summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
-rw-r--r--.gitattributes4
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
-rw-r--r--old/67499-0.txt15851
-rw-r--r--old/67499-0.zipbin363838 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/67499-h.zipbin608039 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/67499-h/67499-h.htm11614
-rw-r--r--old/67499-h/images/new-cover.jpgbin166032 -> 0 bytes
-rw-r--r--old/67499-h/images/titlepage.pngbin19037 -> 0 bytes
9 files changed, 17 insertions, 27465 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..d7b82bc
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,4 @@
+*.txt text eol=lf
+*.htm text eol=lf
+*.html text eol=lf
+*.md text eol=lf
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..6174e92
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #67499 (https://www.gutenberg.org/ebooks/67499)
diff --git a/old/67499-0.txt b/old/67499-0.txt
deleted file mode 100644
index cbe5151..0000000
--- a/old/67499-0.txt
+++ /dev/null
@@ -1,15851 +0,0 @@
-The Project Gutenberg eBook of Kennisleer contra Materie-Realisme, by
-Leo Polak
-
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at
-www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you
-will have to check the laws of the country where you are located before
-using this eBook.
-
-Title: Kennisleer contra Materie-Realisme
- Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip
-
-Author: Leo Polak
-
-Release Date: February 25, 2022 [eBook #67499]
-
-Language: Dutch
-
-Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading
- Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This
- file was produced from images generously made available by
- The Internet Archive/Canadian Libraries)
-
-*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK KENNISLEER CONTRA
-MATERIE-REALISME ***
-
-
-
-
-
- KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME
- Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip
-
-
- DOOR
- LEO POLAK
-
-
- AMSTERDAM—1912—W. VERSLUYS
-
-
-
-
-
-
-
-
- „Soviel ist gewiss: wer einmal Kritik gekostet hat, den ekelt auf
- immer alles dogmatische Gewäsche, womit er vorher aus Not vorlieb
- nahm, weil seine Vernunft etwas bedurfte und nichts besseres zu
- ihrer Unterhaltung finden konnte. Die Kritik verhält sich zur
- gewöhnlichen Schulmetaphysik gerade wie Chemie zur Alchimie, oder
- wie Astronomie zur wahrsagenden Astrologie.”
-
- „Alle Metaphysiker sind demnach von ihren Geschäften feierlich und
- gesetzmässig so lange suspendiert, bis sie die Frage: Wie sind
- synthetische Erkenntnisse a priori möglich? gnugthuend werden
- beantwortet haben.”
-
- Kant, Prolegomena.
-
-
-
-
-
-
-
-
-INHOUD.
-
-
-Hoofdst. Bladz.
-
- Voorrede XI–XVI
-
-I. Inleiding. De betekenis van het probleem der kennisleer:
- Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik? en het
- vergezicht van Kant’s „copernicaans” antwoord 1–24
-
-II. De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordingsinhoud 25–52
-
- § 1. Het subject van individueel bewustzijn 25–29
- § 2. De „secundaire” en de „primaire” eigenschappen hebben
- gelijke subjectieve oorsprong en zijn gelijkelik
- objectief 29–38
- § 3. De objecten als „phaenomena”, afhankelik van het
- subject der natuur, zijn als zodanig „immanent” en
- reiken niet tot het „An-sich”, zijn niet oorzaken,
- maar derivaten van gewaarwording 38–44
- § 4. Het transobjectieve („An-sich”) als oorzaak van
- gewaarwording kan niet gekend, maar moet als
- werkelikheid gedacht worden 44–52
-
-III. De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordingsvorm 53–68
-
- § 1. De ruimte als „vorm” van de bewegingszin (Heymans)—en
- vergelijking met de „vorm” van toongewaarwordingen 53–62
- § 2. Kant als geestelik Copernicus: „vorm” niet
- „phaenomenal” maar „ideal”, dus uitsluitend
- subjectief-, niet transcendent-bepaald.
- Trendelenburg’s „derde mogelikheid” onmogelik 62–68
-
-IV. Het Transobjectieve („An-sich”) in zijn tweeledige
- kennistheoretiese functie: substraat der phaenomena en
- gewaarwordingsoorzaak. 69–92
-
- § 1. Kant’s tweeërlei „An-sich”: de tijd als „vorm” van
- bewustzijn 69–75
- § 2. Het reale of substratum der natuur en de causaliteit.
- Het psychiese en de ruimte 75–81
- § 3. Het An-sich-loos immanent „idealisme” als terugval in
- realisties physicisme. De goede Berkeley, hallucinaties
- en na-Kantiaanse „ongerijmdheid” 81–92
-
-V. Kant’s waarnemingsleer en haar moderne realisties-
- dogmatiese misvatting 93–162
-
- § 1. Één ruimte, één tijd, één „Erfahrung” 93–96
- § 2. Kant’s ruimteleer en Hartmann’s (benevens Külpe’s en
- Bolland’s) misverstand 96–141
- § 3. Dogmatiese Kantverhegeling 141–162
-
-VI. Resultaten. De verhouding van geest en natuur, lichaam
- en ziel 163–246
-
- § 1. Zeg mij hoe gij waarneemt en ik zal u zeggen wie
- gij zijt. Dogmaties realisme van pragmatismen en
- „idealismen” 163–182
- § 2. De strijd tussen dualisme en materialisme—een
- hopeloos dilemma 182–197
- § 3. De verlossing. De ware krities-monistiese
- „heterogeneïteit” en „identiteit”, waardoor de leer
- van overgang (causalisme, „Wechselwirkung”) vervallen
- is en de leer van denkbeeldige samengang (ideëel
- parallelisme) zegeviert. Besluit 197–246
-
- Opmerkingen tot toelichting en bevestiging 247–429
-
- Naamregister 431–434
-
-
-
-
-N.B.
-
-In citaten duidt spatiëring authentieke, cursivering mijn onderstreping
-aan, terwijl tussenvoegsels binnen ( ) authentiek, binnen [ ] van mij
-zijn.
-
-De vetgedrukte sijfers verwijzen naar de „Opmerkingen”.
-
-Al heb ik een Litteratuurlijst ten slotte toch maar achterwege gelaten,
-daar de tekst zelf omtrent de verwerkte, behandelde en te vergelijken
-litteratuur voldoende oriënteert, de verkorte boekaanduidingen hier en
-daar vindt men in het verloop van het werk wel verklaard; Heymans’ C. =
-„Schets eener critische geschiedenis van het Causaliteitsbegrip in de
-nieuwere wijsbegeerte”.
-
-
-
-
-
-
-
-
-VERZOEKE VOORAF TE CORRIGEREN:
-
-
- p. 72 r. 14 v. b. staat: het 2°. lees: 2°.
- ,, 108 ,, 6 ,, ,,   ,,   dat  ,,   om dat
- ,, 110 ,, 12 ,, o.   ,,   matter  ,,   matters
- ,, 114 ,, 1 ,, ,,   ,,   was  ,,   wat
- ,, 174 ,, 11 ,, b.   ,,   i.c.  ,,   i.e.
- ,, 217 ,, 15 ,, o.   ,,   to  ,,   tot
- ,, 236 ,, 1 ,, ,,   ,,   57.  ,,   57
-
-
-
-
-NAAMREGISTER.
-
- Bellaar Spruyt XV wordt XVI
- Berkeley XII V.  ,,   XIII
- Hume XII  ,,   XIII
- Vauvenargues XIV  ,,   XV
-
-
-
-
-
-
-
-
- AAN MIJN OUDERS
- IN DIEPE VERERING EN TOT DANK
- VOOR HET VOORRECHT VAN „VRIJE STUDIE”.
-
-
-
-
-
-
-
-
-VOORREDE.
-
-
-De énige fout van het materialisme, waarmee het staat en valt, is het
-materie-realisme, een fout, die het met zijn dualistiese bedillers
-gemeen heeft. Die blijven meestal even ver beneden het materialisme als
-zij zich verheven wanen boven deze „denkwijze van oppervlakkige en
-vulgaire geesten”. Immers zij missen dan onder meer het wetenschappelik
-inzicht der materialisten, dat er voor de geest, voor het
-bewustzijnsleven als zodanig, in de ruimtewereld geen plaats en geen
-taak te denken valt, een inzicht, dat tot de wanhopigste pogingen
-leidt, de geest bij de natuur in te lijven en daardoor, naar een
-gelukkige woordspeling van Prof. Bolland, te verzaken. Terwijl het
-realisties dualisme dan vergeefs worstelt met de onmogelikheden der
-wederzijds-causale verhouding, „Wechselwirkung”, tussen psyche en
-physis, en aan natuurwetenschappelike beginselen als de „gesloten
-natuurcausaliteit” en het „behoud van energie” langs velerlei
-sluikwegen tracht te ontsnappen, blijft het psychophysies parallelisme
-zijner „monisties”-gezinde tegenstanders bevangen in een
-epiphaenomenalisme, dat geen raad weet met zijn eigen, trouwens zelden
-doordachte, consequenties: enerzijds de invloedloosheid van alle
-bewustzijn, van heel de kultuur, van het Denken, het Gemoedsleven en
-het Willen op alle wereldgebeuren, zelfs op de objectieve
-voortbrengselen—naar men moest menen—van wetenschap en kunst
-(wiskunde-boeken zonder kennis of besef en schilderstukken zonder
-zinnen of gevoel ontstaan!) en anderzijds de onverklaarbaarheid en
-tegenstrijdigheid van een blijkbaar evolutie-produkt zonder mogelike
-selectoriese waardij!—Uit al deze aporieën en antinomieën over en weer
-bevrijdt volkomen en uitsluitend de kennisleer, wier „kritiek” het
-materie-realisme als onbewust dogmatisme kenmerkt en uitdrijft.
-
-De zuiver theoretiese kennisleer, die niet preekt en niet schimpt, niet
-verlokt noch verdicht, maar betoogt en bewijst.
-
-Hoe triest is zelfs die agnosticistiese blijmoedigheid van een Lange,
-die zich met het surrogaat der „Dichtung” moet behelpen in de „gemeine
-Wirklichkeit” van zijn ruimtelik „Heelal”, waaruit hij geen Ueberweg,
-geen Strauss terecht kan helpen; die zich zelf aan materialisme en
-fatalisme moet overgeven, zolang hij „nur Wirkliches gelten lasst”.
-Onze anti-realistiese kritiek daarentegen behoeft slechts te laten
-gelden wat werkelik is—om ook Lange’s „idealisties” psychophysies
-materialisme te boven te komen.—Juist de „Wirklichkeitserkenntnis nach
-den kausalen Relationen”, door Dilthey’s naturalisme-tegen-wil-en-dank
-ter hantering afgezonderd voor de materialisten, voor Comte en
-Avenarius, overwint het materialisme, overwint Comte en Avenarius.
-
-„Kritiek contra Materie-realisme” is een species van het genus kritiek
-contra dogma. En zolang die twee tegenover elkander staan als vuur en
-water, zolang waar en onwaar, echt en vals elkaar uitsluiten, zolang
-zal de wijsbegeerte de moed en de kracht moeten hebben, de blaam der
-„eenzijdigheid” te trotseren. Onverdraagzaamheid is de oude zonde van
-bekrompen zielen.... jegens mensen, dragers van ideeën;
-verdraagzaamheid is de moderne zonde van ruime geesten.... jegens
-ideeën zelf.
-
-Tegenover het materie-realisme wordt hier de verdediging ondernomen
-„der grössten Narrheit, die je ein Menschenhirn ausgebrütet hat, des
-philosophischen Idealismus, der die Existenz der materiellen Welt
-leugnet”, dus van het „immaterialisme” van Berkeley, dat slechts daarom
-zo „onwederlegbaar” is, als Hume en de beste kritiese denkers het
-hebben bevonden, wijl het.... gelijk heeft. Wij „loochenen” dus het
-„bestaan” van de materie, van de natuur, ons eigen lichaam incluis, si
-quis unquam philosophus. Maar wacht nog even met uw spot. Ten volle
-geldt, wat Berkeley’s uitgever Fraser in zijn Preface voor de „Three
-Dialogues between Hylas en Philonous” van 1713, „the gem of British
-metaphysical literature”, omtrent B.’s waarnemings- en materie-leer
-opmerkt: „The history of objections to the doctrine is very much a
-history of its misconception”. Sinds Kant zelf Berkeley miskend heeft,
-pleegt Kant-orthodoxie de neus op te halen voor „de goede bisschop”.
-Daarom acht ik het eer en plicht nu eens juist op de overeenstemming
-tussen Berkeley en Kant, trots alle verschil, de volle nadruk te
-leggen. Want Berkeley blijft, boven alle quasi-Kantiaanse
-„Ansich”-verzakers, de grote bereiker der object-immanentie, aanvaard
-en verdiept door het „vorm”-idealisme van Kant, op zijn beurt element
-van het zuiver psychisme van Heymans.
-
-Op Kant’s eigen waarnemingsleer is Fraser’s woord zeker niet minder
-toepasselik.—Die kritiserende Kant-misvatting, speciaal van het moderne
-realisme, als zodanig te onthullen en uit de weg te ruimen, zal een
-aanmerkelik deel zijn van mijn taak.
-
-Geen nieuwverzonnen filosofies stelsel, geen nieuwbedachte
-kennistheorie wordt hier geboden. Dat hoorde bij de tijden, toen er
-filosofen waren bij de vleet (en men filosofieën voor ’t „kiezen” had),
-maar de filosofie niet bestond.
-
-Nu, dank zij de kennisleer, ook de wijsbegeerte methodies zich heeft
-opgewerkt tot exacte wetenschap, mag zich voorlopig tevreden stellen
-wie het inzicht, tot dusver door de mensheid in haar beste denkers en
-vorsers bereikt, nu juist niet reeds te boven gaat, maar slechts
-verworven heeft, om het te bezitten. Groot en heerlik is deze
-geestelike verworvenheid, te danken aan de kennisleer als wetenschap
-der wetenschappen, als zelfbesef der waarheidsvorsing, aan niets en
-niemand rekenschap schuldig dan aan zich zelf, autonoom en soeverein.
-Beati possidentes—maar hoe gering is tot nog toe hun getal. Zo goed als
-ieder zijn proza spreekt, zo goed heeft ieder zijn kennistheoreties en
-metaphysies standpunt. Toch zijn er leken in kennisleer en wijsbegeerte
-in ’t algemeen, als in elke andere wetenschap. Zelfs zijn het niet maar
-de eerste de beste, doch ook de eerste en beste geesten,.... op eigen
-gebied, bij voorkeur dat der natuurwetenschappen of van de
-godgeleerdheid,.... die in volkomen „naiveteit”, als volslagen leken,
-het onvervaard opnemen tegen de dwaasheden der grootmeesters zelf, die
-toch ook specialiteiten zijn, zij het dan ook van het niet-speciale.
-Pour savoir une chose il faut l’avoir apprise, al heeft de
-wijsbegeerte, als elke wetenschap, misschien zelfs boven elke
-wetenschap, haar ontdekkers, genieën die vinden, wat de mensheid sinds
-heeft te leren, en al is hier misschien meer dan elders het weten
-niets, het begrijpen alles. Met dien verstande, dat er veel besefloos
-weten is—„In einen hohlen Kopf geht das meiste Wissen”—maar geen
-onwetend begrijpen. Zonder kennis geen begrip. Maar is dan in deze zin
-de wijsbegeerte leerbaar, begrijpbaar voor een „gewoon mens”? Zij mag
-haar graden kennen van aanleg en begaafdheid—ik geloof inderdaad, dat
-de duisterheid minder eigen is aan de filosofie dan aan de filosofen.
-Duisterheid en diepzinnigheid zijn twee. Menig brakke sloot schijnt
-bodemloos diep omdat hij troebel is—menig diepe beek is doorzichtig tot
-op de bodem. En nog heden leeft Schopenhauer’s inktvis, die zich in een
-wolk van zelfgeschapen duisternis hult onder de leuze: mea caligine
-tutus. „Frauen sind abweisend, um anzuziehen, Philosophen dunkel, um
-erklärt zu werden,” luidt § 133 van Paul Rée’s grimmige „Eitelkeit” en
-§ 83: „Den Philosophen ist weniger daran gelegen, verstanden als
-bewundert zu werden. So erklärt sich ihre Dunkelheit.” Hoe aanvechtbaar
-deze „verklaring” ook zijn mag, die stellig heel wat onmacht stempelt
-tot kwade trouw, zij bevat het element van waarheid, door Vauvenargues
-gevoeld: „La clarté est la bonne foi des philosophes”. Het armzaligste
-heuveltje, mits maar steil genoeg, is te verheven voor de voetganger,
-die langs ’t glooiend bergpad de hoogste toppen bereikt. Zulke paden
-naar boven te wijzen en te banen zal mijn doel zijn.
-
-Het subjekt der natuur bestaat evenzeer, dus evenmin, als de natuur.
-Ziedaar een slotsom van materie-kritiek, zoals ik die ergens in mijn
-vertoog heb geformuleerd, die zonder toelichting zeker door de meeste
-lezers evenmin zou worden begrepen als aanvaard. Mijn eerzucht
-hieromtrent zal echter juist en eerst dan ten volle bevredigd zijn, als
-mijn uiteenzettingen en verklaringen ieder hunner van deze tweeledige
-waarheid hebben doordrongen. Dan heeft mijn geschrift het zijne gedaan,
-om wat tot nog toe de dwaasheid van enkelen was, te maken tot de
-wijsheid van allen, d.w.z. van alle ernstige, redelike zoekers der
-waarheid.
-
-Dus niets nieuws? Misschien toch wel. Zij het ook minder nova dan wel
-nove. Nieuw licht op oude waarheid.... en op nieuwe dwaling. En
-wellicht de eerste poging, altans ten onzent [1], om de „gemiddelde
-ontwikkelde leek” met voldoende wijsgerige belangstelling niet alleen
-door leringen te wekken, maar tevens door voorbeelden te trekken uit de
-„dogmatischen Schlummer” en krities te oriënteren.
-
-
-
-Oorspronkelik was mijn verhandeling bedoeld als kennistheoretiese
-inleiding tot een eerlang gereed rechtsgeleerd proefschrift over de
-Grondslagen van het Strafrecht, speciaal over de Vergelding. Maar toen
-ze ging uitdijen tot de onderhavige, didakties-polemiese kritiek, die
-tot het recht in weinig nauwer verband staat dan tot de
-geesteswetenschappen als zodanig, besloot ik tot afzonderlike uitgave.
-Zo zij die ontstaanswijs mede verontschuldiging voor het rhapsodiese
-van de bijgevoegde Opmerkingen, waarvan het materiaal systematieser
-verwerking en uitwerking vraagt, maar ook in deze vorm tot nader
-oriëntering dienstig moge blijken.
-
-Al mag ik van geen hoogleraar der wijsbegeerte mij leerling noemen
-(slechts van Prof. Bellaar Spruyt heb ik enkele colleges kunnen
-bijwonen, waarvan de waarde mij destijds door nog onvoldoende
-voorbereiding wel grotendeels moest ontgaan) en al vindt ook een
-„leerling” zijn weg in de wijsbegeerte niet dan zover hij „autodidakt”
-is,—wie ik als meesters dankbaar vereer moge mijn werk getuigen.
-
-Door dicht kreupelhout van misvatting en verwarring hebben wij ons
-opwaarts pad te zoeken; soms moeten wortelen van eerbiedwaardige
-woudreuzen uit de weg gehakt, ook al is hun schoonheid ons niet ontgaan
-of al is ’t voor nòg zo velen in hun schaduw zoet rusten. En van
-vergezichten zullen we weinig genieten onderweg, maar eenmaal boven
-wellicht des te meer.
-
-Mijn kritiek zal helaas Hartmann zelf niet meer bereiken. Of ze hem van
-ongelijk had overtuigd? In elk geval, zijn werk met z’n geweldige
-werfkracht leeft voort, en mocht niet onbestreden blijven. Maar laat ik
-hier in mijn eerste geschrift het slotwoord der voorrede uit zijn
-eerstelingswerk tot het mijne mogen maken: „Wem die Resultate der
-vorliegenden Arbeit anmassend erscheinen möchten den erinnere ich
-daran, dass es keine andere Pietät gegen die Heroen der Wissenschaft
-gibt als die, ihre Erzeugnisse sorgfältiger als die jedes andern zu
-prüfen.”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK I.—INLEIDING.
-
-DE BETEKENIS VAN HET PROBLEEM DER KENNISLEER: HOE ZIJN SYNTHETIESE
-OORDELEN A PRIORI MOGELIK? EN HET VERGEZICHT VAN KANT’S „COPERNICAANS”
-ANTWOORD.
-
-
-Men kan het geheel met Dr. Jelgersma eens zijn, „dat het Kantianisme
-een groote hinderpaal is geweest en nog is voor de vrije en
-onbelemmerde ontwikkeling van het wijsgeerig denken, en dat de
-vooruitgang der moderne wijsbegeerte voor een groot deel afhangt
-hiervan, òf en in welke mate zij er in zal slagen dezen hinderpaal uit
-den weg te ruimen”—en toch daarnaast van oordeel zijn, dat inderdaad
-„de philosophie van Kant niet alleen voor de geschiedenis der
-wijsbegeerte van zeer groot belang is geweest, maar ook voor de moderne
-wijsbegeerte nog van zoo groot belang is, dat de positie van ieder
-wijsgeer wordt bepaald door zijn verhouding tot haar”. [2]
-
-Nu bloeit er een verheerlikende Kant-mythologie (op de wijze van een
-Chamberlain [3] of Woltmann, of zelfs enkelen van het Marburger gilde)
-even verblind voor zijn grootste tekortkomingen als Rée’s cyniese
-qualificatie: „Unklar und unehrlich” blind is voor Kant’s ware
-grootheid, maar anderzijds dient tegenover alle Kant„weerlegging” à la
-Haeckel of Pesch, Ziehen of Dietzgen (om Nederlanders weer ongenoemd te
-laten) eerbiedig erkend en gehandhaafd, dat Kant het grondprobleem
-aller kennisleer, en mitsdien aller exakte wijsbegeerte, heeft ontdekt
-[4] en de oplossing zo al niet geheel dan toch voor een deel heeft
-gegeven of altans gewezen.
-
-Ik noem het probleem der mogelikheid van „synthetische Urteile a
-priori” [5]—van samenvoegende oordelen bij voorbaat.
-
-Dit is hèt „kritiese” probleem. En niets is verwonderliker dan de
-misvatting en miskenning, zowel van dit probleem als van Kant’s geniale
-oplossing, nog heden, een eeuw na zijn dood, in een tijd, die met recht
-en reden prat gaat op zijn Empirie. Toch heeft alleen een empiricus dit
-probleem kunnen stellen, deze oplossing kunnen wijzen. Immers, vertalen
-we de vraagstelling—herleiden we haar tot de eenvoudigste vorm, dan
-moet ze luiden: Hoe kunnen we meer weten, dan ons de ervaring, de
-inductie heeft kunnen leren, ja hoe is zelfs een conclusie uit inductie
-of enige inductieve wetenschap mogelik, d.w.z. logieserwijze
-mogelik?—Hume was de eerste geweest, die gemerkt had, dat de inductieve
-wetenschap zelf een probleem is, behoort te zijn voor een denkend
-empiricus. [6]
-
-„De Ervaring is onze beste Leermeesteres”—deze waarheid bevat voor een
-redelik denkende geest de weerlegging van het Empirisme!—Dit moet leren
-inzien wie Kant wil begrijpen. Uit geen enkel eindig getal gevallen hoe
-groot, hoe onmetelik het ook zij—volgt logies ook maar iets, ook maar
-de geringste waarschijnlikheid zelfs, voor enig nieuw geval. [7]
-
-Wie door ervaring wijzer wordt—moet al wijzer zijn dan hij door
-ervaring worden kan.
-
-Wat kan, principieel, ervaring [8] ons leveren? Nooit iets anders dan
-„comparatieve algemeenheid”... dat b.v. tot dusverre zo en zoveel
-malen, in verband met deze bepaalde plaats, een zekere waarheid heeft
-gegolden. Nooit dat deze waarheid overal, ten allen tijde, dus ook
-morgen nog, zal gelden, dat haar niet-gelden onmogelik is.—„Erfahrung
-lehrt uns zwar, dass etwas so oder so beschaffen sei, aber nicht, dass
-es nicht anders sein könne. Findet sich also erstlich ein Satz, der
-zugleich mit seiner Nothwendigkeit gedacht wird, so ist er ein Urtheil
-a priori... Zweitens: Erfahrung gibt niemals ihren Urtheilen wahre oder
-strenge, sondern nur angenommene und comparative Allgemeinheit (durch
-Induction), so dass es eigentlich heissen muss: so viel wir bisher
-wahrgenommen haben, findet sich von dieser oder jener Regel keine
-Ausnahme. Wird also ein Urtheil in strenger Allgemeinheit gedacht, d.i.
-so, dass gar keine Ausnahme als möglich verstattet wird, so ist es
-nicht von der Erfahrung abgeleitet, sondern schlechterdings a priori
-gültig.”...
-
-Kant besluit dan: „Nothwendigkeit und strenge Allgemeinheit sind also
-sichere Kennzeichen einer Erkenntniss a priori,”... terwijl eigenlik al
-van deze beide criteria „jedes für sich unfehlbar” is. [9] (K. d. r. V.
-p. 649).
-
-Nu heeft zelfs in onze tijd nog een terecht beroemde
-filosofen-richting, of -school, zo men wil, die van Wundt, willen
-ontkennen dat ervaring nimmer algemeen-geldige, apodiktiese oordelen
-kan opleveren.
-
-Zo zegt Wundt in z’n Logik: „dem Satz, dass Erfahrungsinhalte niemals
-einen apodiktischen Charakter besitzen, fehlt die Begründung.” En zelfs
-zijn eminente leerling Eisler zegt het hem na, „Dass die Erfahrung uns
-keine unbedingte Allgemeingültigkeit der Erkenntnis verschaffen kann,
-das hat Kant mehr behauptet oder angenommen als kritisch dargetan.”
-Einführung in die Erkenntnistheorie, p. 139. En: „Kant hätte wohl vor
-Aufstellung seines Apriorismus gründlicher dartun sollen, inwiefern und
-warum die Allgemeingültigkeit und Notwendigkeit der Axiome nicht aus
-der Erfahrung in deren Bearbeitung durch das Denken entspringen könne.”
-
-Nu komt dit bijvoegsel: „in deren Bearbeitung durch das Denken” niet te
-pas,—want het geldt hier juist de „Erfahrung” zonder „Bearbeitung”,—het
-zuiver gegevene.—En het lijkt mij niet voor tegenspraak vatbaar, dat
-deze ervaring 1o. slechts feiten kan leveren, nooit noodwendigheid en
-2o. slechts biezondere feiten, zij ’t ook ontelbaar vele, of
-algemeenheid („Konstanz”) in alle tot dusver voorgekomen en bekende
-gevallen, nimmer dus de volstrekte algemeenheid, waaruit kan worden
-geconcludeerd ten opzichte van een nietgegeven geval.—We begrijpen nu
-ook, dat de onderscheiding tussen apriori en aposteriori betrekking
-heeft op het ontstaan onzer overtuigingen, onzer zekerheden.
-Aposteriori, „achteraf”, weten we àl wat ons „gegeven” wordt, wat we
-waarnemen en beleven,—„was wir durch Eindrücke empfangen”,—zodra echter
-zou blijken, dat we „noodwendige” of „algemeen geldige” wetenschap
-bezitten, dus ons bevinden op terrein, verder en hoger gelegen dan
-„ervaring”, waarneming, reikt, (het zgn. logiese apriori, het apriori
-t.o.v. het gelden der oordelen: voor alle mogelike gevallen noodwendig)
-en in déze zin „onafhankelik van ervaring” (= apriori) zijn,—weten we
-tevens zeker dat... ervaring ons daar niet heeft kunnen brengen, dat
-deze zekerheid precies zover zij logies apriori is... ook „geneties”
-apriori moet zijn. Hoe zou de waarneming meer kunnen geven—dan ze
-heeft, hoe zou er meer uit te halen zijn—dan er in ligt? [10] Die
-splitsing der „onafhankelikheid van ervaring” in een genetiese, naar ’t
-ontstaan onzer zekerheid,—en een logiese, naar de grenzen, de
-strekking, het „gelden” onzer zekerheid,—is dus kennistheoreties
-irrelevant, altans het heeft geen zin, er Kant een verwijt van te
-maken, dat hij tussen die twee niet „einen scharfen, überall
-erkennbaren Unterschied” heeft gemaakt.—Beide vallen samen en het
-logiese apriori is volstrekt afhankelik van het genetiese. Bij Kant
-bestond daarover volkomen klaarheid. Men leze slechts K. d. r. V.
-Einleitung I en II. En als Vaihinger er op wijst, dat de genetiese
-onafhankelikheid van ervaring ook, behalve het niet-afgeleid-zijn uit
-de waarneming, zou kunnen betekenen: niet ontstaan naar aanleiding van
-waarnemingen, belevenissen, dan is de opmerking juist, maar ook al weer
-irrelevant, daar niemand met meer nadruk de ervaring als conditio sine
-qua non al onzer kennis heeft aangewezen, dan juist Kant: „Dass all
-unsere Erkenntniss mit der Erfahrung anfange, daran ist gar kein
-Zweifel” enz. Het is dus nauweliks te begrijpen en geenszins te
-verontschuldigen, dat zelfs denkende koppen altijd nog maar weer het
-Kantse apriori tijdelik opvatten, trots Kant’s uitdrukkelike verklaring:
-„Der Zeit nach geht also keine Erkenntniss in uns vor der Erfahrung
-vorher, und mit dieser fängt alle an.” (aanhef der Einleitung K. d. r.
-V.²) of zelfs als „aangeboren” duiden, trots de precies even stellige
-uitspraak: „Die Kritik erlaubt schlechterdings keine angebornen
-Vorstellungen; alle insgesammt, sie mögen zur Anschauung, oder zu
-Verstandesbegriffen gehören, nimmt sie als erworben an.” [11]—Nunquam
-satis dicitur, quod nunquam satis discitur: niet vaak genoeg kan de
-aandacht gevestigd worden op de beroemde, ook methodologies zo
-belangrijke, verklaring uit de inaugurele rede van 1770 („de mundi
-sensibilis atque intelligibilis forma et principiis”): „Cum itaque in
-Metaphysica non reperiantur principia empirica; conceptus in ipsa obvii
-non quaerendi sunt in sensibus, sed in ipsa natura intellectus puri,
-non tanquam conceptus connati, sed e legibus menti insitis (attendendo
-ad ejus actiones occasione experientiae) abstracti, adeoque acquisiti.”
-(Uitg. Rosenkr. I : 313).
-
-A priori betekent derhalve evenmin „vóór” als „zonder” ervaring — en
-wanneer Prof. Ziehen in zijn „Psychophysiologische Erkenntnistheorie”²
-(p. 60) zegt bij wijze van Kant-polemiek: „Bekanntlich ist das Wort a
-priori doppelsinnig: eine Vorstellung ist a priori, insofern sie vor
-der Erfahrung vorhergeht; ein Satz ist a priori, insofern er ohne
-Erfahrung gilt (Beyersdorff, Vaihinger u. a.). Legt man diese
-Definitionen zugrunde und versteht man unter Erfahrung Empfindungen, so
-gibt es für die hier entwickelte Erkenntnistheorie weder apriorische
-Vorstellungen noch apriorische Sätze.”, dan zal hij mij waarschijnlik
-nauweliks geloven, als ik hem antwoord.... „so gibt es für die
-Kantische Erkenntnistheorie weder apriorische Vorstellungen noch
-apriorische Sätze!” [12]
-
-Laat ons nu nog even nauwkeurig bepalen, wat dat „syntheties” betekent,
-om elke misvatting van het grondprobleem te voorkomen. [13] Het staat
-tegenover „analyties”. Beide zijn hier eigenschappen van oordelen, niet
-van begrippen. Een oordeel bestaat uit onderwerp (subject) en gezegde
-(praedicaat) en beide worden bepaald door begrippen, het
-onderwerp-begrip en ’t gezegde-begrip. Elk begrip bestaat weer uit
-voorstellingen, de „kenmerken” van het begrip, wier opsomming de
-„definitie” van het begrip heet. De „analyse” van een begrip is het
-„ontleden”, splitsen in kenmerken, de „synthese” het „samenstellen” uit
-de kenmerkende voorstellingen. Een analyties oordeel is een zodanig,
-welks gezegde-begrip verkregen is door ontleding, analyse, van het
-subject-begrip. [14] Alle andere heten syntheties. [15]
-
-„Die ersteren könnte man auch Erläuterungs-, die anderen
-Erweiterungs-Urtheile heissen, weil jene durch das Prädicat nichts zum
-Begriff des Subjects hinzuthun, sondern diesen nur durch Zergliederung
-in seine Theilbegriffe zerfällen, die in selbigen schon (obschon
-verworren) gedacht waren: dahingegen die letzteren zu dem Begriffe des
-Subjects ein Prädicat hinzuthun, welches in jenem gar nicht gedacht war
-und durch keine Zergliederung desselben hätte können herausgezogen
-werden” (K. d. r. V. p. 39). Men lette er wel op, dat ’t er dus alléén
-op aankomt, hoe een oordeel tot stand is gekomen. Daarmee vervalt de
-tegenwerping tegen Kant’s fundamentele onderscheiding, als zou deze
-onzeker, onbruikbaar moeten heten, daar sommige oordelen voor den één
-analyties, voor den ander syntheties kunnen zijn. Zo vooral de
-Kant-verzakende theoloog Schleiermacher. Zo juist als de praemisse is,
-zo averechts is de gevolgtrekking. Immers er volgt alleen uit, dat we
-aan de symbolen, waarin een oordeel is belichaamd (klanken of
-lettertekens), niet zo maar kunnen zien, of het bedoelde oordeel
-analyties is. Maar dit neemt niet weg, dat elk concreet werkelik
-oordeel als psychiese realiteit, als overtuiging van een denkend
-subject, slechts òf ’t een òf ’t ander kan zijn—immers slechts òf op
-deze òf op gene wijze kan zijn tot stand gekomen en dat we bovendien
-bij de oordelen der wetenschappen, waaromtrent de vraag analyties of
-syntheties gesteld wordt, uit het verband nagenoeg altijd de wijze van
-ontstaan kunnen opmaken.—(cf. Heymans, G. u. El. p. 107).
-
-Men ziet nu gemakkelik in, dat alle analytiese oordelen onafhankelik
-van ervaring uit het gegeven subjekt-begrip worden afgeleid, dus in
-Kant’s termen a priori zijn [16]. (Ook zijn deze alle apodikties).
-„Denn es wäre ungereimt, ein analytisches Urtheil auf Erfahrung zu
-gründen, weil ich aus meinem Begriffe gar nicht herausgehen darf
-[oud-duits, betekent: hoef] um das Urtheil abzufassen, und also kein
-Zeugniss der Erfahrung dazu nöthig habe.” Bij synthetiese oordelen is
-het mogelik, dat ik het praedicaat eenvoudig uit ervaring haal; dit
-zijn de zgn. „empiriese” oordelen (Kant zegt echter ook
-„Erfahrungsurtheile”). „Erfahrungsurtheile, als solche, sind insgesammt
-synthetisch”. Dit zijn dus synthetiese oordelen a posteriori. En alle
-oordelen nu, die èn syntheties zijn, èn apodikties of volstrekt
-algemeen, bewijzen daardoor te zijn: synthetiese oordelen a priori.
-
-Wat heeft nu de wetenschap met „synthetiese oordelen a priori” te
-maken? Want het spreekt van zelf, waren zij een uitvindsel, een geloof
-of dogma van zekere Immanuel Kant, zij verdienden deswege weinig meer
-aandacht dan enig ander geestelik maaksel of partikulier dogma van wie
-ook. Maar hoe, wanneer eens bleek, dat zij niet uitvinding doch
-ontdekking waren, dat zij niet alleen bestanddeel maar zelfs grondslag
-waren van.... alle exakte wetenschap? Hoe, wanneer eens bleek, dat de
-„axioma’s” der wiskunde nòch willekeurige „vrije” (op „conventions”
-berustende) definities, nòch ’t zij „denknoodwendigheden” (wier
-ongeldigheid een contradictie zou opleveren), ’t zij ervaarbaarheden
-zijn (in hun absoluut exakte geldigheid, voor alle tijd en alle ruimte)
-en dat de induktieve wetenschap geen stap kan doen zonder te staan op
-de bodem van een syntheties oordeel a priori?
-
-Men moet wel erkennen, dat alsdan de vraag naar de „mogelikheid”, dus
-de logiese fundering, de rechtvaardiging, de waarheidswaarde en de
-betrouwbaarheid dier oordelen zou inhouden de vraag naar het goed
-recht, de mensen-mogelikheid en de waarheidswaarde der wetenschap
-zelve! Niet meer of minder.—Men hore nu weer Kant: „In allen
-theoretischen Wissenschaften der Vernunft sind synthetische Urtheile a
-priori als Principien enthalten.” (K. d. r. V. 2de dr. Abschn. 5, p.
-650). Daar is vooreerst de wiskunde en wel speciaal de meetkunde. Nog
-Leibniz, gelijk vóór Kant alle filosofen, achtte haar analyties. Kant
-was hier de geniale ontdekker van haar synthetiese natuur. „Dass die
-gerade Linie zwischen zwei Punkten die kürzeste sei, ist ein
-synthetischer Satz. Denn mein Begriff vom Geraden enthält nichts von
-Grösse, sondern nur eine Qualität. Der Begriff des kürzesten kommt also
-gänzlich hinzu, und kann durch keine Zergliederug aus dem Begriffe der
-geraden Linie gezogen werden.” [17] Hetzelfde geldt van het axioma der
-// lijnen.
-
-Hoe komt dan de meetkunde bij deze wetenschap.... hoe weet ieder uwer,
-dat de ruimte onbegrensd, oneindig groot is? „Dat spreekt van zelf”?
-Zeker—maar voor de kennis-kritiek spreekt alles van zelf—behalve juist
-alles wat „van zelf spreekt”. [18] En niets is, sinds Kant,
-schitterender, onomstoteliker bewezen, door de onderzoekingen der
-„metageometrie”, door Lobatsjefski, Riemann en Helmholtz, dan dat
-inderdaad onze meetkunde syntheties, dus niet „denknoodwendig”
-(Dietzgen) is. (2) Toch heeft de Euklidiese meetkunde niets van haar
-„selbstverständliche Gültigkeit” verloren. Toch verricht zij nergens of
-nooit nauwkeurige metingen, of haar volkomen exakte stellingen wel
-inderdaad gelden... of wel een vlakke driehoek werkelik precies 180°
-heeft!
-
-„Warum fordern wir bei einer mathematischen Beweisführung nicht jene
-peinliche Sorgfalt der Messungsmethoden, jene gewissenhafte
-Ausschliessung störender Umstände, ohne welche keine physikalische
-Beweisführung uns überzeugen kann? Warum darf die exacteste
-Wissenschaft, ohne etwas von ihrer Exactheit einzubüssen, mit dem
-rohesten Materiale arbeiten?” (Heymans, G. u. El. p. 142).
-
-„Naturwissenschaft (Physica) enthält synthetische Urtheile a priori als
-Principien in sich. Ich will nur ein Paar Sätze zum Beispiel anführen,
-als den Satz: dass in allen Veränderungen der körperlichen Welt die
-Quantität der Materie unverändert bleibe, oder dass in aller
-Mittheilung der Bewegung Wirkung und Gegenwirkung jederzeit einander
-gleich sein müssen. An beiden ist nicht allein die Nothwendigkeit,
-mithin ihr Ursprung [19] a priori, sondern auch, dass sie synthetische
-Sätze sind, klar.” (3) (K. d. r. V. pag. 653).
-
-Hoe kan, hoe wil de natuurkunde, die fiere, exakte, zegevierende
-wetenschap, deze haar grondstellingen, en vooral het
-causaliteitsbeginsel, dit fundament aller inductie, zonder ’t welk zij
-geen stap zou kunnen doen, rechtvaardigen? [20] Door inductie? Maar de
-mogelikheid aller inductie berust op de causaliteit. Ook onze met de
-mond anti-causalistiese empiristen en positivisten geven aan het a
-priori alleen een andere naam: „Gelijkvormigheid van het
-Natuurverloop”, „functionele afhankelikheid”... en menen, dat het dan
-verdwenen is. Zij noemen de grond waarop zij gaan „lucht”... en wanen
-te vliegen!—Zij allen zijn overtuigd, gelijk elk van u, m’n lezers...
-dat geen enkele verandering geschiedt—zonder oorzaak,—zonder iets
-voorafgaands, waarop ze noodwendig volgt. En dat geen waarneming, nog
-zo vaak herhaald, ons ooit „causaal verband”, noodwendig samengaan,
-levert, daaraan twijfelt, al sinds Hume, toch wel geen denkende geest
-meer. [21]
-
-Maar nemen wij andere voorbeelden dan het nog altijd bestredene der
-causaliteit.—Daar is het logiese probleem... ieder uwer weet, dat er in
-’t heelal nergens of nooit logiese tegenspraak kan zijn [22]; dat nooit
-iets enige eigenschap tegelijk zowel kan hebben als niet hebben, dat
-elk ding elke eigenschap of heeft of niet heeft... „tertium non datur”
-(4)... dat uw logiese gevolgtrekkingen uit juiste, ware praemissen...
-ook eeuwig gelden voor heel de werkelikheid, juist, waar zijn, moeten
-zijn.
-
-Ieder uwer weet (zelfs wie ’t niet mag of wil weten), dat de tijd
-nimmer een begin kan hebben gehad, of nooit een einde kàn hebben, zelfs
-al zou ook alles in de tijd ontstaan („geschapen”) zijn of te niet
-gaan... Maar zelfs weet ieder uwer, en mogen wij als grondslag van heel
-het causale denken en vorsen beschouwen, dat niets uit niets kan zijn
-ontstaan.—„Gigni De nihilo nihil, in nihilum nil posse reverti”.—Hoe
-weet gij dat alles... en hoe weet de „Bewegingsleer” haar axioma’s van
-tijd en ruimte? Al deze bestaande exakte wetenschappen: wiskunde,
-natuurkunde, logica zijn als zodanig gegeven feiten, al zouden, des
-neen, nòg zoveel enkelingen de waarde, de waarheid er van loochenen of
-betwijfelen.
-
-Vast staat, dat niets van dit alles uit waarneming (die immers slechts
-feitelike, nooit noodwendige waarheid levert), uit inductie, kan zijn
-ontstaan [23]; vast staat ook, dat we ons zelf te goed kennen als
-redelik denkende wezens, om niet te weten, dat we onze overtuigingen
-niet uit niets kunnen scheppen, dat er een grond, een „voldoende grond”
-voor moet zijn.
-
-Waar halen wij in al deze gevallen dan het praedicaat vandaan (5),
-indien noch uit ervaring, noch uit het subjektbegrip? [24]
-
-Waar is die verborgen, maar levende bron onzer kennis? of moeten wij
-ons met een kluitje van zgn. „openbaring” laten sturen in het riet van
-redeverzakend geloof, van zuiver dogmatiese „πιστις”? „Wenn ich ausser
-dem Begriffe A hinausgehen soll um einen andern B, als damit verbunden
-zu erkennen, was ist das, worauf ich mich stütze und wodurch die
-Synthesis möglich wird, da ich hier den Vortheil nicht habe, mich im
-Felde der Erfahrung danach umzusehen?”.... „Es liegt also hier ein
-gewisses Geheimniss verborgen.” Het gaat er dus om, „mit gehöriger
-Allgemeinheit den Grund der Möglichkeit synthetischer Urtheile a priori
-aufzudecken, die Bedingungen, die eine jede Art derselben möglich
-machen, einzusehen, und diese ganze Erkenntniss (die ihre eigene
-Gattung ausmacht) in einem System nach ihren ursprünglichen Quellen,
-Abtheilungen, Umfang und Grenzen, nicht durch einen flüchtigen Umkreis
-zu bezeichnen, sondern vollständig und zu jedem Gebrauch hinreichend zu
-bestimmen.” (K. d. r. V. p. 41 s.).
-
-Ziedaar het probleem en het program. [25]
-
-Wel mocht Kant in een noot schrijven: „Wäre es einem von den Alten
-eingefallen, auch nur diese Frage aufzuwerfen, so würde diese allein
-allen Systemen der reinen Vernunft bis auf unsere Zeit mächtig
-widerstanden haben, und hätte so viele eitele Versuche erspart, die,
-ohne zu wissen, womit man eigentlich zu thun hat, blindlings
-unternommen worden.”
-
-Want zijn probleemstelling alleen reeds scheidt twee werelden—„Dogma”
-en „Kritiek”.
-
-Een nieuwe wetenschap was geboren—de exaktheidswijsbegeerte, wier
-materiaal het feit der exakte wetenschappen zelf is, de kennisleer, de
-„Transcendental-philosophie”, die de Souvereine, de Richteres zou
-worden van alle andere. (6)
-
-En Kant is de geniale denker geweest, die het probleem niet alleen
-heeft gesteld, maar—altans in beginsel—tevens opgelost.
-
-Ziedaar zijn geweldige, zijn onvergankelike grootheid. En de grootsheid
-dier oplossing was het probleem, dit grootste, algemeenste aller
-wetenschap, waardig. Het was zijn geestelike Copernicus-daad, zijn
-Revolutie. Ik noemde zijn vorm-idealisme [26]. Wie dat begrip „vorm”
-eenmaal begrepen heeft, als verklarings-hypothese aller synthesis a
-priori—en een andere is er niet alleen nimmer voor gegeven, maar zelfs
-nauweliks als mogelik denkbaar!—die weet, waarom waarlik hier de zgn.
-„Subjectiviteit” tevens louter Subjectiviteit betekent en
-tegelijkertijd „Objectiviteit” in de strengste zin van volstrekte
-noodwendigheid (apodicticiteit) en daarop berustende algemeenheid,—dat
-inderdaad de mogelikheid van formeel of „transcendentaal realisme”,
-(Hartmann) niet is in te zien, en het „objectief phaenomenalisme” van
-Kant, in plaats van in strijd met zijn leer, [27] juist de onmiddellike
-konsekwentie daarvan is, en wel verre van een „negatief dogmatisme” of
-zelfs een „falsche Anwendung vom Satz des ausgeschlossenen Dritten” te
-zijn (Hartmann!), juist deze „kritiek” of „weerlegging” tot positief
-dogmatisme en louter wanbegrip stempelt.
-
-Wat zal ons door het „Kriticisme” en zijn vorm-idealiteit bereikt
-blijken? Niets meer of minder dan:
-
-I. De weerlegging in beginsel van alle dogmatisme (7), ergo:
-
-1. De weerlegging eens en voor altijd van alle ontologisme (Hegel)
-[28].
-
-2. De weerlegging, eens en voor altijd, van alle object- of
-ruimte-realisme, dus zowel van alle dualistiese kerk- en
-vulgus-metaphysica, als van elk materialisme (en spiritisme, zo dit nog
-de eer verdient, hier genoemd te worden) [29].
-
-3. Weerlegging van alle „Empirisme” en „Rationalisme”.
-
-II. De grondvesting en verklaring (in beginsel altans) van de axioma’s,
-de grondbeginselen der wetenschappen, speciaal van de „exakte”: de
-wiskunde zowel als de natuurkunde.
-
-III. De kennistheoretiese begrenzing van „Natuur” en „Natuurwetenschap”
-en mitsdien:
-
-De mogelikheid, later door Wundt, Heymans, Riehl en Eisler
-verwezenlikt, der „verzoening” van Geestes- en Natuurwetenschappen,
-door enerzijds de bevrijding dus der Psychologie en Sociologie van alle
-Naturalisme (biologie, „organiese” theorieën, hersenphysiologie) en
-anderzijds de verlossing der Natuurwetenschappen (de physiologie
-vooral!) van alle Psychisme (dualisties ingrijpen van „ziel”,
-teleologies vitalisme, etc.) [30]
-
-Ziedaar het „Ergebnis” van Kant’s wijsbegeerte, Kant’s „Bedeutung für
-die Gegenwart” (8)... en voor de Toekomst!—Ziedaar het „Acquisit der
-Philosophie”, dank zij Kant. De rest is voor een te groot deel niet
-waarheidsdienst, maar apologie, met al de slangekronkelingen waartoe
-deze helaas de Rede zelfs van de besten verlaagt.
-
-Ik durf gerust beweren, dat Kant z’n roem grotendeels aan z’n fouten
-heeft te danken.
-
-Niet aan z’n kritiek, z’n Bathos der „Ervaring” [31], maar aan z’n
-dogma, z’n Pathos der „Ideeën”, zijn „Praktiese Postulaten”, zijn
-„Primaat” der „Praktiese Rede” waardoor en de zedeleer en het
-theoreties geweten, vooral in Duitsland, nu reeds een eeuw lang
-bezoedeld en vergiftigd zijn. O wondere ironie der waarheid! Het was
-Kant inderdaad eigenlik niet om de rechtvaardiging der synthetiese
-oordelen a priori in de wetenschappen te doen, maar om die biezondere
-synthetiese oordelen a priori, welke de dogmatiese zgn. Metaphysica,
-„het Geloof”, vergt... welke nodig zijn om de alle ervaringsmogelikheid
-overschrijdende (dus aprioriese) oordelen over „God, vrijheid en
-onsterfelikheid”... te „redden”.—Quo semel est imbuta recens servabit
-odorem Testa diu.
-
-Maar zie—voor de mogelikheid van alle synthetiese oordelen a priori gaf
-Kant’s ontdekking, Kant’s revolutie, de grondvesting, de oplossing...
-behalve juist voor die der Metaphysica [32]. Ja, zij bewees zelfs eens
-en vooral, de principiële onmogelikheid van „wetenschap” omtrent die
-naar hij waande onontbeerlike Geloofsartikelen! Chronos had z’n eigen
-kinderen verslonden.
-
-
-
-Het gaat er dus nu om, Kant’s begrip „vorm” te begrijpen. Voor ons
-onderwerp behoeven we ons in hoofdzaak slechts met de eerste zijner
-beide zgn. „Anschauungsformen”, Ruimte en Tijd, bezig te houden, al
-blijkt deze in werkelikheid niet, gelijk Kant meende, de „vorm” aller
-zinnen, maar waarschijnlik de vorm van slechts één enkele „zin” [33],
-terwijl de tweede het best de „vorm” van alle bewustzijn genoemd wordt.
-
-Ik zal dus een deel van Kant’s „Transcendentale Aesthetik” behandelen,
-inderdaad „die best fundierte von Kants Aufstellungen”. Ik ben het met
-Schopenhauer eens, dat deze alleen voldoende was geweest, om Kant
-onsterfelik te maken, ja Kant was er mij niet minder om geweest, hadde
-hij àl wat daarna van hem verschenen is nooit geschreven. De sofismen
-van zijn „transcendentale Analytik”, de fantasmen van zijn
-„Schematismus”, z’n moraal-theologiserende „Ideeën” leer, de
-systeemmakerij en parodiërende analogiezoekerij van zijn andere
-„Kritik” en.... hij was dan tenminste vrij gebleven van meer dan één
-zonde tegen de Heilige Geest der Waarheid.
-
-Deze „Aesthetik” (n.b. = leer der waarneming, αἴσθησις) alleen en
-daarvan weer alléén Kant’s ruimteleer [34] is voldoende, maar ook
-nodig... om alle ruimtedogmatiek, daarmee alle object-realisme, daarmee
-alle kerkelik dualisme („spiritualisme” noemen het de franse
-anti-materialisten) zowel als alle materialisme te fnuiken,—daarmee
-salva scientia naturali, met volkomen eerbiediging van natuurwetenschap
-en natuur, zonder enige dualistiese en anti-mechanistiese inmenging, de
-geest te bevrijden van de „natuur”, van de „stof”, die te voren reeds
-alles onwrikbaar beschikt en beslist heeft—over ons, in ons,.... maar
-zonder ons!—wij de ziende, de willende marionetten dier blinde willoze
-macht—, aldus de geesteswetenschap te verlossen van het naturalisme, en
-daarmee ook het Recht, en speciaal het Strafrecht [35], mogelik te
-maken!
-
-En dat alles uit de simpele leer der zintuigelike, beter zinnelike,
-waarneming, uit de elementaire kenniskritiek! Lijkt het niet een
-sprookje, wonderlike fantasterij?
-
-Niet alleen dus de mogelikheid der meetkunde, maar zelfs de mogelikheid
-van het recht... afhankelik, hoe middellik dan ook, van... de „vorm”
-leer van gewaarwordingen?
-
-Het antwoord luidt nu eenmaal: Inderdaad—we moeten de ruimte
-opheffen—om voor de geest... ruimte te krijgen! [36]
-
-En ik wilde, dat ik mijn lezers, zover ze nog ruimte-dogmatici zijn,
-dus bijna allen,—maar iets kon geven, kon doen voelen, van die heerlike
-vrijheid, waarin het Ik, het willende, denkende subjekt, met zijn
-instinkten en hartstochten, zijn beginselen en overtuigingen, zijn
-aandoeningen en ontroeringen, zijn haat en zijn geestdrift zich
-hervindt en herwint als een werkelike, invloedrijke, doelstellende en
-verantwoordelike macht.
-
-Maar—al genoeg, of te veel, tot lof van de waarheid. Want het is de
-waarheid.
-
-
-
-Laat ons na deze inleiding nu de gang van ons werk overzien.
-
-De strekking der kritiek is in heel haar wezen anti-dogmaties: Elk
-syntheties oordeel dat a priori wil gelden, moet rekenschap geven van
-zijn „mogelikheid”, zijn goed recht, zijn kennisbron.
-
-Anti-dogmaties mitsdien in tweeërlei zin:
-
-1. Elk syntheties oordeel a priori, dat „onmogelik”, zonder mogelike
-kennisbron, blijkt, wordt als „dogma” afgewezen en verworpen.
-
-2. Elk syntheties oordeel a priori, waarvoor de mogelike kennisbron
-wordt aangewezen, houdt op „dogma” te zijn.
-
-Het eerste deel van dit werk der kritiek is dus zuiver negatief, het
-tweede deel positief, zover het de s. o. a pr. der „ervaring”, der
-objectieve wetenschappen, en daardoor deze zelf, grondvest. Het heeft
-echter tevens middellik weer een niet minder belangrijke negatieve
-strekking, die wij zo aanstonds zullen aanwijzen. Kant heeft namelik
-een principieel mogelike kennisbron voor s. o. a pr. ontdekt in de
-kennisvorm, de geesteswettelikheid van het kennisvermogen zelf, die
-alle „kennen”, berustend op waarnemen en denken, dus alle „Erfahrung”
-(= „ervaringswetenschap”) eerst mogelik maakt. De daarop steunende
-synthetiese oordelen gelden dan echter eo ipso wel a priori, bij
-voorbaat, maar uitsluitend ten aanzien van alle betrokken kennisinhoud,
-van „mögliche Erfahrung”. [37] Indirekt verkrijgt dan dit positieve
-deel, dat als grondvesting der wetenschappen van eminent
-kennistheoreties belang is, weer deze voor de metaphysica
-allergewichtigste strekking, als „formeel” of „transcendentaal”
-idealisme de afwijzing mee te brengen van dogmaties-verdubbelend
-vorm-realisme, daardoor de weerlegging te leveren van het
-„transcendentaal realisme”.
-
-Dit alles zal u in de loop van mijn betoog volkomen duidelik worden.
-
-In hoofdstuk II zullen wij nu eerst ten aanzien van de
-waarnemingsinhoud doen zien, hoe synthetiese oordelen a priori niet
-mogelik zijn; heeft men eenmaal de realistiese transcendente
-verdubbeling van die inhoud als dogmaties leren zien en verwerpen, dan
-zal het begrijpen van hoofdstuk III te gemakkeliker vallen, waar nu
-eerst positief wordt aangewezen, hoe synth. oordelen a priori wel
-mogelik zijn,—om dan onmiddellik daaruit te besluiten, dat een
-kennistheoretiese „vorm” transcendentaal (= a priori ten aanzien van
-alle mogelike betrokken inhoud) moet, maar transcendent niet kan
-gelden, dat dus de transcendente verdubbeling van zulk een „vorm” zowel
-zinledig als dogmaties is en mitsdien te verwerpen.
-
-In hoofdstuk IV zullen wij dan de metaphysiese resultaten der
-waarnemingskritiek nader in ogenschouw nemen, speciaal ten aanzien van
-het Transobjectieve, in zijn kennistheoretiese verhouding tot natuur en
-bewustzijn, waarbij wij zullen aantonen dat en waarom Kant’s „An-sich”
-een noodzakelik complement is van zijn krities Phaenomenalisme.
-
-Aldus voorbereid en toegerust, handhaven wij in hoofdstuk V Kant’s
-waarnemingsleer en zijn „krities idealisme” tegen de moderne
-bestrijding, waardoor wij de gelegenheid krijgen, heel wat realisties
-misverstand en dogmatisme uit de weg te ruimen.
-
-Een slothoofdstuk vergewist zich in een samenvattend overzicht van de
-voornaamste gewonnen resultaten.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK II.
-
-DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGSINHOUD.
-
-
-1. HET SUBJECT VAN INDIVIDUEEL BEWUSTZIJN.
-
-Ik ga dus nu het „naief” object-realisme van ongeveer ieder van mijn
-lezers weerleggen, door te bewijzen, dat het onbewust dogmaties is.
-[38] En ik zeg hem erbij, als mij deze weerlegging niet lukt, ligt dat
-alléén aan mij, niet aan de zaak zelve. [39]—Ook reken ik er op, dat ge
-realisties en wetenschappelik genoeg gevoelt om een instinktieve afkeer
-van, een hekel aan, deze Kantse leer te hebben, die u het tastbaarste,
-het zekerste, uw eigen ervaring en die der hele natuurkunde, schijnt te
-willen wegredeneren, om er iets geheel onervaarbaars, „buitenissigs”,
-voor in de plaats te stellen. [40] Want het is waar, wij willen
-aantonen, bewijzen, dat er zonder subject... evenmin vorm of grootte of
-beweging, stof of kracht met heel de ruimte daarbij, bestaat, als kleur
-of klank! Heel de natuur, en heel haar ruimte, heel de ruimtelike,
-zinnelike wereld, dus het onmetelik heelal der astronomie... in de
-letterlikste zin slechts een produkt van subjectiviteit, van waarnemen
-en denken!—Is er iets absurders denkbaar? We zullen zien. Gij zijt,
-hoop ik, genoeg natuurwetenschappelik „gevormd” om te weten, „dat er
-geen kleuren of klanken bestaan”,... dat kleuren „eigenlik”
-aethertrillingen „zijn” van bepaalde, precies berekende snelheid en
-lengte,... en klanken niets dan luchttrillingen. [41]
-
-Het is een feit, dat deze orakeltaal: kleur, licht „is”
-aethertrilling... (of: is een „beeld” of „gevolg” van aethertrilling,
-of deze „wordt waargenomen als” licht, kleur, enz.) al heel wat arme
-pro- en contra-naturalistiese geesten van de wijs heeft gebracht. Laat
-ons dan eens zien, wat we daarvan al of niet hebben te aanvaarden.
-
-Wat een kleur-gewaarwording is, rood, wit, groen, weet gij allen
-precies en volkomen uit onmiddellike ervaring... tenzij gij
-ongelukkigerwijs „kleurzin” mist... en dan is geen nòg zo diep denken,
-geen nòg zo scherpe definitie, geen nòg zo duidelike, beeldende
-beschrijving, laat staan een aethertrilling-formule, in staat, u ook
-maar een zweem van een voorstelling te geven van wat met „kleur”
-bedoeld wordt.—Rood enz. is inhoud van een zgn. „gewaarwording”, iets
-wat ervaren wordt,—iets „psychies”, iets „bewusts”. Met een
-gewaarwording bedoelen wij eo ipso iemands („mijn” of „uw” of eens
-anders) gewaarwording. Hij die gewaar wordt, die de gewaarwording
-„krijgt” of „heeft”, heet het Subject der gewaarwording. Dus: geen
-gewaarwording zonder Subject. Dat is wat wij bedoelen met het
-„psychiese”, dat het de belevenissen van een „Subject” zijn: gedachten,
-gemoedsaandoeningen, waarnemingen,—ze zijn absoluut zinledig zonder
-denkend, lijdend of zichverheugend, waarnemend Subject. [42] Met
-Subject vrijwel synoniem in deze zin is: geest, zelf, ziel, bewustzijn,
-ik [43], maar daar deze alle in velerlei afwijkende zin worden
-gebruikt, houd ik mij aan ’t woord Subject, daar dit uitsluitend en
-afdoende de biezondere betrekking aanduidt van het bewuste, geestelike,
-psychiese tot eigen „inhoud”. Dit subject nu heeft belevenissen,
-ervaringen, [44] en deze zijn „psychies”, individueel en worden als
-zodanig door niemand anders of ervaren of gekend, en door het Subject
-onmiddellik zó gekend, zó ervaren als ze zijn, daar ze ex hypothesi,
-per definitionem, niets zijn dàn deze z’n ervaringen. [45]
-
-Dit zijn (of schijnen altans) allerelementairste waarheden, uit wier
-miskenning, verwaarlozing of zelfs loochening niettemin enige der
-belangrijkste filosofenrichtingen van onze tijd leven!
-
-Wat kunnen we nu beleven, onmiddellik ervaren? Ieder subject
-uitsluitend zijn eigen belevenissen. [46] Dit is het énig ons
-„gegevene”, het uitgangspunt van alle wijsbegeerte, alle
-wereldbeschouwing, alle wetenschap. Op het vervolg vooruitlopend zou ik
-hier reeds kunnen inlassen, dat geen Subject ooit iets ànders ervaart
-dan zijn eigen belevenissen,—dat wij kennistheoreties (wat nog niet wil
-zeggen: ontologies) in de volste zin van ’t woord: vensterloze monaden
-zijn. Dit geniale woord van Leibniz behoeft slechts uit het
-metaphysiese, transcendente rijk van het Zijn in het kennistheoretiese,
-immanente rijk van het Bewustzijn te worden overgebracht—om de kiem te
-worden van heel de waarnemingskritiek; een kritiek, die negatief
-neerkomt op deze grondgedachte: Waarneming is nimmer reproductief. [47]
-
-
-
-
-2. DE „SECUNDAIRE” EN DE „PRIMAIRE” EIGENSCHAPPEN HEBBEN GELIJKE
-SUBJECTIEVE OORSPRONG EN ZIJN GELIJKELIK OBJECTIEF.
-
-Zijn dus eigen belevenissen het énige „gegevene”, evenwel beschouwt
-ieder onzer, filosoof of niet, een gedeelte daarvan als doorgaans
-veroorzaakt door iets ànders dan hij zelf is, door een niet-ik. [48]
-Welk gedeelte? De gewaarwordingen, al wat onze zgn. „zinnen” ons
-leveren: geluid-, licht-, kleur-, reuk-, tast-, smaakgewaarwordingen,
-ja, het naieve denken beschouwt de zinnen als de „vensters”, waardoor
-men onmiddellik uit kan kijken in de wereld rondom, in het niet-ik,
-neemt aan, dat ons „waarnemen” een reproductie, een afbeelding is van
-iets anders, dat onafhankelik van ’t waarnemend Subject bestaat.
-
-De inhoud der gewaarwording (rood, rond, zoet, geurig) wordt als trouwe
-reproductie, als welgelijkend portret, als kopie beschouwd van een
-eigenschap, die tot het niet-ik, de „buitenwereld”, behoort—en waaraan
-ons gewaarworden niets of zo weinig mogelik verandert.
-
-Wat bedoelt nu de natuurkunde, als zij met Locke de zgn. secundaire
-qualiteiten „subjectief” noemt in tegenstelling tot ’t „objectieve”?
-Haar leer, dat er geen kleuren, geen licht of duister (11), geluid noch
-stilte, geen zoet of bitter of warm of geurig bestaat buiten ons,
-onafhankelik van het gewaarwordend Subject, wil dan zeggen, dat dit
-alles uitsluitend gewaarwordingsinhoud is,—dus niet reproductie door
-het Ik van wat reeds kleur of geur of klank enz. wàs, maar ... produkt
-van de Geest, van het Subject;—dat het uitsluitend voor en door een
-gewaarwordend Subject ontstaat en bestaat.
-
-Men drukt dit vaak onnauwkeurig en verwarrend aldus uit: zonder oog
-geen licht, zonder oor geen geluid, enz.—Die schijnbaar nietige, maar
-echt naturalistiese, fout heeft al heel wat verwarring en onheil
-aangericht. Immers, dat oog kijkt niet, een oor, dat zou moeten horen
-heeft (in dubbele zin) geen zin,—zien, horen, proeven, in één woord:
-„gewaarworden” is slechts eigen aan, een „functie”, een verrichting,
-een belevenis van ... een Subject, dat weten we nu ééns en voor goed—al
-waren er honderd ogen en geen ziend Subject,—er ware geen licht enz.
-(12)—Dus: zonder Subject noch licht noch duister, klank noch kleur of
-geur. Dit alles „weet” tegenwoordig iedereen, maar is ook ieder zich
-daarvan bewust, doordrongen van de strekking en betekenis? Heeft men
-wel ooit overwogen, dat dus het gezichtsvermogen alléén alle lichten
-van hemel en aarde ontsteekt, dat alléén de gehoorzin al luisterend de
-wereld vervult van geluid? Dat er in concreto, in werkelikheid, geen
-ongezien licht bestaat? Was ik het eerstgeborene Subject, dan zou er
-vóór mij noch duisternis noch licht, geen kleur noch toon ter wereld
-hebben bestaan. [49] Maar—zo denkt de door natuurwetenschap verlichte
-lezer ... zo er al geen „licht” was, er was toch de „oorzaak” aller
-lichtgewaarwordingen,—er was toch trillende aether,—en zo al geen
-klank, dan toch golvende lucht,—de „materie”, de stof, met haar
-onvergankelike kleinste deeltjes wentelde, wervelde, wemelde van
-eeuwigheid her in de eindeloze Ruimte.
-
-Maar daar staat nu de kenniskritiek en spreekt: Gij hebt gehoord, dat
-tot de ouden gezegd is—er is slechts stof en kracht in de ruimte, maar
-ik zegge u: ook stof èn kracht èn ruimte zijn ganselik niet—dan binnen
-in u!
-
-Wederom dus: ons bewustzijn alléén heeft alle stof en alle kracht en de
-ruimte met heel haar oneindigheid,—héél de zinnelike wereld geschapen.
-Was ik het eerstgeboren Subject, dan zou er vóór mij evenmin stof of
-beweging of ruimte bestaan hebben—als licht of duisternis. [50]
-
-Ziedaar de geweldige leer der „phaenomenaliteit” van de materiële
-wereld. Met één slag wordt het „naief realisme”, de physica-metaphysica
-van kerk en volk en „wetenschap” geveld,—weggevaagd heel de wereld
-waarop zij stonden ’t zij tot supra-naturalistiese „negatie”, ’t zij
-tot naturalistiese „affirmatie”.
-
-De geest is van de Natuur niet alleen de wetgever, zoals Kant zeide,
-maar zelfs de „formele” schepper, de subjectieve bestaansgrond, de
-conditio sine qua non, het Prius. En dit is de bescheidenste
-formulering, die ooit van het wezen onzer waarneming kan worden
-gegeven.
-
-Stel u gerust, ontstelde lezer. De paradoxale schijn berust geheel op
-een misverstand, en wel: uw realistiese opvatting van het begrip
-„Natuur”. Onze geest is geen Zeus of Jahweh redivivus. Hij schept geen
-nieuwe werkelikheden, geen „zelfstandige dingen” ... die kent hij zelfs
-niet eens—het enige nieuwe, dat hij „schept” [51], „produceert”, „te
-voorschijn brengt” („setzt” zegt de Duitse kennisleer),—is de wijze,
-waarop hij zelf reageert op de werking der werkelikheid, zijn de
-veranderingen, „modificaties”, die hij zelf ondergaat, ervaart,
-beleeft.—Het waarnemend Subject kan nergens en nooit buiten zich zelven
-treden of kijken, zich „te buiten gaan”,—het ervaart, aanschouwt nooit
-iets anders dan eigen belevenis,—en niets anders, niets van enig
-niet-ik kan ooit het Subject binnendringen. [52] Wij behoeven vooreerst
-niets te doen, dan dezelfde gedachtengang, die de natuurwetenschap
-sinds lang heeft aanvaard voor Locke’s zgn. „secundaire eigenschappen”,
-konsekwent te volgen, ook voor de zgn. „primaire”,—ook voor massa,
-gestalte, grootte, beweging (kracht), voor alle meetkundig-mechaniese
-eigenschappen. [53] Wij zullen gaan aantonen, dat ze precies even
-„secundair” zijn, even ... subjectief (of „objectief”) en op dezelfde
-gronden als kleur en temperatuur en geluid. Op dit punt altans zijn
-Kant en Berkeley het volkomen eens. [54]
-
-Het enige, wat we ooit van enig niet-ik kunnen bemerken, zijn onze
-„gewaarwordingen”, de enige belevenissen, die we op rekening stellen
-van een niet-ik. De enige „eigenschap”, die we dus ooit aan enig
-niet-ik door waarneming kunnen leren kennen,—is deze relatieve: het
-vermogen, een subject zekere gewaarwordingen te verschaffen, dus tot
-het produceren van bepaalde gewaarwordingen te dwingen. Als voorbeelden
-zullen we nemen kleur en gestalte,—b.v. van „een rode bal”, van 1 dM.
-middellijn, die vóór mij op tafel ligt. Wat bedoelt nu iedereen, als
-hij zegt dat zulk een voorwerp „rood” is? Niets anders, dan dat elk
-Subject (met normale kleurzin) onder bepaalde omstandigheden (als hij
-er naar kijkt) een roodgewaarwording krijgt. Ook de kennisleer bedoelt
-niets anders, en ontkent niet dat er in deze zin objectief „rode
-dingen” zijn. [55] Wat zij ontkent en weerlegt is slechts dat deze
-„dingen” of „objecten”, i.c. de rode bal, de oorzaak zouden zijn van
-onze (rood-rond-)gewaarwordingen, en dus als zodanig, vóór en
-onafhankelik van de gewaarwordingen, zouden bestaan of die
-gewaarwordings-inhoud tot eigenschap hebben.
-
-Het verschil tussen het realisme en de kritiek heeft betrekking op dat
-„krijgen” der gewaarwording, op aard en wezen van de oorzaak
-onafhankelik van ons, die ons die gewaarwording en haar bepaalde inhoud
-„geeft”. Want aan elke gewaarwording valt een gewaarwordings-inhoud te
-onderscheiden. Deze is hier: rood, het rode.—Hoe is nu deze inhoud te
-verklaren? Hoe kom ik aan deze bewustzijnsinhoud?—Het „naief realisme”
-van elk onbevangene, van elk, die nimmer van natuurkunde heeft
-vernomen, antwoordt: doordat er een ding daarbuiten bestaat, dat een
-eigenschap heeft (onverschillig of ’t wordt waargenomen of niet), gelijk
-aan de inhoud mijner gewaarwording—zodat ik eenvoudig deze eigenschap,
-dit „roodzijn”—waarneem, bemerk. Mijn gewaarwordingsinhoud „rood” is
-een ongeveer volkomen gelijkend spiegelbeeld of portret van deze
-eigenschap „rood”! (13)—De kritiek daarentegen antwoordt: Ik krijg die
-bepaalde gewaarwordingsinhoud niet, doordat een ding („de rode bal”)
-met reeds zinnelike eigenschappen (rood, rond, enz.) deze eigenschappen
-in mij reproduceert, of hoe dan ook overbrengt,—maar doordat iets
-niet-zinneliks (het „reale” van de rode bal—verklaring zie beneden pag.
-75 ss.) die waarnemingsinhoud in mij produceert en door deze betrekking
-tot mij en andere soortgelijke subjecten eerst zinnelike eigenschappen
-krijgt.
-
-Er is maar heel weinig nadenken en in ’t geheel geen
-zintuig-physiologie voor nodig, om de onhoudbaarheid van eerstgenoemde
-verdubbelende „reproductie”-, „kopie”- of „spiegel”-theorie in te zien
-(14) en toch is het nog de algemene opvatting, voor de „secundaire”
-eigenschappen van heel de massa, voor wie de natuurkunde niet bestaat,
-en voor de „primaire” qualiteiten... zelfs van ongeveer alle
-natuurkundigen en physiologen er bij—ja zelfs van kennistheoretici
-[56]. Twee overwegingen, reeds in extenso gegeven door Berkeley [57],
-weerleggen deze leer volkomen:
-
-1°. Al had het niet-ik onafhankelik van de gewaarwording reeds een
-eigenschap gelijk aan, of ook maar gelijkend op, overeenkomstig met, de
-gewaarwordingsinhoud (kleur, beweging, gestalte) ... dan zou nog niet
-één enkel subject daar ook maar ’t minste of geringste van kunnen te
-weten komen—nooit is iets anders gegeven dan gewaarwording (ook bij ’t
-„diepste”, „innerlikste” onderzoek, van scheikunde of mikroskopie)—en
-met de werkelikheid onafhankelik van deze is dus elke vergelijking
-absoluut uitgesloten [58]. (15) Wij hebben hier dus het voorbeeld van
-een syntheties oordeel a priori zonder denkbare kennisbron—dus van een
-als zodanig verwerpelik... „dogma”!
-
-2°. Deze gelijkheid, die dus volgens de eerste overweging enkel
-„dogmaties”, geheel willekeurig, zonder enige redelike grond, kan
-worden aangenomen, en een wonderlike, onbegrijpelike harmonia
-praestabilita benevens een geheel onnodige verdubbeling zou vergen,—is
-bovendien nog onmogelik, ondenkbaar, een zinledigheid. Want wat ons
-enkel bekend is als een psychiese waarde, als een aandoening,
-belevenis, modificatie van een Subjekt, als Bewustzijnsbiezonderheid
-(zie p. 27), hoe zou datzelfde „rood” b.v. denkbaar zijn ... zonder
-Subjekt, zonder Bewustzijn! Men begrijpt dus zonder moeite, dat in deze
-zin het Bewustzijn het prius is (natuurlik dus niet in tijdelike zin van
-iets dat „voorafgaat”, maar in de logiese zin van iets dat
-voorondersteld, noodwendig inbegrepen is, als mogelikheidsvoorwaarde)
-[59] niet alleen van alle gewaarwordingen als zodanig, maar ook van
-alle gewaarwordings- of zinnelike eigenschappen, dus ... van heel de
-materie, daar deze, als zodanig, geen andere dan zinnelike, i.e. op de
-zinnen, de waarneming betrokken, eigenschappen heeft.
-
-Zoveel staat ons dus nu reeds vast: de inhoud der gewaarwording kan
-niet een afbeelding, overname, zijn van eigenschappen van het niet-ik,
-die onafhankelik van alle waarneming toch met die inhoud zouden
-overéénkomen. Het niet-ik heeft dus al deze (zinnelike) eigenschappen,
-de kleur, de vorm, uitsluitend aan mogelike waarneming te danken,
-zonder deze kan het geen „kleur” hebben—maar evenmin vorm of grootte.
-Het eerste geeft zelfs het naturalisme toe, het laatste niet.—Maar deze
-algemene overwegingen zijn toch reeds voldoende om enige van de ergste
-misvattingen van het phaenomenalisme uit de weg te ruimen.
-
-Laten we dus tot goed begrip ons bij dat eerste bepalen. Vóór ons ligt
-nog de rode bal. De kleur heeft hij te danken aan de kleurzin. Maar is
-en blijft die bal dan niet rood, ook al wordt hij door geen sterveling
-ooit gezien, evenals ’t een of ander rood gesteente, dat onontdekt
-ergens in de aardkorst schuilt? Zeer zeker. Maar wat betekent dat „rood
-zijn”? Niets anders dan dit: àls een subjekt met bepaald soort
-(„normale”) kleurzin er naar kijkt, ondergaat het een verandering,
-genaamd: het „krijgen” van een roodgewaarwording,—het wordt m.a.w.
-genoopt, genoodzaakt, de gewaarwordingsinhoud „rood” te produceren
-[60].
-
-De subjectiviteit der kleuren wil dus noch voor de natuurwetenschap
-(voor wie het An-sich, de „oorzaak” in het niet-ik, aethertrillingen
-zijn, die ze onafhankelik van waarnemende Subjecten acht, evenals de
-niet-natuurkundigen ’t doen met de kleuren!) noch voor Kant zeggen, dat
-het van ons willen en believen of alleen van onze geest zou afhangen,
-b.v. rood of blauw, donker of licht te zien, of dat er geen verschil
-zou bestaan tussen kleur-, klank-, bewegings- enz. hallucinatie en
--waarneming. [61] Deze tegenwerping ligt toch zo voor de hand: voor de
-naieve opvatting is de waarneming reproductie,—de hallucinatie
-productie, en zo is ’t een aardige naief-gedachte formulering, als
-Taine, tot het inzicht gekomen dat de waarneming nooit reproduceert,
-haar een „ware hallucinatie” noemt!
-
-
-
-
-3. DE OBJECTEN ALS „PHAENOMENA”, AFHANKELIK VAN HET SUBJECT DER NATUUR,
-ZIJN ALS ZODANIG „IMMANENT” EN REIKEN NIET TOT HET „AN-SICH”, ZIJN NIET
-OORZAKEN, MAAR DERIVATEN VAN GEWAARWORDING.
-
-Wat betekent nu „objectief” (b.v. objectief wit krijt!) en wat is de
-kennistheoretiese betekenis der objecten (de ruimtelike „dingen”,
-„voorwerpen” als tafels, bergen, planten, mens- en dierlijven, dus de
-objecten aller natuurwetenschappen, de natuur)? Te zeggen is het met
-één enkel woord: ze zijn „Erscheinungen”, „Phaenomena” [62] (17). De
-duidelike omschrijving, de nauwkeurige formulering is minder
-gemakkelik. We kunnen zeggen: een object is een denkbeeldig (dus
-abstract) (18) samenstel („systeem”, „synthese”) van mogelike
-gewaarwordingsinhouden, mogelik (resp. noodwendig, bij vervulling der
-waarnemingsvoorwaarden) voor een denkbeeldig universeel subject met
-soortgelijke (doch ideaal ontwikkelde) zinnen als de onze, mogelik dus
-ten dele (resp. noodwendig op bepaalde voorwaarden) voor elk subject
-als gij en ik.
-
-Het plasties zien [63] en de daarmee geassocieerde herinnering aan
-eventuele tast- en bewegingsgewaarwordingen, helpen onze
-verbeeldingskracht deze objecten, geheel abstracte systemen van
-mogelikheden als zij zijn, hypostaseren, verzelfstandigen voor onze
-geest tot de ruimtelike concreet „voorgestelde” zicht- en tastbare
-„dingen”.
-
-De (objectieve) „natuur” is niets anders dan het geheel dezer objecten
-of ruimtedingen of phaenomena,—in hun onderling verband van samenzijn
-en veranderen, gelijk dit als gevolg der werking van onderstelde
-„natuurkrachten” begrijpbaar wordt gemaakt en wiskundig geformuleerd in
-de zgn. „natuurwetten”; ook deze „krachten” en „wetten” zijn dus,
-kennistheoreties gesproken, zuiver „immanent” of „phaenomenaal”, gelden
-slechts ten aanzien van phaenomena, zijn dus afhankelik van
-vooronderstelde waarnemingsmogelikheid oftewel subjectiviteit en staan
-als zodanig tegenover Kant’s An-sich, tegenover de metaphysiese of
-transcendente werkelikheid. (19)
-
-Het is dus louter verbeelding (in dubbele zin) dat aanschouwing zonder
-meer ons reeds objecten zou leveren (Schopenhauer) in plaats van
-individuele waarnemingen. Het denken alleen echter (Cohen) brengt het
-te minder tot objecten, waar het zelfs de simpele gewaarwording niet
-verschaffen kan. Uit denken en waarnemen samen componeert de geest zijn
-voorwerpen, gebonden aan, bepaald door, eigen wettelikheid („vormen”)
-en door ervaring gegeven „inhoud”.
-
-Uit de inhoud van onze werkelike gewaarwordingen componeren wij (van
-„synthese” spreekt het Kantisme) zuiver hypotheties de voor ons ten
-allen tijde en voor alle normale subjecten [64] geldige
-gewaarwordingsmogelikheden, en onze geest beeldt heel zo’n eindeloze
-reeks eventualiteiten met zijn taal door een enkel woord („een rode
-bal”), een wonder van geniale ekonomie, als alleen de selectie der
-aeonen kan voortbrengen. Zo „objectiveren” wij de inhouden onzer
-gewaarwordingen, een gissen [65], waarbij altijd ver-gissen mogelik is
-(hallucinaties, illusies, zgn. „zinsbedrog” in dromen, hypnose enz.),
-maar wij blijven daarbij geheel binnen het gebied van mogelike
-gewaarwordingen en waarnemingen, van „mogelike ervaring”, van
-bewustzijnswaarden, van slechts voor (en door) een waarnemend Subject
-bestaande werkelikheid, van het „Immanente”. Het Subjekt, de
-subjectiviteit, het „Bewusstsein überhaupt” is het prius, de conditio
-sine qua non, van heel deze „empiriese realiteit”.
-
-Haar „eigenschappen” zijn louter betrekkingen tot dat Subject—denkt men
-dit weg—dan is heel die wereld mee verdwenen (cum grano salis: „ohne
-Gedanken kein Phosphor”). Wat de zon is voor de jaargetijden, dat is dus
-de geest voor de stof. Denken wij ons nu, gelijk wij allen doen zonder
-uitzondering, van kind tot Kant, en van Hegel tot Ziehen—(zelfs Fichte
-of Berkeley dacht niet anders!) onze gewaarwordingen veroorzaakt door
-een Niet-Ik,—dus als een verandering die ons Ik ondergaat, dank zij de
-inwerking van iets anders, van de werkelikheid, van het van de geest
-onafhankelik-gedacht bestaande of zijnde, van het „Ding-an-sich” [66],
-dan is het dus ook duidelik, dat we door al onze „ervaring”, door alle
-waarnemen, door welk nog zo diep of inwendig onderzoek ook (20), zij
-het met behulp van mikrotoom en mikroskoop, met chemie, met
-spectraalanalyse, nooit van dat An-sich, van enige eigenschap, die iets
-„op zich zelf” heeft (onafhankelik van waarneming) ook maar een zweem
-leren kennen,—zelfs van een naderen of benaderen van het An-sich (zoals
-enige Kant’s „An-sich” verdonkeremanende „Neo-Kantianen”, als Cohen en
-Windelband en vooral Natorp en König willen) kan dus voor Kant en voor
-ons geen sprake zijn:
-
-(K. d. r. V. p. 67) „Wenn wir diese unsere Anschauung auch zum höchsten
-Grade der Deutlichkeit bringen könnten, so würden wir dadurch der
-Beschaffenheit der Gegenstände an sich selbst nicht näher kommen. Denn
-wir würden auf allen Fall doch nur unsere Art der Anschauung, d.i.
-unsere Sinnlichkeit vollständig erkennen,... was die Gegenstände an
-sich selbst sein mögen, würde uns durch die aufgeklärteste Erkenntniss
-der Erscheinung derselben, die uns allein gegeben ist, doch niemals
-bekannt werden.”
-
-(p. 68)... „so dass wir durch die erstere [sc. die Sinnlichkeit = het
-waarnemingsvermogen] die Beschaffenheit der Dinge an sich selbst... gar
-nicht erkennen, und, sobald wir unsere subjective Beschaffenheit
-wegnehmen, das vorgestellte Object mit den Eigenschaften, die ihm die
-sinnliche Anschauung beilegte, überall [oud voor überhaupt] nirgends
-anzutreffen ist, noch angetroffen werden kann”. [67]
-
-Wat wij dus kunnen „waarnemen”, „kennen” van het niet-ik, van het
-Zijnde onafhankelik van ons Zelf, zijn alleen de wijzigingen, die een
-Subject bij ’t gewaarworden ondergaat, doordat het zijn zinnen
-„afficirt” [68] en zover wij onze gewaarwordingen als door dat niet-ik
-veroorzaakt beschouwen, levert hun inhoud dus niets van de werkelikheid
-zelve, maar slechts een heterosubjectieve functie (in mathematiese zin)
-van de werkelikheid. Heel de ruimtelike wereld, het objectief Heelal,
-is dus niets dan een ondersteld, fictief, potentieel, abstract systeem
-van subjectieve werkingen van het Zijnde, een „attribuut” der
-„Substantie”, gelijk zij er oneindig, immers willekeurig, vele heeft,
-grover gezegd: de vertolking van het Zijnde in de taal der zinnen [69]
-(ik zeg hier overal opzettelik „zin” en niet „zintuig”, want dit
-laatste is alweer „object”, lichaamsdeel, ruimteding, dus phaenomeen,
-terwijl de zin als geestesvermogen, geestelike functie, tot het prius
-aller objecten behoort, deze pas „mogelik maakt”) en wij weten zeker
-dat dit Zijnde zelf, als transobjectieve, dus in die zin transcendente
-oorzaak (21) onzer gewaarwordingen, op zichzelf geen enkele eigenschap,
-aan de gewaarwordingsinhoud ontleend, kan hebben. (22)
-
-
-
-
-4. HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”) ALS OORZAAK VAN GEWAARWORDING KAN
-NIET GEKEND, MAAR MOET ALS WERKELIKHEID GEDACHT WORDEN.
-
-Wel echter spreekt het vanzelf dat ook voor Kant de aard onzer
-gewaarwordingen mede bepaald wordt door het transobjectief „afficirend”
-An-sich (de bovengenoemde An-sich-loochenaars laten ons door de
-immanente „objecten” affizieren, de objecten die als zodanig aan dat
-Affizieren.... hun ontstaan te danken hebben!). Wat zou Kant zich
-verbaasd hebben over de voortwoekering van het misverstand, als zou de
-aanname van een Ding-an-sich een „inconsequentie” geweest zijn...
-immers hij zelf had het transcendent „gebruik” der Kategorieën
-„verboden”, onmogelik gemaakt, dus ook die der „werkelikheid” en
-„causaliteit” bij ’t „Affizieren”. Zo Hartmann b.v. e tutti quanti! Ook
-Windelband en heel ’t teleologies apriorisme (Rickert vooral)—bij ons
-te lande wijlen Prof. Bellaar Spruyt en een enkele zijner
-leerlingen—menen ’t An-sich te moeten laten vallen! Zij allen vergeten
-het fundamentele verschil, door Kant gemaakt tussen waarnemen, beleven
-(= „erkennen”) en denken (= „erwägen”). Denken kan ik zonder zweem van
-de befaamde, door Maimon uitgevonden, contradictie (zolang ik maar
-zonder contradictie blijf, „wenn ich mir nur nicht selbst widerspreche”
-K. d. r. V. Vorr. z. 2. Ausg.), „was ich will”—zo goed het niet- als
-het ongekend-bestaande, goden en duivels, het niets, het An-sich, eens
-anders bewustzijn zo goed als het onbewuste, √-2, etc. etc. Maar
-kennen, beleven, waarnemen (of weten als mogelike ervaring) kan ik
-alléén het aan zinnen en verstand „gegevene”, de werkelike (of
-mogelike) „Modificationen des Gemüts” (23). Een Ander-Ik b.v., een
-geest, is wonderwel te denken, maar onmogelik waar te nemen (—wat
-jammer is voor de clairvoyante geestenzieners als Leadbeater c.s.
-[70]—). Ja zelfs noemt Kant de niet-kenbare dingen terecht slechts
-denkbaar, „intelligibilia”, elders „Gegenstände des Denkens”.
-
-Ieder uwer heeft zonder moeite een „Ander-ik” gedacht, nu ik het noemde
-(b.v. een van zijn kennissen) en daarbij geenszins de zonderlinge waan
-gehad, dat het bestaan van dit andere Subjekt afhankelik zou zijn
-van... dit gedacht worden door u of mij!—’t Wordt waarlik tijd, dat die
-diepzinnige Fichteaanse vraag, „of iets dat niet gedacht is, iets
-anders dan een gedachte, gedacht kan worden”... uit de
-kennisleerbetogen verdwijne.—Ze berust geheel op de dubbelzinnigheid
-van „iets denken”... waar „iets” 1°. prolepties de gedachte zelf kan
-betekenen, 2°. het in overweging genomen „bedoelde”, „voorgestelde”
-„voorwerp” of „onderwerp” van ’t denken. Dit „bedoelen” of „meinen” is
-dus volstrekt geen nieuwe vinding, die Kant „verbetert” (aldus Thiele
-c.s.) maar zuiver Kants.—En wie ook de gewaarwordingen zelf, het
-waarnemingsmateriaal, tot „gedachten” maakt en de waarnemingsvormen (de
-ruimte b.v.) tot „kategorieën” (Cohen) heeft met dit Intellectualisme
-Kant’s leer ten grondigste bedorven. [71]
-
-Toegegeven dient, dat bij Kant de juiste opvatting, dat kategorieën,
-als denk „vormen”, eo ipso moeten gelden ten aanzien van al wat gedacht
-wordt, dus zin, betekenis houden ten aanzien van het transcendente, het
-„intelligibele”, zodat dit kategorieel kan worden gedacht, gekruist
-wordt door een andere leer, die de kategorieën, juist wijl zij, bij
-Kant, geen zuivere denkvormen zijn in de hun toebedeelde objektvormende
-functie, ten aanzien van het transcendente zinledig acht, hun èlk
-„gebruik” (ook tot „denken”, niet slechts tot „kennen”), elke betekenis
-dienaangaande ontzegt.
-
-Naar eerstgenoemd redebeleid luidt § 22 (van de Transcendentale
-Deduction der reinen Verstandesbegriffe): „Die Kategorie hat keinen
-andern Gebrauch zum Erkenntnisse der Dinge, als ihre Anwendung auf
-Gegenstände der Erfahrung.” en waarschuwt Kant uitdrukkelik bij § 27,
-als hij zijn resultaat aldus formuleert: „Folglich ist uns keine
-Erkenntniss a priori möglich als lediglich von Gegenständen möglicher
-Erfahrung.” in een noot: „Damit man sich nicht voreiliger Weise an den
-besorglichen nachtheiligen Folgen dieses Satzes stosse, will ich nur in
-Erinnerung bringen, dass die Kategorien im Denken durch die Bedingungen
-unserer sinnlichen Anschauung nicht eingeschränkt sind, sondern ein
-unbegrenztes Feld haben, und nur das Erkennen dessen, was wir uns
-denken, das Bestimmen des Objects, Anschauung bedürfe, wo, beim Mangel
-der letzteren, der Gedanke vom Objecte übrigens noch immer seine wahren
-und nützlichen Folgen auf den Vernunftgebrauch des Subjects haben
-kann”... In dezelfde sfeer ontwikkelt zich dan heel zijn „intelligibele
-Causalität”, met haar „praktiese” uitwassen, en haar zuivere
-theoretiese kiem, te vinden in het hoofdstuk over de onderscheiding van
-Phainomena en Nooemena [72] (p. 226): „Vom Begriffe der Ursache würde
-ich, (wenn ich die Zeit weglasse, in der etwas auf etwas Anderes nach
-einer Regel folgt) in der reinen Kategorie nichts weiter finden, als
-dass es so etwas sei, woraus sich auf das Dasein eines Andern
-schliessen lässt”.
-
-De tweede opvatting vindt men in hetzelfde hoofdstuk in de 2e druk
-aldus geformuleerd: „Wo diese Zeiteinheit nicht angetroffen werden
-kann, mithin beim Noumenon, da hört der ganze Gebrauch, ja selbst alle
-Bedeutung der Kategorien völlig auf” (p. 685). [73]
-
-Wij kunnen ons echter met Kant’s kategorieënleer hier niet langer
-ophouden, [74] maar hebben, nu wij weten, hoe het transobjectieve
-krities denkbaar is, nog op deze twee vragen te antwoorden:
-
-Moogt gij met Kant het An-sich, toegegeven dat het zonder
-zelfweerspreking wordt gedàcht, ook als werkelik aannemen, als
-transobjectieve oorzaak onzer gewaarwordingen? Is dit niet in strijd
-met Kant’s causaliteitsleer—en afgezien van deze meer historiese
-kwestie—hebt gij kenniskrities het recht, met het causaliteitsbeginsel
-alle grenzen van mogelike ervaring te overschrijden, door een
-transobjectief niet-ik voor onze gewaarwordingen verantwoordelik te
-stellen?
-
-Deze laatste vraag is natuurlik belangrijker dan die omtrent Kant. Maar
-wij behoeven er in deze verhandeling slechts tweeërlei op te
-antwoorden:
-
-1°. Ieder, filosoof of niet, hij zij Berkeley of Hegel, Hume of Fichte,
-elk positivist en elk scepticus, ook de felste, principieelste
-anti-metaphysicus, ja zelfs elk zgn. „solipsist” als v.
-Schubert-Soldern, hoe „immanent” hij zich ook wane, ieder is
-klaar-blijkelik overtuigd, dat de inhoud van zijn gewaarwordingen niet
-uitsluitend door hemzelf wordt bepaald, zo min van zijn denken of
-gevoelen als van zijn willen alleen afhankelik is—en ieder acht
-mitsdien zijn gewaarwordingen mede veroorzaakt door een niet-ik.
-Verschil en strijd blijkt metterdaad slechts hierover te bestaan: moet
-dit niet-gegeven, ondersteld, oorzakelik niet-ik objectief, materieel,
-ruimtelik, dan wel transobjectief, immaterieel, onruimtelik worden
-gedacht. „Assepoes”! denkt Dr. Dèr Mouw. Ten onrechte. Immers:
-
-2°. Het goed recht, de logiese rechtvaardiging van deze causale,
-ik-overschrijdende overtuiging, met haar aanname van een werkelik
-niet-ik als concrete oorzaak onzer gewaarwordingen,—is een uitgemaakte
-zaak. Ik acht het verspilde moeite, weer als kwestie te behandelen, wat
-een Heymans m.i. „endgültig erledigt” heeft. Ik verwijs dus naar zijn
-„Einführung in die Metaphysik” § 30 („Die Berechtigung zur Annahme
-einer Aussenwelt”) en zijn „Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen
-Denkens” § 99.
-
-En daar nu de objecten, als phaenomena, naar boven is betoogd en nog
-nader zal worden uitgewerkt en toegelicht, die concrete oorzaak niet
-kunnen zijn, zo moet iets transobjectiefs als werkelik en oorzakelik
-worden aanvaard. Hoe en in welke zin het daarbij tevens zijn functie
-als reale of substratum der „phaenomena” krijgt, als „dasjenige was den
-Erscheinungen zu Grunde liegt”, zullen wij straks zien, in hoofdstuk
-IV.
-
-Wat nu die eerste vraag betreft, aangaande Kant, ook hieromtrent zij
-tweeërlei opgemerkt (gericht tot wie die vraag stellen!):
-
-1°. Ook al zou Kant’s „immanente”, „empiriese” causaliteit het
-transobjectieve niet kunnen bereiken, wij voor ons zijn noch aan Kant’s
-kategorieënleer in ’t algemeen, noch aan zijn causaliteitsleer in ’t
-biezonder gebonden. Zijn „Beweis” of wel bewijzen voor zijn tweede
-„Analogie der Erfahrung” acht ook ik een mislukking, evenwel niet
-geheel Kant „onwaardig”, integendeel, ook in haar schijnbare
-ongerijmdheid geheel liggend in de lijn van Kant’s denken: Het door
-Kant weerlegd dogmaties realisme maakt de objekten tot oorzaak der
-gewaarwordingen, objectieve volgorde tot oorzaak van noodwendige
-waarnemingsvolgorde. Nu is omgekeerd het objekt produkt, afhankelik van
-gewaarwording, gewaarwording prius van objekt,—evenzo, redeneert Kant,
-is noodwendige waarnemingsvolgorde prius van objectieve volgorde in
-plaats van omgekeerd. Ergo, concludeert Kant, zonder causaliteit geen
-objectieve tijdverhoudingen. De conclusie nochtans berust op de
-onjuiste vereenzelviging der noodwendigheid (Nötigung; onafhankelikheid
-van individuele willekeur; Succession „nach einer Regel”, die bindt)
-van bepaalde waarnemingsvolgorde, en daaruit afgeleide objectiviteit
-van opeenvolging, met causaalverband, een begrip veel rijker van
-inhoud, zodat objectief tijdverschil tussen 2 gebeurtenissen „nach
-einer Regel” mogelik en kenbaar is, zonder onderling causaalverband
-(b.v. twee horloges, zo geregeld, dat zij 5 minuten of zo weinig men
-wil blijven verschillen), zonder dat het volgende „uit” het voorgaande
-hoeft te volgen, of „aequivalent” met zijn oorzaak hoeft te zijn enz.,
-en zonder samenhang met de geldigheid van het causaliteitsbeginsel
-zelf, dat elke verandering haar oorzaak moet hebben, waaruit zij
-noodwendig volgt. Hoeveel intuïtieve wijsheid er moge schuilen in
-Kant’s aanduiding, dat er tussen ons apriories weten omtrent de tijd en
-ons apriories weten omtrent de causaliteit verband moet zijn,—zo min
-als objectief ruimte-verschil causaalverband onderstelt, trots alle van
-willekeur onafhankelike noodwendigheid en „Regelmässigkeit” der
-ruimtebepaling, evenmin het objectief tijdverschil. En al zou beiderlei
-objectivering, zover zij berust op inductie, op het
-causaliteitsbeginsel steunen, zij zou nog geenszins de geldigheid van
-het causaliteitsbeginsel bewijzen.
-
-Ook hier zij verder verwezen naar de Kantweerlegging ter zake door
-Heymans in zijn „Schets eener kritische Geschiedenis van het
-Causaliteitsbegrip in de nieuwere wijsbegeerte”, 1890.
-
-2°. Zelfs met aanvaarding van Kant’s causaliteitsleer is een
-transobjectieve, transmateriële gewaarwordingsoorzaak niet in strijd.
-Want zijn „immanente” causaliteit geldt geenszins, als naar Hartmann’s
-misvatting (af te handelen in hoofdstuk V), slechts individueel
-(„subjectief”), zelfs niet uitsluitend physies, voor het veld der
-„äussere Erfahrung”, maar voor heel het gebied van Kant’s „Erfahrung”,
-heel zijn „natuur”, die àl het tijdelike, het terrein van physica èn
-psychologie (Kant’s „Physiologie der Seele”) omvat, zodat het
-transobjectieve in de zin van het transphysiese, transmateriële,
-causaal (tijdelik) kan zijn, ons „afficiren” kan bij het „geven” der
-gewaarwording, zonder enige zelfweerspreking van Kant. Kant noemt nu
-zowel dit transphysiese, tijdelike, van mogelike (uitwendige)
-waarneming onafhankelike, als het transpsychiese, transtijdelike, van
-mogelik bewustzijn onafhankelike, „An-sich”. Deze onderscheiding van
-tweeërlei „An-sich” bij Kant, die heel wat misverstand en schijnbare
-zelfweerspreking uit de weg ruimt, zal ik nader bespreken bij de
-behandeling van het Transobjectieve, dus in hoofdstuk IV. Als nu deze
-wat lange § en z’n belang de geduldige lezer niet volkomen duidelik
-mocht zijn geworden, dan beloof ik, dat de volgende hoofdstukken er het
-nodige licht wel op zullen werpen.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK III.
-
-DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGSVORM.
-
-
-1. DE RUIMTE ALS „VORM” VAN DE BEWEGINGSZIN (HEYMANS)—EN VERGELIJKING
-MET DE „VORM” VAN TOONGEWAARWORDINGEN.
-
-Wat is nu een kennis„vorm”, in tegenstelling tot de betrokken
-kennis„inhoud”?
-
-We herinneren ons, dat deze onderscheiding dient ter verklaring van de
-raadselige „mogelikheid” der onloochenbare synthetiese oordelen a
-priori van de wetenschappen, in casu (want wij bepalen ons tot de leer
-der waarnemingen) van de meetkunde en de bewegingsleer, gebouwd op ons
-apodicties syntheties weten omtrent tijd en ruimte.
-
-Indien nu onze waarnemingen gevolg zijn van de inwerking van het van
-ons onafhankelik Zijnde op onze geest, dan zal hun aard, hun
-hoedanigheid mede door de aard van onze geest worden bepaald, i.c. van
-ons waarnemingsvermogen („Sinnlichkeit”). „Wanneer, zooals wij moeten
-aannemen, onze ervaring een product is van de inwerking der dingen [75]
-op onzen geest, dan ligt het in den aard der zaak, dat haar inhoud
-wordt bepaald door de eigenschappen van de dingen en van den geest
-gezamenlijk. Of, nog wat nauwkeuriger, haar algemeen karakter zal van
-de eigenschappen van den geest, hare concreete bepaaldheid in ieder
-bizonder geval van die der dingen afhankelijk zijn. Noemen wij nu, naar
-eene voor de hand liggende analogie met vorm en inhoud der in een vat
-besloten vloeistof, het eerste den vorm, het tweede den inhoud der
-ervaring, dan moet blijkbaar de aanwezigheid der vormbepalende factoren
-in den geest aan die der ervaringsgegevens voorafgaan, wanneer ook de
-eerste niet dan naar aanleiding van de tweede tot bewustzijn komen.”
-Heymans, C. p. 185.
-
-„Wenn sich aber die Sache so verhält, so muss sich offenbar für jede
-Wahrnehmung die allgemeine, nur in der Organisation des Subjekts
-begründete Form derselben aus ihrem spezifischen, von dem einwirkenden
-Objekte mitbestimmten Inhalte ausscheiden lassen. Ich sehe eine grüne
-Wiese: dass ich überhaupt Farbe sehe, gehört in dieser Wahrnehmung
-offenbar zur Form, denn es hängt ausschliesslich von der eigentümlichen
-Affizierbarkeit des Gesichtssinnes ab; dass ich aber diese bestimmte
-grüne Farbe in diesem bestimmten Teile des Sehfeldes wahrnehme, das ist
-der Inhalt der Wahrnehmung, der von objektiven Faktoren mitbestimmt
-wird.” Heymans, G. u. El. p. 182.
-
-Het is duidelik, dat deze onderscheiding van vorm en inhoud ons altans
-een mogelikheid levert van synthetiese oordelen a priori. „Immers het
-ligt in den aard der zaak, dat de formeele elementen door den geest in
-de gewaarwordingen gelegd, in geene enkele gewaarwording kunnen
-ontbreken, en dus ook met volkomen zekerheid in toekomstige
-gewaarwordingen kunnen worden voorspeld.” Heymans, C. p. 186. En „welke
-meer afdoende verklaring zou er voor de bevestiging der axioma’s door
-de ervaring gegeven kunnen worden dan deze, dat die axioma’s door
-logische redeneering uit de elementen zelve, die aan de ervaring te
-gronde liggen, verkregen zijn?”
-
-Kant heeft met zijn „formeel Idealisme” een nieuwe bron van waarheid
-ontdekt in het kennende Subjekt. Zo behoort tans tot de zekerste
-verworvenheden der wetenschap, de subjectiviteit der Ruimte—als „Vorm”
-van waarneming. Maar de verwinning van het ruimte-realisme en
--empirisme schijnt wel tot de moeilikste verrichtingen van het denken
-te behoren. Zelfs voor zéér scherpzinnige, voor gróte denkers, voor
-„metaphysici van professie”, om van „filosofie-professoren” maar te
-zwijgen, stond hier tot op deze dag veelal een: „Tot hiertoe en niet
-verder”. Ik ben niet naief genoeg, te wanen, dat ik al m’n lezers in
-enige pagina’s zou kunnen overtuigen van een leer, die inderdaad ons in
-een heel nieuw milieu, een heel nieuwe werkelikheid verplaatst, waarin
-men zich niet dan na tijden-lang en ingespannen denken oriënteert.
-
-De grondoorzaak echter van alle verzet tegen Kant’s ruimteleer ligt in
-de talloze misverstanden (ten dele te wijten aan Kant zelf), die zijn
-begrip „vorm” pleegt te verwekken,—en de zonderlinge, dwaze,
-onaannemelike consequenties, die dat misverstand aan die
-ruimte-idealiteit wel moet toeschrijven.
-
-Dit altans kan ik hier voor de verspreiding van deze waarheid doen,
-enige stenen des aanstoots uit de weg ruimen, waarover bovenbedoelden
-gevallen zijn. De paar bladzijden, waarin Kant zijn ruimte-leer
-uitéénzet (K. d. r. V. pp. 50–54) behoef ik hier waarlik niet over te
-schrijven, ik reken dat ieder uwer deze gelezen en overdacht heeft,
-gelijk ook de „Einleitung” en de gehele „Transcendentale Aesthetik”,
-dus tot en met p. 75 van de K. d. r. V. [76].
-
-Om de ruimte als „vorm” van waarneming te doen begrijpen begin ik maar
-weer met vergelijking uit het gebied der kleuren en klanken, daar hier
-tenminste de „subjectiviteit” (het bestaan uitsluitend door en voor de
-waarneming) sinds lang (in theorie altans!) gemeen-goed is van
-wetenschap en beschaving [77]. Ik begin met deze vergelijking o.a.
-omdat Kant haar uitdrukkelik ongeoorloofd verklaart, p. 56, en om dus
-meteen eventuele vrees voor slaafse Kant-napraterij te sussen. En
-Kantmisduiding is hier niet in ’t spel. Immers, Kant’s verbod is een
-(volkomen verklaarbare) vergissing gebleken [78] (vgl. Heymans, G. u.
-El. p. 226), gelijk de psychologie sinds ook heeft bewezen, dat de
-ruimte geenszins „vorm” van heel ons waarnemingsvermogen, als zodanig,
-maar enkel van één (volgens anderen twee) bepaalde zin(nen) kan zijn.
-Het is waar,—gelocaliseerd, ruimtelik, is de inhoud al onzer
-gewaarwordingen, maar we weten tans dat b.v. smaak, geur, geluid, ja
-zelfs—naar de grote ontdekking van de geniale jonge Berkeley in zijn
-„New Theory of Vision”—al wat we zien,—oorspronkelik onruimtelik is,
-slechts met behulp van qualitatieve verschillen, die we als
-ruimtelikheids-symbolen („locaaltekens”) leren duiden, wordt
-gelocaliseerd [79]. De ruimte kan dus in elk geval slechts de vorm zijn
-van de ruimtezin(nen), welke dat dan ook zij(n).
-
-Wat hangt nu, bij ’t horen van klanken b.v., uitsluitend van ’t Subject
-af, en wat mede van het niet-ik? Of ik een a of een c hoor, en welke c,
-b.v. groot, klein of eengestreept enz., ik hoor, dat hangt niet van
-mij, van de geest af, (noch voor de klank-naiveteit, noch voor de
-natuurwetenschap, noch voor Kant!). Dus: noch welke, noch wat voor
-soort tonen (a, c; orgel-muziek, zang etc.), noch hoe vaak, of hoe lang
-ik die tonen hoor, noch welke tonen ik samen hoor. Dat alles behoort
-dus tot de inhoud (de „materie”) der klankgewaarwordingen. Ik kan
-daaromtrent ook niets weten, dan ’t bij „ervaring” gegevene.
-
-Maar wat ik wel van te voren [80] met absolute zekerheid kan weten, dat
-is de verhouding, waarin alle a’s en c’s en e’s enz., waar en wanneer
-ik ze ook te horen krijg, tot elkander zullen moeten staan. Ik weet,
-dat elke a, c, enz. z’n vaste plaats in het toonladderstelsel moet
-hebben, waardoor z’n interval, z’n verwantschap, z’n con- en
-dissonantie met elke andere wordt bepaald, zodat de toonladder—met al
-z’n „trappen” en drieklanken, en de daardoor alleen reeds gegeven, van
-alle willekeur onafhankelike wetten van harmonie en modulatie
-(25)—vaststaat als een heel stelsel van synthetiese oordelen a priori,
-van „wetten” waaraan alle mogelike, verleden en toekomstige,
-toonreeksen en toonverbindingen onderworpen zijn,—omdat en zolang het
-zijn de zuiver subjectieve, psychiese „natuur-wetten” van het horen en
-voelen, van de muzikale ontvankelikheid of apperceptie. Al deze wetten
-hebben betrekking op de eigenschappen van het toonstelsel, het door ons
-geabstraheerd en geconstrueerd schema aller mogelike
-toongewaarwordingen. Deze eendimensionele (sc. in éen afmeting: van
-laag tot hoog, zich uitstrekkende) schaal, dit schema, waarop elke ooit
-te horen toon a priori z’n plaats heeft, is de „vorm” onzer
-toongewaarwordingen.
-
-Dit schema „bestaat” natuurlik niet anders, dan als een „Gedankending”,
-z’n „waarheid” bestaat enkel hierin, dat het de werkelike wijze is,
-waarop („vorm”, „waarin”) een Subjekt alle tonen moet ordenen,
-„localiseren”.—Elke toon heeft daar z’n bepaalde plaats—welke dat is,
-hangt natuurlik van de „gegeven” toon af, behoort tot de „inhoud” der
-ervaring.—De toetsenreeks van een piano geeft ons een niet onaardig
-aanschouwelik beeld van het tonenschema, maar natuurlik bezit dit zelf
-geen andere werkelikheid, dan elke andere abstrakte formulering van een
-geheel van mogelikheden, dan b.v. elke „natuurwet”.
-
-Ook is het een materialisties (of zo men wil, naturalisties)
-vooroordeel, te menen, dat de eigenschappen van die vorm
-natuurwetenschappelik „verklaard” zouden kunnen worden, dat de physica
-er iets mee te maken had, dat b.v. gegevens omtrent luchttrillingen ons
-exactheid, wiskunde, in de harmonieleer zouden kunnen brengen [81], wat
-Vischer aardig noemt de „Mathematisirung des Schönen” [82]. Die
-trillingsgetallen hebben hoegenaamd niets met de kenmerken, de
-qualiteiten van ons toonladderstelsel te maken.
-
-Ten opzichte van 3 n trillingen per seconde bestaat tussen 4 n, 5 n of
-6 n trillingen per seconde geen ander dan dit quantiteitsverschil. Dat
-ik bij 6 n „precies dezelfde toon, maar een octaaf hoger” hoor als bij
-3 n, daarentegen bij 4 n een heel andere toon, nl. een die met de
-oorspronkelike „een reine quart” vormt en met die „zelfde hogere” „een
-reine quint”... en bij 5 n trillingen weer een die met de beide
-eerstgenoemde een grote sext en een kleine terts tot interval heeft,
-enz.—, heel die qualitatieve periodiciteit (telkens van n tot 2 n), die
-samenrijging van „octaven”, waarbinnen telkens alle mogelike
-verschillende tonen besloten liggen,—het berust uitsluitend op de
-inrichting van onze klankzin,—(weer niet te verwarren met het zintuig
-of het hersencentrum voor geluid),—absoluut niets daarvan is
-„mechanies”, quantitatief, te „verklaren”, daar quantiteit evenmin, ’t
-zij logies, ’t zij ontologies, ooit in qualiteit „omslaat” [83] als
-hersencelbeweging of welk objekt ook kan worden „omgezet” in, of
-„overgaat” tot... bewustzijn.
-
-Bij de kleuren hebben we precies hetzelfde. Het éne, zuiver subjectieve
-kleurenschema, de „vorm” van de kleurzin, geldt noodwendig voor alle
-kleuren die we ooit te zien kunnen krijgen, waar en wanneer ook. Altijd
-moet voor ons een verzadigd geel veel meer op wit gelijken dan een
-verzadigd blauw of rood; zo lijkt vol blauw meer op zwart dan vol rood;
-zo is ons „wit” een precies even enkelvoudige gewaarwording als „groen”
-of geel of zwart enz.—En dit alles heeft weer alleen betrekking op onze
-kleurenzin,—zelfs volkomen kennis omtrent aethertrillingsverschillen
-kan ons absoluut niets daaromtrent leren.—En het kleurenschema bevindt
-zich evenmin ergens buiten ons als dat der tonen.
-
-Men zal nu geen moeite hebben om te begrijpen, wat de bedoeling is, als
-we de ruimte noemen de „vorm” van een bepaald soort
-gewaarwordingen—waarschijnlik (naar ik tegenover Riehl, Liebmann en
-Wundt c.s. [84], mèt Heymans [85] aanneem) die van de bewegingszin. Dat
-betekent dan dat de ruimte slechts het schema is onzer mogelike
-bewegingsgewaarwordingen; deze kunnen we willekeurig teweegbrengen,
-maar altijd slechts in 3 onderling onafhankelik veranderlike
-qualiteiten [86], en elke gewaarwording zal ten opzichte van elk dezer
-3 volkomen bepaald zijn, een „plaats” moeten hebben in onze
-drie-dimensionele bewegings „vorm”, gelijk elke toon z’n „plaats” heeft
-op de één-dimensionele toonschaal. De ruimte „dingen” zijn dan niets
-dan voorshands onbekende, maar nooit ruimtelik te denken, oorzaken, die
-bewegingsgewaarwordingen op van onze willekeur onafhankelike wijze
-belemmeren, en hun ruimtelike eigenschappen bestaan enkel in hun
-bepaalde verhouding tot, hun mogelike verhindering van, onze mogelike
-bewegingsgewaarwordingen [87].
-
-Ons schema is dus weer de vorm, waarnaar we deze eigenschappen bepalen;
-en in deze onze ruimte heeft dus elk ding z’n precies bepaalde plaats,
-voor Berkeley noch Kant, voor Heymans noch voor een onzer,
-anti-realisten, hangt het van willekeur, van een individu af, of iets
-ook maar een duizendste millimeter langer of korter is [88], verderaf
-of dichterbij zich bevindt dan iets anders [89] enz...—maar al deze hun
-ruimtelike eigenschappen, plaats, vorm, grootte, beweging, krijgen de
-dingen pas met, en uitsluitend met betrekking tot, dit ons
-waarnemingsschema, zij hebben enkel zin als inhoud van deze vorm, zijn
-zonder deze als hun prius in ’t geheel niet mogelik of denkbaar. (27)
-
-
-
-
-2. KANT ALS GEESTELIK COPERNICUS: „VORM” NIET „PHAENOMENAL”, MAAR
-„IDEAL”, DUS UITSLUITEND SUBJECTIEF-, NIET TRANSCENDENT-BEPAALD.
-TRENDELENBURG’S „DERDE MOGELIKHEID” ONMOGELIK.
-
-Tans zijn we dan gekomen aan het belangrijk inzicht in de „idealiteit”
-van een kennisvorm, als de subjectieve voorwaarde voor de mogelikheid
-van alle desbetreffende kennisinhoud en daaruit afgeleide „phaenomena”,
-als schema, wet of regel, waarnaar zich alle mogelike inhoud noodwendig
-heeft te schikken, zodat zijn aan die „vorm” te danken eigenschappen
-bij voorbaat (a priori) te kennen, met zekerheid te voorspellen zijn.
-
-Het spreekt immers vanzelf,—wat maar altijd weer zelfs door een Wundt
-c.s. (Külpe vooral!) gelijk door Hartmann, Paulsen e.a. en een Adickes
-voorwaar nog mede, wordt miskend, of misvat—, dat een waarnemingsvorm,
-ook uitsluitend subjectief bepaald moet zijn, dat het geen zin heeft
-„den Fall zu setzen” (die door Kant übersehen zou zijn! Trendelenburg’s
-befaamde „Lücke”) „dass die Realitäten selbst jenen Formen unseres
-Anschauens und Denkens entsprechen, ihnen gleichen.” (Külpe, „I. Kant”,
-p. 75). Ik zie niet in, wat het zou moeten betekenen zelfs, dat een
-abstrakt schema van alle mogelike gewaarwordingen van een bepaalde
-soort, dus de formulering, de wet van een bepaalde
-bewustzijnsreactie... „tevens” eigen zou zijn aan de „transcendente”
-dingen, de werkelikheid.
-
-„Was ist denn aber unter einer subjectiven Form zu denken, die zugleich
-objectiv sein soll? Sollen etwa auch die Objecte [lees: die Dinge an
-sich] ‚aufnehmende’ Formen haben?” vraag ik met Hermann Cohen (Kants
-Theorie der Erfahrung² p. 162).
-
-Reeds van de „materie” der gewaarwordingen (hard, groen, zoet enz.) is
-het naar wij boven hebben bewezen een dogma zonder grond en zonder zin,
-dat zij tevens onafhankelik van de gewaarwordingen, als „eigenschap”
-op-zich-zelve zoude bestaan; hoeveel te meer van een „vorm”, sc. een
-schema, een verhoudingswet van mogelike gewaarwordingen, die in ’t
-geheel niet van het gewaargewordene, maar uitsluitend van de
-gewaarwordende geest afhankelik kan worden gedacht. Deze „vorm” kàn
-alleen „subjectief” gedacht worden, en geldt dùs, krachtens deze
-subjectiviteit, noodwendig en algemeen voor alle desbetreffende inhoud,
-is dus daardoor „objectief” in de strengste zin van het woord... [90]
-
-Juist dit is Kant’s Copernicaanse revolutie: Het gekende, de natuur
-(„die Erfahrungswelt”) heeft de algemene eigenschappen ruimtelikheid en
-tijdelikheid niet te danken aan onbekende, transcendente, algemene
-eigenschappen van het An-sich, het onafhankelik-van-kennen-Zijnde (deze
-worden ons dus niet als algemene „inhoud” der „ervaring” door het
-An-sich, door een transcendente ruimte en een transcendente tijd,
-gegeven;—zo ja, dan ware die algemeenheid slechts een voorlopige
-veronderstelling van op z’n hoogst feitelike, nooit noodwendige
-geldigheid, zodat onze axioma’s omtrent de oneindigheden tijd en ruimte
-met al hun apodictiese overschrijding aller ervaringsmogelikheid,
-gelijk de daarop gebouwde volkomen exacte wetenschappen meetkunde en
-phoronomie, louter zelfbedrog en dogma zouden zijn), maar aan
-ruimtelik- en tijdelikmakende eigenschappen van de kennende
-subjectiviteit; worden dus als „vorm” der ervaring door het Subject aan
-het gekende verleend en hun algemeenheid is eo ipso noodwendig en die
-noodwendigheid verklaard [91]. Ruimte en tijd zijn dus, Kantiaans
-gesproken, niet „phaenomenal”, maar „ideal”—zijn niet phaenomena („bene
-fundata”), maar functies van het „transcendentale” subject, van het
-geestelik prius der phaenomena. Dàt is hun „subjectiviteit”.
-
-Subjectiviteiten zijn nu eenmaal niet denkbaar zonder subject. [92] Een
-Anschauungsform ohne (= onafhankelik van) Anschauung, is even
-ondenkbaar als... een Denkform (zo de negatie) ohne Denken!
-
-Zo min als iets negatiefs als zodanig (niet-rood, niet-stoffelik)
-bestaanbaar te denken is onafhankelik van het denken, zo min kan iets
-ruimteliks als zodanig bestaanbaar worden gedacht onafhankelik van het
-waarnemen. Geen wonder dus dat Kant die onmogelike „dritte Möglichkeit”
-van Trendelenburg (waarop straks zo waar Hartmann z’n hele
-„transcendentale realisme” bouwt, en waarop trouwens reeds heel Hegel’s
-„eenheid van zijn en denken” rust, heel de Duitse zgn.
-Identitätsphilosophie) ausser acht gelassen—geen overweging waardig
-heeft gekeurd, als zijnde „zinledig”.
-
-„Ich möchte gerne wissen, wie denn meine Behauptungen beschaffen sein
-müssten, damit sie nicht einen Idealismus enthielten. Ohne Zweifel
-müsste ich sagen, dass die Vorstellung vom Raume nicht bloss dem
-Verhältnisse, was unsre Sinnlichkeit zu den Objekten hat, volkommen
-gemäss sei, denn das habe ich gesagt, sondern dass sie sogar dem Objekt
-völlig ähnlich sei; eine Behauptung, mit der ich keinen Sinn verbinden
-kann, so wenig, als dass die Empfindung des Roten mit der Eigenschaft
-des Zinnobers, der [?] diese Empfindung in mir erregt, eine Ähnlichkeit
-habe.” (Prol. p. 68). [93]
-
-Maar gesteld al, deze zinledigheid hadde zin, ware mogelik (des neen),
-dan zou zij nog, evenals wij boven voor de gewaarwordingsinhoud
-betoogden:
-
-1°. Absoluut onmerkbaar, onverifieerbaar zijn; [94] haar aan te nemen
-ware dus dogmatisme van ’t zuiverste water, waarvoor geen enkele grond
-ooit kan worden gegeven of gedacht zelfs. Want wij hebben nooit met iets
-anders te maken, dan met „onze” „empiriese” „objectieve” ruimte, en de
-daarin zich bevindende, daarvan „afhankelike” ruimtedingen... (dat
-Hartmann met het naturalisties realisme die objectieve natuur voor
-„transcendent” houdt, is geen fout van Kant).
-
-2°. Zou deze overeenstemming of „gelijkheid” zelf... een grondeloos
-wonder, zuivere toverij [95] zijn en anders niet. Tussen ons bewustzijn
-en het bewustzijnstranscendente als zodanig bestaat zelfs geen denkbare
-gemeenschap... en toch zouden we er iets van bezitten, van „kennen”...
-ja zelfs het als „gelijkend op” (?) het kenbare... kennen!
-
-Wie ter zake niet ondeskundig is, begrijpt, dat de aanhangers van deze
-leer zelf hun bedoeling misduiden. Ze bedoelen de éne objectieve ruimte
-en haar „natuur”. Ze zijn aanhangers van een „empiries realisme” ... en
-menen transcendentaal-realisten te zijn. Zeker is het bevreemdend, dat
-een zo scherp en nuchter denker als Dr. Dèr Mouw ten deze diep genoeg
-onder Hartmann’s invloed staat, om zelfs te wanen, dat Heymans hier
-door Hartmann zou kunnen of moeten worden verbeterd, dat in Hartmann de
-gedachten van Kant „tot rustige volwassenheid zijn gekomen”.
-
-Hartmann’s heldere, zakelike, zelfverzekerde, gezondverstandelike
-betoogtrant werkt dan ook zo overredend, dat niet alleen de vele
-wetenschappelik-ontwikkelde leken, voor wie Kant ontoegankelik blijft,
-terwijl de filosoof van het Onbewuste hun vertrouwde leidsman is
-geworden omtrent „Philosophische Fragen der Gegenwart” en „Moderne
-Probleme”, maar ook schrijvers van naam [96] Kant’s „transcendentaal
-idealisme”, zijn waarnemingsleer in ’t biezonder, door Hartmann’s zgn.
-„transcendentaal realisme” weerlegd en afgedaan achten. Inderdaad
-formuleert H. zó zuiver de tegenwerpingen, die ieder „onbevangene”
-voelt en denkt, dat het mij van groot belang toeschijnt, juist deze
-representatieve Kantmisvatting te niet te doen. Maar eer ik daartoe
-overga, zullen wij ons nader vergewissen van de daartoe benodigde,
-merendeels reeds boven gewonnen, kennistheoretiese resultaten der
-kritiek, daarbij speciaal het Transobjectieve behandelend in zijn
-verhouding tot het objectieve en het individuele. Immers, de kritiek
-heeft aan het Objekt twee functies ontnomen, die beide onmisbaar zijn:
-die van gewaarwordingsoorzaak, en die van concrete werkelikheid,
-onafhankelik van mogelike waarneming. Deze haar ontkenning verwijst dus
-onmiddellik, positief, naar de Drager dier functies—naar het
-Transobjectieve, dat ten aanzien van mogelike waarneming „an-sich” of
-„transcendent” moet heten.
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK IV.
-
-HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”). ZIJN TWEELEDIGE KENNISTHEORETIESE
-FUNCTIE: METAPHYSIES SUBSTRAAT DER PHAENOMENA EN GEWAARWORDINGSOORZAAK.
-
-
-1. KANT’S TWEEËRLEI „AN-SICH”. DE TIJD ALS „VORM” VAN „INNERLIKE
-WAARNEMING” (BEWUSTZIJN).
-
-Wij kennen en onderscheiden nu, met Kant, deze drieërlei
-kennistheoretiese waarde:
-
-1°. De gewaarwording en de voorstelling of gedachte, het
-individueel-psychiese, onruimtelike, wel tijdelike, concrete,
-werkelike, onmiddellik gekende, „gegevene” van eigen beleving.
-
-2°. De „natuur” (die Welt der Erscheinungen, Gegenstände der Erfahrung,
-empirische Realität, empirischen Objecte);—zij is niets dan het
-abstract geheel of systeem aller mogelike gewaarwordingsinhouden,
-waarvan dus de inhouden van werkelike gewaarwordingen niet gevolg zijn,
-maar gedeeltelike concrete verwezenliking (29), actualisering
-(Apprehension zegt Kant wel); zij ontleent aan vorm en inhoud van
-gewaarwordingen haar „eigenschappen”; bestaat uit ruimtelike, rode,
-ronde, geurige enz. dingen. Het is een systeem, betrokken niet op u of
-mij, maar op „das Bewusstsein überhaupt”, niet op enig subject, maar op
-de subjectiviteit—een uitstekend woord, om zowel het onpersoonlike uit
-te drukken, als gedachten aan een concrete Algeest enz. uit te sluiten.
-[97]
-
-3°. De oorzaak der gewaarwordingen, het
-mogelike-waarneming-overschrijdende, transcendente, het An-sich. Kant
-kent tweeërlei An-sich:
-
-Één in de minder strenge zin van: het van mogelike waarneming
-onafhankelik bestaande, b.v. een ander-ik; dus het alléén voor Kant’s
-„innere Sinn” bestaande: Zo, waar Kant zegt: (p. 306) „Dadurch würde
-der Ausdruck wegfallen dass nur Seelen (als besondere Arten von
-Substanzen) denken, es würde vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass
-Menschen denken, d.i. eben dasselbe was als äussere Erscheinung
-ausgedehnt ist, innerlich (an sich selbst) ein Subject sei, was nicht
-zusammengesetzt, sondern einfach ist und denkt.” In diezelfde
-gedachtengang volgt even daarna een alinea, die tot motto zou kunnen
-strekken aan het psychomonisme, en waarnaar alle realistiese dogmatici
-niet dringend genoeg verwezen kunnen worden: „Vergleichen wir aber das
-denkende Ich nicht mit der Materie sondern mit dem Intelligibelen,
-welches der äusseren Erscheinung, die wir Materie nennen, zum Grunde
-liegt: so können wir, weil wir vom letzteren gar nichts wissen, auch
-nicht sagen: dass die Seele sich von diesem irgend worin innerlich
-unterscheide.” [98]
-
-Het tweede „An-sich”, in de strenge eigenlike betekenis sc.:
-onafhankelik van alle verhouding tot enig bewustzijn, dus niet alléén
-van onze „zinnen” naar het gewone spraakgebruik (dus van de waarneming
-en haar vormen), maar ook van de „innere Sinn” en haar tijdvorm;
-onafhankelik van heel onze „Sinnlichkeit” in Kant’s zin.
-
-Overduidelik en herhaaldelik definieert en verklaart Kant zelf dit
-An-sich:
-
-P. 56: „die Idealität des Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch
-die Vernunft an sich selbst [sie an sich selbst!] erwogen werden, d.i.
-ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer Sinnlichkeit zu nehmen”
-(Deze woorden gelden onveranderd voor het An-sich in de 1ste gelijk in
-de 2de zin, zo men onder „Sinnlichkeit” dan maar voor ’t 1ste geval de
-zinnen verstaat in de gewone betekenis, in ’t 2de geval er Kant’s
-„innere Sinn” = „das Anschauen unserer Selbst und unsres innern
-Zustandes” (p. 60) onder begrijpt.). „Wenn wir von unserer Art, uns
-selbst innerlich anzuschauen und vermittelst dieser Anschauung auch
-alle äusseren Anschauungen in der Vorstellungskraft zu befassen,
-abstrahiren, und mithin die Gegenstande nehmen, so wie sie an sich
-selbst sein mögen, so ist die Zeit nichts.” (p. 61).
-
-P. 62: de werkelikheid „an sich selbst (ohne ihr Verhältniss auf unsere
-Anschauung)”.
-
-P. 143: „Dinge an sich (ohne Rücksicht, ob, und wie sie uns gegeben
-werden mögen)”, welk begrip „gegeben” op zijn beurt nog eens nauwkeurig
-wordt omschreven: „dass ferner die einzige Art, wie uns Gegenstände
-gegeben werden, die Modification unserer Sinnlichkeit sei”. Evenzo in
-de aanhef p. 48: „diese [Anschauung] findet aber nur Statt, sofern uns
-der Gegenstand gegeben wird; dieses aber ist wiederum nur dadurch
-möglich, dass er das Gemüth [wij zeggen tegenwoordig: de psyche] auf
-gewisse Weise afficire. Die Fähigkeit (Receptivität), Vorstellungen
-durch die Art, wie wir vor Gegenständen afficirt werden, zu bekommen,
-heisst Sinnlichkeit”. [99]
-
-Al de zelftegenspraak, die men Kant ten aanzien van het An-sich
-verweten heeft, vindt haar verklaring, zover zij onloochenbaar is, in
-die tweeërlei zin van het An-sich. Alle tegenstrijdigheden verdwijnen,
-indien men slechts die beide uitéén houdt: 1°. het meta-physies =
-psychies An-sich [100], dat causaal kan zijn, ons „afficirt”, en zelf
-weer afhankelik is van 2°. het meta-psychies An-sich. Al wat van het
-eerste gezegd wordt is dus in de grond slechts het in de
-bewustzijnssfeer getransponeerde symbool van het tweede, eigenlike, van
-alle bewustzijn onafhankelike An-sich. We kunnen dus ook zeggen: men
-moet onderscheiden het An-sich an-und-für-sich en de „Erscheinung” van
-dit „An-sich” voor de „innere Sinn”, dus z’n vertijdeliking (heel het
-bewustzijnsleven, het psychiese als zodanig). Terwijl dan deze
-tijdelike (en a.z. „phaenomenale”) wereld nog weer door haar verhouding
-tot het waarnemingsvermogen, tot de uitwendige zinnelikheid, haar
-ruimtelik, in engere zin „zinnelik”, stoffelik, „physies”
-wereldphaenomeen meebrengt en daarvan het An-sich, de „grond”, kan
-worden genoemd. Wij behoeven bij elke plaats slechts te vragen: staan
-wij hier achter ruimte- en tijd-kritiek of achter de 1ste, maar nog
-vóór deze laatste.
-
-Het An-sich als „afficirend”, als „oorzaak” (30) van gewaarwording, als
-gelijktijdig met zijn Erscheinung, is tijdelik gedacht, maar
-onruimtelik, onstoffelik. Het kan dus b.v. „denkend subject” zijn,
-gelijk in het Psychomonisme.
-
-Deze hele conceptie staat dus, en is ook bij Kant stellig ontstaan,
-vóór zijn tijdkritiek, die hij zonder twijfel na en naar analogie van
-zijn ruimtekritiek heeft ontdekt, [101] gelijk die analogie de grote
-drijfkracht van Kant’s hele systeem is geweest. [102] Opmerkelik is
-b.v. hoe pas in de Prolegomena (§ 10) de arithmetica in dezelfde
-verhouding tot de tijdkritiek komt te staan, als de meetkunde tot de
-ruimteleer, terwijl van die rekenkunde in de Aesthetik zelve... niet
-gerept wordt... terecht. Want deze analogie, hoe voor de hand liggend
-en verleidelik ook, is fout en waardeloos, al wordt die fout ook door
-nòg zoveel Kant-discipelen gelovig nagepraat: Cohen, Natorp, Stammler
-en zelfs de zelfstandige Schopenhauer en Riehl. [103] Heymans heeft
-gelijk, dat hij ze nauweliks een enkel zinnetje van weerlegging waardig
-keurt (G. u. E. § 35).
-
-Kant’s geniale ruimte-vondst, die hem verhief boven heel de zinnelike
-wereld, die heel de natuur in haar gewaande zelfstandigheid voor hem
-terug deed deinzen en verzinken, bracht hem tot de vermetelste, meest
-„widersinnische”, aller wijsgerige hypothesen: ook de tijd is slechts
-„vorm”, geldt slechts „transcendentaal”, en heel onze bewustzijnswereld
-is dus phaenomeen, nièt in die banale positivistiese zin, waarin met en
-na Comte elk „wetenschappelik” schrijver, elk materialist, spreekt van
-de physiese en de psychiese „verschijnselen”, waarmee hij dan de
-geweldige waarheid te verstaan wil geven, dat al onze kennis
-„menselike”, „relatieve” kennis is („phénomènes” bij Bergson,
-Lévy-Bruhl en tal van anderen), maar in die diepe kritiese betekenis
-van het woord, die, elke voorstellingsmogelikheid overschrijdend, de
-geest nog enkel de negatie overlaat ter bereiking van het begrip der
-meta-psychiese ontijdelikheid. Van dit tijdloos, tijdstellend An-sich
-is alle wetenschap ons ontzegd; hier is de grens, niet van ons denken,
-wel van ons kennen bereikt, hier had Kant’s geprangde geloof eindelik
-de ruimte gevonden, waar het weer vrij kon ademen. Hier begint de
-metaphysica in de niet-wetenschappelike zin, die eigenlik metapsychica
-diende te heten;—bij Kant de moraaltheologie, bij zijn dogmatiese
-epigonen het stelsel. Hier kan, dat spreekt vanzelf, van „causaliteit”,
-zover deze tijd, immers verandering, onderstelt, geen sprake meer zijn.
-Hier resten ons slechts door analogie verworven, negatieve
-„grensbegrippen”: gelijk het ruimtelik heelal slechts een
-gewaarwordingsfunctie is van de ruimtestellende, onruimtelike psychiese
-werkelikheid, zo is deze zelf slechts een bewustzijnsfunctie van het
-tijdfunderend, ontijdelik „An-sich”, dat als zodanig eo ipso,
-onafhankelik van en transcendent voor alle mogelike bewustzijn,
-volstrekt onkenbaar en slechts per negationem denkbaar, maar tevens,
-bij aanvaarding der nooit weerlegde, waarschijnlik wel nimmer te
-weerleggen, tijdkritiek, onloochenbaar is... en de diepste grond van
-ons eigen wezen. Slechts de dogmadodende kenniskritiek kan deze grens
-aller mogelike kennis stellen—slechts het dogma kan haar loochenen (het
-tijd-realisme) of wanen haar te overschrijden (het „speculatief
-idealisme”). En met de éne eeuwige waarheid in haar niet-tijdelik
-onveranderbaar niet-bestaan verwarre toch niemand langer het An-sich in
-zijn tijdloos wijl tijdstellend zijn. Want de waarheid is, als geheel
-aller mogelike ware oordelen, een functie van het oordeelvermogen, dus
-van denkbeeldig bewustzijn, terwijl het An-sich niet alleen niet
-afhangt van het bewustzijn, maar juist omgekeerd alle bewustzijn als
-z’n tijdfunctie eerst mogelik maakt.
-
-Zonder bewustzijn geen waarheid, niet omgekeerd; zonder An-sich geen
-bewustzijn, niet omgekeerd!—De geest, immers het denkbeeldig subject
-der mogelike ware oordelen, is het prius der waarheid, het An-sich is
-het prius van zijn vertijdeliking, van de geest.
-
-
-
-
-2. HET REALE OF SUBSTRATUM DER NATUUR EN DE CAUSALITEIT. HET PSYCHIESE
-EN DE RUIMTE.
-
-De verhouding van grond tot phaenomeen een „causale” te noemen is
-altijd onzuiver, ja zelfs kortweg onjuist, onverschillig of men ’t
-begrip causaliteit reserveert uitsluitend voor de tevens ruimtelike
-phaenomenale verhouding van zgn. „oorzaak en gevolg” in de physica
-(„pseudo-causaliteit” van Heymans) of wel het uitstrekt over het
-terrein van het psychies gebeuren. In geen der beide gevallen behoeven
-wij de door Ziehen’s realisties misverstand ons aangewreven „dubbele
-causaliteit” [104] voor onze rekening te nemen. Want naar de
-eerstgenoemde terminologie heeft elke beweging haar „oorzaak”
-uitsluitend in voorafgaande beweging, naar het andere zuiverder
-woordgebruik is het (vermoedelik psychies) reale, waarvan de beweging
-phaenomeen is, wel oorzaak van elke concrete psychiese
-bewegingsgewaarwording, niet echter van het abstract systeem van
-bepaalde mogelike gewaarwordingsinhouden, geformuleerd tot een bepaalde
-„beweging”. Ik acht het dus aanbevelenswaardig, vooral tegenover
-realisties misverstand, voor deze specifieke verhouding van Reale tot
-Phaenomeen de kennistheor. naam „Grond” (in de zin van hetgeen „ten
-grondslag ligt”) of reëel „Substraat” te behouden. [105] Het
-„phaenomeen” van een „reale” is het geheel der phaenomenale (op het
-universeel subject betrokken) eigenschappen van dit reale, een
-niet-tijdelike verhouding dus, in tegenstelling tot de causale.
-
-Een voorbeeld zal dit betoog volkomen duidelik maken: Naar het
-psychomonisme is de psyche substratum, reale, van het phaenomeen
-hersenen, terwijl we niet kunnen zeggen: de psyche is oorzaak van de
-hersenen; oorzaak echter is de psyche actueel van alle concrete en
-potentieel van alle mogelike hersengewaarwordingen, [106] door haar
-zuiver causale inwerking op („Afficirung” van) het waarnemingsvermogen
-van een andere psyche. Het physies phaenomeen van deze zuiver psychiese
-reële inwerking van de ene psyche op de andere is de ruimtelike
-(pseudo-)inwerking van het ene brein op het andere. Van deze physiese
-breinverandering is dus het psychiese nimmer „oorzaak”, alleen weer
-reëel „substraat”.
-
-Terwijl het dus naar het realisme van elk allooi hersenen zijn, die ons
-de hersengewaarwordingen geven (= hun eigenschappen doen reproduceren)
-is het voor de kennis-kritiek het niet-ruimtelik reale der hersenen
-(b.v. naar het monisme iets psychies), dat ons de hersengewaarwordingen
-geeft (= de herseneigenschappen doet produceren). Het reale is dus niet
-oorzaak van de natuur, maar zou oorzaak zijn van de gewaarwordingen van
-het subject der natuur, indien dit bestond (in plaats van te zijn
-slechts gedacht prius, „hypothesis”, van een slechts gedacht
-betrekkingstelsel).
-
-Ziedaar (voor ’t eerst zover ik weet, en zo exakt mogelik) causaal
-ontleed de betekenis van de kennis-theoretiese stelling: het reale (=
-„Ding an sich” = „transcendent[aal] Object” = „Sache” = „Gegenstand
-überhaupt” enz.) is substratum (= „das wahre Korrelatum”, „der
-transcendente Grund”) der natuur.
-
-Moge na deze toelichting voor geen van mijn lezers meer onduidelik zijn
-het verschil tussen 1: reële individuele gewaarwordingen, 2:
-phenomenale objecten (het ruimtelike heelal), 3: het reële substratum
-van 2, van de objectieve wereld. (31) Vragen we naar het ontstaan, de
-herkomst onzer gewaarwordingen, dan hebben wij met 2 niets te maken,
-enkel met concrete realiteit. Niet het objekt, maar zijn reëel
-substraat veroorzaakt onze gewaarwording. „Aethertrillingen” zijn dus
-nimmer oorzaak van maar zijn integendeel afleidsel uit gewaarwordingen.
-
-Onze kleurgewaarwordingen „zijn” dus niet alleen geen aethertrillingen,
-maar evenmin „gevolg” van aethertrillingen; de kennistheoreties-zuivere
-verhouding van beide is deze: het reëel substratum der aethertrillingen
-veroorzaakt (indirect) onze kleurgewaarwordingen; nader uitgewerkt:
-dezelfde onruimtelike realiteit die op onze kleurzin zodanig inwerkt,
-dat onze geest de rood-gewaarwording produceert (i.e. dat wij een
-kleur, i.c. rood, waarnemen) zou op onze bewegingszin, indien deze
-(benevens onze tijdzin) maar fijn genoeg ontwikkeld ware, zodanig
-inwerken, dat een bepaalde, door ons geproduceerde
-bewegings-gewaarwording 400 billioen maal per seconde zou worden
-geremd, dat wij 400 billioen trillingen per seconde zouden
-waarnemen.—Ander voorbeeld: Als wij een tafel zien, worden onze
-vorm-kleur-grootte-gewaarwordingen niet veroorzaakt door een
-niet-gegeven, reële, concrete tafel (die bestaat niet), noch door die
-objectieve tafel, die we zeggen „waar te nemen” (d.w.z. die we ons
-voorstellen naar aanleiding van onze gewaarwordingen, en waarop we deze
-betrekken), maar door het reële, en als zodanig vorm-, kleur-,
-grootte-loze substratum van ’t objekt tafel. Doet die tafel dan niets
-in dit werkelik proces? Neen. Als we vragen naar de invloed van die
-tafel stellen we ons op phaenomenaal, ruimtelik standpunt; ergo, die
-tafel werkt uitsluitend in op onze hersenen via lucht, aether,
-zintuigen; we zijn op het gebied der bewegingen, der „natuur”, der
-zinnelike „ervaring”. We houden ons bezig met de wereld der ruimte—en
-daar mogen al of niet gekleurde, klinkende, geurige, of enkel bewegende
-voorwerpen zijn (al naar we ons het voorondersteld subjekt met kleur-,
-geluids- enz. -zin, of enkel met bewegingszin wensen te denken),—ook
-mensen-lichamen, zintuigen, hersenen,—nooit, al doorkruisen we
-(„physiologies gesproken”!) die éne oneindige ruimte der éne eindige
-natuur in alle richtingen, nooit of nergens zullen we daar ook maar
-iets psychies, een gedachte, een gewaarwording als zodanig, een
-verlangen, een herinnering aantreffen,—geen subject, geen „geest” is
-daar, in de ruimte, te vinden. Dat weten we met absolute analytiese
-zekerheid. [107] Als b.v. de heer F. van Eeden met het Spiritisme (32)
-zegt (De Blijde Wereld, 1903, pag. 80), dat in deze kamer zich misschien
-wie weet hoeveel geesten bevinden, [108]—dan kunnen we met de
-apodiktiese aprioriese stelligheid der kennisleer antwoorden: geen
-enkele! In deze kamer kan zich ex hypothesi niets anders bevinden
-dan... materie. Maar wijzelf dan, ik ben toch hier in deze kamer, en ik
-ben toch een geest? hoor ik de heer v. Eeden, en niet hem alleen, [109]
-antwoorden.—Ook gijzelf, als geest, bevindt u niet in deze kamer. [110]
-Waar precies zou uw geest dan zijn? In uw lichaam, uw hersenen, soms?
-Welke plaats, welke vorm heeft uw geest daar? (33) Wat zich in de
-ruimte, „in de kamer”, bevindt is enkel en alleen... uw lichaam,
-alias... materie. En zo gij uw eigen geest zoekt, wilt localiseren, „in
-de kamer”,—gij zult nergens anders terecht komen dan bij uw...
-brein.—Maar „ik”, het Subject, ben toch „hier”. Zeker, doch dit „hier”
-is, zo zagen we juist boven, een zuiver individueel psychies,
-onruimtelik begrip. Probeer maar, het te objectiveren, te plaatsen in
-de ene ruimte... en op hetzelfde ogenblik zijt ge weer in de stoffelike
-wereld terecht gekomen, is uw ik vervangen door uw brein. (34) Wij
-weten nu immers, dat zich onmogelik in de ruimte kan bevinden, wat zelf
-die ruimte „stelt”.—Op Kant’s wijs gezegd: De geest is niet in de
-ruimte, maar de ruimte is in de geest. (35)—Dit geldt n.b. ook van elke
-individuele geest, al stelt deze niet de éne universele ruimte, maar de
-ruimtelikheid zijner gewaarwordingsinhouden. Tegenover het neo-realisme
-der zgn. Neo-Kantianen kan dit niet scherp genoeg gehandhaafd worden.
-Zo lezen wij op p. 565 van Bellaar Spruyt’s Geschiedenis der
-Wijsbegeerte: „Wat wij van onze jeugd af beschouwen als onafhankelijk
-van ons bestaande zijn zekere dingen in de ruimte; maar ruimte en al
-wat daarin is, is afhankelijk van ons kenvermogen [tot zover heel goed]
-d.w.z. natuurlijk niet van ons individu, dat zelf ruimte inneemt, maar
-van het synthetisch element in ons kenvermogen, dat in alle menschen
-voorkomt en waaraan ruimte haar bestaan dankt.” Het door mij
-gecursiveerde mag alleen geschreven worden door... een materialist
-d.w.z. iemand, voor wie „het individu” betekent... stof.
-
-
-
-
-3. HET AN-SICH-LOOS IMMANENT „IDEALISME” ALS TERUGVAL IN REALISTIES
-PHYSICISME. DE GOEDE BERKELEY, HALLUCINATIES EN NA-KANTIAANSE
-„ONGERIJMDHEID”.
-
-Trouwens, heel dat An-sich-loochenend ethiserend irrealisme, deze
-Kantverzaking in naam van Kant, waarvan in Duitsland Windelband,
-Rickert, Natorp de hoofdvertegenwoordigers zijn en dat hier te lande
-een echo gevonden heeft in Bellaar Spruyt, Kohnstamm en Dr. Ovink,
-berust in de grond op het oude, door Kant vernietigde, object-realisme,
-op physicisme (om de tegenstelling tegen het psychisme scherper te doen
-uitkomen dan met het woord naturalisme, daar „natuur” juist bij deze
-richting al het causaal-verbondene, heel de wereld in tijd en ruimte,
-heel Kant’s Erfahrungswelt, dus in elk geval ook het psychiese omvat).
-Zij allen moeten Kant’s leer verlaten reeds bij die fundamentele vraag:
-hoe komen we aan onze gewaarwordingen? Zij loochenen het An-sich dat
-ons voor Kant [111] en in waarheid de gewaarwordingen geeft,—voor hun
-is „het begrip ‚gegeven zijn’ (is) het allerlastigste van de geheele
-Erkenntniskritik”, zoals Dr. Ovink (Twm. Ts. 1897, p. 554) het
-uitdrukt,—natuurlik, want nu blijft hun als oorzaak onzer gewaarwording
-alleen... het object over! En hoezeer men nu dit object ook
-„idealiseren” moge—het is en blijft een gewaarwordings-derivaat, een
-ruimtelik iets. (36)
-
-Bij ons polemiseert Dr. Ovink (Kant’s Transcendentale Methode, Twm. Ts.
-1897, p. 366) aldus: „En dan die zoogenaamde subjectiviteit der
-zinnelijke gewaarwordingen! Deze moeten in de ziel veroorzaakt zijn
-door de dingen, die dan natuurlijk als reeds existeerende gedacht
-worden. En existeeren doen ze dan even natuurlijk in de ruimte; dus die
-ruimte is er al.”—„Even natuurlijk” ... slechts voor Dr. Ovink’s
-naturalisme.—Want die „dingen” zijn natuurlik niet de natuurdingen; en
-existeren doen ze dus even natuurlik... niet in de ruimte.—Dr. Ovink’s
-irrealisme, dat Kant’s phaenomenaal object als „handeling” en het
-Ding-an-sich als „taak” wil opvatten („Deze uitdrukking heeft het
-voordeel, dat zij radicaal het quasi van zelfsprekend begrip ‚zijn’ en
-‚existeeren’ opheft”!), vervalt dan ook radicaal in materie-realisme:
-„een individueele ziel,... op een bijzondere [?] wijze gebonden aan een
-levend stoffelijk lichaam, dat weer [weer? dus „gebonden aan” wil bij u
-zeggen: „afhankelijk van”?!] van andere niet-levende stoffelijke
-lichamen afhankelijk is,”... (p. 366). Dr. O. acht dan ook mogelik, nog
-wel „binnen het terrein der empirische wetenschap”,.. „het construeeren
-eener causale betrekking tusschen die twee”, sc. de „zich bewegende
-lichamenwereld” en „de zinnelijke gewaarwordingen als bloote toestanden
-van het constante Ik.” „Zoowel het zoogenaamde subject als het
-zoogenaamde object zijn voor de Erkenntnistheorie twee provinciën van
-het ééne rijk der phaenomenen. En het is de taak der empirische
-wetenschap de betrekking tusschen die twee te ontdekken.”
-
-Wij hebben in het voorgaande aangetoond, 1°. waarom die betrekking geen
-causale kan zijn, tussen onruimtelike bewustzijnstoestanden zelf, en de
-ruimtelike kennistheoretiese functie van het bewustzijn, genaamd
-natuur, en 2°. dat noch voor de physica (die van bewustzijnstoestanden
-als zodanig opzettelik abstraheert) noch voor de psychologie (die zich
-uitsluitend met deze bemoeit) die betrekking naar haar ontologies
-werkelike wezen een voorwerp van onderzoek kan zijn. Ik zou dus niet
-weten, welke „empirische wetenschap” deze betrekking zou kunnen
-onderzoeken, aangezien de psychophysica bij de door ervaring gegeven,
-ten onrechte dus genaamde, „paralleliteit” alias gelijktijdigheid van
-beide blijft staan, zonder de verklaring daarvan zelfs maar te
-vragen.—Zonder kennisleer en metaphysica, die wel voor ons „empirische
-wetenschap” mogen heten, maar juist voor Dr. Ovink’s
-„transcendentalisme” met z’n normatieve methode als tegenstelling tegen
-de empiriese wetenschap worden geponeerd, komt men hier geen stap
-verder dan het... psychophysies materialisme, waarin dan ook, hoezeer
-zij het in phaenomenologiese termen transponeren, èn Münsterberg, èn
-Natorp èn Rickert, èn (ten onzent) Ovink èn Spruyt zijn blijven steken.
-
-Zo noemt Spruyt-Kohnstamm op pag. 436 de „natuurdingen” „de uitwendige
-oorzaken van het ontstaan der gewaarwording”. Pag. 541: „De werkelijke
-eik is de inhoud eener voorstelling van den volmaakten geest, die
-onberispelijk en volledig denkt wat er van een eik kan en moet gedacht
-worden. Mijn voorstelling is dus de zeer gebrekkige opvatting, die ik
-van den inhoud dier goddelijke voorstelling heb kunnen verwerven”. Dit
-zogenaamd „objectief idealisme” staat lijnrecht tegenover Kant’s
-krities idealisme:
-
-„Kan en moet gedacht worden” ... op welke grond? En hoe wilt gij weten,
-dat uw voorstelling de „opvatting” van de „inhoud” van een „goddelijke
-voorstelling” is?! Gij maakt van het kennistheoreties subject der
-natuur, dat natuurlik slechts de subjectieve functie, het „phaenomeen”
-der werkelikheid „kent”, en dat van het begrip natuur het onontbeerlik
-prius is, een metaphysies en metapsychies God, een ondenkbaar, altans
-wetenschappelik onbruikbaar, subjekt der werkelikheid, dat een bepaald
-systeem van oordelen er op na houdt, en ’t geen daarmee strijdt
-verwerpt,... alleen omdat hij dat zo wil (of „moet” ook hij?) zonder
-enige werkelikheidsgrond, zonder andere „werkelikheid” dan die deze god
-belieft voor te stellen (of te scheppen?), terwijl het onbegrijpbaar
-blijft, hoe wij van de voorstellingen van deze god ooit enig vermoeden
-zouden kunnen krijgen! En dat zou „immanente” wijsbegeerte zijn! Zo zet
-men Kant aan kant! Dat deze goddelike geest „moet” kan voor u zelf geen
-zin hebben, noch ethies, noch causaal! Immers: wij moeten, volgens u
-ethies, omdat wij aan hem als criterium gebonden zijn, maar wat kan hèm
-binden?
-
-Pag. 569: „Wij zien den sinaasappel, het voorwerp, als het model aan,
-den maatstaf, waarnaar zich onze voorstelling moet richten”. N.b. die
-sinaasappel, die pas ontstaat door onze „voorstelling” [112],—die al
-z’n eigenschappen te danken heeft aan de waarnemende geest! En hoe kent
-gij dan uw model? Hoe wilt gij vergelijken met uw model? Dat model,
-waarvan ge zelf beweert, dat het niet gegeven, maar tot taak gesteld
-(„aufgegeben”) is!—Pag. 500: „De conclusie ligt voor de hand [gegeven:
-wij kennen aan onze ruimtelike kennis ’t zelfde karakter van
-algemeenheid en noodzakelike waarheid toe als aan de logica], dat ook
-de ruimtelike waarheden niets anders zijn dan regels, die ons zeggen
-hoe wij verplicht zijn [sic!] de dingen te aanschouwen.” Het behoeft
-nauweliks gezegd, dat in heel Kant’s „Aesthetik” dat woord „verplicht
-zijn” niet voorkomt, zo min als het begrip. We beleven echter in dit
-werk het genoegen, dat Spruyt’s onkants en onjuist ethicisme zowel ten
-aanzien van de ruimte als ten aanzien van de logica capituleert voor de
-werkelike Kantiaanse (natuur)wettelikheid van onze denkende en
-aanschouwende geest:—wat de ruimte betreft p. 563 reeds:
-
-„Ons kenvermogen oordeelt in die [sc. meetkundige] stellingen alleen
-over de wetten waarop het van nature de gewaarwordingen tot
-ruimtebetrekkingen verbindt.” Rectissime!—Evenzo in zake logica: op
-pag. 590 s. wil B. Spruyt eerst het „absoluut recht” afleiden uit ’t
-feit, dat ook een „positivist” „recht meent te hebben op een billijke
-critiek”. Nochtans, een „billijke” critiek (zoals we in ’t verloop van
-ons werk [113] nader zullen zien) wil zeggen: een kritiek, die het
-beoordeelde noch beter noch slechter maakt, dan het is, noch meer noch
-minder lof of blaam geeft, dan er aan „toekomt”, dan het „verdient” of
-„waard is”, kortom waarheid bij de beoordeling, i.e.: zich stipt houden
-aan de werkelikheid [114]. Ook hier dus slechts éne waarheid (in
-beoordeling), gegrond op de éne werkelikheid (des positivists werkelike
-opvatting).—Zo funderen wij dus ook hier de „Idee der waarheid” zonder
-enige onbehoorlike „behoorlijkheid” [115]. Even zo met die plicht tot
-logies denken, die wij loochenen, aangezien wij de mogelikheid van
-onlogies denken ontkennen.—Pag. 591: „Maar hiermede is tevens dat
-onvoorwaardelijk karakter van den plicht erkend. De eisch van logisch
-te denken kan alleen toegegeven worden door iemand, die erkent, dat het
-niet van ons persoonlijk goedvinden afhangt, hoe wij leven zullen, maar
-dat wij gebonden zijn, zekere gedragslijn te volgen. Deed hij het niet,
-hij zou zich uit elk dispuut kunnen redden door te verklaren: ‚Het lust
-mij heden niet, normaal te denken, vandaag zie ik geen bezwaren in ’t
-aannemen van tegenstrijdigheden.’” Wel, de schrijver dier regelen zou
-zo iemand niets geldigs kunnen antwoorden. Wij echter wel. Wij zouden
-hem verwijzen naar diezelfde schrijver op p. 392, waar hij zou lezen:
-„Wanneer ik den maior en den minor van een syllogisme mij duidelijk
-voorstel, ben ik volstrekt niet meer vrij, zus of zoo te oordeelen. Wat
-willekeurig is, is alleen het uitspreken van het oordeel in woorden; de
-vorming van het oordeel gaat buiten onzen wil om.” Dit is volkomen
-juist—al heeft Spruyt’s teleologisme daarmee zich zelven weerlegd.—Heel
-die ontkenning ener „werkelikheid” als prius en norm van het zuiver
-theoreties begrip „waarheid”, zowel bij het zogenaamde „pragmatisme”
-als bij dit ethicisme is zonder dogmaties object-realisme dan ook
-nauweliks denkbaar. En de bovengenoemde schrijvers bevestigen dit
-verband ten volle. Zo vinden we nog bij Spruyt, behalve het reeds
-genoemde, op p. 82 de gewaarwording als het „psychische gevolg van
-zintuigsprikkeling”! en op p. 86 wordt gewaagd van „betrouwbare
-waarnemingen, die ons toonen, hoe de werkelijke stoffelijke [sic!]
-wereld verschijnt aan menschen met normale zinnen en normaal verstand.”!
-
-Ditzelfde, zij ’t ook nog zo anti-naturalisties „... naturalisme”
-sijpelt door op p. 566 b.v., waar bedoeld wordt: „de bestanddeelen der
-stoffelijke wereld” en dan staat: „de bestanddeelen der werkelijkheid”
-„zijn de inhoud van ideale voorstellingen van ‚het Subject’”! Omtrent
-die grote vraag: hoe komen we aan onze gewaarwordingen, en wat is hun
-betekenis t.o.v. object en An-sich, vinden we dan ook louter
-onklaarheid en Kant-verzaking.
-
-Nemen we een sinaasappel waar, dan is de gewaarwordingsinhoud (oranje,
-rond enz.) bij Kant oorspronkelike, d.w.z. (niet re-)productieve
-reactie van de geest (in eigen oorspronkelike „vorm”) op de inwerking
-van qualitatief onbekende werkelikheid (zodat de inhoud enkel effect,
-nooit kopie is en de vorm noch ’t een, noch ’t ander); bij Spruyt, die
-geen andere „werkelikheid” heeft dan de objecten, is de kleur,
-gedaante, enz. „copie” van een „werkelijke” objekteigenschap, d.w.z.
-van de inhoud van een „goddelijke” voorstelling.—Voor Kant (en Berkeley
-en Heymans) maakt de waarneming het object mogelik,—voor Spruyt (en
-alle realisten) maakt het object de waarneming mogelik. [116] Maakt het
-krities enig verschil of men van Gods sinaasappel (het goddelik object
-van ’t „objectief idealisme”) dan wel van niemands sinaasappel (het
-subjectloos An-sich van het dogmaties realisme) de kopie meent te
-hebben?—Berkeley, „de goede Berkeley”, was nog een stuk kritieser en
-redeliker en... kantiaanser, trots Kant! Die maakte tenminste niet het
-goddelik objekt, maar God zelf tot bron onzer gewaarwordingen, niet het
-produkt, maar het onkenbare transcendente producens—evenals, in de
-grond, Kant.—Spruyt’s kritiek op Berkeley is dan ook even realisties
-als onjuist. Berkeley zou moeten zeggen: de sinaasappel bestaat niet
-als ik er niet naar kijk. Dit zou juist zijn indien... „ik” het
-kennistheoreties subject van „de sinaasappel” ware, i.p.v. enkel van
-mijn sinaasappelgewaarwordingen. Deze fout heeft Berkeley echter nooit
-begaan! Dat het bestaan van de sinaasappel slechts van (zij het ook
-denkbeeldige) waarneming afhangt, dit hééft Berkeley gezegd: zonder
-percipi geen esse! en het is èn Kantiaans èn juist!—„Berkeley heeft
-niet opgemerkt, dat het verschil tusschen ware denkbeelden eenerzijds
-en onware denkbeelden, hallucinaties en illusies anderzijds wegvalt,
-als ieder ondersteld wordt alleen zijn eigen zielstoestanden te
-kennen.” Terecht heeft Berkeley dat „niet opgemerkt”. Want het is
-onjuist.—Natuurlik kent ieder alleen zijn eigen zielstoestanden, in de
-strenge zin van het woord „kennen” [117]. Maar een „objectief” oordeel:
-„dáár, op zóveel m.M. afstand van die tafelrand, ligt een sinaasappel
-van zóveel gram enz.”, is er een over mogelike (inbegrepen: onder
-bepaalde omstandigheden noodwendige) zielstoestanden van alle mogelike
-subjecten van bepaalde soort. Dit oordeel is al of niet waar.
-„Percipitur Chimaera, ergo est” houdt Spruyt aan Berkeley voor.
-Natuurlik, est Ch., sc. als gewaarwordingsgroep of gedachte. Maar niet
-objectief, als voorwerp in de ruimte. Immers voor het Subject der
-natuur en derhalve voor alle mogelike individuele subjecten, als
-coenosubjectieve waarnemingsmogelikheid, bestaat zij niet. Berkeley had
-dus misschien wat voorzichtiger zijn bedoeling uitgedrukt door van de
-natuurdingen (niet van de subjecten! n.b.) te zeggen, in pl. v. esse =
-percipi, esse = percipi posse, een amendement (later verwezenlikt door
-de „permanent possibilities of sensation” van zijn landgenoot Stuart
-Mill), door B. zelf... uit voorzichtigheid afgewezen [118]. Spruyt zelf
-geeft een alles behalve „immanente” eigen opvatting van het verschil:
-„Hallucinaties bestaan, maar zijn geen ware voorstellingen, omdat zij
-niet overeenstemmen met de werkelijkheid.” Dat is een waarheid als ...
-een zeker levend objekt,—ook voor Berkeley! De enige vraag is maar: Wat
-betekent hier „werkelijkheid”? „geeft men het geloof aan die
-werkelijkheid op” ... Aan welke werkelikheid? Aan een bestaan,
-onafhankelik van waarnemende subjectiviteit? Die „werkelikheid”
-loochent Berkeley... terecht. Of aan een bestaan voor elk normaal
-waarnemend subject? Die aanvaardt B.... terecht. [119]
-
-Het zij mij vergund Berkeley’s eigen woorden hier aan te halen (Pr. of
-H. K. sect. 6 p. 158):
-
-„Some truths there are so near and obvious to the mind, that a man need
-only open his eyes to see them. Such I take this important one, viz.
-that all the choir of heaven and furniture of the earth, in a word all
-those bodies which compose the mighty frame of the world, have not any
-subsistence without a mind, that their being is to be perceived or
-known; that consequently so long as they are not actually perceived by
-me, or do not exist in my mind or that of any other created spirit,
-they must either have no existence at all, or else subsist in the mind
-of some Eternal Spirit—it being perfectly unintelligible, and involving
-all the absurdity of abstraction, to attribute to any single part of
-them an existence independent of a spirit. To be convinced of which,
-the reader need only reflect, and try to separate in his own thoughts
-the being of a sensible thing from its being perceived.”
-
-Op smetteloos immanente wijze spreekt Berkeley over de onderscheiding
-tussen objektieve werkelikheid en chimera: Dial. III, p. 330: Phil. tot
-Hylas, na de voornaamste onderscheidings-criteria genoemd te hebben:
-„In short, by whatever method you distinguish things from chimeras on
-your scheme, the same, it is evident, will hold upon mine. For, it must
-be, I presume, by some perceived difference; and I am not for depriving
-you of any one thing that you perceive.”
-
-Berkeley denkt er dus niet aan, de objekten, de phaenomena, te
-loochenen, integendeel; hij ontdekt en betoogt juist hun immanentie,
-geheel in overeenstemming met Kant, al is bij hem van Kant’s
-kriticistiese onderscheiding tussen vorm en inhoud nog geen sprake.
-[120] Maar wat Berkeley altans schijnbaar, en naar Kant’s misduiding
-(38), die hem Kant’s verwijt van „mystischen und schwärmerischen
-Idealismus” heeft op de hals gehaald, loochent, zijn ... dezelfde
-„Sachen an sich selbst”, die ... Bellaar Spruyt ontkent, die „Sachen”
-(Dinge an sich), waarvan Kant zei: „die zu bezweifeln ist mir niemals
-in den Sinn gekommen”.
-
-Als Kant zelf in § 57 van zijn Prolegomena als „Beschluss” de summa
-geeft van heel zijn kenniskritiek, zijn „Grenzbestimmung der reinen
-Vernunft”, zegt hij:
-
-„Nach den allerklarsten Beweisen, die wir oben gegeben haben, würde es
-Ungereimtheit sein, wenn wir von irgend einem Gegenstande mehr zu
-erkennen hofften, als zur möglichen Erfahrung desselben gehört, oder
-auch von irgend einem Dinge, wovon wir annehmen, es sei nicht ein
-Gegenstand möglicher Erfahrung, nur auf das mindeste Erkenntnis
-Anspruch machten, es nach seiner Beschaffenheit, wie es an sich selbst
-ist, zu bestimmen”...
-
-Kant’s hele leer scherpt in: Het is ongerijmd, te menen dat de objekten
-die wij kennen Dinge an sich zijn.
-
-Maar dan: „Es würde aber andererseits eine noch grössere Ungereimtheit
-sein, wenn wir gar keine Dinge an sich selbst einräumen ... wollten”!
-
-Men ziet nu, hoeveel meer recht de „idealistiese” verdedigers dezer
-laatste post-kantiaanse „ongerijmdheid” hebben, zich (neo-)Kantianen te
-noemen, dan de gewone „realistiese” aanhangers der prae-kantiaanse
-„ongerijmdheid”! [121]
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK V.
-
-KANT’S WAARNEMINGSLEER EN HAAR MODERNE REALISTIES-DOGMATIESE
-MISVATTING.
-
-
-1. ÉÉN RUIMTE, ÉÉN TIJD, ÉÉN „ERFAHRUNG”.
-
-Tans gaan wij over tot de verdediging van Kant’s „Aesthetik” tegen
-Hartmann’s misverstand, in zijn „Kritische Grundlegung des
-Transcendentalen Realismus” en „Das Grundproblem der
-Erkenntnisstheorie” [122].—Ter oriëntering ga nog deze korte § vooraf.
-
-Niemand zou zich meer verwonderd hebben dan Kant, had hij kunnen lezen,
-hoe hier een filosoof z’n uiterste best doet om te bewijzen dat de éne
-oneindige ruimte een... transindividuele, vermakelikerwijze
-„transcendent” genaamde, betekenis heeft, en dat b.v. de atomen der
-natuurwetenschap ruimtelik moeten worden gedacht! En die n.b. Kant
-daarmede waant te bestrijden!—En die zich uitput in betogen voor het
-transindividueel bestaan der ... natuurobjecten, door hem in onschuld
-Dinge-an-sich genoemd! Die, om tot Kant’s „empirische Realität” te
-komen, hele hoofdstukken nodig heeft en dan deze noemt—tegen
-Kant—„transcendentale Realität”! Die in de ondertitel van zijn
-„Kritische Grundlegung des transcendentalen Realismus” „Fortbildung der
-erkenntnisstheoretischen Principien Kant’s” noemt, wat deze slechts
-derzelver „Fortschaffung” zou hebben bevonden!
-
-Het zij hier dan nog, tegenover zulke bergen van wanbegrip, nadrukkelik
-geconstateerd, dat ook voor Kant slechts éne objectieve oneindige
-Ruimte bestaat, gelijk er slechts éne Erfahrung is, m.a.w., dat Kant er
-nimmer de onmogelike, zonderlinge mening op na heeft gehouden, als zou
-van de éne ruimte der wiskunde of der natuurkunde, of van het éne
-ruimtelike Heelal... enig individu het subjekt, het
-bewustzijnsbetrekkingspunt zijn, een misverstand waarvan wij straks
-(opm. 39) bij Paul Rée de koddige consequenties zullen behandelen. Het
-spreekt van zelf, dat het ’t éne Universalsubject aller mogelike
-gewaarwordingen (en voor de „innere Erfahrung” tevens aller mogelike
-andere belevenissen) is, dat als prius moet worden gedacht van de
-wereld der Erfahrung, van de natuur [123].—„Die Bedingungen a priori
-einer möglichen Erfahrung überhaupt sind zugleich Bedingungen der
-Möglichkeit der Gegenstände der Erfahrung.” (K. d. r. V. p. 124, cf. p.
-156), vertaald: Het éne Subjekt en Prius der Natuurwetenschap is tevens
-het Subject en Prius der Natuur.
-
-Op p. 123 K. d. r. V. zegt K. uitdrukkelik:
-
-„Es ist nur eine Erfahrung, in welcher alle Wahrnehmungen als im
-durchgängigen und gesetzmässigen Zusammenhange vorgestellet werden;
-eben so wie nur ein Raum und eine Zeit ist, in welcher alle Formen der
-Erscheinung und alles Verhältniss des Seins oder Nichtseins Statt
-finden. Wenn man von verschiedenen Erfahrungen spricht, so sind es nur
-so viel Wahrnehmungen, sofern solche zu einer und derselben allgemeinen
-Erfahrung gehören.” enz.... Op p. 125: „Alle möglichen Erscheinungen
-gehören, als Vorstellungen, zu dem ganzen möglichen
-Selbstbewusstsein.”... Dat er slechts éne Wereldruimte, slechts éne
-Natuur bestaat weten we dus weer met de zekerheid van ... een analyties
-oordeel. Immers deze materiële (inhoudelike) éénheid is het onmiddellik
-gevolg van de „formele” éénheid van hun universeel Subjekt [124]. Dit
-is Kant’s „Einheit der Apperception”, voor hem „der transcendentale
-Grund der nothwendigen Gesetzmässigkeit aller Erscheinungen in einer
-Erfahrung.” (p. 135).
-
-
-
-
-2. KANT’S RUIMTELEER EN HARTMANN’S (BENEVENS KÜLPE’S EN BOLLAND’S)
-MISVERSTAND.
-
-a. Het eerste argument.
-
-Handhaven wij tans Kant’s ruimteleer tegen de realistiese bestrijding
-van Hartmann (Külpe, Bolland) [125].
-
-Kant’s argumenten voor het formeel karakter, „de transcendentale
-Idealität”, van de ruimte zijn gelijk bekend is de volgende:
-
-1. De ruimtelike waarneming is niet kenbron der ruimte, maar omgekeerd,
-vooronderstelt reeds de ruimte, wordt door deze pas mogelik gemaakt. De
-ruimte is niet een begrip, uit ruimtelike, gelocaliseerde gegevens
-afgeleid, maar omgekeerd, alle localisering geschiedt in de éne ruimte
-als haar prius en onderstelt deze dus reeds. Alle biezondere, bepaalde
-ruimtelikheid betekent slechts: bepaalde verhouding tot, gedeeltelike
-vervulling van, de ene gehele ruimte met haar driedimensionele
-oneindigheid.
-
-Tegen dit voor mij onweerlegbaar argument voert nu Hartmann aan [126]:
-
-„Mag der Raum schon vor der Erfahrung vorhanden sein oder nicht, so ist
-er doch vor der fertigen Erfahrung keinesfalls im Bewusstsein
-vorhanden; das Bewusstsein lernt den Raum nicht früher als die
-Erfahrung, sondern erst an und in dieser kennen” (p. 119). Wel, dit
-tweede zindeel bevat ongeveer Kant’s eigen woorden en in elk geval
-Kant’s eigen mening. Nog ééns: „Der Zeit nach geht also keine
-Erkenntniss in uns vor der Erfahrung vorher und mit dieser fängt alle
-an.” Dat ik dus, zodra mij ervaring gegeven is, i.c. ruimtelike
-ervaring, zodra ik een kamer met huisraad erin heb leren kennen, pas
-door abstractie, denkend, kan scheiden: de ruimtelike dingen en de
-ruimte waarin zij zich bevinden benevens hun ruimtelikheid zuiver als
-zodanig, dat wil Kant waarlik niet loochenen. De polemiek ten deze van
-Hartmann schermt in de lucht. K.’s bedoeling is slechts: Als wij nu
-deze ruimte zuiver overhouden, dan hebben wij ons tot bewustzijn
-gebracht de wijze waarop wij van meet af zinnelik gereageerd,
-waargenomen hebben, zij ’t ook onbewust, dank zij de natuur, de
-wettelikheid van onze eigen geest (niet van ons denken!).—Laten we ’t
-vergelijken met de logica, waar iets soortgelijks geldt: De negatie is
-geen uit het onderscheiden van biezondere tegendelen geabstraheerd
-begrip; maar integendeel, om te kunnen denken of ervaren, om iets, wat
-ook maar, in concreto te kunnen onderscheiden van iets „anders”, moet
-al de geest over de negatie beschikken, moet reeds voor de geest elk
-zó-zijn betekenen: niet anders-zijn, en elk anders-zijn: niet
-zó-zijn.—Aphoristies: de negatie is niet uit onderscheiding, maar alle
-onderscheiding uit negatie. Kantiaans: De negatie is niet
-ervaringsbegrip maar kategorie.—Toch zijn we ons pas zeer laat, en door
-logiese abstractie, van deze oorspronkelike, zuiver subjectieve, zuiver
-formele wettelikheid van ons denken bewust geworden. Die abstractie
-geeft ons dus niet pas die wettelikheid, maar toont ons eerst wat we
-reeds bezitten, en wel het deel, dat we niet van buiten af, uit
-ervaring, hebben gekregen, maar dat we tot de ervaring uit ons zelven
-hebben bijgedragen. Precies zo bij de ruimte. Alleen hebben we hier
-natuurlik niet een denkvorm [127]. maar een waarnemings-(volgens
-hedendaagse boven aanvaarde theorie gewaarwordings-)vorm. Daarom
-beweegt zich hier het empirisme, evenals bij de logica, noodwendig in
-een circulus vitiosus. Het kan ruimte en negatie alleen halen uit
-gegevens die ... pas door ruimte en negatie mogelik zijn geworden.
-[128]
-
-Voor het „formeel” karakter nu van een kennis-element is dit juist één
-der zuiver kennistheoretiese kenmerken, naar Kant fijn en diepzinnig
-bespeurd heeft. Horen we nu Hartmann, p. 120:
-
-Hij citeert eerst van Kant: „So wenn ich von der Vorstellung eines
-Körpers das, was der Verstand davon denkt, als Substanz, Kraft,
-Theilbarkeit etc, ingleichen, was davon zur Empfindung gehört, als
-Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc. absondere, so bleibt mir aus
-dieser empirischen Anschauung noch etwas übrig, nämlich Ausdehnung und
-Gestalt”... Niemand zal willen betwijfelen dat dit abstracta zijn, en
-„Die Räumlichkeit ist [aan beide gemeen en] also eine Abstraction aus
-Ausdehnung und Gestalt, d.h. eine Abstraction zweiter Ordnung”....
-„Wenn also Kant es behufs der Begründung der Apriorität in Abrede zu
-stellen wagt, dass die Räumlichkeit uns gar nicht anders als durch
-Abstraction aus der Erfahrung gegeben sein könne, so widerspricht er
-seinem eigenen besseren Wissen.” Van durven gesproken! „Was diese
-formale Seite der räumlichen Anschauung vor der Entstehung der
-Erfahrung... sei, und ob dieselbe durch den Stoff der Empfindung als
-solchen empirisch gegeben, oder im Gegensatz zu derselben subjective
-Zuthat sei, darüber kann keine rein psychologische Speculation jemals
-Aufklärung bringen, sondern nur eine psychophysische [!] Betrachtung.
-So viel steht fest, dass der von Kant angenommene Gegensatz in der
-Entstehung der Materie und der Form der Anschauung grundfalsch und
-durch keinen Unterschied der inneren Wahrnehmung begründet ist” [zoveel
-staat altans vast, dat deze tegenstelling en haar kennis-theoretiese
-betekenis aan Hartmann is ontgaan]; „denn der concrete
-Empfindungsinhalt und die concrete Form der Anschauung [bedoeld: die
-concrete Betätigung der Form der Anschauung] drängen sich beide mit
-gleich unwiderstehlicher Gewalt dem Bewusstsein als fertig gegebene und
-nicht willkürlich zu ändernde auf; beide sind Producte der Seele, also
-in ihrer specifischen Natur und Qualität (z.B. Farbe, Räumlichkeit)
-rein subjectiv..., beide aber auch in ihrer concreten Bestimmtheit
-(diese Farbe, diese Gestalt) von aussen, d.h. transcendent, bedingt.”
-Het zou mij tegenvallen als ik voor mijn lezers hier nog moest
-bijvoegen: Precies zo wil het Kant; slechts misverstand dicht hem een
-„willkürlich zu ändernde” vorm of vormvulling toe.
-
-Nu wij eenmaal „er in” zijn, behandel ik tegelijkertijd de kritiek van
-Oswald Külpe, filosofie-prof. te Würzburg (tans in Bonn), tegen dat
-1ste argument in zijn „Immanuel Kant, Darstellung und Würdigung” 1907.
-(41)
-
-Deze voert drieërlei aan:
-
-1°.: Niet alle gewaarwordingen, maar alleen die van gezichts- en
-tast-zin worden onmiddellik gelocaliseerd. Op de vraag „warum diese
-Zutat unseres Erkenntnisvermögens bloss diesen beiden Sinnen
-unmittelbar zuteil geworden sei”... „kann Kant von seinem Standpunkte
-aus keine befriedigende Antwort geben.” Dit is, naar men weet, de
-voorstelling van Wundt. Heymans echter heeft mij overtuigd, dat zelfs
-niet eens door een psychiese „schöpferische Synthese” (door Riehl, Kr.
-I 304/5, met Kant’s Synthesis a priori schromelik verward) de
-ruimtelikheid ontstaat, maar slechts eigen is aan één enkele, de
-bewegings-zin, zodat de localisering der gezichts-gewaarwordingen
-slechts een uit „locaal-tekens” afgeleide, associatieve is. [129] Had
-Kant van de psychologiese onderzoekingen, waarop zowel de ene als de
-andere theorie steunt, kennis kunnen nemen, hij zou enkel geantwoord
-hebben: Goed,... dan is de ruimte niet „vorm” of schema des äusseren
-Sinnes überhaupt maar... „Form” jener beiden Sinne, of jenes einzigen
-Sinnes.—En hij zou er bij hebben kunnen voegen, dat het voor de
-beantwoording van bovenstaande vraag geen verschil maakt of men de
-ruimte als „vorm” dan wel als „materie” der gewaarwording beschouwt,
-immers waarom stelt slechts één zin geluiden of kleuren?—en dat in dit
-laatste geval het „realisme” dat de geachte vrager hier in petto
-schijnt te houden altans geen enkele beantwoordingsmogelikheid op het
-„idealisme” vóór zou hebben.
-
-Külpe’s 2de tegenwerping luidt: „Für die unmittelbare Raumauffassung im
-Gebiete des Tast- und Gesichtssinnes dagegen ist das Gebundensein an
-die räumliche Form auch dann verständlich, wenn sie mit den
-Empfindungen dieser Sinne jederzeit gegeben ist, zu deren Eigenschaften
-gehört, wie die Tonhöhe als eine solche der Tonempfindungen oder die
-Farbe als eine solche der Farbenempfindungen gilt.” Vooreerst zou Kant
-dit voor de ruimtelikheid in tegenstelling tot de „ruimte” vermoedelik
-volkomen met Külpe eens zijn geweest. Men heeft dan de keuze tussen
-Kant’s copernicaanse, de algemeenheid als noodwendig verklarende,
-centraal-bepalende „vorm” of Külpe’s anti-copernicaanse, de (slechts
-voorlopig geldige) algemeenheid slechts als onverklaarbaar, toevallig
-feit constaterende, peripheries-bepaalde „materie”. „Die
-Raumbestimmungen würden dann nicht erst durch uns in eine an sich
-raumlose Masse von Empfindungen hineingetragen, sondern ebenso
-unmittelbar in und mit den Empfindungen vorgestellt werden, wie deren
-Stärke oder Qualität.” Külpe zal toch niet het misverstand delen, dat
-we de ruimtelike gewaarwordingen volgens Kant eerst „an-sich”
-„ruimteloos” zouden krijgen en er dan Raumbestimmungen zouden
-hineintragen? Ten overvloede zij dan nogmaals herhaald, dat ook voor
-Kant de gewaarwordingen van de zin(nen) wiens (wier) „vorm” de ruimte
-is, eo ipso onmiddellik ruimtelik zijn, op een bepaalde, van willekeur
-onafhankelike, wijs. We hebben daarmee tevens Külpe’s
-
-3de tegenwerping beantwoord: „wie es möglich sei, dass die Eindrücke
-dieser Sinne in einer ganz bestimmten nicht willkürlich von uns
-abzuändernden Form wahrgenommen, oder an einen bestimmten, nicht
-beliebig zu wählenden Ort verlegt werden.” Antwoord, m.i. afdoende:
-Doordat de (onruimtelike) werkelikheid in een bepaalde, niet naar
-willekeur te wijzigen, verhouding staat tot de ruimtezin(-nen). Külpe
-antwoordt realisties: „Wir müssen hiernach zum mindesten verlangen,
-dass etwas Raumähnliches [130], der räumlichen Ordnung unserer
-Sinneseindrücke Entsprechendes, auch den die Sinnlichkeit affizierenden
-Dingen zukomme, dass den so gesetzmässig auftretenden Unterschieden in
-den sinnlichen Wirkungen eine Gesetzmässigkeit der sie hervorrufenden
-Ursachen korrespondiert.”... Jammer, dat Külpe zijn terecht
-geliefkoosde vergelijking met de kleuren enz. juist hier geheel
-vergeet: tegen die Gesetzmässigkeit heeft Kant, dunkt mij, geen
-bezwaar, maar zelfs al ware de ruimte „materieel” i.p.v. „formeel”,
-moet de oorzaak onzer kleurgewaarwordingen „etwas Farbenähnliches”
-hebben? „Diese Schwierigkeit hat Kant nirgends berücksichtigt
-geschweige denn beseitigt.” Wie struikelt over een strootje wijte dat
-niet aan de wegbereider.
-
-
-
-b. Het tweede argument.
-
-We gaan over tot Kant’s 2de argument: „Der Raum ist eine nothwendige
-Vorstellung, a priori, die allen äusseren Anschauungen zum Grunde
-liegt. Man kann sich niemals eine Vorstellung davon machen, dass kein
-Raum sei, ob man sich gleich ganz wohl denken kann, dass keine
-Gegenstände darin angetroffen werden.” Ruimtelike dingen onderstellen
-altijd, brengen van zelf mee, heel de ruimte, terwijl deze volstrekt
-geen „vulling” onderstelt, nodig heeft, maar „ledig” kan worden
-gedacht. De ruimte is dus het prius der materie, niet omgekeerd.
-
-Horen wij hiertegen weer eerst Hartmann: „Gesetzt den Fall, man könnte
-den Raum nicht wegdenken und sähe ihn als apriorische Bedingung der
-Möglichkeit der Erscheinungen an, so würde daraus nur folgen, dass wir
-nicht im Stande sind, eine andere Möglichkeit des Verhältnisses
-zwischen Objecten und Raum uns vorzustellen, keineswegs aber, dass es
-auch das Wahre sei, so wie wir die Sache ansehen.” Daar deze skepsis
-andere ruimte en andere objekten onderstelt dan de gegevene, kunnen we
-ze hier als uiting van een voor ons niet meer geldend dogmatisme ter
-zijde stellen... „Indessen ist diese Bemerkung überflüssig, da die von
-Kant behauptete Unmöglichkeit gar nicht besteht. Kant selbst liefert
-den besten Beweis davon, denn er behauptet, dass die reale Welt (d.h.
-die Welt der Dinge an sich und der Ich’s an sich) unräumlich sei. Wäre
-es nun unmöglich, die Räumlichkeit und den Raum von den Dingen
-wegzudenken, so wäre die Behauptung Kant’s eine der Einrichtung des
-menschlichen Vorstellungsvermögens widersprechende, also unvollziehbare
-und damit wissenschaftlich gerichtete. Jeder, der seine Seele, sein
-Ich, unräumlich denkt, beweist dadurch die Möglichkeit, vom Raum zu
-abstrahiren, d.h. den Raum von den Dingen wegzudenken.”
-
-Niet alleen „die reale Welt” maar zelfs reeds die Welt der „inneren
-Erfahrung” is voor Kant, gelijk van zelf spreekt, onruimtelik. Vrage:
-hoe onnozel moet men Kant achten om juist hem de bewering toe te
-dichten, dat wij niet zouden vermogen „vom Raum zu abstrahiren, d.h.
-den Raum von den Dingen [!] wegzudenken”! [131] En dat naar aanleiding
-van Kant’s even simpele als onbetwistbare opmerking, dat wij de
-„äussere Erscheinungen” dus het physiese, de natuurdingen (in
-tegenstelling met de zgn. „innere Erscheinungen”, het psychiese) niet
-zonder ruimte kunnen denken, wel omgekeerd de ruimte zonder
-lichamen.—Toch heeft niemand fijner dan Kant ingezien, hoe elk der
-helften dezer eenvoudige waarheid het realisme in de grootste
-verlegenheid moest brengen.—Nemen we de 1ste helft: waren de lichamen
-(de atomen, de velden, de huizen, de planeten, de zonnestelsels)
-werkelik bestaande, concrete substanties, dan was dus de ruimte, deze
-bestaansvoorwaarde zowel van lichamelikheid als van beweging,—ook de
-bestaansvoorwaarde van substanties, een werkelik iets dus, dat zelf
-noch substantie noch eigenschap van substanties zou kunnen zijn, en
-toch—als bestaansvoorwaarde, op z’n minst zelf zou moeten bestaan! Als
-wat? Immers, volgens de 2e helft kan het nòch zelf lichaam
-(„subsistirend” zegt Kant), nòch eigenschap of verhouding van lichamen
-(„inhärirend”) zijn, want... het zou immers blijven bestaan,
-overblijven, al dachten we alle lichamen er uit weg. En zonder dat het
-dan, naar ieder onbevangene moet toegeven, als eindig zou kunnen worden
-gedacht. [132]
-
-O wonderlik, ’t zij eindig of oneindig, altijd even onmogelik onding!
-Zijt ge oneindig, dus niet „inhärirend” maar „subsistirend”, dan tòch
-zonder afmetingen—immers het prius gij aller afmeting; zonder kracht,
-zonder zwaarte, zonder weerstand, zonder beweging, zonder één enkele
-physiese eigenschap—immers de vóóronderstelling aller beweging, aller
-physica! En wie, welk „eindig”, tijdelik wezen, heeft u dan uitgemeten
-of gepeild, dat wij zeker zijn van uw oneindigheid?
-
-Zo heeft dan ook het realisme en empirisme zich, consequent, genoopt
-gezien, u voor „inhärirend” te verklaren,—niet meer beweging en atomen
-afhankelik van de ruimte, maar omgekeerd, horribile dictu, de ruimte
-afhankelik van beweging (Trendelenburg [133], Wartenberg (42)) of
-lichamen (Hartmann)!—En zo moeten dan deze zich zelf wat wijs makende
-geesten beweren, dat voor hun de „werkelike” ruimte... eindig is, wat
-Wartenberg aldus, kostelik zich zelf weerleggend, uitspreekt: „die
-Welt, als in sich geschlossenes Ganze, schliesst auch den Raum ein und
-begrenzt sich selbst; was jenseits [!] dieser Grenzen liegt, das wissen
-wir nicht; wir wissen nur, das es dort [!] keinen Raum mehr giebt.”
-(Das Problem des Wirkens und die monistische Weltanschauung, p. 150).
-(43)
-
-De specifiek anti-realistiese strekking van Kant’s 2e argument is dus
-deze: de éne oneindige ruimte is bestaansvoorwaarde, vóór-onderstelling
-voor lichamen en beweging („nothwendige Vorstellung a priori, die allen
-äusseren Anschauungen zum Grunde liegt”). Waren nu deze reëel, dan zou
-ook de ruimte reëel, een werkelik „onding”, moeten zijn.
-
-Külpe heeft dit argument weer evenmin begrepen als Hartmann.—Volgens
-Külpe „ist hier die Notwendigkeit der Raumanschauung als solche,
-unabhängig von ihrer Benutzung zu einzelnen räumlichen Bestimmungen,
-der Nerv des Beweises. Im ersten Argument wird uns gesagt: die
-Raumbestimmung geschieht nur auf Grund einer schon a priori gegebenen
-Raumvorstellung [?!]; hier wird erklärt: eine Anwendung unserer
-Raumanschauung auf Gegenstände ist gar nicht erforderlich, wir können
-sie [?!] auch ohne solche haben, in uns tragen.”, bedoeld is „der
-Nachweis einer selbständig [!] für sich bestehenden, sich selbst
-genügenden Raumanschauung”. We kunnen nu reeds verwachten, dat zijn 3
-„Einwände” tegen het aldus geduid argument Kant weinig zullen deren:
-
-1°. „Nicht frei und selbständig, sondern an die Erfahrung gebunden sind
-wir, wenn wir nur bestimmte Sinneseindrücke räumlich unmittelbar
-auffassen, wenn wir dem Tisch und dem Stuhl, den Gestirnen und den
-Tieren besondere Formen beilegen und bestimmte Lagen anweisen.”
-
-Külpe denkt dus dat we volgens Kant „frei und selbständig” (naar
-believen? naar scheppersluim? maar een waarbij zich de mensheid van
-alle landen en tijden, zo ’t schijnt, in een wonderbaarlike harmonia
-praestabilita mag verheugen) aan de dieren des velds hun gestalten, aan
-de gesternten hun plaats zouden aanwijzen?
-
-Dat we ons de ledige ruimte wel kunnen „denken”, niet „voorstellen”,
-bewijst noch iets voor het empirisme (Berkeley) tegenover het
-apriorisme (Kant)—immers dat de éne ruimte zelf nog iets anders is dan
-het begrip „ruimte” geven ook de empiristen toe—, noch voor het
-realisme (Locke, Hegel, Comte, Hartmann, Külpe) tegenover het idealisme
-(Berkeley, Kant, Schopenhauer, Heymans)—want ook of juist ten aanzien
-van de wèl-voorstelbare „materie” der gewaarwordingen zijn er
-idealisten!
-
-2°. „Da die unmittelbare Raumanschauung auf zwei Sinne beschränkt ist,
-so gibt es auch raumlose Vorstellungen”... „Von der Notwendigkeit einer
-auf sich selbst gestellten Raumanschauung könnte daher bei einem ohne
-Gesichts- und Tastsinn geborenen Individuum gar nicht geredet werden.”
-
-Hiertegen zij opgemerkt: Kant noemt de ruimte niet voorwaarde van
-„voorstellingen” maar van „äusseren Erscheinungen” i.e. lichamen,
-ruimtedingen.—Kant zou dus antwoorden: indien inderdaad de ruimte
-slechts vorm is van die beide zinnen, dan kan er voor zulk een
-Individuum evenmin een ruimtewereld, lichamelikheid, als ruimte
-bestaan! En mij dunkt, Külpe zal de eerste zijn, dat toe te geven.—Laat
-mij Külpe eraan herinneren, dat de ruimte voor Kant, in plaats van „auf
-sich selbst gestellt”, juist slechts is Form der Sinnlichkeit, van het
-waarnemingsvermogen, en dus: ohne Sinnlichkeit, ohne Sinne, ohne
-Anschauung... kein Raum!—Kant zegt enkel: Wie ruimtelikheden,
-ruimtelike dingen stelt, heeft heel de ruimte reeds voorondersteld;
-hieruit volgt alleen: wie dit laatste niet zou vermogen, wie dus, ’t
-zij zonder waarnemingsvermogen of zonder ruimtezin(nen) geboren is,
-voor hem zouden geen lichamen, geen natuurdingen, noch afstanden, noch
-bewegingen, noch gestalten, noch groot of klein, kortom niets van heel
-de ruimtelike ordening der dingen, bestaan of denkbaar zijn.
-
-Dat de ruimte echter onafhankelik van ons waarnemingsvermogen „niets”
-is, dat zegt de ruimte-idealist Kant, zo goed als Berkeley,
-ondubbelzinnig en overvloediglik. Eén plaats voor alle: p. 56: „Wir
-behaupten also die empirische Realität des Raumes (in Ansehung aller
-möglichen äusseren Erfahrung) ob zwar zugleich die transcendentale
-Idealität desselben, d.i., dass er nichts sei, so bald wir die
-Bedingung der Möglichkeit aller Erfahrung weglassen, und ihn als etwas,
-was den Dingen an sich selbst zum Grunde liegt, annehmen.”; dit laatste
-op dezelfde pag. te voren nog precies omschreven: „die Idealität des
-Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch die Vernunft an sich selbst
-erwogen werden, d.i. ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer
-Sinnlichkeit zu nehmen.”
-
-3°. „Dass die Naturwissenschaft ihren Gegenständen räumliche
-Eigenschaften und Beziehungen zuschreibt, beruht darauf, dass diese zu
-dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch das Individuum
-nicht willkürlich zu beeinflussende Gesetzmässigkeit aufweist. Dabei
-wird durch Messung und Berechnung dafür gesorgt, dass unsere
-Raumvorstellung keinen modifizierenden Einfluss auf die objektive
-Raumbestimmung gewinnt, dass also die zahlreichen Täuschungen, denen
-wir bei der unmittelbaren räumlichen Auffassung unterliegen, nicht auf
-die Objekte der Naturerkenntnis übertragen werden. Daraus ergibt sich
-die Unterscheidung eines subjektiven und eines objektiven Raumes, und
-die Einsicht, dass unsere subjektive Raumvorstellung mit
-Eigentümlichkeiten individueller Art behaftet ist, die ihre Bedeutung
-für eine allgemeingültige und notwendige [?] Raumbestimmung wesentlich
-einschränken. Wäre der Raum lediglich eine Form unserer Sinnlichkeit,
-so würde die Möglichkeit einer Geometrie ebensowenig verständlich sein,
-wie diejenige einer Naturwissenschaft.”
-
-En dit alles tegen Kant! Zou deze Newtoniaan niet onderscheiden hebben
-de „subjectieve”, lees individuele, ruimtevoorstellingen, en de
-„objectieve” (dus van het subject aller mogelike gewaarwordingen
-afhankelike) ruimte der natuurwetenschap? Kant, wiens ruimteleer juist
-de vooralsnog énige verklaring van de Möglichkeit niet einer, maar der
-Geometrie, en niet einer, maar der Naturwissenschaft gegeven heeft!—Of
-zouden soms voor Külpe de kleuren in de natuur, in de plantenwereld
-b.v., niet „zu dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch
-das Individuum nicht willkürlich zu beeinflussende Gesetzmässigkeit
-aufweist”?
-
-Voor de verwarring van kennistheoretiese subjectiviteit met „willekeur”
-of individuele afhankelikheid, waartegen reeds Collier en Berkeley voor
-twee eeuwen zich afdoende verweerd hebben, zou men toch hedendaagse
-Professoren als Wundt, Külpe, Adickes te goed hebben geacht, en zoveel
-anderen, die in naam van de natuurwetenschap tegen Kant’s ruimteleer
-opkomen. [134]
-
-
-
-c. Hartmann tegen het derde en vierde argument; „reine Anschauung” en
-de phychologie; Wundt’s „Form”.
-
-Kant’s 3de Ruimte-argument luidt (2de dr.): „Der Raum ist kein
-discursiver, oder, wie man sagt, allgemeiner Begriff von Verhältnissen
-der Dinge überhaupt, sondern eine reine Anschauung.”
-
-Niets wellicht heeft in de geschiedenis der wijsbegeerte meer
-misverstand gewekt dan de naam „reine Anschauung” door Kant aan ruimte
-en tijd gegeven. Vertaal dat toch eens in begrijpelike psychologiese
-termen, vraagt men dan ook onwillekeurig; wij weten wat gewaarwordingen
-zijn, wat voorstellingen, wat begrippen, maar wat is nu een „reine
-Anschauung”? Want „rein” betekent naar Kant’s eigen definitie: vrij van
-elk „empiries” element, i.c.: vrij van al „was zur Empfindung gehört”.
-Dus noch gewaarwording, noch begrip, maar voorstelling zonder
-gewaarwordingselement? Kant’s onderscheiding tussen „vorm” en „inhoud”
-van ons waarnemingsvermogen heb ik in hoofdstuk III uitvoerig
-toegelicht.—Kant ging uit van het ervaringsfeit, „dass das
-Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen geordnet,
-angeschauet wird” (2de druk: „in gewissen Verhältnissen geordnet werden
-kann”), nl. in ruimte en in tijd; zo pleegt ook de moderne psychologie,
-b.v. Wundt en de zijnen, te onderscheiden „Stoff” en „Form” der
-waarneming, nl. de gewaarwordingsinhoud (kleuren, geluiden enz.) en hun
-ruimtelik-tijdelike ordening.
-
-Nu is de „Form” voor Kant niet, als bij Wundt, deze ordening zelve,
-maar de subjectieve Bedingung der Möglichkeit dezer ordening; met
-Kant’s eigen woorden: „dasjenige...., welches macht, dass das
-Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen geordnet,
-angeschauet wird, nenne ich die Form der Erscheinung.”
-
-Deze „vorm”, die een bepaald soort ordening van gewaarwordingen mogelik
-maakt, kan niet zelf weer gewaarwording zijn: „Da das, worinnen sich
-die Empfindungen allein ordnen und in gewisse Form gestellt werden
-können, nicht selbst wiederum Empfindung sein kann, so ist uns zwar die
-Materie aller Erscheinung nur a posteriori gegeben, die Form derselben
-aber muss zu ihnen insgesammt im Gemüthe a priori bereit liegen, und
-dahero abgesondert von aller Empfindung können betrachtet werden.”—Wat
-de betekenis van dit a priori is, en hoe wij tot ’t bewustzijn van deze
-„vorm” komen, is boven uiteengezet.—Ieder zal nu inzien, dat deze
-„vorm” iets anders is dan ’n „begrip”: dat hij tot de „Sinnlichkeit”
-behoort, die ons „Anschauungen liefert”—niet tot het „verstand”,
-waaruit „Begriffe entspringen”. (44) Deze „vorm” niet te bezitten zou
-een gebrek zijn van het waarnemingsvermogen, van de zinnen, niet van
-het verstand (45), naar de scherpe onderscheiding tussen beide, reeds
-door Berkeley in overeenstemming met Kant—en in tegenstelling tot het
-intellectualisme van Leibniz en Hegel c.s. [135]—gemaakt: „To perceive
-is one thing, to judge is another” ... „Things are suggested and
-perceived by sense. We make judgements and inferences by the
-understanding.” [136]
-
-Voor deze „vorm” zelf, noch voor onze wetenschap daaromtrent, is dus
-een zuiver psychologiese term te vinden, omdat het een onbewuste
-functie of wettelikheid is van ons waarnemingsvermogen, die wel is waar
-uitsluitend zich doet gelden, in werking treedt („Statt findet”) „bij
-gelegenheid van” waarnemingen—maar toch geenszins door of uit deze
-ontstaat, in tegendeel, deze ordent, bepaalt, voor zover dit van het
-waarnemend subject afhangt, terwijl alle concrete bepaaldheden dezer
-ordening (dus wat Wundt de „Form” noemt)—afhangen van de op het subjekt
-inwerkende werkelikheid. [137]
-
-Nu heeft Kant deze functie, deze vorm, die dus niet „empirisch” maar
-„rein” is (en bovendien „transcendental” in de zin van: het empiriese
-subjectief bepalend), zelf ook „Anschauung” genoemd: „Diese reine Form
-der Sinnlichkeit wird auch selber reine Anschauung heissen.” Deze
-inderdaad wat willekeurige naamgeving heeft ontzaglik veel misverstand
-en verwarring gewekt [138] en is toch zo begrijpelik: Wij brengen ons
-deze „vorm” tot bewustzijn—door te abstraheren, een zinnelik voorwerp,
-een lichaam dus, in gedachten nemend, eerst van ’t geen hier enkel
-gedachte, begrip, verstandswerk is: substantie, kracht enz., dan van
-wat gewaarwordingsinhoud is: kleur, hardheid etc.—en zeg ik nu, dat
-deze laatste elementen uitmaken de waarnemings-inhoud, alias de
-„empirische Anschauung”, dan zal het overblijvende, de ruimtelikheid,
-behoren tot de waarnemings„vorm”: „reine Anschauung”.
-
-Ziedaar Kant’s gedachtengang, tans in z’n eigen woorden: „So, wenn ich
-von der Vorstellung eines Körpers das, was der Verstand davon denkt,
-als Substanz, Kraft, Theilbarkeit etc., imgleichen, was davon zur
-Empfindung gehört, als Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc.
-absondere, so bleibt mir aus dieser empirischen Anschauung noch etwas
-übrig, nämlich Ausdehnung und Gestalt. Diese gehören zur reinen
-Anschauung, die a priori, auch ohne einen wirklichen Gegenstand der
-Sinne oder Empfindung als eine blosse Form der Sinnlichkeit im Gemüthe
-[= in de geest] Statt findet.”
-
-Dit is nu nog maar naamgeving; zakelik is het een vooruitlopen op ’t
-geen de Aesthetik zelf zal bewijzen, dat nl. werkelik de ruimte en de
-tijd niet tot de „materie” behoren—’t geen ruimte-empirisme zou
-impliceren en wat b.v. van Berkeley en Collier de mening was, en het
-nòg is van Mach c.s., die „Räume” evenals „Farben” en „Töne”
-Empfindungen noemen,—maar tot de „vorm”, een theorie, waardoor het
-feitelik, wetenschappelik ruimte- en tijd-apriorisme geïmpliceerd en
-geëxpliceerd (gegeven en verklaard) zou zijn.
-
-Van de Aesthetik is dan ook dit „Formalisme” („vorm”leer tegenover
-„Materialisme” als „inhouds”leer) de hoofdzaak, al brengt het tevens
-„Idealisme” mee, aangezien de „vorm”, in tegenstelling tot de „materie”
-(Cap. III § 2), uitsluitend subjectief bepaald is. We begrijpen
-nu—terloops—het misverstand van Wundt c.s., die de „vorm” tevens
-objectief bepaald willen hebben, tegenover Kant’s „extremen
-Subjectivismus”... dat komt doordat Wundt de ruimtelike (of tijdelike)
-ordening zelve „vorm” noemt, in plaats van datgene wat deze ordening
-subjectief mogelik maakt. Ruimte-realisten moeten dan ook in ’t geheel
-niet van „Anschauungsformen” spreken, aangezien zij die noch kennen,
-noch erkennen. Voor hun wordt niets dan een gedachteloos en
-onrechtmatig overgenomen woord, wat metterdaad heel een
-wereldbeschouwing insluit. (46)
-
-Kant drukt dus door die keuze van de naam „Anschauung” zo plasties
-mogelik uit, dat voor hem de ruimte behoort tot onze Sinnlichkeit, tot
-het waarnemings-, niet tot het denkvermogen. [139] Natuurlik is het
-nooit in Kant opgekomen, het begrip „ruimte” te loochenen, Kant die
-eerst geeft z’n „Erörterung dieses Begriffes”, dan z’n „Transcendentale
-Erörterung des Begriffs vom Raume”. Dit is toevoegsel van de 2de druk.
-Goed, maar in de 1ste gelijk in de 2de vinden we b.v. (pag. 104/5 K. d.
-r. V.):
-
-„Wir haben jetzt schon zweierlei Begriffe von ganz verschiedener Art,
-die doch darin mit einander übereinkommen, dass sie beiderseits völlig
-a priori sich auf Gegenstände beziehen, nämlich, die Begriffe des
-Raumes und der Zeit, als Formen der Sinnlichkeit, und die Kategorien,
-als Begriffe des Verstandes” ... „Wir haben oben die Begriffe des
-Raumes und der Zeit, vermittelst einer transcendentalen Deduction [t.
-D. betekent: rechtvaardiging van het gebruik a priori] zu ihren Quellen
-verfolgt”...
-
-Maar het begrip ruimte is iets anders dan de ruimte zelf, gelijk het
-begrip „paard” iets anders is dan een paard. [140] Volgens de
-empiristen nu is het begrip ruimte op dezelfde wijze ontstaan als b.v.
-het begrip paard, nl. door generalisering en abstrahering, een logiese,
-„discursieve” (= van ’t biezondere trapsgewijs voortschrijdend tot het
-algemenere) verwerking van het onmiddellik (intuïtief) gegeven
-biezondere. Dit biezondere verschaft ons dus eerst het algemenere.—Zo
-zouden ook de biezondere ruimten ons tot de algemene ruimte hebben
-gebracht.
-
-Dit nu is onmogelik, zegt Kant, om drie redenen (de 3de vormt het
-laatste ruimteargument):
-
-1º. de ruimte zelf is... iets biezonders, een singulare, in de taal der
-logica: heel de omvang van het begrip ruimte bestaat uit één
-exemplaar—ergo kan het geen „discursief” of „algemeen” begrip zijn, als
-paard, met zijn omvang van talloze exemplaren. Het biezondere,
-singulare nu, kan alléén onmiddellik, niet door afleiding, worden
-gekend, intuïtief dus of door „aanschouwing”. Alle zogenaamde
-biezondere „ruimten” zijn slechts delen van de éne ruimte. [141]
-
-2º. Deze delen zijn enkel denkbaar als delen, „Einschränkungen”, van de
-gehele ruimte zelf, deze laatste is het prius, is voorondersteld, in
-tegenstelling tot de exemplaren van ’n algemeen begrip als paard [142],
-die zelf ’t begrip eerst mogelik maken. [143]
-
-Daaruit volgt voor Kant weer, als bij de vorige argumenten, de
-aprioriese natuur van de ruimte, terwijl dan gewezen wordt op de
-evenzeer aanschouwelike als aprioriese, apodiktiese natuur van de
-meetkundige bewijsvoering. [144]
-
-3°. De ruimte wordt als een grootheid, zij ’t ook een oneindige
-grootheid, gedacht. Dat is alleen bij een Einzelding, een singulare,
-mogelik—niet bij een algemeen begrip, als „paard” (wel bij een bepaald
-paard), terwijl een algemeen begrip, iets wat aan voet en el en elk
-lengteding, elke grootheid, gemeen is, niet een biezonder soort
-grootheid (oneindig groot) kan zijn; een begrip kan wel aan een
-oneindig aantal te denken voorstellingen gemeen zijn: mens en de
-individuen in ’t oneindige, maar kan nooit een oneindig getal
-voorstellingen in zich bevatten, zo als alle delen der ruimte en alle
-ruimtedingen tegelijk zich in de ruimte bevinden. [145]
-
-Ziehier dus Kant’s bedoeling, wanneer hij de ruimte als „reine
-Anschauung” stelt tegenover een discursief begrip.
-
-Zien wij nu Hartmann’s begrip hieromtrent. Het is een summum! Hij
-begint met Kant’s tegenstelling Anschauung-Begriff voor „ganz verkehrt”
-te verklaren. „Die Anschauung im engeren Sinne ist nur ein Begriff von
-niedrigerer Abstractions-(und Combinations-)Stufe, der Bergriff
-[drukfout] ist nur eine Anschauung von höherer Abstractions-(und
-Combinations-)Stufe.” Deze definitie schenken we H. graag. Hij
-onderstreept dan: „es giebt für das Bewusstsein keine reinen, d.h.
-anschauungsfreien, Begriffe”—(dat klinkt als een echo van Kant’s eigen
-uitspraak: „Begriffe ohne Anschauung sind leer”!)—en of er nu al of
-niet een „reine Anschauung” „für das Bewusstsein zu gewinnen” zij,
-„immer wird sie durch den Abstractionsprocess ihrer Gewinnung zum
-discursiven oder allgemeinen Begriff gestempelt, ohne das dies ihrem
-Charakter als reine Anschauungsform den geringsten Eintrag thut.”
-
-Hartmann vindt het dus, waar Kant’s argument de „Identität” tussen
-algemeen begrip en „reine Anschauung” „zum Gegensatz verdreht”,
-„Komisch... welche Mühe sich Kant giebt, zu beweisen, dass derselbe
-Anschauung sei, als ob dadurch irgend etwas gegen seine begriffliche
-Natur und gegen sein Abstrahirtsein aus Erfahrungen bewiesen wäre.”
-
-Ik hoop dat nu de lezer het „komische” van Hartmann’s vermaak inziet.
-We hebben zowel die „abstractie uit ervaring” als het aanschouwen van
-het singulare nu duidelik genoeg verklaard.
-
-Het gaat nog „komischer” worden:
-
-„Der erste Satz, dass man nur einen einigen Raum vorstellen könne, ist
-richtig für den Standpunkt des transcendentalen Realismus, aber falsch
-für den Kantischen Standpunkt des transcendentalen Idealismus. Denn der
-transcendentale Realist bezieht seinen Vorstellungsraum auf ein
-transcendentes Correlat welches letztere schlechthin nur Eines, und
-zwar für alle Bewusstseine numerisch Identisches, also objectiv
-Einziges ist; der transcendentale Idealist hingegen läugnet ein solches
-numerisch identisches Correlat aller subjectiven Vorstellungsräume, für
-ihn hat der Raum keine höhere als subjective Realität, und da alle
-Subjecte gleiche Berechtigung haben, so haben auch alle subjectiven
-Vorstellungsräume gleiche Berechtigung; er ist also logisch gezwungen,
-so viel Räume vorzustellen, als er Subjecte vorstellt.”
-
-We zien dus—Kant’s transcendentaal idealisme kent, naar boven (Cap. V §
-1 p. 93 ss.) precies is uiteengezet, slechts één Ruimte, één Tijd, één
-Ervaring, één ruimtelik-tijdelike phaenomenale Wereld. Maar naar
-Hartmann’s opvatting van Kant’s „Standpunkt des transcendentalen
-Idealismus” zouden er volgens die leer slechts individuele „ruimten”,
-„tijden” enz. zijn. Ergo .... is „der Kantische Standpunkt des
-transcendentalen Idealismus” niet gesnapt door .... Kant! Aldus
-Hartmann. [146]—H. doet dan nog even een ontdekking, waarover hij zelf
-„höchlich erstaunt” is (waarover echter haar weerlegger, reeds voor 2
-eeuwen,... weer de goede Berkeley, höchst erstaunt zou zijn geweest),
-nl. dat zelfs t.a.v. een individu „die Behauptung der Singularität für
-den Standpunkt des transcendentalen Idealismus falsch” is. „Rein
-subjectiv betrachtet besitzen wir” namelik „zwei ganz getrennte
-Wahrnehmungsräume, den Gesichtsraum und den Tastraum”, maar we merken
-daar nooit wat van, omdat „der Instinct” .... beide „instinctiv
-[allicht] sofort und immer auf ihr transcendentes Correlat bezieht,
-welches der Verstand als Eines weiss”.—O kennisleer der instinctieve
-wetenschap van het transcendente!—Hartmann’s paganisme hier één met Dr.
-Kuyper’s instinctief materialisme van „momenten” en „relaties”.
-
-„Kant’s Prämisse von der Einzigkeit des Raumes ist also für seinen
-Standpunkt in jeder Hinsicht unhaltbar. Die Art der daraus gezogenen
-Schlüsse ist es nicht weniger.”
-
-Wiens Prämisse en wiens Schlüsse hier in jeder Beziehung unhaltbar
-zijn? Sapienti sat.—Alleen wil ik nog even aanstippen hoe Hartmann de
-heerlike gelegenheid tot misverstanden, die Kant’s „als unendliche
-Grösse gegeben vorgestellt” biedt, niet ongebruikt laat.—Ik zal daar
-niet verder op ingaan, alleen nog in ’t voorbijgaan opmerken, dat
-Hartmann zich genoodzaakt ziet, zijn „realen Raum”.... „begrifflich als
-jederzeit endlich zu supponiren, da er nicht weiter reicht als die
-materiellen Dinge an sich [!], deren Daseinsform [!] er ist”. [147]
-
-Opmerkelik dan: „Was die Behauptung der actuellen Endlichkeit des
-realen Raumes paradox erscheinen lässt, ist nur der Umstand dass der
-Gedanke stets zur Ueberschreitung einer eventuellen Grenze sich gereizt
-fühlt, und dabei vergisst, dass er, als bewusster Gedanke, auf den
-realen Raum gar nicht influirt. Dasselbe gilt von der subjectiv-idealen
-und der realen Zeit [dus ook deze eindig!], wo die Paradoxie des realen
-Zeitendes und Zeitanfanges übrigens leichter überwunden zu werden
-pflegt.” Hartmann geeft dan verder zijn eigen metaphysica van tijd en
-ruimte, waarin deze „nicht Subsistenz formen, sondern Existenz formen”
-worden, naar zijn onderscheiding van „Wesen” en „Dasein” enz., waarmee
-wij ons hier niet zullen ophouden.
-
-
-
-d. Külpe tegen het derde en vierde argument.
-
-We richten ons nu weer tot Külpe’s bedenkingen tegen het voorlaatste en
-laatste argument.
-
-Tegen het 3e de drie volgende:
-
-1°. „So richtig es ist, dass der allumfassende Raum sich zu den
-einzelnen Räumen nicht verhält, wie ein Begriff zu seinen Exemplaren
-oder ein Gattungsbegriff zu seinen Arten, so folgt daraus doch nur,
-dass dieser allumfassende Raum zur Wahrnehmung, genauer zur
-Gesichtswahrnehmung, als eine Bestimmtheit derselben gehört.” Deze
-opmerking, wil zij zin hebben, verwart ruimtelikheid en ruimte, en
-bedoelt dan dat de eerste tot de inhoud, materie, van het gegevene
-behoort,—een „spezifische Eigenschaft der Gesichtswahrnehmung oder
--vorstellung” is. Afgezien van de psychologiese onhoudbaarheid dezer
-ook door bij geopereerde blindgeborenen geconstateerde feiten weerlegde
-optiese ruimteleer [148], is ’t moeilik te vatten, hoe de ene
-alomvattende ruimte eigenschap van enige waarneming zou kunnen
-zijn.—Kant’s betoog van de zinnelikheid der als eenheid, intuïtief,
-gekende ruimte, in tegenstelling tot haar verstandelikheid, blijft hier
-ongerept. „Zugleich ist auch die hier bezeichnete Eigentümlichkeit der
-optischen Raumauffassung durchaus zu dem Gegebenen, Vorgefundenen zu
-rechnen, das eine ähnliche subjektiv-objektive Natur verrät, wie sie
-den Farben, den Tönen und anderen Bestandteilen unserer
-Sinneswahrnehmung allgemein zugestanden wird.” Hier spreekt weer
-dezelfde Wundtiaanse verhaspeling van de bepaalde ruimtelike ordening
-der dingen met de ruimte zelf, en dezelfde daaruit voortspruitende
-Kant-misduiding, als reeds vroeger is gesignaleerd en enige bladzijden
-verder zich aldus uit (p. 59): „Die transzendentale Aesthetik hat von
-Kants bedeutenden Nachfolgern nur Schopenhauer einfach angenommen. Zwar
-hat man auch nachher die Apriorität des Raumes und der Zeit im Sinne
-der Subjektivität vertreten. Aber [!] indem die Kenntnis bestimmter
-Lagen, Entfernungen und Grössen als eine empirisch erworbene galt, und
-indem den Richtungsunterschieden und Abständen, kurz der räumlichen und
-zeitlichen Ordnung eine objektive Gesetzmässigkeit gegenübergestellt
-wurde, ist der Kantische Standpunkt des Phänomenalismus tatsächlich
-aufgegeben worden.” Integendeel, daarbij zou men zuiver Kantiaan kunnen
-blijven, zolang men zich niet aan dogmatiese, transcendente tijd of
-ruimte zou bezondigen. Immers, ook voor Kant heeft elke bepaalde
-ruimtelikheid dezelfde „subjektiv-objektive” natuur als elke bepaalde
-kleur of toon. Alle drie zijn dus uitsluitend subjectief, maar in hun
-biezonderheid mede bepaald door van ons en onze waarneming onafhankelik
-bestaande oorzaken der aandoeningen, der wijzigingen van ons
-waarnemingsvermogen, die zelf als zodanig noch kleurig, noch klinkend,
-noch ruimtelik zijn. Maar de ene ruimte staat niet gelijk met kleur of
-klank, maar met het ene kleurenschema, de ene toonschaal, waarop elke
-mogelike kleur of klank even zo haar plaats aangewezen vindt als elk
-lichaam in de ruimte—gelijk boven uitvoerig is betoogd.
-
-2°. „Daneben darf man nicht übersehen, dass es sehr wohl auch einen
-Begriff vom Raume geben kann, der nicht auf Einschränkungen der
-Raumanschauung beruht.” Wat men niet mag over ’t hoofd zien—is 1°., dat
-Kant zelf wel enige notie van het begrip ruimte heeft verraden, 2°.,
-dat echter Kant nergens dit begrip laat berusten op „Einschränkungen
-der Raumanschauung”, een fundering, waarvan mij de zin zelfs ontgaat.
-[149] „Wird etwa der Raum als eine Mannigfaltigkeit von drei
-Dimensionen definiert, so ist damit ein Raumbegriff aufgestellt, der
-mit unserer Raumanschauung nicht identisch ist.” Indien hier met
-Dimension, naar ik wil aannemen, niets specifiek ruimteliks is bedoeld
-en dus niet een vicieuse cirkeldefinitie is gegeven (indien dus „von
-drei Dimensionen” wil zeggen: „drievoudig, i.e. door drie onafhankelik
-veranderliken bepaald”), dan zou naar deze definitie van Külpe b.v. het
-parallelogram, of het geluid (1: intensiteit, 2: toonhoogte, 3:
-klankkleur)... de ruimte zijn!
-
-De juiste definitie van de ruimte als „Grundbegriff der Geometrie” kan
-Külpe vinden in de „Gesetze und Elemente” van Heymans, de aanhanger en
-bevestiger van Kant’s Aesthetik, van zijn kritiese,
-formeel-aprioristiese oplossing van het probleem der synthetiese
-oordelen a priori ten aanzien van ruimte en tijd in meetkunde en
-wiskundige bewegingsleer.
-
-3°. „Dass endlich die geometrischen Sätze des Euklid nicht aus
-allgemeinen Begriffen, sondern aus der Anschauung abgeleitet werden,
-kann man zugeben ohne damit die Unmöglichkeit eines Raumbegriffes
-selbständiger, von dem anschaulichen Charakter des Raumes unabhängiger
-Art anerkennen zu müssen.” Deze „Unmöglichkeit eines Raumbegriffes
-selbständiger Art enz.” te erkennen, heeft Kant nimmer
-geboden.—„Seitdem eine Nicht-Euklidische Geometrie existiert, gibt es
-geometrische Sätze, die nicht aus unserer optischen Raumanschauung
-abgeleitet werden.” De niet-Euklidiese meetkunde is meermalen tegen
-Kant aangevoerd, maar in dit verband vermoedelik nooit.—Immers, voor de
-verdediging van „begrip” tegenover „aanschouwing” had Külpe eenvoudig
-naar de analytiese meetkunde kunnen verwijzen—die echter allicht niet
-onbekend is gebleven aan Kant.
-
-Tegen Kant’s slotargument (zie bl. 117) voert Külpe aan:
-
-1°. „Als eine unendliche gegebene Grösse kann der Raum nicht angeschaut
-werden. Jede Raumanschauung ist als solche begrenzt und somit endlich.”
-Dit is eenvoudig een woord-misvatting, gevolg van Kant’s
-taalslordigheid. Met „vorgestellt” bedoelt Kant hier niet „angeschaut”
-maar „gedacht”. Dat spreekt van zelf. Maar ten overvloede zegt Kant het
-enige regels verder zelf: „Gleichwol wird der Raum so gedacht”!—Külpe
-zegt dan nog van deze „oneindigheid”: „Es ist dadurch m.a.W. nur zum
-Ausdruck gebracht, dass wir uns jenseits aller einen bestimmten Raum
-begrenzenden Flächen immer wieder Räumliches vorstellen können [op deze
-grond mag alleen een Kantiaan, niet enig realist, naar Hartmann zelf
-volkomen juist heeft opgemerkt, de ruimte voor oneindig verklaren], und
-dass alle bisherigen Versuche, die Grössen und Entfernungen des
-Weltenraumes [!] abzumessen, kein definitives Ziel gefunden haben.” Dit
-is weer een van die wonderlike vergissingen, waarvan de Kantbestrijding
-het geheim bezit. Gesteld al—des neen—, dat men op enige astronomiese
-„meting” zou moeten of kunnen wachten om in of ook buiten de meetkunde
-de ruimte „definitief” voor oneindig te houden, zou Külpe zelf niet
-onmiddellik toegeven, dat wat „gemeten” wordt—slechts de ruimte wereld
-is, nimmer de wereldruimte? En gesteld eens, dat wèl een „definitives
-Ziel” bereikt, en de meting aller „Grössen und Entfernungen” van het
-ruimtelik heelal voltooid ware, zou dan iemand ter wereld ophouden, het
-Euklidies axioma der rechte lijn te aanvaarden of zich die nauwkeurig
-gemeten en begrensde wereldstelsels te denken anders dan in ... de
-oneindige ruimte?—„Die anschauliche Natur des Raumes kann daher gerade
-durch das Merkmal der Unendlichkeit nicht nachgewiesen werden.” Het
-begrip ruimte is toch niet bij geval oneindig?—En van een oneindig
-groot ding, het „onding” ruimte, wil en kan Külpe zelf niets
-weten,—zodat hem alleen het reeds weerlegd, zich zelf weerleggend
-„oneindig groot abstractum” rest, waarmee wij Külpe ... aan Kant mogen
-zetten.
-
-2°. „Dass aber der Raum eine unendliche Menge von Vorstellungen in sich
-enthält, hat mit seiner Unendlichkeit nichts zu tun. Denn jeder
-endliche Raumteil kann infolge seiner stetigen Erstreckung nach allen
-Richtungen ohne angebbare Grenze zerlegt und geteilt werden.”
-
-Deze waarheid heeft met Kant’s oneindigheid weer nichts zu tun. Want
-niet maar een oneindig aantal oneindig kleine delen, doch juist een
-oneindig aantal delen van eindige willekeurige grootte bevat
-merkwaardigerwijze de ruimte.
-
-
-
-e. Hartmann’s veelzijdigheid ter zake van Kant’s transcendentale
-Erörterung (meetkundefundering).
-
-Zowel Hartmann als Külpe richt zich ten slotte tegen Kant’s
-„Transcendentale Erörterung des Begriffes vom Raume”,—dus tegen zijn
-verklaring, fundering der meetkunde.—Immers, naar Kant zelf definieert,
-bedoelt hij met die „Transcendentale Erörterung”: „die Erklärung eines
-Begriffs als eines Princips, woraus die Möglichkeit anderer
-synthetischer Erkentnisse a priori eingesehen werden kann.” Ten deze
-geldt het „die apodiktische Gewissheit aller geometrischen Grundsätze
-und die Möglichkeit ihrer Constructionen a priori.”
-
-Over Kant’s verhouding tot de meetkunde heb ik boven gesproken. Hoe de
-door Kant’s genie ontdekte, nog tamelik „ledige” mogelikheid van een
-verklaring en logiese rechtvaardiging van de meetkunde als synthetiese
-en aprioriese wetenschap, tans tot vervulde werkelikheid is geworden,
-kan de belangstellende weder nalezen in Heymans’ „Gesetze und
-Elemente”, die Geometrie, speciaal § 51 en § 57. Daar zal hij tevens de
-afdoende weerlegging vinden van het meetkunde-empirisme (§§ 49 en 50),
-zodat het geheel overbodig werk zou zijn een Hartmann en Külpe nog eens
-expliciet te gaan bestrijden.
-
-Het enige nieuwe toch, wat Hartmann hier brengt, is de veelzijdigheid
-van zijn verwarring. Tweeërlei houding toch is tegenover Kant’s
-meetkunde-kritiek logies mogelik, tenzij men het
-syntheties-aprioristies karakter van de meetkunde erkent: men kan òf
-bestrijden, dat de meetkundige axioma’s synthetiese oordelen zijn, dus
-haar analyties karakter willen volhouden (dan blijft zij natuurlik in
-Kant’s zin „a priori”), òf hem de synthetiese natuur toegeven, maar de
-aprioristiese aard loochenen, dus trachten uit ervaring de axioma’s af
-te leiden.—Hartmann echter ziet kans, alle drie tegelijk te doen: haar
-zowel voor analyties als syntheties (47) te verklaren en dit laatste
-zowel a posteriori als a priori,—en nog bovendien haar, wat de
-„toepasselikheid” betreft, op ... „Dinge an sich”(!) te betrekken,
-waaromtrent de ervaring (!) ons bij inductie het Euklidies karakter zou
-hebben geleerd! Dit alléén zou voldoende zijn om H. voorgoed te doen
-schrappen van de lijst der kritiese denkers, indien niet zijn bedoeling
-tenminste nog een weinig onschuldiger ware dan zijn uiting, aangezien
-hij alleen maar, in z’n dogmatiese verblinding, constant, zo hier als
-elders, voor „Dinge an sich” houdt, wat enkel ... natuur-objecten zijn.
-Van dit alles slechts enkele staaltjes; wie er belang in stelt leze het
-geheel zelf even door, pp. 131–136.
-
-Hij begint met de opmerking à la Stuart Mill: „Es handelt sich hier um
-zwei völlig von einander zu trennende Probleme, nämlich um das, was die
-Geometrie für Figuren unserer Einbildungskraft, und um das, was sie für
-Figuren der Wahrnehmung ist.” In de eerstgenoemde kies ik de stof
-willekeurig, maar volg „meiner subjectiven Nothwendigkeit in der Form
-der Verknüpfung”, in laatstgenoemde is elke willekeur buitengesloten,
-„und es spielt dafür eine äussere oder transcendente Nothwendigkeit mit
-einer inneren oder subjectiven durcheinander. Denn wenn ich an das Ding
-an sich einer Tafel herantrete [48], und fühle mich von derselben so
-afficirt, dass ich auf meiner Wahrnehmung [!] der Tafel die Zeichnung
-eines Dreiecks vorfinde, so ist dabei keine Willkür meinerseits im
-Spiele; es hängt nicht von mir ab ob ich ein Dreieck oder ein Viereck
-wahrnehme, sondern von der durch den Zeichner vorher bedingten
-Beschaffenheit des Dinges an sich der Tafel [bedoeld is natuurlik
-eenvoudig het bord zelf]. Die geometrischen Gesetze meiner Wahrnehmung
-stimmen aber mit denen meiner Einbildungskraft völlig überein, obwohl
-die ersteren für mich a posteriori, die letzteren a priori bedingt
-sind. Man denke sich z.B. die Tafel verhüllt, so dass mir successive
-eine Ecke nach der anderen aufgedeckt wird, aber immer nur eine auf
-einmal. Obwohl ich hierbei niemals die Anschauung eines Dreiecks
-bekomme, ergiebt doch die successive empirische Messung der drei Winkel
-eine Summe von 180°.”
-
-Ik veroorloof mij over deze miraculeuse harmonia praestabilita, deze
-„auffallende Analogie” (p. 132), vier opmerkingen:
-
-1°. Noch gij, noch iemand anders heeft ooit die meting geprobeerd.
-
-2°. Meet honderd keer, mits met de nodige nauwkeurigheid, en dan
-garandeer ik u, dat ge niet één enkele maal precies 180° 0′ 0″ zult
-vinden.
-
-3°. Ge zult desniettemin met geen enkele nòg zo minimale afwijking van
-180° 0′ 0″ genoegen nemen, maar elk meer of minder aan
-onnauwkeurigheid, van uw instrumenten of uw meet-methode, toeschrijven.
-Er is dus geen sprake van, dat we hier zouden afwachten, wat ons de
-„ervaring”, de inductie leert.
-
-4°. Ge zult bij al uw meten uitsluitend met gewaarwordingen en met
-combinaties en vergelijking van gewaarwordingsinhouden te doen hebben,
-die u dus omtrent het transcendente hoegenaamd niets leren, ook al
-droomt ge nog voort in de naieve of dogmatiese waan, dat uw
-waarnemingen het An sich... reproduceren, of hoe dan ook weergeven.
-
-En nu weer Hartmann aan ’t woord: Na z’n meting, die hem precies 180°
-opleverde, profeteerde hij vóór de onthulling der figuur: de benen van
-die drie hoeken vormen een △! En zie: „Indem ich nun die Verhüllung von
-der Tafel ganz wegnehme und die Wahrnehmung des stückweise gemessenen
-Dreiecks als einheitliche Anschauung empfange, finde ich meinen
-Schluss, und damit die Voraussetzung, auf welche sich derselbe stützte
-[sc. volgens H.: als het „An sich” mij iets laat zien wat aan mijn
-meetkunde-wetten van een △ beantwoordt, dan moet ’t mij ook ’n hele △
-vertonen] empirisch bestätigt. Diese Uebereinstimmung ist aber nur dann
-möglich, wenn in dem Ding an sich der Zeichnung zwischen den realen
-Correlaten dessen, was in der Anschauung die Seiten und Winkel sind,
-analoge gesetzmässige Verhältnisse bestehen, wie zwischen den Seiten
-und Winkeln der Anschauung, wenn also, allgemein gesprochen, in den
-Dingen an sich Gesetze walten, welche eine auffallende Analogie mit den
-Gesetzen der subjectiven Geometrie haben, und nur insofern von dieser
-sich unterscheiden können, als eine anderweitige (nicht räumliche)
-Daseinsform des Dinges an sich eine Modification in ihnen bedingt.
-Falls hingegen die Räumlichkeit und Zeitlichkeit selbst Daseinsformen
-der Dinge an sich sind, so sind die mathematischen Gesetze für das
-Dasein der Dinge an sich und für das Denken identisch; dann gewinnt die
-Erklärung der fraglichen Uebereinstimmung die höchste Einfachheit. Dass
-eine solche Uebereinstimmung statt findet, wissen wir nur aus
-Erfahrung, und hat diese Annahme den höch[s]ten Grad von
-Wahrscheinlichkeit, den die Induction nur verleihen kann, da noch nie
-ein Fall constatirt ist, wo auf die Combination stückweiser
-Wahrnehmungen die Gesetze der subjectiven Mathematik nicht hätten
-passen wollen, wo also eine Incongruenz der formalen Daseinsgesetze und
-der formalen Denkgesetze entdeckt worden wäre.”
-
-Zoveel zinnen, zoveel fouten. Voor de éne werkelike meetkunde, die met
-denkwetten evenmin iets te maken heeft als met bestaanswetten van Dinge
-an sich, maar èn syntheties, dus niet denkwettelik maar aanschouwelik,
-is èn a priori geldt ten aanzien van mogelike (immanente) ruimtedingen,
-[150] treden bij Hartmann twee niet-bestaande „meetkundes”, twee
-ondingen in de plaats, de eerste een analytiese, immers uitvloeisel
-„unseres eigenen Denkvermogens”, ergo a priori geldig, en de tweede een
-synthetiese, a posteriori geldend t.a.v. het Transcendente..... en die
-beide zijn dan weer.... „identisch”!.... een identiteit, die dan gekend
-wordt.... bij ervaring, „ervaring” t.a.v. Dinge an sich!
-
-Maar met deze meetkunde-wijsheid is Hartmann’s maat nog niet
-volgemeten. Immers, nadat hij op pag. 134 en 135 nog heeft uitgeweid
-over „der subjectiven Denknothwendigkeit”.... „der logischen
-Unmöglichkeit anders zu denken” van de mathematischen Gesetze (een
-Denknothwendigkeit, die zowel door Kant als door de metageometrie
-weerlegd is) en Kant door de heer v. Kirchmann mores heeft laten leren:
-„Ausserdem aber gilt das empirische Urtheil nur für das singuläre
-Object, während das formal-logische mathematische Urtheil für eine
-ganze Gattung von Objecten gilt, eine Allgemeinheit, deren Grund Kant
-in keiner Weise geahnt hat [kostelik], den vielmehr v. Kirchmann in der
-Stetigkeit, der die möglichen zu einem Begriff gehörigen Figuren
-durchlaufenden Gedankenbewegung nachgewiesen hat, und vor ihm Beneke”
-en hij tot de slotsom kwam: „A priori ist also das mathematische
-Urtheil nicht wegen seiner doch nur sehr cum grano salis zu
-verstehenden apodictischen Gewissheit, sondern wegen seiner rein
-logischen Formalität.”, wordt op dezelfde pag. doodleuk toegegeven
-(blijkbaar weet H. niet wat hij zegt) het „feit”, dat „das
-mathematische Urtheil” (dus ook het rekenkundige!) syntheties a priori
-is! Maar men hore met welk aan eens Hartmann’s onbevangenheid
-voorbehouden... voorbehoud: (p. 135 s.) „Räume ich Kant nun auch willig
-die Thatsache ein, dass das mathematische Urtheil ein synthesisches
-[drukfout] Urtheil a priori ist, so kann ich doch nicht zugeben, dass
-diese Synthesen nicht auf allen Gebieten der Mathematik so sehr in ihre
-Elemente zerlegt werden könnten, dass man zuletzt alle mathematischen
-Synthesen aus Minimalschritten, wie z.B. wiederholten Anwendungen des
-Satzes vom Widerspruch, erbauen könnte.... Es liegt nur ein solches
-Bedürfniss für die ersten Anfänge der Mathematik nicht vor, weil dort
-das Material einfach [!] genug ist, um auch ungeübten Köpfen logische
-Synthesen von etwas grösserer Spurweite zumuthen zu können. Doch dies
-nur beiläufig.”
-
-Beiläufig bewijst hier Hartmann afdoende, dat hij van heel Kant’s boven
-toegelichte tegenstelling syntheties (= niet logies of analyties
-afleidbaar, d.w.z. niet uit wiederholten Anwendungen des Satzes vom
-Widerspruch) en analyties (= uitsluitend door die logiese deductie te
-verkrijgen), dus van de grondslag van heel Kant’s kritiek en heel de
-kenniskritiese wijsbegeerte, tittel noch jota begrepen heeft.
-
-„Wir sind mit unserer Kritik zu Ende”, zegt p. 136. „Von allen Gründen
-Kant’s hat auch nicht einer sich bewährt”. Zo is het—mits men voor Kant
-leze Hartmann.
-
-
-
-We hebben nu gezien, dat Hartmann behoort tot degenen, die wijzer doen,
-te zwijgen dan te spreken over Kant.—Kant’s kriticisme heeft hij op
-niet één enkel punt bereikt, allerminst in zijn waarnemingsleer, zijn
-„Aesthetik”. Hartmann en zijn stelsel vertegenwoordigen juist op de
-universeelste wijs het onbewuste dogma. Maar Hartmann verkeert nog
-bovendien in de goedige waan, dat hij, wijl eigenlik zelf tot Kant’s
-waarnemingsinzicht, Kant’s „waarheid” gekomen, zij het dan langs betere
-weg, „toegeeflik” kan zijn voor Kant’s goedbedoelde dolingen, voor de
-transcendentale Aesthetik!
-
-„Es wird daher Alles darauf ankommen, zu untersuchen ob die
-transcendentale Aesthetik der gewöhnlichen Behauptung der Kantianer
-gemäss einen grundlegenden Beweis für die Kant’schen Grundsätze zu
-liefern vermag.
-
-„Schopenhauer sagt über diesen Abschnitt der Kr. d. r. V.: ‚Die
-transcendentale Aesthetik ist ein so überaus verdienstvolles Werk, dass
-es allein hinreichen könnte, Kant’s Namen zu verewigen [Ik hoop, dat
-ook mijn lezers dit tans met S. eens zijn.]. Ihre Beweise haben so
-volle Ueberzeugungskraft, dass ich die Lehrsätze derselben den
-unumstösslichen Wahrheiten beizähle’.... Ich bin so ketzerisch, zu
-bemerken, dass ich bei wiederholtem Studium der transcendentalen
-Aesthetik in verschiedenen Perioden niemals das Geringste von der
-Ueberzeugungskraft dieser Beweise verspürt habe, dass ich vielmehr erst
-dann Nachsicht gegen diesen Theil der Kant-Schopenhauer’schen
-Philosophie üben lernte, als ich auf ganz andersartigem Wege zu jener
-Wahrheit gelangt war, welcher diese Beweise dienen sollen.”
-
-Het is jammer, maar Kant heeft de eer van deze Hartmann’s „Nachsicht”
-niet verdiend.... de infra-kritiese „waarheid”, door Hartmann bereikt,
-heeft niets gemeen met Kant’s waarheid, Kant’s verheven-geniale
-kritiek; toegeeflikheid op grond van eens-gezindheid blijft dus
-buitengesloten—van weerszijden!
-
-
-
-f. Bolland aan de hand van Hartmann.
-
-Zo is dus met Hartmann’s „realisme” en zijn kritiek op Kant’s
-„idealisme” voldoende afgerekend. En een Hartmann is waarlik nog het
-groene hout van het realisties verweer tegen Kant!—De massa, die tot
-Kant niet komt, pleegt in hem diens „weerlegger” te huldigen en na te
-praten. En ook daarom moest eens scherp met deze schijnkritiek
-afgerekend, omdat heel het realisties dogmatisme, dat onder het
-patronaat van Hegel en Hartmann hier te lande zoveel anti-realisties
-gerucht maakt, diezelfde fouten door z’n voormannen en nog zoveel erger
-dwaasheden door de dii minorum gentium laat rondbazuinen en aldus z’n
-best doet, het krities idealisme bij bezonnen maar oningewijde
-waarheidzoekers voorgoed te blameren. Vóór allen verdient hier Prof.
-Bolland te worden genoemd. Gelijk Hartmann vóór en beneden Berkeley,
-dus verre vóór en beneden Kant, is blijven staan, zo heeft Prof.
-Bolland het kennis-theoreties nimmer verder gebracht dan tot Hartmann,
-„den grootsten en veelzijdigsten wijsgeerigen denker onzer dagen”, den
-„Meester der huidige metaphysica”, van zijn „Het Wereldraadsel” af, aan
-welks inhoud hij zijn professoraat te danken had, tot zijn „Het Boek
-der Spreuken” toe, uit 1909, en wat hij sinds nog geschreven heeft,
-laatstelik b.v. „De Logica”, 1911.
-
-
- „Kein tolleres Versehen kann sein
- Gibst einem ein Fest und lädst ihn nicht ein.”
-
-
-Nog één „tolleres Versehen” kan er zijn: iemand (niet, gelijk in
-voorouderlike tijden, als schim, maar in levenden lijve) te doen
-aanzitten bij z’n eigen... begrafenismaal. Aldus geschiedt in Het
-Wereldraadsel met het dogmaties materie-realisme. Aan elke pagina merkt
-men het helaas, dat de heer Bolland „aan de hand van Ed. v. Hartmann
-zijne eerste schreden op het moerassig pad der wijsbegeerte gezet
-heeft”. En niet alleen zijn eerste!
-
-Deze zich noemende „Kriton” is zelf, jammer genoeg, een.... „Hylas”
-gebleven.
-
-Reeds in „Natuurwetenschap en Wijsbegeerte” pp. 33–82 vinden wij de
-„alzijdige en beginselvaste diepzinnigheid van eenen Eduard von
-Hartmann” (p. 80) in het op p. 39 (gelijk op p. 213) tot Kant gericht
-verwijt van „negatief dogmatisme” en waar de heer B. zich „met E. v.
-Hartmann lijnrecht tegenover Kant” wil stellen door.... „het menschelijk
-weten eene meer dan illusorische beteekenis” te geven. Dit is het
-zuiver dogmaties begrip van „weten” en „kennen” (cf. p. 269 o. c.), dat
-Kant’s leer als een soort „agnosticisme” opvat (zie p. 213 en „Zuivere
-Rede” p. 29/30, beneden behandeld), wijl het, niet de onmogelikheid van
-het kennen, integendeel, maar de onmogelikheid van een dogmaties,
-reproductief kennen, bewijst en verklaart.—Juist omdat door heel dit
-anti-realisme (men hore de titels der artikelen: „Het objectivisme en
-zijne eenzijdigheid”.... „De lichamelijke verschijnselen en hunne gewaande
-zelfstandigheid”!) het grote allesbeheersende verschilpunt tussen
-realisties dogmatisme en kriticisme niet genoemd noch gekend wordt: de
-reproductieve, reflectieve, in pl. v. de productieve kennisopvatting
-(gelijk ik dat boven in den brede behandeld heb), omdat het zelf geheel
-in deze reflectieleer verstrikt is gebleven, daarom leeft het zelf uit
-en in de fout waartegen het zich wil keren, spottet seiner selbst und
-weiss nicht wie.
-
-„In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren [!] wij de
-bewegingsverschijnselen der zicht- en tastbare voorwerpen” (p. 83)....
-één zo’n zinnetje is afdoende. Men leze heel dat artikel „De
-lichamelijke verschijnselen enz.” pp. 126–177, men vindt er al die
-realistiese fouten bijéén:
-
-„Gevolgelijk bepalen zich alle gegevens, waardoor ik tot kennis der
-buitenwereld geraak, tot de gewaarwordingen mijner zenuwen”! ’t Zij
-„mijner zenuwen” hier genitiv. obj. of genit. subj. is, de dwaasheid
-wordt er nauweliks groter of kleiner door. Nog op dezelfde pagina (137)
-heten die gegevens:... „die poovere zenuwprikkelingen”! [151]
-
-Op pag. 149, over het kijken door een gaatje in een schijf: „Maar het
-feitelijk beeld, dat ons dit reusachtig vergezicht verschaft, kan toch
-niet grooter zijn dan het schijfjen, waardoor wij dat alles
-aanschouwen, en de grootere afmetingen der perspectivisch voorhandene
-buitenwereld moet dus eene projectie onzer verbeelding zijn.” Een
-gegeven ruimtelik iets, van bepaalde grootte,... dat wij slechts
-vergroten! Ook hier, als bij die zenuwprikkelingen, maakt onze geest
-van kleine ruimte grote ruimte, dus bij wijze van wat de psychologie
-„illusie” noemt (in tegenstelling tot de „hallucinatie”). [152] „Alle
-gezichtswaarneming is bijgevolg eene soort van phantasie of fata
-morgana, een imaginair voortbrengsel van onzen geest”... (p. 149), nog
-één stap verder en we bereiken het heerlik machtwoord van een dier
-hegelianiserende dii minores (Dr. J. D. Bierens de Haan): „Zien is een
-gezichtsbedrog.” (p. 128 „De Weg tot het Inzicht”), de ruimtelikheid is
-„eene inbeelding” (p. 202), de „ruimtevoorstelling” een... „algemeen
-noodzakelijke illusie onzes bewustzijns”! (p. 207).—Mij lijkt niet ons
-goede zien, maar wel het inzicht des Heren Dr. J. D. B. d. H...
-gezichtsbedrog. Hij had het altans moeilik tegelijkertijd dogmatieser
-[153] en verkeerder kunnen zeggen dan hij deed. [154]
-
-Doch tot de Heer Bolland zelf terugkerend, signaleren wij in hetzelfde
-art. de bovenweerlegde individueel-subjectieve misvatting van het
-„phaenomenon”: p. 132, „het inzicht... dat de lichamelijke wereld
-slechts eene soort van inbeelding [!] is”.... „en de geheele door ons
-aanschouwde buitenwereld slechts een onwezenlijk [!] en individueel [!]
-phainomenon mag heten”... Geen wonder dat aldus volgens de wijsgeer „de
-lichamelijkheid der Natuur [?] zich voor het geoefend denken
-vervluchtigt” (!) en dat we na des Heren Deussen’s overgenomen
-diepzinnigheid, als zoude de wereld in tijd en ruimte „mij als zoodanig
-alleen door mijn verstand bekend” en „met haar zelfs mijn eigen
-lichaam... verder niets dan mijne [!] voorstelling” zijn, ook weder aan
-Kant toegeschreven zien „het inzicht in de zuivere immanentie onzer
-waarnemingen en gedachten”, welk „inzicht” (!) door Kant tot die, door
-Hartmann uitgevonden, „negatieve dogmatiek” zou zijn misbruikt. De
-lezer weet nu dat Kant’s inzicht enkel geldt de zuivere immanentie...
-der objecten, der éne objectieve, van elk individu onafhankelike,
-natuur, welk inzicht door Hartmann noch Bolland ooit is bereikt.—Zo
-lezen wij op p. 155: „Een en dezelfde galvanische stroom wordt door de
-tong waargenomen als zure smaak, door het oog als blauwe lichtstreep,
-door de huidzenuw als kitteling en door het gehoor als geluid.”! (49)
-Men ziet, het zuiver Lockiaans, naief-realisties aperçu: een beweging
-wordt „waargenomen als” licht of geluid enz. Pag. 156 maakt het nòg
-erger, daar komt zowaar de materialistiese „introjectie”: „de
-tonen,—hier de in hare hoedanigheid onderscheidene
-gewaarwordingen,—ontstaan dan in ons eigen zenuwstelsel”! er is een
-„gewaarwordingsvermogen der getroffene zintuigen”... „het kleurig vlak”
-dat „het oog zelf ons feitelijk mededeelt” „ligt binnen, niet buiten
-ons” ... (de zelfweerlegging vindt men op p. 158) en zo vraagt p. 163:
-„waar wordt men de stereometrische tastbaarheid gewaar: binnen zijne
-huid of er buiten!” (50) Aangezien we hier toch eenmaal de
-„introjectie” hadden, krijgen we nu ook billikerwijs, om de dingen weer
-op hun plaats te brengen, een ejectie, genaamd „projectie”:
-
-„Men bedenke... dat het dus physiologisch vast staat dat alle
-tastbaarheid ons slechts bewust kan worden in eene intuïtieve projectie
-van het middelpunt der gevoelszenuwen [155] naar den buitenkant des
-lichaams”! Geniale intuïtie inderdaad!—Bolland bereikt op deze wijze,
-pag. 166/7, slechts een Leibniz-Hartmanniaans, maar ante- en
-anti-Kantiaans realisties dynamisme: „Alle werkelijkheid als zoodanig is
-kracht.” [156] Dit is, wijl dogmaties-realisties, ook goed
-Spenceriaans. Zo wordt (p. 168/9) „afstooting en aantrekking in
-natuurkundigen zin”, de objectieve opvatting van hetzelfde reële
-„Streefvermogen”, dat subjectief als „haat en liefde” wordt opgevat...
-Op p. 170 drukt de Heer B. „Met eene bewuste en dus geestelijke kracht
-of inspanning” (zelfs deze dualistiese zonde tegen de physica!) tegen
-de werkelikheid, die hij als tafel ziet, en dit reale van het
-phaenomeen tafel... drukt tegen hem terug met evenredige sterkte! Heel
-de phaenomenaliteit van dit ruimtelike drukken zelf wordt... over ’t
-hoofd gezien, en dus ook de kleinigheid, dat hier reële ruimte
-voorondersteld wordt!—Wij staan hier eenvoudig voor de hollandse
-vertaling van gindse Hartmann, die „an das Ding an sich einer Tafel
-herantritt” om Kant’s meetkundeleer te weerleggen!—
-
-Hoe weinig Bolland’s wild „idealisme” met Kant’s voorzichtige kritiek
-te maken heeft, blijkt even duidelik uit het volgend artikel, „De
-ruimtevoorstellingen” (pp. 177–228). Op p. 193 lezen we van „de ons
-eigene voorstellingsvormen [!] van ruimte, tijd, beweging [!], getal en
-oorzaak!” Étonnés de se trouver ensemble!
-
-Vergelijk daarmee een Kant: „Dass schliesslich die transcendentale
-Aesthetik nicht mehr, als diese zwei Elemente, nämlich Raum und Zeit
-enthalten könne, ist daraus klar, weil alle anderen zur Sinnlichkeit
-gehörigen Begriffe, selbst der der Bewegung, welcher beide Stücke
-vereinigt, etwas Empirisches voraussetzen. Denn diese setzt die
-Wahrnehmung von etwas Beweglichem voraus. Im Raum, an sich selbst
-betrachtet, ist aber nichts Bewegliches: daher das Bewegliche etwas
-sein muss, was im Raume nur durch Erfahrung gefunden wird, mithin ein
-empirisches Datum.” (K. d. r. V. p. 65/6). (51)
-
-In dezelfde onbehouwen geest p. 225: „In alle denkfunctiën en te allen
-tijde is tweemaal twee vier; eene dergelijke ubiquiteit [!] en
-tijdeloosheid van logische waarheden, wijst op de ruimteloosheid en
-eeuwigheid van het logisch-dynamische [door Hartmann bedachte] Wezen,
-dat in zijne functiën slechts tot eene intuïtie geraakt van eene in
-tijd en ruimte geordende toestandenreeks.”
-
-Hoeveel sneller bereikt zulk een geniale greep de idealiteit van tijd
-en ruimte, dan moeizame Kantiaanse transcendentale kritiek! Jammer, dat
-slechts hyper-dogmatiese geesten er genoegen mee nemen.—Op p. 226
-worden dan zelfs de vragen: relatief of absoluut en ideëel of reëel
-t.a.v. beweging... eenvoudig verhaspeld [157]; beweging zou niet reëel,
-geen „wezenlijke verplaatsing” kunnen zijn, „wijl zij een systeem van
-vaste wereldassen insluit en deze laatste niet te fixeeren zijn.”
-Waartoe dus nog heel Kant’s kritiek en heel het onderzoek van
-immaterialisten als Heymans over het begrip „absolute beweging”?!
-
-Duideliker nog blijkt de algehele misvatting der kritiek in zake de
-tijd, behandeld in de intreerede, bij de aanvaarding van het
-hoogleraarsambt, „Verandering en Tijd”, pp. 228–277. Hier volsta daarvan
-een enkel staaltje (vgk. boven bl. 21 noot 1):
-
-Volgens Kant is het An-sich niet-tijdelik, is de tijd slechts „vorm”
-van de innere Sinn. Aldus nu daaromtrent B. p. 254/5: „Men bedenke wat
-dit zeggen wil. Ontdaan van alle nevelen eener schoolsche taal, wordt
-hiermede bedoeld, dat er geen verleden is of toekomst dan in zooverre
-wij ons dat inbeelden [!], dat er in geenen zin te gelooven valt aan
-eene werkelijkheid buiten het bewuste denken [n.b.!]. Geen kosmische
-perioden hebben voor en afgescheiden van mijn [!] bewustzijn hun
-verloop gehad; voorouders, die ik [onderstreping van Prof. B.] mij
-nooit heb voorgesteld, hebben in geenen zin ook ooit bestaan. Ons
-denken [!] van volgorde heeft geene vertegenwoordigende waarde ten
-aanzien van een veranderingsverloop dat ons ook in bewusteloozen staat
-omsloten houdt, wij worden en vergaan niet in den Tijd, maar hebben
-dien slechts in onszelven, en reeds onze overgrootouders zijn niet dan
-onze eigene denkbaarheden [!], in dezer voege, dat zoo wij de rij van
-voor ons staande zielebeelden aan den leiddraad van het wortelbegrip
-der veroorzaking achterwaarts doorloopen, wij tot het bedenken [!] van
-zulke bestaansoorzaken geraken in onze bewuste verbeelding [!]. De zin
-der Kantische tijdshypothese is dat er eigenlijk niets gebeurt.”
-
-En Prof. Bolland ontzegt ons het recht, „om de onredelijkheid, dat er
-iets gebeurt, onszelven in ons eigen streven, voelen en denken te
-verloochenen” (p. 263), immers, daardoor „cijferen [wij] al het
-gegevene zelf weg, eene machtelooze machtspreuk” enz.....(52). Wanneer
-dan nog op p. 427 wordt gewaagd van „den denkvorm [!] ‚tijd’, dat
-lastigste aller metaphysische problemen”—en in één adem van „de
-tijdsintuïtie in hypostatischen, dat is transegoïstischen [!] en
-universeelen, zin” of te wel „eene absolute [!] of ons ik [!]
-overschrijdende beteekenis van den tijd” ... dan moeten we het de Heer
-Bolland nazeggen: „de verwarring is verbijsterend, maar exemplair”.
-
-Immers: ook voor Kant’s tijdidealisme is de éne objectieve universele
-„interindividueele en kosmische” tijd onafhankelik van wat de heer
-Bolland of enig ander „ik” denkt of droomt of zich inbeeldt omtrent de
-tijd, heeft heel het wereldgebeuren met verleden en toekomst zijn
-bepaaldheid en werkelikheid onafhankelik van wat de heer Bolland of
-enig ander „ik” denkt of droomt of zich inbeeldt omtrent het
-wereldgebeuren; zijn de individuele tijds voorstellingen even
-„repraesentatief” ten aanzien van de eigen tijdservaringen en van de
-éne werkelike tijdelikheid, als de ruimtevoorstellingen ten aanzien der
-eigen ruimtelike gewaarwordingen en der éne werkelike ruimtelikheid,
-als de kleurvoorstellingen ten aanzien der eigen kleurgewaarwordingen
-en der objectieve kleuren. Maar evenals de éne oneindige ruimte, waarin
-zich heel de „natuur” bevindt, niet is de concrete onafhankelik
-bestaande oorzaak van reproducerend ruimtebewustzijn (gelijk het
-dogmaties realisme gelooft), maar integendeel abstract product uit
-ruimtestellende bewustzijnsfactoren, zo is de éne oneindige tijd waarin
-àlles geschiedt, niet de concrete, onafhankelik bestaande oorzaak van
-reproducerend tijdbewustzijn (gelijk het dogmaties, met onbewuste
-intuïtie toverend realisme van Hartmann en Bolland gelooft), maar
-integendeel abstract product uit tijdstellende subjectiviteit. En zomin
-als het subject der ruimte een concreet individu is, mens of godheid,
-evenmin is het subject van de tijd de Heer Bolland of welk nog zo
-„absoluut” ontologies Wezen, maar integendeel weder die slechts door
-foutieve „Subreption” „gehypostaseerde” (53), dus niet metaphysiese,
-maar zuiver kennistheoretiese, dus in concreto niet bestaande „Formale
-Einheit des transcendentalen Bewusstseins”. (54)
-
-
-
-
-3. DOGMATIESE KANTVERHEGELING.
-
-Was „Het Wereldraadsel” van de Hartmanniaan Bolland in begrijpen en
-bezonnenheid verre vóór Kant’s kritiek blijven staan—ook de „Zuivere
-Rede” van de Hegeliaanse Prof. Bolland heeft het eo ipso slechts tot
-zuiver misverstand van Kant gebracht: We krijgen tans Hartmann’s voor
-een deel reeds aan Hegel ontleende fouten opgedist in het methodies
-dialekt van Hegel’s „dialektiese methode”. Ook hier dus die
-tegenstelling van het „ding voor mij” en het „ding op zichzelf”, dat
-als... voorwerp in de ruimte wordt gedacht, terwijl het ene tot het
-andere („van zichzelf”) staat als... uitwerksel tot oorzaak, als
-„uiting” tot... „kracht”, als „verschijnsel van het voorwerp” tot „het
-wezen van het zakelijke”:
-
-„In zooverre nu echter bij vooronderstelling van bestaanbare
-zakelijkheid en zakelijke bestaanbaarheid zonder tegenstrijdigheid
-veeleenige waarneembaarheid als een zich weersprekend ding voor mij
-slechts een schijn voor mij zal heeten, zonder dat toch de
-waarneembaarheid gedacht worde buiten betrekking tot de werkelijkheid
-van een ding [B. bedoelt: zonder Hartmann’s Traum-illusionismus!] tot
-een ding in de werkelijkheid, is het ding voor mij het van het ding op
-zichzelf [!] verschillende voorwerp; als schijn van het voorwerp, dat
-geacht wordt aan het ding op zichzelf zijne waarheid te hebben, heet de
-schijn [bij Bolland’s misverstand] ook weer geen (wezenlooze) schijn,
-maar (wezenlijk) verschijnsel, het verschijnsel van het voorwerp [een
-„verschijnsel van het voorwerp” in pl. v. het voorwerp zelf
-„verschijnsel”!], dat zich verhoudt [=?] tot het ding op zichzelf als
-tot zijn eigenlijk [!] wezen. Zoo bestaat het ding op zichzelf
-eigenlijk [sc. voor B.’s misvatting] ook weer niet op zichzelf;
-weloverwogen is het dan ook niets anders dan het onondervondene en
-algemeene wezen van het zakelijke gegeven, de ononderscheidenheid van
-het zijn des veeleenigen dings” en wat dies meer zij....
-
-... „Het wezen van het voorwerpelijke zijn, dat als onbekend gesteld
-wordt, is uiteraard alleronzakelijkst.—Doch onbekend is het eigenlijk
-niet. Want het voorwerpelijke zijn zonder meer is als zoodanig of in
-zijn wezen een zijn in de ruimte”... (p. 23 ss.).
-
-Ziedaar dan uw „wezenlijke” bedoeling, uw Hartmanniaans
-materie-realisme, uitgewerkt op p. 27:
-
-„En gaat het ding in het verstand uiteen tot een ding voor mij en een
-ding op zichzelf, die zich als uitwerksel en oorzaak verhouden [n.b.],
-dan verhoudt het zich tot het andere van zichzelf meteen als de uiting
-tot de kracht. Want ‚kracht’ is de naam voor de oorzaak van het als
-uiting (of veruitwendiging) aangemerkte verschijnsel, voor de
-werkelijkheid, die achter het verschijnsel onwaarneembaar werkzaam
-wordt geacht.”
-
-Van de phaenomenale zin dier „krachten”, in tegenstelling tot Kant’s
-„op zichzelf” mist Prof. Bolland dus elk begrip. En aan zijn
-Hartmanniaanse, dogmatiese tegenstelling tussen het „ding voor mij”,
-alias de individuele gewaarwordings- of voorstellings-inhoud van wat
-Bolland noemt het „empirisme”, en het ding op zichzelf, alias het
-natuurobject, als voorwerp van zgn. „metaphysica” (een waarlik even
-Hegeliaanse als materialistiese eenheid van metaphysica en ...
-physica!)... wordt nu door Bolland’s kritiekloosheid zijn (?)
-„geestelijke vader” Kant opgehangen!
-
-Men hore:
-
-„het [sc. wetenschappelijke verklaren willen] zegt zich niet, dat het
-wezen van het verschijnsel het verschijnsel zelf is, in eigene
-idealiteit, maar stelt op half doordachte wijze een dubbel (of
-ondervonden en onondervonden) bestaan van het ding, dat eigenlijk een
-dubbelzien van het uiteendenkend bewustzijn zelf zoude kunnen heeten.
-
-„Als standpunt van wijsbegeerte ligt zulk [!] eene voorloopige en half
-doordachte vereeniging van empirisme [!] en metaphysica in de
-geschiedenis voor ons als het onmiddellijk en voorshands
-subjectivistische kriticisme van Kant.”!
-
-Men begrijpt, hoe krities nu dit „kriticisme” behandeld wordt [158]:
-
-„Kantische grondstelling is de opmerking, dat er onderscheid is in het
-wezen tusschen het ding voor mij en het ding op zichzelf...” [159]
-louter wanbegrip; over „wezen” spreekt Kant niet; en zijn tegenstelling
-is: ding voor (i.e. afhankelik van, in verhouding tot) algemeen
-denkbeeldig waarnemingsvermogen a.z. of zelfs Bewusstsein überhaupt, en
-ding, onafhankelik van elk waarnemingsvermogen of zelfs elk bewustzijn;
-„en het ware is zoo voor hem eigenlijk de ononderscheidene duisternis,
-die door een valsch licht van subjectief gekleurde of onware kennis
-beschenen, doch nooit doorschenen wordt”... dat valse licht werpt gij
-op Kant; [160] dit „valse” „onware” van onze „kennis” is zuiver
-dogmaties (reproductief) gedacht, voor Kant is onze kennis juist zuiver
-en waar en objectief (i.e. voor elk subject noodwendig geldig), omdat
-en zover ze alleen een betrekking, alleen phaenomena mitsgaders hun
-„wezen” geldt; en ten aanzien van het An sich als zodanig is er geen
-„valse”, maar in ’t geheel geen „kennis” zelfs denkbaar. Nu krijgen we
-dus bij Bolland het echte vulgaire misverstand: phaenomeen = schijn =
-onwaarheid: „de kennis der Kantische stelling heet niet zelve weder
-kennis van een slechts [!] subjectief bepaald verschijnsel, maar
-algemeen geldige kennis van het noodzakelijk wezen aller menschelijke
-kennis op en voor zich zelve. Terwijl Kant de kenbaarheid eener boven
-subjectiviteit [!] uitgaande waarheid loochent [een onwaarheid: over de
-kenbaarheid van waarheden heeft Kant het absoluut niet, als hij van
-„Erkenntniss” spreekt, en altans loochent hij die niet, maar verklaart
-en grondvest haar juist, sc. de redelike mogelikheid van
-algemeen-geldige, noodwendige en toch niet-analytiese waarheden] wil
-hij de bekendheid met zulk eene waarheid aan hare loochening verwekken
-[161] [Kant verbollandst tot een goochelaar met „eenheid van
-tegendeelen”!]; terwijl hij het weten tot iets onwezenlijks maakt [hij!
-die het weten tot rede, de rede tot weten heeft gebracht!] moet het
-weten, waarin de kenbaarheid van onwaarheden en de onwaarheid van
-onkenbaarheden beseft wordt....” enz. enz. „Zoo geraakt de Kantisch
-kritische rede met zichzelve in eenen strijd waardoor zij boven haar
-subjectief [!] idealisme wordt uitgedreven tot het ‚absoluut
-idealistische’ besef, dat het tot zichzelf komende ware uit zichzelf
-idee, dat het op zichzelf en voor zichzelf sub- en objectief, objectief
-en subjectief in eenen... is.” enz. enz. Zo gaat het naar „de, door het
-Kantische kriticisme henen tot ‚absoluut idealisme’ verhelderde
-zienswijze van Hegel.” (Z. R. p. 167, 2e dr. p. 207 [162]).
-
-Deze fundamentele misvatting van heel Kant’s kennisleer, die waan, dat
-voor het „denken”, voor „waarheden” zou gelden, wat alleen—en in heel
-andere zin [163]—op het „kennen”, op „werkelikheid” betrekking heeft,
-is echt Hegeliaans. Wat Prof. Bolland ons hier voorzet is slechts de
-hollandse, verdunde oplossing van Hegel’s geconcentreerde
-Kantmisduiding: „Nach Kant ist dagegen dasjenige, was wir denken,
-falsch, darum weil wir es denken.” (Hegel, Kl. Logik, § 60 Zus.) [164].
-
-Laat ons hierop zeggen: „Eere, wien eere toekomt. Groot is de geest van
-Hegel, maar in 1900–1910 spreekt zuivere rede Hollandsch en
-Bollandsch.” [165]. Zeker is, dat Prof. Bolland een groot
-kennistheoreticus zoude zijn, indien denken (te zijn) en zijn één
-waren. „Hegel en zijn volgelingen daarentegen” (tegenover „den
-philosophie-professor onzer dagen”), zegt Prof. Bolland, „hebben, om te
-beginnen, de theorie der kennis van Kant’s Redecritiek altoos
-behoorlijk in aanmerking genomen, en zij hebben geweten wat zij er aan
-hadden ook”... (Z. R. p. 209, 2e dr. p. 244). Behoorlik? misschien in
-zoverre zij gedaan hebben wat ze konden;—en te goeder trouw zullen zij
-verklaren, er nooit veel aan te hebben gehad, want men heeft nu eenmaal
-niet veel aan wat men niet vat. „Is eene theorie der kennis denkleer of
-zijnsleer?” vraagt p. 210. Geen van beide—immers kennisleer, die noch
-met de denkleer („logica”) noch met de zijnsleer („ontologie”) te
-vereenzelvigen valt, maar beide vooronderstelt, zo ver zij beide tot
-voorwerp van onderzoek en kritiek neemt. En in elk geval is het de
-theorie, die haar adepten eens en voor al afleert, te verkondigen „eene
-zich subjectiveerende voorwerpelijkheid” (p. 204, 2e dr. p. 239) of de
-leer „van het geest worden, van de zelfvergeestelijking, der natuur”,
-van „natuurlijkheid, die zich vergeestelijkt” (p. 216, 2e dr. p. 250),
-aangezien de „voorwerpelijkheid” uiteraard geen „zich” heeft, dat
-subjectiveren kan, en er, hadde het een zich, niets meer te
-subjectiveren zou zijn; aangezien de natuur, gedacht als iets anders
-dan (dialecties: „het andere van”) de geest, geen „zelf” ter
-„vergeestelijking” heeft, en een „zelf” ... reeds niets meer te
-„vergeestelijken” vindt. Het is de theorie, die uiteenzet, dat en
-waarom de Natuur een abstractum is, dat, zelf van geest afhankelik,
-nooit een concretum, dus nooit enig subject, onafhankelik bovendien van
-alle ruimtelikheid, kan voortbrengen. Het is de theorie, die dus eens
-en voor al weerlegt het natuurrealisme, dat bij Hegel en Prof. Bolland
-gelooft aan „de in de natuur slapende en in aanleg aanwezige geest”,
-meent dat „het leven des geestes” zich „in en uit de natuur
-ontwikkelen” zoude, dat de geest „de natuur tot vooronderstelling” zou
-hebben. (55) Het is de theorie, die doet begrijpen, dat en waarom beide
-delen fout zijn van de uitspraak: „en het is natuur, die aanschouwt,
-zoowel als natuur aanschouwd wordt” (Z. R. p. 247, 2e dr. 277), het
-eerste, wijl de natuur nu eenmaal geen subject is noch worden kan, het
-tweede, wijl dit sensualisme voorbijziet, dat de aanschouwing, als
-verrichting der zinnen, niet reikt tot het gebied van het abstraherend
-verstand, als hoedanig de natuur in waarheid heeft te gelden. [166] Het
-is de theorie, die ons haarzelve doet missen in heel het dogmatisme
-[167] van „Zuivere Rede” gelijk zij het ons leert begrijpen uit de
-naief-realistiese sprong van beweging en leven in ziel en geest op p.
-280 (2e dr. 391) s., waar men ruimtelik leven, immers leven als
-stofwisseling en vormbestendiging, wil verkeren in.... bezieldheid: „de
-door zichzelve teweeggebrachte uitkomst, het eene, dat zich in het
-andere verkeert, om er zich in te vooronderstellen en te herstellen. En
-in die zelfverkeering van het leven, in dat leven der zelfverkeering is
-het, dat de natuurlijke werkelijkheid de werkelijkheid is der
-bezieldheid.” [168] Het is de theorie wier materie-kritiek de beide
-tegengestelde realistiese fouten aangaande de verhouding van lichaam en
-geest leert begrijpen en vermijden, samengevoegd in één Erdmanniaanse
-zin van Z. R. op p. 286 (2e dr. 396), waar het levende lichaam „het
-orgaan der ziel” wordt genoemd (in dualisme) „evenals de ziel van het
-levende lichaam de functie” (in materialisme).
-
-Het is ten slotte de theorie, die met haar kriticistiese
-antinomieën-oplossing voor Hegeliaanse „Zuivere Rede” geen treffender
-oordeel zou kunnen vinden, dan er ligt in deze paar woorden van p. 498
-(2e dr. 561): „eene als zoodanig onnadenkende eenheid van tegendeelen”.
-„Eene als zoodanig onnadenkende eenheid van tegendeelen”!.... zijn ooit
-wijzer, verstandiger woorden aan de Meester dezer onnadenkendheid
-ontglipt? [169] Horen wij hier niet Prof. Bolland’s „Leitmotiv”? Zijn
-spreuk 131 luidt: „Het groote gebrek van de theorie der kennis is haar
-gewaande verstandigheid.”.... ik heb getracht te doen zien, dat Prof.
-Bolland’s gewaande meer-dan-verstandigheid slechts is.... zijn groot
-gebrek aan theorie der kennis. Zijn deel zij de kennis der
-Begripsleer—begrip der Kennisleer bleef hem onthouden.... tot dusverre.
-
-
-
-We hebben nu gezien, in tekst en Opmerkingen, wat Kant, wat de
-kennisleer voor Hegel betekent en voor een Hegeliaan als Prof. Bolland.
-Hoe hoog Kant en zijn kriticisme boven het bereik van Hegeliaans begrip
-ligt zij ten slotte ook nog aan Prof. Bolland’s „oudere broeder in
-Hegel” en volgens Prof. B. van Hegel een „baanbrekend exegeet”
-gedemonstreerd,—aan James Hutchison Stirling LL.D.
-
-Stirling is een van die hegelérende hogere theologen, wier dogmaties
-(deels physies deels religieus-metaphysies) realisme („Nature” en
-„God”; „the finite” en „the infinite” etc.) voortfilosofeert als had er
-geen kritiek, geen Berkeley, Hume of Kant, ooit bestaan, die dit
-anti-dogmatisme wel kent, maar er tegenover blijft staan met een soort
-„Die Botschaft hör’ ich wohl. Allein mir bleibt der Glaube”—en die dan
-ook Kant verhegelt, o.a. op de wijze, reeds in Opm. 17 gewraakt, door
-diens „Unity of Apperception” te vereenzelvigen (o coincidentia
-oppositorum!) met zijn „Thought” als „the all and [!] the prius” („The
-Secret of Hegel”, p. 58), met zijn „self-consciousness” welks
-„subject”.... „God” is, zijn „Ego”, „Ego as Ego”, „I-Me”, „I AM THAT I
-AM”, zijn „Self-Create and First”, „Infinite”, „Unconditioned”,
-„eternal Reality”, „the everlasting God”, „the concrete”, het enige
-„eteon” „that ὄντως Is—EI’MI′”, „the absolute Ratio”, kortom „alpha and
-omega, the first and the last, Dynamis, Energeia, Entelecheia” etc.
-etc.—in één woord Hegel’s „Begriff”: „Kant’s Reine Apperception,
-cleared into Fichte’s Ego, is Hegel’s Begriff.”.... „Hegel’s Begriff
-(Notion) is the Immanent Dialectic of the Ego’s own self.” („What is
-Thought?”, aanhef van Chapter XIV, over Hegel). Zo levert dan „the
-Notion as Ego, or the Ego as Notion” ook hier het even simpel als
-Hegeliaans-vanzelfsprekend antwoord op Kant’s kritiese grondvraag, dat
-ik reeds, opm. 47, in Prof. Bolland’s vertaling heb gegeven: „the
-answer to Kant’s cardinal question, ‚How are synthetic judgments à
-priori possible?’ is this ‚They are possible through the original
-absolute identity of differents’—and that is simply the Ego.” (ib. p.
-344.)—Zelfs leraart The Secret of Hegel, p. 190: „The notion is [sic]
-the à priori synthetic judgment.”!
-
-Deze Stirling nu wijdt speciaal aan Kant Hoofdstuk X (pp. 109–214) van
-zijn „What is Thought?”, getiteld: „The German Reference—Kant”,
-natuurlik slechts als voorbereiding van XI: Fichte, XII en XIII:
-Schelling en eindelik XIV (pp. 327–415): Hegel. En voor dit X verzoekt
-de schrijver nadrukkelik de aandacht: „As simply the key to all
-philosophy as such at present, attention is specially invited to this
-chapter.”
-
-Wij aanvaarden die uitnodiging, al kunnen of willen wij hier niet in
-biezonderheden zijn drieledige, drieledig-mislukte pogingen volgen en
-uitpluizen, „to criticise Kant” en daartoe „fully to consider” (vgk. p.
-144):
-
-1: Kant’s „doctrine of the categories”. Hieromtrent verraadt Stirling
-zijn Kant-inzicht niet minder, positief, door zijn ongeschokt
-empirisme, als, negatief, door zijn merkwaardig soort Kant-afwijzing.
-In § 22 toch lezen wij (p. 169 s.): „Now we assert at once here: We
-have not an understanding that, as Kant supposes, thinks, in à priori
-pigeon-holes of its own, the connections of things. Such pigeon-holes,
-under the name of the categories, Kant would fain believe to exist in
-each of us; but such physiological endowment of the brain is but a
-crude invention [volkomen juist, but a crude invention.... maar niet
-van Kant, heer Stirling!], let it be worked out with what fond faith,
-with what interminable pains of ingenuity, it may. Physiological
-pigeon-holes of such a quality, no man has any [dit kon Kant’s antwoord
-zijn, al zou de reden bij Kant een ietwat andere wezen, dan die hier
-Stirling gaat geven!]. For as to what they are, the categories: they
-are but so many, generalisations from experience [denk slechts aan
-negatie en noodwendigheid!]; they are but so many common
-notions—generalised notions.” En wat verderop, over de quantiteit in
-het axioma van de rechte lijn: „Have I really passed the line through
-any pigeon-hole of my brain whatever, in order to make it, as it were,
-fire-proof, objectively valid?” en (p. 171): „But so, we can ask of
-Quality as we asked of Quantity: in what pigeon-hole of my brain, then,
-does Reality lie, or Negation lie, or Limitation lie?”.... „in short,
-there is not one of these twelve categories of Kant that does not lie
-in experience and may not be perfectly well generalised, necessity [!]
-and all, from experience. The innocence of Kant here is quite touching
-at times....” The innocence.... of Kant?!
-
-2: Kant’s „doctrine of objects” (§ 20 vv.). Wat Stirling daarvan maakt,
-zijn hegeliaans begrip van de phaenomena en van het Ding an sich—dit
-kritieke punt voor ieder Hegeling (sinds Hegel zelf!), die qua
-objekt-realist, evenzeer de Dinge an sich loochent als de objekten voor
-Dinge an sich laat fungeren, dus beiderlei „Ungereimtheit” (zie het
-slot van mijn Hoofdstuk IV, p. 92) heeft te torsen—daarop moet ik hier
-het volle licht laten vallen, terwijl wij omtrent zijn behandeling van
-
-3: Kant’s „doctrine of experience”, o.a. in § 24 en § 25 kunnen
-volstaan met het signaleren van de verwarring (zo op p. 196) van Kant’s
-objectieve „Erfahrung” met individuele ondervinding, waaromtrent de
-lezer zich o. m. mijn noot bij bl. 4 en bij bl. 19 moge herinneren.
-[170]
-
-Tans volge dus Stirling’s begrip van Kant’s „Erscheinung” en „Ding an
-sich” en beider verhouding. Ik wil u speciaal § 20, getiteld:
-„Philosophy Strange at Times” en § 21 „Time and Space” laten zien en
-proeven.
-
-Een voorspel, dat § 14 („Kant on Hume”) levert, hoort er nog even bij.
-Wij hebben in de loop van ons vertoog meermalen naar behoren gehekeld
-het realisties aperçu, dat beweging laat „waargenomen worden als”,
-„verschijnen als” kleur, geluid enz., dat deze laatste houdt voor
-verschijningswijze van (hersen)beweging. Het is dus niet zonder enige
-verbazing, dat we zien, hoe Stirling dit soort „apparition” houdt voor
-Kant’s „Erscheinung”, dus een Hobbes zalft tot Kant-antecipator! Aldus:
-„The date of Hobbes’s dedication in his Tripos is ‚May 9, 1640’. From
-p. 5 there we extract this: ‚Image or colour is but an apparition unto
-us of the motion which the object worketh in the brain. As in vision,
-so also in conceptions that arise from the other senses, the subject of
-their inherence is not the object [zoals voor Kant en de kritiek, voor
-wie de roodheid eigenschap is en blijft van het objekt, de roos, niet
-van hersenen of waarnemer], but the sentient.’ That is sixty-nine years
-before Berkeley, and more than twice as many before Kant, and it is not
-a doctrine peculiar to them [integendeel! peculiar to realists!]. We
-still have it, or something like it [juist], in such sensationists as
-Mill, Bain, Lewes, to leave out all reference [precies!] to idealism,
-ancient or modern.” In diezelfde verblinding gaat dan § 19, p. 157
-aldus door: „That we know not things, but only the impressions of
-things—what he [Kant] calls Erscheinungen, which we may translate
-Appearances, reminding that we saw Hobbes name them [!]
-‚Apparitions’,—this shall be the bed-rock on which his whole
-stratification shall rest.”
-
-Wie aldus Kant materie-realisties verhobbest en dan, als Stirling in §
-20 en overal, het Phaenomenon als „schijn” beschouwt, een „mere
-seeming” en dus waant, dat een „grondige” behandeling, een „inwendig”,
-„in’s Innere der Natur” doordringend onderzoek ons het „werkelike”
-Ding-an-sich wel zou leren kennen, als het bestond, als het „in” of
-„achter” of wie weet „waar ergens in de buurt” van het natuurding
-verscholen stak, zodat dus het natuuronderzoek zelf bewijst,.... dat de
-zichtbare, tastbare dingen-zelf.... geen spooksels of schimmen van
-onzichtbare Dingen-zelf, maar.... de dingen-zelf zijn (à la Haeckel’s
-of Engels’ of Plechanow’s scheikundige weerlegging van Kant’s
-Ding-an-sich!) en dat er dus geen onzichtbaar Ding-an-sich bestaat....
-zo iemand kan wel een baanbrekend exegeet van Hegel zijn, ja zelfs voor
-een Hegeliaan „der Nestor gesunder Philosophie im vereinigten
-Königreiche” (Prof. Bolland in „Alte Vernunft und neuer Verstand”, p.
-27)—van Kant en kritiese wijsbegeerte heeft hij zelfs het abc niet
-begrepen.
-
-Laat ik u tans enige pagina’s van Stirling zelf aanbieden ten bewijze.
-Ik stel mij daarbij voor, dat ik mijn lezer, die het tot hiertoe met
-mij heeft volgehouden, enige voldoening, een soort eigen oogst,
-verschaf, wanneer hij bemerkt, hoe hij nu heel deze, toch in z’n soort
-superieure, misvatting doorziet en te boven is, zodat ik slechts zijn
-aandacht hoef te vragen en zelf geen of weinig commentaar meer te
-geven.
-
-Met de volgende overgang tot § 20 eindigt § 19: „That constitutes the
-whole of Kant’s doctrine so far: That we have no knowledge, namely, but
-what regards experience; and that we have no knowledge of any objects
-in experience, but what are mere appearances, apparitions,
-Erscheinungen, of sense. That, however, relatively determines all; for
-that, in Kant’s regard, is his πρωτον ψεῦδος. Things are not in any
-respect the ghosts which Kant would make of them.”
-
-Nu komt § 20: „Philosophy Strange at Times”:
-
-„There have been so many strange things from time to time said in what
-is called philosophy, that the public, possibly, is not always so much
-in fault when it is heard to mutter that so-called great philosophers
-are to common folk, now and then, also great fools. And, certainly, the
-idea of making all these common things we see, touch, and handle, to be
-only ghosts of certain invisible other things within them, or under
-them, or Heaven knows where else in their neighbourhood, is about the
-most foolish of all ideas which have been ever, at any time, anywhere,
-or by anybody, broached. [Voorwaar!] That shoe on your foot, or that
-hat on your head, is not the real shoe on your foot or the real hat on
-your head; the latter is but the ghost of the true hat, as the former
-is but the ghost of the true shoe. Of either hat or shoe we know the
-ghost only: what the true hat may be, or what the true shoe may be, we
-know not. We know this only: That it is the culmination and perfection
-of knowledge itself to know only what we know not at all. What is the
-Thing-in-Itself of that boy’s marble, or of this pebble I pick up?
-
-„What can be the Thing-in-Itself of this mere seeming that drops from
-my pen into this blot on the paper? Nay, of the paper itself, what can
-be the thing-in-itself? The lint has been sown, and grown, and pulled,
-and steeped, and skutched, and hackled, and spun, and woven, and
-bleached, and calendered, and boiled, and starched, and blued, and
-beetled, and lapped, and pressed, and made a shirt of, and worn by a
-man into a rag, and ground into pulp, and sieved, and actually
-converted into this bit of paper which we now touch,—and yet, for all
-that, the thing-in-itself, stubborn through all these processes and a
-thousand more, has never once, even for a moment, allowed itself to
-come to the surface, but, in very truth, has always instead only given
-its ghost up,—its Erscheinung,—its apparition!”
-
-Op deze wijze draaft de tekst door, tot we de conclusie krijgen: „All
-that is very sorry stuff, poor skimble-skamble stuff, all that that
-poses and proses about the impossibility of knowing what substance is
-[171]. Of course, even as used, substance has a meaning, and, of
-course, even as used, thing-in-itself has a meaning; but the true
-meaning of either the one or the other that is common to the whole of
-us as ordinary human beings, it would seem impossible for us as
-philosophers at all to recognise! Now, why should we feign, and figure,
-and invent all this difficulty? The simple truth [simpel wel, waarheid
-neen] of the matter is this, that there are subjects and that there are
-objects....” Halt een ogenblikje! Om te letten op dit gewoon-dogmatiese
-tweetal: subject en objekt—en de kennis niets dan de verhouding tussen
-die twee! Zo bij elk materie-realist, terwijl krities als konkrete
-werkelikheid niet subjekt en objekt, maar subjekt en het
-transobjektieve tegenover elkaar staan en uit de causale verhouding van
-die twee pas de gewaarwording, waarneming, kennis ontstaat, die de
-objekten niet afbeeldt, maar stelt, produceert, mogelik maakt, in
-plaats van omgekeerd de objekten de waarneming. Reeds dus wie de
-kennisleer opvat als de vraag naar de verhouding tussen subjekt en
-objekt toont zich.... objekt-realist, alias dogmaticus! Aldus niet
-alleen heel de Hegelarij (ook o.a. de „Neohegeliaan” Prof. Dr. Jos.
-Kohler, het geleerdste aller filosofiese zwets-genieën (56) in zijn
-„ungeheuerliche” Rechtsphilosophie) maar ook b.v. nog de Berlijnse
-Prof. G. Simmel [172], terecht een „Meister denkerischer Verfeinerung”
-genoemd, al filosofeert hij meer dan hij filosoof is. Maar keren we
-terug tot onze Stirling. Hij zeide dus: „The simple truth of the matter
-is this, that there are subjects and that there are objects, and that
-subjects as subjects know and must know objects, and that objects as
-objects are known and must be known by subjects. These things that we
-see, and touch, and handle are really, and in very truth, the things in
-themselves, and the only things in themselves, that we can ever see, or
-touch, or handle, that we need ever see, or touch, or handle, that we
-shall ever see, or touch, or handle. [Eensdeels allemanswijsheid: de
-waarneembare dingen zijn de énige waarneembare dingen; anderdeels
-allemansonwijsheid: objekten zijn Dinge-an-sich]. In one word, these
-things are the things in themselves; and so much are they the things in
-themselves, that they do act on each other, and do substantially act on
-each other. They are not appearances; they are things. Were things
-really only Erscheinungen, only appearances, only, as said, butterflies
-on my white sheet within, they would indeed be irrespective the one of
-the other; and any action that might be simulated between them would be
-only an action at second hand [uitnemend beeld voor de phaenomenale
-causaliteit, de „pseudo-causaliteit”!], only an action of the subject
-[mis; of juist.... in de etymologiese zin: van het substratum!], and so
-only an action borrowed.” enz. Maar kom, § 20 van Stirling heeft ons al
-wel voldoende overtuigd van zijn „Philosophy Strange at Times”.... laat
-ons „Time and Space”, die ons resten, nog aan de dusnamige § 21
-afstaan:
-
-„As Kant rules, Time and Space are from our birth general mental forms
-of body [?!], general à priori forms of the à posteriori, within us.
-And his arguments in proof are excellent—so much so that it would be
-difficult to match them, as arguments, anywhere else.
-
-„As we saw then of things that they are mere appearances, so we are to
-understand now of Time and Space that they are but appearances also
-[men herinnere zich mijn Hoofdstuk III, § 2]. Will anybody in this
-world believe that [neen, vermoedelik], unless some German philosophers
-and a few Hindoos? However it was to Kant or may be to these, it is
-certain, quite as much to all true [„gesund” zegt Prof. Bolland]
-philosophy as to common sense, that Time and Space are actual entities
-[meer dan een eeuw na Kant tijd en ruimte nog actual entities!]
-without, even as the coat on my back or the shoes on my feet are; and
-that, were the race to vanish from the earth, an actual space and an
-actual time would remain behind, even as these articles of my attire,
-were I dead to-morrow, would have other people to dispose of them. Kant
-has an utter horror of Hirngespinnste—meaning what shall happen to
-every man who will think in independence of the Critical machinery; but
-were there ever more genuine Hirngespinnste (brain-weavings) than that
-spectral [!] space and that spectral time in the head [!] of Kant
-himself?” Daarmee is § 21 uit.
-
-Waarlik, dat geven we Stirling gaarne gewonnen, die Tijd en Ruimte, als
-Hobbiaanse appearances, als hersenschimmen spokend in Kant’s hoofd, ze
-zijn niet minder „but a crude invention” dan de kategorieën als
-„physiological endowment of the brain”!
-
-Van Stirling mogen wij echter geen afscheid nemen, eer wij het beeld
-hebben gezien, dat voor zijn deels weer individualiserende, deels
-immers transcenderende misvatting der natuurimmanentie Kant’s idealisme
-symboliseert: de molen van § 25: „Kant’s Theory again—the Mill”:
-
-„The matter, the substance of the things in this universe [!] is, in
-series, (1) but so much inward Sensation in my [!] own subject; (2)
-Categories that throw these sensations of my own out into Time and
-Space—categories, too, that are as ideal spiders in pigeon-holes of my
-own, ideal also and private [!]; lastly, (3) Time and Space, themselves
-as much my own, and as much mere subjectivities within as the
-sensations, and the categories, and the pigeon-holes, and my very
-subject itself. Nay, God himself is relegated to a pigeon-hole not a
-bit bigger [schande!] than the others! In short, how is this to be
-imaged but by—say, a little wooden mill, dipped into a stream that sets
-its wheels agoing, the motion of which wheels of its own it is that
-seems, but only seems, to throw up around it this vast universe; and
-all the time the stream, which alone moves it, is unseen, unknown, and
-no more than—philosophically—at the best dreamed of!”
-
-Was ooit—om op mijn manier ook eens hegeliaans te spreken—vergelijking
-erger verongelijking?
-
-De Conclusion van deze Hegeliaan (Chapter XV) komt neer op „No return
-to Kant” .... voorbeeldig gegrond als volgt (p. 422/3):
-
-„Can we return to this, for example, that any ordinary thing—a shoe—has
-an extraordinary unseen double of itself in a—Thing-in-Itself? Or that
-the time that the one-o’clock gun fires in, and the space André’s
-balloon mounts in, are, neither the one nor the other of them, there
-where we think they are, outside of us, but both, on the contrary,
-inside? Or that cause, with each of its other fellow-categories, is
-not, by any means, a something on his own account without, but, really,
-a simple secretion of the cells or pigeon-holes of our own brains? Or
-that the I—whatever I may possibly think the I I am—I am not at all
-that I—hardly even an i—only the dot on it?”
-
-M.a.w.: al is voor een Hegeliaan „The Secret of Hegel”, dialekties,
-geworden tot een niet-geheim, het geheim van Kant blijft voor hem,
-logies, wat het was—een geheim.
-
-En erger, ergerliker Kant-verhegeling, dan al wat ik u van Stirling tot
-hiertoe liet zien, heeft tans te volgen:
-
-„I have talked of the world elsewhere as having been ‚befooled’ by the
-system of Kant, and have asked, ‚Where, according to this system, is
-there a single truth in the whole huge universe?’ I am still of the
-same mind as to what in that reference is concerned.... Kant’s world is
-but a soap-bubble a between an x and a y.—Nevertheless, I say, too,
-that the whole of philosophy that deserves the name since Kant is so
-absolutely due to Kant that it can properly and comprehensively receive
-no other name than his. Fichte has worked, Schelling has worked, Hegel
-has worked—each of them has worked, no one of them has worked but—in
-the quarry of Kant. There is no product in Fichte, there is no product
-in Schelling, there is no product in Hegel, that is not to be
-named—Kantian. Fichte’s philosophy, Schelling’s philosophy, Hegel’s
-philosophy—each of these, in accurate and precise name, is Kantian
-philosophy. And with Kant and these we have in modern times all—all
-that is capital;—gratefully counting in, as well, an introductory few,
-and leaving prattle individually to the irresponsible rest.” (o. c. p.
-39/40).
-
-Hoeveel smadeliker is voor Kant deze Hegeliaanse lof, dan alle
-Hegeliaanse blaam! Maar, gelukkig, precies even onverdiend! Hoe
-„Kantiaans” een Hegeling zich ook noemen en wanen moge, Kant kan alle
-schuld, alle verantwoordelikheid voor zulk een „Kantiaan” afwijzen met
-een
-
- „Du gleichst dem Geist, den du begreifst,
- Nicht mir!”
-
-
-
-
-
-
-
-
-HOOFDSTUK VI.
-
-RESULTATEN. DE VERHOUDING VAN GEEST EN NATUUR, LICHAAM EN ZIEL.
-
-
-1. ZEG MIJ HOE GIJ WAARNEEMT EN IK ZAL U ZEGGEN WIE GIJ ZIJT. DOGMATIES
-REALISME VAN PRAGMATISMEN EN „IDEALISMEN”.
-
-Niet aan een terugblik over ’t afgelegde pad zal dit slothoofdstuk
-gewijd zijn. Wie onze weg wil overzien, ook eer hij hem gaat, zij
-verwezen naar Voorrede, Inleiding en Inhoudsopgaaf. Wij willen nu
-genieten van het nieuw-gewonnen uitzicht, met krities oog een weinig om
-ons heen kijken op landschappen, heuvels en torens in ’t rond.
-
-Wij zijn dus het materie-realisme kenniskrities te boven, weten en
-begrijpen, in welke zin en op welke gronden de werkelikheid van de
-stof, de natuur, moet worden geloochend. De wortel van het
-materie-realisme bleek ons de dogmatiese, verdubbelende,
-waarnemingsleer, die de natuurdingen of objekten door prikkels via
-zintuigen en hersenen tot oorzaken onzer gewaarwordingen maakt. Dat
-dogmatisme, gemeen aan anti-theologies materialisme en
-anti-materialisties dualisme van volks- en kerk-metaphysica hebben wij
-uitgeroeid, de objekt-immanentie, dus ook Berkeley’s immaterialisme,
-bereikt, en Berkeley zelf, wiens „idealisme” sinds Kant door heel het
-koor van veilig zich voelende napraters zonder begrip voor „dogmaties”
-is uitgemaakt, de hem toekomende ere teruggegeven. Daar wij ons echter
-van meet af georiënteerd hebben aan de kritiese grondvraag der
-kennisleer konden wij, dank zij Kant, ons natuur-phaenomenalisme
-bevestigen, zuiveren, verdiepen door het ruimte-idealisme. Zo is de weg
-gebaand tot zuiver krities Immaterialisme, dat als zodanig, negatief,
-dualisme en materialisme waarlik te boven is en positief zijn voorlopig
-waarschijnlikste wijl best gefundeerde verwezenliking vindt in een
-monisties Psychisme. Dit zuiver Psychisme—een naam m.i. verre te
-verkiezen boven „psychies [173] monisme” als klare tegenstelling tot
-zijn antipode, het Materialisme, zowèl als tot het Dualisme—kan door
-geen realist, hij zij materialist (die als zodanig kleur bekenne, zich
-niet langer achter het pseudonym „monist” verschuile!) of dualist, door
-geen waarnemingsdogmaticus worden bereikt [174]. Pas achter de berg van
-het waarnemingsdogmatisme begint het pad naar het Psychisme.—Zo is de
-waarnemingsleer een sjibboleth van elke wijsbegeerte. Want
-waarnemingsleer is begin en beginsel van kennisleer, kennisleer
-grondslag en richtsnoer van zijnsleer en waardeleer, dus van
-wijsbegeerte in haar geheel.—Daarom opent de „transcendentale
-Aesthetik” de „Kritik der reinen Vernunft”, daarom werd handhaving,
-verdediging en toelichting van Kant’s waarnemingsleer zulk een
-integrerend deel van mijn kritiese taak. Geef mij uw waarnemingsleer,
-en ik zal u zeggen, wie gij in philosophicis zijt, trots al wat ge
-wenst of schijnt, denkt of zegt te zijn. Zeg mij, hoe ge uw
-eenvoudigste gewaarwording krijgt, hoe gij het lezen van één regeltje
-druks verklaart en begrijpt en ik ken uw plaats in zake dat centrale
-wijsbegeerte-probleem, de verhouding van lichaam en geest, ik weet in
-hoeverre gij dogmaticus of criticus zijt ten aanzien van ruimte en
-materie, van meetkunde en natuurwetenschap, in hoeverre Kant en
-kennisleer tot u en gij tot deze zijt doorgedrongen, voor welke
-moeilikheden gij staat, bewust of onbewust, en welke gij te boven zijt.
-
-Zulk een toetssteen is ons tans één enkele regel [175], soms één enkel
-beeld [176] in zake waarneming!
-
-Daar hebt ge b.v. Bergson. In zijn „Essai sur les Données immédiates de
-la Conscience” lezen wij op bl. 99: „De même que la durée fuyante de
-notre moi se fixe par sa projection dans l’espace homogène, ainsi nos
-impressions sans cesse changeantes, s’enroulant autour de l’objet
-extérieur [de huizen van een stad zijn hier bedoeld] qui en est cause,
-en adoptent les contours précis et l’immobilité.”—Zijn ze niet heerlik,
-die enfants terribles van zulk soort tussenzinnetjes midden in die
-diepzinnige grotemensendeftigheden? Zo gewaagde reeds bl. 65 van
-„sensations dont la cause est évidemment située dans l’espace”—non,
-évidemment!
-
-En nu 3 zinnen waarnemingsleer uit zijn „Matière et Mémoire”:
-
-1: „Les ébranlements des centres.... sont donc moins [niet zozeer!] la
-cause réelle de la sensation que la marque de sa puissance et la
-condition de son efficacité.”
