maar naar bed, Frans …»
-</p>
-<p>Hij begreep er niets van, woû maar niets meer vragen. Zelf voelde hij zich òp, verlangde
-naar rust.
-</p>
-<p>«Ik ga ook», zei hij alleen maar.
-</p>
-<p>Tien minuten later lagen ze beiden te bed. Hij had haar goeden nacht gekust, zonder
-een woord. <span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span>Zij had hem stil aangekeken, even met vochtige blik, en, nog snikkend nu en dan, was
-zij in ’t eene, hij in ’t andere bed gegaan. Ze sliepen in tweeling-bedden, vlak naast
-elkaar, nu reeds drie jaar, hier evenals vroeger in de stad, waar ze nog in hun studietijd
-woonden. En vóor ’t inslapen werd menig lief gesprek gevoerd, ja zelden ging er een
-avond om, dat er niet een kwartier verliep—minstens—tusschen hun nachtkus en hun eigenlijk
-afscheid, om te gaan slapen; want soms was een tweede «nou, goeie nacht, hoor» of
-«slaap lekker» van een van beiden noodig, om ’t afscheid beslissend te doen zijn.
-</p>
-<p>Dien avond wisselden ze geen enkel woord, drie kwartier lang. Marta hoorde de klok
-beneden in de huiskamer elf heldere slaagjes tiengen. Ze kon niet slapen. In ’t donker—ze
-sliepen nooit met licht op—kon ze van de gestalte in ’t bed naast haar slechts vage
-omtrekken zien: een zwarte massa. Zou Frans slapen? Zou ze … Ze kon zich eindelijk
-niet langer inhouden:
-</p>
-<p>«Frans!» riep ze op gedempte toon, klagelijk.
-</p>
-<p>«Ja», klonk het helder-wakker en ietwat onvriendelijk verwonderd terug.
-</p>
-<p>«Ben je boos, Frans?»
-</p>
-<p>«Welnee, ook niet geweest, hoor.»
-</p>
-<p>Stilte, behalve een flauw geritsel van laken of <span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span>kussensloop, geschuifel van een been, van hoofd of arm, die even van plaats veranderden.
-Zeker vijf minuten.
-</p>
-<p>«Zeg, Frans», zei Marta weer.
-</p>
-<p>«Ja?»
-</p>
-<p>«Zou je ’t … erg naar vinden … als ik zwanger was?»
-</p>
-<p>Wat klonk dat moedeloos en droef!
-</p>
-<p>«Naar vinden? Hoe kom je daarbij? Maar … denk je dan …?»
-</p>
-<p>«Ja, Frans … Ik denk ’t …»
-</p>
-<p>Nu was er weer geritsel en geschuifel. De jonge man tastte naar Marta’s hand, toen
-naar haar hoofd. Hij had zijn hart voelen opspringen, en van ontroering vermocht hij
-eerst niets uit te brengen. Hij kuste haar op haar wang bij haar oor, lang en innig.
-Dan fluisterde hij:
-</p>
-<p>«Liefste lieveling!… Slaap nu … Slaap nu.»
-</p>
-<p>Nu begreep hij plotseling haar groote gevoeligheid en zenuwachtigheid van dien avond.
-Hij bleef, nadat hij zijn hoofd weer op zijn eigen kussen gelegd had, nog aandachtig
-luisteren naar Marta’s ademhalen … Hij voelde zich zonderling te moede: een machtig
-medelijden kwam over hem; een weedom en een weelde mengden zich in hem.
-</p>
-<p>Zoo bleef hij nog een heele poos, roerloos luisterend.
-<span class="pageNum" id="pb209">[<a href="#pb209">209</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch16" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch16.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e3171" title="Bron: XIV">XVI</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Dagen verliepen en weken en maanden, twee, drie. En steeds bleef de gedrukte stemming,
-met korte tusschenpoozen, in ’t samenzijn van Frans en Marta. De eerste vond in zijn
-werk maar weinig afleiding: praktijk als advokaat had hij niet veel en zijn streven
-als journalist en schrijver vond telkens en telkens moeilijkheden. Deze brachten hem
-meer dan eens dezelfde <span class="corr" id="xd31e3176" title="Bron: ergenis">ergernis</span>. En meer en meer kon hij gewaarworden, hoevelen over <i>de</i> zaak dachten als die Lotte Finke, en ’t hem op de een of andere wijze lieten merken.
-Hij kòn zijn leed niet verkroppen, en ’t was Marta die ’t ontgelden moest. Waren <span class="corr" id="xd31e3181" title="Bron: toeneelen">tooneelen</span> van drift vroeger een zeldzaamheid, thans kwamen ze telkens voor. Zij, prikkelbaar
-als ze nu was, wist zich dan toch meestal nog wat te beheerschen, totdat eindelijk
-haar kracht haar begaf, en ze in tranen uitbarstte. Dan had de ander spijt, en hartstochtelijk
-beschuldigde <span class="pageNum" id="pb210">[<a href="#pb210">210</a>]</span>hij zichzelf, noemde zich een barbaar, een beest, overstelpte haar met lieve naampjes.
-Hij nam zich telkens heilig voor, zich voortaan in te zullen houden. Maar hun verstandhouding
-leed er onder. Dat voelden ze beiden.
-</p>
-<p>Marta leed in stilte. Had Frans een van die elastieke karakters, welke onder de slagen
-van ’t lot dadelijk meegeven en zich laten indrukken, om zich weer even spoedig in
-de vroegere gaafheid te herstellen. Marta had het onverzettelijk geduld, het hardnekkig
-vasthouden en volhouden, de gelaten strakke lijdzaamheid, aan haar ras reeds zooveel
-eeuwen eigen. Bij haar waren die eigenschappen door haar leed gestaald.
-</p>
-<p>En haar gezichtje vertoonde weer het harde koel-afgeslotene van voorheen, de trek,
-die Frans kende uit de dagen hunner vrijage.
-</p>
-<p>’t Meeste leed ze om de eenzaamheid, die ze dreigend voelde aankomen, meer en meer:
-buitenshuis, in haar omgang met anderen, en—thuis, in haar lieve lieve thuis, daar
-ook? Drong daar ook de ijzige vervreemding, de vereenzaming hunner zielen door, vereenzaming
-van elkaar? O nee, dat kòn niet, dat mòcht niet! Daarvoor was hun liefde te groot,
-te innig, te heerlijk mooi. Die nare ontstemming zou wijken, als maar na eenige tijd
-de praatjes uitgeraasd hadden. ’t Was iets <span class="pageNum" id="pb211">[<a href="#pb211">211</a>]</span>voorbijgaands. Vast. En ze leed immers om haar <i>idee</i>, om de zaak van hun hooge edele liefde, die verheven was boven de domme vooroordeelen
-der menschen. Ze moest er voor lijden … Haar <i>idee</i>… En Frans … had hij geen ongelijk, groot ongelijk met maar steeds terug te komen
-op dat eene? Ze kòn immers niet … Uit liefde voor hem … Nee juist daarom niet!.. Of …
-wàs ’t niet laf toe te geven hierin? Och, hoe kòn ze twijfelen? Zij, de sterke moedige
-vrouw van vroeger … was ze niet dezelfde als toen?.. Of was ’t nu anders? Ze vergeleek
-in haar geest de beide mannen die ze liefgehad had, zooals ze reeds zoo vaak gedaan
-had. Frans: een en al oprechtheid en openhartigheid, wars van alle vertoon, maar toch
-heftig, hartstochtelijk; gevoelig als een vrouw, maar, hoe ook telkens ontmoedigd,
-weer opstrevend met mannelijk-koene aandrift; woest in zijn driftuitingen, maar leidzaam
-als een kind op een lief woord van haar. De ander: artistieke zwier van ’t fijne-kapper
-gehalte in zijn gansche wezen, ook in zijn woorden; een tooneel-geestdrift en een
-<i lang="fr">lion-de-village</i>-beminnelijkheid, zwichtend voor de eerste beproeving. Frans eenvoudig en waar, hij
-valsch. Frans soms ruw, «de ander» wreed en hondsch, toen hij zijn ware aard moest
-toonen. Was «de ander,» het type van de zuiderling op zijn ongunstigst, <span class="pageNum" id="pb212">[<a href="#pb212">212</a>]</span>Frans vereenigde in zich veel, ja de meeste goede eigenschappen van ’t donkerharige
-niet-geheel blanke ras onzer zuidelijke provinciën met de beste der karaktertrekken
-van ’t Germaansche ras der Friezen. «De eenige Hollandsche vulkaan» noemde zij Frans
-in haar dartele oogenblikken. «Mijn Oostersch Sfinksje» zei hij, wanneer zij, zich
-gesloten toonde of geheimzinnig deed.
