diff options
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 | ||||
| -rw-r--r-- | old/67499-0.txt | 15851 | ||||
| -rw-r--r-- | old/67499-0.zip | bin | 363838 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/67499-h.zip | bin | 608039 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/67499-h/67499-h.htm | 11614 | ||||
| -rw-r--r-- | old/67499-h/images/new-cover.jpg | bin | 166032 -> 0 bytes | |||
| -rw-r--r-- | old/67499-h/images/titlepage.png | bin | 19037 -> 0 bytes |
9 files changed, 17 insertions, 27465 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..6174e92 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #67499 (https://www.gutenberg.org/ebooks/67499) diff --git a/old/67499-0.txt b/old/67499-0.txt deleted file mode 100644 index cbe5151..0000000 --- a/old/67499-0.txt +++ /dev/null @@ -1,15851 +0,0 @@ -The Project Gutenberg eBook of Kennisleer contra Materie-Realisme, by -Leo Polak - -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at -www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you -will have to check the laws of the country where you are located before -using this eBook. - -Title: Kennisleer contra Materie-Realisme - Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip - -Author: Leo Polak - -Release Date: February 25, 2022 [eBook #67499] - -Language: Dutch - -Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading - Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This - file was produced from images generously made available by - The Internet Archive/Canadian Libraries) - -*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK KENNISLEER CONTRA -MATERIE-REALISME *** - - - - - - KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME - Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip - - - DOOR - LEO POLAK - - - AMSTERDAM—1912—W. VERSLUYS - - - - - - - - - „Soviel ist gewiss: wer einmal Kritik gekostet hat, den ekelt auf - immer alles dogmatische Gewäsche, womit er vorher aus Not vorlieb - nahm, weil seine Vernunft etwas bedurfte und nichts besseres zu - ihrer Unterhaltung finden konnte. Die Kritik verhält sich zur - gewöhnlichen Schulmetaphysik gerade wie Chemie zur Alchimie, oder - wie Astronomie zur wahrsagenden Astrologie.” - - „Alle Metaphysiker sind demnach von ihren Geschäften feierlich und - gesetzmässig so lange suspendiert, bis sie die Frage: Wie sind - synthetische Erkenntnisse a priori möglich? gnugthuend werden - beantwortet haben.” - - Kant, Prolegomena. - - - - - - - - -INHOUD. - - -Hoofdst. Bladz. - - Voorrede XI–XVI - -I. Inleiding. De betekenis van het probleem der kennisleer: - Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik? en het - vergezicht van Kant’s „copernicaans” antwoord 1–24 - -II. De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordingsinhoud 25–52 - - § 1. Het subject van individueel bewustzijn 25–29 - § 2. De „secundaire” en de „primaire” eigenschappen hebben - gelijke subjectieve oorsprong en zijn gelijkelik - objectief 29–38 - § 3. De objecten als „phaenomena”, afhankelik van het - subject der natuur, zijn als zodanig „immanent” en - reiken niet tot het „An-sich”, zijn niet oorzaken, - maar derivaten van gewaarwording 38–44 - § 4. Het transobjectieve („An-sich”) als oorzaak van - gewaarwording kan niet gekend, maar moet als - werkelikheid gedacht worden 44–52 - -III. De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordingsvorm 53–68 - - § 1. De ruimte als „vorm” van de bewegingszin (Heymans)—en - vergelijking met de „vorm” van toongewaarwordingen 53–62 - § 2. Kant als geestelik Copernicus: „vorm” niet - „phaenomenal” maar „ideal”, dus uitsluitend - subjectief-, niet transcendent-bepaald. - Trendelenburg’s „derde mogelikheid” onmogelik 62–68 - -IV. Het Transobjectieve („An-sich”) in zijn tweeledige - kennistheoretiese functie: substraat der phaenomena en - gewaarwordingsoorzaak. 69–92 - - § 1. Kant’s tweeërlei „An-sich”: de tijd als „vorm” van - bewustzijn 69–75 - § 2. Het reale of substratum der natuur en de causaliteit. - Het psychiese en de ruimte 75–81 - § 3. Het An-sich-loos immanent „idealisme” als terugval in - realisties physicisme. De goede Berkeley, hallucinaties - en na-Kantiaanse „ongerijmdheid” 81–92 - -V. Kant’s waarnemingsleer en haar moderne realisties- - dogmatiese misvatting 93–162 - - § 1. Één ruimte, één tijd, één „Erfahrung” 93–96 - § 2. Kant’s ruimteleer en Hartmann’s (benevens Külpe’s en - Bolland’s) misverstand 96–141 - § 3. Dogmatiese Kantverhegeling 141–162 - -VI. Resultaten. De verhouding van geest en natuur, lichaam - en ziel 163–246 - - § 1. Zeg mij hoe gij waarneemt en ik zal u zeggen wie - gij zijt. Dogmaties realisme van pragmatismen en - „idealismen” 163–182 - § 2. De strijd tussen dualisme en materialisme—een - hopeloos dilemma 182–197 - § 3. De verlossing. De ware krities-monistiese - „heterogeneïteit” en „identiteit”, waardoor de leer - van overgang (causalisme, „Wechselwirkung”) vervallen - is en de leer van denkbeeldige samengang (ideëel - parallelisme) zegeviert. Besluit 197–246 - - Opmerkingen tot toelichting en bevestiging 247–429 - - Naamregister 431–434 - - - - -N.B. - -In citaten duidt spatiëring authentieke, cursivering mijn onderstreping -aan, terwijl tussenvoegsels binnen ( ) authentiek, binnen [ ] van mij -zijn. - -De vetgedrukte sijfers verwijzen naar de „Opmerkingen”. - -Al heb ik een Litteratuurlijst ten slotte toch maar achterwege gelaten, -daar de tekst zelf omtrent de verwerkte, behandelde en te vergelijken -litteratuur voldoende oriënteert, de verkorte boekaanduidingen hier en -daar vindt men in het verloop van het werk wel verklaard; Heymans’ C. = -„Schets eener critische geschiedenis van het Causaliteitsbegrip in de -nieuwere wijsbegeerte”. - - - - - - - - -VERZOEKE VOORAF TE CORRIGEREN: - - - p. 72 r. 14 v. b. staat: het 2°. lees: 2°. - ,, 108 ,, 6 ,, ,, ,, dat ,, om dat - ,, 110 ,, 12 ,, o. ,, matter ,, matters - ,, 114 ,, 1 ,, ,, ,, was ,, wat - ,, 174 ,, 11 ,, b. ,, i.c. ,, i.e. - ,, 217 ,, 15 ,, o. ,, to ,, tot - ,, 236 ,, 1 ,, ,, ,, 57. ,, 57 - - - - -NAAMREGISTER. - - Bellaar Spruyt XV wordt XVI - Berkeley XII V. ,, XIII - Hume XII ,, XIII - Vauvenargues XIV ,, XV - - - - - - - - - AAN MIJN OUDERS - IN DIEPE VERERING EN TOT DANK - VOOR HET VOORRECHT VAN „VRIJE STUDIE”. - - - - - - - - -VOORREDE. - - -De énige fout van het materialisme, waarmee het staat en valt, is het -materie-realisme, een fout, die het met zijn dualistiese bedillers -gemeen heeft. Die blijven meestal even ver beneden het materialisme als -zij zich verheven wanen boven deze „denkwijze van oppervlakkige en -vulgaire geesten”. Immers zij missen dan onder meer het wetenschappelik -inzicht der materialisten, dat er voor de geest, voor het -bewustzijnsleven als zodanig, in de ruimtewereld geen plaats en geen -taak te denken valt, een inzicht, dat tot de wanhopigste pogingen -leidt, de geest bij de natuur in te lijven en daardoor, naar een -gelukkige woordspeling van Prof. Bolland, te verzaken. Terwijl het -realisties dualisme dan vergeefs worstelt met de onmogelikheden der -wederzijds-causale verhouding, „Wechselwirkung”, tussen psyche en -physis, en aan natuurwetenschappelike beginselen als de „gesloten -natuurcausaliteit” en het „behoud van energie” langs velerlei -sluikwegen tracht te ontsnappen, blijft het psychophysies parallelisme -zijner „monisties”-gezinde tegenstanders bevangen in een -epiphaenomenalisme, dat geen raad weet met zijn eigen, trouwens zelden -doordachte, consequenties: enerzijds de invloedloosheid van alle -bewustzijn, van heel de kultuur, van het Denken, het Gemoedsleven en -het Willen op alle wereldgebeuren, zelfs op de objectieve -voortbrengselen—naar men moest menen—van wetenschap en kunst -(wiskunde-boeken zonder kennis of besef en schilderstukken zonder -zinnen of gevoel ontstaan!) en anderzijds de onverklaarbaarheid en -tegenstrijdigheid van een blijkbaar evolutie-produkt zonder mogelike -selectoriese waardij!—Uit al deze aporieën en antinomieën over en weer -bevrijdt volkomen en uitsluitend de kennisleer, wier „kritiek” het -materie-realisme als onbewust dogmatisme kenmerkt en uitdrijft. - -De zuiver theoretiese kennisleer, die niet preekt en niet schimpt, niet -verlokt noch verdicht, maar betoogt en bewijst. - -Hoe triest is zelfs die agnosticistiese blijmoedigheid van een Lange, -die zich met het surrogaat der „Dichtung” moet behelpen in de „gemeine -Wirklichkeit” van zijn ruimtelik „Heelal”, waaruit hij geen Ueberweg, -geen Strauss terecht kan helpen; die zich zelf aan materialisme en -fatalisme moet overgeven, zolang hij „nur Wirkliches gelten lasst”. -Onze anti-realistiese kritiek daarentegen behoeft slechts te laten -gelden wat werkelik is—om ook Lange’s „idealisties” psychophysies -materialisme te boven te komen.—Juist de „Wirklichkeitserkenntnis nach -den kausalen Relationen”, door Dilthey’s naturalisme-tegen-wil-en-dank -ter hantering afgezonderd voor de materialisten, voor Comte en -Avenarius, overwint het materialisme, overwint Comte en Avenarius. - -„Kritiek contra Materie-realisme” is een species van het genus kritiek -contra dogma. En zolang die twee tegenover elkander staan als vuur en -water, zolang waar en onwaar, echt en vals elkaar uitsluiten, zolang -zal de wijsbegeerte de moed en de kracht moeten hebben, de blaam der -„eenzijdigheid” te trotseren. Onverdraagzaamheid is de oude zonde van -bekrompen zielen.... jegens mensen, dragers van ideeën; -verdraagzaamheid is de moderne zonde van ruime geesten.... jegens -ideeën zelf. - -Tegenover het materie-realisme wordt hier de verdediging ondernomen -„der grössten Narrheit, die je ein Menschenhirn ausgebrütet hat, des -philosophischen Idealismus, der die Existenz der materiellen Welt -leugnet”, dus van het „immaterialisme” van Berkeley, dat slechts daarom -zo „onwederlegbaar” is, als Hume en de beste kritiese denkers het -hebben bevonden, wijl het.... gelijk heeft. Wij „loochenen” dus het -„bestaan” van de materie, van de natuur, ons eigen lichaam incluis, si -quis unquam philosophus. Maar wacht nog even met uw spot. Ten volle -geldt, wat Berkeley’s uitgever Fraser in zijn Preface voor de „Three -Dialogues between Hylas en Philonous” van 1713, „the gem of British -metaphysical literature”, omtrent B.’s waarnemings- en materie-leer -opmerkt: „The history of objections to the doctrine is very much a -history of its misconception”. Sinds Kant zelf Berkeley miskend heeft, -pleegt Kant-orthodoxie de neus op te halen voor „de goede bisschop”. -Daarom acht ik het eer en plicht nu eens juist op de overeenstemming -tussen Berkeley en Kant, trots alle verschil, de volle nadruk te -leggen. Want Berkeley blijft, boven alle quasi-Kantiaanse -„Ansich”-verzakers, de grote bereiker der object-immanentie, aanvaard -en verdiept door het „vorm”-idealisme van Kant, op zijn beurt element -van het zuiver psychisme van Heymans. - -Op Kant’s eigen waarnemingsleer is Fraser’s woord zeker niet minder -toepasselik.—Die kritiserende Kant-misvatting, speciaal van het moderne -realisme, als zodanig te onthullen en uit de weg te ruimen, zal een -aanmerkelik deel zijn van mijn taak. - -Geen nieuwverzonnen filosofies stelsel, geen nieuwbedachte -kennistheorie wordt hier geboden. Dat hoorde bij de tijden, toen er -filosofen waren bij de vleet (en men filosofieën voor ’t „kiezen” had), -maar de filosofie niet bestond. - -Nu, dank zij de kennisleer, ook de wijsbegeerte methodies zich heeft -opgewerkt tot exacte wetenschap, mag zich voorlopig tevreden stellen -wie het inzicht, tot dusver door de mensheid in haar beste denkers en -vorsers bereikt, nu juist niet reeds te boven gaat, maar slechts -verworven heeft, om het te bezitten. Groot en heerlik is deze -geestelike verworvenheid, te danken aan de kennisleer als wetenschap -der wetenschappen, als zelfbesef der waarheidsvorsing, aan niets en -niemand rekenschap schuldig dan aan zich zelf, autonoom en soeverein. -Beati possidentes—maar hoe gering is tot nog toe hun getal. Zo goed als -ieder zijn proza spreekt, zo goed heeft ieder zijn kennistheoreties en -metaphysies standpunt. Toch zijn er leken in kennisleer en wijsbegeerte -in ’t algemeen, als in elke andere wetenschap. Zelfs zijn het niet maar -de eerste de beste, doch ook de eerste en beste geesten,.... op eigen -gebied, bij voorkeur dat der natuurwetenschappen of van de -godgeleerdheid,.... die in volkomen „naiveteit”, als volslagen leken, -het onvervaard opnemen tegen de dwaasheden der grootmeesters zelf, die -toch ook specialiteiten zijn, zij het dan ook van het niet-speciale. -Pour savoir une chose il faut l’avoir apprise, al heeft de -wijsbegeerte, als elke wetenschap, misschien zelfs boven elke -wetenschap, haar ontdekkers, genieën die vinden, wat de mensheid sinds -heeft te leren, en al is hier misschien meer dan elders het weten -niets, het begrijpen alles. Met dien verstande, dat er veel besefloos -weten is—„In einen hohlen Kopf geht das meiste Wissen”—maar geen -onwetend begrijpen. Zonder kennis geen begrip. Maar is dan in deze zin -de wijsbegeerte leerbaar, begrijpbaar voor een „gewoon mens”? Zij mag -haar graden kennen van aanleg en begaafdheid—ik geloof inderdaad, dat -de duisterheid minder eigen is aan de filosofie dan aan de filosofen. -Duisterheid en diepzinnigheid zijn twee. Menig brakke sloot schijnt -bodemloos diep omdat hij troebel is—menig diepe beek is doorzichtig tot -op de bodem. En nog heden leeft Schopenhauer’s inktvis, die zich in een -wolk van zelfgeschapen duisternis hult onder de leuze: mea caligine -tutus. „Frauen sind abweisend, um anzuziehen, Philosophen dunkel, um -erklärt zu werden,” luidt § 133 van Paul Rée’s grimmige „Eitelkeit” en -§ 83: „Den Philosophen ist weniger daran gelegen, verstanden als -bewundert zu werden. So erklärt sich ihre Dunkelheit.” Hoe aanvechtbaar -deze „verklaring” ook zijn mag, die stellig heel wat onmacht stempelt -tot kwade trouw, zij bevat het element van waarheid, door Vauvenargues -gevoeld: „La clarté est la bonne foi des philosophes”. Het armzaligste -heuveltje, mits maar steil genoeg, is te verheven voor de voetganger, -die langs ’t glooiend bergpad de hoogste toppen bereikt. Zulke paden -naar boven te wijzen en te banen zal mijn doel zijn. - -Het subjekt der natuur bestaat evenzeer, dus evenmin, als de natuur. -Ziedaar een slotsom van materie-kritiek, zoals ik die ergens in mijn -vertoog heb geformuleerd, die zonder toelichting zeker door de meeste -lezers evenmin zou worden begrepen als aanvaard. Mijn eerzucht -hieromtrent zal echter juist en eerst dan ten volle bevredigd zijn, als -mijn uiteenzettingen en verklaringen ieder hunner van deze tweeledige -waarheid hebben doordrongen. Dan heeft mijn geschrift het zijne gedaan, -om wat tot nog toe de dwaasheid van enkelen was, te maken tot de -wijsheid van allen, d.w.z. van alle ernstige, redelike zoekers der -waarheid. - -Dus niets nieuws? Misschien toch wel. Zij het ook minder nova dan wel -nove. Nieuw licht op oude waarheid.... en op nieuwe dwaling. En -wellicht de eerste poging, altans ten onzent [1], om de „gemiddelde -ontwikkelde leek” met voldoende wijsgerige belangstelling niet alleen -door leringen te wekken, maar tevens door voorbeelden te trekken uit de -„dogmatischen Schlummer” en krities te oriënteren. - - - -Oorspronkelik was mijn verhandeling bedoeld als kennistheoretiese -inleiding tot een eerlang gereed rechtsgeleerd proefschrift over de -Grondslagen van het Strafrecht, speciaal over de Vergelding. Maar toen -ze ging uitdijen tot de onderhavige, didakties-polemiese kritiek, die -tot het recht in weinig nauwer verband staat dan tot de -geesteswetenschappen als zodanig, besloot ik tot afzonderlike uitgave. -Zo zij die ontstaanswijs mede verontschuldiging voor het rhapsodiese -van de bijgevoegde Opmerkingen, waarvan het materiaal systematieser -verwerking en uitwerking vraagt, maar ook in deze vorm tot nader -oriëntering dienstig moge blijken. - -Al mag ik van geen hoogleraar der wijsbegeerte mij leerling noemen -(slechts van Prof. Bellaar Spruyt heb ik enkele colleges kunnen -bijwonen, waarvan de waarde mij destijds door nog onvoldoende -voorbereiding wel grotendeels moest ontgaan) en al vindt ook een -„leerling” zijn weg in de wijsbegeerte niet dan zover hij „autodidakt” -is,—wie ik als meesters dankbaar vereer moge mijn werk getuigen. - -Door dicht kreupelhout van misvatting en verwarring hebben wij ons -opwaarts pad te zoeken; soms moeten wortelen van eerbiedwaardige -woudreuzen uit de weg gehakt, ook al is hun schoonheid ons niet ontgaan -of al is ’t voor nòg zo velen in hun schaduw zoet rusten. En van -vergezichten zullen we weinig genieten onderweg, maar eenmaal boven -wellicht des te meer. - -Mijn kritiek zal helaas Hartmann zelf niet meer bereiken. Of ze hem van -ongelijk had overtuigd? In elk geval, zijn werk met z’n geweldige -werfkracht leeft voort, en mocht niet onbestreden blijven. Maar laat ik -hier in mijn eerste geschrift het slotwoord der voorrede uit zijn -eerstelingswerk tot het mijne mogen maken: „Wem die Resultate der -vorliegenden Arbeit anmassend erscheinen möchten den erinnere ich -daran, dass es keine andere Pietät gegen die Heroen der Wissenschaft -gibt als die, ihre Erzeugnisse sorgfältiger als die jedes andern zu -prüfen.” - - - - - - - - -HOOFDSTUK I.—INLEIDING. - -DE BETEKENIS VAN HET PROBLEEM DER KENNISLEER: HOE ZIJN SYNTHETIESE -OORDELEN A PRIORI MOGELIK? EN HET VERGEZICHT VAN KANT’S „COPERNICAANS” -ANTWOORD. - - -Men kan het geheel met Dr. Jelgersma eens zijn, „dat het Kantianisme -een groote hinderpaal is geweest en nog is voor de vrije en -onbelemmerde ontwikkeling van het wijsgeerig denken, en dat de -vooruitgang der moderne wijsbegeerte voor een groot deel afhangt -hiervan, òf en in welke mate zij er in zal slagen dezen hinderpaal uit -den weg te ruimen”—en toch daarnaast van oordeel zijn, dat inderdaad -„de philosophie van Kant niet alleen voor de geschiedenis der -wijsbegeerte van zeer groot belang is geweest, maar ook voor de moderne -wijsbegeerte nog van zoo groot belang is, dat de positie van ieder -wijsgeer wordt bepaald door zijn verhouding tot haar”. [2] - -Nu bloeit er een verheerlikende Kant-mythologie (op de wijze van een -Chamberlain [3] of Woltmann, of zelfs enkelen van het Marburger gilde) -even verblind voor zijn grootste tekortkomingen als Rée’s cyniese -qualificatie: „Unklar und unehrlich” blind is voor Kant’s ware -grootheid, maar anderzijds dient tegenover alle Kant„weerlegging” à la -Haeckel of Pesch, Ziehen of Dietzgen (om Nederlanders weer ongenoemd te -laten) eerbiedig erkend en gehandhaafd, dat Kant het grondprobleem -aller kennisleer, en mitsdien aller exakte wijsbegeerte, heeft ontdekt -[4] en de oplossing zo al niet geheel dan toch voor een deel heeft -gegeven of altans gewezen. - -Ik noem het probleem der mogelikheid van „synthetische Urteile a -priori” [5]—van samenvoegende oordelen bij voorbaat. - -Dit is hèt „kritiese” probleem. En niets is verwonderliker dan de -misvatting en miskenning, zowel van dit probleem als van Kant’s geniale -oplossing, nog heden, een eeuw na zijn dood, in een tijd, die met recht -en reden prat gaat op zijn Empirie. Toch heeft alleen een empiricus dit -probleem kunnen stellen, deze oplossing kunnen wijzen. Immers, vertalen -we de vraagstelling—herleiden we haar tot de eenvoudigste vorm, dan -moet ze luiden: Hoe kunnen we meer weten, dan ons de ervaring, de -inductie heeft kunnen leren, ja hoe is zelfs een conclusie uit inductie -of enige inductieve wetenschap mogelik, d.w.z. logieserwijze -mogelik?—Hume was de eerste geweest, die gemerkt had, dat de inductieve -wetenschap zelf een probleem is, behoort te zijn voor een denkend -empiricus. [6] - -„De Ervaring is onze beste Leermeesteres”—deze waarheid bevat voor een -redelik denkende geest de weerlegging van het Empirisme!—Dit moet leren -inzien wie Kant wil begrijpen. Uit geen enkel eindig getal gevallen hoe -groot, hoe onmetelik het ook zij—volgt logies ook maar iets, ook maar -de geringste waarschijnlikheid zelfs, voor enig nieuw geval. [7] - -Wie door ervaring wijzer wordt—moet al wijzer zijn dan hij door -ervaring worden kan. - -Wat kan, principieel, ervaring [8] ons leveren? Nooit iets anders dan -„comparatieve algemeenheid”... dat b.v. tot dusverre zo en zoveel -malen, in verband met deze bepaalde plaats, een zekere waarheid heeft -gegolden. Nooit dat deze waarheid overal, ten allen tijde, dus ook -morgen nog, zal gelden, dat haar niet-gelden onmogelik is.—„Erfahrung -lehrt uns zwar, dass etwas so oder so beschaffen sei, aber nicht, dass -es nicht anders sein könne. Findet sich also erstlich ein Satz, der -zugleich mit seiner Nothwendigkeit gedacht wird, so ist er ein Urtheil -a priori... Zweitens: Erfahrung gibt niemals ihren Urtheilen wahre oder -strenge, sondern nur angenommene und comparative Allgemeinheit (durch -Induction), so dass es eigentlich heissen muss: so viel wir bisher -wahrgenommen haben, findet sich von dieser oder jener Regel keine -Ausnahme. Wird also ein Urtheil in strenger Allgemeinheit gedacht, d.i. -so, dass gar keine Ausnahme als möglich verstattet wird, so ist es -nicht von der Erfahrung abgeleitet, sondern schlechterdings a priori -gültig.”... - -Kant besluit dan: „Nothwendigkeit und strenge Allgemeinheit sind also -sichere Kennzeichen einer Erkenntniss a priori,”... terwijl eigenlik al -van deze beide criteria „jedes für sich unfehlbar” is. [9] (K. d. r. V. -p. 649). - -Nu heeft zelfs in onze tijd nog een terecht beroemde -filosofen-richting, of -school, zo men wil, die van Wundt, willen -ontkennen dat ervaring nimmer algemeen-geldige, apodiktiese oordelen -kan opleveren. - -Zo zegt Wundt in z’n Logik: „dem Satz, dass Erfahrungsinhalte niemals -einen apodiktischen Charakter besitzen, fehlt die Begründung.” En zelfs -zijn eminente leerling Eisler zegt het hem na, „Dass die Erfahrung uns -keine unbedingte Allgemeingültigkeit der Erkenntnis verschaffen kann, -das hat Kant mehr behauptet oder angenommen als kritisch dargetan.” -Einführung in die Erkenntnistheorie, p. 139. En: „Kant hätte wohl vor -Aufstellung seines Apriorismus gründlicher dartun sollen, inwiefern und -warum die Allgemeingültigkeit und Notwendigkeit der Axiome nicht aus -der Erfahrung in deren Bearbeitung durch das Denken entspringen könne.” - -Nu komt dit bijvoegsel: „in deren Bearbeitung durch das Denken” niet te -pas,—want het geldt hier juist de „Erfahrung” zonder „Bearbeitung”,—het -zuiver gegevene.—En het lijkt mij niet voor tegenspraak vatbaar, dat -deze ervaring 1o. slechts feiten kan leveren, nooit noodwendigheid en -2o. slechts biezondere feiten, zij ’t ook ontelbaar vele, of -algemeenheid („Konstanz”) in alle tot dusver voorgekomen en bekende -gevallen, nimmer dus de volstrekte algemeenheid, waaruit kan worden -geconcludeerd ten opzichte van een nietgegeven geval.—We begrijpen nu -ook, dat de onderscheiding tussen apriori en aposteriori betrekking -heeft op het ontstaan onzer overtuigingen, onzer zekerheden. -Aposteriori, „achteraf”, weten we àl wat ons „gegeven” wordt, wat we -waarnemen en beleven,—„was wir durch Eindrücke empfangen”,—zodra echter -zou blijken, dat we „noodwendige” of „algemeen geldige” wetenschap -bezitten, dus ons bevinden op terrein, verder en hoger gelegen dan -„ervaring”, waarneming, reikt, (het zgn. logiese apriori, het apriori -t.o.v. het gelden der oordelen: voor alle mogelike gevallen noodwendig) -en in déze zin „onafhankelik van ervaring” (= apriori) zijn,—weten we -tevens zeker dat... ervaring ons daar niet heeft kunnen brengen, dat -deze zekerheid precies zover zij logies apriori is... ook „geneties” -apriori moet zijn. Hoe zou de waarneming meer kunnen geven—dan ze -heeft, hoe zou er meer uit te halen zijn—dan er in ligt? [10] Die -splitsing der „onafhankelikheid van ervaring” in een genetiese, naar ’t -ontstaan onzer zekerheid,—en een logiese, naar de grenzen, de -strekking, het „gelden” onzer zekerheid,—is dus kennistheoreties -irrelevant, altans het heeft geen zin, er Kant een verwijt van te -maken, dat hij tussen die twee niet „einen scharfen, überall -erkennbaren Unterschied” heeft gemaakt.—Beide vallen samen en het -logiese apriori is volstrekt afhankelik van het genetiese. Bij Kant -bestond daarover volkomen klaarheid. Men leze slechts K. d. r. V. -Einleitung I en II. En als Vaihinger er op wijst, dat de genetiese -onafhankelikheid van ervaring ook, behalve het niet-afgeleid-zijn uit -de waarneming, zou kunnen betekenen: niet ontstaan naar aanleiding van -waarnemingen, belevenissen, dan is de opmerking juist, maar ook al weer -irrelevant, daar niemand met meer nadruk de ervaring als conditio sine -qua non al onzer kennis heeft aangewezen, dan juist Kant: „Dass all -unsere Erkenntniss mit der Erfahrung anfange, daran ist gar kein -Zweifel” enz. Het is dus nauweliks te begrijpen en geenszins te -verontschuldigen, dat zelfs denkende koppen altijd nog maar weer het -Kantse apriori tijdelik opvatten, trots Kant’s uitdrukkelike verklaring: -„Der Zeit nach geht also keine Erkenntniss in uns vor der Erfahrung -vorher, und mit dieser fängt alle an.” (aanhef der Einleitung K. d. r. -V.²) of zelfs als „aangeboren” duiden, trots de precies even stellige -uitspraak: „Die Kritik erlaubt schlechterdings keine angebornen -Vorstellungen; alle insgesammt, sie mögen zur Anschauung, oder zu -Verstandesbegriffen gehören, nimmt sie als erworben an.” [11]—Nunquam -satis dicitur, quod nunquam satis discitur: niet vaak genoeg kan de -aandacht gevestigd worden op de beroemde, ook methodologies zo -belangrijke, verklaring uit de inaugurele rede van 1770 („de mundi -sensibilis atque intelligibilis forma et principiis”): „Cum itaque in -Metaphysica non reperiantur principia empirica; conceptus in ipsa obvii -non quaerendi sunt in sensibus, sed in ipsa natura intellectus puri, -non tanquam conceptus connati, sed e legibus menti insitis (attendendo -ad ejus actiones occasione experientiae) abstracti, adeoque acquisiti.” -(Uitg. Rosenkr. I : 313). - -A priori betekent derhalve evenmin „vóór” als „zonder” ervaring — en -wanneer Prof. Ziehen in zijn „Psychophysiologische Erkenntnistheorie”² -(p. 60) zegt bij wijze van Kant-polemiek: „Bekanntlich ist das Wort a -priori doppelsinnig: eine Vorstellung ist a priori, insofern sie vor -der Erfahrung vorhergeht; ein Satz ist a priori, insofern er ohne -Erfahrung gilt (Beyersdorff, Vaihinger u. a.). Legt man diese -Definitionen zugrunde und versteht man unter Erfahrung Empfindungen, so -gibt es für die hier entwickelte Erkenntnistheorie weder apriorische -Vorstellungen noch apriorische Sätze.”, dan zal hij mij waarschijnlik -nauweliks geloven, als ik hem antwoord.... „so gibt es für die -Kantische Erkenntnistheorie weder apriorische Vorstellungen noch -apriorische Sätze!” [12] - -Laat ons nu nog even nauwkeurig bepalen, wat dat „syntheties” betekent, -om elke misvatting van het grondprobleem te voorkomen. [13] Het staat -tegenover „analyties”. Beide zijn hier eigenschappen van oordelen, niet -van begrippen. Een oordeel bestaat uit onderwerp (subject) en gezegde -(praedicaat) en beide worden bepaald door begrippen, het -onderwerp-begrip en ’t gezegde-begrip. Elk begrip bestaat weer uit -voorstellingen, de „kenmerken” van het begrip, wier opsomming de -„definitie” van het begrip heet. De „analyse” van een begrip is het -„ontleden”, splitsen in kenmerken, de „synthese” het „samenstellen” uit -de kenmerkende voorstellingen. Een analyties oordeel is een zodanig, -welks gezegde-begrip verkregen is door ontleding, analyse, van het -subject-begrip. [14] Alle andere heten syntheties. [15] - -„Die ersteren könnte man auch Erläuterungs-, die anderen -Erweiterungs-Urtheile heissen, weil jene durch das Prädicat nichts zum -Begriff des Subjects hinzuthun, sondern diesen nur durch Zergliederung -in seine Theilbegriffe zerfällen, die in selbigen schon (obschon -verworren) gedacht waren: dahingegen die letzteren zu dem Begriffe des -Subjects ein Prädicat hinzuthun, welches in jenem gar nicht gedacht war -und durch keine Zergliederung desselben hätte können herausgezogen -werden” (K. d. r. V. p. 39). Men lette er wel op, dat ’t er dus alléén -op aankomt, hoe een oordeel tot stand is gekomen. Daarmee vervalt de -tegenwerping tegen Kant’s fundamentele onderscheiding, als zou deze -onzeker, onbruikbaar moeten heten, daar sommige oordelen voor den één -analyties, voor den ander syntheties kunnen zijn. Zo vooral de -Kant-verzakende theoloog Schleiermacher. Zo juist als de praemisse is, -zo averechts is de gevolgtrekking. Immers er volgt alleen uit, dat we -aan de symbolen, waarin een oordeel is belichaamd (klanken of -lettertekens), niet zo maar kunnen zien, of het bedoelde oordeel -analyties is. Maar dit neemt niet weg, dat elk concreet werkelik -oordeel als psychiese realiteit, als overtuiging van een denkend -subject, slechts òf ’t een òf ’t ander kan zijn—immers slechts òf op -deze òf op gene wijze kan zijn tot stand gekomen en dat we bovendien -bij de oordelen der wetenschappen, waaromtrent de vraag analyties of -syntheties gesteld wordt, uit het verband nagenoeg altijd de wijze van -ontstaan kunnen opmaken.—(cf. Heymans, G. u. El. p. 107). - -Men ziet nu gemakkelik in, dat alle analytiese oordelen onafhankelik -van ervaring uit het gegeven subjekt-begrip worden afgeleid, dus in -Kant’s termen a priori zijn [16]. (Ook zijn deze alle apodikties). -„Denn es wäre ungereimt, ein analytisches Urtheil auf Erfahrung zu -gründen, weil ich aus meinem Begriffe gar nicht herausgehen darf -[oud-duits, betekent: hoef] um das Urtheil abzufassen, und also kein -Zeugniss der Erfahrung dazu nöthig habe.” Bij synthetiese oordelen is -het mogelik, dat ik het praedicaat eenvoudig uit ervaring haal; dit -zijn de zgn. „empiriese” oordelen (Kant zegt echter ook -„Erfahrungsurtheile”). „Erfahrungsurtheile, als solche, sind insgesammt -synthetisch”. Dit zijn dus synthetiese oordelen a posteriori. En alle -oordelen nu, die èn syntheties zijn, èn apodikties of volstrekt -algemeen, bewijzen daardoor te zijn: synthetiese oordelen a priori. - -Wat heeft nu de wetenschap met „synthetiese oordelen a priori” te -maken? Want het spreekt van zelf, waren zij een uitvindsel, een geloof -of dogma van zekere Immanuel Kant, zij verdienden deswege weinig meer -aandacht dan enig ander geestelik maaksel of partikulier dogma van wie -ook. Maar hoe, wanneer eens bleek, dat zij niet uitvinding doch -ontdekking waren, dat zij niet alleen bestanddeel maar zelfs grondslag -waren van.... alle exakte wetenschap? Hoe, wanneer eens bleek, dat de -„axioma’s” der wiskunde nòch willekeurige „vrije” (op „conventions” -berustende) definities, nòch ’t zij „denknoodwendigheden” (wier -ongeldigheid een contradictie zou opleveren), ’t zij ervaarbaarheden -zijn (in hun absoluut exakte geldigheid, voor alle tijd en alle ruimte) -en dat de induktieve wetenschap geen stap kan doen zonder te staan op -de bodem van een syntheties oordeel a priori? - -Men moet wel erkennen, dat alsdan de vraag naar de „mogelikheid”, dus -de logiese fundering, de rechtvaardiging, de waarheidswaarde en de -betrouwbaarheid dier oordelen zou inhouden de vraag naar het goed -recht, de mensen-mogelikheid en de waarheidswaarde der wetenschap -zelve! Niet meer of minder.—Men hore nu weer Kant: „In allen -theoretischen Wissenschaften der Vernunft sind synthetische Urtheile a -priori als Principien enthalten.” (K. d. r. V. 2de dr. Abschn. 5, p. -650). Daar is vooreerst de wiskunde en wel speciaal de meetkunde. Nog -Leibniz, gelijk vóór Kant alle filosofen, achtte haar analyties. Kant -was hier de geniale ontdekker van haar synthetiese natuur. „Dass die -gerade Linie zwischen zwei Punkten die kürzeste sei, ist ein -synthetischer Satz. Denn mein Begriff vom Geraden enthält nichts von -Grösse, sondern nur eine Qualität. Der Begriff des kürzesten kommt also -gänzlich hinzu, und kann durch keine Zergliederug aus dem Begriffe der -geraden Linie gezogen werden.” [17] Hetzelfde geldt van het axioma der -// lijnen. - -Hoe komt dan de meetkunde bij deze wetenschap.... hoe weet ieder uwer, -dat de ruimte onbegrensd, oneindig groot is? „Dat spreekt van zelf”? -Zeker—maar voor de kennis-kritiek spreekt alles van zelf—behalve juist -alles wat „van zelf spreekt”. [18] En niets is, sinds Kant, -schitterender, onomstoteliker bewezen, door de onderzoekingen der -„metageometrie”, door Lobatsjefski, Riemann en Helmholtz, dan dat -inderdaad onze meetkunde syntheties, dus niet „denknoodwendig” -(Dietzgen) is. (2) Toch heeft de Euklidiese meetkunde niets van haar -„selbstverständliche Gültigkeit” verloren. Toch verricht zij nergens of -nooit nauwkeurige metingen, of haar volkomen exakte stellingen wel -inderdaad gelden... of wel een vlakke driehoek werkelik precies 180° -heeft! - -„Warum fordern wir bei einer mathematischen Beweisführung nicht jene -peinliche Sorgfalt der Messungsmethoden, jene gewissenhafte -Ausschliessung störender Umstände, ohne welche keine physikalische -Beweisführung uns überzeugen kann? Warum darf die exacteste -Wissenschaft, ohne etwas von ihrer Exactheit einzubüssen, mit dem -rohesten Materiale arbeiten?” (Heymans, G. u. El. p. 142). - -„Naturwissenschaft (Physica) enthält synthetische Urtheile a priori als -Principien in sich. Ich will nur ein Paar Sätze zum Beispiel anführen, -als den Satz: dass in allen Veränderungen der körperlichen Welt die -Quantität der Materie unverändert bleibe, oder dass in aller -Mittheilung der Bewegung Wirkung und Gegenwirkung jederzeit einander -gleich sein müssen. An beiden ist nicht allein die Nothwendigkeit, -mithin ihr Ursprung [19] a priori, sondern auch, dass sie synthetische -Sätze sind, klar.” (3) (K. d. r. V. pag. 653). - -Hoe kan, hoe wil de natuurkunde, die fiere, exakte, zegevierende -wetenschap, deze haar grondstellingen, en vooral het -causaliteitsbeginsel, dit fundament aller inductie, zonder ’t welk zij -geen stap zou kunnen doen, rechtvaardigen? [20] Door inductie? Maar de -mogelikheid aller inductie berust op de causaliteit. Ook onze met de -mond anti-causalistiese empiristen en positivisten geven aan het a -priori alleen een andere naam: „Gelijkvormigheid van het -Natuurverloop”, „functionele afhankelikheid”... en menen, dat het dan -verdwenen is. Zij noemen de grond waarop zij gaan „lucht”... en wanen -te vliegen!—Zij allen zijn overtuigd, gelijk elk van u, m’n lezers... -dat geen enkele verandering geschiedt—zonder oorzaak,—zonder iets -voorafgaands, waarop ze noodwendig volgt. En dat geen waarneming, nog -zo vaak herhaald, ons ooit „causaal verband”, noodwendig samengaan, -levert, daaraan twijfelt, al sinds Hume, toch wel geen denkende geest -meer. [21] - -Maar nemen wij andere voorbeelden dan het nog altijd bestredene der -causaliteit.—Daar is het logiese probleem... ieder uwer weet, dat er in -’t heelal nergens of nooit logiese tegenspraak kan zijn [22]; dat nooit -iets enige eigenschap tegelijk zowel kan hebben als niet hebben, dat -elk ding elke eigenschap of heeft of niet heeft... „tertium non datur” -(4)... dat uw logiese gevolgtrekkingen uit juiste, ware praemissen... -ook eeuwig gelden voor heel de werkelikheid, juist, waar zijn, moeten -zijn. - -Ieder uwer weet (zelfs wie ’t niet mag of wil weten), dat de tijd -nimmer een begin kan hebben gehad, of nooit een einde kàn hebben, zelfs -al zou ook alles in de tijd ontstaan („geschapen”) zijn of te niet -gaan... Maar zelfs weet ieder uwer, en mogen wij als grondslag van heel -het causale denken en vorsen beschouwen, dat niets uit niets kan zijn -ontstaan.—„Gigni De nihilo nihil, in nihilum nil posse reverti”.—Hoe -weet gij dat alles... en hoe weet de „Bewegingsleer” haar axioma’s van -tijd en ruimte? Al deze bestaande exakte wetenschappen: wiskunde, -natuurkunde, logica zijn als zodanig gegeven feiten, al zouden, des -neen, nòg zoveel enkelingen de waarde, de waarheid er van loochenen of -betwijfelen. - -Vast staat, dat niets van dit alles uit waarneming (die immers slechts -feitelike, nooit noodwendige waarheid levert), uit inductie, kan zijn -ontstaan [23]; vast staat ook, dat we ons zelf te goed kennen als -redelik denkende wezens, om niet te weten, dat we onze overtuigingen -niet uit niets kunnen scheppen, dat er een grond, een „voldoende grond” -voor moet zijn. - -Waar halen wij in al deze gevallen dan het praedicaat vandaan (5), -indien noch uit ervaring, noch uit het subjektbegrip? [24] - -Waar is die verborgen, maar levende bron onzer kennis? of moeten wij -ons met een kluitje van zgn. „openbaring” laten sturen in het riet van -redeverzakend geloof, van zuiver dogmatiese „πιστις”? „Wenn ich ausser -dem Begriffe A hinausgehen soll um einen andern B, als damit verbunden -zu erkennen, was ist das, worauf ich mich stütze und wodurch die -Synthesis möglich wird, da ich hier den Vortheil nicht habe, mich im -Felde der Erfahrung danach umzusehen?”.... „Es liegt also hier ein -gewisses Geheimniss verborgen.” Het gaat er dus om, „mit gehöriger -Allgemeinheit den Grund der Möglichkeit synthetischer Urtheile a priori -aufzudecken, die Bedingungen, die eine jede Art derselben möglich -machen, einzusehen, und diese ganze Erkenntniss (die ihre eigene -Gattung ausmacht) in einem System nach ihren ursprünglichen Quellen, -Abtheilungen, Umfang und Grenzen, nicht durch einen flüchtigen Umkreis -zu bezeichnen, sondern vollständig und zu jedem Gebrauch hinreichend zu -bestimmen.” (K. d. r. V. p. 41 s.). - -Ziedaar het probleem en het program. [25] - -Wel mocht Kant in een noot schrijven: „Wäre es einem von den Alten -eingefallen, auch nur diese Frage aufzuwerfen, so würde diese allein -allen Systemen der reinen Vernunft bis auf unsere Zeit mächtig -widerstanden haben, und hätte so viele eitele Versuche erspart, die, -ohne zu wissen, womit man eigentlich zu thun hat, blindlings -unternommen worden.” - -Want zijn probleemstelling alleen reeds scheidt twee werelden—„Dogma” -en „Kritiek”. - -Een nieuwe wetenschap was geboren—de exaktheidswijsbegeerte, wier -materiaal het feit der exakte wetenschappen zelf is, de kennisleer, de -„Transcendental-philosophie”, die de Souvereine, de Richteres zou -worden van alle andere. (6) - -En Kant is de geniale denker geweest, die het probleem niet alleen -heeft gesteld, maar—altans in beginsel—tevens opgelost. - -Ziedaar zijn geweldige, zijn onvergankelike grootheid. En de grootsheid -dier oplossing was het probleem, dit grootste, algemeenste aller -wetenschap, waardig. Het was zijn geestelike Copernicus-daad, zijn -Revolutie. Ik noemde zijn vorm-idealisme [26]. Wie dat begrip „vorm” -eenmaal begrepen heeft, als verklarings-hypothese aller synthesis a -priori—en een andere is er niet alleen nimmer voor gegeven, maar zelfs -nauweliks als mogelik denkbaar!—die weet, waarom waarlik hier de zgn. -„Subjectiviteit” tevens louter Subjectiviteit betekent en -tegelijkertijd „Objectiviteit” in de strengste zin van volstrekte -noodwendigheid (apodicticiteit) en daarop berustende algemeenheid,—dat -inderdaad de mogelikheid van formeel of „transcendentaal realisme”, -(Hartmann) niet is in te zien, en het „objectief phaenomenalisme” van -Kant, in plaats van in strijd met zijn leer, [27] juist de onmiddellike -konsekwentie daarvan is, en wel verre van een „negatief dogmatisme” of -zelfs een „falsche Anwendung vom Satz des ausgeschlossenen Dritten” te -zijn (Hartmann!), juist deze „kritiek” of „weerlegging” tot positief -dogmatisme en louter wanbegrip stempelt. - -Wat zal ons door het „Kriticisme” en zijn vorm-idealiteit bereikt -blijken? Niets meer of minder dan: - -I. De weerlegging in beginsel van alle dogmatisme (7), ergo: - -1. De weerlegging eens en voor altijd van alle ontologisme (Hegel) -[28]. - -2. De weerlegging, eens en voor altijd, van alle object- of -ruimte-realisme, dus zowel van alle dualistiese kerk- en -vulgus-metaphysica, als van elk materialisme (en spiritisme, zo dit nog -de eer verdient, hier genoemd te worden) [29]. - -3. Weerlegging van alle „Empirisme” en „Rationalisme”. - -II. De grondvesting en verklaring (in beginsel altans) van de axioma’s, -de grondbeginselen der wetenschappen, speciaal van de „exakte”: de -wiskunde zowel als de natuurkunde. - -III. De kennistheoretiese begrenzing van „Natuur” en „Natuurwetenschap” -en mitsdien: - -De mogelikheid, later door Wundt, Heymans, Riehl en Eisler -verwezenlikt, der „verzoening” van Geestes- en Natuurwetenschappen, -door enerzijds de bevrijding dus der Psychologie en Sociologie van alle -Naturalisme (biologie, „organiese” theorieën, hersenphysiologie) en -anderzijds de verlossing der Natuurwetenschappen (de physiologie -vooral!) van alle Psychisme (dualisties ingrijpen van „ziel”, -teleologies vitalisme, etc.) [30] - -Ziedaar het „Ergebnis” van Kant’s wijsbegeerte, Kant’s „Bedeutung für -die Gegenwart” (8)... en voor de Toekomst!—Ziedaar het „Acquisit der -Philosophie”, dank zij Kant. De rest is voor een te groot deel niet -waarheidsdienst, maar apologie, met al de slangekronkelingen waartoe -deze helaas de Rede zelfs van de besten verlaagt. - -Ik durf gerust beweren, dat Kant z’n roem grotendeels aan z’n fouten -heeft te danken. - -Niet aan z’n kritiek, z’n Bathos der „Ervaring” [31], maar aan z’n -dogma, z’n Pathos der „Ideeën”, zijn „Praktiese Postulaten”, zijn -„Primaat” der „Praktiese Rede” waardoor en de zedeleer en het -theoreties geweten, vooral in Duitsland, nu reeds een eeuw lang -bezoedeld en vergiftigd zijn. O wondere ironie der waarheid! Het was -Kant inderdaad eigenlik niet om de rechtvaardiging der synthetiese -oordelen a priori in de wetenschappen te doen, maar om die biezondere -synthetiese oordelen a priori, welke de dogmatiese zgn. Metaphysica, -„het Geloof”, vergt... welke nodig zijn om de alle ervaringsmogelikheid -overschrijdende (dus aprioriese) oordelen over „God, vrijheid en -onsterfelikheid”... te „redden”.—Quo semel est imbuta recens servabit -odorem Testa diu. - -Maar zie—voor de mogelikheid van alle synthetiese oordelen a priori gaf -Kant’s ontdekking, Kant’s revolutie, de grondvesting, de oplossing... -behalve juist voor die der Metaphysica [32]. Ja, zij bewees zelfs eens -en vooral, de principiële onmogelikheid van „wetenschap” omtrent die -naar hij waande onontbeerlike Geloofsartikelen! Chronos had z’n eigen -kinderen verslonden. - - - -Het gaat er dus nu om, Kant’s begrip „vorm” te begrijpen. Voor ons -onderwerp behoeven we ons in hoofdzaak slechts met de eerste zijner -beide zgn. „Anschauungsformen”, Ruimte en Tijd, bezig te houden, al -blijkt deze in werkelikheid niet, gelijk Kant meende, de „vorm” aller -zinnen, maar waarschijnlik de vorm van slechts één enkele „zin” [33], -terwijl de tweede het best de „vorm” van alle bewustzijn genoemd wordt. - -Ik zal dus een deel van Kant’s „Transcendentale Aesthetik” behandelen, -inderdaad „die best fundierte von Kants Aufstellungen”. Ik ben het met -Schopenhauer eens, dat deze alleen voldoende was geweest, om Kant -onsterfelik te maken, ja Kant was er mij niet minder om geweest, hadde -hij àl wat daarna van hem verschenen is nooit geschreven. De sofismen -van zijn „transcendentale Analytik”, de fantasmen van zijn -„Schematismus”, z’n moraal-theologiserende „Ideeën” leer, de -systeemmakerij en parodiërende analogiezoekerij van zijn andere -„Kritik” en.... hij was dan tenminste vrij gebleven van meer dan één -zonde tegen de Heilige Geest der Waarheid. - -Deze „Aesthetik” (n.b. = leer der waarneming, αἴσθησις) alleen en -daarvan weer alléén Kant’s ruimteleer [34] is voldoende, maar ook -nodig... om alle ruimtedogmatiek, daarmee alle object-realisme, daarmee -alle kerkelik dualisme („spiritualisme” noemen het de franse -anti-materialisten) zowel als alle materialisme te fnuiken,—daarmee -salva scientia naturali, met volkomen eerbiediging van natuurwetenschap -en natuur, zonder enige dualistiese en anti-mechanistiese inmenging, de -geest te bevrijden van de „natuur”, van de „stof”, die te voren reeds -alles onwrikbaar beschikt en beslist heeft—over ons, in ons,.... maar -zonder ons!—wij de ziende, de willende marionetten dier blinde willoze -macht—, aldus de geesteswetenschap te verlossen van het naturalisme, en -daarmee ook het Recht, en speciaal het Strafrecht [35], mogelik te -maken! - -En dat alles uit de simpele leer der zintuigelike, beter zinnelike, -waarneming, uit de elementaire kenniskritiek! Lijkt het niet een -sprookje, wonderlike fantasterij? - -Niet alleen dus de mogelikheid der meetkunde, maar zelfs de mogelikheid -van het recht... afhankelik, hoe middellik dan ook, van... de „vorm” -leer van gewaarwordingen? - -Het antwoord luidt nu eenmaal: Inderdaad—we moeten de ruimte -opheffen—om voor de geest... ruimte te krijgen! [36] - -En ik wilde, dat ik mijn lezers, zover ze nog ruimte-dogmatici zijn, -dus bijna allen,—maar iets kon geven, kon doen voelen, van die heerlike -vrijheid, waarin het Ik, het willende, denkende subjekt, met zijn -instinkten en hartstochten, zijn beginselen en overtuigingen, zijn -aandoeningen en ontroeringen, zijn haat en zijn geestdrift zich -hervindt en herwint als een werkelike, invloedrijke, doelstellende en -verantwoordelike macht. - -Maar—al genoeg, of te veel, tot lof van de waarheid. Want het is de -waarheid. - - - -Laat ons na deze inleiding nu de gang van ons werk overzien. - -De strekking der kritiek is in heel haar wezen anti-dogmaties: Elk -syntheties oordeel dat a priori wil gelden, moet rekenschap geven van -zijn „mogelikheid”, zijn goed recht, zijn kennisbron. - -Anti-dogmaties mitsdien in tweeërlei zin: - -1. Elk syntheties oordeel a priori, dat „onmogelik”, zonder mogelike -kennisbron, blijkt, wordt als „dogma” afgewezen en verworpen. - -2. Elk syntheties oordeel a priori, waarvoor de mogelike kennisbron -wordt aangewezen, houdt op „dogma” te zijn. - -Het eerste deel van dit werk der kritiek is dus zuiver negatief, het -tweede deel positief, zover het de s. o. a pr. der „ervaring”, der -objectieve wetenschappen, en daardoor deze zelf, grondvest. Het heeft -echter tevens middellik weer een niet minder belangrijke negatieve -strekking, die wij zo aanstonds zullen aanwijzen. Kant heeft namelik -een principieel mogelike kennisbron voor s. o. a pr. ontdekt in de -kennisvorm, de geesteswettelikheid van het kennisvermogen zelf, die -alle „kennen”, berustend op waarnemen en denken, dus alle „Erfahrung” -(= „ervaringswetenschap”) eerst mogelik maakt. De daarop steunende -synthetiese oordelen gelden dan echter eo ipso wel a priori, bij -voorbaat, maar uitsluitend ten aanzien van alle betrokken kennisinhoud, -van „mögliche Erfahrung”. [37] Indirekt verkrijgt dan dit positieve -deel, dat als grondvesting der wetenschappen van eminent -kennistheoreties belang is, weer deze voor de metaphysica -allergewichtigste strekking, als „formeel” of „transcendentaal” -idealisme de afwijzing mee te brengen van dogmaties-verdubbelend -vorm-realisme, daardoor de weerlegging te leveren van het -„transcendentaal realisme”. - -Dit alles zal u in de loop van mijn betoog volkomen duidelik worden. - -In hoofdstuk II zullen wij nu eerst ten aanzien van de -waarnemingsinhoud doen zien, hoe synthetiese oordelen a priori niet -mogelik zijn; heeft men eenmaal de realistiese transcendente -verdubbeling van die inhoud als dogmaties leren zien en verwerpen, dan -zal het begrijpen van hoofdstuk III te gemakkeliker vallen, waar nu -eerst positief wordt aangewezen, hoe synth. oordelen a priori wel -mogelik zijn,—om dan onmiddellik daaruit te besluiten, dat een -kennistheoretiese „vorm” transcendentaal (= a priori ten aanzien van -alle mogelike betrokken inhoud) moet, maar transcendent niet kan -gelden, dat dus de transcendente verdubbeling van zulk een „vorm” zowel -zinledig als dogmaties is en mitsdien te verwerpen. - -In hoofdstuk IV zullen wij dan de metaphysiese resultaten der -waarnemingskritiek nader in ogenschouw nemen, speciaal ten aanzien van -het Transobjectieve, in zijn kennistheoretiese verhouding tot natuur en -bewustzijn, waarbij wij zullen aantonen dat en waarom Kant’s „An-sich” -een noodzakelik complement is van zijn krities Phaenomenalisme. - -Aldus voorbereid en toegerust, handhaven wij in hoofdstuk V Kant’s -waarnemingsleer en zijn „krities idealisme” tegen de moderne -bestrijding, waardoor wij de gelegenheid krijgen, heel wat realisties -misverstand en dogmatisme uit de weg te ruimen. - -Een slothoofdstuk vergewist zich in een samenvattend overzicht van de -voornaamste gewonnen resultaten. - - - - - - - - -HOOFDSTUK II. - -DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGSINHOUD. - - -1. HET SUBJECT VAN INDIVIDUEEL BEWUSTZIJN. - -Ik ga dus nu het „naief” object-realisme van ongeveer ieder van mijn -lezers weerleggen, door te bewijzen, dat het onbewust dogmaties is. -[38] En ik zeg hem erbij, als mij deze weerlegging niet lukt, ligt dat -alléén aan mij, niet aan de zaak zelve. [39]—Ook reken ik er op, dat ge -realisties en wetenschappelik genoeg gevoelt om een instinktieve afkeer -van, een hekel aan, deze Kantse leer te hebben, die u het tastbaarste, -het zekerste, uw eigen ervaring en die der hele natuurkunde, schijnt te -willen wegredeneren, om er iets geheel onervaarbaars, „buitenissigs”, -voor in de plaats te stellen. [40] Want het is waar, wij willen -aantonen, bewijzen, dat er zonder subject... evenmin vorm of grootte of -beweging, stof of kracht met heel de ruimte daarbij, bestaat, als kleur -of klank! Heel de natuur, en heel haar ruimte, heel de ruimtelike, -zinnelike wereld, dus het onmetelik heelal der astronomie... in de -letterlikste zin slechts een produkt van subjectiviteit, van waarnemen -en denken!—Is er iets absurders denkbaar? We zullen zien. Gij zijt, -hoop ik, genoeg natuurwetenschappelik „gevormd” om te weten, „dat er -geen kleuren of klanken bestaan”,... dat kleuren „eigenlik” -aethertrillingen „zijn” van bepaalde, precies berekende snelheid en -lengte,... en klanken niets dan luchttrillingen. [41] - -Het is een feit, dat deze orakeltaal: kleur, licht „is” -aethertrilling... (of: is een „beeld” of „gevolg” van aethertrilling, -of deze „wordt waargenomen als” licht, kleur, enz.) al heel wat arme -pro- en contra-naturalistiese geesten van de wijs heeft gebracht. Laat -ons dan eens zien, wat we daarvan al of niet hebben te aanvaarden. - -Wat een kleur-gewaarwording is, rood, wit, groen, weet gij allen -precies en volkomen uit onmiddellike ervaring... tenzij gij -ongelukkigerwijs „kleurzin” mist... en dan is geen nòg zo diep denken, -geen nòg zo scherpe definitie, geen nòg zo duidelike, beeldende -beschrijving, laat staan een aethertrilling-formule, in staat, u ook -maar een zweem van een voorstelling te geven van wat met „kleur” -bedoeld wordt.—Rood enz. is inhoud van een zgn. „gewaarwording”, iets -wat ervaren wordt,—iets „psychies”, iets „bewusts”. Met een -gewaarwording bedoelen wij eo ipso iemands („mijn” of „uw” of eens -anders) gewaarwording. Hij die gewaar wordt, die de gewaarwording -„krijgt” of „heeft”, heet het Subject der gewaarwording. Dus: geen -gewaarwording zonder Subject. Dat is wat wij bedoelen met het -„psychiese”, dat het de belevenissen van een „Subject” zijn: gedachten, -gemoedsaandoeningen, waarnemingen,—ze zijn absoluut zinledig zonder -denkend, lijdend of zichverheugend, waarnemend Subject. [42] Met -Subject vrijwel synoniem in deze zin is: geest, zelf, ziel, bewustzijn, -ik [43], maar daar deze alle in velerlei afwijkende zin worden -gebruikt, houd ik mij aan ’t woord Subject, daar dit uitsluitend en -afdoende de biezondere betrekking aanduidt van het bewuste, geestelike, -psychiese tot eigen „inhoud”. Dit subject nu heeft belevenissen, -ervaringen, [44] en deze zijn „psychies”, individueel en worden als -zodanig door niemand anders of ervaren of gekend, en door het Subject -onmiddellik zó gekend, zó ervaren als ze zijn, daar ze ex hypothesi, -per definitionem, niets zijn dàn deze z’n ervaringen. [45] - -Dit zijn (of schijnen altans) allerelementairste waarheden, uit wier -miskenning, verwaarlozing of zelfs loochening niettemin enige der -belangrijkste filosofenrichtingen van onze tijd leven! - -Wat kunnen we nu beleven, onmiddellik ervaren? Ieder subject -uitsluitend zijn eigen belevenissen. [46] Dit is het énig ons -„gegevene”, het uitgangspunt van alle wijsbegeerte, alle -wereldbeschouwing, alle wetenschap. Op het vervolg vooruitlopend zou ik -hier reeds kunnen inlassen, dat geen Subject ooit iets ànders ervaart -dan zijn eigen belevenissen,—dat wij kennistheoreties (wat nog niet wil -zeggen: ontologies) in de volste zin van ’t woord: vensterloze monaden -zijn. Dit geniale woord van Leibniz behoeft slechts uit het -metaphysiese, transcendente rijk van het Zijn in het kennistheoretiese, -immanente rijk van het Bewustzijn te worden overgebracht—om de kiem te -worden van heel de waarnemingskritiek; een kritiek, die negatief -neerkomt op deze grondgedachte: Waarneming is nimmer reproductief. [47] - - - - -2. DE „SECUNDAIRE” EN DE „PRIMAIRE” EIGENSCHAPPEN HEBBEN GELIJKE -SUBJECTIEVE OORSPRONG EN ZIJN GELIJKELIK OBJECTIEF. - -Zijn dus eigen belevenissen het énige „gegevene”, evenwel beschouwt -ieder onzer, filosoof of niet, een gedeelte daarvan als doorgaans -veroorzaakt door iets ànders dan hij zelf is, door een niet-ik. [48] -Welk gedeelte? De gewaarwordingen, al wat onze zgn. „zinnen” ons -leveren: geluid-, licht-, kleur-, reuk-, tast-, smaakgewaarwordingen, -ja, het naieve denken beschouwt de zinnen als de „vensters”, waardoor -men onmiddellik uit kan kijken in de wereld rondom, in het niet-ik, -neemt aan, dat ons „waarnemen” een reproductie, een afbeelding is van -iets anders, dat onafhankelik van ’t waarnemend Subject bestaat. - -De inhoud der gewaarwording (rood, rond, zoet, geurig) wordt als trouwe -reproductie, als welgelijkend portret, als kopie beschouwd van een -eigenschap, die tot het niet-ik, de „buitenwereld”, behoort—en waaraan -ons gewaarworden niets of zo weinig mogelik verandert. - -Wat bedoelt nu de natuurkunde, als zij met Locke de zgn. secundaire -qualiteiten „subjectief” noemt in tegenstelling tot ’t „objectieve”? -Haar leer, dat er geen kleuren, geen licht of duister (11), geluid noch -stilte, geen zoet of bitter of warm of geurig bestaat buiten ons, -onafhankelik van het gewaarwordend Subject, wil dan zeggen, dat dit -alles uitsluitend gewaarwordingsinhoud is,—dus niet reproductie door -het Ik van wat reeds kleur of geur of klank enz. wàs, maar ... produkt -van de Geest, van het Subject;—dat het uitsluitend voor en door een -gewaarwordend Subject ontstaat en bestaat. - -Men drukt dit vaak onnauwkeurig en verwarrend aldus uit: zonder oog -geen licht, zonder oor geen geluid, enz.—Die schijnbaar nietige, maar -echt naturalistiese, fout heeft al heel wat verwarring en onheil -aangericht. Immers, dat oog kijkt niet, een oor, dat zou moeten horen -heeft (in dubbele zin) geen zin,—zien, horen, proeven, in één woord: -„gewaarworden” is slechts eigen aan, een „functie”, een verrichting, -een belevenis van ... een Subject, dat weten we nu ééns en voor goed—al -waren er honderd ogen en geen ziend Subject,—er ware geen licht enz. -(12)—Dus: zonder Subject noch licht noch duister, klank noch kleur of -geur. Dit alles „weet” tegenwoordig iedereen, maar is ook ieder zich -daarvan bewust, doordrongen van de strekking en betekenis? Heeft men -wel ooit overwogen, dat dus het gezichtsvermogen alléén alle lichten -van hemel en aarde ontsteekt, dat alléén de gehoorzin al luisterend de -wereld vervult van geluid? Dat er in concreto, in werkelikheid, geen -ongezien licht bestaat? Was ik het eerstgeborene Subject, dan zou er -vóór mij noch duisternis noch licht, geen kleur noch toon ter wereld -hebben bestaan. [49] Maar—zo denkt de door natuurwetenschap verlichte -lezer ... zo er al geen „licht” was, er was toch de „oorzaak” aller -lichtgewaarwordingen,—er was toch trillende aether,—en zo al geen -klank, dan toch golvende lucht,—de „materie”, de stof, met haar -onvergankelike kleinste deeltjes wentelde, wervelde, wemelde van -eeuwigheid her in de eindeloze Ruimte. - -Maar daar staat nu de kenniskritiek en spreekt: Gij hebt gehoord, dat -tot de ouden gezegd is—er is slechts stof en kracht in de ruimte, maar -ik zegge u: ook stof èn kracht èn ruimte zijn ganselik niet—dan binnen -in u! - -Wederom dus: ons bewustzijn alléén heeft alle stof en alle kracht en de -ruimte met heel haar oneindigheid,—héél de zinnelike wereld geschapen. -Was ik het eerstgeboren Subject, dan zou er vóór mij evenmin stof of -beweging of ruimte bestaan hebben—als licht of duisternis. [50] - -Ziedaar de geweldige leer der „phaenomenaliteit” van de materiële -wereld. Met één slag wordt het „naief realisme”, de physica-metaphysica -van kerk en volk en „wetenschap” geveld,—weggevaagd heel de wereld -waarop zij stonden ’t zij tot supra-naturalistiese „negatie”, ’t zij -tot naturalistiese „affirmatie”. - -De geest is van de Natuur niet alleen de wetgever, zoals Kant zeide, -maar zelfs de „formele” schepper, de subjectieve bestaansgrond, de -conditio sine qua non, het Prius. En dit is de bescheidenste -formulering, die ooit van het wezen onzer waarneming kan worden -gegeven. - -Stel u gerust, ontstelde lezer. De paradoxale schijn berust geheel op -een misverstand, en wel: uw realistiese opvatting van het begrip -„Natuur”. Onze geest is geen Zeus of Jahweh redivivus. Hij schept geen -nieuwe werkelikheden, geen „zelfstandige dingen” ... die kent hij zelfs -niet eens—het enige nieuwe, dat hij „schept” [51], „produceert”, „te -voorschijn brengt” („setzt” zegt de Duitse kennisleer),—is de wijze, -waarop hij zelf reageert op de werking der werkelikheid, zijn de -veranderingen, „modificaties”, die hij zelf ondergaat, ervaart, -beleeft.—Het waarnemend Subject kan nergens en nooit buiten zich zelven -treden of kijken, zich „te buiten gaan”,—het ervaart, aanschouwt nooit -iets anders dan eigen belevenis,—en niets anders, niets van enig -niet-ik kan ooit het Subject binnendringen. [52] Wij behoeven vooreerst -niets te doen, dan dezelfde gedachtengang, die de natuurwetenschap -sinds lang heeft aanvaard voor Locke’s zgn. „secundaire eigenschappen”, -konsekwent te volgen, ook voor de zgn. „primaire”,—ook voor massa, -gestalte, grootte, beweging (kracht), voor alle meetkundig-mechaniese -eigenschappen. [53] Wij zullen gaan aantonen, dat ze precies even -„secundair” zijn, even ... subjectief (of „objectief”) en op dezelfde -gronden als kleur en temperatuur en geluid. Op dit punt altans zijn -Kant en Berkeley het volkomen eens. [54] - -Het enige, wat we ooit van enig niet-ik kunnen bemerken, zijn onze -„gewaarwordingen”, de enige belevenissen, die we op rekening stellen -van een niet-ik. De enige „eigenschap”, die we dus ooit aan enig -niet-ik door waarneming kunnen leren kennen,—is deze relatieve: het -vermogen, een subject zekere gewaarwordingen te verschaffen, dus tot -het produceren van bepaalde gewaarwordingen te dwingen. Als voorbeelden -zullen we nemen kleur en gestalte,—b.v. van „een rode bal”, van 1 dM. -middellijn, die vóór mij op tafel ligt. Wat bedoelt nu iedereen, als -hij zegt dat zulk een voorwerp „rood” is? Niets anders, dan dat elk -Subject (met normale kleurzin) onder bepaalde omstandigheden (als hij -er naar kijkt) een roodgewaarwording krijgt. Ook de kennisleer bedoelt -niets anders, en ontkent niet dat er in deze zin objectief „rode -dingen” zijn. [55] Wat zij ontkent en weerlegt is slechts dat deze -„dingen” of „objecten”, i.c. de rode bal, de oorzaak zouden zijn van -onze (rood-rond-)gewaarwordingen, en dus als zodanig, vóór en -onafhankelik van de gewaarwordingen, zouden bestaan of die -gewaarwordings-inhoud tot eigenschap hebben. - -Het verschil tussen het realisme en de kritiek heeft betrekking op dat -„krijgen” der gewaarwording, op aard en wezen van de oorzaak -onafhankelik van ons, die ons die gewaarwording en haar bepaalde inhoud -„geeft”. Want aan elke gewaarwording valt een gewaarwordings-inhoud te -onderscheiden. Deze is hier: rood, het rode.—Hoe is nu deze inhoud te -verklaren? Hoe kom ik aan deze bewustzijnsinhoud?—Het „naief realisme” -van elk onbevangene, van elk, die nimmer van natuurkunde heeft -vernomen, antwoordt: doordat er een ding daarbuiten bestaat, dat een -eigenschap heeft (onverschillig of ’t wordt waargenomen of niet), gelijk -aan de inhoud mijner gewaarwording—zodat ik eenvoudig deze eigenschap, -dit „roodzijn”—waarneem, bemerk. Mijn gewaarwordingsinhoud „rood” is -een ongeveer volkomen gelijkend spiegelbeeld of portret van deze -eigenschap „rood”! (13)—De kritiek daarentegen antwoordt: Ik krijg die -bepaalde gewaarwordingsinhoud niet, doordat een ding („de rode bal”) -met reeds zinnelike eigenschappen (rood, rond, enz.) deze eigenschappen -in mij reproduceert, of hoe dan ook overbrengt,—maar doordat iets -niet-zinneliks (het „reale” van de rode bal—verklaring zie beneden pag. -75 ss.) die waarnemingsinhoud in mij produceert en door deze betrekking -tot mij en andere soortgelijke subjecten eerst zinnelike eigenschappen -krijgt. - -Er is maar heel weinig nadenken en in ’t geheel geen -zintuig-physiologie voor nodig, om de onhoudbaarheid van eerstgenoemde -verdubbelende „reproductie”-, „kopie”- of „spiegel”-theorie in te zien -(14) en toch is het nog de algemene opvatting, voor de „secundaire” -eigenschappen van heel de massa, voor wie de natuurkunde niet bestaat, -en voor de „primaire” qualiteiten... zelfs van ongeveer alle -natuurkundigen en physiologen er bij—ja zelfs van kennistheoretici -[56]. Twee overwegingen, reeds in extenso gegeven door Berkeley [57], -weerleggen deze leer volkomen: - -1°. Al had het niet-ik onafhankelik van de gewaarwording reeds een -eigenschap gelijk aan, of ook maar gelijkend op, overeenkomstig met, de -gewaarwordingsinhoud (kleur, beweging, gestalte) ... dan zou nog niet -één enkel subject daar ook maar ’t minste of geringste van kunnen te -weten komen—nooit is iets anders gegeven dan gewaarwording (ook bij ’t -„diepste”, „innerlikste” onderzoek, van scheikunde of mikroskopie)—en -met de werkelikheid onafhankelik van deze is dus elke vergelijking -absoluut uitgesloten [58]. (15) Wij hebben hier dus het voorbeeld van -een syntheties oordeel a priori zonder denkbare kennisbron—dus van een -als zodanig verwerpelik... „dogma”! - -2°. Deze gelijkheid, die dus volgens de eerste overweging enkel -„dogmaties”, geheel willekeurig, zonder enige redelike grond, kan -worden aangenomen, en een wonderlike, onbegrijpelike harmonia -praestabilita benevens een geheel onnodige verdubbeling zou vergen,—is -bovendien nog onmogelik, ondenkbaar, een zinledigheid. Want wat ons -enkel bekend is als een psychiese waarde, als een aandoening, -belevenis, modificatie van een Subjekt, als Bewustzijnsbiezonderheid -(zie p. 27), hoe zou datzelfde „rood” b.v. denkbaar zijn ... zonder -Subjekt, zonder Bewustzijn! Men begrijpt dus zonder moeite, dat in deze -zin het Bewustzijn het prius is (natuurlik dus niet in tijdelike zin van -iets dat „voorafgaat”, maar in de logiese zin van iets dat -voorondersteld, noodwendig inbegrepen is, als mogelikheidsvoorwaarde) -[59] niet alleen van alle gewaarwordingen als zodanig, maar ook van -alle gewaarwordings- of zinnelike eigenschappen, dus ... van heel de -materie, daar deze, als zodanig, geen andere dan zinnelike, i.e. op de -zinnen, de waarneming betrokken, eigenschappen heeft. - -Zoveel staat ons dus nu reeds vast: de inhoud der gewaarwording kan -niet een afbeelding, overname, zijn van eigenschappen van het niet-ik, -die onafhankelik van alle waarneming toch met die inhoud zouden -overéénkomen. Het niet-ik heeft dus al deze (zinnelike) eigenschappen, -de kleur, de vorm, uitsluitend aan mogelike waarneming te danken, -zonder deze kan het geen „kleur” hebben—maar evenmin vorm of grootte. -Het eerste geeft zelfs het naturalisme toe, het laatste niet.—Maar deze -algemene overwegingen zijn toch reeds voldoende om enige van de ergste -misvattingen van het phaenomenalisme uit de weg te ruimen. - -Laten we dus tot goed begrip ons bij dat eerste bepalen. Vóór ons ligt -nog de rode bal. De kleur heeft hij te danken aan de kleurzin. Maar is -en blijft die bal dan niet rood, ook al wordt hij door geen sterveling -ooit gezien, evenals ’t een of ander rood gesteente, dat onontdekt -ergens in de aardkorst schuilt? Zeer zeker. Maar wat betekent dat „rood -zijn”? Niets anders dan dit: àls een subjekt met bepaald soort -(„normale”) kleurzin er naar kijkt, ondergaat het een verandering, -genaamd: het „krijgen” van een roodgewaarwording,—het wordt m.a.w. -genoopt, genoodzaakt, de gewaarwordingsinhoud „rood” te produceren -[60]. - -De subjectiviteit der kleuren wil dus noch voor de natuurwetenschap -(voor wie het An-sich, de „oorzaak” in het niet-ik, aethertrillingen -zijn, die ze onafhankelik van waarnemende Subjecten acht, evenals de -niet-natuurkundigen ’t doen met de kleuren!) noch voor Kant zeggen, dat -het van ons willen en believen of alleen van onze geest zou afhangen, -b.v. rood of blauw, donker of licht te zien, of dat er geen verschil -zou bestaan tussen kleur-, klank-, bewegings- enz. hallucinatie en --waarneming. [61] Deze tegenwerping ligt toch zo voor de hand: voor de -naieve opvatting is de waarneming reproductie,—de hallucinatie -productie, en zo is ’t een aardige naief-gedachte formulering, als -Taine, tot het inzicht gekomen dat de waarneming nooit reproduceert, -haar een „ware hallucinatie” noemt! - - - - -3. DE OBJECTEN ALS „PHAENOMENA”, AFHANKELIK VAN HET SUBJECT DER NATUUR, -ZIJN ALS ZODANIG „IMMANENT” EN REIKEN NIET TOT HET „AN-SICH”, ZIJN NIET -OORZAKEN, MAAR DERIVATEN VAN GEWAARWORDING. - -Wat betekent nu „objectief” (b.v. objectief wit krijt!) en wat is de -kennistheoretiese betekenis der objecten (de ruimtelike „dingen”, -„voorwerpen” als tafels, bergen, planten, mens- en dierlijven, dus de -objecten aller natuurwetenschappen, de natuur)? Te zeggen is het met -één enkel woord: ze zijn „Erscheinungen”, „Phaenomena” [62] (17). De -duidelike omschrijving, de nauwkeurige formulering is minder -gemakkelik. We kunnen zeggen: een object is een denkbeeldig (dus -abstract) (18) samenstel („systeem”, „synthese”) van mogelike -gewaarwordingsinhouden, mogelik (resp. noodwendig, bij vervulling der -waarnemingsvoorwaarden) voor een denkbeeldig universeel subject met -soortgelijke (doch ideaal ontwikkelde) zinnen als de onze, mogelik dus -ten dele (resp. noodwendig op bepaalde voorwaarden) voor elk subject -als gij en ik. - -Het plasties zien [63] en de daarmee geassocieerde herinnering aan -eventuele tast- en bewegingsgewaarwordingen, helpen onze -verbeeldingskracht deze objecten, geheel abstracte systemen van -mogelikheden als zij zijn, hypostaseren, verzelfstandigen voor onze -geest tot de ruimtelike concreet „voorgestelde” zicht- en tastbare -„dingen”. - -De (objectieve) „natuur” is niets anders dan het geheel dezer objecten -of ruimtedingen of phaenomena,—in hun onderling verband van samenzijn -en veranderen, gelijk dit als gevolg der werking van onderstelde -„natuurkrachten” begrijpbaar wordt gemaakt en wiskundig geformuleerd in -de zgn. „natuurwetten”; ook deze „krachten” en „wetten” zijn dus, -kennistheoreties gesproken, zuiver „immanent” of „phaenomenaal”, gelden -slechts ten aanzien van phaenomena, zijn dus afhankelik van -vooronderstelde waarnemingsmogelikheid oftewel subjectiviteit en staan -als zodanig tegenover Kant’s An-sich, tegenover de metaphysiese of -transcendente werkelikheid. (19) - -Het is dus louter verbeelding (in dubbele zin) dat aanschouwing zonder -meer ons reeds objecten zou leveren (Schopenhauer) in plaats van -individuele waarnemingen. Het denken alleen echter (Cohen) brengt het -te minder tot objecten, waar het zelfs de simpele gewaarwording niet -verschaffen kan. Uit denken en waarnemen samen componeert de geest zijn -voorwerpen, gebonden aan, bepaald door, eigen wettelikheid („vormen”) -en door ervaring gegeven „inhoud”. - -Uit de inhoud van onze werkelike gewaarwordingen componeren wij (van -„synthese” spreekt het Kantisme) zuiver hypotheties de voor ons ten -allen tijde en voor alle normale subjecten [64] geldige -gewaarwordingsmogelikheden, en onze geest beeldt heel zo’n eindeloze -reeks eventualiteiten met zijn taal door een enkel woord („een rode -bal”), een wonder van geniale ekonomie, als alleen de selectie der -aeonen kan voortbrengen. Zo „objectiveren” wij de inhouden onzer -gewaarwordingen, een gissen [65], waarbij altijd ver-gissen mogelik is -(hallucinaties, illusies, zgn. „zinsbedrog” in dromen, hypnose enz.), -maar wij blijven daarbij geheel binnen het gebied van mogelike -gewaarwordingen en waarnemingen, van „mogelike ervaring”, van -bewustzijnswaarden, van slechts voor (en door) een waarnemend Subject -bestaande werkelikheid, van het „Immanente”. Het Subjekt, de -subjectiviteit, het „Bewusstsein überhaupt” is het prius, de conditio -sine qua non, van heel deze „empiriese realiteit”. - -Haar „eigenschappen” zijn louter betrekkingen tot dat Subject—denkt men -dit weg—dan is heel die wereld mee verdwenen (cum grano salis: „ohne -Gedanken kein Phosphor”). Wat de zon is voor de jaargetijden, dat is dus -de geest voor de stof. Denken wij ons nu, gelijk wij allen doen zonder -uitzondering, van kind tot Kant, en van Hegel tot Ziehen—(zelfs Fichte -of Berkeley dacht niet anders!) onze gewaarwordingen veroorzaakt door -een Niet-Ik,—dus als een verandering die ons Ik ondergaat, dank zij de -inwerking van iets anders, van de werkelikheid, van het van de geest -onafhankelik-gedacht bestaande of zijnde, van het „Ding-an-sich” [66], -dan is het dus ook duidelik, dat we door al onze „ervaring”, door alle -waarnemen, door welk nog zo diep of inwendig onderzoek ook (20), zij -het met behulp van mikrotoom en mikroskoop, met chemie, met -spectraalanalyse, nooit van dat An-sich, van enige eigenschap, die iets -„op zich zelf” heeft (onafhankelik van waarneming) ook maar een zweem -leren kennen,—zelfs van een naderen of benaderen van het An-sich (zoals -enige Kant’s „An-sich” verdonkeremanende „Neo-Kantianen”, als Cohen en -Windelband en vooral Natorp en König willen) kan dus voor Kant en voor -ons geen sprake zijn: - -(K. d. r. V. p. 67) „Wenn wir diese unsere Anschauung auch zum höchsten -Grade der Deutlichkeit bringen könnten, so würden wir dadurch der -Beschaffenheit der Gegenstände an sich selbst nicht näher kommen. Denn -wir würden auf allen Fall doch nur unsere Art der Anschauung, d.i. -unsere Sinnlichkeit vollständig erkennen,... was die Gegenstände an -sich selbst sein mögen, würde uns durch die aufgeklärteste Erkenntniss -der Erscheinung derselben, die uns allein gegeben ist, doch niemals -bekannt werden.” - -(p. 68)... „so dass wir durch die erstere [sc. die Sinnlichkeit = het -waarnemingsvermogen] die Beschaffenheit der Dinge an sich selbst... gar -nicht erkennen, und, sobald wir unsere subjective Beschaffenheit -wegnehmen, das vorgestellte Object mit den Eigenschaften, die ihm die -sinnliche Anschauung beilegte, überall [oud voor überhaupt] nirgends -anzutreffen ist, noch angetroffen werden kann”. [67] - -Wat wij dus kunnen „waarnemen”, „kennen” van het niet-ik, van het -Zijnde onafhankelik van ons Zelf, zijn alleen de wijzigingen, die een -Subject bij ’t gewaarworden ondergaat, doordat het zijn zinnen -„afficirt” [68] en zover wij onze gewaarwordingen als door dat niet-ik -veroorzaakt beschouwen, levert hun inhoud dus niets van de werkelikheid -zelve, maar slechts een heterosubjectieve functie (in mathematiese zin) -van de werkelikheid. Heel de ruimtelike wereld, het objectief Heelal, -is dus niets dan een ondersteld, fictief, potentieel, abstract systeem -van subjectieve werkingen van het Zijnde, een „attribuut” der -„Substantie”, gelijk zij er oneindig, immers willekeurig, vele heeft, -grover gezegd: de vertolking van het Zijnde in de taal der zinnen [69] -(ik zeg hier overal opzettelik „zin” en niet „zintuig”, want dit -laatste is alweer „object”, lichaamsdeel, ruimteding, dus phaenomeen, -terwijl de zin als geestesvermogen, geestelike functie, tot het prius -aller objecten behoort, deze pas „mogelik maakt”) en wij weten zeker -dat dit Zijnde zelf, als transobjectieve, dus in die zin transcendente -oorzaak (21) onzer gewaarwordingen, op zichzelf geen enkele eigenschap, -aan de gewaarwordingsinhoud ontleend, kan hebben. (22) - - - - -4. HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”) ALS OORZAAK VAN GEWAARWORDING KAN -NIET GEKEND, MAAR MOET ALS WERKELIKHEID GEDACHT WORDEN. - -Wel echter spreekt het vanzelf dat ook voor Kant de aard onzer -gewaarwordingen mede bepaald wordt door het transobjectief „afficirend” -An-sich (de bovengenoemde An-sich-loochenaars laten ons door de -immanente „objecten” affizieren, de objecten die als zodanig aan dat -Affizieren.... hun ontstaan te danken hebben!). Wat zou Kant zich -verbaasd hebben over de voortwoekering van het misverstand, als zou de -aanname van een Ding-an-sich een „inconsequentie” geweest zijn... -immers hij zelf had het transcendent „gebruik” der Kategorieën -„verboden”, onmogelik gemaakt, dus ook die der „werkelikheid” en -„causaliteit” bij ’t „Affizieren”. Zo Hartmann b.v. e tutti quanti! Ook -Windelband en heel ’t teleologies apriorisme (Rickert vooral)—bij ons -te lande wijlen Prof. Bellaar Spruyt en een enkele zijner -leerlingen—menen ’t An-sich te moeten laten vallen! Zij allen vergeten -het fundamentele verschil, door Kant gemaakt tussen waarnemen, beleven -(= „erkennen”) en denken (= „erwägen”). Denken kan ik zonder zweem van -de befaamde, door Maimon uitgevonden, contradictie (zolang ik maar -zonder contradictie blijf, „wenn ich mir nur nicht selbst widerspreche” -K. d. r. V. Vorr. z. 2. Ausg.), „was ich will”—zo goed het niet- als -het ongekend-bestaande, goden en duivels, het niets, het An-sich, eens -anders bewustzijn zo goed als het onbewuste, √-2, etc. etc. Maar -kennen, beleven, waarnemen (of weten als mogelike ervaring) kan ik -alléén het aan zinnen en verstand „gegevene”, de werkelike (of -mogelike) „Modificationen des Gemüts” (23). Een Ander-Ik b.v., een -geest, is wonderwel te denken, maar onmogelik waar te nemen (—wat -jammer is voor de clairvoyante geestenzieners als Leadbeater c.s. -[70]—). Ja zelfs noemt Kant de niet-kenbare dingen terecht slechts -denkbaar, „intelligibilia”, elders „Gegenstände des Denkens”. - -Ieder uwer heeft zonder moeite een „Ander-ik” gedacht, nu ik het noemde -(b.v. een van zijn kennissen) en daarbij geenszins de zonderlinge waan -gehad, dat het bestaan van dit andere Subjekt afhankelik zou zijn -van... dit gedacht worden door u of mij!—’t Wordt waarlik tijd, dat die -diepzinnige Fichteaanse vraag, „of iets dat niet gedacht is, iets -anders dan een gedachte, gedacht kan worden”... uit de -kennisleerbetogen verdwijne.—Ze berust geheel op de dubbelzinnigheid -van „iets denken”... waar „iets” 1°. prolepties de gedachte zelf kan -betekenen, 2°. het in overweging genomen „bedoelde”, „voorgestelde” -„voorwerp” of „onderwerp” van ’t denken. Dit „bedoelen” of „meinen” is -dus volstrekt geen nieuwe vinding, die Kant „verbetert” (aldus Thiele -c.s.) maar zuiver Kants.