-
-Juist dit „moins” is karakteristiek voor Bergson’s denktrant, voor zijn
-exaktheid, dat kenmerk van intellektuele reinheid. In gelijke geest
-toch durft hij „établir positivement que le processus cérébral ne
-répond qu’à une très faible partie de la mémoire, qu’il en est l’effet
-plus encore que la cause”.... etc.
-
-2: „Il [l’état cérébral] n’en [de la perception] est ni la cause ni
-l’effet, ni, en aucun sens, le duplicat; il la continue simplement, la
-perception étant notre [?] [177] action virtuelle et l’état cérébral
-notre action commencée.” (p. 260).
-
-3: Slotzin en slotsom van zijn boek: „L’esprit emprunte à la matière
-les perceptions d’où il tire sa nourriture, et les lui rend sous forme
-de mouvement, où il a imprimé sa liberté.”
-
-Voor ons heeft daarmee Bergson vrijwel afgedaan. Wij weten nu, dat zijn
-„Matière et Mémoire” reeds honderd jaren vóór z’n verschijnen verouderd
-en weerlegd was, dat deze grote franse mode-wijsgeer [178] een
-materie-realist is zonder kennis-kritiek en, om op zijn manier te
-spreken, minder een materialist dan wel een dualist. Zijn juiste
-qualificatie zou zijn, daar hij à la Ziehen’s „Empfindung” „image” voor
-stof èn voor gewaarwording gebruikt, op analoge wijze
-gewaarwordingsinhoud tot gewaarwordings eigenschap (ruimtelikheid b.v.)
-verhaspelt en à la Mach gewaagt van „le tableau [sc. d’images!] dans
-son ensemble, c’est-à-dire l’univers”—een imaginair-materialisties
-dualist, met een „corps” dat „éprouve des sensations” en een „mémoire
-du corps” welks „existence” voor een deel „jouée” is en voor een deel
-„rêvée”! Geheel mijn indruk. Want van dat „corps” is voor hem de
-„fonction essentielle de limiter, en vue de l’action, la vie de
-l’esprit”! „Le rôle du corps n’est pas d’emmagasiner les souvenirs [dat
-zou materialisme zijn, foei], mais simplement [ziet hoe simpel] de
-choisir, pour l’amener à la conscience distincte par l’efficacité qu’il
-lui confère, le souvenir utile”.... Zo verschillen lichaam en geest,
-corps et esprit, voor hem „niet ruimtelik maar tijdelik”, of liever,
-daar voor hem het tijdelik-geestelike „gradueel overgaat” in het
-ruimtelik-stoffelike, „niet zozeer” ruimtelik „als wel” tijdelik: „A
-une distinction spatiale nous substituons une distinction temporelle”
-met een.... „passage graduel des souvenirs aux mouvements”, gelijk de
-ware qualitatieve tijd, welks delen niet „juxtaposés” zijn, maar „se
-pénètrent” en het „innerlik” leven met z’n „durée réelle et concrète,
-hétérogène,—la durée vivante”.... door telling, quantificering,
-wetenschappelike materialisering „pour ainsi dire”.... ruimtelik wordt:
-
-„Il y a un espace réel, sans durée”....
-
-„Il y a une durée réelle, dont les moments hétérogènes se pénètrent....
-le trait d’union entre ces deux termes, espace et durée, est la
-simultanéité, qu’on pourrait définir l’intersection du temps avec
-l’espace.”!
-
-Men begrijpt, dat deze eigen wijsheid aangaande tijd en ruimte van
-Kant’s tijd- en ruimte-kritiek niets moet hebben: „On aboutit à
-déclarer matière et esprit également inconnaissables”! Dat soort
-matière, dat soort esprit voor Kant onkenbaar! Neen, onkenbaar is Kant
-voor Bergson’s geest, die zijn begrip van de kantiaanse „mogelikheid”
-toont, door, diep-quasi-krities, de hersenbewegingen (zelf dus mogelike
-waarnemingsinhoud) te noemen: „ma perception possible de certains
-mouvements cérébraux”, op dezelfde pagina (M. et M. p. 253), waar hij
-„l’idéalisme kantien” wil laten spreken door de overgang van
-gewaarwording naar natuurding, objekt, te noemen: „le passage de la
-sensibilité à l’entendement”! Voor Kant’s idealisme physica contra
-sensibilité! Op pag. 256 wordt dan dat „possible” van Kant’s „mogelike
-ervaring” (waarvan zin noch subjekt voor ons tans meer toelichting
-behoeft) als volgt misduid: „tous les états de conscience....
-possibles” zou nog maar een klein deel zijn van „la réalité matérielle,
-parce que les images [wiens images?] débordent la perception de toutes
-parts”! Zo zijn dan eens weer (p. 257) het Kantiaanse „phénomène” en
-„chose” voor Bergson.... gewaarwording en natuurding. Hij moest eens
-weten, dat juist zijn „chose” voor l’idéalisme kantien.... het
-phénomène is! En als B. in zijn „Essai” (p. 72) van „l’intuition ou
-plutôt.... la conception d’un milieu vide homogène” beweert: „cet acte
-sui generis ressemble assez à ce que Kant appelait une forme a priori
-de la sensibilité”—dan komt het mij voor, dat hij zelf ressemble assez
-à zeker ook ver buiten Frankrijk beroemd geworden kikkertje.
-
-Maar ik zou daar bijna weer polemies worden! En zijn dan niet zijn
-perception en mémoire „pures”, zijn „phénomène d’endosmose”, zijn
-„en-soi” wanneer hij leraart: „la lumière rouge.... accomplit....
-correspond, en-soi, à.... des vibrations” even wijsgerig als geleerd?
-En imponeert mij niet die kracht en stof, gematerialiseerde kracht en
-geïdealiseerde stof van deze ziener: „Nous voyons la force se
-matérialiser, l’atome s’idéaliser”? Of die vrijheidsleer, die wel niet
-zo zuiver historiseert als Rickert of zo principieel subjectiveert als
-Münsterberg of zo empiries psychologiseert als Wundt, maar toch met
-haar origineel uitgewerkte tegenstelling:
-ruimte—homogeenheid—wettelikheid—praktiese, mechaniserende,
-veruiterlikende wetenschap enerzijds en
-tijd—heterogeenheid—uniekheid—instinkt en intuïtie—„l’évolution
-créatrice” anderzijds, met haar waarschuwing tegen „ces apparences
-trompeuses” van gedetermineerdheid, waaronder „une psychologie plus
-attentive nous révèle parfois des effets qui précèdent leurs causes”,
-met haar tot de slotzin toe volhardend verzet tegen verwarring: „on
-confond succession et simultanéité, durée et étendue, qualité et
-quantité” en met haar originele vraagstelling: „le temps est-il de
-l’espace?” of ook „le temps peut-il se représenter adéquatement par de
-l’espace?” en het nog origineler antwoord: „oui, s’il s’agit du temps
-écoulé; non, si vous parlez du temps qui s’écoule. Or l’acte libre se
-produit dans le temps qui s’écoule et non pas dans le temps écoulé.”?
-En is het niet eigenlik een wreed vermaak, ja heiligschennis of op z’n
-zachtst Droogstoppelarij, om daar Bergson’s nieuwe fraaie franse
-teder-intuïtief-realisties-pragmatisties-idealisties-glanzende
-zeepbellen, die zo hoog en ver vliegen, dat ze zelfs in het land der
-dichters en denkers al en vogue komen (maar ook die denkers hebben wel
-eens te veel gedicht.... en die dichters te veel gedacht) zo maar met
-nuchtere kritiese vingers aan te raken en uitéén te doen spatten?
-
-Neen.
-
-Mais revenons à nos moutons:
-
-De dogmatiese waarnemingsleer, prius en posterius van materie-realisme,
-leidt bij voldoende doordenken onvermijdelik tot skeptiese bedenkingen,
-tot relativismen en subjectivismen, die op miskenning der objectieve,
-evenmin transcendente als individuele, waarheid berusten en wier
-moderne biologiserende uiting het pragmatisme vormt. Let maar op hun
-waarnemingsleer—en ge zult bij al die pragmatisten van diverse
-pluimage, bij Poincaré als bij Bergson, bij James c.s., bij Simmel en
-Jerusalem en Ostwald het materie-realisme ontdekken. Bij voorbeeld:
-
-Poincaré: „La Valeur de la Science” gewaagt telkens ten aanzien der
-sensations van l’objet qui les cause en bedoelt daarmee het natuurding;
-zo p. 129: „des mouvements qui permettraient d’atteindre l’objet qui
-les cause”, insgelijks p. 263 en p. 270.—Zo dringt dan ook Poincaré’s
-meetkunde-logica niet door tot die onbewuste maar subjectief-formele
-bron der synthesis a priori, die wij in Kant’s „vorm” hebben leren
-kennen en die wel ter dege de „règle générale”, de „règle rigoureuse”
-stelt in de plaats van Poincaré’s pragmatisties surrogaat der „raisons
-de commodité et de simplicité” en de werkelike bron der axioma’s
-tegenover P.’s pragmatistiese verklaring (p. 58): „toutes ces règles,
-toutes ces définitions ne sont que le fruit d’un opportunisme
-inconscient.” Trouwens, Poincaré’s pragmatisme is van hoog
-intellectualisties gehalte. Mooi zegt hij op p. 166: „je ne dis pas: la
-Science est utile parce qu’elle nous apprend à construire des machines;
-je dis: les machines sont utiles, parce qu’en travaillant pour nous
-elles nous laisseront un jour plus de temps pour faire de la science.”
-en van de wetenschap zelf (p. 217): „elle sera intellectualiste ou elle
-ne sera pas” of op p. 275: „Ce n’est que par la Science et par l’Art
-que valent les civilisations” [179]—ja, ook bij hem schijnt even het
-dieper besef op te doemen, dat eigenlik heel die commodité op....
-waarheid berust en niet omgekeerd! Immers (ook in andere zin
-transpragmatisties, zie mijn noot 2 bij bl. 13) verklaart hij op bl.
-271 aangaande de wetenschap: „Mais il est vrai qu’elle est commode, il
-est vrai qu’elle l’est non seulement pour moi, mais pour tous les
-hommes, il est vrai qu’elle restera commode pour nos descendents; il
-est vrai enfin que cela ne peut pas être par hasard.” Het is waar, voeg
-ik er bij, geen toeval is het, waarop dat exakt voorspelbaar
-onveranderlik nut, die ware waarde der wetenschap berust, het is haar
-waarheid!
-
-Georg Simmel: In zijn nòg meer zwaarlijvige dan zwaargeestelike
-„Philosophie des Geldes” zien wij in ’t duidelikst en kortst bestek die
-gang: realisme wegens dogmatiese waarnemingsleer—relativisme—pragmatisme
-vóór ons, hoe krities en kantiaans Simmel zich ook pleegt voor te doen,
-zodat men weinig vat op hem heeft.—Op p. 9 dan lezen wij aangaande de
-„Sinneseindrücke”: „Wahrend diese aber, wenn auch in weiterem Sinne als
-subjectiv zu bezeichnen, doch auf Rechnung des Objekts selbst
-geschrieben werden—indem einerseits gewisse Bewegungen des Objekts
-selbst sie hervorrufen, und sie andrerseits auf dieses als seine
-Eigenschaften projiziert werden”—meer hebben we hier niet nodig [180].—
-Op p. 64/5 wordt dan betoogd, hoe insekten, arenden en wij mensen er
-allen onderling verschillende „Weltbilder” op na houden, „woraus
-unmittelbar zu schliessen ist, dass keines derselben den
-ausserpsychischen Weltinhalt in seiner an sich seienden Objectivität
-nachzeichnet”.... maar zie, een „höchst auffallende Thatsache”.... op
-grond van „ware” voorstellingen handelt elke soort tot z’n behoud, op
-grond van verkeerde, „‚falsche’”, tot z’n schade, als bestond er
-„Kenntnis jener objektiven Verhältnisse, wie sie an sich wären”.... en
-toch.... is er geen „mechanische [maar een niet-mechaniese?]
-Abspiegelung”, geen „sich mit der absoluten [?] Objectivität
-decken”....! Ra ra hoe kan dat? Men vat het reeds—„waar” betekent
-biologies nuttig en „falsch” schadelik!
-
-Aan Kant ook gij, Prof. Simmel! U ontgaat met uw realisme eenvoudig
-weer het verschil tussen de kritiese waarheid van het al of niet juist
-objectiveren (= al of niet juist oordelen over mogelike ervaring) en uw
-dogmaties begrip „waarheid” (= „overeenstemming” van waarnemingsinhoud
-en An-sich, „Kenntnis” van het transcendente als zodanig). Voilà tout!
-
-Zo ontwikkelt zich (p. 68) Simmel’s „Relativismus in Hinsicht der
-Erkenntnisprinzipien” veridealiseerd met Kant’s befaamde tegenstelling
-konstitutief-regulatief („als ob”!) aldus: „dass die Konstitutiven, das
-Wesen der Dinge ein-für-allemal ausdrückenden [!]. Grundsätze [z.B.?]
-in regulative übergehen, die nur Augenpunkte für das fortschreitende
-Erkennen sind.” „An die Stelle der Behauptung: so und so verhalten sich
-die Dinge—hat in Hinsicht der äussersten und allgemeinsten Ansichten
-vielmehr die zu treten: unser Erkennen hat so zu verfahren als ob sich
-die Dinge so und so verhielten.”—Dit heet dan (p. 69) „die Verwandlung
-der Dogmatik in Heuristik”.... en dezelve „gestattet.... offenbar eine
-gleichzeitige Gültigkeit entgegengesetzter Prinzipien.”
-
-Gelukkig zijn we hier nog niet zo ver gekomen als dat jongste
-realisties-pragmatistiese, quasi-idealistiese, zich zelf voor
-„idealistischer Positivismus” of zo men wil „positivistischer
-Idealismus” uitgevende ontaardingsprodukt van het Kantisme (meer
-speciaal van Kant’s Ideeën-leer), dat nu pas onder de auspiciën van
-niemand minder dan Vaihinger als „Die Philosophie des Als Ob” („System
-der theoretischen, praktischen und religiösen Fiktionen der Menschheit
-auf Grund eines idealistischen Positivismus”) in plaats van de oude,
-kritiese, vraag deze nieuwe, kritieke, vraag aan de orde wil stellen:
-„Wie kommt es, dass wir mit bewusstfalschen Vorstellungen doch
-Richtiges erreichen?”
-
-Zó ver heeft tot dusverre geen pragmatisme het gebracht, om een met de
-pragmatiese strijdige theoretiese waarheid te erkennen.... en opzettelik
-te verloochenen—in bewust zelfbedrog, wijl men de leugen niet missen
-kan, niet missen wil! Derhalve lijkt het mij een, ditmaal onbewust,
-zelfbedrog en voor de verschillende met name genoemde „Hauptströmungen
-der Philosophie der Gegenwart” (Voluntarisme, biologiese Kennisleer,
-Nietzsche c.s., Pragmatisme, natuurwetenschappelike Kenniskritiek enz.)
-een onverdiende smaad, dat deze „Philosophie des Als-Ob” hun „als
-Konzentrationspunkt dienen” kan door haar gewaande Erkenntnis, „dass
-ein gemeinsames Band die Differentiale der Mathematik, die Atome der
-Naturwissenschaft, die Ideen der Philosophie und sogar die Dogmen der
-Religion umschlingt—die Einsicht in die Notwendigkeit bewusster
-Fiktionen als unentbehrlicher Grundlagen unseres wissenschaftlichen
-Forschens, unseres ästhetischen Geniessens, unseres praktischen
-Handelns.” Twee voorbeelden lichten van meet af toe, waarop de
-vraagstelling steunt en doelt: 1o. de atomen en 2o. de vrije wil,
-voorbeelden zo ongelukkig mis als de vraagstelling zelf:
-
-Ad 1um: „Wir operieren mit ‚Atomen’, obgleich wir wissen, dass unser
-Atombegriff willkürlich und falsch ist, und, was eben das Merkwürdigste
-ist, wir operieren glücklich und erfolgreich mit diesem falschen
-Begriffe: wir kämen ohne ihn nicht so gut, ja überhaupt nicht zum
-Ziele.”
-
-Het is mij als immaterialist een waar ironies genoegen, het voor onze
-goede, veelbelasterde atomen op te nemen en er nadrukkelik op te
-wijzen, dat en waarom ons natuurkundig juist atoombegrip noch
-willekeurig is noch foutief, immers het bestaan der atomen, zover zij
-kunnen bestaan, evenzeer van individuele willekeur onafhankelik als van
-onwaarheid gespeend is. Uit het antwoord, zo-even omtrent de kritiese
-waarheid aan Prof. Simmel gegeven, blijkt reeds waar de schoen wringt.
-Atomen behoren al of niet tot het rijk van „mogelike ervaring”, van
-„phaenomena”—oordelen daaromtrent zijn al of niet juist, i.c. al of
-niet waar [181]. Atomen zijn dus in elk geval even „denkbeeldig” als
-alle andere natuurdingen, boeken en bergen of wat ook, hebben met deze
-het ideële subjekt gemeen. Maar of de natuurwetenschappelike
-„hypothese” of onderstelling van atomen al of niet juist is, heeft de
-natuurwetenschap, de „ervaring”, zelf te beslissen. Al worden ze nòg zo
-„idealisties” uitgemaakt voor „abstrakte begripsdingen”,
-„Gedankendinge”, „Rechenmarken”, „Lückenbüsser des Verstandes” enz.
-enz., zij hebben, is de atoomhypothese juist, kennistheoreties precies
-dezelfde werkelikheidswaarde als tafels en hersenen en cellen en alle
-andere objekten of ruimtedingen [182]: die van ideëel mogelike
-waarnemingsinhouden. Wij moeten dus wel onderscheiden de
-kennistheoretiese betekenis van „hypotheties” („heel de natuur bestaat
-slechts hypotheties” d.w.z. slechts indien het subjekt der natuur
-vóórondersteld wordt, slechts als functie, afhankelike, van mogelike
-waarneming, in tegenstelling tot het bestaan „op zich zelf”,
-„absoluut”) van de natuurwetenschappelike zin van „hypotheties” („de
-atomen, ionen, ether enz. bestaan slechts hypotheties”, d.w.z. het is
-niet zeker, maar slechts meer of minder waarschijnlik, onderstelling,
-dat deze dingen tot de ruimtewereld, tot het geheel der ideëel mogelike
-ervaring op bepaalde wijze behoren, dat de éne waarnemingsfunctie der
-éne werkelikheid ook deze dingen bevat.) [183]—Waar wij het op z’n tijd
-bij ongeveer alle partijen moeten verkerven, is het wel aangenaam, in
-de strijd tussen de „abstrakte”, mechaniese, atomistiese, natuur en de
-zgn. „konkrete”, levende, bonte, klankrijke natuur van Mach c.s. ook
-eens aan beide partijen gelijk te kunnen geven: kennistheoreties
-bestaan beide gelijkelik.... phaenomenaal en zij verschillen alleen in
-subjekt: het subjekt van Mach’s natuur heeft soortelik alle zinnen, dat
-der mechanies-atomistiese natuur alleen de bewegingszin. Denkbeeldig—in
-die zin dus „fiktief”—is alle natuur als haar subjekt, niet meer en
-niet minder dan alle waarheid, als abstractum, in tegenstelling tot de
-werkelikheid, il concreto.
-
-Ad 2um: „die Annahme der Willensfreiheit ist die notwendige Grundlage
-unserer sozialen und juristischen Ordnungen [inderdaad, als èn
-oorzakelik bepalende èn oorzakelik bepaalde, dus deterministiese
-vrijwilligheid, tegenover wilbeheersende dwang en wiluitschakelend
-fatalisme], und doch sagt uns unser logisches Gewissen, dass die
-Annahme der Willensfreiheit ein logischer Nonsens ist [sc. in de zin
-van een indeterministies, dus ongedetermineerd, niet oorzakelik bepaald
-willen]. Aber darum geben wir jene [eerstbedoelde] Vorstellung doch
-nicht auf: denn sie ist nützlich ja unentbehrlich [en wat meer zegt—in
-overeenstemming met de waarheid,—logies en empiries gegrond!].”
-
-Zo hebben wij ook dit 2e voorbeeld onmiddellik door de nodige
-onderscheiding, om het pragmaties te zeggen, „onschadelik” gemaakt, ook
-dit punt in ’t reine gebracht en afgedaan.
-
-De wis- en schei-kundigen, rechts- en god-geleerden mogen de rest (die
-ik niet gelezen heb) voor hun rekening nemen.
-
-Van „bezoedeling en vergiftiging” van het theoreties geweten in
-Duitsland heb ik in Hoofdstuk I gesproken als een noodlottig en niet
-alléén aan Kantverploerting te danken gevolg van Kant’s „Primat der
-praktischen Vernunft”. Maar even onschuldig als de al dan niet
-„historiese” Jezus of de dichters der bijbelse verhalen zijn aan de
-kerkelike dogmastelsels of aan de gruwelen van Roomse, Spaanse of
-Russiese Inquisities, even weinig schuldig is Kant aan deze
-anti-logiese „Nonsens”, deze heilloze Quasi-wijsheid, deze hopeloze
-zelf-begoochelings-dogmatiek, die, zo zij in waarheid meent—en niet als
-„bewusstfalsche Vorstellung” fingeert—, „dass hier ein System der
-Erkenntnistheorie geboten wird”, ja zelfs „dass hierin auch die Keime
-zu einer vollbefriedigenden Welt- und Lebensanschauung enthalten sind”,
-zich zelf zéker zal bedriegen, immers zich zelf zéker niet bedriegen
-zal. Want al wijzigt het realisme, naar een woord van Guyau, zijn
-„ignorabimus” in.... „illudemur”, men kan ieder ten slotte willens en
-wetens knollen voor citroenen verkopen—behalve zich zelf!
-
-Ten aanzien van de nieuwe quasi-kenniskritiese „vraag” gaan wij dus in
-naam van Kant vooralsnog over tot de orde van de dag.
-
-Ook op het pragmatisme zelf hoeft hier niet dieper ingegaan—als uiting
-van skepticisme vooronderstelt het onbewuste kennis-dogmatiek,
-realisme;—voor ons is het voldoende, de dogmatiese waarnemingsleer als
-zijn prius bij enkele van zijn voormannen in het licht der kritiek te
-hebben gesteld.
-
-Want de kritiek is de rots in de branding der hedendaagse filosofieën
-en quasi-filosofieën. Daar boven zien wij, hoe die moderne
-pragmatismen, ethicismen en aestheticismen, die tot waarheid dogmaties
-niet meer willen en krities nog niet kunnen komen, van de nood een
-deugd maken door de wijsbegeerte van waarheidsvorsing te verlagen tot
-levensbroodwinning, braafheidsdienst of kunstvermaak, door het nuttige,
-het zedelike of het schone uit te geven voor het ware. En ook de
-wemeling van „idealismen” en „monismen” heden ten dage wordt door de
-kritiek onverbiddelik op hun kennistheoreties, al of niet
-dogmaties-realisties gehalte gekeurd—en de waarnemingsleer alleen reeds
-openbaart het materie-realisme zowel in Hartmanniaans „konkreet
-monisme” als in Hegeliaans „absoluut idealisme”, in het „ethies
-idealisme” van Münsterberg en Rickert c.s. als in het „objectief
-idealisme” van Eucken en Bergmann, evenzeer in het „kennistheoreties
-monisme” van de „empiriocritici” of de Immanenzphilosophen (met hun
-voorstellings- of gewaarwordingsnaturalisme) als in het „monisties
-spiritualisme” van dualisten (t.a.v. natuur en geest) als Lotze en
-Busse, of zelfs in het „psycho-monisme” of „pan-psychisme” [184] van
-een Verworn of een Forel.
-
-Ten onzent heeft Dr. R. A. Reddingius in een opstel „Geest en Stof”
-(Vragen des Tijds, 1907, II:197–228) gemeend „de grondgedachte van het
-psychisch monisme van Fechner” weer te geven en toe te passen in een
-uiteenzetting, die aldus begint: „Wat op ons, onze zintuigen, inwerkt,
-kan door ons waargenomen worden; wij noemen het lichaam of ding.”
-terwijl bl. 202 aldus vervolgt: „Uit ontelbare waarnemingen blijkt ons
-dan reeds dadelijk, dat stoffelijke gebeurtenissen in onze hersenen en
-geestelijke gebeurtenissen op dezelfde plaats [!] en op hetzelfde
-tijdstip voorvallen. Maar wat op dezelfde plaats en op hetzelfde
-tijdstip voorvalt noemen wij een eenheid.” Zo is in 2 zinnen het
-„monisme”—wel te verstaan materialisme—bereikt, met
-„prikkelingscomplexen, die men voorstellingen noemt” en met de zuiver
-materialistiese konsekwenties van pp. 210 ss., eindigend in een typies
-materialisties-empiristies citaat uit Kassowitz’ „Allgemeine Biologie”:
-„Der moderne Mensch tut das Gute.... weil ihm die ethischen Grundsätze
-durch Erziehung und Beispiel sozusagen zur zweiten Natur oder, wie wir
-uns ausdrücken müssen, zum gesicherten Besitzstande seiner
-Reflexapparate geworden sind.”
-
-Maar zelfs de eerbiedwaardige Fechner zelf, hoe diep en fijn een geest
-ook, is door onvoldoende waarnemingskritiek (trillingen oorzaak van
-gewaarwording, Zend-Avesta II p. 332/3 en passim) zijns ondanks diep in
-een materie-realisme blijven steken, waarvoor het materiële „die Basis,
-die Unterlage, den Sitz” van het psychiese vormt, dat door de stof
-„getragen” wordt, er op „rust” (ib.), zodat „aller Geist von etwas
-Leiblichem getragen wird und nur auf Grund dieses Trägers besteht”
-(III: 273) en met de geest als „zelf-waarneming”, „zelf”-phaenomeen van
-de hersenen. Reeds het beeld, waarmee zijn leer aangaande de verhouding
-van lichaam en geest (Z.-A. II: 312–387) aanheft bevat die realistiese
-onjuistheid:
-
-„Um mit einem Bilde zu beginnen, so ist das Leibliche oder Körperliche
-gleich einer Schrift, das Geistige, Psychische.... wie der zugehörige
-Sinn der Schrift, in solcher Weise aber, dass die, als lebendig zu
-fassende Schrift sich selbst nur unter der Form ihres Sinnes, Andern
-nur unter der Form der äusseren Zeichen erscheinen kann.” (p. 313).
-
-Die „lebendige Schrift”, die „sich selbst als Sinn erscheint”, dat zijn
-de zich zelf als geest waarnemende hersenen van het psycho-physies
-materialisme. Ergo: „Ihm [sc. „der, welcher denkt, empfindet”]
-erscheint Gehirn und Nerv mit den darin vorgehenden Bewegungen als
-Gedanke, Empfindung, weil er selbst Gehirn und Nerv ist, einem andern
-als Materie und Bewegung, weil er ihnen gegenübersteht.” (p. 317). Als
-nu zijn voorstelling „für den ersten Anblick ganz materialistisch”
-mocht lijken, verweert Fechner zich met.... „materiellen Bewegungen,
-welche Gedanken zu tragen vermogen”! En zo kan een ander van het
-hersenproces, als hij het „von aussen ansieht” (!).... natuurlik „nicht
-dieselbe Erscheinung davon [!] haben.... als das Gehirn unmittelbar von
-sich selbst auf seinem innern centralen Standpunct hat”! Zo blijkt
-Fechner’s tegenstelling van „äussern und innern Standpunct der
-Betrachtung” ruimtelik (dus ruimte-realisties) gedacht, in plaats van
-kennistheoreties, altans wat dat „äussere” betreft. En zo vervalt hij
-telkens in het bekende vermaterialiseerde Spinozisme: één zelfde
-„Wesen” met „zwei Seiten”.... en dat Wezen, die Substantia dan als
-ruimtelike, stoffelike werkelikheid gedacht. Vgk. pp. 324 ss. [185]—Wij
-vinden bij Fechner dan ook voortdurend een zien „van” of „met” het oog,
-een luisterend oor enz. (het lichaam dualisties als „orgaan” der ziel)
-een opvatting, die hij gebruikt en nodig heeft voor zijn analogie van
-de aarde, die „met” ons, mensen, kijkt, hoort enz. en waardoor hij
-(III: 112–4) tot (kras-materialistiese) passages komt als: „Es ist an
-sich sonderbar zu glauben, dass das Sehen erst hinter dem Auge beginne;
-und man mag immerhin sagen, das Gehirn sieht, aber es sieht durch das
-Auge, wie das höhere Wesen, dem wir angehören, durch uns sieht” etc. en
-„dass, was im Auge vorgeht durch seine Fortwirkungen sich wirklich im
-Gehirn auch wiederspiegeln kann”!—Slechts even nu en dan breekt de zon
-van het zuiver psychisme door de wolken van het materie-realisme: II:
-348: „denn für sich existirt gar nichts Materielles, es hat als solches
-eine Existenz blos für den Geist gegenüber, als Ausdruck von etwas sich
-geistig selbst Erscheinenden für anderen Geist; ist in sofern ganz
-Function des Geistigen und Verhältnisses von Geist zu Geist.” Dat is
-stralend juist. Maar—reeds weer op p. 349 keren de „Bewegungsprocesse”
-terug „wie sie sich geistig selbst erscheinen”, gelijk het III: 276
-luidt: „der Fluss des Geistigen ist ja nur die Selbsterscheinung des
-leiblichen Flusses”. Zo geeft Fechner (III: 118) de juiste
-zelf-qualificering aan zijn leer: „Begeistung der Materie”. Inderdaad,
-het blijft materie-realistiese „bezieling” van de stof (i.c. van de
-„hele wereld” sc. ruimtewereld!), de „zelfverinwendiging der natuur”
-van Prof. Bolland c.s., streng te scheiden en te onderscheiden van het
-krities psychisme. [186]
-
-Van Prof. Bolland’s „absoluut idealisme” moge hier na al het voorgaande
-nog één zin waarnemingsleer volgen: Spreuk 472: „Tusschen de wereld
-[sc. de onbezielde ruimtewereld, de natuur!] en haar bezielde
-verenkeling bemiddelen de zinnen in verscheidenheid van
-ontvankelijkheid.” Al kunnen wij die „ontvankelijkheid” met geven en
-nemen laten gelden, wij weten nu, dat het in elk geval moet zijn:
-tussen de (onruimtelike) werkelikheid en haar (niet als stof bezielde
-maar zelf zielse [187]) verenkeling. Klaagt dus Dr. Dèr Mouw (Kritische
-Studies, p. 212/3), na gewaagd te hebben van „één Zon, één Maan, die
-afgespiegeld [!] of gesymboliseerd worden door de vele, juist hierdoor
-van droomen verschillende, bewustzijnstoestanden” en van „de vele
-zonnen in de vele bewustzijnswerelden” tegenover een „Ding-an-sich
-Zon”: „Met een bollandist zal men, zooals ik zei, niet vaak zoover
-komen, dat hij het secundaire, het reproductie-karakter van
-waarnemingen zoowel als van begrippen inziet. Het symbolische van alle
-kennis, het sphingische van de Natuur—daar wil hij niet aan.” dan
-moeten wij daartegen opmerken: het ongeluk is juist, dat de
-bollandisten de dogmatiese reproductie-leer der waarneming zonder
-bedenking delen. [188]
-
-De sprekendste proeve van zulk bollandisties-realisties
-waarnemingsdogmatisme levert ons de „Natuurfilosofie” van Dr. J. Clay.
-Deze onderscheidt (Tijdschr. v. Wijsbeg. I: 500–514: „De Natuur”) met de
-termen, die ook een zekere Spinoza heeft gebruikt—zij het ook in ietwat
-andere, nl. wijsgerige, zin—de „natura naturata” (bij Spinoza: de
-natuur, als „attribuut” der „substantie”) van de natura naturans (bij
-Spinoza: deus sive substantia, het An-sich of reale, de zijnsgrond of
-„causa libera” der natuur) als volgt:
-
-„natura naturata”: „het voortgebrachte zakelijke, het bestaande”
-(n.b.!) oftewel „het gezamenlijke der bijzondere verschijnselen, die
-bestaan en gebeuren en die [nu komt het] de oorzaak zijn van onze
-gewaarwordingen”. Dr. Clay voegt er bij: zo wist het reeds „het
-speculatieve denken der Ouden”....
-
-„natura naturans”: „het voortbrengende onzakelijke, het werkzame, het
-ideëele” oftewel „het algemeene overal werkende en scheppende
-beginsel”.
-
-Mocht u nu dit natuur-realisme bij geval nog niet duidelik genoeg zijn
-gebleken, of mocht gij in het „scheppend beginsel” van Dr. Clay’s
-„natura naturans” toch nog iets van Spinoza’s diepte vermoeden, dan
-worde door een voorbeeld van elk, dat Dr. Clay zelf ter beschikking
-stelt, uw twijfel weggevaagd:
-
-„natura naturans”: de „wet” van het behoud van „arbeidsvermogen” (een
-scheppend beginsel!),
-
-„natura naturata”: (dus oorzaak van gewaarwordingen!) een „lichaam
-ergens op zeker oogenblik in beweging”!
-
-Sapienti sat.
-
-
-
-
-2. DE STRIJD TUSSEN DUALISME EN MATERIALISME—EEN HOPELOOS DILEMMA.
-
-Zo hebben wij dan nu, met behulp van Kant, dank zij de kritiese
-waarnemingsleer als integrerend deel van de kenniskritiek, het
-materie-realisme [189] weerlegd, als dogmaties afgedaan en zo zijn wij
-dualisme en materialisme gelijkelik en in énen te boven door ons
-immaterialisme en in die zin idealisme, waarvan zowel het
-niet-realisties, anti-naturalisties monisme van b.v. Riehl, als het
-psychisme een verwezenliking is.
-
-Ziedaar dan een van de grote resultaten der kennisleer met haar
-„kritiek” ten aanzien van dat centrale levensprobleem der wijsbegeerte,
-de verhouding van natuur en geest, van lichaam en ziel, waarvan Stumpf
-terecht verklaart: „Darin gipfelt doch das Bestreben jeder Epoche, dass
-sie zu dieser für die ganze Weltanschauung massgebenden Frage eine
-befriedigendere Stellung gewinne.”
-
-Geest, bewustzijn is het prius der materie. Materie is noch het geheel
-der werkelikheid (materialisme) noch zelfs een deel (dualisme), maar,
-als mogelike bewustzijnsinhoud, objectief phaenomeen der
-werkelikheid—zo luidt de kritiese weerlegging van materialisme en
-dualisme te gader.
-
-Wij behoeven dus, zomin als Kant, enig dualist of materialist nog
-afzonderlik te gaan bestrijden—want allen, de doden en de levenden,
-maar evenzeer de nog komenden zijn ééns en voor al, principieel, a
-priori, weerlegd in hun dogmatiese conditio sine qua non—het
-materie-realisme.
-
-Zonder de kritiek blijft men binnen dat realisme, waar zonder einde de
-strijd woedt tussen anti-theologiese naturalisten en anti- of
-supranaturalistiese theologen. Gemeenlik blijven beiden even diep
-beneden de wijsbegeerte. Met dit verschil, dat het gros der theologen
-alles, het gros der naturalisten niets van haar wil weten. Maar alles
-beter weten willen beiden. Ongelooflik laag is dan ook het algemene
-peil van die strijd, inzonderheid waar het gaat tegen het materialisme.
-Hoe minder de weerlegging van het materialisme lukt, des te beter de
-verachting en beschimping. Dat het onzedelik en verderfelik is spreekt
-dus van zelf. Maar het is erger. Het is „vulgair”, het
-is—anti-materialisties theologenwoord bij uitnemendheid—„oppervlakkig”.
-Dat kunt ge horen in alle toonsoorten en klankkleuren uit de
-dualistiese boeken en boekjes—en naarmate de snaren kleiner worden, des
-te hoger hun toon. Daarom kan het geen kwaad—al blijft de kennisleer
-buiten, immers boven, heel deze strijd—er eens uitdrukkelik op te
-wijzen, dat binnen het realisme, dus in de ruimtewereld, het
-materialisme tegenover het dualisme op nagenoeg alle punten gelijk
-heeft. In de wereldruimte zijn zielen noch geesten, ook is er geen
-zetel, geen woonplaats der ziel, noch in de hersenen of elders in het
-lichaam, noch daarbuiten in heel de nooitgemeten oneindige ruimte des
-heelals; de ziel denkt evenmin zonder hersenen als zij waarneemt zonder
-zintuigen (al denkt zij, voegt de kennisleer er bij, evenmin „met” de
-hersenen, qua orgaan, als zij waarneemt door middel van de
-zintuigen)—de nauwste afhankelikheidsbetrekkingen tussen gezond of ziek
-geestesleven enerzijds en normale of gestoorde hersenfunctie anderzijds
-worden door de dagelikse feiten en proeven van physiologie en
-pathologie onomstotelik bewezen; dat het beginsel van het behoud van
-arbeidsvermogen voor de levende organismen, voor hersenen of
-zenuwstelsels geen uitzondering maakt, is kennistheoreties a priori
-even zeker, methodologies even onaantastbaar, als de algemeengeldigheid
-van het causaliteitsbeginsel, waarvan het een corollarium vormt, en is
-door de bekende proeven van Atwater en Rubner a posteriori bevestigd;
-voor de ziel blijft in de ruimtewereld evenmin een mogelike taak als
-een mogelike plaats over, zodat haar zelfs Lotze’s stoute
-trouvaille-ten-haren-behoeve niet zou helpen (Mikrokosmus I: 3:2: p.
-329): iets werkt niet, waar het is, maar „es sei da, wo es
-wirke”—immers elke beweging is door de beide elementen snelheid en
-richting volkomen bepaald en elke bepaalde wijziging van één dezer
-beide elementen vereist een bepaalde, exakt te berekenen, „kracht”, die
-op een bepaald punt „aangrijpt” en die er volkomen rekenschap van
-geeft, in die zin, dat zonder deze ruimtelike kracht die wijziging
-onmogelik en met die kracht onuitblijfbaar noodwendig is, zodat alle
-wensen, begeerten, overtuigingen, wil of gevoel, beraad of doelstelling
-zonder deze physieke kracht ten aanzien van beweging niets vermogen,
-niets verklaren en met deze voor de natuurwetenschap, voor physiologie
-en physica, een overbodigheid zijn zonder invloed of gevolg, een
-toegift, een „surajouté”, een „epiphaenomeen”; de ruimtewereld is het
-rijk van de mechanica, van de astronomiese wettelikheid, van het
-fatalisme; de oude materialist Feuerbach heeft hier gelijk: de geest is
-„das Nichts der Physiologie”! En daarbij is de monistiese, alle
-organismen, het menselike niet uitgezonderd, omvattende
-ontwikkelingsleer, met haar onafwijsbaar-logies grondbeginsel van
-zuiver immanent-oorzakelike verklaring van organiese en correlatieve
-kosmiese doeltreffendheid, door zulk een overstelpend, overweldigend
-feitelik bewijsmateriaal uit de verschillendste wetenschappen (plant-
-en dierkunde, anatomie, embryologie, palaeontologie) gestaafd, dat
-tegenstanders nog slechts degenen zijn, die niet beter weten of niet
-beter mogen of willen weten en dat het begriploos wonder van een
-mythologiese, dualistiese „creatie” uit niets of uit geesteloze stof of
-stoffeloze geest, als tegenstelling tot de „evolutie”, nog slechts en
-ternauwernood geloofd kan worden door wie zulk een redeloos
-transcendent dogma moeten geloven.
-
-Bijgevolg—al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, „dat het
-materialisme het bewustzijn niet kan verklaren”—ik vrees, dat er nog
-zijn, die met de mond vol tanden zouden staan, als men hun vroeg: „kunt
-gij het bewustzijn dan wèl of beter verklaren?” en dan niet eens zouden
-vatten, waarom zij zelf niet verplicht zijn tot wat zij van het
-materialisme vergen—en zeker niet, dat het psycho-physies
-materialisme.... evenmin verplicht is „het bewustzijn te verklaren”,
-evenmin tracht, het bewustzijn uit materie „af te leiden”, als enig
-dualist.... zodat het dan ook zelf per slot van rekening.... even
-dualisties blijft; en al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog,
-dat geest en stof zó „heterogeen” zijn, dat geest nooit uit stof of
-beweging kan worden afgeleid, kan zijn voortgekomen.... ik vrees, dat
-een enkele nog ietwat verlegen zou staan, als hij moest opgeven, waarom
-dan wèl, trots die heerlike „heterogeneïteit”, stof en beweging uit
-geest kan voortkomen of „geschapen” worden en waarom dan licht en
-warmte wel uit beweging kan ontstaan (daar hoort men nooit van die
-heterogeneïteit!), of waarom dan die heterogeneïteit geen beletsel is
-voor „Wechselwirkung”, wederkerige causaliteit tussen geest en stof,
-geen beletsel.... aangezien nu eenmaal voor het gros der dualisten heel
-die heterogeneïteit niet veel meer is dan een gretig nagepraat
-dogma—niet zelden zó goed begrepen, dat het tevens verloochend wordt
-door het even dierbaar-klinkend, maar helaas materialisme-belijdend....
-„ignorabimus”; en al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, dat
-het materialisme „wetenschappelik heeft uitgediend” [190], dat het
-„dood” is—„il y a des morts qu’il faut qu’on tue”, want het leeft, niet
-in die oude, dode, paradetrits der theologen: Büchner-Vogt-Moleschott
-(van deze laatste vooral zouden ze nog veel kunnen leren, als ze hem
-lazen in plaats van hem eeuwig te doden), niet in die oude
-edel-redelike David Friedrich Strauss, die zo onverbloemd en onvervaard
-de konsekwenties van het wetenschappelik, maar helaas nog realisties,
-denken heeft getrokken, als wellicht geen theoloog vóór en nauweliks
-één na hem, maar het leeft, het leeft sterker en vuriger en machtiger
-dan ooit, in natuurvorsers, biologen, physiologen en pathologen als
-Flechsig en Meynert, Loeb en Ramon y Cajal, Verworn en Zander, Forel en
-Benedict en Cramer, Pikler en Kroell en Jäger en Rau, Kassowitz en
-Schneider, in de „positivistiese” maar naturalistiese volgelingen van
-Spencer en Comte, in Bain en Lewes en Huxley en Maudsley, in Paulhan en
-Ribot en Le Dantec en Sollier en Grasset en Delbet, of Winkler en
-Jelgersma ten onzent, in veldwinnende sensualistiese filosofenscholen,
-het „empiriokriticisme” van Avenarius c.s., in Mach en Petzoldt en
-Ziehen, in het energetisme van Ostwald als in het anti-energetisme van
-Boltzmann, in de psychologie van Münsterberg c.s., in de via Feuerbach
-van Hegel afstammende Carneri en Dietzgen c.s., in sociologen en ethici
-als Gumplowicz en Durkheim en Ratzenhofer en Kautsky c.s., Cresson en
-Bayet, in ongeveer heel de criminele anthropologie en -sociologie, van
-de prima tot en met de terza scuola, Aschaffenburg zo goed als Ferri,
-Vargha, Laurent, Garofalo, als Bleuler en Hamon e tutti quanti, ten
-onzent b.v. Aletrino, Wijnaendts Francken en Steinmetz, het leeft en
-bloeit, niet alleen in al die bekende en de duizenden minder of niet
-bekende mannen der wetenschap, maar evenzeer in de steeds wijder
-kringen en lagen, die aan het kerkelik dualisme, maar niet aan het
-realisme ontwassen, natuurlikerwijze openstaan en opengaan voor een
-„natuurwetenschappelike wereld- en levens-beschouwing”, voor een
-beweging, die weliswaar nog niet adogmaties of zuiver anti-dogmaties
-kan denken, maar toch reeds anti-dogmaties en zonder dogma denken wil
-als b.v. de Monistenbund, voor de populair-wetenschappelike
-materialismen van Haeckel, van Clouston (met een tiental onderling
-strijdige realistiese theorieën over de verhouding van lichaam en
-geest), van Paul Dubois, van Duncan (de niet ongewone verbinding van
-materialisme met deïsme, die trouwens aan zijn geheel buitengewone
-leerrijkheid ten aanzien der nieuwe natuurwetenschap, The new
-Knowledge, geen afbreuk doet) en van de spring-levende kerngezonde
-bezield-naturalistiese Bölsche, of ten onzent van Dr. Buekers (met zijn
-even dogmaties als dilettanties „monisme”) en Dr. Snijders, ja, het
-bloeit zelfs in het anti-naturalisme van natura-listen-huns-ondanks als
-Dilthey [191] en Eucken [192] of ten onzent van Embden [193], het leeft
-en bloeit niet alleen, dat „dode” materialisme, maar wat meer zegt, het
-heeft nog een grote, een grootse taak—de ruimtewereld van alle
-dualistiese smetten, van al wat ziel of zielachtig („Psychoid”) is, te
-helpen zuiveren en verlossen. Daarna pas kan en zal het zelf ter ziele
-gaan. Want het materialisme is de eerste helft van de grote
-kennistheoretiese waarheid wier tweede helft de dood is van het
-materialisme: de geest is niet in de ruimtewereld, maar de ruimtewereld
-in de geest.—Al hebben dus dualisme en materialisme het
-materie-realisme gemeen en zijn zij in zoverre voor de kenniskritiek
-lood om oud ijzer, zelfs kennistheoreties, methodologies heeft het
-materialisme nog op het dualisme wat voor, gelijk het dit veelal
-overtreft in anti-dogmatiese gezindheid. En wanneer dit dualisme, als
-in onze dagen—met behulp van „terug-gevonden” zieltjes, die als
-geleerde physiologiese bolletjes in de ruimte (van hun atoom-woninkjes,
-hun cellen en hun zenuwbanen!) hun weg kunnen en willen vinden en hun
-taak en „plicht” van „gidsen, telefonisten, chefs” volbrengen met de
-waarlik bovenmenselike knapheid, ordelikheid en liefheid van de
-spiritistiese gedachtestof (zie Meyer, Opm. 32)—zijn even blinde maar
-toch allicht minder bijgelovige, meer wetenschappelike mede-realisten
-van de materialistiese wal in een dualistiese moddersloot tracht te
-helpen, dan heeft het van de kenniskritiek slechts de materialistiese
-hoon te verwachten, die zulk verderfelik pogen verdient.—Zònder
-materie-kritiek is datzelfde materialisme onweerlegbaar, dat mèt de
-materie-kritiek weerlegd is. Zo blijft elke realistiese, dus
-dualistiese, „weerlegging” van het materialisme een machteloos,
-hopeloos pogen, van te voren tot mislukking gedoemd. Zelfs de meer dan
-40 bladzijden door heel Busse’s denken en weten daaraan gewijd, zijn
-verloren, verspilde moeite, die slechts bewijst, dat uit „materie”
-alleen niets ziels is „af te leiden” of te „verklaren”, dat iets
-anders, geesteliks, naast de materie dient aanvaard, dus oud nieuws,
-door niemand gereder toegegeven dan door het psycho-physies
-materialisme, dat dan ook door Busse met de naam van
-„Pseudomaterialismus” wordt vereerd en later als „Automatentheorie”
-voor zijn realisme optreedt als de onhoudbare afschrikwekkende
-konsekwentie van het.... niet-realisties parallelisme van Wundt of
-Heymans, die er juist de principieelste bestrijders en weerleggers van
-zijn. Trouwens, wij zullen straks nog nader zien, hoe ook Busse’s
-dualisme, als dat van zijn meester Lotze (een dualist, voor wie qua
-denker mijn eerbied zeker niet geringer is, dan b.v. voor Fechner), al
-wil het tenslotte een „idealistisch-spiritualistischer Monismus” zijn,
-het oude verloochende materie-realisme in zich draagt als de parasiet,
-die het ten dode doemt.
-
-Hoezeer dus het dualisme ook te kort schiet in de strijd tegen het
-materialisme, dat van de kritiek zijn volle recht krijgt tot leven en
-sterven, er is anderzijds toch ook weer niemand, die dat
-anti-materialisties dualisme, zelfs in zijn onwetenschappelikste, ja
-anti-wetenschappelikste uitingen, zo goed kan begrijpen en waarderen
-als juist de criticus, die inziet voor welk een taak het dualisme zich
-op zijn beurt gesteld ziet: de „verloren” geest te heroveren op de
-natuur, wat vrijheid, wat leven, wat armslag, wat invloed te redden
-voor rede, wil en gemoed, te herwinnen op het noodlottig, benauwend,
-almachtig, onverbiddelik mechanisme der materie. Het voelt diep de
-ondragelikheid en onmogelikheid der fatalistiese konsekwentie: wij zijn
-de „marionetten”, de slaven en onschuldige slachtoffers onzer hersenen,
-ons werk is hun werk, wij hebben het toekijken en meedraaien als
-bewuste weerhanen, die de winden der bewegingswerkelikheid niet
-„constitueren” maar „constateren”, heel ons bewustzijnsleven, ons
-denken en dichten, willen en wensen is de „reflex”, de „Abglanz”, de
-„innere Spiegelung”, de „schaduw” van de werkende, werkelike toestanden
-en wijzigingen van ons brein, ons centraal zenuwstelsel, ons
-lijf-organisme; zonder de al- of niet-welwillende medewerking van ons
-bewustzijn, zonder ons geestesleven, dus zonder gezicht en gehoor en
-geheugen en kennis, zonder behoeften en begeerten, gevoelens en begrip
-(mits maar met dezelfde ogen- en oren- en hersenbeweging enz.), zouden
-alle dingen.... precies zo hun gang gaan als nu, de „grote”
-wereldbollen en de „kleine” cel- en atoom-werelden verder wentelen niet
-alleen, maar dezelfde boeken geschreven en gedrukt en gekocht en ter
-hand genomen (zij het ook niet gelezen of begrepen), dezelfde scholen
-en kerken en laboratoria gebouwd en bevolkt (zij het ook zonder geloof
-en wetenschap), dezelfde concerten gegeven en bezocht (maar niet
-gehoord), dezelfde werken van beeldende kunst voortgebracht (maar niet
-gezien noch bewonderd) worden, post- en telegraaf- en spoorwegverkeer,
-staatsinrichting en rechtspleging, volkshuishouding en gezinsleven
-blijven, wat ze voor de waarneming zijn.... ziedaar het
-„epiphaenomenalisme” van de geest met zijn universele onoorzakelikheid,
-met „l’universelle irresponsabilité”, de „Nuovi Orizzonti” voor recht
-en zedeleer....
-
-Absurd? Paradox? Een gevaar, een pest, de dood der kultuur? Alles wat
-ge wilt—maar als het waar is? Vivat veritas, pereat mundus.
-
-En daar staat nu het arme dualisme, ziet zijn heiligste have onteigend,
-zijn hoogste waarden ontwerkelikt en ontwijd—heel de kultuur
-ontmenselikt, verzaakt en ontzield.
-
-Hoe begrijpen en eerbiedigen wij zijn „je maintiendrai”!
-
-En welk een tragiek in deze worsteling, van te voren verloren!
-
-Want àl wat het dualisme toekent aan de geest, moet het
-anti-natuurwetenschappelik ontnemen aan de natuurwettelikheid, aan het
-brein, gelijk omgekeerd, al wat de hersenphysiologie voor de wording
-onzer daden, onzer levensactie verovert, gaat ten koste van de
-dualistiese ziel!
-
-Zo wordt dan voor het realisme elke geestesvrijheid een
-indeterministiese inbreuk op de natuurcausaliteit [194], elke
-geestesoorzakelikheid een vitalisties ingrijpen in het
-natuurmechanisme. Ja, wij mogen zelfs zeggen: In de wijsbegeerte [195]
-is het indeterminisme de fatalismevrees van het realisme—en even zo:
-het vitalisme is de automatismevrees van het realisme.
-
-Zo blijft de tweespalt woeden tussen gemoed en verstand, tussen
-„geloof” en „wetenschap”, tussen natuur (des geestes) en leer (der
-natuur), waarbij men van weerskanten gewoonlik een eerbiedwaardig
-ongelijk en een laakbaar gelijk heeft.
-
-En zie—niet alleen het dualisme komt in opstand tegen de
-„Automatentheorie”—het materialisme zelf verloochent deze zijn
-fatalistiese konsekwentie op twee punten: 1o. Ten aanzien der
-betekenis, die het zelf aan de geest zijns ondanks metterdaad toekent.
-2o. Ten aanzien der ontwikkelingsleer, der biologiese nutteloosheid van
-het bewustzijnsleven.
-
-Wat het 1e punt betreft kan ik mij bepalen tot een aanhaling van een
-anti-materialist als Busse, die op p. 33/4 waar en waardig van de
-materialistiese filosofen getuigt: „Praktisch werten sie das Geistige
-ganz anders, als sie es ihren Theorien zufolge werten müssten. An
-Idealismus der Gesinnung, an idealistischer Denkweise beschämen
-sie—viele von ihnen wenigstens—manchen Vertreter idealistischer
-Weltanschauung. Selbstlos stellen sie sich in den Dienst der Wahrheit,
-deren Erforschung sie ihr Leben gewidmet haben; tief eingewurzelt ist
-ihnen die Verehrung, die unbedingte Achtung vor der Wahrheit. Frei und
-offen, mutig und entschlossen treten sie für ihre Überzeugungen ein und
-geben lieber irdische Vorteile aller Art auf, als dass sie ihnen untreu
-werden. Unbekümmert um alle Verlockungen, Drohungen, Verleumdungen und
-Vorurteile halten sie treu zu der Fahne, zu der sie geschworen, halten
-sie fest an dem, was sie als wahr erkannt haben. Begeistert stellen sie
-sich in den Dienst der Menschheit, arbeiten sie an der Vervollkommnung
-und Veredlung des Menschengeschlechts, voller Enthusiasmus kämpfen sie
-für Aufklärung und Geistesfreiheit, leidenschaftlich eifern sie gegen
-Gewissenszwang und Knechtung des Geistes.” etc. En ik zou er willen
-bijvoegen: heel die zgn. „stofverering” [196] van het materialisme is
-ten slotte—wijl het aan zijn „materie” alle geestesfuncties, ook de
-hoogste van gevoel en begrip, alle schatten van schoonheid, goedheid en
-waarheid, toeschrijft—en wijl bovendien de geest toch ook van zijn
-materie het prius is en blijft—niets dan middellike verering van de
-geest!
-
-2o. Slechts bij hoge uitzondering denkt en voelt een materialist niet
-„monisties” genoeg, om niet een aanhanger der ontwikkelingsleer, we
-kunnen met een „Schlagwort” zeggen, om niet Darwinist te zijn, in die
-ruime zin, waarin ook b.v. Hugo de Vries trots en vanwege zijn
-mutatie-leer, een echte Darwinist is.—Welnu, het materialisme is als
-epiphaenomenalisme onverenigbaar met het Darwinisme—zonder een
-nauweliks noemenswaard maar toch straks even aan te stippen
-wondergeloof. Want een onoorzakelik „begeleidingsverschijnsel” is ook
-biologies zonder nut, een overtollige toegift. Waardeloos is in de
-struggle for life heel het voelen, willen en denken, waardeloos zijn de
-begeerten en behoeften, honger en geslachtsdrift, waardeloos de sociale
-instinkten, moed en haat en meegevoel, waardeloos geheugen en
-denkvermogen.... en bijgevolg door geen selectie, geen natuurlike
-teeltkeus tot ontwikkeling te brengen, noch te verklaren noch te
-begrijpen, dan alleen als uitbroedsels van een harmonia praestabilita
-(naar Heymans opmerkt) gelijk er door geen wondergeloof, geen
-Als-Ob-filosofie onwaarschijnliker kon worden bedacht, immers een
-harmonia praestabilita van twee reeksen, door geen denkbaar, laat staan
-verklaarbaar verband in tijd aan elkander gepaard, waarvan de éne
-slechts ruimtelik-organiese elementen bevat in een werkelike evolutie,
-die geen enkele begrijpelike evolutie-faktor meer heeft overgehouden—en
-de andere bestaat uit een niet-causale opeenvolging van steeds
-bewuster, rijker en voller, „ontwikkelder” psychies, geestelik
-leven.... als louter overdaad, grondeloze luxe, die biologies recht
-noch reden van bestaan heeft en toch.... zózeer juist al datgene bevat,
-wat evolutie, ook die der eerste reeks, der organismen, begrijpbaar zou
-maken, zózeer de schijn wekt „als-of” het zelf evolutie-faktor en
-evolutie-produkt ware, dat.... de materialistiese biologen zelf hun
-materialisme voor deze schijn in de steek laten, die schijn voor
-werkelikheid nemen en hun eigen parallelisme door zielig causalisme
-breken. [197] Immers—aan de ijzeren logica der evolutie-leer is geen
-ontkomen: wat geen gevolg heeft, heeft geen nut, wat niet door waarde,
-niet teleologies verklaard kan worden, is niet oorzakelik te verklaren,
-ergo: wat geen evolutionair gevolg heeft, kan geen evolutionair gevolg
-zijn.
-
-Zo moet ook het materialisme zelf aan de geest, aan het
-bewustzijnsleven toekennen, wat het niet kan en mag, immers aan de
-hersenen, aan het organisme te kort moet doen.
-
-Het materialisme kan zijn materie even min vrij houden van dualistiese
-smetten en buitensporigheden als het dualisme zijn ziel voor
-materialistiese afhankelikheden en beperkingen vrijwaren kan.
-
-
-
-
-3. DE VERLOSSING. DE WARE KRITIES-MONISTIESE „HETEROGENEÏTEIT” EN
-„IDENTITEIT”, WAARDOOR DE LEER VAN OVERGANG (CAUSALISME,
-„WECHSELWIRKUNG”), VERVALLEN IS EN DE LEER VAN DENKBEELDIGE SAMENGANG
-(IDEËEL PARALLELISME) ZEGEVIERT. BESLUIT.
-
-Tot dan de Kritiek aan heel dat hopeloos antagonisme tussen geest en
-natuur, lichaam en ziel een eind maakt door beider echte
-kennistheoretiese „heterogeneïteit”—en daardoor het „Kunststück”
-volbrengt, aan elk van beide.... alles te geven, alles, wat zij maar
-kunnen verlangen en krijgen: heel de werkelikheid aan de geest—heel de
-ruimtewereld aan het lichaam! Elk krijgt op zijn beurt het rijk alléén,
-maar ook alléén zijn eigen rijk, de geest dat der konkrete
-onafhankelike werkelikheid zelf, de natuur dat der abstrakte,
-objectieve phaenomenaliteit, [198] afhankelik van haar denkbeeldig
-subjekt. Met deze kritiese heterogeneïteit, hebben wij tevens een
-tweede belangrijk resultaat bereikt ten aanzien der verhouding van
-geest en natuur, lichaam en ziel. Het geldt de grote tegenstelling
-causalisme (naam, die ik voorstel voor het Duitse Wechselwirkungslehre)
-of parallelisme [199]—wil men betere, misschien minder beeldende, maar
-altans begrippelik-zuivere hollandse termen, dan zou ik voorstellen:
-Overgangsleer of Samengangsleer.
-
-De kritiese heterogeneïteit nu betekent de principiële,
-kennistheoretiese weerlegging ééns en voor altijd van het causalisme.
-Mèt het materie-realisme staat en valt zelfs de mogelikheid, de
-denkbaarheid van de Wechselwirkung, van de wederkerige causaliteit, dus
-van het causalisme, van de overgangsleer. Want causaal-zijn, oorzaak
-zijn, kan alleen wat werkzaam, dus wat werkelik is, in causaal verband
-staan kunnen (en moeten) dus alleen delen der werkelikheid. De natuur
-of ruimtewereld, de natuurwetenschappelike kosmos, de stof of materie
-nu is „phaenomeen”—is dus niet een deel van de werkelikheid (als bij
-het dualisme—Busse [200] b.v.) laat staan de gehele werkelikheid (als
-bij het naturalisme), maar is een bepaalde verhouding der werkelikheid.
-Maar dan toch een werkelike verhouding? Zelfs dat niet. Immers een
-denkbeeldige verhouding, de verhouding van de werkelikheid niet tot
-iets werkeliks, maar tot denkbeeldige denkend-waarnemende
-subjectiviteit. Dus een abstraktie. Maar geen willekeurige, immers een
-volkomen („eindeutig”) bepaalde, dus in die zin (wacht u voor
-Hegeliaanse misduiding) konkrete abstraktie. Onbegrijpbaar, logies
-ondoorzichtelik, was het causalisme, was de „Wechselwirkung” tussen
-„denkende” en „ruimtelike” substantie reeds bij de realistiese
-„heterogeneïteit” van Descartes c.s. waaruit het „occasionalisme”
-voortkwam en het dieper monisme van Spinoza. Maar deze
-onbegrijpelikheid moge voor een rationalisties verleden onaannemelik
-geweest zijn, bij het positivisties heden vindt zij weinig bedenking.
-Onmogelik echter, ondenkbaar, is het causalisme pas geworden door de
-kenniskritiese heterogeneïteit tussen materie en bewustzijn als
-phaenomeen en reale.—Vervallen, weerlegd, is dus in één slag heel het
-tweede deel van Busse’s „Geist und Körper”: „Die psychophysische
-Wechselwirkungstheorie”, zowel het eerste hoofdstuk: „Die Vorteile der
-Theorie” als het tweede: „Die Schwierigkeiten”. Met geen van beide
-hoeven wij ons dus meer in te laten. En evenals wij te voren de
-loochening van het An-sich, van het reale, het substratum der materie
-als betrouwbaar kenmerk van materie-realisme [201] hebben leren kennen,
-zo hebben wij tans een tweede zeker symptoom van materie-realisme in de
-Wechselwirkungstheorie, in de overgangsleer. [202]
-
-„Eine solche vorgegebene Gemeinschaft zwischen zween Arten von
-Substanzen, der denkenden und der ausgedehnten, legt einen groben
-Dualism zum Grunde und macht die letztere, die doch nichts als blosse
-Vorstellungen des denkenden Subjects [gewaarwordingsinhouden, niet van
-een enkeling!] sind, zu Dingen, die für sich bestehen.” (K. d. r. V. p.
-329/30).
-
-Mèt het materie-realisme zijn dan ook al die zwarigheden aangaande de
-samenhang van geest en materie verdwenen, want even onmogelik als de
-causaliteit is tussen een reale als de geest en een phaenomeen als de
-materie, even bezwaarloos is de causaliteit, en anderdeels zelfs de
-identiteit tussen geest en het reale van materie! Want dit reale, dat
-zeker onstoffelik en onruimtelik is, hoeft overigens in geen enkel
-opzicht soortelik van de ons bekende geestelike, zielse, subjectieve
-werkelikheid te verschillen, kan daarmee volkomen homogeen en voor een
-deel identiek zijn. „Wetenschap” daaromtrent, een kennen van dat reale,
-van dat An-sich is onmogelik: „Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann,
-etwas von der transscendentalen Ursache unserer Vorstellungen äusserer
-Sinne zu kennen” (K. d. r. V. p. 328). Onderstelling, hypothese blijft
-dit psychisties Monisme, dat zo al niet zijn leven, dan toch zijn
-levenskracht te danken heeft aan Kant. Dies wil ik u en mij het
-voorrecht niet onthouden, in onze tans bereikte resultaten letterlik op
-te kunnen nemen de paar bladzijden zelf van Kant, die hier mogen
-volgen:
-
-„Denn alle Schwierigkeiten, welche die Verbindung der denkenden Natur
-mit der Materie treffen, entspringen ohne Ausnahme lediglich aus jener
-erschlichenen dualistischen Vorstellung: dass Materie, als solche,
-nicht Erscheinung, d.i. blosse Vorstellung des Gemüths, der ein
-unbekannter Gegenstand entspricht, sondern der Gegenstand an sich
-selbst sei, so wie er ausser uns unabhängig von aller Sinnlichkeit
-existirt.” (p. 329).
-
-„Bedenkt man aber, dass beiderlei Art von Gegenständen hierin sich
-nicht innerlich, sondern nur, sofern eines dem andern [let wel: der
-Gegenstand äusserer Sinne erscheint dem Gegenstand des inneren Sinnes,
-der Seele] äusserlich erscheint, von einander unterscheiden, mithin
-das, was der Erscheinung der Materie, als Ding an sich selbst, zum
-Grunde liegt, vielleicht so ungleichartig nicht sein dürfte, so
-verschwindet diese Schwierigkeit, und es bleibt keine andere übrig, als
-die [onoplosbare], wie überhaupt eine Gemeinschaft von Substanzen
-möglich sei” (p. 699/700 uit de 2e druk!).
-
-Na de plaats, in de noot bij mijn tekst bl. 78 geciteerd en hier te
-vergelijken, schrijft Kant:
-
-„Ob nun aber gleich die Ausdehnung, die Undurchdringlichkeit,
-Zusammenhang und Bewegung, kurz alles, was uns äussere Sinne nur
-liefern können, nicht Gedanken, Gefühl, Neigung oder Entschliessung
-sein oder solche enthalten werden, als die überall [= überhaupt] keine
-Gegenstände äusserer Anschauung sind, so könnte doch wohl dasjenige
-Etwas, welches den äusseren Erscheinungen zum Grunde liegt, was unseren
-Sinn so afficirt, dass er die Vorstellungen von Raum, Materie, Gestalt
-etc. bekommt, dieses Etwas, als Noumenon (oder besser, als
-transscendentaler Gegenstand) betrachtet, könnte doch auch zugleich das
-Subject der Gedanken sein, wiewohl wir durch die Art, wie unser
-äusserer Sinn dadurch afficirt wird, keine Anschauung von
-Vorstellungen, Willen etc, sondern bloss vom Raum und dessen
-Bestimmungen bekommen. [203] Dieses Etwas aber ist nicht ausgedehnt,
-nicht undurchdringlich, nicht zusammengesetzt, weil alle diese
-Prädicate nur die Sinnlichkeit und deren Anschauung angehen, sofern wir
-von dergleichen (uns übrigens unbekannten) Objecten afficirt werden.
-Diese Ausdrücke aber geben gar nicht zu erkennen, was für ein
-Gegenstand es sei, sondern nur: dass ihm, als einem solchen, der ohne
-Beziehung auf äussere Sinne an sich selbst betrachtet wird, diese
-Prädicate äusserer Erscheinungen nicht beigelegt werden können. Allein
-die Prädicate des innern Sinnes, Vorstellungen und Denken,
-widersprechen ihm nicht. Demnach ist selbst durch die eingeräumte
-Einfachheit der Natur die menschliche Seele von der Materie, wenn man
-sie (wie man soll) bloss als Erscheinung betrachtet, in Ansehung des
-Substrati derselben gar nicht hinreichend unterschieden.
-
-„Wäre Materie ein Ding an sich selbst, so würde sie als ein
-zusammengesetztes Wesen von der Seele, als einem einfachen, sich ganz
-und gar unterscheiden. Nun ist sie aber bloss äussere Erscheinung,
-deren Substratum durch gar keine anzugebende Prädicate erkannt wird;
-mithin kann ich von diesem wohl annehmen, dass es an sich einfach sei,
-ob es zwar in der Art, wie es unsere Sinne afficirt, in uns die
-Anschauung des Ausgedehnten und mithin Zusammengesetzten hervorbringt,
-[204] und dass also der Substanz, der in Ansehung unseres äusseren
-Sinnes Ausdehnung zukommt, an sich selbst Gedanken beiwohnen, die durch
-ihren eigenen inneren Sinn mit Bewusstsein vorgestellt werden können.
-Auf solche Weise würde eben dasselbe, was in einer Beziehung körperlich
-heisst, in einer andern zugleich ein denkend Wesen sein, dessen
-Gedanken wir zwar nicht, aber doch die Zeichen derselben in der
-Erscheinung, anschauen können. Dadurch würde der Ausdruck wegfallen,
-dass nur Seelen (als besondere Arten von Substanzen) denken; es würde
-vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass Menschen denken, d.i. eben
-dasselbe was, als äussere Erscheinung, ausgedehnt ist, innerlich (an
-sich selbst) ein Subject sei, was nicht zusammengesetzt, sondern
-einfach ist und denkt.” (305/6).
-
-Volgt op dezelfde bladzij de plaats, waarop ik reeds, in de tekst bl.
-70, de volle aandacht gevestigd heb:
-
-Het onkenbaar intelligibele substraat der materie behoeft in niets van
-de ziel te verschillen.
-
-Ja, in de 2e druk geeft Kant zelfs in een onbewaakt en weinig opgemerkt
-[205] ogenblik zijn behoedzame onthouding ten aanzien van deze en
-dergelijke hypothesen prijs en zegt positief: „Also bleibt die
-Beharrlichkeit der Seele, als bloss Gegenstandes des inneren Sinnes,
-unbewiesen, und selbst unerweislich, obgleich ihre Beharrlichkeit im
-Leben, da das denkende Wesen (als Mensch [206]) sich zugleich ein
-Gegenstand äusserer Sinne ist, für sich klar ist.” (p. 692).
-
-Zo levert Kant ons een voorbeeld van onze waarheid: wie het
-materie-realisme te boven is, kàn geen causalist meer zijn, geen
-aanhanger der „Wechselwirkungslehre”, kan geen overgang tussen geest en
-stof meer voor mogelik houden.
-
-Bijgevolg is hij parallelist.
-
-Tertium non datur.
-
-Zo hebben wij, uitsluitend op grond van het materie-phenomenalisme en
-de daaruit voortvloeiende kennistheoretiese heterogeneïteit van geest
-en natuur, die wederkerige werking uitsluit, ons krities,
-niet-realisties parallelisme bereikt. Gelijk dus de „nadelen” van de
-overgangsleer vanzelf voor ons verdwenen zijn, zo vallen ons niet
-alleen „Die Vorteile des Parallelismus”, die ook Busse (G. u. K.
-119–129) moet erkennen, vanzelf in de schoot [207]: „die Möglichkeit,
-die Ansprüche idealer Weltauffassung mit der Forderung
-materialistischer [lees mechanistischer] Naturerklärung zu vereinigen”
-en de „Verträglichkeit mit den Prinzipien der Geschlossenheit der
-Naturkausalität und der Erhaltung der Energie”, maar bovendien zijn al
-„Die Nachteile des Parallelismus” (niet minder dan pp. 129–379!)
-tegelijk met het realisme verdwenen en in evenzoveel „Vorteile”
-verkeerd.
-
-Dat zij hier ten slotte nog even aangetoond (voorzover niet reeds een
-Heymans of een Eisler het hebben gedaan), waardoor tevens te beter zal
-uitkomen, hoe wij al die ellende, waarin wij dualisme en materialisme
-zagen blijven steken, tans waarlik achter en onder ons weten.
-
-Busse behandelt die „Nachteile des Parallelismus” in 3en: 1. „Der
-metaphysische Unterbau”, 2. „Die Künstlichkeit”, 3. „Die Konsequenzen
-und ihre Undurchführbarkeit”.
-
-1. „Der metaphysische Unterbau” (129–183). Busse onderscheidt:
-
-a. Der realistisch-monistische Parallelismus (Neo-Spinozismus,
-Identitätsphilosophie),
-
-b. Der idealistisch-monistische Parallelismus.
-
-a. Elk realisties parallelisme „bleibt tatsächlich im Dualismus
-stecken”—trots alle nog zo verleidelike, nog zo „monistiese”
-beeldspraak, van binnen- en buiten-kant, concaaf—convex (hol en bol),
-wezen en schijn, centrum of inwendigheid en peripherie of
-oppervlakkigheid—dat behoeft voor ons geen betoog meer en wordt des te
-gretiger toegegeven, wijl het immaterialisme voortdurend met
-realistiese identiteits-theorieën en -beelden verward en bestookt
-wordt.... o.a. door Busse.
-
-b. Ten aanzien der echte „idealistisch-monistische” Identiteitsleer
-faalt echter Busse, faalt elk realist, ten enenmale met die toch
-volkomen begrijpelike vraag, die ik hier afdoende wil beantwoorden:
-Voor u, idealisten, monisten, is het causalisme, de overgangsleer eo
-ipso vervallen, omdat de twee-heid vervallen is, omdat van uw causale
-werkelikheid de natuur geen deel uitmaakt—maar is dan niet meteen om
-dezelfde reden het parallelisme, de samengangsleer vervallen, die
-immers ook een tweeheid, twee reeksen, dus o. i. een dualisme,
-onderstelt; en zo gij een parallelisme behoudt, verloochent gij niet uw
-monisme, daar uw éne immateriële werkelikheid dan toch samengaat met
-iets anders, de natuur?
-
-Ziedaar de grote voordehandliggende vraag der realisten (Busse,
-Erhardt, Stumpf, Bolland e tutti quanti).
-
-En ziehier het afdoend antwoord, toegelicht door uiteenzetting en
-verduideliking van de „idealisties-monistiese” samengangsleer:
-
-Het krities, immaterialisties parallelisme tussen werkelikheid en
-natuur onderstelt inderdaad tweeërlei, twee reeksen, maar slechts één
-werkelike reeks, de immateriële werkelikheid zelf, en één phaenomenale,
-dus denkbeeldige reeks, de materiële natuur.
-
-De éne tijdelike werkelikheid heeft natuurlik tal van variabele
-afhankeliken, van functies, in wiskundige zin, immers tal van werkelike
-of denkbeeldige verhoudingswijzen. Zo het geheel, de reeks van haar
-geschiedkundige jaartallen in de geschiedboeken of van haar
-duizenderlei mogelike statistieke jaarcijfers. Die jaartallen b.v. „gaan
-samen” met, parallel aan, het werkelik gebeuren, als een bepaalde
-denkbeeldige doorlopende wettelike tijdfunctie, zonder „overgang”,
-zonder invloed op dat gebeuren, een samengang, volkomen verklaarbaar en
-doorzichtig, niet berustend op toeval, of willekeur of wonderbaarlike
-harmonia praestabilita, maar op eigen innerlike, wettelik bepaalde,
-noodwendige samenhang.
-
-Precies zo met de natuur, die doorlopende, bepaalde, denkbeeldige
-waarnemingsfunctie van de werkelikheid, dat geheel van al de inhouden
-der gewaarwordingen, die de werkelikheid veroorzaken kan. Ook hier een
-samengang, een parallelisme, berustend op de nauwst denkbare samenhang,
-die van substraat en phaenomeen, hier nog eens zonder beeldspraak,
-zonder holheid of bolheid, binnen- of buiten-kant, maar ook zonder mijn
-„jaartallen” of „statistieken”, exakt causaal te formuleren als volgt:
-het substraat (dus de onstoffelike, waarschijnlik in haar geheel zielse
-werkelikheid) is de oorzaak van de gewaarwordingen aan wier inhoud het
-phaenomeen (dus de natuur, de stoffelike voorwerpenwereld) zijn (ergo
-„zinnelike”) eigenschappen ontleent.—Maar ook het bovengebruikte beeld
-kan ons nog verder van dienst zijn, gelijk de analogie nog verder gaat:
-evenals het denkbeeldig jaartallenstelsel aan een bepaalde eigenschap
-of biezonderheid van de werkelikheid zijn bestaan te danken heeft, nl.
-de tijdelikheid, zonder zelf eigenschap of deel der werkelikheid te
-zijn, evenals elke denkbeeldige statistiek aan een bepaalde,
-geabstraheerde eigenschap of zijde of biezonderheid van de werkelikheid
-ontleend is (sterfelikheid, geslachtsverschil, misdaad,
-behoeftebevrediging enz. enz.), zonder zelf zulk een zijde der
-werkelikheid te zijn, zó heeft de natuur aan een bepaalde eigenschap
-der werkelikheid haar bestaan te danken—aan het vermogen,
-gewaarwordingen te veroorzaken—, zonder zelf werkelik of gewaarwording
-te zijn.—Jaartallen en statistieken hebben een grote symboliese waarde,
-kennis-waarde: zij wijzen op werkelikheid, maar wijzigen haar niet. Alzo
-de natuur, alzo het phaenomeen ten aanzien van zijn substraat en naar
-het psychisme de hersenen t.a.v. de geest.—Ook met de waarheid, in
-tegenstelling tot de werkelikheid, heeft de bestaanswijze der natuur
-haar overeenkomst: Gelijk de natuur het denkbeeldig geheel aller
-mogelike waarnemingsinhouden is, zo de waarheid het denkbeeldig geheel
-aller mogelike ware oordelen. Beide zijn gelijkelik een functie der
-werkelikheid in haar verhouding tot een denkbeeldig universeel subjekt.
-En evenmin als de onwerkelikheid van de waarheid iets aan haar waarde,
-haar algemeengeldigheid, haar objectiviteit te kort doet, of de
-verloochening of vervluchtiging van de waarheid betekent, evenmin doet
-de phaenomenaliteit der natuur afbreuk aan haar waarde, haar
-objectiviteit, die noch verloochend noch vervluchtigd wordt, zo min als
-de natuurwetenschap er iets van haar belangrijkheid, waarheid of
-exaktheid bij inschiet. Want de natuur moge dan niet zelf werkelikheid
-zijn, zij is die functie der werkelikheid, op wier kennis heel onze
-gemeenschap met medemens en buitenwereld, de mogelikheid dus van leven
-en samenleven, van doelstelling en doelbereiking berust. Ja, nog een
-dieper zin dan voorheen krijgt de natuur, krijgt elk natuurlik gebeuren
-als phaenomeen, door onmiddellik symbool te zijn van de transobjectieve
-onstoffelike werkelikheid zelve, waarin en waaruit wij zelf worden en
-werken als geestelik, denkend en willend, wezen. [208] En gelijk de
-waarheid eeuwig één en dezelfde zou blijven, al zou er geen oordelend
-enkeling zijn en geen mens die haar kende, zo zou de natuur dezelfde
-blijven die zij is, al was er geen waarnemend individu en geen kennis
-of begrip der natuur, geen natuurwetenschap.
-
-De werkelikheid is het prius van jaartallenstelsel en statistiek en
-waarheid—zo ook van de natuur. En gelijk het jaartallenstelsel zijn
-eigen rekenkundig verband en zijn diskreetheid heeft, terwijl de
-werkelikheid een qualitatief continuüm is en blijft, zo heeft de natuur
-haar eigen mechaniese wettelikheid en haar atomisme, zonder invloed of
-inbreuk op de éénheid, de geestelike zelfstandigheid en
-eigenwettelikheid der werkelikheid.—Zo zijn geest en natuur dus waarlik
-„ongescheiden onderscheiden”. Zij zijn en blijven „heterogeen”—de
-tegenstelling „psychies” en „physies” blijft behouden, wordt zuiverder,
-gaver, exakter dan ooit te voren, zodat zelfs voor het Panpsychisme
-„psychies” geen zinledig woord wordt, doordat het correlatieve
-„physies” zou vervallen: het physiese zelf wordt niet psychies, blijft
-superindividueel, en het psychiese, individuele, niet physies, ook de
-waarnemingen en voorstellingen behoren uitsluitend tot de psychiese,
-nooit tot de physiese reeks, die niet eens werkelike, slechts
-denkbeeldige waarnemingsinhouden bevat. „Identiteit” tussen geest en
-stof blijft even zinledig als altijd. Identiteit is alléén mogelik en
-waarschijnlik geworden tussen geest en het zeker immaterieel substraat,
-het reale der stof. Ziedaar de kritiese „Identiteitsleer”. [209]
-
-En een soort „epiphaenomenalisme” is het ook—maar precies het
-omgekeerde van het realistiese: De natuur niet feitelik maar ideëel
-epiphaenomeen van de werkelikheid, die haar ontologies prius, haar
-conditio sine qua non, haar grond is. Dùs, hoor ik vragen, ook dezelfde
-tegenwerping in omgekeerde zin: de werkelikheid zou zonder natuur,
-zonder organismen, zonder hersenen precies zo haar gang gaan? Neen,
-niet dezelfde tegenwerping, want de werkelikheid gaat reeds nu evenzo
-zonder (medewerkende, „werkelike”) natuur haar gang als zonder
-(medewerkend, „werkelik”) jaartallenstelsel,—maar geen enkele wijziging
-van de natuur, is denkbaar, die niet afhankelik zou zijn van, wijzen
-op, haar werkelikheidsgrond hebben in, een wijziging, een anders-zijn
-van het substraat, het reale.... de onstoffelike, waarschijnlik
-psychiese werkelikheid zelf. [210] De betrekkelike zelfstandigheid
-(zonder inmenging of overgang) van elk der beide reeksen berust dus
-voor de werkelike, zielse reeks op haar echte zelfstandigheid en
-volkomen onafhankelikheid van de natuur, voor de stoffelike,
-phaenomenale reeks echter uitsluitend op haar functionele bepaaldheid,
-op éénzelvigheid, konsekwentie van abstraktie-beginsel: in het geheel
-aller mogelike jaartallen of statistieken der levende werkelikheid zal
-nooit iets anders dan jaartal of statistiek voorkomen—in het
-denkbeeldig geheel aller mogelike waarnemingsinhouden nooit iets anders
-dan natuur, ruimteding, objekt. Ziedaar de kenniskritiese zuiverheid
-der phaenomenale natuur, die haar voor elke zielsinmenging, voor alle
-psychovitalisme, alle mogelike of liever onmogelike „Seelenkräfte”, ’t
-zij een „Psychoid” van Driesch (die met deze zijn „Seele als
-elementarer Naturfaktor” Wundt’s zielse natuur-„entelechie” profaneert)
-of Reinke’s dualistiese „Dominanten” („eine Art von Beseelung, von
-Durchgeistigung der materiellen Substanz”) principieel en a priori
-vrijwaart en elk niet-realist als Wundt of Heymans of Eisler of Riehl
-eo ipso ten aanzien der natuur tot een anti-teleologies,
-anti-vitalisties mechanist maakt, daar het voor hem 1o. onmogelik is,
-de ziel te vernaturen tot „Naturfaktor”, aangezien dit een verzaking,
-een verontwerkeliking zou zijn van de ziel en aangezien onder het
-denkbeeldig geheel van mogelike bewustzijnsinhouden geen bewustzijn
-zelf kan voorkomen, onder phaenomena geen reale, onder objekten geen
-subjekt, zo min als de wereld-voorvallen zelf onder de jaartallen en
-2o. onnodig, het zielse bij de natuur in te lijven, aangezien de
-doelstellende, willende, bewust of onbewust leidende geest, om werkzaam
-en werkelik te zijn niet die bekrompen beperkte gebonden invloed nodig
-heeft, die de dualismen en vitalismen nog in de natuur aan de
-natuurkrachten, aan „potentiële” en „actuele” energie pogen te
-ontfutselen, maar juist voor hem de enige bekende, wellicht de enige
-bestaande, oorzakelike werkelikheidsmacht is, de van natuur
-onafhankelike, voor natuur onbereikbare [211] macht, waar heel de
-natuur aan ontbloeid is.
-
-En nu terug tot Busse om de vruchten te plukken van ons betoog.
-
-„Da ist nun zunächst zu bemerken,”, aldus p. 145 o. c., „dass wir, wenn
-wir uns auf den Boden idealistisch-spiritualistischer Weltanschauung
-stellen, im eigentlichen und strengen Verstande natürlich einen
-psychophysischen Parallelismus nicht vertreten und festhalten können.
-Ist die Welt ihrer wahren und wirklichen Beschaffenheit nach nur
-psychisch, so gibt es in ihr auch nur psychische Vorgänge und einen
-psychischen Zusammenhang. Die physische Reihe, die der Reihe der
-psychischen Prozesse parallel gehen soll, verschwindet als solche auf
-diesem Standpunkte, ihre Glieder werden zu Bestandteilen der
-psychischen Reihe selbst.” Boven weerlegd—het physiese verdwijnt niet
-als zodanig en wordt niet psychies („die physische Seite” is niet „ja
-in Wahrheit auch eine psychische”, p. 146), niet „Vorstellung”. „Die
-Vorstellungen der Körper und ihrer Aktionen sind selbst
-Bewusstseinsinhalte, gehören also der psychischen Reihe an.” Zeker,
-maar wij onderscheiden die voorstellingen van phaenomena zuiver van de
-phaenomena zelf. Erscheinungen zijn geen Vorstellungen, als op p. 149.
-
-Belangrijk, omdat er de grondfout van heel Busse’s boek, zijn
-realisties „standpunt” in wordt blootgelegd, is de noot op bl. 159,
-waar hij schrijft: „Es ist wichtig, diese Tatsache: dass wir von der
-idealistischen Konstruktion und dem mit ihr gegebenen
-Kausalzusammenhang zur parallelistischen Konstruktion und der Negierung
-psychophysischer Kausalität nur gelangen können, wenn wir den
-Wahrnehmungen der physischen Dinge und Vorgänge im realistischen [!]
-Sinne wirkliche Dinge und Vorstellungen [wel schrijffout, lees
-Vorgänge] gegenüber stellen, also uns auf den Standpunkt des naiven
-Realismus stellen, schon hier mit aller Entschiedenheit zu betonen und
-festzuhalten. Dieser Standpunkt ist die Voraussetzung sowohl des
-Parallelismus als der ihm entgegengesetzten Annahme psychophysischer
-Wechselwirkung. Nur auf diesem Standpunkt sind beide und ihr Gegensatz
-möglich, auf idealistischer Basis verschwindet sowohl der
-psycho-physische Parallelismus als die psycho-physische Wechselwirkung.
-Auf dieser realistischen Grundlage muss daher auch der Streit zwischen
-Parallelismus und Wechselwirkungslehre ausgefochten werden. Es ist ganz
-unzulässig, Nachteile, die einer dieser beiden Theorien auf derselben
-etwa erwachsen und sie der anderen gegenüber ungünstiger erscheinen
-lassen, dadurch gegenstandslos machen zu wollen, dass man sich, in die
-Enge getrieben, auf die idealistisch-metaphysische Auffassung, also auf
-einen Standpunkt zurückzieht, auf dem es weder psychophysischen
-Parallelismus noch psychophysische Wechselwirkung mehr gibt. Diese
-Bemerkung wird später sich als wichtig erweisen.” [212]
-
-Wij weten en begrijpen nu, hoe en waarom „auf idealistischer Basis” wel
-de psycho-physiese Wechselwirkung, niet het ps.-ph. parallelisme
-verdwijnt; dat en waarom wij tegenover „den Wahrnehmungen der
-physischen Dinge und Vorgänge” niet „im realistischen Sinne” „wirkliche
-Dinge und Vorgänge” stellen, maar im idealistischen Sinne phaenomenale,
-dus immanent-objectieve Dinge und Vorgänge. En „ganz unzulässig” is
-het, om de nadelen, die uitsluitend gelden op Busse’s „Standpunkt des
-naiven Realismus” (en dan ook uitsluitend aan „naiven Realismus” te
-wijten zijn) aan het krities parallelisme in de schoenen te schuiven.
-[213] Immers het krities idealisme is geen „standpunt” waarop men zich
-naar believen al of niet zou kunnen of mogen stellen (Busse passim,
-b.v. p. 259/60); men is nog realist (als Busse) en is het dan tegen
-heug en meug ook ten aanzien der verhouding van lichaam en geest, òf
-men is het niet meer en kàn het dus evenmin zijn in zake de verhouding
-van lichaam en geest als t.a.v. het lichaam op zich zelf. Zo zal dus
-geen idealist zich van zijn stuk laten brengen, laten neertrekken op
-realisties terrein. Wie een idealist ontmoeten wil en uit het veld
-slaan, die moet eerst zien zijn veld te bereiken, zich op de hoogte te
-stellen van zijn idealisme.
-
-Omtrent de Identiteit schrijft nu Busse op p. 146: „Versucht man nun
-aber, den Parallelismus.... auf der Grundlage
-idealistisch-spiritualistischer Weltanschauung wirklich durchzuführen,
-so muss man sich vor allem klar machen, dass man man auf dieser
-Grundlage wie das psychophysische, so auch das Prinzip der Identität
-der beiden Reihen, die Zweiseitentheorie, fallen lassen muss.” Juist,
-zo min het een als het ander. „Es hat auf idealistischem Standpunkt
-keinen Sinn mehr, zu sagen, die beiden Reihen, die Vorstellungen der
-körperlichen Phänomene und die innen in demselben oder in einem anderen
-Individuum entsprechenden psychischen Vorgänge, seien identisch, zwei
-Seiten einer und derselben Sache.” [214] Dat zeggen wij ook niet. We
-zeggen met Busse (149): „Eine derartige Identität lässt sich nun aber
-gar nicht behaupten und wird auch von der Identitätsphilosophie nicht
-behauptet.” Maar als hij dan Heymans zelf als volgt misduidt: „dass
-aber, wie uns hier zwar nicht explicite, wohl [evenmin] aber implicite
-zugemutet wird, ein Gehirnprozess und die Vorstellung, die ein ihn
-beobachtendes Subjekt von ihm hat, identisch, zwei Seiten einer und
-derselben Sache seien, ist eine Behauptung, die im Ernst doch niemand,
-der sich, wenn auch nur vorübergehend einmal auf den Boden
-realistischer Anschauungsweise stellt, wird verfechten wollen. Damit
-ist nun allerdings aber dieser ganzen Identitätslehre das Urteil
-gesprochen.”, dan antwoorden wij, dat men zich zelfs niet
-„vorübergehend” „einmal auf den Boden realistischer Anschauungsweise”
-hoeft te stellen, om zulk een „Identitätslehre” voor onzin te
-verklaren, dat echter voor het idealisme, voor Heymans (als voor
-Ebbinghaus, maar deze houdt zich lang niet altijd vrij van realistiese
-onzuiverheden) nooit een waarneming of voorstelling met een
-hersenproces „identiek” is, maar altijd en uitsluitend met het reale
-van een hersenproces; zo is dus b.v. B’s waarneming (b.v. van C’s
-hersenproces) het reale van een hersenproces van B, dat weer door A
-b.v. wordt waargenomen. Heymans bedoelt dus: wat realiter waarneming
-van B is en als zodanig uitsluitend tot de werkelike zielse reeks
-behoort, kan zonder strijdigheid of vereenzelviging van
-ongelijksoortigs phaenomenaliter hersenproces van B zijn, maar behoort
-als zodanig uitsluitend tot de natuurreeks. Gelijk men nu tot een goed
-verstaander kan zeggen, al is het ietwat onnauwkeurig, de werkelikheid
-is in bepaald opzicht (nl. voor en door denkbeeldige waarneming)
-natuur, zo kan men ook zeggen: het ziels gebeuren is in zeker opzicht
-hersenproces. En zo ontstaat dan de zeker niet aanbevelenswaardige,
-realisten van de wijs brengende uitspraak: „hetzelfde” behoort zowel
-tot de ene reeks als tot de andere! Men herleze nu Busse’s wonderlike
-realistiese Heymans-misvatting (147–151), waarnaar de „schliesslich zu
-Grunde liegenden psychischen Originalvorgänge, auf welche doch alles
-ankommt”.... „in diesem Parallelismus überhaupt keine Rolle” zouden
-spelen, „ausserhalb des Parallelismus selbst” zouden staan, en
-„Schliesslich bedeutet doch die Behauptung Heymans, dass eine
-identische Bewusstseinserscheinung sowohl als der einen wie als der
-anderen Reihe zugehörig betrachtet werden kann, bei Lichte [?] besehen
-nichts anderes, als dass wir an jeder Vorstellung den Akt des
-Vorstellens und den vorgestellten Inhalt unterscheiden können und dass
-beide doch eine untrennbare Einheit bilden. Das wusste man nun freilich
-schon lange: um das zu wissen brauchte man nicht erst die Theorie des
-psychophysischen Parallelismus aufzustellen. Was aber hat diese
-Identität der Vorstellung und des Vorstellungsinhalts zu tun mit der,
-welche der Parallelismus behauptet, der Identität zweier Reihen?”
-(150). Die laatste vraag kon Heymans’ antwoord zijn op deze
-Heymans-duiding.
-
-Zoveel over de identiteit. Op bl. 151 vervolgt dan Busse: „Aber wir
-mussen noch weiter gehen, nicht nur die Identität, auch die
-Parallelität der beiden Reihen muss auf idealistischem Boden aufgegeben
-werden. Um sie festzuhalten, müssten wir eine völlig rätselhafte,
-unerklärliche und unbegreifliche prästabilierte Harmonie der beiden
-Reihen, der physischen und der psychischen, voraussetzen.” Voor ons een
-afgedaan punt, vgk. boven bl. 207 en de noot bij bl. 199. Ook weten we
-nu, waarom wij inderdaad „a limine” [p. 166] mogen en moeten afwijzen
-„die Möglichkeit, dass in die physische Reihe auch unter Umständen
-ein.... psychisches Glied eintreten könne”. Wij zeggen niet „es passt
-eine solche Annahme nicht in den Parallelismus hinein und deshalb ist
-sie zu verwerfen!”, maar: „es passt eine solche Annahme bloss in den
-‚naiven Realismus’ hinein, und deshalb ist sie zu verwerfen!”
-
-2. Wij hebben daarmee Busse principieel afgedaan tot bl. 183—en zullen
-aan het tweede „nadeel”: „Die Künstlichkeit der parallelistischen
-Theorie” (183–208), speciaal ten aanzien van het causaliteitsbeginsel,
-niet al te veel aandacht wijden. Is de theorie waar, is het causalisme
-onmogelik juist dewijl alleen werkelikheid werkend, een reale causaal
-kan zijn, dan zijn wij geen „Naturalisten der reinen Vernunft”, die
-niet de „natuurlike”, voor de hand liggende („nächstliegende” zegt B.
-p. 188).... dwaling zouden opgeven voor een desnoods „ziemlich
-gekünstelte” waarheid. Al bedenken ook wij bij tijd en wijle, dat
-eenvoud het kenmerk van het ware, simplex veri sigillum is, bij tijd en
-wijle vergeten wij daarom niet de nauwe verwantschap tussen simplex en
-simpel, eenvoud en Einfalt.—Maar.... zelfs die „Künstlichkeit” valt
-mee, want die ondoorzichtigheid berust weer, als zo dikwels, op
-doorzichtloosheid, te weten op realistiese verwarring met de
-„Automatentheorie”, waartegen Busse zich richt met zijn: „Kausalität
-und physische Kausalität sind keine identischen Begriffe”. Het krities
-parallelisme zou wel waarlik gekunsteld zijn, ja lijnrecht in strijd
-met het causaliteitsbeginsel, als het, naar realisties misverstand, een
-deel der werkelikheid aan de causaliteit onttrok. Maar juist het
-inzicht dat niet alleen al wat werkelik is, maar ook alléén wat
-werkelik is, causaal kan zijn, maakt de psycho-physiese
-Wechselwirkungslehre onmogelik. Dus niet alleen „Die
-Wechselwirkungslehre”, maar evenzeer het monisties parallelisme „setzt
-alles Wirkliche in durchgängige Beziehung zueinander und lässt das
-Kausalitätsprinzip nirgends abbrechen; sie [auch er] statuiert einen
-lückenlosen universellen Weltzusammenhang.” (p. 207) [215]. „Der
-psychophysische Parallelismus dagegen teilt die Welt in zwei
-beziehungslos nebeneinander herlaufende Welten und sucht das Wunder
-ihres durchgängigen Parallelgehens durch das noch grössere Wunder ihrer
-heimlichen Identität zu erklären.” Wonder en heimelikheid vervallen met
-die „zwei Welten”—en hoe „beziehungslos” reale en phaenomeen, geest en
-natuur wel zijn, hebben wij met beeld en begrip verklaard en
-opgehelderd. En is eenvoudiger, doorzichtiger verklaring denkbaar van
-het ervaringsverband tussen geestesleven en hersenproces, verstands- en
-hersenontwikkeling, zielsziekte en hersenstoring, dan deze, dat het
-tweede phaenomeen is van het eerste, het eerste reale van het tweede?
-[216]
-
-Nog één realistiese moeilikheid, die we te boven zijn, dient hier onder
-2 aangestipt: hoe wij nu de schijnbare „Wechselwirkung” of overgang
-verklaren bij de waarneming der natuur zonder inwerking van de natuur
-(objekt, zintuig, hersenen) op de geest en bij de willekeurige beweging
-(schrijven b.v.) zonder inwerking van de wil op die beweging, of om met
-onze typies-realistiese tegenstander Stumpf te spreken (Leib und Seele,
-p. 20/1): „die missliche Frage, was denn nun eigentlich die Wirkung des
-Willensentschlusses zur Körperbewegung ist, wenn nicht die Bewegung,
-und was denn eigentlich die Ursache der Empfindung ist, wenn nicht die
-Nervenreizung.”
-
-Antwoord: Geen objekt, natuurding, zenuwprikkeling is oorzaak der
-gewaarwording (gelijk voor de dogmatiese waarnemingsleer, ook van u en
-de uwen), maar het reale van objekt en zenuwprikkeling; niet de
-beweging, maar het reale der beweging is het werkelik gevolg van het
-wilsbesluit—de beweging is het phaenomeen, dat in dit reale en
-middellik dus in dat willen zijn conditio sine qua non heeft! [217]
-
-’t Is waarlik, eens begrepen, zo kinderlik eenvoudig, haast groots van
-eenvoud!
-
-Daar zegt b.v. nog v. Hartmann in zijn „Kategorien-lehre” (p. 397):
-„Die Erfahrung zeigt, dass unser Geist fortwährend von den Dingen
-beeinflusst wird und seinerseits sie durch ihr [lees sein] Handeln und
-Wirken beeinflusst, dass der bewusste Geist ganz und gar abhängig von
-seinem Leibe, der Leib aber wiederum in vieler Hinsicht abhängig von
-der Willkür des Geistes ist. Diese Erfahrung muss erst dadurch
-beseitigt werden, dass sie für einen falschen, trügerischen Schein
-erklärt wird; dann erst wird die Bahn frei für die Behauptung, dass
-heterogene Kausalität in diesem engeren Sinne des Wortes unmöglich sei.
-Es bleibt dann aber die Aufgabe bestehen, zu zeigen, wie ohne
-heterogene Kausalität dieser Schein entstehen könne, und an der Lösung
-dieser Aufgabe sind noch alle Systeme gescheitert, die die heterogene
-Kausalität geleugnet haben.”
-
-De „Lösung dieser Aufgabe” bieden wij in één zinnetje: die schijnbare
-causaliteitservaring ontstaat, doordat men, als v. Hartmann, realisties
-het (phaenomenale) lichaam voor een reale houdt—en doordat inderdaad
-onze geest voortdurend door het niet-stoffelik reale van de
-(natuur)dingen beïnvloed wordt en dit zijnerzijds door zijn actie en
-inwerking beïnvloedt; doordat de bewuste geest dualisties-idealisties
-geheel en al afhankelik is van en monisties-idealisties zelfs identiek
-is met, het reale van zijn lichaam, dit echter wederom in menig opzicht
-afhankelik is van de willekeur van de geest!
-
-Ziedaar, wat er aan is van die zgn. „Erfahrung” die wij volgens
-Hartmann „künstlich umdeuten” moeten. En hiermee is tevens Busse’s
-thema „die Deutung der Tatsache, dass zwischen psychischen und
-physischen Vorgängen ein Verhältnis wechselseitiger Abhängigkeit
-besteht” zo ongekunsteld mogelik afgehandeld. Wij zijn genaderd tot
-
-3. „Die Konsequenzen des [realistisch verkannten!] psychophysischen
-Parallelismus und ihre Undurchführbarkeit” (208–378).
-
-Ook dit hele boekdeel is weerlegd, door de opmerking, dat Busse
-volkomen gelijk heeft omdat en zolang hij zich tegen de realistiese
-duiding van het parallelisme richt, die hij begrijpt en kent—en
-volkomen ongelijk tegenover het idealisties parallelisme, behalve
-tegenover dat van een Spinozist zonder materie-realisme als Riehl,
-wiens „kritischer Monismus”, de leer, dat het psychiese evenzeer
-slechts phaenomeen is en wel van hetzelfde causale reale als waarvan de
-natuur het is, „wezenlik” faalt en „wezenlik” falen moet in zijn
-pogingen, het geestelike, de zielse reeks, toch causaal te maken ten
-aanzien van de natuur-reeks, van bewegingen, al noemt hij het nog zo
-zeer „wesentlich” ’t zij voor het reale ’t zij voor de beweging, dus
-b.v. „Vorstellung und Wille an der Bewegung, d.i. [?] an dem Vorgang,
-der den objectiven Sinnen als Bewegung erscheint, wesentlich
-betheiligt” (K. III, p. 183). [218] Hier heeft Busse gelijk (p. 265):
-„Empfindung und Vorstellung aber haben an der Hervorbringung des realen
-Vorganges, der uns als Bewegung erscheint, keinen Anteil, da sie ja
-[volgens Riehl] nur Erscheinungen sind und Erscheinungen doch nicht
-Dinge an sich produzieren können.” Maar op deze grond heeft dan ook
-Heymans reeds „Die Lehre vom unbekannten Anderen” in zijn „Einführung”
-bestreden. En Busse’s gelijk is hiermee uitgeput. Dat zullen wij nu
-zien:
-
-a. Wat punt a betreft, in hoeverre het niet-realisties parallelisme al
-of niet verplicht is, „zu allen psychischen Eigentümlichkeiten die
-physischen Analoga [?] anzugeben” (208–229), daarover is bij Wundt en
-Eisler al het nodige te vinden en het volgt uit wat wij zelf reeds
-hebben betoogd. Zo doet „der auf psychischer Seite verbleibende Rest”,
-de éénheid en de „Synthesen” van het bewustzijn, die in de natuurreeks
-evenzeer ontbreken als... het bewustzijn zelf, evenmin iets te kort aan
-het parallelisme (of omgekeerd), als de „rest”, die de levende continu
-verlopende werkelikheid op de dode diskrete jaartallen vóór heeft.
-
-b. En wat het tweede punt betreft, „Die Geschlossenheit des psychischen
-und des physischen Geschehens” (230–321), alleen ten aanzien van dit
-laatste, van de natuur heeft Busse bezwaren, gericht tegen wat James’
-realisme noemt de „automaton-theory”, in waarheid dus de leer, die uit
-de natuur, ook met betrekking tot alle levende wezens, dier en mens, al
-het zielse, geestelike streng methodies en principieel uitschakelt....
-zodat de natuur even zuiver mechanies verloopt als zij.... zuiver
-phaenomenaal en zuiver ruimtelik is. Al wat des geestes is, alle
-bewustzijn, alle denken, voelen en willen, blijft dus krities,
-methodologies-noodwendig uitgeschakeld, niet omdat het onwerkelik en
-werkeloos zou zijn—maar juist omdat het alléén werkelik en werkend is.
-De methodiese zuivering der natuur van alle psychismen betekent juist
-en berust op de methodiese vrijwaring van de geest, van de
-werkelikheid. voor alle mogelike naturalismen en mechanismen. Het
-mechanisme der natuur kan evenmin de werkelikheid mechaniseren,
-automaties maken, als de ruimte der natuur de werkelikheid ruimtelik of
-de stoffelikheid der natuur de geest tot stof maakt, of evenmin als de
-sijferende statistiek de werkelikheid zelf maakt tot een sijferstelsel.
-Daarmee zijn weer Busse, pp. 230–321, en al de zijnen afgedaan—immers
-mèt het natuur-realisme is het naturalisme vervallen. Al wat
-phaenomenaal is kan slechts phaenomenaal en phaeno-causaal, al wat
-lichaam en beweging is slechts mechanies werken en gewerkt worden,
-verklaren en worden verklaard—zo dus ook leven en ontwikkeling der
-organismen, ’t zij mens of dier, zover zij zich bewegen, ruimteding,
-natuur zijn. In de natuur moet eo ipso elk element, elke wet, elke
-verklaring natuurlik zijn, van heel de natuur en elk element en elke
-wet echter ligt oorsprong, grond en verklaring, „verklaring” dus in de
-diepere, ontologiese, reële zin, uitsluitend in het reale der natuur,
-in de werkelikheid, waartoe de geest, waartoe begrip en gevoel,
-gedachten en begeerten behoren. Zonder deze werkelikheid zou heel die
-natuur er niet zijn. Geen manuskript b.v.—hoewel als zinledig
-molekulen- en atomen- of elektronen-stelsel natuurkundig, mechanies, af
-te leiden uit het even geesteloos molekulen- of elektronen-spel van
-bepaalde hersenen—zonder zijn reale en zonder zijn auctor
-intellectualis et realis, de denkende geest, wiens wil en werk op de
-betekenis, de zin van het manuskript gericht was en daarom en daardoor
-de werkelikheid zódanig beïnvloed en gewijzigd heeft, dat tot haar
-phaenomena dit manuskript kwam te behoren. Zo vervalt voor al deze en
-dergelijke gevallen (het telegram, Luther, „Austerlitz” etc.) alle
-„paradoxie”, waar Busse c.s. zich voor gesteld zien (p. 256/7): „Mag
-auch immerhin der Geist eines Kant oder Newton das dem Manuskript der
-Kritik der reinen Vernunft oder der mathematischen Prinzipien der
-Naturphilosophie zu Grunde liegende intelligibele Ding verursacht
-haben: das Manuskript selbst ist und bleibt [zover het betekenisloze
-scheikundig-natuurwetenschappelike stof is] das zufällige [geenszins
-toevallig, maar wettelik, op boven-omschreven diep, werkelik, geestelik
-verband berustend] Produkt des Spiels einer Anzahl von Gehirnmolekülen,
-und diese Ansicht bleibt [?] so paradox, wie zuvor.”
-
-Precies zo gaat het nu ook met die „paradoxie” in „Biologie” en
-„Kulturgeschichte”, waaromtrent men b.v. Eisler’s uitnemend betoog in
-zijn „Leib und Seele” vergelijke.
-
-De werkelike Evolutie, de werkelike „struggle for life” is natuurlik
-weer zuiver onstoffelik, een strijd om behoeftebevrediging,
-begeertevervulling, waarbij dus gevoelens, neigingen, instinkten,
-voorkeur en tegenzin, waarnemingsvermogen der onderscheiden zinnen,
-pijn en genot, geheugen, overleg en begrip de grote faktoren,
-voorwaarden en wapenen zijn, terwijl de parallele phaenomenale
-ontwikkeling der organismen en organen even vanzelfsprekend zuiver
-stoffelik is en blijft. En zo behoeft het nauweliks nog vermelding, dat
-dan ook nooit evolutie uit stof geest kan voortbrengen, uit een
-phaenomeen een subjekt of een reale, een kennistheoreties of ontologies
-prius van een phaenomeen [219], zo min als uit geest stof kan ontstaan,
-maar dat, zuiver monisties, heel de werkelike ontwikkeling onruimtelik,
-immaterieel, ’t zij ten dele ’t zij geheel psychies moet worden
-gedacht, van de primitieve, blind-instinktieve, onder- of on-bewuste,
-vage, niet- of nauweliks-onderscheidbare kiemen, elementen en faktoren
-van het zielse leven, door specialisering, individualisering,
-concentrering, organisering, intensificering tot de verheldering,
-verruiming, verrijking, verdieping van bewustzijnsleven, tot de volle
-ontplooiing van heel ons menselik, persoonlik en gemeenschappelik
-begrips- en gemoeds-leven, een ontwikkeling tot steeds machtiger
-beheersing der subjektieve en objektieve voorwaarden van geluk, een
-ontwikkeling waaraan al de geestelike verworvenheden onzer kultuur,
-wijsheid en kunsten en wetenschappen en de vooruitzichten op een
-rechtelik en zedelik geordende maatschappelike samenleving, op een
-Blijde Wereld, ontbloeid zijn.
-
-c. Ten slotte behandelt Busse’s parallelisme-kritiek Die
-psychologischen Konsequenzen des Parallelismus (322–378), die 3erlei
-zouden zijn:
-
-α: „Die pluralistische Seelenlehre”, „die subjektlose Psychologie”,
-
-β: „Die psychologische Atomistik (Mind-Stuff-Theorie)” en
-
-γ: „Die mechanistische Psychologie” („Association contra
-Apperception”).
-
-Weer in één zinnetje af te doen, gelijk mijn geduldige lezer reeds zal
-hebben gedaan: Realisties als hij denkt heeft Busse gelijk, ook dus
-t.a.v. Ziehen en derg.—maar van het niet-realisties,
-krities-idealisties parallelisme is de enige psychologische Konsequenz,
-dat het geen „psychologische Konsequenzen” heeft!
-
-Want volstrekt onafhankelik als de werkelike reeks, waartoe al het
-psychiese behoort, is van de phaenomenale reeks, de natuur, heeft en
-houdt zij, of liever krijgt juist, haar volle vrije zelfstandige eigen
-wettelikheid, psychologies, logies of ethies en haar van alle
-physiologismen en naturalismen principieel gezuiverde psychologie,
-onverschillig of men het apperceptieve, actualistiese voluntarisme
-zonder wil van Wundt of het meer substantialistiese van Eisler’s
-„organisch-teleologische” psychologie aanvaardt, dan wel b.v. de
-„beschreibende und zergliedernde” psychologie van Dilthey of
-daartegenover Ebbinghaus’ psychologie van Einfachste seelische Gebilde
-en Allgemeinste Gesetze des Seelenlebens, of wel Fouillée’s Psychologie
-des Idées-forces of zijn en anderer „speciale” psychologie of
-characterologie („éthologie”) of b.v. Heymans’ logica-psychologie. Zo
-volgt, om dit voorbeeld te noemen, het denken zijn eigen logiese
-wettelikheid, zonder dat het parallele hersenmechanisme iets te
-„verlangen” of te „erzeugen”, te verhinderen of te veroorzaken heeft
-(Busse, p. 359 en daarvóór), trots Liebmann’s realistiese „Antinomie”
-en Busse’s physiologiserend anti-psychologisme dat (niet zonder
-realistiese reden) „weitere Antinomien ethischer Natur” voorziet. Maar
-hier doemen problemen op, die tot een ander gebied behoren en niet
-afhankelik zijn van de tegenstelling idealisme—realisme of
-parallelisme—causalisme, dus basta. Zo verenigt het idealisties
-parallelisme zonder „doppelte Wahrheit” [220], die het met Busse kan
-verfoeien, zonder zelfweerspreking, het psychologies determinisme ten
-aanzien der werkelikheid, waarin karakter en overtuiging, wilskracht en
-hartstocht, verstand en gemoed, beraad en gezindheid oorzakelike
-determinerende machten kunnen zijn, met het fatalisme ten aanzien der
-natuur, waarin van wil of weten, van ziel of instinkt of gevoel geen
-sprake kan wezen, zo min als in de werkelikheid van zulk „mechanisme”.
-Als dan ook Prof. Bruining in zijn bovenvermeld Gids opstel (zie
-tekstbl. 219 noot 1) beweert (p. 492/3): „In beide [materialisme en
-monisties psychisme] is de wereldorde in haar geheel een reusachtig
-mechanisme, de handelende persoonlijkheid eenvoudig een automaat”....
-dan antwoorden wij: voor het materialisme hebt ge met uw „reusachtig
-mechanisme” gelijk, zover dat materialisme altans een eindige massa
-aanvaardt, (neemt het zijn materie oneindig, dan wordt ook het
-mechanisme niet reusachtig, maar oneindig groot), doch voor het
-psychisme is niet precies „de wereldorde in haar geheel” maar.... haar
-phaenomeen „een reusachtig mechanisme” en niet precies „de handelende
-persoonlikheid” maar z’n phaenomeen, z’n lichaam, „eenvoudig een
-automaat”. En voor de wereldorde, de werkelikheid zelf van het
-psychisme is „reusachtig” even zinledig als „klein” of „groot” of elke
-andere afmeting, daar het psychiese nu eenmaal geen afmetingen heeft.
-En een „mechanisme”? Tweeërlei betekenis heeft mechanies: 1o. de
-eigenlike, ruimtelike, physiese zin: „werktuigelik” zich bewegend,
-volgens de wetten der „mechanica” of bewegingsleer en 2o. de
-overdrachtelike onruimtelike psychiese zin: „werktuigelik”,
-„machinaal”, d.w.z. zonder medewerking van wil en bewustzijn, willoos,
-gedachteloos, als een automaat. Welnu, van het 1e kan moeilik sprake
-zijn in een onruimtelike wereldorde en van het tweede evenmin in een
-wereldorde, waar wil en bewustzijn, gemoeds- en denkleven, subjekt en
-persoonlikheid, in plaats van te worden uitgeschakeld of zelfs maar
-dualisties gebonden [221] aan enige „werkelike” stof of
-natuurwettelikheid, integendeel juist tot het wellicht enig werkelike,
-tot het zéker enig kenbare werkelike verheven is! Daarom behoeft geen
-idealist zijn intellektueel geweten geweld aan te doen door
-indeterminisme om aan het fatalisme te ontkomen (gelijk realisten als
-Prof. Bruining) en daarom is dan ook geen enkel krities idealist, zover
-ik weet, psychologies indeterminist. [222] Dat is een heugelik
-resultaat te meer van de kritiek! En Prof. Bruining’s redenering (ib.):
-„Hebben wij, naar de grondgedachte van psychisch monisme, aan te nemen,
-dat de waargenomen—door den ‚idealen Beobachter’ waar te
-nemen—hersenprocessen, die, zooals er uitdrukkelijk wordt bijgevoegd
-‚durchweg[s] den mechanischen Gesetzen sich unterordnen’, eenvoudig de
-eigenaardige vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychisch
-proces zich in het bewustzijn van den waarnemer voordoet, dan ligt
-daarin onmiddellijk opgesloten, dat dit psychisch proces zelf volgens
-de wetten der mechanica verloopt” is een redenering van hetzelfde
-kennistheoreties gehalte als deze zou zijn: „Hebben wij, naar de
-grondgedachte van psychies monisme, aan te nemen, dat de waargenomen
-hersenprocessen, die, zoals er uitdrukkelik worde bijgevoegd, geheel en
-al stoffelik zijn en in de ruimte blijven, eenvoudig de eigenaardige
-vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychies proces zich in
-het bewustzijn van de waarnemer voordoet, dan ligt daarin onmiddellik
-opgesloten, dat dit psychies proces zelf geheel en al stoffelik is en
-in de ruimte zich afspeelt”!
-
-Geen wonder voorwaar, dat de sterkste, de principieelste tegenstanders
-van elke mind-stuff-theorie, van elke materialiserende
-associatie-psychologie.... de krities-idealistiese parallelisten zijn,
-hoe monadologies zij dan ook veelal mogen denken.
-
-En noch voor Kant (naar wij boven zagen, bl. 204) noch voor enig
-niet-realist geldt tegen de leer, die de hersenprocessen voor
-phaenomeen van het zieleleven houdt, het bezwaar (van realisten als
-Busse en Becher) van de samengesteldheid, de atomistiese struktuur
-[223] der materie, van de „Vielheit abtrennbarer, selbständiger
-materieller Teile” (Becher, Gehirn und Seele, p. 357) tegenover de
-éénheid of de continuïteit van het reale. Want niet alleen kan de éne
-continu verlopende werkelikheid haar vele velerlei diskrete
-statistieken hebben, niet alleen heeft de gedachte die één en
-ondeelbaar is haar vele gescheiden klanken in de taal en haar nog
-talrijker „abtrennbare”, „selbständige” letters in het schrift, maar
-bovendien is ook het geestesleven, de menselike ziel b.v., niet één en
-ondeelbaar als een meetkundig punt of als het dogmatiese zieleding van
-het oude dualistiese „spiritualisme”, maar—onverschillig of
-aktualisties dan wel substantialisties gedacht—in elk geval een produkt
-van honderd- en duizendvoudige geestelike „synthese”, die wel geen
-samen-stelling, maar toch een „versmelting”, een éénwording onderstelt
-van wat een veelheid te voren was en zelfs als „element” of „factor”
-tot ander zielsverband, andere individualiteit kan hebben behoord. Zó
-alleen zijn meta-physies, psychisties, geboorte, erfelikheid en
-bevruchting (éénwording van twee individuele geestelike kiemwerelden,
-de substrata van spermatozoön en eicel), het sterven als ont-binding en
-die ondoorgrondelike assimilatie-processen der voeding altans
-enigermate te begrijpen [224], terwijl b.v. nog Busse zowel als Lotze
-in het begriploos creatianisme zijn blijven steken.
-
-We mogen nu de lezer verzoeken, de kritiese slotsom aangaande het
-parallelisme zelf op te maken en die te vergelijken met Busse’s
-„Gesamtergebnis der [helaas niet in kennistheoretiese zin] kritischen
-Untersuchung des psycho-physischen Parallelismus” (p. 378/9) en daarmee
-afscheid nemen van Busse’s boek, het beste, grondigste, dat er ten
-gunste der overgangsleer, der „Wechselwirkung” en tegen de
-samengangsleer geschreven is.
-
-Eer ik nu tot slot nog zal laten zien, wat er waar is van de
-„Verzoening” tussen beide, die in het jongste wetenschappelike werk
-over lichaam en geest, Becher’s Gehirn und Seele, aan de orde wordt
-gesteld, neem ik nog even de uitgegeven en herdrukte rede onder handen
-van Prof. Dr. Carl Stumpf over Leib und Seele, waarmee hij als
-voorzitter het internationale congres voor psychologie te München in
-1896 (en heel wat twistgeschrijf) geopend heeft en die vermoedelik aan
-haar common-sense-realisme soortgelijke tweederangs-beroemdheid te
-danken heeft als Du Bois-Reymond’s materialistiese ignorabimus-rede.
-Aanleiding is mij het feit, dat Stumpf’s rede ten onzent b.v. vertaald
-is opgenomen in Mr. Levy’s „Indeterminisme” en haar weerklank tans nog
-vindt in de „Zuivere Rede” van Prof. Bolland. [225]
-
-Ook Stumpf dan gaat het parallelisme bestrijden. Maar het ongeluk wil,
-dat deze typiese realist, wiens „missliche Frage” wij reeds boven op
-bl. 219 beantwoord hebben, van het parallelisme slechts twee
-realistiese vormen kent [226] (p. 19), nl. 1o: het epiphaenomenalisties
-psycho-physies materialisme en 2o: de dualistiese leer, dat „auch das
-Psychische” een eigen gesloten causale reeks vormt (dat is voor zijn
-realisties denken „Panpsychismus”—het echte kritiese psychisme,
-waarvoor alléén het psychiese werkelik en causaal is, bestaat voor hem
-niet eens). Zo is het dus volkomen verklaarbaar (nl. uit gebrek aan
-kritiek en begrip), dat hij moet getuigen (p. 21):
-
-„Aber ich kann in der Parallelitätslehre überhaupt statt des
-gepriesenen Monismus nur einen Dualismus finden, wie er krasser noch
-niemals aufgetreten ist. Die Ungleichartigkeit der Gebiete ist
-beibehalten, die Wechselwirkung geleugnet, von der einheitlichen
-Substanz, die ohnedies nur ein Scheinbehelf war, ist nicht mehr die
-Rede, und so erscheint auch das Parallellaufen der zwei Welten
-unfasslicher als selbst nach der verrufenen Lehre der Geulincx und
-Malebranche.” Hoe unfasslich die paralleliteit in waarheid is, zal
-boven wel gebleken zijn. „Zur Sache selbst müssen wir uns die Frage
-vorlegen, ob nicht die Konsequenz der Naturforschung, insbesondere der
-Entwicklungslehre, selbst wenn wir die Philosophie beiseite lassen
-[neen, dan niet!], dahin drängt, die Welt in allen ihren Teilen als ein
-kausal zusammenhängendes Ganzes aufzufassen, worin jedes Wirkliche
-seine Arbeit leistet, keines von der allgemeinen Wechselwirkung
-ausgeschlossen ist; und—wenn dies jeder bejahen wird [juist, allereerst
-en op goede grond de criticus!]—die andere Frage, ob die Gründe, nach
-denen die gesamte Welt des Psychischen [n.b.!] von der Wirklichkeit in
-diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung ausgeschlossen
-sein soll, so zwingend sind, wie sie vielen erscheinen.” (p. 21/2). Dat
-het juist die gesamte Welt des Physischen is, die „von der Wirklichkeit
-in diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung” moet
-uitgesloten zijn—ontgaat een Stumpf (als straks een Bolland) natuurlik
-volkomen.
-
-Ook over de heterogeneïteit oreert nu Stumpf, die, naar wij op bl. 225
-gezien hebben, zo min als enig materialist tegen het ontstaan van geest
-uit stof bezwaar zou hebben of weten, als volgt: „Die Ungleichartigkeit
-wird nach den Untersuchungen Humes kein Einsichtiger mehr als
-ernsthaftes Argument gelten lassen [zolang hij realist blijft]. Ursache
-und Wirkung brauchen nicht gleichartig zu sein. Nur die Erfahrung kann
-lehren, was als Ursache und Wirkung zu einander gehört. Am wenigsten
-sollte derjenige die Wechselwirkung des Heterogenen beanstanden, der
-seine substanzielle Einheit lehrt: denn die substanzielle Verbindung
-der beiden Welten soll doch eine noch innigere sein als die bloss
-kausale.”—Dat inderdaad de verhouding van grond en phaenomeen nog
-„inniger” is, dan „die bloss kausale” (immers het reale hoeft niet eens
-feitelik in een bepaald geval causaal te zijn om toch zijn bepaald,
-denkbeeldig, phaenomeen te hebben) en dat de Wechselwirkung niettemin
-onmogelik en ondenkbaar blijft, behoeven wij er tans nog één woord aan
-te verspillen? Stumpf’s vernuftige pogingen om dan het psychiese
-causaal te maken in de natuurreeks kunnen wij met het stilzwijgen dat
-ze voor ons verdienen voorbijgaan. Eerst op bl. 29/31 wordt ook enige
-realistiese rhetoriek gewijd aan „der sogenannte idealistische, besser
-psychistische Monismus, der sich gleichfalls als eine Überwindung oder
-höhere Fassung der alten Parallelitätslehre gibt”, maar hem toeschijnt,
-„in Wahrheit nicht über die Schwierigkeiten hinauszuführen, sondern nur
-darüber hinwegzutäuschen.”, rhetoriek van het volgend allooi (ik geef
-al wat Stumpf er tegen in te brengen heeft):
-
-„Nun sollte man denken: da, wo Kausalität ist, ist auch Realität; und
-solange wir nicht imstande sind, das Fallgesetz als Gesetz von
-Willenstätigkeiten zu verstehen und an beobachtbaren Willenstätigkeiten
-zu verifizieren, solange muss es eben als Gesetz einer nichtpsychischen
-Realität angesehen werden. Aber lassen wir diese Bedenken. Was ist denn
-eigentlich für die Beseitigung des bösen Dualismus gewonnen, wenn man
-die physischen Dinge als blosse Erscheinungen definiert? Kann man das
-Körperliche dadurch überhaupt wegdekretieren? Sind Erscheinungen ein
-absolutes Nichts, sind Ausdehnung, Gestalt, Farbe nun wirklich ganz aus
-der Welt verschwunden? Wenn nicht, wo bleibt der Monismus? Und wird
-nicht auch gerade die Verschiedenheit und der Gegensatz, indem man sie
-als Erscheinungen mit dem Wesen kontrastiert, erst recht betont? Und
-sind wir [?] uns, aufrichtig gesprochen, über das Verhältnis jetzt
-klarer wie vorher? Warum muss denn das Wesen überhaupt erscheinen und
-so verschieden von sich selbst erscheinen?
-
-„Mir wenigstens bleibt es unfassbar, wie geistreiche [!] Männer nur
-einen Augenblick sich darüber täuschen können, dass mit solchen
-Redewendungen das Problem, welches man damit [!] wegzuschaffen meint,
-erst anfängt, und dass sie, selbst als Redewendungen betrachtet, einen
-Rückschritt gegen die fruchtbaren Fragestellungen bedeuten, zu denen
-wir in dieser Angelegenheit von andern Standpunkten aus bereits geführt
-sind: weil sie eben verleiten, sich bei der bequemen [voor u toch te
-moeilike] Distinktion Wesen—Erscheinung zu beruhigen und das Verhältnis
-der beiden zu einander als etwas Bekanntes, durch sich Klares, keiner
-[!] Erörterung Bedürftiges hinzunehmen.” [227]
-
-Elk nader commentaar zou geringschatting van mijn lezers zijn—slechts
-wil ik u tans nog van Stumpf’s rede de Nederlandse echo laten horen uit
-Prof. Bolland’s
-
-„Zuivere Rede” (p. 431/3): „Kinderlijk is ook de theorie van de
-psycho-physische ‚evenwijdigheid’, waarin op grond van het zoogenoemde
-axioom der geslotene natuurcausaliteit [zie boven bl. 205] eene
-natuurlijk geestelijke en geestelijk natuurlijke wederkeerigheid van
-werking wordt verloochend; dit ‚parallelisme’ vooronderstelt eene
-mechanistisch atomistische wereldopvatting [zolang men vóór de
-kennisleer staat—niet als men er „achter” is], door onzen landgenoot
-Heymans o.a. [o.a.!] wel eens in uiterst bedenkelijk klinkende zinnen
-begunstigd [alléén naar Prof. Bolland c.s.’ grove misvatting] en tot op
-heden nog altoos uitdrukkelijk te verloochenen [een onwaarheid; heel
-Heymans’ wijsbegeerte, niet alleen zijn groot kennistheoreties
-hoofdwerk, maar speciaal zijn Einführung is een uitdrukkelike
-verloochening niet alleen, maar de kritiese weerlegging bovendien....
-edoch natuurlik uitsluitend voor wie „begrip heeft om te begrijpen” en
-voor wie derhalve zulk een „uitdrukkelike” verloochening even
-belachelik als overbodig zou zijn, terwijl de anderen.... rustig mogen
-doorgaan, Heymans te eren met hun smaad]. Intusschen laat deze de
-stoffelijke reeks alleen gelden als subjectief [!] ideëele
-verschijnselen in bewustheden en hij beschouwt het tweevoud der
-evenwijdigheden als eenen schijn [!], waarboven een universeel
-bewustzijn [integendeel, ieder begrijper!] zoude verheven zijn; hoewel
-hij zelf van zijn psychisch monisme, zijne zielige [bollands-hollands]
-aleenheidsleer, spreekt, is zijne ‚metaphysica op grondslag der
-ondervinding’ dus een universeel bewustzijnsspiritualisme, waarin hij
-de evenwijdigheden laat gelden als eenen ‚schijn voor—God’ [dat deze
-god schijn zowel als deze schijn god slechts op Prof. Bolland’s
-dogmatiese „waan en inbeelding” berust, begrijpt nu na mijn kritiek
-hoop ik elk van mijn lezers]. Een beletsel voor een ‚minder’ dan
-universeel bewustzijn, ook zonder ondergrond van ondervinding het
-stijve [i.p.v. slappe?] psycho-physische parallelisme voor waan en
-inbeelding te houden, is die [?] theorie van onzen
-proefondervindelijken zielkundige [228] niet [voor wie er niet bij
-kan]. In eene openingsrede voor het psychologische congres van 1896
-heeft Carl Stumpf de ‚zielig-natuurlijke (of natuurlijk-zielige)
-evenwijdigheidsleer’ terecht [cf.!] als een ‚dualisme’, eene leer van
-tweespalt gequalificeerd, die onbegrijpelijker blijft dan zelfs het
-oude onverhelderde occasionalisme, waarin voor het ob- en subjectieve
-correspondeeren de almachtige God aansprakelijk werd gesteld, en hij
-heeft gewezen op de noodzakelijkheid, den samenhang der wereld
-[precies!] ‚in allen deele’ te erkennen als eene algemeene
-wederkeerigheid van werkzaamheid, waarvan ook het psychische [zie bij
-Stumpf!] niet is uitgesloten.” „Zuivere Rede” vervolgt op bl. 433: „de
-‚psycho-physische parallelisten’ of zielig natuurlijke
-evenwijdigheidsmannen voegen daaraan [aan de „ondoordachtheid” van „de
-mechanistische opvatting van warmte niet als warmte maar als beweging”;
-ondoordacht is hier alleen dat bollandse „niet als—maar als”] dan de
-ondoordachtheid toe, ‚omzetting’ van warmte in beweging natuurlijk,
-doch verkeering of omkeering van wenschen in bewegingen onmogelijk te
-achten [natuurlik onmogelik, maar weer alléén voor voldoende
-kennisleerbegrip, even onmogelik als de verkering van lichtbronnen in
-hun eigen schaduwbeelden of, zuiverder nog, van tijdvakken in hun eigen
-jaartallen!]. Maar [kostelik, dit „maar”!] de werkelijkheid zelve en
-als zoodanig is meer dan werkeloosheid [o uil in Athene], zij is als
-zoodanig de werkzaamheid zelve, en werkzaam zijn is verkeeren, omkeeren
-of omzetten [betrekkelik!], hetzij men dit begrijpelijk vindt of niet.”
-Maar.... dat juist tot deze werkelike werkzaamheid van werkzame
-werkelikheid.... de natuur, de physiese kosmos, niet behoort dan voor
-kritiekloos dogmatisme, dat is juist het voorondersteld inzicht der
-kritiek, waardoor zij alle zuivere rederijkerij, ’t zij die van de
-duitse Prof. Stumpf of van de nederlandse Prof. Bolland, te boven is.
-En het blijkt nu eenmaal Prof. Bolland’s noodlot, dat hij zelf nergens
-zieliger is, in de ware zin des woords, dan waar hij tegen Heymans en
-diens zogenoemde „zieligheid” zich keert en te keer gaat.
-
-
-
-En nu nog Prof. Erich Becher’s „Gehirn und Seele” en zijn „Versöhnung
-von Parallelismus und Wechselwirkungshypothese”.
-
-Dit leerrijk boek toch bewijst ons in elk geval één ding—dat men over
-heel de wetenschap der hersenphysiologie van onze tijd kan beschikken
-(indien altans die kennis eens „lebendigen und wirren Meinungskampfes”,
-die verzameling van jammerlik-weinig zékere feiten en experimenten en
-erbarmelik-veel meer of minder interessante, aannemelike, mogelike,
-denkbare duidingen, opvattingen, meningen, voorstellingen,
-beschouwingen, onderstellingen, theorieën en stelsels [229] reeds
-wetenschap mag heten) en toch nog achterblijven bij begrip en inzicht
-ten aanzien van wel en niet mogelike verhouding tussen hersenen en
-geest, voor meer dan een eeuw zonder die hersenphysiologie door Kant al
-bereikt.
-
-Zó overwegend, zo albeheersend is ten deze de materie-kritiek.
-
-In het 3e deel nu, „Das Leib-Seele-Problem” (328–396; zie over 1 en 2
-de laatste noot) lezen wij aangaande de heterogeneïteit tussen lichaam
-en geest op bl. 365: „Da wird im Anschluss an alte
-metaphysisch-erkenntnistheoretische Vorstellungen gesagt, Seelisches
-und Körperliches könnten nicht aufeinander wirken, weil sie so völlig
-verschieden seien. Dies zu Descartes’ Zeiten gewichtige Argument ist
-freilich in unseren Tagen zurückgetreten; das hängt mit dem Wandel der
-Kausalauffassung zusammen.” Volkomen juist—zolang de materie een reale
-blijft. Maar als Becher op p. 366 dan vraagt: „Wer sagt uns, dass
-dagegen Seelisches und Körperliches wegen ihrer Verschiedenheit nicht
-aufeinanderwirken können, wo wir gegenseitige Beeinflussung
-verschiedener Realitäten doch sonst überall sehen? Nur die Erfahrung
-könnte uns belehren, dass zwischen Seelischem und Körperlichem ein
-Wirkungszusammenhang unmöglich ist.”, dan moet het antwoord luiden: De
-kenniskritiek, die ons leert, dat en waarom het lichamelike niet tot de
-„Realitäten” behoort, dat en waarom „einordnen” van „das Seelische” „in
-den Naturzusammenhang” (p. 380) even onnodig als onmogelik en
-ondenkbaar is, gelijk diezelfde kenniskritiek de onmogelikheid leert
-van Becher’s „Möglichkeit eines Zusammenwirkens körperlicher und
-seelischer Faktoren im Gehirn” (327) en wederom de kenniskritiek het
-als een illusie van Becher moet kenschetsen, als hij meent (366): „Wird
-eine spiritualistische Deutung der physischen Erscheinungen anerkannt,
-so kommen sich der parallelistische Monismus und die
-Wechselwirkungslehre so nahe, dass eine Aussöhnung der Gegner nicht
-unmöglich erscheint.” Van die „Versöhnung von Parallelismus und
-Wechselwirkungshypothese” toch kan geen sprake zijn—zolang wederkerige
-causaliteit, Wechselwirkung, tussen geest en stof onmogelik blijft.
-Ja—als de „Wechselwirkungslehre” deze zou laten vallen.... als zij „die
-Materie spiritualistisch deutet” en dus haar Wechselwirkung tussen
-geest en stof vervangt door die tussen geest en het onstoffelik reale
-der stof, als zij gaat zeggen (367): „Das uns bekannte Seelenleben
-steht.... in Kausalbeziehung zu jenem Seelischen, das nicht in unserem
-Bewusstsein gegeben ist, das physischen Erscheinungen zugrunde
-liegt.”—dan is zij op hetzelfde ogenblik, niet het parallelisme
-genaderd, maar.... parallelisme geworden! En zelfs al neemt gij nu,
-zuiver dogmaties, „materielle [?] Dinge-an-sich”, „Atome-an-sich” aan
-(373) [230] en Wechselwirkung tussen deze en ons zieleleven (374), dan
-nòg houdt ge een zuiver parallelisme t.a.v. zieleleven en stof (die
-geen Ding-an-sich, maar „Erscheinung” is.... en blijft), tenzij ge de
-natuurwetenschappelike „stof” zelf voor dat Ding-an-sich houdt, maar
-dan zijt ge wederom zuiver realisties overgangsman, causalist,
-Wechselwirkungstheoretiker. En daar dit wel uw bedoeling zal zijn (vgk.
-de laatste noot), staat dan inderdaad uw „Auffassung der
-Wechselwirkungslehre wohl näher als dem Parallelismus.” Schrijft gij
-echter (374/5): „Mit den materiellen Dingen-an-sich, dem Seelenleben,
-und den in diesem enthaltenen Sinneswahrnehmungen eines Teiles der
-materiellen Dinge-an-sich kommen wir in der Wissenschaft durchweg aus.”
-en meent gij: „Statt von einer Versöhnung des Parallelismus mit der
-Wechselwirkungslehre könnte man also vielleicht besser von einer
-Überführung des ersteren in die letztere sprechen.”, dan vergeet gij
-tweeërlei:
-
-1o: Wechselwirkung wordt niet, wordt nooit bestreden door enig krities
-parallelist (naar ook Erhardt waant in zijn „Psycho-physischer
-Parallelismus und erkenntnistheoretischer Idealismus”) tussen geest en
-het onstoffelik reale der stof, maar uitsluitend tussen geest en stof.
-
-2o: Geen wetenschap, allerminst natuurwetenschap of physiologie,
-bekreunt zich om uw dogmatiese „materielle Dinge-an-sich”.
-Natuurwetenschap bemoeit zich uitsluitend met de natuur, d.w.z. met de
-materie, het phaenomeen, de waarneembare wereld zelf en niet, nooit of
-nergens met haar onwaarneembaar reale of substraat.
-
-
-
-
-
-
-
-
-BESLUIT.
-
-
-Hiermee is dan de taak, die ik mij met „Kennisleer contra
-Materie-realisme” als Bijdrage tot „Kritiek” en Kant-begrip gesteld
-heb, ten einde gebracht en heb ik de beloften van de Voorrede naar
-vermogen vervuld.
-
-„Kritiek” is al zó dikwels voorgezegd (en nagezegd).... zonder
-resultaat, dat ik eens gepoogd heb, tegelijkertijd „kritiek” voor te
-doen, dus te geven, inzonderheid ook in de Opmerkingen, la critique en
-action. Al was die last mijn lust, daardoor heb ik meer dan mij lief
-was, naar inhoud en stijl, moeten schoolmeesteren—hier docerend en
-corrigerend daar—tot verontwaardiging van die specialiteiten, die ge
-persoonlik beledigt in hun leer—en tot geringschatting van die hogere
-middelmatigheid, die slechts respekteert, wat haar begrip te boven gaat
-en allang en beter wist, wat ge haar leert. [231] Maar daardoor mag ik
-hopen, voor menigeen begrijpelik te hebben gemaakt, wat hem tot dusver
-onbegrijpbaar was voorgekomen. Om te begrijpen zal de lezer ook hier
-nog de moeite van aandachtige studie, van eigen nadenken zich moeten
-getroosten, maar daarvoor zal hem dan ook in betrekkelik korte tijd de
-vrucht ten deel kunnen vallen van die andere moeite, waaraan de
-schrijver zelf tal van zijn beste jaren met graagte gegeven heeft. Men
-kan met de kennisleerproblemen, als met alles, zijn spel drijven. Maar
-alleen wie er mee geworsteld en voor zijn deel overwonnen heeft, geniet
-het voorrecht ook anderen over hun zelfde moeilikheden heen te kunnen
-helpen. En altijd zullen er blijven, voor wie die moeilikheden
-onoverkomelik zijn. Maar het is, naar Kant’s woord uit de Einleitung
-van zijn Prolegomena ook „eben nicht nötig, dass jedermann Metaphysik
-studiere”, in de wetenschappelike zin der kritiek. Want van de kunst
-moge de bekende versregel gelden: „La critique est aisée et l’art est
-difficile”—in metaphysicis geldt veeleer omgekeerd: „Est difficile la
-critique et l’art aisé”.
-
-En wanneer ik nu zie, welke nooit-vermoede zeer- en hooggeleerde, wel-
-en zeer-eerwaarde misvattingen een kristalhelder denker en schrijver
-als Heymans nog te verduren krijgt, dan moet ik wel zonder valse
-bescheidenheid meer blaam of lof dan begrip verwachten en de meeste
-voldoening zoeken in die stille dank of ondank, die mij deels in ’t
-geheel niet, deels uit de feitelike resultaten zal blijken, uit wat de
-toekomst ten onzent in philosophicis zal opleveren, uit wat er voortaan
-zal worden gedacht en gedrukt en inzonderheid.... niet meer gedrukt.
-Daaraan zal ik merken, of mij de kritiese oriëntering van mijn lezers,
-zoals ik mij die blijkens de Voorrede heb voorgesteld, al dan niet,
-meer of minder gelukt is. Want één ding zal wel voor ieder gebleken
-zijn: de kritiek laat niet „alles beim alten” (Messer, Stumpf)—zij
-schept een Umwertung der Werte van filosofen en filosofemen. „Dass sie,
-als blosse Speculation, mehr dazu dient, Irrthümer abzuhalten, als
-Erkenntniss zu erweitern, thut ihrem Werthe keinen Abbruch, sondern
-gibt ihr vielmehr Würde und Ansehen durch das Censoramt, welches die
-allgemeine Ordnung und Eintracht, ja den Wohlstand des
-wissenschaftlichen gemeinen Wesens sichert” zegt Kant’s idealisme
-terecht (K. d. r. V. p. 641).
-
-Zo is dan de „Kritiek” en haar dogmadodende, dogmavrije methode, door
-Oudheid noch Middeleeuwen noch, zover wij weten, door Oosterse Wijsheid
-bereikt, grond en glorie van de nieuwe wijsbegeerte—en behoort haar
-overwinning van het dogmatisme als zodanig en van het materie-realisme
-in ’t biezonder, tot de hoogste intellektuele zegeningen, die een mens
-deelachtig kan worden. Dies zij mijn besluit, wat heel dit werk
-getuigen moge: Wilt gij waarheid en klaarheid, zoek eerst de kennisleer
-en haar kritiek—en al het andere zal u toegeworpen worden.
-
-
- EINDE.
-
-
-
-
-
-
-
-
-OPMERKINGEN TOT TOELICHTING EN BEVESTIGING. [232]
-
- „Du choc des opinions jaillit la vérité.”
-
-
-1 : p. 11. Voor de tegenstelling vergelijke men Hegel, Kl. Logik, p.
-333: „Im Vorbeigehen kann bemerkt werden, dass es ein sonderbarer
-Einfall Kants war, zu behaupten, die Definition der geraden Linie, dass
-sie der kürzeste Weg zwischen zwei Punkten sei, sei ein synthetischer
-Satz, denn mein Begriff vom Geraden enthalte nichts von Grösse, sondern
-nur eine Qualität. In diesem Sinne ist jede Definition ein
-synthetischer Satz” ... „Dass aber jene Definition analytisch ist,
-erhellt leicht, indem die gerade Linie sich auf die Einfachheit der
-Richtung reduciert, die Einfachheit aber in Beziehung auf Menge
-genommen die Bestimmung der geringsten Menge, hier des kürzesten Weges,
-giebt.”
-
-In ’t voorbijgaan ... demonstreert zich hier de „Verlosser der
-Gedachte” zelf ... aan Kant. Vgk. K. d. r. V. p. 557: „Die
-Gründlichkeit der Mathematik beruht auf Definitionen, Axiomen,
-Demonstrationen. Ich werde mich damit begnügen, zu zeigen: dass keines
-dieser Stücke in dem Sinne, darin sie der Mathematiker nimmt, von der
-Philosophie könne geleistet, noch nachgeahmet werden, dass der
-Messkünstler, nach seiner Methode, in der Philosophie nichts als
-Kartengebäude zu Stande bringe, der Philosoph nach der seinigen in dem
-Antheil der Mathematik nur ein Geschwätz erregen könne, wiewol eben
-darin Philosophie besteht, seine Grenzen zu kennen”...
-
-Zelfs de Hegeliaan J. Hutchison Stirling moet Kant tegenover Hegel ten
-deze gelijk geven, „What is Thought?” (1900), p. 194: „Nevertheless,
-the truth is rather with Kant”...
-
-Vgk. verder Opm. 45.
-
-
-
-2 : p. 12. Niemand minder dan Helmholtz zelf meende door zijn
-onderzoekingen tevens Kant weerlegd te hebben... ook àndere dan de
-Euklidiese meetkunde bleek denkbaar en zelfs... voorstelbaar! Moest dus
-niet de meetkunde eenvoudig ervaringswetenschap zijn?—Zeer zeker is de
-aanschouwelikheid van niet-Euklidiese meetkunde een argument tegen
-Kant—niet echter tegen de verbetering en uitwerking van Kant’s
-ruimte-leer (door Riehl-Heymans), volgens welke de ruimte niet van alle
-zinnelike waarneming als zodanig, maar alléén van een speciale zin, de
-bewegingszin, de „vorm”, het schema is,—zodat de aanschouwelikheid
-t.o.v. de gezichtszin, door Helmholtz aangevoerd, niets meer vermag
-tegenover de niet-voorstelbaarheid der metageometrie t.a.v. de
-bewegingszin. (Zie Heymans’ G. u. E. § 59 jo. 54).
-
-Ware door Helmholtz’ vondst de meetkunde ervaringswetenschap gebleken,
-dan had zij van ’t ogenblik dier ontdekking af moeten ophouden...
-wiskunde te zijn. Het tijdperk van... meetkunde-metingen en geometriese
-„proeven” zou zijn aangebroken! Ik vrees geen ogenblik, dat ons huidig
-positief empirisme deze positieve consequentie zal aanvaarden. Zelfs de
-grote Ostwald, de wiskunde-empirist, die in de „Kultur der Gegenwart”,
-dit machtig encyclopaedies werk, I : VI (Systematische Philosophie),
-art. „Naturphilosophie”, de „juistheid” der Euklidiese meetkunde
-tegenover de metageometrie experimenteel bewezen wil zien (p. 150: „ob
-die eine oder die andere ‚richtig’ ist, kann nicht anders entschieden
-werden, als durch eine entsprechende experimentelle Untersuchung”...),
-dus b.v. of wel alle „werkelike” △ △ absoluut-nauwkeuriglik 180°
-hebben,—zelfs hij is inconsequent en inexact genoeg, om de tot dusver
-genomen (?!) proeven... afdoende te noemen: „Wenn eine Abweichung
-vorhanden ist, so muss sie bei sehr grossen Dreiecken am leichtesten zu
-entdecken sein. Man hat bisher keine gefunden [ben trovato!] und muss
-somit die Euklidische Geometrie für richtig halten.” Maar wie weet,
-empiristies gesproken, of niet toch nog ergens bij een „enorme” △ die
-180° niet volkomen blijken uit te komen! Ik durf zelfs stellen, dat
-nooit en nergens die 180° precies zijn uitgekomen, „gemeten” of
-„gevonden”... trots Ostwald’s bewering: „Die sogenannte absolute
-Genauigkeit der mathematischen Gesetze ist daher nur eine Annahme, die
-sich bisher bei allen Prüfungen bewährt hat.”... Ja, wie weet, of niet
-op een goeie dag 5 × 7 ergens een ietsje meer of minder blijkt dan 35!
-Want hoe ongelooflik het klinken moge, op p. 147/8 wordt, in enkele
-alinea’s, ook even het empiries en syntheties karakter der rekenkunde
-„bewezen”!—Heel Ostwald’s behandeling van deze problemen blijft ver
-beneden het peil dier problemen zelf, is in meer dan één betekenis des
-woords beneden kritiek, en beschamend voor de „Kultur der Gegenwart” in
-Duitsland zelf, meer dan een eeuw na Kant. Want wat Kant eigenlik
-gezocht en gevonden heeft, hoe en in welke zin een wetenschappelik man
-nog anti-empirist, nog apriorist kan zijn (om niet te zeggen: moet
-zijn), het ligt alles volkomen buiten zijn gezichtskring (vgk. b.v.
-aang. de mechanica p. 160), al wordt Kant gemoedelik genoemd „der
-scharfsinnigste Philosoph, den das Deutsche Volk hervorgebracht
-hat”.—Hier blijkt dat een zgn. „natuurfilosoof”, zelfs al behoort hij
-tot de allergrootsten, nog lang geen natuur-filosoof behoeft te zijn en
-dat er tussen wetenschappelike, kenniskritiese, natuurfilosofie en
-natuurwetenschap een ander verschil bestaat, dan dat van „weniger und
-mehr Sicherheit” der door een alles behalve exacte inductie per
-„Analogieschluss” gewonnen „naturwissenschaftlichen Aussagen”! (Vgk.
-over Ostwald opm. 46).
-
-Heeft dus de Euclidiese meetkunde van experimenterend positivisme
-blijkbaar weinig gevaar te duchten, ook de spoken van het spiritisme
-zullen zich nog lang moeten oefenen en ontwikkelen, niet alleen
-prakties, maar vooral ook theoreties, eer zij de wetenschap zullen
-nopen, hen (of haar?) in een „4e dimensie” onder dak te brengen (vgk.
-Wundt, „Der Spiritismus, eine sogenannte wissenschaftliche Frage”).
-
-Prof. L. Boltzmann, de geniale physicus en felle mechanistiese
-tegenstander van Ostwald’s energetisme, de man, die echter bij ongeluk
-ook geroepen is om filosofiese colleges te geven, zij ’t ook over
-„Naturphilosophie”, en die nu als een heerlike volmaakte Caliban op het
-terrein der wijsgerige problemen rondspringt, die zich zelf daar dan
-ook, met zijn oude „Widerwille, ja Hass gegen die Philosophie” voelt
-als „den Bock zum Gärtner gemacht”, de arme kerel, die met.... Hegel is
-begonnen (o onbegonnen begin), wiens „Unstern” hem toen naar
-Schopenhauer en Herbart bracht en zo tot onbegrepen brokken Kant, deze
-ronde Condillac der 20e eeuw (zie zijn art. „Ueber die Frage nach der
-objectiven Existenz der Vorgänge in der unbelebten Natur” van 1897,
-opgenomen in zijn „Populäre Schriften”, 1905, p. 162), de
-naief-dogmatiese metaphysicus, die de metaphysica een „geistige
-Migräne” scheldt, wijl hij zelf aan de hemicrania van het materialisme
-laboreert (Geist und Wille „komplizierte Wirkungen von Teilen der
-Materie”, Vorstellung, Wille und Selbstbewusstsein „Entwicklungsstufen”
-van „physikalisch-chemischen Kräften der Materie”, terwijl elders weer,
-nog op dezelfde bladzij 396 o. c., dualisties, „mit jeder Wahrnehmung,
-auch mit jeder Willensentschliessung, rein mechanische Vorgänge
-verbunden sind”) en dan in metaphysiese zelfverloochening zich
-vernedert tot de verklaring van p. 324: „Ich wäre der letzte der die
-vorgebrachten Ansichten aufstellte, wenn sie irgend eine Gefahr für die
-Religion bergen würden”, de kriticus, die eerst Schopenhauer eventjes
-afmaakt met geweldige stompen.... in de lucht, en er dan leukweg
-bijvoegt: „Ebenso unhaltbar wie sich die Schopenhauerschen Gedanken
-erwiesen, scheinen mir nun auch die der sämtlichen anderen Philosophen
-in ihrem eigentlichen Kerne, inklusive Kant, zu sein, was zu erweisen
-mir freilich jetzt die Zeit fehlt.”, die Berkeley eert als „der
-Erfinder der grössten Narrheit.... die je ein Menschenhirn ausgebrütet
-hat, des philosophischen Idealismus, der die Existenz der materiellen
-Welt leugnet”,—welnu, deze onvervaarde Prof. Boltzmann waagt zich ook
-aan kennistheoretiese problemen, speciaal het apriorisme in wiskunde en
-logica:
-
-Als behoedzaam empirist wil hij zelfs de rekenkunde, al doet ze zich
-ook aan hem voor als „a priori richtig”, van tijd tot tijd eens aan de
-tand voelen, eens.... na-rekenen („Freilich, wenn sich einmal eine
-Methode, zu schliessen, durch Jahrtausende erprobt und vererbt hat,
-scheint sie uns a priori richtig, und wir können oft lange mit ihr ohne
-praktische Erprobung weiter arbeiten, z.B. wenn wir vertrauen, dass uns
-die Rechnung richtiges ergibt; allein einmal muss sie durch Taten
-erprobt worden sein, und von Zeit zu Zeit muss sie wieder erprobt
-werden.” p. 394/5).
-
-Over de ruimte luidt het dan, p. 388: „Überhaupt war Schopenhauer in
-dem, was er als aprioristisch bezeichnete, keineswegs besonders
-glücklich. So bezeichnete er es als aprioristisch klar, dass der Raum
-drei Ausdehnungen hat. Heute wissen die Forscher, dass ‚a priori’ ein
-mehr als drei dimensionaler Raum denkbar, dass auch ein nicht
-Euklidischer Raum nicht undenkbar ist.” (p. 388). Als nu zulk een
-huidig vorser maar niet vergeet, dat juist Kant die denkbaarheid van
-een metageometrie niet alleen reeds wist, maar zelfs.... ontdekt heeft.
-
-Ten aanzien van de denkwetten moet Kant het aldus ontgelden: „Man kann
-diese Denkgesetze aprioristisch nennen, weil sie durch die
-vieltausendjährige Erfahrung der Gattung dem Individuum angeboren sind.
-Jedoch es scheint nur ein logischer Schnitzer von Kant zu sein, dass er
-daraus auch auf ihre Unfehlbarkeit in allen Fällen schliesst.
-
-„Nach der Darwinschen Theorie ist dieser Schnitzer vollkommen
-erklärlich. Nur das, was sicher war, hat sich vererbt. Was unrichtig
-war, ist abgestossen worden. So erhielten diese Denkgesetze einen
-derartigen Anschein von Unfehlbarkeit, dass man sogar die Erfahrung vor
-ihren Richterstuhl stellen zu dürfen glaubte. Da sie nun aprioristisch
-genannt wurden, schloss man, dass alles aprioristische unfehlbar,
-vollkommen sei.” enz.—(Vgk. nog pag. 399, hoe voor hem de kennistheor.
-begrippen „eigentlich nur leere Worte sind”, wijl hem heel de
-„Bedeutung der Fragestellung” blijkbaar ontgaat.).
-
-Een al of niet feilbare, min of meer juiste, denkwet... dat is de
-nieuwste empiristiese ontdekking of liever uitvinding. Maar Prof. B.
-zal veel vergeven worden; want hij weet niet wat hij doet, in
-gnoseologicis; en aan zulk een reus op eigen gebied zij het wonderlik
-vermaak in potsierlike bokkesprongen op terra incognita gaarne gegund.
-
-Dr. Richard Wahle (destijds, 1894, privaatdocent voor filosofie aan de
-Univ. te Weenen; zal als braaf schrijver inmiddels wel Professor zijn
-geworden), die zowel in de inhoud als in de titel van zijn dik boek
-„Das Ganze der Philosophie und ihr Ende” de vergissing begaat, zijn zgn.
-filosofie voor de filosofie te houden; wiens physiologisties
-phaenomenalisme tussen theologie en physiologie, indeterminisme en
-fatalisme, „Extensivismus” en „Agnosticismus” heen en weer waggelt; die
-in zijn „Abschluss” tot interessante conclusies komt als de volgende
-(p. 537): „Unsere Kritik aller Daten, die viel schärfer als die
-Kant’sche sein musste, ist das Grab jeder Speculation und Hypothese”
-(lees weer „meiner” i.p.v. „jeder”); „die Kritik unseres Wissens wurde
-hier weiter hinausgeführt, als es von den kritischesten Denkern sonst
-geschehen ist.” (ja, ganz hinausgeführt!) en op de slotpagina 539: „Ist
-das, was hier geboten wurde, nichts—gut, so ist es alles, was Menschen
-in dem Streben nach Orientierung im Ganzen je wissen werden.” (weer dat
-bovengenoemd foutje—de heer Wahle ziet zich voor de mensheid of de
-wijsbegeerte aan; overigens heeft hij gelijk—het is niets—en alles wat
-Wahle’s ooit zullen weten.); van zulk een Ueber-Kant verwondert het ons
-niet, op p. 44 te lezen:
-
-„Doch jener Begriff der a priorischen Raumanschauung ist so gar nicht
-fundiert, dass es ihm schon zu viel Ehre anthun heisst, wenn man die
-metamathematischen [n.b.] Betrachtungen gegen ihn in’s Treffen
-führt.”... „Damit hatte jedoch Kant anderseits recht, dass die
-geometrischen Sätze irgend etwas absolut Denknothwendiges [sic] sind.
-Nur [!] seine Auffassung und Erklärung ihrer Natur ist falsch.”
-Sapienti sat.
-
-De meetkundestellingen berusten dan voor hem weer eens op
-definities—van wier onvrijheid zijn naief realisme niets beseft, terwijl
-het de meta-geometrie alleen... physies, niet-meetkundig, kan
-begrijpen, en daarmee zijns ondanks (zo op p. 51) de ruimte-aprioriteit
-bevestigt. Zelf gaat hij de axioma’s... bewijzen. Wie zich daarvoor
-interesseert, zij naar het boek zelf verwezen.
-
-Met genoegen citeer ik hier ten slotte Stelling XIV uit het
-proefschrift van Ph. A. Kohnstamm (1901): „Terwijl Riemann en Helmholtz
-meenen, dat zij de onhoudbaarheid van Kant’s opvatting omtrent het
-aprioristisch karakter der geometrische axioma’s hebben bewezen, hebben
-zij inderdaad slechts de juistheid nader aangetoond van een van Kant’s
-premissen, den synthetischen aard dier axioma’s.”
-
-
-
-3 : p. 13. Ter waarschuwing wil ik er hier op wijzen, dat de
-voorbeelden, die Dr. de Hartog geeft in zijn „Kant” fout zijn, zowel
-dat uit de wiskunde „het geheel is grooter dan het deel”, een analyties
-oordeel (cf. explicite Kant K. d. r. V. p. 652: „Einige wenige
-Grundsätze” enz.), als in de natuurwetenschap: „iedere werking moet een
-oorzaak hebben”,... een analyties oordeel uit het begrip „werking”
-(vergelijk over deze tautologiese formulering, ook bij Mr. Levy, Het
-Indeterminisme, p. 182, 188, Träger, Wille, Determinismus und
-Strafrecht, p. 70 s. en Busse, Philosophie und Erkenntnistheorie, p.
-187).
-
-Als note gaie voeg ik hier bij, hoe op de volgende pagina genoemde Heer
-Kant corrigeert: Kant had de term syntheties oordeel a priori moeten
-vervangen „door de eenvoudige opmerking, dat ware kennis onzen
-gezichtskring aangaande de verschijnselen [!] moet uitbreiden en dat
-[?] wel algemeen en noodzakelijk.”
-
-Jammer, dat Kant deze voorlichting zelf niet heeft mogen beleven; het
-had hem de moeite van ’t Kantisme bespaard.
-
-Over Dr. de Hartog’s Kant-begrip vergelijk pag. 115 noot 1.
-
-
-
-4 : p. 14. Als Hegel en zijn karremannen aan komen dragen met de
-„tegenstelling” + A en -A, waartussen A ligt, bewijzen zij enkel ’t
-verschil tussen de logiese („contradictore”) tegenstelling (+ A en niet
-+ A, links en niet-links) en de („contraire”) tegenoverstellingen
-(links-rechts, goed-slecht, zwart-wit, oud-jong enz.) niet te kunnen of
-anders niet te willen begrijpen. Zo b.v. J. E. Erdmann (niet te
-verwarren met de huidige Prof. B. Erdmann, Paulsen’s opvolger in
-Berlijn) in zijn Grundriss der Logik und Metaphysik, § 97: „‚Alles ist
-ein Entgegengesetztes’, oder A muss entweder + A oder - A sein, tertium
-non datur (ist nur Schein), ist ein Satz, der völlig mit dem Satze
-streitet, dass A eben nur A (d.h. weder + noch -) sein solle.”
-
-„A muss entweder + A oder - A sein, tertium non datur” is uitsluitend
-Hegeliaanse, letterlik Hegel nagewauwelde (Enc. § 119) vervalsing der
-denkwet: „Etwas muss entweder A oder nicht A sein, t. n. d.”, een
-vervalsing, die men bij geen enkel „verstandig” logicus zal vinden en
-die pour besoin de la cause is uitgevonden.
-
-Vergelijk hiervoor reeds de juiste opmerking van Land, Inleiding tot de
-Wijsbegeerte, p. 162 s.
-
-Ook Prof. Bolland geeft van het principium exclusi tertii (b.v. Coll.
-Log. p. 572 ss.) een valse voorstelling, te weten: „A is òf B òf C”.
-Het verstand neemt deze onnozelheid niet voor zijn rekening en de
-dialektiek heeft gemakkelik spel tegen deze papieren vijand. Waarom zou
-A niet precies even goed D, E, F, enz. kunnen zijn als B of C, of B en
-C enz. tegelijk (b.v. A is òf B òf C òf D, een Duits lidwoord is òf
-mannelik òf vrouwelik òf onzijdig; A is B en C en D: een magneet heeft
-een noordpool, een midden en een zuidpool)?
-
-In waarheid zegt de denkwet dan ook niets anders dan: A is àl of niet
-B, of zo men wil: A is òf B òf niet B. Van onverschillig welk
-denkvoorwerp geldt al of niet onverschillig welk gezegde. Al wat
-gedacht kan worden heeft elke denkbare eigenschap òf wel òf niet.
-
-Men kan het zelfs met één letter afdoen: Al wat denkbaar is (in Prof.
-B.’s dialekt: elke mogelike denkbaarheid), is àl of niet A.
-
-Deze bedoeling mag men dan gerust aldus formuleren: „iets is òf A òf
-niet A” (p. 476), maar nooit „A is òf A òf niet A” (zo laatstelik nog
-weer in De Logica, 1911) en nooit „A is òf B òf C”. Dit is onverstand
-en niet een kant van het verstandig denken. Wat A is kan niet niet A
-zijn en wat niet niet A is moet A zijn. Alles samengevat in de ene
-omkeerbare vergelijking: A = niet niet A. In woorden: Bevestiging is
-uitsluiting van ontkenning, ontkenning van ontkenning is bevestiging.
-Bevestiging en ontkenning kunnen derhalve nòch beide waar, nòch beide
-onwaar zijn.
-
-Onjuist is de uitvlucht van Prof. Bolland (Eenheid van Tegendeelen, p.
-18) dat „zich niet (laat) opgeven, waaraan contraire en contradictoire
-bepalingen te onderkennen zijn”. Immers de laatstgenoemde aan de
-zuivere ontkenning zonder meer. Twee op zich zelf gelijkelik positieve
-begrippen vormen dus als zodanig nooit een contradictie, b.v. vierkant
-en rond, zwart en wit. Wat dus niet vierkant is behoeft niet rond te
-zijn, al kan het niet wèl vierkant zijn. Of ze elkander desniettemin ja
-dan neen uitsluiten, kan eerst door begripsontleding blijken, naar
-gelang er al of niet contradictore elementen te voorschijn komen, hier
-b.v. hoekig en niet-hoekig, met en zonder rechte zijden.
-
-Hoezeer men echter op z’n hoede heeft te zijn voor misleidende klank en
-schijn van contradictie, mogen voorbeelden als de volgende tonen: een
-niet-veranderende verandering is niet een weerspreking! (Contradictoor,
-dus zinledig, ware slechts een geen-verandering-zijnde verandering!).
-Want niet-veranderend wordt dan gedacht in de zin van sich nicht
-ändernd, en een verandering behoeft niet een verandering van
-verandering, een verandering in de tweede macht te zijn; zij kan
-zichzelf gelijk blijven, zonder enige zelfweerspreking (Voorbeeld: een
-eenparige beweging, een gelijkmatig verlopend „zich zelf gelijk
-blijvend” proces. Daartegenover staat dan een eenparig versnelde
-beweging, als verandering in de 2e macht, als een gelijkelik of
-niet-veranderend veranderende verandering. Volgt een versnellend
-versnelde beweging en zo in infinitum.). Een verandering in zeker
-opzicht kan dus, verstandig gesproken, zeer goed niet-verandering
-zijn... in ander opzicht: beweging is als zodanig verandering van
-plaats en kan dus niet-verandering zijn van snelheid. Ook hier dus geen
-ontkenning en bevestiging van „hetzelfde in hetzelfde opzicht”.
-Gelijkerwijs is dus ook een niet-vermeerderende (of zelfs
-verminderende) vermeerdering geen contradictio in adjecto.
-
-Niets van dit alles gaat het verstand, het zichzelf beheersend en zich
-niet te buiten gaand verstand, te boven. Maar zo ver, tot het inzicht
-dezer niet-weerspreking, wil of kan „zuivere rede” niet doordenken. Zij
-is dan ook met haar bestendige verandering, haar volstrekte
-betrekkelikheid, haar algemene biezonderheden en biezondere
-algemeenheden, haar veelheid bevattende eenheid... verstandiger (of op
-haar manier dus „dommer”) dan zij zelf wel weet of wil weten.
-
-Hoe redelik en billik het verstand behandeld wordt door Zuivere Rede,
-toont p. 86 (2e dr. 126): „dat de waan, alsof nu de roos òf wit òf
-zwart zoude moeten blijken, eene onnoozelheid mag heeten.... komt aan
-het verstandige denken al weer niet tot bewustzijn.” Zou Prof. B.
-inderdaad van „het verstandige denken” zo weinig verstand hebben?
-
-„A = A zegt het verstand in stellenden trant op beslisten toon, alles
-gelijkt op.... zichzelf” (p. 83, 2e dr. 123) (Herhaling van p. 12,
-Eenheid van Tegendeelen).
-
-Dit laatste zegt alleen onverstandige zgn. „rede”—en alleen het
-verstand begrijpt, wat Prof. Bolland miskent, welke waarheid er
-verborgen ligt achter de òf onbewust òf tendentieus onverstandige
-formulering A = A. In één zinnetje wordt dan (p. 85, 2e dr. 125) de
-denkwetvervalsing „A is niet B” gelijk gesteld met het logiese „A is
-niet niet A”, als „de bedoeling van het zoogen. principe der
-contradictie”! Pp. 85–87 bevatten dan ook louter misverstand, dat
-verstand van verstand blijkt te missen. Afdoende is p. 91 (131): „en
-zal nu bij slot van rekening de grondstelling van het uitgesloten
-midden haren zin niettemin behouden in de verplichting [Heymans, Wundt,
-Lipps, B. Erdmann weerleggen dit logica-ethicisme] der gedachte, om
-eene niet eenhoevige eenhoevigheid, eene niet gele geelheid of onnutte
-nuttigheid af te weren, dan wordt het de vraag, of ‚de denkwet’ zich
-niet aan eigene zinledigheid opheft.” Prof B. acht hier zinledig, iets
-waarvan hem slechts de zin ontgaat. „Mais on fera ce jugement”, zegt
-Leibniz (te weten „que toutes vérités identiques ne servent de rien”),
-„faute d’avoir assez médité sur ces matières”. Die zin is deze, dat
-bedoelde wet het prius is, de vooronderstelling en het fundament van
-elke redelike gevolgtrekking (vergelijk Ges. und El. § 19 en K. d. r.
-V. p. 151: „Daher müssen wir auch den Satz des Widerspruchs, als das
-allgemeine und völlig hinreichende Principium aller analytischen
-Erkenntniss gelten lassen”). „Ce qui fait voir que les propositions
-identiques les plus pures et qui paraissent les plus inutiles sont d’un
-usage considérable dans l’abstrait et général; et cela nous peut
-apprendre qu’on ne doit mépriser aucune vérité”, zegt Leibniz in zijn
-Nouveaux Essais sur l’Entendement, uitg. Janet, I, p. 328. Uw smalen op
-„het nog niet tot rede gebrachte verstand” bewijst dus slechts dat uw
-„rede” het nog niet tot verstand gebracht heeft. Toch zien wij in
-„Aanschouwing en Verstand” p. 61 erkend, dat heel de rekenkunde
-uitsluitend op de denkwet van de tegenstrijdigheid berust: „Meetkundige
-waarheden berusten nu eenmaal niet, gelijk de getallenleer, uitsluitend
-op de denkwet der tegenstrijdigheid.” En van deze denkwet levert p. 80
-de zuivere formulering: „A is niet non A”.
-
-De erkenning, „zonder meer”, van de „éénzijdige”, „verstandige”
-denkwettelikheid (dus: niet niet A = A), geeft Prof. Bolland zelf b.v.
-in no. 119 van zijn 1001 spreuken: „Het absoluut negatieve en het
-relatief positieve zijn ongescheiden onderscheiden; ontkenning van
-ontkenning is bepaalde bevestiging.” Hij geeft hier echter tevens een
-sprekende proeve van gedachteloze klank-associatie, waar ontkenning van
-ontkenning dienst moet doen als.... „het absoluut negatieve”! Klonk
-daar niet twee maal „ontkenning”?! Vergelijk ook no. 392. Evenzo Z. R.
-p. 52 (92), waar „Negatie van negatie, absolute negativiteit” optreedt
-als „identiteit van het contraire”—dus niet van het contradictore!
-Bedenkt men nu, dat „identiteit” („eenheid”) in Hegeliaans dialekt
-gebruikt wordt in de zin van: denkbaar („redelik”) verband, en
-„tegendeelen” wordt genomen voor wat onderling verschilt (Cohen raak:
-„der Widerspruch muss sich die Abplattung in den Gegensatz gefallen
-lassen”), dan ziet men, hoe zorgzaam hier de schijn van contradictie
-gecultiveerd wordt op de bodem van een banale „verstandigheid”. Zo
-vernedert men zich voor het gemeen begrip, door het te boven te willen
-gaan. Heel dit odi profanum vulgus et arceo is dialecties op zijne
-wijze.... vulgusdienst.
-
-
-
-5 : p. 15. Men misvatte deze kenniskritiese vraag niet als een alogies
-„psychologisme”. Natuurlik is de bedoeling niet: hoe komen wij, gij en
-ik, psychologies aan dat praedicaat, door welke toevallige associaties
-enz., maar: hoe komen wij als denkende, logiese wezens, bij de
-voorwáárhouding van deze praedicaatstoekenning—hoe is deze logies te
-„rechtvaardigen”?
-
-Heel dat veelal onverkwikkelik gehaspel over „transcendentalisme” en
-„psychologisme”, waarbij men ’t over en weer veel meer ééns is, dan men
-zelf vermoedt (immers nòch loochenen de ernstige anti-psychologisten de
-bewustzijns-natuur aller wetenschap, [233] al zijn er velen, die het
-onpersoonlik subjekt der wetenschap en der waarheid over ’t hoofd zien,
-nòch loochenen de bezonnen „psychologisten” de kritiese, logiese en
-teleologiese natuur van „het probleem der ervaring”), vervalt voor het
-inzicht, dat de kritiese rechtvaardiging en de genetiese verklaring
-voor elk element van de wetenschap zouden samenvallen in de gegevenheid
-van de gezochte logiese praemissen, die tegelijkertijd oorzaak en
-rechtvaardiging („toereikende grond”) der aan kritiek onderworpen
-overtuiging of waarheid zijn.
-
-De logiese „mogelikheid” van een overtuiging (i.c. van de synthetiese
-oordelen a priori) is tevens genetiese mogelikheid voor een logies
-denkend subjekt—en omgekeerd.
-
-En zonder voorondersteld logies subjekt vervalt—zo hier als ginds—het
-hele probleem der „wetenschap”, zowel het probleem der mathesis als dat
-der inductie.
-
-Ieder derhalve, voor wie deze problemen bestaan, weet zich met absolute
-zekerheid een logies denkend subjekt.
-
-Hume heeft dus eigenlik reeds door zijn probleemstelling zelve zijn
-eigen alogies, psychologies antwoord, en het empirisme, van te voren
-weerlegd.
-
-Kant’s principiële vraagstelling: „Hoe zijn synthet. oordelen a priori
-mogelik?” wil dan ook in de grond niets anders zeggen dan: Hoe is een
-oordeel over wat niet gegeven schijnt te kunnen zijn (b.v.
-tijdoneindigheid: toekomst en verleden; ruimte-oneindigheid: axioma van
-de rechte lijn) in overeenstemming te brengen met het kennis-axioma:
-dat wij niets kunnen weten zonder voldoende gegevens. Kant betekent dus
-niet, naar ondeskundige empiristen wel moeten wanen, de verzaking, maar
-juist de handhaving van dit axioma.
-
-Heymans’ vroeger-kantiaans „psychologisme” staat krities boven het
-later-kantiaans „transcendentalisme” van „Die Philosophie im Beginn des
-zwanzigsten Jahrhunderts”, boven het normatief neo-kantisme van
-Windelband en de zijnen, door het inzicht, dat alle „waarde” fundering
-behoeft en verkrijgt, niet door een rationialisties bedacht systeem van
-doeleinden („Reich der Zwecke”), maar door de „werkelikheid” der
-empiries te vinden wetten van oordelende subjectiviteit. Voor deze
-feitelike geesteswettelikheid, wier ontdekking de taak is der
-„analytiese methode”, waaraan het empirisme zijn empiriese weerlegging
-te danken heeft, vervalt de befaamde „antinomie tussen natuurwet en
-norm”. Heymans zoekt en vindt het Sein, waarop alle Sollen berust (i.
-pl. v. omgekeerd, als bij Lotze c.s.), niet in het geleende maanlicht
-van een Platonies transcendent absolutum („das Heilige” waarin de
-„Präludien” zich oplossen of de „heilige wirkende Realität”, waar
-Rickert’s „Grenzen” op uitlopen, p. 736 ss.), maar in de eigen zon der
-zuiver immanente, transcendentale autonomie.
-
-Vgk. ook Dr. Max Adler, Kausalität und Teleologie im Streite um die
-Wissenschaft (Marx-Studien I, pp. 193–433), goed pp. 356 ss. over de
-Denknotwendigkeit als „ganz einfach eine bestehende Gesetzlichkeit” (p.
-360) en over „die Tatsächlichkeit der formalen Aktionsbeschaffenheit
-des Bewusstseins” (p. 400 s.).
-
-
-
-6 : p. 16. Tegen het Kriticisme is sinds Hegel (§ 10 Kl. Log.)
-herhaaldelik aangevoerd: het zou de onderneming zijn van wie wil leren
-zwemmen eer hij te water gaat...: wie anders zal de rede kritiseren,
-dan... de rede zelf,—wier kritiek dus alleen waarde heeft... als we
-uitgaan van de onaantastbaarheid van de kritiserende Rede. Zo zouden we
-aan een petitio principii, een cirkelredenering ons schuldig maken. En
-overbekend is Lotze’s woord: „Da mithin dieser Cirkel unvermeidlich
-ist, so soll man ihn reinlich begehen.” Negamus. De zaak is, dat we
-niets anders zoeken dan een rechtvaardiging van de wetenschap voor...
-het Forum der Rede, niet voor een onmogelik, ondenkbaar, „absoluut”
-Forum. Met een redelike rechtvaardiging van ons weten zijn we vooreerst
-volkomen tevreden—en we zien niet in, welke zin „rechtvaardiging” nog
-zou hebben—zonder de eisen der rede. Aldus Riehl en Heymans.
-
-Wie „het bovenmenschelijke en volstrekte, dat ons ideaal blijft” nog
-zoekt (vergelijk Bolland, Tweemaand. Tijdschr. 1898, p. 48, en p. 56:
-„‚Voorzeker’, zeggen wij met Prof. W. Windelband, ‚de poging van Hegel
-is... mislukt’”), voor hem bestaat de kenniskritiek niet.
-
-Geen wonder, dat een dogmaticus als de Heer Christian Pesch S. J.
-schrijft in een artikel over „Unser heiliger katholischer Glaube”
-(Stimmen aus Maria-Laach 77: pp. 473–490), waarin naar r. k. opvatting
-het al of niet r. k. geloven tot een kwestie van goed- of
-kwaadwilligheid wordt gemaakt: „Die Katholiken glauben also weil sie
-glauben wollen? Allerdings! wie auch die Ungläubigen nicht glauben weil
-sie nicht glauben wollen”... „Glauben ist die Erfüllung einer Pflicht.
-Darum wird der Glaube von Gott belohnt, der Unglaube bestraft.” (nog
-loon ook voor ’t vervullen van die plicht—dus „befooide
-gehoorzaamheid”!), geen wonder, dat een Jezuïet als hij zijn lezers
-voorhoudt: „Was ist das für eine Wissenschaft, die alle
-Errungenschaften menschlichen Denkens und Forschens vor ihren
-Richterstuhl zieht und an dem läuternden Feuer ihres Zweifels und ihrer
-Kritik prüft? Es giebt keine solche Wissenschaft.” Eppur...!
-
-Op p. 488 staat dan over Kant: „Er hat seine Anhänger in eine Skepsis
-hineingeführt, aus der sie trotz alles heissen Bemühens den Ausweg noch
-nicht wiedergefunden haben. Hier liegt eine grosse Versündigung an der
-Wahrhaftigkeit vor, nicht aber in der Ausschliessung des freiwilligen
-Zweifels gegenüber sicher verbürgten Wahrheiten.”
-
-Voorwaar—, hier liegt eine grosse Versündigung an der Wahrhaftigkeit
-vor!
-
-In dezelfde geest schrijft in hetzelfde tijdschrift een ander Jezuïet,
-de heer Konstantin Kempf, als een nieuwe Brunetière, eerst over „Der
-Bankrott der modernen Erkenntnislehre” (VII: 146 vv.) om vervolgens in
-„Endstationen der modernen Philosophie” het uitvoerig weergegeven
-Illusionisme van Prof. L. Stein... aan Kant (blijkbaar een goede
-bekende van lezers en schrijver) in de schoenen te schuiven:
-
-VIII: 281: „Also Ideale, d.h. nach Stein vererbte Illusionen, sind die
-‚Tragepfeiler und Querbalken’ der modernen Weltanschauung. Kann man
-deutlicher die Haltlosigkeit und den Bankrott derselben eingestehen,
-kann man sich und seine Wissenschaft mehr blamieren, als es Stein tut?
-Schwerlich. Wir haben ihn deshalb so ausführlich zitiert, weil er
-erstens deutlich zeigt, wohin eine konsequente Weiterentwickelung der
-von Kant angebahnten Philosophie führt. Der Kantsche Grundsatz: ‚Unsere
-Erkenntnis richtet sich nicht nach den Dingen, sondern die Dinge
-richten sich nach unserer Erkenntnis’, ist der Hauptscheidepunkt der
-philosophischen Systeme, und der Weg, auf den jener Grundsatz hinweist,
-führt unfehlbar zum jähen Absturz in die bodenlose Tiefe des
-Skeptizismus. Je weiter man von da voranschreitet, um so dunkler und
-nebelhafter wird alles, so dass man schliesslich auf alles keine andere
-Antwort mehr weiss als: Es ist eine Illusion.”
-
-Ik hoop elk van m’n lezers altans zó ver te brengen, dat hij de illusie
-van dit soort wijsgeren (waartoe ook de ten onzent veel nageschreven
-geleerde Cathrein behoort en speciaal Leslie J. Walker in zijn
-„Theories of Knowledge”) omtrent zulk een „Hauptscheidepunkt” en Kant’s
-„Grundsatz” doorziet en begrijpt, dat Kant nooit bedoeld heeft, zo min
-als énig mij bekend wijsgerig stelsel, de dogmatiese dwaasheid te
-verkondigen, dat de werkelikheid naar de pijpen van onze kennis zou
-dansen [234], maar wel de kennis-kritiese waarheid, dat de
-natuurdingen, de objekten, slechts zijn en zó-zijn bij de gratie der
-kennende subjectiviteit,—een inzicht, dat niet alleen dezer heren
-dogmaties realisme en dualisme weerlegt, maar juist ook alle
-natuurwetenschappelik skepticisme en individualisme vernietigt.
-
-’t Is al weer Berkeley, bij wie zij reeds uitnemend betoogd kunnen
-vinden (P. of H. K. s. 86 vv.), hoe juist hun dogmatiese verdubbeling
-„by supposing a two-fold existence of the objects of sense—the one
-intelligible or in the mind [wij zouden zeggen: immanent], the other
-real and without the mind” [alias transcendent]... „a most groundless
-and absurd notion, is the very root of Scepticism”. Immers, werkten de
-zinnen afbeeldend, naar enig model, in plaats van origineel-scheppend,
-dan zouden ze ons best kunnen bedriegen en heel andere dan de
-„werkelike” eigenschappen van de dingen kunnen vertonen. „So that, for
-aught we know, all we see, hear and feel, may be only phantom and vain
-chimera, and not at all agree with the real things existing in rerum
-natura. All this sceptical cant follows from our supposing a difference
-between things and ideas, and that the former have a subsistence
-without the mind and unperceived”.
-
-Wat Kant zelf betreft, in de tekst zetten wij uiteen, hoe juist en
-alleen zijn kriticisme algemeen-geldige niet-analytiese waarheden
-redelikerwijze grondvest, zodat Kant het recht heeft, te verklaren: „Die
-Kritik der Vernunft führt also zuletzt nothwendig zur Wissenschaft; der
-dogmatische Gebrauch derselben ohne Kritik dagegen auf grundlose
-Behauptungen, denen man eben so scheinbare entgegensetzen kann, mithin
-zum Skeptizismus.”
-
-Natuurlik behandelt, ten onzent, ook de r. k. dogmaticus Dr. J. Th.
-Beysens, hoogleraar in de wijsbegeerte bij de rijksuniversiteit te
-Utrecht, die tot „de Leuvensche school” behoort, waartegenover dan nog
-een „ultradogmatische” richting staat als „de gangbare”, in zijn
-„Criteriologie” (2e dr. 1911), geënt op de „Critériologie Générale” van
-zijn Leuvense autoriteit kardinaal Mercier (wiens Kantbesef uit enkele
-zinnetjes, door zijn volgeling met instemming overgenomen, reeds
-afdoende blijkt: „Dira-’t-on que la science est un roman, les
-mathématiques une poésie? Il faut pourtant en venir là, lorsqu’on
-prétend que tout objet de représentation intellectuelle n’est que
-phénoménal.” of elders: „Si je ne connais que le mode d’apparition des
-objets [!] à ma [!] pensée [!], τὸ Φαινόμενον [!], le réel empirique
-m’échappe aussi bien que le réel métempirique.” en „rien ne m’empêche
-de passer de la certitude des noumènes d’expérience [het staat er] à la
-certitude des noumènes métaphysiques”), Kant onder het hoofd: „De
-hoofdvormen van het sceptisch subjectivisme” (sc. „Het
-Transcendentalisme” en „Het Empirisme”!).—Zelfs al wilde men voor een
-ogenblik afzien van de waarheid, die ook voor het bereiken van het
-kriticisme geldt: ne peut qui ne veut,—dan nog staat deze
-Kant-„weerlegging” m.i. te ver beneden Kant-begrip om als
-wetenschappelike Kantbestrijding in aanmerking te komen. Maar ook hier
-blijve mijn oordeel niet zonder z’n summiere staving.
-
-Reeds hoe Kant’s leer wordt weergegeven is de moeite van ’t citeren
-waard: Als Prof. Beysens om te beginnen (aanhef Hoofdstuk III, p. 154)
-de definitie geeft van „het Criticisme van I. Kant c.s., dat hier beter
-[altans liever] met den naam van Transcendentalisme wordt aangeduid”
-maakt hij er al dadelik juist datgene van, wat Kant.... het felst en
-principieelst heeft bestreden, te weten: denk-rationalisme: „Alle
-algemeene en noodzakelijke kennis is volgens hen a priori d.i.
-onafhankelijk van alle ervaring door het denkend verstand uit eigen
-denkaanleg opgebouwd.”! „Der Grundsatz, der meinen Idealismus
-durchgängig regiert und bestimmt, ist dagegen: ‚Alles Erkenntnis von
-Dingen, aus blossem reinen Verstande oder reiner Vernunft, ist nichts
-als lauter Schein, und nur in der Erfahrung ist Wahrheit.’—Das ist ja
-aber gerade das Gegenteil....” zo antwoordde Kant zelf (Proleg. p.
-165)!—
-
-Aldus voorbereid krijgt de lezer van Prof. Beysens nu eerst een
-overeenkomstige „Uiteenzetting van het Systeem”, § 1 en dan de
-bijbehorende § 2: „De Fouten van het Transcendentalisme”.
-
-—De eerste pagina de beste (155) van deze § 1 vertoont al een begrip à
-la Mercier van de Kantse phaenomena: „de gegevens der zinnen zijn louter
-verschijnselen, indrukken, phoenomena.”, gelijk elders (no. 83) die
-„verschijnselen” „de veelvuldige phoenomenale indrukken” heten (die oe
-staat er, telkens! wat moet men van schrijver en zijn publiek denken,
-dat zulk een barbarisme kan worden volgehouden in zodanig werk, 2e
-druk?) en p. 156: „als indrukken zijn zij volkomen afhankelijk van den
-bouw der organen en zelfs van hun oogenblikkelijken individueelen
-toestand.”! En „dit subjectivistisch phoenomenalisme”, met hetzelfde
-door Prof. Beysens’ naïveteit niet eens gemerkte
-dogmaties-verdubbelende prikkel- en orgaan-realisme, dat hem te voren
-al, b.v. in zijn § over de „Objectieve realiteit der gewaarwordingen”
-(no. 68) evenals in no. 60, „Kritiek der sceptische redegronden”, heel
-het idealisme-probleem doet misvatten en vermaterialiseren tot de
-kennistheoreties irrelevante vraag van p. 149 (vgk. ook no. 56) „of de
-gewaarwordingen (naar haar voorwerpelijken inhoud) van den aard van
-prikkel en zintuigen beide afhankelijk zijn, dan wel een zuiver
-subjectieven oorsprong hebben en dus louter bewustzijnstoestand of
-louter eigen aandoeningen zijn.” (irrelevant, aangezien elk
-kenniskrities „idealist” of „subjectivist” of „phaenomenalist” of
-„relativist”—Prof. Beysens kieze welke lelike naam hij wil—erkent, dat
-physiologies elke gewaarwordingsbepaaldheid een functie is van
-objectieve prikkel èn organisme gezamenlik, terwijl deze
-gewaarwordingsbepaaldheid als psychiese realiteit causaal evenmin van
-prikkels als van de physiese organisatie afhangt, immers niet van
-phaenomena, objekten, maar van hun realia, i.c. de subjectieve
-psychiese organisatie en het transobjectieve substraat van de prikkels,
-terwijl die qualiteit als geestesprodukt, bewustzijnsbiezonderheid,
-nòch overdraagsel van „elders” nòch afbeeldsel van iets buiten-psychies
-kàn zijn; aan het werkelik kenniskrities „idealisme” probleem komt dus
-Prof. Beysens zelfs daar, waar hij waant het te behandelen, niet eens
-toe!), dit even onkants als onkrities, realisties „subjectivistisch
-phoenomenalisme” zou de leer van Kant zijn!
-
-Voor het gelden a priori (algemeen en noodzakelik ten aanzien van
-objekten) van synthetiese oordelen de rechtvaardiging, de „mogelikheid”
-te vinden, dat was Kant’s grote probleem, naar ik in de tekst
-uiteenzet. Volgens Prof. Beysens nu vindt Kant die rechtvaardiging in,
-lach niet,.... hun aprioriteit zelf! Ziehier (p. 158/9): „Hoe dan de
-objectieve geldigheid van deze algemeene en noodzakelijke oordeelen,
-daar zij immers a priori zijn, te rechtvaardigen? Juist door hun
-aprioriteit, luidt het antwoord.” Hoe komt Prof. B. aan deze
-enormiteit? Wel, de definitie, die hij van a priori geeft....
-verhaspelt eenvoudig Kant’s „subjectivistische” oplossing met het
-probleem zelf! Aldus: „Want wat a priori d.i. in den aanleg of de
-natuur van het denkend subject gegeven is, wordt van zelf noodzakelijk
-gedacht.”—Diezelfde bladzij refereert dan nog als volgt: „het is de wet
-van ons denkleven [!], dat wij ons zelven de ervaringsdingen a priori
-construeeren door de ‚denk- en aanschouwingsvormen a priori van onzen
-geest’ [ge raadt het nooit] te objectiveeren, en zóó uit ons zelven
-door synthese a priori de wereld onzer kennis in elkander te zetten.”!
-Geobjectiveerde kennisvormen! Even Kants als „de aprioristische of
-denkwettelijke natuur der begrippen” van diezelfde pagina. Het wordt
-nog fraaier op p. 161/2: „Zóó is het begrip (en het ervaringsoordeel)
-niet zelf de vrucht van ervaring, maar de voorwaarde-a-priori van
-mogelijke ervaring.”! Stel u voor, het begrip, dus ook een empiries
-begrip, en zelfs een ervaringsoordeel, niet meer element van
-„ervaring”, maar ervaringsgrond en transcendentaal! Weet Prof. Beysens
-wel wat hij zegt? Kan Kant erger verstoethaspeld worden? Ja, blijkbaar
-wel. Want Prof. Beysens’ Kantbegriploosheid gaat zo ver, dat hij a
-priori en transcendentaal eenvoudig gelijkstelt, vereenzelvigt, en op
-p. 168 laat drukken: „Voor Kant c.s. echter is alle kennis, de
-objectief geldige niet uitgezonderd [dus ook de niet objectief geldige
-„kennis” transcendentaal?!], transcendentaal of a priori”. Welk een
-dubbele onwaarheid hier gedebiteerd wordt beseft ieder ingewijde, die
-weet, dat a priori een zuiver feitelik begrip is, dat uitsluitend
-tegenover a posteriori staat, transcendentaal daarentegen een zuiver
-theoreties begrip, voor al wat synthetiese oordelen a priori (en dus
-„Erfahrung”, wetenschap, zie mijn noot 1 bl. 19) mogelik maakt en
-rechtvaardigt („begründet”), door Kant dus gebruikt zowel voor het
-„transcendentale Object” enerzijds en anderzijds speciaal de „formele”
-kenniselementen, als voor heel het onderzoek der „Kritik”, de
-„kritiese” methode, zelf en staande evenzeer tegenover het
-transcendente, terrein van oordelen a priori, als tegenover het
-empiriese. „Transcendentaal” is dus niet eens „de objectief geldige
-kennis”, de „Erfahrung”, zelf, maar wat deze.... mogelik maakt. En welk
-een onschuldige dwaas zou „Kant c.s.” zijn, in plaats van de geweldige
-dogmadoder die hij welbegrepen blijkt en meer en meer voor alle
-toekomst zal blijken, als hij de kennis a posteriori, die
-vooronderstelling van zijn leer, zou loochenen of miskennen!
-
-—Genoeg van Prof. Beysens’ „Uiteenzetting” van Kant. Wij zijn aangeland
-bij § 2, over „De fouten van het Transcendentalisme”, een §, die zich
-waardig bij haar voorgangster aansluit en wier ietwat te bescheiden
-titel verdient te worden aangevuld tot: De fouten van het
-„Transcendentalisme” van Prof. Beysens. Ook daarvan dienen nu nog enige
-proeven in ’t licht gesteld om te tonen, hoe ver Prof. B. beneden Kant,
-beneden de kenniskritiek, blijft.
-
-Dat Kant volgens Prof. B. (no. 77, p. 168) „In de metaphysische
-deductie tracht”, „het aprioristisch of [!] transcendentaal karakter
-onzer schijnbaar [!] objectieve kennis.... aan te toonen” behoeft tans
-geen verder commentaar. Maar de cardo rei voor ons komt in no. 99 ss.
-(p. 170 ss.), waar men tracht, de lastige synthetiese oordelen a
-priori, dat feitelik uitgangspunt van heel de kenniskritiek, „dat
-tusschending”, zoals Prof. B. zegt, tussen analytiese en
-ervaringsoordelen, kwijt te raken, door Kant’s fundamentele
-oordeelsonderscheiding, waarvan hij met gerechtvaardigde trots kon
-verklaren: „Diese Einteilung ist in Ansehung der Kritik des
-menschlichen Verstandes unentbehrlich und verdient daher in ihr
-klassisch zu sein”, te vervangen (als niet „juist” en niet „logisch”!)
-door een andere, vóórkritiese, als volgt: „De bewering omtrent het
-synthetisch aprioristisch karakter van vele algemeene ideëele [?]
-oordeelen berust op eene onzuivere begripsbepaling der [!] analytische
-en synthetische oordeelen. Kant beperkt eerstgenoemde willekeurig [„en
-geheel onlogisch”] tot die, welker praedicaat vormelijk [Kant gebruikt
-dit scholastieke woordje niet] tot den inhoud van het subject
-behoort.”.... „Het [!] analytisch oordeel heeft een veel ruimere
-beteekenis dan die, welke Kant er aan geeft. Het oordeel is blijkbaar
-[?] dàn analytisch geldig [een nieuw begrip! alsof „analyties” en
-„syntheties” een geldigheidsoort i.p.v. een ontstaanswijs van oordelen
-betrof!], als de uitspraak of de verbinding der termen berust op
-zuivere begripsontleding en vergelijking. Zoo [?] staan de analytische
-oordeelen tegenover de ervaringsoordeelen of tegenover dezulke, waarin
-het verband der termen door ervaring wordt gekend.” En
-oordeels-verdeling, zegt Prof. Beysens terecht, behoort de
-oordeels-vorming te gelden, de wijze waarop wij het verband der termen
-te weten komen, niet de begripsvorming der termen zelf. „Vandaar dan
-ook, dat de verdeeling van Kant, die zich eigenlijk afvroeg, of wij het
-begrip P. onder de vormelijke kenmerken van S. terugvinden, ja dan
-neen, den naam van oordeels-verdeeling niet verdient; vandaar ook dat
-hij stootte op dat tusschending, dat hij als synthetisch-aprioristisch
-oordeel doopte.” Hier is Prof. B. de tolk van een Kantmisduiding, zó
-verregaand als ik niet voor mogelik had gehouden. Maar ab esse ad posse
-valet illatio—dies maak ik dankbaar van deze door Prof. B. mij
-verschafte gelegenheid gebruik om de aanleiding tot dusdanige
-misvatting weg te nemen, die ook mijn definitie van een analyties
-oordeel (zie bl. 9) aan een slecht verstaander (die ook maar een half
-woord nodig heeft) zou kunnen geven. Men lasse dus in mijn definitie:
-„Een analyties oordeel is een zodanig, welks gezegde-begrip verkregen
-is door ontleding, analyse, van het subject-begrip” achter
-„gezegde-begrip” in: „qua talis”. Want dat dit begrip in het gezegde,
-en dat dus het oordeel zelf, is verkregen door ontleding van het
-subjektbegrip, maakt het oordeel analyties. Ja, al had Kant het niet
-uitdrukkelik („vormelijk”) zelf gezegd, dan nog sprak het vanzelf, voor
-wie hem begrijpt, dat zijn verdeling uitsluitend het verband der termen
-betreft en het ook voor Kant „volmaakt onverschillig” is, „hoe wij in
-het bezit der termen kwamen”, als begrippen op zich zelf beschouwd, dat
-hij niet vraagt, hoe wij komen bij de kennis van het praedicaatsbegrip
-als begrip, maar bij het oordeel, dus het praedicaatsbegrip in het
-oordeel, bij de toekenning van het praedicaat aan het subjekt, bij de
-wetenschap omtrent het verband, de verhouding tussen beide. Welnu, Kant
-begint zelfs zijn inleidende Afdeling: „Von dem Unterschiede
-analytischer und synthetischer Urtheile” aldus: „In allen Urtheilen,
-worinnen das Verhältniss eines Subjects zum Prädicat gedacht wird,....
-ist dieses Verhältniss auf zweierlei Art möglich. Entweder das Prädicat
-B gehöret zum Subject A als etwas, was in diesem Begriffe A
-(versteckter Weise) enthalten ist; oder B liegt ganz ausser dem Begriff
-A, ob es zwar mit demselben in Verknüpfung steht. Im ersten Fall nenne
-ich das Urtheil analytisch, im andern synthetisch. Analytische
-Urtheile.... sind also diejenigen, in welchen die Verknüpfung des
-Prädicats mit dem Subject durch Identität, diejenigen aber, in denen
-diese Verknüpfung ohne Identität gedacht wird, sollen synthetische
-Urtheile heissen”. Blijkt dus Prof. Beysens’ subtiele aanmerking op
-Kant’s oordeelsverdeling, gelijk zijn verklaring, hoe Kant „stootte op
-dat tusschending”, te berusten op niets dan grove Kantmisduiding,
-hoeveel te erger nog is de bewering, waaraan Prof. Beysens zich zowel
-in no. 78 als in no. 80 bezondigt, dat Kant zelf deze Kantmisduiding,
-die Kant’s kritiese onderscheiding verdoezelt, ja uitwist, voor zijn
-rekening zou hebben genomen! Ziehier: „De analytische oordeelen in den
-zin van Kant begrepen.... zijn volgens hem eigenlijk evenzeer
-synthetisch a priori, omdat zij een voorafgaande synthese a priori van
-het begrip, hetwelk zij ontleden, veronderstellen. Deze bewering nu
-staat....”! Deze bewering nu staat.... niet bij Kant, zover ik weet.
-Zou Prof. Beysens zo goed willen zijn, mij één plaats aan te wijzen,
-waar Kant beweert, dat de analytiese oordelen synthetiese oordelen,
-„evenzeer synthetisch a priori” zouden zijn? Zo lang hij dat niet kan,
-blijf ik er bij, dat Prof. Beysens’ „leer der waarheid” ook hier lelik
-onwaarheid spreekt. Des te leliker, wijl Kant, zij het ten overvloede,
-uitdrukkelik het tegendeel zegt, nl., dat de wijze, hoe we aan de
-betrokken begrippen komen, er niets toe doet, dat de begrippen b.v.
-zuiver empiries (syntheties) kunnen zijn in een oordeel, dat analyties,
-dus a priori, is en blijft: „Alle analytischen Urteile beruhen gänzlich
-auf dem Satze des Widerspruchs und sind ihrer Natur nach Erkenntnisse a
-priori, die Begriffe, die ihnen zur Materie dienen, mögen empirisch
-sein, oder nicht.”.... „Eben darum sind auch alle analytischen Sätze
-Urteile a priori, wenngleich ihre Begriffe empirisch sind”. Van déze
-analytiese oordelen a priori zou dus Prof. Beysens’ Kant (gezuiverd dan
-nog van die andere hem aangewreven dwaasheid, de loochening der
-empiriese, door abstractie en synthese a posteriori samengestelde
-begrippen) zelfs synthetiese oordelen a posteriori maken! Men vat dus,
-hoeveel Prof. Beysens’ Kant lijkt op de wijsgeer Kant!
-
-Verdient dus Kant’s oordeelsonderscheiding haar naam in dubbele zin,
-n’en déplaise Prof. Beysens c.s., zij is bovendien even ondubbelzinnig
-en grondvestend voor de kenniskritiek, als die van Prof. B. c.s.
-verwarrend en kenniskrities irrelevant, onbruikbaar blijkt. Immers, elk
-oordeel is àl of niet analyties, àl of niet verkregen door, berustend
-op, de ontleding van het subjektbegrip, zonder andere kennisbron, ’t
-zij empiries of transcendentaal, te behoeven (vgk. mijn tekst, bl. 9 en
-10) en uitsluitend de analytiese oordelen (naar Kant’s zuiver
-indelingsbeginsel) zijn „denknoodwendig”—in die zin, dat hun ontkenning
-een logiese contradictie bevat, wat bij de synthetiese, ’t zij a
-posteriori ’t zij a priori, nooit het geval is. „Das gemeinschaftliche
-Prinzip aller analytischen Urteile ist der Satz des Widerspruchs.”
-„Synthetische Urteile bedürfen ein anderes Prinzip, als den Satz des
-Widerspruchs.” We weten dus a priori, dat slechts sofismen uit „zuivere
-begripsontleding” synthetiese oordelen kunnen halen als het
-causaliteitsbeginsel of het axioma der rechte lijn (de
-ruimte-oneindigheid) of enige afgeleide meetkundestelling. A posteriori
-bevestigt het ons Prof. Beysens’ voorbeeld. Zo ten aanzien der
-causaliteit in no. 48 (bl. 101 vv.) en no. 80 (bl. 177 vv.). „Als
-voorbeeld kan dienen de boven gegeven (bl. 105) bezinning op het
-oorzakelijkheidsbeginsel.” zegt Prof. B. terecht op p. 172. Aldaar, in
-no. 48, wil Prof. B. (nog wel ter „Verificatie der objectivistische
-hypothese”, waartoe zelfs het geleverd bewijs, ware het leverbaar,
-niets zou bijdragen zonder de waan: „die openbaring van het verband der
-begrippen in en door de ontvouwing of verduidelijking van hun inhoud,
-is niets anders dan de objectieve klaarblijkelijkheid der
-voorwerpelijke waarheid.”, een waan, die vergeet, dat een analyties
-oordeel—uit begripsontleding b.v. van een der R. K. of Zarathustriese
-Duivels of Godpersonen—slechts omtrent kenmerken van het subjektbegrip
-iets leert, maar niets hoegenaamd omtrent de objectiviteit, het al of
-niet bestaan, van het subjekt!) analyties bewijzen, dat „krachtens zijn
-eigen begripsinhoud” „ieder willekeurig worden een oorzaak hebben
-moet”, dus veroorzaakt-worden is! „Want het gebeuren is krachtens eigen
-begrip iets gevolgelijks, juist omdat het ‚komt’ tot bestaan.” Ziehier
-al dadelik de petitio principii, de binnensmokkeling van het
-synthetiese oordeel a priori, dat elk gebeuren „gevolg” moet zijn van
-iets, waardoor het gebeurt, dus een „grond” moet hebben! De misleidende
-schijn van een analyties oordeel berust hier op een quaternio
-terminorum: de argeloze lezer misvat allicht de bedoeling van het
-onhollandse „iets gevolgelijks” in die zin, waarin het inderdaad in het
-„gebeuren”, „komen” ligt opgesloten, van iets dat volgt, „komt” na
-iets, als sequens, maar deze tijdelike zin wordt door Prof. B. juist
-uitdrukkelik (p. 178) uitgesloten; hij bedoelt het ontijdelik, logies,
-als iets dat volgt uit iets, als consequens, als „gevolg” van iets,
-waardoor het „komt” (in het Duits zou dat nog makkeliker gaan, waar
-„Folge” zowel sequens als consequens betekent!), terwijl het woord
-„gevolg” dan nog op de koop toe logies en causaal verband
-verraderlikerwijze vereenzelvigt!—Is aldus de noodzakelikheid van een
-„grond” binnengesmokkeld, dan vervolgt Prof. B.: „Maar niets is geen
-grond, juist omdat het niets is. Worden door niets is dus gelijkluidend
-met niet-worden; uit niets wordt niets.” Gelijkluidend? Integendeel.
-Met de syntheties-aprioriese petitio principii, dat elk worden een
-„grond” moet hebben, waardoor, waaruit het wordt, staat en valt het
-betoog, dat slechts daardoor nog iemand vangt, wijl, naar Kant opmerkt,
-de „Satz des zureichenden Grundes” nu eenmaal tot die „synthetische
-Sätze” behoort, „die ihr niemals aus blosser Vernunft, mithin, wie doch
-eure Pflicht war, a priori bewiesen habt, die man euch aber doch gerne
-einräumt”!—Op overeenkomstige wijs gaat het in no. 80 (p. 178/9):
-„Immers wat bestaat, en den voldoenden grond van dat bestaan niet in
-zich zelven heeft, moet den grond van zijn bestaan in een ander
-[import!] hebben. Anders zou het ding bestaan zonder voldoenden grond
-[welnu, wat zou dat? Bestaan zonder voldoende grond is nu eenmaal geen
-logiese contradictie!]; of ook bestaan.... en niet bestaan tegelijk”.
-De petitio principii is hier weer: „Bestaan zonder voldoende grond is
-niet bestaan.” Wat daarvan te zeggen? 1o: Daar zelfs voor Prof. B. het
-beginsel van voldoende grond en dat der tegenspraak onderscheiden zijn,
-is de bewering letterlik een klaarblijkelike vormelike onwaarheid. 2o:
-Betekent hier „grond” de ratio, als logiese grond, dus wat de
-praemissen voor een conclusie zijn, dan is het een bewering van
-hetzelfde allooi als deze: „een bewering zonder voldoende grond is geen
-bewering”! Uit deze mijn vergelijking zou Prof. B.’s
-oorzaak-rationalisme kunnen leren onderscheiden tussen gegrondheid en
-veroorzaaktzijn! 3o: Verstaat men onder „grond” een soort begrip, dat
-ook de oorzaak als bestaansgrond (beter ontstaansgrond) bevat en
-bedoelt men: „Bestaan zonder grond bestaat niet, komt niet voor”, dan
-moge de bewering juist zijn—ze is het alleen als syntheties oordeel a
-priori, waarvoor in het begrip bestaan geen zweem van een „grond” te
-vinden valt!—De „grond”fout dus (in dubbele zin), het πρωτον ψευδος
-waaruit Prof. Beysens’ petitiones principii voortkomen, is de
-„dogmatische Schlummer” van het scholastieke rationalisme, dat in de
-„ratio” (vertaling van αὶτικ) kengrond en oorzaak samenvat, immers de
-oorzaak, die ontstaansvoorwaarde van verandering, gemaakt tot
-bestaansgrond van „contingente” wezens, nog houdt voor een bepaald
-geval van de logiese „grond”—een dwaling, inmiddels weerlegd, al sinds
-de voorvorige eeuw, door de ontdekkingen en resultaten der
-wetenschappelike causaliteitskritiek, geïnaugureerd door een Hume en
-een Kant—weerlegd dus op soortgelijke wijs als de bodem van alle
-dogmaties bijbelgeloof ondermijnd is door de ontdekkingen en resultaten
-van de wetenschappelike bijbelkritiek der laatste eeuwen, geïnaugureerd
-door een Spinoza. Al zullen en scholastiek en bijbels dogmatisme hun
-triest bestaan als volgehouden onwaarheid nog wel een poosje, misschien
-een eeuw of wat, voortslepen .... magna est veritas et praevalebit.
-
-Nu ik de logiese fouten van Prof. Beysens c.s.’ schijnbewijzen voor het
-causaliteitsbeginsel heb gedemonstreerd [235] kan ik over de rest des
-te korter zijn. Ik wijs er dus slechts met een enkel woord op, dat de
-„analytiese” natuur van het axioma der rechte lijn, weerlegd door de
-metageometrie (om Kant er hier buiten te laten), „bewezen” wordt op p.
-176 door een enthymema met de verzwegen onjuiste praemissa maior: een
-„som van.... afstandsverhoudingen” is groter dan „ééne
-afstandsverhouding”! Zo verkondigt p. 172 nog dat „uit het wezen van
-den driehoek als zoodanig.... de gelijkheid zijner hoeken met twee
-rechte volgt.” (evenals uit het „wezen” van de mens qua „geest” zijn
-onsterfelikheid „volgt”, of uit het wezen van de R. K. Kerk haar
-onfeilbaarheid en de waarheid van alle R. K. dogmata benevens de
-verplichting van een iegelik onzer, zo nodig tegen eigen overtuiging
-in, onze rede gevangen te geven aan het R. K. geloof, tegenwoordig nog
-slechts op straffe van verdoeming, aangezien geen „wereldlike arm” meer
-„ad extirpanda”, tot verbranding etc, ter beschikking staat) als hadden
-Riemann en Helmholtz niet sinds lang onwederlegbaar („endgültig”)
-bewezen, dat die gevolgtrekking twee synthetiese oordelen a priori
-onderstelt, te weten: het axioma van de rechte lijn en het axioma der
-// lijnen, zodat men slechts dit laatste behoeft op te geven, wat
-zonder enige zelfweerspreking doenlik is, om een △, kleiner dan 180°,
-en beide axioma’s, om zonder contradictie een △ van meer dan 180°
-mogelik te maken!—Dan noemt bl. 176 nog „ongetwijfeld synthetisch,
-d.w.z. [!] aan de ervaring ontleend of liever daarop gegrond”: „De wet
-van het behoud der stof en energie, en evenzoo die van de gelijkheid der
-werking en tegenwerking”, dus die beginselen van de natuurwetenschap
-(iets heel anders dan wetten als b.v. de gravitatiewet), die
-ongetwijfeld syntheties zijn, d.w.z. „de gegeven begrippen bevatten
-niet de reden van het oordeel”, maar even ongetwijfeld apriories,
-nademaal hun absoluut exakte geldigheid en zekerheid ook voor het
-tijdelik (toekomst en verleden) en ruimtelik (de andere zonnestelsels)
-onbereikbare, alle menselike ervaringsmogelikheid overschrijdt. Ze
-worden dan ook niet als toevallig voorlopig resultaat, maar als
-richtsnoer en grondslag van het natuurwetenschappelik onderzoek
-gehanteerd (b.v. in de scheikunde), als „postulaten” of „axioma’s”,
-corollaria [236] die ze zijn van het postulaat van Hamilton: de
-onmogelikheid van ontstaan en te niet gaan. Huber is dan ook onbevangen
-genoeg om ze met een olike contradictio in adjecto „empirische Axiome”
-te noemen, „d.h. Sätze, die aus der Erfahrung stammen, aber doch in der
-Wissenschaft allgemeine Bedeutung haben” (Noëtik oder Kritik, p. 138)!
-Hoe dat mogelik is, daar vraagt dit dogmatisme niet naar—alléén voor
-het kriticisme worden zulke „axioma’s”, als alle andere, tot probleem!
-
-Zoveel over Prof. Beysens c.s.’ verweer tegen de synthetiese oordelen a
-priori en het krities probleem. Wat in no. 82 nu nog tegen „de leer der
-begripsvorming a priori” wordt te berde gebracht culmineert in
-kardinaal Mercier’s bovengenoemde misvatting die de wetenschap tot een
-roman, de wiskunde tot een poëzie laat maken door „le même pouvoir
-créateur du sujet pensant”, die dus Kant niet raakt, terwijl Prof.
-Beysens op diezelfde bl. 183 nog toont, zich Kant’s geesteswettelikheid
-als bron van objectief apriories-syntheties weten niet anders dan
-dogmaties-verdubbelend te kunnen denken, immers als „de inrichting
-onzer natuur, wier wet overeenkomstig den aard der gegeven [!] objecten
-is ingericht”. Over de wijze waarop in no. 83 een bladzij of 5 Kant’s
-leer van tijd en ruimte moet te niet doen, volsta de vermelding, dat
-tegen het apriories karakter van ons ruimtelik weten o.a. op „het
-empirisch psychophysiologisch onderzoek” een beroep wordt gedaan en
-verwezen naar „de kritiek van Ziehen” („Psychophysiologische
-Erkenntnistheorie”), gelijk er voor Prof. Beysens op p. 186: „Als a
-priori of zuiver-subjectief gegeven” niets anders overblijft dan wat
-„Helmholtz een ‚physiologischen Mechanismus der Nerven’ noemt”! Een
-heerlik a priori! Geen wonder, dat tegen Kant’s „phoenomenalisme”,
-behalve b.v. Messer (zie opm. 41), ook het Lockiaans materialisme van
-een Ostwald te hulp wordt geroepen (no. 68), want het materialisties
-ongeloof van de Ostwalds of Ziehens en het dualisties geloof van de
-Beysens c.s. is in verhouding tot Kant één pot nat: het exact weerlegd
-„dogmatische Gewäsche” van het materie-realisme. (Vgk. voor deze
-verwantschap ook opm. 15)—
-
-Wat verder de §§ 83–85 nog aan vergissingen brengen laten we welwillend
-in de „duisternis” (vgk. p. 191), waarin ze zelf t.a.v. „het
-Transcendentalisme” wel moeten blijven.
-
-En hiermede basta. Al waardeer ik, blijkens het onevenredig tal
-bladzijden, aan Prof. Beysens’ Kantbehandeling hier gewijd, diens
-ernstig bedoelde pogingen, zich met het kriticisme te meten, het was
-mijn plicht, te tonen, wat daarvan terechtbrengt wie, met al zijn
-geestesscherpte, met al zijn scholastieke geoefendheid, voor de
-soevereine kenniskritiek de ogen niet mag en niet wil openen, dus haar
-problemen, dus de synth. oordelen a priori, moet loochenen en
-verdonkeremanen, omdat zijn „wijsbegeerte” slechts de „ancilla
-theologiae”, de dienstmeid, neen, slavin van het dogmatisme mag zijn
-en, hoe stakkerig ongerijmd [237] het ook zij, aan die (R. K.)
-theologie zich heeft te „orientieren und korrigieren”!
-
-Arme slavin van koninkliken huize—tot welke drogredenen moet gij u
-lenen, gij, gevangen, „in domo petri”! Maar ook voor u geldt het woord:
-de waarheid zal u vrij maken!
-
-
-
-7 : p. 17. Dogmatisme, dogma. Een op het eerste gehoor verbijsterende
-paradox als die van de befaamde Thomist Huber in zijn Grundzüge der
-Logik und Noëtik, p. 107: „Der einzige zulässige Standpunkt der Kritik
-ist der Dogmatismus” toont wel, hoe nodig het is, precies te definiëren
-en toe te lichten, wat met het door de „kritiek” weerlegde „dogmatisme”
-bedoeld wordt. Want gold het slechts „die Anerkennung von Dogmen, d.h.
-von feststehenden Warhrheiten” (ibid.), welk logicus zou dan geen
-„dogmaticus” zijn?—De kenniskritiese definitie dan luidt: een dogma is
-een onmogelik syntheties oordeel a priori, d.w.z. een s. o. a pr.
-zonder mogelike redelike rechtvaardiging („transcendentale deductie”),
-een s. o. a pr. zonder mogelike kenbron; en in ietwat wijdere zin: elk
-s. o. a pr., zonder (voldoende) grond aanvaard, of populair uitgedrukt:
-een bewering, waarvan men geen redelike rekenschap kan geven: „denn
-eben darin besteht Vernunft, dass wir von allen unseren Begriffen,
-Meinungen und Behauptungen, es sei aus objectiven, oder wenn sie
-blosser Schein sind, aus subjectiven Gründen, Rechenschaft geben
-können.” (K. d. r. V. p. 483). Dogmatisme heet elke leer of richting,
-gegrond of steunend op enig dogma.—Over de specifiek anti-dogmatiese
-strekking nu van Kant’s „kritiese” („transcendentale”) vraag en het
-kriticisties („transcendentalisties”) antwoord zal mijn vertoog zelf
-wel alle verlangde licht verspreiden (vgk. ook het overzicht van pp.
-22–24) en dus duidelik maken, in hoeverre het ontologisme en het
-ruimte- en materie-realisme dogmaties zijn. Het dogma b.v., waarop
-laatstgenoemde leer berust, is de stelling, dat de dingen ook
-onafhankelik van mogelike waarneming, ook buiten betrekking tot het
-subjekt der natuur, zinnelike eigenschappen hebben, ruimtelik zijn,
-zich bewegen enz., een vooreerst syntheties en vervolgens, wijl alle
-ervaringsmogelikheid overschrijdend, apriories oordeel.... zonder
-mogelike kennisbron.—Empirisme en rationalisme kunnen in dit geschrift
-slechts terloops besproken worden. Dogmaties is het eerste, wijl het
-synth. oordelen a pr., zonder ze als zodanig te kennen of te erkennen,
-zijns ondanks aanvaardt en hanteert, dus a fortiori zonder van hun
-mogelikheid rekenschap te vragen, laat staan te geven. Het houdt synth.
-oordelen a priori voor s. o. a posteriori. Het wil uit „ervaring” meer
-halen dan er in ligt, houdt dus een logies ongedekt, dogmaties, saldo
-over, precies zover zijn synthetiese oordelen apriories zijn. Het
-rationalisme is dogmaties, wijl het op zijn beurt z’n synth. oordelen a
-pr. wil halen uit de „rede”, uit een bron, die alleen voor analytiese
-oordelen toereikend is. Het houdt synth. oordelen a pr. voor analyties,
-en heeft dus een logies ongedekt, dogmaties, saldo precies zover zijn
-aprioriese oordelen syntheties blijken.
-
-Welk een vlijmscherp wapen die kritiese, transcendentale, vraagstelling
-is, zal elk lezer ondervinden, zodra hij het zelf gaat hanteren—en zich
-geen enkel oordeel meer laat opdringen, zonder het eerst te keuren op
-zijn kennistheoreties gehalte: al of niet syntheties, a priori of a
-posteriori, en het af te wijzen indien het dogmaties blijkt.—Hij kan
-zich dan het ironies genoegen verschaffen, hele lijsten van dogma’s aan
-te leggen uit de meest anti-dogmatiese schrijvers, als de positivisten
-(Comte c.s., of Laas of Petzoldt enz.) ten aanzien van logica, wiskunde
-en inductie (b.v. Comte’s „invariabilité des relations réelles
-subjectives et objectives” of Petzoldt’s „Voraussetzung vollkommener
-Bestimmheit.... vollkommener Eindeutigkeit alles Geschehens”, die op
-niets anders berust dan op zijn „overwonnen spook” der.... substantie,
-en heel zijn „Relativismus” van „Elemente” à la Mach, van betrekkingen
-zonder betrokkenheden, die over ’t hoofd ziet, hoe elke relatie....
-reeds twee betrekkelike absoluta onderstelt, [238] en dat op de keper
-beschouwd slechts een zichzelf en z’n prius verloochenend materialisme
-blijkt,—of het empiristies-miskend a priori in Laas’ Idealismus und
-Positivismus, zijn „wohlbegründeten Gesetze” b.v. van III p. 243,
-gelijk zijn „Uniformität des Naturlaufs” etc.) en de materialisten als
-Haeckel met zijn reële oneindigheden: materie, aether, ruimte,
-tijd.—Hegel’s bladzijden wemelen van dogmatiese synth. oordelen a
-priori, verscholen meestal achter een „also”, „demnach”, „somit” enz.,
-maar ook Kant zelf heeft er zich niet van bevrijd, b.v. Proleg. p. 151:
-„weil alles, was in der Natur liegt, doch auf irgend eine nützliche
-Absicht ursprünglich angelegt sein muss” of K. d. r. V. p. 615: „Daher
-auch Jedermann die moralischen Gesetze als Gebote ansieht, welches sie
-aber nicht sein könnten, wenn sie nicht a priori angemessene Folgen mit
-ihrer Regel verknüpften und also Verheissungen und Drohungen bei sich
-führten.”, een merkwaardige plaats, door Schopenhauer klaarblijkelik
-niet gekend, waar Kant al van meet af, m.i. ten onrechte, capituleert
-voor Schopenhauer’s kritiek op de „contradictio in adjecto” van een
-„absolutem Sollen”, van „unbedingter Pflicht”, van een „kategorischem
-Gebote”: „Jedes Soll hat allen Sinn und Bedeutung schlechterdings nur
-in Beziehung auf angedrohte Strafe, oder verheissene Belohnung.”
-Daaruit volgt voor Schopenhauer, dat elk Sollen „in Kants Sprache zu
-reden, wesentlich und unausweichbar hypothetisch und niemals, wie er
-behauptet, kategorisch” is, ergo „Die völlige Undenkbarkeit und
-Widersinnigkeit dieses der Ethik Kants zum Grunde liegenden Begriffs
-eines unbedingten Sollens” (III p. 503)!—Zo is Kant’s beruchte leer der
-vergelding, der talio, als inhoud van een kategoriese imperativus een
-door Kant’s eigen kritiek onmogelik gemaakt, met zijn kennisleer en
-zijn ethica strijdig niet-formeel syntheties oordeel a priori of
-dogma!—
-
-Zo berust, om ten slotte nog enkele voorbeelden te nemen uit heel
-andere sferen, de methode der ekonomistiese geschiedenisbeschouwing,
-die de misleidende naam draagt van „histories materialisme”, op het
-dogma (een synth. o. a pr. zonder andere kennisbron dan ervaring), dat
-de maatschappelike oorzaken uitsluitend of „in laatste instantie”
-ekonomiese oorzaken zijn.
-
-Evenzo berust alle zgn. „ervaring” van „inspiratie”, of elk zgn.
-„constateren” van een „wonder” op onmogelike synthetiese oordelen a
-priori, daar èn transcendente causaliteit èn inbreuk op de
-natuurwettelikheid principieel onervaarbaar, onkenbaar zijn. Een
-„wonder” is dus nooit meer dan een verklaringshypothese voor
-ervaringsfeiten en van alle denkbare hypothesen uiteraard (anders was
-’t geen wonder) de onwaarschijnlikste, die dus altijd het laatst, ergo
-nooit, in aanmerking komt. In Hume’s geest („If the falsehood of his
-testimony would be more miraculous than the event which he relates,
-then, and not but then, can he pretend to command my belief or
-opinion.”) zou men het, scherper, aldus kunnen formuleren: Het wonder
-draagt principieel de bewijslast—en moet daarbij principieel falen.—
-
-
-
-8: p. 19. Zo luidt een geschrift van Prof. Dr. Wilhelm Jerusalem,
-filosofie-professor te Wenen. Men walgt van de Kanthielelikkerij van
-deze en dergelijke empiristen, die van Kant’s kennisleer geen besef
-hebben [239]; die hier en daar Cohen’s transcendentalisme napraten,
-Kant-woorden begriploos opzeggen: „Die Funktionen des Verstandes aber
-werden nur durch sinnliche Anschauung in Aktion gesetzt und können
-daher nur für Gegenstande möglicher Anschauung Geltung haben” (daher!
-is ’t niet een trouvaille?); die zijn wereldverwinnende leer van ruimte
-en tijd, zijn grootste daad, waardoor hij waarlik alléén boven al die
-kruipende, maar naief „kritiserende” realistiese vleiertjes als een
-reus verheven staat, natuurlik weerlegd achten door „die moderne
-Sinnesphysiologie”—; voor wie Kant’s hele kenniskritiek niet bestaan
-heeft en die haar dus als volgt formuleren: „In der Erkenntnistheorie
-hat uns Kant für alle Zeiten gelehrt, dass unser Ichbewusstsein unsere
-Sinneseindrücke gestalten muss, damit sie für uns Wirklichkeit
-bekommen” (zinloze praat) en die dan vaderlik gewagen van Kant’s „so
-genial angelegte Einsicht in den Prozess des Erkennens”, dewelke „wir”
-„wirklich fördern können”, door.... „das a priori und das
-Transzendentale Kants eine entsprechende [sc. biologisch-genetische!]
-Umwandlung” te doen „erfahren”:
-
-„An Stelle der angeborenen [!] Stammfunktionen des Verstandes dürften
-solche treten, die sich aus [!] einer von allen Menschen in gleicher
-Weise erlebten Erfahrung bei allen in gleicher Weise entwickeln. Indem
-wir so den haltbaren Unterbau [!] von Kants Erkenntnistheorie
-blosslegen und da weiter zu bauen suchen”.... etc. En dat smaalt dan
-nog van een ander, hij moge „sich äusserlich an Kant anlehnen, den
-tiefen Sinn von Kants Erkenntnistheorie hat er nicht erfasst.” Dit zal
-wel een echo zijn van wat hem vaak moet hebben toegeklonken, helaas
-nooit uit hem zelf.
-
-Jerusalem—gij zijt een vreemdeling in Jeruzalem!
-
-En zo iemand knielt dan natuurlik voor Kant’s ethica, voor de
-Kategoriese Imperativus, die paradeknol van de Kant-karremannen, en
-vereert devoot Kant’s quasi-metaphysica, zijn Teleologie en zijn
-Religionsphilosophie. „Wie Christus mit dem Rufe: ‚Seid vollkommen, wie
-euer Vater im Himmel’ Unmögliches von den Menschen fordert um ihre
-Kräfte aufs höchste zu spannen, so verlangt Kant Unerfüllbares, um uns
-mit ewigem Vorwärtsstreben zu erfüllen.” (p. 32)!
-
-Aldus behandelt deze realist en empirist gebleven filosofie-professor
-Kant! En schrijft zijn „Einleitung in die Philosophie”....
-
-Waar blijft een tweede Schopenhauer?
-
-
-
-9: p. 22. Mr. J. A. Levy waarschuwt op p. 267 van zijn „Het
-Indeterminisme” „den argeloozen lezer”, dat Riehl tot de
-„erkenningstheoretische [!] sensualisten, korter materialisten”
-behoort.
-
-Ik zou de bestudering van Riehl aan elk wetenschappelik denker
-aanraden, die zowel sensualisme als materialisme te boven wil komen.
-Men kan bij hem de onbarmhartig Kantiaanse weerlegging vinden, zowel
-van het skepties materialisme van een Du Bois-Reymond (zie b.v. D.
-Philos. Krit. III, p. 184), als van het energeties materialisme van een
-Ostwald, Stumpf en derg., dat zelfs door „Kantianen” als „Die
-Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus”, gelijk het zich
-zelf noemt, is begroet. Vernamen niet de geesteswetenschappen, door het
-materialisme „verlaagd tot werking van de stof” „thans de erkenning van
-haren rang, als uitvloeisel van de energie”?! Was het niet „der
-Elektricitätslehre beschieden” „durch die Verwandlung der Materie in
-die Kraft den Sieg des Idealismus herbeizuführen”?! Uitnemend daartegen
-Riehl in zijn lezingen ter inleiding in de Philosophie der Gegenwart,
-V: Naturwissenschaftlicher und philosophischer Monismus, speciaal pp.
-166–9. „Das psychische Geschehen ist das nichtenergetische Geschehen in
-der Natur.”
-
-De „materialist” Riehl, deze mijn hoogvereerde geestverwante
-tegenstander, immers antipsychologist en zuiver vertegenwoordiger van
-de leer van „het onbekende andere” (gelijk hij naar Heymans’
-terminologie zou moeten heten), staat ver boven het niveau van al de
-half-materialistiese, half-dualistiese materie-realisten, die Mr. Levy
-in zijn „Rechter en Wet” I als de „bevoegde deskundigen” tegen Prof.
-Hamaker (en Prof. Winkler) oproept om het materialisme te
-„ontmaskeren”, als daar zijn:
-
-
-Johannes : dualist; ’t is de eigenschap der hersenen, bewust
-Müller te worden.
-Horwicz : zoekt naar de „zetel” der ziel, die hij
- „immaterieel”, maar toch „uitgebreid” mogelik acht.
-Donders : dualist en materie-realist.
-Virchow : dito (vandaar de materialistiese „onwetendheid over
- het wezen des bewustzijns”).
-Huxley : psycho-physies materialist.
-Tyndall : dualisties materie-realist (2 reële reeksen,
- verband onkenbaar).
-Bain : dito.
-Bastian : materialist; met metaphysies-agnosticistiese
- „vrijheid”. („Das Gehirn als Organ des Geistes”).
-Domrich : een oude dogmaticus der „Wechselwirkung”.
-Flügel : zielesubstantie + materie.
-Stumpf : Van deze materie-realist ter plaatse slechts een
- stukje citaat, dat buiten de kwestie om, geheel op
- het terrein der psychologie zich beweegt.
-Spiller : materie-realist.
-Claude : „le cerveau est l’organe de l’intelligence au même
-Bernard titre que le cœur est l’organe de la circulation”!
- een materialist met een „modalité spéciale” en met
- een „déterminisme”, zonder... cause!
-Richet : materialist; le cerveau „appareil de mémoire”, „le
- cerveau exécute sa fonction en ayant quelque
- connaissance du mécanisme qui l’anime” (terwijl
- „l’automate accomplit ses mouvements sans
- conscience”)! Knap cerveau! Ja zelfs „C’est en cela
- que l’acte cérébral est vraiment unique et sans
- analogue dans l’univers.”! Immers „le cerveau est
- une force qui se connaît”, wat we niet eens van
- Richet’s materialisme kunnen zeggen!—Voorts
- realistiese twijfel aan de „loi de la conservation
- de l’énergie”. Vermoedelik daarom opgenomen. Mr.
- Levy onderscheidt nl. niet de kritiese
- inhouds-begrenzing van de dualistiese
- omvangs-beperking dezer „wet”.
-J. R. Mayer : met zijn „drieërlei categorieën van bestaande
- zaken: 1) de materie, 2) de kracht en 3) de ziel of
- het geestelijk beginsel.”!
-Wagner : met realistiese Wechselwirkung.
-Rokitansky : de naief-materialistiese anti-materialist, voor wie
- als voor Meynert de wereld afhankelik is van de
- hersenen, dewijl onze kennis.... hersenwerk is!
-Schaller : materie-realist („Het lichaam, of de hersens, of
- dat deel der hersens, dat gewaarwordt”).
-J. E. Erdmann : ziel functie van lichaam; lichaam orgaan van ziel.
-E. Pfleiderer : dualist (dus materie-realist), volgt Lotze.
-Fick : materie-realist.
-Ulrici : dualist, met een anti-materialisties drogredentje.
- (Vgk. ook zijn „Der sogenannte Spiritismus, eine
- wissenschaftliche Frage” en het echt Wundtse
- antwoord: „Der Spiritismus, eine sogenannte
- wissenschaftliche Frage”.)
-Carriere : „de ziel vormt zich de hersens tot orgaan”, in de
- vierheuvels „houdt de fantasie huis”... Ook elders,
- blijkbaar, houdt de fantasie huis!
-Schultze : „ervaring, als zeker gegeven”, „dat het psychische
- en het lichamelijke.... wederkeerig van elkander
- afhangen”.
-Hyrtll : het naief dilemma: materialisme of dualisme, met
- overeenkomstige Wechselwirkung en niet minder
- naieve „aangeboren zedelijke of aesthetische
- ideeën.” Hyrtll moge het materialisme „knodsslagen”
- geven, volgens Mr. Levy,—kritiek, weerlegging geeft
- hij niet.
-Ruete : in dezelfde dualistiese geest, „zielssubstantie” en
- materie, het „zinsorgaan [lees: zintuig] levert de
- grondstof, de ziel schept zich daaruit [!].... de
- gewaarwordingen”.
-Schroeder van : dito—„Ziel en Lichaam”; peil: „onze aardsche grove
-der Kolk stof” naast de lichtaether, die „niet tot onze
- aarde” behoort, maar „eene zelfstandigheid van het
- heelal” is.
-Piderit : (wordt als Kantiaan geïntroduceerd)—waarneming o.
- m. uit krachte van de inrichting van onze hersenen,
- zinsorganen [lees zintuigen], die als „media” ons
- „eigenschappen der dingen” „toevoeren”!
- „In gelijken geest” (zegt Mr. L.) nog de volgende
- materialisten:
-Meynert : met zijn onmogelike „hersenverrichting” à la
- Rokitansky.
-Forel : die inderdaad als anti-materialist optreedt (geeft
- niet Carneri aan Büchner en Dr. Wijnaendts Francken
- aan Haeckel de materialistentrap?) en hier zelfs
- als een soort Kantiaan fungeert (in zoverre hij
- „begint met een erkenningstheoretischen grondslag,
- woordelijk van Kant overgenomen”), maar wiens
- „panpsychisme” ik nu eens zou willen „ontmaskeren”:
-
-
-Zijn „Gehirn und Geist” dient de bekende hutspot op van
-causatief-materialisme, identiteits-materialisme en vermaterialiseerd
-Spinozisme:
-
-—„Alles was mir bewusst wird rechne ich naiv [?] als meinem Ich
-zugehörig, gleichgültig ob sinnliche Wahrnehmung der Aussenwelt,
-inneren Schmerz, Gefühl, Gedanke oder Entschluss. In [!] jedem
-psychischen Geschehen liegen jedoch [!] wie alle Analysen [?!]
-konsequent beweisen, zwei, zwar ein unzerlegbares Ding darstellende,
-jedoch an sich von je einer verschiedenen Seite allein zugängliche
-Erscheinungen vor:
-
-„1. eine nur indirekt von aussen feststellbare Gehirntätigkeit oder
-Energie;
-
-„2. ihr direkt von uns [=?!] beobachteter, subjektierter Reflex (ihr
-Bewusstsein). Der Inhalt des Bewusstseins, seine Qualität und
-Intensität, wird von 1, d.h. von der Hirntätigkeit, bedingt.”
-
-—„Nun beachte man, dass sich [!] im Bewusstsein innere Vorgänge unseres
-Hirnes,... in Form von Erinnerungen, Gefühlen, Wollen, Denken u.s.w.,
-spiegeln.”!
-
-—„Hirnstörungen verursachen Seelen- oder Nerven-störungen”...!
-
-—„Intelligenz, Phantasie, Ethik, Aesthetik, sind ‚bedingt’ und von der
-Gehirntätigkeit abhängig, denn [!] sie sind auch Gehirntätigkeit.”
-
-—Het bewustzijn is „Wirkung der Nervenwelle”, het Gehirn „Organ” der
-Seele!
-
-—„Die Empfindung findet im Grosshirn statt.”
-
-—„Bewusstsein und Gehirntätigkeit sind Erscheinungsformen eines und
-desselben Dinges.”
-
-Ergo: „Da wir nun Energie und Bewusstsein nicht für verschiedene Dinge,
-sondern für Erscheinungen gleicher Realitäten (in unserem Gehirn [!]
-als Neurokym und [!] Introspektion) halten, wird bei dieser Anschauung
-der ewige dualistische Streit zwischen Materialisten und Spiritualisten
-absolut gegenstandslos. Alles ist Seele, so gut wie Energie.
-Ursprünglicher oder höher ist keiner dieser untrennbaren Begriffe, da
-sie eins sind.”!—Après cela tirons l’échelle!...
-
-Dat was dus de Kantiaanse Forel, en nu verschijnen o.a. nog:
-
-
-Flechsig : bekend psycho-physies materialist, met zijn „bewustzijn
- als begeleidend verschijnsel van biophysische voorvallen”
- (maar ook ziel functie van lichaam en denken „in de
- hersens”!), volgens Mr. L. „van het materialisme naar
- het schijnt afkeerig” omdat er volgt.... „volstrekt
- echter hiermede niet, zonder meer, als eene resultante
- dier voorvallen in mechanischen zin”! en
-von Voit : (met „hersenen,.... waar [!] na al de zuiver physische
- bewegingsvoorvallen een nieuw verschijnsel,.... de
- gewaarwording, wordt losgemaakt [!]”) en, als
- materialist last not least,
-Kramar : met zijn „stoute hypothese”, de voor Mr. L.
- „belangwekkende hypothese”.... ontvouwt „Volkomen in
- aansluiting aan Kant’s aether-theorie”.... de
- hypothese.... dat „het wezen der ziel met dat van den
- wereld-aether”.... identiek is, die aether „is juist de
- ziel”!
-
-
-—Eén ademtocht van Riehl’s kriticisme... en heel die bent met
-aanvoerder en al is weggeblazen.
-
-
-
-10 : p. 25. Als dus een materie-realist aan Marx en Engels
-naief-realisme verwijt op gezag van de kenniskritiek, verwijt hij hun
-bij ongeluk niets anders dan z’n eigen Lockiaanse „naieviteit”...
-gelijk omgekeerd een Marxist met zijn bewering: „Marx en vooral
-Dietzgen waren alles behalve naief-realist” etc.... alleen bewijst, in
-deze van gelijke beweging te zijn als zijn bourgeois-tegenstander.
-
-Volgens Prof. A. Dorner in zijn „Encyklopädie der Philosophie” 1910, p.
-7 is „seit Kant der Standpunkt des naiven Realismus unmöglich geworden,
-d.h. die Meinung, dass unsere unmittelbare Wahrnehmung die Dinge
-objectiv zu erfassen vermöge”. Deze dualist beseft allerminst, dat het
-door Kant onmogelik geworden „naief-realisme” de leer is, dat de
-natuurdingen de oorzaken van onze gewaarwordingen zouden zijn, van welk
-„naief-realisme” aanhanger is... Prof. Dorner.
-
-
-
-11 : p. 30. Hoe vaak en hoe kortzichtiglik wordt dit, door mij
-gespatieerde, deel van de waarheid vergeten! Men gewaagt dan van de
-eeuwige nacht,—de nooit verstoorde stilte, (of met Franse wending:
-„silence de mort”: Binet) van het mechanies, natuurkundig Heelal...
-
-Zo Du Bois-Reymond in zijn befaamde Leipziger Rede van 1872 „Über die
-Grenzen des Naturerkennens”:
-
-„Stumm und finster an sich, d.h. eigenschaftslos, wie sie aus der
-subjectiven Zergliederung hervorgeht, ist die Welt auch für die durch
-objective Betrachtung gewonnene mechanische Anschauung, welche statt
-Schalles und Lichtes [maar evenzeer statt Stille und Finsternis!] nur
-Schwingungen eines eigenschaftslosen, dort zur wägbaren, hier zur
-unwägbaren Materie gewordenen Urstoffes kennt.”
-
-Evenzo b.v. de meer ethicist dan kriticist gebleven Louis Liard,
-Science positive et Métaphysique, II: I.
-
-O duistere „Nachtansicht”... die Nacht is enkel Ansicht van U!—Kant
-wijst er ergens terloops even op, dat een blindgeborene nooit enige
-voorstelling kan krijgen van ... de duisternis!—(p. 456 K. d. r. V.:
-„Der Blindgeborne kann sich nicht die mindeste Vorstellung von
-Finsterniss machen, weil er keine vom Lichte hat”...).—Goed Lotze,
-Mikrokosmus I: p. 390, over „die mechanische Naturansicht”: „Weder
-finster noch hell, weder laut noch still, vielmehr völlig beziehungslos
-zu Licht und Klang liege die Welt um uns her” etc.
-
-
-
-12 : p. 30. Het is dan ook een merkwaardig „dichotomistisch” of te wel
-dualisties naief dogma bij theologen als ten onzent Dr. Kuyper (b.v.
-Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid II, pp. 26 en 35) e tutti
-quanti en Prof. de Groot (b.v. Denkers van onzen Tijd, p. 127) c.s., dat
-’t zien „somatischer” zou zijn dan ’t denken, ja geheel op ons σωμα
-berusten zou! Dat is niet alleen infra-Kantiaans, maar zelfs
-infra-Cartesiaans oud-roest, al vinden we het nog terug bij een
-Dietzgen (Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit, p. 64). Descartes
-heeft het reeds in de 2de van zijn Meditationes de prima philosophia
-van 1641 voor altijd weerlegd.—„Waarnemen” en „denken” zijn enerzijds,
-als geestesverrichtingen, gelijkelik en geheel onlichamelik, anderzijds
-evenzeer, voor de physiologie, geheel en al „somaties”, daar het
-„denken” in soortgelijke verhouding staat tot het centraal zenuwstelsel
-als het „waarnemen” tot zintuigen en hersenen beide.
-
-
-
-13: p. 34. De zgn. Immanenz-philosophie geeft van het naief realisme de
-m.i. volkomen verkeerde voorstelling, als zou het z’n gewaarwordingen
-niet een afbeelding achten van de eigenschappen der dingen, maar met
-deze... veréénzelvigen [240].
-
-De „gewone” mensen zouden dus denken, gelijk altans deze
-„empirio-kritici” doen (naar zij voorgeven), dat hun gewaarwordingen
-zelf... zich in de ruimte bevinden, dus als ik b.v. de maan zie, is
-mijn maangewaarwording op datzelfde moment naar de maan. Dat wil ik nog
-aannemen. Maar waar bevindt zich, op ’t ogenblik van mijn
-gewaarwording, mijn Sirius-gewaarwording, of de lichtgewaarwording van
-een b.v. 3000 licht-jaren verwijderde ster, die ter plaatse b.v. 2000
-jaren lang niet meer bestaat nu ik hem waarneem?—En waar bevinden zich
-mijn gewaarwordingen van wat ik achter een spiegel even „veraf” zie als
-de dingen zich er vóór bevinden?! De oplossing is eenvoudig genoeg:
-mijn gewaarwording is nooit ergens anders dan... „hier”, d.w.z. „in”
-mij, als Subject, en dit „hier” heeft een zuiver psychiese betekenis,
-die als zodanig noch met „hersenen”, noch met ruimtelike „introjectie”
-iets te maken heeft. [241] Mijn maangewaarwordingen zijn precies
-evenmin op de maan als in mijn hersenen,—Paulsen heeft gelijk, ’t ene
-is precies even absurd als ’t andere, al maken Ziehen c.s. zich zelf
-het eerste wijs en alle gewoon-materialistiese physiologen (Sollier,
-Forel, Haeckel, Rée) het laatste. Zo belachelik als hun elk de mening
-van de tegenpartij voorkomt, zo lachwekkend is voor ons... ’t een mèt
-het ander. De gewaarwordingen zijn (in tegenstelling met de
-waarnemingsinhouden) onruimtelik, uitsluitend toestanden van („in”) het
-niet zelf ruimtelik (= in de ruimte zich bevindend) maar ruimtestellend
-(raumsetzend) Subject—en slechts het heterosubjectief phaenomeen van
-die gewaarwordingen a.z. is waarschijnlik ... een hersentoestand!—En
-inderdaad heb ik dus mijn gewaarwording pas op ’t ogenblik, dat in de
-phaenomenale mechaniese wereld het gezichtscentrum van „mijn”
-zenuwstelsel beïnvloed wordt door de gevolgen van de aethertrillingen,
-die mijn netvlies troffen.
-
-In dat centrum ontstaat dan een bewegingswijziging en niets anders.
-Natuurlik neem ik nu niet op de een of andere mysterieuze,
-bewusteloos-clairvoyante wijze die bewegingstoestand waar, of „zet”
-deze zich „om” in gewaarwording (Hartmann) of wordt (door wie?)
-overgezet in een andere vorm, zodat ik mij „hem” bewust zou worden (v.
-d. Bergh v. Eysinga) [242] of begaan de hersenen een „Rückwirkung”
-(Ziehen)... die gewaarwording zou geven. Niets van dat alles.—Maar die
-hersenwijziging is (naar de waarschijnlikste, eenvoudigste hypothese,
-weer door Kant ’t eerst gesteld) zelf niets anders dan... ’t
-(heterosubjectief) phaenomeen, het zinnelik (of waarnemings-)symptoom
-(in meer dan één zin) van... mijn gewaarwording!
-
-Ons zgn. „parallelisme” (een slecht gekozen naam, want hij kan enkel op
-gelijktijdigheid doelen, daar ruimtelike „paralleliteit” tussen stof en
-geest een woord zou zijn zonder zin!), dat slechts in richting van
-abstractie, in methode van wetenschappelik onderzoek („methodologisch”,
-„heuristisch”) streng dualisties is (niet één enkele „overgang” of
-„inschakeling” of „veroorzaking” over en weer tussen physis en psyche),
-vindt dus z’n eenvoudige, monistiese oplossing in een sym-ptomatisme:
-de physiese reeks slechts een abstrakt, denkbeeldig, op een universeel
-subject betrokken, dus objectief, symptomensysteem van... de concrete
-psychiese Werkelikheid, of zo men wil subjectiviteit, die zelf dus
-weer, als rijk van het Bewustzijn „phaenomeen” kan zijn van het voor
-ons geheel onvoorstelbaar tijdloos, tijdstellend „An sich”.
-
-
-
-14: p. 34. Merkwaardige formulering van het dogmaties (realisties)
-kennisbeeld „spiegel” bij Herbart, S. W. VIII (Kehrbach ’93) p. 187,
-Allgem. Methaphysik, II: IV: § 293: „Man denke sich also ein geistiges
-Wesen, eine Intelligenz, lediglich als einen reinen Spiegel für
-mehrere, von einander sowohl, wie von dem Spiegel unabhängige Objecte.
-Wir fragen hier noch gar nicht, wie das Verhältniss, vermöge dessen die
-Spiegelung erfolgt, möglich sey, wir erinnern uns aber, dass zur wahren
-und vollkommenen Erkenntniss ein solches Verhältniss muss angenommen
-werden, und bemerken leicht, dass eben hier, in der Metaphysik, falls
-sie Wahrheit gewährt, wir selbst dergleichen Spiegel seyn mussen.”
-
-Cf. echter § 327 (p. 235): „Wie die Körper ursprünglich aus Elementen
-bestehen, die nichts weniger als körperlich sind: so besteht das Wissen
-[dat dus afbeeldt?!] aus Anfängen, die mit einem Abbilden nichts gemein
-haben. Es besteht aus Empfindungen; die keineswegs etwas Äusseres
-abspiegeln, denn sie sind lediglich Selbsterhaltungen der Seele.”
-
-De „Form des Wissens” schijnt door H. „abbildend” gedacht, cf. § 299,
-jo. 399, over de „sinnliche” en de „intelligibele Raum”.
-
-Ten onzent kan men de „spiegel”-leer nog zuiver geformuleerd vinden in
-het naief dualisties idee- en materie-realisme van Dr. A. Kuyper’s zgn.
-„Theorie der Kennisse”, b.v. Enc. II, p. 29: „Aldus opgevat komt dus
-‚de wetenschap’ voor ons te staan, als een te zijner tijd met
-noodzakelijkheid opgekomene, en steeds voortgaande, drang in den
-menschelijken geest, om den kosmos, waarmee hij in organische
-verwantschap staat, plastisch naar zijn momenten in ons af te spiegelen,
-en logisch in zijne relatiën door te denken.” (Vgk. ook p. 365: „Het is
-dus in den spiegel van ons menschelijk bewustzijn, dat de realiteit
-haar beeld afspiegelt” enz.; p. 559, p. 102, p. 59, en heel schrijvers
-vóór-kritiese waarnemingsleer passim). Gelukkig geeft de geleerde
-schrijver authentieke uitleg van de duistere terminologie: p. 26: „Een
-atoom en de beweging van dit atoom onderscheidt zuiver het moment en de
-relatio.”!
-
-Mr. Dr. Gewin, „Beginselen van Strafrecht”, heeft mijn aandacht op deze
-Dr. K.’s „Wissenschaftslehre” gevestigd, daar ik nauwkeurig wenste te
-weten, op welke gronden deze heren nog heden de wetenschap zouden
-willen „vastleggen” aan zekere dogmata van een bepaalde kerkleer. Wel
-mogen we dankbaar zijn, dat de wetenschap zelf in onze tijd naar haar
-kluisteraars niet meer behoeft om te zien. Misschien echter vind ik
-aanleiding, het wetenschappelik-wijsgerig peil van Dr. Kuyper’s werk
-nog eens in een afzonderlike kritiese verhandeling (reeds manuskript)
-in het licht te stellen, opdat blijke, wie die man is, die zijn vingers
-uitsteekt, niet alleen naar „von Schopenhauer”, „von Nietzsche”, „von
-Ritschl”, maar ook naar een Spinoza en een Kant.
-
-
-
-15: p. 35. Reeds physiologies kan dit zonder enige geleerdheid in
-enkele regels ook aan niet-geschoold intellekt worden duidelik gemaakt:
-Nemen we maar het zien van b.v. een rood gebonden, met goudletters
-bedrukt boek. Wat is physiologies dit hele zien? Aethertrillingen
-(billioenen per sekonde!) bereiken en veranderen (scheikundig
-waarschijnlik) de millioenen staafjes en kegeltjes der beide
-netvliezen. (Daarop zouden nog, van buiten af, 2 onderling
-verschillende omgekeerde gekleurde vlakke beeldjes te zien zijn, maar
-zelf plegen wij onze netvliezen niet aldus te bezien!). Nu ontstaan in
-de gezichtszenuwen, met hun vezel- en cellen-werelden, twee onderling
-verschillende, onvoorstelbaar samengestelde (chemiese of elektriese of
-wat voor) bewegingsprocessen, die van kleur noch boek- of lettervorm
-ook maar een spoor of zweem „bewaard” kunnen hebben. Geen licht of
-kleur noch lettervorm dringt in der eeuwigheid van buiten door die
-zenuwen heen. Nog is er geen gewaarwording. Deze ontstaat niet, eer (na
-de bekende splitsing en kruising van de gezichtszenuwen) de
-zenuwprocessen een wederom chemiese of elektriese of hoe dan ook
-mechaniese wijziging van bepaalde hersengedeelten hebben
-teweeggebracht. Op dat ogenblik pas is aan het subject (onverschillig
-wat dit physiologies moge zijn of niet-zijn) iets „gegeven” (het geheel
-van gewaarwordingen, waardoor hij de rode band met de gouden letters
-ziet), dus nooit iets anders, dan wat physiologies (in de wereld van de
-ruimtedingen) een hersenproces zou blijken, als zodanig voor het
-subject zelf onwaarneembaar, maar bovendien onbelicht en evenmin op
-boek- of lettervorm als op het rood of goud ook maar in de verste verte
-gelijkend en alleen reeds door die eeuwig ondoorzichtelike zenuwmuur van
-alle daarachter eventueel aanwezige licht, kleuren en gestalten
-gescheiden! En nu zouden de kleuren en vormen, die wij zien,
-overeenkomen (of zelfs één zijn!) met, of maar gelijken op, kleuren en
-vormen, die zich achter die muur, in de „buitenwereld” zouden bevinden?
-O wonderbaarlike toverij! En nog groter toverij, dat wij van die
-overeenstemming of gelijkenis ooit zouden weten, want hoe willen we
-„vergelijken”, controleren met die „werkelike” kleuren en gestalten,
-waar wij evenmin ooit door die lichtloze muur kunnen heendringen naar
-„buiten” (want al onze physiologiese „gegevens” zijn binnenmuurs!) als
-achtermuurse letters of kleuren kunnen doordringen naar „binnen”! [243]
-
-Overweeg aandachtig dit eenvoudige betoog, dat gelijkelik geldt voor
-alle zintuigen, en met Leibniz’ inzicht in onze „vensterloosheid” zal u
-plotseling het besef opgaan, hoe naïef-dogmaties elke natuurrealistiese
-gewaarwordingsinhoud-verdubbelende waarnemingsleer moet zijn, waarin
-toch dualisme en materialisme gelijkelik bevangen blijven, Ziehen, met
-zijn ruimtelike cerebrale „Reihenfolge der Empfindungen” of derzelver
-„Lage im Gehirn”, die „unserem Bewusstsein” of zelfs „unserem Gehirn”
-„gegeben” zou zijn, zo goed als Thomas van Aquino, wiens leer de hier
-weerlegde fout aldus formuleert: „Want zien gebeurt alleen dan, als het
-voorwerp, dat waargenomen wordt, op eene of andere wijze aanwezig is in
-het wezen dat ziet.” „Het zintuig neemt den vorm van het stoffelijke
-wezen in zich op, maar niet de stof zelf, gelijk in het was de vorm van
-een ring wordt afgedrukt, maar niet het ijzer of goud, waaruit de ring
-bestaat.” [244] of zijn hedendaagse volgelingen als b.v. Prof. Dr.
-Sebastian Huber, die in zijn gebeeldhouwde zgn. „Noëtik oder Kritik”
-nog botweg het realisties dogma stelt (§ 22): „Keine Erkenntnis kommt
-zustande ohne Vereiniging [!] von Subjekt und Gegenstand der
-Erkenntnis.”.... „So ist daran fest zu halten: sowohl die relativen als
-die absoluten Qualitäten der Sinneswahrnehmung sind objektiv real.”....
-„Die Existenz der Aussenwelt ist demnach eine unmittelbare Wahrheit,
-welche eines Beweises nicht bedarf.”
-
-Wanneer mijn lezer nu die schellen der dogmatiese naiveteit van de ogen
-zijn gevallen, dan zal hij mij zeker niet, op grond van deze mijn wat
-grof-plastiese maar duidelike muurvoorstelling, de nog naiever mening
-toedichten, dat we zonder die „muur”—dus zonder gezichtszenuwen—wèl of
-beter ... de „werkelike” vormen of kleuren zouden kunnen „zien”! Maar
-men kan nooit weten, waartoe de naiveteit in staat is. Zegt niet Alfred
-Binet in zijn „L’Ame et le Corps”, 1905, in volle ernst,—vooraf gaat,
-dat de lichamen, die de gewaarwordingen veroorzaken (!) ons slechts
-door „l’intermédiaire de notre système nerveux” bekend zijn en dit zelf
-weer alleen bij wijze van sensation ... dat ’t licht „ne brille que
-dans notre cerveau” (p. 23), dat dáár alleen „le bruit se produit; en
-dehors, règne un silence de mort”,—op p. 24: „En résumé, notre système
-nerveux qui nous sert à entrer en communication avec les objets [typies
-realisties gedacht], nous empêche, d’autre part, de connaître leur
-nature. Il est un organe de relation avec le monde extérieur; il est
-aussi, pour nous, une cause d’isolement. Nous ne sortons jamais de
-nous-mêmes. Nous sommes des emmurés.”
-
-Men moet een Fransman zijn om met zoveel bon sens over dit onderwerp in
-deze tijd aldus te kunnen filosoferen,—om kennistheoretiese waarheden
-zo ongemerkt te verkeren in hun dogmaties tegendeel.
-
-In elk geval is deze bon sens heel wat sympathieker, dan de verfransing
-van Kantisme zonder bon sens bij Renouvier c.s., even onfrans als
-onkrities.
-
-
-
-16: p. 39. Dr. C. J. Wijnaendts Francken, die krachtens intellekt en
-geestesallure een van onze eerbiedwaardigste, consequentste
-materialisten zou kunnen zijn, schijnt zich zelf te willen doemen tot
-een allesbehalve benijdenswaardige positie in de wijsbegeerte ten
-onzent: door zijn materialistiese geestverwanten als „dualist” of
-„idealist” te worden verdacht—terwijl psychisme en dualisme hem
-niettemin als materialist moeten afwijzen, zodat hij met al zijn weten
-en kunnen „hier und dort verloren” is, als de vleermuis, muis noch
-vogel.
-
-Wie tot waarnemingsleer die van Locke heeft (het in de tekst weerlegd
-„spiegel”-dogmatisme, met „een physiek-materieele wereld als oorzaak”
-van de gewaarwordingen; aldus b.v. in de Psychologische Omtrekken II §
-2, over het „Phaenomenaal karakter onzer kennis”) en als metaphysica
-het (ten onrechte) anti-metaphysies wijl (deels terecht)
-anti-dualisties naturalisme—die is materialist—in z’n goede consequente
-ogenblikken „epiphaenomenalist”—en die moet de Paulsens of Adickes geen
-„weerlegging van het materialisme” en deszelfs „gebrekkigen,
-‚erkenntnisstheoretischen’ grondslag”, ja zelf geen trap aan Haeckel,
-gaan nadoen. Want hoe onverdiend-zacht Dr. W. F.’s oordeel ook zij:
-„Trouwens in wijsgeerig doorzicht ligt niet Haeckel’s grootste kracht”,
-het lokt de opmerking uit, dat altans Dr. W. F. geen enkel wijsgerig
-inzicht op Haeckel vóór heeft, wèl in zoverre beneden hem blijft, als
-Haeckel een apostel is van zijn materialistiese overtuiging (al
-verkiest ook hij het geüsurpeerde materialistiese modewoord „monisme”
-[245] boven het veelgesmade „materialisme”) en Dr. W. F. een
-verloochenaar.
-
-Dr. W. F. is geen empirist of materialist sans phrase, hij is een
-wèl-empirist-maar, een wèl-materialist-maar. Ik geef twee zinnetjes,
-die deze zijn houding typeren: „Wel kan men de waarheid der
-causaliteitswet willen bewijzen uit de ervaring [wel!]; maar het zoeken
-naar zulke empirische gegevens gaat alreeds uit van de aanwezigheid van
-een vast causaal verband, en veronderstelt reeds het bestaan van
-regelmaat en wet.” (Inleiding tot de Wijsbegeerte, p. 83.—Dr. W. F. ziet
-hier het apriori natuurlik even helder in, als wie ’t hieruit zou
-moeten leren. Hij geeft dan ook over het apriorisme zowel in deze
-„Inleiding”, p. 76 ss., als elders, b.v. Psychologische Omtrekken, p.
-61 ss., slechts de bekende vermaterialisering en verSpencerisering ten
-beste, met een ruimtelik zenuwstelsel als prius van ruimtevoorstelling
-en met „typische denkvormen”, die op de „oneindige reeks” ervaringen
-van het mensengeslacht.... „berusten”!) en: „De psychische
-verschijnselen dragen een bizonder karakter, dat ze niet zonder meer
-vergelijkbaar maakt met physische. Wèl kan men hun kenmerkend
-bestanddeel, het bewustzijn, een functie [c [246]] van de
-hersenwerkzaamheid noemen, een functioneelen verschijningsvorm [a] van
-bepaalde stoffelijke processen onder bepaalde omstandigheden en
-voorwaarden. Maar hoe het daaruit geboren wordt [b], blijft ons
-volkomen duister, aangezien voor onze voorstelling die beide grootheden
-zóó verschillend zijn van karakter, dat wij de klove tusschen haar niet
-kunnen overbruggen.” (Inlg. p. 113/4). Stel u voor, het bewustzijn
-geboren uit processen,... wier logies prius het bewustzijn is! Men
-ziet, hoe goed Dr. W. Fr. heeft opgestoken, dat psyche en physis
-kennistheoreties „heterogeen” zijn! Maar tegenover het dogmaties
-agnosticisme van zijn echt materialisties „Ignorabimus”, sc. hoe,
-hebben wij de kritiese zekerheid te stellen van ons echt
-phaenomenalisties „Negamus”, sc. dat!—
-
-Zo goed en zo kwaad als bij Haeckel, waren bij Dr. W. F. allerlei (op
-z’n minst [247] 4) variëteiten van materialisme dooréén: (a) het
-aequatief of identiteitsmaterialisme: bewustzijn bestaat in, is een
-verschijningsvorm van, hersenprocessen, deze „worden bewust”; daar naast
-(b) het causatief materialisme: bewustzijn is een gevolg van
-hersenprocessen; (c) het attributief materialisme: bewustzijn is een
-eigenschap of toestand of „functie” van hersenprocessen; en als variant
-daarvan (d) het parallelisties (en wijl realisties steeds min of meer
-dualisties: de physiese reeks reëel, terwijl aan de psychiese toch ook
-een zekere realiteit moeilik kan worden ontzegd!) psycho-physies
-materialisme: bewustzijn gepaard met, begeleidingsverschijnsel van,
-hersenprocessen.
-
-Al deze vormen van materialisme (de voorbeelden volgen onmiddellik)
-hebben de kennistheoretiese grondslag gemeen, nl. dat het stoffelike,
-het hersenproces, [248] gedacht wordt als het primaire, causale, reale,
-als een soort „substraat”, „achtergrond”, „bestaansvoorwaarde” voor het
-geestelike, dat als secundair, onwerkzaam („duister”!) bij-produkt of
-bij-verschijnsel optreedt. Dus precies het omgekeerde van de waarheid,
-die de kennistheorie leert en ook dit mijn geschrift duidelik tracht te
-maken.
-
-Nu toon ik u bij Dr. W. F. eerst deze materialistiese wortel en
-vervolgens zijn bont materialisties gewas, waarbij b.v. identiteit (a)
-en causaliteit (b) beurtelings ontkend en verondersteld worden, en de
-„functie” van c een vage, ruime „afhankelikheid” aanduidt, die ook voor
-b en d moet fungeren. We hebben nl. bij Dr. W. F. niet alleen
-l’embarras du choix, maar evenzeer le choix des embarras!
-
-Als volgt: „Alle geesteswerkzaamheid gaat gepaard met [d] zekere
-processen in het centrale zenuwstelsel; alle psychische verschijnselen
-veronderstellen een physischen achtergrond. Zij zijn een functioneele
-uiting [c?] van bepaalde wijzigingen in een stoffelijk substraat, van
-zekere ons in haar wezen onbekende bewegingen en omzettingen[?] in die
-materie, die een psychisch karakter verkrijgen [a of c], doordat zij
-met bewustzijn gepaard gaan [d]. Dit wil evenwel geenszins zeggen, dat
-stoffelijke en geestelijke verschijnselen geheel [!] samenvallen en,
-naar sommige materialistische schrijvers beweerd hebben, geheel [dus
-ten dele?] te vereenzelvigen zijn. Want het is duidelijk, dat bij een
-dergelijke opvatting de begrippen causaliteit [dus b!] en identiteit
-ten eenenmale met elkander verward worden. Wel zijn de
-bewustzijnsverschijnselen functies [c] van bepaalde materieele
-veranderingen in de georganiseerde substantie; maar de betrekking
-tusschen die beide is niet eenvoudig zonder meer eene van oorzaak en
-gevolg [dus niet b .... n.b. wijl .... niet a!], aangezien het
-materieele en het psychische in wezen verschillend [„heterogeen”, zie
-boven!] en dus niet onmiddellijk met elkander vergelijkbaar zijn in
-dien zin, dat het eene zou kunnen verklaard worden als eene omzetting
-[dat zou a zijn] van het andere.” (P.O. p. 22). Brr.... „Elke
-psychische werkzaamheid veronderstelt zekere physische verandering,
-maar niet omgekeerd.” (kennistheoreties alléén omgekeerd!). „De
-bewustzijnsverschijnselen treden slechts op bij bepaalde materieele
-processen, waarmede zij in vaste regelmatigheid verbonden zijn [d].
-Psychisch kennen wij alleen een reeks afzonderlijke verschijnselen, die
-ieder op zichzelf langs physischen weg zijn te voorschijn geroepen [b],
-daar ieder van hen zekeren physischen achtergrond tot voorwaarde
-heeft.” (ib. p. 25). Zo schrijft Dr. W. F. in zijn § over „Het verband
-tusschen lichaam en zielsverschijnselen”! Soortgelijk ellendig geknoei
-in de Inlg. p. 109: „Elke psychische werkzaamheid veronderstelt zekere
-physische veranderingen, maar niet omgekeerd” en p. 111, zijn
-geamendeerd Haeckelisme: „De stoffelijke hersenprocessen zijn niet
-zoozeer te beschouwen [niet zoozeer!] als de onmiddellijke oorzaak der
-psychische [hersenprocessen?!], dan wel als de onmisbare voorwaarde
-daarvan, gebonden als deze zijn aan [d] bepaalde physische bewegingen
-en omzettingen [a?].” Op bl. 112 volgt dan: „Want al die feiten
-bewijzen wel de onmiskenbare afhankelijkheid der psychische
-verschijnselen van physische toestanden”.... maar „Een
-afhankelijkheidsbetrekking is een veel ruimer begrip dan een causale
-betrekking”.... en Dr. W. F.’s begrippen moeten „ruim” genoeg zijn om
-het materialisme van a, b, c en d tegelijk te omvatten! Immers, tans
-volgt pagina 113/4, boven geciteerd, waar bewustzijn uit hersenprocessen
-geboren wordt! Maar nademaal Dr. W. F. meer dan één krities klokje
-heeft horen luiden over het materialisme, geeft hij er na zoveel moois
-ook nog deze draai aan op p. 115:.... „al moge het als
-wereldbeschouwing niet voldoen,.... toch als werkhypothese bij het
-natuurwetenschappelijk onderzoek”.... enz. En deze zijn § 5, aan de
-weerlegging van „de materialistische theorie” gewijd, eindigt nu
-symbolies met Forel’s „Gehirn und Seele” (vgk. opm. 9), terwijl elders
-de fatale (immers hersenfatalistiese) slotsom luidt: „Uit al het
-voorgaande volgt, dat het wilsgevoel slechts een begeleidend
-verschijnsel is, maar dat de eigenlijke oorzaak van ons handelend
-optreden te zoeken is in processen van het centrale zenuwstelsel”....
-(P.O. p. 105; vgk. ook Sociale Ethiek, p. 117).
-
-Op deze gemene materialistiese wortel nu stoelen de navolgende
-materialistiese stammen:
-
-a (aequatief materialisme): „Slechts een zeer gering deel der processen
-die zich in ons centrale zenuwstelsel afspelen, wordt ons [?!] bewust”
-(P.O. p. 32). Evenzo: „Het bewustzijn alzoo is te beschouwen als een
-functie [c] of begeleidend verschijnsel [d] van een klein gedeelte der
-stoffelijke processen die zich in het organisme afspelen. Wij nemen
-waar dat bepaalde processen gepaard gaan met [d] bewustzijn, alhoewel
-het ons alsnog onmogelijk is aan te geven, waarvan het afhangt of dit
-al dan niet het geval is, m.a.w. of een werkzaamheid van het centrale
-zenuwstelsel ons [?] al dan niet bewust wordt [a].” (ib. p. 36). [249]
-Eindelik p. 59: „en zoo moet men wel met Maudsley tot de slotsom komen,
-dat een groot deel van ons denken bestaat in onbewuste
-hersenwerkzaamheid.”
-
-b (causatief materialisme): In zijn „Sociale Vertoogen” schrijft Dr. W.
-F., nog wel onmiddellik na een zuiver krities citaat van Heymans, op p.
-244: „Maar overigens [!] is het duidelijk, dat de moreele degeneratie
-van den misdadiger slechts het gevolg kan zijn van moleculaire
-afwijkingen in het centrale zenuwstelsel, al onttrekken die zich nog
-ten eenenmale aan onze zintuigelijke waarneming” en op p. 254: „Want,
-gelijk reeds boven opgemerkt, elke moreele degeneratie kan in laatste
-instantie slechts het gevolg zijn van afwijkingen in het centrale
-zenuwstelsel, al onttrekken deze zich ten eenenmale aan onze
-zintuigelijke waarneming. Immers wij mogen van de veronderstelling
-uitgaan, dat aan alle psychische verschijnselen een physisch correlaat,
-d.i. een stoffelijk substraat ten grondslag ligt, en dus ook dat alle
-zielkundige afwijkingen ten slotte wijzen op zekere somatische
-wijzigingen.”
-
-Op zulke plaatsen betrappen wij een schrijver en négligé, zien wij zijn
-materialisme en action, niet wat hij er voorzichtiglik van zegt, maar
-wat hij er feitelik en wezenlik van blijkt te denken. Achter „correlaat”
-en „substraat”, achter „functie” en „verschijningsvorm” en al dat
-fraais meer, maskeert Dr. W. F. dus eigenlik ook slechts het wegens een
-zekere welgeaccrediteerde „heterogeneïteit” zo braaf verloochende
-b!—Maar gaan we verder:
-
-„Want niet de waargenomen stoffelijke wereld buiten ons, maar de
-psychische gewaarwordingen binnenin ons zijn het primaire en
-onmiddellijk empirisch gegevene; [was dit maar tot Dr. W. F.
-doorgedrongen, doch de zin is helaas nog niet uit:] en het is slechts
-een hypothese, wanneer wij daarnevens nog een physiek-materieele wereld
-als oorzaak dier psychische verschijnselen aannemen....” (P.O. p. 28)!
-En op p. 66: „Onder de zoo straks genoemde materieele sporen, die den
-grondslag vormen van het geheugen, verstaan wij de bizondere
-praedispositie van het zenuwstelsel om bij voorkeur dezelfde
-associatiebanen te laten inslaan en dezelfde psychische produkten te
-leveren als vroeger.” Hoofdstuk V, over de gemoedsaandoeningen, eindigt
-aldus: „Ongetwijfeld bestaat er een nauw verband tusschen de
-gemoedsbewegingen en de innervatieprocessen, die inwendig tot
-bewustzijn komen [a]; maar er bestaat daarom nog geen voldoende grond
-om nu ook aan te nemen, dat deze laatsten de uitsluitende [?] oorzaak
-[dus niet b?] der eersten zijn, en om beiden zonder meer tot een
-psycho-physische identiteit te verklaren [dus niet a? of niet d?]. Hoe
-ze in werkelijkheid oorzakelijk samenhangen [weer terecht bij b!]
-blijft alsnog een open vraag, wier volledige oplossing aan de toekomst
-blijft voorbehouden.”! Hier wordt dus zelfs het „Ignorabimus” (zie
-boven) nog weer verloochend en overtroefd door een Haeckeliaanse wissel
-op de toekomst!—Eindelik nog uit het slothoofdstuk, p. 117, waar „wij
-omtrent de ware physiologische oorzaken en juiste verklaring dezer
-psychische verscheidenheden nog zoo in het duister rondtasten.” Ook
-zulk een zinnetje speaks volumes.
-
-c (attributief materialisme): „Het [geheugen] is niet een aanhangsel,
-maar een integreerend [?] bestanddeel van bepaalde toestanden der
-zenuwelementen.... Het herinneringsvermogen berust op een organischen
-grondslag, d.w.z. op inhaerente [?] eigenschappen der levende materie.”
-(P.O. p. 64). Of, zonder omwegen: „Het geheugen toch is een eigenschap
-der hersensubstantie....” (P.O. p. 68).
-
-d (psycho-physies materialisme): P.O. p. 25 (boven geciteerd), p. 34/5:
-„Het bewustzijn op zichzelf is van niets de oorzaak;.... en veelal
-[n.b., soms dus niet?!] blijft het volkomen duister, waarom het zich
-paart aan physiologische verrichtingen, die evengoed ook zonder dien
-zouden plaats grijpen.” Evenzo p. 36: „Wij nemen waar” dat
-hersenprocessen „gepaard gaan met” bewustzijn (zie boven), of p. 105,
-reeds geciteerd en b.v. tot slot Inlg. p. 101/2, waar we nog eens al
-dit knoeierig materialisme-tegen-wil-en-dank bijéén hebben: „Het
-bewustzijn is zeer zeker moeilijk [dus niet onmogelik!] [a] te
-verklaren als bewegingsverschijnsel, noch vertegenwoordigt het een
-bizondere kracht. Het wijst slechts op een toestand [c?]: beweging gaat
-niet over of zet zich niet om in bewustzijn, wat onmogelijk ware omdat
-beide heterogene begrippen zijn [warmte en beweging dan?]; maar
-bepaalde bewegingsverschijnselen in het centrale zenuwstelsel verwekken
-[b?] processen, die gepaard gaan met [d] bewustzijn. Het bewustzijn is
-dus te beschouwen als een functie [a of b of c] of [men mag kiezen! ’t
-is bij Dr. W. F. toch alles één materialistiese pot nat] begeleidend
-verschijnsel [d] van een klein gedeelte der stoffelijke processen die
-zich in het organisme afspelen, hoewel wij nog hoegenaamd niet in staat
-zijn aan te geven waarvan het afhangt of deze al dan niet met
-bewustzijn gepaard [d] gaan.”— —Het ligt geheel in de lijn van al deze
-verwarde contradictore halfslachtigheden en ondoordachtheden, dat nu
-ook nog een inconsequente μεταβασις εἰς ἀλλο γενος, de dualistiese
-„Wechselwirkung”, telkens dit epiphaenomenalisme komt doorbreken.
-Evenals bij de waarneming volgens Dr. W. F. stof, causaal, inwerkt op
-geest, zo beïnvloedt omgekeerd het psychiese ongegeneerd de physiese
-reeks: P.O. p. 42, waar „aandachtsvestiging den bloedtoevoer naar de
-hersenen verhoogt”, p. 51 omtrent de verbeeldingskracht: „Hoe
-ingrijpend die kan inwerken ook op de physieke verschijnselen des
-lichaams”, p. 81 ss.: „welk een grooten onwillekeurigen invloed de
-affecten oefenen op tal van physiologische processen die in het lichaam
-plaats grijpen” en de voorbeelden aldaar, gelijk op p. 82/3: „Zoo
-vinden tal van pathologische toestanden van het zenuwstelsel.... hun
-primaire [n.b.!] oorzaak in stoornissen van het gemoedsleven.—Maar ook
-omgekeerd kunnen physieke veranderingen in het organisme sterke
-wijzigingen in het gevoelsleven wakker roepen.”! Hiertoe behoren ook de
-selectie-dualismen, aangewezen in opm. 33, die men wel wil vergelijken.
-
-Holderdebolder dogmatiseert, oreert en doceert Dr. W. F. er op los,
-zonder zweem van kritiese bezinning, onverschillig of hij zijn
-materialisme „critisch realisme” noemt (Inlg. p. 64), dan wel „critisch
-idealisme” (P.O. p. 28)—het is alles, behalve „critisch” in de
-kenniskritiese, kantiaanse zin van transcendentaal (vgk. hierover opm.
-6 en 7 en bl. 22–24 tekst), het staat er, als onbewust dogmatisme,
-juist lijnrecht tegenover—wat Dr. W. F. in even onbewuste zelfkritiek
-onovertrefbaar juist en scherp formuleert, als hij het noemt: een „niet
-transcendentaal, maar critisch idealisme”! [250]
-
-En van de ontwikkeling of verdieping, die Prof. v. d. Wyck onlangs naar
-ik meen bij Dr. W. F. heeft bespeurd, vermag ik kennistheoreties geen
-spoor te vinden. Integendeel—ook zijn jongste produkt, het najaar 1911
-verschenen geschrift over Het Bewustzijn, hult in gewaad van
-anti-metaphysies agnosticisme louter slechte, dogmatiese,
-materialistiese metaphysica—die nu de welwillende lezer er zelf uit
-moge halen.
-
-Ik kom tans op mijn aanhef terug: Blijkt Dr. W. F. ook na deze zo
-ontoegankelik voor de wijsgerige kritiek als Haeckel, dan bestaat er
-voor hem slechts één weg, om altans de eerbied zich te redden, die een
-oprecht, gaaf naturalist verdient: „Be nothing which thou art not”
-(Poe), of, positief: „To thine own self be true”!
-
-
-
-17: p. 39. Phaenomeen. Wij hebben geen Hollands woord daarvoor:
-„verschijning” (= komst) en „verschijnsel” worden in een heel andere
-zin gebruikt. Ons taaleigen gedoogt feitelik niet, een zgn. „ding”: een
-boek, een astronomies lichaam als zon of aardbol, een scheikundig
-element, „verschijnsel” te noemen. [251]
-
-Men spreekt van de sterren als „verschijnselen aan de sterrenhemel”,
-tegenover de astronomiese werkelikheid—de kennisleer noemt juist dit
-astronomies ruimtelik „Heelal” Phaenomeen der werkelikheid of de
-phaenomenale wereld, en bedoelt daarmee, dat het een denkbeeldig geheel
-is van algemeen mogelike waarnemingsinhouden, in tegenstelling
-enerzijds tot de individuele (lichtpunt-)gewaarwordingen en anderzijds
-tot de van mogelike waarneming onafhankelike werkelikheid zelf, wier
-inwerking op onze geest oorzaak is van die gewaarwordingen en die als
-zodanig het „reale” of „substraat” of „An-sich” heet van die
-phaenomenale objectenwereld.
-
-De eenheid, waarin de afzonderlike waarnemingsinhouden groepsgewijs
-worden samengevat tot de „dingen”, die deze inhoud als „eigenschappen”
-„dragen”, vindt dus z’n grond en verklaring enerzijds in de eenheid van
-het denkend en waarnemend bewustzijn, dat als subject het
-kennistheoretiese prius is van deze objecten, anderzijds in de eenheid
-van het (vermoedelik evenzeer subjectief, psychies) reale, dat als
-substratum het metaphysiese prius der voorwerpen vormt.
-
-Is dit inzicht eenmaal bereikt, dan zal de lezer mij gaarne Kant’s
-terminologie schenken, in casu zijn „transcendentale synthetische
-Einheit der Apperception” als „formaler, subjectiver Grund” der
-„empirischen Einheit der objectiven Erscheinung”. Wie deze Kantiaanse
-„apperceptie”, in haar kennis-theoretiese zuiverheid, dus vrij van
-ontologiese, substantiële dogmasmetten, begrepen heeft, is daardoor
-alleen reeds... Hegel te boven gekomen, en kan nog slechts glimlachen
-als Hegel’s „begrip” zich uitgeeft voor een synthese van Spinoza’s
-substantie (transcendent, dus slechts door wanbegrip te vergeesteliken)
-en Kant’s apperceptie (transcendentaal, dus slechts door onkritiese
-„Subreption” te verwezenliken).
-
-„Verschijnsel” voor phaenomeen heeft ook nog dit tegen, dat het aan
-iets vergankeliks doet denken, en dus de niet-kritiese Hegeliaanse en
-Bollandistiese tegenstelling met het „wezen” als het onvergankelike
-bestendigt (vgk. b.v. Coll. Log. pp. 538–550: „Stof is de naam van de
-wezenlijkheid in het verschijnsel” enz., het „wezen” „als blijvende
-eenheid of idealiteit van eigen vergankelijke realiteit” en laatstelik
-De Logica, p. 22: „het ding als verschijnsel, heeft de eigenschap der
-vergankelijkheid” enz.). Juist in Kant’s „substantia phainomenon”,
-Newton’s materie en de quantitas materiae (massa) hebben we klassieke
-voorbeelden van een onvergankelik, onveranderlik phaenomeen, terwijl
-enerzijds het ding-op-zich-zelf evenmin onvergankelik als vergankelik
-mag heten, zover het als ontijdelik moet worden gedacht, en anderzijds
-het werkelik bewustzijnsleven, waarvan een levend organisme naar de
-psychies-monistiese leer het phaenomeen is, de tijdelikheid en
-vergankelikheid met dit laatste gemeen heeft.
-
-
-
-18: p. 39. Daarmee is weerlegd Schopenhauer’s kritiek (I, p. 562/3) op
-Kant zover zij de gewaande tegenstrijdigheid betreft, dat Kant eerst
-(terecht!) zegt: het verstand kan slechts denken, niet „aanschouwen”,
-„Anschauung, Wahrnehmung, Perceptio gehören bloss den Sinnen an, und
-die Anschauung bedarf der Funktion des Denkens auf keine Weise.”—en
-later toch voor de natuur, voor het samenstellen van objecten, het
-verstand nodig heeft, voor het object dus „das doch wohl ein
-Anschauliches und kein Abstraktum ist”, zegt Schopenhauer... ten
-onrechte. „Nun ist aber die Natur doch wohl ein Anschauliches und kein
-Abstraktum” ... integendeel!
-
-„Ich fordere Jeden, der mit mir die Verehrung gegen Kant theilt, auf,
-diese Widersprüche zu vereinigen, und zu zeigen, dass Kant bei seiner
-Lehre vom Objekt der Erfahrung und der Art, wie es durch die Thätigkeit
-des Verstandes und seiner zwölf Funktionen bestimmt wird, etwas ganz
-Deutliches und Bestimmtes gedacht habe.” (p. 563/4).
-
-Ik kan zonder die 12 Funktionen te verdedigen aan die Aufforderung
-voldoen: alle aanschouwing is, voor Kant, belevenis, individueel (al
-geschiedt ze niet dan in de aanschouwingsvormen, òf tijd en ruimte, òf
-tijd alléén)—en de „objecten”, al het objectief „Bestimmte” ... heel de
-natuur, geldt transindividueel, met betrekking tot „ein Bewusstsein
-überhaupt”, is dus nooit onmiddellik belevenis, „intuïtieve”
-werkelikheid, maar abstrakt, door diskursief denken omtrent gegeven
-belevenissen (die altijd nodig en vóórondersteld zijn) opgebouwd
-intersubjectief geldig systeem.
-
-Niet alleen dus het (transcendentale, en geenszins empiriese) „Objekt”
-waardoor ons de aanschouwing gegeven wordt, het Ding an sich, is van de
-aanschouwing verschillend, maar zelfs ook het immanente Objekt, dat uit
-aanschouwing, uit gewaarwordingen in aanschouwingsvormen, denkend wordt
-gecomponeerd.
-
-„Unvorstellbar” of „sonderbare Voraussetzung” is dus dat immanent
-Object, dat natuurding, geenszins. Integendeel, het bestaat juist
-alléén in onze wetenschappelike voorstelling!
-
-Te zeggen: onze Anschauung („waarneming”) is als zodanig reeds „sofort
-objectiv” (p. 565) heeft enerzijds geen zin (want niet de waarneming,
-maar haar inhoud wordt geobjectiveerd), is anderzijds onjuist
-(vergelijk droom, hallucinatie enz.) en is 3o. niet ter zake tegen
-Kant, want die toekenning van het praedicaat objectief is zuiver
-verstandswerk—, de zinnen weten niets hoegenaamd van al of niet
-„objectief”.
-
-Wundt’s tegenstelling tussen de „concrete”, „zinnelike” natuurobjekten
-en de „abstrakte” „begripsdingen” (atomen etc.) der natuurwetenschap,
-vergeet tweeërlei: dat de eerste evenzeer reeds abstrakt—en de tweede
-evenzeer nog zinnelik zijn!
-
-
-
-19: p. 40. Heel de Hegeliaanse tegenstellingenreeks van schijn of
-verschijnsel en wezen of waarheid of werkelikheid, van uiting en
-kracht, geval en wet, blijft dan ook (als in z’n geheel immanent)
-beneden het niveau van Kant’s kennistheoretiese („transcendentale”)
-tegenstellingen: al of niet immanent en al of niet a priori.
-
-Zo is het louter machteloze misvattingspolemiek, als Prof. Bolland in
-„Zuivere Rede” (p. 32, 33, 2e dr. 75) van de „wét” als „het blijvende
-ware aan de verschijnselen”, „blijvende eenheid van de kracht en haar
-uiting”, aldus oreert: „De werkelijke wet is als wet der (ware of
-geheele) werkelijkheid even weinig enkel buiten als alleen binnen, even
-weinig eenzijdig van voren [!] als blootelijk van achteren [!] en niet
-òf subjectieve òf objectieve maar absolute wet, die zich als zoodanig
-in al het relatieve wedervindt; de ware wet of wet van het ware is
-zonder eenzijdigheid achter, in en voor [n.b.] al het verschijnende het
-begrijpelijk geldige en zoo op hare wijze het werkelijke, ware en
-redelijke zelf.”
-
-Nog afgezien van de ondoordachte vereenzelviging van waarheid en
-werkelikheid, staat dus zelfs deze „wet” ... tegenover Kant’s An sich,
-als een wet, slechts van phaenomenen, een slechts phaenomenale, zuiver
-immanente, dus als zodanig evenzeer objectieve als subjectieve wet.
-Vgk. verder van hetzelfde gehalte de herhalingen van pp. 122–128 Z. R.
-
-
-
-20: p. 42. Het doet vermakelik aan, een dogmaties realist als b.v.
-Dietzgen te horen vertellen (Streifzüge, p. 60 ss.): „Von der
-gegenwärtig grassierenden erbärmlichen philosophischen Kritik wird der
-Menschenverstand als armer Schlucker dargestellt, der nur die
-oberflächlichen Erscheinungen der Dinge erklären [!] könne” ...
-Natuurlik is dat „Oberflächliche” alléén van Dietzgen, niet van de
-„Kritik”.
-
-Van Hegel tot Dietzgen weet men aardig beter dan Kant wat de verhouding
-van werkelikheid, wezen, tot „Erscheinung” eigenlik is: Gelijk Hegel
-gewaagt van dingen, die „nicht nur für uns sondern an sich blosse
-Erscheinungen sind” (Busse, Geist und Körper, p. 29, terecht:
-„Erscheinung an sich... eine contradictio in adjecto”), zo expliceert
-Dietzgen nader als volgt: „Alle Erscheinungen macht der Intellekt zu
-Wesen und erkennt alle Wesen als Erscheinungen des grossen [!]
-allgemeinen Naturwesens. Der Widerspruch zwischen Erscheinung und Wesen
-ist kein Widerspruch, sondern eine logische Operation, eine
-dialektische Formalität [!]. Das Wesen des Universums ist Erscheinung
-[!] und seine Erscheinungen sind wesenhaft... Und unsere Kritik sagt:
-Das Was, welches erscheint, ist selbst Erscheinung [wel, wel!], Subjekt
-und Prädikat ist von einer Art.” Of elders: „Das Wesen der Welt ist
-absolute Veränderlichkeit. Erscheinungen erscheinen—voilà tout.” (Das
-Wesen der menschlichen Kopfarbeit, p. 72).
-
-Nu weten we ’t—wezenlik!
-
-Voorwaar, voor zulk een wijsgeer moeten wel de Kantianen, „die
-zeitgenössischen Philosophen mit dem Geschichtsschreiber des
-Materialismus an der Spitze” ... „entweder Schelme oder Narren” zijn...
-„welche mit sämtlichen Körnern eines Sandhaufens sich nicht begnügen
-wollen sondern hinter [!] allen Körnern extra noch einen körnerlosen
-Sandhaufen [!] suchen.”!—Waarlik een schelm of een nar, wie op
-Dietzgen’s... zandhoop bouwt!
-
-Komt ééns het proletariaat ook aan wijsbegeerte toe (mocht ik het
-beleven—er altans het mijne toe bijdragen)—dan zal het zelf wel richten
-over deze profeet van het „dialekties” „materialisme”. Tot zolang mag
-hij blijven „der Philosoph des Proletariats”. Tot zolang mag „die
-Denkmethode und Weltanschauung des Proletariats” heten, wat „mit dem
-Masse der unreifen bürgerlichen Erkenntnistheorie gemessen” (om met
-Dietzgen’s waardige paladijn Dr. A. Pannekoek te spreken, die zich en
-de zijnen reeds tans in staat verklaart, „die bürgerliche Philosophie
-denkend zu überwinden”) een waardeloos samenraapsel blijkt van
-materialistiese („Aus einem immateriellen, unfassbaren Wesen wird
-nunmehr der Geist zu einer körperlichen Tätigkeit.—Denken ist eine
-Tätigkeit des Gehirns, wie Gehen eine Tätigkeit der Beine.”) en
-dualistiese („Nun aber besteht die ganze Welt aus Atomen und
-Bewusstsein, aus Materie und Geist”) afval [252]. Tot zolang viere de
-Heer Pannekoek gerust als „Vollender des Werkes.... von Hume und Kant
-begonnen” de verwatenste fraseur, die ooit geposeerd heeft en geponeerd
-is als kennistheoreticus, de Ueber-Kant, die met zijn „abermalige
-[neen, aberwitzige] Kritik der reinen und praktischen Vernunft” zóveel
-van die Kritiek begrepen heeft, van het kennis-probleem, de synth.
-oordelen a priori, dat hij.... de analysis als tegeninstantie, als....
-„nicht so wunderbar” (p. 84) aanvoert, de Hyper-Spinoza (hoort, hoe
-deze Dietzgen Spinoza de les leest, Streifzüge p. 17: „Das ist gefehlt
-etc..... das Absolute oder die Natur.... dehnt sich endlos aus, im
-Raume und in der Zeit”.... etc), die eens even het „Denk-Instrument”
-zelf „in unserm Kopfe”, „das geistige Organ, welches dem Menschen von
-Natur im Kopf angewachsen ist” verbeteren zal („Schon der berühmte
-Spinoza hat uns ein leider unvollendetes Werkchen ‚über die
-Verbesserung des Verstandes’ hinterlassen, und es ist nichts Geringeres
-als die Verbesserung dieses Instruments, was wir mit diesen
-‚Streifzügen in das Gebiet der Erkenntnistheorie’ bezwecken.”)! Enfin,
-es muss auch solche Käuze geben. En mocht gij u ergeren aan die
-zwetsende zelfweersprekingen, waarvan zijn werk wemelt, bedenk dan met
-Dr. Pannekoek, dat gij „die dialektische Denkweise”, „die Erkenntnis,
-dass der Widerspruch die wahre Natur aller Dinge ist” nog niet hebt
-bereikt, of neen, laat u liever verzoenen door de aardige, voor
-Dietzgen zo karakteristieke anekdote, die zijn zoon vertelt: „Als ein
-Bekannter ihn an Versprochenes erinnerte, antwortete er: ‚Bitte, mich
-nie beim Worte zu nehmen, sondern nur alles quecksilberig zu
-verstenen.’” of door een waarlik wijs en beminnelik woord van Dietzgen:
-„auch der Bösewicht ist ein guter Kerl und der Gerechte sündigt des
-Tages siebenmal.”
-
-
-
-21: p. 44. De Duitse kennisleer zegt hier gewoonlik „Grund” (ofschoon
-Kant herhaaldelik eenvoudig van „Ursache” spreekt, vgk. opm. 30), ter
-onderscheiding van de ruimtelike, phaenomenale „causaliteit” der
-natuur; terwijl Heymans, zuiverder, (maar in strijd met het als altijd
-uit naiveteit geboren spraakgebruik) spreekt van causaliteit en
-„pseudo-causaliteit”.
-
-Een bezwaar daartegen schijnt mij, dat we dan ook van pseudo-dingen en
-pseudo-substantie en pseudo-realiteit zouden moeten spreken, waardoor
-bestendiging der verwarring van „schijn” en „verschijnsel” te duchten
-valt. Misschien ware dan phaeno- nog beter dan pseudo-.
-
-Zelfs Kant kon bij ’t redigeren van de beruchte 2de druk van zijn
-Kritik der reinen Vernunft niet meer ’t verschil duidelik maken tussen
-de „schijn” (wat niet geobjectiveerd mag worden, omdat het individueel
-is: hallucinatie-inhoud, of verkeerd geobjectiveerd wordt, omdat met
-perspectief, nabeelden enz. geen rekening wordt gehouden, het zg.
-„zinsbedrog”: „die zwei Henkel, die man anfänglich dem Saturn
-beilegte”) en het „verschijnsel” (dat niet getranscendeerd mag worden,
-omdat het objectief is: de roodheid van de roos, die wel aan ’t object
-„roos”, maar niet aan het An-sich der roos, aan de oorzaak der
-roodgewaarwording eigen is). Kant verhaspelt in de noot bij p. 73 o. c.
-deze twee geheel verschillende dingen: de „schijn” der verkeerde, wijl
-realistiese transcendering en de „schijn” der verkeerde, maar
-goed-immanente objectivering. Zolang u deze samenvoeging: „immanente
-objectivering” als een contradictie klinkt, hebt ge ’t Kantisme nog
-onvoldoende begrepen. Dat is juist de tegenstelling van ’t dogmaties
-realisme (b.v. dat van Hartmann) met Kant, dat voor ’t eerste
-objectivering transcendering betekent,—terwijl Kant bewees: heel de
-objectivering der natuurwetenschap—heel de „natuur” is ... immanent.
-Natuurlik gelden deze termen: immanent en transcendent dus niet,—zoals
-Hartmann met het naief realisme ze misvat—, ten opzichte van een
-individu, maar ten opzichte van ’t Bewusstsein überhaupt, de kennende
-subjectiviteit als zodanig.
-
-
-
-22: p. 44. Het realisme zal onder ’t lezen van dit, gelijk van elk
-anti-realisties betoog, reeds voortdurend de gemenelike kanttekening
-hebben gezet: maar ik bedoel met b.v. „die rode bal” volstrekt niet een
-systeem van mogelike gewaarwordingsinhouden, maar juist de
-transcendente oorzaak van mijn en anderer gewaarwordingen, met hun
-bepaalde inhouden. Juist—maar van tweeën één: òf gij bedoelt inderdaad
-deze (transcendente) oorzaak,—maar dan moogt gij haar, als zodanig,
-geen enkele der „zinnelike” eigenschappen toeschrijven [253]: die
-werkelike oorzaak is noch rood noch rond, zelfs niet eens ruimtelik
-enz.—òf gij bedoelt iets roods en ronds, maar dan hebt ge weer een uit
-werkelike en mogelike gewaarwordingsinhouden samengesteld abstractum,
-een product uit, in plaats van een oorzaak van waarnemingsinhouden.
-
-Mach, Beiträge zur Analyse der Empfindungen, p. 20 heeft hier vrijwel
-gelijk: „nicht die Körper erzeugen Empfindungen, sondern
-Empfindungskomplexe bilden Körper”, wel te verstaan: aus
-Empfindungskomplexen bildet der denkende Geist Körper (Tussen haakjes:
-Wat zou Mach moeten antwoorden op de vraag: wat dan wèl de oorzaken der
-gewaarwordingen zijn?).
-
-Gij hebt tot dusver b.v. aethertrillingen als de (van bewustzijn
-onafhankelik bestaande) werkelikheid beschouwd, die „oorzaak” is van
-onze licht- en kleurgewaarwordingen—maar gij zult tans of straks wel
-gaan inzien, dat precies zoals de kleuren een vertolking van de
-werkelikheid in de taal van de kleurzin, evenzo de bewegingen
-(trillingen, heel de „mechaniese” wereld) ook slechts een bewustzijns-
-(waarnemings-)afhankelike zijn ... niet de werkelikheid zelf, maar haar
-vertolking in de taal van ... de bewegingszin (Uitstekend, Riehl, Der
-Philos. Krit. II, p. 27). „Kracht” en „stof” bestaan slechts objectief,
-niet van-bewustzijn-onafhankelik of „an sich”, zelfs niet eens
-onafhankelik van mogelike waarneming.
-
-
-
-23: p. 45. Hier zij er op gewezen, dat ook Kant’s aan Locke c.s.
-ontleende, even veel gesmade als weinig begrepen „innere Sinn” een ...
-goede zin heeft. Want b.v. eens anders gemoedsaandoeningen, angsten,
-begeerten enz. kan ik enkel mij „denken”, „voorstellen”,
-„erwägen”,—maar beleven, „hebben”, ervaren, en in die zin „kennen” kan
-ik alléén eigen bewustzijnstoestanden. Alléén door dat „beleven”,
-„ervaren” (Kant spreekt naar Locke’s voorbeeld van „innerlik
-waarnemen”, „innere Anschauung”) worden deze voor ons tot
-werkelikheden, bepaalde („bestimmte”) realiteiten, nog lang niet door
-ze enkel te „denken”,—de „Anschauung” is onontbeerlik—en dus ook ... de
-„vorm” van alle bewustzijns-belevenissen ... de „tijd”. Iets
-ontijdeliks kan ik zeer goed denken, tot onderwerp van overweging, van
-nadenken, tot subjekt van oordelen maken, „kennen” echter, of zelfs mij
-voorstellen—nooit!—(Vgk. Hoofdst. IV, § 1).
-
-De „innere Sinn” is synoniem met de „empirische Apperception”, „das
-empirische Bewusstsein meiner selbst”, „vermittelst dessen das Gemüth
-sich selbst oder seinen inneren Zustand anschaut”. Zo wordt door Kant
-meteen elk intellektualisme en ontologisme onmogelik gemaakt.—Onze
-innerlike ervaring is niet intellektueel: louter „denken” of „rede” zou
-ons geen enkel gevoel, geen enkele gewaarwording kunnen leveren—en het
-denken moet zelf als psychiese realiteit (dus in de tijd!) „gegeven”
-zijn ... om te bestaan. Vgk. hierover speciaal K. d. r. V. § 22, p. 668
-s.: „Sich einen Gegenstand denken, und einen Gegenstand erkennen, ist
-also nicht einerlei” enz.; p. 675: „Ich, als Intelligenz und denkend
-Subject, erkenne mich selbst als gedachtes Object, sofern ich mir noch
-über das [behalve ’t gedacht zijn] in der Anschauung gegeben bin, nur,
-gleich andern Phänomenen” etc. en vooral § 25, p. 676/7: „So wie zum
-Erkenntnisse” etc.
-
-De polemiek van Palagyi tegen de „innere Sinn” berust uitsluitend op de
-misvatting van „Sinn” ... in de gewone zin van ’t woord. Kant’s „i. S.”
-heeft met een zien van het zien, een „Tasten des Tastens”, kortom, een
-gewaarwording van een gewaarwording niets hoegenaamd uit te staan—en
-even veel met Thomas van Aquino’s lichamelike „sensus communis”—(cf.
-Palagyi, Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der
-modernen Logik, 1902).