-</p>
-<p>En nu, nu ze behoorde aan <i>deze</i> man … nu ze een kind wachtte van hem, was ’t nu anders, heel anders dan <span class="corr" id="xd31e3205" title="Bron: vroeg">vroeger</span>? En als dan alles in hun verhouding zoo anders was, bleef dan toch dat eene? Bleef
-haar idee, haar opvatting van liefde dezelfde, volkomen dezelfde? Ze twijfelde, en
-de twijfel maakte haar ellendig. Ze leed er des te meer onder, omdat ze er niet mee
-voor den dag wilde komen, omdat ze er tegen vocht in stilte. En dit eigen gemoeds-leventje
-in eenzaamheid—buiten Frans—kwelde haar bij voortduring. Zonder dat ze er het einde
-van zag, knaagde dat in haar, ook al speelde er een glimlach om haar mond, wanneer
-ze Frans in de oogen keek.
-</p>
-<p>En dan: er waren geldzorgen ook. Och, deze zouden anders bij haar zoo zwaar niet tellen.
-Ze hadden immers alles, waaraan zij behoefte had, voorzoover het voor geld te krijgen
-was. Wat gaf <i>zij</i> om weelde van kleeding, van uitgaan, eten of <span class="pageNum" id="pb213">[<a href="#pb213">213</a>]</span>drinken? Ze moesten eenvoudig, ja zuinig leven. En dat kòn ze, daarvoor bezat ze de
-aanleg en aangeboren handigheid van haar ras, waarin de «Marta’s» eer regel dan uitzondering
-zijn, even spaarzaam en huishoudelijk als de nieuw-testamentische voorzate. Als wetenschappelijk
-mensch, als arts, vond ze tot nu toe alle bevrediging in haar vrouwen- en kinder-praktijk;
-al waren dan ook haar meeste patiënten armen, die ze gratis hielp. Waardeering voor
-haar streven—ook hier—zocht ze alleen bij hem, bij Frans. Een prijsje van hem was
-haar meer lief dan de schittering van een beroemde naam. Zij was een stille, in-zich-zelf-gekeerde
-natuur, diepvoelend maar zich weinig of moeilijk uitend.
-</p>
-<p>Hoe anders hij! Och, zij begreep het: hij kon zijn ambitie niet bepalen bij een bescheiden
-werkkring en geluk in huis—en had hij die nog maar!—Hij had behoefte aan mededeeling,
-uitstorting, omgang: zijn eerzucht—een edele eerzucht immers!—haakte, snakte naar
-het <i>groote leven</i>. «<span lang="de">Der mann muss <i>hinaus</i> in’s feindliche Leben</span>», ja, hij met zijn talenten stellig en zeker … En dan te moeten aanzien, dat hij
-om dat ellendige geld zich telkens en telkens iets moest ontzeggen: een reis, een
-kostbaar boekwerk, een uitstapje. Hij klaagde dàar nooit over … Maar ze zag ’t aan
-zijn blik <span class="pageNum" id="pb214">[<a href="#pb214">214</a>]</span>nu en dan, ze hoorde ’t in de klank van zijn stem. Had ze hem niet tot tweemaal toe
-in de laatste maanden betrapt, dat hij—zich alleen wanend—in tranen was uitgebarsten
-na ’t spelen van eén zijner lievelings-stukken op de piano. Hij had gezegd, dat de
-muziek hem altijd zoo aandeed!… En hij die aan zooveel weelde gewend was, vroeger,
-had dat alles opgegeven om hàar!…
-</p>
-<p>Zoo—in die bizondere stemming hunner zielen was er eens weer een lange loome lood-zware
-dag voorbij gekropen, ’t Was in de winter. Ze waren reeds om tien uur naar bed gegaan;
-hadden even—eenige minuten—wat losse onverschillige woorden gewisseld, kille verstands-woorden,
-glijdend om en buiten hun warme smachtend-eenzame innerlijkheid.
-</p>
-<p>Buiten zwiepten de boomen in de tuin achter hun slaapkamer met het groote balkon,
-boven hen floot de wind in schoorsteenpijp en langs muurhoeken, en nu en dan snerpte
-en kraakte met snikkend geluidje de half-glazen deur, als de wind erop viel.
-</p>
-<p>Geen van beiden was nog uit het stadium der geregelde gedachten-opvolging overgegaan
-in dat der <span class="corr" id="xd31e3229" title="Bron: beelden-vervloeiïng">beelden-vervloeiing</span> van de eerste slaap, toen Frans opschrok:
-</p>
-<p>«Marta, hoor je dat?»
-<span class="pageNum" id="pb215">[<a href="#pb215">215</a>]</span></p>
-<p>«Nee, wat is er?»
-</p>
-<p>«Ik hoor een rijtuig stilstaan. Er wordt gebeld ook.»
-</p>
-<p>«Gebeld? Nu?»
-</p>
-<p>«Ja, duidelijk. Hoor je ’t niet? Daar, nog ’s.»
-</p>
-<p>«Is Aennchen nog op?»
-</p>
-<p>«Welnee, die is ook naar bed.»
-</p>
-<p>Frans was er al uit. «Ik zal haar gaan roepen» zei hij, en stak licht aan, schoot
-haastig wat aan zijn lijf.
-</p>
-<p>De dienstbode sliep in een kamertje op dezelfde gang boven, waar ook haar meesters
-hun slaapkamer hadden, en was spoedig beneden. Een paar minuten zijn nauw verloopen,
-als ze weer boven komt en humeurig door de half-gesloten deur der kamer aankondigt:
-</p>
-<p>«Daar is een heer, die naar Juffrouw van Zee vraagt.»
-</p>
-<p>«Juffrouw van Zee!» roept haar heer van binnen driftig. «Er is hier geen Juffrouw
-van Zee, dat weet je toch ook wel!»
-</p>
-<p>Marta is intusschen buiten gekomen, na zich vluchtig in haar allernoodigste kleeren
-gestoken te hebben.
-</p>
-<p>«Wat is dat, Aennchen?» vraagt ze vriendelijk, maar verwonderd.
-</p>
-<p>De toegesprokene kijkt Marta boos aan, en antwoordt stroef:
-<span class="pageNum" id="pb216">[<a href="#pb216">216</a>]</span></p>
-<p>«Die ouwe meneer zegt toch, dat ze hier moest wonen, hier op nommer <i>zestien</i>. Ik heb hem beneden in ’t kamertje gelaten.»
-</p>
-<p>Frans gromt wat, steeds binnen, bezig aan zijn kousen.
-</p>
-<p>«Heb je een kaartje gevraagd, Aennchen?» gaat Marta onverstoord voort. «Of weet je,
-hoe hij heet?» Ze werpt door de half-geopende deur een blik naar Frans:
-</p>
-<p>«Zoo laat op de avond<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>, zeg Frans. «Wie zou dat toch wezen?»
-</p>
-<p>«Ik heb niks gevraagd», verklaart Aennchen steeds stroef.
-</p>
-<p>Frans stuift naar de deur:
-</p>
-<p>«Denk je dan, dat we op dit uur maar ieder willekeurig kunnen ontvangen, uilskuiken?
-Je bent er ook een!!»
-</p>
-<p>«Mevrouw», antwoordt de gedienstige huilerig—en Marta moet onwillekeurig even lachen
-om haar komisch négligé—fladderende haren en scheeve rokken.
-</p>
-<p>«Mevrouw, as Meneer zoo driftig tegen me is en … me zoo uitscheldt, wil ik wel weggaan.
-De pastoor heeft toch al dikwijls gezegd, dat ik … niet mocht dienen bij menschen …
-zooals u … die in <i>kongkemenaat</i> leven.»
-</p>
-<p>’t Was er alles in éen relletje uitgekomen.
-<span class="pageNum" id="pb217">[<a href="#pb217">217</a>]</span></p>
-<p>«Snij uit», roept Frans, stampvoetend, «dadelijk, als je wilt. Je kunt je loon krijgen
-tot vanavond.»
-</p>
-<p>«Goed, meneer. Ik zal mijn boeltje pakken. Ik ga <span class="corr" id="xd31e3277" title="Bron: morgenochten">morgenochtend</span>, vroeg. Dadelijk …»
-</p>
-<p>«Goed, Aennchen», valt Marta in. «Ik zal je morgenochtend je loon geven, als je weg
-wilt. Maar ga nu even vragen, wie die meneer is.»
-</p>
-<p>De pantoffels van Aennchen kleppen slof-slof de trap af, en hommelend klinkt daar
-tusschen haar gemor.
-</p>
-<p>«Dat doet de deur dicht: <i lang="fr">le comble</i>!» zegt Frans, terwijl Marta en hij hun kleeding haastig voltooien.
-</p>
-<p>«Och, wat kan je die meid schelen!» <i>Haar</i> kan ’t zeker op dat oogenblik al heel weinig schelen, want ze voelt haar hart onrustig
-kloppen, ze is zenuwachtig, opgewonden:
-</p>
-<p>«Wie zou toch die ouwe heer wezen …? Die jou spreken wil? Jouw vader misschien?»