—En wie ook de gewaarwordingen zelf, het -waarnemingsmateriaal, tot „gedachten” maakt en de waarnemingsvormen (de -ruimte b.v.) tot „kategorieën” (Cohen) heeft met dit Intellectualisme -Kant’s leer ten grondigste bedorven. [71] - -Toegegeven dient, dat bij Kant de juiste opvatting, dat kategorieën, -als denk „vormen”, eo ipso moeten gelden ten aanzien van al wat gedacht -wordt, dus zin, betekenis houden ten aanzien van het transcendente, het -„intelligibele”, zodat dit kategorieel kan worden gedacht, gekruist -wordt door een andere leer, die de kategorieën, juist wijl zij, bij -Kant, geen zuivere denkvormen zijn in de hun toebedeelde objektvormende -functie, ten aanzien van het transcendente zinledig acht, hun èlk -„gebruik” (ook tot „denken”, niet slechts tot „kennen”), elke betekenis -dienaangaande ontzegt. - -Naar eerstgenoemd redebeleid luidt § 22 (van de Transcendentale -Deduction der reinen Verstandesbegriffe): „Die Kategorie hat keinen -andern Gebrauch zum Erkenntnisse der Dinge, als ihre Anwendung auf -Gegenstände der Erfahrung.” en waarschuwt Kant uitdrukkelik bij § 27, -als hij zijn resultaat aldus formuleert: „Folglich ist uns keine -Erkenntniss a priori möglich als lediglich von Gegenständen möglicher -Erfahrung.” in een noot: „Damit man sich nicht voreiliger Weise an den -besorglichen nachtheiligen Folgen dieses Satzes stosse, will ich nur in -Erinnerung bringen, dass die Kategorien im Denken durch die Bedingungen -unserer sinnlichen Anschauung nicht eingeschränkt sind, sondern ein -unbegrenztes Feld haben, und nur das Erkennen dessen, was wir uns -denken, das Bestimmen des Objects, Anschauung bedürfe, wo, beim Mangel -der letzteren, der Gedanke vom Objecte übrigens noch immer seine wahren -und nützlichen Folgen auf den Vernunftgebrauch des Subjects haben -kann”... In dezelfde sfeer ontwikkelt zich dan heel zijn „intelligibele -Causalität”, met haar „praktiese” uitwassen, en haar zuivere -theoretiese kiem, te vinden in het hoofdstuk over de onderscheiding van -Phainomena en Nooemena [72] (p. 226): „Vom Begriffe der Ursache würde -ich, (wenn ich die Zeit weglasse, in der etwas auf etwas Anderes nach -einer Regel folgt) in der reinen Kategorie nichts weiter finden, als -dass es so etwas sei, woraus sich auf das Dasein eines Andern -schliessen lässt”. - -De tweede opvatting vindt men in hetzelfde hoofdstuk in de 2e druk -aldus geformuleerd: „Wo diese Zeiteinheit nicht angetroffen werden -kann, mithin beim Noumenon, da hört der ganze Gebrauch, ja selbst alle -Bedeutung der Kategorien völlig auf” (p. 685). [73] - -Wij kunnen ons echter met Kant’s kategorieënleer hier niet langer -ophouden, [74] maar hebben, nu wij weten, hoe het transobjectieve -krities denkbaar is, nog op deze twee vragen te antwoorden: - -Moogt gij met Kant het An-sich, toegegeven dat het zonder -zelfweerspreking wordt gedàcht, ook als werkelik aannemen, als -transobjectieve oorzaak onzer gewaarwordingen? Is dit niet in strijd -met Kant’s causaliteitsleer—en afgezien van deze meer historiese -kwestie—hebt gij kenniskrities het recht, met het causaliteitsbeginsel -alle grenzen van mogelike ervaring te overschrijden, door een -transobjectief niet-ik voor onze gewaarwordingen verantwoordelik te -stellen? - -Deze laatste vraag is natuurlik belangrijker dan die omtrent Kant. Maar -wij behoeven er in deze verhandeling slechts tweeërlei op te -antwoorden: - -1°. Ieder, filosoof of niet, hij zij Berkeley of Hegel, Hume of Fichte, -elk positivist en elk scepticus, ook de felste, principieelste -anti-metaphysicus, ja zelfs elk zgn. „solipsist” als v. -Schubert-Soldern, hoe „immanent” hij zich ook wane, ieder is -klaar-blijkelik overtuigd, dat de inhoud van zijn gewaarwordingen niet -uitsluitend door hemzelf wordt bepaald, zo min van zijn denken of -gevoelen als van zijn willen alleen afhankelik is—en ieder acht -mitsdien zijn gewaarwordingen mede veroorzaakt door een niet-ik. -Verschil en strijd blijkt metterdaad slechts hierover te bestaan: moet -dit niet-gegeven, ondersteld, oorzakelik niet-ik objectief, materieel, -ruimtelik, dan wel transobjectief, immaterieel, onruimtelik worden -gedacht. „Assepoes”! denkt Dr. Dèr Mouw. Ten onrechte. Immers: - -2°. Het goed recht, de logiese rechtvaardiging van deze causale, -ik-overschrijdende overtuiging, met haar aanname van een werkelik -niet-ik als concrete oorzaak onzer gewaarwordingen,—is een uitgemaakte -zaak. Ik acht het verspilde moeite, weer als kwestie te behandelen, wat -een Heymans m.i. „endgültig erledigt” heeft. Ik verwijs dus naar zijn -„Einführung in die Metaphysik” § 30 („Die Berechtigung zur Annahme -einer Aussenwelt”) en zijn „Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen -Denkens” § 99. - -En daar nu de objecten, als phaenomena, naar boven is betoogd en nog -nader zal worden uitgewerkt en toegelicht, die concrete oorzaak niet -kunnen zijn, zo moet iets transobjectiefs als werkelik en oorzakelik -worden aanvaard. Hoe en in welke zin het daarbij tevens zijn functie -als reale of substratum der „phaenomena” krijgt, als „dasjenige was den -Erscheinungen zu Grunde liegt”, zullen wij straks zien, in hoofdstuk -IV. - -Wat nu die eerste vraag betreft, aangaande Kant, ook hieromtrent zij -tweeërlei opgemerkt (gericht tot wie die vraag stellen!): - -1°. Ook al zou Kant’s „immanente”, „empiriese” causaliteit het -transobjectieve niet kunnen bereiken, wij voor ons zijn noch aan Kant’s -kategorieënleer in ’t algemeen, noch aan zijn causaliteitsleer in ’t -biezonder gebonden. Zijn „Beweis” of wel bewijzen voor zijn tweede -„Analogie der Erfahrung” acht ook ik een mislukking, evenwel niet -geheel Kant „onwaardig”, integendeel, ook in haar schijnbare -ongerijmdheid geheel liggend in de lijn van Kant’s denken: Het door -Kant weerlegd dogmaties realisme maakt de objekten tot oorzaak der -gewaarwordingen, objectieve volgorde tot oorzaak van noodwendige -waarnemingsvolgorde. Nu is omgekeerd het objekt produkt, afhankelik van -gewaarwording, gewaarwording prius van objekt,—evenzo, redeneert Kant, -is noodwendige waarnemingsvolgorde prius van objectieve volgorde in -plaats van omgekeerd. Ergo, concludeert Kant, zonder causaliteit geen -objectieve tijdverhoudingen. De conclusie nochtans berust op de -onjuiste vereenzelviging der noodwendigheid (Nötigung; onafhankelikheid -van individuele willekeur; Succession „nach einer Regel”, die bindt) -van bepaalde waarnemingsvolgorde, en daaruit afgeleide objectiviteit -van opeenvolging, met causaalverband, een begrip veel rijker van -inhoud, zodat objectief tijdverschil tussen 2 gebeurtenissen „nach -einer Regel” mogelik en kenbaar is, zonder onderling causaalverband -(b.v. twee horloges, zo geregeld, dat zij 5 minuten of zo weinig men -wil blijven verschillen), zonder dat het volgende „uit” het voorgaande -hoeft te volgen, of „aequivalent” met zijn oorzaak hoeft te zijn enz., -en zonder samenhang met de geldigheid van het causaliteitsbeginsel -zelf, dat elke verandering haar oorzaak moet hebben, waaruit zij -noodwendig volgt. Hoeveel intuïtieve wijsheid er moge schuilen in -Kant’s aanduiding, dat er tussen ons apriories weten omtrent de tijd en -ons apriories weten omtrent de causaliteit verband moet zijn,—zo min -als objectief ruimte-verschil causaalverband onderstelt, trots alle van -willekeur onafhankelike noodwendigheid en „Regelmässigkeit” der -ruimtebepaling, evenmin het objectief tijdverschil. En al zou beiderlei -objectivering, zover zij berust op inductie, op het -causaliteitsbeginsel steunen, zij zou nog geenszins de geldigheid van -het causaliteitsbeginsel bewijzen. - -Ook hier zij verder verwezen naar de Kantweerlegging ter zake door -Heymans in zijn „Schets eener kritische Geschiedenis van het -Causaliteitsbegrip in de nieuwere wijsbegeerte”, 1890. - -2°. Zelfs met aanvaarding van Kant’s causaliteitsleer is een -transobjectieve, transmateriële gewaarwordingsoorzaak niet in strijd. -Want zijn „immanente” causaliteit geldt geenszins, als naar Hartmann’s -misvatting (af te handelen in hoofdstuk V), slechts individueel -(„subjectief”), zelfs niet uitsluitend physies, voor het veld der -„äussere Erfahrung”, maar voor heel het gebied van Kant’s „Erfahrung”, -heel zijn „natuur”, die àl het tijdelike, het terrein van physica èn -psychologie (Kant’s „Physiologie der Seele”) omvat, zodat het -transobjectieve in de zin van het transphysiese, transmateriële, -causaal (tijdelik) kan zijn, ons „afficiren” kan bij het „geven” der -gewaarwording, zonder enige zelfweerspreking van Kant. Kant noemt nu -zowel dit transphysiese, tijdelike, van mogelike (uitwendige) -waarneming onafhankelike, als het transpsychiese, transtijdelike, van -mogelik bewustzijn onafhankelike, „An-sich”. Deze onderscheiding van -tweeërlei „An-sich” bij Kant, die heel wat misverstand en schijnbare -zelfweerspreking uit de weg ruimt, zal ik nader bespreken bij de -behandeling van het Transobjectieve, dus in hoofdstuk IV. Als nu deze -wat lange § en z’n belang de geduldige lezer niet volkomen duidelik -mocht zijn geworden, dan beloof ik, dat de volgende hoofdstukken er het -nodige licht wel op zullen werpen. - - - - - - - - -HOOFDSTUK III. - -DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGSVORM. - - -1. DE RUIMTE ALS „VORM” VAN DE BEWEGINGSZIN (HEYMANS)—EN VERGELIJKING -MET DE „VORM” VAN TOONGEWAARWORDINGEN. - -Wat is nu een kennis„vorm”, in tegenstelling tot de betrokken -kennis„inhoud”? - -We herinneren ons, dat deze onderscheiding dient ter verklaring van de -raadselige „mogelikheid” der onloochenbare synthetiese oordelen a -priori van de wetenschappen, in casu (want wij bepalen ons tot de leer -der waarnemingen) van de meetkunde en de bewegingsleer, gebouwd op ons -apodicties syntheties weten omtrent tijd en ruimte. - -Indien nu onze waarnemingen gevolg zijn van de inwerking van het van -ons onafhankelik Zijnde op onze geest, dan zal hun aard, hun -hoedanigheid mede door de aard van onze geest worden bepaald, i.c. van -ons waarnemingsvermogen („Sinnlichkeit”). „Wanneer, zooals wij moeten -aannemen, onze ervaring een product is van de inwerking der dingen [75] -op onzen geest, dan ligt het in den aard der zaak, dat haar inhoud -wordt bepaald door de eigenschappen van de dingen en van den geest -gezamenlijk. Of, nog wat nauwkeuriger, haar algemeen karakter zal van -de eigenschappen van den geest, hare concreete bepaaldheid in ieder -bizonder geval van die der dingen afhankelijk zijn. Noemen wij nu, naar -eene voor de hand liggende analogie met vorm en inhoud der in een vat -besloten vloeistof, het eerste den vorm, het tweede den inhoud der -ervaring, dan moet blijkbaar de aanwezigheid der vormbepalende factoren -in den geest aan die der ervaringsgegevens voorafgaan, wanneer ook de -eerste niet dan naar aanleiding van de tweede tot bewustzijn komen.” -Heymans, C. p. 185. - -„Wenn sich aber die Sache so verhält, so muss sich offenbar für jede -Wahrnehmung die allgemeine, nur in der Organisation des Subjekts -begründete Form derselben aus ihrem spezifischen, von dem einwirkenden -Objekte mitbestimmten Inhalte ausscheiden lassen. Ich sehe eine grüne -Wiese: dass ich überhaupt Farbe sehe, gehört in dieser Wahrnehmung -offenbar zur Form, denn es hängt ausschliesslich von der eigentümlichen -Affizierbarkeit des Gesichtssinnes ab; dass ich aber diese bestimmte -grüne Farbe in diesem bestimmten Teile des Sehfeldes wahrnehme, das ist -der Inhalt der Wahrnehmung, der von objektiven Faktoren mitbestimmt -wird.” Heymans, G. u. El. p. 182. - -Het is duidelik, dat deze onderscheiding van vorm en inhoud ons altans -een mogelikheid levert van synthetiese oordelen a priori. „Immers het -ligt in den aard der zaak, dat de formeele elementen door den geest in -de gewaarwordingen gelegd, in geene enkele gewaarwording kunnen -ontbreken, en dus ook met volkomen zekerheid in toekomstige -gewaarwordingen kunnen worden voorspeld.” Heymans, C. p. 186. En „welke -meer afdoende verklaring zou er voor de bevestiging der axioma’s door -de ervaring gegeven kunnen worden dan deze, dat die axioma’s door -logische redeneering uit de elementen zelve, die aan de ervaring te -gronde liggen, verkregen zijn?” - -Kant heeft met zijn „formeel Idealisme” een nieuwe bron van waarheid -ontdekt in het kennende Subjekt. Zo behoort tans tot de zekerste -verworvenheden der wetenschap, de subjectiviteit der Ruimte—als „Vorm” -van waarneming. Maar de verwinning van het ruimte-realisme en --empirisme schijnt wel tot de moeilikste verrichtingen van het denken -te behoren. Zelfs voor zéér scherpzinnige, voor gróte denkers, voor -„metaphysici van professie”, om van „filosofie-professoren” maar te -zwijgen, stond hier tot op deze dag veelal een: „Tot hiertoe en niet -verder”. Ik ben niet naief genoeg, te wanen, dat ik al m’n lezers in -enige pagina’s zou kunnen overtuigen van een leer, die inderdaad ons in -een heel nieuw milieu, een heel nieuwe werkelikheid verplaatst, waarin -men zich niet dan na tijden-lang en ingespannen denken oriënteert. - -De grondoorzaak echter van alle verzet tegen Kant’s ruimteleer ligt in -de talloze misverstanden (ten dele te wijten aan Kant zelf), die zijn -begrip „vorm” pleegt te verwekken,—en de zonderlinge, dwaze, -onaannemelike consequenties, die dat misverstand aan die -ruimte-idealiteit wel moet toeschrijven. - -Dit altans kan ik hier voor de verspreiding van deze waarheid doen, -enige stenen des aanstoots uit de weg ruimen, waarover bovenbedoelden -gevallen zijn. De paar bladzijden, waarin Kant zijn ruimte-leer -uitéénzet (K. d. r. V. pp. 50–54) behoef ik hier waarlik niet over te -schrijven, ik reken dat ieder uwer deze gelezen en overdacht heeft, -gelijk ook de „Einleitung” en de gehele „Transcendentale Aesthetik”, -dus tot en met p. 75 van de K. d. r. V. [76]. - -Om de ruimte als „vorm” van waarneming te doen begrijpen begin ik maar -weer met vergelijking uit het gebied der kleuren en klanken, daar hier -tenminste de „subjectiviteit” (het bestaan uitsluitend door en voor de -waarneming) sinds lang (in theorie altans!) gemeen-goed is van -wetenschap en beschaving [77]. Ik begin met deze vergelijking o.a. -omdat Kant haar uitdrukkelik ongeoorloofd verklaart, p. 56, en om dus -meteen eventuele vrees voor slaafse Kant-napraterij te sussen. En -Kantmisduiding is hier niet in ’t spel. Immers, Kant’s verbod is een -(volkomen verklaarbare) vergissing gebleken [78] (vgl. Heymans, G. u. -El. p. 226), gelijk de psychologie sinds ook heeft bewezen, dat de -ruimte geenszins „vorm” van heel ons waarnemingsvermogen, als zodanig, -maar enkel van één (volgens anderen twee) bepaalde zin(nen) kan zijn. -Het is waar,—gelocaliseerd, ruimtelik, is de inhoud al onzer -gewaarwordingen, maar we weten tans dat b.v. smaak, geur, geluid, ja -zelfs—naar de grote ontdekking van de geniale jonge Berkeley in zijn -„New Theory of Vision”—al wat we zien,—oorspronkelik onruimtelik is, -slechts met behulp van qualitatieve verschillen, die we als -ruimtelikheids-symbolen („locaaltekens”) leren duiden, wordt -gelocaliseerd [79]. De ruimte kan dus in elk geval slechts de vorm zijn -van de ruimtezin(nen), welke dat dan ook zij(n). - -Wat hangt nu, bij ’t horen van klanken b.v., uitsluitend van ’t Subject -af, en wat mede van het niet-ik? Of ik een a of een c hoor, en welke c, -b.v. groot, klein of eengestreept enz., ik hoor, dat hangt niet van -mij, van de geest af, (noch voor de klank-naiveteit, noch voor de -natuurwetenschap, noch voor Kant!). Dus: noch welke, noch wat voor -soort tonen (a, c; orgel-muziek, zang etc.), noch hoe vaak, of hoe lang -ik die tonen hoor, noch welke tonen ik samen hoor. Dat alles behoort -dus tot de inhoud (de „materie”) der klankgewaarwordingen. Ik kan -daaromtrent ook niets weten, dan ’t bij „ervaring” gegevene. - -Maar wat ik wel van te voren [80] met absolute zekerheid kan weten, dat -is de verhouding, waarin alle a’s en c’s en e’s enz., waar en wanneer -ik ze ook te horen krijg, tot elkander zullen moeten staan. Ik weet, -dat elke a, c, enz. z’n vaste plaats in het toonladderstelsel moet -hebben, waardoor z’n interval, z’n verwantschap, z’n con- en -dissonantie met elke andere wordt bepaald, zodat de toonladder—met al -z’n „trappen” en drieklanken, en de daardoor alleen reeds gegeven, van -alle willekeur onafhankelike wetten van harmonie en modulatie -(25)—vaststaat als een heel stelsel van synthetiese oordelen a priori, -van „wetten” waaraan alle mogelike, verleden en toekomstige, -toonreeksen en toonverbindingen onderworpen zijn,—omdat en zolang het -zijn de zuiver subjectieve, psychiese „natuur-wetten” van het horen en -voelen, van de muzikale ontvankelikheid of apperceptie. Al deze wetten -hebben betrekking op de eigenschappen van het toonstelsel, het door ons -geabstraheerd en geconstrueerd schema aller mogelike -toongewaarwordingen. Deze eendimensionele (sc. in éen afmeting: van -laag tot hoog, zich uitstrekkende) schaal, dit schema, waarop elke ooit -te horen toon a priori z’n plaats heeft, is de „vorm” onzer -toongewaarwordingen. - -Dit schema „bestaat” natuurlik niet anders, dan als een „Gedankending”, -z’n „waarheid” bestaat enkel hierin, dat het de werkelike wijze is, -waarop („vorm”, „waarin”) een Subjekt alle tonen moet ordenen, -„localiseren”.—Elke toon heeft daar z’n bepaalde plaats—welke dat is, -hangt natuurlik van de „gegeven” toon af, behoort tot de „inhoud” der -ervaring.—De toetsenreeks van een piano geeft ons een niet onaardig -aanschouwelik beeld van het tonenschema, maar natuurlik bezit dit zelf -geen andere werkelikheid, dan elke andere abstrakte formulering van een -geheel van mogelikheden, dan b.v. elke „natuurwet”. - -Ook is het een materialisties (of zo men wil, naturalisties) -vooroordeel, te menen, dat de eigenschappen van die vorm -natuurwetenschappelik „verklaard” zouden kunnen worden, dat de physica -er iets mee te maken had, dat b.v. gegevens omtrent luchttrillingen ons -exactheid, wiskunde, in de harmonieleer zouden kunnen brengen [81], wat -Vischer aardig noemt de „Mathematisirung des Schönen” [82]. Die -trillingsgetallen hebben hoegenaamd niets met de kenmerken, de -qualiteiten van ons toonladderstelsel te maken. - -Ten opzichte van 3 n trillingen per seconde bestaat tussen 4 n, 5 n of -6 n trillingen per seconde geen ander dan dit quantiteitsverschil. Dat -ik bij 6 n „precies dezelfde toon, maar een octaaf hoger” hoor als bij -3 n, daarentegen bij 4 n een heel andere toon, nl. een die met de -oorspronkelike „een reine quart” vormt en met die „zelfde hogere” „een -reine quint”... en bij 5 n trillingen weer een die met de beide -eerstgenoemde een grote sext en een kleine terts tot interval heeft, -enz.—, heel die qualitatieve periodiciteit (telkens van n tot 2 n), die -samenrijging van „octaven”, waarbinnen telkens alle mogelike -verschillende tonen besloten liggen,—het berust uitsluitend op de -inrichting van onze klankzin,—(weer niet te verwarren met het zintuig -of het hersencentrum voor geluid),—absoluut niets daarvan is -„mechanies”, quantitatief, te „verklaren”, daar quantiteit evenmin, ’t -zij logies, ’t zij ontologies, ooit in qualiteit „omslaat” [83] als -hersencelbeweging of welk objekt ook kan worden „omgezet” in, of -„overgaat” tot... bewustzijn. - -Bij de kleuren hebben we precies hetzelfde. Het éne, zuiver subjectieve -kleurenschema, de „vorm” van de kleurzin, geldt noodwendig voor alle -kleuren die we ooit te zien kunnen krijgen, waar en wanneer ook. Altijd -moet voor ons een verzadigd geel veel meer op wit gelijken dan een -verzadigd blauw of rood; zo lijkt vol blauw meer op zwart dan vol rood; -zo is ons „wit” een precies even enkelvoudige gewaarwording als „groen” -of geel of zwart enz.—En dit alles heeft weer alleen betrekking op onze -kleurenzin,—zelfs volkomen kennis omtrent aethertrillingsverschillen -kan ons absoluut niets daaromtrent leren.—En het kleurenschema bevindt -zich evenmin ergens buiten ons als dat der tonen. - -Men zal nu geen moeite hebben om te begrijpen, wat de bedoeling is, als -we de ruimte noemen de „vorm” van een bepaald soort -gewaarwordingen—waarschijnlik (naar ik tegenover Riehl, Liebmann en -Wundt c.s. [84], mèt Heymans [85] aanneem) die van de bewegingszin. Dat -betekent dan dat de ruimte slechts het schema is onzer mogelike -bewegingsgewaarwordingen; deze kunnen we willekeurig teweegbrengen, -maar altijd slechts in 3 onderling onafhankelik veranderlike -qualiteiten [86], en elke gewaarwording zal ten opzichte van elk dezer -3 volkomen bepaald zijn, een „plaats” moeten hebben in onze -drie-dimensionele bewegings „vorm”, gelijk elke toon z’n „plaats” heeft -op de één-dimensionele toonschaal. De ruimte „dingen” zijn dan niets -dan voorshands onbekende, maar nooit ruimtelik te denken, oorzaken, die -bewegingsgewaarwordingen op van onze willekeur onafhankelike wijze -belemmeren, en hun ruimtelike eigenschappen bestaan enkel in hun -bepaalde verhouding tot, hun mogelike verhindering van, onze mogelike -bewegingsgewaarwordingen [87]. - -Ons schema is dus weer de vorm, waarnaar we deze eigenschappen bepalen; -en in deze onze ruimte heeft dus elk ding z’n precies bepaalde plaats, -voor Berkeley noch Kant, voor Heymans noch voor een onzer, -anti-realisten, hangt het van willekeur, van een individu af, of iets -ook maar een duizendste millimeter langer of korter is [88], verderaf -of dichterbij zich bevindt dan iets anders [89] enz...—maar al deze hun -ruimtelike eigenschappen, plaats, vorm, grootte, beweging, krijgen de -dingen pas met, en uitsluitend met betrekking tot, dit ons -waarnemingsschema, zij hebben enkel zin als inhoud van deze vorm, zijn -zonder deze als hun prius in ’t geheel niet mogelik of denkbaar. (27) - - - - -2. KANT ALS GEESTELIK COPERNICUS: „VORM” NIET „PHAENOMENAL”, MAAR -„IDEAL”, DUS UITSLUITEND SUBJECTIEF-, NIET TRANSCENDENT-BEPAALD. -TRENDELENBURG’S „DERDE MOGELIKHEID” ONMOGELIK. - -Tans zijn we dan gekomen aan het belangrijk inzicht in de „idealiteit” -van een kennisvorm, als de subjectieve voorwaarde voor de mogelikheid -van alle desbetreffende kennisinhoud en daaruit afgeleide „phaenomena”, -als schema, wet of regel, waarnaar zich alle mogelike inhoud noodwendig -heeft te schikken, zodat zijn aan die „vorm” te danken eigenschappen -bij voorbaat (a priori) te kennen, met zekerheid te voorspellen zijn. - -Het spreekt immers vanzelf,—wat maar altijd weer zelfs door een Wundt -c.s. (Külpe vooral!) gelijk door Hartmann, Paulsen e.a. en een Adickes -voorwaar nog mede, wordt miskend, of misvat—, dat een waarnemingsvorm, -ook uitsluitend subjectief bepaald moet zijn, dat het geen zin heeft -„den Fall zu setzen” (die door Kant übersehen zou zijn! Trendelenburg’s -befaamde „Lücke”) „dass die Realitäten selbst jenen Formen unseres -Anschauens und Denkens entsprechen, ihnen gleichen.” (Külpe, „I. Kant”, -p. 75). Ik zie niet in, wat het zou moeten betekenen zelfs, dat een -abstrakt schema van alle mogelike gewaarwordingen van een bepaalde -soort, dus de formulering, de wet van een bepaalde -bewustzijnsreactie... „tevens” eigen zou zijn aan de „transcendente” -dingen, de werkelikheid. - -„Was ist denn aber unter einer subjectiven Form zu denken, die zugleich -objectiv sein soll? Sollen etwa auch die Objecte [lees: die Dinge an -sich] ‚aufnehmende’ Formen haben?” vraag ik met Hermann Cohen (Kants -Theorie der Erfahrung² p. 162). - -Reeds van de „materie” der gewaarwordingen (hard, groen, zoet enz.) is -het naar wij boven hebben bewezen een dogma zonder grond en zonder zin, -dat zij tevens onafhankelik van de gewaarwordingen, als „eigenschap” -op-zich-zelve zoude bestaan; hoeveel te meer van een „vorm”, sc. een -schema, een verhoudingswet van mogelike gewaarwordingen, die in ’t -geheel niet van het gewaargewordene, maar uitsluitend van de -gewaarwordende geest afhankelik kan worden gedacht. Deze „vorm” kàn -alleen „subjectief” gedacht worden, en geldt dùs, krachtens deze -subjectiviteit, noodwendig en algemeen voor alle desbetreffende inhoud, -is dus daardoor „objectief” in de strengste zin van het woord... [90] - -Juist dit is Kant’s Copernicaanse revolutie: Het gekende, de natuur -(„die Erfahrungswelt”) heeft de algemene eigenschappen ruimtelikheid en -tijdelikheid niet te danken aan onbekende, transcendente, algemene -eigenschappen van het An-sich, het onafhankelik-van-kennen-Zijnde (deze -worden ons dus niet als algemene „inhoud” der „ervaring” door het -An-sich, door een transcendente ruimte en een transcendente tijd, -gegeven;—zo ja, dan ware die algemeenheid slechts een voorlopige -veronderstelling van op z’n hoogst feitelike, nooit noodwendige -geldigheid, zodat onze axioma’s omtrent de oneindigheden tijd en ruimte -met al hun apodictiese overschrijding aller ervaringsmogelikheid, -gelijk de daarop gebouwde volkomen exacte wetenschappen meetkunde en -phoronomie, louter zelfbedrog en dogma zouden zijn), maar aan -ruimtelik- en tijdelikmakende eigenschappen van de kennende -subjectiviteit; worden dus als „vorm” der ervaring door het Subject aan -het gekende verleend en hun algemeenheid is eo ipso noodwendig en die -noodwendigheid verklaard [91]. Ruimte en tijd zijn dus, Kantiaans -gesproken, niet „phaenomenal”, maar „ideal”—zijn niet phaenomena („bene -fundata”), maar functies van het „transcendentale” subject, van het -geestelik prius der phaenomena. Dàt is hun „subjectiviteit”. - -Subjectiviteiten zijn nu eenmaal niet denkbaar zonder subject. [92] Een -Anschauungsform ohne (= onafhankelik van) Anschauung, is even -ondenkbaar als... een Denkform (zo de negatie) ohne Denken! - -Zo min als iets negatiefs als zodanig (niet-rood, niet-stoffelik) -bestaanbaar te denken is onafhankelik van het denken, zo min kan iets -ruimteliks als zodanig bestaanbaar worden gedacht onafhankelik van het -waarnemen. Geen wonder dus dat Kant die onmogelike „dritte Möglichkeit” -van Trendelenburg (waarop straks zo waar Hartmann z’n hele -„transcendentale realisme” bouwt, en waarop trouwens reeds heel Hegel’s -„eenheid van zijn en denken” rust, heel de Duitse zgn. -Identitätsphilosophie) ausser acht gelassen—geen overweging waardig -heeft gekeurd, als zijnde „zinledig”. - -„Ich möchte gerne wissen, wie denn meine Behauptungen beschaffen sein -müssten, damit sie nicht einen Idealismus enthielten. Ohne Zweifel -müsste ich sagen, dass die Vorstellung vom Raume nicht bloss dem -Verhältnisse, was unsre Sinnlichkeit zu den Objekten hat, volkommen -gemäss sei, denn das habe ich gesagt, sondern dass sie sogar dem Objekt -völlig ähnlich sei; eine Behauptung, mit der ich keinen Sinn verbinden -kann, so wenig, als dass die Empfindung des Roten mit der Eigenschaft -des Zinnobers, der [?] diese Empfindung in mir erregt, eine Ähnlichkeit -habe.” (Prol. p. 68). [93] - -Maar gesteld al, deze zinledigheid hadde zin, ware mogelik (des neen), -dan zou zij nog, evenals wij boven voor de gewaarwordingsinhoud -betoogden: - -1°. Absoluut onmerkbaar, onverifieerbaar zijn; [94] haar aan te nemen -ware dus dogmatisme van ’t zuiverste water, waarvoor geen enkele grond -ooit kan worden gegeven of gedacht zelfs. Want wij hebben nooit met iets -anders te maken, dan met „onze” „empiriese” „objectieve” ruimte, en de -daarin zich bevindende, daarvan „afhankelike” ruimtedingen... (dat -Hartmann met het naturalisties realisme die objectieve natuur voor -„transcendent” houdt, is geen fout van Kant). - -2°. Zou deze overeenstemming of „gelijkheid” zelf... een grondeloos -wonder, zuivere toverij [95] zijn en anders niet. Tussen ons bewustzijn -en het bewustzijnstranscendente als zodanig bestaat zelfs geen denkbare -gemeenschap... en toch zouden we er iets van bezitten, van „kennen”... -ja zelfs het als „gelijkend op” (?) het kenbare... kennen! - -Wie ter zake niet ondeskundig is, begrijpt, dat de aanhangers van deze -leer zelf hun bedoeling misduiden. Ze bedoelen de éne objectieve ruimte -en haar „natuur”. Ze zijn aanhangers van een „empiries realisme” ... en -menen transcendentaal-realisten te zijn. Zeker is het bevreemdend, dat -een zo scherp en nuchter denker als Dr. Dèr Mouw ten deze diep genoeg -onder Hartmann’s invloed staat, om zelfs te wanen, dat Heymans hier -door Hartmann zou kunnen of moeten worden verbeterd, dat in Hartmann de -gedachten van Kant „tot rustige volwassenheid zijn gekomen”. - -Hartmann’s heldere, zakelike, zelfverzekerde, gezondverstandelike -betoogtrant werkt dan ook zo overredend, dat niet alleen de vele -wetenschappelik-ontwikkelde leken, voor wie Kant ontoegankelik blijft, -terwijl de filosoof van het Onbewuste hun vertrouwde leidsman is -geworden omtrent „Philosophische Fragen der Gegenwart” en „Moderne -Probleme”, maar ook schrijvers van naam [96] Kant’s „transcendentaal -idealisme”, zijn waarnemingsleer in ’t biezonder, door Hartmann’s zgn. -„transcendentaal realisme” weerlegd en afgedaan achten. Inderdaad -formuleert H. zó zuiver de tegenwerpingen, die ieder „onbevangene” -voelt en denkt, dat het mij van groot belang toeschijnt, juist deze -representatieve Kantmisvatting te niet te doen. Maar eer ik daartoe -overga, zullen wij ons nader vergewissen van de daartoe benodigde, -merendeels reeds boven gewonnen, kennistheoretiese resultaten der -kritiek, daarbij speciaal het Transobjectieve behandelend in zijn -verhouding tot het objectieve en het individuele. Immers, de kritiek -heeft aan het Objekt twee functies ontnomen, die beide onmisbaar zijn: -die van gewaarwordingsoorzaak, en die van concrete werkelikheid, -onafhankelik van mogelike waarneming. Deze haar ontkenning verwijst dus -onmiddellik, positief, naar de Drager dier functies—naar het -Transobjectieve, dat ten aanzien van mogelike waarneming „an-sich” of -„transcendent” moet heten. - - - - - - - - -HOOFDSTUK IV. - -HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”). ZIJN TWEELEDIGE KENNISTHEORETIESE -FUNCTIE: METAPHYSIES SUBSTRAAT DER PHAENOMENA EN GEWAARWORDINGSOORZAAK. - - -1. KANT’S TWEEËRLEI „AN-SICH”. DE TIJD ALS „VORM” VAN „INNERLIKE -WAARNEMING” (BEWUSTZIJN). - -Wij kennen en onderscheiden nu, met Kant, deze drieërlei -kennistheoretiese waarde: - -1°. De gewaarwording en de voorstelling of gedachte, het -individueel-psychiese, onruimtelike, wel tijdelike, concrete, -werkelike, onmiddellik gekende, „gegevene” van eigen beleving. - -2°. De „natuur” (die Welt der Erscheinungen, Gegenstände der Erfahrung, -empirische Realität, empirischen Objecte);—zij is niets dan het -abstract geheel of systeem aller mogelike gewaarwordingsinhouden, -waarvan dus de inhouden van werkelike gewaarwordingen niet gevolg zijn, -maar gedeeltelike concrete verwezenliking (29), actualisering -(Apprehension zegt Kant wel); zij ontleent aan vorm en inhoud van -gewaarwordingen haar „eigenschappen”; bestaat uit ruimtelike, rode, -ronde, geurige enz. dingen. Het is een systeem, betrokken niet op u of -mij, maar op „das Bewusstsein überhaupt”, niet op enig subject, maar op -de subjectiviteit—een uitstekend woord, om zowel het onpersoonlike uit -te drukken, als gedachten aan een concrete Algeest enz. uit te sluiten. -[97] - -3°. De oorzaak der gewaarwordingen, het -mogelike-waarneming-overschrijdende, transcendente, het An-sich. Kant -kent tweeërlei An-sich: - -Één in de minder strenge zin van: het van mogelike waarneming -onafhankelik bestaande, b.v. een ander-ik; dus het alléén voor Kant’s -„innere Sinn” bestaande: Zo, waar Kant zegt: (p. 306) „Dadurch würde -der Ausdruck wegfallen dass nur Seelen (als besondere Arten von -Substanzen) denken, es würde vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass -Menschen denken, d.i. eben dasselbe was als äussere Erscheinung -ausgedehnt ist, innerlich (an sich selbst) ein Subject sei, was nicht -zusammengesetzt, sondern einfach ist und denkt.” In diezelfde -gedachtengang volgt even daarna een alinea, die tot motto zou kunnen -strekken aan het psychomonisme, en waarnaar alle realistiese dogmatici -niet dringend genoeg verwezen kunnen worden: „Vergleichen wir aber das -denkende Ich nicht mit der Materie sondern mit dem Intelligibelen, -welches der äusseren Erscheinung, die wir Materie nennen, zum Grunde -liegt: so können wir, weil wir vom letzteren gar nichts wissen, auch -nicht sagen: dass die Seele sich von diesem irgend worin innerlich -unterscheide.” [98] - -Het tweede „An-sich”, in de strenge eigenlike betekenis sc.: -onafhankelik van alle verhouding tot enig bewustzijn, dus niet alléén -van onze „zinnen” naar het gewone spraakgebruik (dus van de waarneming -en haar vormen), maar ook van de „innere Sinn” en haar tijdvorm; -onafhankelik van heel onze „Sinnlichkeit” in Kant’s zin. - -Overduidelik en herhaaldelik definieert en verklaart Kant zelf dit -An-sich: - -P. 56: „die Idealität des Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch -die Vernunft an sich selbst [sie an sich selbst!] erwogen werden, d.i. -ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer Sinnlichkeit zu nehmen” -(Deze woorden gelden onveranderd voor het An-sich in de 1ste gelijk in -de 2de zin, zo men onder „Sinnlichkeit” dan maar voor ’t 1ste geval de -zinnen verstaat in de gewone betekenis, in ’t 2de geval er Kant’s -„innere Sinn” = „das Anschauen unserer Selbst und unsres innern -Zustandes” (p. 60) onder begrijpt.). „Wenn wir von unserer Art, uns -selbst innerlich anzuschauen und vermittelst dieser Anschauung auch -alle äusseren Anschauungen in der Vorstellungskraft zu befassen, -abstrahiren, und mithin die Gegenstande nehmen, so wie sie an sich -selbst sein mögen, so ist die Zeit nichts.” (p. 61). - -P. 62: de werkelikheid „an sich selbst (ohne ihr Verhältniss auf unsere -Anschauung)”. - -P. 143: „Dinge an sich (ohne Rücksicht, ob, und wie sie uns gegeben -werden mögen)”, welk begrip „gegeben” op zijn beurt nog eens nauwkeurig -wordt omschreven: „dass ferner die einzige Art, wie uns Gegenstände -gegeben werden, die Modification unserer Sinnlichkeit sei”. Evenzo in -de aanhef p. 48: „diese [Anschauung] findet aber nur Statt, sofern uns -der Gegenstand gegeben wird; dieses aber ist wiederum nur dadurch -möglich, dass er das Gemüth [wij zeggen tegenwoordig: de psyche] auf -gewisse Weise afficire. Die Fähigkeit (Receptivität), Vorstellungen -durch die Art, wie wir vor Gegenständen afficirt werden, zu bekommen, -heisst Sinnlichkeit”. [99] - -Al de zelftegenspraak, die men Kant ten aanzien van het An-sich -verweten heeft, vindt haar verklaring, zover zij onloochenbaar is, in -die tweeërlei zin van het An-sich. Alle tegenstrijdigheden verdwijnen, -indien men slechts die beide uitéén houdt: 1°. het meta-physies = -psychies An-sich [100], dat causaal kan zijn, ons „afficirt”, en zelf -weer afhankelik is van 2°. het meta-psychies An-sich. Al wat van het -eerste gezegd wordt is dus in de grond slechts het in de -bewustzijnssfeer getransponeerde symbool van het tweede, eigenlike, van -alle bewustzijn onafhankelike An-sich. We kunnen dus ook zeggen: men -moet onderscheiden het An-sich an-und-für-sich en de „Erscheinung” van -dit „An-sich” voor de „innere Sinn”, dus z’n vertijdeliking (heel het -bewustzijnsleven, het psychiese als zodanig). Terwijl dan deze -tijdelike (en a.z. „phaenomenale”) wereld nog weer door haar verhouding -tot het waarnemingsvermogen, tot de uitwendige zinnelikheid, haar -ruimtelik, in engere zin „zinnelik”, stoffelik, „physies” -wereldphaenomeen meebrengt en daarvan het An-sich, de „grond”, kan -worden genoemd. Wij behoeven bij elke plaats slechts te vragen: staan -wij hier achter ruimte- en tijd-kritiek of achter de 1ste, maar nog -vóór deze laatste. - -Het An-sich als „afficirend”, als „oorzaak” (30) van gewaarwording, als -gelijktijdig met zijn Erscheinung, is tijdelik gedacht, maar -onruimtelik, onstoffelik. Het kan dus b.v. „denkend subject” zijn, -gelijk in het Psychomonisme. - -Deze hele conceptie staat dus, en is ook bij Kant stellig ontstaan, -vóór zijn tijdkritiek, die hij zonder twijfel na en naar analogie van -zijn ruimtekritiek heeft ontdekt, [101] gelijk die analogie de grote -drijfkracht van Kant’s hele systeem is geweest. [102] Opmerkelik is -b.v. hoe pas in de Prolegomena (§ 10) de arithmetica in dezelfde -verhouding tot de tijdkritiek komt te staan, als de meetkunde tot de -ruimteleer, terwijl van die rekenkunde in de Aesthetik zelve... niet -gerept wordt... terecht. Want deze analogie, hoe voor de hand liggend -en verleidelik ook, is fout en waardeloos, al wordt die fout ook door -nòg zoveel Kant-discipelen gelovig nagepraat: Cohen, Natorp, Stammler -en zelfs de zelfstandige Schopenhauer en Riehl. [103] Heymans heeft -gelijk, dat hij ze nauweliks een enkel zinnetje van weerlegging waardig -keurt (G. u. E. § 35). - -Kant’s geniale ruimte-vondst, die hem verhief boven heel de zinnelike -wereld, die heel de natuur in haar gewaande zelfstandigheid voor hem -terug deed deinzen en verzinken, bracht hem tot de vermetelste, meest -„widersinnische”, aller wijsgerige hypothesen: ook de tijd is slechts -„vorm”, geldt slechts „transcendentaal”, en heel onze bewustzijnswereld -is dus phaenomeen, nièt in die banale positivistiese zin, waarin met en -na Comte elk „wetenschappelik” schrijver, elk materialist, spreekt van -de physiese en de psychiese „verschijnselen”, waarmee hij dan de -geweldige waarheid te verstaan wil geven, dat al onze kennis -„menselike”, „relatieve” kennis is („phénomènes” bij Bergson, -Lévy-Bruhl en tal van anderen), maar in die diepe kritiese betekenis -van het woord, die, elke voorstellingsmogelikheid overschrijdend, de -geest nog enkel de negatie overlaat ter bereiking van het begrip der -meta-psychiese ontijdelikheid. Van dit tijdloos, tijdstellend An-sich -is alle wetenschap ons ontzegd; hier is de grens, niet van ons denken, -wel van ons kennen bereikt, hier had Kant’s geprangde geloof eindelik -de ruimte gevonden, waar het weer vrij kon ademen. Hier begint de -metaphysica in de niet-wetenschappelike zin, die eigenlik metapsychica -diende te heten;—bij Kant de moraaltheologie, bij zijn dogmatiese -epigonen het stelsel. Hier kan, dat spreekt vanzelf, van „causaliteit”, -zover deze tijd, immers verandering, onderstelt, geen sprake meer zijn. -Hier resten ons slechts door analogie verworven, negatieve -„grensbegrippen”: gelijk het ruimtelik heelal slechts een -gewaarwordingsfunctie is van de ruimtestellende, onruimtelike psychiese -werkelikheid, zo is deze zelf slechts een bewustzijnsfunctie van het -tijdfunderend, ontijdelik „An-sich”, dat als zodanig eo ipso, -onafhankelik van en transcendent voor alle mogelike bewustzijn, -volstrekt onkenbaar en slechts per negationem denkbaar, maar tevens, -bij aanvaarding der nooit weerlegde, waarschijnlik wel nimmer te -weerleggen, tijdkritiek, onloochenbaar is... en de diepste grond van -ons eigen wezen. Slechts de dogmadodende kenniskritiek kan deze grens -aller mogelike kennis stellen—slechts het dogma kan haar loochenen (het -tijd-realisme) of wanen haar te overschrijden (het „speculatief -idealisme”). En met de éne eeuwige waarheid in haar niet-tijdelik -onveranderbaar niet-bestaan verwarre toch niemand langer het An-sich in -zijn tijdloos wijl tijdstellend zijn. Want de waarheid is, als geheel -aller mogelike ware oordelen, een functie van het oordeelvermogen, dus -van denkbeeldig bewustzijn, terwijl het An-sich niet alleen niet -afhangt van het bewustzijn, maar juist omgekeerd alle bewustzijn als -z’n tijdfunctie eerst mogelik maakt. - -Zonder bewustzijn geen waarheid, niet omgekeerd; zonder An-sich geen -bewustzijn, niet omgekeerd!—De geest, immers het denkbeeldig subject -der mogelike ware oordelen, is het prius der waarheid, het An-sich is -het prius van zijn vertijdeliking, van de geest. - - - - -2. HET REALE OF SUBSTRATUM DER NATUUR EN DE CAUSALITEIT. HET PSYCHIESE -EN DE RUIMTE. - -De verhouding van grond tot phaenomeen een „causale” te noemen is -altijd onzuiver, ja zelfs kortweg onjuist, onverschillig of men ’t -begrip causaliteit reserveert uitsluitend voor de tevens ruimtelike -phaenomenale verhouding van zgn. „oorzaak en gevolg” in de physica -(„pseudo-causaliteit” van Heymans) of wel het uitstrekt over het -terrein van het psychies gebeuren. In geen der beide gevallen behoeven -wij de door Ziehen’s realisties misverstand ons aangewreven „dubbele -causaliteit” [104] voor onze rekening te nemen. Want naar de -eerstgenoemde terminologie heeft elke beweging haar „oorzaak” -uitsluitend in voorafgaande beweging, naar het andere zuiverder -woordgebruik is het (vermoedelik psychies) reale, waarvan de beweging -phaenomeen is, wel oorzaak van elke concrete psychiese -bewegingsgewaarwording, niet echter van het abstract systeem van -bepaalde mogelike gewaarwordingsinhouden, geformuleerd tot een bepaalde -„beweging”. Ik acht het dus aanbevelenswaardig, vooral tegenover -realisties misverstand, voor deze specifieke verhouding van Reale tot -Phaenomeen de kennistheor. naam „Grond” (in de zin van hetgeen „ten -grondslag ligt”) of reëel „Substraat” te behouden. [105] Het -„phaenomeen” van een „reale” is het geheel der phaenomenale (op het -universeel subject betrokken) eigenschappen van dit reale, een -niet-tijdelike verhouding dus, in tegenstelling tot de causale. - -Een voorbeeld zal dit betoog volkomen duidelik maken: Naar het -psychomonisme is de psyche substratum, reale, van het phaenomeen -hersenen, terwijl we niet kunnen zeggen: de psyche is oorzaak van de -hersenen; oorzaak echter is de psyche actueel van alle concrete en -potentieel van alle mogelike hersengewaarwordingen, [106] door haar -zuiver causale inwerking op („Afficirung” van) het waarnemingsvermogen -van een andere psyche. Het physies phaenomeen van deze zuiver psychiese -reële inwerking van de ene psyche op de andere is de ruimtelike -(pseudo-)inwerking van het ene brein op het andere. Van deze physiese -breinverandering is dus het psychiese nimmer „oorzaak”, alleen weer -reëel „substraat”. - -Terwijl het dus naar het realisme van elk allooi hersenen zijn, die ons -de hersengewaarwordingen geven (= hun eigenschappen doen reproduceren) -is het voor de kennis-kritiek het niet-ruimtelik reale der hersenen -(b.v. naar het monisme iets psychies), dat ons de hersengewaarwordingen -geeft (= de herseneigenschappen doet produceren). Het reale is dus niet -oorzaak van de natuur, maar zou oorzaak zijn van de gewaarwordingen van -het subject der natuur, indien dit bestond (in plaats van te zijn -slechts gedacht prius, „hypothesis”, van een slechts gedacht -betrekkingstelsel). - -Ziedaar (voor ’t eerst zover ik weet, en zo exakt mogelik) causaal -ontleed de betekenis van de kennis-theoretiese stelling: het reale (= -„Ding an sich” = „transcendent[aal] Object” = „Sache” = „Gegenstand -überhaupt” enz.) is substratum (= „das wahre Korrelatum”, „der -transcendente Grund”) der natuur. - -Moge na deze toelichting voor geen van mijn lezers meer onduidelik zijn -het verschil tussen 1: reële individuele gewaarwordingen, 2: -phenomenale objecten (het ruimtelike heelal), 3: het reële substratum -van 2, van de objectieve wereld. (31) Vragen we naar het ontstaan, de -herkomst onzer gewaarwordingen, dan hebben wij met 2 niets te maken, -enkel met concrete realiteit. Niet het objekt, maar zijn reëel -substraat veroorzaakt onze gewaarwording. „Aethertrillingen” zijn dus -nimmer oorzaak van maar zijn integendeel afleidsel uit gewaarwordingen. - -Onze kleurgewaarwordingen „zijn” dus niet alleen geen aethertrillingen, -maar evenmin „gevolg” van aethertrillingen; de kennistheoreties-zuivere -verhouding van beide is deze: het reëel substratum der aethertrillingen -veroorzaakt (indirect) onze kleurgewaarwordingen; nader uitgewerkt: -dezelfde onruimtelike realiteit die op onze kleurzin zodanig inwerkt, -dat onze geest de rood-gewaarwording produceert (i.e. dat wij een -kleur, i.c. rood, waarnemen) zou op onze bewegingszin, indien deze -(benevens onze tijdzin) maar fijn genoeg ontwikkeld ware, zodanig -inwerken, dat een bepaalde, door ons geproduceerde -bewegings-gewaarwording 400 billioen maal per seconde zou worden -geremd, dat wij 400 billioen trillingen per seconde zouden -waarnemen.—Ander voorbeeld: Als wij een tafel zien, worden onze -vorm-kleur-grootte-gewaarwordingen niet veroorzaakt door een -niet-gegeven, reële, concrete tafel (die bestaat niet), noch door die -objectieve tafel, die we zeggen „waar te nemen” (d.w.z. die we ons -voorstellen naar aanleiding van onze gewaarwordingen, en waarop we deze -betrekken), maar door het reële, en als zodanig vorm-, kleur-, -grootte-loze substratum van ’t objekt tafel. Doet die tafel dan niets -in dit werkelik proces? Neen. Als we vragen naar de invloed van die -tafel stellen we ons op phaenomenaal, ruimtelik standpunt; ergo, die -tafel werkt uitsluitend in op onze hersenen via lucht, aether, -zintuigen; we zijn op het gebied der bewegingen, der „natuur”, der -zinnelike „ervaring”. We houden ons bezig met de wereld der ruimte—en -daar mogen al of niet gekleurde, klinkende, geurige, of enkel bewegende -voorwerpen zijn (al naar we ons het voorondersteld subjekt met kleur-, -geluids- enz. -zin, of enkel met bewegingszin wensen te denken),—ook -mensen-lichamen, zintuigen, hersenen,—nooit, al doorkruisen we -(„physiologies gesproken”!) die éne oneindige ruimte der éne eindige -natuur in alle richtingen, nooit of nergens zullen we daar ook maar -iets psychies, een gedachte, een gewaarwording als zodanig, een -verlangen, een herinnering aantreffen,—geen subject, geen „geest” is -daar, in de ruimte, te vinden. Dat weten we met absolute analytiese -zekerheid. [107] Als b.v. de heer F. van Eeden met het Spiritisme (32) -zegt (De Blijde Wereld, 1903, pag. 80), dat in deze kamer zich misschien -wie weet hoeveel geesten bevinden, [108]—dan kunnen we met de -apodiktiese aprioriese stelligheid der kennisleer antwoorden: geen -enkele! In deze kamer kan zich ex hypothesi niets anders bevinden -dan... materie. Maar wijzelf dan, ik ben toch hier in deze kamer, en ik -ben toch een geest? hoor ik de heer v. Eeden, en niet hem alleen, [109] -antwoorden.—Ook gijzelf, als geest, bevindt u niet in deze kamer. [110] -Waar precies zou uw geest dan zijn? In uw lichaam, uw hersenen, soms? -Welke plaats, welke vorm heeft uw geest daar? (33) Wat zich in de -ruimte, „in de kamer”, bevindt is enkel en alleen... uw lichaam, -alias... materie. En zo gij uw eigen geest zoekt, wilt localiseren, „in -de kamer”,—gij zult nergens anders terecht komen dan bij uw... -brein.—Maar „ik”, het Subject, ben toch „hier”. Zeker, doch dit „hier” -is, zo zagen we juist boven, een zuiver individueel psychies, -onruimtelik begrip. Probeer maar, het te objectiveren, te plaatsen in -de ene ruimte... en op hetzelfde ogenblik zijt ge weer in de stoffelike -wereld terecht gekomen, is uw ik vervangen door uw brein. (34) Wij -weten nu immers, dat zich onmogelik in de ruimte kan bevinden, wat zelf -die ruimte „stelt”.—Op Kant’s wijs gezegd: De geest is niet in de -ruimte, maar de ruimte is in de geest. (35)—Dit geldt n.b. ook van elke -individuele geest, al stelt deze niet de éne universele ruimte, maar de -ruimtelikheid zijner gewaarwordingsinhouden. Tegenover het neo-realisme -der zgn. Neo-Kantianen kan dit niet scherp genoeg gehandhaafd worden. -Zo lezen wij op p. 565 van Bellaar Spruyt’s Geschiedenis der -Wijsbegeerte: „Wat wij van onze jeugd af beschouwen als onafhankelijk -van ons bestaande zijn zekere dingen in de ruimte; maar ruimte en al -wat daarin is, is afhankelijk van ons kenvermogen [tot zover heel goed] -d.w.z. natuurlijk niet van ons individu, dat zelf ruimte inneemt, maar -van het synthetisch element in ons kenvermogen, dat in alle menschen -voorkomt en waaraan ruimte haar bestaan dankt.” Het door mij -gecursiveerde mag alleen geschreven worden door... een materialist -d.w.z. iemand, voor wie „het individu” betekent... stof. - - - - -3. HET AN-SICH-LOOS IMMANENT „IDEALISME” ALS TERUGVAL IN REALISTIES -PHYSICISME. DE GOEDE BERKELEY, HALLUCINATIES EN NA-KANTIAANSE -„ONGERIJMDHEID”. - -Trouwens, heel dat An-sich-loochenend ethiserend irrealisme, deze -Kantverzaking in naam van Kant, waarvan in Duitsland Windelband, -Rickert, Natorp de hoofdvertegenwoordigers zijn en dat hier te lande -een echo gevonden heeft in Bellaar Spruyt, Kohnstamm en Dr. Ovink, -berust in de grond op het oude, door Kant vernietigde, object-realisme, -op physicisme (om de tegenstelling tegen het psychisme scherper te doen -uitkomen dan met het woord naturalisme, daar „natuur” juist bij deze -richting al het causaal-verbondene, heel de wereld in tijd en ruimte, -heel Kant’s Erfahrungswelt, dus in elk geval ook het psychiese omvat). -Zij allen moeten Kant’s leer verlaten reeds bij die fundamentele vraag: -hoe komen we aan onze gewaarwordingen? Zij loochenen het An-sich dat -ons voor Kant [111] en in waarheid de gewaarwordingen geeft,—voor hun -is „het begrip ‚gegeven zijn’ (is) het allerlastigste van de geheele -Erkenntniskritik”, zoals Dr. Ovink (Twm. Ts. 1897, p. 554) het -uitdrukt,—natuurlik, want nu blijft hun als oorzaak onzer gewaarwording -alleen... het object over! En hoezeer men nu dit object ook -„idealiseren” moge—het is en blijft een gewaarwordings-derivaat, een -ruimtelik iets. (36) - -Bij ons polemiseert Dr. Ovink (Kant’s Transcendentale Methode, Twm. Ts. -1897, p. 366) aldus: „En dan die zoogenaamde subjectiviteit der -zinnelijke gewaarwordingen! Deze moeten in de ziel veroorzaakt zijn -door de dingen, die dan natuurlijk als reeds existeerende gedacht -worden. En existeeren doen ze dan even natuurlijk in de ruimte; dus die -ruimte is er al.”—„Even natuurlijk” ... slechts voor Dr. Ovink’s -naturalisme.—Want die „dingen” zijn natuurlik niet de natuurdingen; en -existeren doen ze dus even natuurlik... niet in de ruimte.—Dr. Ovink’s -irrealisme, dat Kant’s phaenomenaal object als „handeling” en het -Ding-an-sich als „taak” wil opvatten („Deze uitdrukking heeft het -voordeel, dat zij radicaal het quasi van zelfsprekend begrip ‚zijn’ en -‚existeeren’ opheft”!), vervalt dan ook radicaal in materie-realisme: -„een individueele ziel,... op een bijzondere [?] wijze gebonden aan een -levend stoffelijk lichaam, dat weer [weer? dus „gebonden aan” wil bij u -zeggen: „afhankelijk van”?!] van andere niet-levende stoffelijke -lichamen afhankelijk is,”... (p. 366). Dr. O. acht dan ook mogelik, nog -wel „binnen het terrein der empirische wetenschap”,.. „het construeeren -eener causale betrekking tusschen die twee”, sc. de „zich bewegende -lichamenwereld” en „de zinnelijke gewaarwordingen als bloote toestanden -van het constante Ik.” „Zoowel het zoogenaamde subject als het -zoogenaamde object zijn voor de Erkenntnistheorie twee provinciën van -het ééne rijk der phaenomenen. En het is de taak der empirische -wetenschap de betrekking tusschen die twee te ontdekken.” - -Wij hebben in het voorgaande aangetoond, 1°. waarom die betrekking geen -causale kan zijn, tussen onruimtelike bewustzijnstoestanden zelf, en de -ruimtelike kennistheoretiese functie van het bewustzijn, genaamd -natuur, en 2°. dat noch voor de physica (die van bewustzijnstoestanden -als zodanig opzettelik abstraheert) noch voor de psychologie (die zich -uitsluitend met deze bemoeit) die betrekking naar haar ontologies -werkelike wezen een voorwerp van onderzoek kan zijn. Ik zou dus niet -weten, welke „empirische wetenschap” deze betrekking zou kunnen -onderzoeken, aangezien de psychophysica bij de door ervaring gegeven, -ten onrechte dus genaamde, „paralleliteit” alias gelijktijdigheid van -beide blijft staan, zonder de verklaring daarvan zelfs maar te -vragen.—Zonder kennisleer en metaphysica, die wel voor ons „empirische -wetenschap” mogen heten, maar juist voor Dr. Ovink’s -„transcendentalisme” met z’n normatieve methode als tegenstelling tegen -de empiriese wetenschap worden geponeerd, komt men hier geen stap -verder dan het... psychophysies materialisme, waarin dan ook, hoezeer -zij het in phaenomenologiese termen transponeren, èn Münsterberg, èn -Natorp èn Rickert, èn (ten onzent) Ovink èn Spruyt zijn blijven steken. - -Zo noemt Spruyt-Kohnstamm op pag. 436 de „natuurdingen” „de uitwendige -oorzaken van het ontstaan der gewaarwording”. Pag. 541: „De werkelijke -eik is de inhoud eener voorstelling van den volmaakten geest, die -onberispelijk en volledig denkt wat er van een eik kan en moet gedacht -worden. Mijn voorstelling is dus de zeer gebrekkige opvatting, die ik -van den inhoud dier goddelijke voorstelling heb kunnen verwerven”. Dit -zogenaamd „objectief idealisme” staat lijnrecht tegenover Kant’s -krities idealisme: - -„Kan en moet gedacht worden” ... op welke grond? En hoe wilt gij weten, -dat uw voorstelling de „opvatting” van de „inhoud” van een „goddelijke -voorstelling” is?! Gij maakt van het kennistheoreties subject der -natuur, dat natuurlik slechts de subjectieve functie, het „phaenomeen” -der werkelikheid „kent”, en dat van het begrip natuur het onontbeerlik -prius is, een metaphysies en metapsychies God, een ondenkbaar, altans -wetenschappelik onbruikbaar, subjekt der werkelikheid, dat een bepaald -systeem van oordelen er op na houdt, en ’t geen daarmee strijdt -verwerpt,... alleen omdat hij dat zo wil (of „moet” ook hij?) zonder -enige werkelikheidsgrond, zonder andere „werkelikheid” dan die deze god -belieft voor te stellen (of te scheppen?), terwijl het onbegrijpbaar -blijft, hoe wij van de voorstellingen van deze god ooit enig vermoeden -zouden kunnen krijgen! En dat zou „immanente” wijsbegeerte zijn! Zo zet -men Kant aan kant! Dat deze goddelike geest „moet” kan voor u zelf geen -zin hebben, noch ethies, noch causaal! Immers: wij moeten, volgens u -ethies, omdat wij aan hem als criterium gebonden zijn, maar wat kan hèm -binden? - -Pag. 569: „Wij zien den sinaasappel, het voorwerp, als het model aan, -den maatstaf, waarnaar zich onze voorstelling moet richten”. N.b. die -sinaasappel, die pas ontstaat door onze „voorstelling” [112],—die al -z’n eigenschappen te danken heeft aan de waarnemende geest! En hoe kent -gij dan uw model? Hoe wilt gij vergelijken met uw model? Dat model, -waarvan ge zelf beweert, dat het niet gegeven, maar tot taak gesteld -(„aufgegeben”) is!—Pag. 500: „De conclusie ligt voor de hand [gegeven: -wij kennen aan onze ruimtelike kennis ’t zelfde karakter van -algemeenheid en noodzakelike waarheid toe als aan de logica], dat ook -de ruimtelike waarheden niets anders zijn dan regels, die ons zeggen -hoe wij verplicht zijn [sic!] de dingen te aanschouwen.” Het behoeft -nauweliks gezegd, dat in heel Kant’s „Aesthetik” dat woord „verplicht -zijn” niet voorkomt, zo min als het begrip. We beleven echter in dit -werk het genoegen, dat Spruyt’s onkants en onjuist ethicisme zowel ten -aanzien van de ruimte als ten aanzien van de logica capituleert voor de -werkelike Kantiaanse (natuur)wettelikheid van onze denkende en -aanschouwende geest:—wat de ruimte betreft p. 563 reeds: - -„Ons kenvermogen oordeelt in die [sc. meetkundige] stellingen alleen -over de wetten waarop het van nature de gewaarwordingen tot -ruimtebetrekkingen verbindt.” Rectissime!—Evenzo in zake logica: op -pag. 590 s. wil B. Spruyt eerst het „absoluut recht” afleiden uit ’t -feit, dat ook een „positivist” „recht meent te hebben op een billijke -critiek”. Nochtans, een „billijke” critiek (zoals we in ’t verloop van -ons werk [113] nader zullen zien) wil zeggen: een kritiek, die het -beoordeelde noch beter noch slechter maakt, dan het is, noch meer noch -minder lof of blaam geeft, dan er aan „toekomt”, dan het „verdient” of -„waard is”, kortom waarheid bij de beoordeling, i.e.: zich stipt houden -aan de werkelikheid [114]. Ook hier dus slechts éne waarheid (in -beoordeling), gegrond op de éne werkelikheid (des positivists werkelike -opvatting).—Zo funderen wij dus ook hier de „Idee der waarheid” zonder -enige onbehoorlike „behoorlijkheid” [115]. Even zo met die plicht tot -logies denken, die wij loochenen, aangezien wij de mogelikheid van -onlogies denken ontkennen.—Pag. 591: „Maar hiermede is tevens dat -onvoorwaardelijk karakter van den plicht erkend. De eisch van logisch -te denken kan alleen toegegeven worden door iemand, die erkent, dat het -niet van ons persoonlijk goedvinden afhangt, hoe wij leven zullen, maar -dat wij gebonden zijn, zekere gedragslijn te volgen. Deed hij het niet, -hij zou zich uit elk dispuut kunnen redden door te verklaren: ‚Het lust -mij heden niet, normaal te denken, vandaag zie ik geen bezwaren in ’t -aannemen van tegenstrijdigheden.’” Wel, de schrijver dier regelen zou -zo iemand niets geldigs kunnen antwoorden. Wij echter wel. Wij zouden -hem verwijzen naar diezelfde schrijver op p. 392, waar hij zou lezen: -„Wanneer ik den maior en den minor van een syllogisme mij duidelijk -voorstel, ben ik volstrekt niet meer vrij, zus of zoo te oordeelen. Wat -willekeurig is, is alleen het uitspreken van het oordeel in woorden; de -vorming van het oordeel gaat buiten onzen wil om.” Dit is volkomen -juist—al heeft Spruyt’s teleologisme daarmee zich zelven weerlegd.—Heel -die ontkenning ener „werkelikheid” als prius en norm van het zuiver -theoreties begrip „waarheid”, zowel bij het zogenaamde „pragmatisme” -als bij dit ethicisme is zonder dogmaties object-realisme dan ook -nauweliks denkbaar. En de bovengenoemde schrijvers bevestigen dit -verband ten volle. Zo vinden we nog bij Spruyt, behalve het reeds -genoemde, op p. 82 de gewaarwording als het „psychische gevolg van -zintuigsprikkeling”! en op p. 86 wordt gewaagd van „betrouwbare -waarnemingen, die ons toonen, hoe de werkelijke stoffelijke [sic!] -wereld verschijnt aan menschen met normale zinnen en normaal verstand.”! - -Ditzelfde, zij ’t ook nog zo anti-naturalisties „... naturalisme” -sijpelt door op p. 566 b.v., waar bedoeld wordt: „de bestanddeelen der -stoffelijke wereld” en dan staat: „de bestanddeelen der werkelijkheid” -„zijn de inhoud van ideale voorstellingen van ‚het Subject’”! Omtrent -die grote vraag: hoe komen we aan onze gewaarwordingen, en wat is hun -betekenis t.o.v. object en An-sich, vinden we dan ook louter -onklaarheid en Kant-verzaking. - -Nemen we een sinaasappel waar, dan is de gewaarwordingsinhoud (oranje, -rond enz.) bij Kant oorspronkelike, d.w.z. (niet re-)productieve -reactie van de geest (in eigen oorspronkelike „vorm”) op de inwerking -van qualitatief onbekende werkelikheid (zodat de inhoud enkel effect, -nooit kopie is en de vorm noch ’t een, noch ’t ander); bij Spruyt, die -geen andere „werkelikheid” heeft dan de objecten, is de kleur, -gedaante, enz. „copie” van een „werkelijke” objekteigenschap, d.w.z. -van de inhoud van een „goddelijke” voorstelling.—Voor Kant (en Berkeley -en Heymans) maakt de waarneming het object mogelik,—voor Spruyt (en -alle realisten) maakt het object de waarneming mogelik. [116] Maakt het -krities enig verschil of men van Gods sinaasappel (het goddelik object -van ’t „objectief idealisme”) dan wel van niemands sinaasappel (het -subjectloos An-sich van het dogmaties realisme) de kopie meent te -hebben?—Berkeley, „de goede Berkeley”, was nog een stuk kritieser en -redeliker en... kantiaanser, trots Kant! Die maakte tenminste niet het -goddelik objekt, maar God zelf tot bron onzer gewaarwordingen, niet het -produkt, maar het onkenbare transcendente producens—evenals, in de -grond, Kant.—Spruyt’s kritiek op Berkeley is dan ook even realisties -als onjuist. Berkeley zou moeten zeggen: de sinaasappel bestaat niet -als ik er niet naar kijk. Dit zou juist zijn indien... „ik” het -kennistheoreties subject van „de sinaasappel” ware, i.p.v. enkel van -mijn sinaasappelgewaarwordingen. Deze fout heeft Berkeley echter nooit -begaan! Dat het bestaan van de sinaasappel slechts van (zij het ook -denkbeeldige) waarneming afhangt, dit hééft Berkeley gezegd: zonder -percipi geen esse! en het is èn Kantiaans èn juist!—„Berkeley heeft -niet opgemerkt, dat het verschil tusschen ware denkbeelden eenerzijds -en onware denkbeelden, hallucinaties en illusies anderzijds wegvalt, -als ieder ondersteld wordt alleen zijn eigen zielstoestanden te -kennen.” Terecht heeft Berkeley dat „niet opgemerkt”. Want het is -onjuist.—Natuurlik kent ieder alleen zijn eigen zielstoestanden, in de -strenge zin van het woord „kennen” [117]. Maar een „objectief” oordeel: -„dáár, op zóveel m.M. afstand van die tafelrand, ligt een sinaasappel -van zóveel gram enz.”, is er een over mogelike (inbegrepen: onder -bepaalde omstandigheden noodwendige) zielstoestanden van alle mogelike -subjecten van bepaalde soort. Dit oordeel is al of niet waar. -„Percipitur Chimaera, ergo est” houdt Spruyt aan Berkeley voor. -Natuurlik, est Ch., sc. als gewaarwordingsgroep of gedachte. Maar niet -objectief, als voorwerp in de ruimte. Immers voor het Subject der -natuur en derhalve voor alle mogelike individuele subjecten, als -coenosubjectieve waarnemingsmogelikheid, bestaat zij niet. Berkeley had -dus misschien wat voorzichtiger zijn bedoeling uitgedrukt door van de -natuurdingen (niet van de subjecten! n.b.) te zeggen, in pl. v. esse = -percipi, esse = percipi posse, een amendement (later verwezenlikt door -de „permanent possibilities of sensation” van zijn landgenoot Stuart -Mill), door B. zelf... uit voorzichtigheid afgewezen [118]. Spruyt zelf -geeft een alles behalve „immanente” eigen opvatting van het verschil: -„Hallucinaties bestaan, maar zijn geen ware voorstellingen, omdat zij -niet overeenstemmen met de werkelijkheid.” Dat is een waarheid als ... -een zeker levend objekt,—ook voor Berkeley! De enige vraag is maar: Wat -betekent hier „werkelijkheid”? „geeft men het geloof aan die -werkelijkheid op” ... Aan welke werkelikheid? Aan een bestaan, -onafhankelik van waarnemende subjectiviteit? Die „werkelikheid” -loochent Berkeley... terecht. Of aan een bestaan voor elk normaal -waarnemend subject? Die aanvaardt B.... terecht. [119] - -Het zij mij vergund Berkeley’s eigen woorden hier aan te halen (Pr. of -H. K. sect. 6 p. 158): - -„Some truths there are so near and obvious to the mind, that a man need -only open his eyes to see them. Such I take this important one, viz. -that all the choir of heaven and furniture of the earth, in a word all -those bodies which compose the mighty frame of the world, have not any -subsistence without a mind, that their being is to be perceived or -known; that consequently so long as they are not actually perceived by -me, or do not exist in my mind or that of any other created spirit, -they must either have no existence at all, or else subsist in the mind -of some Eternal Spirit—it being perfectly unintelligible, and involving -all the absurdity of abstraction, to attribute to any single part of -them an existence independent of a spirit. To be convinced of which, -the reader need only reflect, and try to separate in his own thoughts -the being of a sensible thing from its being perceived.” - -Op smetteloos immanente wijze spreekt Berkeley over de onderscheiding -tussen objektieve werkelikheid en chimera: Dial. III, p. 330: Phil. tot -Hylas, na de voornaamste onderscheidings-criteria genoemd te hebben: -„In short, by whatever method you distinguish things from chimeras on -your scheme, the same, it is evident, will hold upon mine. For, it must -be, I presume, by some perceived difference; and I am not for depriving -you of any one thing that you perceive.” - -Berkeley denkt er dus niet aan, de objekten, de phaenomena, te -loochenen, integendeel; hij ontdekt en betoogt juist hun immanentie, -geheel in overeenstemming met Kant, al is bij hem van Kant’s -kriticistiese onderscheiding tussen vorm en inhoud nog geen sprake. -[120] Maar wat Berkeley altans schijnbaar, en naar Kant’s misduiding -(38), die hem Kant’s verwijt van „mystischen und schwärmerischen -Idealismus” heeft op de hals gehaald, loochent, zijn ... dezelfde -„Sachen an sich selbst”, die ... Bellaar Spruyt ontkent, die „Sachen” -(Dinge an sich), waarvan Kant zei: „die zu bezweifeln ist mir niemals -in den Sinn gekommen”. - -Als Kant zelf in § 57 van zijn Prolegomena als „Beschluss” de summa -geeft van heel zijn kenniskritiek, zijn „Grenzbestimmung der reinen -Vernunft”, zegt hij: - -„Nach den allerklarsten Beweisen, die wir oben gegeben haben, würde es -Ungereimtheit sein, wenn wir von irgend einem Gegenstande mehr zu -erkennen hofften, als zur möglichen Erfahrung desselben gehört, oder -auch von irgend einem Dinge, wovon wir annehmen, es sei nicht ein -Gegenstand möglicher Erfahrung, nur auf das mindeste Erkenntnis -Anspruch machten, es nach seiner Beschaffenheit, wie es an sich selbst -ist, zu bestimmen”... - -Kant’s hele leer scherpt in: Het is ongerijmd, te menen dat de objekten -die wij kennen Dinge an sich zijn. - -Maar dan: „Es würde aber andererseits eine noch grössere Ungereimtheit -sein, wenn wir gar keine Dinge an sich selbst einräumen ... wollten”! - -Men ziet nu, hoeveel meer recht de „idealistiese” verdedigers dezer -laatste post-kantiaanse „ongerijmdheid” hebben, zich (neo-)Kantianen te -noemen, dan de gewone „realistiese” aanhangers der prae-kantiaanse -„ongerijmdheid”! [121] - - - - - - - - -HOOFDSTUK V. - -KANT’S WAARNEMINGSLEER EN HAAR MODERNE REALISTIES-DOGMATIESE -MISVATTING. - - -1. ÉÉN RUIMTE, ÉÉN TIJD, ÉÉN „ERFAHRUNG”. - -Tans gaan wij over tot de verdediging van Kant’s „Aesthetik” tegen -Hartmann’s misverstand, in zijn „Kritische Grundlegung des -Transcendentalen Realismus” en „Das Grundproblem der -Erkenntnisstheorie” [122].—Ter oriëntering ga nog deze korte § vooraf. - -Niemand zou zich meer verwonderd hebben dan Kant, had hij kunnen lezen, -hoe hier een filosoof z’n uiterste best doet om te bewijzen dat de éne -oneindige ruimte een... transindividuele, vermakelikerwijze -„transcendent” genaamde, betekenis heeft, en dat b.v. de atomen der -natuurwetenschap ruimtelik moeten worden gedacht! En die n.b. Kant -daarmede waant te bestrijden!—En die zich uitput in betogen voor het -transindividueel bestaan der ... natuurobjecten, door hem in onschuld -Dinge-an-sich genoemd! Die, om tot Kant’s „empirische Realität” te -komen, hele hoofdstukken nodig heeft en dan deze noemt—tegen -Kant—„transcendentale Realität”! Die in de ondertitel van zijn -„Kritische Grundlegung des transcendentalen Realismus” „Fortbildung der -erkenntnisstheoretischen Principien Kant’s” noemt, wat deze slechts -derzelver „Fortschaffung” zou hebben bevonden! - -Het zij hier dan nog, tegenover zulke bergen van wanbegrip, nadrukkelik -geconstateerd, dat ook voor Kant slechts éne objectieve oneindige -Ruimte bestaat, gelijk er slechts éne Erfahrung is, m.a.w., dat Kant er -nimmer de onmogelike, zonderlinge mening op na heeft gehouden, als zou -van de éne ruimte der wiskunde of der natuurkunde, of van het éne -ruimtelike Heelal... enig individu het subjekt, het -bewustzijnsbetrekkingspunt zijn, een misverstand waarvan wij straks -(opm. 39) bij Paul Rée de koddige consequenties zullen behandelen. Het -spreekt van zelf, dat het ’t éne Universalsubject aller mogelike -gewaarwordingen (en voor de „innere Erfahrung” tevens aller mogelike -andere belevenissen) is, dat als prius moet worden gedacht van de -wereld der Erfahrung, van de natuur [123].—„Die Bedingungen a priori -einer möglichen Erfahrung überhaupt sind zugleich Bedingungen der -Möglichkeit der Gegenstände der Erfahrung.” (K. d. r. V. p. 124, cf. p. -156), vertaald: Het éne Subjekt en Prius der Natuurwetenschap is tevens -het Subject en Prius der Natuur. - -Op p. 123 K. d. r. V. zegt K. uitdrukkelik: - -„Es ist nur eine Erfahrung, in welcher alle Wahrnehmungen als im -durchgängigen und gesetzmässigen Zusammenhange vorgestellet werden; -eben so wie nur ein Raum und eine Zeit ist, in welcher alle Formen der -Erscheinung und alles Verhältniss des Seins oder Nichtseins Statt -finden. Wenn man von verschiedenen Erfahrungen spricht, so sind es nur -so viel Wahrnehmungen, sofern solche zu einer und derselben allgemeinen -Erfahrung gehören.” enz.... Op p. 125: „Alle möglichen Erscheinungen -gehören, als Vorstellungen, zu dem ganzen möglichen -Selbstbewusstsein.”... Dat er slechts éne Wereldruimte, slechts éne -Natuur bestaat weten we dus weer met de zekerheid van ... een analyties -oordeel. Immers deze materiële (inhoudelike) éénheid is het onmiddellik -gevolg van de „formele” éénheid van hun universeel Subjekt [124]. Dit -is Kant’s „Einheit der Apperception”, voor hem „der transcendentale -Grund der nothwendigen Gesetzmässigkeit aller Erscheinungen in einer -Erfahrung.” (p. 135). - - - - -2. KANT’S RUIMTELEER EN HARTMANN’S (BENEVENS KÜLPE’S EN BOLLAND’S) -MISVERSTAND. - -a. Het eerste argument. - -Handhaven wij tans Kant’s ruimteleer tegen de realistiese bestrijding -van Hartmann (Külpe, Bolland) [125]. - -Kant’s argumenten voor het formeel karakter, „de transcendentale -Idealität”, van de ruimte zijn gelijk bekend is de volgende: - -1. De ruimtelike waarneming is niet kenbron der ruimte, maar omgekeerd, -vooronderstelt reeds de ruimte, wordt door deze pas mogelik gemaakt. De -ruimte is niet een begrip, uit ruimtelike, gelocaliseerde gegevens -afgeleid, maar omgekeerd, alle localisering geschiedt in de éne ruimte -als haar prius en onderstelt deze dus reeds. Alle biezondere, bepaalde -ruimtelikheid betekent slechts: bepaalde verhouding tot, gedeeltelike -vervulling van, de ene gehele ruimte met haar driedimensionele -oneindigheid. - -Tegen dit voor mij onweerlegbaar argument voert nu Hartmann aan [126]: - -„Mag der Raum schon vor der Erfahrung vorhanden sein oder nicht, so ist -er doch vor der fertigen Erfahrung keinesfalls im Bewusstsein -vorhanden; das Bewusstsein lernt den Raum nicht früher als die -Erfahrung, sondern erst an und in dieser kennen” (p. 119). Wel, dit -tweede zindeel bevat ongeveer Kant’s eigen woorden en in elk geval -Kant’s eigen mening. Nog ééns: „Der Zeit nach geht also keine -Erkenntniss in uns vor der Erfahrung vorher und mit dieser fängt alle -an.” Dat ik dus, zodra mij ervaring gegeven is, i.c. ruimtelike -ervaring, zodra ik een kamer met huisraad erin heb leren kennen, pas -door abstractie, denkend, kan scheiden: de ruimtelike dingen en de -ruimte waarin zij zich bevinden benevens hun ruimtelikheid zuiver als -zodanig, dat wil Kant waarlik niet loochenen. De polemiek ten deze van -Hartmann schermt in de lucht. K.’s bedoeling is slechts: Als wij nu -deze ruimte zuiver overhouden, dan hebben wij ons tot bewustzijn -gebracht de wijze waarop wij van meet af zinnelik gereageerd, -waargenomen hebben, zij ’t ook onbewust, dank zij de natuur, de -wettelikheid van onze eigen geest (niet van ons denken!).—Laten we ’t -vergelijken met de logica, waar iets soortgelijks geldt: De negatie is -geen uit het onderscheiden van biezondere tegendelen geabstraheerd -begrip; maar integendeel, om te kunnen denken of ervaren, om iets, wat -ook maar, in concreto te kunnen onderscheiden van iets „anders”, moet -al de geest over de negatie beschikken, moet reeds voor de geest elk -zó-zijn betekenen: niet anders-zijn, en elk anders-zijn: niet -zó-zijn.—Aphoristies: de negatie is niet uit onderscheiding, maar alle -onderscheiding uit negatie. Kantiaans: De negatie is niet -ervaringsbegrip maar kategorie.—Toch zijn we ons pas zeer laat, en door -logiese abstractie, van deze oorspronkelike, zuiver subjectieve, zuiver -formele wettelikheid van ons denken bewust geworden. Die abstractie -geeft ons dus niet pas die wettelikheid, maar toont ons eerst wat we -reeds bezitten, en wel het deel, dat we niet van buiten af, uit -ervaring, hebben gekregen, maar dat we tot de ervaring uit ons zelven -hebben bijgedragen. Precies zo bij de ruimte. Alleen hebben we hier -natuurlik niet een denkvorm [127]. maar een waarnemings-(volgens -hedendaagse boven aanvaarde theorie gewaarwordings-)vorm. Daarom -beweegt zich hier het empirisme, evenals bij de logica, noodwendig in -een circulus vitiosus. Het kan ruimte en negatie alleen halen uit -gegevens die ... pas door ruimte en negatie mogelik zijn geworden. -[128] - -Voor het „formeel” karakter nu van een kennis-element is dit juist één -der zuiver kennistheoretiese kenmerken, naar Kant fijn en diepzinnig -bespeurd heeft. Horen we nu Hartmann, p. 120: - -Hij citeert eerst van Kant: „So wenn ich von der Vorstellung eines -Körpers das, was der Verstand davon denkt, als Substanz, Kraft, -Theilbarkeit etc, ingleichen, was davon zur Empfindung gehört, als -Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc. absondere, so bleibt mir aus -dieser empirischen Anschauung noch etwas übrig, nämlich Ausdehnung und -Gestalt”... Niemand zal willen betwijfelen dat dit abstracta zijn, en -„Die Räumlichkeit ist [aan beide gemeen en] also eine Abstraction aus -Ausdehnung und Gestalt, d.h. eine Abstraction zweiter Ordnung”.... -„Wenn also Kant es behufs der Begründung der Apriorität in Abrede zu -stellen wagt, dass die Räumlichkeit uns gar nicht anders als durch -Abstraction aus der Erfahrung gegeben sein könne, so widerspricht er -seinem eigenen besseren Wissen.” Van durven gesproken! „Was diese -formale Seite der räumlichen Anschauung vor der Entstehung der -Erfahrung... sei, und ob dieselbe durch den Stoff der Empfindung als -solchen empirisch gegeben, oder im Gegensatz zu derselben subjective -Zuthat sei, darüber kann keine rein psychologische Speculation jemals -Aufklärung bringen, sondern nur eine psychophysische [!] Betrachtung. -So viel steht fest, dass der von Kant angenommene Gegensatz in der -Entstehung der Materie und der Form der Anschauung grundfalsch und -durch keinen Unterschied der inneren Wahrnehmung begründet ist” [zoveel -staat altans vast, dat deze tegenstelling en haar kennis-theoretiese -betekenis aan Hartmann is ontgaan]; „denn der concrete -Empfindungsinhalt und die concrete Form der Anschauung [bedoeld: die -concrete Betätigung der Form der Anschauung] drängen sich beide mit -gleich unwiderstehlicher Gewalt dem Bewusstsein als fertig gegebene und -nicht willkürlich zu ändernde auf; beide sind Producte der Seele, also -in ihrer specifischen Natur und Qualität (z.B. Farbe, Räumlichkeit) -rein subjectiv..., beide aber auch in ihrer concreten Bestimmtheit -(diese Farbe, diese Gestalt) von aussen, d.h. transcendent, bedingt.” -Het zou mij tegenvallen als ik voor mijn lezers hier nog moest -bijvoegen: Precies zo wil het Kant; slechts misverstand dicht hem een -„willkürlich zu ändernde” vorm of vormvulling toe. - -Nu wij eenmaal „er in” zijn, behandel ik tegelijkertijd de kritiek van -Oswald Külpe, filosofie-prof. te Würzburg (tans in Bonn), tegen dat -1ste argument in zijn „Immanuel Kant, Darstellung und Würdigung” 1907. -(41) - -Deze voert drieërlei aan: - -1°.: Niet alle gewaarwordingen, maar alleen die van gezichts- en -tast-zin worden onmiddellik gelocaliseerd. Op de vraag „warum diese -Zutat unseres Erkenntnisvermögens bloss diesen beiden Sinnen -unmittelbar zuteil geworden sei”... „kann Kant von seinem Standpunkte -aus keine befriedigende Antwort geben.” Dit is, naar men weet, de -voorstelling van Wundt. Heymans echter heeft mij overtuigd, dat zelfs -niet eens door een psychiese „schöpferische Synthese” (door Riehl, Kr. -I 304/5, met Kant’s Synthesis a priori schromelik verward) de -ruimtelikheid ontstaat, maar slechts eigen is aan één enkele, de -bewegings-zin, zodat de localisering der gezichts-gewaarwordingen -slechts een uit „locaal-tekens” afgeleide, associatieve is. [129] Had -Kant van de psychologiese onderzoekingen, waarop zowel de ene als de -andere theorie steunt, kennis kunnen nemen, hij zou enkel geantwoord -hebben: Goed,... dan is de ruimte niet „vorm” of schema des äusseren -Sinnes überhaupt maar... „Form” jener beiden Sinne, of jenes einzigen -Sinnes.—En hij zou er bij hebben kunnen voegen, dat het voor de -beantwoording van bovenstaande vraag geen verschil maakt of men de -ruimte als „vorm” dan wel als „materie” der gewaarwording beschouwt, -immers waarom stelt slechts één zin geluiden of kleuren?—en dat in dit -laatste geval het „realisme” dat de geachte vrager hier in petto -schijnt te houden altans geen enkele beantwoordingsmogelikheid op het -„idealisme” vóór zou hebben. - -Külpe’s 2de tegenwerping luidt: „Für die unmittelbare Raumauffassung im -Gebiete des Tast- und Gesichtssinnes dagegen ist das Gebundensein an -die räumliche Form auch dann verständlich, wenn sie mit den -Empfindungen dieser Sinne jederzeit gegeben ist, zu deren Eigenschaften -gehört, wie die Tonhöhe als eine solche der Tonempfindungen oder die -Farbe als eine solche der Farbenempfindungen gilt.” Vooreerst zou Kant -dit voor de ruimtelikheid in tegenstelling tot de „ruimte” vermoedelik -volkomen met Külpe eens zijn geweest. Men heeft dan de keuze tussen -Kant’s copernicaanse, de algemeenheid als noodwendig verklarende, -centraal-bepalende „vorm” of Külpe’s anti-copernicaanse, de (slechts -voorlopig geldige) algemeenheid slechts als onverklaarbaar, toevallig -feit constaterende, peripheries-bepaalde „materie”. „Die -Raumbestimmungen würden dann nicht erst durch uns in eine an sich -raumlose Masse von Empfindungen hineingetragen, sondern ebenso -unmittelbar in und mit den Empfindungen vorgestellt werden, wie deren -Stärke oder Qualität.” Külpe zal toch niet het misverstand delen, dat -we de ruimtelike gewaarwordingen volgens Kant eerst „an-sich” -„ruimteloos” zouden krijgen en er dan Raumbestimmungen zouden -hineintragen? Ten overvloede zij dan nogmaals herhaald, dat ook voor -Kant de gewaarwordingen van de zin(nen) wiens (wier) „vorm” de ruimte -is, eo ipso onmiddellik ruimtelik zijn, op een bepaalde, van willekeur -onafhankelike, wijs. We hebben daarmee tevens Külpe’s - -3de tegenwerping beantwoord: „wie es möglich sei, dass die Eindrücke -dieser Sinne in einer ganz bestimmten nicht willkürlich von uns -abzuändernden Form wahrgenommen, oder an einen bestimmten, nicht -beliebig zu wählenden Ort verlegt werden.” Antwoord, m.i. afdoende: -Doordat de (onruimtelike) werkelikheid in een bepaalde, niet naar -willekeur te wijzigen, verhouding staat tot de ruimtezin(-nen). Külpe -antwoordt realisties: „Wir müssen hiernach zum mindesten verlangen, -dass etwas Raumähnliches [130], der räumlichen Ordnung unserer -Sinneseindrücke Entsprechendes, auch den die Sinnlichkeit affizierenden -Dingen zukomme, dass den so gesetzmässig auftretenden Unterschieden in -den sinnlichen Wirkungen eine Gesetzmässigkeit der sie hervorrufenden -Ursachen korrespondiert.”... Jammer, dat Külpe zijn terecht -geliefkoosde vergelijking met de kleuren enz. juist hier geheel -vergeet: tegen die Gesetzmässigkeit heeft Kant, dunkt mij, geen -bezwaar, maar zelfs al ware de ruimte „materieel” i.p.v. „formeel”, -moet de oorzaak onzer kleurgewaarwordingen „etwas Farbenähnliches” -hebben? „Diese Schwierigkeit hat Kant nirgends berücksichtigt -geschweige denn beseitigt.” Wie struikelt over een strootje wijte dat -niet aan de wegbereider. - - - -b. Het tweede argument. - -We gaan over tot Kant’s 2de argument: „Der Raum ist eine nothwendige -Vorstellung, a priori, die allen äusseren Anschauungen zum Grunde -liegt. Man kann sich niemals eine Vorstellung davon machen, dass kein -Raum sei, ob man sich gleich ganz wohl denken kann, dass keine -Gegenstände darin angetroffen werden.” Ruimtelike dingen onderstellen -altijd, brengen van zelf mee, heel de ruimte, terwijl deze volstrekt -geen „vulling” onderstelt, nodig heeft, maar „ledig” kan worden -gedacht. De ruimte is dus het prius der materie, niet omgekeerd. - -Horen wij hiertegen weer eerst Hartmann: „Gesetzt den Fall, man könnte -den Raum nicht wegdenken und sähe ihn als apriorische Bedingung der -Möglichkeit der Erscheinungen an, so würde daraus nur folgen, dass wir -nicht im Stande sind, eine andere Möglichkeit des Verhältnisses -zwischen Objecten und Raum uns vorzustellen, keineswegs aber, dass es -auch das Wahre sei, so wie wir die Sache ansehen.” Daar deze skepsis -andere ruimte en andere objekten onderstelt dan de gegevene, kunnen we -ze hier als uiting van een voor ons niet meer geldend dogmatisme ter -zijde stellen... „Indessen ist diese Bemerkung überflüssig, da die von -Kant behauptete Unmöglichkeit gar nicht besteht. Kant selbst liefert -den besten Beweis davon, denn er behauptet, dass die reale Welt (d.h. -die Welt der Dinge an sich und der Ich’s an sich) unräumlich sei. Wäre -es nun unmöglich, die Räumlichkeit und den Raum von den Dingen -wegzudenken, so wäre die Behauptung Kant’s eine der Einrichtung des -menschlichen Vorstellungsvermögens widersprechende, also unvollziehbare -und damit wissenschaftlich gerichtete. Jeder, der seine Seele, sein -Ich, unräumlich denkt, beweist dadurch die Möglichkeit, vom Raum zu -abstrahiren, d.h. den Raum von den Dingen wegzudenken.” - -Niet alleen „die reale Welt” maar zelfs reeds die Welt der „inneren -Erfahrung” is voor Kant, gelijk van zelf spreekt, onruimtelik. Vrage: -hoe onnozel moet men Kant achten om juist hem de bewering toe te -dichten, dat wij niet zouden vermogen „vom Raum zu abstrahiren, d.h. -den Raum von den Dingen [!] wegzudenken”! [131] En dat naar aanleiding -van Kant’s even simpele als onbetwistbare opmerking, dat wij de -„äussere Erscheinungen” dus het physiese, de natuurdingen (in -tegenstelling met de zgn. „innere Erscheinungen”, het psychiese) niet -zonder ruimte kunnen denken, wel omgekeerd de ruimte zonder -lichamen.—Toch heeft niemand fijner dan Kant ingezien, hoe elk der -helften dezer eenvoudige waarheid het realisme in de grootste -verlegenheid moest brengen.—Nemen we de 1ste helft: waren de lichamen -(de atomen, de velden, de huizen, de planeten, de zonnestelsels) -werkelik bestaande, concrete substanties, dan was dus de ruimte, deze -bestaansvoorwaarde zowel van lichamelikheid als van beweging,—ook de -bestaansvoorwaarde van substanties, een werkelik iets dus, dat zelf -noch substantie noch eigenschap van substanties zou kunnen zijn, en -toch—als bestaansvoorwaarde, op z’n minst zelf zou moeten bestaan! Als -wat? Immers, volgens de 2e helft kan het nòch zelf lichaam -(„subsistirend” zegt Kant), nòch eigenschap of verhouding van lichamen -(„inhärirend”) zijn, want... het zou immers blijven bestaan, -overblijven, al dachten we alle lichamen er uit weg. En zonder dat het -dan, naar ieder onbevangene moet toegeven, als eindig zou kunnen worden -gedacht. [132] - -O wonderlik, ’t zij eindig of oneindig, altijd even onmogelik onding! -Zijt ge oneindig, dus niet „inhärirend” maar „subsistirend”, dan tòch -zonder afmetingen—immers het prius gij aller afmeting; zonder kracht, -zonder zwaarte, zonder weerstand, zonder beweging, zonder één enkele -physiese eigenschap—immers de vóóronderstelling aller beweging, aller -physica! En wie, welk „eindig”, tijdelik wezen, heeft u dan uitgemeten -of gepeild, dat wij zeker zijn van uw oneindigheid? - -Zo heeft dan ook het realisme en empirisme zich, consequent, genoopt -gezien, u voor „inhärirend” te verklaren,—niet meer beweging en atomen -afhankelik van de ruimte, maar omgekeerd, horribile dictu, de ruimte -afhankelik van beweging (Trendelenburg [133], Wartenberg (42)) of -lichamen (Hartmann)!—En zo moeten dan deze zich zelf wat wijs makende -geesten beweren, dat voor hun de „werkelike” ruimte... eindig is, wat -Wartenberg aldus, kostelik zich zelf weerleggend, uitspreekt: „die -Welt, als in sich geschlossenes Ganze, schliesst auch den Raum ein und -begrenzt sich selbst; was jenseits [!] dieser Grenzen liegt, das wissen -wir nicht; wir wissen nur, das es dort [!] keinen Raum mehr giebt.” -(Das Problem des Wirkens und die monistische Weltanschauung, p. 150). -(43) - -De specifiek anti-realistiese strekking van Kant’s 2e argument is dus -deze: de éne oneindige ruimte is bestaansvoorwaarde, vóór-onderstelling -voor lichamen en beweging („nothwendige Vorstellung a priori, die allen -äusseren Anschauungen zum Grunde liegt”). Waren nu deze reëel, dan zou -ook de ruimte reëel, een werkelik „onding”, moeten zijn. - -Külpe heeft dit argument weer evenmin begrepen als Hartmann.—Volgens -Külpe „ist hier die Notwendigkeit der Raumanschauung als solche, -unabhängig von ihrer Benutzung zu einzelnen räumlichen Bestimmungen, -der Nerv des Beweises. Im ersten Argument wird uns gesagt: die -Raumbestimmung geschieht nur auf Grund einer schon a priori gegebenen -Raumvorstellung [?!]; hier wird erklärt: eine Anwendung unserer -Raumanschauung auf Gegenstände ist gar nicht erforderlich, wir können -sie [?!] auch ohne solche haben, in uns tragen.”, bedoeld is „der -Nachweis einer selbständig [!] für sich bestehenden, sich selbst -genügenden Raumanschauung”. We kunnen nu reeds verwachten, dat zijn 3 -„Einwände” tegen het aldus geduid argument Kant weinig zullen deren: - -1°. „Nicht frei und selbständig, sondern an die Erfahrung gebunden sind -wir, wenn wir nur bestimmte Sinneseindrücke räumlich unmittelbar -auffassen, wenn wir dem Tisch und dem Stuhl, den Gestirnen und den -Tieren besondere Formen beilegen und bestimmte Lagen anweisen.” - -Külpe denkt dus dat we volgens Kant „frei und selbständig” (naar -believen? naar scheppersluim? maar een waarbij zich de mensheid van -alle landen en tijden, zo ’t schijnt, in een wonderbaarlike harmonia -praestabilita mag verheugen) aan de dieren des velds hun gestalten, aan -de gesternten hun plaats zouden aanwijzen? - -Dat we ons de ledige ruimte wel kunnen „denken”, niet „voorstellen”, -bewijst noch iets voor het empirisme (Berkeley) tegenover het -apriorisme (Kant)—immers dat de éne ruimte zelf nog iets anders is dan -het begrip „ruimte” geven ook de empiristen toe—, noch voor het -realisme (Locke, Hegel, Comte, Hartmann, Külpe) tegenover het idealisme -(Berkeley, Kant, Schopenhauer, Heymans)—want ook of juist ten aanzien -van de wèl-voorstelbare „materie” der gewaarwordingen zijn er -idealisten! - -2°. „Da die unmittelbare Raumanschauung auf zwei Sinne beschränkt ist, -so gibt es auch raumlose Vorstellungen”... „Von der Notwendigkeit einer -auf sich selbst gestellten Raumanschauung könnte daher bei einem ohne -Gesichts- und Tastsinn geborenen Individuum gar nicht geredet werden.” - -Hiertegen zij opgemerkt: Kant noemt de ruimte niet voorwaarde van -„voorstellingen” maar van „äusseren Erscheinungen” i.e. lichamen, -ruimtedingen.—Kant zou dus antwoorden: indien inderdaad de ruimte -slechts vorm is van die beide zinnen, dan kan er voor zulk een -Individuum evenmin een ruimtewereld, lichamelikheid, als ruimte -bestaan! En mij dunkt, Külpe zal de eerste zijn, dat toe te geven.—Laat -mij Külpe eraan herinneren, dat de ruimte voor Kant, in plaats van „auf -sich selbst gestellt”, juist slechts is Form der Sinnlichkeit, van het -waarnemingsvermogen, en dus: ohne Sinnlichkeit, ohne Sinne, ohne -Anschauung... kein Raum!—Kant zegt enkel: Wie ruimtelikheden, -ruimtelike dingen stelt, heeft heel de ruimte reeds voorondersteld; -hieruit volgt alleen: wie dit laatste niet zou vermogen, wie dus, ’t -zij zonder waarnemingsvermogen of zonder ruimtezin(nen) geboren is, -voor hem zouden geen lichamen, geen natuurdingen, noch afstanden, noch -bewegingen, noch gestalten, noch groot of klein, kortom niets van heel -de ruimtelike ordening der dingen, bestaan of denkbaar zijn. - -Dat de ruimte echter onafhankelik van ons waarnemingsvermogen „niets” -is, dat zegt de ruimte-idealist Kant, zo goed als Berkeley, -ondubbelzinnig en overvloediglik. Eén plaats voor alle: p. 56: „Wir -behaupten also die empirische Realität des Raumes (in Ansehung aller -möglichen äusseren Erfahrung) ob zwar zugleich die transcendentale -Idealität desselben, d.i., dass er nichts sei, so bald wir die -Bedingung der Möglichkeit aller Erfahrung weglassen, und ihn als etwas, -was den Dingen an sich selbst zum Grunde liegt, annehmen.”; dit laatste -op dezelfde pag. te voren nog precies omschreven: „die Idealität des -Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch die Vernunft an sich selbst -erwogen werden, d.i. ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer -Sinnlichkeit zu nehmen.” - -3°. „Dass die Naturwissenschaft ihren Gegenständen räumliche -Eigenschaften und Beziehungen zuschreibt, beruht darauf, dass diese zu -dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch das Individuum -nicht willkürlich zu beeinflussende Gesetzmässigkeit aufweist. Dabei -wird durch Messung und Berechnung dafür gesorgt, dass unsere -Raumvorstellung keinen modifizierenden Einfluss auf die objektive -Raumbestimmung gewinnt, dass also die zahlreichen Täuschungen, denen -wir bei der unmittelbaren räumlichen Auffassung unterliegen, nicht auf -die Objekte der Naturerkenntnis übertragen werden. Daraus ergibt sich -die Unterscheidung eines subjektiven und eines objektiven Raumes, und -die Einsicht, dass unsere subjektive Raumvorstellung mit -Eigentümlichkeiten individueller Art behaftet ist, die ihre Bedeutung -für eine allgemeingültige und notwendige [?] Raumbestimmung wesentlich -einschränken. Wäre der Raum lediglich eine Form unserer Sinnlichkeit, -so würde die Möglichkeit einer Geometrie ebensowenig verständlich sein, -wie diejenige einer Naturwissenschaft.” - -En dit alles tegen Kant! Zou deze Newtoniaan niet onderscheiden hebben -de „subjectieve”, lees individuele, ruimtevoorstellingen, en de -„objectieve” (dus van het subject aller mogelike gewaarwordingen -afhankelike) ruimte der natuurwetenschap? Kant, wiens ruimteleer juist -de vooralsnog énige verklaring van de Möglichkeit niet einer, maar der -Geometrie, en niet einer, maar der Naturwissenschaft gegeven heeft!—Of -zouden soms voor Külpe de kleuren in de natuur, in de plantenwereld -b.v., niet „zu dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch -das Individuum nicht willkürlich zu beeinflussende Gesetzmässigkeit -aufweist”? - -Voor de verwarring van kennistheoretiese subjectiviteit met „willekeur” -of individuele afhankelikheid, waartegen reeds Collier en Berkeley voor -twee eeuwen zich afdoende verweerd hebben, zou men toch hedendaagse -Professoren als Wundt, Külpe, Adickes te goed hebben geacht, en zoveel -anderen, die in naam van de natuurwetenschap tegen Kant’s ruimteleer -opkomen. [134] - - - -c. Hartmann tegen het derde en vierde argument; „reine Anschauung” en -de phychologie; Wundt’s „Form”. - -Kant’s 3de Ruimte-argument luidt (2de dr.): „Der Raum ist kein -discursiver, oder, wie man sagt, allgemeiner Begriff von Verhältnissen -der Dinge überhaupt, sondern eine reine Anschauung.” - -Niets wellicht heeft in de geschiedenis der wijsbegeerte meer -misverstand gewekt dan de naam „reine Anschauung” door Kant aan ruimte -en tijd gegeven. Vertaal dat toch eens in begrijpelike psychologiese -termen, vraagt men dan ook onwillekeurig; wij weten wat gewaarwordingen -zijn, wat voorstellingen, wat begrippen, maar wat is nu een „reine -Anschauung”? Want „rein” betekent naar Kant’s eigen definitie: vrij van -elk „empiries” element, i.c.: vrij van al „was zur Empfindung gehört”. -Dus noch gewaarwording, noch begrip, maar voorstelling zonder -gewaarwordingselement? Kant’s onderscheiding tussen „vorm” en „inhoud” -van ons waarnemingsvermogen heb ik in hoofdstuk III uitvoerig -toegelicht.—Kant ging uit van het ervaringsfeit, „dass das -Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen geordnet, -angeschauet wird” (2de druk: „in gewissen Verhältnissen geordnet werden -kann”), nl. in ruimte en in tijd; zo pleegt ook de moderne psychologie, -b.v. Wundt en de zijnen, te onderscheiden „Stoff” en „Form” der -waarneming, nl. de gewaarwordingsinhoud (kleuren, geluiden enz.) en hun -ruimtelik-tijdelike ordening. - -Nu is de „Form” voor Kant niet, als bij Wundt, deze ordening zelve, -maar de subjectieve Bedingung der Möglichkeit dezer ordening; met -Kant’s eigen woorden: „dasjenige...., welches macht, dass das -Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen geordnet, -angeschauet wird, nenne ich die Form der Erscheinung.” - -Deze „vorm”, die een bepaald soort ordening van gewaarwordingen mogelik -maakt, kan niet zelf weer gewaarwording zijn: „Da das, worinnen sich -die Empfindungen allein ordnen und in gewisse Form gestellt werden -können, nicht selbst wiederum Empfindung sein kann, so ist uns zwar die -Materie aller Erscheinung nur a posteriori gegeben, die Form derselben -aber muss zu ihnen insgesammt im Gemüthe a priori bereit liegen, und -dahero abgesondert von aller Empfindung können betrachtet werden.”