-
-Ook Paulsen geeft in „Die Zukunftsaufgaben der Philosophie” nog een
-machteloos-dogmaties verweer tegen Kant’s „inneren Sinn”, waarin hij
-zelfs schrijft: „Es bleibt kein dunkler, undurchdringlicher Gegenstand
-hinter der Szene, von dem wir im Selbstbewusstsein bloss eine
-‚Erscheinung’, eine getrübte oder gefälschte Spiegelung hätten.” De
-kenniskritiek moet weer antwoorden: Kennis, onverschillig of zij ons
-zelf geldt dan wel iets anders, dat „erscheint”, is in ’t geheel geen
-„Spiegelung”, laat staan dus „eine getrübte oder gefälschte
-Spiegelung”! Voor Kant sluit dan ook de „innere Sinn” geenszins uit,
-maar eer juist in, uw psychistiese „Erweiterung des Realismus auf die
-Aussenwelt”, terwijl het tijdeloos An-sich niets hoegenaamd gemeen
-heeft met een „blosser schattenhafter Doppelgänger der Materie” en
-slechts in zoverre een „ens rationis” mag heten, als de ratio, de
-redelike tijdkritiek, tot dit ens moet besluiten.
-
-
-
-24: p. 57. Speciaal bij het ruimteprobleem verwarre men niet de
-kennistheoretiese tegenstelling: empirisme en apriorisme (al naar de
-ruimte ’t zij als a posteriori gegeven kennisinhoud wordt beschouwd ’t
-zij als kennisvorm, geldig a priori ten aanzien van alle mogelike
-desbetreffende inhoud) met de voor ons weinig belangrijke psychologiese
-tegenstelling van (door Helmholtz dus genaamd) nativisme en empirisme
-ten aanzien van bepaalde zinnen, naar gelang men aanneemt, dat deze òf
-krachtens aangeboren eigenschappen oorspronkelik onmiddellik-ruimtelike
-gegevens bieden, òf wel slechts onruimtelike „locaaltekens”, die dus
-slechts middellik, met behulp van „ervaring”, d.w.z. door associatie
-met ruimtelike gegevens, hun ruimtelike betekenis krijgen (Wundt stelt
-tegenover de „nativistiese” de „genetiese” theorieën, onder welke
-laatste dan behalve de hier genoemde empiristiese leer ook zijn eigen
-„praeëmpiristiese” versmeltingstheorie valt, vgk. b.v. zijn Grundriss
-der Psychologie § 10).
-
-Zo zijn naar de kennistheoretiese tegenstelling b.v. Berkeley en Mach
-en alle „positivisten” empirist, Kant en Heymans apriorist, naar de
-psychologiese tegenstelling echter is Berkeley nativist t.a.v. de
-tastzin, empirist t.a.v. de gezichtszin (waaromtrent Hering b.v.
-nativist was), terwijl Helmholtz en Heymans empirist zijn t.a.v. beide,
-maar Heymans nativist t.a.v. de bewegingszin, natuurlik zonder dat aan
-„aangeboren kennis” bij dit „nativisme” mag worden gedacht.
-
-
-
-25: p. 58. Het voor velen zo „moeilike” moduleren b.v. (gelijk het
-begeleiden, harmoniseren van melodieën)—behoeft dan ook niet geleerd te
-worden—een muzikale geest kan het zelf vinden, van ’t begin tot het
-eind—gelijk een mathematies genie—de meetkunde zelf zou kunnen vinden,
-die uit de axioma’s volgt, zonder dat er enige verdere „ervaring” toe
-nodig is, dan die onze eigen voorstelling ons levert. Ook de wetten van
-de logica kan ieder „vinden”—in z’n eigen denken—en ieder denkend
-subject past ze toe—omdat het de zuiver subjectieve, formele
-natuurwetten van het denken zijn; wie niet reeds denken kon, zou ze
-evenmin kunnen leren als begrijpen. En hun slechts subjectief, formeel
-karakter verklaart tevens hun apodikties gelden voor alle „materie”,
-alle denkbare werkelikheid. Ik misken niet dit verschil, dat de
-muzikale wetten geen denk- maar gevoelswetten, wetten van aesthesis,
-van aesthetica zijn, maar het zijn ook weer de natuurwetten van het
-muzikale voelen, dat de een tot in de fijnste ontwikkeling, de ander
-slechts in primitiefste aanleg bezit.—Het is een eigenaardig genot, ook
-hier, als bij de logica, de meetkunde, de mechanica, de gelijkheid, de
-éénheid aller subjekten, dus de dááruit alléén voortkomende
-„algemeen-geldigheid” van de muziekleer te bemerken.—De oudste en de
-nieuwste muziek, de Aziatiese of Afrikaanse evengoed als de Europese,
-kan naar onze zelfde regelen worden ontleed en begrepen. Alle nationale
-muziek, alle zang van volkeren en rassen, is slechts één machtig „thema
-met variaties”: een variantenspel van de éne muziek der
-Mensheid.—Uitnemende bijdragen tot dit weten zijn ten onzent geleverd
-door Prof. Land (over de Arabiese en Javaanse toonstelsels) en door de
-onlangs overleden Rotterdamse muziekkenner A. J. Polak (de
-harmonisering van Turkse en Japanse melodieën).
-
-Maar een kritiese muziekleer, een „Kritik des reinen Musikempfindens”,
-die de „Gesetze und Elemente” van de muziek zou hebben gevonden en
-verklaard—gelijk logica en meetkunde door Kant-Heymans verklaard
-zijn—bestaat nog niet, zover ik weet.—Liebmann spreekt terecht, zij het
-in andere zin, van „ein ästhetisches Apriori, dem logischen Apriori
-völlig parallel, aber viel schwieriger zu entdecken.” (Anal. der W.² p.
-606). Musici zijn slechts bij uitzondering denkers. Zij aanvaarden hun
-eigen kunst in gelovige heteronomie, als ondoorgrondelik, boven begrip
-verheven, en de wijzen hebben in levenloos intellectualisme, met een
-Hegel gedoceerd: „das Unsagbare, Gefühl, Empfindung, ist nicht das
-Vortrefflichste, Wahrste, sondern das Unbedeutendste, Unwahrste.” En
-Hegel heeft gelijk, de muziek is de „subjectiefste” kunst. Maar—zeg ik
-in Kant’s zin—zij zal juist doordat zij een zuiver subjectieve, zuiver
-„formele” kunst is ... het objectiefst van alle blijken.
-
-
-
-26: p. 59. Zo lezen we bij Liebmann, Z. Anal. der W.² p. 589: „nirgends
-tritt.... die sogut wie unbedingte Abhängigkeit des ästhetischen
-Wohlgefallens von rein quantitativen Proportionen entschiedener zu Tage
-als in der Musik.” en in dezelfde geest p. 623: „sie wirkt durch den
-vibrirenden Sinnesnerven” etc..... „Jenes erregbare Etwas [waardoor die
-rhythmischen Erzitterungen ons niet koud laten] steckt noch hinter der
-specifischen Energie des Gehörsinns, welche den Schwingungsprocess in
-die Tonqualität übersetzt” (!) en evenzo p. 625: „Unser Ohr mit der in
-seiner innersten Tiefe verborgenen, zarten Nervenclaviatur und seinen
-specifischen Energieen verwandelt [sic] die Lufterschütterungen in ein
-Neues, Qualitatives.... in Töne.”! [254]
-
-Tot m’n verwondering begaat Theodor Lipps, Aesthetik (Kult. d. Gegenw.
-1, VI: p. 354/5) nog deze fout op materialistiese basis, trots z’n
-„absoluter Idealismus” die b.v. in zijn lezenswaard „Naturwissenschaft
-und Weltanschauung” stellig de allures aanneemt van een monisties
-psychisme, al blijkt reeds hier onklaarheid omtrent de
-kennistheoretiese betekenis van het natuurwetenschappelik „Ersetzen
-aller spezifisch sinnlichen Qualitäten, der Farbe, des Tons, des
-Geruches, des Geschmackes, u.s.w. durch blosse raumzeitliche und
-Zahlbestimmungen” ..: dit laatste heet een „geistige” tegenover „jene
-sinnliche Erscheinungsweise” ..; tot de ruimtelike, zinnelike wereld
-der natuurwetenschap zou „obzwar in eigentümlich indirekter Weise” ook
-het bewustzijn behoren (als prius voorwaar in „eigentümlicher” Weise!)
-en wel zodanig, dat (p. 33) „da und dort in der objectiv wirklichen
-Welt, oder dass an dieser und jener Stelle der Aussenwelt Bewusstsein
-vorkomme”, [255] terwijl van juist inzicht weer getuigt p. 39: „Aller
-Glaube an die Materie ist in sich selbst dualistisch. Neben der Materie
-bleibt für ihn jederzeit als ein damit Unvergleichbares, weil keinen
-Raumbegriffen zugänglich, der Geist. Materialistischer Monismus ist ein
-Widerspruch in sich selbst. Nur wenn auch das als Materie betrachtete
-[?] an sich Geist ist, schwindet der Dualismus.” (in dezelfde geest
-Naturphilosophie² p. 178).
-
-Hoe verbaasd moet men nu zijn, in z’n Aesthetik een materialistiese
-„verklaring” van de consonantie te vinden, waarbij de tonen gedacht
-worden als een soort „beeld” of te wel verkeerde waarneming ... neen
-niet van physiese trillingen, maar van zekere hypothetiese psychiese
-„Erregungen oder Bewegungen” die weer op hun beurt veroorzaakt zijn door
-physiese trillingen!
-
-P. 353: „Zunächst konstatieren [?] wir: jeder einzelne Ton schliesst
-einen bestimmten Rhythmus in sich. Genauer gesagt: die seelische
-Erregung oder Bewegung, die in uns sich vollzieht, wenn wir einen
-einzelnen Ton hören, muss gedacht werden als eine rhythmische Erregung
-oder Bewegung. Es muss angenommen werden, dass sie einen Rhythmus in
-sich trage, der dem Rhythmus derjenigen regelmässigen Folge der
-physikalischen Schwingungen entspricht oder irgendwie analog ist, aus
-der die fragliche seelische Erregung sich ergibt.”
-
-„Sind nun Töne konsonant, so sind jene physikalischen Schwingungsfolgen
-rhythmisch verwandt. D.h. sie haben einen Grundrhythmus gemein, und
-sind einfache Differenzierungen dieses Grundrhythmus. Und entsprechend
-und im gleichen Sinne müssen nun auch die Empfindungen konsonanter
-Töne, d.h. die seelischen Erregungen oder Erregungszustände, die uns in
-den akustischen Bildern der Töne zum Bewusstsein kommen oder ihnen
-zugrunde liegen, als rhythmisch verwandt gedacht werden. Eben diese
-rhythmische Verwandtschaft macht das Wesen der Konsonanz aus.”
-
-De gewaarwording is hier dus subjectief „beeld” of verkeerde waarneming
-niet van materiebeweging, maar van zieletrillingen, die weer op hun
-beurt door physiese trillingen... veroorzaakt zijn. Dus een indirekt,
-metapsychies getrapt materialisme.
-
-Op deze voos-metaphysiese grondslag wordt nu een overeenkomstige
-tonen-aesthetica gebouwd:
-
-„Dazu ist aber gleich hinzufügen: Die Differenzierung nach dem Prinzip
-der Zweizahl oder der Potenzen der Zweizahl, ist die einfachste
-Differenzierung. Aus diesem Grunde bezeichnet ein Ton, der sich zu
-einem andern verhält wie eine Potenz von zwei zu drei, fünf, sieben
-etc., in Vergleich mit diesen letzteren einen Ziel- oder Ruhepunkt. So
-ist ein beliebiger Ton für seine Quinte, in minderem Grade für seine
-grosse Terz, und in noch minderem für seine grosse Sekunde oder
-Septime, Ziel- oder Ruhepunkt. Dies besagt zugleich jedesmal, dass die
-letzteren Töne in höherem oder geringerem Grade auf jenen Ton, ihren
-‚Grundton’ hinweisen oder hindrängen. Bei den zuletzt genannten Tönen
-tritt zu diesem Hinweis die Nachbarschaft zum Grundton ergänzend hinzu
-und gibt ihnen den Charakter von ‚Leittönen’ nach dem Grundton hin.”
-
-Welk een warboel! Experimenteel te weerleggen als volgt: neem een kring
-of rij van slingers van verschillende lengten, die met analoge
-snelheden slingeren: 1 : 2 : 3 : 4 : 5 : 6 : 7 : 20 etc. ’k Ben
-benieuwd, hoeveel gij nu merken zult van een „Ziel- oder Ruhepunkt”...
-van enig „hinweisen oder hindrängen” (van 3 n naar 4 n trillingen!)...
-van die „Nachbarschaft” (van 15 n en 16 n of 10 n en 9 n, 9 n en 8 n!),
-die ’t karakter geeft van „Leittönen”!—Vergeet daarbij niet de uiterst
-gecompliceerde verhoudingen bij zeer geringe ontstemming, terwijl de
-tonen wel nooit absoluut zuiver zijn, en bovendien nog „getempereerd”
-worden!
-
-Maar zelfs daarvan afgezien—haal eens één van uw muzikale waarheden...
-uit de slingergetallen! B.v. „Die Quint hat unmittelbar die Tonika zum
-Zielton, weist also unmittelbar auf diese als ihren Zielpunkt hin [...
-3n : 4 n!]. Die Quart dagegen stellt sich der Tonika selbständig
-gegenüber [... 2 n : 3 n dagegen!], ja sie beansprucht ihrerseits
-Zielpunkt der Tonika und damit aller Töne der Leiter zu sein.” (p.
-354/5).
-
-De hegeliaanse vertaling van deze dogmatiese, materierealistiese fout
-van Lipps, tans dus gepotentieerd in „oneindige” macht, is te vinden in
-een bij „Die Natur der Harmonik und Metrik” van Hauptmann zich
-aansluitend opstel van Mej. E. Vas Nunes, Tijdschr. v. Wijsb., Maart
-1909. Alleen zal een wetenschappelik man als Lipps zich wel hoeden voor
-physiologies gekwakzalver van het volgend allooi:
-
-„... in elken toon, ja in elke trilling, waarvan een hooge toon vele
-duizenden per seconde volbrengt, die even zoovele herhalingen van
-denzelfden toon zijn [sic]. Dien toon nu doet het geluidgevende lichaam
-hooren niet wanneer zijn deelen in den evenwichtstoestand zijn—het
-lichaam als zoodanig is slechts mogelijkheid, potentialiteit van zijn
-geluid: zakelijkheid die hare onzakelijkheid, realiteit die hare
-idealiteit te openbaren hééft [n.b. het zakelike als realiteit,
-tegenover het geluid als haar ideële openbaring!]—en evenmin etc....:
-Wat wij als toon gewaarworden, is [!] het overgaan van den eenen
-toestand in den anderen, het worden van het zijn en het niet-zijn.” (p.
-104 l. c).
-
-Wie Berkeley’s ironie, noot 2) p. 26, gesavoureerd heeft, zal ook de
-soortgelijke, maar ditmaal onbewuste, ironie genieten van dat „ziet” in
-het volgende zinnetje:
-
-„De qualitatief verschillende verhoudingen tusschen den grondtoon en
-zijne drie intervallen ziet Hauptmann reeds schuilen in de verhoudingen
-der trillende quanta.”
-
-Wes Geistes Kind hier aan het woord is hoeft men niet te vragen. Het
-„Tijdschrift voor Wijsbegeerte” druipt van dusdanig
-leerling-bollandisme.—Quousque tandem?—(Inmiddels ten goede gekeerd!)
-
-
-
-27: p. 62. De onlangs (1908) jong overleden uiterst scherpzinnige
-denker en geleerde Ludwig Busse, schrijver van het dualistiese
-standaardwerk: „Geist und Körper, Seele und Leib”, 1903, dat zijn
-monistiese, kenniskritiese tegenhanger heeft gevonden in Rudolph
-Eisler’s voortreffelik „Leib und Seele” 1906, meent tegen Kant „dass
-wenn wir die Dinge ihrer Form nach a priori bestimmen und deshalb a
-priori sie erkennen, dann auch die bestimmte räumlich-zeitliche
-Anordnung der Dinge und die bestimmten einzelnen Kausalbeziehungen von
-uns gänzlich a priori müssten erkannt werden können.” Hoe is ’t
-mogelik, zùlk verregaand misverstand. „Kant hat aber die erstere ausser
-Betracht gelassen [spreekt van zelf] und von den letzteren, den
-empirischen Naturgesetzen, sogar ausdrücklich erklärt [ten
-overvloede!], dass wir sie nur durch Erfahrung kennen lernten. Damit
-behält Hume in der Hauptsache recht; alle Anwendung des
-Kausalitätsprinzips hängt von der Erfahrung ab.” (cf. Busse,
-Philosophie u. Erkenntnistheorie, 1899, p. 182–211) „Die
-Weltanschauungen der grossen Philosophen der Neuzeit”, p. 105.
-
-Aldus Busse in gelijke geest als Paulsen. Wat moet men toch voor
-denkbeeld van Kant hebben, om hem, tegenover Hume, zulk soort
-denkbeelden toe te dichten! Ook Herbart, Allg. Metaph. II, § 320 (S. W.
-VIII, p. 224) schreef reeds: „Nach ihm [dem Kantischen Idealismus]
-sollen zwar die Empfindungen von aussen kommen; auch müssen sie sich
-selbst die Formen ihrer Verbindungen gleichsam auswählen; denn in Kants
-Lehre liegt, wie wir oft erinnert haben, kein Grund für die bestimmten
-Gestalten in welchen das Empfundene zusammentritt”!
-
-
-
-28: p. 62. Elke „clairvoyante” overwinning der objectieve afstanden en
-tijdverschillen wordt dus door Kant’s leer van tijd en ruimte weerlegd
-in plaats van mogelik gemaakt, gelijk spiritisten en consorten de goede
-menigte herhaaldelik pogen wijs te maken. Vgk. Opm. 32.
-
-Slechts kwakzalverij (al heeft een denker als Schopenhauer er zijn naam
-aan verbonden, dank zij z’n leer van het „principium individuationis”)
-wil veraf tot nabij of toekomst (en verleden?) tot heden maken, terwijl
-immers in het onruimtelike (geest b.v.) beide leden van de ruimtelike
-tegenstelling gelijkelik zijn opgeheven, zoals in het tijdeloze toekomst
-en verleden evenmin tot een „heden” „samenvallen” als het heden er
-„uitéénvalt” of enig „heden” er denkbaar, laat staan kenbaar, blijft.
-
-Ook de Heer F. van Eeden (helaas dezelfde als de wijze, fijnzinnige
-poëet van „De kleine Johannes”), die zich in „De Blijde Wereld” (1903)
-verbeeldt, dat hij op zijn vijftiende jaar... materialist was („onder
-invloed van geschriften van Strausz, Heine en Multatuli—volbloed
-vrijdenker, atheïst en materialist” p. 61) en zich sinds „het
-materialisme lang ontgroeid” waant (p. 65), maar wiens
-materie-realisties dilemma: „Doode materie—of een liefhebbend Al-vader”
-(p. 68, à la James’ tegenstelling Materialism—Theism), gepaard aan zijn
-Lockiaans-materialistiese waarnemingsleer (p. 79, of in zijn andere
-werken, de „Studies” b.v., passim: de gewaarwording als „gebrekkige
-afspiegeling” van iets werkeliks en de natuur, de ruimtewereld als
-„vooronderstelde oorzaak onzer gewaarwordingen”!) in zijn betoog „Over
-de hoovaardij der materialisten” afdoende bewijst, dat hij ’t nimmer
-tot zuiver materialisme heeft gebracht en wel nooit zal brengen ook,
-deze wondergelovende dogmaticus misbruikt en misduidt „het
-betrekkelijke van tijd en ruimte”, vereenzelvigd met Kant’s tijd- en
-ruimtekritiek („wie Kant heeft gelezen weet dat ruimte en tijd
-betrekkelijk zijn” p. 88) in deze redeschennende zin (pp. 86/7): „Te
-denken, dat het verschil tusschen hier en ginder, tusschen gisteren en
-morgen zou kunnen worden opgeheven” brengt hem tot wat „in ons begrip
-onlogisch, ongerijmd, absurd” is: „Voor de ondenkbaarheid van deze
-gevolgtrekking verdwijnt het hoovaardig betrouwen op onze rede. Wij
-kunnen niet meer zeggen, dat iets niet bestaan kan omdat het ons
-ongerijmd en onlogisch lijkt. Want het allerongerijmdste, dat
-‚gisteren’ gelijk ‚morgen’ zou zijn, moeten wij aannemen als
-bestaanbaar.” Wij?! Voor „ons” blijft, als voor Kant, de rede de
-„oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche unserer Speculation.”
-Wij handhaven Kant’s even anti-skepties als krities „rationalisme”:
-„Nehmt an, was euch nach sorgfältiger und aufrichtiger Prüfung am
-glaubwürdigsten scheint, es mögen nun Fakta, es mögen Vernunftgründe
-sein; nur streitet der Vernunft nicht das, was sie zum höchsten Gut auf
-Erden macht, nämlich das Vorrecht ab, der letzte Probierstein der
-Wahrheit zu sein. Widrigenfalls werdet ihr, dieser Freiheit unwürdig,
-sie auch sicherlich einbüssen.”
-
-
-
-29: p. 69. Deze verhouding tussen phaenomeen of object en gewaarwording
-wordt zeer goed uiteengezet door H. Cornelius in z’n „Einleitung in die
-Philosophie” § 28, maar met deze, beginners totaal van de wijs
-brengende, terminologiese enormiteit, dat de gewaarwordingen heten...
-Erscheinungen, Φαινόμενα (p. 263) en de phaenomena... νοούμενα! Ergo:
-„die Erscheinungen sind die einzelnen Fälle der in dem νοούμενον
-gegebenen, allgemeinen Regel.” Natuurlik is zulk een terminologie niet
-toeval maar precies als bij v. Hartmann en ten onzent b.v. bij Dr. A.
-Kuyper (Enc. p. 80) gevolg van Naturalisme, dat enkel objecten kent en
-deze ten slotte weer tot Dinge an sich maakt. Trots bovengenoemd
-immanent inzicht worden later weer zuiver dogmaties-naturalisties de
-objecten (samen met het zenuwstelsel, natuurlik!) oorzaak der
-gewaarwordingen! p. 308: „die Dinge zusammen mit den entsprechenden
-Teilen unseres Nervenapparates ‚bewirken’ [elders „bedingen”] jene
-Empfindungen.”
-
-Het psychiese, de waarneming, wordt weer „Erscheinung” van ’t
-Ding-an-sich materie i.p.v. omgekeerd: „Unsere Sinnesapparate sind die
-Dinge, durch welche alle Erscheinungen [bedoeld: Wahrnehmungen] der
-betreffenden Sinnesgebiete mitbedingt sind... Daher sprechen wir
-nirgends davon, dass wir in einer dieser Erscheinungen [dito] den
-betreffenden Sinnesapparat wahrnehmen, obgleich wir thatsächlich in
-jeder Wahrnehmung, die wir einem unserer Sinnesorgane verdanken,
-zugleich eine Erscheinungsweise dieses Organes selbst vor uns haben.”
-
-Zo wordt immers ook bij Sollier en Boltzmann en heel het materialisme
-de geest miskende onbewuste waarneming van hersenbeweging en bij
-Cornelius „liegt” (p. 318 en passim) het physiese aan het psychiese „zu
-Grunde” i.p.v. omgekeerd.
-
-De overgang van laatstgenoemd juist inzicht tot laatstgeciteerd
-dogmatisme is op heterdaad te betrappen in dit zinnetje, p. 310:
-
-„weil wir die sinnlichen Wahrnehmungen den Begriffen physischer
-Zusammenhänge einordnen, erscheinen rückwärts jene Wahrnehmungen durch
-diese physischen Thatsachen bedingt.”: omdat de gewaarwordingen het
-prius zijn der objecten, daarom zijn omgekeerd de objecten het prius
-der gewaarwordingen!!
-
-
-
-30: p. 73. Uitdrukkelik op tal van plaatsen, i.p.v. het tevens
-tijd-kritiese „Grund”: voorbeelden uit K. d. r. V.:
-
-P. 315: „Nun kann man zwar einräumen: dass von unseren äusseren
-Anschauungen etwas, was im transscendentalen Verstande ausser uns sein
-mag, die Ursache sei, aber dieses ist nicht der Gegenstand, den wir
-unter den Vorstellungen der Materie und körperlicher Dinge verstehen;
-denn diese sind lediglich Erscheinungen”...
-
-P. 325/6: „dass nicht die Körper Gegenstände an sich sind, die uns
-gegenwärtig sind, sondern eine blosse Erscheinung wer weiss, welches
-unbekannten Gegenstandes, dass die Bewegung nicht die Wirkung dieser
-unbekannten Ursache, sondern bloss die Erscheinung ihres Einflusses auf
-unsere Sinne sei”...
-
-... „indem wir die Erscheinungen einer unbekannten Ursache für die
-Ursache ausser uns nehmen, welches nichts als Verwirrung veranlassen
-kann.”
-
-P. 328: „Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann, etwas von der
-transscendentalen Ursache unserer Vorstellungen äusserer Sinne zu
-kennen”...
-
-P. 329: „dass der unbekannte Gegenstand unserer Sinnlichkeit nicht die
-Ursache der Vorstellungen in uns sein könne, welches aber vorzugeben
-ihn nicht das mindeste berechtigt”...
-
-P. 330: „... die äussern Erscheinungen einem transscendentalen
-Gegenstande zuschreibt, welcher die Ursache dieser Art Vorstellungen
-ist”...
-
-P. 331: „... von der absoluten und inneren Ursache äusserer und
-körperlicher Erscheinungen”.
-
-Dit alles, wel te verstaan, uit de 1ste, „idealistiese” druk.
-
-Uit de 2de druk b.v. p. 251:
-
-„... Erscheinungen aufzufinden, deren nichtsinnliche Ursache wir doch
-gern erforschen wollten.”
-
-
-
-31: p. 77. Onze zuivere onderscheiding, enerzijds der phaenomena zowel
-van individuele bewustzijnsinhouden als van de transobjectieve
-werkelikheid, en anderzijds der verhouding tussen oorzaak en gevolg van
-die tussen Reale („Grund”) en Phaenomeen, gelijk wij een en ander tans
-hebben toegelicht, weerlegt dus Schuppe c.s. ten deze, b.v. § 20 van
-zijn „Grundriss der Erkenntnistheorie und Logik”² 1910, waar wij o.a.
-lezen: „so geraten diese Erscheinungen in eine Mittelstellung zwischen
-innerseelischem Gebilde und ausserseelischer Wirklichkeit, welche jedes
-Begriffes spottet...” (juist ware slechts „meines” i. pl. v. „jedes”!).
-Schuppe acht alsdan „absolut nicht zu ersehen”—wat wij tans hebben
-ingezien—„welchen Sinn das ‚Erscheinen und Zugrundeliegen’ haben kann,
-wenn nicht den einfachen der Verursachung. Aber wer letzteres meint,
-wird jene Ausdrücke, welche noch mehr und anderes zu sagen scheinen,
-nicht brauchen.” Omgekeerd zal, wie die andere, kennistheoretiese,
-verhouding bedoelt, goed doen, de speciale termen daarvoor te
-handhaven.
-
-
-
-32: p. 79. Wie het Spiritisme begrijpt als schimmel woekerend op de
-bodem van het ruimterealisme (’t zij bij de dualistiese massa, ’t zij
-bij de materialistiese enkelingen), wie zich bij ongeluk af heeft
-moeten geven met de boeken van een Allan Kardec, een Dr. du Prel of
-hedendaagse Amerikaanse of Nederlandse spiritistengeschriften, wie
-ziet, hoe deze „wetenschap” zich werpt, niet alleen op de gemoedsrust
-van gelovige stumpers, maar ook, als een geestelike hyena, op de
-weerloze nagedachtenis van grote doden (door b.v. Darwin’s of
-Ingersoll’s „geest” als een bigot „zondaar” zijn anti-bijbelse
-„dwalingen” te laten „herroepen” en derg.), die zal er de kritiek te
-dankbaarder voor zijn, dat zij alle „geesten”-in-de-ruimte,
-onverschillig of ze zich zelf dan wel tafels of pennen bewegen, alle
-tele-pathie, ziels-verhuizing, psycho-grafie etc. etc. als zodanig
-heeft opgeheven... tot de sfeer van vierkante cirkels of houten ijzer.
-
-Natuurlik loochent de kritiek geen enkel „feit”—al behoudt zij zich het
-recht voor, uitsluitend gewaarwording als feit te erkennen, waaromtrent
-een betrouwbaar mens dus vertrouwen verdient, en waarneming reeds als
-hypothese te keuren. Het niet-meer-feitelike begint dus reeds bij de
-objectivering van de gewaarwordingsinhoud (vgk. II § 3) en niet pas bij
-de vraag naar de oorzaak der gewaarwordingen. Is ten aanzien dier
-objectivering eenmaal wetenschappelik-voldoende zekerheid (waarover
-straks nader) bereikt, is b.v. de aanwezigheid van een lichaam, een
-bepaalde objectieve beweging(swijziging) geconstateerd, dan staan twee
-dingen kennistheoreties en natuurwetenschappelik vast:
-
-1o. Er moet voor die aanwezigheid, die beweging(swijziging) een
-objectieve, ruimtelike oorzaak zijn, die er volkomen rekenschap van
-geeft. Het nauwkeurig berekenen en bepalen zowel van dat lichaam zelf
-(en welk physicus of chemicus zou zich daarbij laten afschepen met
-een... camera obscura?) als van deze physiese, ’t zij bekende dan wel
-onbekende, „kracht”, is dus het eerste (en voorlopig enige)
-interessante, derhalve juist wat het spiritisme bij voorkeur
-verwaarloost.
-
-2o. Dat physieke lichaam of krachtenstelsel moet zijn niet-zinnelik,
-transphysies (waarschijnlik geestelik) reale hebben, zo goed als elk
-ander „phaenomeen”.
-
-De „spiritistiese” rest is waan: Elke realistiese „geesten-hypothese”,
-met iets geesteliks in de ruimte, iets psychies als bewegingsoorzaak,
-met haar tweeërlei substantie-dogma: een niet-bestaande materialistiese
-„stof” en een niet-bestaande spiritualistiese „ziel”, gelijk elke
-dualistiese „stofbezieling” (’t zij het barbaars animisme ’t zij het
-gecultiveerd hylozoïsme) en a fortiori elke geestwording van stof of
-stofwording van geest, is een exakt te weerleggen, met kennisleer (de
-onruimtelikheid van het geestelike, de idealiteit van de ruimte, de
-immanentie der objecten) en de kennistheoreties gefundeerde
-onschendbaarheid van natuurwetenschappelike beginselen (de gesloten
-natuurcausaliteit, het behoud van arbeidsvermogen) strijdige dogmatiese
-bijgelovigheid („der Tod aller Naturphilosophie”), zo goed als die
-ruimtelik-werkende, ergens zich bevindende engelen en demonen zelf,
-voor wier erkenning theologen als Dr. A. Kuyper tegenover „de
-kortzichtige pretentie der exacte wetenschap” heil verwachten van de
-„spiritistische verschijnselen” („De geestenwereld, waarmee men in
-rapport komt, ontsluit vanzelf den weg, om te gelooven aan het bestaan
-van eene geestelijke wereld”...! p. 202, Pro Rege, 1911), gelijk andere
-bekende theologen een (en wat voor een!) „onsterfelijkheid der ziel”
-daardoor „feitelijk bewezen” hopen te krijgen. Tekenende
-kultuurresultaten van Bijbelgeloof. Men vergeet het tegenwoordig maar
-al te zeer: elk orthodox protestant of jood, elk Grieks- of
-Rooms-katholiek moet nu eenmaal aan de zgn. „middeleeuwse”
-spookwereld—duivels, engelen, heksen, tovenaars, dodenvragers,
-bezweringen en geestverschijningen, mirakelen in soorten, guichelarij
-en waarzeggerij en hoe al die „gruwelen” verder mogen heten—blijven
-geloven. [256] Dit alles is evenzeer geloof van de „verlichte”,
-„wetenschappelike”, „wijsgerige” twintigste eeuw, als geloof van het
-jaar nul. Het spiritisme heeft niets „moderns”, dan z’n terminologie,
-en de futloze weeë banaliteit van zijn „geesten” en derzelver
-melodramatiese „openbaringen” (in de eigen woorden van de wel
-deskundigste spiritist Aksakow: „die Abgeschmacktheit der
-Kommunikationen, die Armut ihres intellektuellen Inhalts, selbst wenn
-es keine Gemeinplätze sind, der ersichtlich mystifizierende und
-lügenhafte Charakter des grössten Teils der Manifestationen.”). Habeant
-sibi!
-
-Maar wat ten slotte die objectivering van de gewaarwordingsfeiten tot
-waarnemingen betreft, welke eisen van wetenschappelik-voldoende
-zekerheid daaromtrent zijn te stellen, kan alleen hij beseffen, die de
-psychologie van het mono-ideïsme, van de bewustzijnsvernauwing, heeft
-bestudeerd, speciaal wie, als schrijver dezes, door eigen experimenten
-de hypnose kent met haar huiveringwekkende macht van te suggereren
-hallucinaties, illusies en geheugenafwijkingen, experimenten, die hem
-hebben geleerd, hoe weinig er onder bepaalde omstandigheden toe nodig
-is (veel minder, dan de meeste „séances” bieden), om die algehele
-desoriëntering te bereiken ten aanzien van waarneming, fantasie en
-herinnering, die van een normaal nuchter denkend mens, en in een
-minimum van tijd, een kritiekloos, redeloos droomwandelaar maakt of
-naar believen ook een ontoerekenbaar kind (niet alleen met kindergeest,
-maar zelfs met echt kinderschrift!). Zo is dus de kennis der hypnose,
-hoe vaak ook verkwakzalverd tot „wilsoverdracht”, „gedachtentransport”
-en dergelijke toneel- en romanstoffering, juist van datzelfde
-spiritisme, waarmee lekenwaan en spiritistenbelang haar in één adem
-pleegt te noemen en te vermaagschappen of te verhaspelen, het tegengif
-bij uitnemendheid.
-
-Ten slotte zij hier nog opgemerkt: Op dezelfde dogmaties-realistiese
-bodem als het spiritisme, tiert het onkruid van bijgeloof en
-zelfbedrog, dat als „Ancient Wisdom”, „Secret Doctrine” en wat dies
-meer zij, met zijn zoete geuren van wijsheid en vroomheid de lucht
-onzer huidige „beschaving” helpt verontreinigen.
-
-Naschrift:
-
-Daar juist (zomer 1911) heeft de spiritistiese „Levensleer” van de Heer
-Grotegast, besproken in de noot bij bl. 45, een broertje gekregen: „Het
-Nieuwe Leven” van de Heer C. Meyer, dat zichzelf aankondigt als „een
-monistische, op het modern wetenschappelijk en wijsgeerig inzicht
-gebaseerde wereld- en levensbeschouwing.”
-
-Het zou mij niets verwonderen, als deze smakelik en stijlvol opgediste
-„zeitgemässe” compote van materialisties en spiritisties dualisme,
-pantheïsme, Dietzgen-hegelisme en mysticisme door hedendaags publiek
-gretig geslikt werd.
-
-Dies zij altans te dezer plaatse nog even gewaarschuwd tegen de
-du-Prelse spiritistenzwendel, die ook hier weer gedreven wordt met
-Kant’s leer van tijd en ruimte, tans door iemand, die, geen letter van
-Kant kennend, dan via du Prel (mijn „clairvoyance” ziet zelfs het
-boekje, waaruit de heer Meyer zijn Kant-lesje en het Kant-citaat, p.
-30, heeft gehaald—benevens zijn hele „monisme” met de schone trits
-„stof—geest—ziel”, zijn „Duitsch verhaaltje” enz. enz.), maar
-gewoonweg, mir nichts dir nichts, doceert, dat tijd en ruimte „immers”
-„slechts de vormen van onze aanschouwing” zijn (gelijk hij zelfs van de
-causaliteit als „denkvorm” gewaagt!), om „den onsterfelijken mensch het
-buiten-tijdelijk wezen: wezen buiten tijd en ruimte” te noemen (p. 28)....
-en die dan zich ontpopt als een wasecht-dogmaties ruimte- en
-materie-realist!
-
-Ziehier enkele specimina:
-
-a) Volgens p. 108 „is de ruimte te verklaren uit den tijd” (de ene
-„aanschouwingsvorm” uit de andere?) en p. 113 vertelt dan „tijd en
-ruimte zijn ontstaan” (zou ons deze weter niet misschien meteen even
-kunnen vertellen, wanneer de tijd ontstaan is?) en op p. 148 is God...
-„tijd en ruimte scheppend.”
-
-b) Ik heb te veel eerbied voor het materialisme om dit boek, met zijn
-infra-materialistiese dualismen, „materialisties” te noemen, evenwel
-bevat het een materialisme van het allernaiefste vóórwetenschappelik
-allooi, met zichtbare gedachten, gedachten, die „reëel” blijken.... wijl
-zichtbaar (p. 34: „ook onze minder heldere, met minder levenskracht
-geladene gedachten zijn blijkbaar iets reëels, zichtbaar voor het in
-slaap gebracht sujet”); ja, zelfs heet de gedachte „een ding, een ijler
-stoffelijkheid” (p. 71: „De gedachte is een ding, een ijler
-stoffelijkheid. In bepaalde omstandigheden, bij zg. ‚verschijningen’,
-voor een gehypnotiseerde, wordt ze zichtbaar. Aldus, naar ’t schijnt,
-heeft ze een vorm, een lichaam, een op haar eigen gebied objectief en
-reëel bestaan.”). Natuurlik kan nu zo’n ijl stoffelik ding als de
-gedachte zich ook met gemak door de ruimte bewegen, waarin het als stof
-zich eenmaal bevindt (p. 69: „de gedachte plant zich voort [door de
-ruimte!].... de denker kan haar richten [?], uitzenden naar een doel.”
-en p. 71: „Geen afstand is er voor zulk een snellen dienaar, die den
-weg vindt tot zijn [?] doel, wáár op de wijde wereld ook hij zich
-bevinde, aan wien zijn boodschap is gericht.” Wel een gelukkig bezit,
-zo’n knappe reiziger, voor een patroon, die hem immers moet „richten”,
-„uitzenden”.... zonder zelf de weg tot of de plaats van het „doel” te
-weten!).
-
-c) Nu enige proeven van het waardig dualisties complement dezer
-materialistiese „eenzijdigheid” (p. V): iemand als de Heer Meyer denkt
-zich onze geestelike vermogens normaliter, zo al niet stoffelik, dan
-toch zeker van de stof afhankelik, aan het lichaam gekluisterd, door de
-„zware” stof „beperkt”, maar „Bij het kunstmatig verleggen van den
-bewustzijnsdrempel, bv. bij gehypnotiseerden in somnabulistischen
-toestand, verschijnen van onze physieke organisatie onafhankelijke
-vermogens.” (p. 33; een zinnetje dus, waaruit normaal materialisme met
-abnormaal dualisme verbonden blijkt). „Het sujet slaapt, maar er is
-iets in hem, dat zonder oogen zien kan, waarneemt op verren afstand
-soms [heerlike leer van ruimtelike waarneming!] en tijding brengt van
-daar.”.... Ergo „Blijkt uit dit helderzien en zien in de verte, dat dit
-onbewuste wezen onafhankelijk van ons lichaam is....” Dualisties
-spreekt het voorts van zelf, niet waar, dat „onze [reële!] hersenen
-slechts het instrument zijn, waardoor de denker in ons denkt.” (p. 85).
-
-Hebben we nu nog geciteerd, hoe in het opstel over Onsterfelijkheid het
-oude (vooral weer door Fechner en Bruno Wille gelanceerde) beeld van de
-rups, die „sterft” in de pop, om te „herleven” in de kapel, [257] deze
-nieuwe dualistiese duiding krijgt: „De pop brak, het aardsch bewustzijn
-is vergaan, een andere wereld opent zich. Hier is de ziel in een ander
-lijf gekleed. Een andere aanschouwing [!] is dit leven, een andere [!]
-tijd-ruimtelijkheid [!]. Een andere stoffelijkheid, nieuwe
-beperking....”! en hoe daarbij wordt opgemerkt: „Een—naar onzen
-maatstaf—oneindig [!] langer leven, een, zij ’t ook ander, lichter [!]
-sterven, ware in overeenstemming met een ijler [!] stoffelijkheid, een
-mindere beperking [!] van het leven.”, dan nemen we voorgoed afscheid
-van dit „Nieuwe Leven”.... R. I. P. [258].
-
-
-
-33: p. 80. Hoe kan een ruimterealist ooit uit de zielsverlegenheid
-komen, waarin die vragen als: „waar bevinden zich mijn gedachten, mijn
-gewaarwordingen, waar ben ik zelf, waar is mijn wil, mijn overtuiging?”
-enz. hem brengen? Het inzicht, dat dit alles nergens is, nergens kan
-zijn, verbijstert hem. Moet, wat is, niet èrgens zijn, in de éne
-werkelike ruimte? Hoe zou het daarbuiten kunnen vallen? Een elders is
-er zéker niet. Een „ziel” die niet „hier” en niet „elders” is? wel, van
-Binet’s bedenking „mon âme, si j’en ai une,” tot de loochening sans
-phrase, is maar één schrede. Als de ruimtewereld de wereld is, dan
-bestaat niet, wat daar niet bestaat.—Voeg daar nog bij de overweging
-dat alle gebeuren ruimtelik dus eigenlik „beweging” is, met het (ook
-voor ons onaantastbaar) beginsel der gesloten natuurcausaliteit,—dus de
-principiële uitschakeling van het psychiese als bewegingsoorzaak—en ge
-hebt het materialisties, mechanisties fatalisme, dat dan weer voor het
-onoplosbaar raadsel komt te staan van een evolutieproduct zonder enig
-(nuttig) effekt, van een „epiphaenomeen”, gelijk het bewustzijnsleven
-dan zoude zijn, zonder recht of reden van bestaan! Een impasse (Riehl’s
-„physiologische Antinomie”) waaruit alléén de kenniskritiek, maar deze
-ook geheel en voorgoed, u weer verlost. Een eerste schrede op deze weg
-is reeds het inzicht in die physiologiese overtolligheid, irrelevantie,
-van het bewustzijn, b.v. bij Prof. Winkler, wiens glimlach, of
-grimlach, ik meen te zien, wanneer Mr. Levy hem voorhoudt, hoe Prof.
-Ziehen zijn vraag naar het nut van het bewustzijn „volledig
-beantwoordt”! De meeste psycho-physiese materialisten (= realistiese
-parallelisten) zien niet eens de naief-dualistiese zelfweerspreking,
-wanneer zij aan bewustzijnsfaktoren als zodanig, aan gewaarwordingen,
-begeerten en overwegingen selectoriese waarde, nuttigheid toekennen...
-als regulatoren van... bewegingen, van daden! Zo b.v. Prof. Ziehen in
-zijn Leitfaden der physiologischen Psychologie7 p. 16 jo. p. 36 (121,
-123, 170 en passim). Zo Dr. Wijnaendts Francken, Psychologische
-Omtrekken, p. 34–35 jo. p. 91; pp. 105 ss. jis. pp. 108 ss. Zo K.
-Kautsky in zijn Ethik und materialistische Geschichtsauffassung, IV :
-2: Eigenbewegung und Erkenntnisvermögen. Kostelik zijn deze bladzijden
-vol dualistiese, natuur-wetenschap-honende zelfbespotting, die de
-selectoriese apologie van het bewustzijn, van het kenvermogen
-leveren... ten aanzien van de bewegingswereld! „Eigenbewegung und Geist
-gehören also notwendigerweise zusammen, eines ohne das andere ist
-nutzlos”!—En onbetaalbaar is dan de slottirade, die van de verdelging
-„der dualistischen Philosophie, der Philosophie des reinen Erkennens”
-gewaagt en zelfs van „den Aufgaben einer Kritik der menschlichen
-Erkenntnis”!
-
-
-
-34: p. 81. Tot welk een materialistiese absurditeit men komt, door dit
-individuele „hier” te gaan objectiveren (localiseren, in casu „im
-Kopf”) toont Liebmann, Anal. der W. p. 184: „Das optische Ich sitzt,
-mit dem logischen zusammenfallend, im Kopf”! en p. 183: „Wir finden
-darin die phänomenale Coincidenz des optischen mit dem logischen Ich
-ausgesprochen”! Deze zelfde fout, de objectivering van
-individueel-psychies „hier” en „daar” heeft er toe meegewerkt om de
-z.g. „Immanenz-philosophen” tot materialisten te maken.—Ze doet b.v.
-Mach zeggen: Anal. der Empfgn. p. 9: „Dementsprechend kann das Ich so
-erweitert werden, dass es schliesslich die ganze Welt umfasst.” (en dan
-in een noot) „Wenn ich sage, der Fisch, der Baum u.s.w. sind meine
-Empfindungen, so liegt darin der Vorstellung des gemeinen Mannes
-gegenüber, eine wirkliche Erweiterung des Ichs.”!
-
-Op deze wijs is de averechtse identificering bij Avenarius van Ik en
-Hersenen („System C”), bij Ziehen c.s. van objectieve (= op het
-niet-bestaand subject der natuur betrokken) ruimtedingen en subjectieve
-(= individuele) gewaarwordingen tot stand gekomen; kortom heel dat
-phaenomenalisties schijnmonisme.
-
-Bij Bergson als bij Ziehen is het een materialisme (waarnemend
-zenuwstelsel + prikkelende buitenwereld), dat zijn materie „image” of
-„(gereduceerde) gewaarwording” noemt, wijl het inziet, dat de materie
-uit bewustzijnswaarden bestaat. Het ruimtelik realisties wereldbeeld
-blijft er hetzelfde om—, alleen is ’t nu de hele „bonte”, „klinkende”
-natuur geworden, i. pl. v. de „duistere”, „stille”, mechaniese wereld.
-
-Hoe onjuist het is, materie („een boom” b.v.) „gewaarwording” te
-noemen, betoogt de tekst. Nog afgezien van het kenniskrities verschil,
-is de materie ruimtelik, zwaar, ondoordringbaar, heeft kleur, gestalte,
-grootte, terwijl een gewaarwording geen dezer eigenschappen heeft... ze
-bevindt zich nergens, heeft geen vorm, geen gewicht, is onzichtbaar,
-ontastbaar enz. Kenniskrities komt er dan bij: de materie (boom)
-bestaat slechts phaenomenaal, is ’n abstractum, de gewaarwording
-bestaat reëel, in concreto; bij ’n gewaarwording kan men vragen wiens
-gewaarwording, bij de materie is de kennis-vraag „wiens” materie
-zinledig, niet omdat ze subjektloos zou zijn, maar omdat haar subjekt
-één en ondeelbaar, hyperindividueel, slechts gedacht is, dus voor
-altijd één en hetzelfde,—terwijl het subjekt van een gewaarwording een
-levend, werkelik individu is.
-
-Niet uit gewaarwordingen, maar uit de inhoud van gewaarwordingen wordt
-de materie opgebouwd.
-
-Als honderd mensen naar één boom kijken zijn er 100 verschillende,
-onmeetbare, onweegbare boomgewaarwordingen—terwijl er slechts één en
-dezelfde oorzaak is van deze boomgewaarwordingen, het niet-stoffelike
-reale van de boom, en slechts één en hetzelfde phaenomeen boom,
-weegbaar, meetbaar enz., van een bepaalde („objectieve”) lengte, die
-niet kleiner of groter wordt, al naar die kijkenden zich verwijderen of
-nabij komen.
-
-Dieper op deze richting in te gaan blijve voor een afzonderlike
-verhandeling voorbehouden. Vgk. ook opm. 13.
-
-
-
-35: p. 81. Op p. 16 van Prof. Bolland’s Eenheid van Tegendeelen lezen
-wij: „Wij leven met bewustzijn in de Ruimte en den Tijd, en tevens zijn
-de Ruimte en de Tijd in ons; wat buiten is, is binnen, en wat binnen
-is, is buiten” en wederom in Z. R. p. 130 (bijna letterlik = E. v. T.
-p. 35): „Alles is buiten, alles is binnen, al naar men het neemt; heet
-het dat wij in het binnenste der dingen niet doordringen, zoodat dit
-binnenste ... buiten ons bewustzijn blijft, dan dient reeds de vraag,
-of wij in tijd en ruimte, dan wel tijd en ruimte in ons zijn, het besef
-te wekken, dat het eene zoo waar is en daarom zoo onwaar als het andere
-heeft te heeten.” Het voor „éénzijdig” gescholden verstand beantwoordt
-de verwarrende, wijl verwarde vraag (en weerlegt de schijnbare
-tegenstrijdigheid) met een onderscheiding: Ten aanzien van de ruimte
-aldus:—Entweder oder, bedoelt gij met „ons”, naar gezuiverd
-spraakgebruik, subjecten, dus bewustzijn a.z., dan is de ruimte „in”
-ons, in het bewustzijn en het bewustzijn is niet in de ruimte; bedoelt
-gij, naar meer vulgaire trant, met „ons” de levende lichamen a.z. dan
-zijn „wij” in de ruimte, en is dus zowel het omgekeerde als het
-tegendeel onwaar.—Bedoelt gij echter lichaam en geest „in énen”... dan
-ligt de tegenstrijdigheid, hier als overal, uitsluitend in het
-subjectbegrip, gelijk een „zijn”, dat niet een „iet(s) zijn” is en dus
-een „niet(s) zijn” zou wezen... slechts het zijn is van... de absolute
-copula, het ongekoppeld koppelwoord, de volstrekte relatie of
-betrekking zonder betrokkenheden, en wie zo „iets” denkt, heeft naar
-een waar woord van Kant (zie opm. 45) eigenlik „niets” gedacht!
-
-Hier zij nog opgemerkt dat van „zijn” en „niet-zijn” zuiver
-„analytisch” nimmer een „worden” te bereiken valt, daar dit een niet
-meer en een nog niet, dus tijd, onderstelt. En zelfs al ware het
-„worden” bereikt, dan nòg slechts wederom... het ongekoppeld
-koppelwoord „worden”—en van dit worden, dat weer niet een iet(s) worden
-is en dus, dialekties, op z’n best een niet(s) worden zou mogen heten,
-leidt slechts „Erschleichung” (de echte „subreptio” der
-„hypostasering”) tot... „Dasein”.
-
-Und dieses Wegs lässt redliches, vernünftiges Denken sich nicht...
-„mitnehmen”!
-
-Dat reeds de schrede van „zijn” tot „niet-zijn” heel de
-„verstandslogica”, immers de denkwet der ontkenning, steelsgewijs
-binnensmokkelt, willen haar laatdunkende verloochenaars niet weten. Wel
-geeft Prof. Bolland zonder schroom toe, dat de Hegeliaanse „overgangen”
-niet analyties zijn, maar „tevens” (?) syntheties (cf. C. L. passim, p.
-590 ss. „wat eruit komt komt erbij” etc, p. 676 ss., 866 ss.). Dus is
-ook alle „afleiding” uit het „begin”, uit het telkens voorafgaande,
-slechts voorgewend, een valse schijn van „zuivere” logiciteit, en dus
-heeft de „buitenstaander” niet alleen het recht, maar zelfs de plicht,
-dit „binnensmokkelen” te wraken, zolang de dialectiek in gebreke
-blijft, een geldig, objectief, criterium aan te wijzen, of ook maar in
-te houden, voor de „eenzijdige” keus van haar „bijbrengsels” en
-samenvoegsels. Hoe vindt zij van en aan „iets”, niet iets anders, maar
-juist eenzijdiglik „het andere”?
-
-Prof. Bolland antwoordt met tweeërlei onjuistheid.
-
-Vooreerst: „door de ondervinding”! Maar dan heeft hij niet doordacht of
-vergeten, dat juist iets anders a.z. en in de 2e macht het andere tot
-de weinige niet-empiriese begrippen behoort; het zijn begrippen van
-negéring („niet-hetzelfde”), van uitsluiting (niet het àndere andere)
-en deze, zomin als enig negativum, levert ons ooit de ondervinding; het
-is zuiver verstandswerk, een oordeel en functie van het denken.
-„Ondervinding” blijkt hier slechts een euphemisme voor „willekeur”.
-
-De tweede fout is deze: gesteld al, ondervinding leerde ons, wat van
-iets „het andere” mag heten (des nimmer), dan begrijpt toch wel elk van
-m’n getrouwe lezers, dat noch ondervinding, noch „analysis der
-ondervinding” ooit een synthesis a priori kan leveren en dat het dus
-slechts een schijnkrities en ietwat blasphemies schermen met Kant’s
-kennistheoretiese woorden is, als p. 866 C. L. verkondigt: „Wanneer ik
-‚het tegendeel’ [te weten, van het subjectieve, dat hier aan de beurt
-is] het ‚objectieve’ tegendeel noem, dan spreek ik synthetisch uit,
-wat... bij het subjectieve hóórde en ons bij ondervinding als zoodanig
-bekend is, wat ieder uwer uit z’n eigen kennis dan ook halen kon,
-zoodat om zoo te zeggen de synthesis hier a priori gerechtvaardigd was
-[!], juist omdat de analysis de analysis was van eigen ondervinding.
-Zoo blijkt het denken in zuivere rede a priori analytisch en a
-posteriori synthetisch en het blijkt a priori synthetisch of analytisch
-a posteriori [n.b.], al naar men het neemt” enz.—Voor deze biezondere
-overgang komt er nog een derde fout bij. Immers, eeuwig vergeefs blijft
-elk beroep op persoonlike ondervinding, juist ter bereiking van... het
-objectieve. Prof. schijnt zelf te beseffen, dat het met deze „overgang”
-„niet pluis” is, want trots die allemanservaring, en ofschoon die
-objectiviteit zelfs... „van zelf spreekt” (p. 868) blijft het „een
-moeilijk punt”! [259]—Dus noch gevolgtrekking, noch ervaring. Wat er
-dan overblijft toont een verklaring als van p. 680:
-
-„Bij wat we hebben vragen we: wat lijkt hier onmiddellijk op, waar is
-hetzelfde... ánders? In dien zin is telkens onze overgang een overgang
-tot hetgeen ligt ‚naast’ datgene wat we wenschen te buiten te gaan.”
-
-Nog duideliker blijkt de zelfbegoocheling van gewaande ervaring uit
-verklaringen als van p. 684: „En als in het geval van tegendeelen de
-stelbaarheden wederkeerig kengrond zijn, dan beteekent dit, dat wanneer
-u niet eenvoudig wilt vervluchtigen noch verstijven op één punt, maar
-verder wilt, u van zelf [!] aan het punt, dat u verlaten wilt, een
-soort van lokkenden weerschijn bespeurt van datgene waar het héén moet.
-Wilt u verzaken zoo, dat u ergens héén wilt: de eene denkbaarheid
-spiegelt zich aan de andere, zoodat zij die andere niet alleen afwijst,
-maar meteen áánwijst en kénbaar maakt.” Korter gezegd: de wens is de
-vader van de gedachte.
-
-Wie het nu de moeite waard acht, kan van elke gewenste „overgang” (men
-kent de formules: „dan wordt daarin als vanzelf meegebracht”—„hierin is
-dan meteen begrepen”—„en wij voor ons zien hier alvast aankomen”—„ziet
-dat is weer een schimmige manier, om vóóruit te begrijpen”—„zoo brengt
-de ontkenning in stilte eigenlijk wat anders mee”—„dan moet U weer wat
-zien aankomen, wat hier nog niet zoo helder uitkomt, maar achterna het
-ware blijken zal”—enz.) exakt gaan schiften, welke elementen „afgeleid”
-zijn en welke „binnengeleid”. Van deze laatste bepaalt dan de kenbron
-de waarheidswaarde, resp. waardeloosheid, mede van het geheel.
-
-Hier volsta de slotsom: de dialektiek blijkt slechts te komen, waar ze
-van te voren wezen wilde, wetenschappelike methode wil van te voren
-slechts zijn, waar ze zal blijken te komen.
-
-In algemene zin geldt dan ook van Hegel’s dialektiek zijn
-zelfqualificatie ten aanzien van het door Kant weerlegde dogma, dat
-„das Objekt, was es an sich ist, so sei, wie es als Gedachtes ist”,
-luidend als volgt: „Die [sc. Hegel’s] Philosophie stellt somit nichts
-Neues auf; was wir hier durch unsere Reflexion herausgebracht, ist
-schon das unmittelbare Vorurteil eines Jeden.” (Kl. Logik, § 22 Zus.).
-
-Natuurlik loochent geen enkel verstandig logicus, dat er correlatieve
-tegenstellingen zijn, die bijéénhoren en elkander over en weer
-onderstellen en begrijpelik maken; wat b.v. „discursief” betekent wordt
-slechts waarlik beseft aan de tegenstelling „intuïtief”. Hetzelfde
-geldt van begripsparen als: subjectief—objectief,
-immanent—transcendent, absoluut—relatief of zelfs: groot—klein,
-man—vrouw, enz. Zij hebben de indelingsgrond gemeen. Zo betekent
-„dogmaties” als tegenstelling tot „krities” (als in deze verhandeling)
-heel iets anders dan hetzelfde woord tegenover „empiries” (b.v. in
-Meijers’ „Dogmatische Rechtswetenschap”). Zo vergelijke men over het
-begrip „natuur” in zijn verscheidenheid van tegenstellingen (geest,
-kunst, kultuur, zedelikheid, god, geschiedenis), Rickert, Die Grenzen
-der naturwissenschaftlichen Begriffsbildung, p. 210 ss. en 226 ss.
-
-In die zin kan men dus met Aristoteles en Thomas van Aquino zeggen (C.
-L. p. 684) „dat in het geval van tegendeelen het eene voor of van het
-andere kéngrond is”. Maar wat heeft deze „eenheid van tegendeelen” voor
-bovenverstandeliks? Met „dialektiek” heeft ze zo min wat te maken als
-ooit een objekt zich „verkeert” tot subjekt, of het immanente zou
-kunnen „overgaan” in wat transcendent is,—of zomin als de begrippen
-groot en klein ooit in ander dan star-contrair verband tot elkander
-zullen staan, al worden ook nog zoveel grote dingen middelmatig of
-klein en kleine groot.
-
-Het onveranderlik verband van eenheid en tegenstelling tussen de
-begrippen (man en vrouw) is nu eenmaal niet „identiek” met de talloze
-wisselvallige, vergankelike verhoudingen tussen de voorwerpen of
-werkelikheden der begrippen (man en vrouw). Al verleidt de verhouding
-der begrippen recht en plicht Prof. Bolland c.s. tot hun dogma: „geén
-‚recht’ zonder ‚plicht’”, het recht geeft niettemin aan zuigeling en
-waanzinnige, ja zelfs aan ongeborenen en overledenen, rechten zonder
-plichten.
-
-
-
-36: p. 82. Terecht schrijft Kinkel, wanneer hij p. 64 o. c. van Cohen,
-Stadler, Windelband, Liebmann, de verloochening van Kant’s An-sich
-behandelt: („Auch Stadler bezeichnet das Ding an sich als eine Illusion
-und Windelband kommt sogar zu dem Resultat: ‚Die Unterscheidung von
-Ding an sich und Erscheinung ist unhaltbar’. Ähnlich auch Liebmann in
-seiner Schrift: ‚Kant und die Epigonen’.”) „Warum diese Forscher so
-einstimmig dem Ding an sich den Krieg machen glaube ich zu sehen, und
-will darauf später zurückkommen [Kinkel doelt hier in hoofdzaak op de
-door mij reeds boven, zie bl. 45 vv., gesignaleerde niet-onderscheiding
-van „denken” en „kennen”]. Dennoch kann ich ihnen nicht beistimmen.
-Wenn man, wie diese Gelehrten das müssen, die Erscheinungen als die
-Ursache unserer Empfindungen auffasst, sollte man doch bedenken, dass
-ja die Erscheinung ihrerseits erst durch die Empfindung (wenigstens dem
-Stoffe nach) möglich ist.” Voorts p. 81/2:
-
-„Die Dinge an sich bilden eine notwendige Voraussetzung der
-Erkenntnistheorie, denn ohne ihre Annahme stehen wir vor der
-Alternative,
-
-„1. entweder den Idealismus aufzugeben, oder
-
-„2. ihn in Solipsismus zu verkehren.
-
-„Auf die Frage: woher stammt die Empfindung? bleibt, wenn man die
-Antwort: ‚aus der Affection unserer Sinnlichkeit durch Dinge an sich’
-verschmäht, nur die Wahl zwischen folgenden Antworten:
-
-„1. die Empfindungen sind alle (oder zum Teil) Eigenschaften
-wirklicher, unabhängig vom Subject existirender Dinge (also dieses
-Blatt ist weiss, auch wenn kein Mensch und überhaupt kein erkennender
-Geist es sieht); dann haben wir die Frage nach der Empfindung nicht
-mehr als Idealisten, sondern als Realisten beantwortet. Auch wenn man
-den Standpunkt Lockes einnimmt und zwischen primären und secundären
-Qualitäten unterscheidet (also alle quantitativen Eigenschaften den
-Dingen, alle rein qualitativen dem Subject zuschreibt) ist man Realist;
-und die Unhaltbarkeit dieses Standpunktes ist wohl von Kant zur Genüge
-dargethan; oder
-
-„2. man leitet nicht nur die Form, sondern auch den Stoff der
-Erkenntnis aus dem Subject ab: dann ist man auf dem
-Fichte-Berkeleyschen [?!] Standpunkte des Solipsismus angelangt, für
-den eigentlich die ganze Erkenntnistheorie gar keinen Sinn hat: denn es
-ist ja ausser dem erkennenden Subject gar nichts da, was erkannt werden
-könnte.
-
-„Beide Fälle scheinen noch eine dritte Ansicht zuzulassen, die z.B.
-Falckenberg vertritt (als die eigentliche Meinung Kants). Dieser beruft
-sich auf das transcendentale Bewusstsein oder die menschliche
-Gattungsvernunft und sagt: es giebt
-
-„1. das Ding an sich ausserhalb jeglichen Bewusstseins,
-
-„2. die Erscheinung ausserhalb des individuellen, aber innerhalb des
-transcendentalen Bewusstseins,
-
-„3. die Vorstellung der Erscheinung innerhalb des individuellen
-Bewusstseins.”
-
-Dit laatste komt vrijwel overeen met onze onderscheiding: 1. het
-An-sich, 2. het objectieve-physiese, 3. het individueel-psychiese.
-
-Evenwel, ook voor deze opvatting (p. 83:) „bleibt doch die Frage nach
-dem ‚Stoff’ aller Erkenntnis bestehen. Man kann den Stoff aller
-Erkenntnis nicht aus der Vernunft ableiten, weder aus der
-individuellen, noch aus der Gattungsvernunft.”
-
-
-
-37: p. 88. Zie opm. 50, hoe Schopenhauer’s Intellekts-materialisme, die
-jammerlike uitwas van zijn eerbiedwaardige Wilsmetaphysica, naast het
-juiste kritiese inzicht: „zonder subjekt geen objekt”—stelt het
-alleszins verkeerde: „zonder objekt geen subjekt”; cf. II p. 23, waar
-hij niet méér demonstreert dan: zonder voorstelling of kennis geen
-subject van voorstelling of kennis!
-
-Dezelfde materialistiese fout is bij Prof. Bolland gevolg en bewijs van
-het feit, dat voor zijn Hartmann-Hegeliaanse misvatting (in individuele
-zin) van de Kantiaanse subjectiviteit (vergelijk daarover opm. 48 en
-Hoofdstuk V) de kennisleer steriel is gebleven:
-
-„De omhaal van woorden, waarmede in het sterile gezanik der
-‚kennistheorie’ betoogd wordt, dat de voorwerpen onzer waarneming
-subjectief en individueel [n.b.] bepaalde denkbaarheden zijn, is
-slechts breedsprakigheid voor het eenvoudige besef, dat de
-waarneembaarheid denkbaarheid is, dat het subject in het object is
-voorondersteld en dit zonder het subject niet is te denken. Een A = B,
-dat zoo op zichzelf en zonder meer genomen van zelf eene eenzijdigheid
-blijkt. Want omgekeerd vooronderstelt ook de denkbaarheid
-waarneembaarheid [!] en het subject het object; in de veeleenige
-werkelijkheid is bepaling en bepaaldheid wederkeerig.” (Denken en
-Werkelijkheid, p. 14/15). In waarheid daarentegen vooronderstelt het
-subject geenszins het (waarnemings)object; het subject wordt reeds in
-de logica zonder, en onafhankelik van, het object gedacht, en een
-subject zonder gewaarwordingsvermogen (doof, blind, anaestheties enz.)
-is een subject zonder object, al blijft het, op de zintuigen na, even
-„lichamelik” als elk ander subject.
-
-
-
-38: p. 91. De „uitleggers”, de speculatieve en neo-kantiaanse
-„idealisten” zowel als de realisten sans phrase, hebben aan Kant ten
-deze rijkelik vergolden wat hij aan Berkeley heeft
-misdreven!—Waarschijnlik ging hij af op de Duitse uitgaaf van 1756 als
-deel der: „Sammlung der vornehmsten Schriftsteller, die die
-Wirklichkeit ihres eigenen Körpers und der ganzen Körperwelt leugnen”!
-
-Zo heeft Dr. Edm. Koenig nog in onze dagen („Die Entwickelung des
-Causalproblems von Cartesius bis Kant”, Leipzig 1888) Berkeley
-professoraal bekritikasterd, zonder blijk, van B. zelf een letter
-gelezen te hebben dan alleen realist Kirchmann’s vertaling van één
-geschrift, de P. of H. K.—Van B.’s geniale natuur-immanentie heeft
-Koenig dan ook geen letter begrepen.—Zie p. 198 ss.—Wat B. van de
-natuur denkt, heet „für den Phänomenalisten... die oberste und einzige
-Annahme über die Wirklichkeit”!
-
-Gelijksoortige Berkeley-miskenning bij Hegel, Geschichte der
-Philosophie (Uitg. Bolland) pp. 947–51: „Berkeley trug einen Idealismus
-vor, der dem Malebranche’schen sehr nahe kam. Der Verstandesmetaphysik
-gegenüber tritt die Ansicht auf, dass alles Seiende und dessen
-Bestimmungen ein Empfundenes und vom Selbstbewusstsein Gebildetes
-sind.” En „jene abstracte Form, dass alles ‚nur Wahrnehmungen’
-sind”!—Insgelijks bij Windelband, „Geschichte der Philosophie”, p.
-384/6. Het ten deze kenschetsend-realisties verwijt van „Einseitigkeit”
-op p. 389. En op p. 385 weer vereenzelviging met Malebranche t.a.v. de
-betekenis der afzonderlike (stoffelike) dingen en krachten, waarvan B.
-zelf reeds zegt, Dial. II, p. 306:
-
-„Phil.: ‚Few men think, yet all have opinions. Hence men’s opinions are
-superficial and should never the less be confounded with each other by
-those who do not consider them attentively. I shall not therefore be
-surprised if some men imagine that I run into the enthusiasm of
-Malebranche; though in truth I am very remote from it. He builds on the
-most abstract general ideas, which I entirely disdain. He asserts an
-absolute external world, which I deny. He maintains that we are
-deceived by our senses, and know not the real natures or the true forms
-and figures of extended beings; of all which I hold the direct
-contrary. So that upon the whole there are no principles more
-fundamentally opposite than his and mine.’”...
-
-Ook O. Liebmann mishandelt Berkeley op de gewone individualistiese,
-solipsistiese voorstellingswijze van allen die zijn object-immanentie
-niet hebben bereikt (Zie A. d. W. „Idealismus und Realismus” spec. pp.
-26–30 en andere artikelen passim).
-
-Uit Berkeley’s krities inzicht: „wat immanent is (de objectenwereld:
-tafel, berg, enz.) kan slechts immanent zijn en nooit transcendent, en
-kan even min op iets transcendents gelijken,... trouwens gij realisten
-bedoelt met uw „absolute” tafels enz. voorstelbaarheden, kenbaarheden,
-dus klaarblijkelik iets immanents, immers iets transcendents ware eo
-ipso volstrekt onkenbaar en onvergelijkbaar”... hieruit maakt Liebmann
-(vgk. insgelijks Rickert, Der Gegenstand der Erkenntniss, p. 18 en
-Volkelt, Die Quellen der menschlichen Gewissheit, p.38) weer de
-solipsistiese drogreden: wat gedacht (voorgesteld) wordt (de
-objectenwereld, tafel, berg, enz.) bestaat slechts als gedachte
-(voorstelling) en de gedachte kan geen beeld zijn van een werkelik
-object.
-
-Ziedaar de quintessens van Liebmann’s (en in ’t algemeen van de
-realistiese) polemiek tegen Berkeley op p. 25 tot 29, waarbij „die
-handgreiflichsten Fehlschlüsse und durchsichtigsten Sophismen”, zowel
-als de „Scheindemonstration” niet aan de echte Berkeley, maar slechts
-aan diens caricatuur, „der vortreffliche Bischof” van Liebmann te
-danken zijn. „Aufrichtig; wäre es dem Philosophen nicht so bitter
-Ernst, man wäre versucht zu glauben, er wolle den Leser zum Besten
-haben” zegt Liebmann, p. 27, van Berkeley, zeg ik van Liebmann. En
-evenals Hartmann het Kant als een inconsequentie aanwrijft, wanneer hij
-bij Kant de consequentie vergeefs zoekt van... Hartmann’s
-Kantmisvatting, precies zo schrijft Liebmann, p. 29:
-
-„Nun aber weiter! Da einmal der Schlussfehler begangen ist [zie boven,
-door wie], welches Resultat sollte man bei Berkeley erwarten? Offenbar
-den echten und rechten, in seiner ganzen widernatürlichen
-Ungeheuerlichkeit doch mindestens consequenten Solipsismus. Also ein
-einziges vorstellendes Subject, aus dessen Vorstellungen das Weltall
-besteht. Aber weit gefehlt!”
-
-Inderdaad,... weit gefehlt!
-
-Wijl Liebmann op de volgende pagg. al evenmin begrijpt, dat, voor
-Berkeley gelijk in waarheid, de objecten alleszins, de subjecten echter
-geenszins immanent, van mogelike waarneming afhankelik, bestaan, waant
-Liebmann, dat Berkeley evenals de objecten, ook de (andere) subjecten
-immanent had moeten achten, slechts zijn „voorstelling”, „ein
-subjectives Gedankengespinnst, eine Chimäre.” [260]
-
-Dit wanbegrip geeft echter een Liebmann niet het recht tot de
-schandelike insinuatie tegen de filosoof Berkeley, op p. 30 en 31, als
-zoude theologiese „Absicht” hem tot zijn gewaande „inconsequentie”
-hebben geleid: „Aber diese Consequenz scheut unser Bischof wohl weniger
-aus logischen als aus theologischen Bedenken. Deshalb umgeht er sie;
-deshalb verstopft er die Lücken seiner Philosophie mit einigen
-Reminiscenzen seines gesunden Menschenverstandes und der landesüblichen
-Religion.” Berkeley, die het verschil zo scherp mogelik formuleert en
-demonstreert, in één zinnetje reeds, waarin heel de kennistheoretiese
-weerlegging van het materialisme (speciaal het „immanente” van
-Ziehen-Avenarius, Wahle, Bergson c.s.) ligt opgesloten:
-
-S. 135: „that a spirit has been shewn to be the only substance or
-support wherein unthinking beings or ideas can exist; but that this
-substance, which supports or perceives ideas should itself be an idea
-or like an idea is evidently absurd.”
-
-De „Three Dialogues” geven de afdoende weerlegging van de (door Hylas
-aan Philonous verweten) Subjekten-loochening, p. 328/9. Men leze zelf
-dit betoog, dat eindigt met de conclusie: „There is therefore upon the
-whole no parity of case between Spirit and Matter.”
-
-Wanneer nu Liebmann, met zijn „anthropologischen (empirischen)
-Materialismus”—„das Bewusstsein... die specifische Energie des
-Denkorgans” noemt in „Gehirn und Geist”, een van a tot z realisties
-artikel, dat zelfs de mogelikheid openhoudt (p. 526) als zoude das
-Gehirn... Ding an sich zijn van de geest als Erscheinung—i. pl. v.
-omgekeerd—en op p. 551 schrijft: „Die Natur hat sich im menschlichen
-Gehirn ein automaton materiale logicum erzeugt. Von selbst, d.h. mit
-causaler Naturnothwendigkeit, hat sich innerhalb unseres Schädels als
-physische Gedankenfabrik jenes räthselhaftcomplicirte System
-mikroskopisch feiner, zahlloser Nervenzellen, Knoten und Fasern
-entwickelt” ... enz. enz., kortom, in zijn metaphysica de kritiek als
-een soort paradepaard op stal zet (zie het krities-bedoeld „voorbehoud”
-van p. 266), om rustig een realisties muildier te gaan berijden en dan
-ook Du Bois-Reymond’s en Griesinger’s zuiver materialisties ignorabimus
-aanvaardt (pp. 464 en 533, 536), wanneer deze geenszins geringe maar
-allerminst geniale denker, deze Schopenhauer in ’t klein, durft spotten
-van „den brittischen Philosophen” dat „deren Denken ja meistentheils
-nur für die zwei Dimensionen der Länge und Breite Sinn zu haben pflegt,
-während ihnen die dritte Denkdimension, nämlich die Höhe oder Tiefe, in
-der Regel unzugänglich bleibt”, dan is dit slechts een der vele tegen
-Liebmann pleitende gevolgen van het feit, dat een Berkeley en een Hume
-voor hem in hun eigenlike hoogte of diepte ontoegankelik zijn gebleven.
-
-
-
-39: p. 94 en p. 96. Het schijnt mij, achteraf, onnodig, Rée nog in
-extenso te behandelen. Men leze hem zelf—bij wijze van vuurproef.
-
-De p. 94 bedoelde „consequenties” vindt men §§ 38–40 en heel caput III
-„Die Philosophie Kants”.
-
-Pas wie tegen dit eerlik, nuchter, geestig en cynies gezond-verstand,
-vrij van alle phraseologie, van alle vertoon van diepzinnigheid of
-geleerdheid, bestand is gebleken, kan zich waarlik het materie-realisme
-en empirisme te boven weten.
-
-Hoeveel sympathieker en groter is hij, die de dwaasheid van onbegrepen
-wijsheid zonder vrees of blaam bestrijdt als dwaasheid, dan wie ze
-zonder zelfrespekt inhaalt en viert als wijsheid. Had deze scherpe,
-rücksichtslose anti-dogmaticus, met zijn mooie brutale oprechtheid maar
-de voorlichting gevonden die hem geholpen had uit zijn
-naief-realistiese „regressus in infinitum” (§§ 6, 8 en 9 van zijn
-„Materie”), uit zijn waarlik „traurige Konsequenz” van het „Idealisme”,
-uit zijn „Antinomie” (§9 van zijn „Erkenntnistheorie”)!—Zijn
-Ré(e)alisme moest precies zó te keer gaan tegen Kant („Kant war kein
-Denker”), tegen Spinoza (zijn God „nicht ernst gemeint”), tegen
-Schopenhauer (vgk. § 118 „Das intellektuelle Gewissen”).—En hoeveel
-zedeliker is zijn anti-zedelikheid, hoeveel edeler dat opstandig
-penetrant pessimisme,—soms heerlik raak, soms heerlik mis—, dan al dat
-kwispelstaartende zalvende kanseloptimisme.
-
-Wat Erich Adickes betreft (zie bl. 96), zijn krities vertoog „Kant
-contra Haeckel, Erkenntnistheorie gegen naturwissenschaftlichen
-Dogmatismus” verdient een amenderend aanhangsel: „Kant contra Adickes”!
-Want precies zo ver Adickes van Kant afwijkt, deels onbewust (in zijn
-resten van Lockianisme gelijk in zijn individualiserend
-voorstellings-idealisme, dat niet inziet, hoe juist Kant’s éne
-empiriese ruimte identiek is met de ruimte der natuurwetenschap en van
-de natuurwetenschappelike kosmos) deels bewust (waar dit misverstand
-hem noopt tot het geloof aan een oneindige „transcendente ruimte”, met
-een „oneindig aantal” transcendente „krachtcentra”), precies zo ver
-denkt hij zelf dogmaties en precies zo ver blijft zijn „Widerlegung des
-Materialismus” (Hoofdstuk II, te voren in de „Kantstudien” verschenen)
-materialisties en zijn „Der wahre Monismus” (III) dualisties, trots de
-onomwonden monistiese belijdenis van zijn voorrede: „Ich kann
-ebensowenig wie er [Haeckel] an einen persönlichen ausserweltlichen
-Gott, an eine Schöpfung der Welt durch ihn, an ein vom Körper
-getrenntes immaterielles Seelenwesen glauben; ich nehme wie Haeckel
-einen lückenlosen allumfassenden Kausalzusammenhang, auch auf geistigem
-Gebiet, und eine natürliche ununterbrochene Entwicklung von der
-anorganischen Welt zur organischen und in dieser hinauf bis zum
-Menschen (diesen eingerechnet!) an. Auch ich behaupte, dass die
-Philosophie nicht gegen die Thatsachen der Naturwissenschaft verstossen
-darf, sondern dieselben, ohne an ihnen zu drehn oder zu deuteln, ihren
-Systemen zu Grunde legen muss.”
-
-Wat nu „Kant contra Adickes” nog in’t midden zou moeten brengen? In
-korte trekken het volgende. Van de „Widerlegung des Materialismus” zal
-noch de eerste Abschnitt: „Unfähigkeit des Materialismus, die Existenz
-des Psychischen zu erklären”, noch de tweede: „Absurdität des
-Materialismus, da die Materie nur unsere Vorstellung ist” veel
-materialisten bekeren. De eerste niet, wijl deze faalt tegenover het
-psycho-physies materialisme (het materie-realisties parallelisme), ook
-bij Haeckel telkens opduikend, de leer der stofbezieling, die
-bewustzijn („Gedächtnis”) als algemene oorspronkelike eigenschap of
-„Funktion” aan de (al of niet georganiseerde) materie toekent. Want dit
-epiphaenomenalisme hoeft geen enkele dualistiese inbreuk op „das
-Energiegesetz” (p. 32 ss.) toe te laten, noch „die Existenz des
-Psychischen zu erklären”. Haeckel en de zijnen kunnen en zullen zich
-dus daarachter verschansen en zijn het geheel met Adickes (p. 8) eens:
-„Der materialistische Standpunkt wird erst da verlassen (dann aber auch
-sofort und grundsätzlich), wo die Materie als denkend oder empfindend
-gedacht wird oder wenigstens als mit Innenzuständen versehn, die sich
-in allmählicher gesetzmässiger Entwicklung zum Empfinden und Denken
-erheben.” Daartegenover zou Kant moeten opmerken, dat „denkende of
-gewaarwordende materie” juist typies-materialisties gedacht is, [261]
-niets minder materialisties en niets minder zinrijk dan het omgekeerde,
-b.v. een weegbare gewaarwording of een gele gedachte. Zo zullen dan
-Haeckel en de zijnen hun eigen waarnemingsleer bij Adickes herkennen:
-Aetherschwingungen „erscheinen in unserm Bewusstsein als Leuchten” (p.
-25), het bewustzijn „spiegelt” Molekularbewegungen „nicht als
-Bewegungen, sondern als Wärmeempfindungen ab” (p. 33) en als Adickes
-zegt op p. 30: „Wie es möglich ist, dass die vom Phosphor ausgestrahlte
-Bewegung mir als Leuchten, d.h. als Bewusstseinszustand, als Empfindung
-erscheint: das will ich ja gerade wissen.”, zullen zij volmondig
-antwoorden: „Ich auch!” Zo zal bij pp. 31–33 de psycho-physiese
-materialist eensdeels kunnen toegeven, dat physies en psychies „etwas
-toto genere [elders „toto coelo”] Verschiedenes” zijn en anderdeels,
-wijl de kenniskritiese fundering van het verschil hier ontbreekt, dit
-voelen als een dualisties dogma, waartegen zijn monisties instinkt zich
-niet zonder recht verzet.—Maar dan komt die 2e Abschnitt, die ’t reeds
-door bovengeciteerd opschrift verbruit bij materialist en.... idealist,
-want de materie is nu eenmaal niet „nur unsere Vorstellung”, laat
-staan, als op p. 37, „nur in meinem Bewusstsein” of „nur meine
-Vorstellung”, zo min als voor Kant ruimte en tijd „blosse
-Vorstellungsformen” zijn (p. 37) en even onjuist en verwarrend is „die
-neue These”: „die Materie.... existiert nur als Bewusstseinszustand”
-(p. 35), aangezien de materie in ’t geheel geen bewustzijnstoestand is
-(iets konkreets, onruimteliks), maar abstrakt geheel van mogelike
-bewustzijnsinhouden, mogelik, niet voor enig individu, maar voor het
-universele subjekt der natuur. En deze echte, Kantiaanse, immanentie
-der materie, der objecten, hun afhankelikheid van vooronderstelde
-subjectiviteit, is nu weer geenszins „das Grunddogma des Idealismus”
-(p. 37), immers in ’t geheel geen „dogma”, maar exakt te bewijzen
-kennistheoreties feit.—Zo komt dan Adickes er toe, bevangen gebleven in
-de oude, speciaal bij Hartmann door mij in de tekst afgewezen
-infra-kantiaanse tegenstelling: individueel—transcendent, te zeggen op
-p. 38: „Dies Ding an sich ist räumlich und zeitlich bestimmt; Raum,
-Zeit und Bewegung sind also nicht nur unsere Vorstellungsweisen,
-sondern haben auch transcendente Gültigkeit: darin weiche ich von Kant
-ab und nähere mich dem naturwissenschaftlichen Realismus.” Ergo blijft
-Adickes zelf steken in de verdubbeling van het ruimte-dogmatisme, de
-„Meinung, dass unsere räumliche Welt die Rekonstruktion einer
-extramentalen räumlichen Welt ist, keine völlige Neuschöpfung.” (p.
-43), voor ons even zinledig als de mening, dat unsere Farbenwelt die
-Rekonstruktion einer extramentalen Farbenwelt zou zijn. Is reeds deze
-„extramentale”, sc. transcendente, „Raum” een onding, door Adickes ten
-onrechte aanvaard „weil das so entstehende Weltbild mir weniger
-Schwierigkeiten zu bieten scheint als die andern” (p. 46), hoe
-verderfelik dit misverstandsdogmatisme werkt, blijkt al op p. 47, waar
-Adickes zegt, fest te glauben „dass im extramentalen Raum an derselben
-Stelle [n.b.!], an welche in meinem Bewusstseinsraum die Bank von mir
-gesetzt wurde, ein ihr entsprechendes [?!] Ding an sich vorhanden war”,
-een verdubbeling, in z’n onmogelikheid door mijn geschrift naar ik hoop
-voldoende gedemonstreerd en in Adickes’ metaphysica ad absurdum geleid
-door z’n eigen consequentie, een soort psycho-physies
-kracht-materialisme (of energetisme) à la v. Nägeli, met een
-„Innenseite” en een „Aussenseite” van een niet nader aan te geven
-„Ding” of „Vorgang” à la Spencer’s „inner and outer faces of the same
-change” en een „Weltbild” als volgt (p. 62): „Der unendliche Raum [door
-Kant weerlegd onding] ist erfüllt von unendlich vielen [ook al door
-Kant weerlegd; een oneindig aantal dingen is onbestaanbaar, want een
-oneindig aantal is groter dan elk bepaald aantal, vgk. daarover,
-voortreffelik, „Geist und Materie” II pp. 221–230, van Thiele’s
-degelik-populaire warmovertuigde propagator Paul Apel. [262]]
-Kraftcentren”, die „Träger von Innenzuständen” zijn—en aangezien nu die
-Kraftcentren ruimtelik zijn gedacht, krijgen we hier ook plaatselike
-(?) Innenzustände! Wat al onklaarheid, culminerend op bl. 67 in „eine
-doppelte Reihe von Vorgängen” (het realisme t.a.v. ruimtedingen blijft
-altijd min of meer dualisties: dat de Innenseite „das eigentlich
-Bedeutungsvolle”, „das tiefste Wesen der Welt” is, berust op
-subjectieve waardering, niet op het kennistheoreties bewijs, dat alleen
-het geestelike konkreet bestaat), waarbij in de physiese reeks telkens
-de hersenen, en alleen deze (niet der Hörapparat, die motorischen
-Nerven, Muskelgruppen, Bewegungsvorgänge, etc. etc), vervangen worden
-door.... „das Ding an sich des Gehirns”! Een waarlik ongehoorde
-μεταβασις εἰς ἀλλο γενος! En hoe denkt Adickes zich eigenlik die
-verhouding van het psychiese tot die transcendente ruimte, in verband
-met de bij ervaring gegeven, door Adickes zelf op bl. 44 uitgesproken
-(„Denn wie könnte etwas Psychisches ausgedehnt, im Raum neben einander
-sein!”) onruimtelikheid van het geestelike? Want zijn half
-materialisties, half Spinozisties „monisme” heeft alvast drieërlei:
-„Krachtcentra” in een transcendente ruimte met een Aussenseite in de
-empiriese ruimte (Körper) en een Innenseite van deze
-transcendent-ruimtelike dingen, die niettemin.... geheel onruimtelik
-blijkt! Verbijsterend wordt die onklaarheid, als op bl. 94 zulk een
-Kraftcentrum „sich an irgend einer Stelle des Gehirns befindet, einen
-Teil der materiellen Erscheinungswelt bildet”!—Voorwaar, zolang Kant’s
-kenniskritiek blijft leven zullen ook die vermetele mannen van bl. 88
-niet uitsterven, die niet alleen „meinen”, maar zelfs tonen, „allen
-Schwierigkeiten am besten zu entgehn [ik zou zeggen zu entkommen],
-indem sie der nicht-geistigen Welt einfach [?] das selbständige Dasein
-absprechen”, d.w.z. abdemonstrieren. Maar tot dit zuiver
-immaterialisties monisme dringt Adickes niet door en tegenover Haeckel
-wordt hij op bl. 95 zelfs de mindere, waar hij schrijft: „Haeckel
-bedarf des Glaubens an Unsterblichkeit nicht, sein Gemüt stellt
-Forderungen anderer Art. Gut! mag er seine Wege gehn; aber warum will
-er andere abhalten, die ihren zu wandeln? Was hat ihn zum
-Glaubensrichter und Seelsorger gesetzt?” etc. Want voor Haeckel is zijn
-waarheidsdrang afdoende verklaring en rechtvaardiging: immers voor hem
-is de onsterfelikheid nu eenmaal niet, of eerst indirekt, een kwestie
-van Herz en Gemüt, een (al of niet!) „schöner Traum”, gelijk voor
-Adickes, maar allereerst zaak van verstandelike mogelikheids- en
-werkelikheidsoverweging; hij bestrijdt ze dus, om met Adickes te
-spreken (p. 97), „in der besten Absicht und in der festen Überzeugung,
-dass die ganze Wahrheit auf seiner Seite ist.”
-
-In deze geest ongeveer zou „Kant contra Adickes” zich moeten keren
-tegen Adickes’ „Kant contra Haeckel”.
-
-
-
-40: p. 99. Het gaat trouwens precies zo met de empiristiese (iets
-anders dan empiriese) „verklaring” van het zedelike, van het
-plichts-besef. Voor alle specifiek-zedelik-bedoelde qualificatie:
-edel—gemeen (en alle varianten en graden) is weer het zedelik
-bewustzijn het logiese prius, dat noch uit z’n toepassing, noch uit
-niet-zedelike „ervaring” kan worden „afgeleid”. Al heeft zich dus het
-autonome zedelik oordeel nòg zo heteronoom „ontwikkeld” uit
-maatschappelik-nuttige dwang en drang en goden-geboden en
-„associaties”, verworven, geërfd en instinctief-kategories geworden in
-de gemeenschaps-struggle for life (zie Rée’s Entstehung des Gewissens)
-en al zijn de woorden van het „zedelike” ook oorspronkelik alle
-niet-zedelik geweest, klassewoorden als bovengenoemde, of aesthetiese,
-zinnelike of utilitaire termen (een heerlike bron van diepe
-volkskarakterkunde wordt hier de Taal!)—zonder specifieke zedelikheid
-als prius kan daaruit geen greintje „zedelik” gevoel, tegenover
-zichzelf en anderen, met z’n eigen reacties: „slecht” en „goed”,
-(„schunnig”, „ordinair”, „vies”, „karakterloos” en „waardig”,
-„heldhaftig”, „grootmoedig” enz.) noch ontstaan noch zich handhaven
-tegen wil en dank, tegen de theoretiese bewering in, dat dit alles zou
-moeten verdwijnen, wanneer het klare weten van utilitaire „oorsprong”
-en „strekking” en van „natuurnoodwendigheid” de „illusie” van plicht en
-verantwoordelikheid maar eenmaal hebben gebroken,... zich handhaven ook
-bij een Rée en een Nietzsche zelf,—die zich wel terdege „autonoom”, en
-niet anoom, gebonden, bleven voelen,—dat spreekt op elk van hun
-eerlike, fiere, karaktervaste bladzijden—, aan hun eigen zedelik
-oordeel en plichtsbesef, dat hen veile zelfverzaking doet verafschuwen
-en ver „beneden” zich weten trots al haar mogelike „nuttigheid”, ’t zij
-bij eigen gevaarlike waarheden (gesteld eens dat deze buiten kijf
-waren), ’t zij bij anderer verderfelike dogma’s—en ook voor hen
-overtuigingstrouw intra en extra muros maakt tot onontkoombare,
-zelfopgelegde, als vanzelfsprekend aanvaarde, plicht, waarvan wij niet
-willen afwijken, neen, maar ook niet mogen afwijken per nos ipsos,
-„van” eigen zedelik oordeel, tegenover de vele morele adiaphora,
-waarvan wij eveneens niet willen afwijken, al voelen wij terdege, dit
-wel van ons zelf te mogen, d.w.z. dit te kunnen doen zonder afkeuring,
-verachting of verontwaardiging van ons zelf jegens ons zelf te duchten
-te hebben.
-
-Is het niet aldus, bij u allen, gij relativisten, utilisten, marxisten,
-amoralisten, evolutionisten en ook gij, principiële dogmatici en
-heteronome theologen (maar alle heteronomie is verkapte, getrapte
-autonomie) en hoe gij u verder moogt noemen, zonder nochtans op te
-houden, eenvoudig zedelike wezens te zijn: onderworpen aan de ene
-eeuwige algemene geesteswettelikheid van het zedelik reageervermogen,
-zo goed als van het logies denken en het ruimtelik waarnemen, het
-muzikaal of, algemeen, kunstzinnig gevoel, en het tijdelik bewustzijn.
-
-Ginds en dan wordt als doodzonde beschouwd, of doemwaardige leugen, of
-verfoeilike gruwel, wat hier en tans als heilige plicht, of hoogste
-waarheid, of opperste schoonheid geldt.
-
-In concretis oneindige verscheidenheid van tegenstelling en
-ontwikkeling alom, alles nochtans beheerst door één en hetzelfde nooit
-geworden, nooit zich wijzigend Stelsel van Wetten. Παντα ῥει, παν
-μενει.
-
-(Mooi en juist Riehl, D. ph. Krit. II p. 13 en III p. 75).
-
-De sociologie moge dan ook de belangrijkste hulpwetenschap der ethica
-zijn, de ethica zelf is evenmin sociologie als de logica; zij is
-evenmin „science des moeurs” (Lévy-Bruhl c.s.) als de logica kennis der
-wetenschappen is, en heeft evenveel met klassemoraal te maken als de
-logica met klassewetenschap. Anderzijds wil zij evenmin „eine
-Richtschnur für das Handeln liefern” (Bruno Bauch, Ethik, p. 215, 241)
-als de logica een richtsnoer voor het denken; zij zou tevreden zijn als
-zij de wetten van het zedelik bewustzijn had gevonden, gelijk de logica
-de wetten van het denken.—De zuivere ethica is even vrij van
-naturalismen en supra-naturalismen, even exakt, empiries, algemeen
-geldig en autonoom als de zuivere logica. Haar enig gebrek is, dat zij
-nog niet bestaat. „Die Gesetze und Elemente des sittlichen
-Bewusstseins” wachten nog op hun schrijver.
-
-(Grondvestend Heymans, Die Methode der Ethik, in Vjschr. f. wissensch.
-Philosophie IV).
-
-
-
-41: p. 100. Daar juist (inmiddels ruim een jaar geleden) is verschenen:
-„Erkenntnistheorie und Naturwissenschaft”, de lezing, door Osw. Külpe
-gehouden op 19 Sept. 1910 ter 82e Versammlung Deutscher Naturforscher
-und Aerzte in Königsberg, een zeer „zeitgemässe” principiële
-verklaring, die ongetwijfeld de belangstelling zal vinden, die ze als
-zodanig verdient, al interesseert ons heel die „Kontroverse” tussen
-Külpe’s realisme en het in de grond niet minder realistiese „idealisme”
-waartegen het niet zonder recht zich keert, slechts voor zoverre de
-leer van een Kant of een Berkeley (van weerszijden) daarin betrokken
-wordt.
-
-Uitstekend is, wat hij schrijft over „die transzendentale Methode der
-Erkenntnistheorie”; zo op p. 40, dat voor haar Voraussetzung is, „was
-sich in der Wissenschaft selbst als grundlegend erweist” en op p. 7,
-hoe haar taak bestaat „in der systematischen Herauslösung der
-unentbehrlichen Voraussetzungen aus der Wissenschaft, in der sie
-wirksam sind.” Dus: „eine unmittelbare Analyse des wissenschaftlichen
-Tatbestandes” is nodig „um die in der Wissenschaft geltenden Prinzipien
-zu entdecken.” Dat hij echter op diezelfde bladzij zegt: „Aber ein
-solches aufsteigendes Verfahren der transzendentalen Methode entbehrt
-noch immer der umfassenderen Begründung und spezielleren Durchbildung.”
-is slechts een bewijs te meer, dat Heymans’ „Gesetze und Elemente”,
-diens („analytische”) methode en diens resultaten, hem onbekend zijn
-gebleven.
-
-Ten aanzien van Kant’s „Phaenomenalismus” is hij ook hier nog bevangen
-in een algehele misvatting, die georiënteerd is aan, en zich terecht
-richt tegen, het gewaarwordings „idealisme” der
-bewustzijnsmaterialisten:
-
-Zijn „Setzung von Realem” is op de keper beschouwd niets anders dan
-Objectivering en zijn „naturwissenschaftlicher Realismus” niets dan
-Kant’s... „empirischer Realismus”, waarbij Külpe echter het subjekt der
-natuur, en dus de immanentie juist der objekten, miskent:
-
-„Der Phänomenalismus, in klassischer Form durch Kant vertreten, lehnt
-eine positive Beantwortung der beiden letzten Fragen ab” te weten: „Wie
-ist die Setzung von Realem möglich?” en „Ist eine Bestimmung von Realem
-zulässig?” (pp. 10–11). Hier zijn we reeds midden in Külpe’s
-verwarring. Want Kant fundeert en bepaalt juist de objectieve
-realiteit, in plaats van die te loochenen of te betwijfelen! En zelfs
-de „Darlegung der Kriterien, welche die realen Objekte auszeichnen”,
-door Külpe van de toekomst gevraagd, is reeds geleverd door Kant in
-zijn „Bedingungen möglicher Erfahrung”!
-
-Külpe’s objektivering zoekt, wat onafhankelik is „von uns”, „von dem
-ganzen erfahrenden Subjekt” (p. 13), een vage, van ’t spoor brengende
-term, die tot de subjectiviteit a.z., het Bewusstsein überhaupt, niet
-blijkt te reiken. Dat verwarrende woordgebruik! „Erfahrung ist in
-keinem ihrer für sich gegebenen Bestandteile etwas schlechthin Reales”
-zegt p. 20, en bedoelt de onloochenbare (Kantiaanse) waarheid:
-individueel beleven is niet (Kantiaanse) „Erfahrung”, is niet... iets
-objectiefs.—Het éne grote Kantiaanse begrip, dat Külpe ontbreekt (en
-dat wel blijkens de negéring of zelfs bespotting, die het gewoonlik
-ondervindt, héél moeilik schijnt te zijn), is dat van de
-kennistheoretiese „mogelikheid”: („mögliche Erfahrung”)—en haar
-subjekt! [263]
-
-Külpe heeft groot gelijk (pp. 20/21) „die empirischen
-Gesetzmässigkeiten der Naturwissenschaft”... „sind keine Beziehungen
-zwischen Sinnesinhalten”, „Sinnesinhalte haben keine meilenweiten
-Abstände und keine Lichtgeschwindigkeit, sie atmen und wachsen nicht”
-enz. enz. Of op p. 9: „Die Planeten sind keine Empfindungen oder
-Komplexe von solchen und die chemischen Elemente lassen sich
-ebensowenig mit den Inhalten unserer Sinneswahrnehmung zur Deckung
-bringen.”—Het is zelfs jammer, dat er nog „idealisten” zijn, tot wie de
-Külpe’s zulke dingen kunnen en moeten zeggen en die zich niet ontzien,
-„das grosse Wort von der Welt als unserer Vorstellung gelassen
-auszusprechen” (p. 37).—Met Külpe, zij het op andere (immers niet
-alleen empiries-realistiese, maar ook transcendentaal-idealistiese)
-gronden, kom ik op tegen het ijdel schermen met dit grote woord. Als
-het schijn-idealisties imitatorum pecus (ook ten onzent) Schopenhauer
-napapegaait: „Die Welt ist meine Vorstellung”, zondigt het 3 maal in
-énen tegen de kenniskritiek en tegen Schopenhauer’s wijsgerige
-bedoeling:
-
-1. Die „Welt” is niet de wereld (niet de werkelikheid, maar haar
-phaenomeen, de natuur);
-
-2. die „Vorstellung” is geen voorstelling (heeft met wiens voorstelling
-ook omtrent de wereld niets te maken, maar is mogelike waarnemings- of
-kennis-inhoud);
-
-3. dat „meine” is niet van mij (of u; noch ik noch énig individu is
-subjekt der natuur).
-
-Ik heb in de tekst uitvoerig—en zo duidelik mogelik—uitééngezet, dat de
-objekten geenszins individuele bewustzijnstoestanden zijn, maar
-mogelijke waarnemingsinhouden („Sinnesinhalte”); dat de objectieve,
-ruimtelike wereld „eine von Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit
-unabhängig bestehende Welt” (p. 39) is, als men bedoelt, de
-Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit van welk individu ook, maar
-dat deze wereld (dus ook die der „Energie”, der „Elektronen und
-Moleküle”, het heelal der astronomie zowel als het rijk der chemie)
-geheel en al afhankelik is van möglicher „Sinneswahrnehmung und
-Verstandestätigkeit”, louter een systeem van betrokkenheden op het
-subjekt der natuur.—Besluit dus p. 34: „dass hier [in den
-Realwissenschaften] eine grosse Mannigfaltigkeit von Realisierungen
-ausgeübt wird, die die phänomenalistischen Schranken rücksichtslos
-durchbrechen”, dan begrijpen wij tans, dat hier nergens de echte
-phänomenalistischen Schranken doorbroken worden. Uw „realiseren” en dat
-der ervaringswetenschappen, is slechts objectiveren, nooit en nergens
-transcenderen.—En objectiveren doet elk verstandig, altans elk
-Kantiaans, phaenomenalist.—„Nur wer an die Bestimmbarkeit einer realen
-Natur glaubt” (p. 38)... maar bij u wil „real” zeggen „objectiv”... en
-wie gelooft daaraan dan niet?
-
-„Der Konszientialismus und Phänomenalismus haben ihre Mission mehr als
-erfüllt”, zegt p. 39. Külpe zelf is een sprekend bewijs van het
-tegendeel.—Want ook zijn natuur-realisme blijft een
-dogmaties-metaphysies objectivisme, reeds wijl het objectieve voor hem
-de werkelikheid betekent—en dus... dit objectieve weer als de
-(transcendente) oorzaak der gewaarwordingen moet worden gedacht—al
-mijdt Külpe, nourri dans le sérail, behoedzaam deze term, en naar hij
-wil doen voorkomen zelfs deze opvatting, die de schijn zou wekken „als
-wenn sich aus den subjectiven Wirkungen auf die Beschaffenheit der
-objektiven Ursachen schliessen liesse” (p. 24). Dies spreekt hij zelf
-van „die erzwingenden Faktoren” (der „erzwungenen Relationen der
-Sinnesinhalte”) en van (de „Naturobjekte” als) „die Existenzbedingungen
-für die realisierten Beziehungen, die aufgenötigten Veränderungen in
-der Bewusstseinswirklichkeit.” „Das ist es, was wir meinen, wenn wir
-sie als deren Träger bezeichnen.”! (pp. 27–28). Voortaan gewaagt hij
-dus van „adäquaten Trägern” ... als hij die bovengenoemde „objektiven
-Ursachen” der individuele ervaringen bedoelt!—Deze nu hebben als
-zodanig voor hem de physiese (objectieve) eigenschappen.—Maar er
-„bleibt freilich ein Spielraum für die Bestimmung dieser Träger”, we
-hebben geen volledige objektenkennis, zodat „das Ziel der Realisierung
-in der Unendlichkeit liegt” (p. 28) en dus... mag de metaphysica op die
-Spielraum zich vermaken! Dat de echte metaphysica juist van de
-objektseigenschappen en van heel het terrein der natuurobjekten heeft
-af te blijven, uitsluitend geldt voor en zich bezig houdt met, het
-transobjektieve, met het Reale of Substratum der objekten, met de
-oorzaken dus en niet met de derivaten onzer gewaarwordingen, en dat dan
-ook een metaphysiese theorie als b.v. het Psychisme, ’t zij van Fechner
-of Berkeley, van Schopenhauer of van Heymans, heel iets anders is dan
-uw naturalistiese Lückenbüsser, dan uw nog-niet-natuurwetenschappelik
-asylum ignorantiae,—van dat alles zou uw Naturalisme alleen door
-kennisleerverdieping begrip en inzicht kunnen krijgen.—Mocht het Külpe
-alsnog gelukken, het terrein der kennisleer zelf even goed te leren
-kennen, als hij het mooi heeft afgebakend van dat der natuurwetenschap,
-zo in zijn slotzin, die ik met instemming citeer:
-
-„Dort ist die Natur der Gegenstand, hier die Wissenschaft von ihr;
-Erkenntnis wird dort geschaffen, hier bloss begriffen.”
-
-Aan Külpe na verwant is de hem opgedragen „Einführung in die
-Erkenntnistheorie” van Prof. Dr. August Messer, wiens zich „Kritischer
-Realismus” noemend materie-realisme niet inziet, hoe het onverbiddelik,
-juist ten aanzien van die „objectiven Reize” (p. 58), als een „das
-Bewusstsein selbst Bedingendes” (Stumpf), impliceert „die naive
-Ansicht, dass die Wahrnehmung ein lediglich passives Aufnehmen und
-Abspiegeln der Dinge sei”, trots de „gewisse Aktivität”, die aan de
-gewaarwording wordt toegekend, noch inziet hoe de ware
-tegenstelling—productie of reproductie—miskend wordt door de bejegening
-van het „rein subjectiv” der Idealisten met een „Es liegt ja doch nicht
-in unserem Belieben....” etc. (p. 59).—Zo strijdt hij tegen de
-windmolens van „Der subjective Idealismus” (Hoofdstuk 5), een leer, die
-geen objekten, maar slechts voorstellingen van objekten zou erkennen
-(staaltje: „Es existiert nicht Sonne und Mond, nicht Deutschland und
-Amerika, nicht Kaiser und Papst, auch nicht das Papier, auf dem ich
-hier schreibe, und nicht meine Hand, die da schreibt, sondern nur meine
-Vorstellung von allem dem ist wirklich.” p. 67. Zulk een rampzalig
-„idealist”, als Messer en consorten telkens te pakken hebben, kan ik
-maar nooit te zien krijgen) en dicht aan de werkelike, echte
-bewustzijnsimmanentie van al het gegevene, aan het „innerhalb unseres
-Bewusstseins” (p. 74) de fout toe, „dass wir uns das Bewusstsein als
-räumliche Sphäre versinnlichten”, al krabbelt hij weer half terug door
-later (p. 84) te gewagen van „jener sozusagen [!] räumlichen Auffassung
-des Bewusstseins”!—Ook door Messer wordt het „Bewusstsein überhaupt”
-evenmin begrepen, als de daarvan afhankelike kennistheoretiese
-„mogelikheid”; het wordt misduid tot subjekt van „alles, was Gegenstand
-unseres Denkens und Wissens werden kann” (p. 80), waardoor elk inzicht
-onmogelik wordt, hoe wèl de natuur, maar geenszins de geest afhankelik
-is van het subject van mogelike waarneming, zodat wij t.o.v. „den
-Unterschied zwischen Psychischem und Physischem” (ibid.) het dualisties
-of materialisties realisme van een Messer of een Stumpf minder „gelijk
-geven” dan wel weerleggen en daarmee verstoren Messer’s vredige waan,
-dat trots die „subjectiviteit” der objecten, die afhankelikheid van het
-„Bewusstsein überhaupt” .... „im Grunde alles beim alten bleibt; denn
-im wirklichen Denken werden wir jenes ‚Vorzeichen’, da es ja allen
-Gegenständen zukommen soll und mithin zu ihrer Unterscheidung nichts
-beiträgt, einfach weglassen, und wir sind dann wieder beim Realismus.”
-(p. 80/81). Denk- en voorstellings-„idealisten” moeten zich dat „wir”
-laten welgevallen, Rickert en Münsterberg en Natorp, zo goed als heel
-het idealisties-vertaalde, zich „immanent” of „empiriokrities” (bij
-Verworn zelfs „Psychomonismus”!) noemende materialisme,—wij blijven er
-buiten!
-
-Een mislukking, soortgelijk en geestverwant aan die van Külpe, is ook
-Messer’s kritiek op Kant, zijn „Kritik des Phänomenalismus” (Hoofdstuk
-6, § 2) en daarbij zijn aanval op Kant’s „Problemstellung selbst”,
-waaromtrent hier de vermelding volsta, dat de meetkunde voor Messer
-weer eens analyties is, op vrije definities berust: „In letzter Linie
-gründet sie also doch auf dem Satz des Widerspruchs”!
-
-En wat ten slotte de laatst-behandelde richting betreft, „Der
-transzendental-logische Idealismus” (Hoofdstuk 7) speciaal van Cohen,
-Messer voelt zelf blijkbaar (p. 112/3 jo. 195) wel, dat deze eigenlik
-buiten zijn denkbereik ligt. Op p. 111 b.v. vergeet hij al na enkele
-regels, dat het subjekt der natuur een (inderdaad even „abstrakt” als
-„onwerkelik”) „unpersönliches Bewusstsein” is, in plaats van „die
-ionischen Naturphilosophen und Aristoteles, Ptolemäus und Kopernikus,
-Galilei und Newton”, het universele subjekt immers van die onhandelbare
-„waarnemingsmogelikheden”, waartoe Röntgenstralen en radium wel ter
-dege behoorden, ook „ehe sie entdeckt wurden” (p. 112), dit subjekt,
-dat het logiese prius is en blijft van de natuurdingen, die dus evenmin
-„Begriffe” zijn (wat we hartgrondig „toegeven”) als „an sich
-existierende Realitäten” (p. 112), onverschillig of „die Denkweise
-unserer Naturforscher” dat „transcendentale” prius van hun objekten en
-derzelver immanentie bij uitzondering eens bereikt en belijdt dan wel
-naar de trant verwaarloost en verloochent.
-
-Messer kan dus evenmin zijn lezers als zich zelf het dogmaties realisme
-te boven brengen. Ja, het fundamentele kennisleer-probleem, de
-anti-dogmatiese vraag naar recht en oorsprong juist van de synthetiese
-„Voraussetzungen” aller wetenschap, wordt door Messer’s vrijwel
-vóórkantiese onverdrotenheid totaal verdonkeremaand (vgk. nog pp.
-36–39, b.v. dat onvergeeflike „nur eine Voraussetzung” van p. 38 en
-„Wir mussen darum voraussetzen....” van p. 130!). Zulk een „Inleiding”
-(in de Vjschr. f. wissensch. Philosophie u. Soziologie geprezen als
-„die beste einführende Schrift in die Erkenntnistheorie, die Ref.
-kennt”) is dan ook gevaarliker dan geen inleiding, te meer wanneer „sie
-noch durch grosse Klarheit und Übersichtlichkeit hervorragt” en door
-echt-wetenschappelike eenvoud en waarheidsliefde sympathie wekt.
-
-
-
-42: p. 106. „Das Problem des Wirkens und die monistische
-Weltanschauung.”.
-
-W. is een type van het dualisties realisme, dat gedoemd is vóór Kant te
-blijven staan,—met al de problemen en onoplosbaarheden van een
-filosoferend niet-filosoof. Tegen psychisme en monisme (en dus tegen de
-krities-parallelistiese bestrijding van de Wechselwirkung, van
-„influxus” tussen physis en psyche), vooral tegen de object-immanentie,
-vinden we hier het kenmerkend common-sense-misverstand. (Vgk. de noot,
-p. 63 en 64:... „dass die Naturwissenschaft sich bloss [!] mit
-Erscheinungen im Kantischen Sinne beschäftige” ... „diese
-Interpretation ist eine gänzlich irrige; sie ist eine Verdrehung des
-wahren Sinnes der naturwissenschaftlichen Forschung” ... „Denn die
-Atome und ihre Bewegungen, die der Naturforscher den Erscheinungen als
-ihre [!] Ursache zu Grunde legt, sind ja keine [!] Erscheinungen, keine
-Thatsachen der Erfahrung, sondern gehören zur transcendenten, in der
-Erfahrung nicht gegebenen, sondern mit ihr kausal zusammenhängenden
-Sphäre des unabhängig vom Bewusstsein Seienden.” enz. enz., met
-passende verwijzing naar Hartmann’s Kategorienlehre).
-
-Er zijn 2 soort substanties, atomen en zielen.
-Verhouding?—„Wechselwirkung” ... met ongeldigheid van het Prinzip der
-Erhaltung der Energie... en „intensives” (statt „extensives”) Wirken
-der Atome... („die Intensivität ist jedem Wirken” ... ook „als” het
-extensieve er „bij komt” ... „eigentümlich”) ... een soort
-„Innerlichkeit”, die toch zuiver ruimtelik, plaatselik in die
-atoomsystemen gedacht is: (p. 143) „Auf Grund dieser Beziehung [sc.
-rein intensiver Natur, van ziel tot hersenen] wird im betreffenden
-dynamischen System der Atome ... eine bestimmte Veränderung
-hervorgerufen, welche nunmehr durch die Wechselwirkung der Atome... in
-der Form einer bestimmt gearteten Bewegung sich weiter fortsetzt.”
-
-Al uw intensiteit helpt u dus geen zier. En de atomen zijn „die
-materielle Grundlage” für das Seelenleben!—En die psychiese Substantie
-ontstaat en vergaat, en leeft „in innigem Zusammenhang mit dem
-organischen Körper” (wiens atomen onvergankelik zijn), welk ontstaan en
-te niet gaan hem een van zijn talrijke, dogmatiese, „ignorabimus”
-ontlokt.
-
-Dualisties vitalisme naast en tegenover realisties mechanisme: p. 168:
-„dass das Wesen der Lebensprocesse nicht auf mechanisch wirkenden,
-sondern auf zweckwirkenden, planmässig ordnenden und gestaltenden
-organischen Kräften beruht.”
-
-Het is een ware verademing over al de zodanige „Unbegreiflichkeiten”
-heen te zijn,... uitsluitend door die eenvoudige natuur- en
-ruimte-kritiek. Zonder deze gaat het, zoals de onlangs overleden Möbius
-ergens terecht opmerkt: „Zwischen der Absurdität des Materialismus
-einerseits und der Absurdität des influxus physicus andererseits
-schwankt heute die Masse der Gebildeten hin und her.”
-
-
-
-43: p. 106. Van zijn ruimteleer volgen hier nog enkele specimina: p.
-146 ss.: „Es giebt zwar in Wirklichkeit Körper, als räumlich
-ausgedehnte Massen, aber diese Körper sind nicht Substanzen, im wahren,
-ontologischen Sinne des Begriffs, sondern—was [?!] schon Leibniz gegen
-Descartes vollkommen richtig betont hat—aus Substanzen, d.h. [?!] aus
-Atomen, bestehende und zusammengesetzte Composita, und die Ausdehnung,
-die Räumlichkeit ist nicht ein Attribut, eine dauernde Bestimmtheit
-dieser Composita, sondern das Produkt aus den dynamischen
-Wechselbeziehungen zwischen den Substanzen, welche die Körper
-zusammensetzen, das Ergebnis der Relationen zwischen den bewegenden
-Kräften der Atome. Den Atomen selbst, als den elementaren Bestandteilen
-der Materie, kommt die Extension, die Räumlichkeit, nicht als
-Bestimmung zu: die Atome sind unräumliche [!] Zentren bewegender Kräfte
-und haben als Substanzen, als reale Mittelpunkte ein- und ausgehender
-Wirkungen, mit dem Raume nichts zu thun.”
-
-W. kan zich hier de portée van zijn eigen woorden niet bewust zijn.
-Immers, òf hij bedoelt de atomen der natuurwetenschap, die, zelfs al
-waren zij mathematiese punten, des neen, nog ruimtelik zouden zijn,
-hoeveel te meer, nu zij afmetingen hebben, en die in elk geval ergens,
-dus plaatselik, in de ruimte, worden gedacht, ook, zijns ondanks, door
-W.—òf hij bedoelt iets als Leibniz’ monaden; die zijn onruimtelik,—maar
-precies even on-physies, en nimmer elementen der.... materie.
-
-W. bedoelt echter de gewone, zich bewegende, ergo ruimtelike atomen:
-„Indem die Atome einander gegenseitig anziehen bezw. abstossen, also
-sich bewegen, erzeugen sie durch diese gegenseitige Anziehung bezw.
-Abstossung, also durch ihre Bewegung, die Extension, die Räumlichkeit,
-als eine der beiden Formen, in welchen die Bewegung sich vollzieht. Aus
-[!] der Wechselwirkung zwischen den bewegenden Kräften der Atome, aus
-der gegenseitigen Attraktion bezw. Repulsion derselben, resultiert [!]
-die Ausdehnung, der Raum. Denken wir uns, dass in Wirklichkeit nur ein
-einziges Atom existiert, und denken wir uns dieses Atom als in Bewegung
-begriffen [een kluifje voor een bewegingsrelativist! [264]],—eine
-offenbare Fiktion, weil etwas derartiges in Wirklichkeit nicht
-vorkommt—: so würde aus der Bewegung dieses Atoms kein wirklicher Raum
-entstehen.”
-
-Een beweging dus ... zonder ruimte, zonder plaatsverschil ... wie dat
-denken kan, staat boven mijn bereik. Jammer dat W. ons de definitie van
-deze „beweging” heeft onthouden.
-
-Het wordt echter nog fraaier: er moeten, behalve afstotende ook
-aantrekkende krachten zijn; immers anders „würden die Atome absolut
-auseinanderfallen, ins Unendliche sich verflüchtigen, woraus kein
-wirklicher Raum sich ergeben könnte, weil diese absolute Zerstreuung
-seiender Substanzen einen offenbaren Widersinn bedeutet und in
-Wirklichkeit gar nicht stattfinden kann.”
-
-Einen offenbaren Widersinn zie ik alleen in een ruimteloos
-„auseinanderfallen”.
-
-... „Der wirkliche Raum ist nämlich ein erfüllter Raum; der leere Raum
-ist nur eine Abstraktion und bedeutet nichts Wirkliches”. Dat de ledige
-ruimte „nichts Wirkliches bedeutet”, voelt dus zelfs een ruimterealist.
-Maar wie van een „gevulde ruimte” gewaagt, onderscheidt reeds eo ipso
-het vulsel van ... de (ledige) ruimte! Maar van deze laatste wil nu
-eenmaal dit realisme niet weten—omdat het er geen weg mee weet.
-
-„Wo die Welt aufhört, wo es keine Substanzen giebt, die durch
-Beziehungen zwischen ihren bewegenden Kräften die Extension erzeugen,
-da hört auch der wirkliche Raum auf. Der leere Raum ist Nichts”...
-
-Men erkent enkel „ruimtelikheid” als (reële) eigenschap van (reële)
-beweging of lichamen, verhaspelt die met de ruimte zelf, van welke men
-niet wil weten, vergetend dat deze, naar Kant’s 1e argument, reeds de
-vooronderstelling, de bestaansvoorwaarde is van gene (zie boven de
-tekst hieromtrent).
-
-Dezelfde fout maakt de infra-Leibniziaanse (p. 79)
-diepzinnig-materialistiese (pp. 94/5, 122/3, 125/6) quasi-criticus
-Lachelier „Du Fondement de l’Induction” (voor wie, goeddogmaties, ’t
-licht een duistere waarneming van beweging is! p. 57/8) op pp. 46 en
-84, in „des termes ... empruntés à la langue de Kant”! (p. 82), het
-enige helaas, wat hij van Kant geleend en geleerd heeft. De 3e afmeting
-is „un produit spontané de notre pensée” ... „nous ne percevons ni
-directement, ni indirectement, la profondeur: nous croyons simplement
-qu’elle existe!” Grond? „parce que nous attribuons aux objets
-extérieurs une existence absolue et indépendante de la nôtre.” (p.
-152/3).
-
-Dit geloof is z’n fundering waard.
-
-Zijn „dialectique vivante” komt via idée, beauté, volonté, liberté,
-l’être absolu, force, raison, spontanéité absolue, forme, finalité,
-profondément, principes, déduction, définies à priori, acte absolu, la
-pensée en elle-même, la vérité en soi,—le spiritualisme, la
-métaphysique, la conscience intellectuelle, en soi et aux yeux de la
-pure raison, causes finales, harmonie ... etc., tot een soort van „pure
-affirmation de soi” ... en geeft op de koop toe „l’intuition des choses
-en soi”! Een en ander, wel te verstaan, „à proprement parler”, „en
-quelque sorte”, „pour ainsi parler”, „par manière de dire”! Vroom en
-diep, om zo te zeggen, dat zoeken en tasten, als het ware! Maar ik haat
-zulk zeggend niet-zeggen. Het ware heeft geen gevaarliker vijand dan
-als het ware.
-
-
-
-44: p. 111. Deze mijn uiteenzetting der laatste en volgende bladzijden
-richt zich dus tevens, zover nodig, tegen Dr. Felix Gross, „‚Form’ und
-‚Materie’ der transcendentalen Aesthetik” 1910, die, m.i. ten onrechte,
-Kant denkt te verbeteren door specifieke ruimte- en tijdgewaarwordingen
-aan te nemen, die tot de „Materie” des Erkennens zouden behoren,
-terwijl de „Form” uitsluitend verstandswerk zou zijn (vgk. de volgende
-noot aang. Hegel over Kant) en die, zeer zeker zonder recht, zijn
-opvatting van de ruimte als zelve gewaarwording, ja zelfs gewaarwording
-van ... beweging of van met beweging verbonden apperceptie,...
-vereenzelvigt met Heymans’ leer van de ruimte als „vorm” van de
-bewegingszin: p. 64/65:
-
-... „die Raum- und Zeitempfindungen. Wir definierten sie oben als
-unmittelbare Empfindungen einer physischen und psychischen Tätigkeit
-des Verstandes. Alle Empfindungen und Gefühle werden vom Verstande
-durch seine Apperzeption zu einer Anschauung verbunden; das Empfinden
-dieser Apperzeptionstätigkeit ist die Zeit. Alle äusseren
-Sinnesempfindungen werden vom Verstande durch eine Apperzeption zur
-Anschauung verbunden, welche mit gewissen Muskelbewegungen verbunden
-ist, die notwendig sind, diese Empfindungen zu ‚durchlaufen’ (man denke
-nur an die Blickbewegungen!); die Empfindung dieser mit
-Muskelbewegungen verbundenen Apperzeptionstätigkeit ist der Raum.” Op
-p. 48/49 zelfs: „Wie die Raumempfindungen ein unmittelbares (wir wissen
-noch nicht wie physiologisch vermitteltes) Gewahrwerden der
-körperlichen (Bewegungs) Tätigkeit, so ist die Zeitempfindung ein
-unmittelbares Gewahrwerden der geistigen Tätigkeit.”
-
-Wanneer deze Dr. Gross nu op p. 50 verklaart: „Heymans steht in der
-Frage des Raumes ganz dort wo ich stehe, in der Frage der Zeit scheint
-er meine Theorie zu verlangen, ohne sie noch geben zu können”, dan
-lijkt mij ook de eerste helft van deze zin ijdel... Gross-sprecherei.
-
-
-
-45: p. 111. Reeds uit één zinnetje van de §§, die Hegel aan de
-„Kritische Philosophie” wijdt, valt op te maken, hoeveel Hegel van
-deze, dus van Kant, begrepen heeft: § 42 Zus. 3: „Seine [Kant’s]
-Philosophie ist subjectiver Idealismus, insofern Ich (das erkennende
-Subjekt) sowohl die Form als auch den Stoff des Erkennens liefere—jene
-als denkend und diesen als empfindend!”
-
-De volgende zin oordeelt nu: „Nach dem Inhalt dieses subjektiven
-Idealismus ist in der That nicht die Hand umzukehren.” Blijkbaar kende
-Hegel die „inhoud” slechts in even triviale misvatting als hij had van
-Kant’s „subjectief idealisme”.
-
-In § 48 wordt zelfs Kant’s even geniale als kritiese
-antinomie-oplossing tot een trivialiteit verhegeld: „So tief dieser
-Gesichtspunkt ist [sc. naar Hegel Kant „vertaalt” „dass der
-Widerspruch, der am Vernünftigen durch die Verstandesbestimmungen
-gesetzt wird, wesentlich und notwendig ist”], so trivial ist die
-Auflösung; sie besteht nur in einer Zärtlichkeit für die weltlichen
-Dinge. Das weltliche Wesen soll es nicht sein, welches den Makel des
-Widerspruchs an ihm habe, sondern derselbe nur der denkenden Vernunft,
-dem Wesen des Geistes zukommen.”
-
-In welke verhouding Hegel tot Kant staat en Hegelarij tot Kriticisme,
-speciaal ten aanzien der „antinomie”, het punctum saliens der
-„dialektiek”, daarover te gelegener tijd zo nodig nader.
-
-Hier volsta het volgende: Wanneer men weet, dat voor Kant alle
-antinomie a.z. berust op de geldigheid van het principium
-contradictionis et exclusi tertii, dat het bewijs, zowel van thesis als
-van anti-thesis op dat beginsel gegrond is, dat de „Dialektik” voor
-Kant dan ook, terecht, niets anders is dan een onvermijdelike maar
-bedrieglike schijn, die hij als zodanig kenniskrities ontmaskert, om „zu
-verhüten, dass er nicht betrüge” (een schijn dus, in z’n
-onophefbaarheid en bedrieglikheid, maar theoretiese verklaarbaarheid
-volkomen analoog aan de ruimte-illusie van een spiegelbeeld), een
-schijn immers, „der selbst, wenn man nicht mehr durch ihn hintergangen
-wird, noch immer täuscht, obschon nicht betrügt, und also zwar
-unschädlich gemacht, aber niemals vertilgt werden kann.” (K. d. r. V.
-p. 350);—wanneer men nagaat hoe voor Kant de „Ideen der reinen
-Vernunft” „nur durch Missverstand und Unbehutsamkeit dialektisch
-werden” (K. d. r. V. p. 527) en leest: „Denn darin besteht eben das
-logische Merkmal der Unmöglichkeit eines Begriffs, dass unter desselben
-Voraussetzung zwei widersprechende Sätze zugleich falsch [of waar] sein
-würden, mithin, weil kein drittes zwischen ihnen gedacht werden kann,
-durch jenen Begriff gar nichts gedacht wird.” (Proleg. § 52b) en
-vervolgens (K. d. r. V. p. 412): „dass die obigen Beweise der
-vierfachen Antinomie nicht Blendwerke, sondern gründlich waren, unter
-der Voraussetzung nämlich: dass Erscheinungen oder eine Sinnenwelt die
-sie insgesammt in sich begreift, Dinge an sich selbst wären. Der
-Widerstreit der daraus gezogenen Sätze entdeckt aber, dass in der
-Voraussetzung eine Falschheit liege”, zodat de antinomie tot indirect
-bewijs en bevestiging wordt van de object-immanentie: „Man kann... aus
-dieser Antinomie einen wahren... kritischen und doctrinalen Nutzen
-ziehen: nämlich die transcendentale Idealität der Erscheinungen dadurch
-indirect zu beweisen, wenn Jemand etwa an dem directen Beweise in der
-transcendentalen Aesthetik nicht genug hätte”;—wanneer men dit alles
-weet en bedenkt, dan begrijpt men, hoeveel Hegel’s bovengeciteerde
-trivialiteit met Kant te maken heeft; hoeveel van Kant begrepen heeft,
-wie schrijven durft (in diezelfde § 48, Zus.) „Gleichwohl [al zijn
-Kant’s bewijzen „blosse Scheinbeweise”!] besitzt die Aufstellung dieser
-Antinomien in sofern immer ein sehr wichtiges und anerkennenswertes
-Resultat der kritischen Philosophie, als dadurch (wenn auch zunächst
-nur subjectiv und unmittelbar) die thatsächliche Einheit jener
-Bestimmungen ausgesprochen ist, welche vom Verstand in ihrer Trennung
-festgehalten werden. So ist z.B. in der ersten der vorher erwähnten
-kosmologischen Antinomien dies enthalten, dass der Raum und die Zeit
-nicht nur als kontinuierlich, sondern auch als diskret zu betrachten
-sind...” (natuurlik zijn ruimte en tijd voor Kant, als voor ieder
-redelik mens, „quanta continua” en dus niet diskreet, vgk. K. d. r. V.
-p. 165); dan vat men hoeveel Unverfrorenheit er nodig is om (in § 81
-Zus. 1) leukweg op te merken: „In der neueren Zeit ist es vornehmlich
-Kant gewesen, der die Dialektik wieder in Erinnerung gebracht und
-dieselbe aufs Neue in ihre Würde eingesetzt hat, und zwar durch die
-bereits (§ 48) besprochene Durchführung der sogenannten Antinomien der
-Vernunft” ... en met hoeveel recht ten slotte zich op een Kant beroept,
-wie die „bedrieglike schijn” voor de waarheid uitgeeft en de dialektiek
-of „Logik des Scheins” als „methode” „gleichsam wie ein Organon zur
-wirklichen Hervorbringung wenigstens des Blendwerks von objectiven
-Behauptungen gebraucht”, een onderneming, waarvan ten volle geldt, wat
-Kant opmerkt van de door hem gewraakte „dialektiek”, zij moet „auf
-nichts als Geschwätzigkeit hinauslaufen, alles, was man will mit
-einigem Schein zu behaupten, oder auch nach Belieben anzufechten.” (K.
-d. r. V. p. 84).
-
-Hier volge tevens een enkele opmerking over de bladzijden (988–1030),
-die Kant zich moet laten welgevallen in Hegel’s Geschichte der
-Philosophie (uitg. Bolland), bladzijden, die in schaamteloosheid van
-oordeel zonder begrip zelfs bij Hegel—en dat wil wat zeggen, om met
-Schopenhauer te spreken—hun weerga moeten zoeken, bladzijden waarover
-zelfs een Hegel—a. b.—zich diep zou schamen, kon hij ze lezen.... in
-het licht van Kantse kritiek.—Het lust mij niet, er meer dan de nodige
-proefjes van te geven:
-
-Beginnen we met de synth. oordelen a priori. Hegel ziet hier het
-Kantisme als volgt (991): We „verlangen” algemeenheid en
-noodwendigheid. Maar ze zijn „nicht in der ‚Wahrnehmung’ anzutreffen”,
-niet „in den äusseren Dingen selbst ‚vorhanden’”. „Aber wenn nun
-Allgemeinheit und Notwendigkeit nicht in den äusseren Dingen sind, so
-ist die Frage: Wo sind sie zu finden? Hier sagt Kant dann gegen Hume,
-sie müssen ‚a priori’ sein, d.h. [sic!] in der Vernunft selbst liegen,
-in dem Denken [!] als selbstbewusster Vernunft; ihre Quelle sei das
-Subject, ‚Ich’ in meinem Selbstbewusstsein”.—Zo is dan het objectieve
-dogmatisme „der Verstandesmetaphysik” „nur in einen subjectiven
-Dogmatismus, d.h. in ein Bewusstsein, in welchem dieselben endlichen
-Verstandesbestimmungen bestehen, übersetzt”. En zo leutert dan p. 993:
-„Das Denken nennt [!] Kant.... die synthesierende Tätigkeit, und er
-stellt die Frage der Philosophie daher [!] auch so: ‚Wie sind
-synthetische Urteile a priori möglich?’”... [let nu wel:] „Synthetische
-Urteile a priori sind nichts anderes als ein ‚Zusammenhang des
-Entgegengesetzten durch sich selbst’ [!], oder der absolute Begriff
-[!], d.h. nicht durch Erfahrung, sondern durch das Denken [!] gegebene
-‚Beziehungen unterschiedener Bestimmungen’, wie ‚Ursach und Wirkung’ u.
-s. f. Ebenso [!] sind Raum und Zeit das Verbindende; sie sind also [!]
-‚a priori’, d.h. [!] im Selbstbewusstsein.” Ge moet Kant en de
-betekenis van zijn kritiese vraagstelling en oplossing begrijpen om te
-beseffen, wat voor „kaf en draf” Hegel’s voorstelling maakt van Kant’s
-wijsheid. Daar zegt hij dan van op de volgende pagina: „Die Idee, die
-darin liegt, ist gross [zó groot, dat ze niet alleen Hegel’s bevatting,
-maar heel de Hegelarij te boven gaat], erhält aber andererseits [van de
-kant van Hegel nl.] wieder einen ganz gemeinen Sinn, denn die
-Ausführung selbst bleibt innerhalb ganz roher, empirischer Ansichten
-und kann auf nichts weniger Anspruch machen als auf
-Wissenschaftlichkeit [!] der Form. Es ist ein Mangel an philosophischer
-[!] Abstraction in der Darstellung vorhanden und in gemeinster Weise
-gesprochen [volkomen juist], und von der barbarischen Terminologie
-nicht weiter zu sprechen, bleibt Kant innerhalb der [!]
-‚psychologischen’ Ansicht und ‚empirischen’ Manier [foei]
-eingeschlossen.”
-
-Op Kant’s door mij in de tekst verklaarde fijnkritiese opmerking „Der
-Raum ist kein ‚empirischer Begriff’, der von äusseren Erfahrungen
-abgezogen worden” antwoordt Hegel (997) plompverloren: „Ueberhaupt ist
-aber der [!], ‚Begriff’ nichts ‚Empirisches’; in solchen barbarischen
-Formen spricht Kant jedoch beständig.”—Wat volgt is van even hoog
-gehalte, gelijk p. 958 van de meetkunde-axioma’s zowel als van de
-rekenkundige stellingen doceert: „Alle diese Sätze sind jedoch ‚sehr
-[meer of minder!] analytisch’[!]”. Echt-hegeliaans, dus echt-dogmaties,
-methodies-onwetenschappelik, is dan het bekende verwijt op bl. 1001:
-„Kant nimmt also die Kategorien empirisch auf, ohne daran zu denken,
-aus der Einheit diese Unterschiede mit Notwendigkeit zu entwickeln.
-Ebensowenig deduciert [!] Kant Raum und Zeit [zoals Hegel b.v. de 3
-afmetingen der ruimte „aus der Natur des Begriffs” „deduciert” al is de
-ruimte „seinem Begriffe nicht angemessen”, zodat „der Begriff des
-Raumes selbst”.... „in der Materie sich Existenz verschafft”, gelijk
-ook de beweging der planeten aldus „dialektisch” te deduceren is: „Ein
-Planet steht jetzt an diesem Ort, ist aber an sich, dies auch an einem
-anderen Ort zu sein, und bringt dies sein Anderssein zur Existenz
-dadurch, dass er sich bewegt.” Dat is eerst het ware, wijze
-bovenondervindelike „Verfahren”!]: sie sind gleichfalls aus der
-Erfahrung ‚aufgenommen’—ein ganz unphilosophisches, unberechtigtes
-Verfahren.” Onwijsgerige methode? Niet eens wijsbegeerte... die van
-Kant, met haar „philisterhafte Vorstellung” (bl. 1028) die „von
-‚unserem menschlichen’ Erkenntnisvermögen ausgeht”.... en met haar „Wir
-erlernen nur Erscheinungen”, waardoor „unter den Menschen eitel Freude
-gewesen, weil die Faulheit der Vernunft, gottlob, von allen
-Anforderungen des Nachdenkens sich entbunden meinte, und nun, da das
-Insichgehen, das in die Tiefe der Natur und des Geistes Steigen erspart
-war [sic], es sich wohl sein lassen konnte.” Kortom.... „Trostlose Zeit
-für dir Wahrheit, wo vorbei ist alle Metaphysik, und nur eine
-Philosophie gilt, die keine ist!”—Maar het wordt nòg erger. Immers,
-naar Prof. Hegel’s begrip bedeelt Kant’s filosofie, die geen filosofie
-is, de geest, het hoogste, met.... „Zerrüttung, Verrücktheit in sich
-selbst”! Gelooft gij ’t niet? Lees dan bl. 1011, over Kant’s
-antinomie-oplossing (en zo voltooien wij de kringloop van deze
-Opmerking over Hegel’s Kant-begrip!): „Kant zeigt hier jedoch zu viel
-‚Zärtlichkeit’ für die—Dinge: es wäre ‚Schade’, wenn ‚sie’ sich
-widersprächen; dass aber der Geist, das Höchste, der Widerspruch ist,
-das soll ‚kein’ Schade sein. Der Widerspruch ist also von Kant gar
-nicht aufgelöst, und da der Geist ihn auf sich nimmt, das
-Widersprechende aber sich zerstört [juist], so ist der Geist
-Zerrüttung, Verrücktheit in sich selbst.”
-
-Na deze taal van Zerrüttung en Verrücktheit de „Widerspruch” van Kant’s
-geest, Kant’s zuivere rede: „Die Ideen der reinen Vernunft können
-nimmermehr an sich selbst dialektisch sein, sondern ihr blosser
-Missbrauch muss es allein machen, dass uns von ihnen ein trüglicher
-Schein entspringt; denn sie sind uns durch die Natur unserer Vernunft
-aufgegeben und dieser oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche
-unserer Speculation kann unmöglich selbst ursprüngliche Täuschungen und
-Blendwerke enthalten.” (K. d. r. V. p. 520).
-
-En hoffelik laat Kant aan zijn referent en docent Hegel het laatste
-woord: „Die Pflicht, das Geschwätz zurückzuhalten, kann man überhaupt
-sagen, ist eine wesentliche Bedingung für jede Bildung und jedes
-Lernen; man muss damit anfangen, Gedanken Anderer auffassen zu können
-und auf eigene Vorstellungen Verzicht zu leisten.” (Gesch. d. Philos.,
-p. 157).
-
-
-
-46: p. 114. Zo vindt men tegenwoordig soms in elementaire
-natuurkundeboekjes ruimte en tijd eenvoudig even gedefinieerd als Form
-des äusseren und des inneren Sinnes! De schrijver moest eens weten, wat
-hij met deze termen (vooral die „innere Sinn”!) belijdt!
-
-Een heerlik voorbeeld is de voorzichtige Prof. Felix Auerbach in z’n
-keurig-oriënterend geschrift: „Die Grundbegriffe der modernen
-Naturlehre” Hij is niet zo „radikal”, de vlinders der „sogenannten
-Geisteswissenschaft” onder de hoed der „natuurwetenschap” te willen
-vangen. Waarom niet?... omdat het „geradezu schädlich ist, Gebiete zu
-annektieren, die man nicht mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu
-weit abseits liegen oder weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch
-fühlt... So wollen wir... uns beschränken auf die eigentliche... auf
-die exakte Naturwissenschaft, d.h. auf dasjenige Gebiet resp.
-diejenigen Erscheinungsformen, die auf einem sicheren Grunde ruhen [!],
-deren treibende Prinzipien man exakt d.h. begriffsicher und
-zahlenmässig angeben kann.”
-
-Na deze van beschränkte exaktheid getuigende exakte Beschränkung (cf.
-b.v. logica en wiskunde),—die op pag. 100 nog even dienst doet om met
-kritiese (of kritieke?) voorzichtigheid de vóórmiddeleeuwse mogelikheid
-open te houden van uit-niets-ontstaan en te-niet-gaan van materie: „Der
-Satz von der Erhaltung des Stoffes... besagt: Vorgänge, bei denen etwa
-Materie erschaffen oder vernichtet wird, gehören nicht in das Gebiet
-der Naturwissenschaft...”! „Für den Naturforscher besteht sonach die
-Welt [!] von jeher, sie wird stets bestehen bleiben immer mit derselben
-Gesamtsumme von Materie; eine etwa früher [!] stattgehabte Erschaffung
-der Welt und ebenso ein etwa bevorstehender Weltuntergang liegen
-ausserhalb seines Arbeitsgebietes.”—na deze gebiedsafbakening dan zegt
-Prof. op p. 3 met het onschuldigste gezicht van de wereld: „Unter allen
-im Laufe der Jahrtausende von Philosophen gegebenen Definitionen von
-Raum und Zeit sind für den Naturforscher zweifellos am brauchbarsten
-[ik cursiveer voor de grap] diejenigen, welche von dem grossen
-Königsberger Philosophen Immanuel Kant vor fast anderthalb
-Jahrhunderten aufgestellt worden sind und welche lauten: Der Raum ist
-die Form unserer äusseren Anschauung, die Zeit die Form unserer inneren
-Anschauung [dus niet der äusseren?!]. Damit haben wir zwei unserer
-fundamentalen Begriffe gewonnen: Raum und Zeit”...
-
-„Damit” hebt ge alleen getoond, dat zelfs de wijsgerige termen behoren
-tot die terreinen, waarvan uw woorden gelden „dass es nicht nur nutzlos
-sondern geradezu schädlich ist, Gebiete zu annektieren, die man nicht
-mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu weit abseits liegen oder
-weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch fühlt”!
-
-Ik ontken niet, en dat klokje zal Prof. hebben horen luiden, dat Kant’s
-ruimteleer (de tijdkritiek staat boven deze kwestie) voor de
-natuurwetenschap de bruikbaarste is... maar, o ironie, juist omdat zij
-elke dualistiese inbreuk op natuurwetenschappelike beginselen (als de
-behouds„wetten”) en dus heel Prof. Auerbach’s theologiserende
-„voorzichtigheid” even onnodig als onmogelik maakt.
-
-Hier verdient ook Ostwald’s Grundriss der Naturphilosophie, 1908, nog
-een plaatsje, met zijn Tijd, „welche sachgemäss [prachtig!] als die
-Anschauungsform des inneren Sinnes bezeichnet worden ist” (p. 85).
-
-Hoe „sachgemäss” Ostwald’s begrip hier is, mogen de zinnen bewijzen,
-die hij laat volgen: „Dass alle unsere Erlebnisse in der Zeit erfolgen,
-ist ein Satz, welcher dasselbe besagt, wie dass unsere Denkvorgänge
-eine linear geordnete Gruppe darstellen. Wie aus den oben gemachten
-Bemerkungen hervorgeht, handelt es sich hier keineswegs um eine Form,
-die absolut und für alle Zukunft unveränderlich ist; vielmehr haben
-sich einige besonders hochentwickelte Menschen von ihr bereits frei zu
-machen begonnen.” De tijd als een „vorm”, die verandert (in de tijd!),
-en waarvan de „ontwikkeling” (in de tijd!)... bevrijdt,—kon ooit de
-schrijver van een „Allgemeine Erkenntnistheorie” zich deerliker
-blameren?
-
-De auteur van dit in zijn soort—een deplorabel soort—verdienstelike
-boekje kan uit zijn coma dogmaticum ten aanzien van causaliteit en
-inductie door geen Hume, geen Kant worden gewekt, de man, die op p. 36
-schrijft: „Die Hervorrufung und somit Begründung dieser Erwartung [sc:
-„wenn A erlebt wird, so wird auch das Erleben von B erwartet”] liegt in
-der Erinnerung an das Zusammenvorkommen beider Begriffe in früheren
-Erlebnissen”..., die op p. 53 Kant’s kritiese vraag aldus
-interpreteert, na gewaagd te hebben van de „Eindruck, als könnte man
-aus einer Prämisse unbegrenzt viele unabhängige Resultate ableiten”:
-„Kant hat die Sonderbarkeit einer solchen [?] Ansicht, die wesentlich
-durch Euklids Darstellung der Geometrie ungemein verbreitet war,
-lebhaft empfunden, und sie [!] in der berühmten Frage: wie sind
-synthetische Urteile a priori möglich? zum Ausdrucke gebracht. Wir
-haben gesehen, dass es sich überall nicht um Urteile a priori, sondern
-um inductive Schlüsse mit deduktiver Anwendung und Prüfung handelt.”
-Ten aanzien van logica en wiskunde vinden we dan ook hier slechts een
-mengsel van sensualisme en empirisme, en ten aanzien van het geestelike
-zijn bekend anti-mechanisties materialisme, dat hem, zich kerend tegen
-de pogingen om „die geistige Welt der mechanischen anzuschliessen”, tot
-deze blunder verleidt: „Von den verschiedenen Wendungen hat sich in
-unserer Zeit vorwiegend die von Leibniz vorgeschlagene der
-prästabilierten Harmonie erhalten, die [!] man gegenwärtig die Theorie
-des psychophysischen Parallelismus nennt” (waarvoor Ostwald „den
-Geschmack” zegt te missen!) en dat tussen het identiteitsmaterialisme
-(p. 182: „Anpassung oder Erinnerung”, p. 188: „Dies nennen wir
-bewusstes Denken, Wollen und Handeln”) en het psychophysies
-materialisme blindelings heen en weer slingert, zelfs in één en
-hetzelfde zinnetje, p. 188: „Denn wenn auch die Unmöglichkeit zugegeben
-werden muss, das Denken mechanisch zu fassen, so besteht doch keine
-Schwierigkeit, es energetisch zu fassen, zumal Denkarbeit bekanntlich
-ebenso mit Energieverbrauch und Ermüdung verbunden ist, wie physische
-Arbeit.”—Voor ons dus Ostwald ad acta.
-
-
-
-47: 126. Dezelfde Hartmann, die de meetkunde-oordelen èn analyties èn
-syntheties a posteriori èn syntheties a priori noemt.... bereidt ons
-nog de verrassing, in z’n „Kategorienlehre” (pp. 238 ss.) en laatstelik
-in de „Grundriss der Erkenntnislehre” („System der Philosophie im
-Grundriss” I) van 1906 te laten drukken, p. 39: „Es gibt keinerlei
-Urteile a priori, weder analytische noch synthetische; erstere nicht,
-weil es keine Begriffe a priori gibt, aus deren Analyse sie deduziert
-werden könnten [vgk. mijn bespreking van dit misverstand in opm. 6
-tegenover Prof. Beysens], letztere schon darum nicht, weil es überhaupt
-keine synthetischen Urteile gibt, weder apriorische noch
-aposteriorische.”!
-
-Hoe smaakt u die? zou Burgerhartje vragen. Nu nog op dit potje z’n
-dekseltje: „Ein sogenanntes synthetisches Urteil ist ein solches, das
-die Unvollständigkeit des mitgebrachten Subjektbegriffes durch
-Hinzufügung des Prädikats vervollständigt und seine Unwahrheit [n.b.]
-berichtigt; wahr ist ein solches Urteil nur in bezug auf den
-vervollständigten Subjektbegriff, also [sic] als analytisches Urteil,
-während es in bezug auf den mitgebrachten Subjektbegriff sich selbst
-widerspricht [!], also als vermeintlich [!] synthetisches Urteil unwahr
-[!] ist.”
-
-De meetkunde-oordelen zijn dus vooreerst èn analyties èn syntheties a
-posteriori èn synth. a priori, vervolgens nòch synth. a posteriori nòch
-synth. of analyties a priori! Ze zijn mitsdien, o driedubbel
-overgehaalde eenheid van tegendelen, behalve dit alles, eindelik,
-horribile dictu, analyties a posteriori! Hartmann overtreft en
-overtroeft dus nog in „redelikheid” zijn oud-leerling Bolland, die op
-pp. 73/74 van „Het Verstand” (de plaats, waar hij Kant „ex professo”
-behandelt, volgens z’n eigen Coll. Logic. p. 67) verkondigt, dat Kant
-nooit heeft doorgedacht tot de voorgegeven (p. 62 ss.) diepten van
-Bollandiaans „bedenksel”, „laat staan, dat hij helder zoude beseft
-hebben, hoe het wezen van het oordeel zonder meer het wezen van het
-synthetische oordeel blijkt, het ware oordeel a priori tevens het ware
-oordeel a posteriori moet zijn” enz. Al kent men dat refrein, nochtans
-verbijstert bijkans, zelfs van Bolland, de wijze waarop hij
-Hegeliaans-blasphemiese wartaal ten beste geeft over Kant’s
-tegenstellingen analyties—syntheties en apriori—aposteriori. Hij
-vertelt dat Kant „eene ‚synthesis a posteriori’ eene zelfweerspreking
-in de bewoordingen [had] kunnen noemen” (p. 64). [265] „En zijne [sc.
-Kant’s!] opvatting der ‚synthetische oordeelen a priori’ is even
-ondoordacht gebleven” (p. 65). Met even wijs als diep sensualisme wordt
-tegen Kant als nieuw logies subject bedacht... de tastzin: „Het (voor
-den tastzin betrekkelijk synthetische!) oordeel, dat een lichaam a.z.
-uitgebreidheid heeft en deelbaar is” (p. 66–67)... „het (voor den
-tastzin betrekkelijk analytische!) oordeel, dat een lichaam zwaarte
-heeft” (p. 67)... „zelfs” de „Hegelbestrijder Trendelenburg” mag hier
-meespreken tegen Kant: ‚Ieder oordeel is analytisch, doch ieder oordeel
-is evenzeer synthetisch’ (p. 68)... „hoewel het Kantische denken nooit
-heeft uitgesproken, of dan de aprioriteit in hare waarheid...
-aposterioriteit moet heeten” (p. 67), enz. tot: „Zoover heeft Kant
-nooit doorgedacht” enz.
-
-Hier als in de eindeloze herhalingen in Coll. Log. is een waardig
-leerling aan het woord van de Meester die zelf op de grote kritiese
-vraag, Kant’s formidabele, onsterfelike vraag: hoe zijn synthetiese
-oordelen a priori mogelik? het voor een Hegel vanzelfsprekend antwoord
-gaf: „Synthetische oordeelen a priori... zijn door vanzelfsprekende
-eenheid van ongelijkheden mogelijk”. Ça va sans dire. Ça ira, Ça ira!
-
-Laat ons hier echter eens één dier sluikredenen van Prof. Bolland ter
-verduistering van het onderscheid („den mächtigen Unterschied” zegt
-Kant terecht) tussen synthetiese en analytiese oordelen betrappen op
-heterdaad: Op p. 173 Coll. Log. lezen we: „wat ik a priori zeg, haal ik
-uit het subject zelf [de vondst van Kant’s als „subjectivisme” gesmaad
-en versmaad vorm-idealisme!]; dat is, het wordt analytisch gedacht.”
-Dat is... voorbeeldige verhaspeling van subject (niet eens des
-oordeels, maar des oordelens) en subjectbegrip. Immers, geenszins een
-oordeel, dat ik uit het subject, uit subjectieve gegevens afleid, maar
-uitsluitend een zodanig, welks gezegdebegrip ik uit het subjectbegrip
-afleid, is in waarheid—naar kennistheoreties, en Kantiaans,
-redebeleid—een analyties oordeel. Toch klonk het zo overtuigend, zo
-vanzelfsprekend voor argeloos publiek, dat uit die „zelfontleding van
-het subject” „het analytische van ons oordeelen” had te „blijken”!
-
-Moraal: Keur de Hegelaars aan Kant.
-
-
-
-48: p. 127. De lezer verbaze zich niet te zeer over deze
-an-sich-naiveteit, van een beweging-an-sich, in een ruimte-an-sich naar
-een bord-an-sich.—We weten nu eenmaal dat Hartmann het transindividuele
-„transcendent” noemt, naar hij uitdrukkelik in z’n „Vorwort” tot het
-„Grundproblem” zelf definieert:
-
-„In terminologischer Hinsicht bemerke ich, dass ‚immanent’ hier nur
-bedeutet: innerhalb der Sphäre meines Bewusstseins belegen,
-‚transcendent’: jenseits der Sphäre meines Bewusstseins belegen,
-‚transcendental’: auf ein Transcendentes bezogen, also ‚transcendentale
-Idealität oder Realität’: Idealität oder Realität des Immanenten in
-transcendentaler Hinsicht oder in Bezug auf das Transcendente
-genommen.”
-
-„Transcendental” wordt dus een vijgeblaadje voor „Transcendent”. Zo in
-de „Terminologischen Vorbemerkungen” van de „Kritische Grundlegung” p.
-12:
-
-„Man kann allenfalls den Ausdruck objective Realität durch
-transcendentale (oder transcendente) Realität ersetzen” enz.!
-„Transcendenter Realismus” aldus had Hartmann zijn standpunt moeten
-durven noemen—en hij had dan toch maar bedoeld Kant’s... „empirischer
-Realismus”.
-
-Maar met dit onderscheid, dat ook door Hartmann weer, als door elk
-ander kennis-dogmaticus de ruimtedingen, de objecten als Dinge-an-sich
-worden beschouwd, te weten: als oorzaak van gewaarwordingen! Zó naief
-is Hartmann ten deze, dat hij zijn eigen dogmatisme vereenzelvigt met
-de filosofie, niet eens kan denken, dat enig filosoof niet dezelfde
-fout zou maken en met hem het objectieve houden voor het An-sich. Zo
-zegt het „voorbeeldig geschrift”: „Das Grundproblem der
-Erkenntnisstheorie” op p. 10/1:
-
-„Der Philosoph, dem seine Frau die Suppe aufthut, zweifelt nicht daran,
-dass es das Ding an sich seiner Frau sei, welches ihm das Ding an sich
-der Suppe aufthut, und dadurch das Ding an sich seines Magens sättigt.
-Der Philosoph, der einen stechenden Floh fängt und knickt, zweifelt
-nicht daran, dass es das Ding an sich des Flohes sei, welches in das
-Ding an sich seines Beines gestochen habe, und von dem Ding an sich
-seiner Hand gefangen und zerdrückt sei. Beide sind überzeugt, dass es
-kausale Beziehungen zwischen Dingen an sich sind, welche von innen
-wahrgenommen werden; wenigstens handeln beide so, als ob sie diesen
-Glauben hätten, auch wenn sie auf dem Katheder, oder in ihren Schriften
-diesen Glauben verläugnen.”
-
-Sinds Berkeley en Collier, Hume en Kant mogen we zeggen, dat in plaats
-van elk filosoof geen filosoof deze praekritiese overtuiging meer heeft
-gehad.
-
-Juist deze overtuiging is een der eerste criteria, die dogmaticus en
-filosoof scheidt. Van Berkeley’s en Kant’s grote kennistheoretiese
-ontdekking, dat de transindividuele (Hartmann spreekt van
-„transsubjective”) objecten niet transcendent (i.e. onafhankelik van
-„mogelike waarneming”, iets anders dan Hartmann’s individuele
-voorstelling!) zijn, maar immanent (i.e. een functie van en betrekking
-tot het waarnemingsvermogen, geenszins naar de misvatting van Hartmann
-en de Nederlandse Hartmannetjes: iets „individueels”, slechts
-„voorstelling”!)—hiervan heeft Hartmann’s denken hoegenaamd niets
-begrepen, zomin als ons Hegeliaans „idealisme”. Voor „immanent” in deze
-zuiver kritiese zin zetten Kant c.s. ook „subjectiv” (= van
-subjectiviteit, het „Subject überhaupt” afhankelik, geenszins =
-individueel!) of „empirisch” of „objectiv” of „phaenomenal”, Hartmann
-en dergelijken echter kennen en begrijpen dat „subjectieve”, de
-„Erscheinung” slechts als iets individueels, dat staat tegenover het
-objectieve! [266]
-
-Als Hartmann dan behandelt „die subjective Erscheinung” van Kant,
-betekent dit voor Kant „het transindividuele Object”, voor Hartmann:
-„de individuele voorstelling”! (Het ongeluk wil, dat Kant zelf soms van
-„Vorstellung” spreekt, in de ruime zin echter van de oude psychologie,
-waarin het tevens gewaarwording en waarneming omvat!).
-
-De „subjective Realität” van de tijd, de ruimte enz. betekent dus voor
-Kant hun transindividuele realiteit! Zo komt Hartmann in de
-grappig-droevige waan, dat Kant zou staan (p. 18 Kr. Grlg.) „auf dem
-Boden einer naiv-realistischen Confusion von subjectiver [dus =
-individueller] Vorstellungsrealität und transsubjectiver [bedoeld:
-transindividueller] oder [!] transcendenter Seinsrealität.”
-
-Al die resten „naief realisme” van... Kant staan dan weer, natuurlik,
-„sämmtlich im eclatanten Widerspruch” tot Kant’s „idealistischen
-Grundgedanken”. Maar deze „Widerspruch” komt weer alleen van Hartmann’s
-illusionair-individualistiese misvatting van het „Idealisme” (een
-„Idealisme”, waarvan Kant zelf de „Widerlegung” ondernomen heeft... en
-dat door Berkeley bestreden en genoemd wordt... sceptical cant!),
-waarvan Hartmann maakt een „idealistisch umgekrempelten naiven
-Realismus” wijl het de gewaande consequentie van Solipsisme zou
-verzaken voor de „naiven Glauben an eine mehr als subjective Realität
-der subjectiven [lees: individuellen] Erscheinungen [lees:
-Vorstellungen]” (p. 20).
-
-Welneen, doceert Hartmann,... „da die anschaulichen wie die
-begrifflichen Elemente der Erscheinung ebenso subjectiv sind wie die
-Gesetze ihrer Verknüpfung, so ist und bleibt das ganze Gebiet der
-Erscheinung subjectiv..., und jede Bemühung, ihm unmittelbar eine
-darüber hinausgehende Realität zu sichern, ist ein stehen gebliebener
-Rest von jenem Hypostasiren der Erscheinungen, das für den naiven
-Realismus deshalb verzeihlich war” ... enz.... (p. 26).
-
-„das ganze Gebiet der Erscheinung subjectiv”:
-
-betekent dit (als bij Hartm.): das ganze Gebiet der individuellen
-Vorstellung individuell, im einzelnen Subject, dan is het juist—zij ’t
-ook een waarheid niet zozeer van Kant als wel van Monsieur de la
-Palisse;
-
-betekent het: das Gebiet der Objekte, der Natur, individuell, im
-einzelnen Subjekt, dan is het fout en onkantiaans;
-
-betekent het: das Gebiet der Objekte, der Natur, bedingt vom Subjekt
-überhaupt (von der Subjektivität) dan is het juist en specifiek
-Kantiaans en boven Hartmann’s begrip.
-
-„Hypostasiren der Erscheinungen”:
-
-betekent dit (als bij Hartmann): transcendent achten van
-voorstellingen, dan fout en onkants;
-
-transcendent achten van objecten, dan fout en onkants (en
-Hartmanniaans);
-
-objectiveren van voorstellingen, dan juist en Kantiaans;
-
-objectiveren van objecten, dan zonder zin.
-
-Zo moet men bij Hartmann altijd zijn Kanttermen vertalen in Kanttaal!
-
-Nog één, voor H. vernietigend staaltje van dezelfde bladzij 26:
-
-„Trotz des Misslingens aller unmittelbar gemeinten Versuche, eine mehr
-als subjective [H. bedoelt: individuelle] Realität für die Erscheinung
-[H. bedoelt de individuele gewaarwordingen] und ihre Formen
-nachzuweisen, thut Kant aber doch immer so, als wenn dieselbe entweder
-bewiesen wäre, oder aber sich von selbst verstände [Kant denkt zelfs
-niet aan zo iets zinledigs]; denn die empirische Realität, welche er
-von Zeit und Raum behauptet, will entschieden mehr sein als subjective
-Realität (im Vorstellungsact), was solange ganz unzulässig ist, als
-nicht die Möglichkeit eines transcendenten, nicht subjectiven [vertaal:
-nicht individuellen], d.h. vom [individuellen!] Subject unabhängigen
-Dinges (an sich) und einer nothwendigen, zugleich real seienden und
-bewussten, Beziehung der Vorstellung auf dieses transcendente Ding
-nachgewiesen ist...”
-
-Kant’s leer van tijd en ruimte betekent nu juist de overwinning van
-Hartmann’s tegenstelling: transcendent—individueel-subjectief. Tijd en
-ruimte gelden transindividueel (Hartmann zegt: transsubjectief), voor
-de wereld der objecten, die in haar geheel echter ... immanent is, en
-functie van het waarnemingsvermogen met de bewustzijns„vormen” tijd en
-ruimte, in z’n verhouding tot het transcendente, dat de
-waarnemingsinhoud, de gewaarwordingen, bepaalt. Niets daarvan, noch
-„vorm” noch „inhoud”, is als zodanig transcendent, d.i. onafhankelik
-van mogelik denken en waarnemen. Dus Kant „wint” de objectieve, voor
-elk subject noodwendig geldende realiteit van tijd en ruimte juist met
-en door ... de immanentie der objectieve wereld.
-
-Dit is de betekenis van het krities „idealisme” tegenover elk dogmaties
-„realisme”. Maar hiervan mist Hartmann elk besef. Voor hem betekent het
-„idealisme” in de grond alleen: misduiding der Binsenwahrheit, [267]
-dat voorstellingen en denkbeelden individueel zijn en blijven, tot de
-phrase der speculatief-„idealistiese” wanbegrijpers, dat de objectieve
-wereld of zelfs het An-sich „slechts voorstelling” zou zijn! En dit
-„idealisme” dan Kant aangewreven! Zo p. 36: „Diese einfache Wahrheit,
-dass Alles, was ich vorzustellen vermag, durchaus nichts Anderes als
-meine Vorstellung, was ich zu denken vermag, durchaus nichts Anderes
-als mein Gedanke sein kann,—diese einfache Wahrheit ist der Urquell
-alles subjectiven Idealismus; alle Begründungen für denselben sind
-Firlefanzerei, ausser in soweit dieses Argument offener oder
-versteckter in ihnen durchspielt und sie aus ihm ihre Kraft saugen.
-Letzteres ist auch bei Kant’s Begründung der[!] Idealität von Raum,
-Zeit und Kategorien der Fall; aber er ist fern davon, die ganze
-Tragweite und die unerbittliche Consequenz dieses Princips einzusehen,
-die ja noch heute viele seiner Anhänger nicht begreifen.” enz.
-
-Voorts p.58: „Kant vergisst dies häufig [dat de
-waarnemingstranscendente oorzaak der gewaarwordingen niet identiek is
-met het immanent object,—dat vergeet Kant nooit, maar Hartmann kent het
-verschil niet eens], und verwirrt beide, indem er behauptet, das
-transcendentale Object [juist; maar dit betekent bij Hartmann ’t zelfde
-als: das empirische Object; bij Kant lijkt het er niet op, betekent het
-Ding an sich] sei selbst die intelligible Ursache der Erscheinung...,
-während er doch, wie oben dargethan, selbst nachweist, dass niemals ein
-Object [juist, in de echte immanente zin] Ursache der Erscheinung sein
-könne, weil jedes Object (auch das transcendentale) [integendeel, heer
-Hartmann, dit juist allerminst] nur Vorstellung ist [zeker, het
-immanente Objekt is Vorstellung in de overruime zin van: complex van
-mogelike gewaarwordingsinhouden], welche Empfindung schon voraussetzt.
-Kant wird zu dieser Verwechselung einerseits durch seine stereotype
-Verwirrung des Transcendenten und Transcendentalen [alleen in de
-woorden, nooit als bij u, in het denken], und andererseits durch den
-Irrthum getrieben, als ob dem empirischen Object ein transcendentales
-Object zum Grunde läge (also eine Vorstellung der anderen)”... enz.
-enz.
-
-Dit „also” verraadt weer heel uw besefloosheid.
-
-Kant bedoelt nu eenmaal met „transcendentales Object” niet wat gij met
-uw „empirisches oder transcendentales Object” bedoelt, nl. iets
-individueel-subjectiefs, en evenmin wat gij met uw transcendente dingen
-bedoelt, nl. de natuur, maar juist het volstrekt onkenbare, niet alleen
-niet voorgestelde, maar zelfs eeuwig onvoorstelbare Ding-an-sich. En
-dat noemt een Hartmann ... Vorstellung! „Ondenkbaar” echter is dit
-An-sich allerminst, integendeel, het is slechts denkbaar—en moet zelfs
-worden gedacht, vandaar: „Intelligibile”.
-
-Bij Kant verward woordgebruik, maar een correcte diepzinnige geest, bij
-Hartmann correcte terminologie, maar verward banaal wanbegrip. Vandaar
-Hartmann’s even gruwelik als consequent Kantkoeterwaals, dat hem zijn
-individuele voorstellingen „transcendentale Objecte” doet noemen (p. 64
-b.v.), terwijl ze nog niet eens empirische of Wahrnehmungsobjecte zijn,
-of elders „subjective Erscheinung”, terwijl hij van het
-kennistheoreties begrip „Erscheinung” = Object, dan zo weinig begrip
-heeft dat hij ’t opvat als (p. 81 van Das Grundproblem) „die
-hypostasierte und ins Jenseits des [!] Bewusstseins hinausprojicirte
-subjektive Erscheinung”.... „ein geformtes Ding an sich [!] zwischen
-dem formlosen Ding an sich und dem Bewusstseinsinhalt.”
-
-„Wir [?] haben also zwei begrifflich verschiedene Erscheinungen, die
-doch inhaltlich gleich sind und im Akt des Bewusstwerdens auch
-numerisch identisch sind; wir haben zwei Dinge an sich statt eines”
-enz., terwijl n.b. ’t ene, Hartmann’s „subjective Erscheinung” niets
-dan een individuele bewustzijnsmodificatie, iets psychies is, en ’t
-andere daarmee geen enkele eigenschap gemeen heeft (’t is
-transindividueel, ruimtelik, physies, abstract) laat staan „numerisch
-identisch” is, en van een Ding an sich hoegenaamd niets heeft, immers
-geheel en al waarnemings- of bewustzijnsfunctie, dus immanent is, niet
-in Hartmann’s lekenzin van „slechts voorstelling”, iets individueels,
-of „van al of niet gedacht worden afhankelik”, of zelfs: „bloss
-eingebildet” (p. 44 Kr. Glg.), of wat „nur zu sein scheint, aber nicht
-ist” (p. 72), of „nur meine Hallucinationen”! (Grundprobl. p. 94), maar
-in de kritiese zin van: betrokken op een subjekt-in-’t-algemeen.
-
-Dat Hartmann van het „idealisme” hoegenaamd niets begrepen heeft,
-blijkt op bijna elke bladzij, maar zij nog geïllustreerd met één enkel
-zinnetje, p. 83 K. Glg.:
-
-„Nach dem Idealismus lehrt uns die Naturwissenschaft nicht etwa, dass
-das Ding an sich des Atoms A das Ding an sich des Atoms B im
-quadratischen Verhältniss der Entfernung anziehe, sondern sie lehrt uns
-nur, dass mein Begriff des Atoms A meinen Begriff des Atoms B im
-quadratischen Verhältniss der Entfernung anziehe.”
-
-Dat de natuurwetenschap, naar zuiver idealisties, zowel Berkeleyaans
-als Kantiaans inzicht, precies evenmin met Hartmann’s of iemands
-„begrip” van atomen, als met het An sich van atomen iets te maken
-heeft, behoeft nu voor geen van mijn lezers meer enig betoog. Men
-geniete de ironie van het zinnetje, dat Hartmann laat volgen: „Die
-Naturforscher sind zu naive Denker, um solche Verhöhnung ihrer
-Wissenschaft von Seiten einer verbohrten idealistischen Philosophie
-auch nur für möglich zu halten, und verstehen deshalb [?] gar nicht,
-was die [?] betreffenden Philosophen mit ihren idealistischen
-Auseinandersetzungen eigentlich sagen wollen” ... Gelukkig zijn er, die
-het altans beter verstaan dan Hartmann, wiens begrip van het idealisme
-slechts geëvenaard wordt door het inzicht in z’n eigen waarde: (p. 94
-Glg.) „Um ungestraft in die ganze Tiefe des Idealismus hinabzutauchen,
-ohne für eine vernünftige Auffassung des Realen verloren zu gehen, dazu
-gehört freilich, dass man die Zauberformel zur Ueberwindung des ganzen
-idealistischen und illusionistischen Spuks besitze, und weil niemand
-vor mir sich dieser klar bewusst war, darum konnte es bisher nur blinde
-Realisten oder halbe Idealisten oder unklare Gemische beider
-Standpunkte geben.”!
-
-En ook hier is het weer de dogmatiese, dus reproductieve,
-waarnemingsleer, die hem blind maakt voor het kriticisme.
-
-Zo vinden we ten aanzien van de logica de dogmatiese verdubbeling in
-Hoofdstuk VI (Grlg.) „Die Kategorien als Formen [!] des Dinges an
-sich”; zo wordt b.v. p. 102 beweerd „dass die Dinge an sich in
-denselben logischen Formen existiren, wie die Objecte gedacht werden”,
-m.a.w. „die Conformität des Immanenten und Transcendenten hinsichtlich
-der logischen Formen des Denkens und Daseins.” Vgk. in dezelfde geest
-b.v. zijn „Grundriss der Erkenntnislehre” pp. 9, 116/7 en 192.
-
-Daartegenover staat het krities inzicht, dat denkvormen, dus werkelike
-„kategorieën” (Hartmann’s „Kategorienlehre” leeft uit een merkwaardige,
-afzonderlik te behandelen, miskenning van heel dit begrip), als de
-negatie, op geen denkbare wijze kunnen existiren—zonder denken.
-Hartmann bedoelt hier ook eigenlik weer niets dan: overeenstemming
-tussen de transindividuele (immanente) objekten en ... onze denkbeelden
-omtrent deze objekten, een overeenstemming, die het kriticisme
-natuurlik niet loochent, in tegendeel, juist fundeert!
-
-In hoofdstuk VII komt dan de reproductieve dogmatiese waarnemingsleer
-met haar „Räumlichkeit und Zeitlichkeit als Formen [!] des Dinges an
-sich.”
-
-Ik zie er hier nog van af, dat overal de ruimte, schoon in navolging
-van Kant „Anschauungsform” genoemd, als (p. 111) „intellectuelle
-Zuthat”, als „durch einen unbewussten Gedankenprocess hinzugedacht” (p.
-109) wordt beschouwd, dus heel Kant’s inzicht in haar
-niet-intellectuele natuur gemist wordt, de algemene fout der
-Kant-verzakende Kant-epigonen. Op p. 112 houden wij „instinctiv”
-„unsere Vorstellung für ein (im stereometrischen Sinne) ähnliches
-Ebenbild der Dinge an sich” en „behält der Instinct Recht, dass die
-Vorstellungsobjecte in räumlicher Hinsicht ähnliche Abbilder der Dinge
-an sich sind.” „Hätte Kant mit der Unräumlichkeit der Dinge an sich
-Recht, so wäre der äussere Sinn auf keinen Fall eine
-Erkenntnissquelle.” [268]
-
-Ziedaar weer ’t echt dogmaties begrip van „kennis”! Wij antwoorden:
-Genau so viel, wie all unsre Sinne Erkenntnissquellen sind: der
-Farbensinn, der Lautsinn, der Geruchssinn, der Geschmackssinn, der
-Tastsinn, alles ohne... Farben an sich, Töne an sich, Weichheit an
-sich.
-
-Welneen, zegt Hartmann, „Auch dieser Einwand fällt bei näherer Prüfung
-in sich zusammen.”
-
-Immers... onze „kennis” van iets roods, b.v. het in philosophicis
-veelverspreide zwavelkwik, bestaat niet in de wetenschap dat het rood
-is, maar dat ’t als Ding an sich [!] een zekere Molecularbeschaffenheit
-heeft, die [!] de transcendente oorzaak is onzer roodgewaarwordingen!
-
-Heerlike petitio principii—met uw ongeëvenaard materie-dogmatisme:
-„Denn neben der instinctiven Anschauung des rothen Zinnobers haben wir
-nicht nur die unbestimmte Vorstellung von der correspondirenden,
-ursächlichen Beschaffenheit in dem Ding an sich des Zinnobers, sondern
-wir haben die ganz bestimmte Vorstellung, worin diese ursprüngliche
-Beschaffenheit besteht, nämlich in einer solchen molecularen
-Schichtung, dass nur Aetherwellen von etwa 0,0007mm Wellenlänge
-reflectirt werden. Hierin ganz allein besteht unsere Erkenntniss von
-dem Dinge, nicht darin, dass wir wissen, dass es uns roth erscheint,
-ohne dabei etwas von den Ursachen dieser Wirkung zu ahnen.” (p. 113).
-
-Men ziet, Hartmann’s „kennis” is er ene van hetzelfde wetenschappelik
-allooi als van de „savants”, die de geest voor een zelfmiskenning der
-hersenen houden!
-
-En deze star dogmatiese reproductieleer—waarbij een ruimtelike
-wereld-an-sich „in von uns a priori anzugebenden formal-logischen
-Beziehungen sich bewegt” en „theilweise vermittelst der
-Sinnesempfindung in unserem Intellect ein ihr mehr oder minder
-stereometrisch ähnliches Abbild [269] hervorruft” (p. 137)—, die nog
-niet in de schaduw kan staan van Berkeley’s kritiek, geeft zich zelf
-hier uit voor „die besonnene kritische Forschung”, „Eine Sichtung und
-Fortbildung der erkenntnisstheoretischen Principien Kant’s.” In zijn
-„Phänomenologische Durchwanderung der möglichen
-erkenntnisstheoretischen Standpunkte” in de 2e (der 3) Afdeling(en),
-waarin „Der transcendentale Idealismus” in dezelfde
-Hartmann-caricaturen wordt vertoond en gehoond, lezen we op p. 72, na
-de bekende deun „der transcendentale Idealismus lehrt uns, dass wir im
-Leben nicht wachen, sondern träumen” [270] (inderdaad, wel moogt ge
-spreken van „Traumillusionismus”!):
-
-„Wenn wir die Gesichts- oder Tast-empfindungen wegen der
-zweidimensionalen stetigen Abstufung ihrer Lokalzeichen räumlich
-ausbreiten, so thun wir das nicht, um mit Raumanschauungen ohne
-transcendentale Realität zu spielen, sondern in der instinktiven
-Zuversicht, so die räumlichen Lagenverhältnisse der uns afficirenden
-Theile des Dinges an sich abbildlich zu reproduciren und repräsentativ
-zu erfassen. Wenn wir die Flächenanschauung in die dritte Dimension
-hinausprojiciren, so thun wir dies abermals durchaus in der Zuversicht,
-die räumliche Stellung des uns afficirenden Dinges an sich zu dem Ding
-an sich unsres Leibes durch ein adäquates Bewusstseinsabbild zu
-begreifen.”
-
-Precies,... evenals wij de kleuren produceren om de Farben-an-sich
-„abbildlich zu reproduciren und repräsentativ zu erfassen”!
-
-Zo culmineert zijn „transcendentaler Realismus” op p. 121 „in der
-Aehnlichkeit, welche die raumzeitliche Reproduktion für’s Bewusstsein
-mit dem raumzeitlichen Ding an sich erlangt”!
-
-In twee woorden: Vóórkrities dogmatisme.
-
-
-
-49: p. 136. Vergelijk O. Liebmann, Zur Analysis der Wirklichkeit, p. 41
-(in het artikel dat de reeds onkantse titel draagt: „Phaenomenalität
-des Raumes”): „Derselbe galvanische Strom wird durch die Zunge als
-saurer Geschmack, durch das Auge als rother oder blauer Lichtstreifen,
-durch die Hautnerven als Kitzel, durch das Gehör als Schall
-empfunden.”!
-
-Niet alleen dit ongelukkige zinnetje, maar (onder meer) heel deze
-passus pp. 154–156 van de Heer Bolland is voor eigen werk uitgegeven
-vertaalsel, nagenoeg letterlik plagiaat van Liebmann, wiens
-Spinozisties getinte „empirischer Materialismus” ook elders dezelfde
-fouten begaat (zie onder en opm. 38):
-
-
-Bolland, p. 154 ss: Liebmann, p. 40 ss:
-
-... „de uitkomsten der natuurkunde „Das physiologische Complement,
-die zooals men weet [altans weten dieser physikalischen Lehren
-kan met Liebmann in de hand] haar bildet Johannes Müllers berühmtes
-physiologisch complement vinden in Theorem von den specifischen
-het theorema van Johannes Müller Energieen der Sinne, welches auf
-aangaande de specifieke vermogens dem festen Boden vielfältiger
-der zintuigen. Op den vasten bodem physiologischer Experimente und
-van talrijke physiologische pathologischer Erfahrungen
-proeven en pathologische beruhend, durch vollständige
-waarnemingen constateert men in Induction gewonnen, die Wahrheit
-dit theorema het volgende als jener Cartesianischen und
-inductief-empirisch verworvene Lockeschen Behauptung über jeden
-uitkomst. Ten eerste worden geheel Zweifel erhebt. Zweierlei nämlich
-verschillende werkingen op de ist empirisch constatirt. Erstens,
-zintuigen enz.... dass völlig disparate Sinnesreize
- etc....
-„Zoo bespeurt men ...
- „So empfindet man ...
-„Desgelijks bespeurt ...
- „Ebenso empfindet ...
-„Van den anderen kant ...
- „Auf der andern Seite ...
-„Een en dezelfde galvanische
-stroom ... „Derselbe galvanische Strom ...
-
-„Onze gezamenlijke zintuigen „Die Gesammtheit unsrer Sinne ist
-vormen om zoo te zeggen eene soort gleichsam die Claviatur, auf der
-van klavier, waarop door de die Aussenwelt spielt ... etc.”
-buitenwereld wordt gespeeld ...
-enz.”
-
-
-Vgk. ook Dr. H. W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga in zijn
-„Levensbeschouwing” p. 49: „Een elektrische stroom is licht voor ’t
-oog, pijn voor de huid, geluid voor ’t oor, smaak voor de tong, en kan
-nooit voor die verschillende zintuigen iets anders zijn.”!—Zo wordt het
-naief realisme t.a.v. Locke’s „secundaire” hoedanigheden bestreden door
-... Locke’s naief realisme omtrent de „primaire” eigenschappen van een
-gewaarwordingveroorzakend ... natuurding! Bij Liebmann zelf vinden we
-nog (op p. 528, noot, „Z. A. d. W.”): „Das Denken äussert sich hier als
-ein gleichzeitig materieller und psychologischer Vorgang. Vielleicht
-ist es seinem Wesen nach etwas Neutrales, das in doppelter
-Erscheinungsweise auftritt; etwa so, wie dieselben Aetherschwingungen
-einerseits dem Auge als Licht, andrerseits dem Tastsinn als Wärme
-erscheinen.”
-
-Prof. M. Verworn, een van die moderne gewaarwordings„monisten” als
-Ziehen, Petzoldt, Mach, wiens half materialistiese, half dualistiese
-waarnemingsleer in de hersenen blijft steken, laat in zijn „Mechanik
-des Geisteslebens” diezelfde bovenbesproken elektriese stroom optreden
-als Proteus der zintuigen, om te bewijzen dat voor zijn „konditionale
-Betrachtungsweise der Dinge” de werkelikheid slechts uit betrekkingen
-bestaat... zonder betrokkenheden! Via Verworn (hem en heel die
-belangrijke moderne positivistenrichting behandel ik in een afzonderlik
-geschrift wel nader) is diezelfde elektriese stroom nu pas weder ons
-land binnengeleid door § 4 der „Hoofdtrekken eener filosofie van het
-menschelijk kenvermogen” van M. Greeve (p. 348 van Toekomst-Moraal,
-1910).
-
-
-
-50: p. 137. ’t Is telkens als een echo van Schopenhauer’s
-Kantvermaterialisering, die de „Kritik der Vernunft” noemt de „Kritik
-der Gehirnfunktionen”, de „Erfahrungswelt”, de natuur, een:
-„Gehirnphänomen” (dat wordt dus een Phänomen-phänomen!), evenzo van
-„Gehirnanschauung” spreekt, en op p. 66, Satz vom Grunde (Grisebach
-III), dan ook schrijft: „Denn die Empfindung jeder Art ist und bleibt
-ein Vorgang im Organismus selbst, als solcher aber auf das Gebiet
-unterhalb der Haut beschränkt” enz. (cf. p. 114 en passim; speciaal §
-22, heel Schopenhauer’s realistiese conceptie van het lichaam als
-„unmittelbares Object”, ten onzent terug te vinden in de
-waarnemingsleer van P. Bierens de Haan’s naargeestig-dogmatiese
-Hoofdlijnen eener Psychologie met metaphysischen grondslag, 1898, p. 16
-ss.). Zo beroemt er zich S. op: „Ich habe demgemäss es geradezu
-ausgesprochen, [!] dass jene Formen der Antheil des Gehirns an der
-Anschauung sind, wie die specifischen Sinnesempfindungen der der
-respectiven Sinnesorgane” (IV. p. 107) en in de noot aldaar: „Wie unser
-Auge es ist, welches Grün, Roth und Blau hervorbringt, so ist es unser
-Gehirn, welches Zeit, Raum und Kausalität, (deren objectivirtes
-Abstraktum die Materie ist) hervorbringt.—Meine Anschauung eines
-Körpers im Raum ist das Produkt meiner Sinnes- und Gehirn-Funktion mit
-x”.
-
-Dat wie—so wordt dus voor ons: Zo min (het een)—als (het ander). Evenzo
-passim b.v. Kritik der Kantischen Philosophie, p. 535, V p. 155; of II
-p.222: „Was ist Vorstellung? Ein sehr komplicirter physiologischer
-Vorgang im Gehirne eines Thieres, dessen Resultat das Bewusstsein eines
-Bildes ebendaselbst ist” of p. 232 „Denn der Intellekt ist so
-vergänglich wie das Gehirn, dessen Produkt oder vielmehr Aktion er
-ist.”
-
-Ook elders (p. 245, 247) heet het intellect „nur eine somatische
-Funktion”, „ein Secundäres und Physisches” „der Vis inertiae
-unterworfen” [!]. IV, p. 63 „dass jedes Denken eine physiologische
-Funktion des Gehirns ist, eben wie das Verdauen eine des Magens”, of II
-p. 287 „wie das Greifen Funktion der Hand”!
-
-Verbijsterend wordt de verwarring op een p. 303, waar het lichaam
-alleen ... in de hersenen bestaat „als ein räumlich Ausgedehntes und
-sich in der Zeit Bewegendes nur mittelst der Funktionen des Gehirns,
-also nur in diesem, existirt. Was hingegen erkennt, was jene
-Vorstellung hat, ist das Gehirn, welches jedoch sich selbst nicht
-erkennt, sondern nur [!] als Intellekt, d.h. als Erkennendes, also nur
-subjectiv sich [!] seiner [!] bewusst wird.”
-
-De hersenen kennen! zich! als ... intellect!
-
-Terwijl het intellect, het kennend subject, op p. 325 „im Grunde
-tertiär” heet „weil es den Organismus voraussetzt [i. pl. v.
-omgekeerd!], dieser aber den Willen”—is weer op p. 334 het Gehirn
-Erscheinung van het intellekt: en elders weer (b.v. p. 303) van de wil
-zelf, sc. „der Wille zu erkennen, objektiv angeschaut, ist das Gehirn.”
-Die 3 concepties warren bij Schopenhauer dooréén, al blijft wel z’n
-grondgedachte: hersenen objectiteit (= phaenomeen) van intellect, zie
-II c. 22; c. 20, p. 286, in strijd met p. 287 „Objective Ansicht des
-Intellekts.” „Physiologies gesproken” (een geliefd stopwoord van
-realisten die het niet willen zijn) is er nu eenmaal nòch subject nòch
-intellect, en Kant heeft er zich wel voor gehoed, wanneer hij
-kennistheoretiese waarden bedoelt,... physiologies te spreken! Immers
-alleen daardoor ontstaat die onzinnige „introjectie”: heel de
-ruimtewereld, met de oneindige wereldruimte erbij, bevindt zich in...
-de hersenen; of is een ... hersenprodukt!; evenzo Schopenhauer’s waan,
-„dass man berechtigt ist, zu behaupten, die ganze objective Welt, so
-gränzenlos im Raum, so unendlich in der Zeit,... sei eigentlich nur
-eine gewisse Bewegung oder Affektion der Breimasse im Hirnschädel” (II,
-p. 319) of p. 322: dat das Gehirn... „die Form des Raumes
-hervorbringt”! of ibid., wel is de voorstelling prius van de physis
-(het lichaam), maar „andererseits setzt die Vorstellung eben so sehr
-den Leib voraus, da sie nur durch die Funktion eines Organs desselben
-entsteht.” Zo p. 323: Ook het Selbstbewusstsein „durch das Gehirn und
-seine Funktionen bedingt”, zelfs: p. 324 „Dieser Brennpunkt der
-gesammten Gehirnthätigkeit ist [!] Das, was Kant die synthetische
-Einheit der Apperception nannte,” een „untheilbarer Punkt”!
-
-Dan p. 334: „So hat Kant ... Raum, Zeit und Kausalität, als
-Gehirnfunktion nachgewiesen; wenngleich er dieses physiologischen
-Ausdrucks sich enthalten hat” ... und dieses physiologischen
-Ungedankens!
-
-Zo II, 16 („Zur idealistischen Grundansicht”) „dies [!] hat Kant
-ausführlich und gründlich dargethan; nur [!] dass er nicht das Gehirn
-nennt, sondern sagt ‚das Erkenntnissvermögen’.” Nur!—Kant heeft evenmin
-gedacht als gezegd: „Es ist eben so wahr, dass das Erkennende ein
-Produkt der Materie sei, als dass die Materie eine blosse Vorstellung
-des Erkennenden sei, aber es ist auch eben so einseitig.” Vergelijk in
-dezelfde geest: II p. 21 of p. 23, „dass auch das Subjekt als solches
-durch das Objekt bedingt ist” of p. 25.
-
-Volgens V, p. 53 zouden zelfs „die so genauen und richtig zutreffenden
-astronomischen Berechnungen” „nur dadurch möglich” zijn „dass der Raum
-eigentlich in unserm Kopf ist” en luidt het van hem, die deze wereld
-als „ein blosses Gehirnphänomen [!] auffasst”: „Dass der Kopf im Raume
-sei, hält ihn nicht ab, einzusehn, dass der Raum doch nur im Kopfe
-ist.”!
-
-Op Schopenhauer’s physiologies vooroordeel berust ook zijn foutief
-gebruik van het woord „cerebraal” voor intellectueel, verstandelik (dat
-ook in de Nederlandse kunstkritiek gaat binnendringen), cf. IV 260
-„intellektual, d.h. (objectiv ausgedrückt) cerebral”. Een vooroordeel,
-immers gemoedsleven, gevoel en geniale intuïtie, zijn physiologies even
-„cerebraal” als ... het bewuste denken.
-
-
-
-51: p. 138. Vergelijk nog Bolland, Wereldraadsel, p. 259 (Intreerede):
-„Verandering is en blijft voor ons het volstrekte Apriori”! met Kant te
-dezer plaatse:
-
-„Ebenso kann die transcendentale Aesthetik nicht den Begriff der
-Veränderung unter ihre Data apriori zählen: denn die Zeit selbst
-verändert sich nicht, sondern etwas das in der Zeit ist. Also wird dazu
-die Wahrnehmung von irgend einem Dasein, und der Succession seiner
-Bestimmungen, mithin Erfahrung erfordert.”
-
-Welk een verschil in ernst en bezonnenheid!
-
-Het is dan ook niet te dulden, dat juist deze doldrieste dogmaticus
-zich in deze zelfde rede, op p. 268 in een noot de volgende aanmerking
-veroorlooft op een kriticus, zó schroomvol (Windelband zou met Liebmann
-zeggen „keusch”) als Prof. Heymans:
-
-„Onvoorzichtig daarom en vol aanleiding tot misverstand is de volgende
-uitspraak van mijn hooggeachten ambtgenoot te Groningen: ‚Het is in
-hooge mate waarschijnlijk, dat zich alle natuurverschijnselen,
-physiologische, chemische en physische, tot mechanische laten
-terugbrengen’ (Prof. G. Heymans, ‚De Gids’ van April 1896, blz. 94).
-Zelfs objective is dit niet eens toe te geven; vgl. bijv. W. Ostwald
-over ‚die Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus’ (Leipzig
-1895)”.
-
-Dit staat als noot bij Prof. Bolland’s zinsnede:
-
-„Het leven der Natuur is echter rijker dan de objectief visionaire
-puntenwarreling, waarin velen nog het Al zouden willen zien, doch
-waarin alles tot uitwendige verhouding is geworden, zonder gevoel of
-innerlijkheid; heeft de mechanistische natuuropvatting als methóde haar
-goed recht van bestaan, als theorie is zij eene bekrompene, eene plat
-eenzijdige dwaasheid.”
-
-Aan „eene bekrompene enz. dwaasheid”, Prof. Bolland, maakt zich in deze
-slechts hij schuldig, die als gij, met natuur (of zelfs Natuur) bedoelt
-een deel der concrete Werkelikheid, niet hij, die, als Prof. Heymans,
-begrijpt dat de Natuur, het object van physiologie en physica, slechts
-Phaenomeen is en de concrete Werkelikheid evenmin mechanies als
-ruimtelik!
-
-Heerlike ironie, dat Prof. Bolland in deze quasi-anti-materialistiese,
-maar zijns ondanks juist naturalistiese passus, de immaterialist
-Heymans verwijst naar ... de materialist Ostwald!
-
-In zijn zg. „Zuivere Rede” (en nogmaals Coll. Log. pp. 880–885)
-herhaalt Prof. B. (p. 186, 2e dr. 224) dezelfde aanmerking. Prof. B. is
-in 1904 (1909) nog ten deze niet wijzer, wel grover geworden, laat nu
-zijn „vrienden der wijsheid” verbaasd staan, dat „Het dogma van de
-‚mechanische verklaarbaarheid’ der werkelijkheid [n.b.]” wordt
-verkondigd door „de hoogleeraar der... wijsbegeerte Heymans”. De
-stippels zijn van Prof. Bolland. Rideamus! [271]
-
-Prof. B. is goedig genoeg om op p. 9 (52) letterlik te verklaren, dat
-voor hem Heymans’ „alle natuurverschijnselen” betekent: „alles,
-letterlijk alles”. Waarvan akte.
-
-Deze tegen Heymans gerichte pagina’s (8 en vv., 2e dr. 51 ss.) bewijzen
-slechts dat ook Heymans, als Kant, hoog boven Prof. Bolland’s bereik en
-begrip staat. Ze zijn, weloverwogen, niets dan een armzalig poginkje,
-tegen Heymans’ superioriteit, bij oningewijde dus argeloze lezers de
-schijn van „dogmatisme”, „ondoordachtheid”, „bevooroordeeldheid” te
-wekken, door een uit z’n verband gerukt of zelfs een vervalst citaatje.
-De aard dezer vervalsing verdient nadere toelichting:
-
-Prof. Bolland citeert, p. 8 (52), uit Heymans’ „Gesetze u. Elemente des
-wissenschaftlichen Denkens”: „De apodicticiteit der logische wetten, in
-den zin, waarin zij daaraan feitelijk wordt toegeschreven, levert geen
-nieuw probleem op.” En in een noot op die „apodicticiteit” voegt hij er
-bij: „‚Apodeixis’ beteekent bewijs, doch bedoeld is hier eene
-‚volstrekte’ geldigheid van algemeene bijzonderheden of
-‚betrekkelijkheden’, waartegen geen verstandig bezwaar kan rijzen in
-logisch ... dogmatisme.”
-
-Reeds deze noot geeft een even ware als waardige voorstelling voor
-ieder die weet, dat Heymans met apodicticiteit niets anders bedoelt,
-dan enerzijds een feit, een gegeven psychies en psychologies feit van
-het denken, dus „nicht etwas zu Beweisendes, sondern Gegenstand der
-unmittelbarsten, inneren Wahrnehmung” (men bestudere § 22) en
-anderzijds een probleem, waarvan de zuiver logiese oplossing wordt
-gezocht (men bestudere heel Heymans’ meesterwerk).
-
-De geciteerde zin zelf echter luidt bij Heymans als volgt, op p. 101:
-
-„Die Apodiktizität der logischen Gesetze in dem Sinne, in welchem sie
-denselben tatsächlich zugeschrieben wird, bietet also [ik cursiveer wat
-Bolland schrapte] kein neues Problem”...
-
-Also... want deze zin is de slotsom, de conclusie, van heel een §,
-genaamd „Die apodiktische Gewissheit der logischen Gesetze”, gewijd
-speciaal aan de vraag, of deze nog een nieuw probleem oplevert, nadat
-het logiese probleem (sc. de geldigheid a-priori der denkwetten, dus
-van het principium contradictionis en exclusi tertii, voor alle
-mogelike werkelikheid) is opgelost; diezelfde zin luidt dan ook verder:
-„sie ist in der Anwendung der logischen Gesetze auf die Wirklichkeit,
-welche wir im vorigen Paragraphen zu erklären versucht haben, mit
-einbegriffen”! Aan het logiese probleem zelf, waarom alles „niet iets
-anders” is dan wat het is, zijn dan reeds, voorzover het de feiten van
-het denken betreft, de §§ 14–20 en voor de verklaring dier feiten de
-niet minder magistrale §§ 21–24 gewijd, welke laatste § „die Lösung des
-Problems” heeft geboden.
-
-Maar Prof. Bolland zegt op p. 9 (53): „Zoo is ook bij Prof. Heymans om
-te beginnen alles datgene wat het is, en niet iets anders, wat zoozeer
-in de rede heet te liggen, dat het niet eens problemen medebrengt” ...
-hier gaat de vervalsing nog een graad verder: Van de conclusie „also
-kein neues Problem” werd op p. 8 (evenals explicite op p. 32 van „Het
-Verstand”) gemaakt de bewering zonder meer: „geen nieuw probleem”, en
-op pag. 9 reeds het dogma: „niet eens problemen”...
-
-Zo is op p. 11 (55) ridder Bolland waar hij wezen wilde: „Wie met
-vooropgestelde ‚waarheden’ begint, waarheden, die op hare wijze niet
-eens problemen medebrengen, begint met eene zekerheid zonder twijfel,
-die niet de zekerheid is der doordachtheid en wijsheid; wie met
-‚axiomen’ begint, begint met vooronderstellingen, die als vóóroordeelen
-van vooróórdeelen ongescheiden onderscheiden zijn.” enz. enz.
-
-Verslagen ligt Heymans en zijn werk van ± 500 gedegen pagina’s,
-uitsluitend gewijd aan... de kritiek der wetenschappelike axioma’s en
-hun apodicticiteit; bladzijden, die elk zonder onderscheid kritieser
-bezinning, dieper inzicht, bezonkener wijsheid, zuiverder begrip en
-vromer waarheidszin bevatten, dan voor enig Hegeliaan als zodanig ooit
-bereikbaar is, laat staan voor zulk een Hegeliaan.
-
-En in 1910 heeft Prof. Bolland in een pamflet blijkbaar niets beters
-tegen Heymans’ boek en deszelfs „betrekkelijke onbenulligheid” aan te
-voeren dan ... Prof. Bolland’s vervalsing, voor hem van genoeg belang
-om ze te herhalen op pag. 20/21 van „Het Antwoord”: „evidentie van
-datgene, welks ‚apodicticiteit’ bij Heymans elders geen probleem heet
-op te leveren”!
-
-Ik vermoed dat Heymans zelf, in zijn serene redelikheid, voor dit soort
-Bollandistiese polemiek zelfs geen woord van afkeuring overheeft—enkel
-zwijgende verontwaardiging en wat meewarig begrijpen. Maar ik voor mij
-achtte het nodig, hier eens dit proefje „Zuivere Rede” in ’t licht te
-stellen, niet om Heymans, maar terwille van de vele kritiekloze
-slachtoffers van Professor Bolland’s waarlik weergaloze „geoefendheid”,
-die hun de weg tot Kant-Heymans verspert.
-
-„Toch wel berekend en listig, maar valsch en bekrompen”—deze giftige
-pijl door Prof. Bolland op Heymans gemikt in zijn schotschrift, stuit
-af op Heymans’ integriteit, om slechts zijn schutter te treffen.
-
-Aangaande Heymans’ dialektiek-dodend meesterwerk, dat Prof. Bolland
-evenmin kan „laten gelden”, als hij er ook maar één §, één bewijs van
-kan weerleggen, omdat het nu eenmaal zijn „begrip” te boven gaat, en
-waaraan hij zich dan ook wijselik niet waagt, wordt de jongelui evenwel
-op college (Coll. Log. p. 274) de goedkope stoutigheid voorgezet: „een
-uur lang zouden wij het hier kunnen hebben over de ondoordachtheid,
-waarmee de schrijver z’n pen heeft bestuurd, toen hij schreef over
-‚wetten en elementen van het wetenschappelijke denken’.” De paar
-vittend bedoelde „vragen”, die dan daaromtrent volgen, getuigen van, of
-wenden voor, een onnozelheid, die zelfs de titel niet begrepen
-heeft,—te weten het verschil tussen „wet” en „element” [272], en de
-„transcendentale” zin van de titelkeus „wetenschappelik denken” ter
-aanduiding van de kennisleer als kritiek der wetenschappen.
-
-In hetzelfde zinnetje van p. 9 (53) wordt nog even Heymans’ bedoeling
-in zake de mechaniese natuurbeschouwing verhegeld oftewel verdraaid
-aldus: „de gegevens van physiologie, chemie en physica [zijn] geen van
-allen wat zij zijn, maar ‚hoogst waarschijnlijk’ wat anders.” De
-weerlegging van dit mechanisties-verkeerde „zijn” geeft o.a. § 25 van
-Heymans’ „Einführung in die Metaphysik”, getiteld „der Erkenntniswert
-der mechanischen Naturauffassung”, terwijl in hetzelfde zonneheldere
-standaardwerk [273] die algemene fout haar formulering vindt in de
-termen der logica: Men vat de „aequipollentie” (omvangsgelijkheid) der
-betrokken begrippen verkeerdelik op als „identiteit”
-(inhoudsgelijkheid). Op p. 189 (227) van „Zuivere Rede” vraagt Prof.
-Bolland met betrekking tot de aethertrilling-hypothese van het licht:
-
-„Laat zich iets aan deze verklaring van het bekende uit het onbekende
-voorstellen, laat er zich iets aan begrijpen? Wat moet eigenlijk der
-heeren ‚mechanisch verklaren’ heelemaal?”—Dat Prof. Bolland dat niet
-begrijpt, kan hem niet euvel worden geduid. Wel, dat hij Prof. Heymans
-op deze vraag, hier en elders, slechts laat antwoorden met een zinnetje
-uit een tijdschriftartikel dat, „zonder meer”, in ’t geheel niet ter
-zake is, te weten: „Das letzte Ziel alles Erklärens ist nichts Anderes
-als empirisch gegebene Zusammenhänge logisch zu durchleuchten.”
-
-Zulk soort schijnpolemiek tegen een meerdere als Heymans, ten
-aanschouwe van een publiek op welks licht te verbijsteren
-begriploosheid deze „geoefendheid” van meet af (zie Prof.’s voorrede)
-speculeert, is even ridderlik als redelik.
-
-Men behoeft Heymans slechts te kennen en te begrijpen om eens en voor
-al te weten, dat hij uitsluitend van de natuur, van het gebied der
-physica en physiologie, de mechaniese verklaarbaarheid of
-herleidbaarheid mogelik of zelfs waarschijnlik kan noemen, en dat voor
-hem dus al het geestelike, heel het terrein der psychologie en der
-geesteswetenschappen als zodanig, daarvan eo ipso en principieel, op
-kenniskritiese grond, is uitgesloten. Maar Prof. Bolland durft in 1910
-in zijn uitval tegen Heymans, getiteld: „Nieuwe Kennis en oude Wijsheid,
-eene poging tot voorlichting”, op p. 55 s., op dezelfde pagina, waar
-hij een Heymans toevoegt: „En in alles eerlijkheid en rondheid” ...
-deze zin laten drukken: „Ook zoude het der ervarenheid te Groningen eer
-aandoen, rondborstig evenzeer te erkennen, dat men eene misvatting uit,
-wanneer men de opvatting uit, dat geest en ziel, met al hetgeen daar
-niet aan toekomt [?!] zich nog eens zullen laten herleiden tot
-levenlooze en zelfs onqualificeerbare werktuigelijkheid” ...! Dit is
-weliswaar laster (evenals de smetten van pragmatisme en
-theosofen-kwakzalverij, die Prof. Bolland’s waan een theoreticus van ’t
-zuiverste water als Heymans tracht aan te wrijven), maar Prof. Bolland
-wist, begreep, nu eenmaal niet beter, naar ik wil aannemen. Ik ben
-alleen benieuwd, of hij, na deze mijn „poging tot voorlichting”, nu hem
-altans zijn algehele misvatting ten deze gewezen is, met „eerlijkheid”
-en „rondborstig” onmiddellik zijn laster zal erkennen en herroepen en
-voortaan zal trachten, van Heymans tenminste zoveel te leren kennen en
-begrijpen als nodig is, om enigszins weer goed te maken, wat hij in
-onwetendheid en wanbegrip aan hem en de waarheid misdreven heeft.
-
-Een Heymans zou onderschrijven, evenals een Eisler, een Wundt, de
-geniale „onvoorzichtigheden” van niemand minder dan Leibniz: „Tout ce
-qui se fait dans le corps de l’homme et de tout animal est aussi
-mécanique que se qui se fait dans une montre” en „Recte constitutum
-est, nihil in corpore fieri, quod non mechanicis, i.e. intelligibilibus
-rationibus constet.”—Voor hun als voor Leibniz geldt daarbij, zonder
-zweem van zelfweerspreking: „la Perception, et ce qui en dépend, est
-inexplicable par des raisons mécaniques, c’est-à-dire par les figures
-et par les mouvements.” (Monadologie, thèse 17, cf. thèses 79 et 81).
-Immers zij allen zijn zuivere parallelisten: „Tout se fait
-mécaniquement et métaphysiquement en même temps.”, voor wie de
-mechaniese natuur slechts phaenomeen is van de metaphysiese
-werkelikheid: „La source de la mécanique est dans la métaphysique”, een
-uitspraak, door de heer Bolland zelf indertijd geciteerd, maar wel
-kwalik begrepen.
-
-
-
-52: p. 140. In dezelfde zin p. 548/9: (Die Lebenserscheinungen) „Zwar
-könnten an sich die Finalität und Causalität, welche ich als Kehrseiten
-[?] meines zeitlichen Denkens vorfinde, die doppelseitige menschliche
-Auseinanderziehung [een aan de gelijktijdigheidsfout ontleend beeld]
-einer rein unzeitlichen Logik sein, so dass Zweck und Ursache nur
-illusorisch [!] gefasste logische Notwendigkeiten wären. In gewissem
-[?] Sinne mag dies ja auch immerhin der Fall sein, allein in seiner
-Strenge ist mir dieser zeitleugnende Gedanke unerträglich; in meinem
-Gefühl eines Bedürfnisses nach Erlösung von Unvernunft, Bosheit und
-Elend empfinde ich es als eine Verhöhnung des persönlich und etwa auch
-kosmisch empfundenen Uebels, mein Fühlen und Wünschen und Wirken als
-etwas schlechthin Zeitloses zu denken, so, dass mein Willensact sowie
-der demselben entgegengesetzte Widerstand eine reine Illusion, ein
-nicht einmal geträumter Traum wären.” Waar gemoedsaandoeningen en
-wensen spreken verwijst de wijsbegeerte met een zwijgend „Non
-ragioniam”... of desnoods met een uitgesproken „πρωτον μεν ἀληθεια”
-naar kerkleer en dergelijke—en speciaal de tijdkritiek lacht om deze
-illusionaire, dromende vrees, dat zij de heer Bolland zou dwingen, zijn
-gemoeds- en geestesleven, zijn levensactie, „als etwas schlechthin
-Zeitloses zu denken”. Juist wanneer en dewijl de tijd bewustzijns„vorm”
-is—blijft een niet-tijdelik bewustzijnsleven een zelfweerspreking, een
-onmogelikheid, van dezelfde kennistheoretiese soort als een
-niet-ruimtelike bewegingswereld.
-
-
-
-53: p. 141. Op p. 266 (Wereldraadsel) maakt Bolland’s Hartmanniaans
-dogmatiese „Mystiek” van het subject der interindividuele tijdelikheid
-„eenen alles omvattenden absoluten Géést.”
-
-Interessant is het te zien hoe ook Poincaré in „La Valeur de la
-Science” worstelt met het algemeen subject van de Tijd in ontologiese
-bevangenheid. Hij ziet wel in, alle affirmations over (objectieve)
-gelijktijdigheid en opeenvolging zijn zinledig zonder gemeenschappelik
-subjekt, „n’ont par elles-mêmes aucun sens” (p. 46; vergelijk ook
-Kinkel tegen Riehl, p. 25 o. c.). Hij zou dan wel willen concevoir „une
-sorte de grande [!] conscience, qui verrait tout et qui classerait tout
-dans son temps”, maar heeft toch bezwaren tegen zo’n „demi-dieu”, die
-met onvolkomen geheugen zou moeten worden gedacht, „puisque sans cela
-tous les souvenirs lui seraient également présents et qu’il n’y aurait
-pas de temps pour elle” (deze subtiliteit vergeet echter dat ook voor
-ons oorspronkelik alleen le présent de tijdbron kan zijn). „Et
-cependant, quand nous parlons du temps, pour tout ce qui se passe en
-dehors de nous, n’adoptons-nous pas inconsciemment cette hypothèse; ne
-nous mettons-nous pas a la place de ce dieu imparfait; et les athées
-eux-mêmes ne se mettent-ils pas à la place où serait Dieu, s’il
-existait?” Hij acht dan deze „hypothèse” toch onvoldoende „puisque
-cette intelligence hypothétique, si même elle existait, serait
-impénétrable pour nous.” Dit inzicht verheft Poincaré altans boven
-Hartmann c.s. Maar wij weten nu dat zulk een „transcendentaal” subjekt
-geen „hypothèse” is, geen als „bestaand” te veronderstellen wezen, maar
-hypothesis in oorspronkeliker dieper zin van het woord. Wie mij tot
-dusver gevolgd heeft zal mij begrijpen, wanneer ik z’n ontologiese
-gesteldheid aldus formuleer: Het subjekt der natuur bestaat evenmin,
-dus evenzeer, als de natuur.
-
-
-
-54: p. 141. Dr. J. D. Bierens de Haan stelt de verbijsterende vraag:
-„Maar waar vinden wij dit subject?”! (p. 227 van „De Weg tot het
-Inzicht”). [274] Kennistheoretiese subjekten, als het subjekt der
-natuur of het subjekt der waarheid zijn nu eenmaal geen „wezens”, die
-men tegen ’t lijf loopt.
-
-Zelf maakt hij er op zijn wijze een ens metaphysicum van, p. 185: „Want
-het voorwerp met zijn ding-schijn bestaat niet als subjekt tegenover
-het kennend bewustzijn als zodanig (in welk geval het toch een
-zinnelijk ding ware)—maar het bestaat in de synthetische handeling van
-een universeel bewustzijn zelf. Het universeele bewustzijn is het
-Eeuwige Denken [!], de wereldgrond zelf, het wereldcentrum”!
-
-Deze „Subreption” leidt op p. 187 tot het volgende dubbelgebeide
-dogmatisme: „Het ding-karakter is dus niet stoffelijk substantieel,
-maar iets geestelijks; de kracht der Idee, die de voorwerpen stelt, is
-een denkkracht, zoodat zij bestaan als handelingen der Idée zelve.
-
-„Onze aanschouwing van het voorwerpelijke is nu een herhaling [n.b.!]
-waarbij ons individueel bewustzijn deze hoogere [!] synthetische
-handeling weerspiegelt [!]. Waarneming is reconstructie [!] van binnen
-uit”!
-
-Dit is de „höherer Idealismus” waarmee Kant’s verontwaardiging zo
-meesterlik de spot drijft (zie Proleg. p. 164).
-
-Ditzelfde Hartmannisme bij Bolland (W. p. 316):
-
-„Is er waarheid in het menschelijk denken, dan bestaat die in de
-bewuste reproductie van den inhoud eener Wereldidée” enz.
-
-Ook het „objectief idealisme” van Bergmann, Eucken, Lipps e.a. begaat
-de reeds bij Berkeley te vinden fout, van het kennistheoreties Subjekt
-van Natuur en Tijd, eenmaal als Vóóronderstelsel ontdekt en begrepen,
-een werkelik bestaand Wezen, een soort Algeest te maken, even onkants
-als ongerechtvaardigd.—Wel vindt men bij Kant zelf reeds misstappen in
-diezelfde richting. Vgk. daaromtrent Windelband, Die Erneuerung des
-Hegelianismus, 1910, p. 14: „Nun hatte schon Kant alle Mühe, dieses
-‚Bewusstsein überhaupt’ vor der metaphysischen Ausdeutung zu schützen,
-die ihm sein eigenes persönliches Weltanschauungsbedürfnis nahelegte.
-Der zunächst hypothetisch eingeführte ‚intuitive Verstand’, der
-intellectus archetypus, dann—nach den Postulaten der praktischen
-Vernunft—in der Kritik der Urteilskraft das ‚übersinnliche Substrat der
-Menschheit’, das alles waren schüchterne Ansätze zur Metaphysizierung
-des ‚Bewusstseins überhaupt’, denen Hegel nur den rechten Namen gab,
-wenn er es Gott nannte.”
-
-Ten slotte zij hier nog gewaarschuwd tegen de verhaspeling van het
-subjekt der kennis, dus het subjekt van phaenomenale werkelikheid, met
-het subjekt der waarheid, „das urtheilende Bewusstsein überhaupt” van
-Rickert, dat bij deze dan ook wordt tot subjekt van het zijnde a.z.,
-aldus ten onrechte in z’n „zijn” van mogelik oordeel afhankelik
-gemaakt, een soort „Immanenz”, die dus niets te maken heeft met de
-phaenomenaliteit, de Kantiaanse afhankelikheid van mogelik kennen.
-Rickert kent of erkent zo min ons krities subjekt der natuur als de
-phaenomenaliteit der ruimte-dingen. Voor zijn objekt-realisme zijn
-psychies en physies even „reële”, kennistheoreties-gelijkwaardige delen
-der „empirische Wirklichkeit” („Das Physische und das Psychische sind,
-wie man sie auch sonst definiren mag, jedenfalls beide gleich
-unmittelbar gegeben.” Die Grenzen, p. 175; „Wir finden unmittelbar vor
-eine Welt, die aus Körpern besteht und aus anderen Gebilden, die wir
-psychisch nennen.” „Wir wissen, dass das Psychische ein Theil der
-empirischen Wirklichkeit ist, so gut wie die Körper.” ibid. p. 180).
-
-Aan Rickert zien wij dus, hoe men kan komen tot een „Bewusstsein
-überhaupt” en daarvan afhankelike „immanente objekten” (vgk. ook de
-noot bij bl. 390), zonder de kritiese objekt-immanentie en haar subjekt
-ook maar van verre te hebben bereikt.
-
-Rickert’s grondfout, waarmee heel zijn „idealisme” staat en valt, te
-weten: dat het al of niet toekennen van waarheid, het zus of zó
-„oordelen”, afhankelik zou zijn van het willen en dus de
-„Urtheilsnothwendigkeit” in plaats van een causale (re vera!) een soort
-teleologiese zou zijn en mitsdien elk oordeel een transcendent „Sollen”
-zou impliceren (Hoofdst. XIV, Sein und Sollen, van Der Gegenstand der
-Erkenntniss: „jedes Urtheil erkennt ein Sollen an, die Urtheile die
-Thatsachen constatiren, sind unbezweifelbar, also ist auch die
-Urtheilsnothwendigkeit vor jedem Zweifel geschützt.”) en een „waarde”
-„anerkennen” („dass sogar die Konstatirung einer Thatsache die
-Anerkennung eines Werthes einschliesst”, Die Grenzen p. 707), zodat
-„Sollen” prius zou zijn van „Sein” (C. XVII van Der Gegenstand, „dass
-das Sollen begrifflich früher ist als das Sein”) en de zekerheid zou
-verschaffen van een transcendente waarde („Wir dagegen finden, dass
-auch in den scheinbar nicht über Bewusstseinsthatsachen hinausgehenden
-und daher absolut unbezweifelbaren Urtheilen ein transcendenter Werth
-mitbehauptet wird und daher können wir von einem Wissen von diesem
-transcendenten Werthe reden.”), waarbij dan de waarheid zelf, als al
-wat men „verplicht” is te „bejahen”, fungeert als „Gegenstand der
-Erkenntniss” („Der Gegenstand der Erkenntniss ist ja nichts anderes als
-der Inbegriff der zu bejahenden Wahrheitswerthe.”)—deze grondfout is
-boven behandeld in Hoofdstuk IV § 3, speciaal p. 85/6 en in opmerking
-5.
-
-Even juist als scherp formuleert Rickert, hoe deze (onjuiste) leer
-(vgk. ook Bauch in de noot bij bl. 86) de bekende zelfweerspreking der
-waarheidsloochening in het ethiese transponeert: „Wo man den
-Pflichtbegriff als ethischen Begriff bekämpft, wird es dem Menschen zur
-Pflicht gemacht, keine Pflicht anzuerkennen.” (Die Grenzen p. 713).
-Maar onze zuiver theoretiese geesteswettelikheid mag en moet ook dit
-antiscepticum versmaden!—
-
-
-
-55: p. 148. Si duo idem dicunt, non est idem. Ook Wundt c.s. (Eisler en
-alle krities-monistiese evolutionisten) noemen „die Natur Vorstufe des
-Geistes”, zeggen „dass der Geist aus der Natur sich entwickelt”. Met
-hen zijn wij het daaromtrent volkomen eens. Het onderscheid met
-Hegeliaanse gelijkklinkende uitspraken is niet meer of minder, dan dat
-Wundt het natuur-idealisties en oorzakelik bedoelt, en de Hegelarij
-natuur-realisties en dialekties i.e. anticausaal (Hartmann en Eucken
-weer natuur-realisties en causaal). Bij Wundt, zuiver parallelist als
-Heymans, is nooit het psychiese uit het physiese, het geestelike uit
-het stoffelike voortgekomen, maar wel menselik geestesleven, kultuur,
-uit kultuurloze „natuurlike” dierlikheid.
-
-Uitstekend Eisler, Geschichte des Monismus, p. 169:
-
-„‚Natur’ und ‚Geist’ zeigen sich uns somit nicht als absolute
-Gegensätze, sondern sie sind, im weitesten Sinne, nur die beiden Seiten
-oder Betrachtungsweisen einer einheitlichen Wirklichkeit; im engeren
-Sinne aber ist Natur die niedere Stufe des Seins, das auf einer
-höheren, aktiveren und bewussteren ‚Geist’ (im Unterschiede vom
-psychischen Innensein überhaupt), und in der Gesamtheit von dessen
-Gebilden Kultur ist. Natur als Objektivation des Geistes und Natur als
-Vorstufe des Geistes sind also wohl zu unterscheiden. Der Geist im
-engeren Sinne steht über der Natur, während er im weiteren Sinne in der
-Natur selbst und deren Entwicklung zum Ausdruck, zur Erscheinung
-gelangt. Die Natur als Körperwelt ist die äussere Hülle, der Leib des
-Geistes.”
-
-Van de natuurwetenschappelike evolutie-leer is Hegel de vijand en
-verachter, ze is voor hem „völlig leer”, „grassiert noch” enz., zie §
-249 Kl. L. Inderdaad, de evolutie-leer „grassiert noch” in ironie van
-tegenstelling tot Hegeliaanse „Naturphilosophie”.—Van de wonderlike
-waan, als zoude Hegel „ein genialer Vorläufer der Darwinschen
-Entwicklungslehre” zijn en Darwin zelfs „ein genialer Ausarbeiter der
-Hegelschen Erkenntnistheorie” (frazen van Dietzgen over „Darwin und
-Hegel”), zou een blik in deze § 249 al kunnen genezen. Voor hem zijn
-„Gattungen” even duurzaam als „Gesetze”.—„So erkennt man z.B. in der
-Natur die Güte Gottes darin, dass die verschiedenen Klassen und
-Gattungen, sowohl der Tiere als auch der Pflanzen mit allem versehen
-sind, dessen sie bedürfen, um sich zu erhalten und zu gedeihen. Eben so
-verhält es sich dann auch mit dem Menschen, mit den Individuen und mit
-ganzen Völkern....” etc., aldus Hegel, waar hij op zijn manier
-„verstandig” wilde zijn (§ 80, Kl. Log., Zus.).
-
-
-
-56: p. 158. Prof. Dr. Jos. Kohler. Mijn qualificatie en de positie van
-deze roemruchte nestor van het volkerenrecht en veelzijdig
-rechtsgeleerde grootwaardigheidsbekleder der Berlijnse Universiteit,
-maar in philosophicis een des te gevaarliker even autoritair als
-bombasties idee-dilettant, vergt dat ik enige van die in de tekst
-bedoelde Ungeheuerlichkeiten aanwijs, al is het eigenlik jammer van de
-benodigde ruimte. In zijn „Lehrbuch der Rechtsphilosophie” (1909) volgt
-op de Inleiding (I) van het 1e Boek (Die Rechtsphilosophie und ihre
-Bedeutung) een hoofdstuk II: Philosophie und Rechtsphilosophie, waar te
-lezen staat (p. 7):
-
-„Vor allem kommt hier in Betracht die Erkenntnistheorie, d.h. die Frage
-über das Verhältnis zwischen Subjekt und Objekt [dus het in de tekst
-aangewezen objekt-realisme] und die Frage ob unseren Vorstellungen [!]
-von der Welt eine Welt in Wirklichkeit zu Grunde liegt und wie sich
-diese Wirklichkeit zu unseren Vorstellungen verhält. Das ist die
-ungeheuere Frage des kritischen Realismus.... Die Annahme, dass es
-überhaupt unmöglich sei, in das Ding an sich einzudringen, sodass [!]
-wir auf das Gebiet unserer Vorstellungen [!] zurückgeworfen waren,
-beruht auf dem falschen Dualismus [!] Kantschen Angedenkens: dieser
-Dualismus mit seiner ständigen Skeptik und dem ‚Ignoramus’ in bezug auf
-die Aussenwelt [!] ist längst überwunden. Überwunden ist auch die
-Annahme, dass Zeit und Raum nur auf unserer Vorstellung [!] beruhten
-und eine Zutat unseres Geistes wären.
-
-„Vielmehr ist zu sagen, dass das Ich und das Nichtich alles zu einem
-grossen [!] Weltganzen gehört und darum notwendig eine Zusammenstimmung
-[!] stattfinden muss, namentlich auch in der Richtung, dass Zeit und
-Ausdehnung, wie wir sie schon seit Aeonen in unseren Geist aufgenommen
-[!] haben, unserer Empfindung von Zeit und Raum entsprechen, da [!] der
-menschliche Geist und schon was dem Menschen an Geschöpfen
-vorhergegangen ist, aus der Zeit und dem Raum die ständige Vorstellung
-überkommen [!] haben.”
-
-Over Tijd en Ruimte vergelijke men dan § 3 van zijn „Das Problem der
-Rechtsphilosophie” in zijn Moderne Rechtsprobleme: „Die
-Entwicklungslehre [die van K.] setzt daher zwar die Wirklichkeit der
-Zeit voraus, allein sie beruht andererseits auf der Erkenntnis, dass
-das Zeitliche auf einem Ausserzeitlichen und Ausserräumlichen beruht
-und dass über Raum und Zeit eine höhere Wesenheit schwebt.... Die
-Ansicht, alsob sie [„Raum und Zeit”] nur subjektive Zutat unseres
-Geistes waren, ist irrig. Ihre Wirklichkeit wird nicht nur durch die
-Sinnfälligkeit unserer Beobachtung dargelegt, sondern auch durch unsere
-Körperlichkeit inmitten des gleichzeitigen oder verschiedenzeitigen
-Andersseins.... Wir [?] nehmen Zeit und Raum an, und ebenso nehmen wir
-eine Einheit und Vielheit der Wesen an.... Aber wir glauben an alles
-dieses in relativer Weise” etc.
-
-Maar horen wij nu verder (p. 8) Prof. Kohler tegen Kant’s „Dualismus”:
-„Jener ganze Dualismus ist so ungeheuerlich und haltlos, dass er vor
-energischen Denkern sofort zusammenfallen musste. Fichte und Schelling
-suchten ihn zu stürzen, und Hegel hat ihn vollkommen zertrümmert
-(Identitätsphilosophie)....” „Der Hauptirrtum der Kantschen Philosophie
-besteht darin, dass der Unterschied zwischen Subjekt und Objekt ins
-Ungeheuerliche übertrieben ist”.... Volgt een „Vorstellung” van Kant’s
-kennisleer: „Nach der Kantschen Erkenntnistheorie steht auf der einen
-Seite das Subjekt ganz allein im Theaterraum [!] und vor ihm ist die
-ungeheuerliche Bühne der Theatervorstellung [!], welche die Welt
-bedeutet. Zwischen diesen beiden Dingen sollte nun eine Vermittelung
-sein, aber fern davon: dasjenige, was wir wahrnehmen ist nur ein
-Phänomen, eine Folge von Erscheinungen, und alles, was hinter dem
-Phänomen liegt, ist uns ewig verborgen, denn all unsere geistigen
-Kräfte können sich nur auf die Erscheinungen beziehen.” [Natuurlik is
-juist die waarneming zelf de en de enige „Vermittelung” tussen Subjekt
-en Niet-ik. Juist door de Beziehung van onze „geistigen Kräfte” op dat
-Niet-ik ontstaat de „Erscheinung”!] „Diese ganze Vorstellung ist schon
-darum verfehlt [inderdaad verfehlt], weil sie zwischen dem einen [!]
-erbärmlichen Ich und der ganzen Welt einen solchen Unterschied macht,
-dass hier eine ungeheuere Kluft gähnt; das ist doch kaum der Mühe wert,
-wegen des einen Menschen solches Wesen zu machen! Wie verhält es sich
-denn mit der ungeheueren Menge der weiteren Ichs, die doch ebenfalls in
-die Welt hineinstarren?” (p. 9:).... „während unser ganzer Leib mit all
-seinen [?] Leiden und Schmerzen nur ebenfalls ein Phänomen ist, und in
-der Tat in den Wolken steckt [goed gelocaliseerd], die das Ding an sich
-umgeben.”....
-
-Na deze even individuele als individualistiese Kant-voorstelling levert
-nu p. 9 de volgende gewoon-realistiese „Spiegelung”- en
-„Aetherschwingungen”-dogmatiek:
-
-„Der Gedanke von dem Ding an sich ist insofern zutreffend, als
-natürlich jede Spiegelung [!], jedes Einwirken in eine Subjectivität
-nur so aufgefasst werden kann, dass das Ding an sich nicht in das
-Subjekt eingeht, sondern einen Eindruck macht, und dieser Eindruck ist
-es, den wir als das Bild der Welt erschauen. Insofern kann zwischen
-Eindruck und Welt natürlich nie volle Gleichheit bestehen, ebensowenig
-wie eine Gleichheit bestehen kann zwischen der Matrize [!] und dem aus
-der Matrize hervorgehenden Bilde [!]. Aber immerhin muss es
-verstandesmässig möglich sein, zwar nicht ein Abbild der Matrize zu
-geben, wohl aber zu sagen, inwieweit unser Eindruck zur Matrize stimmt
-und inwiefern bei diesem Eindruck subjektive Momente im Spiel sind.
-[Alsof Kant’s leer iets anders deed! Maar eilieve.... hoe vergelijkt
-een Kohler beeld en.... matrijs?! zie:] Dazu ist aber unser Verstand
-fähig, denn er kann unsere Organe [!] und die Wirksamkeiten dieser
-Organe erfassen und mithin auch darstellen, wie sie sich betätigen,
-wenn ein Eindruck von aussen [!] kommt”.... [Dat die organen.... zelf
-slechts kennisprodukten zijn.... wie op zulk een kleinigheid let, is
-een kniesoor.... en dat ook dit „aussen”, dit „kommen” zowel als dit
-„sich betätigen” tot de phaenomenenwereld behoren.... zover reikt de
-Kohlerkritiek niet. Hij bedoelt het zuiver physiek:] „Auch bei anderen
-Wesen finden wir ähnliche Organe, und wir können prüfen, wie sie wirken
-und wie sie durch die ‚Matrize’ von aussen beeinflusst werden. Weiter
-können wir natürlich nicht kommen” [Neen, natuurlik kunt gijlieden
-nooit verder komen]. „Es ist aber auch nicht nötig, denn diese
-Erkenntnis ist vollkommen. Kein Wesen kann sagen, welches Bild [!] das
-Weltall gibt, wenn man das beobachtende Wesen wegdenkt, denn dann ist
-eben ein Bild überhaupt unmöglich [K. zelf onderstreepte deze
-wijsheid]. Wir können nur sagen: im Weltalle ist eine Fülle
-verschiedener Objektivitäten [!], die [!] auf unsere Subjektivität
-wirken und bei deren Wirkung unsere Subjektivität die Tafel [!]
-darstellt, auf der die Bilder [!] erscheinen, welche Tafel an sich eine
-bestimmte Beschaffenheit hat, sodass wir [we „kennen” immers die Tafel
-„an sich”!] dasjenige abziehen können was subjektiv ist. [En nu een
-voorbeeld!:] Wir wissen z.B., wenn wir rot und gelb sehen, dass die
-Eigenart der Farbe eine Zutat unserer Sehorgane [!] und unseres Denkens
-[!!] ist, aber ebenso ist es sicher, dass dieser verschiedenen Art der
-Farbe eine Verschiedenheit im Objekt zugrunde liegen muss, von der wir
-nichts weiter wissen, als dass hierbei [!] Ätherschwingungen eine Rolle
-spielen.”
-
-En deze hooggeleerde lekepraat tegen Kant’s kritiek! Het
-„overeenstemmingsprobleem” der waarneming ontgaat deze naieve
-dogmaticus [275] natuurlik geheel, maar het probleem van de
-overeenstemming der resultaten van juist denken met de werkelikheid
-lost hij (p. 11) makkelik op (natuurlik dogmaties-verdubbelend): „Das
-ist nicht etwa eine ‚prästabilierte Harmonie’, es ist nicht eine
-Zufälligkeit, sondern es beruht darauf, dass wir eben ein Teil des
-grossen Ganzen sind”.... simple comme bonjour! En „van zelf” zijn
-meteen even de synthet. oordelen a priori verklaard: het Geheel „ist
-ein Räderwerk, von dem wir einen Teil bilden”.... „Damit erklärt sich
-von selber [aseitas] die Richtigkeit der Axiome in der Mathematik; es
-erklärt sich das Zusammentreffen des Kausalitätsgesetzes in uns und
-ausser uns, es erklärt sich [!] die ganze Kantsche Kategorientafel”.
-Mein Liebchen, was willst du noch mehr? Van Prof. Kohler krijgt ge dan
-nog het bekende stuk misverstand toe over Kant’s „verbod” tot
-transcendent kategorieëngebruik.... „Ist das Metaphysische unserer
-Anschauung nicht zugänglich, so ist es zugänglich unserem Denken”....
-Juist, zou Kant zeggen, das ist ja die ständige Behauptung der
-Kritik!... „Es ist eine bare Willkür zu behaupten, dass der Satz von
-der Identität und dem Widerspruch nur im Kreise der Anschauung [?!]
-bezeugt wäre.”... wie beweert dat bij geval?—Volgt de conclusie: „Somit
-[!] ist das ganze Kantsche Gedankensystem, so ungeheuere Kräfte auch
-darauf verwendet worden sind, ein Irrgang” en daarom „ist es verlorene
-Mühe”. Voor u altans is alle „ungeheuere” kracht, er op besteed,...
-verloren moeite. Zorg gij maar (p. 12) „die Hegelsche Philosophie
-zeitgemäss umzubilden” en laat het anderen over, „sich an den
-Akrobatenkünsten Kantscher Gedankengymnastik zu erbauen”. Blijf gij
-maar (p. 13) bij Hegel-Hartmann’s „Logik der Weltgeschichte.... mit
-sehr vieler Unlogik verbunden.” Aangezien Kohler’s „Richtung” (?)
-echter Hegel’s Dialektiek „ablehnt” (p. 14) blijft er van Philosophie
-niets anders over dan de fraze der „Kulturentwicklung” met, als „Das
-letzte Ziel” (titel van Boek II): „Alles erkennen und alles können und
-damit die Natur bemeistern.” Dit heet „Neuhegelianismus.” In de
-„Moderne Rechtsprobleme” (p. 9) nader omschreven: „Unrichtig war es
-allerdings von Hegel, anzunehmen, dass die grosse Welt mit ihrem Werden
-und Vergehen sich nach einer bestimmten Begriffsschablone abspiele. Wir
-haben uns daran gewöhnt, die in der vernünftigen Entwicklung
-enthaltenen, ausserordentlich mannigfaltigen Lebenskeime nicht
-apriorisch zu betrachten, sondern die ungeheure Gestaltung der Tat in
-ihrer Wirklichkeit zu erkennen: die ihr entsprechende Vernünftigkeit
-ist eben ihr metaphysischer Hintergrund. Dem Wollen und Walten des
-Lebens ist ein ungeheurer Freipass gegeben, und nicht ‚jeden Wochentag
-macht Gott die Zeche’. Nur in grösseren Zwischenräumen lässt sich die
-Gesetzlichkeit des Vernünftigen verstehen. Dies begreift der
-Neuhegelianismus: er weiss, dass eine unendliche Fülle von Einzelheiten
-die Weltgeschichte ausmacht, er sucht sie zu erkennen und erhebt sie
-zum Gegenstand seines Studiums; er weiss aber auch, dass hinter ihnen
-ein grosses [ungeheuer gross!] Ganzes steht: das Ganze ist die
-menschliche Kultur, die sich nach festen Gesetzen entwickeln muss.—So
-wird die Hegelsche Vernunft zur menschlichen Kultur, und statt der
-dialektischen Bewegung haben wir die Kulturgeschichte”...!
-
-Ik gewaagde boven van het idee-dilettantisme van deze meester der
-rechtsvergelijking. Dit ten besluite (p. 11): „Wenn man geltend gemacht
-hat, dass in unserem System ein Widerspruch bestehe zwischen der realen
-rechtsvergleichenden und universalrechtsgeschichtlichen Wissenschaft
-einerseits und der Ideenlehre andererseits, die uns aus Hegels
-Philosophie erwächst, so ist dies ein kurzsichtiger Irrtum; denn gerade
-in der Versöhnung der rationellen [?] Idee mit der Wirklichkeit liegt
-das Grosse der heutigen Forschung; wir dürfen in der Fülle der
-Einzelheiten das Gesamte der Idee nicht vergessen [klinkt goed], wir
-müssen in ihr die Ausflüsse des grossen Gottesgedankens erkennen; das
-ist das Wesen des Neuhegelianismus: was wir im Einzelnen entdecken,
-schliesst sich zum grossen Ganzen.”... (p. 12): „Fortschritt ist das
-Wesen der Welt. Eben weil das Ewige sich im Zeitenschosse zutage ringt,
-so muss eine Entwicklung walten; denn sonst wäre der ganze Prozess kein
-Entwicklungsprozess”.... ontegenzeggelik! „Das hat allerdings Spinoza
-noch unvollkommen erkannt [de stakkerd]: allein Spinoza ist auch nicht
-das Musterbild unseres Pantheismus, sondern nur ein unvollständiger
-Vertreter; unser Pantheismus reicht in die geweihten Zeiten der grossen
-indischen Philosophie hinein und berührt sich mit den Ideen der
-Sufiten, des Averroes und des Mystikers Ekkehard!” Zoveel ter
-oriëntering, hoe Prof. Kohler filosofeert.
-
-Daar ik de dogmatiese diepzinnigheden van een Kohler’s (en evenzo b.v.
-een Berolzheimer’s) „metaphysische Ideen” voor eer en invloed van de
-wijsbegeerte, en speciaal de rechtsfilosofie, heel wat heillozer acht,
-dan alle „Plattheiten”, „Seichtigkeiten”, „Flachheiten” etc. (men kent
-die phraseologie der diepe heren), die hij positivisme en materialisme,
-of ook een Jhering en een Stahl naar ’t hoofd slingert, als had hij
-zelf deel aan „die ungeheure Tat der deutschen Philosophie”—daarom wil
-en moet ik er op wijzen, hoe ontoegankelik zulk een geest is voor
-kritiese wijsbegeerte en hoe gering mitsdien het verschil tussen
-Kohler- en... Köhlerglauben.
-
-
-
-57: p. 236. Gelijksoortige realistiese zelfbespotting zie ik daar juist
-in de „Grundriss einer Philosophie des Schaffens als Kulturphilosophie,
-Einführung in die Philosophie als Weltanschauungslehre”, 1912, van Dr.
-Otto Braun, waar deze gewaagt van „die vom Idealismus vertretene
-Weltverdoppelung”.... nademaal hij het idealisme als volgt begrijpt:
-„Warum soll dieser Tisch hier denn durchaus nicht [n.b.] dieser Tisch,
-sondern irgend ein X sein?”.... „Was hätte es denn für einen Sinn, wenn
-neben einer objectiven Welt [van tafels etc] noch eine ihr ganz
-heterogene der Erscheinungen existierte?” (p. 42/3).
-
-Deze Privatdozent der Philosophie, die reeds als zodanig in 1912 toch
-wel diende te weten, dat voor het idealisme juist zijn objective Welt
-(van tafels etc.).... die (dus daaraan niet precies heterogene) Welt
-der Erscheinungen is.... en die zijn eigen Hartmanniaans realisme
-„realistischer Idealismus” noemt—dus met zijn „vom Idealismus
-vertretene Weltverdoppelung” naar letter en geest zich zelf bespot und
-weiss nicht wie—levert ons dan meteen nog een in dit verband niet
-onvermakelik voorbeeld van de toon, die zulk een, op zijn manier
-godsdienstig (zie zijn Slothoofdstuk X: „Vom gotterlebenden und
-gottdarstellenden Schaffen”), dualist tegen zijn materialistiese
-tegenstanders en mederealisten pleegt aan te slaan (vgk. mijn tekst bl.
-184), waar hij over de leden en bloc van de Monistenbund als volgt
-vonnis velt: „Doch kommen die Angehörigen dieser Vereinigung infolge
-ihres disziplinlosen Philosophierens kaum in Betracht; sie verstehen
-sich selbst nicht.” (p. 51).
-
-Moraal: γνωθι σεαυτον! We zouden ook tegen al zulk materie- of
-objektrealisme met een andere moraal kunnen eindigen, die zich niet
-uitsluitend maar inzonderheid ook ten aanzien van Objekt of Erscheinung
-en Ding an sich keert tegen het niettemin grote stuk werk van de
-25-jarige Liebmann, door, even zuiver Kantiaans als zuiver ironies, met
-de woorden zelf van diens Kant tot het ongerijmde (vgk. mijn tekst bl.
-92) herleidend refrein, te concluderen: „Also muss auf Kant
-zurückgegangen werden.”
-
-En wij handhaven deze moraal, trots de zo juist verschenen
-„Cellular-Ethik als moderne Nachfolge Christi, Grundlinien eines neuen
-Lebensinhaltes” door Wilhelm Kleinsorgen, 1912, opgedragen aan „Meinem
-hochverehrten Lehrer Seiner Exzellenz dem Wirklichen Geheimen Rat
-Professor Dr. Ernst Haeckel” en bevattend een Haeckelomane
-Haeckel-humbug, waarvoor zelfs een filosofaster als Haeckel toch
-eigenlik nog te goed, te trouwhartig is, een Cellular-Ethik dan, die
-ons op p. 24, waar schrijver het over „das Erkenntnisproblem” heet te
-hebben, aldus inlicht: „Der auf Descartes, Spinoza, Leibniz, Wolff und
-als ‚Kritizismus’ auf Kant zurückgehende Rationalismus und Apriorismus,
-der lange Zeit die philosophische Erkenntnislehre beherrscht hat und
-auch heute noch von vielen Philosophen als massgebend angesehen wird,
-ist abgesehen von den älteren Arbeiten Lockes, Humes, Condillacs und
-Mills in neuester Zeit vor allem durch die bahnbrechenden
-zellular-psychologischen Untersuchungen Ernst Haeckels ad absurdum
-geführt worden.” etc.
-
-Door Haeckel „ad absurdum geführt” worden inderdaad niet
-weinigen—immers in de logiese zin des woords al die dualisten, die het
-tegen zijn altans nooit opzettelik-dogmaties naturalisme moeten
-afleggen (b.v. apologeten als een Dennert, een Bettex en consorten, aan
-wie ik helaas pour acquit de conscience ook nog een deel van mijn tijd
-heb moeten geven) en in de letterlike zin al zijn volgelingen, die hem
-voor een wijsgeer verslijten—dus altijd en alléén dezulken, voor wie
-het kriticisme niet bestaat, zo min als voor Haeckel.
-
-Waar Haeckel eindigt, begint de kennisleer. Waar de kennisleer
-verschijnt, is het uit met dualisme en materialisme, uit met bewust en
-onbewust dogma, uit met orthodoxie en met Haeckel. Zeker, evenzeer Kant
-contra Thomas, Calvijn en zo voort, als Kant contra Haeckel, Ostwald,
-Bergson, Ziehen en zo voort, of als Kant contra Hegel en Kant contra
-Hartmann. Alles samengevat: Kriticisme contra Dogmatisme. En voor ons
-deel: Kennisleer contra Materie-realisme.
-
-
-
-
-
-
-
-
-NAAMREGISTER.
-
-
-Adickes, 63, 96, 109, 300, 354–60.
-
-Adler, 261.
-
-Aksakow, 335.
-
-Aletrino, 188.
-
-Apel, 70, 358.
-
-Aristoteles, 236, 338, 346, 370.
-
-Atwater, 184.
-
-Auerbach, 382, 384.
-
-Avenarius XII, 56, 187, 341, 353.
-
-Averroes, 426.
-
-
-Bain, 155, 187, 285.
-
-Bastian, 285.
-
-Bauch, 86, 309, 362, 418.
-
-Bayet, 188.
-
-Becher, 201, 231–3, 239, 241 v.
-
-Bellaar Spruyt XV, 45, 74, 81, 83–89, 91.
-
-Benedict, 187.
-
-Bergh van Eysinga, v. d., 25, 294, 402.
-
-Bergmann, 14, 177, 416.
-
-Bergson, 74, 166–70, 201, 341, 353, 429.
-
-Berkeley XII, v., 22, 26–9, 33, 35, 38–40, 42, 49, 56 v., 61 v., 65 v.,
-87–91, 94, 100, 103, 107–9, 111, 114, 118, 121, 132, 139, 151, 155,
-163, 165, 251, 264, 292, 318, 322, 327, 350–2, 354, 363, 368, 373, 389,
-391, 399, 416.
-
-Bernard, 286.
-
-Berolzheimer, 426.
-
-Bettex, 428.
-
-Beyersdorff, 8.
-
-Beysens, 265–75, 277 v., 386, 393.
-
-Bierens de Haan, J. D., 25, 135, 174, 188, 294, 415.
-
-Bierens de Haan, P., 74, 403.
-
-Binet, 80, 290, 299, 339.
-
-Blavatsky, 164.
-
-Bleuler, 188.
-
-Boer, de, 407.
-
-Bolland XI, 14, 18, 35, 60, 72, 96, 112, 132 v., 136–49, 151 v, 154,
-156, 160, 164, 180 v., 183, 201, 203, 205, 207, 233, 235, 237, 239,
-255–8, 262, 310, 313, 342–4, 347, 349 v., 356, 379, 386 v., 398, 400
-v., 405–14, 416.
-
-Bölsche, 188.
-
-Boltzmann, 187, 250–2, 302, 331.
-
-Bolzano, 260.
-
-Braun, 427.
-
-Brentano, 102.
-
-Bruining, 219, 227–9.
-
-Brunetière, 263.
-
-Büchner, 164, 187, 203, 288.
-
-Buekers, 188.
-
-Busse, 177, 191, 194, 198–201, 205–7, 212–18, 221–7, 231–3, 254, 314,
-328, 393, 398.
-
-
-Calvijn, 428.
-
-Carneri, 36, 187, 288, 305.
-
-Carriere, 287.
-
-Cathrein, 263.
-
-Chamberlain, 2, 16.
-
-Clarke, 35, 79.
-
-Clay, 181 v.
-
-Clouston, 188.
-
-Cohen, 40, 43, 46, 57, 63, 73, 259, 283, 347, 370.
-
-Collier, 25, 27, 56, 109, 114, 293, 389.
-
-Comte XII, 74, 107, 187, 280.
-
-Condillac, 250, 428.
-
-Copernicus, 17, 370.
-
-Cornelius, 87, 330 v.
-
-Cramer, 187.
-
-Cresson, 187.
-
-
-Dante, 338.
-
-Darwin, 252, 309, 333, 419.
-
-Delbet, 187.
-
-Dennert, 428.
-
-Dèr Mouw, 39, 49, 61, 67, 181.
-
-Descartes, 167, 200, 291, 372, 428.
-
-Deussen, 136.
-
-Dietzgen, 2, 12, 34, 46, 144, 146, 187, 290 v., 314–7, 336, 419.
-
-Dilthey XII, 188, 226, 390.
-
-Domela Nieuwenhuis, 300.
-
-Domrich, 285.
-
-Donders, 285.
-
-Dorner, 290.
-
-Driesch, 211.
-
-Dubois, 188.
-
-Du Bois-Reymond, 2, 233, 284, 290, 353.
-
-Dunan, 61.
-
-Duncan, 188.
-
-Du Prel, 46, 309, 333, 336.
-
-Durkheim, 187.
-
-
-Ebbinghaus, 199, 216, 226.
-
-Eberhard, 8.
-
-Eeden, v. 78, 80, 329.
-
-Ekkehard, 426.
-
-Embden, v. 36, 189.
-
-Engels, 156, 290.
-
-Erdmann, B., 254, 258.
-
-Erdmann, J. E., 254, 287.
-
-Erhardt, 135, 201, 207, 243.
-
-Eucken, 177, 188 v., 416, 418.
-
-Euler, 59.
-
-
-Falckenberg, 348.
-
-Fechner, 177–80, 191, 338, 368.
-
-Ferri, 188.
-
-Feuerbach, 185, 187, 232.
-
-Fichte, 42, 49, 152, 162, 421.
-
-Fick, 287.
-
-Fischer, 4, 87, 92, 324.
-
-Flechsig, 187, 289.
-
-Flügel, 285.
-
-Forel, 177, 187, 288 v., 293.
-
-Fouillée, 226, 415.
-
-Fraser XIII, 29.
-
-
-Galileï, 370.
-
-Garofalo, 188.
-
-Geulincx, 234.
-
-Gewin, 296.
-
-Goethe, 179.
-
-Gorter, 146.
-
-Grasset, 187.
-
-Greeve, 402.
-
-Griesinger, 353.
-
-Grisebach, 403.
-
-Groot, de, 291.
-
-Gross, 375 v.
-
-Grotegast, 45, 336.
-
-Gumplowicz, 187.
-
-Guyau, 98, 176, 415.
-
-
-Häberlin, 26.
-
-Haeckel, 2, 96, 149 v., 156 v., 186–8, 196, 229, 281, 288, 293, 300 v.,
-305, 310, 354–6, 360, 428 v.
-
-Hamaker, 285.
-
-Hamilton, 277.
-
-Hamon, 188.
-
-Hanslick, 324.
-
-Hartmann XVI, 17, 19, 39, 43, 45, 51,57, 63, 65–7, 72, 93, 96 v., 99,
-103 v., 106 v., 110, 116, 118, 120, 124–6, 128–33, 136, 138, 141, 143,
-150, 181, 201, 220 v., 294, 318, 330, 352, 357, 371, 385 v., 388–99,
-415, 418, 424, 429.
-
-Hartog, de, 115, 134, 254.
-
-Hauptmann, 327.
-
-Hegel, 14, 17, 37, 42, 46, 49, 65, 107, 111–4, 132, 141, 145–9, 151–4,
-156, 162, 187, 203, 247, 250, 254, 261 v., 281, 311, 314, 323, 346,
-350, 356, 359, 375–82, 387, 416, 419, 421, 424–6, 429.
-
-Helmholtz, 12, 120, 248, 254, 276, 278, 321 v.
-
-Herbart, 115, 135, 250, 295, 328.
-
-Herckenrath, 59.
-
-Hering, 322.
-
-Hermann, 309.
-
-Heymans XIII, 10–12, 18 v., 29, 39, 42, 44, 49, 51, 54 v., 57, 61 v.,
-67, 70, 74 v., 87, 100, 107, 121, 123, 126, 139, 145 v., 149, 164, 191,
-195, 199, 204, 206, 211, 215–7, 219 v., 222, 226, 229, 233, 237, 239,
-245, 248, 258 v., 261 v., 285, 305, 317, 322 v., 362 v., 368, 375 v.,
-406–12, 418.
-
-Hobbes, 155.
-
-Horn, 67.
-
-Horwicz, 285.
-
-Huber, 275, 277, 279, 298.
-
-Hugenholtz, 98.
-
-Hume XII, 3, 13, 49, 151, 154, 235, 260, 275 v., 282, 316, 328, 354,
-389, 428.
-
-Huxley, 187, 285.
-
-Hyrtll, 287.
-
-
-Ingersoll, 333.
-
-
-Jäger, 187.
-
-James, 170, 201, 223, 329.
-
-Janet, 35, 79, 258.
-
-Jelgersma, D. G., 1.
-
-Jelgersma, G., 187.
-
-Jerusalem, 13, 170, 201, 282–4.
-
-Jezus (Christus), 176, 284, 428.
-
-Jhering, 426.
-
-
-Kant, passim.
-
-Kardec, 333.
-
-Kassowitz, 178, 187.
-
-Kautsky, 187, 340.
-
-Kehrbach, 56.
-
-Kempf, 263.
-
-Kinkel, 32, 76, 113, 347, 414.
-
-Kirchmann, 130, 350.
-
-Kleinpeter, 15.
-
-Kleinsorgen, 428.
-
-Koenig, 1, 43, 119, 350.
-
-Kohler, 158, 398, 420–6.
-
-Kohnstamm, 81, 83, 253, 259.
-
-Koster, 233.
-
-Kraft, 193.
-
-Kramar, 289.
-
-Kroell, 187.
-
-Külpe, 17, 63, 96, 100–3, 106–9, 121, 123–6, 362–9.
-
-Kuyper, 120, 291, 295 v., 309, 330, 334.
-
-
-Laas, 280 v.
-
-Lachelier, 374.
-
-Land, 255, 323.
-
-Lange XII, 18, 43.
-
-Laurent, 188.
-
-Leadbeater, 45.
-
-Le Dantec, 187.
-
-Leibniz, 11, 29, 35, 59, 79, 80, 111, 229, 258, 260, 297, 372 v., 385,
-413, 428.
-
-Levy, 98, 228–31, 233, 254, 284–9, 305, 309, 340.
-
-Lévy-Bruhl, 74, 362.
-
-Lewes, 155, 187.
-
-Liard, 291.
-
-Liebmann, 12, 56, 61, 64, 226, 323 v., 340, 347, 351–4, 400–2, 406,
-427.
-
-Lipps, 18, 258, 324, 327, 416.
-
-Lobatsjefski, 12.
-
-Locke, 30, 32, 165, 300, 319, 402, 428.
-
-Loeb, 187.
-
-Loewenfeld, 218.
-
-Lotze, 70, 165, 184, 191, 200, 212, 232, 261 v., 287, 291, 297.
-
-Luther, 224.
-
-
-Mach, 57, 114, 167, 175, 187, 233, 319, 322, 341, 402.
-
-Maimon, 45.
-
-Malebranche, 234, 350.
-
-Marx, 119, 261, 290.
-
-Maudsley, 187, 305.
-
-Mayer, 286.
-
-Meijers, 346.
-
-Mercier, 265 v., 277.
-
-Messer, 245, 278, 368–70.
-
-Meyer, 190, 336–8.
-
-Meynert, 187, 286, 288.
-
-Mill, 89, 126, 155, 428.
-
-Möbius, 372.
-
-Moleschott, 187.
-
-Müller, 285, 401.
-
-Münsterberg, 18, 83, 169, 177, 187, 229–31, 238, 369.
-
-
-Nägeli, 358, 407.
-
-Natorp, 18, 43, 47, 73, 81, 83, 369.
-
-Newton, 57, 139, 224, 311, 370.
-
-Nietzsche, 173, 296, 361.
-
-
-Opzoomer, 13.
-
-Ossip-Lourié, 244.
-
-Ostwald, 16, 137, 170, 187, 233, 249 v., 278, 284, 302, 309, 384 v.,
-406 v., 429.
-
-Ovink, 81–3.
-
-
-Palagyi, 260, 320.
-
-Pannekoek, 315, 317.
-
-Paulhan, 187.
-
-Paulsen, 63, 199, 229, 254, 293, 300, 320, 328.
-
-Pesch, 2, 262.
-
-Petzoldt, 187, 280, 402.
-
-Pfleiderer, 287.
-
-Piderit, 287.
-
-Pierson, 35, 42.
-
-Pikler, 187.
-
-Plechanow, 156.
-
-Poincaré, 136, 170, 414 v.
-
-Polak, 323.
-
-Ptolemaeus, 370.
-
-
-Ramon y Cajal, 187.
-
-Ratzenhofer, 187.
-
-Rau, 177, 187.
-
-Reclam, 56.
-
-Reddingius, 177.
-
-Rée XIV, 2, 56, 94, 96, 150, 293, 354, 360 v.
-
-Rehmke, 201.
-
-Reinke, 211.
-
-Renouvier, 299.
-
-Ribot, 187.
-
-Richet, 286.
-
-Rickert, 45, 81, 83, 169, 177, 201, 231, 261, 346, 351, 369, 390,
-416–8.
-
-Riehl, 5, 18 v., 22, 33, 40, 61 v., 74, 100, 157, 211, 221 v., 226,
-248, 262, 281, 284 v., 290, 319, 339, 362, 414.
-
-Riemann, 12, 120, 254, 276.
-
-Ritschl, 296.
-
-Ritter, 42.
-
-Rokitansky, 286, 288.
-
-Rosenkranz, 8.
-
-Rousseau, 26.
-
-Rubner, 184.
-
-Ruete, 287.
-
-Rumford, 407.
-
-
-Schaller, 287.
-
-Schelling, 152, 162, 421.
-
-Schleiermacher, 10.
-
-Schneider, 187, 196 v.
-
-Schopenhauer, 18–20, 40, 56, 62, 73 v., 92, 107, 112, 122, 135, 211,
-250 v., 281, 284, 296, 312, 324, 329, 349, 353 v., 366, 368, 379,
-402–5.
-
-Schroeder v. d. Kolk, 287.
-
-Schubert, 8.
-
-Schubert-Soldern, 49.
-
-Schultze, 287.
-
-Schuppe, 332.
-
-Simmel, 158, 170–4.
-
-Snijders, 188, 302.
-
-Sollier, 187, 293, 331.
-
-Spencer, 187, 358.
-
-Spiller, 286.
-
-Spinoza, 179, 181 v., 186, 200, 275, 294, 296, 311, 316, 354, 426, 428.
-
-Stadler, 347.
-
-Stahl, 426.
-
-Stammler, 74.
-
-Stein, 263.
-
-Steinmetz, 188, 190.
-
-Stirling, 151–6, 159 v., 162, 248.
-
-Strauss XII, 187.
-
-Stumpf, 164, 183, 201, 207, 219, 225, 233, 235–9, 245, 284, 286, 368 v.
-
-
-Taine, 38, 135.
-
-Thiele, 19, 46, 70, 358.
-
-Thomas v. Aquino, 298, 320, 346, 428.
-
-Träger, 254.
-
-Trendelenburg, 63, 65 v., 106, 387.
-
-Tyndall, 285.
-
-
-Überweg, XII, 102.
-
-Ulrici, 287.
-
-
-Vaihinger, 7 v., 173.
-
-Vargha, 188.
-
-Vas Nunes, 327.
-
-Vauvenargues, XIV.
-
-Verworn, 177, 187, 369, 402.
-
-Virchow, 285.
-
-Vischer, 59.
-
-Vogt, 187.
-
-Voit, 289.
-
-Volkelt, 351 v., 364 v.
-
-Vries, de, 195.
-
-
-Wagner, 286.
-
-Wahle, 103, 252 v., 353.
-
-Walker, 264.
-
-Wartenberg, 106, 201, 371–4.
-
-Weinstein, 186 v.
-
-Wijnaendts Francken, 4, 25, 38, 98, 188, 288, 299–301, 303–6, 308–10,
-340.
-
-Wille, 209, 338.
-
-Windelband, 12, 43, 45, 81, 261 v., 324, 347, 350, 406, 416.
-
-Winkler, 187, 285, 340.
-
-Wolff, 428.
-
-Woltmann, 2.
-
-Wundt, 5 v., 8, 18 v., 39 v., 61, 63, 100, 109–11, 114, 169, 191, 204,
-211, 222, 226, 228–31, 250, 258, 305, 313, 321, 412, 418.
-
-Wyck, v. d., 310.
-
-
-Zander, 187.
-
-Ziehen, 2, 8, 42, 76, 167, 177, 187, 226, 233, 278, 292, 294, 298, 305,
-340 v., 353., 402, 429.
-
-
-
-
-
-
-
-
-AANTEEKENINGEN
-
-
-[1] Ik mag hier wel een woord van dank en waardering wijden aan de
-uitgever, die in ons kleine land deze uitgave heeft aangedurfd niet
-alleen, maar ook zo royaal en keurig doen verzorgen, als de schrijver
-het maar heeft kunnen wensen.
-
-[2] Dr. D. G. Jelgersma, Immanuel Kant als Philosoof, p. 1; cf. Dr.
-Edm. König, Die Entwicklung des Causalproblems von Cartesius bis Kant
-(Leipzig 1888): „Kein Denker kann in unserem Jahrhundert den Anspruch
-erheben, die philosophische Gedankenbewegung in irgend eine neue
-Richtung leiten zu wollen, der nicht mit Kant sich in ähnlicher Weise
-abgefunden hat, wie dieser seinerzeit mit Hume; so ist in der That
-alles Philosophiren seit Kant mehr oder weniger von einer Kritik
-desselben ausgegangen.” Helaas bewijst ook een Koenig zelf, gelijk heel
-het epigonengeschrijf—maar vooral zijn zich „transcendentalisme”
-noemende richting, dat met de kritiese termen van Kant nog niet zijn
-kritiese zin is overgenomen.
-
-[3] „er, der Erste—und bisher der Einzige—ist es, er allein der gelehrt
-und bewiesen hat: alles Wissen stammt aus der Erfahrung” etc.; „die
-vieltönige Skala des schnöde verkannten kategorischen Imperativs, des
-erhabensten Gedankens, der jemals—seit Christi Erdentagen—von einem
-Menschen gedacht wurde” etc.; zelfs heeft Kant „tiefer als irgend ein
-Mensch das Wesen des Schönen und das Wesen der schöpferischen Kunst
-ergründet” etc. „Schon die blosse Berührung dieses Geistes läutert und
-stärkt und heilt” etc. Vgk. noot 1, p. 16.
-
-[4] „Es ist schon ein grosser und nöthiger Beweis der Klugheit und der
-Einsicht, zu wissen, was man vernünftiger Weise fragen solle. Denn wenn
-die Frage an sich ungereimt ist, und unnöthige Antworten verlangt, so
-hat sie, ausser der Beschämung dessen, der sie aufwirft, bisweilen noch
-den Nachtheil, den unbehutsamen Anhörer derselben zu ungereimten
-Antworten zu verleiten, und den belachenswerthen Anblick zu geben, dass
-Einer (wie die Alten sagten) den Bock melkt, der Andere ein Sieb
-unterhält.”
-
-Du Bois-Reymond’s „Wereldraadselen” en Haeckel’s antwoord.
-
-[5] Voor de techniese termen schrikke de lezer niet—ik beloof hem
-straks Kantisme te geven zonder één enkele niet-vertaalde Kant-term.
-
-Maar gelijk Edelweiss, slechts op eigen alp te plukken, zo is een term
-als b.v. „transcendentaal” slechts te begrijpen op de hoogte van het
-transcendentaal-probleem, dat geen ander is dan bovengenoemd probleem
-der mogelikheid van synthetiese oordelen a priori, aan welks
-uiteenzetting mijn inleiding is gewijd.
-
-[6] Hume ontdekte een deel van „het kritiese probleem”—Kant het geheel,
-en bovendien een deel van de kritiese oplossing. Kant, door Hume gewekt
-uit „den dogmatischen Schlummer”, waarin heel de wijsbegeerte bevangen
-was gebleven, eer uit Engeland die dageraadsbazuin had geklonken—en
-waarin zo ’t schijnt nog eeuwen na Hume en Kant zelfs de meeste
-beoefenaren der wijsbegeerte en bestudeerders van Hume en Kant zullen
-blijven voortdommelen.
-
-[7] Voorbeeld: gegeven is alleen: 10 billioen korrels van een stof
-bevinden zich in zeker vat. Wat weet gij dan omtrent de plaats van de
-10 billioen + 2- of + nde korrel?! Het antwoord kan slechts zijn....
-absoluut niets. Zelfs geen zweem van waarschijnlikheid kan hier
-logieserwijze ontstaan!—Vgk. nu die „dogmatischen Schlummer” uit de
-vorige noot b.v. bij Dr. Wijnaendts Francken, Psychologische Omtrekken,
-1900, p. 61: „alhoewel feitelijk de ervaringsgewoonte logisch tot niets
-anders voeren kan dan tot een hooge mate van waarschijnlijkheid, terwijl
-een absolute algemeen-geldigheid slechts te bereiken is langs een
-metaphysisch-speculatieven weg, die zich verwijdert van de zuivere
-empirie.” Van ’t zelfde allooi Inleiding tot de Wijsbegeerte, 1905, p.
-81.
-
-[8] „Ervaring” hier in de gewone zin (waarvoor Kant bij voorkeur
-„Empirie” gebruikt) van waarneming, ondervinding, belevenis, kortom:
-het „gegevene”, streng te scheiden van het specifiek Kantse begrip
-„Erfahrung” sc. „het geheel der ervaringswetenschappen”, speciaal de
-natuurwetenschappen, nog specialer de mathematiese natuurwetenschappen.
-Sommige quasi-kantianen scheppen er blijkbaar een behagen in, de
-desonkundige menigte te overbluffen met het orakelspreukige: „De
-ervaring is slechts de helft der ervaring”, ’t welk overgezet zijnde
-dus niets anders betekent dan: Ervaring, waarneming is slechts de helft
-der exacte wetenschap. Deze helft is te danken aan de „Sinnlichkeit” =
-het waarnemingsvermogen. De andere helft levert het „verstand”, dat de
-gegevens der zinnen logies en causaal („kategorieel”) hanteert en
-verwerkt.—Op de vereenzelviging van Kant’s „Erfahrung” als objectieve
-natuurwetenschap en „Erfahrung” als individuele waarneming berust Kuno
-Fischer’s even onkantse als onjuiste onderscheiding tussen een a
-posteriori, dat wel, en een, dat niet „empirisch” zou mogen worden
-genoemd, en zijn pseudo-kantiaans verbod, de „stof” der „ervaring”, de
-gewaarwordingen, als „empirisch gegeben” te beschouwen. Zie zijn
-Philosophische Schriften, II, Kritik der Kantischen Philosophie, pp.
-166/7: „Empirisch, was uns durch Erfahrung [= indiv. waarneming]
-gegeben wird. Nun sind die Empfindungen das Material der Erfahrung [=
-natuurwetenschap, objectieve kennis], also zu derselben, nicht durch
-sie gegeben; daher sind sie wohl a posteriori, aber nicht
-empirisch.”—„Kant soll widersinniger Weise gelehrt haben, dass der
-Stoff zur Erfahrung [= obj. wetensch.] durch Erfahrung [= indiv.
-gewaarwording] gegeben sei!” Vgk. noot 1, pag. 19.
-
-[9] Geheel en al on-Kants dus bepaalt Riehl (Der philosophische
-Kriticismus, I 326–7) zowel het onderscheid tussen syntheties en
-analyties als het verschil tussen apriori en aposteriori: „Es wird
-nicht aus der Allgemeinheit auf die Apriorität geschlossen, sondern
-umgekehrt aus dem Beweise und der Rechtfertigung der Apriorität auf die
-Allgemeinheit.”
-
-Natuurlik wordt door Kant de aprioriteit (in zoverre heeft Riehl, p.
-327, gelijk) niet „gerechtvaardigd” met „algemeenheid en
-noodwendigheid”, maar enkel er uit gekend („Kennzeichen”); algemeenheid
-en noodwendigheid beantwoorden niet de quaestio juris, maar de quaestio
-facti; in het jargon van Kant: algemeenheid en noodwendigheid dienen
-slechts voor „metaphysische Erörterung”, niet voor „transcendentale
-Deduction”.
-
-[10] Kant heeft gelijk—dat ware een soort „generatio aequivoca”—in de
-zin van een ontstaan uit niets (K. d. r. V. p. 682).
-
-[11] Uit Kant’s geschrift van 1790 tegen Eberhard: „Ueber eine
-Entdeckung, nach der alle neue Kritik der reinen Vernunft durch eine
-ältere entbehrlich gemacht werden soll”, uitg. Rosenkranz en Schubert I
-: 444.
-
-[12] Dat trouwens Ziehen’s polemiek tegen Kant (gelijk ook tegen Wundt)
-van a tot z misverstand is, hoop ik in extenso aan te tonen.
-
-[13] De „weters” mogen m’n elementaire verklaringen overslaan, die niet
-voor hun geschreven zijn—doch ik merk maar al te zeer, hoe weinig de
-kennisleer in ’t algemeen en Kant in ’t biezonder begrepen en gekend
-wordt, dank zij vooral de duistere vaktermen, sfinxen, die
-schijnraadsels opgeven en de poorten tot de werkelike wijsgerige
-problemen versperren.
-
-[14] Eenvoudige voorbeelden: (uit de scheikunde) „goud is een geel
-metaal”; (uit de meetkunde): „een trapezium heeft 2 // zijden”; „elk
-gevolg onderstelt een oorzaak”; „3 + 2 = 5”.
-
-[15] Voorbeelden dus voor ’t grijpen: „elke verandering heeft een
-oorzaak”; „de ruimte is oneindig, de wereldmassa eindig”; alle
-bestaansoordelen: „er zijn (geen) goden, atomen, synthetiese oordelen a
-priori” enz.; alle geschiedkundige uitspraken enz. enz.
-
-[16] Heymans formuleert nog ietwat zuiverder: deze oordelen hebben geen
-betrekking op ervaring—de tegenstelling a priori en a posteriori
-vervalt hier dus.
-
-[17] Vgl. Heymans, G. u. El. ², p. 154–155. Zie voorts Opm. 1.
-
-[18] Vgl. Windelband, Präludien, „Immanuel Kant”, p. 131: „Dies
-Selbstverständliche nicht zu sehen, ist die Kurzsichtigkeit des
-Positivismus: Philosophie im Kantischen Sinne ist die Lehre von eben
-diesem Selbstverständlichen.”
-
-Liebmann, Zur A. der W. ², 1880, p. 65: „Wer irgend etwas ohne Weiteres
-für selbstverständlich hält, ist kein Philosoph.”
-
-[19] Men lette vooral op dat „mithin ihr Ursprung a priori”. Hier
-blijkt zo duidelik, dat uit de noodwendigheid, dus het „gelden” a
-priori, voor Kant, terecht, onmiddellik het zgn. „geneties” a priori
-volgt.
-
-[20] „Door de resultaten”—roept het huidig Pragmatisme mij zelfbewust
-toe. Edoch—de vraag doelt op de toekomst en het antwoord betreft
-uitsluitend het verleden! „Maar we verwachten en mogen verwachten...”
-Rectissime! Het feit èn het goed recht dier verwachting,—de overtuiging
-dat zij gegrond is èn de tot dusver algemene feitelike bevestiging dier
-overtuiging— in nuce het psychologiese èn het filosofiese...
-causaliteitsprobleem.
-
-Wil nu het pragmatisme zijn verwachtingen op resultaten bouwen, dan
-moet het beschikken over... toekomstresultaten—m.a.w. zijn schuld
-dekken met... nieuwe schuld!—Exit pragmatismus.
-
-[21] Een „kriticus” als Jerusalem gelooft nog van wel (zie opm. 8),
-evenals ten onzent indertijd het empirisme van Opzoomer.
-
-[22] Dat inderdaad dus in een zin, lijnrecht tegengesteld aan die van
-Hegel, geldt „Alles Wirkliche ist vernünftig.”—Vgk. mijn antwoord aan
-Prof. Bolland, p. 18.
-
-[23] Reeds methodologies schijnt het mij stellig ongeoorloofd, het
-feitelik gegevenzijn der synthet. oordelen a priori (in de
-wetenschappen) te loochenen, omdat ze een raadsel, een „onmogelikheid”
-zouden zijn, en te zeggen, als Bergmann (Untersuchungen über
-Hauptpunkte der Philosophie, p. 91 ss.): wat èn a priori is èn
-werkelike kennis (niet tautologie), b.v. de meetkundige waarheden,...
-moet eo ipso niet-syntheties,—analyties zijn! „Aber eben desshalb, weil
-ich sie [sc. „die mathematischen Wahrheiten und das Princip der
-Causalität”] für a priori und für wirkliche Erkenntnisse halte, kann
-ich sie nicht mit Kant für synthetisch halten.” (p. 95, Ueber den Satz
-des zureichenden Grundes). Voor wie zó schrijft (vgk. ook p. 25) heeft
-Kant vergeefs geleefd. Hij erkent dan ook zelf, dat hem K.’s oplossing,
-te weten het begrip „Form” met z’n geldigheid a priori voor alle
-mogelike inhoud of „Materie”, „völlig unverständlich” is gebleven (p.
-94). Daar het B. „vollkommen evident” toeschijnt (p. 101), „dass die
-Erkenntnis des dreifachen Raumes analytisch ist”,... zou volgens hem
-het begrip „vierdimensionele ruimte” een contradictio in adjecto zijn
-en zouden de metageometriese axioma’s, als contradictoor aan de Euklid.
-grondwaarheden, tegenstrijdigheden moeten opleveren.
-
-[24] Vgl. nu b.v. Kleinpeter, Die Erkenntnistheorie der Naturforschung
-der Gegenwart, p. 11: „Wir wissen heute, dass die Wahrheiten der ganzen
-Physik und der Geometrie empirische sind” enz. Vgk. p. 8, waar de
-„Aufstellung” van de Voraussetzungen (Axiomen, Postulaten,
-Definitionen) der Geometrie „der Willkür unterliegt”, mits ze zich maar
-„praktisch brauchbar erweisen”!
-
-[25] Reeds hier vat men, hoeveel van Kant’s anti-dogmaties denken
-begrepen heeft en begrijpelik kan maken, wie als het universeelgenie
-Houston Stuart Chamberlain in een boek van meer dan 900 bladzijden
-„nicht die Gedanken sondern das Denken” van Kant den volke wil
-verkondigen, en aan de vraag hoe synthetiese oordelen a priori mogelik
-zijn slechts in ’t voorbijgaan (tegenover Ostwald’s loochening der
-synth. oordelen a priori) enige regels wijdt, die nog bovendien
-bewijzen, dat strekking en draagwijdte van de vraag zelf, gelijk a
-fortiori van Kant’s krities antwoord, deze Kant-gids verborgen zijn
-gebleven.
-
-[26] Kant zegt ook Transcendental-Idealismus, formaler Idealismus. Dat
-zijn specifiek Kantse termen, die dus vertaling behoeven, wil een
-oningewijde er iets van begrijpen. Ook „idealisme” heeft hier
-hoegenaamd niets met aanvaarding van, geestdrift voor, „idealen” of het
-„ideële” te maken. Het staat eenvoudig tegenover „realisme”.
-
-[27] „Hat er aber gemeint, dass die Realitäten von den subjectiven
-Erkenntnisformen wesentlich verschieden seien, so hat er den Beweis
-dafür gerade als Phänomenalist schuldig bleiben müssen.” Külpe als één
-voor velen.
-
-[28] De negatie alléén negeert heel het Hegelisme. De negatie is
-denkvorm, kategorie—zonder denken dus geen negatie. De stelling: „dat
-de waarheid zich weerspreekt” is enkel... dogmaties-verdubbelend
-Logos-realisme.
-
-Prof. Bolland vraagt in „Aanschouwing en Verstand” p. 110: „Waarom is
-de tegenstrijdigheid in eene onafhankelijk van ons bestaande of
-verloopende werkelijkheid even onbestaanbaar als in het verstandige
-denken, indien ‚raison’ nièt alles is ter wereld, zoo dingen geene
-gedachten zijn en reeds gedachten zelve, gelijk verschijnselen, met
-onredelijkheden zijn behept?”
-
-Antwoord: Tegenstrijdigheid is in een onafhankelik van ons bestaande of
-verlopende werkelikheid even onbestaanbaar als in het verstandige
-denken, omdat onafhankelik van het denken geen negatie, en zonder
-negatie geen „tegenstrijdigheid” mogelik is.—Hiermee is elke leer van
-tegenstrijdige werkelikheid of werkelike tegenstrijdigheid a priori
-weerlegd, „voor wie nu begrip heeft om te begrijpen”.
-
-[29] Zie Opm. 32.
-
-[30] Het eerste, de zelfstandigheid van het psychiese, vindt z’n
-kampioenen in Wundt en onze zoveel zuiverder Kantiaan Heymans (Lipps,
-Eisler, etc.), tegenover de afdwalingen van Kantianen als Schopenhauer
-en Münsterberg, Lange en Natorp, het tweede, wederom tegenover
-Schopenhauer en Thiele, Hartmann, etc., wordt eveneens vooral door de
-phaenomenalisten Wundt, Heymans, Eisler, Riehl zegevierend gehandhaafd.
-
-[31] Als Kant het probleem der kennisleer ook aldus stelt: „Wie ist
-Erfahrung möglich?” bedoelt hij allerminst de diepzinnige lekenvraag:
-„Hoe is waarneming, individuele ondervinding, mogelik?”, maar niets
-meer en niets minder dan zijn kritiese grondvraag zelf: „Hoe zijn
-synthetiese oordelen a priori mogelik?”, aangezien de „Erfahrung”, wel
-te verstaan: de algemeen-geldige „objectieve” wetenschap, slechts
-drieërlei oordelen bevat: de analytiese, de synthetiese a posteriori en
-de synthetiese a priori, waarvan uitsluitend de laatste het
-kennistheoreties probleem opleveren, immers de vraag uitlokken, op
-welke mogelike gegevens zij logieserwijze berusten, daar, per
-definitionem, de oordelen a posteriori zich houden aan het gegevene,
-het onmiddellik „ervarene”, „empiriese”, en de analytiese niets meer
-bevatten, dan wat in het gegevene logies ligt opgesloten.—Vgk. Proleg.
-§ 5 en noot 1, p. 4.
-
-[32] Metaphysica hier in Kant’s strenge zin van leer aangaande het
-An-sich, niet als het waarnemings-, maar het bewustzijnstranscendente,
-dus niet omtrent het ruimte-stellende onruimtelike (Ik—ander
-Ik—Psyche), maar het tijd-stellende ontijdelike, dus het
-„bovenzinnelike”, indien ook een „innerer Sinn” met tijdvorm wordt
-aangenomen.
-
-[33] Ik verwaarloos hier voorshands tot beter begrip, om in
-overeenstemming te blijven met het gewone spraakgebruik, de Kantse
-betekenis van „Sinne” met haar onderscheiding in „äussere Sinne” = wat
-ieder „de zinnen” noemt, het korrelaat der zintuigen, en de éne „innere
-Sinn” met zijn tijd „vorm”.
-
-[34] Van de tijd zal ik hier dan ook alleen spreken, zo ver dat dienstig
-blijkt ter vergelijking, om de algemeenste en belangrijkste
-misverstanden omtrent de Kantiaanse „idealiteit” van tijd en ruimte te
-demonstreren (b.v. aan Hartmannisme en Hegelisme) en uit de weg te
-ruimen.
-
-[35] Zie Voorrede.
-
-[36] Cf. uitnemend Riehl (9), Philosophie der Gegenwart, p. 24. Strikt
-genomen volstaat ten deze reeds Berkeley’s „idealisme”, dat het begrip
-„vorm” nog mist. Maar na Kant is een weerlegging van het ruimterealisme
-niet wel meer mogelik, zonder Berkeley’s phaenomenalisme te zuiveren en
-op te heffen tot Kant’s „vorm”-kriticisme.
-
-[37] Dit is het „transcendentale” of „formale” of „kritiese” a priori,
-in tegenstelling tot het transcendente, dogmatiese,—termen, die ons
-langzamerhand volkomen duidelik zullen worden.
-
-[38] Men moet zich daarbij niet al te zeer stoten aan ’t woord „naief”
-(„naief realisme”), een moeilik misbare techniese term, de
-tegenstelling met „krities” in de zin der „kenniskritiek”. Hier zij al
-dadelik gezegd, dat, sinds Kant, met „naief realisme” niet zozeer
-bedoeld wordt de leer, die aanneemt, dat de werkelikheid „an-sich” is,
-gelijk zij wordt waargenomen (kleurig enz.), (vgk. Wijnaendts Francken,
-Inleiding, p. 54), als wel speciaal de Lockese kennisleer, dus het
-materie-realisme van materialisten en dualisten, dat „beweging” laat
-waargenomen worden als kleur en klank enz., dat beweging, naar wij
-zullen zien, een gewaarwordingsderivaat, tot oorzaak van
-gewaarwordingen maakt (ten onzent b.v. Dr. J. D. Bierens de Haan, Dr.
-H. W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga e tutti quanti). (10)
-
-[39] Reeds Collier gaf typies uiting aan zijn verzekerdheid, dat het
-door ons bestreden realisme dogmaties is, en dus alleen vooroordeel of
-misverstand zich tegen de materie-kritiek verzetten kan, in deze
-woorden van zijn „Introduction to the Clavis Universalis” (1713): ...
-„I shall or can have no other adversary but prejudice”... Zo zegt Kant
-van zijn krities onderzoek: „Widerlegt zu werden ist in diesem Falle
-keine Gefahr, wohl aber, nicht verstanden zu werden.”
-
-[40] Rousseau: „C’est une manie commune aux philosophes de tous les
-âges de nier ce qui est et de prouver ce qui n’est pas.”
-
-[41] Met fijne ironie laat Berkeley in de eerste van zijn Three
-Dialogues between Hylas and Philonous, p. 273, zijn Hylas tegenover de:
-„sound in the common acceptation of the word” gewagen van „sound in the
-real and philosophic sense”, te weten: luchttrilling! Waarop de leuke
-vraag van Philonous volgt: „‚Tell me, Hylas, to which of the senses,
-think you, the idea of motion belongs? to the hearing?’
-
-„Hyl.: ‚No, certainly; but to the sight and touch.’
-
-„Phil.: ‚Should follow then, that, according to you, real sounds may
-possibly be seen or felt, but never heard.’”
-
-(Als Hylas spreekt in 1910 Dr. P. Häberlin, Wissenschaft und
-Philosophie, I: 337).
-
-Het valt moeilik, hier met citeren op te houden. Mocht toch „de goede
-Berkeley” gelezen en begrepen, dus genoten en bereikt worden, in plaats
-van beschoolmeesterd,—naar de karikaturen, die de traditionele
-filosofiegeschiedenissen, even hoog zich boven Berkeley verheven
-wanend, als diep beneden hem blijvend, plegen te geven uit de zoveelste
-hand.
-
-Berkeley blijft met Collier (die niet eens bespot, enkel doodgezwegen
-wordt) de ontdekker en betoger der object-immanentie. Zij hebben het
-materie-realisme, gemeen aan dualistiese theologen en antitheologiese
-materialisten, eerst levensgevaarlik gewond. Kant geeft het de
-genadeslag.
-
-[42] Ze onderstellen niet alleen ’n Subject, maar ook slechts één
-Subject, ze zijn individueel. Mijn gewaarwordingen a.z. „heeft”
-(beleeft, ervaart) geen enkel ander Subject, want welke gewaarwording
-hij ook hebbe, het is eo ipso zijn gewaarwording. Mijn gedachten, mijn
-vreugde, mijn verlangens heb ik alléén. Eens anders in plaats van eigen
-gewaarwordingen gewaarworden, gedachten denken is voor ons eenvoudig
-een absoluut-zinledige contradictio in adjecto. Geen „almacht” zelfs
-zou met dit vermogen kunnen worden gedacht. In hoeverre desniettemin
-individueel bewustzijnsleven al of niet als element of factor behoren
-kan en in medewerkend verband staan tot een meer-omvattend bewustzijn,
-tot een algemener geestelike eenheid, behoort tot problemen, die hier
-onbesproken moeten blijven.
-
-[43] „This perceiving, active being is what I call mind, spirit, soul
-or myself.” (Berkeley, Treatise on the Principles of Human Knowledge,
-p. 156).
-
-[44] De ontologiese verhouding van een Subject tot zijn belevenissen,
-de subjectieve, geestelike, psychiese processen, doet hier niet ter
-zake.
-
-[45] Hier is ook het terrein van volstrekte („absolute”) zekerheid—hier
-is geen gissen, dus geen ver-gissen,—of ik droom, hallucineer of
-„waarneem”, mijn gewaarwording als zodanig, mijn belevenis is
-onbetwijfelbaar, mijn oordeel (weten) daaromtrent een onmiddellike,
-enkelvoudige waarheid,—waarvan ik zeker ben. Er bestaat dan ook geen
-„zinsbedrog”—enkel verstandsbedrog: Berkeley, Dial. III, p. 334: „But
-his mistake lies not in what he perceives immediately and at present
-(it being a manifest contradiction to suppose he should err in respect
-of that), but in the wrong judgments he makes concerning the ideas he
-apprehends to be connected with those immediately perceived.”—en
-vergelijk Kant, K. d. r. V., p. 261.
-
-[46] En we kunnen zeggen: deze zijn in het Subject, in het Ik, met welk
-„in” natuurlik absoluut niets ruimteliks bedoeld wordt; het duidt
-alleen dat „individuele”, eigene, exclusieve aan, wat ’t geen „in mij”
-is heeft voor mij, zodat het voor niemand anders kenbaar is, aan elk
-ander „vreemd” blijft, mijn „eigen” gedachten, enz.
-
-[47] Zo vat A. C. Fraser heel goed Berkeley’s waarnemingsleer samen, p.
-125: „Imagination is the only representative faculty. A representative
-sense-perception is an absurdity.”
-
-[48] De gronden dezer overtuiging kunnen hier niet worden uiteengezet.
-Men raadplege de desbetreffende filosofiese litteratuur. Het solipsisme
-is speciaal in de strijd vóór of tegen positivisme en skepsis algemeen
-bediskuteerd. Het beste en zuiverste m.i. ook weer daarover Heymans, G.
-und E. en Einführung.
-
-[49] Verderop zullen we zien en begrijpen: Dit is niet alleszins juist.
-Qua abstracta, die slechts betrekking hebben op het denkbeeldig
-(slechts gnoseologies) subject der natuur, bestaan kleuren en tonen
-onafhankelik van werkelike, concrete (ontologiese) subjecten.
-
-[50] Zie vorige noot.
-
-[51] Vgk. W. Kinkel, Beiträge zur Erkenntniskritik, p. 83: „Wir
-schaffen die Dinge der Erkenntnis nach, nicht dem Sein nach.”
-
-[52] K. d. r. V., p. 320.
-
-[53] Cf. Prolegomena, p. 67.
-
-[54] Cf. ook Riehl, Kr. III, p. 292: „Das wesentliche Ergebniss” enz.
-
-[55] K. d. r. V., p. 73, noot: „Die Prädicate der Erscheinung können
-dem Objecte selbst beigelegt werden, in Verhältniss auf unseren Sinn,
-z.B. der Rose die rothe Farbe, oder der Geruch”.—Cf. uitdrukkelik ook
-Berkeley, s. 99., p. 206, tegen die „odd paradoxes”.
-
-[56] Dietzgen, Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der
-Erkenntnistheorie (Berlin 1905), p. 15: „Welches Bild stimmte nicht
-annähernd mit seinem Gegenstande? Mehr oder minder treffend ist doch
-jedes Porträt.” Treffend!—p. 31: „Darauf läuft denn die
-materialistische Erkenntnistheorie hinaus, zu konstatieren, dass das
-menschliche Erkenntnisorgan keine metaphysische Erleuchtung ausstrahlt,
-sondern ein Naturstück ist, welches andre Naturstücke konterfeit.”
-Evenzo p. 45 ons „Erkenntnisvermögen” als „ein spiegelartiges
-Instrument” „welches die Dinge der Welt oder die Natur reflektiert.”
-Cf. ook Bolland, Het Wereldraadsel, 1896, p. 83 (Het Objectivisme en
-zijne Eenzijdigheid): „In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren
-wij de bewegingsverschijnselen der zicht- en tastbare voorwerpen”.
-Insgelijks A. Pierson, Eene Levensbeschouwing, I p. 69.
-
-[57] Uitstekend tegen de „picture”- of „image or representation”
--opvatting der waarneming, tegen „real things” als „archetypes or
-originals”: Three Dial., p. 294 s. en cf. P. of H. K. s. 8: „But, say
-you, though the ideas themselves do not exist without the mind, yet
-there may be things like them, where of they are copies or
-resemblances, which things exist without the mind in an unthinking
-substance. I answer, an idea can be like nothing but an idea; a colour
-or figure can be like nothing but another colour or figure”.... „Again,
-I ask whether those supposed originals or external things, of which our
-ideas are the pictures or representations, be themselves perceivable or
-no? If they are, then they are ideas and we have gained our point; but
-if you say they are not, I appeal to anyone whether it be sense to
-assert a colour is like something which is invisible; hard or soft,
-like something which is intangible; and so of the rest.”
-
-[58] „Da ihre Eigenschaften nicht in meine Vorstellungskraft
-hinüberwandern können”, zegt Kant, Prolegomena, § 9, p. 59. Vgk. reeds
-Leibniz tot Clarke (Uitg. Janet I, p. 786): „Je ne demeure point
-d’accord des notions vulgaires, comme si les images des choses étaient
-transportées (conveyed) par les organes jusqu’à l’âme. Car il n’est
-point concevable par quelle ouverture ou par quelle voiture ce
-transport des images depuis l’organe jusque dans l’âme se peut faire”
-etc.
-
-[59] Zo is eigendom het prius van diefstal, evenals de causaliteit het
-prius der inductie is, en wie dus de causaliteit uit inductie,
-„ervaring”, afleidt, begaat eenzelfde zinledigheid als wie zegt: La
-propriété c’est le vol.—Zo is het prius der selectie mooi principieel
-aangewezen door D. v. Embden in zijn Darwinisme en Democratie, p. 97
-(„veelheid van individuen” enz.). Dit kan dus zelf nooit door selectie
-zijn ontstaan! Evenmin de geest uit gewaarwordingen of „ervaringen”
-(Carneri!) enz.!
-
-[60] De Duitse kennisleer zegt voor dit specifiek begrip van
-„produceren” veelal „setzen”, stellen. Het dageliks leven spreekt van
-„krijgen”, een woord uit de naieve opvatting voortgekomen, maar
-waartegen voor de rest geen bezwaar bestaat, als men maar waakt tegen
-verkeerde gevolgtrekkingen. Kant spreekt ook gewoon van het „gegevene”,
-hoewel met het gewone „geven”, in de zin van „overdragen”, niet de
-minste gelijkenis bestaat. Ook dat „krijgen” is dus niet een
-overkrijgen van elders, doch uit zichzelf te voorschijn brengen, bij de
-gewaarwording (in tegenstelling tot b.v. de hallucinatie) als gevolg
-der beïnvloeding door het andere, dat „geeft”.
-
-Ook het woord „waarnemen”, „percipere”, (naast woorden als
-onderscheiden, κρίνειν, cernere, ‏כק‎, ‏חזה‎, videre, ‏ידע‎) is geboren
-uit de naieve opvatting, als had de waarneming de dingen met hun
-waarnemingseigenschappen slechts te nemen, op te nemen, zoals ze zijn,
-zonder er zelf iets aan te veranderen, af- of bij te doen, terwijl naar
-het krities, antidogmaties inzicht het bewustzijn de
-waarnemingseigenschappen niet neemt van, maar geeft aan de dingen.
-
-Dat oerdogmatisme vindt men in gecultiveerde staat terug in Hegel’s
-Phänomenologie des Geistes (Berlin 1841), p. 86: „So ist nun das Ding
-der Wahrnehmung beschaffen; und das Bewusstsein ist als Wahrnehmendes
-bestimmt, insofern dies Ding sein Gegenstand ist; es hat ihn nur zu
-nehmen, und sich als reines Auffassen zu verhalten; was sich ihm
-dadurch ergiebt ist das Wahre. Wenn es selbst bei diesem Nehmen etwas
-thäte, würde es durch solches Hinzusetzen oder Weglassen die Wahrheit
-verändern.”
-
-[61] Zo b.v. nog typies Dr. Wijnaendts Francken tegen Berkeley,
-Inleiding tot de Wijsbegeerte, 1905, p. 63: „Ware Berkeley’s bewering
-juist, dan zou het onderscheid tusschen ware voorstellingen en
-hallucinaties wegvallen, en men zou het recht missen laatstgenoemden
-als onwaar te verwerpen. Voor ons bewustzijn zijn onze gewaarwordingen
-de weerspiegeling [n.b.] van een bestaande werkelijkheid buiten ons,
-hoe onvolkomen [!] die weerspiegeling ook zijn moge.” (16)—Vgk. over
-deze „weerspiegeling” bl. 34, opm. 14 en Berkeley’s eigen weerlegging
-P. of H. K. sect. 33.
-
-In diezelfde geest gewaagt Dr. Dèr Mouw, nog verwijlend bij Hartmann,
-maar op weg, dunkt mij, naar Kant—Heymans, van „het inzicht in de
-hallucinatie-natuur, het droomstofweefsel van het eigen lichaam”, p.
-109 van Het absoluut Idealisme.
-
-[62] Zo noemde ze reeds Berkeley, Dial. III, p. 154.
-
-[63] Zelf een produkt van geestelike associatie of „synthese” (Wundt)
-uit de beide niet-plastiese onderling verschillende gezichtsbeelden.
-
-[64] Dit is het „sociale” element der objectivatie, waarop Wundt c.s.
-en Riehl de aandacht vestigen.
-
-[65] Het inzicht, dat het objectieve immanent, niet transcendent is,
-verleidt gemakkelik tot een soort individualistiese overschatting dier
-„immanentie”, tot de waan nl., dat het objectieve reeds onmiddellik
-binnen het bereik van individueel bewustzijn zou liggen, in plaats van
-verstandelike gevolgtrekking te behoeven, als onderstelling. Bij
-Berkeley komt dit herhaaldelik voor, bij Kant zo kras mogelik, op een
-plaats in de 1e uitgave van zijn K. d. r. V., die hij gelukkig zelf
-geheel geschrapt heeft, p. 313 ss.: „Nun sind aber äussere Gegenstände
-(die Körper) bloss Erscheinungen, mithin auch nichts Anders, als eine
-Art meiner [!] Vorstellungen, deren Gegenstände nur durch diese
-Vorstellungen etwas sind, von ihnen abgesondert aber nichts sind. Also
-existiren eben sowol äussere Dinge, als ich Selbst existire und zwar
-beide auf das unmittelbare Zeugniss meines Selbstbewusstseins, nur mit
-dem Unterschiede: dass die Vorstellung meiner Selbst, als des denkenden
-Subjects, bloss auf den innern, die Vorstellungen aber, welche
-ausgedehnte Wesen bezeichnen, auch auf den äussern Sinn bezogen werden.
-Ich habe in Absicht auf die Wirklichkeit äusserer Gegenstände eben so
-wenig nöthig zu schliessen, als in Ansehung der Wirklichkeit des
-Gegenstandes meines innern Sinnes, (meiner Gedanken), denn sie sind
-beiderseitig nichts als Vorstellungen, deren unmittelbare Wahrnehmung
-(Bewusstsein) zugleich ein genugsamer Beweis ihrer Wirklichkeit
-ist.”—Vergelijk reeds het inzicht van p. 318, over de verhouding van
-waarneming en daaruit af te leiden objectieve werkelikheid en de, zij
-het ook juiste, petitio principii, „dass ohne Wahrnehmung selbst die
-Erdichtung und der Traum nicht möglich sind.” In plaats van het
-teruggenomene brengt dan de 2e druk in de zgn. „Widerlegung des
-Idealismus”, en de daarbij behorende noot der voorrede, wanhopige
-pogingen, om te „bewijzen”, „dass äussere Erfahrung eigentlich
-unmittelbar sei”. Kant bedoelt te bewijzen, dat we „äusseren Sinn”,
-„äussere Wahrnehmung” hebben en niet „bloss äussere Einbildungskraft”.
-Evenwel: „Ob diese oder jene vermeinte Erfahrung nicht blosse
-Einbildung sei, muss nach den besondern Bestimmungen derselben und
-durch Zusammenhaltung mit den Kriterien aller wirklichen Erfahrung,
-ausgemittelt werden.” This is all that I contended for.
-
-[66] „Ding” of „Sache” is hier een door Kant al even ongelukkig gekozen
-woord als: „Object-an-sich” of zelfs „transcendentales Object”; wel
-sluiten deze woorden aan bij het gewone naieve spraakgebruik, dat ook
-met de wereld der „dingen”, der „objecten”, bedoelt het van de geest
-onafhankelik gedacht bestaande. De inhoud dier begrippen komt dus vrij
-wel overeen, bij Kant en bij het naief (transcendentaal) realisme, maar
-heel de omvang, die ze hier hebben, wordt door Kant, door de kritiek,
-terecht buitengesloten. Vandaar een hopeloze verwarring. Want bij
-„ding” en „objekt” stelt nu eenmaal ieder zich de „empiriese realiteit”
-met haar phaenomenale eigenschappen voor!—Zo wordt dan ook heel Kant’s
-kennisleer voortdurend vermaterialiseerd doordat men van de
-„Gegenstände, die unsere Sinne rühren”... stoffelike voorwerpen
-maakt... en dan van de zinnen... zintuigen. Voorbeeld ten onzent A.
-Pierson, Wijsgeerig Onderzoek, 1882, p. 48 s. „‚Die Gegenstände rühren
-unsere Sinne’. Het is natuurlijk [!] een geheel materieele schok, dien
-de zintuigen—Kant schrijft: zinnen—ondervinden, want hij, die de
-zintuigen heeft, weet nog niet, dat het voorwerpen zijn [later zegt P.
-uitdrukkelik: „stoffelijke voorwerpen”!], die zijne organen op
-eenigerlei wijze aandoen.” (Overgenomen, zonder kritiek, door Dr. P. H.
-Ritter in zijn m.i. mislukte Heymans-imitatie, de „Schets eener
-critische [?] geschiedenis van het Substantiebegrip in de nieuwere
-wijsbegeerte” p. 265 s.).
-
-[67] Als had Kant deze „neokantiaanse” misvatting voorzien, zo weert
-hij die expressis verbis af:
-
-Proleg. p. 139—140, vooral: „Es ist also kein kontinuierlicher Fortgang
-und Annäherung zu diesen Wissenschaften und gleichsam ein Punkt oder
-Linie der Berührung. Naturwissenschaft wird uns niemals das Innere der
-Dinge, d.i. dasjenige, was nicht Erscheinung ist, aber doch zum
-obersten Erklärungsgrunde der Erscheinungen dienen kann, entdecken;
-aber sie braucht dieses auch nicht zu ihren physischen Erklärungen; ja,
-wenn ihr auch dergleichen anderweitig angeboten würde (z.B. Einfluss
-immaterieller Wesen), so soll sie es doch ausschlagen und gar nicht in
-den Fortgang ihrer Erklärungen bringen, sondern diese jederzeit nur auf
-das gründen, was als Gegenstand der Sinne zu Erfahrung gehören und mit
-unsern wirklichen Wahrnehmungen nach Erfahrungsgesetzen in Zusammenhang
-gebracht werden kann.” Gulden woorden, die een Hartmann c.s. implicite
-nog strenger afstraffen ten deze dan Lange het in Kant’s zin explicite
-heeft gedaan.
-
-[68] In de objecten wereld wordt waarschijnlik deze werkelikheid
-gesymboliseerd tot de phaenomenale beïnvloeding van een centraal
-zenuwstelsel door de ruimtedingen rondom,—de „buitenwereld”.
-
-[69] Heymans (p. 199 Einf.): „die Gesamtheit der möglichen sinnlichen
-Wirkungen unbekannter Weltprozesse ins Bewusstsein eines idealen
-Beobachters”.
-
-[70] Ten onzent schrijft b.v. de heer P. J. Grotegast, Levensleer 1906,
-p. 70: „Het is een feit van waarneming dat de ziel met een ijlen
-subtielen band aan het slapende lichaam verbonden blijft”.—Deze
-spiritistiese heer praat ook van de „aangeboren [!] denkvormen [!]
-Ruimte en Tijd”, van „uit het stofkleed gescheiden zielen”, die zich
-naar „eene Denkwereld” oftewel „de intelligibele sfeer, het
-transcendente gebied”, alias „een Schimmenrijk” begeven, ja van „dit
-kortstondig leven als slechts eene episode van het veel grootere
-onbegrensde transcendentale [sic] leven”, van „het droomende wezen,
-waar de categorieën buiten werking zijn gesteld” enz. Arme Kant, die
-zijn termen aan zulk een milieu, aan zulk een zaak moet lenen, sinds
-een du Prel zijn „transcendentale Physik” en „transcendentale
-Psychologie”, ja zelfs zijn „transcendentaal Darwinisme” heeft
-uitgevonden, met een „intelligibele [d.w.z. spiritistiese!] Welt” en
-„transcendentale” Subjecten. Op p. 74 staat: „Voorbeelden dat paarden
-en honden spoken en verschijningen zien zijn er te over”! En dan zijn
-er nog mensen, die spokenwaarneming durven loochenen! Vgk. opm. 32.
-
-[71] Natuurlik weet Hegel, op de nodige afstand zich houdend van Kant
-en van kenniskritiek, uit „der Natur des Begriffs” zu deducieren „die
-Notwendigkeit, dass der Raum gerade drei Dimensionen hat”, en gewagen
-dus ook nu nog zijn ’tzij idealistiese, ’tzij materialistiese napraters
-(Dietzgen b.v.) van de „Denknotwendigkeit” der meetkunde, trots Kant’s
-weerlegging nu ja, maar ook trots heel de metageometrie!
-
-Vgk. bij Natorp, Logik, p. 46, „die volle Konsequenz aus den Prämissen
-Kants” en p. 49 de Kant toegedichte „Rest von Empirismus”.
-
-[72] Een wellicht uit de door buitenlanders verkeerd gelezen
-verduitsing (No-umena) in het Frans en Nederlands overgegane fout is de
-uitspraak noemena—in pl. v. no-oemena of, verlatijnst, noümena.
-
-[73] Zo heten Begriffe ohne Anschauung „leer”; zo zegt p. 143, dat
-zodanige „Begriffe ganz unmöglich sind, noch irgend einige Bedeutung
-haben können”, zo krijgen die „reinen Verstandesbegriffe” „eine
-Beziehung auf Objecte, mithin Bedeutung” (p. 148).