-</p>
-<p>«Loop heen!… Wat zou die nou hier doen?! Zeg, reik me even die kom, en je handspiegeltje
-maar. Nee, blijf jij maar vóor de waschtafel … Ik denk … misschien … je oom misschien?»
-</p>
-<p>«Zou je denken? Hoe gek, dat die gedachte ook bij mij opkwam zooeven, he? Wat vreemd
-dan, dat hij naar Juffrouw <i>Van Zee</i> vraagt!.. Och, nee, ik denk ’t niet. Zoo onverwacht: hij zou me <span class="pageNum" id="pb218">[<a href="#pb218">218</a>]</span>schrijven: ik heb nu in zooveel jaar geen taal of teeken van hem gehad!»
-</p>
-<p>Frans antwoordt niet dadelijk.
-</p>
-<p>«Zou jij hem willen ontvangen?» hervat hij.
-</p>
-<p>«Och, waarom niet? Ik ben niet haatdragend: als hij komt, is het zeker niet, om ons
-onaangenaam te wezen …»
-</p>
-<p>«Een mooie aankondiging anders met dat «Juffrouw van Zee!»
-</p>
-<p>«Ja, dat is al heel gek … Och nee, ’t zal oom niet wezen …»
-</p>
-<p>Het dienstmeisje klopt, en jawel, ’t was toch <i>Meneer Winter</i>.
-</p>
-<p>«Hier is ’t kaartje» zegt Aennchen, en houdt een stuk wit karton tusschen twee <span class="corr" id="xd31e3311" title="Bron: krote-vingertjes">korte vingertjes</span>.
-</p>
-<p>Marta grijpt het haar uit de hand. Aennchen kijkt zot.
-</p>
-<p>«Laat zien … Ja ’t is Oom.» En, nauw haar aandoening meester, beveelt ze snel: «Laat
-meneer binnen … In de studeerkamer maar … daar zal de kachel nog wel aan zijn.»
-</p>
-<p>De gedienstige verdwijnt zonder een woord.
-</p>
-<p>«Mijn goeie, beste Oom!» roept Marta bijna schreiend, reeds op de trap, Aennchen na.
-</p>
-<p>Frans volgt, in gedachten.
-</p>
-<p>«Jij bent ook niet haatdragend!» zegt hij na <span class="pageNum" id="pb219">[<a href="#pb219">219</a>]</span>eenige oogenblikken. «Een man, die je in je beroerdste tijd in de steek gelaten heeft …»
-</p>
-<p>«Nou ja … Goddank, de kachel is nog aan, zie ik … Och, als ik niet finantiëel onafhankelijk
-was geweest, zou hij me zeker wel geholpen hebben. O, dat weet ik zeker …»
-</p>
-<p>«Jawel, dat veronderstel je. Maar ’t is toch maar ’n feit, dat hij geen troostwoord
-voor je overhad, toen je zoo diep-ongelukkig was.»
-</p>
-<p>«Kom, Frans, je moet niet hard wezen: de schijn was zoo geheel tegen me. Geheel …»
-</p>
-<p>«Voor hem moest dat in de laatste plaats zoo wezen. Je hadt niets anders <i>gedaan</i> dan toegepast wat hij je voorgepreekt had …»
-</p>
-<p>«Och, voor mij is ’t ook altijd een raadsel geweest …<span class="corr" title="Niet in bron">»</span>
-</p>
-<p>«Nu, we zullen zoo-meteen de verklaring wel hooren.»
-</p>
-<p>«Zal <i>ik</i> eerst maar heengaan?»
-</p>
-<p>«Welnee, blijf gerust. Je hoort erbij: ik wil juist toonen, dat wij voor elkaar geen
-geheimen hebben.»
-<span class="pageNum" id="pb220">[<a href="#pb220">220</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch17" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#ch17.toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK <span class="corr" id="xd31e3346" title="Bron: XV">XVII</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Op ’t geluid van moeilijke schreden boven op de trap doet Marta ijlings de deur open.
-</p>
-<p>De gestalte van Dr. Winter vertoont zich op ’t smalle portaaltje, in ’t volle licht
-van een gaspit boven de trap. ’t Is een «eerwaardige» verschijning, zooals men dat
-pleegt te noemen. Een sneeuwwitte volle zijige baard omvat een vervallen scherp-geteekend
-gelaat, met fijne dunlippige mond, arendsneus, spierwitte borstelige wenkbrauwen,
-met diepe holle oogen, die koortsachtig schitteren. De oude man—diep in de zestig—loopt
-moeilijk, komt hijgend en blazend de kamer in; maar met een glimlach om de mond. Hij
-spreekt met iets benauwds, maar met een stem, die vroeger mooi-klinkend vol moet geweest
-zijn, eenigszins hoog van toon, en telkens afbrekend, om op adem te komen.
-</p>
-<p>«Ik ben hier immers wel goed terecht … nie’waar?… <span class="pageNum" id="pb221">[<a href="#pb221">221</a>]</span>bij Meester Jensen … Dokter Jensen, zooals ze hier zeggen?»
-</p>
-<p>Frans is naar voren getreden, hem tegemoet op ’t overloopje, terwijl Marta nog aarzelend
-en in groote spanning bij de deur staat, nog onzichtbaar voor de binnentredende.
-</p>
-<p>«De meid …» wil deze nog doorgaan.
-</p>
-<p>«Ja, stellig … volkomen aan ’t goeje adres. Komt u binnen.» Man en vrouw snellen hem
-nu tegemoet.
-</p>
-<p>«Och, de meid»… hervat hij eenigszins met zijn houding verlegen, <span class="corr" id="xd31e3360" title="Niet in bron">«</span>ik had me vergist … ik vroeg eerst naar Juffrouw … Van Zee … Och, oude gewoonte …
-toen heb ik dadelijk uw naam genoemd … Dokter Jensen. Ik was erg in de war.» Hij glimlacht
-verlegen.
-</p>
-<p>En Frans: «Ja … wil u niet gaan zitten?»
-</p>
-<p>Marta komt met een gemakkelijke stoel aandragen, zet die bij de kachel, waar ze even
-vluchtig naar kijkt; pookt erin, trekt een klep open. Haar gezicht gloeit.
-</p>
-<p>«Hier, Oom, gaat u hier zitten … hier bij de kachel … die is nog aan. U schijnt erg
-moe. En buiten adem ook. En koud … Zal ik Uw stoel …?»
-</p>
-<p>De oude heer maakt een moê gebaar van dank, en zet zich sterk hijgend neer. Dan zwijgt
-hij <span class="pageNum" id="pb222">[<a href="#pb222">222</a>]</span>eenige oogenblikken. Marta en Frans staan bij hem aan de andere zijde der kachel.
-</p>
-<p>«Ik ben … blij dat ik zit … trappen-klimmen gaat me niet best meer af … op mijn jaren …
-al is ’t maar eenige treden.<span class="corr" title="Niet in bron">»</span> Dan slaat hij een blik vol teederheid op naar Marta. «En Marta, mijn kind, hoe gaat
-het je?»
-</p>
-<p>Er is een lichte trilling in zijn stem en hij heeft zijn magere armen naar de jonge
-vrouw uitgestrekt, met een gebaar van innige hartelijkheid.
-</p>
-<p>Marta barst in zenuwachtig schreien uit, snelt op de zittende toe, en knielt bij hem
-neder. Dan omhelst ze hem met kinderlijke <span class="corr" id="xd31e3377" title="Bron: vleiïng">vleiing</span>.
-</p>
-<p>«Oom, lieve goeje beste Oom … Is u niet meer boos op me?»
-</p>
-<p>«Boos?… Ik ben nooit boos op je geweest … Ik heb alleen verdriet gehad … Veel verdriet
-gehad, Marta … Om jou … Kom, ga daar bij me zitten.»
-</p>
-<p>Marta zet zich naast hem, en terwijl ze haar tranen droogt, glimlacht ze verlegen.
-Er glanst een vroolijkheidje uit haar vochtige groote oogopslag, iets van eindelijke
-ontspanning. Frans blijft intusschen op een afstand op de sofa bij de bordesdeuren,
-waar hij is gaan zitten. Er is iets stugs in zijn trekken.
-</p>
-<p>«Kom ook hier, Frans», dringt Marta, die hem <span class="pageNum" id="pb223">[<a href="#pb223">223</a>]</span>even gadegeslagen heeft. De aangesprokene komt aarzelend naderbij, en blijft dan staan.
-«Oom, dit is mijn beste man», vervolgt ze op innige toon. «Ik heb na u en mijn vader
-nog nooit een man zoo liefgehad … Kom, Frans, geef Oom een hand. Alles is vergeten:
-jij mag Oom ook geen kwaad hart toedragen.»