—Wat -de betekenis van dit a priori is, en hoe wij tot ’t bewustzijn van deze -„vorm” komen, is boven uiteengezet.—Ieder zal nu inzien, dat deze -„vorm” iets anders is dan ’n „begrip”: dat hij tot de „Sinnlichkeit” -behoort, die ons „Anschauungen liefert”—niet tot het „verstand”, -waaruit „Begriffe entspringen”. (44) Deze „vorm” niet te bezitten zou -een gebrek zijn van het waarnemingsvermogen, van de zinnen, niet van -het verstand (45), naar de scherpe onderscheiding tussen beide, reeds -door Berkeley in overeenstemming met Kant—en in tegenstelling tot het -intellectualisme van Leibniz en Hegel c.s. [135]—gemaakt: „To perceive -is one thing, to judge is another” ... „Things are suggested and -perceived by sense. We make judgements and inferences by the -understanding.” [136] - -Voor deze „vorm” zelf, noch voor onze wetenschap daaromtrent, is dus -een zuiver psychologiese term te vinden, omdat het een onbewuste -functie of wettelikheid is van ons waarnemingsvermogen, die wel is waar -uitsluitend zich doet gelden, in werking treedt („Statt findet”) „bij -gelegenheid van” waarnemingen—maar toch geenszins door of uit deze -ontstaat, in tegendeel, deze ordent, bepaalt, voor zover dit van het -waarnemend subject afhangt, terwijl alle concrete bepaaldheden dezer -ordening (dus wat Wundt de „Form” noemt)—afhangen van de op het subjekt -inwerkende werkelikheid. [137] - -Nu heeft Kant deze functie, deze vorm, die dus niet „empirisch” maar -„rein” is (en bovendien „transcendental” in de zin van: het empiriese -subjectief bepalend), zelf ook „Anschauung” genoemd: „Diese reine Form -der Sinnlichkeit wird auch selber reine Anschauung heissen.” Deze -inderdaad wat willekeurige naamgeving heeft ontzaglik veel misverstand -en verwarring gewekt [138] en is toch zo begrijpelik: Wij brengen ons -deze „vorm” tot bewustzijn—door te abstraheren, een zinnelik voorwerp, -een lichaam dus, in gedachten nemend, eerst van ’t geen hier enkel -gedachte, begrip, verstandswerk is: substantie, kracht enz., dan van -wat gewaarwordingsinhoud is: kleur, hardheid etc.—en zeg ik nu, dat -deze laatste elementen uitmaken de waarnemings-inhoud, alias de -„empirische Anschauung”, dan zal het overblijvende, de ruimtelikheid, -behoren tot de waarnemings„vorm”: „reine Anschauung”. - -Ziedaar Kant’s gedachtengang, tans in z’n eigen woorden: „So, wenn ich -von der Vorstellung eines Körpers das, was der Verstand davon denkt, -als Substanz, Kraft, Theilbarkeit etc., imgleichen, was davon zur -Empfindung gehört, als Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc. -absondere, so bleibt mir aus dieser empirischen Anschauung noch etwas -übrig, nämlich Ausdehnung und Gestalt. Diese gehören zur reinen -Anschauung, die a priori, auch ohne einen wirklichen Gegenstand der -Sinne oder Empfindung als eine blosse Form der Sinnlichkeit im Gemüthe -[= in de geest] Statt findet.” - -Dit is nu nog maar naamgeving; zakelik is het een vooruitlopen op ’t -geen de Aesthetik zelf zal bewijzen, dat nl. werkelik de ruimte en de -tijd niet tot de „materie” behoren—’t geen ruimte-empirisme zou -impliceren en wat b.v. van Berkeley en Collier de mening was, en het -nòg is van Mach c.s., die „Räume” evenals „Farben” en „Töne” -Empfindungen noemen,—maar tot de „vorm”, een theorie, waardoor het -feitelik, wetenschappelik ruimte- en tijd-apriorisme geïmpliceerd en -geëxpliceerd (gegeven en verklaard) zou zijn. - -Van de Aesthetik is dan ook dit „Formalisme” („vorm”leer tegenover -„Materialisme” als „inhouds”leer) de hoofdzaak, al brengt het tevens -„Idealisme” mee, aangezien de „vorm”, in tegenstelling tot de „materie” -(Cap. III § 2), uitsluitend subjectief bepaald is. We begrijpen -nu—terloops—het misverstand van Wundt c.s., die de „vorm” tevens -objectief bepaald willen hebben, tegenover Kant’s „extremen -Subjectivismus”... dat komt doordat Wundt de ruimtelike (of tijdelike) -ordening zelve „vorm” noemt, in plaats van datgene wat deze ordening -subjectief mogelik maakt. Ruimte-realisten moeten dan ook in ’t geheel -niet van „Anschauungsformen” spreken, aangezien zij die noch kennen, -noch erkennen. Voor hun wordt niets dan een gedachteloos en -onrechtmatig overgenomen woord, wat metterdaad heel een -wereldbeschouwing insluit. (46) - -Kant drukt dus door die keuze van de naam „Anschauung” zo plasties -mogelik uit, dat voor hem de ruimte behoort tot onze Sinnlichkeit, tot -het waarnemings-, niet tot het denkvermogen. [139] Natuurlik is het -nooit in Kant opgekomen, het begrip „ruimte” te loochenen, Kant die -eerst geeft z’n „Erörterung dieses Begriffes”, dan z’n „Transcendentale -Erörterung des Begriffs vom Raume”. Dit is toevoegsel van de 2de druk. -Goed, maar in de 1ste gelijk in de 2de vinden we b.v. (pag. 104/5 K. d. -r. V.): - -„Wir haben jetzt schon zweierlei Begriffe von ganz verschiedener Art, -die doch darin mit einander übereinkommen, dass sie beiderseits völlig -a priori sich auf Gegenstände beziehen, nämlich, die Begriffe des -Raumes und der Zeit, als Formen der Sinnlichkeit, und die Kategorien, -als Begriffe des Verstandes” ... „Wir haben oben die Begriffe des -Raumes und der Zeit, vermittelst einer transcendentalen Deduction [t. -D. betekent: rechtvaardiging van het gebruik a priori] zu ihren Quellen -verfolgt”... - -Maar het begrip ruimte is iets anders dan de ruimte zelf, gelijk het -begrip „paard” iets anders is dan een paard. [140] Volgens de -empiristen nu is het begrip ruimte op dezelfde wijze ontstaan als b.v. -het begrip paard, nl. door generalisering en abstrahering, een logiese, -„discursieve” (= van ’t biezondere trapsgewijs voortschrijdend tot het -algemenere) verwerking van het onmiddellik (intuïtief) gegeven -biezondere. Dit biezondere verschaft ons dus eerst het algemenere.—Zo -zouden ook de biezondere ruimten ons tot de algemene ruimte hebben -gebracht. - -Dit nu is onmogelik, zegt Kant, om drie redenen (de 3de vormt het -laatste ruimteargument): - -1º. de ruimte zelf is... iets biezonders, een singulare, in de taal der -logica: heel de omvang van het begrip ruimte bestaat uit één -exemplaar—ergo kan het geen „discursief” of „algemeen” begrip zijn, als -paard, met zijn omvang van talloze exemplaren. Het biezondere, -singulare nu, kan alléén onmiddellik, niet door afleiding, worden -gekend, intuïtief dus of door „aanschouwing”. Alle zogenaamde -biezondere „ruimten” zijn slechts delen van de éne ruimte. [141] - -2º. Deze delen zijn enkel denkbaar als delen, „Einschränkungen”, van de -gehele ruimte zelf, deze laatste is het prius, is voorondersteld, in -tegenstelling tot de exemplaren van ’n algemeen begrip als paard [142], -die zelf ’t begrip eerst mogelik maken. [143] - -Daaruit volgt voor Kant weer, als bij de vorige argumenten, de -aprioriese natuur van de ruimte, terwijl dan gewezen wordt op de -evenzeer aanschouwelike als aprioriese, apodiktiese natuur van de -meetkundige bewijsvoering. [144] - -3°. De ruimte wordt als een grootheid, zij ’t ook een oneindige -grootheid, gedacht. Dat is alleen bij een Einzelding, een singulare, -mogelik—niet bij een algemeen begrip, als „paard” (wel bij een bepaald -paard), terwijl een algemeen begrip, iets wat aan voet en el en elk -lengteding, elke grootheid, gemeen is, niet een biezonder soort -grootheid (oneindig groot) kan zijn; een begrip kan wel aan een -oneindig aantal te denken voorstellingen gemeen zijn: mens en de -individuen in ’t oneindige, maar kan nooit een oneindig getal -voorstellingen in zich bevatten, zo als alle delen der ruimte en alle -ruimtedingen tegelijk zich in de ruimte bevinden. [145] - -Ziehier dus Kant’s bedoeling, wanneer hij de ruimte als „reine -Anschauung” stelt tegenover een discursief begrip. - -Zien wij nu Hartmann’s begrip hieromtrent. Het is een summum! Hij -begint met Kant’s tegenstelling Anschauung-Begriff voor „ganz verkehrt” -te verklaren. „Die Anschauung im engeren Sinne ist nur ein Begriff von -niedrigerer Abstractions-(und Combinations-)Stufe, der Bergriff -[drukfout] ist nur eine Anschauung von höherer Abstractions-(und -Combinations-)Stufe.” Deze definitie schenken we H. graag. Hij -onderstreept dan: „es giebt für das Bewusstsein keine reinen, d.h. -anschauungsfreien, Begriffe”—(dat klinkt als een echo van Kant’s eigen -uitspraak: „Begriffe ohne Anschauung sind leer”!)—en of er nu al of -niet een „reine Anschauung” „für das Bewusstsein zu gewinnen” zij, -„immer wird sie durch den Abstractionsprocess ihrer Gewinnung zum -discursiven oder allgemeinen Begriff gestempelt, ohne das dies ihrem -Charakter als reine Anschauungsform den geringsten Eintrag thut.” - -Hartmann vindt het dus, waar Kant’s argument de „Identität” tussen -algemeen begrip en „reine Anschauung” „zum Gegensatz verdreht”, -„Komisch... welche Mühe sich Kant giebt, zu beweisen, dass derselbe -Anschauung sei, als ob dadurch irgend etwas gegen seine begriffliche -Natur und gegen sein Abstrahirtsein aus Erfahrungen bewiesen wäre.” - -Ik hoop dat nu de lezer het „komische” van Hartmann’s vermaak inziet. -We hebben zowel die „abstractie uit ervaring” als het aanschouwen van -het singulare nu duidelik genoeg verklaard. - -Het gaat nog „komischer” worden: - -„Der erste Satz, dass man nur einen einigen Raum vorstellen könne, ist -richtig für den Standpunkt des transcendentalen Realismus, aber falsch -für den Kantischen Standpunkt des transcendentalen Idealismus. Denn der -transcendentale Realist bezieht seinen Vorstellungsraum auf ein -transcendentes Correlat welches letztere schlechthin nur Eines, und -zwar für alle Bewusstseine numerisch Identisches, also objectiv -Einziges ist; der transcendentale Idealist hingegen läugnet ein solches -numerisch identisches Correlat aller subjectiven Vorstellungsräume, für -ihn hat der Raum keine höhere als subjective Realität, und da alle -Subjecte gleiche Berechtigung haben, so haben auch alle subjectiven -Vorstellungsräume gleiche Berechtigung; er ist also logisch gezwungen, -so viel Räume vorzustellen, als er Subjecte vorstellt.” - -We zien dus—Kant’s transcendentaal idealisme kent, naar boven (Cap. V § -1 p. 93 ss.) precies is uiteengezet, slechts één Ruimte, één Tijd, één -Ervaring, één ruimtelik-tijdelike phaenomenale Wereld. Maar naar -Hartmann’s opvatting van Kant’s „Standpunkt des transcendentalen -Idealismus” zouden er volgens die leer slechts individuele „ruimten”, -„tijden” enz. zijn. Ergo .... is „der Kantische Standpunkt des -transcendentalen Idealismus” niet gesnapt door .... Kant! Aldus -Hartmann. [146]—H. doet dan nog even een ontdekking, waarover hij zelf -„höchlich erstaunt” is (waarover echter haar weerlegger, reeds voor 2 -eeuwen,... weer de goede Berkeley, höchst erstaunt zou zijn geweest), -nl. dat zelfs t.a.v. een individu „die Behauptung der Singularität für -den Standpunkt des transcendentalen Idealismus falsch” is. „Rein -subjectiv betrachtet besitzen wir” namelik „zwei ganz getrennte -Wahrnehmungsräume, den Gesichtsraum und den Tastraum”, maar we merken -daar nooit wat van, omdat „der Instinct” .... beide „instinctiv -[allicht] sofort und immer auf ihr transcendentes Correlat bezieht, -welches der Verstand als Eines weiss”.—O kennisleer der instinctieve -wetenschap van het transcendente!—Hartmann’s paganisme hier één met Dr. -Kuyper’s instinctief materialisme van „momenten” en „relaties”. - -„Kant’s Prämisse von der Einzigkeit des Raumes ist also für seinen -Standpunkt in jeder Hinsicht unhaltbar. Die Art der daraus gezogenen -Schlüsse ist es nicht weniger.” - -Wiens Prämisse en wiens Schlüsse hier in jeder Beziehung unhaltbar -zijn? Sapienti sat.—Alleen wil ik nog even aanstippen hoe Hartmann de -heerlike gelegenheid tot misverstanden, die Kant’s „als unendliche -Grösse gegeben vorgestellt” biedt, niet ongebruikt laat.—Ik zal daar -niet verder op ingaan, alleen nog in ’t voorbijgaan opmerken, dat -Hartmann zich genoodzaakt ziet, zijn „realen Raum”.... „begrifflich als -jederzeit endlich zu supponiren, da er nicht weiter reicht als die -materiellen Dinge an sich [!], deren Daseinsform [!] er ist”. [147] - -Opmerkelik dan: „Was die Behauptung der actuellen Endlichkeit des -realen Raumes paradox erscheinen lässt, ist nur der Umstand dass der -Gedanke stets zur Ueberschreitung einer eventuellen Grenze sich gereizt -fühlt, und dabei vergisst, dass er, als bewusster Gedanke, auf den -realen Raum gar nicht influirt. Dasselbe gilt von der subjectiv-idealen -und der realen Zeit [dus ook deze eindig!], wo die Paradoxie des realen -Zeitendes und Zeitanfanges übrigens leichter überwunden zu werden -pflegt.” Hartmann geeft dan verder zijn eigen metaphysica van tijd en -ruimte, waarin deze „nicht Subsistenz formen, sondern Existenz formen” -worden, naar zijn onderscheiding van „Wesen” en „Dasein” enz., waarmee -wij ons hier niet zullen ophouden. - - - -d. Külpe tegen het derde en vierde argument. - -We richten ons nu weer tot Külpe’s bedenkingen tegen het voorlaatste en -laatste argument. - -Tegen het 3e de drie volgende: - -1°. „So richtig es ist, dass der allumfassende Raum sich zu den -einzelnen Räumen nicht verhält, wie ein Begriff zu seinen Exemplaren -oder ein Gattungsbegriff zu seinen Arten, so folgt daraus doch nur, -dass dieser allumfassende Raum zur Wahrnehmung, genauer zur -Gesichtswahrnehmung, als eine Bestimmtheit derselben gehört.” Deze -opmerking, wil zij zin hebben, verwart ruimtelikheid en ruimte, en -bedoelt dan dat de eerste tot de inhoud, materie, van het gegevene -behoort,—een „spezifische Eigenschaft der Gesichtswahrnehmung oder --vorstellung” is. Afgezien van de psychologiese onhoudbaarheid dezer -ook door bij geopereerde blindgeborenen geconstateerde feiten weerlegde -optiese ruimteleer [148], is ’t moeilik te vatten, hoe de ene -alomvattende ruimte eigenschap van enige waarneming zou kunnen -zijn.—Kant’s betoog van de zinnelikheid der als eenheid, intuïtief, -gekende ruimte, in tegenstelling tot haar verstandelikheid, blijft hier -ongerept. „Zugleich ist auch die hier bezeichnete Eigentümlichkeit der -optischen Raumauffassung durchaus zu dem Gegebenen, Vorgefundenen zu -rechnen, das eine ähnliche subjektiv-objektive Natur verrät, wie sie -den Farben, den Tönen und anderen Bestandteilen unserer -Sinneswahrnehmung allgemein zugestanden wird.” Hier spreekt weer -dezelfde Wundtiaanse verhaspeling van de bepaalde ruimtelike ordening -der dingen met de ruimte zelf, en dezelfde daaruit voortspruitende -Kant-misduiding, als reeds vroeger is gesignaleerd en enige bladzijden -verder zich aldus uit (p. 59): „Die transzendentale Aesthetik hat von -Kants bedeutenden Nachfolgern nur Schopenhauer einfach angenommen. Zwar -hat man auch nachher die Apriorität des Raumes und der Zeit im Sinne -der Subjektivität vertreten. Aber [!] indem die Kenntnis bestimmter -Lagen, Entfernungen und Grössen als eine empirisch erworbene galt, und -indem den Richtungsunterschieden und Abständen, kurz der räumlichen und -zeitlichen Ordnung eine objektive Gesetzmässigkeit gegenübergestellt -wurde, ist der Kantische Standpunkt des Phänomenalismus tatsächlich -aufgegeben worden.” Integendeel, daarbij zou men zuiver Kantiaan kunnen -blijven, zolang men zich niet aan dogmatiese, transcendente tijd of -ruimte zou bezondigen. Immers, ook voor Kant heeft elke bepaalde -ruimtelikheid dezelfde „subjektiv-objektive” natuur als elke bepaalde -kleur of toon. Alle drie zijn dus uitsluitend subjectief, maar in hun -biezonderheid mede bepaald door van ons en onze waarneming onafhankelik -bestaande oorzaken der aandoeningen, der wijzigingen van ons -waarnemingsvermogen, die zelf als zodanig noch kleurig, noch klinkend, -noch ruimtelik zijn. Maar de ene ruimte staat niet gelijk met kleur of -klank, maar met het ene kleurenschema, de ene toonschaal, waarop elke -mogelike kleur of klank even zo haar plaats aangewezen vindt als elk -lichaam in de ruimte—gelijk boven uitvoerig is betoogd. - -2°. „Daneben darf man nicht übersehen, dass es sehr wohl auch einen -Begriff vom Raume geben kann, der nicht auf Einschränkungen der -Raumanschauung beruht.” Wat men niet mag over ’t hoofd zien—is 1°., dat -Kant zelf wel enige notie van het begrip ruimte heeft verraden, 2°., -dat echter Kant nergens dit begrip laat berusten op „Einschränkungen -der Raumanschauung”, een fundering, waarvan mij de zin zelfs ontgaat. -[149] „Wird etwa der Raum als eine Mannigfaltigkeit von drei -Dimensionen definiert, so ist damit ein Raumbegriff aufgestellt, der -mit unserer Raumanschauung nicht identisch ist.” Indien hier met -Dimension, naar ik wil aannemen, niets specifiek ruimteliks is bedoeld -en dus niet een vicieuse cirkeldefinitie is gegeven (indien dus „von -drei Dimensionen” wil zeggen: „drievoudig, i.e. door drie onafhankelik -veranderliken bepaald”), dan zou naar deze definitie van Külpe b.v. het -parallelogram, of het geluid (1: intensiteit, 2: toonhoogte, 3: -klankkleur)... de ruimte zijn! - -De juiste definitie van de ruimte als „Grundbegriff der Geometrie” kan -Külpe vinden in de „Gesetze und Elemente” van Heymans, de aanhanger en -bevestiger van Kant’s Aesthetik, van zijn kritiese, -formeel-aprioristiese oplossing van het probleem der synthetiese -oordelen a priori ten aanzien van ruimte en tijd in meetkunde en -wiskundige bewegingsleer. - -3°. „Dass endlich die geometrischen Sätze des Euklid nicht aus -allgemeinen Begriffen, sondern aus der Anschauung abgeleitet werden, -kann man zugeben ohne damit die Unmöglichkeit eines Raumbegriffes -selbständiger, von dem anschaulichen Charakter des Raumes unabhängiger -Art anerkennen zu müssen.” Deze „Unmöglichkeit eines Raumbegriffes -selbständiger Art enz.” te erkennen, heeft Kant nimmer -geboden.—„Seitdem eine Nicht-Euklidische Geometrie existiert, gibt es -geometrische Sätze, die nicht aus unserer optischen Raumanschauung -abgeleitet werden.” De niet-Euklidiese meetkunde is meermalen tegen -Kant aangevoerd, maar in dit verband vermoedelik nooit.—Immers, voor de -verdediging van „begrip” tegenover „aanschouwing” had Külpe eenvoudig -naar de analytiese meetkunde kunnen verwijzen—die echter allicht niet -onbekend is gebleven aan Kant. - -Tegen Kant’s slotargument (zie bl. 117) voert Külpe aan: - -1°. „Als eine unendliche gegebene Grösse kann der Raum nicht angeschaut -werden. Jede Raumanschauung ist als solche begrenzt und somit endlich.” -Dit is eenvoudig een woord-misvatting, gevolg van Kant’s -taalslordigheid. Met „vorgestellt” bedoelt Kant hier niet „angeschaut” -maar „gedacht”. Dat spreekt van zelf. Maar ten overvloede zegt Kant het -enige regels verder zelf: „Gleichwol wird der Raum so gedacht”!—Külpe -zegt dan nog van deze „oneindigheid”: „Es ist dadurch m.a.W. nur zum -Ausdruck gebracht, dass wir uns jenseits aller einen bestimmten Raum -begrenzenden Flächen immer wieder Räumliches vorstellen können [op deze -grond mag alleen een Kantiaan, niet enig realist, naar Hartmann zelf -volkomen juist heeft opgemerkt, de ruimte voor oneindig verklaren], und -dass alle bisherigen Versuche, die Grössen und Entfernungen des -Weltenraumes [!] abzumessen, kein definitives Ziel gefunden haben.” Dit -is weer een van die wonderlike vergissingen, waarvan de Kantbestrijding -het geheim bezit. Gesteld al—des neen—, dat men op enige astronomiese -„meting” zou moeten of kunnen wachten om in of ook buiten de meetkunde -de ruimte „definitief” voor oneindig te houden, zou Külpe zelf niet -onmiddellik toegeven, dat wat „gemeten” wordt—slechts de ruimte wereld -is, nimmer de wereldruimte? En gesteld eens, dat wèl een „definitives -Ziel” bereikt, en de meting aller „Grössen und Entfernungen” van het -ruimtelik heelal voltooid ware, zou dan iemand ter wereld ophouden, het -Euklidies axioma der rechte lijn te aanvaarden of zich die nauwkeurig -gemeten en begrensde wereldstelsels te denken anders dan in ... de -oneindige ruimte?—„Die anschauliche Natur des Raumes kann daher gerade -durch das Merkmal der Unendlichkeit nicht nachgewiesen werden.” Het -begrip ruimte is toch niet bij geval oneindig?—En van een oneindig -groot ding, het „onding” ruimte, wil en kan Külpe zelf niets -weten,—zodat hem alleen het reeds weerlegd, zich zelf weerleggend -„oneindig groot abstractum” rest, waarmee wij Külpe ... aan Kant mogen -zetten. - -2°. „Dass aber der Raum eine unendliche Menge von Vorstellungen in sich -enthält, hat mit seiner Unendlichkeit nichts zu tun. Denn jeder -endliche Raumteil kann infolge seiner stetigen Erstreckung nach allen -Richtungen ohne angebbare Grenze zerlegt und geteilt werden.” - -Deze waarheid heeft met Kant’s oneindigheid weer nichts zu tun. Want -niet maar een oneindig aantal oneindig kleine delen, doch juist een -oneindig aantal delen van eindige willekeurige grootte bevat -merkwaardigerwijze de ruimte. - - - -e. Hartmann’s veelzijdigheid ter zake van Kant’s transcendentale -Erörterung (meetkundefundering). - -Zowel Hartmann als Külpe richt zich ten slotte tegen Kant’s -„Transcendentale Erörterung des Begriffes vom Raume”,—dus tegen zijn -verklaring, fundering der meetkunde.—Immers, naar Kant zelf definieert, -bedoelt hij met die „Transcendentale Erörterung”: „die Erklärung eines -Begriffs als eines Princips, woraus die Möglichkeit anderer -synthetischer Erkentnisse a priori eingesehen werden kann.” Ten deze -geldt het „die apodiktische Gewissheit aller geometrischen Grundsätze -und die Möglichkeit ihrer Constructionen a priori.” - -Over Kant’s verhouding tot de meetkunde heb ik boven gesproken. Hoe de -door Kant’s genie ontdekte, nog tamelik „ledige” mogelikheid van een -verklaring en logiese rechtvaardiging van de meetkunde als synthetiese -en aprioriese wetenschap, tans tot vervulde werkelikheid is geworden, -kan de belangstellende weder nalezen in Heymans’ „Gesetze und -Elemente”, die Geometrie, speciaal § 51 en § 57. Daar zal hij tevens de -afdoende weerlegging vinden van het meetkunde-empirisme (§§ 49 en 50), -zodat het geheel overbodig werk zou zijn een Hartmann en Külpe nog eens -expliciet te gaan bestrijden. - -Het enige nieuwe toch, wat Hartmann hier brengt, is de veelzijdigheid -van zijn verwarring. Tweeërlei houding toch is tegenover Kant’s -meetkunde-kritiek logies mogelik, tenzij men het -syntheties-aprioristies karakter van de meetkunde erkent: men kan òf -bestrijden, dat de meetkundige axioma’s synthetiese oordelen zijn, dus -haar analyties karakter willen volhouden (dan blijft zij natuurlik in -Kant’s zin „a priori”), òf hem de synthetiese natuur toegeven, maar de -aprioristiese aard loochenen, dus trachten uit ervaring de axioma’s af -te leiden.—Hartmann echter ziet kans, alle drie tegelijk te doen: haar -zowel voor analyties als syntheties (47) te verklaren en dit laatste -zowel a posteriori als a priori,—en nog bovendien haar, wat de -„toepasselikheid” betreft, op ... „Dinge an sich”(!) te betrekken, -waaromtrent de ervaring (!) ons bij inductie het Euklidies karakter zou -hebben geleerd! Dit alléén zou voldoende zijn om H. voorgoed te doen -schrappen van de lijst der kritiese denkers, indien niet zijn bedoeling -tenminste nog een weinig onschuldiger ware dan zijn uiting, aangezien -hij alleen maar, in z’n dogmatiese verblinding, constant, zo hier als -elders, voor „Dinge an sich” houdt, wat enkel ... natuur-objecten zijn. -Van dit alles slechts enkele staaltjes; wie er belang in stelt leze het -geheel zelf even door, pp. 131–136. - -Hij begint met de opmerking à la Stuart Mill: „Es handelt sich hier um -zwei völlig von einander zu trennende Probleme, nämlich um das, was die -Geometrie für Figuren unserer Einbildungskraft, und um das, was sie für -Figuren der Wahrnehmung ist.” In de eerstgenoemde kies ik de stof -willekeurig, maar volg „meiner subjectiven Nothwendigkeit in der Form -der Verknüpfung”, in laatstgenoemde is elke willekeur buitengesloten, -„und es spielt dafür eine äussere oder transcendente Nothwendigkeit mit -einer inneren oder subjectiven durcheinander. Denn wenn ich an das Ding -an sich einer Tafel herantrete [48], und fühle mich von derselben so -afficirt, dass ich auf meiner Wahrnehmung [!] der Tafel die Zeichnung -eines Dreiecks vorfinde, so ist dabei keine Willkür meinerseits im -Spiele; es hängt nicht von mir ab ob ich ein Dreieck oder ein Viereck -wahrnehme, sondern von der durch den Zeichner vorher bedingten -Beschaffenheit des Dinges an sich der Tafel [bedoeld is natuurlik -eenvoudig het bord zelf]. Die geometrischen Gesetze meiner Wahrnehmung -stimmen aber mit denen meiner Einbildungskraft völlig überein, obwohl -die ersteren für mich a posteriori, die letzteren a priori bedingt -sind. Man denke sich z.B. die Tafel verhüllt, so dass mir successive -eine Ecke nach der anderen aufgedeckt wird, aber immer nur eine auf -einmal. Obwohl ich hierbei niemals die Anschauung eines Dreiecks -bekomme, ergiebt doch die successive empirische Messung der drei Winkel -eine Summe von 180°.” - -Ik veroorloof mij over deze miraculeuse harmonia praestabilita, deze -„auffallende Analogie” (p. 132), vier opmerkingen: - -1°. Noch gij, noch iemand anders heeft ooit die meting geprobeerd. - -2°. Meet honderd keer, mits met de nodige nauwkeurigheid, en dan -garandeer ik u, dat ge niet één enkele maal precies 180° 0′ 0″ zult -vinden. - -3°. Ge zult desniettemin met geen enkele nòg zo minimale afwijking van -180° 0′ 0″ genoegen nemen, maar elk meer of minder aan -onnauwkeurigheid, van uw instrumenten of uw meet-methode, toeschrijven. -Er is dus geen sprake van, dat we hier zouden afwachten, wat ons de -„ervaring”, de inductie leert. - -4°. Ge zult bij al uw meten uitsluitend met gewaarwordingen en met -combinaties en vergelijking van gewaarwordingsinhouden te doen hebben, -die u dus omtrent het transcendente hoegenaamd niets leren, ook al -droomt ge nog voort in de naieve of dogmatiese waan, dat uw -waarnemingen het An sich... reproduceren, of hoe dan ook weergeven. - -En nu weer Hartmann aan ’t woord: Na z’n meting, die hem precies 180° -opleverde, profeteerde hij vóór de onthulling der figuur: de benen van -die drie hoeken vormen een △! En zie: „Indem ich nun die Verhüllung von -der Tafel ganz wegnehme und die Wahrnehmung des stückweise gemessenen -Dreiecks als einheitliche Anschauung empfange, finde ich meinen -Schluss, und damit die Voraussetzung, auf welche sich derselbe stützte -[sc. volgens H.: als het „An sich” mij iets laat zien wat aan mijn -meetkunde-wetten van een △ beantwoordt, dan moet ’t mij ook ’n hele △ -vertonen] empirisch bestätigt. Diese Uebereinstimmung ist aber nur dann -möglich, wenn in dem Ding an sich der Zeichnung zwischen den realen -Correlaten dessen, was in der Anschauung die Seiten und Winkel sind, -analoge gesetzmässige Verhältnisse bestehen, wie zwischen den Seiten -und Winkeln der Anschauung, wenn also, allgemein gesprochen, in den -Dingen an sich Gesetze walten, welche eine auffallende Analogie mit den -Gesetzen der subjectiven Geometrie haben, und nur insofern von dieser -sich unterscheiden können, als eine anderweitige (nicht räumliche) -Daseinsform des Dinges an sich eine Modification in ihnen bedingt. -Falls hingegen die Räumlichkeit und Zeitlichkeit selbst Daseinsformen -der Dinge an sich sind, so sind die mathematischen Gesetze für das -Dasein der Dinge an sich und für das Denken identisch; dann gewinnt die -Erklärung der fraglichen Uebereinstimmung die höchste Einfachheit. Dass -eine solche Uebereinstimmung statt findet, wissen wir nur aus -Erfahrung, und hat diese Annahme den höch[s]ten Grad von -Wahrscheinlichkeit, den die Induction nur verleihen kann, da noch nie -ein Fall constatirt ist, wo auf die Combination stückweiser -Wahrnehmungen die Gesetze der subjectiven Mathematik nicht hätten -passen wollen, wo also eine Incongruenz der formalen Daseinsgesetze und -der formalen Denkgesetze entdeckt worden wäre.” - -Zoveel zinnen, zoveel fouten. Voor de éne werkelike meetkunde, die met -denkwetten evenmin iets te maken heeft als met bestaanswetten van Dinge -an sich, maar èn syntheties, dus niet denkwettelik maar aanschouwelik, -is èn a priori geldt ten aanzien van mogelike (immanente) ruimtedingen, -[150] treden bij Hartmann twee niet-bestaande „meetkundes”, twee -ondingen in de plaats, de eerste een analytiese, immers uitvloeisel -„unseres eigenen Denkvermogens”, ergo a priori geldig, en de tweede een -synthetiese, a posteriori geldend t.a.v. het Transcendente..... en die -beide zijn dan weer.... „identisch”!.... een identiteit, die dan gekend -wordt.... bij ervaring, „ervaring” t.a.v. Dinge an sich! - -Maar met deze meetkunde-wijsheid is Hartmann’s maat nog niet -volgemeten. Immers, nadat hij op pag. 134 en 135 nog heeft uitgeweid -over „der subjectiven Denknothwendigkeit”.... „der logischen -Unmöglichkeit anders zu denken” van de mathematischen Gesetze (een -Denknothwendigkeit, die zowel door Kant als door de metageometrie -weerlegd is) en Kant door de heer v. Kirchmann mores heeft laten leren: -„Ausserdem aber gilt das empirische Urtheil nur für das singuläre -Object, während das formal-logische mathematische Urtheil für eine -ganze Gattung von Objecten gilt, eine Allgemeinheit, deren Grund Kant -in keiner Weise geahnt hat [kostelik], den vielmehr v. Kirchmann in der -Stetigkeit, der die möglichen zu einem Begriff gehörigen Figuren -durchlaufenden Gedankenbewegung nachgewiesen hat, und vor ihm Beneke” -en hij tot de slotsom kwam: „A priori ist also das mathematische -Urtheil nicht wegen seiner doch nur sehr cum grano salis zu -verstehenden apodictischen Gewissheit, sondern wegen seiner rein -logischen Formalität.”, wordt op dezelfde pag. doodleuk toegegeven -(blijkbaar weet H. niet wat hij zegt) het „feit”, dat „das -mathematische Urtheil” (dus ook het rekenkundige!) syntheties a priori -is! Maar men hore met welk aan eens Hartmann’s onbevangenheid -voorbehouden... voorbehoud: (p. 135 s.) „Räume ich Kant nun auch willig -die Thatsache ein, dass das mathematische Urtheil ein synthesisches -[drukfout] Urtheil a priori ist, so kann ich doch nicht zugeben, dass -diese Synthesen nicht auf allen Gebieten der Mathematik so sehr in ihre -Elemente zerlegt werden könnten, dass man zuletzt alle mathematischen -Synthesen aus Minimalschritten, wie z.B. wiederholten Anwendungen des -Satzes vom Widerspruch, erbauen könnte.... Es liegt nur ein solches -Bedürfniss für die ersten Anfänge der Mathematik nicht vor, weil dort -das Material einfach [!] genug ist, um auch ungeübten Köpfen logische -Synthesen von etwas grösserer Spurweite zumuthen zu können. Doch dies -nur beiläufig.” - -Beiläufig bewijst hier Hartmann afdoende, dat hij van heel Kant’s boven -toegelichte tegenstelling syntheties (= niet logies of analyties -afleidbaar, d.w.z. niet uit wiederholten Anwendungen des Satzes vom -Widerspruch) en analyties (= uitsluitend door die logiese deductie te -verkrijgen), dus van de grondslag van heel Kant’s kritiek en heel de -kenniskritiese wijsbegeerte, tittel noch jota begrepen heeft. - -„Wir sind mit unserer Kritik zu Ende”, zegt p. 136. „Von allen Gründen -Kant’s hat auch nicht einer sich bewährt”. Zo is het—mits men voor Kant -leze Hartmann. - - - -We hebben nu gezien, dat Hartmann behoort tot degenen, die wijzer doen, -te zwijgen dan te spreken over Kant.—Kant’s kriticisme heeft hij op -niet één enkel punt bereikt, allerminst in zijn waarnemingsleer, zijn -„Aesthetik”. Hartmann en zijn stelsel vertegenwoordigen juist op de -universeelste wijs het onbewuste dogma. Maar Hartmann verkeert nog -bovendien in de goedige waan, dat hij, wijl eigenlik zelf tot Kant’s -waarnemingsinzicht, Kant’s „waarheid” gekomen, zij het dan langs betere -weg, „toegeeflik” kan zijn voor Kant’s goedbedoelde dolingen, voor de -transcendentale Aesthetik! - -„Es wird daher Alles darauf ankommen, zu untersuchen ob die -transcendentale Aesthetik der gewöhnlichen Behauptung der Kantianer -gemäss einen grundlegenden Beweis für die Kant’schen Grundsätze zu -liefern vermag. - -„Schopenhauer sagt über diesen Abschnitt der Kr. d. r. V.: ‚Die -transcendentale Aesthetik ist ein so überaus verdienstvolles Werk, dass -es allein hinreichen könnte, Kant’s Namen zu verewigen [Ik hoop, dat -ook mijn lezers dit tans met S. eens zijn.]. Ihre Beweise haben so -volle Ueberzeugungskraft, dass ich die Lehrsätze derselben den -unumstösslichen Wahrheiten beizähle’.... Ich bin so ketzerisch, zu -bemerken, dass ich bei wiederholtem Studium der transcendentalen -Aesthetik in verschiedenen Perioden niemals das Geringste von der -Ueberzeugungskraft dieser Beweise verspürt habe, dass ich vielmehr erst -dann Nachsicht gegen diesen Theil der Kant-Schopenhauer’schen -Philosophie üben lernte, als ich auf ganz andersartigem Wege zu jener -Wahrheit gelangt war, welcher diese Beweise dienen sollen.” - -Het is jammer, maar Kant heeft de eer van deze Hartmann’s „Nachsicht” -niet verdiend.... de infra-kritiese „waarheid”, door Hartmann bereikt, -heeft niets gemeen met Kant’s waarheid, Kant’s verheven-geniale -kritiek; toegeeflikheid op grond van eens-gezindheid blijft dus -buitengesloten—van weerszijden! - - - -f. Bolland aan de hand van Hartmann. - -Zo is dus met Hartmann’s „realisme” en zijn kritiek op Kant’s -„idealisme” voldoende afgerekend. En een Hartmann is waarlik nog het -groene hout van het realisties verweer tegen Kant!—De massa, die tot -Kant niet komt, pleegt in hem diens „weerlegger” te huldigen en na te -praten. En ook daarom moest eens scherp met deze schijnkritiek -afgerekend, omdat heel het realisties dogmatisme, dat onder het -patronaat van Hegel en Hartmann hier te lande zoveel anti-realisties -gerucht maakt, diezelfde fouten door z’n voormannen en nog zoveel erger -dwaasheden door de dii minorum gentium laat rondbazuinen en aldus z’n -best doet, het krities idealisme bij bezonnen maar oningewijde -waarheidzoekers voorgoed te blameren. Vóór allen verdient hier Prof. -Bolland te worden genoemd. Gelijk Hartmann vóór en beneden Berkeley, -dus verre vóór en beneden Kant, is blijven staan, zo heeft Prof. -Bolland het kennis-theoreties nimmer verder gebracht dan tot Hartmann, -„den grootsten en veelzijdigsten wijsgeerigen denker onzer dagen”, den -„Meester der huidige metaphysica”, van zijn „Het Wereldraadsel” af, aan -welks inhoud hij zijn professoraat te danken had, tot zijn „Het Boek -der Spreuken” toe, uit 1909, en wat hij sinds nog geschreven heeft, -laatstelik b.v. „De Logica”, 1911. - - - „Kein tolleres Versehen kann sein - Gibst einem ein Fest und lädst ihn nicht ein.” - - -Nog één „tolleres Versehen” kan er zijn: iemand (niet, gelijk in -voorouderlike tijden, als schim, maar in levenden lijve) te doen -aanzitten bij z’n eigen... begrafenismaal. Aldus geschiedt in Het -Wereldraadsel met het dogmaties materie-realisme. Aan elke pagina merkt -men het helaas, dat de heer Bolland „aan de hand van Ed. v. Hartmann -zijne eerste schreden op het moerassig pad der wijsbegeerte gezet -heeft”. En niet alleen zijn eerste! - -Deze zich noemende „Kriton” is zelf, jammer genoeg, een.... „Hylas” -gebleven. - -Reeds in „Natuurwetenschap en Wijsbegeerte” pp. 33–82 vinden wij de -„alzijdige en beginselvaste diepzinnigheid van eenen Eduard von -Hartmann” (p. 80) in het op p. 39 (gelijk op p. 213) tot Kant gericht -verwijt van „negatief dogmatisme” en waar de heer B. zich „met E. v. -Hartmann lijnrecht tegenover Kant” wil stellen door.... „het menschelijk -weten eene meer dan illusorische beteekenis” te geven. Dit is het -zuiver dogmaties begrip van „weten” en „kennen” (cf. p. 269 o. c.), dat -Kant’s leer als een soort „agnosticisme” opvat (zie p. 213 en „Zuivere -Rede” p. 29/30, beneden behandeld), wijl het, niet de onmogelikheid van -het kennen, integendeel, maar de onmogelikheid van een dogmaties, -reproductief kennen, bewijst en verklaart.—Juist omdat door heel dit -anti-realisme (men hore de titels der artikelen: „Het objectivisme en -zijne eenzijdigheid”.... „De lichamelijke verschijnselen en hunne gewaande -zelfstandigheid”!) het grote allesbeheersende verschilpunt tussen -realisties dogmatisme en kriticisme niet genoemd noch gekend wordt: de -reproductieve, reflectieve, in pl. v. de productieve kennisopvatting -(gelijk ik dat boven in den brede behandeld heb), omdat het zelf geheel -in deze reflectieleer verstrikt is gebleven, daarom leeft het zelf uit -en in de fout waartegen het zich wil keren, spottet seiner selbst und -weiss nicht wie. - -„In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren [!] wij de -bewegingsverschijnselen der zicht- en tastbare voorwerpen” (p. 83).... -één zo’n zinnetje is afdoende. Men leze heel dat artikel „De -lichamelijke verschijnselen enz.” pp. 126–177, men vindt er al die -realistiese fouten bijéén: - -„Gevolgelijk bepalen zich alle gegevens, waardoor ik tot kennis der -buitenwereld geraak, tot de gewaarwordingen mijner zenuwen”! ’t Zij -„mijner zenuwen” hier genitiv. obj. of genit. subj. is, de dwaasheid -wordt er nauweliks groter of kleiner door. Nog op dezelfde pagina (137) -heten die gegevens:... „die poovere zenuwprikkelingen”! [151] - -Op pag. 149, over het kijken door een gaatje in een schijf: „Maar het -feitelijk beeld, dat ons dit reusachtig vergezicht verschaft, kan toch -niet grooter zijn dan het schijfjen, waardoor wij dat alles -aanschouwen, en de grootere afmetingen der perspectivisch voorhandene -buitenwereld moet dus eene projectie onzer verbeelding zijn.” Een -gegeven ruimtelik iets, van bepaalde grootte,... dat wij slechts -vergroten! Ook hier, als bij die zenuwprikkelingen, maakt onze geest -van kleine ruimte grote ruimte, dus bij wijze van wat de psychologie -„illusie” noemt (in tegenstelling tot de „hallucinatie”). [152] „Alle -gezichtswaarneming is bijgevolg eene soort van phantasie of fata -morgana, een imaginair voortbrengsel van onzen geest”... (p. 149), nog -één stap verder en we bereiken het heerlik machtwoord van een dier -hegelianiserende dii minores (Dr. J. D. Bierens de Haan): „Zien is een -gezichtsbedrog.” (p. 128 „De Weg tot het Inzicht”), de ruimtelikheid is -„eene inbeelding” (p. 202), de „ruimtevoorstelling” een... „algemeen -noodzakelijke illusie onzes bewustzijns”! (p. 207).—Mij lijkt niet ons -goede zien, maar wel het inzicht des Heren Dr. J. D. B. d. H... -gezichtsbedrog. Hij had het altans moeilik tegelijkertijd dogmatieser -[153] en verkeerder kunnen zeggen dan hij deed. [154] - -Doch tot de Heer Bolland zelf terugkerend, signaleren wij in hetzelfde -art. de bovenweerlegde individueel-subjectieve misvatting van het -„phaenomenon”: p. 132, „het inzicht... dat de lichamelijke wereld -slechts eene soort van inbeelding [!] is”.... „en de geheele door ons -aanschouwde buitenwereld slechts een onwezenlijk [!] en individueel [!] -phainomenon mag heten”... Geen wonder dat aldus volgens de wijsgeer „de -lichamelijkheid der Natuur [?] zich voor het geoefend denken -vervluchtigt” (!) en dat we na des Heren Deussen’s overgenomen -diepzinnigheid, als zoude de wereld in tijd en ruimte „mij als zoodanig -alleen door mijn verstand bekend” en „met haar zelfs mijn eigen -lichaam... verder niets dan mijne [!] voorstelling” zijn, ook weder aan -Kant toegeschreven zien „het inzicht in de zuivere immanentie onzer -waarnemingen en gedachten”, welk „inzicht” (!) door Kant tot die, door -Hartmann uitgevonden, „negatieve dogmatiek” zou zijn misbruikt. De -lezer weet nu dat Kant’s inzicht enkel geldt de zuivere immanentie... -der objecten, der éne objectieve, van elk individu onafhankelike, -natuur, welk inzicht door Hartmann noch Bolland ooit is bereikt.—Zo -lezen wij op p. 155: „Een en dezelfde galvanische stroom wordt door de -tong waargenomen als zure smaak, door het oog als blauwe lichtstreep, -door de huidzenuw als kitteling en door het gehoor als geluid.”! (49) -Men ziet, het zuiver Lockiaans, naief-realisties aperçu: een beweging -wordt „waargenomen als” licht of geluid enz. Pag. 156 maakt het nòg -erger, daar komt zowaar de materialistiese „introjectie”: „de -tonen,—hier de in hare hoedanigheid onderscheidene -gewaarwordingen,—ontstaan dan in ons eigen zenuwstelsel”! er is een -„gewaarwordingsvermogen der getroffene zintuigen”... „het kleurig vlak” -dat „het oog zelf ons feitelijk mededeelt” „ligt binnen, niet buiten -ons” ... (de zelfweerlegging vindt men op p. 158) en zo vraagt p. 163: -„waar wordt men de stereometrische tastbaarheid gewaar: binnen zijne -huid of er buiten!” (50) Aangezien we hier toch eenmaal de -„introjectie” hadden, krijgen we nu ook billikerwijs, om de dingen weer -op hun plaats te brengen, een ejectie, genaamd „projectie”: - -„Men bedenke... dat het dus physiologisch vast staat dat alle -tastbaarheid ons slechts bewust kan worden in eene intuïtieve projectie -van het middelpunt der gevoelszenuwen [155] naar den buitenkant des -lichaams”! Geniale intuïtie inderdaad!—Bolland bereikt op deze wijze, -pag. 166/7, slechts een Leibniz-Hartmanniaans, maar ante- en -anti-Kantiaans realisties dynamisme: „Alle werkelijkheid als zoodanig is -kracht.” [156] Dit is, wijl dogmaties-realisties, ook goed -Spenceriaans. Zo wordt (p. 168/9) „afstooting en aantrekking in -natuurkundigen zin”, de objectieve opvatting van hetzelfde reële -„Streefvermogen”, dat subjectief als „haat en liefde” wordt opgevat... -Op p. 170 drukt de Heer B. „Met eene bewuste en dus geestelijke kracht -of inspanning” (zelfs deze dualistiese zonde tegen de physica!) tegen -de werkelikheid, die hij als tafel ziet, en dit reale van het -phaenomeen tafel... drukt tegen hem terug met evenredige sterkte! Heel -de phaenomenaliteit van dit ruimtelike drukken zelf wordt... over ’t -hoofd gezien, en dus ook de kleinigheid, dat hier reële ruimte -voorondersteld wordt!—Wij staan hier eenvoudig voor de hollandse -vertaling van gindse Hartmann, die „an das Ding an sich einer Tafel -herantritt” om Kant’s meetkundeleer te weerleggen!— - -Hoe weinig Bolland’s wild „idealisme” met Kant’s voorzichtige kritiek -te maken heeft, blijkt even duidelik uit het volgend artikel, „De -ruimtevoorstellingen” (pp. 177–228). Op p. 193 lezen we van „de ons -eigene voorstellingsvormen [!] van ruimte, tijd, beweging [!], getal en -oorzaak!” Étonnés de se trouver ensemble! - -Vergelijk daarmee een Kant: „Dass schliesslich die transcendentale -Aesthetik nicht mehr, als diese zwei Elemente, nämlich Raum und Zeit -enthalten könne, ist daraus klar, weil alle anderen zur Sinnlichkeit -gehörigen Begriffe, selbst der der Bewegung, welcher beide Stücke -vereinigt, etwas Empirisches voraussetzen. Denn diese setzt die -Wahrnehmung von etwas Beweglichem voraus. Im Raum, an sich selbst -betrachtet, ist aber nichts Bewegliches: daher das Bewegliche etwas -sein muss, was im Raume nur durch Erfahrung gefunden wird, mithin ein -empirisches Datum.” (K. d. r. V. p. 65/6). (51) - -In dezelfde onbehouwen geest p. 225: „In alle denkfunctiën en te allen -tijde is tweemaal twee vier; eene dergelijke ubiquiteit [!] en -tijdeloosheid van logische waarheden, wijst op de ruimteloosheid en -eeuwigheid van het logisch-dynamische [door Hartmann bedachte] Wezen, -dat in zijne functiën slechts tot eene intuïtie geraakt van eene in -tijd en ruimte geordende toestandenreeks.” - -Hoeveel sneller bereikt zulk een geniale greep de idealiteit van tijd -en ruimte, dan moeizame Kantiaanse transcendentale kritiek! Jammer, dat -slechts hyper-dogmatiese geesten er genoegen mee nemen.—Op p. 226 -worden dan zelfs de vragen: relatief of absoluut en ideëel of reëel -t.a.v. beweging... eenvoudig verhaspeld [157]; beweging zou niet reëel, -geen „wezenlijke verplaatsing” kunnen zijn, „wijl zij een systeem van -vaste wereldassen insluit en deze laatste niet te fixeeren zijn.” -Waartoe dus nog heel Kant’s kritiek en heel het onderzoek van -immaterialisten als Heymans over het begrip „absolute beweging”?! - -Duideliker nog blijkt de algehele misvatting der kritiek in zake de -tijd, behandeld in de intreerede, bij de aanvaarding van het -hoogleraarsambt, „Verandering en Tijd”, pp. 228–277. Hier volsta daarvan -een enkel staaltje (vgk. boven bl. 21 noot 1): - -Volgens Kant is het An-sich niet-tijdelik, is de tijd slechts „vorm” -van de innere Sinn. Aldus nu daaromtrent B. p. 254/5: „Men bedenke wat -dit zeggen wil. Ontdaan van alle nevelen eener schoolsche taal, wordt -hiermede bedoeld, dat er geen verleden is of toekomst dan in zooverre -wij ons dat inbeelden [!], dat er in geenen zin te gelooven valt aan -eene werkelijkheid buiten het bewuste denken [n.b.!]. Geen kosmische -perioden hebben voor en afgescheiden van mijn [!] bewustzijn hun -verloop gehad; voorouders, die ik [onderstreping van Prof. B.] mij -nooit heb voorgesteld, hebben in geenen zin ook ooit bestaan. Ons -denken [!] van volgorde heeft geene vertegenwoordigende waarde ten -aanzien van een veranderingsverloop dat ons ook in bewusteloozen staat -omsloten houdt, wij worden en vergaan niet in den Tijd, maar hebben -dien slechts in onszelven, en reeds onze overgrootouders zijn niet dan -onze eigene denkbaarheden [!], in dezer voege, dat zoo wij de rij van -voor ons staande zielebeelden aan den leiddraad van het wortelbegrip -der veroorzaking achterwaarts doorloopen, wij tot het bedenken [!] van -zulke bestaansoorzaken geraken in onze bewuste verbeelding [!]. De zin -der Kantische tijdshypothese is dat er eigenlijk niets gebeurt.” - -En Prof. Bolland ontzegt ons het recht, „om de onredelijkheid, dat er -iets gebeurt, onszelven in ons eigen streven, voelen en denken te -verloochenen” (p. 263), immers, daardoor „cijferen [wij] al het -gegevene zelf weg, eene machtelooze machtspreuk” enz.....(52). Wanneer -dan nog op p. 427 wordt gewaagd van „den denkvorm [!] ‚tijd’, dat -lastigste aller metaphysische problemen”—en in één adem van „de -tijdsintuïtie in hypostatischen, dat is transegoïstischen [!] en -universeelen, zin” of te wel „eene absolute [!] of ons ik [!] -overschrijdende beteekenis van den tijd” ... dan moeten we het de Heer -Bolland nazeggen: „de verwarring is verbijsterend, maar exemplair”. - -Immers: ook voor Kant’s tijdidealisme is de éne objectieve universele -„interindividueele en kosmische” tijd onafhankelik van wat de heer -Bolland of enig ander „ik” denkt of droomt of zich inbeeldt omtrent de -tijd, heeft heel het wereldgebeuren met verleden en toekomst zijn -bepaaldheid en werkelikheid onafhankelik van wat de heer Bolland of -enig ander „ik” denkt of droomt of zich inbeeldt omtrent het -wereldgebeuren; zijn de individuele tijds voorstellingen even -„repraesentatief” ten aanzien van de eigen tijdservaringen en van de -éne werkelike tijdelikheid, als de ruimtevoorstellingen ten aanzien der -eigen ruimtelike gewaarwordingen en der éne werkelike ruimtelikheid, -als de kleurvoorstellingen ten aanzien der eigen kleurgewaarwordingen -en der objectieve kleuren. Maar evenals de éne oneindige ruimte, waarin -zich heel de „natuur” bevindt, niet is de concrete onafhankelik -bestaande oorzaak van reproducerend ruimtebewustzijn (gelijk het -dogmaties realisme gelooft), maar integendeel abstract product uit -ruimtestellende bewustzijnsfactoren, zo is de éne oneindige tijd waarin -àlles geschiedt, niet de concrete, onafhankelik bestaande oorzaak van -reproducerend tijdbewustzijn (gelijk het dogmaties, met onbewuste -intuïtie toverend realisme van Hartmann en Bolland gelooft), maar -integendeel abstract product uit tijdstellende subjectiviteit. En zomin -als het subject der ruimte een concreet individu is, mens of godheid, -evenmin is het subject van de tijd de Heer Bolland of welk nog zo -„absoluut” ontologies Wezen, maar integendeel weder die slechts door -foutieve „Subreption” „gehypostaseerde” (53), dus niet metaphysiese, -maar zuiver kennistheoretiese, dus in concreto niet bestaande „Formale -Einheit des transcendentalen Bewusstseins”. (54) - - - - -3. DOGMATIESE KANTVERHEGELING. - -Was „Het Wereldraadsel” van de Hartmanniaan Bolland in begrijpen en -bezonnenheid verre vóór Kant’s kritiek blijven staan—ook de „Zuivere -Rede” van de Hegeliaanse Prof. Bolland heeft het eo ipso slechts tot -zuiver misverstand van Kant gebracht: We krijgen tans Hartmann’s voor -een deel reeds aan Hegel ontleende fouten opgedist in het methodies -dialekt van Hegel’s „dialektiese methode”. Ook hier dus die -tegenstelling van het „ding voor mij” en het „ding op zichzelf”, dat -als... voorwerp in de ruimte wordt gedacht, terwijl het ene tot het -andere („van zichzelf”) staat als... uitwerksel tot oorzaak, als -„uiting” tot... „kracht”, als „verschijnsel van het voorwerp” tot „het -wezen van het zakelijke”: - -„In zooverre nu echter bij vooronderstelling van bestaanbare -zakelijkheid en zakelijke bestaanbaarheid zonder tegenstrijdigheid -veeleenige waarneembaarheid als een zich weersprekend ding voor mij -slechts een schijn voor mij zal heeten, zonder dat toch de -waarneembaarheid gedacht worde buiten betrekking tot de werkelijkheid -van een ding [B. bedoelt: zonder Hartmann’s Traum-illusionismus!] tot -een ding in de werkelijkheid, is het ding voor mij het van het ding op -zichzelf [!] verschillende voorwerp; als schijn van het voorwerp, dat -geacht wordt aan het ding op zichzelf zijne waarheid te hebben, heet de -schijn [bij Bolland’s misverstand] ook weer geen (wezenlooze) schijn, -maar (wezenlijk) verschijnsel, het verschijnsel van het voorwerp [een -„verschijnsel van het voorwerp” in pl. v. het voorwerp zelf -„verschijnsel”!], dat zich verhoudt [=?] tot het ding op zichzelf als -tot zijn eigenlijk [!] wezen. Zoo bestaat het ding op zichzelf -eigenlijk [sc. voor B.’s misvatting] ook weer niet op zichzelf; -weloverwogen is het dan ook niets anders dan het onondervondene en -algemeene wezen van het zakelijke gegeven, de ononderscheidenheid van -het zijn des veeleenigen dings” en wat dies meer zij.... - -... „Het wezen van het voorwerpelijke zijn, dat als onbekend gesteld -wordt, is uiteraard alleronzakelijkst.—Doch onbekend is het eigenlijk -niet. Want het voorwerpelijke zijn zonder meer is als zoodanig of in -zijn wezen een zijn in de ruimte”... (p. 23 ss.). - -Ziedaar dan uw „wezenlijke” bedoeling, uw Hartmanniaans -materie-realisme, uitgewerkt op p. 27: - -„En gaat het ding in het verstand uiteen tot een ding voor mij en een -ding op zichzelf, die zich als uitwerksel en oorzaak verhouden [n.b.], -dan verhoudt het zich tot het andere van zichzelf meteen als de uiting -tot de kracht. Want ‚kracht’ is de naam voor de oorzaak van het als -uiting (of veruitwendiging) aangemerkte verschijnsel, voor de -werkelijkheid, die achter het verschijnsel onwaarneembaar werkzaam -wordt geacht.” - -Van de phaenomenale zin dier „krachten”, in tegenstelling tot Kant’s -„op zichzelf” mist Prof. Bolland dus elk begrip. En aan zijn -Hartmanniaanse, dogmatiese tegenstelling tussen het „ding voor mij”, -alias de individuele gewaarwordings- of voorstellings-inhoud van wat -Bolland noemt het „empirisme”, en het ding op zichzelf, alias het -natuurobject, als voorwerp van zgn. „metaphysica” (een waarlik even -Hegeliaanse als materialistiese eenheid van metaphysica en ... -physica!)... wordt nu door Bolland’s kritiekloosheid zijn (?) -„geestelijke vader” Kant opgehangen! - -Men hore: - -„het [sc. wetenschappelijke verklaren willen] zegt zich niet, dat het -wezen van het verschijnsel het verschijnsel zelf is, in eigene -idealiteit, maar stelt op half doordachte wijze een dubbel (of -ondervonden en onondervonden) bestaan van het ding, dat eigenlijk een -dubbelzien van het uiteendenkend bewustzijn zelf zoude kunnen heeten. - -„Als standpunt van wijsbegeerte ligt zulk [!] eene voorloopige en half -doordachte vereeniging van empirisme [!] en metaphysica in de -geschiedenis voor ons als het onmiddellijk en voorshands -subjectivistische kriticisme van Kant.”! - -Men begrijpt, hoe krities nu dit „kriticisme” behandeld wordt [158]: - -„Kantische grondstelling is de opmerking, dat er onderscheid is in het -wezen tusschen het ding voor mij en het ding op zichzelf...” [159] -louter wanbegrip; over „wezen” spreekt Kant niet; en zijn tegenstelling -is: ding voor (i.e. afhankelik van, in verhouding tot) algemeen -denkbeeldig waarnemingsvermogen a.z. of zelfs Bewusstsein überhaupt, en -ding, onafhankelik van elk waarnemingsvermogen of zelfs elk bewustzijn; -„en het ware is zoo voor hem eigenlijk de ononderscheidene duisternis, -die door een valsch licht van subjectief gekleurde of onware kennis -beschenen, doch nooit doorschenen wordt”... dat valse licht werpt gij -op Kant; [160] dit „valse” „onware” van onze „kennis” is zuiver -dogmaties (reproductief) gedacht, voor Kant is onze kennis juist zuiver -en waar en objectief (i.e. voor elk subject noodwendig geldig), omdat -en zover ze alleen een betrekking, alleen phaenomena mitsgaders hun -„wezen” geldt; en ten aanzien van het An sich als zodanig is er geen -„valse”, maar in ’t geheel geen „kennis” zelfs denkbaar. Nu krijgen we -dus bij Bolland het echte vulgaire misverstand: phaenomeen = schijn = -onwaarheid: „de kennis der Kantische stelling heet niet zelve weder -kennis van een slechts [!] subjectief bepaald verschijnsel, maar -algemeen geldige kennis van het noodzakelijk wezen aller menschelijke -kennis op en voor zich zelve. Terwijl Kant de kenbaarheid eener boven -subjectiviteit [!] uitgaande waarheid loochent [een onwaarheid: over de -kenbaarheid van waarheden heeft Kant het absoluut niet, als hij van -„Erkenntniss” spreekt, en altans loochent hij die niet, maar verklaart -en grondvest haar juist, sc. de redelike mogelikheid van -algemeen-geldige, noodwendige en toch niet-analytiese waarheden] wil -hij de bekendheid met zulk eene waarheid aan hare loochening verwekken -[161] [Kant verbollandst tot een goochelaar met „eenheid van -tegendeelen”!]; terwijl hij het weten tot iets onwezenlijks maakt [hij! -die het weten tot rede, de rede tot weten heeft gebracht!] moet het -weten, waarin de kenbaarheid van onwaarheden en de onwaarheid van -onkenbaarheden beseft wordt....” enz. enz. „Zoo geraakt de Kantisch -kritische rede met zichzelve in eenen strijd waardoor zij boven haar -subjectief [!] idealisme wordt uitgedreven tot het ‚absoluut -idealistische’ besef, dat het tot zichzelf komende ware uit zichzelf -idee, dat het op zichzelf en voor zichzelf sub- en objectief, objectief -en subjectief in eenen... is.” enz. enz. Zo gaat het naar „de, door het -Kantische kriticisme henen tot ‚absoluut idealisme’ verhelderde -zienswijze van Hegel.” (Z. R. p. 167, 2e dr. p. 207 [162]). - -Deze fundamentele misvatting van heel Kant’s kennisleer, die waan, dat -voor het „denken”, voor „waarheden” zou gelden, wat alleen—en in heel -andere zin [163]—op het „kennen”, op „werkelikheid” betrekking heeft, -is echt Hegeliaans. Wat Prof. Bolland ons hier voorzet is slechts de -hollandse, verdunde oplossing van Hegel’s geconcentreerde -Kantmisduiding: „Nach Kant ist dagegen dasjenige, was wir denken, -falsch, darum weil wir es denken.” (Hegel, Kl. Logik, § 60 Zus.) [164]. - -Laat ons hierop zeggen: „Eere, wien eere toekomt. Groot is de geest van -Hegel, maar in 1900–1910 spreekt zuivere rede Hollandsch en -Bollandsch.” [165]. Zeker is, dat Prof. Bolland een groot -kennistheoreticus zoude zijn, indien denken (te zijn) en zijn één -waren. „Hegel en zijn volgelingen daarentegen” (tegenover „den -philosophie-professor onzer dagen”), zegt Prof. Bolland, „hebben, om te -beginnen, de theorie der kennis van Kant’s Redecritiek altoos -behoorlijk in aanmerking genomen, en zij hebben geweten wat zij er aan -hadden ook”... (Z. R. p. 209, 2e dr. p. 244). Behoorlik? misschien in -zoverre zij gedaan hebben wat ze konden;—en te goeder trouw zullen zij -verklaren, er nooit veel aan te hebben gehad, want men heeft nu eenmaal -niet veel aan wat men niet vat. „Is eene theorie der kennis denkleer of -zijnsleer?” vraagt p. 210. Geen van beide—immers kennisleer, die noch -met de denkleer („logica”) noch met de zijnsleer („ontologie”) te -vereenzelvigen valt, maar beide vooronderstelt, zo ver zij beide tot -voorwerp van onderzoek en kritiek neemt. En in elk geval is het de -theorie, die haar adepten eens en voor al afleert, te verkondigen „eene -zich subjectiveerende voorwerpelijkheid” (p. 204, 2e dr. p. 239) of de -leer „van het geest worden, van de zelfvergeestelijking, der natuur”, -van „natuurlijkheid, die zich vergeestelijkt” (p. 216, 2e dr. p. 250), -aangezien de „voorwerpelijkheid” uiteraard geen „zich” heeft, dat -subjectiveren kan, en er, hadde het een zich, niets meer te -subjectiveren zou zijn; aangezien de natuur, gedacht als iets anders -dan (dialecties: „het andere van”) de geest, geen „zelf” ter -„vergeestelijking” heeft, en een „zelf” ... reeds niets meer te -„vergeestelijken” vindt. Het is de theorie, die uiteenzet, dat en -waarom de Natuur een abstractum is, dat, zelf van geest afhankelik, -nooit een concretum, dus nooit enig subject, onafhankelik bovendien van -alle ruimtelikheid, kan voortbrengen. Het is de theorie, die dus eens -en voor al weerlegt het natuurrealisme, dat bij Hegel en Prof. Bolland -gelooft aan „de in de natuur slapende en in aanleg aanwezige geest”, -meent dat „het leven des geestes” zich „in en uit de natuur -ontwikkelen” zoude, dat de geest „de natuur tot vooronderstelling” zou -hebben. (55) Het is de theorie, die doet begrijpen, dat en waarom beide -delen fout zijn van de uitspraak: „en het is natuur, die aanschouwt, -zoowel als natuur aanschouwd wordt” (Z. R. p. 247, 2e dr. 277), het -eerste, wijl de natuur nu eenmaal geen subject is noch worden kan, het -tweede, wijl dit sensualisme voorbijziet, dat de aanschouwing, als -verrichting der zinnen, niet reikt tot het gebied van het abstraherend -verstand, als hoedanig de natuur in waarheid heeft te gelden. [166] Het -is de theorie, die ons haarzelve doet missen in heel het dogmatisme -[167] van „Zuivere Rede” gelijk zij het ons leert begrijpen uit de -naief-realistiese sprong van beweging en leven in ziel en geest op p. -280 (2e dr. 391) s., waar men ruimtelik leven, immers leven als -stofwisseling en vormbestendiging, wil verkeren in.... bezieldheid: „de -door zichzelve teweeggebrachte uitkomst, het eene, dat zich in het -andere verkeert, om er zich in te vooronderstellen en te herstellen. En -in die zelfverkeering van het leven, in dat leven der zelfverkeering is -het, dat de natuurlijke werkelijkheid de werkelijkheid is der -bezieldheid.” [168] Het is de theorie wier materie-kritiek de beide -tegengestelde realistiese fouten aangaande de verhouding van lichaam en -geest leert begrijpen en vermijden, samengevoegd in één Erdmanniaanse -zin van Z. R. op p. 286 (2e dr. 396), waar het levende lichaam „het -orgaan der ziel” wordt genoemd (in dualisme) „evenals de ziel van het -levende lichaam de functie” (in materialisme). - -Het is ten slotte de theorie, die met haar kriticistiese -antinomieën-oplossing voor Hegeliaanse „Zuivere Rede” geen treffender -oordeel zou kunnen vinden, dan er ligt in deze paar woorden van p. 498 -(2e dr. 561): „eene als zoodanig onnadenkende eenheid van tegendeelen”. -„Eene als zoodanig onnadenkende eenheid van tegendeelen”!.... zijn ooit -wijzer, verstandiger woorden aan de Meester dezer onnadenkendheid -ontglipt? [169] Horen wij hier niet Prof. Bolland’s „Leitmotiv”? Zijn -spreuk 131 luidt: „Het groote gebrek van de theorie der kennis is haar -gewaande verstandigheid.”.... ik heb getracht te doen zien, dat Prof. -Bolland’s gewaande meer-dan-verstandigheid slechts is.... zijn groot -gebrek aan theorie der kennis. Zijn deel zij de kennis der -Begripsleer—begrip der Kennisleer bleef hem onthouden.... tot dusverre. - - - -We hebben nu gezien, in tekst en Opmerkingen, wat Kant, wat de -kennisleer voor Hegel betekent en voor een Hegeliaan als Prof. Bolland. -Hoe hoog Kant en zijn kriticisme boven het bereik van Hegeliaans begrip -ligt zij ten slotte ook nog aan Prof. Bolland’s „oudere broeder in -Hegel” en volgens Prof. B. van Hegel een „baanbrekend exegeet” -gedemonstreerd,—aan James Hutchison Stirling LL.D. - -Stirling is een van die hegelérende hogere theologen, wier dogmaties -(deels physies deels religieus-metaphysies) realisme („Nature” en -„God”; „the finite” en „the infinite” etc.) voortfilosofeert als had er -geen kritiek, geen Berkeley, Hume of Kant, ooit bestaan, die dit -anti-dogmatisme wel kent, maar er tegenover blijft staan met een soort -„Die Botschaft hör’ ich wohl. Allein mir bleibt der Glaube”—en die dan -ook Kant verhegelt, o.a. op de wijze, reeds in Opm. 17 gewraakt, door -diens „Unity of Apperception” te vereenzelvigen (o coincidentia -oppositorum!) met zijn „Thought” als „the all and [!] the prius” („The -Secret of Hegel”, p. 58), met zijn „self-consciousness” welks -„subject”.... „God” is, zijn „Ego”, „Ego as Ego”, „I-Me”, „I AM THAT I -AM”, zijn „Self-Create and First”, „Infinite”, „Unconditioned”, -„eternal Reality”, „the everlasting God”, „the concrete”, het enige -„eteon” „that ὄντως Is—EI’MI′”, „the absolute Ratio”, kortom „alpha and -omega, the first and the last, Dynamis, Energeia, Entelecheia” etc. -etc.—in één woord Hegel’s „Begriff”: „Kant’s Reine Apperception, -cleared into Fichte’s Ego, is Hegel’s Begriff.”.... „Hegel’s Begriff -(Notion) is the Immanent Dialectic of the Ego’s own self.” („What is -Thought?”, aanhef van Chapter XIV, over Hegel). Zo levert dan „the -Notion as Ego, or the Ego as Notion” ook hier het even simpel als -Hegeliaans-vanzelfsprekend antwoord op Kant’s kritiese grondvraag, dat -ik reeds, opm. 47, in Prof. Bolland’s vertaling heb gegeven: „the -answer to Kant’s cardinal question, ‚How are synthetic judgments à -priori possible?’ is this ‚They are possible through the original -absolute identity of differents’—and that is simply the Ego.” (ib. p. -344.)—Zelfs leraart The Secret of Hegel, p. 190: „The notion is [sic] -the à priori synthetic judgment.”! - -Deze Stirling nu wijdt speciaal aan Kant Hoofdstuk X (pp. 109–214) van -zijn „What is Thought?”, getiteld: „The German Reference—Kant”, -natuurlik slechts als voorbereiding van XI: Fichte, XII en XIII: -Schelling en eindelik XIV (pp. 327–415): Hegel. En voor dit X verzoekt -de schrijver nadrukkelik de aandacht: „As simply the key to all -philosophy as such at present, attention is specially invited to this -chapter.” - -Wij aanvaarden die uitnodiging, al kunnen of willen wij hier niet in -biezonderheden zijn drieledige, drieledig-mislukte pogingen volgen en -uitpluizen, „to criticise Kant” en daartoe „fully to consider” (vgk. p. -144): - -1: Kant’s „doctrine of the categories”. Hieromtrent verraadt Stirling -zijn Kant-inzicht niet minder, positief, door zijn ongeschokt -empirisme, als, negatief, door zijn merkwaardig soort Kant-afwijzing. -In § 22 toch lezen wij (p. 169 s.): „Now we assert at once here: We -have not an understanding that, as Kant supposes, thinks, in à priori -pigeon-holes of its own, the connections of things. Such pigeon-holes, -under the name of the categories, Kant would fain believe to exist in -each of us; but such physiological endowment of the brain is but a -crude invention [volkomen juist, but a crude invention.... maar niet -van Kant, heer Stirling!], let it be worked out with what fond faith, -with what interminable pains of ingenuity, it may. Physiological -pigeon-holes of such a quality, no man has any [dit kon Kant’s antwoord -zijn, al zou de reden bij Kant een ietwat andere wezen, dan die hier -Stirling gaat geven!]. For as to what they are, the categories: they -are but so many, generalisations from experience [denk slechts aan -negatie en noodwendigheid!]; they are but so many common -notions—generalised notions.” En wat verderop, over de quantiteit in -het axioma van de rechte lijn: „Have I really passed the line through -any pigeon-hole of my brain whatever, in order to make it, as it were, -fire-proof, objectively valid?” en (p. 171): „But so, we can ask of -Quality as we asked of Quantity: in what pigeon-hole of my brain, then, -does Reality lie, or Negation lie, or Limitation lie?”.... „in short, -there is not one of these twelve categories of Kant that does not lie -in experience and may not be perfectly well generalised, necessity [!] -and all, from experience. The innocence of Kant here is quite touching -at times....” The innocence.... of Kant?! - -2: Kant’s „doctrine of objects” (§ 20 vv.). Wat Stirling daarvan maakt, -zijn hegeliaans begrip van de phaenomena en van het Ding an sich—dit -kritieke punt voor ieder Hegeling (sinds Hegel zelf!), die qua -objekt-realist, evenzeer de Dinge an sich loochent als de objekten voor -Dinge an sich laat fungeren, dus beiderlei „Ungereimtheit” (zie het -slot van mijn Hoofdstuk IV, p. 92) heeft te torsen—daarop moet ik hier -het volle licht laten vallen, terwijl wij omtrent zijn behandeling van - -3: Kant’s „doctrine of experience”, o.a. in § 24 en § 25 kunnen -volstaan met het signaleren van de verwarring (zo op p. 196) van Kant’s -objectieve „Erfahrung” met individuele ondervinding, waaromtrent de -lezer zich o. m. mijn noot bij bl. 4 en bij bl. 19 moge herinneren. -[170] - -Tans volge dus Stirling’s begrip van Kant’s „Erscheinung” en „Ding an -sich” en beider verhouding. Ik wil u speciaal § 20, getiteld: -„Philosophy Strange at Times” en § 21 „Time and Space” laten zien en -proeven. - -Een voorspel, dat § 14 („Kant on Hume”) levert, hoort er nog even bij. -Wij hebben in de loop van ons vertoog meermalen naar behoren gehekeld -het realisties aperçu, dat beweging laat „waargenomen worden als”, -„verschijnen als” kleur, geluid enz., dat deze laatste houdt voor -verschijningswijze van (hersen)beweging. Het is dus niet zonder enige -verbazing, dat we zien, hoe Stirling dit soort „apparition” houdt voor -Kant’s „Erscheinung”, dus een Hobbes zalft tot Kant-antecipator! Aldus: -„The date of Hobbes’s dedication in his Tripos is ‚May 9, 1640’. From -p. 5 there we extract this: ‚Image or colour is but an apparition unto -us of the motion which the object worketh in the brain. As in vision, -so also in conceptions that arise from the other senses, the subject of -their inherence is not the object [zoals voor Kant en de kritiek, voor -wie de roodheid eigenschap is en blijft van het objekt, de roos, niet -van hersenen of waarnemer], but the sentient.’ That is sixty-nine years -before Berkeley, and more than twice as many before Kant, and it is not -a doctrine peculiar to them [integendeel! peculiar to realists!]. We -still have it, or something like it [juist], in such sensationists as -Mill, Bain, Lewes, to leave out all reference [precies!] to idealism, -ancient or modern.” In diezelfde verblinding gaat dan § 19, p. 157 -aldus door: „That we know not things, but only the impressions of -things—what he [Kant] calls Erscheinungen, which we may translate -Appearances, reminding that we saw Hobbes name them [!] -‚Apparitions’,—this shall be the bed-rock on which his whole -stratification shall rest.” - -Wie aldus Kant materie-realisties verhobbest en dan, als Stirling in § -20 en overal, het Phaenomenon als „schijn” beschouwt, een „mere -seeming” en dus waant, dat een „grondige” behandeling, een „inwendig”, -„in’s Innere der Natur” doordringend onderzoek ons het „werkelike” -Ding-an-sich wel zou leren kennen, als het bestond, als het „in” of -„achter” of wie weet „waar ergens in de buurt” van het natuurding -verscholen stak, zodat dus het natuuronderzoek zelf bewijst,.... dat de -zichtbare, tastbare dingen-zelf.... geen spooksels of schimmen van -onzichtbare Dingen-zelf, maar.... de dingen-zelf zijn (à la Haeckel’s -of Engels’ of Plechanow’s scheikundige weerlegging van Kant’s -Ding-an-sich!) en dat er dus geen onzichtbaar Ding-an-sich bestaat.... -zo iemand kan wel een baanbrekend exegeet van Hegel zijn, ja zelfs voor -een Hegeliaan „der Nestor gesunder Philosophie im vereinigten -Königreiche” (Prof. Bolland in „Alte Vernunft und neuer Verstand”, p. -27)—van Kant en kritiese wijsbegeerte heeft hij zelfs het abc niet -begrepen. - -Laat ik u tans enige pagina’s van Stirling zelf aanbieden ten bewijze. -Ik stel mij daarbij voor, dat ik mijn lezer, die het tot hiertoe met -mij heeft volgehouden, enige voldoening, een soort eigen oogst, -verschaf, wanneer hij bemerkt, hoe hij nu heel deze, toch in z’n soort -superieure, misvatting doorziet en te boven is, zodat ik slechts zijn -aandacht hoef te vragen en zelf geen of weinig commentaar meer te -geven. - -Met de volgende overgang tot § 20 eindigt § 19: „That constitutes the -whole of Kant’s doctrine so far: That we have no knowledge, namely, but -what regards experience; and that we have no knowledge of any objects -in experience, but what are mere appearances, apparitions, -Erscheinungen, of sense. That, however, relatively determines all; for -that, in Kant’s regard, is his πρωτον ψεῦδος. Things are not in any -respect the ghosts which Kant would make of them.” - -Nu komt § 20: „Philosophy Strange at Times”: - -„There have been so many strange things from time to time said in what -is called philosophy, that the public, possibly, is not always so much -in fault when it is heard to mutter that so-called great philosophers -are to common folk, now and then, also great fools. And, certainly, the -idea of making all these common things we see, touch, and handle, to be -only ghosts of certain invisible other things within them, or under -them, or Heaven knows where else in their neighbourhood, is about the -most foolish of all ideas which have been ever, at any time, anywhere, -or by anybody, broached. [Voorwaar!] That shoe on your foot, or that -hat on your head, is not the real shoe on your foot or the real hat on -your head; the latter is but the ghost of the true hat, as the former -is but the ghost of the true shoe. Of either hat or shoe we know the -ghost only: what the true hat may be, or what the true shoe may be, we -know not. We know this only: That it is the culmination and perfection -of knowledge itself to know only what we know not at all. What is the -Thing-in-Itself of that boy’s marble, or of this pebble I pick up? - -„What can be the Thing-in-Itself of this mere seeming that drops from -my pen into this blot on the paper? Nay, of the paper itself, what can -be the thing-in-itself? The lint has been sown, and grown, and pulled, -and steeped, and skutched, and hackled, and spun, and woven, and -bleached, and calendered, and boiled, and starched, and blued, and -beetled, and lapped, and pressed, and made a shirt of, and worn by a -man into a rag, and ground into pulp, and sieved, and actually -converted into this bit of paper which we now touch,—and yet, for all -that, the thing-in-itself, stubborn through all these processes and a -thousand more, has never once, even for a moment, allowed itself to -come to the surface, but, in very truth, has always instead only given -its ghost up,—its Erscheinung,—its apparition!” - -Op deze wijze draaft de tekst door, tot we de conclusie krijgen: „All -that is very sorry stuff, poor skimble-skamble stuff, all that that -poses and proses about the impossibility of knowing what substance is -[171]. Of course, even as used, substance has a meaning, and, of -course, even as used, thing-in-itself has a meaning; but the true -meaning of either the one or the other that is common to the whole of -us as ordinary human beings, it would seem impossible for us as -philosophers at all to recognise! Now, why should we feign, and figure, -and invent all this difficulty? The simple truth [simpel wel, waarheid -neen] of the matter is this, that there are subjects and that there are -objects....” Halt een ogenblikje! Om te letten op dit gewoon-dogmatiese -tweetal: subject en objekt—en de kennis niets dan de verhouding tussen -die twee! Zo bij elk materie-realist, terwijl krities als konkrete -werkelikheid niet subjekt en objekt, maar subjekt en het -transobjektieve tegenover elkaar staan en uit de causale verhouding van -die twee pas de gewaarwording, waarneming, kennis ontstaat, die de -objekten niet afbeeldt, maar stelt, produceert, mogelik maakt, in -plaats van omgekeerd de objekten de waarneming. Reeds dus wie de -kennisleer opvat als de vraag naar de verhouding tussen subjekt en -objekt toont zich.... objekt-realist, alias dogmaticus! Aldus niet -alleen heel de Hegelarij (ook o.a. de „Neohegeliaan” Prof. Dr. Jos. -Kohler, het geleerdste aller filosofiese zwets-genieën (56) in zijn -„ungeheuerliche” Rechtsphilosophie) maar ook b.v. nog de Berlijnse -Prof. G. Simmel [172], terecht een „Meister denkerischer Verfeinerung” -genoemd, al filosofeert hij meer dan hij filosoof is. Maar keren we -terug tot onze Stirling. Hij zeide dus: „The simple truth of the matter -is this, that there are subjects and that there are objects, and that -subjects as subjects know and must know objects, and that objects as -objects are known and must be known by subjects. These things that we -see, and touch, and handle are really, and in very truth, the things in -themselves, and the only things in themselves, that we can ever see, or -touch, or handle, that we need ever see, or touch, or handle, that we -shall ever see, or touch, or handle. [Eensdeels allemanswijsheid: de -waarneembare dingen zijn de énige waarneembare dingen; anderdeels -allemansonwijsheid: objekten zijn Dinge-an-sich]. In one word, these -things are the things in themselves; and so much are they the things in -themselves, that they do act on each other, and do substantially act on -each other. They are not appearances; they are things. Were things -really only Erscheinungen, only appearances, only, as said, butterflies -on my white sheet within, they would indeed be irrespective the one of -the other; and any action that might be simulated between them would be -only an action at second hand [uitnemend beeld voor de phaenomenale -causaliteit, de „pseudo-causaliteit”!], only an action of the subject -[mis; of juist.... in de etymologiese zin: van het substratum!], and so -only an action borrowed.” enz. Maar kom, § 20 van Stirling heeft ons al -wel voldoende overtuigd van zijn „Philosophy Strange at Times”.... laat -ons „Time and Space”, die ons resten, nog aan de dusnamige § 21 -afstaan: - -„As Kant rules, Time and Space are from our birth general mental forms -of body [?!], general à priori forms of the à posteriori, within us. -And his arguments in proof are excellent—so much so that it would be -difficult to match them, as arguments, anywhere else. - -„As we saw then of things that they are mere appearances, so we are to -understand now of Time and Space that they are but appearances also -[men herinnere zich mijn Hoofdstuk III, § 2]. Will anybody in this -world believe that [neen, vermoedelik], unless some German philosophers -and a few Hindoos? However it was to Kant or may be to these, it is -certain, quite as much to all true [„gesund” zegt Prof. Bolland] -philosophy as to common sense, that Time and Space are actual entities -[meer dan een eeuw na Kant tijd en ruimte nog actual entities!] -without, even as the coat on my back or the shoes on my feet are; and -that, were the race to vanish from the earth, an actual space and an -actual time would remain behind, even as these articles of my attire, -were I dead to-morrow, would have other people to dispose of them. Kant -has an utter horror of Hirngespinnste—meaning what shall happen to -every man who will think in independence of the Critical machinery; but -were there ever more genuine Hirngespinnste (brain-weavings) than that -spectral [!] space and that spectral time in the head [!] of Kant -himself?” Daarmee is § 21 uit. - -Waarlik, dat geven we Stirling gaarne gewonnen, die Tijd en Ruimte, als -Hobbiaanse appearances, als hersenschimmen spokend in Kant’s hoofd, ze -zijn niet minder „but a crude invention” dan de kategorieën als -„physiological endowment of the brain”! - -Van Stirling mogen wij echter geen afscheid nemen, eer wij het beeld -hebben gezien, dat voor zijn deels weer individualiserende, deels -immers transcenderende misvatting der natuurimmanentie Kant’s idealisme -symboliseert: de molen van § 25: „Kant’s Theory again—the Mill”: - -„The matter, the substance of the things in this universe [!] is, in -series, (1) but so much inward Sensation in my [!] own subject; (2) -Categories that throw these sensations of my own out into Time and -Space—categories, too, that are as ideal spiders in pigeon-holes of my -own, ideal also and private [!]; lastly, (3) Time and Space, themselves -as much my own, and as much mere subjectivities within as the -sensations, and the categories, and the pigeon-holes, and my very -subject itself. Nay, God himself is relegated to a pigeon-hole not a -bit bigger [schande!] than the others! In short, how is this to be -imaged but by—say, a little wooden mill, dipped into a stream that sets -its wheels agoing, the motion of which wheels of its own it is that -seems, but only seems, to throw up around it this vast universe; and -all the time the stream, which alone moves it, is unseen, unknown, and -no more than—philosophically—at the best dreamed of!” - -Was ooit—om op mijn manier ook eens hegeliaans te spreken—vergelijking -erger verongelijking? - -De Conclusion van deze Hegeliaan (Chapter XV) komt neer op „No return -to Kant” .... voorbeeldig gegrond als volgt (p. 422/3): - -„Can we return to this, for example, that any ordinary thing—a shoe—has -an extraordinary unseen double of itself in a—Thing-in-Itself? Or that -the time that the one-o’clock gun fires in, and the space André’s -balloon mounts in, are, neither the one nor the other of them, there -where we think they are, outside of us, but both, on the contrary, -inside? Or that cause, with each of its other fellow-categories, is -not, by any means, a something on his own account without, but, really, -a simple secretion of the cells or pigeon-holes of our own brains? Or -that the I—whatever I may possibly think the I I am—I am not at all -that I—hardly even an i—only the dot on it?” - -M.a.w.: al is voor een Hegeliaan „The Secret of Hegel”, dialekties, -geworden tot een niet-geheim, het geheim van Kant blijft voor hem, -logies, wat het was—een geheim. - -En erger, ergerliker Kant-verhegeling, dan al wat ik u van Stirling tot -hiertoe liet zien, heeft tans te volgen: - -„I have talked of the world elsewhere as having been ‚befooled’ by the -system of Kant, and have asked, ‚Where, according to this system, is -there a single truth in the whole huge universe?’ I am still of the -same mind as to what in that reference is concerned.... Kant’s world is -but a soap-bubble a between an x and a y.—Nevertheless, I say, too, -that the whole of philosophy that deserves the name since Kant is so -absolutely due to Kant that it can properly and comprehensively receive -no other name than his. Fichte has worked, Schelling has worked, Hegel -has worked—each of them has worked, no one of them has worked but—in -the quarry of Kant. There is no product in Fichte, there is no product -in Schelling, there is no product in Hegel, that is not to be -named—Kantian. Fichte’s philosophy, Schelling’s philosophy, Hegel’s -philosophy—each of these, in accurate and precise name, is Kantian -philosophy. And with Kant and these we have in modern times all—all -that is capital;—gratefully counting in, as well, an introductory few, -and leaving prattle individually to the irresponsible rest.” (o. c. p. -39/40). - -Hoeveel smadeliker is voor Kant deze Hegeliaanse lof, dan alle -Hegeliaanse blaam! Maar, gelukkig, precies even onverdiend! Hoe -„Kantiaans” een Hegeling zich ook noemen en wanen moge, Kant kan alle -schuld, alle verantwoordelikheid voor zulk een „Kantiaan” afwijzen met -een - - „Du gleichst dem Geist, den du begreifst, - Nicht mir!” - - - - - - - - -HOOFDSTUK VI. - -RESULTATEN. DE VERHOUDING VAN GEEST EN NATUUR, LICHAAM EN ZIEL. - - -1. ZEG MIJ HOE GIJ WAARNEEMT EN IK ZAL U ZEGGEN WIE GIJ ZIJT. DOGMATIES -REALISME VAN PRAGMATISMEN EN „IDEALISMEN”. - -Niet aan een terugblik over ’t afgelegde pad zal dit slothoofdstuk -gewijd zijn. Wie onze weg wil overzien, ook eer hij hem gaat, zij -verwezen naar Voorrede, Inleiding en Inhoudsopgaaf. Wij willen nu -genieten van het nieuw-gewonnen uitzicht, met krities oog een weinig om -ons heen kijken op landschappen, heuvels en torens in ’t rond. - -Wij zijn dus het materie-realisme kenniskrities te boven, weten en -begrijpen, in welke zin en op welke gronden de werkelikheid van de -stof, de natuur, moet worden geloochend. De wortel van het -materie-realisme bleek ons de dogmatiese, verdubbelende, -waarnemingsleer, die de natuurdingen of objekten door prikkels via -zintuigen en hersenen tot oorzaken onzer gewaarwordingen maakt. Dat -dogmatisme, gemeen aan anti-theologies materialisme en -anti-materialisties dualisme van volks- en kerk-metaphysica hebben wij -uitgeroeid, de objekt-immanentie, dus ook Berkeley’s immaterialisme, -bereikt, en Berkeley zelf, wiens „idealisme” sinds Kant door heel het -koor van veilig zich voelende napraters zonder begrip voor „dogmaties” -is uitgemaakt, de hem toekomende ere teruggegeven. Daar wij ons echter -van meet af georiënteerd hebben aan de kritiese grondvraag der -kennisleer konden wij, dank zij Kant, ons natuur-phaenomenalisme -bevestigen, zuiveren, verdiepen door het ruimte-idealisme. Zo is de weg -gebaand tot zuiver krities Immaterialisme, dat als zodanig, negatief, -dualisme en materialisme waarlik te boven is en positief zijn voorlopig -waarschijnlikste wijl best gefundeerde verwezenliking vindt in een -monisties Psychisme. Dit zuiver Psychisme—een naam m.i. verre te -verkiezen boven „psychies [173] monisme” als klare tegenstelling tot -zijn antipode, het Materialisme, zowèl als tot het Dualisme—kan door -geen realist, hij zij materialist (die als zodanig kleur bekenne, zich -niet langer achter het pseudonym „monist” verschuile!) of dualist, door -geen waarnemingsdogmaticus worden bereikt [174]. Pas achter de berg van -het waarnemingsdogmatisme begint het pad naar het Psychisme.—Zo is de -waarnemingsleer een sjibboleth van elke wijsbegeerte. Want -waarnemingsleer is begin en beginsel van kennisleer, kennisleer -grondslag en richtsnoer van zijnsleer en waardeleer, dus van -wijsbegeerte in haar geheel.—Daarom opent de „transcendentale -Aesthetik” de „Kritik der reinen Vernunft”, daarom werd handhaving, -verdediging en toelichting van Kant’s waarnemingsleer zulk een -integrerend deel van mijn kritiese taak. Geef mij uw waarnemingsleer, -en ik zal u zeggen, wie gij in philosophicis zijt, trots al wat ge -wenst of schijnt, denkt of zegt te zijn. Zeg mij, hoe ge uw -eenvoudigste gewaarwording krijgt, hoe gij het lezen van één regeltje -druks verklaart en begrijpt en ik ken uw plaats in zake dat centrale -wijsbegeerte-probleem, de verhouding van lichaam en geest, ik weet in -hoeverre gij dogmaticus of criticus zijt ten aanzien van ruimte en -materie, van meetkunde en natuurwetenschap, in hoeverre Kant en -kennisleer tot u en gij tot deze zijt doorgedrongen, voor welke -moeilikheden gij staat, bewust of onbewust, en welke gij te boven zijt. - -Zulk een toetssteen is ons tans één enkele regel [175], soms één enkel -beeld [176] in zake waarneming! - -Daar hebt ge b.v. Bergson. In zijn „Essai sur les Données immédiates de -la Conscience” lezen wij op bl. 99: „De même que la durée fuyante de -notre moi se fixe par sa projection dans l’espace homogène, ainsi nos -impressions sans cesse changeantes, s’enroulant autour de l’objet -extérieur [de huizen van een stad zijn hier bedoeld] qui en est cause, -en adoptent les contours précis et l’immobilité.”