-
-[74] Ter afwijzing van een veel verspreid misverstand zij hier alleen
-nog opgemerkt, dat de „werkelikheid”, aan het An-sich toe te kennen
-(„absolute Position”), volstrekt geen „kategorie” is, hoegenaamd niets
-met de „Realität” (= realitas sensatio phaenomenon; „Realität ist im
-reinen Verstandesbegriffe das, was einer Empfindung überhaupt
-correspondiert; dasjenige also, dessen Begriff an sich selbst ein Sein
-(in der Zeit) anzeigt”) of het „Dasein” („in einer bestimmten Zeit”)
-van zijn „Kategorientafel” te maken heeft.
-
-[75] Onder „dingen” versta men hier dus vooral niet de
-ruimte„dingen”—de „voorwerpen” der natuur, maar Kant’s „afficirende”
-„Dinge an sich”,—de van waarneming onafhankelik bestaande
-werkelikheden.—Ook Kant dacht hier, naar ik uit tal van plaatsen zou
-kunnen bewijzen (vgk. opm. 30), aan tijdelike, en wel met eigen
-phaenomenaliteit gelijktijdige, subjectieve, niet-ruimtelike,
-niet-materiële werkelikheid, dus het An-sich wel als
-van-waarneming-onafhankelik, niet als van-bewustzijn-onafhankelik, dus
-niet in de strenge zin van het onvoorstelbaar grensbegrip, waaraan geen
-enkel praedicaat meer kan worden toegekend tenzij door negatieve
-analogie. Dit is de verklaring van het anders onoplosbaar raadsel, dat
-Kant van die beroemde „Widerspruch” van een „affizierendes Ding an
-sich” niets gemerkt heeft.—Zie daarover de tekst p. 70 ss.
-
-[76] Men schafte zich uit Reclam’s Universal-Bibliothek de handige
-Kehrbach-ed. aan.
-
-[77] Over de zinledige naief-realistiese formulering dezer
-subjectiviteit als volgt:
-
-„1. Der Ton ist im Gehirn. 2. Der Ton scheint ausserhalb des Gehirnes
-zu sein.”
-
-„1. Das Licht ist im Gehirn. 2. Das Licht scheint ausserhalb des
-Gehirnes zu sein.” enz. (Rée) zal ik straks nader spreken. Hoe
-gerechtvaardigd is het verzet van Avenarius c.s. tegen deze als tegen
-elke materialistiese „Introjectie”! Ook tegen die van Schopenhauer (zie
-opm. 50) en dienovereenkomstig Liebmann, Anal. der W.², p. 184: „Die
-Sinnesempfindungen... entstehen... erst im centralen Nervenapparat des
-Gehirns” en (ibid.): „der Ort des Empfindens (im Centralorgan)”.
-
-Merkwaardig, hoe reeds Collier, Berkeley’s antirealistiese tijdgenoot
-en geestverwant, zich in de Introduction van zijn Clavis Universalis
-weert tegen dit misverstand: „When I affirm that all matter exists
-dependently on mind, I am sure my reader will allow me to say, I do not
-mean by this that matter or bodies exist in bodies,” enz... „I must
-needs desire to have this remembered, because experience has taught me
-how apt persons are, or will be, to mistake me in this particular!”
-
-Een profeties woord!
-
-[78] De oorzaak, dat Kant de „vormen” dier biezondere zinnen over ’t
-hoofd heeft gezien, lijkt mij vooral het feit, dat de daarop gebaseerde
-synthetiese oordelen a priori van zo weinig wetenschappelik belang
-zijn,—en altans in Newton’s mechaniese natuurwetenschap niet voorkomen.
-Ik zie daarin dus nog een gevolg van hetzelfde mechanicisme, waartegen
-Mach c.s. in onze dagen met reden zich verzetten, dat door Prof.
-Heymans principieel is weerlegd, en dat ook b.v. Cohen’s filosoferen
-nog geheel overheerst.
-
-[79] Men verwarre niet de zuiver phaenomenalistiese
-locaalteken-theorie, te weten, dat de geest eenvoudig de
-niet-ruimtelike gegevens als locaalteken leert gebruiken, d.w.z. op de
-gegevens van een oorspronkelik ruimtestellende zin zonder transcendente
-ruimte betrekt, met de koddige realistiese „locaalteken”-wijsheid van
-Hartmann, die ons uit onruimtelike „tekens” met verstand en fantasie de
-„subjectiven Gesammtraum” laat afleiden..., die nu... een „adaequaat
-Repräsentant” is van de... onafhankelik van de geest... bestaande
-ruimte! De transcendente „kleuren” veroorzaken kleurloze „kleurtekens”
-in onze geest, die daaruit de psychiese kleuren afleidt... welke nu...
-„adaequate Repräsentanten” zijn van de transcendente kleuren!! Ziedaar
-in beeld Hartmann’s ruimte-kennisleer, Hartmann’s
-„transcendentaal-(ruimte-)realisme”, bedoeld als Kant-verbetering!—Ware
-Philosophie des Unbewussten! Zie Hartm., Grundproblem, p. 106–107. (24)
-
-[80] Natuurlik betekent dit „van te voren” niet: vóór dat ik ooit tonen
-gehoord heb; uitsluitend en alleen bij „gelegenheid” van toon-ervaring,
-van ervaringsgegevens, kunnen mij de formele elementen (dus nooit vóór,
-wel pas na ’t gegeven-zijn van „materie”) tot bewustzijn komen. Ik moet
-ze abstraheren uit ’t ervaringsgeheel.—Vgk. p. 8 Kant’s uitspraak. Het
-verdient dus wel aanbeveling, de term „van te voren” (voor a priori) te
-vervangen door „bij voorbaat”.
-
-[81] Zo b.v. Euler (Tentamen Novae Theoriae Musicae, Petropolis, 1739)
-en tans o.a. Herckenrath, Problèmes d’Esthétique et de Morale, p. 57
-ss.—p. 61.
-
-[82] Ook Leibniz nog b.v.: La musique nous charme, quoique sa beauté ne
-consiste que dans les convenances des nombres etc. (Principes de la
-nature et de la grâce). (26)
-
-[83] Bolland, Tweem. Ts. ’98, p. 72: „Op geene wijze qualiteit
-afleidbaar en begrijpelijk uit de quantiteit.”
-
-[84] Ook tegenover Charles Dunan, Théorie psychologique de l’Espace,
-Paris 1895, wiens bestrijding van Berkeley en de école anglaise
-contemporaine ons niet deert, wiens betoog voor de ruimte als objet de
-perception visuelle niet overtuigt (een en ander op ev. elders uiteen
-te zetten gronden) en wiens verzet tegen Kant’s ruimteleer (Chap. VII)
-op misverstand berust, daar Kant’s, volgens D. strijdige, „deux
-manières de concevoir l’espace a priori” (p. 138 ss.) één blijken, als
-men niet het a priori „devançant l’expérience, sinon chronologiquement,
-du moins logiquement” evenwel chronologiquement misvat, gelijk D. doet:
-„nous nous représenterions d’abord l’espace, et ensuite les phénomènes
-dans et par l’espace.”
-
-[85] Zie G. und E. § 55 en Einführung § 23.
-
-[86] Overeenkomstig de drieërlei bewegingsrichting: op-neer,
-rechts-links, voorwaarts-achterwaarts.—Is elke bewegingsgewaarwording
-een functie van deze 3 soortverschillen, dan is ook elke beweging een
-functie van deze 3 richtingen,—en de ruimte „driedimensioneel”.
-
-[87] De ruimtelikheid der dingen is dus een verhouding tot, een functie
-van, onze bewegingszin: het produceren van bewegingsgewaarwordingen
-wordt op bepaalde wijze verhinderd. Van een „Hemmungssinn” is hier dus
-geen sprake. Aldus vervalt m.i. het door Dr. Dèr Mouw op p. 28 van zijn
-„Kritische Studies” geopperd bezwaar.
-
-[88] Nog na 1900 is in ons land een wijsgerig-bedoeld theologies
-proefschrift verschenen, waarin te lezen staat: „Kant b.v. betoogt, dat
-ruimte en tijd de vormen zijn van ons verstand [?], maar niet de dingen
-werkelijk eigen zijn”... „Kant echter meent, dat, wanneer wij na
-zorgvuldig onderzoek tot de slotsom zijn gekomen, dat een voorwerp een
-meter lang is, dit in werkelijkheid zeer goed twee meter zou kunnen
-zijn. Door deze onderstelling wordt alle zekerheid weggenomen” enz.
-
-De schrijver verdient, wegens een sympathiek en verdienstelik werk,
-later geschreven, dat ik zijn naam hier onvermeld laat.
-
-[89] Elke kennis a priori omtrent die inhoud der ervaring is dus voor
-de kritiek principieel onmogelik.
-
-Men geniete de onbewuste ironie der tegenstelling in het volgende
-zinnetje van Schopenhauer, V, p. 52: „Dass Zeit und Raum ihrer [?] Form
-nach a priori angeschaut werden, hat Kant gelehrt; dass es aber auch
-ihrem Inhalt nach geschehen kann, lehrt der hellsehende
-Somnambulismus.” (cf. Riehl, Philosophie der Gegenwart, „die Grundlagen
-der Erkenntnis”, p. 133). (28)
-
-[90] Wanneer dus Kant de aprioriteit van tijd en ruimte ook
-subjectiviteit noemt, dan moge waar zijn, wat Liebmann beweert („Z. A.
-d. W.”³ p. 98), dat daardoor „unzählige Missverständnisse seiner Lehre
-veranlasst worden sind”, het is nochtans van Liebmann zelf een
-misverstand, dat daarin „sogar ein theilweises Sichselbstmissverstehen
-liegt.” Het is wonderlik, hoe spoedig men gereed is, telkens als men
-bij Kant iets vindt, strijdig met eigen Kantopvatting, te geloven dat
-Kant misvat is... door Kant.
-
-[91] Cf. Proleg. p. 165/6.
-
-[92] Cf. Berkeley, P. of H. K. s. 22: „a downright contradiction”, s.
-23: „a manifest repugnancy”, en s. 90.
-
-[93] Dit laatste had „de goede Berkeley” al driekwart eeuw vroeger
-gezegd, o.a.: sect. 8, Pr. of H. K. (Zie boven p. 35 noot 1).
-
-[94] Uitstekend al ten aanzien der objekten Berkeley, s. 18: „But
-though it were possible that solid, figured, moveable substances may
-exist without the mind, corresponding to the ideas we have of bodies,
-yet how is it possible for us to know this? Either we must know it by
-sense or by reason”.—Er volgt betoog der onmogelikheid van elk van
-beide. De 3e „mogelikheid”, Hartmann c.s.’ „onbewuste” toverij, heeft
-Berkeley „voorbijgezien”, evenals Kant de door Trendelenburg ontdekte
-„Lücke”.
-
-[95] Hartmann noemt deze toverij: „Intuition” van de „unbewusste
-Vernunft”—Krit. Grundlegung, p. 111: „Erwägt man nun, dass die Dinge an
-sich doch nur realisirte Intuitionen der unbewussten Vernunft sind, und
-dass es ebenfalls die unbewusste Vernunft ist, welche in unbewusster
-intuitiver Weise die Sinnesempfindung nach Maassgabe der in ihr
-gegebenen Merkmale zur räumlichen Anschauung formirt (die nun erst
-bewusst wird), dann liegt der Gedanke sehr nahe, dass die unbewusste
-Vernunft in beiden Fällen sich ein und derselben Intuitionsform
-bedienen werde. Es wäre nicht abzusehen, was sie hindern sollte, die
-unbewusste schöpferische Intuitionsform des Dinges an sich in der
-unbewussten nachschaffenden Intuitionsform der zu bildenden Anschauung
-zu wiederholen, oder was sie hindern sollte, die für unsere
-Sinnlichkeit intendirte Form des Raumes auch vorweg zur schöpferischen
-Intuition zu verwenden.”
-
-[96] Vgk. b.v. Rich. Horn, Der Causalitätsbegriff in der Philosophie
-und im Strafrechte, I: C, getiteld: „Kants transcendentaler Idealismus
-von Hartmann... widerlegt”.
-
-[97] We weten nu: slechts dogmaties realisme waant deze „natuur”, van
-bewustzijn afhankelik als zij is,... de oorzaak van bewustzijn, van
-gewaarwordingen, noemt b.v. de rode appel of de beweging van stofdelen
-de oorzaak van m’n gewaarwording, terwijl mijn gewaarwording tot die
-beweging staat niet als gevolg, maar als een werkelik geval van een
-oneindige reeks denkbeeldige, mogelike gevallen. Zie voor het verschil
-tussen 1 en 2 vooral b.v. K. d. r. V. p. 182 ss.: „subjective
-Apprehension” en „objective Erscheinung”.
-
-[98] Een gedachte van onschatbare waarde in de strijd tegen het
-immaterialisties dualisme van Lotze, Thiele, Apel c.s., vóór het
-soortgelijk monisme van Kant, Heymans, Eisler c.s. Want is eenmaal het
-dogmaties materie-realisme overwonnen, dan gaat de strijd nog
-uitsluitend om de vraag: is de natuur Erscheinung van het ons bekende
-psychiese, van geestelike werkelikheid, gelijksoortig aan, en aan
-soortgelijke wetten onderworpen als, het ons bekende psychiese leven,
-of nog van iets anders, heterogeens, waarvan ons dus elke
-voorstellingsmogelikheid ontzegd is.
-
-[99] Wie meer plaatsen voor het „An-sich” wil hebben zoeke op: p. 321:
-„an sich selbst d.i. ohne alle Beziehung auf die Sinne...”; p. 233;
-vooral Proleg. § 13 Anm. II, al. 3 en 4 en § 57.
-
-[100] Vergelijk voor deze onderscheiding wat Bolland noemt: ein Ding an
-sich erster Instanz, of te wel „das erkenntnistheoretisch
-Transcendente” (voorbeeld: für einen jeden alle andern Ich) tegenover
-„das Ding an sich in zweiter Instanz, das Ding an sich im ontologischen
-Verstande. In erkenntnistheoretischer Hinsicht giebt es ‚Dinge an
-sich’, in ontologischer Beziehung dürfen wir nur von einem einzigen
-Ding an sich reden, wobei denn freilich der Begriff Ding oder Substanz
-in den des Wesens, der Essenz, umschlägt.” (Wereldraadsel, p. 502). Het
-verschil is echter, dat dit „An sich in 2de instantie” voor
-Hartmann-Bolland als ontologies dogma staat tegenover het kenniskrities
-An-sich. Voor Kant is het daarentegen een zuiver kenniskritiese
-hypothese, ter oplossing van het raadsel van een bepaald soort
-synthetiese oordelen a priori.
-
-[101] Dat zal ook wel een reden mee zijn, waarom hij dergelijke
-gedeelten uit de 2de druk heeft verwijderd;—het tijd-idealisme zag geen
-kans, ze te laten staan. In zoverre is dan ook, lijnrecht in
-tegenstelling met Schopenhauer’s gangbaar oordeel, de 2de druk juist
-idealistieser dan de 1ste.
-
-[102] Een zinnetje als het volgende uit de 1e druk K. d. r. V. acht ik
-tekenend voor Kant’s oorspronkelike gedachtengang: „Nun behaupte ich:
-die eben angeführten Kategorien sind nichts Anders, als die Bedingungen
-des Denkens zu einer möglichen Erfahrung, so wie Raum und Zeit die
-Bedingungen der Anschauung zu eben derselben enthalten.” (p. 124).
-
-[103] Dit levert stellig een ernstig te behartigen bijdrage tot de
-psychologie van het gezag bij de meest krities-aangelegde geesten! Ten
-onzent hebben o.a. Dr. Bellaar Spruyt en de heer P. Bierens de Haan die
-fout overgenomen.
-
-[104] Zie Leitf. der phys. Psychologie⁴, p. 265.
-
-[105] Kant zelf noemt nu en dan (b.v. K. d. r. V. p. 258) ’t An-sich
-„Ursache der Erscheinung”, evenals hij „Erscheinung” soms neemt niet in
-objectieve maar in individuele zin, voor „Vorstellung” of
-„Wahrnehmung”.
-
-[106] Heel goed Kinkel, o. c. p. 64.
-
-[107] K. d. r. V. (p. 304): „Wir haben in der transscendentalen
-Aesthetik unleugbar bewiesen: dass Körper blosse Erscheinungen unseres
-äusseren Sinnes und nicht Dinge an sich selbst sind. Diesem gemäss
-können wir mit Recht sagen: dass unser denkendes Subject nicht
-körperlich sei, das heisst: dass, da es als Gegenstand des inneren
-Sinnes von uns vorgestellet wird, es, insofern als es denkt, kein
-Gegenstand äusserer Sinne, d.i. keine Erscheinung im Raume sein könne.
-Dieses will nun so viel sagen: es können uns niemals unter äusseren
-Erscheinungen denkende Wesen, als solche, vorkommen, oder, wir können
-ihre Gedanken, ihr Bewusstsein, ihre Begierden etc. nicht äusserlich
-anschauen; denn dieses gehört alles vor den innern Sinn.”
-
-[108] „Als men hem [„de materialist”] namelijk vraagt of hij het
-mogelijk houdt dat in ditzelfde vertrek op ditzelfde oogenblik een
-oneindige verscheidenheid van hoog en laag georganiseerde wezens,
-engelen, demonen, geesten of hoe men ze noemen wil, vertoeft, dan zal
-hij dit bij voorbaat ten stelligste ontkennen en al die ideeën
-toeschrijven aan mystiekerij, bijgeloof en bakerpraatjes.”
-
-Vermoedelik zal „de materialist” te krities zijn voor zo krities een
-ontkenning, want hij is zich allicht niet bewust van voldoende grond
-voor zekerheid a priori hieromtrent, te danken aan de machthebbende
-kenniskritiek.
-
-Laten wij ons hier vermeien in Leibniz’ ironies antwoord aan Clarke
-(die in een brief gelijksoortig vermoeden geopperd had voor het onding
-der „ledige ruimte”: „Dieu est certainement présent dans tout l’espace
-vide; et peut-être qu’il y a aussi dans cet espace plusieurs autres
-substances, qui ne sont pas matérielles, et qui par conséquent ne
-peuvent être tangibles, ni aperçues par aucun de nos sens.”):
-
-„Au reste, si l’espace vide de corps (qu’on s’imagine) n’est pas vide
-tout à fait, de quoi est-il donc plein? Y a-t-il peut-être des esprits
-étendus ou des substances immatérielles, capables de s’étendre et de se
-resserrer, qui s’y promènent et qui se pénètrent sans s’incommoder,
-comme les ombres de deux corps se pénètrent sur la surface d’une
-muraille?” etc... „N’est-ce pas renverser les notions des choses,
-donner à Dieu des parties, donner de l’étendue aux esprits? Le seul
-principe du besoin de la raison suffisante fait disparaître tous ces
-spectres d’imagination. Les hommes se font aisément des fictions, faute
-de bien employer ce grand principe.” (Uitg. Janet, I p. 778).
-
-Het is een hoog intellectueel genot, uit de lectuur van Leibniz te
-beseffen, over welke verlegenheden en afdwalingen van deze zijn geniale
-voorganger Kant ons heen heeft geholpen, en hier de voorbereiding van
-problemen en termen van Kant gade te slaan.
-
-[109] Cf. Alfred Binet, L’Ame et le Corps, p. 157: „A ce raisonnement
-théorique on pourrait déjà objecter qu’en fait, dans notre vie vécue,
-nous ne cessons pas de localiser dans l’espace, quoiqu’un peu
-vaguement, notre pensée, notre moi, notre ensemble intellectuel. En ce
-moment je me considère moi-même et je me prends comme exemple. J’écris
-ces lignes dans mon cabinet de travail, et il n’y a pas de raisonnement
-métaphysique qui puisse me faire abandonner cette conviction intime que
-mon tout intellectuel est dans cette chambre, du deuxième étage de ma
-maison de Meudon. Je suis ici et non ailleurs. Mon corps est ici, et
-mon âme, si j’en ai une, est ici. Je suis où est mon corps, je crois
-même que je suis dans mon corps.”
-
-Interessante belijdenis van een geloof, dat niet gedacht, van een
-gedachte, die niet geloofd kan worden!
-
-[110] De heer v. Eeden zij hier herinnerd aan zijn eigen „Studies” III,
-Redekunstige Grondslag van Verstandhouding, § 125, waar hij zijn
-mystiek, onveranderlik, „absoluut” („absoluter dan de tijd zelve”) „Ik”
-eveneens onruimtelik maakt.
-
-[111] Duidelik vooral Prol. § 32: „Erscheinung d.i. die Art wie unsere
-Sinne von diesem unbekannten Etwas afficirt werden”, spec. p. 64:
-
-„Erscheinungen deren Möglichkeit auf dem Verhältnisse gewisser an sich
-unbekannter Dinge zu etwas Anderem nämlich unserer Sinnlichkeit
-beruht.”
-
-[112] Tenzij gij met „voorstelling” werkelik niets dan individuele
-voorstelling bedoelt, „denkbeeld” dus. Dan hebt ge in zover gelijk:
-onze denkbeelden („voorstellingen”) omtrent de (immanente) objekten
-moeten zich naar die objekten zelf richten... willen zij juist zijn.
-
-[113] Tans waarschijnlik in een afzonderlike rechtsverhandeling (zie
-voorrede).
-
-[114] Cf. Russ. Prawda = waarheid = recht; „richtig”, „recht haben”;
-juist = juste.
-
-[115] Vergelijk ten deze de onverbeterlike wijze, waarop de Neokantiaan
-Bruno Bauch, Ethik, p. 253 s. (Die Philosophie im Beginn des
-zwanzigsten Jahrhunderts²) waarheid en zedelikheid (behoorlikheid)
-verhaspelt, om te bewijzen, dat de loochening van het behoren
-soortgelijke zelfweerspreking zou bevatten als de waarheidsontkenning.
-Zijn sofisme berust op de dubbelzinnigheid van „verantwortlich
-bewerten”, „dagegen Stellung nehmen”, gebruikt gelijkelik voor
-ontkenning van juistheid, en voor ontzegging van zedelike waarde.—Hier
-wordt zowel de logica verethiseerd, als de ethica verlogiseerd.
-
-[116] Het is alleen aan een krities genie als H. Cornelius gegeven,
-beide tegelijk aan te nemen, het één op grond van het ander, in één
-zelfde zinnetje, zie opm. 29. Uitnemend Kuno Fischer, Kritik der
-Kantischen Philosophie, p. 266: „Da die Erscheinungen aus den
-Eindrücken oder Empfindungen der sinnlichen Vernunft als ihrem Stoffe
-hervorgehen, so können diese unmöglich aus jenen erklärt werden, denn
-unser Philosoph war nicht der Ansicht, dass die Erde auf dem grossen
-Elephanten ruht und der grosse Elephant auf der Erde.” In dezelfde zin
-p. 179: „Da sie [die Empfindungen] den Stoff aller Erscheinungen
-ausmachen, so können wir sie nicht aus den letzteren herleiten, ohne in
-den fehlerhaften Zirkel zu gerathen, erst die Erscheinungen aus den
-Eindrücken und dann diese aus jenen entstehen zu lassen; sie können
-nicht aus der Sinnenwelt entspringen, da vielmehr die Sinnenwelt aus
-ihnen entspringt.” (37)
-
-[117] De enige zin, waarin Berkeley die onderstelling voor zijn
-rekening zou hebben genomen, aangezien hij evenmin de transcendente,
-niet-zinnelike, oorzaak onzer gewaarwordingen loochent als het bestaan
-van andere a.z. onwaarneembare subjecten.
-
-[118] Zeer opmerkelik is de plaats waar, en de licht te bevroeden reden
-waarom, Berkeley zelf zich uitdrukkelik verzet tegen „perceivable”
-i.p.v. „actually perceived”: Dial. III, p. 329: Daar laat hij Hylas
-opperen: „Yes, Philonous, I grant the existence of a sensible thing
-consists in being perceivable, but not in being actually perceived”. Nu
-voelt Ph. (Berkeley), dat dit „perceivable” realisties gedacht kan
-zijn, immers kan betekenen: wat een waarnemingsinhoud kan geven,
-evenzeer als, idealisties, wat een waarnemingsinhoud kan worden. Hij
-wil nu, natuurlik, alleen dit laatste doen gelden en antwoordt dus:
-„And what is perceivable but an idea? And can an idea exist without
-being actually perceived?”.
-
-[119] De loochening van de „rerum natura”, van de objecten wereld als
-zodanig, noemt Berkeley zelfs „sceptical cant” en hij zelf definieert
-nauwkeurig ’t verschil tussen natuurdingen, „real things”, en „chimeras
-or ideas of our own framing”, Pr. of H. K. sectt. 27, 30 en 33.
-
-[120] B. is dus nog ruimte-empirist. Het verschil en de overeenkomst
-wordt door Kant zelf duidelik geformuleerd: Proleg. p. 165:
-
-„Raum und Zeit, samt allem, was sie in sich enthalten, sind nicht die
-Dinge oder deren Eigenschaften an sich selbst, sondern gehören bloss zu
-Erscheinungen derselben; bis dahin bin ich mit jenen Idealisten auf
-einem Bekenntnisse. Allein diese, und unter ihnen vornämlich Berkeley
-sahen den Raum für eine blosse empirische Vorstellung an, die ebenso,
-wie die Erscheinungen in ihm, uns nur vermittelst der Erfahrung oder
-Wahrnehmung, zusamt allen seinen Bestimmungen bekannt würde; ich
-dagegen zeige zuerst: dass der Raum (und ebenso die Zeit, auf welche
-Berkeley nicht acht hatte) samt allen seinen Bestimmungen a priori von
-uns erkannt werden könne, weil er sowohl, als die Zeit uns vor aller
-Wahrnehmung oder Erfahrung, als reine Form unserer Sinnlichkeit
-beiwohnt, und alle Anschauung derselben, mithin auch alle Erscheinungen
-möglich macht.”
-
-[121] Terecht Kuno Fischer, Kritik der Kantischen Philosophie, (Philos.
-Schriften II, p. 185) aldus: „Es heisst die Fundamente der kritischen
-Philosophie erschüttern, sobald die Anerkennung der Dinge an sich und
-ihre Unterscheidung von den Erscheinungen entweder verneint wird oder
-auf unrichtige Art stattfindet.” en in aansluiting bij Schopenhauer, p.
-243: „es heisst die gesammte kantische Lehre verneinen oder von Grund
-aus verkennen, wenn das Ding an sich überhaupt abgeleugnet oder
-demselben die Realität, d.h. der Charakter des Urseienden abgesprochen
-wird.” Vgl. ook p. 258 ald.
-
-[122] Deze beide zuiver kennistheoretiese geschriften zijn voor
-Hartmann massgebend: al zijn verder werk rust er op en verwijst er
-naar, zonder ooit dieper inzicht in Kant en het kritiese probleem te
-bereiken, speciaal niet in het speciale „Kants Erkenntnistheorie und
-Metaphysik in den vier Perioden ihrer Entwickelung”, 1894.—Enkele
-zinnen mogen Hartmann’s verhouding tot Kant in dit werk kenschetsen:
-„Man sieht, dass das Problem, mit dem Kant sich beschäftigt, von dem
-Unterschiede der analytischen und synthetischen Urteile ganz unabhängig
-ist, dass er es mit Unrecht auf die letzteren beschränkt und duren die
-Zugrundelegung dieses Gegensatzes nur verwirrt und gestört hat.” (p.
-87); „der ganze Boden, auf dem die Kantsche Transcendentalphilosophie
-runt, ist deshalb für unsere Zeit gar nicht mehr vorhanden.” (p. 92);
-„Die ganze Aufgabe und Arbeit der Kantschen Vernunftkritik hat daher
-für uns gar keinen Sinn mehr.” (p. 93)!—Kant’s „vierte Periode”
-(1789–1790) echter, zijn „Kritik der Urteilskraft” vindt biezondere
-genade in Hartmann’s ogen: Kant „ahnt selber nicht, wie weit er durch
-die genialen Konzeptionen seiner vie[r]ten Periode über den formalen
-Idealismus der zweiten und dritten hinausgeschritten ist.” (p. 256).
-
-[123] Zelfs Berkeley heeft dit reeds, zij ’t ook niet klaar doordacht,
-gevonden en aangeduid:
-
-„Wherever bodies are said to have no existence without the mind, I
-would not be understood to mean this or that particular mind but all
-minds whatsoever.” (Hier doemt reeds Kant’s „Bewusstsein überhaupt”
-op.). „It does not therefore follow from the foregoing principles that
-bodies are annihilated and created every moment or exist not at all
-during the interval of our perception of them.” (P. of H. K. s. 48).
-
-[124] Deze éne objectieve (coeno-subjectieve) ruimte is dus volstrekt
-niet een dier „vele wonderen”, die een „harmonia praestabilita” ter
-„verklaring” behoeven. Hier als elders is zulk een harmonia
-praestabilita slechts een dogmaties antwoord op slechts dogmatiese
-probleemstelling. Men make zich de zaak niet moeiliker dan zij is. De
-éne objectieve ruimte staat tot de vele individuele ruimtelike
-gewaarwordingen en ruimtevoorstellingen en -begrippen precies zo als
-één bepaald objekt, b.v. een knikker met z’n éne kleur en z’n éne
-bolvorm, tot de vele individuele knikkergewaarwordingen en
--voorstellingen of -begrippen.—Voor elk dogmaties realisme nl. als
-transcendente oorzaak tot gevolg, voor de kritiek met haar
-objectimmanentie als ’t zij schema voor, ’t zij systeem van, universeel
-mogelike gewaarwordingsinhouden tot werkelike gewaarwording van ’n
-individueel subjekt, als abstrakt geheel van mogelikheden tot concrete
-gedeeltelike verwezenliking.
-
-[125] Mijn plan was, ook die van Rée en Adickes explicite te
-weerleggen. Het komt mij achteraf echter voldoende voor, het implicite
-te hebben gedaan.—Belangstellende lezers mogen zelf de proef op de som
-nemen, b.v. met Rée’s „Philosophie” of het verdienstelike, schoon zeer
-infra-kantiaanse boekje van Adickes: Kant contra Haeckel, of zij deze
-en dergelijke realistiese bezwaren tans te boven zijn. Zo niet, dan zou
-ik toch mijn doel bij hun waarschijnlik nooit vermogen te bereiken. Zie
-verder opm. 39.
-
-[126] K. G. VIII, Kritik der transcendentalen Aesthetik, pp. 118–138.
-
-[127] Aldus b.v. Mr. J. A. Levy, Het Indeterminisme, p. 217, Dr.
-Wijnaendts Francken, Inleiding t. d. Wijsbeg., p. 78 (vgk. p. 53: „de
-aanschouwingsvormen waarin ons denken zich beweegt”) en de heer P. H.
-Hugenholtz jr., Ethisch Pantheïsme, p. 180.
-
-In „Rechter en Wet”, p. 342, luidt het, aangaande Kant, zelfs: „de
-denkwetten tijd en ruimte”!
-
-[128] Nog duideliker is dit bij de tijd. Onze kenbron van de tijd is
-niet abstractie uit velerlei tijdelike ervaring—immers om tijdeliks te
-kunnen beleven, ervaren, om „gelijktijdigheid” van tijdelike
-opeenvolging te onderscheiden, om van gelijk blijven of veranderen te
-kunnen merken en gewagen, moeten we reeds de tijdzin onderstellen,—al
-krijgen we het begrip „tijd” door denkend abstraheren uit het in tijd
-(al of niet gelijktijdig enz.) gegevene, i.e. uit getemporaliseerde
-ervaring.
-
-Kant zelf zegt het weer zo exact mogelik, hoe ’t met dit „abstraheren
-uit de ervaring” staat: p. 186, K. d. r. V.:
-
-„Es gehet aber hiemit so, wie mit anderen reinen Vorstellungen a
-priori, (z.B. Raum und Zeit), die wir darum allein aus der Erfahrung
-als klare Begriffe herausziehen können, weil wir sie in die Erfahrung
-gelegt hatten, und diese daher duren jene allererst zu Stande
-brachten.” (Vgk. ook het Kant-citaat van p. 8).
-
-Zo kan, om een voorbeeld te geven, het tijd-empirisme van de edele
-Franse peinzer Guyau (wiens werken, schoon ontoereikend in ethicis als
-in metaphysicis, stralen van wijsheid en schoonheid), in zijn „La
-Genèse de l’Idée de Temps”² 1902, de tijd slechts afleiden uit
-gegevens, wier prius ... de tijd is: „Selon nous, le temps n’est qu’une
-des formes de l’évolution; au lieu de la produire, il en [!] sort. Le
-temps, en effet, est une conséquence du passage [!] de l’homogène a
-l’hétérogène”... (p. 119). Evenzeer onjuist is dan de aanvullende
-stelling van p. 120: „la variété engendre la durée”: Ook het
-onveranderlike, denkbaar en voorstelbaar, heeft zijn nauwkeurig te
-bepalen duur.—En „effort” zowel als „intention”, „désirs” en
-„souvenirs” vooronderstellen de tijd in plaats van omgekeerd. (40)
-
-[129] Dit laatste was reeds de leer van de jonge Berkeley in zijn Essay
-towards a new Theory of Vision, zuiverder nog van alle ruimte-realisme
-gereinigd in zijn Principles of H. K. b.v. sect. 44 (p. 177): „The
-ideas of sight and touch make two species entirely distinct and
-heterogeneous. The former are marks and prognostics of the latter”....
-
-„So that in strict truth the ideas of sight, when we apprehend by them
-distance and things placed at a distance, do not suggest or mark out to
-us things actually existing at a distance, but only admonish us what
-ideas of touch will be imprinted in our minds at such and such
-distances of time, and in consequence of such and such actions”.
-
-Tegenwoordig echter is voor de psychologie de secundaire betekenis ook
-van de tastzin t.a.v. de ruimte wel een uitgemaakte zaak.
-
-[130] In Brentano’s Psychologie vom empirischen Standpunkt, I, 1874,
-vinden we diezelfde „Raumähnlichkeit”, zo waar p. 128 gewaagt van de
-„Naturwissenschaft” als zij, die „die Aufeinanderfolge der physischen
-Phänomene normaler und reiner... Sensationen auf Grund der Annahme der
-Einwirkung einer raumähnlich in drei Dimensionen ausgebreiteten und
-zeitähnlich [!] in einer Richtung verlaufenden Welt auf unsere
-Sinnesorgane zu erklären suche”. En Ueberweg (System der Logik) „hat...
-Unrecht, wenn er die Welt der äusseren Ursachen start raumähnlich
-geradezu räumlich, statt zeitähnlich geradezu zeitlich sich erstreckend
-denkt.”!
-
-1°. heeft de natuurwetenschap met geen metaphysiese „Annahme” te maken.
-
-2°. is haar wereld juist de ruimtelike!
-
-Vergelijk nog Wahle, o. c. p. 70.
-
-Elk soort gelijkheid of gelijkenis is reeds afdoende weerlegd door
-Berkeley, P. of H. K. s. 8, boven geciteerd op p. 35 („an idea can be
-like nothing but an idea”).
-
-[131] Voor deze fantastiese „Irrthum” van Kant geeft Hartmann dan de
-niet minder fantastiese psychophysiologiese „verklaring”, die ik m’n
-lezers niet wil onthouden: Kant was een „visueel” type, „Er stellt sich
-die materielle Welt in ihrer subjectiven Erscheinung [?] hauptsächlich
-vermittelst des Gesichtssinnes vor; indem er nun die Gegenstände aus
-dem Gesichtsfelde hinauswirft, bleibt ihm die Anschauung [?] des leeren
-Gesichtsfeldes übrig. Diese Anschauung ist aber eine positive
-Empfindung; denn bekanntlich ist selbst das Schwarz eine positive
-Empfindung des Sehnerven [!], um wie viel mehr das gewöhnlich zu einem
-matten Grau oder auch zu einem gelbroth oder blau angehauchten Grau
-subjectiv erhellte leere Gesichtsfeld der Phantasie.” enz... „Dieses
-Eindringen der Empfindung wird aber von der Seele sofort auf die
-festgehaltene Ortsvorstellung des innern Sehorgans [!] bezogen und so
-stellt sich das eben mühsam vernichtete Gesichtsfeld als scheinbar von
-dem örtlichen [!] Ich ausstrahlend wieder her. Diese Selbstbeobachtung
-scheint mir die Grundlage des Kantischen Irrthums. Um aber den Raum
-ganz wegzudenken hat man nur nöthig, gleichzeitig das sphärische
-Phantasiegesichtsfeld und das örtlich gefasste Sehorgan wegzudenken”...
-
-[132] Vgk. K. d. r. V. blz. 64 en 65.
-
-[133] Logische Untersuchungen, D1. I. Geen wonder dat een geest die uit
-beweging de ruimte en zelfs de tijd te voorschijn wil halen ook nog
-even—de geest zelf tot produkt van beweging maakt.—Il n’y a que le
-premier pas qui coûte.
-
-[134] Hoe scherp juist Kant onderscheiden heeft tussen de „subjektieve”
-wetenschappen, die haar objekten, haar materiaal uit het Subjekt, uit
-de denkende en aanschouwende geest zelf deduceren (het terrein der
-„relations of ideas”), als de zuivere wiskunde en de logica enerzijds
-en de „objektieve” (ervarings)wetenschappen als juist de „natuurkunde”
-(„matter of fact”) anderzijds, weet elk ingewijde. Interessant, vooral
-tegenover het verwijt van „subjektief idealisme” of ervaringverachtend
-„rationalisme” en tegenover de misvatting van Kant’s natuur-immanentie
-in ’t algemeen, is b.v. een plaats als K. d. r. V. p. 394, waar Kant
-van de natuurdingen zegt: „Dagegen gibt es in der Naturkunde eine
-Unendlichkeit von Vermuthungen, in Ansehung deren niemals Gewissheit
-erwartet werden kann, weil die Naturerscheinungen Gegenstände sind, die
-uns unabhängig von unseren Begriffen gegeben werden, zu denen also der
-Schlüssel nicht in uns und unserem reinen Denken, sondern ausser uns
-liegt und eben darum in vielen Fällen nicht aufgefunden, mithin kein
-sicherer Aufschluss erwartet werden kann.”
-
-[135] Schopenhauer wijkt van Kant’s juist inzicht af in de
-tegenovergestelde sensualistiese zin, door de „Anschauung” intellectual
-te noemen en te bedoelen, dat het intellekt „aanschouwing” vermag te
-geven; zie zijn Kritik der Kantischen Philosophie, I pp. 558–568 en
-mijn weerlegging, opm. 18.
-
-[136] „The Theory of Vision Vindicated and Explained” (1733) sect. 42.
-
-[137] Een onzer Bolland-discipelen toont zijn begrip van Kant’s „vorm”
-aldus: „Nu moet dus het algemeene ervaringsmateriaal (wat Kant de
-‚vorm’ daarvan [?] noemt p. 32) [bedoeld is ed. Ros.] worden geschift
-en moet er worden onderzocht, wat er beantwoordt aan de beide
-vooronderstellingen [!] aangaande het objectieve en het subjectieve in
-die ervaring. Het subjectieve gaat bij Kant geheel weg” etc.!—Had niet
-Hegel in § 42, Kl. Logik, gewaagd van Kant’s: „Formen (das Allgemeine)
-des Anschauens”?
-
-Dezelfde schrijver legt een bladzij vroeger Kant’s (transcendentaal)
-„idealisme” gepaard met „empirisch realisme” aldus uit, dat „het
-nadenken noch mag besluiten, dat de dingen alleen geestesspinnewebben
-zijn, noch dat zij zoo maar voor zich, onafhankelijk van het bewustzijn
-bestaan, maar beide moet aannemen [sic!] als keerzijden van dezelfde
-intellectueele aanschouwing.”!
-
-Zijn „de dingen” hier de „voorwerpen aller waarneming” (waarvan het
-verband en de schrijver zelf spreekt) dan weet nu mijn aandachtige
-lezer, dat men naar Kant’s leer in pl. v. „beide moet” juist geen van
-beide mag aannemen, nòch dat zij geestesspinnewebben zijn, nòch dat zij
-onafhankelik van het bewustzijn bestaan.
-
-Zijn het, bij geval, de transcendente dingen, ook dan zijn ze naar Kant
-niet geestesspinnewebben, maar bestaan wel onafhankelik van het
-bewustzijn.
-
-Zo illustreert deze exegeet de woorden, die hij terecht op de
-geciteerde laat volgen: „Het is minder makkelijk, Kant te begrijpen dan
-te banaliseeren!”
-
-[138] Terecht merkt W. Kinkel op (Beiträge zur Erkenntniskritik, p.
-19): „Es wäre vielleicht vorsichtiger gewesen und hätte auf alle Fälle
-vielen Missverständnissen und Streitigkeiten vorgebeugt, wenn Kant
-überhaupt statt von den ‚reinen Anschauungen des Raumes und der Zeit’
-nur von den ‚reinen Anschauungsformen des Raumes und der Zeit’
-gesprochen hätte.”
-
-[139] Voor de niet-onvermakelike tegenstelling vergelijke men de
-„Aesthetik” van Hegel, met zijn geestige „sinnliche Unsinnlichkeit” en
-„unsinnliche Sinnlichkeit” en wat dies meer zij.
-
-[140] Onze exegeet der „Groote Denkers”, Dr. A. H. de Hartog, schrijft,
-„Kant” p. 13: „Het begrip koe b.v. komt met het begrip paard in
-zooverre overeen, dat beide zoogdieren zijn” ...! Begrippen, zo
-vervolgt het betoog, komen onderling deels overeen, deels verschillen
-ze. Tijd en ruimte „verschillen slechts” ... zijn dus geen begrippen!
-Ziedaar hoe Dr. de Hartog Kant ... vertaalt. Traduttore—traditore.—Men
-bewijst zulk een Kant-voorstelling misschien nog te veel eer door de
-terechtwijzende opmerking: Evenals paard en koe beide zoogdieren zijn,
-precies zo zijn voor Kant tijd en ruimte beide „Anschauungsformen”,—en
-evenals de begrippen paard en koe species zijn van het begrip zoogdier,
-precies zo zijn voor Kant de begrippen tijd en ruimte gesubsumeerd
-onder het genus-begrip Anschauungsform.—Terloops: juist Kant heeft de
-verhaspeling van het subject eens oordeels en het subject-begrip,
-waaruit alle ontologisme leeft, zowel de vóór-Kantiaanse wereldwijsheid
-als het Hegelisme, principieel vernietigd: „bestaan is een eigenschap
-niet van het subjectbegrip, maar van het subject” ... deze éne zin
-stoot niet alleen elk „ontologies bewijs” omver, maar tevens elke
-speculatieve „rationele” metaphysica. Herbart vond hier naar men weet
-Kant’s hoofdverdienste!
-
-[141] „Der Raum ist kein diskursiver oder, wie man sagt, allgemeiner
-Begriff von Verhältnissen der Dinge überhaupt, sondern eine reine
-Anschauung. Denn erstlich kann man sich nur einen einigen Raum
-vorstellen, und wenn man von vielen Räumen redet, so verstehet man
-darunter nur Theile eines und desselben alleinigen Raumes.”
-
-[142] In tegenstelling ook met de door Hartmann’s scherpzinnigheid hier
-vergeefs tegen Kant’s genialiteit aangevoerde alomvattende begrippen:
-Universum oder Weltall, das Absolute, p. 128 Kr. Glg. en de noot
-aldaar! ’t Verschil is maar dat ieders bewustzijn Kant’s opmerking bij
-enige bezinning als juist moet erkennen, de door Hartmann daar
-tegenover gestelde bewering als een absurditeit. Immers, elk ruimteding
-heeft z’n plaats in, vooronderstelt, de hele éne oneindige ruimte, maar
-vooronderstelt in geen enkel opzicht het bestaande Universum!
-
-[143] „Diese Theile können auch nicht vor dem einigen allbefassenden
-Raume gleichsam als dessen Bestandtheile, (daraus seine Zusammensetzung
-möglich sei), vorhergehen, sondern nur in ihm gedacht werden. Er ist
-wesentlich einig, das Mannichfaltige in ihm, mithin auch der allgemeine
-Begriff von Räumen überhaupt beruht lediglich auf Einschränkungen.”
-
-[144] „Hieraus folgt, dass in Ansehung seiner eine Anschauung a priori,
-(die nicht empirisch ist), allen Begriffen von denselben [lees:
-demselben] zum Grunde liege. So werden auch alle geometrischen
-Grundsätze, z.B. dass in einem Triangel zwei Seiten zusammen grösser
-seien als die dritte, niemals aus allgemeinen Begriffen von Linie und
-Triangel, sondern aus der Anschauung und zwar a priori mit
-apodiktischer Gewissheit abgeleitet.”
-
-[145] „Der Raum wird als eine unendliche Grösse gegeben vorgestellt.
-Ein allgemeiner Begriff vom Raum (der sowohl einem Fusse, als einer
-Elle gemein ist) kann in Ansehung der Grösse nichts bestimmen.” (1e
-dr.). „Nun muss man zwar einen jeden Begriff als eine Vorstellung
-denken, die in einer unendlichen Menge von verschiedenen möglichen
-Vorstellungen (als ihr gemeinschaftliches Merkmal) enthalten ist,
-mithin diese unter sich enthält; aber kein Begriff, als ein solcher,
-kann so gedacht werden, als ob er eine unendliche Menge von
-Vorstellungen in sich enthielte. Gleichwohl wird der Raum so gedacht
-(denn alle Theile des Raums ins Unendliche sind zugleich). Also ist die
-ursprüngliche Vorstellung vom Raume Anschauung a priori und nicht
-Begriff.” (2e dr.).
-
-[146] Deze redenering tegenover Kant, hoe verbijsterend ook, is in de
-Duitse filosofie niets ongewoons. Zo constateert het Kant aangewreven
-Ding-an-sich-loos en Subject-loos „Transcendentalisme” van Edm. König
-(Die Entwickelung des Causalproblems) enerzijds, waar het met Kant’s
-psychologies Subject geen weg weet, „auf jeder Seite der Kritik” (p.
-29) van Kant ... verloochening van Kant’s Transcendentalisme, terwijl
-dan nog anderzijds Kant’s Ding-an-sich „nur einen unwillkürlichen
-Rückfall in den naiven Realismus bezeichnet” (p. 333), niets is, dan
-„eine absichtliche oder unabsichtliche Anpassung an die naiven
-Vorstellungsweisen” (p. 335) van „den undurchführbaren dogmatischen
-Standpunkt”... Ergo dient men ongeveer elke bladzij van Kant ...
-„schlechterdings als unkantisch zu verwerfen” (p. 297)! Tot zulke
-Kantianen zou Kant (naar het bekende: „Ich bin kein Marxist” van Marx)
-nederig moeten erkennen: „Ich bin kein Kantianer”.
-
-[147] Dat reeds, naar Riemann en Helmholtz hebben bewezen, in het
-axioma der rechte lijn:—tussen 2 punten in de ruimte is slechts éne
-rechte lijn mogelik—, de oneindigheid der ruimte analyties ligt
-opgesloten, is door onze realisten, die aan de eindigheid der ruimte
-huns ondanks wel moeten (trachten te) geloven, stellig over ’t hoofd
-gezien; zij hadden anders wel de moed der consequentie gehad, ook dit
-axioma te loochenen!
-
-[148] Vergelijk hierover Berkeley’s New Theory of Vision en Principles
-of Human Knowledge passim; voorts Heymans’ Gesetze und Elemente § 55 en
-de daar geciteerde plaatsen van Helmholtz.
-
-[149] Wel berust voor Kant de veelheid der bepaalde ruimte-delen
-slechts op „Einschränkungen” van de vooronderstelde hele éne ruimte,
-zie noot 3 bij bl. 116 en Kant’s 5e tijd-argument.
-
-[150] Dit strekt dus nog verder dan de werkelike, immanente,
-ruimtedingen: „ob es Dinge gebe, die in dieser Form angeschaut werden
-müssen, bleibt doch dabei unausgemacht”, een plaats van Kant, die door
-Hartmann heerlikerwijze op dezelfde pag. misduid wordt als K.’s énige
-„Ahnung” van H.’s „Einsicht”, dat „die Gültigkeit der mathematischen
-Gesetze für die Dinge an sich” (!) zou zijn „nur Hypothese, keineswegs
-apodictische Gewissheit”, n.b. meetkunde t.a.v. Kant’s ruimteloze Dinge
-an sich!!
-
-[151] „Alzoo moet al het andere, alles wat de ruime, voor mijn blikken
-zich uitspreidende Natuur met haren onmetelijken inhoud van die poovere
-zenuwprikkelingen onderscheidt, van binnen (ik bedoel uit mijn eigen
-gemoed) afkomstig wezen.” Het materialisties aperçu: wat „eigenlik”
-zenuwprikkeling (of liever hersenbeweging)... is, daar maken we de
-„grote” gewaarwordingswereld van! (vgk. ook de volgende noot).
-
-[152] Een aardige illustratie levert hier Dr. de Hartog’s „Kant”, p.
-16/17: „Als we ons b.v. een lijn mathematisch voorstellen, dan is onze
-geest hierbij niet allereerst receptief maar spontaan werkzaam. Ook op
-een andere wijze kunnen wij dit nog, zij het al niet in den zin van
-Kant, aantoonen. Wanneer ik een voorwerp buiten mij, b.v. een stoel
-waarneem, dan wordt dit gezichtsbeeld in mijn geest gewekt, doordat
-lichttrillingen, door dien stoel teruggeworpen, op het netvlies van
-mijn oog treffen, vandaar door de gezichtszenuw tot de hersenen worden
-voortgeleid om in de hersenmassa moleculentrillingen te wekken. Bij dit
-proces hebben we dus als eindresultaat niets dan intensieve [?!]
-moleculen-trillingen der hersenen binnen de kleine ruimte van de
-schedel te constateeren. Hoe komt het nu dat wij naar aanleiding [?!]
-van die intensieve beweging der hersendeeltjes extensief, uitgebreid
-naar de ruimte, dien stoel in zijn volle breedte en hoogte, als buiten
-ons plaatsen? Dit kan alleen geschieden, doordat onze geest spontaan,
-naar aanleiding van de intensieve trillingen, den stoel, in den
-aanschouwingsvorm der ruimte, extensief buiten zich zet. Hier blijkt
-derhalve in onzen geest spontaan (de extensieve ruimte tengevolge van
-de intensieve trillingen) iets nieuws geboren te worden.”
-
-Dit soort ruimte-realisme ter bestrijding van het ruimte-realisme
-levert dus, naar analogie van Taine’s „ware hallucinatie” een... ware
-illusie!
-
-[153] Dogmaties, immers berustend op de gedachte: het zien zou niet
-bedriegelik zijn, indien wij iets konden zien (?) zo als het is,
-onafhankelik van het gezichtsvermogen,... indien het zien eenvoudig was
-een reproduceren, een weergeven zonder meer.
-
-[154] Het is een soortgelijke dogmatiese gedachte, „vormen” onzer
-kennis (als tijd en ruimte) te beschouwen als „Schranken” onzer kennis;
-zo Herbart hier en daar, Schopenhauer passim en Erhardt (Metaphysik I,
-Erkenntnistheorie, p. 426); of te spreken van „une forme imposée à
-notre sensibilité” als van „la prison dans laquelle cette sensibilité
-est enfermée” (Poincaré, La Valeur de la Science, p. 66).
-
-Evenals ons eigen karakter het tegendeel is van een kerker onzer
-vrijheid, immers de voorwaarde zelf aller vrijheid, zo is het eigen
-schema, de eigen wettelikheid van ons kennen het tegendeel van een
-beperking, immers „Bedingung” zelve der kennis.
-
-[155] Cf. p. 352 (Het Godsbegrip): „de stoffelijke omgeving, waarin wij
-ons schijnen te bevinden, is slechts eene onbewuste objectivatie onzer
-eigene, in zich zelve ruimtelooze zenuwaandoeningen”...!
-
-[156] In dezelfde geest, vol van alle boven behandelde fouten, Zuivere
-Rede, p. 27, „En gaat het ding enz.” en passim.
-
-Bij een Ostwald heet dit „energetisme” en is weer het onvervalste
-materialisme.
-
-[157] Dezelfde fout die Berkeley tegen Newton begaat ss. 111–118 van
-zijn Pr. of H. K. Merkwaardig, hoe consequent Berkeley ook weer in z’n
-relativisme blijft, 112: „Hence, if there was only one body in being,
-it could not possibly be moved.”
-
-[158] Prof. Bolland getuigt van zichzelf ergens tot zijn collegianten,
-dat hij niet bij Hartmann is gebleven, o.a. omdat hij „leerde zien,
-waar hij het vandaan had”... „en dan vooral: ik had een te ‚Kantisch’
-kritischen geest.”
-
-[159] Dezelfde foutieve onkantse tegenstelling tussen Ding-an-sich en
-„een subjectieven schijn, waarin we nooit eigen ikheid te buiten gaan”
-wordt Kant aangewreven Coll. Logicum, p. 61, p. 75 enz.; ook de andere
-misvattingen omtrent Kant en zijn gewaand „subjectivisme”, in de tekst
-naar verdienste behandeld, kan men alle herhaald vinden in dit werk (p.
-63 ss.).
-
-Men ziet reeds de trots waarmee de jongelui naar huis gaan, als ze op
-college gehoord hebben, na de bekende tiraden „dat het ware dit is,
-zich in zichzelf te onderscheiden” enz.: „als u dat hebt begrepen, dan
-bent u verre uit boven de vraag: hoe zijn synthetische oordeelen a
-priori mogelijk?” (p. 144). De stakkers! Voorwaar, „daarbij mogen wij
-dan wel meteen met een glimlach zeggen, dat men zich ook wel kan
-verbéélden, boven iets uit te zijn, wanneer men er eigenlijk beneden is
-gedaald.” (p. 144/5).
-
-Het is niet zonder diezelfde glimlach dat schrijver dezes leest hoe
-Prof. Bolland tot z’n studenten getuigt: „Ik moet zeggen, dat het mij
-haast niet meer doenlijk is, Kant te lezen. Want ik lees bij hem haast
-geen regel, of ik zie een geval van achtenswaardige ondoordachtheden.”
-
-[160] In dezelfde geest en analoog aan het reeds gewraakte
-„gezichtsbedrog” spreekt ook een Dietzgen van „trügerische Erscheinung”
-(Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit, p. 44).
-
-[161] „Als men daarin geen zelfweerspreking bespeurt dan is men bot in
-het opmerken van zoo iets” zegt Coll. Log. p. 70/1 te dezer zake
-aangaande Kant! Zulk soort botte zelfweerspreking echter is niets voor
-Kant, maar is juist goed genoeg voor.... Prof. Bolland („Spreuken”,
-100): „Niets is waar op zichzelf—en dat is nu op zichzelf het ware.”
-
-[162] Voor de 2e druk telle men bij bovenvermelde, reeds afgedrukte,
-paginacijfers ± 42 op.—In zijn zielig hervat gesputter tegen Heymans
-(bl. 40 vv.) toont Prof. Bolland weer eens (even als in de minne noot
-bij bl. 943 van zijn Uitg. v. Hegel’s Gesch. d. Philos.—een typiese
-uiting van „gehässige Dummheit”, s. v. v. bollandico) niet alleen
-(Heymans’) empirie niet eens kennistheoreties te kunnen onderscheiden
-van..... (door Heymans weerlegd) empirisme (Heymans „moet”
-derhalve—synth. oordeel a priori van Prof. Bolland!—„een blind en
-verblindend leidsman blijken”!), maar zelfs diep genoeg beneden begrip
-van Heymans te blijven, om hem de averechtse domheid toe te dichten
-(bl. 44), beweging tot prius van de ruimte te maken door „het zoeken
-van een verklaringsbeginsel voor de ruimte in de beweging” (sic!).
-Zóveel begrijpt deze albegrijper, deze voorlichter en albediller, van
-de ruimte als vorm van de bewegingszin en van een denker als Heymans!
-
-Maar mij dunkt, zó oppervlakkig en onnozel zou Prof. Bolland’s oordeel
-toch niet hoeven te zijn bij minder vluchtigheid en vooringenomenheid.
-Hij leest te veel en te weinig; hoe meer hij leest, des te minder leest
-hij; en zulke lezers begrijpen te veel (multa) om veel (multum) te
-begrijpen. Sie verbreiten sich über alles und jedes, statt sich drin zu
-vertiefen.
-
-[163] Kant zelf noemt het „ein aus unverzeihlicher und beinahe
-vorsätzlicher Missdeutung entspringender Einwurf, als wenn mein
-Lehrbegriff alle Dinge der Sinnenwelt in lauter Schein verwandelte.”
-(Proleg. p. 68/9). Zijn leer geeft hij dan ook terecht de naam van
-„empirischer Realismus”—de van alle individuele waarneming of
-voorstelling, verbeelding of gedachte onafhankelike voorwerpen der
-ervaring, de natuurdingen, worden door Kant niet geloochend, maar
-integendeel in hun immanent blijkende „realiteit” voorgoed bevestigd.
-
-[164] Men vindt deze Kantschennis dan ook bij heel de Hegelbent en via
-Dietzgen is die b.v. ten onzent doorgesijpeld in een artikel van Dr.
-Gorter, De Nieuwe Tijd, VIII (1903), pp. 484–6.
-
-In Kl. Logik §28 Zus. stelt Hegel, dat naar het resultaat der
-„kritische Philosophie” „der Mensch bloss auf Spreu und Träbern würde
-angewiesen sein.” Kaf en draf—het is inderdaad al wat er van de
-„kritische Philosophie” overblijft... in Hegel’s geest. Vgk. opm. 45.
-
-[165] Prof. Bolland, Het Boek der (1001) Spreuken, „spreuk” 180.
-
-(Hoe onhollands ook dit „Hollandsch” „zich verhoudt”, zodat er
-Germanismen aan „toekomen”, waarin het „zich verenkelt” en soms zelfs
-„zich verliest”, „laat zich denken”).
-
-„Spreuk” 182 luidt: „Het nageslacht zal weten, dat Neerlands meester
-van zuivere rede door zijne land- en ambtgenooten naar eisch is
-behandeld: dat hij geen ‚doctor’ is geweest en geen ‚academicus’, geen
-‚geridderde’, noch lid van dit of dat,—en dat hij naar behooren
-verguisd is.” Het nageslacht zal uit dit zelfbeklag eens „verguisden”
-zeker niet vatten, dat het afkomstig was van een ... Hoogleraar der
-Wijsbegeerte aan Leiden’s Universiteit! En heeft het heugenis genoeg,
-dan zal het slechts betreuren, dat deze even dogmatiese als
-anti-dogmatiese geweldenaar ook nog met het gezag en de macht van dit
-zijn hoogleraarschap tal van kritiekloze jonge broekjes (en rokjes) tot
-de Hegeliaantjes heeft mogen opkweken, die in het begin van de 20e eeuw
-in Nederland van hun meester de wijsheid in pacht hadden,—nademaal hun
-in het Collegium Logicum sacramenteel was ingeprent: „Extra logicam
-Hegelianam sapientia nulla est”, ja zelfs als een nieuw soort
-syntheties oordeel a priori: „Dat de geest van Hegel, die nu al
-voldoende in U, naar ik hopen wil, gevaren is, als de geest van zuivere
-rede zich alleen door den geest der domheid laat aanvallen, dat er
-buiten de Hegelarij slechts Ezelarij is, dat neet U daarbij vooruit.”
-(C. L. p. 378).
-
-[166] Ten bewijze, dat in deze „Zuivere Rede” met „natuur” inderdaad
-niets anders dan „natuur”, dan ruimtewereld of „voorwerpelijkheid”
-bedoeld wordt, in tegenstelling tot het geestelike, dat dus onze
-kritiek niet maar een naam doch de wezenlike bedoeling treft, diene
-voor ingewijden b.v.: „Dat de Idee zich als Natuur laat gáán, wil
-zeggen dat zij hier voorloopig van zichzelve afziet en de Natuur,
-ofschoon van de Idee niet af te scheiden, voorshands zonder leven, ziel
-of geest is te denken als ruimtelijke zelfstandigheid zonder meer. Zoo
-zonder geest heeft dan de Natuur geene waarheid, een besef waarin het
-stelselmatige denken later uit het tweede in het derde deel der
-encyclopaedische begripsleer overgaat.” (p. 252, 2e dr. 281). In de
-tekst wordt aangetoond, hoe vergeefs de Hegeliaanse pogingen zijn, het
-dogmatiese van deze „overgang” aan „verstandig misverstand” oftewel
-wanbegrip ... der tegenstanders toe te schrijven.
-
-[167] Natuurlik is dit „dogmatisme” zich zelf als zodanig niet bewust.
-De bedoeling van een Bolland en de Hegelarij, daaraan zij geen twijfel,
-is even zuiver anti-dogmaties, als van een Haeckel en het materialisme
-zonder meer. Zo wordt van de Geest van Hegel gezegd (in een rede van
-Prof. Bolland), dat die „eenvoudig de geest is van het nagaan der
-gedachte door de gedachte, die geest van bezinning, van methodisch
-streven naar zelfordening in alle redelijkheid.” Juist dit alles,
-waarvan het Hegelisme oreert zonder het te geven, dat geeft een Heymans
-zonder er over te oreren.
-
-Bij Hegel zelf ligt er een grote tragiek in de verhevenheid van zijn
-zuiver waarheidwillend bedoelen tegenover de bevangenheid van zijn
-dogmaties vertroebeld denken.
-
-Zo schrijft hij zelf in de mooie „Zusatz” tot § 31 Kl. L.:
-
-„Diese Metaphysik war kein freies und objectives Denken; da sie das
-Objekt sich nicht frei aus sich selbst bestimmen liess, sondern
-dasselbe als fertig voraussetzte.—Was das freie Denken anbetrifft, so
-dachte die griechische Philosophie frei, die Scholastik aber nicht, da
-diese ihren Inhalt gleichfalls als einen gegebenen und zwar von der
-Kirche gegebenen aufnahm.—Wir Modernen sind durch unsere ganze Bildung
-in Vorstellungen eingeweiht, welche zu überschreiten höchst schwierig
-ist, da diese Vorstellungen den tiefsten Inhalt haben. Unter den alten
-Philosophen müssen wir uns Menschen vorstellen, die ganz in sinnlicher
-Anschauung stehen und weiter keine Voraussetzung haben als den Himmel
-droben und die Erde umher, denn die mythologischen Vorstellungen waren
-auf die Seite geworfen. Der Gedanke ist in dieser sachlichen Umgebung
-frei und in sich zurückgezogen, frei von allem Stoff, rein bei sich.
-Dieses reine Beisichsein gehört zum freien Denken, dem in’s Freie
-Ausschiffen, wo nichts unter uns und über uns ist, und wir in der
-Einsamkeit mit uns allein dastehen.”
-
-Reeds § 36 vernemen wij dan:
-
-„Das Denken aber hat sich frei in sich zu bewegen, wobei jedoch
-sogleich zu bemerken ist, dass das Resultat des freien Denkens mit dem
-Inhalte der christlichen Religion übereinstimmt, da diese Offenbarung
-der Vernunft ist.”
-
-Het is dezelfde soort van tragiek die ook ligt in de figuren van een
-Haeckel, een Rée en een Hartmann.
-
-[168] Vergelijk 2e dr. bl. 356 nog de volgende varianten: „Juist hierom
-is de zelfverlevendiging der natuur eene halve of ‚zielige’
-zelfvergeestelijking.... die in hare ‚bezieldheid’ weer niet alles is”
-en „het leven is als het bezielende het zielige zelf, of liever gezegd
-de zieligheid is weer het leven in zijne bezielde verenkeling, in zijne
-verbijzondering en bepaaldheid.” Alles variaties op het oeroude
-realisties-dogmatiese, dus voor een wijsgeer waarlik „zielige” deuntje
-der stofbezieling!
-
-[169] Naar ik vermoed hebben wij deze ironiese zelf-kritiek gedeeltelik
-aan een slordigheidje te danken—de bedoeling zal in het verband wel
-geweest zijn, in plaats van „eene als zoodanig”, „als zoodanig eene”...
-
-[170] In die noot bij bl. 19 (en bij bl. 4) en passim heb ik
-uiteengezet (nunquam satis dicitur quod nunquam satis discitur), dat en
-waarom Kant’s „Transcendentalproblem”: „Wie ist Erfahrung möglich?” ten
-slotte niets anders betekent dan het kritiese probleem zelf van de
-kennisleer: „Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik?” en niets
-te maken heeft met de „diepzinnige lekenvraag”: „hoe is ondervinding,
-waarneming, belevenis mogelik?”, waartoe de Kant-begriploosheid Kant’s
-vraag pleegt te herleiden.
-
-Als sprekend voorbeeld diene hier nog Prof. Bolland, die op Kant’s, nu
-voor ieder uwer volkomen begrijpelik woord: „Die höchste Aufgabe der
-Transcendentalphilosophie ist also: wie ist Erfahrung möglich?” laat
-volgen: „Das heisst am Ende, wie ist die Möglichkeit [!] der
-Wahrnehmung, der sinnliche Eindruck und die Empfindung, die einzelne
-und die wiederholte Wahrnehmung, bzw. die Beobachtung, die
-Zusammenfügung der Wahrnehmungen und das Erleben, eines Systems der
-Erkenntnis möglich?”—Heel deze, weer individueel-subjectiverende,
-breedsprakigheid vermag dus evenmin Kant’s objectief begrip „Erfahrung”
-(in tegenstelling tot zijn subjectieve „Erfahrung”, als „Synthesis” der
-Wahrnehmungen, Locke’s experience, waarmee alle kennis.... begint, en
-waarop het empirisme alle kennis grondvest!) als begrip van de
-kenniskritiek te bereiken. (Zie nu deze plaats van Prof. Bolland, Uitg.
-Hegel’s Gesch. d. Philos. p. 906 in heel z’n compromitterend verband!).
-
-[171] Dus Kant bedacht met zo iets als Haeckel’s Substanz-Problem!
-Daartegen (implicite) Riehl, Kritizismus III p. 27, uitnemend en zuiver
-Kantiaans: „Was die Substanz an sich oder ihrem Wesen nach sei, muss
-deshalb vollständig zu erkennen sein, weil ihr Begriff gänzlich im
-Verstande erzeugt wird. Etwas, z.B. den Körper als Substanz denken,
-heisst den Begriff dieses Etwas als Subject aller darauf bezüglichen
-Urtheile gebrauchen, es seinem Dasein nach von unserer Vorstellung
-unabhängig erklären und in Rücksicht auf die veränderlichen Umstände in
-die es eintritt oder eintreten kann, als beharrlich und mit sich selbst
-einerlei voraussetzen. In diesen Verhältnissbestimmungen besteht das
-ganze Wesen des Begriffs, den wir als Substanz bezeichnen.”
-
-[172] Laatstelik b.v. in „Hauptprobleme der Philosophie”, Kap. III:
-„Vom Subjekt und Objekt”, vgk. speciaal p. 86: „Ich und die
-Welt”—tegenover „einem Subjekt ein Reichtum von Objekten” en p. 104:
-„Durch das Auseinandertreten von Subjekt und Objekt wird das Sein in
-zwei Reiche geschieden, deren Qualitäten oder Funktionen ganz
-unvergleichbar sind. Aber die Beziehung zwischen ihnen, die wir
-Erkenntnis nennen, ist dadurch möglich, dass” etc.
-
-[173] Beter m.i. ware nog „psychisties” (zo ook Stumpf) i.p.v.
-„psychies”, 1o. wijl elk monisme qua leer „psychies” is en 2o. als
-tegenstelling tot „materialisties” (niet materieel) monisme.
-
-[174] Zelfs het begrijpen lukt een realist trots al zijn schranderheid
-en hooggeleerdheid ongeveer nooit. Zo verwart b.v. Prof. Bolland
-Heymans’ geestelik substraat, zijnsgrond of reale van de hemellichamen,
-als éénheid gedacht („aardgeest” enz.) met de sterreleidende spoken van
-een Mevrouw Blavatsky, die „óók” (sic) gewaagt van „celestial bodies
-propelled and guided by intelligences”! Stel u voor, lezer, een
-psychist, die lichamen (nog wel reële lichamen) zou laten voortdrijven
-door geesten (nog wel geesten in de ruimte)! Vgk. bl. 203 noot 1), hoe
-Prof. Bolland in dezelfde geest Kant’s beroemde aanduiding der
-mogelikheid van monisties psychisme: identiteit van subjekt en reale
-der materie, profaneert met Büchner’s materialistiese identiteit van
-„geest” en „natuur”, alias „kracht” en „stof”.
-
-[175] Wie b.v. schrijft: „Onze zintuigelijke indrukken worden ontvangen
-door den geest. Zij gaan daarmede over in gewaarwordingen”.... is op
-z’n best Lockiaan, al lanceert hij tegen Locke de wijsheid, dat ook de
-primaire eigenschappen „subjectief” zijn, immers: „Ook de grootte,
-primaire qualiteit, verandert door veranderd standpunt van den
-waarnemer”! Ik zie de glimlach, waarmee Locke zijn docent zou gevraagd
-hebben: „Dus u ontkent de objectieve grootte van b.v. een meter?” En ik
-vrees, dat zelfs de goede Berkeley zijn lachen niet had kunnen laten op
-de vraag van deze criticus: „En zijn er geen dingen buiten ons, waar
-zijn dan de geesten, door Berkeley met nadruk van de voorstellingen
-onderscheiden”!
-
-[176] In verband met Opm. 15 verschaffe men zich nu zelf eens het hoge
-kritiese genot, de ingewikkelde knoop van onmogelikheden te ontwarren,
-waarin Lotze’s realisme (Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang zwischen
-Leib und Seele, p. 349) zich verstrikt met zijn „Localzeichen” als
-etiket of stempel: Ik (de ziel) kan een onbekende bibliotheek-ordening
-(de „werkelike” ruimtewereld) al zijn mij de boeken in koffers
-doorééngepakt toegezonden (zenuwbeweging, hersencellen) precies
-reconstrueren (ruimtewereld-waarneming) als ik maar de geletterde
-etiketten op de boeken (onruimtelike „Localzeichen”).... kan lezen
-en.... vertalen! „So packt man viele Briefe zusammen, und am
-Empfangsort lässt sich der Ort ihres Abganges aus dem aufgedrückten
-Stempel gleich gut erkennen, welches auch die Art ihrer Beförderung
-gewesen sein mag.”
-
-Elders, zonder beeld: „Überall wird das Extensive in Intensives
-verwandelt, und aus diesem erst muss die Seele eine neue innerliche
-Raumwelt konstruieren.”
-
-[177] Bergson gewaagt van „notre corps” als van „notre esprit”. Nous,
-corps, esprit—drie, twee of één? B. zelf noemt z’n boek tans (1911):
-„nettement dualiste. Mais....”. Tekenend!
-
-[178] In „Les grands Philosophes français et étrangers”, VIII (1911)
-heet Bergson „le seul philosophe de premier ordre qu’aient eu la France
-depuis Descartes et l’Europe depuis Kant”.
-
-[179] Noemt men het zedelike „prakties”, dan zou men deze uitspraak
-zelfs niet „pragmatisties” genoeg moeten achten!
-
-[180] Zo ligt heel Simmel’s realisme in deze 8 woorden van zijn
-Hauptprobleme der Philosophie (p. 113): „Seele und Welt und deren
-Abbild im Erkennen”—ja, feitelik reeds in de 3 woorden van zijn
-werkelikheid: „Subjekt und Objekt”, vgk. boven bl. 158 en noot ¹) ald.
-
-[181] De tegenstelling tussen juist en waar, o.a. bij Dr. J. D. Bierens
-de Haan, vinde hier slechts pro memorie vermelding.
-
-[182] De elektronenleer maakt er immers reeds hele werelden van, zodat
-de natuurwetenschap al weer te rekenen krijgt met andere—monades
-physicae. Deze laatste zijn niet verdwenen—en zullen nooit verdwijnen.
-
-[183] In weer andere zin noemt men ook wel het bestaan van elk ander ik
-slechts „hypothese”, d.w.z.: een ander ik behoort principieel niet tot
-de wereld der mogelike ervaring, kan dus nooit door waarneming bewezen
-worden.
-
-[184] Hoogst vermakelik is het, hoe de materialist A. Rau met „Der
-moderne Panpsychismus” bedoelt en bestrijdt.... Ziehen’s onbegrepen
-bewustzijns-materialisme! Tussen materialist en materialist blijkt dan
-toch ook nog een verschil, trots alle verwantschap, als tussen broeder
-en broeder!
-
-[185] Ver beneden Spinoza blijft Fechner, waar hij hem zijn zuiver
-parallelisme wil verwijten (dat geen teleologies ingrijpen in de natuur
-toelaat) omdat men toch „beliebig von Standpunct wechseln” kan. Daar
-als elders (vooral in het einddeel III: 356 tot het slot van zijn
-Zend-Avesta, zijn kerkelik-klinkende 12 stukken des geloofs,
-bijbeluitleg en woordenkeus, waarmee hij voor een orthodox christen
-toch de wijsgerige heiden blijft, die uit hem als uit Goethe gegroeid
-is, en voor een heiden de christen, die nog in hem steekt) blijft hij
-de halve theoloog tegenover de hele filosoof Spinoza, die niet (als
-Fechner) „zwischen beiden hin und her schlingt”—immers juist zulk „heen
-en weer slingeren”,—‏זלל‎—. wel voorvaderlik zal hebben veracht.
-
-[186] Over Fechner’s belangwekkende onsterfelikheidsleer, gelijk over
-zijn originele vergeldingsvoorstelling hoop ik elders het mijne te
-berde te brengen.
-
-[187] Wij missen een Hollands woord voor psychies, seelisch, dat tot
-ziel staat, als geestelik (niet geestig!) tot geest, stoffelik (niet
-stoffig!) tot stof. Zulk een woord hebben wij nodig, nog afgezien van
-het „zielig” misbruik, dat Prof. Bolland maakt van dat gemis.—Ik vorm
-dus een nieuw woord daarvoor. De keus gaat tussen zielelik (à la
-geestelik) en ziels, oude spelling zielsch, à la aards van aarde, hoofs
-(tegenover hoffelik) van hof. Ik kies ziels en zal dat voortaan
-gebruiken en dus b.v. bij het parallelisme van de stoffelike en de
-zielse reeks spreken.
-
-[188] Zoekt dan Dr. Dèr Mouw zelf (p. 238) „een uitweg uit Hartmann’s
-aporien”—wij bieden hem die, maar het is meteen een uitweg uit....
-Hartmann en „niet met behulp van Hegel”, integendeel, met behulp van
-Kant.
-
-[189] Wil men Nederlandse woorden, dan zou men deze alomgeldige
-Latijns-Frans-Engelse term moeten vervangen door het heel wat minder
-doorzichtige: stofwerkelikheidsgeloof, of door een omschrijving als:
-leer, die de stof voor werkelikheid (realitas) houdt, die onafhankelik
-van mogelik waarnemen en denken bestaat.
-
-Zo hebben wij ook in die term „materie-realisme” onze goede grond om
-het werkelike als substratum te blijven noemen het reale van zijn
-phaenomeen, dus te spreken van het onstoffelik reale der materie, al
-gebruikt b.v. Prof. Bolland dit woord naar zijn etymologie voor het
-„zakelike”, stoffelike, in tegenstelling tot het „werkelike” (van b.v.
-zijn „wezen” of „begrip”). Zo is dus het materie-realisme de leer, die
-de materie voor realiteit, voor een reale houdt.... en die dus een
-reale (= substraat) der materie loochent.
-
-[190] Zo toont Prof. Dr. Max B. Weinstein, hoe degelik hij georiënteerd
-is omtrent „Welt- und Lebensanschauungen”, waar hij in deze trant
-besluit (p. 484): „Die rein materialistische [Anschauung] mag schon
-kein Mensch mehr.”
-
-Volgens Prof. zal het met de „energetische”, „so bestechend sie ist”,
-wel net zo gaan. Wat dan? „Spinozas Anschauung in Verbindung mit Kants
-Transzendentalismus scheint mir allem am besten gerecht zu werden”....
-Voortreffelik—maar.... voorzichtig een weinig, zelfs met een
-supra-materialistiese Spinozist-Kantiaan: „Sie bietet noch den
-ungeheuren Vorteil, dass wir sie so leicht fortführen und erweitern
-können, wie [schrik niet] Haeckels Beispiel zeigt. In der Tat [let nu
-op] müssen wir jetzt schon sagen, dass der allgemeinen Substanz für
-unsere Welt mindestens drei Attribute zukommen: Geist, Energie, Materie
-(oder was für Materie stehen kann). Die allgemeine Substanz soll ja
-unendlich viele Attribute haben. So ist es durch nichts ausgeschlossen,
-dass unsere Welt in der Tat diese drei oder vielleicht noch mehr [wel
-ja, waarom niet] Attribute ausmacht [?].”
-
-Prof. Dr. Max B. Weinstein is dus gelukkig aangeland bij Haeckel’s
-jongste drieéénheid, zijn trialisme van „Psychom”, Stof en Kracht (uit
-zijn „Lebenswunder”—een soort amendement op de „Welträtsel”, waar de
-„kracht” nog als geest moet fungeren.... maar avec Haeckel il y a des
-accommodements), alias bij.... een unrein materialistische Anschauung.
-
-[191] Vgk. de voorrede en b.v. Dilthey’s Das Wesen der Philosophie (in
-de Kultur der Gegenwart).
-
-[192] Hegeliaans-theologies natuurrealisme met „Natur” als „Vorstufe”
-van „Geist” en „das seelische Leben.... bis dahin ein blosser Anhang
-des Naturprozesses”. Zijn anti-naturalisme dan ook, als bij de meeste
-realisten (vgk. ten onzent Dr. J. D. Bierens de Haan) ethiese
-appreciatie i.p.v. kennistheoretiese demonstratie. Als theoloog noemt
-hij het anti-relativisme, objectivisme, eenvoudig.... religie, en
-omgekeerd het anti-religieuse even eenvoudig.... relativisme,
-individualisme, subjectivisme.
-
-Ziehier de synthese van Eucken’s werkelikheidsleer en
-geschiedenisfilosofie in 3 trekken:
-
-niet enkel beweging (tijd—„Bloss-menschliches”—relativisme enz.),
-
-niet enkel zijn (eeuwigheid—„Geist”—religie enz.),
-
-maar tijdelike, menselike verwerkeliking van het eeuwige, goddelike:
-„Aktivismus”—„ethischer Charakter der Geschichte”.
-
-Op deze „verwerkeliking” (in de ware zin van „ver-”) van geestelike
-waarden, van idealen als „de waarheid” en derg. staat Eucken’s
-„objectief idealisme”—en ligt er mee omver. Onze natuur- en
-geesteswettelikheid daarentegen stelt „der blossen Bewegung und ihrem
-zerstörenden Relativismus” de zuiver empiriese, niet ideologiese,
-weerlegging in de weg.
-
-Over Eucken spreken we nader.
-
-[193] Stelt in „Darwinisme en Democratie” een uitnemende
-geestelik-maatschappelike selectieleer naast en tegenover de
-natuurlik-organiese.... maar definieert de ziel zelf—„dat netelige
-begrip”—zuiver naturalisties als „reactie der (levende) stof op
-prikkels” (p. 193 als p. 34), zodat het physieke wezen een ziel „heeft”
-(vgk. p. 193: „Hoe meer ziel een wezen rijk is”.... 199: „geestelijk
-nieuw bezit wordt door het fysieke individu verkregen”....) en nog wel
-verkregen, verworven heeft.... selectories, door een ontwikkeling uit
-het „onbezielde molecuul” van p. 212, dus dank zij allerlei influxus
-psychicus (vgk. p. 196, 211 etc.), dank zij een dualisme met
-anti-natuurwetenschappelike „Wechselwirkung” van „beide evoluties”, „de
-fysieke en de geestelijke” (191): „Het natuurwetenschappelijke en
-geestelijke proces zijn daardoor in voortdurende wisselwerking.”
-Immers—„fysieke en geestelijke evolutie [van de mens] loopen....
-verward dooreen”—altans in dit boek. Want zonder deze zijn dualistiese
-inkonsekwentie zou dit monisties-gezind realisme, met zijn
-„subjectivistisch weten” van „objectivistische” verschijnselen en
-eigenschappen (pp. 34, 53, 192, 422 etc.), met zijn „geestelijke zijde”
-van het „stoffelijk materiaal” (p. 38) of zijn „geestelijke zijde van
-sommige aangeboren psycho-physieke bezittingen” (255), met zijn
-stoffelik „substraat”: „zielswerking zit slechts in zintuigelijk
-waarneembare voorwerpen” (35), en ideeën „in hoofden” (hun „stoffelijk
-hulsel”), als „inhoud van hersencellen”, „stevig in heur zenuwcellen
-vastgelegd”, met zijn „evolutie van aangeboren geestelijke
-eigenschappen” en „van de haar begeleidende basis of beter: van heur
-ander uiterlijk: zenuwstof”.... tot konsekwent psychophysies
-materialisme vervallen, gelijk het nu reeds op bl. 300 Steinmetz moet
-toegeven: „Het denkbeeld kan juist zijn”....
-
-Zo lijdt dit mooie boek, dat overvloeit van jonge wijsheid en van (les
-défauts de ses qualités) bekoorlik-vermetele jeugdzonden tegen ethica
-en kennisleer, aan een realisme, dat zijn eigen monisties parallelisme
-moet breken, op straffe van ongewild materialisme, door het ongewild
-dualisme van zijn „Wechselwirkung”, waarmee heel zijn selectore
-geestesinvloed staat en valt; zo zou het zijn tweeledig doel: enerzijds
-de sociologie in ’t algemeen en zijn sociologiese selectie-leer in ’t
-biezonder van alle naturalisme zuiver te houden, anderzijds echter ook
-„het vurig begeerde monisme”, dat evenmin aan de natuurwetenschap als
-aan zich zelf dualistiese stenen des aanstoots in de weg wil leggen,
-slechts en in énen bereiken, als het zijn realisme krities overwon.
-
-[194] Treffend karakteriseert één zinnetje heel dit realisties dilemma,
-waarop de jongste „Theorie” (verwant met het begrip „Methode” der
-Neo-kantianen), die van Dr. Viktor Kraft, Weltbegriff und
-Erkenntnisbegriff, Eine erkenntnistheoretische Untersuchung (1912),
-neerkomt (p. 229): „Allerdings in welcher Weise sich das Seelische dem
-System der Natur anfügt oder einfügt, das ergibt eine eigene Frage und
-eine neue, spezifische Aufgabe des Realismus. Eine materialistische
-Abhängigkeit von Vorgängen der körperlichen Welt und eine
-indeterministische Selbständigkeit des Seelenlebens sind die
-Gegensätze, zwischen denen man dann zu entscheiden hat.”
-
-Vgk. ook p. 72/3 over geest en natuur: „Sie bilden dann zwei nicht nur
-verschiedenartige, sondern auch selbständige Gebiete der Wirklichkeit,
-von denen jedes seine eigene Art von Geschehensbestimmtheit hat: ein
-Reich der Ursachen und ein Reich der Motive, ein Reich der absoluten
-Notwendigkeit und ein Reich wenigstens einer relativen Freiheit,
-relativ—denn die Bestimmtheit des Seelischer. durch körperliches
-Geschehen [let wel] in der Wahrnehmung bleibt ja doch immer bestehen.”
-
-[195] In de theologie is het indeterminisme ook de ministeriële
-verantwoordelikheid van de mens voor een onschendbare Soeverein. The
-King can do no.... wrong!
-
-[196] Antimaterialistiese eigengerechtigheid geeft graag aan voorkeur
-voor „stoffelike” goederen, „zinnelike” genietingen enz. boven
-„geestelike” waarden de fraaie naam „zedelik materialisme”. Natuurlik
-heeft dit met de tegenstelling dualisme—materialisme of
-idealisme—materie-realisme niets te maken. Intra muros peccatur et
-extra. Wel zijn er, meen ik, nog oorden en kringen, waar een
-materialistiese belijdenis reeds heel wat meer zedelik „idealisme”
-vergt, dan de meest „idealistiese” kerkelike confessie.
-
-[197] Vgk. Opm. 33 en b.v. Schneider’s bekende werken „Der thierische
-Wille” en „Der menschliche Wille”. Volgens deze materialist zijn het
-„die psychischen [alias: „durch Bewusstseinserscheinungen bestimmten”!]
-Bewegungen”, die „das Thier von dem Vegetabil unterscheiden”. Evenwel
-„sind auch die psychischen Bewegungen so gut wie die rein
-physiologischen durch die materielle Organisation, durch histologische
-und physiologische Verhältnisse bedingt, sie wären nicht möglich, wenn
-der betreffende Nervenmechanismus nicht gegeben wäre”. Maar ze zijn
-toch „auch” door Bewusstseinserscheinungen „bedingt” en immers
-„bestimmt”! Ja, zelfs „e[n]tweder ganz” [sic!] „oder doch zum Theile”!
-Zo spreekt hij van „das psychische Nervensystem”, terwijl een „Körper
-Gefühl besitzt”, het Gefühl komt „durch Verbindungen der Stoffe zu
-Stande”, i.p.v. „Eigenschaft der Materie überhaupt” of „jedes Atoms” te
-zijn. Aldus ontstaat zijn materialisties „probleem” en het bijbehorend
-„ignorabimus”: „Wie es möglich ist, dass eine chemische Verbindung
-fühlen kann, ist uns in jedem Fall ebenso unbegreiflich, als das Dasein
-der Materie.” (à la Haeckel’s „Substanz-problem”!). Trouwens, met
-„letzten Ursachen” moet „reale Wissenschaft” zich niet ophouden,
-slechts met „erkennbaren Bedingungen”, ergo: „Das Gefühl hat seine
-Ursache in der Organisation resp. im Blut, oder allgemeiner, im
-thierischen Lebensprocess.” „Wir wissen nur und können nur sagen, dass
-das Bewusstseins- resp. Gefühlsvermögen eine Eigenschaft des
-Nervensystems,.... dass es eine Eigenschaft des thierischen
-Lebensprocesses ist.” of „Dass die verschiedenen Gefühle und Triebe in
-der Thätigkeit des Gehirnes ihren Grund haben”. Hoe zou anders
-Vererbung der Gefühle und Triebe mogelik zijn?—Welnu, zulk een fühlende
-chemiese verbinding is dan „einfach aus der natürlichen Zuchtwahl
-hervorgegangen” als „zweckmässig” enz. enz. en de betekenis,
-noodzakelikheid en waarde van de verschillende Gefühle en Triebe wordt
-dan uitvoerig en veelal voortreffelik behandeld.
-
-Aan een leek als Schneider gunnen wij dan de spot met denkers over
-oordelen a priori, vooral wanneer hij er zelf bij vertelt: „Die Welt
-hat keinen Anfang und kein Ende. Jeder Vorgang hat immer wieder einen
-neuen Vorgang zur Folge, und das geht ins Unendliche.”
-
-[198] Tot mijn „resultaten” behoort hoop-ik ook, dat ik nu zonder
-uitleg toch zonder vrees voor misverstand gebruik kan maken van de
-kennisleer-termen als substraat en phaenomeen, immanent en
-transcendent, dogmaties en transcendentaal.
-
-Wij onderscheiden dus nu de éne natuur als objectief phaenomeen zuiver
-zowel van het individuele („subjectieve”), van alle voorstellingen
-aangaande de natuur, als van de éne werkelikheid, il concreto, zoals
-het Italiaans zegt, gelijk wij dienovereenkomstig het éne subjekt der
-natuur zuiver onderscheiden zowel van elk mens-individu als van enige
-konkrete Al-geest.—We zullen dus Busse’s beide realistiese misvattingen
-vermijden, die voor Die Nachteile des Parallelismus mede
-verantwoordelik zijn in zijn G. u. K., p. 158: „Verwandeln sich auf
-idealistischem Boden die realen physischen Prozesse in Vorstellungen
-solcher Prozesse....” en p. 164: „Streng genommen dürfen wir von dem
-physischen Kosmos im Singular überhaupt nicht sprechen, sondern er ist
-so oftmals vorhanden, als Bewusstseine vorhanden sind, welche sinnliche
-Wahrnehmungen haben und sie objektivieren können.”
-
-[199] Al een heel ongelukkige naam, daar juist elke ruimtelike
-verhouding, elke „evenwijdigheid” is uitgesloten. Maar de naam drukt nu
-eenmaal door een aanschouwelik beeld de uitsluiting van elke overgang
-uit, van elke „influxus”, elke μεταβασις εἰς ἀλλο γενος.
-
-[200] G. u K. p. 402: „Die Natur ist schliesslich nicht das Weltganze,
-sondern nur ein Teil desselben, der der Ergänzung durch einen anderen
-Teil—die seelische Welt—bedarf.”
-
-Ziedaar de realistiese grondfout waarmee Busse’s boek staat en valt.
-Busse’s „idealisme” is dan ook het realistiese voorstellings-idealisme,
-meermalen in mijn werk aan- en afgewezen, dat „die ganze Körperwelt
-Erscheinung für mein sie vorstellendes Bewusstsein” noemt (p. 18 en
-evenzo p. 20) en waant, dat het „standpunt” der
-„idealistisch-spiritualistischen Weltanschauung” de lichamen door
-voorstellingen van de lichamen vervangt (p. 145 en p. 158 en passim,
-vgk. noot ¹) bij vor. bl.) en aldus van de physieke reeks (de
-phaenomena) maakt: „die Vorstellungen der körperlichen Phänomene” (p.
-146) en van de hersenen „die Vorstellungen der Gehirnprozesse” (147),
-zodat die physische Seite „ja in Wahrheit auch eine psychische ist”
-(146), het fundamentele misverstand, waarop heel zijn betoog tegen „Der
-idealistisch-monistische Parallelismus” (144–174), tegen Paulsen,
-Ebbinghaus en Heymans steunt en in ’t niet zinkt, waardoor zijn
-polemiek speciaal Heymans niet eens bereikt, laat staan weerlegt,
-waarbij dan nog komt, dat het begrip van de materie als mogelike
-waarnemingsinhoud van een immers slechts denkbeeldig universeel subjekt
-ontbreekt, een gebrek, waaraan Busse zijn 2 foutieve argumenten
-ontleent tegen het parallelisme van psychiese realiteit en physies
-phaenomeen: 1o. de onvolledigheid der physiese reeks (zo deze nl. van
-werkelike subjekten, werkelike waarneming afhankelik wordt gedacht),
-2o. de niet-gelijktijdigheid van reale en phaenomeen (zo dit laatste
-nl. als werkelike waarneming i.p.v. als ideële mogelike
-waarnemingsinhoud wordt geduid). Zo blijft voor hem het parallelisme op
-z’n best een hylozoïsme, realistiese stofbezieling (366–368, 379)—en
-treft zijn verweer en zijn oordeel alleen dit laatste—zonder het
-niet-realisties, krities parallelisme te deren of zelfs maar te
-zien.—Heel het boek is dogmaties-realisties, dus causalisties gebleven,
-trots de hoffelike buiging, waarmee de kritiek, het idealisme, z’n
-afscheid krijgt, van meet af, als te moeilik en diepgaand, te
-gecompliceerd en te abstrakt enz. („wissenschaftlich unanfechtbar aber
-schwer anwendbar” enz.—zie 18–21—en hoe wij juist al die zwarigheden en
-Einwände, die Busse laat staan, hebben aangepakt en opgeheven) en trots
-de „idealistisch-spiritualistische” toegift der paar bladzijden
-Schlussbetrachtung, die een los aanhangsel blijft, dat niets meer kan
-goed maken. Zo blijft Busse ten einde toe een trouw discipel van zijn
-meester Lotze, wie soortgelijk verwijt treft t.a.v. zijn Mikrokosmus.
-Ook daar komt de ruimte- en materie-kritiek te laat, eerst in deel III,
-boek IX, hoofdstuk II, bl. 489 vv., nadat reeds in I: III: I bl. 314
-vv. Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele.... realisties, dus
-dogmaties, dus causalisties behandeld is en zonder dat ze meer terug
-kan werken op Lotze’s realistiese waarnemingsleer, reeds in boek II
-gegeven, bl. 182, 193, 357, 412.—Is de kritiek niet de zuurdesem, die
-heel het denken doortrekt, dan is ze niets dan een lafgeworden zout.
-
-[201] Het is dus niet „idealistieser” (naar een veelverspreid
-misverstand b.v. bij Busse, G. u. K. p. 4/5), maar juist
-„materie-realisme”, de natuur uitsluitend als phaenomeen voor haar
-subjekt, dus als mogelike waarnemingsinhoud, te beschouwen, in plaats
-van daardoor tevens als phaenomeen van haar reale, dat die waarnemingen
-veroorzaakt! Deze opmerking geldt zowel het Marburger Neo-kantisme als
-het gewaarwordingsmaterialisme.
-
-[202] Materie-realist zijn dus b.v. Hartmann, Busse, Wartenberg,
-Rickert, Jerusalem, Bolland, Bergson, Stumpf, James, Rehmke, Erhardt,
-Becher.
-
-[203] Prof. Bolland’s begrip brengt door zijn noot op bl. 507, uitg.
-Hegel’s Geschichte der Philosophie, deze Kant’s immaterialistiese
-identiteit van geest en substratum der materie in het compromitterend
-gezelschap enerzijds van Büchner’s materialistiese „identiteit” van
-Geist und Natur, Logik und Mechanismus, Kraft und Stoff (met de
-„Vernunft oder Geistestätigkeit” als „Spiegel, welcher das All
-zurückwirft”!) en anderzijds van Aristoteliaans-Hegeliaanse
-waarnemingsdogmatiek, die de gewaarwording passief en aktief in énen
-noemt, passief als „Einwirkung von aussen” en aktief door „die
-Tätigkeit.... diesen passiven Inhalt zum Seinigen zu machen”!
-
-[204] Zo vervalt ook voor Kant als voor Wundt en Heymans en elk
-niet-realist het befaamd argument tegen het lichaam als phaenomeen van
-de geest: de samengesteldheid van het organisme tegenover de eenheid
-van het bewustzijn.
-
-[205] Altans ook door Busse niet in zijn Kant-duiding, G. u. K. p. 110
-ss., speciaal p. 116 over de 2e druk: „Hier ist aber auch nicht die
-schwächste Spur einer Hinneigung zur Identitätslehre mehr vorhanden”!
-
-[206] Bij Kant wil „als Mensch” zeggen: als niet alleen denkend, maar
-tevens lichamelik wezen.
-
-[207] Deze laatste zinnen zijn mede tegen prof. Bolland gericht, zie
-beneden, bl. 237.
-
-[208] Daarentegen hoedt het krities idealisme zich natuurlik wèl voor
-de wilde natuur-romantiek van een Bruno Wille, wanneer hij b.v.
-(„Offenbarungen eines Wachholderbaums”) de gemoedsstemming, door een
-landschap gewekt, toeschrijft aan een „Landschaftsseele”, in de natuur
-hineindeutet als eigen aan haar reale; wat mij ongeveer even verstandig
-voorkomt, als ging men de gedachten, in een boek vervat of de
-gemoedsaandoening, door het lezen gewekt, houden voor denkbeelden of
-gevoelens van het reale van die bedrukte papierbundel, van een
-boekeziel, of de schoonheid, de idee, de voorstelling van een
-schilderij toedichten aan het reale van de verf en het linnen.
-
-[209] Zelfs het identiteits-materialisme zou zeker niet zoveel goede
-kritiese geesten gevangen houden, als het zo „einfach absurd”, zulk een
-„vollendeter Blödsinn” was, als materialistendoders plegen te denken.
-Ook de materialisten bedoelen niet: geest en stof is hetzelfde, maar is
-„eigenlik”, „in wezen”, „substantieel”, „realiter” hetzelfde, exakt
-geformuleerd: identiek zijn niet stof en geest, maar (als een reale
-gedachte) stof en het (als stoffelik gedacht) reale van de („slechts”
-subjectieve) geest.
-
-Natuurlik blijft dit materie-realisme daarom even dogmaties en
-bovendien dit geest-phaenomenalisme zinledig, daar de werkelikheid van
-de geest nu eenmaal onloochenbaar is—en een phaenomeen.... een subjekt
-als prius onderstelt.
-
-[210] Geen physies gebeuren derhalve zonder zijn meta-physiese
-betekenis en grond. Vandaar onjuist een redenering als deze van
-Schopenhauer (II: 287): „Denn der Wille hat seinen Sitz nicht im
-Gehirn, und überdies ist er, als das Metaphysische, das prius des
-Gehirns, wie des ganzen Leibes, daher nicht durch Verletzungen des
-Gehirns veränderlich.”
-
-[211] Vraagt dus b.v. Lotze (Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang
-zwischen Leib und Seele, p. 314/5):
-
-„In der That warum sollten wir uns versagen, von dem Druck und dem
-Stoss der Massen auf die Seele, von der Anziehung und Abstossung beider
-durch einander zu sprechen, sobald diese Ausdrücke, obwohl sie keine
-Aufklärung enthalten, doch dazu dienen, unsere Vorstellungen des
-Sachverhaltes bequem und anschaulich abzukürzen?”
-
-„Warum also sollte nicht ein Atom des Nervensystems ebenso auf die
-Seele oder sie auf jenes stossen und drücken können....?”
-
-dan moet ons antwoord luiden: enerzijds omdat „Druck” en „Stoss” alléén
-ruimtelike zin en aanschouwelikheid heeft en in de ruimte van een ziel
-geen zweem of spoor is te denken of voor te stellen, anderzijds omdat
-atomen als ruimtedingen de zielewereld evenmin vermogen te bereiken of
-te raken als de letters van een boek de gedachten, die er door zijn
-uitgedrukt.
-
-[212] Vgk. p. 257: „Wenn wir uns auf die idealistisch-spiritualistische
-Basis zurückziehen, so geben wir damit eben den Parallelismus, den wir
-durch diesen Schachzug [!] seiner Paradoxität entkleiden wollten, auf.”
-
-[213] Busse weet en erkent tenminste nog, dat heel zijn argumentatie
-zich op dit naief-realisties standpunt stelt, maar de Bussetjes van
-heden en morgen, die hun wapens uit dit arsenaal komen halen? Ze lopen
-er in - gelijk wij dat reeds, ook ten onzent, konden gadeslaan.
-
-[214] „Vielmehr haben wir nun zwei völlig getrennte Reihen psychischer
-Vorgänge [mis], Dualität, nicht Identität. Das wird vielfach übersehen,
-in den Idealismus versucht man die Identitätsphilosophie mit
-hinüberzunehmen, die dort keinen Platz finden kann.” Dat ze slechts
-dort Platz finden kann, en welke plaats, dat hebben wij boven gezien
-bij Kant.
-
-[215] Zo schrijft Busse, bij de „Vorteile” der Wechselwirkungstheorie,
-p. 380: „Indem sie alle Dinge in der Welt aufeinander wirken lässt,
-kommt sie dem logischen Bedürfnis des Denkens nach einheitlicher, die
-Welt als ein einheitliches Ganze auffassender Betrachtung mehr
-entgegen.” Me dunkt, ook hier is het prae boven de dualistiese overgang
-weer aan de monistiese samengang!
-
-[216] Dr. L. Loewenfeld schrijft in zijn boek Ueber die Dummheit
-(1909), aangaande „Dummheit und Gehirn”, „Die organische Grundlage der
-Dummheit”, p. 74: „Dass die geistige Beschränktheit ebenso wie
-hervorragende Intelligenz ihren Grund in der Gehirnbeschaffenheit hat,
-ist eine Tatsache welche niemand bezweifeln kann, der einen
-gesetzmässigen Zusammenhang der geistigen Verrichtungen mit der
-Tätigkeit unseres Gehirns zugibt.”
-
-Juist zulk een uitspraak, die voor (nog wel onbetwijfelbare!)
-„Tatsache” neemt wat slechts een dogmatiese physies-metaphysiese
-duiding is van die gesetzmässige Zusammenhang tussen geestesverrichting
-en hersenwerk, moet in philosophicis.... domheid heten.
-
-[217] Hoe vreemd een realist tegen kritiese wijsbegeerte kan blijven
-aan kijken bewijst Prof. Bruining in zijn merkwaardige Gids-bespreking
-van Heymans’ metaphysica (1905, „Wetenschappelijke Metaphysica” p.
-490/1), waar hij b.v. vraagt: „Wanneer wij.... uitgaan van de
-onderstelling, dat hetgeen op de wilswerking volgt inderdaad is wat het
-in de waarneming zich voordoet te zijn, een het wilsbesluit
-verwezenlijkende beweging—hebben wij hier niet het op dit standpunt
-onverklaarbare feit, dat hier bij uitzondering de inhoud der waarneming
-de afspiegeling is van haar object?”
-
-Allerminst. Elk phaenomeen is inderdaad, wat het in de (normale)
-waarneming zich voordoet te zijn—en elk phaenomeen heeft zijn reale. Zo
-dus elke beweging, ook die volgt op een wilsbesluit.
-
-Heymans’ onderscheiding tussen „inhoud” en „voorwerp” („Gegenstand”)
-der waarneming echter bedoelt Gegenstand in de transobjectieve,
-transmateriële zin van reale, van werkelikheid, die de waarneming
-veroorzaakt en geenszins in die immanente zin, waarin wij een beweging
-of een tafel „voorwerp”, „objekt” van waarneming noemen, daarmee het
-verband uitdrukkend van onze afzonderlike waarneming tot een bepaald
-geheel van mogelike waarnemingsinhouden.
-
-[218] Vgk. p. 193: „Und doch kann der Wille wesentlich zu einem
-bestimmten Bewegungsvorgang gehören.” „Mit anderen Worten.... er wäre
-ohne den Willen nicht mehr derselbe Vorgang”.... Evenzo p. 199 en
-Philos. d. Gegenw. p. 176.—Maar deze „wezenlikheid” is toch slechts....
-onwezenlik surrogaat van invloed! Het blijft epiphaenomenalisme. Al
-zegt p. 199: „Es ist also ebenso wahr, dass der Wille den Arm bewegt,
-als es wahr ist, dass die centrale Innervation diese Bewegung
-auslöst.”—voor Riehl is noch het een noch het ander causaal, tenzij hij
-zijn leer opgeeft voor zuiver psychisme. Dan mag hij schrijven (p.
-200): „Hat der Wille Einfluss auf die Vorstellung der Bewegung, was
-nicht bestritten werden kann, so hat er eben damit auch Einfluss auf
-die Bewegung selbst. Denn die Vorstellung ist zugleich ein realer
-Process, eine Aenderung der Vorstellung folglich zugleich eine
-Modification dieses Processes.... Der Wille wirkt auf das
-Intelligibele, das Ding an sich der Materie und ändert dadurch die
-Erscheinung desselben für die äussere Anschauung.” Perfekt, maar naar
-Riehl’s leer zou niet de wil, doch das Intelligibele, das Ding an sich
-des Willens causaal zijn en de wil zo irrelevant als de materie. Al wat
-op p. 201 ss. dan ook volgt over de „functionelle Bedeutung” van het
-bewustzijn als „Mittel.... Anpassungsbewegungen hervorzurufen”, tot
-„Regelung und Beherrschung der Bewegung”, en dus als evolutie-faktor,
-is geüsurpeerd psychisme.
-
-[219] Vgk. nu b.v. de realist Stumpf, Leib und Seele, p. 33: „Ich würde
-auch in der Annahme keine ernstliche Schwierigkeit finden, dass
-psychisches Leben (Seele) durch organische Prozesse (organische
-Materie) in bestimmten Stadien ihrer Entwicklung erzeugt wurde und noch
-jetzt bei der Entwicklung jedes Individuums erzeugt wird.”!
-
-[220] Vroeger sprak men wel in afkeurende zin van „doppelte
-Buchführung”, blijkbaar uit onbekendheid met „dubbel boekhouden”. Want
-voor de twee-zijden-theorie (van Riehl b.v.) is juist die dubbele
-boekhouding een alleraardigst onschuldig beeld: elke werkelike post
-heeft van zelf zijn debet- en zijn credit-zijde, zodat een fraai
-functioneel parallelisme ontstaat zonder strijdigheden.
-
-[221] Dualisties is geest aan stof, ziel aan lichaam „gebonden”. Daar
-een phaenomeen niets is dan een ideëel produkt uit mogelike inwerkingen
-van zijn reale, betekent het missen van een phaenomeen, het missen van
-bepaald inwerkingsvermogen, van een bepaalde eigenschap. Een geest dus,
-die „zuiver immaterieel” gedacht wordt in de oude spiritualistiese zin
-is dus niet „volkomener”, „bevrijd” van een „stoffelike kluister” of
-een „hoger” soort wezen, maar integendeel alleen onvolkomener dan
-dezelfde geest met parallel phaenomenaal lichaam.
-
-[222] Op het determinisme-probleem zal ik met betrekking tot het
-strafrecht nader ingaan. Maar hier zij er reeds op gewezen, dat Wundt
-determinist is, dus, als psychist, natuurlik psychies determinist.
-Zelfs zijn, als voor misvatting geschapen „schöpferische Synthese”,
-zijn „novum” is.... causaal gedetermineerd. Wie Wundt en zijn
-„psychiese causaliteit” voor enig „Indeterminisme” misbruikt, voor
-enige inbreuk op het causaliteitsbeginsel met zijn inhaerente
-noodwendigheid, gelijk b.v. in „Het Indeterminisme (De psychische
-causaliteit)” ten onzent Mr. Levy (zie p. 189 over Wundt’s
-„indeterministisch element”, p. 260 en p. 269: „alleen op a niet op b
-acht Wundt de causaliteitswet toepasselijk”)—voor hem is Wundt’s geest
-een gesloten boek gebleven.—Op mijn verzoek tot Wundt, al die
-indeterministiese misduiding door een kategories authentiek woord eens
-voorgoed de kop in te drukken en daardoor mijn bewering te staven,
-„dass Ihre psychische Kausalität zwar anti-fatalistisch, aber durchaus
-deterministisch ist, dass sogar jedes ‚Novum’ als Ergebnis der
-schöpferischen Synthese vollständig ursächlich bedingt ist und Sie kein
-undeterminiertes, also kein ‚indeterministisches Element’ zulassen”
-mocht ik het volgend afdoend antwoord ontvangen: „.... dass ich an
-Missverständnisse und oberflächliche Missdeutungen meiner Ansichten zu
-sehr gewöhnt bin, um zu hoffen, sie überhaupt aus der Welt zu schaffen.
-Aber ich stehe nicht an, Ihnen zu bestätigen, dass ich auf psychischem
-Gebiete jede neue Erscheinung für psychisch determiniert halte und den
-Indeterminismus als eine meist auf unwissenschaftlicher Vermengung
-psychologischer und metaphysischer Begriffe beruhende unhaltbare
-Hypothese zurückweise.”
-
-Het is mij een voldoening, deze onvoorwaardelike afwijzing van het
-indeterminisme door Wundt zelf te hebben uitgelokt, waarvoor met mij
-zeker menig discipel van deze machtige denker, vorser en geleerde, deze
-„Leibniz van onze tijd” en „mancher aufrichtige Freund einer
- materialistisch
-rein-wissenschaftlichen, methodisch-empirischen, von ---------------
- dualistisch
-metaphysischen Einschlägen freien Psychologie” hem dank zal weten.
-
-Het wil mij voorkomen, dat Mr. Levy’s „brandende schaamte”, van Paulsen
-geleend uit verfijnd verantwoordelikheidsgevoel wegens
-Haeckel-verering, voor het aangezicht van Wundt (gelijk van Kant of
-Heymans of Münsterberg) niet misplaatst zou zijn. Trouwens Mr. Levy zou
-wel van Wundt’s psychiese causaliteit zijn afgebleven, had hij bedacht
-of begrepen, dat de psychist Wundt (in tegenstelling tot Mr. Levy), zo
-goed als Heymans, qua mechanist en verdediger der „gesloten
-natuurcausaliteit” zoowel anti-energist als anti-vitalist is en dat
-heel zijn psychiese causaliteit, met apperceptie en al,.... voor de
-dieren-ziel in beginsel evenzeer geldt als t.a.v. de mens, die voor de
-monistiese evolutionist Wundt.... zich ontwikkeld heeft uit het
-dierenrijk! „Da nun die associativen in die apperceptiven Processe
-continuirlich übergehen, und da Anfänge der letzteren, einfache active
-Aufmerksamkeits- und Wahlacte, bei den höheren Thieren zweifellos
-vorkommen, so ist übrigens auch diese Differenz schliesslich mehr als
-eine solche des Grades und der Zusammensetzung denn als eine solche der
-Art der psychischen Processe aufzufassen.” en: „Ist es nach den
-Gesetzen der physischen Entwicklung zweifellos, dass der Mensch von
-niedrigeren Lebensformen aus allmählich zu der ihm eigenen
-Organisationsstufe gelangt ist, so erscheint das nämliche nach den
-Gesetzen der psychischen Entwicklung mindestens im höchsten Masse
-wahrscheinlich.” Aldus een Wundt. Anders Mr. Levy: „Daar ligt een
-scheidslijn, neen, een klove, neen, een afgrond tùsschen de met rede
-begaafde en de redelooze wezens. Dit fundamenteel verschil.... is de
-bewuste voorstelling (de apperceptie), waartoe eerstgemelde wezens in,
-laatstgemelde wezens buiten staat zijn..... Indeterminisme dáár,
-determinisme hier.”
-
-Arme anti-Haeckelomaan Mr. Levy! Que diable allait-il faire dans cette
-galère?
-
-Zo zou ik, indien nog nodig, in extenso kunnen aantonen, hoe Mr. Levy’s
-„Indeterminisme” Münsterberg’s ontijdelike Fichteaans-teleologiese
-„apperceptie”, die niet tot de wereld van het zijn of gebeuren, maar tot
-het rijk der geldende waarden behoort, ergo buiten alle psychologie en
-natuurwetenschap valt, dus eo ipso buiten alle (psychiese of physiese)
-causaliteit en die derhalve zomin oorzaak als gevolg kan zijn,—zo
-mogelik nòg fundamenteler, nòg gruweliker misvat, dan hij ’t Wundt’s
-psychologiese „apperceptie” doet,—door ze kwansuis te plaatsen.... in
-het (tijdelik) bewustzijnsproces, het bewustzijnsverloop, als „bewuste
-voorstelling”! De haren zouden Münsterberg te berge rijzen als hij
-moest zien „welke ontzettend gewichtige, welke albeheerschende plaats”
-déze zijn apperceptie dáár, als zódanig, „inneemt” en van welk
-„wetenschappelijk indeterminisme” zij als „het steunpunt en het
-plechtanker” moet fungeren! Vooreerst, wat zegt de psycholoog
-Münsterberg. (Mr. L. houdt hem voor „den wellicht grootsten
-psycholoog”) van de apperceptie in het bewustzijnsverloop? Niets meer of
-minder dan dat „Wille, Aufmerksamkeit und Apperception psychologisch
-einem Zusammenhange angehören, der durch den physischen Kausalbegriff
-beherrscht wird”! En dàn de „vorpsychische” „freie Apperception” van
-een antipsychologist als de teleoloog Münsterberg door het slijk
-gesleurd van Mr. Levy’s bewustzijnsverloop, Mr. Levy’s
-dualisties-bovendierlik „indeterminisme”! Münsterberg: „Wir haben
-keinen Grund, solche Betrachtungsweise auf die menschlichen Subjekte zu
-beschränken, da wir zweifellos auch bei der Berührung mit der Tierwelt
-zum Glauben an stellungnehmende Subjekte [dus „Wertung”,
-„Behauptung”—Mr. Levy’s inzicht zou, naar bl. 174 van zeker boek,
-vertalen: „bewering”!—„Aktualität”, dus.... „freie Apperception”!]
-gedrängt sind.” Wederom: Arme Mr. Levy!
-
-De kennistheoretiese betekenis van Wundt en Münsterberg (geestverwant
-van Rickert) en hun onderlinge verhouding in psychologie en
-wijsbegeerte hoop ik na de voltooiing van mijn op stapel staand werk
-uitvoerig in het licht te stellen, dat beide verdienen, al zal dan
-Münsterberg niet alleen met zijn psycho-physies materialisme, dat aan
-lichaam en ziel weer gelijke ontologiese waarde, i.c. onwaarde, moet
-toekennen, maar evenzeer met zijn door reactie tegen dit fatalisme
-geboden meta-psychies ethicisme wellicht een van onze principieelste
-tegenvoeters blijken in het rijk der gedachte.
-
-[223] Ten aanzien der materie heeft het idealisme eer gronden voor, dan
-reden van verzet tegen het „atomisme” (in ruime zin), waaromtrent
-trouwens de natuurwetenschap haar eigen rechten heeft. Vgk. boven bl.
-174.
-
-[224] Feuerbach’s „Der Mensch ist, was er isst” kan dus alleen het
-phaenomeen, het lichaam van de mens gelden (al is dan nog het prius van
-’t eten, de begincel, vergeten) en daar de mens nu eenmaal niet zijn
-phaenomeen „is”, leert het ons aangaande de mens wat hij wèl is,
-omtrent het wezen van de mens, ongeveer even veel als omtrent een
-symphonie de lijst van haar luchttrillingsgetallen kan leren aan een
-dove. Feuerbach zelf heeft het trouwens heel anders, min of meer
-„histories-materialisties” bedoeld.
-
-[225] Gelijk ook in enige van de geschriften van wijlen Prof. Dr. W.
-Koster, die getuigen, hoe ernstig deze natuurkundige oud-hoogleraar met
-de kennisleer-problemen, met Mach en Ostwald en Ziehen („De Ontkenning
-van het bestaan der Materie en de moderne physiologische Psychologie”),
-met Kant („Kant’s Noumenale Wereld en de zinnelijke Waarnemingen”) en
-met Heymans („Subjekt en Objekt bij zintuigelijke Waarneming”) is gaan
-worstelen, te laat helaas, om nog tot klaarheid en het materie-realisme
-te boven te komen.
-
-[226] Ook in een andere uitgegeven rede, over „Der Entwicklungsgedanke
-in der modernen Philosophie”, toont Stumpf van geen ander „idealisme”
-kennis of begrip te hebben, dan van de realistiese stofbezieling, het
-hylozoïsme, of „des sog. Idealismus” van de bewustzijnsmaterialisten,
-die de materiële processen eenvoudig „als Bewusstseinsinhalte
-definieren”. „Aber wer sieht nicht,... dass überhaupt diese ganze
-Umdeutung der Materie ein blosses Spiel mit Worten ist?” (p. 53/5).
-
-[227] Van een onnavolgbare zelfbespotting is bl. 32, waar Stumpf, de
-realist, aan de samengangsleer—dus ook aan de
-krities-idealistiese!—verwijt, „dass sie die Welt unnötig verdopple”
-(„wie seinerzeit die platonische Ideen- und Zahlenlehre”, aldus onze
-moderne Aristoteles) en dus (wat inderdaad het parallelisties
-materialisme aardig typeert) „die Welt durch das blosse
-Nebeneinanderbestehen zweier Welten zusammenhanglos werde wie eine
-schlechte Tragödie.” (57.)
-
-[228] Wie heeft het ook weer over de vrijheidsleer van de „psycholoog”
-Münsterberg?
-
-[229] Ik overdrijf niet. Reeds het eerste positieve, feitelike deel van
-het boek: „Das Nervensystem” (5–160) moet in strijdende
-localisatie-theorieën verlopen: „Wir mussen uns darauf beschränken,
-Denkmöglichkeiten anzudeuten”.... zegt reeds p. 151. Maar het tweede
-deel: „Physiologische Erklärungen psychischer Erscheinungen” (161–327)
-kan slechts een warwinkel van hypothesen bieden, waaronder wel
-kenniskritiese oriëntering wat opruiming zou kunnen houden (b.v. p.
-167: „Es herrscht fast völlige Übereinstimmung darüber, dass das
-Gedächtnis eine Fähigkeit des Körpers darstelle”—vgk. de kwestie van
-pp. 292–7: „Psychophysische Gedächtnishypothese”, of Becher’s slotsom
-op p. 327: „Wie man sich aber auch zu dieser Frage stellen mag, die
-Möglichkeit eines Zusammenwirkens körperlicher und seelischer Faktoren
-im Gehirn (!) wird nicht [?] auszuschliessen sein.”!), maar in welks
-duisternis de physiologie nog niet veel licht kan brengen: „So lange
-das Wesen der nervösen Erregung, wie so vieler Lebensvorgänge, in
-Dunkel gehüllt bleibt, scheint ein Gleiches für das Residuum und die
-Ausschleifung gelten zu müssen. Immerhin kann man versuchen, durch
-Analogien einiges Licht über die in Frage stehenden Annahmen zu
-verbreiten.” (p. 175). Zij moet dan ook aanhoudend spreken als volgt:
-„Vorher aber mag, da wir einmal auf durchaus hypothetischem Gebiete uns
-bewegen, eine Möglichkeit angedeutet werden”.... „Es erscheint nicht
-undenkbar”.... „Wir nehmen nun—um eine aus mehreren
-Vorstellungsmöglichkeiten herauszugreifen—an, dass”.... (alles op p.
-187). „Doch ist die Voraussetzung, dass.... nicht unmöglich. Es ist
-nicht auszuschliessen, dass”.... „Wir haben Hypothesen auf Hypothesen
-gebaut, um die physiologische Auffassung des Gedächtnisses gegen
-Einwürfe zu schützen. Dabei haben wir uns weit vom festen Fundamente
-der Erfahrungstatsachen entfernt, so weit, dass einem vorsichtig
-Denkenden leicht die Geduld bei so unsicheren Spekulationen ausgehen
-mag. Die herangezogenen Hilfshypothesen vermögen aber immer noch nicht
-allen Einwänden gerecht zu werden.” (p. 188). „Hier sind neue Annahmen
-vonnöten. Zunächst könnte man auf den Gedanken verfallen”.... „Wenn man
-vor kühnen Annahmen nicht zurückscheut, wird man vielleicht einen
-Ausweg in der Möglichkeit.... sehen wollen”.... (alles p. 190). „Auch
-den Gedanken, dass.... könnte man vielleicht durchführen wollen”....
-(191) enz. enz. Zo p. 262: „Das sind Forderungen, die im Sinne der
-physiologischen Gedächtnisauffassung zu stellen wären; von einer
-Erfüllung derselben durch eine befriedigende Hypothese kann nicht die
-Rede sein.” In dezelfde geest p. 292, of p. 273: „Es gibt keine
-physiologische Hypothese, die die Entstehung und Bedeutung der
-zeitlichen Formen im Seelenleben erklären könnte, ja die auch nur
-irgendwie die Möglichkeit einer Erklärung anzudeuten vermöchte.” of p.
-303: „Solange die physiologische Gedächtnishypothese auf so schwachen
-Füssen steht, kann eine physiologische Hypothese des Urteilens bzw.
-Denkens kaum ernsthaft versucht werden.” Men moet de wetenschappelike
-nauwgezetheid bewonderen, die Becher in deze trant deed schrijven, naar
-de belofte van zijn „Vorwort”: „Diesen Stand der Forschung unter
-kritischer Zurückhaltung dem Leser zu verdeutlichen, den Eindruck der
-Klarheit, Sicherheit und Vollendung aber zu vermeiden, wo er der
-wissenschaftlichen Sachlage nicht entspricht, war überall mein
-Bestreben.” Wat volkomen gelukt mag heten.
-
-[230] In Becher’s Meinung „dass diese Welt ‚materieller’ Dinge-an-sich
-in der Tat in vieler (insbesondere formaler) Hinsicht mit der
-Vorstellung des Physikers von der physikalisch-chemischen Aussenwelt
-wesentlich übereinstimmt” proeven wij weer het echte
-verdubbelingsdogmatisme, welks weerlegging de taak was onzer kritiek.
-
-[231] „Les hommes médiocres veulent toujours avoir l’air de savoir
-mieux que vous ce que vous allez leur dire, quand ils prennent la
-parole à leur tour, ils vous répètent avec beaucoup de confiance, comme
-ci c’était de leur cru, ce qu’ils vous ont entendu dire à vous-même.”
-zegt Ossip-Lourié, Le Bonheur et l’Intelligence.
-
-[232] De hier opgenomen kenniskritiese beschouwingen en polemieken
-zullen, inzover ze het in de tekst betoogde vooronderstellen, voor een
-deel van mijn lezers wel pas achteraf tot hun recht en hun doel kunnen
-komen. Bij het slothoofdstuk kon soortgelijke stof in de noten zelf
-reeds gegeven worden.
-
-[233] Vgk. Herm. Cohen, Kants Theorie der Erfahrung², pp. 144, 72, 73,
-69, 197. „Zeker, wetenschappelijke overtuigingen zijn
-bewustzijnsverschijnselen evenals toorn, begeerte, of de gewaarwording
-van rood”: Prof. Kohnstamm, Psychologie en Logica, T. v. Wijsb. 1:4: p.
-399. (Over K.’s bezwaren tegen Heymans, m.i. reeds door de „Gesetze u.
-Elemente” en explicite door H.’s antwoord gerescontreerd en weerlegd,
-ev. nader). Een „waarheid” is een mogelik waar oordeel, gelijk een
-objekt een geheel van mogelike gewaarwordingsinhouden is. Terecht wijst
-Bolzano op Leibniz’: „propositio, cogitatio possibilis” (cf. Palagyi,
-Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der modernen
-Logik, p. 19).
-
-De „antinomie”, die Palagyi (o. c.) bij Bolzano meent te ontdekken,
-waar deze de waarheden-an-sich, door niemand gekend, tevens als
-waarheden-voor-God beschouwt, is makkelik op te lossen: zij berust op
-de hypostasering („God”) van het kennistheoreties subjekt van de
-waarheid.
-
-Onjuist Pal. zelf p. 28. Zijn behandeling blijft beneden het onderwerp.
-
-[234] Cf. Proleg. § 14, speciaal: „Mein Verstand... schreibt den Dingen
-selbst keine Regel vor; diese richten sich nicht nach meinem Verstande,
-sondern mein Verstand müsste sich nach ihnen richten” etc.
-
-[235] Zijn minder omzichtige collega, de bekende Dr. Huber, geeft in 3
-regels de „weerlegging” „der oberflächlichen Kritik Humes” van het
-causaliteitsbeginsel aldus: „Ist es ja im wahren Sinn ein analytisches
-Prinzip, principium per se notum, erkannt aus dem Begriffe der Wirkung
-[sic], welche notwendig die Abhängigkeit von einer Ursache
-einschliesst.”
-
-Als had een Hume het truism geloochend, dat een „gevolg”.... een
-„oorzaak” onderstelt! Van oppervlakkig gesproken....!
-
-[236] Ik mag er hier een Nederlands filosoferend rechtsgeleerde wel
-even op attent maken, dat hij corollaria vermoedelik met correlata
-contamineert tot de hem eigen.... corrolaria!
-
-[237] „Denn es ist sehr was Ungereimtes, von der Vernunft Aufklärung zu
-erwarten und ihr doch vorher vorzuschreiben, auf welche Seite sie
-nothwendig ausfallen müsse.” (K. d. r. V. p. 571).
-
-[238] „Schon der Satz Kants: ‚dass Verhältnissbegriffe doch schlechthin
-gegebene Dinge voraussetzen und ohne diese nicht möglich sind’, macht
-diesem Spiel mit Relationen ein Einde” zegt even scherp als juist
-Riehl, Kriticismus III, p. 150 tegen Laas.
-
-[239] Zo durft Jerusalem tans nog beweren: „die Wechselwirkung zwischen
-psychischen und physischen Vorgängen ist die erste und einzige Form der
-Causalität, die wir wirklich erleben”. „Würden wir diese Causalität
-nicht unmittelbar erleben, dann könnten wir in der Natur keine
-bemerken”. „Diese Wechselwirkung ist darum nicht minder begreiflich,
-weil sie mehr als begreiflich ist. Sie ist aber mehr als begreiflich,
-weil sie unmittelbar erlebt wird, und somit auch die Quelle alles
-Begreifens ist.” (Die Urteilsfunction, 1895, p. 260/2). Vgk. mijn
-Slothoofdstuk.
-
-J. leidt ook nog de negatie uit de ervaring af!
-
-[240] Ook Berkeley uit zich reeds in die geest. Hij acht zich te recht
-meer in overeenstemming met „Common Sense” dan de Lockianen, maar als
-hij the vulgar gelijk geeft in hun opinion: „that those things, which
-they immediately perceive are the real things” (p. 359) vergeet hij,
-wat hij elders (zie Dial. p. 295 ss.) zo duidelik uitéénzette, dat „the
-vulgar” hier dat „perceive” van „things” neemt in de dogmatiese zin van
-„image, copy, picture, representation”.
-
-Als hij dus, op de wijze van Ziehen c.s., zijn leer noemt: „this revolt
-from metaphysical notions, to the plain dictates of nature and common
-sense”, dan heeft hij gelijk, in zoverre „men” met de natuurdingen
-niets anders kan bedoelen dan mogelike gewaarwordingsinhouden
-(„ideas”), maar geenszins, voor zover „men” 1o. het subject over ’t
-hoofd ziet en derhalve hun „subjectiviteit” en 2o. ze beschouwt als
-oorzaken van reproductieve gewaarwordingen. Juist wijl dat „perceive”,
-of sensible things, voor Hylas afbeelding, reproductie, is van iets wat
-er al was, voor Philonous niet, verwijten zij elkaar over en weer
-„scepticism”, aantasting van de betrouwbaarheid der zintuigelike
-waarneming!
-
-[241] Reeds Philonous heeft tegen Hylas’ vraag: (p. 348. Dial. III.)
-„Explain to me now, o Philonous! how it is possible there should be
-room for all those trees and houses to exist in your mind. Can extended
-things be contained in that which is unextended? Or, are we to imagine
-impressions made on a thing void of all solidity?”... enz. zich aldus
-verweerd: „Look you, Hylas, when I speak of objects as existing in the
-mind, or imprinted on the senses, I would not be understood in the
-gross literal sense—as when bodies are said to exist in a place, or a
-seal to make an impression upon a wax. My meaning is only that the mind
-comprehends or perceives them; and that it is affected from without, or
-by some being distinct from itself.”
-
-Cf. ook Collier (o. c. p. 441), geciteerd op bl. 56 noot 2.
-
-[242] Dr. H. W. Ph. L. van den Bergh van Eysinga, Wijsgeerige Bladen I,
-Lichaam en Ziel, p. 51. In dezelfde geest Dr. J. D. Bierens de Haan,
-over Spinoza, Tweem. Tijdschr. 1897, p. 164 (een indrukkencomplex in de
-hersenen wordt tot beeld omgezet door bewustheid) en „De Weg tot het
-Inzicht” p. 119 („de omzetting van het hersenvoorval tot
-gewaarwording”). Het achterdeurtje door schrijver open gehouden op p.
-118: „Wanneer wij nu het argument [sc. „het fysisch argument” tegen het
-realisme] ontwikkelen, dan houden wij ons tijdelijk als realisten en
-nemen het onafhankelijk bestaan van een objectieve buitengeestelijke
-buitenwereld aan, en beschouwen de geheele toedracht gelijk dit in de
-natuurwetenschap gebruikelijk is”, laat helaas die „omzetting” niet
-door.
-
-[243] Over Lotze’s leesbare ruimte-tekens op die (helaas niet
-zichtbare) muur vergelijke men noot 2 bij bl. 165.
-
-[244] Summa Theologiae Ia Qu. 12 art. 2: „Non enim fit visio in actu,
-nisi per hoc quod res visa quodammodo est in vidente. Et in rebus
-quidem corporalibus apparet quod res visa non potest esse in vidente
-per suam essentiam, sed solum per suam similitudinem. Sicut similitudo
-lapidis est in oculo”.... (cf. art. 4 ad 3um; Qu. 56 art. 3; Opusculum
-49); De Anima II l. 24: „Sensus est susceptivus specierum sine materia,
-sicut caera recipit signum anuli sine ferro, et auro.”.... „omne enim
-patiens recipit aliquid ab agente secundum quod est agens.”....
-„Assimilatur enim caera aurea sigillo quantum ad imaginem, sed non in
-quantum est aurum aut aes.”.... „Et similiter sensus patitur a
-sensibili habente colorem, aut humorem, idest saporem, aut sonum.”....
-
-[245] Zo praat ook onze Haeckeliaan Domela Nieuwenhuis van „Het Monisme
-of de Eenheidsleer” als hij met materialisme bedoelt: „Wij moeten ons
-niet schamen materialist te heeten, alsof dit iets minderwaardigs is,
-al verkiezen wij met Häckel den naam van Monist.” (p. 32). Maar schamen
-moest gij u, dan toch te „verkiezen” zulk varen onder misleidende vlag,
-gij die op p. 15 zelf schrijft: „Wil men een nieuw woord: Monisme, mij
-goed, ofschoon ik het nut er niet van inzie en vrees dat het de
-verwarring vermeerdert, maar laat men eens en vooral duidelijk en klaar
-zeggen, dat het Monisme van Häckel, enz. en het Materialisme van
-anderen precies hetzelfde zijn en alleen verschillen in naam.”
-
-[246] Verklaring van deze letters z.o.z.
-
-[247] Van elk dezer 4 kan men bij de materialisten in doorsnee nog weer
-twee (of drie) nuancen onderscheiden, al naar de geest in aequatieve
-(a), consecutieve (b), attributieve, functionele (c), of begeleidende
-(d) verhouding gedacht wordt tot stof dan wel tot beweging (of tot
-„kracht”, „energie”). Maar onze kritiek gunne hier grootmoedig aan het
-materialisme de verwaarlozing dezer onderscheiding, waar zij het toch
-reeds met zoveel meer ... onderscheiding bejegent, dan het zich zelf
-waardig pleegt te keuren.
-
-[248] Of dit hersenproces door de physica van de materialist atomisties
-(als bij Boltzmann) dan wel energeties (als bij Ostwald) wordt opgevat,
-is voor de kennistheoretiese waardering van zijn materialisme qua
-materialisme natuurlik volmaakt onverschillig.
-
-Voor Dr. Snijders e.a. zou „de zuiver energetische physica” „eene brug
-kunnen slaan tusschen het stoffelijke en het bewust-psychische.” Die
-brug zou slechts een .... ezelsbrug kunnen zijn.
-
-[249] Deze zelfde § misduidt op de volgende bladzijden Wundt à la
-Ziehen, Mr. Levy, Haeckel, Carneri etc. aldus: „De apperceptieleer laat
-alzoo den bewusten wil of aandacht ingrijpen in het physiologisch
-gegeven verloop der materieele hersenprocessen, zonder zelf in zijn
-bestaan aan iets materieels gebonden te zijn. Alle pogingen toch om het
-apperceptievermogen te localiseeren in eenig bepaald deel van het
-centrale zenuwstelsel leden ten eenenmale schipbreuk.”
-
-Vooreerst grijpt de apperceptie, bij een zuiver parallelisties
-phaenomenalist als Wundt, nooit in enig physiologies, materieel proces
-in, maar uitsluitend in psychologiese processen, secundo is de „bewuste
-wil” enz. voor Wundt natuurlik precies zo in de hersenen
-„gelocaliseerd” als elk ander psychies proces en is dus evenmin als
-enig ander psychies proces „in zijn bestaan aan iets materieels
-gebonden”!—Een materialist of dualist doet wijs, van Wundt af te
-blijven. Vgk. noot 2 bij bl. 228.
-
-[250] Over ons Kantiaanse „transcendentaal” en dit soort misduiding tot
-het tegendeel schrijft daarjuist (1911) terecht Bruno Bauch in zijn
-„Immanuel Kant” (p. 42): „Es mag innerhalb des Gesamtbereichs der
-philosophischen Terminologie wenig Worte geben, deren begrifflicher
-Sinn, deren logische Bedeutung in so schwerer und verhängnisvoller
-Weise missverstanden worden wäre, wie der Sinn und die Bedeutung des
-Wortes ‚transzendental’. Dabei ist die Bedeutung des von ihm
-bezeichneten Begriffes so wichtig, dass, wenn er einmal missverstanden
-ist, auch das Verständnis der ganzen Vernunftkritik vereitelt ist.”
-Striemend is dan zijn spot van bl. 43 met dat vulgaire Missverständnis
-„im Sinne des Überschwenglichen”, „allem Irdischen Entrückten”,
-„metaphysischer, über alle Erfahrung hinausliegender geheimnisvoller
-Dinge”, dat in Duitsland doet gewagen van de „transzendentalen Akkorden
-Beethovens” of zelfs van de „transzendentalen Magie des Novalis”
-(vergelijk ook mijn noot bij bl. 45, hoe du Prel c.s. het
-transcendentale hanteren!), dat een Prof. Hermann in zijn Lehrbuch der
-Physiologie doet schrijven: „Durch einen höchst glücklichen Gedanken
-Charles Darwin’s ist diese Zweckmässigkeit ihres transcendentalen
-Charakters entkleidet und auf ein Gesetz zurückgeführt worden”, gelijk
-het ten onzent Dr. Kuyper in de 2de Kamer de dragers van rode (dus voor
-Dr. K. blauwe) idealen „transcendentale idealisten” doet noemen of Mr.
-Levy doet schrijven (Het Indeterminisme, p. 27): „Niet langer zal men
-deze leer [van „den Koningsberger”] transcendentaal heeten, nu, met
-streng natuurwetenschappelijke gegevens, zij [n.b.!] opgenomen,
-geverifieerd, en als grondwet eener nieuwe wereldbeschouwing,
-afgekondigd wordt.” (Deze heerlike zin kan eerst ten volle genoten
-worden, wanneer men er nog bij weet, dat die „nieuwe
-wereldbeschouwing”, waaraan Kant’s niet langer transcendentaal
-transcendentalisme deze nog wel natuurwetenschappelike glorificatie te
-danken heeft, is.... ik geef het u te raden.... Ostwald’s „Energetiek”,
-alias het energeties materialisme! Vgk. Opmm. 2, 46 en 9).
-
-[251] Van „vertooning” (Bolland) zullen wij maar in ’t geheel niet
-gewagen, laat staan van „schijnvertooning” (B.).
-
-[252] En van naief-empiristiese en -relativistiese petitiones en
-repetitiones principii.
-
-Staaltjes van denk-trant (b.v. uit de Kopfarbeit): „Mit dem Leibe
-können wir nur das Leibliche, mit dem Geiste nur das Geistige
-ergreifen. Also auch die Dinge besitzen Geist. Der Geist ist dinglich,
-und die Dinge sind geistig. Geist und Dinge sind nur in Relationen
-wirklich.” (p. 57). „Das Produkt, der Gedanke ist ein Kind, welches von
-der Hirnfunktion in Gemeinschaft mit irgend einem Objekt gezeugt ist.”
-(ib.). Op bl. 63: „das Ohr nimmt das Hörbare und unser Gehirn das
-Allgemeine, das ist das Wiss- oder Erkennbare, wahr.” Op de volgende
-bladzij: „Denken ist eine leibliche Arbeit.... Geist ist ein Produkt
-der Materie, die Materie jedoch ist mehr als ein Produkt des Geistes,
-sie kommt auch noch durch die fünf Sinne uns nahe, sie ist zugleich
-Produkt unserer Sinnestätigkeit. Nur solche Produkte, welche uns durch
-Sinn und Geist zugleich offenbart sind, nennen wir wirkliche, objektive
-Produkte, Dinge ‚ansich’.”—Nu nog p. 79: „Das Allgemeine ist die
-Wahrheit. Das Allgemeine ist das, was allgemein ist, das heisst Dasein,
-Sinnlichkeit.... Wahrheit und Irrtum sind wie.... alle Dinge der
-Welt.... nur dem Masse, dem Volumen oder Grade nach verschieden.
-Selbstverständlich sind doch alle Dinge der Welt weltlich”.... etc.
-etc.
-
-Dat is op en top Dietzgen, Dietzgen zoals hij reilt en zeilt. Hier hebt
-ge maat en peil van zijn kennisleer en zijn metaphysica!
-
-[253] Vgk. Berkeley, Dial. p. 282: „But the causes of our sensations
-are not things immediately perceived, and therefore not sensible” en
-Kant, K. d. r. V. p. 315: „Nun kann man zwar einräumen: dass von
-unseren äusseren Anschauungen etwas, was im transscendentalen Verstande
-[wil zeggen: niet in ruimtelike, maar kennistheor. zin: onafhankelik
-van ons bewustzijn, het niet-ik] ausser uns sein mag, die Ursache sei,
-aber dieses ist nicht der Gegenstand, den wir unter den Vorstellungen
-der Materie und körperlicher Dinge verstehen; denn” ... etc.
-
-[254] Natuurlik kan op muziek-aesthetiese problemen, als de vraag of de
-muziek àl (Schopenhauer, Liebmann) dan niet (Hanslick) μιμησις,
-„Darstellung”, is van gemoedsaandoeningen, hier niet worden ingegaan.
-
-[255] Zuiver daartegenover in zijn Naturphilosophie (Die Philosophie im
-Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts, Festschrift für Kuno Fischer, door
-Windelband c.s., ² 1907) p. 139: „Bewusstseinserlebnisse sind nun
-einmal nicht irgendwo, können also auch nicht räumlich mit
-Gehirnprozessen zusammen sein.”
-
-Heel goed ook en lezenswaard zijn de dan volgende bladzijden over het
-physiese als „Repräsentant” en „Symbol” van het psychiese.
-„Gehirnvorgänge verhalten sich zum Bewusstsein wie die Notenzeichen zur
-Musik.” (141). Maar zeer bedenkelik is weer de wijze, waarop dan (154
-vv.) „die Anschauungsform des Raumes” beschouwd wordt als „eine
-Erscheinungsweise” en jammerlik onjuist de reeds Berkeleyaanse
-vereenzelviging van het superindividuele subjekt der waarheid,
-enerzijds met de rede als „gesetzgebendes Ich”, anderzijds met de
-transcendente werkelikheid, gedacht als Welt-Ich.
-
-[256] „Haeresis est maxima, opera maleficarum non credere”! Des te
-gelukkiger, dat de zegevierende ontkerkeliking het levend verbranden
-zowel van ketters als van heksen onmogelik heeft gemaakt en het smaden
-der „Aufklärung” tot onschuldige mode van ieder die z’n diepzinnigheid
-respecteert.
-
-[257] Bij de ouden (Aristoteles) was de ziel de vlinder (ψυχη), vgk.
-Dante, Purgatorio X: 124–126:
-
-
- Non v’accorgete voi, che noi siam vermi
- Nati a formar l’angelica farfalla,
- Che vola alla giustizia senza schermi?
-
-
-[258] Natuurlik geldt mijn oordeel, hier als elders, uitsluitend het
-wetenschappelik-wijsgerig peil en waarheidsgehalte, geenszins ev.
-aesthetiese of andere waarden.
-
-[259] Vergelijk dan ook, hoe aan het slot van „De Logica” in 1911 de
-idee zich „natuurlijkerwijze” in de natuur verkeert, aldus: „idee van
-wording” is... in het latijn verkeerd: „idea naturae”: eeuwig verkeert
-zich het „Logische in het Andere, eeuwig is het idee van wording, ‚idea
-naturae’. En zoo [!] is de zelfverkeering der Idee natuurlijkerwijze de
-Natuur” enz.
-
-[260] Volkomen analoog en even kras is de behandeling van Berkeley en
-deze zijn „inconsequentie” door Volkelt’s Erfahrung und Denken, p. 121
-ss.
-
-[261] „Die Nerven empfinden Muskelbewegung” zegt b.v. nog Prof.
-Bolland, uitg. Hegel’s Geschichte der Philosophie, p. 442, cf. p. 453,
-waar B. gewaagt van „der leiblichen Empfänglichkeit für unkörperliche
-Erlebnisse, welche sich unmittelbar am Nervensystem denken lassen”!
-
-[262] In deze zijn „Allgemeinverständliche Einführung in die
-philosophischen Probleme”, uitnemend geschikt om voor de wijsgerige
-problemen de ogen te openen en tot zelfstandig denken te prikkelen,
-levert P. Apel een gedegen verdediging van Thiele’s dualisme ten
-aanzien van substantieel Ik en Hersenreale, met religieus-monistiese
-ondergrond, „Urgrund”, van één „absolute Substanz” als „Welten-Ich”,
-een „Philosophie des Selbstbewusstseins”, diep-doordacht, maar helaas
-weer gebaseerd op een Kant niet bereikende in pl. van over hem
-„hinausgehende” kennisleer, een voorstellings- en denk-idealisme nl.,
-dat ten onrechte al ons oordelen tot een „Meinen”, bedoelen, van iets
-ànders maakt, op het transcendente laat slaan, doordat het evenzeer
-Kant’s tegenstelling tussen kennen en denken miskent, als subjekt en
-wezen van Kant’s transindividuele objektieve phaenomenaliteit, die door
-ons kennen èn bereikt èn bedoeld wordt—een kennisleer, die dan ook met
-haar „kategorie”-gebruik en haar „relatieve waarheid” even veel van
-Kant zich verwijdert als ze nadert tot Hegel.
-
-[263] Vgk. b.v. niemand minder dan de Leipziger Professor Johannes
-Volkelt, ten deze met Külpe verwant, over „den Unfug, den gewisse
-Richtungen mit den Empfindungs- und Wahrnehmungsmöglichkeiten treiben”
-(„Die Quellen der menschlichen Gewissheit” 1906 p. 51). Zijn verzet (p.
-56 ss.) berust uitsluitend op de miskenning van het onpersoonlik
-subjekt dier mogelikheden en deert slechts dat onzinnig
-misvattingsprodukt van een voorstellings-„idealisme” (p. 58). Juist
-Volkelt’s „kontinuierliche”, „gesetzmässig verknüpfte” „transsubjective
-Wesenheiten” der „einmaligen Sinnenwelt” (b.v. de zon), gelijk zijn
-„jenseits aller Wahrnehmbarkeit für Menschen” gelegen bewegingen, ja
-zelfs die nooit door „ein menschliches Auge” geziene „Gruppierungen und
-Umlagerungen von Atomen” zijn kenniskrities niets anders dan zulke
-„waarnemingsmogelikheden”, in plaats van „Dinge an sich” („Sonne ‚an
-sich’” zegt p. 49) louter immanente objekten, immers in het geheel
-hunner eigenschappen afhankelik van vooronderstelde mogelike
-waarneming, „mogelik” niet voor enig individu, maar voor het subjekt
-der natuur.
-
-Zo vormen niet „die Wahrnehmungsmöglichkeiten”, maar veeleer de
-weerleggingen van Volkelt c.s. „eine der gröbsten Selbsttäuschungen,
-die es je in der Philosophie gegeben hat.” (p. 60).
-
-Volkelt heeft echter anderzijds gelijk, p. 61: „Auch für den, der in
-den physikalisch-chemischen Gesetzen nur sinnbildliche Bezeichnungen
-für eine im letzten Grunde geistige Weltgesetzlichkeit erblickt,
-besteht die jetzt behandelte Seite des transsubjektiven Minimums
-[zeker, in transindividuele maar immanente zin!]. Nur wäre für ihn der
-Naturzusammenhang selbst wieder bloss eine Oberfläche [een lelik beeld
-voor het kennistheoreties begrip Phaenomeen], die auf ein
-metaphysisch-geistiges Geschehen hinwiese.”
-
-Onjuist dan ook p. 108: „Die Vorstellung z.B., dass das Seelische als
-ein rein Innerliches, Ausdehnungsloses sich räumlich äussern und
-verwirklichen soll, erscheint uns wie ein Widerspruch”, al is het maar
-„ein logisch erträglicher Widerspruch”. Vooreerst: het is evenmin een
-„Widerspruch”, dat iets onruimteliks eerst in verhouding tot het
-waarnemingsvermogen, i.c. de bewegingszin, ruimtelik wordt, als dat
-iets ongekleurds eerst aan de mogelike reactie van een kleurzin, waarop
-het inwerkt, zijn kleur te danken heeft, en secundo: de énige logisch
-erträgliche Widerspruch is deze, dat een „logisch erträglicher
-Widerspruch” een logisch unerträglicher Widerspruch is!
-
-[264] Dan was Berkeley consequenter: P. of H. K. s. 112: „I must
-confess it does not appear to me that there can be any motion other
-than relative; so that to conceive motion there must be at least
-conceived two bodies, whereof the distance or position in regard to
-each other is varied. Hence, if there was one only body in being it
-could not possibly be moved.”
-
-[265] Vergelijk de geleerde (de zetter make van de r geen n)
-citatennoot bij deze pagina over de chronologie van „a priori” vóór
-Kant, met het art. „a priori” van Eisler’s ontzaglik werk „Wörterbuch
-der philosophischen Begriffe”.
-
-[266] Ook Rickert’s objekt-realisme („Die Wirklichkeit wird
-Bewusstseinsinhalt genannt, sie bleibt aber nach wie vor die bekannte
-Welt, die aus körperlichen und geistigen Vorgängen besteht.”, vgk. ook
-opm. 54) definieert in § II van zijn Habilitationsschrift, gewijd aan
-het Problem der philosophischen Transcendenz: „Mein Bewusstsein und
-sein Inhalt ist also in diesem Falle das Subjekt, und Objekt ist Alles,
-was nicht mein Bewusstseinsinhalt oder mein Bewusstsein selbst ist. Wir
-werden diesen Gegensatz des Subjekts zum Objekt mit den Ausdrücken der
-immanenten und der transcendenten Welt bezeichnen, besonders das Objekt
-in diesem Sinne stets das transcendente Objekt nennen.”
-
-Dienovereenkomstig besluit dan § III: „Es ergiebt sich der ‚Satz der
-[?!] Phänomenalität’, wie Dilthey ihn genannt nat, wonach Alles, was
-für mich da ist, unter der allgemeinsten Bedingung steht, Thatsache
-meines Bewusstseins zu sein.”
-
-Met Kant’s tegenstelling immanent—transcendent en Kant’s Phänomenalität
-hebben deze van Rickert dus evenmin iets gemeen als zijn „Bewusstsein
-überhaupt”, dat denkt („oordeelt”) over „zijnde” werkelikheid (en dat
-dus vooronderstelde individuele subjekten en ruimtedingen tot
-„immanente Objekte” maakt!) met Kant’s „Bewusstsein überhaupt”, dat
-„phaenomenale” werkelikheid (de immanente objektwereld) stelt en
-„kent”. Vgk. opm. 54.
-
-[267] Voor Busse, Philosophie und Erkenntnistheorie, p. 258, wordt deze
-„Binsenwahrheit” zelfs de enige inhoud, die hij aan „die Kritische
-Erkenntnistheorie” zou kunnen toestaan, waarvan hij dan ook terecht
-belijdt: „Ich weiss in der That mit ihr nichts anzufangen.” Zo
-verklaart hij op p. 154: „Synthetische Urtheile a priori sind, weil in
-sich widerspruchsvoll, unmöglich.” Natuurlik, wanneer men onder a
-priori verstaat... „denknotwendig”, dus... analytisch!—Even kategories
-als p. 149 de synth. oordelen a priori verloochent, even kategories
-bevestigt p. 189: „die Zeit aber ist unendlich und hört nie auf”, ja
-zelfs: „Die Endlosigkeit der Zeit schliesst die Möglichkeit eines
-Aufhören des Seins und Eintreten des Nichts ebenso aus, als sie die
-Möglichkeit eines Anfangs des Seins und Aufhören des Nichts
-ausschloss.” De fijne sofismen, waarmee deze bladzijden (187 vv.) op de
-wijze der scholastiek het causaliteitsbeginsel analyties pogen te
-bewijzen, moge de lezer zelf savoureren, na mijn behandeling van Prof.
-Beysens ter zake (in opm. 6).
-
-[268] Vgk. Kategorienlehre p. 135: „Nach der
-transcendental-idealistischen Ansicht ist aber die intellektuelle [!]
-Zuthat [!] der räumlichen Ausbreitung eine solche, durch die das Bild
-[!] der transcendenten Realität bloss noch mehr entstellt und
-verfälscht, also der Erkenntnisdrang irre geleitet und gefoppt
-wird”.... Zie over dit dogmaties begrip „falsch”, nog bij Prof. Bolland
-e.a. (ook Busse b.v., Philosophie und Erkenntnistheorie I p. 27, of
-Prof. Kohler met zijn realisties dilemma: „in gleicher Weise auch” dan
-wel „Trug” en „Fälschung”, in zijn „Moderne Rechtsprobleme” I § 2), bl.
-144 tekst.
-
-[269] De lezer vergelijke tans omtrent al de hier behandelde punten
-zelf Hartmann’s Kategorienlehre, t.a.v. de ruimte pp. 107–172, ten deze
-b.v. p. 129, waar de twee „formell ähnliche [?], aber inhaltlich
-heterogene Anschauungen” van gezichts- en tastzin „beide als das
-formell ähnliche Abbild eines und desselben räumlichen Dinges an sich
-gelten”! Vgk. mijn tekst, bl. 57.
-
-[270] Nooit is Hartmann uit de droom geholpen t.a.v. het
-transcendentaal idealisme. Eén staaltje uit zijn Kategorienlehre (pp.
-88–90): „Der transcendentale Idealist weiss wohl, dass seine
-Vorstellungen [!] von seiner Frau und seinen Kindern in seinem
-Bewusstsein in einer bestimmten Succession (erste Bekanntschaft,
-Hochzeit, Reihe der Entbindungen) aufgetaucht sind; dass aber zwischen
-seinem Bewusstseinsinhalt und dem seiner Frau und seiner Kinder irgend
-welches zeitliches Verhältnis von Simultaneïtät und Succession bestehe,
-muss er als eine allerdings unausweichliche illusion [!] bezeichnen....
-Es ist nicht abzusehen, was es unter dieser Voraussetzung für einen
-Wert und für eine Bedeutung hat, dass die zeitliche und sachliche
-Uebereinstimmung aufrecht erhalten wird. Für das Einzelbewusstsein, das
-von seiner Frau und seinen Kindern doch nur träumend durch magische
-Inspiration [!] etwas erfährt, ist es ja ganz gleichgültig, ob diese
-gleichzeitig mit ihm die entsprechenden Lebensläufe träumen, oder ob
-sie sie vor hundert Millionen Lichtjahren [een duistere lengte.... van
-tijd!] geträumt haben oder nach solchen träumen werden.”
-
-Ter zake vergelijke men mijn antwoord aan Prof. Bolland, gegeven in de
-tekst bl. 140. Het tijdprobleem kan hier evenwel slechts terloops en in
-beginsel besproken worden, vgk. noot 1 bij bl. 21.
-
-[271] Van Prof. Bolland schijnt niets te min om ten onzent school te
-kunnen maken: in de Gids van Aug. 1911 zie ik daar zowaar Dr. Julius de
-Boer datzelfde zinnetje van Heymans misbruiken tot... illustratie van
-een materialisties „Wij zullen weten” (van Nägeli), die bekende
-dogmatiese overtroeving van het reeds materialisties „Ignorabimus”!
-
-Men kan Dr. Julius de Boer niets beters gunnen, dan dat hij nog eens
-zelf tot het besef moge komen, welk een onnozel mal à propos hij begaan
-heeft met dat simpele Heymans-nootje, zo ad hominem als ad rem!
-
-Laat mij toch Prof. Bolland en zijn trawanten een nog veel krasser,
-bruikbaarder zinnetje van Heymans om op te azen aanbieden: „Gelijk
-herleiding van alle denkovergangen tot logische processen een postulaat
-is van de theorie van het denken, zoo is herleiding van alle
-natuurverschijnselen tot mechanische processen een postulaat der
-natuurwetenschap.” (Causaliteitsbegrip, p. 130) met de overeenkomstige
-door Heymans overgenomen uitspraak van een physicus als Rumford: „pour
-qu’une hypothèse en physique soit admissible, il faut qu’elle soit
-fondée sur la supposition d’une opération mécanique concevable”.
-Habetis reum confitentem! Niet alleen „in hooge mate waarschijnlijk”
-maar zelfs „postulaat”! Natuurlik geeft Heymans van dat postulaat als
-van elk ander de rechtvaardiging, d.w.z. de kennistheoretiese gronden
-waarop het berust, met alle vereiste hem eigen exaktheid.
-
-[272] Cf. Kant, die „in der reinen Vernunft selbst forschte, und in
-dieser Quelle selbst die Elemente sowohl, als auch die Gesetze ihres
-reinen Gebrauchs nach Prinzipien zu bestimmen suchte.” (Proleg. § 4).
-
-[273] Het is in dubbele zin waar: „een ‚Einführung in die Metaphysik’
-zal door geen Hegeling geschreven worden.” (Coll. Log. p. 549).
-
-[274] De vraag van Dr. B. d. H. doet denken aan de volkomen analoge
-vraag van A. Fouillée in zijn Introduction (Théorie expérimentale et
-théorie Kantienne) op Guyau’s Genèse de l’idée de Temps, waarin Kant’s
-tijdsleer, altans wat Fouillée daarvoor aanziet, weerlegd wordt, p.
-XXI: „Mais où est donc ce seul objet dont nous aurions l’intuition et
-qui serait le temps?” Volgens F. houdt nl. Kant de tijd voor een...
-„objet transcendental” (p. XXIV)!
-
-[275] Zijn materie-realisme maakt in § 11, Probleme des Strafrechts,
-van het Empfindungsleben „etwas, was auf physiologischer Basis ruht” en
-dan „wieder Bewegungsvorgänge erzeugen” kan. Ook brengt hem „die
-Erforschung dieser Empfindungstätigkeiten zur Annahme freier
-Willensentschliessungen”. Maar daarover elders.
-
-
-
-
-
-
-
-*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK KENNISLEER CONTRA
-MATERIE-REALISME ***
-
-Updated editions will replace the previous one--the old editions will
-be renamed.
-
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the
-United States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-
-START: FULL LICENSE
-
-THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
-
-To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase "Project
-Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg-tm License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project
-Gutenberg-tm electronic works
-
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the
-person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph
-1.E.8.
-
-1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the
-Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when
-you share it without charge with others.
-
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work
-on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the
-phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
- most other parts of the world at no cost and with almost no
- restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it
- under the terms of the Project Gutenberg License included with this
- eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the
- United States, you will have to check the laws of the country where
- you are located before using this eBook.
-
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase "Project
-Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
-
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg-tm License.
-
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format
-other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg-tm website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain
-Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1.
-
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works
-provided that:
-
-* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation."
-
-* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm
- works.
-
-* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
-
-* You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg-tm works.
-
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-
-1.F.
-
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
-of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any
-Defect you cause.
-
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
-
-Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
-goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg-tm and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at
-www.gutenberg.org
-
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation
-
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state's laws.
-
-The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation's website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
-Literary Archive Foundation
-
-Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without
-widespread public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular
-state visit www.gutenberg.org/donate
-
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-
-Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works
-
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-
-Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: www.gutenberg.org
-
-This website includes information about Project Gutenberg-tm,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/old/67499-0.zip b/old/67499-0.zip
deleted file mode 100644
index 9b24479..0000000
--- a/old/67499-0.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/67499-h.zip b/old/67499-h.zip
deleted file mode 100644
index c9f7980..0000000
--- a/old/67499-h.zip
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/67499-h/67499-h.htm b/old/67499-h/67499-h.htm
deleted file mode 100644
index b5df392..0000000
--- a/old/67499-h/67499-h.htm
+++ /dev/null
@@ -1,11614 +0,0 @@
-<!DOCTYPE html
-PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
-<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2022-02-25T20:37:13Z using SAXON HE 9.9.1.8 . -->
-<html lang="nl">
-<head>
-<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8">
-<title>Kennisleer contra Materie-Realisme</title>
-<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html">
-<meta name="author" content="Leo Polak (1880–1941)">
-<link rel="coverpage" href="images/new-cover.jpg">
-<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
-<meta name="DC.Creator" content="Leo Polak (1880–1941)">
-<meta name="DC.Title" content="Kennisleer contra Materie-Realisme">
-<meta name="DC.Language" content="nl-1900">
-<meta name="DC.Format" content="text/html">
-<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg">
-<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */
-html {
-line-height: 1.3;
-}
-body {
-margin: 0;
-}
-main {
-display: block;
-}
-h1 {
-font-size: 2em;
-margin: 0.67em 0;
-}
-hr {
-height: 0;
-overflow: visible;
-}
-pre {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-a {
-background-color: transparent;
-}
-abbr[title] {
-border-bottom: none;
-text-decoration: underline;
-text-decoration: underline dotted;
-}
-b, strong {
-font-weight: bolder;
-}
-code, kbd, samp {
-font-family: monospace, monospace;
-font-size: 1em;
-}
-small {
-font-size: 80%;
-}
-sub, sup {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-}
-sub {
-bottom: -0.25em;
-}
-sup {
-top: -0.5em;
-}
-img {
-border-style: none;
-}
-body {
-font-family: serif;
-font-size: 100%;
-text-align: left;
-margin-top: 2.4em;
-}
-div.front, div.body {
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-div.back {
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div0 {
-margin-top: 7.2em;
-margin-bottom: 7.2em;
-}
-.div1 {
-margin-top: 5.6em;
-margin-bottom: 5.6em;
-}
-.div2 {
-margin-top: 4.8em;
-margin-bottom: 4.8em;
-}
-.div3 {
-margin-top: 3.6em;
-margin-bottom: 3.6em;
-}
-.div4 {
-margin-top: 2.4em;
-margin-bottom: 2.4em;
-}
-.div5, .div6, .div7 {
-margin-top: 1.44em;
-margin-bottom: 1.44em;
-}
-.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child,
-.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child {
-margin-bottom: 0;
-}
-blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child,
-.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child {
-margin-top: 0;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 {
-clear: both;
-font-style: normal;
-text-transform: none;
-}
-h3, .h3 {
-font-size: 1.2em;
-}
-h3.label {
-font-size: 1em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h4, .h4 {
-font-size: 1em;
-}
-.alignleft {
-text-align: left;
-}
-.alignright {
-text-align: right;
-}
-.alignblock {
-text-align: justify;
-}
-p.tb, hr.tb, .par.tb {
-margin: 1.6em auto;
-text-align: center;
-}
-p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument {
-font-size: 0.9em;
-text-indent: 0;
-}
-p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument {
-margin: 1.58em 10%;
-}
-td.tocDivNum {
-vertical-align: top;
-}
-td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-.opener, .address {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-}
-.addrline {
-margin-top: 0;
-margin-bottom: 0;
-}
-.dateline {
-margin-top: 1.6em;
-margin-bottom: 1.6em;
-text-align: right;
-}
-.salute {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.signed {
-margin-top: 1.6em;
-margin-left: 3.58em;
-text-indent: -2em;
-}
-.epigraph {
-font-size: 0.9em;
-width: 60%;
-margin-left: auto;
-}
-.epigraph span.bibl {
-display: block;
-text-align: right;
-}
-.trailer {
-clear: both;
-margin-top: 3.6em;
-}
-span.abbr, abbr {
-white-space: nowrap;
-}
-span.parnum {
-font-weight: bold;
-}
-span.corr, span.gap {
-border-bottom: 1px dotted red;
-}
-span.num, span.trans, span.trans {
-border-bottom: 1px dotted gray;
-}
-span.measure {
-border-bottom: 1px dotted green;
-}
-.ex {
-letter-spacing: 0.2em;
-}
-.sc {
-font-variant: small-caps;
-}
-.asc {
-font-variant: small-caps;
-text-transform: lowercase;
-}
-.uc {
-text-transform: uppercase;
-}
-.tt {
-font-family: monospace;
-}
-.underline {
-text-decoration: underline;
-}
-.overline, .overtilde {
-text-decoration: overline;
-}
-.rm {
-font-style: normal;
-}
-.red {
-color: red;
-}
-hr {
-clear: both;
-border: none;
-border-bottom: 1px solid black;
-width: 45%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-margin-top: 1em;
-text-align: center;
-}
-hr.dotted {
-border-bottom: 2px dotted black;
-}
-hr.dashed {
-border-bottom: 2px dashed black;
-}
-.aligncenter {
-text-align: center;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-font-size: 1.44em;
-line-height: 1.5;
-}
-h1.label, h2.label {
-font-size: 1.2em;
-margin-bottom: 0;
-}
-h5, h6 {
-font-size: 1em;
-font-style: italic;
-}
-p, .par {
-text-indent: 0;
-}
-p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line {
-text-transform: uppercase;
-}
-.hangq {
-text-indent: -0.32em;
-}
-.hangqq {
-text-indent: -0.42em;
-}
-.hangqqq {
-text-indent: -0.84em;
-}
-p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter {
-float: left;
-clear: left;
-margin: 0 0.05em 0 0;
-padding: 0;
-line-height: 0.8;
-font-size: 420%;
-vertical-align: super;
-}
-blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote {
-font-size: 0.9em;
-margin: 1.58em 5%;
-}
-.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden {
-text-decoration: none;
-}
-.advertisement, .advertisements {
-background-color: #FFFEE0;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.footnotes .body, .footnotes .div1 {
-padding: 0;
-}
-.fnarrow {
-color: #AAAAAA;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-}
-.fnarrow:hover, .fnreturn:hover {
-color: #660000;
-}
-.fnreturn {
-color: #AAAAAA;
-font-size: 80%;
-font-weight: bold;
-text-decoration: none;
-vertical-align: 0.25em;
-}
-a {
-text-decoration: none;
-}
-a:hover {
-text-decoration: underline;
-background-color: #e9f5ff;
-}
-a.noteRef, a.pseudoNoteRef {
-font-size: 67%;
-line-height: 0;
-position: relative;
-vertical-align: baseline;
-top: -0.5em;
-text-decoration: none;
-margin-left: 0.1em;
-}
-.displayfootnote {
-display: none;
-}
-div.footnotes {
-font-size: 80%;
-margin-top: 1em;
-padding: 0;
-}
-hr.fnsep {
-margin-left: 0;
-margin-right: 0;
-text-align: left;
-width: 25%;
-}
-p.footnote, .par.footnote {
-margin-bottom: 0.5em;
-margin-top: 0.5em;
-}
-p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel {
-float: left;
-margin-left: -0.1em;
-margin-top: 0.9em;
-min-width: 1.0em;
-padding-right: 0.4em;
-}
-.apparatusnote {
-text-decoration: none;
-}
-.apparatusnote:target, .fndiv:target {
-background-color: #eaf3ff;
-}
-table.tocList {
-width: 100%;
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-border-width: 0;
-border-collapse: collapse;
-}
-td.tocPageNum, td.tocDivNum {
-text-align: right;
-min-width: 10%;
-border-width: 0;
-white-space: nowrap;
-}
-td.tocDivNum {
-padding-left: 0;
-padding-right: 0.5em;
-}
-td.tocPageNum {
-padding-left: 0.5em;
-padding-right: 0;
-}
-td.tocDivTitle {
-width: auto;
-}
-p.tocPart, .par.tocPart {
-margin: 1.58em 0;
-font-variant: small-caps;
-}
-p.tocChapter, .par.tocChapter {
-margin: 1.58em 0;
-}
-p.tocSection, .par.tocSection {
-margin: 0.7em 5%;
-}
-table.tocList td {
-vertical-align: top;
-}
-table.tocList td.tocPageNum {
-vertical-align: bottom;
-}
-table.inner {
-display: inline-table;
-border-collapse: collapse;
-width: 100%;
-}
-td.itemNum {
-text-align: right;
-min-width: 5%;
-padding-right: 0.8em;
-}
-td.innerContainer {
-padding: 0;
-margin: 0;
-}
-.index {
-font-size: 80%;
-}
-.index p {
-text-indent: -1em;
-margin-left: 1em;
-}
-.indexToc {
-text-align: center;
-}
-.transcriberNote {
-background-color: #DDE;
-border: black 1px dotted;
-color: #000;
-font-family: sans-serif;
-font-size: 80%;
-margin: 2em 5%;
-padding: 1em;
-}
-.missingTarget {
-text-decoration: line-through;
-color: red;
-}
-.correctionTable {
-width: 75%;
-}
-.width20 {
-width: 20%;
-}
-.width40 {
-width: 40%;
-}
-p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint {
-color: #666666;
-font-size: 80%;
-}
-span.musictime {
-vertical-align: middle;
-display: inline-block;
-text-align: center;
-}
-span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom {
-padding: 1px 0.5px;
-font-size: xx-small;
-font-weight: bold;
-line-height: 0.7em;
-}
-span.musictime span.bottom {
-display: block;
-}
-ul {
-list-style-type: none;
-}
-.splitListTable {
-margin-left: 0;
-}
-.splitListTable td {
-vertical-align: top;
-}
-.numberedItem {
-text-indent: -3em;
-margin-left: 3em;
-}
-.numberedItem .itemNumber {
-float: left;
-position: relative;
-left: -3.5em;
-width: 3em;
-display: inline-block;
-text-align: right;
-}
-.itemGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.itemGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.itemGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-.titlePage {
-border: #DDDDDD 2px solid;
-margin: 3em 0 7em 0;
-padding: 5em 10% 6em 10%;
-text-align: center;
-}
-.titlePage .docTitle {
-line-height: 1.7;
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .docTitle .mainTitle {
-font-size: 1.8em;
-}
-.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle,
-.titlePage .docTitle .volumeTitle {
-font-size: 1.44em;
-}
-.titlePage .byline {
-margin: 2em 0 2em 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .byline .docAuthor {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-.titlePage .figure {
-margin: 2em auto;
-}
-.titlePage .docImprint {
-margin: 4em 0 0 0;
-font-size: 1.2em;
-line-height: 1.5;
-}
-.titlePage .docImprint .docDate {
-font-size: 1.2em;
-font-weight: bold;
-}
-div.figure {
-text-align: center;
-}
-.figure {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.floatLeft {
-float: left;
-margin: 10px 10px 10px 0;
-}
-.floatRight {
-float: right;
-margin: 10px 0 10px 10px;
-}
-p.figureHead, .par.figureHead {
-font-size: 100%;
-text-align: center;
-}
-.figAnnotation {
-font-size: 80%;
-position: relative;
-margin: 0 auto;
-}
-.figTopLeft, .figBottomLeft {
-float: left;
-}
-.figTopRight, .figBottomRight {
-float: right;
-}
-.figure p, .figure .par {
-font-size: 80%;
-margin-top: 0;
-text-align: center;
-}
-img {
-border-width: 0;
-}
-td.galleryFigure {
-text-align: center;
-vertical-align: middle;
-}
-td.galleryCaption {
-text-align: center;
-vertical-align: top;
-}
-tr, td, th {
-vertical-align: top;
-}
-tr.bottom, td.bottom, th.bottom {
-vertical-align: bottom;
-}
-td.label, tr.label td {
-font-weight: bold;
-}
-td.unit, tr.unit td {
-font-style: italic;
-}
-td.leftbrace, td.rightbrace {
-vertical-align: middle;
-}
-span.sum {
-padding-top: 2px;
-border-top: solid black 1px;
-}
-table.inlinetable {
-display: inline-table;
-}
-table.borderOutside {
-border-collapse: collapse;
-}
-table.borderOutside td {
-padding-left: 4px;
-padding-right: 4px;
-}
-table.borderOutside .cellHeadTop, table.borderOutside .cellTop {
-border-top: 2px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellHeadBottom {
-border-bottom: 1px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellBottom {
-border-bottom: 2px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellLeft, table.borderOutside .cellHeadLeft {
-border-left: 2px solid black;
-}
-table.borderOutside .cellRight, table.borderOutside .cellHeadRight {
-border-right: 2px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside {
-border-collapse: collapse;
-}
-table.verticalBorderInside td {
-padding-left: 4px;
-padding-right: 4px;
-border-left: 1px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellHeadTop, table.verticalBorderInside .cellTop {
-border-top: 2px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellHeadBottom {
-border-bottom: 1px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellBottom {
-border-bottom: 2px solid black;
-}
-table.verticalBorderInside .cellLeft, table.verticalBorderInside .cellHeadLeft {
-border-left: 0 solid black;
-}
-table.borderAll {
-border-collapse: collapse;
-}
-table.borderAll td {
-padding-left: 4px;
-padding-right: 4px;
-border: 1px solid black;
-}
-table.borderAll .cellHeadTop, table.borderAll .cellTop {
-border-top: 2px solid black;
-}
-table.borderAll .cellHeadBottom {
-border-bottom: 1px solid black;
-}
-table.borderAll .cellBottom {
-border-bottom: 2px solid black;
-}
-table.borderAll .cellLeft, table.borderAll .cellHeadLeft {
-border-left: 2px solid black;
-}
-table.borderAll .cellRight, table.borderAll .cellHeadRight {
-border-right: 2px solid black;
-}
-tr.borderTop td, tr.borderTop th, th.borderTop, td.borderTop {
-border-top: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderRight td, tr.borderRight th, th.borderRight, td.borderRight {
-border-right: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderLeft td, tr.borderLeft th, th.borderLeft, td.borderLeft {
-border-left: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderBottom td, tr.borderBottom th, th.borderBottom, td.borderBottom {
-border-bottom: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderHorizontal td, tr.borderHorizontal th, th.borderHorizontal, td.borderHorizontal {
-border-top: 1px solid black !important;
-border-bottom: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderVertical td, tr.borderVertical th, th.borderVertical, td.borderVertical {
-border-right: 1px solid black !important;
-border-left: 1px solid black !important;
-}
-tr.borderAll td, tr.borderAll th, th.borderAll, td.borderAll {
-border: 1px solid black !important;
-}
-tr.noBorderTop td, tr.noBorderTop th, th.noBorderTop, td.noBorderTop {
-border-top: none !important;
-}
-tr.noBorderRight td, tr.noBorderRight th, th.noBorderRight, td.noBorderRight {
-border-right: none !important;
-}
-tr.noBorderLeft td, tr.noBorderLeft th, th.noBorderLeft, td.noBorderLeft {
-border-left: none !important;
-}
-tr.noBorderBottom td, tr.noBorderBottom th, th.noBorderBottom, td.noBorderBottom {
-border-bottom: none !important;
-}
-tr.noBorderHorizontal td, tr.noBorderHorizontal th, th.noBorderHorizontal, td.noBorderHorizontal {
-border-top: none !important;
-border-bottom: none !important;
-}
-tr.noBorderVertical td, tr.noBorderVertical th, th.noBorderVertical, td.noBorderVertical {
-border-right: none !important;
-border-left: none !important;
-}
-tr.borderAll td, tr.borderAll th, th.borderAll, td.noBorderAll {
-border: none !important;
-}
-.cellDoubleUp {
-border: 0 solid black !important;
-width: 1em;
-}
-td.alignDecimalIntegerPart {
-text-align: right;
-border-right: none !important;
-padding-right: 0 !important;
-margin-right: 0 !important;
-}
-td.alignDecimalFractionPart {
-text-align: left;
-border-left: none !important;
-padding-left: 0 !important;
-margin-left: 0 !important;
-}
-td.alignDecimalNotNumber {
-text-align: center;
-}
-.lgouter {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-display: table;
-}
-.lg {
-text-align: left;
-padding: .5em 0 .5em 0;
-}
-.lg h4, .lgouter h4 {
-font-weight: normal;
-}
-.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum {
-color: #777;
-font-size: 90%;
-left: 16%;
-margin: 0;
-position: absolute;
-text-align: center;
-text-indent: 0;
-top: auto;
-width: 1.75em;
-}
-p.line, .par.line {
-margin: 0 0 0 0;
-}
-span.hemistich {
-visibility: hidden;
-}
-.verseNum {
-font-weight: bold;
-}
-.speaker {
-font-weight: bold;
-margin-bottom: 0.4em;
-}
-.sp .line {
-margin: 0 10%;
-text-align: left;
-}
-.castlist, .castitem {
-list-style-type: none;
-}
-.castGroupTable {
-border-collapse: collapse;
-margin-left: 0;
-}
-.castGroupTable td {
-padding: 0;
-margin: 0;
-vertical-align: middle;
-}
-.castGroupBrace {
-padding: 0 0.5em !important;
-}
-span.intra {
-vertical-align: middle;
-display: inline-block;
-text-align: center;
-}
-span.intra, span.intra span.top, span.intra span.bottom {
-padding: 1px 0.5px;
-font-size: small;
-}
-span.intra span.bottom {
-display: block;
-font-style: italic;
-}
-span.ditto {
-display: inline-block;
-vertical-align: middle;
-text-align: center;
-}
-span.ditto span.s {
-height: 0;
-visibility: hidden;
-line-height: 0;
-}
-span.ditto span.d {
-display: block;
-text-align: center;
-line-height: 0.7em;
-}
-span.ditto span.i {
-position: relative;
-top: -2px;
-}
-body {
-padding: 1.58em 16%;
-}
-.pageNum {
-display: inline;
-font-size: 8.4pt;
-font-style: normal;
-margin: 0;
-padding: 0;
-position: absolute;
-right: 1%;
-text-align: right;
-letter-spacing: normal;
-}
-.marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-left: 1%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-}
-.right-marginnote {
-font-size: 0.8em;
-height: 0;
-right: 3%;
-position: absolute;
-text-indent: 0;
-text-align: right;
-width: 11%
-}
-.cut-in-left-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: left;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: left;
-padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0;
-}
-.cut-in-right-note {
-font-size: 0.8em;
-left: 1%;
-float: right;
-text-indent: 0;
-width: 14%;
-text-align: right;
-padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em;
-}
-span.tocPageNum, span.flushright {
-position: absolute;
-right: 16%;
-top: auto;
-text-indent: 0;
-}
-.pglink::after {
-content: "\0000A0\01F4D8";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.catlink::after {
-content: "\0000A0\01F4C7";
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after {
-content: "\0000A0\002197\00FE0F";
-color: blue;
-font-size: 80%;
-font-style: normal;
-font-weight: normal;
-}
-.pglink:hover {
-background-color: #DCFFDC;
-}
-.catlink:hover {
-background-color: #FFFFDC;
-}
-.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover, .seclin:hover {
-background-color: #FFDCDC;
-}
-body {
-background: #FFFFFF;
-font-family: serif;
-}
-body, a.hidden {
-color: black;
-}
-h1, h2, .h1, .h2 {
-text-align: center;
-font-variant: small-caps;
-font-weight: normal;
-}
-p.byline {
-text-align: center;
-font-style: italic;
-margin-bottom: 2em;
-}
-.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline {
-text-align: left;
-}
-.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum {
-color: #660000;
-}
-.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a {
-color: #AAAAAA;
-}
-a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover {
-color: red;
-}
-h1, h2, h3, h4, h5, h6 {
-font-weight: normal;
-}
-table {
-margin-left: auto;
-margin-right: auto;
-}
-.tablecaption {
-text-align: center;
-}
-.arab { font-family: Scheherazade, serif; }
-.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; }
-.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; }
-.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; }
-.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; }
-/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */
-.xd31e19575 {
-white-space:nowrap;
-}
-.cover-imagewidth {
-width:480px;
-}
-.xd31e109 {
-text-align:center; font-size:large;
-}
-.titlepage-imagewidth {
-width:422px;
-}
-.xd31e160 {
-text-align:center; font-size:small;
-}
-.xd31e502 {
-text-indent:4em;
-}
-.xd31e10196 {
-text-indent:2em;
-}
-.xd31e16925 {
-text-align:center;
-}
-@media handheld {
-}
-/* ]]> */ </style>
-</head>
-<body>
-<div lang='en'>
-<p style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of <span lang='nl'>Kennisleer contra Materie-Realisme</span>, by Leo Polak</p>
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and
-most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
-whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
-of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
-at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
-are not located in the United States, you will have to check the laws of the
-country where you are located before using this eBook.
-</div>
-</div>
-
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: <span lang='nl'>Kennisleer contra Materie-Realisme</span></p>
-<p style='display:block; margin-left:2em; text-indent:0; margin-top:0; margin-bottom:1em;'><span lang='nl'>Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip</span></p>
-<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Leo Polak</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Release Date: February 25, 2022 [eBook #67499]</p>
-<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Language: Dutch</p>
- <p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em; text-align:left'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This file was produced from images generously made available by The Internet Archive/Canadian Libraries)</p>
-<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl'>KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME</span> ***</div>
-<div class="front">
-<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd31e109">KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first"></p>
-<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="422" height="720"></div><p>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="titlePage">
-<div class="docTitle">
-<div class="mainTitle">KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME</div>
-<div class="subTitle"><span class="sc">Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip</span></div>
-</div>
-<div class="byline">DOOR
-<br><span class="docAuthor">LEO POLAK</span> </div>
-<div class="docImprint">AMSTERDAM—1912—W. VERSLUYS</div>
-</div>
-<p></p>
-<div class="div1 epigraph"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p lang="de" class="first">„Soviel ist gewiss: wer einmal Kritik gekostet hat, den ekelt auf immer alles dogmatische
-Gewäsche, womit er vorher aus Not vorlieb nahm, weil seine Vernunft etwas bedurfte
-und nichts besseres zu ihrer Unterhaltung finden konnte. Die Kritik verhält sich zur
-gewöhnlichen Schulmetaphysik gerade wie <span class="ex">Chemie</span> zur <span class="ex">Alchimie</span>, oder wie <span class="ex">Astronomie</span> zur wahrsagenden <span class="ex">Astrologie</span>.”
-</p>
-<p lang="de">„Alle Metaphysiker sind demnach von ihren Geschäften feierlich und gesetzmässig so
-lange suspendiert, bis sie die Frage: <span class="ex">Wie sind synthetische Erkenntnisse a priori möglich?</span> gnugthuend werden beantwortet haben.”
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span>, <span class="ex">Prolegomena</span>.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd31e160">BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ, G.&nbsp;J. THIEME, NIJMEGEN
-<span class="pageNum" id="pb.v">[<a href="#pb.v">V</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">INHOUD.</h2>
-<table class="tocList">
-<tr>
-<td class="tocDivNum">Hoofdst.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7">
-</td>
-<td class="tocPageNum">Bladz.</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#voorrede" id="xd31e175">Voorrede</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">XI–XVI</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum">I.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch1" id="xd31e185">Inleiding. De betekenis van het probleem der kennisleer: Hoe zijn synthetiese oordelen
-a priori mogelik? en het vergezicht van <span class="sc">Kant’s</span> „copernicaans” antwoord</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">1–24</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum">II.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch2" id="xd31e198">De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordings<span class="ex">inhoud</span></a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">25–52</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 1.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.1" id="xd31e211">Het subject van individueel bewustzijn</a> </td>
-<td class="tocPageNum">25–29</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 2.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.2" id="xd31e221">De „secundaire” en de „primaire” eigenschappen hebben gelijke subjectieve oorsprong
-en zijn gelijkelik objectief</a> </td>
-<td class="tocPageNum">29–38</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 3.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.3" id="xd31e231">De <span class="ex">objecten</span> als „<span class="ex">phaenomena</span>”, afhankelik van het subject der natuur, zijn als zodanig „<span class="ex">immanent</span>” en reiken niet tot het „An-sich”, zijn niet oorzaken, maar derivaten van gewaarwording</a> </td>
-<td class="tocPageNum">38–44</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 4.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.4" id="xd31e250">Het transobjectieve („An-sich”) als oorzaak van gewaarwording kan niet <span class="ex">gekend</span>, maar moet als werkelikheid <span class="ex">gedacht</span> worden</a> </td>
-<td class="tocPageNum">44–52</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum">III.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch3" id="xd31e267">De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordings<span class="ex">vorm</span></a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">53–68</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 1.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch3.1" id="xd31e281">De ruimte als „vorm” van de bewegingszin (<span class="sc">Heymans</span>)—en vergelijking met de „vorm” van toongewaarwordingen</a> </td>
-<td class="tocPageNum">53–62</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 2.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch3.2" id="xd31e294"><span class="sc">Kant</span> als geestelik <span class="sc">Copernicus</span>: „vorm” niet „<span class="ex">phaenomenal</span>” maar „<span class="ex">ideal</span>”, dus uitsluitend subjectief-, niet transcendent-bepaald. <span class="sc">Trendelenburg</span>’s „derde mogelikheid” onmogelik</a> </td>
-<td class="tocPageNum">62–68</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum">IV.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch4" id="xd31e319">Het <span class="ex">Transobjectieve</span> („An-sich”) in zijn tweeledige kennistheoretiese functie: substraat der phaenomena
-en gewaarwordingsoorzaak.</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">69–92</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 1.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch4.1" id="xd31e333"><span class="sc">Kant</span>’s tweeërlei „An-sich”: de tijd als „vorm” van bewustzijn</a> </td>
-<td class="tocPageNum">69–75</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 2.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch4.2" id="xd31e345">Het <span class="ex">reale</span> of <span class="ex">substratum</span> der natuur en de causaliteit. Het psychiese en de ruimte</a> </td>
-<td class="tocPageNum">75–81</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 3.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch4.3" id="xd31e361">Het An-sich-loos immanent „idealisme” als terugval in realisties physicisme. De goede
-<span class="sc">Berkeley</span>, hallucinaties en na-Kantiaanse „ongerijmdheid”</a> </td>
-<td class="tocPageNum">81–92</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum">V.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch5" id="xd31e375"><span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsleer en haar moderne realisties-dogmatiese misvatting</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">93–162</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 1.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch5.1" id="xd31e388">Één ruimte, één tijd, één „<span lang="de">Erfahrung</span>”</a> </td>
-<td class="tocPageNum">93–96</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 2.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch5.2" id="xd31e401"><span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer en <span class="sc">Hartmann</span>’s (benevens <span class="sc">Külpe</span>’s en <span class="sc">Bolland</span>’s) misverstand</a> </td>
-<td class="tocPageNum">96–141</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 3.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch5.3" id="xd31e422">Dogmatiese <span class="sc">Kant</span>verhegeling</a> </td>
-<td class="tocPageNum">141–162</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum">VI.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch6" id="xd31e436"><span class="ex">Resultaten.</span> De verhouding van geest en natuur, lichaam en ziel</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">163–246</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 1.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch6.1" id="xd31e449">Zeg mij hoe gij waarneemt en ik zal u zeggen wie gij zijt. Dogmaties realisme van
-pragmatismen en „idealismen”</a> </td>
-<td class="tocPageNum">163–182</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 2.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch6.2" id="xd31e459">De strijd tussen dualisme en materialisme—een hopeloos dilemma</a> <span class="pageNum" id="pb.vii">[<a href="#pb.vii">VII</a>]</span></td>
-<td class="tocPageNum">182–197</td>
-</tr>
-<tr>
-<td></td>
-<td class="tocDivNum">§ 3.</td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch6.3" id="xd31e470">De verlossing. De ware krities-monistiese „heterogeneïteit” en „identiteit”, waardoor
-de leer van <span class="ex">overgang</span> (causalisme, „Wechselwirkung”) vervallen is en de leer van denkbeeldige <span class="ex">samengang</span> (ideëel parallelisme) zegeviert.</a> <a href="#besluit" id="xd31e479">Besluit</a> </td>
-<td class="tocPageNum">197–246</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#opmerkingen" id="xd31e487"><span class="ex">Opmerkingen</span> tot toelichting en bevestiging</a>
-</td>
-<td class="tocPageNum">247–429</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="tocDivNum"></td>
-<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ix" id="xd31e496">Naamregister</a> </td>
-<td class="tocPageNum">431–434</td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="xd31e502"><abbr title="Nota Bene">N.B.</abbr>
-</p>
-<p>In citaten duidt <span class="ex">spatiëring</span> authentieke, <i>cursivering</i> mijn onderstreping aan, terwijl tussenvoegsels binnen (&nbsp;) authentiek, binnen [&nbsp;]
-van mij zijn.
-</p>
-<p>De vetgedrukte sijfers verwijzen naar de „Opmerkingen”.
-</p>
-<p>Al heb ik een Litteratuurlijst ten slotte toch maar achterwege gelaten, daar de tekst
-zelf omtrent de verwerkte, behandelde en te vergelijken litteratuur voldoende oriënteert,
-de verkorte boekaanduidingen hier en daar vindt men in het verloop van het werk wel
-verklaard; <span class="sc">Heymans’</span> C. = „<span class="ex">Schets eener critische geschiedenis van het Causaliteitsbegrip in de nieuwere wijsbegeerte</span>”.
-<span class="pageNum" id="pb.viii">[<a href="#pb.viii">VIII</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 errata"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first">Verzoeke vooraf te corrigeren:
-</p>
-<div class="table">
-<table>
-<tr>
-<td class="cellLeft cellTop"><span class="seg">p.</span> </td>
-<td class="cellTop"> 72 </td>
-<td class="cellTop"><span class="seg">r.</span> </td>
-<td class="cellTop">14 </td>
-<td class="cellTop"><span class="seg">v.</span> <span class="seg">b.</span> <span class="seg">staat:</span> </td>
-<td class="cellTop">het 2°. </td>
-<td class="cellTop"><span class="seg">lees:</span> </td>
-<td class="cellRight cellTop">2°. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>108 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td> 6 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">b.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>dat </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight">om dat </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>110 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>12 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg">o.</span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>matter </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight">matters </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>114 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td> 1 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">o.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>was </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight">wat </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>174 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>11 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> b. <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>i.c. </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight">i.e. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>217 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>15 </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> o. <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td>to </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight">tot </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellBottom">236 </td>
-<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellBottom"> 1 </td>
-<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">o.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellBottom">57. </td>
-<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight cellBottom">57 </td>
-</tr>
-</table>
-</div><p>
-</p>
-<p><span class="ex">Naamregister.</span>
-</p>
-<div class="table">
-<table>
-<tr>
-<td class="cellLeft cellTop"><span class="sc">Bellaar Spruyt</span> </td>
-<td class="cellTop">XV </td>
-<td class="cellTop"><span class="seg">wordt</span> </td>
-<td class="cellRight cellTop">XVI </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft"><span class="sc">Berkeley</span> </td>
-<td>XII <span class="asc">V</span>. </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">wordt</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight">XIII </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft"><span class="sc">Hume</span> </td>
-<td>XII </td>
-<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">wordt</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight">XIII </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="cellLeft cellBottom"><span class="sc">Vauvenargues</span> </td>
-<td class="cellBottom">XIV </td>
-<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">wordt</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td>
-<td class="cellRight cellBottom">XV </td>
-</tr>
-</table>
-</div><p>
-<span class="pageNum" id="pb.ix">[<a href="#pb.ix">IX</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-<div class="div1 dedication"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody">
-<p class="first xd31e109">AAN MIJN OUDERS <br>IN DIEPE VERERING EN TOT DANK <br>VOOR HET VOORRECHT VAN „VRIJE STUDIE”.
-<span class="pageNum" id="pb.xi">[<a href="#pb.xi">XI</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-<div id="voorrede" class="div1 foreword"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e175">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">VOORREDE.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De énige fout van het <span class="ex">materialisme</span>, waarmee het staat en valt, is het <span class="ex">materie-realisme</span>, een fout, die het met zijn dualistiese bedillers gemeen heeft. Die blijven meestal
-even ver beneden het materialisme als zij zich verheven wanen boven deze „denkwijze
-van oppervlakkige en vulgaire geesten”. Immers zij missen dan onder meer het wetenschappelik
-inzicht der materialisten, dat er voor de geest, voor het bewustzijnsleven als zodanig,
-in de ruimtewereld <span class="ex">geen plaats</span> en <span class="ex">geen taak</span> te denken valt, een inzicht, dat tot de wanhopigste pogingen leidt, de geest bij
-de natuur <span class="ex">in te lijven</span> en daardoor, naar een gelukkige woordspeling van Prof. <span class="sc">Bolland</span>, te <span class="ex">verzaken</span>. Terwijl het realisties dualisme dan vergeefs worstelt met de onmogelikheden der
-wederzijds-causale verhouding, „<span class="ex" lang="de">Wechselwirkung</span>”, tussen psyche en physis, en aan natuurwetenschappelike beginselen als de „gesloten
-natuurcausaliteit” en het „behoud van energie” langs velerlei sluikwegen tracht te
-ontsnappen, blijft het psychophysies <span class="ex">parallelisme</span> zijner „monisties”-gezinde tegenstanders bevangen in een <span class="ex">epiphaenomenalisme</span>, dat geen raad weet met zijn eigen, trouwens zelden doordachte, consequenties: enerzijds
-de invloedloosheid van alle bewustzijn, van heel de kultuur, van het Denken, het Gemoedsleven
-en het Willen op alle wereldgebeuren, zelfs op de objectieve voortbrengselen—naar
-<span class="pageNum" id="pb.xii">[<a href="#pb.xii">XII</a>]</span>men moest menen—van wetenschap en kunst (wiskunde-boeken zonder kennis of besef en
-schilderstukken zonder zinnen of gevoel ontstaan!) en anderzijds de onverklaarbaarheid
-en tegenstrijdigheid van een blijkbaar evolutie-produkt zonder mogelike selectoriese
-waardij!—Uit al deze aporieën en antinomieën over en weer bevrijdt volkomen en uitsluitend
-de kennisleer, wier „<span class="ex">kritiek</span>” het materie-realisme als onbewust <span class="ex">dogmatisme</span> kenmerkt en uitdrijft.
-</p>
-<p>De zuiver theoretiese kennisleer, die niet preekt en niet schimpt, niet verlokt noch
-verdicht, maar betoogt en bewijst.
-</p>
-<p>Hoe triest is zelfs die agnosticistiese blijmoedigheid van een <span class="sc">Lange</span>, die zich met het surrogaat der „<span lang="de">Dichtung</span>” moet behelpen in de „<span lang="de">gemeine Wirklichkeit</span>” van zijn ruimtelik „Heelal”, waaruit hij geen <span class="sc">Ueberweg</span>, geen <span class="sc">Strauss</span> terecht kan helpen; die zich zelf aan materialisme en fatalisme moet overgeven, zolang
-hij „<span lang="de">nur Wirkliches gelten <span class="corr" id="xd31e877" title="Bron: lässt">lasst</span></span>”. Onze anti-realistiese kritiek daarentegen behoeft slechts te laten gelden wat <span class="ex">werkelik</span> is—om ook <span class="sc">Lange</span>’s „idealisties” psychophysies materialisme te boven te komen.—Juist de „<span lang="de">Wirklichkeitserkenntnis nach den kausalen Relationen</span>”, door <span class="sc">Dilthey</span>’s naturalisme-tegen-wil-en-dank ter hantering afgezonderd voor de materialisten,
-voor <span class="sc">Comte</span> en <span class="sc">Avenarius</span>, overwint het materialisme, overwint <span class="sc">Comte</span> en <span class="sc">Avenarius</span>.
-</p>
-<p>„Kritiek contra Materie-realisme” is een species van het genus <span class="ex">kritiek</span> contra <span class="ex">dogma</span>. En zolang die twee tegenover elkander staan als vuur en water, zolang waar en onwaar,
-echt en vals elkaar uitsluiten, zolang zal de wijsbegeerte de moed en de kracht moeten
-hebben, de blaam der „eenzijdigheid” te trotseren. Onverdraagzaamheid is de oude zonde
-van bekrompen zielen.… jegens mensen, dragers van ideeën; verdraagzaamheid is de moderne
-zonde van ruime geesten.… jegens ideeën zelf.
-</p>
-<p>Tegenover het materie-realisme wordt hier de verdediging ondernomen „<span lang="de">der grössten Narrheit, die je ein Menschenhirn ausgebrütet hat, des philosophischen
-Idealismus, der die <span class="pageNum" id="pb.xiii">[<a href="#pb.xiii">XIII</a>]</span>Existenz der materiellen Welt leugnet</span>”, dus van het „<span class="ex">immaterialisme</span>” van <span class="sc">Berkeley</span>, dat slechts daarom zo „onwederlegbaar” is, als <span class="sc">Hume</span> en de beste kritiese denkers het hebben bevonden, wijl het.… gelijk heeft. Wij „loochenen”
-dus het „bestaan” van de materie, van de natuur, ons eigen lichaam incluis, <span lang="la">si quis unquam philosophus</span>. Maar wacht nog even met uw spot. Ten volle geldt, wat <span class="sc">Berkeley</span>’s uitgever <span class="sc">Fraser</span> in zijn Preface voor de „<span class="ex" lang="en">Three Dialogues between Hylas en Philonous</span>” van 1713, „<span lang="en">the gem of British metaphysical literature</span>”, omtrent B.’s waarnemings- en materie-leer opmerkt: „<i lang="en">The history of objections to the doctrine is very much a history of its misconception</i>”. Sinds <span class="sc">Kant</span> zelf <span class="sc">Berkeley</span> miskend heeft, pleegt <span class="sc">Kant</span>-orthodoxie de neus op te halen voor „de goede bisschop”. Daarom acht ik het eer en
-plicht nu eens juist op de overeenstemming tussen <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Kant</span>, trots alle verschil, de volle nadruk te leggen. Want <span class="sc">Berkeley</span> blijft, boven alle quasi-Kantiaanse „Ansich”-verzakers, de grote bereiker der <span class="ex">object-immanentie</span>, aanvaard en verdiept door het „<span class="ex">vorm</span>”-<span class="ex">idealisme</span> van <span class="sc">Kant</span>, op zijn beurt element van het zuiver <span class="ex">psychisme</span> van <span class="sc">Heymans</span>.
-</p>
-<p>Op <span class="sc">Kant</span>’s eigen waarnemingsleer is <span class="sc">Fraser</span>’s woord zeker niet minder toepasselik.—Die kritiserende <span class="sc">Kant</span>-misvatting, speciaal van het moderne realisme, als zodanig te onthullen en uit de
-weg te ruimen, zal een aanmerkelik deel zijn van mijn taak.
-</p>
-<p>Geen nieuwverzonnen filosofies stelsel, geen nieuwbedachte kennistheorie wordt hier
-geboden. Dat hoorde bij de tijden, toen er filosofen waren bij de vleet (en men filosofieën
-voor ’t „kiezen” had), maar de filosofie niet bestond.
-</p>
-<p>Nu, dank zij de kennisleer, ook de wijsbegeerte methodies zich heeft opgewerkt tot
-<span class="ex">exacte wetenschap</span>, mag zich voorlopig tevreden stellen wie het inzicht, tot dusver door de mensheid
-in haar beste denkers en vorsers bereikt, nu juist niet reeds te boven gaat, maar
-slechts verworven heeft, <span class="pageNum" id="pb.xiv">[<a href="#pb.xiv">XIV</a>]</span>om het te bezitten. Groot en heerlik is deze geestelike verworvenheid, te danken aan
-de kennisleer als wetenschap der wetenschappen, als zelfbesef der waarheidsvorsing,
-aan niets en niemand rekenschap schuldig dan aan zich zelf, autonoom en soeverein.
-Beati possidentes—maar hoe gering is tot nog toe hun getal. Zo goed als ieder zijn
-proza spreekt, zo goed heeft ieder zijn kennistheoreties en metaphysies standpunt.
-Toch zijn er leken in kennisleer en wijsbegeerte in ’t algemeen, als in elke andere
-wetenschap. Zelfs zijn het niet maar de eerste de beste, doch ook de eerste en beste
-geesten,.… op eigen gebied, bij voorkeur dat der natuurwetenschappen of van de godgeleerdheid,.…
-die in volkomen „naiveteit”, als volslagen leken, het onvervaard opnemen tegen de
-dwaasheden der grootmeesters zelf, die toch ook specialiteiten zijn, zij het dan ook
-van het niet-speciale. <span lang="fr">Pour savoir une chose il faut l’avoir apprise</span>, al heeft de wijsbegeerte, als elke wetenschap, misschien zelfs boven elke wetenschap,
-haar ontdekkers, genieën die <span class="ex">vinden</span>, wat de mensheid sinds heeft te <span class="ex">leren</span>, en al is hier misschien meer dan elders het weten niets, het begrijpen alles. Met
-dien verstande, dat er veel besefloos weten is—„<span lang="de">In einen hohlen Kopf geht das meiste Wissen</span>”—maar geen onwetend begrijpen. Zonder kennis geen begrip. Maar is dan in deze zin
-de wijsbegeerte leerbaar, begrijpbaar voor een „gewoon mens”? Zij mag haar graden
-kennen van aanleg en begaafdheid—ik geloof inderdaad, dat de duisterheid minder eigen
-is aan de filosofie dan aan de filosofen. Duisterheid en diepzinnigheid zijn twee.
-Menig brakke sloot schijnt bodemloos diep omdat hij troebel is—menig diepe beek is
-doorzichtig tot op de bodem. En nog heden leeft <span class="sc">Schopenhauer</span>’s inktvis, die zich in een wolk van zelfgeschapen duisternis hult onder de leuze:
-<span lang="la">mea caligine tutus</span>. „<span lang="de">Frauen sind abweisend, um anzuziehen, Philosophen dunkel, um erklärt zu werden,</span>” luidt § 133 van <span class="sc">Paul Rée</span>’s grimmige „<span class="ex" lang="de">Eitelkeit</span>” en § 83: „<span lang="de">Den Philosophen ist weniger daran gelegen, verstanden als bewundert <span class="pageNum" id="pb.xv">[<a href="#pb.xv">XV</a>]</span>zu werden. So erklärt sich ihre Dunkelheit.</span>” Hoe aanvechtbaar deze „verklaring” ook zijn mag, die stellig heel wat onmacht stempelt
-tot kwade trouw, zij bevat het element van waarheid, door <span class="sc">Vauvenargues</span> gevoeld: „<span lang="fr">La clarté est la bonne foi des philosophes</span>”. Het armzaligste heuveltje, mits maar steil genoeg, is te verheven voor de voetganger,
-die langs ’t glooiend bergpad de hoogste toppen bereikt. Zulke paden naar boven te
-wijzen en te banen zal mijn doel zijn.
-</p>
-<p><span class="ex">Het subjekt der natuur bestaat evenzeer, dus evenmin, als de natuur.</span> Ziedaar een slotsom van materie-kritiek, zoals ik die ergens in mijn vertoog heb
-geformuleerd, die zonder toelichting zeker door de meeste lezers evenmin zou worden
-begrepen als aanvaard. Mijn eerzucht hieromtrent zal echter juist en eerst dan ten
-volle bevredigd zijn, als mijn uiteenzettingen en verklaringen ieder hunner van deze
-tweeledige waarheid hebben doordrongen. Dan heeft mijn geschrift het zijne gedaan,
-om wat tot nog toe de dwaasheid van enkelen was, te maken tot de wijsheid van allen,
-d.w.z. van alle ernstige, redelike zoekers der waarheid.
-</p>
-<p>Dus niets nieuws? Misschien toch wel. Zij het ook minder nova dan wel nove. Nieuw
-licht op oude waarheid.… en op nieuwe dwaling. En wellicht de eerste poging, altans
-ten onzent<a class="noteRef" id="xd31e1051src" href="#xd31e1051">1</a>, om de „gemiddelde ontwikkelde leek” met voldoende wijsgerige belangstelling niet
-alleen door leringen te wekken, maar tevens door voorbeelden te trekken uit de „<span lang="de">dogmatischen Schlummer</span>” en krities te oriënteren.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Oorspronkelik was mijn verhandeling bedoeld als kennistheoretiese inleiding tot een
-eerlang gereed rechtsgeleerd proefschrift over <span class="ex">de Grondslagen van het Strafrecht</span>, <span class="pageNum" id="pb.xvi">[<a href="#pb.xvi">XVI</a>]</span>speciaal over <span class="ex">de Vergelding</span>. Maar toen ze ging uitdijen tot de onderhavige, didakties-polemiese kritiek, die
-tot het recht in weinig nauwer verband staat dan tot de geesteswetenschappen als zodanig,
-besloot ik tot afzonderlike uitgave. Zo zij die ontstaanswijs mede verontschuldiging
-voor het rhapsodiese van de bijgevoegde <span class="ex">Opmerkingen</span>, waarvan het materiaal systematieser verwerking en uitwerking vraagt, maar ook in
-deze vorm tot nader oriëntering dienstig moge blijken.
-</p>
-<p>Al mag ik van geen hoogleraar der wijsbegeerte mij leerling noemen (slechts van Prof.
-<span class="sc">Bellaar Spruyt</span> heb ik enkele colleges kunnen bijwonen, waarvan de waarde mij destijds door nog onvoldoende
-voorbereiding wel grotendeels moest ontgaan) en al vindt ook een „leerling” zijn weg
-in de wijsbegeerte niet dan zover hij „autodidakt” is,—wie ik als meesters dankbaar
-vereer moge mijn werk getuigen.
-</p>
-<p>Door dicht kreupelhout van misvatting en verwarring hebben wij ons opwaarts pad te
-zoeken; soms moeten wortelen van eerbiedwaardige woudreuzen uit de weg gehakt, ook
-al is hun schoonheid ons niet ontgaan of al is ’t voor nòg zo velen in hun schaduw
-zoet rusten. En van vergezichten zullen we weinig genieten onderweg, maar eenmaal
-boven wellicht des te meer.
-</p>
-<p>Mijn kritiek zal helaas <span class="sc">Hartmann</span> zelf niet meer bereiken. Of ze hem van ongelijk had overtuigd? In elk geval, zijn
-werk met z’n geweldige werfkracht leeft voort, en mocht niet onbestreden blijven.
-Maar laat ik hier in mijn eerste geschrift het slotwoord der voorrede uit zijn eerstelingswerk
-tot het mijne mogen maken: „<span lang="de">Wem die Resultate der vorliegenden Arbeit anmassend erscheinen möchten den erinnere
-ich daran, dass es keine andere Pietät gegen die Heroen der Wissenschaft gibt als
-die, ihre Erzeugnisse sorgfältiger als die jedes andern zu prüfen.</span>”
-<span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span> </p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e1051">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1051src">1</a></span> Ik mag hier wel een woord van dank en waardering wijden aan de uitgever, die in ons
-kleine land deze uitgave heeft aangedurfd niet alleen, maar ook zo royaal en keurig
-doen verzorgen, als de schrijver het maar heeft kunnen wensen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1051src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="body">
-<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e185">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">HOOFDSTUK I.—INLEIDING.</h2>
-<div class="argument">
-<p class="first">DE BETEKENIS VAN HET PROBLEEM DER KENNISLEER: HOE ZIJN SYNTHETIESE OORDELEN A PRIORI
-MOGELIK? EN HET VERGEZICHT VAN KANT’S „COPERNICAANS” ANTWOORD.</p>
-</div>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Men kan het geheel met Dr. <span class="sc">Jelgersma</span> eens zijn, „dat het Kantianisme een groote hinderpaal is geweest en nog is voor de
-vrije en onbelemmerde ontwikkeling van het wijsgeerig denken, en dat de vooruitgang
-der moderne wijsbegeerte voor een groot deel afhangt hiervan, òf en in welke mate
-zij er in zal slagen dezen hinderpaal uit den weg te ruimen”—en toch daarnaast van
-oordeel zijn, dat inderdaad „de philosophie van Kant niet alleen voor de geschiedenis
-der wijsbegeerte van zeer groot belang <span class="ex">is geweest</span>, maar ook voor de moderne wijsbegeerte nog van zoo groot belang <span class="ex">is</span>, dat de positie van ieder wijsgeer wordt bepaald door zijn verhouding tot haar”.<a class="noteRef" id="xd31e1105src" href="#xd31e1105">1</a>
-<span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span></p>
-<p>Nu bloeit er een verheerlikende <span class="sc">Kant</span>-mythologie (op de wijze van een <span class="sc">Chamberlain</span><a class="noteRef" id="xd31e1140src" href="#xd31e1140">2</a> of <span class="sc">Woltmann</span>, of zelfs enkelen van het Marburger gilde) even verblind voor zijn grootste tekortkomingen
-als <span class="sc">Rée</span>’s cyniese qualificatie: „<span lang="de">Unklar und unehrlich</span>” blind is voor <span class="sc">Kant</span>’s ware grootheid, maar anderzijds dient tegenover alle <span class="sc">Kant</span>„weerlegging” à la <span class="sc">Haeckel</span> of <span class="sc">Pesch</span>, <span class="sc">Ziehen</span> of <span class="sc">Dietzgen</span> (om Nederlanders weer ongenoemd te laten) eerbiedig erkend en gehandhaafd, dat <span class="sc">Kant</span> het grondprobleem aller kennisleer, en mitsdien aller exakte wijsbegeerte, heeft
-ontdekt<a class="noteRef" id="xd31e1193src" href="#xd31e1193">3</a> en de oplossing zo al niet geheel dan toch voor een deel heeft gegeven of altans
-gewezen.
-</p>
-<p>Ik noem het probleem der mogelikheid van „<span class="ex" lang="de">synthetische Urteile a priori</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1212src" href="#xd31e1212">4</a>—van <span class="ex">samenvoegende oordelen bij voorbaat</span>.
-<span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span></p>
-<p>Dit is hèt „kritiese” probleem. En niets is verwonderliker dan de misvatting en miskenning,
-zowel van dit probleem als van <span class="sc">Kant</span>’s geniale oplossing, nog heden, een eeuw na zijn dood, in een tijd, die met recht
-en reden prat gaat op zijn Empirie. Toch heeft alleen een empiricus dit probleem kunnen
-stellen, deze oplossing kunnen wijzen. Immers, vertalen we de vraagstelling—herleiden
-we haar tot de eenvoudigste vorm, dan moet ze luiden: Hoe kunnen we meer weten, dan
-ons de ervaring, de inductie heeft kunnen leren, ja hoe is zelfs een conclusie uit
-inductie of enige inductieve wetenschap mogelik, d.w.z. logieserwijze mogelik?—<span class="sc">Hume</span> was de eerste geweest, die gemerkt had, dat de inductieve wetenschap zelf een probleem
-is, behoort te zijn voor een denkend empiricus.<a class="noteRef" id="xd31e1238src" href="#xd31e1238">5</a>
-</p>
-<p>„De Ervaring is onze beste Leermeesteres”—deze waarheid bevat voor een redelik denkende
-geest de weerlegging van het Empirisme!—Dit moet leren inzien wie <span class="sc">Kant</span> wil begrijpen. Uit geen enkel eindig getal gevallen hoe groot, hoe onmetelik het
-ook zij—volgt logies ook maar iets, ook maar de geringste waarschijnlikheid zelfs,
-voor enig nieuw geval.<a class="noteRef" id="xd31e1273src" href="#xd31e1273">6</a>
-<span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span></p>
-<p>Wie door ervaring wijzer wordt—moet al wijzer zijn dan hij door ervaring worden kan.
-</p>
-<p>Wat kan, principieel, ervaring<a class="noteRef" id="xd31e1303src" href="#xd31e1303">7</a> ons leveren? Nooit iets anders dan „comparatieve algemeenheid”… dat b.v. tot <span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>dusverre zo en zoveel malen, in verband met deze bepaalde plaats, een zekere waarheid
-heeft gegolden. Nooit dat deze waarheid overal, ten allen tijde, dus ook morgen nog,
-zal gelden, dat haar niet-gelden <span class="ex">onmogelik</span> is.—„<span lang="de">Erfahrung lehrt uns zwar, dass etwas so oder so beschaffen sei, aber nicht, dass es
-nicht anders sein könne. Findet sich also <span class="ex">erstlich</span> ein Satz, der zugleich mit seiner <span class="ex">Nothwendigkeit</span> gedacht wird, so ist er ein Urtheil a priori … <span class="ex">Zweitens</span>: Erfahrung gibt niemals ihren Urtheilen wahre oder strenge, sondern nur angenommene
-und comparative <span class="ex">Allgemeinheit</span> (durch Induction), so dass es eigentlich heissen muss: so viel wir bisher wahrgenommen
-haben, findet sich von dieser oder jener Regel keine Ausnahme. Wird also ein Urtheil
-in strenger Allgemeinheit gedacht, d.i. so, dass gar keine Ausnahme als möglich verstattet
-wird, so ist es nicht von der Erfahrung abgeleitet, sondern schlechterdings a priori
-gültig.</span>”…
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span> besluit dan: „<span lang="de">Nothwendigkeit und strenge Allgemeinheit sind also sichere Kennzeichen einer Erkenntniss
-a priori,</span>”… terwijl eigenlik al van deze beide criteria „<span lang="de">jedes für sich unfehlbar</span>” is.<a class="noteRef" id="xd31e1395src" href="#xd31e1395">8</a> (K. d. r. V. p. 649).
-</p>
-<p>Nu heeft zelfs in onze tijd nog een terecht beroemde filosofen-richting, of -school,
-zo men wil, die van <span class="sc">Wundt</span>, <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>willen ontkennen dat ervaring nimmer algemeen-geldige, apodiktiese oordelen kan opleveren.
-</p>
-<p>Zo zegt <span class="sc">Wundt</span> in z’n <span class="ex">Logik</span>: „<span lang="de">dem Satz, dass Erfahrungsinhalte <span class="ex">niemals</span> einen apodiktischen Charakter besitzen, fehlt die Begründung.</span>” En zelfs zijn eminente leerling <span class="sc">Eisler</span> zegt het hem na, „<span lang="de">Dass die Erfahrung uns keine unbedingte Allgemeingültigkeit der Erkenntnis verschaffen
-kann, das hat <span class="sc">Kant</span> mehr behauptet oder angenommen als kritisch dargetan.</span>” <span class="ex" lang="de">Einführung in die Erkenntnistheorie</span>, p. 139. En: „<span lang="de"><span class="sc">Kant</span> hätte wohl vor Aufstellung seines Apriorismus gründlicher dartun sollen, inwiefern
-und warum die Allgemeingültigkeit und Notwendigkeit der Axiome nicht aus der Erfahrung
-in deren Bearbeitung durch das Denken entspringen könne.</span>”
-</p>
-<p>Nu komt dit bijvoegsel: „<span lang="de">in deren Bearbeitung durch das Denken</span>” niet te pas,—want het geldt hier juist de „<span lang="de">Erfahrung</span>” zonder „<span lang="de">Bearbeitung</span>”,—het zuiver gegevene.—En het lijkt mij niet voor tegenspraak vatbaar, dat deze ervaring
-1<sup>o</sup>. slechts <span class="ex">feiten</span> kan leveren, nooit <span class="ex">noodwendigheid</span> en 2<sup>o</sup>. slechts biezondere feiten, zij ’t ook ontelbaar vele, of algemeenheid („<span lang="de">Konstanz</span>”) in <span class="ex">alle tot dusver voorgekomen en bekende gevallen</span>, nimmer dus de volstrekte <span class="ex">algemeenheid</span>, waaruit kan worden geconcludeerd ten opzichte van een nietgegeven geval.—We begrijpen
-nu ook, dat de onderscheiding tussen apriori en aposteriori betrekking heeft op het
-<span class="ex">ontstaan</span> onzer overtuigingen, onzer zekerheden. Aposteriori, „achteraf”, weten we àl wat ons
-„gegeven” wordt, wat we waarnemen en beleven,—„<span lang="de">was wir durch Eindrücke empfangen</span>”,—zodra echter zou blijken, dat we „noodwendige” of „algemeen geldige” wetenschap
-bezitten, dus ons bevinden op terrein, verder en hoger gelegen dan „ervaring”, waarneming,
-reikt, (het zgn. logiese apriori, het apriori t.o.v. het <span class="ex">gelden</span> der oordelen: voor alle mogelike gevallen noodwendig) en in déze zin „onafhankelik
-van ervaring” (= apriori) zijn,—<span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span>weten we tevens zeker dat … ervaring ons daar niet heeft kunnen brengen, dat deze
-zekerheid precies zover zij logies apriori is … ook „geneties” apriori moet zijn.
-Hoe zou de waarneming meer kunnen geven—dan ze heeft, hoe zou er meer uit te halen
-zijn—dan er in ligt?<a class="noteRef" id="xd31e1524src" href="#xd31e1524">9</a> Die splitsing der „onafhankelikheid van ervaring” in een genetiese, naar ’t ontstaan
-onzer zekerheid,—en een logiese, naar de grenzen, de strekking, het „gelden” onzer
-zekerheid,—is dus kennistheoreties irrelevant, altans het heeft geen zin, er <span class="sc">Kant</span> een verwijt van te maken, dat hij tussen die twee niet „<span lang="de">einen scharfen, überall erkennbaren Unterschied</span>” heeft gemaakt.—Beide vallen samen en het logiese apriori is volstrekt afhankelik
-van het genetiese. Bij <span class="sc">Kant</span> bestond daarover volkomen klaarheid. Men leze slechts K. d. r. V. <span class="ex" lang="de">Einleitung</span> I en II. En als <span class="sc">Vaihinger</span> er op wijst, dat de genetiese onafhankelikheid van ervaring ook, behalve het niet-afgeleid-zijn
-uit de waarneming, zou kunnen betekenen: niet ontstaan naar aanleiding van waarnemingen,
-belevenissen, dan is de opmerking juist, maar ook al weer irrelevant, daar niemand
-met meer nadruk de ervaring als conditio sine qua non al onzer kennis heeft aangewezen,
-dan juist <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">Dass all unsere Erkenntniss mit der Erfahrung anfange, daran ist gar kein Zweifel</span>” enz. Het is dus nauweliks te begrijpen en geenszins te verontschuldigen, dat zelfs
-denkende koppen altijd nog maar weer het Kantse apriori <span class="ex">tijdelik</span> opvatten, trots <span class="sc">Kant</span>’s uitdrukkelike verklaring: „<span lang="de">Der <span class="ex">Zeit nach</span> geht also keine Erkenntniss in uns vor der Erfahrung vorher, und mit dieser fängt
-alle an.</span>” (aanhef der <span class="ex" lang="de">Einleitung</span> K. d. r. V.²) of zelfs als „<span class="ex">aangeboren</span>” duiden, trots de precies even stellige uitspraak: „<span lang="de">Die Kritik erlaubt schlechterdings keine angebornen Vorstellungen; alle insgesammt,
-sie mögen zur Anschauung, oder zu Verstandesbegriffen <span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span>gehören, nimmt sie als erworben an.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1578src" href="#xd31e1578">10</a>—<span lang="la">Nunquam satis dicitur, quod nunquam satis discitur</span>: niet vaak genoeg kan de aandacht gevestigd worden op de beroemde, ook methodologies
-zo belangrijke, verklaring uit de inaugurele rede van 1770 („<span class="ex" lang="la">de mundi sensibilis atque intelligibilis forma et principiis</span>”): „<span lang="la">Cum itaque in Metaphysica non reperiantur principia empirica; conceptus in ipsa obvii
-non quaerendi sunt in sensibus, sed in ipsa natura intellectus puri, non tanquam conceptus
-<span class="ex">connati</span>, sed e legibus menti insitis (attendendo ad ejus actiones occasione experientiae)
-abstracti, adeoque <span class="ex">acquisiti</span>.</span>” (Uitg. <span class="sc">Rosenkr.</span> I : 313).
-</p>
-<p>A priori betekent derhalve evenmin „vóór” als „zonder” ervaring — en wanneer Prof.
-<span class="sc">Ziehen</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Psychophysiologische Erkenntnistheorie</span>”² (p. 60) zegt bij wijze van <span class="sc">Kant</span>-polemiek: „<span lang="de">Bekanntlich ist das Wort a priori doppelsinnig: eine Vorstellung ist a priori, insofern
-sie vor der Erfahrung vorhergeht; ein Satz ist a priori, insofern er ohne Erfahrung
-gilt (<span class="sc">Beyersdorff</span>, <span class="sc">Vaihinger</span> u. a.). Legt man diese Definitionen zugrunde und versteht man unter Erfahrung Empfindungen,
-so gibt es für die hier entwickelte Erkenntnistheorie weder apriorische Vorstellungen
-noch apriorische Sätze.</span>”, dan zal hij mij waarschijnlik nauweliks geloven, als ik hem antwoord.… „<span lang="de">so gibt es für die Kantische Erkenntnistheorie weder apriorische Vorstellungen noch
-apriorische Sätze!</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1639src" href="#xd31e1639">11</a>
-</p>
-<p>Laat ons nu nog even nauwkeurig bepalen, wat dat „<span class="ex">syntheties</span>” betekent, om elke misvatting van het grondprobleem te voorkomen.<a class="noteRef" id="xd31e1656src" href="#xd31e1656">12</a> Het staat tegenover „<span class="ex">analyties</span>”. Beide zijn <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>hier eigenschappen <span class="ex">van oordelen, niet van begrippen</span>. Een oordeel bestaat uit onderwerp (subject) en gezegde (praedicaat) en beide worden
-bepaald door begrippen, het onderwerp-begrip en ’t gezegde-begrip. Elk begrip bestaat
-weer uit voorstellingen, de „kenmerken” van het begrip, wier opsomming de „definitie”
-van het begrip heet. De „analyse” van een begrip is het „ontleden”, splitsen in kenmerken,
-de „synthese” het „samenstellen” uit de kenmerkende voorstellingen. Een analyties
-oordeel is een zodanig, welks gezegde-begrip verkregen is door ontleding, analyse,
-van het subject-begrip.<a class="noteRef" id="xd31e1673src" href="#xd31e1673">13</a> Alle andere heten syntheties.<a class="noteRef" id="xd31e1676src" href="#xd31e1676">14</a>
-</p>
-<p>„<span lang="de">Die ersteren könnte man auch Erläuterungs-, die anderen Erweiterungs-Urtheile heissen,
-weil jene durch das Prädicat nichts zum Begriff des Subjects hinzuthun, sondern diesen
-nur durch Zergliederung in seine Theilbegriffe zerfällen, die in selbigen schon (obschon
-verworren) gedacht waren: dahingegen die letzteren zu dem Begriffe des Subjects ein
-Prädicat hinzuthun, welches in jenem gar nicht gedacht war und durch keine Zergliederung
-desselben hätte können herausgezogen werden</span>” (K. d. r. V. p. 39). Men lette er wel op, dat ’t er dus alléén op aankomt, <span class="ex">hoe een oordeel tot stand is gekomen</span>. Daarmee vervalt de tegenwerping tegen <span class="sc">Kant</span>’s fundamentele onderscheiding, als zou deze onzeker, onbruikbaar moeten heten, daar
-sommige oordelen <span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span>voor den één analyties, voor den ander syntheties kunnen zijn. Zo vooral de <span class="sc">Kant</span>-verzakende theoloog <span class="sc">Schleiermacher</span>. Zo juist als de praemisse is, zo averechts is de gevolgtrekking. Immers er volgt
-alleen uit, dat we aan de symbolen, waarin een oordeel is belichaamd (klanken of lettertekens),
-niet zo maar kunnen zien, of het bedoelde oordeel analyties is. Maar dit neemt niet
-weg, dat elk concreet <span class="ex">werkelik oordeel</span> als psychiese realiteit, als overtuiging van een denkend subject, slechts òf ’t een
-òf ’t ander kan zijn—immers slechts òf op deze òf op gene wijze kan zijn tot stand
-gekomen en dat we bovendien bij de oordelen der wetenschappen, waaromtrent de vraag
-analyties of syntheties gesteld wordt, uit het verband nagenoeg altijd de wijze van
-ontstaan kunnen opmaken.—(cf. <span class="sc">Heymans, G.</span> u. El. p. 107).
-</p>
-<p>Men ziet nu gemakkelik in, dat alle analytiese oordelen onafhankelik van ervaring
-uit het gegeven subjekt-begrip worden afgeleid, dus in <span class="sc">Kant</span>’s termen a priori zijn<a class="noteRef" id="xd31e1710src" href="#xd31e1710">15</a>. (Ook zijn deze alle apodikties). „<span lang="de">Denn es wäre ungereimt, ein analytisches Urtheil auf Erfahrung zu gründen, weil ich
-aus meinem Begriffe gar nicht herausgehen darf <span lang="nl">[oud-duits, betekent: hoef]</span> um das Urtheil abzufassen, und also kein Zeugniss der Erfahrung dazu nöthig habe.</span>” Bij synthetiese oordelen is het mogelik, dat ik het praedicaat eenvoudig uit ervaring
-haal; dit zijn de zgn. „empiriese” oordelen (<span class="sc">Kant</span> zegt echter ook „<span lang="de">Erfahrungsurtheile</span>”). „<span lang="de">Erfahrungsurtheile, als solche, sind insgesammt synthetisch</span>”. Dit zijn dus synthetiese oordelen a posteriori. <span class="ex">En alle oordelen nu, die èn syntheties zijn, èn apodikties of volstrekt algemeen</span>, <b>bewijzen daardoor</b> <span class="ex">te zijn: synthetiese oordelen a priori</span>.
-</p>
-<p>Wat heeft nu de wetenschap met „synthetiese oordelen a priori” te maken? Want het
-spreekt van zelf, waren zij <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>een uitvindsel, een geloof of dogma van zekere <span class="sc">Immanuel Kant</span>, zij verdienden deswege weinig meer aandacht dan enig ander geestelik maaksel of
-partikulier dogma van wie ook. Maar hoe, wanneer eens bleek, dat zij niet uitvinding
-doch <span class="ex">ontdekking</span> waren, dat zij niet alleen <span class="ex">bestanddeel</span> maar zelfs <span class="ex">grondslag</span> waren van.… alle exakte wetenschap? Hoe, wanneer eens bleek, dat de „axioma’s” der
-wiskunde nòch willekeurige „vrije” (op „conventions” berustende) definities, nòch
-’t zij „denknoodwendigheden” (wier ongeldigheid een contradictie zou opleveren), ’t
-zij ervaarbaarheden zijn (in hun absoluut exakte geldigheid, voor alle tijd en alle
-ruimte) en dat de induktieve wetenschap geen stap kan doen zonder te staan op de bodem
-van een syntheties oordeel a priori?
-</p>
-<p>Men moet wel erkennen, dat alsdan de vraag naar de „mogelikheid”, dus de logiese fundering,
-de rechtvaardiging, de waarheidswaarde en de betrouwbaarheid dier oordelen zou inhouden
-de vraag naar het goed recht, de mensen-mogelikheid en de waarheidswaarde der wetenschap
-zelve! Niet meer of minder.—Men hore nu weer <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de"><span class="ex">In allen theoretischen Wissenschaften der Vernunft sind synthetische Urtheile a priori
-als Principien enthalten</span>.</span>” (K. d. r. V. 2<sup>de</sup> dr. <span lang="de">Abschn. 5</span>, p. 650). Daar is vooreerst de <span class="ex">wiskunde</span> en wel speciaal de meetkunde. Nog <span class="sc">Leibniz</span>, gelijk vóór <span class="sc">Kant</span> alle filosofen, achtte haar analyties. <span class="sc">Kant</span> was hier de geniale ontdekker van haar <span class="ex">synthetiese</span> natuur. „<span lang="de">Dass die gerade Linie zwischen zwei Punkten die kürzeste sei, ist ein synthetischer
-Satz. Denn mein Begriff vom <span class="ex">Geraden</span> enthält nichts von Grösse, sondern nur eine Qualität. Der Begriff des kürzesten kommt
-also gänzlich hinzu, und kann durch keine Zergliederug aus dem Begriffe der geraden
-Linie gezogen werden.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1794src" href="#xd31e1794">16</a> Hetzelfde geldt van het axioma der // lijnen.
-<span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span></p>
-<p>Hoe komt dan de meetkunde bij deze wetenschap.… hoe weet ieder uwer, dat de ruimte
-onbegrensd, oneindig groot is? „Dat spreekt van zelf”? Zeker—maar voor de kennis-kritiek
-spreekt alles van zelf—behalve juist alles wat „van zelf spreekt”.<a class="noteRef" id="xd31e1807src" href="#xd31e1807">17</a> En niets is, sinds <span class="sc">Kant</span>, schitterender, onomstoteliker bewezen, door de onderzoekingen der „metageometrie”,
-door <span class="sc">Lobatsjefski</span>, <span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span>, dan dat inderdaad onze meetkunde syntheties, dus <span class="ex">niet</span> „denknoodwendig” (<span class="sc">Dietzgen</span>) is. (<b>2</b>) Toch heeft de Euklidiese meetkunde <span class="ex">niets</span> van haar „<span lang="de">selbstverständliche Gültigkeit</span>” verloren. Toch verricht zij nergens of nooit nauwkeurige metingen, of haar volkomen
-exakte stellingen wel inderdaad gelden … of wel een vlakke driehoek werkelik precies
-180° heeft!
-</p>
-<p>„<span lang="de">Warum fordern wir bei einer mathematischen Beweisführung nicht jene peinliche Sorgfalt
-der Messungsmethoden, jene gewissenhafte Ausschliessung störender Umstände, ohne welche
-keine physikalische Beweisführung uns überzeugen kann? Warum darf die exacteste Wissenschaft,
-ohne etwas von ihrer Exactheit einzubüssen, mit dem rohesten Materiale arbeiten?</span>” (<span class="sc">Heymans, G.</span> u. <span class="ex">El</span>. p. 142).
-</p>
-<p>„<span lang="de"><span class="ex">Naturwissenschaft</span> (Physica) <span class="ex">enthält synthetische Urtheile a priori als Principien in sich</span>. Ich will nur ein Paar Sätze zum Beispiel anführen, als den Satz: dass in allen Veränderungen
-der körperlichen Welt die Quantität der Materie unverändert bleibe, oder dass in aller
-Mittheilung der Bewegung Wirkung und Gegenwirkung jederzeit einander gleich sein müssen.
-An beiden ist nicht allein <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>die Nothwendigkeit, mithin ihr Ursprung<a class="noteRef" id="xd31e1886src" href="#xd31e1886">18</a> a priori, sondern auch, dass sie synthetische Sätze sind, klar.</span>” (3) (K. d. r. V. pag. 653).
-</p>
-<p>Hoe kan, hoe wil de natuurkunde, die fiere, exakte, zegevierende wetenschap, deze
-haar grondstellingen, en vooral het causaliteitsbeginsel, dit fundament aller inductie,
-zonder ’t welk zij geen stap zou kunnen doen, rechtvaardigen?<a class="noteRef" id="xd31e1899src" href="#xd31e1899">19</a> Door inductie? Maar de mogelikheid aller inductie berust op de causaliteit. Ook onze
-met de mond anti-causalistiese empiristen en positivisten geven aan het a priori alleen
-een andere naam: „Gelijkvormigheid van het Natuurverloop”, „functionele afhankelikheid”…
-en menen, dat het dan verdwenen is. Zij noemen de grond waarop zij gaan „lucht”… en
-wanen te vliegen!—Zij allen zijn overtuigd, gelijk elk van u, m’n lezers … dat geen
-enkele verandering geschiedt—zonder oorzaak,—zonder iets voorafgaands, waarop ze <span class="ex">noodwendig</span> volgt. En dat <span class="ex">geen waarneming</span>, nog zo vaak herhaald, ons ooit „causaal verband”, <span class="ex">noodwendig</span> samengaan, levert, daaraan twijfelt, al sinds <span class="sc">Hume</span>, toch wel geen denkende geest meer.<a class="noteRef" id="xd31e1940src" href="#xd31e1940">20</a>
-<span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span></p>
-<p>Maar nemen wij andere voorbeelden dan het nog altijd bestredene der causaliteit.—Daar
-is het logiese probleem … ieder uwer weet, dat er in ’t heelal nergens of nooit <span class="ex">logiese</span> tegenspraak kan zijn<a class="noteRef" id="xd31e1955src" href="#xd31e1955">21</a>; dat nooit iets enige eigenschap tegelijk zowel kan hebben als niet hebben, dat elk
-ding elke eigenschap of heeft of niet heeft … „<span lang="la">tertium non datur</span>” (4)… dat uw logiese gevolgtrekkingen uit juiste, ware praemissen … ook eeuwig gelden
-voor heel de werkelikheid, <span class="ex">juist</span>, waar zijn, <span class="ex">moeten</span> zijn.
-</p>
-<p>Ieder uwer weet (zelfs wie ’t niet mag of wil weten), dat de tijd nimmer een begin
-<span class="ex">kan</span> hebben gehad, of nooit een einde kàn hebben, zelfs al zou ook <span class="ex">alles</span> in de tijd ontstaan („geschapen”) zijn of te niet gaan … Maar zelfs weet ieder uwer,
-en mogen wij als grondslag van heel het causale denken en vorsen beschouwen, dat niets
-uit niets kan zijn ontstaan<span class="corr" id="xd31e1984" title="Bron: ,">.</span>—„<span lang="la">Gigni De nihilo nihil, in nihilum nil posse reverti</span>”.—Hoe weet gij dat alles … en hoe weet de „Bewegingsleer” haar axioma’s van tijd
-en ruimte? Al deze <span class="ex">bestaande</span> exakte wetenschappen: wiskunde, natuurkunde, logica zijn als zodanig <span class="ex">gegeven feiten</span>, al zouden, des neen, nòg zoveel enkelingen de waarde, de waarheid er van loochenen
-of betwijfelen.
-</p>
-<p>Vast staat, dat niets van dit alles uit waarneming (die immers slechts feitelike,
-nooit noodwendige waarheid levert), uit inductie, kan zijn ontstaan<a class="noteRef" id="xd31e1999src" href="#xd31e1999">22</a>; vast staat ook, dat we ons <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>zelf te goed kennen als redelik denkende wezens, om niet te weten, dat we onze overtuigingen
-niet uit <span class="ex">niets</span> kunnen scheppen, dat er een grond, een „voldoende grond” voor moet zijn.
-</p>
-<p>Waar halen wij in al deze gevallen dan het praedicaat vandaan (5), indien noch uit
-ervaring, noch uit het subjektbegrip?<a class="noteRef" id="xd31e2049src" href="#xd31e2049">23</a>
-</p>
-<p>Waar is die verborgen, maar levende bron onzer kennis? of moeten wij ons met een kluitje
-van zgn. „openbaring” laten sturen in het riet van redeverzakend geloof, van zuiver
-dogmatiese „<span class="trans" title="pistis"><span lang="grc" class="grek">πιστις</span></span>”? „<span lang="de">Wenn ich ausser dem Begriffe A hinausgehen soll um einen andern B, als damit verbunden
-zu erkennen, was ist das, worauf ich mich stütze und wodurch die Synthesis möglich
-wird, da ich hier den Vortheil nicht habe, mich im Felde der Erfahrung danach umzusehen?</span>”.… „<i lang="de">Es liegt also hier ein gewisses Geheimniss verborgen.</i>” Het gaat er dus om, „<span lang="de">mit gehöriger Allgemeinheit den Grund der Möglichkeit synthetischer Urtheile a priori
-aufzudecken, die Bedingungen, die eine jede Art derselben möglich machen, einzusehen,
-und diese ganze Erkenntniss <span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span>(die ihre eigene Gattung ausmacht) in einem System nach ihren ursprünglichen Quellen,
-Abtheilungen, Umfang und Grenzen, nicht durch einen flüchtigen Umkreis zu bezeichnen,
-sondern vollständig und zu jedem Gebrauch hinreichend zu bestimmen.</span>” (K. d. r. V. p. 41 s.).
-</p>
-<p>Ziedaar het probleem en het program.<a class="noteRef" id="xd31e2097src" href="#xd31e2097">24</a>
-</p>
-<p>Wel mocht <span class="sc">Kant</span> in een noot schrijven: „<span lang="de">Wäre es einem von den Alten eingefallen, auch nur diese Frage aufzuwerfen, so würde
-diese allein allen Systemen der reinen Vernunft bis auf unsere Zeit mächtig widerstanden
-haben, und hätte so viele eitele Versuche erspart, die, ohne zu wissen, womit man
-eigentlich zu thun hat, blindlings unternommen worden.</span>”
-</p>
-<p>Want zijn probleemstelling alleen reeds scheidt twee werelden—„Dogma” en „Kritiek”.
-</p>
-<p>Een nieuwe wetenschap was geboren—de <span class="ex">exaktheidswijsbegeerte</span>, wier materiaal het feit der exakte wetenschappen zelf is, de kennisleer, de „<span lang="de">Transcendental-philosophie</span>”, die de Souvereine, de Richteres zou worden van alle andere. (<b>6</b>)
-</p>
-<p>En <span class="sc">Kant</span> is de geniale denker geweest, die het probleem niet alleen heeft gesteld, maar—altans
-in <span class="ex">beginsel</span>—tevens <span class="ex">opgelost</span>.
-</p>
-<p>Ziedaar zijn geweldige, zijn onvergankelike grootheid. En de grootsheid dier oplossing
-was het probleem, dit grootste, algemeenste aller wetenschap, waardig. Het was zijn
-geestelike <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>Copernicus-daad, zijn Revolutie. Ik noemde zijn vorm-<span class="ex">idealisme</span><a class="noteRef" id="xd31e2160src" href="#xd31e2160">25</a>. Wie dat begrip „vorm” eenmaal begrepen heeft, als verklarings-hypothese aller synthesis
-a priori—en een andere is er niet alleen nimmer voor gegeven, maar zelfs nauweliks
-als mogelik denkbaar!—die weet, waarom waarlik hier de zgn. „Subjectiviteit” tevens
-<span class="ex">louter</span> Subjectiviteit betekent en tegelijkertijd „Objectiviteit” in de strengste zin van
-<span class="ex">volstrekte noodwendigheid</span> (apodicticiteit) en daarop berustende algemeenheid,—dat inderdaad de mogelikheid
-van formeel of „transcendentaal realisme”, (<span class="sc">Hartmann</span>) niet is in te zien, en het „<span class="ex">objectief phaenomenalisme</span>” van <span class="sc">Kant</span>, in plaats van in strijd met zijn leer,<a class="noteRef" id="xd31e2187src" href="#xd31e2187">26</a> juist de onmiddellike konsekwentie daarvan is, en wel verre van een „negatief dogmatisme”
-of zelfs een „<span lang="de">falsche Anwendung vom Satz des ausgeschlossenen Dritten</span>” te zijn (<span class="sc">Hartmann!</span>), juist deze „kritiek” of „weerlegging” tot positief dogmatisme en louter wanbegrip
-stempelt.
-</p>
-<p>Wat zal ons door het „<span class="ex">Kriticisme</span>” en zijn vorm-idealiteit bereikt blijken? Niets meer of minder dan:
-</p>
-<p>I. De weerlegging in beginsel van alle <span class="ex">dogmatisme</span> (<b>7</b>), ergo:
-</p>
-<p>1. De weerlegging eens en voor altijd van alle ontologisme (<span class="sc">Hegel</span>)<a class="noteRef" id="xd31e2226src" href="#xd31e2226">27</a>.
-<span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span></p>
-<p>2. De weerlegging, eens en voor altijd, van alle object- of ruimte-realisme, dus zowel
-van alle dualistiese kerk- en vulgus-metaphysica, als van elk materialisme (en spiritisme,
-zo dit nog de eer verdient, hier genoemd te worden)<a class="noteRef" id="xd31e2258src" href="#xd31e2258">28</a>.
-</p>
-<p>3. Weerlegging van alle „Empirisme” en „Rationalisme”.
-</p>
-<p>II. De grondvesting en verklaring (<span class="ex">in beginsel altans</span>) van de axioma’s, de grondbeginselen der wetenschappen, speciaal van de „exakte”:
-de wiskunde zowel als de natuurkunde.
-</p>
-<p>III. De kennistheoretiese begrenzing van „Natuur” en „Natuurwetenschap” en mitsdien:
-</p>
-<p>De mogelikheid, later door <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Riehl</span> en <span class="sc">Eisler</span> verwezenlikt, der „verzoening” van Geestes- en Natuurwetenschappen, door enerzijds
-de bevrijding dus der Psychologie en Sociologie van alle Naturalisme (biologie, „organiese”
-theorieën, hersenphysiologie) en anderzijds de verlossing der Natuurwetenschappen
-(de physiologie vooral!) van alle Psychisme (dualisties ingrijpen van „ziel”, teleologies
-vitalisme, etc.)<a class="noteRef" id="xd31e2282src" href="#xd31e2282">29</a>
-<span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span></p>
-<p>Ziedaar het „<span lang="de">Ergebnis</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s wijsbegeerte, <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="de">Bedeutung für die Gegenwart</span>” (8)… en voor de Toekomst!—Ziedaar het „<span lang="de">Acquisit der Philosophie</span>”, dank zij <span class="sc">Kant</span>. De rest is voor een te groot deel niet waarheidsdienst, maar apologie, met al de
-slangekronkelingen waartoe deze helaas de Rede zelfs van de besten verlaagt.
-</p>
-<p>Ik durf gerust beweren, dat <span class="sc">Kant</span> z’n roem grotendeels aan z’n fouten heeft te danken.
-</p>
-<p>Niet aan z’n kritiek, z’n <span class="ex">Bathos</span> der „<span class="ex">Ervaring</span>”<a class="noteRef" id="xd31e2371src" href="#xd31e2371">30</a>, maar aan z’n dogma, z’n <span class="ex">Pathos</span> der „<span class="ex">Ideeën</span>”, zijn „Praktiese Postulaten”, zijn „Primaat” der „Praktiese Rede” waardoor en de
-zedeleer en het theoreties geweten, vooral in Duitsland, nu reeds een eeuw lang bezoedeld
-en vergiftigd zijn. O wondere ironie der waarheid! Het was <span class="sc">Kant</span> inderdaad eigenlik niet om de rechtvaardiging der synthetiese oordelen a priori in
-de wetenschappen te doen, maar om <span class="ex">die</span> biezondere synthetiese oordelen a priori, welke de dogmatiese zgn. Metaphysica, „het
-Geloof”, vergt … welke nodig zijn om de alle ervaringsmogelikheid overschrijdende
-(dus aprioriese) oordelen over „God, vrijheid en onsterfelikheid”… <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>te „redden”.—<span lang="la">Quo semel est imbuta recens servabit odorem Testa diu.</span>
-</p>
-<p>Maar zie—voor de mogelikheid van alle synthetiese oordelen a priori gaf <span class="sc">Kant</span>’s ontdekking, <span class="sc">Kant</span>’s revolutie, de grondvesting, de oplossing … behalve juist voor die der Metaphysica<a class="noteRef" id="xd31e2431src" href="#xd31e2431">31</a>. Ja, zij <span class="ex">bewees</span> zelfs eens en vooral, de principiële onmogelikheid van „wetenschap” omtrent die naar
-hij waande onontbeerlike Geloofsartikelen! <span class="sc">Chronos</span> had z’n eigen kinderen verslonden.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Het gaat er dus nu om, <span class="sc">Kant</span>’s begrip „vorm” te begrijpen. Voor ons onderwerp behoeven we ons in hoofdzaak slechts
-met de eerste zijner beide zgn. „<span lang="de">Anschauungsformen</span>”, Ruimte en Tijd, bezig te houden, al blijkt deze in werkelikheid niet, gelijk <span class="sc">Kant</span> meende, de „vorm” aller zinnen, maar waarschijnlik de vorm van slechts één enkele
-„zin”<a class="noteRef" id="xd31e2463src" href="#xd31e2463">32</a>, terwijl de tweede het best de „vorm” van alle bewustzijn genoemd wordt.
-</p>
-<p>Ik zal dus een deel van <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="de">Transcendentale Aesthetik</span>” behandelen, inderdaad „<span lang="de">die best fundierte von Kants Aufstellungen</span>”. Ik ben het met <span class="sc">Schopenhauer</span> eens, dat deze alleen voldoende was geweest, om <span class="sc">Kant</span> onsterfelik te maken, ja <span class="sc">Kant</span> was er mij niet minder om geweest, hadde hij àl wat daarna van hem verschenen is
-nooit geschreven. De sofismen van zijn „<span lang="de">transcendentale <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>Analytik</span>”, de fantasmen van zijn „<span lang="de">Schematismus</span>”, z’n moraal-theologiserende „Ideeën” leer, de systeemmakerij en parodiërende analogiezoekerij
-van zijn andere „Kritik” en.… hij was dan tenminste vrij gebleven van meer dan één
-zonde tegen de Heilige Geest der Waarheid.
-</p>
-<p>Deze „Aesthetik” (n.b. = <span class="ex">leer der waarneming</span>, <span class="trans" title="aisthēsis"><span lang="grc" class="grek">αἴσθησις</span></span>) alleen en daarvan weer alléén <span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">ruimte</span>leer<a class="noteRef" id="xd31e2526src" href="#xd31e2526">33</a> is voldoende, maar ook <span class="ex">nodig</span>… om alle ruimtedogmatiek, daarmee alle object-realisme, daarmee alle kerkelik dualisme
-(„spiritualisme” noemen het de franse anti-materialisten) zowel als alle materialisme
-te fnuiken,—daarmee salva scientia naturali, met volkomen eerbiediging van natuurwetenschap
-en natuur, zonder enige dualistiese en anti-mechanistiese inmenging, de geest te bevrijden
-van de „natuur”, van de „stof”, die te voren reeds alles onwrikbaar beschikt en beslist
-heeft—over ons, in ons,.… maar zonder ons!—wij de ziende, de willende marionetten
-dier blinde willoze macht—, aldus de geesteswetenschap te verlossen van het naturalisme,
-en daarmee ook het Recht, en speciaal het Strafrecht<a class="noteRef" id="xd31e2536src" href="#xd31e2536">34</a>, mogelik te maken!
-</p>
-<p>En dat alles uit de simpele leer der zintuigelike, beter zinnelike, waarneming, uit
-de elementaire kenniskritiek! Lijkt het niet een sprookje, wonderlike fantasterij?
-</p>
-<p>Niet alleen dus de mogelikheid der meetkunde, maar zelfs de mogelikheid van het recht …
-afhankelik, hoe middellik dan ook, van … de „vorm” leer van gewaarwordingen?
-</p>
-<p>Het antwoord luidt nu eenmaal: Inderdaad—we moeten <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>de ruimte opheffen—om voor de geest … ruimte te krijgen!<a class="noteRef" id="xd31e2545src" href="#xd31e2545">35</a>
-</p>
-<p>En ik wilde, dat ik mijn lezers, zover ze nog ruimte-dogmatici zijn, dus bijna allen,—maar
-<span class="ex">iets</span> kon geven, kon doen voelen, van die heerlike vrijheid, waarin het Ik, het willende,
-denkende subjekt, met zijn instinkten en hartstochten, zijn beginselen en overtuigingen,
-zijn aandoeningen en ontroeringen, zijn haat en zijn geestdrift zich hervindt en herwint
-als een werkelike, invloedrijke, doelstellende en verantwoordelike macht.
-</p>
-<p>Maar—al genoeg, of te veel, tot lof van de waarheid. Want het is de waarheid.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>Laat ons na deze inleiding nu de gang van ons werk overzien.
-</p>
-<p>De strekking der kritiek is in heel haar wezen anti-dogmaties: Elk syntheties oordeel
-dat a priori wil gelden, moet rekenschap geven van zijn „mogelikheid”, zijn goed recht,
-zijn kennisbron.
-</p>
-<p>Anti-dogmaties mitsdien in tweeërlei zin:
-</p>
-<p>1. Elk syntheties oordeel a priori, dat „onmogelik”, zonder mogelike kennisbron, blijkt,
-wordt als „dogma” afgewezen en verworpen.
-</p>
-<p>2. Elk syntheties oordeel a priori, waarvoor de mogelike kennisbron wordt aangewezen,
-houdt op „dogma” te zijn.
-</p>
-<p>Het eerste deel van dit werk der kritiek is dus zuiver negatief, het tweede deel positief,
-zover het de s. o. a pr. der „ervaring”, der objectieve wetenschappen, en daardoor
-deze zelf, grondvest. Het heeft echter tevens middellik weer een niet minder belangrijke
-negatieve strekking, die wij zo <span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span>aanstonds zullen aanwijzen. <span class="sc">Kant</span> heeft namelik een principieel mogelike kennisbron voor s. o. a pr. ontdekt in de
-kennis<span class="ex">vorm</span>, de geesteswettelikheid van het kennisvermogen zelf, die alle „kennen”, berustend
-op waarnemen en denken, dus alle „<span lang="de">Erfahrung</span>” (= „ervaringswetenschap”) eerst mogelik maakt. De daarop steunende synthetiese oordelen
-gelden dan echter eo ipso wel a priori, bij voorbaat, maar uitsluitend ten aanzien
-van alle betrokken kennis<span class="ex">inhoud</span>, van „mögliche Erfahrung”.<a class="noteRef" id="xd31e2602src" href="#xd31e2602">36</a> Indirekt verkrijgt dan dit positieve deel, dat als grondvesting der wetenschappen
-van eminent <span class="ex">kennistheoreties</span> belang is, weer deze voor de <span class="ex">metaphysica</span> allergewichtigste strekking, als „formeel” of „transcendentaal” <span class="ex">idealisme</span> de afwijzing mee te brengen van dogmaties-verdubbelend vorm-<span class="ex">realisme</span>, daardoor de weerlegging te leveren van het „transcendentaal realisme”.
-</p>
-<p>Dit alles zal u in de loop van mijn betoog volkomen duidelik worden.
-</p>
-<p>In hoofdstuk II zullen wij nu eerst ten aanzien van de waarnemings<span class="ex">inhoud</span> doen zien, hoe synthetiese oordelen a priori <span class="ex">niet</span> mogelik zijn; heeft men eenmaal de realistiese transcendente verdubbeling van die
-inhoud als dogmaties leren zien en verwerpen, dan zal het begrijpen van hoofdstuk
-III te gemakkeliker vallen, waar nu eerst positief wordt aangewezen, hoe synth. oordelen
-a priori <span class="ex">wel</span> mogelik zijn,—om dan onmiddellik daaruit te besluiten, dat een kennistheoretiese
-„vorm” transcendentaal (= a priori ten aanzien van alle mogelike betrokken inhoud)
-<span class="ex">moet</span>, maar transcendent <span class="ex">niet kan</span> gelden, dat dus de transcendente verdubbeling van zulk een „vorm” zowel zinledig
-als dogmaties is en mitsdien te verwerpen.
-<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span></p>
-<p>In hoofdstuk IV zullen wij dan de <span class="ex">metaphysiese</span> resultaten der waarnemingskritiek nader in ogenschouw nemen, speciaal ten aanzien
-van <span class="ex">het Transobjectieve</span>, in zijn kennistheoretiese verhouding tot <span class="ex">natuur</span> en <span class="ex">bewustzijn</span>, waarbij wij zullen aantonen dat en waarom <span class="sc">Kant</span>’s „An-sich” een noodzakelik complement is van zijn krities Phaenomenalisme.
-</p>
-<p>Aldus voorbereid en toegerust, handhaven wij in hoofdstuk V <span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsleer en zijn „krities idealisme” tegen de moderne bestrijding, waardoor
-wij de gelegenheid krijgen, heel wat realisties misverstand en dogmatisme uit de weg
-te ruimen.
-</p>
-<p>Een slothoofdstuk vergewist zich in een samenvattend overzicht van de voornaamste
-gewonnen resultaten.
-<span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span> </p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e1105">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1105src">1</a></span> Dr. <span class="sc">D.&nbsp;G. Jelgersma</span>, <span class="ex">Immanuel Kant als Philosoof</span>, p. 1; cf. Dr. <span class="sc">Edm. König</span>, <span class="ex" lang="de">Die Entwicklung des Causalproblems von Cartesius bis Kant</span> (Leipzig 1888): „<span lang="de">Kein Denker kann in unserem Jahrhundert den Anspruch erheben, die philosophische Gedankenbewegung
-in irgend eine neue Richtung leiten zu wollen, der nicht mit Kant sich in ähnlicher
-Weise abgefunden hat, wie dieser seinerzeit mit Hume; so ist in der That alles Philosophiren
-<span class="pageNum" id="pb2n">[<a href="#pb2n">2</a>]</span>seit Kant mehr oder weniger von einer Kritik desselben ausgegangen.</span>” Helaas bewijst ook een <span class="sc">Koenig</span> zelf, gelijk heel het epigonengeschrijf—maar vooral zijn zich „transcendentalisme”
-noemende richting, dat met de kritiese termen van <span class="sc">Kant</span> nog niet zijn kritiese zin is overgenomen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1105src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1140">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1140src">2</a></span> „<span lang="de">er, der Erste—und bisher der Einzige—ist es, <span class="ex">er allein</span> der gelehrt und bewiesen hat: alles Wissen stammt aus der Erfahrung</span>” etc.; „<span lang="de">die vieltönige Skala des schnöde verkannten kategorischen Imperativs, des erhabensten
-Gedankens, der jemals—seit Christi Erdentagen—von einem Menschen gedacht wurde</span>” etc.; zelfs heeft <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">tiefer als irgend ein Mensch das Wesen des Schönen und das Wesen der schöpferischen
-Kunst ergründet</span>” etc. „<span lang="de">Schon die blosse Berührung dieses Geistes läutert und stärkt und heilt</span>” etc. Vgk. noot 1, p. 16.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1140src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1193">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1193src">3</a></span> „<span lang="de">Es ist schon ein grosser und nöthiger Beweis der Klugheit und der Einsicht, zu wissen,
-was man vernünftiger Weise fragen solle. Denn wenn die Frage an sich ungereimt ist,
-und unnöthige Antworten verlangt, so hat sie, ausser der Beschämung dessen, der sie
-aufwirft, bisweilen noch den Nachtheil, den unbehutsamen Anhörer derselben zu ungereimten
-Antworten zu verleiten, und den belachenswerthen Anblick zu geben, dass Einer (wie
-die Alten sagten) den Bock melkt, der Andere ein Sieb unterhält.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont"><span class="sc">Du Bois-Reymond</span>’s „Wereldraadselen” en <span class="sc">Haeckel</span>’s antwoord.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1193src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1212">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1212src">4</a></span> Voor de techniese termen schrikke de lezer niet—ik beloof hem straks Kantisme te geven
-zonder één enkele niet-vertaalde <span class="sc">Kant</span>-term.
-</p>
-<p class="footnote cont">Maar gelijk Edelweiss, slechts op eigen alp te plukken, zo is een <span class="pageNum" id="pb3n">[<a href="#pb3n">3</a>]</span>term als <abbr title="bijvoorbeeld">b.v.</abbr> „transcendentaal” slechts te begrijpen op de hoogte van het transcendentaal-probleem,
-dat geen ander is dan bovengenoemd probleem der mogelikheid van synthetiese oordelen
-a priori, aan welks uiteenzetting mijn inleiding is gewijd.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1212src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1238">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1238src">5</a></span> <span class="sc">Hume</span> ontdekte een deel van „het kritiese probleem”—<span class="sc">Kant</span> het geheel, en bovendien een deel van de kritiese oplossing. <span class="sc">Kant</span>, door <span class="sc">Hume</span> gewekt uit „<span lang="de">den dogmatischen Schlummer</span>”, waarin heel de wijsbegeerte bevangen was gebleven, eer uit Engeland die dageraadsbazuin
-had geklonken—en waarin zo ’t schijnt nog eeuwen na <span class="sc">Hume</span> en <span class="sc">Kant</span> zelfs de meeste beoefenaren der wijsbegeerte en bestudeerders van <span class="sc">Hume</span> en <span class="sc">Kant</span> zullen blijven voortdommelen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1238src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1273">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1273src">6</a></span> Voorbeeld: gegeven is alleen: 10 billioen korrels van een stof bevinden zich in zeker
-vat. Wat weet gij dan omtrent de plaats van de 10 billioen + 2- of + <i>n</i>de korrel?! Het antwoord kan slechts zijn.… absoluut niets. <span class="ex">Zelfs geen zweem van waarschijnlikheid</span> <span class="pageNum" id="pb4n">[<a href="#pb4n">4</a>]</span>kan hier logieserwijze ontstaan!—Vgk. nu die „<span lang="de">dogmatischen Schlummer</span>” uit de vorige noot b.v. bij Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span>, 1900, p. 61: „alhoewel feitelijk de ervaringsgewoonte logisch tot niets anders voeren
-kan dan tot een hooge mate van <span class="ex">waarschijnlijkheid</span>, terwijl een absolute algemeen-geldigheid slechts te bereiken is langs een metaphysisch-speculatieven
-weg, die zich verwijdert van de zuivere empirie.” Van ’t zelfde allooi <span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, 1905, p. 81.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1273src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1303">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1303src">7</a></span> „Ervaring” hier in de gewone zin (waarvoor <span class="sc">Kant</span> bij voorkeur „<span lang="de">Empirie</span>” gebruikt) van waarneming, ondervinding, belevenis, kortom: het „gegevene”, streng
-te scheiden van het specifiek Kantse begrip „<span lang="de">Erfahrung</span>” sc. „het geheel der ervaringswetenschappen”, speciaal de natuurwetenschappen, nog
-specialer de mathematiese natuurwetenschappen. Sommige quasi-kantianen scheppen er
-blijkbaar een behagen in, de desonkundige menigte te overbluffen met het orakelspreukige:
-„De ervaring is slechts de helft der ervaring”, ’t welk overgezet zijnde dus niets
-anders betekent dan: Ervaring, waarneming is slechts de helft der exacte wetenschap.
-Deze helft is te danken aan de „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” = het <span class="ex">waarnemingsvermogen</span>. De andere helft levert het „<span class="ex">verstand</span>”, dat de gegevens der zinnen logies en causaal („kategorieel”) hanteert en verwerkt.—Op
-de vereenzelviging van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erfahrung</span>” als objectieve natuurwetenschap en „<span lang="de">Erfahrung</span>” als individuele waarneming berust <span class="sc">Kuno Fischer</span>’s even onkantse als onjuiste onderscheiding tussen een <span class="ex">a posteriori</span>, dat wel, en een, dat niet „empirisch” zou mogen worden genoemd, en zijn pseudo-kantiaans
-verbod, de „stof” der „ervaring”, de gewaarwordingen, als „<span lang="de">empirisch gegeben</span>” te beschouwen. Zie zijn <span class="ex" lang="de">Philosophische Schriften</span>, II, <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, pp. 166/7: „<span lang="de">Empirisch, was uns durch Erfahrung <span lang="nl">[= indiv. waarneming]</span> gegeben wird. Nun sind die Empfindungen das Material der Erfahrung <span lang="nl">[= natuurwetenschap, objectieve kennis]</span>, also zu derselben, nicht durch sie gegeben; daher sind sie wohl a posteriori, aber
-nicht empirisch.”—„Kant soll widersinniger Weise gelehrt haben, dass der Stoff zur
-Erfahrung <span lang="nl">[= obj. wetensch.]</span> durch Erfahrung <span lang="nl">[= indiv. gewaarwording]</span> gegeben sei!</span>” Vgk. noot 1, pag. 19.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1303src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1395">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1395src">8</a></span> Geheel en al on-Kants dus bepaalt <span class="sc">Riehl</span> (<span class="ex" lang="de">Der philosophische Kriticismus</span>, I 326–7) zowel het onderscheid tussen syntheties en analyties als het verschil tussen
-apriori en aposteriori: „<span lang="de">Es wird nicht aus der Allgemeinheit auf die Apriorität geschlossen, sondern umgekehrt
-aus dem Beweise und der Rechtfertigung der Apriorität auf die Allgemeinheit.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Natuurlik wordt door <span class="sc">Kant</span> de aprioriteit (in zoverre heeft <span class="sc">Riehl</span>, p. 327, gelijk) niet „<span class="ex">gerechtvaardigd</span>” met „algemeenheid en noodwendigheid”, maar enkel er uit gekend („<span lang="de">Kennzeichen</span>”); algemeenheid en noodwendigheid beantwoorden niet de <span lang="la">quaestio juris</span>, maar de quaestio facti; in het jargon van <span class="sc">Kant</span>: algemeenheid en noodwendigheid dienen slechts voor „<span lang="de"><span class="ex">metaphysische</span> Erörterung</span>”, niet voor „<span lang="de"><span class="ex">transcendentale</span> Deduction</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1395src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1524">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1524src">9</a></span> <span class="sc">Kant</span> heeft gelijk—dat ware een soort „<span lang="la">generatio aequivoca</span>”—in de zin van een ontstaan uit niets (K. d. r. V. p. 682).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1524src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1578">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1578src">10</a></span> Uit <span class="sc">Kant</span>’s geschrift van 1790 tegen <span class="sc">Eberhard</span>: „<span class="ex" lang="de">Ueber eine Entdeckung, nach der alle neue Kritik der reinen Vernunft durch eine ältere
-entbehrlich gemacht werden soll</span>”, uitg. <span class="sc">Rosenkranz</span> en <span class="sc">Schubert</span> I : 444.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1578src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1639">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1639src">11</a></span> Dat trouwens <span class="sc">Ziehen</span>’s polemiek tegen <span class="sc">Kant</span> (gelijk ook tegen <span class="sc">Wundt</span>) van a tot z misverstand is, hoop ik in extenso aan te tonen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1639src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1656">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1656src">12</a></span> De „weters” mogen m’n elementaire verklaringen overslaan, die <span class="pageNum" id="pb9n">[<a href="#pb9n">9</a>]</span>niet voor hun geschreven zijn—doch ik merk maar al te zeer, hoe weinig de kennisleer
-in ’t algemeen en <span class="sc">Kant</span> in ’t biezonder begrepen en gekend wordt, dank zij vooral de duistere vaktermen,
-sfinxen, die schijnraadsels opgeven en de poorten tot de werkelike wijsgerige problemen
-versperren.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1656src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1673">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1673src">13</a></span> Eenvoudige voorbeelden: (uit de scheikunde) „goud is een geel metaal”; (uit de meetkunde):
-„een trapezium heeft 2 // zijden”; „elk gevolg onderstelt een oorzaak”; „3 + 2 = 5”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1673src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1676">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1676src">14</a></span> Voorbeelden dus voor ’t grijpen: „elke verandering heeft een oorzaak”; „de ruimte
-is oneindig, de wereldmassa eindig”; alle bestaansoordelen: „er zijn (geen) goden,
-atomen, synthetiese oordelen a priori” enz.; alle geschiedkundige uitspraken enz.
-enz.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1676src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1710">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1710src">15</a></span> <span class="sc">Heymans</span> formuleert nog ietwat zuiverder: deze oordelen hebben geen betrekking op ervaring—de
-tegenstelling a priori en a posteriori vervalt hier dus.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1710src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1794">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1794src">16</a></span> Vgl. <span class="sc">Heymans</span>, <span class="ex">G. u. El</span>. ², p. 154–155. Zie voorts Opm. 1.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1794src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1807">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1807src">17</a></span> Vgl. <span class="sc">Windelband</span>, <span class="ex" lang="de">Präludien</span>, „<span class="sc">Immanuel Kant</span>”, p. 131: „<span lang="de">Dies Selbstverständliche nicht zu sehen, ist die Kurzsichtigkeit des Positivismus:
-Philosophie im Kantischen Sinne ist die Lehre von eben diesem Selbstverständlichen.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont"><span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex">Zur</span> A. <span class="ex">der</span> W. ², 1880, p. 65: „<span lang="de">Wer irgend etwas ohne Weiteres für selbstverständlich hält, ist kein Philosoph.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1807src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1886" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1886src">18</a></span> Men lette vooral op dat „<span lang="de">mithin ihr Ursprung a priori</span>”. Hier blijkt zo duidelik, dat uit de noodwendigheid, dus het „gelden” a priori,
-voor <span class="sc">Kant</span>, terecht, onmiddellik het zgn. „geneties” a priori volgt.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1886src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1899">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1899src">19</a></span> „Door de resultaten”—roept het huidig <span class="ex">Pragmatisme</span> mij zelfbewust toe. Edoch—de vraag doelt op de toekomst en het antwoord betreft uitsluitend
-het verleden! „Maar we verwachten en mogen verwachten …” Rectissime! Het <span class="ex">feit</span> èn het <span class="ex">goed recht</span> dier verwachting,—de <span class="ex">overtuiging</span> dat zij <span class="ex">gegrond</span> is èn de tot dusver algemene <span class="ex">feitelike bevestiging</span> dier overtuiging— in nuce het psychologiese èn het filosofiese … causaliteitsprobleem.
-</p>
-<p class="footnote cont">Wil nu het pragmatisme zijn verwachtingen op resultaten bouwen, dan moet het beschikken
-over … toekomstresultaten—m.a.w. zijn schuld dekken met … nieuwe schuld!—<span lang="la">Exit pragmatismus</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1899src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1940">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1940src">20</a></span> Een „kriticus” als <span class="sc">Jerusalem</span> gelooft nog van wel (zie opm. 8), evenals ten onzent indertijd het empirisme van
-<span class="sc">Opzoomer</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1940src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1955">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1955src">21</a></span> Dat inderdaad dus in een zin, lijnrecht tegengesteld aan die van <span class="sc">Hegel</span>, geldt „<span lang="de">Alles Wirkliche ist vernünftig.</span>”—Vgk. mijn antwoord aan Prof. <span class="sc">Bolland</span>, p. 18.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1955src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e1999">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1999src">22</a></span> Reeds methodologies schijnt het mij stellig ongeoorloofd, het <span class="ex">feitelik</span> gegevenzijn der synthet. oordelen a priori (in de wetenschappen) te loochenen, <span class="ex">omdat</span> ze een raadsel, een „onmogelikheid” zouden zijn, en te zeggen, als <span class="sc">Bergmann</span> (<span class="ex" lang="de">Untersuchungen über Hauptpunkte der Philosophie</span>, p. 91 ss.): wat èn a priori is èn werkelike kennis (niet tautologie), b.v. de meetkundige
-waarheden,… moet <span class="ex">eo ipso</span> niet-syntheties,—analyties zijn! „<span lang="de">Aber eben desshalb, weil ich sie [sc. „die mathematischen Wahrheiten und das <span class="pageNum" id="pb15n">[<a href="#pb15n">15</a>]</span>Princip der Causalität”] für a priori und für wirkliche Erkenntnisse halte, kann ich
-sie nicht mit Kant für synthetisch halten.</span>” (p. 95, <span class="ex" lang="de">Ueber den Satz des zureichenden Grundes</span>). Voor wie zó schrijft (vgk. ook p. 25) heeft <span class="sc">Kant</span> vergeefs geleefd. Hij erkent dan ook zelf, dat hem K.’s oplossing, te weten het begrip
-„Form” met z’n geldigheid a priori voor alle mogelike inhoud of „Materie”, „<span lang="de">völlig unverständlich</span>” is gebleven (p. 94). Daar het B. „<span lang="de">vollkommen evident</span>” toeschijnt (p. 101), „<span lang="de">dass die Erkenntnis des dreifachen Raumes analytisch ist</span>”,… zou volgens hem het begrip „vierdimensionele ruimte” een <span lang="la">contradictio in adjecto</span> zijn en zouden de metageometriese axioma’s, als contradictoor aan de Euklid. grondwaarheden,
-tegenstrijdigheden moeten opleveren.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e1999src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2049">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2049src">23</a></span> Vgl. nu b.v. <span class="sc">Kleinpeter</span>, <span class="ex" lang="de">Die Erkenntnistheorie der Naturforschung der Gegenwart</span>, p. 11: „<span lang="de">Wir wissen heute, dass die Wahrheiten der ganzen Physik und der Geometrie empirische
-sind</span>” enz. Vgk. p. 8, waar de „<span lang="de">Aufstellung</span>” van de <span lang="de">Voraussetzungen (Axiomen, Postulaten, Definitionen) der Geometrie</span> „<span lang="de">der Willkür unterliegt</span>”, mits ze zich maar „<span lang="de">praktisch brauchbar erweisen</span>”!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2049src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2097">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2097src">24</a></span> Reeds hier vat men, hoeveel van <span class="sc">Kant</span>’s anti-dogmaties denken begrepen heeft en begrijpelik kan maken, wie als het universeelgenie
-<span class="sc">Houston Stuart Chamberlain</span> in een boek van meer dan 900 bladzijden „<span lang="de">nicht die Gedanken sondern das Denken</span>” van <span class="sc">Kant</span> den volke wil verkondigen, en aan de vraag hoe synthetiese oordelen a priori mogelik
-zijn slechts in ’t voorbijgaan (tegenover <span class="sc">Ostwald</span>’s loochening der synth. oordelen a priori) enige regels wijdt, die nog bovendien
-bewijzen, dat strekking en draagwijdte van de vraag zelf, gelijk a fortiori van <span class="sc">Kant</span>’s krities antwoord, deze <span class="sc">Kant</span>-gids verborgen zijn gebleven.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2097src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2160">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2160src">25</a></span> <span class="sc">Kant</span> zegt ook Transcendental-Idealismus, formaler Idealismus. Dat zijn specifiek Kantse
-termen, die dus <span class="ex">vertaling</span> behoeven, wil een oningewijde er iets van begrijpen. Ook „idealisme” heeft hier <span class="ex">hoegenaamd niets</span> met aanvaarding van, geestdrift voor, „idealen” of het „ideële” te maken. Het staat
-eenvoudig tegenover „realisme”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2160src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2187">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2187src">26</a></span> „<span lang="de">Hat er aber gemeint, dass die Realitäten von den subjectiven Erkenntnisformen <span class="ex">wesentlich</span> verschieden seien, so hat er den <span class="ex">Beweis dafür gerade als Phänomenalist schuldig bleiben müssen</span>.</span>” <span class="sc">Külpe</span> als één voor velen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2187src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2226">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2226src">27</a></span> De negatie alléén negeert heel het Hegelisme. De negatie is denk<span class="ex">vorm</span>, <span class="ex">kategorie</span>—zonder denken dus geen negatie. De stelling: „dat de waarheid zich weerspreekt” is
-enkel … dogmaties-verdubbelend Logos-realisme.<span id="xd31e2235"></span>
-<span class="pageNum" id="pb18n">[<a href="#pb18n">18</a>]</span></p>
-<p class="footnote cont">Prof. <span class="sc">Bolland</span> vraagt in „<span class="ex">Aanschouwing en Verstand</span>” p. 110: „Waarom is de tegenstrijdigheid in eene onafhankelijk van ons bestaande
-of verloopende werkelijkheid even onbestaanbaar als in het verstandige denken, indien
-‚raison’ nièt alles is ter wereld, zoo dingen geene gedachten zijn en reeds gedachten
-zelve, gelijk verschijnselen, met onredelijkheden zijn behept?”
-</p>
-<p class="footnote cont">Antwoord: Tegenstrijdigheid is in een onafhankelik van ons bestaande of verlopende
-werkelikheid even onbestaanbaar als in het verstandige denken, <span class="ex">omdat onafhankelik van het denken geen negatie, en zonder negatie geen „tegenstrijdigheid”
-mogelik is</span>.—<span class="ex">Hiermee is elke leer van tegenstrijdige werkelikheid of werkelike tegenstrijdigheid
-a priori weerlegd</span>, „voor wie nu begrip heeft om te begrijpen”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2226src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2258">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2258src">28</a></span> Zie Opm. 32.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2258src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2282">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2282src">29</a></span> Het eerste, de zelfstandigheid van het psychiese, vindt z’n kampioenen in <span class="sc">Wundt</span> en onze zoveel zuiverder Kantiaan <span class="sc">Heymans</span> (<span class="sc">Lipps</span>, <span class="sc">Eisler</span>, etc.), tegenover de afdwalingen van Kantianen als <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Münsterberg</span>, <span class="sc">Lange</span> en <span class="sc">Natorp</span>, het tweede, <span class="pageNum" id="pb19n">[<a href="#pb19n">19</a>]</span>wederom tegenover <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Thiele</span>, <span class="sc">Hartmann</span>, etc., wordt eveneens vooral door de phaenomenalisten <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Eisler</span>, <span class="sc">Riehl</span> zegevierend gehandhaafd.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2282src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2371">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2371src">30</a></span> Als <span class="sc">Kant</span> het probleem der kennisleer ook aldus stelt: „<span class="ex" lang="de">Wie ist Erfahrung möglich?</span>” bedoelt hij allerminst de diepzinnige lekenvraag: „Hoe is waarneming, individuele
-ondervinding, mogelik?”, maar niets meer en niets minder dan zijn kritiese grondvraag
-zelf: „Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik?”, aangezien de „<span class="ex" lang="de">Erfahrung</span>”, wel te verstaan: <span class="ex">de algemeen-geldige</span> „<span class="ex">objectieve</span>” <span class="ex">wetenschap</span>, slechts drieërlei oordelen bevat: de analytiese, de synthetiese a posteriori en
-de synthetiese a priori, waarvan uitsluitend de laatste het kennistheoreties probleem
-opleveren, immers de vraag uitlokken, op <span class="ex">welke</span> mogelike <span class="ex">gegevens</span> zij logieserwijze berusten, daar, <span lang="la">per definitionem</span>, de oordelen a posteriori zich houden aan het gegevene, het onmiddellik „ervarene”,
-„empiriese”, en de analytiese niets meer bevatten, dan wat in het gegevene logies
-ligt opgesloten.—Vgk. <span class="ex">Proleg.</span> § 5 en noot 1, p. 4.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2371src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2431">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2431src">31</a></span> Metaphysica hier in <span class="sc">Kant</span>’s strenge zin van leer aangaande het An-sich, niet als het waarnemings-, maar het
-bewustzijnstranscendente, dus niet omtrent het ruimte-stellende onruimtelike (Ik—ander
-Ik—Psyche), maar het tijd-stellende ontijdelike, dus het „bovenzinnelike”, <span class="ex">indien</span> ook een „<span lang="de">innerer Sinn</span>” met tijdvorm wordt aangenomen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2431src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2463">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2463src">32</a></span> Ik verwaarloos hier voorshands tot beter begrip, om in overeenstemming te blijven
-met het gewone spraakgebruik, de Kantse betekenis van „<span lang="de">Sinne</span>” met haar onderscheiding in „<span lang="de">äussere Sinne</span>” = wat ieder „de zinnen” noemt, het korrelaat der <span class="ex">zintuigen</span>, en de éne „<span lang="de">innere Sinn</span>” met zijn tijd „vorm”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2463src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2526">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2526src">33</a></span> Van de <span class="ex">tijd</span> zal ik hier dan ook alleen spreken, zo ver dat dienstig blijkt ter vergelijking,
-om de algemeenste en belangrijkste misverstanden omtrent de Kantiaanse „idealiteit”
-van tijd en ruimte te demonstreren (b.v. aan Hartmannisme en Hegelisme) en uit de
-weg te ruimen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2526src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2536">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2536src">34</a></span> Zie Voorrede.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2536src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2545">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2545src">35</a></span> Cf. uitnemend <span class="sc">Riehl</span> (9), <span class="ex" lang="de">Philosophie der Gegenwart</span>, p. 24. Strikt genomen volstaat <span class="ex">ten deze</span> reeds <span class="sc">Berkeley</span>’s „idealisme”, dat het begrip „vorm” nog mist. Maar na <span class="sc">Kant</span> is een weerlegging van het ruimterealisme niet wel meer mogelik, zonder <span class="sc">Berkeley</span>’s phaenomenalisme te zuiveren en op te heffen tot <span class="sc">Kant</span>’s „vorm”-kriticisme.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2545src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2602">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2602src">36</a></span> Dit is het „transcendentale” of „formale” of „kritiese” a priori, in tegenstelling
-tot het transcendente, dogmatiese,—termen, die ons langzamerhand volkomen duidelik
-zullen worden.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2602src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e198">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">HOOFDSTUK II.</h2>
-<h2 class="main">DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGS<span class="ex">INHOUD</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div id="ch2.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e211">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> HET SUBJECT VAN INDIVIDUEEL BEWUSTZIJN.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Ik ga dus nu het „naief” object-realisme van ongeveer ieder van mijn lezers weerleggen,
-door te bewijzen, dat het <span class="ex">onbewust dogmaties</span> is.<a class="noteRef" id="xd31e2681src" href="#xd31e2681">1</a> En ik zeg hem erbij, als mij deze weerlegging niet lukt, ligt dat alléén aan mij,
-niet aan de zaak zelve.<a class="noteRef" id="xd31e2706src" href="#xd31e2706">2</a>—Ook reken ik er op, dat ge realisties en wetenschappelik genoeg gevoelt om een instinktieve
-<span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>afkeer van, een hekel aan, deze Kantse leer te hebben, die u het tastbaarste, het
-zekerste, uw eigen ervaring en die der hele natuurkunde, schijnt te willen wegredeneren,
-om er iets geheel onervaarbaars, „buitenissigs”, voor in de plaats te stellen.<a class="noteRef" id="xd31e2732src" href="#xd31e2732">3</a> Want het is waar, wij willen aantonen, bewijzen, dat er zonder subject … evenmin
-vorm of grootte of beweging, stof of kracht met heel de ruimte daarbij, bestaat, als
-kleur of klank! Heel de natuur, en heel haar ruimte, heel de ruimtelike, zinnelike
-wereld, dus het onmetelik heelal der astronomie … in de letterlikste zin slechts een
-produkt van subjectiviteit, van waarnemen en denken!—Is er iets absurders denkbaar?
-We zullen zien. Gij zijt, hoop ik, genoeg natuurwetenschappelik „gevormd” om te weten,
-„dat er geen kleuren of klanken bestaan”,… dat kleuren „eigenlik” aethertrillingen
-„zijn” van bepaalde, precies berekende snelheid en lengte,… en klanken niets dan luchttrillingen.<a class="noteRef" id="xd31e2741src" href="#xd31e2741">4</a>
-</p>
-<p>Het is een feit, dat deze orakeltaal: kleur, licht „is” <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span>aethertrilling … (of: is een „beeld” of „gevolg” van aethertrilling, of deze „wordt
-waargenomen als” licht, kleur, enz.) al heel wat arme pro- en contra-naturalistiese
-geesten van de wijs heeft gebracht. Laat ons dan eens zien, wat we daarvan al of niet
-hebben te aanvaarden.
-</p>
-<p>Wat een kleur-gewaarwording is, rood, wit, groen, weet gij allen precies en volkomen
-uit onmiddellike ervaring … tenzij gij ongelukkigerwijs „kleurzin” mist … en dan is
-geen nòg zo diep denken, geen nòg zo scherpe definitie, geen nòg zo duidelike, beeldende
-beschrijving, laat staan een aethertrilling-formule, in staat, u ook maar een zweem
-van een voorstelling te geven van wat met „kleur” bedoeld wordt.—Rood enz. is inhoud
-van een zgn. „<span class="ex">gewaarwording</span>”, iets wat ervaren wordt,—iets „psychies”, iets „bewusts”. Met een gewaarwording
-bedoelen wij eo ipso <span class="ex">iemands</span> („mijn” of „uw” of eens anders) gewaarwording. Hij die gewaar wordt, die de gewaarwording
-„krijgt” of „heeft”, heet het <span class="ex">Subject</span> der gewaarwording. Dus: geen gewaarwording zonder Subject. Dat is wat wij bedoelen
-met het „psychiese”, dat het de belevenissen van een „Subject” zijn: gedachten, gemoedsaandoeningen,
-waarnemingen,—ze zijn absoluut zinledig zonder denkend, lijdend of zichverheugend,
-waarnemend Subject.<a class="noteRef" id="xd31e2829src" href="#xd31e2829">5</a> Met Subject vrijwel synoniem in deze zin is: geest, zelf, ziel, <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>bewustzijn, ik<a class="noteRef" id="xd31e2859src" href="#xd31e2859">6</a>, maar daar deze alle in velerlei afwijkende zin worden gebruikt, houd ik mij aan
-’t woord Subject, daar dit uitsluitend en afdoende de biezondere betrekking aanduidt
-van het bewuste, geestelike, psychiese tot eigen „inhoud”. Dit subject nu heeft belevenissen,
-ervaringen,<a class="noteRef" id="xd31e2883src" href="#xd31e2883">7</a> en deze zijn „psychies”, individueel en worden als zodanig door niemand anders of
-ervaren of gekend, en door het Subject onmiddellik zó gekend, zó ervaren als ze zijn,
-daar ze <span lang="la">ex hypothesi, per definitionem</span>, niets zijn dàn deze z’n ervaringen.<a class="noteRef" id="xd31e2889src" href="#xd31e2889">8</a>
-</p>
-<p>Dit zijn (of schijnen altans) allerelementairste waarheden, uit wier miskenning, verwaarlozing
-of zelfs loochening niettemin enige der belangrijkste filosofenrichtingen van onze
-tijd leven!
-</p>
-<p>Wat kunnen we nu beleven, onmiddellik ervaren? <span class="ex">Ieder</span> <span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span>subject <span class="ex">uitsluitend</span> zijn eigen belevenissen.<a class="noteRef" id="xd31e2915src" href="#xd31e2915">9</a> Dit is het énig ons „gegevene”, het uitgangspunt van alle wijsbegeerte, alle wereldbeschouwing,
-alle wetenschap. Op het vervolg vooruitlopend zou ik hier reeds kunnen inlassen, dat
-geen Subject ooit iets ànders ervaart dan zijn eigen belevenissen,—dat wij kennistheoreties
-(wat nog niet wil zeggen: ontologies) in de volste zin van ’t woord: <span class="ex">vensterloze monaden</span> zijn. Dit geniale woord van <span class="sc">Leibniz</span> behoeft slechts uit het metaphysiese, transcendente rijk van het Zijn in het kennistheoretiese,
-immanente rijk van het Bewustzijn te worden overgebracht—om de kiem te worden van
-heel de waarnemingskritiek; een kritiek, die negatief neerkomt op deze grondgedachte:
-Waarneming is nimmer reproductief.<a class="noteRef" id="xd31e2931src" href="#xd31e2931">10</a>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e221">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> DE „SECUNDAIRE” EN DE „PRIMAIRE” EIGENSCHAPPEN HEBBEN GELIJKE SUBJECTIEVE OORSPRONG
-EN ZIJN GELIJKELIK OBJECTIEF.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Zijn dus eigen belevenissen het énige „gegevene”, evenwel beschouwt ieder onzer, filosoof
-of niet, een gedeelte daarvan als doorgaans veroorzaakt door iets <span class="ex">ànders</span> dan hij zelf is, door een niet-ik.<a class="noteRef" id="xd31e2956src" href="#xd31e2956">11</a> Welk gedeelte? De <span class="ex">gewaarwordingen</span>, al wat onze zgn. „zinnen” ons leveren: <span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span>geluid-, licht-, kleur-, reuk-, tast-, smaakgewaarwordingen, ja, het naieve denken
-beschouwt de zinnen als de „vensters”, waardoor men onmiddellik uit kan kijken in
-de wereld rondom, in het niet-ik, neemt aan, dat ons „waarnemen” een <span class="ex">reproductie</span>, een <span class="ex">afbeelding</span> is van iets anders, dat onafhankelik van ’t waarnemend Subject bestaat.
-</p>
-<p>De inhoud der gewaarwording (rood, rond, zoet, geurig) wordt als trouwe reproductie,
-als welgelijkend portret, als kopie beschouwd van een eigenschap, die tot het niet-ik,
-de „buitenwereld”, behoort—en waaraan ons gewaarworden niets of zo weinig mogelik
-verandert.
-</p>
-<p>Wat bedoelt nu de natuurkunde, als zij met <span class="sc">Locke</span> de zgn. secundaire qualiteiten „subjectief” noemt in <span class="ex">tegenstelling</span> tot ’t „objectieve”? Haar leer, dat er geen kleuren, geen licht <span class="ex">of duister</span> (<b>11</b>), geluid <span class="ex">noch stilte</span>, geen zoet of bitter of warm of geurig bestaat buiten ons, onafhankelik van het gewaarwordend
-Subject, wil dan zeggen, dat dit alles <span class="ex">uitsluitend</span> gewaarwordingsinhoud is,—dus <span class="ex">niet reproductie</span> door het Ik van wat reeds kleur of geur of klank enz. wàs, maar … <span class="ex">produkt</span> van de Geest, van het Subject;—dat het uitsluitend voor en door een gewaarwordend
-Subject ontstaat en bestaat.
-</p>
-<p>Men drukt dit vaak onnauwkeurig en verwarrend aldus uit: zonder oog geen licht, zonder
-oor geen geluid, enz.—Die schijnbaar nietige, maar echt naturalistiese, fout heeft
-al heel wat verwarring en onheil aangericht. Immers, dat oog kijkt niet, een oor,
-dat zou moeten horen heeft (in dubbele zin) geen zin,—zien, horen, proeven, in één
-woord: „gewaarworden” is slechts eigen aan, een „functie”, een verrichting, een belevenis
-van … een Subject, dat weten we nu ééns en voor goed—al waren er honderd ogen en geen
-ziend Subject,—er ware geen licht enz. (<b>12</b>)—Dus: zonder Subject noch licht noch duister, klank noch kleur of geur. Dit alles
-„weet” tegenwoordig iedereen, maar is <span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span>ook ieder zich daarvan bewust, doordrongen van de strekking en betekenis? Heeft men
-wel ooit overwogen, dat dus het gezichtsvermogen alléén alle lichten van hemel en
-aarde ontsteekt, dat alléén de gehoorzin al luisterend de wereld vervult van geluid?
-Dat er in concreto, in werkelikheid, <span class="ex">geen</span> ongezien licht bestaat? Was ik het eerstgeborene Subject, dan zou er vóór mij noch
-duisternis noch licht, geen kleur noch toon ter wereld hebben bestaan.<a class="noteRef" id="xd31e3021src" href="#xd31e3021">12</a> Maar—zo denkt de door natuurwetenschap verlichte lezer … zo er al geen „licht” was,
-er was toch de „oorzaak” aller lichtgewaarwordingen,—er was toch trillende aether,—en
-zo al geen klank, dan toch golvende lucht,—de „materie”, de stof, met haar onvergankelike
-kleinste deeltjes wentelde, wervelde, wemelde van eeuwigheid her in de eindeloze Ruimte.
-</p>
-<p>Maar daar staat nu de kenniskritiek en spreekt: Gij hebt gehoord, dat tot de ouden
-gezegd is—er is slechts stof en kracht in de ruimte, maar ik zegge u: ook stof èn
-kracht èn ruimte zijn ganselik niet—dan binnen in u!
-</p>
-<p>Wederom dus: ons bewustzijn alléén heeft alle stof en alle kracht en de ruimte met
-heel haar oneindigheid,—héél de zinnelike wereld geschapen. Was ik het eerstgeboren
-Subject, dan zou er vóór mij evenmin stof of beweging of ruimte bestaan hebben—als
-licht of duisternis.<a class="noteRef" id="xd31e3033src" href="#xd31e3033">13</a>
-</p>
-<p>Ziedaar de geweldige leer der „phaenomenaliteit” van de materiële wereld. Met één
-slag wordt het „naief realisme”, de physica-metaphysica van kerk en volk en „wetenschap”
-geveld,—weggevaagd heel de wereld waarop zij stonden <span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span>’t zij tot supra-naturalistiese „negatie”, ’t zij tot naturalistiese „affirmatie”.
-</p>
-<p>De geest is van de Natuur niet alleen de wetgever, zoals <span class="sc">Kant</span> zeide, maar zelfs de „formele” schepper, de subjectieve bestaansgrond, de conditio
-sine qua non, het Prius. En dit is de bescheidenste formulering, die ooit van het
-wezen onzer waarneming kan worden gegeven.
-</p>
-<p>Stel u gerust, ontstelde lezer. De paradoxale schijn berust geheel op een misverstand,
-en wel: uw realistiese opvatting van het begrip „Natuur”. Onze geest is geen Zeus
-of Jahweh redivivus. Hij schept geen nieuwe werkelikheden, geen „zelfstandige dingen”
-… die kent hij zelfs niet eens—het enige nieuwe, dat hij „schept”<a class="noteRef" id="xd31e3047src" href="#xd31e3047">14</a>, „produceert”, „te voorschijn brengt” („<span lang="de">setzt</span>” zegt de Duitse kennisleer),—is de wijze, waarop hij zelf reageert op de werking
-der werkelikheid, zijn de veranderingen, „modificaties”, die hij zelf ondergaat, ervaart,
-beleeft.—Het waarnemend Subject kan nergens en nooit buiten zich zelven treden of
-kijken, zich „te buiten gaan”,—het ervaart, aanschouwt nooit iets anders dan eigen
-belevenis,—en niets anders, niets van enig niet-ik kan ooit het Subject binnendringen.<a class="noteRef" id="xd31e3068src" href="#xd31e3068">15</a> Wij behoeven vooreerst niets te doen, dan dezelfde gedachtengang, die de natuurwetenschap
-sinds lang heeft aanvaard voor <span class="sc">Locke</span>’s zgn. „secundaire eigenschappen”, konsekwent te volgen, ook voor de zgn. „primaire”,—ook
-voor massa, gestalte, grootte, beweging (kracht), voor alle meetkundig-mechaniese
-eigenschappen.<a class="noteRef" id="xd31e3074src" href="#xd31e3074">16</a> Wij zullen gaan aantonen, dat ze precies even „secundair” zijn, even … subjectief
-(of „objectief”) en op dezelfde gronden als kleur en temperatuur en geluid. <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>Op dit punt altans zijn <span class="sc">Kant</span> en <span class="sc">Berkeley</span> het <span class="ex">volkomen eens</span>.<a class="noteRef" id="xd31e3092src" href="#xd31e3092">17</a>
-</p>
-<p>Het enige, wat we ooit van enig niet-ik kunnen bemerken, zijn onze „<span class="ex">gewaarwordingen</span>”, de enige belevenissen, die we op rekening stellen van een niet-ik. De enige „eigenschap”,
-die we dus ooit aan enig niet-ik door waarneming kunnen leren kennen,—is deze relatieve:
-het vermogen, een subject zekere gewaarwordingen te verschaffen, dus tot het produceren
-van bepaalde gewaarwordingen te dwingen. Als voorbeelden zullen we nemen kleur en
-gestalte,—b.v. van „een rode bal”, van 1 dM. middellijn, die vóór mij op tafel ligt.
-Wat bedoelt nu iedereen, als hij zegt dat zulk een voorwerp „rood” is? Niets anders,
-dan dat elk Subject (met normale kleurzin) onder bepaalde omstandigheden (als hij
-er naar kijkt) een roodgewaarwording krijgt. Ook de kennisleer bedoelt niets anders,
-en ontkent niet dat er in deze zin <span class="ex">objectief</span> „rode dingen” zijn.<a class="noteRef" id="xd31e3109src" href="#xd31e3109">18</a> Wat zij ontkent en weerlegt is slechts dat deze „dingen” of „objecten”, i.c. de rode
-bal, de <span class="ex">oorzaak</span> zouden zijn van onze (rood-rond-)gewaarwordingen, en dus als zodanig, vóór en onafhankelik
-van de gewaarwordingen, zouden bestaan of die gewaarwordings-<span class="ex">inhoud</span> tot eigenschap hebben.
-</p>
-<p>Het verschil tussen het realisme en de kritiek heeft betrekking op dat „krijgen” der
-gewaarwording, op aard en wezen van de oorzaak onafhankelik van ons, die ons die gewaarwording
-en haar bepaalde inhoud „geeft”. Want aan elke gewaarwording valt een gewaarwordings-<span class="ex">inhoud</span> te onderscheiden. Deze is hier: rood, het rode.—Hoe is nu deze inhoud te verklaren?
-Hoe kom ik aan deze bewustzijnsinhoud?—Het „naief realisme” van elk onbevangene, <span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span>van elk, die nimmer van natuurkunde heeft vernomen, antwoordt: doordat er een ding
-daarbuiten bestaat, dat een <span class="ex">eigenschap</span> heeft (onverschillig of ’t wordt waargenomen of niet), <span class="ex">gelijk</span> aan de inhoud mijner gewaarwording—zodat ik eenvoudig <span class="ex">deze eigenschap</span>, dit „roodzijn”—waarneem, bemerk. Mijn gewaarwordingsinhoud „rood” is een ongeveer
-volkomen gelijkend spiegelbeeld of portret van deze eigenschap „rood”! (<b>13</b>)—De kritiek daarentegen antwoordt: Ik krijg die bepaalde gewaarwordingsinhoud <span class="ex">niet</span>, doordat een ding („de rode bal”) met reeds zinnelike eigenschappen (rood, rond,
-enz.) deze eigenschappen in mij <span class="ex">reproduceert</span>, of hoe dan ook overbrengt,—maar doordat iets niet-zinneliks (het „reale” van de
-rode bal—verklaring zie beneden pag. 75 ss.) die waarnemings<span class="ex">inhoud</span> in mij <span class="ex">produceert</span> en door deze betrekking tot mij en andere soortgelijke subjecten eerst zinnelike
-eigenschappen krijgt.
-</p>
-<p>Er is maar heel weinig nadenken en in ’t geheel geen zintuig-physiologie voor nodig,
-om de onhoudbaarheid van eerstgenoemde <span class="ex">verdubbelende</span> „reproductie”-, „kopie”- of „spiegel”-theorie in te zien (<b>14</b>) en toch is het nog de algemene opvatting, voor de „secundaire” eigenschappen van
-heel de massa, voor wie de natuurkunde niet bestaat, en voor de „primaire” qualiteiten …
-zelfs van ongeveer alle natuurkundigen en physiologen er bij—ja zelfs van kennistheoretici<a class="noteRef" id="xd31e3168src" href="#xd31e3168">19</a>. Twee overwegingen, reeds in extenso <span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span>gegeven door <span class="sc">Berkeley</span><a class="noteRef" id="xd31e3219src" href="#xd31e3219">20</a>, weerleggen deze leer volkomen:
-</p>
-<p>1°. Al <span class="ex">had</span> het niet-ik onafhankelik van de gewaarwording reeds een eigenschap gelijk aan, of
-ook maar gelijkend op, overeenkomstig met, de gewaarwordingsinhoud (kleur, beweging,
-gestalte) … dan zou nog niet één enkel subject daar ook maar ’t minste of geringste
-van kunnen te weten komen—nooit is iets anders gegeven dan gewaarwording (ook bij
-’t „diepste”, „innerlikste” onderzoek, van scheikunde of mikroskopie)—en met de werkelikheid
-onafhankelik van deze is dus elke <span class="ex">vergelijking absoluut uitgesloten</span><a class="noteRef" id="xd31e3256src" href="#xd31e3256">21</a>. (<b>15</b>) Wij hebben hier dus het voorbeeld van <span class="ex">een syntheties oordeel a priori zonder <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>denkbare kennisbron—dus van een als zodanig verwerpelik … „dogma</span>”!
-</p>
-<p>2°. Deze gelijkheid, die dus volgens de eerste overweging enkel „dogmaties”, geheel
-willekeurig, zonder <span class="ex">enige</span> redelike grond, kan worden aangenomen, en een wonderlike, onbegrijpelike <span lang="la">harmonia praestabilita</span> benevens een geheel onnodige verdubbeling zou vergen,—is bovendien nog onmogelik,
-<span class="ex">ondenkbaar</span>, een zinledigheid. Want wat ons enkel bekend is als een psychiese waarde, als een
-aandoening, belevenis, modificatie van een Subjekt, als Bewustzijnsbiezonderheid (zie
-p. 27), hoe zou datzelfde „rood” b.v. denkbaar zijn … zonder Subjekt, zonder Bewustzijn!
-Men begrijpt dus zonder moeite, dat in deze zin het Bewustzijn het prius is (natuurlik
-dus niet in <span class="ex">tijdelike</span> zin van iets dat „voorafgaat”, maar in de logiese zin van iets dat voorondersteld,
-noodwendig inbegrepen is, als mogelikheidsvoorwaarde)<a class="noteRef" id="xd31e3306src" href="#xd31e3306">22</a> niet alleen van alle gewaarwordingen als zodanig, maar ook van alle gewaarwordings-
-of zinnelike eigenschappen, dus … van heel de materie, daar deze, als zodanig, geen
-andere dan zinnelike, i.e. op de zinnen, de waarneming betrokken, eigenschappen heeft.
-</p>
-<p>Zoveel staat ons dus nu reeds vast: de inhoud der gewaarwording kan <span class="ex">niet</span> een afbeelding, overname, zijn van eigenschappen van het niet-ik, die onafhankelik
-van alle waarneming toch met die inhoud zouden overéénkomen. Het niet-ik <span class="ex">heeft</span> dus al deze (zinnelike) <span class="ex">eigenschappen</span>, de kleur, de vorm, <span class="ex">uitsluitend aan mogelike <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>waarneming te danken</span>, zonder deze kan het geen „kleur” hebben—maar evenmin vorm of grootte. Het eerste
-geeft zelfs het naturalisme toe, het laatste niet.—Maar deze algemene overwegingen
-zijn toch reeds voldoende om enige van de ergste misvattingen van het phaenomenalisme
-uit de weg te ruimen.
-</p>
-<p>Laten we dus tot goed begrip ons bij dat eerste bepalen. Vóór ons ligt nog de rode
-bal. De kleur heeft hij te danken aan de kleurzin. Maar is en blijft die bal dan niet
-<span class="ex">rood</span>, ook al wordt hij door geen sterveling ooit gezien, evenals ’t een of ander rood
-gesteente, dat onontdekt ergens in de aardkorst schuilt? Zeer zeker. Maar wat betekent
-dat „rood zijn”? Niets anders dan dit: àls een subjekt met bepaald soort („normale”)
-kleurzin er naar kijkt, ondergaat het een verandering, genaamd: het „krijgen” van
-een roodgewaarwording,—het wordt m.a.w. genoopt, genoodzaakt, de gewaarwordingsinhoud
-„rood” te produceren<a class="noteRef" id="xd31e3361src" href="#xd31e3361">23</a>.
-<span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span></p>
-<p>De subjectiviteit der kleuren wil dus noch voor de natuurwetenschap (voor wie het
-An-sich, de „oorzaak” in het niet-ik, aethertrillingen zijn, die ze onafhankelik van
-waarnemende Subjecten acht, evenals de niet-natuurkundigen ’t doen met de kleuren!)