-</p>
-<p>De jonge man aarzelt nòg. Dr. Winter ziet het, en steekt hem met een spontane beweging
-zijn hand toe.
-</p>
-<p>«Hier, jongen, <i>bied ik je mijn hand</i>… Wil je die aannemen? En wil je me … al ’t verdriet vergeven, dat … dat … ik je vrouw
-heb aangedaan? Och … als je alles wist …»
-</p>
-<p>Frans grijpt, zichtbaar ontroerd, de dunne vingers van de grijsaard, en drukt die
-met krachtige druk, zwijgend.
-</p>
-<p>«Ga daar zitten,» gaat de oude voort, terwijl hij Frans steeds aandachtig opneemt:
-de bewegelijke schrandere prikkelig-kijkende oogen omvorschen diens wezenstrekken,
-als waren de woorden, die hij spreekt, slechts enkele weerklanken van de vele gedachten,
-die de aanschouwing bij hem wekt. En Frans gehoorzaamt lijdzaam, sympathiek aangetrokken
-door de macht van die oogen, die zijn ziel schijnen te willen doorzoeken als met een
-elektrisch zoeklicht. Ondanks zijn vooringenomenheid <span class="pageNum" id="pb224">[<a href="#pb224">224</a>]</span>voelde hij iets warms in hem opkomen, een kinderlijke vertrouwelijkheids-drang, een
-behoefte aan uitschreien en algeheele gemoeds-uitstorting. Zoo zou een zoon zich tegenover
-een vereerde vader voelen, na lang leed onder vreemden.
-</p>
-<p>En Marta moest wel veel van zulk een man gehouden hebben. O hoe goed begreep hij nu
-de machtige bekoring, die van zulk een persoonlijkheid uit moest gaan op een jong
-ontvankelijk meisje, leergierig als Marta!
-</p>
-<p>«Ik ben erg verlangend», brengt Frans na enkele oogenblikken stilte uit, «van u te
-hooren, hoe alles zich toegedragen heeft … Ik heb een onbeperkt vertrouwen in … Marta,
-en … ik heb me altijd … ten zeerste verbaasd … verwonderd over Uw houding …»
-</p>
-<p>«Best begrijpelijk. Best begrijpelijk, hoor. En je hebt ’t voor haar opgenomen, natuurlijk …»
-</p>
-<p>Hij moet even ophouden, want een benauwdheid overvalt hem. Marta schrikt hevig, haalt
-haastig een glas water uit de naaste kamer, waarvan ze de schuifdeuren zenuwachtig
-open en weer dicht trekt.
-</p>
-<p>De oude man neemt bevend het water aan, en drinkt een paar teugjes, het hoofd in gloed,
-maar toch met zachte glimlach om de dunne lippen.
-</p>
-<p>«Och … ’t is niets … ik heb dat telkens … Nu van die trap zeker … toch maar een tien
-<span class="pageNum" id="pb225">[<a href="#pb225">225</a>]</span>treedjes, he …» Weer drinkt hij even. «Ja … ik ben al oud … en ik heb een hart-aandoening …
-een kwaal …»
-</p>
-<p>Marta kijkt hem meewarig met haar groote fluweel-oogen aan, lezend iedere aandoening
-op zijn vertrokken gelaat.
-</p>
-<p>«Och Oom!..» zegt ze.
-</p>
-<p><span class="corr" id="xd31e3410" title="Niet in bron">«</span>Ja … ’t is nu weer wat over … maar, zie je, de dokter heeft me ook nog een half jaar
-gegeven.» Weer dat gelaten lachje, dat Marta door de ziel snijdt. «Toch kan ’t ook …
-zoo … zoo met me gedaan zijn. Daarom …»
-</p>
-<p>«Maar Oom, en dan die lange reis … in de winter!..»
-</p>
-<p>«Och, wat zal ik je zeggen? Ik moest wel … ik <i>moest</i>, zie je.» Zijn blik gaat beurtelings van Marta naar Frans.
-</p>
-<p>«Ik wou je nog zien vóor … mijn dood..: schuld vereffenen.»
-</p>
-<p>«Kom, Oom», hervat Marta met tranen in haar stem en in streelende klankgolving. «Laten
-we niet meer aan ’t verleden denken …» En ze grijpt zijn hand, die slap langs de leuning
-van de stoel hing.
-</p>
-<p>«Nee, aan ’t … heden alleen, nie’waar? Maar juist daarvoor … Had je nog verdriet …
-om mij?»
-</p>
-<p>Marta slaat de oogen neer voor zijn blik.
-</p>
-<p>«Altijd, Oom», zegt ze zacht schreiend. «Altijd! <span class="pageNum" id="pb226">[<a href="#pb226">226</a>]</span>Ik heb altijd met liefde aan u gedacht … En dan begrijpt u …»
-</p>
-<p>De oude man blijft haar liefdevol gadeslaan. «Mijn lief braaf … goed kind», gaat hij
-voort. <span class="corr" id="xd31e3428" title="Niet in bron">«</span>Net mijn onvergetelijke zuster … je moeder.»
-</p>
-<p>Alle drie zwijgen, aangedaan. Frans kijkt stroef.
-</p>
-<p>«Nu, Marta, dan moest het je toch … smarten, nie’waar, dat je zoo … voor goed gebroken
-hadt met je oom. Dat moest nu uit wezen … Ik woû je zien en spreken … ik woû je vergiffenis,
-Marta … Wat ben je een lieve lieve ziel … dat je me die zoo dadelijk … geschonken
-hebt …»
-</p>
-<p>Een paar tranen rollen blinkend neer uit de strakke oogen, die nu van Marta afgewend
-vóor zich uit staren.
-</p>
-<p>«Och, natuurlijk, Oom» zegt zij teeder.
-</p>
-<p>«En dan je man», hervat de grijsaard. «Ik woû ook mijn rekening bij hem vereffenen.»
-Dan kijkt hij Frans recht in ’t gelaat «Jullie zijn gelukkig, nie’waar? Is ’t niet?»
-</p>
-<p>Frans aarzelt even en kijkt Marta aan.
-</p>
-<p>«Dat moet jij zeggen, Marta», antwoordt hij dan.
-</p>
-<p>«Wat ons … drieën aangaat, onder ons … volkomen, Oom.»
-</p>
-<p>«Jullie drieën … maar er zijn meer menschen in de wereld dan jullie drieën, wil je
-zeggen!..»
-<span class="pageNum" id="pb227">[<a href="#pb227">227</a>]</span></p>
-<p>Weer slaat Marta haar oogen neer vóor ’t vorschende kijken des ouden.
-</p>
-<p>«De wereld … och, die laat me koud», tracht ze onverschillig te antwoorden, met schuchtere
-oogopslag.
-</p>
-<p>«Dat meen je niet, Marta.»
-</p>
-<p>De schrandere oogen, vorschend uit de donkere diepten der kassen, vestigen zich nu
-ook op de jonge man. Hij wil spreken, doch bedenkt zich. Zijn brauwen fronsen zich
-even … «Maar», hervat hij op ietwat andere toon … «ik moet eerst over mezelf … spreken.»
-</p>
-<p>«Meneer Winter», valt Frans plotseling in, «hoe kon u, u, die zooveel van Marta hield,..
-haar verlaten … op <i>zulk</i> een oogenblik?»
-</p>
-<p>De oude man verschuift even in zijn stoel en zucht:
-</p>
-<p>«’t Heeft me … moeite gekost», antwoordt hij kalm-ernstig. «Maar juist omdat ik haar
-zoo hoog stelde … daarom stelde ik haar volkomen verantwoordelijk voor haar daden.
-Van wie—men veel verwacht—keurt men ook veel af.—Wie hoog staat—wordt streng geoordeeld.»
-Even een zucht. «Ik begon met Marta’s—huwelijk met Karel—verkeerd te vinden. Ze was
-nog veel te jong voor—zulk een stap.—Ik schreef haar op haar mededeeling—hoe ik erover
-dacht.—Ze <span class="pageNum" id="pb228">[<a href="#pb228">228</a>]</span>antwoordde met een—hooghartige brief …»
-</p>
-<p>Marta bloost en buigt het hoofd.
-</p>
-<p>«Nu ja», gaat de oude na een oogenblik voort, «dat was niet zoo heel erg.—Maar toen
-kwam … toen hoorde ik <i>niets</i> tot—totdat ze me schreef, dat Karel haar in de steek gelaten had—Ik had in de tusschentijd
-andere berichten gekregen—ook van de kant van zijn familie.—En iedereen op de plaats
-sloeg er geloof aan.—Ik ook.»
-</p>
-<p>Dr. Winter kijkt somber vóor zich, en zijn witte baard schokt met kleine rukjes op
-en neer.
-</p>
-<p>«Maar hoe kòn u …!» breekt Frans de stilte, meer smartelijk somber dan verwijtend.