—Zijn ze niet heerlik, -die enfants terribles van zulk soort tussenzinnetjes midden in die -diepzinnige grotemensendeftigheden? Zo gewaagde reeds bl. 65 van -„sensations dont la cause est évidemment située dans l’espace”—non, -évidemment! - -En nu 3 zinnen waarnemingsleer uit zijn „Matière et Mémoire”: - -1: „Les ébranlements des centres.... sont donc moins [niet zozeer!] la -cause réelle de la sensation que la marque de sa puissance et la -condition de son efficacité.” - -Juist dit „moins” is karakteristiek voor Bergson’s denktrant, voor zijn -exaktheid, dat kenmerk van intellektuele reinheid. In gelijke geest -toch durft hij „établir positivement que le processus cérébral ne -répond qu’à une très faible partie de la mémoire, qu’il en est l’effet -plus encore que la cause”.... etc. - -2: „Il [l’état cérébral] n’en [de la perception] est ni la cause ni -l’effet, ni, en aucun sens, le duplicat; il la continue simplement, la -perception étant notre [?] [177] action virtuelle et l’état cérébral -notre action commencée.” (p. 260). - -3: Slotzin en slotsom van zijn boek: „L’esprit emprunte à la matière -les perceptions d’où il tire sa nourriture, et les lui rend sous forme -de mouvement, où il a imprimé sa liberté.” - -Voor ons heeft daarmee Bergson vrijwel afgedaan. Wij weten nu, dat zijn -„Matière et Mémoire” reeds honderd jaren vóór z’n verschijnen verouderd -en weerlegd was, dat deze grote franse mode-wijsgeer [178] een -materie-realist is zonder kennis-kritiek en, om op zijn manier te -spreken, minder een materialist dan wel een dualist. Zijn juiste -qualificatie zou zijn, daar hij à la Ziehen’s „Empfindung” „image” voor -stof èn voor gewaarwording gebruikt, op analoge wijze -gewaarwordingsinhoud tot gewaarwordings eigenschap (ruimtelikheid b.v.) -verhaspelt en à la Mach gewaagt van „le tableau [sc. d’images!] dans -son ensemble, c’est-à-dire l’univers”—een imaginair-materialisties -dualist, met een „corps” dat „éprouve des sensations” en een „mémoire -du corps” welks „existence” voor een deel „jouée” is en voor een deel -„rêvée”! Geheel mijn indruk. Want van dat „corps” is voor hem de -„fonction essentielle de limiter, en vue de l’action, la vie de -l’esprit”! „Le rôle du corps n’est pas d’emmagasiner les souvenirs [dat -zou materialisme zijn, foei], mais simplement [ziet hoe simpel] de -choisir, pour l’amener à la conscience distincte par l’efficacité qu’il -lui confère, le souvenir utile”.... Zo verschillen lichaam en geest, -corps et esprit, voor hem „niet ruimtelik maar tijdelik”, of liever, -daar voor hem het tijdelik-geestelike „gradueel overgaat” in het -ruimtelik-stoffelike, „niet zozeer” ruimtelik „als wel” tijdelik: „A -une distinction spatiale nous substituons une distinction temporelle” -met een.... „passage graduel des souvenirs aux mouvements”, gelijk de -ware qualitatieve tijd, welks delen niet „juxtaposés” zijn, maar „se -pénètrent” en het „innerlik” leven met z’n „durée réelle et concrète, -hétérogène,—la durée vivante”.... door telling, quantificering, -wetenschappelike materialisering „pour ainsi dire”.... ruimtelik wordt: - -„Il y a un espace réel, sans durée”.... - -„Il y a une durée réelle, dont les moments hétérogènes se pénètrent.... -le trait d’union entre ces deux termes, espace et durée, est la -simultanéité, qu’on pourrait définir l’intersection du temps avec -l’espace.”! - -Men begrijpt, dat deze eigen wijsheid aangaande tijd en ruimte van -Kant’s tijd- en ruimte-kritiek niets moet hebben: „On aboutit à -déclarer matière et esprit également inconnaissables”! Dat soort -matière, dat soort esprit voor Kant onkenbaar! Neen, onkenbaar is Kant -voor Bergson’s geest, die zijn begrip van de kantiaanse „mogelikheid” -toont, door, diep-quasi-krities, de hersenbewegingen (zelf dus mogelike -waarnemingsinhoud) te noemen: „ma perception possible de certains -mouvements cérébraux”, op dezelfde pagina (M. et M. p. 253), waar hij -„l’idéalisme kantien” wil laten spreken door de overgang van -gewaarwording naar natuurding, objekt, te noemen: „le passage de la -sensibilité à l’entendement”! Voor Kant’s idealisme physica contra -sensibilité! Op pag. 256 wordt dan dat „possible” van Kant’s „mogelike -ervaring” (waarvan zin noch subjekt voor ons tans meer toelichting -behoeft) als volgt misduid: „tous les états de conscience.... -possibles” zou nog maar een klein deel zijn van „la réalité matérielle, -parce que les images [wiens images?] débordent la perception de toutes -parts”! Zo zijn dan eens weer (p. 257) het Kantiaanse „phénomène” en -„chose” voor Bergson.... gewaarwording en natuurding. Hij moest eens -weten, dat juist zijn „chose” voor l’idéalisme kantien.... het -phénomène is! En als B. in zijn „Essai” (p. 72) van „l’intuition ou -plutôt.... la conception d’un milieu vide homogène” beweert: „cet acte -sui generis ressemble assez à ce que Kant appelait une forme a priori -de la sensibilité”—dan komt het mij voor, dat hij zelf ressemble assez -à zeker ook ver buiten Frankrijk beroemd geworden kikkertje. - -Maar ik zou daar bijna weer polemies worden! En zijn dan niet zijn -perception en mémoire „pures”, zijn „phénomène d’endosmose”, zijn -„en-soi” wanneer hij leraart: „la lumière rouge.... accomplit.... -correspond, en-soi, à.... des vibrations” even wijsgerig als geleerd? -En imponeert mij niet die kracht en stof, gematerialiseerde kracht en -geïdealiseerde stof van deze ziener: „Nous voyons la force se -matérialiser, l’atome s’idéaliser”? Of die vrijheidsleer, die wel niet -zo zuiver historiseert als Rickert of zo principieel subjectiveert als -Münsterberg of zo empiries psychologiseert als Wundt, maar toch met -haar origineel uitgewerkte tegenstelling: -ruimte—homogeenheid—wettelikheid—praktiese, mechaniserende, -veruiterlikende wetenschap enerzijds en -tijd—heterogeenheid—uniekheid—instinkt en intuïtie—„l’évolution -créatrice” anderzijds, met haar waarschuwing tegen „ces apparences -trompeuses” van gedetermineerdheid, waaronder „une psychologie plus -attentive nous révèle parfois des effets qui précèdent leurs causes”, -met haar tot de slotzin toe volhardend verzet tegen verwarring: „on -confond succession et simultanéité, durée et étendue, qualité et -quantité” en met haar originele vraagstelling: „le temps est-il de -l’espace?” of ook „le temps peut-il se représenter adéquatement par de -l’espace?” en het nog origineler antwoord: „oui, s’il s’agit du temps -écoulé; non, si vous parlez du temps qui s’écoule. Or l’acte libre se -produit dans le temps qui s’écoule et non pas dans le temps écoulé.”? -En is het niet eigenlik een wreed vermaak, ja heiligschennis of op z’n -zachtst Droogstoppelarij, om daar Bergson’s nieuwe fraaie franse -teder-intuïtief-realisties-pragmatisties-idealisties-glanzende -zeepbellen, die zo hoog en ver vliegen, dat ze zelfs in het land der -dichters en denkers al en vogue komen (maar ook die denkers hebben wel -eens te veel gedicht.... en die dichters te veel gedacht) zo maar met -nuchtere kritiese vingers aan te raken en uitéén te doen spatten? - -Neen. - -Mais revenons à nos moutons: - -De dogmatiese waarnemingsleer, prius en posterius van materie-realisme, -leidt bij voldoende doordenken onvermijdelik tot skeptiese bedenkingen, -tot relativismen en subjectivismen, die op miskenning der objectieve, -evenmin transcendente als individuele, waarheid berusten en wier -moderne biologiserende uiting het pragmatisme vormt. Let maar op hun -waarnemingsleer—en ge zult bij al die pragmatisten van diverse -pluimage, bij Poincaré als bij Bergson, bij James c.s., bij Simmel en -Jerusalem en Ostwald het materie-realisme ontdekken. Bij voorbeeld: - -Poincaré: „La Valeur de la Science” gewaagt telkens ten aanzien der -sensations van l’objet qui les cause en bedoelt daarmee het natuurding; -zo p. 129: „des mouvements qui permettraient d’atteindre l’objet qui -les cause”, insgelijks p. 263 en p. 270.—Zo dringt dan ook Poincaré’s -meetkunde-logica niet door tot die onbewuste maar subjectief-formele -bron der synthesis a priori, die wij in Kant’s „vorm” hebben leren -kennen en die wel ter dege de „règle générale”, de „règle rigoureuse” -stelt in de plaats van Poincaré’s pragmatisties surrogaat der „raisons -de commodité et de simplicité” en de werkelike bron der axioma’s -tegenover P.’s pragmatistiese verklaring (p. 58): „toutes ces règles, -toutes ces définitions ne sont que le fruit d’un opportunisme -inconscient.” Trouwens, Poincaré’s pragmatisme is van hoog -intellectualisties gehalte. Mooi zegt hij op p. 166: „je ne dis pas: la -Science est utile parce qu’elle nous apprend à construire des machines; -je dis: les machines sont utiles, parce qu’en travaillant pour nous -elles nous laisseront un jour plus de temps pour faire de la science.” -en van de wetenschap zelf (p. 217): „elle sera intellectualiste ou elle -ne sera pas” of op p. 275: „Ce n’est que par la Science et par l’Art -que valent les civilisations” [179]—ja, ook bij hem schijnt even het -dieper besef op te doemen, dat eigenlik heel die commodité op.... -waarheid berust en niet omgekeerd! Immers (ook in andere zin -transpragmatisties, zie mijn noot 2 bij bl. 13) verklaart hij op bl. -271 aangaande de wetenschap: „Mais il est vrai qu’elle est commode, il -est vrai qu’elle l’est non seulement pour moi, mais pour tous les -hommes, il est vrai qu’elle restera commode pour nos descendents; il -est vrai enfin que cela ne peut pas être par hasard.” Het is waar, voeg -ik er bij, geen toeval is het, waarop dat exakt voorspelbaar -onveranderlik nut, die ware waarde der wetenschap berust, het is haar -waarheid! - -Georg Simmel: In zijn nòg meer zwaarlijvige dan zwaargeestelike -„Philosophie des Geldes” zien wij in ’t duidelikst en kortst bestek die -gang: realisme wegens dogmatiese waarnemingsleer—relativisme—pragmatisme -vóór ons, hoe krities en kantiaans Simmel zich ook pleegt voor te doen, -zodat men weinig vat op hem heeft.—Op p. 9 dan lezen wij aangaande de -„Sinneseindrücke”: „Wahrend diese aber, wenn auch in weiterem Sinne als -subjectiv zu bezeichnen, doch auf Rechnung des Objekts selbst -geschrieben werden—indem einerseits gewisse Bewegungen des Objekts -selbst sie hervorrufen, und sie andrerseits auf dieses als seine -Eigenschaften projiziert werden”—meer hebben we hier niet nodig [180].— -Op p. 64/5 wordt dan betoogd, hoe insekten, arenden en wij mensen er -allen onderling verschillende „Weltbilder” op na houden, „woraus -unmittelbar zu schliessen ist, dass keines derselben den -ausserpsychischen Weltinhalt in seiner an sich seienden Objectivität -nachzeichnet”.... maar zie, een „höchst auffallende Thatsache”.... op -grond van „ware” voorstellingen handelt elke soort tot z’n behoud, op -grond van verkeerde, „‚falsche’”, tot z’n schade, als bestond er -„Kenntnis jener objektiven Verhältnisse, wie sie an sich wären”.... en -toch.... is er geen „mechanische [maar een niet-mechaniese?] -Abspiegelung”, geen „sich mit der absoluten [?] Objectivität -decken”....! Ra ra hoe kan dat? Men vat het reeds—„waar” betekent -biologies nuttig en „falsch” schadelik! - -Aan Kant ook gij, Prof. Simmel! U ontgaat met uw realisme eenvoudig -weer het verschil tussen de kritiese waarheid van het al of niet juist -objectiveren (= al of niet juist oordelen over mogelike ervaring) en uw -dogmaties begrip „waarheid” (= „overeenstemming” van waarnemingsinhoud -en An-sich, „Kenntnis” van het transcendente als zodanig). Voilà tout! - -Zo ontwikkelt zich (p. 68) Simmel’s „Relativismus in Hinsicht der -Erkenntnisprinzipien” veridealiseerd met Kant’s befaamde tegenstelling -konstitutief-regulatief („als ob”!) aldus: „dass die Konstitutiven, das -Wesen der Dinge ein-für-allemal ausdrückenden [!]. Grundsätze [z.B.?] -in regulative übergehen, die nur Augenpunkte für das fortschreitende -Erkennen sind.” „An die Stelle der Behauptung: so und so verhalten sich -die Dinge—hat in Hinsicht der äussersten und allgemeinsten Ansichten -vielmehr die zu treten: unser Erkennen hat so zu verfahren als ob sich -die Dinge so und so verhielten.”—Dit heet dan (p. 69) „die Verwandlung -der Dogmatik in Heuristik”.... en dezelve „gestattet.... offenbar eine -gleichzeitige Gültigkeit entgegengesetzter Prinzipien.” - -Gelukkig zijn we hier nog niet zo ver gekomen als dat jongste -realisties-pragmatistiese, quasi-idealistiese, zich zelf voor -„idealistischer Positivismus” of zo men wil „positivistischer -Idealismus” uitgevende ontaardingsprodukt van het Kantisme (meer -speciaal van Kant’s Ideeën-leer), dat nu pas onder de auspiciën van -niemand minder dan Vaihinger als „Die Philosophie des Als Ob” („System -der theoretischen, praktischen und religiösen Fiktionen der Menschheit -auf Grund eines idealistischen Positivismus”) in plaats van de oude, -kritiese, vraag deze nieuwe, kritieke, vraag aan de orde wil stellen: -„Wie kommt es, dass wir mit bewusstfalschen Vorstellungen doch -Richtiges erreichen?” - -Zó ver heeft tot dusverre geen pragmatisme het gebracht, om een met de -pragmatiese strijdige theoretiese waarheid te erkennen.... en opzettelik -te verloochenen—in bewust zelfbedrog, wijl men de leugen niet missen -kan, niet missen wil! Derhalve lijkt het mij een, ditmaal onbewust, -zelfbedrog en voor de verschillende met name genoemde „Hauptströmungen -der Philosophie der Gegenwart” (Voluntarisme, biologiese Kennisleer, -Nietzsche c.s., Pragmatisme, natuurwetenschappelike Kenniskritiek enz.) -een onverdiende smaad, dat deze „Philosophie des Als-Ob” hun „als -Konzentrationspunkt dienen” kan door haar gewaande Erkenntnis, „dass -ein gemeinsames Band die Differentiale der Mathematik, die Atome der -Naturwissenschaft, die Ideen der Philosophie und sogar die Dogmen der -Religion umschlingt—die Einsicht in die Notwendigkeit bewusster -Fiktionen als unentbehrlicher Grundlagen unseres wissenschaftlichen -Forschens, unseres ästhetischen Geniessens, unseres praktischen -Handelns.” Twee voorbeelden lichten van meet af toe, waarop de -vraagstelling steunt en doelt: 1o. de atomen en 2o. de vrije wil, -voorbeelden zo ongelukkig mis als de vraagstelling zelf: - -Ad 1um: „Wir operieren mit ‚Atomen’, obgleich wir wissen, dass unser -Atombegriff willkürlich und falsch ist, und, was eben das Merkwürdigste -ist, wir operieren glücklich und erfolgreich mit diesem falschen -Begriffe: wir kämen ohne ihn nicht so gut, ja überhaupt nicht zum -Ziele.” - -Het is mij als immaterialist een waar ironies genoegen, het voor onze -goede, veelbelasterde atomen op te nemen en er nadrukkelik op te -wijzen, dat en waarom ons natuurkundig juist atoombegrip noch -willekeurig is noch foutief, immers het bestaan der atomen, zover zij -kunnen bestaan, evenzeer van individuele willekeur onafhankelik als van -onwaarheid gespeend is. Uit het antwoord, zo-even omtrent de kritiese -waarheid aan Prof. Simmel gegeven, blijkt reeds waar de schoen wringt. -Atomen behoren al of niet tot het rijk van „mogelike ervaring”, van -„phaenomena”—oordelen daaromtrent zijn al of niet juist, i.c. al of -niet waar [181]. Atomen zijn dus in elk geval even „denkbeeldig” als -alle andere natuurdingen, boeken en bergen of wat ook, hebben met deze -het ideële subjekt gemeen. Maar of de natuurwetenschappelike -„hypothese” of onderstelling van atomen al of niet juist is, heeft de -natuurwetenschap, de „ervaring”, zelf te beslissen. Al worden ze nòg zo -„idealisties” uitgemaakt voor „abstrakte begripsdingen”, -„Gedankendinge”, „Rechenmarken”, „Lückenbüsser des Verstandes” enz. -enz., zij hebben, is de atoomhypothese juist, kennistheoreties precies -dezelfde werkelikheidswaarde als tafels en hersenen en cellen en alle -andere objekten of ruimtedingen [182]: die van ideëel mogelike -waarnemingsinhouden. Wij moeten dus wel onderscheiden de -kennistheoretiese betekenis van „hypotheties” („heel de natuur bestaat -slechts hypotheties” d.w.z. slechts indien het subjekt der natuur -vóórondersteld wordt, slechts als functie, afhankelike, van mogelike -waarneming, in tegenstelling tot het bestaan „op zich zelf”, -„absoluut”) van de natuurwetenschappelike zin van „hypotheties” („de -atomen, ionen, ether enz. bestaan slechts hypotheties”, d.w.z. het is -niet zeker, maar slechts meer of minder waarschijnlik, onderstelling, -dat deze dingen tot de ruimtewereld, tot het geheel der ideëel mogelike -ervaring op bepaalde wijze behoren, dat de éne waarnemingsfunctie der -éne werkelikheid ook deze dingen bevat.) [183]—Waar wij het op z’n tijd -bij ongeveer alle partijen moeten verkerven, is het wel aangenaam, in -de strijd tussen de „abstrakte”, mechaniese, atomistiese, natuur en de -zgn. „konkrete”, levende, bonte, klankrijke natuur van Mach c.s. ook -eens aan beide partijen gelijk te kunnen geven: kennistheoreties -bestaan beide gelijkelik.... phaenomenaal en zij verschillen alleen in -subjekt: het subjekt van Mach’s natuur heeft soortelik alle zinnen, dat -der mechanies-atomistiese natuur alleen de bewegingszin. Denkbeeldig—in -die zin dus „fiktief”—is alle natuur als haar subjekt, niet meer en -niet minder dan alle waarheid, als abstractum, in tegenstelling tot de -werkelikheid, il concreto. - -Ad 2um: „die Annahme der Willensfreiheit ist die notwendige Grundlage -unserer sozialen und juristischen Ordnungen [inderdaad, als èn -oorzakelik bepalende èn oorzakelik bepaalde, dus deterministiese -vrijwilligheid, tegenover wilbeheersende dwang en wiluitschakelend -fatalisme], und doch sagt uns unser logisches Gewissen, dass die -Annahme der Willensfreiheit ein logischer Nonsens ist [sc. in de zin -van een indeterministies, dus ongedetermineerd, niet oorzakelik bepaald -willen]. Aber darum geben wir jene [eerstbedoelde] Vorstellung doch -nicht auf: denn sie ist nützlich ja unentbehrlich [en wat meer zegt—in -overeenstemming met de waarheid,—logies en empiries gegrond!].” - -Zo hebben wij ook dit 2e voorbeeld onmiddellik door de nodige -onderscheiding, om het pragmaties te zeggen, „onschadelik” gemaakt, ook -dit punt in ’t reine gebracht en afgedaan. - -De wis- en schei-kundigen, rechts- en god-geleerden mogen de rest (die -ik niet gelezen heb) voor hun rekening nemen. - -Van „bezoedeling en vergiftiging” van het theoreties geweten in -Duitsland heb ik in Hoofdstuk I gesproken als een noodlottig en niet -alléén aan Kantverploerting te danken gevolg van Kant’s „Primat der -praktischen Vernunft”. Maar even onschuldig als de al dan niet -„historiese” Jezus of de dichters der bijbelse verhalen zijn aan de -kerkelike dogmastelsels of aan de gruwelen van Roomse, Spaanse of -Russiese Inquisities, even weinig schuldig is Kant aan deze -anti-logiese „Nonsens”, deze heilloze Quasi-wijsheid, deze hopeloze -zelf-begoochelings-dogmatiek, die, zo zij in waarheid meent—en niet als -„bewusstfalsche Vorstellung” fingeert—, „dass hier ein System der -Erkenntnistheorie geboten wird”, ja zelfs „dass hierin auch die Keime -zu einer vollbefriedigenden Welt- und Lebensanschauung enthalten sind”, -zich zelf zéker zal bedriegen, immers zich zelf zéker niet bedriegen -zal. Want al wijzigt het realisme, naar een woord van Guyau, zijn -„ignorabimus” in.... „illudemur”, men kan ieder ten slotte willens en -wetens knollen voor citroenen verkopen—behalve zich zelf! - -Ten aanzien van de nieuwe quasi-kenniskritiese „vraag” gaan wij dus in -naam van Kant vooralsnog over tot de orde van de dag. - -Ook op het pragmatisme zelf hoeft hier niet dieper ingegaan—als uiting -van skepticisme vooronderstelt het onbewuste kennis-dogmatiek, -realisme;—voor ons is het voldoende, de dogmatiese waarnemingsleer als -zijn prius bij enkele van zijn voormannen in het licht der kritiek te -hebben gesteld. - -Want de kritiek is de rots in de branding der hedendaagse filosofieën -en quasi-filosofieën. Daar boven zien wij, hoe die moderne -pragmatismen, ethicismen en aestheticismen, die tot waarheid dogmaties -niet meer willen en krities nog niet kunnen komen, van de nood een -deugd maken door de wijsbegeerte van waarheidsvorsing te verlagen tot -levensbroodwinning, braafheidsdienst of kunstvermaak, door het nuttige, -het zedelike of het schone uit te geven voor het ware. En ook de -wemeling van „idealismen” en „monismen” heden ten dage wordt door de -kritiek onverbiddelik op hun kennistheoreties, al of niet -dogmaties-realisties gehalte gekeurd—en de waarnemingsleer alleen reeds -openbaart het materie-realisme zowel in Hartmanniaans „konkreet -monisme” als in Hegeliaans „absoluut idealisme”, in het „ethies -idealisme” van Münsterberg en Rickert c.s. als in het „objectief -idealisme” van Eucken en Bergmann, evenzeer in het „kennistheoreties -monisme” van de „empiriocritici” of de Immanenzphilosophen (met hun -voorstellings- of gewaarwordingsnaturalisme) als in het „monisties -spiritualisme” van dualisten (t.a.v. natuur en geest) als Lotze en -Busse, of zelfs in het „psycho-monisme” of „pan-psychisme” [184] van -een Verworn of een Forel. - -Ten onzent heeft Dr. R. A. Reddingius in een opstel „Geest en Stof” -(Vragen des Tijds, 1907, II:197–228) gemeend „de grondgedachte van het -psychisch monisme van Fechner” weer te geven en toe te passen in een -uiteenzetting, die aldus begint: „Wat op ons, onze zintuigen, inwerkt, -kan door ons waargenomen worden; wij noemen het lichaam of ding.” -terwijl bl. 202 aldus vervolgt: „Uit ontelbare waarnemingen blijkt ons -dan reeds dadelijk, dat stoffelijke gebeurtenissen in onze hersenen en -geestelijke gebeurtenissen op dezelfde plaats [!] en op hetzelfde -tijdstip voorvallen. Maar wat op dezelfde plaats en op hetzelfde -tijdstip voorvalt noemen wij een eenheid.” Zo is in 2 zinnen het -„monisme”—wel te verstaan materialisme—bereikt, met -„prikkelingscomplexen, die men voorstellingen noemt” en met de zuiver -materialistiese konsekwenties van pp. 210 ss., eindigend in een typies -materialisties-empiristies citaat uit Kassowitz’ „Allgemeine Biologie”: -„Der moderne Mensch tut das Gute.... weil ihm die ethischen Grundsätze -durch Erziehung und Beispiel sozusagen zur zweiten Natur oder, wie wir -uns ausdrücken müssen, zum gesicherten Besitzstande seiner -Reflexapparate geworden sind.” - -Maar zelfs de eerbiedwaardige Fechner zelf, hoe diep en fijn een geest -ook, is door onvoldoende waarnemingskritiek (trillingen oorzaak van -gewaarwording, Zend-Avesta II p. 332/3 en passim) zijns ondanks diep in -een materie-realisme blijven steken, waarvoor het materiële „die Basis, -die Unterlage, den Sitz” van het psychiese vormt, dat door de stof -„getragen” wordt, er op „rust” (ib.), zodat „aller Geist von etwas -Leiblichem getragen wird und nur auf Grund dieses Trägers besteht” -(III: 273) en met de geest als „zelf-waarneming”, „zelf”-phaenomeen van -de hersenen. Reeds het beeld, waarmee zijn leer aangaande de verhouding -van lichaam en geest (Z.-A. II: 312–387) aanheft bevat die realistiese -onjuistheid: - -„Um mit einem Bilde zu beginnen, so ist das Leibliche oder Körperliche -gleich einer Schrift, das Geistige, Psychische.... wie der zugehörige -Sinn der Schrift, in solcher Weise aber, dass die, als lebendig zu -fassende Schrift sich selbst nur unter der Form ihres Sinnes, Andern -nur unter der Form der äusseren Zeichen erscheinen kann.” (p. 313). - -Die „lebendige Schrift”, die „sich selbst als Sinn erscheint”, dat zijn -de zich zelf als geest waarnemende hersenen van het psycho-physies -materialisme. Ergo: „Ihm [sc. „der, welcher denkt, empfindet”] -erscheint Gehirn und Nerv mit den darin vorgehenden Bewegungen als -Gedanke, Empfindung, weil er selbst Gehirn und Nerv ist, einem andern -als Materie und Bewegung, weil er ihnen gegenübersteht.” (p. 317). Als -nu zijn voorstelling „für den ersten Anblick ganz materialistisch” -mocht lijken, verweert Fechner zich met.... „materiellen Bewegungen, -welche Gedanken zu tragen vermogen”! En zo kan een ander van het -hersenproces, als hij het „von aussen ansieht” (!).... natuurlik „nicht -dieselbe Erscheinung davon [!] haben.... als das Gehirn unmittelbar von -sich selbst auf seinem innern centralen Standpunct hat”! Zo blijkt -Fechner’s tegenstelling van „äussern und innern Standpunct der -Betrachtung” ruimtelik (dus ruimte-realisties) gedacht, in plaats van -kennistheoreties, altans wat dat „äussere” betreft. En zo vervalt hij -telkens in het bekende vermaterialiseerde Spinozisme: één zelfde -„Wesen” met „zwei Seiten”.... en dat Wezen, die Substantia dan als -ruimtelike, stoffelike werkelikheid gedacht. Vgk. pp. 324 ss. [185]—Wij -vinden bij Fechner dan ook voortdurend een zien „van” of „met” het oog, -een luisterend oor enz. (het lichaam dualisties als „orgaan” der ziel) -een opvatting, die hij gebruikt en nodig heeft voor zijn analogie van -de aarde, die „met” ons, mensen, kijkt, hoort enz. en waardoor hij -(III: 112–4) tot (kras-materialistiese) passages komt als: „Es ist an -sich sonderbar zu glauben, dass das Sehen erst hinter dem Auge beginne; -und man mag immerhin sagen, das Gehirn sieht, aber es sieht durch das -Auge, wie das höhere Wesen, dem wir angehören, durch uns sieht” etc. en -„dass, was im Auge vorgeht durch seine Fortwirkungen sich wirklich im -Gehirn auch wiederspiegeln kann”!—Slechts even nu en dan breekt de zon -van het zuiver psychisme door de wolken van het materie-realisme: II: -348: „denn für sich existirt gar nichts Materielles, es hat als solches -eine Existenz blos für den Geist gegenüber, als Ausdruck von etwas sich -geistig selbst Erscheinenden für anderen Geist; ist in sofern ganz -Function des Geistigen und Verhältnisses von Geist zu Geist.” Dat is -stralend juist. Maar—reeds weer op p. 349 keren de „Bewegungsprocesse” -terug „wie sie sich geistig selbst erscheinen”, gelijk het III: 276 -luidt: „der Fluss des Geistigen ist ja nur die Selbsterscheinung des -leiblichen Flusses”. Zo geeft Fechner (III: 118) de juiste -zelf-qualificering aan zijn leer: „Begeistung der Materie”. Inderdaad, -het blijft materie-realistiese „bezieling” van de stof (i.c. van de -„hele wereld” sc. ruimtewereld!), de „zelfverinwendiging der natuur” -van Prof. Bolland c.s., streng te scheiden en te onderscheiden van het -krities psychisme. [186] - -Van Prof. Bolland’s „absoluut idealisme” moge hier na al het voorgaande -nog één zin waarnemingsleer volgen: Spreuk 472: „Tusschen de wereld -[sc. de onbezielde ruimtewereld, de natuur!] en haar bezielde -verenkeling bemiddelen de zinnen in verscheidenheid van -ontvankelijkheid.” Al kunnen wij die „ontvankelijkheid” met geven en -nemen laten gelden, wij weten nu, dat het in elk geval moet zijn: -tussen de (onruimtelike) werkelikheid en haar (niet als stof bezielde -maar zelf zielse [187]) verenkeling. Klaagt dus Dr. Dèr Mouw (Kritische -Studies, p. 212/3), na gewaagd te hebben van „één Zon, één Maan, die -afgespiegeld [!] of gesymboliseerd worden door de vele, juist hierdoor -van droomen verschillende, bewustzijnstoestanden” en van „de vele -zonnen in de vele bewustzijnswerelden” tegenover een „Ding-an-sich -Zon”: „Met een bollandist zal men, zooals ik zei, niet vaak zoover -komen, dat hij het secundaire, het reproductie-karakter van -waarnemingen zoowel als van begrippen inziet. Het symbolische van alle -kennis, het sphingische van de Natuur—daar wil hij niet aan.” dan -moeten wij daartegen opmerken: het ongeluk is juist, dat de -bollandisten de dogmatiese reproductie-leer der waarneming zonder -bedenking delen. [188] - -De sprekendste proeve van zulk bollandisties-realisties -waarnemingsdogmatisme levert ons de „Natuurfilosofie” van Dr. J. Clay. -Deze onderscheidt (Tijdschr. v. Wijsbeg. I: 500–514: „De Natuur”) met de -termen, die ook een zekere Spinoza heeft gebruikt—zij het ook in ietwat -andere, nl. wijsgerige, zin—de „natura naturata” (bij Spinoza: de -natuur, als „attribuut” der „substantie”) van de natura naturans (bij -Spinoza: deus sive substantia, het An-sich of reale, de zijnsgrond of -„causa libera” der natuur) als volgt: - -„natura naturata”: „het voortgebrachte zakelijke, het bestaande” -(n.b.!) oftewel „het gezamenlijke der bijzondere verschijnselen, die -bestaan en gebeuren en die [nu komt het] de oorzaak zijn van onze -gewaarwordingen”. Dr. Clay voegt er bij: zo wist het reeds „het -speculatieve denken der Ouden”.... - -„natura naturans”: „het voortbrengende onzakelijke, het werkzame, het -ideëele” oftewel „het algemeene overal werkende en scheppende -beginsel”. - -Mocht u nu dit natuur-realisme bij geval nog niet duidelik genoeg zijn -gebleken, of mocht gij in het „scheppend beginsel” van Dr. Clay’s -„natura naturans” toch nog iets van Spinoza’s diepte vermoeden, dan -worde door een voorbeeld van elk, dat Dr. Clay zelf ter beschikking -stelt, uw twijfel weggevaagd: - -„natura naturans”: de „wet” van het behoud van „arbeidsvermogen” (een -scheppend beginsel!), - -„natura naturata”: (dus oorzaak van gewaarwordingen!) een „lichaam -ergens op zeker oogenblik in beweging”! - -Sapienti sat. - - - - -2. DE STRIJD TUSSEN DUALISME EN MATERIALISME—EEN HOPELOOS DILEMMA. - -Zo hebben wij dan nu, met behulp van Kant, dank zij de kritiese -waarnemingsleer als integrerend deel van de kenniskritiek, het -materie-realisme [189] weerlegd, als dogmaties afgedaan en zo zijn wij -dualisme en materialisme gelijkelik en in énen te boven door ons -immaterialisme en in die zin idealisme, waarvan zowel het -niet-realisties, anti-naturalisties monisme van b.v. Riehl, als het -psychisme een verwezenliking is. - -Ziedaar dan een van de grote resultaten der kennisleer met haar -„kritiek” ten aanzien van dat centrale levensprobleem der wijsbegeerte, -de verhouding van natuur en geest, van lichaam en ziel, waarvan Stumpf -terecht verklaart: „Darin gipfelt doch das Bestreben jeder Epoche, dass -sie zu dieser für die ganze Weltanschauung massgebenden Frage eine -befriedigendere Stellung gewinne.” - -Geest, bewustzijn is het prius der materie. Materie is noch het geheel -der werkelikheid (materialisme) noch zelfs een deel (dualisme), maar, -als mogelike bewustzijnsinhoud, objectief phaenomeen der -werkelikheid—zo luidt de kritiese weerlegging van materialisme en -dualisme te gader. - -Wij behoeven dus, zomin als Kant, enig dualist of materialist nog -afzonderlik te gaan bestrijden—want allen, de doden en de levenden, -maar evenzeer de nog komenden zijn ééns en voor al, principieel, a -priori, weerlegd in hun dogmatiese conditio sine qua non—het -materie-realisme. - -Zonder de kritiek blijft men binnen dat realisme, waar zonder einde de -strijd woedt tussen anti-theologiese naturalisten en anti- of -supranaturalistiese theologen. Gemeenlik blijven beiden even diep -beneden de wijsbegeerte. Met dit verschil, dat het gros der theologen -alles, het gros der naturalisten niets van haar wil weten. Maar alles -beter weten willen beiden. Ongelooflik laag is dan ook het algemene -peil van die strijd, inzonderheid waar het gaat tegen het materialisme. -Hoe minder de weerlegging van het materialisme lukt, des te beter de -verachting en beschimping. Dat het onzedelik en verderfelik is spreekt -dus van zelf. Maar het is erger. Het is „vulgair”, het -is—anti-materialisties theologenwoord bij uitnemendheid—„oppervlakkig”. -Dat kunt ge horen in alle toonsoorten en klankkleuren uit de -dualistiese boeken en boekjes—en naarmate de snaren kleiner worden, des -te hoger hun toon. Daarom kan het geen kwaad—al blijft de kennisleer -buiten, immers boven, heel deze strijd—er eens uitdrukkelik op te -wijzen, dat binnen het realisme, dus in de ruimtewereld, het -materialisme tegenover het dualisme op nagenoeg alle punten gelijk -heeft. In de wereldruimte zijn zielen noch geesten, ook is er geen -zetel, geen woonplaats der ziel, noch in de hersenen of elders in het -lichaam, noch daarbuiten in heel de nooitgemeten oneindige ruimte des -heelals; de ziel denkt evenmin zonder hersenen als zij waarneemt zonder -zintuigen (al denkt zij, voegt de kennisleer er bij, evenmin „met” de -hersenen, qua orgaan, als zij waarneemt door middel van de -zintuigen)—de nauwste afhankelikheidsbetrekkingen tussen gezond of ziek -geestesleven enerzijds en normale of gestoorde hersenfunctie anderzijds -worden door de dagelikse feiten en proeven van physiologie en -pathologie onomstotelik bewezen; dat het beginsel van het behoud van -arbeidsvermogen voor de levende organismen, voor hersenen of -zenuwstelsels geen uitzondering maakt, is kennistheoreties a priori -even zeker, methodologies even onaantastbaar, als de algemeengeldigheid -van het causaliteitsbeginsel, waarvan het een corollarium vormt, en is -door de bekende proeven van Atwater en Rubner a posteriori bevestigd; -voor de ziel blijft in de ruimtewereld evenmin een mogelike taak als -een mogelike plaats over, zodat haar zelfs Lotze’s stoute -trouvaille-ten-haren-behoeve niet zou helpen (Mikrokosmus I: 3:2: p. -329): iets werkt niet, waar het is, maar „es sei da, wo es -wirke”—immers elke beweging is door de beide elementen snelheid en -richting volkomen bepaald en elke bepaalde wijziging van één dezer -beide elementen vereist een bepaalde, exakt te berekenen, „kracht”, die -op een bepaald punt „aangrijpt” en die er volkomen rekenschap van -geeft, in die zin, dat zonder deze ruimtelike kracht die wijziging -onmogelik en met die kracht onuitblijfbaar noodwendig is, zodat alle -wensen, begeerten, overtuigingen, wil of gevoel, beraad of doelstelling -zonder deze physieke kracht ten aanzien van beweging niets vermogen, -niets verklaren en met deze voor de natuurwetenschap, voor physiologie -en physica, een overbodigheid zijn zonder invloed of gevolg, een -toegift, een „surajouté”, een „epiphaenomeen”; de ruimtewereld is het -rijk van de mechanica, van de astronomiese wettelikheid, van het -fatalisme; de oude materialist Feuerbach heeft hier gelijk: de geest is -„das Nichts der Physiologie”! En daarbij is de monistiese, alle -organismen, het menselike niet uitgezonderd, omvattende -ontwikkelingsleer, met haar onafwijsbaar-logies grondbeginsel van -zuiver immanent-oorzakelike verklaring van organiese en correlatieve -kosmiese doeltreffendheid, door zulk een overstelpend, overweldigend -feitelik bewijsmateriaal uit de verschillendste wetenschappen (plant- -en dierkunde, anatomie, embryologie, palaeontologie) gestaafd, dat -tegenstanders nog slechts degenen zijn, die niet beter weten of niet -beter mogen of willen weten en dat het begriploos wonder van een -mythologiese, dualistiese „creatie” uit niets of uit geesteloze stof of -stoffeloze geest, als tegenstelling tot de „evolutie”, nog slechts en -ternauwernood geloofd kan worden door wie zulk een redeloos -transcendent dogma moeten geloven. - -Bijgevolg—al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, „dat het -materialisme het bewustzijn niet kan verklaren”—ik vrees, dat er nog -zijn, die met de mond vol tanden zouden staan, als men hun vroeg: „kunt -gij het bewustzijn dan wèl of beter verklaren?” en dan niet eens zouden -vatten, waarom zij zelf niet verplicht zijn tot wat zij van het -materialisme vergen—en zeker niet, dat het psycho-physies -materialisme.... evenmin verplicht is „het bewustzijn te verklaren”, -evenmin tracht, het bewustzijn uit materie „af te leiden”, als enig -dualist.... zodat het dan ook zelf per slot van rekening.... even -dualisties blijft; en al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, -dat geest en stof zó „heterogeen” zijn, dat geest nooit uit stof of -beweging kan worden afgeleid, kan zijn voortgekomen.... ik vrees, dat -een enkele nog ietwat verlegen zou staan, als hij moest opgeven, waarom -dan wèl, trots die heerlike „heterogeneïteit”, stof en beweging uit -geest kan voortkomen of „geschapen” worden en waarom dan licht en -warmte wel uit beweging kan ontstaan (daar hoort men nooit van die -heterogeneïteit!), of waarom dan die heterogeneïteit geen beletsel is -voor „Wechselwirkung”, wederkerige causaliteit tussen geest en stof, -geen beletsel.... aangezien nu eenmaal voor het gros der dualisten heel -die heterogeneïteit niet veel meer is dan een gretig nagepraat -dogma—niet zelden zó goed begrepen, dat het tevens verloochend wordt -door het even dierbaar-klinkend, maar helaas materialisme-belijdend.... -„ignorabimus”; en al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, dat -het materialisme „wetenschappelik heeft uitgediend” [190], dat het -„dood” is—„il y a des morts qu’il faut qu’on tue”, want het leeft, niet -in die oude, dode, paradetrits der theologen: Büchner-Vogt-Moleschott -(van deze laatste vooral zouden ze nog veel kunnen leren, als ze hem -lazen in plaats van hem eeuwig te doden), niet in die oude -edel-redelike David Friedrich Strauss, die zo onverbloemd en onvervaard -de konsekwenties van het wetenschappelik, maar helaas nog realisties, -denken heeft getrokken, als wellicht geen theoloog vóór en nauweliks -één na hem, maar het leeft, het leeft sterker en vuriger en machtiger -dan ooit, in natuurvorsers, biologen, physiologen en pathologen als -Flechsig en Meynert, Loeb en Ramon y Cajal, Verworn en Zander, Forel en -Benedict en Cramer, Pikler en Kroell en Jäger en Rau, Kassowitz en -Schneider, in de „positivistiese” maar naturalistiese volgelingen van -Spencer en Comte, in Bain en Lewes en Huxley en Maudsley, in Paulhan en -Ribot en Le Dantec en Sollier en Grasset en Delbet, of Winkler en -Jelgersma ten onzent, in veldwinnende sensualistiese filosofenscholen, -het „empiriokriticisme” van Avenarius c.s., in Mach en Petzoldt en -Ziehen, in het energetisme van Ostwald als in het anti-energetisme van -Boltzmann, in de psychologie van Münsterberg c.s., in de via Feuerbach -van Hegel afstammende Carneri en Dietzgen c.s., in sociologen en ethici -als Gumplowicz en Durkheim en Ratzenhofer en Kautsky c.s., Cresson en -Bayet, in ongeveer heel de criminele anthropologie en -sociologie, van -de prima tot en met de terza scuola, Aschaffenburg zo goed als Ferri, -Vargha, Laurent, Garofalo, als Bleuler en Hamon e tutti quanti, ten -onzent b.v. Aletrino, Wijnaendts Francken en Steinmetz, het leeft en -bloeit, niet alleen in al die bekende en de duizenden minder of niet -bekende mannen der wetenschap, maar evenzeer in de steeds wijder -kringen en lagen, die aan het kerkelik dualisme, maar niet aan het -realisme ontwassen, natuurlikerwijze openstaan en opengaan voor een -„natuurwetenschappelike wereld- en levens-beschouwing”, voor een -beweging, die weliswaar nog niet adogmaties of zuiver anti-dogmaties -kan denken, maar toch reeds anti-dogmaties en zonder dogma denken wil -als b.v. de Monistenbund, voor de populair-wetenschappelike -materialismen van Haeckel, van Clouston (met een tiental onderling -strijdige realistiese theorieën over de verhouding van lichaam en -geest), van Paul Dubois, van Duncan (de niet ongewone verbinding van -materialisme met deïsme, die trouwens aan zijn geheel buitengewone -leerrijkheid ten aanzien der nieuwe natuurwetenschap, The new -Knowledge, geen afbreuk doet) en van de spring-levende kerngezonde -bezield-naturalistiese Bölsche, of ten onzent van Dr. Buekers (met zijn -even dogmaties als dilettanties „monisme”) en Dr. Snijders, ja, het -bloeit zelfs in het anti-naturalisme van natura-listen-huns-ondanks als -Dilthey [191] en Eucken [192] of ten onzent van Embden [193], het leeft -en bloeit niet alleen, dat „dode” materialisme, maar wat meer zegt, het -heeft nog een grote, een grootse taak—de ruimtewereld van alle -dualistiese smetten, van al wat ziel of zielachtig („Psychoid”) is, te -helpen zuiveren en verlossen. Daarna pas kan en zal het zelf ter ziele -gaan. Want het materialisme is de eerste helft van de grote -kennistheoretiese waarheid wier tweede helft de dood is van het -materialisme: de geest is niet in de ruimtewereld, maar de ruimtewereld -in de geest.—Al hebben dus dualisme en materialisme het -materie-realisme gemeen en zijn zij in zoverre voor de kenniskritiek -lood om oud ijzer, zelfs kennistheoreties, methodologies heeft het -materialisme nog op het dualisme wat voor, gelijk het dit veelal -overtreft in anti-dogmatiese gezindheid. En wanneer dit dualisme, als -in onze dagen—met behulp van „terug-gevonden” zieltjes, die als -geleerde physiologiese bolletjes in de ruimte (van hun atoom-woninkjes, -hun cellen en hun zenuwbanen!) hun weg kunnen en willen vinden en hun -taak en „plicht” van „gidsen, telefonisten, chefs” volbrengen met de -waarlik bovenmenselike knapheid, ordelikheid en liefheid van de -spiritistiese gedachtestof (zie Meyer, Opm. 32)—zijn even blinde maar -toch allicht minder bijgelovige, meer wetenschappelike mede-realisten -van de materialistiese wal in een dualistiese moddersloot tracht te -helpen, dan heeft het van de kenniskritiek slechts de materialistiese -hoon te verwachten, die zulk verderfelik pogen verdient.—Zònder -materie-kritiek is datzelfde materialisme onweerlegbaar, dat mèt de -materie-kritiek weerlegd is. Zo blijft elke realistiese, dus -dualistiese, „weerlegging” van het materialisme een machteloos, -hopeloos pogen, van te voren tot mislukking gedoemd. Zelfs de meer dan -40 bladzijden door heel Busse’s denken en weten daaraan gewijd, zijn -verloren, verspilde moeite, die slechts bewijst, dat uit „materie” -alleen niets ziels is „af te leiden” of te „verklaren”, dat iets -anders, geesteliks, naast de materie dient aanvaard, dus oud nieuws, -door niemand gereder toegegeven dan door het psycho-physies -materialisme, dat dan ook door Busse met de naam van -„Pseudomaterialismus” wordt vereerd en later als „Automatentheorie” -voor zijn realisme optreedt als de onhoudbare afschrikwekkende -konsekwentie van het.... niet-realisties parallelisme van Wundt of -Heymans, die er juist de principieelste bestrijders en weerleggers van -zijn. Trouwens, wij zullen straks nog nader zien, hoe ook Busse’s -dualisme, als dat van zijn meester Lotze (een dualist, voor wie qua -denker mijn eerbied zeker niet geringer is, dan b.v. voor Fechner), al -wil het tenslotte een „idealistisch-spiritualistischer Monismus” zijn, -het oude verloochende materie-realisme in zich draagt als de parasiet, -die het ten dode doemt. - -Hoezeer dus het dualisme ook te kort schiet in de strijd tegen het -materialisme, dat van de kritiek zijn volle recht krijgt tot leven en -sterven, er is anderzijds toch ook weer niemand, die dat -anti-materialisties dualisme, zelfs in zijn onwetenschappelikste, ja -anti-wetenschappelikste uitingen, zo goed kan begrijpen en waarderen -als juist de criticus, die inziet voor welk een taak het dualisme zich -op zijn beurt gesteld ziet: de „verloren” geest te heroveren op de -natuur, wat vrijheid, wat leven, wat armslag, wat invloed te redden -voor rede, wil en gemoed, te herwinnen op het noodlottig, benauwend, -almachtig, onverbiddelik mechanisme der materie. Het voelt diep de -ondragelikheid en onmogelikheid der fatalistiese konsekwentie: wij zijn -de „marionetten”, de slaven en onschuldige slachtoffers onzer hersenen, -ons werk is hun werk, wij hebben het toekijken en meedraaien als -bewuste weerhanen, die de winden der bewegingswerkelikheid niet -„constitueren” maar „constateren”, heel ons bewustzijnsleven, ons -denken en dichten, willen en wensen is de „reflex”, de „Abglanz”, de -„innere Spiegelung”, de „schaduw” van de werkende, werkelike toestanden -en wijzigingen van ons brein, ons centraal zenuwstelsel, ons -lijf-organisme; zonder de al- of niet-welwillende medewerking van ons -bewustzijn, zonder ons geestesleven, dus zonder gezicht en gehoor en -geheugen en kennis, zonder behoeften en begeerten, gevoelens en begrip -(mits maar met dezelfde ogen- en oren- en hersenbeweging enz.), zouden -alle dingen.... precies zo hun gang gaan als nu, de „grote” -wereldbollen en de „kleine” cel- en atoom-werelden verder wentelen niet -alleen, maar dezelfde boeken geschreven en gedrukt en gekocht en ter -hand genomen (zij het ook niet gelezen of begrepen), dezelfde scholen -en kerken en laboratoria gebouwd en bevolkt (zij het ook zonder geloof -en wetenschap), dezelfde concerten gegeven en bezocht (maar niet -gehoord), dezelfde werken van beeldende kunst voortgebracht (maar niet -gezien noch bewonderd) worden, post- en telegraaf- en spoorwegverkeer, -staatsinrichting en rechtspleging, volkshuishouding en gezinsleven -blijven, wat ze voor de waarneming zijn.... ziedaar het -„epiphaenomenalisme” van de geest met zijn universele onoorzakelikheid, -met „l’universelle irresponsabilité”, de „Nuovi Orizzonti” voor recht -en zedeleer.... - -Absurd? Paradox? Een gevaar, een pest, de dood der kultuur? Alles wat -ge wilt—maar als het waar is? Vivat veritas, pereat mundus. - -En daar staat nu het arme dualisme, ziet zijn heiligste have onteigend, -zijn hoogste waarden ontwerkelikt en ontwijd—heel de kultuur -ontmenselikt, verzaakt en ontzield. - -Hoe begrijpen en eerbiedigen wij zijn „je maintiendrai”! - -En welk een tragiek in deze worsteling, van te voren verloren! - -Want àl wat het dualisme toekent aan de geest, moet het -anti-natuurwetenschappelik ontnemen aan de natuurwettelikheid, aan het -brein, gelijk omgekeerd, al wat de hersenphysiologie voor de wording -onzer daden, onzer levensactie verovert, gaat ten koste van de -dualistiese ziel! - -Zo wordt dan voor het realisme elke geestesvrijheid een -indeterministiese inbreuk op de natuurcausaliteit [194], elke -geestesoorzakelikheid een vitalisties ingrijpen in het -natuurmechanisme. Ja, wij mogen zelfs zeggen: In de wijsbegeerte [195] -is het indeterminisme de fatalismevrees van het realisme—en even zo: -het vitalisme is de automatismevrees van het realisme. - -Zo blijft de tweespalt woeden tussen gemoed en verstand, tussen -„geloof” en „wetenschap”, tussen natuur (des geestes) en leer (der -natuur), waarbij men van weerskanten gewoonlik een eerbiedwaardig -ongelijk en een laakbaar gelijk heeft. - -En zie—niet alleen het dualisme komt in opstand tegen de -„Automatentheorie”—het materialisme zelf verloochent deze zijn -fatalistiese konsekwentie op twee punten: 1o. Ten aanzien der -betekenis, die het zelf aan de geest zijns ondanks metterdaad toekent. -2o. Ten aanzien der ontwikkelingsleer, der biologiese nutteloosheid van -het bewustzijnsleven. - -Wat het 1e punt betreft kan ik mij bepalen tot een aanhaling van een -anti-materialist als Busse, die op p. 33/4 waar en waardig van de -materialistiese filosofen getuigt: „Praktisch werten sie das Geistige -ganz anders, als sie es ihren Theorien zufolge werten müssten. An -Idealismus der Gesinnung, an idealistischer Denkweise beschämen -sie—viele von ihnen wenigstens—manchen Vertreter idealistischer -Weltanschauung. Selbstlos stellen sie sich in den Dienst der Wahrheit, -deren Erforschung sie ihr Leben gewidmet haben; tief eingewurzelt ist -ihnen die Verehrung, die unbedingte Achtung vor der Wahrheit. Frei und -offen, mutig und entschlossen treten sie für ihre Überzeugungen ein und -geben lieber irdische Vorteile aller Art auf, als dass sie ihnen untreu -werden. Unbekümmert um alle Verlockungen, Drohungen, Verleumdungen und -Vorurteile halten sie treu zu der Fahne, zu der sie geschworen, halten -sie fest an dem, was sie als wahr erkannt haben. Begeistert stellen sie -sich in den Dienst der Menschheit, arbeiten sie an der Vervollkommnung -und Veredlung des Menschengeschlechts, voller Enthusiasmus kämpfen sie -für Aufklärung und Geistesfreiheit, leidenschaftlich eifern sie gegen -Gewissenszwang und Knechtung des Geistes.” etc. En ik zou er willen -bijvoegen: heel die zgn. „stofverering” [196] van het materialisme is -ten slotte—wijl het aan zijn „materie” alle geestesfuncties, ook de -hoogste van gevoel en begrip, alle schatten van schoonheid, goedheid en -waarheid, toeschrijft—en wijl bovendien de geest toch ook van zijn -materie het prius is en blijft—niets dan middellike verering van de -geest! - -2o. Slechts bij hoge uitzondering denkt en voelt een materialist niet -„monisties” genoeg, om niet een aanhanger der ontwikkelingsleer, we -kunnen met een „Schlagwort” zeggen, om niet Darwinist te zijn, in die -ruime zin, waarin ook b.v. Hugo de Vries trots en vanwege zijn -mutatie-leer, een echte Darwinist is.—Welnu, het materialisme is als -epiphaenomenalisme onverenigbaar met het Darwinisme—zonder een -nauweliks noemenswaard maar toch straks even aan te stippen -wondergeloof. Want een onoorzakelik „begeleidingsverschijnsel” is ook -biologies zonder nut, een overtollige toegift. Waardeloos is in de -struggle for life heel het voelen, willen en denken, waardeloos zijn de -begeerten en behoeften, honger en geslachtsdrift, waardeloos de sociale -instinkten, moed en haat en meegevoel, waardeloos geheugen en -denkvermogen.... en bijgevolg door geen selectie, geen natuurlike -teeltkeus tot ontwikkeling te brengen, noch te verklaren noch te -begrijpen, dan alleen als uitbroedsels van een harmonia praestabilita -(naar Heymans opmerkt) gelijk er door geen wondergeloof, geen -Als-Ob-filosofie onwaarschijnliker kon worden bedacht, immers een -harmonia praestabilita van twee reeksen, door geen denkbaar, laat staan -verklaarbaar verband in tijd aan elkander gepaard, waarvan de éne -slechts ruimtelik-organiese elementen bevat in een werkelike evolutie, -die geen enkele begrijpelike evolutie-faktor meer heeft overgehouden—en -de andere bestaat uit een niet-causale opeenvolging van steeds -bewuster, rijker en voller, „ontwikkelder” psychies, geestelik -leven.... als louter overdaad, grondeloze luxe, die biologies recht -noch reden van bestaan heeft en toch.... zózeer juist al datgene bevat, -wat evolutie, ook die der eerste reeks, der organismen, begrijpbaar zou -maken, zózeer de schijn wekt „als-of” het zelf evolutie-faktor en -evolutie-produkt ware, dat.... de materialistiese biologen zelf hun -materialisme voor deze schijn in de steek laten, die schijn voor -werkelikheid nemen en hun eigen parallelisme door zielig causalisme -breken. [197] Immers—aan de ijzeren logica der evolutie-leer is geen -ontkomen: wat geen gevolg heeft, heeft geen nut, wat niet door waarde, -niet teleologies verklaard kan worden, is niet oorzakelik te verklaren, -ergo: wat geen evolutionair gevolg heeft, kan geen evolutionair gevolg -zijn. - -Zo moet ook het materialisme zelf aan de geest, aan het -bewustzijnsleven toekennen, wat het niet kan en mag, immers aan de -hersenen, aan het organisme te kort moet doen. - -Het materialisme kan zijn materie even min vrij houden van dualistiese -smetten en buitensporigheden als het dualisme zijn ziel voor -materialistiese afhankelikheden en beperkingen vrijwaren kan. - - - - -3. DE VERLOSSING. DE WARE KRITIES-MONISTIESE „HETEROGENEÏTEIT” EN -„IDENTITEIT”, WAARDOOR DE LEER VAN OVERGANG (CAUSALISME, -„WECHSELWIRKUNG”), VERVALLEN IS EN DE LEER VAN DENKBEELDIGE SAMENGANG -(IDEËEL PARALLELISME) ZEGEVIERT. BESLUIT. - -Tot dan de Kritiek aan heel dat hopeloos antagonisme tussen geest en -natuur, lichaam en ziel een eind maakt door beider echte -kennistheoretiese „heterogeneïteit”—en daardoor het „Kunststück” -volbrengt, aan elk van beide.... alles te geven, alles, wat zij maar -kunnen verlangen en krijgen: heel de werkelikheid aan de geest—heel de -ruimtewereld aan het lichaam! Elk krijgt op zijn beurt het rijk alléén, -maar ook alléén zijn eigen rijk, de geest dat der konkrete -onafhankelike werkelikheid zelf, de natuur dat der abstrakte, -objectieve phaenomenaliteit, [198] afhankelik van haar denkbeeldig -subjekt. Met deze kritiese heterogeneïteit, hebben wij tevens een -tweede belangrijk resultaat bereikt ten aanzien der verhouding van -geest en natuur, lichaam en ziel. Het geldt de grote tegenstelling -causalisme (naam, die ik voorstel voor het Duitse Wechselwirkungslehre) -of parallelisme [199]—wil men betere, misschien minder beeldende, maar -altans begrippelik-zuivere hollandse termen, dan zou ik voorstellen: -Overgangsleer of Samengangsleer. - -De kritiese heterogeneïteit nu betekent de principiële, -kennistheoretiese weerlegging ééns en voor altijd van het causalisme. -Mèt het materie-realisme staat en valt zelfs de mogelikheid, de -denkbaarheid van de Wechselwirkung, van de wederkerige causaliteit, dus -van het causalisme, van de overgangsleer. Want causaal-zijn, oorzaak -zijn, kan alleen wat werkzaam, dus wat werkelik is, in causaal verband -staan kunnen (en moeten) dus alleen delen der werkelikheid. De natuur -of ruimtewereld, de natuurwetenschappelike kosmos, de stof of materie -nu is „phaenomeen”—is dus niet een deel van de werkelikheid (als bij -het dualisme—Busse [200] b.v.) laat staan de gehele werkelikheid (als -bij het naturalisme), maar is een bepaalde verhouding der werkelikheid. -Maar dan toch een werkelike verhouding? Zelfs dat niet. Immers een -denkbeeldige verhouding, de verhouding van de werkelikheid niet tot -iets werkeliks, maar tot denkbeeldige denkend-waarnemende -subjectiviteit. Dus een abstraktie. Maar geen willekeurige, immers een -volkomen („eindeutig”) bepaalde, dus in die zin (wacht u voor -Hegeliaanse misduiding) konkrete abstraktie. Onbegrijpbaar, logies -ondoorzichtelik, was het causalisme, was de „Wechselwirkung” tussen -„denkende” en „ruimtelike” substantie reeds bij de realistiese -„heterogeneïteit” van Descartes c.s. waaruit het „occasionalisme” -voortkwam en het dieper monisme van Spinoza. Maar deze -onbegrijpelikheid moge voor een rationalisties verleden onaannemelik -geweest zijn, bij het positivisties heden vindt zij weinig bedenking. -Onmogelik echter, ondenkbaar, is het causalisme pas geworden door de -kenniskritiese heterogeneïteit tussen materie en bewustzijn als -phaenomeen en reale.—Vervallen, weerlegd, is dus in één slag heel het -tweede deel van Busse’s „Geist und Körper”: „Die psychophysische -Wechselwirkungstheorie”, zowel het eerste hoofdstuk: „Die Vorteile der -Theorie” als het tweede: „Die Schwierigkeiten”. Met geen van beide -hoeven wij ons dus meer in te laten. En evenals wij te voren de -loochening van het An-sich, van het reale, het substratum der materie -als betrouwbaar kenmerk van materie-realisme [201] hebben leren kennen, -zo hebben wij tans een tweede zeker symptoom van materie-realisme in de -Wechselwirkungstheorie, in de overgangsleer. [202] - -„Eine solche vorgegebene Gemeinschaft zwischen zween Arten von -Substanzen, der denkenden und der ausgedehnten, legt einen groben -Dualism zum Grunde und macht die letztere, die doch nichts als blosse -Vorstellungen des denkenden Subjects [gewaarwordingsinhouden, niet van -een enkeling!] sind, zu Dingen, die für sich bestehen.” (K. d. r. V. p. -329/30). - -Mèt het materie-realisme zijn dan ook al die zwarigheden aangaande de -samenhang van geest en materie verdwenen, want even onmogelik als de -causaliteit is tussen een reale als de geest en een phaenomeen als de -materie, even bezwaarloos is de causaliteit, en anderdeels zelfs de -identiteit tussen geest en het reale van materie! Want dit reale, dat -zeker onstoffelik en onruimtelik is, hoeft overigens in geen enkel -opzicht soortelik van de ons bekende geestelike, zielse, subjectieve -werkelikheid te verschillen, kan daarmee volkomen homogeen en voor een -deel identiek zijn. „Wetenschap” daaromtrent, een kennen van dat reale, -van dat An-sich is onmogelik: „Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann, -etwas von der transscendentalen Ursache unserer Vorstellungen äusserer -Sinne zu kennen” (K. d. r. V. p. 328). Onderstelling, hypothese blijft -dit psychisties Monisme, dat zo al niet zijn leven, dan toch zijn -levenskracht te danken heeft aan Kant. Dies wil ik u en mij het -voorrecht niet onthouden, in onze tans bereikte resultaten letterlik op -te kunnen nemen de paar bladzijden zelf van Kant, die hier mogen -volgen: - -„Denn alle Schwierigkeiten, welche die Verbindung der denkenden Natur -mit der Materie treffen, entspringen ohne Ausnahme lediglich aus jener -erschlichenen dualistischen Vorstellung: dass Materie, als solche, -nicht Erscheinung, d.i. blosse Vorstellung des Gemüths, der ein -unbekannter Gegenstand entspricht, sondern der Gegenstand an sich -selbst sei, so wie er ausser uns unabhängig von aller Sinnlichkeit -existirt.” (p. 329). - -„Bedenkt man aber, dass beiderlei Art von Gegenständen hierin sich -nicht innerlich, sondern nur, sofern eines dem andern [let wel: der -Gegenstand äusserer Sinne erscheint dem Gegenstand des inneren Sinnes, -der Seele] äusserlich erscheint, von einander unterscheiden, mithin -das, was der Erscheinung der Materie, als Ding an sich selbst, zum -Grunde liegt, vielleicht so ungleichartig nicht sein dürfte, so -verschwindet diese Schwierigkeit, und es bleibt keine andere übrig, als -die [onoplosbare], wie überhaupt eine Gemeinschaft von Substanzen -möglich sei” (p. 699/700 uit de 2e druk!). - -Na de plaats, in de noot bij mijn tekst bl. 78 geciteerd en hier te -vergelijken, schrijft Kant: - -„Ob nun aber gleich die Ausdehnung, die Undurchdringlichkeit, -Zusammenhang und Bewegung, kurz alles, was uns äussere Sinne nur -liefern können, nicht Gedanken, Gefühl, Neigung oder Entschliessung -sein oder solche enthalten werden, als die überall [= überhaupt] keine -Gegenstände äusserer Anschauung sind, so könnte doch wohl dasjenige -Etwas, welches den äusseren Erscheinungen zum Grunde liegt, was unseren -Sinn so afficirt, dass er die Vorstellungen von Raum, Materie, Gestalt -etc. bekommt, dieses Etwas, als Noumenon (oder besser, als -transscendentaler Gegenstand) betrachtet, könnte doch auch zugleich das -Subject der Gedanken sein, wiewohl wir durch die Art, wie unser -äusserer Sinn dadurch afficirt wird, keine Anschauung von -Vorstellungen, Willen etc, sondern bloss vom Raum und dessen -Bestimmungen bekommen. [203] Dieses Etwas aber ist nicht ausgedehnt, -nicht undurchdringlich, nicht zusammengesetzt, weil alle diese -Prädicate nur die Sinnlichkeit und deren Anschauung angehen, sofern wir -von dergleichen (uns übrigens unbekannten) Objecten afficirt werden. -Diese Ausdrücke aber geben gar nicht zu erkennen, was für ein -Gegenstand es sei, sondern nur: dass ihm, als einem solchen, der ohne -Beziehung auf äussere Sinne an sich selbst betrachtet wird, diese -Prädicate äusserer Erscheinungen nicht beigelegt werden können. Allein -die Prädicate des innern Sinnes, Vorstellungen und Denken, -widersprechen ihm nicht. Demnach ist selbst durch die eingeräumte -Einfachheit der Natur die menschliche Seele von der Materie, wenn man -sie (wie man soll) bloss als Erscheinung betrachtet, in Ansehung des -Substrati derselben gar nicht hinreichend unterschieden. - -„Wäre Materie ein Ding an sich selbst, so würde sie als ein -zusammengesetztes Wesen von der Seele, als einem einfachen, sich ganz -und gar unterscheiden. Nun ist sie aber bloss äussere Erscheinung, -deren Substratum durch gar keine anzugebende Prädicate erkannt wird; -mithin kann ich von diesem wohl annehmen, dass es an sich einfach sei, -ob es zwar in der Art, wie es unsere Sinne afficirt, in uns die -Anschauung des Ausgedehnten und mithin Zusammengesetzten hervorbringt, -[204] und dass also der Substanz, der in Ansehung unseres äusseren -Sinnes Ausdehnung zukommt, an sich selbst Gedanken beiwohnen, die durch -ihren eigenen inneren Sinn mit Bewusstsein vorgestellt werden können. -Auf solche Weise würde eben dasselbe, was in einer Beziehung körperlich -heisst, in einer andern zugleich ein denkend Wesen sein, dessen -Gedanken wir zwar nicht, aber doch die Zeichen derselben in der -Erscheinung, anschauen können. Dadurch würde der Ausdruck wegfallen, -dass nur Seelen (als besondere Arten von Substanzen) denken; es würde -vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass Menschen denken, d.i. eben -dasselbe was, als äussere Erscheinung, ausgedehnt ist, innerlich (an -sich selbst) ein Subject sei, was nicht zusammengesetzt, sondern -einfach ist und denkt.” (305/6). - -Volgt op dezelfde bladzij de plaats, waarop ik reeds, in de tekst bl. -70, de volle aandacht gevestigd heb: - -Het onkenbaar intelligibele substraat der materie behoeft in niets van -de ziel te verschillen. - -Ja, in de 2e druk geeft Kant zelfs in een onbewaakt en weinig opgemerkt -[205] ogenblik zijn behoedzame onthouding ten aanzien van deze en -dergelijke hypothesen prijs en zegt positief: „Also bleibt die -Beharrlichkeit der Seele, als bloss Gegenstandes des inneren Sinnes, -unbewiesen, und selbst unerweislich, obgleich ihre Beharrlichkeit im -Leben, da das denkende Wesen (als Mensch [206]) sich zugleich ein -Gegenstand äusserer Sinne ist, für sich klar ist.” (p. 692). - -Zo levert Kant ons een voorbeeld van onze waarheid: wie het -materie-realisme te boven is, kàn geen causalist meer zijn, geen -aanhanger der „Wechselwirkungslehre”, kan geen overgang tussen geest en -stof meer voor mogelik houden. - -Bijgevolg is hij parallelist. - -Tertium non datur. - -Zo hebben wij, uitsluitend op grond van het materie-phenomenalisme en -de daaruit voortvloeiende kennistheoretiese heterogeneïteit van geest -en natuur, die wederkerige werking uitsluit, ons krities, -niet-realisties parallelisme bereikt. Gelijk dus de „nadelen” van de -overgangsleer vanzelf voor ons verdwenen zijn, zo vallen ons niet -alleen „Die Vorteile des Parallelismus”, die ook Busse (G. u. K. -119–129) moet erkennen, vanzelf in de schoot [207]: „die Möglichkeit, -die Ansprüche idealer Weltauffassung mit der Forderung -materialistischer [lees mechanistischer] Naturerklärung zu vereinigen” -en de „Verträglichkeit mit den Prinzipien der Geschlossenheit der -Naturkausalität und der Erhaltung der Energie”, maar bovendien zijn al -„Die Nachteile des Parallelismus” (niet minder dan pp. 129–379!) -tegelijk met het realisme verdwenen en in evenzoveel „Vorteile” -verkeerd. - -Dat zij hier ten slotte nog even aangetoond (voorzover niet reeds een -Heymans of een Eisler het hebben gedaan), waardoor tevens te beter zal -uitkomen, hoe wij al die ellende, waarin wij dualisme en materialisme -zagen blijven steken, tans waarlik achter en onder ons weten. - -Busse behandelt die „Nachteile des Parallelismus” in 3en: 1. „Der -metaphysische Unterbau”, 2. „Die Künstlichkeit”, 3. „Die Konsequenzen -und ihre Undurchführbarkeit”. - -1. „Der metaphysische Unterbau” (129–183). Busse onderscheidt: - -a. Der realistisch-monistische Parallelismus (Neo-Spinozismus, -Identitätsphilosophie), - -b. Der idealistisch-monistische Parallelismus. - -a. Elk realisties parallelisme „bleibt tatsächlich im Dualismus -stecken”—trots alle nog zo verleidelike, nog zo „monistiese” -beeldspraak, van binnen- en buiten-kant, concaaf—convex (hol en bol), -wezen en schijn, centrum of inwendigheid en peripherie of -oppervlakkigheid—dat behoeft voor ons geen betoog meer en wordt des te -gretiger toegegeven, wijl het immaterialisme voortdurend met -realistiese identiteits-theorieën en -beelden verward en bestookt -wordt.... o.a. door Busse. - -b. Ten aanzien der echte „idealistisch-monistische” Identiteitsleer -faalt echter Busse, faalt elk realist, ten enenmale met die toch -volkomen begrijpelike vraag, die ik hier afdoende wil beantwoorden: -Voor u, idealisten, monisten, is het causalisme, de overgangsleer eo -ipso vervallen, omdat de twee-heid vervallen is, omdat van uw causale -werkelikheid de natuur geen deel uitmaakt—maar is dan niet meteen om -dezelfde reden het parallelisme, de samengangsleer vervallen, die -immers ook een tweeheid, twee reeksen, dus o. i. een dualisme, -onderstelt; en zo gij een parallelisme behoudt, verloochent gij niet uw -monisme, daar uw éne immateriële werkelikheid dan toch samengaat met -iets anders, de natuur? - -Ziedaar de grote voordehandliggende vraag der realisten (Busse, -Erhardt, Stumpf, Bolland e tutti quanti). - -En ziehier het afdoend antwoord, toegelicht door uiteenzetting en -verduideliking van de „idealisties-monistiese” samengangsleer: - -Het krities, immaterialisties parallelisme tussen werkelikheid en -natuur onderstelt inderdaad tweeërlei, twee reeksen, maar slechts één -werkelike reeks, de immateriële werkelikheid zelf, en één phaenomenale, -dus denkbeeldige reeks, de materiële natuur. - -De éne tijdelike werkelikheid heeft natuurlik tal van variabele -afhankeliken, van functies, in wiskundige zin, immers tal van werkelike -of denkbeeldige verhoudingswijzen. Zo het geheel, de reeks van haar -geschiedkundige jaartallen in de geschiedboeken of van haar -duizenderlei mogelike statistieke jaarcijfers. Die jaartallen b.v. „gaan -samen” met, parallel aan, het werkelik gebeuren, als een bepaalde -denkbeeldige doorlopende wettelike tijdfunctie, zonder „overgang”, -zonder invloed op dat gebeuren, een samengang, volkomen verklaarbaar en -doorzichtig, niet berustend op toeval, of willekeur of wonderbaarlike -harmonia praestabilita, maar op eigen innerlike, wettelik bepaalde, -noodwendige samenhang. - -Precies zo met de natuur, die doorlopende, bepaalde, denkbeeldige -waarnemingsfunctie van de werkelikheid, dat geheel van al de inhouden -der gewaarwordingen, die de werkelikheid veroorzaken kan. Ook hier een -samengang, een parallelisme, berustend op de nauwst denkbare samenhang, -die van substraat en phaenomeen, hier nog eens zonder beeldspraak, -zonder holheid of bolheid, binnen- of buiten-kant, maar ook zonder mijn -„jaartallen” of „statistieken”, exakt causaal te formuleren als volgt: -het substraat (dus de onstoffelike, waarschijnlik in haar geheel zielse -werkelikheid) is de oorzaak van de gewaarwordingen aan wier inhoud het -phaenomeen (dus de natuur, de stoffelike voorwerpenwereld) zijn (ergo -„zinnelike”) eigenschappen ontleent.—Maar ook het bovengebruikte beeld -kan ons nog verder van dienst zijn, gelijk de analogie nog verder gaat: -evenals het denkbeeldig jaartallenstelsel aan een bepaalde eigenschap -of biezonderheid van de werkelikheid zijn bestaan te danken heeft, nl. -de tijdelikheid, zonder zelf eigenschap of deel der werkelikheid te -zijn, evenals elke denkbeeldige statistiek aan een bepaalde, -geabstraheerde eigenschap of zijde of biezonderheid van de werkelikheid -ontleend is (sterfelikheid, geslachtsverschil, misdaad, -behoeftebevrediging enz. enz.), zonder zelf zulk een zijde der -werkelikheid te zijn, zó heeft de natuur aan een bepaalde eigenschap -der werkelikheid haar bestaan te danken—aan het vermogen, -gewaarwordingen te veroorzaken—, zonder zelf werkelik of gewaarwording -te zijn.—Jaartallen en statistieken hebben een grote symboliese waarde, -kennis-waarde: zij wijzen op werkelikheid, maar wijzigen haar niet. Alzo -de natuur, alzo het phaenomeen ten aanzien van zijn substraat en naar -het psychisme de hersenen t.a.v. de geest.—Ook met de waarheid, in -tegenstelling tot de werkelikheid, heeft de bestaanswijze der natuur -haar overeenkomst: Gelijk de natuur het denkbeeldig geheel aller -mogelike waarnemingsinhouden is, zo de waarheid het denkbeeldig geheel -aller mogelike ware oordelen. Beide zijn gelijkelik een functie der -werkelikheid in haar verhouding tot een denkbeeldig universeel subjekt. -En evenmin als de onwerkelikheid van de waarheid iets aan haar waarde, -haar algemeengeldigheid, haar objectiviteit te kort doet, of de -verloochening of vervluchtiging van de waarheid betekent, evenmin doet -de phaenomenaliteit der natuur afbreuk aan haar waarde, haar -objectiviteit, die noch verloochend noch vervluchtigd wordt, zo min als -de natuurwetenschap er iets van haar belangrijkheid, waarheid of -exaktheid bij inschiet. Want de natuur moge dan niet zelf werkelikheid -zijn, zij is die functie der werkelikheid, op wier kennis heel onze -gemeenschap met medemens en buitenwereld, de mogelikheid dus van leven -en samenleven, van doelstelling en doelbereiking berust. Ja, nog een -dieper zin dan voorheen krijgt de natuur, krijgt elk natuurlik gebeuren -als phaenomeen, door onmiddellik symbool te zijn van de transobjectieve -onstoffelike werkelikheid zelve, waarin en waaruit wij zelf worden en -werken als geestelik, denkend en willend, wezen. [208] En gelijk de -waarheid eeuwig één en dezelfde zou blijven, al zou er geen oordelend -enkeling zijn en geen mens die haar kende, zo zou de natuur dezelfde -blijven die zij is, al was er geen waarnemend individu en geen kennis -of begrip der natuur, geen natuurwetenschap. - -De werkelikheid is het prius van jaartallenstelsel en statistiek en -waarheid—zo ook van de natuur. En gelijk het jaartallenstelsel zijn -eigen rekenkundig verband en zijn diskreetheid heeft, terwijl de -werkelikheid een qualitatief continuüm is en blijft, zo heeft de natuur -haar eigen mechaniese wettelikheid en haar atomisme, zonder invloed of -inbreuk op de éénheid, de geestelike zelfstandigheid en -eigenwettelikheid der werkelikheid.—Zo zijn geest en natuur dus waarlik -„ongescheiden onderscheiden”. Zij zijn en blijven „heterogeen”—de -tegenstelling „psychies” en „physies” blijft behouden, wordt zuiverder, -gaver, exakter dan ooit te voren, zodat zelfs voor het Panpsychisme -„psychies” geen zinledig woord wordt, doordat het correlatieve -„physies” zou vervallen: het physiese zelf wordt niet psychies, blijft -superindividueel, en het psychiese, individuele, niet physies, ook de -waarnemingen en voorstellingen behoren uitsluitend tot de psychiese, -nooit tot de physiese reeks, die niet eens werkelike, slechts -denkbeeldige waarnemingsinhouden bevat. „Identiteit” tussen geest en -stof blijft even zinledig als altijd. Identiteit is alléén mogelik en -waarschijnlik geworden tussen geest en het zeker immaterieel substraat, -het reale der stof. Ziedaar de kritiese „Identiteitsleer”. [209] - -En een soort „epiphaenomenalisme” is het ook—maar precies het -omgekeerde van het realistiese: De natuur niet feitelik maar ideëel -epiphaenomeen van de werkelikheid, die haar ontologies prius, haar -conditio sine qua non, haar grond is. Dùs, hoor ik vragen, ook dezelfde -tegenwerping in omgekeerde zin: de werkelikheid zou zonder natuur, -zonder organismen, zonder hersenen precies zo haar gang gaan? Neen, -niet dezelfde tegenwerping, want de werkelikheid gaat reeds nu evenzo -zonder (medewerkende, „werkelike”) natuur haar gang als zonder -(medewerkend, „werkelik”) jaartallenstelsel,—maar geen enkele wijziging -van de natuur, is denkbaar, die niet afhankelik zou zijn van, wijzen -op, haar werkelikheidsgrond hebben in, een wijziging, een anders-zijn -van het substraat, het reale.... de onstoffelike, waarschijnlik -psychiese werkelikheid zelf. [210] De betrekkelike zelfstandigheid -(zonder inmenging of overgang) van elk der beide reeksen berust dus -voor de werkelike, zielse reeks op haar echte zelfstandigheid en -volkomen onafhankelikheid van de natuur, voor de stoffelike, -phaenomenale reeks echter uitsluitend op haar functionele bepaaldheid, -op éénzelvigheid, konsekwentie van abstraktie-beginsel: in het geheel -aller mogelike jaartallen of statistieken der levende werkelikheid zal -nooit iets anders dan jaartal of statistiek voorkomen—in het -denkbeeldig geheel aller mogelike waarnemingsinhouden nooit iets anders -dan natuur, ruimteding, objekt. Ziedaar de kenniskritiese zuiverheid -der phaenomenale natuur, die haar voor elke zielsinmenging, voor alle -psychovitalisme, alle mogelike of liever onmogelike „Seelenkräfte”, ’t -zij een „Psychoid” van Driesch (die met deze zijn „Seele als -elementarer Naturfaktor” Wundt’s zielse natuur-„entelechie” profaneert) -of Reinke’s dualistiese „Dominanten” („eine Art von Beseelung, von -Durchgeistigung der materiellen Substanz”) principieel en a priori -vrijwaart en elk niet-realist als Wundt of Heymans of Eisler of Riehl -eo ipso ten aanzien der natuur tot een anti-teleologies, -anti-vitalisties mechanist maakt, daar het voor hem 1o. onmogelik is, -de ziel te vernaturen tot „Naturfaktor”, aangezien dit een verzaking, -een verontwerkeliking zou zijn van de ziel en aangezien onder het -denkbeeldig geheel van mogelike bewustzijnsinhouden geen bewustzijn -zelf kan voorkomen, onder phaenomena geen reale, onder objekten geen -subjekt, zo min als de wereld-voorvallen zelf onder de jaartallen en -2o. onnodig, het zielse bij de natuur in te lijven, aangezien de -doelstellende, willende, bewust of onbewust leidende geest, om werkzaam -en werkelik te zijn niet die bekrompen beperkte gebonden invloed nodig -heeft, die de dualismen en vitalismen nog in de natuur aan de -natuurkrachten, aan „potentiële” en „actuele” energie pogen te -ontfutselen, maar juist voor hem de enige bekende, wellicht de enige -bestaande, oorzakelike werkelikheidsmacht is, de van natuur -onafhankelike, voor natuur onbereikbare [211] macht, waar heel de -natuur aan ontbloeid is. - -En nu terug tot Busse om de vruchten te plukken van ons betoog. - -„Da ist nun zunächst zu bemerken,”, aldus p. 145 o. c., „dass wir, wenn -wir uns auf den Boden idealistisch-spiritualistischer Weltanschauung -stellen, im eigentlichen und strengen Verstande natürlich einen -psychophysischen Parallelismus nicht vertreten und festhalten können. -Ist die Welt ihrer wahren und wirklichen Beschaffenheit nach nur -psychisch, so gibt es in ihr auch nur psychische Vorgänge und einen -psychischen Zusammenhang. Die physische Reihe, die der Reihe der -psychischen Prozesse parallel gehen soll, verschwindet als solche auf -diesem Standpunkte, ihre Glieder werden zu Bestandteilen der -psychischen Reihe selbst.” Boven weerlegd—het physiese verdwijnt niet -als zodanig en wordt niet psychies („die physische Seite” is niet „ja -in Wahrheit auch eine psychische”, p. 146), niet „Vorstellung”. „Die -Vorstellungen der Körper und ihrer Aktionen sind selbst -Bewusstseinsinhalte, gehören also der psychischen Reihe an.” Zeker, -maar wij onderscheiden die voorstellingen van phaenomena zuiver van de -phaenomena zelf. Erscheinungen zijn geen Vorstellungen, als op p. 149. - -Belangrijk, omdat er de grondfout van heel Busse’s boek, zijn -realisties „standpunt” in wordt blootgelegd, is de noot op bl. 159, -waar hij schrijft: „Es ist wichtig, diese Tatsache: dass wir von der -idealistischen Konstruktion und dem mit ihr gegebenen -Kausalzusammenhang zur parallelistischen Konstruktion und der Negierung -psychophysischer Kausalität nur gelangen können, wenn wir den -Wahrnehmungen der physischen Dinge und Vorgänge im realistischen [!] -Sinne wirkliche Dinge und Vorstellungen [wel schrijffout, lees -Vorgänge] gegenüber stellen, also uns auf den Standpunkt des naiven -Realismus stellen, schon hier mit aller Entschiedenheit zu betonen und -festzuhalten. Dieser Standpunkt ist die Voraussetzung sowohl des -Parallelismus als der ihm entgegengesetzten Annahme psychophysischer -Wechselwirkung. Nur auf diesem Standpunkt sind beide und ihr Gegensatz -möglich, auf idealistischer Basis verschwindet sowohl der -psycho-physische Parallelismus als die psycho-physische Wechselwirkung. -Auf dieser realistischen Grundlage muss daher auch der Streit zwischen -Parallelismus und Wechselwirkungslehre ausgefochten werden. Es ist ganz -unzulässig, Nachteile, die einer dieser beiden Theorien auf derselben -etwa erwachsen und sie der anderen gegenüber ungünstiger erscheinen -lassen, dadurch gegenstandslos machen zu wollen, dass man sich, in die -Enge getrieben, auf die idealistisch-metaphysische Auffassung, also auf -einen Standpunkt zurückzieht, auf dem es weder psychophysischen -Parallelismus noch psychophysische Wechselwirkung mehr gibt. Diese -Bemerkung wird später sich als wichtig erweisen.” [212] - -Wij weten en begrijpen nu, hoe en waarom „auf idealistischer Basis” wel -de psycho-physiese Wechselwirkung, niet het ps.-ph. parallelisme -verdwijnt; dat en waarom wij tegenover „den Wahrnehmungen der -physischen Dinge und Vorgänge” niet „im realistischen Sinne” „wirkliche -Dinge und Vorgänge” stellen, maar im idealistischen Sinne phaenomenale, -dus immanent-objectieve Dinge und Vorgänge. En „ganz unzulässig” is -het, om de nadelen, die uitsluitend gelden op Busse’s „Standpunkt des -naiven Realismus” (en dan ook uitsluitend aan „naiven Realismus” te -wijten zijn) aan het krities parallelisme in de schoenen te schuiven. -[213] Immers het krities idealisme is geen „standpunt” waarop men zich -naar believen al of niet zou kunnen of mogen stellen (Busse passim, -b.v. p. 259/60); men is nog realist (als Busse) en is het dan tegen -heug en meug ook ten aanzien der verhouding van lichaam en geest, òf -men is het niet meer en kàn het dus evenmin zijn in zake de verhouding -van lichaam en geest als t.a.v. het lichaam op zich zelf. Zo zal dus -geen idealist zich van zijn stuk laten brengen, laten neertrekken op -realisties terrein. Wie een idealist ontmoeten wil en uit het veld -slaan, die moet eerst zien zijn veld te bereiken, zich op de hoogte te -stellen van zijn idealisme. - -Omtrent de Identiteit schrijft nu Busse op p. 146: „Versucht man nun -aber, den Parallelismus.... auf der Grundlage -idealistisch-spiritualistischer Weltanschauung wirklich durchzuführen, -so muss man sich vor allem klar machen, dass man man auf dieser -Grundlage wie das psychophysische, so auch das Prinzip der Identität -der beiden Reihen, die Zweiseitentheorie, fallen lassen muss.” Juist, -zo min het een als het ander. „Es hat auf idealistischem Standpunkt -keinen Sinn mehr, zu sagen, die beiden Reihen, die Vorstellungen der -körperlichen Phänomene und die innen in demselben oder in einem anderen -Individuum entsprechenden psychischen Vorgänge, seien identisch, zwei -Seiten einer und derselben Sache.” [214] Dat zeggen wij ook niet. We -zeggen met Busse (149): „Eine derartige Identität lässt sich nun aber -gar nicht behaupten und wird auch von der Identitätsphilosophie nicht -behauptet.” Maar als hij dan Heymans zelf als volgt misduidt: „dass -aber, wie uns hier zwar nicht explicite, wohl [evenmin] aber implicite -zugemutet wird, ein Gehirnprozess und die Vorstellung, die ein ihn -beobachtendes Subjekt von ihm hat, identisch, zwei Seiten einer und -derselben Sache seien, ist eine Behauptung, die im Ernst doch niemand, -der sich, wenn auch nur vorübergehend einmal auf den Boden -realistischer Anschauungsweise stellt, wird verfechten wollen. Damit -ist nun allerdings aber dieser ganzen Identitätslehre das Urteil -gesprochen.”, dan antwoorden wij, dat men zich zelfs niet -„vorübergehend” „einmal auf den Boden realistischer Anschauungsweise” -hoeft te stellen, om zulk een „Identitätslehre” voor onzin te -verklaren, dat echter voor het idealisme, voor Heymans (als voor -Ebbinghaus, maar deze houdt zich lang niet altijd vrij van realistiese -onzuiverheden) nooit een waarneming of voorstelling met een -hersenproces „identiek” is, maar altijd en uitsluitend met het reale -van een hersenproces; zo is dus b.v. B’s waarneming (b.v. van C’s -hersenproces) het reale van een hersenproces van B, dat weer door A -b.v. wordt waargenomen. Heymans bedoelt dus: wat realiter waarneming -van B is en als zodanig uitsluitend tot de werkelike zielse reeks -behoort, kan zonder strijdigheid of vereenzelviging van -ongelijksoortigs phaenomenaliter hersenproces van B zijn, maar behoort -als zodanig uitsluitend tot de natuurreeks. Gelijk men nu tot een goed -verstaander kan zeggen, al is het ietwat onnauwkeurig, de werkelikheid -is in bepaald opzicht (nl. voor en door denkbeeldige waarneming) -natuur, zo kan men ook zeggen: het ziels gebeuren is in zeker opzicht -hersenproces. En zo ontstaat dan de zeker niet aanbevelenswaardige, -realisten van de wijs brengende uitspraak: „hetzelfde” behoort zowel -tot de ene reeks als tot de andere! Men herleze nu Busse’s wonderlike -realistiese Heymans-misvatting (147–151), waarnaar de „schliesslich zu -Grunde liegenden psychischen Originalvorgänge, auf welche doch alles -ankommt”.... „in diesem Parallelismus überhaupt keine Rolle” zouden -spelen, „ausserhalb des Parallelismus selbst” zouden staan, en -„Schliesslich bedeutet doch die Behauptung Heymans, dass eine -identische Bewusstseinserscheinung sowohl als der einen wie als der -anderen Reihe zugehörig betrachtet werden kann, bei Lichte [?] besehen -nichts anderes, als dass wir an jeder Vorstellung den Akt des -Vorstellens und den vorgestellten Inhalt unterscheiden können und dass -beide doch eine untrennbare Einheit bilden. Das wusste man nun freilich -schon lange: um das zu wissen brauchte man nicht erst die Theorie des -psychophysischen Parallelismus aufzustellen. Was aber hat diese -Identität der Vorstellung und des Vorstellungsinhalts zu tun mit der, -welche der Parallelismus behauptet, der Identität zweier Reihen?” -(150). Die laatste vraag kon Heymans’ antwoord zijn op deze -Heymans-duiding. - -Zoveel over de identiteit. Op bl. 151 vervolgt dan Busse: „Aber wir -mussen noch weiter gehen, nicht nur die Identität, auch die -Parallelität der beiden Reihen muss auf idealistischem Boden aufgegeben -werden. Um sie festzuhalten, müssten wir eine völlig rätselhafte, -unerklärliche und unbegreifliche prästabilierte Harmonie der beiden -Reihen, der physischen und der psychischen, voraussetzen.” Voor ons een -afgedaan punt, vgk. boven bl. 207 en de noot bij bl. 199. Ook weten we -nu, waarom wij inderdaad „a limine” [p. 166] mogen en moeten afwijzen -„die Möglichkeit, dass in die physische Reihe auch unter Umständen -ein.... psychisches Glied eintreten könne”. Wij zeggen niet „es passt -eine solche Annahme nicht in den Parallelismus hinein und deshalb ist -sie zu verwerfen!”, maar: „es passt eine solche Annahme bloss in den -‚naiven Realismus’ hinein, und deshalb ist sie zu verwerfen!” - -2. Wij hebben daarmee Busse principieel afgedaan tot bl. 183—en zullen -aan het tweede „nadeel”: „Die Künstlichkeit der parallelistischen -Theorie” (183–208), speciaal ten aanzien van het causaliteitsbeginsel, -niet al te veel aandacht wijden. Is de theorie waar, is het causalisme -onmogelik juist dewijl alleen werkelikheid werkend, een reale causaal -kan zijn, dan zijn wij geen „Naturalisten der reinen Vernunft”, die -niet de „natuurlike”, voor de hand liggende („nächstliegende” zegt B. -p. 188).... dwaling zouden opgeven voor een desnoods „ziemlich -gekünstelte” waarheid. Al bedenken ook wij bij tijd en wijle, dat -eenvoud het kenmerk van het ware, simplex veri sigillum is, bij tijd en -wijle vergeten wij daarom niet de nauwe verwantschap tussen simplex en -simpel, eenvoud en Einfalt.