-noch voor <span class="sc">Kant</span> zeggen, dat het van ons willen en believen of alleen van onze geest zou afhangen,
-b.v. rood of blauw, donker of licht te zien, of dat er geen verschil zou bestaan tussen
-kleur-, klank-, bewegings- enz. <span class="ex">hallucinatie</span> en -<span class="ex">waarneming</span>.<a class="noteRef" id="xd31e3434src" href="#xd31e3434">24</a> Deze tegenwerping ligt toch zo voor de hand: voor de naieve opvatting is de waarneming
-reproductie,—de hallucinatie productie, en zo is ’t een aardige <span class="ex">naief-gedachte</span> formulering, als Taine, tot het inzicht gekomen dat de waarneming <span class="ex">nooit</span> reproduceert, haar een „<span class="ex">ware</span> hallucinatie” noemt!
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e231">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> DE <span class="ex">OBJECTEN</span> ALS „<span class="ex">PHAENOMENA</span>”, AFHANKELIK VAN HET SUBJECT DER NATUUR, ZIJN ALS ZODANIG „<span class="ex">IMMANENT</span>” EN REIKEN NIET TOT HET „AN-SICH”, ZIJN NIET OORZAKEN, MAAR DERIVATEN VAN GEWAARWORDING.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Wat betekent nu „<span class="ex">objectief</span>” (b.v. objectief wit krijt!) en wat is <span class="ex">de kennistheoretiese betekenis der <span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span>objecten</span> (de ruimtelike „dingen”, „voorwerpen” als tafels, bergen, planten, mens- en dierlijven,
-dus de objecten aller natuurwetenschappen, de natuur)? Te zeggen is het met één enkel
-woord: ze zijn „<span lang="de">Erscheinungen</span>”, „Phaenomena”<a class="noteRef" id="xd31e3513src" href="#xd31e3513">25</a> (<b>17</b>). De duidelike omschrijving, de nauwkeurige formulering is minder gemakkelik. We
-kunnen zeggen: een object is een denkbeeldig (dus abstract) (<b>18</b>) <span class="ex">samenstel</span> („systeem”, „synthese”) <span class="ex">van mogelike gewaarwordingsinhouden</span>, mogelik (resp. noodwendig, bij vervulling der waarnemingsvoorwaarden) <span class="ex">voor een denkbeeldig universeel subject</span> met soortgelijke (doch ideaal ontwikkelde) zinnen als de onze, mogelik dus ten dele
-(resp. noodwendig op <span class="ex">bepaalde</span> voorwaarden) voor elk subject als gij en ik.
-</p>
-<p>Het plasties zien<a class="noteRef" id="xd31e3543src" href="#xd31e3543">26</a> en de daarmee geassocieerde herinnering aan eventuele tast- en bewegingsgewaarwordingen,
-helpen onze verbeeldingskracht deze objecten, geheel abstracte systemen van mogelikheden
-als zij zijn, hypostaseren, verzelfstandigen voor onze geest tot de ruimtelike concreet
-„voorgestelde” zicht- en tastbare „dingen”.
-</p>
-<p>De (objectieve) „<span class="ex">natuur</span>” is niets anders dan het geheel dezer objecten of ruimtedingen of phaenomena,—in
-hun onderling verband van samenzijn en veranderen, gelijk dit als gevolg der werking
-van onderstelde „natuurkrachten” begrijpbaar wordt gemaakt en wiskundig geformuleerd
-in de zgn. „natuurwetten”; ook deze „krachten” en „wetten” <span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span>zijn dus, kennistheoreties gesproken, zuiver „<span class="ex">immanent</span>” of „phaenomenaal”, gelden slechts ten aanzien van phaenomena, zijn dus afhankelik
-van vooronderstelde waarnemingsmogelikheid oftewel subjectiviteit en staan als zodanig
-<span class="ex">tegenover</span> <span class="sc">Kant</span>’s An-sich, tegenover de metaphysiese of transcendente <span class="ex">werkelikheid</span>. (<b>19</b>)
-</p>
-<p>Het is dus louter verbeelding (in dubbele zin) dat aanschouwing zonder meer ons reeds
-objecten zou leveren (<span class="sc">Schopenhauer</span>) in plaats van individuele waarnemingen. Het denken alleen echter (<span class="sc">Cohen</span>) brengt het te minder tot objecten, waar het zelfs de simpele gewaarwording niet
-verschaffen kan. Uit denken en waarnemen samen componeert de geest zijn voorwerpen,
-gebonden aan, bepaald door, eigen wettelikheid („vormen”) en door ervaring gegeven
-„inhoud”.
-</p>
-<p>Uit de inhoud van onze werkelike gewaarwordingen componeren wij (van „synthese” spreekt
-het Kantisme) zuiver hypotheties de voor ons ten allen tijde en voor alle normale
-subjecten<a class="noteRef" id="xd31e3582src" href="#xd31e3582">27</a> geldige gewaarwordingsmogelikheden, en onze geest beeldt heel zo’n eindeloze reeks
-eventualiteiten met zijn taal door een enkel woord („een rode bal”), een wonder van
-geniale ekonomie, als alleen de selectie der aeonen kan voortbrengen. Zo „objectiveren”
-wij de inhouden onzer gewaarwordingen, een gissen<a class="noteRef" id="xd31e3594src" href="#xd31e3594">28</a>, waarbij altijd ver-gissen mogelik is (hallucinaties, illusies, zgn. „zinsbedrog”
-in dromen, hypnose enz.), maar wij blijven daarbij geheel binnen <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>het gebied van mogelike gewaarwordingen en waarnemingen, van „mogelike ervaring”,
-van bewustzijnswaarden, van slechts voor (en door) een waarnemend Subject bestaande
-werkelikheid, van het „Immanente”. Het Subjekt, de subjectiviteit, het „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” is het prius, de conditio sine qua non, van heel deze „empiriese realiteit”.
-</p>
-<p>Haar „eigenschappen” zijn louter betrekkingen tot dat Subject—denkt men dit weg—dan
-is heel die wereld mee verdwenen (<span lang="la">cum grano salis</span>: „<span lang="de">ohne Gedanken kein Phosphor</span>”). <span class="ex">Wat de zon is voor de jaargetijden, <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>dat is dus de geest voor de stof.</span> Denken wij ons nu, gelijk <span class="ex">wij allen</span> doen zonder uitzondering, van kind tot <span class="sc">Kant</span>, en van <span class="sc">Hegel</span> tot <span class="sc">Ziehen</span>—(zelfs <span class="sc">Fichte</span> of <span class="sc">Berkeley</span> dacht niet anders!) onze gewaarwordingen <span class="ex">veroorzaakt</span> door een Niet-Ik,—dus als een verandering die ons Ik ondergaat, dank zij de inwerking
-van iets anders, van de werkelikheid, van het van de geest onafhankelik-gedacht bestaande
-of zijnde, van het „<span lang="de">Ding-an-sich</span>”<a class="noteRef" id="xd31e3699src" href="#xd31e3699">29</a>, dan is het dus ook duidelik, dat we door al onze „ervaring”, door alle waarnemen,
-door welk nog zo diep of inwendig onderzoek ook (<b>20</b>), zij het met behulp van mikrotoom en mikroskoop, met chemie, met spectraalanalyse,
-nooit van dat An-sich, van enige eigenschap, die iets „op zich zelf” heeft (onafhankelik
-van <span class="ex">waarneming</span>) ook maar een zweem leren kennen,—zelfs van een naderen of benaderen <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>van het An-sich (zoals enige <span class="sc">Kant</span>’s „An-sich” verdonkeremanende „Neo-Kantianen”, als <span class="sc">Cohen</span> en <span class="sc">Windelband</span> en vooral <span class="sc">Natorp</span> en <span class="sc">König</span> willen) kan dus voor <span class="sc">Kant</span> en voor ons geen sprake zijn:
-</p>
-<p>(K. d. r. V. p. 67) „<span lang="de">Wenn wir diese unsere Anschauung auch zum höchsten Grade der Deutlichkeit bringen
-könnten, so würden wir dadurch der Beschaffenheit der Gegenstände an sich selbst nicht
-näher kommen. Denn wir würden auf allen Fall doch nur unsere Art der Anschauung, d.i.
-unsere Sinnlichkeit vollständig erkennen,… was die Gegenstände an sich selbst sein
-mögen, würde uns durch die aufgeklärteste Erkenntniss der Erscheinung derselben, die
-uns allein gegeben ist, doch niemals bekannt werden.</span>”
-</p>
-<p>(p. 68)… „<span lang="de">so dass wir durch die erstere <span lang="nl">[sc. die Sinnlichkeit = het waarnemingsvermogen]</span> die Beschaffenheit der Dinge an sich selbst … gar nicht erkennen, und, sobald wir
-unsere subjective Beschaffenheit wegnehmen, das vorgestellte Object mit den Eigenschaften,
-die ihm die sinnliche Anschauung beilegte, überall [<span lang="nl">oud voor</span> überhaupt] nirgends anzutreffen ist, noch angetroffen werden kann</span>”.<a class="noteRef" id="xd31e3802src" href="#xd31e3802">30</a>
-<span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span></p>
-<p>Wat wij dus kunnen „waarnemen”, „kennen” van het niet-ik, van het Zijnde onafhankelik
-van ons Zelf, zijn alleen de wijzigingen, die een Subject bij ’t gewaarworden ondergaat,
-doordat het zijn zinnen „afficirt”<a class="noteRef" id="xd31e3831src" href="#xd31e3831">31</a> en zover wij onze gewaarwordingen als door dat niet-ik veroorzaakt beschouwen, levert
-hun inhoud dus niets van de werkelikheid zelve, maar slechts een heterosubjectieve
-functie (in mathematiese zin) van de werkelikheid. Heel de ruimtelike wereld, het
-objectief Heelal, is dus niets dan een ondersteld, fictief, potentieel, abstract systeem
-van subjectieve werkingen van het Zijnde, <span class="ex">een „attribuut” der „Substantie”</span>, gelijk zij er oneindig, immers willekeurig, vele heeft, grover gezegd: de vertolking
-van het Zijnde in de taal der zinnen<a class="noteRef" id="xd31e3837src" href="#xd31e3837">32</a> (ik zeg hier overal opzettelik „zin” en <span class="ex">niet</span> „zintuig”, want dit laatste is alweer „object”, lichaamsdeel, ruimteding, dus phaenomeen,
-terwijl de <span class="ex">zin</span> als geestesvermogen, geestelike functie, tot het prius aller objecten behoort, deze
-pas „mogelik maakt”) en wij weten zeker dat dit Zijnde zelf, als transobjectieve,
-dus in die zin transcendente oorzaak (<b>21</b>) onzer gewaarwordingen, op zichzelf geen enkele eigenschap, aan de gewaarwordingsinhoud
-ontleend, kan hebben. (<b>22</b>)
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch2.4" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e250">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">4.</span> HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”) ALS OORZAAK VAN GEWAARWORDING KAN NIET <span class="ex">GEKEND</span>, MAAR MOET ALS WERKELIKHEID <span class="ex">GEDACHT</span> WORDEN.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Wel echter spreekt het vanzelf dat ook voor <span class="sc">Kant</span> de <span class="ex">aard</span> onzer gewaarwordingen <span class="ex">mede bepaald</span> wordt <span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>door het transobjectief „<span lang="de">afficirend</span>” An-sich (de bovengenoemde An-sich-loochenaars laten ons door de immanente „objecten”
-<span lang="de">affizieren</span>, de objecten die als zodanig aan dat <span lang="de">Affizieren</span>.… hun ontstaan te danken hebben!). Wat zou <span class="sc">Kant</span> zich verbaasd hebben over de voortwoekering van het misverstand, als zou de aanname
-van een Ding-an-sich een „inconsequentie” geweest zijn … immers hij zelf had het transcendent
-„gebruik” der Kategorieën „verboden”, onmogelik gemaakt, dus ook die der „werkelikheid”
-en „causaliteit” bij ’t „<span lang="de">Affizieren</span>”. Zo <span class="sc">Hartmann</span> b.v. <span lang="it">e tutti quanti!</span> Ook <span class="sc">Windelband</span> en heel ’t teleologies apriorisme (<span class="sc">Rickert</span> vooral)—bij ons te lande wijlen Prof. <span class="sc">Bellaar Spruyt</span> en een enkele zijner leerlingen—menen ’t An-sich te moeten laten vallen! Zij allen
-vergeten het fundamentele verschil, door <span class="sc">Kant</span> gemaakt tussen waarnemen, beleven (= „erkennen”) en denken (= „<span lang="de">erwägen</span>”). <span class="ex">Denken</span> kan ik zonder zweem van de befaamde, door <span class="sc">Maimon</span> uitgevonden, contradictie (zolang ik maar zonder contradictie blijf, „<span lang="de">wenn ich mir nur nicht selbst widerspreche</span>” K. d. r. V. Vorr. z. 2. Ausg.), „<span lang="de">was ich will</span>”—zo goed het niet- als het ongekend-bestaande, goden en duivels, het niets, het An-sich,
-eens anders bewustzijn zo goed als het onbewuste, √-2, etc. etc. Maar <span class="ex">kennen</span>, beleven, waarnemen (of <span class="ex">weten</span> als <span class="ex">mogelike</span> ervaring) kan ik alléén het aan zinnen en verstand „gegevene”, de werkelike (of mogelike)
-„<span lang="de">Modificationen des Gemüts</span>” (<b>23</b>). Een Ander-Ik b.v., een geest, is wonderwel te denken, maar onmogelik waar te nemen
-(—wat jammer is voor de clairvoyante geestenzieners als <span class="sc">Leadbeater</span> c.s.<a class="noteRef" id="xd31e3955src" href="#xd31e3955">33</a>—). Ja zelfs noemt <span class="sc">Kant</span> <span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>de niet-kenbare dingen terecht slechts denkbaar, „intelligibilia”, elders „<span lang="de">Gegenstände des Denkens</span>”.
-</p>
-<p>Ieder uwer heeft zonder moeite een „Ander-ik” gedacht, nu ik het noemde (b.v. een
-van zijn kennissen) en daarbij geenszins de zonderlinge waan gehad, dat het bestaan
-van dit andere Subjekt afhankelik zou zijn van … dit gedacht worden door u of mij!—’t
-Wordt waarlik tijd, dat die diepzinnige Fichteaanse vraag, „of iets dat niet gedacht
-is, iets anders dan een gedachte, gedacht kan worden”… uit de kennisleerbetogen verdwijne.—Ze
-berust geheel op de <span class="ex">dubbelzinnigheid</span> van „iets denken”… waar „iets” 1°. prolepties de gedachte zelf kan betekenen, 2°.
-het in overweging genomen „bedoelde”, „voorgestelde” „<span class="ex">voorwerp</span>” of „onderwerp” van ’t denken. Dit „bedoelen” of „meinen” is dus volstrekt geen nieuwe
-vinding, die <span class="sc">Kant</span> „verbetert” (aldus <span class="sc">Thiele</span> c.s.) maar zuiver Kants.—En wie ook de gewaarwordingen zelf, het waarnemingsmateriaal,
-tot „gedachten” maakt en de waarnemingsvormen (de ruimte b.v.) tot „kategorieën” (<span class="sc">Cohen</span>) heeft met dit Intellectualisme <span class="sc">Kant</span>’s leer ten grondigste bedorven.<a class="noteRef" id="xd31e4018src" href="#xd31e4018">34</a>
-<span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span></p>
-<p>Toegegeven dient, dat bij <span class="sc">Kant</span> de juiste opvatting, dat kategorieën, als denk „vormen”, eo ipso moeten gelden ten
-aanzien van al wat gedacht wordt, dus zin, betekenis houden ten aanzien van het transcendente,
-het „intelligibele”, zodat dit kategorieel kan worden <span class="ex">gedacht</span>, gekruist wordt door een andere leer, die de kategorieën, juist wijl zij, bij <span class="sc">Kant</span>, geen zuivere denkvormen zijn in de hun toebedeelde objektvormende functie, ten aanzien
-van het transcendente zinledig acht, hun èlk „gebruik” (ook tot „denken”, niet slechts
-tot „kennen”), elke betekenis dienaangaande ontzegt.
-</p>
-<p>Naar eerstgenoemd redebeleid luidt § 22 (van de <span lang="de">Transcendentale Deduction der reinen Verstandesbegriffe</span>): „<span lang="de">Die Kategorie hat keinen andern Gebrauch <i>zum Erkenntnisse</i> der Dinge, als ihre Anwendung auf Gegenstände der Erfahrung.</span>” en waarschuwt <span class="sc">Kant</span> uitdrukkelik bij § 27, als hij zijn resultaat aldus formuleert: „<span class="ex" lang="de">Folglich ist uns keine Erkenntniss a priori möglich als lediglich von Gegenständen
-möglicher Erfahrung</span>.” in een noot: „<span lang="de">Damit man sich nicht voreiliger Weise an den besorglichen nachtheiligen Folgen dieses
-Satzes stosse, will ich nur in Erinnerung bringen, dass die Kategorien im <span class="ex">Denken</span> durch die Bedingungen unserer sinnlichen Anschauung nicht eingeschränkt sind, sondern
-ein unbegrenztes Feld haben, und nur das <span class="ex">Erkennen</span> dessen, was wir uns denken, das Bestimmen des Objects, Anschauung bedürfe, wo, beim
-Mangel der letzteren, der Gedanke vom Objecte übrigens noch immer seine wahren und
-nützlichen Folgen auf den <span class="ex">Vernunftgebrauch</span> des Subjects haben kann</span>”… In dezelfde sfeer ontwikkelt zich dan heel zijn „<span lang="de">intelligibele Causalität</span>”, met haar „praktiese” uitwassen, en haar zuivere theoretiese kiem, te vinden in
-het hoofdstuk <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>over de onderscheiding van <span class="ex" lang="grc-latn">Phainomena</span> en <span class="ex" lang="grc-latn">Nooemena</span><a class="noteRef" id="xd31e4111src" href="#xd31e4111">35</a> (p. 226): „<span lang="de">Vom Begriffe der Ursache würde ich, (wenn ich die Zeit weglasse, in der etwas auf
-etwas Anderes nach einer Regel folgt) in der reinen Kategorie nichts weiter finden,
-als dass es so etwas sei, woraus sich auf das Dasein eines Andern schliessen lässt</span>”.
-</p>
-<p>De tweede opvatting vindt men in hetzelfde hoofdstuk in de 2<sup>e</sup> druk aldus geformuleerd: „<span lang="de">Wo diese Zeiteinheit nicht angetroffen werden kann, mithin beim Noumenon, da hört
-der ganze Gebrauch, ja selbst alle Bedeutung der Kategorien völlig auf</span>” (p. 685).<a class="noteRef" id="xd31e4125src" href="#xd31e4125">36</a>
-</p>
-<p>Wij kunnen ons echter met <span class="sc">Kant</span>’s kategorieënleer hier niet langer ophouden,<a class="noteRef" id="xd31e4145src" href="#xd31e4145">37</a> maar hebben, nu wij weten, hoe het transobjectieve krities <span class="ex">denkbaar</span> is, nog op deze twee vragen te antwoorden:
-</p>
-<p>Moogt gij met <span class="sc">Kant</span> het An-sich, toegegeven dat het zonder zelfweerspreking wordt gedàcht, ook als <span class="ex">werkelik</span> aannemen, als <span class="ex">transobjectieve oorzaak</span> onzer gewaarwordingen? Is dit niet in strijd met <span class="sc">Kant</span>’s causaliteitsleer—en afgezien van deze meer <span class="ex">historiese</span> kwestie—hebt gij <span class="ex">kenniskrities</span> het recht, met het causaliteitsbeginsel <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>alle grenzen van mogelike ervaring te overschrijden, door een transobjectief niet-ik
-voor onze gewaarwordingen verantwoordelik te stellen?
-</p>
-<p>Deze laatste vraag is natuurlik belangrijker dan die omtrent <span class="sc">Kant</span>. Maar wij behoeven er in deze verhandeling slechts tweeërlei op te antwoorden:
-</p>
-<p>1°. Ieder, filosoof of niet, hij zij <span class="sc">Berkeley</span> of <span class="sc">Hegel</span>, <span class="sc">Hume</span> of <span class="sc">Fichte</span>, elk positivist en elk scepticus, ook de felste, principieelste anti-metaphysicus,
-ja zelfs elk zgn. „solipsist” als <span class="sc">v. Schubert-Soldern</span>, hoe „immanent” hij zich ook wane, ieder is klaar-blijkelik overtuigd, dat de inhoud
-van zijn gewaarwordingen niet uitsluitend door hemzelf wordt bepaald, zo min van zijn
-denken of gevoelen als van zijn willen alleen afhankelik is—en ieder acht mitsdien
-zijn gewaarwordingen mede veroorzaakt door een niet-ik. Verschil en strijd blijkt
-metterdaad slechts hierover te bestaan: moet dit niet-gegeven, ondersteld, oorzakelik
-<span class="ex">niet-ik</span> objectief, materieel, ruimtelik, dan wel transobjectief, immaterieel, onruimtelik
-worden gedacht. „Assepoes”! denkt Dr. <span class="sc"><span class="corr" id="xd31e4227" title="Bron: Der">Dèr</span> Mouw</span>. Ten onrechte. Immers:
-</p>
-<p>2°. Het goed recht, de logiese rechtvaardiging van deze causale, ik-overschrijdende
-overtuiging, met haar aanname van een werkelik niet-ik als concrete oorzaak onzer
-gewaarwordingen,—is een uitgemaakte zaak. Ik acht het verspilde moeite, weer als kwestie
-te behandelen, wat een <span class="sc">Heymans</span> m.i. „<span lang="de">endgültig erledigt</span>” heeft. Ik verwijs dus naar zijn „<span class="ex" lang="de">Einführung in die Metaphysik</span>” § 30 („<span class="ex" lang="de">Die Berechtigung zur Annahme einer Aussenwelt</span>”) en zijn „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen Denkens</span>” § 99.
-</p>
-<p>En daar nu de objecten, als phaenomena, naar boven is betoogd en nog nader zal worden
-uitgewerkt en toegelicht, die concrete oorzaak niet kunnen zijn, zo moet iets <span class="ex">transobjectiefs</span> als <span class="ex">werkelik</span> en <span class="ex">oorzakelik</span> worden aanvaard. Hoe en in welke zin het daarbij tevens zijn functie <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>als <span class="ex">reale</span> of <span class="ex">substratum</span> der „phaenomena” krijgt, als „<span lang="de">dasjenige was den Erscheinungen zu Grunde liegt</span>”, zullen wij straks zien, in hoofdstuk IV.
-</p>
-<p>Wat nu die eerste vraag betreft, aangaande <span class="sc">Kant</span>, ook hieromtrent zij tweeërlei opgemerkt (gericht tot wie die vraag stellen!):
-</p>
-<p>1°. Ook al zou <span class="sc">Kant</span>’s „immanente”, „empiriese” causaliteit het transobjectieve niet kunnen bereiken,
-wij voor ons zijn noch aan <span class="sc">Kant</span>’s kategorieënleer in ’t algemeen, noch aan zijn causaliteitsleer in ’t biezonder
-gebonden. Zijn „<span lang="de">Beweis</span>” of wel bewijzen voor zijn tweede „<span lang="de">Analogie der Erfahrung</span>” acht ook ik een mislukking, evenwel niet geheel <span class="sc">Kant</span> „onwaardig”, integendeel, ook in haar schijnbare ongerijmdheid geheel liggend in
-de lijn van <span class="sc">Kant</span>’s denken: Het door <span class="sc">Kant</span> weerlegd dogmaties realisme maakt de objekten tot oorzaak der gewaarwordingen, objectieve
-volgorde tot oorzaak van noodwendige waarnemingsvolgorde. Nu is omgekeerd het objekt
-produkt, afhankelik van gewaarwording, gewaarwording prius van objekt,—evenzo, redeneert
-<span class="sc">Kant</span>, is noodwendige waarnemingsvolgorde prius van objectieve volgorde in plaats van omgekeerd.
-Ergo, concludeert <span class="sc">Kant</span>, zonder causaliteit geen objectieve tijdverhoudingen. De conclusie nochtans berust
-op de onjuiste vereenzelviging der <span class="ex">noodwendigheid</span> (<span lang="de">Nötigung</span>; onafhankelikheid van individuele willekeur; Succession „<span lang="de">nach einer Regel</span>”, die bindt) van bepaalde waarnemingsvolgorde, en daaruit afgeleide <span class="ex">objectiviteit</span> van opeenvolging, met <span class="ex">causaalverband</span>, een begrip veel rijker van inhoud, zodat objectief tijdverschil tussen 2 gebeurtenissen
-„<span lang="de">nach einer Regel</span>” mogelik en kenbaar is, zonder onderling causaalverband (b.v. twee horloges, zo geregeld,
-dat zij 5 minuten of zo weinig men wil blijven verschillen), zonder dat het volgende
-„<span class="ex">uit</span>” het voorgaande hoeft te volgen, of „aequivalent” met zijn oorzaak hoeft te zijn
-enz., en zonder samenhang met de geldigheid van het causaliteitsbeginsel <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>zelf, dat <span class="ex">elke</span> verandering haar oorzaak moet hebben, waaruit zij noodwendig volgt. Hoeveel intuïtieve
-wijsheid er moge schuilen in <span class="sc">Kant</span>’s aanduiding, dat er tussen ons apriories weten omtrent de <span class="ex">tijd</span> en ons apriories weten omtrent de causaliteit verband moet zijn,—zo min als objectief
-<span class="ex">ruimte</span>-verschil causaalverband onderstelt, trots alle van willekeur onafhankelike noodwendigheid
-en „<span lang="de">Regelmässigkeit</span>” der ruimtebepaling, evenmin het objectief <span class="ex">tijd</span>verschil. En al zou beiderlei objectivering, zover zij berust op inductie, op het
-causaliteitsbeginsel <span class="ex">steunen</span>, zij zou nog geenszins de geldigheid van het causaliteitsbeginsel <span class="ex">bewijzen</span>.
-</p>
-<p>Ook hier zij verder verwezen naar de <span class="sc">Kant</span>weerlegging ter zake door <span class="sc">Heymans</span> in zijn „<span class="ex">Schets eener kritische Geschiedenis van het Causaliteitsbegrip in de nieuwere wijsbegeerte</span>”, 1890.
-</p>
-<p>2°. Zelfs met aanvaarding van <span class="sc">Kant</span>’s causaliteitsleer is een transobjectieve, transmateriële gewaarwordingsoorzaak <span class="ex">niet</span> in strijd. Want zijn „immanente” causaliteit geldt geenszins, als naar <span class="sc">Hartmann</span>’s misvatting (af te handelen in hoofdstuk V), slechts individueel („subjectief”),
-zelfs niet uitsluitend physies, voor het veld der „<span lang="de">äussere Erfahrung</span>”, maar voor heel het gebied van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erfahrung</span>”, heel zijn „natuur”, die àl het tijdelike, het terrein van physica èn psychologie
-(<span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Physiologie der Seele</span>”) omvat, zodat het transobjectieve in de zin van het transphysiese, transmateriële,
-<span class="ex">causaal</span> (tijdelik) kan zijn, ons „afficiren” kan bij het „geven” der gewaarwording, zonder
-enige zelfweerspreking van <span class="sc">Kant</span>. <span class="sc">Kant</span> noemt nu zowel dit transphysiese, tijdelike, van mogelike (uitwendige) waarneming
-onafhankelike, als het transpsychiese, transtijdelike, van mogelik bewustzijn onafhankelike,
-„<span class="ex" lang="de">An-sich</span>”. Deze onderscheiding van tweeërlei „An-sich” bij <span class="sc">Kant</span>, die heel wat misverstand en schijnbare zelfweerspreking uit de weg ruimt, zal ik
-nader bespreken bij de behandeling van het <span class="ex">Transobjectieve</span>, <span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span>dus in <a href="#ch4">hoofdstuk IV</a>. Als nu deze wat lange § en z’n belang de geduldige lezer niet volkomen duidelik
-mocht zijn geworden, dan beloof ik, dat de volgende hoofdstukken er het nodige licht
-wel op zullen werpen.
-<span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e2681">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2681src">1</a></span> Men moet zich daarbij niet al te zeer stoten aan ’t woord „naief” („naief realisme”),
-een moeilik misbare techniese term, de tegenstelling met „krities” in de zin der „kenniskritiek”.
-Hier zij al dadelik gezegd, dat, sinds <span class="sc">Kant</span>, met „naief realisme” niet zozeer bedoeld wordt de leer, die aanneemt, dat de werkelikheid
-„<span lang="de">an-sich</span>” is, gelijk zij wordt waargenomen (kleurig enz.), (vgk. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Inleiding</span>, p. 54), als wel speciaal de <span class="sc">Locke</span>se kennisleer, dus het materie-realisme van materialisten en dualisten, dat „beweging”
-laat waargenomen worden als kleur en klank enz., dat beweging, naar wij zullen zien,
-een gewaarwordingsderivaat, tot oorzaak van gewaarwordingen maakt (ten onzent b.v.
-Dr. <span class="sc">J.&nbsp;D. Bierens de Haan</span>, Dr. <span class="sc">H.&nbsp;W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga</span> e tutti quanti). (10)&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2681src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2706">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2706src">2</a></span> Reeds <span class="sc">Collier</span> gaf typies uiting aan zijn verzekerdheid, dat het door ons bestreden realisme <span class="ex">dogmaties</span> is, en dus alleen vooroordeel of misverstand zich tegen de materie-kritiek verzetten
-kan, in deze woorden van zijn „<span class="ex">Introduction to the Clavis Universalis</span>” <span class="pageNum" id="pb26n">[<a href="#pb26n">26</a>]</span> (1713): … „<span lang="en">I shall or can have no other adversary but prejudice</span>”… Zo zegt <span class="sc">Kant</span> van zijn krities onderzoek: „<span lang="de">Widerlegt zu werden ist in diesem Falle keine Gefahr, wohl aber, nicht verstanden
-zu werden.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2706src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2732">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2732src">3</a></span> <span class="sc">Rousseau</span>: „<span lang="fr">C’est une manie commune aux philosophes de tous les âges de nier ce qui est et de
-prouver ce qui n’est pas.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2732src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2741">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2741src">4</a></span> Met fijne ironie laat <span class="sc">Berkeley</span> in de eerste van zijn <span class="ex" lang="en">Three Dialogues between Hylas and Philonous</span>, p. 273, zijn Hylas tegenover de: „<span lang="en"><span class="ex">sound</span> in the common acceptation of the word</span>” gewagen van „<span lang="en"><span class="ex">sound</span> in the real and philosophic sense</span>”, te weten: luchttrilling! Waarop de leuke vraag van Philonous volgt: „<span lang="en">‚Tell me, <span class="ex">Hylas</span>, to which of the senses, think you, the idea of motion belongs? to the hearing?’</span>
-</p>
-<p lang="en" class="footnote cont"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex">Hyl.</span>: ‚No, certainly; but to the sight and touch.’
-</p>
-<p lang="en" class="footnote cont"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex">Phil.</span>: ‚Should follow then, that, according to you, real sounds may possibly be <span class="ex">seen</span> or <span class="ex">felt</span>, but never heard.’ ”
-</p>
-<p class="footnote cont">(Als Hylas spreekt in 1910 Dr. <span class="sc">P. Häberlin</span>, <span class="ex" lang="de">Wissenschaft und Philosophie</span>, I: 337).
-</p>
-<p class="footnote cont">Het valt moeilik, hier met citeren op te houden. Mocht toch „de goede <span class="sc">Berkeley</span>” gelezen en begrepen, dus genoten en bereikt worden, <span class="pageNum" id="pb27n">[<a href="#pb27n">27</a>]</span>in plaats van beschoolmeesterd,—naar de karikaturen, die de traditionele filosofiegeschiedenissen,
-even hoog zich boven <span class="sc">Berkeley</span> verheven wanend, als diep beneden hem blijvend, plegen te geven uit de zoveelste
-hand.
-</p>
-<p class="footnote cont"><span class="sc">Berkeley</span> blijft met <span class="sc">Collier</span> (die niet eens bespot, enkel doodgezwegen wordt) de ontdekker en betoger der <span class="ex">object-immanentie</span>. Zij hebben het materie-realisme, gemeen aan dualistiese theologen en antitheologiese
-materialisten, eerst levensgevaarlik gewond. <span class="sc">Kant</span> geeft het de genadeslag.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2741src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2829">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2829src">5</a></span> Ze onderstellen niet alleen ’n Subject, maar ook slechts één Subject, ze zijn <span class="ex">individueel</span>. <span class="ex">Mijn</span> gewaarwordingen a.z. „heeft” (beleeft, ervaart) <span class="ex">geen enkel ander</span> Subject, want welke gewaarwording <span class="pageNum" id="pb28n">[<a href="#pb28n">28</a>]</span>hij ook hebbe, het is <span lang="la">eo ipso</span> <span class="ex">zijn</span> gewaarwording. Mijn gedachten, mijn vreugde, mijn verlangens heb ik alléén. Eens
-anders <span class="ex">in plaats van eigen</span> gewaarwordingen gewaarworden, gedachten denken is voor ons eenvoudig een absoluut-zinledige
-<span lang="la">contradictio in adjecto</span>. Geen „almacht” zelfs zou met dit vermogen kunnen worden gedacht. In hoeverre desniettemin
-individueel bewustzijnsleven al of niet als element of factor behoren kan en in medewerkend
-verband staan tot een meer-omvattend bewustzijn, tot een algemener geestelike eenheid,
-behoort tot problemen, die hier onbesproken moeten blijven.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2829src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2859">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2859src">6</a></span> „<span lang="en">This perceiving, active being is what I call <span class="ex">mind</span>, <span class="ex">spirit</span>, <span class="ex">soul</span> or <span class="ex">myself</span>.</span>” (<span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex" lang="en">Treatise on the Principles of Human Knowledge</span>, p. 156).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2859src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2883">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2883src">7</a></span> De ontologiese verhouding van een Subject tot zijn belevenissen, de subjectieve, geestelike,
-psychiese processen, doet hier niet ter zake.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2883src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2889">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2889src">8</a></span> Hier is ook het terrein van volstrekte („absolute”) zekerheid—hier is geen gissen,
-dus geen ver-gissen,—of ik droom, hallucineer of „waarneem”, mijn gewaarwording als
-zodanig, mijn belevenis is onbetwijfelbaar, mijn oordeel (weten) daaromtrent een onmiddellike,
-enkelvoudige waarheid,—waarvan ik zeker ben. Er bestaat dan ook geen „zinsbedrog”—enkel
-verstandsbedrog: <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Dial.</span> III, p. 334: „<span lang="en">But his mistake lies not in what he perceives immediately and at present (it being
-a manifest contradiction to suppose he should err in respect of that), but in the
-wrong judgments he makes concerning the ideas he apprehends to be connected with those
-immediately perceived.</span>”—en vergelijk <span class="sc">Kant</span>, K. d. r. V., p. 261.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2889src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2915">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2915src">9</a></span> En we kunnen zeggen: deze zijn in het Subject, in het Ik, met welk „in” natuurlik
-absoluut niets ruimteliks bedoeld wordt; het duidt alleen dat „individuele”, <span class="ex">eigene</span>, <span class="ex">exclusieve</span> aan, wat ’t geen „in mij” is heeft voor mij, zodat het voor niemand anders kenbaar
-is, aan elk ander „vreemd” blijft, mijn „eigen” gedachten, enz.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2915src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2931">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2931src">10</a></span> Zo vat <span class="sc">A.&nbsp;C. Fraser</span> heel goed <span class="sc">Berkeley</span>’s waarnemingsleer samen, p. 125: „<span lang="en">Imagination is the only representative faculty. <span class="ex">A representative sense-perception is an absurdity</span>.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2931src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e2956">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2956src">11</a></span> De gronden dezer overtuiging kunnen hier niet worden uiteengezet. Men raadplege de
-desbetreffende filosofiese litteratuur. Het solipsisme is speciaal in de strijd vóór
-of tegen positivisme en skepsis algemeen bediskuteerd. Het beste en zuiverste m.i.
-ook weer daarover <span class="sc">Heymans, G.</span> <span class="ex">und</span> <span class="sc">E.</span> en <span class="ex" lang="de">Einführung</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e2956src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3021">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3021src">12</a></span> Verderop zullen we zien en begrijpen: Dit is niet alleszins juist. Qua abstracta,
-die slechts betrekking hebben op het <span class="ex">denkbeeldig</span> (slechts gnoseologies) subject der natuur, bestaan kleuren en tonen onafhankelik
-van <span class="ex">werkelike</span>, concrete (ontologiese) subjecten.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3021src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3033">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3033src">13</a></span> Zie vorige noot.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3033src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3047">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3047src">14</a></span> Vgk. <span class="sc">W. Kinkel</span>, <span class="ex" lang="de">Beiträge zur Erkenntniskritik</span>, p. 83: „<span lang="de">Wir schaffen die Dinge der <span class="ex">Erkenntnis</span> nach, nicht dem <span class="ex">Sein</span> nach.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3047src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3068">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3068src">15</a></span> K. d. r. V., p. 320.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3068src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3074">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3074src">16</a></span> Cf. <span class="ex">Prolegomena</span>, p. 67.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3074src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3092">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3092src">17</a></span> Cf. ook <span class="sc">Riehl</span>, Kr. III, p. 292: „<span lang="de">Das wesentliche Ergebniss</span>” enz.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3092src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3109">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3109src">18</a></span> K. d. r. V., p. 73, noot: „<span lang="de">Die Prädicate der Erscheinung können dem Objecte selbst beigelegt werden, in Verhältniss
-auf unseren Sinn, z.B. der Rose die rothe Farbe, oder der Geruch</span>”.—Cf. uitdrukkelik ook <span class="sc">Berkeley</span>, s. 99., p. 206, tegen die „<span lang="en">odd paradoxes</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3109src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3168">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3168src">19</a></span> <span class="sc">Dietzgen</span>, <span class="ex" lang="de">Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der Erkenntnistheorie</span> (Berlin 1905), p. 15: „<span lang="de">Welches Bild stimmte nicht annähernd mit seinem Gegenstande? Mehr oder minder treffend
-ist doch jedes Porträt.</span>” Treffend!—p. 31: „<span lang="de">Darauf läuft denn die materialistische Erkenntnistheorie hinaus, zu konstatieren,
-dass das menschliche Erkenntnisorgan keine <span class="ex">metaphysische</span> Erleuchtung ausstrahlt, sondern ein Naturstück ist, welches andre Naturstücke konterfeit.</span>” Evenzo p. 45 ons „<span lang="de">Erkenntnisvermögen</span>” als „<span lang="de">ein spiegelartiges Instrument</span>” „<span lang="de">welches die Dinge der Welt oder die <span class="pageNum" id="pb35n">[<a href="#pb35n">35</a>]</span>Natur <span class="ex">reflektiert</span>.</span>” Cf. ook <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Het Wereldraadsel</span>, 1896, p. 83 (<span class="ex">Het Objectivisme en zijne Eenzijdigheid</span>): „In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren wij de bewegingsverschijnselen
-der zicht- en tastbare voorwerpen”. Insgelijks <span class="sc">A. Pierson</span>, <span class="ex">Eene Levensbeschouwing</span>, I p. 69.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3168src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3219">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3219src">20</a></span> Uitstekend tegen de „<span lang="en">picture</span>”- of „<span lang="en">image or representation</span>” -opvatting der waarneming, tegen „<span lang="en">real things</span>” als „<span lang="en">archetypes or originals</span>”: <span class="ex" lang="en">Three Dial.</span>, p. 294 s. en cf. P. <span class="ex">of</span> H.&nbsp;K. s. 8: „<span lang="en">But, say you, though the ideas themselves do not exist without the mind, yet there
-may be things like them, where of they are copies or resemblances, which things exist
-without the mind in an unthinking substance. I answer, <i>an idea can be like nothing but an idea</i>; a colour or figure can be like nothing but another colour or figure”.… „Again, I
-ask whether those supposed originals or external things, of which our ideas are the
-pictures or representations, be themselves perceivable or no? If they are, <span class="corr" id="xd31e3244" title="Bron: than">then</span> they are ideas and we have gained our point; but if you say they are not, I appeal
-to anyone whether it be sense to assert a colour is like something which is invisible;
-hard or soft, like something which is intangible; and so of the rest.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3219src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3256">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3256src">21</a></span> „<span lang="de">Da ihre Eigenschaften nicht in meine Vorstellungskraft hinüberwandern können</span>”, zegt <span class="sc">Kant</span>, <span class="ex">Prolegomena</span>, § 9, p. 59. Vgk. reeds <span class="sc">Leibniz</span> tot <span class="sc">Clarke</span> (Uitg. <span class="sc">Janet</span> I, p. 786): „<span lang="fr">Je ne demeure point d’accord des notions vulgaires, comme si les images des choses
-étaient transportées (<span class="ex" lang="en">conveyed</span>) par les organes jusqu’à l’âme. Car il n’est point concevable par quelle ouverture
-ou par quelle voiture ce transport des images depuis l’organe jusque dans l’âme se
-peut faire</span>” etc.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3256src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3306">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3306src">22</a></span> Zo is <span class="ex">eigendom</span> het prius van <span class="ex">diefstal</span>, evenals de <span class="ex">causaliteit</span> het prius der <span class="ex">inductie</span> is, en wie dus de causaliteit uit inductie, „ervaring”, afleidt, begaat eenzelfde
-zinledigheid als wie zegt: <span lang="fr">La propriété c’est le vol.</span>—Zo is het prius der <span class="ex">selectie</span> mooi principieel aangewezen door <span class="sc">D. v. Embden</span> in zijn <span class="ex">Darwinisme en Democratie</span>, p. 97 („<span class="ex">veelheid van individuen</span>” enz.). Dit kan dus zelf nooit door selectie zijn ontstaan! Evenmin de geest uit
-gewaarwordingen of „ervaringen” (<span class="sc">Carneri!</span>) enz.!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3306src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3361">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3361src">23</a></span> De Duitse kennisleer zegt voor dit specifiek begrip van „produceren” veelal „setzen”,
-stellen. Het dageliks leven spreekt van „krijgen”, een woord uit de naieve opvatting
-voortgekomen, maar waartegen voor de rest geen bezwaar bestaat, als men maar waakt
-tegen verkeerde gevolgtrekkingen. <span class="sc">Kant</span> spreekt ook gewoon van het „gegevene”, hoewel met het gewone „geven”, in de zin van
-„overdragen”, niet de minste gelijkenis bestaat. Ook dat „krijgen” is dus niet een
-overkrijgen van elders, doch uit zichzelf te voorschijn brengen, bij de gewaarwording
-(in tegenstelling tot b.v. de hallucinatie) als gevolg der beïnvloeding door het andere,
-dat „geeft”.
-</p>
-<p class="footnote cont">Ook het woord „waar<span class="ex">nemen</span>”, „per<span class="ex">cipere</span>”, (naast woorden als onder<span class="ex">scheiden</span>, <span class="trans" title="krinein"><span lang="grc" class="grek">κρίνειν</span></span>, cernere, <span lang="he" class="hebr">‏כק‎</span>, <span lang="he" class="hebr">‏חזה‎</span>, videre, <span lang="he" class="hebr">‏ידע‎</span>) is geboren uit de naieve opvatting, als had de waarneming de dingen met hun waarnemingseigenschappen
-slechts te <span class="ex">nemen</span>, op te nemen, zoals ze zijn, zonder er zelf iets aan te veranderen, af- of bij te
-doen, terwijl naar het krities, antidogmaties inzicht het bewustzijn de waarnemingseigenschappen
-<span class="ex">niet neemt van</span>, <span class="ex">maar geeft aan</span> de dingen.
-</p>
-<p class="footnote cont">Dat oerdogmatisme vindt men in gecultiveerde staat terug in <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Phänomenologie des Geistes</span> (Berlin 1841), p. 86: „<span lang="de">So ist nun das Ding der Wahrnehmung beschaffen; und das Bewusstsein ist <span class="pageNum" id="pb38n">[<a href="#pb38n">38</a>]</span>als Wahrnehmendes bestimmt, insofern dies Ding sein Gegenstand ist; es hat ihn <span class="ex">nur zu nehmen</span>, und sich als reines Auffassen zu verhalten; was sich ihm dadurch ergiebt ist das
-Wahre. Wenn es selbst bei diesem Nehmen etwas thäte, würde es durch solches Hinzusetzen
-oder Weglassen die Wahrheit verändern.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3361src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3434">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3434src">24</a></span> Zo b.v. nog typies Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span> tegen <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, 1905, p. 63: „Ware <span class="sc">Berkeley</span>’s bewering juist, dan zou het onderscheid tusschen ware voorstellingen en hallucinaties
-wegvallen, en men zou het recht missen laatstgenoemden als onwaar te verwerpen. Voor
-ons bewustzijn zijn onze gewaarwordingen de weerspiegeling [<abbr title="nota bene">n.b.</abbr>] van een bestaande werkelijkheid buiten ons, hoe onvolkomen [!] die weerspiegeling
-ook zijn <span class="pageNum" id="pb39n">[<a href="#pb39n">39</a>]</span>moge.” (<b>16</b>)—Vgk. over deze „weerspiegeling” bl. 34, opm. 14 en <span class="sc">Berkeley</span>’s eigen weerlegging P. of H.&nbsp;K. sect. 33.
-</p>
-<p class="footnote cont">In diezelfde geest gewaagt Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span>, nog verwijlend bij <span class="sc">Hartmann</span>, maar op weg, dunkt mij, naar <span class="sc">Kant—Heymans</span>, van „het inzicht in de hallucinatie-natuur, het droomstofweefsel van het eigen lichaam”,
-p. 109 van <span class="ex">Het absoluut Idealisme</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3434src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3513">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3513src">25</a></span> Zo noemde ze reeds <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Dial.</span> III, p. 154.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3513src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3543">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3543src">26</a></span> Zelf een produkt van geestelike associatie of „synthese” (<span class="sc">Wundt</span>) uit de beide niet-plastiese onderling verschillende gezichtsbeelden.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3543src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3582">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3582src">27</a></span> Dit is het „<span class="ex">sociale</span>” element der objectivatie, waarop <span class="sc">Wundt</span> c.s. en <span class="sc">Riehl</span> de aandacht vestigen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3582src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3594">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3594src">28</a></span> Het inzicht, dat het objectieve immanent, niet transcendent is, verleidt gemakkelik
-tot een soort individualistiese overschatting dier „immanentie”, tot de waan nl.,
-dat het objectieve reeds <span class="ex">onmiddellik</span> binnen het bereik van <span class="ex">individueel</span> bewustzijn zou liggen, in plaats van <span class="ex">verstandelike gevolgtrekking</span> te behoeven, als <span class="ex">onderstelling</span>. Bij <span class="sc">Berkeley</span> komt dit herhaaldelik voor, bij <span class="sc">Kant</span> zo kras mogelik, op een plaats in de 1e uitgave van zijn K. d. r. V., <span class="pageNum" id="pb41n">[<a href="#pb41n">41</a>]</span>die hij gelukkig zelf geheel <span class="ex">geschrapt</span> heeft, p. 313 ss.: „<span lang="de">Nun sind aber äussere Gegenstände (die Körper) bloss Erscheinungen, mithin auch nichts
-Anders, als eine Art meiner [!] Vorstellungen, deren Gegenstände nur durch diese Vorstellungen
-etwas sind, von ihnen abgesondert aber nichts sind. Also existiren eben sowol äussere
-Dinge, als ich Selbst existire und zwar beide auf das unmittelbare Zeugniss meines
-Selbstbewusstseins, nur mit dem Unterschiede: dass die Vorstellung meiner Selbst,
-als des denkenden Subjects, bloss auf den innern, die Vorstellungen aber, welche ausgedehnte
-Wesen bezeichnen, auch auf den äussern Sinn bezogen werden. Ich habe in Absicht auf
-die Wirklichkeit äusserer Gegenstände eben so wenig nöthig zu schliessen, als in Ansehung
-der Wirklichkeit des Gegenstandes meines innern Sinnes, (meiner Gedanken), denn sie
-sind beiderseitig nichts als Vorstellungen, deren unmittelbare Wahrnehmung (Bewusstsein)
-zugleich ein genugsamer Beweis ihrer Wirklichkeit ist.</span>”—Vergelijk reeds het inzicht van p. 318, over de verhouding van waarneming en daaruit
-<span class="ex">af te leiden</span> objectieve werkelikheid en de, zij het ook juiste, petitio principii, „<span lang="de">dass ohne Wahrnehmung selbst die Erdichtung und der Traum nicht möglich sind.</span>” In plaats van het teruggenomene brengt dan de 2e druk in de zgn. „<span class="ex" lang="de">Widerlegung des Idealismus</span>”, en de daarbij behorende noot der voorrede, wanhopige pogingen, om te „bewijzen”,
-„<span lang="de">dass äussere Erfahrung eigentlich unmittelbar sei</span>”. <span class="sc">Kant</span> bedoelt te bewijzen, dat we „<span lang="de">äusseren Sinn</span>”, „<span lang="de">äussere Wahrnehmung</span>” hebben en niet „<span lang="de">bloss äussere Einbildungskraft</span>”. Evenwel: „<span lang="de">Ob diese oder jene vermeinte Erfahrung nicht blosse Einbildung sei, muss nach den
-besondern Bestimmungen derselben und durch Zusammenhaltung mit den Kriterien aller
-wirklichen Erfahrung, ausgemittelt werden.</span>” <span lang="en">This is all that I contended for.</span>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3594src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3699">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3699src">29</a></span> „<span lang="de">Ding</span>” of „<span lang="de">Sache</span>” is hier een door <span class="sc">Kant</span> al even ongelukkig gekozen woord als: „<span lang="de">Object-an-sich</span>” of zelfs „<span lang="de">transcendentales Object</span>”; wel sluiten deze woorden aan bij het gewone naieve spraakgebruik, dat ook met de
-wereld der „dingen”, der „objecten”, bedoelt het van de geest onafhankelik gedacht
-bestaande. De <span class="ex">inhoud</span> dier begrippen komt dus vrij wel overeen, bij <span class="sc">Kant</span> en bij het naief (transcendentaal) realisme, maar <span class="ex">heel</span> de <span class="ex">omvang</span>, die ze hier hebben, wordt door <span class="sc">Kant</span>, door de kritiek, terecht buitengesloten. Vandaar een hopeloze verwarring. Want bij
-„ding” en „objekt” stelt nu eenmaal ieder zich de „empiriese realiteit” met haar phaenomenale
-eigenschappen voor!—Zo wordt dan ook heel <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer voortdurend vermaterialiseerd doordat men van de „<span lang="de">Gegenstände, die unsere Sinne rühren</span>”… stoffelike voorwerpen maakt … en dan van de zinnen … zintuigen. Voorbeeld ten onzent
-<span class="sc">A. Pierson</span>, <span class="ex">Wijsgeerig Onderzoek</span>, 1882, p. 48 s. „‚<span lang="de">Die Gegenstände rühren unsere Sinne</span>’. Het is natuurlijk [!] een geheel materieele schok, dien de zintuigen—Kant schrijft:
-zinnen—ondervinden, want hij, die de zintuigen heeft, weet nog niet, dat het voorwerpen
-zijn [later zegt P. uitdrukkelik: „stoffelijke voorwerpen”!], die zijne organen op
-eenigerlei wijze aandoen.” (Overgenomen, zonder kritiek, door Dr. <span class="sc">P.&nbsp;H. Ritter</span> in zijn m.i. mislukte <span class="sc">Heymans</span>-imitatie, de „<span class="ex">Schets eener critische [?] geschiedenis van het Substantiebegrip in de nieuwere wijsbegeerte</span>” p. 265 s.).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3699src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3802">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3802src">30</a></span> Als had <span class="sc">Kant</span> deze „neokantiaanse” misvatting voorzien, zo weert hij die <span lang="la">expressis verbis</span> af:
-</p>
-<p class="footnote cont"><span class="ex">Proleg.</span> p. 139—140, vooral: „<span lang="de">Es ist also kein kontinuierlicher Fortgang und Annäherung zu diesen Wissenschaften
-und gleichsam ein Punkt oder Linie der Berührung. Naturwissenschaft wird uns niemals
-das Innere der Dinge, d.i. dasjenige, was nicht Erscheinung ist, aber doch zum obersten
-Erklärungsgrunde der Erscheinungen dienen kann, entdecken; aber sie braucht dieses
-auch nicht zu ihren physischen Erklärungen; ja, wenn ihr auch dergleichen anderweitig
-angeboten würde (z.B. Einfluss immaterieller Wesen), so soll sie es doch ausschlagen
-und gar nicht in den Fortgang ihrer Erklärungen bringen, sondern diese jederzeit nur
-auf das gründen, was als Gegenstand der Sinne zu Erfahrung gehören und mit unsern
-wirklichen Wahrnehmungen nach Erfahrungsgesetzen in Zusammenhang gebracht werden kann.</span>” Gulden woorden, die een <span class="sc">Hartmann</span> c.s. implicite nog strenger afstraffen ten deze dan <span class="sc">Lange</span> het in <span class="sc">Kant</span>’s zin explicite heeft gedaan.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3802src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3831">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3831src">31</a></span> In de objecten wereld wordt waarschijnlik deze werkelikheid gesymboliseerd tot de
-phaenomenale beïnvloeding van een centraal zenuwstelsel door de ruimtedingen rondom,—de
-„buitenwereld”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3831src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3837">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3837src">32</a></span> <span class="sc">Heymans</span> (p. 199 <span class="ex">Einf.</span>): „<span lang="de">die Gesamtheit der möglichen sinnlichen Wirkungen unbekannter Weltprozesse ins Bewusstsein
-eines idealen Beobachters</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3837src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e3955">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3955src">33</a></span> Ten onzent schrijft b.v. de heer <span class="sc">P.&nbsp;J. Grotegast</span>, <span class="ex">Levensleer</span> 1906, p. 70: „Het is een feit van waarneming dat de ziel met een ijlen subtielen
-band aan het slapende lichaam verbonden blijft”.—Deze spiritistiese heer praat ook
-van de „aangeboren [!] denkvormen [!] Ruimte en Tijd”, van „uit het stofkleed gescheiden
-zielen”, die zich naar „eene Denkwereld” oftewel „de intelligibele sfeer, het transcendente
-<span class="pageNum" id="pb46n">[<a href="#pb46n">46</a>]</span>gebied”, alias „een Schimmenrijk” begeven, ja van „dit kortstondig leven als slechts
-eene episode van het veel grootere onbegrensde transcendentale [sic] leven”, van „het
-droomende wezen, waar de categorieën buiten werking zijn gesteld” enz. Arme <span class="sc">Kant</span>, die zijn termen aan zulk een milieu, aan zulk een zaak moet lenen, sinds een <span class="sc">du Prel</span> zijn „<span lang="de">transcendentale Physik</span>” en „<span lang="de">transcendentale Psychologie</span>”, ja zelfs zijn „transcendentaal Darwinisme” heeft uitgevonden, met een „intelligibele
-[d.w.z. <span class="ex">spiritistiese!</span>] Welt” en „transcendentale” Subjecten. Op p. 74 staat: „Voorbeelden dat paarden en
-honden spoken en verschijningen zien zijn er te over”! En dan zijn er nog <span class="ex">mensen</span>, die spokenwaarneming durven loochenen! Vgk. opm. <b>32</b>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e3955src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4018">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4018src">34</a></span> Natuurlik weet <span class="sc">Hegel</span>, op de nodige afstand zich houdend van <span class="sc">Kant</span> en van kenniskritiek, uit „<span lang="de">der Natur des Begriffs” zu deducieren „die Notwendigkeit, dass der Raum gerade drei
-Dimensionen hat</span>”, en gewagen dus ook nu nog zijn ’tzij idealistiese, ’tzij materialistiese napraters
-(<span class="sc">Dietzgen</span> b.v.) van de „<span lang="de">Denknotwendigkeit</span>” der meetkunde, <span class="pageNum" id="pb47n">[<a href="#pb47n">47</a>]</span>trots <span class="sc">Kant</span>’s weerlegging nu ja, maar ook trots heel de metageometrie!
-</p>
-<p class="footnote cont">Vgk. bij <span class="sc">Natorp</span>, <span class="ex">Logik</span>, p. 46, „<span lang="de">die volle Konsequenz aus den Prämissen Kants</span>” en p. 49 de <span class="sc">Kant</span> toegedichte „<span lang="de">Rest von Empirismus</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4018src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4111">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4111src">35</a></span> Een wellicht uit de door buitenlanders verkeerd gelezen verduitsing (No-umena) in
-het Frans en Nederlands overgegane fout is de uitspraak noemena—in pl. v. no-oemena
-of, verlatijnst, noümena.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4111src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4125">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4125src">36</a></span> Zo heten <span lang="de">Begriffe ohne Anschauung „leer”</span>; zo zegt p. 143, dat zodanige „<span lang="de">Begriffe ganz unmöglich sind, noch irgend einige Bedeutung haben können</span>”, zo krijgen die „<span lang="de">reinen Verstandesbegriffe</span>” „<span lang="de">eine Beziehung auf Objecte, mithin Bedeutung</span>” (p. 148).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4125src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4145">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4145src">37</a></span> Ter afwijzing van een veel verspreid misverstand zij hier alleen nog opgemerkt, dat
-de „<span class="ex">werkelikheid</span>”, aan het An-sich toe te kennen („<span lang="de">absolute Position</span>”), volstrekt geen „kategorie” is, hoegenaamd niets met de „<span class="ex" lang="de">Realität</span>” (= <span lang="la">realitas sensatio phaenomenon</span>; „<span lang="de">Realität ist im reinen Verstandesbegriffe das, was einer Empfindung überhaupt correspondiert;
-dasjenige also, dessen Begriff an sich selbst ein Sein (in der Zeit) anzeigt</span>”) of het „<span lang="de"><span class="ex">Dasein</span></span>” („<span lang="de">in einer bestimmten Zeit</span>”) van zijn „<span lang="de">Kategorientafel</span>” te maken heeft.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4145src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e267">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">HOOFDSTUK III.</h2>
-<h2 class="main">DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGS<span class="ex">VORM</span>.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div id="ch3.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e281">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> DE RUIMTE ALS „VORM” VAN DE BEWEGINGSZIN (HEYMANS)—EN VERGELIJKING MET DE „VORM”
-VAN TOONGEWAARWORDINGEN.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Wat is nu een kennis„<span class="ex">vorm</span>”, in tegenstelling tot de betrokken kennis„<span class="ex">inhoud</span>”?
-</p>
-<p>We herinneren ons, dat deze onderscheiding dient ter verklaring van de raadselige
-„mogelikheid” der onloochenbare synthetiese oordelen a priori van de wetenschappen,
-in casu (want wij bepalen ons tot de leer der waarnemingen) van de meetkunde en de
-bewegingsleer, gebouwd op ons apodicties syntheties weten omtrent tijd en ruimte.
-</p>
-<p>Indien nu onze waarnemingen gevolg zijn van de inwerking van het van ons onafhankelik
-Zijnde op onze geest, dan zal hun aard, hun hoedanigheid mede door de aard van onze
-geest worden bepaald, i.c. van ons waarnemingsvermogen („<span lang="de">Sinnlichkeit</span>”). „Wanneer, zooals wij moeten aannemen, onze ervaring een product is van de inwerking
-der dingen<a class="noteRef" id="xd31e4448src" href="#xd31e4448">1</a> op onzen geest, dan ligt het in den aard der zaak, <span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span>dat haar inhoud wordt bepaald door de eigenschappen van de dingen en van den geest
-gezamenlijk. Of, nog wat nauwkeuriger, haar algemeen karakter zal van de eigenschappen
-van den geest, hare concreete bepaaldheid in ieder bizonder geval van die der dingen
-afhankelijk zijn. Noemen wij nu, naar eene voor de hand liggende analogie met vorm
-en inhoud der in een vat besloten vloeistof, het eerste den <span class="ex">vorm</span>, het tweede den <span class="ex">inhoud</span> der ervaring, dan moet blijkbaar de aanwezigheid der vormbepalende factoren in den
-geest aan die der ervaringsgegevens voorafgaan, wanneer ook de eerste niet dan naar
-aanleiding van de tweede tot bewustzijn komen.” <span class="sc">Heymans</span>, C. p. 185.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Wenn sich aber die Sache so verhält, so muss sich offenbar für jede Wahrnehmung die
-allgemeine, nur in der Organisation des Subjekts begründete <span class="ex">Form</span> derselben aus ihrem spezifischen, von dem einwirkenden Objekte mitbestimmten <span class="ex">Inhalte</span> ausscheiden lassen. Ich sehe eine grüne Wiese: dass ich überhaupt Farbe sehe, gehört
-in dieser Wahrnehmung offenbar zur Form, denn es hängt ausschliesslich von der eigentümlichen
-Affizierbarkeit des Gesichtssinnes ab; dass ich aber diese bestimmte grüne Farbe in
-diesem bestimmten Teile des Sehfeldes wahrnehme, das ist der Inhalt der Wahrnehmung,
-der von objektiven Faktoren mitbestimmt wird.</span>” <span class="sc">Heymans</span>, G. u. El. p. 182.
-</p>
-<p>Het is duidelik, dat deze onderscheiding van vorm en <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>inhoud ons altans een mogelikheid levert van synthetiese oordelen a priori. „Immers
-het ligt in den aard der zaak, dat de formeele elementen door den geest in de gewaarwordingen
-gelegd, in geene enkele gewaarwording kunnen ontbreken, en dus ook met volkomen zekerheid
-in toekomstige gewaarwordingen kunnen worden voorspeld.” <span class="sc">Heymans</span>, C. p. 186. En „welke meer afdoende verklaring zou er voor de bevestiging der axioma’s
-door de ervaring gegeven kunnen worden dan deze, dat die axioma’s door logische redeneering
-uit de elementen zelve, die aan de ervaring te gronde liggen, verkregen zijn?”
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span> heeft met zijn „formeel Idealisme” een nieuwe bron van waarheid ontdekt in het kennende
-Subjekt. Zo behoort tans tot de zekerste verworvenheden der wetenschap, de subjectiviteit
-der Ruimte—als „Vorm” van waarneming. Maar de verwinning van het ruimte-realisme en
--empirisme schijnt wel tot de moeilikste verrichtingen van het denken te behoren.
-Zelfs voor zéér scherpzinnige, voor gróte denkers, voor „metaphysici van professie”,
-om van „filosofie-professoren” maar te zwijgen, stond hier tot op deze dag veelal
-een: „Tot hiertoe en niet verder”. Ik ben niet naief genoeg, te wanen, dat ik al m’n
-lezers in enige pagina’s zou kunnen overtuigen van een leer, die inderdaad ons in
-een heel nieuw milieu, een heel nieuwe werkelikheid verplaatst, waarin men zich niet
-dan na tijden-lang en ingespannen denken oriënteert.
-</p>
-<p>De grondoorzaak echter van alle verzet tegen <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer ligt in de talloze misverstanden (ten dele te wijten aan <span class="sc">Kant</span> zelf), die zijn begrip „vorm” pleegt te verwekken,—en de zonderlinge, dwaze, onaannemelike
-consequenties, die dat misverstand aan die ruimte-idealiteit wel <span class="ex">moet</span> toeschrijven.
-</p>
-<p>Dit altans kan ik hier voor de verspreiding van deze waarheid doen, enige stenen des
-aanstoots uit de weg ruimen, waarover bovenbedoelden gevallen zijn. De paar bladzijden,
-<span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>waarin <span class="sc">Kant</span> zijn ruimte-leer uitéénzet (K. d. r. V. pp. 50–54) behoef ik hier waarlik niet over
-te schrijven, ik reken dat ieder uwer deze gelezen en overdacht heeft, gelijk ook
-de „<span class="ex" lang="de">Einleitung</span>” en de gehele „<span class="ex" lang="de">Transcendentale Aesthetik</span>”, dus tot en met p. 75 van de K. d. r. V.<a class="noteRef" id="xd31e4549src" href="#xd31e4549">2</a>.
-</p>
-<p>Om de ruimte als „vorm” van waarneming te doen begrijpen begin ik maar weer met vergelijking
-uit het gebied der kleuren en klanken, daar hier tenminste de „subjectiviteit” (het
-bestaan uitsluitend door en voor de waarneming) sinds lang (in theorie altans!) gemeen-goed
-is van wetenschap en beschaving<a class="noteRef" id="xd31e4563src" href="#xd31e4563">3</a>. Ik begin met deze vergelijking o.a. omdat <span class="sc">Kant</span> haar uitdrukkelik ongeoorloofd verklaart, p. 56, en om dus meteen eventuele vrees
-voor slaafse <span class="sc">Kant</span>-napraterij te sussen. En <span class="sc">Kant</span>misduiding is hier niet in ’t spel. Immers, <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span><span class="sc">Kant</span>’s verbod is een (volkomen verklaarbare) vergissing gebleken<a class="noteRef" id="xd31e4635src" href="#xd31e4635">4</a> (vgl. <span class="sc">Heymans</span>, G. u. El. p. 226), gelijk de psychologie sinds ook heeft bewezen, dat de ruimte
-geenszins „vorm” van heel ons waarnemingsvermogen, als zodanig, maar enkel van één
-(volgens anderen twee) bepaalde zin(nen) kan zijn. Het is waar,—gelocaliseerd, ruimtelik,
-is de inhoud <span class="ex">al</span> onzer gewaarwordingen, maar we weten tans dat b.v. smaak, geur, geluid, ja zelfs—naar
-de grote ontdekking van de geniale jonge <span class="sc">Berkeley</span> in zijn „<span class="ex" lang="en">New Theory of Vision</span>”—al wat we zien,—oorspronkelik onruimtelik is, slechts met behulp van qualitatieve
-verschillen, die we als ruimtelikheids-symbolen („locaaltekens”) leren duiden, wordt
-gelocaliseerd<a class="noteRef" id="xd31e4668src" href="#xd31e4668">5</a>. De ruimte kan dus in elk geval slechts de vorm zijn van de ruimtezin(nen), welke
-dat dan ook zij(n).
-<span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span></p>
-<p>Wat hangt nu, bij ’t horen van klanken b.v., <span class="ex">uitsluitend</span> van ’t Subject af, en wat mede van het niet-ik? Of ik een a of een c hoor, en welke
-c, b.v. groot, klein of eengestreept enz., ik hoor, dat hangt niet van mij, van de
-geest af, (noch voor de klank-naiveteit, noch voor de natuurwetenschap, noch voor
-<span class="sc">Kant</span>!). Dus: noch welke, noch wat voor soort tonen (<span class="ex">a, c</span>; orgel-muziek, zang etc.), noch hoe vaak, of hoe lang ik die tonen hoor, noch welke
-tonen ik samen hoor. Dat alles behoort dus tot de <span class="ex">inhoud</span> (de „<span class="ex">materie</span>”) der klankgewaarwordingen. Ik kan daaromtrent ook niets weten, dan ’t bij „ervaring”
-gegevene.
-</p>
-<p>Maar wat ik wel van te voren<a class="noteRef" id="xd31e4733src" href="#xd31e4733">6</a> met absolute zekerheid kan weten, dat is de verhouding, waarin alle a’s en c’s en
-e’s enz., waar en wanneer ik ze ook te horen krijg, tot elkander zullen moeten staan.
-Ik weet, dat elke a, c, enz. z’n vaste plaats in het toonladderstelsel moet hebben,
-waardoor z’n interval, z’n verwantschap, z’n con- en dissonantie met elke andere wordt
-bepaald, zodat de toonladder—met al z’n „trappen” en drieklanken, en de daardoor alleen
-reeds gegeven, van alle willekeur onafhankelike wetten van harmonie en modulatie (<b>25</b>)—vaststaat als een heel stelsel van synthetiese oordelen a priori, van „wetten” waaraan
-alle mogelike, verleden en toekomstige, toonreeksen en toonverbindingen onderworpen
-zijn,—<span class="ex">omdat</span> en <span class="ex">zolang</span> het zijn de zuiver subjectieve, psychiese „natuur-wetten” van het horen en voelen,
-van de muzikale ontvankelikheid of apperceptie. Al deze wetten hebben betrekking op
-de eigenschappen van het toonstelsel, het door ons geabstraheerd en <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>geconstrueerd schema aller mogelike toongewaarwordingen. Deze eendimensionele (sc.
-in éen afmeting: van laag tot hoog, zich uitstrekkende) schaal, dit <span class="ex">schema</span>, waarop elke ooit te horen toon a priori z’n plaats heeft, is de „vorm” onzer toongewaarwordingen.
-</p>
-<p>Dit schema „bestaat” natuurlik niet anders, dan als een „Gedankending”, z’n „waarheid”
-bestaat enkel hierin, dat het de werkelike wijze is, waarop („vorm”, „waarin”) een
-Subjekt alle tonen moet ordenen, „localiseren”.—Elke toon heeft daar z’n <span class="ex">bepaalde</span> plaats—welke dat is, hangt natuurlik van de „gegeven” toon af, behoort tot de „inhoud”
-der ervaring.—De toetsenreeks van een piano geeft ons een niet onaardig aanschouwelik
-beeld van het tonenschema, maar natuurlik bezit dit zelf geen andere werkelikheid,
-dan elke andere abstrakte formulering van een geheel van mogelikheden, dan b.v. elke
-„natuurwet”.
-</p>
-<p>Ook is het een materialisties (of zo men wil, naturalisties) vooroordeel, te menen,
-dat de eigenschappen van die vorm natuurwetenschappelik „verklaard” zouden kunnen
-worden, dat de physica er iets mee te maken had, dat b.v. gegevens omtrent luchttrillingen
-ons exactheid, wiskunde, in de harmonieleer zouden kunnen brengen<a class="noteRef" id="xd31e4764src" href="#xd31e4764">7</a>, wat <span class="sc">Vischer</span> aardig noemt de „<span lang="de">Mathematisirung des Schönen</span>”<a class="noteRef" id="xd31e4785src" href="#xd31e4785">8</a>. Die trillingsgetallen hebben hoegenaamd <span class="ex">niets</span> met de kenmerken, de <span class="ex">qualiteiten</span> van ons toonladderstelsel te maken.
-</p>
-<p>Ten opzichte van 3 n trillingen per seconde bestaat tussen 4 n, 5 n of 6 n trillingen
-per seconde geen ander dan dit quantiteitsverschil. Dat ik bij 6 n „precies dezelfde
-toon, <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>maar een octaaf hoger” hoor als bij 3 n, daarentegen bij 4 n een heel andere toon,
-nl. een die met de oorspronkelike „een reine quart” vormt en met die „zelfde hogere”
-„een reine quint”… en bij 5 n trillingen weer een die met de beide eerstgenoemde een
-grote sext en een kleine terts tot interval heeft, enz.—, heel die qualitatieve periodiciteit
-(telkens van n tot 2 n), die samenrijging van „octaven”, waarbinnen telkens alle mogelike
-verschillende tonen besloten liggen,—het berust uitsluitend op de inrichting van onze
-klankzin,—(weer niet te verwarren met het zin<span class="ex">tuig</span> of het <span class="ex">hersen</span>centrum voor geluid),—absoluut niets daarvan is „mechanies”, quantitatief, te „verklaren”,
-daar quantiteit evenmin, ’t zij logies, ’t zij ontologies, ooit in qualiteit „omslaat”<a class="noteRef" id="xd31e4817src" href="#xd31e4817">9</a> als hersencelbeweging of welk objekt ook kan worden „omgezet” in, of „overgaat” tot …
-bewustzijn.
-</p>
-<p>Bij de kleuren hebben we precies hetzelfde. Het éne, zuiver subjectieve kleurenschema,
-de „vorm” van de kleurzin, geldt noodwendig voor alle kleuren die we ooit te zien
-kunnen krijgen, waar en wanneer ook. Altijd moet voor ons een verzadigd geel veel
-meer op wit gelijken dan een verzadigd blauw of rood; zo lijkt vol blauw meer op zwart
-dan vol rood; zo is ons „wit” een precies even enkelvoudige gewaarwording als „groen”
-of geel of zwart enz.—En dit alles heeft weer alleen betrekking op onze kleurenzin,—zelfs
-volkomen kennis omtrent aethertrillingsverschillen kan ons absoluut niets daaromtrent
-leren.—En het kleurenschema bevindt zich evenmin ergens buiten ons als dat der tonen.
-</p>
-<p>Men zal nu geen moeite hebben om te begrijpen, wat de bedoeling is, als we de <span class="ex">ruimte</span> noemen de „vorm” van een bepaald soort gewaarwordingen—waarschijnlik (naar <span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span>ik tegenover <span class="sc">Riehl</span>, <span class="sc">Liebmann</span> en <span class="sc">Wundt</span> c.s.<a class="noteRef" id="xd31e4843src" href="#xd31e4843">10</a>, mèt <span class="sc">Heymans</span><a class="noteRef" id="xd31e4888src" href="#xd31e4888">11</a> aanneem) die van de <span class="ex">bewegingszin</span>. Dat betekent dan dat de ruimte slechts het schema is onzer mogelike bewegingsgewaarwordingen;
-deze kunnen we willekeurig teweegbrengen, maar altijd slechts in 3 onderling onafhankelik
-veranderlike qualiteiten<a class="noteRef" id="xd31e4900src" href="#xd31e4900">12</a>, en elke gewaarwording zal ten opzichte van elk dezer 3 volkomen bepaald zijn, een
-„plaats” moeten hebben in onze drie-dimensionele bewegings „vorm”, gelijk elke toon
-z’n „plaats” heeft op de één-dimensionele toonschaal. De ruimte „dingen” zijn dan
-niets dan voorshands onbekende, maar nooit ruimtelik te denken, oorzaken, die bewegingsgewaarwordingen
-op van onze willekeur onafhankelike wijze belemmeren, en hun ruimtelike eigenschappen
-bestaan enkel in hun <span class="ex">bepaalde</span> verhouding tot, hun mogelike verhindering van, onze mogelike bewegingsgewaarwordingen<a class="noteRef" id="xd31e4907src" href="#xd31e4907">13</a>.
-<span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span></p>
-<p>Ons schema is dus weer de vorm, waarnaar we deze eigenschappen bepalen; en in deze
-onze ruimte heeft dus elk ding z’n precies bepaalde plaats, voor <span class="sc">Berkeley</span> noch <span class="sc">Kant</span>, voor <span class="sc">Heymans</span> noch voor een onzer, anti-realisten, hangt het van willekeur, van een individu af,
-of iets ook maar een duizendste millimeter langer of korter is<a class="noteRef" id="xd31e4934src" href="#xd31e4934">14</a>, verderaf of dichterbij zich bevindt dan iets anders<a class="noteRef" id="xd31e4949src" href="#xd31e4949">15</a> enz<span class="corr" id="xd31e4984" title="Bron: ..">…</span>—maar al deze hun ruimtelike eigenschappen, plaats, vorm, grootte, beweging, krijgen
-de dingen pas met, en uitsluitend met betrekking tot, dit ons waarnemingsschema, zij
-hebben enkel zin als inhoud van deze vorm, zijn zonder deze als hun prius in ’t geheel
-niet mogelik of denkbaar. (<b>27</b>)
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch3.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e294">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> KANT ALS GEESTELIK COPERNICUS: „VORM” NIET „<span class="ex">PHAENOMENAL</span>”, MAAR „<span class="ex">IDEAL</span>”, DUS UITSLUITEND SUBJECTIEF-, NIET TRANSCENDENT-BEPAALD. TRENDELENBURG’S „DERDE
-MOGELIKHEID” ONMOGELIK.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Tans zijn we dan gekomen aan het belangrijk inzicht in <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>de „<span class="ex">idealiteit</span>” van een kennis<span class="ex">vorm</span>, als de subjectieve voorwaarde voor de mogelikheid van alle desbetreffende kennis<span class="ex">inhoud</span> en daaruit afgeleide „phaenomena”, als schema, wet of regel, waarnaar zich alle mogelike
-inhoud noodwendig heeft te schikken, zodat zijn aan die „vorm” te danken eigenschappen
-bij voorbaat (a priori) te kennen, met zekerheid te voorspellen zijn.
-</p>
-<p>Het spreekt immers vanzelf,—wat maar altijd weer zelfs door een <span class="sc">Wundt</span> c.s. (<span class="sc">Külpe</span> vooral!) gelijk door <span class="sc">Hartmann</span>, <span class="sc">Paulsen</span> e.a. en een <span class="sc">Adickes</span> voorwaar nog mede, wordt miskend, of misvat—, dat een waarnemings<span class="ex">vorm</span>, ook uitsluitend subjectief bepaald moet zijn, dat het geen zin heeft „<span lang="de">den Fall zu setzen</span>” (die door <span class="sc">Kant</span> <span lang="de">übersehen</span> zou zijn! <span class="sc">Trendelenburg</span>’s befaamde „Lücke”) „<span lang="de">dass die Realitäten selbst jenen Formen unseres Anschauens und Denkens entsprechen,
-ihnen gleichen.</span>” (<span class="sc">Külpe</span>, „<span class="sc">I. Kant</span>”, p. 75). Ik zie niet in, wat het zou moeten betekenen zelfs, dat een abstrakt schema
-van alle mogelike gewaarwordingen van een bepaalde soort, dus de formulering, de wet
-van een bepaalde bewustzijnsreactie … „tevens” eigen zou zijn aan de „transcendente”
-dingen, de werkelikheid.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Was ist denn aber unter einer subjectiven Form zu denken, die zugleich objectiv sein
-soll? Sollen etwa auch die Objecte <span lang="nl">[lees:</span> die Dinge an sich] ‚aufnehmende’ Formen haben?</span>” vraag ik met <span class="sc">Hermann Cohen</span> (<span lang="de"><span class="sc">Kant</span>s <span class="ex">Theorie der Erfahrung</span></span>² p. 162).
-</p>
-<p>Reeds van de „materie” der gewaarwordingen (hard, groen, zoet enz.) is het naar wij
-boven hebben bewezen een dogma zonder grond en zonder zin, dat zij tevens onafhankelik
-van de gewaarwordingen, als „eigenschap” op-zich-zelve zoude bestaan; hoeveel te meer
-van een „vorm”, sc. een schema, een verhoudingswet van mogelike gewaarwordingen, die
-in ’t geheel niet van het gewaargewordene, maar uitsluitend van de gewaarwordende
-geest afhankelik kan worden gedacht. Deze „vorm” <span class="ex">kàn</span> alleen <span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span>„subjectief” gedacht worden, en geldt <span class="ex">dùs</span>, krachtens deze subjectiviteit, noodwendig en algemeen voor alle desbetreffende <span class="ex">inhoud</span>, is dus daardoor „objectief” in de strengste zin van het woord …<a class="noteRef" id="xd31e5088src" href="#xd31e5088">16</a>
-</p>
-<p>Juist dit is <span class="sc">Kant</span>’s Copernicaanse revolutie: Het gekende, de natuur („<span lang="de">die Erfahrungswelt</span>”) heeft de <span class="ex">algemene</span> eigenschappen ruimtelikheid en tijdelikheid niet te danken aan onbekende, transcendente,
-<span class="ex">algemene</span> eigenschappen van het An-sich, het onafhankelik-van-kennen-Zijnde (deze worden ons
-dus niet als algemene „inhoud” der „ervaring” door het An-sich, door een transcendente
-ruimte en een transcendente tijd, gegeven;—zo ja, dan ware die algemeenheid slechts
-een voorlopige veronderstelling van op z’n hoogst <span class="ex">feitelike</span>, nooit noodwendige geldigheid, zodat onze axioma’s omtrent de oneindigheden tijd
-en ruimte met al hun apodictiese overschrijding aller ervaringsmogelikheid, gelijk
-de daarop gebouwde volkomen exacte wetenschappen meetkunde en phoronomie, louter zelfbedrog
-en dogma zouden zijn), maar aan ruimtelik- en tijdelikmakende eigenschappen van de
-kennende subjectiviteit; worden dus als „vorm” der ervaring door het Subject aan het
-gekende verleend en hun algemeenheid is eo ipso noodwendig en die noodwendigheid verklaard<a class="noteRef" id="xd31e5137src" href="#xd31e5137">17</a>. Ruimte en tijd zijn dus, Kantiaans gesproken, <span class="ex">niet</span> „<span lang="de">phaenomenal</span>”, maar „<span lang="de">ideal</span>”—zijn <span class="ex">niet phaenomena</span> („<span lang="la">bene fundata</span>”), <span class="ex">maar functies</span> van het „transcendentale” subject, <span class="ex">van het geestelik prius der phaenomena</span>. Dàt is hun „subjectiviteit”.
-<span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span></p>
-<p>Subjectiviteiten zijn nu eenmaal niet denkbaar zonder subject.<a class="noteRef" id="xd31e5168src" href="#xd31e5168">18</a> <span lang="de">Een Anschauungsform ohne</span> (= onafhankelik van) <span lang="de">Anschauung</span>, is even ondenkbaar als … een Denkform (zo de negatie) <span lang="de">ohne Denken</span>!
-</p>
-<p>Zo min als iets negatiefs als zodanig (niet-rood, niet-stoffelik) bestaanbaar te denken
-is onafhankelik van het denken, zo min kan iets ruimteliks als zodanig bestaanbaar
-worden gedacht onafhankelik van het waarnemen. Geen wonder dus dat <span class="sc">Kant</span> die onmogelike „<span lang="de">dritte Möglichkeit</span>” van <span class="sc">Trendelenburg</span> (waarop straks zo waar <span class="sc">Hartmann</span> z’n hele „transcendentale realisme” bouwt, en waarop trouwens reeds heel <span class="sc">Hegel</span>’s „eenheid van zijn en denken” rust, heel de Duitse zgn. <span lang="de">Identitätsphilosophie</span>) <span lang="de">ausser acht gelassen</span>—geen overweging waardig heeft gekeurd, als zijnde „zinledig”.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Ich möchte gerne wissen, wie denn meine Behauptungen beschaffen sein müssten, damit
-sie nicht einen Idealismus enthielten. Ohne Zweifel müsste ich sagen, dass die Vorstellung
-vom Raume nicht bloss dem Verhältnisse, was unsre Sinnlichkeit zu den Objekten hat,
-volkommen gemäss sei, denn das habe ich gesagt, sondern dass sie sogar dem Objekt
-völlig ähnlich sei; eine Behauptung, mit der ich keinen Sinn verbinden kann, so wenig,
-als dass die Empfindung des Roten mit der Eigenschaft des Zinnobers, der [?] diese
-Empfindung in mir erregt, eine Ähnlichkeit habe.</span>” (<span class="ex">Prol.</span> p. 68).<a class="noteRef" id="xd31e5224src" href="#xd31e5224">19</a>
-</p>
-<p>Maar gesteld al, deze zinledigheid hadde zin, ware mogelik (des neen), dan zou zij
-nog, evenals wij boven voor de gewaarwordings<span class="ex">inhoud</span> betoogden:
-<span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span></p>
-<p>1°. Absoluut onmerkbaar, onverifieerbaar zijn;<a class="noteRef" id="xd31e5241src" href="#xd31e5241">20</a> haar aan te nemen ware dus <span class="ex">dogmatisme</span> van ’t zuiverste water, waarvoor geen enkele grond ooit kan worden gegeven of gedacht
-zelfs. Want <span class="ex">wij</span> hebben nooit met iets anders te maken, dan met „onze” „empiriese” „objectieve” ruimte,
-en de daarin zich bevindende, daarvan „afhankelike” ruimtedingen … (dat <span class="sc">Hartmann</span> met het naturalisties realisme die objectieve natuur voor „transcendent” houdt, is
-geen fout van <span class="sc">Kant</span>).
-</p>
-<p>2°. Zou deze overeenstemming of „gelijkheid” zelf … een grondeloos wonder, zuivere
-toverij<a class="noteRef" id="xd31e5278src" href="#xd31e5278">21</a> zijn en anders niet. Tussen ons bewustzijn en het bewustzijnstranscendente <b>als zodanig</b> bestaat zelfs geen denkbare gemeenschap … en toch zouden we er iets van bezitten,
-van „kennen”… ja zelfs het als „gelijkend op” (?) het kenbare … kennen!
-</p>
-<p>Wie ter zake niet ondeskundig is, begrijpt, dat de aanhangers <span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>van deze leer zelf hun bedoeling misduiden. Ze bedoelen de éne objectieve ruimte en
-haar „natuur”. Ze zijn aanhangers van een „empiries realisme” … en menen transcendentaal-realisten
-te zijn. Zeker is het bevreemdend, dat een zo scherp en nuchter denker als Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> ten deze diep genoeg onder <span class="sc">Hartmann</span>’s invloed staat, om zelfs te wanen, dat <span class="sc">Heymans</span> hier door <span class="sc">Hartmann</span> zou kunnen of moeten worden verbeterd, dat in <span class="sc">Hartmann</span> de gedachten van <span class="sc">Kant</span> „tot rustige volwassenheid zijn gekomen”.
-</p>
-<p><span class="sc">Hartmann</span>’s heldere, zakelike, zelfverzekerde, gezondverstandelike betoogtrant werkt dan ook
-zo overredend, dat niet alleen de vele wetenschappelik-ontwikkelde leken, voor wie
-<span class="sc">Kant</span> ontoegankelik blijft, terwijl de filosoof van het Onbewuste hun vertrouwde leidsman
-is geworden omtrent „<span class="ex" lang="de">Philosophische Fragen der Gegenwart</span>” en „<span class="ex" lang="de">Moderne Probleme</span>”, maar ook schrijvers van naam<a class="noteRef" id="xd31e5334src" href="#xd31e5334">22</a> <span class="sc">Kant</span>’s „transcendentaal idealisme”, zijn waarnemingsleer in ’t biezonder, door <span class="sc">Hartmann</span>’s zgn. „transcendentaal realisme” weerlegd en afgedaan achten. Inderdaad formuleert
-H. zó zuiver de tegenwerpingen, die ieder „onbevangene” voelt en denkt, dat het mij
-van groot belang toeschijnt, juist deze representatieve <span class="sc">Kant</span>misvatting te niet te doen. Maar eer ik daartoe overga, zullen wij ons nader vergewissen
-van de daartoe benodigde, merendeels reeds boven gewonnen, kennistheoretiese resultaten
-der kritiek, daarbij speciaal het <span class="ex">Transobjectieve</span> behandelend in zijn verhouding tot het objectieve en het individuele. Immers, de
-kritiek heeft aan het Objekt twee functies ontnomen, die beide onmisbaar zijn: die
-van <span class="ex">gewaarwordingsoorzaak</span>, en die van concrete <span class="ex">werkelikheid</span>, onafhankelik <span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span>van mogelike waarneming. Deze haar ontkenning verwijst dus onmiddellik, positief,
-naar de Drager dier functies—naar het Transobjectieve, dat ten aanzien van mogelike
-waarneming „an-sich” of „transcendent” moet heten.
-<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e4448">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4448src">1</a></span> Onder „dingen” versta men hier dus vooral niet de ruimte„dingen”—de „voorwerpen” der
-natuur, maar <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">afficirende</span>” <span class="pageNum" id="pb54n">[<a href="#pb54n">54</a>]</span>„<span lang="de">Dinge an sich</span>”,—de van waarneming onafhankelik bestaande werkelikheden.—Ook <span class="sc">Kant</span> dacht hier, naar ik uit tal van plaatsen zou kunnen bewijzen (vgk. opm. <b>30</b>), aan tijdelike, en wel met eigen phaenomenaliteit <span class="ex">gelijktijdige</span>, subjectieve, niet-ruimtelike, niet-materiële werkelikheid, dus het An-sich <span class="ex">wel</span> als van-waarneming-onafhankelik, <span class="ex">niet</span> als van-bewustzijn-onafhankelik, dus niet in de strenge zin van het onvoorstelbaar
-grensbegrip, waaraan geen enkel praedicaat meer kan worden toegekend tenzij door negatieve
-analogie. Dit is de verklaring van het anders onoplosbaar raadsel, dat <span class="sc">Kant</span> van die beroemde „<span lang="de">Widerspruch</span>” van een „<span lang="de">affizierendes Ding an sich</span>” niets gemerkt heeft.—Zie daarover de tekst p. 70 ss.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4448src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4549">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4549src">2</a></span> Men schafte zich uit <span class="sc">Reclam</span>’s <span lang="de">Universal-Bibliothek</span> de handige <span class="sc">Kehrbach</span>-ed. aan.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4549src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4563">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4563src">3</a></span> Over de zinledige naief-realistiese formulering dezer subjectiviteit als volgt:
-</p>
-<p lang="de" class="footnote cont">„1. Der Ton ist im Gehirn. 2. Der Ton scheint ausserhalb des Gehirnes zu sein.”
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">1. Das Licht ist im Gehirn. 2. Das Licht scheint ausserhalb des Gehirnes zu sein.</span>” enz. (<span class="sc">Rée</span>) zal ik straks nader spreken. Hoe gerechtvaardigd is het verzet van <span class="sc">Avenarius</span> c.s. tegen deze als tegen elke materialistiese „<span class="ex">Introjectie</span>”! Ook tegen die van <span class="sc">Schopenhauer</span> (zie opm. 50) en dienovereenkomstig <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex">Anal. der W.</span>², p. 184: „<span lang="de">Die Sinnesempfindungen … entstehen … erst im centralen Nervenapparat des Gehirns</span>” en (ibid.): „<span lang="de">der Ort des Empfindens (im Centralorgan)</span>”.
-</p>
-<p class="footnote cont">Merkwaardig, hoe reeds <span class="sc">Collier</span>, <span class="sc">Berkeley</span>’s antirealistiese tijdgenoot en geestverwant, zich in de Introduction van zijn <span class="ex">Clavis Universalis</span> weert tegen dit misverstand: „<span lang="en">When I affirm that all matter exists dependently on mind, I am sure my reader will
-allow me to say, I do not mean by this that matter or bodies exist in <span class="ex">bodies</span>,</span>” enz … „<span lang="en">I must needs desire to have this remembered, because experience has taught me how
-apt persons are, <i>or will be</i>, to mistake me in this particular!</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Een profeties woord!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4563src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4635">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4635src">4</a></span> De oorzaak, dat <span class="sc">Kant</span> de „vormen” dier biezondere zinnen over ’t hoofd heeft gezien, lijkt mij vooral het
-feit, dat de daarop gebaseerde synthetiese oordelen a priori van zo weinig wetenschappelik
-belang zijn,—en altans in <span class="sc">Newton</span>’s mechaniese natuurwetenschap niet voorkomen. Ik zie daarin dus nog een gevolg van
-hetzelfde <span class="sic">mechanicisme</span>, waartegen <span class="sc">Mach</span> c.s. in onze dagen met reden zich verzetten, dat door Prof. <span class="sc">Heymans</span> principieel is weerlegd, en dat ook b.v. <span class="sc">Cohen</span>’s filosoferen nog geheel overheerst.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4635src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4668">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4668src">5</a></span> Men verwarre niet de zuiver phaenomenalistiese locaalteken-theorie, te weten, dat
-de geest eenvoudig de niet-ruimtelike gegevens als locaalteken leert gebruiken, d.w.z.
-op de gegevens van een oorspronkelik ruimtestellende zin <span class="ex">zonder</span> transcendente ruimte betrekt, met de koddige realistiese „locaalteken”-wijsheid van
-<span class="sc">Hartmann</span>, die ons uit onruimtelike „tekens” met verstand en fantasie de „<span lang="de">subjectiven Gesammtraum</span>” laat afleiden …, die nu … een „<span lang="de">adaequaat <span class="corr" id="xd31e4681" title="Bron: repräsentant">Repräsentant</span></span>” is van de … onafhankelik van de geest … bestaande ruimte! De transcendente „kleuren”
-veroorzaken kleurloze „kleurtekens” in onze geest, die daaruit de psychiese kleuren
-afleidt … welke nu … „<span lang="de">adaequate Repräsentanten</span>” zijn van de transcendente kleuren!! Ziedaar in beeld <span class="sc">Hartmann</span>’s ruimte-kennisleer, <span class="sc">Hartmann</span>’s „transcendentaal-(ruimte-)realisme”, bedoeld als <span class="sc">Kant</span>-verbetering!—<span lang="de">Ware Philosophie des Unbewussten</span>! Zie <span class="sc">Hartm.</span>, <span class="ex" lang="de">Grundproblem</span>, p. 106–107. (<b>24</b>)&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4668src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4733">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4733src">6</a></span> Natuurlik betekent dit „van te voren” niet: vóór dat ik ooit tonen gehoord heb; uitsluitend
-en alleen bij „gelegenheid” van toon-ervaring, van ervaringsgegevens, kunnen mij de
-formele elementen (dus nooit vóór, wel pas <span class="ex">na</span> ’t gegeven-zijn van „materie”) tot bewustzijn komen. Ik moet ze abstraheren uit ’t
-ervaringsgeheel.—Vgk. p. 8 <span class="sc">Kant</span>’s uitspraak. Het verdient dus wel aanbeveling, de term „van te voren” (voor a priori)
-te vervangen door „bij voorbaat”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4733src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4764">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4764src">7</a></span> Zo b.v. <span class="sc">Euler</span> (<span class="ex" lang="la">Tentamen Novae Theoriae Musicae</span>, Petropolis, 1739) en tans o.a. <span class="sc">Herckenrath</span>, <span class="ex" lang="fr">Problèmes d’Esthétique et de Morale</span>, p. 57 ss.—p. 61.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4764src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4785">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4785src">8</a></span> Ook <span class="sc">Leibniz</span> nog b.v.: <span lang="fr">La musique nous charme, quoique sa beauté ne consiste que dans les convenances des
-nombres</span> etc. (<span class="ex" lang="fr">Principes de la nature et de la grâce</span>). (<b>26</b>)&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4785src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4817">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4817src">9</a></span> <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Tweem. Ts.</span> ’98, p. 72: „Op geene wijze qualiteit afleidbaar en begrijpelijk uit de quantiteit.”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4817src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4843">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4843src">10</a></span> Ook tegenover <span class="sc">Charles Dunan</span>, <span class="ex" lang="fr">Théorie psychologique de l’Espace</span>, Paris 1895, wiens bestrijding van <span class="sc">Berkeley</span> en de <span lang="fr">école anglaise contemporaine</span> ons niet deert, wiens betoog voor de ruimte als <span lang="fr">objet de perception visuelle</span> niet overtuigt (een en ander op ev. elders uiteen te zetten gronden) en wiens verzet
-tegen <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer (Chap. VII) op misverstand berust, daar <span class="sc">Kant</span>’s, volgens D. strijdige, „<span lang="fr">deux manières de concevoir l’espace <span class="ex">a priori</span></span>” (p. 138 ss.) één blijken, als men niet het a priori „<span lang="fr">devançant l’expérience, sinon chronologiquement, du moins logiquement</span>” evenwel <span lang="fr">chronologiquement</span> misvat, gelijk D. doet: „<span lang="fr">nous nous représenterions <i>d’abord</i> l’espace, et <i>ensuite</i> les phénomènes dans et par l’espace.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4843src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4888">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4888src">11</a></span> Zie G. <span class="ex">und</span> E. § 55 en <span class="ex">Einführung</span> § 23.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4888src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4900">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4900src">12</a></span> Overeenkomstig de drieërlei bewegingsrichting: op-neer, rechts-links, voorwaarts-achterwaarts.—Is
-elke bewegingsgewaarwording een functie van deze 3 soortverschillen, dan is ook elke
-beweging een functie van deze 3 richtingen,—en de ruimte „driedimensioneel”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4900src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4907">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4907src">13</a></span> De ruimtelikheid der dingen is dus een verhouding tot, een functie van, onze <span class="ex">bewegingszin</span>: het produceren van bewegingsgewaarwordingen wordt op bepaalde wijze verhinderd.
-Van een „<span lang="de">Hemmungssinn</span>” is hier dus geen sprake. Aldus vervalt m.i. het door Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> op p. 28 van zijn „<span class="ex" lang="de">Kritische Studies</span>” geopperd bezwaar.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4907src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4934">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4934src">14</a></span> Nog na 1900 is in ons land een wijsgerig-bedoeld theologies proefschrift verschenen,
-waarin te lezen staat: „<span class="sc">Kant</span> b.v. betoogt, dat ruimte en tijd de vormen zijn van ons verstand [?], maar niet de
-dingen werkelijk eigen zijn”… „<span class="sc">Kant</span> echter meent, dat, wanneer wij na zorgvuldig onderzoek tot de slotsom zijn gekomen,
-dat een voorwerp een meter lang is, dit in werkelijkheid zeer goed twee meter zou
-kunnen zijn. Door deze onderstelling wordt alle zekerheid weggenomen” enz.
-</p>
-<p class="footnote cont">De schrijver verdient, wegens een sympathiek en verdienstelik werk, later geschreven,
-dat ik zijn naam <span class="ex">hier</span> onvermeld laat.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4934src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e4949">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4949src">15</a></span> Elke kennis a priori omtrent die <span class="ex">inhoud</span> der ervaring is dus voor de kritiek <span class="ex">principieel onmogelik</span>.
-</p>
-<p class="footnote cont">Men geniete de onbewuste ironie der tegenstelling in het volgende zinnetje van <span class="sc">Schopenhauer</span>, V, p. 52: „<span lang="de">Dass Zeit und Raum ihrer [?] Form nach a priori angeschaut werden, hat Kant gelehrt;
-dass es aber auch ihrem <span class="ex">Inhalt</span> nach geschehen kann, lehrt der hellsehende Somnambulismus.</span>” (cf. <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie der Gegenwart</span>, „<span lang="de">die Grundlagen der Erkenntnis</span>”, p. 133). (<b>28</b>)&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e4949src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5088">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5088src">16</a></span> Wanneer dus <span class="sc">Kant</span> de aprioriteit van tijd en ruimte ook subjectiviteit noemt, dan moge waar zijn, wat
-<span class="sc">Liebmann</span> beweert („Z.&nbsp;A. d. W.”³ p. 98), dat daardoor „<span lang="de">unzählige Missverständnisse seiner Lehre veranlasst worden sind</span>”, het is nochtans van <span class="sc">Liebmann</span> zelf een misverstand, dat daarin „<span lang="de">sogar ein theilweises Sichselbstmissverstehen liegt.</span>” Het is wonderlik, hoe spoedig men gereed is, telkens als men bij <span class="sc">Kant</span> iets vindt, strijdig met eigen <span class="sc">Kant</span>opvatting, te geloven dat <span class="sc">Kant</span> misvat is … door <span class="sc">Kant</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5088src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5137">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5137src">17</a></span> Cf. <span class="ex">Proleg.</span> p. 165/6.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5137src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5168">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5168src">18</a></span> Cf. <span class="sc">Berkeley</span>, P. <span class="ex">of</span> H.&nbsp;K. s. 22: „<span lang="en">a downright contradiction</span>”, s. 23: „<span lang="en">a manifest repugnancy</span>”, en s. 90.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5168src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5224">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5224src">19</a></span> Dit laatste had „de goede <span class="sc">Berkeley</span>” al driekwart eeuw vroeger gezegd, o.a.: sect. 8, <span class="ex">Pr. of</span> H.&nbsp;K. (Zie boven p. 35 noot 1).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5224src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5241">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5241src">20</a></span> Uitstekend al ten aanzien der objekten <span class="sc">Berkeley</span>, s. 18: „<span lang="en">But though it were possible that solid, figured, moveable substances may exist without
-the mind, corresponding to the ideas we have of bodies, yet how is it possible for
-us to know this? Either we must know it by sense or by reason</span>”.—Er volgt betoog der onmogelikheid van elk van beide. De 3e „mogelikheid”, <span class="sc">Hartmann</span> c.s.’ „onbewuste” toverij, heeft <span class="sc">Berkeley</span> „voorbijgezien”, evenals <span class="sc">Kant</span> de door <span class="sc">Trendelenburg</span> ontdekte „Lücke”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5241src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5278">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5278src">21</a></span> <span class="sc">Hartmann</span> noemt deze toverij: „<span lang="de">Intuition</span>” van de „<span lang="de">unbewusste Vernunft</span>”—<span class="ex" lang="de">Krit. Grundlegung</span>, p. 111: „<span lang="de">Erwägt man nun, dass die Dinge an sich doch nur realisirte Intuitionen der unbewussten
-Vernunft sind, und dass es ebenfalls die unbewusste Vernunft ist, welche in unbewusster
-intuitiver Weise die Sinnesempfindung nach Maassgabe der in ihr gegebenen Merkmale
-zur räumlichen Anschauung formirt (die nun erst bewusst wird), dann liegt der Gedanke
-sehr nahe, dass die unbewusste Vernunft in beiden Fällen sich ein und derselben Intuitionsform
-bedienen werde. Es wäre nicht abzusehen, was sie hindern sollte, die unbewusste schöpferische
-Intuitionsform des Dinges an sich in der unbewussten nachschaffenden Intuitionsform
-der zu bildenden Anschauung zu wiederholen, oder was sie hindern sollte, die für unsere
-Sinnlichkeit intendirte Form des Raumes auch vorweg zur schöpferischen Intuition zu
-verwenden.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5278src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5334">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5334src">22</a></span> Vgk. b.v. <span class="sc">Rich. Horn</span>, <span class="ex" lang="de">Der Causalitätsbegriff in der Philosophie und im Strafrechte</span>, I: C, getiteld: „<span class="ex" lang="de">Kants transcendentaler Idealismus von Hartmann … widerlegt</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5334src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e319">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">HOOFDSTUK IV.</h2>
-<h2 class="main">HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”). ZIJN TWEELEDIGE KENNISTHEORETIESE FUNCTIE: METAPHYSIES
-SUBSTRAAT DER PHAENOMENA EN GEWAARWORDINGSOORZAAK.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div id="ch4.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e333">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> KANT’S TWEEËRLEI „AN-SICH”. DE TIJD ALS „VORM” VAN „INNERLIKE WAARNEMING” (BEWUSTZIJN).</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Wij kennen en onderscheiden nu, met <span class="sc">Kant</span>, deze drieërlei kennistheoretiese waarde:
-</p>
-<p>1°. De gewaarwording en de voorstelling of gedachte, het individueel-psychiese, onruimtelike,
-wel tijdelike, concrete, werkelike, onmiddellik gekende, „gegevene” van eigen <span class="ex">beleving</span>.
-</p>
-<p>2°. De „natuur” (<span lang="de">die Welt der Erscheinungen, Gegenstände der Erfahrung, empirische Realität, empirischen
-Objecte</span>);—zij is niets dan het <span class="ex">abstract</span> geheel of systeem aller mogelike gewaarwordingsinhouden, waarvan dus de inhouden
-van werkelike gewaarwordingen niet <span class="ex">gevolg</span> zijn, maar gedeeltelike concrete verwezenliking (<b>29</b>), actualisering (Apprehension zegt <span class="sc">Kant</span> wel); zij ontleent aan vorm en inhoud van gewaarwordingen haar „eigenschappen”; bestaat
-uit ruimtelike, rode, ronde, geurige enz. dingen. Het is een systeem, betrokken niet
-op u of mij, maar op „<span lang="de">das Bewusstsein überhaupt</span>”, niet op enig subject, maar op de <span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span>subjectiviteit—een uitstekend woord, om zowel het onpersoonlike uit te drukken, als
-gedachten aan een concrete Algeest enz. uit te sluiten.<a class="noteRef" id="xd31e5412src" href="#xd31e5412">1</a>
-</p>
-<p>3°. De oorzaak der gewaarwordingen, het mogelike-waarneming-overschrijdende, transcendente,
-het An-sich. <span class="sc">Kant</span> kent tweeërlei An-sich:
-</p>
-<p>Één in de minder strenge zin van: het van mogelike waarneming onafhankelik bestaande,
-b.v. een ander-ik; dus het alléén voor <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">innere Sinn</span>” bestaande: Zo, waar <span class="sc">Kant</span> zegt: (p. 306) „<span lang="de">Dadurch würde der Ausdruck wegfallen dass nur Seelen (als besondere Arten von Substanzen)
-denken, es würde vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass Menschen denken, d.i. eben
-dasselbe was als äussere Erscheinung ausgedehnt ist, <i>innerlich</i> (<i>an sich selbst</i>) ein Subject sei, was nicht zusammengesetzt, sondern einfach ist und denkt.</span>” In diezelfde gedachtengang volgt even daarna een alinea, die tot motto zou kunnen
-strekken aan het psychomonisme, en waarnaar alle realistiese dogmatici niet dringend
-genoeg verwezen kunnen worden: „<span lang="de">Vergleichen wir aber das denkende Ich nicht mit der Materie sondern mit dem Intelligibelen,
-welches der äusseren Erscheinung, die wir Materie nennen, zum Grunde liegt: so können
-wir, weil wir vom letzteren gar nichts wissen, auch nicht sagen: dass die Seele sich
-von diesem irgend worin innerlich unterscheide.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e5448src" href="#xd31e5448">2</a>
-<span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span></p>
-<p>Het tweede „An-sich”, in de strenge eigenlike betekenis sc.: onafhankelik van alle
-verhouding tot enig bewustzijn, dus niet alléén van onze „zinnen” naar het gewone
-spraakgebruik (dus van de waarneming en haar vormen), maar ook van de „<span lang="de">innere Sinn</span>” en haar tijdvorm; onafhankelik van heel onze „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” in <span class="sc">Kant</span>’s zin.
-</p>
-<p>Overduidelik en herhaaldelik definieert en verklaart <span class="sc">Kant</span> zelf dit An-sich:
-</p>
-<p>P. 56: „<span lang="de">die <span class="ex">Idealität</span> des Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch die Vernunft an sich selbst [sie
-an sich selbst!] erwogen werden, d.i. ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer
-Sinnlichkeit zu nehmen</span>” (Deze woorden gelden onveranderd voor het An-sich in de 1<sup>ste</sup> gelijk in de 2<sup>de</sup> zin, zo men onder „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” dan maar voor ’t 1<sup>ste</sup> geval de zinnen verstaat in de gewone betekenis, in ’t 2<sup>de</sup> geval er <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">innere Sinn</span>” = „<span lang="de">das Anschauen unserer Selbst und unsres innern Zustandes</span>” (p. 60) onder begrijpt.). „<span lang="de">Wenn wir von unserer Art, uns selbst innerlich anzuschauen und vermittelst dieser
-Anschauung auch alle äusseren Anschauungen in der Vorstellungskraft zu befassen, abstrahiren,
-und mithin die Gegenstande nehmen, so wie sie an sich selbst sein mögen, so ist die
-Zeit nichts.</span>” (p. 61).
-</p>
-<p>P. 62: de werkelikheid „<span lang="de">an sich selbst (ohne ihr Verhältniss auf unsere Anschauung)</span>”.
-</p>
-<p>P. 143: „<span lang="de">Dinge an sich (ohne Rücksicht, ob, und wie sie uns gegeben werden mögen)</span>”, welk begrip „<span lang="de">gegeben</span>” op zijn beurt nog eens nauwkeurig wordt omschreven: „<span lang="de">dass ferner die einzige Art, wie uns Gegenstände gegeben werden, die Modification
-unserer Sinnlichkeit sei</span>”. Evenzo in <span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span>de aanhef p. 48: „<span lang="de">diese [Anschauung] findet aber nur Statt, sofern uns der Gegenstand gegeben wird;
-dieses aber ist wiederum nur dadurch möglich, dass er das Gemüth <span lang="nl">[wij zeggen tegenwoordig: de psyche]</span> auf gewisse Weise afficire. Die Fähigkeit (Receptivität), Vorstellungen durch die
-Art, wie wir vor Gegenständen afficirt werden, zu bekommen, heisst Sinnlichkeit</span>”.<a class="noteRef" id="xd31e5553src" href="#xd31e5553">3</a>
-</p>
-<p>Al de zelftegenspraak, die men <span class="sc">Kant</span> ten aanzien van het An-sich verweten heeft, vindt haar verklaring, zover zij onloochenbaar
-is, in die tweeërlei zin van het An-sich. Alle tegenstrijdigheden verdwijnen, indien
-men slechts die beide uitéén houdt: 1°. het meta-physies = psychies An-sich<a class="noteRef" id="xd31e5568src" href="#xd31e5568">4</a>, dat causaal kan zijn, ons „afficirt”, en zelf weer afhankelik is van <span id="xd31e5596"></span>2°. het meta-psychies An-sich. Al wat van het eerste gezegd wordt is dus in de grond
-slechts het in de bewustzijnssfeer getransponeerde symbool van het tweede, eigenlike,
-van alle bewustzijn onafhankelike An-sich. We kunnen dus ook zeggen: men moet onderscheiden
-het <span lang="de">An-sich an-und-für-sich</span> en de „<span lang="de">Erscheinung</span>” van dit „An-sich” voor de „<span lang="de">innere Sinn</span>”, dus z’n vertijdeliking <span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>(heel het bewustzijnsleven, het psychiese als zodanig). Terwijl dan deze tijdelike
-(en a.z. „phaenomenale”) wereld nog weer door haar verhouding tot het waarnemingsvermogen,
-tot de uitwendige zinnelikheid, haar ruimtelik, in engere zin „zinnelik”, stoffelik,
-„physies” wereldphaenomeen meebrengt en daarvan het An-sich, de „grond”, kan worden
-genoemd. Wij behoeven bij elke plaats slechts te vragen: staan wij hier achter ruimte-
-en tijd-kritiek of achter de 1<sup>ste</sup>, maar nog vóór deze laatste.
-</p>
-<p>Het An-sich als „afficirend”, als „oorzaak” (30) van gewaarwording, als gelijktijdig
-met zijn <span lang="de">Erscheinung</span>, is <span class="ex">tijdelik</span> gedacht, maar <span class="ex">onruimtelik, onstoffelik</span>. Het kan dus b.v. „denkend subject” zijn, gelijk in het Psychomonisme.
-</p>
-<p>Deze hele conceptie staat dus, en is ook bij <span class="sc">Kant</span> stellig ontstaan, vóór zijn tijdkritiek, die hij zonder twijfel na en naar analogie
-van zijn ruimtekritiek heeft ontdekt,<a class="noteRef" id="xd31e5629src" href="#xd31e5629">5</a> gelijk die analogie de grote drijfkracht van <span class="sc">Kant</span>’s hele systeem is geweest.<a class="noteRef" id="xd31e5638src" href="#xd31e5638">6</a> Opmerkelik is b.v. hoe <span class="ex">pas in de Prolegomena</span> (§ 10) de arithmetica in dezelfde verhouding tot de tijdkritiek komt te staan, als
-de meetkunde tot de ruimteleer, terwijl van die rekenkunde <span class="ex">in de Aesthetik zelve … niet gerept wordt … terecht</span>. Want deze analogie, hoe voor de hand liggend en verleidelik ook, is fout en waardeloos,
-al wordt die fout ook door nòg zoveel <span class="sc">Kant</span>-discipelen gelovig nagepraat: <span class="sc">Cohen</span>, <span class="sc">Natorp</span>, <span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span><span class="sc">Stammler</span> en zelfs de zelfstandige <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Riehl</span>.<a class="noteRef" id="xd31e5680src" href="#xd31e5680">7</a> <span class="sc">Heymans</span> heeft gelijk, dat hij ze nauweliks een enkel zinnetje van weerlegging waardig keurt
-(G. u. E. § 35).
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span>’s geniale ruimte-vondst, die hem verhief boven heel de zinnelike wereld, die heel
-de natuur in haar gewaande zelfstandigheid voor hem terug deed deinzen en verzinken,
-bracht hem tot de vermetelste, meest „<span lang="de">widersinnische</span>”, aller wijsgerige hypothesen: ook de tijd is slechts „vorm”, geldt slechts „transcendentaal”,
-en heel onze bewustzijnswereld is dus phaenomeen, nièt in die banale positivistiese
-zin, waarin met en na <span class="sc">Comte</span> elk „wetenschappelik” schrijver, elk materialist, spreekt van de physiese en de psychiese
-„verschijnselen”, waarmee hij dan de geweldige waarheid te verstaan wil geven, dat
-al onze kennis „menselike”, „relatieve” kennis is („<span lang="fr">phénomènes</span>” bij <span class="sc">Bergson</span>, <span class="sc">Lévy-Bruhl</span> en tal van anderen), maar in die diepe kritiese betekenis van het woord, die, elke
-voorstellingsmogelikheid overschrijdend, de geest nog enkel de negatie overlaat ter
-bereiking van het begrip der meta-psychiese ontijdelikheid. Van dit tijdloos, tijdstellend
-An-sich is alle wetenschap ons ontzegd; hier is de grens, niet van ons denken, wel
-van ons kennen bereikt, hier had <span class="sc">Kant</span>’s geprangde geloof eindelik de ruimte gevonden, waar het weer vrij kon ademen. Hier
-begint de metaphysica in de niet-wetenschappelike zin, die eigenlik metapsychica diende
-te heten;—bij <span class="sc">Kant</span> de moraaltheologie, bij zijn dogmatiese epigonen het stelsel. Hier kan, dat spreekt
-vanzelf, van „causaliteit”, zover deze tijd, immers verandering, onderstelt, geen
-sprake meer zijn. Hier resten ons slechts door analogie verworven, negatieve „grensbegrippen”:
-gelijk het ruimtelik heelal slechts een gewaarwordingsfunctie is van de ruimtestellende,
-onruimtelike <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>psychiese werkelikheid, zo is deze zelf slechts een bewustzijnsfunctie van het tijdfunderend,
-ontijdelik „An-sich”, dat als zodanig <span class="ex">eo ipso</span>, onafhankelik van en transcendent voor alle mogelike bewustzijn, <span class="ex">volstrekt onkenbaar</span> en slechts per negationem <span class="ex">denkbaar</span>, maar tevens, bij aanvaarding der nooit weerlegde, waarschijnlik wel nimmer te weerleggen,
-tijdkritiek, <span class="ex">onloochenbaar</span> is … en de diepste grond van ons eigen wezen. Slechts de dogmadodende kenniskritiek
-kan deze grens aller mogelike kennis stellen—slechts het dogma kan haar loochenen
-(het tijd-realisme) of wanen haar te overschrijden (het „speculatief idealisme”).
-En met de éne eeuwige waarheid in haar niet-tijdelik onveranderbaar niet-bestaan verwarre
-toch niemand langer het An-sich in zijn tijdloos wijl tijdstellend zijn. Want de waarheid
-is, als geheel aller mogelike ware oordelen, een functie van het oordeelvermogen,
-dus van denkbeeldig bewustzijn, terwijl het An-sich niet alleen niet afhangt van het
-bewustzijn, maar juist omgekeerd alle bewustzijn als z’n tijdfunctie eerst mogelik
-maakt.
-</p>
-<p>Zonder bewustzijn geen waarheid, niet omgekeerd; zonder An-sich geen bewustzijn, niet
-omgekeerd!—De geest, immers het denkbeeldig subject der mogelike ware oordelen, is
-het prius der waarheid, het An-sich is het prius van zijn vertijdeliking, van de geest.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch4.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e345">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> HET REALE OF SUBSTRATUM DER NATUUR EN DE CAUSALITEIT. HET PSYCHIESE EN DE RUIMTE.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">De <span class="ex">verhouding van grond tot phaenomeen</span> een „causale” te noemen is altijd onzuiver, ja zelfs kortweg onjuist, onverschillig
-of men ’t begrip causaliteit reserveert uitsluitend voor de <span class="ex">tevens ruimtelike</span> phaenomenale verhouding van zgn. „oorzaak en gevolg” in de physica („pseudo-causaliteit”
-van <span class="sc">Heymans</span>) of wel het uitstrekt <span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span>over het terrein van het psychies gebeuren. In geen der beide gevallen behoeven wij
-de door <span class="sc">Ziehen</span>’s realisties misverstand ons aangewreven „dubbele causaliteit”<a class="noteRef" id="xd31e5756src" href="#xd31e5756">8</a> voor onze rekening te nemen. Want naar de eerstgenoemde terminologie heeft elke beweging
-haar „oorzaak” <span class="ex">uitsluitend</span> in voorafgaande beweging, naar het andere zuiverder woordgebruik is het (vermoedelik
-psychies) reale, waarvan de beweging phaenomeen is, wel <span class="ex">oorzaak</span> van elke <span class="ex">concrete psychiese</span> bewegings<span class="ex">gewaarwording</span>, niet echter van het abstract systeem van bepaalde mogelike gewaarwordingsinhouden,
-geformuleerd tot een bepaalde „beweging”. Ik acht het dus aanbevelenswaardig, vooral
-tegenover realisties misverstand, voor deze specifieke verhouding van Reale tot Phaenomeen
-de kennistheor. naam „<span class="ex">Grond</span>” (in de zin van hetgeen „ten grondslag ligt”) of reëel „<span class="ex">Substraat</span>” te behouden.<a class="noteRef" id="xd31e5781src" href="#xd31e5781">9</a> Het „phaenomeen” van een „reale” is <span class="ex">het geheel der phaenomenale</span> (op het universeel subject betrokken) <span class="ex">eigenschappen</span> van dit reale, een niet-tijdelike verhouding dus, in <span class="ex">tegenstelling</span> tot de causale.
-</p>
-<p>Een voorbeeld zal dit betoog volkomen duidelik maken: Naar het psychomonisme is de
-psyche <span class="ex">substratum</span>, <span class="ex">reale</span>, van het phaenomeen hersenen, terwijl we <span class="ex">niet</span> kunnen zeggen: de psyche is <span class="ex">oorzaak</span> van de hersenen; <span class="ex">oorzaak</span> echter is de psyche actueel van alle concrete en potentieel van alle mogelike hersen<span class="ex">gewaarwordingen</span>,<a class="noteRef" id="xd31e5825src" href="#xd31e5825">10</a> door haar zuiver <span class="ex">causale</span> inwerking op („<span lang="de">Afficirung</span>” van) het waarnemingsvermogen van een andere psyche. Het physies phaenomeen van deze
-zuiver psychiese <span class="ex">reële</span> inwerking van de ene psyche op de andere is de ruimtelike <span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>(pseudo-)inwerking van het ene brein op het andere. Van deze physiese breinverandering
-is dus het psychiese nimmer „oorzaak”, alleen weer reëel „substraat”.
-</p>
-<p>Terwijl het dus naar het realisme van elk allooi <span class="ex">hersenen</span> zijn, die ons de hersengewaarwordingen geven (= hun eigenschappen doen reproduceren)
-is het voor de kennis-kritiek het <span class="ex">niet</span>-<span class="ex">ruimtelik</span> <span class="ex">reale</span> der hersenen (b.v. naar het monisme iets psychies), dat ons de hersengewaarwordingen
-geeft (= de herseneigenschappen doet produceren). <span class="ex">Het reale is dus niet oorzaak van de natuur, maar zou oorzaak zijn van de gewaarwordingen
-van het subject der natuur, indien dit bestond</span> (in plaats van te zijn slechts gedacht prius, „hypothesis”, van een slechts gedacht
-betrekkingstelsel).
-</p>
-<p>Ziedaar (voor ’t eerst zover ik weet, en zo exakt mogelik) <span class="ex">causaal</span> ontleed de betekenis van de kennis-theoretiese stelling: <span class="ex">het reale</span> (= „<span lang="de">Ding an sich</span>” = „transcendent[aal] Object” = „<span lang="de">Sache</span>” = „<span lang="de">Gegenstand überhaupt</span>” enz.) <span class="ex">is substratum</span> (= „<span lang="de">das wahre Korrelatum</span>”, „<span lang="de">der transcendente Grund</span>”) <span class="ex">der natuur</span>.
-</p>
-<p>Moge na deze toelichting voor geen van mijn lezers meer onduidelik zijn het verschil
-tussen 1: reële individuele gewaarwordingen, 2: phenomenale objecten (het ruimtelike
-heelal), 3: het reële substratum van 2, van de objectieve wereld. (31) Vragen we naar
-het ontstaan, de herkomst onzer gewaarwordingen, dan <span class="ex">hebben wij met 2 niets te maken</span>, enkel met concrete realiteit. Niet het objekt, maar zijn reëel substraat veroorzaakt
-onze gewaarwording. „Aethertrillingen” zijn dus <span class="ex">nimmer oorzaak van</span> maar zijn <span class="ex">integendeel afleidsel uit</span> gewaarwordingen.
-</p>
-<p>Onze kleurgewaarwordingen „zijn” dus niet alleen geen aethertrillingen, maar evenmin
-„gevolg” van aethertrillingen; de kennistheoreties-zuivere verhouding van beide is
-deze: het reëel substratum der aethertrillingen veroorzaakt (indirect) onze kleurgewaarwordingen;
-nader uitgewerkt: dezelfde <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>onruimtelike realiteit die op onze kleurzin zodanig inwerkt, dat onze geest de rood-gewaarwording
-produceert (i.e. dat wij een kleur, i.c. rood, waarnemen) zou op onze bewegingszin,
-indien deze (benevens onze tijdzin) maar fijn genoeg ontwikkeld ware, zodanig inwerken,
-dat een bepaalde, door ons geproduceerde bewegings-gewaarwording 400 billioen maal
-per seconde zou worden geremd, dat wij 400 billioen trillingen per seconde zouden
-waarnemen.—Ander voorbeeld: Als wij een tafel zien, worden onze vorm-kleur-grootte-gewaarwordingen
-niet veroorzaakt door een niet-gegeven, reële, concrete tafel (die bestaat niet),
-noch door die objectieve tafel, die we zeggen „waar te nemen” (d.w.z. die we ons voorstellen
-naar aanleiding van onze gewaarwordingen, en waarop we deze betrekken), maar door
-het reële, en als zodanig vorm-, kleur-, grootte-loze substratum van ’t objekt tafel.
-Doet die tafel dan niets in dit werkelik proces? Neen. Als we vragen naar de invloed
-van die tafel stellen we ons op <span class="ex">phaenomenaal, ruimtelik</span> standpunt; ergo, die tafel werkt uitsluitend in op onze <span class="ex">hersenen</span> via lucht, aether, zintuigen; we zijn op het gebied der bewegingen, der „natuur”,
-der zinnelike „ervaring”. We houden ons bezig met de wereld der ruimte—en daar mogen
-al of niet gekleurde, klinkende, geurige, of enkel bewegende voorwerpen zijn (al naar
-we ons het voorondersteld subjekt met kleur-, geluids- enz. -zin, of enkel met bewegingszin
-wensen te denken),—ook mensen-lichamen, zintuigen, hersenen,—nooit, al doorkruisen
-we („physiologies gesproken”!) die éne oneindige ruimte der éne eindige natuur in
-alle richtingen, nooit of nergens zullen we daar ook maar <span class="ex">iets</span> psychies, een gedachte, een gewaarwording als zodanig, een verlangen, een herinnering
-aantreffen,—geen subject, geen „geest” is daar, in de ruimte, te vinden. Dat weten
-we met <span class="ex">absolute</span> analytiese zekerheid.<a class="noteRef" id="xd31e5917src" href="#xd31e5917">11</a> Als b.v. de heer <span class="sc">F. van Eeden</span> met het <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>Spiritisme (32) zegt (<span class="ex">De Blijde Wereld</span>, 1903, pag. 80), dat in deze kamer zich misschien wie weet hoeveel geesten bevinden,<a class="noteRef" id="xd31e5937src" href="#xd31e5937">12</a>—dan kunnen we met de apodiktiese aprioriese <span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span>stelligheid der kennisleer antwoorden: geen enkele! In deze kamer kan zich <span lang="la">ex hypothesi</span> niets anders bevinden dan … materie. Maar wijzelf dan, ik ben toch hier in deze kamer,
-en ik ben toch een geest? hoor ik de heer <span class="sc">v. Eeden</span>, en niet hem alleen,<a class="noteRef" id="xd31e5994src" href="#xd31e5994">13</a> antwoorden.—Ook gijzelf, als geest, bevindt u <span class="ex">niet</span> in deze kamer.<a class="noteRef" id="xd31e6011src" href="#xd31e6011">14</a> <span class="ex">Waar precies</span> zou uw geest dan zijn? In uw lichaam, uw hersenen, soms? Welke plaats, welke vorm
-heeft uw geest daar? (33) Wat zich in de ruimte, „in de kamer”, bevindt is enkel en
-alleen … uw lichaam, alias … materie. En zo gij uw eigen geest zoekt, wilt localiseren,
-„in de kamer”,—gij zult nergens anders terecht komen dan bij uw … brein.—Maar „ik”,
-het Subject, ben toch „hier”. Zeker, doch dit „hier” is, zo zagen we juist boven,
-een zuiver individueel psychies, onruimtelik begrip. Probeer maar, het te objectiveren,
-te plaatsen in <span class="ex">de</span> ene ruimte … en op hetzelfde ogenblik zijt ge weer in de <span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span>stoffelike wereld terecht gekomen, is uw ik vervangen door uw brein. (<b>34</b>) Wij weten nu immers, dat zich onmogelik in de ruimte kan bevinden, wat zelf die
-ruimte „stelt”.—Op <span class="sc">Kant</span>’s wijs gezegd: De geest is niet in de ruimte, maar de ruimte is in de geest. (<b>35</b>)—Dit geldt n.b. ook van elke individuele geest, al stelt deze niet de éne universele
-ruimte, maar de ruimtelikheid zijner gewaarwordingsinhouden. Tegenover het neo-realisme
-der zgn. Neo-Kantianen kan dit niet scherp genoeg gehandhaafd worden. Zo lezen wij
-op p. 565 van <span class="sc">Bellaar Spruyt</span>’s <span class="ex">Geschiedenis der Wijsbegeerte</span>: „Wat wij van onze jeugd af beschouwen als onafhankelijk van ons bestaande zijn zekere
-dingen in de ruimte; maar ruimte en al wat daarin is, is afhankelijk van ons kenvermogen
-[tot zover heel goed] d.w.z. natuurlijk niet van <i>ons individu, dat zelf ruimte inneemt</i>, maar van het synthetisch element in ons kenvermogen, dat in alle menschen voorkomt
-en waaraan ruimte haar bestaan dankt.” Het door mij gecursiveerde mag alleen geschreven
-worden door … een materialist d.w.z. iemand, voor wie „het individu” betekent … stof.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch4.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e361">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> HET AN-SICH-LOOS IMMANENT „IDEALISME” ALS TERUGVAL IN REALISTIES PHYSICISME. DE GOEDE
-BERKELEY, HALLUCINATIES EN NA-KANTIAANSE „ONGERIJMDHEID”.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Trouwens, heel dat An-sich-loochenend ethiserend irrealisme, deze <span class="sc">Kant</span>verzaking in naam van <span class="sc">Kant</span>, waarvan in Duitsland <span class="sc">Windelband</span>, <span class="sc">Rickert</span>, <span class="sc">Natorp</span> de hoofdvertegenwoordigers zijn en dat hier te lande een echo gevonden heeft in <span class="sc">Bellaar Spruyt</span>, <span class="sc">Kohnstamm</span> en Dr. <span class="sc">Ovink</span>, berust in de grond op het oude, door <span class="sc">Kant</span> vernietigde, object-realisme, op <span class="ex">physicisme</span> (om de tegenstelling tegen het psychisme scherper te doen uitkomen dan met het woord
-naturalisme, daar „natuur” juist bij deze richting al het causaal-verbondene, heel
-de wereld in tijd en ruimte, heel <span class="sc">Kant</span>’s Erfahrungswelt, <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>dus in elk geval ook het psychiese omvat). Zij allen moeten <span class="sc">Kant</span>’s leer verlaten reeds bij die fundamentele vraag: <span class="ex">hoe komen we aan onze gewaarwordingen</span>? Zij loochenen het An-sich dat ons voor <span class="sc">Kant</span><a class="noteRef" id="xd31e6102src" href="#xd31e6102">15</a> en in waarheid de gewaarwordingen geeft,—voor hun is „het begrip ‚gegeven zijn’ (is)
-het allerlastigste van de geheele <span lang="de">Erkenntniskritik</span>”, zoals Dr. <span class="sc">Ovink</span> (<span class="ex">Twm. Ts.</span> 1897, p. 554) het uitdrukt,—natuurlik, want nu blijft hun als oorzaak onzer gewaarwording
-alleen … het object over! En hoezeer men nu dit object ook „idealiseren” moge—het
-is en blijft een gewaarwordings-derivaat, een ruimtelik iets. (<b>36</b>)
-</p>
-<p>Bij ons polemiseert Dr. <span class="sc">Ovink</span> (<span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">Transcendentale Methode, Twm. Ts.</span> 1897, p. 366) aldus: „En dan die zoogenaamde subjectiviteit der zinnelijke gewaarwordingen!
-Deze moeten in de ziel <span class="ex">veroorzaakt</span> zijn door de dingen, die dan natuurlijk als reeds existeerende gedacht worden. En
-existeeren doen ze dan even natuurlijk in de ruimte; dus die ruimte is er al.”—„Even
-natuurlijk” … slechts voor Dr. <span class="sc">Ovink</span>’s naturalisme.—Want die „dingen” zijn natuurlik <span class="ex">niet</span> de natuurdingen; en existeren doen ze dus even natuurlik … niet in de ruimte.—Dr.
-<span class="sc">Ovink</span>’s irrealisme, dat <span class="sc">Kant</span>’s phaenomenaal object als „handeling” en het Ding-an-sich als „taak” wil opvatten
-(„Deze uitdrukking heeft het voordeel, dat zij radicaal het quasi van zelfsprekend
-begrip ‚zijn’ en ‚existeeren’ opheft”!), vervalt dan ook radicaal in materie-realisme:
-„een individueele ziel,… op een bijzondere [?] wijze gebonden aan een levend stoffelijk
-lichaam, dat weer [weer? dus „gebonden aan” wil bij u zeggen: „afhankelijk van”?!]
-van andere niet-levende stoffelijke lichamen afhankelijk is,”… (p. 366). <span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>Dr. O. acht dan ook mogelik, nog wel „<span class="ex">binnen</span> het terrein der empirische wetenschap”,.. „het construeeren eener causale betrekking
-tusschen die twee”, sc. de „zich bewegende lichamenwereld” en „de zinnelijke gewaarwordingen
-als bloote toestanden van het constante Ik.” „Zoowel het zoogenaamde subject als het
-zoogenaamde object zijn voor de <span lang="de">Erkenntnistheorie</span> twee provinciën van het ééne rijk der <span class="ex">phaenomenen</span>. En het is de taak der empirische wetenschap de betrekking tusschen die twee te ontdekken.”
-</p>
-<p>Wij hebben in het voorgaande aangetoond, 1°. waarom die betrekking geen causale kan
-zijn, tussen onruimtelike bewustzijnstoestanden zelf, en de ruimtelike kennistheoretiese
-functie van het bewustzijn, genaamd natuur, en 2°. dat noch voor de physica (die van
-bewustzijnstoestanden als zodanig opzettelik abstraheert) noch voor de psychologie
-(die zich uitsluitend met deze bemoeit) die betrekking naar haar <span class="ex">ontologies werkelike</span> wezen een voorwerp van onderzoek kan zijn. Ik zou dus niet weten, welke „empirische
-wetenschap” deze betrekking zou kunnen onderzoeken, aangezien de psychophysica bij
-de door ervaring gegeven, ten onrechte dus genaamde, „paralleliteit” alias gelijktijdigheid
-van beide blijft staan, zonder de verklaring daarvan zelfs maar te vragen.—Zonder
-kennisleer en metaphysica, die wel voor <span class="ex">ons</span> „empirische wetenschap” mogen heten, maar juist voor Dr. <span class="sc">Ovink</span>’s „transcendentalisme” met z’n normatieve methode als <span class="ex">tegenstelling</span> tegen de empiriese wetenschap worden geponeerd, komt men hier geen stap verder dan
-het … psychophysies materialisme, waarin dan ook, hoezeer zij het in phaenomenologiese
-termen transponeren, èn <span class="sc">Münsterberg</span>, èn <span class="sc">Natorp</span> <span class="corr" id="xd31e6191" title="Bron: en">èn</span> <span class="sc">Rickert</span>, èn (ten onzent) <span class="sc">Ovink</span> <span class="corr" id="xd31e6200" title="Bron: en">èn</span> <span class="sc">Spruyt</span> zijn blijven steken.
-</p>
-<p>Zo noemt <span class="sc">Spruyt-Kohnstamm</span> op pag. 436 de „natuurdingen” „de uitwendige oorzaken van het ontstaan der gewaarwording”.
-Pag. 541: „De <span class="ex">werkelijke</span> eik is de inhoud eener voorstelling van den volmaakten geest, die <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>onberispelijk en volledig denkt wat er van een eik kan en moet gedacht worden. Mijn
-voorstelling is dus de zeer gebrekkige opvatting, die ik van den inhoud dier goddelijke
-voorstelling heb kunnen verwerven”. Dit zogenaamd „objectief idealisme” staat lijnrecht
-tegenover <span class="sc">Kant</span>’s krities idealisme:
-</p>
-<p>„Kan en moet gedacht worden” … op welke grond? En hoe wilt gij weten, dat uw voorstelling
-de „opvatting” van de „inhoud” van een „goddelijke voorstelling” is?! Gij maakt van
-het kennistheoreties subject der natuur, dat natuurlik slechts de subjectieve functie,
-het „phaenomeen” der werkelikheid „kent”, en dat van het begrip natuur het onontbeerlik
-<span class="ex">prius</span> is, een metaphysies en metapsychies God, een ondenkbaar, altans wetenschappelik onbruikbaar,
-subjekt der werkelikheid, dat een bepaald systeem van oordelen er op na houdt, en
-’t geen daarmee strijdt verwerpt,… alleen omdat hij dat zo wil (of „moet” ook hij?)
-zonder enige werkelikheids<span class="ex">grond</span>, zonder andere „werkelikheid” dan die deze god belieft voor te stellen (of te scheppen?),
-terwijl het onbegrijpbaar blijft, hoe wij van de voorstellingen van deze god ooit
-enig vermoeden zouden kunnen krijgen! En dat zou „immanente” wijsbegeerte zijn! Zo
-zet men <span class="sc">Kant</span> aan kant! Dat deze goddelike geest „moet” kan voor u zelf geen zin hebben, noch ethies,
-noch causaal! Immers: <span class="ex">wij</span> moeten, volgens u ethies, omdat wij aan hem als criterium gebonden zijn, maar wat
-kan hèm binden?
-</p>
-<p>Pag. 569: „Wij zien den sinaasappel, het voorwerp, als het model aan, den maatstaf,
-waarnaar zich onze voorstelling moet richten”. <abbr title="Nota bene">N.b.</abbr> die sinaasappel, die pas ontstaat door onze „voorstelling”<a class="noteRef" id="xd31e6238src" href="#xd31e6238">16</a>,—die al z’n eigenschappen te danken heeft aan de waarnemende geest! En hoe kent gij
-dan uw model? Hoe wilt gij vergelijken met uw model? <span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span>Dat model, waarvan ge zelf beweert, dat het niet gegeven, maar tot taak gesteld („<span lang="de">aufgegeben</span>”) is!—Pag. 500: „De conclusie ligt voor de hand [gegeven: wij kennen aan onze ruimtelike
-kennis ’t zelfde karakter van algemeenheid en noodzakelike waarheid toe als aan de
-logica], dat ook de ruimtelike waarheden niets anders zijn dan regels, die ons zeggen
-hoe wij verplicht zijn [sic!] de dingen te aanschouwen.” Het behoeft nauweliks gezegd,
-dat in heel <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Aesthetik</span>” dat woord „verplicht zijn” niet voorkomt, zo min als het begrip. We beleven echter
-in dit werk het genoegen, dat <span class="sc">Spruyt</span>’s onkants en onjuist ethicisme zowel ten aanzien van de ruimte als ten aanzien van
-de logica <span class="ex">capituleert</span> voor de <span class="ex">werkelike Kantiaanse (natuur)wettelikheid</span> van onze <span class="ex">denkende</span> en <span class="ex">aanschouwende</span> geest:—wat de ruimte betreft p. 563 reeds:
-</p>
-<p>„Ons kenvermogen oordeelt in die [sc. meetkundige] stellingen alleen over de wetten
-waarop het van nature de gewaarwordingen tot ruimtebetrekkingen verbindt.” Rectissime!—Evenzo
-in zake logica: op pag. 590 s. wil <span class="sc">B. Spruyt</span> eerst het „absoluut recht” afleiden uit ’t feit, dat ook een „positivist” „recht
-meent te hebben op een billijke critiek”. Nochtans, een „billijke” critiek (zoals
-we in ’t verloop van ons werk<a class="noteRef" id="xd31e6276src" href="#xd31e6276">17</a> nader zullen zien) wil zeggen: een kritiek, die het beoordeelde noch beter noch slechter
-maakt, dan het is, noch meer noch minder lof of blaam geeft, dan er aan „toekomt”,
-dan het „verdient” of „waard is”, kortom <span class="ex">waarheid</span> bij de beoordeling, i.e.: zich stipt houden aan de <span class="ex">werkelikheid</span><a class="noteRef" id="xd31e6284src" href="#xd31e6284">18</a>. Ook hier dus slechts éne waarheid (in beoordeling), gegrond op de éne werkelikheid
-(des positivists <span class="ex">werkelike</span> opvatting).—Zo funderen wij dus ook hier de „Idee der waarheid” zonder enige <span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span>onbehoorlike „behoorlijkheid”<a class="noteRef" id="xd31e6296src" href="#xd31e6296">19</a>. Even zo met die plicht tot logies denken, die wij loochenen, aangezien wij de mogelikheid
-van onlogies denken ontkennen.—Pag. 591: „Maar hiermede is tevens dat onvoorwaardelijk
-karakter van den plicht erkend. De eisch van logisch te denken kan alleen toegegeven
-worden door iemand, die erkent, dat het niet van ons persoonlijk goedvinden afhangt,
-hoe wij leven zullen, maar dat wij gebonden zijn, zekere gedragslijn te volgen. Deed
-hij het niet, hij zou zich uit elk dispuut kunnen redden door te verklaren: ‚Het lust
-mij heden niet, normaal te denken, vandaag zie ik geen bezwaren in ’t aannemen van
-tegenstrijdigheden.’ ” Wel, de schrijver dier regelen zou zo iemand <span class="ex">niets</span> geldigs kunnen antwoorden. Wij echter wel. Wij zouden hem verwijzen naar diezelfde
-schrijver op p. 392, waar hij zou lezen: „Wanneer ik den maior en den minor van een
-syllogisme mij duidelijk voorstel, ben ik volstrekt niet meer vrij, zus of zoo te
-oordeelen. Wat willekeurig is, is alleen het <span class="ex">uitspreken</span> van het oordeel in woorden; de <span class="ex">vorming</span> van het oordeel gaat buiten onzen wil om.” Dit is volkomen juist—al heeft <span class="sc">Spruyt</span>’s teleologisme daarmee zich zelven weerlegd.—Heel die ontkenning ener „werkelikheid”
-als prius en norm van het zuiver theoreties begrip „waarheid”, zowel bij het zogenaamde
-„pragmatisme” als bij dit ethicisme is zonder <span class="ex">dogmaties object-realisme</span> dan ook nauweliks denkbaar. En de bovengenoemde schrijvers bevestigen dit verband
-ten volle. Zo <span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span>vinden we nog bij <span class="sc">Spruyt</span>, behalve het reeds genoemde, op p. 82 de gewaarwording als het „psychische gevolg
-van zintuigsprikkeling”! en op p. 86 wordt gewaagd van „<span class="ex">betrouwbare waarnemingen</span>, die ons toonen, hoe de werkelijke stoffelijke [sic!] wereld <span class="ex">verschijnt</span> aan menschen met normale zinnen en normaal verstand.”!
-</p>
-<p>Ditzelfde, zij ’t ook nog zo anti-naturalisties „… naturalisme<span class="corr" id="xd31e6350" title="Niet in bron">”</span> sijpelt door op p. 566 b.v., waar bedoeld wordt: „de bestanddeelen der stoffelijke
-wereld” en dan staat: „de bestanddeelen der werkelijkheid” „zijn de inhoud van ideale
-voorstellingen van ‚het Subject’ ”! Omtrent die grote vraag: hoe komen we aan onze
-gewaarwordingen, en wat is hun betekenis t.o.v. object en An-sich, vinden we dan ook
-louter onklaarheid en <span class="sc">Kant</span>-verzaking.
-</p>
-<p>Nemen we een sinaasappel waar, dan is de gewaarwordingsinhoud (oranje, rond enz.)
-bij <span class="sc">Kant</span> oorspronkelike, d.w.z. (niet re-)productieve reactie van de geest (in eigen oorspronkelike
-„<span class="ex">vorm</span>”) op de inwerking van qualitatief onbekende werkelikheid (zodat de inhoud <span class="ex">enkel</span> effect, <span class="ex">nooit kopie</span> is en de vorm <span class="ex">noch</span> ’t een, <span class="ex">noch</span> ’t ander); bij <span class="sc">Spruyt</span>, die geen andere „werkelikheid” heeft dan de objecten, is de kleur, gedaante, enz.
-„copie” van een „werkelijke” objekteigenschap, d.w.z. van de inhoud van een „goddelijke”
-voorstelling.—<b>Voor Kant (en Berkeley en Heymans) maakt de waarneming het object mogelik,—voor Spruyt
-(en alle realisten) maakt het object de waarneming mogelik.</b><a class="noteRef" id="xd31e6381src" href="#xd31e6381">20</a> Maakt het krities enig verschil <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>of men van Gods sinaasappel (het goddelik object van ’t „objectief idealisme”) dan
-wel van niemands sinaasappel (het subjectloos An-sich van het dogmaties realisme)
-de kopie meent te hebben?—<span class="sc">Berkeley</span>, „de goede <span class="sc">Berkeley</span>”, was nog een stuk kritieser en redeliker en … kantiaanser, trots <span class="sc">Kant</span>! Die maakte tenminste niet het goddelik objekt, maar God zelf tot bron onzer gewaarwordingen,
-niet het produkt, maar het onkenbare transcendente producens—evenals, in de grond,
-<span class="sc">Kant</span>.—<span class="sc">Spruyt</span>’s kritiek op <span class="sc">Berkeley</span> is dan ook even realisties als onjuist. <span class="sc">Berkeley</span> zou moeten zeggen: de sinaasappel bestaat <span class="ex">niet</span> als ik er niet naar kijk. Dit zou juist zijn indien … „ik” het kennistheoreties subject
-van „de sinaasappel” ware, i.p.v. enkel van <span class="ex">mijn</span> sinaasappelgewaarwordingen. Deze fout heeft <span class="sc">Berkeley</span> echter nooit begaan! Dat het bestaan van de sinaasappel slechts van (zij het ook
-denkbeeldige) waarneming afhangt, dit hééft <span class="sc">Berkeley</span> gezegd: zonder percipi geen esse! en het is èn Kantiaans èn juist!—„<span class="sc">Berkeley</span> heeft niet opgemerkt, dat het verschil tusschen ware denkbeelden eenerzijds en onware
-denkbeelden, hallucinaties en illusies anderzijds wegvalt, als ieder ondersteld wordt
-alleen zijn eigen zielstoestanden te kennen.” Terecht heeft <span class="sc">Berkeley</span> dat „niet opgemerkt”. Want het is onjuist.—Natuurlik kent ieder alleen zijn eigen
-zielstoestanden, in de strenge zin van het woord „kennen”<a class="noteRef" id="xd31e6452src" href="#xd31e6452">21</a>. Maar een „objectief” oordeel: „dáár, op zóveel m.M. afstand van die tafelrand, ligt
-een sinaasappel <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>van zóveel gram enz.”, is er een over mogelike (inbegrepen: onder bepaalde omstandigheden
-noodwendige) zielstoestanden van alle mogelike subjecten van bepaalde soort. Dit oordeel
-is al of niet waar. „<span lang="la">Percipitur Chimaera, ergo est</span>” houdt <span class="sc">Spruyt</span> aan <span class="sc">Berkeley</span> voor. Natuurlik, est Ch., sc. als gewaarwordingsgroep of gedachte. Maar niet objectief,
-als voorwerp in de ruimte. Immers voor het Subject der natuur en derhalve voor alle
-mogelike individuele subjecten, als coenosubjectieve waarnemingsmogelikheid, bestaat
-zij niet. <span class="sc">Berkeley</span> had dus misschien wat voorzichtiger zijn bedoeling uitgedrukt door van de natuurdingen
-(niet van de subjecten! n.b.) te zeggen, in pl. v. <span lang="la">esse = percipi, esse = percipi posse</span>, een amendement (later verwezenlikt door de „<span lang="en">permanent possibilities of sensation</span>” van zijn landgenoot <span class="sc">Stuart Mill</span>), door B. zelf … uit voorzichtigheid afgewezen<a class="noteRef" id="xd31e6482src" href="#xd31e6482">22</a>. <span class="sc">Spruyt</span> zelf geeft een alles behalve „immanente” eigen opvatting van het verschil: „Hallucinaties
-bestaan, maar zijn geen ware voorstellingen, omdat zij niet overeenstemmen met de
-werkelijkheid.” Dat is een waarheid als … een zeker levend objekt,—ook voor <span class="sc">Berkeley</span>! De enige vraag is maar: Wat betekent hier „werkelijkheid”? „geeft men het geloof
-aan die werkelijkheid op” … Aan welke werkelikheid? Aan een bestaan, onafhankelik
-van waarnemende subjectiviteit? Die „werkelikheid” loochent <span class="sc">Berkeley</span>… <span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>terecht. Of aan een bestaan voor elk normaal waarnemend subject? Die aanvaardt B.…
-terecht.<a class="noteRef" id="xd31e6538src" href="#xd31e6538">23</a>
-</p>
-<p>Het zij mij vergund <span class="sc">Berkeley</span>’s eigen woorden hier aan te halen (<span class="ex">Pr. of H. K.</span> sect. 6 p. 158):
-</p>
-<p>„<span lang="en">Some truths there are so near and obvious to the mind, that a man need only open his
-eyes to see them. Such I take this important one, viz. that all the choir of heaven
-and <span class="corr" id="xd31e6575" title="Bron: fourniture">furniture</span> of the earth, in a word all those bodies which compose the mighty frame of the world,
-have not any subsistence without a mind, that their <span class="ex">being</span> is to be perceived or known; that consequently so long as they are not actually perceived
-by me, or do not exist in my mind or that of any other created spirit, they must either
-have no existence at all, or else subsist in the mind of some Eternal Spirit—it being
-perfectly unintelligible, and involving all the absurdity of abstraction, to attribute
-to any single part of them an existence independent of a spirit. To be convinced of
-which, the reader need only reflect, and try to separate in his own thoughts the <span class="ex">being</span> of a sensible thing from its <span class="ex">being perceived</span>.</span>”
-</p>
-<p>Op smetteloos immanente wijze spreekt <span class="sc">Berkeley</span> over de onderscheiding tussen objektieve werkelikheid en chimera: <span class="ex">Dial.</span> III, p. 330: Phil. tot Hylas, na de voornaamste onderscheidings-criteria genoemd
-te hebben<span class="corr" id="xd31e6596" title="Bron: ,:">:</span> „<span lang="en">In short, by whatever method you distinguish <span class="ex">things</span> from <span class="ex">chimeras</span> on your scheme, the same, it is evident, will hold upon mine. For, it must be, I
-presume, by some perceived difference; and I am not for depriving you of any one thing
-that you perceive.</span>”
-</p>
-<p><span class="sc">Berkeley</span> denkt er dus niet aan, de <span class="ex">objekten</span>, de phaenomena, te loochenen, integendeel; hij ontdekt en betoogt <span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span>juist hun <b>immanentie</b>, geheel in overeenstemming met <span class="sc">Kant</span>, al is bij hem van <span class="sc">Kant</span>’s kriticistiese onderscheiding tussen vorm en inhoud nog geen sprake.<a class="noteRef" id="xd31e6627src" href="#xd31e6627">24</a> Maar wat <span class="sc">Berkeley</span> altans schijnbaar, en naar <span class="sc">Kant</span>’s misduiding (<b>38</b>), die hem <span class="sc">Kant</span>’s verwijt van „<span lang="de">mystischen und schwärmerischen Idealismus</span>” heeft op de hals gehaald, loochent, zijn … dezelfde „<span lang="de"><span class="ex">Sachen</span> an sich selbst</span>”, die … <span class="sc">Bellaar Spruyt</span> ontkent, die „<span lang="de">Sachen</span>” (Dinge an sich), waarvan <span class="sc">Kant</span> zei: „<span lang="de">die zu bezweifeln ist mir niemals in den Sinn gekommen</span>”.
-</p>
-<p>Als <span class="sc">Kant</span> zelf in § 57 van zijn <span class="ex">Prolegomena</span> als „<span class="ex" lang="de">Beschluss</span>” de summa geeft van heel zijn kenniskritiek, zijn „<span lang="de">Grenzbestimmung der reinen Vernunft</span>”, zegt hij:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Nach den allerklarsten Beweisen, die wir oben gegeben haben, würde es Ungereimtheit
-sein, wenn wir von irgend einem Gegenstande mehr zu erkennen hofften, als zur möglichen
-Erfahrung desselben gehört, oder auch von irgend einem Dinge, wovon wir annehmen,
-es sei nicht ein Gegenstand möglicher Erfahrung, nur auf das mindeste Erkenntnis Anspruch
-machten, es nach seiner Beschaffenheit, wie es an sich selbst ist, zu bestimmen</span>”…
-<span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span></p>
-<p><span class="sc">Kant</span>’s hele leer scherpt in: Het is ongerijmd, te menen dat de objekten die wij kennen
-Dinge an sich zijn.
-</p>
-<p>Maar dan: „<span lang="de">Es würde aber andererseits eine noch grössere Ungereimtheit sein, wenn wir gar keine
-Dinge an sich selbst einräumen … wollten</span>”!
-</p>
-<p>Men ziet nu, hoeveel meer recht de „idealistiese” verdedigers dezer laatste post-kantiaanse
-„ongerijmdheid” hebben, zich (neo-)Kantianen te noemen, dan de gewone „realistiese”
-aanhangers der prae-kantiaanse „ongerijmdheid”!<a class="noteRef" id="xd31e6714src" href="#xd31e6714">25</a>
-<span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e5412">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5412src">1</a></span> We weten nu: slechts dogmaties realisme waant deze „natuur”, van bewustzijn afhankelik
-als zij is,… de oorzaak van bewustzijn, van gewaarwordingen, noemt b.v. de rode appel
-of de beweging van stofdelen de oorzaak van m’n gewaarwording, terwijl mijn gewaarwording
-tot die beweging staat niet als gevolg, maar als een werkelik geval van een oneindige
-reeks denkbeeldige, mogelike gevallen. Zie voor het verschil tussen 1 en 2 vooral
-b.v. K. d. r. V. p. 182 ss.: „<span lang="de">subjective Apprehension</span>” en „<span lang="de">objective Erscheinung</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5412src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5448">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5448src">2</a></span> Een gedachte van onschatbare waarde in de strijd tegen het immaterialisties dualisme
-van <span class="sc">Lotze</span>, <span class="sc">Thiele</span>, <span class="sc">Apel</span> c.s., vóór het soortgelijk monisme van <span class="sc">Kant</span>, <span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Eisler</span> c.s. Want is eenmaal <span class="pageNum" id="pb71n">[<a href="#pb71n">71</a>]</span>het dogmaties materie-realisme overwonnen, dan gaat de strijd nog uitsluitend om de
-vraag: is de natuur <span lang="de">Erscheinung</span> van het ons bekende psychiese, van geestelike werkelikheid, gelijksoortig aan, en
-aan soortgelijke wetten onderworpen als, het ons bekende psychiese leven, of nog van
-iets anders, heterogeens, waarvan ons dus elke voorstellingsmogelikheid ontzegd is.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5448src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5553">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5553src">3</a></span> Wie meer plaatsen voor het „An-sich” wil hebben zoeke op: p. 321: „<span lang="de">an sich selbst d.i. ohne alle Beziehung auf die Sinne …</span>”; p. 233; vooral <span class="ex">Proleg.</span> § 13 Anm. II, al. 3 en 4 en § 57.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5553src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5568">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5568src">4</a></span> Vergelijk voor deze onderscheiding wat <span class="sc">Bolland</span> noemt: <span lang="de">ein Ding an sich erster Instanz</span>, of te wel „<span lang="de">das erkenntnistheoretisch Transcendente</span>” (voorbeeld: <span lang="de">für einen jeden alle andern Ich</span>) tegenover „<span lang="de">das Ding an sich in zweiter Instanz, das Ding an sich im ontologischen Verstande.
-In erkenntnistheoretischer Hinsicht giebt es ‚Dinge an sich’, in ontologischer Beziehung
-dürfen wir nur von einem einzigen Ding an sich reden, wobei denn freilich der Begriff
-Ding oder Substanz in den des Wesens, der Essenz, umschlägt.</span>” (<span class="ex">Wereldraadsel</span>, p. 502). Het verschil is echter, dat dit „An sich in 2de instantie” voor <span class="sc">Hartmann-Bolland</span> als ontologies dogma staat tegenover het kenniskrities An-sich. Voor <span class="sc">Kant</span> is het daarentegen een zuiver kenniskritiese hypothese, ter oplossing van het raadsel
-van een bepaald soort synthetiese oordelen a priori.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5568src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5629">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5629src">5</a></span> Dat zal ook wel een reden mee zijn, waarom hij dergelijke gedeelten uit de 2de druk
-heeft verwijderd;—het tijd-idealisme zag geen kans, ze te laten staan. In zoverre
-is dan ook, lijnrecht in tegenstelling met <span class="sc">Schopenhauer</span>’s gangbaar oordeel, de 2de druk juist idealistieser dan de 1ste.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5629src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5638">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5638src">6</a></span> Een zinnetje als het volgende uit de 1e druk K. d. r. V. acht ik tekenend voor <span class="sc">Kant</span>’s oorspronkelike gedachtengang: „<span lang="de">Nun behaupte ich: die eben angeführten <span class="ex">Kategorien</span> sind nichts Anders, als die <span class="ex">Bedingungen des Denkens zu einer möglichen Erfahrung, so wie Raum und Zeit die Bedingungen
-der Anschauung</span> zu eben derselben enthalten.</span>” (p. 124).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5638src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5680">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5680src">7</a></span> Dit levert stellig een ernstig te behartigen bijdrage tot de psychologie van het gezag
-bij de meest krities-aangelegde geesten! Ten onzent hebben o.a. Dr. <span class="sc">Bellaar Spruyt</span> en de heer <span class="sc">P. Bierens de Haan</span> die fout overgenomen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5680src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5756">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5756src">8</a></span> Zie <span class="ex" lang="de">Leitf. der phys. Psychologie</span>⁴, p. 265.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5756src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5781">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5781src">9</a></span> <span class="sc">Kant</span> zelf noemt nu en dan (b.v. K. d. r. V. p. 258) ’t An-sich „Ursache der Erscheinung”,
-evenals hij „<span lang="de">Erscheinung</span>” soms neemt niet in objectieve maar in individuele zin, voor „<span lang="de">Vorstellung</span>” of „<span lang="de">Wahrnehmung</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5781src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5825">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5825src">10</a></span> Heel goed <span class="sc">Kinkel</span>, o. c. p. 64.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5825src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5917">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5917src">11</a></span> K. d. r. V. (p. 304): „<span lang="de">Wir haben in der transscendentalen Aesthetik <span class="pageNum" id="pb79n">[<a href="#pb79n">79</a>]</span>unleugbar bewiesen: dass Körper blosse Erscheinungen unseres äusseren Sinnes und nicht
-Dinge an sich selbst sind. Diesem gemäss können wir mit Recht sagen: dass unser denkendes
-Subject nicht körperlich sei, das heisst: dass, da es als Gegenstand des inneren Sinnes
-von uns vorgestellet wird, es, insofern als es denkt, kein Gegenstand äusserer Sinne,
-d.i. keine Erscheinung im Raume sein könne. Dieses will nun so viel sagen: es können
-uns niemals unter äusseren Erscheinungen denkende Wesen, <span class="ex">als solche</span>, vorkommen, oder, wir können ihre Gedanken, ihr Bewusstsein, ihre Begierden etc.
-nicht äusserlich anschauen; denn dieses gehört alles vor den innern Sinn.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5917src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5937">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5937src">12</a></span> „Als men hem [„de materialist”] namelijk vraagt of hij het mogelijk houdt dat in ditzelfde
-vertrek op ditzelfde oogenblik een oneindige verscheidenheid van hoog en laag georganiseerde
-wezens, engelen, demonen, geesten of hoe men ze noemen wil, vertoeft, dan zal hij
-dit bij voorbaat ten stelligste ontkennen en al die ideeën toeschrijven aan mystiekerij,
-bijgeloof en bakerpraatjes.”
-</p>
-<p class="footnote cont">Vermoedelik zal „de materialist” te krities zijn voor zo <span class="ex">krities</span> een ontkenning, want hij is zich allicht niet bewust van voldoende grond voor <span class="ex">zekerheid a priori</span> hieromtrent, te danken aan de machthebbende kenniskritiek.
-</p>
-<p class="footnote cont">Laten wij ons hier vermeien in <span class="sc">Leibniz’</span> ironies antwoord aan <span class="sc">Clarke</span> (die in een brief gelijksoortig vermoeden geopperd had voor het onding der „ledige
-ruimte”: „<span lang="fr">Dieu est certainement présent dans tout l’espace vide; et peut-être qu’il y a aussi
-dans cet espace plusieurs autres substances, qui ne sont pas matérielles, et qui par
-conséquent ne peuvent être tangibles, ni aperçues <span class="corr" id="xd31e5957" title="Bron: pas">par</span> aucun de nos sens.</span>”):
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="fr">Au reste, si l’espace vide de corps (qu’on s’imagine) n’est <span class="corr" id="xd31e5965" title="Bron: past">pas</span> vide tout à fait, de quoi est-il donc plein? Y a-t-il peut-être des esprits étendus
-ou des substances immatérielles, capables de s’étendre et de se resserrer, qui s’y
-promènent et qui se pénètrent sans s’incommoder, comme les ombres de deux corps se
-pénètrent sur la surface d’une muraille?” etc … „N’est-ce pas renverser les notions
-des choses, donner à Dieu des parties, donner de l’étendue aux esprits? Le seul principe
-du besoin de la raison suffisante fait disparaître tous ces spectres d’imagination.
-Les hommes se font aisément des fictions, faute de bien employer ce grand principe.</span>” (Uitg. <span class="sc">Janet</span>, I p. 778).
-<span class="pageNum" id="pb80n">[<a href="#pb80n">80</a>]</span></p>
-<p class="footnote cont">Het is een hoog intellectueel genot, uit de lectuur van <span class="sc">Leibniz</span> te beseffen, over welke verlegenheden en afdwalingen van deze zijn geniale voorganger
-<span class="sc">Kant</span> ons heen heeft geholpen, en hier de voorbereiding van problemen en termen van <span class="sc">Kant</span> gade te slaan.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5937src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e5994">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5994src">13</a></span> Cf. <span class="sc">Alfred Binet</span>, <span class="ex" lang="fr">L’Ame et le Corps</span>, p. 157: „<span lang="fr">A ce raisonnement théorique on pourrait déjà objecter qu’en fait, dans notre vie vécue,
-nous ne cessons pas de localiser dans l’espace, quoiqu’un peu vaguement, notre pensée,
-notre moi, notre ensemble intellectuel. En ce moment je me considère moi-même et je
-me prends comme exemple. J’écris ces lignes dans mon cabinet de travail, et il n’y
-a pas de raisonnement métaphysique qui puisse me faire abandonner cette conviction
-intime que mon tout intellectuel est dans cette chambre, du deuxième étage de ma maison
-de Meudon. Je suis ici et non ailleurs. Mon corps est ici, et mon âme, si j’en ai
-une, est ici. Je suis où est mon corps, je crois même que je suis dans mon corps.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Interessante belijdenis van een geloof, dat niet gedacht, van een gedachte, die niet
-geloofd kan worden!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e5994src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6011">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6011src">14</a></span> De heer <span class="sc">v. Eeden</span> zij hier herinnerd aan zijn eigen „<span class="ex">Studies</span>” III, <span class="ex">Redekunstige Grondslag van Verstandhouding</span>, § 125, waar hij zijn mystiek, onveranderlik, „absoluut” („absoluter dan de tijd
-zelve”) „Ik” eveneens onruimtelik maakt.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6011src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6102">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6102src">15</a></span> Duidelik vooral <span class="ex">Prol.</span> § 32: „<span lang="de">Erscheinung d.i. die Art wie unsere Sinne <i>von diesem unbekannten Etwas afficirt werden</i></span>”, spec. p. 64:
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">Erscheinungen deren Möglichkeit auf dem Verhältnisse gewisser an sich unbekannter
-Dinge zu etwas Anderem nämlich unserer Sinnlichkeit beruht.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6102src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6238">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6238src">16</a></span> Tenzij gij met „voorstelling” werkelik niets dan individuele voorstelling bedoelt,
-„denkbeeld” dus. Dan hebt ge in zover gelijk: onze denkbeelden („voorstellingen”)
-omtrent de (immanente) objekten moeten zich naar die objekten zelf richten … willen
-zij <span class="ex">juist</span> zijn.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6238src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6276">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6276src">17</a></span> Tans waarschijnlik in een afzonderlike rechtsverhandeling (zie voorrede).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6276src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6284">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6284src">18</a></span> Cf. Russ. Prawda = waarheid = recht; „richtig”, „<span lang="de">recht haben</span>”; juist = juste.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6284src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6296">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6296src">19</a></span> Vergelijk ten deze de onverbeterlike wijze, waarop de Neokantiaan <span class="sc">Bruno Bauch</span>, <span class="ex">Ethik</span>, p. 253 s. (<span class="ex" lang="de">Die Philosophie im Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts²</span>) waarheid en zedelikheid (behoorlikheid) verhaspelt, om te bewijzen, dat de loochening
-van het behoren soortgelijke zelfweerspreking zou bevatten als de waarheidsontkenning.
-Zijn sofisme berust op de dubbelzinnigheid van „<span lang="de">verantwortlich bewerten</span>”, „<span lang="de">dagegen Stellung nehmen</span>”, gebruikt gelijkelik voor ontkenning van <span class="ex">juistheid</span>, en voor ontzegging van <span class="ex">zedelike</span> waarde.—Hier wordt zowel de logica verethiseerd, als de ethica verlogiseerd.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6296src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6381">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6381src">20</a></span> Het is alleen aan een krities genie als <span class="sc">H. Cornelius</span> gegeven, beide tegelijk aan te nemen, het één op grond van het ander, in één zelfde
-zinnetje, zie opm. <b>29</b>. Uitnemend <span class="sc">Kuno Fischer</span>, <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, p. 266: „<span lang="de">Da die Erscheinungen aus den Eindrücken oder Empfindungen der sinnlichen Vernunft
-als ihrem Stoffe hervorgehen, so können diese unmöglich aus jenen erklärt werden,
-denn unser Philosoph war nicht der Ansicht, dass die Erde auf dem grossen Elephanten
-ruht und der grosse Elephant auf der Erde.</span>” In dezelfde zin p. 179: „<span lang="de">Da sie [die Empfindungen] den Stoff aller <span class="pageNum" id="pb88n">[<a href="#pb88n">88</a>]</span>Erscheinungen ausmachen, so können wir sie nicht aus den letzteren herleiten, ohne
-in den fehlerhaften Zirkel zu gerathen, erst die Erscheinungen aus den Eindrücken
-und dann diese aus jenen entstehen zu lassen; sie können nicht aus der Sinnenwelt
-entspringen, da vielmehr die Sinnenwelt aus ihnen entspringt.</span>” (<b>37</b>)&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6381src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6452">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6452src">21</a></span> De enige zin, waarin <span class="sc">Berkeley</span> die onderstelling voor zijn rekening zou hebben genomen, aangezien hij evenmin de
-transcendente, niet-zinnelike, oorzaak onzer gewaarwordingen loochent als het bestaan
-van andere a.z. onwaarneembare subjecten.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6452src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6482">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6482src">22</a></span> Zeer opmerkelik is de plaats waar, en de licht te bevroeden reden waarom, <span class="sc">Berkeley</span> zelf zich uitdrukkelik verzet tegen „<span lang="en">perceivable</span>” i.p.v. „<span lang="en">actually perceived</span>”: <span class="ex">Dial.</span> III, p. 329: Daar laat hij Hylas opperen: „<span lang="en">Yes, Philonous, I grant the <span class="corr" id="xd31e6498" title="Bron: existance">existence</span> of a sensible thing consists in being perceivable, but not in being actually perceived</span>”. Nu voelt Ph. (<span class="sc">Berkeley</span>), dat dit „<span lang="en">perceivable</span>” <span class="ex">realisties</span> gedacht <span class="ex">kan</span> zijn, immers kan betekenen: wat een waarnemingsinhoud kan <span class="ex">geven</span>, evenzeer als, idealisties, wat een waarnemingsinhoud kan <span class="ex">worden</span>. Hij wil nu, natuurlik, alleen dit laatste doen gelden en antwoordt dus: „<span lang="en">And what is perceivable but an idea? And can an idea exist without being actually
-perceived?</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6482src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6538">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6538src">23</a></span> De loochening van de „<span lang="la">rerum natura</span>”, van de objecten wereld als zodanig, noemt <span class="sc">Berkeley</span> zelfs „<span lang="en">sceptical cant</span>” en hij zelf definieert nauwkeurig ’t verschil tussen natuurdingen, „<span lang="en">real things</span>”, en „<span lang="en"><span class="ex">chimeras</span> or ideas of our own framing</span>”, <span class="ex">Pr. of H. K.</span> sectt. 27, 30 en 33.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6538src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6627">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6627src">24</a></span> B. is dus nog ruimte-empirist. Het verschil en de overeenkomst wordt door <span class="sc">Kant</span> zelf duidelik geformuleerd: <span class="ex">Proleg.</span> p. 165:
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">Raum und Zeit, samt allem, was sie in sich enthalten, sind nicht die Dinge oder deren
-Eigenschaften an sich selbst, sondern gehören bloss zu Erscheinungen derselben; bis
-dahin bin ich mit jenen Idealisten auf einem Bekenntnisse. Allein diese, und unter
-ihnen vornämlich <span class="sc"><span class="corr" id="xd31e6641" title="Bron: Berkley">Berkeley</span></span> sahen den Raum für eine blosse empirische Vorstellung an, die ebenso, wie die Erscheinungen
-in ihm, uns nur vermittelst der Erfahrung oder Wahrnehmung, zusamt allen seinen Bestimmungen
-bekannt würde; ich dagegen zeige zuerst: dass der Raum (und ebenso die Zeit, auf welche
-<span class="sc"><span class="corr" id="xd31e6645" title="Bron: Berkley">Berkeley</span></span> nicht acht hatte) samt allen seinen Bestimmungen a priori von uns erkannt werden
-könne, weil er sowohl, als die Zeit uns vor aller Wahrnehmung oder Erfahrung, als
-reine Form unserer Sinnlichkeit beiwohnt, und alle Anschauung derselben, mithin auch
-alle Erscheinungen möglich macht.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6627src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6714">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6714src">25</a></span> Terecht <span class="sc">Kuno Fischer</span>, <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, (<span class="ex" lang="de">Philos. Schriften</span> II, p. 185) aldus: „<span lang="de">Es heisst die Fundamente der kritischen Philosophie erschüttern, sobald die Anerkennung
-der Dinge an sich und ihre Unterscheidung von den Erscheinungen entweder verneint
-wird oder auf unrichtige Art stattfindet.</span>” en in aansluiting bij <span class="sc">Schopenhauer</span>, p. 243: „<span lang="de">es heisst die gesammte kantische Lehre verneinen oder von Grund aus verkennen, wenn
-das Ding an sich überhaupt abgeleugnet oder demselben die Realität, d.h. der Charakter
-des Urseienden abgesprochen wird.</span>” Vgl. ook p. 258 ald.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6714src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e375">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">HOOFDSTUK V.</h2>
-<h2 class="main">KANT’S WAARNEMINGSLEER EN HAAR MODERNE REALISTIES-DOGMATIESE MISVATTING.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div id="ch5.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e388">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> ÉÉN RUIMTE, ÉÉN TIJD, ÉÉN „<span lang="de">ERFAHRUNG</span>”.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Tans gaan wij over tot de verdediging van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Aesthetik</span>” tegen <span class="sc">Hartmann</span>’s misverstand, in zijn „<span class="ex" lang="de">Kritische Grundlegung des Transcendentalen Realismus</span>” en „<span class="ex" lang="de">Das Grundproblem der Erkenntnisstheorie</span>”<a class="noteRef" id="xd31e6768src" href="#xd31e6768">1</a>.—Ter oriëntering ga nog deze korte § vooraf.
-<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p>
-<p>Niemand zou zich meer verwonderd hebben dan <span class="sc">Kant</span>, had hij kunnen lezen, hoe hier een filosoof z’n uiterste best doet om te bewijzen
-dat de éne oneindige ruimte een … transindividuele, vermakelikerwijze „transcendent”
-genaamde, betekenis heeft, en dat b.v. de atomen der natuurwetenschap ruimtelik moeten
-worden gedacht! En die n.b. <span class="sc">Kant</span> daarmede waant te bestrijden!—En die zich uitput in betogen voor het transindividueel
-bestaan der … natuurobjecten, door hem in onschuld Dinge-an-sich genoemd! Die, om
-tot <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">empirische Realität</span>” te komen, hele hoofdstukken nodig heeft en dan deze <span class="ex">noemt</span>—tegen <span class="sc">Kant</span>—„<span lang="de">transcendentale Realität</span>”! Die in de ondertitel van zijn „<span class="ex" lang="de">Kritische Grundlegung des transcendentalen Realismus</span>” „<span lang="de"><span class="ex">Fortbildung</span> der erkenntnisstheoretischen Principien <span class="sc">Kant</span>’s</span>” noemt, wat deze slechts derzelver „<span class="ex" lang="de">Fortschaffung</span>” zou hebben bevonden!
-</p>
-<p>Het zij hier dan nog, tegenover zulke bergen van wanbegrip, nadrukkelik geconstateerd,
-dat ook voor <span class="sc">Kant</span> slechts éne objectieve oneindige Ruimte bestaat, gelijk er slechts éne <span lang="de">Erfahrung</span> is, m.a.w., dat <span class="sc">Kant</span> er nimmer de onmogelike, zonderlinge mening op na heeft gehouden, als zou van de
-éne ruimte der wiskunde of der natuurkunde, of van het éne ruimtelike Heelal … <span class="ex">enig individu</span> het subjekt, het bewustzijnsbetrekkingspunt zijn, een misverstand waarvan wij straks
-(opm. <b>39</b>) bij <span class="sc">Paul Rée</span> de koddige consequenties zullen behandelen. Het spreekt van zelf, dat het ’t éne
-Universalsubject aller mogelike gewaarwordingen (en voor de „<span lang="de">innere Erfahrung</span>” tevens aller mogelike andere belevenissen) is, dat als prius moet worden gedacht
-van de wereld der <span lang="de">Erfahrung</span>, van de natuur<a class="noteRef" id="xd31e6888src" href="#xd31e6888">2</a>.—„<span lang="de">Die Bedingungen a priori einer möglichen <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>Erfahrung überhaupt sind zugleich Bedingungen der Möglichkeit der Gegenstände der
-Erfahrung.</span>” (K. d. r. V. p. 124, cf. p. 156), vertaald: <span class="ex">Het éne Subjekt en Prius der Natuurwetenschap is tevens het Subject en Prius der Natuur</span>.
-</p>
-<p>Op p. 123 K. d. r. V. zegt K. uitdrukkelik:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Es ist nur <span class="ex">eine</span> Erfahrung, in welcher alle Wahrnehmungen als im durchgängigen und gesetzmässigen
-Zusammenhange vorgestellet werden; eben so wie nur <span class="ex">ein</span> Raum und <span class="ex">eine</span> Zeit ist, in welcher alle Formen der Erscheinung und alles Verhältniss des Seins
-oder Nichtseins Statt finden. Wenn man von verschiedenen Erfahrungen spricht, so sind
-es nur so viel Wahrnehmungen, sofern solche zu einer und derselben allgemeinen Erfahrung
-gehören.</span>” enz.… Op p. 125: „<span lang="de">Alle möglichen Erscheinungen gehören, als Vorstellungen, zu dem ganzen möglichen Selbstbewusstsein.</span>”… Dat er slechts éne Wereldruimte, slechts éne Natuur bestaat weten we dus weer met
-de zekerheid van … een analyties oordeel. Immers deze materiële (inhoudelike) éénheid
-is het onmiddellik gevolg van de „formele” éénheid van hun universeel Subjekt<a class="noteRef" id="xd31e6942src" href="#xd31e6942">3</a>. Dit is <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Einheit der Apperception</span>”, voor <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>hem „<span lang="de">der transcendentale Grund der nothwendigen Gesetzmässigkeit aller Erscheinungen in
-einer Erfahrung.</span>” (p. 135).
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch5.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e401">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> KANT’S RUIMTELEER EN HARTMANN’S (BENEVENS KÜLPE’S EN BOLLAND’S) MISVERSTAND.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div class="div3 section">
-<div class="divHead">
-<h4 class="main"><span class="divNum">a.</span> <i>Het eerste argument.</i></h4>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Handhaven wij tans <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer tegen de realistiese bestrijding van <span class="sc">Hartmann</span> (<span class="sc">Külpe</span>, <span class="sc">Bolland</span>)<a class="noteRef" id="xd31e6990src" href="#xd31e6990">4</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span>’s argumenten voor het formeel karakter, „de transcendentale Idealität”, van de ruimte
-zijn gelijk bekend is de volgende:
-</p>
-<p>1. De ruimtelike waarneming is niet kenbron der ruimte, maar omgekeerd, vooronderstelt
-reeds de ruimte, wordt door deze pas mogelik gemaakt. De ruimte is niet een begrip,
-uit ruimtelike, gelocaliseerde gegevens afgeleid, maar omgekeerd, alle localisering
-geschiedt in de éne ruimte als haar prius en onderstelt deze dus reeds. Alle biezondere,
-bepaalde ruimtelikheid betekent slechts: bepaalde verhouding tot, gedeeltelike vervulling
-van, de ene gehele ruimte met haar driedimensionele oneindigheid.
-<span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span></p>
-<p>Tegen dit voor mij onweerlegbaar argument voert nu <span class="sc">Hartmann</span> aan<a class="noteRef" id="xd31e7027src" href="#xd31e7027">5</a>:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Mag der Raum schon vor der Erfahrung vorhanden sein oder nicht, so ist er doch vor
-der fertigen Erfahrung keinesfalls im Bewusstsein vorhanden; das Bewusstsein lernt
-den Raum nicht <span class="ex">früher</span> als die Erfahrung, sondern erst <span class="ex">an</span> und <span class="ex">in</span> dieser kennen</span>” (p. 119). Wel, dit tweede zindeel bevat ongeveer <span class="sc">Kant</span>’s eigen woorden en in elk geval <span class="sc">Kant</span>’s eigen mening. Nog ééns: „<span lang="de">Der <span class="ex">Zeit nach</span> geht also keine Erkenntniss in uns vor der Erfahrung vorher und mit dieser fängt
-alle an.</span>” Dat ik dus, zodra mij ervaring gegeven is, i.c. ruimtelike ervaring, zodra ik een
-kamer met huisraad erin heb leren kennen, pas <span class="ex">door abstractie</span>, <span class="ex">denkend</span>, kan scheiden: de ruimtelike dingen en de ruimte waarin zij zich bevinden benevens
-hun ruimtelikheid zuiver als zodanig, dat wil <span class="sc">Kant</span> waarlik niet loochenen. De polemiek ten deze van <span class="sc">Hartmann</span> schermt in de lucht. K.’s bedoeling is slechts: Als wij nu deze ruimte zuiver overhouden,
-dan hebben wij ons tot bewustzijn gebracht de wijze waarop wij van meet af zinnelik
-gereageerd, waargenomen hebben, zij ’t ook onbewust, dank zij de natuur, de wettelikheid
-van onze eigen geest (niet van ons denken!).—Laten we ’t vergelijken met de logica,
-waar iets soortgelijks geldt: De negatie is geen uit het onderscheiden van biezondere
-tegendelen geabstraheerd begrip; maar integendeel, om te kunnen denken of ervaren,
-om iets, wat ook maar, in concreto te kunnen <span class="ex">onderscheiden</span> van iets „<span class="ex">anders</span>”, moet al de geest over de negatie beschikken, moet reeds voor de geest elk zó-zijn
-betekenen: niet anders-zijn, en elk anders-zijn: niet zó-zijn.—Aphoristies: de negatie
-is niet uit onderscheiding, maar alle onderscheiding uit negatie. Kantiaans: De negatie
-is niet ervaringsbegrip maar kategorie.—<span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span>Toch zijn we ons pas zeer laat, en door logiese abstractie, van deze oorspronkelike,
-zuiver subjectieve, zuiver formele wettelikheid van ons denken bewust geworden. Die
-abstractie <span class="ex">geeft</span> ons dus niet pas die wettelikheid, maar <span class="ex">toont</span> ons eerst wat we reeds bezitten, en wel het deel, dat we niet van buiten af, uit
-ervaring, hebben gekregen, maar dat we tot de ervaring <span class="ex">uit ons zelven</span> hebben bijgedragen. Precies zo bij de ruimte. Alleen hebben we hier natuurlik niet
-een denkvorm<a class="noteRef" id="xd31e7090src" href="#xd31e7090">6</a>. maar een waarnemings-(volgens hedendaagse boven aanvaarde theorie gewaarwordings-)vorm.
-Daarom beweegt zich hier het empirisme, evenals bij de logica, noodwendig in een <span lang="la">circulus vitiosus</span>. Het kan ruimte en negatie alleen halen uit gegevens die … pas door ruimte en negatie
-mogelik zijn geworden.<a class="noteRef" id="xd31e7124src" href="#xd31e7124">7</a>
-<span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span></p>
-<p>Voor het „<span class="ex">formeel</span>” karakter nu van een kennis-element is dit juist één der zuiver kennistheoretiese
-kenmerken, naar <span class="sc">Kant</span> fijn en diepzinnig bespeurd heeft. Horen we nu <span class="sc">Hartmann</span>, p. 120:
-</p>
-<p>Hij citeert eerst van <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">So wenn ich von der Vorstellung eines Körpers das, was der Verstand davon denkt, als
-Substanz, Kraft, Theilbarkeit etc, ingleichen, was davon zur Empfindung gehört, als
-Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc. <span class="ex">absondere</span>, so bleibt mir aus dieser <span class="ex">empirischen</span> Anschauung <span class="ex">noch etwas übrig</span>, nämlich Ausdehnung und Gestalt</span>”… Niemand zal willen betwijfelen dat dit abstracta zijn, en „<span lang="de">Die Räumlichkeit ist <span lang="nl">[aan beide gemeen en]</span> also eine Abstraction aus Ausdehnung und Gestalt, d.h. eine Abstraction zweiter Ordnung</span>”.… „<span lang="de">Wenn also Kant es behufs der Begründung der Apriorität in Abrede zu stellen wagt,
-dass die Räumlichkeit uns gar nicht anders als durch Abstraction aus der Erfahrung
-gegeben sein könne, so widerspricht er seinem eigenen besseren Wissen.</span>” Van durven gesproken! „<span lang="de">Was diese formale Seite der räumlichen Anschauung <span class="ex">vor</span> der Entstehung der Erfahrung … sei, und ob dieselbe durch den Stoff der Empfindung
-als solchen <span class="ex">empirisch gegeben</span>, oder im Gegensatz zu derselben <span class="ex">subjective Zuthat</span> sei, darüber kann keine rein psychologische Speculation jemals Aufklärung bringen,
-sondern nur eine <span class="ex">psychophysische</span> [!] Betrachtung. So viel steht fest, dass der von Kant angenommene <span class="ex">Gegensatz</span> in der Entstehung der <span class="ex">Materie</span> und der <span class="ex">Form</span> der Anschauung <span class="ex">grundfalsch</span> und durch keinen Unterschied der inneren Wahrnehmung begründet ist</span><span class="corr" id="xd31e7249" title="Niet in bron">”</span> [zoveel staat altans <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>vast, dat deze tegenstelling en haar kennis-theoretiese betekenis aan <span class="sc">Hartmann</span> is ontgaan]; „<span lang="de">denn der concrete Empfindungsinhalt und die concrete Form der Anschauung [<span lang="nl">bedoeld:</span> die concrete Betätigung der Form der Anschauung] drängen sich beide mit <span class="ex">gleich</span> unwiderstehlicher Gewalt dem Bewusstsein als fertig gegebene und nicht willkürlich
-zu ändernde auf; beide sind <span class="ex">Producte</span> der Seele, also in ihrer specifischen Natur und Qualität (z.B. Farbe, Räumlichkeit)
-<span class="ex">rein subjectiv</span>…, beide aber auch in ihrer <span class="ex">concreten Bestimmtheit</span> (<span class="ex">diese Farbe</span>, <span class="ex">diese</span> Gestalt) von aussen, d.h. transcendent, bedingt.</span>” Het zou mij tegenvallen als ik voor mijn lezers hier nog moest bijvoegen: Precies
-zo wil het <span class="sc">Kant</span>; slechts misverstand dicht hem een „<span lang="de">willkürlich zu ändernde</span>” vorm of vormvulling toe.
-</p>
-<p>Nu wij eenmaal „er in” zijn, behandel ik tegelijkertijd de kritiek van <span class="sc">Oswald Külpe</span>, filosofie-prof. te Würzburg (tans in Bonn), tegen dat 1<sup>ste</sup> argument in zijn „<span class="sc">Immanuel Kant</span>, <span class="ex" lang="de">Darstellung und Würdigung</span>” 1907. (<b>41</b>)
-</p>
-<p>Deze voert drieërlei aan:
-</p>
-<p>1°.: Niet alle gewaarwordingen, maar alleen die van gezichts- en tast-zin worden onmiddellik
-gelocaliseerd. Op de vraag „<span lang="de">warum diese Zutat unseres Erkenntnisvermögens bloss diesen beiden Sinnen unmittelbar
-zuteil geworden sei</span>”… „<span lang="de">kann <span class="ex">Kant</span> von seinem Standpunkte aus keine befriedigende Antwort geben.</span>” Dit is, naar men weet, de voorstelling van <span class="sc">Wundt</span>. <span class="sc">Heymans</span> echter heeft mij overtuigd, dat zelfs niet eens door een psychiese „schöpferische
-Synthese” (door <span class="sc">Riehl</span>, Kr. I 304/5, met <span class="sc">Kant</span>’s Synthesis a priori schromelik verward) de ruimtelikheid ontstaat, maar slechts
-eigen is aan één enkele, de bewegings-zin, zodat de localisering der gezichts-gewaarwordingen
-slechts een uit „locaal-tekens” afgeleide, associatieve is.<a class="noteRef" id="xd31e7330src" href="#xd31e7330">8</a> Had <span class="sc">Kant</span> van de psychologiese <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>onderzoekingen, waarop zowel de ene als de andere theorie steunt, kennis kunnen nemen,
-hij zou enkel geantwoord hebben: Goed,… dan is de ruimte <span class="ex">niet</span> „vorm” of <span lang="de">schema des äusseren Sinnes überhaupt</span> maar … „Form” jener beiden Sinne, of jenes einzigen Sinnes.—En hij zou er bij hebben
-kunnen voegen, dat het voor de beantwoording van bovenstaande vraag geen verschil
-maakt of men de ruimte als „vorm” dan wel als „materie” der gewaarwording beschouwt,
-immers waarom stelt slechts één zin geluiden of kleuren?—en dat in dit laatste geval
-het „realisme” dat de geachte vrager hier in petto schijnt te houden altans geen enkele
-beantwoordingsmogelikheid op het „idealisme” vóór zou hebben.
-</p>
-<p><span class="sc">Külpe</span>’s 2<sup>de</sup> tegenwerping luidt: „<span lang="de">Für die unmittelbare Raumauffassung im Gebiete des Tast- und Gesichtssinnes dagegen
-ist das Gebundensein an die räumliche Form auch dann verständlich, wenn sie mit den
-Empfindungen dieser Sinne jederzeit gegeben ist, zu deren Eigenschaften gehört, wie
-die Tonhöhe als eine solche der Tonempfindungen oder die Farbe als eine solche der
-Farbenempfindungen gilt.</span>” Vooreerst zou <span class="sc">Kant</span> dit voor de <span class="ex">ruimtelikheid</span> in tegenstelling tot de „ruimte” vermoedelik volkomen met <span class="sc">Külpe</span> eens zijn geweest. Men heeft dan de keuze tussen <span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">copernicaanse</span>, de algemeenheid <span class="ex">als noodwendig <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>verklarende</span>, centraal-bepalende „vorm” of <span class="sc">Külpe</span>’s anti-copernicaanse, de (slechts voorlopig geldige) algemeenheid slechts als onverklaarbaar,
-toevallig feit constaterende, peripheries-bepaalde „materie”. „<span lang="de">Die Raumbestimmungen würden dann nicht erst durch uns in eine an sich raumlose Masse
-von Empfindungen hineingetragen, sondern ebenso unmittelbar in und mit den Empfindungen
-vorgestellt werden, wie deren Stärke oder Qualität.</span>” <span class="sc">Külpe</span> zal toch niet het misverstand delen, dat we de ruimtelike <span class="ex">gewaarwordingen</span> volgens <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">eerst</span> „an-sich” „ruimteloos” zouden krijgen en er <span class="ex">dan</span> <span lang="de">Raumbestimmungen</span> zouden <span lang="de">hineintragen</span>? Ten overvloede zij dan nogmaals herhaald, dat ook voor <span class="sc">Kant</span> de gewaarwordingen van de zin(nen) wiens (wier) „vorm” de ruimte is, <span lang="la">eo ipso</span> <span class="ex">onmiddellik</span> ruimtelik zijn, op een bepaalde, van willekeur onafhankelike, wijs. We hebben daarmee
-tevens <span class="sc">Külpe</span>’s
-</p>
-<p>3<sup>de</sup> tegenwerping beantwoord: „<span lang="de">wie es möglich sei, dass die Eindrücke dieser Sinne in einer <span class="ex">ganz bestimmten</span> nicht willkürlich von uns abzuändernden Form wahrgenommen, oder an einen bestimmten,
-nicht beliebig zu wählenden Ort verlegt werden.</span>” Antwoord, m.i. afdoende<span class="corr" id="xd31e7453" title="Bron: ,:">:</span> Doordat de (onruimtelike) werkelikheid in een bepaalde, niet naar willekeur te wijzigen,
-verhouding staat tot de ruimtezin(-nen). <span class="sc">Külpe</span> antwoordt realisties: „<span lang="de">Wir müssen hiernach zum mindesten verlangen, dass etwas Raumähnliches<a class="noteRef" id="xd31e7461src" href="#xd31e7461">9</a>, der räumlichen Ordnung unserer Sinneseindrücke Entsprechendes, auch den die Sinnlichkeit
-affizierenden Dingen zukomme, <span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span>dass den so gesetzmässig auftretenden Unterschieden in den sinnlichen Wirkungen eine
-Gesetzmässigkeit der sie hervorrufenden Ursachen korrespondiert.</span>”… Jammer, dat <span class="sc">Külpe</span> zijn terecht geliefkoosde vergelijking met de kleuren enz. juist hier geheel vergeet:
-tegen die <span lang="de">Gesetzmässigkeit</span> heeft <span class="sc">Kant</span>, dunkt mij, geen bezwaar, maar zelfs al ware de ruimte „materieel” i.p.v. „formeel”,
-moet de oorzaak onzer kleurgewaarwordingen „<span lang="de">etwas Farbenähnliches</span>” hebben? „<span lang="de">Diese Schwierigkeit hat <span class="sc">Kant</span> nirgends berücksichtigt geschweige denn beseitigt.</span>” Wie struikelt over een strootje wijte dat niet aan de wegbereider.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div3 section">
-<div class="divHead">
-<h4 class="main"><span class="divNum">b.</span> <i>Het tweede argument.</i></h4>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">We gaan over tot <span class="sc">Kant</span>’s 2<sup>de</sup> argument: „<span lang="de">Der Raum ist eine nothwendige Vorstellung, a priori, die allen äusseren Anschauungen
-zum Grunde liegt. Man kann sich niemals eine Vorstellung davon machen, dass kein Raum
-sei, ob man sich gleich ganz wohl denken kann, dass keine Gegenstände darin angetroffen
-werden.</span>” Ruimtelike dingen onderstellen altijd, brengen van zelf mee, heel de ruimte, terwijl
-deze volstrekt geen „vulling” onderstelt, nodig heeft, maar „ledig” kan worden gedacht.
-De ruimte is dus het prius der materie, niet omgekeerd.
-</p>
-<p>Horen wij hiertegen weer eerst <span class="sc">Hartmann</span>: „<span lang="de">Gesetzt den Fall, man könnte den Raum nicht wegdenken und sähe ihn als apriorische
-Bedingung der Möglichkeit der Erscheinungen <span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span>an, so würde daraus nur folgen, dass <span class="ex">wir</span> nicht im Stande sind, eine andere Möglichkeit des Verhältnisses zwischen Objecten
-und Raum uns <span class="ex">vorzustellen</span>, keineswegs aber, dass es auch das <span class="ex">Wahre</span> sei, so wie wir die Sache ansehen.</span>” Daar deze skepsis andere ruimte en andere objekten onderstelt dan de gegevene, kunnen
-we ze hier als uiting van een voor ons niet meer geldend dogmatisme ter zijde stellen …
-„<span lang="de">Indessen ist diese Bemerkung überflüssig, da die von Kant behauptete Unmöglichkeit
-gar nicht besteht. Kant selbst liefert den besten Beweis davon, denn er behauptet,
-dass die reale Welt (d.h. die Welt der Dinge an sich und der Ich’s an sich) <span class="ex">unräumlich</span> sei. Wäre es nun unmöglich, die Räumlichkeit und den Raum von den Dingen wegzudenken,
-so wäre die Behauptung Kant’s eine der Einrichtung des menschlichen Vorstellungsvermögens
-widersprechende, also <span class="ex">unvollziehbare</span> und damit wissenschaftlich gerichtete. Jeder, der seine Seele, sein Ich, unräumlich
-denkt, beweist dadurch die Möglichkeit, vom Raum zu abstrahiren, d.h. den Raum von
-den Dingen wegzudenken.</span>”
-</p>
-<p>Niet alleen „<span lang="de">die reale Welt</span>” maar zelfs reeds <span lang="de">die Welt der „inneren Erfahrung”</span> is voor <span class="sc">Kant</span>, gelijk van zelf spreekt, onruimtelik. Vrage: hoe onnozel moet men <span class="sc">Kant</span> achten om juist hem de bewering toe te dichten, dat wij niet zouden vermogen „<span lang="de">vom Raum zu abstrahiren, d.h. den Raum von den Dingen [!] wegzudenken</span>”!<a class="noteRef" id="xd31e7606src" href="#xd31e7606">10</a> En dat naar aanleiding van <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span><span class="sc">Kant</span>’s even simpele als onbetwistbare opmerking, dat wij de „<span lang="de">äussere Erscheinungen</span>” dus het physiese, de natuurdingen (in tegenstelling met de zgn. „<span lang="de">innere Erscheinungen</span>”, het psychiese) niet zonder ruimte kunnen denken, wel omgekeerd de ruimte zonder
-lichamen.—Toch heeft niemand fijner dan <span class="sc">Kant</span> ingezien, hoe elk der helften dezer eenvoudige waarheid het realisme in de grootste
-verlegenheid moest brengen.—Nemen we de 1<sup>ste</sup> helft: waren de lichamen (de atomen, de velden, de huizen, de planeten, de zonnestelsels)
-werkelik bestaande, concrete substanties, dan was dus de ruimte, deze bestaansvoorwaarde
-zowel van lichamelikheid als van beweging,—ook de bestaansvoorwaarde van substanties,
-een werkelik iets dus, dat zelf noch substantie noch eigenschap van substanties zou
-kunnen zijn, en toch—als bestaansvoorwaarde, op z’n minst zelf zou moeten bestaan!
-Als wat? Immers, volgens de 2<sup>e</sup> helft kan het nòch zelf lichaam („<span lang="de">subsistirend</span>” zegt <span class="sc">Kant</span>), nòch eigenschap of verhouding van lichamen („<span lang="de">inhärirend</span>”) zijn, want … het zou immers blijven bestaan, overblijven, al dachten we alle lichamen
-er uit weg. En zonder dat het dan, naar ieder onbevangene moet toegeven, als eindig
-zou kunnen worden gedacht.<a class="noteRef" id="xd31e7665src" href="#xd31e7665">11</a>
-</p>
-<p>O wonderlik, ’t zij eindig of oneindig, altijd even onmogelik onding! Zijt ge oneindig,
-dus niet „<span lang="de">inhärirend</span>” maar „<span lang="de">subsistirend</span>”, dan tòch zonder afmetingen—immers het prius gij aller afmeting; zonder kracht,
-zonder zwaarte, zonder <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>weerstand, zonder beweging, zonder één enkele physiese eigenschap—immers de vóóronderstelling
-aller beweging, aller physica! En wie, welk „eindig”, tijdelik wezen, heeft u dan
-uitgemeten of gepeild, dat wij zeker zijn van uw oneindigheid?
-</p>
-<p>Zo heeft dan ook het realisme en empirisme zich, consequent, genoopt gezien, u voor
-„<span lang="de">inhärirend</span>” te verklaren,—niet meer beweging en atomen afhankelik van de ruimte, maar omgekeerd,
-<span lang="la">horribile dictu</span>, de ruimte afhankelik van beweging (<span class="sc">Trendelenburg</span><a class="noteRef" id="xd31e7688src" href="#xd31e7688">12</a>, <span class="sc">Wartenberg</span> (<b>42</b>)) of lichamen (<span class="sc">Hartmann</span>)!—En zo moeten dan deze zich zelf wat wijs makende geesten beweren, dat voor hun
-de „werkelike” ruimte … <span class="ex">eindig</span> is, wat <span class="sc">Wartenberg</span> aldus, kostelik zich zelf weerleggend, uitspreekt: „<span lang="de">die Welt, als in sich geschlossenes Ganze, schliesst auch den Raum ein und begrenzt
-sich selbst; was jenseits [!] dieser Grenzen liegt, das wissen wir nicht; wir wissen
-nur, das es dort [!] keinen Raum mehr giebt.</span>” (<span class="ex" lang="de">Das Problem des Wirkens und die monistische Weltanschauung</span>, p. 150). (<b>43</b>)
-</p>
-<p>De specifiek anti-realistiese strekking van <span class="sc">Kant</span>’s 2<sup>e</sup> argument is dus deze: de éne oneindige ruimte is bestaansvoorwaarde, vóór-onderstelling
-voor lichamen en beweging („<span lang="de">nothwendige Vorstellung a priori, die allen äusseren Anschauungen zum Grunde liegt</span>”). Waren nu deze reëel, dan zou ook de ruimte reëel, een werkelik „onding”, moeten
-zijn.
-</p>
-<p><span class="sc">Külpe</span> heeft dit argument weer evenmin begrepen als <span class="sc">Hartmann</span>.—Volgens <span class="sc">Külpe</span> „<span lang="de">ist hier die <span class="ex">Notwendigkeit der Raumanschauung</span> als solche, unabhängig von ihrer Benutzung zu einzelnen räumlichen Bestimmungen,
-der Nerv des Beweises. Im ersten Argument wird uns gesagt: die Raumbestimmung geschieht
-nur auf Grund einer schon <span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>a priori gegebenen Raumvorstellung [?!]; hier wird erklärt: eine Anwendung unserer
-Raumanschauung auf Gegenstände ist gar nicht erforderlich, wir können sie [?!] auch
-ohne solche haben, in uns tragen.</span>”, bedoeld is „<span lang="de">der Nachweis einer selbständig [!] für sich bestehenden, sich selbst genügenden Raumanschauung</span>”. We kunnen nu reeds verwachten, dat zijn 3 „<span lang="de">Einwände</span>” tegen het aldus geduid argument <span class="sc">Kant</span> weinig zullen deren:
-</p>
-<p>1°. „<span lang="de">Nicht frei und selbständig, sondern an die Erfahrung gebunden sind wir, wenn wir nur
-bestimmte Sinneseindrücke räumlich unmittelbar auffassen, wenn wir dem Tisch und dem
-Stuhl, den Gestirnen und den Tieren besondere Formen beilegen und bestimmte Lagen
-anweisen.</span>”
-</p>
-<p><span class="sc">Külpe</span> denkt dus dat we volgens <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">frei und selbständig</span>” (naar believen? naar scheppersluim? maar een waarbij zich de mensheid van alle landen
-en tijden, zo ’t schijnt, in een wonderbaarlike harmonia praestabilita mag verheugen)
-aan de dieren des velds hun gestalten, aan de gesternten hun plaats zouden aanwijzen?
-</p>
-<p>Dat we ons de ledige ruimte wel kunnen „denken”, niet „voorstellen”, bewijst noch
-iets voor het empirisme (<span class="sc">Berkeley</span>) tegenover het apriorisme (<span class="sc">Kant</span>)—immers dat de éne ruimte zelf nog iets anders is dan het <span class="ex">begrip</span> „ruimte” geven ook de empiristen toe—, noch voor het realisme (<span class="sc">Locke</span>, <span class="sc">Hegel</span>, <span class="sc">Comte</span>, <span class="sc">Hartmann</span>, <span class="sc">Külpe</span>) tegenover het idealisme (<span class="sc">Berkeley</span>, <span class="sc">Kant</span>, <span class="sc">Schopenhauer</span>, <span class="sc">Heymans</span>)—want ook of juist ten aanzien van de wèl-voorstelbare „materie” der gewaarwordingen
-zijn er idealisten!
-</p>
-<p>2°. „<span lang="de">Da die unmittelbare Raumanschauung auf zwei Sinne beschränkt ist, so gibt es auch
-<span class="ex">raumlose Vorstellungen</span></span>”… „<span lang="de">Von der Notwendigkeit einer auf sich selbst gestellten Raumanschauung könnte daher
-bei einem ohne Gesichts- und Tastsinn geborenen Individuum gar nicht geredet werden.</span>”
-</p>
-<p>Hiertegen zij opgemerkt: <span class="sc">Kant</span> noemt de ruimte niet voorwaarde <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>van „voorstellingen” maar van „<span lang="de">äusseren Erscheinungen</span>” i.e. lichamen, ruimtedingen.—<span class="sc">Kant</span> zou dus antwoorden: indien inderdaad de ruimte slechts vorm is van die beide zinnen,
-dan <span class="ex">kan</span> er voor zulk een Individuum evenmin een ruimtewereld, lichamelikheid, als ruimte
-bestaan! En mij dunkt, <span class="sc">Külpe</span> zal de eerste zijn, dat toe te geven.—Laat mij <span class="sc">Külpe</span> eraan herinneren, dat de ruimte voor <span class="sc">Kant</span>, in plaats van „<span lang="de">auf sich selbst gestellt</span>”, juist slechts is <span lang="de">Form der Sinnlichkeit</span>, van het waarnemingsvermogen, en dus: <span lang="de">ohne Sinnlichkeit, ohne Sinne, ohne Anschauung … kein Raum!</span>—<span class="sc">Kant</span> zegt enkel: Wie ruimtelikheden, ruimtelike dingen stelt, heeft heel de ruimte reeds
-voorondersteld; hieruit volgt alleen: wie dit laatste niet zou vermogen, wie dus,
-’t zij zonder waarnemingsvermogen of zonder ruimtezin(nen) geboren is, voor hem zouden
-geen lichamen, geen natuurdingen, noch afstanden, noch bewegingen, noch gestalten,
-noch groot of klein, kortom niets van heel de ruimtelike ordening der dingen, bestaan
-of denkbaar zijn.
-</p>
-<p>Dat de ruimte echter onafhankelik van ons waarnemingsvermogen „<span class="ex">niets</span>” is, dat zegt de ruimte-idealist <span class="sc">Kant</span>, zo goed als <span class="sc">Berkeley</span>, ondubbelzinnig en overvloediglik. Eén plaats voor alle: p. 56: „<span lang="de">Wir behaupten also die <span class="ex">empirische Realität</span> des Raumes (in Ansehung aller möglichen äusseren Erfahrung) ob zwar zugleich die
-<span class="ex">transcendentale Idealität</span> desselben, d.i., dass er nichts sei, so bald wir die Bedingung der Möglichkeit aller
-Erfahrung weglassen, und ihn als etwas, was den Dingen an sich selbst zum Grunde liegt,
-annehmen.</span>”; dit laatste op dezelfde pag. te voren nog precies omschreven: „<span lang="de">die <span class="ex">Idealität</span> des Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch die Vernunft an sich selbst erwogen
-werden, d.i. ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer Sinnlichkeit zu nehmen.</span>”
-</p>
-<p>3°. „<span lang="de">Dass die Naturwissenschaft ihren Gegenständen räumliche Eigenschaften und Beziehungen
-zuschreibt, beruht <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>darauf, dass diese zu dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch das
-Individuum nicht willkürlich zu beeinflussende Gesetzmässigkeit aufweist. Dabei wird
-durch Messung und Berechnung dafür gesorgt, dass unsere Raumvorstellung keinen modifizierenden
-Einfluss auf die objektive Raumbestimmung gewinnt, dass also die zahlreichen Täuschungen,
-denen wir bei der unmittelbaren räumlichen Auffassung unterliegen, nicht auf die Objekte
-der Naturerkenntnis übertragen werden. Daraus ergibt sich die Unterscheidung eines
-<span class="ex">subjektiven</span> und eines <span class="ex">objektiven</span> Raumes, und die Einsicht, dass unsere subjektive Raumvorstellung mit Eigentümlichkeiten
-individueller Art behaftet ist, die ihre Bedeutung für eine allgemeingültige und notwendige
-[?] Raumbestimmung wesentlich einschränken. Wäre der Raum lediglich eine Form unserer
-Sinnlichkeit, so würde die Möglichkeit einer Geometrie ebensowenig verständlich sein,
-wie diejenige einer Naturwissenschaft.</span>”
-</p>
-<p>En dit alles tegen <span class="sc">Kant</span>! Zou deze Newtoniaan niet onderscheiden hebben de „subjectieve”, lees individuele,
-ruimtevoorstellingen, en de „objectieve” (dus van het subject aller mogelike gewaarwordingen
-afhankelike) ruimte der natuurwetenschap? <span class="sc">Kant</span>, wiens ruimteleer juist de vooralsnog énige verklaring van de <span lang="de">Möglichkeit</span> niet <span class="ex" lang="de">einer</span>, maar <span lang="de"><span class="ex">der</span> Geometrie</span>, en niet <span class="ex" lang="de">einer</span>, maar <span lang="de"><span class="ex">der</span> Naturwissenschaft</span> gegeven heeft!—Of zouden soms voor <span class="sc">Külpe</span> de kleuren in de natuur, in de plantenwereld b.v., niet „<span lang="de">zu dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch das Individuum nicht willkürlich
-zu beeinflussende Gesetzmässigkeit aufweist</span>”?
-</p>
-<p>Voor de verwarring van kennistheoretiese subjectiviteit met „willekeur” of individuele
-afhankelikheid, waartegen reeds <span class="sc">Collier</span> en <span class="sc">Berkeley</span> voor twee eeuwen zich afdoende verweerd hebben, zou men toch hedendaagse Professoren
-als <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Külpe</span>, <span class="sc">Adickes</span> te goed hebben geacht, en <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>zoveel anderen, die in naam van de natuurwetenschap tegen <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer opkomen.<a class="noteRef" id="xd31e7960src" href="#xd31e7960">13</a>
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div3 section">
-<div class="divHead">
-<h4 class="main"><span class="divNum">c.</span> <span class="sc">Hartmann</span> <i>tegen het derde en vierde argument</i>; „<i lang="de">reine Anschauung</i>” <i>en de <span class="sic">phychologie</span></i>; <span class="sc">Wundt</span>’s „<i>Form</i>”.</h4>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first"><span class="sc">Kant</span>’s 3<sup>de</sup> Ruimte-argument luidt (2<sup>de</sup> dr.): „<span lang="de">Der Raum ist kein discursiver, oder, wie man sagt, allgemeiner Begriff von Verhältnissen
-der Dinge überhaupt, sondern eine reine Anschauung.</span>”
-</p>
-<p>Niets wellicht heeft in de geschiedenis der wijsbegeerte meer misverstand gewekt dan
-de naam „<span lang="de">reine Anschauung</span>” door <span class="sc">Kant</span> aan ruimte en tijd gegeven. Vertaal dat toch eens in begrijpelike psychologiese termen,
-vraagt men dan ook onwillekeurig; wij weten wat gewaarwordingen zijn, wat voorstellingen,
-wat begrippen, maar wat is nu een „<span lang="de">reine Anschauung</span>”? Want „rein” betekent naar <span class="sc">Kant</span>’s eigen definitie: vrij van elk „empiries” element, i.c.: vrij van al „<span lang="de">was zur Empfindung gehört</span>”. Dus noch gewaarwording, noch begrip, maar voorstelling zonder gewaarwordingselement?
-<span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span><span class="sc">Kant</span>’s onderscheiding tussen „vorm” en „inhoud” van ons waarnemingsvermogen heb ik in
-hoofdstuk III uitvoerig toegelicht.—<span class="sc">Kant</span> ging uit van het ervaringsfeit, „<span lang="de">dass das Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen geordnet, angeschauet
-wird</span>” (2<sup>de</sup> druk: „<span lang="de">in gewissen Verhältnissen geordnet werden kann</span>”), nl. in ruimte en in tijd; zo pleegt ook de moderne psychologie, b.v. <span class="sc">Wundt</span> en de zijnen, te onderscheiden „<span lang="de">Stoff</span>” en „<span lang="de">Form</span>” der waarneming, nl. de gewaarwordingsinhoud (kleuren, geluiden enz.) en hun ruimtelik-tijdelike
-ordening.
-</p>
-<p>Nu is de „<span lang="de">Form</span>” voor <span class="sc">Kant</span> niet, als bij <span class="sc">Wundt</span>, deze ordening zelve, maar de subjectieve <span lang="de">Bedingung der Möglichkeit</span> dezer ordening; met <span class="sc">Kant</span>’s eigen woorden: „<span lang="de">dasjenige.…, welches macht, dass das Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen
-geordnet, angeschauet wird, nenne ich die <span class="ex">Form</span> der Erscheinung.</span>”
-</p>
-<p>Deze „vorm”, die een bepaald soort ordening van gewaarwordingen mogelik maakt, kan
-niet zelf weer gewaarwording zijn: „<span lang="de">Da das, worinnen sich die Empfindungen allein ordnen und in gewisse Form gestellt
-werden können, nicht selbst wiederum Empfindung sein kann, so ist uns zwar die Materie
-aller Erscheinung nur a posteriori gegeben, die Form derselben aber muss zu ihnen
-insgesammt im Gemüthe a priori bereit liegen, und dahero abgesondert von aller Empfindung
-können betrachtet werden.</span>”—Wat de betekenis van dit a priori is, en hoe wij tot ’t bewustzijn van deze „vorm”
-komen, is boven uiteengezet.—Ieder zal nu inzien, dat deze „vorm” iets anders is dan
-’n „begrip”: dat hij tot de „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” behoort, die ons „<span lang="de">Anschauungen liefert</span>”—niet tot het „verstand”, waaruit „<span lang="de">Begriffe entspringen</span>”. (<b>44</b>) Deze „vorm” <span class="ex">niet</span> te bezitten zou een gebrek zijn van het waarnemingsvermogen, van de zinnen, niet
-van het verstand (<b>45</b>), naar de scherpe onderscheiding tussen beide, reeds door <span class="sc">Berkeley</span> in overeenstemming met <span class="sc">Kant</span>—en in tegenstelling tot het intellectualisme van <span class="sc">Leibniz</span> en <span class="sc">Hegel</span> <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>c.s.<a class="noteRef" id="xd31e8131src" href="#xd31e8131">14</a>—gemaakt: „<span lang="en">To perceive is one thing, to judge is another</span>” … „<span lang="en">Things are suggested and perceived by sense. We make judgements and inferences by
-the understanding.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e8161src" href="#xd31e8161">15</a>
-</p>
-<p>Voor deze „vorm” zelf, noch voor onze wetenschap daaromtrent, is dus een zuiver psychologiese
-term te vinden, omdat het een onbewuste functie of wettelikheid is van ons waarnemingsvermogen,
-die wel is waar uitsluitend zich doet gelden, in werking treedt („<span lang="de">Statt findet</span>”) „bij gelegenheid van” waarnemingen—maar toch geenszins door of uit deze ontstaat,
-in tegendeel, deze ordent, bepaalt, voor zover dit van het waarnemend subject afhangt,
-terwijl alle concrete bepaaldheden dezer ordening (dus wat <span class="sc">Wundt</span> de „<span lang="de">Form</span>” noemt)—afhangen van de op het subjekt inwerkende werkelikheid.<a class="noteRef" id="xd31e8178src" href="#xd31e8178">16</a>
-<span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span></p>
-<p>Nu heeft <span class="sc">Kant</span> deze functie, deze <span class="ex">vorm</span>, die dus niet „empirisch” maar „rein” is (en bovendien „transcendental” in de zin
-van: het empiriese subjectief bepalend), <span class="ex">zelf</span> ook „<span lang="de">Anschauung</span>” genoemd: „<span lang="de">Diese reine Form der Sinnlichkeit wird auch selber reine Anschauung heissen.</span>” Deze inderdaad wat willekeurige naamgeving heeft ontzaglik veel misverstand en verwarring
-gewekt<a class="noteRef" id="xd31e8255src" href="#xd31e8255">17</a> en is toch zo begrijpelik: Wij brengen ons deze „vorm” tot bewustzijn—door te abstraheren,
-een zinnelik voorwerp, een lichaam dus, in gedachten nemend, eerst van ’t geen hier
-enkel <span class="ex">gedachte</span>, <span class="ex">begrip</span>, verstandswerk is: substantie, kracht enz., dan van wat <span class="ex">gewaarwordingsinhoud</span> is: kleur, hardheid etc.—en zeg ik nu, dat deze laatste elementen uitmaken de waarnemings-<span class="ex">inhoud</span>, alias de „<span class="ex">empirische</span> <span lang="de">Anschauung</span>”, dan zal het overblijvende, de ruimtelikheid, behoren tot de waarnemings„<span class="ex">vorm</span>”: „<span lang="de"><span class="ex">reine</span> Anschauung</span>”.
-</p>
-<p>Ziedaar <span class="sc">Kant</span>’s gedachtengang, tans in z’n eigen woorden: „<span lang="de">So, wenn ich von der Vorstellung eines Körpers das, was der Verstand davon denkt,
-als Substanz, Kraft, Theilbarkeit etc., imgleichen, was davon zur Empfindung gehört,
-als Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc. absondere, so bleibt mir aus dieser empirischen
-Anschauung noch etwas übrig, nämlich <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>Ausdehnung und Gestalt. Diese gehören zur reinen Anschauung, die a priori, auch ohne
-einen wirklichen Gegenstand der Sinne oder Empfindung als eine blosse Form der Sinnlichkeit
-im Gemüthe <span lang="nl">[= in de geest]</span> Statt findet.</span>”
-</p>
-<p>Dit is nu nog maar naamgeving; zakelik is het een vooruitlopen op ’t geen de Aesthetik
-zelf zal bewijzen, dat nl. werkelik de ruimte en de tijd niet tot de „materie” behoren—’t
-geen ruimte-empirisme zou impliceren en wat b.v. van <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Collier</span> de mening was, en het nòg is van <span class="sc">Mach</span> c.s., die „<span lang="de">Räume</span>” evenals „<span lang="de">Farben</span>” en „<span lang="de">Töne</span>” <span class="ex" lang="de">Empfindungen</span> noemen,—maar tot de „vorm”, een theorie, waardoor het <span class="ex">feitelik</span>, <span class="ex">wetenschappelik</span> ruimte- en tijd-apriorisme geïmpliceerd en geëxpliceerd (gegeven en verklaard) zou
-zijn.
-</p>
-<p>Van de Aesthetik is dan ook dit „Formalisme” („vorm”leer tegenover „Materialisme”
-als „inhouds”leer) de hoofdzaak, al brengt het tevens „Idealisme” mee, aangezien de
-„vorm”, in tegenstelling tot de „materie” (Cap. III § 2), <span class="ex">uitsluitend</span> subjectief bepaald is. We begrijpen nu—terloops—het misverstand van <span class="sc">Wundt</span> c.s., die de „vorm” tevens objectief bepaald willen hebben, tegenover <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">extremen Subjectivismus</span>”… dat komt doordat <span class="sc">Wundt</span> de ruimtelike (of tijdelike) ordening zelve „vorm” noemt, in plaats van datgene wat
-deze ordening subjectief mogelik maakt. Ruimte-realisten moeten dan ook in ’t geheel
-niet van „<span lang="de">Anschauungsformen</span>” spreken, aangezien zij die noch kennen, noch erkennen. Voor hun wordt niets dan
-een gedachteloos en onrechtmatig overgenomen woord, wat metterdaad heel een wereldbeschouwing
-insluit. (<b>46</b>)
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span> drukt dus door die keuze van de naam „<span lang="de">Anschauung</span>” zo plasties mogelik uit, dat voor hem de ruimte behoort tot onze <span lang="de">Sinnlichkeit</span>, tot het waarnemings-, niet tot het denkvermogen.<a class="noteRef" id="xd31e8371src" href="#xd31e8371">18</a> Natuurlik is het nooit in <span class="sc">Kant</span> opgekomen, <span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span>het <span class="ex">begrip</span> „ruimte” te loochenen, <span class="sc">Kant</span> die eerst geeft z’n „<span class="ex" lang="de">Erörterung dieses Begriffes</span>”, dan z’n „<span class="ex" lang="de">Transcendentale Erörterung des Begriffs vom Raume</span>”. Dit is toevoegsel van de 2<sup>de</sup> druk. Goed, maar in de 1<sup>ste</sup> gelijk in de 2<sup>de</sup> vinden we b.v. (pag. 104/5 K. d. r. V.):
-</p>
-<p>„<span lang="de">Wir haben jetzt schon zweierlei Begriffe von ganz verschiedener Art, die doch darin
-mit einander übereinkommen, dass sie beiderseits völlig a priori sich auf Gegenstände
-beziehen, nämlich, die Begriffe des Raumes und der Zeit, als Formen der Sinnlichkeit,
-und die Kategorien, als Begriffe des Verstandes</span>” … „<span lang="de">Wir haben oben die Begriffe des Raumes und der Zeit, vermittelst einer transcendentalen
-Deduction <span lang="nl">[t. D. betekent: rechtvaardiging van het gebruik a priori]</span> zu ihren Quellen verfolgt</span>”…
-</p>
-<p>Maar het begrip ruimte is iets anders dan de ruimte zelf, gelijk het begrip „paard”
-iets anders is dan een paard.<a class="noteRef" id="xd31e8428src" href="#xd31e8428">19</a> Volgens de empiristen nu is het begrip ruimte op dezelfde wijze ontstaan als b.v.
-het begrip paard, nl. door generalisering <span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span>en abstrahering, een logiese, „discursieve” (= van ’t biezondere trapsgewijs <span class="ex">voortschrijdend</span> tot het algemenere) verwerking van het onmiddellik (intuïtief) gegeven <span class="ex">biezondere</span>. Dit biezondere verschaft ons dus eerst het algemenere.—Zo zouden ook de biezondere
-ruimten ons tot de algemene ruimte hebben gebracht.
-</p>
-<p>Dit nu is onmogelik, zegt <span class="sc">Kant</span>, om drie redenen (de 3<sup>de</sup> vormt het laatste ruimteargument):
-</p>
-<p>1º. de ruimte zelf is … iets <span class="ex">biezonders</span>, een <span class="ex">singulare</span>, in de taal der logica: heel de <span class="ex">omvang</span> van het begrip ruimte bestaat uit één exemplaar—ergo kan het geen „discursief” of
-„algemeen” begrip zijn, als paard, met zijn omvang van talloze exemplaren. Het biezondere,
-singulare nu, kan alléén onmiddellik, niet door afleiding, worden gekend, intuïtief
-dus of door „aanschouwing”. Alle zogenaamde biezondere „ruimten” zijn slechts <span class="ex">delen</span> van <span class="ex">de éne</span> ruimte.<a class="noteRef" id="xd31e8541src" href="#xd31e8541">20</a>
-</p>
-<p>2º. Deze delen zijn enkel denkbaar <span class="ex">als delen</span>, „<span lang="de">Einschränkungen</span>”, van de gehele ruimte zelf, deze laatste is het prius, is voorondersteld, in tegenstelling
-tot de exemplaren van ’n algemeen begrip als paard<a class="noteRef" id="xd31e8555src" href="#xd31e8555">21</a>, die zelf ’t begrip eerst mogelik maken.<a class="noteRef" id="xd31e8583src" href="#xd31e8583">22</a>
-<span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span></p>
-<p>Daaruit volgt voor <span class="sc">Kant</span> weer, als bij de vorige argumenten, de aprioriese natuur van de ruimte, terwijl dan
-gewezen wordt op de evenzeer aanschouwelike als aprioriese, apodiktiese natuur van
-de meetkundige bewijsvoering.<a class="noteRef" id="xd31e8597src" href="#xd31e8597">23</a>
-</p>
-<p>3°. De ruimte wordt als een grootheid, zij ’t ook een oneindige grootheid, gedacht.
-Dat is alleen bij een Einzelding, een singulare, mogelik—niet bij een algemeen begrip,
-als „paard” (wel bij een bepaald paard), terwijl een algemeen begrip, iets wat aan
-voet en el en elk lengteding, elke grootheid, gemeen is, niet een biezonder soort
-grootheid (oneindig groot) kan zijn; een begrip kan wel aan een oneindig aantal te
-denken voorstellingen gemeen zijn: mens en de individuen in ’t oneindige, maar kan
-nooit een oneindig getal voorstellingen in zich bevatten, zo als alle delen der ruimte
-en alle ruimtedingen tegelijk zich in de ruimte bevinden.<a class="noteRef" id="xd31e8608src" href="#xd31e8608">24</a>
-<span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span></p>
-<p>Ziehier dus <span class="sc">Kant</span>’s bedoeling, wanneer hij de ruimte als „<span lang="de">reine Anschauung</span>” stelt tegenover een discursief begrip.
-</p>
-<p>Zien wij nu <span class="sc">Hartmann</span>’s begrip hieromtrent. Het is een summum! Hij begint met <span class="sc">Kant</span>’s tegenstelling <span lang="de">Anschauung-Begriff</span> voor „<span lang="de">ganz verkehrt</span>” te verklaren. „<span lang="de">Die Anschauung im engeren Sinne ist nur ein Begriff von niedrigerer Abstractions-(und
-Combinations-)Stufe, der Bergriff [drukfout] ist nur eine Anschauung von höherer Abstractions-(und
-Combinations-)Stufe.</span>” Deze definitie schenken we H. graag. Hij onderstreept dan: „<span lang="de">es <span class="ex">giebt für das Bewusstsein keine reinen, d.h. anschauungsfreien, Begriffe</span></span>”—(dat klinkt als een echo van <span class="sc">Kant</span>’s eigen uitspraak: „<span lang="de">Begriffe ohne Anschauung sind leer</span>”!)—en of er nu al of niet een „<span lang="de">reine Anschauung</span>” „<span lang="de">für das Bewusstsein zu gewinnen</span>” zij, „<span class="ex" lang="de">immer wird sie durch den Abstractionsprocess ihrer Gewinnung zum discursiven oder
-allgemeinen Begriff gestempelt, ohne das dies ihrem Charakter als reine Anschauungsform
-den geringsten Eintrag thut</span>.”
-</p>
-<p><span class="sc">Hartmann</span> vindt het dus, waar <span class="sc">Kant</span>’s argument de „<span lang="de">Identität</span>” tussen algemeen begrip en „<span lang="de">reine Anschauung</span>” „<span lang="de">zum Gegensatz verdreht</span>”, „<span lang="de">Komisch … welche Mühe sich Kant giebt, zu beweisen, dass derselbe <span class="ex">Anschauung</span> sei, als ob dadurch irgend etwas gegen seine <span class="ex">begriffliche</span> Natur und gegen sein Abstrahirtsein aus Erfahrungen bewiesen wäre.</span>”
-</p>
-<p>Ik hoop dat nu de lezer het „komische” van <span class="sc">Hartmann</span>’s vermaak inziet. We hebben zowel die „abstractie uit ervaring” als het aanschouwen
-van het singulare nu duidelik genoeg verklaard.
-</p>
-<p>Het gaat nog „komischer” worden:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Der erste Satz, dass man nur einen einigen Raum vorstellen könne, ist richtig für
-den Standpunkt des transcendentalen Realismus, aber falsch für den Kantischen Standpunkt
-<span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>des transcendentalen Idealismus. Denn der transcendentale Realist bezieht seinen Vorstellungsraum
-auf ein transcendentes Correlat welches letztere schlechthin nur Eines, und zwar für
-alle Bewusstseine numerisch Identisches, also objectiv Einziges ist; der transcendentale
-Idealist hingegen läugnet ein solches numerisch identisches Correlat aller subjectiven
-Vorstellungsräume, für ihn hat der Raum keine höhere als subjective Realität, und
-da alle Subjecte gleiche Berechtigung haben, so haben auch alle subjectiven Vorstellungsräume
-gleiche Berechtigung; er ist also <span class="ex">logisch</span> gezwungen, <span class="ex">so viel Räume</span> vorzustellen, als er Subjecte vorstellt.</span>”
-</p>
-<p>We zien dus—<span class="sc">Kant</span>’s transcendentaal idealisme kent, naar boven (Cap. V § 1 p. 93 ss.) precies is uiteengezet,
-slechts één Ruimte, één Tijd, één Ervaring, één ruimtelik-tijdelike phaenomenale Wereld.
-Maar naar <span class="sc">Hartmann</span>’s opvatting van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Standpunkt des transcendentalen Idealismus</span>” zouden er volgens die leer slechts individuele „ruimten”, „tijden” enz. zijn. Ergo
-.… is „<span lang="de">der Kantische Standpunkt des transcendentalen Idealismus</span>” niet gesnapt door .… <span class="sc">Kant</span>! Aldus <span class="sc">Hartmann</span>.<a class="noteRef" id="xd31e8736src" href="#xd31e8736">25</a>—H. doet dan nog even een ontdekking, waarover hij zelf „<span lang="de">höchlich erstaunt</span>” is (waarover echter haar weerlegger, reeds voor 2 eeuwen,… weer de goede <span class="sc">Berkeley</span>, <span lang="de">höchst erstaunt</span> zou zijn geweest), nl. dat zelfs <span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span>t.a.v. een individu „<span lang="de">die Behauptung der Singularität für den Standpunkt des transcendentalen Idealismus
-falsch</span>” is. „<span lang="de">Rein subjectiv betrachtet besitzen wir</span>” namelik „<span lang="de">zwei ganz getrennte Wahrnehmungsräume, den Gesichtsraum und den Tastraum</span>”, maar we merken daar nooit wat van, omdat „<span lang="de">der Instinct</span>” .… beide „<span lang="de"><span class="ex">instinctiv</span> <span lang="nl">[allicht]</span> sofort und immer auf ihr transcendentes Correlat bezieht, welches der Verstand als
-<span class="ex">Eines</span> weiss</span>”.—O kennisleer der instinctieve wetenschap van het transcendente!—<span class="sc">Hartmann</span>’s paganisme hier één met Dr. <span class="sc">Kuyper</span>’s instinctief materialisme van „momenten” en „relaties”.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Kant’s Prämisse von der Einzigkeit des Raumes ist also für seinen Standpunkt in jeder
-Hinsicht unhaltbar. Die Art der daraus gezogenen Schlüsse ist es nicht weniger.</span>”
-</p>
-<p>Wiens <span lang="de">Prämisse</span> en wiens <span lang="de">Schlüsse</span> hier in <span lang="de">jeder Beziehung unhaltbar</span> zijn? <span lang="la">Sapienti sat</span>.—Alleen wil ik nog even aanstippen hoe <span class="sc">Hartmann</span> de heerlike gelegenheid tot misverstanden, die <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">als unendliche Grösse gegeben vorgestellt</span>” biedt, niet ongebruikt laat.—Ik zal daar niet verder op ingaan, alleen nog in ’t
-voorbijgaan opmerken, dat <span class="sc">Hartmann</span> zich genoodzaakt ziet, zijn „<span lang="de">realen Raum</span>”.… „<span lang="de">begrifflich als jederzeit endlich zu supponiren, da er nicht weiter reicht als die
-materiellen Dinge an sich [!], deren Daseinsform [!] er ist</span>”.<a class="noteRef" id="xd31e8876src" href="#xd31e8876">26</a>
-</p>
-<p>Opmerkelik dan: „<span lang="de">Was die Behauptung der actuellen Endlichkeit des realen Raumes paradox erscheinen
-lässt, ist nur der Umstand dass der Gedanke stets zur Ueberschreitung einer eventuellen
-Grenze sich gereizt fühlt, und dabei vergisst, <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>dass er, als bewusster Gedanke, auf den realen Raum gar nicht influirt. Dasselbe gilt
-von der subjectiv-idealen und der realen Zeit <span lang="nl">[dus ook deze eindig!]</span>, wo die Paradoxie des <i>realen Zeitendes und Zeitanfanges</i> übrigens leichter überwunden zu werden pflegt.</span>” <span class="sc">Hartmann</span> geeft dan verder zijn eigen metaphysica van tijd en ruimte, waarin deze „<span lang="de">nicht <span class="ex">Subsistenz</span> formen, sondern <span class="ex">Existenz</span> formen</span>” worden, naar zijn onderscheiding van „<span lang="de">Wesen</span>” en „<span lang="de">Dasein</span>” enz., waarmee wij ons hier niet zullen ophouden.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div3 section">
-<div class="divHead">
-<h4 class="main"><span class="divNum">d.</span> <span class="sc">Külpe</span> <i>tegen het derde en vierde argument.</i></h4>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">We richten ons nu weer tot <span class="sc">Külpe</span>’s bedenkingen tegen het voorlaatste en laatste argument.
-</p>
-<p>Tegen het 3e de drie volgende:
-</p>
-<p>1°. „<span lang="de">So richtig es ist, dass der allumfassende Raum sich zu den einzelnen Räumen nicht
-verhält, wie ein Begriff zu seinen Exemplaren oder ein Gattungsbegriff zu seinen Arten,
-so folgt daraus doch nur, dass dieser allumfassende Raum zur Wahrnehmung, genauer
-zur <span class="ex">Gesichtswahrnehmung</span>, als eine Bestimmtheit derselben gehört.</span>” Deze opmerking, wil zij zin hebben, verwart ruimtelikheid en ruimte, en bedoelt
-dan dat de eerste tot de inhoud, materie, van het gegevene behoort,—een „<span lang="de">spezifische Eigenschaft der Gesichtswahrnehmung oder -vorstellung</span>” is. Afgezien van de psychologiese onhoudbaarheid dezer ook door bij geopereerde
-blindgeborenen geconstateerde feiten weerlegde optiese ruimteleer<a class="noteRef" id="xd31e8941src" href="#xd31e8941">27</a>, is ’t moeilik te vatten, hoe de ene alomvattende ruimte eigenschap van enige waarneming
-zou kunnen zijn.—<span class="sc">Kant</span>’s betoog van de <span class="ex">zinnelikheid</span> der als eenheid, intuïtief, gekende ruimte, <span class="ex">in tegenstelling tot</span> haar <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span><span class="ex">verstandelikheid</span>, blijft hier ongerept. „<span lang="de">Zugleich ist auch die hier bezeichnete Eigentümlichkeit der optischen Raumauffassung
-durchaus zu dem <span class="ex">Gegebenen</span>, Vorgefundenen zu rechnen, das eine ähnliche subjektiv-objektive Natur verrät, wie
-sie den Farben, den Tönen und anderen Bestandteilen unserer Sinneswahrnehmung allgemein
-zugestanden wird.</span>” Hier spreekt weer dezelfde Wundtiaanse verhaspeling van de <span class="ex">bepaalde ruimtelike ordening</span> der dingen met de ruimte zelf, en dezelfde daaruit voortspruitende <span class="sc">Kant</span>-misduiding, als reeds vroeger is gesignaleerd en enige bladzijden verder zich aldus
-uit (p. 59): „<span lang="de">Die transzendentale Aesthetik hat von <span class="ex">Kants</span> bedeutenden Nachfolgern nur <span class="ex">Schopenhauer</span> einfach angenommen. Zwar hat man auch nachher die Apriorität des Raumes und der Zeit
-im Sinne der Subjektivität vertreten. Aber [!] indem die Kenntnis bestimmter Lagen,
-Entfernungen und Grössen als eine empirisch erworbene galt, und indem den Richtungsunterschieden
-und Abständen, kurz der räumlichen und zeitlichen Ordnung eine objektive Gesetzmässigkeit
-gegenübergestellt wurde, ist der <span class="ex">Kant</span>ische Standpunkt des Phänomenalismus tatsächlich aufgegeben worden.</span>” Integendeel, daarbij zou men zuiver Kantiaan kunnen blijven, zolang men zich niet
-aan dogmatiese, transcendente tijd of ruimte zou bezondigen. Immers, ook voor <span class="sc">Kant</span> heeft elke <span class="ex">bepaalde</span> ruimtelikheid <span class="ex">dezelfde</span> „<span lang="de">subjektiv-objektive</span>” natuur als elke <span class="ex">bepaalde</span> kleur of toon. Alle drie zijn <span class="ex">dus uitsluitend</span> subjectief, maar in hun biezonderheid mede bepaald door van ons en onze waarneming
-onafhankelik bestaande oorzaken der aandoeningen, der wijzigingen van ons waarnemingsvermogen,
-die zelf als zodanig noch kleurig, noch klinkend, noch ruimtelik zijn. Maar <span class="ex">de ene ruimte</span> staat niet gelijk met kleur of klank, maar met het ene kleurenschema, de ene toonschaal,
-waarop elke mogelike kleur of klank even zo haar plaats aangewezen vindt als elk lichaam
-in de ruimte—gelijk boven uitvoerig is betoogd.
-<span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span></p>
-<p>2°. „<span lang="de">Daneben darf man nicht übersehen, dass es sehr wohl auch einen <span class="ex">Begriff</span> vom Raume geben kann, der nicht auf Einschränkungen der Raumanschauung beruht.</span>” Wat men niet mag over ’t hoofd zien—is 1°., dat <span class="sc">Kant</span> zelf wel enige notie van het <span class="ex">begrip ruimte</span> heeft verraden, 2°., dat echter <span class="sc">Kant</span> nergens dit <span class="ex">begrip</span> laat berusten op „<span lang="de">Einschränkungen der Raumanschauung</span>”, een fundering, waarvan mij de zin zelfs ontgaat.<a class="noteRef" id="xd31e9049src" href="#xd31e9049">28</a> „<span lang="de">Wird etwa der Raum als eine Mannigfaltigkeit von drei Dimensionen definiert, so ist
-damit ein Raumbegriff aufgestellt, der mit unserer Raumanschauung nicht identisch
-ist.</span>” Indien hier met <span lang="de">Dimension</span>, naar ik wil aannemen, niets specifiek ruimteliks is bedoeld en dus niet een vicieuse
-cirkeldefinitie is gegeven (indien dus „<span lang="de">von drei Dimensionen</span>” wil zeggen: „drievoudig, i.e. door drie onafhankelik veranderliken bepaald”), dan
-zou naar deze definitie van <span class="sc">Külpe</span> b.v. het parallelogram, of het geluid (1: intensiteit, 2: toonhoogte, 3: klankkleur)…
-de ruimte zijn!
-</p>
-<p>De juiste definitie van de ruimte als „<span lang="de">Grundbegriff der Geometrie</span>” kan <span class="sc">Külpe</span> vinden in de „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span>” van <span class="sc">Heymans</span>, de aanhanger en bevestiger van <span class="sc">Kant</span>’s Aesthetik, van zijn kritiese, formeel-aprioristiese oplossing van het probleem
-der synthetiese oordelen a priori ten aanzien van ruimte en tijd in meetkunde en wiskundige
-bewegingsleer.
-</p>
-<p>3°. „<span lang="de">Dass endlich die geometrischen Sätze des Euklid nicht aus allgemeinen Begriffen, sondern
-aus der Anschauung abgeleitet werden, kann man zugeben ohne damit die Unmöglichkeit
-eines Raumbegriffes selbständiger, von dem anschaulichen Charakter des Raumes unabhängiger
-Art anerkennen zu müssen.</span>” Deze „<span lang="de">Unmöglichkeit eines Raumbegriffes selbständiger Art</span> enz.” te erkennen, heeft <span class="sc">Kant</span> <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>nimmer geboden.—„<span lang="de">Seitdem eine <span class="ex">Nicht-Euklidische Geometrie</span> existiert, gibt es geometrische Sätze, die nicht aus unserer optischen Raumanschauung
-abgeleitet werden.</span>” De niet-Euklidiese meetkunde is meermalen tegen <span class="sc">Kant</span> aangevoerd, maar in dit verband vermoedelik nooit.—Immers, voor de verdediging van
-„begrip” tegenover „aanschouwing” had <span class="sc">Külpe</span> eenvoudig naar de <span class="ex">analytiese meetkunde</span> kunnen verwijzen—die echter allicht niet onbekend is gebleven aan <span class="sc">Kant</span>.
-</p>
-<p>Tegen <span class="sc">Kant</span>’s slotargument (zie bl. 117) voert <span class="sc">Külpe</span> aan:
-</p>
-<p>1°. „<span lang="de">Als eine unendliche gegebene Grösse kann der Raum nicht angeschaut werden. Jede Raumanschauung
-ist als solche begrenzt und somit <span class="ex">endlich</span>.</span>” Dit is eenvoudig een woord-misvatting, gevolg van <span class="sc">Kant</span>’s taalslordigheid. Met „<span lang="de">vorgestellt</span>” bedoelt <span class="sc">Kant</span> hier niet „<span lang="de">angeschaut</span>” maar „gedacht”. Dat spreekt van zelf. Maar ten overvloede zegt <span class="sc">Kant</span> het enige regels verder zelf: „<span lang="de">Gleichwol wird der Raum so gedacht</span>”!—<span class="sc">Külpe</span> zegt dan nog van deze „oneindigheid”: „<span lang="de">Es ist dadurch m.a.W. nur zum Ausdruck gebracht, dass wir uns jenseits aller einen
-bestimmten Raum begrenzenden Flächen immer wieder Räumliches vorstellen können <span lang="nl">[op deze grond mag alleen een Kantiaan, niet enig realist, naar <span class="sc">Hartmann</span> zelf volkomen juist heeft opgemerkt, de ruimte voor oneindig verklaren]</span>, und dass alle bisherigen Versuche, die Grössen und Entfernungen des Weltenraumes
-[!] abzumessen, kein definitives Ziel gefunden haben.</span>” Dit is weer een van die wonderlike vergissingen, waarvan de <span class="sc">Kant</span>bestrijding het geheim bezit. Gesteld al—des neen—, dat men op enige astronomiese
-„meting” zou moeten of kunnen wachten om in of ook buiten de meetkunde de ruimte „definitief”
-voor oneindig te houden, zou <span class="sc">Külpe</span> zelf niet onmiddellik toegeven, dat wat „gemeten” wordt—slechts de ruimte <span class="ex">wereld</span> is, nimmer de wereld<span class="ex">ruimte</span>? En gesteld eens, dat wèl een „<span lang="de">definitives Ziel</span>” bereikt, en de meting aller „<span lang="de">Grössen und Entfernungen</span>” van het ruimtelik heelal voltooid ware, zou <span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span>dan iemand ter wereld ophouden, het Euklidies axioma der rechte lijn te aanvaarden
-of zich die nauwkeurig gemeten en begrensde wereldstelsels te denken anders dan in
-… de oneindige ruimte?—„<span lang="de">Die <span class="ex">anschauliche</span> Natur des Raumes kann daher gerade durch das Merkmal der Unendlichkeit nicht nachgewiesen
-werden.</span>” Het <span class="ex">begrip</span> ruimte is toch niet bij geval oneindig?—En van een oneindig groot ding, het „onding”
-ruimte, wil en kan <span class="sc">Külpe</span> zelf niets weten,—zodat hem alleen het reeds weerlegd, zich zelf weerleggend „oneindig
-groot abstractum” rest, waarmee wij <span class="sc">Külpe</span> … aan <span class="sc">Kant</span> mogen zetten.
-</p>
-<p>2°. „<span lang="de">Dass aber der Raum eine unendliche Menge von Vorstellungen in sich enthält, hat mit
-seiner Unendlichkeit nichts zu tun. Denn jeder endliche Raumteil kann infolge seiner
-stetigen Erstreckung nach allen Richtungen ohne angebbare Grenze zerlegt und geteilt
-werden.</span>”
-</p>
-<p>Deze waarheid heeft met <span class="sc">Kant</span>’s oneindigheid weer <span lang="de">nichts zu tun</span>. Want niet maar een oneindig aantal oneindig kleine delen, doch juist een oneindig
-aantal delen van eindige willekeurige grootte bevat merkwaardigerwijze de ruimte.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div3 section">
-<div class="divHead">
-<h4 class="main"><span class="divNum">e.</span> <span class="sc">Hartmann</span><i>’s veelzijdigheid ter zake van</i> <span class="sc">Kant</span><i>’s transcendentale <span lang="de">Erörterung</span> (meetkundefundering).</i></h4>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Zowel <span class="sc">Hartmann</span> als <span class="sc">Külpe</span> richt zich ten slotte tegen <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Transcendentale Erörterung des Begriffes vom Raume</span>”,—dus tegen zijn verklaring, fundering der meetkunde.—Immers, naar <span class="sc">Kant</span> zelf definieert, bedoelt hij met die „<span lang="de">Transcendentale Erörterung</span>”: „<span lang="de">die Erklärung eines Begriffs als eines Princips, woraus die Möglichkeit anderer synthetischer
-Erkentnisse a priori eingesehen werden kann.</span>” Ten deze geldt het „<span lang="de">die apodiktische Gewissheit aller geometrischen Grundsätze und die Möglichkeit ihrer
-Constructionen a priori.</span>”
-</p>
-<p>Over <span class="sc">Kant</span>’s verhouding tot de meetkunde heb ik boven <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>gesproken. Hoe de door <span class="sc">Kant</span>’s genie ontdekte, nog tamelik „ledige” mogelikheid van een verklaring en logiese
-rechtvaardiging van de meetkunde als synthetiese en aprioriese wetenschap, tans tot
-<span class="ex">vervulde</span> werkelikheid is geworden, kan de belangstellende weder nalezen in <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span>”, <span class="ex">die Geometrie</span>, speciaal § 51 en § 57. Daar zal hij tevens de afdoende weerlegging vinden van het
-meetkunde-empirisme (§§ 49 en 50), zodat het geheel overbodig werk zou zijn een <span class="sc">Hartmann</span> en <span class="sc">Külpe</span> nog eens <span class="corr" id="xd31e9304" title="Bron: explicite">expliciet</span> te gaan bestrijden.
-</p>
-<p>Het enige nieuwe toch, wat <span class="sc">Hartmann</span> hier brengt, is de veelzijdigheid van zijn verwarring. Tweeërlei houding toch is
-tegenover <span class="sc">Kant</span>’s meetkunde-kritiek logies mogelik, tenzij men het syntheties-aprioristies karakter
-van de meetkunde erkent: men kan òf bestrijden, dat de meetkundige axioma’s synthetiese
-oordelen zijn, dus haar analyties karakter willen volhouden (dan blijft zij natuurlik
-in <span class="sc">Kant</span>’s zin „a priori”), òf hem de synthetiese natuur toegeven, maar de aprioristiese aard
-loochenen, dus trachten uit ervaring de axioma’s af te leiden.—<span class="sc">Hartmann</span> echter ziet kans, <span class="ex">alle drie tegelijk</span> te doen: haar zowel voor analyties als syntheties (47) te verklaren en dit laatste
-zowel a posteriori als a priori,—en nog bovendien haar, wat de „toepasselikheid” betreft,
-op … „<span lang="de">Dinge an sich</span>”(!) te betrekken, waaromtrent de ervaring (!) ons bij inductie het Euklidies karakter
-zou hebben geleerd! Dit alléén zou voldoende zijn om H. voorgoed te doen schrappen
-van de lijst der kritiese denkers, indien niet zijn bedoeling tenminste nog een weinig
-onschuldiger ware dan zijn uiting, aangezien hij alleen maar, in z’n dogmatiese verblinding,
-constant, zo hier als elders, voor „<span lang="de">Dinge an sich</span>” houdt, wat enkel … natuur-objecten zijn. Van dit alles slechts enkele staaltjes;
-wie er belang in stelt leze het geheel zelf even door, pp. 131–136.
-</p>
-<p>Hij begint met de opmerking à la <span class="sc">Stuart Mill</span>: „<span lang="de">Es handelt sich hier um zwei völlig von einander zu trennende <span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span>Probleme, nämlich um das, was die Geometrie für Figuren unserer Einbildungskraft,
-und um das, was sie für Figuren der Wahrnehmung ist.</span>” In de eerstgenoemde kies ik de <span class="ex">stof</span> willekeurig, maar volg „<span lang="de">meiner subjectiven Nothwendigkeit in der Form der Verknüpfung</span>”, in laatstgenoemde is <span class="ex">elke</span> willekeur buitengesloten, „<span lang="de">und es spielt dafür eine äussere oder transcendente Nothwendigkeit mit einer inneren
-oder subjectiven durcheinander. Denn wenn ich an das Ding an sich einer Tafel herantrete
-[48], und fühle mich von derselben so afficirt, dass ich auf meiner Wahrnehmung [!]
-der Tafel die Zeichnung eines Dreiecks vorfinde, so ist dabei keine Willkür meinerseits
-im Spiele; es hängt nicht von mir ab ob ich ein Dreieck oder ein Viereck wahrnehme,
-sondern von der durch den Zeichner vorher bedingten Beschaffenheit des Dinges an sich
-der Tafel <span lang="nl">[bedoeld is natuurlik eenvoudig het bord zelf]</span>. Die geometrischen Gesetze meiner Wahrnehmung stimmen aber mit denen meiner Einbildungskraft
-völlig überein, obwohl die ersteren für mich a posteriori, die letzteren a priori
-bedingt sind. Man denke sich z.B. die Tafel verhüllt, so dass mir successive eine
-Ecke nach der anderen aufgedeckt wird, aber immer nur eine auf einmal. Obwohl ich
-hierbei niemals die Anschauung eines Dreiecks bekomme, ergiebt doch die successive
-empirische Messung der drei Winkel eine Summe von 180°.</span>”
-</p>
-<p>Ik veroorloof mij over deze miraculeuse harmonia praestabilita, deze „<span lang="de">auffallende Analogie</span>” (p. 132), vier opmerkingen:
-</p>
-<p>1°. Noch gij, noch iemand anders heeft ooit die meting geprobeerd.
-</p>
-<p>2°. Meet honderd keer, mits met de nodige nauwkeurigheid, en dan garandeer ik u, dat
-ge niet één enkele maal precies 180° 0′ 0″ zult vinden.
-</p>
-<p>3°. Ge zult desniettemin met geen enkele nòg zo minimale afwijking van 180° 0′ 0″
-genoegen nemen, maar elk meer of minder aan onnauwkeurigheid, van uw instrumenten
-of uw <span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span>meet-methode, toeschrijven. Er is dus geen sprake van, dat we hier zouden afwachten,
-wat ons de „ervaring”, de inductie leert.
-</p>
-<p>4°. Ge zult bij al uw meten uitsluitend met gewaarwordingen en met combinaties en
-vergelijking van gewaarwordingsinhouden te doen hebben, die u dus omtrent het transcendente
-hoegenaamd niets leren, ook al droomt ge nog voort in de naieve of dogmatiese waan,
-dat uw waarnemingen het An sich … reproduceren, of hoe dan ook weergeven.
-</p>
-<p>En nu weer <span class="sc">Hartmann</span> aan ’t woord: Na z’n meting, die hem precies 180° opleverde, profeteerde hij vóór
-de onthulling der figuur: de benen van die drie hoeken vormen een △! En zie: „<span lang="de">Indem ich nun die Verhüllung von der Tafel ganz wegnehme und die Wahrnehmung des stückweise
-gemessenen Dreiecks als einheitliche Anschauung empfange, finde ich meinen Schluss,
-<span class="ex">und damit die Voraussetzung</span>, auf welche sich derselbe stützte <span lang="nl">[sc. volgens H.: als het „<span lang="de">An sich</span>” mij iets laat zien wat aan mijn meetkunde-wetten van een △ beantwoordt, dan moet
-’t mij ook ’n hele △ vertonen]</span> <span class="ex">empirisch bestätigt</span>. Diese Uebereinstimmung ist aber nur dann möglich, wenn in dem Ding an sich der Zeichnung
-zwischen den realen Correlaten dessen, was in der Anschauung die Seiten und Winkel
-sind, analoge gesetzmässige Verhältnisse bestehen, wie zwischen den Seiten und Winkeln
-der Anschauung, wenn also, allgemein gesprochen, in den Dingen an sich Gesetze walten,
-welche eine auffallende Analogie mit den Gesetzen der subjectiven Geometrie haben,
-und nur insofern von dieser sich unterscheiden können, als eine anderweitige (nicht
-räumliche) Daseinsform des Dinges an sich eine Modification in ihnen bedingt. Falls
-hingegen die Räumlichkeit und Zeitlichkeit selbst Daseinsformen der Dinge an sich
-sind, so sind die mathematischen Gesetze für das Dasein der Dinge an sich und für
-das Denken <span class="ex">identisch</span>; dann gewinnt die Erklärung der fraglichen Uebereinstimmung die höchste <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>Einfachheit. <span class="ex">Dass</span> eine solche Uebereinstimmung statt findet, wissen wir <span class="ex">nur aus Erfahrung</span>, und hat diese Annahme den höch[s]ten Grad von Wahrscheinlichkeit, den die Induction
-nur verleihen kann, da noch nie ein Fall constatirt ist, wo auf die Combination stückweiser
-Wahrnehmungen die Gesetze der subjectiven Mathematik nicht hätten passen wollen, wo
-also eine Incongruenz der formalen Daseinsgesetze und der formalen Denkgesetze entdeckt
-worden wäre.</span>”
-</p>
-<p>Zoveel zinnen, zoveel fouten. Voor de éne werkelike meetkunde, die met <span class="ex">denk</span>wetten evenmin iets te maken heeft als met <span class="ex">bestaans</span>wetten van <span lang="de">Dinge an sich</span>, maar èn syntheties, dus <span class="ex">niet</span> denkwettelik maar aanschouwelik, is èn a priori geldt ten aanzien van <span class="ex">mogelike</span> (immanente) ruimtedingen,<a class="noteRef" id="xd31e9420src" href="#xd31e9420">29</a> treden bij <span class="sc">Hartmann</span> twee niet-bestaande „meetkundes”, twee ondingen in de plaats, de eerste een analytiese,
-immers uitvloeisel „<span class="ex" lang="de">unseres eigenen Denkvermogens</span>”, ergo a priori geldig, en de tweede een synthetiese, a posteriori geldend t.a.v.
-het Transcendente.…. en die beide zijn dan weer.… „<span class="ex" lang="de">identisch</span>”!.… een identiteit, die dan gekend wordt.… bij <span class="ex">ervaring</span>, „ervaring” t.a.v. <span lang="de">Dinge an sich</span>!
-</p>
-<p>Maar met deze meetkunde-wijsheid is <span class="sc">Hartmann</span>’s maat nog niet volgemeten. Immers, nadat hij op pag. 134 en 135 nog heeft uitgeweid
-over „<span lang="de">der subjectiven Denknothwendigkeit</span>”.… „<span lang="de">der logischen Unmöglichkeit anders zu denken</span>” van de <span lang="de">mathematischen Gesetze</span> (een <span lang="de">Denknothwendigkeit</span>, <span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span>die zowel door <span class="sc">Kant</span> als door de metageometrie weerlegd is) en <span class="sc">Kant</span> door de heer v. <span class="sc">Kirchmann</span> mores heeft laten leren: „<span lang="de">Ausserdem aber gilt das empirische Urtheil nur für das singuläre Object, während das
-formal-logische mathematische Urtheil für eine ganze Gattung von Objecten gilt, eine
-Allgemeinheit, deren Grund Kant in keiner Weise geahnt hat <span lang="nl">[kostelik]</span>, den vielmehr v. Kirchmann in der <span class="ex">Stetigkeit</span>, der die möglichen zu einem Begriff gehörigen Figuren durchlaufenden Gedankenbewegung
-nachgewiesen hat, und vor ihm Beneke</span>” en hij tot de slotsom kwam: „<span lang="de">A priori ist also das mathematische Urtheil nicht wegen seiner doch nur sehr <span class="ex" lang="la">cum grano salis</span> zu verstehenden apodictischen Gewissheit, sondern <span class="ex">wegen seiner rein logischen Formalität</span>.</span>”, wordt op dezelfde pag. doodleuk toegegeven (blijkbaar weet H. niet wat hij zegt)
-het „feit”, dat „<span lang="de">das mathematische Urtheil</span>” (dus ook het rekenkundige!) <span class="ex">syntheties a priori</span> is! Maar men hore met welk aan eens <span class="sc">Hartmann</span>’s onbevangenheid voorbehouden … voorbehoud: (p. 135 s.) „<span lang="de">Räume ich Kant nun auch willig die Thatsache ein, dass das mathematische Urtheil ein
-synthesisches <span lang="nl">[drukfout]</span> Urtheil a priori ist, so kann ich doch nicht zugeben, dass diese Synthesen nicht
-auf allen Gebieten der Mathematik so sehr in ihre Elemente zerlegt werden könnten,
-dass man zuletzt alle mathematischen Synthesen aus Minimalschritten, wie z.B. wiederholten
-Anwendungen des Satzes vom Widerspruch, erbauen könnte.… Es liegt nur ein solches
-Bedürfniss für die ersten Anfänge der Mathematik nicht vor, weil dort das Material
-einfach [!] genug ist, um auch ungeübten Köpfen logische Synthesen von etwas grösserer
-Spurweite zumuthen zu können. Doch dies nur beiläufig.</span>”
-</p>
-<p><span lang="de">Beiläufig</span> bewijst hier <span class="sc">Hartmann</span> afdoende, dat hij van heel <span class="sc">Kant</span>’s boven toegelichte tegenstelling syntheties (= niet logies of analyties afleidbaar,
-d.w.z. niet uit <span lang="de">wiederholten Anwendungen des Satzes vom Widerspruch</span>) en analyties <span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span>(= uitsluitend door die logiese deductie te verkrijgen), dus van de grondslag van
-heel <span class="sc">Kant</span>’s kritiek en heel de kenniskritiese wijsbegeerte, tittel noch jota begrepen heeft.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Wir sind mit unserer Kritik zu Ende</span>”, zegt p. 136. „<span lang="de">Von allen Gründen Kant’s hat auch nicht einer sich bewährt</span>”. Zo is het—mits men voor Kant leze Hartmann.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>We hebben nu gezien, dat <span class="sc">Hartmann</span> behoort tot degenen, die wijzer doen, te zwijgen dan te spreken over <span class="sc">Kant</span>.—<span class="sc">Kant</span>’s kriticisme heeft hij op niet één enkel punt bereikt, allerminst in zijn waarnemingsleer,
-zijn „<span lang="de">Aesthetik</span>”. <span class="sc">Hartmann</span> en zijn stelsel vertegenwoordigen juist op de universeelste wijs <span class="ex">het onbewuste dogma</span>. Maar <span class="sc">Hartmann</span> verkeert nog bovendien in de goedige waan, dat hij, wijl eigenlik zelf tot <span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsinzicht, <span class="sc">Kant</span>’s „waarheid” gekomen, zij het dan langs betere weg, „toegeeflik” kan zijn voor <span class="sc">Kant</span>’s goedbedoelde dolingen, voor de transcendentale Aesthetik!
-</p>
-<p>„<span lang="de">Es wird daher Alles darauf ankommen, zu untersuchen ob die <span class="ex">transcendentale Aesthetik</span> der gewöhnlichen Behauptung der Kantianer gemäss einen grundlegenden Beweis für die
-Kant’schen Grundsätze zu liefern vermag.</span>
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Schopenhauer sagt über diesen Abschnitt der Kr. d. r. V.: ‚Die transcendentale Aesthetik
-ist ein so überaus verdienstvolles Werk, dass es allein hinreichen könnte, Kant’s
-Namen zu verewigen <span lang="nl">[Ik hoop, dat ook mijn lezers dit tans met S. eens zijn.]</span>. <span class="ex">Ihre Beweise haben so volle Ueberzeugungskraft</span>, dass ich die Lehrsätze derselben den <span class="ex">unumstösslichen Wahrheiten</span> beizähle’.… Ich bin so ketzerisch, zu bemerken, dass ich bei wiederholtem Studium
-der transcendentalen Aesthetik in verschiedenen Perioden niemals das Geringste von
-der Ueberzeugungskraft dieser Beweise verspürt habe, dass ich vielmehr erst dann Nachsicht
-gegen diesen Theil der Kant-Schopenhauer’schen <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>Philosophie üben lernte, als ich auf ganz andersartigem Wege zu jener Wahrheit gelangt
-war, welcher diese Beweise dienen sollen.</span>”
-</p>
-<p>Het is jammer, maar <span class="sc">Kant</span> heeft de eer van deze <span class="sc">Hartmann</span>’s „<span lang="de">Nachsicht</span>” niet verdiend.… de infra-kritiese „waarheid”, door <span class="sc">Hartmann</span> bereikt, heeft niets gemeen met <span class="sc">Kant</span>’s waarheid, <span class="sc">Kant</span>’s verheven-geniale kritiek; toegeeflikheid op grond van eens-gezindheid blijft dus
-buitengesloten—van weerszijden!
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="div3 section">
-<div class="divHead">
-<h4 class="main"><span class="divNum">f.</span> <span class="sc">Bolland</span> <i>aan de hand van</i> <span class="sc">Hartmann</span>.</h4>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Zo is dus met <span class="sc">Hartmann</span>’s „realisme” en zijn kritiek op <span class="sc">Kant</span>’s „idealisme” voldoende afgerekend. En een <span class="sc">Hartmann</span> is waarlik nog het groene hout van het realisties verweer tegen <span class="sc">Kant</span>!—De massa, die tot <span class="sc">Kant</span> niet komt, pleegt in hem diens „weerlegger” te huldigen en na te praten. En ook daarom
-moest eens scherp met deze schijnkritiek afgerekend, omdat heel het realisties dogmatisme,
-dat onder het patronaat van <span class="sc">Hegel</span> en <span class="sc">Hartmann</span> hier te lande zoveel anti-realisties gerucht maakt, diezelfde fouten door z’n voormannen
-en nog zoveel erger dwaasheden door de <span lang="la">dii minorum gentium</span> laat rondbazuinen en aldus z’n best doet, het krities idealisme bij bezonnen maar
-oningewijde waarheidzoekers voorgoed te blameren. Vóór allen verdient hier Prof. <span class="sc">Bolland</span> te worden genoemd. Gelijk <span class="sc">Hartmann</span> vóór en beneden <span class="sc">Berkeley</span>, dus verre vóór en beneden <span class="sc">Kant</span>, is blijven staan, zo heeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> het kennis-theoreties nimmer verder gebracht dan tot <span class="sc">Hartmann</span>, „den grootsten en veelzijdigsten wijsgeerigen denker onzer dagen”, den „Meester
-der huidige metaphysica”, van zijn „<span class="ex">Het Wereldraadsel</span>” af, aan welks inhoud hij zijn professoraat te danken had, tot zijn „<span class="ex">Het Boek der Spreuken</span>” toe, uit 1909, en wat hij sinds nog geschreven heeft, laatstelik b.v. „<span class="ex">De Logica</span>”, 1911.
-<span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span></p>
-<div lang="de" class="lgouter">
-<p class="line">„Kein tolleres Versehen kann sein </p>
-<p class="line">Gibst einem ein Fest und lädst ihn nicht ein.” </p>
-</div>
-<p class="first">Nog één „<span lang="de">tolleres Versehen</span>” kan er zijn: iemand (niet, gelijk in voorouderlike tijden, als schim, maar in levenden
-lijve) te doen aanzitten bij z’n eigen … begrafenismaal. Aldus geschiedt in <span class="ex">Het Wereldraadsel</span> met het dogmaties materie-realisme. Aan elke pagina merkt men het helaas, dat de
-heer <span class="sc">Bolland</span> „aan de hand van Ed. v. Hartmann zijne eerste schreden op het moerassig pad der wijsbegeerte
-gezet heeft”. En niet alleen zijn eerste!
-</p>
-<p>Deze zich noemende „<span class="sc">Kriton</span>” is zelf, jammer genoeg, een.… „<span class="sc">Hylas</span>” gebleven.
-</p>
-<p>Reeds in „<span class="ex">Natuurwetenschap en Wijsbegeerte</span>” pp. 33–82 vinden wij de „alzijdige en beginselvaste diepzinnigheid van eenen Eduard
-von Hartmann” (p. 80) in het op p. 39 (gelijk op p. 213) tot <span class="sc">Kant</span> gericht verwijt van „negatief dogmatisme” en waar de heer B. zich „met E. v. Hartmann
-lijnrecht tegenover Kant” wil stellen door.… „<span class="ex">het menschelijk weten eene meer dan illusorische beteekenis</span>” te geven. Dit is het zuiver dogmaties begrip van „weten” en „kennen” (cf. p. 269
-o. c.), dat <span class="sc">Kant</span>’s leer als een soort „<span class="ex">agnosticisme</span>” opvat (zie p. 213 en „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” p. 29/30, beneden behandeld), wijl het, niet de onmogelikheid van het kennen, integendeel,
-maar de onmogelikheid van een dogmaties, reproductief kennen, bewijst en verklaart.—Juist
-omdat door heel dit anti-realisme (men hore de titels der artikelen: „<span class="ex">Het objectivisme en zijne eenzijdigheid”.… „De lichamelijke verschijnselen en hunne gewaande
-zelfstandigheid</span>”!) het grote allesbeheersende verschilpunt tussen realisties dogmatisme en kriticisme
-niet genoemd noch gekend wordt: de reproductieve, reflectieve, in pl. v. de productieve
-kennisopvatting (gelijk ik dat boven in den brede behandeld <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>heb), omdat het zelf geheel in deze reflectieleer verstrikt is gebleven, daarom leeft
-het zelf uit en in de fout waartegen het zich wil keren, spottet seiner selbst und
-weiss nicht wie.
-</p>
-<p>„In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren [!] wij de bewegingsverschijnselen
-der zicht- en tastbare voorwerpen” (p. 83).… één zo’n zinnetje is afdoende. Men leze
-heel dat artikel „<span class="ex">De lichamelijke verschijnselen</span> enz.” pp. 126–177, men vindt er al die realistiese fouten bijéén:
-</p>
-<p>„Gevolgelijk bepalen zich alle gegevens, waardoor ik tot kennis der buitenwereld geraak,
-tot de gewaarwordingen mijner zenuwen”! ’t Zij „mijner zenuwen” hier genitiv. obj.
-of genit. subj. is, de dwaasheid wordt er nauweliks groter of kleiner door. Nog op
-dezelfde pagina (137) heten die gegevens:… „die poovere zenuwprikkelingen”!<a class="noteRef" id="xd31e9766src" href="#xd31e9766">30</a>
-</p>
-<p>Op pag. 149, over het kijken door een gaatje in een schijf: „Maar het feitelijk beeld,
-dat ons dit reusachtig vergezicht verschaft, kan toch niet grooter zijn dan het schijfjen,
-waardoor wij dat alles aanschouwen, en de grootere afmetingen der perspectivisch voorhandene
-buitenwereld moet dus eene projectie onzer verbeelding zijn.” Een gegeven <span class="ex">ruimtelik</span> iets, van bepaalde <span class="ex">grootte</span>,… dat wij slechts vergroten! Ook hier, als bij die zenuwprikkelingen, maakt onze
-geest van kleine ruimte grote ruimte, dus bij wijze van wat de psychologie „illusie”
-noemt (in tegenstelling tot de „hallucinatie”).<a class="noteRef" id="xd31e9777src" href="#xd31e9777">31</a> „Alle gezichtswaarneming is bijgevolg eene soort <span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>van phantasie of fata morgana, een imaginair voortbrengsel van onzen geest”… (p. 149),
-nog één stap verder en we bereiken het heerlik machtwoord van een dier hegelianiserende
-<span lang="la">dii minores</span> (Dr. J.&nbsp;D. <span class="sc">Bierens de Haan</span>): „Zien is een gezichtsbedrog.” (p. 128 „<span class="ex">De Weg tot het Inzicht</span>”), de ruimtelikheid is „eene inbeelding” (p. 202), de „ruimtevoorstelling” een …
-„algemeen noodzakelijke illusie onzes bewustzijns”! (p. 207).—Mij lijkt niet ons goede
-zien, maar wel het inzicht des Heren Dr. J.&nbsp;D.&nbsp;B. d. H … gezichtsbedrog. Hij had het
-altans moeilik tegelijkertijd dogmatieser<a class="noteRef" id="xd31e9809src" href="#xd31e9809">32</a> en verkeerder kunnen zeggen dan hij deed.<a class="noteRef" id="xd31e9818src" href="#xd31e9818">33</a>
-<span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span></p>
-<p>Doch tot de Heer <span class="sc">Bolland</span> zelf terugkerend, signaleren wij in hetzelfde art. de bovenweerlegde <span class="ex">individueel-subjectieve</span> misvatting van het „phaenomenon”: p. 132, „het inzicht … dat de lichamelijke wereld
-slechts eene soort van inbeelding [!] is”.… „en de geheele door ons aanschouwde buitenwereld
-slechts een onwezenlijk [!] en individueel [!] <span class="ex">phainomenon</span> mag heten”… Geen wonder dat aldus volgens de wijsgeer „de lichamelijkheid der Natuur
-[?] zich voor het geoefend denken vervluchtigt” (!) en dat we na des Heren <span class="sc">Deussen</span>’s overgenomen diepzinnigheid, als zoude de wereld in tijd en ruimte „mij als zoodanig
-alleen door mijn verstand bekend” en „met haar zelfs mijn eigen lichaam … verder niets
-dan mijne [!] voorstelling” zijn, ook weder aan <span class="sc">Kant</span> toegeschreven zien „het inzicht in de zuivere immanentie onzer waarnemingen en gedachten”,
-welk „inzicht” (!) door <span class="sc">Kant</span> tot die, door <span class="sc">Hartmann</span> uitgevonden, „negatieve dogmatiek” zou zijn misbruikt. De lezer weet nu dat <span class="sc">Kant</span>’s inzicht enkel geldt de zuivere immanentie … der <span class="ex">objecten</span>, der <span class="ex">éne</span> objectieve, van elk individu onafhankelike, <span class="ex">natuur</span>, welk inzicht door <span class="sc">Hartmann</span> noch <span class="sc">Bolland</span> ooit is bereikt.—Zo lezen wij op p. 155: „Een en dezelfde galvanische stroom wordt
-door de tong waargenomen als zure smaak, door het oog als blauwe lichtstreep, door
-de huidzenuw als kitteling en door het gehoor als geluid.”! (49) Men ziet, het zuiver
-Lockiaans, naief-realisties aperçu: een beweging wordt „waargenomen als” licht of
-geluid enz. Pag. 156 maakt het nòg erger, daar komt zowaar de materialistiese „introjectie”:
-„de tonen,—hier de in hare hoedanigheid onderscheidene gewaarwordingen,—<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span>ontstaan dan in ons eigen zenuwstelsel”! er is een „gewaarwordingsvermogen der getroffene
-zintuigen”… „het kleurig vlak” dat „het oog zelf ons feitelijk mededeelt” „ligt binnen,
-niet buiten ons” … (de zelfweerlegging vindt men op p. 158) en zo vraagt p. 163: „waar
-wordt men de stereometrische tastbaarheid gewaar: binnen zijne huid of er buiten!”
-(<b>50</b>) Aangezien we hier toch eenmaal de „introjectie” hadden, krijgen we nu ook billikerwijs,
-om de dingen weer op hun plaats te brengen, een ejectie, genaamd „projectie”:
-</p>
-<p>„Men bedenke … dat het dus physiologisch vast staat dat alle tastbaarheid ons slechts
-bewust kan worden in eene intuïtieve projectie van het middelpunt der gevoelszenuwen<a class="noteRef" id="xd31e9914src" href="#xd31e9914">34</a> naar den buitenkant des lichaams”! Geniale intuïtie inderdaad!—<span class="sc">Bolland</span> bereikt op deze wijze, pag. 166/7, slechts een Leibniz-Hartmanniaans, maar ante-
-en anti-Kantiaans realisties dynamisme: „<span class="ex">Alle werkelijkheid als zoodanig is kracht</span>.”<a class="noteRef" id="xd31e9926src" href="#xd31e9926">35</a> Dit is, wijl dogmaties-realisties, ook goed Spenceriaans. Zo wordt (p. 168/9) „afstooting
-en aantrekking in natuurkundigen zin”, de objectieve opvatting van hetzelfde reële
-„<span class="ex">Streefvermogen</span>”, dat subjectief als „haat en liefde” wordt opgevat … Op p. 170 drukt de Heer B.
-„Met eene bewuste en dus geestelijke kracht of inspanning” (zelfs deze dualistiese
-zonde tegen de physica!) tegen de werkelikheid, die hij als tafel ziet, en dit reale
-van het phaenomeen tafel … drukt tegen hem terug met evenredige sterkte! <span class="ex">Heel de phaenomenaliteit van <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>dit ruimtelike drukken zelf</span> wordt … over ’t hoofd gezien, en dus ook de kleinigheid, dat hier reële ruimte voorondersteld
-wordt!—Wij staan hier eenvoudig voor de hollandse vertaling van gindse <span class="sc">Hartmann</span>, die „<span lang="de">an das Ding an sich einer Tafel herantritt</span>” om <span class="sc">Kant</span>’s meetkundeleer te weerleggen!—
-</p>
-<p>Hoe weinig <span class="sc">Bolland</span>’s wild „idealisme” met <span class="sc">Kant</span>’s voorzichtige kritiek te maken heeft, blijkt even duidelik uit het volgend artikel,
-„<span class="ex">De ruimtevoorstellingen</span>” (pp. 177–228). Op p. 193 lezen we van „de ons eigene voorstellingsvormen [!] van
-ruimte, tijd, beweging [!], getal en oorzaak!” <span lang="fr">Étonnés de se trouver ensemble!</span>
-</p>
-<p>Vergelijk daarmee een <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">Dass schliesslich die transcendentale Aesthetik nicht mehr, als diese zwei Elemente,
-nämlich Raum und Zeit enthalten könne, ist daraus klar, weil alle anderen zur Sinnlichkeit
-gehörigen Begriffe, selbst der der Bewegung, welcher beide Stücke vereinigt, etwas
-Empirisches voraussetzen. Denn diese setzt die Wahrnehmung von etwas Beweglichem voraus.
-Im Raum, an sich selbst betrachtet, ist aber nichts Bewegliches: daher das Bewegliche
-etwas sein muss, <span class="ex">was im Raume nur durch Erfahrung</span> gefunden wird, mithin ein empirisches Datum.</span>” (K. d. r. V. p. 65/6). (<b>51</b>)
-</p>
-<p>In dezelfde onbehouwen geest p. 225: „In alle denkfunctiën en te allen tijde is tweemaal
-twee vier; eene dergelijke ubiquiteit [!] en tijdeloosheid van logische waarheden,
-wijst op de ruimteloosheid en eeuwigheid van het logisch-dynamische [door <span class="sc">Hartmann</span> bedachte] <span class="ex">Wezen</span>, dat in zijne functiën slechts tot eene intuïtie geraakt van eene in tijd en ruimte
-geordende toestandenreeks.”
-</p>
-<p>Hoeveel sneller bereikt zulk een geniale greep de idealiteit van tijd en ruimte, dan
-moeizame Kantiaanse transcendentale kritiek! Jammer, dat slechts hyper-dogmatiese
-geesten er genoegen mee nemen.—Op p. 226 worden dan zelfs de vragen: relatief of absoluut
-en ideëel of reëel t.a.v. <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>beweging … eenvoudig verhaspeld<a class="noteRef" id="xd31e10003src" href="#xd31e10003">36</a>; beweging zou niet reëel, geen „wezenlijke verplaatsing” kunnen zijn, „wijl zij een
-systeem van vaste wereldassen insluit en deze laatste niet te fixeeren zijn.” Waartoe
-dus nog heel <span class="sc">Kant</span>’s kritiek en heel het onderzoek van immaterialisten als <span class="sc">Heymans</span> over het begrip „absolute beweging”?!
-</p>
-<p>Duideliker nog blijkt de algehele misvatting der kritiek in zake de <span class="ex">tijd</span>, behandeld in de intreerede, bij de aanvaarding van het hoogleraarsambt, „<span class="ex">Verandering en Tijd</span>”, pp. 228–277. Hier volsta daarvan een enkel staaltje (vgk. boven bl. 21 noot 1):
-</p>
-<p>Volgens <span class="sc">Kant</span> is het An-sich niet-tijdelik, is de tijd slechts „vorm” van de innere Sinn. Aldus
-nu daaromtrent B. p. 254/5: „Men bedenke wat dit zeggen wil. Ontdaan van alle nevelen
-eener schoolsche taal, wordt hiermede bedoeld, dat er geen verleden is of toekomst
-dan in zooverre wij ons dat inbeelden [!], dat er in geenen zin te gelooven valt aan
-eene werkelijkheid buiten het bewuste denken [n.b.!]. Geen kosmische perioden hebben
-voor en afgescheiden van mijn [!] bewustzijn hun verloop gehad; voorouders, die <span class="ex">ik</span> [onderstreping van Prof. B.] mij nooit heb voorgesteld, hebben in geenen zin ook
-ooit bestaan. Ons denken [!] van volgorde heeft geene vertegenwoordigende waarde ten
-aanzien van een veranderingsverloop dat ons ook in bewusteloozen staat omsloten houdt,
-wij worden en vergaan niet in den Tijd, maar hebben dien slechts in onszelven, en
-reeds onze overgrootouders zijn niet dan onze eigene denkbaarheden [!], in dezer voege,
-dat zoo wij de rij van voor ons staande zielebeelden aan den leiddraad van het wortelbegrip
-der veroorzaking achterwaarts doorloopen, wij tot het bedenken [!] <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>van zulke bestaansoorzaken geraken in onze bewuste verbeelding [!]. De zin der Kantische
-tijdshypothese is dat er eigenlijk niets gebeurt.”
-</p>
-<p>En Prof. <span class="sc">Bolland</span> ontzegt ons het recht, „om de onredelijkheid, dat er iets gebeurt, onszelven in ons
-eigen streven, voelen en denken te verloochenen” (p. 263), immers, daardoor „cijferen
-[wij] al het gegevene zelf weg, eene machtelooze machtspreuk” enz.….(<b>52</b>). Wanneer dan nog op p. 427 wordt gewaagd van „den denkvorm [!] ‚tijd’, dat lastigste
-aller metaphysische problemen”—en in één adem van „de tijdsintuïtie in hypostatischen,
-dat is transegoïstischen [!] en universeelen, zin” of te wel „eene absolute [!] of
-ons ik [!] overschrijdende beteekenis van den tijd” … dan moeten we het de Heer <span class="sc">Bolland</span> nazeggen: „de verwarring is verbijsterend, maar exemplair”.
-</p>
-<p>Immers: ook voor <span class="sc">Kant</span>’s tijdidealisme is de éne objectieve universele „interindividueele en kosmische”
-tijd onafhankelik van wat de heer <span class="sc">Bolland</span> of enig ander „<span class="ex">ik</span>” <span class="ex">denkt</span> of <span class="ex">droomt</span> of <span class="ex">zich inbeeldt</span> omtrent de tijd, heeft heel het wereldgebeuren met verleden en toekomst zijn bepaaldheid
-en werkelikheid onafhankelik van wat de heer <span class="sc">Bolland</span> of enig ander „ik” denkt of droomt of zich inbeeldt omtrent het wereldgebeuren; zijn
-de individuele tijds <span class="ex">voorstellingen</span> even „repraesentatief” ten aanzien van de eigen tijdservaringen en van de éne werkelike
-tijdelikheid, als de ruimte<span class="ex">voorstellingen</span> ten aanzien der eigen ruimtelike gewaarwordingen en der éne werkelike ruimtelikheid,
-als de kleur<span class="ex">voorstellingen</span> ten aanzien der eigen kleurgewaarwordingen en der objectieve kleuren. <span class="ex">Maar</span> evenals de éne oneindige ruimte, waarin zich heel de „natuur” bevindt, <span class="ex">niet</span> is de concrete onafhankelik bestaande oorzaak van reproducerend ruimtebewustzijn
-(gelijk het dogmaties realisme gelooft), maar integendeel abstract product uit ruimtestellende
-bewustzijnsfactoren, zo is de éne oneindige tijd waarin àlles geschiedt, niet de <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>concrete, onafhankelik bestaande oorzaak van reproducerend tijdbewustzijn (gelijk
-het dogmaties, met onbewuste intuïtie toverend realisme van <span class="sc">Hartmann</span> en <span class="sc">Bolland</span> gelooft), maar integendeel abstract product uit tijdstellende subjectiviteit. En
-zomin als het subject der ruimte een concreet individu is, mens of godheid, evenmin
-is het subject van de tijd de Heer <span class="sc">Bolland</span> of welk nog zo „absoluut” ontologies Wezen, maar integendeel weder die slechts door
-foutieve „Subreption” „gehypostaseerde” (<b>53</b>), dus niet metaphysiese, maar zuiver kennistheoretiese, dus in concreto <span class="ex">niet bestaande</span> „<span lang="de">Formale Einheit des transcendentalen Bewusstseins</span>”. (<b>54</b>)
-</p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch5.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e422">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> DOGMATIESE KANTVERHEGELING.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Was „<span class="ex">Het Wereldraadsel</span>” van de Hartmanniaan <span class="sc">Bolland</span> in begrijpen en bezonnenheid verre vóór <span class="sc">Kant</span>’s kritiek blijven staan—ook de „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” van de Hegeliaanse Prof. <span class="sc">Bolland</span> heeft het <span lang="la">eo ipso</span> slechts tot zuiver misverstand van <span class="sc">Kant</span> gebracht: We krijgen tans <span class="sc">Hartmann</span>’s voor een deel reeds aan <span class="sc">Hegel</span> ontleende fouten opgedist in het methodies dialekt van <span class="sc">Hegel</span>’s „dialektiese methode”. Ook hier dus die tegenstelling van het „ding voor mij” en
-het „ding op zichzelf”, dat als … voorwerp in de ruimte wordt gedacht, terwijl het
-ene tot het andere („van zichzelf”) staat als … uitwerksel tot oorzaak, als „uiting”
-tot … „kracht”, als „verschijnsel van het voorwerp” tot „het wezen van het zakelijke”:
-</p>
-<p>„In zooverre nu echter bij vooronderstelling van bestaanbare zakelijkheid en zakelijke
-bestaanbaarheid zonder tegenstrijdigheid veeleenige waarneembaarheid als een zich
-weersprekend ding voor mij slechts een schijn voor mij zal heeten, zonder dat toch
-de waarneembaarheid gedacht worde buiten betrekking tot de werkelijkheid van een ding
-[B. bedoelt: zonder <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span><span class="sc">Hartmann</span>’s <span lang="de">Traum-illusionismus</span>!] tot een ding in de werkelijkheid, is het ding voor mij het van het ding op zichzelf
-[!] verschillende voorwerp; als schijn van het voorwerp, dat geacht wordt aan het
-ding op zichzelf zijne waarheid te hebben, heet de schijn [bij <span class="sc">Bolland</span>’s misverstand] ook weer geen (wezenlooze) schijn, maar (wezenlijk) verschijnsel,
-het verschijnsel van het voorwerp [een „verschijnsel van het voorwerp” in pl. v. het
-voorwerp zelf „verschijnsel”!], dat zich verhoudt [=?] tot het ding op zichzelf als
-tot zijn eigenlijk [!] wezen. Zoo bestaat het ding op zichzelf eigenlijk [sc. voor
-B.’s misvatting] ook weer niet op zichzelf; weloverwogen is het dan ook niets anders
-dan het onondervondene en algemeene wezen van het zakelijke gegeven, de ononderscheidenheid
-van het zijn des veeleenigen dings” en wat dies meer zij.…
-</p>
-<p>… „Het wezen van het voorwerpelijke zijn, dat als onbekend gesteld wordt, is uiteraard
-alleronzakelijkst.—Doch onbekend is het eigenlijk niet. Want het voorwerpelijke zijn
-zonder meer is als zoodanig of in zijn wezen een zijn in de ruimte”… (p. 23 ss.).
-</p>
-<p>Ziedaar dan uw „wezenlijke” bedoeling, uw Hartmanniaans materie-realisme, uitgewerkt
-op p. 27:
-</p>
-<p>„En gaat het ding in het verstand uiteen tot een ding voor mij en een ding op zichzelf,
-die zich als uitwerksel en oorzaak verhouden [n.b.], dan verhoudt het zich tot het
-andere van zichzelf meteen als de uiting tot de kracht. Want ‚kracht’ is de naam voor
-de oorzaak van het als uiting (of veruitwendiging) aangemerkte verschijnsel, voor
-de werkelijkheid, die achter het verschijnsel onwaarneembaar werkzaam wordt geacht.”
-</p>
-<p>Van de phaenomenale zin dier „krachten”, in <span class="ex">tegenstelling</span> tot <span class="sc">Kant</span>’s „op zichzelf” mist Prof. <span class="sc">Bolland</span> dus elk begrip. En aan zijn Hartmanniaanse, dogmatiese tegenstelling tussen het „ding
-voor mij”, alias de individuele gewaarwordings- of voorstellings-inhoud van wat <span class="sc">Bolland</span> <span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>noemt het „empirisme”, en het ding op zichzelf, alias het natuurobject, als voorwerp
-van zgn. „metaphysica” (een waarlik even Hegeliaanse als materialistiese eenheid van
-metaphysica en … physica!)… wordt nu door <span class="sc">Bolland</span>’s kritiekloosheid zijn (?) „geestelijke vader” <span class="sc">Kant</span> opgehangen!
-</p>
-<p class="xd31e10196">Men hore:
-</p>
-<p>„het [sc. wetenschappelijke verklaren willen] zegt zich niet, dat het wezen van het
-verschijnsel het verschijnsel zelf is, in eigene idealiteit, maar stelt op half doordachte
-wijze een dubbel (of ondervonden en onondervonden) bestaan van het ding, dat eigenlijk
-een dubbelzien van het uiteendenkend bewustzijn zelf zoude kunnen heeten.
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Als standpunt van wijsbegeerte ligt zulk [!] eene voorloopige en half doordachte vereeniging
-van empirisme [!] en metaphysica in de geschiedenis voor ons als het onmiddellijk
-en voorshands subjectivistische kriticisme van Kant.”!
-</p>
-<p>Men begrijpt, hoe krities nu dit „kriticisme” behandeld wordt<a class="noteRef" id="xd31e10204src" href="#xd31e10204">37</a>:
-</p>
-<p>„Kantische grondstelling is de opmerking, dat er onderscheid is in het wezen tusschen
-het ding voor mij en het ding op zichzelf …”<a class="noteRef" id="xd31e10216src" href="#xd31e10216">38</a> louter wanbegrip; over „wezen” <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>spreekt <span class="sc">Kant</span> niet; en zijn tegenstelling is: ding voor (i.e. afhankelik van, in verhouding tot)
-algemeen denkbeeldig waarnemingsvermogen a.z. of zelfs <span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>, en ding, onafhankelik van elk waarnemingsvermogen of zelfs elk bewustzijn; „en het
-ware is zoo voor hem eigenlijk de ononderscheidene duisternis, die door een valsch
-licht van subjectief gekleurde of onware kennis beschenen, doch nooit doorschenen
-wordt”… dat valse licht werpt gij op <span class="sc">Kant</span>;<a class="noteRef" id="xd31e10256src" href="#xd31e10256">39</a> dit „valse” „onware” van onze „kennis” is zuiver <span class="ex">dogmaties</span> (reproductief) gedacht, voor <span class="sc">Kant</span> is onze kennis juist <span class="ex">zuiver</span> en <span class="ex">waar</span> en <span class="ex">objectief</span> (i.e. voor elk subject noodwendig geldig), <span class="ex">omdat</span> en <span class="ex">zover</span> ze alleen een <span class="ex">betrekking</span>, alleen phaenomena mitsgaders hun „wezen” geldt; en ten aanzien van het An sich <span class="ex">als zodanig</span> is er geen „valse”, maar <span class="ex">in ’t geheel geen</span> „kennis” zelfs denkbaar. Nu krijgen we dus bij <span class="sc">Bolland</span> het echte vulgaire misverstand: phaenomeen = schijn = onwaarheid: „de kennis der
-Kantische stelling heet niet zelve weder kennis van een slechts [!] subjectief bepaald
-verschijnsel, maar algemeen geldige kennis van het noodzakelijk wezen aller menschelijke
-kennis op en voor zich zelve. Terwijl Kant de kenbaarheid eener boven subjectiviteit
-[!] uitgaande waarheid loochent [een onwaarheid: over <span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span>de kenbaarheid van <span class="ex">waarheden</span> heeft <span class="sc">Kant</span> het absoluut niet, als hij van „Erkenntniss” spreekt, en altans loochent hij die
-niet, maar <span class="ex">verklaart</span> en <span class="ex">grondvest</span> haar juist, sc. de redelike mogelikheid van algemeen-geldige, noodwendige en toch
-niet-analytiese waarheden] wil hij de bekendheid met zulk eene waarheid aan hare loochening
-verwekken<a class="noteRef" id="xd31e10317src" href="#xd31e10317">40</a> [<span class="sc">Kant</span> verbollandst tot een goochelaar met „eenheid van tegendeelen”!]; terwijl hij het
-weten tot iets onwezenlijks maakt [hij! die het weten tot rede, de rede tot weten
-heeft gebracht!] moet het weten, waarin de kenbaarheid van onwaarheden en de onwaarheid
-van onkenbaarheden beseft wordt.…” enz. enz. „Zoo geraakt de Kantisch kritische rede
-met zichzelve in eenen strijd waardoor zij boven haar subjectief [!] idealisme wordt
-uitgedreven tot het ‚absoluut idealistische’ besef, dat het tot zichzelf komende ware
-uit zichzelf idee, dat het op zichzelf en voor zichzelf sub- en objectief, objectief
-en subjectief in eenen … is.” enz. enz. Zo gaat het naar „de, door het Kantische kriticisme
-henen tot ‚absoluut idealisme’ verhelderde zienswijze van <span class="sc">Hegel</span>.” (Z.&nbsp;R. p. 167, 2<sup>e</sup> dr. p. 207<a class="noteRef" id="xd31e10342src" href="#xd31e10342">41</a>).
-<span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span></p>
-<p>Deze fundamentele misvatting van heel <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer, die waan, dat voor het „denken”, voor „waarheden” zou gelden, wat alleen—en
-in heel andere zin<a class="noteRef" id="xd31e10405src" href="#xd31e10405">42</a>—op het „kennen”, op „werkelikheid” betrekking heeft, is echt Hegeliaans. Wat Prof.
-<span class="sc">Bolland</span> ons hier voorzet is slechts de hollandse, verdunde oplossing van <span class="sc">Hegel</span>’s geconcentreerde <span class="sc">Kant</span>misduiding: „<span lang="de"><i>Nach</i> <span class="sc">Kant</span> <i>ist dagegen dasjenige, was wir denken, falsch, darum weil wir es denken</i>.</span>” (<span class="sc">Hegel</span>, <span class="ex">Kl. Logik</span>, § 60 <span class="ex">Zus</span>.)<a class="noteRef" id="xd31e10457src" href="#xd31e10457">43</a>.
-</p>
-<p>Laat ons hierop zeggen: „Eere, wien eere toekomt. Groot <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>is de geest van <span class="sc">Hegel</span>, maar in 1900–1910 spreekt zuivere rede Hollandsch en Bollandsch.”<a class="noteRef" id="xd31e10510src" href="#xd31e10510">44</a>. Zeker is, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> een groot kennistheoreticus zoude zijn, indien denken (te zijn) en zijn één waren.
-„<span class="sc">Hegel</span> en zijn volgelingen daarentegen” (tegenover „den philosophie-professor onzer dagen”),
-zegt Prof. <span class="sc">Bolland</span>, „hebben, om te beginnen, de theorie der kennis van <span class="sc">Kant</span>’s Redecritiek altoos behoorlijk in aanmerking genomen, en zij hebben geweten wat
-zij er aan hadden ook”… (Z.&nbsp;R. p. 209, 2<sup>e</sup> dr. p. 244). Behoorlik? misschien in zoverre zij gedaan hebben wat ze konden;—en
-te goeder trouw zullen zij verklaren, er nooit veel aan te hebben gehad, want men
-heeft nu eenmaal niet veel aan wat men niet vat. „Is eene theorie der kennis denkleer
-of zijnsleer?” vraagt p. 210. Geen van beide—immers <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span><span class="ex">kennis</span>leer, die noch met de denkleer („logica”) noch met de zijnsleer („ontologie”) te vereenzelvigen
-valt, maar beide vooronderstelt, zo ver zij beide tot voorwerp van onderzoek en kritiek
-neemt. En in elk geval is het de theorie, die haar adepten eens en voor al afleert,
-te verkondigen „eene zich subjectiveerende voorwerpelijkheid” (p. 204, 2<sup>e</sup> dr. p. 239) of de leer „van het geest worden, van de zelfvergeestelijking, der natuur”,
-van „natuurlijkheid, die zich vergeestelijkt” (p. 216, 2<sup>e</sup> dr. p. 250), aangezien de „voorwerpelijkheid” <span class="corr" id="xd31e10564" title="Bron: uitteraard">uiteraard</span> geen „zich” heeft, dat subjectiveren kan, en er, hadde het een zich, niets meer te
-subjectiveren zou zijn; aangezien de natuur, gedacht als iets anders dan (dialecties:
-„het andere van”) de geest, geen „zelf” ter „vergeestelijking” heeft, en een „zelf”
-… reeds niets meer te „vergeestelijken” vindt. Het is de theorie, die uiteenzet, <span class="ex">dat</span> en <span class="ex">waarom</span> de Natuur een <span class="ex" lang="la">abstractum</span> is, dat, zelf van geest afhankelik, <span class="ex">nooit</span> een <span class="ex" lang="la">concretum</span>, dus nooit enig subject, onafhankelik bovendien van alle ruimtelikheid, <span class="ex">kan voortbrengen</span>. Het is de theorie, die dus eens en voor al weerlegt het natuurrealisme, dat bij
-<span class="sc">Hegel</span> en Prof. <span class="sc">Bolland</span> gelooft aan „de in de natuur slapende en in aanleg aanwezige geest”, meent dat „het
-leven des geestes” zich „in en uit de natuur ontwikkelen” zoude, dat de geest „de
-natuur tot vooronderstelling” zou hebben. (55) Het is de theorie, die doet begrijpen,
-dat en waarom beide delen fout zijn van de uitspraak: „en het is natuur, die aanschouwt,
-zoowel als natuur aanschouwd wordt” (Z.&nbsp;R. p. 247, 2<sup>e</sup> dr. 277), het eerste, wijl de natuur nu eenmaal geen subject is noch worden kan,
-het tweede, wijl dit sensualisme voorbijziet, dat de aanschouwing, als verrichting
-der zinnen, niet reikt tot het gebied van het abstraherend verstand, als hoedanig
-de natuur in waarheid heeft te gelden.<a class="noteRef" id="xd31e10595src" href="#xd31e10595">45</a> <span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span>Het is de theorie, die ons haarzelve doet missen in heel het dogmatisme<a class="noteRef" id="xd31e10610src" href="#xd31e10610">46</a> van „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” gelijk zij het ons <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>leert begrijpen uit de naief-realistiese sprong van beweging en leven in ziel en geest
-op p. 280 (2<sup>e</sup> dr. 391) s., waar men ruimtelik leven, immers leven als stofwisseling en vormbestendiging,
-wil verkeren in.… bezieldheid: „de door zichzelve teweeggebrachte uitkomst, het eene,
-dat zich in het andere verkeert, om er zich in te vooronderstellen en te herstellen.
-En in die zelfverkeering van het leven, in dat leven der zelfverkeering is het, dat
-de natuurlijke werkelijkheid de werkelijkheid is der <span class="ex">bezieldheid</span>.”<a class="noteRef" id="xd31e10682src" href="#xd31e10682">47</a> Het is de theorie wier materie-kritiek de beide tegengestelde realistiese fouten
-aangaande de verhouding van lichaam en geest leert begrijpen en vermijden, samengevoegd
-in één Erdmanniaanse zin van Z.&nbsp;R. op p. 286 (2<sup>e</sup> dr. 396), waar het levende lichaam „het orgaan der ziel” wordt genoemd (in dualisme)
-„evenals de ziel van het levende lichaam de functie” (in materialisme).
-</p>
-<p>Het is ten slotte de theorie, die met haar kriticistiese antinomieën-oplossing voor
-Hegeliaanse „Zuivere Rede” geen treffender oordeel zou kunnen vinden, dan er ligt
-in deze paar woorden van p. 498 (2<sup>e</sup> dr. 561): „eene als zoodanig <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>onnadenkende eenheid van tegendeelen”. „<i>Eene als zoodanig onnadenkende eenheid van tegendeelen</i>”!.… zijn ooit wijzer, verstandiger woorden aan de Meester dezer onnadenkendheid ontglipt?<a class="noteRef" id="xd31e10700src" href="#xd31e10700">48</a> Horen wij hier niet Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s „<span lang="de">Leitmotiv</span>”? Zijn spreuk 131 luidt: „Het groote gebrek van de theorie der kennis is haar gewaande
-verstandigheid.”.… ik heb getracht te doen zien, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s gewaande meer-dan-verstandigheid slechts is.… zijn groot gebrek aan theorie der
-kennis. Zijn deel zij de kennis der Begripsleer—begrip der Kennisleer bleef hem onthouden.…
-tot dusverre.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>We hebben nu gezien, in tekst en Opmerkingen, wat <span class="sc">Kant</span>, wat de kennisleer voor <span class="sc">Hegel</span> betekent en voor een Hegeliaan als Prof. <span class="sc">Bolland</span>. Hoe hoog <span class="sc">Kant</span> en zijn kriticisme boven het bereik van Hegeliaans begrip ligt zij ten slotte ook
-nog aan Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s „oudere broeder in <span class="sc">Hegel</span>” en volgens Prof. B. van <span class="sc">Hegel</span> een „baanbrekend exegeet” gedemonstreerd,—aan <span class="sc">James Hutchison Stirling</span> LL.D.
-</p>
-<p><span class="sc">Stirling</span> is een van die hegelérende hogere theologen, wier dogmaties (deels physies deels
-religieus-metaphysies) realisme („<span lang="en">Nature</span>” en „<span lang="en">God</span>”; „<span lang="en">the finite</span>” en „<span lang="en">the infinite</span>” etc.) voortfilosofeert als had er geen kritiek, geen <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="sc">Hume</span> of <span class="sc">Kant</span>, ooit bestaan, die dit anti-dogmatisme wel kent, maar er tegenover blijft staan met
-een soort „<span lang="de">Die Botschaft hör’ ich wohl<span class="corr" id="xd31e10770" title="Niet in bron">.</span> Allein mir <span class="ex">bleibt</span> der Glaube</span>”—en die dan ook <span class="sc">Kant</span> verhegelt, o.a. op de wijze, reeds in Opm. <b>17</b> gewraakt, door diens „<span lang="en">Unity of Apperception</span>” te vereenzelvigen (<span lang="la">o coincidentia oppositorum</span>!) met zijn „<span class="ex" lang="en">Thought</span>” als „the all and [!] the prius” („<span class="ex" lang="en">The Secret <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>of Hegel</span>”, p. 58), met zijn „<span lang="en">self-consciousness</span>” welks „<span lang="en">subject</span>”.… „<span lang="en">God</span>” is, zijn „<span lang="en">Ego</span>”, „<span lang="en">Ego as Ego</span>”, „<span lang="en">I-Me</span>”, „<span lang="en">I AM THAT I AM</span>”, zijn „<span lang="en">Self-Create and First</span>”, „<span lang="en">Infinite</span>”, „<span lang="en">Unconditioned</span>”, „<span lang="en">eternal Reality</span>”, „<span lang="en">the everlasting God</span>”, „<span lang="en"><span class="ex">the</span> concrete</span>”, het enige „eteon” „that <span class="trans" title="ontōs"><span lang="grc" class="grek">ὄντως</span></span> <i>Is</i>—EI’MI′”, „<span lang="en">the absolute Ratio</span>”, kortom „<span lang="en">alpha and omega, the first and the last, Dynamis, Energeia, Entelecheia</span>” etc. etc.—in één woord <span class="sc">Hegel</span>’s „<span lang="de">Begriff</span>”: „<span lang="en">Kant’s <span class="ex" lang="de">Reine Apperception</span>, cleared into Fichte’s <span class="ex" lang="de">Ego</span>, is Hegel’s <span class="ex" lang="de">Begriff</span>.”.… „Hegel’s <span class="ex" lang="de">Begriff</span> (<span class="ex">Notion</span>) is the <span class="ex">Immanent Dialectic of the Ego’s own self</span>.</span>” („<span lang="en">What <i>is</i> <span class="ex">Thought</span>?</span>”, aanhef van Chapter XIV, over <span class="sc">Hegel</span>). Zo levert dan „<span lang="en">the Notion as Ego, or the Ego as Notion</span>” ook hier het even simpel als Hegeliaans-vanzelfsprekend antwoord op <span class="sc">Kant</span>’s kritiese grondvraag, dat ik reeds, opm. <b>47</b>, in Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s vertaling heb gegeven: „<span lang="en">the answer to Kant’s cardinal question, ‚How are synthetic judgments <span class="ex">à priori</span> possible?’ is this ‚They are possible through the original absolute identity of differents’—and
-that is simply the Ego.</span>” (ib. p. 344.)—Zelfs leraart <span class="ex" lang="en">The Secret of Hegel</span>, p. 190: „<span lang="en">The notion is [sic] the <span class="ex">à priori</span> synthetic judgment.</span>”!