-</p>
-<p>«O, je weet zeker wat ze zeiden, niet? ’t Was afschuwelijk. Dat Marta ’t weer—met
-een ander aangelegd had—dat ze van die tweede—zoover was—zwanger.—Ik wou ’t eerst
-niet gelooven. Maar ik had vertrouwen in die Karel—ik meende hem te kennen—door-en-door
-te kennen.»
-</p>
-<p>De oude man hief zijn rechter hand omhoog en sloeg de oogen hoog op. «Ja … niet, dat
-<i>hij</i>—me zoo iets te verstaan gaf …»
-</p>
-<p>«Nou ja», valt Frans in, «daar zorgden zijn familie en vrienden wel voor …»
-</p>
-<p>«Ik schreef Marta weer», hervat de oude man. <span class="corr" id="xd31e3471" title="Niet in bron">«</span>Mijn toon was misschien … beleedigend …»
-</p>
-<p>«O ja, Oom!» roept Marta heftig en op schreierige <span class="pageNum" id="pb229">[<a href="#pb229">229</a>]</span>toon. «Ik kon niet verdragen, dat u een oogenblik aan mijn eergevoel twijfelde. Ik
-woû me niet rechtvaardigen.»
-</p>
-<p>«Ja—en je schreef me, dat de kwestie—wie de vader van je kind was—alleen jou—en de
-vader zelf aanging.»
-</p>
-<p>«Dat deed ik», stamelt Marta, «maar ik was ook haast gek van ellende.»
-</p>
-<p>«Dat begrijp ik—nu—en ik zeg ’t ook niet als—een verwijt. Ik heb je immers gezegd—ik
-kom om je vergiffenis.»
-</p>
-<p>«Och Oom …»
-</p>
-<p>«Ik ben ten slotte tot inkeer gekomen … Weet je waardoor. Frans? Ten minste, wat de—stoot
-gegeven heeft?»
-</p>
-<p>De jonge man kijkt verwonderd op.
-</p>
-<p>«Hoe zou ik … dat weten?»
-</p>
-<p>«Door een artikel van jou—in een Duitsch tijdschrift—over «vrouweneer»…»
-</p>
-<p>«Och!» klinkt het spontaan-kinderlijk uit twee monden.
-</p>
-<p>«Ja, vreemd, he? De wegen des Heeren … zeggen de geloovigen. Ja, toen ben ik gaan
-nadenken.—Een man die zulke idees verkondigde—kon niet slecht zijn—moest het hart
-op de rechte plaats hebben.—En ik wist—», hier een fijne lieve glimlach—«dat de schrijver
-dezelfde <span class="pageNum" id="pb230">[<a href="#pb230">230</a>]</span>was als—degeen—die ik voor Marta’s <i>derde</i> minnaar hield!—Ik kwam achter allerlei bizonderheden—later meer.—En zoo—langzamerhand—ben
-ik tot inzicht—tot inkeer ook!—gekomen. En hier ben ik nu …»
-</p>
-<p>Marta kust hem innig de hand.
-</p>
-<p>«Mijn hart zei me», brengt ze uit, «dat u nog eenmaal … weer dezelfde zou worden …»
-</p>
-<p>«Dezelfde! Ik woû dat het waar was, kind.—En toch—in zeker opzicht niet.» De eene
-magere hand gaat weer omhoog met groot gebaar. «Maar ik ben niet daarvoor—alleen hier
-gekomen.»
-</p>
-<p>«Maar Oom, voor u verder gaat, waar logeert u?» valt Marta in.
-</p>
-<p>«O, ik ben afgestapt—ik heb me in een goed hotel laten brengen.—Ik heb mijn rijtuig
-buiten laten wachten—een tien minuten rijden van hier.—Ik ben net anderhalf uur—hier
-op de plaats.»
-</p>
-<p>En Marta weer:
-</p>
-<p>«U moet hier logeeren—morgen dadelijk al, wil u? We hebben een goeje logeerkamer.»
-’t Was een klein leugentje, maar ze hadden immers een kamer, die er voor in te richten
-was …
-</p>
-<p>«Zeker, Meneer Winter», vindt Frans noodig aan te dringen, «’t is beter bij ons.»
-</p>
-<p>«Meneer Winter! Zeg jij maar oom, m’n jongen. <span class="pageNum" id="pb231">[<a href="#pb231">231</a>]</span>Je zult het toch niet lang hoeven te zeggen.—Als je er niet tegen hebt.»
-</p>
-<p>«Wat zou ik daar tegen kunnen hebben?»
-</p>
-<p>«Maar—dat is dan afgesproken», hervat de oude met een lange blik op het gezicht van
-Frans, die hem ditmaal met trouwe oog-opslag de blik teruggeeft. ’t Laatste spoor
-van onvriendelijkheid is van Frans’ trekken verdwenen, en de uitdrukking van zijn
-gezicht beantwoordt nu geheel aan de drang van zijn hart.
-</p>
-<p>«Ik kom dus morgen bij jullie.—Maar—laat me nu ’s zeggen—waarvoor ik nog meer gekomen
-ben.»—Frans en Marta kijken beiden vragend. <span class="corr" id="xd31e3510" title="Niet in bron">«</span>Om jullie tot andere gedachten te brengen.»
-</p>
-<p>«Wat bedoelt u?» vraagt de jonge vrouw onthutst, en haar streel-oogen gaan beurtelings
-van haar oom naar Frans. Deze schijnt begrepen te hebben, wacht af in spanning, en
-wil niets zeggen; laat eerst die twee uitspreken, denkt hij.
-</p>
-<p>«Om fatsoenlijk—burgermans-fatsoenlijk—je aan te raden, om—je verbintenis—je samenleven—te
-bekrachtigen door—een huwelijks-voltrekking—op de gewone manier …»
-</p>
-<p>Marta aarzelt, voordat ze antwoordt:
-</p>
-<p>«Maar Oom, onze verbintenis heeft zoo iets niet noodig: die is zonder dat immers even
-krachtig … En dat u ons zoo iets aan kan raden! Meent u <span class="pageNum" id="pb232">[<a href="#pb232">232</a>]</span>dat?… U die dezelfde denkbeelden over … die zaken … over sexueele verhoudingen heeft
-als ik …»
-</p>
-<p>«Nee, Marta—jij was <i>plus royaliste que le roi</i>: de leerlingen gaan dikwijls—verder dan de meesters …»
-</p>
-<p>«Dus u vindt …?»
-</p>
-<p>«Ik vind, m’n lieve kind, dat <i>vrije liefde</i> een—heel mooi ding is—voor hoogstaande menschen …»
-</p>
-<p>«Maar zijn wij dan..?»
-</p>
-<p>«Laat me uitspreken.—Een heel mooi iets, zeg ik, in een hoogstaande maatschappij—een
-wereld van engelen.—En de meeste menschen—dat zul je wel toegeven—zijn nog niet zoover.—Zoo
-iets is voor een—ideale samenleving—niet voor de onze.—Nu heeft men verplichtingen
-tegenover—zijn medemenschen, de wereld waarin men leeft.»
-</p>
-<p>De oude man zwijgt even nadenkend. Zijn edel profiel komt scherp uit tegen de donker-beschaduwde
-achtergrond van ’t behang. Ook Marta en Frans zwijgen. Met groote aandacht, als wachtten
-ze iets beslissends, staren ze hem beiden aan. Plotseling wendt de grijsaard ’t hoofd
-naar hen.
-</p>
-<p>«Zeg, vertel me’s, Marta», zegt hij weer met zijn in-vriendelijke glimlach, «als jij—een
-huis koopt—van iemand—dan is dat een zaak tusschen jou en die iemand, niet?»
-<span class="pageNum" id="pb233">[<a href="#pb233">233</a>]</span></p>
-<p>«Ja, natuurlijk …», antwoordt Marta.
-</p>
-<p>«En toch moet je—wil je je rechten later—laten gelden—een koop-contract opmaken—Niet?—Dat
-moet voor een huis.—Goed.—Vin’ je dan—waar je eigen persoon erin gemoeid is—vin’ je
-dan zoo’n contract—zoo’n wettiging tegenover derden—onnoodig?»
-</p>
-<p>«Die derden hebben er niets mee te maken …» zegt de jonge vrouw met zwak protest.
-</p>
-<p>«Evenmin als met het huis, dat je koopt!» hervat Dr. Winter onverstoord en steeds
-met zijn beminnelijk lachje.
-</p>
-<p>«Ze hebben er wèl mee te maken—zeg ik je. De maatschappij heeft het recht—waarborgen
-te eischen.—Ja, ja, waarborgen—voor iedereen—voor goeden en kwaden—en de goeden moeten
-zich—onderwerpen, omdat er—kwaden zijn.—En de zwakken onder de «goeden»… tegenover
-die ook …»
-</p>
-<p>Als Marta niet dadelijk antwoordt, zegt Frans gretig:
-</p>
-<p>«Ik vind eigenlijk, dat u gelijk heeft … Ik heb heb er ook dikwijls op aangedrongen …
-Marta woû niet …»
-</p>
-<p>«O, hadden jullie dan eerst—plan gehad om te trouwen?»