—Maar.... zelfs die „Künstlichkeit” valt -mee, want die ondoorzichtigheid berust weer, als zo dikwels, op -doorzichtloosheid, te weten op realistiese verwarring met de -„Automatentheorie”, waartegen Busse zich richt met zijn: „Kausalität -und physische Kausalität sind keine identischen Begriffe”. Het krities -parallelisme zou wel waarlik gekunsteld zijn, ja lijnrecht in strijd -met het causaliteitsbeginsel, als het, naar realisties misverstand, een -deel der werkelikheid aan de causaliteit onttrok. Maar juist het -inzicht dat niet alleen al wat werkelik is, maar ook alléén wat -werkelik is, causaal kan zijn, maakt de psycho-physiese -Wechselwirkungslehre onmogelik. Dus niet alleen „Die -Wechselwirkungslehre”, maar evenzeer het monisties parallelisme „setzt -alles Wirkliche in durchgängige Beziehung zueinander und lässt das -Kausalitätsprinzip nirgends abbrechen; sie [auch er] statuiert einen -lückenlosen universellen Weltzusammenhang.” (p. 207) [215]. „Der -psychophysische Parallelismus dagegen teilt die Welt in zwei -beziehungslos nebeneinander herlaufende Welten und sucht das Wunder -ihres durchgängigen Parallelgehens durch das noch grössere Wunder ihrer -heimlichen Identität zu erklären.” Wonder en heimelikheid vervallen met -die „zwei Welten”—en hoe „beziehungslos” reale en phaenomeen, geest en -natuur wel zijn, hebben wij met beeld en begrip verklaard en -opgehelderd. En is eenvoudiger, doorzichtiger verklaring denkbaar van -het ervaringsverband tussen geestesleven en hersenproces, verstands- en -hersenontwikkeling, zielsziekte en hersenstoring, dan deze, dat het -tweede phaenomeen is van het eerste, het eerste reale van het tweede? -[216] - -Nog één realistiese moeilikheid, die we te boven zijn, dient hier onder -2 aangestipt: hoe wij nu de schijnbare „Wechselwirkung” of overgang -verklaren bij de waarneming der natuur zonder inwerking van de natuur -(objekt, zintuig, hersenen) op de geest en bij de willekeurige beweging -(schrijven b.v.) zonder inwerking van de wil op die beweging, of om met -onze typies-realistiese tegenstander Stumpf te spreken (Leib und Seele, -p. 20/1): „die missliche Frage, was denn nun eigentlich die Wirkung des -Willensentschlusses zur Körperbewegung ist, wenn nicht die Bewegung, -und was denn eigentlich die Ursache der Empfindung ist, wenn nicht die -Nervenreizung.” - -Antwoord: Geen objekt, natuurding, zenuwprikkeling is oorzaak der -gewaarwording (gelijk voor de dogmatiese waarnemingsleer, ook van u en -de uwen), maar het reale van objekt en zenuwprikkeling; niet de -beweging, maar het reale der beweging is het werkelik gevolg van het -wilsbesluit—de beweging is het phaenomeen, dat in dit reale en -middellik dus in dat willen zijn conditio sine qua non heeft! [217] - -’t Is waarlik, eens begrepen, zo kinderlik eenvoudig, haast groots van -eenvoud! - -Daar zegt b.v. nog v. Hartmann in zijn „Kategorien-lehre” (p. 397): -„Die Erfahrung zeigt, dass unser Geist fortwährend von den Dingen -beeinflusst wird und seinerseits sie durch ihr [lees sein] Handeln und -Wirken beeinflusst, dass der bewusste Geist ganz und gar abhängig von -seinem Leibe, der Leib aber wiederum in vieler Hinsicht abhängig von -der Willkür des Geistes ist. Diese Erfahrung muss erst dadurch -beseitigt werden, dass sie für einen falschen, trügerischen Schein -erklärt wird; dann erst wird die Bahn frei für die Behauptung, dass -heterogene Kausalität in diesem engeren Sinne des Wortes unmöglich sei. -Es bleibt dann aber die Aufgabe bestehen, zu zeigen, wie ohne -heterogene Kausalität dieser Schein entstehen könne, und an der Lösung -dieser Aufgabe sind noch alle Systeme gescheitert, die die heterogene -Kausalität geleugnet haben.” - -De „Lösung dieser Aufgabe” bieden wij in één zinnetje: die schijnbare -causaliteitservaring ontstaat, doordat men, als v. Hartmann, realisties -het (phaenomenale) lichaam voor een reale houdt—en doordat inderdaad -onze geest voortdurend door het niet-stoffelik reale van de -(natuur)dingen beïnvloed wordt en dit zijnerzijds door zijn actie en -inwerking beïnvloedt; doordat de bewuste geest dualisties-idealisties -geheel en al afhankelik is van en monisties-idealisties zelfs identiek -is met, het reale van zijn lichaam, dit echter wederom in menig opzicht -afhankelik is van de willekeur van de geest! - -Ziedaar, wat er aan is van die zgn. „Erfahrung” die wij volgens -Hartmann „künstlich umdeuten” moeten. En hiermee is tevens Busse’s -thema „die Deutung der Tatsache, dass zwischen psychischen und -physischen Vorgängen ein Verhältnis wechselseitiger Abhängigkeit -besteht” zo ongekunsteld mogelik afgehandeld. Wij zijn genaderd tot - -3. „Die Konsequenzen des [realistisch verkannten!] psychophysischen -Parallelismus und ihre Undurchführbarkeit” (208–378). - -Ook dit hele boekdeel is weerlegd, door de opmerking, dat Busse -volkomen gelijk heeft omdat en zolang hij zich tegen de realistiese -duiding van het parallelisme richt, die hij begrijpt en kent—en -volkomen ongelijk tegenover het idealisties parallelisme, behalve -tegenover dat van een Spinozist zonder materie-realisme als Riehl, -wiens „kritischer Monismus”, de leer, dat het psychiese evenzeer -slechts phaenomeen is en wel van hetzelfde causale reale als waarvan de -natuur het is, „wezenlik” faalt en „wezenlik” falen moet in zijn -pogingen, het geestelike, de zielse reeks, toch causaal te maken ten -aanzien van de natuur-reeks, van bewegingen, al noemt hij het nog zo -zeer „wesentlich” ’t zij voor het reale ’t zij voor de beweging, dus -b.v. „Vorstellung und Wille an der Bewegung, d.i. [?] an dem Vorgang, -der den objectiven Sinnen als Bewegung erscheint, wesentlich -betheiligt” (K. III, p. 183). [218] Hier heeft Busse gelijk (p. 265): -„Empfindung und Vorstellung aber haben an der Hervorbringung des realen -Vorganges, der uns als Bewegung erscheint, keinen Anteil, da sie ja -[volgens Riehl] nur Erscheinungen sind und Erscheinungen doch nicht -Dinge an sich produzieren können.” Maar op deze grond heeft dan ook -Heymans reeds „Die Lehre vom unbekannten Anderen” in zijn „Einführung” -bestreden. En Busse’s gelijk is hiermee uitgeput. Dat zullen wij nu -zien: - -a. Wat punt a betreft, in hoeverre het niet-realisties parallelisme al -of niet verplicht is, „zu allen psychischen Eigentümlichkeiten die -physischen Analoga [?] anzugeben” (208–229), daarover is bij Wundt en -Eisler al het nodige te vinden en het volgt uit wat wij zelf reeds -hebben betoogd. Zo doet „der auf psychischer Seite verbleibende Rest”, -de éénheid en de „Synthesen” van het bewustzijn, die in de natuurreeks -evenzeer ontbreken als... het bewustzijn zelf, evenmin iets te kort aan -het parallelisme (of omgekeerd), als de „rest”, die de levende continu -verlopende werkelikheid op de dode diskrete jaartallen vóór heeft. - -b. En wat het tweede punt betreft, „Die Geschlossenheit des psychischen -und des physischen Geschehens” (230–321), alleen ten aanzien van dit -laatste, van de natuur heeft Busse bezwaren, gericht tegen wat James’ -realisme noemt de „automaton-theory”, in waarheid dus de leer, die uit -de natuur, ook met betrekking tot alle levende wezens, dier en mens, al -het zielse, geestelike streng methodies en principieel uitschakelt.... -zodat de natuur even zuiver mechanies verloopt als zij.... zuiver -phaenomenaal en zuiver ruimtelik is. Al wat des geestes is, alle -bewustzijn, alle denken, voelen en willen, blijft dus krities, -methodologies-noodwendig uitgeschakeld, niet omdat het onwerkelik en -werkeloos zou zijn—maar juist omdat het alléén werkelik en werkend is. -De methodiese zuivering der natuur van alle psychismen betekent juist -en berust op de methodiese vrijwaring van de geest, van de -werkelikheid. voor alle mogelike naturalismen en mechanismen. Het -mechanisme der natuur kan evenmin de werkelikheid mechaniseren, -automaties maken, als de ruimte der natuur de werkelikheid ruimtelik of -de stoffelikheid der natuur de geest tot stof maakt, of evenmin als de -sijferende statistiek de werkelikheid zelf maakt tot een sijferstelsel. -Daarmee zijn weer Busse, pp. 230–321, en al de zijnen afgedaan—immers -mèt het natuur-realisme is het naturalisme vervallen. Al wat -phaenomenaal is kan slechts phaenomenaal en phaeno-causaal, al wat -lichaam en beweging is slechts mechanies werken en gewerkt worden, -verklaren en worden verklaard—zo dus ook leven en ontwikkeling der -organismen, ’t zij mens of dier, zover zij zich bewegen, ruimteding, -natuur zijn. In de natuur moet eo ipso elk element, elke wet, elke -verklaring natuurlik zijn, van heel de natuur en elk element en elke -wet echter ligt oorsprong, grond en verklaring, „verklaring” dus in de -diepere, ontologiese, reële zin, uitsluitend in het reale der natuur, -in de werkelikheid, waartoe de geest, waartoe begrip en gevoel, -gedachten en begeerten behoren. Zonder deze werkelikheid zou heel die -natuur er niet zijn. Geen manuskript b.v.—hoewel als zinledig -molekulen- en atomen- of elektronen-stelsel natuurkundig, mechanies, af -te leiden uit het even geesteloos molekulen- of elektronen-spel van -bepaalde hersenen—zonder zijn reale en zonder zijn auctor -intellectualis et realis, de denkende geest, wiens wil en werk op de -betekenis, de zin van het manuskript gericht was en daarom en daardoor -de werkelikheid zódanig beïnvloed en gewijzigd heeft, dat tot haar -phaenomena dit manuskript kwam te behoren. Zo vervalt voor al deze en -dergelijke gevallen (het telegram, Luther, „Austerlitz” etc.) alle -„paradoxie”, waar Busse c.s. zich voor gesteld zien (p. 256/7): „Mag -auch immerhin der Geist eines Kant oder Newton das dem Manuskript der -Kritik der reinen Vernunft oder der mathematischen Prinzipien der -Naturphilosophie zu Grunde liegende intelligibele Ding verursacht -haben: das Manuskript selbst ist und bleibt [zover het betekenisloze -scheikundig-natuurwetenschappelike stof is] das zufällige [geenszins -toevallig, maar wettelik, op boven-omschreven diep, werkelik, geestelik -verband berustend] Produkt des Spiels einer Anzahl von Gehirnmolekülen, -und diese Ansicht bleibt [?] so paradox, wie zuvor.” - -Precies zo gaat het nu ook met die „paradoxie” in „Biologie” en -„Kulturgeschichte”, waaromtrent men b.v. Eisler’s uitnemend betoog in -zijn „Leib und Seele” vergelijke. - -De werkelike Evolutie, de werkelike „struggle for life” is natuurlik -weer zuiver onstoffelik, een strijd om behoeftebevrediging, -begeertevervulling, waarbij dus gevoelens, neigingen, instinkten, -voorkeur en tegenzin, waarnemingsvermogen der onderscheiden zinnen, -pijn en genot, geheugen, overleg en begrip de grote faktoren, -voorwaarden en wapenen zijn, terwijl de parallele phaenomenale -ontwikkeling der organismen en organen even vanzelfsprekend zuiver -stoffelik is en blijft. En zo behoeft het nauweliks nog vermelding, dat -dan ook nooit evolutie uit stof geest kan voortbrengen, uit een -phaenomeen een subjekt of een reale, een kennistheoreties of ontologies -prius van een phaenomeen [219], zo min als uit geest stof kan ontstaan, -maar dat, zuiver monisties, heel de werkelike ontwikkeling onruimtelik, -immaterieel, ’t zij ten dele ’t zij geheel psychies moet worden -gedacht, van de primitieve, blind-instinktieve, onder- of on-bewuste, -vage, niet- of nauweliks-onderscheidbare kiemen, elementen en faktoren -van het zielse leven, door specialisering, individualisering, -concentrering, organisering, intensificering tot de verheldering, -verruiming, verrijking, verdieping van bewustzijnsleven, tot de volle -ontplooiing van heel ons menselik, persoonlik en gemeenschappelik -begrips- en gemoeds-leven, een ontwikkeling tot steeds machtiger -beheersing der subjektieve en objektieve voorwaarden van geluk, een -ontwikkeling waaraan al de geestelike verworvenheden onzer kultuur, -wijsheid en kunsten en wetenschappen en de vooruitzichten op een -rechtelik en zedelik geordende maatschappelike samenleving, op een -Blijde Wereld, ontbloeid zijn. - -c. Ten slotte behandelt Busse’s parallelisme-kritiek Die -psychologischen Konsequenzen des Parallelismus (322–378), die 3erlei -zouden zijn: - -α: „Die pluralistische Seelenlehre”, „die subjektlose Psychologie”, - -β: „Die psychologische Atomistik (Mind-Stuff-Theorie)” en - -γ: „Die mechanistische Psychologie” („Association contra -Apperception”). - -Weer in één zinnetje af te doen, gelijk mijn geduldige lezer reeds zal -hebben gedaan: Realisties als hij denkt heeft Busse gelijk, ook dus -t.a.v. Ziehen en derg.—maar van het niet-realisties, -krities-idealisties parallelisme is de enige psychologische Konsequenz, -dat het geen „psychologische Konsequenzen” heeft! - -Want volstrekt onafhankelik als de werkelike reeks, waartoe al het -psychiese behoort, is van de phaenomenale reeks, de natuur, heeft en -houdt zij, of liever krijgt juist, haar volle vrije zelfstandige eigen -wettelikheid, psychologies, logies of ethies en haar van alle -physiologismen en naturalismen principieel gezuiverde psychologie, -onverschillig of men het apperceptieve, actualistiese voluntarisme -zonder wil van Wundt of het meer substantialistiese van Eisler’s -„organisch-teleologische” psychologie aanvaardt, dan wel b.v. de -„beschreibende und zergliedernde” psychologie van Dilthey of -daartegenover Ebbinghaus’ psychologie van Einfachste seelische Gebilde -en Allgemeinste Gesetze des Seelenlebens, of wel Fouillée’s Psychologie -des Idées-forces of zijn en anderer „speciale” psychologie of -characterologie („éthologie”) of b.v. Heymans’ logica-psychologie. Zo -volgt, om dit voorbeeld te noemen, het denken zijn eigen logiese -wettelikheid, zonder dat het parallele hersenmechanisme iets te -„verlangen” of te „erzeugen”, te verhinderen of te veroorzaken heeft -(Busse, p. 359 en daarvóór), trots Liebmann’s realistiese „Antinomie” -en Busse’s physiologiserend anti-psychologisme dat (niet zonder -realistiese reden) „weitere Antinomien ethischer Natur” voorziet. Maar -hier doemen problemen op, die tot een ander gebied behoren en niet -afhankelik zijn van de tegenstelling idealisme—realisme of -parallelisme—causalisme, dus basta. Zo verenigt het idealisties -parallelisme zonder „doppelte Wahrheit” [220], die het met Busse kan -verfoeien, zonder zelfweerspreking, het psychologies determinisme ten -aanzien der werkelikheid, waarin karakter en overtuiging, wilskracht en -hartstocht, verstand en gemoed, beraad en gezindheid oorzakelike -determinerende machten kunnen zijn, met het fatalisme ten aanzien der -natuur, waarin van wil of weten, van ziel of instinkt of gevoel geen -sprake kan wezen, zo min als in de werkelikheid van zulk „mechanisme”. -Als dan ook Prof. Bruining in zijn bovenvermeld Gids opstel (zie -tekstbl. 219 noot 1) beweert (p. 492/3): „In beide [materialisme en -monisties psychisme] is de wereldorde in haar geheel een reusachtig -mechanisme, de handelende persoonlijkheid eenvoudig een automaat”.... -dan antwoorden wij: voor het materialisme hebt ge met uw „reusachtig -mechanisme” gelijk, zover dat materialisme altans een eindige massa -aanvaardt, (neemt het zijn materie oneindig, dan wordt ook het -mechanisme niet reusachtig, maar oneindig groot), doch voor het -psychisme is niet precies „de wereldorde in haar geheel” maar.... haar -phaenomeen „een reusachtig mechanisme” en niet precies „de handelende -persoonlikheid” maar z’n phaenomeen, z’n lichaam, „eenvoudig een -automaat”. En voor de wereldorde, de werkelikheid zelf van het -psychisme is „reusachtig” even zinledig als „klein” of „groot” of elke -andere afmeting, daar het psychiese nu eenmaal geen afmetingen heeft. -En een „mechanisme”? Tweeërlei betekenis heeft mechanies: 1o. de -eigenlike, ruimtelike, physiese zin: „werktuigelik” zich bewegend, -volgens de wetten der „mechanica” of bewegingsleer en 2o. de -overdrachtelike onruimtelike psychiese zin: „werktuigelik”, -„machinaal”, d.w.z. zonder medewerking van wil en bewustzijn, willoos, -gedachteloos, als een automaat. Welnu, van het 1e kan moeilik sprake -zijn in een onruimtelike wereldorde en van het tweede evenmin in een -wereldorde, waar wil en bewustzijn, gemoeds- en denkleven, subjekt en -persoonlikheid, in plaats van te worden uitgeschakeld of zelfs maar -dualisties gebonden [221] aan enige „werkelike” stof of -natuurwettelikheid, integendeel juist tot het wellicht enig werkelike, -tot het zéker enig kenbare werkelike verheven is! Daarom behoeft geen -idealist zijn intellektueel geweten geweld aan te doen door -indeterminisme om aan het fatalisme te ontkomen (gelijk realisten als -Prof. Bruining) en daarom is dan ook geen enkel krities idealist, zover -ik weet, psychologies indeterminist. [222] Dat is een heugelik -resultaat te meer van de kritiek! En Prof. Bruining’s redenering (ib.): -„Hebben wij, naar de grondgedachte van psychisch monisme, aan te nemen, -dat de waargenomen—door den ‚idealen Beobachter’ waar te -nemen—hersenprocessen, die, zooals er uitdrukkelijk wordt bijgevoegd -‚durchweg[s] den mechanischen Gesetzen sich unterordnen’, eenvoudig de -eigenaardige vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychisch -proces zich in het bewustzijn van den waarnemer voordoet, dan ligt -daarin onmiddellijk opgesloten, dat dit psychisch proces zelf volgens -de wetten der mechanica verloopt” is een redenering van hetzelfde -kennistheoreties gehalte als deze zou zijn: „Hebben wij, naar de -grondgedachte van psychies monisme, aan te nemen, dat de waargenomen -hersenprocessen, die, zoals er uitdrukkelik worde bijgevoegd, geheel en -al stoffelik zijn en in de ruimte blijven, eenvoudig de eigenaardige -vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychies proces zich in -het bewustzijn van de waarnemer voordoet, dan ligt daarin onmiddellik -opgesloten, dat dit psychies proces zelf geheel en al stoffelik is en -in de ruimte zich afspeelt”! - -Geen wonder voorwaar, dat de sterkste, de principieelste tegenstanders -van elke mind-stuff-theorie, van elke materialiserende -associatie-psychologie.... de krities-idealistiese parallelisten zijn, -hoe monadologies zij dan ook veelal mogen denken. - -En noch voor Kant (naar wij boven zagen, bl. 204) noch voor enig -niet-realist geldt tegen de leer, die de hersenprocessen voor -phaenomeen van het zieleleven houdt, het bezwaar (van realisten als -Busse en Becher) van de samengesteldheid, de atomistiese struktuur -[223] der materie, van de „Vielheit abtrennbarer, selbständiger -materieller Teile” (Becher, Gehirn und Seele, p. 357) tegenover de -éénheid of de continuïteit van het reale. Want niet alleen kan de éne -continu verlopende werkelikheid haar vele velerlei diskrete -statistieken hebben, niet alleen heeft de gedachte die één en -ondeelbaar is haar vele gescheiden klanken in de taal en haar nog -talrijker „abtrennbare”, „selbständige” letters in het schrift, maar -bovendien is ook het geestesleven, de menselike ziel b.v., niet één en -ondeelbaar als een meetkundig punt of als het dogmatiese zieleding van -het oude dualistiese „spiritualisme”, maar—onverschillig of -aktualisties dan wel substantialisties gedacht—in elk geval een produkt -van honderd- en duizendvoudige geestelike „synthese”, die wel geen -samen-stelling, maar toch een „versmelting”, een éénwording onderstelt -van wat een veelheid te voren was en zelfs als „element” of „factor” -tot ander zielsverband, andere individualiteit kan hebben behoord. Zó -alleen zijn meta-physies, psychisties, geboorte, erfelikheid en -bevruchting (éénwording van twee individuele geestelike kiemwerelden, -de substrata van spermatozoön en eicel), het sterven als ont-binding en -die ondoorgrondelike assimilatie-processen der voeding altans -enigermate te begrijpen [224], terwijl b.v. nog Busse zowel als Lotze -in het begriploos creatianisme zijn blijven steken. - -We mogen nu de lezer verzoeken, de kritiese slotsom aangaande het -parallelisme zelf op te maken en die te vergelijken met Busse’s -„Gesamtergebnis der [helaas niet in kennistheoretiese zin] kritischen -Untersuchung des psycho-physischen Parallelismus” (p. 378/9) en daarmee -afscheid nemen van Busse’s boek, het beste, grondigste, dat er ten -gunste der overgangsleer, der „Wechselwirkung” en tegen de -samengangsleer geschreven is. - -Eer ik nu tot slot nog zal laten zien, wat er waar is van de -„Verzoening” tussen beide, die in het jongste wetenschappelike werk -over lichaam en geest, Becher’s Gehirn und Seele, aan de orde wordt -gesteld, neem ik nog even de uitgegeven en herdrukte rede onder handen -van Prof. Dr. Carl Stumpf over Leib und Seele, waarmee hij als -voorzitter het internationale congres voor psychologie te München in -1896 (en heel wat twistgeschrijf) geopend heeft en die vermoedelik aan -haar common-sense-realisme soortgelijke tweederangs-beroemdheid te -danken heeft als Du Bois-Reymond’s materialistiese ignorabimus-rede. -Aanleiding is mij het feit, dat Stumpf’s rede ten onzent b.v. vertaald -is opgenomen in Mr. Levy’s „Indeterminisme” en haar weerklank tans nog -vindt in de „Zuivere Rede” van Prof. Bolland. [225] - -Ook Stumpf dan gaat het parallelisme bestrijden. Maar het ongeluk wil, -dat deze typiese realist, wiens „missliche Frage” wij reeds boven op -bl. 219 beantwoord hebben, van het parallelisme slechts twee -realistiese vormen kent [226] (p. 19), nl. 1o: het epiphaenomenalisties -psycho-physies materialisme en 2o: de dualistiese leer, dat „auch das -Psychische” een eigen gesloten causale reeks vormt (dat is voor zijn -realisties denken „Panpsychismus”—het echte kritiese psychisme, -waarvoor alléén het psychiese werkelik en causaal is, bestaat voor hem -niet eens). Zo is het dus volkomen verklaarbaar (nl. uit gebrek aan -kritiek en begrip), dat hij moet getuigen (p. 21): - -„Aber ich kann in der Parallelitätslehre überhaupt statt des -gepriesenen Monismus nur einen Dualismus finden, wie er krasser noch -niemals aufgetreten ist. Die Ungleichartigkeit der Gebiete ist -beibehalten, die Wechselwirkung geleugnet, von der einheitlichen -Substanz, die ohnedies nur ein Scheinbehelf war, ist nicht mehr die -Rede, und so erscheint auch das Parallellaufen der zwei Welten -unfasslicher als selbst nach der verrufenen Lehre der Geulincx und -Malebranche.” Hoe unfasslich die paralleliteit in waarheid is, zal -boven wel gebleken zijn. „Zur Sache selbst müssen wir uns die Frage -vorlegen, ob nicht die Konsequenz der Naturforschung, insbesondere der -Entwicklungslehre, selbst wenn wir die Philosophie beiseite lassen -[neen, dan niet!], dahin drängt, die Welt in allen ihren Teilen als ein -kausal zusammenhängendes Ganzes aufzufassen, worin jedes Wirkliche -seine Arbeit leistet, keines von der allgemeinen Wechselwirkung -ausgeschlossen ist; und—wenn dies jeder bejahen wird [juist, allereerst -en op goede grond de criticus!]—die andere Frage, ob die Gründe, nach -denen die gesamte Welt des Psychischen [n.b.!] von der Wirklichkeit in -diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung ausgeschlossen -sein soll, so zwingend sind, wie sie vielen erscheinen.” (p. 21/2). Dat -het juist die gesamte Welt des Physischen is, die „von der Wirklichkeit -in diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung” moet -uitgesloten zijn—ontgaat een Stumpf (als straks een Bolland) natuurlik -volkomen. - -Ook over de heterogeneïteit oreert nu Stumpf, die, naar wij op bl. 225 -gezien hebben, zo min als enig materialist tegen het ontstaan van geest -uit stof bezwaar zou hebben of weten, als volgt: „Die Ungleichartigkeit -wird nach den Untersuchungen Humes kein Einsichtiger mehr als -ernsthaftes Argument gelten lassen [zolang hij realist blijft]. Ursache -und Wirkung brauchen nicht gleichartig zu sein. Nur die Erfahrung kann -lehren, was als Ursache und Wirkung zu einander gehört. Am wenigsten -sollte derjenige die Wechselwirkung des Heterogenen beanstanden, der -seine substanzielle Einheit lehrt: denn die substanzielle Verbindung -der beiden Welten soll doch eine noch innigere sein als die bloss -kausale.”—Dat inderdaad de verhouding van grond en phaenomeen nog -„inniger” is, dan „die bloss kausale” (immers het reale hoeft niet eens -feitelik in een bepaald geval causaal te zijn om toch zijn bepaald, -denkbeeldig, phaenomeen te hebben) en dat de Wechselwirkung niettemin -onmogelik en ondenkbaar blijft, behoeven wij er tans nog één woord aan -te verspillen? Stumpf’s vernuftige pogingen om dan het psychiese -causaal te maken in de natuurreeks kunnen wij met het stilzwijgen dat -ze voor ons verdienen voorbijgaan. Eerst op bl. 29/31 wordt ook enige -realistiese rhetoriek gewijd aan „der sogenannte idealistische, besser -psychistische Monismus, der sich gleichfalls als eine Überwindung oder -höhere Fassung der alten Parallelitätslehre gibt”, maar hem toeschijnt, -„in Wahrheit nicht über die Schwierigkeiten hinauszuführen, sondern nur -darüber hinwegzutäuschen.”, rhetoriek van het volgend allooi (ik geef -al wat Stumpf er tegen in te brengen heeft): - -„Nun sollte man denken: da, wo Kausalität ist, ist auch Realität; und -solange wir nicht imstande sind, das Fallgesetz als Gesetz von -Willenstätigkeiten zu verstehen und an beobachtbaren Willenstätigkeiten -zu verifizieren, solange muss es eben als Gesetz einer nichtpsychischen -Realität angesehen werden. Aber lassen wir diese Bedenken. Was ist denn -eigentlich für die Beseitigung des bösen Dualismus gewonnen, wenn man -die physischen Dinge als blosse Erscheinungen definiert? Kann man das -Körperliche dadurch überhaupt wegdekretieren? Sind Erscheinungen ein -absolutes Nichts, sind Ausdehnung, Gestalt, Farbe nun wirklich ganz aus -der Welt verschwunden? Wenn nicht, wo bleibt der Monismus? Und wird -nicht auch gerade die Verschiedenheit und der Gegensatz, indem man sie -als Erscheinungen mit dem Wesen kontrastiert, erst recht betont? Und -sind wir [?] uns, aufrichtig gesprochen, über das Verhältnis jetzt -klarer wie vorher? Warum muss denn das Wesen überhaupt erscheinen und -so verschieden von sich selbst erscheinen? - -„Mir wenigstens bleibt es unfassbar, wie geistreiche [!] Männer nur -einen Augenblick sich darüber täuschen können, dass mit solchen -Redewendungen das Problem, welches man damit [!] wegzuschaffen meint, -erst anfängt, und dass sie, selbst als Redewendungen betrachtet, einen -Rückschritt gegen die fruchtbaren Fragestellungen bedeuten, zu denen -wir in dieser Angelegenheit von andern Standpunkten aus bereits geführt -sind: weil sie eben verleiten, sich bei der bequemen [voor u toch te -moeilike] Distinktion Wesen—Erscheinung zu beruhigen und das Verhältnis -der beiden zu einander als etwas Bekanntes, durch sich Klares, keiner -[!] Erörterung Bedürftiges hinzunehmen.” [227] - -Elk nader commentaar zou geringschatting van mijn lezers zijn—slechts -wil ik u tans nog van Stumpf’s rede de Nederlandse echo laten horen uit -Prof. Bolland’s - -„Zuivere Rede” (p. 431/3): „Kinderlijk is ook de theorie van de -psycho-physische ‚evenwijdigheid’, waarin op grond van het zoogenoemde -axioom der geslotene natuurcausaliteit [zie boven bl. 205] eene -natuurlijk geestelijke en geestelijk natuurlijke wederkeerigheid van -werking wordt verloochend; dit ‚parallelisme’ vooronderstelt eene -mechanistisch atomistische wereldopvatting [zolang men vóór de -kennisleer staat—niet als men er „achter” is], door onzen landgenoot -Heymans o.a. [o.a.!] wel eens in uiterst bedenkelijk klinkende zinnen -begunstigd [alléén naar Prof. Bolland c.s.’ grove misvatting] en tot op -heden nog altoos uitdrukkelijk te verloochenen [een onwaarheid; heel -Heymans’ wijsbegeerte, niet alleen zijn groot kennistheoreties -hoofdwerk, maar speciaal zijn Einführung is een uitdrukkelike -verloochening niet alleen, maar de kritiese weerlegging bovendien.... -edoch natuurlik uitsluitend voor wie „begrip heeft om te begrijpen” en -voor wie derhalve zulk een „uitdrukkelike” verloochening even -belachelik als overbodig zou zijn, terwijl de anderen.... rustig mogen -doorgaan, Heymans te eren met hun smaad]. Intusschen laat deze de -stoffelijke reeks alleen gelden als subjectief [!] ideëele -verschijnselen in bewustheden en hij beschouwt het tweevoud der -evenwijdigheden als eenen schijn [!], waarboven een universeel -bewustzijn [integendeel, ieder begrijper!] zoude verheven zijn; hoewel -hij zelf van zijn psychisch monisme, zijne zielige [bollands-hollands] -aleenheidsleer, spreekt, is zijne ‚metaphysica op grondslag der -ondervinding’ dus een universeel bewustzijnsspiritualisme, waarin hij -de evenwijdigheden laat gelden als eenen ‚schijn voor—God’ [dat deze -god schijn zowel als deze schijn god slechts op Prof. Bolland’s -dogmatiese „waan en inbeelding” berust, begrijpt nu na mijn kritiek -hoop ik elk van mijn lezers]. Een beletsel voor een ‚minder’ dan -universeel bewustzijn, ook zonder ondergrond van ondervinding het -stijve [i.p.v. slappe?] psycho-physische parallelisme voor waan en -inbeelding te houden, is die [?] theorie van onzen -proefondervindelijken zielkundige [228] niet [voor wie er niet bij -kan]. In eene openingsrede voor het psychologische congres van 1896 -heeft Carl Stumpf de ‚zielig-natuurlijke (of natuurlijk-zielige) -evenwijdigheidsleer’ terecht [cf.!] als een ‚dualisme’, eene leer van -tweespalt gequalificeerd, die onbegrijpelijker blijft dan zelfs het -oude onverhelderde occasionalisme, waarin voor het ob- en subjectieve -correspondeeren de almachtige God aansprakelijk werd gesteld, en hij -heeft gewezen op de noodzakelijkheid, den samenhang der wereld -[precies!] ‚in allen deele’ te erkennen als eene algemeene -wederkeerigheid van werkzaamheid, waarvan ook het psychische [zie bij -Stumpf!] niet is uitgesloten.” „Zuivere Rede” vervolgt op bl. 433: „de -‚psycho-physische parallelisten’ of zielig natuurlijke -evenwijdigheidsmannen voegen daaraan [aan de „ondoordachtheid” van „de -mechanistische opvatting van warmte niet als warmte maar als beweging”; -ondoordacht is hier alleen dat bollandse „niet als—maar als”] dan de -ondoordachtheid toe, ‚omzetting’ van warmte in beweging natuurlijk, -doch verkeering of omkeering van wenschen in bewegingen onmogelijk te -achten [natuurlik onmogelik, maar weer alléén voor voldoende -kennisleerbegrip, even onmogelik als de verkering van lichtbronnen in -hun eigen schaduwbeelden of, zuiverder nog, van tijdvakken in hun eigen -jaartallen!]. Maar [kostelik, dit „maar”!] de werkelijkheid zelve en -als zoodanig is meer dan werkeloosheid [o uil in Athene], zij is als -zoodanig de werkzaamheid zelve, en werkzaam zijn is verkeeren, omkeeren -of omzetten [betrekkelik!], hetzij men dit begrijpelijk vindt of niet.” -Maar.... dat juist tot deze werkelike werkzaamheid van werkzame -werkelikheid.... de natuur, de physiese kosmos, niet behoort dan voor -kritiekloos dogmatisme, dat is juist het voorondersteld inzicht der -kritiek, waardoor zij alle zuivere rederijkerij, ’t zij die van de -duitse Prof. Stumpf of van de nederlandse Prof. Bolland, te boven is. -En het blijkt nu eenmaal Prof. Bolland’s noodlot, dat hij zelf nergens -zieliger is, in de ware zin des woords, dan waar hij tegen Heymans en -diens zogenoemde „zieligheid” zich keert en te keer gaat. - - - -En nu nog Prof. Erich Becher’s „Gehirn und Seele” en zijn „Versöhnung -von Parallelismus und Wechselwirkungshypothese”. - -Dit leerrijk boek toch bewijst ons in elk geval één ding—dat men over -heel de wetenschap der hersenphysiologie van onze tijd kan beschikken -(indien altans die kennis eens „lebendigen und wirren Meinungskampfes”, -die verzameling van jammerlik-weinig zékere feiten en experimenten en -erbarmelik-veel meer of minder interessante, aannemelike, mogelike, -denkbare duidingen, opvattingen, meningen, voorstellingen, -beschouwingen, onderstellingen, theorieën en stelsels [229] reeds -wetenschap mag heten) en toch nog achterblijven bij begrip en inzicht -ten aanzien van wel en niet mogelike verhouding tussen hersenen en -geest, voor meer dan een eeuw zonder die hersenphysiologie door Kant al -bereikt. - -Zó overwegend, zo albeheersend is ten deze de materie-kritiek. - -In het 3e deel nu, „Das Leib-Seele-Problem” (328–396; zie over 1 en 2 -de laatste noot) lezen wij aangaande de heterogeneïteit tussen lichaam -en geest op bl. 365: „Da wird im Anschluss an alte -metaphysisch-erkenntnistheoretische Vorstellungen gesagt, Seelisches -und Körperliches könnten nicht aufeinander wirken, weil sie so völlig -verschieden seien. Dies zu Descartes’ Zeiten gewichtige Argument ist -freilich in unseren Tagen zurückgetreten; das hängt mit dem Wandel der -Kausalauffassung zusammen.” Volkomen juist—zolang de materie een reale -blijft. Maar als Becher op p. 366 dan vraagt: „Wer sagt uns, dass -dagegen Seelisches und Körperliches wegen ihrer Verschiedenheit nicht -aufeinanderwirken können, wo wir gegenseitige Beeinflussung -verschiedener Realitäten doch sonst überall sehen? Nur die Erfahrung -könnte uns belehren, dass zwischen Seelischem und Körperlichem ein -Wirkungszusammenhang unmöglich ist.”, dan moet het antwoord luiden: De -kenniskritiek, die ons leert, dat en waarom het lichamelike niet tot de -„Realitäten” behoort, dat en waarom „einordnen” van „das Seelische” „in -den Naturzusammenhang” (p. 380) even onnodig als onmogelik en -ondenkbaar is, gelijk diezelfde kenniskritiek de onmogelikheid leert -van Becher’s „Möglichkeit eines Zusammenwirkens körperlicher und -seelischer Faktoren im Gehirn” (327) en wederom de kenniskritiek het -als een illusie van Becher moet kenschetsen, als hij meent (366): „Wird -eine spiritualistische Deutung der physischen Erscheinungen anerkannt, -so kommen sich der parallelistische Monismus und die -Wechselwirkungslehre so nahe, dass eine Aussöhnung der Gegner nicht -unmöglich erscheint.” Van die „Versöhnung von Parallelismus und -Wechselwirkungshypothese” toch kan geen sprake zijn—zolang wederkerige -causaliteit, Wechselwirkung, tussen geest en stof onmogelik blijft. -Ja—als de „Wechselwirkungslehre” deze zou laten vallen.... als zij „die -Materie spiritualistisch deutet” en dus haar Wechselwirkung tussen -geest en stof vervangt door die tussen geest en het onstoffelik reale -der stof, als zij gaat zeggen (367): „Das uns bekannte Seelenleben -steht.... in Kausalbeziehung zu jenem Seelischen, das nicht in unserem -Bewusstsein gegeben ist, das physischen Erscheinungen zugrunde -liegt.”—dan is zij op hetzelfde ogenblik, niet het parallelisme -genaderd, maar.... parallelisme geworden! En zelfs al neemt gij nu, -zuiver dogmaties, „materielle [?] Dinge-an-sich”, „Atome-an-sich” aan -(373) [230] en Wechselwirkung tussen deze en ons zieleleven (374), dan -nòg houdt ge een zuiver parallelisme t.a.v. zieleleven en stof (die -geen Ding-an-sich, maar „Erscheinung” is.... en blijft), tenzij ge de -natuurwetenschappelike „stof” zelf voor dat Ding-an-sich houdt, maar -dan zijt ge wederom zuiver realisties overgangsman, causalist, -Wechselwirkungstheoretiker. En daar dit wel uw bedoeling zal zijn (vgk. -de laatste noot), staat dan inderdaad uw „Auffassung der -Wechselwirkungslehre wohl näher als dem Parallelismus.” Schrijft gij -echter (374/5): „Mit den materiellen Dingen-an-sich, dem Seelenleben, -und den in diesem enthaltenen Sinneswahrnehmungen eines Teiles der -materiellen Dinge-an-sich kommen wir in der Wissenschaft durchweg aus.” -en meent gij: „Statt von einer Versöhnung des Parallelismus mit der -Wechselwirkungslehre könnte man also vielleicht besser von einer -Überführung des ersteren in die letztere sprechen.”, dan vergeet gij -tweeërlei: - -1o: Wechselwirkung wordt niet, wordt nooit bestreden door enig krities -parallelist (naar ook Erhardt waant in zijn „Psycho-physischer -Parallelismus und erkenntnistheoretischer Idealismus”) tussen geest en -het onstoffelik reale der stof, maar uitsluitend tussen geest en stof. - -2o: Geen wetenschap, allerminst natuurwetenschap of physiologie, -bekreunt zich om uw dogmatiese „materielle Dinge-an-sich”. -Natuurwetenschap bemoeit zich uitsluitend met de natuur, d.w.z. met de -materie, het phaenomeen, de waarneembare wereld zelf en niet, nooit of -nergens met haar onwaarneembaar reale of substraat. - - - - - - - - -BESLUIT. - - -Hiermee is dan de taak, die ik mij met „Kennisleer contra -Materie-realisme” als Bijdrage tot „Kritiek” en Kant-begrip gesteld -heb, ten einde gebracht en heb ik de beloften van de Voorrede naar -vermogen vervuld. - -„Kritiek” is al zó dikwels voorgezegd (en nagezegd).... zonder -resultaat, dat ik eens gepoogd heb, tegelijkertijd „kritiek” voor te -doen, dus te geven, inzonderheid ook in de Opmerkingen, la critique en -action. Al was die last mijn lust, daardoor heb ik meer dan mij lief -was, naar inhoud en stijl, moeten schoolmeesteren—hier docerend en -corrigerend daar—tot verontwaardiging van die specialiteiten, die ge -persoonlik beledigt in hun leer—en tot geringschatting van die hogere -middelmatigheid, die slechts respekteert, wat haar begrip te boven gaat -en allang en beter wist, wat ge haar leert. [231] Maar daardoor mag ik -hopen, voor menigeen begrijpelik te hebben gemaakt, wat hem tot dusver -onbegrijpbaar was voorgekomen. Om te begrijpen zal de lezer ook hier -nog de moeite van aandachtige studie, van eigen nadenken zich moeten -getroosten, maar daarvoor zal hem dan ook in betrekkelik korte tijd de -vrucht ten deel kunnen vallen van die andere moeite, waaraan de -schrijver zelf tal van zijn beste jaren met graagte gegeven heeft. Men -kan met de kennisleerproblemen, als met alles, zijn spel drijven. Maar -alleen wie er mee geworsteld en voor zijn deel overwonnen heeft, geniet -het voorrecht ook anderen over hun zelfde moeilikheden heen te kunnen -helpen. En altijd zullen er blijven, voor wie die moeilikheden -onoverkomelik zijn. Maar het is, naar Kant’s woord uit de Einleitung -van zijn Prolegomena ook „eben nicht nötig, dass jedermann Metaphysik -studiere”, in de wetenschappelike zin der kritiek. Want van de kunst -moge de bekende versregel gelden: „La critique est aisée et l’art est -difficile”—in metaphysicis geldt veeleer omgekeerd: „Est difficile la -critique et l’art aisé”. - -En wanneer ik nu zie, welke nooit-vermoede zeer- en hooggeleerde, wel- -en zeer-eerwaarde misvattingen een kristalhelder denker en schrijver -als Heymans nog te verduren krijgt, dan moet ik wel zonder valse -bescheidenheid meer blaam of lof dan begrip verwachten en de meeste -voldoening zoeken in die stille dank of ondank, die mij deels in ’t -geheel niet, deels uit de feitelike resultaten zal blijken, uit wat de -toekomst ten onzent in philosophicis zal opleveren, uit wat er voortaan -zal worden gedacht en gedrukt en inzonderheid.... niet meer gedrukt. -Daaraan zal ik merken, of mij de kritiese oriëntering van mijn lezers, -zoals ik mij die blijkens de Voorrede heb voorgesteld, al dan niet, -meer of minder gelukt is. Want één ding zal wel voor ieder gebleken -zijn: de kritiek laat niet „alles beim alten” (Messer, Stumpf)—zij -schept een Umwertung der Werte van filosofen en filosofemen. „Dass sie, -als blosse Speculation, mehr dazu dient, Irrthümer abzuhalten, als -Erkenntniss zu erweitern, thut ihrem Werthe keinen Abbruch, sondern -gibt ihr vielmehr Würde und Ansehen durch das Censoramt, welches die -allgemeine Ordnung und Eintracht, ja den Wohlstand des -wissenschaftlichen gemeinen Wesens sichert” zegt Kant’s idealisme -terecht (K. d. r. V. p. 641). - -Zo is dan de „Kritiek” en haar dogmadodende, dogmavrije methode, door -Oudheid noch Middeleeuwen noch, zover wij weten, door Oosterse Wijsheid -bereikt, grond en glorie van de nieuwe wijsbegeerte—en behoort haar -overwinning van het dogmatisme als zodanig en van het materie-realisme -in ’t biezonder, tot de hoogste intellektuele zegeningen, die een mens -deelachtig kan worden. Dies zij mijn besluit, wat heel dit werk -getuigen moge: Wilt gij waarheid en klaarheid, zoek eerst de kennisleer -en haar kritiek—en al het andere zal u toegeworpen worden. - - - EINDE. - - - - - - - - -OPMERKINGEN TOT TOELICHTING EN BEVESTIGING. [232] - - „Du choc des opinions jaillit la vérité.” - - -1 : p. 11. Voor de tegenstelling vergelijke men Hegel, Kl. Logik, p. -333: „Im Vorbeigehen kann bemerkt werden, dass es ein sonderbarer -Einfall Kants war, zu behaupten, die Definition der geraden Linie, dass -sie der kürzeste Weg zwischen zwei Punkten sei, sei ein synthetischer -Satz, denn mein Begriff vom Geraden enthalte nichts von Grösse, sondern -nur eine Qualität. In diesem Sinne ist jede Definition ein -synthetischer Satz” ... „Dass aber jene Definition analytisch ist, -erhellt leicht, indem die gerade Linie sich auf die Einfachheit der -Richtung reduciert, die Einfachheit aber in Beziehung auf Menge -genommen die Bestimmung der geringsten Menge, hier des kürzesten Weges, -giebt.” - -In ’t voorbijgaan ... demonstreert zich hier de „Verlosser der -Gedachte” zelf ... aan Kant. Vgk. K. d. r. V. p. 557: „Die -Gründlichkeit der Mathematik beruht auf Definitionen, Axiomen, -Demonstrationen. Ich werde mich damit begnügen, zu zeigen: dass keines -dieser Stücke in dem Sinne, darin sie der Mathematiker nimmt, von der -Philosophie könne geleistet, noch nachgeahmet werden, dass der -Messkünstler, nach seiner Methode, in der Philosophie nichts als -Kartengebäude zu Stande bringe, der Philosoph nach der seinigen in dem -Antheil der Mathematik nur ein Geschwätz erregen könne, wiewol eben -darin Philosophie besteht, seine Grenzen zu kennen”... - -Zelfs de Hegeliaan J. Hutchison Stirling moet Kant tegenover Hegel ten -deze gelijk geven, „What is Thought?” (1900), p. 194: „Nevertheless, -the truth is rather with Kant”... - -Vgk. verder Opm. 45. - - - -2 : p. 12. Niemand minder dan Helmholtz zelf meende door zijn -onderzoekingen tevens Kant weerlegd te hebben... ook àndere dan de -Euklidiese meetkunde bleek denkbaar en zelfs... voorstelbaar! Moest dus -niet de meetkunde eenvoudig ervaringswetenschap zijn?—Zeer zeker is de -aanschouwelikheid van niet-Euklidiese meetkunde een argument tegen -Kant—niet echter tegen de verbetering en uitwerking van Kant’s -ruimte-leer (door Riehl-Heymans), volgens welke de ruimte niet van alle -zinnelike waarneming als zodanig, maar alléén van een speciale zin, de -bewegingszin, de „vorm”, het schema is,—zodat de aanschouwelikheid -t.o.v. de gezichtszin, door Helmholtz aangevoerd, niets meer vermag -tegenover de niet-voorstelbaarheid der metageometrie t.a.v. de -bewegingszin. (Zie Heymans’ G. u. E. § 59 jo. 54). - -Ware door Helmholtz’ vondst de meetkunde ervaringswetenschap gebleken, -dan had zij van ’t ogenblik dier ontdekking af moeten ophouden... -wiskunde te zijn. Het tijdperk van... meetkunde-metingen en geometriese -„proeven” zou zijn aangebroken! Ik vrees geen ogenblik, dat ons huidig -positief empirisme deze positieve consequentie zal aanvaarden. Zelfs de -grote Ostwald, de wiskunde-empirist, die in de „Kultur der Gegenwart”, -dit machtig encyclopaedies werk, I : VI (Systematische Philosophie), -art. „Naturphilosophie”, de „juistheid” der Euklidiese meetkunde -tegenover de metageometrie experimenteel bewezen wil zien (p. 150: „ob -die eine oder die andere ‚richtig’ ist, kann nicht anders entschieden -werden, als durch eine entsprechende experimentelle Untersuchung”...), -dus b.v. of wel alle „werkelike” △ △ absoluut-nauwkeuriglik 180° -hebben,—zelfs hij is inconsequent en inexact genoeg, om de tot dusver -genomen (?!) proeven... afdoende te noemen: „Wenn eine Abweichung -vorhanden ist, so muss sie bei sehr grossen Dreiecken am leichtesten zu -entdecken sein. Man hat bisher keine gefunden [ben trovato!] und muss -somit die Euklidische Geometrie für richtig halten.” Maar wie weet, -empiristies gesproken, of niet toch nog ergens bij een „enorme” △ die -180° niet volkomen blijken uit te komen! Ik durf zelfs stellen, dat -nooit en nergens die 180° precies zijn uitgekomen, „gemeten” of -„gevonden”... trots Ostwald’s bewering: „Die sogenannte absolute -Genauigkeit der mathematischen Gesetze ist daher nur eine Annahme, die -sich bisher bei allen Prüfungen bewährt hat.”... Ja, wie weet, of niet -op een goeie dag 5 × 7 ergens een ietsje meer of minder blijkt dan 35! -Want hoe ongelooflik het klinken moge, op p. 147/8 wordt, in enkele -alinea’s, ook even het empiries en syntheties karakter der rekenkunde -„bewezen”!—Heel Ostwald’s behandeling van deze problemen blijft ver -beneden het peil dier problemen zelf, is in meer dan één betekenis des -woords beneden kritiek, en beschamend voor de „Kultur der Gegenwart” in -Duitsland zelf, meer dan een eeuw na Kant. Want wat Kant eigenlik -gezocht en gevonden heeft, hoe en in welke zin een wetenschappelik man -nog anti-empirist, nog apriorist kan zijn (om niet te zeggen: moet -zijn), het ligt alles volkomen buiten zijn gezichtskring (vgk. b.v. -aang. de mechanica p. 160), al wordt Kant gemoedelik genoemd „der -scharfsinnigste Philosoph, den das Deutsche Volk hervorgebracht -hat”.—Hier blijkt dat een zgn. „natuurfilosoof”, zelfs al behoort hij -tot de allergrootsten, nog lang geen natuur-filosoof behoeft te zijn en -dat er tussen wetenschappelike, kenniskritiese, natuurfilosofie en -natuurwetenschap een ander verschil bestaat, dan dat van „weniger und -mehr Sicherheit” der door een alles behalve exacte inductie per -„Analogieschluss” gewonnen „naturwissenschaftlichen Aussagen”! (Vgk. -over Ostwald opm. 46). - -Heeft dus de Euclidiese meetkunde van experimenterend positivisme -blijkbaar weinig gevaar te duchten, ook de spoken van het spiritisme -zullen zich nog lang moeten oefenen en ontwikkelen, niet alleen -prakties, maar vooral ook theoreties, eer zij de wetenschap zullen -nopen, hen (of haar?) in een „4e dimensie” onder dak te brengen (vgk. -Wundt, „Der Spiritismus, eine sogenannte wissenschaftliche Frage”). - -Prof. L. Boltzmann, de geniale physicus en felle mechanistiese -tegenstander van Ostwald’s energetisme, de man, die echter bij ongeluk -ook geroepen is om filosofiese colleges te geven, zij ’t ook over -„Naturphilosophie”, en die nu als een heerlike volmaakte Caliban op het -terrein der wijsgerige problemen rondspringt, die zich zelf daar dan -ook, met zijn oude „Widerwille, ja Hass gegen die Philosophie” voelt -als „den Bock zum Gärtner gemacht”, de arme kerel, die met.... Hegel is -begonnen (o onbegonnen begin), wiens „Unstern” hem toen naar -Schopenhauer en Herbart bracht en zo tot onbegrepen brokken Kant, deze -ronde Condillac der 20e eeuw (zie zijn art. „Ueber die Frage nach der -objectiven Existenz der Vorgänge in der unbelebten Natur” van 1897, -opgenomen in zijn „Populäre Schriften”, 1905, p. 162), de -naief-dogmatiese metaphysicus, die de metaphysica een „geistige -Migräne” scheldt, wijl hij zelf aan de hemicrania van het materialisme -laboreert (Geist und Wille „komplizierte Wirkungen von Teilen der -Materie”, Vorstellung, Wille und Selbstbewusstsein „Entwicklungsstufen” -van „physikalisch-chemischen Kräften der Materie”, terwijl elders weer, -nog op dezelfde bladzij 396 o. c., dualisties, „mit jeder Wahrnehmung, -auch mit jeder Willensentschliessung, rein mechanische Vorgänge -verbunden sind”) en dan in metaphysiese zelfverloochening zich -vernedert tot de verklaring van p. 324: „Ich wäre der letzte der die -vorgebrachten Ansichten aufstellte, wenn sie irgend eine Gefahr für die -Religion bergen würden”, de kriticus, die eerst Schopenhauer eventjes -afmaakt met geweldige stompen.... in de lucht, en er dan leukweg -bijvoegt: „Ebenso unhaltbar wie sich die Schopenhauerschen Gedanken -erwiesen, scheinen mir nun auch die der sämtlichen anderen Philosophen -in ihrem eigentlichen Kerne, inklusive Kant, zu sein, was zu erweisen -mir freilich jetzt die Zeit fehlt.”, die Berkeley eert als „der -Erfinder der grössten Narrheit.... die je ein Menschenhirn ausgebrütet -hat, des philosophischen Idealismus, der die Existenz der materiellen -Welt leugnet”,—welnu, deze onvervaarde Prof. Boltzmann waagt zich ook -aan kennistheoretiese problemen, speciaal het apriorisme in wiskunde en -logica: - -Als behoedzaam empirist wil hij zelfs de rekenkunde, al doet ze zich -ook aan hem voor als „a priori richtig”, van tijd tot tijd eens aan de -tand voelen, eens.... na-rekenen („Freilich, wenn sich einmal eine -Methode, zu schliessen, durch Jahrtausende erprobt und vererbt hat, -scheint sie uns a priori richtig, und wir können oft lange mit ihr ohne -praktische Erprobung weiter arbeiten, z.B. wenn wir vertrauen, dass uns -die Rechnung richtiges ergibt; allein einmal muss sie durch Taten -erprobt worden sein, und von Zeit zu Zeit muss sie wieder erprobt -werden.” p. 394/5). - -Over de ruimte luidt het dan, p. 388: „Überhaupt war Schopenhauer in -dem, was er als aprioristisch bezeichnete, keineswegs besonders -glücklich. So bezeichnete er es als aprioristisch klar, dass der Raum -drei Ausdehnungen hat. Heute wissen die Forscher, dass ‚a priori’ ein -mehr als drei dimensionaler Raum denkbar, dass auch ein nicht -Euklidischer Raum nicht undenkbar ist.” (p. 388). Als nu zulk een -huidig vorser maar niet vergeet, dat juist Kant die denkbaarheid van -een metageometrie niet alleen reeds wist, maar zelfs.... ontdekt heeft. - -Ten aanzien van de denkwetten moet Kant het aldus ontgelden: „Man kann -diese Denkgesetze aprioristisch nennen, weil sie durch die -vieltausendjährige Erfahrung der Gattung dem Individuum angeboren sind. -Jedoch es scheint nur ein logischer Schnitzer von Kant zu sein, dass er -daraus auch auf ihre Unfehlbarkeit in allen Fällen schliesst. - -„Nach der Darwinschen Theorie ist dieser Schnitzer vollkommen -erklärlich. Nur das, was sicher war, hat sich vererbt. Was unrichtig -war, ist abgestossen worden. So erhielten diese Denkgesetze einen -derartigen Anschein von Unfehlbarkeit, dass man sogar die Erfahrung vor -ihren Richterstuhl stellen zu dürfen glaubte. Da sie nun aprioristisch -genannt wurden, schloss man, dass alles aprioristische unfehlbar, -vollkommen sei.” enz.—(Vgk. nog pag. 399, hoe voor hem de kennistheor. -begrippen „eigentlich nur leere Worte sind”, wijl hem heel de -„Bedeutung der Fragestellung” blijkbaar ontgaat.). - -Een al of niet feilbare, min of meer juiste, denkwet... dat is de -nieuwste empiristiese ontdekking of liever uitvinding. Maar Prof. B. -zal veel vergeven worden; want hij weet niet wat hij doet, in -gnoseologicis; en aan zulk een reus op eigen gebied zij het wonderlik -vermaak in potsierlike bokkesprongen op terra incognita gaarne gegund. - -Dr. Richard Wahle (destijds, 1894, privaatdocent voor filosofie aan de -Univ. te Weenen; zal als braaf schrijver inmiddels wel Professor zijn -geworden), die zowel in de inhoud als in de titel van zijn dik boek -„Das Ganze der Philosophie und ihr Ende” de vergissing begaat, zijn zgn. -filosofie voor de filosofie te houden; wiens physiologisties -phaenomenalisme tussen theologie en physiologie, indeterminisme en -fatalisme, „Extensivismus” en „Agnosticismus” heen en weer waggelt; die -in zijn „Abschluss” tot interessante conclusies komt als de volgende -(p. 537): „Unsere Kritik aller Daten, die viel schärfer als die -Kant’sche sein musste, ist das Grab jeder Speculation und Hypothese” -(lees weer „meiner” i.p.v. „jeder”); „die Kritik unseres Wissens wurde -hier weiter hinausgeführt, als es von den kritischesten Denkern sonst -geschehen ist.” (ja, ganz hinausgeführt!) en op de slotpagina 539: „Ist -das, was hier geboten wurde, nichts—gut, so ist es alles, was Menschen -in dem Streben nach Orientierung im Ganzen je wissen werden.” (weer dat -bovengenoemd foutje—de heer Wahle ziet zich voor de mensheid of de -wijsbegeerte aan; overigens heeft hij gelijk—het is niets—en alles wat -Wahle’s ooit zullen weten.); van zulk een Ueber-Kant verwondert het ons -niet, op p. 44 te lezen: - -„Doch jener Begriff der a priorischen Raumanschauung ist so gar nicht -fundiert, dass es ihm schon zu viel Ehre anthun heisst, wenn man die -metamathematischen [n.b.] Betrachtungen gegen ihn in’s Treffen -führt.”... „Damit hatte jedoch Kant anderseits recht, dass die -geometrischen Sätze irgend etwas absolut Denknothwendiges [sic] sind. -Nur [!] seine Auffassung und Erklärung ihrer Natur ist falsch.” -Sapienti sat. - -De meetkundestellingen berusten dan voor hem weer eens op -definities—van wier onvrijheid zijn naief realisme niets beseft, terwijl -het de meta-geometrie alleen... physies, niet-meetkundig, kan -begrijpen, en daarmee zijns ondanks (zo op p. 51) de ruimte-aprioriteit -bevestigt. Zelf gaat hij de axioma’s... bewijzen. Wie zich daarvoor -interesseert, zij naar het boek zelf verwezen. - -Met genoegen citeer ik hier ten slotte Stelling XIV uit het -proefschrift van Ph. A. Kohnstamm (1901): „Terwijl Riemann en Helmholtz -meenen, dat zij de onhoudbaarheid van Kant’s opvatting omtrent het -aprioristisch karakter der geometrische axioma’s hebben bewezen, hebben -zij inderdaad slechts de juistheid nader aangetoond van een van Kant’s -premissen, den synthetischen aard dier axioma’s.” - - - -3 : p. 13. Ter waarschuwing wil ik er hier op wijzen, dat de -voorbeelden, die Dr. de Hartog geeft in zijn „Kant” fout zijn, zowel -dat uit de wiskunde „het geheel is grooter dan het deel”, een analyties -oordeel (cf. explicite Kant K. d. r. V. p. 652: „Einige wenige -Grundsätze” enz.), als in de natuurwetenschap: „iedere werking moet een -oorzaak hebben”,... een analyties oordeel uit het begrip „werking” -(vergelijk over deze tautologiese formulering, ook bij Mr. Levy, Het -Indeterminisme, p. 182, 188, Träger, Wille, Determinismus und -Strafrecht, p. 70 s. en Busse, Philosophie und Erkenntnistheorie, p. -187). - -Als note gaie voeg ik hier bij, hoe op de volgende pagina genoemde Heer -Kant corrigeert: Kant had de term syntheties oordeel a priori moeten -vervangen „door de eenvoudige opmerking, dat ware kennis onzen -gezichtskring aangaande de verschijnselen [!] moet uitbreiden en dat -[?] wel algemeen en noodzakelijk.” - -Jammer, dat Kant deze voorlichting zelf niet heeft mogen beleven; het -had hem de moeite van ’t Kantisme bespaard. - -Over Dr. de Hartog’s Kant-begrip vergelijk pag. 115 noot 1. - - - -4 : p. 14. Als Hegel en zijn karremannen aan komen dragen met de -„tegenstelling” + A en -A, waartussen A ligt, bewijzen zij enkel ’t -verschil tussen de logiese („contradictore”) tegenstelling (+ A en niet -+ A, links en niet-links) en de („contraire”) tegenoverstellingen -(links-rechts, goed-slecht, zwart-wit, oud-jong enz.) niet te kunnen of -anders niet te willen begrijpen. Zo b.v. J. E. Erdmann (niet te -verwarren met de huidige Prof. B. Erdmann, Paulsen’s opvolger in -Berlijn) in zijn Grundriss der Logik und Metaphysik, § 97: „‚Alles ist -ein Entgegengesetztes’, oder A muss entweder + A oder - A sein, tertium -non datur (ist nur Schein), ist ein Satz, der völlig mit dem Satze -streitet, dass A eben nur A (d.h. weder + noch -) sein solle.” - -„A muss entweder + A oder - A sein, tertium non datur” is uitsluitend -Hegeliaanse, letterlik Hegel nagewauwelde (Enc. § 119) vervalsing der -denkwet: „Etwas muss entweder A oder nicht A sein, t. n. d.”, een -vervalsing, die men bij geen enkel „verstandig” logicus zal vinden en -die pour besoin de la cause is uitgevonden. - -Vergelijk hiervoor reeds de juiste opmerking van Land, Inleiding tot de -Wijsbegeerte, p. 162 s. - -Ook Prof. Bolland geeft van het principium exclusi tertii (b.v. Coll. -Log. p. 572 ss.) een valse voorstelling, te weten: „A is òf B òf C”. -Het verstand neemt deze onnozelheid niet voor zijn rekening en de -dialektiek heeft gemakkelik spel tegen deze papieren vijand. Waarom zou -A niet precies even goed D, E, F, enz. kunnen zijn als B of C, of B en -C enz. tegelijk (b.v. A is òf B òf C òf D, een Duits lidwoord is òf -mannelik òf vrouwelik òf onzijdig; A is B en C en D: een magneet heeft -een noordpool, een midden en een zuidpool)? - -In waarheid zegt de denkwet dan ook niets anders dan: A is àl of niet -B, of zo men wil: A is òf B òf niet B. Van onverschillig welk -denkvoorwerp geldt al of niet onverschillig welk gezegde. Al wat -gedacht kan worden heeft elke denkbare eigenschap òf wel òf niet. - -Men kan het zelfs met één letter afdoen: Al wat denkbaar is (in Prof. -B.’s dialekt: elke mogelike denkbaarheid), is àl of niet A. - -Deze bedoeling mag men dan gerust aldus formuleren: „iets is òf A òf -niet A” (p. 476), maar nooit „A is òf A òf niet A” (zo laatstelik nog -weer in De Logica, 1911) en nooit „A is òf B òf C”. Dit is onverstand -en niet een kant van het verstandig denken. Wat A is kan niet niet A -zijn en wat niet niet A is moet A zijn. Alles samengevat in de ene -omkeerbare vergelijking: A = niet niet A. In woorden: Bevestiging is -uitsluiting van ontkenning, ontkenning van ontkenning is bevestiging. -Bevestiging en ontkenning kunnen derhalve nòch beide waar, nòch beide -onwaar zijn. - -Onjuist is de uitvlucht van Prof. Bolland (Eenheid van Tegendeelen, p. -18) dat „zich niet (laat) opgeven, waaraan contraire en contradictoire -bepalingen te onderkennen zijn”. Immers de laatstgenoemde aan de -zuivere ontkenning zonder meer. Twee op zich zelf gelijkelik positieve -begrippen vormen dus als zodanig nooit een contradictie, b.v. vierkant -en rond, zwart en wit. Wat dus niet vierkant is behoeft niet rond te -zijn, al kan het niet wèl vierkant zijn. Of ze elkander desniettemin ja -dan neen uitsluiten, kan eerst door begripsontleding blijken, naar -gelang er al of niet contradictore elementen te voorschijn komen, hier -b.v. hoekig en niet-hoekig, met en zonder rechte zijden. - -Hoezeer men echter op z’n hoede heeft te zijn voor misleidende klank en -schijn van contradictie, mogen voorbeelden als de volgende tonen: een -niet-veranderende verandering is niet een weerspreking! (Contradictoor, -dus zinledig, ware slechts een geen-verandering-zijnde verandering!). -Want niet-veranderend wordt dan gedacht in de zin van sich nicht -ändernd, en een verandering behoeft niet een verandering van -verandering, een verandering in de tweede macht te zijn; zij kan -zichzelf gelijk blijven, zonder enige zelfweerspreking (Voorbeeld: een -eenparige beweging, een gelijkmatig verlopend „zich zelf gelijk -blijvend” proces. Daartegenover staat dan een eenparig versnelde -beweging, als verandering in de 2e macht, als een gelijkelik of -niet-veranderend veranderende verandering. Volgt een versnellend -versnelde beweging en zo in infinitum.). Een verandering in zeker -opzicht kan dus, verstandig gesproken, zeer goed niet-verandering -zijn... in ander opzicht: beweging is als zodanig verandering van -plaats en kan dus niet-verandering zijn van snelheid. Ook hier dus geen -ontkenning en bevestiging van „hetzelfde in hetzelfde opzicht”. -Gelijkerwijs is dus ook een niet-vermeerderende (of zelfs -verminderende) vermeerdering geen contradictio in adjecto. - -Niets van dit alles gaat het verstand, het zichzelf beheersend en zich -niet te buiten gaand verstand, te boven. Maar zo ver, tot het inzicht -dezer niet-weerspreking, wil of kan „zuivere rede” niet doordenken. Zij -is dan ook met haar bestendige verandering, haar volstrekte -betrekkelikheid, haar algemene biezonderheden en biezondere -algemeenheden, haar veelheid bevattende eenheid... verstandiger (of op -haar manier dus „dommer”) dan zij zelf wel weet of wil weten. - -Hoe redelik en billik het verstand behandeld wordt door Zuivere Rede, -toont p. 86 (2e dr. 126): „dat de waan, alsof nu de roos òf wit òf -zwart zoude moeten blijken, eene onnoozelheid mag heeten.... komt aan -het verstandige denken al weer niet tot bewustzijn.” Zou Prof. B. -inderdaad van „het verstandige denken” zo weinig verstand hebben? - -„A = A zegt het verstand in stellenden trant op beslisten toon, alles -gelijkt op.... zichzelf” (p. 83, 2e dr. 123) (Herhaling van p. 12, -Eenheid van Tegendeelen). - -Dit laatste zegt alleen onverstandige zgn. „rede”—en alleen het -verstand begrijpt, wat Prof. Bolland miskent, welke waarheid er -verborgen ligt achter de òf onbewust òf tendentieus onverstandige -formulering A = A. In één zinnetje wordt dan (p. 85, 2e dr. 125) de -denkwetvervalsing „A is niet B” gelijk gesteld met het logiese „A is -niet niet A”, als „de bedoeling van het zoogen. principe der -contradictie”! Pp. 85–87 bevatten dan ook louter misverstand, dat -verstand van verstand blijkt te missen. Afdoende is p. 91 (131): „en -zal nu bij slot van rekening de grondstelling van het uitgesloten -midden haren zin niettemin behouden in de verplichting [Heymans, Wundt, -Lipps, B. Erdmann weerleggen dit logica-ethicisme] der gedachte, om -eene niet eenhoevige eenhoevigheid, eene niet gele geelheid of onnutte -nuttigheid af te weren, dan wordt het de vraag, of ‚de denkwet’ zich -niet aan eigene zinledigheid opheft.” Prof B. acht hier zinledig, iets -waarvan hem slechts de zin ontgaat. „Mais on fera ce jugement”, zegt -Leibniz (te weten „que toutes vérités identiques ne servent de rien”), -„faute d’avoir assez médité sur ces matières”. Die zin is deze, dat -bedoelde wet het prius is, de vooronderstelling en het fundament van -elke redelike gevolgtrekking (vergelijk Ges. und El. § 19 en K. d. r. -V. p. 151: „Daher müssen wir auch den Satz des Widerspruchs, als das -allgemeine und völlig hinreichende Principium aller analytischen -Erkenntniss gelten lassen”). „Ce qui fait voir que les propositions -identiques les plus pures et qui paraissent les plus inutiles sont d’un -usage considérable dans l’abstrait et général; et cela nous peut -apprendre qu’on ne doit mépriser aucune vérité”, zegt Leibniz in zijn -Nouveaux Essais sur l’Entendement, uitg. Janet, I, p. 328. Uw smalen op -„het nog niet tot rede gebrachte verstand” bewijst dus slechts dat uw -„rede” het nog niet tot verstand gebracht heeft. Toch zien wij in -„Aanschouwing en Verstand” p. 61 erkend, dat heel de rekenkunde -uitsluitend op de denkwet van de tegenstrijdigheid berust: „Meetkundige -waarheden berusten nu eenmaal niet, gelijk de getallenleer, uitsluitend -op de denkwet der tegenstrijdigheid.” En van deze denkwet levert p. 80 -de zuivere formulering: „A is niet non A”. - -De erkenning, „zonder meer”, van de „éénzijdige”, „verstandige” -denkwettelikheid (dus: niet niet A = A), geeft Prof. Bolland zelf b.v. -in no. 119 van zijn 1001 spreuken: „Het absoluut negatieve en het -relatief positieve zijn ongescheiden onderscheiden; ontkenning van -ontkenning is bepaalde bevestiging.” Hij geeft hier echter tevens een -sprekende proeve van gedachteloze klank-associatie, waar ontkenning van -ontkenning dienst moet doen als.... „het absoluut negatieve”! Klonk -daar niet twee maal „ontkenning”?! Vergelijk ook no. 392. Evenzo Z. R. -p. 52 (92), waar „Negatie van negatie, absolute negativiteit” optreedt -als „identiteit van het contraire”—dus niet van het contradictore! -Bedenkt men nu, dat „identiteit” („eenheid”) in Hegeliaans dialekt -gebruikt wordt in de zin van: denkbaar („redelik”) verband, en -„tegendeelen” wordt genomen voor wat onderling verschilt (Cohen raak: -„der Widerspruch muss sich die Abplattung in den Gegensatz gefallen -lassen”), dan ziet men, hoe zorgzaam hier de schijn van contradictie -gecultiveerd wordt op de bodem van een banale „verstandigheid”. Zo -vernedert men zich voor het gemeen begrip, door het te boven te willen -gaan. Heel dit odi profanum vulgus et arceo is dialecties op zijne -wijze.... vulgusdienst. - - - -5 : p. 15. Men misvatte deze kenniskritiese vraag niet als een alogies -„psychologisme”. Natuurlik is de bedoeling niet: hoe komen wij, gij en -ik, psychologies aan dat praedicaat, door welke toevallige associaties -enz., maar: hoe komen wij als denkende, logiese wezens, bij de -voorwáárhouding van deze praedicaatstoekenning—hoe is deze logies te -„rechtvaardigen”? - -Heel dat veelal onverkwikkelik gehaspel over „transcendentalisme” en -„psychologisme”, waarbij men ’t over en weer veel meer ééns is, dan men -zelf vermoedt (immers nòch loochenen de ernstige anti-psychologisten de -bewustzijns-natuur aller wetenschap, [233] al zijn er velen, die het -onpersoonlik subjekt der wetenschap en der waarheid over ’t hoofd zien, -nòch loochenen de bezonnen „psychologisten” de kritiese, logiese en -teleologiese natuur van „het probleem der ervaring”), vervalt voor het -inzicht, dat de kritiese rechtvaardiging en de genetiese verklaring -voor elk element van de wetenschap zouden samenvallen in de gegevenheid -van de gezochte logiese praemissen, die tegelijkertijd oorzaak en -rechtvaardiging („toereikende grond”) der aan kritiek onderworpen -overtuiging of waarheid zijn. - -De logiese „mogelikheid” van een overtuiging (i.c. van de synthetiese -oordelen a priori) is tevens genetiese mogelikheid voor een logies -denkend subjekt—en omgekeerd. - -En zonder voorondersteld logies subjekt vervalt—zo hier als ginds—het -hele probleem der „wetenschap”, zowel het probleem der mathesis als dat -der inductie. - -Ieder derhalve, voor wie deze problemen bestaan, weet zich met absolute -zekerheid een logies denkend subjekt. - -Hume heeft dus eigenlik reeds door zijn probleemstelling zelve zijn -eigen alogies, psychologies antwoord, en het empirisme, van te voren -weerlegd. - -Kant’s principiële vraagstelling: „Hoe zijn synthet. oordelen a priori -mogelik?” wil dan ook in de grond niets anders zeggen dan: Hoe is een -oordeel over wat niet gegeven schijnt te kunnen zijn (b.v. -tijdoneindigheid: toekomst en verleden; ruimte-oneindigheid: axioma van -de rechte lijn) in overeenstemming te brengen met het kennis-axioma: -dat wij niets kunnen weten zonder voldoende gegevens. Kant betekent dus -niet, naar ondeskundige empiristen wel moeten wanen, de verzaking, maar -juist de handhaving van dit axioma. - -Heymans’ vroeger-kantiaans „psychologisme” staat krities boven het -later-kantiaans „transcendentalisme” van „Die Philosophie im Beginn des -zwanzigsten Jahrhunderts”, boven het normatief neo-kantisme van -Windelband en de zijnen, door het inzicht, dat alle „waarde” fundering -behoeft en verkrijgt, niet door een rationialisties bedacht systeem van -doeleinden („Reich der Zwecke”), maar door de „werkelikheid” der -empiries te vinden wetten van oordelende subjectiviteit. Voor deze -feitelike geesteswettelikheid, wier ontdekking de taak is der -„analytiese methode”, waaraan het empirisme zijn empiriese weerlegging -te danken heeft, vervalt de befaamde „antinomie tussen natuurwet en -norm”. Heymans zoekt en vindt het Sein, waarop alle Sollen berust (i. -pl. v. omgekeerd, als bij Lotze c.s.), niet in het geleende maanlicht -van een Platonies transcendent absolutum („das Heilige” waarin de -„Präludien” zich oplossen of de „heilige wirkende Realität”, waar -Rickert’s „Grenzen” op uitlopen, p. 736 ss.), maar in de eigen zon der -zuiver immanente, transcendentale autonomie. - -Vgk. ook Dr. Max Adler, Kausalität und Teleologie im Streite um die -Wissenschaft (Marx-Studien I, pp. 193–433), goed pp. 356 ss. over de -Denknotwendigkeit als „ganz einfach eine bestehende Gesetzlichkeit” (p. -360) en over „die Tatsächlichkeit der formalen Aktionsbeschaffenheit -des Bewusstseins” (p. 400 s.). - - - -6 : p. 16. Tegen het Kriticisme is sinds Hegel (§ 10 Kl. Log.) -herhaaldelik aangevoerd: het zou de onderneming zijn van wie wil leren -zwemmen eer hij te water gaat...: wie anders zal de rede kritiseren, -dan... de rede zelf,—wier kritiek dus alleen waarde heeft... als we -uitgaan van de onaantastbaarheid van de kritiserende Rede. Zo zouden we -aan een petitio principii, een cirkelredenering ons schuldig maken. En -overbekend is Lotze’s woord: „Da mithin dieser Cirkel unvermeidlich -ist, so soll man ihn reinlich begehen.” Negamus. De zaak is, dat we -niets anders zoeken dan een rechtvaardiging van de wetenschap voor... -het Forum der Rede, niet voor een onmogelik, ondenkbaar, „absoluut” -Forum. Met een redelike rechtvaardiging van ons weten zijn we vooreerst -volkomen tevreden—en we zien niet in, welke zin „rechtvaardiging” nog -zou hebben—zonder de eisen der rede. Aldus Riehl en Heymans. - -Wie „het bovenmenschelijke en volstrekte, dat ons ideaal blijft” nog -zoekt (vergelijk Bolland, Tweemaand. Tijdschr. 1898, p. 48, en p. 56: -„‚Voorzeker’, zeggen wij met Prof. W. Windelband, ‚de poging van Hegel -is... mislukt’”), voor hem bestaat de kenniskritiek niet. - -Geen wonder, dat een dogmaticus als de Heer Christian Pesch S. J. -schrijft in een artikel over „Unser heiliger katholischer Glaube” -(Stimmen aus Maria-Laach 77: pp. 473–490), waarin naar r. k. opvatting -het al of niet r. k. geloven tot een kwestie van goed- of -kwaadwilligheid wordt gemaakt: „Die Katholiken glauben also weil sie -glauben wollen? Allerdings! wie auch die Ungläubigen nicht glauben weil -sie nicht glauben wollen”... „Glauben ist die Erfüllung einer Pflicht. -Darum wird der Glaube von Gott belohnt, der Unglaube bestraft.” (nog -loon ook voor ’t vervullen van die plicht—dus „befooide -gehoorzaamheid”!), geen wonder, dat een Jezuïet als hij zijn lezers -voorhoudt: „Was ist das für eine Wissenschaft, die alle -Errungenschaften menschlichen Denkens und Forschens vor ihren -Richterstuhl zieht und an dem läuternden Feuer ihres Zweifels und ihrer -Kritik prüft? Es giebt keine solche Wissenschaft.” Eppur...! - -Op p. 488 staat dan over Kant: „Er hat seine Anhänger in eine Skepsis -hineingeführt, aus der sie trotz alles heissen Bemühens den Ausweg noch -nicht wiedergefunden haben. Hier liegt eine grosse Versündigung an der -Wahrhaftigkeit vor, nicht aber in der Ausschliessung des freiwilligen -Zweifels gegenüber sicher verbürgten Wahrheiten.” - -Voorwaar—, hier liegt eine grosse Versündigung an der Wahrhaftigkeit -vor! - -In dezelfde geest schrijft in hetzelfde tijdschrift een ander Jezuïet, -de heer Konstantin Kempf, als een nieuwe Brunetière, eerst over „Der -Bankrott der modernen Erkenntnislehre” (VII: 146 vv.) om vervolgens in -„Endstationen der modernen Philosophie” het uitvoerig weergegeven -Illusionisme van Prof. L. Stein... aan Kant (blijkbaar een goede -bekende van lezers en schrijver) in de schoenen te schuiven: - -VIII: 281: „Also Ideale, d.h. nach Stein vererbte Illusionen, sind die -‚Tragepfeiler und Querbalken’ der modernen Weltanschauung. Kann man -deutlicher die Haltlosigkeit und den Bankrott derselben eingestehen, -kann man sich und seine Wissenschaft mehr blamieren, als es Stein tut? -Schwerlich. Wir haben ihn deshalb so ausführlich zitiert, weil er -erstens deutlich zeigt, wohin eine konsequente Weiterentwickelung der -von Kant angebahnten Philosophie führt. Der Kantsche Grundsatz: ‚Unsere -Erkenntnis richtet sich nicht nach den Dingen, sondern die Dinge -richten sich nach unserer Erkenntnis’, ist der Hauptscheidepunkt der -philosophischen Systeme, und der Weg, auf den jener Grundsatz hinweist, -führt unfehlbar zum jähen Absturz in die bodenlose Tiefe des -Skeptizismus. Je weiter man von da voranschreitet, um so dunkler und -nebelhafter wird alles, so dass man schliesslich auf alles keine andere -Antwort mehr weiss als: Es ist eine Illusion.” - -Ik hoop elk van m’n lezers altans zó ver te brengen, dat hij de illusie -van dit soort wijsgeren (waartoe ook de ten onzent veel nageschreven -geleerde Cathrein behoort en speciaal Leslie J. Walker in zijn -„Theories of Knowledge”) omtrent zulk een „Hauptscheidepunkt” en Kant’s -„Grundsatz” doorziet en begrijpt, dat Kant nooit bedoeld heeft, zo min -als énig mij bekend wijsgerig stelsel, de dogmatiese dwaasheid te -verkondigen, dat de werkelikheid naar de pijpen van onze kennis zou -dansen [234], maar wel de kennis-kritiese waarheid, dat de -natuurdingen, de objekten, slechts zijn en zó-zijn bij de gratie der -kennende subjectiviteit,—een inzicht, dat niet alleen dezer heren -dogmaties realisme en dualisme weerlegt, maar juist ook alle -natuurwetenschappelik skepticisme en individualisme vernietigt. - -’t Is al weer Berkeley, bij wie zij reeds uitnemend betoogd kunnen -vinden (P. of H. K. s. 86 vv.), hoe juist hun dogmatiese verdubbeling -„by supposing a two-fold existence of the objects of sense—the one -intelligible or in the mind [wij zouden zeggen: immanent], the other -real and without the mind” [alias transcendent]... „a most groundless -and absurd notion, is the very root of Scepticism”. Immers, werkten de -zinnen afbeeldend, naar enig model, in plaats van origineel-scheppend, -dan zouden ze ons best kunnen bedriegen en heel andere dan de -„werkelike” eigenschappen van de dingen kunnen vertonen. „So that, for -aught we know, all we see, hear and feel, may be only phantom and vain -chimera, and not at all agree with the real things existing in rerum -natura. All this sceptical cant follows from our supposing a difference -between things and ideas, and that the former have a subsistence -without the mind and unperceived”. - -Wat Kant zelf betreft, in de tekst zetten wij uiteen, hoe juist en -alleen zijn kriticisme algemeen-geldige niet-analytiese waarheden -redelikerwijze grondvest, zodat Kant het recht heeft, te verklaren: „Die -Kritik der Vernunft führt also zuletzt nothwendig zur Wissenschaft; der -dogmatische Gebrauch derselben ohne Kritik dagegen auf grundlose -Behauptungen, denen man eben so scheinbare entgegensetzen kann, mithin -zum Skeptizismus.” - -Natuurlik behandelt, ten onzent, ook de r. k. dogmaticus Dr. J. Th. -Beysens, hoogleraar in de wijsbegeerte bij de rijksuniversiteit te -Utrecht, die tot „de Leuvensche school” behoort, waartegenover dan nog -een „ultradogmatische” richting staat als „de gangbare”, in zijn -„Criteriologie” (2e dr. 1911), geënt op de „Critériologie Générale” van -zijn Leuvense autoriteit kardinaal Mercier (wiens Kantbesef uit enkele -zinnetjes, door zijn volgeling met instemming overgenomen, reeds -afdoende blijkt: „Dira-’t-on que la science est un roman, les -mathématiques une poésie? Il faut pourtant en venir là, lorsqu’on -prétend que tout objet de représentation intellectuelle n’est que -phénoménal.” of elders: „Si je ne connais que le mode d’apparition des -objets [!] à ma [!] pensée [!], τὸ Φαινόμενον [!], le réel empirique -m’échappe aussi bien que le réel métempirique.” en „rien ne m’empêche -de passer de la certitude des noumènes d’expérience [het staat er] à la -certitude des noumènes métaphysiques”), Kant onder het hoofd: „De -hoofdvormen van het sceptisch subjectivisme” (sc. „Het -Transcendentalisme” en „Het Empirisme”!).—Zelfs al wilde men voor een -ogenblik afzien van de waarheid, die ook voor het bereiken van het -kriticisme geldt: ne peut qui ne veut,—dan nog staat deze -Kant-„weerlegging” m.i. te ver beneden Kant-begrip om als -wetenschappelike Kantbestrijding in aanmerking te komen. Maar ook hier -blijve mijn oordeel niet zonder z’n summiere staving. - -Reeds hoe Kant’s leer wordt weergegeven is de moeite van ’t citeren -waard: Als Prof. Beysens om te beginnen (aanhef Hoofdstuk III, p. 154) -de definitie geeft van „het Criticisme van I. Kant c.s., dat hier beter -[altans liever] met den naam van Transcendentalisme wordt aangeduid” -maakt hij er al dadelik juist datgene van, wat Kant.... het felst en -principieelst heeft bestreden, te weten: denk-rationalisme: „Alle -algemeene en noodzakelijke kennis is volgens hen a priori d.i. -onafhankelijk van alle ervaring door het denkend verstand uit eigen -denkaanleg opgebouwd.”! „Der Grundsatz, der meinen Idealismus -durchgängig regiert und bestimmt, ist dagegen: ‚Alles Erkenntnis von -Dingen, aus blossem reinen Verstande oder reiner Vernunft, ist nichts -als lauter Schein, und nur in der Erfahrung ist Wahrheit.’—Das ist ja -aber gerade das Gegenteil....” zo antwoordde Kant zelf (Proleg. p. -165)!— - -Aldus voorbereid krijgt de lezer van Prof. Beysens nu eerst een -overeenkomstige „Uiteenzetting van het Systeem”, § 1 en dan de -bijbehorende § 2: „De Fouten van het Transcendentalisme”. - -—De eerste pagina de beste (155) van deze § 1 vertoont al een begrip à -la Mercier van de Kantse phaenomena: „de gegevens der zinnen zijn louter -verschijnselen, indrukken, phoenomena.”, gelijk elders (no. 83) die -„verschijnselen” „de veelvuldige phoenomenale indrukken” heten (die oe -staat er, telkens! wat moet men van schrijver en zijn publiek denken, -dat zulk een barbarisme kan worden volgehouden in zodanig werk, 2e -druk?) en p. 156: „als indrukken zijn zij volkomen afhankelijk van den -bouw der organen en zelfs van hun oogenblikkelijken individueelen -toestand.”! En „dit subjectivistisch phoenomenalisme”, met hetzelfde -door Prof. Beysens’ naïveteit niet eens gemerkte -dogmaties-verdubbelende prikkel- en orgaan-realisme, dat hem te voren -al, b.v. in zijn § over de „Objectieve realiteit der gewaarwordingen” -(no. 68) evenals in no. 60, „Kritiek der sceptische redegronden”, heel -het idealisme-probleem doet misvatten en vermaterialiseren tot de -kennistheoreties irrelevante vraag van p. 149 (vgk. ook no. 56) „of de -gewaarwordingen (naar haar voorwerpelijken inhoud) van den aard van -prikkel en zintuigen beide afhankelijk zijn, dan wel een zuiver -subjectieven oorsprong hebben en dus louter bewustzijnstoestand of -louter eigen aandoeningen zijn.” (irrelevant, aangezien elk -kenniskrities „idealist” of „subjectivist” of „phaenomenalist” of -„relativist”—Prof. Beysens kieze welke lelike naam hij wil—erkent, dat -physiologies elke gewaarwordingsbepaaldheid een functie is van -objectieve prikkel èn organisme gezamenlik, terwijl deze -gewaarwordingsbepaaldheid als psychiese realiteit causaal evenmin van -prikkels als van de physiese organisatie afhangt, immers niet van -phaenomena, objekten, maar van hun realia, i.c. de subjectieve -psychiese organisatie en het transobjectieve substraat van de prikkels, -terwijl die qualiteit als geestesprodukt, bewustzijnsbiezonderheid, -nòch overdraagsel van „elders” nòch afbeeldsel van iets buiten-psychies -kàn zijn; aan het werkelik kenniskrities „idealisme” probleem komt dus -Prof. Beysens zelfs daar, waar hij waant het te behandelen, niet eens -toe!), dit even onkants als onkrities, realisties „subjectivistisch -phoenomenalisme” zou de leer van Kant zijn! - -Voor het gelden a priori (algemeen en noodzakelik ten aanzien van -objekten) van synthetiese oordelen de rechtvaardiging, de „mogelikheid” -te vinden, dat was Kant’s grote probleem, naar ik in de tekst -uiteenzet. Volgens Prof. Beysens nu vindt Kant die rechtvaardiging in, -lach niet,.... hun aprioriteit zelf! Ziehier (p. 158/9): „Hoe dan de -objectieve geldigheid van deze algemeene en noodzakelijke oordeelen, -daar zij immers a priori zijn, te rechtvaardigen? Juist door hun -aprioriteit, luidt het antwoord.” Hoe komt Prof. B. aan deze -enormiteit? Wel, de definitie, die hij van a priori geeft.... -verhaspelt eenvoudig Kant’s „subjectivistische” oplossing met het -probleem zelf! Aldus: „Want wat a priori d.i. in den aanleg of de -natuur van het denkend subject gegeven is, wordt van zelf noodzakelijk -gedacht.”—Diezelfde bladzij refereert dan nog als volgt: „het is de wet -van ons denkleven [!], dat wij ons zelven de ervaringsdingen a priori -construeeren door de ‚denk- en aanschouwingsvormen a priori van onzen -geest’ [ge raadt het nooit] te objectiveeren, en zóó uit ons zelven -door synthese a priori de wereld onzer kennis in elkander te zetten.”! -Geobjectiveerde kennisvormen! Even Kants als „de aprioristische of -denkwettelijke natuur der begrippen” van diezelfde pagina. Het wordt -nog fraaier op p. 161/2: „Zóó is het begrip (en het ervaringsoordeel) -niet zelf de vrucht van ervaring, maar de voorwaarde-a-priori van -mogelijke ervaring.”! Stel u voor, het begrip, dus ook een empiries -begrip, en zelfs een ervaringsoordeel, niet meer element van -„ervaring”, maar ervaringsgrond en transcendentaal! Weet Prof. Beysens -wel wat hij zegt? Kan Kant erger verstoethaspeld worden? Ja, blijkbaar -wel. Want Prof. Beysens’ Kantbegriploosheid gaat zo ver, dat hij a -priori en transcendentaal eenvoudig gelijkstelt, vereenzelvigt, en op -p. 168 laat drukken: „Voor Kant c.s. echter is alle kennis, de -objectief geldige niet uitgezonderd [dus ook de niet objectief geldige -„kennis” transcendentaal?!], transcendentaal of a priori”. Welk een -dubbele onwaarheid hier gedebiteerd wordt beseft ieder ingewijde, die -weet, dat a priori een zuiver feitelik begrip is, dat uitsluitend -tegenover a posteriori staat, transcendentaal daarentegen een zuiver -theoreties begrip, voor al wat synthetiese oordelen a priori (en dus -„Erfahrung”, wetenschap, zie mijn noot 1 bl. 19) mogelik maakt en -rechtvaardigt („begründet”), door Kant dus gebruikt zowel voor het -„transcendentale Object” enerzijds en anderzijds speciaal de „formele” -kenniselementen, als voor heel het onderzoek der „Kritik”, de -„kritiese” methode, zelf en staande evenzeer tegenover het -transcendente, terrein van oordelen a priori, als tegenover het -empiriese. „Transcendentaal” is dus niet eens „de objectief geldige -kennis”, de „Erfahrung”, zelf, maar wat deze.... mogelik maakt. En welk -een onschuldige dwaas zou „Kant c.s.” zijn, in plaats van de geweldige -dogmadoder die hij welbegrepen blijkt en meer en meer voor alle -toekomst zal blijken, als hij de kennis a posteriori, die -vooronderstelling van zijn leer, zou loochenen of miskennen! - -—Genoeg van Prof. Beysens’ „Uiteenzetting” van Kant. Wij zijn aangeland -bij § 2, over „De fouten van het Transcendentalisme”, een §, die zich -waardig bij haar voorgangster aansluit en wier ietwat te bescheiden -titel verdient te worden aangevuld tot: De fouten van het -„Transcendentalisme” van Prof. Beysens. Ook daarvan dienen nu nog enige -proeven in ’t licht gesteld om te tonen, hoe ver Prof. B. beneden Kant, -beneden de kenniskritiek, blijft. - -Dat Kant volgens Prof. B. (no. 77, p. 168) „In de metaphysische -deductie tracht”, „het aprioristisch of [!] transcendentaal karakter -onzer schijnbaar [!] objectieve kennis.... aan te toonen” behoeft tans -geen verder commentaar. Maar de cardo rei voor ons komt in no. 99 ss. -(p. 170 ss.), waar men tracht, de lastige synthetiese oordelen a -priori, dat feitelik uitgangspunt van heel de kenniskritiek, „dat -tusschending”, zoals Prof. B. zegt, tussen analytiese en -ervaringsoordelen, kwijt te raken, door Kant’s fundamentele -oordeelsonderscheiding, waarvan hij met gerechtvaardigde trots kon -verklaren: „Diese Einteilung ist in Ansehung der Kritik des -menschlichen Verstandes unentbehrlich und verdient daher in ihr -klassisch zu sein”, te vervangen (als niet „juist” en niet „logisch”!) -door een andere, vóórkritiese, als volgt: „De bewering omtrent het -synthetisch aprioristisch karakter van vele algemeene ideëele [?] -oordeelen berust op eene onzuivere begripsbepaling der [!] analytische -en synthetische oordeelen. Kant beperkt eerstgenoemde willekeurig [„en -geheel onlogisch”] tot die, welker praedicaat vormelijk [Kant gebruikt -dit scholastieke woordje niet] tot den inhoud van het subject -behoort.”