-</p>
-<p>Deze <span class="sc">Stirling</span> nu wijdt speciaal aan <span class="sc">Kant</span> Hoofdstuk X (pp. 109–214) van zijn „<span lang="en"><span class="ex">What</span> <i>is</i> <span class="ex">Thought</span>?</span>”, getiteld: „<span class="ex" lang="en">The German Reference</span>—<span class="sc">Kant</span>”, natuurlik slechts als voorbereiding van XI: <span class="sc">Fichte</span>, XII en XIII: <span class="sc">Schelling</span> en eindelik XIV (pp. 327–415): <span class="sc">Hegel</span>. En voor dit X verzoekt de schrijver nadrukkelik de aandacht: „<span lang="en">As simply the key to all philosophy as such at present, attention is specially invited
-to this chapter.</span>”
-</p>
-<p>Wij aanvaarden die uitnodiging, al kunnen of willen wij hier niet in biezonderheden
-zijn drieledige, drieledig-mislukte pogingen volgen en uitpluizen, „<span lang="en">to criticise Kant</span>” en daartoe „<span lang="en">fully to consider</span>” (vgk. p. 144):
-</p>
-<p>1: <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="en">doctrine of the categories</span>”. Hieromtrent <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>verraadt <span class="sc">Stirling</span> zijn <span class="sc">Kant</span>-inzicht niet minder, positief, door zijn ongeschokt empirisme, als, negatief, door
-zijn merkwaardig soort <span class="sc">Kant</span>-afwijzing. In § 22 toch lezen wij (p. 169 s.): „<span lang="en">Now we assert at once here: We have not an understanding that, as Kant supposes, thinks,
-in <span class="ex">à priori</span> pigeon-holes of its own, the connections of things. Such <i>pigeon-holes</i>, under the name of the categories, Kant would fain believe to exist in each of us;
-but such <i>physiological endowment of the brain</i> is but a crude invention <span lang="nl">[volkomen juist, but a <span lang="en">crude invention</span>.… maar niet van <span class="sc">Kant</span>, heer <span class="sc">Stirling</span>!]</span>, let it be worked out with what fond faith, with what interminable pains of ingenuity,
-it may. Physiological pigeon-holes of such a quality, no man has any <span lang="nl">[dit kon <span class="sc">Kant</span>’s antwoord zijn, al zou de reden bij <span class="sc">Kant</span> een ietwat andere wezen, dan die hier <span class="sc">Stirling</span> gaat geven!]</span>. For as to what they are, the categories: they are but so many, <i>generalisations from experience</i> <span lang="nl">[denk slechts aan <span class="ex">negatie</span> en <span class="ex">noodwendigheid</span>!]</span>; they are but so many common notions—generalised notions.</span>” En wat verderop, over de quantiteit in het axioma van de rechte lijn: „<span lang="en">Have I really passed the line through any pigeon-hole of my brain whatever, in order
-to make it, as it were, fire-proof, objectively valid?</span>” en (p. 171): „<span lang="en">But so, we can ask of Quality as we asked of Quantity: in what pigeon-hole of my brain,
-then, does Reality lie, or Negation lie, or Limitation lie?</span>”.… „<span lang="en">in short, there is not one of these twelve categories of Kant that does not lie in
-experience and may not be perfectly well generalised, necessity [!] and all, from
-experience. The innocence of Kant here is quite touching at times.…</span>” <span lang="en">The innocence.… of <span class="sc">Kant</span>?!</span>
-</p>
-<p>2: <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="en">doctrine of objects</span>” (§ 20 vv.). Wat <span class="sc">Stirling</span> daarvan maakt, zijn hegeliaans begrip van de phaenomena en van het Ding an sich—dit
-kritieke punt voor ieder Hegeling (sinds <span class="sc">Hegel</span> zelf!), die qua objekt-realist, evenzeer de Dinge an sich loochent als de objekten
-<span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>voor Dinge an sich laat fungeren, dus beiderlei „<span lang="de">Ungereimtheit</span>” (zie het slot van mijn Hoofdstuk IV, p. 92) heeft te torsen—daarop moet ik hier
-het volle licht laten vallen, terwijl wij omtrent zijn behandeling van
-</p>
-<p>3: <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="en">doctrine of experience</span>”, o.a. in § 24 en § 25 kunnen volstaan met het signaleren van de verwarring (zo op
-p. 196) van <span class="sc">Kant</span>’s objectieve „<span lang="de">Erfahrung</span>” met individuele ondervinding, waaromtrent de lezer zich o. m. mijn noot bij bl.
-4 en bij bl. 19 moge herinneren.<a class="noteRef" id="xd31e11085src" href="#xd31e11085">49</a>
-</p>
-<p>Tans volge dus <span class="sc">Stirling</span>’s begrip van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erscheinung</span>” en „<span lang="de">Ding an sich</span>” en beider verhouding. Ik wil u speciaal § 20, getiteld: „<span class="ex" lang="en">Philosophy Strange at Times</span>” en § 21 „<span class="ex" lang="en">Time and Space</span>” laten zien en proeven.
-</p>
-<p>Een voorspel, dat § 14 („<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">on</span> <span class="sc">Hume</span>”) levert, hoort er nog even bij. Wij hebben in de loop van ons vertoog <span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span>meermalen naar behoren gehekeld het realisties aperçu, dat beweging laat „waargenomen
-worden als”, „verschijnen als” kleur, geluid enz., dat deze laatste houdt voor verschijningswijze
-van (hersen)beweging. Het is dus niet zonder enige verbazing, dat we zien, hoe <span class="sc">Stirling</span> dit soort „apparition” houdt voor <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erscheinung</span>”, dus een <span class="sc">Hobbes</span> zalft tot <span class="sc">Kant</span>-antecipator! Aldus: „<span lang="en">The date of Hobbes’s dedication in his <span class="ex">Tripos</span> is ‚<span class="ex">May</span> 9, 1640’. From p. 5 there we extract this: ‚Image or colour is but an <span class="ex">apparition</span> unto us of the <span class="ex">motion</span> which the object worketh in the brain. As in <span class="ex">vision</span>, so also in conceptions that arise from the <span class="ex">other senses</span>, the subject of their <span class="ex">inherence</span> is not the <span class="ex">object</span> <span lang="nl">[zoals voor <span class="sc">Kant</span> en de kritiek, voor wie de roodheid eigenschap is en blijft van het objekt, de roos,
-niet van hersenen of waarnemer]</span>, but the <span class="ex">sentient</span>.’ That is sixty-nine years before Berkeley, and more than twice as many before Kant,
-and it is not a doctrine peculiar to them <span lang="nl">[integendeel! peculiar to realists!]</span>. We still have it, or something like it <span lang="nl">[juist]</span>, in such sensationists as Mill, Bain, Lewes, to leave out all reference <span lang="nl">[precies!]</span> to idealism, ancient or modern.</span>” In diezelfde verblinding gaat dan § 19, p. 157 aldus door: „<span lang="en">That we know not <span class="ex">things</span>, but only the <span class="ex">impressions</span> of things—what he [<span class="sc">Kant</span>] calls <span lang="de">Erscheinungen</span>, which we may translate Appearances, reminding that we saw Hobbes name them [!] ‚Apparitions’,—this
-shall be the bed-rock on which his whole stratification shall rest.</span>”
-</p>
-<p>Wie aldus <span class="sc">Kant</span> materie-realisties verhobbest en dan, als <span class="sc">Stirling</span> in § 20 en overal, het Phaenomenon als „schijn” beschouwt, een „<span lang="en">mere <span class="ex">seeming</span></span>” en dus waant, dat een „grondige” behandeling, een „inwendig”, „in’s Innere der Natur”
-doordringend onderzoek ons het „werkelike” <span lang="de">Ding-an-sich</span> wel zou leren kennen, als het bestond, als het „in” of „achter” of wie weet „waar
-ergens in de buurt” van het natuurding verscholen stak, zodat dus het natuuronderzoek
-zelf bewijst,.… dat de zichtbare, tastbare dingen-zelf.… <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>geen spooksels of schimmen van onzichtbare Dingen-zelf, maar.… de dingen-zelf zijn
-(à la <span class="sc">Haeckel</span>’s of <span class="sc">Engels’</span> of <span class="sc">Plechanow</span>’s scheikundige weerlegging van <span class="sc">Kant</span>’s <span lang="de">Ding-an-sich</span>!) en dat er dus geen onzichtbaar Ding-an-sich bestaat.… zo iemand kan wel een baanbrekend
-exegeet van <span class="sc">Hegel</span> zijn, ja zelfs voor een Hegeliaan „<span lang="de">der Nestor gesunder Philosophie im vereinigten Königreiche</span>” (Prof. <span class="sc">Bolland</span> in „<span class="ex" lang="de">Alte Vernunft und neuer Verstand</span>”, p. 27)—van <span class="sc">Kant</span> en kritiese wijsbegeerte heeft hij zelfs het abc niet begrepen.
-</p>
-<p>Laat ik u tans enige pagina’s van <span class="sc">Stirling</span> zelf aanbieden ten bewijze. Ik stel mij daarbij voor, dat ik mijn lezer, die het
-tot hiertoe met mij heeft volgehouden, enige voldoening, een soort eigen oogst, verschaf,
-wanneer hij bemerkt, hoe hij nu heel deze, toch in z’n soort superieure, misvatting
-doorziet en te boven is, zodat ik slechts zijn aandacht hoef te vragen en zelf geen
-of weinig commentaar meer te geven.
-</p>
-<p>Met de volgende overgang tot § 20 eindigt § 19: „<span lang="en">That constitutes the whole of Kant’s doctrine so far: That we have no knowledge, namely,
-but what regards <span class="ex">experience</span>; and that we have no knowledge of any <span class="ex">objects</span> in experience, but what are mere <span class="ex">appearances</span>, <span class="ex">apparitions</span>, <span class="ex" lang="de">Erscheinungen</span>, of <span class="ex">sense</span>. That, however, relatively determines all; for that, in Kant’s regard, is his <span class="trans" title="prōton pseudos"><span lang="grc" class="grek">πρωτον ψεῦδος</span></span>. Things are not in any respect the ghosts which Kant would make of them.</span>”
-</p>
-<p>Nu komt § 20: „<span class="ex" lang="en">Philosophy Strange at Times</span>”:
-</p>
-<p>„<span lang="en">There have been so many strange things from time to time said in what is called philosophy,
-that the public, possibly, is not always so much in fault when it is heard to mutter
-that so-called great philosophers are to common folk, now and then, also great fools.
-And, certainly, the idea of making all these common things we see, touch, and handle,
-to be only ghosts of certain invisible other things <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>within them, or under them, or Heaven knows where else in their neighbourhood, is
-about the most foolish of all ideas which have been ever, at any time, anywhere, or
-by anybody, broached. <span lang="nl">[Voorwaar!]</span> That shoe on your foot, or that hat on your head, is not the real shoe on your foot
-or the real hat on your head; the latter is but the ghost of the true hat, as the
-former is but the ghost of the true shoe. Of either hat or shoe we know the ghost
-only: what the true hat may be, or what the true shoe may be, we know not. We know
-this only: That it is the culmination and perfection of knowledge itself to know only
-what we know not at all. What is the <span class="ex">Thing-in-Itself</span> of that boy’s marble, or of this pebble I pick up?</span>
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="en">What <span class="ex">can</span> be the <span class="ex">Thing-in-Itself</span> of this mere <span class="ex">seeming</span> that drops from my pen into this blot on the paper? Nay, of the paper itself, what
-can <span class="ex">be</span> the thing-in-itself? The lint has been sown, and grown, and pulled, and steeped,
-and skutched, and hackled, and spun, and woven, and bleached, and calendered, and
-boiled, and starched, and blued, and beetled, and lapped, and pressed, and made a
-shirt of, and worn by a man into a rag, and ground into pulp, and sieved, and actually
-converted into this bit of paper which we now touch,—and yet, for all that, the thing-in-itself,
-stubborn through all these processes and a thousand more, has never once, even for
-a moment, allowed itself to come to the surface, but, in very truth, has always instead
-only given its ghost up,—its <span class="ex" lang="de">Erscheinung</span>,—its <span class="ex">apparition</span>!</span>”
-</p>
-<p>Op deze wijze draaft de tekst door, tot we de conclusie krijgen: „<span lang="en">All that is very sorry stuff, poor skimble-skamble stuff, all that that poses and
-proses about the impossibility of knowing what substance is<a class="noteRef" id="xd31e11422src" href="#xd31e11422">50</a>. Of course, even as used, <span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span>substance has a meaning, and, of course, even as used, thing-in-itself has a meaning;
-but the true meaning of either the one or the other that is common to the whole of
-us as ordinary human beings, it would seem impossible for us as <span class="ex">philosophers</span> at all to recognise! Now, why should we feign, and figure, and invent all this difficulty?
-The simple truth <span lang="nl">[simpel wel, waarheid neen]</span> of the matter is this, that there are subjects and that there are objects.…</span>” Halt een ogenblikje! Om te letten op dit gewoon-dogmatiese tweetal: subject en objekt—en
-de kennis niets dan de verhouding tussen die twee! Zo bij elk materie-realist, terwijl
-krities als konkrete werkelikheid niet subjekt en objekt, maar subjekt en het transobjektieve
-tegenover elkaar staan en uit de causale verhouding van die twee pas de gewaarwording,
-waarneming, kennis ontstaat, die de objekten niet afbeeldt, maar stelt, produceert,
-mogelik maakt, in plaats van omgekeerd de objekten de waarneming. Reeds dus wie de
-kennisleer opvat als de vraag naar de verhouding tussen subjekt en objekt toont zich.…
-objekt-realist, alias dogmaticus! Aldus niet alleen heel de Hegelarij (ook o.a. de
-„Neohegeliaan” Prof. Dr. <span class="sc">Jos. Kohler</span>, het geleerdste aller filosofiese zwets-genieën (<b>56</b>) in zijn „<span lang="de">ungeheuerliche</span>” <span class="ex" lang="de">Rechtsphilosophie</span>) maar ook b.v. nog de Berlijnse Prof. G. <span class="sc">Simmel</span><a class="noteRef" id="xd31e11470src" href="#xd31e11470">51</a>, <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>terecht een „<span lang="de">Meister denkerischer Verfeinerung</span>” genoemd, al filosofeert hij meer dan hij filosoof is. Maar keren we terug tot onze
-<span class="sc">Stirling</span>. Hij zeide dus: „<span lang="en">The simple truth of the matter is this, that there are subjects and that there are
-objects, and that subjects as subjects know and must know objects, and that objects
-as objects are known and must be known by subjects. These things that we see, and
-touch, and handle are really, and in very truth, the things in themselves, and the
-only things in themselves, that we <span class="ex">can</span> ever see, or touch, or handle, that we <span class="ex">need</span> ever see, or touch, or handle, that we <span class="ex">shall</span> ever see, or touch, or handle. <span lang="nl">[Eensdeels allemanswijsheid: de waarneembare dingen zijn de énige waarneembare dingen;
-anderdeels allemansonwijsheid: objekten zijn Dinge-an-sich]</span>. In one word, these things are <span class="ex">the</span> things in themselves; and so much are they <span class="ex">the</span> things in themselves, that they do act on each other, and do <span class="ex">substantially</span> act on each other. They are not appearances; they are <span class="ex">things</span>. Were things really only <span class="ex" lang="de">Erscheinungen</span>, only appearances, only, as said, butterflies on my white sheet within, they would
-indeed be irrespective the one of the other; and any action that might be simulated
-between them would be only an action at second hand <span lang="nl">[uitnemend beeld voor de phaenomenale causaliteit, de „pseudo-causaliteit”!]</span>, only an action of the subject <span lang="nl">[mis; of juist.… in de etymologiese zin: van het substratum!]</span>, and so only an action borrowed.</span>” enz. Maar kom, § 20 van <span class="sc">Stirling</span> heeft ons al wel voldoende overtuigd van zijn „<span class="ex" lang="en">Philosophy Strange at Times</span>”.… laat ons „<span class="ex" lang="en">Time and Space</span>”, die ons resten, nog aan de dusnamige § 21 afstaan:
-<span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span></p>
-<p>„<span lang="en">As Kant rules, Time and Space are from our birth general mental forms of body [?!],
-general <span class="ex">à priori</span> forms of the <span class="ex">à posteriori</span>, within us. And his arguments in proof are excellent—so much so that it would be
-difficult to match them, as arguments, anywhere else.</span>
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="en">As we saw then of things that they are mere appearances, so we are to understand now
-of Time and Space that they are but appearances also <span lang="nl">[men herinnere zich mijn Hoofdstuk III, § 2].</span> Will anybody in this world believe that <span lang="nl">[neen, vermoedelik],</span> unless some German philosophers and a few Hindoos? However it was to Kant or may
-be to these, it is certain, quite as much to all true <span lang="nl">[„<span lang="de">gesund</span>” zegt Prof. <span class="sc">Bolland</span>]</span> philosophy as to common sense, that Time and Space are actual entities <span lang="nl">[meer dan een eeuw na <span class="sc">Kant</span> tijd en ruimte nog</span> actual entities!] without, even as the coat on my back or the shoes on my feet are;
-and that, were the race to vanish from the earth, an actual space and an actual time
-would remain behind, even as these articles of my attire, were I dead to-morrow, would
-have other people to dispose of them. Kant has an utter horror of <span class="ex" lang="de">Hirngespinnste</span>—meaning what shall happen to every man who will think in independence of the <span class="corr" id="xd31e11588" title="Bron: Kritical">Critical</span> machinery; but were there ever more genuine <span class="ex" lang="de">Hirngespinnste</span> (brain-weavings) than that spectral [!] space and that spectral time in the head
-[!] of Kant himself?</span>” Daarmee is § 21 uit.
-</p>
-<p>Waarlik, dat geven we <span class="sc">Stirling</span> gaarne gewonnen, die Tijd en Ruimte, als Hobbiaanse <span lang="en">appearances</span>, als hersenschimmen spokend in <span class="sc">Kant</span>’s hoofd, ze zijn niet minder „<span lang="en">but a crude invention</span>” dan de kategorieën als „<span lang="en">physiological endowment of the brain</span>”!
-</p>
-<p>Van <span class="sc">Stirling</span> mogen wij echter geen afscheid nemen, eer wij het <span class="ex">beeld</span> hebben gezien, dat voor zijn deels weer individualiserende, deels immers transcenderende
-misvatting der <span class="ex">natuur</span>immanentie <span class="sc">Kant</span>’s idealisme symboliseert: de <span class="ex">molen</span> van § 25: „<span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex" lang="en">Theory again—the Mill</span>”:
-<span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span></p>
-<p>„<span lang="en">The matter, the substance of the <span class="ex">things</span> in this universe [!] <span class="ex">is</span>, in series, (1) but so much inward <span class="ex">Sensation</span> in my [!] own subject; (2) <span class="ex">Categories</span> that throw these sensations of my own <span class="ex">out</span> into <span class="ex">Time</span> and <span class="ex">Space</span>—categories, too, that are as ideal spiders in pigeon-holes of my own, ideal also
-and private [!]; lastly, (3) <span class="ex">Time</span> and <span class="ex">Space</span>, themselves as much <span class="ex">my own</span>, and as much mere subjectivities <span class="ex">within</span> as the sensations, and the categories, and the pigeon-holes, and my very subject
-itself. Nay, God himself is relegated to a pigeon-hole not a bit bigger <span lang="nl">[schande!]</span> than the others! In short, how is this to be imaged but by—say, a little <span class="ex">wooden mill</span>, dipped into a stream that sets its wheels agoing, the motion of which wheels of
-its own it is that seems, but only seems, to throw up around it this vast universe;
-and all the time the stream, which alone moves it, is <span class="ex">unseen</span>, <span class="ex">unknown</span>, and no more than—<span class="ex">philosophically</span>—at the best <span class="ex">dreamed of!</span></span>”
-</p>
-<p>Was ooit—om op mijn manier ook eens hegeliaans te spreken—vergelijking erger verongelijking?
-</p>
-<p>De <span class="ex" lang="en">Conclusion</span> van deze Hegeliaan (<span lang="en">Chapter XV</span>) komt neer op „<span class="ex" lang="en">No return to</span> <span class="sc">Kant</span>” .… voorbeeldig gegrond als volgt (p. 422/3):
-</p>
-<p lang="en">„<span lang="en">Can we return to this, for example, that any ordinary thing—a shoe—has an extraordinary
-unseen <span class="ex">double</span> of itself in a—Thing-in-Itself? Or that the <span class="ex">time</span> that the one-o’clock gun fires in, and the <span class="ex">space</span> André’s balloon mounts in, are, <span class="corr" id="xd31e11723" title="Bron: neather">neither</span> the one nor the other of them, there where we think they are, <span class="ex">outside</span> of us, but both, on the contrary, <span class="ex">inside</span>? Or that <span class="ex">cause</span>, with each of its other fellow-categories, is not, by any means, a something on his
-own account without, but, really, <i>a simple secretion of the cells or pigeon-holes of our own brains</i>? Or that the I—whatever I may possibly think the I I am—I am not at all that I—hardly
-even an <i>i</i>—only the dot on it?</span>”
-</p>
-<p>M.a.w.: al is voor een Hegeliaan „<span class="ex" lang="en">The Secret of <span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>Hegel</span>”, dialekties, geworden tot een niet-geheim, het geheim van <span class="sc">Kant</span> blijft voor hem, logies, wat het was—een <span class="ex">geheim</span>.
-</p>
-<p>En erger, ergerliker <span class="sc">Kant</span>-verhegeling, dan al wat ik u van <span class="sc">Stirling</span> tot hiertoe liet zien, heeft tans te volgen:
-</p>
-<p lang="en">„<span lang="en">I have talked of the world elsewhere as having been ‚befooled’ by the system of Kant,
-and have asked, ‚Where, according to this system, is there a single truth in the whole
-huge universe?’ I am still of the same mind as to what in that reference is concerned.…
-Kant’s world is but a soap-bubble <i>a</i> between an <i>x</i> and a <i>y</i>.—Nevertheless, I say, too, that the whole of philosophy that deserves the name since
-Kant is so absolutely due to Kant that it can properly and comprehensively receive
-no other name than his. Fichte has worked, Schelling has worked, Hegel has worked—each
-of them has worked, no one of them has worked but—in the quarry of Kant. There is
-no product in Fichte, there is no product in Schelling, there is no product in Hegel,
-that is not to be named—<span class="ex">Kantian</span>. Fichte’s philosophy, Schelling’s philosophy, Hegel’s philosophy—each of these, in
-accurate and precise name, is Kantian philosophy. And with Kant and these we have
-in modern times all—all that is capital;—gratefully counting in, as well, an introductory
-few, and leaving prattle individually to the irresponsible rest.</span>” (o. c. p. 39/40).
-</p>
-<p>Hoeveel smadeliker is voor <span class="sc">Kant</span> deze Hegeliaanse lof, dan alle Hegeliaanse blaam! Maar, gelukkig, precies even onverdiend!
-Hoe „Kantiaans” een Hegeling zich ook noemen en wanen moge, <span class="sc">Kant</span> kan alle schuld, alle verantwoordelikheid voor zulk een „Kantiaan” afwijzen met een
-</p>
-<div lang="de" class="lgouter">
-<p class="line">„Du gleichst dem Geist, den du begreifst, </p>
-<p class="line">Nicht mir!” </p>
-</div>
-<p><span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e6768">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6768src">1</a></span> Deze beide zuiver kennistheoretiese geschriften zijn voor <span class="sc">Hartmann</span> massgebend: al zijn verder werk rust er op en verwijst er naar, zonder ooit dieper
-inzicht in <span class="sc">Kant</span> en het kritiese probleem te bereiken, speciaal niet in het speciale „<span lang="de"><span class="ex">Kants Erkenntnistheorie und Metaphysik</span> in den vier Perioden ihrer Entwickelung</span>”, 1894.—Enkele zinnen mogen <span class="sc">Hartmann</span>’s verhouding tot <span class="sc">Kant</span> in dit werk kenschetsen: „<span lang="de">Man sieht, dass das Problem, mit dem Kant sich beschäftigt, von dem Unterschiede der
-analytischen und synthetischen Urteile ganz unabhängig ist, dass er es mit Unrecht
-auf die letzteren beschränkt und duren die Zugrundelegung dieses Gegensatzes nur verwirrt
-und gestört hat.</span>” (p. 87); „<span lang="de">der ganze Boden, auf dem die Kantsche Transcendentalphilosophie runt, ist deshalb
-für unsere Zeit gar nicht mehr vorhanden.</span>” (p. 92); „<span lang="de">Die ganze Aufgabe und Arbeit der Kantschen Vernunftkritik hat daher <span class="ex">für uns gar keinen Sinn mehr</span>.</span>” (p. 93)!—<span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">vierte Periode</span>” (1789–1790) echter, zijn „<span class="ex" lang="de">Kritik der Urteilskraft</span>” vindt biezondere genade in <span class="sc">Hartmann</span>’s ogen: <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">ahnt selber nicht, wie weit er durch die genialen Konzeptionen <span class="pageNum" id="pb94n">[<a href="#pb94n">94</a>]</span>seiner vie[r]ten Periode über den formalen Idealismus der zweiten und dritten hinausgeschritten
-ist.</span>” (p. 256).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6768src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6888">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6888src">2</a></span> Zelfs <span class="sc">Berkeley</span> heeft dit reeds, zij ’t ook niet klaar doordacht, gevonden en aangeduid:
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="en"><span class="corr" id="xd31e6897" title="Bron: Where-ever">Wherever</span> bodies are said to have no existence without the mind, <span class="pageNum" id="pb95n">[<a href="#pb95n">95</a>]</span>I would not be understood to mean this or that particular mind but all minds whatsoever.</span>” (Hier doemt reeds <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” op.). „<span lang="en">It does not therefore follow from the foregoing principles that bodies are annihilated
-and created every moment or exist not at all during the interval of our perception
-of them.</span>” (P. <span class="ex">of</span> H.&nbsp;K. s. 48).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6888src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6942">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6942src">3</a></span> Deze éne objectieve (coeno-subjectieve) ruimte is dus volstrekt niet een dier „vele
-wonderen”, die een „<span lang="la">harmonia praestabilita</span>” ter „verklaring” behoeven. Hier als elders is zulk een harmonia praestabilita slechts
-een dogmaties antwoord op slechts dogmatiese probleemstelling. Men make zich de zaak
-niet moeiliker dan zij is. De éne objectieve ruimte staat tot de vele individuele
-ruimtelike gewaarwordingen en ruimtevoorstellingen en -begrippen <span class="ex">precies</span> zo als één bepaald objekt, b.v. een knikker met z’n éne kleur en z’n éne bolvorm,
-tot de vele individuele knikkergewaarwordingen en -voorstellingen of -begrippen.—Voor
-elk dogmaties realisme nl. als transcendente <span class="pageNum" id="pb96n">[<a href="#pb96n">96</a>]</span>oorzaak tot gevolg, voor de kritiek met haar objectimmanentie als ’t zij schema voor,
-’t zij systeem van, universeel mogelike gewaarwordingsinhouden tot werkelike gewaarwording
-van ’n individueel subjekt, als abstrakt geheel van mogelikheden tot concrete gedeeltelike
-verwezenliking.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6942src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e6990">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6990src">4</a></span> Mijn plan was, ook die van <span class="sc">Rée</span> en <span class="sc">Adickes</span> explicite te weerleggen. Het komt mij achteraf echter voldoende voor, het implicite
-te hebben gedaan.—Belangstellende lezers mogen zelf de proef op de som nemen, b.v.
-met <span class="sc">Rée</span>’s „<span class="ex">Philosophie</span>” of het verdienstelike, schoon zeer infra-kantiaanse boekje van <span class="sc">Adickes</span>: <span class="ex">Kant contra Haeckel</span>, of zij deze en dergelijke realistiese bezwaren tans te boven zijn. Zo niet, dan
-zou ik toch mijn doel bij hun waarschijnlik nooit vermogen te bereiken. Zie verder
-opm. <b>39</b>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e6990src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7027">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7027src">5</a></span> K.&nbsp;G. VIII, <span class="ex" lang="de">Kritik der transcendentalen Aesthetik</span>, pp. 118–138.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7027src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7090">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7090src">6</a></span> Aldus b.v. Mr. <span class="sc">J.&nbsp;A. Levy</span>, <span class="ex">Het Indeterminisme</span>, p. 217, Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Inleiding t. d. Wijsbeg.</span>, p. 78 (vgk. p. 53: „de aanschouwingsvormen waarin ons denken zich beweegt”) en de
-heer <span class="sc">P.&nbsp;H. Hugenholtz</span> jr., <span class="ex">Ethisch Pantheïsme</span>, p. 180.
-</p>
-<p class="footnote cont">In „<span class="ex">Rechter en Wet</span>”, p. 342, luidt het, aangaande <span class="sc">Kant</span>, zelfs: „de denkwetten tijd en ruimte”!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7090src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7124">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7124src">7</a></span> Nog duideliker is dit bij de tijd. Onze kenbron van de tijd is niet abstractie uit
-velerlei tijdelike ervaring—immers om tijdeliks te kunnen beleven, ervaren, om „gelijktijdigheid”
-van tijdelike opeenvolging te onderscheiden, om van gelijk <span class="ex">blijven</span> of <span class="ex">veranderen</span> te kunnen merken en gewagen, moeten we reeds de <span class="ex">tijdzin</span> onderstellen,—al krijgen we het <span class="ex">begrip</span> „tijd” door denkend abstraheren uit het in tijd (al of niet gelijktijdig enz.) gegevene,
-i.e. uit getemporaliseerde ervaring.
-</p>
-<p class="footnote cont"><span class="sc">Kant</span> zelf zegt het weer zo exact mogelik, hoe ’t met dit „abstraheren uit de ervaring”
-staat: p. 186, K. d. r. V.:
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">Es gehet aber hiemit so, wie mit anderen reinen Vorstellungen a priori, (z.B. Raum
-und Zeit), die wir darum allein <i>aus der Erfahrung als klare Begriffe herausziehen können</i>, weil wir sie in die Erfahrung gelegt hatten, und diese daher duren jene allererst
-zu Stande brachten.</span>” (Vgk. ook het <span class="sc">Kant</span>-citaat van p. 8).
-</p>
-<p class="footnote cont">Zo kan, om een voorbeeld te geven, het tijd-empirisme van de edele Franse peinzer
-<span class="sc">Guyau</span> (wiens werken, schoon ontoereikend in ethicis als in metaphysicis, stralen van wijsheid
-en schoonheid), in zijn „<span class="ex" lang="fr">La Genèse de l’Idée de Temps</span>”² 1902, de tijd slechts afleiden uit gegevens, wier prius … de tijd is: „<span lang="fr">Selon nous, le temps n’est <span class="pageNum" id="pb99n">[<a href="#pb99n">99</a>]</span>qu’une des formes de l’évolution; au lieu de la produire, il en [!] sort. Le temps,
-en effet, est une conséquence du passage [!] de l’homogène a l’hétérogène</span>”… (p. 119). Evenzeer onjuist is dan de aanvullende stelling van p. 120: „<span lang="fr">la variété engendre la durée</span>”: Ook het onveranderlike, denkbaar en voorstelbaar, heeft zijn nauwkeurig te bepalen
-duur.—En „effort” zowel als „<span lang="fr">intention</span>”, „<span lang="fr">désirs</span>” en „<span lang="fr">souvenirs</span>” vooronderstellen de tijd in plaats van omgekeerd. (<b>40</b>)&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7124src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7330">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7330src">8</a></span> Dit laatste was reeds de leer van de jonge <span class="sc">Berkeley</span> in zijn <span class="ex" lang="en">Essay towards a new Theory of Vision</span>, zuiverder nog <span class="pageNum" id="pb101n">[<a href="#pb101n">101</a>]</span>van alle ruimte-realisme gereinigd in zijn <span class="ex" lang="en">Principles of H. K.</span> b.v. sect. 44 (p. 177): „<span lang="en">The ideas of sight and touch make two species entirely distinct and heterogeneous.
-The former are marks and prognostics of the latter</span>”.…
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="en">So that in strict truth the ideas of sight, when we apprehend by them distance and
-things placed at a distance, do not suggest or mark out to us things actually existing
-at a distance, but only admonish us what ideas of touch will be imprinted in our minds
-at such and such distances of time, and in consequence of such and such actions</span>”.
-</p>
-<p class="footnote cont">Tegenwoordig echter is voor de psychologie de secundaire betekenis ook van de <span class="ex">tast</span>zin t.a.v. de ruimte wel een uitgemaakte zaak.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7330src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7461" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7461src">9</a></span> In <span class="sc">Brentano</span>’s <span class="ex" lang="de">Psychologie vom empirischen Standpunkt</span>, I, 1874, vinden we diezelfde „<span lang="de">Raumähnlichkeit</span>”, zo waar p. 128 gewaagt van de „<span lang="de">Naturwissenschaft</span>” als zij, die „<span lang="de">die Aufeinanderfolge der physischen Phänomene normaler und reiner … Sensationen auf
-Grund der Annahme der Einwirkung einer raumähnlich in drei Dimensionen ausgebreiteten
-und zeitähnlich [!] in <span class="ex">einer</span> Richtung verlaufenden Welt auf unsere Sinnesorgane zu erklären suche</span>”. En <span class="sc">Ueberweg</span> (<span class="ex" lang="de">System der Logik</span>) „<span lang="de">hat … Unrecht, wenn er die <span class="pageNum" id="pb103n">[<a href="#pb103n">103</a>]</span>Welt der äusseren Ursachen start raumähnlich geradezu räumlich, statt zeitähnlich
-geradezu zeitlich sich erstreckend denkt.</span>”!
-</p>
-<p class="footnote cont">1°. heeft de natuurwetenschap met geen metaphysiese „<span lang="de">Annahme</span>” te maken.
-</p>
-<p class="footnote cont">2°. is <span class="ex">haar</span> wereld juist de ruimtelike!
-</p>
-<p class="footnote cont">Vergelijk nog <span class="sc">Wahle</span>, o. c. p. 70.
-</p>
-<p class="footnote cont">Elk soort gelijkheid of gelijkenis is reeds afdoende weerlegd door <span class="sc">Berkeley</span>, P. <span class="ex">of</span> H.&nbsp;K. s. 8, boven geciteerd op p. 35 („<span lang="en">an idea can be like nothing but an idea</span>”).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7461src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7606">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7606src">10</a></span> Voor deze fantastiese „<span lang="de">Irrthum</span>” van <span class="sc">Kant</span> geeft <span class="sc">Hartmann</span> dan de niet minder fantastiese psychophysiologiese „verklaring”, die ik m’n lezers
-niet wil onthouden: <span class="sc">Kant</span> was een „visueel” type, „<span lang="de">Er stellt sich die materielle Welt in ihrer subjectiven Erscheinung [?] hauptsächlich
-vermittelst des Gesichtssinnes vor; indem er nun die Gegenstände aus dem Gesichtsfelde
-hinauswirft, bleibt ihm die Anschauung [?] des leeren Gesichtsfeldes übrig. Diese
-Anschauung ist aber eine <span class="ex">positive Empfindung</span>; denn bekanntlich ist selbst das Schwarz eine positive Empfindung des Sehnerven [!],
-um wie viel mehr das gewöhnlich zu einem matten Grau oder auch zu einem gelbroth oder
-blau angehauchten Grau subjectiv erhellte leere Gesichtsfeld <span class="pageNum" id="pb105n">[<a href="#pb105n">105</a>]</span>der Phantasie.</span>” enz … „<span lang="de">Dieses Eindringen der Empfindung wird aber von der Seele sofort auf die festgehaltene
-Ortsvorstellung des innern Sehorgans [!] bezogen und so stellt sich das eben mühsam
-vernichtete Gesichtsfeld als scheinbar von dem örtlichen [!] Ich ausstrahlend wieder
-her. Diese Selbstbeobachtung scheint mir die Grundlage des Kantischen Irrthums. Um
-aber den Raum ganz wegzudenken hat man nur nöthig, <span class="ex">gleichzeitig</span> das sphärische Phantasiegesichtsfeld und das örtlich gefasste Sehorgan wegzudenken</span>”…&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7606src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7665">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7665src">11</a></span> Vgk. K. d. r. V. blz. 64 en 65.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7665src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7688">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7688src">12</a></span> <span class="ex" lang="de">Logische Untersuchungen</span>, D1. I. Geen wonder dat een geest die uit beweging de ruimte en zelfs de tijd te
-voorschijn wil halen ook nog even—de geest zelf tot produkt van beweging maakt.—<span lang="fr">Il n’y a que le premier pas qui coûte.</span>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7688src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e7960">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7960src">13</a></span> Hoe scherp juist <span class="sc">Kant</span> onderscheiden heeft tussen de „<span class="ex">subjektieve</span>” wetenschappen, die haar objekten, haar materiaal uit het Subjekt, uit de denkende
-en aanschouwende geest zelf deduceren (het terrein der „<span lang="en">relations of ideas</span>”), als de zuivere wiskunde en de logica enerzijds en de „<span class="ex">objektieve” (ervarings)wetenschappen als juist de „natuurkunde</span>” („<span lang="en">matter of fact</span>”) anderzijds, weet elk ingewijde. Interessant, vooral tegenover het verwijt van „subjektief
-idealisme” of ervaringverachtend „rationalisme” en tegenover de misvatting van <span class="sc">Kant</span>’s natuur-immanentie in ’t algemeen, is b.v. een plaats als K. d. r. V. p. 394, waar
-<span class="sc">Kant</span> van de natuurdingen zegt: „<span lang="de">Dagegen gibt es in der Naturkunde eine Unendlichkeit von Vermuthungen, in Ansehung
-deren niemals Gewissheit erwartet werden kann, weil die Naturerscheinungen Gegenstände
-sind, die uns unabhängig von unseren Begriffen gegeben werden, zu denen also der Schlüssel
-nicht in uns und unserem reinen Denken, sondern ausser uns liegt und eben darum in
-vielen Fällen nicht aufgefunden, mithin kein sicherer Aufschluss erwartet werden kann.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e7960src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8131">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8131src">14</a></span> <span class="sc">Schopenhauer</span> wijkt van <span class="sc">Kant</span>’s juist inzicht af in de tegenovergestelde <span class="ex">sensualistiese</span> zin, door de „<span lang="de">Anschauung</span>” <span lang="en">intellectual</span> te noemen en te bedoelen, dat het intellekt „aanschouwing” vermag te geven; zie zijn
-<span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, I pp. 558–568 en mijn weerlegging, opm. <b>18</b>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8131src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8161">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8161src">15</a></span> „<span class="ex" lang="en">The Theory of Vision Vindicated and Explained</span>” (1733) sect. 42.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8161src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8178">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8178src">16</a></span> Een onzer <span class="sc">Bolland</span>-discipelen toont zijn begrip van <span class="sc">Kant</span>’s „vorm” aldus: „Nu moet dus <i>het algemeene ervaringsmateriaal (wat Kant de ‚vorm’ daarvan [?] noemt p. 32</i>) [bedoeld is ed. Ros.] worden geschift en moet er worden onderzocht, wat er beantwoordt
-aan de beide vooronderstellingen [!] aangaande het <span class="ex">objectieve</span> en het <span class="ex">subjectieve</span> in die ervaring. Het subjectieve gaat bij Kant geheel weg” etc.!—Had niet <span class="sc">Hegel</span> in § 42, <span class="ex">Kl. Logik</span>, gewaagd van <span class="sc">Kant</span>’s: „<span lang="de">Formen (das Allgemeine) des Anschauens</span>”?
-</p>
-<p class="footnote cont">Dezelfde schrijver legt een bladzij vroeger <span class="sc">Kant</span>’s (transcendentaal) „idealisme” gepaard met „empirisch realisme” aldus uit, dat „het
-nadenken noch mag besluiten, dat de dingen alleen geestesspinnewebben zijn, noch dat
-zij zoo maar voor zich, onafhankelijk van het bewustzijn bestaan, maar beide moet
-aannemen [sic!] als keerzijden van dezelfde intellectueele aanschouwing.”!
-</p>
-<p class="footnote cont">Zijn „de dingen” hier de „voorwerpen aller waarneming” (waarvan het verband en de
-schrijver zelf spreekt) dan weet nu mijn aandachtige lezer, dat men naar <span class="sc">Kant</span>’s leer in pl. v. „beide moet” juist <span class="ex">geen <span class="pageNum" id="pb113n">[<a href="#pb113n">113</a>]</span>van beide mag</span> aannemen, nòch dat zij geestesspinnewebben zijn, nòch dat zij onafhankelik van het
-bewustzijn bestaan.
-</p>
-<p class="footnote cont">Zijn het, bij geval, de transcendente dingen, ook dan zijn ze naar <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">niet</span> geestesspinnewebben, maar bestaan <span class="ex">wel</span> onafhankelik van het bewustzijn.
-</p>
-<p class="footnote cont">Zo illustreert deze exegeet de woorden, die hij terecht op de geciteerde laat volgen:
-„Het is minder makkelijk, Kant te begrijpen dan te banaliseeren!”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8178src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8255">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8255src">17</a></span> Terecht merkt <span class="sc">W. Kinkel</span> op (<span class="ex" lang="de">Beiträge zur Erkenntniskritik</span>, p. 19): „<span lang="de">Es wäre vielleicht vorsichtiger gewesen und hätte auf alle Fälle vielen Missverständnissen
-und Streitigkeiten vorgebeugt, wenn Kant überhaupt statt von den ‚reinen Anschauungen
-des Raumes und der Zeit’ nur von den ‚reinen Anschauungsformen des Raumes und der
-Zeit’ gesprochen hätte.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8255src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8371">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8371src">18</a></span> Voor de niet-onvermakelike tegenstelling vergelijke men de „Aesthetik” van <span class="sc">Hegel</span>, met zijn geestige „<span lang="de">sinnliche Unsinnlichkeit</span>” en „<span lang="de">unsinnliche Sinnlichkeit</span>” en <span class="corr" id="xd31e8382" title="Bron: was">wat</span> dies meer zij.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8371src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8428">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8428src">19</a></span> Onze exegeet der „<span class="ex">Groote Denkers</span>”, Dr. <span class="sc">A.&nbsp;H. de Hartog</span>, schrijft, „<span class="sc">Kant</span>” p. 13: „Het begrip <span class="ex">koe</span> b.v. komt met het begrip <span class="ex">paard</span> in zooverre overeen, dat beide zoogdieren zijn” …! Begrippen, zo vervolgt het betoog,
-komen onderling deels overeen, deels verschillen ze. Tijd en ruimte „verschillen slechts”
-… zijn dus geen begrippen! Ziedaar hoe Dr. <span class="sc">de Hartog</span> <span class="sc">Kant</span> … vertaalt. <span class="ex" lang="it">Traduttore—traditore.</span>—Men bewijst zulk een <span class="sc">Kant</span>-voorstelling misschien nog te veel eer door de terechtwijzende opmerking: Evenals
-paard en koe beide zoogdieren zijn, <span class="ex">precies zo</span> zijn voor <span class="sc">Kant</span> tijd en ruimte beide „<span lang="de">Anschauungsformen</span>”,—en evenals de <span class="ex">begrippen</span> paard en koe species zijn van het <span class="ex">begrip</span> zoogdier, precies zo zijn voor <span class="sc">Kant</span> de <span class="ex">begrippen</span> tijd en ruimte gesubsumeerd onder het genus-<span class="ex">begrip</span> <span lang="de">Anschauungsform</span>.—Terloops: juist <span class="sc">Kant</span> heeft de verhaspeling van het <span class="ex">subject</span> eens oordeels en het <span class="ex">subject-begrip</span>, waaruit alle ontologisme leeft, zowel de vóór-Kantiaanse wereldwijsheid als het
-Hegelisme, principieel vernietigd: „<span class="ex">bestaan</span> is een eigenschap niet van het subjectbegrip, maar van het subject” … deze éne zin
-stoot niet alleen elk „ontologies bewijs” omver, maar tevens elke speculatieve „rationele”
-metaphysica. <span class="sc">Herbart</span> vond hier naar men weet <span class="sc">Kant</span>’s hoofdverdienste!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8428src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8541">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8541src">20</a></span> „<span lang="de">Der Raum ist kein diskursiver oder, wie man sagt, allgemeiner Begriff von Verhältnissen
-der Dinge überhaupt, sondern eine reine Anschauung. Denn erstlich kann man sich nur
-einen einigen Raum vorstellen, und wenn man von vielen Räumen redet, so verstehet
-man darunter nur Theile eines und desselben alleinigen Raumes.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8541src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8555">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8555src">21</a></span> In <span class="ex">tegenstelling</span> ook met de door <span class="sc">Hartmann</span>’s scherpzinnigheid hier vergeefs tegen <span class="sc">Kant</span>’s genialiteit aangevoerde <span class="ex">alomvattende</span> begrippen: <span lang="de">Universum oder Weltall, das Absolute</span>, p. 128 <span class="ex">Kr. Glg.</span> en de noot aldaar! ’t Verschil is maar dat ieders bewustzijn <span class="sc">Kant</span>’s opmerking bij enige bezinning als juist moet erkennen, de door <span class="sc">Hartmann</span> daar tegenover gestelde bewering als een absurditeit. Immers, elk ruimteding heeft
-z’n plaats in, vooronderstelt, de hele éne oneindige ruimte, maar vooronderstelt in
-geen enkel opzicht het bestaande Universum!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8555src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8583">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8583src">22</a></span> „<span lang="de">Diese Theile können auch nicht vor dem einigen allbefassenden <span class="pageNum" id="pb117n">[<a href="#pb117n">117</a>]</span>Raume gleichsam als dessen Bestandtheile, (daraus seine Zusammensetzung möglich sei),
-vorhergehen, sondern nur in ihm gedacht werden. Er ist wesentlich einig, das Mannichfaltige
-in ihm, mithin auch der allgemeine Begriff von Räumen überhaupt beruht lediglich auf
-Einschränkungen.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8583src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8597">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8597src">23</a></span> „<span lang="de">Hieraus folgt, dass in Ansehung seiner eine Anschauung a priori, (die nicht empirisch
-ist), allen Begriffen von denselben [<span lang="nl">lees:</span> demselben] zum Grunde liege. So werden auch alle geometrischen Grundsätze, z.B. dass
-in einem Triangel zwei Seiten zusammen grösser seien als die dritte, niemals aus allgemeinen
-Begriffen von Linie und Triangel, sondern aus der Anschauung und zwar a priori mit
-apodiktischer Gewissheit abgeleitet.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8597src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8608">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8608src">24</a></span> „<span lang="de">Der Raum wird als eine unendliche Grösse gegeben vorgestellt. Ein allgemeiner Begriff
-vom Raum (der sowohl einem Fusse, als einer Elle gemein ist) kann in Ansehung der
-Grösse nichts bestimmen.” <span lang="nl">(1e dr.).</span> „Nun muss man zwar einen jeden Begriff als eine Vorstellung denken, die in einer
-unendlichen Menge von verschiedenen möglichen Vorstellungen (als ihr gemeinschaftliches
-Merkmal) enthalten ist, mithin diese unter sich enthält; aber kein Begriff, als ein
-solcher, kann so gedacht werden, als ob er eine unendliche Menge von Vorstellungen
-in sich enthielte. <span class="corr" id="xd31e8615" title="Bron: Gleichwol">Gleichwohl</span> wird der Raum so gedacht (denn alle Theile des Raums ins Unendliche sind zugleich).
-Also ist die ursprüngliche Vorstellung vom Raume Anschauung a priori und nicht Begriff.</span>” (2e dr.).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8608src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8736">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8736src">25</a></span> Deze redenering tegenover <span class="sc">Kant</span>, hoe verbijsterend ook, is in de Duitse filosofie niets ongewoons. Zo constateert
-het <span class="sc">Kant</span> aangewreven Ding-an-sich-loos en Subject-loos „Transcendentalisme” van <span class="sc">Edm. König</span> (<span class="ex" lang="de">Die Entwickelung des Causalproblems</span>) enerzijds, waar het met <span class="sc">Kant</span>’s psychologies Subject geen weg weet, „<span lang="de">auf jeder Seite der Kritik</span>” (p. 29) van <span class="sc">Kant</span> … verloochening van <span class="sc">Kant</span>’s Transcendentalisme, terwijl dan nog anderzijds <span class="sc">Kant</span>’s Ding-an-sich „<span lang="de">nur einen unwillkürlichen Rückfall in den naiven Realismus bezeichnet</span>” (p. 333), niets is, dan „<span lang="de">eine absichtliche oder unabsichtliche Anpassung an die naiven Vorstellungsweisen</span>” (p. 335) van „<span lang="de">den undurchführbaren dogmatischen Standpunkt</span>”… Ergo dient men ongeveer elke bladzij van <span class="sc">Kant</span> … „<span lang="de">schlechterdings als unkantisch zu verwerfen</span>” (p. 297)! Tot zulke Kantianen zou <span class="sc">Kant</span> (naar het bekende: „<span lang="de">Ich bin kein Marxist</span>” van <span class="sc">Marx</span>) nederig moeten erkennen: „<span lang="de">Ich bin kein Kantianer</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8736src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8876">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8876src">26</a></span> Dat reeds, naar <span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span> hebben bewezen, in het axioma der rechte lijn:—tussen 2 punten in de ruimte is slechts
-éne rechte lijn mogelik—, de oneindigheid der ruimte analyties ligt opgesloten, is
-door onze realisten, die aan de eindigheid der ruimte huns ondanks wel moeten (trachten
-te) geloven, stellig over ’t hoofd gezien; zij hadden anders wel de moed der consequentie
-gehad, ook dit axioma te loochenen!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8876src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e8941">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8941src">27</a></span> Vergelijk hierover <span class="sc">Berkeley</span>’s <span class="ex" lang="en">New Theory of Vision</span> en <span class="ex" lang="en">Principles of Human Knowledge</span> passim; voorts <span class="sc">Heymans’</span> <span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span> § 55 en de daar geciteerde plaatsen van <span class="sc">Helmholtz</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e8941src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9049">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9049src">28</a></span> Wel berust voor <span class="sc">Kant</span> de <span class="ex">veelheid</span> der <span class="ex">bepaalde</span> ruimte-<span class="ex">delen</span> slechts op „<span lang="de">Einschränkungen</span>” van de vooronderstelde hele éne ruimte, zie noot 3 bij bl. 116 en <span class="sc">Kant</span>’s 5e tijd-argument.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9049src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9420">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9420src">29</a></span> Dit strekt dus nog verder dan de <span class="ex">werkelike</span>, immanente, ruimtedingen: „<span lang="de">ob es <span class="ex">Dinge gebe</span>, die in dieser Form angeschaut werden müssen, bleibt doch dabei unausgemacht</span>”, een plaats van <span class="sc">Kant</span>, die door <span class="sc">Hartmann</span> heerlikerwijze op dezelfde pag. misduid wordt als K.’s énige „<span lang="de">Ahnung</span>” van H.’s „<span lang="de">Einsicht</span>”, dat „<span lang="de">die Gültigkeit der mathematischen Gesetze für die Dinge an sich</span>” (!) zou zijn „<span class="ex" lang="de">nur Hypothese, keineswegs apodictische Gewissheit</span>”, n.b. meetkunde t.a.v. <span class="sc">Kant</span>’s ruimteloze <span lang="de">Dinge an sich</span>!!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9420src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9766">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9766src">30</a></span> „Alzoo moet al het andere, alles wat de ruime, voor mijn blikken zich uitspreidende
-Natuur met haren onmetelijken inhoud van die poovere zenuwprikkelingen onderscheidt,
-van binnen (ik bedoel uit mijn eigen gemoed) afkomstig wezen.” Het materialisties
-aperçu: wat „eigenlik” zenuwprikkeling (of liever hersenbeweging)… is, daar maken
-we de „grote” gewaarwordingswereld van! (vgk. ook de volgende noot).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9766src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9777">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9777src">31</a></span> Een aardige illustratie levert hier Dr. <span class="sc">de Hartog</span>’s „<span class="ex">Kant</span>”, p. 16/17: „Als we ons b.v. een lijn mathematisch voorstellen, dan is onze geest
-hierbij niet allereerst receptief maar spontaan werkzaam. Ook op een andere wijze
-kunnen wij dit nog, zij het al niet in den <span class="pageNum" id="pb135n">[<a href="#pb135n">135</a>]</span>zin van Kant, aantoonen. Wanneer ik een voorwerp buiten mij, b.v. een stoel waarneem,
-dan wordt dit gezichtsbeeld in mijn geest gewekt, doordat lichttrillingen, door dien
-stoel teruggeworpen, op het netvlies van mijn oog treffen, vandaar door de gezichtszenuw
-tot de hersenen worden voortgeleid om in de hersenmassa moleculentrillingen te wekken.
-Bij dit proces hebben we dus als eindresultaat niets dan intensieve [?!] moleculen-trillingen
-der hersenen binnen de kleine ruimte van de schedel te constateeren. Hoe komt het
-nu dat wij naar aanleiding [?!] van die intensieve beweging der hersendeeltjes extensief,
-uitgebreid naar de ruimte, dien stoel in zijn volle breedte en hoogte, als buiten
-ons plaatsen? Dit kan alleen geschieden, doordat onze geest spontaan, naar aanleiding
-van de intensieve trillingen, den stoel, in den aanschouwingsvorm der ruimte, extensief
-buiten zich zet. Hier blijkt derhalve in onzen geest spontaan (de extensieve ruimte
-tengevolge van de intensieve trillingen) iets nieuws geboren te worden.”
-</p>
-<p class="footnote cont">Dit soort ruimte-realisme ter bestrijding van het ruimte-realisme levert dus, naar
-analogie van <span class="sc">Taine</span>’s „ware hallucinatie” een … <span class="ex">ware illusie</span>!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9777src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9809">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9809src">32</a></span> Dogmaties, immers berustend op de gedachte: het zien zou niet bedriegelik zijn, indien
-wij iets konden zien (?) zo als het is, onafhankelik van het gezichtsvermogen,… indien
-het zien eenvoudig was een <span class="ex">reproduceren</span>, een <span class="ex">weergeven</span> zonder meer.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9809src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9818">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9818src">33</a></span> Het is een soortgelijke dogmatiese gedachte, „<span class="ex">vormen</span>” onzer kennis (als tijd en ruimte) te beschouwen als „<span class="ex" lang="de">Schranken</span>” onzer kennis; zo <span class="sc">Herbart</span> hier en daar, <span class="sc">Schopenhauer</span> passim en <span class="sc">Erhardt</span> (<span class="ex" lang="de">Metaphysik I</span>, <span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie</span>, p. 426); of te spreken van „<span lang="fr">une forme imposée à notre sensibilité</span>” als van „<span lang="fr">la prison dans <span class="pageNum" id="pb136n">[<a href="#pb136n">136</a>]</span>laquelle cette sensibilité est enfermée</span>” (<span class="sc">Poincaré</span>, <span class="ex" lang="fr">La Valeur de la Science</span>, p. 66).
-</p>
-<p class="footnote cont">Evenals ons eigen karakter het tegendeel is van een kerker onzer vrijheid, immers
-de voorwaarde zelf aller vrijheid, zo is het eigen schema, de eigen wettelikheid van
-ons kennen het tegendeel van een beperking, immers „<span lang="de">Bedingung</span>” zelve der kennis.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9818src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9914">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9914src">34</a></span> Cf. p. 352 (<span class="ex">Het Godsbegrip</span>): „de stoffelijke omgeving, waarin wij ons schijnen te bevinden, is slechts eene
-onbewuste objectivatie onzer eigene, in zich zelve ruimtelooze zenuwaandoeningen”…!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9914src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e9926">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9926src">35</a></span> In dezelfde geest, vol van alle boven behandelde fouten, <span class="ex">Zuivere Rede</span>, p. 27, „En gaat het ding enz.” en passim.
-</p>
-<p class="footnote cont">Bij een <span class="sc">Ostwald</span> <span class="ex">heet</span> dit „energetisme” en <span class="ex">is</span> weer het onvervalste materialisme.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e9926src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10003">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10003src">36</a></span> Dezelfde fout die <span class="sc">Berkeley</span> tegen <span class="sc">Newton</span> begaat ss. 111–118 van zijn Pr. of H.&nbsp;K. Merkwaardig, hoe <span class="ex">consequent</span> <span class="sc">Berkeley</span> ook weer in z’n relativisme blijft, 112: „<span lang="en">Hence, if there was only one body in being, it could not possibly be moved.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10003src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10204">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10204src">37</a></span> Prof. <span class="sc">Bolland</span> getuigt van zichzelf ergens tot zijn collegianten, dat hij niet bij <span class="sc">Hartmann</span> is gebleven, o.a. omdat hij „leerde zien, waar hij het vandaan had”… „en dan vooral:
-ik had een te ‚Kantisch’ kritischen geest.”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10204src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10216">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10216src">38</a></span> Dezelfde foutieve onkantse tegenstelling tussen Ding-an-sich en „een subjectieven
-schijn, waarin we nooit eigen ikheid te buiten gaan” wordt <span class="sc">Kant</span> aangewreven <span class="ex">Coll. Logicum</span>, p. 61, p. 75 enz.; ook de andere misvattingen omtrent <span class="sc">Kant</span> en zijn gewaand „subjectivisme”, in de tekst naar verdienste behandeld, kan men alle
-herhaald vinden in dit werk (p. 63 ss.).
-</p>
-<p class="footnote cont">Men ziet reeds de trots waarmee de jongelui naar huis gaan, als ze op college gehoord
-hebben, na de bekende tiraden „dat het ware dit is, zich in zichzelf te onderscheiden”
-enz.<span class="corr" id="xd31e10230" title="Bron: ,:">:</span> „als u dat hebt begrepen, dan bent u verre uit boven de vraag: hoe zijn synthetische
-oordeelen <span class="pageNum" id="pb144n">[<a href="#pb144n">144</a>]</span>a priori mogelijk?” (p. 144). De stakkers! Voorwaar, „daarbij mogen wij dan wel meteen
-met een glimlach zeggen, dat men zich ook wel kan verbéélden, boven iets uit te zijn,
-wanneer men er eigenlijk beneden is gedaald.” (p. 144/5).
-</p>
-<p class="footnote cont">Het is niet zonder diezelfde glimlach dat schrijver dezes leest hoe Prof. <span class="sc">Bolland</span> tot z’n studenten getuigt: „Ik moet zeggen, dat het mij haast niet meer doenlijk
-is, <span class="ex">Kant</span> te lezen. Want ik lees bij hem haast geen regel, of ik zie een geval van achtenswaardige
-ondoordachtheden.”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10216src" title="Ga terug naar noot 38 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10256">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10256src">39</a></span> In dezelfde geest en analoog aan het reeds gewraakte „gezichtsbedrog” spreekt ook
-een <span class="sc">Dietzgen</span> van „<span lang="de">trügerische Erscheinung</span>” (<span class="ex">Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit</span>, p. 44).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10256src" title="Ga terug naar noot 39 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10317">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10317src">40</a></span> „Als men daarin geen zelfweerspreking bespeurt dan is men bot in het opmerken van
-zoo iets” zegt <span class="ex">Coll. Log.</span> p. 70/1 te dezer zake aangaande <span class="sc">Kant</span>! Zulk soort botte zelfweerspreking echter is niets voor <span class="sc">Kant</span>, maar is juist goed genoeg voor.… Prof. <span class="sc">Bolland</span> („Spreuken”, 100): „Niets is waar op zichzelf—en dat is nu op zichzelf het ware.”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10317src" title="Ga terug naar noot 40 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10342">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10342src">41</a></span> Voor de 2e druk telle men bij bovenvermelde, reeds afgedrukte, paginacijfers ± 42
-op.—In zijn zielig hervat gesputter tegen <span class="sc">Heymans</span> (bl. 40 vv.) toont Prof. <span class="sc">Bolland</span> weer eens (even als in de minne noot bij bl. 943 van zijn Uitg. v. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Gesch. d. Philos.</span>—een typiese uiting van „<span lang="de">gehässige Dummheit</span>”, s. v. v. bollandico) niet alleen (<span class="sc">Heymans</span>’) <span class="ex">empirie</span> niet eens kennistheoreties te kunnen onderscheiden van.…. (door <span class="sc">Heymans</span> weerlegd) <span class="ex">empirisme</span> (<span class="sc">Heymans</span> „moet” derhalve—synth. oordeel a priori van Prof. <span class="sc">Bolland</span>!—„een blind en verblindend leidsman blijken”!), maar zelfs diep genoeg beneden begrip
-van <span class="sc">Heymans</span> te blijven, om <span class="ex">hem</span> de <span class="pageNum" id="pb146n">[<a href="#pb146n">146</a>]</span>averechtse domheid toe te dichten (bl. 44), beweging tot prius van de ruimte te maken
-door „het zoeken van een verklaringsbeginsel voor de ruimte in de beweging” (sic!).
-Zóveel begrijpt deze albegrijper, deze voorlichter en albediller, van de ruimte als
-vorm van de bewegingszin en van een denker als <span class="sc">Heymans</span>!
-</p>
-<p class="footnote cont">Maar mij dunkt, zó oppervlakkig en onnozel zou Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s oordeel toch niet hoeven te zijn bij minder vluchtigheid en vooringenomenheid.
-Hij leest te veel en te weinig; hoe meer hij leest, des te minder leest hij; en zulke
-lezers begrijpen te veel (multa) om veel (multum) te begrijpen. <span lang="de">Sie verbreiten sich über alles und jedes, statt sich drin zu vertiefen.</span>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10342src" title="Ga terug naar noot 41 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10405">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10405src">42</a></span> <span class="sc">Kant</span> zelf noemt het „<span lang="de">ein aus unverzeihlicher und beinahe vorsätzlicher Missdeutung entspringender Einwurf,
-als wenn mein Lehrbegriff alle Dinge der Sinnenwelt in lauter Schein verwandelte.</span>” (<span class="ex">Proleg</span>. p. 68/9). Zijn leer geeft hij dan ook terecht de naam van „<span class="ex" lang="de">empirischer Realismus</span>”—de van alle individuele waarneming of voorstelling, verbeelding of gedachte onafhankelike
-voorwerpen der ervaring, de natuurdingen, worden door <span class="sc">Kant</span> niet geloochend, maar integendeel in hun <span class="ex">immanent</span> blijkende „<span class="ex">realiteit</span>” voorgoed bevestigd.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10405src" title="Ga terug naar noot 42 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10457">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10457src">43</a></span> Men vindt deze <span class="sc">Kant</span>schennis dan ook bij heel de <span class="sc">Hegel</span>bent en via <span class="sc">Dietzgen</span> is die b.v. ten onzent doorgesijpeld in een artikel van Dr. <span class="sc">Gorter</span>, <span class="ex">De Nieuwe Tijd</span>, VIII (1903), pp. 484–6.
-</p>
-<p class="footnote cont">In <span class="ex">Kl. Logik</span> §28 <span class="ex">Zus</span>. stelt <span class="sc">Hegel</span>, dat naar het resultaat der „<span lang="de">kritische Philosophie</span>” „<span lang="de">der Mensch bloss auf Spreu und Träbern würde angewiesen sein.</span>” <span class="ex">Kaf en draf</span>—het is inderdaad al wat er van de „<span lang="de">kritische Philosophie</span>” overblijft … in <span class="sc">Hegel</span>’s geest. Vgk. opm. 45.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10457src" title="Ga terug naar noot 43 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10510">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10510src">44</a></span> Prof. <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Het Boek der</span> (1001) <span class="ex">Spreuken</span>, „spreuk” 180.
-</p>
-<p class="footnote cont">(Hoe onhollands ook dit „Hollandsch” „zich verhoudt”, zodat er Germanismen aan „toekomen”,
-waarin het „zich verenkelt” en soms zelfs „zich verliest”, „laat zich denken”).
-</p>
-<p class="footnote cont">„Spreuk” 182 luidt: „Het nageslacht zal weten, dat Neerlands meester van zuivere rede
-door zijne land- en ambtgenooten naar eisch is behandeld: dat hij geen ‚doctor’ is
-geweest en geen ‚academicus’, geen ‚geridderde’, noch lid van dit of dat,—en dat hij
-naar behooren verguisd is.” Het nageslacht zal uit dit zelfbeklag eens „verguisden”
-zeker niet vatten, dat het afkomstig was van een … Hoogleraar der Wijsbegeerte aan
-Leiden’s Universiteit! En heeft het heugenis genoeg, dan zal het slechts betreuren,
-dat deze even dogmatiese als anti-dogmatiese geweldenaar ook nog met het gezag en
-de macht van dit zijn hoogleraarschap tal van kritiekloze jonge broekjes (en rokjes)
-tot de Hegeliaantjes heeft mogen opkweken, die in het begin van de 20e eeuw in Nederland
-van hun meester de wijsheid in pacht hadden,—nademaal hun in het <span class="ex" lang="la">Collegium Logicum</span> sacramenteel was ingeprent: „<span class="ex" lang="la">Extra logicam Hegelianam sapientia nulla est</span>”, ja zelfs als een nieuw soort syntheties oordeel <span class="ex" lang="la">a priori</span>: „Dat de geest van Hegel, die nu al voldoende in U, naar ik hopen wil, gevaren is,
-als de geest van zuivere rede zich alleen door den geest der domheid laat aanvallen,
-<i>dat er buiten de Hegelarij slechts Ezelarij is, dat neet U daarbij vooruit</i>.” (C.&nbsp;L. p. 378).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10510src" title="Ga terug naar noot 44 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10595">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10595src">45</a></span> Ten bewijze, dat in deze „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” met „natuur” inderdaad niets anders dan „natuur”, dan ruimtewereld of „voorwerpelijkheid”
-bedoeld wordt, in tegenstelling tot het geestelike, dat dus onze kritiek <span class="pageNum" id="pb149n">[<a href="#pb149n">149</a>]</span>niet maar een naam doch de wezenlike bedoeling treft, diene voor ingewijden b.v.:
-„Dat de Idee zich als Natuur laat gáán, wil zeggen dat zij hier voorloopig van zichzelve
-afziet en de Natuur, ofschoon van de Idee niet af te scheiden, voorshands zonder leven,
-ziel of geest is te denken als ruimtelijke zelfstandigheid zonder meer. Zoo zonder
-geest heeft dan de Natuur geene waarheid, een besef waarin het stelselmatige denken
-later uit het tweede in het derde deel der encyclopaedische begripsleer overgaat.”
-(p. 252, 2<sup>e</sup> dr. 281). In de tekst wordt aangetoond, hoe vergeefs de Hegeliaanse pogingen zijn,
-het dogmatiese van deze „overgang” aan „verstandig misverstand” oftewel wanbegrip
-… der tegenstanders toe te schrijven.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10595src" title="Ga terug naar noot 45 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10610">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10610src">46</a></span> Natuurlik is dit „dogmatisme” zich zelf als zodanig niet bewust. De <span class="ex">bedoeling</span> van een <span class="sc">Bolland</span> en de Hegelarij, daaraan zij geen twijfel, is even zuiver anti-dogmaties, als van
-een <span class="sc">Haeckel</span> en het materialisme zonder meer. Zo wordt van de Geest van <span class="sc">Hegel</span> gezegd (in een rede van Prof. <span class="sc">Bolland</span>), dat die „eenvoudig de geest is van het nagaan der gedachte door de gedachte, die
-geest van bezinning, van methodisch streven naar zelfordening in alle redelijkheid.”
-Juist dit alles, waarvan het Hegelisme oreert zonder het te geven, dat geeft een <span class="sc">Heymans</span> zonder er over te oreren.
-</p>
-<p class="footnote cont">Bij <span class="sc">Hegel</span> zelf ligt er een grote tragiek in de verhevenheid van zijn zuiver waarheidwillend
-bedoelen tegenover de bevangenheid van zijn dogmaties vertroebeld denken.
-</p>
-<p class="footnote cont">Zo schrijft hij zelf in de mooie „<span class="ex" lang="de">Zusatz</span>” tot § 31 <span class="ex">Kl. L.</span>:
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">Diese Metaphysik war kein freies und objectives Denken; da sie das Objekt sich nicht
-frei aus sich selbst bestimmen liess, sondern dasselbe als fertig voraussetzte.—Was
-das freie Denken anbetrifft, so dachte die griechische Philosophie frei, die Scholastik
-aber nicht, da diese ihren Inhalt gleichfalls als einen gegebenen und zwar von der
-Kirche gegebenen aufnahm.—Wir Modernen sind durch unsere ganze Bildung in Vorstellungen
-eingeweiht, welche zu überschreiten höchst schwierig ist, da diese Vorstellungen den
-tiefsten Inhalt haben. Unter den alten Philosophen müssen wir uns Menschen vorstellen,
-die ganz in sinnlicher Anschauung stehen und weiter keine Voraussetzung haben als
-den Himmel droben und die Erde umher, denn die mythologischen Vorstellungen waren
-auf die Seite geworfen. Der Gedanke ist in dieser sachlichen Umgebung frei und in
-sich zurückgezogen, frei von allem Stoff, rein bei sich. Dieses reine Beisichsein
-<span class="pageNum" id="pb150n">[<a href="#pb150n">150</a>]</span>gehört zum freien Denken, dem in’s Freie Ausschiffen, wo nichts unter uns und über
-uns ist, und wir in der Einsamkeit mit uns allein dastehen.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Reeds § 36 vernemen wij dan:
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">Das Denken aber hat sich frei in sich zu bewegen, wobei jedoch sogleich zu bemerken
-ist, dass das Resultat des freien Denkens mit dem Inhalte der christlichen Religion
-übereinstimmt, da diese Offenbarung der Vernunft ist.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Het is dezelfde soort van tragiek die ook ligt in de figuren van een <span class="sc">Haeckel</span>, een <span class="sc">Rée</span> en een <span class="sc">Hartmann</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10610src" title="Ga terug naar noot 46 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10682">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10682src">47</a></span> Vergelijk 2e dr. bl. 356 nog de volgende varianten: „Juist hierom is de zelfverlevendiging
-der natuur eene halve of ‚zielige’ zelfvergeestelijking.… die in hare ‚bezieldheid’
-weer niet alles is” en „het leven is als het bezielende het zielige zelf, of liever
-gezegd de zieligheid is weer het leven in zijne bezielde verenkeling, in zijne verbijzondering
-en bepaaldheid.” Alles variaties op het oeroude realisties-dogmatiese, dus voor een
-wijsgeer waarlik „zielige” deuntje der <span class="ex">stofbezieling</span>!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10682src" title="Ga terug naar noot 47 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e10700">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10700src">48</a></span> Naar ik vermoed hebben wij deze ironiese zelf-kritiek gedeeltelik aan een slordigheidje
-te danken—de bedoeling zal in het verband wel geweest zijn, in plaats van „eene als
-zoodanig”, „als zoodanig eene”…&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e10700src" title="Ga terug naar noot 48 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e11085">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11085src">49</a></span> In die noot bij bl. 19 (en bij bl. 4) en passim heb ik uiteengezet (<span lang="la">nunquam satis dicitur quod nunquam satis discitur</span>), dat en waarom <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Transcendentalproblem</span>”: „<span lang="de">Wie ist Erfahrung möglich?</span>” ten slotte niets anders betekent dan het kritiese probleem zelf van de kennisleer:
-„Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik?” en niets te maken heeft met de „<span class="ex">diepzinnige lekenvraag</span>”: „hoe is ondervinding, waarneming, belevenis mogelik?”, waartoe de <span class="sc">Kant</span>-begriploosheid <span class="sc">Kant</span>’s vraag pleegt te herleiden.
-</p>
-<p class="footnote cont">Als sprekend voorbeeld diene hier nog Prof. <span class="sc">Bolland</span>, die op <span class="sc">Kant</span>’s, nu voor ieder uwer volkomen begrijpelik woord: „<span lang="de">Die höchste Aufgabe der Transcendentalphilosophie ist also: wie ist Erfahrung möglich?</span>” laat volgen: „<span lang="de">Das heisst am Ende, wie ist die Möglichkeit [!] der Wahrnehmung, der <i>sinnliche Eindruck</i> und die <i>Empfindung</i>, die einzelne und die wiederholte <i>Wahrnehmung</i>, bzw. die <i>Beobachtung</i>, die <i>Zusammenfügung</i> der Wahrnehmungen und das <i>Erleben</i>, eines Systems der Erkenntnis möglich?</span>”—Heel deze, weer individueel-subjectiverende, breedsprakigheid vermag dus evenmin
-<span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">objectief</span> begrip „<span lang="de">Erfahrung</span>” (in <span class="ex">tegenstelling</span> tot zijn <span class="ex">subjectieve</span> „<span lang="de">Erfahrung</span>”, als <span lang="de">„Synthesis” der Wahrnehmungen</span>, <span class="sc">Locke</span>’s <span lang="en">experience</span>, waarmee alle kennis.… begint, en waarop het empirisme alle kennis grondvest!) als
-begrip van de kenniskritiek te bereiken. (Zie nu deze plaats van Prof. <span class="sc">Bolland</span>, Uitg. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Gesch. d. Philos.</span> p. 906 in heel z’n compromitterend verband!).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e11085src" title="Ga terug naar noot 49 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e11422" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11422src">50</a></span> Dus <span class="sc">Kant</span> bedacht met zo iets als <span class="sc">Haeckel</span>’s <span lang="de">Substanz-Problem</span>! Daartegen (implicite) <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex">Kritizismus</span> III p. 27, uitnemend en zuiver Kantiaans: „<span lang="de">Was die Substanz an sich oder ihrem Wesen nach <span class="pageNum" id="pb158n">[<a href="#pb158n">158</a>]</span>sei, muss deshalb vollständig zu erkennen sein, weil ihr Begriff gänzlich im Verstande
-erzeugt wird. Etwas, z.B. den Körper als Substanz denken, heisst den Begriff dieses
-Etwas als Subject aller darauf bezüglichen Urtheile gebrauchen, es seinem Dasein nach
-von unserer Vorstellung unabhängig erklären und in Rücksicht auf die veränderlichen
-Umstände in die es eintritt oder eintreten kann, als beharrlich und mit sich selbst
-einerlei voraussetzen. In diesen Verhältnissbestimmungen besteht das ganze Wesen des
-Begriffs, den wir als Substanz bezeichnen.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e11422src" title="Ga terug naar noot 50 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e11470">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11470src">51</a></span> Laatstelik b.v. in „<span class="ex" lang="de">Hauptprobleme der Philosophie</span>”, Kap. III: „<span class="ex" lang="de">Vom Subjekt und Objekt</span>”, vgk. speciaal p. 86: „<span lang="de">Ich und die Welt</span>”—tegenover „<span lang="de">einem Subjekt ein Reichtum von Objekten</span>” en p. 104: „<span lang="de">Durch das Auseinandertreten von Subjekt und <span class="pageNum" id="pb159n">[<a href="#pb159n">159</a>]</span>Objekt wird das Sein in zwei Reiche geschieden, deren Qualitäten oder Funktionen ganz
-unvergleichbar sind. Aber <i>die Beziehung zwischen ihnen, die wir Erkenntnis nennen</i>, ist dadurch möglich, dass</span>” etc.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e11470src" title="Ga terug naar noot 51 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e436">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="label">HOOFDSTUK VI.
-</h2>
-<h2 class="main">RESULTATEN. DE VERHOUDING VAN GEEST EN NATUUR, LICHAAM EN ZIEL.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<div id="ch6.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e449">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> ZEG MIJ HOE GIJ WAARNEEMT EN IK ZAL U ZEGGEN WIE GIJ ZIJT. DOGMATIES REALISME VAN
-PRAGMATISMEN EN „IDEALISMEN”.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Niet aan een terugblik over ’t afgelegde pad zal dit slothoofdstuk gewijd zijn. Wie
-onze weg wil overzien, ook eer hij hem gaat, zij verwezen naar <span class="ex">Voorrede</span>, <span class="ex">Inleiding</span> en <span class="ex">Inhoudsopgaaf</span>. Wij willen nu genieten van het nieuw-gewonnen uitzicht, met krities oog een weinig
-om ons heen kijken op landschappen, heuvels en torens in ’t rond.
-</p>
-<p>Wij zijn dus het materie-realisme kenniskrities te boven, weten en begrijpen, in welke
-zin en op welke gronden de werkelikheid van de stof, de natuur, moet worden geloochend.
-De wortel van het materie-realisme bleek ons de <span class="ex">dogmatiese</span>, verdubbelende, <span class="ex">waarnemingsleer</span>, die de natuurdingen of objekten door prikkels via zintuigen en hersenen tot oorzaken
-onzer gewaarwordingen maakt. Dat dogmatisme, gemeen aan anti-theologies materialisme
-en anti-materialisties dualisme van volks- en kerk-metaphysica hebben wij uitgeroeid,
-de objekt-immanentie, dus ook <span class="sc">Berkeley</span>’s immaterialisme, bereikt, en <span class="sc">Berkeley</span> zelf, wiens „idealisme” sinds <span class="sc">Kant</span> door heel het koor van veilig zich <span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span>voelende napraters zonder begrip voor „dogmaties” is uitgemaakt, de hem toekomende
-ere teruggegeven. Daar wij ons echter van meet af georiënteerd hebben aan de kritiese
-grondvraag der kennisleer konden wij, dank zij <span class="sc">Kant</span>, ons natuur-phaenomenalisme bevestigen, zuiveren, verdiepen door het ruimte-idealisme.
-Zo is de weg gebaand tot zuiver krities <span class="ex">Immaterialisme</span>, dat als zodanig, negatief, dualisme en materialisme waarlik te boven is en positief
-zijn voorlopig waarschijnlikste wijl best gefundeerde verwezenliking vindt in een
-monisties <span class="ex">Psychisme</span>. Dit zuiver Psychisme—een naam m.i. verre te verkiezen boven „psychies<a class="noteRef" id="xd31e11840src" href="#xd31e11840">1</a> monisme” als klare tegenstelling tot zijn antipode, het Materialisme, zowèl als tot
-het Dualisme—kan door geen realist, hij zij materialist (die als zodanig kleur bekenne,
-zich niet langer achter het pseudonym „monist” verschuile!) of dualist, door geen
-waarnemingsdogmaticus worden bereikt<a class="noteRef" id="xd31e11858src" href="#xd31e11858">2</a>. Pas achter de berg van het waarnemingsdogmatisme begint het pad naar het Psychisme.—Zo
-is de waarnemingsleer een sjibboleth van elke wijsbegeerte. Want <span class="ex">waarnemingsleer</span> is begin en beginsel van <span class="ex">kennisleer</span>, kennisleer grondslag en richtsnoer van <span class="ex">zijnsleer</span> en <span class="ex">waardeleer</span>, dus van wijsbegeerte in haar geheel.—Daarom <span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span>opent de „<span class="ex">transcendentale Aesthetik</span>” de „<span class="ex" lang="de">Kritik der reinen Vernunft</span>”, daarom werd handhaving, verdediging en toelichting van <span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsleer zulk een integrerend deel van mijn kritiese taak. Geef mij uw waarnemingsleer,
-en ik zal u zeggen, wie gij in philosophicis zijt, trots al wat ge wenst of schijnt,
-denkt of zegt te zijn. Zeg mij, hoe ge uw eenvoudigste gewaarwording krijgt, hoe gij
-het lezen van één regeltje druks verklaart en begrijpt en ik ken uw plaats in zake
-dat centrale wijsbegeerte-probleem, de verhouding van lichaam en geest, ik weet in
-hoeverre gij dogmaticus of criticus zijt ten aanzien van ruimte en materie, van meetkunde
-en natuurwetenschap, in hoeverre <span class="sc">Kant</span> en kennisleer tot u en gij tot deze zijt doorgedrongen, voor welke moeilikheden gij
-staat, bewust of onbewust, en welke gij te boven zijt.
-</p>
-<p>Zulk een toetssteen is ons tans één enkele regel<a class="noteRef" id="xd31e11910src" href="#xd31e11910">3</a>, soms één enkel beeld<a class="noteRef" id="xd31e11926src" href="#xd31e11926">4</a> in zake waarneming!
-<span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span></p>
-<p>Daar hebt ge b.v. <span class="sc">Bergson</span>. In zijn „<span class="ex" lang="fr">Essai sur les Données immédiates de la Conscience</span>” lezen wij op bl. 99: „<span lang="fr">De même que la durée fuyante de notre moi se fixe par sa projection dans l’espace
-homogène, ainsi nos impressions sans cesse changeantes, s’enroulant autour de l’objet
-extérieur <span lang="nl">[de huizen van een stad zijn hier bedoeld]</span> <i>qui en est cause</i>, en adoptent les contours précis et l’immobilité.</span>”—Zijn ze niet heerlik, die <span lang="fr">enfants terribles</span> van zulk soort tussenzinnetjes midden in die diepzinnige grotemensendeftigheden?
-Zo gewaagde reeds bl. 65 van „<span lang="fr">sensations dont la cause est évidemment située dans l’espace</span>”—<span lang="fr">non, évidemment!</span>
-</p>
-<p>En nu 3 zinnen waarnemingsleer uit zijn „<span class="ex" lang="fr">Matière et Mémoire</span>”:
-</p>
-<p>1: „<span lang="fr">Les ébranlements des centres.… sont donc <i>moins</i> <span lang="nl">[niet zozeer!]</span> <i>la cause réelle</i> de la sensation que la marque de sa puissance et <i>la condition de son efficacité</i>.</span>”
-</p>
-<p>Juist dit „<span lang="fr">moins</span>” is karakteristiek voor <span class="sc">Bergson</span>’s denktrant, voor zijn exaktheid, dat kenmerk van intellektuele reinheid. In gelijke
-geest toch durft hij „<span lang="fr">établir positivement que le processus cérébral ne répond qu’à une très faible partie
-de la mémoire, qu’il en est <i>l’effet plus encore que la cause</i></span>”.… etc.
-</p>
-<p>2: „<span lang="fr">Il [l’état cérébral] n’en [de la perception] est <i>ni la cause ni l’effet</i>, ni, en aucun sens, le duplicat; <i>il la continue simplement</i>, la perception étant notre [?]<a class="noteRef" id="xd31e12025src" href="#xd31e12025">5</a> action virtuelle et l’état cérébral notre action commencée.</span>” (p. 260).
-<span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span></p>
-<p>3: Slotzin en slotsom van zijn boek: „<span lang="fr">L’esprit emprunte <i>à la matière</i> les perceptions d’où il tire sa nourriture, et <i>les lui rend</i> sous <i>forme de mouvement</i>, où il a imprimé sa <i>liberté</i>.</span>”
-</p>
-<p>Voor ons heeft daarmee <span class="sc">Bergson</span> vrijwel afgedaan. Wij weten nu, dat zijn „<span class="ex" lang="fr">Matière et Mémoire</span>” reeds honderd jaren vóór z’n verschijnen verouderd en weerlegd was, dat deze grote
-franse mode-wijsgeer<a class="noteRef" id="xd31e12065src" href="#xd31e12065">6</a> een materie-realist is zonder kennis-kritiek en, om op zijn manier te spreken, minder
-een materialist dan wel een dualist. Zijn juiste qualificatie zou zijn, daar hij à
-la <span class="sc">Ziehen</span>’s „<span lang="de">Empfindung</span>” „<span class="ex">image</span>” voor <span class="ex">stof</span> èn voor <span class="ex">gewaarwording</span> gebruikt, op analoge wijze gewaarwordings<span class="ex">inhoud</span> tot gewaarwordings <span class="ex">eigenschap</span> (ruimtelikheid b.v.) verhaspelt en à la <span class="sc">Mach</span> gewaagt van „<span lang="fr">le tableau [sc. d’images!] dans son ensemble, c’est-à-dire l’univers</span>”—een imaginair-materialisties dualist, met een „<span lang="fr">corps</span>” dat „<span lang="fr">éprouve des sensations</span>” en een „<span lang="fr">mémoire du corps</span>” welks „<span lang="fr">existence</span>” voor een deel „<span lang="fr">jouée</span>” is en voor een deel „<span lang="fr">rêvée</span>”! Geheel mijn indruk. Want van dat „<span lang="fr">corps</span>” is voor hem de „<span lang="fr">fonction essentielle de limiter, en vue de l’action, la vie de l’esprit</span>”! „<span lang="fr">Le rôle du corps n’est pas d’emmagasiner les souvenirs <span lang="nl">[dat zou materialisme zijn, foei]</span>, mais simplement <span lang="nl">[ziet hoe simpel]</span> de <i>choisir</i>, pour l’amener à la conscience distincte par l’efficacité qu’il lui confère, <i>le souvenir utile</i></span>”.… Zo verschillen lichaam en geest, <span lang="fr">corps et esprit</span>, voor hem „niet ruimtelik maar tijdelik”, of liever, daar voor hem het tijdelik-geestelike
-„gradueel overgaat” in het ruimtelik-stoffelike, „niet zozeer” ruimtelik „als wel”
-tijdelik: „<span lang="fr">A une distinction spatiale nous substituons une distinction temporelle</span>” met een.… „<span lang="fr">passage graduel des souvenirs aux mouvements</span>”, gelijk de ware qualitatieve <span class="ex">tijd</span>, welks delen niet „<span lang="fr">juxtaposés</span>” zijn, maar „<span lang="fr">se pénètrent</span>” en het „innerlik” leven met z’n „<span lang="fr">durée réelle <span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span>et concrète, hétérogène,—la durée vivante</span>”.… door telling, quantificering, wetenschappelike materialisering „<span lang="fr">pour ainsi dire</span>”.… <span class="ex">ruimtelik wordt</span>:
-</p>
-<p>„<span lang="fr">Il y a un espace réel, sans durée</span>”.…
-</p>
-<p>„<span lang="fr">Il y a une durée réelle, dont les moments hétérogènes se pénètrent.… le trait d’union
-entre ces deux termes, espace et durée, est la simultanéité, qu’on pourrait définir
-l’intersection du temps avec l’espace.</span>”!
-</p>
-<p>Men begrijpt, dat deze eigen wijsheid aangaande tijd en ruimte van <span class="sc">Kant</span>’s tijd- en ruimte-kritiek niets moet hebben: „<span lang="fr">On aboutit à déclarer matière et esprit également inconnaissables</span>”! Dat soort matière, dat soort esprit voor <span class="sc">Kant</span> onkenbaar! Neen, onkenbaar is <span class="sc">Kant</span> voor <span class="sc">Bergson</span>’s geest, die zijn begrip van de kantiaanse „mogelikheid” toont, door, diep-quasi-krities,
-de hersenbewegingen (zelf dus mogelike waarnemingsinhoud) te noemen: „<span lang="fr"><i>ma</i> perception possible <i>de</i> certains mouvements cérébraux</span>”, op dezelfde pagina (M. <span class="ex">et</span> M. p. 253), waar hij „<span lang="fr">l’idéalisme kantien</span>” wil laten spreken door de overgang van gewaarwording naar natuurding, objekt, te
-noemen: „<span lang="fr">le passage de la sensibilité à l’entendement</span>”! Voor <span class="sc">Kant</span>’s idealisme physica contra <span lang="fr">sensibilité</span>! Op pag. 256 wordt dan dat „<span lang="fr">possible</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s „mogelike ervaring” (waarvan zin noch subjekt voor ons tans meer toelichting behoeft)
-als volgt misduid: „<span lang="fr">tous les états de conscience.… possibles</span>” zou nog maar een klein deel zijn van „<span lang="fr">la réalité matérielle, parce que les images <span lang="nl">[wiens images?]</span> débordent la perception de toutes parts</span>”! Zo zijn dan eens weer (p. 257) het Kantiaanse „<span lang="fr">phénomène</span>” en „<span lang="fr">chose</span>” voor <span class="sc">Bergson</span>.… gewaarwording en natuurding. Hij moest eens weten, dat juist zijn „<span lang="fr">chose</span>” voor <span lang="fr">l’idéalisme kantien</span>.… het <span lang="fr">phénomène</span> is! En als B. in zijn „<span class="ex" lang="fr">Essai</span>” (p. 72) van „<span lang="fr">l’intuition ou plutôt.… la conception d’un milieu vide homogène</span>” beweert: „<span lang="fr">cet acte sui generis ressemble assez à ce que Kant appelait une forme <span class="ex">a priori</span> de la sensibilité</span>”—dan komt het mij voor, <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>dat hij zelf <span lang="fr">ressemble assez</span> à zeker ook ver buiten Frankrijk beroemd geworden kikkertje.
-</p>
-<p>Maar ik zou daar bijna weer polemies worden! En zijn dan niet zijn <span lang="fr">perception</span> en <span lang="fr">mémoire</span> „<span lang="fr">pures</span>”, zijn „<span lang="fr">phénomène d’endosmose</span>”, zijn „<span lang="fr">en-soi</span>” wanneer hij leraart: „<span lang="fr">la lumière rouge.… accomplit.… correspond, en-soi, à.… des vibrations</span>” even wijsgerig als geleerd? En imponeert mij niet die <span class="ex">kracht en stof</span>, gematerialiseerde kracht en geïdealiseerde stof van deze ziener: „<span lang="fr">Nous voyons la force se matérialiser, l’atome s’idéaliser</span>”? Of die vrijheidsleer, die wel niet zo zuiver historiseert als <span class="sc">Rickert</span> of zo principieel subjectiveert als <span class="sc">Münsterberg</span> of zo empiries psychologiseert als <span class="sc">Wundt</span>, maar toch met haar origineel uitgewerkte tegenstelling: ruimte—homogeenheid—wettelikheid—praktiese,
-mechaniserende, veruiterlikende wetenschap enerzijds en tijd—heterogeenheid—uniekheid—instinkt
-en intuïtie—„<span lang="fr">l’évolution créatrice</span>” anderzijds, met haar waarschuwing tegen „<span lang="fr">ces apparences trompeuses</span>” van gedetermineerdheid, waaronder „<span lang="fr">une psychologie plus attentive nous révèle parfois des effets qui précèdent leurs
-causes</span>”, met haar tot de slotzin toe volhardend verzet tegen verwarring: „<span lang="fr">on confond succession et simultanéité, durée et étendue, qualité et quantité</span>” en met haar originele vraagstelling: „<span lang="fr">le temps est-il de l’espace?</span>” of ook „<span lang="fr">le temps peut-il se représenter adéquatement par de l’espace?</span>” en het nog origineler antwoord: „<span lang="fr">oui, s’il s’agit du temps écoulé; non, si vous parlez du temps qui s’écoule. Or l’acte
-libre se produit dans le temps qui s’écoule et non pas dans le temps écoulé.</span>”? En is het niet eigenlik een wreed vermaak, ja heiligschennis of op z’n zachtst
-Droogstoppelarij, om daar <span class="sc">Bergson</span>’s nieuwe fraaie franse teder-intuïtief-realisties-pragmatisties-idealisties-glanzende
-zeepbellen, die zo hoog en ver vliegen, dat ze zelfs in het land der dichters en denkers
-al en vogue komen (maar ook die denkers hebben wel eens te veel gedicht.… en die dichters
-te veel gedacht) zo maar met nuchtere kritiese vingers aan te raken en uitéén te doen
-spatten?
-<span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span></p>
-<p>Neen.
-</p>
-<p lang="fr">Mais revenons à nos moutons:
-</p>
-<p>De <span class="ex">dogmatiese</span> waarnemingsleer, prius en posterius van materie-realisme, leidt bij voldoende doordenken
-onvermijdelik tot <span class="ex">skeptiese</span> bedenkingen, tot relativismen en subjectivismen, die op miskenning der objectieve,
-evenmin transcendente als individuele, waarheid berusten en wier moderne biologiserende
-uiting het <span class="ex">pragmatisme</span> vormt. Let maar op hun waarnemingsleer—en ge zult bij al die pragmatisten van diverse
-pluimage, bij <span class="sc">Poincaré</span> als bij <span class="sc">Bergson</span>, bij <span class="sc">James</span> c.s., bij <span class="sc">Simmel</span> en <span class="sc">Jerusalem</span> en <span class="sc">Ostwald</span> het <span class="ex">materie-realisme</span> ontdekken. Bij voorbeeld:
-</p>
-<p><span class="sc">Poincaré</span>: „<span class="ex" lang="fr">La Valeur de la Science</span>” gewaagt telkens ten aanzien der <span lang="fr">sensations</span> van <span lang="fr">l’objet qui les cause</span> en bedoelt daarmee het natuurding; zo p. 129: „<span lang="fr">des mouvements qui permettraient d’atteindre l’objet qui les cause</span>”, insgelijks p. 263 en p. 270.—Zo dringt dan ook <span class="sc">Poincaré</span>’s meetkunde-logica niet door tot die onbewuste maar subjectief-formele bron der synthesis
-a priori, die wij in <span class="sc">Kant</span>’s „vorm” hebben leren kennen en die wel ter dege de „<span lang="fr">règle générale</span>”, de „<span lang="fr">règle rigoureuse</span>” stelt in de plaats van <span class="sc">Poincaré</span>’s pragmatisties surrogaat der „<span lang="fr">raisons de commodité et de simplicité</span>” en de werkelike bron der axioma’s tegenover P.’s pragmatistiese verklaring (p. 58):
-„<span lang="fr">toutes ces règles, toutes ces définitions ne sont que le fruit d’un opportunisme inconscient.</span>” Trouwens, <span class="sc">Poincaré</span>’s pragmatisme is van hoog intellectualisties gehalte. Mooi zegt hij op p. 166: „<span lang="fr">je ne dis pas: la Science est utile parce qu’elle nous apprend à construire des machines;
-je dis: les machines sont utiles, parce qu’en travaillant pour nous elles nous laisseront
-un jour plus de temps pour faire de la science.</span>” en van de wetenschap zelf (p. 217): „<span lang="fr">elle sera intellectualiste ou elle ne sera pas</span>” of op p. 275: „<span lang="fr">Ce n’est que par la Science et par l’Art que valent les civilisations</span>”<a class="noteRef" id="xd31e12432src" href="#xd31e12432">7</a><span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span>—ja, ook bij hem schijnt even het dieper besef op te doemen, dat eigenlik heel die
-<span lang="fr">commodité</span> op.… waarheid berust en niet omgekeerd! Immers (ook in andere zin transpragmatisties,
-zie mijn noot 2 bij bl. 13) verklaart hij op bl. 271 aangaande de wetenschap: „<span lang="fr">Mais il est vrai qu’elle est commode, il est vrai qu’elle l’est non seulement pour
-moi, mais pour tous les hommes, il est vrai qu’elle restera commode pour nos descendents;
-il est vrai enfin que cela ne peut pas être par hasard.</span>” Het is waar, voeg ik er bij, geen toeval is het, waarop dat exakt voorspelbaar onveranderlik
-nut, die ware <span class="ex">waarde der wetenschap</span> berust, het is haar <span class="ex">waarheid</span>!
-</p>
-<p><span class="sc">Georg Simmel</span>: In zijn nòg meer zwaarlijvige dan zwaargeestelike „<span class="ex" lang="de">Philosophie des Geldes</span>” zien wij in ’t duidelikst en kortst bestek die gang: realisme wegens dogmatiese
-waarnemingsleer—relativisme—pragmatisme vóór ons, hoe krities en kantiaans <span class="sc">Simmel</span> zich ook pleegt voor te doen, zodat men weinig vat op hem heeft.—Op p. 9 dan lezen
-wij aangaande de „<span lang="de">Sinneseindrücke</span>”: „<span lang="de">Wahrend diese aber, wenn auch in weiterem Sinne als subjectiv zu bezeichnen, doch
-auf Rechnung des Objekts selbst geschrieben werden—indem einerseits <i>gewisse Bewegungen des Objekts selbst sie hervorrufen</i>, und sie andrerseits auf dieses als seine Eigenschaften projiziert werden</span>”—meer hebben we hier niet nodig<a class="noteRef" id="xd31e12467src" href="#xd31e12467">8</a>.—Op p. 64/5 wordt dan betoogd, hoe insekten, arenden en wij mensen er allen onderling
-<span class="ex">verschillende</span> „<span lang="de">Weltbilder</span>” op na houden, <span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>„<span lang="de">woraus unmittelbar zu schliessen ist, dass keines derselben den ausserpsychischen
-Weltinhalt in seiner an sich seienden Objectivität nachzeichnet</span>”.… maar zie, een „<span lang="de">höchst auffallende Thatsache</span>”.… op grond van „ware” voorstellingen handelt elke soort tot z’n behoud, op grond
-van verkeerde, „<span lang="de">‚falsche’</span>”, tot z’n schade, als bestond er „<span lang="de">Kenntnis jener objektiven Verhältnisse, wie sie an sich wären</span>”.… en toch.… is er geen „<span lang="de">mechanische <span lang="nl">[maar een niet-mechaniese?]</span> Abspiegelung</span>”, geen „<span lang="de">sich mit der absoluten [?] Objectivität decken</span>”.…! Ra ra hoe kan dat? Men vat het reeds—„waar” betekent biologies nuttig en „<span lang="de">falsch</span>” schadelik!
-</p>
-<p>Aan <span class="sc">Kant</span> ook gij, Prof. <span class="sc">Simmel</span>! U ontgaat met uw realisme eenvoudig weer het verschil tussen de kritiese waarheid
-van het <span class="ex">al of niet juist objectiveren</span> (= al of niet juist oordelen over <span class="ex">mogelike ervaring</span>) en uw dogmaties begrip „waarheid” (= „overeenstemming” van waarnemingsinhoud en
-An-sich, „<span lang="de">Kenntnis</span>” van het transcendente als zodanig). <span lang="fr">Voilà tout!</span>
-</p>
-<p>Zo ontwikkelt zich (p. 68) <span class="sc">Simmel</span>’s „<span lang="de">Relativismus in Hinsicht der Erkenntnisprinzipien</span>” veridealiseerd met <span class="sc">Kant</span>’s befaamde tegenstelling konstitutief-regulatief („<span lang="de">als ob</span>”!) aldus: „<span lang="de">dass die Konstitutiven, das Wesen der Dinge ein-für-allemal ausdrückenden [!]. Grundsätze
-[z.B.?] in regulative übergehen, die nur Augenpunkte für das fortschreitende Erkennen
-sind.</span>” „<span lang="de">An die Stelle der Behauptung: so und so verhalten sich die Dinge—hat in Hinsicht der
-äussersten und allgemeinsten Ansichten vielmehr die zu treten: unser Erkennen hat
-so zu verfahren <span class="ex">als ob</span> sich die Dinge so und so verhielten.</span>”—Dit heet dan (p. 69) „<span lang="de">die Verwandlung der Dogmatik in Heuristik</span>”.… en dezelve „<span lang="de">gestattet.… offenbar eine gleichzeitige Gültigkeit entgegengesetzter Prinzipien.</span>”
-</p>
-<p>Gelukkig zijn we hier nog niet zo ver gekomen als dat jongste realisties-pragmatistiese,
-quasi-idealistiese, zich zelf voor „<span lang="de">idealistischer Positivismus</span>” of zo men wil „<span lang="de">positivistischer <span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span>Idealismus</span>” uitgevende ontaardingsprodukt van het Kantisme (meer speciaal van <span class="sc">Kant</span>’s Ideeën-leer), dat nu pas onder de auspiciën van niemand minder dan <span class="sc">Vaihinger</span> als „<span class="ex" lang="de">Die Philosophie des Als Ob</span>” („<span lang="de">System der theoretischen, praktischen und religiösen Fiktionen der Menschheit auf
-Grund eines idealistischen Positivismus</span>”) in plaats van de oude, kritiese, vraag deze nieuwe, kritieke, vraag aan de orde
-wil stellen: „<i lang="de">Wie kommt es, dass wir mit bewusstfalschen Vorstellungen doch Richtiges erreichen?</i>”
-</p>
-<p>Zó ver heeft tot dusverre geen pragmatisme het gebracht, om <span class="ex">een met de pragmatiese strijdige theoretiese waarheid te erkennen</span>.… <span class="ex">en opzettelik te verloochenen</span>—in bewust zelfbedrog, wijl men de leugen niet missen kan, niet missen wil! Derhalve
-lijkt het mij een, ditmaal onbewust, zelfbedrog en voor de verschillende met name
-genoemde „<span lang="de">Hauptströmungen der Philosophie der Gegenwart</span>” (Voluntarisme, biologiese Kennisleer, <span class="sc">Nietzsche</span> c.s., Pragmatisme, natuurwetenschappelike Kenniskritiek enz.) een onverdiende smaad,
-dat deze „<span lang="de">Philosophie des Als-Ob</span>” hun „<span lang="de">als Konzentrationspunkt dienen</span>” kan door haar gewaande Erkenntnis, „<span lang="de">dass ein gemeinsames Band die Differentiale der Mathematik, die Atome der Naturwissenschaft,
-die Ideen der Philosophie und sogar die Dogmen der Religion umschlingt—die Einsicht
-in die Notwendigkeit bewusster Fiktionen als unentbehrlicher Grundlagen unseres wissenschaftlichen
-Forschens, unseres ästhetischen Geniessens, unseres praktischen Handelns.</span>” Twee voorbeelden lichten van meet af toe, waarop de vraagstelling steunt en doelt:
-1<sup>o</sup>. de atomen en 2<sup>o</sup>. de vrije wil, voorbeelden zo ongelukkig mis als de vraagstelling zelf:
-</p>
-<p>Ad 1<sup>um</sup>: „<span lang="de">Wir operieren mit ‚Atomen’, obgleich wir wissen, dass unser Atombegriff willkürlich
-und falsch ist, und, was eben das Merkwürdigste ist, wir operieren glücklich und erfolgreich
-mit diesem falschen Begriffe: wir kämen ohne ihn nicht so gut, ja überhaupt nicht
-zum Ziele.</span>”
-<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p>
-<p>Het is mij als immaterialist een waar ironies genoegen, het voor onze goede, veelbelasterde
-atomen op te nemen en er nadrukkelik op te wijzen, dat en waarom ons natuurkundig
-juist atoombegrip noch willekeurig is noch foutief, immers het bestaan der atomen,
-zover zij kunnen bestaan, evenzeer van individuele willekeur onafhankelik als van
-onwaarheid gespeend is. Uit het antwoord, zo-even omtrent de kritiese waarheid aan
-Prof. <span class="sc">Simmel</span> gegeven, blijkt reeds waar de schoen wringt. Atomen behoren al of niet tot het rijk
-van „mogelike ervaring”, van „phaenomena”—oordelen daaromtrent zijn al of niet <span class="ex">juist</span>, i.c. al of niet <span class="ex">waar</span><a class="noteRef" id="xd31e12643src" href="#xd31e12643">9</a>. Atomen zijn dus in elk geval even „denkbeeldig” als alle andere natuurdingen, boeken
-en bergen of wat ook, hebben met deze het ideële subjekt gemeen. Maar of de natuurwetenschappelike
-„hypothese” of onderstelling van atomen al of niet juist is, heeft de natuurwetenschap,
-de „ervaring”, zelf te beslissen. Al worden ze nòg zo „idealisties” uitgemaakt voor
-„abstrakte begripsdingen”, „<span lang="de">Gedankendinge</span>”, „<span lang="de">Rechenmarken</span>”, „<span lang="de">Lückenbüsser des Verstandes</span>” enz. enz., zij hebben, is de atoomhypothese juist, kennistheoreties precies dezelfde
-werkelikheidswaarde als tafels en hersenen en cellen en alle andere objekten of ruimtedingen<a class="noteRef" id="xd31e12665src" href="#xd31e12665">10</a>: die van ideëel mogelike waarnemingsinhouden. Wij moeten dus wel onderscheiden de
-<span class="ex">kennistheoretiese</span> betekenis van „<span class="ex">hypotheties</span>” („heel de natuur bestaat slechts hypotheties” d.w.z. slechts <span class="ex">indien</span> het subjekt der natuur <span class="ex">vóórondersteld</span> wordt, slechts als functie, afhankelike, van mogelike waarneming, in tegenstelling
-tot het bestaan „op zich zelf”, „absoluut”) van de <span class="ex">natuurwetenschappelike</span> <span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span>zin van „<span class="ex">hypotheties</span>” („de atomen, ionen, ether enz. bestaan slechts hypotheties”, d.w.z. het is niet
-zeker, maar slechts meer of minder waarschijnlik, onderstelling, dat deze dingen tot
-de ruimtewereld, tot het geheel der ideëel mogelike ervaring op bepaalde wijze behoren,
-dat de éne waarnemingsfunctie der éne werkelikheid ook deze dingen bevat.)<a class="noteRef" id="xd31e12692src" href="#xd31e12692">11</a>—Waar wij het op z’n tijd bij ongeveer alle partijen moeten verkerven, is het wel
-aangenaam, in de strijd tussen de „abstrakte”, mechaniese, atomistiese, natuur en
-de zgn. „konkrete”, levende, bonte, klankrijke natuur van <span class="sc">Mach</span> c.s. ook eens aan beide partijen gelijk te kunnen geven: kennistheoreties bestaan
-beide gelijkelik.… phaenomenaal en zij verschillen alleen in subjekt: het subjekt
-van <span class="sc">Mach</span>’s natuur heeft soortelik alle zinnen, dat der mechanies-atomistiese natuur alleen
-de bewegingszin. Denkbeeldig—in die zin dus „fiktief”—is alle natuur als haar subjekt,
-niet meer en niet minder dan alle waarheid, als abstractum, in tegenstelling tot de
-werkelikheid, <span lang="it">il concreto</span>.
-</p>
-<p>Ad 2<sup>um</sup>: „<span lang="de">die Annahme der Willensfreiheit ist die notwendige Grundlage unserer sozialen und
-juristischen Ordnungen <span lang="nl">[inderdaad, als èn oorzakelik bepalende èn oorzakelik bepaalde, dus <span class="ex">deterministiese vrijwilligheid, tegenover</span> wilbeheersende dwang en wiluitschakelend <span class="ex">fatalisme</span>]</span>, und doch sagt uns unser logisches Gewissen, dass die Annahme der Willensfreiheit
-ein logischer Nonsens ist <span lang="nl">[sc. in de zin van een <span class="ex">indeterministies</span>, dus ongedetermineerd, <span class="ex">niet oorzakelik bepaald willen</span>]</span>. Aber darum geben wir jene <span lang="nl">[eerstbedoelde]</span> Vorstellung doch nicht auf: denn sie ist nützlich ja unentbehrlich <span lang="nl">[en wat meer zegt—in overeenstemming met de waarheid,—logies en empiries gegrond!]</span></span>.”
-<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p>
-<p>Zo hebben wij ook dit 2<sup>e</sup> voorbeeld onmiddellik door de nodige onderscheiding, om het pragmaties te zeggen,
-„onschadelik” gemaakt, ook dit punt in ’t reine gebracht en afgedaan.
-</p>
-<p>De wis- en schei-kundigen, rechts- en god-geleerden mogen de rest (die ik niet gelezen
-heb) voor hun rekening nemen.
-</p>
-<p>Van „bezoedeling en vergiftiging” van het theoreties geweten in Duitsland heb ik in
-Hoofdstuk I gesproken als een noodlottig en niet alléén aan <span class="sc">Kant</span>verploerting te danken gevolg van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Primat der praktischen Vernunft</span>”. Maar even onschuldig als de al dan niet „historiese” <span class="sc">Jezus</span> of de dichters der bijbelse verhalen zijn aan de kerkelike dogmastelsels of aan de
-gruwelen van Roomse, Spaanse of Russiese Inquisities, even weinig schuldig is <span class="sc">Kant</span> aan deze anti-logiese „<span lang="de">Nonsens</span>”, deze heilloze Quasi-wijsheid, deze hopeloze zelf-begoochelings-dogmatiek, die,
-zo zij in <span class="ex">waarheid</span> meent—en niet als „<span lang="de">bewusstfalsche Vorstellung</span>” fingeert—, „<span lang="de">dass hier ein System der Erkenntnistheorie geboten wird</span>”, ja zelfs „<span lang="de">dass hierin auch die Keime zu einer vollbefriedigenden Welt- und Lebensanschauung
-enthalten sind</span>”, zich zelf zéker zal bedriegen, immers zich zelf zéker niet bedriegen zal. Want
-al wijzigt het realisme, naar een woord van <span class="sc">Guyau</span>, zijn „<span class="ex" lang="de">ignorabimus</span>” in.… „<span class="ex">illudemur</span>”, men kan ieder ten slotte willens en wetens knollen voor citroenen verkopen—behalve
-zich zelf!
-</p>
-<p>Ten aanzien van de nieuwe quasi-kenniskritiese „vraag” gaan wij dus in naam van <span class="sc">Kant</span> vooralsnog over tot de orde van de dag.
-</p>
-<p>Ook op het pragmatisme zelf hoeft hier niet dieper ingegaan—als uiting van skepticisme
-vooronderstelt het onbewuste kennis-dogmatiek, realisme;—voor ons is het voldoende,
-de dogmatiese waarnemingsleer als zijn prius bij enkele van zijn voormannen in het
-licht der kritiek te hebben gesteld.
-</p>
-<p>Want de kritiek is de rots in de branding der hedendaagse <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>filosofieën en quasi-filosofieën. Daar boven zien wij, hoe die moderne pragmatismen,
-ethicismen en aestheticismen, die tot waarheid <span class="ex">dogmaties</span> niet meer <span class="ex">willen</span> en <span class="ex">krities</span> nog niet <span class="ex">kunnen</span> komen, van de nood een deugd maken door de wijsbegeerte van waarheidsvorsing te verlagen
-tot levensbroodwinning, braafheidsdienst of kunstvermaak, door het nuttige, het zedelike
-of het schone uit te geven voor het ware. En ook de wemeling van „idealismen” en „monismen”
-heden ten dage wordt door de kritiek onverbiddelik op hun kennistheoreties, al of
-niet dogmaties-realisties gehalte gekeurd—en de waarnemingsleer alleen reeds openbaart
-het materie-realisme zowel in Hartmanniaans „<span class="ex">konkreet monisme</span>” als in Hegeliaans „<span class="ex">absoluut idealisme</span>”, in het „<span class="ex">ethies idealisme</span>” van <span class="sc">Münsterberg</span> en <span class="sc">Rickert</span> c.s. als in het „<span class="ex">objectief idealisme</span>” van <span class="sc">Eucken</span> en <span class="sc">Bergmann</span>, evenzeer in het „<span class="ex">kennistheoreties monisme</span>” van de „empiriocritici” of de <span lang="de">Immanenzphilosophen</span> (met hun voorstellings- of gewaarwordingsnaturalisme) als in het „<span class="ex">monisties spiritualisme</span>” van dualisten (t.a.v. natuur en geest) als <span class="sc">Lotze</span> en <span class="sc">Busse</span>, of zelfs in het „<span class="ex">psycho-monisme</span>” of „<span class="ex">pan-psychisme</span>”<a class="noteRef" id="xd31e12859src" href="#xd31e12859">12</a> van een <span class="sc">Verworn</span> of een <span class="sc">Forel</span>.
-</p>
-<p>Ten onzent heeft Dr. R.&nbsp;A. <span class="sc">Reddingius</span> in een opstel „<span class="ex">Geest en Stof</span>” (<span class="ex">Vragen des Tijds</span>, 1907, II:197–228) gemeend „de grondgedachte van <i>het psychisch monisme van Fechner</i>” weer te geven en toe te passen in een uiteenzetting, die aldus begint: „Wat op ons,
-onze zintuigen, <span class="ex">inwerkt</span>, kan door ons <span class="ex">waargenomen</span> worden; wij noemen het <span class="ex">lichaam</span> of <span class="ex">ding</span>.” terwijl bl. 202 aldus vervolgt: „Uit ontelbare waarnemingen blijkt ons dan <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>reeds dadelijk, dat stoffelijke gebeurtenissen in onze hersenen en geestelijke gebeurtenissen
-<span class="ex">op dezelfde plaats</span> [!] <span class="ex">en op hetzelfde tijdstip</span> voorvallen. Maar wat op dezelfde plaats en op hetzelfde tijdstip voorvalt <span class="ex">noemen wij een eenheid</span>.” Zo is in 2 zinnen het „monisme”—wel te verstaan <span class="ex">materialisme</span>—bereikt, met „prikkelingscomplexen, die men voorstellingen noemt” en met de zuiver
-materialistiese konsekwenties van pp. 210 ss., eindigend in een typies materialisties-empiristies
-citaat uit <span class="sc">Kassowitz’</span> „<span class="ex" lang="de">Allgemeine Biologie</span>”: „<span lang="de">Der moderne Mensch tut das Gute.… weil ihm die ethischen Grundsätze durch Erziehung
-und Beispiel sozusagen zur zweiten Natur oder, wie wir uns ausdrücken müssen, zum
-gesicherten Besitzstande seiner Reflexapparate geworden sind.</span>”
-</p>
-<p>Maar zelfs de eerbiedwaardige <span class="sc">Fechner</span> zelf, hoe diep en fijn een geest ook, is door onvoldoende waarnemingskritiek (trillingen
-oorzaak van gewaarwording, <span class="ex">Zend-Avesta</span> II p. 332/3 en passim) zijns ondanks diep in een <span class="ex">materie-realisme</span> blijven steken, waarvoor het materiële „<span lang="de">die Basis, die Unterlage, den Sitz</span>” van het psychiese vormt, dat door de stof „<span lang="de">getragen</span>” wordt, er op „rust” (ib.), zodat „<span lang="de">aller Geist von etwas Leiblichem getragen wird und nur auf Grund dieses Trägers besteht</span>” (III: 273) en met de geest als „zelf-waarneming”, „zelf”-phaenomeen van de hersenen.
-Reeds het <span class="ex">beeld</span>, waarmee zijn leer aangaande de verhouding van lichaam en geest (Z.-A. II: 312–387)
-aanheft bevat die realistiese onjuistheid:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Um mit einem Bilde zu beginnen, so ist das Leibliche oder Körperliche gleich einer
-<i>Schrift</i>, das Geistige, Psychische.… wie <i>der zugehörige Sinn der Schrift</i>, in solcher Weise aber, dass die, als lebendig zu fassende <i>Schrift sich selbst</i> nur unter der Form ihres Sinnes, Andern nur unter der Form der äusseren Zeichen erscheinen
-kann.</span>” (p. 313).
-</p>
-<p>Die „<span lang="de">lebendige Schrift</span>”, die „<span lang="de">sich selbst als Sinn erscheint</span>”, dat zijn de zich zelf als geest <span class="ex">waarnemende hersenen</span> <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>van het psycho-physies materialisme. Ergo: „<span lang="de">Ihm [sc. „der, welcher denkt, empfindet”] <i>erscheint Gehirn und Nerv</i> mit den darin vorgehenden Bewegungen <i>als Gedanke</i>, Empfindung, weil er <i>selbst Gehirn und Nerv ist</i>, einem andern als Materie und Bewegung, weil er ihnen gegenübersteht.</span>” (p. 317). Als nu zijn voorstelling „<span lang="de">für den ersten Anblick ganz materialistisch</span>” mocht lijken, verweert <span class="sc">Fechner</span> zich met.… „<span lang="de">materiellen Bewegungen, welche Gedanken zu tragen vermogen</span>”! En zo kan een ander van het hersenproces, als hij het „<span lang="de">von aussen ansieht</span>” (!).… natuurlik „<span lang="de">nicht dieselbe Erscheinung davon [!] haben.… als <i>das Gehirn unmittelbar von sich selbst</i> auf seinem innern centralen Standpunct hat</span>”! Zo blijkt <span class="sc">Fechner</span>’s tegenstelling van „<span lang="de">äussern und innern Standpunct der Betrachtung</span>” ruimtelik (dus <span class="corr" id="xd31e13010" title="Bron: ruimte-realities">ruimte-realisties</span>) gedacht, in plaats van kennistheoreties, altans wat dat „<span lang="de">äussere</span>” betreft. En zo vervalt hij telkens in het bekende vermaterialiseerde Spinozisme:
-één zelfde „<span lang="de">Wesen</span>” met „<span lang="de">zwei Seiten</span>”.… en dat Wezen, die Substantia dan als ruimtelike, stoffelike werkelikheid gedacht.
-Vgk. pp. 324 ss.<a class="noteRef" id="xd31e13022src" href="#xd31e13022">13</a>—Wij vinden bij <span class="sc">Fechner</span> dan ook voortdurend een zien „van” of „met” het oog, een luisterend oor enz. (het
-lichaam dualisties als „orgaan” der ziel) een opvatting, die hij gebruikt en nodig
-heeft voor zijn analogie van de aarde, die „met” ons, mensen, kijkt, hoort enz. en
-waardoor hij (III: 112–4) tot (kras-materialistiese) <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>passages komt als: „<span lang="de">Es ist an sich sonderbar zu glauben, dass das Sehen erst hinter dem Auge beginne;
-und man mag immerhin sagen, <i>das Gehirn sieht</i>, aber es sieht <i>durch das Auge</i>, wie das höhere Wesen, dem wir angehören, durch uns sieht</span>” etc. en „<span lang="de">dass, was im Auge vorgeht durch seine Fortwirkungen sich wirklich <i>im Gehirn auch wiederspiegeln</i> kann</span>”!—Slechts even nu en dan breekt de zon van het zuiver psychisme door de wolken van
-het materie-realisme: II: 348: „<span lang="de">denn <span class="ex">für sich</span> existirt gar nichts Materielles, es hat als solches eine Existenz blos für den Geist
-gegenüber, als Ausdruck von etwas sich geistig selbst Erscheinenden für anderen Geist;
-ist in sofern ganz Function des Geistigen und Verhältnisses von Geist zu Geist.</span>” Dat is stralend juist. Maar—reeds weer op p. 349 keren de „<span lang="de">Bewegungsprocesse</span>” terug „<span lang="de">wie sie sich geistig selbst erscheinen</span>”, gelijk het III: 276 luidt: „<span lang="de">der Fluss des Geistigen ist ja nur die Selbsterscheinung des leiblichen Flusses</span>”. Zo geeft <span class="sc">Fechner</span> (III: 118) de juiste zelf-qualificering aan zijn leer: „<i lang="de">Begeistung der Materie</i>”. Inderdaad, het blijft materie-realistiese „<span class="ex">bezieling</span>” <span class="ex">van de stof</span> (i.c. van de „hele wereld” sc. ruimtewereld!), de „zelfverinwendiging der natuur”
-van Prof. <span class="sc">Bolland</span> c.s., streng te scheiden en te onderscheiden van het krities psychisme.<a class="noteRef" id="xd31e13103src" href="#xd31e13103">14</a>
-</p>
-<p>Van Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s „absoluut idealisme” moge hier na al het voorgaande nog één zin waarnemingsleer
-volgen: <span class="ex">Spreuk</span> 472: „Tusschen de wereld [sc. de onbezielde ruimtewereld, de natuur!] en haar bezielde
-verenkeling bemiddelen de zinnen in verscheidenheid van ontvankelijkheid.” Al kunnen
-wij die „ontvankelijkheid” met <span class="ex">geven</span> en nemen laten gelden, wij weten nu, dat het in elk geval moet zijn: tussen de (onruimtelike)
-werkelikheid en haar (niet als stof <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>bezielde maar zelf zielse<a class="noteRef" id="xd31e13122src" href="#xd31e13122">15</a>) verenkeling. Klaagt dus Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> (<span class="ex">Kritische Studies</span>, p. 212/3), na gewaagd te hebben van „één Zon, één Maan, die afgespiegeld [!] of
-gesymboliseerd worden door de vele, juist hierdoor van droomen verschillende, bewustzijnstoestanden”
-en van „de vele zonnen in de vele bewustzijnswerelden” tegenover een „Ding-an-sich
-Zon”: „Met een bollandist zal men, zooals ik zei, niet vaak zoover komen, dat hij
-het secundaire, het <span class="ex">re</span>productie-karakter van waarnemingen zoowel als van begrippen inziet. Het symbolische
-van alle kennis, het sphingische van de Natuur—daar wil hij niet aan.” dan moeten
-wij daartegen opmerken: het ongeluk is juist, dat de bollandisten de dogmatiese <span class="ex">re</span>productie-leer der waarneming zonder bedenking delen.<a class="noteRef" id="xd31e13147src" href="#xd31e13147">16</a>
-</p>
-<p>De sprekendste proeve van zulk bollandisties-realisties waarnemingsdogmatisme levert
-ons de „Natuurfilosofie” van Dr. <span class="sc">J. Clay</span>. Deze onderscheidt (<span class="ex">Tijdschr. v. Wijsbeg.</span> I: 500–514: „<span class="ex">De Natuur</span>”) met de termen, die ook een zekere <span class="sc">Spinoza</span> heeft gebruikt—zij het ook in ietwat andere, nl. wijsgerige, zin—de „<span class="ex" lang="la">natura naturata</span>” (bij <span class="sc">Spinoza</span>: de natuur, als „attribuut” der „substantie”) van de <span class="ex" lang="la">natura naturans</span> (bij <span class="sc">Spinoza</span>: <span lang="la">deus sive substantia</span>, het An-sich of reale, de zijnsgrond of „<span lang="la">causa libera</span>” der natuur) als volgt:
-<span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span></p>
-<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturata</span>”: „het voortgebrachte zakelijke, het bestaande” (n.b.!) oftewel „het gezamenlijke
-der bijzondere verschijnselen, die bestaan en gebeuren en die [nu komt het] de oorzaak
-zijn van onze gewaarwordingen”. Dr. <span class="sc">Clay</span> voegt er bij: zo wist het reeds „het speculatieve denken der Ouden”.…
-</p>
-<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturans</span>”: „het voortbrengende onzakelijke, het werkzame, het ideëele” oftewel „het algemeene
-overal werkende en scheppende beginsel”.
-</p>
-<p>Mocht u nu dit natuur-realisme bij geval nog niet duidelik genoeg zijn gebleken, of
-mocht gij in het „scheppend beginsel” van Dr. <span class="sc">Clay</span>’s „<span lang="la">natura naturans</span>” toch nog iets van <span class="sc">Spinoza</span>’s diepte vermoeden, dan worde door een voorbeeld van elk, dat Dr. <span class="sc">Clay</span> zelf ter beschikking stelt, uw twijfel weggevaagd:
-</p>
-<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturans</span>”: de „wet” van het behoud van „arbeidsvermogen” (een scheppend beginsel!),
-</p>
-<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturata</span>”: (dus oorzaak van gewaarwordingen!) een „lichaam ergens op zeker oogenblik in beweging”!
-</p>
-<p lang="la">Sapienti sat.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch6.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e459">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> DE STRIJD TUSSEN DUALISME EN MATERIALISME—EEN HOPELOOS DILEMMA.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Zo hebben wij dan nu, met behulp van <span class="sc">Kant</span>, dank zij de kritiese waarnemingsleer als integrerend deel van de kenniskritiek,
-<span class="ex">het materie-realisme<a class="noteRef" id="xd31e13245src" href="#xd31e13245">17</a> weerlegd</span>, als dogmaties afgedaan en zo zijn wij <span class="ex">dualisme</span> en <span class="ex">materialisme</span> gelijkelik en in énen te boven door ons <span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span><span class="ex">immaterialisme</span> en in die zin <span class="ex">idealisme</span>, waarvan zowel het niet-realisties, anti-naturalisties monisme van b.v. <span class="sc">Riehl</span>, als het psychisme een verwezenliking is.
-</p>
-<p>Ziedaar dan een van de grote <span class="ex">resultaten</span> der kennisleer met haar „kritiek” ten aanzien van dat centrale levensprobleem der
-wijsbegeerte, <span class="ex">de verhouding van natuur en geest, van lichaam en ziel</span>, waarvan <span class="sc">Stumpf</span> terecht verklaart: „<span lang="de">Darin gipfelt doch das Bestreben jeder Epoche, dass sie zu dieser für die ganze Weltanschauung
-massgebenden Frage eine befriedigendere Stellung gewinne.</span>”
-</p>
-<p>Geest, bewustzijn is het prius der materie. Materie is noch het geheel der werkelikheid
-(materialisme) noch zelfs een deel (dualisme), maar, als mogelike bewustzijnsinhoud,
-objectief phaenomeen der werkelikheid—zo luidt de kritiese weerlegging van materialisme
-en dualisme te gader.
-</p>
-<p>Wij behoeven dus, zomin als <span class="sc">Kant</span>, enig dualist of materialist nog afzonderlik te gaan bestrijden—want allen, de doden
-en de levenden, maar evenzeer de nog komenden zijn ééns en voor al, principieel, a
-priori, weerlegd in hun dogmatiese conditio sine qua non—het materie-realisme.
-</p>
-<p>Zonder de kritiek blijft men binnen dat realisme, waar zonder einde de strijd woedt
-tussen anti-theologiese naturalisten en anti- of supranaturalistiese theologen. Gemeenlik
-blijven beiden even diep beneden de wijsbegeerte. Met dit verschil, dat het gros der
-theologen alles, het gros der naturalisten niets van haar wil weten. Maar alles beter
-weten willen beiden. Ongelooflik laag is dan ook het algemene <span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>peil van die strijd, inzonderheid waar het gaat tegen het materialisme. Hoe minder
-de weerlegging van het materialisme lukt, des te beter de verachting en beschimping.
-Dat het onzedelik en verderfelik is spreekt dus van zelf. Maar het is erger. Het is
-„vulgair”, het is—anti-materialisties theologenwoord bij uitnemendheid—„oppervlakkig”.
-Dat kunt ge horen in alle toonsoorten en klankkleuren uit de dualistiese boeken en
-boekjes—en naarmate de snaren kleiner worden, des te hoger hun toon. Daarom kan het
-geen kwaad—al blijft de kennisleer buiten, immers boven, heel deze strijd—er eens
-uitdrukkelik op te wijzen, dat binnen het realisme, dus in de ruimtewereld, het materialisme
-tegenover het dualisme op nagenoeg alle punten gelijk heeft. In de wereldruimte zijn
-zielen noch geesten, ook is er geen zetel, geen woonplaats der ziel, noch in de hersenen
-of elders in het lichaam, noch daarbuiten in heel de nooitgemeten oneindige ruimte
-des heelals; de ziel denkt evenmin zonder hersenen als zij waarneemt zonder zintuigen
-(al denkt zij, voegt de kennisleer er bij, evenmin „met” de hersenen, qua orgaan,
-als zij waarneemt door middel van de zintuigen)—de nauwste afhankelikheidsbetrekkingen
-tussen gezond of ziek geestesleven enerzijds en normale of gestoorde hersenfunctie
-anderzijds worden door de dagelikse feiten en proeven van physiologie en pathologie
-onomstotelik bewezen; dat het beginsel van het behoud van arbeidsvermogen voor de
-levende organismen, voor hersenen of zenuwstelsels geen uitzondering maakt, is kennistheoreties
-a priori even zeker, methodologies even onaantastbaar, als de algemeengeldigheid van
-het causaliteitsbeginsel, waarvan het een corollarium vormt, en is door de bekende
-proeven van <span class="sc">Atwater</span> en <span class="sc">Rubner</span> a posteriori bevestigd; voor de ziel blijft in de ruimtewereld evenmin een mogelike
-<span class="ex">taak</span> als een mogelike <span class="ex">plaats</span> over, zodat haar zelfs <span class="sc">Lotze</span>’s stoute trouvaille-ten-haren-behoeve niet zou helpen (<span class="ex">Mikrokosmus</span> I: 3:2: p. 329): iets werkt niet, waar het is, maar „<span lang="de">es sei da, wo <span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span>es wirke</span>”—immers elke beweging is door de beide elementen <span class="ex">snelheid</span> en <span class="ex">richting</span> volkomen bepaald en elke bepaalde wijziging van één dezer beide elementen vereist
-een bepaalde, exakt te berekenen, „kracht”, die op een bepaald punt „aangrijpt” en
-die er volkomen rekenschap van geeft, in die zin, dat zonder deze ruimtelike kracht
-die wijziging onmogelik en met die kracht onuitblijfbaar noodwendig is, zodat alle
-wensen, begeerten, overtuigingen, wil of gevoel, beraad of doelstelling <span class="ex">zonder</span> deze <span class="ex">physieke</span> kracht ten aanzien van beweging <span class="ex">niets</span> vermogen, <span class="ex">niets</span> verklaren en <span class="ex">met</span> deze voor de natuurwetenschap, voor physiologie en physica, een overbodigheid zijn
-zonder invloed of gevolg, een toegift, een „surajouté”, een „epiphaenomeen”; de ruimtewereld
-is het rijk van de mechanica, van de astronomiese wettelikheid, van het fatalisme;
-de oude materialist <span class="sc">Feuerbach</span> heeft hier gelijk: de geest is „<span lang="de">das Nichts der Physiologie</span>”! En daarbij is de <span class="ex">monistiese</span>, alle organismen, het menselike niet uitgezonderd, omvattende <span class="ex">ontwikkelingsleer</span>, met haar onafwijsbaar-logies grondbeginsel van zuiver <span class="ex">immanent-oorzakelike</span> verklaring van organiese en correlatieve kosmiese <span class="ex">doeltreffendheid</span>, door zulk een overstelpend, overweldigend feitelik bewijsmateriaal uit de verschillendste
-wetenschappen (plant- en dierkunde, anatomie, embryologie, palaeontologie) gestaafd,
-dat tegenstanders nog slechts degenen zijn, die niet beter weten of niet beter mogen
-of willen weten en dat het begriploos wonder van een mythologiese, dualistiese „<span class="ex">creatie</span>” uit niets of uit geesteloze stof of stoffeloze geest, als tegenstelling tot de „<span class="ex">evolutie</span>”, nog slechts en ternauwernood geloofd kan worden door wie zulk een redeloos transcendent
-dogma <span class="ex">moeten</span> geloven.
-</p>
-<p>Bijgevolg—al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, „dat het materialisme het
-bewustzijn niet kan verklaren”—ik vrees, dat er nog zijn, die met de mond vol tanden
-zouden staan, als men hun vroeg: „kunt gij het bewustzijn <span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span>dan wèl of beter verklaren?” en dan niet eens zouden vatten, waarom zij zelf niet
-verplicht zijn tot wat zij van het materialisme vergen—en zeker niet, dat het psycho-physies
-materialisme.… evenmin verplicht is „het bewustzijn te verklaren”, evenmin tracht,
-het bewustzijn uit materie „af te leiden”, als enig dualist.… zodat het dan ook zelf
-per slot van rekening.… even dualisties blijft; en al weet tegenwoordig elk respektabel
-theoloog, dat geest en stof zó „<span class="ex">heterogeen</span>” zijn, dat geest nooit uit stof of beweging kan worden afgeleid, kan zijn voortgekomen.…
-ik vrees, dat een enkele nog ietwat verlegen zou staan, als hij moest opgeven, waarom
-dan wèl, trots die heerlike „heterogeneïteit”, stof en beweging uit geest kan voortkomen
-of „geschapen” worden en waarom dan licht en warmte wel uit beweging kan ontstaan
-(daar hoort men nooit van die heterogeneïteit!), of waarom dan die heterogeneïteit
-geen beletsel is voor „<span lang="de">Wechselwirkung</span>”, wederkerige causaliteit tussen geest en stof, geen beletsel.… aangezien nu eenmaal
-voor het gros der dualisten heel die heterogeneïteit niet veel meer is dan een gretig
-nagepraat dogma—niet zelden zó goed begrepen, dat het tevens verloochend wordt door
-het even dierbaar-klinkend, maar helaas materialisme-belijdend.… <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="la">ignorabimus</span>”; en al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, dat het materialisme „wetenschappelik
-heeft uitgediend”<a class="noteRef" id="xd31e13394src" href="#xd31e13394">18</a>, <span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span>dat het „dood” is—„<span class="ex" lang="fr">il y a des morts qu’il faut qu’on tue</span>”, want het leeft, niet in die oude, dode, paradetrits der theologen: <span class="sc">Büchner-Vogt-Moleschott</span> (van deze laatste vooral zouden ze nog veel kunnen leren, als ze hem lazen in plaats
-van hem eeuwig te doden), niet in die oude edel-redelike <span class="sc">David Friedrich Strauss</span>, die zo onverbloemd en onvervaard de konsekwenties van het wetenschappelik, maar
-helaas nog realisties, denken heeft getrokken, als wellicht geen theoloog vóór en
-nauweliks één na hem, maar het leeft, het leeft sterker en vuriger en machtiger dan
-ooit, in natuurvorsers, biologen, physiologen en pathologen als <span class="sc">Flechsig</span> en <span class="sc">Meynert</span>, <span class="sc">Loeb</span> en <span class="sc">Ramon y Cajal</span>, <span class="sc">Verworn</span> en <span class="sc">Zander</span>, <span class="sc">Forel</span> en <span class="sc">Benedict</span> en <span class="sc">Cramer</span>, <span class="sc">Pikler</span> en <span class="sc">Kroell</span> en <span class="sc">Jäger</span> en <span class="sc">Rau</span>, <span class="sc">Kassowitz</span> en <span class="sc">Schneider</span>, in de „positivistiese” maar naturalistiese volgelingen van <span class="sc">Spencer</span> en <span class="sc">Comte</span>, in <span class="sc">Bain</span> en <span class="sc">Lewes</span> en <span class="sc">Huxley</span> en <span class="sc">Maudsley</span>, in <span class="sc">Paulhan</span> en <span class="sc">Ribot</span> en <span class="sc">Le Dantec</span> en <span class="sc">Sollier</span> en <span class="sc">Grasset</span> en <span class="sc">Delbet</span>, of <span class="sc">Winkler</span> en <span class="sc">Jelgersma</span> ten onzent, in veldwinnende sensualistiese filosofenscholen, het „empiriokriticisme”
-van <span class="sc">Avenarius</span> c.s., in <span class="sc">Mach</span> en <span class="sc">Petzoldt</span> en <span class="sc">Ziehen</span>, in het energetisme van <span class="sc">Ostwald</span> als in het anti-energetisme van <span class="sc">Boltzmann</span>, in de psychologie van <span class="sc">Münsterberg</span> c.s., in de via <span class="sc">Feuerbach</span> van <span class="sc">Hegel</span> afstammende <span class="sc">Carneri</span> en <span class="sc">Dietzgen</span> c.s., in sociologen en ethici als <span class="sc">Gumplowicz</span> en <span class="sc">Durkheim</span> en <span class="sc">Ratzenhofer</span> en <span class="sc">Kautsky</span> c.s., <span class="sc">Cresson</span> en <span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span><span class="sc">Bayet</span>, in ongeveer heel de criminele anthropologie en -sociologie, van de prima tot en
-met de <span lang="it">terza scuola</span>, <span class="sc">Aschaffenburg</span> zo goed als <span class="sc">Ferri</span>, <span class="sc">Vargha</span>, <span class="sc">Laurent</span>, <span class="sc">Garofalo</span>, als <span class="sc">Bleuler</span> en <span class="sc">Hamon</span> e tutti quanti, ten onzent b.v. <span class="sc">Aletrino</span>, <span class="sc">Wijnaendts Francken</span> en <span class="sc">Steinmetz</span>, het leeft en bloeit, niet alleen in al die bekende en de duizenden minder of niet
-bekende mannen der wetenschap, maar evenzeer in de steeds wijder kringen en lagen,
-die aan het kerkelik dualisme, maar niet aan het realisme ontwassen, natuurlikerwijze
-openstaan en opengaan voor een „natuurwetenschappelike wereld- en levens-beschouwing”,
-voor een beweging, die weliswaar nog niet adogmaties of zuiver anti-dogmaties <span class="ex">kan</span> denken, maar toch reeds anti-dogmaties en zonder dogma denken <span class="ex">wil</span> als b.v. de <span class="ex">Monistenbund</span>, voor de populair-wetenschappelike materialismen van <span class="sc">Haeckel</span>, van <span class="sc">Clouston</span> (met een tiental onderling strijdige realistiese theorieën over de verhouding van
-lichaam en geest), van <span class="sc">Paul Dubois</span>, van <span class="sc">Duncan</span> (de niet ongewone verbinding van materialisme met deïsme, die trouwens aan zijn geheel
-buitengewone leerrijkheid ten aanzien der nieuwe natuurwetenschap, <span class="ex" lang="en">The new Knowledge</span>, geen afbreuk doet) en van de spring-levende kerngezonde bezield-naturalistiese <span class="sc">Bölsche</span>, of ten onzent van Dr. <span class="sc">Buekers</span> (met zijn even dogmaties als dilettanties „monisme”) en Dr. <span class="sc">Snijders</span>, ja, het bloeit zelfs in het anti-naturalisme van natura-listen-huns-ondanks als
-<span class="sc">Dilthey</span><a class="noteRef" id="xd31e13684src" href="#xd31e13684">19</a> en <span class="sc">Eucken</span><a class="noteRef" id="xd31e13698src" href="#xd31e13698">20</a> of ten <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>onzent <span class="sc">van Embden</span><a class="noteRef" id="xd31e13760src" href="#xd31e13760">21</a>, het leeft en bloeit niet alleen, dat „dode” materialisme, maar wat meer zegt, het
-heeft nog een grote, een grootse taak—de ruimtewereld van alle dualistiese smetten,
-van al wat ziel of zielachtig („Psychoid”) is, te helpen zuiveren en verlossen. Daarna
-pas kan en zal <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>het zelf ter ziele gaan. Want het materialisme is de eerste helft van de grote kennistheoretiese
-waarheid wier tweede helft de dood is van het materialisme: de geest is niet in de
-ruimtewereld, maar de ruimtewereld in de geest.—Al hebben dus dualisme en materialisme
-het materie-realisme gemeen en zijn zij in zoverre voor de kenniskritiek lood om oud
-ijzer, zelfs kennistheoreties, methodologies heeft het materialisme nog op het dualisme
-wat voor, gelijk het dit veelal overtreft in anti-dogmatiese gezindheid. En wanneer
-dit dualisme, als in onze dagen—met behulp van „terug-gevonden” <span class="ex">zieltjes</span>, die als geleerde physiologiese bolletjes <span class="ex">in de ruimte</span> (van hun atoom-woninkjes, hun cellen en hun zenuwbanen!) hun weg kunnen en willen
-vinden en hun taak en „plicht” van „gidsen, telefonisten, chefs” volbrengen met de
-waarlik bovenmenselike knapheid, ordelikheid en liefheid van de spiritistiese gedachtestof
-(zie <span class="sc">Meyer</span>, Opm. 32)—zijn even blinde maar toch allicht minder bijgelovige, meer wetenschappelike
-mede-realisten <span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>van de materialistiese wal in een dualistiese moddersloot tracht te helpen, dan heeft
-het van de kenniskritiek slechts de materialistiese hoon te verwachten, die zulk verderfelik
-pogen verdient.—Zònder materie-kritiek is datzelfde materialisme onweerlegbaar, dat
-mèt de materie-kritiek weerlegd is. Zo blijft elke realistiese, dus dualistiese, „weerlegging”
-van het materialisme een machteloos, hopeloos pogen, van te voren tot mislukking gedoemd.
-Zelfs de meer dan 40 bladzijden door heel <span class="sc">Busse</span>’s denken en weten daaraan gewijd, zijn verloren, verspilde moeite, die slechts bewijst,
-dat uit „materie” alleen niets ziels is „af te leiden” of te „verklaren”, dat iets
-anders, geesteliks, <span class="ex">naast</span> de materie dient aanvaard, dus oud nieuws, door niemand gereder toegegeven dan door
-het psycho-physies materialisme, dat dan ook door <span class="sc">Busse</span> met de naam van „Pseudomaterialismus” wordt vereerd en later als „Automatentheorie”
-voor zijn realisme optreedt als de onhoudbare afschrikwekkende konsekwentie van het.…
-niet-realisties parallelisme van <span class="sc">Wundt</span> of <span class="sc">Heymans</span>, die er juist de principieelste bestrijders en weerleggers van zijn. Trouwens, wij
-zullen straks nog nader zien, hoe ook <span class="sc">Busse</span>’s dualisme, als dat van zijn meester <span class="sc">Lotze</span> (een dualist, voor wie qua denker mijn eerbied zeker niet geringer is, dan b.v. voor
-<span class="sc">Fechner</span>), al wil het tenslotte een „<span lang="de">idealistisch-spiritualistischer Monismus</span>” zijn, het oude verloochende materie-realisme in zich draagt als de parasiet, die
-het ten dode doemt.
-</p>
-<p>Hoezeer dus het dualisme ook te kort schiet in de strijd tegen het materialisme, dat
-van de kritiek zijn volle recht krijgt tot leven en sterven, er is anderzijds toch
-ook weer niemand, die dat anti-materialisties dualisme, zelfs in zijn onwetenschappelikste,
-ja anti-wetenschappelikste uitingen, zo goed kan begrijpen en waarderen als juist
-de criticus, die inziet voor welk een taak het dualisme zich op zijn beurt gesteld
-ziet: de „verloren” geest te heroveren op de natuur, wat vrijheid, wat leven, wat
-armslag, wat invloed te redden voor <span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>rede, wil en gemoed, te herwinnen op het noodlottig, benauwend, almachtig, onverbiddelik
-mechanisme der materie. Het voelt diep de ondragelikheid en onmogelikheid der fatalistiese
-konsekwentie: wij zijn de „marionetten”, de slaven en onschuldige slachtoffers onzer
-hersenen, ons werk is hun werk, wij hebben het toekijken en meedraaien als bewuste
-weerhanen, die de winden der bewegingswerkelikheid niet „constitueren” maar „constateren”,
-heel ons bewustzijnsleven, ons denken en dichten, willen en wensen is de „reflex”,
-de „<span lang="de">Abglanz</span>”, de „<span lang="de">innere Spiegelung</span>”, de „schaduw” van de werkende, werkelike toestanden en wijzigingen van ons brein,
-ons centraal zenuwstelsel, ons lijf-organisme; zonder de al- of niet-welwillende medewerking
-van ons bewustzijn, zonder ons geestesleven, dus zonder gezicht en gehoor en geheugen
-en kennis, zonder behoeften en begeerten, gevoelens en begrip (mits maar met dezelfde
-ogen- en oren- en hersenbeweging enz.), zouden alle dingen.… precies zo hun gang gaan
-als nu, de „grote” wereldbollen en de „kleine” cel- en atoom-werelden verder wentelen
-niet alleen, maar dezelfde boeken geschreven en gedrukt en gekocht en ter hand genomen
-(zij het ook niet gelezen of begrepen), dezelfde scholen en kerken en laboratoria
-gebouwd en bevolkt (zij het ook zonder geloof en wetenschap), dezelfde concerten gegeven
-en bezocht (maar niet gehoord), dezelfde werken van beeldende kunst voortgebracht
-(maar niet gezien noch bewonderd) worden, post- en telegraaf- en spoorwegverkeer,
-staatsinrichting en rechtspleging, volkshuishouding en gezinsleven blijven, wat ze
-voor de waarneming zijn.… ziedaar het „epiphaenomenalisme” van de geest met zijn universele
-onoorzakelikheid, met „<span lang="fr">l’universelle irresponsabilité</span>”, de „<span class="ex" lang="it">Nuovi Orizzonti</span>” voor recht en zedeleer.…
-</p>
-<p>Absurd? Paradox? Een gevaar, een pest, de dood der kultuur? Alles wat ge wilt—maar
-als het <span class="ex">waar</span> is? <span lang="la">Vivat veritas, pereat mundus</span>.
-</p>
-<p>En daar staat nu het arme dualisme, ziet zijn heiligste <span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span>have onteigend, zijn hoogste waarden ontwerkelikt en ontwijd—heel de kultuur ontmenselikt,
-verzaakt en ontzield.
-</p>
-<p>Hoe begrijpen en eerbiedigen wij zijn „<span lang="la">je maintiendrai</span>”!
-</p>
-<p>En welk een tragiek in deze worsteling, van te voren verloren!
-</p>
-<p>Want àl wat het dualisme toekent aan de geest, moet het anti-natuurwetenschappelik
-ontnemen aan de natuurwettelikheid, aan het brein, gelijk omgekeerd, al wat de hersenphysiologie
-voor de wording onzer daden, onzer levensactie verovert, gaat ten koste van de dualistiese
-ziel!
-</p>
-<p>Zo wordt dan voor het realisme elke geestesvrijheid een <span class="ex">indeterministiese</span> inbreuk op de natuurcausaliteit<a class="noteRef" id="xd31e13891src" href="#xd31e13891">22</a>, elke geestesoorzakelikheid een <span class="ex">vitalisties</span> ingrijpen in het natuurmechanisme. Ja, wij mogen zelfs zeggen: In de wijsbegeerte<a class="noteRef" id="xd31e13920src" href="#xd31e13920">23</a> is het indeterminisme de fatalismevrees van het realisme—en even zo: het vitalisme
-is de automatismevrees van het realisme.
-<span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span></p>
-<p>Zo blijft de tweespalt woeden tussen gemoed en verstand, tussen „geloof” en „wetenschap”,
-tussen natuur (des geestes) en leer (der natuur), waarbij men van weerskanten gewoonlik
-een eerbiedwaardig ongelijk en een laakbaar gelijk heeft.
-</p>
-<p>En zie—niet alleen het dualisme komt in opstand tegen de „Automatentheorie”—het materialisme
-zelf verloochent deze zijn fatalistiese konsekwentie op twee punten: 1<sup>o</sup>. Ten aanzien der betekenis, die het zelf aan de geest zijns ondanks metterdaad toekent.
-2<sup>o</sup>. Ten aanzien der ontwikkelingsleer, der biologiese nutteloosheid van het bewustzijnsleven.
-</p>
-<p>Wat het 1<sup>e</sup> punt betreft kan ik mij bepalen tot een aanhaling van een anti-materialist als <span class="sc">Busse</span>, die op p. 33/4 waar en waardig van de materialistiese filosofen getuigt: „<span lang="de">Praktisch werten sie das Geistige ganz anders, als sie es ihren Theorien zufolge werten
-müssten. An Idealismus der Gesinnung, an idealistischer Denkweise beschämen sie—viele
-von ihnen wenigstens—manchen Vertreter idealistischer Weltanschauung. Selbstlos stellen
-sie sich in den Dienst der Wahrheit, deren Erforschung sie ihr Leben gewidmet haben;
-tief eingewurzelt ist ihnen die Verehrung, die unbedingte Achtung vor der Wahrheit.
-Frei und offen, mutig und entschlossen treten sie für ihre Überzeugungen ein und geben
-lieber irdische Vorteile aller Art auf, als dass sie ihnen untreu werden. Unbekümmert
-um alle Verlockungen, Drohungen, Verleumdungen und Vorurteile halten sie treu zu der
-Fahne, zu der sie geschworen, halten sie fest an dem, was sie als wahr erkannt haben.
-Begeistert stellen sie sich in den Dienst der Menschheit, arbeiten sie an der Vervollkommnung
-und Veredlung des Menschengeschlechts, voller Enthusiasmus kämpfen sie für Aufklärung
-und Geistesfreiheit, leidenschaftlich eifern sie gegen Gewissenszwang und Knechtung
-des Geistes.</span>” etc. En ik zou er willen bijvoegen: heel die zgn. „stofverering”<a class="noteRef" id="xd31e13946src" href="#xd31e13946">24</a> van het materialisme is ten slotte—wijl <span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span>het aan zijn „materie” alle geestesfuncties, ook de hoogste van gevoel en begrip,
-alle schatten van schoonheid, goedheid en waarheid, toeschrijft—en wijl bovendien
-de geest toch ook van <span class="ex">zijn</span> materie het prius is en blijft—niets dan middellike verering van de geest!
-</p>
-<p>2<sup>o</sup>. Slechts bij hoge uitzondering denkt en voelt een materialist niet „monisties” genoeg,
-om niet een aanhanger der ontwikkelingsleer, we kunnen met een „<span lang="de">Schlagwort</span>” zeggen, om niet <span class="ex">Darwinist</span> te zijn, in die ruime zin, waarin ook b.v. <span class="sc">Hugo de Vries</span> trots en vanwege zijn mutatie-leer, een echte Darwinist is.—Welnu, <span class="ex">het materialisme is</span> als epiphaenomenalisme <span class="ex">onverenigbaar met het Darwinisme</span>—zonder een nauweliks noemenswaard maar toch straks even aan te stippen wondergeloof.
-Want een onoorzakelik „begeleidingsverschijnsel” is ook <span class="ex">biologies zonder nut</span>, een overtollige toegift. Waardeloos is in de <span lang="en">struggle for life</span> heel het voelen, willen en denken, waardeloos zijn de begeerten en behoeften, honger
-en geslachtsdrift, waardeloos de sociale instinkten, moed en haat en meegevoel, waardeloos
-geheugen en denkvermogen.… en bijgevolg door geen selectie, geen natuurlike teeltkeus
-tot ontwikkeling te brengen, noch te verklaren noch te begrijpen, dan alleen als uitbroedsels
-van een <span lang="la">harmonia praestabilita</span> (naar <span class="sc">Heymans</span> opmerkt) gelijk er door geen wondergeloof, geen Als-Ob-filosofie onwaarschijnliker
-kon worden bedacht, immers een harmonia praestabilita van twee reeksen, door geen
-denkbaar, laat staan verklaarbaar verband in tijd aan elkander gepaard, waarvan de
-éne slechts ruimtelik-organiese elementen bevat in een werkelike evolutie, die geen
-enkele <span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span>begrijpelike evolutie-faktor meer heeft overgehouden—en de andere bestaat uit een
-niet-causale opeenvolging van steeds bewuster, rijker en voller, „ontwikkelder” psychies,
-geestelik leven.… als louter overdaad, grondeloze luxe, die biologies recht noch reden
-van bestaan heeft en toch.… zózeer juist al datgene bevat, wat evolutie, ook die der
-eerste reeks, der organismen, begrijpbaar zou maken, zózeer de schijn wekt „als-of”
-het zelf evolutie-faktor en evolutie-produkt ware, dat.… de materialistiese biologen
-zelf hun materialisme voor deze schijn in de steek laten, die schijn voor werkelikheid
-nemen en hun eigen parallelisme door zielig causalisme breken.<a class="noteRef" id="xd31e13999src" href="#xd31e13999">25</a> Immers—aan de ijzeren logica <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>der evolutie-leer is geen ontkomen: wat geen gevolg heeft, heeft geen nut, wat niet
-door waarde, niet teleologies verklaard kan worden, is niet oorzakelik te verklaren,
-ergo: <span class="ex">wat geen evolutionair gevolg heeft, kan geen evolutionair gevolg zijn</span>.
-</p>
-<p>Zo moet ook het materialisme zelf aan de geest, aan het bewustzijnsleven toekennen,
-wat het niet kan en mag, immers aan de hersenen, aan het organisme te kort moet doen.
-</p>
-<p>Het materialisme kan zijn materie even min vrij houden van dualistiese smetten en
-buitensporigheden als het dualisme zijn ziel voor materialistiese afhankelikheden
-en beperkingen vrijwaren kan.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div id="ch6.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e470">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> DE VERLOSSING. DE WARE KRITIES-MONISTIESE „HETEROGENEÏTEIT” EN „IDENTITEIT”, WAARDOOR
-DE LEER VAN <span class="ex">OVERGANG</span> (CAUSALISME, „<span lang="de">WECHSELWIRKUNG</span>”), VERVALLEN IS EN DE LEER VAN DENKBEELDIGE <span class="ex">SAMENGANG</span> (IDEËEL PARALLELISME) ZEGEVIERT. BESLUIT.</h3>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Tot dan de <span class="ex">Kritiek</span> aan heel dat hopeloos antagonisme tussen geest en natuur, lichaam en ziel een eind
-maakt door beider echte kennistheoretiese „<span class="ex">heterogeneïteit</span>”—en daardoor het „<span lang="de">Kunststück</span>” volbrengt, aan elk van beide.… <span class="ex">alles</span> te geven, alles, wat zij maar kunnen verlangen en krijgen: heel de werkelikheid aan
-de geest—heel de <span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span>ruimtewereld aan het lichaam! Elk krijgt op zijn beurt het rijk alléén, maar ook alléén
-zijn eigen rijk, de geest dat der konkrete onafhankelike <span class="ex">werkelikheid</span> zelf, de natuur dat der abstrakte, objectieve <span class="ex">phaenomenaliteit</span>,<a class="noteRef" id="xd31e14162src" href="#xd31e14162">26</a> afhankelik van haar denkbeeldig subjekt. Met deze kritiese heterogeneïteit, hebben
-wij tevens een tweede belangrijk resultaat bereikt ten aanzien der verhouding van
-geest en natuur, lichaam en ziel. Het geldt de grote tegenstelling <span class="ex">causalisme</span> (naam, die ik voorstel voor het Duitse <span lang="de">Wechselwirkungslehre</span>) of <span class="ex">parallelisme</span><a class="noteRef" id="xd31e14191src" href="#xd31e14191">27</a>—wil men betere, misschien minder beeldende, maar altans begrippelik-zuivere hollandse
-termen, dan zou ik voorstellen: <span class="ex">Overgangsleer</span> of <span class="ex">Samengangsleer</span>.
-</p>
-<p>De kritiese heterogeneïteit nu betekent de principiële, kennistheoretiese <span class="ex">weerlegging</span> ééns en voor altijd <span class="ex">van het causalisme</span>. Mèt het <span class="ex">materie-realisme</span> staat en valt <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>zelfs de <span class="ex">mogelikheid</span>, de denkbaarheid van de Wechselwirkung, van de wederkerige causaliteit, dus van het
-causalisme, van de overgangsleer. Want causaal-zijn, oorzaak zijn, kan alleen wat
-werkzaam, dus wat werkelik is, in causaal verband staan kunnen (en moeten) dus alleen
-delen der werkelikheid. De <span class="ex">natuur</span> of ruimtewereld, de natuurwetenschappelike kosmos, de stof of materie nu is „phaenomeen”—is
-dus niet een deel van de werkelikheid (als bij het dualisme—<span class="sc">Busse</span><a class="noteRef" id="xd31e14233src" href="#xd31e14233">28</a> b.v.) laat staan de gehele werkelikheid <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>(als bij het naturalisme), maar is een bepaalde <span class="ex">verhouding</span> der werkelikheid. Maar dan toch een werkelike verhouding? Zelfs dat niet. Immers
-een <span class="ex">denkbeeldige</span> verhouding, de verhouding van de werkelikheid niet tot iets werkeliks, maar tot denkbeeldige
-denkend-waarnemende subjectiviteit. Dus een abstraktie. Maar geen willekeurige, immers
-een volkomen („<span lang="de">eindeutig</span>”) bepaalde, dus in die zin (wacht u voor Hegeliaanse misduiding) konkrete abstraktie.
-<span class="ex">Onbegrijpbaar</span>, logies ondoorzichtelik, was het causalisme, was de „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” tussen „denkende” en „ruimtelike” substantie reeds bij de realistiese „heterogeneïteit”
-van <span class="sc">Descartes</span> c.s. waaruit het „occasionalisme” voortkwam en het dieper monisme van <span class="sc">Spinoza</span>. Maar deze onbegrijpelikheid moge voor een rationalisties verleden onaannemelik geweest
-zijn, bij het positivisties heden vindt zij weinig bedenking. <span class="ex">Onmogelik</span> echter, <span class="ex">ondenkbaar</span>, is het causalisme pas geworden door de kenniskritiese heterogeneïteit tussen materie
-en bewustzijn als phaenomeen en reale.—Vervallen, weerlegd, is dus in één slag heel
-het tweede deel van <span class="sc">Busse</span>’s <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>„<span class="ex" lang="de">Geist und Körper</span>”: „<span class="ex" lang="de">Die psychophysische Wechselwirkungstheorie</span>”, zowel het eerste hoofdstuk: „<span class="ex" lang="de">Die Vorteile der Theorie</span>” als het tweede: „<span class="ex" lang="de">Die Schwierigkeiten</span>”. Met geen van beide hoeven wij ons dus meer in te laten. En evenals wij te voren
-<span class="ex">de loochening van het An-sich</span>, van het reale, het substratum der materie als betrouwbaar kenmerk van materie-realisme<a class="noteRef" id="xd31e14374src" href="#xd31e14374">29</a> hebben leren kennen, zo hebben wij tans <span class="ex">een tweede zeker symptoom van materie-realisme in de <span lang="de">Wechselwirkungstheorie</span>, in de overgangsleer</span>.<a class="noteRef" id="xd31e14398src" href="#xd31e14398">30</a>
-</p>
-<p>„<span lang="de">Eine solche vorgegebene Gemeinschaft zwischen zween Arten von Substanzen, der denkenden
-und der ausgedehnten, legt einen groben Dualism zum Grunde und macht die letztere,
-die doch nichts als blosse Vorstellungen des denkenden Subjects <span lang="nl">[gewaarwordingsinhouden, niet van een enkeling!]</span> sind, zu Dingen, die für sich bestehen.</span>” (K. d. r. V. p. 329/30).
-</p>
-<p>Mèt het materie-realisme zijn dan ook al die zwarigheden aangaande de samenhang van
-geest en materie verdwenen, want even onmogelik als de causaliteit is tussen een reale
-als de geest en een phaenomeen als de materie, even bezwaarloos is de <span class="ex">causaliteit</span>, en anderdeels zelfs de <span class="ex">identiteit</span> tussen geest en het reale van materie! Want dit reale, dat zeker onstoffelik en onruimtelik
-is, hoeft overigens <span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>in geen enkel opzicht soortelik van de ons bekende geestelike, zielse, subjectieve
-werkelikheid te verschillen, kan daarmee volkomen <span class="ex">homogeen</span> en voor een deel <span class="ex">identiek</span> zijn. „<span class="ex">Wetenschap</span>” daaromtrent, een <span class="ex">kennen</span> van dat reale, van dat An-sich is onmogelik: „<span lang="de">Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann, etwas von der transscendentalen Ursache unserer
-Vorstellungen äusserer Sinne zu kennen</span>” (K. d. r. V. p. 328). <span class="ex">Onderstelling, hypothese</span> blijft dit <span class="ex">psychisties Monisme</span>, dat zo al niet zijn leven, dan toch zijn levenskracht te danken heeft aan <span class="sc">Kant</span>. Dies wil ik u en mij het voorrecht niet onthouden, in onze tans bereikte resultaten
-letterlik op te kunnen nemen de paar bladzijden zelf van <span class="sc">Kant</span>, die hier mogen volgen:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Denn alle Schwierigkeiten, welche die Verbindung der denkenden Natur mit der Materie
-treffen, entspringen ohne Ausnahme lediglich aus jener erschlichenen dualistischen
-Vorstellung: dass Materie, als solche, nicht Erscheinung, d.i. blosse Vorstellung
-des Gemüths, der ein unbekannter Gegenstand entspricht, sondern der Gegenstand an
-sich selbst sei, so wie er ausser uns unabhängig von aller Sinnlichkeit existirt.</span>” (p. 329).
-</p>
-<p>„<span lang="de">Bedenkt man aber, dass beiderlei Art von Gegenständen hierin sich nicht innerlich,
-sondern nur, sofern <i>eines dem andern</i> <span lang="nl">[let wel:</span> der Gegenstand äusserer Sinne erscheint dem Gegenstand des inneren Sinnes, der Seele]
-äusserlich <span class="ex">erscheint</span>, von einander unterscheiden, mithin das, was der Erscheinung der Materie, als Ding
-an sich selbst, zum Grunde liegt, vielleicht so ungleichartig nicht sein dürfte, so
-verschwindet diese Schwierigkeit, und es bleibt keine andere übrig, als die <span lang="nl">[onoplosbare]</span>, wie überhaupt eine Gemeinschaft von Substanzen möglich sei</span>” (p. 699/700 uit de 2<sup>e</sup> druk!).
-</p>
-<p>Na de plaats, in de noot bij mijn tekst bl. 78 geciteerd en hier te vergelijken, schrijft
-<span class="sc">Kant</span>:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Ob nun aber gleich die Ausdehnung, die Undurchdringlichkeit, <span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span>Zusammenhang und Bewegung, kurz alles, was uns äussere Sinne nur liefern können, nicht
-Gedanken, Gefühl, Neigung oder Entschliessung sein oder solche enthalten werden, als
-die überall [= überhaupt] keine Gegenstände äusserer Anschauung sind, so könnte doch
-<span class="corr" id="xd31e14524" title="Bron: wol">wohl</span> dasjenige Etwas, welches den äusseren Erscheinungen zum Grunde liegt, was unseren
-Sinn so afficirt, dass er die Vorstellungen von Raum, Materie, Gestalt etc. bekommt,
-dieses Etwas, als Noumenon (oder besser, als transscendentaler Gegenstand) betrachtet,
-könnte doch auch zugleich das Subject der Gedanken sein, <span class="corr" id="xd31e14527" title="Bron: wiewol">wiewohl</span> wir durch die Art, wie unser äusserer Sinn dadurch afficirt wird, keine Anschauung
-von Vorstellungen, Willen etc, sondern bloss vom Raum und dessen Bestimmungen bekommen.<a class="noteRef" id="xd31e14530src" href="#xd31e14530">31</a> Dieses Etwas aber ist nicht ausgedehnt, nicht undurchdringlich, nicht zusammengesetzt,
-weil alle diese Prädicate nur die Sinnlichkeit und deren Anschauung angehen, sofern
-wir von dergleichen (uns übrigens unbekannten) Objecten afficirt werden. Diese Ausdrücke
-aber geben gar nicht zu erkennen, was für ein Gegenstand es sei, sondern nur: dass
-ihm, als einem solchen, der ohne Beziehung auf äussere Sinne an sich selbst betrachtet
-wird, diese Prädicate äusserer Erscheinungen nicht beigelegt werden können. Allein
-die Prädicate des innern Sinnes, Vorstellungen und Denken, widersprechen ihm nicht.
-Demnach ist selbst durch die eingeräumte Einfachheit der Natur die <span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span>menschliche Seele von der Materie, wenn man sie (wie man soll) bloss als Erscheinung
-betrachtet, in Ansehung des Substrati derselben gar nicht hinreichend unterschieden.</span>
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Wäre Materie ein Ding an sich selbst, so würde sie als ein zusammengesetztes Wesen
-von der Seele, als einem einfachen, sich ganz und gar unterscheiden. Nun ist sie aber
-bloss äussere Erscheinung, deren Substratum durch gar keine anzugebende Prädicate
-erkannt wird; mithin kann ich von diesem <span class="corr" id="xd31e14575" title="Bron: wol">wohl</span> annehmen, dass es an sich einfach sei, ob es zwar in der Art, wie es unsere Sinne
-afficirt, in uns die Anschauung des Ausgedehnten und mithin Zusammengesetzten hervorbringt,<a class="noteRef" id="xd31e14578src" href="#xd31e14578">32</a> und dass also der Substanz, der in Ansehung unseres äusseren Sinnes Ausdehnung zukommt,
-an sich selbst Gedanken beiwohnen, die durch ihren eigenen inneren Sinn mit Bewusstsein
-vorgestellt werden können. Auf solche Weise würde eben dasselbe, was in einer Beziehung
-körperlich heisst, in einer andern zugleich ein denkend Wesen sein, dessen Gedanken
-wir zwar nicht, aber doch die Zeichen derselben in der Erscheinung, anschauen können.
-Dadurch würde der Ausdruck wegfallen, dass nur Seelen (als besondere Arten von Substanzen)
-denken; es würde vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass Menschen denken, d.i. eben
-dasselbe was, als äussere Erscheinung, ausgedehnt ist, innerlich (an sich selbst)
-ein Subject sei, was nicht zusammengesetzt, sondern einfach ist und denkt.</span>” (305/6).
-</p>
-<p>Volgt op dezelfde bladzij de plaats, waarop ik reeds, in de tekst bl. 70, de volle
-aandacht gevestigd heb:
-</p>
-<p>Het onkenbaar intelligibele substraat der materie behoeft in niets van de ziel te
-verschillen.
-</p>
-<p>Ja, in de 2<sup>e</sup> druk geeft <span class="sc">Kant</span> zelfs in een onbewaakt en <span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span>weinig opgemerkt<a class="noteRef" id="xd31e14604src" href="#xd31e14604">33</a> ogenblik zijn behoedzame onthouding ten aanzien van deze en dergelijke hypothesen
-prijs en zegt positief: „<span lang="de">Also bleibt die Beharrlichkeit der Seele, als bloss Gegenstandes des inneren Sinnes,
-unbewiesen, und selbst unerweislich, obgleich ihre Beharrlichkeit im Leben, <i>da das denkende Wesen (als Mensch<a class="noteRef" id="xd31e14620src" href="#xd31e14620">34</a>) sich zugleich ein Gegenstand äusserer Sinne ist</i>, für sich klar ist.</span>” (p. 692).
-</p>
-<p>Zo levert <span class="sc">Kant</span> ons een voorbeeld van onze waarheid: wie het materie-realisme te boven is, kàn geen
-causalist meer zijn, geen aanhanger der „<span lang="de">Wechselwirkungslehre</span>”, kan geen overgang tussen geest en stof meer voor mogelik houden.
-</p>
-<p>Bijgevolg is hij <span class="ex">parallelist</span>.
-</p>
-<p lang="la">Tertium non datur.
-</p>
-<p>Zo hebben wij, uitsluitend op grond van het materie-phenomenalisme en de daaruit voortvloeiende
-kennistheoretiese heterogeneïteit van geest en natuur, die wederkerige werking uitsluit,
-ons <span class="ex">krities, niet-realisties parallelisme</span> bereikt. Gelijk dus de „nadelen” van de overgangsleer vanzelf voor ons verdwenen
-zijn, zo vallen ons niet alleen „<span class="ex" lang="de">Die Vorteile des Parallelismus</span>”, die ook <span class="sc">Busse</span> (G. u. K. 119–129) moet erkennen, vanzelf in de schoot<a class="noteRef" id="xd31e14657src" href="#xd31e14657">35</a>: „<span lang="de">die Möglichkeit, die Ansprüche idealer Weltauffassung mit der Forderung materialistischer
-<span lang="nl">[lees</span> mechanistischer] Naturerklärung zu vereinigen</span>” en de „<span lang="de">Verträglichkeit mit den Prinzipien der Geschlossenheit der Naturkausalität und der
-Erhaltung der Energie</span>”, maar bovendien zijn al „<span class="ex" lang="de">Die Nachteile des Parallelismus</span>” <span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span>(niet minder dan pp. 129–379!) tegelijk <span class="ex">met het realisme verdwenen</span> en in evenzoveel „<span lang="de">Vorteile</span>” verkeerd.
-</p>
-<p>Dat zij hier ten slotte nog even aangetoond (voorzover niet reeds een <span class="sc">Heymans</span> of een <span class="sc">Eisler</span> het hebben gedaan), waardoor tevens te beter zal uitkomen, hoe wij al die ellende,
-waarin wij dualisme en materialisme zagen blijven steken, tans waarlik achter en onder
-ons weten.
-</p>
-<p><span class="sc">Busse</span> behandelt die „<span class="ex" lang="de">Nachteile des Parallelismus</span>” in 3<sup>en</sup>: 1. „<span class="ex" lang="de">Der metaphysische Unterbau</span>”, 2. „<span class="ex" lang="de">Die Künstlichkeit</span>”, 3. <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex" lang="de">Die Konsequenzen und ihre Undurchführbarkeit</span>”.
-</p>
-<p>1. <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex" lang="de">Der metaphysische Unterbau</span>” (129–183). <span class="sc">Busse</span> onderscheidt:
-</p>
-<p><i>a.</i> <span lang="de">Der realistisch-monistische Parallelismus (Neo-Spinozismus, Identitätsphilosophie)</span>,
-</p>
-<p><i>b.</i> <span lang="de">Der idealistisch-monistische Parallelismus</span>.
-</p>
-<p><i>a.</i> Elk <span class="ex">realisties</span> parallelisme „<span lang="de">bleibt tatsächlich im Dualismus stecken</span>”—trots alle nog zo verleidelike, nog zo „monistiese” beeldspraak, van binnen- en
-buiten-kant, concaaf—convex (hol en bol), wezen en schijn, centrum of inwendigheid
-en peripherie of oppervlakkigheid—dat behoeft voor ons geen betoog meer en wordt des
-te gretiger toegegeven, wijl het immaterialisme voortdurend met realistiese identiteits-theorieën
-en -beelden verward en bestookt wordt.… o.a. door <span class="sc">Busse</span>.
-</p>
-<p><i>b.</i> Ten aanzien der echte „idealistisch-monistische” <span class="ex">Identiteits</span>leer faalt echter <span class="sc">Busse</span>, faalt elk realist, ten enenmale met die toch volkomen begrijpelike vraag, die ik
-hier afdoende wil beantwoorden: Voor u, idealisten, monisten, is het causalisme, de
-overgangsleer eo ipso vervallen, omdat de twee-heid vervallen is, omdat van uw causale
-werkelikheid de natuur geen deel uitmaakt—maar is dan niet meteen om dezelfde reden
-het parallelisme, de samengangsleer vervallen, die immers ook een tweeheid, twee reeksen,
-dus o. i. een dualisme, onderstelt; en zo gij een parallelisme <span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span>behoudt, verloochent gij niet uw monisme, daar uw éne immateriële werkelikheid dan
-toch samengaat met iets anders, de natuur?
-</p>
-<p>Ziedaar de grote voordehandliggende vraag der realisten (<span class="sc">Busse</span>, <span class="sc">Erhardt</span>, <span class="sc">Stumpf</span>, <span class="sc">Bolland</span> e tutti quanti).
-</p>
-<p>En ziehier het afdoend antwoord, toegelicht door uiteenzetting en verduideliking van
-de „idealisties-monistiese” samengangsleer:
-</p>
-<p>Het krities, immaterialisties parallelisme tussen werkelikheid en natuur onderstelt
-inderdaad tweeërlei, twee reeksen, maar slechts <span class="ex">één werkelike reeks</span>, de immateriële werkelikheid zelf, en <span class="ex">één phaenomenale, dus denkbeeldige reeks</span>, de materiële natuur.
-</p>
-<p>De éne tijdelike werkelikheid heeft natuurlik tal van variabele afhankeliken, van
-functies, in wiskundige zin, immers tal van werkelike of denkbeeldige verhoudingswijzen.
-Zo het geheel, de reeks van haar <span class="ex">geschiedkundige jaartallen</span> in de geschiedboeken of van haar duizenderlei mogelike <span class="ex">statistieke jaarcijfers</span>. Die jaartallen b.v. „gaan samen” met, parallel aan, het werkelik gebeuren, als een
-bepaalde denkbeeldige doorlopende wettelike tijdfunctie, zonder „overgang”, zonder
-invloed op dat gebeuren, een <span class="ex">samengang</span>, volkomen verklaarbaar en doorzichtig, niet berustend op toeval, of willekeur of
-wonderbaarlike harmonia praestabilita, maar op eigen innerlike, wettelik bepaalde,
-noodwendige <span class="ex">samenhang</span>.
-</p>
-<p>Precies zo met de natuur, die doorlopende, bepaalde, denkbeeldige waarnemingsfunctie
-van de werkelikheid, dat geheel van al de inhouden der gewaarwordingen, die de werkelikheid
-veroorzaken kan. Ook hier een <span class="ex">samengang</span>, een parallelisme, berustend op de nauwst denkbare <span class="ex">samenhang</span>, die van substraat en phaenomeen, hier nog eens zonder beeldspraak, zonder holheid
-of bolheid, binnen- of buiten-kant, maar ook zonder mijn „jaartallen” of „statistieken”,
-exakt causaal te formuleren als volgt: het substraat <span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span>(dus de onstoffelike, waarschijnlik in haar geheel zielse werkelikheid) is de oorzaak
-van de gewaarwordingen aan wier inhoud het phaenomeen (dus de natuur, de stoffelike
-voorwerpenwereld) zijn (ergo „zinnelike”) eigenschappen ontleent.—Maar ook het bovengebruikte
-beeld kan ons nog verder van dienst zijn, gelijk de analogie nog verder gaat: evenals
-het denkbeeldig jaartallenstelsel aan een bepaalde eigenschap of biezonderheid van
-de werkelikheid zijn bestaan te danken heeft, nl. de tijdelikheid, zonder zelf eigenschap
-of deel der werkelikheid te zijn, evenals elke denkbeeldige statistiek aan een bepaalde,
-geabstraheerde eigenschap of zijde of biezonderheid van de werkelikheid ontleend is
-(sterfelikheid, geslachtsverschil, misdaad, behoeftebevrediging enz. enz.), zonder
-zelf zulk een zijde der werkelikheid te zijn, zó heeft de natuur aan een bepaalde
-eigenschap der werkelikheid haar bestaan te danken—aan het vermogen, gewaarwordingen
-te veroorzaken—, zonder zelf werkelik of gewaarwording te zijn.—Jaartallen en statistieken
-hebben een grote symboliese waarde, kennis-waarde: zij <span class="ex">wijzen</span> op werkelikheid, maar <span class="ex">wijzigen</span> haar niet. Alzo de natuur, alzo het phaenomeen ten aanzien van zijn substraat en
-naar het psychisme de hersenen t.a.v. de geest.—Ook met de <span class="ex">waarheid</span>, in tegenstelling tot de werkelikheid, heeft de bestaanswijze der natuur haar overeenkomst:
-Gelijk de natuur het denkbeeldig geheel aller mogelike waarnemingsinhouden is, zo
-de waarheid het denkbeeldig geheel aller mogelike ware oordelen. Beide zijn gelijkelik
-een functie der werkelikheid in haar verhouding tot een denkbeeldig universeel subjekt.
-En evenmin als de onwerkelikheid van de waarheid iets aan haar <span class="ex">waarde</span>, haar algemeengeldigheid, haar objectiviteit te kort doet, of de verloochening of
-vervluchtiging van de waarheid betekent, evenmin doet de phaenomenaliteit der natuur
-afbreuk aan haar waarde, haar objectiviteit, die noch verloochend noch vervluchtigd
-wordt, zo min als de natuurwetenschap er iets van haar belangrijkheid, <span class="pageNum" id="pb209">[<a href="#pb209">209</a>]</span>waarheid of exaktheid bij inschiet. Want de natuur moge dan niet zelf werkelikheid
-zijn, zij is die functie der werkelikheid, op wier kennis heel onze gemeenschap met
-medemens en buitenwereld, de mogelikheid dus van leven en samenleven, van doelstelling
-en doelbereiking berust. Ja, nog een dieper zin dan voorheen krijgt de natuur, krijgt
-elk natuurlik gebeuren als phaenomeen, door onmiddellik symbool te zijn van de transobjectieve
-onstoffelike werkelikheid zelve, waarin en waaruit wij zelf worden en werken als geestelik,
-denkend en willend, wezen.<a class="noteRef" id="xd31e14820src" href="#xd31e14820">36</a> En gelijk de waarheid eeuwig één en dezelfde zou blijven, al zou er geen oordelend
-enkeling zijn en geen mens die haar kende, zo zou de natuur dezelfde blijven die zij
-is, al was er geen waarnemend individu en geen kennis of begrip der natuur, geen natuurwetenschap.
-</p>
-<p>De werkelikheid is het prius van jaartallenstelsel en statistiek en waarheid—zo ook
-van de natuur. En gelijk het jaartallenstelsel zijn eigen rekenkundig verband en zijn
-diskreetheid heeft, terwijl de werkelikheid een qualitatief <span class="corr" id="xd31e14834" title="Bron: continuum">continuüm</span> is en blijft, zo heeft de natuur haar eigen mechaniese wettelikheid en haar atomisme,
-zonder invloed of inbreuk op de éénheid, de geestelike zelfstandigheid en eigenwettelikheid
-der werkelikheid.—Zo zijn geest en natuur dus waarlik „ongescheiden onderscheiden”.
-Zij zijn <span class="pageNum" id="pb210">[<a href="#pb210">210</a>]</span>en blijven „heterogeen”—de tegenstelling „psychies” en „physies” blijft behouden,
-wordt zuiverder, gaver, exakter dan ooit te voren, zodat zelfs voor het Panpsychisme
-„psychies” geen zinledig woord wordt, doordat het correlatieve „physies” zou vervallen:
-het physiese zelf wordt niet psychies, blijft superindividueel, en het psychiese,
-individuele, <span class="ex">niet</span> physies, ook de waarnemingen en voorstellingen behoren <span class="ex">uitsluitend</span> tot de psychiese, nooit tot de physiese reeks, die <span class="ex">niet eens werkelike, slechts denkbeeldige</span> waarnemingsinhouden bevat. „<span class="ex">Identiteit</span>” tussen <span class="ex">geest</span> en <span class="ex">stof</span> blijft even zinledig als altijd. Identiteit is alléén mogelik en waarschijnlik geworden
-tussen <span class="ex">geest</span> en het zeker immaterieel <span class="ex">substraat</span>, het <span class="ex">reale</span> der <span class="ex">stof</span>. Ziedaar de kritiese „Identiteitsleer”.<a class="noteRef" id="xd31e14871src" href="#xd31e14871">37</a>
-</p>
-<p>En een soort „epiphaenomenalisme” is het ook—maar precies het omgekeerde van het realistiese:
-De natuur niet feitelik maar ideëel epiphaenomeen van de werkelikheid, die haar ontologies
-prius, haar conditio sine qua non, haar grond is. Dùs, hoor ik vragen, ook dezelfde
-tegenwerping in omgekeerde zin: de werkelikheid zou zonder natuur, zonder organismen,
-zonder hersenen precies zo haar gang gaan? Neen, niet dezelfde tegenwerping, want
-de werkelikheid gaat reeds nu evenzo zonder (medewerkende, „werkelike”) natuur haar
-gang als zonder (medewerkend, „werkelik”) jaartallenstelsel,<span class="pageNum" id="pb211">[<a href="#pb211">211</a>]</span>—maar geen enkele wijziging van de natuur, is denkbaar, die niet afhankelik zou zijn
-van, wijzen op, haar werkelikheidsgrond hebben in, een wijziging, een anders-zijn
-van het substraat, het reale.… de onstoffelike, waarschijnlik psychiese werkelikheid
-zelf.<a class="noteRef" id="xd31e14886src" href="#xd31e14886">38</a> De betrekkelike zelfstandigheid (zonder inmenging of overgang) van elk der beide
-reeksen berust dus voor de werkelike, zielse reeks op haar echte zelfstandigheid en
-volkomen <span class="ex">onafhankelikheid</span> van de natuur, voor de stoffelike, phaenomenale reeks echter uitsluitend op haar
-<span class="ex">functionele bepaaldheid</span>, op éénzelvigheid, konsekwentie van abstraktie-beginsel: in het geheel aller mogelike
-jaartallen of statistieken der levende werkelikheid zal nooit iets anders dan jaartal
-of statistiek voorkomen—in het denkbeeldig geheel aller mogelike waarnemingsinhouden
-nooit iets anders dan natuur, ruimteding, objekt. Ziedaar de kenniskritiese <span class="ex">zuiverheid</span> der phaenomenale natuur, die haar voor elke zielsinmenging, voor alle psychovitalisme,
-alle mogelike of liever onmogelike „Seelenkräfte”, ’t zij een „Psychoid” van <span class="sc">Driesch</span> (die met deze zijn „<span class="ex">Seele als elementarer Naturfaktor</span>” <span class="sc">Wundt</span>’s zielse natuur-„entelechie” profaneert) of <span class="sc">Reinke</span>’s dualistiese „Dominanten” („<span lang="de">eine Art <span class="corr" id="xd31e14919" title="Bron: van">von</span> Beseelung, von Durchgeistigung der materiellen Substanz</span>”) principieel en a priori vrijwaart en elk niet-realist als <span class="sc">Wundt</span> of <span class="sc">Heymans</span> of <span class="sc">Eisler</span> of <span class="sc">Riehl</span> eo ipso ten aanzien der natuur tot een anti-teleologies, anti-vitalisties mechanist
-maakt, daar het voor hem 1<sup>o</sup>. <span class="ex">onmogelik</span> is, de ziel te vernaturen tot „<span lang="de">Naturfaktor</span>”, aangezien dit een verzaking, een verontwerkeliking zou zijn van de ziel en aangezien
-onder het denkbeeldig <span class="pageNum" id="pb212">[<a href="#pb212">212</a>]</span>geheel van mogelike bewustzijnsinhouden geen bewustzijn zelf kan voorkomen, onder
-phaenomena geen reale, onder objekten geen subjekt, zo min als de wereld-voorvallen
-zelf onder de jaartallen en 2<sup>o</sup>. <span class="ex">onnodig</span>, het zielse bij de natuur in te lijven, aangezien de doelstellende, willende, bewust
-of onbewust leidende geest, om werkzaam en werkelik te zijn niet die bekrompen beperkte
-gebonden invloed nodig heeft, die de dualismen en vitalismen nog in de natuur aan
-de natuurkrachten, aan „potentiële” en „actuele” energie pogen te ontfutselen, maar
-juist voor hem de enige bekende, wellicht de enige bestaande, oorzakelike werkelikheidsmacht
-is, de van natuur onafhankelike, voor natuur onbereikbare<a class="noteRef" id="xd31e14954src" href="#xd31e14954">39</a> macht, waar heel de natuur aan ontbloeid is.
-</p>
-<p>En nu terug tot <span class="sc">Busse</span> om de vruchten te plukken van ons betoog.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Da ist nun zunächst zu bemerken</span>,”, aldus p. 145 o. c., „<span lang="de">dass wir, wenn wir uns auf den Boden idealistisch-spiritualistischer Weltanschauung
-stellen, im eigentlichen und strengen Verstande natürlich einen <span class="ex">psychophysischen</span> Parallelismus nicht vertreten und festhalten können. Ist die Welt ihrer wahren und
-wirklichen Beschaffenheit nach nur <span class="pageNum" id="pb213">[<a href="#pb213">213</a>]</span><span class="ex">psychisch</span>, so gibt es in ihr auch <span class="ex">nur</span> psychische Vorgänge und einen psychischen Zusammenhang. Die physische Reihe, die
-der Reihe der psychischen Prozesse parallel gehen soll, verschwindet als solche auf
-diesem Standpunkte, ihre Glieder werden zu Bestandteilen der psychischen Reihe selbst.</span>” Boven weerlegd—het physiese verdwijnt niet als zodanig en wordt niet psychies („<span lang="de">die physische Seite</span>” is niet „<span lang="de">ja in Wahrheit auch eine psychische</span>”, p. 146), niet „<span lang="de">Vorstellung</span>”. „<span lang="de">Die <span class="ex">Vorstellungen</span> der Körper und ihrer Aktionen sind selbst Bewusstseinsinhalte, gehören also der psychischen
-Reihe an.</span>” Zeker, maar wij onderscheiden die voorstellingen van phaenomena zuiver van de phaenomena
-zelf. <span lang="de">Erscheinungen</span> zijn geen <span lang="de">Vorstellungen</span>, als op p. 149.
-</p>
-<p>Belangrijk, omdat er de grondfout van heel <span class="sc">Busse</span>’s boek, zijn realisties „standpunt” in wordt blootgelegd, is de noot op bl. 159,
-waar hij schrijft: „<span lang="de">Es ist wichtig, diese Tatsache: dass wir von der idealistischen Konstruktion und dem
-mit ihr gegebenen Kausalzusammenhang zur parallelistischen Konstruktion und der Negierung
-psychophysischer Kausalität nur gelangen können, wenn wir den Wahrnehmungen der physischen
-Dinge und Vorgänge im realistischen [!] Sinne <span class="ex">wirkliche</span> Dinge und Vorstellungen [<span lang="nl">wel schrijffout, lees</span> Vorgänge] gegenüber stellen, also <i>uns auf den Standpunkt des naiven Realismus stellen</i>, schon hier mit aller Entschiedenheit zu betonen und festzuhalten. Dieser Standpunkt
-ist die Voraussetzung sowohl des Parallelismus als der ihm entgegengesetzten Annahme
-psychophysischer Wechselwirkung. Nur auf diesem Standpunkt sind beide und ihr Gegensatz
-möglich, auf idealistischer Basis verschwindet sowohl der psycho-physische Parallelismus
-als die psycho-physische Wechselwirkung. Auf dieser realistischen Grundlage muss daher
-auch der Streit zwischen Parallelismus und Wechselwirkungslehre ausgefochten werden.
-Es ist ganz unzulässig, Nachteile, die einer dieser beiden Theorien auf derselben
-etwa erwachsen und sie der anderen gegenüber ungünstiger <span class="pageNum" id="pb214">[<a href="#pb214">214</a>]</span>erscheinen lassen, dadurch gegenstandslos machen zu wollen, dass man sich, in die
-Enge getrieben, auf die idealistisch-metaphysische Auffassung, also auf einen Standpunkt
-zurückzieht, auf dem es weder psychophysischen Parallelismus noch psychophysische
-Wechselwirkung mehr gibt. Diese Bemerkung wird später sich als wichtig erweisen.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e15046src" href="#xd31e15046">40</a>
-</p>
-<p>Wij weten en begrijpen nu, hoe en waarom „<span lang="de">auf idealistischer Basis</span>” wel de psycho-physiese Wechselwirkung, niet het ps.-ph. parallelisme verdwijnt;
-dat en waarom wij tegenover „<span lang="de">den Wahrnehmungen der physischen Dinge und Vorgänge</span>” niet „<span lang="de">im realistischen Sinne</span>” „<span lang="de"><span class="ex">wirkliche</span> Dinge und Vorgänge</span>” stellen, maar im idealistischen Sinne phaenomenale, dus immanent-objectieve Dinge
-und Vorgänge. En „<span lang="de">ganz unzulässig</span>” is het, om de nadelen, die uitsluitend gelden op <span class="sc">Busse</span>’s „<span lang="de">Standpunkt des naiven Realismus</span>” (en dan ook uitsluitend aan „<span lang="de">naiven Realismus</span>” te wijten zijn) aan het krities parallelisme in de schoenen te schuiven.<a class="noteRef" id="xd31e15084src" href="#xd31e15084">41</a> Immers het krities idealisme is geen „standpunt” waarop men zich naar believen al
-of niet zou kunnen of mogen stellen (<span class="sc">Busse</span> passim, b.v. p. 259/60); men is nog realist (als <span class="sc">Busse</span>) en is het dan tegen heug en meug ook ten aanzien der verhouding van lichaam en geest,
-òf men is het niet meer en kàn het dus evenmin zijn in zake de verhouding van lichaam
-en geest als t.a.v. het lichaam op zich zelf. Zo zal dus geen idealist zich van zijn
-stuk laten brengen, laten neertrekken op realisties terrein. Wie een idealist ontmoeten
-wil en uit het veld slaan, die moet eerst <span class="pageNum" id="pb215">[<a href="#pb215">215</a>]</span>zien zijn veld te bereiken, zich op de hoogte te stellen van zijn idealisme.
-</p>
-<p>Omtrent de <span class="ex">Identiteit</span> schrijft nu <span class="sc">Busse</span> op p. 146: „<span lang="de">Versucht man nun aber, den Parallelismus.… auf der Grundlage idealistisch-spiritualistischer
-Weltanschauung wirklich durchzuführen, so muss man sich vor allem klar machen, dass
-man man auf dieser Grundlage wie das <span class="ex">psychophysische</span>, so auch das Prinzip der <span class="ex">Identität</span> der beiden Reihen, die Zweiseitentheorie, fallen lassen muss.</span>” Juist, zo min het een als het ander. „<span lang="de">Es hat auf idealistischem Standpunkt keinen Sinn mehr, zu sagen, die beiden Reihen,
-die Vorstellungen der körperlichen Phänomene und die innen in demselben oder in einem
-anderen Individuum entsprechenden psychischen Vorgänge, seien identisch, zwei Seiten
-einer und derselben Sache.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e15118src" href="#xd31e15118">42</a> Dat zeggen wij ook niet. We zeggen met <span class="sc">Busse</span> (149): „<span lang="de">Eine derartige Identität lässt sich nun aber gar nicht behaupten und wird auch von
-der Identitätsphilosophie nicht behauptet.</span>” Maar als hij dan <span class="sc">Heymans</span> zelf als volgt misduidt: „<span lang="de">dass aber, wie uns hier zwar nicht explicite, wohl <span lang="nl">[evenmin]</span> aber implicite zugemutet wird, ein Gehirnprozess und die Vorstellung, die ein ihn
-beobachtendes Subjekt von ihm hat, identisch, zwei Seiten einer und derselben Sache
-seien, ist eine Behauptung, die im Ernst doch niemand, der sich, wenn auch nur vorübergehend
-einmal auf den Boden realistischer Anschauungsweise stellt, wird verfechten wollen.
-Damit ist nun allerdings aber dieser ganzen Identitätslehre das Urteil gesprochen.</span>”, dan antwoorden wij, dat men zich zelfs niet „<span lang="de">vorübergehend</span>” „<span lang="de">einmal auf den Boden realistischer Anschauungsweise</span>” hoeft te <span class="pageNum" id="pb216">[<a href="#pb216">216</a>]</span>stellen, om zulk een „<span lang="de">Identitätslehre</span>” voor onzin te verklaren, dat echter voor het idealisme, voor <span class="sc">Heymans</span> (als voor <span class="sc">Ebbinghaus</span>, maar deze houdt zich lang niet altijd vrij van realistiese onzuiverheden) nooit
-een waarneming of voorstelling met een hersenproces „identiek” is, maar altijd en
-uitsluitend met het <span class="ex">reale</span> van een hersenproces; zo is dus b.v. B’s waarneming (b.v. van C’s hersenproces) het
-reale van een hersenproces van B, dat weer door A b.v. wordt waargenomen. <span class="sc">Heymans</span> bedoelt dus: wat realiter waarneming van B is en als zodanig uitsluitend tot de werkelike
-zielse reeks behoort, kan zonder strijdigheid of vereenzelviging van ongelijksoortigs
-phaenomenaliter hersenproces van B zijn, maar behoort als zodanig uitsluitend tot
-de natuurreeks. Gelijk men nu tot een goed verstaander kan zeggen, al is het ietwat
-onnauwkeurig, de werkelikheid <span class="ex">is</span> in bepaald opzicht (nl. voor en door denkbeeldige waarneming) natuur, zo kan men
-ook zeggen: het ziels gebeuren <span class="ex">is</span> in zeker opzicht hersenproces. En zo ontstaat dan de zeker niet aanbevelenswaardige,
-realisten van de wijs brengende uitspraak: „hetzelfde” behoort zowel tot de ene reeks
-als tot de andere! Men herleze nu <span class="sc">Busse</span>’s wonderlike realistiese <span class="sc">Heymans</span>-misvatting (147–151), waarnaar de „<span lang="de">schliesslich zu Grunde liegenden psychischen Originalvorgänge, auf welche doch alles
-ankommt</span>”.… „<span lang="de">in diesem Parallelismus überhaupt keine Rolle</span>” zouden spelen, „<span lang="de">ausserhalb des Parallelismus selbst</span>” zouden staan, en „<span lang="de">Schliesslich bedeutet doch die Behauptung <span class="ex">Heymans</span>, dass eine identische Bewusstseinserscheinung sowohl als der einen wie als der anderen
-Reihe zugehörig betrachtet werden kann, bei Lichte [?] besehen nichts anderes, als
-dass wir an jeder Vorstellung den Akt des Vorstellens und den vorgestellten Inhalt
-unterscheiden können und dass beide doch eine untrennbare Einheit bilden. Das wusste
-man nun freilich schon lange: um das zu wissen brauchte man nicht erst die Theorie
-des psychophysischen Parallelismus aufzustellen. Was aber hat <span class="pageNum" id="pb217">[<a href="#pb217">217</a>]</span><span class="ex">diese</span> Identität der Vorstellung und des Vorstellungsinhalts zu tun mit der, welche der
-Parallelismus behauptet, der Identität zweier Reihen?</span>” (150). Die laatste vraag kon <span class="sc">Heymans’</span> antwoord zijn op deze <span class="sc">Heymans</span>-duiding.
-</p>
-<p>Zoveel over de identiteit. Op bl. 151 vervolgt dan <span class="sc">Busse</span>: „<span lang="de">Aber wir mussen noch weiter gehen, nicht nur die Identität, auch die <span class="ex">Parallelität</span> der beiden Reihen muss auf idealistischem Boden aufgegeben werden. Um sie festzuhalten,
-müssten wir eine völlig rätselhafte, unerklärliche und unbegreifliche prästabilierte
-Harmonie der beiden Reihen, der physischen und der psychischen, voraussetzen.</span>” Voor ons een afgedaan punt, vgk. boven bl. 207 en de noot bij bl. 199. Ook weten
-we nu, waarom wij inderdaad „<span lang="fr">a limine</span>” [p. 166] mogen en moeten afwijzen „<span lang="de">die Möglichkeit, dass in die physische Reihe auch unter Umständen ein.… psychisches
-Glied eintreten könne</span>”. Wij zeggen niet „<span lang="de">es passt eine solche Annahme nicht in den <span class="ex">Parallelismus</span> hinein und deshalb ist sie zu verwerfen!</span>”, maar: „<span lang="de">es passt eine solche Annahme bloss in den ‚naiven Realismus’ hinein, und deshalb ist
-sie zu verwerfen!</span>”
-</p>
-<p>2. Wij hebben daarmee <span class="sc">Busse</span> principieel afgedaan <span class="corr" id="xd31e15241" title="Bron: to">tot</span> bl. 183—en zullen aan het tweede „nadeel”: „<span class="ex" lang="de">Die Künstlichkeit der parallelistischen Theorie</span>” (183–208), speciaal ten aanzien van het causaliteitsbeginsel, niet al te veel aandacht
-wijden. Is de theorie <span class="ex">waar</span>, is het causalisme onmogelik juist dewijl alleen werkelikheid werkend, een reale
-causaal kan zijn, dan zijn wij geen „<span lang="de">Naturalisten der reinen Vernunft</span>”, die niet de „natuurlike”, voor de hand liggende („<span lang="de">nächstliegende</span>” zegt B. p. 188).… dwaling zouden opgeven voor een desnoods „<span lang="de">ziemlich gekünstelte</span>” waarheid. Al bedenken ook wij bij tijd en wijle, dat eenvoud het kenmerk van het
-ware, simplex veri sigillum is, bij tijd en wijle vergeten wij daarom niet de nauwe
-verwantschap tussen simplex en simpel, eenvoud en <span lang="de">Einfalt</span>.—Maar.… zelfs die „<span lang="de">Künstlichkeit</span>” valt mee, want die <span class="pageNum" id="pb218">[<a href="#pb218">218</a>]</span>ondoorzichtigheid berust weer, als zo dikwels, op doorzichtloosheid, te weten op realistiese
-verwarring met de „Automatentheorie”, waartegen <span class="sc">Busse</span> zich richt met zijn: „<span lang="de">Kausalität und physische Kausalität sind keine identischen Begriffe</span>”. Het krities parallelisme zou wel waarlik gekunsteld zijn, ja lijnrecht in strijd
-met het causaliteitsbeginsel, als het, naar realisties misverstand, een deel der werkelikheid
-aan de causaliteit onttrok. Maar juist het inzicht dat niet alleen <span class="ex">al</span> wat werkelik is, maar ook <span class="ex">alléén</span> wat werkelik is, causaal kan zijn, maakt de psycho-physiese <span lang="de">Wechselwirkungslehre</span> onmogelik. Dus niet alleen „<span lang="de">Die Wechselwirkungslehre</span>”, maar evenzeer het monisties parallelisme „<span lang="de">setzt <span class="ex">alles</span> Wirkliche in durchgängige Beziehung zueinander und lässt das Kausalitätsprinzip nirgends
-abbrechen; sie [auch er] statuiert einen lückenlosen universellen Weltzusammenhang.</span>” (p. 207)<a class="noteRef" id="xd31e15294src" href="#xd31e15294">43</a>. „<span lang="de">Der psychophysische Parallelismus dagegen teilt die Welt in zwei beziehungslos nebeneinander
-herlaufende Welten und sucht das Wunder ihres durchgängigen Parallelgehens durch das
-noch grössere Wunder ihrer heimlichen Identität zu erklären.</span>” Wonder en heimelikheid vervallen met die „<span lang="de">zwei Welten</span>”—en hoe „<span lang="de">beziehungslos</span>” reale en phaenomeen, geest en natuur wel zijn, hebben wij met beeld en begrip verklaard
-en opgehelderd. En is eenvoudiger, doorzichtiger verklaring denkbaar van het ervaringsverband
-tussen geestesleven en hersenproces, verstands- en hersenontwikkeling, zielsziekte
-en hersenstoring, dan deze, dat het tweede phaenomeen is van het eerste, het eerste
-reale van het tweede?<a class="noteRef" id="xd31e15321src" href="#xd31e15321">44</a>
-<span class="pageNum" id="pb219">[<a href="#pb219">219</a>]</span></p>
-<p>Nog één realistiese moeilikheid, die we te boven zijn, dient hier onder 2 aangestipt:
-hoe wij nu de schijnbare „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” of overgang verklaren bij de <span class="ex">waarneming</span> der natuur zonder inwerking van de natuur (objekt, zintuig, hersenen) op de geest
-en bij de willekeurige <span class="ex">beweging</span> (schrijven b.v.) zonder inwerking van de wil op die beweging, of om met onze typies-realistiese
-tegenstander <span class="sc">Stumpf</span> te spreken (<span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>, p. 20/1): „<span lang="de">die missliche Frage, was denn nun eigentlich die Wirkung des Willensentschlusses zur
-Körperbewegung ist, wenn nicht die Bewegung, und was denn eigentlich die Ursache der
-Empfindung ist, wenn nicht die Nervenreizung.</span>”
-</p>
-<p>Antwoord: Geen objekt, natuurding, zenuwprikkeling is <span class="ex">oorzaak der gewaarwording</span> (gelijk voor de dogmatiese waarnemingsleer, ook van u en de uwen), maar <span class="ex">het reale van objekt en zenuwprikkeling</span>; niet de beweging, maar <span class="ex">het reale der beweging</span> is het werkelik <span class="ex">gevolg van het wilsbesluit</span>—de beweging is het phaenomeen, dat in dit reale en <span class="ex">middellik dus in dat willen</span> zijn <span lang="la">conditio sine qua non</span> heeft!<a class="noteRef" id="xd31e15394src" href="#xd31e15394">45</a>
-<span class="pageNum" id="pb220">[<a href="#pb220">220</a>]</span></p>
-<p>’t Is waarlik, eens begrepen, zo kinderlik eenvoudig, haast groots van eenvoud!
-</p>
-<p>Daar zegt b.v. nog <span class="sc">v. Hartmann</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Kategorien-lehre</span>” (p. 397): „<span lang="de">Die Erfahrung zeigt, dass unser Geist fortwährend von den Dingen beeinflusst wird
-und seinerseits sie durch ihr [<span lang="nl">lees</span> sein] Handeln und Wirken beeinflusst, dass der bewusste Geist ganz und gar abhängig
-von seinem Leibe, der Leib aber wiederum in vieler Hinsicht abhängig von der Willkür
-des Geistes ist. Diese Erfahrung muss erst dadurch beseitigt werden, dass sie für
-einen falschen, trügerischen Schein erklärt wird; dann erst wird die Bahn frei für
-die Behauptung, dass heterogene Kausalität in diesem engeren Sinne des Wortes unmöglich
-sei. Es bleibt dann aber die Aufgabe bestehen, zu zeigen, wie ohne heterogene Kausalität
-dieser Schein entstehen könne, und an der Lösung dieser Aufgabe sind noch alle Systeme
-gescheitert, die die heterogene Kausalität geleugnet haben.</span>”
-</p>
-<p>De „<span lang="de">Lösung dieser Aufgabe</span>” bieden wij in één zinnetje: die schijnbare causaliteitservaring ontstaat, doordat
-men, als <span class="sc">v. Hartmann</span>, realisties het (phaenomenale) lichaam voor een reale houdt—en doordat inderdaad
-onze geest voortdurend door het niet-stoffelik <span class="ex">reale</span> van de (natuur)dingen beïnvloed wordt en dit zijnerzijds door zijn actie en inwerking
-<span class="pageNum" id="pb221">[<a href="#pb221">221</a>]</span>beïnvloedt; doordat de bewuste geest dualisties-idealisties geheel en al afhankelik
-is van en monisties-idealisties zelfs identiek is met, het reale van zijn lichaam,
-dit echter wederom in menig opzicht afhankelik is van de willekeur van de geest!
-</p>
-<p>Ziedaar, wat er aan is van die zgn. „<span lang="de">Erfahrung</span>” die wij volgens <span class="sc">Hartmann</span> „<span lang="de">künstlich umdeuten</span>” moeten. En hiermee is tevens <span class="sc">Busse</span>’s thema „<span lang="de">die Deutung der Tatsache, dass zwischen psychischen und physischen Vorgängen ein Verhältnis
-wechselseitiger Abhängigkeit besteht</span>” zo ongekunsteld mogelik afgehandeld. Wij zijn genaderd tot
-</p>
-<p>3. „<span class="ex" lang="de">Die Konsequenzen des</span> [realistisch verkannten!] <span class="ex" lang="de">psychophysischen Parallelismus und ihre Undurchführbarkeit</span>” (208–378).
-</p>
-<p>Ook dit hele boekdeel is weerlegd, door de opmerking, dat <span class="sc">Busse</span> volkomen gelijk heeft omdat en zolang hij zich tegen de realistiese duiding van het
-parallelisme richt, die hij begrijpt en kent—en volkomen ongelijk tegenover het idealisties
-parallelisme, behalve tegenover dat van een Spinozist zonder materie-realisme als
-<span class="sc">Riehl</span>, wiens „<span lang="de">kritischer Monismus</span>”, de leer, dat het psychiese evenzeer slechts phaenomeen is en wel van hetzelfde
-causale reale als waarvan de natuur het is, „wezenlik” faalt en „wezenlik” falen moet
-in zijn pogingen, het geestelike, de zielse reeks, toch causaal te maken ten aanzien
-van de natuur-reeks, van bewegingen, al noemt hij het nog zo zeer „wesentlich” ’t
-zij voor het reale ’t zij voor de beweging, dus b.v. „<span lang="de">Vorstellung und Wille an der Bewegung, d.i. [?] an dem Vorgang, der den objectiven
-Sinnen als Bewegung erscheint, wesentlich betheiligt</span>” (K. III, p. 183).<a class="noteRef" id="xd31e15500src" href="#xd31e15500">46</a> Hier heeft <span class="sc">Busse</span> gelijk (p. 265): <span class="pageNum" id="pb222">[<a href="#pb222">222</a>]</span>„<span lang="de">Empfindung und Vorstellung aber haben an der Hervorbringung des realen Vorganges,
-der uns als Bewegung erscheint, keinen Anteil, da sie ja <span lang="nl">[volgens <span class="sc">Riehl</span>]</span> nur Erscheinungen sind und Erscheinungen doch nicht Dinge an sich produzieren können.</span>” Maar op deze grond heeft dan ook <span class="sc">Heymans</span> reeds „<span lang="de">Die Lehre vom unbekannten Anderen</span>” in zijn „<span class="ex" lang="de">Einführung</span>” bestreden. En <span class="sc">Busse</span>’s gelijk is hiermee uitgeput. Dat zullen wij nu zien:
-</p>
-<p><i>a.</i> Wat punt <i>a</i> betreft, in hoeverre het niet-realisties parallelisme al of niet verplicht is, „<span class="ex" lang="de">zu allen psychischen Eigentümlichkeiten die physischen Analoga [?] anzugeben</span>” (208–229), daarover is bij <span class="sc">Wundt</span> en <span class="sc">Eisler</span> al het nodige te vinden en het volgt uit wat wij zelf reeds hebben betoogd. Zo doet
-„<span class="ex" lang="de">der auf psychischer Seite verbleibende Rest</span>”, de éénheid en de „<span lang="de">Synthesen</span>” van het bewustzijn, die in de natuurreeks evenzeer ontbreken als … het bewustzijn
-zelf, evenmin iets te kort aan het parallelisme (of omgekeerd), als de „rest”, die
-de levende continu verlopende werkelikheid op de dode diskrete jaartallen vóór heeft.
-</p>
-<p><i>b.</i> En wat het tweede punt betreft, „<span class="ex" lang="de">Die Geschlossenheit <span class="pageNum" id="pb223">[<a href="#pb223">223</a>]</span>des psychischen und des physischen Geschehens</span>” (230–321), alleen ten aanzien van dit laatste, van de natuur heeft <span class="sc">Busse</span> bezwaren, gericht tegen wat <span class="sc">James’</span> realisme noemt de „<span class="ex" lang="en">automaton-theory</span>”, in waarheid dus de leer, die uit de <span class="ex">natuur</span>, ook met betrekking tot alle levende wezens, dier en mens, al het zielse, geestelike
-streng methodies en principieel uitschakelt.… zodat de natuur even zuiver <span class="ex">mechanies</span> verloopt als zij.… zuiver phaenomenaal en zuiver ruimtelik is. Al wat des geestes
-is, alle bewustzijn, alle denken, voelen en willen, blijft dus krities, methodologies-noodwendig
-uitgeschakeld, niet omdat het onwerkelik en werkeloos zou zijn—maar juist omdat het
-alléén werkelik en werkend is. De methodiese zuivering der natuur van alle psychismen
-betekent juist en berust op de methodiese vrijwaring van de geest, van de werkelikheid.
-voor alle mogelike naturalismen en mechanismen. Het mechanisme der natuur kan evenmin
-de werkelikheid mechaniseren, automaties maken, als de ruimte der natuur de werkelikheid
-ruimtelik of de stoffelikheid der natuur de geest tot stof maakt, of evenmin als de
-sijferende statistiek de werkelikheid zelf maakt tot een sijferstelsel. Daarmee zijn
-weer <span class="sc">Busse</span>, pp. 230–321, en al de zijnen afgedaan—immers mèt het natuur-realisme is het naturalisme
-vervallen. Al wat phaenomenaal is kan slechts phaenomenaal en phaeno-causaal, al wat
-lichaam en beweging is slechts mechanies werken en gewerkt worden, verklaren en worden
-verklaard—zo dus ook leven en ontwikkeling der organismen, ’t zij mens of dier, zover
-zij zich bewegen, ruimteding, natuur zijn. <span class="ex">In</span> de <span class="ex">natuur</span> moet eo ipso elk element, elke wet, elke verklaring <span class="ex">natuurlik</span> zijn, <span class="ex">van</span> heel de <span class="ex">natuur</span> en elk element en elke wet echter ligt oorsprong, grond en verklaring, „verklaring”
-dus in de diepere, ontologiese, reële zin, uitsluitend in <span class="ex">het reale</span> der natuur, in de werkelikheid, waartoe de geest, waartoe begrip en gevoel, gedachten
-en begeerten behoren. <span class="pageNum" id="pb224">[<a href="#pb224">224</a>]</span>Zonder deze werkelikheid zou heel die natuur er niet zijn. Geen manuskript b.v.—hoewel
-als zinledig molekulen- en atomen- of elektronen-stelsel natuurkundig, mechanies,
-af te leiden uit het even geesteloos molekulen- of elektronen-spel van bepaalde hersenen—zonder
-zijn reale en zonder zijn <span lang="la">auctor intellectualis et realis</span>, de denkende geest, wiens wil en werk op de betekenis, de zin van het manuskript
-gericht was en daarom en daardoor de werkelikheid zódanig beïnvloed en gewijzigd heeft,
-dat tot haar phaenomena dit manuskript kwam te behoren. Zo vervalt voor al deze en
-dergelijke gevallen (het telegram, <span class="sc">Luther</span>, „Austerlitz” etc.) alle „paradoxie”, waar <span class="sc">Busse</span> c.s. zich voor gesteld zien (p. 256/7): „<span lang="de">Mag auch immerhin der Geist eines <span class="ex">Kant</span> oder <span class="ex">Newton</span> das dem Manuskript der Kritik der reinen Vernunft oder der mathematischen Prinzipien
-der Naturphilosophie zu Grunde liegende <span class="corr" id="xd31e15654" title="Bron: intelligible">intelligibele</span> Ding verursacht haben: das <span class="ex">Manuskript selbst</span> ist und bleibt <span lang="nl">[zover het betekenisloze scheikundig-natuurwetenschappelike stof is]</span> das zufällige <span lang="nl">[geenszins toevallig, maar wettelik, op boven-omschreven diep, werkelik, geestelik
-verband berustend]</span> Produkt des Spiels einer Anzahl von Gehirnmolekülen, und diese Ansicht bleibt [?]
-so paradox, wie zuvor.</span>”
-</p>
-<p>Precies zo gaat het nu ook met die „paradoxie” in „<span lang="de">Biologie</span>” en „<span lang="de">Kulturgeschichte</span>”, waaromtrent men b.v. <span class="sc">Eisler</span>’s uitnemend betoog in zijn „<span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>” vergelijke.
-</p>
-<p>De <span class="ex">werkelike</span> Evolutie, de werkelike „<span lang="en">struggle for life</span>” is natuurlik weer zuiver onstoffelik, een strijd om behoeftebevrediging, begeertevervulling,
-waarbij dus gevoelens, neigingen, instinkten, voorkeur en tegenzin, waarnemingsvermogen
-der onderscheiden zinnen, pijn en genot, geheugen, overleg en begrip de grote faktoren,
-voorwaarden en wapenen zijn, terwijl de parallele phaenomenale ontwikkeling der organismen
-en organen even vanzelfsprekend zuiver stoffelik is en blijft. En zo behoeft het nauweliks
-nog vermelding, dat dan ook nooit evolutie uit stof geest <span class="pageNum" id="pb225">[<a href="#pb225">225</a>]</span>kan voortbrengen, uit een phaenomeen een subjekt of een reale, een kennistheoreties
-of ontologies prius van een phaenomeen<a class="noteRef" id="xd31e15692src" href="#xd31e15692">47</a>, zo min als uit geest stof kan ontstaan, maar dat, zuiver monisties, heel de werkelike
-ontwikkeling onruimtelik, immaterieel, ’t zij ten dele ’t zij geheel psychies moet
-worden gedacht, van de primitieve, blind-instinktieve, onder- of on-bewuste, vage,
-niet- of nauweliks-onderscheidbare kiemen, elementen en faktoren van het zielse leven,
-door specialisering, individualisering, concentrering, organisering, intensificering
-tot de verheldering, verruiming, verrijking, verdieping van bewustzijnsleven, tot
-de volle ontplooiing van heel ons menselik, persoonlik en gemeenschappelik begrips-
-en gemoeds-leven, een ontwikkeling tot steeds machtiger beheersing der subjektieve
-en objektieve voorwaarden van geluk, een ontwikkeling waaraan al de geestelike verworvenheden
-onzer kultuur, wijsheid en kunsten en wetenschappen en de vooruitzichten op een rechtelik
-en zedelik geordende maatschappelike samenleving, op een Blijde Wereld, ontbloeid
-zijn.
-</p>
-<p><i>c.</i> Ten slotte behandelt <span class="sc">Busse</span>’s parallelisme-kritiek <span class="ex" lang="de">Die psychologischen Konsequenzen des Parallelismus</span> (322–378), die 3<sup>erlei</sup> zouden zijn:
-</p>
-<p>α: „<span class="ex" lang="de">Die pluralistische Seelenlehre</span>”, „<span class="ex" lang="de">die subjektlose Psychologie</span>”,
-</p>
-<p>β: „<span class="ex">Die psychologische Atomistik</span> (<span class="ex">Mind-Stuff-Theorie</span>)” en
-</p>
-<p>γ: „<span class="ex" lang="de">Die mechanistische Psychologie</span><span class="corr" id="xd31e15736" title="Niet in bron">”</span> („<span class="ex" lang="de">Association contra Apperception</span>”).
-</p>
-<p>Weer in één zinnetje af te doen, gelijk mijn geduldige lezer reeds zal hebben gedaan:
-Realisties als hij denkt heeft <span class="pageNum" id="pb226">[<a href="#pb226">226</a>]</span><span class="sc">Busse</span> gelijk, ook dus t.a.v. <span class="sc">Ziehen</span> en derg.—maar <span class="ex">van het niet-realisties, krities-idealisties parallelisme is de enige <span lang="de">psychologische Konsequenz</span>, dat het geen „<span lang="de">psychologische Konsequenzen</span>” heeft</span>!
-</p>
-<p>Want volstrekt onafhankelik als de werkelike reeks, waartoe al het psychiese behoort,
-is van de phaenomenale reeks, de natuur, heeft en houdt zij, of liever krijgt juist,
-haar volle vrije zelfstandige eigen wettelikheid, psychologies, logies of ethies en
-haar van alle physiologismen en naturalismen principieel gezuiverde psychologie, onverschillig
-of men het apperceptieve, actualistiese voluntarisme zonder wil van <span class="sc">Wundt</span> of het meer substantialistiese van <span class="sc">Eisler</span>’s „organisch-teleologische” psychologie aanvaardt, dan wel b.v. de „<span lang="de">beschreibende und zergliedernde</span>” psychologie van <span class="sc">Dilthey</span> of daartegenover <span class="sc">Ebbinghaus’</span> psychologie van <span lang="de">Einfachste seelische Gebilde en Allgemeinste Gesetze des Seelenlebens</span>, of wel <span class="sc">Fouillée</span>’s <span lang="fr">Psychologie des Idées-forces</span> of zijn en anderer „speciale” psychologie of characterologie („<span lang="fr">éthologie</span>”) of b.v. <span class="sc">Heymans’</span> logica-psychologie. Zo volgt, om dit voorbeeld te noemen, het denken zijn eigen logiese
-wettelikheid, zonder dat het parallele hersenmechanisme iets te „verlangen” of te
-„<span lang="de">erzeugen</span>”, te verhinderen of te veroorzaken heeft (<span class="sc">Busse</span>, p. 359 en daarvóór), trots <span class="sc">Liebmann</span>’s realistiese „<span lang="de">Antinomie</span>” en <span class="sc">Busse</span>’s physiologiserend anti-psychologisme dat (niet zonder realistiese reden) „<span lang="de">weitere Antinomien ethischer Natur</span>” voorziet. Maar hier doemen problemen op, die tot een ander gebied behoren en niet
-afhankelik zijn van de tegenstelling idealisme—realisme of parallelisme—causalisme,
-dus basta. Zo verenigt het idealisties parallelisme zonder „<span lang="de">doppelte Wahrheit</span>”<a class="noteRef" id="xd31e15816src" href="#xd31e15816">48</a>, die het met <span class="pageNum" id="pb227">[<a href="#pb227">227</a>]</span><span class="sc">Busse</span> kan verfoeien, zonder zelfweerspreking, het psychologies <span class="ex">determinisme</span> ten aanzien der werkelikheid, waarin karakter en overtuiging, wilskracht en hartstocht,
-verstand en gemoed, beraad en gezindheid oorzakelike determinerende machten kunnen
-zijn, met het <span class="ex">fatalisme</span> ten aanzien der natuur, waarin van wil of weten, van ziel of instinkt of gevoel geen
-sprake kan wezen, zo min als in de werkelikheid van zulk „mechanisme”. Als dan ook
-Prof. <span class="sc">Bruining</span> in zijn bovenvermeld <span class="ex">Gids</span> opstel (zie tekstbl. 219 noot 1) beweert (p. 492/3): „In beide [materialisme en monisties
-psychisme] is de wereldorde in haar geheel een reusachtig mechanisme, de handelende
-persoonlijkheid eenvoudig een automaat”.… dan antwoorden wij: voor het materialisme
-hebt ge met uw „reusachtig mechanisme” gelijk, zover dat materialisme altans een eindige
-massa aanvaardt, (neemt het zijn materie oneindig, dan wordt ook het mechanisme niet
-reusachtig, maar oneindig groot), doch voor het psychisme is niet precies „de wereldorde
-in haar geheel” maar.… haar <span class="ex">phaenomeen</span> „een reusachtig mechanisme” en niet precies „de handelende persoonlikheid” maar z’n
-<span class="ex">phaenomeen</span>, z’n lichaam, „eenvoudig een automaat”. En voor de wereldorde, de werkelikheid zelf
-van het psychisme is „reusachtig” even zinledig als „klein” of „groot” of elke andere
-afmeting, daar het psychiese nu eenmaal geen afmetingen heeft. En een „mechanisme”?
-Tweeërlei betekenis heeft mechanies: 1<sup>o</sup>. de eigenlike, ruimtelike, physiese zin: „werktuigelik” zich bewegend, volgens de
-wetten der „mechanica” of bewegingsleer en 2<sup>o</sup>. de overdrachtelike onruimtelike psychiese zin: „werktuigelik”, „machinaal”, d.w.z.
-zonder medewerking van wil en bewustzijn, willoos, gedachteloos, <span class="ex">als</span> een automaat. Welnu, van het 1<sup>e</sup> kan <span class="pageNum" id="pb228">[<a href="#pb228">228</a>]</span>moeilik sprake zijn in een onruimtelike wereldorde en van het tweede evenmin in een
-wereldorde, waar wil en bewustzijn, gemoeds- en denkleven, subjekt en persoonlikheid,
-in plaats van te worden uitgeschakeld of zelfs maar dualisties gebonden<a class="noteRef" id="xd31e15865src" href="#xd31e15865">49</a> aan enige „werkelike” stof of natuurwettelikheid, integendeel juist tot het wellicht
-enig werkelike, tot het zéker enig kenbare werkelike verheven is! Daarom behoeft geen
-idealist zijn intellektueel geweten geweld aan te doen door indeterminisme om aan
-het fatalisme te ontkomen (gelijk realisten als Prof. <span class="sc">Bruining</span>) en daarom is dan ook <span class="ex">geen enkel krities idealist</span>, zover ik weet, psychologies <span class="ex">indeterminist</span>.<a class="noteRef" id="xd31e15878src" href="#xd31e15878">50</a> Dat is een heugelik resultaat <span class="pageNum" id="pb229">[<a href="#pb229">229</a>]</span>te meer van de kritiek! En Prof. <span class="sc">Bruining</span>’s redenering (ib.): „Hebben wij, naar de grondgedachte van psychisch monisme, aan
-te nemen, dat de waargenomen—door den ‚<span lang="de">idealen Beobachter</span>’ waar te nemen—hersenprocessen, die, zooals <span class="pageNum" id="pb230">[<a href="#pb230">230</a>]</span>er uitdrukkelijk wordt bijgevoegd ‚<span lang="de">durchweg[s] den mechanischen Gesetzen sich unterordnen</span>’, eenvoudig de eigenaardige vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychisch
-proces zich in het bewustzijn van den waarnemer voordoet, dan ligt daarin onmiddellijk
-opgesloten, dat dit <span class="pageNum" id="pb231">[<a href="#pb231">231</a>]</span>psychisch proces zelf volgens de wetten der mechanica verloopt” is een redenering
-van hetzelfde kennistheoreties gehalte als deze zou zijn: „Hebben wij, naar de grondgedachte
-van psychies monisme, aan te nemen, dat de waargenomen hersenprocessen, die, zoals
-er uitdrukkelik worde bijgevoegd, geheel en al stoffelik zijn en in de ruimte blijven,
-eenvoudig de eigenaardige vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychies
-proces zich in het bewustzijn van de waarnemer voordoet, dan ligt daarin onmiddellik
-opgesloten, dat dit psychies proces zelf geheel en al stoffelik is en in de ruimte
-zich afspeelt”!
-</p>
-<p>Geen wonder voorwaar, dat de sterkste, de principieelste tegenstanders van elke mind-stuff-theorie,
-van elke materialiserende associatie-psychologie.… de krities-idealistiese parallelisten
-zijn, hoe monadologies zij dan ook veelal mogen denken.
-</p>
-<p>En noch voor <span class="sc">Kant</span> (naar wij boven zagen, bl. 204) noch voor enig niet-realist geldt tegen de leer,
-die de hersenprocessen voor phaenomeen van het zieleleven houdt, het bezwaar (van
-realisten als <span class="sc">Busse</span> en <span class="sc">Becher</span>) van de samengesteldheid, de atomistiese struktuur<a class="noteRef" id="xd31e16195src" href="#xd31e16195">51</a> der materie, van <span class="pageNum" id="pb232">[<a href="#pb232">232</a>]</span>de „<span lang="de">Vielheit abtrennbarer, selbständiger materieller Teile</span>” (<span class="sc">Becher</span>, <span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>, p. 357) tegenover de éénheid of de continuïteit van het reale. Want niet alleen
-kan de éne continu verlopende werkelikheid haar vele velerlei diskrete statistieken
-hebben, niet alleen heeft de gedachte die één en ondeelbaar is haar vele gescheiden
-klanken in de taal en haar nog talrijker „<span lang="de">abtrennbare</span>”, „<span lang="de">selbständige</span>” letters in het schrift, maar bovendien is ook het geestesleven, de menselike ziel
-b.v., niet één en ondeelbaar als een meetkundig punt of als het dogmatiese zieleding
-van het oude dualistiese „spiritualisme”, maar—onverschillig of aktualisties dan wel
-substantialisties gedacht—in elk geval een produkt van honderd- en duizendvoudige
-geestelike „synthese”, die wel geen samen-stelling, maar toch een „versmelting”, een
-éénwording onderstelt van wat een veelheid te voren was en zelfs als „element” of
-„factor” tot ander zielsverband, andere individualiteit kan hebben behoord. Zó alleen
-zijn meta-physies, psychisties, <span class="ex">geboorte</span>, <span class="ex">erfelikheid</span> en <span class="ex">bevruchting</span> (éénwording van twee individuele geestelike kiemwerelden, de substrata van spermatozoön
-en eicel), het <span class="ex">sterven</span> als ont-binding en die ondoorgrondelike assimilatie-processen der <span class="ex">voeding</span> altans enigermate te begrijpen<a class="noteRef" id="xd31e16232src" href="#xd31e16232">52</a>, terwijl b.v. nog <span class="sc">Busse</span> zowel als <span class="sc">Lotze</span> in het begriploos creatianisme zijn blijven steken.
-</p>
-<p>We mogen nu de lezer verzoeken, de <span class="ex">kritiese</span> slotsom aangaande het parallelisme zelf op te maken en die te vergelijken met <span class="sc">Busse</span>’s „<span class="ex">Gesamtergebnis</span> der [helaas <span class="pageNum" id="pb233">[<a href="#pb233">233</a>]</span>niet in kennistheoretiese zin] kritischen Untersuchung des psycho-physischen Parallelismus”
-(p. 378/9) en daarmee afscheid nemen van <span class="sc">Busse</span>’s boek, het beste, grondigste, dat er ten gunste der overgangsleer, der „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” en tegen de samengangsleer geschreven is.
-</p>
-<p>Eer ik nu tot slot nog zal laten zien, wat er waar is van de „Verzoening” tussen beide,
-die in het jongste wetenschappelike werk over lichaam en geest, <span class="sc">Becher</span>’s <span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>, aan de orde wordt gesteld, neem ik nog even de uitgegeven en herdrukte rede onder
-handen van Prof. Dr. <span class="sc">Carl Stumpf</span> over <span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>, waarmee hij als voorzitter het internationale congres voor psychologie te München
-in 1896 (en heel wat twistgeschrijf) geopend heeft en die vermoedelik aan haar common-sense-realisme
-soortgelijke tweederangs-beroemdheid te danken heeft als <span class="sc">Du Bois-Reymond</span>’s materialistiese ignorabimus-rede. Aanleiding is mij het feit, dat <span class="sc">Stumpf</span>’s rede ten onzent b.v. vertaald is opgenomen in Mr. <span class="sc">Levy</span>’s „<span class="ex">Indeterminisme</span>” en haar weerklank tans nog vindt in de „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” van Prof. <span class="sc">Bolland</span>.<a class="noteRef" id="xd31e16303src" href="#xd31e16303">53</a>
-</p>
-<p>Ook <span class="sc">Stumpf</span> dan gaat het parallelisme bestrijden. Maar het ongeluk wil, dat deze typiese realist,
-wiens „<span lang="de">missliche Frage</span>” wij reeds boven op bl. 219 beantwoord hebben, van het parallelisme slechts twee
-<span class="ex">realistiese</span> vormen kent<a class="noteRef" id="xd31e16348src" href="#xd31e16348">54</a> <span class="pageNum" id="pb234">[<a href="#pb234">234</a>]</span>(p. 19), nl. 1<sup>o</sup>: het epiphaenomenalisties psycho-physies materialisme en 2<sup>o</sup>: de dualistiese leer, dat „<span lang="de"><i>auch</i> das Psychische</span>” een eigen gesloten causale reeks vormt (dat is voor zijn realisties denken „<span lang="de">Panpsychismus</span>”—het echte kritiese psychisme, waarvoor alléén het psychiese werkelik en causaal
-is, bestaat voor hem niet eens). Zo is het dus volkomen verklaarbaar (nl. uit gebrek
-aan kritiek en begrip), dat hij moet getuigen (p. 21):
-</p>
-<p>„<span lang="de">Aber ich kann in der Parallelitätslehre überhaupt statt des gepriesenen Monismus nur
-einen <span class="ex">Dualismus</span> finden, wie er krasser noch niemals aufgetreten ist. Die Ungleichartigkeit der Gebiete
-ist beibehalten, die Wechselwirkung geleugnet, von der einheitlichen Substanz, die
-ohnedies nur ein Scheinbehelf war, ist nicht mehr die Rede, und so erscheint auch
-das Parallellaufen der zwei Welten unfasslicher als selbst nach der verrufenen Lehre
-der <span class="ex">Geulincx</span> und <span class="ex">Malebranche</span>.</span>” Hoe <span lang="de">unfasslich</span> die paralleliteit in waarheid is, zal boven wel gebleken zijn. „<span lang="de">Zur Sache selbst müssen wir uns die Frage vorlegen, ob nicht die Konsequenz der Naturforschung,
-insbesondere der Entwicklungslehre, selbst wenn wir die Philosophie beiseite lassen
-<span lang="nl">[neen, dan niet!]</span>, dahin drängt, die Welt in allen ihren Teilen als ein kausal zusammenhängendes Ganzes
-aufzufassen, worin jedes Wirkliche seine Arbeit leistet, keines von der allgemeinen
-Wechselwirkung ausgeschlossen ist; und—wenn dies jeder bejahen wird <span lang="nl">[juist, allereerst en op goede grond de criticus!]</span>—die andere Frage, ob die Gründe, nach denen die gesamte Welt des Psychischen [n.b.!]
-von der Wirklichkeit in diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung ausgeschlossen
-sein soll, so zwingend sind, wie sie vielen erscheinen.</span>” (p. 21/2). Dat het juist <span lang="de">die gesamte Welt des <span class="ex">Physischen</span></span> <span class="pageNum" id="pb235">[<a href="#pb235">235</a>]</span>is, die „<span lang="de">von der Wirklichkeit in diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung</span>” moet uitgesloten zijn—ontgaat een <span class="sc">Stumpf</span> (als straks een <span class="sc">Bolland</span>) natuurlik volkomen.
-</p>
-<p>Ook over de heterogeneïteit oreert nu <span class="sc">Stumpf</span>, die, naar wij op bl. 225 gezien hebben, zo min als enig materialist tegen het ontstaan
-van geest uit stof bezwaar zou hebben of weten, als volgt: „<span lang="de">Die Ungleichartigkeit wird nach den Untersuchungen <span class="ex">Humes</span> kein Einsichtiger mehr als ernsthaftes Argument gelten lassen <span lang="nl">[zolang hij realist blijft]</span>. Ursache und Wirkung brauchen nicht gleichartig zu sein. Nur die Erfahrung kann lehren,
-was als Ursache und Wirkung zu einander gehört. Am wenigsten sollte derjenige die
-Wechselwirkung des Heterogenen beanstanden, der seine substanzielle Einheit lehrt:
-denn die substanzielle Verbindung der beiden Welten soll doch eine noch innigere sein
-als die bloss kausale.</span>”—Dat inderdaad de verhouding van grond en phaenomeen nog „<span lang="de">inniger</span>” is, dan „<span lang="de">die bloss kausale</span>” (immers het reale hoeft niet eens <span class="ex">feitelik</span> in een bepaald geval causaal te zijn om toch zijn bepaald, denkbeeldig, phaenomeen
-te hebben) en dat de <span lang="de">Wechselwirkung</span> niettemin onmogelik en ondenkbaar blijft, behoeven wij er tans nog één woord aan
-te verspillen? <span class="sc">Stumpf</span>’s vernuftige pogingen om dan het psychiese causaal te maken in de natuurreeks kunnen
-wij met het stilzwijgen dat ze voor ons verdienen voorbijgaan. Eerst op bl. 29/31
-wordt ook enige realistiese rhetoriek gewijd aan „<span lang="de">der sogenannte idealistische, besser psychistische Monismus, der sich gleichfalls
-als eine Überwindung oder höhere Fassung der alten Parallelitätslehre gibt</span>”, maar hem toeschijnt, „<span lang="de">in Wahrheit nicht über die Schwierigkeiten hinauszuführen, sondern nur darüber hinwegzutäuschen.</span>”, rhetoriek van het volgend allooi (ik geef al wat <span class="sc">Stumpf</span> er tegen in te brengen heeft):
-</p>
-<p>„<span lang="de">Nun sollte man denken: da, wo Kausalität ist, ist auch Realität; und solange wir nicht
-imstande sind, das Fallgesetz als Gesetz von Willenstätigkeiten zu verstehen und an
-<span class="pageNum" id="pb236">[<a href="#pb236">236</a>]</span>beobachtbaren Willenstätigkeiten zu verifizieren, solange muss es eben als Gesetz
-einer nichtpsychischen Realität angesehen werden. Aber lassen wir diese Bedenken.
-Was ist denn eigentlich für die Beseitigung des bösen Dualismus gewonnen, wenn man
-die physischen Dinge <i>als blosse Erscheinungen definiert</i>? Kann man das Körperliche dadurch überhaupt <i>wegdekretieren</i>? Sind Erscheinungen ein absolutes Nichts, sind Ausdehnung, Gestalt, Farbe nun wirklich
-ganz aus der Welt verschwunden? Wenn nicht, wo bleibt der Monismus? Und wird nicht
-auch gerade die Verschiedenheit und der Gegensatz, indem man sie als Erscheinungen
-mit dem Wesen kontrastiert, erst recht betont? Und sind wir [?] uns, aufrichtig gesprochen,
-über das Verhältnis jetzt klarer wie vorher? Warum muss denn das Wesen überhaupt erscheinen
-und so <i>verschieden von sich selbst</i> erscheinen?</span>
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Mir wenigstens bleibt es unfassbar, wie geistreiche [!] Männer nur einen Augenblick
-sich darüber täuschen können, dass mit solchen Redewendungen das Problem, welches
-man damit [!] wegzuschaffen meint, erst <span class="ex">anfängt</span>, und dass sie, selbst als Redewendungen betrachtet, einen <span class="ex">Rückschritt</span> gegen die fruchtbaren Fragestellungen bedeuten, zu denen wir in dieser Angelegenheit
-von andern Standpunkten aus bereits geführt sind: weil sie eben verleiten, sich bei
-der bequemen [voor u toch te moeilike] Distinktion Wesen—Erscheinung zu beruhigen
-und das Verhältnis der beiden zu einander als etwas Bekanntes, durch sich Klares,
-keiner [!] Erörterung Bedürftiges hinzunehmen.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e16491src" href="#xd31e16491">55</a>
-</p>
-<p>Elk nader commentaar zou geringschatting van mijn <span class="pageNum" id="pb237">[<a href="#pb237">237</a>]</span>lezers zijn—slechts wil ik u tans nog van <span class="sc">Stumpf</span>’s rede de Nederlandse echo laten horen uit Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s
-</p>
-<p>„<span class="ex">Zuivere Rede</span>” (p. 431/3): „Kinderlijk is ook de theorie van de psycho-physische ‚evenwijdigheid’,
-waarin op grond van het zoogenoemde axioom der geslotene natuurcausaliteit [zie boven
-bl. 205] eene natuurlijk geestelijke en geestelijk natuurlijke wederkeerigheid van
-werking wordt verloochend; dit ‚parallelisme’ vooronderstelt eene mechanistisch atomistische
-wereldopvatting [zolang men vóór de kennisleer staat—niet als men er „achter” is],
-door onzen landgenoot Heymans o.a. [o.a.!] wel eens in uiterst bedenkelijk klinkende
-zinnen begunstigd [alléén naar Prof. <span class="sc">Bolland</span> c.s.’ grove misvatting] en tot op heden nog altoos uitdrukkelijk te verloochenen
-[een onwaarheid; heel <span class="sc">Heymans’</span> wijsbegeerte, niet alleen zijn groot kennistheoreties hoofdwerk, maar speciaal zijn
-<span class="ex">Einführung</span> is een uitdrukkelike verloochening niet alleen, maar de kritiese weerlegging bovendien.…
-edoch natuurlik uitsluitend voor wie „begrip heeft om te begrijpen” en voor wie derhalve
-zulk een „uitdrukkelike” verloochening even belachelik als overbodig zou zijn, terwijl
-de anderen.… rustig mogen doorgaan, <span class="sc">Heymans</span> te eren met hun smaad]. Intusschen laat deze de stoffelijke reeks alleen gelden als
-subjectief [!] ideëele verschijnselen in bewustheden en hij beschouwt het tweevoud
-der evenwijdigheden als eenen schijn [!], waarboven een universeel bewustzijn [integendeel,
-ieder begrijper!] zoude verheven zijn; hoewel hij zelf van zijn psychisch monisme,
-zijne zielige [bollands-hollands] aleenheidsleer, spreekt, is zijne ‚metaphysica op
-grondslag der ondervinding’ dus een universeel bewustzijnsspiritualisme, waarin hij
-de evenwijdigheden laat gelden als eenen ‚schijn voor—God’ [dat deze god <span class="ex">schijn</span> zowel als deze schijn <span class="ex">god</span> slechts op Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s dogmatiese „waan en inbeelding” berust, begrijpt nu na mijn kritiek hoop ik elk
-van mijn lezers]. Een beletsel voor een ‚minder’ dan universeel bewustzijn, ook zonder
-<span class="pageNum" id="pb238">[<a href="#pb238">238</a>]</span>ondergrond van ondervinding het stijve [i.p.v. slappe?] psycho-physische parallelisme
-voor waan en inbeelding te houden, is die [?] theorie van onzen proefondervindelijken
-zielkundige<a class="noteRef" id="xd31e16549src" href="#xd31e16549">56</a> niet [voor wie er niet bij kan]. In eene openingsrede voor het psychologische congres
-van 1896 heeft Carl Stumpf de ‚zielig-natuurlijke (of natuurlijk-zielige) evenwijdigheidsleer’
-terecht [cf.!] als een ‚dualisme’, eene leer van tweespalt gequalificeerd, die onbegrijpelijker
-blijft dan zelfs het oude onverhelderde occasionalisme, waarin voor het ob- en subjectieve
-correspondeeren de almachtige God aansprakelijk werd gesteld, en hij heeft gewezen
-op de noodzakelijkheid, den samenhang der wereld [precies!] ‚in allen deele’ te erkennen
-als eene algemeene wederkeerigheid van werkzaamheid, waarvan ook het psychische [zie
-bij <span class="sc">Stumpf</span>!] niet is uitgesloten.” „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” vervolgt op bl. 433: „de ‚psycho-physische parallelisten’ of zielig natuurlijke
-evenwijdigheidsmannen voegen daaraan [aan de „ondoordachtheid” van „de mechanistische
-opvatting van warmte niet als warmte maar als beweging”; ondoordacht is hier alleen
-dat bollandse „niet als—maar als”] dan de ondoordachtheid toe, ‚omzetting’ van warmte
-in beweging natuurlijk, doch verkeering of omkeering van wenschen in bewegingen onmogelijk
-te achten [natuurlik onmogelik, maar weer alléén voor voldoende kennisleerbegrip,
-even onmogelik als de verkering van lichtbronnen in hun eigen schaduwbeelden of, zuiverder
-nog, van tijdvakken in hun eigen jaartallen!]. Maar [kostelik, dit „maar”!] de werkelijkheid
-zelve en als zoodanig is meer dan werkeloosheid [o uil in Athene], zij is als zoodanig
-de werkzaamheid zelve, en werkzaam zijn is verkeeren, omkeeren of omzetten [betrekkelik!],
-hetzij men dit begrijpelijk vindt of niet.” Maar.… dat juist tot deze werkelike werkzaamheid
-van werkzame werkelikheid.… de natuur, de physiese kosmos, <span class="ex">niet</span> <span class="pageNum" id="pb239">[<a href="#pb239">239</a>]</span>behoort dan voor kritiekloos dogmatisme, dat is juist het voorondersteld inzicht der
-kritiek, waardoor zij alle zuivere rederijkerij, ’t zij die van de duitse Prof. <span class="sc">Stumpf</span> of van de nederlandse Prof. <span class="sc">Bolland</span>, te boven is. En het blijkt nu eenmaal Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s noodlot, dat hij zelf nergens <span class="ex">zieliger</span> is, in de ware zin des woords, dan waar hij tegen <span class="sc">Heymans</span> en diens zogenoemde „zieligheid” zich keert en te keer gaat.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p>En nu nog Prof. <span class="sc">Erich Becher</span>’s „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>” en zijn „<span class="ex" lang="de">Versöhnung von Parallelismus und Wechselwirkungshypothese</span>”.
-</p>
-<p>Dit leerrijk boek toch bewijst ons in elk geval één ding—dat men over heel de wetenschap
-der hersenphysiologie van onze tijd kan beschikken (indien altans die kennis eens
-„<span lang="de">lebendigen und wirren Meinungskampfes</span>”, die verzameling van jammerlik-weinig zékere feiten en experimenten en erbarmelik-veel
-meer of minder interessante, aannemelike, mogelike, denkbare duidingen, opvattingen,
-meningen, voorstellingen, beschouwingen, onderstellingen, theorieën en stelsels<a class="noteRef" id="xd31e16601src" href="#xd31e16601">57</a> reeds wetenschap mag heten) en toch nog achterblijven <span class="pageNum" id="pb240">[<a href="#pb240">240</a>]</span>bij begrip en inzicht ten aanzien van wel en niet mogelike verhouding tussen hersenen
-en geest, voor meer dan <span class="pageNum" id="pb241">[<a href="#pb241">241</a>]</span>een eeuw zonder die hersenphysiologie door <span class="sc">Kant</span> al bereikt.
-</p>
-<p>Zó overwegend, zo albeheersend is ten deze de materie-kritiek.
-</p>
-<p>In het 3<sup>e</sup> deel nu, „<span class="ex" lang="de">Das Leib-Seele-Problem</span>” (328–396; zie over 1 en 2 de laatste noot) lezen wij aangaande de heterogeneïteit
-tussen lichaam en geest op bl. 365: „<span lang="de">Da wird im Anschluss an alte metaphysisch-erkenntnistheoretische Vorstellungen gesagt,
-Seelisches und Körperliches könnten nicht aufeinander wirken, weil sie so völlig verschieden
-seien. Dies zu Descartes’ Zeiten gewichtige Argument ist freilich in unseren Tagen
-zurückgetreten; das hängt mit dem Wandel der Kausalauffassung zusammen.</span>” Volkomen juist—zolang de materie een reale blijft. Maar als <span class="sc">Becher</span> op p. 366 dan vraagt: „<span lang="de">Wer sagt uns, dass dagegen Seelisches und Körperliches wegen ihrer Verschiedenheit
-nicht aufeinanderwirken können, wo wir gegenseitige Beeinflussung verschiedener Realitäten
-doch sonst überall sehen? Nur die Erfahrung könnte uns belehren, dass zwischen Seelischem
-und Körperlichem ein Wirkungszusammenhang unmöglich ist.</span>”, dan moet het antwoord luiden: De <span class="ex">kenniskritiek</span>, die ons leert, dat en waarom het lichamelike niet tot de „<span lang="de">Realitäten</span>” behoort, dat en waarom „<span lang="de">einordnen</span>” van „<span lang="de">das Seelische</span>” „<span lang="de">in den Naturzusammenhang</span>” (p. 380) even onnodig als onmogelik en ondenkbaar is, gelijk diezelfde kenniskritiek
-de onmogelikheid leert van <span class="sc">Becher</span>’s „<span lang="de">Möglichkeit eines Zusammenwirkens körperlicher und seelischer Faktoren im Gehirn</span>” (327) en wederom de kenniskritiek het als een illusie van <span class="sc">Becher</span> moet kenschetsen, als hij meent (366): „<span lang="de">Wird eine spiritualistische Deutung der physischen Erscheinungen anerkannt, so kommen
-sich der parallelistische Monismus und die Wechselwirkungslehre so nahe, dass eine
-Aussöhnung der Gegner nicht unmöglich erscheint.</span>” Van die „<span class="ex" lang="de">Versöhnung von Parallelismus und Wechselwirkungshypothese</span>” toch kan geen sprake zijn—zolang wederkerige causaliteit, <span class="pageNum" id="pb242">[<a href="#pb242">242</a>]</span>Wechselwirkung, tussen geest en stof onmogelik blijft. Ja—als de „<span lang="de">Wechselwirkungslehre</span>” deze zou laten vallen.… als zij „<span lang="de">die Materie spiritualistisch deutet</span>” en dus haar Wechselwirkung tussen geest en stof <span class="ex">vervangt</span> door die tussen geest en het onstoffelik <span class="ex">reale</span> der stof, als zij gaat zeggen (367): „<span lang="de">Das uns bekannte Seelenleben steht.… in Kausalbeziehung zu jenem Seelischen, das nicht
-in unserem Bewusstsein gegeben ist, das physischen Erscheinungen zugrunde liegt.</span>”—dan is zij op hetzelfde ogenblik, niet het parallelisme genaderd, maar.… <span class="ex">parallelisme geworden</span>! En zelfs al neemt gij nu, zuiver dogmaties, „materielle [?] <span lang="de">Dinge-an-sich</span>”, „<span lang="de">Atome-an-sich</span>” aan (373)<a class="noteRef" id="xd31e16772src" href="#xd31e16772">58</a> en <span lang="de">Wechselwirkung</span> tussen deze en ons zieleleven (374), dan nòg houdt ge een zuiver parallelisme t.a.v.
-zieleleven en stof (die geen Ding-an-sich, maar „<span lang="de">Erscheinung</span>” is.… en blijft), tenzij ge de natuurwetenschappelike „stof” zelf voor dat <span lang="de">Ding-an-sich</span> houdt, maar dan zijt ge wederom zuiver realisties overgangsman, causalist, <span lang="de">Wechselwirkungstheoretiker</span>. En daar dit wel uw bedoeling zal zijn (vgk. de laatste noot), staat dan inderdaad
-uw „<span lang="de">Auffassung der Wechselwirkungslehre wohl näher als dem Parallelismus.</span>” Schrijft gij echter (374/5): „<span lang="de">Mit den materiellen Dingen-an-sich, dem Seelenleben, und den in diesem enthaltenen
-Sinneswahrnehmungen eines Teiles der materiellen Dinge-an-sich kommen wir in der Wissenschaft
-durchweg aus.</span>” en meent gij: „<span lang="de">Statt von einer Versöhnung des Parallelismus mit der Wechselwirkungslehre könnte man
-also vielleicht besser von einer Überführung des ersteren in die letztere sprechen.</span>”, dan vergeet gij tweeërlei:
-</p>
-<p>1<sup>o</sup>: <span lang="de">Wechselwirkung</span> wordt niet, wordt nooit bestreden <span class="pageNum" id="pb243">[<a href="#pb243">243</a>]</span>door enig krities parallelist (naar ook <span class="sc">Erhardt</span> waant in zijn „<span class="ex" lang="de">Psycho-physischer Parallelismus und erkenntnistheoretischer Idealismus</span>”) tussen geest en het onstoffelik reale der stof, maar uitsluitend tussen geest en
-stof.
-</p>
-<p>2<sup>o</sup>: Geen wetenschap, allerminst natuurwetenschap of physiologie, bekreunt zich om uw
-dogmatiese „<span lang="de">materielle Dinge-an-sich</span>”. Natuurwetenschap bemoeit zich uitsluitend met de natuur, d.w.z. met de materie,
-het phaenomeen, de waarneembare wereld zelf en niet, nooit of nergens met haar onwaarneembaar
-reale of substraat.
-<span class="pageNum" id="pb244">[<a href="#pb244">244</a>]</span> </p>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e11840">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11840src">1</a></span> Beter m.i. ware nog „<span class="ex">psychisties</span>” (zo ook <span class="sc">Stumpf</span>) i.p.v. „psychies”, 1<sup>o</sup>. wijl elk monisme qua leer „psychies” is en 2<sup>o</sup>. als tegenstelling tot „<span class="ex">materialisties</span>” (niet materieel) monisme.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e11840src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e11858">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11858src">2</a></span> Zelfs het begrijpen lukt een realist trots al zijn schranderheid en hooggeleerdheid
-ongeveer nooit. Zo verwart b.v. Prof. <span class="sc">Bolland Heymans’</span> geestelik substraat, zijnsgrond of reale van de hemellichamen, als éénheid gedacht
-(„aardgeest” enz.) met de sterreleidende spoken van een Mevrouw <span class="sc">Blavatsky</span>, die „óók” (sic) gewaagt van „<span lang="en">celestial bodies propelled and guided by intelligences</span>”! Stel u voor, lezer, een psychist, die lichamen (nog wel reële lichamen) zou laten
-voortdrijven door geesten (nog wel geesten in de ruimte)! Vgk. bl. 203 noot 1), hoe
-Prof. <span class="sc">Bolland</span> in dezelfde geest <span class="sc">Kant</span>’s beroemde aanduiding der mogelikheid van monisties psychisme: identiteit van subjekt
-en reale der materie, profaneert met <span class="sc">Büchner</span>’s materialistiese identiteit van „geest” en „natuur”, alias „kracht” en „stof”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e11858src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e11910">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11910src">3</a></span> Wie b.v. schrijft: „Onze zintuigelijke indrukken worden ontvangen door den geest.
-Zij gaan daarmede over in gewaarwordingen”.… is op z’n best Lockiaan, al lanceert
-hij tegen <span class="sc">Locke</span> de wijsheid, dat ook de primaire eigenschappen „subjectief” zijn, immers: „Ook de
-grootte, primaire qualiteit, verandert door veranderd standpunt van den waarnemer”!
-Ik zie de glimlach, waarmee <span class="sc">Locke</span> zijn docent zou gevraagd hebben: „Dus u ontkent de objectieve grootte van b.v. een
-meter?” En ik vrees, dat zelfs de goede <span class="sc">Berkeley</span> zijn lachen niet had kunnen laten op de vraag van deze criticus: „En zijn er geen
-dingen <i>buiten</i> ons, <i>waar zijn dan de geesten</i>, door Berkeley met nadruk van de voorstellingen onderscheiden”!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e11910src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e11926">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11926src">4</a></span> In verband met Opm. <b>15</b> verschaffe men zich nu zelf eens het hoge kritiese genot, de ingewikkelde knoop van
-onmogelikheden te ontwarren, waarin <span class="sc">Lotze</span>’s realisme (<span class="ex" lang="de">Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele</span>, p. 349) zich verstrikt met zijn „<span lang="de">Localzeichen</span>” als <span class="ex">etiket</span> of <span class="ex">stempel</span>: Ik (de ziel) kan een onbekende bibliotheek-ordening (de „werkelike” ruimtewereld)
-al zijn mij de boeken in koffers doorééngepakt toegezonden (zenuwbeweging, hersencellen)
-precies reconstrueren (ruimtewereld-waarneming) als ik maar de geletterde etiketten
-op de boeken (onruimtelike <span class="pageNum" id="pb166n">[<a href="#pb166n">166</a>]</span>„Localzeichen”).… kan lezen en.… vertalen! „<span lang="de">So packt man viele Briefe zusammen, und am Empfangsort lässt sich der Ort ihres Abganges
-aus dem aufgedrückten Stempel gleich gut erkennen, welches auch die Art ihrer Beförderung
-gewesen sein mag.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Elders, zonder beeld: „<span lang="de">Überall wird das Extensive in Intensives verwandelt, und aus diesem erst muss die
-Seele eine neue innerliche Raumwelt konstruieren.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e11926src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12025" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12025src">5</a></span> <span class="sc">Bergson</span> gewaagt van „<span lang="fr">notre corps</span>” als van „<span lang="fr">notre esprit</span>”. <span lang="fr">Nous, corps, esprit</span>—drie, twee of één? B. zelf noemt z’n boek tans (1911): „<span lang="fr">nettement dualiste. Mais.…</span>”. Tekenend!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12025src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12065">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12065src">6</a></span> In „<span class="ex" lang="fr">Les grands Philosophes français et étrangers</span>”, VIII (1911) heet <span class="sc">Bergson</span> „<span lang="fr">le seul philosophe de premier ordre qu’aient eu la France depuis <span class="ex">Descartes</span> et l’Europe depuis <span class="ex">Kant</span></span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12065src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12432">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12432src">7</a></span> Noemt men het zedelike „prakties”, dan zou men deze uitspraak zelfs niet „pragmatisties”
-genoeg moeten achten!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12432src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12467">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12467src">8</a></span> Zo ligt heel <span class="sc">Simmel</span>’s realisme in deze 8 woorden van zijn <span class="ex" lang="de">Hauptprobleme der Philosophie</span> (p. 113): „<span lang="de">Seele und Welt und deren Abbild im Erkennen</span>”—ja, feitelik reeds in de 3 woorden van zijn werkelikheid: „<span class="ex" lang="de">Subjekt und Objekt</span>”, vgk. boven bl. 158 en noot ¹) ald.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12467src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12643">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12643src">9</a></span> De tegenstelling tussen <span class="ex">juist</span> en <span class="ex">waar</span>, o.a. bij Dr. J.&nbsp;D. <span class="sc">Bierens de Haan</span>, vinde hier slechts pro memorie vermelding.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12643src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12665">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12665src">10</a></span> De elektronenleer maakt er immers reeds hele werelden van, zodat de natuurwetenschap
-al weer te rekenen krijgt met andere—<span class="ex" lang="la">monades physicae</span>. Deze laatste zijn niet verdwenen—en zullen nooit verdwijnen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12665src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12692">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12692src">11</a></span> In weer andere zin noemt men ook wel het bestaan van elk <span class="ex">ander ik</span> slechts „hypothese”, d.w.z.: een ander ik behoort principieel niet tot de wereld
-der mogelike ervaring, kan dus nooit door waarneming bewezen worden.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12692src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e12859">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12859src">12</a></span> Hoogst vermakelik is het, hoe de materialist A. <span class="sc">Rau</span> met „<span class="ex">Der moderne Panpsychismus</span>” bedoelt en bestrijdt.… <span class="sc">Ziehen</span>’s onbegrepen bewustzijns-materialisme! Tussen materialist en materialist blijkt dan
-toch ook nog een verschil, trots alle verwantschap, als tussen broeder en broeder!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e12859src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13022">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13022src">13</a></span> Ver beneden <span class="sc">Spinoza</span> blijft <span class="sc">Fechner</span>, waar hij hem zijn zuiver parallelisme wil verwijten (dat geen teleologies ingrijpen
-in de natuur toelaat) omdat men toch „<span lang="de">beliebig von Standpunct wechseln</span>” kan. Daar als elders (vooral in het einddeel III: 356 tot het slot van zijn <span class="ex">Zend-Avesta</span>, zijn kerkelik-klinkende 12 stukken des geloofs, bijbeluitleg en woordenkeus, waarmee
-hij voor een orthodox christen toch de wijsgerige heiden blijft, die uit hem als uit
-<span class="sc">Goethe</span> gegroeid is, en voor een heiden de christen, die nog in hem steekt) blijft hij de
-halve theoloog tegenover de hele filosoof <span class="sc">Spinoza</span>, die niet (als <span class="sc">Fechner</span>) „<span lang="de">zwischen beiden hin und her schlingt</span>”—immers juist zulk „heen en weer slingeren”,—<span lang="he" class="hebr">‏זלל‎</span>—. wel voorvaderlik zal hebben veracht.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13022src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13103">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13103src">14</a></span> Over <span class="sc">Fechner</span>’s belangwekkende onsterfelikheidsleer, gelijk over zijn originele vergeldingsvoorstelling
-hoop ik elders het mijne te berde te brengen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13103src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13122">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13122src">15</a></span> Wij missen een Hollands woord voor psychies, <span class="ex" lang="de">seelisch</span>, dat tot ziel staat, als geestelik (niet geestig!) tot geest, stoffelik (niet stoffig!)
-tot stof. Zulk een woord hebben wij nodig, nog afgezien van het „zielig” misbruik,
-dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> maakt van dat gemis.—Ik vorm dus een nieuw woord daarvoor. De keus gaat tussen zielelik
-(à la geestelik) en ziels, oude spelling zielsch, à la aards van aarde, hoofs (tegenover
-hoffelik) van hof. Ik kies <span class="ex">ziels</span> en zal dat voortaan gebruiken en dus b.v. bij het parallelisme van de stoffelike
-en de zielse reeks spreken.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13122src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13147">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13147src">16</a></span> Zoekt dan Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> zelf (p. 238) „een uitweg uit Hartmann’s aporien”—wij bieden hem die, maar het is
-meteen een uitweg uit.… <span class="sc">Hartmann</span> en „niet met behulp van Hegel”, integendeel, met behulp van <span class="sc">Kant</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13147src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13245">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13245src">17</a></span> Wil men Nederlandse woorden, dan zou men deze alomgeldige Latijns-Frans-Engelse term
-moeten vervangen door het heel wat minder doorzichtige: <span class="ex">stofwerkelikheidsgeloof</span>, of door een omschrijving als: leer, die de stof voor werkelikheid (realitas) houdt,
-die onafhankelik van mogelik waarnemen en denken bestaat.
-</p>
-<p class="footnote cont">Zo hebben wij ook in die term „<span class="ex">materie-realisme</span>” onze goede grond om het werkelike als substratum te blijven noemen <span class="ex">het reale</span> van zijn phaenomeen, dus te spreken van het onstoffelik reale der materie, al gebruikt
-b.v. Prof. <span class="sc">Bolland</span> dit woord naar zijn etymologie voor het „zakelike”, stoffelike, in tegenstelling
-tot het „werkelike” (van b.v. zijn „wezen” of „begrip”). Zo is dus het materie-realisme
-de leer, die de materie voor realiteit, voor een reale houdt.… en die dus een reale
-(= substraat) der materie loochent.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13245src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13394">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13394src">18</a></span> Zo toont Prof. Dr. <span class="sc">Max B. Weinstein</span>, hoe degelik hij georiënteerd is omtrent „<span class="ex" lang="de">Welt- und Lebensanschauungen</span>”, waar hij in deze trant besluit (p. 484): „<span lang="de">Die rein materialistische [Anschauung] mag schon kein Mensch mehr.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Volgens Prof. zal het met de „energetische”, „<span lang="de">so bestechend sie ist</span>”, wel net zo gaan. Wat dan? „<span lang="de">Spinozas Anschauung in Verbindung mit Kants Transzendentalismus scheint mir allem
-am besten gerecht zu werden</span>”.… Voortreffelik—maar.… voorzichtig een weinig, zelfs met een supra-materialistiese
-Spinozist-Kantiaan: „<span lang="de">Sie bietet noch den ungeheuren Vorteil, dass wir sie so leicht fortführen und erweitern
-können, wie <span lang="nl">[schrik niet]</span> Haeckels Beispiel zeigt. In der Tat <span lang="nl">[let nu op]</span> müssen wir jetzt schon sagen, dass der allgemeinen Substanz für <span class="pageNum" id="pb187n">[<a href="#pb187n">187</a>]</span>unsere Welt mindestens drei Attribute zukommen: Geist, Energie, Materie (oder was
-für Materie stehen kann). Die allgemeine Substanz soll ja unendlich viele Attribute
-haben. So ist es durch nichts ausgeschlossen, dass unsere Welt in der Tat diese drei
-oder vielleicht noch mehr <span lang="nl">[wel ja, waarom niet]</span> Attribute ausmacht [?].</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Prof. Dr. <span class="sc">Max B. Weinstein</span> is dus gelukkig aangeland bij <span class="sc">Haeckel</span>’s jongste drieéénheid, zijn trialisme van „Psychom”, Stof en Kracht (uit zijn „<span class="ex" lang="de">Lebenswunder</span>”—een soort amendement op de „<span class="ex" lang="de">Welträtsel</span>”, waar de „kracht” nog als geest moet fungeren.… maar <span lang="fr">avec <span class="sc">Haeckel</span> il y a des accommodements</span>), alias bij.… een <span class="ex" lang="de">unrein materialistische Anschauung</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13394src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13684">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13684src">19</a></span> Vgk. de voorrede en b.v. <span class="sc">Dilthey</span>’s <span class="ex" lang="de">Das Wesen der Philosophie</span> (in de <span class="ex" lang="de">Kultur der Gegenwart</span>).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13684src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13698">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13698src">20</a></span> Hegeliaans-theologies natuurrealisme met „<span lang="de">Natur</span>” als „<span lang="de">Vorstufe</span>” van „<span lang="de">Geist</span>” en „<span lang="de">das seelische Leben.… bis dahin ein blosser Anhang des Naturprozesses</span>”. Zijn anti-naturalisme dan ook, als bij de meeste realisten (vgk. ten onzent Dr.
-<span class="sc">J.&nbsp;D. Bierens de Haan</span>) ethiese appreciatie i.p.v. kennistheoretiese demonstratie. Als theoloog noemt hij
-het anti-relativisme, objectivisme, eenvoudig.… religie, en omgekeerd het anti-religieuse
-even eenvoudig.… relativisme, individualisme, subjectivisme.
-<span class="pageNum" id="pb189n">[<a href="#pb189n">189</a>]</span></p>
-<p class="footnote cont">Ziehier de synthese van <span class="sc">Eucken</span>’s werkelikheidsleer en geschiedenisfilosofie in 3 trekken:
-</p>
-<p class="footnote cont">niet enkel beweging (tijd—„<span lang="de">Bloss-menschliches</span>”—relativisme enz.),
-</p>
-<p class="footnote cont">niet enkel zijn (eeuwigheid—„<span lang="de">Geist</span>”—religie enz.),
-</p>
-<p class="footnote cont">maar tijdelike, menselike verwerkeliking van het eeuwige, goddelike: „<span lang="de">Aktivismus</span>”—„<span lang="de">ethischer Charakter der Geschichte</span>”.
-</p>
-<p class="footnote cont">Op deze „verwerkeliking” (in de ware zin van „ver-”) van geestelike waarden, van idealen
-als „de waarheid” en derg. staat <span class="sc">Eucken</span>’s „objectief idealisme”—en ligt er mee omver. Onze natuur- en geesteswettelikheid
-daarentegen stelt „<span lang="de">der blossen Bewegung und ihrem zerstörenden Relativismus</span>” de zuiver empiriese, niet ideologiese, weerlegging in de weg.
-</p>
-<p class="footnote cont">Over <span class="sc">Eucken</span> spreken we nader.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13698src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13760">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13760src">21</a></span> Stelt in „<span class="ex">Darwinisme en Democratie</span>” een uitnemende geestelik-maatschappelike selectieleer naast en tegenover de natuurlik-organiese.…
-maar definieert de ziel zelf—„dat netelige begrip”—zuiver <span class="ex">naturalisties</span> als „reactie der (levende) stof op prikkels” (p. 193 als p. 34), zodat het <span class="ex">physieke</span> wezen een ziel „heeft” (vgk. p. 193: „Hoe meer ziel een wezen rijk is”.… 199: „geestelijk
-nieuw bezit wordt door het fysieke individu verkregen”.…) en nog wel <span class="ex">verkregen</span>, <span class="ex">verworven</span> heeft.… selectories, door een ontwikkeling uit het „onbezielde molecuul” van p. 212,
-dus dank zij allerlei influxus psychicus (vgk. p. 196, 211 etc.), dank zij een <span class="ex">dualisme</span> met anti-natuurwetenschappelike „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” van „beide evoluties”, „de fysieke en de geestelijke” (191): „Het natuurwetenschappelijke
-en geestelijke proces zijn daardoor in voortdurende wisselwerking.” Immers—„fysieke
-en geestelijke evolutie [van de mens] loopen.… verward dooreen”—altans in dit boek.
-Want zonder deze zijn dualistiese inkonsekwentie zou dit monisties-gezind realisme,
-met zijn „subjectivistisch weten” van „objectivistische” verschijnselen en eigenschappen
-(pp. 34, 53, 192, 422 etc.), met zijn „geestelijke zijde” van het „stoffelijk materiaal”
-(p. 38) of zijn „geestelijke zijde van sommige aangeboren psycho-physieke bezittingen”
-(255), met zijn stoffelik „substraat”: „zielswerking zit slechts in zintuigelijk waarneembare
-<span class="pageNum" id="pb190n">[<a href="#pb190n">190</a>]</span>voorwerpen” (35), en ideeën „in hoofden” (hun „stoffelijk hulsel”), als „inhoud van
-hersencellen”, „stevig in heur zenuwcellen vastgelegd”, met zijn „evolutie van aangeboren
-geestelijke eigenschappen” en „van de haar begeleidende <span class="corr" id="xd31e13787" title="Bron: bazis">basis</span> of beter: van heur ander uiterlijk: zenuwstof”.… tot konsekwent psychophysies <span class="ex">materialisme</span> vervallen, gelijk het nu reeds op bl. 300 <span class="sc">Steinmetz</span> moet toegeven: „Het denkbeeld kan juist zijn”.…
-</p>
-<p class="footnote cont">Zo lijdt dit mooie boek, dat overvloeit van jonge wijsheid en van (<span lang="fr">les défauts de ses qualités</span>) bekoorlik-vermetele jeugdzonden tegen ethica en kennisleer, aan een realisme, dat
-zijn eigen monisties parallelisme moet breken, op straffe van ongewild materialisme,
-door het ongewild dualisme van zijn „<span lang="de">Wechselwirkung</span>”, waarmee heel zijn selectore geestesinvloed staat en valt; zo zou het zijn tweeledig
-doel: enerzijds de sociologie in ’t algemeen en zijn sociologiese selectie-leer in
-’t biezonder van alle naturalisme zuiver te houden, anderzijds echter ook „het vurig
-begeerde monisme”, dat evenmin aan de natuurwetenschap als aan zich zelf dualistiese
-stenen des aanstoots in de weg wil leggen, slechts en in énen bereiken, <span class="ex">als het zijn realisme krities overwon</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13760src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13891">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13891src">22</a></span> Treffend karakteriseert één zinnetje heel dit realisties dilemma, waarop de jongste
-„Theorie” (verwant met het begrip „Methode” der Neo-kantianen), die van Dr. <span class="sc">Viktor Kraft</span>, <span lang="de"><span class="ex">Weltbegriff und Erkenntnisbegriff</span>, Eine erkenntnistheoretische Untersuchung</span> (1912), neerkomt (p. 229): „<span lang="de">Allerdings in <span class="ex">welcher</span> Weise sich das Seelische dem System der Natur anfügt oder einfügt, das ergibt eine
-eigene Frage und eine neue, spezifische Aufgabe des Realismus. Eine materialistische
-Abhängigkeit von Vorgängen der körperlichen Welt und eine indeterministische Selbständigkeit
-des Seelenlebens sind die Gegensätze, zwischen denen man dann zu entscheiden hat.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Vgk. ook p. 72/3 over geest en natuur: „<span lang="de">Sie bilden dann zwei nicht nur verschiedenartige, sondern auch selbständige Gebiete
-der Wirklichkeit, von denen jedes seine eigene Art von Geschehensbestimmtheit hat:
-ein Reich der Ursachen und ein Reich der Motive, ein Reich der absoluten Notwendigkeit
-und ein Reich wenigstens einer relativen Freiheit, relativ—denn die Bestimmtheit des
-Seelischer. durch körperliches Geschehen <span lang="nl">[let wel]</span> in der Wahrnehmung bleibt ja doch immer bestehen.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13891src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13920">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13920src">23</a></span> In de theologie is het indeterminisme ook de ministeriële verantwoordelikheid van
-de mens voor een onschendbare Soeverein. <span lang="en">The King can do no.… wrong!</span>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13920src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13946">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13946src">24</a></span> Antimaterialistiese eigengerechtigheid geeft graag aan voorkeur voor „stoffelike”
-goederen, „zinnelike” genietingen enz. boven „geestelike” <span class="pageNum" id="pb195n">[<a href="#pb195n">195</a>]</span>waarden de fraaie naam „zedelik materialisme”. Natuurlik heeft dit met de tegenstelling
-dualisme—materialisme of idealisme—materie-realisme niets te maken. <span lang="la">Intra muros peccatur et extra.</span> Wel zijn er, meen ik, nog oorden en kringen, waar een materialistiese <span class="ex">belijdenis</span> reeds heel wat meer zedelik „idealisme” vergt, dan de meest „idealistiese” kerkelike
-confessie.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13946src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e13999">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13999src">25</a></span> Vgk. Opm. 33 en b.v. <span class="sc">Schneider</span>’s bekende werken „<span class="ex" lang="de">Der thierische Wille</span>” en „<span class="ex" lang="de">Der menschliche Wille</span>”. Volgens deze materialist zijn het „<span lang="de">die psychischen [alias: „durch Bewusstseinserscheinungen bestimmten”!] Bewegungen</span>”, die „<span lang="de">das Thier von dem Vegetabil unterscheiden</span>”. Evenwel „<span lang="de">sind auch die psychischen Bewegungen so gut wie die rein physiologischen durch die
-materielle Organisation, durch histologische und physiologische Verhältnisse bedingt,
-sie wären nicht möglich, wenn der betreffende Nervenmechanismus nicht gegeben wäre</span>”. Maar ze zijn toch „<span lang="de">auch</span>” door <span lang="de">Bewusstseinserscheinungen „bedingt”</span> en immers „<span lang="de">bestimmt</span>”! Ja, zelfs „<span lang="de">e[n]tweder ganz</span>” [sic!] <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">oder doch zum Theile</span>”! Zo spreekt hij van „<span lang="de">das psychische Nervensystem</span>”, terwijl een „<span lang="de">Körper Gefühl besitzt</span>”, het <span lang="de">Gefühl</span> komt „<span lang="de">durch Verbindungen der Stoffe zu Stande</span>”, i.p.v. „<span lang="de">Eigenschaft der Materie überhaupt</span>” of „<span lang="de">jedes Atoms</span>” te zijn. Aldus ontstaat zijn materialisties „probleem” en het bijbehorend „ignorabimus”:
-„<span lang="de">Wie es möglich ist, dass eine chemische Verbindung fühlen kann, ist uns in jedem Fall
-ebenso unbegreiflich, als das Dasein der Materie.</span>” (à la <span class="sc">Haeckel</span>’s „<span lang="de">Substanz-problem</span>”!). Trouwens, met „<span lang="de">letzten Ursachen</span>” moet „<span lang="de">reale Wissenschaft</span>” zich niet ophouden, slechts met „<span lang="de">erkennbaren Bedingungen</span>”, ergo: „<span class="ex" lang="de">Das Gefühl hat seine Ursache in der Organisation resp. im Blut, oder allgemeiner,
-im thierischen Lebensprocess.</span>” „<span lang="de">Wir wissen nur und können nur sagen, dass das Bewusstseins- resp. Gefühlsvermögen
-eine Eigenschaft des Nervensystems,.… dass es eine <span class="ex">Eigenschaft des thierischen Lebensprocesses</span> ist.</span>” of „<span lang="de">Dass die verschiedenen Gefühle und Triebe in der Thätigkeit <span class="pageNum" id="pb197n">[<a href="#pb197n">197</a>]</span>des Gehirnes ihren Grund haben</span>”. Hoe zou anders <span lang="de">Vererbung der Gefühle und Triebe</span> mogelik zijn?—Welnu, zulk een <span lang="de">fühlende</span> chemiese verbinding is dan „<span lang="de">einfach aus der natürlichen Zuchtwahl hervorgegangen</span>” als „<span lang="de">zweckmässig</span>” enz. enz. en de betekenis, noodzakelikheid en waarde van de verschillende <span lang="de">Gefühle</span> en <span lang="de">Triebe</span> wordt dan uitvoerig en veelal voortreffelik behandeld.
-</p>
-<p class="footnote cont">Aan een leek als <span class="sc">Schneider</span> gunnen wij dan de spot met denkers over oordelen a priori, vooral wanneer hij er
-zelf bij vertelt: „<span lang="de">Die Welt hat keinen Anfang und kein Ende. Jeder Vorgang hat immer wieder einen neuen
-Vorgang zur Folge, und das geht ins Unendliche.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e13999src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14162">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14162src">26</a></span> Tot mijn „resultaten” behoort hoop-ik ook, dat ik nu zonder uitleg toch zonder vrees
-voor misverstand gebruik kan maken van de kennisleer-termen als substraat en phaenomeen,
-immanent en transcendent, dogmaties en transcendentaal.
-</p>
-<p class="footnote cont">Wij onderscheiden dus nu de éne natuur als objectief phaenomeen zuiver zowel van het
-individuele („subjectieve”), van alle voorstellingen aangaande de natuur, als van
-de éne werkelikheid, il concreto, zoals het Italiaans zegt, gelijk wij dienovereenkomstig
-het éne subjekt der natuur zuiver onderscheiden zowel van elk mens-individu als van
-enige konkrete Al-geest.—We zullen dus <span class="sc">Busse</span>’s beide realistiese misvattingen vermijden, die voor <span lang="de">Die Nachteile des Parallelismus</span> mede verantwoordelik zijn in zijn G. u. K., p. 158: „<span lang="de">Verwandeln sich auf idealistischem Boden die realen physischen Prozesse in <span class="ex">Vorstellungen</span> solcher Prozesse.…</span>” en p. 164: „<span lang="de">Streng genommen dürfen wir von dem physischen Kosmos im Singular überhaupt nicht sprechen,
-sondern er ist so oftmals vorhanden, als Bewusstseine vorhanden sind, welche sinnliche
-Wahrnehmungen haben und sie objektivieren können.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14162src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14191">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14191src">27</a></span> Al een heel ongelukkige naam, daar juist elke <span class="ex">ruimtelike</span> verhouding, elke „evenwijdigheid” is uitgesloten. Maar de naam drukt nu eenmaal door
-een aanschouwelik beeld de uitsluiting van elke overgang uit, van elke „influxus”,
-elke <span class="trans" title="metabasis eis allo genos"><span lang="grc" class="grek">μεταβασις εἰς ἀλλο γενος</span></span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14191src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14233">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14233src">28</a></span> G. u K. p. 402: „<span lang="de">Die Natur ist schliesslich nicht das Weltganze, sondern nur ein Teil desselben, der
-der Ergänzung durch einen anderen Teil—die seelische Welt—bedarf.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Ziedaar de realistiese grondfout waarmee <span class="sc">Busse</span>’s boek staat en valt. <span class="sc">Busse</span>’s „idealisme” is dan ook het realistiese voorstellings-idealisme, meermalen in mijn
-werk aan- en afgewezen, dat „<span lang="de">die ganze Körperwelt Erscheinung für <i>mein</i> sie vorstellendes Bewusstsein</span>” noemt (p. 18 en evenzo p. 20) en waant, dat het „standpunt” der „idealistisch-spiritualistischen
-Weltanschauung” de lichamen door voorstellingen van de lichamen vervangt (p. 145 en
-p. 158 en passim, vgk. noot ¹) bij vor. bl.) en aldus van de physieke reeks (de phaenomena)
-maakt: „<span lang="de">die Vorstellungen der körperlichen Phänomene</span>” (p. 146) en van de hersenen „<span lang="de">die Vorstellungen der Gehirnprozesse</span>” (147), zodat die physische Seite „<span lang="de">ja in Wahrheit auch eine psychische ist</span>” (146), het fundamentele misverstand, waarop heel zijn betoog tegen „Der idealistisch-monistische
-Parallelismus” (144–174), tegen <span class="sc">Paulsen</span>, <span class="sc">Ebbinghaus</span> en <span class="sc">Heymans</span> steunt en in ’t niet zinkt, waardoor zijn polemiek speciaal <span class="sc">Heymans</span> niet eens bereikt, laat staan weerlegt, waarbij dan nog komt, dat het begrip van
-de materie als <span class="ex">mogelike</span> waarnemingsinhoud van een immers slechts <span class="ex">denkbeeldig</span> universeel subjekt ontbreekt, een gebrek, waaraan <span class="sc">Busse</span> zijn 2 foutieve argumenten ontleent tegen het parallelisme van psychiese realiteit
-en physies phaenomeen: 1<sup>o</sup>. de onvolledigheid der physiese reeks (zo deze nl. van werkelike subjekten, werkelike
-waarneming afhankelik wordt gedacht), 2<sup>o</sup>. de niet-gelijktijdigheid van reale en phaenomeen (zo dit laatste nl. als werkelike
-waarneming i.p.v. als ideële mogelike waarnemingsinhoud wordt geduid). Zo blijft voor
-hem het parallelisme op z’n best een hylozoïsme, realistiese stofbezieling (366–368,
-379)—en treft zijn verweer en zijn oordeel alleen dit laatste—zonder het niet-realisties,
-krities <span class="pageNum" id="pb200n">[<a href="#pb200n">200</a>]</span>parallelisme te deren of zelfs maar te zien.—Heel het boek is dogmaties-realisties,
-<span class="ex">dus</span> causalisties gebleven, trots de hoffelike buiging, waarmee de kritiek, het idealisme,
-z’n afscheid krijgt, van meet af, als te moeilik en diepgaand, te gecompliceerd en
-te abstrakt enz. („<span lang="de">wissenschaftlich unanfechtbar aber schwer anwendbar</span>” enz.—zie 18–21—en hoe wij juist al die zwarigheden en Einwände, die <span class="sc">Busse</span> laat staan, hebben aangepakt en opgeheven) en trots de „idealistisch-spiritualistische”
-toegift der paar bladzijden <span lang="de">Schlussbetrachtung</span>, die een los aanhangsel blijft, dat niets meer kan goed maken. Zo blijft <span class="sc">Busse</span> ten einde toe een trouw discipel van zijn meester <span class="sc">Lotze</span>, wie soortgelijk verwijt treft t.a.v. zijn <span class="ex">Mikrokosmus</span>. Ook daar komt de ruimte- en materie-kritiek te laat, eerst in deel III, boek IX,
-hoofdstuk II, bl. 489 vv., nadat reeds in I: III: I bl. 314 vv. <span class="ex" lang="de">Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele</span>.… realisties, dus dogmaties, dus causalisties behandeld is en zonder dat ze meer
-terug kan werken op <span class="sc">Lotze</span>’s realistiese waarnemingsleer, reeds in boek II gegeven, bl. 182, 193, 357, 412.—Is
-de kritiek niet de zuurdesem, die heel het denken doortrekt, dan is ze niets dan een
-lafgeworden zout.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14233src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14374">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14374src">29</a></span> Het is dus niet „idealistieser” (naar een veelverspreid misverstand b.v. bij <span class="sc">Busse</span>, G. u. K. p. 4/5), maar juist „materie-realisme”, de natuur uitsluitend als phaenomeen
-<b>voor</b> <span class="ex">haar subjekt</span>, dus als mogelike waarnemingsinhoud, te beschouwen, in plaats van daardoor tevens
-als phaenomeen <b>van</b> <span class="ex">haar reale</span>, dat die waarnemingen veroorzaakt! Deze opmerking geldt zowel het Marburger Neo-kantisme
-als het gewaarwordingsmaterialisme.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14374src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14398">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14398src">30</a></span> Materie-realist zijn <span class="ex">dus</span> b.v. <span class="sc">Hartmann</span>, <span class="sc">Busse</span>, <span class="sc">Wartenberg</span>, <span class="sc">Rickert</span>, <span class="sc">Jerusalem</span>, <span class="sc">Bolland</span>, <span class="sc">Bergson</span>, <span class="sc">Stumpf</span>, <span class="sc">James</span>, <span class="sc">Rehmke</span>, <span class="sc">Erhardt</span>, <span class="sc">Becher</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14398src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14530" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14530src">31</a></span> Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s begrip brengt door zijn noot op bl. 507, uitg. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex">Geschichte der Philosophie</span>, deze <span class="sc">Kant</span>’s immaterialistiese <span class="ex">identiteit</span> van geest en substratum der materie in het compromitterend gezelschap enerzijds van
-<span class="sc">Büchner</span>’s materialistiese „identiteit” van <span lang="de">Geist und Natur, Logik und Mechanismus, Kraft und Stoff</span> (met de „<span lang="de">Vernunft oder Geistestätigkeit</span>” als „<span lang="de"><i>Spiegel</i>, welcher das All zurückwirft</span>”!) en anderzijds van Aristoteliaans-Hegeliaanse waarnemingsdogmatiek, die de gewaarwording
-passief en aktief in énen noemt, passief als „<span lang="de">Einwirkung von aussen</span>” en aktief door „<span lang="de">die Tätigkeit.… diesen passiven Inhalt zum Seinigen zu machen</span>”!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14530src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14578" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14578src">32</a></span> Zo vervalt ook voor <span class="sc">Kant</span> als voor <span class="sc">Wundt</span> en <span class="sc">Heymans</span> en elk niet-realist het befaamd argument tegen het lichaam als phaenomeen van de
-geest: de samengesteldheid van het organisme tegenover de eenheid van het bewustzijn.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14578src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14604">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14604src">33</a></span> Altans ook door <span class="sc">Busse</span> niet in zijn <span class="sc">Kant</span>-duiding, G. u. K. p. 110 ss., speciaal p. 116 over de 2e druk: „<span lang="de">Hier ist aber auch nicht die schwächste Spur einer Hinneigung zur Identitätslehre
-mehr vorhanden</span>”!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14604src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14620" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14620src">34</a></span> Bij <span class="sc">Kant</span> wil „<span lang="de">als Mensch</span>” zeggen: als niet alleen denkend, maar tevens lichamelik wezen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14620src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14657">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14657src">35</a></span> Deze laatste zinnen zijn mede tegen prof. <span class="sc">Bolland</span> gericht, zie beneden, bl. 237.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14657src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14820">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14820src">36</a></span> Daarentegen hoedt het krities idealisme zich natuurlik wèl voor de wilde natuur-romantiek
-van een <span class="sc">Bruno Wille</span>, wanneer hij b.v. („<span class="ex" lang="de">Offenbarungen eines Wachholderbaums</span>”) de gemoedsstemming, door een landschap gewekt, toeschrijft aan een „<span class="ex" lang="de">Landschaftsseele</span>”, in de natuur hineindeutet als eigen aan haar reale; wat mij ongeveer even verstandig
-voorkomt, als ging men de gedachten, in een boek vervat of de gemoedsaandoening, door
-het lezen gewekt, houden voor denkbeelden of gevoelens van het reale van die bedrukte
-papierbundel, van een boekeziel, of de schoonheid, de idee, de voorstelling van een
-schilderij toedichten aan het reale van de verf en het linnen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14820src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14871">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14871src">37</a></span> Zelfs het identiteits-materialisme zou zeker niet zoveel goede kritiese geesten gevangen
-houden, als het zo „<span lang="de">einfach absurd</span>”, zulk een „<span lang="de">vollendeter Blödsinn</span>” was, als materialistendoders plegen te denken. Ook de materialisten bedoelen niet:
-geest en stof is hetzelfde, maar is „eigenlik”, „in wezen”, „substantieel”, „realiter”
-hetzelfde, exakt geformuleerd: identiek zijn niet stof en geest, maar (als een reale
-gedachte) stof en het (als stoffelik gedacht) reale van de („slechts” subjectieve)
-geest.
-</p>
-<p class="footnote cont">Natuurlik blijft dit materie-realisme daarom even dogmaties en bovendien dit geest-phaenomenalisme
-zinledig, daar de werkelikheid van de geest nu eenmaal onloochenbaar is—en een phaenomeen.…
-een subjekt als prius onderstelt.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14871src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14886">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14886src">38</a></span> Geen physies gebeuren derhalve zonder zijn meta-physiese betekenis en grond. Vandaar
-onjuist een redenering als deze van <span class="sc">Schopenhauer</span> (II: 287): „<span lang="de">Denn der Wille hat seinen Sitz nicht im Gehirn, und überdies ist er, als das Metaphysische,
-das prius des Gehirns, wie des ganzen Leibes, daher nicht durch Verletzungen des Gehirns
-veränderlich.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14886src" title="Ga terug naar noot 38 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e14954">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14954src">39</a></span> Vraagt dus b.v. <span class="sc">Lotze</span> (<span class="ex" lang="de">Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele</span>, p. 314/5):
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">In der That warum sollten wir uns versagen, von dem Druck und dem Stoss der Massen
-auf die Seele, von der Anziehung und Abstossung beider durch einander zu sprechen,
-sobald diese Ausdrücke, obwohl sie keine Aufklärung enthalten, doch dazu dienen, unsere
-Vorstellungen des Sachverhaltes bequem und anschaulich abzukürzen?</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">„<span lang="de">Warum also sollte nicht ein Atom des Nervensystems ebenso auf die Seele oder sie auf
-jenes stossen und drücken können.…?</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">dan moet ons antwoord luiden: enerzijds omdat „<span lang="de">Druck</span>” en „<span lang="de">Stoss</span>” alléén ruimtelike zin en aanschouwelikheid heeft en in de ruimte van een ziel geen
-zweem of spoor is te denken of voor te stellen, anderzijds omdat atomen als ruimtedingen
-de zielewereld evenmin vermogen te bereiken of te raken als de letters van een boek
-de gedachten, die er door zijn uitgedrukt.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e14954src" title="Ga terug naar noot 39 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15046">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15046src">40</a></span> Vgk. p. 257: „<span class="ex" lang="de">Wenn wir uns auf die idealistisch-spiritualistische Basis zurückziehen, so geben wir
-damit eben den Parallelismus, den wir durch diesen Schachzug</span> [!] <span class="ex" lang="de">seiner Paradoxität entkleiden wollten, auf.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15046src" title="Ga terug naar noot 40 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15084">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15084src">41</a></span> <span class="sc">Busse</span> weet en erkent tenminste nog, dat heel zijn argumentatie zich op dit naief-realisties
-standpunt stelt, maar de Bussetjes van heden en morgen, die hun wapens uit dit arsenaal
-komen halen? Ze lopen er in - gelijk wij dat reeds, ook ten onzent, konden gadeslaan.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15084src" title="Ga terug naar noot 41 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15118">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15118src">42</a></span> „<span lang="de">Vielmehr haben wir nun zwei völlig getrennte Reihen psychischer Vorgänge <span lang="nl">[mis]</span>, Dualität, nicht Identität. Das wird vielfach übersehen, in den Idealismus versucht
-man die Identitätsphilosophie mit hinüberzunehmen, die dort keinen Platz finden kann.</span>” Dat ze slechts dort Platz finden kann, en welke plaats, dat hebben wij boven gezien
-bij <span class="sc">Kant</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15118src" title="Ga terug naar noot 42 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15294">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15294src">43</a></span> Zo schrijft <span class="sc">Busse</span>, bij de „<span lang="de">Vorteile</span>” der <span lang="de">Wechselwirkungstheorie</span>, p. 380: „<span lang="de">Indem sie <span class="ex">alle</span> Dinge in der Welt aufeinander wirken lässt, kommt sie dem logischen Bedürfnis des
-Denkens nach einheitlicher, die Welt als ein einheitliches Ganze auffassender Betrachtung
-mehr entgegen.</span>” Me dunkt, ook hier is het prae boven de dualistiese overgang weer aan de monistiese
-samengang!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15294src" title="Ga terug naar noot 43 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15321">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15321src">44</a></span> Dr. <span class="sc">L. Loewenfeld</span> schrijft in zijn boek <span class="ex" lang="de">Ueber die Dummheit</span> <span class="pageNum" id="pb219n">[<a href="#pb219n">219</a>]</span>(1909), aangaande „<span class="ex" lang="de">Dummheit und Gehirn</span>”, „<span lang="de">Die organische Grundlage der Dummheit</span>”, p. 74: „<span lang="de">Dass die geistige Beschränktheit ebenso wie hervorragende Intelligenz ihren Grund
-in der Gehirnbeschaffenheit hat, ist eine Tatsache welche niemand bezweifeln kann,
-der einen gesetzmässigen Zusammenhang der geistigen Verrichtungen mit der Tätigkeit
-unseres Gehirns zugibt.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Juist zulk een uitspraak, die voor (nog wel onbetwijfelbare!) „<span lang="de">Tatsache</span>” neemt wat slechts een dogmatiese physies-metaphysiese duiding is van <span lang="de">die gesetzmässige Zusammenhang</span> tussen geestesverrichting en hersenwerk, moet in philosophicis.… domheid heten.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15321src" title="Ga terug naar noot 44 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15394">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15394src">45</a></span> Hoe vreemd een realist tegen kritiese wijsbegeerte kan blijven aan kijken bewijst
-Prof. <span class="sc">Bruining</span> in zijn merkwaardige <span class="ex">Gids</span>-bespreking van <span class="sc">Heymans’</span> metaphysica (1905, „<span class="ex">Wetenschappelijke Metaphysica</span>” p. 490/1), waar hij b.v. vraagt: „Wanneer wij.… uitgaan van de onderstelling, dat
-hetgeen op de wilswerking volgt inderdaad is wat het in de waarneming zich voordoet
-te zijn, een het wilsbesluit <span class="pageNum" id="pb220n">[<a href="#pb220n">220</a>]</span>verwezenlijkende beweging—hebben wij hier niet het op dit standpunt onverklaarbare
-feit, dat hier <span class="ex">bij uitzondering</span> de inhoud der waarneming de afspiegeling is van haar object?”
-</p>
-<p class="footnote cont">Allerminst. <span class="ex">Elk</span> phaenomeen is inderdaad, wat het in de (normale) waarneming zich voordoet te zijn—en
-<span class="ex">elk</span> phaenomeen heeft zijn reale. Zo dus elke beweging, ook die volgt op een wilsbesluit.
-</p>
-<p class="footnote cont"><span class="sc">Heymans’</span> onderscheiding tussen „inhoud” en „voorwerp” („<span lang="de">Gegenstand</span>”) der waarneming echter bedoelt Gegenstand in de transobjectieve, transmateriële
-zin van reale, van werkelikheid, die de waarneming veroorzaakt en geenszins in die
-immanente zin, waarin wij een beweging of een tafel „voorwerp”, „objekt” van waarneming
-noemen, daarmee het verband uitdrukkend van onze afzonderlike waarneming tot een bepaald
-geheel van mogelike waarnemingsinhouden.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15394src" title="Ga terug naar noot 45 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15500">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15500src">46</a></span> Vgk. p. 193: „<span lang="de">Und doch kann der Wille wesentlich zu einem bestimmten Bewegungsvorgang gehören.</span>” „<span lang="de">Mit anderen Worten.… er wäre ohne den Willen nicht mehr <span class="ex">derselbe</span> Vorgang</span>”.… Evenzo p. 199 en <span class="ex" lang="de">Philos. d. Gegenw.</span> p. 176.—Maar deze „wezenlikheid” is toch slechts.… onwezenlik surrogaat van invloed!
-Het blijft epiphaenomenalisme. Al zegt p. 199: „<span lang="de">Es ist also ebenso wahr, dass der Wille <span class="pageNum" id="pb222n">[<a href="#pb222n">222</a>]</span>den Arm bewegt, als es wahr ist, dass die centrale Innervation diese Bewegung auslöst.</span>”—voor <span class="sc">Riehl</span> is noch het een noch het ander causaal, tenzij hij zijn leer opgeeft voor zuiver
-psychisme. Dan mag hij schrijven (p. 200): „<span lang="de">Hat der Wille Einfluss auf die Vorstellung der Bewegung, was nicht bestritten werden
-kann, so hat er eben damit auch Einfluss auf die Bewegung selbst. Denn die Vorstellung
-ist zugleich ein realer Process, eine Aenderung der Vorstellung folglich zugleich
-eine Modification dieses Processes.… Der Wille wirkt auf das Intelligibele, das Ding
-an sich der Materie und ändert dadurch die Erscheinung desselben für die äussere Anschauung.</span>” Perfekt, maar naar <span class="sc">Riehl</span>’s leer zou niet de wil, doch das Intelligibele, das Ding an sich des Willens causaal
-zijn en de wil zo irrelevant als de materie. Al wat op p. 201 ss. dan ook volgt over
-de „<span lang="de">functionelle Bedeutung</span>” van het bewustzijn als „<span lang="de">Mittel.… Anpassungsbewegungen hervorzurufen</span>”, tot „<span lang="de">Regelung und Beherrschung der Bewegung</span>”, en dus als evolutie-faktor, is geüsurpeerd psychisme.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15500src" title="Ga terug naar noot 46 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15692">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15692src">47</a></span> Vgk. nu b.v. de realist <span class="sc">Stumpf</span>, <span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>, p. 33: „<span lang="de">Ich würde auch in der Annahme keine ernstliche Schwierigkeit finden, dass psychisches
-Leben (Seele) durch organische Prozesse (organische Materie) in bestimmten Stadien
-ihrer Entwicklung erzeugt wurde und noch jetzt bei der Entwicklung jedes Individuums
-erzeugt wird.</span>”!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15692src" title="Ga terug naar noot 47 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15816">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15816src">48</a></span> Vroeger sprak men wel in afkeurende zin van „<span lang="de">doppelte Buchführung</span>”, blijkbaar uit onbekendheid met „dubbel boekhouden”. Want voor de twee-zijden-theorie
-(van <span class="sc">Riehl</span> b.v.) is juist die dubbele boekhouding <span class="pageNum" id="pb227n">[<a href="#pb227n">227</a>]</span>een alleraardigst onschuldig beeld: elke werkelike post heeft van zelf zijn debet-
-en zijn credit-zijde, zodat een fraai functioneel parallelisme ontstaat zonder strijdigheden.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15816src" title="Ga terug naar noot 48 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15865">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15865src">49</a></span> Dualisties is geest aan stof, ziel aan lichaam „gebonden”. Daar een phaenomeen niets
-is dan een ideëel produkt uit mogelike inwerkingen van zijn reale, betekent het missen
-van een phaenomeen, het missen van bepaald inwerkingsvermogen, van een bepaalde eigenschap.
-Een geest dus, die „zuiver immaterieel” gedacht wordt in de oude spiritualistiese
-zin is dus niet „volkomener”, „bevrijd” van een „stoffelike kluister” of een „hoger”
-soort wezen, maar integendeel alleen onvolkomener dan dezelfde geest met parallel
-phaenomenaal lichaam.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15865src" title="Ga terug naar noot 49 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e15878">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15878src">50</a></span> Op het determinisme-probleem zal ik met betrekking tot het strafrecht nader ingaan.
-Maar hier zij er reeds op gewezen, dat <span class="sc">Wundt</span> <span class="ex">determinist</span> is, dus, als psychist, natuurlik <span class="ex">psychies</span> determinist. Zelfs zijn, als voor misvatting geschapen „<span lang="de">schöpferische Synthese</span>”, zijn „novum” is.… <span class="ex">causaal gedetermineerd</span>. Wie <span class="sc">Wundt</span> en zijn „psychiese causaliteit” voor enig „Indeterminisme” misbruikt, voor enige
-inbreuk op het causaliteitsbeginsel met zijn inhaerente noodwendigheid, gelijk b.v.