-</p>
-<p>«O ja … ik vond het noodig voor de kleine <span class="pageNum" id="pb234">[<a href="#pb234">234</a>]</span>jongen.—Maar u begrijpt: mijn vader woû van geen toestemming weten.»
-</p>
-<p>«Je bent in onmin gescheiden—is ’t niet zoo?»
-</p>
-<p>«O, had u daarvan gehoord? Nu, Marta vond het toen een naar idee, mijn vader door
-de rechter tot toestemming te dwingen—zooals zij ’t noemde. Door een akte van eerbied,
-u weet wel. Overdreven, vindt u nu ook niet?»
-</p>
-<p>«Ik woû me niet met geweld in zijn familie dringen», valt Marta eenigszins verlegen
-in. «Dat kòn ik toch niet …»
-</p>
-<p>«Maar, Marta, begrijp je dan niet, dat Frans zijn vader—juist doordat jullie—je bij
-zijn weigering hebben neergelegd—een min idee gekregen heeft—van je verhouding?—Hij
-houdt je nu immers—voor een avonturierster …»
-</p>
-<p>Marta laat het hoofd zinken, haar blik zwichtend voor die wonderlijk doordringende
-zoek-oogen.
-</p>
-<p>De oude schudt onderwijl langzaam zijn teekenachtige kop. En ’t is haar, als hoorde
-ze hem weer als in haar kinderjaren haar vermanen met zijn: «Meisje, meisje!» en die
-zelfde glimlach.
-</p>
-<p>«Nee, geloof me, m’n kind», hervat Dr. Winter, «doe wat ik je zeg.—Zie zoo gauw mogelijk—toestemming
-te krijgen—hoe dan ook.»
-</p>
-<p>«Langs minnelijke weg is niet meer mogelijk … Ik weet van de laatste brief van mijn
-moeder … <span class="pageNum" id="pb235">[<a href="#pb235">235</a>]</span>dat mijn vader zijn oude standpunt blijft innemen … Trouwens, ik had niet anders verwacht.»
-</p>
-<p>«Nu, dan door zoo’n—akte van <span class="corr" id="xd31e3562" title="Bron: eerbeid">eerbied</span>.—Je bent toch lang meerderjarig—<i>formeele</i> toestemming heb je immers niet noodig.—Maar trouwen moeten jullie—voor je eigen geluk—dat
-kàn niet volkomen zijn zonder—de achting van diezelfde wereld—waar je beweert zoo
-onverschillig voor te zijn—Marta …»
-</p>
-<p>«Maar dat bèn ik, Oom», verzet zich de jonge vrouw, met een vergeefsch poginkje om
-haar oogen opgeslagen te houden.
-</p>
-<p>«Och wat! Larie!—In zake je wetenschappelijke werk—he?—ben je <i>niet</i> onverschillig voor—goed- of afkeuring van de wereld.—Frans evenmin—als hij een artikel
-geschreven heeft.—En wie zijn vaak die—beoordelaars—om wier opinie je zooveel geeft …?
-Immers heel dikwijls—meestal zelfs—menschen die beneden je staan!—<i>Publiek, ik veracht je</i> is een fraze—van verwaande ijdeltuitige ingebeelde en behaagzieke kwasten—kwasten
-bij al hun genie.—Ze zijn als beeldmooie jongemeisjes—die koket verklaren—dat ze alle
-mannen verachten.—Dat staat machtig voornaam.—Maar ’t is larie, hoor.—Ze meenen er
-niets van, die meisjes—en ze zouden ’t diep treurig vinden—als alleen hun spiegel
-<span class="pageNum" id="pb236">[<a href="#pb236">236</a>]</span>hun vertelde—dat ze zoo mooi zijn.—Zou je niet denken?» Weer verlicht de in-goedig-verstandige
-zacht-ironische glimlach ’t gelaat van de grijsaard. «Dat laatste zou—trouwens, onmogelijk
-zijn, want—zoo’n meisje weet pas—dat ze mooi is—wanneer andere menschen—mannen vooral—het
-haar gezegd hebben.—Nee nee, je hebt de menschen noodig.—Kom daar nu maar voor uit:
-je zult wel onaangename ervaringen hebben opgedaan.»
-</p>
-<p>Even zwijgen alle drie, de oude om op adem te komen. Dan gaat deze voort, weer met
-zijn zoek-oogen op Marta:
-</p>
-<p>«Sedert je samenzijn—je samenleven met Frans—bedoel ik?»
-</p>
-<p>«O ja, maar …» stamelt de jonge vrouw.
-</p>
-<p>«Daar kom je tegen op—om ’t beginsel—jawel.—Maar ondertusschen—wordt je geluk er door
-bedreigd—ondermijnd.—Je kunt niet volkomen gelukkig zijn—zoo.»
-</p>
-<p>«U slaat de spijker op de kop!» roept Frans, als kwam hij nu eerst recht los. «Ik
-heb al ellende genoeg doorleefd …»
-</p>
-<p>«Als er geen martelaren waren», zegt Marta op gloedlooze overtuigings-toon, «zou er
-geen enkele goede zaak, geen enkel nieuw denkbeeld ingang kunnen vinden. Het hooggeroemde
-kristendom <span class="pageNum" id="pb237">[<a href="#pb237">237</a>]</span>was zonder martelaren ook niet doorgedrongen …»
-</p>
-<p>Dr. Winter’s glimlach verbreedt zich, en zijn wijd geopende oogen schieten ironische
-lachvonkjes.
-</p>
-<p>«Marta, Marta—wat ’n logica!» zegt hij met opgeheven wiegelende rechterhand. «Wat
-war jij de dingen door elkaar!—In mijn tijd leerden we nog logica—nu promoveeren ze
-tot doctor—en kunnen de jonge menschen nog niet zelf denken—als ze geroepen zijn—om
-anderen te leeren denken.—Ja, ja—.»
-</p>
-<p>«De martelaren waar je van spreekt—zijn gestorven voor een zaak—die ze voor goddelijk
-hielden—» hervat hij.
-</p>
-<p>«Als er iets goddelijks is, dan is ’t de Liefde,» antwoordt Marta met eigenaardige
-nadruk.
-</p>
-<p>De oude man herinnert zich zijn eigen woorden, hier door zijn discipel trouw herhaald:
-zoo’n heksje!
-</p>
-<p>«Nu goed—best—maar nu verwar je twee dingen. <i>Liefde</i> en <i>huwelijk</i> heeten ze,—Mevrouw mijn leerlinge.—De maatschappij heeft zich niet te bemoeien—heeft
-niets—niets te eischen of te bedillen—in zake de <i>liefde tusschen man en vrouw</i>.—Wèl mag ze eischen, dat hun <i>samenleving</i> met de mogelijke gevolgen—aan behoorlijke regelen gebonden zij.» De oud-rector vergiste
-zich nooit met zijn aan voegende wijs—en ’t was hem nog altijd een genot, de zelftucht
-der logisch voortrollende <span class="pageNum" id="pb238">[<a href="#pb238">238</a>]</span>Latijnsche periode op zijn moedertaal aan te passen. «Leef in een liefdesbetrekking
-met elkaar—als je dat met je geweten—met God!—overeen kunt brengen—maar verlang niet
-van de maatschappij—dat ze je samenzijn—als een huwelijk beschouwe—als ’t geen huwelijk
-is—dat wil zeggen—als je je niet behoorlijk tegenover die maatschappij—verbonden hebt.—De
-liefde is een gewetenszaak—het huwelijk is een maatschappelijke verbintenis.»—Hij
-zwijgt enkele oogenblikken, de uitwerking zijner woorden bespiedend. «Maar ik zie—dat
-je niet overtuigd bent», hervat hij leepjes—een spotvonkje in de diepe oogen. «We
-zullen er wel’s op terugkomen. Ik ben wat moe—ik verlang naar mijn bed, kinderen.»
-</p>
-<p>«Ja Oom», valt Marta berouwvol-gedienstig in. «U praat zooveel … En ik laat u op een
-droogje zitten! Ik ben ook zoo in de war. Maar wat zal ik u geven? Wijn mag u niet
-hebben …»
-</p>
-<p>«Och niets—heusch niets, Marta lief—Ik heb straks al wat gebruikt: ik heb nergens
-behoefte aan … dan alleen wat rust. Kom …»
-</p>
-<p>De oude man staat ietwat moeilijk op. En ’t valt Marta nu eerst goed op, hoe veranderd
-de gestalte daar vóor haar is, hoe schraal die bouw, hoe diepliggend die oogen, hoe
-wankel die gang, als hij <span class="pageNum" id="pb239">[<a href="#pb239">239</a>]</span>een schreden vooruit doet. Dat dezelfde levenslustige krachtige grijsaard van toen?…
-Dat menschelijk wrak, waarvan alleen de oogen nog intens leven vertoonen? Maar ze
-heeft in haar verbijstering geen heldere gedachtengang: alleen voelt ze, dat het woelt
-en raast daarbinnen in haar boezem, dat er iets schrijnt en weeklaagt ook. Ze staart
-haar oom aan.