.... „Het [!] analytisch oordeel heeft een veel ruimere -beteekenis dan die, welke Kant er aan geeft. Het oordeel is blijkbaar -[?] dàn analytisch geldig [een nieuw begrip! alsof „analyties” en -„syntheties” een geldigheidsoort i.p.v. een ontstaanswijs van oordelen -betrof!], als de uitspraak of de verbinding der termen berust op -zuivere begripsontleding en vergelijking. Zoo [?] staan de analytische -oordeelen tegenover de ervaringsoordeelen of tegenover dezulke, waarin -het verband der termen door ervaring wordt gekend.” En -oordeels-verdeling, zegt Prof. Beysens terecht, behoort de -oordeels-vorming te gelden, de wijze waarop wij het verband der termen -te weten komen, niet de begripsvorming der termen zelf. „Vandaar dan -ook, dat de verdeeling van Kant, die zich eigenlijk afvroeg, of wij het -begrip P. onder de vormelijke kenmerken van S. terugvinden, ja dan -neen, den naam van oordeels-verdeeling niet verdient; vandaar ook dat -hij stootte op dat tusschending, dat hij als synthetisch-aprioristisch -oordeel doopte.” Hier is Prof. B. de tolk van een Kantmisduiding, zó -verregaand als ik niet voor mogelik had gehouden. Maar ab esse ad posse -valet illatio—dies maak ik dankbaar van deze door Prof. B. mij -verschafte gelegenheid gebruik om de aanleiding tot dusdanige -misvatting weg te nemen, die ook mijn definitie van een analyties -oordeel (zie bl. 9) aan een slecht verstaander (die ook maar een half -woord nodig heeft) zou kunnen geven. Men lasse dus in mijn definitie: -„Een analyties oordeel is een zodanig, welks gezegde-begrip verkregen -is door ontleding, analyse, van het subject-begrip” achter -„gezegde-begrip” in: „qua talis”. Want dat dit begrip in het gezegde, -en dat dus het oordeel zelf, is verkregen door ontleding van het -subjektbegrip, maakt het oordeel analyties. Ja, al had Kant het niet -uitdrukkelik („vormelijk”) zelf gezegd, dan nog sprak het vanzelf, voor -wie hem begrijpt, dat zijn verdeling uitsluitend het verband der termen -betreft en het ook voor Kant „volmaakt onverschillig” is, „hoe wij in -het bezit der termen kwamen”, als begrippen op zich zelf beschouwd, dat -hij niet vraagt, hoe wij komen bij de kennis van het praedicaatsbegrip -als begrip, maar bij het oordeel, dus het praedicaatsbegrip in het -oordeel, bij de toekenning van het praedicaat aan het subjekt, bij de -wetenschap omtrent het verband, de verhouding tussen beide. Welnu, Kant -begint zelfs zijn inleidende Afdeling: „Von dem Unterschiede -analytischer und synthetischer Urtheile” aldus: „In allen Urtheilen, -worinnen das Verhältniss eines Subjects zum Prädicat gedacht wird,.... -ist dieses Verhältniss auf zweierlei Art möglich. Entweder das Prädicat -B gehöret zum Subject A als etwas, was in diesem Begriffe A -(versteckter Weise) enthalten ist; oder B liegt ganz ausser dem Begriff -A, ob es zwar mit demselben in Verknüpfung steht. Im ersten Fall nenne -ich das Urtheil analytisch, im andern synthetisch. Analytische -Urtheile.... sind also diejenigen, in welchen die Verknüpfung des -Prädicats mit dem Subject durch Identität, diejenigen aber, in denen -diese Verknüpfung ohne Identität gedacht wird, sollen synthetische -Urtheile heissen”. Blijkt dus Prof. Beysens’ subtiele aanmerking op -Kant’s oordeelsverdeling, gelijk zijn verklaring, hoe Kant „stootte op -dat tusschending”, te berusten op niets dan grove Kantmisduiding, -hoeveel te erger nog is de bewering, waaraan Prof. Beysens zich zowel -in no. 78 als in no. 80 bezondigt, dat Kant zelf deze Kantmisduiding, -die Kant’s kritiese onderscheiding verdoezelt, ja uitwist, voor zijn -rekening zou hebben genomen! Ziehier: „De analytische oordeelen in den -zin van Kant begrepen.... zijn volgens hem eigenlijk evenzeer -synthetisch a priori, omdat zij een voorafgaande synthese a priori van -het begrip, hetwelk zij ontleden, veronderstellen. Deze bewering nu -staat....”! Deze bewering nu staat.... niet bij Kant, zover ik weet. -Zou Prof. Beysens zo goed willen zijn, mij één plaats aan te wijzen, -waar Kant beweert, dat de analytiese oordelen synthetiese oordelen, -„evenzeer synthetisch a priori” zouden zijn? Zo lang hij dat niet kan, -blijf ik er bij, dat Prof. Beysens’ „leer der waarheid” ook hier lelik -onwaarheid spreekt. Des te leliker, wijl Kant, zij het ten overvloede, -uitdrukkelik het tegendeel zegt, nl., dat de wijze, hoe we aan de -betrokken begrippen komen, er niets toe doet, dat de begrippen b.v. -zuiver empiries (syntheties) kunnen zijn in een oordeel, dat analyties, -dus a priori, is en blijft: „Alle analytischen Urteile beruhen gänzlich -auf dem Satze des Widerspruchs und sind ihrer Natur nach Erkenntnisse a -priori, die Begriffe, die ihnen zur Materie dienen, mögen empirisch -sein, oder nicht.”.... „Eben darum sind auch alle analytischen Sätze -Urteile a priori, wenngleich ihre Begriffe empirisch sind”. Van déze -analytiese oordelen a priori zou dus Prof. Beysens’ Kant (gezuiverd dan -nog van die andere hem aangewreven dwaasheid, de loochening der -empiriese, door abstractie en synthese a posteriori samengestelde -begrippen) zelfs synthetiese oordelen a posteriori maken! Men vat dus, -hoeveel Prof. Beysens’ Kant lijkt op de wijsgeer Kant! - -Verdient dus Kant’s oordeelsonderscheiding haar naam in dubbele zin, -n’en déplaise Prof. Beysens c.s., zij is bovendien even ondubbelzinnig -en grondvestend voor de kenniskritiek, als die van Prof. B. c.s. -verwarrend en kenniskrities irrelevant, onbruikbaar blijkt. Immers, elk -oordeel is àl of niet analyties, àl of niet verkregen door, berustend -op, de ontleding van het subjektbegrip, zonder andere kennisbron, ’t -zij empiries of transcendentaal, te behoeven (vgk. mijn tekst, bl. 9 en -10) en uitsluitend de analytiese oordelen (naar Kant’s zuiver -indelingsbeginsel) zijn „denknoodwendig”—in die zin, dat hun ontkenning -een logiese contradictie bevat, wat bij de synthetiese, ’t zij a -posteriori ’t zij a priori, nooit het geval is. „Das gemeinschaftliche -Prinzip aller analytischen Urteile ist der Satz des Widerspruchs.” -„Synthetische Urteile bedürfen ein anderes Prinzip, als den Satz des -Widerspruchs.” We weten dus a priori, dat slechts sofismen uit „zuivere -begripsontleding” synthetiese oordelen kunnen halen als het -causaliteitsbeginsel of het axioma der rechte lijn (de -ruimte-oneindigheid) of enige afgeleide meetkundestelling. A posteriori -bevestigt het ons Prof. Beysens’ voorbeeld. Zo ten aanzien der -causaliteit in no. 48 (bl. 101 vv.) en no. 80 (bl. 177 vv.). „Als -voorbeeld kan dienen de boven gegeven (bl. 105) bezinning op het -oorzakelijkheidsbeginsel.” zegt Prof. B. terecht op p. 172. Aldaar, in -no. 48, wil Prof. B. (nog wel ter „Verificatie der objectivistische -hypothese”, waartoe zelfs het geleverd bewijs, ware het leverbaar, -niets zou bijdragen zonder de waan: „die openbaring van het verband der -begrippen in en door de ontvouwing of verduidelijking van hun inhoud, -is niets anders dan de objectieve klaarblijkelijkheid der -voorwerpelijke waarheid.”, een waan, die vergeet, dat een analyties -oordeel—uit begripsontleding b.v. van een der R. K. of Zarathustriese -Duivels of Godpersonen—slechts omtrent kenmerken van het subjektbegrip -iets leert, maar niets hoegenaamd omtrent de objectiviteit, het al of -niet bestaan, van het subjekt!) analyties bewijzen, dat „krachtens zijn -eigen begripsinhoud” „ieder willekeurig worden een oorzaak hebben -moet”, dus veroorzaakt-worden is! „Want het gebeuren is krachtens eigen -begrip iets gevolgelijks, juist omdat het ‚komt’ tot bestaan.” Ziehier -al dadelik de petitio principii, de binnensmokkeling van het -synthetiese oordeel a priori, dat elk gebeuren „gevolg” moet zijn van -iets, waardoor het gebeurt, dus een „grond” moet hebben! De misleidende -schijn van een analyties oordeel berust hier op een quaternio -terminorum: de argeloze lezer misvat allicht de bedoeling van het -onhollandse „iets gevolgelijks” in die zin, waarin het inderdaad in het -„gebeuren”, „komen” ligt opgesloten, van iets dat volgt, „komt” na -iets, als sequens, maar deze tijdelike zin wordt door Prof. B. juist -uitdrukkelik (p. 178) uitgesloten; hij bedoelt het ontijdelik, logies, -als iets dat volgt uit iets, als consequens, als „gevolg” van iets, -waardoor het „komt” (in het Duits zou dat nog makkeliker gaan, waar -„Folge” zowel sequens als consequens betekent!), terwijl het woord -„gevolg” dan nog op de koop toe logies en causaal verband -verraderlikerwijze vereenzelvigt!—Is aldus de noodzakelikheid van een -„grond” binnengesmokkeld, dan vervolgt Prof. B.: „Maar niets is geen -grond, juist omdat het niets is. Worden door niets is dus gelijkluidend -met niet-worden; uit niets wordt niets.” Gelijkluidend? Integendeel. -Met de syntheties-aprioriese petitio principii, dat elk worden een -„grond” moet hebben, waardoor, waaruit het wordt, staat en valt het -betoog, dat slechts daardoor nog iemand vangt, wijl, naar Kant opmerkt, -de „Satz des zureichenden Grundes” nu eenmaal tot die „synthetische -Sätze” behoort, „die ihr niemals aus blosser Vernunft, mithin, wie doch -eure Pflicht war, a priori bewiesen habt, die man euch aber doch gerne -einräumt”!—Op overeenkomstige wijs gaat het in no. 80 (p. 178/9): -„Immers wat bestaat, en den voldoenden grond van dat bestaan niet in -zich zelven heeft, moet den grond van zijn bestaan in een ander -[import!] hebben. Anders zou het ding bestaan zonder voldoenden grond -[welnu, wat zou dat? Bestaan zonder voldoende grond is nu eenmaal geen -logiese contradictie!]; of ook bestaan.... en niet bestaan tegelijk”. -De petitio principii is hier weer: „Bestaan zonder voldoende grond is -niet bestaan.” Wat daarvan te zeggen? 1o: Daar zelfs voor Prof. B. het -beginsel van voldoende grond en dat der tegenspraak onderscheiden zijn, -is de bewering letterlik een klaarblijkelike vormelike onwaarheid. 2o: -Betekent hier „grond” de ratio, als logiese grond, dus wat de -praemissen voor een conclusie zijn, dan is het een bewering van -hetzelfde allooi als deze: „een bewering zonder voldoende grond is geen -bewering”! Uit deze mijn vergelijking zou Prof. B.’s -oorzaak-rationalisme kunnen leren onderscheiden tussen gegrondheid en -veroorzaaktzijn! 3o: Verstaat men onder „grond” een soort begrip, dat -ook de oorzaak als bestaansgrond (beter ontstaansgrond) bevat en -bedoelt men: „Bestaan zonder grond bestaat niet, komt niet voor”, dan -moge de bewering juist zijn—ze is het alleen als syntheties oordeel a -priori, waarvoor in het begrip bestaan geen zweem van een „grond” te -vinden valt!—De „grond”fout dus (in dubbele zin), het πρωτον ψευδος -waaruit Prof. Beysens’ petitiones principii voortkomen, is de -„dogmatische Schlummer” van het scholastieke rationalisme, dat in de -„ratio” (vertaling van αὶτικ) kengrond en oorzaak samenvat, immers de -oorzaak, die ontstaansvoorwaarde van verandering, gemaakt tot -bestaansgrond van „contingente” wezens, nog houdt voor een bepaald -geval van de logiese „grond”—een dwaling, inmiddels weerlegd, al sinds -de voorvorige eeuw, door de ontdekkingen en resultaten der -wetenschappelike causaliteitskritiek, geïnaugureerd door een Hume en -een Kant—weerlegd dus op soortgelijke wijs als de bodem van alle -dogmaties bijbelgeloof ondermijnd is door de ontdekkingen en resultaten -van de wetenschappelike bijbelkritiek der laatste eeuwen, geïnaugureerd -door een Spinoza. Al zullen en scholastiek en bijbels dogmatisme hun -triest bestaan als volgehouden onwaarheid nog wel een poosje, misschien -een eeuw of wat, voortslepen .... magna est veritas et praevalebit. - -Nu ik de logiese fouten van Prof. Beysens c.s.’ schijnbewijzen voor het -causaliteitsbeginsel heb gedemonstreerd [235] kan ik over de rest des -te korter zijn. Ik wijs er dus slechts met een enkel woord op, dat de -„analytiese” natuur van het axioma der rechte lijn, weerlegd door de -metageometrie (om Kant er hier buiten te laten), „bewezen” wordt op p. -176 door een enthymema met de verzwegen onjuiste praemissa maior: een -„som van.... afstandsverhoudingen” is groter dan „ééne -afstandsverhouding”! Zo verkondigt p. 172 nog dat „uit het wezen van -den driehoek als zoodanig.... de gelijkheid zijner hoeken met twee -rechte volgt.” (evenals uit het „wezen” van de mens qua „geest” zijn -onsterfelikheid „volgt”, of uit het wezen van de R. K. Kerk haar -onfeilbaarheid en de waarheid van alle R. K. dogmata benevens de -verplichting van een iegelik onzer, zo nodig tegen eigen overtuiging -in, onze rede gevangen te geven aan het R. K. geloof, tegenwoordig nog -slechts op straffe van verdoeming, aangezien geen „wereldlike arm” meer -„ad extirpanda”, tot verbranding etc, ter beschikking staat) als hadden -Riemann en Helmholtz niet sinds lang onwederlegbaar („endgültig”) -bewezen, dat die gevolgtrekking twee synthetiese oordelen a priori -onderstelt, te weten: het axioma van de rechte lijn en het axioma der -// lijnen, zodat men slechts dit laatste behoeft op te geven, wat -zonder enige zelfweerspreking doenlik is, om een △, kleiner dan 180°, -en beide axioma’s, om zonder contradictie een △ van meer dan 180° -mogelik te maken!—Dan noemt bl. 176 nog „ongetwijfeld synthetisch, -d.w.z. [!] aan de ervaring ontleend of liever daarop gegrond”: „De wet -van het behoud der stof en energie, en evenzoo die van de gelijkheid der -werking en tegenwerking”, dus die beginselen van de natuurwetenschap -(iets heel anders dan wetten als b.v. de gravitatiewet), die -ongetwijfeld syntheties zijn, d.w.z. „de gegeven begrippen bevatten -niet de reden van het oordeel”, maar even ongetwijfeld apriories, -nademaal hun absoluut exakte geldigheid en zekerheid ook voor het -tijdelik (toekomst en verleden) en ruimtelik (de andere zonnestelsels) -onbereikbare, alle menselike ervaringsmogelikheid overschrijdt. Ze -worden dan ook niet als toevallig voorlopig resultaat, maar als -richtsnoer en grondslag van het natuurwetenschappelik onderzoek -gehanteerd (b.v. in de scheikunde), als „postulaten” of „axioma’s”, -corollaria [236] die ze zijn van het postulaat van Hamilton: de -onmogelikheid van ontstaan en te niet gaan. Huber is dan ook onbevangen -genoeg om ze met een olike contradictio in adjecto „empirische Axiome” -te noemen, „d.h. Sätze, die aus der Erfahrung stammen, aber doch in der -Wissenschaft allgemeine Bedeutung haben” (Noëtik oder Kritik, p. 138)! -Hoe dat mogelik is, daar vraagt dit dogmatisme niet naar—alléén voor -het kriticisme worden zulke „axioma’s”, als alle andere, tot probleem! - -Zoveel over Prof. Beysens c.s.’ verweer tegen de synthetiese oordelen a -priori en het krities probleem. Wat in no. 82 nu nog tegen „de leer der -begripsvorming a priori” wordt te berde gebracht culmineert in -kardinaal Mercier’s bovengenoemde misvatting die de wetenschap tot een -roman, de wiskunde tot een poëzie laat maken door „le même pouvoir -créateur du sujet pensant”, die dus Kant niet raakt, terwijl Prof. -Beysens op diezelfde bl. 183 nog toont, zich Kant’s geesteswettelikheid -als bron van objectief apriories-syntheties weten niet anders dan -dogmaties-verdubbelend te kunnen denken, immers als „de inrichting -onzer natuur, wier wet overeenkomstig den aard der gegeven [!] objecten -is ingericht”. Over de wijze waarop in no. 83 een bladzij of 5 Kant’s -leer van tijd en ruimte moet te niet doen, volsta de vermelding, dat -tegen het apriories karakter van ons ruimtelik weten o.a. op „het -empirisch psychophysiologisch onderzoek” een beroep wordt gedaan en -verwezen naar „de kritiek van Ziehen” („Psychophysiologische -Erkenntnistheorie”), gelijk er voor Prof. Beysens op p. 186: „Als a -priori of zuiver-subjectief gegeven” niets anders overblijft dan wat -„Helmholtz een ‚physiologischen Mechanismus der Nerven’ noemt”! Een -heerlik a priori! Geen wonder, dat tegen Kant’s „phoenomenalisme”, -behalve b.v. Messer (zie opm. 41), ook het Lockiaans materialisme van -een Ostwald te hulp wordt geroepen (no. 68), want het materialisties -ongeloof van de Ostwalds of Ziehens en het dualisties geloof van de -Beysens c.s. is in verhouding tot Kant één pot nat: het exact weerlegd -„dogmatische Gewäsche” van het materie-realisme. (Vgk. voor deze -verwantschap ook opm. 15)— - -Wat verder de §§ 83–85 nog aan vergissingen brengen laten we welwillend -in de „duisternis” (vgk. p. 191), waarin ze zelf t.a.v. „het -Transcendentalisme” wel moeten blijven. - -En hiermede basta. Al waardeer ik, blijkens het onevenredig tal -bladzijden, aan Prof. Beysens’ Kantbehandeling hier gewijd, diens -ernstig bedoelde pogingen, zich met het kriticisme te meten, het was -mijn plicht, te tonen, wat daarvan terechtbrengt wie, met al zijn -geestesscherpte, met al zijn scholastieke geoefendheid, voor de -soevereine kenniskritiek de ogen niet mag en niet wil openen, dus haar -problemen, dus de synth. oordelen a priori, moet loochenen en -verdonkeremanen, omdat zijn „wijsbegeerte” slechts de „ancilla -theologiae”, de dienstmeid, neen, slavin van het dogmatisme mag zijn -en, hoe stakkerig ongerijmd [237] het ook zij, aan die (R. K.) -theologie zich heeft te „orientieren und korrigieren”! - -Arme slavin van koninkliken huize—tot welke drogredenen moet gij u -lenen, gij, gevangen, „in domo petri”! Maar ook voor u geldt het woord: -de waarheid zal u vrij maken! - - - -7 : p. 17. Dogmatisme, dogma. Een op het eerste gehoor verbijsterende -paradox als die van de befaamde Thomist Huber in zijn Grundzüge der -Logik und Noëtik, p. 107: „Der einzige zulässige Standpunkt der Kritik -ist der Dogmatismus” toont wel, hoe nodig het is, precies te definiëren -en toe te lichten, wat met het door de „kritiek” weerlegde „dogmatisme” -bedoeld wordt. Want gold het slechts „die Anerkennung von Dogmen, d.h. -von feststehenden Warhrheiten” (ibid.), welk logicus zou dan geen -„dogmaticus” zijn?—De kenniskritiese definitie dan luidt: een dogma is -een onmogelik syntheties oordeel a priori, d.w.z. een s. o. a pr. -zonder mogelike redelike rechtvaardiging („transcendentale deductie”), -een s. o. a pr. zonder mogelike kenbron; en in ietwat wijdere zin: elk -s. o. a pr., zonder (voldoende) grond aanvaard, of populair uitgedrukt: -een bewering, waarvan men geen redelike rekenschap kan geven: „denn -eben darin besteht Vernunft, dass wir von allen unseren Begriffen, -Meinungen und Behauptungen, es sei aus objectiven, oder wenn sie -blosser Schein sind, aus subjectiven Gründen, Rechenschaft geben -können.” (K. d. r. V. p. 483). Dogmatisme heet elke leer of richting, -gegrond of steunend op enig dogma.—Over de specifiek anti-dogmatiese -strekking nu van Kant’s „kritiese” („transcendentale”) vraag en het -kriticisties („transcendentalisties”) antwoord zal mijn vertoog zelf -wel alle verlangde licht verspreiden (vgk. ook het overzicht van pp. -22–24) en dus duidelik maken, in hoeverre het ontologisme en het -ruimte- en materie-realisme dogmaties zijn. Het dogma b.v., waarop -laatstgenoemde leer berust, is de stelling, dat de dingen ook -onafhankelik van mogelike waarneming, ook buiten betrekking tot het -subjekt der natuur, zinnelike eigenschappen hebben, ruimtelik zijn, -zich bewegen enz., een vooreerst syntheties en vervolgens, wijl alle -ervaringsmogelikheid overschrijdend, apriories oordeel.... zonder -mogelike kennisbron.—Empirisme en rationalisme kunnen in dit geschrift -slechts terloops besproken worden. Dogmaties is het eerste, wijl het -synth. oordelen a pr., zonder ze als zodanig te kennen of te erkennen, -zijns ondanks aanvaardt en hanteert, dus a fortiori zonder van hun -mogelikheid rekenschap te vragen, laat staan te geven. Het houdt synth. -oordelen a priori voor s. o. a posteriori. Het wil uit „ervaring” meer -halen dan er in ligt, houdt dus een logies ongedekt, dogmaties, saldo -over, precies zover zijn synthetiese oordelen apriories zijn. Het -rationalisme is dogmaties, wijl het op zijn beurt z’n synth. oordelen a -pr. wil halen uit de „rede”, uit een bron, die alleen voor analytiese -oordelen toereikend is. Het houdt synth. oordelen a pr. voor analyties, -en heeft dus een logies ongedekt, dogmaties, saldo precies zover zijn -aprioriese oordelen syntheties blijken. - -Welk een vlijmscherp wapen die kritiese, transcendentale, vraagstelling -is, zal elk lezer ondervinden, zodra hij het zelf gaat hanteren—en zich -geen enkel oordeel meer laat opdringen, zonder het eerst te keuren op -zijn kennistheoreties gehalte: al of niet syntheties, a priori of a -posteriori, en het af te wijzen indien het dogmaties blijkt.—Hij kan -zich dan het ironies genoegen verschaffen, hele lijsten van dogma’s aan -te leggen uit de meest anti-dogmatiese schrijvers, als de positivisten -(Comte c.s., of Laas of Petzoldt enz.) ten aanzien van logica, wiskunde -en inductie (b.v. Comte’s „invariabilité des relations réelles -subjectives et objectives” of Petzoldt’s „Voraussetzung vollkommener -Bestimmheit.... vollkommener Eindeutigkeit alles Geschehens”, die op -niets anders berust dan op zijn „overwonnen spook” der.... substantie, -en heel zijn „Relativismus” van „Elemente” à la Mach, van betrekkingen -zonder betrokkenheden, die over ’t hoofd ziet, hoe elke relatie.... -reeds twee betrekkelike absoluta onderstelt, [238] en dat op de keper -beschouwd slechts een zichzelf en z’n prius verloochenend materialisme -blijkt,—of het empiristies-miskend a priori in Laas’ Idealismus und -Positivismus, zijn „wohlbegründeten Gesetze” b.v. van III p. 243, -gelijk zijn „Uniformität des Naturlaufs” etc.) en de materialisten als -Haeckel met zijn reële oneindigheden: materie, aether, ruimte, -tijd.—Hegel’s bladzijden wemelen van dogmatiese synth. oordelen a -priori, verscholen meestal achter een „also”, „demnach”, „somit” enz., -maar ook Kant zelf heeft er zich niet van bevrijd, b.v. Proleg. p. 151: -„weil alles, was in der Natur liegt, doch auf irgend eine nützliche -Absicht ursprünglich angelegt sein muss” of K. d. r. V. p. 615: „Daher -auch Jedermann die moralischen Gesetze als Gebote ansieht, welches sie -aber nicht sein könnten, wenn sie nicht a priori angemessene Folgen mit -ihrer Regel verknüpften und also Verheissungen und Drohungen bei sich -führten.”, een merkwaardige plaats, door Schopenhauer klaarblijkelik -niet gekend, waar Kant al van meet af, m.i. ten onrechte, capituleert -voor Schopenhauer’s kritiek op de „contradictio in adjecto” van een -„absolutem Sollen”, van „unbedingter Pflicht”, van een „kategorischem -Gebote”: „Jedes Soll hat allen Sinn und Bedeutung schlechterdings nur -in Beziehung auf angedrohte Strafe, oder verheissene Belohnung.” -Daaruit volgt voor Schopenhauer, dat elk Sollen „in Kants Sprache zu -reden, wesentlich und unausweichbar hypothetisch und niemals, wie er -behauptet, kategorisch” is, ergo „Die völlige Undenkbarkeit und -Widersinnigkeit dieses der Ethik Kants zum Grunde liegenden Begriffs -eines unbedingten Sollens” (III p. 503)!—Zo is Kant’s beruchte leer der -vergelding, der talio, als inhoud van een kategoriese imperativus een -door Kant’s eigen kritiek onmogelik gemaakt, met zijn kennisleer en -zijn ethica strijdig niet-formeel syntheties oordeel a priori of -dogma!— - -Zo berust, om ten slotte nog enkele voorbeelden te nemen uit heel -andere sferen, de methode der ekonomistiese geschiedenisbeschouwing, -die de misleidende naam draagt van „histories materialisme”, op het -dogma (een synth. o. a pr. zonder andere kennisbron dan ervaring), dat -de maatschappelike oorzaken uitsluitend of „in laatste instantie” -ekonomiese oorzaken zijn. - -Evenzo berust alle zgn. „ervaring” van „inspiratie”, of elk zgn. -„constateren” van een „wonder” op onmogelike synthetiese oordelen a -priori, daar èn transcendente causaliteit èn inbreuk op de -natuurwettelikheid principieel onervaarbaar, onkenbaar zijn. Een -„wonder” is dus nooit meer dan een verklaringshypothese voor -ervaringsfeiten en van alle denkbare hypothesen uiteraard (anders was -’t geen wonder) de onwaarschijnlikste, die dus altijd het laatst, ergo -nooit, in aanmerking komt. In Hume’s geest („If the falsehood of his -testimony would be more miraculous than the event which he relates, -then, and not but then, can he pretend to command my belief or -opinion.”) zou men het, scherper, aldus kunnen formuleren: Het wonder -draagt principieel de bewijslast—en moet daarbij principieel falen.— - - - -8: p. 19. Zo luidt een geschrift van Prof. Dr. Wilhelm Jerusalem, -filosofie-professor te Wenen. Men walgt van de Kanthielelikkerij van -deze en dergelijke empiristen, die van Kant’s kennisleer geen besef -hebben [239]; die hier en daar Cohen’s transcendentalisme napraten, -Kant-woorden begriploos opzeggen: „Die Funktionen des Verstandes aber -werden nur durch sinnliche Anschauung in Aktion gesetzt und können -daher nur für Gegenstande möglicher Anschauung Geltung haben” (daher! -is ’t niet een trouvaille?); die zijn wereldverwinnende leer van ruimte -en tijd, zijn grootste daad, waardoor hij waarlik alléén boven al die -kruipende, maar naief „kritiserende” realistiese vleiertjes als een -reus verheven staat, natuurlik weerlegd achten door „die moderne -Sinnesphysiologie”—; voor wie Kant’s hele kenniskritiek niet bestaan -heeft en die haar dus als volgt formuleren: „In der Erkenntnistheorie -hat uns Kant für alle Zeiten gelehrt, dass unser Ichbewusstsein unsere -Sinneseindrücke gestalten muss, damit sie für uns Wirklichkeit -bekommen” (zinloze praat) en die dan vaderlik gewagen van Kant’s „so -genial angelegte Einsicht in den Prozess des Erkennens”, dewelke „wir” -„wirklich fördern können”, door.... „das a priori und das -Transzendentale Kants eine entsprechende [sc. biologisch-genetische!] -Umwandlung” te doen „erfahren”: - -„An Stelle der angeborenen [!] Stammfunktionen des Verstandes dürften -solche treten, die sich aus [!] einer von allen Menschen in gleicher -Weise erlebten Erfahrung bei allen in gleicher Weise entwickeln. Indem -wir so den haltbaren Unterbau [!] von Kants Erkenntnistheorie -blosslegen und da weiter zu bauen suchen”.... etc. En dat smaalt dan -nog van een ander, hij moge „sich äusserlich an Kant anlehnen, den -tiefen Sinn von Kants Erkenntnistheorie hat er nicht erfasst.” Dit zal -wel een echo zijn van wat hem vaak moet hebben toegeklonken, helaas -nooit uit hem zelf. - -Jerusalem—gij zijt een vreemdeling in Jeruzalem! - -En zo iemand knielt dan natuurlik voor Kant’s ethica, voor de -Kategoriese Imperativus, die paradeknol van de Kant-karremannen, en -vereert devoot Kant’s quasi-metaphysica, zijn Teleologie en zijn -Religionsphilosophie. „Wie Christus mit dem Rufe: ‚Seid vollkommen, wie -euer Vater im Himmel’ Unmögliches von den Menschen fordert um ihre -Kräfte aufs höchste zu spannen, so verlangt Kant Unerfüllbares, um uns -mit ewigem Vorwärtsstreben zu erfüllen.” (p. 32)! - -Aldus behandelt deze realist en empirist gebleven filosofie-professor -Kant! En schrijft zijn „Einleitung in die Philosophie”.... - -Waar blijft een tweede Schopenhauer? - - - -9: p. 22. Mr. J. A. Levy waarschuwt op p. 267 van zijn „Het -Indeterminisme” „den argeloozen lezer”, dat Riehl tot de -„erkenningstheoretische [!] sensualisten, korter materialisten” -behoort. - -Ik zou de bestudering van Riehl aan elk wetenschappelik denker -aanraden, die zowel sensualisme als materialisme te boven wil komen. -Men kan bij hem de onbarmhartig Kantiaanse weerlegging vinden, zowel -van het skepties materialisme van een Du Bois-Reymond (zie b.v. D. -Philos. Krit. III, p. 184), als van het energeties materialisme van een -Ostwald, Stumpf en derg., dat zelfs door „Kantianen” als „Die -Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus”, gelijk het zich -zelf noemt, is begroet. Vernamen niet de geesteswetenschappen, door het -materialisme „verlaagd tot werking van de stof” „thans de erkenning van -haren rang, als uitvloeisel van de energie”?! Was het niet „der -Elektricitätslehre beschieden” „durch die Verwandlung der Materie in -die Kraft den Sieg des Idealismus herbeizuführen”?! Uitnemend daartegen -Riehl in zijn lezingen ter inleiding in de Philosophie der Gegenwart, -V: Naturwissenschaftlicher und philosophischer Monismus, speciaal pp. -166–9. „Das psychische Geschehen ist das nichtenergetische Geschehen in -der Natur.” - -De „materialist” Riehl, deze mijn hoogvereerde geestverwante -tegenstander, immers antipsychologist en zuiver vertegenwoordiger van -de leer van „het onbekende andere” (gelijk hij naar Heymans’ -terminologie zou moeten heten), staat ver boven het niveau van al de -half-materialistiese, half-dualistiese materie-realisten, die Mr. Levy -in zijn „Rechter en Wet” I als de „bevoegde deskundigen” tegen Prof. -Hamaker (en Prof. Winkler) oproept om het materialisme te -„ontmaskeren”, als daar zijn: - - -Johannes : dualist; ’t is de eigenschap der hersenen, bewust -Müller te worden. -Horwicz : zoekt naar de „zetel” der ziel, die hij - „immaterieel”, maar toch „uitgebreid” mogelik acht. -Donders : dualist en materie-realist. -Virchow : dito (vandaar de materialistiese „onwetendheid over - het wezen des bewustzijns”). -Huxley : psycho-physies materialist. -Tyndall : dualisties materie-realist (2 reële reeksen, - verband onkenbaar). -Bain : dito. -Bastian : materialist; met metaphysies-agnosticistiese - „vrijheid”. („Das Gehirn als Organ des Geistes”). -Domrich : een oude dogmaticus der „Wechselwirkung”. -Flügel : zielesubstantie + materie. -Stumpf : Van deze materie-realist ter plaatse slechts een - stukje citaat, dat buiten de kwestie om, geheel op - het terrein der psychologie zich beweegt. -Spiller : materie-realist. -Claude : „le cerveau est l’organe de l’intelligence au même -Bernard titre que le cœur est l’organe de la circulation”! - een materialist met een „modalité spéciale” en met - een „déterminisme”, zonder... cause! -Richet : materialist; le cerveau „appareil de mémoire”, „le - cerveau exécute sa fonction en ayant quelque - connaissance du mécanisme qui l’anime” (terwijl - „l’automate accomplit ses mouvements sans - conscience”)! Knap cerveau! Ja zelfs „C’est en cela - que l’acte cérébral est vraiment unique et sans - analogue dans l’univers.”! Immers „le cerveau est - une force qui se connaît”, wat we niet eens van - Richet’s materialisme kunnen zeggen!—Voorts - realistiese twijfel aan de „loi de la conservation - de l’énergie”. Vermoedelik daarom opgenomen. Mr. - Levy onderscheidt nl. niet de kritiese - inhouds-begrenzing van de dualistiese - omvangs-beperking dezer „wet”. -J. R. Mayer : met zijn „drieërlei categorieën van bestaande - zaken: 1) de materie, 2) de kracht en 3) de ziel of - het geestelijk beginsel.”! -Wagner : met realistiese Wechselwirkung. -Rokitansky : de naief-materialistiese anti-materialist, voor wie - als voor Meynert de wereld afhankelik is van de - hersenen, dewijl onze kennis.... hersenwerk is! -Schaller : materie-realist („Het lichaam, of de hersens, of - dat deel der hersens, dat gewaarwordt”). -J. E. Erdmann : ziel functie van lichaam; lichaam orgaan van ziel. -E. Pfleiderer : dualist (dus materie-realist), volgt Lotze. -Fick : materie-realist. -Ulrici : dualist, met een anti-materialisties drogredentje. - (Vgk. ook zijn „Der sogenannte Spiritismus, eine - wissenschaftliche Frage” en het echt Wundtse - antwoord: „Der Spiritismus, eine sogenannte - wissenschaftliche Frage”.) -Carriere : „de ziel vormt zich de hersens tot orgaan”, in de - vierheuvels „houdt de fantasie huis”... Ook elders, - blijkbaar, houdt de fantasie huis! -Schultze : „ervaring, als zeker gegeven”, „dat het psychische - en het lichamelijke.... wederkeerig van elkander - afhangen”. -Hyrtll : het naief dilemma: materialisme of dualisme, met - overeenkomstige Wechselwirkung en niet minder - naieve „aangeboren zedelijke of aesthetische - ideeën.” Hyrtll moge het materialisme „knodsslagen” - geven, volgens Mr. Levy,—kritiek, weerlegging geeft - hij niet. -Ruete : in dezelfde dualistiese geest, „zielssubstantie” en - materie, het „zinsorgaan [lees: zintuig] levert de - grondstof, de ziel schept zich daaruit [!].... de - gewaarwordingen”. -Schroeder van : dito—„Ziel en Lichaam”; peil: „onze aardsche grove -der Kolk stof” naast de lichtaether, die „niet tot onze - aarde” behoort, maar „eene zelfstandigheid van het - heelal” is. -Piderit : (wordt als Kantiaan geïntroduceerd)—waarneming o. - m. uit krachte van de inrichting van onze hersenen, - zinsorganen [lees zintuigen], die als „media” ons - „eigenschappen der dingen” „toevoeren”! - „In gelijken geest” (zegt Mr. L.) nog de volgende - materialisten: -Meynert : met zijn onmogelike „hersenverrichting” à la - Rokitansky. -Forel : die inderdaad als anti-materialist optreedt (geeft - niet Carneri aan Büchner en Dr. Wijnaendts Francken - aan Haeckel de materialistentrap?) en hier zelfs - als een soort Kantiaan fungeert (in zoverre hij - „begint met een erkenningstheoretischen grondslag, - woordelijk van Kant overgenomen”), maar wiens - „panpsychisme” ik nu eens zou willen „ontmaskeren”: - - -Zijn „Gehirn und Geist” dient de bekende hutspot op van -causatief-materialisme, identiteits-materialisme en vermaterialiseerd -Spinozisme: - -—„Alles was mir bewusst wird rechne ich naiv [?] als meinem Ich -zugehörig, gleichgültig ob sinnliche Wahrnehmung der Aussenwelt, -inneren Schmerz, Gefühl, Gedanke oder Entschluss. In [!] jedem -psychischen Geschehen liegen jedoch [!] wie alle Analysen [?!] -konsequent beweisen, zwei, zwar ein unzerlegbares Ding darstellende, -jedoch an sich von je einer verschiedenen Seite allein zugängliche -Erscheinungen vor: - -„1. eine nur indirekt von aussen feststellbare Gehirntätigkeit oder -Energie; - -„2. ihr direkt von uns [=?!] beobachteter, subjektierter Reflex (ihr -Bewusstsein). Der Inhalt des Bewusstseins, seine Qualität und -Intensität, wird von 1, d.h. von der Hirntätigkeit, bedingt.” - -—„Nun beachte man, dass sich [!] im Bewusstsein innere Vorgänge unseres -Hirnes,... in Form von Erinnerungen, Gefühlen, Wollen, Denken u.s.w., -spiegeln.”! - -—„Hirnstörungen verursachen Seelen- oder Nerven-störungen”...! - -—„Intelligenz, Phantasie, Ethik, Aesthetik, sind ‚bedingt’ und von der -Gehirntätigkeit abhängig, denn [!] sie sind auch Gehirntätigkeit.” - -—Het bewustzijn is „Wirkung der Nervenwelle”, het Gehirn „Organ” der -Seele! - -—„Die Empfindung findet im Grosshirn statt.” - -—„Bewusstsein und Gehirntätigkeit sind Erscheinungsformen eines und -desselben Dinges.” - -Ergo: „Da wir nun Energie und Bewusstsein nicht für verschiedene Dinge, -sondern für Erscheinungen gleicher Realitäten (in unserem Gehirn [!] -als Neurokym und [!] Introspektion) halten, wird bei dieser Anschauung -der ewige dualistische Streit zwischen Materialisten und Spiritualisten -absolut gegenstandslos. Alles ist Seele, so gut wie Energie. -Ursprünglicher oder höher ist keiner dieser untrennbaren Begriffe, da -sie eins sind.”!—Après cela tirons l’échelle!... - -Dat was dus de Kantiaanse Forel, en nu verschijnen o.a. nog: - - -Flechsig : bekend psycho-physies materialist, met zijn „bewustzijn - als begeleidend verschijnsel van biophysische voorvallen” - (maar ook ziel functie van lichaam en denken „in de - hersens”!), volgens Mr. L. „van het materialisme naar - het schijnt afkeerig” omdat er volgt.... „volstrekt - echter hiermede niet, zonder meer, als eene resultante - dier voorvallen in mechanischen zin”! en -von Voit : (met „hersenen,.... waar [!] na al de zuiver physische - bewegingsvoorvallen een nieuw verschijnsel,.... de - gewaarwording, wordt losgemaakt [!]”) en, als - materialist last not least, -Kramar : met zijn „stoute hypothese”, de voor Mr. L. - „belangwekkende hypothese”.... ontvouwt „Volkomen in - aansluiting aan Kant’s aether-theorie”.... de - hypothese.... dat „het wezen der ziel met dat van den - wereld-aether”.... identiek is, die aether „is juist de - ziel”! - - -—Eén ademtocht van Riehl’s kriticisme... en heel die bent met -aanvoerder en al is weggeblazen. - - - -10 : p. 25. Als dus een materie-realist aan Marx en Engels -naief-realisme verwijt op gezag van de kenniskritiek, verwijt hij hun -bij ongeluk niets anders dan z’n eigen Lockiaanse „naieviteit”... -gelijk omgekeerd een Marxist met zijn bewering: „Marx en vooral -Dietzgen waren alles behalve naief-realist” etc.... alleen bewijst, in -deze van gelijke beweging te zijn als zijn bourgeois-tegenstander. - -Volgens Prof. A. Dorner in zijn „Encyklopädie der Philosophie” 1910, p. -7 is „seit Kant der Standpunkt des naiven Realismus unmöglich geworden, -d.h. die Meinung, dass unsere unmittelbare Wahrnehmung die Dinge -objectiv zu erfassen vermöge”. Deze dualist beseft allerminst, dat het -door Kant onmogelik geworden „naief-realisme” de leer is, dat de -natuurdingen de oorzaken van onze gewaarwordingen zouden zijn, van welk -„naief-realisme” aanhanger is... Prof. Dorner. - - - -11 : p. 30. Hoe vaak en hoe kortzichtiglik wordt dit, door mij -gespatieerde, deel van de waarheid vergeten! Men gewaagt dan van de -eeuwige nacht,—de nooit verstoorde stilte, (of met Franse wending: -„silence de mort”: Binet) van het mechanies, natuurkundig Heelal... - -Zo Du Bois-Reymond in zijn befaamde Leipziger Rede van 1872 „Über die -Grenzen des Naturerkennens”: - -„Stumm und finster an sich, d.h. eigenschaftslos, wie sie aus der -subjectiven Zergliederung hervorgeht, ist die Welt auch für die durch -objective Betrachtung gewonnene mechanische Anschauung, welche statt -Schalles und Lichtes [maar evenzeer statt Stille und Finsternis!] nur -Schwingungen eines eigenschaftslosen, dort zur wägbaren, hier zur -unwägbaren Materie gewordenen Urstoffes kennt.” - -Evenzo b.v. de meer ethicist dan kriticist gebleven Louis Liard, -Science positive et Métaphysique, II: I. - -O duistere „Nachtansicht”... die Nacht is enkel Ansicht van U!—Kant -wijst er ergens terloops even op, dat een blindgeborene nooit enige -voorstelling kan krijgen van ... de duisternis!—(p. 456 K. d. r. V.: -„Der Blindgeborne kann sich nicht die mindeste Vorstellung von -Finsterniss machen, weil er keine vom Lichte hat”...).—Goed Lotze, -Mikrokosmus I: p. 390, over „die mechanische Naturansicht”: „Weder -finster noch hell, weder laut noch still, vielmehr völlig beziehungslos -zu Licht und Klang liege die Welt um uns her” etc. - - - -12 : p. 30. Het is dan ook een merkwaardig „dichotomistisch” of te wel -dualisties naief dogma bij theologen als ten onzent Dr. Kuyper (b.v. -Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid II, pp. 26 en 35) e tutti -quanti en Prof. de Groot (b.v. Denkers van onzen Tijd, p. 127) c.s., dat -’t zien „somatischer” zou zijn dan ’t denken, ja geheel op ons σωμα -berusten zou! Dat is niet alleen infra-Kantiaans, maar zelfs -infra-Cartesiaans oud-roest, al vinden we het nog terug bij een -Dietzgen (Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit, p. 64). Descartes -heeft het reeds in de 2de van zijn Meditationes de prima philosophia -van 1641 voor altijd weerlegd.—„Waarnemen” en „denken” zijn enerzijds, -als geestesverrichtingen, gelijkelik en geheel onlichamelik, anderzijds -evenzeer, voor de physiologie, geheel en al „somaties”, daar het -„denken” in soortgelijke verhouding staat tot het centraal zenuwstelsel -als het „waarnemen” tot zintuigen en hersenen beide. - - - -13: p. 34. De zgn. Immanenz-philosophie geeft van het naief realisme de -m.i. volkomen verkeerde voorstelling, als zou het z’n gewaarwordingen -niet een afbeelding achten van de eigenschappen der dingen, maar met -deze... veréénzelvigen [240]. - -De „gewone” mensen zouden dus denken, gelijk altans deze -„empirio-kritici” doen (naar zij voorgeven), dat hun gewaarwordingen -zelf... zich in de ruimte bevinden, dus als ik b.v. de maan zie, is -mijn maangewaarwording op datzelfde moment naar de maan. Dat wil ik nog -aannemen. Maar waar bevindt zich, op ’t ogenblik van mijn -gewaarwording, mijn Sirius-gewaarwording, of de lichtgewaarwording van -een b.v. 3000 licht-jaren verwijderde ster, die ter plaatse b.v. 2000 -jaren lang niet meer bestaat nu ik hem waarneem?—En waar bevinden zich -mijn gewaarwordingen van wat ik achter een spiegel even „veraf” zie als -de dingen zich er vóór bevinden?! De oplossing is eenvoudig genoeg: -mijn gewaarwording is nooit ergens anders dan... „hier”, d.w.z. „in” -mij, als Subject, en dit „hier” heeft een zuiver psychiese betekenis, -die als zodanig noch met „hersenen”, noch met ruimtelike „introjectie” -iets te maken heeft. [241] Mijn maangewaarwordingen zijn precies -evenmin op de maan als in mijn hersenen,—Paulsen heeft gelijk, ’t ene -is precies even absurd als ’t andere, al maken Ziehen c.s. zich zelf -het eerste wijs en alle gewoon-materialistiese physiologen (Sollier, -Forel, Haeckel, Rée) het laatste. Zo belachelik als hun elk de mening -van de tegenpartij voorkomt, zo lachwekkend is voor ons... ’t een mèt -het ander. De gewaarwordingen zijn (in tegenstelling met de -waarnemingsinhouden) onruimtelik, uitsluitend toestanden van („in”) het -niet zelf ruimtelik (= in de ruimte zich bevindend) maar ruimtestellend -(raumsetzend) Subject—en slechts het heterosubjectief phaenomeen van -die gewaarwordingen a.z. is waarschijnlik ... een hersentoestand!—En -inderdaad heb ik dus mijn gewaarwording pas op ’t ogenblik, dat in de -phaenomenale mechaniese wereld het gezichtscentrum van „mijn” -zenuwstelsel beïnvloed wordt door de gevolgen van de aethertrillingen, -die mijn netvlies troffen. - -In dat centrum ontstaat dan een bewegingswijziging en niets anders. -Natuurlik neem ik nu niet op de een of andere mysterieuze, -bewusteloos-clairvoyante wijze die bewegingstoestand waar, of „zet” -deze zich „om” in gewaarwording (Hartmann) of wordt (door wie?) -overgezet in een andere vorm, zodat ik mij „hem” bewust zou worden (v. -d. Bergh v. Eysinga) [242] of begaan de hersenen een „Rückwirkung” -(Ziehen)... die gewaarwording zou geven. Niets van dat alles.—Maar die -hersenwijziging is (naar de waarschijnlikste, eenvoudigste hypothese, -weer door Kant ’t eerst gesteld) zelf niets anders dan... ’t -(heterosubjectief) phaenomeen, het zinnelik (of waarnemings-)symptoom -(in meer dan één zin) van... mijn gewaarwording! - -Ons zgn. „parallelisme” (een slecht gekozen naam, want hij kan enkel op -gelijktijdigheid doelen, daar ruimtelike „paralleliteit” tussen stof en -geest een woord zou zijn zonder zin!), dat slechts in richting van -abstractie, in methode van wetenschappelik onderzoek („methodologisch”, -„heuristisch”) streng dualisties is (niet één enkele „overgang” of -„inschakeling” of „veroorzaking” over en weer tussen physis en psyche), -vindt dus z’n eenvoudige, monistiese oplossing in een sym-ptomatisme: -de physiese reeks slechts een abstrakt, denkbeeldig, op een universeel -subject betrokken, dus objectief, symptomensysteem van... de concrete -psychiese Werkelikheid, of zo men wil subjectiviteit, die zelf dus -weer, als rijk van het Bewustzijn „phaenomeen” kan zijn van het voor -ons geheel onvoorstelbaar tijdloos, tijdstellend „An sich”. - - - -14: p. 34. Merkwaardige formulering van het dogmaties (realisties) -kennisbeeld „spiegel” bij Herbart, S. W. VIII (Kehrbach ’93) p. 187, -Allgem. Methaphysik, II: IV: § 293: „Man denke sich also ein geistiges -Wesen, eine Intelligenz, lediglich als einen reinen Spiegel für -mehrere, von einander sowohl, wie von dem Spiegel unabhängige Objecte. -Wir fragen hier noch gar nicht, wie das Verhältniss, vermöge dessen die -Spiegelung erfolgt, möglich sey, wir erinnern uns aber, dass zur wahren -und vollkommenen Erkenntniss ein solches Verhältniss muss angenommen -werden, und bemerken leicht, dass eben hier, in der Metaphysik, falls -sie Wahrheit gewährt, wir selbst dergleichen Spiegel seyn mussen.” - -Cf. echter § 327 (p. 235): „Wie die Körper ursprünglich aus Elementen -bestehen, die nichts weniger als körperlich sind: so besteht das Wissen -[dat dus afbeeldt?!] aus Anfängen, die mit einem Abbilden nichts gemein -haben. Es besteht aus Empfindungen; die keineswegs etwas Äusseres -abspiegeln, denn sie sind lediglich Selbsterhaltungen der Seele.” - -De „Form des Wissens” schijnt door H. „abbildend” gedacht, cf. § 299, -jo. 399, over de „sinnliche” en de „intelligibele Raum”. - -Ten onzent kan men de „spiegel”-leer nog zuiver geformuleerd vinden in -het naief dualisties idee- en materie-realisme van Dr. A. Kuyper’s zgn. -„Theorie der Kennisse”, b.v. Enc. II, p. 29: „Aldus opgevat komt dus -‚de wetenschap’ voor ons te staan, als een te zijner tijd met -noodzakelijkheid opgekomene, en steeds voortgaande, drang in den -menschelijken geest, om den kosmos, waarmee hij in organische -verwantschap staat, plastisch naar zijn momenten in ons af te spiegelen, -en logisch in zijne relatiën door te denken.” (Vgk. ook p. 365: „Het is -dus in den spiegel van ons menschelijk bewustzijn, dat de realiteit -haar beeld afspiegelt” enz.; p. 559, p. 102, p. 59, en heel schrijvers -vóór-kritiese waarnemingsleer passim). Gelukkig geeft de geleerde -schrijver authentieke uitleg van de duistere terminologie: p. 26: „Een -atoom en de beweging van dit atoom onderscheidt zuiver het moment en de -relatio.”! - -Mr. Dr. Gewin, „Beginselen van Strafrecht”, heeft mijn aandacht op deze -Dr. K.’s „Wissenschaftslehre” gevestigd, daar ik nauwkeurig wenste te -weten, op welke gronden deze heren nog heden de wetenschap zouden -willen „vastleggen” aan zekere dogmata van een bepaalde kerkleer. Wel -mogen we dankbaar zijn, dat de wetenschap zelf in onze tijd naar haar -kluisteraars niet meer behoeft om te zien. Misschien echter vind ik -aanleiding, het wetenschappelik-wijsgerig peil van Dr. Kuyper’s werk -nog eens in een afzonderlike kritiese verhandeling (reeds manuskript) -in het licht te stellen, opdat blijke, wie die man is, die zijn vingers -uitsteekt, niet alleen naar „von Schopenhauer”, „von Nietzsche”, „von -Ritschl”, maar ook naar een Spinoza en een Kant. - - - -15: p. 35. Reeds physiologies kan dit zonder enige geleerdheid in -enkele regels ook aan niet-geschoold intellekt worden duidelik gemaakt: -Nemen we maar het zien van b.v. een rood gebonden, met goudletters -bedrukt boek. Wat is physiologies dit hele zien? Aethertrillingen -(billioenen per sekonde!) bereiken en veranderen (scheikundig -waarschijnlik) de millioenen staafjes en kegeltjes der beide -netvliezen. (Daarop zouden nog, van buiten af, 2 onderling -verschillende omgekeerde gekleurde vlakke beeldjes te zien zijn, maar -zelf plegen wij onze netvliezen niet aldus te bezien!). Nu ontstaan in -de gezichtszenuwen, met hun vezel- en cellen-werelden, twee onderling -verschillende, onvoorstelbaar samengestelde (chemiese of elektriese of -wat voor) bewegingsprocessen, die van kleur noch boek- of lettervorm -ook maar een spoor of zweem „bewaard” kunnen hebben. Geen licht of -kleur noch lettervorm dringt in der eeuwigheid van buiten door die -zenuwen heen. Nog is er geen gewaarwording. Deze ontstaat niet, eer (na -de bekende splitsing en kruising van de gezichtszenuwen) de -zenuwprocessen een wederom chemiese of elektriese of hoe dan ook -mechaniese wijziging van bepaalde hersengedeelten hebben -teweeggebracht. Op dat ogenblik pas is aan het subject (onverschillig -wat dit physiologies moge zijn of niet-zijn) iets „gegeven” (het geheel -van gewaarwordingen, waardoor hij de rode band met de gouden letters -ziet), dus nooit iets anders, dan wat physiologies (in de wereld van de -ruimtedingen) een hersenproces zou blijken, als zodanig voor het -subject zelf onwaarneembaar, maar bovendien onbelicht en evenmin op -boek- of lettervorm als op het rood of goud ook maar in de verste verte -gelijkend en alleen reeds door die eeuwig ondoorzichtelike zenuwmuur van -alle daarachter eventueel aanwezige licht, kleuren en gestalten -gescheiden! En nu zouden de kleuren en vormen, die wij zien, -overeenkomen (of zelfs één zijn!) met, of maar gelijken op, kleuren en -vormen, die zich achter die muur, in de „buitenwereld” zouden bevinden? -O wonderbaarlike toverij! En nog groter toverij, dat wij van die -overeenstemming of gelijkenis ooit zouden weten, want hoe willen we -„vergelijken”, controleren met die „werkelike” kleuren en gestalten, -waar wij evenmin ooit door die lichtloze muur kunnen heendringen naar -„buiten” (want al onze physiologiese „gegevens” zijn binnenmuurs!) als -achtermuurse letters of kleuren kunnen doordringen naar „binnen”! [243] - -Overweeg aandachtig dit eenvoudige betoog, dat gelijkelik geldt voor -alle zintuigen, en met Leibniz’ inzicht in onze „vensterloosheid” zal u -plotseling het besef opgaan, hoe naïef-dogmaties elke natuurrealistiese -gewaarwordingsinhoud-verdubbelende waarnemingsleer moet zijn, waarin -toch dualisme en materialisme gelijkelik bevangen blijven, Ziehen, met -zijn ruimtelike cerebrale „Reihenfolge der Empfindungen” of derzelver -„Lage im Gehirn”, die „unserem Bewusstsein” of zelfs „unserem Gehirn” -„gegeben” zou zijn, zo goed als Thomas van Aquino, wiens leer de hier -weerlegde fout aldus formuleert: „Want zien gebeurt alleen dan, als het -voorwerp, dat waargenomen wordt, op eene of andere wijze aanwezig is in -het wezen dat ziet.” „Het zintuig neemt den vorm van het stoffelijke -wezen in zich op, maar niet de stof zelf, gelijk in het was de vorm van -een ring wordt afgedrukt, maar niet het ijzer of goud, waaruit de ring -bestaat.” [244] of zijn hedendaagse volgelingen als b.v. Prof. Dr. -Sebastian Huber, die in zijn gebeeldhouwde zgn. „Noëtik oder Kritik” -nog botweg het realisties dogma stelt (§ 22): „Keine Erkenntnis kommt -zustande ohne Vereiniging [!] von Subjekt und Gegenstand der -Erkenntnis.”.... „So ist daran fest zu halten: sowohl die relativen als -die absoluten Qualitäten der Sinneswahrnehmung sind objektiv real.”.... -„Die Existenz der Aussenwelt ist demnach eine unmittelbare Wahrheit, -welche eines Beweises nicht bedarf.” - -Wanneer mijn lezer nu die schellen der dogmatiese naiveteit van de ogen -zijn gevallen, dan zal hij mij zeker niet, op grond van deze mijn wat -grof-plastiese maar duidelike muurvoorstelling, de nog naiever mening -toedichten, dat we zonder die „muur”—dus zonder gezichtszenuwen—wèl of -beter ... de „werkelike” vormen of kleuren zouden kunnen „zien”! Maar -men kan nooit weten, waartoe de naiveteit in staat is. Zegt niet Alfred -Binet in zijn „L’Ame et le Corps”, 1905, in volle ernst,—vooraf gaat, -dat de lichamen, die de gewaarwordingen veroorzaken (!) ons slechts -door „l’intermédiaire de notre système nerveux” bekend zijn en dit zelf -weer alleen bij wijze van sensation ... dat ’t licht „ne brille que -dans notre cerveau” (p. 23), dat dáár alleen „le bruit se produit; en -dehors, règne un silence de mort”,—op p. 24: „En résumé, notre système -nerveux qui nous sert à entrer en communication avec les objets [typies -realisties gedacht], nous empêche, d’autre part, de connaître leur -nature. Il est un organe de relation avec le monde extérieur; il est -aussi, pour nous, une cause d’isolement. Nous ne sortons jamais de -nous-mêmes. Nous sommes des emmurés.” - -Men moet een Fransman zijn om met zoveel bon sens over dit onderwerp in -deze tijd aldus te kunnen filosoferen,—om kennistheoretiese waarheden -zo ongemerkt te verkeren in hun dogmaties tegendeel. - -In elk geval is deze bon sens heel wat sympathieker, dan de verfransing -van Kantisme zonder bon sens bij Renouvier c.s., even onfrans als -onkrities. - - - -16: p. 39. Dr. C. J. Wijnaendts Francken, die krachtens intellekt en -geestesallure een van onze eerbiedwaardigste, consequentste -materialisten zou kunnen zijn, schijnt zich zelf te willen doemen tot -een allesbehalve benijdenswaardige positie in de wijsbegeerte ten -onzent: door zijn materialistiese geestverwanten als „dualist” of -„idealist” te worden verdacht—terwijl psychisme en dualisme hem -niettemin als materialist moeten afwijzen, zodat hij met al zijn weten -en kunnen „hier und dort verloren” is, als de vleermuis, muis noch -vogel. - -Wie tot waarnemingsleer die van Locke heeft (het in de tekst weerlegd -„spiegel”-dogmatisme, met „een physiek-materieele wereld als oorzaak” -van de gewaarwordingen; aldus b.v. in de Psychologische Omtrekken II § -2, over het „Phaenomenaal karakter onzer kennis”) en als metaphysica -het (ten onrechte) anti-metaphysies wijl (deels terecht) -anti-dualisties naturalisme—die is materialist—in z’n goede consequente -ogenblikken „epiphaenomenalist”—en die moet de Paulsens of Adickes geen -„weerlegging van het materialisme” en deszelfs „gebrekkigen, -‚erkenntnisstheoretischen’ grondslag”, ja zelf geen trap aan Haeckel, -gaan nadoen. Want hoe onverdiend-zacht Dr. W. F.’s oordeel ook zij: -„Trouwens in wijsgeerig doorzicht ligt niet Haeckel’s grootste kracht”, -het lokt de opmerking uit, dat altans Dr. W. F. geen enkel wijsgerig -inzicht op Haeckel vóór heeft, wèl in zoverre beneden hem blijft, als -Haeckel een apostel is van zijn materialistiese overtuiging (al -verkiest ook hij het geüsurpeerde materialistiese modewoord „monisme” -[245] boven het veelgesmade „materialisme”) en Dr. W. F. een -verloochenaar. - -Dr. W. F. is geen empirist of materialist sans phrase, hij is een -wèl-empirist-maar, een wèl-materialist-maar. Ik geef twee zinnetjes, -die deze zijn houding typeren: „Wel kan men de waarheid der -causaliteitswet willen bewijzen uit de ervaring [wel!]; maar het zoeken -naar zulke empirische gegevens gaat alreeds uit van de aanwezigheid van -een vast causaal verband, en veronderstelt reeds het bestaan van -regelmaat en wet.” (Inleiding tot de Wijsbegeerte, p. 83.—Dr. W. F. ziet -hier het apriori natuurlik even helder in, als wie ’t hieruit zou -moeten leren. Hij geeft dan ook over het apriorisme zowel in deze -„Inleiding”, p. 76 ss., als elders, b.v. Psychologische Omtrekken, p. -61 ss., slechts de bekende vermaterialisering en verSpencerisering ten -beste, met een ruimtelik zenuwstelsel als prius van ruimtevoorstelling -en met „typische denkvormen”, die op de „oneindige reeks” ervaringen -van het mensengeslacht.... „berusten”!) en: „De psychische -verschijnselen dragen een bizonder karakter, dat ze niet zonder meer -vergelijkbaar maakt met physische. Wèl kan men hun kenmerkend -bestanddeel, het bewustzijn, een functie [c [246]] van de -hersenwerkzaamheid noemen, een functioneelen verschijningsvorm [a] van -bepaalde stoffelijke processen onder bepaalde omstandigheden en -voorwaarden. Maar hoe het daaruit geboren wordt [b], blijft ons -volkomen duister, aangezien voor onze voorstelling die beide grootheden -zóó verschillend zijn van karakter, dat wij de klove tusschen haar niet -kunnen overbruggen.” (Inlg. p. 113/4). Stel u voor, het bewustzijn -geboren uit processen,... wier logies prius het bewustzijn is! Men -ziet, hoe goed Dr. W. Fr. heeft opgestoken, dat psyche en physis -kennistheoreties „heterogeen” zijn! Maar tegenover het dogmaties -agnosticisme van zijn echt materialisties „Ignorabimus”, sc. hoe, -hebben wij de kritiese zekerheid te stellen van ons echt -phaenomenalisties „Negamus”, sc. dat!— - -Zo goed en zo kwaad als bij Haeckel, waren bij Dr. W. F. allerlei (op -z’n minst [247] 4) variëteiten van materialisme dooréén: (a) het -aequatief of identiteitsmaterialisme: bewustzijn bestaat in, is een -verschijningsvorm van, hersenprocessen, deze „worden bewust”; daar naast -(b) het causatief materialisme: bewustzijn is een gevolg van -hersenprocessen; (c) het attributief materialisme: bewustzijn is een -eigenschap of toestand of „functie” van hersenprocessen; en als variant -daarvan (d) het parallelisties (en wijl realisties steeds min of meer -dualisties: de physiese reeks reëel, terwijl aan de psychiese toch ook -een zekere realiteit moeilik kan worden ontzegd!) psycho-physies -materialisme: bewustzijn gepaard met, begeleidingsverschijnsel van, -hersenprocessen. - -Al deze vormen van materialisme (de voorbeelden volgen onmiddellik) -hebben de kennistheoretiese grondslag gemeen, nl. dat het stoffelike, -het hersenproces, [248] gedacht wordt als het primaire, causale, reale, -als een soort „substraat”, „achtergrond”, „bestaansvoorwaarde” voor het -geestelike, dat als secundair, onwerkzaam („duister”!) bij-produkt of -bij-verschijnsel optreedt. Dus precies het omgekeerde van de waarheid, -die de kennistheorie leert en ook dit mijn geschrift duidelik tracht te -maken. - -Nu toon ik u bij Dr. W. F. eerst deze materialistiese wortel en -vervolgens zijn bont materialisties gewas, waarbij b.v. identiteit (a) -en causaliteit (b) beurtelings ontkend en verondersteld worden, en de -„functie” van c een vage, ruime „afhankelikheid” aanduidt, die ook voor -b en d moet fungeren. We hebben nl. bij Dr. W. F. niet alleen -l’embarras du choix, maar evenzeer le choix des embarras! - -Als volgt: „Alle geesteswerkzaamheid gaat gepaard met [d] zekere -processen in het centrale zenuwstelsel; alle psychische verschijnselen -veronderstellen een physischen achtergrond. Zij zijn een functioneele -uiting [c?] van bepaalde wijzigingen in een stoffelijk substraat, van -zekere ons in haar wezen onbekende bewegingen en omzettingen[?] in die -materie, die een psychisch karakter verkrijgen [a of c], doordat zij -met bewustzijn gepaard gaan [d]. Dit wil evenwel geenszins zeggen, dat -stoffelijke en geestelijke verschijnselen geheel [!] samenvallen en, -naar sommige materialistische schrijvers beweerd hebben, geheel [dus -ten dele?] te vereenzelvigen zijn. Want het is duidelijk, dat bij een -dergelijke opvatting de begrippen causaliteit [dus b!] en identiteit -ten eenenmale met elkander verward worden. Wel zijn de -bewustzijnsverschijnselen functies [c] van bepaalde materieele -veranderingen in de georganiseerde substantie; maar de betrekking -tusschen die beide is niet eenvoudig zonder meer eene van oorzaak en -gevolg [dus niet b .... n.b. wijl .... niet a!], aangezien het -materieele en het psychische in wezen verschillend [„heterogeen”, zie -boven!] en dus niet onmiddellijk met elkander vergelijkbaar zijn in -dien zin, dat het eene zou kunnen verklaard worden als eene omzetting -[dat zou a zijn] van het andere.” (P.O. p. 22). Brr.... „Elke -psychische werkzaamheid veronderstelt zekere physische verandering, -maar niet omgekeerd.” (kennistheoreties alléén omgekeerd!). „De -bewustzijnsverschijnselen treden slechts op bij bepaalde materieele -processen, waarmede zij in vaste regelmatigheid verbonden zijn [d]. -Psychisch kennen wij alleen een reeks afzonderlijke verschijnselen, die -ieder op zichzelf langs physischen weg zijn te voorschijn geroepen [b], -daar ieder van hen zekeren physischen achtergrond tot voorwaarde -heeft.” (ib. p. 25). Zo schrijft Dr. W. F. in zijn § over „Het verband -tusschen lichaam en zielsverschijnselen”! Soortgelijk ellendig geknoei -in de Inlg. p. 109: „Elke psychische werkzaamheid veronderstelt zekere -physische veranderingen, maar niet omgekeerd” en p. 111, zijn -geamendeerd Haeckelisme: „De stoffelijke hersenprocessen zijn niet -zoozeer te beschouwen [niet zoozeer!] als de onmiddellijke oorzaak der -psychische [hersenprocessen?!], dan wel als de onmisbare voorwaarde -daarvan, gebonden als deze zijn aan [d] bepaalde physische bewegingen -en omzettingen [a?].” Op bl. 112 volgt dan: „Want al die feiten -bewijzen wel de onmiskenbare afhankelijkheid der psychische -verschijnselen van physische toestanden”.... maar „Een -afhankelijkheidsbetrekking is een veel ruimer begrip dan een causale -betrekking”.... en Dr. W. F.’s begrippen moeten „ruim” genoeg zijn om -het materialisme van a, b, c en d tegelijk te omvatten! Immers, tans -volgt pagina 113/4, boven geciteerd, waar bewustzijn uit hersenprocessen -geboren wordt! Maar nademaal Dr. W. F. meer dan één krities klokje -heeft horen luiden over het materialisme, geeft hij er na zoveel moois -ook nog deze draai aan op p. 115:.... „al moge het als -wereldbeschouwing niet voldoen,.... toch als werkhypothese bij het -natuurwetenschappelijk onderzoek”.... enz. En deze zijn § 5, aan de -weerlegging van „de materialistische theorie” gewijd, eindigt nu -symbolies met Forel’s „Gehirn und Seele” (vgk. opm. 9), terwijl elders -de fatale (immers hersenfatalistiese) slotsom luidt: „Uit al het -voorgaande volgt, dat het wilsgevoel slechts een begeleidend -verschijnsel is, maar dat de eigenlijke oorzaak van ons handelend -optreden te zoeken is in processen van het centrale zenuwstelsel”.... -(P.O. p. 105; vgk. ook Sociale Ethiek, p. 117). - -Op deze gemene materialistiese wortel nu stoelen de navolgende -materialistiese stammen: - -a (aequatief materialisme): „Slechts een zeer gering deel der processen -die zich in ons centrale zenuwstelsel afspelen, wordt ons [?!] bewust” -(P.O. p. 32). Evenzo: „Het bewustzijn alzoo is te beschouwen als een -functie [c] of begeleidend verschijnsel [d] van een klein gedeelte der -stoffelijke processen die zich in het organisme afspelen. Wij nemen -waar dat bepaalde processen gepaard gaan met [d] bewustzijn, alhoewel -het ons alsnog onmogelijk is aan te geven, waarvan het afhangt of dit -al dan niet het geval is, m.a.w. of een werkzaamheid van het centrale -zenuwstelsel ons [?] al dan niet bewust wordt [a].” (ib. p. 36). [249] -Eindelik p. 59: „en zoo moet men wel met Maudsley tot de slotsom komen, -dat een groot deel van ons denken bestaat in onbewuste -hersenwerkzaamheid.” - -b (causatief materialisme): In zijn „Sociale Vertoogen” schrijft Dr. W. -F., nog wel onmiddellik na een zuiver krities citaat van Heymans, op p. -244: „Maar overigens [!] is het duidelijk, dat de moreele degeneratie -van den misdadiger slechts het gevolg kan zijn van moleculaire -afwijkingen in het centrale zenuwstelsel, al onttrekken die zich nog -ten eenenmale aan onze zintuigelijke waarneming” en op p. 254: „Want, -gelijk reeds boven opgemerkt, elke moreele degeneratie kan in laatste -instantie slechts het gevolg zijn van afwijkingen in het centrale -zenuwstelsel, al onttrekken deze zich ten eenenmale aan onze -zintuigelijke waarneming. Immers wij mogen van de veronderstelling -uitgaan, dat aan alle psychische verschijnselen een physisch correlaat, -d.i. een stoffelijk substraat ten grondslag ligt, en dus ook dat alle -zielkundige afwijkingen ten slotte wijzen op zekere somatische -wijzigingen.” - -Op zulke plaatsen betrappen wij een schrijver en négligé, zien wij zijn -materialisme en action, niet wat hij er voorzichtiglik van zegt, maar -wat hij er feitelik en wezenlik van blijkt te denken. Achter „correlaat” -en „substraat”, achter „functie” en „verschijningsvorm” en al dat -fraais meer, maskeert Dr. W. F. dus eigenlik ook slechts het wegens een -zekere welgeaccrediteerde „heterogeneïteit” zo braaf verloochende -b!—Maar gaan we verder: - -„Want niet de waargenomen stoffelijke wereld buiten ons, maar de -psychische gewaarwordingen binnenin ons zijn het primaire en -onmiddellijk empirisch gegevene; [was dit maar tot Dr. W. F. -doorgedrongen, doch de zin is helaas nog niet uit:] en het is slechts -een hypothese, wanneer wij daarnevens nog een physiek-materieele wereld -als oorzaak dier psychische verschijnselen aannemen....” (P.O. p. 28)! -En op p. 66: „Onder de zoo straks genoemde materieele sporen, die den -grondslag vormen van het geheugen, verstaan wij de bizondere -praedispositie van het zenuwstelsel om bij voorkeur dezelfde -associatiebanen te laten inslaan en dezelfde psychische produkten te -leveren als vroeger.” Hoofdstuk V, over de gemoedsaandoeningen, eindigt -aldus: „Ongetwijfeld bestaat er een nauw verband tusschen de -gemoedsbewegingen en de innervatieprocessen, die inwendig tot -bewustzijn komen [a]; maar er bestaat daarom nog geen voldoende grond -om nu ook aan te nemen, dat deze laatsten de uitsluitende [?] oorzaak -[dus niet b?] der eersten zijn, en om beiden zonder meer tot een -psycho-physische identiteit te verklaren [dus niet a? of niet d?]. Hoe -ze in werkelijkheid oorzakelijk samenhangen [weer terecht bij b!] -blijft alsnog een open vraag, wier volledige oplossing aan de toekomst -blijft voorbehouden.”! Hier wordt dus zelfs het „Ignorabimus” (zie -boven) nog weer verloochend en overtroefd door een Haeckeliaanse wissel -op de toekomst!—Eindelik nog uit het slothoofdstuk, p. 117, waar „wij -omtrent de ware physiologische oorzaken en juiste verklaring dezer -psychische verscheidenheden nog zoo in het duister rondtasten.” Ook -zulk een zinnetje speaks volumes. - -c (attributief materialisme): „Het [geheugen] is niet een aanhangsel, -maar een integreerend [?] bestanddeel van bepaalde toestanden der -zenuwelementen.... Het herinneringsvermogen berust op een organischen -grondslag, d.w.z. op inhaerente [?] eigenschappen der levende materie.” -(P.O. p. 64). Of, zonder omwegen: „Het geheugen toch is een eigenschap -der hersensubstantie....” (P.O. p. 68). - -d (psycho-physies materialisme): P.O. p. 25 (boven geciteerd), p. 34/5: -„Het bewustzijn op zichzelf is van niets de oorzaak;.... en veelal -[n.b., soms dus niet?!] blijft het volkomen duister, waarom het zich -paart aan physiologische verrichtingen, die evengoed ook zonder dien -zouden plaats grijpen.” Evenzo p. 36: „Wij nemen waar” dat -hersenprocessen „gepaard gaan met” bewustzijn (zie boven), of p. 105, -reeds geciteerd en b.v. tot slot Inlg. p. 101/2, waar we nog eens al -dit knoeierig materialisme-tegen-wil-en-dank bijéén hebben: „Het -bewustzijn is zeer zeker moeilijk [dus niet onmogelik!] [a] te -verklaren als bewegingsverschijnsel, noch vertegenwoordigt het een -bizondere kracht. Het wijst slechts op een toestand [c?]: beweging gaat -niet over of zet zich niet om in bewustzijn, wat onmogelijk ware omdat -beide heterogene begrippen zijn [warmte en beweging dan?]; maar -bepaalde bewegingsverschijnselen in het centrale zenuwstelsel verwekken -[b?] processen, die gepaard gaan met [d] bewustzijn. Het bewustzijn is -dus te beschouwen als een functie [a of b of c] of [men mag kiezen! ’t -is bij Dr. W. F. toch alles één materialistiese pot nat] begeleidend -verschijnsel [d] van een klein gedeelte der stoffelijke processen die -zich in het organisme afspelen, hoewel wij nog hoegenaamd niet in staat -zijn aan te geven waarvan het afhangt of deze al dan niet met -bewustzijn gepaard [d] gaan.”— —Het ligt geheel in de lijn van al deze -verwarde contradictore halfslachtigheden en ondoordachtheden, dat nu -ook nog een inconsequente μεταβασις εἰς ἀλλο γενος, de dualistiese -„Wechselwirkung”, telkens dit epiphaenomenalisme komt doorbreken. -Evenals bij de waarneming volgens Dr. W. F. stof, causaal, inwerkt op -geest, zo beïnvloedt omgekeerd het psychiese ongegeneerd de physiese -reeks: P.O. p. 42, waar „aandachtsvestiging den bloedtoevoer naar de -hersenen verhoogt”, p. 51 omtrent de verbeeldingskracht: „Hoe -ingrijpend die kan inwerken ook op de physieke verschijnselen des -lichaams”, p. 81 ss.: „welk een grooten onwillekeurigen invloed de -affecten oefenen op tal van physiologische processen die in het lichaam -plaats grijpen” en de voorbeelden aldaar, gelijk op p. 82/3: „Zoo -vinden tal van pathologische toestanden van het zenuwstelsel.... hun -primaire [n.b.!] oorzaak in stoornissen van het gemoedsleven.—Maar ook -omgekeerd kunnen physieke veranderingen in het organisme sterke -wijzigingen in het gevoelsleven wakker roepen.”! Hiertoe behoren ook de -selectie-dualismen, aangewezen in opm. 33, die men wel wil vergelijken. - -Holderdebolder dogmatiseert, oreert en doceert Dr. W. F. er op los, -zonder zweem van kritiese bezinning, onverschillig of hij zijn -materialisme „critisch realisme” noemt (Inlg. p. 64), dan wel „critisch -idealisme” (P.O. p. 28)—het is alles, behalve „critisch” in de -kenniskritiese, kantiaanse zin van transcendentaal (vgk. hierover opm. -6 en 7 en bl. 22–24 tekst), het staat er, als onbewust dogmatisme, -juist lijnrecht tegenover—wat Dr. W. F. in even onbewuste zelfkritiek -onovertrefbaar juist en scherp formuleert, als hij het noemt: een „niet -transcendentaal, maar critisch idealisme”! [250] - -En van de ontwikkeling of verdieping, die Prof. v. d. Wyck onlangs naar -ik meen bij Dr. W. F. heeft bespeurd, vermag ik kennistheoreties geen -spoor te vinden. Integendeel—ook zijn jongste produkt, het najaar 1911 -verschenen geschrift over Het Bewustzijn, hult in gewaad van -anti-metaphysies agnosticisme louter slechte, dogmatiese, -materialistiese metaphysica—die nu de welwillende lezer er zelf uit -moge halen. - -Ik kom tans op mijn aanhef terug: Blijkt Dr. W. F. ook na deze zo -ontoegankelik voor de wijsgerige kritiek als Haeckel, dan bestaat er -voor hem slechts één weg, om altans de eerbied zich te redden, die een -oprecht, gaaf naturalist verdient: „Be nothing which thou art not” -(Poe), of, positief: „To thine own self be true”! - - - -17: p. 39. Phaenomeen. Wij hebben geen Hollands woord daarvoor: -„verschijning” (= komst) en „verschijnsel” worden in een heel andere -zin gebruikt. Ons taaleigen gedoogt feitelik niet, een zgn. „ding”: een -boek, een astronomies lichaam als zon of aardbol, een scheikundig -element, „verschijnsel” te noemen. [251] - -Men spreekt van de sterren als „verschijnselen aan de sterrenhemel”, -tegenover de astronomiese werkelikheid—de kennisleer noemt juist dit -astronomies ruimtelik „Heelal” Phaenomeen der werkelikheid of de -phaenomenale wereld, en bedoelt daarmee, dat het een denkbeeldig geheel -is van algemeen mogelike waarnemingsinhouden, in tegenstelling -enerzijds tot de individuele (lichtpunt-)gewaarwordingen en anderzijds -tot de van mogelike waarneming onafhankelike werkelikheid zelf, wier -inwerking op onze geest oorzaak is van die gewaarwordingen en die als -zodanig het „reale” of „substraat” of „An-sich” heet van die -phaenomenale objectenwereld. - -De eenheid, waarin de afzonderlike waarnemingsinhouden groepsgewijs -worden samengevat tot de „dingen”, die deze inhoud als „eigenschappen” -„dragen”, vindt dus z’n grond en verklaring enerzijds in de eenheid van -het denkend en waarnemend bewustzijn, dat als subject het -kennistheoretiese prius is van deze objecten, anderzijds in de eenheid -van het (vermoedelik evenzeer subjectief, psychies) reale, dat als -substratum het metaphysiese prius der voorwerpen vormt. - -Is dit inzicht eenmaal bereikt, dan zal de lezer mij gaarne Kant’s -terminologie schenken, in casu zijn „transcendentale synthetische -Einheit der Apperception” als „formaler, subjectiver Grund” der -„empirischen Einheit der objectiven Erscheinung”. Wie deze Kantiaanse -„apperceptie”, in haar kennis-theoretiese zuiverheid, dus vrij van -ontologiese, substantiële dogmasmetten, begrepen heeft, is daardoor -alleen reeds... Hegel te boven gekomen, en kan nog slechts glimlachen -als Hegel’s „begrip” zich uitgeeft voor een synthese van Spinoza’s -substantie (transcendent, dus slechts door wanbegrip te vergeesteliken) -en Kant’s apperceptie (transcendentaal, dus slechts door onkritiese -„Subreption” te verwezenliken). - -„Verschijnsel” voor phaenomeen heeft ook nog dit tegen, dat het aan -iets vergankeliks doet denken, en dus de niet-kritiese Hegeliaanse en -Bollandistiese tegenstelling met het „wezen” als het onvergankelike -bestendigt (vgk. b.v. Coll. Log. pp. 538–550: „Stof is de naam van de -wezenlijkheid in het verschijnsel” enz., het „wezen” „als blijvende -eenheid of idealiteit van eigen vergankelijke realiteit” en laatstelik -De Logica, p. 22: „het ding als verschijnsel, heeft de eigenschap der -vergankelijkheid” enz.). Juist in Kant’s „substantia phainomenon”, -Newton’s materie en de quantitas materiae (massa) hebben we klassieke -voorbeelden van een onvergankelik, onveranderlik phaenomeen, terwijl -enerzijds het ding-op-zich-zelf evenmin onvergankelik als vergankelik -mag heten, zover het als ontijdelik moet worden gedacht, en anderzijds -het werkelik bewustzijnsleven, waarvan een levend organisme naar de -psychies-monistiese leer het phaenomeen is, de tijdelikheid en -vergankelikheid met dit laatste gemeen heeft. - - - -18: p. 39. Daarmee is weerlegd Schopenhauer’s kritiek (I, p. 562/3) op -Kant zover zij de gewaande tegenstrijdigheid betreft, dat Kant eerst -(terecht!) zegt: het verstand kan slechts denken, niet „aanschouwen”, -„Anschauung, Wahrnehmung, Perceptio gehören bloss den Sinnen an, und -die Anschauung bedarf der Funktion des Denkens auf keine Weise.”—en -later toch voor de natuur, voor het samenstellen van objecten, het -verstand nodig heeft, voor het object dus „das doch wohl ein -Anschauliches und kein Abstraktum ist”, zegt Schopenhauer... ten -onrechte. „Nun ist aber die Natur doch wohl ein Anschauliches und kein -Abstraktum” ... integendeel! - -„Ich fordere Jeden, der mit mir die Verehrung gegen Kant theilt, auf, -diese Widersprüche zu vereinigen, und zu zeigen, dass Kant bei seiner -Lehre vom Objekt der Erfahrung und der Art, wie es durch die Thätigkeit -des Verstandes und seiner zwölf Funktionen bestimmt wird, etwas ganz -Deutliches und Bestimmtes gedacht habe.” (p. 563/4). - -Ik kan zonder die 12 Funktionen te verdedigen aan die Aufforderung -voldoen: alle aanschouwing is, voor Kant, belevenis, individueel (al -geschiedt ze niet dan in de aanschouwingsvormen, òf tijd en ruimte, òf -tijd alléén)—en de „objecten”, al het objectief „Bestimmte” ... heel de -natuur, geldt transindividueel, met betrekking tot „ein Bewusstsein -überhaupt”, is dus nooit onmiddellik belevenis, „intuïtieve” -werkelikheid, maar abstrakt, door diskursief denken omtrent gegeven -belevenissen (die altijd nodig en vóórondersteld zijn) opgebouwd -intersubjectief geldig systeem. - -Niet alleen dus het (transcendentale, en geenszins empiriese) „Objekt” -waardoor ons de aanschouwing gegeven wordt, het Ding an sich, is van de -aanschouwing verschillend, maar zelfs ook het immanente Objekt, dat uit -aanschouwing, uit gewaarwordingen in aanschouwingsvormen, denkend wordt -gecomponeerd. - -„Unvorstellbar” of „sonderbare Voraussetzung” is dus dat immanent -Object, dat natuurding, geenszins. Integendeel, het bestaat juist -alléén in onze wetenschappelike voorstelling! - -Te zeggen: onze Anschauung („waarneming”) is als zodanig reeds „sofort -objectiv” (p. 565) heeft enerzijds geen zin (want niet de waarneming, -maar haar inhoud wordt geobjectiveerd), is anderzijds onjuist -(vergelijk droom, hallucinatie enz.) en is 3o. niet ter zake tegen -Kant, want die toekenning van het praedicaat objectief is zuiver -verstandswerk—, de zinnen weten niets hoegenaamd van al of niet -„objectief”. - -Wundt’s tegenstelling tussen de „concrete”, „zinnelike” natuurobjekten -en de „abstrakte” „begripsdingen” (atomen etc.) der natuurwetenschap, -vergeet tweeërlei: dat de eerste evenzeer reeds abstrakt—en de tweede -evenzeer nog zinnelik zijn! - - - -19: p. 40. Heel de Hegeliaanse tegenstellingenreeks van schijn of -verschijnsel en wezen of waarheid of werkelikheid, van uiting en -kracht, geval en wet, blijft dan ook (als in z’n geheel immanent) -beneden het niveau van Kant’s kennistheoretiese („transcendentale”) -tegenstellingen: al of niet immanent en al of niet a priori. - -Zo is het louter machteloze misvattingspolemiek, als Prof. Bolland in -„Zuivere Rede” (p. 32, 33, 2e dr. 75) van de „wét” als „het blijvende -ware aan de verschijnselen”, „blijvende eenheid van de kracht en haar -uiting”, aldus oreert: „De werkelijke wet is als wet der (ware of -geheele) werkelijkheid even weinig enkel buiten als alleen binnen, even -weinig eenzijdig van voren [!] als blootelijk van achteren [!] en niet -òf subjectieve òf objectieve maar absolute wet, die zich als zoodanig -in al het relatieve wedervindt; de ware wet of wet van het ware is -zonder eenzijdigheid achter, in en voor [n.b.] al het verschijnende het -begrijpelijk geldige en zoo op hare wijze het werkelijke, ware en -redelijke zelf.” - -Nog afgezien van de ondoordachte vereenzelviging van waarheid en -werkelikheid, staat dus zelfs deze „wet” ... tegenover Kant’s An sich, -als een wet, slechts van phaenomenen, een slechts phaenomenale, zuiver -immanente, dus als zodanig evenzeer objectieve als subjectieve wet. -Vgk. verder van hetzelfde gehalte de herhalingen van pp. 122–128 Z. R. - - - -20: p. 42. Het doet vermakelik aan, een dogmaties realist als b.v. -Dietzgen te horen vertellen (Streifzüge, p. 60 ss.): „Von der -gegenwärtig grassierenden erbärmlichen philosophischen Kritik wird der -Menschenverstand als armer Schlucker dargestellt, der nur die -oberflächlichen Erscheinungen der Dinge erklären [!] könne” ... -Natuurlik is dat „Oberflächliche” alléén van Dietzgen, niet van de -„Kritik”. - -Van Hegel tot Dietzgen weet men aardig beter dan Kant wat de verhouding -van werkelikheid, wezen, tot „Erscheinung” eigenlik is: Gelijk Hegel -gewaagt van dingen, die „nicht nur für uns sondern an sich blosse -Erscheinungen sind” (Busse, Geist und Körper, p. 29, terecht: -„Erscheinung an sich... eine contradictio in adjecto”), zo expliceert -Dietzgen nader als volgt: „Alle Erscheinungen macht der Intellekt zu -Wesen und erkennt alle Wesen als Erscheinungen des grossen [!] -allgemeinen Naturwesens. Der Widerspruch zwischen Erscheinung und Wesen -ist kein Widerspruch, sondern eine logische Operation, eine -dialektische Formalität [!]. Das Wesen des Universums ist Erscheinung -[!] und seine Erscheinungen sind wesenhaft... Und unsere Kritik sagt: -Das Was, welches erscheint, ist selbst Erscheinung [wel, wel!], Subjekt -und Prädikat ist von einer Art.” Of elders: „Das Wesen der Welt ist -absolute Veränderlichkeit. Erscheinungen erscheinen—voilà tout.” (Das -Wesen der menschlichen Kopfarbeit, p. 72). - -Nu weten we ’t—wezenlik! - -Voorwaar, voor zulk een wijsgeer moeten wel de Kantianen, „die -zeitgenössischen Philosophen mit dem Geschichtsschreiber des -Materialismus an der Spitze” ... „entweder Schelme oder Narren” zijn... -„welche mit sämtlichen Körnern eines Sandhaufens sich nicht begnügen -wollen sondern hinter [!] allen Körnern extra noch einen körnerlosen -Sandhaufen [!] suchen.”!—Waarlik een schelm of een nar, wie op -Dietzgen’s... zandhoop bouwt! - -Komt ééns het proletariaat ook aan wijsbegeerte toe (mocht ik het -beleven—er altans het mijne toe bijdragen)—dan zal het zelf wel richten -over deze profeet van het „dialekties” „materialisme”. Tot zolang mag -hij blijven „der Philosoph des Proletariats”. Tot zolang mag „die -Denkmethode und Weltanschauung des Proletariats” heten, wat „mit dem -Masse der unreifen bürgerlichen Erkenntnistheorie gemessen” (om met -Dietzgen’s waardige paladijn Dr. A. Pannekoek te spreken, die zich en -de zijnen reeds tans in staat verklaart, „die bürgerliche Philosophie -denkend zu überwinden”) een waardeloos samenraapsel blijkt van -materialistiese („Aus einem immateriellen, unfassbaren Wesen wird -nunmehr der Geist zu einer körperlichen Tätigkeit.—Denken ist eine -Tätigkeit des Gehirns, wie Gehen eine Tätigkeit der Beine.”) en -dualistiese („Nun aber besteht die ganze Welt aus Atomen und -Bewusstsein, aus Materie und Geist”) afval [252]. Tot zolang viere de -Heer Pannekoek gerust als „Vollender des Werkes.... von Hume und Kant -begonnen” de verwatenste fraseur, die ooit geposeerd heeft en geponeerd -is als kennistheoreticus, de Ueber-Kant, die met zijn „abermalige -[neen, aberwitzige] Kritik der reinen und praktischen Vernunft” zóveel -van die Kritiek begrepen heeft, van het kennis-probleem, de synth. -oordelen a priori, dat hij.... de analysis als tegeninstantie, als.... -„nicht so wunderbar” (p. 84) aanvoert, de Hyper-Spinoza (hoort, hoe -deze Dietzgen Spinoza de les leest, Streifzüge p. 17: „Das ist gefehlt -etc..... das Absolute oder die Natur.... dehnt sich endlos aus, im -Raume und in der Zeit”.... etc), die eens even het „Denk-Instrument” -zelf „in unserm Kopfe”, „das geistige Organ, welches dem Menschen von -Natur im Kopf angewachsen ist” verbeteren zal („Schon der berühmte -Spinoza hat uns ein leider unvollendetes Werkchen ‚über die -Verbesserung des Verstandes’ hinterlassen, und es ist nichts Geringeres -als die Verbesserung dieses Instruments, was wir mit diesen -‚Streifzügen in das Gebiet der Erkenntnistheorie’ bezwecken.”)! Enfin, -es muss auch solche Käuze geben. En mocht gij u ergeren aan die -zwetsende zelfweersprekingen, waarvan zijn werk wemelt, bedenk dan met -Dr. Pannekoek, dat gij „die dialektische Denkweise”, „die Erkenntnis, -dass der Widerspruch die wahre Natur aller Dinge ist” nog niet hebt -bereikt, of neen, laat u liever verzoenen door de aardige, voor -Dietzgen zo karakteristieke anekdote, die zijn zoon vertelt: „Als ein -Bekannter ihn an Versprochenes erinnerte, antwortete er: ‚Bitte, mich -nie beim Worte zu nehmen, sondern nur alles quecksilberig zu -verstenen.’” of door een waarlik wijs en beminnelik woord van Dietzgen: -„auch der Bösewicht ist ein guter Kerl und der Gerechte sündigt des -Tages siebenmal.” - - - -21: p. 44. De Duitse kennisleer zegt hier gewoonlik „Grund” (ofschoon -Kant herhaaldelik eenvoudig van „Ursache” spreekt, vgk. opm. 30), ter -onderscheiding van de ruimtelike, phaenomenale „causaliteit” der -natuur; terwijl Heymans, zuiverder, (maar in strijd met het als altijd -uit naiveteit geboren spraakgebruik) spreekt van causaliteit en -„pseudo-causaliteit”. - -Een bezwaar daartegen schijnt mij, dat we dan ook van pseudo-dingen en -pseudo-substantie en pseudo-realiteit zouden moeten spreken, waardoor -bestendiging der verwarring van „schijn” en „verschijnsel” te duchten -valt. Misschien ware dan phaeno- nog beter dan pseudo-. - -Zelfs Kant kon bij ’t redigeren van de beruchte 2de druk van zijn -Kritik der reinen Vernunft niet meer ’t verschil duidelik maken tussen -de „schijn” (wat niet geobjectiveerd mag worden, omdat het individueel -is: hallucinatie-inhoud, of verkeerd geobjectiveerd wordt, omdat met -perspectief, nabeelden enz. geen rekening wordt gehouden, het zg. -„zinsbedrog”: „die zwei Henkel, die man anfänglich dem Saturn -beilegte”) en het „verschijnsel” (dat niet getranscendeerd mag worden, -omdat het objectief is: de roodheid van de roos, die wel aan ’t object -„roos”, maar niet aan het An-sich der roos, aan de oorzaak der -roodgewaarwording eigen is). Kant verhaspelt in de noot bij p. 73 o. c. -deze twee geheel verschillende dingen: de „schijn” der verkeerde, wijl -realistiese transcendering en de „schijn” der verkeerde, maar -goed-immanente objectivering. Zolang u deze samenvoeging: „immanente -objectivering” als een contradictie klinkt, hebt ge ’t Kantisme nog -onvoldoende begrepen. Dat is juist de tegenstelling van ’t dogmaties -realisme (b.v. dat van Hartmann) met Kant, dat voor ’t eerste -objectivering transcendering betekent,—terwijl Kant bewees: heel de -objectivering der natuurwetenschap—heel de „natuur” is ... immanent. -Natuurlik gelden deze termen: immanent en transcendent dus niet,—zoals -Hartmann met het naief realisme ze misvat—, ten opzichte van een -individu, maar ten opzichte van ’t Bewusstsein überhaupt, de kennende -subjectiviteit als zodanig. - - - -22: p. 44. Het realisme zal onder ’t lezen van dit, gelijk van elk -anti-realisties betoog, reeds voortdurend de gemenelike kanttekening -hebben gezet: maar ik bedoel met b.v. „die rode bal” volstrekt niet een -systeem van mogelike gewaarwordingsinhouden, maar juist de -transcendente oorzaak van mijn en anderer gewaarwordingen, met hun -bepaalde inhouden. Juist—maar van tweeën één: òf gij bedoelt inderdaad -deze (transcendente) oorzaak,—maar dan moogt gij haar, als zodanig, -geen enkele der „zinnelike” eigenschappen toeschrijven [253]: die -werkelike oorzaak is noch rood noch rond, zelfs niet eens ruimtelik -enz.—òf gij bedoelt iets roods en ronds, maar dan hebt ge weer een uit -werkelike en mogelike gewaarwordingsinhouden samengesteld abstractum, -een product uit, in plaats van een oorzaak van waarnemingsinhouden. - -Mach, Beiträge zur Analyse der Empfindungen, p. 20 heeft hier vrijwel -gelijk: „nicht die Körper erzeugen Empfindungen, sondern -Empfindungskomplexe bilden Körper”, wel te verstaan: aus -Empfindungskomplexen bildet der denkende Geist Körper (Tussen haakjes: -Wat zou Mach moeten antwoorden op de vraag: wat dan wèl de oorzaken der -gewaarwordingen zijn?). - -Gij hebt tot dusver b.v. aethertrillingen als de (van bewustzijn -onafhankelik bestaande) werkelikheid beschouwd, die „oorzaak” is van -onze licht- en kleurgewaarwordingen—maar gij zult tans of straks wel -gaan inzien, dat precies zoals de kleuren een vertolking van de -werkelikheid in de taal van de kleurzin, evenzo de bewegingen -(trillingen, heel de „mechaniese” wereld) ook slechts een bewustzijns- -(waarnemings-)afhankelike zijn ... niet de werkelikheid zelf, maar haar -vertolking in de taal van ... de bewegingszin (Uitstekend, Riehl, Der -Philos. Krit. II, p. 27). „Kracht” en „stof” bestaan slechts objectief, -niet van-bewustzijn-onafhankelik of „an sich”, zelfs niet eens -onafhankelik van mogelike waarneming. - - - -23: p. 45. Hier zij er op gewezen, dat ook Kant’s aan Locke c.s. -ontleende, even veel gesmade als weinig begrepen „innere Sinn” een ... -goede zin heeft. Want b.v. eens anders gemoedsaandoeningen, angsten, -begeerten enz. kan ik enkel mij „denken”, „voorstellen”, -„erwägen”,—maar beleven, „hebben”, ervaren, en in die zin „kennen” kan -ik alléén eigen bewustzijnstoestanden. Alléén door dat „beleven”, -„ervaren” (Kant spreekt naar Locke’s voorbeeld van „innerlik -waarnemen”, „innere Anschauung”) worden deze voor ons tot -werkelikheden, bepaalde („bestimmte”) realiteiten, nog lang niet door -ze enkel te „denken”,—de „Anschauung” is onontbeerlik—en dus ook ... de -„vorm” van alle bewustzijns-belevenissen ... de „tijd”. Iets -ontijdeliks kan ik zeer goed denken, tot onderwerp van overweging, van -nadenken, tot subjekt van oordelen maken, „kennen” echter, of zelfs mij -voorstellen—nooit!