-in „<span class="ex">Het Indeterminisme</span> (<span class="ex">De psychische causaliteit</span>)” ten onzent Mr. <span class="sc">Levy</span> (zie p. 189 over <span class="sc">Wundt</span>’s „indeterministisch element”, p. 260 en p. 269: „alleen op <i>a</i> niet op <i>b</i> acht Wundt de causaliteitswet toepasselijk”)—voor hem is <span class="sc">Wundt</span>’s geest een gesloten boek gebleven.—Op mijn verzoek tot <span class="sc">Wundt</span>, al die indeterministiese misduiding door een kategories authentiek woord eens voorgoed
-de kop in te drukken en daardoor mijn bewering te staven, „<span lang="de">dass Ihre psychische Kausalität zwar anti-fatalistisch, aber durchaus deterministisch
-ist, dass sogar jedes ‚<span class="ex" lang="la">Novum</span>’ als Ergebnis der schöpferischen Synthese <span class="ex">vollständig ursächlich bedingt</span> ist und Sie kein undeterminiertes, also <span class="ex">kein</span> ‚<span class="ex">indeterministisches <span class="pageNum" id="pb229n">[<a href="#pb229n">229</a>]</span>Element</span>’ zulassen</span>” mocht ik het volgend afdoend antwoord ontvangen: „<span lang="de">.… dass ich an Missverständnisse und oberflächliche Missdeutungen meiner Ansichten
-zu sehr gewöhnt bin, um zu hoffen, sie überhaupt aus der Welt zu schaffen. <i>Aber ich stehe nicht an, Ihnen zu bestätigen, dass ich auf psychischem Gebiete jede
-neue Erscheinung für <span class="ex">psychisch</span> determiniert halte und den Indeterminismus als eine meist auf unwissenschaftlicher
-Vermengung psychologischer und metaphysischer Begriffe beruhende unhaltbare Hypothese
-zurückweise.</i></span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Het is mij een voldoening, deze onvoorwaardelike afwijzing van het indeterminisme
-door <span class="sc">Wundt</span> zelf te hebben uitgelokt, waarvoor met mij zeker menig discipel van deze machtige
-denker, vorser en geleerde, deze „<span class="sc">Leibniz</span> van onze tijd” en „<span lang="de">mancher aufrichtige Freund einer rein-wissenschaftlichen, methodisch-empirischen,
-von <span class="intra"><span lang="de" class="top">materialistisch</span> <span lang="de" class="bottom">dualistisch</span></span> metaphysischen Einschlägen freien Psychologie</span>” hem dank zal weten.
-</p>
-<p class="footnote cont">Het wil mij voorkomen, dat Mr. <span class="sc">Levy</span>’s „brandende schaamte”, van <span class="sc">Paulsen</span> geleend uit verfijnd verantwoordelikheidsgevoel wegens <span class="sc">Haeckel</span>-verering, voor het aangezicht van <span class="sc">Wundt</span> (gelijk van <span class="sc">Kant</span> of <span class="sc">Heymans</span> of <span class="sc">Münsterberg</span>) niet misplaatst zou zijn. Trouwens Mr. <span class="sc">Levy</span> zou wel van <span class="sc">Wundt</span>’s psychiese causaliteit zijn afgebleven, had hij bedacht of begrepen, dat de psychist
-<span class="sc">Wundt</span> (in tegenstelling tot Mr. <span class="sc">Levy</span>), zo goed als <span class="sc">Heymans</span>, qua <span class="ex">mechanist</span> en verdediger der „<span class="ex">gesloten natuurcausaliteit</span>” zoowel <span class="ex">anti-energist</span> als <span class="ex">anti-vitalist</span> is en dat heel zijn psychiese causaliteit, <span class="ex">met apperceptie en al</span>,.… voor de <span class="ex">dieren</span>-ziel in beginsel evenzeer geldt als t.a.v. de mens, die voor de monistiese evolutionist
-<span class="sc">Wundt</span>.… zich ontwikkeld heeft uit het dierenrijk! „<span lang="de">Da nun die associativen in die apperceptiven Processe continuirlich übergehen, und
-da Anfänge der letzteren, einfache active Aufmerksamkeits- und Wahlacte, bei den höheren
-Thieren zweifellos vorkommen, so ist übrigens auch diese Differenz schliesslich mehr
-als eine solche des Grades und der Zusammensetzung denn als eine solche der Art der
-psychischen Processe aufzufassen.</span>” en: „<span lang="de">Ist es nach den Gesetzen der physischen Entwicklung zweifellos, dass der Mensch von
-niedrigeren Lebensformen aus allmählich zu der ihm eigenen Organisationsstufe gelangt
-ist, so erscheint das nämliche nach den Gesetzen der <span class="pageNum" id="pb230n">[<a href="#pb230n">230</a>]</span>psychischen Entwicklung mindestens im höchsten Masse wahrscheinlich.</span>” Aldus een <span class="sc">Wundt</span>. Anders Mr. <span class="sc">Levy</span>: „Daar ligt een scheidslijn, neen, een klove, neen, een afgrond tùsschen de met rede
-begaafde en de redelooze wezens. Dit fundamenteel verschil.… is de bewuste voorstelling
-(de apperceptie), waartoe eerstgemelde wezens in, laatstgemelde wezens buiten staat
-zijn.…. Indeterminisme dáár, determinisme hier.”
-</p>
-<p class="footnote cont">Arme anti-Haeckelomaan Mr. <span class="sc">Levy</span>! <span lang="fr">Que diable allait-il faire dans cette galère?</span>
-</p>
-<p class="footnote cont">Zo zou ik, indien nog nodig, in extenso kunnen aantonen, hoe Mr. <span class="sc">Levy</span>’s „Indeterminisme” <span class="sc">Münsterberg</span>’s ontijdelike Fichteaans-teleologiese „<span class="ex">apperceptie</span>”, die niet tot de wereld van het <span class="ex">zijn</span> of <span class="ex">gebeuren</span>, maar tot het rijk der geldende <span class="ex">waarden</span> behoort, ergo buiten alle psychologie en natuurwetenschap valt, dus eo ipso buiten
-alle (psychiese of physiese) causaliteit en die derhalve zomin oorzaak als gevolg
-kan zijn,—zo mogelik nòg fundamenteler, nòg gruweliker misvat, dan hij ’t <span class="sc">Wundt</span>’s psychologiese „<span class="ex">apperceptie</span>” doet,—door ze kwansuis te plaatsen.… in het (tijdelik) bewustzijnsproces, het bewustzijnsverloop,
-als „bewuste voorstelling”! De haren zouden <span class="sc">Münsterberg</span> te berge rijzen als hij moest zien „welke ontzettend gewichtige, welke albeheerschende
-plaats” déze zijn apperceptie dáár, als zódanig, „inneemt” en van welk „wetenschappelijk
-indeterminisme” zij als „het steunpunt en het plechtanker” moet fungeren! Vooreerst,
-wat zegt de <span class="ex">psycholoog</span> <span class="sc">Münsterberg</span>. (Mr. L. houdt hem voor „den wellicht grootsten psycholoog”) van de <span class="ex">apperceptie in het bewustzijnsverloop</span>? Niets meer of minder dan dat „<span lang="de">Wille, Aufmerksamkeit und Apperception <i>psychologisch</i> einem Zusammenhange angehören, der durch den <i>physischen</i> Kausalbegriff beherrscht wird</span>”! En dàn de „<span lang="de">vorpsychische</span>” „<span lang="de">freie Apperception</span>” van een <span class="ex">antipsychologist</span> als de <span class="ex">teleoloog</span> <span class="sc">Münsterberg</span> door het slijk gesleurd van Mr. <span class="sc">Levy</span>’s bewustzijnsverloop, Mr. <span class="sc">Levy</span>’s dualisties-bovendierlik „indeterminisme”! <span class="sc">Münsterberg</span>: „<span lang="de">Wir haben keinen Grund, solche Betrachtungsweise auf die menschlichen Subjekte zu
-beschränken, da wir zweifellos auch bei der Berührung mit der <span class="ex">Tierwelt</span> zum Glauben an stellungnehmende Subjekte <span lang="nl">[dus <span class="pageNum" id="pb231n">[<a href="#pb231n">231</a>]</span>„<span lang="de">Wertung</span>”, „<span lang="de">Behauptung</span>”—Mr. <span class="sc">Levy</span>’s inzicht zou, naar bl. 174 van zeker boek, vertalen: „bewering”!—„<span lang="de">Aktualität</span>”, dus.… „<span lang="de">freie Apperception</span>”!]</span> gedrängt sind.</span>” Wederom: Arme Mr. <span class="sc">Levy</span>!
-</p>
-<p class="footnote cont">De kennistheoretiese betekenis van <span class="sc">Wundt</span> en <span class="sc">Münsterberg</span> (geestverwant van <span class="sc">Rickert</span>) en hun onderlinge verhouding in psychologie en wijsbegeerte hoop ik na de voltooiing
-van mijn op stapel staand werk uitvoerig in het licht te stellen, dat beide verdienen,
-al zal dan <span class="sc">Münsterberg</span> niet alleen met zijn psycho-physies materialisme, dat aan lichaam en ziel weer gelijke
-ontologiese waarde, i.c. onwaarde, moet toekennen, maar evenzeer met zijn door reactie
-tegen dit fatalisme geboden meta-psychies ethicisme wellicht een van onze principieelste
-tegenvoeters blijken in het rijk der gedachte.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e15878src" title="Ga terug naar noot 50 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16195">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16195src">51</a></span> Ten aanzien der materie heeft het idealisme eer gronden voor, dan reden van verzet
-tegen het „atomisme” (in ruime zin), waaromtrent trouwens de natuurwetenschap haar
-eigen rechten heeft. Vgk. boven bl. 174.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16195src" title="Ga terug naar noot 51 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16232">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16232src">52</a></span> <span class="sc">Feuerbach</span>’s „<span class="ex" lang="de">Der Mensch ist, was er isst</span>” kan dus alleen het phaenomeen, het lichaam van de mens gelden (al is dan nog het
-prius van ’t eten, de begincel, vergeten) en daar de mens nu eenmaal niet zijn phaenomeen
-„is”, leert het ons aangaande de mens wat hij wèl is, omtrent het wezen van de mens,
-ongeveer even veel als omtrent een symphonie de lijst van haar luchttrillingsgetallen
-kan leren aan een dove. <span class="sc">Feuerbach</span> zelf heeft het trouwens heel anders, min of meer „histories-materialisties” bedoeld.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16232src" title="Ga terug naar noot 52 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16303">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16303src">53</a></span> Gelijk ook in enige van de geschriften van wijlen Prof. Dr. W. <span class="sc">Koster</span>, die getuigen, hoe ernstig deze natuurkundige oud-hoogleraar met de kennisleer-problemen,
-met <span class="sc">Mach</span> en <span class="sc">Ostwald</span> en <span class="sc">Ziehen</span> („<span class="ex">De Ontkenning van het bestaan der Materie</span> en de moderne physiologische Psychologie”), met <span class="sc">Kant</span> („<span class="ex">Kant</span>’s <span class="ex">Noumenale Wereld</span> en de zinnelijke Waarnemingen”) en met <span class="sc">Heymans</span> („<span class="ex">Subjekt en Objekt</span> bij zintuigelijke Waarneming”) is gaan worstelen, te laat helaas, om nog tot klaarheid
-en het materie-realisme te boven te komen.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16303src" title="Ga terug naar noot 53 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16348">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16348src">54</a></span> Ook in een andere uitgegeven rede, over „<span class="ex" lang="de">Der Entwicklungsgedanke in der modernen Philosophie</span>”, toont <span class="sc">Stumpf</span> van geen ander „idealisme” kennis of begrip te hebben, dan van de <span class="pageNum" id="pb234n">[<a href="#pb234n">234</a>]</span>realistiese stofbezieling, het hylozoïsme, of „<span lang="de">des sog. Idealismus</span>” van de bewustzijnsmaterialisten, die de materiële processen eenvoudig „als <span lang="de">Bewusstseinsinhalte</span> definieren”. „<span lang="de">Aber wer sieht nicht,… dass überhaupt diese ganze Umdeutung der Materie ein blosses
-Spiel mit Worten ist?</span>” (p. 53/5).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16348src" title="Ga terug naar noot 54 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16491">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16491src">55</a></span> Van een onnavolgbare zelfbespotting is bl. 32, waar <span class="sc">Stumpf</span>, de realist, aan de samengangsleer—dus ook aan de krities-idealistiese!—verwijt,
-„<i lang="de">dass sie die Welt unnötig verdopple</i>” („<span lang="de">wie seinerzeit die platonische Ideen- und Zahlenlehre</span>”, aldus onze moderne <span class="sc">Aristoteles</span>) en dus (wat inderdaad het parallelisties materialisme aardig typeert) „<span lang="de">die Welt durch das blosse Nebeneinanderbestehen zweier Welten zusammenhanglos werde
-wie eine schlechte Tragödie.</span>” (57.)&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16491src" title="Ga terug naar noot 55 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16549">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16549src">56</a></span> Wie heeft het ook weer over de vrijheidsleer van de „psycholoog” <span class="sc">Münsterberg</span>?&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16549src" title="Ga terug naar noot 56 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16601">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16601src">57</a></span> Ik overdrijf niet. Reeds het eerste positieve, feitelike deel van het boek: „<span class="ex" lang="de">Das Nervensystem</span>” (5–160) moet in strijdende localisatie-theorieën verlopen: „<span lang="de">Wir mussen uns darauf beschränken, Denkmöglichkeiten anzudeuten</span>”.… zegt reeds p. 151. Maar het tweede deel: „<span class="ex" lang="de">Physiologische Erklärungen psychischer Erscheinungen</span>” (161–327) kan slechts een warwinkel van hypothesen bieden, waaronder wel kenniskritiese
-oriëntering wat opruiming zou kunnen houden (b.v. p. 167: „<span lang="de">Es herrscht fast völlige Übereinstimmung darüber, dass das Gedächtnis eine Fähigkeit
-des <span class="ex">Körpers</span> darstelle</span>”—vgk. de kwestie van pp. 292–7: „<span class="ex" lang="de">Psychophysische Gedächtnishypothese</span>”, of <span class="sc">Becher</span>’s slotsom op p. 327: „<span lang="de">Wie man sich aber auch zu dieser Frage stellen mag, die Möglichkeit eines Zusammenwirkens
-körperlicher und seelischer Faktoren im Gehirn (!) wird nicht [?] auszuschliessen
-sein.</span>”!), maar in welks duisternis de physiologie nog niet veel licht kan brengen: „<span lang="de">So lange das Wesen <span class="pageNum" id="pb240n">[<a href="#pb240n">240</a>]</span>der nervösen Erregung, wie so vieler Lebensvorgänge, in Dunkel gehüllt bleibt, scheint
-ein Gleiches für das Residuum und die Ausschleifung gelten zu müssen. Immerhin kann
-man versuchen, durch Analogien einiges Licht über die in Frage stehenden Annahmen
-zu verbreiten.</span>” (p. 175). Zij moet dan ook aanhoudend spreken als volgt: „<span lang="de">Vorher aber mag, da wir einmal auf durchaus hypothetischem Gebiete uns bewegen, eine
-Möglichkeit angedeutet werden</span>”.… „<span lang="de">Es erscheint nicht undenkbar</span>”.… „<span lang="de">Wir nehmen nun—um <span class="ex">eine</span> aus mehreren Vorstellungsmöglichkeiten herauszugreifen—an, dass</span>”.… (alles op p. 187). „<span lang="de">Doch ist die Voraussetzung, dass.… nicht unmöglich. Es ist nicht auszuschliessen,
-dass</span>”.… „<span lang="de">Wir haben Hypothesen auf Hypothesen gebaut, um die physiologische Auffassung des Gedächtnisses
-gegen Einwürfe zu schützen. Dabei haben wir uns weit vom festen Fundamente der Erfahrungstatsachen
-entfernt, so weit, dass einem vorsichtig Denkenden leicht die Geduld bei so unsicheren
-Spekulationen ausgehen mag. Die herangezogenen Hilfshypothesen vermögen aber immer
-noch nicht allen Einwänden gerecht zu werden.</span>” (p. 188). „<span lang="de">Hier sind neue Annahmen vonnöten. Zunächst könnte man auf den Gedanken verfallen</span>”.… „<span lang="de">Wenn man vor kühnen Annahmen nicht zurückscheut, wird man vielleicht einen Ausweg
-in der Möglichkeit.… sehen wollen</span>”.… (alles p. 190). „<span lang="de">Auch den Gedanken, dass.… könnte man vielleicht durchführen wollen</span>”.… (191) enz. enz. Zo p. 262: „<span lang="de">Das sind <span class="ex">Forderungen</span>, die im Sinne der physiologischen Gedächtnisauffassung zu stellen wären; von einer
-<span class="ex">Erfüllung</span> derselben durch eine befriedigende Hypothese kann nicht die Rede sein.</span>” In dezelfde geest p. 292, of p. 273: „<span lang="de">Es gibt keine physiologische Hypothese, die die Entstehung und Bedeutung der zeitlichen
-Formen im Seelenleben erklären könnte, ja die auch nur irgendwie die Möglichkeit einer
-Erklärung anzudeuten vermöchte.</span>” of p. 303: „<span lang="de">Solange die physiologische Gedächtnishypothese auf so schwachen Füssen steht, kann
-eine physiologische Hypothese des Urteilens bzw. Denkens kaum ernsthaft versucht werden.</span>” Men moet de wetenschappelike nauwgezetheid bewonderen, die <span class="sc">Becher</span> in deze trant deed schrijven, naar de belofte van zijn „<span class="ex">Vorwort</span>”: „<span lang="de">Diesen Stand der Forschung unter kritischer Zurückhaltung dem Leser zu verdeutlichen,
-den Eindruck der Klarheit, Sicherheit und Vollendung aber zu vermeiden, wo er der
-wissenschaftlichen Sachlage nicht entspricht, war überall mein Bestreben.</span>” Wat volkomen gelukt mag heten.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16601src" title="Ga terug naar noot 57 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e16772">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16772src">58</a></span> In <span class="sc">Becher</span>’s <span lang="de">Meinung</span> „<span lang="de">dass diese Welt ‚materieller’ Dinge-an-sich in der Tat in vieler (insbesondere formaler)
-Hinsicht mit der Vorstellung des Physikers von der physikalisch-chemischen Aussenwelt
-wesentlich übereinstimmt</span>” proeven wij weer het echte verdubbelingsdogmatisme, welks weerlegging de taak was
-onzer kritiek.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16772src" title="Ga terug naar noot 58 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="besluit" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e479">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">BESLUIT.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first">Hiermee is dan de taak, die ik mij met „<span class="ex">Kennisleer contra Materie-realisme</span>” als Bijdrage tot „Kritiek” en <span class="sc">Kant</span>-begrip gesteld heb, ten einde gebracht en heb ik de beloften van de <span class="ex">Voorrede</span> naar vermogen vervuld.
-</p>
-<p>„Kritiek” is al zó dikwels voor<span class="ex">gezegd</span> (en <span class="ex">na</span>gezegd).… zonder resultaat, dat ik eens gepoogd heb, tegelijkertijd „kritiek” voor
-te <span class="ex">doen</span>, dus te geven, inzonderheid ook in de <span class="ex">Opmerkingen, <span lang="fr">la critique en action</span></span>. Al was die last mijn lust, daardoor heb ik meer dan mij lief was, naar inhoud en
-stijl, moeten schoolmeesteren—hier docerend en corrigerend daar—tot verontwaardiging
-van die specialiteiten, die ge persoonlik beledigt in hun leer—en tot geringschatting
-van die hogere middelmatigheid, die slechts respekteert, wat haar begrip te boven
-gaat en allang en beter wist, wat ge haar leert.<a class="noteRef" id="xd31e16861src" href="#xd31e16861">1</a> Maar daardoor mag ik hopen, voor menigeen begrijpelik te hebben gemaakt, wat hem
-tot dusver onbegrijpbaar was voorgekomen. Om te begrijpen zal de lezer ook hier nog
-de moeite van aandachtige studie, van eigen nadenken zich moeten getroosten, <span class="pageNum" id="pb245">[<a href="#pb245">245</a>]</span>maar daarvoor zal hem dan ook in betrekkelik korte tijd de vrucht ten deel kunnen
-vallen van die andere moeite, waaraan de schrijver zelf tal van zijn beste jaren met
-graagte gegeven heeft. Men kan met de kennisleerproblemen, als met alles, zijn spel
-drijven. Maar alleen wie er mee geworsteld en voor zijn deel overwonnen heeft, geniet
-het voorrecht ook anderen over hun zelfde moeilikheden heen te kunnen helpen. En altijd
-zullen er blijven, voor wie die moeilikheden onoverkomelik zijn. Maar het is, naar
-<span class="sc">Kant</span>’s woord uit de Einleitung van zijn <span class="ex">Prolegomena</span> ook „<span lang="de">eben nicht nötig, dass jedermann Metaphysik studiere</span>”, in de wetenschappelike zin der <span class="ex">kritiek</span>. Want van de kunst moge de bekende versregel gelden: „<span lang="fr">La critique est aisée et l’art est difficile</span>”—in metaphysicis geldt veeleer omgekeerd: „<span lang="fr">Est difficile la critique et l’art aisé</span>”.
-</p>
-<p>En wanneer ik nu zie, welke nooit-vermoede zeer- en hooggeleerde, wel- en zeer-eerwaarde
-misvattingen een kristalhelder denker en schrijver als <span class="sc">Heymans</span> nog te verduren krijgt, dan moet ik wel zonder valse bescheidenheid meer blaam of
-lof dan begrip verwachten en de meeste voldoening zoeken in die stille dank of ondank,
-die mij deels in ’t geheel niet, deels uit de feitelike resultaten zal blijken, uit
-wat de toekomst ten onzent in philosophicis zal opleveren, uit wat er voortaan zal
-worden gedacht en gedrukt en inzonderheid.… niet meer gedrukt. Daaraan zal ik merken,
-of mij de kritiese oriëntering van mijn lezers, zoals ik mij die blijkens de Voorrede
-heb voorgesteld, al dan niet, meer of minder gelukt is. Want één ding zal wel voor
-ieder gebleken zijn: de kritiek laat niet „<span lang="de">alles beim alten</span>” (<span class="sc">Messer</span>, <span class="sc">Stumpf</span>)—zij schept een <span class="ex" lang="de">Umwertung der Werte</span> van filosofen en filosofemen. „<span lang="de">Dass sie, als blosse Speculation, mehr dazu dient, Irrthümer abzuhalten, als Erkenntniss
-zu erweitern, thut ihrem Werthe keinen Abbruch, sondern gibt ihr vielmehr Würde und
-Ansehen durch das Censoramt, welches die allgemeine Ordnung und <span class="pageNum" id="pb246">[<a href="#pb246">246</a>]</span>Eintracht, ja den <span class="corr" id="xd31e16917" title="Bron: Wolstand">Wohlstand</span> des wissenschaftlichen gemeinen Wesens sichert</span>” zegt <span class="sc">Kant</span>’s idealisme terecht (K. d. r. V. p. 641).
-</p>
-<p>Zo is dan de „Kritiek” en haar dogmadodende, dogmavrije methode, door Oudheid noch
-Middeleeuwen noch, zover wij weten, door Oosterse Wijsheid bereikt, grond en glorie
-van de nieuwe wijsbegeerte—en behoort haar overwinning van het dogmatisme als zodanig
-en van het materie-realisme in ’t biezonder, tot de hoogste intellektuele zegeningen,
-die een mens deelachtig kan worden. Dies zij mijn besluit, wat heel dit werk getuigen
-moge: Wilt gij waarheid en klaarheid, zoek eerst de kennisleer en haar kritiek—en
-al het andere zal u toegeworpen worden.
-</p>
-<p class="trailer xd31e16925"><span class="sc">Einde.</span></p>
-<p><span class="pageNum" id="pb247">[<a href="#pb247">247</a>]</span></p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e16861">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16861src">1</a></span> „<span lang="fr">Les hommes médiocres veulent toujours avoir l’air de savoir mieux que vous ce que
-vous allez leur dire, quand ils prennent la parole à leur tour, ils vous répètent
-avec beaucoup de confiance, comme ci c’était de leur cru, ce qu’ils vous ont entendu
-dire à vous-même.</span>” zegt <span class="sc">Ossip-Lourié</span>, <span class="ex" lang="fr">Le Bonheur et l’Intelligence</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16861src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div id="opmerkingen" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e487">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">OPMERKINGEN <br>TOT <br>TOELICHTING EN BEVESTIGING.<a class="noteRef" id="xd31e16936src" href="#xd31e16936">1</a></h2>
-<div class="epigraph" lang="fr">
-<p class="first">„Du choc des opinions jaillit la vérité.” </p>
-</div>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first"><b>1</b> : p. 11. Voor de tegenstelling vergelijke men <span class="sc">Hegel</span>, <span class="ex">Kl. Logik</span>, p. 333: „<span lang="de">Im Vorbeigehen kann bemerkt werden, dass es ein sonderbarer Einfall Kants war, zu
-behaupten, die Definition der geraden Linie, dass sie der kürzeste Weg zwischen zwei
-Punkten sei, sei ein synthetischer Satz, denn mein Begriff vom Geraden enthalte nichts
-von Grösse, sondern nur eine Qualität. In diesem Sinne ist jede Definition ein synthetischer
-Satz</span>” … „<span lang="de">Dass aber jene Definition analytisch ist, erhellt leicht, indem die gerade Linie sich
-auf die Einfachheit der Richtung reduciert, die Einfachheit aber in Beziehung auf
-Menge genommen die Bestimmung der geringsten Menge, hier des kürzesten Weges, giebt.</span>”
-</p>
-<p>In ’t voorbijgaan … demonstreert zich hier de „Verlosser der Gedachte” zelf … aan
-<span class="sc">Kant</span>. Vgk. K. d. r. V. p. 557: „<span lang="de">Die Gründlichkeit der Mathematik beruht auf Definitionen, <span class="pageNum" id="pb248">[<a href="#pb248">248</a>]</span>Axiomen, Demonstrationen. Ich werde mich damit begnügen, zu zeigen: dass keines dieser
-Stücke in dem Sinne, darin sie der Mathematiker nimmt, von der Philosophie könne geleistet,
-noch nachgeahmet werden, dass der Messkünstler, nach seiner Methode, in der Philosophie
-nichts als Kartengebäude zu Stande bringe, der Philosoph nach der seinigen in dem
-Antheil der Mathematik nur ein Geschwätz erregen könne, wiewol eben darin Philosophie
-besteht, seine Grenzen zu kennen</span>”…
-</p>
-<p>Zelfs de Hegeliaan <span class="sc">J. Hutchison Stirling</span> moet <span class="sc">Kant</span> tegenover <span class="sc">Hegel</span> ten deze gelijk geven, „<span lang="en"><span class="ex">What</span> is <span class="ex">Thought</span>?</span>” (1900), p. 194: „<span lang="en">Nevertheless, the truth is rather with Kant</span>”…
-</p>
-<p>Vgk. verder Opm. 45.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>2</b> : p. 12. Niemand minder dan <span class="sc">Helmholtz</span> zelf meende door zijn onderzoekingen tevens <span class="sc">Kant</span> weerlegd te hebben … ook àndere dan de Euklidiese meetkunde bleek denkbaar en zelfs …
-voorstelbaar! Moest dus niet de meetkunde eenvoudig ervaringswetenschap zijn?—Zeer
-zeker is de aanschouwelikheid van niet-Euklidiese meetkunde een argument tegen <span class="sc">Kant</span>—niet echter tegen de verbetering en uitwerking van <span class="sc">Kant</span>’s ruimte-leer (door <span class="sc">Riehl-Heymans</span>), volgens welke de ruimte niet van alle zinnelike waarneming als zodanig, maar alléén
-van een speciale zin, de bewegingszin, de „vorm”, het <span class="ex">schema</span> is,—zodat de aanschouwelikheid t.o.v. de <span class="ex">gezichts</span>zin, door <span class="sc">Helmholtz</span> aangevoerd, niets meer vermag tegenover de niet-voorstelbaarheid der metageometrie
-t.a.v. de <span class="ex">bewegings</span>zin. (Zie <span class="sc">Heymans’</span> G. u. E. § 59 j<sup>o</sup>. 54).
-</p>
-<p>Ware door <span class="sc">Helmholtz’</span> vondst de meetkunde ervaringswetenschap gebleken, dan had zij van ’t ogenblik dier
-ontdekking af moeten ophouden … <span class="ex">wis</span>kunde te zijn. Het tijdperk van … meetkunde-metingen en geometriese „proeven” zou
-zijn aangebroken! Ik vrees geen ogenblik, dat ons <span class="pageNum" id="pb249">[<a href="#pb249">249</a>]</span>huidig positief empirisme deze positieve consequentie zal aanvaarden. Zelfs de grote
-<span class="sc">Ostwald</span>, de wiskunde-empirist, die in de „<span class="ex" lang="de">Kultur der Gegenwart</span>”, dit machtig encyclopaedies werk, I : VI (<span class="ex" lang="de">Systematische Philosophie</span>), art. „<span class="ex" lang="de">Naturphilosophie</span>”, de „juistheid” der Euklidiese meetkunde tegenover de metageometrie experimenteel
-bewezen wil zien (p. 150: „<span lang="de">ob die eine oder die andere ‚richtig’ ist, kann nicht anders entschieden werden, als
-durch eine entsprechende <span class="ex">experimentelle</span> Untersuchung</span>”…), dus b.v. of wel alle „werkelike” △ △ absoluut-nauwkeuriglik 180° hebben,—zelfs
-hij is inconsequent en inexact genoeg, om de tot dusver genomen (?!) proeven … afdoende
-te noemen: „<span lang="de">Wenn eine Abweichung vorhanden ist, so muss sie bei sehr grossen Dreiecken am leichtesten
-zu entdecken sein. Man hat bisher keine gefunden <span lang="it">[ben trovato!]</span> und muss somit die Euklidische Geometrie für richtig halten.</span>” Maar wie weet, empiristies gesproken, of niet toch nog ergens bij een „enorme” △
-die 180° niet volkomen blijken uit te komen! Ik durf zelfs stellen, dat nooit en nergens
-die 180° precies zijn uitgekomen, „gemeten” of „gevonden”… trots <span class="sc">Ostwald</span>’s bewering: „<span lang="de">Die sogenannte absolute Genauigkeit der mathematischen Gesetze ist daher nur eine
-Annahme, die sich bisher bei allen Prüfungen bewährt hat.</span>”… Ja, wie weet, of niet op een goeie dag 5 × 7 ergens een ietsje meer of minder blijkt
-dan 35! Want hoe ongelooflik het klinken moge, op p. 147/8 wordt, in enkele alinea’s,
-ook even het <span class="ex">empiries</span> en <span class="ex">syntheties</span> karakter der rekenkunde „bewezen”!—Heel <span class="sc">Ostwald</span>’s behandeling van deze problemen blijft ver beneden het peil dier problemen zelf,
-is in meer dan één betekenis des woords beneden kritiek, en beschamend voor de „<span class="ex" lang="de">Kultur der Gegenwart</span>” in Duitsland zelf, meer dan een eeuw na <span class="sc">Kant</span>. Want wat <span class="sc">Kant</span> eigenlik gezocht en gevonden heeft, hoe en in welke zin een wetenschappelik man nog
-anti-empirist, nog apriorist kan zijn (om niet te zeggen: moet <span class="pageNum" id="pb250">[<a href="#pb250">250</a>]</span>zijn), het ligt alles volkomen buiten zijn gezichtskring (vgk. b.v. aang. de mechanica
-p. 160), al wordt <span class="sc">Kant</span> gemoedelik genoemd „<span lang="de">der scharfsinnigste Philosoph, den das Deutsche Volk hervorgebracht hat</span>”.—Hier blijkt dat een zgn. „natuurfilosoof”, zelfs al behoort hij tot de allergrootsten,
-nog lang geen natuur-filosoof behoeft te zijn en dat er tussen wetenschappelike, kenniskritiese,
-natuurfilosofie en natuurwetenschap een ander verschil bestaat, dan dat van „<span lang="de">weniger und mehr Sicherheit</span>” der door een alles behalve exacte inductie per „<span lang="de">Analogieschluss</span>” gewonnen „<span lang="de">naturwissenschaftlichen Aussagen</span>”! (Vgk. over <span class="sc">Ostwald</span> opm. <b>46</b>).
-</p>
-<p>Heeft dus de Euclidiese meetkunde van experimenterend positivisme blijkbaar weinig
-gevaar te duchten, ook de spoken van het spiritisme zullen zich nog lang moeten oefenen
-en ontwikkelen, niet alleen prakties, maar vooral ook theoreties, eer zij de wetenschap
-zullen nopen, hen (of haar?) in een „4<sup>e</sup> dimensie” onder dak te brengen (vgk. <span class="sc">Wundt</span>, „<span lang="de"><span class="ex">Der Spiritismus</span>, eine sogenannte wissenschaftliche Frage</span>”).
-</p>
-<p>Prof. <span class="sc">L. Boltzmann</span>, de geniale physicus en felle mechanistiese tegenstander van <span class="sc">Ostwald</span>’s energetisme, de man, die echter bij ongeluk ook geroepen is om filosofiese colleges
-te geven, zij ’t ook over „<span lang="de">Naturphilosophie</span>”, en die nu als een heerlike volmaakte <span class="sc">Caliban</span> op het terrein der wijsgerige problemen rondspringt, die zich zelf daar dan ook,
-met zijn oude „<span lang="de">Widerwille, ja Hass gegen die Philosophie</span>” voelt als „<span lang="de">den Bock zum Gärtner gemacht</span>”, de arme kerel, die met.… <span class="sc">Hegel</span> is begonnen (o onbegonnen begin), wiens „<span lang="de">Unstern</span>” hem toen naar <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Herbart</span> bracht en zo tot onbegrepen brokken <span class="sc">Kant</span>, deze ronde <span class="sc">Condillac</span> der 20<sup>e</sup> eeuw (zie zijn art. „<span class="ex" lang="de">Ueber die Frage nach der objectiven Existenz der Vorgänge in der unbelebten Natur</span>” van 1897, opgenomen in zijn „<span class="ex" lang="de">Populäre Schriften</span>”, 1905, p. 162), de naief-dogmatiese metaphysicus, die de metaphysica een „<span lang="de">geistige Migräne</span>” scheldt, wijl hij zelf aan de hemicrania van het <span class="pageNum" id="pb251">[<a href="#pb251">251</a>]</span>materialisme laboreert (<span lang="de">Geist und Wille „komplizierte Wirkungen von Teilen der Materie”, Vorstellung, Wille
-und Selbstbewusstsein „Entwicklungsstufen”</span> van „<span lang="de">physikalisch-chemischen Kräften der Materie</span>”, terwijl elders weer, nog op dezelfde bladzij 396 o. c., dualisties, „<span lang="de">mit jeder Wahrnehmung, auch mit jeder Willensentschliessung, rein mechanische Vorgänge
-verbunden sind</span>”) en dan in metaphysiese zelfverloochening zich vernedert tot de verklaring van p.
-324: „<span lang="de">Ich wäre der letzte der die vorgebrachten Ansichten aufstellte, wenn sie irgend eine
-Gefahr für die Religion bergen würden</span>”, de kriticus, die eerst <span class="sc">Schopenhauer</span> eventjes afmaakt met geweldige stompen.… in de lucht, en er dan leukweg bijvoegt:
-„<span lang="de">Ebenso unhaltbar wie sich die <span class="sc">Schopenhauer</span>schen Gedanken erwiesen, scheinen mir nun auch die der sämtlichen anderen Philosophen
-in ihrem eigentlichen Kerne, inklusive <span class="sc">Kant</span>, zu sein, was zu erweisen mir freilich jetzt die Zeit fehlt.</span>”, die <span class="sc">Berkeley</span> eert als „<span lang="de">der Erfinder der grössten Narrheit.… die je ein Menschenhirn ausgebrütet hat, des
-philosophischen Idealismus, der die Existenz der materiellen Welt leugnet</span>”,—welnu, deze onvervaarde Prof. <span class="sc">Boltzmann</span> waagt zich ook aan kennistheoretiese problemen, speciaal het apriorisme in wiskunde
-en logica:
-</p>
-<p>Als behoedzaam empirist wil hij zelfs de rekenkunde, al doet ze zich ook aan hem voor
-als „<span lang="de">a priori richtig</span>”, van tijd tot tijd eens aan de tand voelen, eens.… na-rekenen („<span lang="de">Freilich, wenn sich einmal eine Methode, zu schliessen, durch Jahrtausende erprobt
-und vererbt hat, scheint sie uns a priori richtig, und wir können oft lange mit ihr
-ohne praktische Erprobung weiter arbeiten, z.B. wenn wir vertrauen, dass uns die Rechnung
-richtiges ergibt; allein einmal muss sie durch Taten erprobt worden sein, und von
-Zeit zu Zeit muss sie wieder erprobt werden.</span>” p. 394/5).
-</p>
-<p>Over de ruimte luidt het dan, p. 388: „<span lang="de">Überhaupt war <span class="sc">Schopenhauer</span> in dem, was er als aprioristisch bezeichnete, keineswegs besonders glücklich. So
-bezeichnete er es als <span class="pageNum" id="pb252">[<a href="#pb252">252</a>]</span>aprioristisch klar, dass der Raum drei Ausdehnungen hat. Heute wissen die Forscher,
-dass ‚a priori’ ein mehr als drei dimensionaler Raum denkbar, dass auch ein nicht
-Euklidischer Raum nicht undenkbar ist.</span>” (p. 388). Als nu zulk een huidig vorser maar niet vergeet, dat <span class="ex">juist</span> <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">die denkbaarheid</span> van een metageometrie niet alleen reeds wist, maar zelfs.… <span class="ex">ontdekt heeft</span>.
-</p>
-<p>Ten aanzien van de denkwetten moet <span class="sc">Kant</span> het aldus ontgelden: „<span lang="de">Man kann diese Denkgesetze aprioristisch nennen, weil sie durch die vieltausendjährige
-Erfahrung der Gattung dem Individuum <span class="ex">angeboren</span> sind. Jedoch es scheint nur ein logischer Schnitzer von <span class="sc">Kant</span> zu sein, dass er daraus auch auf ihre Unfehlbarkeit in allen Fällen schliesst.</span>
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Nach der <span class="sc">Darwin</span>schen Theorie ist dieser Schnitzer vollkommen erklärlich. Nur das, was sicher war,
-hat sich vererbt. Was unrichtig war, ist abgestossen worden. So erhielten diese Denkgesetze
-einen derartigen Anschein von Unfehlbarkeit, dass man sogar die Erfahrung vor ihren
-Richterstuhl stellen zu dürfen glaubte. Da sie nun aprioristisch genannt wurden, schloss
-man, dass alles aprioristische unfehlbar, vollkommen sei.</span>” enz.—(Vgk. nog pag. 399, hoe voor hem de kennistheor. begrippen „<span lang="de">eigentlich nur leere Worte sind</span>”, wijl hem heel de „<span lang="de">Bedeutung der Fragestellung</span>” blijkbaar ontgaat.).
-</p>
-<p>Een al of niet feilbare, min of meer juiste, denkwet … dat is de nieuwste empiristiese
-ontdekking of liever uitvinding. Maar Prof. B. zal veel vergeven worden; want hij
-weet niet wat hij doet, in gnoseologicis; en aan zulk een reus op eigen gebied zij
-het wonderlik vermaak in potsierlike bokkesprongen op terra incognita gaarne gegund.
-</p>
-<p>Dr. <span class="sc">Richard Wahle</span> (destijds, 1894, privaatdocent voor filosofie aan de Univ. te Weenen; zal als braaf
-schrijver inmiddels wel Professor zijn geworden), die zowel in de inhoud als in de
-titel van zijn dik boek „<span class="ex" lang="de">Das Ganze der Philosophie und ihr Ende</span>” de vergissing begaat, <span class="ex">zijn</span> <span class="pageNum" id="pb253">[<a href="#pb253">253</a>]</span>zgn. filosofie voor <span class="ex">de</span> filosofie te houden; wiens physiologisties phaenomenalisme tussen theologie en physiologie,
-indeterminisme en fatalisme, „<span lang="de">Extensivismus</span>” en „<span lang="de">Agnosticismus</span>” heen en weer waggelt; die in zijn „<span lang="de">Abschluss</span>” tot interessante conclusies komt als de volgende (p. 537): „<span lang="de">Unsere Kritik aller Daten, die viel schärfer als die Kant’sche sein musste, ist das
-Grab jeder Speculation und Hypothese</span>” (lees weer „<span lang="de">meiner</span>” i.p.v. „<span lang="de">jeder</span>”); „<span lang="de">die Kritik unseres Wissens wurde hier weiter hinausgeführt, als es von den kritischesten
-Denkern sonst geschehen ist.</span>” (<span lang="de">ja, ganz hinausgeführt!</span>) en op de slotpagina 539: „<span lang="de">Ist das, was hier geboten wurde, nichts—gut, so ist es alles, was Menschen in dem
-Streben nach Orientierung im Ganzen je wissen werden.</span>” (weer dat bovengenoemd foutje—de heer <span class="sc">Wahle</span> ziet zich voor de mensheid of de wijsbegeerte aan; overigens heeft hij gelijk—het
-is niets—en alles wat <span class="sc">Wahle</span>’s ooit zullen weten.); van zulk een Ueber-<span class="sc">Kant</span> verwondert het ons niet, op p. 44 te lezen:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Doch jener Begriff der a priorischen Raumanschauung ist so gar nicht fundiert, dass
-es ihm schon zu viel Ehre anthun heisst, wenn man die metamathematischen [n.b.] Betrachtungen
-gegen ihn in’s Treffen führt.</span>”… „<span lang="de">Damit hatte jedoch <span class="sc">Kant</span> anderseits recht, dass die <span class="ex">geometrischen Sätze</span> irgend etwas <span class="ex">absolut Denknothwendiges</span> [sic] sind. Nur [!] seine Auffassung und Erklärung ihrer Natur ist falsch.</span>” <span lang="la">Sapienti sat.</span>
-</p>
-<p>De meetkundestellingen berusten dan voor hem weer eens op <span class="ex">definities</span>—van wier <span class="ex">onvrijheid</span> zijn naief realisme niets beseft, terwijl het de meta-geometrie alleen … physies,
-niet-meetkundig, kan begrijpen, en daarmee zijns ondanks (zo op p. 51) de ruimte-aprioriteit
-bevestigt. Zelf gaat hij de axioma’s … bewijzen. Wie zich daarvoor interesseert, zij
-naar het boek zelf verwezen.
-</p>
-<p>Met genoegen citeer ik hier ten slotte Stelling XIV uit het proefschrift van <span class="sc">Ph. A. Kohnstamm</span> (1901): „Terwijl <span class="pageNum" id="pb254">[<a href="#pb254">254</a>]</span><span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span> meenen, dat zij de onhoudbaarheid van <span class="sc">Kant</span>’s opvatting omtrent het aprioristisch karakter der geometrische axioma’s hebben bewezen,
-hebben zij inderdaad slechts de juistheid nader aangetoond van een van <span class="sc">Kant</span>’s premissen, den synthetischen aard dier axioma’s.”
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>3</b> : p. 13. Ter waarschuwing wil ik er hier op wijzen, dat de voorbeelden, die Dr. <span class="sc">de Hartog</span> geeft in zijn „<span class="sc">Kant</span>” fout zijn, zowel dat uit de wiskunde „het geheel is grooter dan het deel”, een analyties
-oordeel (cf. explicite <span class="sc">Kant</span> K. d. r. V. p. 652: „<span lang="de">Einige wenige Grundsätze</span>” enz.), als in de natuurwetenschap: „iedere werking moet een oorzaak hebben”,… een
-analyties oordeel uit het begrip „werking” (vergelijk over deze tautologiese formulering,
-ook bij Mr. <span class="sc">Levy</span>, <span class="ex">Het Indeterminisme</span>, p. 182, 188, <span class="sc">Träger</span>, <span class="ex" lang="de">Wille, Determinismus und Strafrecht</span>, p. 70 s. en <span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie und Erkenntnistheorie</span>, p. 187).
-</p>
-<p>Als note gaie voeg ik hier bij, hoe op de volgende pagina genoemde Heer <span class="sc">Kant</span> corrigeert: <span class="sc">Kant</span> had de term syntheties oordeel a priori moeten vervangen „door de eenvoudige opmerking,
-dat ware kennis onzen gezichtskring aangaande de verschijnselen [!] moet uitbreiden
-en dat [?] wel algemeen en noodzakelijk.”
-</p>
-<p>Jammer, dat <span class="sc">Kant</span> deze voorlichting zelf niet heeft mogen beleven; het had hem de moeite van ’t Kantisme
-bespaard.
-</p>
-<p>Over Dr. <span class="sc">de Hartog</span>’s <span class="sc">Kant</span>-begrip vergelijk pag. 115 noot 1.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>4</b> : p. 14. Als <span class="sc">Hegel</span> en zijn karremannen aan komen dragen met de „tegenstelling” + A en -A, waartussen
-A ligt, bewijzen zij enkel<span id="xd31e17446"></span> ’t verschil tussen de logiese („contradictore”) tegenstelling (+ A en <span class="ex">niet</span> + A, links en niet-links) en de („contraire”) tegenoverstellingen (links-rechts,
-goed-slecht, zwart-wit, oud-jong enz.) niet te kunnen of anders niet te willen begrijpen.
-Zo b.v. <span class="sc">J.&nbsp;E. Erdmann</span> (niet te verwarren met de huidige Prof. <span class="sc">B. Erdmann</span>, <span class="sc">Paulsen</span>’s <span class="pageNum" id="pb255">[<a href="#pb255">255</a>]</span>opvolger in Berlijn) in zijn <span class="ex" lang="de">Grundriss der Logik und Metaphysik</span>, § 97: „<span lang="de">‚Alles ist ein Entgegengesetztes’, oder A muss entweder + A oder - A sein, tertium
-non datur (ist nur Schein), ist ein Satz, der völlig mit dem Satze streitet, dass
-A eben nur A (d.h. weder + noch -) sein solle.</span>”
-</p>
-<p>„<span lang="de">A muss entweder + A oder - A sein</span>, <span lang="la">tertium non datur</span>” is uitsluitend Hegeliaanse, letterlik <span class="sc">Hegel</span> nagewauwelde (<span class="ex">Enc.</span> § 119) vervalsing der denkwet: „<span lang="de">Etwas muss entweder A oder nicht A sein, <abbr title="tertium non datur">t. n. d.</abbr></span>”, een vervalsing, die men bij geen enkel „verstandig” logicus zal vinden en die <span lang="fr">pour besoin de la cause</span> is uitgevonden.
-</p>
-<p>Vergelijk hiervoor reeds de juiste opmerking van <span class="sc">Land</span>, <span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, p. 162 s.
-</p>
-<p>Ook Prof. <span class="sc">Bolland</span> geeft van het principium exclusi tertii (b.v. <span class="ex">Coll. Log.</span> p. 572 ss.) een valse voorstelling, te weten: „A is òf B òf C”. Het verstand neemt
-deze onnozelheid niet voor zijn rekening en de dialektiek heeft gemakkelik spel tegen
-deze papieren vijand. Waarom zou A niet precies even goed D, E, F, enz. kunnen zijn
-als B of C, of B en C enz. tegelijk (b.v. A is òf B òf C òf D, een Duits lidwoord
-is òf mannelik òf vrouwelik òf onzijdig; A is B en C en D: een magneet heeft een noordpool,
-een midden en een zuidpool)?
-</p>
-<p>In waarheid zegt de denkwet dan ook niets anders dan: A is àl of niet B, of zo men
-wil: A is òf B òf niet B. Van onverschillig welk denkvoorwerp geldt al of niet onverschillig
-welk gezegde. Al wat gedacht kan worden heeft elke denkbare eigenschap òf wel òf niet.
-</p>
-<p>Men kan het zelfs met één letter afdoen: Al wat denkbaar is (in Prof. B.’s dialekt:
-elke mogelike denkbaarheid), is àl of niet A.
-</p>
-<p>Deze bedoeling mag men dan gerust aldus formuleren: „iets is òf A òf niet A” (p. 476),
-maar <span class="ex">nooit</span> „A is òf A òf niet A” (zo laatstelik nog weer in <span class="ex">De Logica</span>, 1911) en <span class="ex">nooit</span> „A is òf B òf C”. Dit is <span class="ex">onverstand</span> en niet een kant <span class="pageNum" id="pb256">[<a href="#pb256">256</a>]</span>van het verstandig denken. Wat A is kan niet niet A zijn en wat niet niet A is moet
-A zijn. Alles samengevat in de ene omkeerbare vergelijking: A = <span class="ex">niet niet</span> A. In woorden: <span class="ex">Bevestiging is uitsluiting van ontkenning, ontkenning van ontkenning is bevestiging.</span> Bevestiging en ontkenning kunnen derhalve nòch beide waar, nòch beide onwaar zijn.
-</p>
-<p>Onjuist is de uitvlucht van Prof. <span class="sc">Bolland</span> (<span class="ex">Eenheid van Tegendeelen</span>, p. 18) dat „zich niet (laat) opgeven, waaraan contraire en contradictoire bepalingen
-te onderkennen zijn”. Immers de laatstgenoemde aan de zuivere <span class="ex">ontkenning zonder meer</span>. Twee op zich zelf gelijkelik positieve begrippen vormen dus als zodanig nooit een
-contradictie, b.v. vierkant en rond, zwart en wit. Wat dus niet vierkant is behoeft
-niet rond te zijn, al kan het niet wèl vierkant zijn. Of ze elkander desniettemin
-ja dan neen uitsluiten, kan eerst door <span class="ex">begripsontleding</span> blijken, naar gelang er al of niet contradictore elementen te voorschijn komen, hier
-b.v. hoekig en niet-hoekig, <span class="ex">met</span> en <span class="ex">zonder</span> rechte zijden.
-</p>
-<p>Hoezeer men echter op z’n hoede heeft te zijn voor misleidende klank en schijn van
-contradictie, mogen voorbeelden als de volgende tonen: <span class="ex">een niet-veranderende verandering</span> is <span class="ex">niet</span> een weerspreking! (Contradictoor, dus zinledig, ware slechts een geen-verandering-zijnde
-verandering!). Want niet-veranderend wordt dan gedacht in de zin van sich nicht ändernd,
-en een verandering behoeft niet een verandering van verandering, een verandering in
-de tweede macht te zijn; zij kan zichzelf gelijk blijven, zonder enige zelfweerspreking
-(Voorbeeld: een eenparige beweging, een gelijkmatig verlopend „zich zelf gelijk blijvend”
-proces. Daartegenover staat dan een eenparig versnelde beweging, als verandering in
-de 2<sup>e</sup> macht, als een gelijkelik of niet-veranderend veranderende verandering. Volgt een
-versnellend versnelde beweging en zo in infinitum.). Een verandering <span class="pageNum" id="pb257">[<a href="#pb257">257</a>]</span>in zeker opzicht kan dus, verstandig gesproken, zeer goed niet-verandering zijn …
-in ander opzicht: beweging is als zodanig verandering van <span class="ex">plaats</span> en kan dus niet-verandering zijn van <span class="ex">snelheid</span>. Ook hier dus geen ontkenning en bevestiging van „hetzelfde in hetzelfde opzicht”.
-Gelijkerwijs is dus ook een niet-vermeerderende (of zelfs verminderende) vermeerdering
-geen <span lang="la">contradictio in adjecto</span>.
-</p>
-<p>Niets van dit alles gaat het verstand, het zichzelf beheersend en zich niet te buiten
-gaand verstand, te boven. Maar zo ver, tot het inzicht dezer niet-weerspreking, wil
-of kan „zuivere rede” niet doordenken. Zij is dan ook met haar bestendige verandering,
-haar volstrekte betrekkelikheid, haar algemene biezonderheden en biezondere algemeenheden,
-haar veelheid bevattende eenheid … verstandiger (of op haar manier dus „dommer”) dan
-zij zelf wel weet of wil weten.
-</p>
-<p>Hoe redelik en billik het verstand behandeld wordt door <span class="ex">Zuivere Rede</span>, toont p. 86 (2<sup>e</sup> dr. 126): „dat de waan, alsof nu de roos òf wit òf zwart zoude moeten blijken, eene
-onnoozelheid mag heeten.… komt aan het verstandige denken al weer niet tot bewustzijn.”
-Zou Prof. B. inderdaad van „het verstandige denken” zo weinig verstand hebben?
-</p>
-<p>„A = A zegt het verstand in stellenden trant op beslisten toon, alles gelijkt op.…
-zichzelf” (p. 83, 2<sup>e</sup> dr. 123) (Herhaling van p. 12, <span class="ex">Eenheid van Tegendeelen</span>).
-</p>
-<p>Dit laatste zegt alleen onverstandige zgn. „rede”—en alleen het verstand begrijpt,
-wat Prof. <span class="sc">Bolland</span> miskent, <span class="ex">welke waarheid</span> er verborgen ligt achter de òf onbewust òf tendentieus onverstandige formulering
-A = A. In één zinnetje wordt dan (p. 85, 2<sup>e</sup> dr. 125) de denkwetvervalsing „A is niet B” gelijk gesteld met het logiese „A is
-niet niet A”, als „de bedoeling van het zoogen. principe der contradictie”! Pp. 85–87
-bevatten dan ook louter misverstand, dat verstand van verstand blijkt te missen. Afdoende
-is p. 91 (131): „en zal nu bij slot van rekening de grondstelling van het uitgesloten
-midden haren zin niettemin behouden in de <span class="pageNum" id="pb258">[<a href="#pb258">258</a>]</span>verplichting [<span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Lipps</span>, <span class="sc">B. Erdmann</span> weerleggen dit logica-ethicisme] der gedachte, om eene niet eenhoevige eenhoevigheid,
-eene niet gele geelheid of onnutte nuttigheid af te weren, dan wordt het de vraag,
-of ‚de denkwet’ zich niet aan eigene zinledigheid opheft.” Prof B. acht hier zinledig,
-iets waarvan hem slechts de zin ontgaat. „<span lang="fr">Mais on fera ce jugement</span>”, zegt <span class="sc">Leibniz</span> (te weten „<span lang="fr">que toutes vérités identiques ne servent de rien</span>”), „<span lang="fr">faute d’avoir assez médité sur ces matières</span>”. Die zin is deze, dat bedoelde wet het prius is, de vooronderstelling en het fundament
-van <span class="ex">elke</span> redelike <span class="ex">gevolgtrekking</span> (vergelijk <span class="ex">Ges. und El.</span> § 19 en K. d. r. V. p. 151: „<span lang="de">Daher müssen wir auch den <span class="ex">Satz des Widerspruchs</span>, als das allgemeine und völlig hinreichende <span class="ex">Principium aller analytischen Erkenntniss</span> gelten lassen</span>”). „<span lang="fr">Ce qui fait voir que les propositions identiques les plus pures et qui paraissent
-les plus inutiles sont d’un usage considérable dans l’abstrait et général; et cela
-nous peut apprendre qu’on ne doit mépriser aucune vérité</span>”, zegt <span class="sc">Leibniz</span> in zijn <span class="ex" lang="fr">Nouveaux Essais sur l’Entendement</span>, uitg. <span class="sc">Janet</span>, I, p. 328. Uw smalen op „het nog niet tot rede gebrachte verstand” bewijst dus slechts
-dat uw „rede” het nog niet tot verstand gebracht heeft. Toch zien wij in „<span class="ex">Aanschouwing en Verstand</span>” p. 61 erkend, dat heel de rekenkunde uitsluitend op de denkwet van de tegenstrijdigheid
-berust: „Meetkundige waarheden berusten nu eenmaal niet, gelijk de getallenleer, uitsluitend
-op de denkwet der tegenstrijdigheid.” En van deze denkwet levert p. 80 de zuivere
-formulering: „A is niet non A”.
-</p>
-<p>De erkenning, „zonder meer”, van de „éénzijdige”, „verstandige” denkwettelikheid (dus:
-niet niet A = A), geeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> zelf b.v. in n<sup>o</sup>. 119 van zijn 1001 spreuken: „Het absoluut negatieve en het relatief positieve zijn
-ongescheiden onderscheiden; <i>ontkenning van ontkenning is bepaalde bevestiging</i>.” Hij geeft hier echter tevens een sprekende <span class="pageNum" id="pb259">[<a href="#pb259">259</a>]</span>proeve van gedachteloze klank-associatie, waar ontkenning van ontkenning dienst moet
-doen als.… „het absoluut negatieve”! Klonk daar niet twee maal „ontkenning”?! Vergelijk
-ook n<sup>o</sup>. 392. Evenzo Z.&nbsp;R. p. 52 (92), waar „Negatie van negatie, absolute negativiteit”
-optreedt als „identiteit van het contraire”—dus niet van het contradictore! Bedenkt
-men nu, dat „identiteit” („eenheid”) in Hegeliaans dialekt gebruikt wordt in de zin
-van: denkbaar („redelik”) verband, en „tegendeelen” wordt genomen voor wat onderling
-verschilt (<span class="sc">Cohen</span> raak: „<span lang="de">der Widerspruch muss sich die Abplattung in den Gegensatz gefallen lassen</span>”), dan ziet men, hoe zorgzaam hier de <span class="ex">schijn</span> van contradictie gecultiveerd wordt op de bodem van een banale „verstandigheid”.
-Zo vernedert men zich voor het gemeen begrip, door het te boven te willen gaan. Heel
-dit <span lang="la">odi profanum vulgus et arceo</span> is dialecties op zijne wijze.… vulgusdienst.
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p><b>5</b> : p. 15. Men misvatte deze kenniskritiese vraag niet als een alogies „psychologisme”.
-Natuurlik is de bedoeling niet: hoe komen wij, gij en ik, psychologies aan dat praedicaat,
-door welke toevallige associaties enz., maar: hoe komen wij als denkende, logiese
-wezens, bij de voorwáárhouding van deze praedicaatstoekenning—hoe is deze <span class="ex">logies</span> te „<span class="ex">rechtvaardigen</span>”<span class="corr" id="xd31e17708" title="Bron: .">?</span>
-</p>
-<p>Heel dat veelal onverkwikkelik gehaspel over „transcendentalisme” en „psychologisme”,
-waarbij men ’t over en weer veel meer ééns is, dan men zelf vermoedt (immers nòch
-loochenen de ernstige anti-psychologisten de bewustzijns-natuur aller wetenschap,<a class="noteRef" id="xd31e17713src" href="#xd31e17713">2</a> al zijn er velen, die het <span class="pageNum" id="pb260">[<a href="#pb260">260</a>]</span>onpersoonlik subjekt der wetenschap en der waarheid over ’t hoofd zien, nòch loochenen
-de bezonnen „psychologisten” de kritiese, logiese en teleologiese natuur van „het
-probleem der ervaring”), vervalt voor het inzicht, dat de kritiese rechtvaardiging
-en de genetiese verklaring voor elk element van de wetenschap zouden samenvallen in
-<span class="ex">de gegevenheid van de gezochte logiese praemissen</span>, die tegelijkertijd oorzaak en rechtvaardiging („toereikende grond”) der aan kritiek
-onderworpen overtuiging of waarheid zijn.
-</p>
-<p>De logiese „mogelikheid” van een overtuiging (i.c. van de synthetiese oordelen a priori)
-is tevens genetiese mogelikheid voor een logies denkend subjekt—en omgekeerd.
-</p>
-<p>En zonder voorondersteld logies subjekt vervalt—zo hier als ginds—het hele probleem
-der „wetenschap”, zowel het probleem der mathesis als dat der inductie.
-</p>
-<p>Ieder derhalve, voor wie deze problemen bestaan, weet zich met absolute zekerheid
-een logies denkend subjekt.
-</p>
-<p><span class="sc">Hume</span> heeft dus eigenlik reeds door zijn probleemstelling zelve zijn eigen alogies, psychologies
-antwoord, en het empirisme, van te voren weerlegd.
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span>’s principiële vraagstelling: „Hoe zijn synthet. oordelen a priori mogelik?” wil dan
-ook in de grond niets anders zeggen dan: Hoe is een oordeel over wat niet gegeven
-schijnt te kunnen zijn (b.v. tijdoneindigheid: toekomst en verleden; ruimte-oneindigheid:
-axioma van de rechte lijn) <span class="pageNum" id="pb261">[<a href="#pb261">261</a>]</span>in overeenstemming te brengen met het kennis-axioma: dat wij niets kunnen weten zonder
-voldoende gegevens. <span class="sc">Kant</span> betekent dus niet, naar ondeskundige empiristen wel moeten wanen, de verzaking, maar
-juist <span class="ex">de handhaving van dit axioma</span>.
-</p>
-<p><span class="sc">Heymans’</span> vroeger-kantiaans „psychologisme” staat krities boven het later-kantiaans „transcendentalisme”
-van „<span class="ex" lang="de">Die Philosophie im Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts</span>”, boven het normatief neo-kantisme van <span class="sc">Windelband</span> en de zijnen, door het inzicht, dat alle „<span class="ex">waarde</span>” fundering behoeft en verkrijgt, niet door een rationialisties bedacht systeem van
-doeleinden („<span lang="de">Reich der Zwecke</span>”), maar door de „<span class="ex">werkelikheid</span>” der empiries te vinden wetten van oordelende subjectiviteit. Voor deze feitelike
-geesteswettelikheid, wier ontdekking de taak is der „analytiese methode”, waaraan
-het empirisme zijn empiriese weerlegging te danken heeft, vervalt de befaamde „antinomie
-tussen natuurwet en norm”. <span class="sc">Heymans</span> zoekt en vindt het <span class="ex" lang="de">Sein</span>, waarop alle <span class="ex" lang="de">Sollen</span> berust (i. pl. v. omgekeerd, als bij <span class="sc">Lotze</span> c.s.), niet in het geleende maanlicht van een Platonies transcendent absolutum („<span lang="de">das Heilige</span>” waarin de „<span class="ex" lang="de">Präludien</span>” zich oplossen of de „<span lang="de">heilige wirkende Realität</span>”, waar <span class="sc">Rickert</span>’s „<span class="ex">Grenzen</span>” op uitlopen, p. 736 ss.), maar in de eigen zon der zuiver immanente, transcendentale
-autonomie.
-</p>
-<p>Vgk. ook Dr. <span class="sc">Max Adler</span>, <span class="ex">Kausalität und Teleologie im Streite um die Wissenschaft</span> (<span class="ex">Marx-Studien</span> I, pp. 193–433), goed pp. 356 ss. over de <span lang="de">Denknotwendigkeit</span> als „<span lang="de">ganz einfach eine <span class="ex">bestehende Gesetzlichkeit</span></span>” (p. 360) en over „<span lang="de">die Tatsächlichkeit der formalen Aktionsbeschaffenheit des Bewusstseins</span>” (p. 400 s.).
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>6</b> : p. 16. <span class="ex">Tegen het Kriticisme</span> is sinds <span class="sc">Hegel</span> (§ 10 <span class="ex">Kl. Log.</span>) herhaaldelik aangevoerd: het zou de onderneming zijn van wie wil leren zwemmen eer
-hij te water <span class="pageNum" id="pb262">[<a href="#pb262">262</a>]</span>gaat …: wie anders zal de rede kritiseren, dan … de rede zelf,—wier kritiek dus alleen
-waarde heeft … als we uitgaan van de onaantastbaarheid van de kritiserende Rede. Zo
-zouden we aan een petitio principii, een cirkelredenering ons schuldig maken. En overbekend
-is <span class="sc">Lotze</span>’s woord: „<span lang="de">Da mithin dieser Cirkel unvermeidlich ist, so soll man ihn reinlich begehen.</span>” <span class="ex">Negamus.</span> De zaak is, dat we niets anders zoeken dan een rechtvaardiging van de wetenschap
-voor … het Forum der Rede, niet voor een onmogelik, ondenkbaar, „absoluut” Forum.
-Met een <span class="ex">redelike</span> rechtvaardiging van ons weten zijn we vooreerst volkomen tevreden—en we zien niet
-in, welke zin „rechtvaardiging” nog zou hebben—zonder de eisen der rede. Aldus <span class="sc">Riehl</span> en <span class="sc">Heymans</span>.
-</p>
-<p>Wie „het bovenmenschelijke en volstrekte, dat ons ideaal blijft” nog zoekt (vergelijk
-<span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Tweemaand. Tijdschr.</span> 1898, p. 48, en p. 56: „‚Voorzeker’, zeggen wij met Prof. <span class="sc">W. Windelband</span>, ‚de poging van <span class="sc">Hegel</span> is … mislukt’ ”), voor hem bestaat de kenniskritiek niet.
-</p>
-<p>Geen wonder, dat een dogmaticus als de Heer <span class="sc">Christian Pesch S. J.</span> schrijft in een artikel over „<span class="ex">Unser heiliger katholischer Glaube</span>” (<span class="ex" lang="de">Stimmen aus Maria-Laach</span> 77: pp. 473–490), waarin naar r. k. opvatting het al of niet r. k. geloven tot een
-kwestie van goed- of kwaadwilligheid wordt gemaakt: „<span lang="de">Die Katholiken glauben also weil sie glauben wollen? Allerdings! wie auch die Ungläubigen
-nicht glauben weil sie nicht glauben wollen</span>”… „<span lang="de">Glauben ist die Erfüllung einer Pflicht. Darum wird der Glaube von Gott belohnt, der
-Unglaube bestraft.</span>” (nog loon ook voor ’t vervullen van die plicht—dus „befooide gehoorzaamheid”!),
-geen wonder, dat een Jezuïet als hij zijn lezers voorhoudt: „<span lang="de">Was ist das für eine Wissenschaft, die alle Errungenschaften menschlichen Denkens
-und Forschens vor ihren Richterstuhl zieht und an dem läuternden Feuer ihres Zweifels
-und ihrer Kritik prüft? <i>Es giebt keine solche Wissenschaft.</i></span>” <b>Eppur</b>…!
-<span class="pageNum" id="pb263">[<a href="#pb263">263</a>]</span></p>
-<p>Op p. 488 staat dan over <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">Er hat seine Anhänger in eine Skepsis hineingeführt, aus der sie trotz alles heissen
-Bemühens den Ausweg noch nicht wiedergefunden haben. Hier liegt eine grosse Versündigung
-an der Wahrhaftigkeit vor, nicht aber in der Ausschliessung des freiwilligen Zweifels
-gegenüber sicher verbürgten Wahrheiten.</span>”
-</p>
-<p>Voorwaar—, <span lang="de">hier liegt eine grosse Versündigung an der Wahrhaftigkeit vor!</span>
-</p>
-<p>In dezelfde geest schrijft in hetzelfde tijdschrift een ander Jezuïet, de heer <span class="sc">Konstantin Kempf</span>, als een nieuwe <span class="sc">Brunetière</span>, eerst over „<span class="ex" lang="de">Der Bankrott der modernen Erkenntnislehre</span>” (VII: 146 vv.) om vervolgens in „<span class="ex" lang="de">Endstationen der modernen Philosophie</span>” het uitvoerig weergegeven <span class="ex">Illusionisme</span> van Prof. <span class="sc">L. Stein</span>… aan <span class="sc">Kant</span> (blijkbaar een goede bekende van lezers en schrijver) in de schoenen te schuiven:
-</p>
-<p>VIII: 281: „<span lang="de">Also Ideale, d.h. nach Stein vererbte Illusionen, sind die ‚Tragepfeiler und Querbalken’
-der modernen Weltanschauung. Kann man deutlicher die Haltlosigkeit und den Bankrott
-derselben eingestehen, kann man sich und seine Wissenschaft mehr blamieren, als es
-Stein tut? Schwerlich. Wir haben ihn deshalb so ausführlich zitiert, weil er erstens
-deutlich zeigt, wohin eine konsequente Weiterentwickelung der von <span class="sc">Kant</span> angebahnten Philosophie führt. Der Kantsche Grundsatz: ‚<i>Unsere Erkenntnis richtet sich nicht nach den Dingen, sondern die Dinge richten sich
-nach unserer Erkenntnis</i>’, ist der Hauptscheidepunkt der philosophischen Systeme, und der Weg, auf den jener
-Grundsatz hinweist, führt unfehlbar zum jähen Absturz in die bodenlose Tiefe des Skeptizismus.
-Je weiter man von da voranschreitet, um so dunkler und nebelhafter wird alles, so
-dass man schliesslich auf alles keine andere Antwort mehr weiss als: Es ist eine Illusion.</span>”
-</p>
-<p>Ik hoop elk van m’n lezers altans zó ver te brengen, dat hij de illusie van dit soort
-wijsgeren (waartoe ook de ten onzent veel nageschreven geleerde <span class="sc">Cathrein</span> behoort en <span class="pageNum" id="pb264">[<a href="#pb264">264</a>]</span>speciaal <span class="sc">Leslie J. Walker</span> in zijn „<span class="ex" lang="en">Theories of Knowledge</span>”) omtrent zulk een „<span lang="de">Hauptscheidepunkt</span>” en <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Grundsatz</span>” doorziet en begrijpt, dat <span class="sc">Kant</span> nooit bedoeld heeft, zo min als énig mij bekend wijsgerig stelsel, de dogmatiese
-dwaasheid te verkondigen, dat <span class="ex">de werkelikheid naar de pijpen van onze kennis zou dansen</span><a class="noteRef" id="xd31e18020src" href="#xd31e18020">3</a>, maar wel de kennis-kritiese waarheid, dat de <span class="ex">natuurd</span>ingen, <span class="ex">de objekten, slechts zijn en zó-zijn bij de gratie der kennende subjectiviteit</span>,—een inzicht, dat niet alleen dezer heren dogmaties realisme en dualisme weerlegt,
-maar juist ook alle natuurwetenschappelik skepticisme en individualisme vernietigt.
-</p>
-<p>’t Is al weer <span class="sc">Berkeley</span>, bij wie zij reeds uitnemend betoogd kunnen vinden (P. <span class="ex">of</span> H.&nbsp;K. s. 86 vv.), hoe juist hun dogmatiese verdubbeling „<span lang="en">by supposing a <i>two-fold</i> existence of the objects of sense—the one <span class="ex">intelligible</span> or in the mind <span lang="nl">[wij zouden zeggen: <span class="ex">immanent</span>]</span>, the other <span class="ex">real</span> and without the mind</span>” [alias <span class="ex">transcendent</span>]… „<span lang="en">a most groundless and absurd <span class="corr" id="xd31e18066" title="Bron: notition">notion</span>, <i>is the very root of Scepticism</i></span>”. Immers, werkten de zinnen afbeeldend, naar enig model, in plaats van origineel-scheppend,
-dan zouden ze ons best kunnen bedriegen en heel andere dan de „werkelike” eigenschappen
-van de dingen kunnen vertonen. „<span lang="en">So that, for aught we know, all we see, hear and feel, may be only phantom and vain
-chimera, and not at all agree with the real things existing in <span class="ex" lang="la">rerum natura</span>. All this <i>sceptical cant</i> follows from our supposing a difference between <span class="ex">things</span> and <span class="ex">ideas</span>, and that the former have a subsistence without the mind and <span class="corr" id="xd31e18085" title="Bron: imperceived">unperceived</span></span>”.
-</p>
-<p>Wat <span class="sc">Kant</span> zelf betreft, in de tekst zetten wij uiteen, hoe juist en alleen zijn kriticisme
-algemeen-geldige niet-analytiese waarheden <span class="ex">redelikerwijze</span> grondvest, zodat <span class="sc">Kant</span> het <span class="pageNum" id="pb265">[<a href="#pb265">265</a>]</span>recht heeft, te verklaren: „<span lang="de">Die Kritik der Vernunft führt also zuletzt nothwendig zur Wissenschaft; der dogmatische
-Gebrauch derselben ohne Kritik dagegen auf grundlose Behauptungen, denen man eben
-so scheinbare entgegensetzen kann, mithin zum <span class="ex">Skeptizismus</span>.</span>”
-</p>
-<p>Natuurlik behandelt, ten onzent, ook de r. k. dogmaticus Dr. <span class="sc">J. Th. Beysens</span>, hoogleraar in de wijsbegeerte bij de rijksuniversiteit te Utrecht, die tot „de Leuvensche
-school” behoort, waartegenover dan nog een „ultradogmatische” richting staat als „de
-gangbare”, in zijn „<span class="ex" lang="fr">Criteriologie</span>” (2<sup>e</sup> dr. 1911), geënt op de „<span class="ex" lang="fr">Critériologie Générale</span>” van zijn Leuvense autoriteit kardinaal <span class="sc">Mercier</span> (wiens <span class="sc">Kant</span>besef uit enkele zinnetjes, door zijn volgeling met instemming overgenomen, reeds
-afdoende blijkt: „<span lang="fr">Dira-’t-on que la science est un roman, les mathématiques une poésie? Il faut pourtant
-en venir là, lorsqu’on prétend que tout objet de représentation intellectuelle n’est
-que phénoménal.</span>” of elders: „<span lang="fr">Si je ne connais que le mode d’apparition des objets [!] à ma [!] pensée [!], <span class="trans" title="to Phainomenon"><span lang="grc" class="grek">τὸ Φαινόμενον</span></span> [!], le réel empirique m’échappe aussi bien que le réel métempirique.</span>” en „<span lang="fr">rien ne m’empêche de passer de la certitude des noumènes d’expérience <span lang="nl">[het staat er]</span> à la certitude des noumènes métaphysiques</span>”), <span class="sc">Kant</span> onder het hoofd: „<span class="ex">De hoofdvormen van het sceptisch subjectivisme</span>” (sc. „<span class="ex">Het Transcendentalisme</span>” en „<span class="ex">Het Empirisme</span>”!).—Zelfs al wilde men voor een ogenblik afzien van de waarheid, die ook voor het
-bereiken van het kriticisme geldt: <span lang="fr">ne peut qui ne veut</span>,—dan nog staat deze <span class="sc">Kant</span>-„weerlegging” m.i. te ver beneden <span class="sc">Kant</span>-begrip om als wetenschappelike <span class="sc">Kant</span>bestrijding in aanmerking te komen. Maar ook hier blijve mijn oordeel niet zonder
-z’n summiere staving.
-</p>
-<p>Reeds hoe <span class="sc">Kant</span>’s leer wordt weergegeven is de moeite van ’t citeren waard: Als Prof. <span class="sc">Beysens</span> om te beginnen (aanhef Hoofdstuk III, p. 154) de definitie geeft van „het <span class="pageNum" id="pb266">[<a href="#pb266">266</a>]</span><span class="ex">Criticisme</span> van I. Kant c.s., dat hier beter [altans liever] met den naam van <span class="ex">Transcendentalisme</span> wordt aangeduid” maakt hij er al dadelik juist datgene van, wat <span class="sc">Kant</span>.… het felst en principieelst heeft bestreden, te weten: <span class="ex">denk</span>-rationalisme: „Alle algemeene en noodzakelijke kennis is volgens hen <span class="ex">a priori</span> d.i. onafhankelijk van alle ervaring door het denkend verstand uit eigen denkaanleg
-opgebouwd.”! „<span lang="de">Der Grundsatz, der meinen Idealismus durchgängig regiert und bestimmt, ist dagegen:
-‚Alles Erkenntnis von Dingen, aus blossem reinen Verstande oder reiner Vernunft, ist
-nichts als lauter Schein, und nur in der Erfahrung ist Wahrheit.’—Das ist ja aber
-gerade das Gegenteil.…</span>” zo <span class="corr" id="xd31e18202" title="Bron: antwoorde">antwoordde</span> <span class="sc">Kant</span> zelf (<span class="ex">Proleg.</span> p. 165)!—
-</p>
-<p>Aldus voorbereid krijgt de lezer van Prof. <span class="sc">Beysens</span> nu eerst een overeenkomstige „<span class="ex">Uiteenzetting van het Systeem</span>”, § 1 en dan de bijbehorende § 2: „<span class="ex">De Fouten van het Transcendentalisme</span>”.
-</p>
-<p>—De eerste pagina de beste (155) van deze § 1 vertoont al een begrip à la <span class="sc">Mercier</span> van de Kantse phaenomena: „<span class="ex">de gegevens der zinnen zijn louter verschijnselen, indrukken, phoenomena</span>.”, gelijk elders (n<sup>o</sup>. 83) die „verschijnselen” „de veelvuldige phoenomenale indrukken” heten (die <span class="ex">oe</span> staat er, telkens! wat moet men van schrijver en zijn publiek denken, dat zulk een
-barbarisme kan worden volgehouden in zodanig werk, 2<sup>e</sup> druk?) en p. 156: „als indrukken zijn zij volkomen afhankelijk van den bouw der organen
-en zelfs van hun oogenblikkelijken individueelen toestand.”! En „dit subjectivistisch
-phoenomenalisme”, met hetzelfde door Prof. <span class="sc">Beysens’</span> naïveteit niet eens gemerkte dogmaties-verdubbelende prikkel- en orgaan-realisme,
-dat hem te voren al, b.v. in zijn § over de „<span class="ex">Objectieve realiteit der gewaarwordingen</span>” (n<sup>o</sup>. 68) evenals in n<sup>o</sup>. 60, „<span class="ex">Kritiek der sceptische redegronden</span>”, heel het idealisme-probleem doet misvatten en <span class="ex">vermaterialiseren</span> tot de kennistheoreties <span class="pageNum" id="pb267">[<a href="#pb267">267</a>]</span><span class="ex">irrelevante</span> vraag van p. 149 (vgk. ook n<sup>o</sup>. 56) „of de gewaarwordingen (naar haar voorwerpelijken inhoud) van den aard van prikkel
-en zintuigen beide afhankelijk zijn, dan wel een zuiver subjectieven oorsprong hebben
-en dus louter bewustzijnstoestand of louter eigen aandoeningen zijn.” (irrelevant,
-aangezien elk kenniskrities „idealist” of „subjectivist” of „phaenomenalist” of „relativist”—Prof.
-<span class="sc">Beysens</span> kieze welke lelike naam hij wil—erkent, dat physiologies elke gewaarwordingsbepaaldheid
-een functie is van objectieve prikkel èn organisme gezamenlik, terwijl deze gewaarwordingsbepaaldheid
-als psychiese realiteit causaal evenmin van prikkels als van de physiese organisatie
-afhangt, immers niet van phaenomena, objekten, maar van hun realia, i.c. de subjectieve
-psychiese organisatie en het transobjectieve substraat van de prikkels, terwijl die
-qualiteit als geestesprodukt, bewustzijnsbiezonderheid, nòch overdraagsel van „elders”
-nòch afbeeldsel van iets buiten-psychies kàn zijn; aan het werkelik kenniskrities
-„idealisme” probleem komt dus Prof. <span class="sc">Beysens</span> zelfs daar, waar hij waant het te behandelen, niet eens toe!), dit even onkants als
-onkrities, realisties „subjectivistisch phoenomenalisme” zou de leer van <span class="sc">Kant</span> zijn!
-</p>
-<p>Voor het gelden a priori (algemeen en noodzakelik ten aanzien van objekten) van synthetiese
-oordelen de rechtvaardiging, de „mogelikheid” te vinden, dat was <span class="sc">Kant</span>’s grote probleem, naar ik in de tekst uiteenzet. Volgens Prof. <span class="sc">Beysens</span> nu vindt <span class="sc">Kant</span> die rechtvaardiging in, lach niet,.… hun aprioriteit zelf! Ziehier (p. 158/9): „Hoe
-dan de objectieve geldigheid van deze algemeene en noodzakelijke oordeelen, daar zij
-immers a priori zijn, te rechtvaardigen? Juist door hun <span class="ex">aprioriteit</span>, luidt het antwoord.” Hoe komt Prof. B. aan deze enormiteit? Wel, de definitie, die
-hij van a priori geeft.… verhaspelt eenvoudig <span class="sc">Kant</span>’s „subjectivistische” oplossing met het probleem zelf! Aldus: „Want wat <span class="ex">a priori</span> d.i. in den aanleg of de natuur van het denkend subject gegeven is, wordt van zelf
-<span class="ex">noodzakelijk</span> <span class="pageNum" id="pb268">[<a href="#pb268">268</a>]</span>gedacht.”—Diezelfde bladzij refereert dan nog als volgt: „het is de wet van ons denkleven
-[!], dat wij ons zelven de ervaringsdingen <span class="ex">a priori</span> construeeren door de ‚denk- en aanschouwingsvormen <span class="ex">a priori</span> van onzen geest’ [ge raadt het nooit] te objectiveeren, en zóó uit ons zelven door
-synthese <span class="ex">a priori</span> de wereld onzer kennis in elkander te zetten.”! Geobjectiveerde kennisvormen! Even
-Kants als „de aprioristische of denkwettelijke natuur der begrippen” van diezelfde
-pagina. Het wordt nog fraaier op p. 161/2: „Zóó is het begrip (en het ervaringsoordeel)
-niet zelf de vrucht van ervaring, maar de voorwaarde-a-priori van mogelijke ervaring.”!
-Stel u voor, het begrip, dus ook een empiries begrip, en zelfs een ervaringsoordeel,
-niet meer element van „ervaring”, maar ervaringsgrond en transcendentaal! Weet Prof.
-<span class="sc">Beysens</span> wel wat hij zegt? Kan <span class="sc">Kant</span> erger verstoethaspeld worden? Ja, blijkbaar wel. Want Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span>begriploosheid gaat zo ver, dat hij a priori en transcendentaal eenvoudig gelijkstelt,
-vereenzelvigt, en op p. 168 laat drukken: „Voor Kant c.s. echter is alle kennis, de
-objectief geldige niet uitgezonderd [dus ook de niet objectief geldige „kennis” transcendentaal?!],
-transcendentaal of a priori”. Welk een dubbele onwaarheid hier gedebiteerd wordt beseft
-ieder ingewijde, die weet, dat <span class="ex">a priori</span> een zuiver feitelik begrip is, dat uitsluitend tegenover a posteriori staat, <span class="ex">transcendentaal</span> daarentegen een zuiver theoreties begrip, voor al wat synthetiese oordelen a priori
-(en dus „<span lang="de">Erfahrung</span>”, wetenschap, zie mijn noot 1 bl. 19) mogelik maakt en rechtvaardigt („<span lang="de">begründet</span>”), door <span class="sc">Kant</span> dus gebruikt zowel voor het „transcendentale Object” enerzijds en anderzijds speciaal
-de „formele” kenniselementen, als voor heel het onderzoek der „<span lang="de">Kritik</span>”, de „kritiese” methode, zelf en staande evenzeer <span class="ex">tegenover</span> het transcendente, terrein van oordelen <span class="ex">a priori</span>, als tegenover het empiriese. „Transcendentaal” is dus niet eens „de objectief geldige
-kennis”, de „Erfahrung”, zelf, maar wat deze.… mogelik <span class="pageNum" id="pb269">[<a href="#pb269">269</a>]</span>maakt. En welk een onschuldige dwaas zou „Kant c.s.” zijn, in plaats van de geweldige
-dogmadoder die hij welbegrepen blijkt en meer en meer voor alle toekomst zal blijken,
-als hij de kennis a posteriori, die vooronderstelling van zijn leer, zou loochenen
-of miskennen!
-</p>
-<p>—Genoeg van Prof. <span class="sc">Beysens’</span> „Uiteenzetting” van <span class="sc">Kant</span>. Wij zijn aangeland bij § 2, over „<span class="ex">De fouten van het Transcendentalisme</span>”, een §, die zich waardig bij haar voorgangster aansluit en wier ietwat te bescheiden
-titel verdient te worden aangevuld tot: <span class="ex">De fouten van het „Transcendentalisme” van Prof.</span> <span class="sc">Beysens</span>. Ook daarvan dienen nu nog enige proeven in ’t licht gesteld om te tonen, hoe ver
-Prof. B. beneden <span class="sc">Kant</span>, beneden de kenniskritiek, blijft.
-</p>
-<p>Dat <span class="sc">Kant</span> volgens Prof. B. (n<sup>o</sup>. 77, p. 168) „In de metaphysische deductie tracht”, „het <span class="ex">aprioristisch</span> of [!] <span class="ex">transcendentaal</span> karakter onzer schijnbaar [!] objectieve kennis.… aan te toonen” behoeft tans geen
-verder commentaar. Maar de cardo rei voor ons komt in n<sup>o</sup>. 99 ss. (p. 170 ss.), waar men tracht, de lastige synthetiese oordelen a priori,
-dat feitelik uitgangspunt van heel de kenniskritiek, „dat tusschending”, zoals Prof.
-B. zegt, tussen analytiese en ervaringsoordelen, kwijt te raken, door <span class="sc">Kant</span>’s fundamentele oordeelsonderscheiding, waarvan hij met gerechtvaardigde trots kon
-verklaren: „<span lang="de">Diese Einteilung ist in Ansehung der Kritik des menschlichen Verstandes unentbehrlich
-und verdient daher in ihr <span class="ex">klassisch</span> zu sein</span>”, te vervangen (als niet „juist” en niet „logisch”!) door een andere, vóórkritiese,
-als volgt: „De bewering omtrent het synthetisch aprioristisch karakter van vele algemeene
-ideëele [?] oordeelen <span class="ex">berust op eene onzuivere begripsbepaling der [!] analytische en synthetische oordeelen</span>. Kant beperkt eerstgenoemde willekeurig [„en geheel onlogisch”] tot die, welker praedicaat
-vormelijk [<span class="sc">Kant</span> gebruikt dit scholastieke woordje niet] tot den inhoud van <span class="pageNum" id="pb270">[<a href="#pb270">270</a>]</span>het subject behoort.”.… „Het [!] analytisch oordeel heeft een veel ruimere beteekenis
-dan die, welke Kant er aan geeft. Het oordeel is blijkbaar [?] dàn <span class="ex">analytisch geldig</span> [een nieuw begrip! alsof „analyties” en „syntheties” een geldigheidsoort i.p.v. een
-ontstaanswijs van oordelen betrof!], als de uitspraak of de verbinding der termen
-berust op <span class="ex">zuivere begripsontleding</span> en vergelijking. Zoo [?] staan de analytische oordeelen tegenover de ervaringsoordeelen
-of tegenover dezulke, waarin het <span class="ex">verband der termen</span> door ervaring wordt gekend.” En <span class="ex">oordeels</span>-verdeling, zegt Prof. <span class="sc">Beysens</span> terecht, behoort de <span class="ex">oordeels</span>-vorming te gelden, de wijze waarop wij <span class="ex">het verband der termen</span> te weten komen, <span class="ex">niet</span> de <span class="ex">begrips</span>vorming der termen zelf. „Vandaar dan ook, dat de verdeeling van Kant, die zich eigenlijk
-afvroeg, of wij het <span class="ex">begrip</span> P. onder de vormelijke kenmerken van S. terugvinden, ja dan neen, den naam van <span class="ex">oordeels</span>-verdeeling niet verdient; vandaar ook dat hij stootte op dat tusschending, dat hij
-als synthetisch-aprioristisch oordeel doopte.” Hier is Prof. B. de tolk van een <span class="sc">Kant</span>misduiding, zó verregaand als ik niet voor mogelik had gehouden. Maar <span lang="la">ab esse ad posse valet illatio</span>—dies maak ik dankbaar van deze door Prof. B. mij verschafte gelegenheid gebruik om
-de aanleiding tot dusdanige misvatting weg te nemen, die ook mijn definitie van een
-analyties oordeel (zie bl. 9) aan een slecht verstaander (die ook maar een half woord
-nodig heeft) zou kunnen geven. Men lasse dus in mijn definitie: „Een analyties oordeel
-is een zodanig, welks gezegde-begrip verkregen is door ontleding, analyse, van het
-subject-begrip” achter „gezegde-begrip” in: „<span class="ex" lang="la">qua talis</span>”. Want dat dit begrip <span class="ex">in het gezegde</span>, en dat <span class="ex">dus het oordeel zelf</span>, is verkregen door ontleding van het subjektbegrip, maakt het oordeel analyties.
-Ja, al had <span class="sc">Kant</span> het niet <span class="ex">uitdrukkelik</span> („vormelijk”) <span class="ex">zelf gezegd</span>, dan nog sprak het vanzelf, voor wie hem begrijpt, dat zijn verdeling <span class="ex">uitsluitend</span> <span class="pageNum" id="pb271">[<a href="#pb271">271</a>]</span>het <span class="ex">verband der termen</span> betreft en het ook voor <span class="sc">Kant</span> „volmaakt onverschillig” is, „hoe wij in het bezit der termen kwamen”, als begrippen
-op zich zelf beschouwd, dat hij niet vraagt, hoe wij komen bij de kennis van het praedicaatsbegrip
-als begrip, maar bij het oordeel, dus het praedicaatsbegrip <span class="ex">in het oordeel</span>, bij de toekenning van het praedicaat aan het subjekt, bij de wetenschap omtrent
-<span class="ex">het verband</span>, <span class="ex">de verhouding</span> tussen beide. Welnu, <span class="sc">Kant</span> begint zelfs zijn inleidende Afdeling: „<span class="ex" lang="de">Von dem Unterschiede analytischer und synthetischer Urtheile</span>” aldus: „<span lang="de">In allen Urtheilen, worinnen <i>das Verhältniss eines Subjects zum Prädicat</i> gedacht wird,.… ist <i>dieses Verhältniss</i> auf zweierlei Art möglich. Entweder das Prädicat B gehöret zum Subject A als etwas,
-was in diesem Begriffe A (versteckter Weise) enthalten ist; oder B liegt ganz ausser
-dem Begriff A, ob es zwar mit demselben in Verknüpfung steht. Im ersten Fall nenne
-ich das Urtheil analytisch, im andern synthetisch. Analytische Urtheile.… sind also
-diejenigen, in welchen <i>die Verknüpfung des Prädicats mit dem Subject</i> durch Identität, diejenigen aber, in denen <i>diese Verknüpfung</i> ohne Identität gedacht wird, sollen synthetische Urtheile heissen</span>”. Blijkt dus Prof. <span class="sc">Beysens’</span> subtiele aanmerking op <span class="sc">Kant</span>’s oordeelsverdeling, gelijk zijn verklaring, hoe <span class="sc">Kant</span> „stootte op dat tusschending”, te berusten op niets dan grove <span class="sc">Kant</span>misduiding, hoeveel te erger nog is de bewering, waaraan Prof. <span class="sc">Beysens</span> zich zowel in n<sup>o</sup>. 78 als in n<sup>o</sup>. 80 bezondigt, dat <span class="sc">Kant</span> zelf deze <span class="sc">Kant</span>misduiding, die <span class="sc">Kant</span>’s kritiese onderscheiding verdoezelt, ja uitwist, voor zijn rekening zou hebben genomen!
-Ziehier: „De analytische oordeelen in den zin van Kant begrepen.… zijn volgens hem
-eigenlijk evenzeer synthetisch a priori, omdat zij een voorafgaande synthese a priori
-van het begrip, hetwelk zij ontleden, veronderstellen. Deze bewering nu staat.…”!
-Deze bewering nu staat.… niet bij <span class="sc">Kant</span>, zover ik weet. Zou Prof. <span class="sc">Beysens</span> zo goed <span class="pageNum" id="pb272">[<a href="#pb272">272</a>]</span>willen zijn, mij één plaats aan te wijzen, waar <span class="sc">Kant</span> beweert, dat de analytiese oordelen <span class="ex">synthetiese oordelen</span>, „<i>evenzeer</i> synthetisch a priori” zouden zijn? Zo lang hij dat niet kan, blijf ik er bij, dat
-Prof<span class="corr" id="xd31e18555" title="Niet in bron">.</span> <span class="sc">Beysens’</span> „leer der waarheid” ook hier lelik onwaarheid spreekt. Des te leliker, wijl <span class="sc">Kant</span>, zij het ten overvloede, <span class="ex">uitdrukkelik het tegendeel zegt</span>, nl., dat de wijze, hoe we aan de betrokken begrippen komen, er niets toe doet, dat
-de begrippen b.v. zuiver empiries (syntheties) kunnen zijn in een oordeel, dat analyties,
-dus a priori, is en blijft: „<span lang="de">Alle analytischen Urteile beruhen gänzlich auf dem Satze des Widerspruchs und sind
-ihrer Natur nach Erkenntnisse a priori, die Begriffe, die ihnen zur Materie dienen,
-mögen empirisch sein, oder nicht.</span>”.… „<span lang="de">Eben darum sind auch alle analytischen Sätze Urteile a priori, wenngleich ihre Begriffe
-empirisch sind</span>”. Van déze analytiese oordelen a priori zou dus Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span> (gezuiverd dan nog van die andere hem aangewreven dwaasheid, de loochening der empiriese,
-door abstractie en synthese <span class="ex">a posteriori</span> samengestelde begrippen) zelfs synthetiese oordelen a posteriori maken! Men vat dus,
-hoeveel Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span> lijkt op de wijsgeer <span class="sc">Kant</span>!
-</p>
-<p>Verdient dus <span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">oordeelsonderscheiding</span> haar <span class="ex">naam</span> in dubbele zin, <span lang="fr">n’en déplaise</span> Prof. <span class="sc">Beysens</span> c.s., zij is bovendien even ondubbelzinnig en grondvestend voor de kenniskritiek,
-als die van Prof. B. c.s. verwarrend en kenniskrities irrelevant, onbruikbaar blijkt.
-Immers, elk oordeel is àl of niet analyties, àl of niet verkregen door, berustend
-op, de ontleding van het subjektbegrip, zonder andere kennisbron, ’t zij empiries
-of transcendentaal, te behoeven (vgk. mijn tekst, bl. 9 en 10) en uitsluitend de analytiese
-oordelen (naar <span class="sc">Kant</span>’s zuiver indelingsbeginsel) zijn „denknoodwendig”—in die zin, dat hun ontkenning
-een logiese contradictie bevat, wat bij de synthetiese, ’t zij a posteriori ’t zij
-a priori, nooit het geval is. „<span class="ex" lang="de">Das <span class="corr" id="xd31e18615" title="Bron: gemeinschafliche">gemeinschaftliche</span> Prinzip aller analytischen <span class="pageNum" id="pb273">[<a href="#pb273">273</a>]</span>Urteile ist der Satz des Widerspruchs.</span>” „<span class="ex" lang="de">Synthetische Urteile bedürfen ein anderes Prinzip, als den Satz des Widerspruchs.</span>” We weten dus a priori, dat slechts <span class="ex">sofismen</span> uit „zuivere begripsontleding” synthetiese oordelen kunnen halen als het causaliteitsbeginsel
-of het axioma der rechte lijn (de ruimte-oneindigheid) of enige afgeleide meetkundestelling.
-A posteriori bevestigt het ons Prof. <span class="sc">Beysens’</span> voorbeeld. Zo ten aanzien der causaliteit in n<sup>o</sup>. 48 (bl. 101 vv.) en n<sup>o</sup>. 80 (bl. 177 vv.). „Als voorbeeld kan dienen de boven gegeven (bl. 105) bezinning
-op het oorzakelijkheidsbeginsel.” zegt Prof. B. terecht op p. 172. Aldaar, in n<sup>o</sup>. 48, wil Prof. B. (nog wel ter „<span class="ex">Verificatie der objectivistische hypothese</span>”, waartoe zelfs het geleverd bewijs, ware het leverbaar, niets zou bijdragen zonder
-de waan: „die openbaring van het verband der begrippen in en door de ontvouwing of
-verduidelijking van hun inhoud, is niets anders dan de objectieve klaarblijkelijkheid
-der voorwerpelijke waarheid.”, een waan, die vergeet, dat een analyties oordeel—uit
-begripsontleding b.v. van een der R.&nbsp;K. of Zarathustriese Duivels of Godpersonen—slechts
-omtrent kenmerken van het subjekt<span class="ex">begrip</span> iets leert, maar niets hoegenaamd omtrent de <span class="ex">objectiviteit</span>, het al of niet bestaan, van het <span class="ex">subjekt</span>!) analyties bewijzen, dat „krachtens zijn eigen begripsinhoud” „ieder willekeurig
-worden een oorzaak hebben moet”, dus veroorzaakt-worden is! „Want het gebeuren is
-krachtens eigen begrip <i>iets gevolgelijks</i>, juist omdat het ‚komt’ tot bestaan.” Ziehier al dadelik de <span lang="la">petitio principii</span>, de binnensmokkeling van het synthetiese oordeel a priori, dat elk gebeuren „<span class="ex">gevolg</span>” moet zijn van iets, waar<span class="ex">door</span> het gebeurt, dus een „grond” moet hebben! De misleidende schijn van een analyties
-oordeel berust hier op een quaternio terminorum: de argeloze lezer misvat allicht
-de bedoeling van het onhollandse „iets gevolgelijks” in die zin, waarin het inderdaad
-in het „gebeuren”, „komen” ligt opgesloten, <span class="pageNum" id="pb274">[<a href="#pb274">274</a>]</span>van iets dat <span class="ex">volgt</span>, „komt” <span class="ex">na</span> iets, als <span class="ex">sequens</span>, maar deze <span class="ex">tijdelike</span> zin wordt door Prof. B. juist uitdrukkelik (p. 178) uitgesloten; hij bedoelt het
-<span class="ex">ontijdelik</span>, logies, als iets dat volgt <span class="ex">uit</span> iets, als <span class="ex">consequens</span>, als „gevolg” van iets, waar<span class="ex">door</span> het „komt” (in het Duits zou dat nog makkeliker gaan, waar „<span lang="de">Folge</span>” zowel sequens als consequens betekent!), terwijl het woord „gevolg” dan nog op de
-koop toe <span class="ex">logies</span> en <span class="ex">causaal</span> verband verraderlikerwijze vereenzelvigt!—Is aldus de noodzakelikheid van een „grond”
-binnengesmokkeld, dan vervolgt Prof. B.: „Maar <span class="ex">niets</span> is geen grond, juist omdat het niets is. Worden door niets is dus gelijkluidend met
-niet-worden; uit niets wordt niets.” Gelijkluidend? Integendeel. Met de syntheties-aprioriese
-petitio principii, dat elk worden een „grond” moet hebben, waar<span class="ex">door</span>, waaruit het wordt, staat en valt het betoog, dat slechts daardoor nog iemand vangt,
-wijl, naar <span class="sc">Kant</span> opmerkt, de „<span lang="de">Satz des zureichenden Grundes</span>” nu eenmaal tot die „<span lang="de">synthetische Sätze</span>” behoort, „<span lang="de">die ihr niemals aus blosser Vernunft, mithin, wie doch eure Pflicht war, a priori
-bewiesen habt, die man euch aber doch gerne einräumt</span>”!—Op overeenkomstige wijs gaat het in n<sup>o</sup>. 80 (p. 178/9): „Immers wat bestaat, en den voldoenden grond van dat bestaan niet
-in zich zelven heeft, moet den grond van zijn bestaan in een ander [import!] hebben.
-Anders zou het ding bestaan zonder voldoenden grond [welnu, wat zou dat? <span class="corr" id="xd31e18723" title="Bron: bestaan">Bestaan</span> zonder voldoende grond is nu eenmaal geen logiese contradictie!]; of ook bestaan.…
-en niet bestaan tegelijk”. De <span lang="la">petitio principii</span> is hier weer: „<span class="ex">Bestaan zonder voldoende grond is niet bestaan.</span>” Wat daarvan te zeggen? 1<sup>o</sup>: Daar zelfs voor Prof. B. het beginsel van voldoende grond en dat der tegenspraak
-onderscheiden zijn, is de bewering letterlik een klaarblijkelike vormelike onwaarheid.
-2<sup>o</sup>: Betekent hier „grond” de <span class="ex">ratio</span>, als logiese grond, dus wat de praemissen voor een conclusie zijn, dan is het een
-bewering van hetzelfde allooi als deze: <span class="pageNum" id="pb275">[<a href="#pb275">275</a>]</span>„<span class="ex">een bewering zonder voldoende grond is geen bewering</span>”! Uit deze mijn vergelijking zou Prof. B.’s oorzaak-rationalisme kunnen leren onderscheiden
-tussen gegrondheid en veroorzaaktzijn! 3<sup>o</sup>: Verstaat men onder „grond” een soort begrip, dat ook de <span class="ex">oorzaak</span> als bestaansgrond (beter <span class="ex">ont</span>staansgrond) bevat en bedoelt men: „<span class="ex">Bestaan zonder grond bestaat niet, komt niet voor</span>”, dan moge de bewering juist zijn—ze is het alleen als <span class="ex">syntheties oordeel a priori</span>, waarvoor in het begrip bestaan geen zweem van een „grond” te vinden valt!—De „grond”fout
-dus (in dubbele zin), het <span class="trans" title="prōton pseudos"><span lang="grc" class="grek">πρωτον ψευδος</span></span> waaruit Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span lang="la">petitiones principii</span> voortkomen, is de „<span lang="de">dogmatische Schlummer</span>” van het scholastieke rationalisme, dat in de „ratio” (vertaling van <span class="trans" title="aitik"><span lang="grc" class="grek">αὶτικ</span></span>) <span class="ex">kengrond</span> en <span class="ex">oorzaak</span> samenvat, immers de oorzaak, die <span class="ex">ontstaans</span>voorwaarde van <span class="ex">verandering</span>, gemaakt tot <span class="ex">bestaans</span>grond van „contingente” <span class="ex">wezens</span>, nog houdt voor een bepaald geval van de logiese „grond”—een dwaling, inmiddels weerlegd,
-al sinds de voorvorige eeuw, door de ontdekkingen en resultaten der wetenschappelike
-<span class="ex">causaliteitskritiek</span>, geïnaugureerd door een <span class="sc">Hume</span> en een <span class="sc">Kant</span>—weerlegd dus op soortgelijke wijs als de bodem van alle dogmaties bijbelgeloof ondermijnd
-is door de ontdekkingen en resultaten van de wetenschappelike <span class="ex">bijbelkritiek</span> der laatste eeuwen, geïnaugureerd door een <span class="sc">Spinoza</span>. Al zullen en scholastiek en bijbels dogmatisme hun triest bestaan als volgehouden
-onwaarheid nog wel een poosje, misschien een eeuw of wat, voortslepen .… <span lang="la">magna est veritas et praevalebit</span>.
-</p>
-<p>Nu ik de logiese fouten van Prof. <span class="sc">Beysens</span> c.s.’ schijnbewijzen voor het causaliteitsbeginsel heb gedemonstreerd<a class="noteRef" id="xd31e18832src" href="#xd31e18832">4</a> <span class="pageNum" id="pb276">[<a href="#pb276">276</a>]</span>kan ik over de rest des te korter zijn. Ik wijs er dus slechts met een enkel woord
-op, dat de „analytiese” natuur van het axioma der rechte lijn, weerlegd door de metageometrie
-(om <span class="sc">Kant</span> er hier buiten te laten), „bewezen” wordt op p. 176 door een enthymema met de verzwegen
-onjuiste <span lang="la">praemissa maior</span>: een „som van.… afstandsverhoudingen” is groter dan „<span class="ex">ééne</span> afstandsverhouding”! Zo verkondigt p. 172 nog dat „uit het <span class="ex">wezen</span> van den driehoek als zoodanig.… de gelijkheid zijner hoeken met twee rechte <span class="ex">volgt</span>.” (evenals uit het „wezen” van de mens qua „geest” zijn onsterfelikheid „volgt”,
-of uit het wezen van de R.&nbsp;K. Kerk haar onfeilbaarheid en de waarheid van alle R.&nbsp;K.
-dogmata benevens de verplichting van een iegelik onzer, zo nodig tegen eigen overtuiging
-in, onze rede gevangen te geven aan het R.&nbsp;K. geloof, tegenwoordig nog slechts op
-straffe van verdoeming, aangezien geen „wereldlike arm” meer „<span class="ex" lang="la">ad extirpanda</span>”, tot verbranding etc, ter beschikking staat) als hadden <span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span> niet sinds lang onwederlegbaar („<span lang="de">endgültig</span>”) bewezen, dat die gevolgtrekking twee synthetiese oordelen a priori onderstelt,
-te weten: het axioma van de rechte lijn en het axioma der // lijnen, zodat men slechts
-dit laatste behoeft op te geven, wat zonder enige zelfweerspreking doenlik is, om
-een △, kleiner dan 180°, en beide axioma’s, om zonder contradictie een △ van meer
-dan 180° mogelik te maken!—Dan noemt bl. 176 nog „ongetwijfeld synthetisch, d.w.z.
-[!] aan de ervaring ontleend of liever daarop gegrond”: „<span class="ex">De wet van het behoud der stof en energie</span>, en evenzoo <span class="ex">die van de gelijkheid der werking en tegenwerking</span>”, dus die <span class="ex">beginselen</span> van de natuurwetenschap (iets heel anders dan <span class="ex">wetten</span> als b.v. de gravitatiewet), <span class="pageNum" id="pb277">[<a href="#pb277">277</a>]</span>die ongetwijfeld <span class="ex">syntheties</span> zijn, d.w.z. „de gegeven <span class="ex">begrippen</span> bevatten niet de reden van het oordeel”, maar even ongetwijfeld <span class="ex">apriories</span>, nademaal hun <span class="ex">absoluut exakte</span> geldigheid en zekerheid ook voor het tijdelik (toekomst en verleden) en ruimtelik
-(de andere zonnestelsels) onbereikbare, alle menselike <span class="ex">ervaringsmogelikheid overschrijdt</span>. Ze worden dan ook niet als toevallig voorlopig resultaat, maar als richtsnoer en
-grondslag van het natuurwetenschappelik onderzoek gehanteerd (b.v. in de scheikunde),
-als „postulaten” of „axioma’s”, corollaria<a class="noteRef" id="xd31e18916src" href="#xd31e18916">5</a> die ze zijn van het postulaat van <span class="sc">Hamilton</span>: de onmogelikheid van ontstaan en te niet gaan. <span class="sc">Huber</span> is dan ook onbevangen genoeg om ze met een olike <span lang="la">contradictio in adjecto</span> „<span class="ex" lang="de">empirische Axiome</span>” te noemen, „<span lang="de">d.h. Sätze, die aus der Erfahrung stammen, aber doch in der Wissenschaft allgemeine
-Bedeutung haben</span>” (<span class="ex" lang="de">Noëtik oder Kritik</span>, p. 138)! Hoe dat mogelik is, daar vraagt dit dogmatisme niet naar—alléén voor het
-kriticisme worden zulke „axioma’s”, als alle andere, tot <span class="ex">probleem</span>!
-</p>
-<p>Zoveel over Prof. <span class="sc">Beysens</span> c.s.’ verweer tegen de synthetiese oordelen a priori en het krities probleem. Wat
-in n<sup>o</sup>. 82 nu nog tegen „de leer der begripsvorming a priori” wordt te berde gebracht culmineert
-in kardinaal <span class="sc">Mercier</span>’s bovengenoemde misvatting die de wetenschap tot een roman, de wiskunde tot een poëzie
-laat maken door „<span lang="fr">le même pouvoir créateur du sujet pensant</span>”, die dus <span class="sc">Kant</span> niet raakt, terwijl Prof. <span class="sc">Beysens</span> op diezelfde bl. 183 nog toont, zich <span class="sc">Kant</span>’s geesteswettelikheid als bron van objectief apriories-syntheties weten niet anders
-dan <span class="ex">dogmaties</span>-<span class="ex">verdubbelend</span> te kunnen denken, immers als „de inrichting onzer natuur, wier wet overeenkomstig
-den aard der gegeven [!] objecten is ingericht”. Over de wijze waarop in n<sup>o</sup>. 83 een <span class="pageNum" id="pb278">[<a href="#pb278">278</a>]</span>bladzij of 5 <span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte moet te niet doen, volsta de vermelding, dat tegen het
-apriories karakter van ons ruimtelik weten o.a. op „het empirisch psychophysiologisch
-onderzoek” een beroep wordt gedaan en verwezen naar „de kritiek van Ziehen” („<span class="ex" lang="de">Psychophysiologische Erkenntnistheorie</span>”), gelijk er voor Prof. <span class="sc">Beysens</span> op p. 186: „Als a priori of zuiver-subjectief gegeven” niets anders overblijft dan
-wat „Helmholtz een ‚<span lang="de">physiologischen Mechanismus der Nerven</span>’ noemt”! Een heerlik a priori! Geen wonder, dat tegen <span class="sc">Kant</span>’s „phoenomenalisme”, behalve b.v. <span class="sc">Messer</span> (zie opm. <b>41</b>), ook het Lockiaans materialisme van een <span class="sc">Ostwald</span> te hulp wordt geroepen (n<sup>o</sup>. 68), want het materialisties ongeloof van de <span class="sc">Ostwald</span>s of <span class="sc">Ziehen</span>s en het dualisties geloof van de <span class="sc">Beysens</span> c.s. is in verhouding tot <span class="sc">Kant</span> één pot nat: het exact weerlegd „<span lang="de">dogmatische Gewäsche</span>” van het materie-realisme. (Vgk. voor deze verwantschap ook opm. <b>15</b>)—
-</p>
-<p>Wat verder de §§ 83–85 nog aan vergissingen brengen laten we welwillend in de „duisternis”
-(vgk. p. 191), waarin ze zelf t.a.v. „het Transcendentalisme” wel moeten blijven.
-</p>
-<p>En hiermede basta. Al waardeer ik, blijkens het onevenredig tal bladzijden, aan Prof.
-<span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span>behandeling hier gewijd, diens ernstig bedoelde pogingen, zich met het kriticisme
-te meten, het was mijn plicht, te tonen, wat daarvan terechtbrengt wie, met al zijn
-geestesscherpte, met al zijn scholastieke geoefendheid, voor de soevereine kenniskritiek
-de ogen niet <span class="ex">mag</span> en niet <span class="ex">wil</span> openen, dus haar problemen, dus de synth. oordelen a priori, <span class="ex">moet</span> loochenen en verdonkeremanen, omdat zijn „wijsbegeerte” slechts de „<span class="ex" lang="la">ancilla theologiae</span>”, de dienstmeid, neen, slavin van het dogmatisme mag zijn en, hoe stakkerig ongerijmd<a class="noteRef" id="xd31e19057src" href="#xd31e19057">6</a> <span class="pageNum" id="pb279">[<a href="#pb279">279</a>]</span>het ook zij, aan die (R. K.) theologie zich heeft te „<span class="ex" lang="de">orientieren und korrigieren</span>”!
-</p>
-<p>Arme slavin van koninkliken huize—tot welke drogredenen moet gij u lenen, gij, gevangen,
-„<span lang="la">in domo petri</span>”! Maar ook voor u geldt het woord: <span class="ex">de waarheid zal u vrij maken</span>!
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>7</b> : p. 17. <span class="ex">Dogmatisme, dogma.</span> Een op het eerste gehoor verbijsterende paradox als die van de befaamde Thomist <span class="sc">Huber</span> in zijn <span class="ex" lang="de">Grundzüge der Logik und Noëtik</span>, p. 107: „<span lang="de">Der einzige zulässige Standpunkt der Kritik ist der Dogmatismus</span>” toont wel, hoe nodig het is, precies te definiëren en toe te lichten, wat met het
-door de „kritiek” weerlegde „dogmatisme” bedoeld wordt. Want gold het slechts „<span lang="de">die Anerkennung von <i>Dogmen, d.h. von feststehenden Warhrheiten</i></span>” (ibid.), welk logicus zou dan geen „dogmaticus” zijn?—De kenniskritiese definitie
-dan luidt: een <span class="ex">dogma</span> is een <span class="ex">onmogelik syntheties oordeel a priori</span>, d.w.z. een s. o. a pr. zonder mogelike redelike rechtvaardiging („transcendentale
-deductie”), een s. o. a pr. zonder mogelike kenbron; en in ietwat wijdere zin: elk
-s. o. a pr., zonder (voldoende) grond aanvaard, of populair uitgedrukt: een bewering,
-waarvan men geen redelike rekenschap kan geven: „<span lang="de">denn eben darin besteht Vernunft, dass wir von allen unseren Begriffen, Meinungen
-und Behauptungen, es sei aus objectiven, oder wenn sie blosser Schein sind, aus subjectiven
-Gründen, Rechenschaft geben können.</span>” (K. d. r. V. p. 483). <span class="ex">Dogmatisme</span> heet elke leer of richting, gegrond of steunend op enig dogma.—Over de specifiek
-anti-dogmatiese strekking nu van <span class="sc">Kant</span>’s „kritiese” („transcendentale”) vraag en het kriticisties („transcendentalisties”)
-antwoord zal mijn vertoog zelf wel alle verlangde licht verspreiden (vgk. ook het
-overzicht van pp. 22–24) en dus duidelik maken, in hoeverre het <span class="ex">ontologisme</span> en het <span class="ex">ruimte</span>- en <span class="ex">materie</span>-<span class="ex">realisme</span> dogmaties <span class="pageNum" id="pb280">[<a href="#pb280">280</a>]</span>zijn. Het dogma b.v., waarop laatstgenoemde leer berust, is de stelling, dat de dingen
-ook onafhankelik van mogelike waarneming, ook buiten betrekking tot het subjekt der
-natuur, zinnelike eigenschappen hebben, ruimtelik zijn, zich bewegen enz., een vooreerst
-<span class="ex">syntheties</span> en vervolgens, wijl alle ervaringsmogelikheid overschrijdend, <span class="ex">apriories</span> oordeel.… zonder mogelike kennisbron.—<span class="ex">Empirisme</span> en <span class="ex">rationalisme</span> kunnen in dit geschrift slechts terloops besproken worden. Dogmaties is het <span class="ex">eerste</span>, wijl het synth. oordelen a pr., zonder ze als zodanig te kennen of te erkennen,
-zijns ondanks aanvaardt en hanteert, dus a fortiori zonder van hun mogelikheid rekenschap
-te vragen, laat staan te geven. Het houdt synth. oordelen a priori voor s. o. a posteriori.
-Het wil uit „ervaring” meer halen dan er in ligt, houdt dus een logies ongedekt, dogmaties,
-saldo over, precies zover zijn synthetiese oordelen <span class="ex">apriories</span> zijn. Het <span class="ex">rationalisme</span> is dogmaties, wijl het op zijn beurt z’n synth. oordelen a pr. wil halen uit de „rede”,
-uit een bron, die alleen voor analytiese oordelen toereikend is. Het houdt synth.
-oordelen a pr. voor analyties, en heeft dus een logies ongedekt, dogmaties, saldo
-precies zover zijn aprioriese oordelen <span class="ex">syntheties</span> blijken.
-</p>
-<p>Welk een vlijmscherp wapen die kritiese, transcendentale, vraagstelling is, zal elk
-lezer ondervinden, zodra hij het zelf gaat hanteren—en zich geen enkel oordeel meer
-laat opdringen, zonder het eerst te keuren op zijn kennistheoreties gehalte: al of
-niet syntheties, a priori of a posteriori, en het af te wijzen indien het dogmaties
-blijkt.—Hij kan zich dan het ironies genoegen verschaffen, hele lijsten van dogma’s
-aan te leggen uit de meest anti-dogmatiese schrijvers, als de positivisten (<span class="sc">Comte</span> c.s., of <span class="sc">Laas</span> of <span class="sc">Petzoldt</span> enz.) ten aanzien van logica, wiskunde en inductie (b.v. <span class="sc">Comte</span>’s „<span class="ex" lang="fr">invariabilité des relations réelles subjectives et objectives</span>” of <span class="sc">Petzoldt</span>’s „<span lang="de">Voraussetzung vollkommener Bestimmheit.… vollkommener Eindeutigkeit <span class="pageNum" id="pb281">[<a href="#pb281">281</a>]</span>alles Geschehens</span>”, die op niets anders berust dan op zijn „overwonnen spook” der.… <span class="ex">substantie</span>, en heel zijn „<span class="ex" lang="de">Relativismus</span>” van „<span lang="de">Elemente</span>” à la <span class="sc">Mach</span>, van betrekkingen zonder betrokkenheden, die over ’t hoofd ziet, hoe elke relatie.…
-reeds twee betrekkelike absoluta onderstelt,<a class="noteRef" id="xd31e19193src" href="#xd31e19193">7</a> en dat op de keper beschouwd slechts een zichzelf en z’n prius verloochenend <span class="ex">materialisme</span> blijkt,—of het empiristies-miskend a priori in <span class="sc">Laas’</span> <span class="ex">Idealismus und Positivismus</span>, zijn „<span lang="de">wohlbegründeten Gesetze</span>” b.v. van III p. 243, gelijk zijn „<span lang="de">Uniformität des Naturlaufs</span>” etc.) en de materialisten als <span class="sc">Haeckel</span> met zijn reële oneindigheden: materie, aether, ruimte, tijd.—<span class="sc">Hegel</span>’s bladzijden wemelen van dogmatiese synth. oordelen a priori, verscholen meestal
-achter een „<span lang="de">also</span>”, „<span lang="de">demnach</span>”, „<span lang="de">somit</span>” enz., maar ook <span class="sc">Kant</span> zelf heeft er zich niet van bevrijd, b.v. <span class="ex">Proleg.</span> p. 151: „<span lang="de">weil alles, was in der Natur liegt, doch auf irgend eine nützliche Absicht ursprünglich
-angelegt sein muss</span>” of K. d. r. V. p. 615: „<span lang="de">Daher auch Jedermann die moralischen Gesetze als <span class="ex">Gebote</span> ansieht, welches sie aber nicht sein könnten, wenn sie nicht a priori angemessene
-Folgen mit ihrer Regel verknüpften und also <span class="ex">Verheissungen</span> und <span class="ex">Drohungen</span> bei sich führten.</span>”, een merkwaardige plaats, door <span class="sc">Schopenhauer</span> klaarblijkelik niet gekend, waar <span class="sc">Kant</span> al van meet af, m.i. <span class="ex">ten onrechte</span>, capituleert voor <span class="sc">Schopenhauer</span>’s kritiek op de „<span lang="la">contradictio in adjecto</span>” van een „<span lang="de"><span class="ex">absolutem</span> Sollen</span>”, van „<span lang="de"><span class="ex">unbedingter</span> Pflicht</span>”, van een „<span lang="de"><span class="ex">kategorischem</span> Gebote</span>”: „<span lang="de">Jedes <span class="ex">Soll</span> hat allen Sinn und Bedeutung schlechterdings nur in Beziehung auf angedrohte Strafe,
-oder verheissene Belohnung.</span>” Daaruit volgt voor <span class="sc">Schopenhauer</span>, dat elk Sollen „<span lang="de">in Kants Sprache <span class="pageNum" id="pb282">[<a href="#pb282">282</a>]</span>zu reden, wesentlich und unausweichbar <span class="ex">hypothetisch</span> und niemals, wie er behauptet, <span class="ex">kategorisch</span></span>” is, ergo „<span lang="de">Die völlige Undenkbarkeit und Widersinnigkeit dieses der Ethik <span class="ex">Kants</span> zum Grunde liegenden Begriffs eines <span class="ex">unbedingten Sollens</span></span>” (III p. 503)!—Zo is <span class="sc">Kant</span>’s beruchte leer der <span class="ex">vergelding</span>, der <span class="ex">talio</span>, als <span class="ex">inhoud</span> van een kategoriese imperativus een door <span class="sc">Kant</span>’s eigen kritiek onmogelik gemaakt, met zijn kennisleer en zijn ethica strijdig <span class="ex">niet-formeel</span> syntheties oordeel a priori of dogma!—
-</p>
-<p>Zo berust, om ten slotte nog enkele voorbeelden te nemen uit heel andere sferen, de
-methode der ekonomistiese geschiedenisbeschouwing, die de misleidende naam draagt
-van „histories materialisme”, op het dogma (een synth. o. a pr. zonder andere kennisbron
-dan ervaring), dat de maatschappelike oorzaken uitsluitend of „in laatste instantie”
-ekonomiese oorzaken zijn.
-</p>
-<p>Evenzo berust alle zgn. „ervaring” van „inspiratie”, of elk zgn. „constateren” van
-een „wonder” op onmogelike synthetiese oordelen a priori, daar èn transcendente causaliteit
-èn inbreuk op de natuurwettelikheid principieel onervaarbaar, onkenbaar zijn. Een
-„wonder” is dus nooit meer dan een verklaringshypothese voor ervaringsfeiten en van
-alle denkbare hypothesen uiteraard (anders was ’t geen wonder) de onwaarschijnlikste,
-die dus altijd het laatst, ergo nooit, in aanmerking komt. In <span class="sc">Hume</span>’s geest („<span lang="en">If the falsehood of his testimony would be more miraculous than the event which he
-relates, then, and not but then, can he pretend to command my belief or opinion.</span>”) zou men het, scherper, aldus kunnen formuleren: Het wonder draagt principieel de
-bewijslast—en moet daarbij principieel falen.—
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>8</b>: p. 19. Zo luidt een geschrift van Prof. Dr. <span class="sc">Wilhelm Jerusalem</span>, filosofie-professor te Wenen. Men walgt van de Kanthielelikkerij van deze en dergelijke
-empiristen, <span class="pageNum" id="pb283">[<a href="#pb283">283</a>]</span>die van <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer geen besef hebben<a class="noteRef" id="xd31e19362src" href="#xd31e19362">8</a>; die hier en daar <span class="sc">Cohen</span>’s transcendentalisme napraten, <span class="sc">Kant</span>-woorden begriploos opzeggen: „<span lang="de">Die Funktionen des Verstandes aber werden nur durch sinnliche Anschauung in Aktion
-gesetzt und können daher nur für Gegenstande möglicher Anschauung Geltung haben</span>” (<span lang="de">daher!</span> is ’t niet een <span lang="fr">trouvaille</span>?); die zijn wereldverwinnende leer van ruimte en tijd, zijn grootste daad, waardoor
-hij waarlik alléén boven al die kruipende, maar naief „kritiserende” realistiese vleiertjes
-als een reus verheven staat, natuurlik weerlegd achten door „<span lang="de">die moderne Sinnesphysiologie</span>”—; voor wie <span class="sc">Kant</span>’s hele kenniskritiek niet bestaan heeft en die haar dus als volgt formuleren: „<span lang="de">In der Erkenntnistheorie hat uns <span class="ex">Kant</span> für alle Zeiten gelehrt, dass unser Ichbewusstsein unsere Sinneseindrücke gestalten
-muss, damit sie für uns Wirklichkeit bekommen</span>” (zinloze praat) en die dan vaderlik gewagen van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">so genial angelegte Einsicht in den Prozess des Erkennens</span>”, dewelke „<span lang="de">wir</span>” „<span lang="de">wirklich fördern können</span>”, door.… „<span lang="de">das a priori und das <span class="corr" id="xd31e19431" title="Bron: Transszendentale">Transzendentale</span> <span class="ex">Kants</span> eine entsprechende [sc. biologisch-genetische!] Umwandlung</span>” te doen „<span lang="de">erfahren</span>”:
-</p>
-<p>„<span lang="de">An Stelle der angeborenen [!] Stammfunktionen des Verstandes dürften solche treten,
-die sich aus [!] einer von allen Menschen in gleicher Weise erlebten Erfahrung bei
-allen in gleicher Weise entwickeln. Indem wir so den haltbaren Unterbau [!] von <span class="ex">Kants</span> Erkenntnistheorie blosslegen und <span class="pageNum" id="pb284">[<a href="#pb284">284</a>]</span>da weiter zu bauen suchen</span>”.… etc. En dat smaalt dan nog van een ander, hij moge „<span lang="de">sich äusserlich an <span class="ex">Kant</span> anlehnen, den tiefen Sinn von <span class="ex">Kants</span> Erkenntnistheorie hat er nicht erfasst.</span>” Dit zal wel een echo zijn van wat hem vaak moet hebben toegeklonken, helaas nooit
-uit hem zelf.
-</p>
-<p><span class="sc">Jerusalem</span>—gij zijt een vreemdeling in Jeruzalem!
-</p>
-<p>En zo iemand knielt dan natuurlik voor <span class="sc">Kant</span>’s ethica, voor de Kategoriese Imperativus, die paradeknol van de <span class="sc">Kant</span>-karremannen, en vereert devoot <span class="sc">Kant</span>’s quasi-metaphysica, zijn Teleologie en zijn Religionsphilosophie. „<span lang="de">Wie Christus mit dem Rufe: ‚Seid vollkommen, wie euer Vater im Himmel’ Unmögliches
-von den Menschen fordert um ihre Kräfte aufs höchste zu spannen, so verlangt Kant
-Unerfüllbares, um uns mit ewigem Vorwärtsstreben zu erfüllen.</span>” (p. 32)!
-</p>
-<p>Aldus behandelt deze realist en empirist gebleven filosofie-professor <span class="sc">Kant</span>! En schrijft zijn „<span class="ex" lang="de">Einleitung in die Philosophie</span>”.…
-</p>
-<p>Waar blijft een tweede <span class="sc">Schopenhauer</span>?
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>9</b>: p. 22. Mr. J.&nbsp;A. <span class="sc">Levy</span> waarschuwt op p. 267 van zijn „<span class="ex">Het Indeterminisme</span>” „den argeloozen lezer”, dat <span class="sc">Riehl</span> tot de „erkenningstheoretische [!] sensualisten, korter materialisten” behoort.
-</p>
-<p>Ik zou de bestudering van <span class="sc">Riehl</span> aan elk wetenschappelik denker aanraden, die zowel sensualisme als materialisme te
-boven wil komen. Men kan bij hem de onbarmhartig <span class="ex">Kantiaanse</span> weerlegging vinden, zowel van het skepties materialisme van een <span class="sc">Du Bois-Reymond</span> (zie b.v. D. <span class="ex">Philos. Krit.</span> III, p. 184), als van het energeties materialisme van een <span class="sc">Ostwald</span>, <span class="sc">Stumpf</span> en derg., dat zelfs door „Kantianen” als „<span class="ex" lang="de">Die Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus</span>”, gelijk het zich zelf noemt, is begroet. Vernamen niet de geesteswetenschappen,
-door het materialisme „verlaagd tot werking van de stof” „thans de erkenning van haren
-rang, als uitvloeisel van de energie”?! <span class="pageNum" id="pb285">[<a href="#pb285">285</a>]</span>Was het niet „<span lang="de">der Elektricitätslehre beschieden</span>” „<span lang="de">durch die Verwandlung der Materie in die Kraft den Sieg des Idealismus herbeizuführen</span>”?! Uitnemend daartegen <span class="sc">Riehl</span> in zijn lezingen ter inleiding in de <span class="ex" lang="de">Philosophie der Gegenwart</span>, V: <span class="ex" lang="de">Naturwissenschaftlicher und philosophischer Monismus</span>, speciaal pp. 166–9. „<i lang="de">Das psychische Geschehen ist das nichtenergetische Geschehen in der Natur</i>.”
-</p>
-<p>De „materialist” <span class="sc">Riehl</span>, deze mijn hoogvereerde geestverwante tegenstander, immers antipsychologist en zuiver
-vertegenwoordiger van de leer van „het onbekende andere” (gelijk hij naar <span class="sc">Heymans’</span> terminologie zou moeten heten), staat ver boven het niveau van al de half-materialistiese,
-half-dualistiese materie-realisten, die Mr. <span class="sc">Levy</span> in zijn „<span class="ex">Rechter en Wet</span>” I als de „bevoegde deskundigen” tegen Prof. <span class="sc">Hamaker</span> (en Prof. <span class="sc">Winkler</span>) oproept om het materialisme te „ontmaskeren”, als daar zijn:
-</p>
-<div class="table">
-<table>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft cellTop"><span class="sc">Johannes Müller</span> </td>
-<td class="cellTop">: </td>
-<td class="cellRight cellTop">dualist; ’t is de eigenschap der hersenen, bewust te worden. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Horwicz</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">zoekt naar de „zetel” der ziel, die hij „immaterieel”, maar toch „uitgebreid” mogelik
-acht. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Donders</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">dualist en materie-realist. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Virchow</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">dito (vandaar de materialistiese „<span class="ex">onwetendheid over het wezen des bewustzijns</span>”). </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Huxley</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">psycho-physies materialist. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Tyndall</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">dualisties materie-realist (2 reële reeksen, verband onkenbaar). </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Bain</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">dito. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Bastian</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">materialist; met metaphysies-agnosticistiese „vrijheid”. („<span class="ex" lang="de">Das Gehirn als Organ des Geistes</span>”). </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Domrich</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">een oude dogmaticus der „<span lang="de">Wechselwirkung</span>”. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Flügel</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">zielesubstantie + materie. <span class="pageNum" id="pb286">[<a href="#pb286">286</a>]</span></td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Stumpf</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">Van deze materie-realist ter plaatse slechts een stukje citaat, dat buiten de kwestie
-om, geheel op het terrein der psychologie zich beweegt. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Spiller</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">materie-realist. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Claude Bernard</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">„<span lang="fr">le cerveau est l’organe de l’intelligence au même titre que le cœur est l’organe de
-la circulation</span>”!
-<p>een <span class="ex">materialist</span> met een „<span class="ex" lang="fr">modalité spéciale</span>” en met een „<span lang="fr">déterminisme</span>”, zonder … cause! </p>
-</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Richet</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">materialist; <span lang="fr">le cerveau „appareil de <span class="ex">mémoire</span>”, „le cerveau exécute sa fonction en ayant quelque connaissance du mécanisme qui
-l’anime” (<span lang="nl">terwijl</span> „l’automate accomplit ses mouvements sans conscience”)!</span> Knap cerveau! Ja zelfs „<span lang="fr">C’est en cela que l’acte cérébral est vraiment unique et sans analogue dans l’univers.</span>”! Immers „<span lang="fr">le cerveau est une force qui se connaît</span>”, wat we niet eens van <span class="sc">Richet</span>’s materialisme kunnen zeggen!—Voorts realistiese twijfel aan de „<span lang="fr">loi de la conservation de l’énergie</span>”. Vermoedelik daarom opgenomen. Mr. <span class="sc">Levy</span> onderscheidt nl. niet de kritiese <span class="ex">inhouds</span>-begrenzing van de dualistiese <span class="ex">omvangs</span>-beperking dezer „wet”. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">J.&nbsp;R. Mayer</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">met zijn „drieërlei categorieën van bestaande zaken: 1) de materie, 2) de kracht en
-3) de ziel of het geestelijk beginsel.”! </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Wagner</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">met realistiese <span lang="de">Wechselwirkung</span>. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Rokitansky</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">de naief-materialistiese anti-materialist, voor wie als voor <span class="sc">Meynert</span> de wereld afhankelik is van de hersenen, dewijl onze kennis.… hersenwerk is! <span class="pageNum" id="pb287">[<a href="#pb287">287</a>]</span></td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Schaller</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">materie-realist („Het lichaam, of de hersens, of dat deel der hersens, dat gewaarwordt”).
-</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">J.&nbsp;E. Erdmann</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">ziel functie van lichaam; lichaam orgaan van ziel. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">E. Pfleiderer</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">dualist (dus materie-realist), volgt <span class="sc">Lotze</span>. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Fick</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">materie-realist. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Ulrici</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">dualist, met een anti-materialisties drogredentje. <span class="corr" id="xd31e19843" title="Niet in bron">(</span>Vgk. ook zijn „<span lang="de"><span class="ex">Der sogenannte Spiritismus</span>, eine wissenschaftliche Frage</span>” en het echt Wundtse antwoord: „<span lang="de"><span class="ex">Der Spiritismus</span>, eine sogenannte wissenschaftliche Frage</span>”.) </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Carriere</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">„de ziel vormt zich de hersens tot orgaan”, in de vierheuvels „houdt de fantasie huis”…
-Ook elders, blijkbaar, houdt de fantasie huis! </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Schultze</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">„ervaring, als zeker gegeven”, „dat het psychische en het lichamelijke.… <span class="ex">wederkeerig van elkander afhangen</span>”. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Hyrtll</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">het naief dilemma: materialisme of dualisme, met overeenkomstige <span lang="de">Wechselwirkung</span> en niet minder naieve „aangeboren zedelijke of aesthetische ideeën.” <span class="sc">Hyrtll</span> moge het materialisme „knodsslagen” geven, volgens Mr. <span class="sc">Levy</span>,—kritiek, weerlegging geeft hij niet. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Ruete</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">in dezelfde dualistiese geest, „zielssubstantie” en materie, het „zinsorgaan [lees:
-zintuig] levert de grondstof, de ziel schept zich daaruit [!].… de gewaarwordingen”.
-</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Schroeder van der Kolk</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">dito—„Ziel en Lichaam”; peil: „onze aardsche grove stof” naast de lichtaether, die
-„niet tot onze aarde” behoort, maar „eene zelfstandigheid van het heelal” is. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Piderit</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">(wordt als Kantiaan geïntroduceerd)—waarneming o. m. uit krachte van de inrichting
-van onze hersenen, zinsorganen [lees zintuigen], <span class="pageNum" id="pb288">[<a href="#pb288">288</a>]</span>die als „media” ons „eigenschappen der dingen” „toevoeren”!
-<p>„In gelijken geest” (zegt Mr. L.) nog de volgende materialisten: </p>
-</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Meynert</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">met zijn onmogelike „hersenverrichting” à la <span class="sc">Rokitansky</span>. </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft cellBottom"><span class="sc">Forel</span> </td>
-<td class="cellBottom">: </td>
-<td class="cellRight cellBottom">die inderdaad als anti-materialist optreedt (geeft niet <span class="sc">Carneri</span> aan <span class="sc">Büchner</span> en Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span> aan <span class="sc">Haeckel</span> de materialistentrap?) en hier zelfs als een soort Kantiaan fungeert (in zoverre
-hij „begint met een erkenningstheoretischen grondslag, woordelijk van <span class="sc">Kant</span> overgenomen”), maar wiens „panpsychisme” ik nu eens zou willen „ontmaskeren”: </td>
-</tr>
-</table>
-</div><p>
-</p>
-<p>Zijn „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Geist</span>” dient de bekende hutspot op van causatief-materialisme, identiteits-materialisme
-en vermaterialiseerd Spinozisme:
-</p>
-<p lang="de">—„Alles was mir bewusst wird rechne ich naiv [?] als meinem Ich zugehörig, gleichgültig
-ob sinnliche Wahrnehmung der Aussenwelt, inneren Schmerz, Gefühl, Gedanke oder Entschluss.
-In [!] jedem psychischen Geschehen liegen jedoch [!] wie alle Analysen [?!] konsequent
-beweisen, zwei, zwar ein unzerlegbares Ding darstellende, jedoch an sich von je einer
-verschiedenen Seite allein zugängliche Erscheinungen vor:
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. eine nur indirekt von aussen feststellbare Gehirntätigkeit oder Energie;
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. ihr direkt von uns [=?!] beobachteter, subjektierter Reflex (ihr Bewusstsein).
-Der Inhalt des Bewusstseins, seine Qualität und Intensität, wird von 1, d.h. von der
-Hirntätigkeit, bedingt.”
-</p>
-<p lang="de">—„Nun beachte man, dass sich [!] im Bewusstsein innere Vorgänge unseres Hirnes,… in
-Form von Erinnerungen, Gefühlen, Wollen, Denken u.s.w., spiegeln.”!
-<span class="pageNum" id="pb289">[<a href="#pb289">289</a>]</span></p>
-<p lang="de">—„Hirnstörungen verursachen Seelen- oder Nerven-störungen”…!
-</p>
-<p lang="de">—„Intelligenz, Phantasie, Ethik, Aesthetik, sind ‚bedingt’ und von der Gehirntätigkeit
-abhängig, denn [!] sie sind auch Gehirntätigkeit.”
-</p>
-<p>—Het bewustzijn is „<span lang="de">Wirkung der Nervenwelle</span>”, het <span lang="de">Gehirn „Organ” der Seele</span>!
-</p>
-<p lang="de">—„Die Empfindung findet im Grosshirn statt.”
-</p>
-<p lang="de">—„Bewusstsein und Gehirntätigkeit sind Erscheinungsformen eines und desselben Dinges.”
-</p>
-<p>Ergo: „<span lang="de">Da wir nun Energie und Bewusstsein nicht für verschiedene Dinge, sondern für Erscheinungen
-gleicher Realitäten (in unserem Gehirn [!] als Neurokym und [!] Introspektion) halten,
-wird bei dieser Anschauung der ewige dualistische Streit zwischen Materialisten und
-Spiritualisten absolut gegenstandslos. Alles ist Seele, so gut wie Energie. Ursprünglicher
-oder höher ist keiner dieser untrennbaren Begriffe, da sie eins sind.</span>”!—<span lang="fr">Après cela tirons l’échelle!…</span>
-</p>
-<p>Dat was dus de Kantiaanse <span class="sc">Forel</span>, en nu verschijnen o.a. nog:
-</p>
-<div class="table">
-<table>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft cellTop"><span class="sc">Flechsig</span> </td>
-<td class="cellTop"><span class="corr" id="xd31e20017" title="Bron: ,">:</span> </td>
-<td class="cellRight cellTop">bekend psycho-physies materialist, met zijn „bewustzijn als <span class="ex">begeleidend verschijnsel</span> van biophysische voorvallen” (maar ook ziel <span class="ex">functie</span> van lichaam en denken „in de hersens”!), volgens Mr. L. „van het materialisme naar
-het schijnt afkeerig” omdat er volgt.… „volstrekt echter hiermede niet, zonder meer,
-als eene resultante dier voorvallen in mechanischen zin”! en </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">von Voit</span> </td>
-<td>: </td>
-<td class="cellRight">(met „hersenen,.… waar [!] na al de zuiver physische bewegingsvoorvallen een nieuw
-verschijnsel,.… de gewaarwording, wordt losgemaakt [!]”) en, als materialist last
-not least, </td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="xd31e19575 cellLeft cellBottom"><span class="sc">Kramar</span> </td>
-<td class="cellBottom">: </td>
-<td class="cellRight cellBottom">met zijn „stoute hypothese”, de voor Mr. L. „belangwekkende hypothese”.… <span class="corr" id="xd31e20046" title="Bron: ontvouwd">ontvouwt</span> „Volkomen <span class="pageNum" id="pb290">[<a href="#pb290">290</a>]</span>in aansluiting aan <span class="sc">Kant</span>’s aether-theorie”.… de hypothese.… dat „<span class="ex">het wezen der ziel met dat van den wereld-aether</span>”.… <span class="ex">identiek</span> is, die aether „is juist de ziel”! </td>
-</tr>
-</table>
-</div><p>
-</p>
-<p>—Eén ademtocht van <span class="sc">Riehl</span>’s <span class="ex">kriticisme</span>… en heel die bent met aanvoerder en al is weggeblazen.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>10</b> : p. 25. Als dus een materie-realist aan <span class="sc">Marx</span> en <span class="sc">Engels</span> naief-realisme verwijt op gezag van de kenniskritiek, verwijt hij hun bij ongeluk
-niets anders dan z’n eigen Lockiaanse „naieviteit”… gelijk omgekeerd een Marxist met
-zijn bewering: „<span class="sc">Marx</span> en vooral <span class="sc">Dietzgen</span> waren alles behalve naief-realist” etc.… alleen bewijst, in deze van gelijke beweging
-te zijn als zijn bourgeois-tegenstander.
-</p>
-<p>Volgens Prof. <span class="sc">A. Dorner</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Encyklopädie der Philosophie</span>” 1910, p. 7 is „<span lang="de">seit <span class="sc">Kant</span> der Standpunkt des naiven Realismus unmöglich geworden, d.h. die Meinung, dass unsere
-unmittelbare Wahrnehmung die Dinge objectiv zu erfassen vermöge</span>”. Deze dualist beseft allerminst, dat het door <span class="sc">Kant</span> onmogelik geworden „naief-realisme” de leer is, dat de natuurdingen de oorzaken van
-onze gewaarwordingen zouden zijn, van welk „naief-realisme” aanhanger is … Prof. <span class="sc">Dorner</span>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>11</b> : p. 30. Hoe vaak en hoe kortzichtiglik wordt dit, door mij gespatieerde, deel van
-de waarheid vergeten! Men gewaagt dan van de eeuwige nacht,—de nooit verstoorde stilte,
-(of met Franse wending: „<span lang="fr">silence de mort</span>”: <span class="sc">Binet</span>) van het mechanies, natuurkundig Heelal …
-</p>
-<p>Zo <span class="sc">Du Bois-Reymond</span> in zijn befaamde Leipziger Rede van 1872 „<span class="ex" lang="de">Über die Grenzen des Naturerkennens</span>”:
-</p>
-<p lang="de">„Stumm und finster an sich, d.h. eigenschaftslos, wie sie aus der subjectiven Zergliederung
-hervorgeht, ist die Welt auch für die durch objective Betrachtung gewonnene <span class="pageNum" id="pb291">[<a href="#pb291">291</a>]</span>mechanische Anschauung, welche statt Schalles und Lichtes [<span lang="nl">maar evenzeer</span> statt Stille und Finsternis!] nur Schwingungen eines eigenschaftslosen, dort zur
-wägbaren, hier zur unwägbaren Materie gewordenen Urstoffes kennt.”
-</p>
-<p>Evenzo b.v. de meer ethicist dan kriticist gebleven <span class="sc">Louis Liard</span>, <span class="ex" lang="fr">Science positive et Métaphysique</span>, II: I.
-</p>
-<p>O duistere „<span lang="de">Nachtansicht</span>”… die Nacht is enkel Ansicht van U!—<span class="sc">Kant</span> wijst er ergens terloops even op, dat een blindgeborene <span class="ex">nooit</span> enige voorstelling kan krijgen van … de duisternis!—(p. 456 K. d. r. V.: „<span lang="de">Der Blindgeborne kann sich nicht die mindeste Vorstellung von Finsterniss machen,
-weil er keine vom Lichte hat</span>”…).—Goed <span class="sc">Lotze</span>, <span class="ex">Mikrokosmus</span> I: p. 390, over „<span lang="de">die mechanische Naturansicht</span>”: „<span lang="de">Weder finster noch hell, weder laut noch still, vielmehr völlig beziehungslos zu Licht
-und Klang liege die Welt um uns her</span>” etc.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>12</b> : p. 30. Het is dan ook een merkwaardig „dichotomistisch” of te wel dualisties naief
-dogma bij theologen als ten onzent Dr. <span class="sc">Kuyper</span> (b.v. <span class="ex">Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid</span> II, pp. 26 en 35) e tutti quanti en Prof. <span class="sc">de Groot</span> (b.v. <span class="ex">Denkers van onzen Tijd</span>, p. 127) c.s., dat ’t zien „<span class="ex">somatischer</span>” zou zijn dan ’t denken, ja geheel op ons <span class="trans" title="sōma"><span lang="grc" class="grek">σωμα</span></span> berusten zou! Dat is niet alleen infra-Kantiaans, maar zelfs infra-Cartesiaans oud-roest,
-al vinden we het nog terug bij een <span class="sc">Dietzgen</span> (<span class="ex" lang="de">Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit</span>, p. 64). <span class="sc">Descartes</span> heeft het reeds in de 2<sup>de</sup> van zijn <span class="ex" lang="la">Meditationes de prima philosophia</span> van 1641 voor altijd weerlegd.—„Waarnemen” en „denken” zijn enerzijds, als geestesverrichtingen,
-gelijkelik en geheel onlichamelik, anderzijds evenzeer, voor de physiologie, geheel
-en al „somaties”, daar het „denken” in soortgelijke verhouding staat tot het centraal
-zenuwstelsel als het „waarnemen” tot zintuigen en hersenen beide.
-<span class="pageNum" id="pb292">[<a href="#pb292">292</a>]</span>
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>13</b>: p. 34. De zgn. <span class="ex">Immanenz-philosophie</span> geeft van het naief realisme de m.i. volkomen verkeerde voorstelling, als zou het
-z’n gewaarwordingen <span class="ex">niet</span> een <span class="ex">afbeelding</span> achten van de eigenschappen der dingen, maar met deze … <span class="ex">veréénzelvigen</span><a class="noteRef" id="xd31e20236src" href="#xd31e20236">9</a>.
-</p>
-<p>De „gewone” mensen zouden dus denken, gelijk altans deze „empirio-kritici” doen (naar
-zij voorgeven), dat hun gewaarwordingen zelf … zich in de ruimte bevinden, dus als
-ik b.v. de maan zie, is mijn maangewaarwording op datzelfde moment naar de maan. Dat
-wil ik nog aannemen. Maar <span class="ex">waar</span> bevindt zich, op ’t ogenblik van mijn gewaarwording, mijn Sirius-gewaarwording, of
-de lichtgewaarwording van een b.v. 3000 licht-jaren verwijderde ster, die ter plaatse
-b.v. 2000 jaren lang niet meer bestaat nu ik hem waarneem?—En <span class="ex">waar</span> bevinden zich <span class="ex">mijn gewaarwordingen</span> van wat ik <span class="ex">achter</span> een spiegel <span class="ex">even „veraf” zie</span> als de dingen zich er <span class="ex">vóór</span> bevinden?! De oplossing is eenvoudig genoeg: mijn gewaarwording is nooit ergens anders
-dan … „<span class="ex">hier</span>”, d.w.z. „in” mij, als Subject, en dit <span class="pageNum" id="pb293">[<a href="#pb293">293</a>]</span>„hier” heeft een zuiver psychiese betekenis, die als zodanig noch met „hersenen”,
-noch met ruimtelike „introjectie” <span class="ex">iets</span> te maken heeft.<a class="noteRef" id="xd31e20336src" href="#xd31e20336">10</a> Mijn maangewaarwordingen zijn precies evenmin op de maan als in mijn hersenen,—<span class="sc">Paulsen</span> heeft gelijk, ’t ene is precies <span class="ex">even</span> absurd als ’t andere, al maken <span class="sc">Ziehen</span> c.s. zich zelf het eerste wijs en alle gewoon-materialistiese physiologen (<span class="sc">Sollier</span>, <span class="sc">Forel</span>, <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="sc">Rée</span>) het laatste. Zo belachelik als hun elk de mening van de tegenpartij voorkomt, zo
-lachwekkend is voor ons … ’t een mèt het ander. De gewaarwordingen zijn (in tegenstelling
-met de waarnemings<span class="ex">inhouden</span>) onruimtelik, uitsluitend toestanden van („in”) het niet zelf ruimtelik (= in de
-ruimte zich bevindend) maar ruimtestellend (<span lang="de">raumsetzend</span>) Subject—en slechts het heterosubjectief phaenomeen van die gewaarwordingen a.z.
-is waarschijnlik … een hersentoestand!—En inderdaad heb ik dus mijn gewaarwording
-pas op ’t ogenblik, dat in de phaenomenale mechaniese wereld het gezichtscentrum van
-„mijn” zenuwstelsel beïnvloed wordt door de gevolgen van de aethertrillingen, die
-mijn netvlies troffen.
-</p>
-<p>In dat centrum ontstaat dan een bewegingswijziging <span class="ex">en niets anders</span>. Natuurlik neem ik nu niet op de een of andere mysterieuze, bewusteloos-clairvoyante
-wijze die bewegingstoestand waar, of „zet” deze zich „om” in gewaarwording <span class="pageNum" id="pb294">[<a href="#pb294">294</a>]</span>(<span class="sc">Hartmann</span>) of wordt (door wie?) overgezet in een andere vorm, zodat ik mij „hem” bewust zou
-worden (<span class="sc">v. d. Bergh v. Eysinga</span>)<a class="noteRef" id="xd31e20408src" href="#xd31e20408">11</a> of begaan de hersenen een „<span lang="de">Rückwirkung</span>” (<span class="sc">Ziehen</span>)… die gewaarwording zou geven. Niets van dat alles.—Maar die hersenwijziging is (naar
-de waarschijnlikste, eenvoudigste hypothese, weer door <span class="sc">Kant</span> ’t eerst gesteld) zelf niets anders dan … ’t (heterosubjectief) phaenomeen, het zinnelik
-(of waarnemings-)<span class="ex">symptoom</span> (in meer dan één zin) van … mijn gewaarwording!
-</p>
-<p>Ons zgn. „<span class="ex">parallelisme</span>” (een slecht gekozen naam, want hij kan enkel op <span class="ex">gelijktijdigheid</span> doelen, daar <span class="ex">ruimtelike</span> „paralleliteit” tussen stof en geest een woord zou zijn zonder zin!), dat slechts
-in richting van abstractie, in methode van wetenschappelik onderzoek („methodologisch”,
-„heuristisch”) streng dualisties is (niet één enkele „overgang” of „inschakeling”
-of „veroorzaking” over en weer tussen physis en psyche), vindt dus z’n eenvoudige,
-<span class="ex">monistiese</span> oplossing in een <span class="ex"><span class="sic">sym-ptomatisme</span></span>: de physiese reeks slechts een abstrakt, denkbeeldig, op een universeel subject betrokken,
-dus objectief, symptomensysteem van … de concrete psychiese Werkelikheid, of zo men
-wil subjectiviteit, die zelf dus weer, als rijk van het Bewustzijn „phaenomeen” kan
-zijn van het voor ons geheel onvoorstelbaar tijdloos, tijdstellend „An sich”.
-<span class="pageNum" id="pb295">[<a href="#pb295">295</a>]</span>
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>14</b>: p. 34. Merkwaardige formulering van het dogmaties (realisties) kennisbeeld „spiegel”
-bij <span class="sc">Herbart</span>, S.&nbsp;W. VIII (<span class="sc">Kehrbach</span> ’93) p. 187, <span class="ex" lang="de">Allgem. Methaphysik</span>, II: IV: § 293: „<span lang="de">Man denke sich also ein geistiges Wesen, eine Intelligenz, lediglich als einen reinen
-<span class="ex">Spiegel</span> für mehrere, von einander sowohl, wie von dem <span class="ex">Spiegel</span> unabhängige Objecte. Wir fragen hier noch gar nicht, wie das Verhältniss, vermöge
-dessen die Spiegelung erfolgt, möglich sey, wir erinnern uns aber, dass zur wahren
-und vollkommenen Erkenntniss ein solches Verhältniss muss angenommen werden, und bemerken
-leicht, dass eben hier, in der Metaphysik, falls sie Wahrheit gewährt, wir selbst
-dergleichen Spiegel seyn mussen.</span>”
-</p>
-<p>Cf. echter § 327 (p. 235): „<span lang="de">Wie die Körper ursprünglich aus Elementen bestehen, die nichts weniger als körperlich
-sind: so besteht das Wissen <span lang="nl">[dat dus afbeeldt?!]</span> aus Anfängen, die mit einem Abbilden nichts gemein haben. Es besteht aus Empfindungen;
-die keineswegs etwas Äusseres abspiegeln, denn sie sind lediglich Selbsterhaltungen
-der Seele.</span>”
-</p>
-<p>De „<span lang="de">Form des Wissens</span>” schijnt door H. „<span lang="de">abbildend</span>” gedacht, cf. § 299, j<sup>o</sup>. 399, over de „<span lang="de">sinnliche</span>” en de „<span lang="de">intelligibele Raum</span>”.
-</p>
-<p>Ten onzent kan men de „spiegel”-leer nog zuiver geformuleerd vinden in het naief dualisties
-idee- en materie-realisme van Dr. <span class="sc">A. Kuyper</span>’s zgn. „Theorie der Kennisse”, b.v. <span class="ex">Enc.</span> II, p. 29: „Aldus opgevat komt dus ‚de wetenschap’ voor ons te staan, als <span class="ex">een te zijner tijd met noodzakelijkheid opgekomene, en steeds voortgaande, drang in den
-menschelijken geest, om den kosmos, waarmee hij in organische verwantschap staat, plastisch
-naar zijn momenten in ons af te spiegelen, en logisch in zijne relatiën door te denken</span>.” (Vgk. ook p. 365: „Het is dus in den spiegel van ons menschelijk bewustzijn, dat
-de realiteit haar beeld afspiegelt” enz.; p. 559, p. 102, p. 59, <span class="pageNum" id="pb296">[<a href="#pb296">296</a>]</span>en heel schrijvers vóór-kritiese waarnemingsleer passim). Gelukkig geeft de geleerde
-schrijver authentieke uitleg van de duistere terminologie: p. 26: „Een atoom en de
-beweging van dit atoom onderscheidt zuiver het moment en de relatio.”!
-</p>
-<p>Mr. Dr. <span class="sc">Gewin</span>, „<span class="ex">Beginselen van Strafrecht</span>”, heeft mijn aandacht op deze Dr. K.’s „<span lang="de">Wissenschaftslehre</span>” gevestigd, daar ik nauwkeurig wenste te weten, op welke gronden deze heren nog heden
-de wetenschap zouden willen „vastleggen” aan zekere dogmata van een bepaalde kerkleer.
-Wel mogen we dankbaar zijn, dat de wetenschap zelf in onze tijd naar haar kluisteraars
-niet meer behoeft om te zien. Misschien echter vind ik aanleiding, het wetenschappelik-wijsgerig
-peil van Dr. <span class="sc">Kuyper</span>’s werk nog eens in een afzonderlike kritiese verhandeling (reeds manuskript) in het
-licht te stellen, opdat blijke, wie die man is, die zijn vingers uitsteekt, niet alleen
-naar „<span class="sc" lang="de">von Schopenhauer</span>”, „<span class="sc" lang="de">von Nietzsche</span>”, „<span class="sc">von Ritschl</span>”, maar ook naar een <span class="sc">Spinoza</span> en een <span class="sc">Kant</span>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>15</b>: p. 35. Reeds <span class="ex">physiologies</span> kan dit zonder enige geleerdheid in enkele regels ook aan niet-geschoold intellekt
-worden duidelik gemaakt: Nemen we maar het zien van b.v. een rood gebonden, met goudletters
-bedrukt boek. Wat is physiologies dit hele zien? Aethertrillingen (billioenen per
-sekonde!) bereiken en veranderen (scheikundig waarschijnlik) de millioenen staafjes
-en kegeltjes der beide netvliezen. (Daarop zouden nog, van buiten af, 2 onderling
-verschillende omgekeerde gekleurde vlakke beeldjes te zien zijn, maar zelf plegen
-wij onze netvliezen niet aldus te bezien!). Nu ontstaan in de gezichtszenuwen, met
-hun vezel- en cellen-werelden, twee onderling verschillende, onvoorstelbaar samengestelde
-(chemiese of elektriese of wat voor) bewegingsprocessen, die van kleur noch boek-
-of lettervorm ook maar een spoor of zweem „bewaard” kunnen hebben. Geen licht of kleur
-noch lettervorm dringt in der eeuwigheid <span class="pageNum" id="pb297">[<a href="#pb297">297</a>]</span>van buiten door die zenuwen heen. Nog is er geen gewaarwording. Deze ontstaat niet,
-eer (na de bekende splitsing en kruising van de gezichtszenuwen) de zenuwprocessen
-een wederom chemiese of elektriese of hoe dan ook mechaniese wijziging van bepaalde
-hersengedeelten hebben teweeggebracht. Op dat ogenblik pas is aan het subject (onverschillig
-wat dit physiologies moge zijn of niet-zijn) iets „gegeven” (het geheel van gewaarwordingen,
-waardoor hij de rode band met de gouden letters ziet), dus nooit iets anders, dan
-wat <span class="ex">physiologies</span> (in de wereld van de ruimtedingen) een <span class="ex">hersenproces</span> zou blijken, als zodanig voor het subject zelf <span class="ex">onwaarneembaar</span>, maar bovendien <span class="ex">onbelicht</span> en <span class="ex">evenmin op boek- of lettervorm als op het rood of goud ook maar in de verste verte
-gelijkend</span> en alleen reeds door die eeuwig <span class="ex">ondoorzichtelike</span> zenuwmuur van alle <span class="ex">daarachter</span> eventueel aanwezige licht, kleuren en gestalten <span class="ex">gescheiden</span>! En nu zouden de kleuren en vormen, die wij zien, overeenkomen (of zelfs één zijn!)
-met, of maar gelijken op, kleuren en vormen, die zich achter die muur, in de „buitenwereld”
-zouden bevinden? O wonderbaarlike toverij! En nog groter toverij, dat wij van die
-overeenstemming of gelijkenis ooit zouden weten, want hoe willen we „vergelijken”,
-controleren met die „werkelike” kleuren en gestalten, waar wij evenmin ooit door die
-lichtloze muur kunnen heendringen naar „buiten” (want <span class="ex">al</span> onze physiologiese „gegevens” zijn binnenmuurs!) als achtermuurse letters of kleuren
-kunnen doordringen naar „binnen”!<a class="noteRef" id="xd31e20599src" href="#xd31e20599">12</a>
-</p>
-<p>Overweeg aandachtig dit eenvoudige betoog, dat gelijkelik geldt voor alle zintuigen,
-en met <span class="sc">Leibniz’</span> inzicht in onze „<span class="ex">vensterloosheid</span>” zal u plotseling het besef opgaan, hoe naïef-dogmaties elke natuurrealistiese gewaarwordingsinhoud-verdubbelende
-<span class="pageNum" id="pb298">[<a href="#pb298">298</a>]</span>waarnemingsleer moet zijn, waarin toch dualisme en materialisme gelijkelik bevangen
-blijven, <span class="sc">Ziehen</span>, met zijn ruimtelike cerebrale „<span lang="de">Reihenfolge der Empfindungen</span>” of derzelver „<span lang="de">Lage im Gehirn</span>”, die „<span lang="de">unserem Bewusstsein</span>” of zelfs „<span lang="de">unserem Gehirn</span>” „<span lang="de">gegeben</span>” zou zijn, zo goed als <span class="sc">Thomas van Aquino</span>, wiens leer de hier weerlegde fout aldus formuleert: „Want zien gebeurt alleen dan,
-als het voorwerp, dat waargenomen wordt, op eene of andere wijze aanwezig is in het
-wezen dat ziet.” „Het zintuig neemt den vorm van het stoffelijke wezen in zich op,
-maar niet de stof zelf, gelijk in het was de vorm van een ring wordt afgedrukt, maar
-niet het ijzer of goud, waaruit de ring bestaat.”<a class="noteRef" id="xd31e20637src" href="#xd31e20637">13</a> of zijn hedendaagse volgelingen als b.v. Prof. Dr. <span class="sc">Sebastian Huber</span>, die in zijn gebeeldhouwde zgn. „<span class="ex" lang="de">Noëtik oder Kritik</span>” nog botweg het realisties dogma stelt (§ 22): „<span lang="de">Keine Erkenntnis kommt zustande ohne Vereiniging [!] von Subjekt und Gegenstand der
-Erkenntnis.</span>”.… „<span lang="de">So ist daran fest zu halten: <span class="ex">sowohl die relativen als die absoluten Qualitäten der Sinneswahrnehmung sind objektiv
-real.”.… „Die Existenz der Aussenwelt ist demnach eine unmittelbare Wahrheit</span>, welche eines Beweises nicht bedarf.</span>”
-</p>
-<p>Wanneer mijn lezer nu die schellen der dogmatiese naiveteit <span class="pageNum" id="pb299">[<a href="#pb299">299</a>]</span>van de ogen zijn gevallen, dan zal hij mij zeker niet, op grond van deze mijn wat
-grof-plastiese maar duidelike muurvoorstelling, de nog naiever mening toedichten,
-dat we zonder die „muur”—dus zonder gezichtszenuwen—wèl of beter … de „werkelike”
-vormen of kleuren zouden kunnen „zien”! Maar men kan nooit weten, waartoe de naiveteit
-in staat is. Zegt niet <span class="sc">Alfred Binet</span> in zijn „<span class="ex" lang="fr">L’Ame et le Corps</span>”, 1905, in volle ernst,—vooraf gaat, dat de lichamen, die de gewaarwordingen veroorzaken
-(!) ons slechts door „<span lang="fr">l’intermédiaire de notre système nerveux</span>” bekend zijn en dit zelf weer alleen bij wijze van sensation … dat ’t licht „<span lang="fr">ne brille que dans notre cerveau</span>” (p. 23), dat dáár alleen „<span lang="fr">le bruit se produit; en dehors, règne un silence de mort</span>”,—op p. 24: „<span lang="fr">En résumé, notre système nerveux qui nous sert à entrer en communication avec les
-objets <span lang="nl">[typies realisties gedacht]</span>, nous empêche, d’autre part, de connaître leur nature. Il est un organe de relation
-avec le monde extérieur; <i>il est aussi, pour nous, une cause d’isolement</i>. Nous ne sortons jamais de nous-mêmes. <i>Nous sommes des emmurés.</i></span>”
-</p>
-<p>Men moet een Fransman zijn om met zoveel <span lang="fr">bon sens</span> over dit onderwerp in deze tijd aldus te kunnen filosoferen,—om kennistheoretiese
-waarheden zo ongemerkt te verkeren in hun dogmaties tegendeel.
-</p>
-<p>In elk geval is deze <span lang="fr">bon sens</span> heel wat sympathieker, dan de verfransing van Kantisme <span class="ex">zonder</span> bon sens bij <span class="sc">Renouvier</span> c.s., even onfrans als onkrities.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>16</b>: p. 39. Dr. <span class="sc">C.&nbsp;J. Wijnaendts Francken</span>, die krachtens intellekt en geestesallure een van onze eerbiedwaardigste, consequentste
-materialisten zou kunnen zijn, schijnt zich zelf te willen doemen tot een allesbehalve
-benijdenswaardige positie in de wijsbegeerte ten onzent: door zijn materialistiese
-geestverwanten als „dualist” of „idealist” te worden verdacht—terwijl psychisme en
-dualisme hem niettemin als materialist moeten afwijzen, zodat hij met al zijn weten
-en <span class="pageNum" id="pb300">[<a href="#pb300">300</a>]</span>kunnen „<span lang="de">hier und dort verloren</span>” is, als de vleermuis, muis noch vogel.
-</p>
-<p>Wie tot waarnemingsleer die van <span class="sc">Locke</span> heeft (het in de tekst weerlegd „spiegel”-dogmatisme, met „een physiek-materieele
-wereld als oorzaak” van de gewaarwordingen; aldus b.v. in de <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span> II § 2, over het „<span class="ex">Phaenomenaal karakter onzer kennis</span>”) en als metaphysica het (ten onrechte) anti-metaphysies wijl (deels terecht) anti-dualisties
-naturalisme—die is materialist—in z’n goede consequente ogenblikken „epiphaenomenalist”—en
-die moet de <span class="sc">Paulsens</span> of <span class="sc">Adickes</span> geen „weerlegging van het materialisme” en deszelfs „gebrekkigen, ‚erkenntnisstheoretischen’
-grondslag”, ja zelf geen trap aan <span class="sc">Haeckel</span>, gaan nadoen. Want hoe onverdiend-zacht Dr. W. F.’s oordeel ook zij: „Trouwens in
-wijsgeerig doorzicht ligt niet <span class="ex">Haeckel’s</span> grootste kracht”, het lokt de opmerking uit, dat altans Dr. W.&nbsp;F. geen enkel wijsgerig
-inzicht op <span class="sc">Haeckel</span> vóór heeft, wèl in zoverre beneden hem blijft, als <span class="sc">Haeckel</span> een apostel is van zijn materialistiese overtuiging (al verkiest ook hij het geüsurpeerde
-materialistiese modewoord „monisme”<a class="noteRef" id="xd31e20775src" href="#xd31e20775">14</a> boven het veelgesmade „materialisme”) en Dr. W.&nbsp;F. een verloochenaar.
-</p>
-<p>Dr. W.&nbsp;F. is geen empirist of materialist sans phrase, hij is een <span class="ex">wèl-empirist-maar</span>, een <span class="ex">wèl-materialist-maar</span>. <span class="pageNum" id="pb301">[<a href="#pb301">301</a>]</span>Ik geef twee zinnetjes, die deze zijn houding typeren: „<i>Wel</i> kan men de waarheid der causaliteitswet willen bewijzen uit de ervaring [wel!]; <i>maar</i> het zoeken naar zulke empirische gegevens gaat alreeds uit van de aanwezigheid van
-een vast causaal verband, en veronderstelt reeds het bestaan van regelmaat en wet.”
-(<span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, p. 83.—Dr. W.&nbsp;F. ziet hier het apriori natuurlik even helder in, als wie ’t hieruit
-zou moeten leren. Hij geeft dan ook over het apriorisme zowel in deze „<span class="ex">Inleiding</span>”, p. 76 ss., als elders, b.v. <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span>, p. 61 ss., slechts de bekende vermaterialisering en verSpencerisering ten beste,
-met een ruimtelik zenuwstelsel als prius van ruimtevoorstelling en met „typische denkvormen”,
-die op de „oneindige reeks” ervaringen van het mensengeslacht.… „berusten”!) en: „De
-psychische verschijnselen dragen een bizonder karakter, dat ze niet zonder meer vergelijkbaar
-maakt met physische. <i>Wèl</i> kan men hun kenmerkend bestanddeel, het bewustzijn, een functie [<b>c</b><a class="noteRef" id="xd31e20826src" href="#xd31e20826">15</a>] van de hersenwerkzaamheid noemen, een functioneelen verschijningsvorm [<b>a</b>] van bepaalde stoffelijke processen onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden.
-<i>Maar</i> <span class="ex">hoe</span> <i>het daaruit geboren wordt</i> [<b>b</b>], blijft ons volkomen duister, aangezien voor onze voorstelling die beide grootheden
-zóó verschillend zijn van karakter, dat wij de klove tusschen haar niet kunnen overbruggen.”
-(<span class="ex">Inlg.</span> p. 113/4). Stel u voor, het bewustzijn geboren uit processen,… wier logies prius
-het bewustzijn is! Men ziet, hoe goed Dr. <span class="sc">W. Fr.</span> heeft opgestoken, dat psyche en physis kennistheoreties „heterogeen” zijn! Maar tegenover
-het dogmaties agnosticisme van zijn echt materialisties „<span class="ex">Ignorabimus</span>”, sc. <span class="ex">hoe</span>, hebben wij de kritiese zekerheid te stellen van ons echt phaenomenalisties „<span class="ex">Negamus</span>”, sc. <span class="ex">dat</span>!—
-</p>
-<p>Zo goed en zo kwaad als bij <span class="sc">Haeckel</span><span class="corr" id="xd31e20868" title="Niet in bron">,</span> <span class="corr" id="xd31e20870" title="Bron: warren">waren</span> bij Dr. W.&nbsp;F. <span class="pageNum" id="pb302">[<a href="#pb302">302</a>]</span>allerlei (op z’n minst<a class="noteRef" id="xd31e20875src" href="#xd31e20875">16</a> 4) variëteiten van <span class="ex">materialisme</span> dooréén: (<b>a</b>) het <span class="ex">aequatief</span> of identiteitsmaterialisme: bewustzijn <span class="ex">bestaat</span> in, is een <span class="ex">verschijningsvorm</span> van, hersenprocessen, deze „worden bewust”; daar naast (<b>b</b>) het <span class="ex">causatief</span> materialisme: bewustzijn is een <span class="ex">gevolg</span> van hersenprocessen; (<b>c</b>) het <span class="ex">attributief</span> materialisme: bewustzijn is een <span class="ex">eigenschap</span> of <span class="ex">toestand</span> of „<span class="ex">functie</span>” van hersenprocessen; en als variant daarvan (<b>d</b>) het parallelisties (en wijl realisties steeds min of meer dualisties: de physiese
-reeks reëel, terwijl aan de psychiese toch ook een zekere realiteit moeilik kan worden
-ontzegd!) <span class="ex">psycho-physies</span> materialisme: bewustzijn <span class="ex">gepaard met</span>, <span class="ex">begeleidingsverschijnsel</span> van, hersenprocessen.
-</p>
-<p>Al deze vormen van materialisme (de voorbeelden volgen onmiddellik) hebben de kennistheoretiese
-grondslag gemeen, nl. dat het <span class="ex">stoffelike</span>, het hersenproces,<a class="noteRef" id="xd31e20966src" href="#xd31e20966">17</a> gedacht wordt als het <span class="ex">primaire</span>, <span class="ex">causale</span>, <span class="ex">reale</span>, als een soort „<span class="ex">substraat</span>”, „<span class="ex">achtergrond</span>”, „<span class="ex">bestaansvoorwaarde</span>” voor het <span class="ex">geestelike</span>, dat als <span class="ex">secundair, onwerkzaam („duister”!) bij-produkt</span> of <span class="ex">bij-verschijnsel</span> optreedt. Dus precies het omgekeerde van <span class="pageNum" id="pb303">[<a href="#pb303">303</a>]</span>de waarheid, die de kennistheorie leert en ook dit mijn geschrift duidelik tracht
-te maken.
-</p>
-<p>Nu toon ik u bij Dr. W.&nbsp;F. eerst deze materialistiese wortel en vervolgens zijn bont
-materialisties gewas, waarbij b.v. identiteit (<b>a</b>) en causaliteit (<b>b</b>) beurtelings ontkend en verondersteld worden, en de „functie” van <b>c</b> een vage, ruime „afhankelikheid” aanduidt, die ook voor <b>b</b> en <b>d</b> moet fungeren. We hebben nl. bij Dr. W.&nbsp;F. niet alleen <span lang="fr">l’embarras du choix</span>, maar evenzeer <span lang="fr">le choix des embarras</span>!
-</p>
-<p>Als volgt: „Alle geesteswerkzaamheid gaat gepaard met [<b>d</b>] zekere processen in het centrale zenuwstelsel; <i>alle psychische verschijnselen veronderstellen een physischen achtergrond</i>. Zij zijn een functioneele uiting [<b>c</b>?] van bepaalde wijzigingen in <i>een stoffelijk substraat</i>, van zekere ons in haar wezen onbekende bewegingen en omzettingen[?] in die materie,
-die een psychisch karakter verkrijgen [<b>a</b> of <b>c</b>], doordat zij met bewustzijn gepaard gaan [<b>d</b>]. Dit wil evenwel geenszins zeggen, dat stoffelijke en geestelijke verschijnselen
-geheel [!] samenvallen en, naar sommige materialistische schrijvers beweerd hebben,
-geheel [dus ten dele?] te vereenzelvigen zijn. Want het is duidelijk, dat bij een
-dergelijke opvatting de begrippen <span class="ex">causaliteit</span> [dus <b>b</b>!] en <span class="ex">identiteit</span> ten eenenmale met elkander verward worden. Wel zijn de bewustzijnsverschijnselen
-functies [<b>c</b>] van bepaalde materieele veranderingen in de georganiseerde substantie; maar de betrekking
-tusschen die beide is niet eenvoudig zonder meer eene van oorzaak en gevolg [dus niet
-<b>b</b> .… n.b. wijl .… niet <b>a</b>!], aangezien het materieele en het psychische in wezen verschillend [„heterogeen”,
-zie boven!] en dus niet onmiddellijk met elkander vergelijkbaar zijn in dien zin,
-dat het eene zou kunnen verklaard worden als eene omzetting [dat zou <b>a</b> zijn] van het andere.” (<abbr title="Psychologische Omtrekken">P.O.</abbr> p. 22). Brr.… „Elke psychische werkzaamheid <i>veronderstelt</i> zekere physische verandering, maar niet omgekeerd.” (kennistheoreties alléén omgekeerd!).
-„De bewustzijnsverschijnselen treden slechts op <span class="pageNum" id="pb304">[<a href="#pb304">304</a>]</span>bij bepaalde materieele processen, waarmede zij in vaste regelmatigheid verbonden
-zijn [<b>d</b>]. Psychisch kennen wij alleen een reeks afzonderlijke verschijnselen, die ieder op
-zichzelf langs physischen weg zijn te voorschijn geroepen [<b>b</b>], daar ieder van hen zekeren <i>physischen achtergrond tot voorwaarde</i> heeft.” (ib. p. 25). Zo schrijft Dr. W.&nbsp;F. in zijn § over „<span class="ex">Het verband tusschen lichaam en zielsverschijnselen</span>”! Soortgelijk ellendig geknoei in de <span class="ex">Inlg.</span> p. 109: „Elke psychische werkzaamheid veronderstelt zekere physische veranderingen,
-maar niet omgekeerd<span class="corr" id="xd31e21108" title="Niet in bron">”</span> en p. 111, zijn geamendeerd Haeckelisme: „De stoffelijke hersenprocessen zijn niet
-zoozeer te beschouwen [niet zoozeer!] als de onmiddellijke oorzaak der psychische
-[hersenprocessen?!], dan wel als de onmisbare <span class="ex">voorwaarde</span> daarvan, gebonden als deze zijn aan [<b>d</b>] bepaalde physische bewegingen en omzettingen [<b>a</b>?].” Op bl. 112 volgt dan: „Want al die feiten bewijzen wel de onmiskenbare <span class="ex">afhankelijkheid</span> der psychische verschijnselen van physische toestanden”.… maar „Een afhankelijkheidsbetrekking
-is een veel ruimer begrip dan een <span class="ex">causale</span> betrekking”.… en Dr. W. F.’s begrippen moeten „ruim” genoeg zijn om het materialisme
-van <b>a</b>, <b>b</b>, <b>c</b> en <b>d</b> tegelijk te omvatten! Immers, tans volgt pagina 113/4, boven geciteerd, waar <span class="ex">bewustzijn uit hersenprocessen geboren wordt</span>! Maar nademaal Dr. W.&nbsp;F. meer dan één krities klokje heeft horen luiden over het
-materialisme, geeft hij er na zoveel moois ook nog deze draai aan op p. 115:.… „al
-moge het als wereldbeschouwing niet voldoen,.… toch als <span class="ex">werkhypothese</span> bij het natuurwetenschappelijk onderzoek”.… enz. En deze zijn § 5, aan de weerlegging
-van „de <span class="ex">materialistische theorie</span>” gewijd, eindigt nu symbolies met <span class="sc">Forel</span>’s „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>” (vgk. opm. <b>9</b>), terwijl elders de fatale (immers hersenfatalistiese) slotsom luidt: „Uit al het
-voorgaande volgt, dat <i>het wilsgevoel slechts een</i> <span class="ex">begeleidend</span> <i>verschijnsel</i> is, maar dat <i>de eigenlijke oorzaak</i> van ons <span class="pageNum" id="pb305">[<a href="#pb305">305</a>]</span>handelend optreden te zoeken is in <i>processen van het centrale zenuwstelsel</i>”.… (P.O. p. 105; vgk. ook <span class="ex">Sociale Ethiek</span>, p. 117).
-</p>
-<p>Op deze gemene materialistiese wortel nu stoelen de navolgende materialistiese stammen:
-</p>
-<p><b>a</b> (<span class="ex">aequatief</span> materialisme): „Slechts een zeer gering deel der processen die zich in ons centrale
-zenuwstelsel afspelen, wordt ons [?!] bewust” (P.O. p. 32). Evenzo: „Het bewustzijn
-alzoo is te beschouwen als een functie [<b>c</b>] of begeleidend verschijnsel [<b>d</b>] van een klein gedeelte der stoffelijke processen die zich in het organisme afspelen.
-Wij nemen waar dat bepaalde processen gepaard gaan met [<b>d</b>] bewustzijn, alhoewel het ons alsnog onmogelijk is aan te geven, waarvan het afhangt
-of dit al dan niet het geval is, m.a.w. of een werkzaamheid van het centrale zenuwstelsel
-ons [?] al dan niet bewust wordt [<b>a</b>].” (ib. p. 36).<a class="noteRef" id="xd31e21196src" href="#xd31e21196">18</a> Eindelik p. 59: „en zoo moet men wel met <span class="ex">Maudsley</span> tot de slotsom komen, dat een groot deel van ons <i>denken bestaat in</i> onbewuste <i>hersenwerkzaamheid</i>.”
-</p>
-<p><b>b</b> (<span class="ex">causatief</span> materialisme): In zijn „<span class="ex">Sociale Vertoogen</span>” schrijft Dr. W. F., nog wel onmiddellik na een zuiver krities citaat van <span class="sc">Heymans</span>, op p. 244: „Maar <span class="pageNum" id="pb306n">[<a href="#pb306n">306</a>]</span>overigens [!] is het duidelijk, dat de moreele degeneratie van den misdadiger <i>slechts het gevolg kan zijn</i> van moleculaire afwijkingen in het centrale zenuwstelsel, al onttrekken die zich
-nog ten eenenmale aan onze zintuigelijke waarneming” en op p. 254: „Want, gelijk reeds
-boven opgemerkt, elke moreele degeneratie <i>kan in laatste instantie slechts het gevolg zijn</i> van afwijkingen in het centrale zenuwstelsel, al onttrekken deze zich ten eenenmale
-aan onze zintuigelijke waarneming. Immers wij mogen van de veronderstelling uitgaan,
-dat aan alle <span class="ex">psychische</span> verschijnselen een <span class="ex">physisch</span> correlaat, d.i. een stoffelijk substraat ten grondslag ligt, en dus ook dat alle
-zielkundige afwijkingen ten slotte wijzen op zekere somatische wijzigingen.”
-</p>
-<p>Op zulke plaatsen betrappen wij een schrijver <span class="ex" lang="fr">en négligé</span>, zien wij zijn <span class="ex" lang="fr">materialisme en action</span>, niet wat hij er voorzichtiglik van <span class="ex">zegt</span>, maar wat hij er feitelik en wezenlik van <span class="ex">blijkt</span> te denken. Achter „correlaat” en „substraat”, achter „functie” en „verschijningsvorm”
-en al dat fraais meer, maskeert Dr. W.&nbsp;F. dus eigenlik ook slechts het wegens een
-zekere welgeaccrediteerde „heterogeneïteit” zo braaf verloochende <b>b</b>!—Maar gaan we verder:
-</p>
-<p>„Want niet de waargenomen stoffelijke wereld buiten ons, maar de psychische gewaarwordingen
-binnenin ons zijn het primaire en onmiddellijk empirisch gegevene; [was dit maar tot
-Dr. W.&nbsp;F. doorgedrongen, doch de zin is helaas nog niet uit:] en het is slechts een
-hypothese, wanneer wij daarnevens nog <i>een physiek-materieele wereld als oorzaak dier psychische verschijnselen</i> aannemen.…” (P.O. p. 28)! En op p. 66: „Onder de zoo straks genoemde materieele sporen,
-die den <i>grondslag</i> vormen van het geheugen, verstaan wij de bizondere praedispositie van het zenuwstelsel
-om bij voorkeur dezelfde associatiebanen te laten inslaan en dezelfde <i>psychische produkten te leveren</i> als vroeger.” Hoofdstuk V, over de gemoedsaandoeningen, eindigt aldus: „Ongetwijfeld
-bestaat er een nauw verband tusschen de gemoedsbewegingen <span class="pageNum" id="pb307">[<a href="#pb307">307</a>]</span>en de innervatieprocessen, die inwendig tot bewustzijn komen [<b>a</b>]; maar er bestaat daarom nog geen voldoende grond om nu ook aan te nemen, dat deze
-laatsten de uitsluitende [?] oorzaak [dus niet <b>b</b>?] der eersten zijn, en om beiden zonder meer tot een <span class="corr" id="xd31e21303" title="Bron: psychophysische">psycho-physische</span> identiteit te verklaren [dus niet <b>a</b>? of niet <b>d</b>?]. <i>Hoe</i> ze in werkelijkheid <i>oorzakelijk samenhangen</i> [weer terecht bij <b>b</b>!] blijft alsnog een open vraag, wier volledige oplossing aan de toekomst blijft voorbehouden.”!
-Hier wordt dus zelfs het „Ignorabimus” (zie boven) nog weer verloochend en overtroefd
-door een Haeckeliaanse wissel op de toekomst!—Eindelik nog uit het slothoofdstuk,
-p. 117, waar „wij omtrent <i>de ware physiologische oorzaken</i> en juiste verklaring dezer psychische verscheidenheden nog zoo in het duister rondtasten.”
-Ook zulk een zinnetje speaks volumes.
-</p>
-<p><b>c</b> (<span class="ex">attributief</span> materialisme): „Het [geheugen] is niet een aanhangsel, maar een integreerend [?]
-<i>bestanddeel van bepaalde toestanden der zenuwelementen</i>.… Het herinneringsvermogen <i>berust op</i> een <span class="ex">organischen</span> grondslag, d.w.z. op <i>inhaerente [?] eigenschappen</i> der levende materie.” (P.O. p. 64). Of, zonder omwegen: „Het geheugen toch is een
-<i>eigenschap</i> der hersensubstantie.…” (P.O. p. 68).
-</p>
-<p><b>d</b> (<span class="ex">psycho-physies</span> materialisme): P.O. p. 25 (boven geciteerd), p. 34/5: „Het bewustzijn op zichzelf
-is van niets de oorzaak;.… en veelal [n.b., soms dus niet?!] blijft het volkomen duister,
-waarom het zich paart aan physiologische verrichtingen, die evengoed ook zonder dien
-zouden plaats grijpen.” Evenzo p. 36: „Wij nemen waar” dat hersenprocessen „gepaard
-gaan met” bewustzijn (zie boven), of p. 105, reeds geciteerd en b.v. tot slot <span class="ex">Inlg</span>. p. 101/2, waar we nog eens al dit knoeierig materialisme-tegen-wil-en-dank bijéén
-hebben: „Het bewustzijn is zeer zeker moeilijk [dus niet onmogelik!<span class="corr" id="xd31e21351" title="Bron: ">] [</span><b>a</b>] te verklaren als <span class="ex">bewegingsv</span>erschijnsel, noch vertegenwoordigt het een bizondere kracht. Het wijst slechts op
-een <span class="ex">toestand</span> [<b>c</b>?]: beweging gaat niet over <span class="pageNum" id="pb308">[<a href="#pb308">308</a>]</span>of zet zich niet om in bewustzijn, wat onmogelijk ware omdat beide <span class="ex">heterogene</span> begrippen zijn [warmte en beweging dan?]; maar bepaalde bewegingsverschijnselen in
-het centrale zenuwstelsel verwekken [<b>b</b>?] processen, die <span class="ex">gepaard</span> gaan met [<b>d</b>] bewustzijn. Het bewustzijn is dus te beschouwen als een functie [<b>a</b> of <b>b</b> of <b>c</b>] of [men mag kiezen! ’t is bij Dr. W.&nbsp;F. toch alles één materialistiese pot nat]
-begeleidend verschijnsel [<b>d</b>] van een klein gedeelte der stoffelijke processen die zich in het organisme afspelen,
-hoewel wij nog hoegenaamd niet in staat zijn aan te geven <span class="ex">waarvan</span> het afhangt of deze al dan niet met bewustzijn gepaard [<b>d</b>] gaan.”— —Het ligt geheel in de lijn van al deze verwarde contradictore halfslachtigheden
-en ondoordachtheden, dat nu ook nog een inconsequente <span class="trans" title="metabasis eis allo genos"><span lang="grc" class="grek">μεταβασις εἰς ἀλλο γενος</span></span>, de dualistiese „Wechselwirkung”, telkens dit epiphaenomenalisme komt doorbreken.
-Evenals bij de waarneming volgens Dr. W.&nbsp;F. stof, causaal, inwerkt op geest, zo beïnvloedt
-omgekeerd het psychiese ongegeneerd de physiese reeks: P.O. p. 42, waar „aandachtsvestiging
-den bloedtoevoer naar de hersenen verhoogt”, p. 51 omtrent de <span class="ex">verbeeldingskracht</span>: „Hoe ingrijpend die kan inwerken ook op de physieke verschijnselen des lichaams”,
-p. 81 ss.: „welk een grooten onwillekeurigen invloed de affecten oefenen op tal van
-physiologische processen die in het lichaam plaats grijpen” en de voorbeelden aldaar,
-gelijk op p. 82/3: „Zoo vinden tal van pathologische toestanden van het zenuwstelsel.…
-hun primaire [n.b.!] oorzaak in stoornissen van het gemoedsleven.—Maar ook omgekeerd
-kunnen physieke veranderingen in het organisme sterke wijzigingen in het gevoelsleven
-wakker roepen.”! Hiertoe behoren ook de selectie-dualismen, aangewezen in opm. <b>33</b>, die men wel wil vergelijken.
-</p>
-<p>Holderdebolder dogmatiseert, oreert en doceert Dr. W.&nbsp;F. er op los, zonder zweem van
-kritiese bezinning, onverschillig of hij zijn materialisme „critisch realisme” noemt
-(<span class="ex">Inlg</span>. <span class="pageNum" id="pb309">[<a href="#pb309">309</a>]</span>p. 64), dan wel „critisch idealisme” (P.O. p. 28)—het is alles, behalve „<span class="ex">critisch</span>” in de kenniskritiese, kantiaanse zin van transcendentaal (vgk. hierover opm. <b>6</b> en <b>7</b> en bl. 22–24 tekst), het staat er, als onbewust dogmatisme, juist lijnrecht tegenover—wat
-Dr. W.&nbsp;F. in even onbewuste zelfkritiek onovertrefbaar juist en scherp formuleert,
-als hij het noemt: een „<i>niet transcendentaal, maar critisch</i> idealisme”!<a class="noteRef" id="xd31e21433src" href="#xd31e21433">19</a>
-<span class="pageNum" id="pb310">[<a href="#pb310">310</a>]</span></p>
-<p>En van de ontwikkeling of verdieping, die Prof. <span class="sc">v. d. Wyck</span> onlangs naar ik meen bij Dr. W.&nbsp;F. heeft bespeurd, vermag ik kennistheoreties geen
-spoor te vinden. Integendeel—ook zijn jongste produkt, het najaar 1911 verschenen
-geschrift over <span class="ex">Het Bewustzijn</span>, hult in gewaad van anti-metaphysies agnosticisme louter slechte, dogmatiese, materialistiese
-metaphysica—die nu de welwillende lezer er zelf uit moge halen.
-</p>
-<p>Ik kom tans op mijn aanhef terug: Blijkt Dr. W.&nbsp;F. ook na deze zo ontoegankelik voor
-de wijsgerige kritiek als <span class="sc">Haeckel</span>, dan bestaat er voor hem slechts één weg, om altans de eerbied zich te redden, die
-een oprecht, gaaf naturalist verdient: „<span lang="en">Be nothing which thou art not</span>” (<span class="sc">Poe</span>), of, positief: „<span lang="en">To thine own self be true</span>”!
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>17</b>: p. 39. <span class="ex">Phaenomeen</span>. Wij hebben geen Hollands woord daarvoor: „verschijning” (= komst) en „verschijnsel”
-worden in een heel andere zin gebruikt. Ons taaleigen gedoogt feitelik niet, een zgn.
-„ding”: een boek, een astronomies lichaam als zon of aardbol, een scheikundig element,
-„verschijnsel” te noemen.<a class="noteRef" id="xd31e21544src" href="#xd31e21544">20</a>
-</p>
-<p>Men spreekt van de sterren als „verschijnselen aan de sterrenhemel”, <span class="ex">tegenover</span> de astronomiese werkelikheid—de kennisleer noemt juist dit astronomies ruimtelik
-„Heelal” <span class="ex">Phaenomeen</span> der werkelikheid of de phaenomenale wereld, en bedoelt daarmee, dat het een denkbeeldig
-geheel is van algemeen mogelike waarnemingsinhouden, in tegenstelling enerzijds tot
-de individuele (lichtpunt-)gewaarwordingen en anderzijds tot de van mogelike waarneming
-onafhankelike werkelikheid zelf, wier inwerking op onze geest <span class="ex">oorzaak</span> is van die gewaarwordingen en die als zodanig het „reale” of „substraat” of „An-sich”
-heet van die phaenomenale objectenwereld.
-<span class="pageNum" id="pb311">[<a href="#pb311">311</a>]</span></p>
-<p>De eenheid, waarin de afzonderlike waarnemingsinhouden groepsgewijs worden samengevat
-tot de „dingen”, die deze inhoud als „eigenschappen” „dragen”, vindt dus z’n grond
-en verklaring enerzijds in de eenheid van het denkend en waarnemend bewustzijn, dat
-als subject het kennistheoretiese prius is van deze objecten, anderzijds in de eenheid
-van het (vermoedelik evenzeer subjectief, psychies) reale, dat als substratum het
-metaphysiese prius der voorwerpen vormt.
-</p>
-<p>Is dit inzicht eenmaal bereikt, dan zal de lezer mij gaarne <span class="sc">Kant</span>’s terminologie schenken, in casu zijn „<span lang="de">transcendentale synthetische Einheit der Apperception</span>” als „<span lang="de">formaler, subjectiver Grund</span>” der „<span lang="de">empirischen Einheit der objectiven Erscheinung</span>”. Wie deze Kantiaanse „<span class="ex">apperceptie</span>”, in haar kennis-theoretiese zuiverheid, dus vrij van ontologiese, substantiële dogmasmetten,
-begrepen heeft, is daardoor alleen reeds … <span class="sc">Hegel</span> te boven gekomen, en kan nog slechts glimlachen als <span class="sc">Hegel</span>’s „begrip” zich uitgeeft voor een synthese van <span class="sc">Spinoza</span>’s substantie (transcendent, dus slechts door wanbegrip te ve<span class="ex">rgeeste</span>liken) en <span class="sc">Kant</span>’s apperceptie (transcendentaal, dus slechts door onkritiese „Subreption” te ver<span class="ex">wezen</span>liken).
-</p>
-<p>„Verschijnsel” voor phaenomeen heeft ook nog dit tegen, dat het aan iets <span class="ex">vergankeliks</span> doet denken, en dus de niet-kritiese Hegeliaanse en Bollandistiese tegenstelling
-met het „wezen” als het <span class="ex">onvergankelike</span> bestendigt (vgk. b.v. <span class="ex">Coll. Log.</span> pp. 538–550: „Stof is de naam van de wezenlijkheid in het verschijnsel” enz., het
-„wezen” „als blijvende eenheid of idealiteit van eigen vergankelijke realiteit” en
-laatstelik <span class="ex">De Logica</span>, p. 22: „het ding als verschijnsel, heeft de eigenschap der vergankelijkheid” enz.).
-Juist in <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="la">substantia phainomenon</span>”, <span class="sc">Newton</span>’s <span class="ex">materie</span> en de quantitas materiae (massa) hebben we klassieke voorbeelden van een <span class="ex">onvergankelik, onveranderlik phaenomeen</span>, terwijl enerzijds het ding-op-zich-zelf evenmin onvergankelik als vergankelik mag
-heten, <span class="pageNum" id="pb312">[<a href="#pb312">312</a>]</span>zover het als ontijdelik moet worden gedacht, en anderzijds het werkelik bewustzijnsleven,
-waarvan een levend organisme naar de psychies-monistiese leer het phaenomeen is, de
-tijdelikheid en vergankelikheid met dit laatste gemeen heeft.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>18</b>: p. 39. Daarmee is weerlegd <span class="sc">Schopenhauer</span>’s kritiek (I, p. 562/3) op <span class="sc">Kant</span> zover zij de gewaande tegenstrijdigheid betreft, dat <span class="sc">Kant</span> eerst (terecht!) zegt: het verstand kan slechts <span class="ex">denken</span>, niet „aanschouwen”, „<span lang="de">Anschauung, Wahrnehmung, Perceptio gehören bloss den <span class="ex">Sinnen</span> an, und die Anschauung bedarf der Funktion des Denkens auf keine Weise.</span>”—en later toch voor de natuur, voor het samenstellen van objecten, het verstand nodig
-heeft, voor het object dus „<span lang="de">das doch wohl ein Anschauliches und kein Abstraktum ist</span>”, zegt <span class="sc">Schopenhauer</span>… <span class="ex">ten onrechte</span>. „<span lang="de">Nun ist aber die Natur doch wohl ein Anschauliches und kein Abstraktum</span>” … integendeel!
-</p>
-<p>„<span lang="de">Ich fordere Jeden, der mit mir die Verehrung gegen <span class="sc">Kant</span> theilt, auf, diese Widersprüche zu vereinigen, und zu zeigen, dass <span class="sc">Kant</span> bei seiner Lehre vom Objekt der Erfahrung und der Art, wie es durch die Thätigkeit
-des Verstandes und seiner zwölf Funktionen bestimmt wird, etwas ganz Deutliches und
-Bestimmtes gedacht habe.</span>” (p. 563/4).
-</p>
-<p>Ik kan zonder die 12 Funktionen te verdedigen aan die <span lang="de">Aufforderung</span> voldoen: alle aanschouwing is, voor <span class="sc">Kant</span>, belevenis, individueel (al geschiedt ze niet dan in de aanschouwingsvormen, òf tijd
-en ruimte, òf tijd alléén)—en de „objecten”, al het objectief „<span lang="de">Bestimmte</span>” … heel de natuur, geldt transindividueel, met betrekking tot „<span lang="de">ein Bewusstsein überhaupt</span>”, is dus <span class="ex">nooit</span> onmiddellik belevenis, „intuïtieve” werkelikheid, maar abstrakt, door diskursief
-denken omtrent <span class="ex">gegeven belevenissen</span> (die altijd nodig en vóórondersteld zijn) opgebouwd intersubjectief geldig <span class="ex">systeem</span>.
-</p>
-<p>Niet alleen dus het (transcendentale, en geenszins empiriese) „Objekt” waardoor ons
-de aanschouwing gegeven <span class="pageNum" id="pb313">[<a href="#pb313">313</a>]</span>wordt, het Ding an sich, is van de aanschouwing verschillend, maar zelfs ook het immanente
-Objekt, dat uit aanschouwing, uit gewaarwordingen in aanschouwingsvormen, denkend
-wordt gecomponeerd.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Unvorstellbar</span>” of „<span lang="de">sonderbare Voraussetzung</span>” is dus dat immanent Object, dat natuurding, geenszins. Integendeel, het bestaat
-juist alléén in onze wetenschappelike voorstelling!
-</p>
-<p>Te zeggen: onze <span lang="de">Anschauung</span> („waarneming”) is als zodanig reeds „<span lang="de">sofort <span class="ex">objectiv</span></span>” (p. 565) heeft enerzijds geen zin (want niet de waarneming, maar haar inhoud wordt
-geobjectiveerd), is anderzijds onjuist (vergelijk droom, hallucinatie enz.) en is
-3<sup>o</sup>. niet ter zake tegen <span class="sc">Kant</span>, want die toekenning van het praedicaat objectief is zuiver <span class="ex">verstands</span>werk—, de zinnen weten <span class="ex">niets</span> hoegenaamd van al of niet „objectief”.
-</p>
-<p><span class="sc">Wundt</span>’s tegenstelling tussen de „concrete”, „zinnelike” natuurobjekten en de „abstrakte”
-„begripsdingen” (atomen etc.) der natuurwetenschap, vergeet tweeërlei: dat de eerste
-evenzeer reeds abstrakt—en de tweede evenzeer nog zinnelik zijn!
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>19</b>: p. 40. Heel de Hegeliaanse tegenstellingenreeks van schijn of verschijnsel en wezen
-of waarheid of werkelikheid, van uiting en kracht, <span class="ex">geval</span> en <span class="ex">wet</span>, blijft dan ook (als in z’n geheel immanent) beneden het niveau van <span class="sc">Kant</span>’s kennistheoretiese („transcendentale”) tegenstellingen: al of niet <span class="ex">immanent</span> en al of niet a <span class="ex">priori</span>.
-</p>
-<p>Zo is het louter machteloze misvattingspolemiek, als Prof. <span class="sc">Bolland</span> in „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” (p. 32, 33, 2<sup>e</sup> dr. 75) van de „wét” als „het blijvende ware aan de verschijnselen”, „blijvende eenheid
-van de kracht en haar uiting”, aldus oreert: „De werkelijke wet is als wet der (ware
-of geheele) werkelijkheid even weinig enkel buiten als alleen binnen, even weinig
-eenzijdig van voren [!] als blootelijk van achteren [!] en niet òf subjectieve òf
-objectieve maar absolute wet, die zich als zoodanig in al het relatieve wedervindt;
-de ware wet of wet <span class="pageNum" id="pb314">[<a href="#pb314">314</a>]</span>van het ware is zonder eenzijdigheid achter, in en voor [n.b.] al het verschijnende
-het begrijpelijk geldige en zoo op hare wijze het werkelijke, ware en redelijke zelf.”
-</p>
-<p>Nog afgezien van de ondoordachte vereenzelviging van waarheid en werkelikheid, staat
-dus zelfs deze „wet” … <span class="ex">tegenover</span> <span class="sc">Kant</span>’s An sich, als een wet, slechts van phaenomenen, een slechts phaenomenale, <span class="ex">zuiver immanente</span>, dus als zodanig evenzeer objectieve als subjectieve wet. Vgk. verder van hetzelfde
-gehalte de herhalingen van pp. 122–128 Z. R.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>20</b>: p. 42. Het doet vermakelik aan, een dogmaties realist als b.v. <span class="sc">Dietzgen</span> te horen vertellen (<span class="ex">Streifzüge</span>, p. 60 ss.): „<span lang="de">Von der gegenwärtig grassierenden erbärmlichen philosophischen Kritik wird der Menschenverstand
-als armer Schlucker dargestellt, der nur die <i>oberflächlichen Erscheinungen</i> der Dinge erklären [!] könne</span>” … Natuurlik is dat „<span lang="de">Oberflächliche</span>” alléén van <span class="sc">Dietzgen</span>, niet van de „<span lang="de">Kritik</span>”.
-</p>
-<p>Van <span class="sc">Hegel</span> tot <span class="sc">Dietzgen</span> weet men aardig beter dan <span class="sc">Kant</span> wat de verhouding van werkelikheid, wezen, tot „<span lang="de">Erscheinung</span>” eigenlik is: Gelijk <span class="sc">Hegel</span> gewaagt van dingen, die „<span lang="de">nicht nur für uns sondern an sich blosse Erscheinungen sind</span>” (<span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Geist und Körper</span>, p. 29, terecht: „<span lang="de">Erscheinung an sich … eine contradictio in adjecto</span>”), zo expliceert <span class="sc">Dietzgen</span> nader als volgt: „<span lang="de">Alle Erscheinungen macht der Intellekt zu Wesen und erkennt alle Wesen als Erscheinungen
-des grossen [!] allgemeinen Naturwesens. Der Widerspruch zwischen Erscheinung und
-Wesen ist kein Widerspruch, sondern eine logische Operation, eine dialektische Formalität
-[!]. Das Wesen des Universums ist Erscheinung [!] und seine Erscheinungen sind wesenhaft …
-Und unsere Kritik sagt: Das Was, welches erscheint, ist selbst Erscheinung <span lang="nl">[wel, wel!]</span>, Subjekt und Prädikat ist von einer Art.</span>” Of elders: „<span lang="de">Das Wesen der Welt ist absolute Veränderlichkeit. Erscheinungen erscheinen—<span class="ex" lang="fr">voilà tout</span>.</span>” <span class="pageNum" id="pb315">[<a href="#pb315">315</a>]</span>(<span class="ex" lang="de">Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit</span>, p. 72).
-</p>
-<p>Nu weten we ’t—wezenlik!
-</p>
-<p>Voorwaar, voor zulk een wijsgeer moeten wel de Kantianen, „<span lang="de">die zeitgenössischen Philosophen mit dem Geschichtsschreiber des Materialismus an
-der Spitze</span>” … „<span lang="de">entweder Schelme oder Narren</span>” zijn … „<span lang="de">welche mit sämtlichen Körnern eines Sandhaufens sich nicht begnügen wollen sondern
-hinter [!] allen Körnern extra noch einen körnerlosen Sandhaufen [!] suchen.</span>”!—Waarlik een schelm of een nar, wie op <span class="sc">Dietzgen</span>’s … zandhoop bouwt!
-</p>
-<p>Komt ééns het proletariaat ook aan wijsbegeerte toe (mocht ik het beleven—er altans
-het mijne toe bijdragen)—dan zal het zelf wel richten over deze profeet van het „dialekties”
-„materialisme”. Tot zolang mag hij blijven „<span lang="de">der Philosoph des Proletariats</span>”. Tot zolang mag „<span lang="de">die Denkmethode und Weltanschauung des Proletariats</span>” heten, wat „<span lang="de">mit dem Masse der unreifen bürgerlichen Erkenntnistheorie gemessen</span>” (om met <span class="sc">Dietzgen</span>’s waardige paladijn Dr. A. <span class="sc">Pannekoek</span> te spreken, die zich en de zijnen reeds tans in staat verklaart, „<span lang="de">die bürgerliche Philosophie denkend zu überwinden</span>”) een waardeloos samenraapsel blijkt van materialistiese („<span lang="de">Aus einem immateriellen, unfassbaren Wesen wird nunmehr der Geist zu einer <span class="ex">körperlichen Tätigkeit</span>.—Denken ist eine Tätigkeit des Gehirns, wie Gehen eine Tätigkeit der Beine.</span>”) en dualistiese („<span lang="de">Nun aber besteht die ganze Welt aus Atomen und Bewusstsein, aus Materie und Geist</span>”) afval<a class="noteRef" id="xd31e21911src" href="#xd31e21911">21</a>. Tot zolang viere de Heer <span class="sc">Pannekoek</span> gerust als <span class="pageNum" id="pb316">[<a href="#pb316">316</a>]</span>„<span lang="de">Vollender des Werkes.… von <span class="ex">Hume</span> und <span class="ex">Kant</span> begonnen</span>” de verwatenste fraseur, die ooit geposeerd heeft en geponeerd is als kennistheoreticus,
-de Ueber-<span class="sc">Kant</span>, die met zijn „<span class="ex" lang="de">abermalige</span> [neen, <span lang="de">aberwitzige</span>] <span class="ex" lang="de">Kritik der reinen und praktischen Vernunft</span>” zóveel van die Kritiek begrepen heeft, van het kennis-probleem, de synth. oordelen
-a priori, dat hij.… de analysis als tegeninstantie, als.… „<span lang="de">nicht so wunderbar</span>” (p. 84) aanvoert, de Hyper-<span class="sc">Spinoza</span> (hoort, hoe deze <span class="sc">Dietzgen</span> <span class="sc">Spinoza</span> de les leest, <span class="ex" lang="de">Streifzüge</span> p. 17: „<span lang="de">Das ist gefehlt etc.…. das Absolute oder die Natur.… dehnt sich endlos aus, im Raume
-und in der Zeit</span>”.… etc), die eens even het „<span lang="de">Denk-Instrument</span>” zelf „<span lang="de">in unserm Kopfe</span>”, „<span lang="de">das geistige Organ, welches dem Menschen von Natur im Kopf angewachsen ist</span>” verbeteren zal („<span lang="de">Schon der berühmte Spinoza hat uns ein leider unvollendetes Werkchen ‚über die Verbesserung
-des Verstandes’ hinterlassen, und es ist nichts Geringeres als die Verbesserung dieses
-Instruments, was wir mit diesen ‚Streifzügen in das Gebiet der Erkenntnistheorie’
-bezwecken.</span>”)! Enfin, <span lang="de">es muss auch solche Käuze geben</span>. En mocht gij u ergeren aan die zwetsende zelfweersprekingen, <span class="pageNum" id="pb317">[<a href="#pb317">317</a>]</span>waarvan zijn werk wemelt, bedenk dan met Dr. <span class="sc">Pannekoek</span>, dat gij „<span lang="de">die dialektische Denkweise</span>”, „<span lang="de">die Erkenntnis, dass der Widerspruch die wahre Natur aller Dinge ist</span>” nog niet hebt bereikt, of neen, laat u liever verzoenen door de aardige, voor <span class="sc">Dietzgen</span> zo karakteristieke anekdote, die zijn zoon vertelt: „<span lang="de">Als ein Bekannter ihn an Versprochenes erinnerte, antwortete er: ‚Bitte, mich nie
-beim Worte zu nehmen, sondern nur alles quecksilberig zu verstenen.’</span>” of door een waarlik wijs en beminnelik woord van <span class="sc">Dietzgen</span>: „<span lang="de">auch der Bösewicht ist ein guter Kerl und der Gerechte sündigt des Tages siebenmal.</span>”
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>21</b>: p. 44. De Duitse kennisleer zegt hier gewoonlik „<span lang="de">Grund</span>” (ofschoon <span class="sc">Kant</span> herhaaldelik eenvoudig van „<span lang="de">Ursache</span>” spreekt, vgk. opm. <b>30</b>), ter onderscheiding van de ruimtelike, phaenomenale „causaliteit” der natuur; terwijl
-<span class="sc">Heymans</span>, zuiverder, (maar in strijd met het als altijd uit naiveteit geboren spraakgebruik)
-spreekt van causaliteit en „pseudo-causaliteit”.
-</p>
-<p>Een bezwaar daartegen schijnt mij, dat we dan ook van pseudo-dingen en pseudo-substantie
-en pseudo-realiteit zouden moeten spreken, waardoor bestendiging der verwarring van
-„schijn” en „verschijnsel” te duchten valt. Misschien ware dan phaeno- nog beter dan
-pseudo-.
-</p>
-<p>Zelfs <span class="sc">Kant</span> kon bij ’t redigeren van de beruchte 2<sup>de</sup> druk van zijn <span class="ex" lang="de">Kritik der reinen Vernunft</span> niet meer ’t verschil duidelik maken tussen de „schijn” (wat niet geobjectiveerd
-mag worden, omdat het individueel is: hallucinatie-inhoud, of <span class="ex">verkeerd</span> geobjectiveerd wordt, omdat met perspectief, nabeelden enz. geen rekening wordt gehouden,
-het zg. „zinsbedrog”: „<span lang="de">die zwei Henkel, die man anfänglich dem Saturn beilegte</span>”) en het „verschijnsel” (dat niet getranscendeerd mag worden, omdat het objectief
-is: de roodheid van de roos, die wel aan ’t object „roos”, maar niet aan het An-sich
-der roos, aan de oorzaak der roodgewaarwording <span class="pageNum" id="pb318">[<a href="#pb318">318</a>]</span>eigen is). <span class="sc">Kant</span> verhaspelt in de noot bij p. 73 o. c. deze twee geheel verschillende dingen: de „schijn”
-der verkeerde, wijl realistiese <span class="ex">transcendering</span> en de „schijn” der verkeerde, maar goed-<span class="ex">immanente</span> objectivering. Zolang u deze samenvoeging: „immanente objectivering” als een contradictie
-klinkt, hebt ge ’t Kantisme nog onvoldoende begrepen. Dat is juist de tegenstelling
-van ’t dogmaties realisme (b.v. dat van <span class="sc">Hartmann</span>) met <span class="sc">Kant</span>, dat voor ’t eerste objectivering transcendering betekent,—terwijl <span class="sc">Kant</span> bewees: heel de objectivering der natuurwetenschap—heel de „natuur” is … immanent.
-Natuurlik gelden deze termen: immanent en transcendent dus niet,—zoals <span class="sc">Hartmann</span> met het naief realisme ze misvat—, ten opzichte van een <span class="ex">individu</span>, maar ten opzichte van ’t <span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>, de kennende subjectiviteit als zodanig.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>22</b>: p. 44. Het realisme zal onder ’t lezen van dit, gelijk van elk anti-realisties betoog,
-reeds voortdurend de <span class="corr" id="xd31e22117" title="Bron: gemelike">gemenelike</span> kanttekening hebben gezet: maar ik bedoel met b.v. „die rode bal” volstrekt niet
-een systeem van mogelike gewaarwordingsinhouden, maar juist de transcendente <span class="ex">oorzaak</span> van mijn en anderer gewaarwordingen, met hun bepaalde inhouden. Juist—maar van tweeën
-één: òf gij bedoelt inderdaad deze (transcendente) <span class="ex">oorzaak</span>,—maar dan moogt gij haar, als zodanig, geen enkele der „zinnelike” eigenschappen
-toeschrijven<a class="noteRef" id="xd31e22126src" href="#xd31e22126">22</a>: die werkelike oorzaak is noch <span class="pageNum" id="pb319">[<a href="#pb319">319</a>]</span>rood noch rond, zelfs niet eens ruimtelik enz.—òf gij bedoelt iets roods en ronds,
-maar dan hebt ge weer een uit werkelike en mogelike gewaarwordingsinhouden samengesteld
-abstractum, een product uit, in plaats van een oorzaak van waarnemingsinhouden.
-</p>
-<p><span class="sc">Mach</span>, <span class="ex" lang="de">Beiträge zur Analyse der Empfindungen</span>, p. 20 heeft hier vrijwel gelijk: „<span lang="de">nicht die Körper erzeugen Empfindungen, sondern Empfindungskomplexe bilden Körper</span>”, wel te verstaan: <span lang="de">aus Empfindungskomplexen bildet der denkende Geist Körper</span> (Tussen haakjes: Wat zou <span class="sc">Mach</span> moeten antwoorden op de vraag: wat dan wèl de oorzaken der gewaarwordingen zijn?).
-</p>
-<p>Gij hebt tot dusver b.v. aethertrillingen als de (van bewustzijn onafhankelik bestaande)
-werkelikheid beschouwd, die „oorzaak” is van onze licht- en kleurgewaarwordingen—maar
-gij zult tans of straks wel gaan inzien, dat <span class="ex">precies</span> zoals de kleuren een vertolking van de werkelikheid in de taal van de kleurzin, evenzo
-de bewegingen (trillingen, heel de „mechaniese” wereld) ook slechts een bewustzijns-
-(waarnemings-)afhankelike zijn … niet de werkelikheid zelf, maar haar vertolking in
-de taal van … de bewegingszin (Uitstekend, <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex" lang="de">Der Philos. Krit.</span> II, p. 27). „Kracht” en „stof” bestaan slechts objectief, niet van-bewustzijn-onafhankelik
-of „an sich”, zelfs niet eens onafhankelik van mogelike waarneming.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>23</b>: p. 45. Hier zij er op gewezen, dat ook <span class="sc">Kant</span>’s aan <span class="sc">Locke</span> c.s. ontleende, even veel gesmade als weinig begrepen „<span lang="de">innere Sinn</span>” een … goede zin heeft. Want b.v. eens anders gemoedsaandoeningen, angsten, begeerten
-enz. kan ik enkel mij „denken”, „voorstellen”, „<span lang="de">erwägen</span>”,—maar beleven, „hebben”, <span class="ex">ervaren</span>, en in die zin „<span class="ex">kennen</span>” kan ik alléén <span class="ex">eigen</span> bewustzijnstoestanden. Alléén door dat „beleven”, „<span class="ex">ervaren</span>” (<span class="sc">Kant</span> spreekt naar <span class="sc">Locke</span>’s voorbeeld van „innerlik waarnemen”, „<span lang="de">innere Anschauung</span>”) <span class="pageNum" id="pb320">[<a href="#pb320">320</a>]</span>worden deze voor ons tot <span class="ex">werkelikheden</span>, bepaalde („<span lang="de">bestimmte</span>”) realiteiten, nog lang niet door ze enkel te „denken”,—de „<span lang="de">Anschauung</span>” is onontbeerlik—en <span class="ex">dus</span> ook … de „vorm” van alle bewustzijns-belevenissen … de „tijd”. Iets ontijdeliks kan
-ik zeer goed denken, tot onderwerp van overweging, van nadenken, tot subjekt van oordelen
-maken, „kennen” echter, of zelfs mij voorstellen—nooit!—(Vgk. Hoofdst. IV, § 1).
-</p>
-<p>De „<span lang="de">innere Sinn</span>” is synoniem met de „<span lang="de">empirische Apperception</span>”, „<span lang="de">das empirische Bewusstsein meiner selbst</span>”, <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">vermittelst dessen das Gemüth sich selbst oder seinen inneren Zustand anschaut</span>”. Zo wordt door <span class="sc">Kant</span> meteen elk intellektualisme en ontologisme onmogelik gemaakt.—Onze innerlike ervaring
-is niet intellektueel: louter „denken” of „rede” zou ons geen enkel gevoel, geen enkele
-gewaarwording kunnen leveren—en het denken moet zelf als psychiese realiteit (<span class="ex">dus in de tijd!)</span> „gegeven” zijn … om te bestaan. Vgk. hierover speciaal K. d. r. V. § 22, p. 668 s.:
-„<span lang="de">Sich einen Gegenstand <span class="ex">denken</span>, und einen Gegenstand <span class="ex">erkennen</span>, ist also nicht einerlei</span>” enz.; p. 675: „<span lang="de"><span class="ex">Ich</span>, als Intelligenz und <span class="ex">denkend</span> Subject, erkenne <span class="ex">mich</span> selbst als <span class="ex">gedachtes</span> Object, sofern ich mir noch über das <span lang="nl">[behalve ’t gedacht zijn]</span> in der Anschauung gegeben bin, nur, gleich andern Phänomenen</span>” etc. en <span class="ex">vooral</span> § 25, p. 676/7: „<span lang="de">So wie zum Erkenntnisse</span>” etc.
-</p>
-<p>De polemiek van <span class="sc">Palagyi</span> tegen de „<span lang="de">innere Sinn</span>” berust uitsluitend op de misvatting van „<span lang="de">Sinn</span>” … in de gewone zin van ’t woord. <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">i. S.</span>” heeft met een zien van het zien, een „<span lang="de">Tasten des Tastens</span>”, kortom, een gewaarwording van een gewaarwording niets hoegenaamd uit te staan—en
-even veel met <span class="sc">Thomas van Aquino</span>’s lichamelike „<span lang="la">sensus communis</span>”—(cf. <span class="sc">Palagyi</span>, <span class="ex" lang="de">Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der modernen Logik</span>, 1902).
-</p>
-<p>Ook <span class="sc">Paulsen</span> geeft in „<span class="ex" lang="de">Die Zukunftsaufgaben <span class="pageNum" id="pb321">[<a href="#pb321">321</a>]</span>der Philosophie</span>” nog een machteloos-dogmaties verweer tegen <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">inneren Sinn</span>”, waarin hij zelfs schrijft: „<span lang="de">Es bleibt kein dunkler, undurchdringlicher Gegenstand hinter der Szene, von dem wir
-im Selbstbewusstsein bloss eine ‚Erscheinung’, eine getrübte oder gefälschte Spiegelung
-hätten.</span>” De kenniskritiek moet weer antwoorden: <span class="ex">Kennis</span>, onverschillig of zij ons zelf geldt dan wel iets anders, dat „<span lang="de">erscheint</span>”, <span class="ex">is in ’t geheel geen „<span lang="de">Spiegelung</span>”</span>, laat staan dus „<span lang="de">eine getrübte oder gefälschte Spiegelung</span>”! Voor <span class="sc">Kant</span> sluit dan ook de „<span lang="de">innere Sinn</span>” geenszins uit, maar eer juist in, uw psychistiese „<span lang="de">Erweiterung des Realismus auf die Aussenwelt</span>”, terwijl het tijdeloos An-sich niets hoegenaamd gemeen heeft met een „<span lang="de">blosser schattenhafter Doppelgänger der Materie</span>” en slechts in zoverre een „<span class="ex" lang="la">ens rationis</span>” mag heten, als de ratio, de redelike tijdkritiek, tot dit ens moet besluiten.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>24</b>: p. 57. Speciaal bij het ruimteprobleem verwarre men niet de <span class="ex">kennistheoretiese</span> tegenstelling: <span class="ex">empirisme</span> en <span class="ex">apriorisme</span> (al naar de ruimte ’t zij als a posteriori gegeven kennis<span class="ex">inhoud</span> wordt beschouwd ’t zij als kennis<span class="ex">vorm</span>, geldig a priori ten aanzien van alle mogelike desbetreffende inhoud) met de voor
-ons weinig belangrijke <span class="ex">psychologiese</span> tegenstelling van (door <span class="sc">Helmholtz</span> dus genaamd) <span class="ex">nativisme</span> en <span class="ex">empirisme</span> ten aanzien van bepaalde zinnen, naar gelang men aanneemt, dat deze òf krachtens
-aangeboren eigenschappen oorspronkelik onmiddellik-ruimtelike gegevens bieden, òf
-wel slechts onruimtelike „locaaltekens”, die dus slechts middellik, met behulp van
-„ervaring”, d.w.z. door associatie met ruimtelike gegevens, hun ruimtelike betekenis
-krijgen (<span class="sc">Wundt</span> stelt tegenover de „nativistiese” de „genetiese” theorieën, onder welke laatste dan
-behalve de hier genoemde empiristiese leer ook zijn eigen „praeëmpiristiese” versmeltingstheorie
-valt, vgk. b.v. zijn <span class="ex" lang="de">Grundriss der Psychologie</span> § 10).
-<span class="pageNum" id="pb322">[<a href="#pb322">322</a>]</span></p>
-<p>Zo zijn naar de kennistheoretiese tegenstelling b.v. <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Mach</span> en alle „positivisten” empirist, <span class="sc">Kant</span> en <span class="sc">Heymans</span> apriorist, naar de psychologiese tegenstelling echter is <span class="sc">Berkeley</span> nativist t.a.v. de tastzin, empirist t.a.v. de gezichtszin (waaromtrent <span class="sc">Hering</span> b.v. nativist was), terwijl <span class="sc">Helmholtz</span> en <span class="sc">Heymans</span> empirist zijn t.a.v. beide, maar <span class="sc">Heymans</span> nativist t.a.v. de bewegingszin, natuurlik zonder dat aan „aangeboren kennis” bij
-dit „nativisme” mag worden gedacht.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>25</b>: p. 58. Het voor velen zo „moeilike” moduleren b.v. (gelijk het begeleiden, harmoniseren
-van melodieën)—behoeft dan ook niet geleerd te worden—een muzikale geest kan het zelf
-vinden, van ’t begin tot het eind—gelijk een mathematies genie—de meetkunde zelf zou
-kunnen vinden, die uit de axioma’s volgt, zonder dat er enige verdere „ervaring” toe
-nodig is, dan die onze eigen voorstelling ons levert. Ook de wetten van de logica
-kan ieder „vinden”—in z’n eigen denken—en ieder denkend subject past ze toe—omdat
-het de zuiver subjectieve, formele natuurwetten van het denken zijn; wie niet reeds
-denken kon, zou ze evenmin kunnen leren als begrijpen. En hun slechts subjectief,
-formeel karakter verklaart tevens hun apodikties gelden voor alle „materie”, alle
-denkbare werkelikheid. Ik misken niet dit verschil, dat de muzikale wetten geen denk-
-maar <span class="ex">gevoels</span>wetten, wetten van aesthesis, van aesthetica zijn, maar het zijn ook weer de <span class="ex">natuur</span>wetten van het muzikale voelen, dat de een tot in de fijnste ontwikkeling, de ander
-slechts in primitiefste aanleg bezit.—Het is een eigenaardig genot, ook hier, als
-bij de logica, de meetkunde, de mechanica, de gelijkheid, de éénheid aller subjekten,
-dus de dááruit alléén voortkomende „algemeen-geldigheid” van de muziekleer te bemerken.—De
-oudste en de nieuwste muziek, de Aziatiese of Afrikaanse evengoed als de Europese,
-kan naar onze zelfde regelen worden ontleed en begrepen. Alle nationale muziek, alle
-<span class="pageNum" id="pb323">[<a href="#pb323">323</a>]</span>zang van volkeren en rassen, is slechts één machtig „thema met variaties”: een variantenspel
-van de éne muziek der Mensheid.—Uitnemende bijdragen tot dit weten zijn ten onzent
-geleverd door Prof. <span class="sc">Land</span> (over de Arabiese en Javaanse toonstelsels) en door de onlangs overleden Rotterdamse
-muziekkenner <span class="sc">A.&nbsp;J. Polak</span> (de harmonisering van Turkse en Japanse melodieën).
-</p>
-<p>Maar een kritiese muziekleer, een „<span lang="de">Kritik des reinen Musikempfindens</span>”, die de „<span lang="de">Gesetze und Elemente</span>” van de muziek zou hebben gevonden en verklaard—gelijk logica en meetkunde door <span class="sc">Kant</span>-<span class="sc">Heymans</span> verklaard zijn—bestaat nog niet, zover ik weet.—<span class="sc">Liebmann</span> spreekt terecht, zij het in andere zin, van „<span lang="de">ein ästhetisches Apriori, dem logischen Apriori völlig parallel, aber viel schwieriger
-zu entdecken.</span>” (<span class="ex">Anal. der W.</span>² p. 606). Musici zijn slechts bij uitzondering denkers. Zij aanvaarden hun eigen
-kunst in gelovige heteronomie, als ondoorgrondelik, boven begrip verheven, en de wijzen
-hebben in levenloos intellectualisme, met een <span class="sc">Hegel</span> gedoceerd: „<span lang="de">das Unsagbare, Gefühl, Empfindung, ist nicht das Vortrefflichste, Wahrste, sondern
-das Unbedeutendste, Unwahrste.</span>” En <span class="sc">Hegel</span> heeft gelijk, de muziek is de „<span class="ex">subjectiefste</span>” kunst. Maar—zeg ik in <span class="sc">Kant</span>’s zin—zij zal juist doordat zij een zuiver subjectieve, zuiver „formele” kunst is
-… het objectiefst van alle blijken.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>26</b>: p. 59. Zo lezen we bij <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex" lang="de">Z. Anal. der W.</span>² p. 589: „<span lang="de">nirgends tritt.… die sogut wie unbedingte Abhängigkeit des ästhetischen Wohlgefallens
-von rein quantitativen Proportionen entschiedener zu Tage als in der Musik.</span>” en in dezelfde geest p. 623: „<span lang="de">sie wirkt durch den vibrirenden Sinnesnerven</span>” etc.…. „<span lang="de">Jenes erregbare Etwas <span lang="nl">[waardoor die rhythmischen Erzitterungen ons niet koud laten]</span> steckt noch hinter der specifischen Energie des Gehörsinns, welche den Schwingungsprocess
-in die Tonqualität übersetzt</span>” (!) en evenzo p. 625: „<span lang="de">Unser Ohr mit der in seiner <span class="pageNum" id="pb324">[<a href="#pb324">324</a>]</span>innersten Tiefe verborgenen, zarten Nervenclaviatur und seinen specifischen Energieen
-verwandelt [sic] die Lufterschütterungen in ein Neues, Qualitatives.… in Töne.</span>”!<a class="noteRef" id="xd31e22532src" href="#xd31e22532">23</a>
-</p>
-<p>Tot m’n verwondering begaat <span class="sc">Theodor Lipps</span>, <span class="ex">Aesthetik</span> (<span class="ex" lang="de">Kult. d. Gegenw.</span> 1, VI: p. 354/5) nog deze fout op materialistiese basis, trots z’n „<span lang="de">absoluter Idealismus</span>” die b.v. in zijn lezenswaard „<span class="ex" lang="de">Naturwissenschaft und Weltanschauung</span>” stellig de allures aanneemt van een monisties psychisme, al blijkt reeds hier onklaarheid
-omtrent de kennistheoretiese betekenis van het natuurwetenschappelik „<span lang="de"><i>Ersetzen</i> aller spezifisch sinnlichen Qualitäten, der Farbe, des Tons, des Geruches, des Geschmackes,
-u.s.w. <i>durch</i> blosse raumzeitliche und Zahlbestimmungen</span>” ..: dit laatste heet een „<span lang="de">geistige</span>” tegenover „<span lang="de">jene sinnliche Erscheinungsweise</span>” ..; tot de ruimtelike, zinnelike wereld der natuurwetenschap zou „<span lang="de">obzwar in eigentümlich indirekter Weise</span>” ook het bewustzijn behoren (als prius voorwaar in <span lang="de">„eigentümlicher” Weise</span>!) en wel zodanig, dat (p. 33) „<span lang="de">da und dort in der objectiv wirklichen Welt, oder dass an dieser und jener Stelle
-der Aussenwelt Bewusstsein vorkomme</span>”,<a class="noteRef" id="xd31e22595src" href="#xd31e22595">24</a> <span class="pageNum" id="pb325">[<a href="#pb325">325</a>]</span>terwijl van juist inzicht weer getuigt p. 39: „<span lang="de">Aller Glaube an die Materie ist in sich selbst dualistisch. Neben der Materie bleibt
-für ihn jederzeit als ein damit Unvergleichbares, weil keinen Raumbegriffen zugänglich,
-der Geist. Materialistischer Monismus ist ein Widerspruch in sich selbst. Nur wenn
-auch das als Materie betrachtete [?] an sich Geist ist, schwindet der Dualismus.</span>” (in dezelfde geest <span class="ex" lang="de">Naturphilosophie</span>² p. 178).
-</p>
-<p>Hoe verbaasd moet men nu zijn, in z’n <span class="ex">Aesthetik</span> een materialistiese „verklaring” van de consonantie te vinden, waarbij de tonen gedacht
-worden als een soort „beeld” of te wel verkeerde waarneming … neen niet van physiese
-trillingen, maar van zekere hypothetiese psychiese „<span lang="de">Erregungen oder Bewegungen</span>” die weer op hun beurt <span class="ex">veroorzaakt zijn door physiese trillingen</span>!
-</p>
-<p>P. 353: „<span lang="de">Zunächst konstatieren [?] wir: jeder einzelne Ton schliesst einen bestimmten Rhythmus
-in sich. Genauer gesagt: die seelische Erregung oder Bewegung, die in uns sich vollzieht,
-wenn wir einen einzelnen Ton hören, muss gedacht werden als eine rhythmische Erregung
-oder Bewegung. Es muss angenommen werden, dass sie einen Rhythmus in sich trage, der
-dem Rhythmus derjenigen regelmässigen Folge der physikalischen Schwingungen entspricht
-oder irgendwie analog ist, aus der die fragliche seelische Erregung sich ergibt.</span>”
-</p>
-<p>„<span lang="de">Sind nun Töne konsonant, so sind jene physikalischen Schwingungsfolgen rhythmisch
-verwandt. D.h. sie haben einen Grundrhythmus gemein, und sind einfache Differenzierungen
-dieses Grundrhythmus. Und entsprechend und im gleichen Sinne müssen nun auch die <span class="ex">Empfindungen</span> konsonanter Töne, d.h. die seelischen Erregungen oder Erregungszustände, die uns
-in den akustischen Bildern der Töne zum Bewusstsein kommen oder ihnen zugrunde liegen,
-als rhythmisch verwandt gedacht werden. Eben diese rhythmische Verwandtschaft macht
-das Wesen der Konsonanz aus.</span>”
-<span class="pageNum" id="pb326">[<a href="#pb326">326</a>]</span></p>
-<p>De gewaarwording is hier dus subjectief „beeld” of verkeerde waarneming niet van materiebeweging,
-maar van zieletrillingen, die weer op hun beurt door physiese trillingen … veroorzaakt
-zijn. Dus een indirekt, metapsychies getrapt materialisme.
-</p>
-<p>Op deze voos-metaphysiese grondslag wordt nu een overeenkomstige tonen-aesthetica
-gebouwd:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Dazu ist aber gleich hinzufügen: Die Differenzierung nach dem Prinzip der Zweizahl
-oder der Potenzen der Zweizahl, ist die einfachste Differenzierung. Aus diesem Grunde
-bezeichnet ein Ton, der sich zu einem andern verhält wie eine Potenz von zwei zu drei,
-fünf, sieben etc., in Vergleich mit diesen letzteren einen Ziel- oder Ruhepunkt. So
-ist ein beliebiger Ton für seine Quinte, in minderem Grade für seine grosse Terz,
-und in noch minderem für seine grosse Sekunde oder Septime, Ziel- oder Ruhepunkt.
-Dies besagt zugleich jedesmal, dass die letzteren Töne in höherem oder geringerem
-Grade auf jenen Ton, ihren ‚Grundton’ hinweisen oder hindrängen. Bei den zuletzt genannten
-Tönen tritt zu diesem Hinweis die Nachbarschaft zum Grundton ergänzend hinzu und gibt
-ihnen den Charakter von ‚Leittönen’ nach dem Grundton hin.</span>”
-</p>
-<p>Welk een warboel! <span class="ex">Experimenteel</span> te weerleggen als volgt: neem een kring of rij van slingers van verschillende lengten,
-die met analoge snelheden slingeren: 1 : 2 : 3 : 4 : 5 : 6 : 7 : 20 etc. ’k Ben benieuwd,
-hoeveel gij nu merken zult van een „<span lang="de">Ziel- oder Ruhepunkt</span>”… van enig „<span lang="de">hinweisen oder hindrängen</span>” (van 3 n naar 4 n trillingen!)… van die „<span lang="de">Nachbarschaft</span>” (van 15 n en 16 n of 10 n en 9 n, 9 n en 8 n!), die ’t karakter geeft van „<span lang="de">Leittönen</span>”!—Vergeet daarbij niet de uiterst gecompliceerde verhoudingen bij zeer geringe ontstemming,
-terwijl de tonen wel nooit absoluut zuiver zijn, en bovendien nog „getempereerd” worden!
-</p>
-<p>Maar zelfs daarvan afgezien—haal eens één van uw muzikale waarheden … uit de slingergetallen!
-B.v. „<span lang="de">Die Quint hat <span class="pageNum" id="pb327">[<a href="#pb327">327</a>]</span>unmittelbar die Tonika zum Zielton, weist also unmittelbar auf diese als ihren Zielpunkt
-hin [… 3n : 4 n!]. Die Quart dagegen stellt sich der Tonika selbständig gegenüber
-[… 2 n : 3 n dagegen!], ja sie beansprucht ihrerseits Zielpunkt der Tonika und damit
-aller Töne der Leiter zu sein.</span>” (p. 354/5).
-</p>
-<p>De hegeliaanse vertaling van deze dogmatiese, materierealistiese fout van <span class="sc">Lipps</span>, tans dus gepotentieerd in „oneindige” macht, is te vinden in een bij „<span class="ex" lang="de">Die Natur der Harmonik und Metrik</span>” van <span class="sc">Hauptmann</span> zich aansluitend opstel van Mej. <span class="sc">E. Vas Nunes</span>, <span class="ex">Tijdschr. v. Wijsb.</span>, Maart 1909. Alleen zal een wetenschappelik man als <span class="sc">Lipps</span> zich wel hoeden voor physiologies gekwakzalver van het volgend allooi:
-</p>
-<p>„… in elken toon, ja in elke trilling, waarvan een hooge toon vele duizenden per seconde
-volbrengt, die even zoovele herhalingen van denzelfden toon zijn [sic]. Dien toon
-nu doet het geluidgevende lichaam hooren niet wanneer zijn deelen in den evenwichtstoestand
-zijn—het lichaam als zoodanig is slechts mogelijkheid, potentialiteit van zijn geluid:
-zakelijkheid die hare onzakelijkheid, realiteit die hare idealiteit te openbaren hééft
-[n.b. het zakelike als realiteit, tegenover het geluid als haar ideële openbaring!]—en
-evenmin etc.…: Wat wij als toon gewaarworden, is [!] het <span class="ex">overgaan</span> van den eenen toestand in den anderen, het <span class="ex">worden</span> van het zijn en het niet-zijn.” (p. 104 l. c).
-</p>
-<p>Wie <span class="sc">Berkeley</span>’s ironie, noot 2) p. 26, gesavoureerd heeft, zal ook de soortgelijke, maar ditmaal
-onbewuste, ironie genieten van dat „ziet” in het volgende zinnetje:
-</p>
-<p>„De qualitatief verschillende verhoudingen tusschen den grondtoon en zijne drie intervallen
-ziet <span class="sc">Hauptmann</span> reeds schuilen in de verhoudingen der trillende quanta.”
-</p>
-<p><span lang="de">Wes Geistes Kind</span> hier aan het woord is hoeft men niet te vragen. Het „<span class="ex">Tijdschrift voor Wijsbegeerte</span>” druipt van dusdanig leerling-bollandisme.—<span lang="fr">Quousque tandem?</span>—(Inmiddels ten goede gekeerd!)
-<span class="pageNum" id="pb328">[<a href="#pb328">328</a>]</span>
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>27</b>: p. 62. De onlangs (1908) jong overleden uiterst scherpzinnige denker en geleerde
-<span class="sc">Ludwig Busse</span>, schrijver van het dualistiese standaardwerk: „<span class="ex" lang="de">Geist und Körper, Seele und Leib</span>”, 1903, dat zijn monistiese, kenniskritiese tegenhanger heeft gevonden in <span class="sc">Rudolph Eisler</span>’s voortreffelik „<span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>” 1906, meent tegen <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">dass wenn wir die Dinge ihrer Form nach a priori bestimmen und deshalb a priori sie
-erkennen, dann auch die bestimmte räumlich-zeitliche Anordnung der Dinge und die bestimmten
-einzelnen Kausalbeziehungen von uns gänzlich a priori müssten erkannt werden können.</span>” Hoe is ’t mogelik, zùlk verregaand misverstand. „<span lang="de">Kant hat aber die erstere ausser Betracht gelassen <span lang="nl">[spreekt van zelf]</span> und von den letzteren, den empirischen Naturgesetzen, sogar ausdrücklich erklärt
-<span lang="nl">[ten overvloede!]</span>, dass wir sie nur durch Erfahrung kennen lernten. Damit behält Hume in der Hauptsache
-recht; alle <span class="ex">Anwendung</span> des Kausalitätsprinzips hängt von der Erfahrung ab.</span>” (cf. <span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie u. Erkenntnistheorie</span>, 1899, p. 182–211) „<span class="ex" lang="de">Die Weltanschauungen der grossen Philosophen der Neuzeit</span>”, p. 105.
-</p>
-<p>Aldus <span class="sc">Busse</span> in gelijke geest als <span class="sc">Paulsen</span>. Wat moet men toch voor denkbeeld van <span class="sc">Kant</span> hebben, om hem, tegenover <span class="sc">Hume</span>, zulk soort denkbeelden toe te dichten! Ook <span class="sc">Herbart</span>, <span class="ex" lang="de">Allg. Metaph.</span> II, § 320 (S.&nbsp;W. VIII, p. 224) schreef reeds: „<span lang="de">Nach ihm [dem Kantischen Idealismus] sollen zwar die Empfindungen von aussen kommen;
-auch müssen sie sich selbst die Formen ihrer Verbindungen gleichsam auswählen; denn
-in <span class="sc">Kants</span> Lehre liegt, wie wir oft erinnert haben, kein Grund für die bestimmten Gestalten
-in welchen das Empfundene <span class="corr" id="xd31e22840" title="Bron: zusammentrit">zusammentritt</span></span>”!
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>28</b>: p. 62. Elke „clairvoyante” overwinning der objectieve afstanden en tijdverschillen
-wordt dus door <span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte weerlegd in plaats van mogelik gemaakt, <span class="pageNum" id="pb329">[<a href="#pb329">329</a>]</span>gelijk spiritisten en consorten de goede menigte herhaaldelik pogen wijs te maken.
-Vgk. Opm. <b>32</b>.
-</p>
-<p>Slechts kwakzalverij (al heeft een denker als <span class="sc">Schopenhauer</span> er zijn naam aan verbonden, dank zij z’n leer van het „<span lang="la">principium individuationis</span>”) wil veraf tot nabij of toekomst (en verleden?) tot heden maken, terwijl immers
-in het onruimtelike (geest b.v.) beide leden van de ruimtelike tegenstelling <span class="ex">gelijkelik</span> zijn opgeheven, zoals in het tijdeloze toekomst en verleden evenmin tot een „heden”
-„samenvallen” als het heden er „uitéénvalt” of enig „heden” er denkbaar, laat staan
-kenbaar, blijft.
-</p>
-<p>Ook de Heer F. <span class="sc">van Eeden</span> (helaas dezelfde als de wijze, fijnzinnige poëet van „<span class="ex">De kleine Johannes</span>”), die zich in „<span class="ex">De Blijde Wereld</span>” (1903) verbeeldt, dat hij op zijn vijftiende jaar … materialist was („onder invloed
-van geschriften van Strausz, Heine en Multatuli—volbloed vrijdenker, atheïst en materialist”
-p. 61) en zich sinds „het materialisme lang ontgroeid” waant (p. 65), maar wiens materie-realisties
-dilemma: „Doode materie—of een liefhebbend Al-vader” (p. 68, à la <span class="sc">James’</span> tegenstelling <span lang="en">Materialism—Theism</span>), gepaard aan zijn Lockiaans-materialistiese waarnemingsleer (p. 79, of in zijn andere
-werken, de „<span class="ex">Studies</span>” b.v., passim: de gewaarwording als „gebrekkige afspiegeling” van iets werkeliks
-en de natuur, de ruimtewereld als „vooronderstelde oorzaak onzer gewaarwordingen”!)
-in zijn betoog „Over de hoovaardij der materialisten” afdoende bewijst, dat hij ’t
-nimmer tot zuiver materialisme heeft gebracht en wel nooit zal brengen ook, deze wondergelovende
-dogmaticus misbruikt en misduidt „het betrekkelijke van tijd en ruimte”, vereenzelvigd
-met <span class="sc">Kant</span>’s tijd- en ruimtekritiek („wie Kant heeft gelezen weet dat ruimte en tijd betrekkelijk
-zijn” p. 88) in deze <span class="ex">redeschennende</span> zin (pp. 86/7): „Te denken, dat het verschil tusschen <span class="ex">hier</span> en <span class="ex">ginder</span>, tusschen <span class="ex">gisteren</span> en <span class="ex">morgen</span> zou kunnen worden opgeheven” brengt hem tot wat „in ons begrip onlogisch, ongerijmd,
-absurd” is: <span class="pageNum" id="pb330">[<a href="#pb330">330</a>]</span>„Voor de ondenkbaarheid van deze gevolgtrekking <i>verdwijnt het hoovaardig betrouwen op onze rede</i>. Wij kunnen niet meer zeggen, dat iets niet bestaan kan omdat het ons ongerijmd en
-onlogisch lijkt. Want het allerongerijmdste, dat ‚gisteren’ gelijk ‚morgen’ zou zijn,
-moeten wij aannemen als bestaanbaar.” Wij?! Voor „ons” blijft, als voor <span class="sc">Kant</span>, de rede de „<i lang="de">oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche unserer Speculation</i>.” Wij handhaven <span class="sc">Kant</span>’s even <span class="ex">anti-skepties</span> als <span class="ex">krities „rationalisme”</span>: „<span lang="de">Nehmt an, was euch nach sorgfältiger und aufrichtiger Prüfung am glaubwürdigsten scheint,
-es mögen nun Fakta, es mögen Vernunftgründe sein; nur streitet der <i>Vernunft</i> nicht das, was sie zum höchsten Gut auf Erden macht, nämlich das Vorrecht ab, <i>der letzte Probierstein der Wahrheit</i> zu sein. Widrigenfalls werdet ihr, dieser Freiheit unwürdig, sie auch sicherlich
-einbüssen.</span>”
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>29</b>: p. 69. Deze verhouding tussen phaenomeen of object en gewaarwording wordt zeer goed
-uiteengezet door H. <span class="sc">Cornelius</span> in z’n „<span class="ex" lang="de">Einleitung in die Philosophie</span>” § 28, maar met deze, beginners totaal van de wijs brengende, terminologiese enormiteit,
-dat de gewaarwordingen heten … Erscheinungen, <span class="trans" title="Phainomena"><span lang="grc" class="grek">Φαινόμενα</span></span> (p. 263) en de phaenomena … <span class="trans" title="nooumena"><span lang="grc" class="grek">νοούμενα</span></span>! Ergo: „<span lang="de">die Erscheinungen sind die <span class="ex">einzelnen Fälle</span> der in dem <span class="trans" title="nooumenon"><span lang="grc" class="grek">νοούμενον</span></span> gegebenen, <span class="ex">allgemeinen Regel</span>.</span>” Natuurlik is zulk een terminologie niet toeval maar precies als bij v. <span class="sc">Hartmann</span> en ten onzent b.v. bij Dr. A. <span class="sc">Kuyper</span> (<span class="ex">Enc.</span> p. 80) gevolg van Naturalisme, dat enkel objecten kent en deze ten slotte weer tot
-Dinge an sich maakt. Trots bovengenoemd immanent inzicht worden later weer zuiver
-dogmaties-naturalisties de objecten (samen met het zenuwstelsel, natuurlik!) oorzaak
-der gewaarwordingen! p. 308: „<span class="ex" lang="de">die Dinge zusammen mit den entsprechenden Teilen unseres Nervenapparates</span> ‚<i lang="de">bewirken</i>’ [elders „bedingen”] <i lang="de">jene Empfindungen</i>.”
-</p>
-<p>Het psychiese, de waarneming, wordt weer „<span lang="de">Erscheinung</span>” <span class="pageNum" id="pb331">[<a href="#pb331">331</a>]</span>van ’t Ding-an-sich materie i.p.v. omgekeerd: „<span lang="de">Unsere Sinnesapparate sind die Dinge, durch welche <span class="ex">alle</span> Erscheinungen <span lang="nl">[bedoeld:</span> Wahrnehmungen] der betreffenden Sinnesgebiete mitbedingt sind … Daher sprechen wir
-nirgends davon, dass wir in einer dieser Erscheinungen <span lang="nl">[dito]</span> den betreffenden <span class="ex">Sinnesapparat</span> wahrnehmen, obgleich wir thatsächlich in jeder Wahrnehmung, die wir einem unserer
-Sinnesorgane verdanken, <i>zugleich eine Erscheinungsweise dieses Organes selbst vor uns haben</i>.</span>”
-</p>
-<p>Zo wordt immers ook bij <span class="sc">Sollier</span> en <span class="sc">Boltzmann</span> en heel het materialisme de geest miskende onbewuste waarneming van hersenbeweging
-en bij <span class="sc">Cornelius</span> „<span lang="de">liegt</span>” (p. 318 en passim) het physiese aan het psychiese „<span lang="de">zu Grunde</span>” i.p.v. omgekeerd.
-</p>
-<p>De overgang van laatstgenoemd juist inzicht tot laatstgeciteerd dogmatisme is op heterdaad
-te betrappen in dit zinnetje, p. 310:
-</p>
-<p>„<span lang="de">weil wir die sinnlichen Wahrnehmungen den Begriffen physischer Zusammenhänge einordnen,
-erscheinen rückwärts jene Wahrnehmungen durch diese physischen Thatsachen bedingt.</span>”: omdat de gewaarwordingen het prius zijn der objecten, daarom zijn omgekeerd de
-objecten het prius der gewaarwordingen!!
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>30</b>: p. 73. Uitdrukkelik op tal van plaatsen, i.p.v. het tevens tijd-kritiese „<span lang="de">Grund</span>”: voorbeelden uit K. d. r. V.:
-</p>
-<p>P. 315: „<span lang="de">Nun kann man zwar einräumen: dass von unseren äusseren Anschauungen etwas, was im
-transscendentalen Verstande ausser uns sein mag, die Ursache sei, aber dieses ist
-nicht der Gegenstand, den <span class="corr" id="xd31e23060" title="Bron: wie">wir</span> unter den Vorstellungen der Materie und körperlicher Dinge verstehen; denn diese
-sind lediglich Erscheinungen</span>”…
-</p>
-<p>P. 325/6: „<span lang="de">dass nicht die Körper Gegenstände an sich sind, die uns gegenwärtig sind, sondern
-eine blosse Erscheinung wer weiss, welches unbekannten Gegenstandes, dass die Bewegung
-<span class="pageNum" id="pb332">[<a href="#pb332">332</a>]</span>nicht die Wirkung dieser unbekannten Ursache, sondern bloss die Erscheinung ihres
-Einflusses auf unsere Sinne sei</span>”…
-</p>
-<p>… „<span lang="de">indem wir die Erscheinungen einer unbekannten Ursache für die Ursache ausser uns nehmen,
-welches nichts als Verwirrung veranlassen kann.</span>”
-</p>
-<p>P. 328: „<span lang="de">Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann, etwas von der transscendentalen Ursache unserer
-Vorstellungen äusserer Sinne zu kennen</span>”…
-</p>
-<p>P. 329: „<span lang="de">dass der unbekannte Gegenstand unserer Sinnlichkeit nicht die Ursache der Vorstellungen
-in uns sein könne, welches aber vorzugeben ihn nicht das mindeste berechtigt</span>”…
-</p>
-<p>P. 330: „<span lang="de">… die äussern Erscheinungen einem transscendentalen Gegenstande zuschreibt, welcher
-die Ursache dieser Art Vorstellungen ist</span>”…
-</p>
-<p>P. 331: „<span lang="de">… von der absoluten und inneren Ursache äusserer und körperlicher Erscheinungen</span>”.
-</p>
-<p>Dit alles, wel te verstaan, uit de 1<sup>ste</sup>, „idealistiese” druk.
-</p>
-<p>Uit de 2<sup>de</sup> druk b.v. p. 251:
-</p>
-<p>„<span lang="de">… Erscheinungen aufzufinden, deren nichtsinnliche Ursache wir doch gern erforschen
-wollten.</span>”
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>31</b>: p. 77. Onze zuivere onderscheiding, enerzijds der phaenomena zowel van individuele
-bewustzijnsinhouden als van de transobjectieve werkelikheid, en anderzijds der verhouding
-tussen oorzaak en gevolg van die tussen Reale („<span lang="de">Grund</span>”) en Phaenomeen, gelijk wij een en ander tans hebben toegelicht, weerlegt dus <span class="sc">Schuppe</span> c.s. ten deze, b.v. § 20 van zijn „<span class="ex">Grundriss der Erkenntnistheorie und Logik</span>”² 1910, waar wij o.a. lezen: „<span lang="de">so geraten diese Erscheinungen in eine Mittelstellung zwischen innerseelischem Gebilde
-und ausserseelischer Wirklichkeit, welche jedes Begriffes spottet …</span>” (juist ware slechts „<span lang="de">meines</span>” i. pl. v. „<span lang="de">jedes</span>”!). <span class="sc">Schuppe</span> acht alsdan „<span lang="de">absolut nicht zu ersehen</span>”—wat wij tans hebben ingezien—„<span lang="de">welchen Sinn das ‚Erscheinen <span class="pageNum" id="pb333">[<a href="#pb333">333</a>]</span>und Zugrundeliegen’ haben kann, wenn nicht den einfachen der Verursachung. Aber wer
-letzteres meint, wird jene Ausdrücke, welche noch mehr und anderes zu sagen scheinen,
-nicht brauchen.</span>” Omgekeerd zal, wie die andere, kennistheoretiese, verhouding bedoelt, goed doen,
-de speciale termen daarvoor te handhaven.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>32</b>: p. 79. Wie het <span class="ex">Spiritisme</span> begrijpt als schimmel woekerend op de bodem van het <span class="ex">ruimterealisme</span> (’t zij bij de dualistiese massa, ’t zij bij de materialistiese enkelingen), wie
-zich bij ongeluk af heeft moeten geven met de boeken van een <span class="sc">Allan Kardec</span>, een Dr. <span class="sc">du Prel</span> of hedendaagse Amerikaanse of Nederlandse spiritistengeschriften, wie ziet, hoe deze
-„wetenschap” zich werpt, niet alleen op de gemoedsrust van gelovige stumpers, maar
-ook, als een geestelike hyena, op de weerloze nagedachtenis van grote doden (door
-b.v. <span class="sc">Darwin</span>’s of <span class="sc">Ingersoll</span>’s „geest” als een bigot „zondaar” zijn anti-bijbelse „dwalingen” te laten „herroepen”
-en derg.), die zal er de <span class="ex">kritiek</span> te dankbaarder voor zijn, dat zij alle „geesten”-in-de-ruimte, onverschillig of ze
-zich zelf dan wel tafels of pennen bewegen, alle tele-pathie, ziels-verhuizing, psycho-grafie
-etc. etc. als zodanig heeft opgeheven … tot de sfeer van vierkante cirkels of houten
-ijzer.
-</p>
-<p>Natuurlik loochent de kritiek geen enkel „feit”—al behoudt zij zich het recht voor,
-<span class="ex">uitsluitend gewaarwording</span> als <span class="ex">feit</span> te erkennen, waaromtrent een betrouwbaar mens dus vertrouwen verdient, en <span class="ex">waarneming</span> reeds als <span class="ex">hypothese</span> te keuren. Het niet-meer-feitelike begint dus reeds bij de objectivering van de gewaarwordingsinhoud
-(vgk. II § 3) en niet pas bij de vraag naar de oorzaak der gewaarwordingen. Is ten
-aanzien dier objectivering eenmaal wetenschappelik-voldoende zekerheid (waarover straks
-nader) bereikt, is b.v. de aanwezigheid van een lichaam, een bepaalde objectieve beweging(swijziging)
-geconstateerd, dan staan <span class="pageNum" id="pb334">[<a href="#pb334">334</a>]</span>twee dingen kennistheoreties en natuurwetenschappelik vast:
-</p>
-<p>1<sup>o</sup>. Er <span class="ex">moet</span> voor die aanwezigheid, die beweging(swijziging) een <span class="ex">objectieve</span>, ruimtelike oorzaak zijn, die er <span class="ex">volkomen</span> rekenschap van geeft. Het nauwkeurig berekenen en bepalen zowel van dat lichaam zelf
-(en welk physicus of chemicus zou zich daarbij laten afschepen met een … camera obscura?)
-als van deze <span class="ex">physiese</span>, ’t zij bekende dan wel onbekende, „kracht”, is dus het eerste (en voorlopig enige)
-interessante, derhalve juist wat het spiritisme bij voorkeur verwaarloost.
-</p>
-<p>2<sup>o</sup>. Dat physieke lichaam of krachtenstelsel <span class="ex">moet</span> zijn niet-zinnelik, transphysies (waarschijnlik geestelik) <span class="ex">reale</span> hebben, zo goed als elk ander „phaenomeen”.
-</p>
-<p>De „spiritistiese” rest is waan: Elke realistiese „<span class="ex">geesten-hypothese</span>”, met iets geesteliks in de ruimte, iets psychies als bewegingsoorzaak, met haar
-tweeërlei substantie-dogma: een niet-bestaande materialistiese „stof” en een niet-bestaande
-spiritualistiese „ziel”, gelijk elke dualistiese „<span class="ex">stofbezieling</span>” (’t zij het barbaars <span class="ex">animisme</span> ’t zij het gecultiveerd <span class="ex">hylozoïsme</span>) en a fortiori elke geestwording van stof of stofwording van geest, is een exakt
-te weerleggen, met kennisleer (de onruimtelikheid van het geestelike, de idealiteit
-van de ruimte, de immanentie der objecten) en de kennistheoreties gefundeerde onschendbaarheid
-van natuurwetenschappelike beginselen (de gesloten natuurcausaliteit, het behoud van
-arbeidsvermogen) strijdige dogmatiese bijgelovigheid („<span lang="de">der Tod aller Naturphilosophie</span>”), zo goed als die ruimtelik-werkende, <span class="ex">ergens</span> zich bevindende engelen en demonen zelf, voor wier erkenning theologen als Dr. A.
-<span class="sc">Kuyper</span> tegenover „de kortzichtige pretentie der exacte wetenschap” heil verwachten van de
-„spiritistische verschijnselen” („De <span class="ex">geestenwereld</span>, waarmee men in rapport komt, ontsluit vanzelf den weg, om te gelooven aan het bestaan
-van eene <span class="ex">geestelijke wereld</span>”…! p. 202, <span class="ex">Pro Rege</span>, 1911), gelijk andere bekende theologen <span class="pageNum" id="pb335">[<a href="#pb335">335</a>]</span>een (en wat voor een!) „onsterfelijkheid der ziel” daardoor „feitelijk bewezen” hopen
-te krijgen. Tekenende kultuurresultaten van Bijbelgeloof. Men vergeet het tegenwoordig
-maar al te zeer: elk orthodox protestant of jood, elk Grieks- of Rooms-katholiek moet
-nu eenmaal aan de zgn. „middeleeuwse” <span class="ex">spookwereld</span>—duivels, engelen, heksen, tovenaars, dodenvragers, bezweringen en geestverschijningen,
-mirakelen in soorten, guichelarij en waarzeggerij en hoe al die „gruwelen” verder
-mogen heten—blijven geloven.<a class="noteRef" id="xd31e23260src" href="#xd31e23260">25</a> Dit alles is evenzeer geloof van de „verlichte”, „wetenschappelike”, „wijsgerige”
-twintigste eeuw, als geloof van het jaar nul. Het spiritisme heeft niets „moderns”,
-dan z’n terminologie, en de futloze weeë banaliteit van zijn „geesten” en derzelver
-melodramatiese „openbaringen” (in de eigen woorden van de wel deskundigste spiritist
-<span class="sc">Aksakow</span>: „<span lang="de">die Abgeschmacktheit der Kommunikationen, die Armut ihres intellektuellen Inhalts,
-selbst wenn es keine Gemeinplätze sind, der ersichtlich mystifizierende und lügenhafte
-Charakter des grössten Teils der Manifestationen.</span>”). <span lang="la">Habeant sibi!</span>
-</p>
-<p>Maar wat ten slotte die objectivering van de <span class="ex">gewaarwordingsfeiten</span> tot <span class="ex">waarnemingen</span> betreft, welke eisen van wetenschappelik-voldoende zekerheid daaromtrent zijn te
-stellen, kan alleen hij beseffen, die de psychologie van het mono-ideïsme, van de
-bewustzijnsvernauwing, heeft bestudeerd, speciaal wie, als schrijver dezes, door eigen
-experimenten de <span class="ex">hypnose</span> kent met haar huiveringwekkende macht van te suggereren hallucinaties, illusies en
-geheugenafwijkingen, experimenten, die hem hebben geleerd, hoe weinig er onder bepaalde
-omstandigheden toe nodig <span class="pageNum" id="pb336">[<a href="#pb336">336</a>]</span>is (veel minder, dan de meeste „séances” bieden), om die algehele desoriëntering te
-bereiken ten aanzien van waarneming, fantasie en herinnering, die van een normaal
-nuchter denkend mens, en in een minimum van tijd, een kritiekloos, redeloos droomwandelaar
-maakt of naar believen ook een ontoerekenbaar kind (niet alleen met kindergeest, maar
-zelfs met echt kinderschrift!). Zo is dus de kennis der hypnose, hoe vaak ook verkwakzalverd
-tot „wilsoverdracht”, „gedachtentransport” en dergelijke toneel- en romanstoffering,
-juist van datzelfde spiritisme, waarmee lekenwaan en spiritistenbelang haar in één
-adem pleegt te noemen en te vermaagschappen of te verhaspelen, het tegengif bij uitnemendheid.
-</p>
-<p>Ten slotte zij hier nog opgemerkt: Op dezelfde dogmaties-realistiese bodem als het
-spiritisme, tiert het onkruid van bijgeloof en zelfbedrog, dat als „<span class="ex" lang="en">Ancient Wisdom</span>”, „<span class="ex" lang="en">Secret Doctrine</span>” en wat dies meer zij, met zijn zoete geuren van wijsheid en vroomheid de lucht onzer
-huidige „beschaving” helpt verontreinigen.
-</p>
-<p>Naschrift:
-</p>
-<p>Daar juist (zomer 1911) heeft de spiritistiese „<span class="ex">Levensleer</span>” van de Heer <span class="sc">Grotegast</span>, besproken in de noot bij bl. 45, een broertje gekregen: „<span class="ex">Het Nieuwe Leven</span>” van de Heer <span class="sc">C. Meyer</span>, dat zichzelf aankondigt als „een <i>monistische</i>, op het modern wetenschappelijk en wijsgeerig inzicht gebaseerde wereld- en levensbeschouwing.”
-</p>
-<p>Het zou mij niets verwonderen, als deze smakelik en stijlvol opgediste „<span lang="de">zeitgemässe</span>” compote van <span class="ex">materialisties en spiritisties dualisme</span>, pantheïsme, <span class="sc">Dietzgen</span>-hegelisme en mysticisme door hedendaags publiek gretig geslikt werd.
-</p>
-<p>Dies zij altans te dezer plaatse nog even gewaarschuwd tegen de <span class="sc">du-Prel</span>se spiritistenzwendel, die ook hier weer gedreven wordt met <span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte, tans door iemand, die, geen letter van <span class="sc">Kant</span> kennend, dan via <span class="sc">du Prel</span> (mijn „clairvoyance” ziet zelfs het boekje, waaruit <span class="pageNum" id="pb337">[<a href="#pb337">337</a>]</span>de heer <span class="sc">Meyer</span> zijn <span class="sc">Kant</span>-lesje en het <span class="sc">Kant</span>-citaat, p. 30, heeft gehaald—benevens zijn hele „monisme” met de schone trits „stof—geest—ziel”,
-zijn „Duitsch verhaaltje” enz. enz.), maar gewoonweg, mir nichts dir nichts, doceert,
-dat tijd en ruimte „immers” „slechts de vormen van onze aanschouwing” zijn (gelijk
-hij zelfs van de causaliteit als „denkvorm” gewaagt!), om „den onsterfelijken mensch
-het <span class="ex">buiten-tijdelijk</span> wezen: wezen <span class="ex">buiten tijd en ruimte</span>” te noemen (p. 28).… en die dan zich ontpopt als een wasecht-dogmaties <span class="ex">ruimte- en materie-realist</span>!
-</p>
-<p>Ziehier enkele specimina:
-</p>
-<p><i>a</i>) Volgens p. 108 „is de ruimte te verklaren uit den tijd” (de ene „aanschouwingsvorm”
-uit de andere?) en p. 113 vertelt dan „tijd en ruimte zijn ontstaan” (zou ons deze
-weter niet misschien meteen even kunnen vertellen, <span class="ex">wanneer</span> de tijd ontstaan is?) en op p. 148 is God … „tijd en ruimte scheppend.”
-</p>
-<p><i>b</i>) Ik heb te veel eerbied voor het materialisme om dit boek, met zijn infra-materialistiese
-dualismen, „materialisties” te noemen, evenwel bevat het een <span class="ex">materialisme</span> van het allernaiefste vóórwetenschappelik allooi, met zichtbare gedachten, gedachten,
-die „reëel” blijken.… <span class="ex">wijl</span> zichtbaar (p. 34: „ook onze minder heldere, met minder levenskracht geladene gedachten
-zijn blijkbaar iets reëels, zichtbaar voor het in slaap gebracht sujet”); ja, zelfs
-heet de gedachte „een ding, een ijler stoffelijkheid” (p. 71: „De gedachte is een
-ding, een ijler stoffelijkheid. In bepaalde omstandigheden, bij zg. ‚verschijningen’,
-voor een gehypnotiseerde, wordt ze zichtbaar. Aldus, naar ’t schijnt, heeft ze een
-vorm, een lichaam, een op haar eigen gebied objectief en reëel bestaan.”). Natuurlik
-kan nu zo’n ijl stoffelik ding als de gedachte zich ook met gemak <span class="ex">door de ruimte</span> bewegen, waarin het als stof zich eenmaal bevindt (p. 69: „<span class="ex">de gedachte plant zich voort</span> [door de ruimte!].… <span class="ex">de denker kan haar richten</span> [?], uitzenden naar een doel.” en <span class="pageNum" id="pb338">[<a href="#pb338">338</a>]</span>p. 71: „Geen afstand is er voor zulk een snellen dienaar, die den weg vindt tot zijn
-[?] doel, wáár op de wijde wereld ook <span class="ex">hij</span> zich bevinde, aan wien zijn boodschap is gericht.” Wel een gelukkig bezit, zo’n knappe
-reiziger, voor een patroon, die hem immers moet „<span class="ex">richten</span>”, „<span class="ex">uitzenden</span>”.… <span class="ex">zonder</span> zelf de <span class="ex">weg</span> tot of de <span class="ex">plaats</span> van het „doel” te weten!).
-</p>
-<p><i>c</i>) Nu enige proeven van het waardig <span class="ex">dualisties</span> complement dezer materialistiese „eenzijdigheid” (p. V): iemand als de Heer <span class="sc">Meyer</span> denkt zich onze geestelike vermogens normaliter, zo al niet stoffelik, dan toch zeker
-van de stof afhankelik, aan het lichaam gekluisterd, door de „zware” stof „beperkt”,
-maar „Bij het kunstmatig verleggen van den bewustzijnsdrempel, bv. bij gehypnotiseerden
-in somnabulistischen toestand, verschijnen van onze physieke organisatie onafhankelijke
-vermogens.” (p. 33; een zinnetje dus, waaruit normaal materialisme met abnormaal dualisme
-verbonden blijkt). „Het sujet slaapt, maar er is iets in hem, dat zonder oogen zien
-kan, waarneemt op verren afstand soms [heerlike leer van ruimtelike waarneming!] en
-tijding brengt van daar.”.… Ergo „Blijkt uit dit helderzien en zien in de verte, dat
-dit onbewuste wezen onafhankelijk van ons lichaam is.…” Dualisties spreekt het voorts
-van zelf, niet waar, dat „onze [reële!] hersenen slechts het instrument zijn, waardoor
-de denker in ons denkt.” (p. 85).
-</p>
-<p>Hebben we nu nog geciteerd, hoe in het opstel over <span class="ex">Onsterfelijkheid</span> het oude (vooral weer door <span class="sc">Fechner</span> en <span class="sc">Bruno Wille</span> gelanceerde) beeld van de rups, die „sterft” in de pop, om te „herleven” in de kapel,<a class="noteRef" id="xd31e23430src" href="#xd31e23430">26</a> deze nieuwe dualistiese duiding krijgt: „De pop brak, het aardsch bewustzijn <span class="pageNum" id="pb339">[<a href="#pb339">339</a>]</span>is vergaan, een andere wereld opent zich. Hier is de ziel in een ander lijf gekleed.
-Een andere aanschouwing [!] is dit leven, een andere [!] tijd-ruimtelijkheid [!].
-Een andere stoffelijkheid, nieuwe beperking.…”! en hoe daarbij wordt opgemerkt: „Een—naar
-onzen maatstaf—oneindig [!] langer leven, een, zij ’t ook ander, lichter [!] sterven,
-ware in overeenstemming met een ijler [!] stoffelijkheid, een mindere beperking [!]
-van het leven.”, dan nemen we voorgoed afscheid van dit „<span class="ex">Nieuwe Leven</span>”.… R.&nbsp;I. P.<a class="noteRef" id="xd31e23463src" href="#xd31e23463">27</a>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>33</b>: p. 80. Hoe kan een ruimterealist ooit uit de zielsverlegenheid komen, waarin die
-vragen als: „waar bevinden zich mijn gedachten, mijn gewaarwordingen, waar ben ik
-zelf, waar is mijn wil, mijn overtuiging?” enz. hem brengen? Het inzicht, dat dit
-alles <span class="ex">nergens</span> is, nergens <span class="ex">kan zijn</span>, verbijstert hem. Moet, wat is, niet èrgens zijn, in de éne werkelike ruimte? Hoe
-zou het daarbuiten kunnen vallen? Een elders is er zéker niet. Een „ziel” die niet
-„hier” en niet „elders” is? wel, van <span class="sc">Binet</span>’s bedenking „<span lang="fr">mon âme, si j’en ai une</span>,” tot de loochening sans phrase, is maar één schrede. Als de ruimtewereld de wereld
-is, dan bestaat niet, wat daar niet bestaat.—Voeg daar nog bij de overweging dat alle
-<span class="ex">gebeuren</span> ruimtelik dus eigenlik „beweging” is, met het (ook voor ons onaantastbaar) beginsel
-der gesloten natuurcausaliteit,—dus de principiële uitschakeling van het psychiese
-als bewegingsoorzaak—en ge hebt het materialisties, mechanisties fatalisme, dat dan
-weer voor het onoplosbaar raadsel komt te staan van een evolutieproduct zonder enig
-(nuttig) effekt, van een „epiphaenomeen”, gelijk het bewustzijnsleven dan zoude zijn,
-zonder recht of reden van bestaan! Een impasse (<span class="sc">Riehl</span>’s „physiologische Antinomie”) waaruit alléén de kenniskritiek, maar deze ook geheel
-en <span class="pageNum" id="pb340">[<a href="#pb340">340</a>]</span>voorgoed, u weer verlost. Een eerste schrede op deze weg is reeds het inzicht in die
-physiologiese overtolligheid, irrelevantie, van het bewustzijn, b.v. bij Prof. <span class="sc">Winkler</span>, wiens glimlach, of grimlach, ik meen te zien, wanneer Mr. <span class="sc">Levy</span> hem voorhoudt, hoe Prof. <span class="sc">Ziehen</span> zijn vraag naar het nut van het bewustzijn „volledig beantwoordt”! De meeste psycho-physiese
-materialisten (= realistiese parallelisten) zien niet eens de naief-dualistiese zelfweerspreking,
-wanneer zij aan bewustzijnsfaktoren als zodanig, aan gewaarwordingen, begeerten en
-overwegingen selectoriese waarde, nuttigheid toekennen … als regulatoren van … bewegingen,
-van daden! Zo b.v. Prof. <span class="sc">Ziehen</span> in zijn <span class="ex" lang="de">Leitfaden der physiologischen Psychologie</span><sup>7</sup> p. 16 j<sup>o</sup>. p. 36 (121, 123, 170 en passim). Zo Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span>, p. 34–35 j<sup>o</sup>. p. 91; pp. 105 ss. j<sup>is</sup>. pp. 108 ss. <span class="sc">Zo K. Kautsky</span> in zijn <span class="ex" lang="de">Ethik und materialistische Geschichtsauffassung</span>, IV : 2: <span class="ex" lang="de">Eigenbewegung und Erkenntnisvermögen</span>. Kostelik zijn deze bladzijden vol <span class="ex">dualistiese, natuur-wetenschap-honende zelfbespotting</span>, die de selectoriese apologie van het bewustzijn, van het kenvermogen leveren … ten
-aanzien van de bewegingswereld! „<span lang="de">Eigenbewegung und Geist gehören also notwendigerweise zusammen, eines ohne das andere
-ist nutzlos</span>”!—En onbetaalbaar is dan de slottirade, die van de verdelging „<span lang="de">der dualistischen Philosophie, der Philosophie des reinen Erkennens</span>” gewaagt en zelfs van „<span lang="de">den Aufgaben einer Kritik der menschlichen Erkenntnis</span>”!
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>34</b>: p. 81. Tot welk een materialistiese absurditeit men komt, door dit individuele „hier”
-te gaan objectiveren (localiseren, in casu „<span lang="de">im Kopf</span>”) toont <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex" lang="de">Anal. der W.</span> p. 184: „<span lang="de">Das optische Ich sitzt, mit dem logischen zusammenfallend, im Kopf</span>”! en p. 183: „<span lang="de">Wir finden darin die <span class="ex">phänomenale Coincidenz des optischen mit dem <span class="pageNum" id="pb341">[<a href="#pb341">341</a>]</span>logischen Ich</span> ausgesprochen</span>”! Deze zelfde fout, de objectivering van <span class="corr" id="xd31e23576" title="Bron: individueel-phychies">individueel-psychies</span> „hier” en „daar” heeft er toe meegewerkt om de z.g. „<span lang="de">Immanenz-philosophen</span>” tot materialisten te maken.—Ze doet b.v. <span class="sc">Mach</span> zeggen: <span class="ex">Anal. der Empfgn</span>. p. 9: „<span lang="de">Dementsprechend kann das Ich so erweitert werden, dass es schliesslich die ganze Welt
-umfasst.</span>” (en dan in een noot) „<span lang="de">Wenn ich sage, der Fisch, der Baum u.s.w. sind meine Empfindungen, so liegt darin
-der Vorstellung des gemeinen Mannes gegenüber, eine wirkliche Erweiterung des Ichs.</span>”!
-</p>
-<p>Op deze wijs is de averechtse identificering bij <span class="sc">Avenarius</span> van Ik en Hersenen („System C”), bij <span class="sc">Ziehen</span> c.s. van objectieve (= op het niet-bestaand subject der natuur betrokken) ruimtedingen
-en subjectieve (= individuele) gewaarwordingen tot stand gekomen; kortom heel dat
-phaenomenalisties schijnmonisme.
-</p>
-<p>Bij <span class="sc">Bergson</span> als bij <span class="sc">Ziehen</span> is het een <span class="ex">materialisme</span> (waarnemend zenuwstelsel + prikkelende buitenwereld), dat zijn materie „<span class="ex">image</span>” of „(gereduceerde) <span class="ex">gewaarwording</span>” noemt, wijl het inziet, dat de materie uit bewustzijnswaarden bestaat. Het ruimtelik
-realisties wereldbeeld blijft er hetzelfde om—, alleen is ’t nu de hele „bonte”, „klinkende”
-natuur geworden, i. pl. v. de „duistere”, „stille”, mechaniese wereld.
-</p>
-<p>Hoe onjuist het is, materie („een boom” b.v.) „gewaarwording” te noemen, betoogt de
-tekst. Nog afgezien van het kenniskrities verschil, is de materie ruimtelik, zwaar,
-ondoordringbaar, heeft kleur, gestalte, grootte, terwijl een gewaarwording <span class="ex">geen</span> dezer eigenschappen heeft … ze bevindt zich nergens, heeft geen vorm, geen gewicht,
-is onzichtbaar, ontastbaar enz. Kenniskrities komt er dan bij: de materie (boom) bestaat
-slechts phaenomenaal, is ’n abstractum, de gewaarwording bestaat reëel, in concreto;
-bij ’n gewaarwording kan men vragen <span class="ex">wiens</span> gewaarwording, bij de materie is de kennis-vraag „wiens” materie zinledig, niet omdat
-ze subjektloos zou zijn, maar omdat haar subjekt één en ondeelbaar, <span class="pageNum" id="pb342">[<a href="#pb342">342</a>]</span>hyperindividueel, slechts gedacht is, dus voor altijd één en hetzelfde,—terwijl het
-subjekt van een gewaarwording een levend, werkelik individu is.
-</p>
-<p><span class="ex">Niet</span> uit gewaarwordingen, maar uit de <span class="ex">inhoud</span> van gewaarwordingen wordt de materie opgebouwd.
-</p>
-<p>Als honderd mensen naar één boom kijken zijn er 100 <span class="ex">verschillende</span>, onmeetbare, onweegbare boomgewaarwordingen—terwijl er slechts <span class="ex">één</span> en dezelfde oorzaak is van deze boomgewaarwordingen, het niet-stoffelike <span class="ex">reale</span> van de boom, en slechts één en hetzelfde <span class="ex">phaenomeen</span> boom, weegbaar, meetbaar enz., van een bepaalde („objectieve”) lengte, die niet kleiner
-of groter wordt, al naar die kijkenden zich verwijderen of nabij komen.
-</p>
-<p>Dieper op deze richting in te gaan blijve voor een afzonderlike verhandeling voorbehouden.
-Vgk. ook opm. <b>13</b>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>35</b>: p. 81. Op p. 16 van Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s <span class="ex">Eenheid van Tegendeelen</span> lezen wij: „Wij leven met bewustzijn in de Ruimte en den Tijd, en tevens zijn de
-Ruimte en de Tijd in ons; wat buiten is, is binnen, en wat binnen is, is buiten” en
-wederom in Z.&nbsp;R. p. 130 (bijna letterlik = E. v. T. p. 35): „Alles is buiten, alles
-is binnen, al naar men het neemt; heet het dat wij in het binnenste der dingen niet
-doordringen, zoodat dit binnenste … buiten ons bewustzijn blijft, dan dient reeds
-de vraag, of wij in tijd en ruimte, dan wel tijd en ruimte in ons zijn, het besef
-te wekken, dat het eene zoo waar is en daarom zoo onwaar als het andere heeft te heeten.”
-Het voor „éénzijdig” gescholden verstand beantwoordt de verwarrende, wijl verwarde
-vraag (en weerlegt de schijnbare tegenstrijdigheid) met een onderscheiding: Ten aanzien
-van de ruimte aldus:—<span lang="de">Entweder oder</span>, bedoelt gij met „ons”, naar gezuiverd spraakgebruik, subjecten, dus bewustzijn a.z.,
-dan is de ruimte „in” ons, in het bewustzijn en het bewustzijn is <span class="ex">niet</span> in de ruimte; bedoelt gij, naar meer vulgaire trant, met „ons” de levende lichamen
-<span class="pageNum" id="pb343">[<a href="#pb343">343</a>]</span>a.z. dan zijn „wij” in de ruimte, en is <span class="ex">dus</span> zowel het omgekeerde als het tegendeel onwaar.—Bedoelt gij echter lichaam en geest
-„in énen”… dan <span class="ex">ligt de tegenstrijdigheid, hier als overal, uitsluitend in het subjectbegrip</span>, gelijk een „zijn”, dat niet een „iet(s) zijn” is en dus een „niet(s) zijn” zou wezen …
-slechts het zijn is van … de <span class="ex">absolute copula</span>, het ongekoppeld koppelwoord, de volstrekte relatie of betrekking zonder betrokkenheden,
-en wie zo „iets” denkt, heeft naar een waar woord van <span class="sc">Kant</span> (zie opm. <b>45</b>) eigenlik „niets” gedacht!
-</p>
-<p>Hier zij nog opgemerkt dat van „zijn” en „niet-zijn” zuiver „analytisch” nimmer een
-„worden” te bereiken valt, daar dit een niet <span class="ex">meer</span> en een <span class="ex">nog</span> niet, dus <span class="ex">tijd</span>, onderstelt. En zelfs al ware het „worden” bereikt, dan nòg slechts wederom … het
-ongekoppeld koppelwoord „worden”—en van dit worden, dat weer niet een iet(s) worden
-is en dus, dialekties, op z’n best een niet(s) worden zou mogen heten, leidt slechts
-„<span lang="de">Erschleichung</span>” (de echte „subreptio” der „hypostasering”) tot … „<span lang="de">Dasein</span>”.
-</p>
-<p lang="de">Und dieses Wegs lässt redliches, vernünftiges Denken sich nicht … „mitnehmen”!
-</p>
-<p>Dat reeds de schrede van „zijn” tot „niet-zijn” heel de „verstandslogica”, immers
-de denkwet der ontkenning, steelsgewijs binnensmokkelt, willen haar laatdunkende verloochenaars
-niet weten. Wel geeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> zonder schroom toe, dat de Hegeliaanse „overgangen” niet analyties zijn, maar „tevens”
-(?) syntheties (cf. C.&nbsp;L. passim, p. 590 ss. „wat eruit komt komt erbij” etc, p. 676
-ss., 866 ss.). Dus is ook alle „afleiding” uit het „begin”, uit het telkens voorafgaande,
-slechts voorgewend, een valse schijn van „zuivere” logiciteit, en dus heeft de „buitenstaander”
-niet alleen het recht, maar zelfs de plicht, dit „binnensmokkelen” te wraken, zolang
-de dialectiek in gebreke blijft, een geldig, objectief, criterium aan te wijzen, of
-ook maar in te houden, voor de „<span class="ex">eenzijdige</span>” <span class="ex">keus</span> van haar „bijbrengsels” en samenvoegsels. <span class="pageNum" id="pb344">[<a href="#pb344">344</a>]</span>Hoe vindt zij van en aan „iets”, niet iets anders, maar juist eenzijdiglik „<span class="ex">het</span> andere”?
-</p>
-<p>Prof. <span class="sc">Bolland</span> antwoordt met tweeërlei onjuistheid.
-</p>
-<p>Vooreerst: „door de ondervinding”! Maar dan heeft hij niet doordacht of vergeten,
-dat juist iets <span class="ex">anders</span> a.z. en in de 2<sup>e</sup> macht het andere tot de weinige niet-empiriese begrippen behoort; het zijn begrippen
-van negéring („niet-hetzelfde”), van uitsluiting (niet het àndere andere) en deze,
-zomin als enig negativum, levert ons ooit de ondervinding; het is zuiver verstandswerk,
-een oordeel en functie van het denken. „Ondervinding” blijkt hier slechts een euphemisme
-voor „willekeur”.
-</p>
-<p>De tweede fout is deze: gesteld al, ondervinding leerde ons, wat van iets „het andere”
-mag heten (des nimmer), dan begrijpt toch wel elk van m’n getrouwe lezers, dat noch
-ondervinding, noch „analysis der ondervinding” ooit een synthesis a priori kan leveren
-en dat het dus slechts een schijnkrities en ietwat blasphemies schermen met <span class="sc">Kant</span>’s kennistheoretiese woorden is, als p. 866 C.&nbsp;L. verkondigt: „Wanneer ik ‚het tegendeel’
-[te weten, van het subjectieve, dat hier aan de beurt is] het ‚objectieve’ tegendeel
-noem, dan spreek ik synthetisch uit, wat … bij het subjectieve hóórde en ons bij ondervinding
-als zoodanig bekend is, wat ieder uwer uit z’n eigen kennis dan ook halen kon, zoodat
-om zoo te zeggen de synthesis hier a priori gerechtvaardigd was [!], juist omdat de
-analysis de analysis was van eigen ondervinding. Zoo blijkt het denken in zuivere
-rede a priori analytisch en a posteriori synthetisch en het blijkt a priori synthetisch
-of analytisch a posteriori [n.b.], al naar men het neemt” enz.—Voor deze biezondere
-overgang komt er nog een <span class="ex">derde</span> fout bij. Immers, eeuwig vergeefs blijft elk beroep op persoonlike ondervinding,
-juist ter bereiking van … het objectieve. Prof. schijnt zelf te beseffen, dat het
-met deze „overgang” „niet pluis” is, want trots die allemanservaring, en ofschoon
-die objectiviteit zelfs … „van <span class="pageNum" id="pb345">[<a href="#pb345">345</a>]</span>zelf spreekt” (p. 868) blijft het „een moeilijk punt”!<a class="noteRef" id="xd31e23750src" href="#xd31e23750">28</a>—Dus noch gevolgtrekking, noch ervaring. Wat er dan overblijft toont een verklaring
-als van p. 680:
-</p>
-<p>„Bij wat we hebben vragen we: wat lijkt hier onmiddellijk op, waar is hetzelfde …
-ánders? In dien zin is telkens onze overgang een overgang tot hetgeen ligt ‚naast’
-datgene wat we wenschen te buiten te gaan.”
-</p>
-<p>Nog duideliker blijkt de zelfbegoocheling van gewaande ervaring uit verklaringen als
-van p. 684: „En als in het geval van tegendeelen de stelbaarheden wederkeerig kengrond
-zijn, dan beteekent dit, dat wanneer u niet eenvoudig wilt vervluchtigen noch verstijven
-op één punt, maar verder wilt, u van zelf [!] aan het punt, dat u verlaten wilt, een
-soort van lokkenden weerschijn bespeurt van datgene waar het héén moet. Wilt u verzaken
-zoo, dat u ergens héén wilt: de eene denkbaarheid spiegelt zich aan de andere, zoodat
-zij die andere niet alleen afwijst, maar meteen áánwijst en kénbaar maakt.” Korter
-gezegd: de wens is de vader van de gedachte.
-</p>
-<p>Wie het nu de moeite waard acht, kan van elke gewenste „overgang” (men kent de formules:
-„dan wordt daarin als vanzelf meegebracht”—„hierin is dan meteen begrepen”—„en wij
-voor ons zien hier alvast aankomen”—„ziet dat is weer een schimmige manier, om vóóruit
-te begrijpen”—„zoo brengt de ontkenning in stilte eigenlijk wat anders mee”—„dan moet
-U weer wat zien aankomen, wat hier nog niet zoo helder uitkomt, maar achterna het
-ware blijken zal”—enz.) exakt gaan schiften, welke elementen „afgeleid” zijn en welke
-„binnengeleid”. Van deze laatste bepaalt dan <span class="pageNum" id="pb346">[<a href="#pb346">346</a>]</span>de kenbron de waarheidswaarde, resp. waardeloosheid, mede van het geheel.
-</p>
-<p>Hier volsta de slotsom: de dialektiek blijkt slechts te komen, waar ze van te voren
-wezen wilde, wetenschappelike methode wil van te voren slechts zijn, waar ze zal blijken
-te komen.
-</p>
-<p>In <span class="ex">algemene</span> zin geldt dan ook van <span class="sc">Hegel</span>’s dialektiek zijn zelfqualificatie ten aanzien van het door <span class="sc">Kant</span> weerlegde dogma, dat „<span lang="de">das Objekt, was es an sich ist, so sei, wie es als Gedachtes ist</span>”, luidend als volgt: „<span lang="de">Die [sc. <span class="sc">Hegel</span>’s] Philosophie stellt somit nichts Neues auf; was wir hier durch unsere Reflexion
-herausgebracht, ist schon das unmittelbare Vorurteil eines Jeden.</span>” (<span class="ex" lang="de">Kl. Logik</span>, § 22 <span class="ex">Zus.</span>).
-</p>
-<p>Natuurlik loochent geen enkel verstandig logicus, dat er correlatieve tegenstellingen
-zijn, die bijéénhoren en elkander over en weer onderstellen en begrijpelik maken;
-wat b.v. „discursief” betekent wordt slechts waarlik beseft aan de tegenstelling „intuïtief”.
-Hetzelfde geldt van begripsparen als: subjectief—objectief, immanent—transcendent,
-absoluut—relatief of zelfs: groot—klein, man—vrouw, enz. Zij hebben de indelingsgrond
-gemeen. Zo betekent „dogmaties” als tegenstelling tot „krities” (als in deze verhandeling)
-heel iets anders dan hetzelfde woord tegenover „empiries” (b.v. in <span class="sc">Meijers’</span> „<span class="ex">Dogmatische Rechtswetenschap</span>”). Zo vergelijke men over het begrip „natuur” in zijn verscheidenheid van tegenstellingen
-(geest, kunst, kultuur, zedelikheid, god, geschiedenis), <span class="sc">Rickert</span>, <span class="ex" lang="de">Die Grenzen der naturwissenschaftlichen Begriffsbildung</span>, p. 210 ss. en 226 ss.
-</p>
-<p>In die zin kan men dus met <span class="sc">Aristoteles</span> en <span class="sc">Thomas van Aquino</span> zeggen (C.&nbsp;L. p. 684) „dat in het geval van tegendeelen het eene voor of van het
-andere kéngrond is”. Maar wat heeft deze „eenheid van tegendeelen” voor bovenverstandeliks?
-Met „dialektiek” heeft ze zo min wat te maken als ooit een objekt zich „verkeert”
-tot subjekt, of <span class="pageNum" id="pb347">[<a href="#pb347">347</a>]</span>het immanente zou kunnen „overgaan” in wat transcendent is,—of zomin als de <span class="ex">begrippen</span> groot en klein ooit in ander dan star-contrair verband tot elkander zullen staan,
-al worden ook nog zoveel grote dingen middelmatig of klein en kleine groot.
-</p>
-<p>Het <span class="ex">onveranderlik</span> verband van eenheid en tegenstelling tussen de <span class="ex">begrippen</span> (man en vrouw) is nu eenmaal niet „identiek” met de talloze wisselvallige, <span class="ex">vergankelike</span> verhoudingen tussen de <span class="ex">voorwerpen</span> of <span class="ex">werkelikheden</span> der begrippen (man en vrouw). Al verleidt de verhouding der <span class="ex">begrippen recht</span> en <span class="ex">plicht</span> Prof. <span class="sc">Bolland</span> c.s. tot hun dogma: „geén ‚recht’ zonder ‚plicht’ ”, het recht geeft niettemin aan
-zuigeling en waanzinnige, ja zelfs aan ongeborenen en overledenen, rechten zonder
-plichten.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>36</b>: p. 82. Terecht schrijft <span class="sc">Kinkel</span>, wanneer hij p. 64 o. c. van <span class="sc">Cohen</span>, <span class="sc">Stadler</span>, <span class="sc">Windelband</span>, <span class="sc">Liebmann</span>, de verloochening van <span class="sc">Kant</span>’s An-sich behandelt: („<span lang="de">Auch Stadler bezeichnet das Ding an sich als eine Illusion und Windelband kommt sogar
-zu dem Resultat: ‚Die Unterscheidung von Ding an sich und Erscheinung ist unhaltbar’.
-Ähnlich auch Liebmann in seiner Schrift: ‚<span class="ex">Kant und die Epigonen</span>’.”) „<span class="ex">Warum</span> diese Forscher so einstimmig dem Ding an sich den Krieg machen glaube ich zu sehen,
-und will darauf später zurückkommen <span lang="nl">[<span class="sc">Kinkel</span> doelt hier in hoofdzaak op de door mij reeds boven, zie bl. 45 vv., gesignaleerde
-niet-onderscheiding van „denken” en „kennen”]</span>. Dennoch kann ich ihnen nicht beistimmen. Wenn man, wie diese Gelehrten das müssen,
-die <span class="ex">Erscheinungen</span> als die Ursache unserer Empfindungen auffasst, sollte man doch bedenken, dass ja
-die Erscheinung ihrerseits erst durch die Empfindung (wenigstens dem Stoffe nach)
-möglich ist.</span>” Voorts p. 81/2:
-</p>
-<p lang="de">„Die Dinge an sich bilden eine notwendige Voraussetzung der Erkenntnistheorie, denn
-ohne ihre Annahme stehen wir vor der Alternative,
-<span class="pageNum" id="pb348">[<a href="#pb348">348</a>]</span></p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. entweder den Idealismus aufzugeben, oder
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. ihn in Solipsismus zu verkehren.
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Auf die Frage: woher stammt die Empfindung? bleibt, wenn man die Antwort: ‚aus der
-Affection unserer Sinnlichkeit durch Dinge an sich’ verschmäht, nur die Wahl zwischen
-folgenden Antworten:
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. die Empfindungen sind alle (oder zum Teil) Eigenschaften wirklicher, unabhängig
-vom Subject existirender Dinge (also dieses Blatt ist weiss, auch wenn kein Mensch
-und überhaupt kein erkennender Geist es sieht); dann haben wir die Frage nach der
-Empfindung nicht mehr als Idealisten, sondern als Realisten beantwortet. Auch wenn
-man den Standpunkt Lockes einnimmt und zwischen primären und secundären Qualitäten
-unterscheidet (also alle quantitativen Eigenschaften den Dingen, alle rein qualitativen
-dem Subject zuschreibt) ist man Realist; und die Unhaltbarkeit dieses Standpunktes
-ist wohl von Kant zur Genüge dargethan; oder
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. man leitet nicht nur die Form, sondern auch den Stoff der Erkenntnis aus dem Subject
-ab: dann ist man auf dem Fichte-Berkeleyschen [?!] Standpunkte des Solipsismus angelangt,
-für den eigentlich die ganze Erkenntnistheorie gar keinen Sinn hat: denn es ist ja
-ausser dem erkennenden Subject gar nichts da, was erkannt werden könnte.
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Beide Fälle scheinen noch eine dritte Ansicht zuzulassen, die z.B. Falckenberg vertritt
-(als die eigentliche Meinung Kants). Dieser beruft sich auf das transcendentale Bewusstsein
-oder die menschliche Gattungsvernunft und sagt: es giebt
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. das Ding an sich ausserhalb jeglichen Bewusstseins,
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. die Erscheinung ausserhalb des individuellen, aber innerhalb des transcendentalen
-Bewusstseins,
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>3. die Vorstellung der Erscheinung innerhalb des individuellen Bewusstseins.”
-</p>
-<p>Dit laatste komt vrijwel overeen met onze onderscheiding: 1. het An-sich, 2. het objectieve-physiese,
-3. het individueel-psychiese.
-<span class="pageNum" id="pb349">[<a href="#pb349">349</a>]</span></p>
-<p>Evenwel, ook voor deze opvatting (p. 83:) „<span lang="de">bleibt doch die Frage nach dem ‚Stoff’ aller Erkenntnis bestehen. Man kann den Stoff
-aller Erkenntnis nicht aus der Vernunft ableiten, weder aus der individuellen, noch
-aus der Gattungsvernunft.</span>”
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p><b>37</b>: p. 88. Zie opm. 50, hoe <span class="sc">Schopenhauer</span>’s Intellekts-materialisme, die jammerlike uitwas van zijn eerbiedwaardige Wilsmetaphysica,
-naast het <span class="ex">juiste</span> kritiese inzicht: „zonder subjekt geen objekt”—stelt het alleszins verkeerde: „zonder
-objekt geen subjekt”; cf. II p. 23, waar hij niet méér demonstreert dan: zonder voorstelling
-of kennis geen subject van voorstelling of kennis!
-</p>
-<p>Dezelfde materialistiese fout is bij Prof. <span class="sc">Bolland</span> gevolg en bewijs van het feit, dat <span class="ex">voor zijn</span> Hartmann-Hegeliaanse <span class="ex">misvatting</span> (in <span class="ex">individuele</span> zin) van de Kantiaanse <span class="ex">subjectiviteit</span> (vergelijk daarover opm. <b>48</b> en Hoofdstuk V) <span class="ex">de kennisleer steriel is gebleven</span>:
-</p>
-<p>„De omhaal van woorden, waarmede in het sterile gezanik der ‚kennistheorie’ betoogd
-wordt, dat de voorwerpen onzer waarneming subjectief en individueel [n.b.] bepaalde
-denkbaarheden zijn, is slechts breedsprakigheid voor het eenvoudige besef, <span class="corr" id="xd31e23974" title="Bron: daf">dat</span> de waarneembaarheid denkbaarheid is, dat het subject in het object is voorondersteld
-en dit zonder het subject niet is te denken. Een A = B, dat zoo op zichzelf en zonder
-meer genomen van zelf eene eenzijdigheid blijkt. Want omgekeerd vooronderstelt ook
-de denkbaarheid waarneembaarheid [!] en het subject het object; in de veeleenige werkelijkheid
-is bepaling en bepaaldheid wederkeerig.” (<span class="ex">Denken en Werkelijkheid</span>, p. 14/15). In waarheid daarentegen vooronderstelt het subject geenszins het (waarnemings)object;
-het subject wordt reeds in de logica zonder, en onafhankelik van, het object gedacht,
-en een subject zonder gewaarwordingsvermogen (doof, blind, anaestheties enz.) is een
-subject zonder object, al blijft het, op de zintuigen na, even „lichamelik” als elk
-ander subject.
-<span class="pageNum" id="pb350">[<a href="#pb350">350</a>]</span></p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p><b>38</b>: p. 91. De „uitleggers”, de speculatieve en neo-kantiaanse „idealisten” zowel als
-de realisten <span class="ex">sans</span> phrase, hebben aan <span class="sc">Kant</span> ten deze rijkelik vergolden wat hij <span class="ex">aan</span> <span class="sc">Berkeley</span> <span class="ex">heeft misdreven!</span>—Waarschijnlik ging hij af op de Duitse uitgaaf van 1756 als deel der: „Sammlung der
-vornehmsten Schriftsteller, die die Wirklichkeit ihres eigenen Körpers und der ganzen
-Körperwelt leugnen”!
-</p>
-<p>Zo heeft Dr. <span class="sc">Edm. Koenig</span> nog in onze dagen („<span class="ex" lang="de">Die Entwickelung des Causalproblems von Cartesius bis Kant</span>”, Leipzig 1888) <span class="sc">Berkeley</span> professoraal bekritikasterd, zonder blijk, van B. zelf een letter gelezen te hebben
-dan alleen realist <span class="sc">Kirchmann</span>’s vertaling van één geschrift, de P. <span class="ex">of</span> H. K.—Van B.’s geniale natuur-immanentie heeft <span class="sc">Koenig</span> dan ook geen letter begrepen.—Zie p. 198 ss.—Wat B. van <span class="ex">de natuur</span> denkt, heet „<span lang="de">für den Phänomenalisten … die oberste und einzige Annahme über die Wirklichkeit</span>”!
-</p>
-<p>Gelijksoortige <span class="sc">Berkeley</span>-miskenning bij <span class="sc">Hegel</span>, <span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span> (Uitg. <span class="sc">Bolland</span>) pp. 947–51: „<span lang="de">Berkeley trug einen Idealismus vor, der <i>dem Malebranche’schen sehr nahe</i> kam. Der Verstandesmetaphysik gegenüber tritt die Ansicht auf, dass <i>alles Seiende</i> und dessen Bestimmungen <i>ein Empfundenes</i> und vom Selbstbewusstsein Gebildetes sind.</span>” En „<span lang="de">jene abstracte Form, dass alles ‚nur Wahrnehmungen’ sind</span>”!—Insgelijks bij <span class="sc">Windelband</span>, „<span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span>”, p. 384/6. Het ten deze kenschetsend-realisties verwijt van „<span lang="de">Einseitigkeit</span>” op p. 389. En op p. 385 weer vereenzelviging met <span class="sc">Malebranche</span> t.a.v. de betekenis der afzonderlike (stoffelike) dingen en krachten, waarvan B.
-zelf reeds zegt, <span class="ex">Dial</span>. II, p. 306:
-</p>
-<p>„<span class="ex">Phil</span>.: ‚<span lang="en">Few men think, yet all have opinions. Hence men’s opinions are superficial and should
-never the less be confounded with each other by those who do not consider them attentively.
-I shall not therefore be surprised if some men imagine that I run into the enthusiasm
-of Malebranche; <span class="pageNum" id="pb351">[<a href="#pb351">351</a>]</span>though in truth I am very remote from it. He builds on the most abstract general ideas,
-which I entirely disdain. He asserts an absolute external world, which I deny. He
-maintains that we are deceived by our senses, and know not the real natures or the
-true forms and figures of extended beings; of all which I hold the direct contrary.
-So that upon the whole there are no principles more fundamentally opposite than his
-and mine.</span>’ ”…
-</p>
-<p>Ook <span class="sc">O. Liebmann</span> mishandelt <span class="sc">Berkeley</span> op de gewone individualistiese, solipsistiese voorstellingswijze van allen die zijn
-object-immanentie niet hebben bereikt (Zie A. d. W. „<span class="ex" lang="de">Idealismus und Realismus</span>” spec. pp. 26–30 en andere artikelen passim).
-</p>
-<p>Uit <span class="sc">Berkeley</span>’s krities inzicht: „wat immanent is (de objectenwereld: tafel, berg, enz.) kan <span class="ex">slechts</span> immanent zijn en nooit transcendent, en kan even min op iets transcendents gelijken,…
-trouwens gij realisten bedoelt met uw „absolute” tafels enz. voorstelbaarheden, kenbaarheden,
-dus klaarblijkelik iets immanents, immers iets transcendents ware eo ipso volstrekt
-onkenbaar en onvergelijkbaar”… hieruit maakt <span class="sc">Liebmann</span> (vgk. insgelijks <span class="sc">Rickert</span>, <span class="ex" lang="de">Der Gegenstand der Erkenntniss</span>, p. 18 en <span class="sc">Volkelt</span>, <span class="ex" lang="de">Die Quellen der menschlichen Gewissheit</span>, p.38) weer de solipsistiese drogreden: wat gedacht (voorgesteld) wordt (de objectenwereld,
-tafel, berg, enz.) bestaat <span class="ex">slechts</span> als gedachte (voorstelling) en de gedachte kan geen beeld zijn van een werkelik object.