-</p>
-<p>«Nu, kindertjes—ik ga naar mijn hotel.—Goeje nacht.» En hij drukt beiden de hand met
-stuipig-stevige greep.
-</p>
-<p>«Wil u nu heusch niet hier blijven?» dringt Marta kinderlijk vleiend. «Heusch niet,
-Oompje? Uw logeerkamer is dadelijk in orde.»
-</p>
-<p>«Nee, nee—werkelijk niet.—Ik waardeer je goede bedoelingen—mijn beste meid.—Nu nogmaals:
-goeje nacht.—Ik kom morgen koffie drinken.—Op zijn Hollandsch—is dat goed?»
-</p>
-<p>«Zeker, zeker», valt Frans afgetrokken in. «Wij leven hier nog altijd op zijn Hollandsch.»
-</p>
-<p>«We drinken om éen uur koffie, hoor, Oom», zegt Marta met een leugentje—«neem maar
-goed rust—flinke nachtrust—uitslapen, hoor! Belooft u me?»
-</p>
-<p>Ze kust hem onhandig, en hij geeft haar op ’t voorhoofd twee innige kussen terug.
-Dan ziet hij haar in de oogen, diep en innig.
-<span class="pageNum" id="pb240">[<a href="#pb240">240</a>]</span></p>
-<p>«Ja, ja», hommelt de oude in zijn baard. «Adieu, Frans.»
-</p>
-<p>«Slaap wel … Ik hoop u morgen wèl te zien», brengt de jonge man haperend uit.
-</p>
-<p>Beiden volgen hem tot onder aan de trap. Frans doet de voordeur open, roept de ingedommelde
-koetsier, die opschrikt uit zijn omwalling van bouffante en hooge halskraag als een
-tuinslak uit zijn huisje.—Nog een handdruk over en weer.—Het rijtuig rolt heen op
-de schaars verlichte straatweg, hol-bolderend in de stilte.
-</p>
-<p>«Hu! ’t is koud, hier aan de deur», zegt Frans. «Gauw maar naar binnen.»
-</p>
-<p>Als ze beiden het buiten trapje weer op zijn, treden ze onwillekeurig de studeerkamer
-binnen.
-</p>
-<p>En nauwelijks binnen, valt Marta Frans snikkend om de hals:
-</p>
-<p>«Die lieve lieve Oom! Wat heeft hij geleden! Om mij! Och, Frans, ik wil hem zijn zin
-doen. Ik wil hem zijn zin doen …»
-</p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="back">
-<div class="div1" id="toc">
-<h2 class="main">Inhoudsopgave</h2>
-<table summary="Inhoudsopgave">
-<tr id="ch1.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch1">HOOFDSTUK I.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch1">1</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch2.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch2">HOOFDSTUK II.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch2">26</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch3.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch3">HOOFDSTUK III.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch3">37</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch4.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch4">HOOFDSTUK IV.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch4">45</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch5.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch5">HOOFDSTUK V.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch5">56</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch6.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch6">HOOFDSTUK VI.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch6">63</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch7.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch7">HOOFDSTUK VII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch7">82</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch8.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch8">HOOFDSTUK VIII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch8">98</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch9.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch9">HOOFDSTUK IX.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch9">123</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch10.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch10">HOOFDSTUK X.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch10">147</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch11.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch11">HOOFDSTUK XI.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch11">159</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch12.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch12">HOOFDSTUK XII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch12">176</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch13.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch13">HOOFDSTUK XIII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch13">187</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch14.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch14">HOOFDSTUK XIV.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch14">190</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch15.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch15">HOOFDSTUK XV.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch15">205</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch16.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch16">HOOFDSTUK XVI.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch16">209</a></td>
-</tr>
-<tr id="ch17.toc">
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="8"><a href="#ch17">HOOFDSTUK XVII.</a></td>
-<td class="tocPageNum"><a class="pageref" href="#ch17">220</a></td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-<div class="transcriberNote">
-<h2 class="main">Colofon</h2>
-<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3>
-<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen
-van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden
-van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
-</p>
-<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.
-</p>
-<h3 class="main">Metadata</h3>
-<table class="colophonMetadata" summary="Metadata">
-<tr>
-<td><b>Titel:</b></td>
-<td>Om het recht der liefde</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Auteur:</b></td>
-<td>Karamati [Pseud. van Abraham Anthony Fokker (1862–1927)]</td>
-<td><a href="https://viaf.org/viaf/47819859/" class="seclink">Info</a></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Taal:</b></td>
-<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td>
-<td>1908</td>
-<td></td>
-</tr>
-</table>
-<h3 class="main">Codering</h3>
-<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het
-einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel
-zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van
-dit boek.</p>
-<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3>
-<ul>
-<li>2022-03-16 Begonnen.
-</li>
-</ul>
-<h3 class="main">Externe Referenties</h3>
-<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links
-voor u niet werken.</p>
-<h3 class="main">Verbeteringen</h3>
-<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
-<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst.">
-<tr>
-<th>Bladzijde</th>
-<th>Bron</th>
-<th>Verbetering</th>
-<th>Bewerkingsafstand</th>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e145">4</a>, <a class="pageref" href="#xd31e900">51</a></td>
-<td class="width40 bottom">Martha</td>
-<td class="width40 bottom">Marta</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e157">5</a></td>
-<td class="width40 bottom">vrij hoog voorhoofd</td>
-<td class="width40 bottom">hoog voorhoofd vrij</td>
-<td class="bottom">10</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e160">5</a></td>
-<td class="width40 bottom">waarboven</td>
-<td class="width40 bottom">waaronder</td>
-<td class="bottom">4</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e163">5</a>, <a class="pageref" href="#xd31e168">5</a>, <a class="pageref" href="#xd31e417">18</a>, <a class="pageref" href="#xd31e885">50</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1162">69</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2703">181</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2865">192</a></td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><i title="21 gevallen">Passim.
-</i></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><i title="26 gevallen">Passim.