—(Vgk. Hoofdst. IV, § 1). - -De „innere Sinn” is synoniem met de „empirische Apperception”, „das -empirische Bewusstsein meiner selbst”, „vermittelst dessen das Gemüth -sich selbst oder seinen inneren Zustand anschaut”. Zo wordt door Kant -meteen elk intellektualisme en ontologisme onmogelik gemaakt.—Onze -innerlike ervaring is niet intellektueel: louter „denken” of „rede” zou -ons geen enkel gevoel, geen enkele gewaarwording kunnen leveren—en het -denken moet zelf als psychiese realiteit (dus in de tijd!) „gegeven” -zijn ... om te bestaan. Vgk. hierover speciaal K. d. r. V. § 22, p. 668 -s.: „Sich einen Gegenstand denken, und einen Gegenstand erkennen, ist -also nicht einerlei” enz.; p. 675: „Ich, als Intelligenz und denkend -Subject, erkenne mich selbst als gedachtes Object, sofern ich mir noch -über das [behalve ’t gedacht zijn] in der Anschauung gegeben bin, nur, -gleich andern Phänomenen” etc. en vooral § 25, p. 676/7: „So wie zum -Erkenntnisse” etc. - -De polemiek van Palagyi tegen de „innere Sinn” berust uitsluitend op de -misvatting van „Sinn” ... in de gewone zin van ’t woord. Kant’s „i. S.” -heeft met een zien van het zien, een „Tasten des Tastens”, kortom, een -gewaarwording van een gewaarwording niets hoegenaamd uit te staan—en -even veel met Thomas van Aquino’s lichamelike „sensus communis”—(cf. -Palagyi, Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der -modernen Logik, 1902). - -Ook Paulsen geeft in „Die Zukunftsaufgaben der Philosophie” nog een -machteloos-dogmaties verweer tegen Kant’s „inneren Sinn”, waarin hij -zelfs schrijft: „Es bleibt kein dunkler, undurchdringlicher Gegenstand -hinter der Szene, von dem wir im Selbstbewusstsein bloss eine -‚Erscheinung’, eine getrübte oder gefälschte Spiegelung hätten.” De -kenniskritiek moet weer antwoorden: Kennis, onverschillig of zij ons -zelf geldt dan wel iets anders, dat „erscheint”, is in ’t geheel geen -„Spiegelung”, laat staan dus „eine getrübte oder gefälschte -Spiegelung”! Voor Kant sluit dan ook de „innere Sinn” geenszins uit, -maar eer juist in, uw psychistiese „Erweiterung des Realismus auf die -Aussenwelt”, terwijl het tijdeloos An-sich niets hoegenaamd gemeen -heeft met een „blosser schattenhafter Doppelgänger der Materie” en -slechts in zoverre een „ens rationis” mag heten, als de ratio, de -redelike tijdkritiek, tot dit ens moet besluiten. - - - -24: p. 57. Speciaal bij het ruimteprobleem verwarre men niet de -kennistheoretiese tegenstelling: empirisme en apriorisme (al naar de -ruimte ’t zij als a posteriori gegeven kennisinhoud wordt beschouwd ’t -zij als kennisvorm, geldig a priori ten aanzien van alle mogelike -desbetreffende inhoud) met de voor ons weinig belangrijke psychologiese -tegenstelling van (door Helmholtz dus genaamd) nativisme en empirisme -ten aanzien van bepaalde zinnen, naar gelang men aanneemt, dat deze òf -krachtens aangeboren eigenschappen oorspronkelik onmiddellik-ruimtelike -gegevens bieden, òf wel slechts onruimtelike „locaaltekens”, die dus -slechts middellik, met behulp van „ervaring”, d.w.z. door associatie -met ruimtelike gegevens, hun ruimtelike betekenis krijgen (Wundt stelt -tegenover de „nativistiese” de „genetiese” theorieën, onder welke -laatste dan behalve de hier genoemde empiristiese leer ook zijn eigen -„praeëmpiristiese” versmeltingstheorie valt, vgk. b.v. zijn Grundriss -der Psychologie § 10). - -Zo zijn naar de kennistheoretiese tegenstelling b.v. Berkeley en Mach -en alle „positivisten” empirist, Kant en Heymans apriorist, naar de -psychologiese tegenstelling echter is Berkeley nativist t.a.v. de -tastzin, empirist t.a.v. de gezichtszin (waaromtrent Hering b.v. -nativist was), terwijl Helmholtz en Heymans empirist zijn t.a.v. beide, -maar Heymans nativist t.a.v. de bewegingszin, natuurlik zonder dat aan -„aangeboren kennis” bij dit „nativisme” mag worden gedacht. - - - -25: p. 58. Het voor velen zo „moeilike” moduleren b.v. (gelijk het -begeleiden, harmoniseren van melodieën)—behoeft dan ook niet geleerd te -worden—een muzikale geest kan het zelf vinden, van ’t begin tot het -eind—gelijk een mathematies genie—de meetkunde zelf zou kunnen vinden, -die uit de axioma’s volgt, zonder dat er enige verdere „ervaring” toe -nodig is, dan die onze eigen voorstelling ons levert. Ook de wetten van -de logica kan ieder „vinden”—in z’n eigen denken—en ieder denkend -subject past ze toe—omdat het de zuiver subjectieve, formele -natuurwetten van het denken zijn; wie niet reeds denken kon, zou ze -evenmin kunnen leren als begrijpen. En hun slechts subjectief, formeel -karakter verklaart tevens hun apodikties gelden voor alle „materie”, -alle denkbare werkelikheid. Ik misken niet dit verschil, dat de -muzikale wetten geen denk- maar gevoelswetten, wetten van aesthesis, -van aesthetica zijn, maar het zijn ook weer de natuurwetten van het -muzikale voelen, dat de een tot in de fijnste ontwikkeling, de ander -slechts in primitiefste aanleg bezit.—Het is een eigenaardig genot, ook -hier, als bij de logica, de meetkunde, de mechanica, de gelijkheid, de -éénheid aller subjekten, dus de dááruit alléén voortkomende -„algemeen-geldigheid” van de muziekleer te bemerken.—De oudste en de -nieuwste muziek, de Aziatiese of Afrikaanse evengoed als de Europese, -kan naar onze zelfde regelen worden ontleed en begrepen. Alle nationale -muziek, alle zang van volkeren en rassen, is slechts één machtig „thema -met variaties”: een variantenspel van de éne muziek der -Mensheid.—Uitnemende bijdragen tot dit weten zijn ten onzent geleverd -door Prof. Land (over de Arabiese en Javaanse toonstelsels) en door de -onlangs overleden Rotterdamse muziekkenner A. J. Polak (de -harmonisering van Turkse en Japanse melodieën). - -Maar een kritiese muziekleer, een „Kritik des reinen Musikempfindens”, -die de „Gesetze und Elemente” van de muziek zou hebben gevonden en -verklaard—gelijk logica en meetkunde door Kant-Heymans verklaard -zijn—bestaat nog niet, zover ik weet.—Liebmann spreekt terecht, zij het -in andere zin, van „ein ästhetisches Apriori, dem logischen Apriori -völlig parallel, aber viel schwieriger zu entdecken.” (Anal. der W.² p. -606). Musici zijn slechts bij uitzondering denkers. Zij aanvaarden hun -eigen kunst in gelovige heteronomie, als ondoorgrondelik, boven begrip -verheven, en de wijzen hebben in levenloos intellectualisme, met een -Hegel gedoceerd: „das Unsagbare, Gefühl, Empfindung, ist nicht das -Vortrefflichste, Wahrste, sondern das Unbedeutendste, Unwahrste.” En -Hegel heeft gelijk, de muziek is de „subjectiefste” kunst. Maar—zeg ik -in Kant’s zin—zij zal juist doordat zij een zuiver subjectieve, zuiver -„formele” kunst is ... het objectiefst van alle blijken. - - - -26: p. 59. Zo lezen we bij Liebmann, Z. Anal. der W.² p. 589: „nirgends -tritt.... die sogut wie unbedingte Abhängigkeit des ästhetischen -Wohlgefallens von rein quantitativen Proportionen entschiedener zu Tage -als in der Musik.” en in dezelfde geest p. 623: „sie wirkt durch den -vibrirenden Sinnesnerven” etc..... „Jenes erregbare Etwas [waardoor die -rhythmischen Erzitterungen ons niet koud laten] steckt noch hinter der -specifischen Energie des Gehörsinns, welche den Schwingungsprocess in -die Tonqualität übersetzt” (!) en evenzo p. 625: „Unser Ohr mit der in -seiner innersten Tiefe verborgenen, zarten Nervenclaviatur und seinen -specifischen Energieen verwandelt [sic] die Lufterschütterungen in ein -Neues, Qualitatives.... in Töne.”! [254] - -Tot m’n verwondering begaat Theodor Lipps, Aesthetik (Kult. d. Gegenw. -1, VI: p. 354/5) nog deze fout op materialistiese basis, trots z’n -„absoluter Idealismus” die b.v. in zijn lezenswaard „Naturwissenschaft -und Weltanschauung” stellig de allures aanneemt van een monisties -psychisme, al blijkt reeds hier onklaarheid omtrent de -kennistheoretiese betekenis van het natuurwetenschappelik „Ersetzen -aller spezifisch sinnlichen Qualitäten, der Farbe, des Tons, des -Geruches, des Geschmackes, u.s.w. durch blosse raumzeitliche und -Zahlbestimmungen” ..: dit laatste heet een „geistige” tegenover „jene -sinnliche Erscheinungsweise” ..; tot de ruimtelike, zinnelike wereld -der natuurwetenschap zou „obzwar in eigentümlich indirekter Weise” ook -het bewustzijn behoren (als prius voorwaar in „eigentümlicher” Weise!) -en wel zodanig, dat (p. 33) „da und dort in der objectiv wirklichen -Welt, oder dass an dieser und jener Stelle der Aussenwelt Bewusstsein -vorkomme”, [255] terwijl van juist inzicht weer getuigt p. 39: „Aller -Glaube an die Materie ist in sich selbst dualistisch. Neben der Materie -bleibt für ihn jederzeit als ein damit Unvergleichbares, weil keinen -Raumbegriffen zugänglich, der Geist. Materialistischer Monismus ist ein -Widerspruch in sich selbst. Nur wenn auch das als Materie betrachtete -[?] an sich Geist ist, schwindet der Dualismus.” (in dezelfde geest -Naturphilosophie² p. 178). - -Hoe verbaasd moet men nu zijn, in z’n Aesthetik een materialistiese -„verklaring” van de consonantie te vinden, waarbij de tonen gedacht -worden als een soort „beeld” of te wel verkeerde waarneming ... neen -niet van physiese trillingen, maar van zekere hypothetiese psychiese -„Erregungen oder Bewegungen” die weer op hun beurt veroorzaakt zijn door -physiese trillingen! - -P. 353: „Zunächst konstatieren [?] wir: jeder einzelne Ton schliesst -einen bestimmten Rhythmus in sich. Genauer gesagt: die seelische -Erregung oder Bewegung, die in uns sich vollzieht, wenn wir einen -einzelnen Ton hören, muss gedacht werden als eine rhythmische Erregung -oder Bewegung. Es muss angenommen werden, dass sie einen Rhythmus in -sich trage, der dem Rhythmus derjenigen regelmässigen Folge der -physikalischen Schwingungen entspricht oder irgendwie analog ist, aus -der die fragliche seelische Erregung sich ergibt.” - -„Sind nun Töne konsonant, so sind jene physikalischen Schwingungsfolgen -rhythmisch verwandt. D.h. sie haben einen Grundrhythmus gemein, und -sind einfache Differenzierungen dieses Grundrhythmus. Und entsprechend -und im gleichen Sinne müssen nun auch die Empfindungen konsonanter -Töne, d.h. die seelischen Erregungen oder Erregungszustände, die uns in -den akustischen Bildern der Töne zum Bewusstsein kommen oder ihnen -zugrunde liegen, als rhythmisch verwandt gedacht werden. Eben diese -rhythmische Verwandtschaft macht das Wesen der Konsonanz aus.” - -De gewaarwording is hier dus subjectief „beeld” of verkeerde waarneming -niet van materiebeweging, maar van zieletrillingen, die weer op hun -beurt door physiese trillingen... veroorzaakt zijn. Dus een indirekt, -metapsychies getrapt materialisme. - -Op deze voos-metaphysiese grondslag wordt nu een overeenkomstige -tonen-aesthetica gebouwd: - -„Dazu ist aber gleich hinzufügen: Die Differenzierung nach dem Prinzip -der Zweizahl oder der Potenzen der Zweizahl, ist die einfachste -Differenzierung. Aus diesem Grunde bezeichnet ein Ton, der sich zu -einem andern verhält wie eine Potenz von zwei zu drei, fünf, sieben -etc., in Vergleich mit diesen letzteren einen Ziel- oder Ruhepunkt. So -ist ein beliebiger Ton für seine Quinte, in minderem Grade für seine -grosse Terz, und in noch minderem für seine grosse Sekunde oder -Septime, Ziel- oder Ruhepunkt. Dies besagt zugleich jedesmal, dass die -letzteren Töne in höherem oder geringerem Grade auf jenen Ton, ihren -‚Grundton’ hinweisen oder hindrängen. Bei den zuletzt genannten Tönen -tritt zu diesem Hinweis die Nachbarschaft zum Grundton ergänzend hinzu -und gibt ihnen den Charakter von ‚Leittönen’ nach dem Grundton hin.” - -Welk een warboel! Experimenteel te weerleggen als volgt: neem een kring -of rij van slingers van verschillende lengten, die met analoge -snelheden slingeren: 1 : 2 : 3 : 4 : 5 : 6 : 7 : 20 etc. ’k Ben -benieuwd, hoeveel gij nu merken zult van een „Ziel- oder Ruhepunkt”... -van enig „hinweisen oder hindrängen” (van 3 n naar 4 n trillingen!)... -van die „Nachbarschaft” (van 15 n en 16 n of 10 n en 9 n, 9 n en 8 n!), -die ’t karakter geeft van „Leittönen”!—Vergeet daarbij niet de uiterst -gecompliceerde verhoudingen bij zeer geringe ontstemming, terwijl de -tonen wel nooit absoluut zuiver zijn, en bovendien nog „getempereerd” -worden! - -Maar zelfs daarvan afgezien—haal eens één van uw muzikale waarheden... -uit de slingergetallen! B.v. „Die Quint hat unmittelbar die Tonika zum -Zielton, weist also unmittelbar auf diese als ihren Zielpunkt hin [... -3n : 4 n!]. Die Quart dagegen stellt sich der Tonika selbständig -gegenüber [... 2 n : 3 n dagegen!], ja sie beansprucht ihrerseits -Zielpunkt der Tonika und damit aller Töne der Leiter zu sein.” (p. -354/5). - -De hegeliaanse vertaling van deze dogmatiese, materierealistiese fout -van Lipps, tans dus gepotentieerd in „oneindige” macht, is te vinden in -een bij „Die Natur der Harmonik und Metrik” van Hauptmann zich -aansluitend opstel van Mej. E. Vas Nunes, Tijdschr. v. Wijsb., Maart -1909. Alleen zal een wetenschappelik man als Lipps zich wel hoeden voor -physiologies gekwakzalver van het volgend allooi: - -„... in elken toon, ja in elke trilling, waarvan een hooge toon vele -duizenden per seconde volbrengt, die even zoovele herhalingen van -denzelfden toon zijn [sic]. Dien toon nu doet het geluidgevende lichaam -hooren niet wanneer zijn deelen in den evenwichtstoestand zijn—het -lichaam als zoodanig is slechts mogelijkheid, potentialiteit van zijn -geluid: zakelijkheid die hare onzakelijkheid, realiteit die hare -idealiteit te openbaren hééft [n.b. het zakelike als realiteit, -tegenover het geluid als haar ideële openbaring!]—en evenmin etc....: -Wat wij als toon gewaarworden, is [!] het overgaan van den eenen -toestand in den anderen, het worden van het zijn en het niet-zijn.” (p. -104 l. c). - -Wie Berkeley’s ironie, noot 2) p. 26, gesavoureerd heeft, zal ook de -soortgelijke, maar ditmaal onbewuste, ironie genieten van dat „ziet” in -het volgende zinnetje: - -„De qualitatief verschillende verhoudingen tusschen den grondtoon en -zijne drie intervallen ziet Hauptmann reeds schuilen in de verhoudingen -der trillende quanta.” - -Wes Geistes Kind hier aan het woord is hoeft men niet te vragen. Het -„Tijdschrift voor Wijsbegeerte” druipt van dusdanig -leerling-bollandisme.—Quousque tandem?—(Inmiddels ten goede gekeerd!) - - - -27: p. 62. De onlangs (1908) jong overleden uiterst scherpzinnige -denker en geleerde Ludwig Busse, schrijver van het dualistiese -standaardwerk: „Geist und Körper, Seele und Leib”, 1903, dat zijn -monistiese, kenniskritiese tegenhanger heeft gevonden in Rudolph -Eisler’s voortreffelik „Leib und Seele” 1906, meent tegen Kant „dass -wenn wir die Dinge ihrer Form nach a priori bestimmen und deshalb a -priori sie erkennen, dann auch die bestimmte räumlich-zeitliche -Anordnung der Dinge und die bestimmten einzelnen Kausalbeziehungen von -uns gänzlich a priori müssten erkannt werden können.” Hoe is ’t -mogelik, zùlk verregaand misverstand. „Kant hat aber die erstere ausser -Betracht gelassen [spreekt van zelf] und von den letzteren, den -empirischen Naturgesetzen, sogar ausdrücklich erklärt [ten -overvloede!], dass wir sie nur durch Erfahrung kennen lernten. Damit -behält Hume in der Hauptsache recht; alle Anwendung des -Kausalitätsprinzips hängt von der Erfahrung ab.” (cf. Busse, -Philosophie u. Erkenntnistheorie, 1899, p. 182–211) „Die -Weltanschauungen der grossen Philosophen der Neuzeit”, p. 105. - -Aldus Busse in gelijke geest als Paulsen. Wat moet men toch voor -denkbeeld van Kant hebben, om hem, tegenover Hume, zulk soort -denkbeelden toe te dichten! Ook Herbart, Allg. Metaph. II, § 320 (S. W. -VIII, p. 224) schreef reeds: „Nach ihm [dem Kantischen Idealismus] -sollen zwar die Empfindungen von aussen kommen; auch müssen sie sich -selbst die Formen ihrer Verbindungen gleichsam auswählen; denn in Kants -Lehre liegt, wie wir oft erinnert haben, kein Grund für die bestimmten -Gestalten in welchen das Empfundene zusammentritt”! - - - -28: p. 62. Elke „clairvoyante” overwinning der objectieve afstanden en -tijdverschillen wordt dus door Kant’s leer van tijd en ruimte weerlegd -in plaats van mogelik gemaakt, gelijk spiritisten en consorten de goede -menigte herhaaldelik pogen wijs te maken. Vgk. Opm. 32. - -Slechts kwakzalverij (al heeft een denker als Schopenhauer er zijn naam -aan verbonden, dank zij z’n leer van het „principium individuationis”) -wil veraf tot nabij of toekomst (en verleden?) tot heden maken, terwijl -immers in het onruimtelike (geest b.v.) beide leden van de ruimtelike -tegenstelling gelijkelik zijn opgeheven, zoals in het tijdeloze toekomst -en verleden evenmin tot een „heden” „samenvallen” als het heden er -„uitéénvalt” of enig „heden” er denkbaar, laat staan kenbaar, blijft. - -Ook de Heer F. van Eeden (helaas dezelfde als de wijze, fijnzinnige -poëet van „De kleine Johannes”), die zich in „De Blijde Wereld” (1903) -verbeeldt, dat hij op zijn vijftiende jaar... materialist was („onder -invloed van geschriften van Strausz, Heine en Multatuli—volbloed -vrijdenker, atheïst en materialist” p. 61) en zich sinds „het -materialisme lang ontgroeid” waant (p. 65), maar wiens -materie-realisties dilemma: „Doode materie—of een liefhebbend Al-vader” -(p. 68, à la James’ tegenstelling Materialism—Theism), gepaard aan zijn -Lockiaans-materialistiese waarnemingsleer (p. 79, of in zijn andere -werken, de „Studies” b.v., passim: de gewaarwording als „gebrekkige -afspiegeling” van iets werkeliks en de natuur, de ruimtewereld als -„vooronderstelde oorzaak onzer gewaarwordingen”!) in zijn betoog „Over -de hoovaardij der materialisten” afdoende bewijst, dat hij ’t nimmer -tot zuiver materialisme heeft gebracht en wel nooit zal brengen ook, -deze wondergelovende dogmaticus misbruikt en misduidt „het -betrekkelijke van tijd en ruimte”, vereenzelvigd met Kant’s tijd- en -ruimtekritiek („wie Kant heeft gelezen weet dat ruimte en tijd -betrekkelijk zijn” p. 88) in deze redeschennende zin (pp. 86/7): „Te -denken, dat het verschil tusschen hier en ginder, tusschen gisteren en -morgen zou kunnen worden opgeheven” brengt hem tot wat „in ons begrip -onlogisch, ongerijmd, absurd” is: „Voor de ondenkbaarheid van deze -gevolgtrekking verdwijnt het hoovaardig betrouwen op onze rede. Wij -kunnen niet meer zeggen, dat iets niet bestaan kan omdat het ons -ongerijmd en onlogisch lijkt. Want het allerongerijmdste, dat -‚gisteren’ gelijk ‚morgen’ zou zijn, moeten wij aannemen als -bestaanbaar.” Wij?! Voor „ons” blijft, als voor Kant, de rede de -„oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche unserer Speculation.” -Wij handhaven Kant’s even anti-skepties als krities „rationalisme”: -„Nehmt an, was euch nach sorgfältiger und aufrichtiger Prüfung am -glaubwürdigsten scheint, es mögen nun Fakta, es mögen Vernunftgründe -sein; nur streitet der Vernunft nicht das, was sie zum höchsten Gut auf -Erden macht, nämlich das Vorrecht ab, der letzte Probierstein der -Wahrheit zu sein. Widrigenfalls werdet ihr, dieser Freiheit unwürdig, -sie auch sicherlich einbüssen.” - - - -29: p. 69. Deze verhouding tussen phaenomeen of object en gewaarwording -wordt zeer goed uiteengezet door H. Cornelius in z’n „Einleitung in die -Philosophie” § 28, maar met deze, beginners totaal van de wijs -brengende, terminologiese enormiteit, dat de gewaarwordingen heten... -Erscheinungen, Φαινόμενα (p. 263) en de phaenomena... νοούμενα! Ergo: -„die Erscheinungen sind die einzelnen Fälle der in dem νοούμενον -gegebenen, allgemeinen Regel.” Natuurlik is zulk een terminologie niet -toeval maar precies als bij v. Hartmann en ten onzent b.v. bij Dr. A. -Kuyper (Enc. p. 80) gevolg van Naturalisme, dat enkel objecten kent en -deze ten slotte weer tot Dinge an sich maakt. Trots bovengenoemd -immanent inzicht worden later weer zuiver dogmaties-naturalisties de -objecten (samen met het zenuwstelsel, natuurlik!) oorzaak der -gewaarwordingen! p. 308: „die Dinge zusammen mit den entsprechenden -Teilen unseres Nervenapparates ‚bewirken’ [elders „bedingen”] jene -Empfindungen.” - -Het psychiese, de waarneming, wordt weer „Erscheinung” van ’t -Ding-an-sich materie i.p.v. omgekeerd: „Unsere Sinnesapparate sind die -Dinge, durch welche alle Erscheinungen [bedoeld: Wahrnehmungen] der -betreffenden Sinnesgebiete mitbedingt sind... Daher sprechen wir -nirgends davon, dass wir in einer dieser Erscheinungen [dito] den -betreffenden Sinnesapparat wahrnehmen, obgleich wir thatsächlich in -jeder Wahrnehmung, die wir einem unserer Sinnesorgane verdanken, -zugleich eine Erscheinungsweise dieses Organes selbst vor uns haben.” - -Zo wordt immers ook bij Sollier en Boltzmann en heel het materialisme -de geest miskende onbewuste waarneming van hersenbeweging en bij -Cornelius „liegt” (p. 318 en passim) het physiese aan het psychiese „zu -Grunde” i.p.v. omgekeerd. - -De overgang van laatstgenoemd juist inzicht tot laatstgeciteerd -dogmatisme is op heterdaad te betrappen in dit zinnetje, p. 310: - -„weil wir die sinnlichen Wahrnehmungen den Begriffen physischer -Zusammenhänge einordnen, erscheinen rückwärts jene Wahrnehmungen durch -diese physischen Thatsachen bedingt.”: omdat de gewaarwordingen het -prius zijn der objecten, daarom zijn omgekeerd de objecten het prius -der gewaarwordingen!! - - - -30: p. 73. Uitdrukkelik op tal van plaatsen, i.p.v. het tevens -tijd-kritiese „Grund”: voorbeelden uit K. d. r. V.: - -P. 315: „Nun kann man zwar einräumen: dass von unseren äusseren -Anschauungen etwas, was im transscendentalen Verstande ausser uns sein -mag, die Ursache sei, aber dieses ist nicht der Gegenstand, den wir -unter den Vorstellungen der Materie und körperlicher Dinge verstehen; -denn diese sind lediglich Erscheinungen”... - -P. 325/6: „dass nicht die Körper Gegenstände an sich sind, die uns -gegenwärtig sind, sondern eine blosse Erscheinung wer weiss, welches -unbekannten Gegenstandes, dass die Bewegung nicht die Wirkung dieser -unbekannten Ursache, sondern bloss die Erscheinung ihres Einflusses auf -unsere Sinne sei”... - -... „indem wir die Erscheinungen einer unbekannten Ursache für die -Ursache ausser uns nehmen, welches nichts als Verwirrung veranlassen -kann.” - -P. 328: „Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann, etwas von der -transscendentalen Ursache unserer Vorstellungen äusserer Sinne zu -kennen”... - -P. 329: „dass der unbekannte Gegenstand unserer Sinnlichkeit nicht die -Ursache der Vorstellungen in uns sein könne, welches aber vorzugeben -ihn nicht das mindeste berechtigt”... - -P. 330: „... die äussern Erscheinungen einem transscendentalen -Gegenstande zuschreibt, welcher die Ursache dieser Art Vorstellungen -ist”... - -P. 331: „... von der absoluten und inneren Ursache äusserer und -körperlicher Erscheinungen”. - -Dit alles, wel te verstaan, uit de 1ste, „idealistiese” druk. - -Uit de 2de druk b.v. p. 251: - -„... Erscheinungen aufzufinden, deren nichtsinnliche Ursache wir doch -gern erforschen wollten.” - - - -31: p. 77. Onze zuivere onderscheiding, enerzijds der phaenomena zowel -van individuele bewustzijnsinhouden als van de transobjectieve -werkelikheid, en anderzijds der verhouding tussen oorzaak en gevolg van -die tussen Reale („Grund”) en Phaenomeen, gelijk wij een en ander tans -hebben toegelicht, weerlegt dus Schuppe c.s. ten deze, b.v. § 20 van -zijn „Grundriss der Erkenntnistheorie und Logik”² 1910, waar wij o.a. -lezen: „so geraten diese Erscheinungen in eine Mittelstellung zwischen -innerseelischem Gebilde und ausserseelischer Wirklichkeit, welche jedes -Begriffes spottet...” (juist ware slechts „meines” i. pl. v. „jedes”!). -Schuppe acht alsdan „absolut nicht zu ersehen”—wat wij tans hebben -ingezien—„welchen Sinn das ‚Erscheinen und Zugrundeliegen’ haben kann, -wenn nicht den einfachen der Verursachung. Aber wer letzteres meint, -wird jene Ausdrücke, welche noch mehr und anderes zu sagen scheinen, -nicht brauchen.” Omgekeerd zal, wie die andere, kennistheoretiese, -verhouding bedoelt, goed doen, de speciale termen daarvoor te -handhaven. - - - -32: p. 79. Wie het Spiritisme begrijpt als schimmel woekerend op de -bodem van het ruimterealisme (’t zij bij de dualistiese massa, ’t zij -bij de materialistiese enkelingen), wie zich bij ongeluk af heeft -moeten geven met de boeken van een Allan Kardec, een Dr. du Prel of -hedendaagse Amerikaanse of Nederlandse spiritistengeschriften, wie -ziet, hoe deze „wetenschap” zich werpt, niet alleen op de gemoedsrust -van gelovige stumpers, maar ook, als een geestelike hyena, op de -weerloze nagedachtenis van grote doden (door b.v. Darwin’s of -Ingersoll’s „geest” als een bigot „zondaar” zijn anti-bijbelse -„dwalingen” te laten „herroepen” en derg.), die zal er de kritiek te -dankbaarder voor zijn, dat zij alle „geesten”-in-de-ruimte, -onverschillig of ze zich zelf dan wel tafels of pennen bewegen, alle -tele-pathie, ziels-verhuizing, psycho-grafie etc. etc. als zodanig -heeft opgeheven... tot de sfeer van vierkante cirkels of houten ijzer. - -Natuurlik loochent de kritiek geen enkel „feit”—al behoudt zij zich het -recht voor, uitsluitend gewaarwording als feit te erkennen, waaromtrent -een betrouwbaar mens dus vertrouwen verdient, en waarneming reeds als -hypothese te keuren. Het niet-meer-feitelike begint dus reeds bij de -objectivering van de gewaarwordingsinhoud (vgk. II § 3) en niet pas bij -de vraag naar de oorzaak der gewaarwordingen. Is ten aanzien dier -objectivering eenmaal wetenschappelik-voldoende zekerheid (waarover -straks nader) bereikt, is b.v. de aanwezigheid van een lichaam, een -bepaalde objectieve beweging(swijziging) geconstateerd, dan staan twee -dingen kennistheoreties en natuurwetenschappelik vast: - -1o. Er moet voor die aanwezigheid, die beweging(swijziging) een -objectieve, ruimtelike oorzaak zijn, die er volkomen rekenschap van -geeft. Het nauwkeurig berekenen en bepalen zowel van dat lichaam zelf -(en welk physicus of chemicus zou zich daarbij laten afschepen met -een... camera obscura?) als van deze physiese, ’t zij bekende dan wel -onbekende, „kracht”, is dus het eerste (en voorlopig enige) -interessante, derhalve juist wat het spiritisme bij voorkeur -verwaarloost. - -2o. Dat physieke lichaam of krachtenstelsel moet zijn niet-zinnelik, -transphysies (waarschijnlik geestelik) reale hebben, zo goed als elk -ander „phaenomeen”. - -De „spiritistiese” rest is waan: Elke realistiese „geesten-hypothese”, -met iets geesteliks in de ruimte, iets psychies als bewegingsoorzaak, -met haar tweeërlei substantie-dogma: een niet-bestaande materialistiese -„stof” en een niet-bestaande spiritualistiese „ziel”, gelijk elke -dualistiese „stofbezieling” (’t zij het barbaars animisme ’t zij het -gecultiveerd hylozoïsme) en a fortiori elke geestwording van stof of -stofwording van geest, is een exakt te weerleggen, met kennisleer (de -onruimtelikheid van het geestelike, de idealiteit van de ruimte, de -immanentie der objecten) en de kennistheoreties gefundeerde -onschendbaarheid van natuurwetenschappelike beginselen (de gesloten -natuurcausaliteit, het behoud van arbeidsvermogen) strijdige dogmatiese -bijgelovigheid („der Tod aller Naturphilosophie”), zo goed als die -ruimtelik-werkende, ergens zich bevindende engelen en demonen zelf, -voor wier erkenning theologen als Dr. A. Kuyper tegenover „de -kortzichtige pretentie der exacte wetenschap” heil verwachten van de -„spiritistische verschijnselen” („De geestenwereld, waarmee men in -rapport komt, ontsluit vanzelf den weg, om te gelooven aan het bestaan -van eene geestelijke wereld”...! p. 202, Pro Rege, 1911), gelijk andere -bekende theologen een (en wat voor een!) „onsterfelijkheid der ziel” -daardoor „feitelijk bewezen” hopen te krijgen. Tekenende -kultuurresultaten van Bijbelgeloof. Men vergeet het tegenwoordig maar -al te zeer: elk orthodox protestant of jood, elk Grieks- of -Rooms-katholiek moet nu eenmaal aan de zgn. „middeleeuwse” -spookwereld—duivels, engelen, heksen, tovenaars, dodenvragers, -bezweringen en geestverschijningen, mirakelen in soorten, guichelarij -en waarzeggerij en hoe al die „gruwelen” verder mogen heten—blijven -geloven. [256] Dit alles is evenzeer geloof van de „verlichte”, -„wetenschappelike”, „wijsgerige” twintigste eeuw, als geloof van het -jaar nul. Het spiritisme heeft niets „moderns”, dan z’n terminologie, -en de futloze weeë banaliteit van zijn „geesten” en derzelver -melodramatiese „openbaringen” (in de eigen woorden van de wel -deskundigste spiritist Aksakow: „die Abgeschmacktheit der -Kommunikationen, die Armut ihres intellektuellen Inhalts, selbst wenn -es keine Gemeinplätze sind, der ersichtlich mystifizierende und -lügenhafte Charakter des grössten Teils der Manifestationen.”). Habeant -sibi! - -Maar wat ten slotte die objectivering van de gewaarwordingsfeiten tot -waarnemingen betreft, welke eisen van wetenschappelik-voldoende -zekerheid daaromtrent zijn te stellen, kan alleen hij beseffen, die de -psychologie van het mono-ideïsme, van de bewustzijnsvernauwing, heeft -bestudeerd, speciaal wie, als schrijver dezes, door eigen experimenten -de hypnose kent met haar huiveringwekkende macht van te suggereren -hallucinaties, illusies en geheugenafwijkingen, experimenten, die hem -hebben geleerd, hoe weinig er onder bepaalde omstandigheden toe nodig -is (veel minder, dan de meeste „séances” bieden), om die algehele -desoriëntering te bereiken ten aanzien van waarneming, fantasie en -herinnering, die van een normaal nuchter denkend mens, en in een -minimum van tijd, een kritiekloos, redeloos droomwandelaar maakt of -naar believen ook een ontoerekenbaar kind (niet alleen met kindergeest, -maar zelfs met echt kinderschrift!). Zo is dus de kennis der hypnose, -hoe vaak ook verkwakzalverd tot „wilsoverdracht”, „gedachtentransport” -en dergelijke toneel- en romanstoffering, juist van datzelfde -spiritisme, waarmee lekenwaan en spiritistenbelang haar in één adem -pleegt te noemen en te vermaagschappen of te verhaspelen, het tegengif -bij uitnemendheid. - -Ten slotte zij hier nog opgemerkt: Op dezelfde dogmaties-realistiese -bodem als het spiritisme, tiert het onkruid van bijgeloof en -zelfbedrog, dat als „Ancient Wisdom”, „Secret Doctrine” en wat dies -meer zij, met zijn zoete geuren van wijsheid en vroomheid de lucht -onzer huidige „beschaving” helpt verontreinigen. - -Naschrift: - -Daar juist (zomer 1911) heeft de spiritistiese „Levensleer” van de Heer -Grotegast, besproken in de noot bij bl. 45, een broertje gekregen: „Het -Nieuwe Leven” van de Heer C. Meyer, dat zichzelf aankondigt als „een -monistische, op het modern wetenschappelijk en wijsgeerig inzicht -gebaseerde wereld- en levensbeschouwing.” - -Het zou mij niets verwonderen, als deze smakelik en stijlvol opgediste -„zeitgemässe” compote van materialisties en spiritisties dualisme, -pantheïsme, Dietzgen-hegelisme en mysticisme door hedendaags publiek -gretig geslikt werd. - -Dies zij altans te dezer plaatse nog even gewaarschuwd tegen de -du-Prelse spiritistenzwendel, die ook hier weer gedreven wordt met -Kant’s leer van tijd en ruimte, tans door iemand, die, geen letter van -Kant kennend, dan via du Prel (mijn „clairvoyance” ziet zelfs het -boekje, waaruit de heer Meyer zijn Kant-lesje en het Kant-citaat, p. -30, heeft gehaald—benevens zijn hele „monisme” met de schone trits -„stof—geest—ziel”, zijn „Duitsch verhaaltje” enz. enz.), maar -gewoonweg, mir nichts dir nichts, doceert, dat tijd en ruimte „immers” -„slechts de vormen van onze aanschouwing” zijn (gelijk hij zelfs van de -causaliteit als „denkvorm” gewaagt!), om „den onsterfelijken mensch het -buiten-tijdelijk wezen: wezen buiten tijd en ruimte” te noemen (p. 28).... -en die dan zich ontpopt als een wasecht-dogmaties ruimte- en -materie-realist! - -Ziehier enkele specimina: - -a) Volgens p. 108 „is de ruimte te verklaren uit den tijd” (de ene -„aanschouwingsvorm” uit de andere?) en p. 113 vertelt dan „tijd en -ruimte zijn ontstaan” (zou ons deze weter niet misschien meteen even -kunnen vertellen, wanneer de tijd ontstaan is?) en op p. 148 is God... -„tijd en ruimte scheppend.” - -b) Ik heb te veel eerbied voor het materialisme om dit boek, met zijn -infra-materialistiese dualismen, „materialisties” te noemen, evenwel -bevat het een materialisme van het allernaiefste vóórwetenschappelik -allooi, met zichtbare gedachten, gedachten, die „reëel” blijken.... wijl -zichtbaar (p. 34: „ook onze minder heldere, met minder levenskracht -geladene gedachten zijn blijkbaar iets reëels, zichtbaar voor het in -slaap gebracht sujet”); ja, zelfs heet de gedachte „een ding, een ijler -stoffelijkheid” (p. 71: „De gedachte is een ding, een ijler -stoffelijkheid. In bepaalde omstandigheden, bij zg. ‚verschijningen’, -voor een gehypnotiseerde, wordt ze zichtbaar. Aldus, naar ’t schijnt, -heeft ze een vorm, een lichaam, een op haar eigen gebied objectief en -reëel bestaan.”). Natuurlik kan nu zo’n ijl stoffelik ding als de -gedachte zich ook met gemak door de ruimte bewegen, waarin het als stof -zich eenmaal bevindt (p. 69: „de gedachte plant zich voort [door de -ruimte!].... de denker kan haar richten [?], uitzenden naar een doel.” -en p. 71: „Geen afstand is er voor zulk een snellen dienaar, die den -weg vindt tot zijn [?] doel, wáár op de wijde wereld ook hij zich -bevinde, aan wien zijn boodschap is gericht.” Wel een gelukkig bezit, -zo’n knappe reiziger, voor een patroon, die hem immers moet „richten”, -„uitzenden”.... zonder zelf de weg tot of de plaats van het „doel” te -weten!). - -c) Nu enige proeven van het waardig dualisties complement dezer -materialistiese „eenzijdigheid” (p. V): iemand als de Heer Meyer denkt -zich onze geestelike vermogens normaliter, zo al niet stoffelik, dan -toch zeker van de stof afhankelik, aan het lichaam gekluisterd, door de -„zware” stof „beperkt”, maar „Bij het kunstmatig verleggen van den -bewustzijnsdrempel, bv. bij gehypnotiseerden in somnabulistischen -toestand, verschijnen van onze physieke organisatie onafhankelijke -vermogens.” (p. 33; een zinnetje dus, waaruit normaal materialisme met -abnormaal dualisme verbonden blijkt). „Het sujet slaapt, maar er is -iets in hem, dat zonder oogen zien kan, waarneemt op verren afstand -soms [heerlike leer van ruimtelike waarneming!] en tijding brengt van -daar.”.... Ergo „Blijkt uit dit helderzien en zien in de verte, dat dit -onbewuste wezen onafhankelijk van ons lichaam is....” Dualisties -spreekt het voorts van zelf, niet waar, dat „onze [reële!] hersenen -slechts het instrument zijn, waardoor de denker in ons denkt.” (p. 85). - -Hebben we nu nog geciteerd, hoe in het opstel over Onsterfelijkheid het -oude (vooral weer door Fechner en Bruno Wille gelanceerde) beeld van de -rups, die „sterft” in de pop, om te „herleven” in de kapel, [257] deze -nieuwe dualistiese duiding krijgt: „De pop brak, het aardsch bewustzijn -is vergaan, een andere wereld opent zich. Hier is de ziel in een ander -lijf gekleed. Een andere aanschouwing [!] is dit leven, een andere [!] -tijd-ruimtelijkheid [!]. Een andere stoffelijkheid, nieuwe -beperking....”! en hoe daarbij wordt opgemerkt: „Een—naar onzen -maatstaf—oneindig [!] langer leven, een, zij ’t ook ander, lichter [!] -sterven, ware in overeenstemming met een ijler [!] stoffelijkheid, een -mindere beperking [!] van het leven.”, dan nemen we voorgoed afscheid -van dit „Nieuwe Leven”.... R. I. P. [258]. - - - -33: p. 80. Hoe kan een ruimterealist ooit uit de zielsverlegenheid -komen, waarin die vragen als: „waar bevinden zich mijn gedachten, mijn -gewaarwordingen, waar ben ik zelf, waar is mijn wil, mijn overtuiging?” -enz. hem brengen? Het inzicht, dat dit alles nergens is, nergens kan -zijn, verbijstert hem. Moet, wat is, niet èrgens zijn, in de éne -werkelike ruimte? Hoe zou het daarbuiten kunnen vallen? Een elders is -er zéker niet. Een „ziel” die niet „hier” en niet „elders” is? wel, van -Binet’s bedenking „mon âme, si j’en ai une,” tot de loochening sans -phrase, is maar één schrede. Als de ruimtewereld de wereld is, dan -bestaat niet, wat daar niet bestaat.—Voeg daar nog bij de overweging -dat alle gebeuren ruimtelik dus eigenlik „beweging” is, met het (ook -voor ons onaantastbaar) beginsel der gesloten natuurcausaliteit,—dus de -principiële uitschakeling van het psychiese als bewegingsoorzaak—en ge -hebt het materialisties, mechanisties fatalisme, dat dan weer voor het -onoplosbaar raadsel komt te staan van een evolutieproduct zonder enig -(nuttig) effekt, van een „epiphaenomeen”, gelijk het bewustzijnsleven -dan zoude zijn, zonder recht of reden van bestaan! Een impasse (Riehl’s -„physiologische Antinomie”) waaruit alléén de kenniskritiek, maar deze -ook geheel en voorgoed, u weer verlost. Een eerste schrede op deze weg -is reeds het inzicht in die physiologiese overtolligheid, irrelevantie, -van het bewustzijn, b.v. bij Prof. Winkler, wiens glimlach, of -grimlach, ik meen te zien, wanneer Mr. Levy hem voorhoudt, hoe Prof. -Ziehen zijn vraag naar het nut van het bewustzijn „volledig -beantwoordt”! De meeste psycho-physiese materialisten (= realistiese -parallelisten) zien niet eens de naief-dualistiese zelfweerspreking, -wanneer zij aan bewustzijnsfaktoren als zodanig, aan gewaarwordingen, -begeerten en overwegingen selectoriese waarde, nuttigheid toekennen... -als regulatoren van... bewegingen, van daden! Zo b.v. Prof. Ziehen in -zijn Leitfaden der physiologischen Psychologie7 p. 16 jo. p. 36 (121, -123, 170 en passim). Zo Dr. Wijnaendts Francken, Psychologische -Omtrekken, p. 34–35 jo. p. 91; pp. 105 ss. jis. pp. 108 ss. Zo K. -Kautsky in zijn Ethik und materialistische Geschichtsauffassung, IV : -2: Eigenbewegung und Erkenntnisvermögen. Kostelik zijn deze bladzijden -vol dualistiese, natuur-wetenschap-honende zelfbespotting, die de -selectoriese apologie van het bewustzijn, van het kenvermogen -leveren... ten aanzien van de bewegingswereld! „Eigenbewegung und Geist -gehören also notwendigerweise zusammen, eines ohne das andere ist -nutzlos”!—En onbetaalbaar is dan de slottirade, die van de verdelging -„der dualistischen Philosophie, der Philosophie des reinen Erkennens” -gewaagt en zelfs van „den Aufgaben einer Kritik der menschlichen -Erkenntnis”! - - - -34: p. 81. Tot welk een materialistiese absurditeit men komt, door dit -individuele „hier” te gaan objectiveren (localiseren, in casu „im -Kopf”) toont Liebmann, Anal. der W. p. 184: „Das optische Ich sitzt, -mit dem logischen zusammenfallend, im Kopf”! en p. 183: „Wir finden -darin die phänomenale Coincidenz des optischen mit dem logischen Ich -ausgesprochen”! Deze zelfde fout, de objectivering van -individueel-psychies „hier” en „daar” heeft er toe meegewerkt om de -z.g. „Immanenz-philosophen” tot materialisten te maken.—Ze doet b.v. -Mach zeggen: Anal. der Empfgn. p. 9: „Dementsprechend kann das Ich so -erweitert werden, dass es schliesslich die ganze Welt umfasst.” (en dan -in een noot) „Wenn ich sage, der Fisch, der Baum u.s.w. sind meine -Empfindungen, so liegt darin der Vorstellung des gemeinen Mannes -gegenüber, eine wirkliche Erweiterung des Ichs.”! - -Op deze wijs is de averechtse identificering bij Avenarius van Ik en -Hersenen („System C”), bij Ziehen c.s. van objectieve (= op het -niet-bestaand subject der natuur betrokken) ruimtedingen en subjectieve -(= individuele) gewaarwordingen tot stand gekomen; kortom heel dat -phaenomenalisties schijnmonisme. - -Bij Bergson als bij Ziehen is het een materialisme (waarnemend -zenuwstelsel + prikkelende buitenwereld), dat zijn materie „image” of -„(gereduceerde) gewaarwording” noemt, wijl het inziet, dat de materie -uit bewustzijnswaarden bestaat. Het ruimtelik realisties wereldbeeld -blijft er hetzelfde om—, alleen is ’t nu de hele „bonte”, „klinkende” -natuur geworden, i. pl. v. de „duistere”, „stille”, mechaniese wereld. - -Hoe onjuist het is, materie („een boom” b.v.) „gewaarwording” te -noemen, betoogt de tekst. Nog afgezien van het kenniskrities verschil, -is de materie ruimtelik, zwaar, ondoordringbaar, heeft kleur, gestalte, -grootte, terwijl een gewaarwording geen dezer eigenschappen heeft... ze -bevindt zich nergens, heeft geen vorm, geen gewicht, is onzichtbaar, -ontastbaar enz. Kenniskrities komt er dan bij: de materie (boom) -bestaat slechts phaenomenaal, is ’n abstractum, de gewaarwording -bestaat reëel, in concreto; bij ’n gewaarwording kan men vragen wiens -gewaarwording, bij de materie is de kennis-vraag „wiens” materie -zinledig, niet omdat ze subjektloos zou zijn, maar omdat haar subjekt -één en ondeelbaar, hyperindividueel, slechts gedacht is, dus voor -altijd één en hetzelfde,—terwijl het subjekt van een gewaarwording een -levend, werkelik individu is. - -Niet uit gewaarwordingen, maar uit de inhoud van gewaarwordingen wordt -de materie opgebouwd. - -Als honderd mensen naar één boom kijken zijn er 100 verschillende, -onmeetbare, onweegbare boomgewaarwordingen—terwijl er slechts één en -dezelfde oorzaak is van deze boomgewaarwordingen, het niet-stoffelike -reale van de boom, en slechts één en hetzelfde phaenomeen boom, -weegbaar, meetbaar enz., van een bepaalde („objectieve”) lengte, die -niet kleiner of groter wordt, al naar die kijkenden zich verwijderen of -nabij komen. - -Dieper op deze richting in te gaan blijve voor een afzonderlike -verhandeling voorbehouden. Vgk. ook opm. 13. - - - -35: p. 81. Op p. 16 van Prof. Bolland’s Eenheid van Tegendeelen lezen -wij: „Wij leven met bewustzijn in de Ruimte en den Tijd, en tevens zijn -de Ruimte en de Tijd in ons; wat buiten is, is binnen, en wat binnen -is, is buiten” en wederom in Z. R. p. 130 (bijna letterlik = E. v. T. -p. 35): „Alles is buiten, alles is binnen, al naar men het neemt; heet -het dat wij in het binnenste der dingen niet doordringen, zoodat dit -binnenste ... buiten ons bewustzijn blijft, dan dient reeds de vraag, -of wij in tijd en ruimte, dan wel tijd en ruimte in ons zijn, het besef -te wekken, dat het eene zoo waar is en daarom zoo onwaar als het andere -heeft te heeten.” Het voor „éénzijdig” gescholden verstand beantwoordt -de verwarrende, wijl verwarde vraag (en weerlegt de schijnbare -tegenstrijdigheid) met een onderscheiding: Ten aanzien van de ruimte -aldus:—Entweder oder, bedoelt gij met „ons”, naar gezuiverd -spraakgebruik, subjecten, dus bewustzijn a.z., dan is de ruimte „in” -ons, in het bewustzijn en het bewustzijn is niet in de ruimte; bedoelt -gij, naar meer vulgaire trant, met „ons” de levende lichamen a.z. dan -zijn „wij” in de ruimte, en is dus zowel het omgekeerde als het -tegendeel onwaar.—Bedoelt gij echter lichaam en geest „in énen”... dan -ligt de tegenstrijdigheid, hier als overal, uitsluitend in het -subjectbegrip, gelijk een „zijn”, dat niet een „iet(s) zijn” is en dus -een „niet(s) zijn” zou wezen... slechts het zijn is van... de absolute -copula, het ongekoppeld koppelwoord, de volstrekte relatie of -betrekking zonder betrokkenheden, en wie zo „iets” denkt, heeft naar -een waar woord van Kant (zie opm. 45) eigenlik „niets” gedacht! - -Hier zij nog opgemerkt dat van „zijn” en „niet-zijn” zuiver -„analytisch” nimmer een „worden” te bereiken valt, daar dit een niet -meer en een nog niet, dus tijd, onderstelt. En zelfs al ware het -„worden” bereikt, dan nòg slechts wederom... het ongekoppeld -koppelwoord „worden”—en van dit worden, dat weer niet een iet(s) worden -is en dus, dialekties, op z’n best een niet(s) worden zou mogen heten, -leidt slechts „Erschleichung” (de echte „subreptio” der -„hypostasering”) tot... „Dasein”. - -Und dieses Wegs lässt redliches, vernünftiges Denken sich nicht... -„mitnehmen”! - -Dat reeds de schrede van „zijn” tot „niet-zijn” heel de -„verstandslogica”, immers de denkwet der ontkenning, steelsgewijs -binnensmokkelt, willen haar laatdunkende verloochenaars niet weten. Wel -geeft Prof. Bolland zonder schroom toe, dat de Hegeliaanse „overgangen” -niet analyties zijn, maar „tevens” (?) syntheties (cf. C. L. passim, p. -590 ss. „wat eruit komt komt erbij” etc, p. 676 ss., 866 ss.). Dus is -ook alle „afleiding” uit het „begin”, uit het telkens voorafgaande, -slechts voorgewend, een valse schijn van „zuivere” logiciteit, en dus -heeft de „buitenstaander” niet alleen het recht, maar zelfs de plicht, -dit „binnensmokkelen” te wraken, zolang de dialectiek in gebreke -blijft, een geldig, objectief, criterium aan te wijzen, of ook maar in -te houden, voor de „eenzijdige” keus van haar „bijbrengsels” en -samenvoegsels. Hoe vindt zij van en aan „iets”, niet iets anders, maar -juist eenzijdiglik „het andere”? - -Prof. Bolland antwoordt met tweeërlei onjuistheid. - -Vooreerst: „door de ondervinding”! Maar dan heeft hij niet doordacht of -vergeten, dat juist iets anders a.z. en in de 2e macht het andere tot -de weinige niet-empiriese begrippen behoort; het zijn begrippen van -negéring („niet-hetzelfde”), van uitsluiting (niet het àndere andere) -en deze, zomin als enig negativum, levert ons ooit de ondervinding; het -is zuiver verstandswerk, een oordeel en functie van het denken. -„Ondervinding” blijkt hier slechts een euphemisme voor „willekeur”. - -De tweede fout is deze: gesteld al, ondervinding leerde ons, wat van -iets „het andere” mag heten (des nimmer), dan begrijpt toch wel elk van -m’n getrouwe lezers, dat noch ondervinding, noch „analysis der -ondervinding” ooit een synthesis a priori kan leveren en dat het dus -slechts een schijnkrities en ietwat blasphemies schermen met Kant’s -kennistheoretiese woorden is, als p. 866 C. L. verkondigt: „Wanneer ik -‚het tegendeel’ [te weten, van het subjectieve, dat hier aan de beurt -is] het ‚objectieve’ tegendeel noem, dan spreek ik synthetisch uit, -wat... bij het subjectieve hóórde en ons bij ondervinding als zoodanig -bekend is, wat ieder uwer uit z’n eigen kennis dan ook halen kon, -zoodat om zoo te zeggen de synthesis hier a priori gerechtvaardigd was -[!], juist omdat de analysis de analysis was van eigen ondervinding. -Zoo blijkt het denken in zuivere rede a priori analytisch en a -posteriori synthetisch en het blijkt a priori synthetisch of analytisch -a posteriori [n.b.], al naar men het neemt” enz.—Voor deze biezondere -overgang komt er nog een derde fout bij. Immers, eeuwig vergeefs blijft -elk beroep op persoonlike ondervinding, juist ter bereiking van... het -objectieve. Prof. schijnt zelf te beseffen, dat het met deze „overgang” -„niet pluis” is, want trots die allemanservaring, en ofschoon die -objectiviteit zelfs... „van zelf spreekt” (p. 868) blijft het „een -moeilijk punt”! [259]—Dus noch gevolgtrekking, noch ervaring. Wat er -dan overblijft toont een verklaring als van p. 680: - -„Bij wat we hebben vragen we: wat lijkt hier onmiddellijk op, waar is -hetzelfde... ánders? In dien zin is telkens onze overgang een overgang -tot hetgeen ligt ‚naast’ datgene wat we wenschen te buiten te gaan.” - -Nog duideliker blijkt de zelfbegoocheling van gewaande ervaring uit -verklaringen als van p. 684: „En als in het geval van tegendeelen de -stelbaarheden wederkeerig kengrond zijn, dan beteekent dit, dat wanneer -u niet eenvoudig wilt vervluchtigen noch verstijven op één punt, maar -verder wilt, u van zelf [!] aan het punt, dat u verlaten wilt, een -soort van lokkenden weerschijn bespeurt van datgene waar het héén moet. -Wilt u verzaken zoo, dat u ergens héén wilt: de eene denkbaarheid -spiegelt zich aan de andere, zoodat zij die andere niet alleen afwijst, -maar meteen áánwijst en kénbaar maakt.” Korter gezegd: de wens is de -vader van de gedachte. - -Wie het nu de moeite waard acht, kan van elke gewenste „overgang” (men -kent de formules: „dan wordt daarin als vanzelf meegebracht”—„hierin is -dan meteen begrepen”—„en wij voor ons zien hier alvast aankomen”—„ziet -dat is weer een schimmige manier, om vóóruit te begrijpen”—„zoo brengt -de ontkenning in stilte eigenlijk wat anders mee”—„dan moet U weer wat -zien aankomen, wat hier nog niet zoo helder uitkomt, maar achterna het -ware blijken zal”—enz.) exakt gaan schiften, welke elementen „afgeleid” -zijn en welke „binnengeleid”. Van deze laatste bepaalt dan de kenbron -de waarheidswaarde, resp. waardeloosheid, mede van het geheel. - -Hier volsta de slotsom: de dialektiek blijkt slechts te komen, waar ze -van te voren wezen wilde, wetenschappelike methode wil van te voren -slechts zijn, waar ze zal blijken te komen. - -In algemene zin geldt dan ook van Hegel’s dialektiek zijn -zelfqualificatie ten aanzien van het door Kant weerlegde dogma, dat -„das Objekt, was es an sich ist, so sei, wie es als Gedachtes ist”, -luidend als volgt: „Die [sc. Hegel’s] Philosophie stellt somit nichts -Neues auf; was wir hier durch unsere Reflexion herausgebracht, ist -schon das unmittelbare Vorurteil eines Jeden.” (Kl. Logik, § 22 Zus.). - -Natuurlik loochent geen enkel verstandig logicus, dat er correlatieve -tegenstellingen zijn, die bijéénhoren en elkander over en weer -onderstellen en begrijpelik maken; wat b.v. „discursief” betekent wordt -slechts waarlik beseft aan de tegenstelling „intuïtief”. Hetzelfde -geldt van begripsparen als: subjectief—objectief, -immanent—transcendent, absoluut—relatief of zelfs: groot—klein, -man—vrouw, enz. Zij hebben de indelingsgrond gemeen. Zo betekent -„dogmaties” als tegenstelling tot „krities” (als in deze verhandeling) -heel iets anders dan hetzelfde woord tegenover „empiries” (b.v. in -Meijers’ „Dogmatische Rechtswetenschap”). Zo vergelijke men over het -begrip „natuur” in zijn verscheidenheid van tegenstellingen (geest, -kunst, kultuur, zedelikheid, god, geschiedenis), Rickert, Die Grenzen -der naturwissenschaftlichen Begriffsbildung, p. 210 ss. en 226 ss. - -In die zin kan men dus met Aristoteles en Thomas van Aquino zeggen (C. -L. p. 684) „dat in het geval van tegendeelen het eene voor of van het -andere kéngrond is”. Maar wat heeft deze „eenheid van tegendeelen” voor -bovenverstandeliks? Met „dialektiek” heeft ze zo min wat te maken als -ooit een objekt zich „verkeert” tot subjekt, of het immanente zou -kunnen „overgaan” in wat transcendent is,—of zomin als de begrippen -groot en klein ooit in ander dan star-contrair verband tot elkander -zullen staan, al worden ook nog zoveel grote dingen middelmatig of -klein en kleine groot. - -Het onveranderlik verband van eenheid en tegenstelling tussen de -begrippen (man en vrouw) is nu eenmaal niet „identiek” met de talloze -wisselvallige, vergankelike verhoudingen tussen de voorwerpen of -werkelikheden der begrippen (man en vrouw). Al verleidt de verhouding -der begrippen recht en plicht Prof. Bolland c.s. tot hun dogma: „geén -‚recht’ zonder ‚plicht’”, het recht geeft niettemin aan zuigeling en -waanzinnige, ja zelfs aan ongeborenen en overledenen, rechten zonder -plichten. - - - -36: p. 82. Terecht schrijft Kinkel, wanneer hij p. 64 o. c. van Cohen, -Stadler, Windelband, Liebmann, de verloochening van Kant’s An-sich -behandelt: („Auch Stadler bezeichnet das Ding an sich als eine Illusion -und Windelband kommt sogar zu dem Resultat: ‚Die Unterscheidung von -Ding an sich und Erscheinung ist unhaltbar’. Ähnlich auch Liebmann in -seiner Schrift: ‚Kant und die Epigonen’.”) „Warum diese Forscher so -einstimmig dem Ding an sich den Krieg machen glaube ich zu sehen, und -will darauf später zurückkommen [Kinkel doelt hier in hoofdzaak op de -door mij reeds boven, zie bl. 45 vv., gesignaleerde niet-onderscheiding -van „denken” en „kennen”]. Dennoch kann ich ihnen nicht beistimmen. -Wenn man, wie diese Gelehrten das müssen, die Erscheinungen als die -Ursache unserer Empfindungen auffasst, sollte man doch bedenken, dass -ja die Erscheinung ihrerseits erst durch die Empfindung (wenigstens dem -Stoffe nach) möglich ist.” Voorts p. 81/2: - -„Die Dinge an sich bilden eine notwendige Voraussetzung der -Erkenntnistheorie, denn ohne ihre Annahme stehen wir vor der -Alternative, - -„1. entweder den Idealismus aufzugeben, oder - -„2. ihn in Solipsismus zu verkehren. - -„Auf die Frage: woher stammt die Empfindung? bleibt, wenn man die -Antwort: ‚aus der Affection unserer Sinnlichkeit durch Dinge an sich’ -verschmäht, nur die Wahl zwischen folgenden Antworten: - -„1. die Empfindungen sind alle (oder zum Teil) Eigenschaften -wirklicher, unabhängig vom Subject existirender Dinge (also dieses -Blatt ist weiss, auch wenn kein Mensch und überhaupt kein erkennender -Geist es sieht); dann haben wir die Frage nach der Empfindung nicht -mehr als Idealisten, sondern als Realisten beantwortet. Auch wenn man -den Standpunkt Lockes einnimmt und zwischen primären und secundären -Qualitäten unterscheidet (also alle quantitativen Eigenschaften den -Dingen, alle rein qualitativen dem Subject zuschreibt) ist man Realist; -und die Unhaltbarkeit dieses Standpunktes ist wohl von Kant zur Genüge -dargethan; oder - -„2. man leitet nicht nur die Form, sondern auch den Stoff der -Erkenntnis aus dem Subject ab: dann ist man auf dem -Fichte-Berkeleyschen [?!] Standpunkte des Solipsismus angelangt, für -den eigentlich die ganze Erkenntnistheorie gar keinen Sinn hat: denn es -ist ja ausser dem erkennenden Subject gar nichts da, was erkannt werden -könnte. - -„Beide Fälle scheinen noch eine dritte Ansicht zuzulassen, die z.B. -Falckenberg vertritt (als die eigentliche Meinung Kants). Dieser beruft -sich auf das transcendentale Bewusstsein oder die menschliche -Gattungsvernunft und sagt: es giebt - -„1. das Ding an sich ausserhalb jeglichen Bewusstseins, - -„2. die Erscheinung ausserhalb des individuellen, aber innerhalb des -transcendentalen Bewusstseins, - -„3. die Vorstellung der Erscheinung innerhalb des individuellen -Bewusstseins.” - -Dit laatste komt vrijwel overeen met onze onderscheiding: 1. het -An-sich, 2. het objectieve-physiese, 3. het individueel-psychiese. - -Evenwel, ook voor deze opvatting (p. 83:) „bleibt doch die Frage nach -dem ‚Stoff’ aller Erkenntnis bestehen. Man kann den Stoff aller -Erkenntnis nicht aus der Vernunft ableiten, weder aus der -individuellen, noch aus der Gattungsvernunft.” - - - -37: p. 88. Zie opm. 50, hoe Schopenhauer’s Intellekts-materialisme, die -jammerlike uitwas van zijn eerbiedwaardige Wilsmetaphysica, naast het -juiste kritiese inzicht: „zonder subjekt geen objekt”—stelt het -alleszins verkeerde: „zonder objekt geen subjekt”; cf. II p. 23, waar -hij niet méér demonstreert dan: zonder voorstelling of kennis geen -subject van voorstelling of kennis! - -Dezelfde materialistiese fout is bij Prof. Bolland gevolg en bewijs van -het feit, dat voor zijn Hartmann-Hegeliaanse misvatting (in individuele -zin) van de Kantiaanse subjectiviteit (vergelijk daarover opm. 48 en -Hoofdstuk V) de kennisleer steriel is gebleven: - -„De omhaal van woorden, waarmede in het sterile gezanik der -‚kennistheorie’ betoogd wordt, dat de voorwerpen onzer waarneming -subjectief en individueel [n.b.] bepaalde denkbaarheden zijn, is -slechts breedsprakigheid voor het eenvoudige besef, dat de -waarneembaarheid denkbaarheid is, dat het subject in het object is -voorondersteld en dit zonder het subject niet is te denken. Een A = B, -dat zoo op zichzelf en zonder meer genomen van zelf eene eenzijdigheid -blijkt. Want omgekeerd vooronderstelt ook de denkbaarheid -waarneembaarheid [!] en het subject het object; in de veeleenige -werkelijkheid is bepaling en bepaaldheid wederkeerig.” (Denken en -Werkelijkheid, p. 14/15). In waarheid daarentegen vooronderstelt het -subject geenszins het (waarnemings)object; het subject wordt reeds in -de logica zonder, en onafhankelik van, het object gedacht, en een -subject zonder gewaarwordingsvermogen (doof, blind, anaestheties enz.) -is een subject zonder object, al blijft het, op de zintuigen na, even -„lichamelik” als elk ander subject. - - - -38: p. 91. De „uitleggers”, de speculatieve en neo-kantiaanse -„idealisten” zowel als de realisten sans phrase, hebben aan Kant ten -deze rijkelik vergolden wat hij aan Berkeley heeft -misdreven!—Waarschijnlik ging hij af op de Duitse uitgaaf van 1756 als -deel der: „Sammlung der vornehmsten Schriftsteller, die die -Wirklichkeit ihres eigenen Körpers und der ganzen Körperwelt leugnen”! - -Zo heeft Dr. Edm. Koenig nog in onze dagen („Die Entwickelung des -Causalproblems von Cartesius bis Kant”, Leipzig 1888) Berkeley -professoraal bekritikasterd, zonder blijk, van B. zelf een letter -gelezen te hebben dan alleen realist Kirchmann’s vertaling van één -geschrift, de P. of H. K.—Van B.’s geniale natuur-immanentie heeft -Koenig dan ook geen letter begrepen.—Zie p. 198 ss.—Wat B. van de -natuur denkt, heet „für den Phänomenalisten... die oberste und einzige -Annahme über die Wirklichkeit”! - -Gelijksoortige Berkeley-miskenning bij Hegel, Geschichte der -Philosophie (Uitg. Bolland) pp. 947–51: „Berkeley trug einen Idealismus -vor, der dem Malebranche’schen sehr nahe kam. Der Verstandesmetaphysik -gegenüber tritt die Ansicht auf, dass alles Seiende und dessen -Bestimmungen ein Empfundenes und vom Selbstbewusstsein Gebildetes -sind.” En „jene abstracte Form, dass alles ‚nur Wahrnehmungen’ -sind”!—Insgelijks bij Windelband, „Geschichte der Philosophie”, p. -384/6. Het ten deze kenschetsend-realisties verwijt van „Einseitigkeit” -op p. 389. En op p. 385 weer vereenzelviging met Malebranche t.a.v. de -betekenis der afzonderlike (stoffelike) dingen en krachten, waarvan B. -zelf reeds zegt, Dial. II, p. 306: - -„Phil.: ‚Few men think, yet all have opinions. Hence men’s opinions are -superficial and should never the less be confounded with each other by -those who do not consider them attentively. I shall not therefore be -surprised if some men imagine that I run into the enthusiasm of -Malebranche; though in truth I am very remote from it. He builds on the -most abstract general ideas, which I entirely disdain. He asserts an -absolute external world, which I deny. He maintains that we are -deceived by our senses, and know not the real natures or the true forms -and figures of extended beings; of all which I hold the direct -contrary. So that upon the whole there are no principles more -fundamentally opposite than his and mine.’”... - -Ook O. Liebmann mishandelt Berkeley op de gewone individualistiese, -solipsistiese voorstellingswijze van allen die zijn object-immanentie -niet hebben bereikt (Zie A. d. W. „Idealismus und Realismus” spec. pp. -26–30 en andere artikelen passim). - -Uit Berkeley’s krities inzicht: „wat immanent is (de objectenwereld: -tafel, berg, enz.) kan slechts immanent zijn en nooit transcendent, en -kan even min op iets transcendents gelijken,... trouwens gij realisten -bedoelt met uw „absolute” tafels enz. voorstelbaarheden, kenbaarheden, -dus klaarblijkelik iets immanents, immers iets transcendents ware eo -ipso volstrekt onkenbaar en onvergelijkbaar”... hieruit maakt Liebmann -(vgk. insgelijks Rickert, Der Gegenstand der Erkenntniss, p. 18 en -Volkelt, Die Quellen der menschlichen Gewissheit, p.38) weer de -solipsistiese drogreden: wat gedacht (voorgesteld) wordt (de -objectenwereld, tafel, berg, enz.) bestaat slechts als gedachte -(voorstelling) en de gedachte kan geen beeld zijn van een werkelik -object. - -Ziedaar de quintessens van Liebmann’s (en in ’t algemeen van de -realistiese) polemiek tegen Berkeley op p. 25 tot 29, waarbij „die -handgreiflichsten Fehlschlüsse und durchsichtigsten Sophismen”, zowel -als de „Scheindemonstration” niet aan de echte Berkeley, maar slechts -aan diens caricatuur, „der vortreffliche Bischof” van Liebmann te -danken zijn. „Aufrichtig; wäre es dem Philosophen nicht so bitter -Ernst, man wäre versucht zu glauben, er wolle den Leser zum Besten -haben” zegt Liebmann, p. 27, van Berkeley, zeg ik van Liebmann. En -evenals Hartmann het Kant als een inconsequentie aanwrijft, wanneer hij -bij Kant de consequentie vergeefs zoekt van... Hartmann’s -Kantmisvatting, precies zo schrijft Liebmann, p. 29: - -„Nun aber weiter! Da einmal der Schlussfehler begangen ist [zie boven, -door wie], welches Resultat sollte man bei Berkeley erwarten? Offenbar -den echten und rechten, in seiner ganzen widernatürlichen -Ungeheuerlichkeit doch mindestens consequenten Solipsismus. Also ein -einziges vorstellendes Subject, aus dessen Vorstellungen das Weltall -besteht. Aber weit gefehlt!” - -Inderdaad,... weit gefehlt! - -Wijl Liebmann op de volgende pagg. al evenmin begrijpt, dat, voor -Berkeley gelijk in waarheid, de objecten alleszins, de subjecten echter -geenszins immanent, van mogelike waarneming afhankelik, bestaan, waant -Liebmann, dat Berkeley evenals de objecten, ook de (andere) subjecten -immanent had moeten achten, slechts zijn „voorstelling”, „ein -subjectives Gedankengespinnst, eine Chimäre.” [260] - -Dit wanbegrip geeft echter een Liebmann niet het recht tot de -schandelike insinuatie tegen de filosoof Berkeley, op p. 30 en 31, als -zoude theologiese „Absicht” hem tot zijn gewaande „inconsequentie” -hebben geleid: „Aber diese Consequenz scheut unser Bischof wohl weniger -aus logischen als aus theologischen Bedenken. Deshalb umgeht er sie; -deshalb verstopft er die Lücken seiner Philosophie mit einigen -Reminiscenzen seines gesunden Menschenverstandes und der landesüblichen -Religion.” Berkeley, die het verschil zo scherp mogelik formuleert en -demonstreert, in één zinnetje reeds, waarin heel de kennistheoretiese -weerlegging van het materialisme (speciaal het „immanente” van -Ziehen-Avenarius, Wahle, Bergson c.s.) ligt opgesloten: - -S. 135: „that a spirit has been shewn to be the only substance or -support wherein unthinking beings or ideas can exist; but that this -substance, which supports or perceives ideas should itself be an idea -or like an idea is evidently absurd.” - -De „Three Dialogues” geven de afdoende weerlegging van de (door Hylas -aan Philonous verweten) Subjekten-loochening, p. 328/9. Men leze zelf -dit betoog, dat eindigt met de conclusie: „There is therefore upon the -whole no parity of case between Spirit and Matter.” - -Wanneer nu Liebmann, met zijn „anthropologischen (empirischen) -Materialismus”—„das Bewusstsein... die specifische Energie des -Denkorgans” noemt in „Gehirn und Geist”, een van a tot z realisties -artikel, dat zelfs de mogelikheid openhoudt (p. 526) als zoude das -Gehirn... Ding an sich zijn van de geest als Erscheinung—i. pl. v. -omgekeerd—en op p. 551 schrijft: „Die Natur hat sich im menschlichen -Gehirn ein automaton materiale logicum erzeugt. Von selbst, d.h. mit -causaler Naturnothwendigkeit, hat sich innerhalb unseres Schädels als -physische Gedankenfabrik jenes räthselhaftcomplicirte System -mikroskopisch feiner, zahlloser Nervenzellen, Knoten und Fasern -entwickelt” ... enz. enz., kortom, in zijn metaphysica de kritiek als -een soort paradepaard op stal zet (zie het krities-bedoeld „voorbehoud” -van p. 266), om rustig een realisties muildier te gaan berijden en dan -ook Du Bois-Reymond’s en Griesinger’s zuiver materialisties ignorabimus -aanvaardt (pp. 464 en 533, 536), wanneer deze geenszins geringe maar -allerminst geniale denker, deze Schopenhauer in ’t klein, durft spotten -van „den brittischen Philosophen” dat „deren Denken ja meistentheils -nur für die zwei Dimensionen der Länge und Breite Sinn zu haben pflegt, -während ihnen die dritte Denkdimension, nämlich die Höhe oder Tiefe, in -der Regel unzugänglich bleibt”, dan is dit slechts een der vele tegen -Liebmann pleitende gevolgen van het feit, dat een Berkeley en een Hume -voor hem in hun eigenlike hoogte of diepte ontoegankelik zijn gebleven. - - - -39: p. 94 en p. 96. Het schijnt mij, achteraf, onnodig, Rée nog in -extenso te behandelen. Men leze hem zelf—bij wijze van vuurproef. - -De p. 94 bedoelde „consequenties” vindt men §§ 38–40 en heel caput III -„Die Philosophie Kants”. - -Pas wie tegen dit eerlik, nuchter, geestig en cynies gezond-verstand, -vrij van alle phraseologie, van alle vertoon van diepzinnigheid of -geleerdheid, bestand is gebleken, kan zich waarlik het materie-realisme -en empirisme te boven weten. - -Hoeveel sympathieker en groter is hij, die de dwaasheid van onbegrepen -wijsheid zonder vrees of blaam bestrijdt als dwaasheid, dan wie ze -zonder zelfrespekt inhaalt en viert als wijsheid. Had deze scherpe, -rücksichtslose anti-dogmaticus, met zijn mooie brutale oprechtheid maar -de voorlichting gevonden die hem geholpen had uit zijn -naief-realistiese „regressus in infinitum” (§§ 6, 8 en 9 van zijn -„Materie”), uit zijn waarlik „traurige Konsequenz” van het „Idealisme”, -uit zijn „Antinomie” (§9 van zijn „Erkenntnistheorie”)!—Zijn -Ré(e)alisme moest precies zó te keer gaan tegen Kant („Kant war kein -Denker”), tegen Spinoza (zijn God „nicht ernst gemeint”), tegen -Schopenhauer (vgk. § 118 „Das intellektuelle Gewissen”).—En hoeveel -zedeliker is zijn anti-zedelikheid, hoeveel edeler dat opstandig -penetrant pessimisme,—soms heerlik raak, soms heerlik mis—, dan al dat -kwispelstaartende zalvende kanseloptimisme. - -Wat Erich Adickes betreft (zie bl. 96), zijn krities vertoog „Kant -contra Haeckel, Erkenntnistheorie gegen naturwissenschaftlichen -Dogmatismus” verdient een amenderend aanhangsel: „Kant contra Adickes”! -Want precies zo ver Adickes van Kant afwijkt, deels onbewust (in zijn -resten van Lockianisme gelijk in zijn individualiserend -voorstellings-idealisme, dat niet inziet, hoe juist Kant’s éne -empiriese ruimte identiek is met de ruimte der natuurwetenschap en van -de natuurwetenschappelike kosmos) deels bewust (waar dit misverstand -hem noopt tot het geloof aan een oneindige „transcendente ruimte”, met -een „oneindig aantal” transcendente „krachtcentra”), precies zo ver -denkt hij zelf dogmaties en precies zo ver blijft zijn „Widerlegung des -Materialismus” (Hoofdstuk II, te voren in de „Kantstudien” verschenen) -materialisties en zijn „Der wahre Monismus” (III) dualisties, trots de -onomwonden monistiese belijdenis van zijn voorrede: „Ich kann -ebensowenig wie er [Haeckel] an einen persönlichen ausserweltlichen -Gott, an eine Schöpfung der Welt durch ihn, an ein vom Körper -getrenntes immaterielles Seelenwesen glauben; ich nehme wie Haeckel -einen lückenlosen allumfassenden Kausalzusammenhang, auch auf geistigem -Gebiet, und eine natürliche ununterbrochene Entwicklung von der -anorganischen Welt zur organischen und in dieser hinauf bis zum -Menschen (diesen eingerechnet!) an. Auch ich behaupte, dass die -Philosophie nicht gegen die Thatsachen der Naturwissenschaft verstossen -darf, sondern dieselben, ohne an ihnen zu drehn oder zu deuteln, ihren -Systemen zu Grunde legen muss.” - -Wat nu „Kant contra Adickes” nog in’t midden zou moeten brengen? In -korte trekken het volgende. Van de „Widerlegung des Materialismus” zal -noch de eerste Abschnitt: „Unfähigkeit des Materialismus, die Existenz -des Psychischen zu erklären”, noch de tweede: „Absurdität des -Materialismus, da die Materie nur unsere Vorstellung ist” veel -materialisten bekeren. De eerste niet, wijl deze faalt tegenover het -psycho-physies materialisme (het materie-realisties parallelisme), ook -bij Haeckel telkens opduikend, de leer der stofbezieling, die -bewustzijn („Gedächtnis”) als algemene oorspronkelike eigenschap of -„Funktion” aan de (al of niet georganiseerde) materie toekent. Want dit -epiphaenomenalisme hoeft geen enkele dualistiese inbreuk op „das -Energiegesetz” (p. 32 ss.) toe te laten, noch „die Existenz des -Psychischen zu erklären”. Haeckel en de zijnen kunnen en zullen zich -dus daarachter verschansen en zijn het geheel met Adickes (p. 8) eens: -„Der materialistische Standpunkt wird erst da verlassen (dann aber auch -sofort und grundsätzlich), wo die Materie als denkend oder empfindend -gedacht wird oder wenigstens als mit Innenzuständen versehn, die sich -in allmählicher gesetzmässiger Entwicklung zum Empfinden und Denken -erheben.” Daartegenover zou Kant moeten opmerken, dat „denkende of -gewaarwordende materie” juist typies-materialisties gedacht is, [261] -niets minder materialisties en niets minder zinrijk dan het omgekeerde, -b.v. een weegbare gewaarwording of een gele gedachte. Zo zullen dan -Haeckel en de zijnen hun eigen waarnemingsleer bij Adickes herkennen: -Aetherschwingungen „erscheinen in unserm Bewusstsein als Leuchten” (p. -25), het bewustzijn „spiegelt” Molekularbewegungen „nicht als -Bewegungen, sondern als Wärmeempfindungen ab” (p. 33) en als Adickes -zegt op p. 30: „Wie es möglich ist, dass die vom Phosphor ausgestrahlte -Bewegung mir als Leuchten, d.h. als Bewusstseinszustand, als Empfindung -erscheint: das will ich ja gerade wissen.”, zullen zij volmondig -antwoorden: „Ich auch!” Zo zal bij pp. 31–33 de psycho-physiese -materialist eensdeels kunnen toegeven, dat physies en psychies „etwas -toto genere [elders „toto coelo”] Verschiedenes” zijn en anderdeels, -wijl de kenniskritiese fundering van het verschil hier ontbreekt, dit -voelen als een dualisties dogma, waartegen zijn monisties instinkt zich -niet zonder recht verzet.—Maar dan komt die 2e Abschnitt, die ’t reeds -door bovengeciteerd opschrift verbruit bij materialist en.... idealist, -want de materie is nu eenmaal niet „nur unsere Vorstellung”, laat -staan, als op p. 37, „nur in meinem Bewusstsein” of „nur meine -Vorstellung”, zo min als voor Kant ruimte en tijd „blosse -Vorstellungsformen” zijn (p. 37) en even onjuist en verwarrend is „die -neue These”: „die Materie.... existiert nur als Bewusstseinszustand” -(p. 35), aangezien de materie in ’t geheel geen bewustzijnstoestand is -(iets konkreets, onruimteliks), maar abstrakt geheel van mogelike -bewustzijnsinhouden, mogelik, niet voor enig individu, maar voor het -universele subjekt der natuur. En deze echte, Kantiaanse, immanentie -der materie, der objecten, hun afhankelikheid van vooronderstelde -subjectiviteit, is nu weer geenszins „das Grunddogma des Idealismus” -(p. 37), immers in ’t geheel geen „dogma”, maar exakt te bewijzen -kennistheoreties feit.—Zo komt dan Adickes er toe, bevangen gebleven in -de oude, speciaal bij Hartmann door mij in de tekst afgewezen -infra-kantiaanse tegenstelling: individueel—transcendent, te zeggen op -p. 38: „Dies Ding an sich ist räumlich und zeitlich bestimmt; Raum, -Zeit und Bewegung sind also nicht nur unsere Vorstellungsweisen, -sondern haben auch transcendente Gültigkeit: darin weiche ich von Kant -ab und nähere mich dem naturwissenschaftlichen Realismus.” Ergo blijft -Adickes zelf steken in de verdubbeling van het ruimte-dogmatisme, de -„Meinung, dass unsere räumliche Welt die Rekonstruktion einer -extramentalen räumlichen Welt ist, keine völlige Neuschöpfung.” (p. -43), voor ons even zinledig als de mening, dat unsere Farbenwelt die -Rekonstruktion einer extramentalen Farbenwelt zou zijn. Is reeds deze -„extramentale”, sc. transcendente, „Raum” een onding, door Adickes ten -onrechte aanvaard „weil das so entstehende Weltbild mir weniger -Schwierigkeiten zu bieten scheint als die andern” (p. 46), hoe -verderfelik dit misverstandsdogmatisme werkt, blijkt al op p. 47, waar -Adickes zegt, fest te glauben „dass im extramentalen Raum an derselben -Stelle [n.b.!], an welche in meinem Bewusstseinsraum die Bank von mir -gesetzt wurde, ein ihr entsprechendes [?!] Ding an sich vorhanden war”, -een verdubbeling, in z’n onmogelikheid door mijn geschrift naar ik hoop -voldoende gedemonstreerd en in Adickes’ metaphysica ad absurdum geleid -door z’n eigen consequentie, een soort psycho-physies -kracht-materialisme (of energetisme) à la v. Nägeli, met een -„Innenseite” en een „Aussenseite” van een niet nader aan te geven -„Ding” of „Vorgang” à la Spencer’s „inner and outer faces of the same -change” en een „Weltbild” als volgt (p. 62): „Der unendliche Raum [door -Kant weerlegd onding] ist erfüllt von unendlich vielen [ook al door -Kant weerlegd; een oneindig aantal dingen is onbestaanbaar, want een -oneindig aantal is groter dan elk bepaald aantal, vgk. daarover, -voortreffelik, „Geist und Materie” II pp. 221–230, van Thiele’s -degelik-populaire warmovertuigde propagator Paul Apel. [262]] -Kraftcentren”, die „Träger von Innenzuständen” zijn—en aangezien nu die -Kraftcentren ruimtelik zijn gedacht, krijgen we hier ook plaatselike -(?) Innenzustände! Wat al onklaarheid, culminerend op bl. 67 in „eine -doppelte Reihe von Vorgängen” (het realisme t.a.v. ruimtedingen blijft -altijd min of meer dualisties: dat de Innenseite „das eigentlich -Bedeutungsvolle”, „das tiefste Wesen der Welt” is, berust op -subjectieve waardering, niet op het kennistheoreties bewijs, dat alleen -het geestelike konkreet bestaat), waarbij in de physiese reeks telkens -de hersenen, en alleen deze (niet der Hörapparat, die motorischen -Nerven, Muskelgruppen, Bewegungsvorgänge, etc. etc), vervangen worden -door.... „das Ding an sich des Gehirns”! Een waarlik ongehoorde -μεταβασις εἰς ἀλλο γενος! En hoe denkt Adickes zich eigenlik die -verhouding van het psychiese tot die transcendente ruimte, in verband -met de bij ervaring gegeven, door Adickes zelf op bl. 44 uitgesproken -(„Denn wie könnte etwas Psychisches ausgedehnt, im Raum neben einander -sein!”) onruimtelikheid van het geestelike? Want zijn half -materialisties, half Spinozisties „monisme” heeft alvast drieërlei: -„Krachtcentra” in een transcendente ruimte met een Aussenseite in de -empiriese ruimte (Körper) en een Innenseite van deze -transcendent-ruimtelike dingen, die niettemin.... geheel onruimtelik -blijkt! Verbijsterend wordt die onklaarheid, als op bl. 94 zulk een -Kraftcentrum „sich an irgend einer Stelle des Gehirns befindet, einen -Teil der materiellen Erscheinungswelt bildet”!—Voorwaar, zolang Kant’s -kenniskritiek blijft leven zullen ook die vermetele mannen van bl. 88 -niet uitsterven, die niet alleen „meinen”, maar zelfs tonen, „allen -Schwierigkeiten am besten zu entgehn [ik zou zeggen zu entkommen], -indem sie der nicht-geistigen Welt einfach [?] das selbständige Dasein -absprechen”, d.w.z. abdemonstrieren. Maar tot dit zuiver -immaterialisties monisme dringt Adickes niet door en tegenover Haeckel -wordt hij op bl. 95 zelfs de mindere, waar hij schrijft: „Haeckel -bedarf des Glaubens an Unsterblichkeit nicht, sein Gemüt stellt -Forderungen anderer Art. Gut! mag er seine Wege gehn; aber warum will -er andere abhalten, die ihren zu wandeln? Was hat ihn zum -Glaubensrichter und Seelsorger gesetzt?” etc. Want voor Haeckel is zijn -waarheidsdrang afdoende verklaring en rechtvaardiging: immers voor hem -is de onsterfelikheid nu eenmaal niet, of eerst indirekt, een kwestie -van Herz en Gemüt, een (al of niet!) „schöner Traum”, gelijk voor -Adickes, maar allereerst zaak van verstandelike mogelikheids- en -werkelikheidsoverweging; hij bestrijdt ze dus, om met Adickes te -spreken (p. 97), „in der besten Absicht und in der festen Überzeugung, -dass die ganze Wahrheit auf seiner Seite ist.” - -In deze geest ongeveer zou „Kant contra Adickes” zich moeten keren -tegen Adickes’ „Kant contra Haeckel”. - - - -40: p. 99. Het gaat trouwens precies zo met de empiristiese (iets -anders dan empiriese) „verklaring” van het zedelike, van het -plichts-besef. Voor alle specifiek-zedelik-bedoelde qualificatie: -edel—gemeen (en alle varianten en graden) is weer het zedelik -bewustzijn het logiese prius, dat noch uit z’n toepassing, noch uit -niet-zedelike „ervaring” kan worden „afgeleid”. Al heeft zich dus het -autonome zedelik oordeel nòg zo heteronoom „ontwikkeld” uit -maatschappelik-nuttige dwang en drang en goden-geboden en -„associaties”, verworven, geërfd en instinctief-kategories geworden in -de gemeenschaps-struggle for life (zie Rée’s Entstehung des Gewissens) -en al zijn de woorden van het „zedelike” ook oorspronkelik alle -niet-zedelik geweest, klassewoorden als bovengenoemde, of aesthetiese, -zinnelike of utilitaire termen (een heerlike bron van diepe -volkskarakterkunde wordt hier de Taal!)—zonder specifieke zedelikheid -als prius kan daaruit geen greintje „zedelik” gevoel, tegenover -zichzelf en anderen, met z’n eigen reacties: „slecht” en „goed”, -(„schunnig”, „ordinair”, „vies”, „karakterloos” en „waardig”, -„heldhaftig”, „grootmoedig” enz.) noch ontstaan noch zich handhaven -tegen wil en dank, tegen de theoretiese bewering in, dat dit alles zou -moeten verdwijnen, wanneer het klare weten van utilitaire „oorsprong” -en „strekking” en van „natuurnoodwendigheid” de „illusie” van plicht en -verantwoordelikheid maar eenmaal hebben gebroken,... zich handhaven ook -bij een Rée en een Nietzsche zelf,—die zich wel terdege „autonoom”, en -niet anoom, gebonden, bleven voelen,—dat spreekt op elk van hun -eerlike, fiere, karaktervaste bladzijden—, aan hun eigen zedelik -oordeel en plichtsbesef, dat hen veile zelfverzaking doet verafschuwen -en ver „beneden” zich weten trots al haar mogelike „nuttigheid”, ’t zij -bij eigen gevaarlike waarheden (gesteld eens dat deze buiten kijf -waren), ’t zij bij anderer verderfelike dogma’s—en ook voor hen -overtuigingstrouw intra en extra muros maakt tot onontkoombare, -zelfopgelegde, als vanzelfsprekend aanvaarde, plicht, waarvan wij niet -willen afwijken, neen, maar ook niet mogen afwijken per nos ipsos, -„van” eigen zedelik oordeel, tegenover de vele morele adiaphora, -waarvan wij eveneens niet willen afwijken, al voelen wij terdege, dit -wel van ons zelf te mogen, d.w.z. dit te kunnen doen zonder afkeuring, -verachting of verontwaardiging van ons zelf jegens ons zelf te duchten -te hebben. - -Is het niet aldus, bij u allen, gij relativisten, utilisten, marxisten, -amoralisten, evolutionisten en ook gij, principiële dogmatici en -heteronome theologen (maar alle heteronomie is verkapte, getrapte -autonomie) en hoe gij u verder moogt noemen, zonder nochtans op te -houden, eenvoudig zedelike wezens te zijn: onderworpen aan de ene -eeuwige algemene geesteswettelikheid van het zedelik reageervermogen, -zo goed als van het logies denken en het ruimtelik waarnemen, het -muzikaal of, algemeen, kunstzinnig gevoel, en het tijdelik bewustzijn. - -Ginds en dan wordt als doodzonde beschouwd, of doemwaardige leugen, of -verfoeilike gruwel, wat hier en tans als heilige plicht, of hoogste -waarheid, of opperste schoonheid geldt. - -In concretis oneindige verscheidenheid van tegenstelling en -ontwikkeling alom, alles nochtans beheerst door één en hetzelfde nooit -geworden, nooit zich wijzigend Stelsel van Wetten. Παντα ῥει, παν -μενει. - -(Mooi en juist Riehl, D. ph. Krit. II p. 13 en III p. 75). - -De sociologie moge dan ook de belangrijkste hulpwetenschap der ethica -zijn, de ethica zelf is evenmin sociologie als de logica; zij is -evenmin „science des moeurs” (Lévy-Bruhl c.s.) als de logica kennis der -wetenschappen is, en heeft evenveel met klassemoraal te maken als de -logica met klassewetenschap. Anderzijds wil zij evenmin „eine -Richtschnur für das Handeln liefern” (Bruno Bauch, Ethik, p. 215, 241) -als de logica een richtsnoer voor het denken; zij zou tevreden zijn als -zij de wetten van het zedelik bewustzijn had gevonden, gelijk de logica -de wetten van het denken.—De zuivere ethica is even vrij van -naturalismen en supra-naturalismen, even exakt, empiries, algemeen -geldig en autonoom als de zuivere logica. Haar enig gebrek is, dat zij -nog niet bestaat. „Die Gesetze und Elemente des sittlichen -Bewusstseins” wachten nog op hun schrijver. - -(Grondvestend Heymans, Die Methode der Ethik, in Vjschr. f. wissensch. -Philosophie IV). - - - -41: p. 100. Daar juist (inmiddels ruim een jaar geleden) is verschenen: -„Erkenntnistheorie und Naturwissenschaft”, de lezing, door Osw. Külpe -gehouden op 19 Sept. 1910 ter 82e Versammlung Deutscher Naturforscher -und Aerzte in Königsberg, een zeer „zeitgemässe” principiële -verklaring, die ongetwijfeld de belangstelling zal vinden, die ze als -zodanig verdient, al interesseert ons heel die „Kontroverse” tussen -Külpe’s realisme en het in de grond niet minder realistiese „idealisme” -waartegen het niet zonder recht zich keert, slechts voor zoverre de -leer van een Kant of een Berkeley (van weerszijden) daarin betrokken -wordt. - -Uitstekend is, wat hij schrijft over „die transzendentale Methode der -Erkenntnistheorie”; zo op p. 40, dat voor haar Voraussetzung is, „was -sich in der Wissenschaft selbst als grundlegend erweist” en op p. 7, -hoe haar taak bestaat „in der systematischen Herauslösung der -unentbehrlichen Voraussetzungen aus der Wissenschaft, in der sie -wirksam sind.” Dus: „eine unmittelbare Analyse des wissenschaftlichen -Tatbestandes” is nodig „um die in der Wissenschaft geltenden Prinzipien -zu entdecken.” Dat hij echter op diezelfde bladzij zegt: „Aber ein -solches aufsteigendes Verfahren der transzendentalen Methode entbehrt -noch immer der umfassenderen Begründung und spezielleren Durchbildung.” -is slechts een bewijs te meer, dat Heymans’ „Gesetze und Elemente”, -diens („analytische”) methode en diens resultaten, hem onbekend zijn -gebleven. - -Ten aanzien van Kant’s „Phaenomenalismus” is hij ook hier nog bevangen -in een algehele misvatting, die georiënteerd is aan, en zich terecht -richt tegen, het gewaarwordings „idealisme” der -bewustzijnsmaterialisten: - -Zijn „Setzung von Realem” is op de keper beschouwd niets anders dan -Objectivering en zijn „naturwissenschaftlicher Realismus” niets dan -Kant’s... „empirischer Realismus”, waarbij Külpe echter het subjekt der -natuur, en dus de immanentie juist der objekten, miskent: - -„Der Phänomenalismus, in klassischer Form durch Kant vertreten, lehnt -eine positive Beantwortung der beiden letzten Fragen ab” te weten: „Wie -ist die Setzung von Realem möglich?” en „Ist eine Bestimmung von Realem -zulässig?” (pp. 10–11). Hier zijn we reeds midden in Külpe’s -verwarring. Want Kant fundeert en bepaalt juist de objectieve -realiteit, in plaats van die te loochenen of te betwijfelen! En zelfs -de „Darlegung der Kriterien, welche die realen Objekte auszeichnen”, -door Külpe van de toekomst gevraagd, is reeds geleverd door Kant in -zijn „Bedingungen möglicher Erfahrung”! - -Külpe’s objektivering zoekt, wat onafhankelik is „von uns”, „von dem -ganzen erfahrenden Subjekt” (p. 13), een vage, van ’t spoor brengende -term, die tot de subjectiviteit a.z., het Bewusstsein überhaupt, niet -blijkt te reiken. Dat verwarrende woordgebruik! „Erfahrung ist in -keinem ihrer für sich gegebenen Bestandteile etwas schlechthin Reales” -zegt p. 20, en bedoelt de onloochenbare (Kantiaanse) waarheid: -individueel beleven is niet (Kantiaanse) „Erfahrung”, is niet... iets -objectiefs.—Het éne grote Kantiaanse begrip, dat Külpe ontbreekt (en -dat wel blijkens de negéring of zelfs bespotting, die het gewoonlik -ondervindt, héél moeilik schijnt te zijn), is dat van de -kennistheoretiese „mogelikheid”: („mögliche Erfahrung”)—en haar -subjekt! [263] - -Külpe heeft groot gelijk (pp. 20/21) „die empirischen -Gesetzmässigkeiten der Naturwissenschaft”... „sind keine Beziehungen -zwischen Sinnesinhalten”, „Sinnesinhalte haben keine meilenweiten -Abstände und keine Lichtgeschwindigkeit, sie atmen und wachsen nicht” -enz. enz. Of op p. 9: „Die Planeten sind keine Empfindungen oder -Komplexe von solchen und die chemischen Elemente lassen sich -ebensowenig mit den Inhalten unserer Sinneswahrnehmung zur Deckung -bringen.”