-</p>
-<p>Ziedaar <span class="ex">de quintessens van</span> <span class="sc">Liebmann</span>’s (en in ’t algemeen van de <span class="ex">realistiese</span>) <span class="ex">polemiek</span> tegen <span class="sc">Berkeley</span> op p. 25 tot 29, waarbij „<span lang="de">die handgreiflichsten Fehlschlüsse und durchsichtigsten Sophismen</span>”, zowel als de „<span lang="de">Scheindemonstration</span>” niet aan de echte <span class="sc">Berkeley</span>, maar slechts aan diens caricatuur, „<span lang="de">der vortreffliche Bischof</span>” van <span class="sc">Liebmann</span> te danken zijn. „<span lang="de">Aufrichtig; wäre es dem Philosophen nicht so bitter Ernst, man wäre versucht zu glauben,
-<span class="pageNum" id="pb352">[<a href="#pb352">352</a>]</span>er wolle den Leser zum Besten haben</span>” zegt <span class="sc">Liebmann</span>, p. 27, van <span class="sc">Berkeley</span>, zeg ik van <span class="sc">Liebmann</span>. En evenals <span class="sc">Hartmann</span> het <span class="sc">Kant</span> als een inconsequentie aanwrijft, wanneer hij bij <span class="sc">Kant</span> de consequentie vergeefs zoekt van … <span class="sc">Hartmann</span>’s <span class="sc">Kant</span>misvatting, precies zo schrijft <span class="sc">Liebmann</span>, p. 29:
-</p>
-<p lang="de">„Nun aber weiter! Da einmal der Schlussfehler begangen ist [zie boven, door wie],
-welches Resultat sollte man bei Berkeley erwarten? Offenbar den echten und rechten,
-in seiner ganzen widernatürlichen Ungeheuerlichkeit doch mindestens consequenten Solipsismus.
-Also <span class="ex">ein einziges</span> vorstellendes Subject, aus dessen Vorstellungen das Weltall besteht. Aber weit gefehlt!”
-</p>
-<p>Inderdaad,… <span lang="de">weit gefehlt</span>!
-</p>
-<p>Wijl <span class="sc">Liebmann</span> op de volgende pagg. al evenmin begrijpt, dat, voor <span class="sc">Berkeley</span> gelijk in waarheid, de <span class="ex">objecten alleszins</span>, de <span class="ex">subjecten</span> echter <span class="ex">geenszins</span> immanent, van mogelike waarneming afhankelik, bestaan, waant <span class="sc">Liebmann</span>, dat <span class="sc">Berkeley</span> evenals de objecten, ook de (andere) subjecten immanent had moeten achten, slechts
-zijn „voorstelling”, „<span lang="de">ein subjectives Gedankengespinnst, eine Chimäre.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e24224src" href="#xd31e24224">29</a>
-</p>
-<p>Dit wanbegrip geeft echter een <span class="sc">Liebmann</span> niet het recht tot de schandelike insinuatie tegen de filosoof <span class="sc">Berkeley</span>, op p. 30 en 31, als zoude theologiese „<span lang="de">Absicht</span>” hem tot zijn gewaande „inconsequentie” hebben geleid: „<span lang="de">Aber diese Consequenz scheut unser Bischof wohl weniger aus logischen als aus theologischen
-Bedenken. Deshalb umgeht er sie; deshalb verstopft er die Lücken seiner Philosophie
-mit einigen Reminiscenzen seines gesunden Menschenverstandes und der landesüblichen
-Religion.</span>” <span class="sc">Berkeley</span>, die het verschil zo scherp mogelik formuleert en demonstreert, in één zinnetje reeds,
-waarin heel de kennistheoretiese weerlegging <span class="pageNum" id="pb353">[<a href="#pb353">353</a>]</span>van het materialisme (speciaal het „immanente” van <span class="sc">Ziehen-Avenarius</span>, <span class="sc">Wahle</span>, <span class="sc">Bergson</span> c.s.) ligt opgesloten:
-</p>
-<p>S. 135: „<span lang="en">that a spirit has been shewn to be the only substance or support wherein unthinking
-beings or ideas can exist; but that this <span class="ex">substance</span>, which supports or perceives ideas should itself be an idea or like an idea is evidently
-absurd.</span>”
-</p>
-<p>De „<span class="ex" lang="en">Three Dialogues</span>” geven de afdoende weerlegging van de (door <span class="ex">Hylas</span> aan <span class="ex">Philonous</span> verweten) Subjekten-loochening, p. 328/9. Men leze zelf dit betoog, dat eindigt met
-de conclusie: „<span lang="en">There is therefore upon the whole no parity of case between Spirit and Matter.</span>”
-</p>
-<p>Wanneer nu <span class="sc">Liebmann</span>, met zijn „<span lang="de">anthropologischen (empirischen) Materialismus</span>”—„<span lang="de">das Bewusstsein … die specifische Energie des Denkorgans</span>” noemt in „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Geist</span>”, een van a tot z realisties artikel, dat zelfs de mogelikheid openhoudt (p. 526)
-als zoude <span lang="de">das Gehirn … Ding an sich</span> zijn van de geest als <span lang="de">Erscheinung</span>—i. pl. v. omgekeerd—en op p. 551 schrijft: „<span lang="de"><b>Die Natur hat sich im menschlichen Gehirn ein automaton materiale logicum erzeugt.</b> Von selbst, d.h. mit causaler Naturnothwendigkeit, hat sich innerhalb unseres Schädels
-als physische Gedankenfabrik jenes räthselhaftcomplicirte System mikroskopisch feiner,
-zahlloser Nervenzellen, Knoten und Fasern entwickelt</span>” … enz. enz., kortom, in zijn metaphysica de kritiek als een soort paradepaard op
-stal zet (zie het krities-bedoeld „voorbehoud” van p. 266), om rustig een realisties
-muildier te gaan berijden en dan ook <span class="sc">Du Bois-Reymond</span>’s en <span class="sc">Griesinger</span>’s zuiver materialisties <span class="ex">ignorabimus</span> aanvaardt (pp. 464 en 533, 536), wanneer deze geenszins geringe maar allerminst geniale
-denker, deze <span class="sc">Schopenhauer</span> in ’t klein, durft spotten van „<span lang="de">den brittischen Philosophen</span>” dat „<span lang="de">deren Denken ja meistentheils nur für die zwei Dimensionen der Länge und Breite Sinn
-zu haben pflegt, während ihnen die dritte Denkdimension, nämlich die Höhe oder <span class="pageNum" id="pb354">[<a href="#pb354">354</a>]</span>Tiefe, in der Regel unzugänglich bleibt</span>”, dan is dit slechts een der vele tegen <span class="sc">Liebmann</span> pleitende gevolgen van het feit, dat een <span class="sc">Berkeley</span> en een <span class="sc">Hume</span> voor hem in hun eigenlike hoogte of diepte ontoegankelik zijn gebleven.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>39</b>: p. 94 en p. 96. Het schijnt mij, achteraf, onnodig, <span class="sc">Rée</span> nog in extenso te behandelen. Men leze hem zelf—bij wijze van vuurproef.
-</p>
-<p>De p. 94 bedoelde „consequenties” vindt men §§ 38–40 en heel caput III „<span class="ex" lang="de">Die Philosophie Kants</span>”.
-</p>
-<p>Pas wie tegen dit eerlik, nuchter, geestig en cynies gezond-verstand, vrij van alle
-phraseologie, van alle vertoon van diepzinnigheid of geleerdheid, bestand is gebleken,
-kan zich waarlik het materie-realisme en empirisme te boven weten.
-</p>
-<p>Hoeveel sympathieker en groter is hij, die de dwaasheid van onbegrepen wijsheid zonder
-vrees of blaam bestrijdt als dwaasheid, dan wie ze zonder zelfrespekt inhaalt en viert
-als wijsheid. Had deze scherpe, <span lang="de">rücksichtslose</span> anti-dogmaticus, met zijn mooie brutale oprechtheid maar de voorlichting gevonden
-die hem geholpen had uit zijn naief-realistiese „<span class="ex" lang="la">regressus in infinitum</span>” (§§ 6, 8 en 9 van zijn „<span class="ex">Materie</span>”), uit zijn waarlik „<span class="ex" lang="de">traurige Konsequenz</span>” van het „Idealisme”, uit zijn „<span class="ex">Antinomie</span>” (§9 van zijn „<span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie</span>”)!—Zijn Ré(e)alisme <span class="ex">moest</span> precies zó te keer gaan tegen <span class="sc">Kant</span> („Kant war kein Denker”), tegen <span class="sc">Spinoza</span> (zijn God „<span lang="de">nicht ernst gemeint</span>”), tegen <span class="sc">Schopenhauer</span> (vgk. § 118 „<span class="ex" lang="de">Das intellektuelle Gewissen</span>”).—En hoeveel zedeliker is zijn anti-zedelikheid, hoeveel edeler dat opstandig penetrant
-pessimisme,—soms heerlik raak, soms heerlik mis—, dan al dat kwispelstaartende zalvende
-kanseloptimisme.
-</p>
-<p>Wat <span class="sc">Erich Adickes</span> betreft (zie bl. 96), zijn krities vertoog „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie gegen naturwissenschaftlichen Dogmatismus</span>” verdient een amenderend aanhangsel: „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="pageNum" id="pb355">[<a href="#pb355">355</a>]</span><span class="sc">Adickes</span>”! Want precies zo ver <span class="sc">Adickes</span> van <span class="sc">Kant</span> afwijkt, deels onbewust (in zijn resten van Lockianisme gelijk in zijn individualiserend
-voorstellings-idealisme, dat niet inziet, hoe juist <span class="sc">Kant</span>’s éne <span class="ex">empiriese</span> ruimte identiek is met de ruimte der natuurwetenschap en van de natuurwetenschappelike
-kosmos) deels bewust (waar dit misverstand hem noopt tot het geloof aan een oneindige
-„transcendente ruimte”, met een „oneindig aantal” transcendente „krachtcentra”), precies
-zo ver denkt hij zelf dogmaties en precies zo ver blijft zijn „<span class="ex" lang="de">Widerlegung des Materialismus</span>” (Hoofdstuk II, te voren in de „<span class="ex" lang="de">Kantstudien</span>” verschenen) materialisties en zijn „<span class="ex" lang="de">Der wahre Monismus</span>” (III) dualisties, trots de onomwonden monistiese belijdenis van zijn voorrede: „<span lang="de">Ich kann ebensowenig wie er [<span class="sc">Haeckel</span>] an einen persönlichen ausserweltlichen Gott, an eine Schöpfung der Welt durch ihn,
-an ein vom Körper getrenntes immaterielles Seelenwesen glauben; ich nehme wie Haeckel
-einen lückenlosen allumfassenden Kausalzusammenhang, auch auf geistigem Gebiet, und
-eine natürliche ununterbrochene Entwicklung von der anorganischen Welt zur organischen
-und in dieser hinauf bis zum Menschen (diesen eingerechnet!) an. Auch ich behaupte,
-dass die Philosophie nicht gegen die <span class="ex">Thatsachen</span> der Naturwissenschaft verstossen darf, sondern dieselben, ohne an ihnen zu drehn
-oder zu deuteln, ihren Systemen zu Grunde legen muss.</span>”
-</p>
-<p>Wat nu „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Adickes</span>” nog in’t midden zou moeten brengen? In korte trekken het volgende. Van de „<span class="ex" lang="de">Widerlegung des Materialismus</span>” zal noch de eerste <span lang="de">Abschnitt</span>: „<span class="ex" lang="de">Unfähigkeit des Materialismus, die Existenz des Psychischen zu erklären</span>”, noch de tweede: „<span class="ex" lang="de">Absurdität des Materialismus, da die Materie</span> <b>nur</b> <span class="ex">unsere Vorstellung ist</span>” veel materialisten bekeren. De eerste niet, wijl deze faalt tegenover het psycho-physies
-materialisme <span class="pageNum" id="pb356">[<a href="#pb356">356</a>]</span>(het materie-realisties parallelisme), ook bij <span class="sc">Haeckel</span> telkens opduikend, de leer der stofbezieling, die bewustzijn („<span lang="de">Gedächtnis</span>”) als algemene oorspronkelike eigenschap of „<span lang="de">Funktion</span>” aan de (al of niet georganiseerde) materie toekent. Want dit epiphaenomenalisme
-hoeft geen enkele dualistiese inbreuk op „<span lang="de">das Energiegesetz</span>” (p. 32 ss.) toe te laten, noch „<span lang="de">die Existenz des Psychischen zu erklären</span>”. <span class="sc">Haeckel</span> en de zijnen kunnen en zullen zich dus daarachter verschansen en zijn het geheel
-met <span class="sc">Adickes</span> (p. 8) eens: „<span lang="de">Der materialistische Standpunkt wird erst da verlassen (dann aber auch sofort und
-grundsätzlich), wo die Materie als denkend oder empfindend gedacht wird oder wenigstens
-als mit Innenzuständen versehn, die sich in allmählicher gesetzmässiger Entwicklung
-zum Empfinden und Denken erheben.</span>” Daartegenover zou <span class="sc">Kant</span> moeten opmerken, dat „denkende of gewaarwordende materie” juist typies-<span class="ex">materialisties</span> gedacht is,<a class="noteRef" id="xd31e24522src" href="#xd31e24522">30</a> niets minder materialisties en niets minder zinrijk dan het omgekeerde, b.v. een
-weegbare gewaarwording of een gele gedachte. Zo zullen dan <span class="sc">Haeckel</span> en de zijnen hun eigen waarnemingsleer bij <span class="sc">Adickes</span> herkennen: <span lang="de">Aetherschwingungen „erscheinen in unserm Bewusstsein als Leuchten</span>” (p. 25), het bewustzijn „spiegelt” <span lang="de">Molekularbewegungen „nicht als Bewegungen, sondern als Wärmeempfindungen ab</span>” (p. 33) en als <span class="sc">Adickes</span> zegt op p. 30: „<span lang="de"><span class="ex">Wie</span> es möglich ist, dass die vom Phosphor ausgestrahlte Bewegung <span class="ex">mir</span> als Leuchten, d.h. als Bewusstseinszustand, als Empfindung erscheint: das will ich
-ja gerade wissen.</span>”, zullen zij volmondig antwoorden: „<span lang="de">Ich auch!</span>” Zo zal bij pp. 31–33 de psycho-physiese materialist eensdeels kunnen toegeven, dat
-physies en psychies „<span lang="de">etwas <span class="pageNum" id="pb357">[<a href="#pb357">357</a>]</span><span lang="la">toto genere</span> [<span lang="nl">elders</span> „<span lang="la">toto coelo</span>”] Verschiedenes</span>” zijn en anderdeels, wijl de kenniskritiese fundering van het verschil hier ontbreekt,
-dit voelen als een dualisties dogma, waartegen zijn monisties instinkt zich niet zonder
-recht verzet.—Maar dan komt die 2<sup>e</sup> <span lang="de">Abschnitt</span>, die ’t reeds door bovengeciteerd opschrift verbruit bij materialist en.… idealist,
-want de materie is nu eenmaal <span class="ex">niet</span> „<span lang="de"><b>nur</b> <span class="ex">unsere</span> <i>Vorstellung</i></span>”, laat staan, als op p. 37, „<span lang="de"><span class="ex">nur</span> in <i>meinem</i> Bewusstsein</span>” of „<span lang="de"><span class="ex">nur</span> <i>meine Vorstellung</i></span>”, zo min als voor <span class="sc">Kant</span> ruimte en tijd „<span lang="de">blosse <i>Vorstellungs</i>formen</span>” zijn (p. 37) en even onjuist en verwarrend is „<span lang="de"><span class="ex">die neue These</span></span>”: „<span lang="de"><span class="ex">die Materie</span>.… <span class="ex">existiert nur als Bewusstseinszustand</span></span>” (p. 35), aangezien de materie in ’t geheel geen bewustzijn<span class="ex">stoestand</span> is (iets konkreets, onruimteliks), maar abstrakt geheel van <span class="ex">mogelike</span> bewustzijn<span class="ex">sinhouden</span>, mogelik, niet voor enig individu, maar voor het universele subjekt der natuur. En
-deze echte, Kantiaanse, immanentie der materie, der objecten, hun afhankelikheid van
-vooronderstelde subjectiviteit, is nu weer geenszins „<span lang="de">das Grunddogma des Idealismus</span>” (p. 37), immers in ’t geheel geen „dogma”, maar exakt te bewijzen kennistheoreties
-feit.—Zo komt dan <span class="sc">Adickes</span> er toe, bevangen gebleven in de oude, speciaal bij <span class="sc">Hartmann</span> door mij in de tekst afgewezen infra-kantiaanse tegenstelling: individueel—transcendent,
-te zeggen op p. 38: „<span lang="de">Dies Ding an sich ist räumlich und zeitlich bestimmt; Raum, Zeit und Bewegung sind
-also nicht <span class="ex">nur</span> unsere Vorstellungsweisen, sondern haben auch <span class="corr" id="xd31e24656" title="Bron: transscendente">transcendente</span> Gültigkeit: darin weiche ich von Kant ab und nähere mich dem naturwissenschaftlichen
-Realismus.</span>” Ergo blijft <span class="sc">Adickes</span> zelf steken in de verdubbeling van het ruimte-dogmatisme, de „<span lang="de">Meinung, dass <span class="ex">unsere</span> räumliche Welt die <span class="ex">Rekonstruktion</span> einer <span class="ex">extramentalen</span> räumlichen Welt ist, keine völlige <span class="ex">Neuschöpfung</span>.</span>” (p. 43), voor ons even zinledig als de mening, dat <span lang="de"><span class="ex">unsere</span> Farbenwelt die <span class="ex">Rekonstruktion</span> <span class="pageNum" id="pb358">[<a href="#pb358">358</a>]</span>einer <span class="ex">extramentalen</span> Farbenwelt</span> zou zijn. Is reeds deze „extramentale”, sc. transcendente, „<span lang="de">Raum</span>” een onding, door <span class="sc">Adickes</span> ten onrechte aanvaard „<span lang="de">weil das so entstehende Weltbild mir weniger Schwierigkeiten zu bieten scheint als
-die andern</span>” (p. 46), hoe verderfelik dit misverstandsdogmatisme werkt, blijkt al op p. 47, waar
-<span class="sc">Adickes</span> zegt, <span lang="de">fest te glauben „dass im extramentalen Raum an derselben Stelle [n.b.!], an welche
-in meinem Bewusstseinsraum die Bank von mir gesetzt wurde, ein ihr entsprechendes
-[?!] Ding an sich vorhanden war</span>”, een verdubbeling, in z’n onmogelikheid door mijn geschrift naar ik hoop voldoende
-gedemonstreerd en in <span class="sc">Adickes’</span> metaphysica <span lang="la">ad absurdum</span> geleid door z’n eigen consequentie, een soort psycho-physies kracht-materialisme
-(of energetisme) à la v. <span class="sc">Nägeli</span>, met een „<span lang="de">Innenseite</span>” en een „<span lang="de">Aussenseite</span>” van een niet nader aan te geven „<span lang="de">Ding</span>” of „<span lang="de">Vorgang</span>” à la <span class="sc">Spencer</span>’s „<span lang="en">inner and outer faces of the same change</span>” en een „<span lang="de">Weltbild</span>” als volgt (p. 62): „<span lang="de">Der unendliche Raum <span lang="nl">[door <span class="sc">Kant</span> weerlegd onding]</span> ist erfüllt von unendlich vielen <span lang="nl">[ook al door <span class="sc">Kant</span> weerlegd; een oneindig aantal dingen is onbestaanbaar, want een oneindig aantal is
-groter dan elk bepaald aantal, vgk. daarover, voortreffelik, „<span class="ex" lang="de">Geist und Materie</span>” II pp. 221–230, van <span class="sc">Thiele</span>’s degelik-populaire warmovertuigde propagator <span class="sc">Paul Apel</span>.<a class="noteRef" id="xd31e24761src" href="#xd31e24761">31</a>]</span> Kraftcentren</span>”, die „<span lang="de">Träger von Innenzuständen</span>” zijn—en aangezien <span class="pageNum" id="pb359">[<a href="#pb359">359</a>]</span>nu die <span lang="de">Kraftcentren</span> ruimtelik zijn gedacht, krijgen we hier ook plaatselike (?) <span lang="de">Innenzustände</span>! Wat al onklaarheid, culminerend op bl. 67 in „<span lang="de">eine doppelte Reihe von Vorgängen</span>” (het realisme t.a.v. <span class="ex">ruimtedingen</span> blijft <span class="ex">altijd</span> min of meer <span class="ex">dualisties</span>: dat de <span lang="de">Innenseite „das eigentlich Bedeutungsvolle</span>”, „<span lang="de">das tiefste Wesen der Welt</span>” is, berust op subjectieve waardering, niet op het kennistheoreties bewijs, dat alleen
-het geestelike konkreet bestaat), waarbij in de physiese reeks telkens de <span class="ex">hersenen</span>, en alleen deze (niet der <span lang="de">Hörapparat, die motorischen Nerven, Muskelgruppen, Bewegungsvorgänge</span>, etc. etc), vervangen worden door.… „<span lang="de">das Ding an sich des Gehirns</span>”! Een waarlik ongehoorde <span class="trans" title="metabasis eis allo genos"><span lang="grc" class="grek">μεταβασις εἰς ἀλλο γενος</span></span>! En hoe denkt <span class="sc">Adickes</span> zich eigenlik die verhouding van het psychiese tot die transcendente ruimte, in verband
-met de bij ervaring gegeven, door <span class="sc">Adickes</span> zelf op bl. 44 uitgesproken („<span lang="de">Denn wie könnte etwas Psychisches ausgedehnt, im Raum neben einander sein!</span>”) <span class="ex">onruimtelikheid</span> van het geestelike? Want zijn half materialisties, half Spinozisties „monisme” heeft
-alvast drieërlei: „Krachtcentra” in een transcendente ruimte met een <span lang="de">Aussenseite</span> in de empiriese ruimte (<span lang="de">Körper</span>) en een <span lang="de">Innenseite</span> van deze transcendent-ruimtelike dingen, die niettemin.… geheel onruimtelik blijkt!
-Verbijsterend wordt die onklaarheid, als op bl. 94 zulk een Kraftcentrum „<span lang="de">sich an irgend einer Stelle des Gehirns befindet, einen Teil der materiellen Erscheinungswelt
-bildet</span>”!—Voorwaar, zolang <span class="sc">Kant</span>’s kenniskritiek blijft leven zullen ook die vermetele mannen van bl. 88 niet uitsterven,
-die niet alleen „<span lang="de">meinen</span>”, maar zelfs tonen, „<span lang="de">allen Schwierigkeiten <span class="pageNum" id="pb360">[<a href="#pb360">360</a>]</span>am besten zu entgehn [<span lang="nl">ik zou zeggen</span> zu entkommen], indem sie der nicht-geistigen Welt einfach [?] das selbständige Dasein
-absprechen</span>”, d.w.z. <span lang="de">abdemonstrieren</span>. Maar tot dit zuiver immaterialisties monisme dringt <span class="sc">Adickes</span> niet door en tegenover <span class="sc">Haeckel</span> wordt hij op bl. 95 zelfs de mindere, waar hij schrijft: „<span lang="de">Haeckel bedarf des Glaubens an Unsterblichkeit nicht, sein Gemüt stellt Forderungen
-anderer Art. Gut! mag er <span class="ex">seine</span> Wege gehn; aber warum will er andere abhalten, die <span class="ex">ihren</span> zu wandeln? Was hat ihn zum Glaubensrichter und Seelsorger gesetzt?</span>” etc. Want voor <span class="sc">Haeckel</span> is zijn <span class="ex">waarheidsdrang</span> afdoende verklaring en rechtvaardiging: immers voor hem is de onsterfelikheid nu
-eenmaal niet, of eerst indirekt, een kwestie van <span lang="de">Herz</span> en <span lang="de">Gemüt</span>, een (al of niet!) „<span lang="de">schöner Traum</span>”, gelijk voor <span class="sc">Adickes</span>, maar allereerst zaak van verstandelike mogelikheids- en werkelikheidsoverweging;
-hij bestrijdt ze dus, om met <span class="sc">Adickes</span> te spreken (p. 97), „<span lang="de">in der besten Absicht und in der festen Überzeugung, dass die <span class="ex">ganze</span> Wahrheit auf <span class="ex">seiner</span> Seite ist.</span>”
-</p>
-<p>In deze geest ongeveer zou „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Adickes</span>” zich moeten keren tegen <span class="sc">Adickes’</span> „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Haeckel</span>”.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>40</b>: p. 99. Het gaat trouwens precies zo met de empiristiese (iets anders dan empiriese)
-„verklaring” van het zedelike, van het plichts-besef. Voor alle specifiek-zedelik-bedoelde
-qualificatie: edel—gemeen (en alle varianten en graden) is weer het zedelik bewustzijn
-het logiese <span class="ex">prius</span>, dat noch uit z’n toepassing, noch uit niet-zedelike „ervaring” kan worden „afgeleid”.
-Al heeft zich dus het autonome zedelik oordeel nòg zo heteronoom „ontwikkeld” uit
-maatschappelik-nuttige dwang en drang en goden-geboden en „associaties”, verworven,
-geërfd en instinctief-kategories geworden in de gemeenschaps-struggle for life (zie
-<span class="sc">Rée</span>’s <span class="ex" lang="de">Entstehung des Gewissens</span>) en al zijn de woorden van het „zedelike” ook oorspronkelik alle niet-zedelik geweest,
-klassewoorden als <span class="pageNum" id="pb361">[<a href="#pb361">361</a>]</span>bovengenoemde, of aesthetiese, zinnelike of utilitaire termen (een heerlike bron van
-diepe volkskarakterkunde wordt hier de Taal!)—zonder specifieke zedelikheid als prius
-kan daaruit geen greintje „zedelik” gevoel, tegenover zichzelf en anderen, met z’n
-eigen reacties: „slecht” en „goed”, („schunnig”, „ordinair”, „vies”, „karakterloos”
-en „waardig”, „heldhaftig”, „grootmoedig” enz.) noch ontstaan noch zich handhaven
-tegen wil en dank, tegen de theoretiese bewering in, dat dit alles zou moeten verdwijnen,
-wanneer het klare weten van utilitaire „oorsprong” en „strekking” en van „natuurnoodwendigheid”
-de „illusie” van plicht en verantwoordelikheid maar eenmaal hebben gebroken,… zich
-handhaven ook bij een <span class="sc">Rée</span> en een <span class="sc">Nietzsche</span> zelf,—die zich wel terdege „<span class="ex">autonoom</span>”, en <span class="ex">niet anoom</span>, <span class="ex">gebonden</span>, bleven voelen,—dat spreekt op elk van hun eerlike, fiere, karaktervaste bladzijden—,
-aan hun eigen zedelik oordeel en plichtsbesef, dat hen veile zelfverzaking doet verafschuwen
-en ver „beneden” zich weten trots al haar mogelike „nuttigheid”, ’t zij bij eigen
-gevaarlike waarheden (gesteld eens dat deze buiten kijf waren), ’t zij bij anderer
-verderfelike dogma’s—en ook voor hen overtuigingstrouw intra en extra muros maakt
-tot <span class="corr" id="xd31e25037" title="Bron: onontkombare">onontkoombare</span>, zelfopgelegde, als vanzelfsprekend aanvaarde, plicht, waarvan wij niet <span class="ex">willen</span> afwijken, neen, maar ook niet <span class="ex">mogen</span> afwijken <span class="ex">per</span> <span lang="la">nos ipsos</span>, „van” eigen zedelik oordeel, tegenover de vele morele adiaphora, waarvan wij eveneens
-niet <span class="ex">willen</span> afwijken, al voelen wij terdege, dit wel van ons zelf te <span class="ex">mogen</span>, d.w.z. dit te kunnen doen zonder afkeuring, verachting of verontwaardiging van ons
-zelf jegens ons zelf te duchten te hebben.
-</p>
-<p>Is het niet aldus, bij u allen, gij relativisten, utilisten, marxisten, amoralisten,
-evolutionisten en ook gij, principiële dogmatici en heteronome theologen (maar <span class="ex">alle heteronomie is verkapte, getrapte autonomie</span>) en hoe gij u verder moogt <span class="ex">noemen</span>, zonder nochtans op te houden, eenvoudig zedelike wezens te <span class="ex">zijn</span>: onderworpen <span class="pageNum" id="pb362">[<a href="#pb362">362</a>]</span>aan de ene eeuwige algemene <span class="ex">geesteswettelikheid</span> van het <span class="ex">zedelik</span> reageervermogen, zo goed als van het <span class="ex">logies</span> denken en het <span class="ex">ruimtelik</span> waarnemen, het muzikaal of, algemeen, <span class="ex">kunstzinnig</span> gevoel, en het <span class="ex">tijdelik</span> bewustzijn.
-</p>
-<p>Ginds en dan wordt als doodzonde beschouwd, of doemwaardige leugen, of verfoeilike
-gruwel, wat hier en tans als heilige plicht, of hoogste waarheid, of opperste schoonheid
-geldt.
-</p>
-<p>In concretis oneindige verscheidenheid van tegenstelling en ontwikkeling alom, alles
-nochtans beheerst door één en hetzelfde nooit geworden, nooit zich wijzigend Stelsel
-van Wetten. <span class="trans" title="Panta rhei, pan menei"><span lang="grc" class="grek">Παντα ῥει, παν μενει</span></span>.
-</p>
-<p>(Mooi en juist <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex" lang="de">D. ph. Krit.</span> II p. 13 en III p. 75).
-</p>
-<p>De sociologie moge dan ook de belangrijkste hulpwetenschap der ethica zijn, de ethica
-zelf is evenmin sociologie als de logica; zij is evenmin „<span lang="fr">science des moeurs</span>” (<span class="sc">Lévy-Bruhl</span> c.s.) als de logica kennis der wetenschappen is, en heeft evenveel met klassemoraal
-te maken als de logica met klassewetenschap. Anderzijds wil zij evenmin „<span lang="de">eine Richtschnur für das Handeln liefern</span>” (<span class="sc">Bruno Bauch</span>, <span class="ex">Ethik</span>, p. 215, 241) als de logica een richtsnoer voor het denken; zij zou tevreden zijn
-als zij de wetten van het zedelik bewustzijn had gevonden, gelijk de logica de wetten
-van het denken.—De zuivere ethica is even vrij van naturalismen en supra-naturalismen,
-even exakt, empiries, algemeen geldig en autonoom als de zuivere logica. Haar enig
-gebrek is, dat zij nog niet bestaat. „<span lang="de">Die Gesetze und Elemente des sittlichen Bewusstseins</span>” wachten nog op hun schrijver.
-</p>
-<p>(Grondvestend <span class="sc">Heymans</span>, <span class="ex" lang="de">Die Methode der Ethik, in <abbr title="Vierteljahrsschrift">Vjschr.</abbr> f. wissensch. Philosophie</span> IV).
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>41</b>: p. 100. Daar juist (inmiddels ruim een jaar geleden) is verschenen: „<span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie und Naturwissenschaft</span>”, de lezing, door <span class="sc">Osw. Külpe</span> gehouden <span class="pageNum" id="pb363">[<a href="#pb363">363</a>]</span>op 19 Sept. 1910 ter 82<sup>e</sup> <span lang="de">Versammlung Deutscher Naturforscher und Aerzte in <span class="ex">Königsberg</span></span>, een zeer „<span lang="de">zeitgemässe</span>” principiële verklaring, die ongetwijfeld de belangstelling zal vinden, die ze als
-zodanig verdient, al interesseert ons heel die „<span lang="de">Kontroverse</span>” tussen <span class="sc">Külpe</span>’s realisme en het in de grond niet minder realistiese „idealisme” waartegen het niet
-zonder recht zich keert, slechts voor zoverre de leer van een <span class="sc">Kant</span> of een <span class="sc">Berkeley</span> (van weerszijden) daarin betrokken wordt.
-</p>
-<p>Uitstekend is, wat hij schrijft over „<span lang="de">die transzendentale Methode der Erkenntnistheorie</span>”; zo op p. 40, dat voor haar <span lang="de">Voraussetzung</span> is, „<span lang="de">was sich in der Wissenschaft selbst als grundlegend erweist</span>” en op p. 7, hoe haar taak bestaat „<span lang="de">in der systematischen Herauslösung der unentbehrlichen Voraussetzungen aus der Wissenschaft,
-in der sie wirksam sind.</span>” Dus: „<span lang="de">eine unmittelbare Analyse des wissenschaftlichen Tatbestandes</span>” is nodig „<span lang="de">um die in der Wissenschaft geltenden Prinzipien zu entdecken.</span>” Dat hij echter op diezelfde bladzij zegt: „<span lang="de">Aber ein solches <span class="ex">aufsteigendes</span> Verfahren der transzendentalen Methode entbehrt noch immer der umfassenderen Begründung
-und spezielleren Durchbildung.</span>” is slechts een bewijs te meer, dat <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span>”, diens („analytische”) methode en diens resultaten, hem onbekend zijn gebleven.
-</p>
-<p>Ten aanzien van <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="de">Phaenomenalismus</span>” is hij ook hier nog bevangen in een algehele misvatting, die georiënteerd is aan,
-en zich terecht richt tegen, het gewaarwordings „idealisme” der bewustzijnsmaterialisten:
-</p>
-<p>Zijn „<span class="ex" lang="de">Setzung von Realem</span>” is op de keper beschouwd niets anders dan <span class="ex">Objectivering</span> en zijn „<span lang="de">naturwissenschaftlicher Realismus</span>” niets dan <span class="sc">Kant</span>’s … „<span lang="de">empirischer Realismus</span>”, waarbij <span class="sc">Külpe</span> echter het subjekt der natuur, en dus de <span class="ex">immanentie</span> juist der <span class="ex">objekten</span>, miskent:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Der <span class="ex">Phänomenalismus</span>, in klassischer Form durch <span class="pageNum" id="pb364">[<a href="#pb364">364</a>]</span><span class="sc">Kant</span> vertreten, lehnt eine positive Beantwortung der beiden letzten Fragen ab</span>” te weten: „<span class="ex" lang="de">Wie ist die Setzung von Realem möglich?</span>” en „<span class="ex" lang="de">Ist eine Bestimmung von Realem zulässig?</span>” (pp. 10–11). Hier zijn we reeds midden in <span class="sc">Külpe</span>’s verwarring. Want <span class="sc">Kant</span> fundeert en bepaalt juist de objectieve realiteit, in plaats van die te loochenen
-of te betwijfelen! En zelfs de „<span lang="de">Darlegung der <span class="ex">Kriterien</span>, welche die realen Objekte auszeichnen</span>”, door <span class="sc">Külpe</span> van de toekomst gevraagd, is <span class="ex">reeds geleverd</span> door <span class="sc">Kant</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Bedingungen möglicher Erfahrung</span>”!
-</p>
-<p><span class="sc">Külpe</span>’s objektivering zoekt, wat onafhankelik is „<span lang="de">von uns</span>”, „<span class="ex" lang="de">von dem ganzen erfahrenden Subjekt</span>” (p. 13), een vage, van ’t spoor brengende term, die tot de subjectiviteit a.z.,
-het <span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>, niet blijkt te reiken. Dat verwarrende woordgebruik! „<span lang="de">Erfahrung ist in keinem ihrer für sich gegebenen Bestandteile etwas schlechthin Reales</span>” zegt p. 20, en bedoelt de onloochenbare (Kantiaanse) waarheid: individueel beleven
-is niet (Kantiaanse) „<span lang="de">Erfahrung</span>”, is niet … iets objectiefs.—Het éne grote Kantiaanse begrip, dat <span class="sc">Külpe</span> ontbreekt (en dat wel blijkens de negéring of zelfs bespotting, die het gewoonlik
-ondervindt, héél moeilik schijnt te zijn), is dat van de kennistheoretiese „<span class="ex">mogelikheid</span>”: („<span lang="de"><span class="ex">mögliche</span> Erfahrung</span>”)—en haar subjekt!<a class="noteRef" id="xd31e25323src" href="#xd31e25323">32</a>
-<span class="pageNum" id="pb365">[<a href="#pb365">365</a>]</span></p>
-<p><span class="sc">Külpe</span> heeft groot gelijk (pp. 20/21) „<span lang="de">die empirischen Gesetzmässigkeiten der Naturwissenschaft”… „sind keine Beziehungen
-zwischen Sinnesinhalten</span>”, „<span lang="de">Sinnesinhalte haben keine meilenweiten Abstände und keine Lichtgeschwindigkeit, sie
-atmen und wachsen nicht</span>” enz. enz. Of op p. 9: „<span lang="de">Die Planeten sind keine Empfindungen oder Komplexe von solchen und die chemischen
-Elemente lassen sich ebensowenig mit den Inhalten unserer Sinneswahrnehmung zur Deckung
-bringen.</span>”—Het is zelfs jammer, dat er nog „idealisten” zijn, tot wie de <span class="sc">Külpe</span>’s zulke dingen kunnen en moeten zeggen en die zich niet ontzien, „<span lang="de">das grosse Wort von der Welt <span class="pageNum" id="pb366">[<a href="#pb366">366</a>]</span>als unserer Vorstellung gelassen auszusprechen</span>” (p. 37).—Met <span class="sc">Külpe</span>, zij het op andere (immers niet alleen empiries-<span class="ex">realistiese</span>, maar ook transcendentaal-<span class="ex">idealistiese</span>) gronden, kom ik op tegen het ijdel schermen met dit grote woord. Als het schijn-idealisties
-imitatorum pecus (ook ten onzent) <span class="sc">Schopenhauer</span> napapegaait: „<span class="ex" lang="de">Die Welt ist meine Vorstellung</span>”, zondigt het 3 maal in énen tegen de kenniskritiek en tegen <span class="sc">Schopenhauer</span>’s wijsgerige bedoeling:
-</p>
-<p>1. Die „<span class="ex" lang="de">Welt</span>” is niet de wereld (niet de werkelikheid, maar haar phaenomeen, de <span class="ex">natuur</span>);
-</p>
-<p>2. die „<span class="ex" lang="de">Vorstellung</span>” is geen voorstelling (heeft met wiens voorstelling ook omtrent de wereld niets te
-maken, maar is <span class="ex">mogelike</span> waarnemings- of kennis-<span class="ex">inhoud</span>);
-</p>
-<p>3. dat „<span class="ex" lang="de">meine</span>” is niet van mij (of u; noch ik noch énig individu is subjekt der natuur).
-</p>
-<p>Ik heb in de tekst uitvoerig—en zo duidelik mogelik—uitééngezet, dat de objekten geenszins
-individuele bewustzijnstoestanden zijn, maar <span class="ex">mogelijke</span> waarnemingsinhouden („<span lang="de">Sinnesinhalte</span>”); dat de objectieve, ruimtelike wereld „<span lang="de">eine von Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit unabhängig bestehende Welt</span>” (p. 39) is, als men bedoelt, de <span lang="de">Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit</span> van welk individu ook, maar dat deze wereld (dus ook die der „<span lang="de">Energie</span>”, der „<span lang="de">Elektronen und Moleküle</span>”, het heelal der astronomie zowel als het rijk der chemie) <span class="ex">geheel en al</span> afhankelik is van <span class="ex">möglicher</span> „<span lang="de">Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit</span>”, louter een systeem van betrokkenheden op het subjekt der natuur.—Besluit dus p.
-34: „<span lang="de">dass hier [in den Realwissenschaften] eine grosse Mannigfaltigkeit von Realisierungen
-ausgeübt wird, die die phänomenalistischen Schranken rücksichtslos durchbrechen</span>”, dan begrijpen wij tans, dat hier <span class="ex">nergens</span> de <span class="ex">echte</span> <span lang="de">phänomenalistischen Schranken</span> doorbroken worden. Uw „realiseren” en dat der ervaringswetenschappen, is <span class="ex">slechts objectiveren, nooit en nergens transcenderen</span>.—En objectiveren doet <span class="pageNum" id="pb367">[<a href="#pb367">367</a>]</span>elk verstandig, altans elk Kantiaans, phaenomenalist.—„<span lang="de">Nur wer an die Bestimmbarkeit einer realen Natur glaubt</span>” (p. 38)… maar bij u wil „<span class="ex">real</span>” zeggen „<span class="ex" lang="de">objectiv</span>”… en wie gelooft daaraan dan niet?
-</p>
-<p>„<span lang="de">Der Konszientialismus und Phänomenalismus haben ihre Mission mehr als erfüllt</span>”, zegt p. 39. <span class="sc">Külpe</span> zelf is een sprekend bewijs van het tegendeel.—Want ook zijn natuur-realisme blijft
-een dogmaties-metaphysies objectivisme, reeds wijl het objectieve voor hem de werkelikheid
-betekent—en <span class="ex">dus</span>… dit objectieve weer als de (transcendente) <span class="ex">oorzaak</span> der gewaarwordingen moet worden gedacht—al mijdt <span class="sc">Külpe</span>, <span lang="fr">nourri dans le sérail</span>, behoedzaam deze term, en naar hij wil doen voorkomen zelfs deze opvatting, die de
-schijn zou wekken „<span lang="de">als wenn sich aus den subjectiven Wirkungen auf die Beschaffenheit der objektiven
-Ursachen schliessen liesse</span>” (p. 24). Dies spreekt hij zelf van „<span lang="de">die erzwingenden Faktoren</span>” (der „<span lang="de">erzwungenen Relationen der Sinnesinhalte</span>”) en van (de „<span lang="de">Naturobjekte</span>” als) „<span lang="de">die Existenzbedingungen für die realisierten Beziehungen, die aufgenötigten Veränderungen
-in der Bewusstseinswirklichkeit.</span>” „<span lang="de">Das ist es, was wir meinen, wenn wir sie als deren Träger bezeichnen.</span>”! (pp. 27–28). Voortaan gewaagt hij dus van „<span lang="de">adäquaten Trägern</span>” … als hij die bovengenoemde „<span lang="de">objektiven Ursachen</span>” der individuele ervaringen bedoelt!—Deze nu hebben als zodanig voor hem de <span class="ex">physiese</span> (objectieve) eigenschappen.—Maar er „<span lang="de">bleibt freilich ein Spielraum für die Bestimmung dieser Träger</span>”, we hebben geen volledige objektenkennis, zodat „<span lang="de">das Ziel der Realisierung in der Unendlichkeit liegt</span>” (p. 28) en dus … mag de metaphysica op die Spielraum zich vermaken! Dat de <span class="ex">echte metap</span>hysica juist van de objektseigenschappen en van heel het terrein der natuurobjekten
-heeft <span class="ex">af te blijven</span>, uitsluitend geldt voor en zich bezig houdt met, het transobjektieve, met het <span class="ex">Reale</span> of <span class="ex">Substratum der objekten</span>, met de <span class="ex">oorzaken</span> dus en niet met de derivaten onzer <span class="pageNum" id="pb368">[<a href="#pb368">368</a>]</span>gewaarwordingen, en dat dan ook een metaphysiese theorie als b.v. het Psychisme, ’t
-zij van <span class="sc">Fechner</span> of <span class="sc">Berkeley</span>, van <span class="sc">Schopenhauer</span> of van <span class="sc">Heymans</span>, heel iets anders is dan uw naturalistiese <span lang="de">Lückenbüsser</span>, dan uw nog-niet-natuurwetenschappelik <span lang="la">asylum ignorantiae</span>,—van dat alles zou uw Naturalisme alleen door kennisleerverdieping begrip en inzicht
-kunnen krijgen.—Mocht het <span class="sc">Külpe</span> alsnog gelukken, het terrein der kennisleer zelf even goed te leren kennen, als hij
-het mooi heeft afgebakend van dat der natuurwetenschap, zo in zijn slotzin, die ik
-met instemming citeer:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Dort ist die Natur der Gegenstand, hier die Wissenschaft von ihr; Erkenntnis wird
-dort geschaffen, hier bloss begriffen.</span>”
-</p>
-<p>Aan <span class="sc">Külpe</span> na verwant is de hem opgedragen „<span class="ex" lang="de">Einführung in die Erkenntnistheorie</span>” van Prof. Dr. <span class="sc">August Messer</span>, wiens zich „<span class="ex" lang="de">Kritischer Realismus</span>” noemend materie-realisme niet inziet, hoe het onverbiddelik, juist ten aanzien van
-die „<span lang="de">objectiven Reize</span>” (p. 58), als een „<span lang="de">das Bewusstsein selbst Bedingendes</span>” (<span class="sc">Stumpf</span>), impliceert „<span lang="de">die naive Ansicht, dass die Wahrnehmung ein lediglich passives Aufnehmen und Abspiegeln
-der Dinge sei</span>”, trots de „<span lang="de">gewisse Aktivität</span>”, die aan de gewaarwording wordt toegekend, noch inziet hoe de ware tegenstelling—productie
-of reproductie—miskend wordt door de bejegening van het „<span lang="de">rein subjectiv</span>” der Idealisten met een „<span lang="de">Es liegt ja doch nicht in unserem Belieben.…</span>” etc. (p. 59).—Zo strijdt hij tegen de windmolens van „<span class="ex" lang="de">Der subjective Idealismus</span>” (Hoofdstuk 5), een leer, die geen objekten, maar slechts voorstellingen van objekten
-zou erkennen (staaltje: „<span lang="de">Es existiert nicht Sonne und Mond, nicht Deutschland und Amerika, nicht Kaiser und
-Papst, auch nicht das Papier, auf dem ich hier schreibe, und nicht meine Hand, die
-da schreibt, sondern nur meine Vorstellung von allem dem ist wirklich.</span>” p. 67. Zulk een rampzalig „idealist”, als <span class="sc">Messer</span> en consorten telkens te <span class="pageNum" id="pb369">[<a href="#pb369">369</a>]</span>pakken hebben, kan ik maar nooit te zien krijgen) en dicht aan de werkelike, echte
-bewustzijnsimmanentie van al het gegevene, aan het „<span lang="de"><span class="ex">innerhalb</span> unseres Bewusstseins</span>” (p. 74) de fout toe, „<span lang="de">dass wir uns das Bewusstsein als räumliche Sphäre versinnlichten</span>”, al krabbelt hij weer half terug door later (p. 84) te gewagen van „<span lang="de">jener sozusagen [!] räumlichen Auffassung des Bewusstseins</span>”!—Ook door <span class="sc">Messer</span> wordt het „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” evenmin begrepen, als de daarvan afhankelike kennistheoretiese „mogelikheid”; het
-wordt misduid tot subjekt van „<span lang="de">alles, was Gegenstand unseres <i>Denkens</i> und Wissens werden kann</span>” (p. 80), waardoor elk inzicht onmogelik wordt, hoe <span class="ex">wèl</span> de <span class="ex">natuur</span>, maar <span class="ex">geenszins</span> de <span class="ex">geest</span> afhankelik is van het subject van mogelike waarneming, zodat wij t.o.v. „<span lang="de">den Unterschied zwischen Psychischem und Physischem</span>” (ibid.) het dualisties of materialisties realisme van een <span class="sc">Messer</span> of een <span class="sc">Stumpf</span> minder „gelijk geven” dan wel weerleggen en daarmee verstoren <span class="sc">Messer</span>’s vredige waan, dat trots die „subjectiviteit” der objecten, die afhankelikheid van
-het „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” .… „<span lang="de">im Grunde alles beim alten bleibt; denn im wirklichen Denken werden wir jenes ‚Vorzeichen’,
-da es ja allen Gegenständen zukommen soll und mithin zu ihrer Unterscheidung nichts
-beiträgt, einfach weglassen, und wir sind dann wieder beim Realismus.</span>” (p. 80/81). Denk- en voorstellings-„idealisten” moeten zich dat „<span lang="de">wir</span>” laten welgevallen, <span class="sc">Rickert</span> en <span class="sc">Münsterberg</span> en <span class="sc">Natorp</span>, <span class="corr" id="xd31e25769" title="Bron: zogoed">zo goed</span> als heel het idealisties-vertaalde, zich „immanent” of „empiriokrities” (bij <span class="sc">Verworn</span> zelfs „<span class="ex" lang="de">Psychomonismus</span>”!) noemende materialisme,—<span class="ex">wij</span> blijven er buiten!
-</p>
-<p>Een mislukking, soortgelijk en geestverwant aan die van <span class="sc">Külpe</span>, is ook <span class="sc">Messer</span>’s kritiek op <span class="sc">Kant</span>, zijn „<span class="ex" lang="de">Kritik des Phänomenalismus</span>” (Hoofdstuk 6, § 2) en daarbij zijn aanval op <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Problemstellung selbst</span>”, waaromtrent hier de vermelding volsta, dat de <span class="ex">meetkunde</span> <span class="pageNum" id="pb370">[<a href="#pb370">370</a>]</span>voor <span class="sc">Messer</span> weer eens <span class="ex">analyties</span> is, op vrije definities berust: „<span lang="de">In letzter Linie gründet sie also doch auf dem Satz des Widerspruchs</span>”!
-</p>
-<p>En wat ten slotte de laatst-behandelde richting betreft, „<span class="ex" lang="de">Der transzendental-logische Idealismus</span>” (Hoofdstuk 7) speciaal van <span class="sc">Cohen</span>, <span class="sc">Messer</span> voelt zelf blijkbaar (p. 112/3 j<sup>o</sup>. 195) wel, dat deze eigenlik buiten zijn denkbereik ligt. Op p. 111 b.v. vergeet
-hij al na enkele regels, dat het subjekt der natuur een (inderdaad even „abstrakt”
-als „onwerkelik”) „<span lang="de">unpersönliches Bewusstsein</span>” is, in plaats van „<span lang="de">die ionischen Naturphilosophen und Aristoteles, Ptolemäus und Kopernikus, Galilei
-und Newton</span>”, het universele subjekt immers van die onhandelbare „waarnemingsmogelikheden”, waartoe
-<span class="sc">Röntgen</span>stralen en radium wel ter dege behoorden, ook „<span lang="de">ehe sie entdeckt wurden</span>” (p. 112), dit subjekt, dat het logiese prius is en blijft van de natuurdingen, die
-dus evenmin „<span lang="de">Begriffe</span>” zijn (wat we hartgrondig „toegeven”) als „<span lang="de"><i>an sich</i> existierende Realitäten</span>” (p. 112), onverschillig of „<span lang="de">die Denkweise unserer Naturforscher</span>” dat „transcendentale” prius van hun objekten en derzelver immanentie bij uitzondering
-eens bereikt en belijdt dan wel naar de trant verwaarloost en verloochent.
-</p>
-<p><span class="sc">Messer</span> kan dus evenmin zijn lezers als zich zelf het dogmaties realisme te boven brengen.
-Ja, het fundamentele kennisleer-probleem, de anti-dogmatiese vraag naar <span class="ex">recht</span> en <span class="ex">oorsprong</span> juist van de synthetiese „<span class="ex" lang="de">Voraussetzungen</span>” aller wetenschap, wordt door <span class="sc">Messer</span>’s vrijwel vóórkantiese onverdrotenheid totaal verdonkeremaand (vgk. nog pp. 36–39,
-b.v. dat onvergeeflike „<span lang="de"><i>nur</i> eine Voraussetzung</span>” van p. 38 en „<span lang="de">Wir mussen darum voraussetzen.…</span>” van p. 130!). Zulk een „Inleiding” (in de <span class="ex">Vjschr. f. wissensch. Philosophie u. Soziologie</span> geprezen als „<span lang="de">die beste einführende Schrift in die Erkenntnistheorie, die Ref. kennt</span>”) is dan ook gevaarliker dan geen inleiding, te meer wanneer „<span lang="de">sie noch durch grosse <span class="pageNum" id="pb371">[<a href="#pb371">371</a>]</span>Klarheit und Übersichtlichkeit hervorragt</span>” en door echt-wetenschappelike eenvoud en waarheidsliefde sympathie wekt.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>42</b>: p. 106. „<span class="ex" lang="de">Das Problem des Wirkens und die monistische Weltanschauung.</span>”.
-</p>
-<p>W. is een type van het dualisties realisme, dat gedoemd is vóór <span class="sc">Kant</span> te blijven staan,—met al de problemen en onoplosbaarheden van een filosoferend niet-filosoof.
-Tegen psychisme en monisme (en dus tegen de krities-parallelistiese bestrijding van
-de <span lang="de">Wechselwirkung</span>, van „influxus” tussen physis en psyche), vooral tegen de object-immanentie, vinden
-we hier het kenmerkend common-sense-misverstand. (Vgk. de noot, p. 63 en 64:… „<span lang="de">dass die Naturwissenschaft sich bloss [!] mit Erscheinungen im <span class="ex">Kanti</span>schen Sinne beschäftige</span>” … „<span lang="de">diese Interpretation ist eine gänzlich irrige; sie ist eine Verdrehung des wahren
-Sinnes der naturwissenschaftlichen Forschung</span>” … „<span lang="de">Denn die Atome und ihre Bewegungen, die der Naturforscher den Erscheinungen als ihre
-[!] Ursache zu Grunde legt, sind ja keine [!] Erscheinungen, keine Thatsachen der
-Erfahrung, sondern gehören zur <span class="corr" id="xd31e25916" title="Bron: transscendenten">transcendenten</span>, in der Erfahrung nicht gegebenen, sondern mit ihr kausal zusammenhängenden Sphäre
-des unabhängig vom Bewusstsein Seienden.</span>” enz. enz., met passende verwijzing naar <span class="sc">Hartmann</span>’s <span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>).
-</p>
-<p>Er zijn 2 soort substanties, atomen en zielen. Verhouding?—„<span lang="de"><span class="corr" id="xd31e25930" title="Bron: Wechselwirking">Wechselwirkung</span></span>” … met ongeldigheid van het <span lang="de">Prinzip der Erhaltung der Energie</span>… en „<span lang="de">intensives</span>” (<span lang="de">statt „extensives”</span>) <span lang="de">Wirken der Atome … („die Intensivität ist jedem Wirken”</span> … ook „als” het extensieve er „bij komt” … „<span lang="de">eigentümlich</span>”) … een soort „<span lang="de">Innerlichkeit</span>”, die toch zuiver ruimtelik, plaatselik in die atoomsystemen gedacht is: (p. 143)
-„<span lang="de">Auf Grund dieser Beziehung <span lang="nl">[sc. <span lang="de">rein intensiver Natur</span>, van ziel tot hersenen]</span> wird <i>im</i> betreffenden dynamischen System der Atome … eine bestimmte <i>Veränderung</i> hervorgerufen, <i>welche</i> nunmehr durch die Wechselwirkung der <span class="pageNum" id="pb372">[<a href="#pb372">372</a>]</span>Atome … in der Form einer bestimmt gearteten <i>Bewegung sich weiter fortsetzt</i>.</span>”
-</p>
-<p>Al uw intensiteit helpt u dus geen zier. En de atomen zijn <span lang="de">„die materielle Grundlage” für das Seelenleben</span>!—En die psychiese Substantie ontstaat en vergaat, en leeft „<span lang="de">in innigem Zusammenhang mit dem organischen Körper</span>” (wiens atomen onvergankelik zijn), welk ontstaan en te niet gaan hem een van zijn
-talrijke, dogmatiese, „ignorabimus” ontlokt.
-</p>
-<p>Dualisties <span class="ex">vitalisme</span> naast en tegenover realisties <span class="ex">mechanisme</span>: p. 168: „<span lang="de">dass das Wesen der Lebensprocesse nicht auf mechanisch wirkenden, sondern auf zweckwirkenden,
-planmässig ordnenden und gestaltenden organischen Kräften beruht.</span>”
-</p>
-<p>Het is een ware verademing over al de zodanige „<span lang="de">Unbegreiflichkeiten</span>” heen te zijn,… uitsluitend door die eenvoudige natuur- en ruimte-kritiek. Zonder
-deze gaat het, zoals de onlangs overleden <span class="sc">Möbius</span> ergens terecht opmerkt: „<span lang="de">Zwischen der Absurdität des Materialismus einerseits und der Absurdität des influxus
-physicus andererseits schwankt heute die Masse der Gebildeten hin und her.</span>”
-</p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p><b>43</b>: p. 106. Van zijn ruimteleer volgen hier nog enkele specimina: p. 146 ss.: „<span lang="de">Es giebt zwar in Wirklichkeit Körper, als räumlich ausgedehnte Massen, aber diese
-Körper sind nicht Substanzen, im wahren, ontologischen Sinne des Begriffs, sondern—was
-[?!] schon <span class="ex">Leibniz</span> gegen <span class="ex">Descartes</span> vollkommen richtig betont hat—aus Substanzen, d.h. [?!] aus Atomen, bestehende und
-zusammengesetzte Composita, und die Ausdehnung, die Räumlichkeit ist <span class="corr" id="xd31e26017" title="Bron: nich">nicht</span> ein Attribut, eine dauernde Bestimmtheit dieser Composita, sondern das Produkt aus
-den dynamischen Wechselbeziehungen zwischen den Substanzen, welche die Körper zusammensetzen,
-das Ergebnis der Relationen zwischen den bewegenden Kräften der Atome. Den Atomen
-selbst, als den elementaren Bestandteilen der Materie, kommt die Extension, die Räumlichkeit,
-nicht als Bestimmung zu: die Atome sind unräumliche [!] <span class="pageNum" id="pb373">[<a href="#pb373">373</a>]</span>Zentren bewegender Kräfte und haben als Substanzen, als reale Mittelpunkte ein- und
-ausgehender Wirkungen, mit dem Raume nichts zu thun.</span>”
-</p>
-<p>W. kan zich hier de portée van zijn eigen woorden niet bewust zijn. Immers, òf hij
-bedoelt de atomen der natuurwetenschap, die, zelfs al waren zij mathematiese punten,
-des neen, nog ruimtelik zouden zijn, hoeveel te meer, nu zij afmetingen hebben, en
-die in elk geval <span class="ex">ergens</span>, dus plaatselik, in de ruimte, worden gedacht, ook, zijns ondanks, door W.—òf hij
-bedoelt iets als <span class="sc">Leibniz’</span> monaden; die zijn onruimtelik,—maar precies even on-physies, en nimmer elementen
-der.… materie.
-</p>
-<p>W. bedoelt echter de gewone, zich bewegende, ergo ruimtelike atomen: „<span lang="de">Indem die Atome einander gegenseitig anziehen bezw. abstossen, also sich bewegen,
-erzeugen sie durch diese gegenseitige Anziehung bezw. Abstossung, also durch ihre
-Bewegung, die Extension, die Räumlichkeit, als eine der beiden Formen, in welchen
-die Bewegung sich vollzieht. Aus [!] der <span class="ex">Wechsel</span>wirkung zwischen den bewegenden Kräften der Atome, aus der <span class="ex">gegenseitigen</span> Attraktion bezw. Repulsion derselben, resultiert [!] die Ausdehnung, der Raum. Denken
-wir uns, dass in Wirklichkeit nur ein einziges Atom existiert, und denken wir uns
-dieses Atom als in Bewegung begriffen <span lang="nl">[een kluifje voor een bewegingsrelativist!<a class="noteRef" id="xd31e26043src" href="#xd31e26043">33</a>]</span>,—eine offenbare Fiktion, weil etwas derartiges in Wirklichkeit nicht vorkommt—: so
-würde aus der Bewegung dieses Atoms kein wirklicher Raum entstehen.</span>”
-</p>
-<p>Een beweging dus … zonder ruimte, zonder plaatsverschil … wie dat denken kan, staat
-boven mijn bereik. Jammer <span class="pageNum" id="pb374">[<a href="#pb374">374</a>]</span>dat W. ons de definitie van deze „beweging” heeft onthouden.
-</p>
-<p>Het wordt echter nog fraaier: er moeten, behalve afstotende ook aantrekkende krachten
-zijn; immers anders „<span lang="de">würden die Atome absolut <span class="ex">auseinanderfallen</span>, ins Unendliche sich verflüchtigen, woraus kein wirklicher Raum sich ergeben könnte,
-weil diese <span class="ex">absolute</span> Zerstreuung seiender Substanzen einen offenbaren Widersinn bedeutet und in Wirklichkeit
-gar nicht stattfinden kann.</span>”
-</p>
-<p><span lang="de">Einen offenbaren Widersinn</span> zie ik alleen in een ruimteloos „<span class="ex" lang="de">auseinanderfallen</span>”.
-</p>
-<p>… „<span lang="de">Der <span class="ex">wirkliche</span> Raum ist nämlich ein <span class="ex">erfüllter</span> Raum; der leere Raum ist nur eine Abstraktion und bedeutet nichts Wirkliches</span>”. Dat de ledige ruimte „<span lang="de">nichts Wirkliches bedeutet</span>”, voelt dus zelfs een ruimterealist. Maar wie van een „gevulde ruimte” gewaagt, onderscheidt
-reeds <span lang="la">eo ipso</span> het vulsel van … <span class="ex">de</span> (ledige) ruimte! Maar van deze laatste wil nu eenmaal dit realisme niet weten—omdat
-het er geen weg mee weet.
-</p>
-<p>„<span lang="de">Wo die Welt aufhört, wo es keine Substanzen giebt, die durch Beziehungen zwischen
-ihren bewegenden Kräften die Extension erzeugen, da hört auch der wirkliche Raum auf.
-Der leere Raum ist Nichts</span>”…
-</p>
-<p>Men erkent enkel „<span class="ex">ruimtelikheid</span>” als (reële) eigenschap van (reële) beweging of lichamen, verhaspelt die met <span class="ex">de ruimte</span> zelf, van welke men niet wil weten, vergetend dat deze, naar <span class="sc">Kant</span>’s 1<sup>e</sup> argument, reeds de vooronderstelling, de bestaansvoorwaarde is van gene (zie boven
-de tekst hieromtrent).
-</p>
-<p>Dezelfde fout maakt de infra-Leibniziaanse (p. 79) diepzinnig-materialistiese (pp.
-94/5, 122/3, 125/6) quasi-criticus <span class="sc">Lachelier</span> „<span class="ex" lang="fr">Du Fondement de l’Induction</span>” (voor wie, goeddogmaties, <span class="ex">’t licht een duistere waarneming van beweging is</span>! p. 57/8) op pp. 46 en 84, in „<span lang="fr">des termes … empruntés à la langue de <span class="sc">Kant</span></span>”! (p. 82), het enige helaas, wat hij van <span class="sc">Kant</span> geleend en geleerd <span class="pageNum" id="pb375">[<a href="#pb375">375</a>]</span>heeft. De 3<sup>e</sup> afmeting is „<span lang="fr">un produit spontané de notre pensée</span>” … „<span lang="fr">nous ne percevons ni directement, ni indirectement, la profondeur: nous croyons simplement
-qu’elle existe!</span>” Grond? „<span lang="fr">parce que nous attribuons aux objets extérieurs une existence absolue et indépendante
-de la nôtre.</span>” (p. 152/3).
-</p>
-<p>Dit geloof is z’n fundering waard.
-</p>
-<p>Zijn „<span lang="fr">dialectique vivante</span>” komt via <span lang="fr">idée, beauté, volonté, liberté, l’être absolu, force, raison, spontanéité absolue,
-forme, finalité, profondément, principes, déduction, définies à <span class="ex">priori</span>, acte absolu, la pensée</span> en <span lang="fr">elle-même, la vérité</span> en <span lang="fr">soi,—le spiritualisme, la métaphysique, la conscience intellectuelle, en soi et aux
-yeux de la pure raison, causes finales, harmonie</span> … etc., tot een soort van „<span lang="fr">pure affirmation de soi</span>” … en geeft op de koop toe „<span lang="fr">l’intuition des choses en soi</span>”! Een en ander, wel te verstaan, „<span lang="fr">à proprement parler</span>”, „<span lang="fr">en quelque sorte</span>”, „<span lang="fr">pour ainsi parler</span>”, „<span lang="fr">par manière de dire</span>”! Vroom en diep, om zo te zeggen, dat zoeken en tasten, als het ware! Maar ik haat
-zulk zeggend niet-zeggen. <span class="ex">Het ware</span> heeft geen gevaarliker vijand dan <span class="ex">als het ware</span>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>44</b>: p. 111. Deze mijn uiteenzetting der laatste en volgende bladzijden richt zich dus
-tevens, zover nodig, tegen Dr. <span class="sc">Felix Gross</span>, „<span class="ex" lang="de">‚Form’ und ‚Materie’ der transcendentalen Aesthetik</span>” 1910, die, m.i. ten onrechte, <span class="sc">Kant</span> denkt te verbeteren door specifieke ruimte- en tijdgewaarwordingen aan te nemen,
-die tot de <span lang="de">„Materie” des Erkennens</span> zouden behoren, terwijl de „<span lang="de">Form</span>” uitsluitend verstandswerk zou zijn (vgk. de volgende noot aang. <span class="sc">Hegel</span> over <span class="sc">Kant</span>) en die, zeer zeker zonder recht, zijn opvatting van de ruimte als zelve <span class="ex">gewaarwording</span>, ja zelfs gewaarwording van … beweging of van met beweging verbonden apperceptie,…
-vereenzelvigt met <span class="sc">Heymans’</span> leer van de ruimte als „vorm” van de bewegingszin: p. 64/65:
-</p>
-<p>… „<span lang="de">die Raum- und Zeitempfindungen. Wir definierten sie oben als unmittelbare Empfindungen
-einer physischen <span class="pageNum" id="pb376">[<a href="#pb376">376</a>]</span>und psychischen Tätigkeit des Verstandes. Alle Empfindungen und Gefühle werden vom
-Verstande durch seine Apperzeption zu einer Anschauung verbunden; das Empfinden dieser
-Apperzeptionstätigkeit ist die Zeit. Alle äusseren Sinnesempfindungen werden vom Verstande
-durch eine Apperzeption zur Anschauung verbunden, welche mit gewissen Muskelbewegungen
-verbunden ist, die notwendig sind, diese Empfindungen zu ‚durchlaufen’ (man denke
-nur an die Blickbewegungen!); die Empfindung dieser mit Muskelbewegungen verbundenen
-Apperzeptionstätigkeit ist der Raum.</span>” Op p. 48/49 zelfs: „<span lang="de">Wie die Raumempfindungen ein unmittelbares (wir wissen noch nicht wie physiologisch
-vermitteltes) Gewahrwerden der <span class="ex">körperlichen</span> (Bewegungs) Tätigkeit, so ist die Zeitempfindung ein unmittelbares Gewahrwerden der
-<span class="ex">geistigen</span> Tätigkeit.</span>”
-</p>
-<p>Wanneer deze Dr. <span class="sc">Gross</span> nu op p. 50 verklaart: „<span lang="de"><span class="sc">Heymans</span> steht in der Frage des Raumes ganz dort wo ich stehe, in der Frage der Zeit scheint
-er meine Theorie zu verlangen, ohne sie noch geben zu können</span>”, dan lijkt mij ook de eerste helft van deze zin ijdel … <span lang="de">Gross-sprecherei</span>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>45</b>: p. 111. Reeds uit één zinnetje van de §§, die <span class="sc">Hegel</span> aan de „<span lang="de">Kritische Philosophie</span>” wijdt, valt op te maken, hoeveel <span class="sc">Hegel</span> van deze, dus van <span class="sc">Kant</span>, begrepen heeft: § 42 <span class="ex">Zus.</span> 3: „<span lang="de">Seine [<span class="sc">Kant</span>’s] Philosophie ist subjectiver Idealismus, insofern <i>Ich</i> (das erkennende Subjekt) <i>sowohl die Form als auch den Stoff des Erkennens liefere—jene als denkend und diesen
-als empfindend!</i></span>”
-</p>
-<p>De volgende zin oordeelt nu: „<span lang="de">Nach dem Inhalt dieses subjektiven Idealismus ist in der That nicht die Hand umzukehren.</span>” Blijkbaar kende <span class="sc">Hegel</span> die „inhoud” slechts in even triviale misvatting als hij had van <span class="sc">Kant</span>’s „subjectief idealisme”.
-</p>
-<p>In § 48 wordt zelfs <span class="sc">Kant</span>’s even geniale als kritiese antinomie-oplossing <span class="ex">tot een trivialiteit verhegeld</span>: <span class="pageNum" id="pb377">[<a href="#pb377">377</a>]</span>„<span lang="de">So tief dieser Gesichtspunkt ist <span lang="nl">[sc. naar <span class="sc">Hegel Kant</span> „vertaalt” „<span lang="de">dass der Widerspruch, der am Vernünftigen durch die Verstandesbestimmungen gesetzt
-wird, wesentlich und notwendig ist</span>”]</span>, so trivial ist die Auflösung; sie besteht nur in einer Zärtlichkeit für die weltlichen
-Dinge. Das weltliche Wesen soll es nicht sein, welches den Makel des Widerspruchs
-an ihm habe, sondern derselbe nur der denkenden Vernunft, dem Wesen des Geistes zukommen.</span>”
-</p>
-<p>In welke verhouding <span class="sc">Hegel</span> tot <span class="sc">Kant</span> staat en Hegelarij tot Kriticisme, speciaal ten aanzien der „antinomie”, het punctum
-saliens der „dialektiek”, daarover te gelegener tijd zo nodig nader.
-</p>
-<p>Hier volsta het volgende: Wanneer men weet, dat voor <span class="sc">Kant</span> alle antinomie a.z. berust op de geldigheid van het principium contradictionis et
-exclusi tertii, dat het bewijs, zowel van thesis als van anti-thesis op dat beginsel
-gegrond is, dat de „<span lang="de">Dialektik</span>” voor <span class="sc">Kant</span> dan ook, terecht, niets anders is dan een <span class="ex">onvermijdelike</span> maar <span class="ex">bedrieglike schijn</span>, die hij als zodanig kenniskrities ontmaskert, om „<span lang="de">zu verhüten, dass er nicht betrüge</span>” (een schijn dus, in z’n onophefbaarheid en bedrieglikheid, maar theoretiese verklaarbaarheid
-volkomen analoog aan de ruimte-<span class="ex">illusie</span> van een spiegelbeeld), een schijn immers, „<span lang="de">der selbst, wenn man nicht mehr durch ihn hintergangen wird, noch immer täuscht, obschon
-nicht betrügt, und also zwar unschädlich gemacht, aber niemals vertilgt werden kann.</span>” (K. d. r. V. p. 350);—wanneer men nagaat hoe voor <span class="sc">Kant</span> de „<span lang="de">Ideen der reinen Vernunft</span>” „<span class="ex" lang="de">nur durch Missverstand und Unbehutsamkeit dialektisch werden</span>” (K. d. r. V. p. 527) en leest: „<span lang="de">Denn darin besteht eben das logische Merkmal der Unmöglichkeit eines Begriffs, dass
-unter desselben Voraussetzung zwei widersprechende Sätze zugleich falsch <span lang="nl">[of waar]</span> sein würden, mithin, weil kein drittes zwischen ihnen gedacht werden kann, durch
-jenen Begriff <span class="ex">gar nichts</span> gedacht wird.</span>” (<span class="ex">Proleg</span>. § 52b) en vervolgens <span class="pageNum" id="pb378">[<a href="#pb378">378</a>]</span>(K. d. r. V. p. 412): „<span lang="de">dass die obigen Beweise der vierfachen Antinomie nicht Blendwerke, sondern gründlich
-waren, <i>unter der Voraussetzung nämlich: dass Erscheinungen</i> oder eine Sinnenwelt die sie insgesammt in sich begreift, <i>Dinge an sich selbst wären. Der Widerstreit</i> der daraus gezogenen Sätze <i>entdeckt aber, dass in der Voraussetzung eine Falschheit liege</i></span>”, zodat de antinomie tot indirect bewijs en bevestiging wordt van de object-immanentie:
-„<span lang="de">Man kann … aus dieser Antinomie einen wahren … kritischen und doctrinalen Nutzen ziehen:
-nämlich die transcendentale Idealität der Erscheinungen dadurch indirect zu beweisen,
-wenn Jemand etwa an dem directen Beweise in der transcendentalen Aesthetik nicht genug
-hätte</span>”;—wanneer men dit alles weet en bedenkt, dan begrijpt men, <span class="ex">hoeveel</span> <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex">bovengeciteerde trivialiteit met</span> <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">te maken heeft</span>; hoeveel van <span class="sc">Kant</span> begrepen heeft, wie schrijven durft (in diezelfde § 48, <span class="ex">Zus</span>.) „<span lang="de">Gleichwohl <span lang="nl">[al zijn <span class="sc">Kant</span>’s bewijzen „<span lang="de">blosse Scheinbeweise</span>”!]</span> besitzt die Aufstellung dieser Antinomien in sofern immer ein sehr wichtiges und
-anerkennenswertes Resultat der kritischen Philosophie, als dadurch (wenn auch zunächst
-nur subjectiv und unmittelbar) die thatsächliche Einheit jener Bestimmungen ausgesprochen
-ist, welche vom Verstand in ihrer Trennung festgehalten werden. So ist z.B. in der
-ersten der vorher erwähnten kosmologischen Antinomien dies enthalten, dass der Raum
-und die Zeit nicht nur als kontinuierlich, sondern auch als diskret zu betrachten
-sind …</span>” (natuurlik zijn ruimte en tijd voor <span class="sc">Kant</span>, als voor ieder redelik mens, „<span class="ex" lang="la">quanta continua</span>” en dus <span class="ex">niet diskreet</span>, vgk. K. d. r. V. p. 165); dan vat men hoeveel Unverfrorenheit er nodig is om (in
-§ 81 <span class="ex">Zus</span>. 1) leukweg op te merken: „<span lang="de">In der neueren Zeit ist es vornehmlich Kant gewesen, der die Dialektik wieder in Erinnerung
-gebracht und dieselbe aufs Neue in ihre Würde eingesetzt hat, und zwar durch die bereits
-(§ 48) besprochene Durchführung der sogenannten Antinomien der <span class="pageNum" id="pb379">[<a href="#pb379">379</a>]</span>Vernunft</span>” … en met hoeveel recht ten slotte zich op een <span class="sc">Kant</span> beroept, wie <span class="ex">die „bedrieglike schijn” voor de waarheid uitgeeft</span> en de dialektiek of „<span lang="de">Logik des Scheins</span>” als „methode” „<span lang="de">gleichsam wie ein Organon zur wirklichen Hervorbringung wenigstens des Blendwerks
-von objectiven Behauptungen gebraucht</span>”, een onderneming, waarvan ten volle geldt, wat <span class="sc">Kant</span> opmerkt van de door hem gewraakte „dialektiek”, zij moet „<i lang="de">auf nichts als Geschwätzigkeit hinauslaufen, alles, was man will mit einigem Schein
-zu behaupten, oder auch nach Belieben anzufechten</i>.” (K. d. r. V. p. 84).
-</p>
-<p>Hier volge tevens een enkele opmerking over de bladzijden (988–1030), die <span class="sc">Kant</span> zich moet laten welgevallen in <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span> (uitg. <span class="sc">Bolland</span>), bladzijden, die in schaamteloosheid van oordeel zonder begrip zelfs bij <span class="sc">Hegel</span>—en dat wil wat zeggen, om met <span class="sc">Schopenhauer</span> te spreken—hun weerga moeten zoeken, bladzijden waarover zelfs een <span class="sc">Hegel</span>—a. b.—zich diep zou schamen, kon hij ze lezen.… in het licht van Kantse kritiek.—Het
-lust mij niet, er meer dan de nodige proefjes van te geven:
-</p>
-<p>Beginnen we met de synth. oordelen a priori. <span class="sc">Hegel</span> ziet hier het Kantisme als volgt (991): We „verlangen” algemeenheid en noodwendigheid.
-Maar ze zijn „<span lang="de">nicht in der ‚Wahrnehmung’ anzutreffen</span>”, niet „<span lang="de">in den äusseren Dingen selbst ‚vorhanden’</span>”. „<span lang="de">Aber wenn nun Allgemeinheit und Notwendigkeit nicht in den äusseren Dingen sind, so
-ist die Frage: Wo sind sie zu finden? Hier sagt Kant dann gegen Hume, sie müssen ‚a
-priori’ sein, d.h. [sic!] in der Vernunft selbst liegen, in dem Denken [!] als selbstbewusster
-Vernunft; ihre Quelle sei das Subject, ‚Ich’ in meinem Selbstbewusstsein</span>”.—Zo is dan het objectieve dogmatisme „<span lang="de">der Verstandesmetaphysik</span>” „<span lang="de">nur in einen <i>subjectiven Dogmatismus</i>, d.h. in ein Bewusstsein, in welchem dieselben endlichen Verstandesbestimmungen bestehen,
-übersetzt</span>”. En <span class="pageNum" id="pb380">[<a href="#pb380">380</a>]</span>zo leutert dan p. 993: „<span lang="de">Das Denken nennt [!] Kant.… die synthesierende Tätigkeit, und er stellt die Frage
-der Philosophie daher [!] auch so: ‚Wie sind synthetische Urteile a priori möglich?’</span>”… [let nu wel:] „<span lang="de">Synthetische Urteile a priori sind nichts anderes als ein ‚Zusammenhang des Entgegengesetzten
-durch sich selbst’ [!], oder der absolute Begriff [!], d.h. nicht durch Erfahrung,
-sondern durch das Denken [!] gegebene ‚Beziehungen unterschiedener Bestimmungen’,
-wie ‚Ursach und Wirkung’ u. s. f. Ebenso [!] sind Raum und Zeit das Verbindende; sie
-sind also [!] ‚a priori’, d.h. [!] im Selbstbewusstsein.</span>” Ge moet <span class="sc">Kant</span> en de betekenis van zijn kritiese vraagstelling en oplossing begrijpen om te beseffen,
-wat voor „kaf en draf” <span class="sc">Hegel</span>’s voorstelling maakt van <span class="sc">Kant</span>’s wijsheid. Daar zegt hij dan van op de volgende pagina: „<span lang="de">Die Idee, die darin liegt, ist gross <span lang="nl">[zó groot, dat ze niet alleen <span class="sc">Hegel</span>’s bevatting, maar heel de Hegelarij te boven gaat]</span>, erhält aber andererseits <span lang="nl">[van de kant van <span class="sc">Hegel</span> nl.]</span> wieder einen ganz gemeinen Sinn, denn die Ausführung selbst bleibt innerhalb ganz
-roher, empirischer Ansichten und kann auf nichts weniger Anspruch machen als auf Wissenschaftlichkeit
-[!] der Form. Es ist ein Mangel an philosophischer [!] Abstraction in der Darstellung
-vorhanden und in gemeinster Weise gesprochen <span lang="nl">[volkomen juist]</span>, und von der barbarischen Terminologie nicht weiter zu sprechen, bleibt Kant innerhalb
-der [!] ‚psychologischen’ Ansicht und ‚empirischen’ Manier <span lang="nl">[foei]</span> eingeschlossen.</span>”
-</p>
-<p>Op <span class="sc">Kant</span>’s door mij in de tekst verklaarde fijnkritiese opmerking „<span lang="de">Der Raum ist kein ‚empirischer Begriff’, der von äusseren Erfahrungen abgezogen worden</span>” antwoordt <span class="sc">Hegel</span> (997) plompverloren: „<span lang="de">Ueberhaupt ist aber der [!], ‚Begriff’ nichts ‚Empirisches’; <i>in solchen barbarischen Formen spricht Kant jedoch beständig</i>.</span>”—Wat volgt is van even hoog gehalte, gelijk p. 958 van de meetkunde-axioma’s zowel
-als van de rekenkundige stellingen doceert: „<span lang="de">Alle <span class="pageNum" id="pb381">[<a href="#pb381">381</a>]</span>diese Sätze sind jedoch ‚<i>sehr</i> <span lang="nl">[meer of minder!]</span> <i>analytisch</i>’[!]</span>”. Echt-hegeliaans, dus echt-dogmaties, methodies-onwetenschappelik, is dan het bekende
-verwijt op bl. 1001: „<span lang="de">Kant nimmt also die Kategorien empirisch auf, ohne daran zu denken, aus der Einheit
-diese Unterschiede mit Notwendigkeit zu entwickeln. Ebensowenig deduciert [!] Kant
-Raum und Zeit <span lang="nl">[zoals <span class="sc">Hegel</span> b.v. de 3 afmetingen der ruimte „<span lang="de">aus der Natur des Begriffs</span>” „<span lang="de">deduciert</span>” al is de ruimte „<span lang="de">seinem Begriffe nicht angemessen</span>”, zodat „<span lang="de">der Begriff des Raumes selbst</span>”.… „<span lang="de">in der Materie sich Existenz verschafft</span>”, gelijk ook de beweging der planeten aldus „dialektisch” te deduceren is: „<span lang="de">Ein Planet steht jetzt an diesem Ort, ist aber an sich, dies auch an einem anderen
-Ort zu sein, und bringt dies sein Anderssein zur Existenz dadurch, dass er sich bewegt.</span>” Dat is eerst het ware, wijze bovenondervindelike „<span lang="de">Verfahren</span>”!]</span>: sie sind gleichfalls aus der Erfahrung ‚aufgenommen’—<i>ein ganz unphilosophisches, unberechtigtes Verfahren</i>.</span>” Onwijsgerige methode? Niet eens wijsbegeerte … die van <span class="sc">Kant</span>, met haar „<i lang="de">philisterhafte Vorstellung</i>” (bl. 1028) die „<span lang="de">von ‚unserem menschlichen’ Erkenntnisvermögen ausgeht</span>”.… en met haar „<span lang="de">Wir erlernen nur Erscheinungen</span>”, waardoor „<span lang="de">unter den Menschen eitel Freude gewesen, weil die Faulheit der Vernunft, gottlob,
-von allen Anforderungen des Nachdenkens sich entbunden meinte, und nun, da das Insichgehen,
-das in die Tiefe der Natur und des Geistes Steigen erspart war [sic], es sich wohl
-sein lassen konnte.</span>” Kortom.… „<span lang="de">Trostlose Zeit für dir Wahrheit, wo vorbei ist alle Metaphysik, und nur <i>eine Philosophie</i> gilt, <i>die keine ist</i>!</span>”—Maar het wordt nòg erger. Immers, naar Prof. <span class="sc">Hegel</span>’s begrip bedeelt <span class="sc">Kant</span>’s filosofie, die geen filosofie is, de geest, het hoogste, met.… „<span lang="de">Zerrüttung, Verrücktheit in sich selbst</span>”! Gelooft gij ’t niet? Lees dan bl. 1011, over <span class="sc">Kant</span>’s antinomie-oplossing (en zo voltooien wij de kringloop van deze Opmerking over <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="sc">Kant</span>-begrip!): „<span lang="de">Kant zeigt hier jedoch zu viel ‚Zärtlichkeit’ für die—<span class="pageNum" id="pb382">[<a href="#pb382">382</a>]</span>Dinge: es wäre ‚Schade’, wenn ‚sie’ sich widersprächen; <i>dass aber der Geist, das Höchste, der Widerspruch ist</i>, das soll ‚kein’ Schade sein. Der Widerspruch ist also von Kant gar nicht aufgelöst,
-und da der Geist ihn auf sich nimmt, das Widersprechende aber sich zerstört <span lang="nl">[juist]</span>, <i>so ist der Geist Zerrüttung, Verrücktheit in sich selbst</i>.</span>”
-</p>
-<p>Na deze taal van <span lang="de">Zerrüttung</span> en <span lang="de">Verrücktheit</span> de „<span lang="de">Widerspruch</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s geest, <span class="sc">Kant</span>’s zuivere rede: „<span lang="de">Die Ideen der reinen Vernunft können nimmermehr an sich selbst dialektisch sein, sondern
-ihr blosser Missbrauch muss es allein machen, dass uns von ihnen ein trüglicher Schein
-entspringt; denn sie sind uns durch die Natur unserer Vernunft aufgegeben und dieser
-oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche unserer Speculation kann unmöglich
-selbst ursprüngliche Täuschungen und Blendwerke enthalten.</span>” (K. d. r. V. p. 520).
-</p>
-<p>En hoffelik laat <span class="sc">Kant</span> aan zijn referent en docent <span class="sc">Hegel</span> het laatste woord: „<span lang="de">Die Pflicht, das Geschwätz zurückzuhalten, kann man überhaupt sagen, ist eine wesentliche
-Bedingung für jede Bildung und jedes Lernen; man muss damit anfangen, Gedanken Anderer
-auffassen zu können und auf eigene Vorstellungen Verzicht zu leisten.</span>” (<span class="ex" lang="de">Gesch. d. Philos.</span>, p. 157).
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>46</b>: p. 114. Zo vindt men tegenwoordig soms in elementaire natuurkundeboekjes ruimte
-en tijd eenvoudig even gedefinieerd als <span lang="de">Form des äusseren und des inneren Sinnes</span>! De schrijver moest eens weten, wat hij met deze termen (vooral die „<span lang="de">innere Sinn</span>”!) belijdt!
-</p>
-<p>Een heerlik voorbeeld is de voorzichtige Prof. <span class="sc">Felix Auerbach</span> in z’n keurig-oriënterend geschrift: „<span class="ex" lang="de">Die Grundbegriffe der modernen Naturlehre</span>” Hij is niet zo „radikal”, de vlinders der „<span lang="de">sogenannten Geisteswissenschaft</span>” onder de hoed der „natuurwetenschap” te willen vangen. Waarom niet?… omdat het „<span lang="de">geradezu schädlich ist, <span class="pageNum" id="pb383">[<a href="#pb383">383</a>]</span>Gebiete zu annektieren, die man nicht mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu
-weit abseits liegen oder weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch fühlt … So wollen
-wir … uns beschränken auf die eigentliche … auf die exakte Naturwissenschaft, d.h.
-auf dasjenige Gebiet resp. diejenigen Erscheinungsformen, die auf einem sicheren Grunde
-ruhen [!], deren treibende Prinzipien man exakt d.h. begriffsicher und zahlenmässig
-angeben kann.</span>”
-</p>
-<p>Na deze van <span lang="de">beschränkte</span> exaktheid getuigende exakte <span lang="de">Beschränkung</span> (cf. b.v. logica en wiskunde),—die op pag. 100 nog even dienst doet om met kritiese
-(of kritieke?) voorzichtigheid de vóórmiddeleeuwse mogelikheid open te houden van
-uit-niets-ontstaan en te-niet-gaan van materie: „<span lang="de">Der Satz von der Erhaltung des Stoffes … besagt: Vorgänge, bei denen etwa Materie
-erschaffen oder vernichtet wird, gehören nicht in das Gebiet der Naturwissenschaft …</span>”! „<span lang="de">Für den Naturforscher besteht sonach die Welt [!] von jeher, sie wird stets bestehen
-bleiben immer mit derselben Gesamtsumme von Materie; eine etwa früher [!] stattgehabte
-Erschaffung der Welt und ebenso ein etwa bevorstehender Weltuntergang liegen ausserhalb
-seines Arbeitsgebietes.</span>”—na deze gebiedsafbakening dan zegt Prof. op p. 3 met het onschuldigste gezicht van
-de wereld: „<span lang="de">Unter allen im Laufe der Jahrtausende von Philosophen gegebenen Definitionen von Raum
-und Zeit sind <i>für den Naturforscher zweifellos am brauchbarsten</i> <span lang="nl">[ik cursiveer voor de grap]</span> diejenigen, welche von dem grossen Königsberger Philosophen Immanuel Kant vor fast
-anderthalb Jahrhunderten aufgestellt worden sind und welche lauten: Der Raum ist die
-Form unserer äusseren Anschauung, die Zeit die Form unserer inneren Anschauung <span lang="nl">[dus niet <span lang="de">der äusseren</span>?!]</span>. Damit haben wir zwei unserer fundamentalen Begriffe gewonnen: Raum und Zeit</span>”…
-</p>
-<p>„<span lang="de">Damit</span>” hebt ge alleen getoond, dat zelfs de wijsgerige <span class="ex">termen</span> behoren tot die terreinen, waarvan uw woorden <span class="pageNum" id="pb384">[<a href="#pb384">384</a>]</span>gelden „<span lang="de">dass es nicht nur nutzlos sondern geradezu schädlich ist, Gebiete zu annektieren,
-die man nicht mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu weit abseits liegen oder
-weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch fühlt</span>”!
-</p>
-<p>Ik ontken niet, en dat klokje zal Prof. hebben horen luiden, dat <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer (de tijdkritiek staat boven deze kwestie) voor de natuurwetenschap de
-bruikbaarste is … maar, o ironie, juist <span class="ex">omdat</span> zij elke <span class="ex">dualistiese</span> inbreuk op natuurwetenschappelike beginselen (als de behouds„wetten”) en dus heel
-Prof. <span class="sc">Auerbach</span>’s theologiserende „voorzichtigheid” even onnodig als onmogelik maakt.
-</p>
-<p>Hier verdient ook <span class="sc">Ostwald</span>’s <span class="ex" lang="de">Grundriss der Naturphilosophie</span>, 1908, nog een plaatsje, met zijn <span class="ex">Tijd</span>, „<span lang="de">welche sachgemäss <span lang="nl">[prachtig!]</span> als die <span class="ex">Anschauungsform des inneren Sinnes</span> bezeichnet worden ist</span>” (p. 85).
-</p>
-<p>Hoe „<span lang="de">sachgemäss</span>” <span class="sc">Ostwald</span>’s begrip hier is, mogen de zinnen bewijzen, die hij laat volgen: „<span lang="de">Dass alle unsere Erlebnisse in der Zeit erfolgen, ist ein Satz, welcher dasselbe besagt,
-wie dass unsere Denkvorgänge eine linear geordnete Gruppe darstellen. Wie aus den
-oben gemachten Bemerkungen hervorgeht, handelt es sich hier keineswegs um eine Form,
-die absolut und für alle Zukunft unveränderlich ist; vielmehr haben sich einige besonders
-hochentwickelte Menschen von ihr bereits frei zu machen begonnen.</span>” De tijd als een „vorm”, die verandert (in de tijd!), en waarvan de „ontwikkeling”
-(in de tijd!)… bevrijdt,—kon ooit de schrijver van een „<span class="ex" lang="de">Allgemeine Erkenntnistheorie</span>” zich deerliker blameren?
-</p>
-<p>De auteur van dit in zijn soort—een deplorabel soort—verdienstelike boekje kan uit
-zijn <span lang="la">coma dogmaticum</span> ten aanzien van causaliteit en inductie door geen <span class="sc">Hume</span>, geen <span class="sc">Kant</span> worden gewekt, de man, die op p. 36 schrijft: „<span lang="de">Die Hervorrufung und <i>somit Begründung</i> dieser Erwartung [sc: „<span class="ex">wenn A erlebt wird, so wird auch das Erleben von B erwartet</span>”] liegt in der Erinnerung <span class="pageNum" id="pb385">[<a href="#pb385">385</a>]</span>an das Zusammenvorkommen beider Begriffe in früheren Erlebnissen</span>”…, die op p. 53 <span class="sc">Kant</span>’s kritiese vraag aldus interpreteert, na gewaagd te hebben van de „<span lang="de">Eindruck, als könnte man aus einer Prämisse unbegrenzt viele unabhängige Resultate
-ableiten</span>”: „<span lang="de"><span class="ex">Kant</span> hat die Sonderbarkeit einer solchen [?] Ansicht, die wesentlich durch <span class="ex">Euklids</span> Darstellung der Geometrie ungemein verbreitet war, lebhaft empfunden, und sie [!]
-in der berühmten Frage: <span class="ex">wie sind synthetische Urteile a priori möglich</span>? zum Ausdrucke gebracht. Wir haben gesehen, dass es sich überall nicht um Urteile
-a priori, sondern um inductive Schlüsse mit deduktiver Anwendung und Prüfung handelt.</span>” Ten aanzien van logica en wiskunde vinden we dan ook hier slechts een mengsel van
-sensualisme en empirisme, en ten aanzien van het geestelike zijn bekend anti-mechanisties
-materialisme, dat hem, zich kerend tegen de pogingen om „<span lang="de">die geistige Welt der mechanischen anzuschliessen</span>”, tot deze blunder verleidt: „<span lang="de">Von den verschiedenen Wendungen hat sich in unserer Zeit vorwiegend die von <span class="ex">Leibniz</span> vorgeschlagene der <span class="ex">prästabilierten Harmonie</span> erhalten, die [!] man gegenwärtig die Theorie des psychophysischen Parallelismus
-nennt</span>” (waarvoor <span class="sc">Ostwald</span> „<span lang="de">den Geschmack</span>” zegt te missen!) en dat tussen het identiteitsmaterialisme (p. 182: „<span lang="de">Anpassung oder Erinnerung</span>”, p. 188: „<span lang="de">Dies nennen wir bewusstes Denken, Wollen und Handeln</span>”) en het psychophysies materialisme blindelings heen en weer slingert, zelfs in één
-en hetzelfde zinnetje, p. 188: „<span lang="de">Denn wenn auch die Unmöglichkeit zugegeben werden muss, das Denken <span class="ex">mechanisch</span> zu fassen, so besteht doch keine Schwierigkeit, <i>es <span class="ex">energetisch</span> zu fassen</i>, zumal Denkarbeit bekanntlich ebenso <i>mit</i> Energieverbrauch und Ermüdung <i>verbunden</i> ist, wie physische Arbeit.</span>”—Voor ons dus <span class="sc">Ostwald</span> <span lang="la">ad acta</span>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>47</b>: 126. Dezelfde <span class="sc">Hartmann</span>, die de meetkunde-oordelen èn analyties èn syntheties a posteriori èn syntheties
-a priori <span class="pageNum" id="pb386">[<a href="#pb386">386</a>]</span>noemt.… bereidt ons nog de verrassing, in z’n „<span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>” (pp. 238 ss.) en laatstelik in de „<span class="ex" lang="de">Grundriss der Erkenntnislehre</span>” („<span class="ex" lang="de">System der Philosophie im Grundriss</span>” I) van 1906 te laten drukken, p. 39: „<span lang="de">Es gibt keinerlei Urteile a priori, weder analytische noch synthetische; erstere nicht,
-weil es keine Begriffe a priori gibt, aus deren Analyse sie deduziert werden könnten
-<span lang="nl">[vgk. mijn bespreking van dit misverstand in opm. <b>6</b> tegenover Prof. <span class="sc">Beysens</span>]</span>, letztere schon darum nicht, weil es überhaupt keine synthetischen Urteile gibt,
-weder apriorische noch aposteriorische.</span>”!
-</p>
-<p>Hoe smaakt u die? zou <span class="sc">Burgerhart</span>je vragen. Nu nog op dit potje z’n dekseltje: „<span lang="de">Ein sogenanntes synthetisches Urteil ist ein solches, das die Unvollständigkeit des
-mitgebrachten Subjektbegriffes durch Hinzufügung des Prädikats vervollständigt und
-seine Unwahrheit [n.b.] berichtigt; wahr ist ein solches Urteil nur in bezug auf den
-vervollständigten Subjektbegriff, also [sic] als analytisches Urteil, während es in
-bezug auf den mitgebrachten Subjektbegriff sich selbst widerspricht [!], also als
-vermeintlich [!] synthetisches Urteil unwahr [!] ist.</span>”
-</p>
-<p>De meetkunde-oordelen zijn dus vooreerst èn analyties èn syntheties a posteriori èn
-synth. a priori, vervolgens nòch synth. a posteriori nòch synth. of analyties a priori!
-Ze zijn mitsdien, o driedubbel overgehaalde eenheid van tegendelen, behalve dit alles,
-eindelik, <span lang="la">horribile dictu</span>, analyties a posteriori! <span class="sc">Hartmann</span> overtreft en overtroeft dus nog in „redelikheid” zijn oud-leerling <span class="sc">Bolland</span>, die op pp. 73/74 van „<span class="ex">Het Verstand</span>” (de plaats, waar hij <span class="sc">Kant</span> „<span lang="la">ex professo</span>” behandelt, volgens z’n eigen <span class="ex">Coll. Logic.</span> p. 67) verkondigt, dat <span class="sc">Kant</span> nooit heeft doorgedacht tot de voorgegeven (p. 62 ss.) diepten van Bollandiaans „bedenksel”,
-„laat staan, dat hij helder zoude beseft hebben, hoe het wezen van het oordeel zonder
-meer het wezen van het synthetische oordeel blijkt, het ware oordeel a priori tevens
-<span class="pageNum" id="pb387">[<a href="#pb387">387</a>]</span>het ware oordeel a posteriori moet zijn” enz. Al kent men dat refrein, nochtans verbijstert
-bijkans, zelfs van <span class="sc">Bolland</span>, de wijze waarop hij Hegeliaans-blasphemiese wartaal ten beste geeft over <span class="sc">Kant</span>’s tegenstellingen analyties—syntheties en apriori—aposteriori. Hij vertelt dat <span class="sc">Kant</span> „eene ‚synthesis a posteriori’ eene zelfweerspreking in de bewoordingen [had] kunnen
-noemen” (p. 64).<a class="noteRef" id="xd31e26987src" href="#xd31e26987">34</a> „En zijne [sc. <span class="sc">Kant</span>’s!] opvatting der ‚synthetische oordeelen a priori’ is even ondoordacht gebleven”
-(p. 65). Met even wijs als diep sensualisme wordt tegen <span class="sc">Kant</span> als nieuw logies subject bedacht … de tastzin: „Het (voor den tastzin betrekkelijk
-synthetische!) oordeel, dat een lichaam a.z. uitgebreidheid heeft en deelbaar is”
-(p. 66–67)… „het (voor den tastzin betrekkelijk analytische!) oordeel, dat een lichaam
-zwaarte heeft” (p. 67)… „zelfs” de „Hegelbestrijder Trendelenburg” mag hier meespreken
-tegen <span class="sc">Kant</span>: ‚Ieder oordeel is analytisch, doch ieder oordeel is evenzeer synthetisch’ (p. 68)…
-„hoewel het Kantische denken nooit heeft uitgesproken, of dan de aprioriteit in hare
-waarheid … aposterioriteit moet heeten” (p. 67), enz. tot: „Zoover heeft Kant nooit
-doorgedacht” enz.
-</p>
-<p>Hier als in de eindeloze herhalingen in <span class="ex">Coll. Log.</span> is een waardig leerling aan het woord van de Meester die zelf op de grote kritiese
-vraag, <span class="sc">Kant</span>’s formidabele, onsterfelike vraag: hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik?
-het voor een <span class="sc">Hegel</span> vanzelfsprekend antwoord gaf: „Synthetische oordeelen a priori … zijn door vanzelfsprekende
-eenheid van ongelijkheden mogelijk”. <span lang="fr">Ça va sans dire. Ça ira, Ça ira!</span>
-</p>
-<p>Laat ons hier echter eens één dier sluikredenen van Prof. <span class="sc">Bolland</span> ter verduistering van het onderscheid („<span lang="de">den mächtigen Unterschied</span>” zegt <span class="sc">Kant</span> terecht) tussen synthetiese <span class="pageNum" id="pb388">[<a href="#pb388">388</a>]</span>en analytiese oordelen betrappen op heterdaad: Op p. 173 <span class="ex">Coll. Log.</span> lezen we: „wat ik a priori zeg, haal ik uit het subject zelf [de vondst van <span class="sc">Kant</span>’s als „subjectivisme” gesmaad en versmaad vorm-idealisme!]; dat is, het wordt analytisch
-gedacht.” Dat is … voorbeeldige verhaspeling van subject (niet eens des oordeels,
-maar des oordelens) en subjectbegrip. Immers, geenszins een oordeel, dat ik <span class="ex">uit het subject</span>, uit subjectieve gegevens afleid, maar uitsluitend een zodanig, welks gezegdebegrip
-ik <span class="ex">uit het subjectbegrip</span> afleid, is in waarheid—naar kennistheoreties, en Kantiaans, redebeleid—een analyties
-oordeel. Toch klonk het zo overtuigend, zo vanzelfsprekend voor argeloos publiek,
-dat uit die „zelfontleding van het subject” „het analytische van ons oordeelen” had
-te „blijken”!
-</p>
-<p>Moraal: Keur de Hegelaars aan <span class="sc">Kant</span>.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>48</b>: p. 127. De lezer verbaze zich niet te zeer over deze an-sich-naiveteit, van een
-beweging-an-sich, in een ruimte-an-sich naar een bord-an-sich.—We weten nu eenmaal
-dat <span class="sc">Hartmann</span> het transindividuele „transcendent” noemt, naar hij uitdrukkelik in z’n „Vorwort”
-tot het „<span class="ex" lang="de">Grundproblem</span>” zelf definieert:
-</p>
-<p>„<span lang="de">In terminologischer Hinsicht bemerke ich, dass ‚immanent’ hier nur bedeutet: innerhalb
-der Sphäre <i>meines</i> Bewusstseins belegen, ‚transcendent’: jenseits der Sphäre meines Bewusstseins belegen,
-‚transcendental’: auf ein Transcendentes bezogen, also ‚transcendentale Idealität
-oder Realität’: Idealität oder Realität des Immanenten in transcendentaler Hinsicht
-oder in Bezug auf das Transcendente genommen.</span>”
-</p>
-<p>„<span class="ex">Transcendental</span>” wordt dus een <span class="ex">vijgeblaadje</span> voor „Transcendent”. Zo in de „<span lang="de">Terminologischen Vorbemerkungen</span>” van de „<span class="ex" lang="de">Kritische Grundlegung</span>” p. 12:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Man kann allenfalls den Ausdruck objective Realität durch <i>transcendentale</i> (<i>oder transcendente</i>) Realität ersetzen</span>” enz.! „<span lang="de"><span class="ex">Transcendenter</span> Realismus</span>” aldus had <span class="sc">Hartmann</span> <span class="pageNum" id="pb389">[<a href="#pb389">389</a>]</span>zijn standpunt moeten <span class="ex">durven</span> noemen—en hij had dan toch maar bedoeld <span class="sc">Kant</span>’s … „<span lang="de">empirischer Realismus</span>”.
-</p>
-<p>Maar met dit onderscheid, dat ook door <span class="sc">Hartmann</span> weer, als door elk ander kennis-dogmaticus de ruimtedingen, de objecten als Dinge-an-sich
-worden beschouwd, te weten: als oorzaak van gewaarwordingen! Zó naief is <span class="sc">Hartmann</span> ten deze, dat hij zijn eigen dogmatisme vereenzelvigt met <span class="ex">de</span> filosofie, niet eens kan denken, dat enig filosoof niet dezelfde fout zou maken en
-met hem het objectieve houden voor het An-sich. Zo zegt het „voorbeeldig geschrift”:
-„<span class="ex" lang="de">Das Grundproblem der Erkenntnisstheorie</span>” op p. 10/1:
-</p>
-<p lang="de">„Der Philosoph, dem seine Frau die Suppe aufthut, zweifelt nicht daran, dass es das
-Ding an sich seiner Frau sei, welches ihm das Ding an sich der Suppe aufthut, und
-dadurch das Ding an sich seines Magens sättigt. Der Philosoph, der einen stechenden
-Floh fängt und knickt, zweifelt nicht daran, dass es das Ding an sich des Flohes sei,
-welches in das Ding an sich seines Beines gestochen habe, und von dem Ding an sich
-seiner Hand gefangen und zerdrückt sei. Beide sind überzeugt, dass es kausale Beziehungen
-zwischen Dingen an sich sind, welche von innen wahrgenommen werden; wenigstens handeln
-beide so, als ob sie diesen Glauben hätten, auch wenn sie auf dem Katheder, oder in
-ihren Schriften diesen Glauben verläugnen.”
-</p>
-<p>Sinds <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Collier</span>, <span class="sc">Hume</span> en <span class="sc">Kant</span> mogen we zeggen, dat in plaats van elk filosoof <span class="ex">geen</span> filosoof <span class="ex">deze</span> praekritiese overtuiging meer heeft gehad.
-</p>
-<p>Juist deze overtuiging is een der eerste criteria, die dogmaticus en filosoof scheidt.
-Van <span class="sc">Berkeley</span>’s en <span class="sc">Kant</span>’s grote kennistheoretiese ontdekking, dat de <span class="ex">transindividuele</span> (<span class="sc">Hartmann</span> spreekt van „transsubjective”) objecten <span class="ex">niet transcendent</span> (i.e. onafhankelik van „mogelike waarneming”, iets anders dan <span class="sc">Hartmann</span>’s individuele voorstelling!) zijn, <span class="ex">maar immanent</span> (i.e. een functie van en betrekking tot het waarnemingsvermogen, geenszins naar <span class="pageNum" id="pb390">[<a href="#pb390">390</a>]</span>de misvatting van <span class="sc">Hartmann</span> en de Nederlandse Hartmannetjes: iets „individueels”, slechts „voorstelling”!)—hiervan
-heeft <span class="sc">Hartmann</span>’s denken hoegenaamd niets begrepen, zomin als ons Hegeliaans „idealisme”. Voor „immanent”
-in deze zuiver kritiese zin zetten <span class="sc">Kant</span> c.s. ook „subjectiv” (= van subjectiviteit, het „Subject überhaupt” afhankelik, geenszins
-= individueel!) of „empirisch” of „<span lang="de">objectiv</span>” of „phaenomenal”, <span class="sc">Hartmann</span> en dergelijken echter kennen en begrijpen dat „subjectieve”, de „<span lang="de">Erscheinung</span>” slechts als iets <span class="ex">individueels</span>, dat staat <span class="ex">tegenover</span> het objectieve!<a class="noteRef" id="xd31e27204src" href="#xd31e27204">35</a>
-</p>
-<p>Als <span class="sc">Hartmann</span> dan behandelt „<span lang="de">die subjective Erscheinung</span>” van <span class="sc">Kant</span>, betekent dit voor <span class="sc">Kant</span> „het transindividuele Object”, voor <span class="sc">Hartmann</span>: „de individuele voorstelling”! (Het ongeluk wil, dat <span class="sc">Kant</span> zelf soms van „<span lang="de">Vorstellung</span>” <span class="pageNum" id="pb391">[<a href="#pb391">391</a>]</span>spreekt, in de ruime zin echter van de oude psychologie, waarin het tevens gewaarwording
-en waarneming omvat!).
-</p>
-<p>De „<span lang="de">subjective Realität</span>” van de tijd, de ruimte enz. betekent dus voor <span class="sc">Kant</span> hun transindividuele realiteit! Zo komt <span class="sc">Hartmann</span> in de grappig-droevige waan, dat <span class="sc">Kant</span> zou staan (p. 18 <span class="ex">Kr. Grlg.</span>) „<span lang="de">auf dem Boden einer naiv-realistischen Confusion von subjectiver [<span lang="nl">dus</span> = individueller] Vorstellungsrealität und transsubjectiver [<span lang="nl">bedoeld</span>: transindividueller] oder [!] transcendenter Seinsrealität.</span>”
-</p>
-<p>Al die resten „naief realisme” van … <span class="sc">Kant</span> staan dan weer, natuurlik, „<span lang="de">sämmtlich im eclatanten Widerspruch</span>” tot <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">idealistischen Grundgedanken</span>”. Maar deze „<span lang="de">Widerspruch</span>” komt weer alleen van <span class="sc">Hartmann</span>’s illusionair-individualistiese misvatting van het „Idealisme” (een „Idealisme”,
-waarvan <span class="sc">Kant</span> zelf de „<span lang="de">Widerlegung</span>” ondernomen heeft … en dat door <span class="sc">Berkeley</span> bestreden en genoemd wordt … sceptical cant!), waarvan <span class="sc">Hartmann</span> maakt een „<span lang="de">idealistisch umgekrempelten naiven Realismus</span>” wijl het de gewaande consequentie van Solipsisme zou verzaken voor de „<span lang="de">naiven Glauben an eine mehr als subjective Realität der subjectiven [<span lang="nl">lees</span>: individuellen] Erscheinungen [<span lang="nl">lees</span>: Vorstellungen<span class="corr" id="xd31e27394" title="Bron: )">]</span></span>” (p. 20).
-</p>
-<p>Welneen, doceert <span class="sc">Hartmann</span>,… „<span lang="de">da die anschaulichen wie die begrifflichen Elemente der Erscheinung <span class="ex">ebenso subjectiv</span> sind wie die Gesetze ihrer Verknüpfung, so ist und bleibt <span class="ex">das ganze Gebiet</span> der Erscheinung <span class="ex">subjectiv</span>…, und jede Bemühung, ihm <span class="ex">unmittelbar</span> eine darüber hinausgehende Realität zu sichern, ist ein stehen gebliebener Rest von
-jenem Hypostasiren der Erscheinungen, das für den naiven Realismus deshalb verzeihlich
-war</span>” … enz.… (p. 26).
-</p>
-<p lang="de">„<i><span class="ex">das ganze Gebiet</span> der Erscheinung <span class="ex">subjectiv</span></i>”:
-</p>
-<p>betekent dit (als bij <span class="sc">Hartm.</span>): <span lang="de">das ganze Gebiet der individuellen Vorstellung individuell, im einzelnen Subject</span>, dan is het juist—zij ’t ook een waarheid niet zozeer van <span class="sc">Kant</span> als wel van Monsieur <span class="sc">de la Palisse</span>;
-<span class="pageNum" id="pb392">[<a href="#pb392">392</a>]</span></p>
-<p>betekent het: <span lang="de">das Gebiet der Objekte, der Natur, individuell, im einzelnen Subjekt</span>, dan is het fout en onkantiaans;
-</p>
-<p>betekent het: <span lang="de">das Gebiet der Objekte, der Natur, bedingt vom Subjekt überhaupt (von der Subjektivität)</span> dan is het juist en specifiek Kantiaans en boven <span class="sc">Hartmann</span>’s begrip.
-</p>
-<p>„<i lang="de">Hypostasiren der Erscheinungen</i>”:
-</p>
-<p>betekent dit (als bij <span class="sc">Hartmann</span>): transcendent achten van voorstellingen, dan fout en onkants;
-</p>
-<p>transcendent achten van objecten, dan fout en onkants (en Hartmanniaans);
-</p>
-<p>objectiveren van voorstellingen, dan juist en Kantiaans;
-</p>
-<p>objectiveren van objecten, dan zonder zin.
-</p>
-<p>Zo moet men bij <span class="sc">Hartmann</span> altijd zijn <span class="sc">Kant</span>termen <span class="ex">vertalen</span> in <span class="sc">Kant</span>taal!
-</p>
-<p>Nog één, voor H. vernietigend staaltje van dezelfde bladzij 26:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Trotz des Misslingens aller unmittelbar gemeinten Versuche, eine mehr als subjective
-<span lang="nl">[H. bedoelt:</span> individuelle] Realität für die Erscheinung <span lang="nl">[H. bedoelt de individuele gewaarwordingen]</span> und ihre Formen nachzuweisen, thut Kant aber doch immer so, als wenn dieselbe entweder
-bewiesen wäre, oder aber sich von selbst verstände <span lang="nl">[<span class="sc">Kant</span> denkt zelfs niet aan zo iets zinledigs]</span>; denn die empirische Realität, welche er von Zeit und Raum behauptet, will entschieden
-mehr sein als subjective Realität (im Vorstellungsact), was solange ganz unzulässig
-ist, als nicht die Möglichkeit eines transcendenten, nicht subjectiven <span lang="nl">[vertaal:</span> nicht individuellen], d.h. vom [individuellen!] Subject unabhängigen Dinges (an sich)
-und einer nothwendigen, zugleich real seienden und bewussten, Beziehung der Vorstellung
-auf dieses transcendente Ding nachgewiesen ist …</span>”
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte betekent nu juist de overwinning van <span class="sc">Hartmann</span>’s tegenstelling: transcendent—individueel-subjectief. Tijd en ruimte gelden transindividueel
-(<span class="sc">Hartmann</span> zegt: transsubjectief), voor de wereld der <span class="ex">objecten</span>, die <span class="pageNum" id="pb393">[<a href="#pb393">393</a>]</span>in haar geheel echter … <span class="ex">immanent</span> is, en functie van het waarnemingsvermogen met de bewustzijns„vormen” tijd en ruimte,
-in z’n verhouding tot het transcendente, dat de waarnemings<span class="ex">inhoud</span>, de gewaarwordingen, bepaalt. Niets daarvan, noch „vorm” noch „inhoud”, is als zodanig
-transcendent, d.i. onafhankelik van mogelik denken en waarnemen. Dus <span class="sc">Kant</span> „wint” de <span class="ex">objectieve</span>, voor <span class="ex">elk</span> subject <span class="ex">noodwendig</span> geldende realiteit van tijd en ruimte juist met en door … de <span class="ex">immanentie</span> der objectieve wereld.
-</p>
-<p>Dit is de betekenis van het krities „idealisme” tegenover elk dogmaties „realisme”.
-Maar hiervan mist <span class="sc">Hartmann</span> elk besef. Voor hem betekent het „idealisme” in de grond alleen: misduiding der <span lang="de">Binsenwahrheit</span>,<a class="noteRef" id="xd31e27549src" href="#xd31e27549">36</a> dat voorstellingen en denkbeelden individueel zijn en blijven, tot de phrase der
-speculatief-„idealistiese” wanbegrijpers, dat de objectieve wereld of zelfs het An-sich
-„slechts voorstelling” zou zijn! En dit „idealisme” dan <span class="sc">Kant</span> aangewreven! Zo p. 36: „<span lang="de">Diese einfache Wahrheit, dass Alles, was ich vorzustellen vermag, durchaus nichts
-Anderes als meine Vorstellung, was ich zu denken vermag, durchaus nichts Anderes als
-mein Gedanke sein <span class="pageNum" id="pb394">[<a href="#pb394">394</a>]</span>kann,—diese einfache Wahrheit ist der Urquell alles subjectiven Idealismus; alle Begründungen
-für denselben sind Firlefanzerei, ausser in soweit dieses Argument offener oder versteckter
-in ihnen durchspielt und sie aus ihm ihre Kraft saugen. Letzteres ist auch bei Kant’s
-Begründung der[!] Idealität von Raum, Zeit und Kategorien der Fall; aber er ist fern
-davon, die ganze Tragweite und die unerbittliche Consequenz dieses Princips einzusehen,
-die ja noch heute viele seiner Anhänger nicht begreifen.</span>” enz.
-</p>
-<p>Voorts p.58: „<span lang="de">Kant vergisst dies häufig <span lang="nl">[dat de waarnemingstranscendente oorzaak der gewaarwordingen niet identiek is met
-het immanent object,—dat vergeet <span class="sc">Kant</span> nooit, maar <span class="sc">Hartmann</span> kent het verschil niet eens]</span>, und verwirrt beide, indem er behauptet, das transcendentale Object <span lang="nl">[juist; maar dit betekent bij <span class="sc">Hartmann</span> ’t <span class="ex">zelfde</span> als: <span lang="de">das empirische Object</span>; bij <span class="sc">Kant</span> lijkt het er niet op, betekent het Ding an sich]</span> sei selbst die intelligible Ursache der Erscheinung …, während er doch, wie oben
-dargethan, selbst nachweist, dass <span class="ex">niemals</span> ein Object <span lang="nl">[juist, in de echte immanente zin]</span> Ursache der Erscheinung sein könne, weil jedes Object (auch das transcendentale)
-<span lang="nl">[integendeel, heer <span class="sc">Hartmann</span>, dit juist allerminst]</span> nur Vorstellung ist <span lang="nl">[zeker, het <span class="ex" lang="de">immanente Objekt</span> is <span lang="de">Vorstellung</span> in de overruime zin van: complex van mogelike gewaarwordingsinhouden]</span>, welche Empfindung schon <span class="ex">voraussetzt</span>. Kant wird zu dieser Verwechselung einerseits durch seine stereotype Verwirrung des
-Transcendenten und Transcendentalen <span lang="nl">[alleen in de <span class="ex">woorden</span>, nooit als bij u, in het <span class="ex">denken</span>]</span>, und andererseits durch den Irrthum getrieben, als ob dem empirischen Object ein
-transcendentales Object <span class="ex">zum Grunde läge</span> (also <span class="ex">eine</span> Vorstellung <span class="ex">der anderen</span>)</span>”… enz. enz.
-</p>
-<p>Dit „<span lang="de">also</span>” verraadt weer heel uw besefloosheid.
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span> bedoelt nu eenmaal met „<span lang="de">transcendentales Object</span>” <span class="ex">niet</span> wat gij met uw „<span lang="de">empirisches oder transcendentales Object</span>” bedoelt, nl. iets individueel-subjectiefs, en <span class="ex">evenmin</span> <span class="pageNum" id="pb395">[<a href="#pb395">395</a>]</span>wat gij met uw transcendente dingen bedoelt, nl. de natuur, maar juist het volstrekt
-onkenbare, niet alleen niet voorgestelde, maar zelfs eeuwig <span class="ex">onvoorstelbare</span> Ding-an-sich. En dat noemt een <span class="sc">Hartmann</span> … <span lang="de">Vorstellung</span>! „Ondenkbaar” echter is dit An-sich allerminst, integendeel, het is slechts denkbaar—en
-<span class="ex">moet</span> zelfs worden gedacht, vandaar: „<span class="ex">Intelligibile</span>”.
-</p>
-<p>Bij <span class="sc">Kant</span> verward woordgebruik, maar een correcte diepzinnige geest, bij <span class="sc">Hartmann</span> correcte terminologie, maar verward banaal wanbegrip. Vandaar <span class="sc">Hartmann</span>’s even gruwelik als consequent <span class="sc">Kant</span>koeterwaals, dat hem zijn individuele voorstellingen „<span lang="de">transcendentale Objecte</span>” doet noemen (p. 64 b.v.), terwijl ze nog niet eens empirische of <span lang="de">Wahrnehmungsobjecte</span> zijn, of elders „<span lang="de">subjective Erscheinung</span>”, terwijl hij van het kennistheoreties begrip „<span lang="de">Erscheinung</span>” = Object, dan zo weinig begrip heeft dat hij ’t opvat als (p. 81 van <span class="ex" lang="de">Das Grundproblem</span>) „<span lang="de">die hypostasierte und ins Jenseits des [!] Bewusstseins hinausprojicirte subjektive
-Erscheinung</span>”.… „<span lang="de">ein geformtes Ding an sich [!] zwischen dem formlosen Ding an sich und dem Bewusstseinsinhalt.</span>”
-</p>
-<p>„<span lang="de">Wir [?] haben also zwei begrifflich verschiedene Erscheinungen, die doch inhaltlich
-gleich sind und im Akt des Bewusstwerdens auch numerisch identisch sind; wir haben
-zwei Dinge an sich statt eines</span>” enz., terwijl n.b. ’t ene, <span class="sc">Hartmann</span>’s „<span lang="de">subjective Erscheinung</span>” niets dan een individuele bewustzijnsmodificatie, iets psychies is, en ’t andere
-daarmee geen enkele eigenschap gemeen heeft (’t is transindividueel, ruimtelik, physies,
-abstract) laat staan „<span lang="de">numerisch identisch</span>” is, en van een Ding an sich hoegenaamd niets heeft, immers geheel en al waarnemings-
-of bewustzijnsfunctie, dus <span class="ex">immanent</span> is, niet in <span class="sc">Hartmann</span>’s lekenzin van „slechts voorstelling”, iets individueels, of „van al of niet gedacht
-worden afhankelik”, of zelfs: „<span lang="de">bloss eingebildet</span>” (p. 44 <span class="ex">Kr. Glg.</span>), of wat „<span lang="de">nur zu sein <span class="ex">scheint</span>, aber nicht <span class="ex">ist</span></span>” (p. 72), of „<span lang="de">nur meine Hallucinationen</span>”! (<span class="ex" lang="de">Grundprobl.</span> <span class="pageNum" id="pb396">[<a href="#pb396">396</a>]</span>p. 94), maar in de kritiese zin van: betrokken op een subjekt-in-’t-algemeen.
-</p>
-<p>Dat <span class="sc">Hartmann</span> van het „idealisme” <span class="ex">hoegenaamd niets begrepen</span> heeft, blijkt op bijna elke bladzij, maar zij nog geïllustreerd met één enkel zinnetje,
-p. 83 <span class="ex">K. Glg.</span>:
-</p>
-<p lang="de">„Nach dem Idealismus lehrt uns die Naturwissenschaft nicht etwa, dass das Ding an
-sich des Atoms A das Ding an sich des Atoms B im quadratischen Verhältniss der Entfernung
-anziehe, sondern sie lehrt uns nur, dass mein <span class="ex">Begriff</span> des Atoms A meinen <span class="ex">Begriff</span> des Atoms B im quadratischen Verhältniss der Entfernung anziehe.”
-</p>
-<p>Dat de natuurwetenschap, naar zuiver idealisties, zowel Berkeleyaans als Kantiaans
-inzicht, precies evenmin met <span class="sc">Hartmann</span>’s of iemands „begrip” van atomen, als met het An sich van atomen iets te maken heeft,
-behoeft nu voor geen van mijn lezers meer enig betoog. Men geniete de ironie van het
-zinnetje, dat <span class="sc">Hartmann</span> laat volgen: „<span lang="de">Die Naturforscher sind zu naive Denker, um solche <span class="ex">Verhöhnung</span> ihrer Wissenschaft von Seiten einer verbohrten idealistischen Philosophie auch <span class="ex">nur für möglich</span> zu halten, und verstehen deshalb [?] gar nicht, was die [?] betreffenden Philosophen
-mit ihren idealistischen Auseinandersetzungen eigentlich sagen wollen</span>” … Gelukkig zijn er, die het altans beter verstaan dan <span class="sc">Hartmann</span>, wiens begrip van het idealisme slechts geëvenaard wordt door het inzicht in z’n
-eigen waarde: (p. 94 <span class="ex">Glg.</span>) „<span lang="de">Um ungestraft in die ganze Tiefe des Idealismus hinabzutauchen, ohne für eine vernünftige
-Auffassung des Realen verloren zu gehen, dazu gehört freilich, dass man die Zauberformel
-zur Ueberwindung des ganzen idealistischen und illusionistischen Spuks besitze, und
-weil niemand vor mir sich dieser klar bewusst war, darum konnte es bisher nur blinde
-Realisten oder halbe Idealisten oder unklare Gemische beider Standpunkte geben.</span>”!
-</p>
-<p>En ook hier is het weer de dogmatiese, dus reproductieve, waarnemingsleer, die hem
-blind maakt voor het kriticisme.
-<span class="pageNum" id="pb397">[<a href="#pb397">397</a>]</span></p>
-<p>Zo vinden we ten aanzien van de logica de dogmatiese verdubbeling in Hoofdstuk VI
-(<span class="ex">Grlg.</span>) „<span lang="de">Die Kategorien als Formen [!] des Dinges an sich</span>”; zo wordt b.v. p. 102 beweerd „<span lang="de">dass die Dinge an sich in denselben logischen Formen <span class="ex">existiren</span>, wie die Objecte <span class="ex">gedacht</span> werden</span>”, m.a.w. „<span lang="de">die Conformität des Immanenten und Transcendenten hinsichtlich der logischen Formen
-des Denkens und Daseins.</span>” Vgk. in dezelfde geest b.v. zijn „<span class="ex" lang="de">Grundriss der Erkenntnislehre</span>” pp. 9, 116/7 en 192.
-</p>
-<p>Daartegenover staat het krities inzicht, dat <span class="ex">denkvormen</span>, dus werkelike „<span class="ex">kategorieën</span>” (<span class="sc">Hartmann</span>’s „<span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>” leeft uit een merkwaardige, afzonderlik te behandelen, miskenning van heel dit begrip),
-als de negatie, op geen denkbare wijze kunnen existiren—zonder denken. <span class="sc">Hartmann</span> bedoelt hier ook eigenlik weer niets dan: overeenstemming tussen de transindividuele
-(immanente) objekten en … onze denkbeelden omtrent deze objekten, een overeenstemming,
-die het kriticisme natuurlik niet loochent, in tegendeel, juist fundeert!
-</p>
-<p>In hoofdstuk VII komt dan de reproductieve dogmatiese waarnemingsleer met haar „<span lang="de">Räumlichkeit und Zeitlichkeit als Formen [!] des Dinges an sich.</span>”
-</p>
-<p>Ik zie er hier nog van af, dat overal de ruimte, schoon in navolging van <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">Anschauungsform</span>” <span class="ex">genoemd</span>, als (p. 111) „<span class="ex" lang="de">intellectuelle Zuthat</span>”, als „<span lang="de">durch einen unbewussten Gedankenprocess <span class="ex">hinzugedacht</span></span>” (p. 109) wordt beschouwd, dus heel <span class="sc">Kant</span>’s inzicht in haar <span class="ex">niet</span>-intellectuele natuur gemist wordt, de algemene fout der <span class="sc">Kant</span>-verzakende <span class="sc">Kant</span>-epigonen. Op p. 112 houden wij „<span lang="de">instinctiv</span>” „<span lang="de">unsere Vorstellung für ein (im stereometrischen Sinne) ähnliches Ebenbild der Dinge
-an sich</span>” en „<span lang="de">behält der Instinct Recht, dass die Vorstellungsobjecte in räumlicher Hinsicht <span class="ex">ähnliche Abbilder</span> der Dinge an sich sind.</span>” „<span lang="de">Hätte Kant mit der Unräumlichkeit der Dinge an sich Recht, so wäre der äussere <span class="pageNum" id="pb398">[<a href="#pb398">398</a>]</span>Sinn auf keinen Fall eine <span class="ex">Erkenntnissquelle</span>.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e27938src" href="#xd31e27938">37</a>
-</p>
-<p>Ziedaar weer ’t echt dogmaties begrip van „kennis”! Wij antwoorden: <span lang="de">Genau so viel, wie all unsre Sinne Erkenntnissquellen sind: der Farbensinn, der Lautsinn,
-der Geruchssinn, der Geschmackssinn, der Tastsinn, alles <span class="ex">ohne</span>… Farben an sich, Töne an sich, Weichheit an sich.</span>
-</p>
-<p>Welneen, zegt <span class="sc">Hartmann</span>, „<span lang="de">Auch dieser Einwand fällt bei näherer Prüfung in sich zusammen.</span>”
-</p>
-<p>Immers … onze „kennis” van iets <span class="ex">roods</span>, b.v. het in philosophicis veelverspreide zwavelkwik, bestaat niet in de wetenschap
-dat het rood is, maar dat ’t als Ding an sich [!] een zekere Molecularbeschaffenheit
-heeft, die [!] de transcendente oorzaak is onzer roodgewaarwordingen!
-</p>
-<p>Heerlike <span lang="la">petitio principii</span>—met uw ongeëvenaard materie-dogmatisme: „<span lang="de">Denn neben der instinctiven Anschauung des <span class="ex">rothen</span> Zinnobers haben <span class="ex">wir nicht nur</span> die unbestimmte Vorstellung von der correspondirenden, ursächlichen Beschaffenheit
-in dem Ding an sich des Zinnobers, sondern wir haben die ganz bestimmte Vorstellung,
-<span class="ex">worin</span> diese ursprüngliche Beschaffenheit besteht, nämlich in einer solchen molecularen
-Schichtung, dass nur Aetherwellen von etwa 0,0007<sup>mm</sup> Wellenlänge reflectirt werden. Hierin ganz allein besteht unsere <span class="ex">Erkenntniss</span> von dem Dinge, nicht darin, dass wir wissen, dass es uns roth erscheint, ohne dabei
-etwas von den Ursachen dieser Wirkung zu ahnen.</span>” (p. 113).
-</p>
-<p>Men ziet, <span class="sc">Hartmann</span>’s „kennis” is er ene van hetzelfde <span class="pageNum" id="pb399">[<a href="#pb399">399</a>]</span>wetenschappelik allooi als van de „savants”, die de geest voor een zelfmiskenning
-der hersenen houden!
-</p>
-<p>En deze star dogmatiese reproductieleer—waarbij een ruimtelike wereld-an-sich „<span lang="de">in von uns a priori anzugebenden formal-logischen Beziehungen sich bewegt</span>” en „<span lang="de">theilweise vermittelst der Sinnesempfindung in unserem Intellect <i>ein ihr mehr oder minder stereometrisch ähnliches Abbild<a class="noteRef" id="xd31e28038src" href="#xd31e28038">38</a> hervorruft</i></span>” (p. 137)—, die nog niet in de schaduw kan staan van <span class="sc">Berkeley</span>’s kritiek, geeft zich zelf hier uit voor „<span lang="de">die besonnene kritische Forschung</span>”, „<span lang="de"><span class="ex">Eine Sichtung und Fortbildung der erkenntnisstheoretischen Principien Kant</span>’s.</span>” In zijn „<span class="ex" lang="de">Phänomenologische Durchwanderung der möglichen erkenntnisstheoretischen Standpunkte</span>” in de 2<sup>e</sup> (der 3) Afdeling(en), waarin „<span lang="de">Der transcendentale Idealismus</span>” in dezelfde <span class="sc">Hartmann</span>-caricaturen wordt vertoond en gehoond, lezen we op p. 72, na de bekende deun „<span lang="de">der transcendentale Idealismus lehrt uns, dass wir im Leben nicht wachen, sondern
-träumen</span>”<a class="noteRef" id="xd31e28081src" href="#xd31e28081">39</a> (inderdaad, wel moogt ge spreken van „<span lang="de">Traumillusionismus</span>”!):
-<span class="pageNum" id="pb400">[<a href="#pb400">400</a>]</span></p>
-<p lang="de">„Wenn wir die Gesichts- oder Tast-empfindungen wegen der zweidimensionalen stetigen
-Abstufung ihrer Lokalzeichen räumlich ausbreiten, so thun wir das nicht, um mit Raumanschauungen
-ohne transcendentale Realität zu spielen, sondern in der instinktiven Zuversicht,
-so die räumlichen Lagenverhältnisse der uns afficirenden Theile des Dinges an sich
-abbildlich zu reproduciren und repräsentativ zu erfassen. Wenn wir die Flächenanschauung
-in die dritte Dimension hinausprojiciren, so thun wir dies abermals durchaus in der
-Zuversicht, die räumliche Stellung des uns afficirenden Dinges an sich zu dem Ding
-an sich unsres Leibes durch ein adäquates Bewusstseinsabbild zu begreifen.”
-</p>
-<p>Precies,… evenals wij de kleuren produceren om de Farben-an-sich „<span lang="de">abbildlich zu reproduciren und repräsentativ zu erfassen</span>”!
-</p>
-<p>Zo culmineert zijn „<span lang="de">transcendentaler <span class="corr" id="xd31e28121" title="Bron: Realimus">Realismus</span></span>” op p. 121 „<span lang="de">in der Aehnlichkeit, welche die raumzeitliche Reproduktion für’s Bewusstsein mit dem
-raumzeitlichen Ding an sich erlangt</span>”!
-</p>
-<p>In twee woorden: Vóórkrities dogmatisme.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>49</b>: p. 136. Vergelijk O. <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex" lang="de">Zur Analysis der Wirklichkeit</span>, p. 41 (in het artikel dat de reeds onkantse titel draagt: „<span class="ex" lang="de">Phaenomenalität des Raumes</span>”): „<span lang="de">Derselbe galvanische Strom wird durch die Zunge als saurer Geschmack, durch das Auge
-als rother oder blauer Lichtstreifen, durch die Hautnerven als Kitzel, durch das Gehör
-als Schall empfunden.</span>”!
-<span class="pageNum" id="pb401">[<a href="#pb401">401</a>]</span></p>
-<p>Niet alleen dit ongelukkige zinnetje, maar (onder meer) heel deze passus pp. 154–156
-van de Heer <span class="sc">Bolland</span> is voor eigen werk uitgegeven vertaalsel, nagenoeg letterlik plagiaat van <span class="sc">Liebmann</span>, wiens Spinozisties getinte „<span lang="de">empirischer Materialismus</span>” ook elders dezelfde fouten begaat (zie onder en opm. <b>38</b>):
-</p>
-<div class="table">
-<table>
-<tr>
-<td class="cellLeft cellTop cellBottom">
-<p class="first"><span class="sc">Bolland</span>, p. 154 ss:
-</p>
-<p>… „de uitkomsten der natuurkunde die zooals men weet [altans weten kan met <span class="sc">Liebmann</span> in de hand] haar physiologisch complement vinden in het theorema van Johannes Müller
-aangaande de specifieke vermogens der zintuigen. Op den vasten bodem van talrijke
-physiologische proeven en pathologische waarnemingen constateert men in dit theorema
-het volgende als inductief-empirisch verworvene uitkomst. Ten eerste worden geheel
-verschillende werkingen op de zintuigen enz.…
-</p>
-<p>„Zoo bespeurt men …
-</p>
-<p>„Desgelijks bespeurt …
-</p>
-<p>„Van den anderen kant …
-</p>
-<p>„Een en dezelfde galvanische stroom …
-</p>
-<p>„Onze gezamenlijke zintuigen vormen om zoo te zeggen eene soort van klavier, waarop
-door de buitenwereld wordt gespeeld … enz.”
-</p>
-</td>
-<td lang="de" class="cellRight cellTop cellBottom">
-<p class="first"><span class="sc">Liebmann</span>, p. 40 ss:
-</p>
-<p>„Das physiologische Complement, dieser physikalischen Lehren bildet <span class="sc">Johannes Müllers</span> berühmtes Theorem von den <span class="ex">specifischen Energieen</span> der Sinne, welches auf dem festen Boden vielfältiger physiologischer Experimente
-und pathologischer Erfahrungen beruhend, durch vollständige Induction gewonnen, die
-Wahrheit jener Cartesianischen und Lockeschen Behauptung über jeden Zweifel erhebt.
-Zweierlei nämlich ist empirisch constatirt. Erstens, dass völlig disparate Sinnesreize
-etc.…
-</p>
-<p>„So empfindet man …
-</p>
-<p>„Ebenso empfindet …
-</p>
-<p>„Auf der andern Seite …
-</p>
-<p>„Derselbe galvanische Strom …
-</p>
-<p>„Die Gesammtheit unsrer Sinne ist gleichsam die Claviatur, auf der die Aussenwelt
-spielt … etc.” </p>
-</td>
-</tr>
-</table>
-</div><p>
-<span class="pageNum" id="pb402">[<a href="#pb402">402</a>]</span></p>
-<p>Vgk. ook Dr. <span class="sc">H.&nbsp;W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga</span> in zijn „<span class="ex">Levensbeschouwing</span>” p. 49: „Een elektrische stroom is licht voor ’t oog, pijn voor de huid, geluid voor
-’t oor, smaak voor de tong, en kan nooit voor die verschillende zintuigen iets anders
-zijn.”!—Zo wordt het naief realisme t.a.v. <span class="sc">Locke</span>’s „secundaire” hoedanigheden bestreden door … <span class="sc">Locke</span>’s naief realisme omtrent de „primaire” eigenschappen van een gewaarwordingveroorzakend
-… natuurding! Bij <span class="sc">Liebmann</span> zelf vinden we nog (op p. 528, noot, „Z.&nbsp;A. d. W.”): „<span lang="de">Das Denken äussert sich hier als ein gleichzeitig materieller und psychologischer
-Vorgang. Vielleicht ist es seinem Wesen nach etwas Neutrales, das in doppelter Erscheinungsweise
-auftritt; etwa so, wie dieselben Aetherschwingungen einerseits dem Auge als Licht,
-andrerseits dem Tastsinn als Wärme erscheinen.</span>”
-</p>
-<p>Prof. M. <span class="sc">Verworn</span>, een van die moderne gewaarwordings„monisten” als <span class="sc">Ziehen</span>, <span class="sc">Petzoldt</span>, <span class="sc">Mach</span>, wiens half materialistiese, half dualistiese waarnemingsleer in de hersenen blijft
-steken, laat in zijn „<span class="ex" lang="de">Mechanik des Geisteslebens</span>” diezelfde bovenbesproken elektriese stroom optreden als Proteus der zintuigen, om
-te bewijzen dat voor zijn „<span lang="de">konditionale Betrachtungsweise der Dinge</span>” de werkelikheid slechts uit betrekkingen bestaat … zonder betrokkenheden! Via <span class="sc">Verworn</span> (hem en heel die belangrijke moderne positivistenrichting behandel ik in een afzonderlik
-geschrift wel nader) is diezelfde elektriese stroom nu pas weder ons land binnengeleid
-door § 4 der „<span class="ex">Hoofdtrekken eener filosofie van het menschelijk kenvermogen</span>” van M. <span class="sc">Greeve</span> (p. 348 van <span class="ex">Toekomst-Moraal</span>, 1910).
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>50</b>: p. 137. ’t Is telkens als een echo van <span class="sc">Schopenhauer</span>’s <span class="sc">Kant</span>vermaterialisering, die de „<span lang="de">Kritik der Vernunft</span>” noemt de „<span lang="de">Kritik der Gehirnfunktionen</span>”, de „<span lang="de">Erfahrungswelt</span>”, de natuur, een: „<span lang="de">Gehirnphänomen</span>” (dat wordt dus een <span lang="de">Phänomen-phänomen</span>!), evenzo van „<span lang="de">Gehirnanschauung</span>” spreekt, <span class="pageNum" id="pb403">[<a href="#pb403">403</a>]</span>en op p. 66, <span class="ex" lang="de">Satz vom Grunde</span> (<span class="sc">Grisebach</span> III), dan ook schrijft: „<span lang="de">Denn die Empfindung jeder Art ist und bleibt ein Vorgang im Organismus selbst, als
-solcher aber auf das Gebiet unterhalb der Haut beschränkt</span>” enz. (cf. p. 114 en passim; speciaal § 22, heel <span class="sc">Schopenhauer</span>’s realistiese conceptie van het lichaam als „<span lang="de">unmittelbares Object</span>”, ten onzent terug te vinden in de waarnemingsleer van P. <span class="sc">Bierens de Haan</span>’s naargeestig-dogmatiese <span class="ex">Hoofdlijnen eener Psychologie met metaphysischen grondslag</span>, 1898, p. 16 ss.). Zo beroemt er zich S. op: „<span lang="de">Ich habe demgemäss es geradezu ausgesprochen, [!] dass jene Formen der Antheil des
-<span class="ex">Gehirns</span> an der Anschauung sind, wie die specifischen Sinnesempfindungen der der respectiven
-<span class="ex">Sinnesorgane</span></span>” (IV. p. 107) en in de noot aldaar: „<span lang="de">Wie unser Auge es ist, welches Grün, Roth und Blau hervorbringt, so ist es <span class="ex">unser Gehirn</span>, welches <span class="ex">Zeit</span>, <span class="ex">Raum</span> und <span class="ex">Kausalität</span>, (deren objectivirtes Abstraktum die <span class="ex">Materie</span> ist) hervorbringt.—Meine <span class="ex">Anschauung</span> eines Körpers im Raum ist das Produkt meiner Sinnes- und Gehirn-Funktion mit x</span>”.
-</p>
-<p>Dat <span class="ex">wie</span>—<span class="ex">so</span> wordt dus voor ons: <span class="ex">Zo min</span> (het een)—<span class="ex">als</span> (het ander). Evenzo passim b.v. <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, p. 535, V p. 155; of II p.222: „<span lang="de">Was ist <span class="ex">Vorstellung</span>? Ein sehr komplicirter <span class="ex">physiologischer</span> Vorgang im Gehirne eines Thieres, dessen Resultat das Bewusstsein eines <span class="ex">Bildes</span> ebendaselbst ist</span>” of p. 232 „<span lang="de">Denn der Intellekt ist so vergänglich wie das Gehirn, dessen Produkt oder vielmehr
-Aktion er ist.</span>”
-</p>
-<p>Ook elders (p. 245, 247) heet het intellect „<span lang="de">nur eine somatische Funktion</span>”, „<span lang="de">ein Secundäres und Physisches” „der <span class="ex"><span lang="la">Vis inertiae</span> unterworfen</span></span>” [!]. IV, p. 63 „<span lang="de">dass jedes Denken eine physiologische Funktion des Gehirns ist, eben wie das Verdauen
-eine des Magens</span>”, of II p. 287 „<span lang="de">wie das Greifen Funktion der Hand</span>”!
-</p>
-<p>Verbijsterend wordt de verwarring op een p. 303, waar <span class="pageNum" id="pb404">[<a href="#pb404">404</a>]</span>het lichaam alleen … in de hersenen bestaat „<span lang="de">als ein räumlich Ausgedehntes und sich in der Zeit Bewegendes nur mittelst der Funktionen
-des Gehirns, also nur in diesem, existirt. Was hingegen <span class="ex">erkennt</span>, was jene <span class="ex">Vorstellung hat</span>, ist das <span class="ex">Gehirn</span>, welches jedoch sich selbst nicht erkennt, sondern nur [!] als Intellekt, d.h. als
-<span class="ex">Erkennendes</span>, also nur subjectiv sich [!] seiner [!] bewusst wird.</span>”
-</p>
-<p>De hersenen kennen! zich! als … intellect!
-</p>
-<p>Terwijl het intellect, het kennend subject, op p. 325 „<span lang="de">im Grunde tertiär</span>” heet „<span lang="de">weil es den Organismus voraussetzt <span lang="nl">[i. pl. v. omgekeerd!]</span>, dieser aber den Willen</span>”—is weer op p. 334 het <span lang="de">Gehirn Erscheinung</span> van het intellekt: en elders weer (b.v. p. 303) van de wil zelf, sc. „<span lang="de">der Wille zu <span class="ex">erkennen</span>, objektiv angeschaut, ist das Gehirn.</span>” Die 3 concepties warren bij <span class="sc">Schopenhauer</span> dooréén, al blijft wel z’n grondgedachte: hersenen objectiteit (= phaenomeen) van
-intellect, zie II c. 22; c. 20, p. 286, in strijd met p. 287 „<span lang="de">Objective Ansicht des Intellekts.</span>” „Physiologies gesproken” (een geliefd stopwoord van realisten die het niet willen
-zijn) is er nu eenmaal nòch subject nòch intellect, en <span class="sc">Kant</span> heeft er zich wel voor gehoed, wanneer hij <span class="ex">kennistheoretiese</span> waarden <span class="ex">bedoelt</span>,… physiologies te spreken! Immers alleen daardoor ontstaat die onzinnige „introjectie”:
-heel de ruimtewereld, met de oneindige wereldruimte erbij, bevindt zich in … de hersenen;
-of is een … hersenprodukt!; evenzo <span class="sc">Schopenhauer</span>’s waan, „<span lang="de">dass man berechtigt ist, zu behaupten, die ganze objective Welt, so <span class="sic">gränzenlos</span> im Raum, so unendlich in der Zeit,… sei eigentlich nur eine gewisse Bewegung oder
-Affektion der Breimasse im Hirnschädel</span>” (II, p. 319) of p. 322: dat <span lang="de">das Gehirn</span>… „<span lang="de">die Form des Raumes hervorbringt</span>”! of ibid., wel is de voorstelling prius van de physis (het lichaam), maar „<span lang="de">andererseits setzt die Vorstellung eben so sehr den Leib voraus, da sie nur durch
-die Funktion eines Organs desselben entsteht.</span>” Zo p. 323: Ook het <span lang="de">Selbstbewusstsein</span> <span class="pageNum" id="pb405">[<a href="#pb405">405</a>]</span>„<span lang="de">durch das Gehirn und seine Funktionen bedingt</span>”, zelfs: p. 324 „<span lang="de">Dieser Brennpunkt der gesammten Gehirnthätigkeit ist [!] Das, was <span class="sc">Kant</span> die synthetische Einheit der Apperception nannte,</span>” een „<span lang="de">untheilbarer Punkt</span>”!
-</p>
-<p>Dan p. 334: „<span lang="de">So hat <span class="sc">Kant</span> … Raum, Zeit und Kausalität, als Gehirnfunktion nachgewiesen; wenngleich er dieses
-physiologischen Ausdrucks sich enthalten hat</span>” … <span lang="de">und dieses physiologischen Ungedankens!</span>
-</p>
-<p>Zo II, 16 („<span class="ex" lang="de">Zur idealistischen Grundansicht</span>”) „<span lang="de">dies [!] hat <span class="sc">Kant</span> ausführlich und gründlich dargethan; nur [!] dass er nicht das Gehirn nennt, sondern
-sagt ‚das Erkenntnissvermögen’.</span>” <span lang="de">Nur!</span>—<span class="sc">Kant</span> heeft evenmin <span class="ex">gedacht</span> als <span class="ex">gezegd</span>: „<span lang="de">Es ist eben so wahr, <i>dass das Erkennende ein Produkt der Materie sei</i><span class="corr" id="xd31e28522" title="Niet in bron">,</span> als dass die Materie eine blosse Vorstellung des Erkennenden sei, aber es ist auch
-eben so einseitig.</span>” Vergelijk in dezelfde geest: II p. 21 of p. 23, „<span lang="de">dass auch das Subjekt als solches durch das Objekt bedingt ist</span>” of p. 25.
-</p>
-<p>Volgens V, p. 53 zouden zelfs „<span lang="de">die so genauen und richtig zutreffenden astronomischen Berechnungen</span>” „<span lang="de">nur dadurch möglich</span>” zijn „<span lang="de">dass der Raum eigentlich in unserm Kopf ist</span>” en luidt het van hem, die deze wereld als „<span lang="de">ein blosses Gehirnphänomen [!] auffasst</span>”: „<span lang="de">Dass der Kopf im Raume sei, hält ihn nicht ab, einzusehn, dass der Raum doch nur im
-Kopfe ist.</span>”!
-</p>
-<p>Op <span class="sc">Schopenhauer</span>’s physiologies vooroordeel berust ook zijn foutief gebruik van het woord „<span class="ex">cerebraal</span>” voor <span class="ex">intellectueel</span>, verstandelik (dat ook in de Nederlandse kunstkritiek gaat binnendringen), cf. IV
-260 „<span lang="de"><span class="ex">intellektual</span>, d.h. (objectiv ausgedrückt) <span class="ex">cerebral</span></span>”. Een vooroordeel, immers gemoedsleven, gevoel en geniale intuïtie, zijn physiologies
-even „cerebraal” als … het bewuste denken.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>51</b>: p. 138. Vergelijk nog <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Wereldraadsel</span>, p. 259 (Intreerede): „Verandering is en blijft voor ons <span class="pageNum" id="pb406">[<a href="#pb406">406</a>]</span>het volstrekte Apriori”! met <span class="sc">Kant</span> te dezer plaatse:
-</p>
-<p lang="de">„Ebenso kann die transcendentale Aesthetik nicht den Begriff der Veränderung unter
-ihre Data apriori zählen: denn die Zeit selbst verändert sich nicht, sondern etwas
-das in der Zeit ist. Also wird dazu die Wahrnehmung von irgend einem Dasein, und der
-Succession seiner Bestimmungen, mithin Erfahrung erfordert.”
-</p>
-<p>Welk een verschil in ernst en bezonnenheid!
-</p>
-<p>Het is dan ook niet te dulden, dat juist deze doldrieste dogmaticus zich in deze zelfde
-rede, op p. 268 in een noot de volgende aanmerking veroorlooft op een kriticus, zó
-schroomvol (<span class="sc">Windelband</span> zou met <span class="sc">Liebmann</span> zeggen „keusch”) als Prof. <span class="sc">Heymans</span>:
-</p>
-<p>„Onvoorzichtig daarom en vol aanleiding tot misverstand is de volgende uitspraak van
-mijn hooggeachten ambtgenoot te Groningen: ‚Het is in hooge mate waarschijnlijk, dat
-zich alle natuurverschijnselen, physiologische, chemische en physische, tot mechanische
-laten terugbrengen’ (Prof. G. <span class="sc">Heymans</span>, ‚<span class="ex">De Gids</span>’ van April 1896, blz. 94). Zelfs objective is dit niet eens toe te geven; vgl. bijv.
-W. <span class="sc">Ostwald</span> over ‚<span class="ex" lang="de">die Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus</span>’ (Leipzig 1895)”.
-</p>
-<p>Dit staat als noot bij Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s zinsnede:
-</p>
-<p>„Het leven der Natuur is echter rijker dan de objectief visionaire puntenwarreling,
-waarin velen nog het Al zouden willen zien, doch waarin alles tot uitwendige verhouding
-is geworden, zonder gevoel of innerlijkheid; heeft de mechanistische natuuropvatting
-als methóde haar goed recht van bestaan, als theorie is zij eene bekrompene, eene
-plat eenzijdige dwaasheid.”
-</p>
-<p>Aan „eene bekrompene enz. dwaasheid”, Prof. <span class="sc">Bolland</span>, maakt zich in deze slechts hij schuldig, die als gij, met natuur (of zelfs Natuur)
-bedoelt een deel der concrete Werkelikheid, niet hij, die, als Prof. <span class="sc">Heymans</span>, begrijpt dat de <span class="ex">Natuur</span>, het object van physiologie en physica, slechts <span class="pageNum" id="pb407">[<a href="#pb407">407</a>]</span>Phaenomeen is en de concrete Werkelikheid evenmin mechanies als ruimtelik!
-</p>
-<p>Heerlike ironie, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> in deze quasi-anti-materialistiese, maar zijns ondanks juist naturalistiese passus,
-de <span class="ex">immaterialist</span> <span class="sc">Heymans</span> verwijst naar … de <span class="ex">materialist</span> <span class="sc">Ostwald</span>!
-</p>
-<p>In zijn zg. „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” (en nogmaals <span class="ex">Coll. Log.</span> pp. 880–885) herhaalt Prof. B. (p. 186, 2<sup>e</sup> dr. 224) dezelfde aanmerking. Prof. B. is in 1904 (1909) nog ten deze niet wijzer,
-wel grover geworden, laat nu zijn „vrienden der wijsheid” verbaasd staan, dat „Het
-dogma van de ‚mechanische verklaarbaarheid’ der werkelijkheid [n.b.]” wordt verkondigd
-door „de hoogleeraar der … wijsbegeerte Heymans”. De stippels zijn van Prof. <span class="sc">Bolland</span>. Rideamus!<a class="noteRef" id="xd31e28659src" href="#xd31e28659">40</a>
-</p>
-<p>Prof. B. is goedig genoeg om op p. 9 (52) letterlik te <span class="pageNum" id="pb408">[<a href="#pb408">408</a>]</span>verklaren, dat voor hem <span class="sc">Heymans’</span> „alle natuurverschijnselen” betekent: „alles, letterlijk alles”. Waarvan akte.
-</p>
-<p>Deze tegen <span class="sc">Heymans</span> gerichte pagina’s (8 en vv., 2<sup>e</sup> dr. 51 ss.) bewijzen slechts dat ook <span class="sc">Heymans</span>, als <span class="sc">Kant</span>, hoog boven Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s bereik en begrip staat. Ze zijn, weloverwogen, niets dan een armzalig poginkje,
-tegen <span class="sc">Heymans’</span> superioriteit, bij oningewijde dus argeloze lezers de schijn van „dogmatisme”, „ondoordachtheid”,
-„bevooroordeeldheid” te wekken, door een uit z’n verband gerukt of zelfs een <span class="ex">vervalst</span> citaatje. De aard dezer vervalsing verdient nadere toelichting:
-</p>
-<p>Prof. <span class="sc">Bolland</span> citeert, p. 8 (52), uit <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Gesetze u. Elemente des wissenschaftlichen Denkens</span>”: „De apodicticiteit der logische wetten, in den zin, waarin zij daaraan feitelijk
-wordt toegeschreven, <i>levert geen nieuw probleem op</i>.” En in een noot op die „apodicticiteit” voegt hij er bij: „‚Apodeixis’ beteekent
-bewijs, doch bedoeld is hier eene ‚volstrekte’ geldigheid van algemeene bijzonderheden
-of ‚betrekkelijkheden’, waartegen geen verstandig bezwaar kan rijzen in logisch …
-dogmatisme.”
-</p>
-<p>Reeds deze noot geeft een even ware als waardige voorstelling voor ieder die weet,
-dat <span class="sc">Heymans</span> met apodicticiteit niets anders bedoelt, dan enerzijds een <span class="ex">feit</span>, een gegeven psychies en psychologies feit van het denken, dus „<span lang="de">nicht etwas zu Beweisendes, sondern Gegenstand der unmittelbarsten, inneren Wahrnehmung</span>” (men bestudere § 22) en anderzijds een <span class="ex">probleem</span>, waarvan de <span class="ex">zuiver logiese</span> oplossing wordt gezocht (men bestudere heel <span class="sc">Heymans’</span> meesterwerk).
-</p>
-<p>De geciteerde zin zelf echter luidt bij <span class="sc">Heymans</span> als volgt, op p. 101:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Die Apodiktizität der logischen Gesetze in dem Sinne, in welchem sie denselben tatsächlich
-zugeschrieben wird, bietet <i>also</i> <span lang="nl">[ik cursiveer wat <span class="sc">Bolland</span> schrapte]</span> kein neues Problem</span>”…
-</p>
-<p><span class="ex" lang="de">Also</span>… want deze zin is de slotsom, de conclusie, van <span class="pageNum" id="pb409">[<a href="#pb409">409</a>]</span>heel een §, genaamd „<span class="ex" lang="de">Die apodiktische Gewissheit der logischen Gesetze</span>”, gewijd speciaal aan de vraag, of deze nog een nieuw probleem oplevert, nadat <span class="ex">het logiese probleem</span> (sc. de geldigheid a-priori der denkwetten, dus van het principium contradictionis
-en exclusi tertii, voor alle mogelike werkelikheid) is opgelost; <span class="ex">diezelfde zin</span> luidt dan ook verder: „<span lang="de">sie ist in der Anwendung der logischen Gesetze auf die Wirklichkeit, welche wir im
-vorigen Paragraphen zu erklären versucht haben, mit einbegriffen</span>”! Aan het logiese probleem zelf, waarom alles „niet iets anders” is dan wat het is,
-zijn dan reeds, voorzover het de <span class="ex">feiten</span> van het denken betreft, de §§ 14–20 en voor de <span class="ex">verklaring</span> dier feiten de niet minder magistrale §§ 21–24 gewijd, welke laatste § „<span class="ex" lang="de">die Lösung des Problems</span>” heeft geboden.
-</p>
-<p>Maar Prof. <span class="sc">Bolland</span> zegt op p. 9 (53): „Zoo is ook bij Prof. Heymans om te beginnen alles datgene wat
-het is, en niet iets anders, wat zoozeer in de rede heet te liggen, dat het <i>niet eens problemen medebrengt</i>” … hier gaat de vervalsing nog een graad verder: Van de <span class="ex">conclusie</span> „<span lang="de">also kein neues Problem</span>” werd op p. 8 (evenals explicite op p. 32 van „<span class="ex">Het Verstand</span>”) gemaakt de <span class="ex">bewering</span> zonder meer: „geen nieuw probleem”, en op pag. 9 reeds het <span class="ex">dogma</span>: „niet eens problemen”…
-</p>
-<p>Zo is op p. 11 (55) ridder <span class="sc">Bolland</span> waar hij wezen wilde: „Wie met vooropgestelde ‚waarheden’ begint, waarheden, die
-op hare wijze niet eens problemen medebrengen, begint met eene zekerheid zonder twijfel,
-die niet de zekerheid is der doordachtheid en wijsheid; wie met ‚axiomen’ begint,
-begint met vooronderstellingen, die als vóóroordeelen van vooróórdeelen ongescheiden
-onderscheiden zijn.” enz. enz.
-</p>
-<p>Verslagen ligt <span class="sc">Heymans</span> en zijn werk van ± 500 gedegen pagina’s, uitsluitend gewijd aan … <span class="ex">de kritiek der wetenschappelike axioma’s en hun apodicticiteit</span>; bladzijden, die elk zonder onderscheid kritieser bezinning, <span class="pageNum" id="pb410">[<a href="#pb410">410</a>]</span>dieper inzicht, bezonkener wijsheid, zuiverder begrip en vromer waarheidszin bevatten,
-dan voor enig Hegeliaan als zodanig ooit bereikbaar is, laat staan voor zulk een Hegeliaan.
-</p>
-<p>En in 1910 heeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> in een pamflet blijkbaar niets beters tegen <span class="sc">Heymans’</span> boek en deszelfs „betrekkelijke onbenulligheid” aan te voeren dan … Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s vervalsing, voor hem van genoeg belang om ze te herhalen op pag. 20/21 van „<span class="ex">Het Antwoord</span>”: „evidentie van datgene, welks ‚apodicticiteit’ bij <span class="sc">Heymans</span> elders <i>geen probleem</i> heet op te leveren”!
-</p>
-<p>Ik vermoed dat <span class="sc">Heymans</span> zelf, in zijn serene redelikheid, voor dit soort Bollandistiese polemiek zelfs geen
-woord van afkeuring overheeft—enkel zwijgende verontwaardiging en wat meewarig begrijpen.
-Maar ik voor mij achtte het nodig, hier eens dit proefje „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” in ’t licht te stellen, niet om <span class="sc">Heymans</span>, maar terwille van de vele kritiekloze slachtoffers van Professor <span class="sc">Bolland</span>’s waarlik weergaloze „geoefendheid”, die hun de weg tot <span class="sc">Kant-Heymans</span> verspert.
-</p>
-<p>„Toch wel berekend en listig, maar <span class="ex">valsch</span> en <span class="ex">bekrompen</span>”—deze giftige pijl door Prof. <span class="sc">Bolland</span> op <span class="sc">Heymans</span> gemikt in zijn schotschrift, stuit af op <span class="sc">Heymans’</span> integriteit, om slechts zijn schutter te treffen.
-</p>
-<p>Aangaande <span class="sc">Heymans’</span> dialektiek-dodend meesterwerk, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> evenmin kan „laten gelden”, als hij er ook maar één §, één bewijs van kan weerleggen,
-omdat het nu eenmaal zijn „begrip” te boven gaat, en waaraan hij zich dan ook wijselik
-niet waagt, wordt de jongelui evenwel op college (<span class="ex">Coll. Log.</span> p. 274) de goedkope stoutigheid voorgezet: „een uur lang zouden wij het hier kunnen
-hebben over de ondoordachtheid, waarmee de schrijver z’n pen heeft bestuurd, toen
-hij schreef over ‚wetten en elementen van het wetenschappelijke denken’.” De paar
-vittend bedoelde „vragen”, die dan daaromtrent volgen, getuigen van, of wenden voor,
-een onnozelheid, die zelfs de titel niet begrepen <span class="pageNum" id="pb411">[<a href="#pb411">411</a>]</span>heeft,—te weten het verschil tussen „wet” en „element”<a class="noteRef" id="xd31e28938src" href="#xd31e28938">41</a>, en de „transcendentale” zin van de titelkeus „<span class="ex">wetenschappelik</span> denken” ter aanduiding van de kennisleer als kritiek der <span class="ex">wetenschappen</span>.
-</p>
-<p>In hetzelfde zinnetje van p. 9 (53) wordt nog even <span class="sc">Heymans’</span> bedoeling in zake de mechaniese natuurbeschouwing verhegeld oftewel verdraaid aldus:
-„de gegevens van physiologie, chemie en physica [zijn] geen van allen wat zij zijn,
-maar ‚hoogst waarschijnlijk’ wat anders.” De <span class="ex">weerlegging</span> van dit mechanisties-verkeerde „zijn” geeft o.a. § 25 van <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Einführung in die Metaphysik</span>”, getiteld „<span lang="de">der Erkenntniswert der mechanischen Naturauffassung</span>”, terwijl in hetzelfde zonneheldere standaardwerk<a class="noteRef" id="xd31e28975src" href="#xd31e28975">42</a> die algemene fout haar formulering vindt in de termen der logica: Men vat de „aequipollentie”
-(omvangsgelijkheid) der betrokken begrippen verkeerdelik op als „identiteit” (inhoudsgelijkheid).
-Op p. 189 (227) van „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” vraagt Prof. <span class="sc">Bolland</span> met betrekking tot de aethertrilling-hypothese van het licht:
-</p>
-<p>„Laat zich iets aan deze verklaring van het bekende uit het onbekende voorstellen,
-laat er zich iets aan begrijpen? Wat moet eigenlijk der heeren ‚mechanisch verklaren’
-heelemaal?”—Dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> dat niet begrijpt, kan hem niet euvel worden geduid. Wel, dat hij Prof. <span class="sc">Heymans</span> op deze vraag, hier en elders, slechts laat antwoorden met een zinnetje uit een tijdschriftartikel
-dat, „zonder meer”, <span class="ex">in ’t geheel niet ter zake is</span>, te weten: „<span lang="de">Das letzte Ziel alles Erklärens ist nichts Anderes als empirisch gegebene Zusammenhänge
-<span class="ex">logisch</span> zu <span class="ex">durchleuchten</span>.</span>”
-</p>
-<p>Zulk soort schijnpolemiek tegen een meerdere als <span class="sc">Heymans</span>, <span class="pageNum" id="pb412">[<a href="#pb412">412</a>]</span>ten aanschouwe van een publiek op welks licht te verbijsteren begriploosheid deze
-„geoefendheid” van meet af (zie Prof.’s voorrede) speculeert, is even ridderlik als
-redelik.
-</p>
-<p>Men behoeft <span class="sc">Heymans</span> slechts te kennen en te begrijpen om eens en voor al te weten, dat hij uitsluitend
-van de natuur, van het gebied der physica en physiologie, de mechaniese verklaarbaarheid
-of herleidbaarheid mogelik of zelfs waarschijnlik kan noemen, en dat voor hem dus
-al het geestelike, heel het terrein der psychologie en der geesteswetenschappen als
-zodanig, daarvan eo ipso en principieel, op kenniskritiese grond, is uitgesloten.
-Maar Prof. <span class="sc">Bolland</span> durft in 1910 in zijn uitval tegen <span class="sc">Heymans</span>, getiteld: „<span class="ex">Nieuwe Kennis en oude Wijsheid</span>, eene poging tot voorlichting”, op p. 55 s., op dezelfde pagina, waar hij een <span class="sc">Heymans</span> toevoegt: „En in alles eerlijkheid en rondheid” … deze zin laten drukken: „Ook zoude
-het der ervarenheid te Groningen eer aandoen, rondborstig evenzeer te erkennen, dat
-men eene misvatting uit, wanneer men de opvatting uit, dat geest en ziel, met al hetgeen
-daar niet aan toekomt [?!] zich nog eens zullen laten herleiden tot levenlooze en
-zelfs onqualificeerbare werktuigelijkheid” …! Dit is weliswaar laster (evenals de
-smetten van pragmatisme en theosofen-kwakzalverij, die Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s waan een theoreticus van ’t zuiverste water als <span class="sc">Heymans</span> tracht aan te wrijven), maar Prof. <span class="sc">Bolland</span> wist, begreep, nu eenmaal niet beter, naar ik wil aannemen. Ik ben alleen benieuwd,
-of hij, na deze mijn „poging tot voorlichting”, nu hem altans zijn algehele misvatting
-ten deze gewezen is, met „eerlijkheid” en „rondborstig” onmiddellik zijn laster zal
-<span class="ex">erkennen</span> en <span class="ex">herroepen</span> en voortaan zal trachten, van <span class="sc">Heymans</span> tenminste zoveel te leren kennen en begrijpen als nodig is, om enigszins weer goed
-te maken, wat hij in onwetendheid en wanbegrip aan hem en de waarheid misdreven heeft.
-</p>
-<p>Een <span class="sc">Heymans</span> zou onderschrijven, evenals een <span class="sc">Eisler</span>, een <span class="sc">Wundt</span>, de geniale „onvoorzichtigheden” van niemand <span class="pageNum" id="pb413">[<a href="#pb413">413</a>]</span>minder dan <span class="sc">Leibniz</span>: „<span lang="fr">Tout ce qui se fait dans le corps de l’homme et de tout animal est <span class="ex">aussi mécanique</span> que se qui se fait dans une montre</span>” en „<span lang="la">Recte constitutum est, nihil in corpore fieri, quod non <span class="ex">mechanicis</span>, i.e. intelligibilibus rationibus constet</span>.”—Voor hun als voor <span class="sc">Leibniz</span> geldt daarbij, zonder zweem van zelfweerspreking: „<span lang="fr">la <span class="ex">Perception</span>, et ce qui en dépend, est <span class="ex">inexplicable par des raisons mécaniques</span>, c’est-à-dire par les figures et par les mouvements.</span>” (<span class="ex">Monadologie</span>, thèse 17, cf. thèses 79 et 81). Immers zij allen zijn zuivere parallelisten: „<i lang="fr">Tout se fait mécaniquement et métaphysiquement en même temps.</i>”, voor wie de mechaniese natuur slechts phaenomeen is van de metaphysiese werkelikheid:
-„<i lang="fr">La source de la mécanique est dans la métaphysique</i>”, een uitspraak, door de heer <span class="sc">Bolland</span> zelf indertijd geciteerd, maar wel kwalik begrepen.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>52</b>: p. 140. In dezelfde zin p. 548/9: (<span class="ex" lang="de">Die Lebenserscheinungen</span>) „<span lang="de">Zwar könnten an sich die Finalität und Causalität, welche ich als Kehrseiten [?] meines
-zeitlichen Denkens vorfinde, die doppelseitige menschliche Auseinanderziehung <span lang="nl">[een aan de gelijktijdigheidsfout ontleend beeld]</span> einer rein unzeitlichen Logik sein, so dass Zweck und Ursache nur illusorisch [!]
-gefasste logische Notwendigkeiten wären. In gewissem [?] Sinne mag dies ja auch immerhin
-der Fall sein, allein in seiner Strenge ist mir dieser zeitleugnende Gedanke unerträglich;
-in meinem Gefühl eines Bedürfnisses nach Erlösung von Unvernunft, Bosheit und Elend
-empfinde ich es als eine Verhöhnung des persönlich und etwa auch kosmisch empfundenen
-Uebels, mein Fühlen und Wünschen und Wirken als etwas schlechthin Zeitloses zu denken,
-so, dass mein Willensact sowie der demselben entgegengesetzte Widerstand eine reine
-Illusion, ein nicht einmal geträumter Traum wären.</span>” Waar gemoedsaandoeningen en wensen spreken verwijst de wijsbegeerte met een zwijgend
-„<span lang="la">Non ragioniam</span>”… <span class="pageNum" id="pb414">[<a href="#pb414">414</a>]</span>of desnoods met een uitgesproken „<span class="trans" title="prōton men alētheia"><span lang="grc" class="grek">πρωτον μεν ἀληθεια</span></span>” naar kerkleer en dergelijke—en speciaal de tijdkritiek lacht om deze illusionaire,
-dromende vrees, dat zij de heer <span class="sc">Bolland</span> zou dwingen, zijn gemoeds- en geestesleven, zijn levensactie, „als etwas schlechthin
-Zeitloses zu denken”. Juist wanneer en dewijl de tijd bewustzijns„vorm” is—blijft
-een niet-tijdelik bewustzijnsleven een zelfweerspreking, een onmogelikheid, van dezelfde
-kennistheoretiese soort als een niet-ruimtelike bewegingswereld.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>53</b>: p. 141. Op p. 266 (<span class="ex">Wereldraadsel</span>) maakt <span class="sc">Bolland</span>’s Hartmanniaans dogmatiese „Mystiek” van het subject der interindividuele tijdelikheid
-„eenen alles omvattenden absoluten Géést.”
-</p>
-<p>Interessant is het te zien hoe ook <span class="sc">Poincaré</span> in „<span class="ex" lang="fr">La Valeur de la Science</span>” worstelt met het algemeen subject van de Tijd in ontologiese bevangenheid. Hij ziet
-wel in, alle affirmations over (objectieve) gelijktijdigheid en opeenvolging zijn
-zinledig zonder gemeenschappelik subjekt, „<span lang="fr">n’ont par elles-mêmes aucun sens</span>” (p. 46; vergelijk ook <span class="sc">Kinkel</span> tegen <span class="sc">Riehl</span>, p. 25 o. c.). Hij zou dan wel willen <span lang="fr">concevoir</span> „<span lang="fr">une sorte de grande [!] conscience, qui verrait tout et qui classerait tout <span class="ex">dans son temps</span></span>”, maar heeft toch bezwaren tegen zo’n „<span lang="fr">demi-dieu</span>”, die met onvolkomen geheugen zou moeten worden gedacht, „<span lang="fr">puisque sans cela tous les souvenirs lui seraient également présents et qu’il n’y
-aurait pas de temps pour elle</span>” (deze subtiliteit vergeet echter dat ook voor ons oorspronkelik alleen <span lang="fr">le présent</span> de tijdbron kan zijn). „<span lang="fr">Et cependant, quand nous parlons du temps, pour tout ce qui se passe en dehors de
-nous, n’adoptons-nous pas inconsciemment cette hypothèse; ne nous mettons-nous pas
-a la place de ce dieu imparfait; et les athées eux-mêmes ne se mettent-ils pas à la
-place où serait Dieu, s’il existait?</span>” Hij acht dan deze „<span lang="fr">hypothèse</span>” toch onvoldoende „<span lang="fr">puisque cette intelligence hypothétique, <span class="pageNum" id="pb415">[<a href="#pb415">415</a>]</span>si même elle existait, serait impénétrable pour nous.</span>” Dit inzicht verheft <span class="sc">Poincaré</span> altans boven <span class="sc">Hartmann</span> c.s. Maar wij weten nu dat zulk een „transcendentaal” subjekt geen „<span lang="fr">hypothèse</span>” is, geen als „bestaand” te veronderstellen wezen, maar <span class="ex">hypothesis</span> in oorspronkeliker dieper zin van het woord. Wie mij tot dusver gevolgd heeft zal
-mij begrijpen, wanneer ik z’n ontologiese gesteldheid aldus formuleer: <b>Het subjekt der natuur bestaat evenmin, dus evenzeer, als de natuur.</b>
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>54</b>: p. 141. Dr. J.&nbsp;D. <span class="sc">Bierens de Haan</span> stelt de verbijsterende vraag: „Maar waar vinden wij dit subject?”! (p. 227 van „<span class="ex">De Weg tot het Inzicht</span>”).<a class="noteRef" id="xd31e29227src" href="#xd31e29227">43</a> Kennistheoretiese subjekten, als het subjekt der natuur of het subjekt der waarheid
-zijn nu eenmaal geen „wezens”, die men tegen ’t lijf loopt.
-</p>
-<p>Zelf maakt hij er op zijn wijze een ens metaphysicum van, p. 185: „Want het voorwerp
-met zijn ding-schijn bestaat niet als subjekt <span class="ex">tegenover</span> het kennend bewustzijn als zodanig (in welk geval het toch een zinnelijk ding ware)—maar
-het bestaat in de synthetische handeling van een universeel bewustzijn zelf. Het universeele
-bewustzijn is het Eeuwige Denken [!], de wereldgrond zelf, het wereldcentrum”!
-</p>
-<p>Deze „Subreption” leidt op p. 187 tot het volgende dubbelgebeide dogmatisme: „Het
-ding-karakter is dus niet stoffelijk substantieel, maar iets geestelijks; de kracht
-<span lang="de">der Idee</span>, <span class="pageNum" id="pb416">[<a href="#pb416">416</a>]</span>die de voorwerpen stelt, is een denkkracht, zoodat zij bestaan als handelingen der
-Idée zelve.
-</p>
-<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Onze aanschouwing van het voorwerpelijke is nu een herhaling [n.b.!] waarbij ons individueel
-bewustzijn deze hoogere [!] synthetische handeling weerspiegelt [!]. Waarneming is
-reconstructie [!] van binnen uit”!
-</p>
-<p>Dit is de „<span lang="de">höherer Idealismus</span>” waarmee <span class="sc">Kant</span>’s verontwaardiging zo meesterlik de spot drijft (zie <span class="ex">Proleg.</span> p. 164).
-</p>
-<p>Ditzelfde Hartmannisme bij <span class="sc">Bolland</span> (W. p. 316):
-</p>
-<p>„Is er waarheid in het menschelijk denken, dan bestaat die in de bewuste reproductie
-van den inhoud eener Wereldidée” enz.
-</p>
-<p>Ook het „objectief idealisme” van <span class="sc">Bergmann</span>, <span class="sc">Eucken</span>, <span class="sc">Lipps</span> e.a. begaat de reeds bij <span class="sc">Berkeley</span> te vinden fout, van het kennistheoreties Subjekt van Natuur en Tijd, eenmaal als
-Vóóronderstelsel ontdekt en begrepen, een werkelik bestaand Wezen, een soort Algeest
-te maken, even onkants als ongerechtvaardigd.—Wel vindt men bij <span class="sc">Kant</span> zelf reeds misstappen in diezelfde richting. Vgk. daaromtrent <span class="sc">Windelband</span>, <span class="ex">Die Erneuerung des Hegelianismus</span>, 1910, p. 14: „<span lang="de">Nun hatte schon <span class="sc">Kant</span> alle Mühe, dieses ‚Bewusstsein überhaupt’ vor der metaphysischen Ausdeutung zu schützen,
-die ihm sein eigenes persönliches Weltanschauungsbedürfnis nahelegte. Der zunächst
-hypothetisch eingeführte ‚intuitive Verstand’, der <span class="ex">intellectus archetypus</span>, dann—nach den Postulaten der praktischen Vernunft—in der Kritik der Urteilskraft
-das ‚übersinnliche Substrat der Menschheit’, das alles waren schüchterne Ansätze zur
-Metaphysizierung des ‚Bewusstseins überhaupt’, denen <span class="sc">Hegel</span> nur den rechten Namen gab, wenn er es Gott nannte.</span>”
-</p>
-<p>Ten slotte zij hier nog gewaarschuwd tegen de verhaspeling van het subjekt der <span class="ex">kennis</span>, dus het subjekt van <span class="ex">phaenomenale werkelikheid</span>, met het subjekt der <span class="ex">waarheid</span>, „<span lang="de">das urtheilende Bewusstsein überhaupt</span>” van <span class="sc">Rickert</span>, dat bij deze dan ook wordt tot subjekt van <span class="pageNum" id="pb417">[<a href="#pb417">417</a>]</span>het <span class="ex">zijnde</span> a.z., aldus ten onrechte in z’n „zijn” van <span class="ex">mogelik oordeel</span> afhankelik gemaakt, een soort „<span lang="de">Immanenz</span>”, die dus niets te maken heeft met de phaenomenaliteit, de Kantiaanse afhankelikheid
-van <span class="ex">mogelik kennen</span>. <span class="sc">Rickert</span> kent of erkent zo min ons krities subjekt der natuur als de phaenomenaliteit der
-ruimte-dingen. Voor zijn objekt-realisme zijn psychies en physies even „reële”, <span class="ex">kennistheoreties-gelijkwaardige delen</span> der „<span lang="de">empirische Wirklichkeit</span>” („<span lang="de">Das Physische und das Psychische sind, wie man sie auch sonst definiren mag, jedenfalls
-beide gleich unmittelbar gegeben.</span>” <span class="ex">Die Grenzen</span>, p. 175; „<span lang="de">Wir finden unmittelbar vor eine Welt, die aus Körpern besteht und aus anderen Gebilden,
-die wir psychisch nennen.</span>” „<span lang="de">Wir wissen, dass das Psychische ein Theil der empirischen Wirklichkeit ist, so gut
-wie die Körper.</span>” ibid. p. 180).
-</p>
-<p>Aan <span class="sc">Rickert</span> zien wij dus, hoe men kan komen tot een „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” en daarvan afhankelike „immanente objekten” (vgk. ook de noot bij bl. 390), zonder
-de kritiese objekt-immanentie en haar subjekt ook maar van verre te hebben bereikt.
-</p>
-<p><span class="sc">Rickert</span>’s <span class="ex">grondfout</span>, waarmee heel zijn „idealisme” staat en valt, te weten: <span class="ex">dat het al of niet toekennen van waarheid, het zus of zó „oordelen”, afhankelik zou
-zijn van het willen</span> en dus de „<span lang="de">Urtheilsnothwendigkeit</span>” in plaats van een causale (<span class="ex">re vera!</span>) een soort teleologiese zou zijn en mitsdien elk oordeel een transcendent „<span lang="de">Sollen</span>” zou impliceren (Hoofdst. XIV, <span class="ex">Sein und Sollen</span>, van <span class="ex" lang="de">Der Gegenstand der Erkenntniss</span>: „<span lang="de">jedes Urtheil erkennt ein Sollen an, die Urtheile die Thatsachen constatiren, sind
-unbezweifelbar, also ist auch die Urtheilsnothwendigkeit vor jedem Zweifel geschützt.</span>”) en een „waarde” „<span lang="de">anerkennen</span>” („<span lang="de">dass sogar die Konstatirung einer Thatsache die Anerkennung eines Werthes einschliesst</span>”, <span class="ex">Die Grenzen</span> <span class="pageNum" id="pb418">[<a href="#pb418">418</a>]</span>p. 707), zodat „<span lang="de">Sollen</span>” prius zou zijn van „<span lang="de">Sein</span>” (C. XVII van <span class="ex" lang="de">Der Gegenstand, „dass das Sollen begrifflich früher ist als das Sein”</span>) en de <span class="ex">zekerheid</span> zou verschaffen van een transcendente waarde („<span lang="de">Wir dagegen finden, dass auch in den scheinbar nicht über Bewusstseinsthatsachen hinausgehenden
-und daher absolut unbezweifelbaren Urtheilen ein transcendenter Werth mitbehauptet
-wird und daher können wir von einem Wissen von diesem transcendenten Werthe reden.</span>”), waarbij dan de waarheid zelf, als al wat men „verplicht” is te „<span lang="de">bejahen</span>”, fungeert als „<span lang="de">Gegenstand der Erkenntniss</span>” („<span lang="de">Der Gegenstand der Erkenntniss ist ja nichts anderes als der Inbegriff der zu bejahenden
-Wahrheitswerthe.</span>”)—deze grondfout is boven behandeld in Hoofdstuk IV § 3, speciaal p. 85/6 en in opmerking
-<b>5</b>.
-</p>
-<p>Even juist als scherp formuleert <span class="sc">Rickert</span>, hoe deze (onjuiste) leer (vgk. ook <span class="sc">Bauch</span> in de noot bij bl. 86) de bekende zelfweerspreking der waarheidsloochening in het
-ethiese transponeert: „<span lang="de">Wo man den Pflichtbegriff als ethischen Begriff bekämpft, wird es dem Menschen zur
-Pflicht gemacht, keine Pflicht anzuerkennen.</span>” (<span class="ex">Die Grenzen</span> p. 713). Maar onze zuiver theoretiese geesteswettelikheid mag en moet ook dit antiscepticum
-versmaden!—
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>55</b>: p. 148. <span lang="la">Si duo idem dicunt, non est idem.</span> Ook <span class="sc">Wundt</span> c.s. (<span class="sc">Eisler</span> en alle krities-monistiese evolutionisten) noemen „<span lang="de">die Natur Vorstufe des Geistes</span>”, zeggen „<span lang="de">dass der Geist aus der Natur sich entwickelt</span>”. Met hen zijn wij het daaromtrent volkomen eens. Het onderscheid met Hegeliaanse
-<span class="ex">gelijkklinkende</span> uitspraken is niet meer of minder, dan dat <span class="sc">Wundt</span> het natuur-idealisties en <span class="ex">oorzakelik</span> bedoelt, en de Hegelarij natuur-realisties en <span class="ex">dialekties</span> i.e. <span class="ex">anticausaal</span> (<span class="sc">Hartmann</span> en <span class="sc">Eucken</span> weer natuur-realisties en causaal). Bij <span class="sc">Wundt</span>, zuiver parallelist als <span class="sc">Heymans</span>, is nooit het psychiese uit het physiese, het geestelike <span class="pageNum" id="pb419">[<a href="#pb419">419</a>]</span>uit het stoffelike voortgekomen, maar wel menselik geestesleven, kultuur, uit kultuurloze
-„natuurlike” dierlikheid.
-</p>
-<p>Uitstekend <span class="sc">Eisler</span>, <span class="ex" lang="de">Geschichte des Monismus</span>, p. 169:
-</p>
-<p lang="de">„‚Natur’ und ‚Geist’ zeigen sich uns somit nicht als absolute Gegensätze, sondern
-sie sind, im weitesten Sinne, nur die beiden Seiten oder Betrachtungsweisen einer
-einheitlichen Wirklichkeit; im engeren Sinne aber ist Natur die niedere Stufe des
-Seins, das auf einer höheren, aktiveren und bewussteren ‚Geist’ (im Unterschiede vom
-psychischen Innensein überhaupt), und in der Gesamtheit von dessen Gebilden Kultur
-ist. Natur als Objektivation des Geistes und Natur als Vorstufe des Geistes sind also
-wohl zu unterscheiden. Der Geist im engeren Sinne steht über der Natur, während er
-im weiteren Sinne in der Natur selbst und deren Entwicklung zum Ausdruck, zur Erscheinung
-gelangt. Die Natur als Körperwelt ist die äussere Hülle, der Leib des Geistes.”
-</p>
-<p>Van de natuurwetenschappelike evolutie-leer is <span class="sc">Hegel</span> de vijand en verachter, ze is voor hem „<span lang="de">völlig leer</span>”, „<span lang="de">grassiert noch</span>” enz., zie § 249 <span class="ex">Kl</span>. L. Inderdaad, de evolutie-leer „<span lang="de">grassiert noch</span>” in ironie van tegenstelling tot Hegeliaanse „<span lang="de">Naturphilosophie</span>”.—Van de wonderlike waan, als zoude <span class="sc">Hegel</span> „<span lang="de">ein genialer Vorläufer der Darwinschen Entwicklungslehre</span>” zijn en <span class="sc">Darwin</span> zelfs „<span lang="de">ein genialer Ausarbeiter der Hegelschen Erkenntnistheorie</span>” (frazen van <span class="sc">Dietzgen</span> over „<span class="ex" lang="de">Darwin und Hegel</span>”), zou een blik in deze § 249 al kunnen genezen. Voor hem zijn „<span lang="de">Gattungen</span>” even duurzaam als „<span lang="de">Gesetze</span>”.—„<span lang="de">So erkennt man z.B. in der Natur die Güte Gottes darin, dass die verschiedenen Klassen
-und Gattungen, sowohl der Tiere als auch der Pflanzen mit allem versehen sind, dessen
-sie bedürfen, um sich zu erhalten und zu gedeihen. Eben so verhält es sich dann auch
-mit dem Menschen, mit den Individuen und mit ganzen Völkern.…</span>” etc., aldus <span class="sc">Hegel</span>, waar hij op zijn manier „verstandig” wilde zijn (§ 80, <span class="ex">Kl. Log., Zus.</span>).
-<span class="pageNum" id="pb420">[<a href="#pb420">420</a>]</span></p>
-<p class="tb"></p><p>
-</p>
-<p><b>56</b>: p. 158. Prof. Dr. <span class="sc">Jos. Kohler</span>. Mijn qualificatie en de positie van deze roemruchte nestor van het volkerenrecht
-en veelzijdig rechtsgeleerde grootwaardigheidsbekleder der Berlijnse Universiteit,
-maar in philosophicis een des te gevaarliker even autoritair als bombasties idee-dilettant,
-vergt dat ik enige van die in de tekst bedoelde <span class="ex" lang="de">Ungeheuerlichkeiten</span> aanwijs, al is het eigenlik jammer van de benodigde ruimte. In zijn „<span class="ex" lang="de">Lehrbuch der Rechtsphilosophie</span>” (1909) volgt op de Inleiding (I) van het 1<sup>e</sup> Boek (<span class="ex" lang="de">Die Rechtsphilosophie und ihre Bedeutung</span>) een hoofdstuk II: <span class="ex" lang="de">Philosophie und Rechtsphilosophie</span>, waar te lezen staat (p. 7):
-</p>
-<p lang="de">„Vor allem kommt hier in Betracht die Erkenntnistheorie, d.h. die Frage über das Verhältnis
-zwischen Subjekt und Objekt <span lang="nl">[dus het in de tekst aangewezen objekt-realisme]</span> und die Frage ob unseren Vorstellungen [!] von der Welt eine Welt in Wirklichkeit
-zu Grunde liegt und wie sich diese Wirklichkeit zu unseren Vorstellungen verhält.
-Das ist die <i>ungeheuere</i> Frage des kritischen Realismus.… Die Annahme, dass es überhaupt unmöglich sei, in
-das Ding an sich einzudringen, sodass [!] wir auf das Gebiet unserer Vorstellungen
-[!] zurückgeworfen waren, beruht auf dem falschen Dualismus [!] Kantschen Angedenkens:
-dieser Dualismus mit seiner ständigen Skeptik und dem ‚Ignoramus’ in bezug auf die
-Aussenwelt [!] ist längst überwunden. Überwunden ist auch die Annahme, dass Zeit und
-Raum nur auf unserer Vorstellung [!] beruhten und eine Zutat unseres Geistes wären.
-</p>
-<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Vielmehr ist zu sagen, dass das Ich und das Nichtich alles zu einem grossen [!] Weltganzen
-gehört und darum notwendig eine Zusammenstimmung [!] stattfinden muss, namentlich
-auch in der Richtung, dass Zeit und Ausdehnung, wie wir sie schon seit Aeonen in unseren
-Geist aufgenommen [!] haben, unserer Empfindung von Zeit und Raum <span class="pageNum" id="pb421">[<a href="#pb421">421</a>]</span>entsprechen, da [!] der menschliche Geist und schon was dem Menschen an Geschöpfen
-vorhergegangen ist, aus der Zeit und dem Raum die ständige Vorstellung überkommen
-[!] haben.”
-</p>
-<p>Over Tijd en Ruimte vergelijke men dan § 3 van zijn „<span lang="de">Das Problem der Rechtsphilosophie</span>” in zijn <span class="ex" lang="de">Moderne Rechtsprobleme</span>: „<span lang="de">Die Entwicklungslehre [die van K.] setzt daher zwar die Wirklichkeit der Zeit voraus,
-allein sie beruht andererseits auf der Erkenntnis, dass das Zeitliche auf einem Ausserzeitlichen
-und Ausserräumlichen beruht und dass über Raum und Zeit eine höhere Wesenheit schwebt.…
-Die Ansicht, alsob sie [„<span class="ex">Raum</span> und <span class="ex">Zeit</span>”] nur subjektive Zutat unseres Geistes waren, ist irrig. Ihre Wirklichkeit wird nicht
-nur <i>durch die Sinnfälligkeit unserer Beobachtung dargelegt</i>, sondern <i>auch durch unsere Körperlichkeit</i> inmitten des gleichzeitigen oder verschiedenzeitigen Andersseins.… Wir [?] <i>nehmen</i> Zeit und Raum <i>an</i>, und ebenso nehmen wir eine <span class="ex">Einheit</span> und <span class="ex">Vielheit der Wesen</span> an.… Aber wir glauben an alles dieses <span class="ex">in relativer Weise</span></span>” etc.
-</p>
-<p>Maar horen wij nu verder (p. 8) Prof. <span class="sc">Kohler</span> tegen <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Dualismus</span>”: „<span lang="de">Jener ganze Dualismus ist so <i>ungeheuerlich</i> und haltlos, dass er vor energischen Denkern sofort zusammenfallen musste. Fichte
-und Schelling suchten ihn zu stürzen, und Hegel hat ihn vollkommen zertrümmert (Identitätsphilosophie).…<span class="corr" id="xd31e29687" title="Niet in bron">”</span> „Der Hauptirrtum der Kantschen Philosophie besteht darin, dass der Unterschied zwischen
-Subjekt und Objekt ins <i>Ungeheuerliche</i> übertrieben ist</span>”.… Volgt een „<span lang="de">Vorstellung</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer: „<span lang="de">Nach der Kantschen Erkenntnistheorie steht auf der einen Seite das Subjekt ganz allein
-im Theaterraum [!] und vor ihm ist die <i>ungeheuerliche</i> Bühne der Theatervorstellung [!], welche die Welt bedeutet. Zwischen diesen beiden
-Dingen sollte nun eine Vermittelung sein, aber fern davon: dasjenige, was wir wahrnehmen
-ist nur ein Phänomen, eine Folge von <span class="pageNum" id="pb422">[<a href="#pb422">422</a>]</span>Erscheinungen, und alles, was hinter dem Phänomen liegt, ist uns ewig verborgen, denn
-all unsere geistigen Kräfte können sich nur auf die Erscheinungen beziehen.<span class="corr" id="xd31e29705" title="Niet in bron">”</span> <span lang="nl">[Natuurlik is juist die waarneming zelf <span class="ex">de</span> en de <span class="ex">enige</span> „<span lang="de">Vermittelung</span>” tussen Subjekt en Niet-ik. Juist door de <span lang="de">Beziehung</span> van onze „<span lang="de">geistigen Kräfte</span>” op dat Niet-ik ontstaat de „<span lang="de">Erscheinung</span>”!]</span> „Diese ganze Vorstellung ist schon darum verfehlt [<span lang="nl">inderdaad</span> verfehlt], weil sie zwischen dem einen [!] erbärmlichen Ich und der ganzen Welt einen
-solchen Unterschied macht, dass hier eine <i>ungeheuere</i> Kluft gähnt; das ist doch kaum der Mühe wert, wegen des <span class="ex">einen</span> Menschen solches Wesen zu machen! Wie verhält es sich denn mit der <i>ungeheueren</i> Menge der weiteren Ichs, die doch ebenfalls in die Welt hineinstarren?</span>” (p. 9:).… „<span lang="de">während unser ganzer Leib mit all seinen [?] Leiden und Schmerzen nur ebenfalls ein
-Phänomen ist, und in der Tat in den Wolken steckt <span lang="nl">[goed gelocaliseerd]</span>, die das Ding an sich umgeben.</span>”.…
-</p>
-<p>Na deze even individuele als individualistiese <span class="sc">Kant</span>-voorstelling levert nu p. 9 de volgende gewoon-realistiese „<span lang="de">Spiegelung</span>”- en „<span lang="de">Aetherschwingungen</span>”-dogmatiek:
-</p>
-<p>„<span lang="de">Der Gedanke von dem Ding an sich ist insofern zutreffend, als natürlich jede Spiegelung
-[!], jedes Einwirken in eine Subjectivität nur so aufgefasst werden kann, dass das
-Ding an sich nicht in das Subjekt eingeht, sondern einen Eindruck macht, und dieser
-Eindruck ist es, den wir als das Bild der Welt erschauen. Insofern kann zwischen Eindruck
-und Welt natürlich nie volle Gleichheit bestehen, ebensowenig wie eine Gleichheit
-bestehen kann zwischen der Matrize [!] und dem aus der Matrize hervorgehenden Bilde
-[!]. Aber immerhin muss es verstandesmässig möglich sein, zwar nicht ein Abbild der
-Matrize zu geben, wohl aber zu sagen, inwieweit unser Eindruck zur Matrize stimmt
-und inwiefern bei diesem Eindruck subjektive Momente im Spiel sind. <span lang="nl">[Alsof <span class="sc">Kant</span>’s leer iets anders deed! Maar <span class="pageNum" id="pb423">[<a href="#pb423">423</a>]</span>eilieve.… hoe vergelijkt een <span class="sc">Kohler</span> beeld en.… matrijs?! zie:]</span> Dazu ist aber unser Verstand fähig, denn er kann unsere Organe [!] und die Wirksamkeiten
-dieser Organe erfassen und mithin auch darstellen, wie sie sich betätigen, wenn ein
-Eindruck von aussen [!] kommt”.… <span lang="nl">[Dat die organen.… zelf slechts kennisprodukten zijn.… wie op zulk een kleinigheid
-let, is een kniesoor.… en dat ook dit „<span lang="de">aussen</span>”, dit „<span lang="de">kommen</span>” zowel als dit „<span lang="de">sich betätigen</span>” tot de phaenomenenwereld behoren.… zover reikt de <span class="sc">Kohler</span>kritiek niet. Hij bedoelt het zuiver physiek:]</span> „Auch bei anderen Wesen finden wir ähnliche Organe, und wir können prüfen, wie sie
-wirken und wie sie durch die ‚Matrize’ von aussen beeinflusst werden. Weiter können
-wir natürlich nicht kommen<span class="corr" id="xd31e29788" title="Niet in bron">”</span> <span lang="nl">[Neen, <span class="ex">natuurlik</span> kunt gijlieden nooit verder komen]</span>. „Es ist aber auch nicht nötig, denn diese Erkenntnis ist vollkommen. Kein Wesen
-kann sagen, welches Bild [!] das Weltall gibt, wenn man das beobachtende Wesen wegdenkt,
-denn <span class="ex">dann ist eben ein Bild überhaupt unmöglich</span> <span lang="nl">[K. zelf onderstreepte deze wijsheid]</span>. Wir können nur sagen: im Weltalle ist eine Fülle verschiedener Objektivitäten [!],
-die [!] auf unsere Subjektivität wirken und bei deren Wirkung unsere Subjektivität
-die Tafel [!] darstellt, auf der die Bilder [!] erscheinen, welche Tafel an sich eine
-bestimmte Beschaffenheit hat, sodass wir <span lang="nl">[we „kennen” immers die Tafel „<span lang="de">an sich</span>”!]</span> dasjenige abziehen können was subjektiv ist. <span lang="nl">[En nu een voorbeeld!:]</span> Wir wissen z.B., wenn wir rot und gelb sehen, dass die Eigenart der Farbe eine Zutat
-unserer Sehorgane [!] und unseres Denkens [!!] ist, aber ebenso ist es sicher, dass
-dieser verschiedenen Art der Farbe eine Verschiedenheit im Objekt zugrunde liegen
-muss, von der wir nichts weiter wissen, als dass hierbei [!] Ätherschwingungen eine
-Rolle spielen.</span>”
-</p>
-<p>En deze hooggeleerde lekepraat tegen <span class="sc">Kant</span>’s kritiek! Het „overeenstemmingsprobleem” der waarneming ontgaat <span class="pageNum" id="pb424">[<a href="#pb424">424</a>]</span>deze naieve dogmaticus<a class="noteRef" id="xd31e29820src" href="#xd31e29820">44</a> natuurlik geheel, maar het probleem van de overeenstemming der resultaten van juist
-denken met de werkelikheid lost hij (p. 11) makkelik op (natuurlik dogmaties-verdubbelend):
-„<span lang="de">Das ist nicht etwa eine ‚prästabilierte Harmonie’, es ist nicht eine Zufälligkeit,
-sondern es beruht darauf, dass wir eben ein Teil des grossen Ganzen sind</span>”.… simple <span lang="fr">comme bonjour</span>! En „van zelf” zijn meteen even de synthet. oordelen a priori verklaard: het Geheel
-„<span lang="de">ist ein Räderwerk, von dem wir einen Teil bilden</span>”.… „<span lang="de">Damit erklärt sich von selber [<span lang="la">aseitas</span>] die Richtigkeit der Axiome in der Mathematik; es erklärt sich das Zusammentreffen
-des Kausalitätsgesetzes in uns und ausser uns, es erklärt sich [!] die ganze Kantsche
-Kategorientafel</span>”. <span lang="de">Mein Liebchen, was willst du noch mehr?</span> Van Prof. <span class="sc">Kohler</span> krijgt ge dan nog het bekende stuk misverstand toe over <span class="sc">Kant</span>’s „verbod” tot transcendent kategorieëngebruik.… „<span lang="de">Ist das Metaphysische unserer Anschauung nicht zugänglich, so ist es zugänglich unserem
-Denken</span>”.… Juist, zou <span class="sc">Kant</span> zeggen, <span lang="de">das ist ja die ständige Behauptung der Kritik!</span>… „<span lang="de">Es ist eine bare Willkür zu behaupten, dass der Satz von der Identität und dem Widerspruch
-nur im Kreise der Anschauung [?!] bezeugt wäre.</span>”… wie beweert dat bij geval?—Volgt de conclusie: „<span lang="de">Somit [!] ist das ganze Kantsche Gedankensystem, so <i>ungeheuere</i> Kräfte auch darauf verwendet worden sind, ein Irrgang</span>” en daarom „<span lang="de">ist es verlorene Mühe</span>”. Voor u altans is alle „<span lang="de">ungeheuere</span>” kracht, er op besteed,… verloren moeite. Zorg gij maar (p. 12) „<span lang="de">die Hegelsche Philosophie zeitgemäss umzubilden</span>” en laat het anderen over, „<span lang="de">sich an den Akrobatenkünsten Kantscher Gedankengymnastik zu erbauen</span>”. <span class="pageNum" id="pb425">[<a href="#pb425">425</a>]</span>Blijf gij maar (p. 13) bij <span class="sc">Hegel-Hartmann</span>’s „<span lang="de">Logik der Weltgeschichte.… mit sehr vieler Unlogik verbunden.</span>” Aangezien <span class="sc">Kohler</span>’s „<span lang="de">Richtung</span>” (?) echter <span class="sc">Hegel</span>’s Dialektiek „<span lang="de">ablehnt</span>” (p. 14) blijft er van Philosophie niets anders over dan de fraze der „<span lang="de">Kulturentwicklung</span>” met, als „<span lang="de">Das letzte Ziel</span>” (titel van Boek II): „<span lang="de">Alles erkennen und alles können und damit die Natur bemeistern.</span>” Dit heet „<span class="ex" lang="de">Neuhegelianismus</span>.” In de „<span class="ex" lang="de">Moderne Rechtsprobleme</span>” (p. 9) nader omschreven: „<span lang="de">Unrichtig war es allerdings von Hegel, anzunehmen, dass die grosse Welt mit ihrem
-Werden und Vergehen sich nach einer bestimmten Begriffsschablone abspiele. Wir haben
-uns daran gewöhnt, die in der vernünftigen Entwicklung enthaltenen, ausserordentlich
-mannigfaltigen Lebenskeime nicht apriorisch zu betrachten, sondern die <i>ungeheure</i> Gestaltung der Tat in ihrer Wirklichkeit zu erkennen: die ihr entsprechende Vernünftigkeit
-ist eben ihr metaphysischer Hintergrund. Dem Wollen und Walten des Lebens ist ein
-<i>ungeheurer</i> Freipass gegeben, und nicht ‚jeden Wochentag macht Gott die Zeche’. Nur in grösseren
-Zwischenräumen lässt sich die Gesetzlichkeit des Vernünftigen verstehen. Dies begreift
-der Neuhegelianismus: er weiss, dass eine unendliche Fülle von Einzelheiten die Weltgeschichte
-ausmacht, er sucht sie zu erkennen und erhebt sie zum Gegenstand seines Studiums;
-er weiss aber auch, dass hinter ihnen ein grosses [ungeheuer gross!] Ganzes steht:
-das Ganze ist die menschliche Kultur, die sich nach festen Gesetzen entwickeln muss.—So
-wird die Hegelsche Vernunft zur menschlichen Kultur, und statt der dialektischen Bewegung
-haben wir die Kulturgeschichte</span>”…!
-</p>
-<p>Ik gewaagde boven van het idee-dilettantisme van deze meester der rechtsvergelijking.
-Dit ten besluite (p. 11): „<span lang="de">Wenn man geltend gemacht hat, dass in unserem System ein <span class="ex">Widerspruch</span> bestehe zwischen der <span class="ex">realen rechtsvergleichenden</span> und universalrechtsgeschichtlichen <span class="ex">Wissenschaft</span> einerseits und der <span class="ex">Ideenlehre</span> <span class="pageNum" id="pb426">[<a href="#pb426">426</a>]</span>andererseits, die uns aus Hegels Philosophie erwächst, so ist dies ein kurzsichtiger
-Irrtum; denn gerade in der <span class="ex">Versöhnung der rationellen</span> [?] <span class="ex">Idee mit der Wirklichkeit</span> liegt das Grosse der heutigen Forschung; wir dürfen in der Fülle der Einzelheiten
-das Gesamte der Idee nicht vergessen <span lang="nl">[klinkt goed]</span>, wir müssen in ihr die Ausflüsse des grossen Gottesgedankens erkennen; das ist das
-Wesen des <span class="ex">Neuhegelianismus</span>: was wir im Einzelnen entdecken, schliesst sich zum grossen Ganzen.</span>”… (p. 12): „<span lang="de"><span class="ex">Fortschritt ist das Wesen der Welt</span>. Eben weil das Ewige sich im Zeitenschosse zutage ringt, so muss eine Entwicklung
-walten; denn sonst wäre der ganze Prozess kein Entwicklungsprozess</span>”.… ontegenzeggelik! „<span lang="de">Das hat allerdings <span class="ex">Spinoza</span> noch unvollkommen erkannt <span lang="nl">[de stakkerd]</span>: allein Spinoza ist auch nicht das Musterbild unseres Pantheismus, sondern nur ein
-unvollständiger Vertreter; unser Pantheismus reicht in die geweihten Zeiten der grossen
-indischen Philosophie hinein und berührt sich mit den Ideen der <span class="ex">Sufiten</span>, des <span class="ex">Averroes</span> und des Mystikers Ekkehard!</span>” Zoveel ter oriëntering, hoe Prof. <span class="sc">Kohler</span> filosofeert.
-</p>
-<p>Daar ik de dogmatiese diepzinnigheden van een <span class="sc">Kohler</span>’s (en evenzo b.v. een <span class="sc">Berolzheimer</span>’s) „<span lang="de">metaphysische Ideen</span>” voor eer en invloed van de wijsbegeerte, en speciaal de rechtsfilosofie, heel wat
-heillozer acht, dan alle „<span lang="de">Plattheiten</span>”, „<span lang="de">Seichtigkeiten</span>”, „<span lang="de">Flachheiten</span>” etc. (men kent die phraseologie der diepe heren), die hij positivisme en materialisme,
-of ook een <span class="sc">Jhering</span> en een <span class="sc">Stahl</span> naar ’t hoofd slingert, als had hij zelf deel aan „<span lang="de">die <i>ungeheure</i> Tat der deutschen Philosophie</span>”—daarom wil en moet ik er op wijzen, hoe ontoegankelik zulk een geest is voor kritiese
-wijsbegeerte en hoe gering mitsdien het verschil tussen <span class="sc">Kohler</span>- en … Köhlerglauben.
-</p>
-<hr class="tb"><p>
-</p>
-<p><b>57</b>: p. 236. Gelijksoortige realistiese zelfbespotting zie ik <span class="pageNum" id="pb427">[<a href="#pb427">427</a>]</span>daar juist in de „<span lang="de"><span class="ex">Grundriss einer Philosophie des Schaffens als Kulturphilosophie</span>, Einführung in die Philosophie als Weltanschauungslehre</span>”, 1912, van Dr. <span class="sc">Otto Braun</span>, waar deze gewaagt van „<i lang="de">die vom Idealismus vertretene Weltverdoppelung</i>”.… nademaal hij het idealisme als volgt begrijpt: „<span lang="de">Warum soll dieser Tisch hier denn durchaus nicht [n.b.] dieser Tisch, sondern irgend
-ein X sein?</span>”.… „<span lang="de">Was hätte es denn für einen Sinn, wenn <i>neben</i> einer objectiven Welt <span lang="nl">[van tafels etc]</span> noch <i>eine ihr ganz heterogene der Erscheinungen existierte</i>?</span>” (p. 42/3).
-</p>
-<p>Deze Privatdozent der Philosophie, die reeds als zodanig in 1912 toch wel diende te
-weten, dat voor het idealisme juist zijn objective Welt (van tafels etc.).… die (dus
-daaraan niet precies heterogene) <span lang="de">Welt der Erscheinungen</span> <span class="ex">is</span>.… en die zijn eigen Hartmanniaans realisme „<i lang="de">realistischer Idealismus</i>” noemt—dus met zijn „<span lang="de">vom Idealismus vertretene Weltverdoppelung</span>” naar letter en geest zich zelf bespot <span lang="de">und weiss nicht wie</span>—levert ons dan meteen nog een in dit verband niet onvermakelik voorbeeld van de toon,
-die zulk een, op zijn manier godsdienstig (zie zijn Slothoofdstuk X: „<span class="ex" lang="de">Vom gotterlebenden und gottdarstellenden Schaffen</span>”), dualist tegen zijn materialistiese tegenstanders en mederealisten pleegt aan te
-slaan (vgk. mijn tekst bl. 184), waar hij over de leden en bloc van de Monistenbund
-als volgt vonnis velt: „<span lang="de">Doch kommen die Angehörigen dieser Vereinigung infolge ihres disziplinlosen Philosophierens
-kaum in Betracht; <i>sie verstehen sich selbst nicht</i>.</span>” (p. 51).
-</p>
-<p>Moraal: <span class="trans" title="gnōthi seauton"><span lang="grc" class="grek">γνωθι σεαυτον</span></span>! We zouden ook tegen al zulk materie- of objektrealisme met een andere moraal kunnen
-eindigen, die zich niet uitsluitend maar inzonderheid ook ten aanzien van <span lang="de">Objekt</span> of <span lang="de">Erscheinung</span> en <span lang="de">Ding an sich</span> keert tegen het niettemin grote stuk werk van de 25-jarige <span class="sc">Liebmann</span>, door, even zuiver Kantiaans als zuiver ironies, met de woorden zelf van diens <span class="sc">Kant</span> tot het ongerijmde (vgk. mijn tekst bl. 92) herleidend refrein, te concluderen: <span class="pageNum" id="pb428">[<a href="#pb428">428</a>]</span>„<span class="ex" lang="de">Also muss auf Kant zurückgegangen werden</span>.”
-</p>
-<p>En wij handhaven deze moraal, trots de zo juist verschenen „<span lang="de"><span class="ex">Cellular-Ethik</span> als moderne Nachfolge Christi, Grundlinien eines neuen Lebensinhaltes</span>” door <span class="sc">Wilhelm Kleinsorgen</span>, 1912, opgedragen aan „<span lang="de">Meinem hochverehrten Lehrer Seiner Exzellenz dem Wirklichen Geheimen Rat Professor
-Dr. <span class="sc">Ernst Haeckel</span></span>” en bevattend een Haeckelomane <span class="sc">Haeckel</span>-humbug, waarvoor zelfs een filosofaster als <span class="sc">Haeckel</span> toch eigenlik nog te goed, te trouwhartig is, een <span lang="de">Cellular-Ethik</span> dan, die ons op p. 24, waar schrijver het over „<span lang="de">das Erkenntnisproblem</span>” heet te hebben, aldus inlicht: „<span lang="de">Der auf <span class="ex">Descartes</span>, <span class="ex">Spinoza</span>, <span class="ex">Leibniz</span>, <span class="ex">Wolff</span> und als ‚Kritizismus’ auf <span class="ex">Kant</span> zurückgehende Rationalismus und Apriorismus, der lange Zeit die philosophische Erkenntnislehre
-beherrscht hat und auch heute noch von vielen Philosophen als massgebend angesehen
-wird, ist abgesehen von den älteren Arbeiten <span class="ex">Lockes</span>, <span class="ex">Humes</span>, <span class="ex">Condillacs</span> und <span class="ex">Mills</span> in neuester Zeit vor allem durch die bahnbrechenden zellular-psychologischen Untersuchungen
-<span class="ex">Ernst Haeckels</span> ad absurdum geführt worden.</span>” etc.
-</p>
-<p>Door <span class="sc">Haeckel</span> „<span lang="de">ad absurdum geführt</span>” worden inderdaad niet weinigen—immers in de logiese zin des woords al die dualisten,
-die het tegen zijn altans nooit opzettelik-dogmaties naturalisme moeten afleggen (b.v.
-apologeten als een <span class="sc">Dennert</span>, een <span class="sc">Bettex</span> en consorten, aan wie ik helaas <span lang="fr">pour acquit de conscience</span> ook nog een deel van mijn tijd heb moeten geven) en in de letterlike zin al zijn
-volgelingen, die hem voor een wijsgeer verslijten—dus altijd en alléén dezulken, voor
-wie het kriticisme niet bestaat, zo min als voor <span class="sc">Haeckel</span>.
-</p>
-<p>Waar <span class="sc">Haeckel</span> eindigt, begint de kennisleer. Waar de kennisleer verschijnt, is het uit met dualisme
-en materialisme, uit met bewust en onbewust dogma, uit met orthodoxie en met <span class="sc">Haeckel</span>. Zeker, evenzeer <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Thomas</span>, <span class="sc">Calvijn</span> <span class="pageNum" id="pb429">[<a href="#pb429">429</a>]</span>en zo voort, als <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="sc">Ostwald</span>, <span class="sc">Bergson</span>, <span class="sc">Ziehen</span> en zo voort, of als <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Hegel</span> en <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Hartmann</span>. Alles samengevat: <span class="ex">Kriticisme contra Dogmatisme</span>. En voor ons deel: <span class="ex">Kennisleer contra Materie-realisme</span>.
-<span class="pageNum" id="pb431">[<a href="#pb431">431</a>]</span> </p>
-</div>
-<div class="footnotes">
-<hr class="fnsep">
-<div class="footnote-body">
-<div class="fndiv" id="xd31e16936">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16936src">1</a></span> De hier opgenomen kenniskritiese beschouwingen en polemieken zullen, inzover ze het
-in de tekst betoogde vooronderstellen, voor een deel van mijn lezers wel pas achteraf
-tot hun recht en hun doel kunnen komen. Bij het slothoofdstuk kon soortgelijke stof
-in de noten zelf reeds gegeven worden.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e16936src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e17713">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e17713src">2</a></span> Vgk. <span class="sc">Herm. Cohen</span>, <span class="ex" lang="de">Kants Theorie der Erfahrung</span>², pp. 144, 72, 73, 69, 197. „Zeker, wetenschappelijke overtuigingen zijn bewustzijnsverschijnselen
-evenals toorn, begeerte, of de gewaarwording van rood”: Prof. <span class="sc">Kohnstamm</span>, <span class="ex">Psychologie en Logica, T. v. Wijsb</span>. 1:4: p. 399. (Over K.’s bezwaren tegen <span class="sc">Heymans</span>, m.i. reeds door de „<span class="ex" lang="de">Gesetze u. Elemente</span>” en explicite door H.’s antwoord <span class="pageNum" id="pb260n">[<a href="#pb260n">260</a>]</span>gerescontreerd en weerlegd, ev. nader). Een „waarheid” is een <span class="ex">mogelik</span> waar oordeel, gelijk een objekt een geheel van <span class="ex">mogelike</span> gewaarwordingsinhouden is. Terecht wijst <span class="sc">Bolzano</span> op <span class="sc">Leibniz’</span>: „<span class="ex" lang="la">propositio, cogitatio possibilis</span>” (cf. <span class="sc">Palagyi</span>, <span class="ex" lang="de">Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der modernen Logik</span>, p. 19).
-</p>
-<p class="footnote cont">De „antinomie”, die <span class="sc">Palagyi</span> (o. c.) bij <span class="sc">Bolzano</span> meent te ontdekken, waar deze de waarheden-an-sich, door niemand gekend, tevens als
-waarheden-voor-God beschouwt, is makkelik op te lossen: zij berust op de hypostasering
-(„God”) van het kennistheoreties subjekt van de waarheid.
-</p>
-<p class="footnote cont">Onjuist <span class="sc">Pal.</span> zelf p. 28. Zijn behandeling blijft beneden het onderwerp.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e17713src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e18020">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e18020src">3</a></span> Cf. <span class="ex">Proleg.</span> § 14, speciaal: „<span lang="de">Mein Verstand … schreibt den Dingen selbst keine Regel vor; diese richten sich nicht
-nach meinem Verstande, sondern mein Verstand müsste sich nach ihnen richten</span>” etc.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e18020src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e18832">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e18832src">4</a></span> Zijn minder omzichtige collega, de bekende Dr. <span class="sc">Huber</span>, geeft in 3 regels de „weerlegging” „<span lang="de">der oberflächlichen Kritik Humes</span>” van het causaliteitsbeginsel aldus: „<span lang="de">Ist es ja im wahren Sinn ein analytisches Prinzip, <span class="ex" lang="la">principium per se notum</span>, erkannt aus dem <span class="pageNum" id="pb276n">[<a href="#pb276n">276</a>]</span>Begriffe der Wirkung [sic], welche notwendig die Abhängigkeit von einer Ursache einschliesst.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Als had een <span class="sc">Hume</span> het truism geloochend, dat een „gevolg”.… een „oorzaak” onderstelt! Van oppervlakkig
-gesproken.…!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e18832src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e18916">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e18916src">5</a></span> Ik mag er hier een Nederlands filosoferend rechtsgeleerde wel even op attent maken,
-dat hij <span class="ex">corollaria</span> vermoedelik met <span class="ex">correlata</span> contamineert tot de hem eigen.… <span class="ex">corrolaria</span>!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e18916src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e19057">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e19057src">6</a></span> „<span lang="de">Denn es ist sehr was Ungereimtes, von der Vernunft Aufklärung zu erwarten und ihr
-doch vorher vorzuschreiben, auf welche Seite sie nothwendig ausfallen müsse.</span>” (K. d. r. V. p. 571).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e19057src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e19193">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e19193src">7</a></span> „<span lang="de">Schon der Satz Kants: ‚dass Verhältnissbegriffe doch schlechthin gegebene Dinge voraussetzen
-und ohne diese nicht möglich sind’, macht diesem Spiel mit Relationen ein Einde</span>” zegt even scherp als juist <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex">Kriticismus</span> III, p. 150 tegen <span class="sc">Laas</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e19193src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e19362">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e19362src">8</a></span> Zo durft <span class="sc">Jerusalem</span> tans nog beweren: „<span lang="de">die Wechselwirkung zwischen psychischen und physischen Vorgängen ist die erste und
-einzige Form der Causalität, die wir wirklich erleben</span>”. „<span lang="de">Würden wir diese Causalität nicht unmittelbar erleben, dann könnten wir in der Natur
-keine bemerken</span>”. „<span lang="de">Diese Wechselwirkung ist darum nicht <span class="ex">minder begreiflich</span>, weil sie <span class="ex">mehr als begreiflich</span> ist. Sie ist aber mehr als begreiflich, weil sie unmittelbar erlebt wird, und somit
-auch die Quelle alles Begreifens ist.</span>” (<span class="ex" lang="de">Die Urteilsfunction</span>, 1895, p. 260/2). Vgk. mijn Slothoofdstuk.
-</p>
-<p class="footnote cont">J. leidt ook nog de negatie uit de ervaring af!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e19362src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20236">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20236src">9</a></span> Ook <span class="sc">Berkeley</span> uit zich reeds in die geest. Hij acht zich te recht meer in overeenstemming met „Common
-Sense” dan de Lockianen, maar als hij the vulgar gelijk geeft in hun opinion: „<span lang="en">that <span class="ex">those things, which they immediately perceive are the real things</span></span>” (p. 359) vergeet hij, wat hij elders (zie <span class="ex">Dial.</span> p. 295 ss.) zo duidelik uitéénzette, dat „<span lang="en">the vulgar</span>” hier dat „<span lang="en">perceive</span>” van „<span lang="en">things</span>” neemt in de dogmatiese zin van „<span lang="en">image, copy, picture, representation</span>”.
-</p>
-<p class="footnote cont">Als hij dus, op de wijze van <span class="sc">Ziehen</span> c.s., zijn leer noemt: „<span lang="en">this revolt from metaphysical notions, to the plain dictates of nature and common
-sense</span>”, dan heeft hij gelijk, in zoverre „men” met de natuurdingen niets anders <span class="ex">kan</span> bedoelen dan mogelike gewaarwordingsinhouden („<span lang="en">ideas</span>”), maar geenszins, voor zover „men” 1<sup>o</sup>. het subject over ’t hoofd ziet en derhalve hun „subjectiviteit” en 2<sup>o</sup>. ze beschouwt als <span class="ex">oorzaken</span> van <span class="ex">re</span>productieve gewaarwordingen. Juist <span class="ex">wijl</span> dat „<span class="ex">perceive</span>”, of sensible things, voor <span class="ex">Hylas</span> afbeelding, reproductie, is van iets wat er al was, voor <span class="ex">Philonous</span> niet, verwijten zij elkaar over en weer „<span class="ex" lang="en">scepticism</span>”, aantasting van de betrouwbaarheid der zintuigelike waarneming!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20236src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20336">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20336src">10</a></span> Reeds <span class="ex">Philonous</span> heeft tegen <span class="ex">Hylas’</span> vraag: (p. 348. <span class="ex">Dial.</span> III.) „<span lang="en">Explain to me now, o <span class="ex">Philonous</span>! how it is possible there should be room for all those trees and houses to exist
-in your mind. Can extended things be contained in that which is unextended? Or, are
-we to imagine impressions made on a thing void of all solidity?</span>”… enz. zich aldus verweerd: „<span lang="en">Look you, <span class="ex">Hylas</span>, when I speak of objects as existing in the mind, or imprinted on the senses, I would
-not be understood in the gross literal sense—as when bodies are said to exist in a
-place, or a seal to make an impression upon a wax. My meaning is only that the mind
-comprehends or perceives them; and that it is affected from without, or by some being
-distinct from itself.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Cf. ook <span class="sc">Collier</span> (o. c. p. 441), geciteerd op bl. 56 noot 2.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20336src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20408">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20408src">11</a></span> Dr. <span class="sc">H.&nbsp;W. Ph. L. van den Bergh van Eysinga</span>, <span class="ex">Wijsgeerige Bladen I, Lichaam en Ziel</span>, p. 51. In dezelfde geest Dr. <span class="sc">J.&nbsp;D. Bierens de Haan</span>, over <span class="sc">Spinoza</span>, <span class="ex">Tweem. Tijdschr.</span> 1897, p. 164 (een indrukkencomplex in de hersenen wordt tot beeld omgezet door bewustheid)
-en „<span class="ex">De Weg tot het Inzicht</span>” p. 119 („de omzetting van het hersenvoorval tot gewaarwording”). Het achterdeurtje
-door schrijver open gehouden op p. 118: „Wanneer wij nu het argument [sc. „het fysisch
-argument” tegen het realisme] ontwikkelen, dan houden wij ons tijdelijk als realisten
-en nemen het onafhankelijk bestaan van een objectieve buitengeestelijke buitenwereld
-aan, en beschouwen de geheele toedracht gelijk dit in de natuurwetenschap gebruikelijk
-is”, laat helaas die „omzetting” <span class="ex">niet</span> door.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20408src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20599">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20599src">12</a></span> Over <span class="sc">Lotze</span>’s leesbare ruimte-tekens op die (helaas niet zichtbare) muur vergelijke men noot
-2 bij bl. 165.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20599src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20637">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20637src">13</a></span> <span class="ex" lang="la">Summa Theologiae</span> I<sup>a</sup> Qu. 12 art. 2: „<span lang="la">Non enim fit visio in actu, nisi per hoc quod res visa quodammodo est in vidente.
-Et in rebus quidem corporalibus apparet quod res visa non potest esse in vidente per
-suam essentiam, sed solum per suam similitudinem. Sicut similitudo lapidis est in
-oculo</span>”.… (cf. art. 4 ad 3<sup>um</sup>; Qu. 56 art. 3; <span class="ex" lang="la">Opusculum</span> 49); <span class="ex">De Anima</span> II l. 24: „<span lang="la">Sensus est susceptivus specierum sine materia, sicut caera recipit signum anuli sine
-ferro, et auro.</span>”.… „<span lang="la">omne enim patiens recipit aliquid ab agente secundum quod est agens.</span>”.… „<span lang="la">Assimilatur enim caera aurea sigillo quantum ad imaginem, sed non in quantum est aurum
-aut aes.</span>”.… „<span lang="la">Et similiter sensus patitur a sensibili habente colorem, aut humorem, idest saporem,
-aut sonum.</span>”.…&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20637src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20775">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20775src">14</a></span> Zo praat ook onze Haeckeliaan <span class="sc">Domela Nieuwenhuis</span> van „<span class="ex">Het Monisme of de Eenheidsleer</span>” als hij met <span class="ex">materialisme</span> bedoelt: „Wij moeten ons niet schamen materialist te heeten, alsof dit iets minderwaardigs
-is, al verkiezen wij met <span class="sc">Häckel</span> den naam van Monist.” (p. 32). Maar schamen moest gij u, dan toch te „<i>verkiezen</i>” zulk varen onder misleidende vlag, gij die op p. 15 zelf schrijft: „Wil men een
-nieuw woord: Monisme, <i>mij goed, ofschoon ik het nut er niet van inzie en vrees dat het de verwarring vermeerdert</i>, maar laat men eens en vooral duidelijk en klaar zeggen, dat het Monisme van <span class="sc">Häckel</span>, enz. en het Materialisme van anderen precies hetzelfde zijn en alleen verschillen
-in naam.”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20775src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20826">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20826src">15</a></span> Verklaring van deze letters <abbr title="zie ommezijde">z.o.z.</abbr>&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20826src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20875">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20875src">16</a></span> Van elk dezer 4 kan men bij de materialisten in doorsnee nog weer twee (of drie) nuancen
-onderscheiden, al naar de <span class="ex">geest</span> in aequatieve (<b>a</b>), consecutieve (<b>b</b>), attributieve, functionele (<b>c</b>), of begeleidende (<b>d</b>) verhouding gedacht wordt tot <span class="ex">stof</span> dan wel tot <span class="ex">beweging</span> (of tot „<span class="ex">kracht</span>”, „<span class="ex">energie</span>”). Maar onze kritiek gunne hier grootmoedig aan het materialisme de verwaarlozing
-dezer onderscheiding, waar zij het toch reeds met zoveel meer … onderscheiding bejegent,
-dan het zich zelf waardig pleegt te keuren.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20875src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e20966">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20966src">17</a></span> Of dit hersenproces door de physica van de materialist <span class="ex">atomisties</span> (als bij <span class="sc">Boltzmann</span>) dan wel <span class="ex">energeties</span> (als bij <span class="sc">Ostwald</span>) wordt opgevat, is voor de kennistheoretiese waardering van zijn materialisme qua
-materialisme natuurlik volmaakt onverschillig.
-</p>
-<p class="footnote cont">Voor Dr. <span class="sc">Snijders</span> e.a. zou „de zuiver energetische physica” „eene brug kunnen slaan tusschen het stoffelijke
-en het bewust-psychische.” Die brug zou slechts een .… ezelsbrug kunnen zijn.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e20966src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e21196">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21196src">18</a></span> Deze zelfde § misduidt op de volgende bladzijden <span class="sc">Wundt</span> à la <span class="sc">Ziehen</span>, Mr. <span class="sc">Levy</span>, <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="sc">Carneri</span> etc. aldus: „De apperceptieleer laat alzoo den bewusten wil of aandacht ingrijpen
-in het physiologisch gegeven verloop der materieele hersenprocessen, zonder zelf in
-zijn bestaan aan iets materieels gebonden te zijn. Alle pogingen toch om het apperceptievermogen
-te localiseeren in eenig bepaald deel van het centrale zenuwstelsel leden ten eenenmale
-schipbreuk.”
-</p>
-<p class="footnote cont">Vooreerst grijpt de apperceptie, bij een zuiver parallelisties phaenomenalist als
-<span class="sc">Wundt</span>, <span class="ex">nooit</span> in enig physiologies, materieel proces in, maar uitsluitend in psychologiese processen,
-secundo is de „bewuste wil” enz. voor <span class="sc">Wundt</span> natuurlik <span class="ex">precies zo</span> in de hersenen „gelocaliseerd” als elk ander psychies proces en is dus <span class="ex">evenmin</span> als enig ander psychies proces „in zijn bestaan aan iets materieels gebonden”!—Een
-materialist of dualist doet wijs, van <span class="sc">Wundt</span> af te blijven. Vgk. noot 2 bij bl. 228.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e21196src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e21433">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21433src">19</a></span> Over ons Kantiaanse „<span class="ex">transcendentaal</span>” en dit soort misduiding tot het tegendeel schrijft daarjuist (1911) terecht <span class="sc">Bruno Bauch</span> in zijn „<span class="sc">Immanuel Kant</span>” (p. 42): „<span lang="de">Es mag innerhalb des Gesamtbereichs der philosophischen Terminologie wenig Worte geben,
-deren begrifflicher Sinn, deren logische Bedeutung in so schwerer und verhängnisvoller
-Weise missverstanden worden wäre, wie der Sinn und die Bedeutung des Wortes ‚transzendental’.
-Dabei ist die Bedeutung des von ihm bezeichneten Begriffes so wichtig, dass, wenn
-er einmal missverstanden ist, auch das Verständnis der ganzen Vernunftkritik vereitelt
-ist.</span>” Striemend is dan zijn spot van bl. 43 met dat vulgaire <span lang="de">Missverständnis</span> „<span lang="de">im Sinne des Überschwenglichen</span>”, „<span lang="de">allem Irdischen Entrückten</span>”, „<span lang="de">metaphysischer, über alle Erfahrung hinausliegender geheimnisvoller Dinge</span>”, dat in Duitsland doet gewagen van de „<span lang="de">transzendentalen Akkorden Beethovens</span>” of zelfs van de „<span lang="de">transzendentalen Magie des Novalis</span>” (vergelijk ook mijn noot bij bl. 45, hoe <span class="sc">du Prel</span> c.s. het transcendentale hanteren!), dat een Prof. <span class="sc">Hermann</span> in zijn <span class="ex">Lehrbuch der Physiologie</span> doet schrijven: „<span lang="de">Durch einen höchst glücklichen Gedanken <span class="sc">Charles Darwin</span>’s ist diese Zweckmässigkeit ihres transcendentalen Charakters entkleidet und auf
-ein Gesetz zurückgeführt worden</span>”, gelijk het ten onzent Dr. <span class="sc">Kuyper</span> in de 2<sup>de</sup> Kamer de dragers van rode (dus voor Dr. K. blauwe) idealen „transcendentale idealisten”
-doet noemen of Mr. <span class="sc">Levy</span> doet schrijven (<span class="ex">Het Indeterminisme</span>, p. 27): „Niet langer zal men deze leer [van „den Koningsberger”] transcendentaal
-heeten, nu, met streng natuurwetenschappelijke gegevens, zij [n.b.!] opgenomen, geverifieerd,
-en als grondwet eener nieuwe wereldbeschouwing, afgekondigd wordt.” (Deze heerlike
-zin kan eerst ten volle genoten worden, wanneer men er nog bij weet, dat die „nieuwe
-wereldbeschouwing”, waaraan <span class="sc">Kant</span>’s niet langer transcendentaal transcendentalisme deze nog wel natuurwetenschappelike
-glorificatie te danken heeft, is.… ik geef het u te raden.… <span class="sc">Ostwald</span>’s „Energetiek”, alias het energeties materialisme! Vgk. Opmm. <b>2</b>, <b>46</b> en <b>9</b>).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e21433src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e21544">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21544src">20</a></span> Van „vertooning” (<span class="sc">Bolland</span>) zullen wij maar in ’t geheel niet gewagen, laat staan van „schijnvertooning” (B.).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e21544src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e21911">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21911src">21</a></span> En van naief-empiristiese en -relativistiese petitiones en repetitiones principii.
-</p>
-<p class="footnote cont">Staaltjes van denk-trant (b.v. uit de <span class="ex" lang="de">Kopfarbeit</span>): „<span lang="de">Mit dem Leibe können wir nur das Leibliche, mit dem Geiste nur das Geistige ergreifen.
-Also auch die Dinge besitzen Geist. Der Geist ist dinglich, und die Dinge sind geistig.
-Geist und Dinge sind nur in Relationen wirklich.</span>” (p. 57). „<span lang="de">Das Produkt, der Gedanke ist ein Kind, welches <span class="pageNum" id="pb306">[<a href="#pb306">306</a>]</span>von der Hirnfunktion in <span class="ex">Gemeinschaft</span> mit irgend einem Objekt gezeugt ist.</span>” (ib.). Op bl. 63: „<span lang="de">das Ohr nimmt das Hörbare und unser Gehirn das Allgemeine, das ist das Wiss- oder
-Erkennbare, wahr.</span>” Op de volgende bladzij: „<span lang="de">Denken ist eine leibliche Arbeit.… Geist ist ein Produkt der Materie, die Materie
-jedoch ist mehr als ein Produkt des Geistes, sie kommt auch noch durch die fünf Sinne
-uns nahe, sie ist zugleich Produkt unserer Sinnestätigkeit. Nur solche Produkte, welche
-uns durch Sinn und Geist zugleich offenbart sind, nennen wir <span class="ex">wirkliche, objektive</span> Produkte, Dinge ‚ansich’.</span>”—Nu nog p. 79: „<span lang="de"><span class="ex">Das Allgemeine ist die Wahrheit.</span> Das Allgemeine ist das, was allgemein ist, das heisst Dasein, Sinnlichkeit.… Wahrheit
-und Irrtum sind wie.… alle Dinge der Welt.… nur dem Masse, dem Volumen oder Grade
-nach verschieden. Selbstverständlich sind doch alle Dinge der Welt weltlich</span>”.… etc. etc.
-</p>
-<p class="footnote cont">Dat is op en top <span class="sc">Dietzgen</span>, <span class="sc">Dietzgen</span> zoals hij reilt en zeilt. Hier hebt ge maat en peil van zijn kennisleer en zijn metaphysica!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e21911src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e22126">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e22126src">22</a></span> Vgk. <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Dial</span>. p. 282: „<span lang="en">But the causes of our sensations are not things immediately perceived, and therefore
-not sensible</span>” en <span class="sc">Kant</span>, K. d. r. V. p. 315: „<span lang="de">Nun kann man zwar einräumen: dass von unseren äusseren Anschauungen etwas, was im
-transscendentalen Verstande <span lang="nl">[wil zeggen: niet in ruimtelike, maar kennistheor. zin: onafhankelik van ons bewustzijn,
-het niet-ik]</span> ausser uns sein mag, die Ursache sei, aber dieses ist nicht der Gegenstand, den wir
-unter den Vorstellungen der Materie und körperlicher Dinge verstehen; denn</span>” … etc.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e22126src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e22532">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e22532src">23</a></span> Natuurlik kan op muziek-aesthetiese problemen, als de vraag of de muziek àl (<span class="sc">Schopenhauer</span>, <span class="sc">Liebmann</span>) dan niet (<span class="sc">Hanslick</span>) <span class="trans" title="mimēsis"><span lang="grc" class="grek">μιμησις</span></span>, „<span lang="de">Darstellung</span>”, is van gemoedsaandoeningen, hier niet worden ingegaan.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e22532src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e22595">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e22595src">24</a></span> Zuiver daartegenover in zijn <span class="ex" lang="de">Naturphilosophie</span> (<span class="ex" lang="de">Die Philosophie im Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts</span>, <span lang="de">Festschrift für <span class="sc">Kuno Fischer</span></span>, door <span class="sc">Windelband</span> c.s., ² 1907) p. 139: „<span lang="de">Bewusstseinserlebnisse sind nun einmal nicht irgendwo, können also auch nicht räumlich
-mit Gehirnprozessen zusammen sein.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Heel goed ook en lezenswaard zijn de dan volgende bladzijden over het physiese als
-„<span lang="de">Repräsentant</span>” en „<span lang="de">Symbol</span>” van het psychiese. „<span lang="de">Gehirnvorgänge verhalten sich zum Bewusstsein wie die Notenzeichen zur Musik.</span>” (141). Maar zeer bedenkelik is weer de wijze, waarop dan (154 vv.) „<span lang="de">die Anschauungsform des Raumes</span>” beschouwd wordt als „<span lang="de">eine Erscheinungsweise</span>” en jammerlik onjuist de reeds Berkeleyaanse vereenzelviging van het superindividuele
-<span class="ex">subjekt</span> der <span class="ex">waarheid</span>, enerzijds met de <span class="ex">rede</span> als „<span class="ex" lang="de">gesetzgebendes Ich</span>”, anderzijds met de transcendente <span class="ex">werkelikheid</span>, gedacht als <span class="ex">Welt-Ich</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e22595src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e23260">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23260src">25</a></span> „<span lang="la">Haeresis est maxima, opera maleficarum non credere</span>”! Des te gelukkiger, dat de zegevierende ontkerkeliking het levend verbranden zowel
-van ketters als van heksen onmogelik heeft gemaakt en het smaden der „<span lang="de">Aufklärung</span>” tot onschuldige mode van ieder die z’n diepzinnigheid respecteert.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e23260src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e23430">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23430src">26</a></span> Bij de ouden (<span class="sc">Aristoteles</span>) was de ziel de vlinder (<span class="trans" title="psychē"><span lang="grc" class="grek">ψυχη</span></span>), vgk. <span class="sc">Dante</span>, <span class="ex" lang="it">Purgatorio</span> X: 124–126:
-</p>
-<div class="q">
-<div class="nestedtext">
-<div class="nestedbody">
-<div lang="it" class="lgouter footnote">
-<p class="line">Non v’accorgete voi, che noi siam vermi </p>
-<p class="line">Nati a formar l’angelica farfalla, </p>
-<p class="line">Che vola alla giustizia senza schermi? </p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div><p></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e23463">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23463src">27</a></span> Natuurlik geldt mijn oordeel, hier als elders, uitsluitend het wetenschappelik-wijsgerig
-peil en waarheidsgehalte, geenszins ev. aesthetiese of andere waarden.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e23463src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e23750">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23750src">28</a></span> Vergelijk dan ook, hoe aan het slot van „<span class="ex">De Logica</span>” in 1911 de idee zich „natuurlijkerwijze” in de natuur verkeert, aldus: „idee van
-wording” is … in het latijn verkeerd: „<span class="ex">idea naturae</span>”: eeuwig verkeert zich het „Logische in het Andere, eeuwig is het idee van wording,
-‚<span class="ex" lang="la">idea naturae</span>’. En zoo [!] is de zelfverkeering der Idee natuurlijkerwijze <span class="ex">de Natuur</span>” enz.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e23750src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e24224">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e24224src">29</a></span> Volkomen analoog en even kras is de behandeling van <span class="sc">Berkeley</span> en deze zijn „inconsequentie” door <span class="sc">Volkelt</span>’s <span class="ex" lang="de">Erfahrung und Denken</span>, p. 121 ss.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e24224src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e24522">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e24522src">30</a></span> „<span lang="de">Die Nerven empfinden Muskelbewegung</span>” zegt b.v. nog Prof. <span class="sc">Bolland</span>, uitg. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span>, p. 442, cf. p. 453, waar B. gewaagt van „<span lang="de">der leiblichen Empfänglichkeit für unkörperliche Erlebnisse, welche sich unmittelbar
-am Nervensystem denken lassen</span>”!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e24522src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e24761">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e24761src">31</a></span> In deze zijn „<span lang="de">Allgemeinverständliche Einführung in die philosophischen Probleme</span>”, uitnemend geschikt om voor de wijsgerige problemen de ogen te openen en tot zelfstandig
-denken te prikkelen, levert P. <span class="sc">Apel</span> een gedegen verdediging van <span class="sc">Thiele</span>’s dualisme ten aanzien van substantieel Ik en Hersenreale, met religieus-monistiese
-ondergrond, „<span lang="de">Urgrund</span>”, van één „<span lang="de">absolute Substanz</span>” als „<span lang="de">Welten-Ich</span>”, een „<span class="ex" lang="de">Philosophie des Selbstbewusstseins</span>”, diep-doordacht, maar helaas weer gebaseerd op een <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">niet bereikende</span> in pl. van over hem „<span lang="de">hinausgehende</span>” kennisleer, een <span class="ex">voorstellings</span>- en <span class="ex">denk-idealisme</span> nl., dat ten onrechte al ons oordelen tot een „<span lang="de">Meinen</span>”, bedoelen, van iets ànders maakt, op het transcendente laat <span class="pageNum" id="pb359n">[<a href="#pb359n">359</a>]</span>slaan, doordat het evenzeer <span class="sc">Kant</span>’s tegenstelling tussen <span class="ex">kennen</span> en <span class="ex">denken</span> miskent, als subjekt en wezen van <span class="sc">Kant</span>’s transindividuele <span class="ex">objektieve</span> phaenomenaliteit, die door ons <span class="ex">kennen</span> èn <span class="ex">bereikt</span> èn <span class="ex">bedoeld</span> wordt—een kennisleer, die dan ook met haar „kategorie”-gebruik en haar „relatieve
-waarheid” even veel van <span class="sc">Kant</span> zich verwijdert als ze nadert tot <span class="sc">Hegel</span>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e24761src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e25323">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e25323src">32</a></span> Vgk. b.v. niemand minder dan de Leipziger Professor <span class="sc">Johannes Volkelt</span>, ten deze met <span class="sc">Külpe</span> verwant, over „<span lang="de">den Unfug, den gewisse Richtungen mit den Empfindungs- und Wahrnehmungsmöglichkeiten
-treiben</span>” („<span class="ex" lang="de">Die Quellen der menschlichen Gewissheit</span>” 1906 p. 51). Zijn verzet (p. 56 ss.) berust uitsluitend op de miskenning van het
-onpersoonlik subjekt dier mogelikheden en deert slechts dat onzinnig misvattingsprodukt
-van een <span class="ex">voorstellings</span>-„idealisme” (p. 58). Juist <span class="sc">Volkelt</span>’s „<span lang="de">kontinuierliche</span>”, „<span lang="de">gesetzmässig verknüpfte</span>” „<span lang="de">transsubjective Wesenheiten</span>” der „<span lang="de">einmaligen Sinnenwelt</span>” (b.v. de zon), gelijk zijn „<span lang="de">jenseits aller Wahrnehmbarkeit für Menschen</span>” gelegen bewegingen, ja zelfs die nooit door „<span lang="de">ein menschliches Auge</span>” <span class="pageNum" id="pb365n">[<a href="#pb365n">365</a>]</span>geziene „<span lang="de">Gruppierungen und Umlagerungen von Atomen</span>” zijn kenniskrities niets anders dan zulke „waarnemingsmogelikheden”, in plaats van
-„<span lang="de">Dinge an sich</span>” („<span lang="de">Sonne ‚an sich’</span>” zegt p. 49) louter <span class="ex">immanente objekten</span>, immers in het geheel hunner eigenschappen <span class="ex">afhankelik van vooronderstelde mogelike waarneming</span>, „mogelik” niet voor enig individu, maar voor het subjekt der natuur.
-</p>
-<p class="footnote cont">Zo vormen niet „<span lang="de">die Wahrnehmungsmöglichkeiten</span>”, maar veeleer de weerleggingen van <span class="sc">Volkelt</span> c.s. „<span lang="de">eine der gröbsten Selbsttäuschungen, die es je in der Philosophie gegeben hat.</span>” (p. 60).
-</p>
-<p class="footnote cont"><span class="sc">Volkelt</span> heeft echter anderzijds gelijk, p. 61: „<span lang="de">Auch für den, der in den physikalisch-chemischen Gesetzen nur sinnbildliche Bezeichnungen
-für eine im letzten Grunde geistige Weltgesetzlichkeit erblickt, besteht die jetzt
-behandelte Seite des transsubjektiven Minimums <span lang="nl">[zeker, in transindividuele maar immanente zin!]</span>. Nur wäre für ihn der Naturzusammenhang selbst wieder bloss eine Oberfläche <span lang="nl">[een lelik beeld voor het kennistheoreties begrip Phaenomeen]</span>, die auf ein metaphysisch-geistiges Geschehen hinwiese.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Onjuist dan ook p. 108: „<span lang="de">Die Vorstellung z.B., dass das Seelische als ein rein Innerliches, Ausdehnungsloses
-sich räumlich äussern und verwirklichen soll, erscheint uns wie ein Widerspruch</span>”, al is het maar „<span lang="de">ein logisch erträglicher Widerspruch</span>”. Vooreerst: het is evenmin een „<span lang="de">Widerspruch</span>”, dat iets onruimteliks eerst in verhouding tot het waarnemingsvermogen, i.c. de
-bewegingszin, ruimtelik wordt, als dat iets ongekleurds eerst aan de mogelike reactie
-van een kleurzin, waarop het inwerkt, zijn kleur te danken heeft, en secundo: de énige
-<span lang="de">logisch erträgliche Widerspruch</span> is deze, dat een „<span lang="de">logisch erträglicher Widerspruch</span>” een <span lang="de">logisch unerträglicher Widerspruch</span> is!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e25323src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e26043">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e26043src">33</a></span> Dan was <span class="sc">Berkeley</span> consequenter: P. of H.&nbsp;K. s. 112: „<span lang="en">I must confess it does not appear to me that there can be any motion other than <span class="ex">relative</span>; so that to conceive motion there must be at least conceived two bodies, whereof
-the distance or position in regard to each other is varied. Hence, if there was one
-only body in being it could not possibly be moved.</span>”&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e26043src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e26987">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e26987src">34</a></span> Vergelijk de geleerde (de zetter make van de r geen n) citatennoot bij deze pagina
-over de chronologie van „a priori” vóór <span class="sc">Kant</span>, met het art. „a priori” van <span class="sc">Eisler</span>’s ontzaglik werk „<span class="ex" lang="de">Wörterbuch der philosophischen Begriffe</span>”.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e26987src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e27204">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e27204src">35</a></span> Ook <span class="sc">Rickert</span>’s objekt-realisme („<span lang="de">Die Wirklichkeit wird Bewusstseinsinhalt genannt, sie bleibt aber nach wie vor die
-bekannte Welt, die aus körperlichen und geistigen Vorgängen besteht.</span>”, vgk. ook opm. <b>54</b>) definieert in § II van zijn <span class="ex" lang="de">Habilitationsschrift</span>, gewijd aan het <span class="ex" lang="de">Problem der philosophischen Transcendenz</span>: „<span lang="de"><i>Mein</i> Bewusstsein und sein Inhalt ist also in diesem Falle das Subjekt, und Objekt ist
-Alles, was <span class="ex">nicht</span> <i>mein</i> Bewusstseinsinhalt oder <i>mein</i> Bewusstsein selbst ist. Wir werden diesen Gegensatz des Subjekts zum Objekt mit den
-Ausdrücken der <span class="ex">immanenten</span> und der <span class="ex">transcendenten</span> Welt bezeichnen, besonders das Objekt in diesem Sinne stets das transcendente Objekt
-nennen.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Dienovereenkomstig besluit dan § III: „<span lang="de">Es ergiebt sich der ‚Satz der [?!] Phänomenalität’, wie <span class="sc">Dilthey</span> ihn genannt nat, wonach Alles, was für mich da ist, unter der allgemeinsten Bedingung
-steht, Thatsache meines Bewusstseins zu sein.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Met <span class="sc">Kant</span>’s tegenstelling immanent—transcendent en <span class="sc">Kant</span>’s <span lang="de">Phänomenalität</span> hebben deze van <span class="sc">Rickert</span> dus evenmin iets gemeen als zijn „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>”, dat <span class="ex">denkt</span> („oordeelt”) over „<span class="ex">zijnde</span>” werkelikheid (en dat dus vooronderstelde individuele subjekten en ruimtedingen tot
-„<span lang="de">immanente Objekte</span>” maakt!) met <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>”, dat „<span class="ex">phaenomenale</span><span class="corr" id="xd31e27284" title="Niet in bron">”</span> werkelikheid (de immanente objektwereld) <span class="ex">stelt</span> en „<span class="ex">kent</span>”. Vgk. opm. <b>54</b>.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e27204src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e27549">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e27549src">36</a></span> Voor <span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie und Erkenntnistheorie</span>, p. 258, wordt deze „<span lang="de">Binsenwahrheit</span>” zelfs de enige inhoud, die hij aan „<span lang="de">die <span class="ex">Kritische Erkenntnistheorie</span></span>” zou kunnen toestaan, waarvan hij dan ook terecht belijdt: „<span lang="de">Ich weiss in der That mit ihr nichts anzufangen.</span>” Zo verklaart hij op p. 154: „<span lang="de">Synthetische Urtheile <span class="ex">a priori</span> sind, weil in sich widerspruchsvoll, unmöglich.</span>” Natuurlik, wanneer men onder a priori verstaat … „<span lang="de">denknotwendig</span>”, dus … analytisch!—Even kategories als p. 149 de synth. oordelen a priori verloochent,
-even kategories bevestigt p. 189: „<span lang="de">die Zeit aber ist unendlich und hört nie auf</span>”, ja zelfs: „<span lang="de">Die Endlosigkeit der Zeit schliesst die Möglichkeit eines Aufhören des Seins und Eintreten
-des Nichts ebenso aus, als sie die Möglichkeit eines Anfangs des Seins und Aufhören
-des Nichts ausschloss.</span>” De fijne sofismen, waarmee deze bladzijden (187 vv.) op de wijze der scholastiek
-het causaliteitsbeginsel analyties pogen te bewijzen, moge de lezer zelf savoureren,
-na mijn behandeling van Prof. <span class="sc">Beysens</span> ter zake (in opm. <b>6</b>).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e27549src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e27938">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e27938src">37</a></span> Vgk. <span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span> p. 135: „<span lang="de">Nach der transcendental-idealistischen Ansicht ist aber die intellektuelle [!] Zuthat
-[!] der räumlichen Ausbreitung eine solche, durch die das <i>Bild</i> [!] der transcendenten Realität bloss noch mehr <i>entstellt und verfälscht, also der Erkenntnisdrang irre geleitet und gefoppt wird</i></span>”.… Zie over dit dogmaties begrip „<span lang="de">falsch</span>”, nog bij Prof. <span class="sc">Bolland</span> e.a. (ook <span class="sc">Busse</span> b.v., <span class="ex" lang="de">Philosophie und Erkenntnistheorie</span> I p. 27, of Prof. <span class="sc">Kohler</span> met zijn realisties dilemma: „<span class="ex" lang="de">in gleicher Weise auch</span>” dan wel „<span lang="de">Trug</span>” en „<span class="ex" lang="de">Fälschung</span>”, in zijn „<span class="ex" lang="de">Moderne Rechtsprobleme</span>” I § 2), bl. 144 tekst.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e27938src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e28038" lang="nl">
-<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28038src">38</a></span> De lezer vergelijke tans omtrent al de hier behandelde punten zelf <span class="sc">Hartmann</span>’s <span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>, t.a.v. de ruimte pp. 107–172, ten deze b.v. p. 129, waar de twee „<span lang="de">formell ähnliche [?], aber inhaltlich heterogene Anschauungen</span>” van gezichts- en tastzin „<span lang="de">beide als das formell ähnliche Abbild eines und desselben räumlichen Dinges an sich
-gelten</span>”! Vgk. mijn tekst, bl. 57.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e28038src" title="Ga terug naar noot 38 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e28081">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28081src">39</a></span> Nooit is <span class="sc">Hartmann</span> uit de droom geholpen t.a.v. het transcendentaal idealisme. Eén staaltje uit zijn
-<span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span> (pp. 88–90): „<span lang="de">Der transcendentale Idealist weiss wohl, dass seine Vorstellungen [!] von seiner Frau
-und seinen Kindern in seinem Bewusstsein in einer bestimmten Succession (erste Bekanntschaft,
-Hochzeit, Reihe der Entbindungen) aufgetaucht sind; dass aber zwischen seinem Bewusstseinsinhalt
-und dem seiner Frau und seiner Kinder irgend welches zeitliches Verhältnis von Simultaneïtät
-und Succession bestehe, muss er als eine allerdings unausweichliche illusion [!] bezeichnen.…
-Es ist nicht abzusehen, was es unter dieser Voraussetzung für einen Wert und für eine
-Bedeutung hat, dass die zeitliche und sachliche Uebereinstimmung <span class="pageNum" id="pb400n">[<a href="#pb400n">400</a>]</span>aufrecht erhalten wird. Für das Einzelbewusstsein, das von seiner Frau und seinen
-Kindern doch nur träumend durch magische Inspiration [!] etwas erfährt, ist es ja
-ganz gleichgültig, ob diese gleichzeitig mit ihm die entsprechenden Lebensläufe träumen,
-oder ob sie sie vor hundert Millionen Lichtjahren <span lang="nl">[een duistere lengte.… van tijd!]</span> geträumt haben oder nach solchen träumen werden.</span>”
-</p>
-<p class="footnote cont">Ter zake vergelijke men mijn antwoord aan Prof. <span class="sc">Bolland</span>, gegeven in de tekst bl. 140. Het tijdprobleem kan hier evenwel slechts terloops
-en in beginsel besproken worden, vgk. noot 1 bij bl. 21.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e28081src" title="Ga terug naar noot 39 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e28659">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28659src">40</a></span> Van Prof. <span class="sc">Bolland</span> schijnt niets te min om ten onzent school te kunnen maken: in de <span class="ex">Gids</span> van Aug. 1911 zie ik daar zowaar Dr. <span class="sc">Julius de Boer</span> datzelfde zinnetje van <span class="sc">Heymans</span> misbruiken tot … illustratie van een materialisties „<i>Wij zullen weten</i>” (van <span class="sc">Nägeli</span>), die bekende dogmatiese overtroeving van het reeds materialisties „<i>Ignorabimus</i>”!
-</p>
-<p class="footnote cont">Men kan Dr. <span class="sc">Julius de Boer</span> niets beters gunnen, dan dat hij nog eens zelf tot het besef moge komen, welk een
-onnozel mal à propos hij begaan heeft met dat simpele <span class="sc">Heymans</span>-nootje, zo ad hominem als ad rem!
-</p>
-<p class="footnote cont">Laat mij toch Prof. <span class="sc">Bolland</span> en zijn trawanten een nog veel krasser, bruikbaarder zinnetje van <span class="sc">Heymans</span> om op te azen aanbieden: „Gelijk herleiding van alle denkovergangen tot logische
-processen een postulaat is van de theorie van het denken, zoo is herleiding van alle
-natuurverschijnselen tot mechanische processen een postulaat der natuurwetenschap.”
-(<span class="ex">Causaliteitsbegrip</span>, p. 130) met de overeenkomstige door <span class="sc">Heymans</span> overgenomen uitspraak van een physicus als <span class="sc">Rumford</span>: „<span lang="fr">pour qu’une hypothèse en physique soit admissible, il faut qu’elle soit fondée sur
-la supposition d’une opération <span class="ex">mécanique</span> concevable</span>”. <span lang="la">Habetis reum confitentem!</span> Niet alleen „in hooge mate waarschijnlijk” maar zelfs „postulaat”! Natuurlik geeft
-<span class="sc">Heymans</span> van dat postulaat als van elk ander de rechtvaardiging, d.w.z. de kennistheoretiese
-gronden waarop het berust, met alle vereiste hem eigen exaktheid.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e28659src" title="Ga terug naar noot 40 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e28938">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28938src">41</a></span> Cf. <span class="sc">Kant</span>, die „<span lang="de">in der reinen Vernunft selbst forschte, und in dieser Quelle selbst die Elemente sowohl,
-als auch die Gesetze ihres reinen Gebrauchs nach Prinzipien zu bestimmen suchte.</span>” (<span class="ex">Proleg.</span> § 4).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e28938src" title="Ga terug naar noot 41 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e28975">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28975src">42</a></span> Het is in dubbele zin waar: „een ‚<span lang="de">Einführung in die Metaphysik</span>’ zal door geen Hegeling geschreven worden.” (<span class="ex">Coll. Log.</span> p. 549).&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e28975src" title="Ga terug naar noot 42 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e29227">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e29227src">43</a></span> De vraag van Dr. B. d. H. doet denken aan de volkomen analoge vraag van A. <span class="sc">Fouillée</span> in zijn <span class="ex" lang="fr">Introduction</span> (<span class="ex" lang="fr">Théorie expérimentale et théorie Kantienne</span>) op <span class="sc">Guyau</span>’s <span class="ex" lang="fr">Genèse de l’idée de Temps</span>, waarin <span class="sc">Kant</span>’s tijdsleer, altans wat <span class="sc">Fouillée</span> daarvoor aanziet, weerlegd wordt, p. XXI: „<span lang="fr">Mais où est donc ce <span class="ex">seul objet</span> dont nous aurions <span class="ex">l’intuition</span> et qui serait le temps?</span>” Volgens F. houdt nl. <span class="sc">Kant</span> de tijd voor een … „<span lang="fr">objet transcendental</span>” (p. XXIV)!&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e29227src" title="Ga terug naar noot 43 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-<div class="fndiv" id="xd31e29820">
-<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e29820src">44</a></span> Zijn materie-realisme maakt in § 11, <span class="ex" lang="de">Probleme des Strafrechts</span>, van het Empfindungsleben „<span lang="de">etwas, was auf physiologischer Basis ruht</span>” en dan „<span lang="de">wieder Bewegungsvorgänge erzeugen</span>” kan. Ook brengt hem „<span lang="de">die Erforschung dieser Empfindungstätigkeiten zur Annahme freier Willensentschliessungen</span>”. Maar daarover elders.&nbsp;<a class="fnarrow" href="#xd31e29820src" title="Ga terug naar noot 44 in tekst.">↑</a></p>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-</div>
-<div class="back">
-<div id="ix" class="div1 index"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e496">Inhoud</a>]</span><div class="divHead">
-<h2 class="main">NAAMREGISTER.</h2>
-</div>
-<div class="divBody">
-<p class="first"><span class="sc">Adickes</span>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>–60.
-</p>
-<p><span class="sc">Adler</span>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Aksakow</span>, <a href="#pb335" class="pageref">335</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Aletrino</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Apel</span>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Aristoteles</span>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Atwater</span>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Auerbach</span>, <a href="#pb382" class="pageref">382</a>, <a href="#pb384" class="pageref">384</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Avenarius XII</span>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb341" class="pageref">341</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Averroes</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bain</span>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bastian</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bauch</span>, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bayet</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Becher</span>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>–3, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Bellaar Spruyt XV</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>–89, <a href="#pb91" class="pageref">91</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Benedict</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bergh van Eysinga, v. d.</span>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bergmann</span>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bergson</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>–70, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb341" class="pageref">341</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Berkeley XII</span>, v., <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>–9, <a href="#pb33" class="pageref">33</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>–40, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a> v., <a href="#pb61" class="pageref">61</a> v., <a href="#pb65" class="pageref">65</a> v., <a href="#pb87" class="pageref">87</a>–91, <a href="#pb94" class="pageref">94</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>–9, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb163" class="pageref">163</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb292" class="pageref">292</a>, <a href="#pb318" class="pageref">318</a>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>–2, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb363" class="pageref">363</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>, <a href="#pb373" class="pageref">373</a>, <a href="#pb389" class="pageref">389</a>, <a href="#pb391" class="pageref">391</a>, <a href="#pb399" class="pageref">399</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bernard</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Berolzheimer</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bettex</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc"><span class="corr" id="xd31e30654" title="Bron: Beijersdorff">Beyersdorff</span></span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Beysens</span>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>–75, <a href="#pb277" class="pageref">277</a> v., <a href="#pb386" class="pageref">386</a>, <a href="#pb393" class="pageref">393</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bierens de Haan, J. D.</span>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb174" class="pageref">174</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bierens de Haan, P.</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb403" class="pageref">403</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Binet</span>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>, <a href="#pb299" class="pageref">299</a>, <a href="#pb339" class="pageref">339</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Blavatsky</span>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bleuler</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Boer, de</span>, <a href="#pb407" class="pageref">407</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bolland XI</span>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb60" class="pageref">60</a>, <a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a> v., <a href="#pb136" class="pageref">136</a>–49, <a href="#pb151" class="pageref">151</a> v, <a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb180" class="pageref">180</a> v., <a href="#pb183" class="pageref">183</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb203" class="pageref">203</a>, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>, <a href="#pb207" class="pageref">207</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>–8, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb310" class="pageref">310</a>, <a href="#pb313" class="pageref">313</a>, <a href="#pb342" class="pageref">342</a>–4, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb349" class="pageref">349</a> v., <a href="#pb356" class="pageref">356</a>, <a href="#pb379" class="pageref">379</a>, <a href="#pb386" class="pageref">386</a> v., <a href="#pb398" class="pageref">398</a>, <a href="#pb400" class="pageref">400</a> v., <a href="#pb405" class="pageref">405</a>–14, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bölsche</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Boltzmann</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>–2, <a href="#pb302" class="pageref">302</a>, <a href="#pb331" class="pageref">331</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bolzano</span>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Braun</span>, <a href="#pb427" class="pageref">427</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Brentano</span>, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Bruining</span>, <a href="#pb219" class="pageref">219</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>–9.
-</p>
-<p><span class="sc">Brunetière</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Büchner</span>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb203" class="pageref">203</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Buekers</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Busse</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb194" class="pageref">194</a>, <a href="#pb198" class="pageref">198</a>–201, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>–7, <a href="#pb212" class="pageref">212</a>–18, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>–7, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>–3, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb314" class="pageref">314</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>, <a href="#pb393" class="pageref">393</a>, <a href="#pb398" class="pageref">398</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Calvijn</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Carneri</span>, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Carriere</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Cathrein</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Chamberlain</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Clarke</span>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Clay</span>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Clouston</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Cohen</span>, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb73" class="pageref">73</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb283" class="pageref">283</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Collier</span>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb27" class="pageref">27</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb389" class="pageref">389</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Comte XII</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb280" class="pageref">280</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Condillac</span>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Copernicus</span>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Cornelius</span>, <a href="#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb330" class="pageref">330</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Cramer</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Cresson</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dante</span>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Darwin</span>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>, <a href="#pb419" class="pageref">419</a>.
-<span class="pageNum" id="pb432">[<a href="#pb432">432</a>]</span></p>
-<p><span class="sc">Delbet</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dennert</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dèr Mouw</span>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb67" class="pageref">67</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Descartes</span>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>, <a href="#pb372" class="pageref">372</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Deussen</span>, <a href="#pb136" class="pageref">136</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dietzgen</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb34" class="pageref">34</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb144" class="pageref">144</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a> v., <a href="#pb314" class="pageref">314</a>–7, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>, <a href="#pb419" class="pageref">419</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dilthey XII</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb390" class="pageref">390</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Domela Nieuwenhuis</span>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Domrich</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Donders</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dorner</span>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Driesch</span>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dubois</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Du Bois-Reymond</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Dunan</span>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Duncan</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Du Prel</span>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Durkheim</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ebbinghaus</span>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb216" class="pageref">216</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Eberhard</span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Eeden</span>, v. <a href="#pb78" class="pageref">78</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb329" class="pageref">329</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ekkehard</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Embden</span>, v. <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Engels</span>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Erdmann, B.</span>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Erdmann, J. E.</span>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Erhardt</span>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb207" class="pageref">207</a>, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Eucken</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a> v., <a href="#pb416" class="pageref">416</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Euler</span>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Falckenberg</span>, <a href="#pb348" class="pageref">348</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Fechner</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>–80, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ferri</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Feuerbach</span>, <a href="#pb185" class="pageref">185</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Fichte</span>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb421" class="pageref">421</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Fick</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Fischer</span>, <a href="#pb4" class="pageref">4</a>, <a href="#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Flechsig</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb289" class="pageref">289</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Flügel</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Forel</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a> v., <a href="#pb293" class="pageref">293</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Fouillée</span>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Fraser XIII</span>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Galileï</span>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Garofalo</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Geulincx</span>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Gewin</span>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Goethe</span>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Gorter</span>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Grasset</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Greeve</span>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Griesinger</span>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Grisebach</span>, <a href="#pb403" class="pageref">403</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Groot, de</span>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Gross</span>, <a href="#pb375" class="pageref">375</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Grotegast</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Gumplowicz</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Guyau</span>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb176" class="pageref">176</a>, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Häberlin</span>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Haeckel</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a> v., <a href="#pb156" class="pageref">156</a> v., <a href="#pb186" class="pageref">186</a>–8, <a href="#pb196" class="pageref">196</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a> v., <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb310" class="pageref">310</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>–6, <a href="#pb360" class="pageref">360</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Hamaker</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hamilton</span>, <a href="#pb277" class="pageref">277</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hamon</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hanslick</span>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hartmann XVI</span>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb51" class="pageref">51</a>,57, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>–7, <a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a> v., <a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a> v., <a href="#pb106" class="pageref">106</a> v., <a href="#pb110" class="pageref">110</a>, <a href="#pb116" class="pageref">116</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb124" class="pageref">124</a>–6, <a href="#pb128" class="pageref">128</a>–33, <a href="#pb136" class="pageref">136</a>, <a href="#pb138" class="pageref">138</a>, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb220" class="pageref">220</a> v., <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb318" class="pageref">318</a>, <a href="#pb330" class="pageref">330</a>, <a href="#pb352" class="pageref">352</a>, <a href="#pb357" class="pageref">357</a>, <a href="#pb371" class="pageref">371</a>, <a href="#pb385" class="pageref">385</a> v., <a href="#pb388" class="pageref">388</a>–99, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>, <a href="#pb424" class="pageref">424</a>, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hartog, de</span>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>, <a href="#pb134" class="pageref">134</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hauptmann</span>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hegel</span>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb37" class="pageref">37</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>–4, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href="#pb145" class="pageref">145</a>–9, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>–4, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb203" class="pageref">203</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb311" class="pageref">311</a>, <a href="#pb314" class="pageref">314</a>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>, <a href="#pb356" class="pageref">356</a>, <a href="#pb359" class="pageref">359</a>, <a href="#pb375" class="pageref">375</a>–82, <a href="#pb387" class="pageref">387</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>, <a href="#pb419" class="pageref">419</a>, <a href="#pb421" class="pageref">421</a>, <a href="#pb424" class="pageref">424</a>–6, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Helmholtz</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb321" class="pageref">321</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Herbart</span>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb295" class="pageref">295</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Herckenrath</span>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hering</span>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hermann</span>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Heymans XIII</span>, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>–12, <a href="#pb18" class="pageref">18</a> v., <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb44" class="pageref">44</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb51" class="pageref">51</a>, <a href="#pb54" class="pageref">54</a> v., <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a> v., <a href="#pb67" class="pageref">67</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a> v., <a href="#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>, <a href="#pb123" class="pageref">123</a>, <a href="#pb126" class="pageref">126</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb145" class="pageref">145</a> v., <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb204" class="pageref">204</a>, <a href="#pb206" class="pageref">206</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb215" class="pageref">215</a>–7, <a href="#pb219" class="pageref">219</a> v., <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a> v., <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb285" class="pageref">285</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb317" class="pageref">317</a>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a> v., <a href="#pb362" class="pageref">362</a> v., <a href="#pb368" class="pageref">368</a>, <a href="#pb375" class="pageref">375</a> v., <a href="#pb406" class="pageref">406</a>–12, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hobbes</span>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Horn</span>, <a href="#pb67" class="pageref">67</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Horwicz</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Huber</span>, <a href="#pb275" class="pageref">275</a>, <a href="#pb277" class="pageref">277</a>, <a href="#pb279" class="pageref">279</a>, <a href="#pb298" class="pageref">298</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hugenholtz</span>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hume XII</span>, <a href="#pb3" class="pageref">3</a>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <span class="pageNum" id="pb433">[<a href="#pb433">433</a>]</span>151, <a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb275" class="pageref">275</a> v., <a href="#pb282" class="pageref">282</a>, <a href="#pb316" class="pageref">316</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb389" class="pageref">389</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Huxley</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Hyrtll</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ingersoll</span>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Jäger</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">James</span>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>, <a href="#pb329" class="pageref">329</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Janet</span>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Jelgersma, D. G.</span>, <a href="#pb1" class="pageref">1</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Jelgersma, G.</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Jerusalem</span>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb282" class="pageref">282</a>–4.
-</p>
-<p><span class="sc">Jezus (Christus)</span>, <a href="#pb176" class="pageref">176</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Jhering</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kant</span>, <i>passim</i>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kardec</span>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kassowitz</span>, <a href="#pb178" class="pageref">178</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kautsky</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kehrbach</span>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kempf</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kinkel</span>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href="#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb414" class="pageref">414</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kirchmann</span>, <a href="#pb130" class="pageref">130</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kleinpeter</span>, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kleinsorgen</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Koenig</span>, <a href="#pb1" class="pageref">1</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb119" class="pageref">119</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kohler</span>, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb398" class="pageref">398</a>, <a href="#pb420" class="pageref">420</a>–6.
-</p>
-<p><span class="sc">Kohnstamm</span>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Koster</span>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kraft</span>, <a href="#pb193" class="pageref">193</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kramar</span>, <a href="#pb289" class="pageref">289</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Kroell</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Külpe</span>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>–3, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>–9, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>, <a href="#pb123" class="pageref">123</a>–6, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>–9.
-</p>
-<p><span class="sc">Kuyper</span>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>, <a href="#pb295" class="pageref">295</a> v., <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb330" class="pageref">330</a>, <a href="#pb334" class="pageref">334</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Laas</span>, <a href="#pb280" class="pageref">280</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Lachelier</span>, <a href="#pb374" class="pageref">374</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Land</span>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Lange XII</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Laurent</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Leadbeater</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Le Dantec</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Leibniz</span>, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb297" class="pageref">297</a>, <a href="#pb372" class="pageref">372</a> v., <a href="#pb385" class="pageref">385</a>, <a href="#pb413" class="pageref">413</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Levy</span>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>–31, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>–9, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Lévy-Bruhl</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Lewes</span>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Liard</span>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Liebmann</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a> v., <a href="#pb340" class="pageref">340</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb351" class="pageref">351</a>–4, <a href="#pb400" class="pageref">400</a>–2, <a href="#pb406" class="pageref">406</a>, <a href="#pb427" class="pageref">427</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Lipps</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Lobatsjefski</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Locke</span>, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>, <a href="#pb319" class="pageref">319</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Loeb</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Loewenfeld</span>, <a href="#pb218" class="pageref">218</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Lotze</span>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb212" class="pageref">212</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb287" class="pageref">287</a>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>, <a href="#pb297" class="pageref">297</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Luther</span>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Mach</span>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb175" class="pageref">175</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb319" class="pageref">319</a>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a>, <a href="#pb341" class="pageref">341</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Maimon</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Malebranche</span>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Marx</span>, <a href="#pb119" class="pageref">119</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Maudsley</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Mayer</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Meijers</span>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Mercier</span>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a> v., <a href="#pb277" class="pageref">277</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Messer</span>, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>–70.
-</p>
-<p><span class="sc">Meyer</span>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>–8.
-</p>
-<p><span class="sc">Meynert</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Mill</span>, <a href="#pb89" class="pageref">89</a>, <a href="#pb126" class="pageref">126</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Möbius</span>, <a href="#pb372" class="pageref">372</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Moleschott</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Müller</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>, <a href="#pb401" class="pageref">401</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Münsterberg</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>–31, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Nägeli</span>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>, <a href="#pb407" class="pageref">407</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Natorp</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>, <a href="#pb73" class="pageref">73</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Newton</span>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>, <a href="#pb311" class="pageref">311</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Nietzsche</span>, <a href="#pb173" class="pageref">173</a>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>, <a href="#pb361" class="pageref">361</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Opzoomer</span>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ossip-Lourié</span>, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ostwald</span>, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb137" class="pageref">137</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a> v., <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb302" class="pageref">302</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb384" class="pageref">384</a> v., <a href="#pb406" class="pageref">406</a> v., <a href="#pb429" class="pageref">429</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ovink</span>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>–3.
-</p>
-<p><span class="sc">Palagyi</span>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb320" class="pageref">320</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Pannekoek</span>, <a href="#pb315" class="pageref">315</a>, <a href="#pb317" class="pageref">317</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Paulhan</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Paulsen</span>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>, <a href="#pb320" class="pageref">320</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Pesch</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Petzoldt</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb280" class="pageref">280</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Pfleiderer</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Piderit</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Pierson</span>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Pikler</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Plechanow</span>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Poincaré</span>, <a href="#pb136" class="pageref">136</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb414" class="pageref">414</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Polak</span>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ptolemaeus</span>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ramon y Cajal</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ratzenhofer</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-<span class="pageNum" id="pb434">[<a href="#pb434">434</a>]</span></p>
-<p><span class="sc">Rau</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Reclam</span>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Reddingius</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Rée XIV</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb94" class="pageref">94</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb360" class="pageref">360</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Rehmke</span>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Reinke</span>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Renouvier</span>, <a href="#pb299" class="pageref">299</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ribot</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Richet</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Rickert</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb351" class="pageref">351</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>, <a href="#pb390" class="pageref">390</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>–8.
-</p>
-<p><span class="sc">Riehl</span>, <a href="#pb5" class="pageref">5</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a> v., <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb33" class="pageref">33</a>, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a> v., <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb221" class="pageref">221</a> v., <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a> v., <a href="#pb290" class="pageref">290</a>, <a href="#pb319" class="pageref">319</a>, <a href="#pb339" class="pageref">339</a>, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>, <a href="#pb414" class="pageref">414</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Riemann</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ritschl</span>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ritter</span>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Rokitansky</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Rosenkranz</span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Rousseau</span>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Rubner</span>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ruete</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Rumford</span>, <a href="#pb407" class="pageref">407</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schaller</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schelling</span>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb421" class="pageref">421</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schleiermacher</span>, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schneider</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb196" class="pageref">196</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Schopenhauer</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>–20, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>, <a href="#pb73" class="pageref">73</a> v., <a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb122" class="pageref">122</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a> v., <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>, <a href="#pb312" class="pageref">312</a>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>, <a href="#pb329" class="pageref">329</a>, <a href="#pb349" class="pageref">349</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a> v., <a href="#pb366" class="pageref">366</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>, <a href="#pb379" class="pageref">379</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>–5.
-</p>
-<p><span class="sc">Schroeder v. d. Kolk</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schubert</span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schubert-Soldern</span>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schultze</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Schuppe</span>, <a href="#pb332" class="pageref">332</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Simmel</span>, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>–4.
-</p>
-<p><span class="sc">Snijders</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb302" class="pageref">302</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Sollier</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb331" class="pageref">331</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Spencer</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Spiller</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Spinoza</span>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a> v., <a href="#pb186" class="pageref">186</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb275" class="pageref">275</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>, <a href="#pb311" class="pageref">311</a>, <a href="#pb316" class="pageref">316</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Stadler</span>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Stahl</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Stammler</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Stein</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Steinmetz</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Stirling</span>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>–6, <a href="#pb159" class="pageref">159</a> v., <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Strauss XII</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Stumpf</span>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb183" class="pageref">183</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb207" class="pageref">207</a>, <a href="#pb219" class="pageref">219</a>, <a href="#pb225" class="pageref">225</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>–9, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Taine</span>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Thiele</span>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Thomas v. Aquino</span>, <a href="#pb298" class="pageref">298</a>, <a href="#pb320" class="pageref">320</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Träger</span>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Trendelenburg</span>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a> v., <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb387" class="pageref">387</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Tyndall</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Überweg</span>, XII, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ulrici</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Vaihinger</span>, <a href="#pb7" class="pageref">7</a> v., <a href="#pb173" class="pageref">173</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Vargha</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Vas Nunes</span>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Vauvenargues</span>, XIV.
-</p>
-<p><span class="sc">Verworn</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Virchow</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Vischer</span>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Vogt</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Voit</span>, <a href="#pb289" class="pageref">289</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Volkelt</span>, <a href="#pb351" class="pageref">351</a> v., <a href="#pb364" class="pageref">364</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Vries, de</span>, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Wagner</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Wahle</span>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a> v., <a href="#pb353" class="pageref">353</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Walker</span>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Wartenberg</span>, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb371" class="pageref">371</a>–4.
-</p>
-<p><span class="sc">Weinstein</span>, <a href="#pb186" class="pageref">186</a> v.
-</p>
-<p><span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <a href="#pb4" class="pageref">4</a>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>, <a href="#pb299" class="pageref">299</a>–301, <a href="#pb303" class="pageref">303</a>–6, <a href="#pb308" class="pageref">308</a>–10, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Wille</span>, <a href="#pb209" class="pageref">209</a>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Windelband</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb324" class="pageref">324</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>, <a href="#pb406" class="pageref">406</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Winkler</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Wolff</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Woltmann</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Wundt</span>, <a href="#pb5" class="pageref">5</a> v., <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a> v., <a href="#pb39" class="pageref">39</a> v., <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>–11, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb204" class="pageref">204</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>–31, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb313" class="pageref">313</a>, <a href="#pb321" class="pageref">321</a>, <a href="#pb412" class="pageref">412</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Wyck, v. d.</span>, <a href="#pb310" class="pageref">310</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Zander</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>.
-</p>
-<p><span class="sc">Ziehen</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb292" class="pageref">292</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb298" class="pageref">298</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a> v., <a href="#pb353" class="pageref">353</a>., <a href="#pb402" class="pageref">402</a>, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>.
-</p>
-</div>
-</div>
-<div class="transcriberNote">
-<h2 class="main">Colofon</h2>
-<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3>
-<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen
-van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden
-van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
-</p>
-<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>.
-</p>
-<p>Scans van dit boek zijn beschikbaar bij het Internet Archive (kopie <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://archive.org/details/kennisleercontra00pola">1</a>).
-</p>
-<h3 class="main">Metadata</h3>
-<table class="colophonMetadata" summary="Metadata">
-<tr>
-<td><b>Titel:</b></td>
-<td>Kennisleer contra Materie-Realisme</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Auteur:</b></td>
-<td>Leo Polak (1880–1941)</td>
-<td><a href="https://viaf.org/viaf/10592847/" class="seclink">Info</a></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Taal:</b></td>
-<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td>
-<td></td>
-</tr>
-<tr>
-<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td>
-<td>1912</td>
-<td></td>
-</tr> </table>
-<h3 class="main">Codering</h3>
-<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het
-einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel
-zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van
-dit boek.</p>
-<p>De Nederlandse spelling in dit boek is die van Polak, en wijkt af van de toenmalig
-gebruikelijke spelling. Dit is ongemoeid gelaten. Citaten in dit boek zijn door de
-auteur gespelt als in de bron.</p>
-<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3>
-<ul>
-<li>2021-10-04 Begonnen. </li>
-</ul>
-<h3 class="main">Externe Referenties</h3>
-<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links
-voor u niet werken.</p>
-<h3 class="main">Verbeteringen</h3>
-<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
-<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst.">
-<tr>
-<th>Bladzijde</th>
-<th>Bron</th>
-<th>Verbetering</th>
-<th>Bewerkingsafstand</th>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e877">XII</a></td>
-<td class="width40 bottom">lässt</td>
-<td class="width40 bottom">lasst</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1984">14</a></td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2235">17</a></td>
-<td class="width40 bottom"> (z. o. z.)</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">11</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><i title="27 gevallen">Passim.
-</i></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">„</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3244">35</a></td>
-<td class="width40 bottom">than</td>
-<td class="width40 bottom">then</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4227">49</a></td>
-<td class="width40 bottom">Der</td>
-<td class="width40 bottom">Dèr</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4681">57</a></td>
-<td class="width40 bottom">repräsentant</td>
-<td class="width40 bottom">Repräsentant</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4984">62</a></td>
-<td class="width40 bottom">..</td>
-<td class="width40 bottom">…</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e5596">72</a></td>
-<td class="width40 bottom">het </td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">4</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e5957">79</a></td>
-<td class="width40 bottom">pas</td>
-<td class="width40 bottom">par</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e5965">79</a></td>
-<td class="width40 bottom">past</td>
-<td class="width40 bottom">pas</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6191">83</a>, <a class="pageref" href="#xd31e6200">83</a></td>
-<td class="width40 bottom">en</td>
-<td class="width40 bottom">èn</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6350">87</a>, <a class="pageref" href="#xd31e7249">99</a>, <a class="pageref" href="#xd31e15736">225</a>, <a class="pageref" href="#xd31e21108">304</a>, <a class="pageref" href="#xd31e27284">390</a>, <a class="pageref" href="#xd31e29687">421</a>, <a class="pageref" href="#xd31e29705">422</a>, <a class="pageref" href="#xd31e29788">423</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">”</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6498">89</a></td>
-<td class="width40 bottom">existance</td>
-<td class="width40 bottom">existence</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6575">90</a></td>
-<td class="width40 bottom">fourniture</td>
-<td class="width40 bottom">furniture</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6596">90</a>, <a class="pageref" href="#xd31e7453">102</a>, <a class="pageref" href="#xd31e10230">143</a></td>
-<td class="width40 bottom">,:</td>
-<td class="width40 bottom">:</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6641">91</a>, <a class="pageref" href="#xd31e6645">91</a></td>
-<td class="width40 bottom">Berkley</td>
-<td class="width40 bottom">Berkeley</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6897">94</a></td>
-<td class="width40 bottom">Where-ever</td>
-<td class="width40 bottom">Wherever</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e8382">114</a></td>
-<td class="width40 bottom">was</td>
-<td class="width40 bottom">wat</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e8615">117</a></td>
-<td class="width40 bottom">Gleichwol</td>
-<td class="width40 bottom">Gleichwohl</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e9304">126</a></td>
-<td class="width40 bottom">explicite</td>
-<td class="width40 bottom">expliciet</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e10564">148</a></td>
-<td class="width40 bottom">uitteraard</td>
-<td class="width40 bottom">uiteraard</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e10770">151</a>, <a class="pageref" href="#xd31e18555">272</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e11588">160</a></td>
-<td class="width40 bottom">Kritical</td>
-<td class="width40 bottom">Critical</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e11723">161</a></td>
-<td class="width40 bottom">neather</td>
-<td class="width40 bottom">neither</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e13010">179</a></td>
-<td class="width40 bottom">ruimte-realities</td>
-<td class="width40 bottom">ruimte-realisties</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e13787">190</a></td>
-<td class="width40 bottom">bazis</td>
-<td class="width40 bottom">basis</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14524">203</a>, <a class="pageref" href="#xd31e14575">204</a></td>
-<td class="width40 bottom">wol</td>
-<td class="width40 bottom">wohl</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14527">203</a></td>
-<td class="width40 bottom">wiewol</td>
-<td class="width40 bottom">wiewohl</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14834">209</a></td>
-<td class="width40 bottom">continuum</td>
-<td class="width40 bottom">continuüm</td>
-<td class="bottom">1 / 0</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14919">211</a></td>
-<td class="width40 bottom">van</td>
-<td class="width40 bottom">von</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e15241">217</a></td>
-<td class="width40 bottom">to</td>
-<td class="width40 bottom">tot</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e15654">224</a></td>
-<td class="width40 bottom">intelligible</td>
-<td class="width40 bottom">intelligibele</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e16917">246</a></td>
-<td class="width40 bottom">Wolstand</td>
-<td class="width40 bottom">Wohlstand</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e17446">254</a></td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Verwijderd</i>]
-</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e17708">259</a></td>
-<td class="width40 bottom">.</td>
-<td class="width40 bottom">?</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18066">264</a></td>
-<td class="width40 bottom">notition</td>
-<td class="width40 bottom">notion</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18085">264</a></td>
-<td class="width40 bottom">imperceived</td>
-<td class="width40 bottom">unperceived</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18202">266</a></td>
-<td class="width40 bottom">antwoorde</td>
-<td class="width40 bottom">antwoordde</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18615">272</a></td>
-<td class="width40 bottom">gemeinschafliche</td>
-<td class="width40 bottom">gemeinschaftliche</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18723">274</a></td>
-<td class="width40 bottom">bestaan</td>
-<td class="width40 bottom">Bestaan</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e19431">283</a></td>
-<td class="width40 bottom">Transszendentale</td>
-<td class="width40 bottom">Transzendentale</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e19843">287</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">(</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20017">289</a></td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="width40 bottom">:</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20046">289</a></td>
-<td class="width40 bottom">ontvouwd</td>
-<td class="width40 bottom">ontvouwt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20868">301</a>, <a class="pageref" href="#xd31e28522">405</a></td>
-<td class="width40 bottom">
-[<i>Niet in bron</i>]
-</td>
-<td class="width40 bottom">,</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20870">301</a></td>
-<td class="width40 bottom">warren</td>
-<td class="width40 bottom">waren</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e21303">307</a></td>
-<td class="width40 bottom">psychophysische</td>
-<td class="width40 bottom">psycho-physische</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e21351">307</a></td>
-<td class="width40 bottom"> </td>
-<td class="width40 bottom">] [</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e22117">318</a></td>
-<td class="width40 bottom">gemelike</td>
-<td class="width40 bottom">gemenelike</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e22840">328</a></td>
-<td class="width40 bottom">zusammentrit</td>
-<td class="width40 bottom">zusammentritt</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e23060">331</a></td>
-<td class="width40 bottom">wie</td>
-<td class="width40 bottom">wir</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e23576">341</a></td>
-<td class="width40 bottom">individueel-phychies</td>
-<td class="width40 bottom">individueel-psychies</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e23974">349</a></td>
-<td class="width40 bottom">daf</td>
-<td class="width40 bottom">dat</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e24656">357</a></td>
-<td class="width40 bottom">transscendente</td>
-<td class="width40 bottom">transcendente</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25037">361</a></td>
-<td class="width40 bottom">onontkombare</td>
-<td class="width40 bottom">onontkoombare</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25769">369</a></td>
-<td class="width40 bottom">zogoed</td>
-<td class="width40 bottom">zo goed</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25916">371</a></td>
-<td class="width40 bottom">transscendenten</td>
-<td class="width40 bottom">transcendenten</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25930">371</a></td>
-<td class="width40 bottom">Wechselwirking</td>
-<td class="width40 bottom">Wechselwirkung</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e26017">372</a></td>
-<td class="width40 bottom">nich</td>
-<td class="width40 bottom">nicht</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e27394">391</a></td>
-<td class="width40 bottom">)</td>
-<td class="width40 bottom">]</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e28121">400</a></td>
-<td class="width40 bottom">Realimus</td>
-<td class="width40 bottom">Realismus</td>
-<td class="bottom">1</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e30654">431</a></td>
-<td class="width40 bottom">Beijersdorff</td>
-<td class="width40 bottom">Beyersdorff</td>
-<td class="bottom">2</td>
-</tr>
-</table>
-<h3 class="main">Afkortingen</h3>
-<p>Overzicht van gebruikte afkortingen.</p>
-<table class="abbreviationtable" summary="Overzicht van gebruikte afkortingen.">
-<tr>
-<th>Afkorting</th>
-<th>Uitgeschreven</th>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">b.v.</td>
-<td class="bottom">bijvoorbeeld</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">N.B.</td>
-<td class="bottom">Nota Bene</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">n.b.</td>
-<td class="bottom">nota bene</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">N.b.</td>
-<td class="bottom">Nota bene</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">P.O.</td>
-<td class="bottom">Psychologische Omtrekken</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">t. n. d.</td>
-<td class="bottom">tertium non datur</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">Vjschr.</td>
-<td class="bottom">Vierteljahrsschrift</td>
-</tr>
-<tr>
-<td class="bottom">z.o.z.</td>
-<td class="bottom">zie ommezijde</td>
-</tr>
-</table>
-</div>
-</div>
-<div lang='en'>
-<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl'>KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME</span> ***</div>
-<div style='text-align:left'>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Updated editions will replace the previous one&#8212;the old editions will
-be renamed.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright
-law means that no one owns a United States copyright in these works,
-so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United
-States without permission and without paying copyright
-royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part
-of this license, apply to copying and distributing Project
-Gutenberg&#8482; electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG&#8482;
-concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark,
-and may not be used if you charge for an eBook, except by following
-the terms of the trademark license, including paying royalties for use
-of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for
-copies of this eBook, complying with the trademark license is very
-easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation
-of derivative works, reports, performances and research. Project
-Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away&#8212;you may
-do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected
-by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark
-license, especially commercial redistribution.
-</div>
-
-<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br>
-<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br>
-PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-To protect the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting the free
-distribution of electronic works, by using or distributing this work
-(or any other work associated in any way with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221;), you agree to comply with all the terms of the Full
-Project Gutenberg&#8482; License available with this file or online at
-www.gutenberg.org/license.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg&#8482;
-electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
-and accept all the terms of this license and intellectual property
-(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
-the terms of this agreement, you must cease using and return or
-destroy all copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in your
-possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a
-Project Gutenberg&#8482; electronic work and you do not agree to be bound
-by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person
-or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.B. &#8220;Project Gutenberg&#8221; is a registered trademark. It may only be
-used on or associated in any way with an electronic work by people who
-agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
-things that you can do with most Project Gutenberg&#8482; electronic works
-even without complying with the full terms of this agreement. See
-paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
-Gutenberg&#8482; electronic works if you follow the terms of this
-agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg&#8482;
-electronic works. See paragraph 1.E below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (&#8220;the
-Foundation&#8221; or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection
-of Project Gutenberg&#8482; electronic works. Nearly all the individual
-works in the collection are in the public domain in the United
-States. If an individual work is unprotected by copyright law in the
-United States and you are located in the United States, we do not
-claim a right to prevent you from copying, distributing, performing,
-displaying or creating derivative works based on the work as long as
-all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope
-that you will support the Project Gutenberg&#8482; mission of promoting
-free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg&#8482;
-works in compliance with the terms of this agreement for keeping the
-Project Gutenberg&#8482; name associated with the work. You can easily
-comply with the terms of this agreement by keeping this work in the
-same format with its attached full Project Gutenberg&#8482; License when
-you share it without charge with others.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
-what you can do with this work. Copyright laws in most countries are
-in a constant state of change. If you are outside the United States,
-check the laws of your country in addition to the terms of this
-agreement before downloading, copying, displaying, performing,
-distributing or creating derivative works based on this work or any
-other Project Gutenberg&#8482; work. The Foundation makes no
-representations concerning the copyright status of any work in any
-country other than the United States.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.1. The following sentence, with active links to, or other
-immediate access to, the full Project Gutenberg&#8482; License must appear
-prominently whenever any copy of a Project Gutenberg&#8482; work (any work
-on which the phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; appears, or with which the
-phrase &#8220;Project Gutenberg&#8221; is associated) is accessed, displayed,
-performed, viewed, copied or distributed:
-</div>
-
-<blockquote>
- <div style='display:block; margin:1em 0'>
- This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
- other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
- whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms
- of the Project Gutenberg License included with this eBook or online
- at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you
- are not located in the United States, you will have to check the laws
- of the country where you are located before using this eBook.
- </div>
-</blockquote>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.2. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is
-derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not
-contain a notice indicating that it is posted with permission of the
-copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in
-the United States without paying any fees or charges. If you are
-redistributing or providing access to a work with the phrase &#8220;Project
-Gutenberg&#8221; associated with or appearing on the work, you must comply
-either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or
-obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg&#8482;
-trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.3. If an individual Project Gutenberg&#8482; electronic work is posted
-with the permission of the copyright holder, your use and distribution
-must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any
-additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms
-will be linked to the Project Gutenberg&#8482; License for all works
-posted with the permission of the copyright holder found at the
-beginning of this work.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg&#8482;
-License terms from this work, or any files containing a part of this
-work or any other work associated with Project Gutenberg&#8482;.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
-electronic work, or any part of this electronic work, without
-prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
-active links or immediate access to the full terms of the Project
-Gutenberg&#8482; License.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
-compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including
-any word processing or hypertext form. However, if you provide access
-to or distribute copies of a Project Gutenberg&#8482; work in a format
-other than &#8220;Plain Vanilla ASCII&#8221; or other format used in the official
-version posted on the official Project Gutenberg&#8482; website
-(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense
-to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means
-of obtaining a copy upon request, of the work in its original &#8220;Plain
-Vanilla ASCII&#8221; or other form. Any alternate format must include the
-full Project Gutenberg&#8482; License as specified in paragraph 1.E.1.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
-performing, copying or distributing any Project Gutenberg&#8482; works
-unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
-access to or distributing Project Gutenberg&#8482; electronic works
-provided that:
-</div>
-
-<div style='margin-left:0.7em;'>
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
- the use of Project Gutenberg&#8482; works calculated using the method
- you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed
- to the owner of the Project Gutenberg&#8482; trademark, but he has
- agreed to donate royalties under this paragraph to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid
- within 60 days following each date on which you prepare (or are
- legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty
- payments should be clearly marked as such and sent to the Project
- Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in
- Section 4, &#8220;Information about donations to the Project Gutenberg
- Literary Archive Foundation.&#8221;
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
- you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
- does not agree to the terms of the full Project Gutenberg&#8482;
- License. You must require such a user to return or destroy all
- copies of the works possessed in a physical medium and discontinue
- all use of and all access to other copies of Project Gutenberg&#8482;
- works.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of
- any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
- electronic work is discovered and reported to you within 90 days of
- receipt of the work.
- </div>
-
- <div style='text-indent:-0.7em'>
- &#8226; You comply with all other terms of this agreement for free
- distribution of Project Gutenberg&#8482; works.
- </div>
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work or group of works on different terms than
-are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing
-from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of
-the Project Gutenberg&#8482; trademark. Contact the Foundation as set
-forth in Section 3 below.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
-effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
-works not protected by U.S. copyright law in creating the Project
-Gutenberg&#8482; collection. Despite these efforts, Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, and the medium on which they may be stored, may
-contain &#8220;Defects,&#8221; such as, but not limited to, incomplete, inaccurate
-or corrupt data, transcription errors, a copyright or other
-intellectual property infringement, a defective or damaged disk or
-other medium, a computer virus, or computer codes that damage or
-cannot be read by your equipment.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the &#8220;Right
-of Replacement or Refund&#8221; described in paragraph 1.F.3, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
-Gutenberg&#8482; trademark, and any other party distributing a Project
-Gutenberg&#8482; electronic work under this agreement, disclaim all
-liability to you for damages, costs and expenses, including legal
-fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
-LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
-PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
-TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
-LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
-INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
-DAMAGE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
-defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
-receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
-written explanation to the person you received the work from. If you
-received the work on a physical medium, you must return the medium
-with your written explanation. The person or entity that provided you
-with the defective work may elect to provide a replacement copy in
-lieu of a refund. If you received the work electronically, the person
-or entity providing it to you may choose to give you a second
-opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If
-the second copy is also defective, you may demand a refund in writing
-without further opportunities to fix the problem.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
-in paragraph 1.F.3, this work is provided to you &#8216;AS-IS&#8217;, WITH NO
-OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT
-LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
-warranties or the exclusion or limitation of certain types of
-damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement
-violates the law of the state applicable to this agreement, the
-agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or
-limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or
-unenforceability of any provision of this agreement shall not void the
-remaining provisions.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
-trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
-providing copies of Project Gutenberg&#8482; electronic works in
-accordance with this agreement, and any volunteers associated with the
-production, promotion and distribution of Project Gutenberg&#8482;
-electronic works, harmless from all liability, costs and expenses,
-including legal fees, that arise directly or indirectly from any of
-the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this
-or any Project Gutenberg&#8482; work, (b) alteration, modification, or
-additions or deletions to any Project Gutenberg&#8482; work, and (c) any
-Defect you cause.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg&#8482;
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; is synonymous with the free distribution of
-electronic works in formats readable by the widest variety of
-computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It
-exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations
-from people in all walks of life.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Volunteers and financial support to provide volunteers with the
-assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg&#8482;&#8217;s
-goals and ensuring that the Project Gutenberg&#8482; collection will
-remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
-Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
-and permanent future for Project Gutenberg&#8482; and future
-generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see
-Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org.
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit
-501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
-state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
-Revenue Service. The Foundation&#8217;s EIN or federal tax identification
-number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by
-U.S. federal laws and your state&#8217;s laws.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation&#8217;s business office is located at 809 North 1500 West,
-Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up
-to date contact information can be found at the Foundation&#8217;s website
-and official page at www.gutenberg.org/contact
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; depends upon and cannot survive without widespread
-public support and donations to carry out its mission of
-increasing the number of public domain and licensed works that can be
-freely distributed in machine-readable form accessible by the widest
-array of equipment including outdated equipment. Many small donations
-($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
-status with the IRS.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-The Foundation is committed to complying with the laws regulating
-charities and charitable donations in all 50 states of the United
-States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
-considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
-with these requirements. We do not solicit donations in locations
-where we have not received written confirmation of compliance. To SEND
-DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state
-visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-While we cannot and do not solicit contributions from states where we
-have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
-against accepting unsolicited donations from donors in such states who
-approach us with offers to donate.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-International donations are gratefully accepted, but we cannot make
-any statements concerning tax treatment of donations received from
-outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Please check the Project Gutenberg web pages for current donation
-methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
-ways including checks, online payments and credit card donations. To
-donate, please visit: www.gutenberg.org/donate
-</div>
-
-<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'>
-Section 5. General Information About Project Gutenberg&#8482; electronic works
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Professor Michael S. Hart was the originator of the Project
-Gutenberg&#8482; concept of a library of electronic works that could be
-freely shared with anyone. For forty years, he produced and
-distributed Project Gutenberg&#8482; eBooks with only a loose network of
-volunteer support.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Project Gutenberg&#8482; eBooks are often created from several printed
-editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in
-the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not
-necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper
-edition.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-Most people start at our website which has the main PG search
-facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>.
-</div>
-
-<div style='display:block; margin:1em 0'>
-This website includes information about Project Gutenberg&#8482;,
-including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
-Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
-subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
-</div>
-
-</div>
-</div>
-</body>
-</html>
diff --git a/old/67499-h/images/new-cover.jpg b/old/67499-h/images/new-cover.jpg
deleted file mode 100644
index 00f4657..0000000
--- a/old/67499-h/images/new-cover.jpg
+++ /dev/null
Binary files differ
diff --git a/old/67499-h/images/titlepage.png b/old/67499-h/images/titlepage.png
deleted file mode 100644
index c65a4b7..0000000
--- a/old/67499-h/images/titlepage.png
+++ /dev/null
Binary files differ