-</i></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e239">10</a></td>
-<td class="width40 bottom">.”..</td>
-<td class="width40 bottom">…»</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e244">10</a></td>
-<td class="width40 bottom">Nu’s</td>
-<td class="width40 bottom">Nu ’s</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e297">12</a></td>
-<td class="width40 bottom">nog’s</td>
-<td class="width40 bottom">nog ’s</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e311">13</a></td>
-<td class="width40 bottom">».</td>
-<td class="width40 bottom">.»</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e337">14</a>, <a class="pageref" href="#xd31e342">14</a>, <a class="pageref" href="#xd31e555">26</a>, <a class="pageref" href="#xd31e571">27</a>, <a class="pageref" href="#xd31e584">27</a>, <a class="pageref" href="#xd31e602">28</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2975">197</a></td>
-<td class="width40 bottom">U</td>
-<td class="width40 bottom">u</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e403">18</a></td>
-<td class="width40 bottom">patientje</td>
-<td class="width40 bottom">patiëntje</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e453">20</a>, <a class="pageref" href="#xd31e485">22</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1368">82</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1413">85</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1932">126</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1986">130</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2102">138</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2215">148</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2241">149</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2275">151</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2304">153</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2314">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2320">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2327">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2336">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2343">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2923">195</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2935">196</a></td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e462">21</a></td>
-<td class="width40 bottom">„</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e466">21</a></td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e468">21</a>, <a class="pageref" href="#xd31e626">30</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1028">60</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2129">140</a></td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e482">22</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1365">82</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1410">85</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1929">126</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1983">130</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2099">138</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2212">148</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2237">149</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2272">151</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2301">153</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2311">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2317">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2324">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2333">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2339">154</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2920">195</a></td>
-<td class="width40 bottom">„</td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e526">24</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1113">67</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1174">70</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2698">181</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2850">191</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2870">192</a></td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e566">27</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1257">75</a></td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e597">28</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1232">73</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1921">126</a></td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e651">31</a></td>
-<td class="width40 bottom">,..</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e706">35</a></td>
-<td class="width40 bottom">veroordeelen</td>
-<td class="width40 bottom">vooroordeelen</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e722">36</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2140">141</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2155">143</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2281">151</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2954">196</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e761">40</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1026">60</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2469">164</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2478">164</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2480">164</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2576">172</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2827">190</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2942">196</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2970">197</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3012">199</a></td>
-<td class="width40 bottom">»</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e822">47</a>, <a class="pageref" href="#xd31e827">47</a>, <a class="pageref" href="#xd31e989">58</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1154">69</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1390">84</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1823">116</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2786">187</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2802">188</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2938">196</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3032">199</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3360">221</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3410">225</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3428">226</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3471">228</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3510">231</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">«</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e880">50</a></td>
-<td class="width40 bottom">onafhankelijk</td>
-<td class="width40 bottom">afhankelijk</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1054">62</a></td>
-<td class="width40 bottom">t</td>
-<td class="width40 bottom">’t</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1215">73</a></td>
-<td class="width40 bottom">onmiddelijk</td>
-<td class="width40 bottom">onmiddellijk</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1224">73</a></td>
-<td class="width40 bottom">godlochenaar</td>
-<td class="width40 bottom">godloochenaar</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1235">73</a></td>
-<td class="width40 bottom">voor,</td>
-<td class="width40 bottom">voort</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1292">77</a></td>
-<td class="width40 bottom">domine</td>
-<td class="width40 bottom">dominee</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1308">78</a></td>
-<td class="width40 bottom">moest’s</td>
-<td class="width40 bottom">moest ’s</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1501">91</a></td>
-<td class="width40 bottom">menschekennis</td>
-<td class="width40 bottom">menschenkennis</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1769">112</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1796">114</a></td>
-<td class="width40 bottom">Mevouw</td>
-<td class="width40 bottom">Mevrouw</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1859">119</a></td>
-<td class="width40 bottom">sigarekoker</td>
-<td class="width40 bottom">sigarenkoker</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1901">123</a></td>
-<td class="width40 bottom">VIII</td>
-<td class="width40 bottom">IX</td>
-<td class="bottom">3</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1926">126</a></td>
-<td class="width40 bottom">exuseeren</td>
-<td class="width40 bottom">excuseeren</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1980">130</a></td>
-<td class="width40 bottom">boekeplanken</td>
-<td class="width40 bottom">boekenplanken</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1998">132</a></td>
-<td class="width40 bottom">boekekast</td>
-<td class="width40 bottom">boekenkast</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2048">136</a></td>
-<td class="width40 bottom">nou’s</td>
-<td class="width40 bottom">nou ’s</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2061">137</a></td>
-<td class="width40 bottom">op een</td>
-<td class="width40 bottom">op-een</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2067">137</a></td>
-<td class="width40 bottom">clown-ach-tige</td>
-<td class="width40 bottom">clown-achtige</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2112">139</a>, <a class="pageref" href="#xd31e3116">205</a></td>
-<td class="width40 bottom">..</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2202">147</a></td>
-<td class="width40 bottom">IX</td>
-<td class="width40 bottom">X</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2341">154</a></td>
-<td class="width40 bottom">demi-vierges</td>
-<td class="width40 bottom">demi-vierge</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2365">157</a></td>
-<td class="width40 bottom">Alshij</td>
-<td class="width40 bottom">Als hij</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2385">159</a></td>
-<td class="width40 bottom">X</td>
-<td class="width40 bottom">XI</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2424">162</a></td>
-<td class="width40 bottom">?</td>
-<td class="width40 bottom">!</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2616">176</a></td>
-<td class="width40 bottom">XI</td>
-<td class="width40 bottom">XII</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2632">177</a></td>
-<td class="width40 bottom">eergisten</td>
-<td class="width40 bottom">eergisteren</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2669">179</a></td>
-<td class="width40 bottom">hart’s</td>
-<td class="width40 bottom">hart ’s</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2739">183</a></td>
-<td class="width40 bottom">prachtstel</td>
-<td class="width40 bottom">pracht stel</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2771">186</a></td>
-<td class="width40 bottom">hangkas</td>
-<td class="width40 bottom">hangkast</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2778">187</a></td>
-<td class="width40 bottom">XI</td>
-<td class="width40 bottom">XIII</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2822">190</a></td>
-<td class="width40 bottom">XII</td>
-<td class="width40 bottom">XIV</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2904">195</a></td>
-<td class="width40 bottom">vereening</td>
-<td class="width40 bottom">vereeniging</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2907">195</a></td>
-<td class="width40 bottom">vermonde</td>
-<td class="width40 bottom">vermomde</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3009">199</a></td>
-<td class="width40 bottom">voorziiter</td>
-<td class="width40 bottom">voorzitter</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3023">199</a></td>
-<td class="width40 bottom">voorzitters-hamer</td>
-<td class="width40 bottom">voorzittershamer</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3109">205</a></td>
-<td class="width40 bottom">XIII</td>
-<td class="width40 bottom">XV</td>
-<td class="bottom">3</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3121">205</a></td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3171">209</a></td>
-<td class="width40 bottom">XIV</td>
-<td class="width40 bottom">XVI</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3176">209</a></td>
-<td class="width40 bottom">ergenis</td>
-<td class="width40 bottom">ergernis</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3181">209</a></td>
-<td class="width40 bottom">toeneelen</td>
-<td class="width40 bottom">tooneelen</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3205">212</a></td>
-<td class="width40 bottom">vroeg</td>
-<td class="width40 bottom">vroeger</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3229">214</a></td>
-<td class="width40 bottom">beelden-vervloeiïng</td>
-<td class="width40 bottom">beelden-vervloeiing</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3277">217</a></td>
-<td class="width40 bottom">morgenochten</td>
-<td class="width40 bottom">morgenochtend</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3311">218</a></td>
-<td class="width40 bottom">krote-vingertjes</td>
-<td class="width40 bottom">korte vingertjes</td>
-<td class="bottom">3</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3346">220</a></td>
-<td class="width40 bottom">XV</td>
-<td class="width40 bottom">XVII</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3377">222</a></td>
-<td class="width40 bottom">vleiïng</td>
-<td class="width40 bottom">vleiing</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3562">235</a></td>
-<td class="width40 bottom">eerbeid</td>
-<td class="width40 bottom">eerbied</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-</div>
-<div lang='en'>
-<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl'>OM HET RECHT DER LIEFDE</span> ***</div>
-<div style='text-align:left'>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Updated editions will replace the previous one&#8212;the old editions will
-be renamed.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg&#8482; electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG&#8482;
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away&#8212;you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-</div>
-
-<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br>
-<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br>
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-To protect the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221;), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg&#8482; License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg&#8482;
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg&#8482; electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
-or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.B. &#8220;Project Gutenberg&#8221; is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg&#8482; electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg&#8482; electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg&#8482;
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (&#8220;the
-Foundation&#8221; or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg&#8482; electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg&#8482;
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg&#8482; name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg&#8482; License when
-you share it without charge with others.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg&#8482; work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg&#8482; License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg&#8482; work (any work
-on which the phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; appears, or with which the
-phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-</div>
-
-<blockquote>
- <div style='display:block; margin:1em 0'>
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
- other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
- whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
- of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
- at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
- are not located in the United States, you will have to check the laws
- of the country where you are located before using this eBook.
- </div>
-</blockquote>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221; associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg&#8482;
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg&#8482; License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg&#8482;
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg&#8482;.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg&#8482; License.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg&#8482; work in a format
-other than &#8220;Plain Vanilla ASCII&#8221; or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg&#8482; website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original &#8220;Plain
-Vanilla ASCII&#8221; or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg&#8482; License as specified in paragraph 1.E.1.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg&#8482; works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-provided that:
-</div>
-
-<div style='margin-left:0.7em;'>
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg&#8482; works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg&#8482; trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, &#8220;Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation.&#8221;
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg&#8482;
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg&#8482;
- works.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg&#8482; works.
- </div>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg&#8482; trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg&#8482; collection. Despite these efforts, Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain &#8220;Defects,&#8221; such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the &#8220;Right
-of Replacement or Refund&#8221; described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg&#8482; trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you &#8216;AS-IS&#8217;, WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg&#8482; work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg&#8482; work, and (c) any
-Defect you cause.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg&#8482;
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg&#8482;&#8217;s
-goals and ensuring that the Project Gutenberg&#8482; collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg&#8482; and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation&#8217;s EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state&#8217;s laws.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation&#8217;s business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation&#8217;s website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; depends upon and cannot survive without widespread
-public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
-visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 5. General Information About Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg&#8482; concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg&#8482; eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This website includes information about Project Gutenberg&#8482;,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-</div>
-
-</div>
-</div>
-</body>
-</html>
diff --git a/old/67653-h/images/new-cover.jpg b/old/67653-h/images/new-cover.jpg
deleted file mode 100644
index 0575a43..0000000
--- a/old/67653-h/images/new-cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/67653-h/images/titlepage.png b/old/67653-h/images/titlepage.png
deleted file mode 100644
index 22872c0..0000000
--- a/old/67653-h/images/titlepage.png
+++ /dev/null
Binary files differ