—Het is zelfs jammer, dat er nog „idealisten” zijn, tot wie de -Külpe’s zulke dingen kunnen en moeten zeggen en die zich niet ontzien, -„das grosse Wort von der Welt als unserer Vorstellung gelassen -auszusprechen” (p. 37).—Met Külpe, zij het op andere (immers niet -alleen empiries-realistiese, maar ook transcendentaal-idealistiese) -gronden, kom ik op tegen het ijdel schermen met dit grote woord. Als -het schijn-idealisties imitatorum pecus (ook ten onzent) Schopenhauer -napapegaait: „Die Welt ist meine Vorstellung”, zondigt het 3 maal in -énen tegen de kenniskritiek en tegen Schopenhauer’s wijsgerige -bedoeling: - -1. Die „Welt” is niet de wereld (niet de werkelikheid, maar haar -phaenomeen, de natuur); - -2. die „Vorstellung” is geen voorstelling (heeft met wiens voorstelling -ook omtrent de wereld niets te maken, maar is mogelike waarnemings- of -kennis-inhoud); - -3. dat „meine” is niet van mij (of u; noch ik noch énig individu is -subjekt der natuur). - -Ik heb in de tekst uitvoerig—en zo duidelik mogelik—uitééngezet, dat de -objekten geenszins individuele bewustzijnstoestanden zijn, maar -mogelijke waarnemingsinhouden („Sinnesinhalte”); dat de objectieve, -ruimtelike wereld „eine von Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit -unabhängig bestehende Welt” (p. 39) is, als men bedoelt, de -Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit van welk individu ook, maar -dat deze wereld (dus ook die der „Energie”, der „Elektronen und -Moleküle”, het heelal der astronomie zowel als het rijk der chemie) -geheel en al afhankelik is van möglicher „Sinneswahrnehmung und -Verstandestätigkeit”, louter een systeem van betrokkenheden op het -subjekt der natuur.—Besluit dus p. 34: „dass hier [in den -Realwissenschaften] eine grosse Mannigfaltigkeit von Realisierungen -ausgeübt wird, die die phänomenalistischen Schranken rücksichtslos -durchbrechen”, dan begrijpen wij tans, dat hier nergens de echte -phänomenalistischen Schranken doorbroken worden. Uw „realiseren” en dat -der ervaringswetenschappen, is slechts objectiveren, nooit en nergens -transcenderen.—En objectiveren doet elk verstandig, altans elk -Kantiaans, phaenomenalist.—„Nur wer an die Bestimmbarkeit einer realen -Natur glaubt” (p. 38)... maar bij u wil „real” zeggen „objectiv”... en -wie gelooft daaraan dan niet? - -„Der Konszientialismus und Phänomenalismus haben ihre Mission mehr als -erfüllt”, zegt p. 39. Külpe zelf is een sprekend bewijs van het -tegendeel.—Want ook zijn natuur-realisme blijft een -dogmaties-metaphysies objectivisme, reeds wijl het objectieve voor hem -de werkelikheid betekent—en dus... dit objectieve weer als de -(transcendente) oorzaak der gewaarwordingen moet worden gedacht—al -mijdt Külpe, nourri dans le sérail, behoedzaam deze term, en naar hij -wil doen voorkomen zelfs deze opvatting, die de schijn zou wekken „als -wenn sich aus den subjectiven Wirkungen auf die Beschaffenheit der -objektiven Ursachen schliessen liesse” (p. 24). Dies spreekt hij zelf -van „die erzwingenden Faktoren” (der „erzwungenen Relationen der -Sinnesinhalte”) en van (de „Naturobjekte” als) „die Existenzbedingungen -für die realisierten Beziehungen, die aufgenötigten Veränderungen in -der Bewusstseinswirklichkeit.” „Das ist es, was wir meinen, wenn wir -sie als deren Träger bezeichnen.”! (pp. 27–28). Voortaan gewaagt hij -dus van „adäquaten Trägern” ... als hij die bovengenoemde „objektiven -Ursachen” der individuele ervaringen bedoelt!—Deze nu hebben als -zodanig voor hem de physiese (objectieve) eigenschappen.—Maar er -„bleibt freilich ein Spielraum für die Bestimmung dieser Träger”, we -hebben geen volledige objektenkennis, zodat „das Ziel der Realisierung -in der Unendlichkeit liegt” (p. 28) en dus... mag de metaphysica op die -Spielraum zich vermaken! Dat de echte metaphysica juist van de -objektseigenschappen en van heel het terrein der natuurobjekten heeft -af te blijven, uitsluitend geldt voor en zich bezig houdt met, het -transobjektieve, met het Reale of Substratum der objekten, met de -oorzaken dus en niet met de derivaten onzer gewaarwordingen, en dat dan -ook een metaphysiese theorie als b.v. het Psychisme, ’t zij van Fechner -of Berkeley, van Schopenhauer of van Heymans, heel iets anders is dan -uw naturalistiese Lückenbüsser, dan uw nog-niet-natuurwetenschappelik -asylum ignorantiae,—van dat alles zou uw Naturalisme alleen door -kennisleerverdieping begrip en inzicht kunnen krijgen.—Mocht het Külpe -alsnog gelukken, het terrein der kennisleer zelf even goed te leren -kennen, als hij het mooi heeft afgebakend van dat der natuurwetenschap, -zo in zijn slotzin, die ik met instemming citeer: - -„Dort ist die Natur der Gegenstand, hier die Wissenschaft von ihr; -Erkenntnis wird dort geschaffen, hier bloss begriffen.” - -Aan Külpe na verwant is de hem opgedragen „Einführung in die -Erkenntnistheorie” van Prof. Dr. August Messer, wiens zich „Kritischer -Realismus” noemend materie-realisme niet inziet, hoe het onverbiddelik, -juist ten aanzien van die „objectiven Reize” (p. 58), als een „das -Bewusstsein selbst Bedingendes” (Stumpf), impliceert „die naive -Ansicht, dass die Wahrnehmung ein lediglich passives Aufnehmen und -Abspiegeln der Dinge sei”, trots de „gewisse Aktivität”, die aan de -gewaarwording wordt toegekend, noch inziet hoe de ware -tegenstelling—productie of reproductie—miskend wordt door de bejegening -van het „rein subjectiv” der Idealisten met een „Es liegt ja doch nicht -in unserem Belieben....” etc. (p. 59).—Zo strijdt hij tegen de -windmolens van „Der subjective Idealismus” (Hoofdstuk 5), een leer, die -geen objekten, maar slechts voorstellingen van objekten zou erkennen -(staaltje: „Es existiert nicht Sonne und Mond, nicht Deutschland und -Amerika, nicht Kaiser und Papst, auch nicht das Papier, auf dem ich -hier schreibe, und nicht meine Hand, die da schreibt, sondern nur meine -Vorstellung von allem dem ist wirklich.” p. 67. Zulk een rampzalig -„idealist”, als Messer en consorten telkens te pakken hebben, kan ik -maar nooit te zien krijgen) en dicht aan de werkelike, echte -bewustzijnsimmanentie van al het gegevene, aan het „innerhalb unseres -Bewusstseins” (p. 74) de fout toe, „dass wir uns das Bewusstsein als -räumliche Sphäre versinnlichten”, al krabbelt hij weer half terug door -later (p. 84) te gewagen van „jener sozusagen [!] räumlichen Auffassung -des Bewusstseins”!—Ook door Messer wordt het „Bewusstsein überhaupt” -evenmin begrepen, als de daarvan afhankelike kennistheoretiese -„mogelikheid”; het wordt misduid tot subjekt van „alles, was Gegenstand -unseres Denkens und Wissens werden kann” (p. 80), waardoor elk inzicht -onmogelik wordt, hoe wèl de natuur, maar geenszins de geest afhankelik -is van het subject van mogelike waarneming, zodat wij t.o.v. „den -Unterschied zwischen Psychischem und Physischem” (ibid.) het dualisties -of materialisties realisme van een Messer of een Stumpf minder „gelijk -geven” dan wel weerleggen en daarmee verstoren Messer’s vredige waan, -dat trots die „subjectiviteit” der objecten, die afhankelikheid van het -„Bewusstsein überhaupt” .... „im Grunde alles beim alten bleibt; denn -im wirklichen Denken werden wir jenes ‚Vorzeichen’, da es ja allen -Gegenständen zukommen soll und mithin zu ihrer Unterscheidung nichts -beiträgt, einfach weglassen, und wir sind dann wieder beim Realismus.” -(p. 80/81). Denk- en voorstellings-„idealisten” moeten zich dat „wir” -laten welgevallen, Rickert en Münsterberg en Natorp, zo goed als heel -het idealisties-vertaalde, zich „immanent” of „empiriokrities” (bij -Verworn zelfs „Psychomonismus”!) noemende materialisme,—wij blijven er -buiten! - -Een mislukking, soortgelijk en geestverwant aan die van Külpe, is ook -Messer’s kritiek op Kant, zijn „Kritik des Phänomenalismus” (Hoofdstuk -6, § 2) en daarbij zijn aanval op Kant’s „Problemstellung selbst”, -waaromtrent hier de vermelding volsta, dat de meetkunde voor Messer -weer eens analyties is, op vrije definities berust: „In letzter Linie -gründet sie also doch auf dem Satz des Widerspruchs”! - -En wat ten slotte de laatst-behandelde richting betreft, „Der -transzendental-logische Idealismus” (Hoofdstuk 7) speciaal van Cohen, -Messer voelt zelf blijkbaar (p. 112/3 jo. 195) wel, dat deze eigenlik -buiten zijn denkbereik ligt. Op p. 111 b.v. vergeet hij al na enkele -regels, dat het subjekt der natuur een (inderdaad even „abstrakt” als -„onwerkelik”) „unpersönliches Bewusstsein” is, in plaats van „die -ionischen Naturphilosophen und Aristoteles, Ptolemäus und Kopernikus, -Galilei und Newton”, het universele subjekt immers van die onhandelbare -„waarnemingsmogelikheden”, waartoe Röntgenstralen en radium wel ter -dege behoorden, ook „ehe sie entdeckt wurden” (p. 112), dit subjekt, -dat het logiese prius is en blijft van de natuurdingen, die dus evenmin -„Begriffe” zijn (wat we hartgrondig „toegeven”) als „an sich -existierende Realitäten” (p. 112), onverschillig of „die Denkweise -unserer Naturforscher” dat „transcendentale” prius van hun objekten en -derzelver immanentie bij uitzondering eens bereikt en belijdt dan wel -naar de trant verwaarloost en verloochent. - -Messer kan dus evenmin zijn lezers als zich zelf het dogmaties realisme -te boven brengen. Ja, het fundamentele kennisleer-probleem, de -anti-dogmatiese vraag naar recht en oorsprong juist van de synthetiese -„Voraussetzungen” aller wetenschap, wordt door Messer’s vrijwel -vóórkantiese onverdrotenheid totaal verdonkeremaand (vgk. nog pp. -36–39, b.v. dat onvergeeflike „nur eine Voraussetzung” van p. 38 en -„Wir mussen darum voraussetzen....” van p. 130!). Zulk een „Inleiding” -(in de Vjschr. f. wissensch. Philosophie u. Soziologie geprezen als -„die beste einführende Schrift in die Erkenntnistheorie, die Ref. -kennt”) is dan ook gevaarliker dan geen inleiding, te meer wanneer „sie -noch durch grosse Klarheit und Übersichtlichkeit hervorragt” en door -echt-wetenschappelike eenvoud en waarheidsliefde sympathie wekt. - - - -42: p. 106. „Das Problem des Wirkens und die monistische -Weltanschauung.”. - -W. is een type van het dualisties realisme, dat gedoemd is vóór Kant te -blijven staan,—met al de problemen en onoplosbaarheden van een -filosoferend niet-filosoof. Tegen psychisme en monisme (en dus tegen de -krities-parallelistiese bestrijding van de Wechselwirkung, van -„influxus” tussen physis en psyche), vooral tegen de object-immanentie, -vinden we hier het kenmerkend common-sense-misverstand. (Vgk. de noot, -p. 63 en 64:... „dass die Naturwissenschaft sich bloss [!] mit -Erscheinungen im Kantischen Sinne beschäftige” ... „diese -Interpretation ist eine gänzlich irrige; sie ist eine Verdrehung des -wahren Sinnes der naturwissenschaftlichen Forschung” ... „Denn die -Atome und ihre Bewegungen, die der Naturforscher den Erscheinungen als -ihre [!] Ursache zu Grunde legt, sind ja keine [!] Erscheinungen, keine -Thatsachen der Erfahrung, sondern gehören zur transcendenten, in der -Erfahrung nicht gegebenen, sondern mit ihr kausal zusammenhängenden -Sphäre des unabhängig vom Bewusstsein Seienden.” enz. enz., met -passende verwijzing naar Hartmann’s Kategorienlehre). - -Er zijn 2 soort substanties, atomen en zielen. -Verhouding?—„Wechselwirkung” ... met ongeldigheid van het Prinzip der -Erhaltung der Energie... en „intensives” (statt „extensives”) Wirken -der Atome... („die Intensivität ist jedem Wirken” ... ook „als” het -extensieve er „bij komt” ... „eigentümlich”) ... een soort -„Innerlichkeit”, die toch zuiver ruimtelik, plaatselik in die -atoomsystemen gedacht is: (p. 143) „Auf Grund dieser Beziehung [sc. -rein intensiver Natur, van ziel tot hersenen] wird im betreffenden -dynamischen System der Atome ... eine bestimmte Veränderung -hervorgerufen, welche nunmehr durch die Wechselwirkung der Atome... in -der Form einer bestimmt gearteten Bewegung sich weiter fortsetzt.” - -Al uw intensiteit helpt u dus geen zier. En de atomen zijn „die -materielle Grundlage” für das Seelenleben!—En die psychiese Substantie -ontstaat en vergaat, en leeft „in innigem Zusammenhang mit dem -organischen Körper” (wiens atomen onvergankelik zijn), welk ontstaan en -te niet gaan hem een van zijn talrijke, dogmatiese, „ignorabimus” -ontlokt. - -Dualisties vitalisme naast en tegenover realisties mechanisme: p. 168: -„dass das Wesen der Lebensprocesse nicht auf mechanisch wirkenden, -sondern auf zweckwirkenden, planmässig ordnenden und gestaltenden -organischen Kräften beruht.” - -Het is een ware verademing over al de zodanige „Unbegreiflichkeiten” -heen te zijn,... uitsluitend door die eenvoudige natuur- en -ruimte-kritiek. Zonder deze gaat het, zoals de onlangs overleden Möbius -ergens terecht opmerkt: „Zwischen der Absurdität des Materialismus -einerseits und der Absurdität des influxus physicus andererseits -schwankt heute die Masse der Gebildeten hin und her.” - - - -43: p. 106. Van zijn ruimteleer volgen hier nog enkele specimina: p. -146 ss.: „Es giebt zwar in Wirklichkeit Körper, als räumlich -ausgedehnte Massen, aber diese Körper sind nicht Substanzen, im wahren, -ontologischen Sinne des Begriffs, sondern—was [?!] schon Leibniz gegen -Descartes vollkommen richtig betont hat—aus Substanzen, d.h. [?!] aus -Atomen, bestehende und zusammengesetzte Composita, und die Ausdehnung, -die Räumlichkeit ist nicht ein Attribut, eine dauernde Bestimmtheit -dieser Composita, sondern das Produkt aus den dynamischen -Wechselbeziehungen zwischen den Substanzen, welche die Körper -zusammensetzen, das Ergebnis der Relationen zwischen den bewegenden -Kräften der Atome. Den Atomen selbst, als den elementaren Bestandteilen -der Materie, kommt die Extension, die Räumlichkeit, nicht als -Bestimmung zu: die Atome sind unräumliche [!] Zentren bewegender Kräfte -und haben als Substanzen, als reale Mittelpunkte ein- und ausgehender -Wirkungen, mit dem Raume nichts zu thun.” - -W. kan zich hier de portée van zijn eigen woorden niet bewust zijn. -Immers, òf hij bedoelt de atomen der natuurwetenschap, die, zelfs al -waren zij mathematiese punten, des neen, nog ruimtelik zouden zijn, -hoeveel te meer, nu zij afmetingen hebben, en die in elk geval ergens, -dus plaatselik, in de ruimte, worden gedacht, ook, zijns ondanks, door -W.—òf hij bedoelt iets als Leibniz’ monaden; die zijn onruimtelik,—maar -precies even on-physies, en nimmer elementen der.... materie. - -W. bedoelt echter de gewone, zich bewegende, ergo ruimtelike atomen: -„Indem die Atome einander gegenseitig anziehen bezw. abstossen, also -sich bewegen, erzeugen sie durch diese gegenseitige Anziehung bezw. -Abstossung, also durch ihre Bewegung, die Extension, die Räumlichkeit, -als eine der beiden Formen, in welchen die Bewegung sich vollzieht. Aus -[!] der Wechselwirkung zwischen den bewegenden Kräften der Atome, aus -der gegenseitigen Attraktion bezw. Repulsion derselben, resultiert [!] -die Ausdehnung, der Raum. Denken wir uns, dass in Wirklichkeit nur ein -einziges Atom existiert, und denken wir uns dieses Atom als in Bewegung -begriffen [een kluifje voor een bewegingsrelativist! [264]],—eine -offenbare Fiktion, weil etwas derartiges in Wirklichkeit nicht -vorkommt—: so würde aus der Bewegung dieses Atoms kein wirklicher Raum -entstehen.” - -Een beweging dus ... zonder ruimte, zonder plaatsverschil ... wie dat -denken kan, staat boven mijn bereik. Jammer dat W. ons de definitie van -deze „beweging” heeft onthouden. - -Het wordt echter nog fraaier: er moeten, behalve afstotende ook -aantrekkende krachten zijn; immers anders „würden die Atome absolut -auseinanderfallen, ins Unendliche sich verflüchtigen, woraus kein -wirklicher Raum sich ergeben könnte, weil diese absolute Zerstreuung -seiender Substanzen einen offenbaren Widersinn bedeutet und in -Wirklichkeit gar nicht stattfinden kann.” - -Einen offenbaren Widersinn zie ik alleen in een ruimteloos -„auseinanderfallen”. - -... „Der wirkliche Raum ist nämlich ein erfüllter Raum; der leere Raum -ist nur eine Abstraktion und bedeutet nichts Wirkliches”. Dat de ledige -ruimte „nichts Wirkliches bedeutet”, voelt dus zelfs een ruimterealist. -Maar wie van een „gevulde ruimte” gewaagt, onderscheidt reeds eo ipso -het vulsel van ... de (ledige) ruimte! Maar van deze laatste wil nu -eenmaal dit realisme niet weten—omdat het er geen weg mee weet. - -„Wo die Welt aufhört, wo es keine Substanzen giebt, die durch -Beziehungen zwischen ihren bewegenden Kräften die Extension erzeugen, -da hört auch der wirkliche Raum auf. Der leere Raum ist Nichts”... - -Men erkent enkel „ruimtelikheid” als (reële) eigenschap van (reële) -beweging of lichamen, verhaspelt die met de ruimte zelf, van welke men -niet wil weten, vergetend dat deze, naar Kant’s 1e argument, reeds de -vooronderstelling, de bestaansvoorwaarde is van gene (zie boven de -tekst hieromtrent). - -Dezelfde fout maakt de infra-Leibniziaanse (p. 79) -diepzinnig-materialistiese (pp. 94/5, 122/3, 125/6) quasi-criticus -Lachelier „Du Fondement de l’Induction” (voor wie, goeddogmaties, ’t -licht een duistere waarneming van beweging is! p. 57/8) op pp. 46 en -84, in „des termes ... empruntés à la langue de Kant”! (p. 82), het -enige helaas, wat hij van Kant geleend en geleerd heeft. De 3e afmeting -is „un produit spontané de notre pensée” ... „nous ne percevons ni -directement, ni indirectement, la profondeur: nous croyons simplement -qu’elle existe!” Grond? „parce que nous attribuons aux objets -extérieurs une existence absolue et indépendante de la nôtre.” (p. -152/3). - -Dit geloof is z’n fundering waard. - -Zijn „dialectique vivante” komt via idée, beauté, volonté, liberté, -l’être absolu, force, raison, spontanéité absolue, forme, finalité, -profondément, principes, déduction, définies à priori, acte absolu, la -pensée en elle-même, la vérité en soi,—le spiritualisme, la -métaphysique, la conscience intellectuelle, en soi et aux yeux de la -pure raison, causes finales, harmonie ... etc., tot een soort van „pure -affirmation de soi” ... en geeft op de koop toe „l’intuition des choses -en soi”! Een en ander, wel te verstaan, „à proprement parler”, „en -quelque sorte”, „pour ainsi parler”, „par manière de dire”! Vroom en -diep, om zo te zeggen, dat zoeken en tasten, als het ware! Maar ik haat -zulk zeggend niet-zeggen. Het ware heeft geen gevaarliker vijand dan -als het ware. - - - -44: p. 111. Deze mijn uiteenzetting der laatste en volgende bladzijden -richt zich dus tevens, zover nodig, tegen Dr. Felix Gross, „‚Form’ und -‚Materie’ der transcendentalen Aesthetik” 1910, die, m.i. ten onrechte, -Kant denkt te verbeteren door specifieke ruimte- en tijdgewaarwordingen -aan te nemen, die tot de „Materie” des Erkennens zouden behoren, -terwijl de „Form” uitsluitend verstandswerk zou zijn (vgk. de volgende -noot aang. Hegel over Kant) en die, zeer zeker zonder recht, zijn -opvatting van de ruimte als zelve gewaarwording, ja zelfs gewaarwording -van ... beweging of van met beweging verbonden apperceptie,... -vereenzelvigt met Heymans’ leer van de ruimte als „vorm” van de -bewegingszin: p. 64/65: - -... „die Raum- und Zeitempfindungen. Wir definierten sie oben als -unmittelbare Empfindungen einer physischen und psychischen Tätigkeit -des Verstandes. Alle Empfindungen und Gefühle werden vom Verstande -durch seine Apperzeption zu einer Anschauung verbunden; das Empfinden -dieser Apperzeptionstätigkeit ist die Zeit. Alle äusseren -Sinnesempfindungen werden vom Verstande durch eine Apperzeption zur -Anschauung verbunden, welche mit gewissen Muskelbewegungen verbunden -ist, die notwendig sind, diese Empfindungen zu ‚durchlaufen’ (man denke -nur an die Blickbewegungen!); die Empfindung dieser mit -Muskelbewegungen verbundenen Apperzeptionstätigkeit ist der Raum.” Op -p. 48/49 zelfs: „Wie die Raumempfindungen ein unmittelbares (wir wissen -noch nicht wie physiologisch vermitteltes) Gewahrwerden der -körperlichen (Bewegungs) Tätigkeit, so ist die Zeitempfindung ein -unmittelbares Gewahrwerden der geistigen Tätigkeit.” - -Wanneer deze Dr. Gross nu op p. 50 verklaart: „Heymans steht in der -Frage des Raumes ganz dort wo ich stehe, in der Frage der Zeit scheint -er meine Theorie zu verlangen, ohne sie noch geben zu können”, dan -lijkt mij ook de eerste helft van deze zin ijdel... Gross-sprecherei. - - - -45: p. 111. Reeds uit één zinnetje van de §§, die Hegel aan de -„Kritische Philosophie” wijdt, valt op te maken, hoeveel Hegel van -deze, dus van Kant, begrepen heeft: § 42 Zus. 3: „Seine [Kant’s] -Philosophie ist subjectiver Idealismus, insofern Ich (das erkennende -Subjekt) sowohl die Form als auch den Stoff des Erkennens liefere—jene -als denkend und diesen als empfindend!” - -De volgende zin oordeelt nu: „Nach dem Inhalt dieses subjektiven -Idealismus ist in der That nicht die Hand umzukehren.” Blijkbaar kende -Hegel die „inhoud” slechts in even triviale misvatting als hij had van -Kant’s „subjectief idealisme”. - -In § 48 wordt zelfs Kant’s even geniale als kritiese -antinomie-oplossing tot een trivialiteit verhegeld: „So tief dieser -Gesichtspunkt ist [sc. naar Hegel Kant „vertaalt” „dass der -Widerspruch, der am Vernünftigen durch die Verstandesbestimmungen -gesetzt wird, wesentlich und notwendig ist”], so trivial ist die -Auflösung; sie besteht nur in einer Zärtlichkeit für die weltlichen -Dinge. Das weltliche Wesen soll es nicht sein, welches den Makel des -Widerspruchs an ihm habe, sondern derselbe nur der denkenden Vernunft, -dem Wesen des Geistes zukommen.” - -In welke verhouding Hegel tot Kant staat en Hegelarij tot Kriticisme, -speciaal ten aanzien der „antinomie”, het punctum saliens der -„dialektiek”, daarover te gelegener tijd zo nodig nader. - -Hier volsta het volgende: Wanneer men weet, dat voor Kant alle -antinomie a.z. berust op de geldigheid van het principium -contradictionis et exclusi tertii, dat het bewijs, zowel van thesis als -van anti-thesis op dat beginsel gegrond is, dat de „Dialektik” voor -Kant dan ook, terecht, niets anders is dan een onvermijdelike maar -bedrieglike schijn, die hij als zodanig kenniskrities ontmaskert, om „zu -verhüten, dass er nicht betrüge” (een schijn dus, in z’n -onophefbaarheid en bedrieglikheid, maar theoretiese verklaarbaarheid -volkomen analoog aan de ruimte-illusie van een spiegelbeeld), een -schijn immers, „der selbst, wenn man nicht mehr durch ihn hintergangen -wird, noch immer täuscht, obschon nicht betrügt, und also zwar -unschädlich gemacht, aber niemals vertilgt werden kann.” (K. d. r. V. -p. 350);—wanneer men nagaat hoe voor Kant de „Ideen der reinen -Vernunft” „nur durch Missverstand und Unbehutsamkeit dialektisch -werden” (K. d. r. V. p. 527) en leest: „Denn darin besteht eben das -logische Merkmal der Unmöglichkeit eines Begriffs, dass unter desselben -Voraussetzung zwei widersprechende Sätze zugleich falsch [of waar] sein -würden, mithin, weil kein drittes zwischen ihnen gedacht werden kann, -durch jenen Begriff gar nichts gedacht wird.” (Proleg. § 52b) en -vervolgens (K. d. r. V. p. 412): „dass die obigen Beweise der -vierfachen Antinomie nicht Blendwerke, sondern gründlich waren, unter -der Voraussetzung nämlich: dass Erscheinungen oder eine Sinnenwelt die -sie insgesammt in sich begreift, Dinge an sich selbst wären. Der -Widerstreit der daraus gezogenen Sätze entdeckt aber, dass in der -Voraussetzung eine Falschheit liege”, zodat de antinomie tot indirect -bewijs en bevestiging wordt van de object-immanentie: „Man kann... aus -dieser Antinomie einen wahren... kritischen und doctrinalen Nutzen -ziehen: nämlich die transcendentale Idealität der Erscheinungen dadurch -indirect zu beweisen, wenn Jemand etwa an dem directen Beweise in der -transcendentalen Aesthetik nicht genug hätte”;—wanneer men dit alles -weet en bedenkt, dan begrijpt men, hoeveel Hegel’s bovengeciteerde -trivialiteit met Kant te maken heeft; hoeveel van Kant begrepen heeft, -wie schrijven durft (in diezelfde § 48, Zus.) „Gleichwohl [al zijn -Kant’s bewijzen „blosse Scheinbeweise”!] besitzt die Aufstellung dieser -Antinomien in sofern immer ein sehr wichtiges und anerkennenswertes -Resultat der kritischen Philosophie, als dadurch (wenn auch zunächst -nur subjectiv und unmittelbar) die thatsächliche Einheit jener -Bestimmungen ausgesprochen ist, welche vom Verstand in ihrer Trennung -festgehalten werden. So ist z.B. in der ersten der vorher erwähnten -kosmologischen Antinomien dies enthalten, dass der Raum und die Zeit -nicht nur als kontinuierlich, sondern auch als diskret zu betrachten -sind...” (natuurlik zijn ruimte en tijd voor Kant, als voor ieder -redelik mens, „quanta continua” en dus niet diskreet, vgk. K. d. r. V. -p. 165); dan vat men hoeveel Unverfrorenheit er nodig is om (in § 81 -Zus. 1) leukweg op te merken: „In der neueren Zeit ist es vornehmlich -Kant gewesen, der die Dialektik wieder in Erinnerung gebracht und -dieselbe aufs Neue in ihre Würde eingesetzt hat, und zwar durch die -bereits (§ 48) besprochene Durchführung der sogenannten Antinomien der -Vernunft” ... en met hoeveel recht ten slotte zich op een Kant beroept, -wie die „bedrieglike schijn” voor de waarheid uitgeeft en de dialektiek -of „Logik des Scheins” als „methode” „gleichsam wie ein Organon zur -wirklichen Hervorbringung wenigstens des Blendwerks von objectiven -Behauptungen gebraucht”, een onderneming, waarvan ten volle geldt, wat -Kant opmerkt van de door hem gewraakte „dialektiek”, zij moet „auf -nichts als Geschwätzigkeit hinauslaufen, alles, was man will mit -einigem Schein zu behaupten, oder auch nach Belieben anzufechten.” (K. -d. r. V. p. 84). - -Hier volge tevens een enkele opmerking over de bladzijden (988–1030), -die Kant zich moet laten welgevallen in Hegel’s Geschichte der -Philosophie (uitg. Bolland), bladzijden, die in schaamteloosheid van -oordeel zonder begrip zelfs bij Hegel—en dat wil wat zeggen, om met -Schopenhauer te spreken—hun weerga moeten zoeken, bladzijden waarover -zelfs een Hegel—a. b.—zich diep zou schamen, kon hij ze lezen.... in -het licht van Kantse kritiek.—Het lust mij niet, er meer dan de nodige -proefjes van te geven: - -Beginnen we met de synth. oordelen a priori. Hegel ziet hier het -Kantisme als volgt (991): We „verlangen” algemeenheid en -noodwendigheid. Maar ze zijn „nicht in der ‚Wahrnehmung’ anzutreffen”, -niet „in den äusseren Dingen selbst ‚vorhanden’”. „Aber wenn nun -Allgemeinheit und Notwendigkeit nicht in den äusseren Dingen sind, so -ist die Frage: Wo sind sie zu finden? Hier sagt Kant dann gegen Hume, -sie müssen ‚a priori’ sein, d.h. [sic!] in der Vernunft selbst liegen, -in dem Denken [!] als selbstbewusster Vernunft; ihre Quelle sei das -Subject, ‚Ich’ in meinem Selbstbewusstsein”.—Zo is dan het objectieve -dogmatisme „der Verstandesmetaphysik” „nur in einen subjectiven -Dogmatismus, d.h. in ein Bewusstsein, in welchem dieselben endlichen -Verstandesbestimmungen bestehen, übersetzt”. En zo leutert dan p. 993: -„Das Denken nennt [!] Kant.... die synthesierende Tätigkeit, und er -stellt die Frage der Philosophie daher [!] auch so: ‚Wie sind -synthetische Urteile a priori möglich?’”... [let nu wel:] „Synthetische -Urteile a priori sind nichts anderes als ein ‚Zusammenhang des -Entgegengesetzten durch sich selbst’ [!], oder der absolute Begriff -[!], d.h. nicht durch Erfahrung, sondern durch das Denken [!] gegebene -‚Beziehungen unterschiedener Bestimmungen’, wie ‚Ursach und Wirkung’ u. -s. f. Ebenso [!] sind Raum und Zeit das Verbindende; sie sind also [!] -‚a priori’, d.h. [!] im Selbstbewusstsein.” Ge moet Kant en de -betekenis van zijn kritiese vraagstelling en oplossing begrijpen om te -beseffen, wat voor „kaf en draf” Hegel’s voorstelling maakt van Kant’s -wijsheid. Daar zegt hij dan van op de volgende pagina: „Die Idee, die -darin liegt, ist gross [zó groot, dat ze niet alleen Hegel’s bevatting, -maar heel de Hegelarij te boven gaat], erhält aber andererseits [van de -kant van Hegel nl.] wieder einen ganz gemeinen Sinn, denn die -Ausführung selbst bleibt innerhalb ganz roher, empirischer Ansichten -und kann auf nichts weniger Anspruch machen als auf -Wissenschaftlichkeit [!] der Form. Es ist ein Mangel an philosophischer -[!] Abstraction in der Darstellung vorhanden und in gemeinster Weise -gesprochen [volkomen juist], und von der barbarischen Terminologie -nicht weiter zu sprechen, bleibt Kant innerhalb der [!] -‚psychologischen’ Ansicht und ‚empirischen’ Manier [foei] -eingeschlossen.” - -Op Kant’s door mij in de tekst verklaarde fijnkritiese opmerking „Der -Raum ist kein ‚empirischer Begriff’, der von äusseren Erfahrungen -abgezogen worden” antwoordt Hegel (997) plompverloren: „Ueberhaupt ist -aber der [!], ‚Begriff’ nichts ‚Empirisches’; in solchen barbarischen -Formen spricht Kant jedoch beständig.”—Wat volgt is van even hoog -gehalte, gelijk p. 958 van de meetkunde-axioma’s zowel als van de -rekenkundige stellingen doceert: „Alle diese Sätze sind jedoch ‚sehr -[meer of minder!] analytisch’[!]”. Echt-hegeliaans, dus echt-dogmaties, -methodies-onwetenschappelik, is dan het bekende verwijt op bl. 1001: -„Kant nimmt also die Kategorien empirisch auf, ohne daran zu denken, -aus der Einheit diese Unterschiede mit Notwendigkeit zu entwickeln. -Ebensowenig deduciert [!] Kant Raum und Zeit [zoals Hegel b.v. de 3 -afmetingen der ruimte „aus der Natur des Begriffs” „deduciert” al is de -ruimte „seinem Begriffe nicht angemessen”, zodat „der Begriff des -Raumes selbst”.... „in der Materie sich Existenz verschafft”, gelijk -ook de beweging der planeten aldus „dialektisch” te deduceren is: „Ein -Planet steht jetzt an diesem Ort, ist aber an sich, dies auch an einem -anderen Ort zu sein, und bringt dies sein Anderssein zur Existenz -dadurch, dass er sich bewegt.” Dat is eerst het ware, wijze -bovenondervindelike „Verfahren”!]: sie sind gleichfalls aus der -Erfahrung ‚aufgenommen’—ein ganz unphilosophisches, unberechtigtes -Verfahren.” Onwijsgerige methode? Niet eens wijsbegeerte... die van -Kant, met haar „philisterhafte Vorstellung” (bl. 1028) die „von -‚unserem menschlichen’ Erkenntnisvermögen ausgeht”.... en met haar „Wir -erlernen nur Erscheinungen”, waardoor „unter den Menschen eitel Freude -gewesen, weil die Faulheit der Vernunft, gottlob, von allen -Anforderungen des Nachdenkens sich entbunden meinte, und nun, da das -Insichgehen, das in die Tiefe der Natur und des Geistes Steigen erspart -war [sic], es sich wohl sein lassen konnte.” Kortom.... „Trostlose Zeit -für dir Wahrheit, wo vorbei ist alle Metaphysik, und nur eine -Philosophie gilt, die keine ist!”—Maar het wordt nòg erger. Immers, -naar Prof. Hegel’s begrip bedeelt Kant’s filosofie, die geen filosofie -is, de geest, het hoogste, met.... „Zerrüttung, Verrücktheit in sich -selbst”! Gelooft gij ’t niet? Lees dan bl. 1011, over Kant’s -antinomie-oplossing (en zo voltooien wij de kringloop van deze -Opmerking over Hegel’s Kant-begrip!): „Kant zeigt hier jedoch zu viel -‚Zärtlichkeit’ für die—Dinge: es wäre ‚Schade’, wenn ‚sie’ sich -widersprächen; dass aber der Geist, das Höchste, der Widerspruch ist, -das soll ‚kein’ Schade sein. Der Widerspruch ist also von Kant gar -nicht aufgelöst, und da der Geist ihn auf sich nimmt, das -Widersprechende aber sich zerstört [juist], so ist der Geist -Zerrüttung, Verrücktheit in sich selbst.” - -Na deze taal van Zerrüttung en Verrücktheit de „Widerspruch” van Kant’s -geest, Kant’s zuivere rede: „Die Ideen der reinen Vernunft können -nimmermehr an sich selbst dialektisch sein, sondern ihr blosser -Missbrauch muss es allein machen, dass uns von ihnen ein trüglicher -Schein entspringt; denn sie sind uns durch die Natur unserer Vernunft -aufgegeben und dieser oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche -unserer Speculation kann unmöglich selbst ursprüngliche Täuschungen und -Blendwerke enthalten.” (K. d. r. V. p. 520). - -En hoffelik laat Kant aan zijn referent en docent Hegel het laatste -woord: „Die Pflicht, das Geschwätz zurückzuhalten, kann man überhaupt -sagen, ist eine wesentliche Bedingung für jede Bildung und jedes -Lernen; man muss damit anfangen, Gedanken Anderer auffassen zu können -und auf eigene Vorstellungen Verzicht zu leisten.” (Gesch. d. Philos., -p. 157). - - - -46: p. 114. Zo vindt men tegenwoordig soms in elementaire -natuurkundeboekjes ruimte en tijd eenvoudig even gedefinieerd als Form -des äusseren und des inneren Sinnes! De schrijver moest eens weten, wat -hij met deze termen (vooral die „innere Sinn”!) belijdt! - -Een heerlik voorbeeld is de voorzichtige Prof. Felix Auerbach in z’n -keurig-oriënterend geschrift: „Die Grundbegriffe der modernen -Naturlehre” Hij is niet zo „radikal”, de vlinders der „sogenannten -Geisteswissenschaft” onder de hoed der „natuurwetenschap” te willen -vangen. Waarom niet?... omdat het „geradezu schädlich ist, Gebiete zu -annektieren, die man nicht mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu -weit abseits liegen oder weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch -fühlt... So wollen wir... uns beschränken auf die eigentliche... auf -die exakte Naturwissenschaft, d.h. auf dasjenige Gebiet resp. -diejenigen Erscheinungsformen, die auf einem sicheren Grunde ruhen [!], -deren treibende Prinzipien man exakt d.h. begriffsicher und -zahlenmässig angeben kann.” - -Na deze van beschränkte exaktheid getuigende exakte Beschränkung (cf. -b.v. logica en wiskunde),—die op pag. 100 nog even dienst doet om met -kritiese (of kritieke?) voorzichtigheid de vóórmiddeleeuwse mogelikheid -open te houden van uit-niets-ontstaan en te-niet-gaan van materie: „Der -Satz von der Erhaltung des Stoffes... besagt: Vorgänge, bei denen etwa -Materie erschaffen oder vernichtet wird, gehören nicht in das Gebiet -der Naturwissenschaft...”! „Für den Naturforscher besteht sonach die -Welt [!] von jeher, sie wird stets bestehen bleiben immer mit derselben -Gesamtsumme von Materie; eine etwa früher [!] stattgehabte Erschaffung -der Welt und ebenso ein etwa bevorstehender Weltuntergang liegen -ausserhalb seines Arbeitsgebietes.”—na deze gebiedsafbakening dan zegt -Prof. op p. 3 met het onschuldigste gezicht van de wereld: „Unter allen -im Laufe der Jahrtausende von Philosophen gegebenen Definitionen von -Raum und Zeit sind für den Naturforscher zweifellos am brauchbarsten -[ik cursiveer voor de grap] diejenigen, welche von dem grossen -Königsberger Philosophen Immanuel Kant vor fast anderthalb -Jahrhunderten aufgestellt worden sind und welche lauten: Der Raum ist -die Form unserer äusseren Anschauung, die Zeit die Form unserer inneren -Anschauung [dus niet der äusseren?!]. Damit haben wir zwei unserer -fundamentalen Begriffe gewonnen: Raum und Zeit”... - -„Damit” hebt ge alleen getoond, dat zelfs de wijsgerige termen behoren -tot die terreinen, waarvan uw woorden gelden „dass es nicht nur nutzlos -sondern geradezu schädlich ist, Gebiete zu annektieren, die man nicht -mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu weit abseits liegen oder -weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch fühlt”! - -Ik ontken niet, en dat klokje zal Prof. hebben horen luiden, dat Kant’s -ruimteleer (de tijdkritiek staat boven deze kwestie) voor de -natuurwetenschap de bruikbaarste is... maar, o ironie, juist omdat zij -elke dualistiese inbreuk op natuurwetenschappelike beginselen (als de -behouds„wetten”) en dus heel Prof. Auerbach’s theologiserende -„voorzichtigheid” even onnodig als onmogelik maakt. - -Hier verdient ook Ostwald’s Grundriss der Naturphilosophie, 1908, nog -een plaatsje, met zijn Tijd, „welche sachgemäss [prachtig!] als die -Anschauungsform des inneren Sinnes bezeichnet worden ist” (p. 85). - -Hoe „sachgemäss” Ostwald’s begrip hier is, mogen de zinnen bewijzen, -die hij laat volgen: „Dass alle unsere Erlebnisse in der Zeit erfolgen, -ist ein Satz, welcher dasselbe besagt, wie dass unsere Denkvorgänge -eine linear geordnete Gruppe darstellen. Wie aus den oben gemachten -Bemerkungen hervorgeht, handelt es sich hier keineswegs um eine Form, -die absolut und für alle Zukunft unveränderlich ist; vielmehr haben -sich einige besonders hochentwickelte Menschen von ihr bereits frei zu -machen begonnen.” De tijd als een „vorm”, die verandert (in de tijd!), -en waarvan de „ontwikkeling” (in de tijd!)... bevrijdt,—kon ooit de -schrijver van een „Allgemeine Erkenntnistheorie” zich deerliker -blameren? - -De auteur van dit in zijn soort—een deplorabel soort—verdienstelike -boekje kan uit zijn coma dogmaticum ten aanzien van causaliteit en -inductie door geen Hume, geen Kant worden gewekt, de man, die op p. 36 -schrijft: „Die Hervorrufung und somit Begründung dieser Erwartung [sc: -„wenn A erlebt wird, so wird auch das Erleben von B erwartet”] liegt in -der Erinnerung an das Zusammenvorkommen beider Begriffe in früheren -Erlebnissen”..., die op p. 53 Kant’s kritiese vraag aldus -interpreteert, na gewaagd te hebben van de „Eindruck, als könnte man -aus einer Prämisse unbegrenzt viele unabhängige Resultate ableiten”: -„Kant hat die Sonderbarkeit einer solchen [?] Ansicht, die wesentlich -durch Euklids Darstellung der Geometrie ungemein verbreitet war, -lebhaft empfunden, und sie [!] in der berühmten Frage: wie sind -synthetische Urteile a priori möglich? zum Ausdrucke gebracht. Wir -haben gesehen, dass es sich überall nicht um Urteile a priori, sondern -um inductive Schlüsse mit deduktiver Anwendung und Prüfung handelt.” -Ten aanzien van logica en wiskunde vinden we dan ook hier slechts een -mengsel van sensualisme en empirisme, en ten aanzien van het geestelike -zijn bekend anti-mechanisties materialisme, dat hem, zich kerend tegen -de pogingen om „die geistige Welt der mechanischen anzuschliessen”, tot -deze blunder verleidt: „Von den verschiedenen Wendungen hat sich in -unserer Zeit vorwiegend die von Leibniz vorgeschlagene der -prästabilierten Harmonie erhalten, die [!] man gegenwärtig die Theorie -des psychophysischen Parallelismus nennt” (waarvoor Ostwald „den -Geschmack” zegt te missen!) en dat tussen het identiteitsmaterialisme -(p. 182: „Anpassung oder Erinnerung”, p. 188: „Dies nennen wir -bewusstes Denken, Wollen und Handeln”) en het psychophysies -materialisme blindelings heen en weer slingert, zelfs in één en -hetzelfde zinnetje, p. 188: „Denn wenn auch die Unmöglichkeit zugegeben -werden muss, das Denken mechanisch zu fassen, so besteht doch keine -Schwierigkeit, es energetisch zu fassen, zumal Denkarbeit bekanntlich -ebenso mit Energieverbrauch und Ermüdung verbunden ist, wie physische -Arbeit.”—Voor ons dus Ostwald ad acta. - - - -47: 126. Dezelfde Hartmann, die de meetkunde-oordelen èn analyties èn -syntheties a posteriori èn syntheties a priori noemt.... bereidt ons -nog de verrassing, in z’n „Kategorienlehre” (pp. 238 ss.) en laatstelik -in de „Grundriss der Erkenntnislehre” („System der Philosophie im -Grundriss” I) van 1906 te laten drukken, p. 39: „Es gibt keinerlei -Urteile a priori, weder analytische noch synthetische; erstere nicht, -weil es keine Begriffe a priori gibt, aus deren Analyse sie deduziert -werden könnten [vgk. mijn bespreking van dit misverstand in opm. 6 -tegenover Prof. Beysens], letztere schon darum nicht, weil es überhaupt -keine synthetischen Urteile gibt, weder apriorische noch -aposteriorische.”! - -Hoe smaakt u die? zou Burgerhartje vragen. Nu nog op dit potje z’n -dekseltje: „Ein sogenanntes synthetisches Urteil ist ein solches, das -die Unvollständigkeit des mitgebrachten Subjektbegriffes durch -Hinzufügung des Prädikats vervollständigt und seine Unwahrheit [n.b.] -berichtigt; wahr ist ein solches Urteil nur in bezug auf den -vervollständigten Subjektbegriff, also [sic] als analytisches Urteil, -während es in bezug auf den mitgebrachten Subjektbegriff sich selbst -widerspricht [!], also als vermeintlich [!] synthetisches Urteil unwahr -[!] ist.” - -De meetkunde-oordelen zijn dus vooreerst èn analyties èn syntheties a -posteriori èn synth. a priori, vervolgens nòch synth. a posteriori nòch -synth. of analyties a priori! Ze zijn mitsdien, o driedubbel -overgehaalde eenheid van tegendelen, behalve dit alles, eindelik, -horribile dictu, analyties a posteriori! Hartmann overtreft en -overtroeft dus nog in „redelikheid” zijn oud-leerling Bolland, die op -pp. 73/74 van „Het Verstand” (de plaats, waar hij Kant „ex professo” -behandelt, volgens z’n eigen Coll. Logic. p. 67) verkondigt, dat Kant -nooit heeft doorgedacht tot de voorgegeven (p. 62 ss.) diepten van -Bollandiaans „bedenksel”, „laat staan, dat hij helder zoude beseft -hebben, hoe het wezen van het oordeel zonder meer het wezen van het -synthetische oordeel blijkt, het ware oordeel a priori tevens het ware -oordeel a posteriori moet zijn” enz. Al kent men dat refrein, nochtans -verbijstert bijkans, zelfs van Bolland, de wijze waarop hij -Hegeliaans-blasphemiese wartaal ten beste geeft over Kant’s -tegenstellingen analyties—syntheties en apriori—aposteriori. Hij -vertelt dat Kant „eene ‚synthesis a posteriori’ eene zelfweerspreking -in de bewoordingen [had] kunnen noemen” (p. 64). [265] „En zijne [sc. -Kant’s!] opvatting der ‚synthetische oordeelen a priori’ is even -ondoordacht gebleven” (p. 65). Met even wijs als diep sensualisme wordt -tegen Kant als nieuw logies subject bedacht... de tastzin: „Het (voor -den tastzin betrekkelijk synthetische!) oordeel, dat een lichaam a.z. -uitgebreidheid heeft en deelbaar is” (p. 66–67)... „het (voor den -tastzin betrekkelijk analytische!) oordeel, dat een lichaam zwaarte -heeft” (p. 67)... „zelfs” de „Hegelbestrijder Trendelenburg” mag hier -meespreken tegen Kant: ‚Ieder oordeel is analytisch, doch ieder oordeel -is evenzeer synthetisch’ (p. 68)... „hoewel het Kantische denken nooit -heeft uitgesproken, of dan de aprioriteit in hare waarheid... -aposterioriteit moet heeten” (p. 67), enz. tot: „Zoover heeft Kant -nooit doorgedacht” enz. - -Hier als in de eindeloze herhalingen in Coll. Log. is een waardig -leerling aan het woord van de Meester die zelf op de grote kritiese -vraag, Kant’s formidabele, onsterfelike vraag: hoe zijn synthetiese -oordelen a priori mogelik? het voor een Hegel vanzelfsprekend antwoord -gaf: „Synthetische oordeelen a priori... zijn door vanzelfsprekende -eenheid van ongelijkheden mogelijk”. Ça va sans dire. Ça ira, Ça ira! - -Laat ons hier echter eens één dier sluikredenen van Prof. Bolland ter -verduistering van het onderscheid („den mächtigen Unterschied” zegt -Kant terecht) tussen synthetiese en analytiese oordelen betrappen op -heterdaad: Op p. 173 Coll. Log. lezen we: „wat ik a priori zeg, haal ik -uit het subject zelf [de vondst van Kant’s als „subjectivisme” gesmaad -en versmaad vorm-idealisme!]; dat is, het wordt analytisch gedacht.” -Dat is... voorbeeldige verhaspeling van subject (niet eens des -oordeels, maar des oordelens) en subjectbegrip. Immers, geenszins een -oordeel, dat ik uit het subject, uit subjectieve gegevens afleid, maar -uitsluitend een zodanig, welks gezegdebegrip ik uit het subjectbegrip -afleid, is in waarheid—naar kennistheoreties, en Kantiaans, -redebeleid—een analyties oordeel. Toch klonk het zo overtuigend, zo -vanzelfsprekend voor argeloos publiek, dat uit die „zelfontleding van -het subject” „het analytische van ons oordeelen” had te „blijken”! - -Moraal: Keur de Hegelaars aan Kant. - - - -48: p. 127. De lezer verbaze zich niet te zeer over deze -an-sich-naiveteit, van een beweging-an-sich, in een ruimte-an-sich naar -een bord-an-sich.—We weten nu eenmaal dat Hartmann het transindividuele -„transcendent” noemt, naar hij uitdrukkelik in z’n „Vorwort” tot het -„Grundproblem” zelf definieert: - -„In terminologischer Hinsicht bemerke ich, dass ‚immanent’ hier nur -bedeutet: innerhalb der Sphäre meines Bewusstseins belegen, -‚transcendent’: jenseits der Sphäre meines Bewusstseins belegen, -‚transcendental’: auf ein Transcendentes bezogen, also ‚transcendentale -Idealität oder Realität’: Idealität oder Realität des Immanenten in -transcendentaler Hinsicht oder in Bezug auf das Transcendente -genommen.” - -„Transcendental” wordt dus een vijgeblaadje voor „Transcendent”. Zo in -de „Terminologischen Vorbemerkungen” van de „Kritische Grundlegung” p. -12: - -„Man kann allenfalls den Ausdruck objective Realität durch -transcendentale (oder transcendente) Realität ersetzen” enz.! -„Transcendenter Realismus” aldus had Hartmann zijn standpunt moeten -durven noemen—en hij had dan toch maar bedoeld Kant’s... „empirischer -Realismus”. - -Maar met dit onderscheid, dat ook door Hartmann weer, als door elk -ander kennis-dogmaticus de ruimtedingen, de objecten als Dinge-an-sich -worden beschouwd, te weten: als oorzaak van gewaarwordingen! Zó naief -is Hartmann ten deze, dat hij zijn eigen dogmatisme vereenzelvigt met -de filosofie, niet eens kan denken, dat enig filosoof niet dezelfde -fout zou maken en met hem het objectieve houden voor het An-sich. Zo -zegt het „voorbeeldig geschrift”: „Das Grundproblem der -Erkenntnisstheorie” op p. 10/1: - -„Der Philosoph, dem seine Frau die Suppe aufthut, zweifelt nicht daran, -dass es das Ding an sich seiner Frau sei, welches ihm das Ding an sich -der Suppe aufthut, und dadurch das Ding an sich seines Magens sättigt. -Der Philosoph, der einen stechenden Floh fängt und knickt, zweifelt -nicht daran, dass es das Ding an sich des Flohes sei, welches in das -Ding an sich seines Beines gestochen habe, und von dem Ding an sich -seiner Hand gefangen und zerdrückt sei. Beide sind überzeugt, dass es -kausale Beziehungen zwischen Dingen an sich sind, welche von innen -wahrgenommen werden; wenigstens handeln beide so, als ob sie diesen -Glauben hätten, auch wenn sie auf dem Katheder, oder in ihren Schriften -diesen Glauben verläugnen.” - -Sinds Berkeley en Collier, Hume en Kant mogen we zeggen, dat in plaats -van elk filosoof geen filosoof deze praekritiese overtuiging meer heeft -gehad. - -Juist deze overtuiging is een der eerste criteria, die dogmaticus en -filosoof scheidt. Van Berkeley’s en Kant’s grote kennistheoretiese -ontdekking, dat de transindividuele (Hartmann spreekt van -„transsubjective”) objecten niet transcendent (i.e. onafhankelik van -„mogelike waarneming”, iets anders dan Hartmann’s individuele -voorstelling!) zijn, maar immanent (i.e. een functie van en betrekking -tot het waarnemingsvermogen, geenszins naar de misvatting van Hartmann -en de Nederlandse Hartmannetjes: iets „individueels”, slechts -„voorstelling”!)—hiervan heeft Hartmann’s denken hoegenaamd niets -begrepen, zomin als ons Hegeliaans „idealisme”. Voor „immanent” in deze -zuiver kritiese zin zetten Kant c.s. ook „subjectiv” (= van -subjectiviteit, het „Subject überhaupt” afhankelik, geenszins = -individueel!) of „empirisch” of „objectiv” of „phaenomenal”, Hartmann -en dergelijken echter kennen en begrijpen dat „subjectieve”, de -„Erscheinung” slechts als iets individueels, dat staat tegenover het -objectieve! [266] - -Als Hartmann dan behandelt „die subjective Erscheinung” van Kant, -betekent dit voor Kant „het transindividuele Object”, voor Hartmann: -„de individuele voorstelling”! (Het ongeluk wil, dat Kant zelf soms van -„Vorstellung” spreekt, in de ruime zin echter van de oude psychologie, -waarin het tevens gewaarwording en waarneming omvat!). - -De „subjective Realität” van de tijd, de ruimte enz. betekent dus voor -Kant hun transindividuele realiteit! Zo komt Hartmann in de -grappig-droevige waan, dat Kant zou staan (p. 18 Kr. Grlg.) „auf dem -Boden einer naiv-realistischen Confusion von subjectiver [dus = -individueller] Vorstellungsrealität und transsubjectiver [bedoeld: -transindividueller] oder [!] transcendenter Seinsrealität.” - -Al die resten „naief realisme” van... Kant staan dan weer, natuurlik, -„sämmtlich im eclatanten Widerspruch” tot Kant’s „idealistischen -Grundgedanken”. Maar deze „Widerspruch” komt weer alleen van Hartmann’s -illusionair-individualistiese misvatting van het „Idealisme” (een -„Idealisme”, waarvan Kant zelf de „Widerlegung” ondernomen heeft... en -dat door Berkeley bestreden en genoemd wordt... sceptical cant!), -waarvan Hartmann maakt een „idealistisch umgekrempelten naiven -Realismus” wijl het de gewaande consequentie van Solipsisme zou -verzaken voor de „naiven Glauben an eine mehr als subjective Realität -der subjectiven [lees: individuellen] Erscheinungen [lees: -Vorstellungen]” (p. 20). - -Welneen, doceert Hartmann,... „da die anschaulichen wie die -begrifflichen Elemente der Erscheinung ebenso subjectiv sind wie die -Gesetze ihrer Verknüpfung, so ist und bleibt das ganze Gebiet der -Erscheinung subjectiv..., und jede Bemühung, ihm unmittelbar eine -darüber hinausgehende Realität zu sichern, ist ein stehen gebliebener -Rest von jenem Hypostasiren der Erscheinungen, das für den naiven -Realismus deshalb verzeihlich war” ... enz.... (p. 26). - -„das ganze Gebiet der Erscheinung subjectiv”: - -betekent dit (als bij Hartm.): das ganze Gebiet der individuellen -Vorstellung individuell, im einzelnen Subject, dan is het juist—zij ’t -ook een waarheid niet zozeer van Kant als wel van Monsieur de la -Palisse; - -betekent het: das Gebiet der Objekte, der Natur, individuell, im -einzelnen Subjekt, dan is het fout en onkantiaans; - -betekent het: das Gebiet der Objekte, der Natur, bedingt vom Subjekt -überhaupt (von der Subjektivität) dan is het juist en specifiek -Kantiaans en boven Hartmann’s begrip. - -„Hypostasiren der Erscheinungen”: - -betekent dit (als bij Hartmann): transcendent achten van -voorstellingen, dan fout en onkants; - -transcendent achten van objecten, dan fout en onkants (en -Hartmanniaans); - -objectiveren van voorstellingen, dan juist en Kantiaans; - -objectiveren van objecten, dan zonder zin. - -Zo moet men bij Hartmann altijd zijn Kanttermen vertalen in Kanttaal! - -Nog één, voor H. vernietigend staaltje van dezelfde bladzij 26: - -„Trotz des Misslingens aller unmittelbar gemeinten Versuche, eine mehr -als subjective [H. bedoelt: individuelle] Realität für die Erscheinung -[H. bedoelt de individuele gewaarwordingen] und ihre Formen -nachzuweisen, thut Kant aber doch immer so, als wenn dieselbe entweder -bewiesen wäre, oder aber sich von selbst verstände [Kant denkt zelfs -niet aan zo iets zinledigs]; denn die empirische Realität, welche er -von Zeit und Raum behauptet, will entschieden mehr sein als subjective -Realität (im Vorstellungsact), was solange ganz unzulässig ist, als -nicht die Möglichkeit eines transcendenten, nicht subjectiven [vertaal: -nicht individuellen], d.h. vom [individuellen!] Subject unabhängigen -Dinges (an sich) und einer nothwendigen, zugleich real seienden und -bewussten, Beziehung der Vorstellung auf dieses transcendente Ding -nachgewiesen ist...” - -Kant’s leer van tijd en ruimte betekent nu juist de overwinning van -Hartmann’s tegenstelling: transcendent—individueel-subjectief. Tijd en -ruimte gelden transindividueel (Hartmann zegt: transsubjectief), voor -de wereld der objecten, die in haar geheel echter ... immanent is, en -functie van het waarnemingsvermogen met de bewustzijns„vormen” tijd en -ruimte, in z’n verhouding tot het transcendente, dat de -waarnemingsinhoud, de gewaarwordingen, bepaalt. Niets daarvan, noch -„vorm” noch „inhoud”, is als zodanig transcendent, d.i. onafhankelik -van mogelik denken en waarnemen. Dus Kant „wint” de objectieve, voor -elk subject noodwendig geldende realiteit van tijd en ruimte juist met -en door ... de immanentie der objectieve wereld. - -Dit is de betekenis van het krities „idealisme” tegenover elk dogmaties -„realisme”. Maar hiervan mist Hartmann elk besef. Voor hem betekent het -„idealisme” in de grond alleen: misduiding der Binsenwahrheit, [267] -dat voorstellingen en denkbeelden individueel zijn en blijven, tot de -phrase der speculatief-„idealistiese” wanbegrijpers, dat de objectieve -wereld of zelfs het An-sich „slechts voorstelling” zou zijn! En dit -„idealisme” dan Kant aangewreven! Zo p. 36: „Diese einfache Wahrheit, -dass Alles, was ich vorzustellen vermag, durchaus nichts Anderes als -meine Vorstellung, was ich zu denken vermag, durchaus nichts Anderes -als mein Gedanke sein kann,—diese einfache Wahrheit ist der Urquell -alles subjectiven Idealismus; alle Begründungen für denselben sind -Firlefanzerei, ausser in soweit dieses Argument offener oder -versteckter in ihnen durchspielt und sie aus ihm ihre Kraft saugen. -Letzteres ist auch bei Kant’s Begründung der[!] Idealität von Raum, -Zeit und Kategorien der Fall; aber er ist fern davon, die ganze -Tragweite und die unerbittliche Consequenz dieses Princips einzusehen, -die ja noch heute viele seiner Anhänger nicht begreifen.” enz. - -Voorts p.58: „Kant vergisst dies häufig [dat de -waarnemingstranscendente oorzaak der gewaarwordingen niet identiek is -met het immanent object,—dat vergeet Kant nooit, maar Hartmann kent het -verschil niet eens], und verwirrt beide, indem er behauptet, das -transcendentale Object [juist; maar dit betekent bij Hartmann ’t zelfde -als: das empirische Object; bij Kant lijkt het er niet op, betekent het -Ding an sich] sei selbst die intelligible Ursache der Erscheinung..., -während er doch, wie oben dargethan, selbst nachweist, dass niemals ein -Object [juist, in de echte immanente zin] Ursache der Erscheinung sein -könne, weil jedes Object (auch das transcendentale) [integendeel, heer -Hartmann, dit juist allerminst] nur Vorstellung ist [zeker, het -immanente Objekt is Vorstellung in de overruime zin van: complex van -mogelike gewaarwordingsinhouden], welche Empfindung schon voraussetzt. -Kant wird zu dieser Verwechselung einerseits durch seine stereotype -Verwirrung des Transcendenten und Transcendentalen [alleen in de -woorden, nooit als bij u, in het denken], und andererseits durch den -Irrthum getrieben, als ob dem empirischen Object ein transcendentales -Object zum Grunde läge (also eine Vorstellung der anderen)”... enz. -enz. - -Dit „also” verraadt weer heel uw besefloosheid. - -Kant bedoelt nu eenmaal met „transcendentales Object” niet wat gij met -uw „empirisches oder transcendentales Object” bedoelt, nl. iets -individueel-subjectiefs, en evenmin wat gij met uw transcendente dingen -bedoelt, nl. de natuur, maar juist het volstrekt onkenbare, niet alleen -niet voorgestelde, maar zelfs eeuwig onvoorstelbare Ding-an-sich. En -dat noemt een Hartmann ... Vorstellung! „Ondenkbaar” echter is dit -An-sich allerminst, integendeel, het is slechts denkbaar—en moet zelfs -worden gedacht, vandaar: „Intelligibile”. - -Bij Kant verward woordgebruik, maar een correcte diepzinnige geest, bij -Hartmann correcte terminologie, maar verward banaal wanbegrip. Vandaar -Hartmann’s even gruwelik als consequent Kantkoeterwaals, dat hem zijn -individuele voorstellingen „transcendentale Objecte” doet noemen (p. 64 -b.v.), terwijl ze nog niet eens empirische of Wahrnehmungsobjecte zijn, -of elders „subjective Erscheinung”, terwijl hij van het -kennistheoreties begrip „Erscheinung” = Object, dan zo weinig begrip -heeft dat hij ’t opvat als (p. 81 van Das Grundproblem) „die -hypostasierte und ins Jenseits des [!] Bewusstseins hinausprojicirte -subjektive Erscheinung”.... „ein geformtes Ding an sich [!] zwischen -dem formlosen Ding an sich und dem Bewusstseinsinhalt.” - -„Wir [?] haben also zwei begrifflich verschiedene Erscheinungen, die -doch inhaltlich gleich sind und im Akt des Bewusstwerdens auch -numerisch identisch sind; wir haben zwei Dinge an sich statt eines” -enz., terwijl n.b. ’t ene, Hartmann’s „subjective Erscheinung” niets -dan een individuele bewustzijnsmodificatie, iets psychies is, en ’t -andere daarmee geen enkele eigenschap gemeen heeft (’t is -transindividueel, ruimtelik, physies, abstract) laat staan „numerisch -identisch” is, en van een Ding an sich hoegenaamd niets heeft, immers -geheel en al waarnemings- of bewustzijnsfunctie, dus immanent is, niet -in Hartmann’s lekenzin van „slechts voorstelling”, iets individueels, -of „van al of niet gedacht worden afhankelik”, of zelfs: „bloss -eingebildet” (p. 44 Kr. Glg.), of wat „nur zu sein scheint, aber nicht -ist” (p. 72), of „nur meine Hallucinationen”! (Grundprobl. p. 94), maar -in de kritiese zin van: betrokken op een subjekt-in-’t-algemeen. - -Dat Hartmann van het „idealisme” hoegenaamd niets begrepen heeft, -blijkt op bijna elke bladzij, maar zij nog geïllustreerd met één enkel -zinnetje, p. 83 K. Glg.: - -„Nach dem Idealismus lehrt uns die Naturwissenschaft nicht etwa, dass -das Ding an sich des Atoms A das Ding an sich des Atoms B im -quadratischen Verhältniss der Entfernung anziehe, sondern sie lehrt uns -nur, dass mein Begriff des Atoms A meinen Begriff des Atoms B im -quadratischen Verhältniss der Entfernung anziehe.” - -Dat de natuurwetenschap, naar zuiver idealisties, zowel Berkeleyaans -als Kantiaans inzicht, precies evenmin met Hartmann’s of iemands -„begrip” van atomen, als met het An sich van atomen iets te maken -heeft, behoeft nu voor geen van mijn lezers meer enig betoog. Men -geniete de ironie van het zinnetje, dat Hartmann laat volgen: „Die -Naturforscher sind zu naive Denker, um solche Verhöhnung ihrer -Wissenschaft von Seiten einer verbohrten idealistischen Philosophie -auch nur für möglich zu halten, und verstehen deshalb [?] gar nicht, -was die [?] betreffenden Philosophen mit ihren idealistischen -Auseinandersetzungen eigentlich sagen wollen” ... Gelukkig zijn er, die -het altans beter verstaan dan Hartmann, wiens begrip van het idealisme -slechts geëvenaard wordt door het inzicht in z’n eigen waarde: (p. 94 -Glg.) „Um ungestraft in die ganze Tiefe des Idealismus hinabzutauchen, -ohne für eine vernünftige Auffassung des Realen verloren zu gehen, dazu -gehört freilich, dass man die Zauberformel zur Ueberwindung des ganzen -idealistischen und illusionistischen Spuks besitze, und weil niemand -vor mir sich dieser klar bewusst war, darum konnte es bisher nur blinde -Realisten oder halbe Idealisten oder unklare Gemische beider -Standpunkte geben.”! - -En ook hier is het weer de dogmatiese, dus reproductieve, -waarnemingsleer, die hem blind maakt voor het kriticisme. - -Zo vinden we ten aanzien van de logica de dogmatiese verdubbeling in -Hoofdstuk VI (Grlg.) „Die Kategorien als Formen [!] des Dinges an -sich”; zo wordt b.v. p. 102 beweerd „dass die Dinge an sich in -denselben logischen Formen existiren, wie die Objecte gedacht werden”, -m.a.w. „die Conformität des Immanenten und Transcendenten hinsichtlich -der logischen Formen des Denkens und Daseins.” Vgk. in dezelfde geest -b.v. zijn „Grundriss der Erkenntnislehre” pp. 9, 116/7 en 192. - -Daartegenover staat het krities inzicht, dat denkvormen, dus werkelike -„kategorieën” (Hartmann’s „Kategorienlehre” leeft uit een merkwaardige, -afzonderlik te behandelen, miskenning van heel dit begrip), als de -negatie, op geen denkbare wijze kunnen existiren—zonder denken. -Hartmann bedoelt hier ook eigenlik weer niets dan: overeenstemming -tussen de transindividuele (immanente) objekten en ... onze denkbeelden -omtrent deze objekten, een overeenstemming, die het kriticisme -natuurlik niet loochent, in tegendeel, juist fundeert! - -In hoofdstuk VII komt dan de reproductieve dogmatiese waarnemingsleer -met haar „Räumlichkeit und Zeitlichkeit als Formen [!] des Dinges an -sich.” - -Ik zie er hier nog van af, dat overal de ruimte, schoon in navolging -van Kant „Anschauungsform” genoemd, als (p. 111) „intellectuelle -Zuthat”, als „durch einen unbewussten Gedankenprocess hinzugedacht” (p. -109) wordt beschouwd, dus heel Kant’s inzicht in haar -niet-intellectuele natuur gemist wordt, de algemene fout der -Kant-verzakende Kant-epigonen. Op p. 112 houden wij „instinctiv” -„unsere Vorstellung für ein (im stereometrischen Sinne) ähnliches -Ebenbild der Dinge an sich” en „behält der Instinct Recht, dass die -Vorstellungsobjecte in räumlicher Hinsicht ähnliche Abbilder der Dinge -an sich sind.” „Hätte Kant mit der Unräumlichkeit der Dinge an sich -Recht, so wäre der äussere Sinn auf keinen Fall eine -Erkenntnissquelle.” [268] - -Ziedaar weer ’t echt dogmaties begrip van „kennis”! Wij antwoorden: -Genau so viel, wie all unsre Sinne Erkenntnissquellen sind: der -Farbensinn, der Lautsinn, der Geruchssinn, der Geschmackssinn, der -Tastsinn, alles ohne... Farben an sich, Töne an sich, Weichheit an -sich. - -Welneen, zegt Hartmann, „Auch dieser Einwand fällt bei näherer Prüfung -in sich zusammen.” - -Immers... onze „kennis” van iets roods, b.v. het in philosophicis -veelverspreide zwavelkwik, bestaat niet in de wetenschap dat het rood -is, maar dat ’t als Ding an sich [!] een zekere Molecularbeschaffenheit -heeft, die [!] de transcendente oorzaak is onzer roodgewaarwordingen! - -Heerlike petitio principii—met uw ongeëvenaard materie-dogmatisme: -„Denn neben der instinctiven Anschauung des rothen Zinnobers haben wir -nicht nur die unbestimmte Vorstellung von der correspondirenden, -ursächlichen Beschaffenheit in dem Ding an sich des Zinnobers, sondern -wir haben die ganz bestimmte Vorstellung, worin diese ursprüngliche -Beschaffenheit besteht, nämlich in einer solchen molecularen -Schichtung, dass nur Aetherwellen von etwa 0,0007mm Wellenlänge -reflectirt werden. Hierin ganz allein besteht unsere Erkenntniss von -dem Dinge, nicht darin, dass wir wissen, dass es uns roth erscheint, -ohne dabei etwas von den Ursachen dieser Wirkung zu ahnen.” (p. 113). - -Men ziet, Hartmann’s „kennis” is er ene van hetzelfde wetenschappelik -allooi als van de „savants”, die de geest voor een zelfmiskenning der -hersenen houden! - -En deze star dogmatiese reproductieleer—waarbij een ruimtelike -wereld-an-sich „in von uns a priori anzugebenden formal-logischen -Beziehungen sich bewegt” en „theilweise vermittelst der -Sinnesempfindung in unserem Intellect ein ihr mehr oder minder -stereometrisch ähnliches Abbild [269] hervorruft” (p. 137)—, die nog -niet in de schaduw kan staan van Berkeley’s kritiek, geeft zich zelf -hier uit voor „die besonnene kritische Forschung”, „Eine Sichtung und -Fortbildung der erkenntnisstheoretischen Principien Kant’s.” In zijn -„Phänomenologische Durchwanderung der möglichen -erkenntnisstheoretischen Standpunkte” in de 2e (der 3) Afdeling(en), -waarin „Der transcendentale Idealismus” in dezelfde -Hartmann-caricaturen wordt vertoond en gehoond, lezen we op p. 72, na -de bekende deun „der transcendentale Idealismus lehrt uns, dass wir im -Leben nicht wachen, sondern träumen” [270] (inderdaad, wel moogt ge -spreken van „Traumillusionismus”!): - -„Wenn wir die Gesichts- oder Tast-empfindungen wegen der -zweidimensionalen stetigen Abstufung ihrer Lokalzeichen räumlich -ausbreiten, so thun wir das nicht, um mit Raumanschauungen ohne -transcendentale Realität zu spielen, sondern in der instinktiven -Zuversicht, so die räumlichen Lagenverhältnisse der uns afficirenden -Theile des Dinges an sich abbildlich zu reproduciren und repräsentativ -zu erfassen. Wenn wir die Flächenanschauung in die dritte Dimension -hinausprojiciren, so thun wir dies abermals durchaus in der Zuversicht, -die räumliche Stellung des uns afficirenden Dinges an sich zu dem Ding -an sich unsres Leibes durch ein adäquates Bewusstseinsabbild zu -begreifen.” - -Precies,... evenals wij de kleuren produceren om de Farben-an-sich -„abbildlich zu reproduciren und repräsentativ zu erfassen”! - -Zo culmineert zijn „transcendentaler Realismus” op p. 121 „in der -Aehnlichkeit, welche die raumzeitliche Reproduktion für’s Bewusstsein -mit dem raumzeitlichen Ding an sich erlangt”! - -In twee woorden: Vóórkrities dogmatisme. - - - -49: p. 136. Vergelijk O. Liebmann, Zur Analysis der Wirklichkeit, p. 41 -(in het artikel dat de reeds onkantse titel draagt: „Phaenomenalität -des Raumes”): „Derselbe galvanische Strom wird durch die Zunge als -saurer Geschmack, durch das Auge als rother oder blauer Lichtstreifen, -durch die Hautnerven als Kitzel, durch das Gehör als Schall -empfunden.”! - -Niet alleen dit ongelukkige zinnetje, maar (onder meer) heel deze -passus pp. 154–156 van de Heer Bolland is voor eigen werk uitgegeven -vertaalsel, nagenoeg letterlik plagiaat van Liebmann, wiens -Spinozisties getinte „empirischer Materialismus” ook elders dezelfde -fouten begaat (zie onder en opm. 38): - - -Bolland, p. 154 ss: Liebmann, p. 40 ss: - -... „de uitkomsten der natuurkunde „Das physiologische Complement, -die zooals men weet [altans weten dieser physikalischen Lehren -kan met Liebmann in de hand] haar bildet Johannes Müllers berühmtes -physiologisch complement vinden in Theorem von den specifischen -het theorema van Johannes Müller Energieen der Sinne, welches auf -aangaande de specifieke vermogens dem festen Boden vielfältiger -der zintuigen. Op den vasten bodem physiologischer Experimente und -van talrijke physiologische pathologischer Erfahrungen -proeven en pathologische beruhend, durch vollständige -waarnemingen constateert men in Induction gewonnen, die Wahrheit -dit theorema het volgende als jener Cartesianischen und -inductief-empirisch verworvene Lockeschen Behauptung über jeden -uitkomst. Ten eerste worden geheel Zweifel erhebt. Zweierlei nämlich -verschillende werkingen op de ist empirisch constatirt. Erstens, -zintuigen enz.... dass völlig disparate Sinnesreize - etc.... -„Zoo bespeurt men ... - „So empfindet man ... -„Desgelijks bespeurt ... - „Ebenso empfindet ... -„Van den anderen kant ... - „Auf der andern Seite ... -„Een en dezelfde galvanische -stroom ... „Derselbe galvanische Strom ... - -„Onze gezamenlijke zintuigen „Die Gesammtheit unsrer Sinne ist -vormen om zoo te zeggen eene soort gleichsam die Claviatur, auf der -van klavier, waarop door de die Aussenwelt spielt ... etc.” -buitenwereld wordt gespeeld ... -enz.” - - -Vgk. ook Dr. H. W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga in zijn -„Levensbeschouwing” p. 49: „Een elektrische stroom is licht voor ’t -oog, pijn voor de huid, geluid voor ’t oor, smaak voor de tong, en kan -nooit voor die verschillende zintuigen iets anders zijn.”!—Zo wordt het -naief realisme t.a.v. Locke’s „secundaire” hoedanigheden bestreden door -... Locke’s naief realisme omtrent de „primaire” eigenschappen van een -gewaarwordingveroorzakend ... natuurding! Bij Liebmann zelf vinden we -nog (op p. 528, noot, „Z. A. d. W.”): „Das Denken äussert sich hier als -ein gleichzeitig materieller und psychologischer Vorgang. Vielleicht -ist es seinem Wesen nach etwas Neutrales, das in doppelter -Erscheinungsweise auftritt; etwa so, wie dieselben Aetherschwingungen -einerseits dem Auge als Licht, andrerseits dem Tastsinn als Wärme -erscheinen.” - -Prof. M. Verworn, een van die moderne gewaarwordings„monisten” als -Ziehen, Petzoldt, Mach, wiens half materialistiese, half dualistiese -waarnemingsleer in de hersenen blijft steken, laat in zijn „Mechanik -des Geisteslebens” diezelfde bovenbesproken elektriese stroom optreden -als Proteus der zintuigen, om te bewijzen dat voor zijn „konditionale -Betrachtungsweise der Dinge” de werkelikheid slechts uit betrekkingen -bestaat... zonder betrokkenheden! Via Verworn (hem en heel die -belangrijke moderne positivistenrichting behandel ik in een afzonderlik -geschrift wel nader) is diezelfde elektriese stroom nu pas weder ons -land binnengeleid door § 4 der „Hoofdtrekken eener filosofie van het -menschelijk kenvermogen” van M. Greeve (p. 348 van Toekomst-Moraal, -1910). - - - -50: p. 137. ’t Is telkens als een echo van Schopenhauer’s -Kantvermaterialisering, die de „Kritik der Vernunft” noemt de „Kritik -der Gehirnfunktionen”, de „Erfahrungswelt”, de natuur, een: -„Gehirnphänomen” (dat wordt dus een Phänomen-phänomen!), evenzo van -„Gehirnanschauung” spreekt, en op p. 66, Satz vom Grunde (Grisebach -III), dan ook schrijft: „Denn die Empfindung jeder Art ist und bleibt -ein Vorgang im Organismus selbst, als solcher aber auf das Gebiet -unterhalb der Haut beschränkt” enz. (cf. p. 114 en passim; speciaal § -22, heel Schopenhauer’s realistiese conceptie van het lichaam als -„unmittelbares Object”, ten onzent terug te vinden in de -waarnemingsleer van P. Bierens de Haan’s naargeestig-dogmatiese -Hoofdlijnen eener Psychologie met metaphysischen grondslag, 1898, p. 16 -ss.). Zo beroemt er zich S. op: „Ich habe demgemäss es geradezu -ausgesprochen, [!] dass jene Formen der Antheil des Gehirns an der -Anschauung sind, wie die specifischen Sinnesempfindungen der der -respectiven Sinnesorgane” (IV. p. 107) en in de noot aldaar: „Wie unser -Auge es ist, welches Grün, Roth und Blau hervorbringt, so ist es unser -Gehirn, welches Zeit, Raum und Kausalität, (deren objectivirtes -Abstraktum die Materie ist) hervorbringt.—Meine Anschauung eines -Körpers im Raum ist das Produkt meiner Sinnes- und Gehirn-Funktion mit -x”. - -Dat wie—so wordt dus voor ons: Zo min (het een)—als (het ander). Evenzo -passim b.v. Kritik der Kantischen Philosophie, p. 535, V p. 155; of II -p.222: „Was ist Vorstellung? Ein sehr komplicirter physiologischer -Vorgang im Gehirne eines Thieres, dessen Resultat das Bewusstsein eines -Bildes ebendaselbst ist” of p. 232 „Denn der Intellekt ist so -vergänglich wie das Gehirn, dessen Produkt oder vielmehr Aktion er -ist.” - -Ook elders (p. 245, 247) heet het intellect „nur eine somatische -Funktion”, „ein Secundäres und Physisches” „der Vis inertiae -unterworfen” [!]. IV, p. 63 „dass jedes Denken eine physiologische -Funktion des Gehirns ist, eben wie das Verdauen eine des Magens”, of II -p. 287 „wie das Greifen Funktion der Hand”! - -Verbijsterend wordt de verwarring op een p. 303, waar het lichaam -alleen ... in de hersenen bestaat „als ein räumlich Ausgedehntes und -sich in der Zeit Bewegendes nur mittelst der Funktionen des Gehirns, -also nur in diesem, existirt. Was hingegen erkennt, was jene -Vorstellung hat, ist das Gehirn, welches jedoch sich selbst nicht -erkennt, sondern nur [!] als Intellekt, d.h. als Erkennendes, also nur -subjectiv sich [!] seiner [!] bewusst wird.” - -De hersenen kennen! zich! als ... intellect! - -Terwijl het intellect, het kennend subject, op p. 325 „im Grunde -tertiär” heet „weil es den Organismus voraussetzt [i. pl. v. -omgekeerd!], dieser aber den Willen”—is weer op p. 334 het Gehirn -Erscheinung van het intellekt: en elders weer (b.v. p. 303) van de wil -zelf, sc. „der Wille zu erkennen, objektiv angeschaut, ist das Gehirn.” -Die 3 concepties warren bij Schopenhauer dooréén, al blijft wel z’n -grondgedachte: hersenen objectiteit (= phaenomeen) van intellect, zie -II c. 22; c. 20, p. 286, in strijd met p. 287 „Objective Ansicht des -Intellekts.” „Physiologies gesproken” (een geliefd stopwoord van -realisten die het niet willen zijn) is er nu eenmaal nòch subject nòch -intellect, en Kant heeft er zich wel voor gehoed, wanneer hij -kennistheoretiese waarden bedoelt,... physiologies te spreken! Immers -alleen daardoor ontstaat die onzinnige „introjectie”: heel de -ruimtewereld, met de oneindige wereldruimte erbij, bevindt zich in... -de hersenen; of is een ... hersenprodukt!; evenzo Schopenhauer’s waan, -„dass man berechtigt ist, zu behaupten, die ganze objective Welt, so -gränzenlos im Raum, so unendlich in der Zeit,... sei eigentlich nur -eine gewisse Bewegung oder Affektion der Breimasse im Hirnschädel” (II, -p. 319) of p. 322: dat das Gehirn... „die Form des Raumes -hervorbringt”! of ibid., wel is de voorstelling prius van de physis -(het lichaam), maar „andererseits setzt die Vorstellung eben so sehr -den Leib voraus, da sie nur durch die Funktion eines Organs desselben -entsteht.” Zo p. 323: Ook het Selbstbewusstsein „durch das Gehirn und -seine Funktionen bedingt”, zelfs: p. 324 „Dieser Brennpunkt der -gesammten Gehirnthätigkeit ist [!] Das, was Kant die synthetische -Einheit der Apperception nannte,” een „untheilbarer Punkt”! - -Dan p. 334: „So hat Kant ... Raum, Zeit und Kausalität, als -Gehirnfunktion nachgewiesen; wenngleich er dieses physiologischen -Ausdrucks sich enthalten hat” ... und dieses physiologischen -Ungedankens! - -Zo II, 16 („Zur idealistischen Grundansicht”) „dies [!] hat Kant -ausführlich und gründlich dargethan; nur [!] dass er nicht das Gehirn -nennt, sondern sagt ‚das Erkenntnissvermögen’.” Nur!—Kant heeft evenmin -gedacht als gezegd: „Es ist eben so wahr, dass das Erkennende ein -Produkt der Materie sei, als dass die Materie eine blosse Vorstellung -des Erkennenden sei, aber es ist auch eben so einseitig.” Vergelijk in -dezelfde geest: II p. 21 of p. 23, „dass auch das Subjekt als solches -durch das Objekt bedingt ist” of p. 25. - -Volgens V, p. 53 zouden zelfs „die so genauen und richtig zutreffenden -astronomischen Berechnungen” „nur dadurch möglich” zijn „dass der Raum -eigentlich in unserm Kopf ist” en luidt het van hem, die deze wereld -als „ein blosses Gehirnphänomen [!] auffasst”: „Dass der Kopf im Raume -sei, hält ihn nicht ab, einzusehn, dass der Raum doch nur im Kopfe -ist.”! - -Op Schopenhauer’s physiologies vooroordeel berust ook zijn foutief -gebruik van het woord „cerebraal” voor intellectueel, verstandelik (dat -ook in de Nederlandse kunstkritiek gaat binnendringen), cf. IV 260 -„intellektual, d.h. (objectiv ausgedrückt) cerebral”. Een vooroordeel, -immers gemoedsleven, gevoel en geniale intuïtie, zijn physiologies even -„cerebraal” als ... het bewuste denken. - - - -51: p. 138. Vergelijk nog Bolland, Wereldraadsel, p. 259 (Intreerede): -„Verandering is en blijft voor ons het volstrekte Apriori”! met Kant te -dezer plaatse: - -„Ebenso kann die transcendentale Aesthetik nicht den Begriff der -Veränderung unter ihre Data apriori zählen: denn die Zeit selbst -verändert sich nicht, sondern etwas das in der Zeit ist. Also wird dazu -die Wahrnehmung von irgend einem Dasein, und der Succession seiner -Bestimmungen, mithin Erfahrung erfordert.” - -Welk een verschil in ernst en bezonnenheid! - -Het is dan ook niet te dulden, dat juist deze doldrieste dogmaticus -zich in deze zelfde rede, op p. 268 in een noot de volgende aanmerking -veroorlooft op een kriticus, zó schroomvol (Windelband zou met Liebmann -zeggen „keusch”) als Prof. Heymans: - -„Onvoorzichtig daarom en vol aanleiding tot misverstand is de volgende -uitspraak van mijn hooggeachten ambtgenoot te Groningen: ‚Het is in -hooge mate waarschijnlijk, dat zich alle natuurverschijnselen, -physiologische, chemische en physische, tot mechanische laten -terugbrengen’ (Prof. G. Heymans, ‚De Gids’ van April 1896, blz. 94). -Zelfs objective is dit niet eens toe te geven; vgl. bijv. W. Ostwald -over ‚die Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus’ (Leipzig -1895)”. - -Dit staat als noot bij Prof. Bolland’s zinsnede: - -„Het leven der Natuur is echter rijker dan de objectief visionaire -puntenwarreling, waarin velen nog het Al zouden willen zien, doch -waarin alles tot uitwendige verhouding is geworden, zonder gevoel of -innerlijkheid; heeft de mechanistische natuuropvatting als methóde haar -goed recht van bestaan, als theorie is zij eene bekrompene, eene plat -eenzijdige dwaasheid.” - -Aan „eene bekrompene enz. dwaasheid”, Prof. Bolland, maakt zich in deze -slechts hij schuldig, die als gij, met natuur (of zelfs Natuur) bedoelt -een deel der concrete Werkelikheid, niet hij, die, als Prof. Heymans, -begrijpt dat de Natuur, het object van physiologie en physica, slechts -Phaenomeen is en de concrete Werkelikheid evenmin mechanies als -ruimtelik! - -Heerlike ironie, dat Prof. Bolland in deze quasi-anti-materialistiese, -maar zijns ondanks juist naturalistiese passus, de immaterialist -Heymans verwijst naar ... de materialist Ostwald! - -In zijn zg. „Zuivere Rede” (en nogmaals Coll. Log. pp. 880–885) -herhaalt Prof. B. (p. 186, 2e dr. 224) dezelfde aanmerking. Prof. B. is -in 1904 (1909) nog ten deze niet wijzer, wel grover geworden, laat nu -zijn „vrienden der wijsheid” verbaasd staan, dat „Het dogma van de -‚mechanische verklaarbaarheid’ der werkelijkheid [n.b.]” wordt -verkondigd door „de hoogleeraar der... wijsbegeerte Heymans”. De -stippels zijn van Prof. Bolland. Rideamus! [271] - -Prof. B. is goedig genoeg om op p. 9 (52) letterlik te verklaren, dat -voor hem Heymans’ „alle natuurverschijnselen” betekent: „alles, -letterlijk alles”. Waarvan akte. - -Deze tegen Heymans gerichte pagina’s (8 en vv., 2e dr. 51 ss.) bewijzen -slechts dat ook Heymans, als Kant, hoog boven Prof. Bolland’s bereik en -begrip staat. Ze zijn, weloverwogen, niets dan een armzalig poginkje, -tegen Heymans’ superioriteit, bij oningewijde dus argeloze lezers de -schijn van „dogmatisme”, „ondoordachtheid”, „bevooroordeeldheid” te -wekken, door een uit z’n verband gerukt of zelfs een vervalst citaatje. -De aard dezer vervalsing verdient nadere toelichting: - -Prof. Bolland citeert, p. 8 (52), uit Heymans’ „Gesetze u. Elemente des -wissenschaftlichen Denkens”: „De apodicticiteit der logische wetten, in -den zin, waarin zij daaraan feitelijk wordt toegeschreven, levert geen -nieuw probleem op.” En in een noot op die „apodicticiteit” voegt hij er -bij: „‚Apodeixis’ beteekent bewijs, doch bedoeld is hier eene -‚volstrekte’ geldigheid van algemeene bijzonderheden of -‚betrekkelijkheden’, waartegen geen verstandig bezwaar kan rijzen in -logisch ... dogmatisme.” - -Reeds deze noot geeft een even ware als waardige voorstelling voor -ieder die weet, dat Heymans met apodicticiteit niets anders bedoelt, -dan enerzijds een feit, een gegeven psychies en psychologies feit van -het denken, dus „nicht etwas zu Beweisendes, sondern Gegenstand der -unmittelbarsten, inneren Wahrnehmung” (men bestudere § 22) en -anderzijds een probleem, waarvan de zuiver logiese oplossing wordt -gezocht (men bestudere heel Heymans’ meesterwerk). - -De geciteerde zin zelf echter luidt bij Heymans als volgt, op p. 101: - -„Die Apodiktizität der logischen Gesetze in dem Sinne, in welchem sie -denselben tatsächlich zugeschrieben wird, bietet also [ik cursiveer wat -Bolland schrapte] kein neues Problem”... - -Also... want deze zin is de slotsom, de conclusie, van heel een §, -genaamd „Die apodiktische Gewissheit der logischen Gesetze”, gewijd -speciaal aan de vraag, of deze nog een nieuw probleem oplevert, nadat -het logiese probleem (sc. de geldigheid a-priori der denkwetten, dus -van het principium contradictionis en exclusi tertii, voor alle -mogelike werkelikheid) is opgelost; diezelfde zin luidt dan ook verder: -„sie ist in der Anwendung der logischen Gesetze auf die Wirklichkeit, -welche wir im vorigen Paragraphen zu erklären versucht haben, mit -einbegriffen”! Aan het logiese probleem zelf, waarom alles „niet iets -anders” is dan wat het is, zijn dan reeds, voorzover het de feiten van -het denken betreft, de §§ 14–20 en voor de verklaring dier feiten de -niet minder magistrale §§ 21–24 gewijd, welke laatste § „die Lösung des -Problems” heeft geboden. - -Maar Prof. Bolland zegt op p. 9 (53): „Zoo is ook bij Prof. Heymans om -te beginnen alles datgene wat het is, en niet iets anders, wat zoozeer -in de rede heet te liggen, dat het niet eens problemen medebrengt” ... -hier gaat de vervalsing nog een graad verder: Van de conclusie „also -kein neues Problem” werd op p. 8 (evenals explicite op p. 32 van „Het -Verstand”) gemaakt de bewering zonder meer: „geen nieuw probleem”, en -op pag. 9 reeds het dogma: „niet eens problemen”... - -Zo is op p. 11 (55) ridder Bolland waar hij wezen wilde: „Wie met -vooropgestelde ‚waarheden’ begint, waarheden, die op hare wijze niet -eens problemen medebrengen, begint met eene zekerheid zonder twijfel, -die niet de zekerheid is der doordachtheid en wijsheid; wie met -‚axiomen’ begint, begint met vooronderstellingen, die als vóóroordeelen -van vooróórdeelen ongescheiden onderscheiden zijn.” enz. enz. - -Verslagen ligt Heymans en zijn werk van ± 500 gedegen pagina’s, -uitsluitend gewijd aan... de kritiek der wetenschappelike axioma’s en -hun apodicticiteit; bladzijden, die elk zonder onderscheid kritieser -bezinning, dieper inzicht, bezonkener wijsheid, zuiverder begrip en -vromer waarheidszin bevatten, dan voor enig Hegeliaan als zodanig ooit -bereikbaar is, laat staan voor zulk een Hegeliaan. - -En in 1910 heeft Prof. Bolland in een pamflet blijkbaar niets beters -tegen Heymans’ boek en deszelfs „betrekkelijke onbenulligheid” aan te -voeren dan ... Prof. Bolland’s vervalsing, voor hem van genoeg belang -om ze te herhalen op pag. 20/21 van „Het Antwoord”: „evidentie van -datgene, welks ‚apodicticiteit’ bij Heymans elders geen probleem heet -op te leveren”! - -Ik vermoed dat Heymans zelf, in zijn serene redelikheid, voor dit soort -Bollandistiese polemiek zelfs geen woord van afkeuring overheeft—enkel -zwijgende verontwaardiging en wat meewarig begrijpen. Maar ik voor mij -achtte het nodig, hier eens dit proefje „Zuivere Rede” in ’t licht te -stellen, niet om Heymans, maar terwille van de vele kritiekloze -slachtoffers van Professor Bolland’s waarlik weergaloze „geoefendheid”, -die hun de weg tot Kant-Heymans verspert. - -„Toch wel berekend en listig, maar valsch en bekrompen”—deze giftige -pijl door Prof. Bolland op Heymans gemikt in zijn schotschrift, stuit -af op Heymans’ integriteit, om slechts zijn schutter te treffen. - -Aangaande Heymans’ dialektiek-dodend meesterwerk, dat Prof. Bolland -evenmin kan „laten gelden”, als hij er ook maar één §, één bewijs van -kan weerleggen, omdat het nu eenmaal zijn „begrip” te boven gaat, en -waaraan hij zich dan ook wijselik niet waagt, wordt de jongelui evenwel -op college (Coll. Log. p. 274) de goedkope stoutigheid voorgezet: „een -uur lang zouden wij het hier kunnen hebben over de ondoordachtheid, -waarmee de schrijver z’n pen heeft bestuurd, toen hij schreef over -‚wetten en elementen van het wetenschappelijke denken’.” De paar -vittend bedoelde „vragen”, die dan daaromtrent volgen, getuigen van, of -wenden voor, een onnozelheid, die zelfs de titel niet begrepen -heeft,—te weten het verschil tussen „wet” en „element” [272], en de -„transcendentale” zin van de titelkeus „wetenschappelik denken” ter -aanduiding van de kennisleer als kritiek der wetenschappen. - -In hetzelfde zinnetje van p. 9 (53) wordt nog even Heymans’ bedoeling -in zake de mechaniese natuurbeschouwing verhegeld oftewel verdraaid -aldus: „de gegevens van physiologie, chemie en physica [zijn] geen van -allen wat zij zijn, maar ‚hoogst waarschijnlijk’ wat anders.” De -weerlegging van dit mechanisties-verkeerde „zijn” geeft o.a. § 25 van -Heymans’ „Einführung in die Metaphysik”, getiteld „der Erkenntniswert -der mechanischen Naturauffassung”, terwijl in hetzelfde zonneheldere -standaardwerk [273] die algemene fout haar formulering vindt in de -termen der logica: Men vat de „aequipollentie” (omvangsgelijkheid) der -betrokken begrippen verkeerdelik op als „identiteit” -(inhoudsgelijkheid). Op p. 189 (227) van „Zuivere Rede” vraagt Prof. -Bolland met betrekking tot de aethertrilling-hypothese van het licht: - -„Laat zich iets aan deze verklaring van het bekende uit het onbekende -voorstellen, laat er zich iets aan begrijpen? Wat moet eigenlijk der -heeren ‚mechanisch verklaren’ heelemaal?”—Dat Prof. Bolland dat niet -begrijpt, kan hem niet euvel worden geduid. Wel, dat hij Prof. Heymans -op deze vraag, hier en elders, slechts laat antwoorden met een zinnetje -uit een tijdschriftartikel dat, „zonder meer”, in ’t geheel niet ter -zake is, te weten: „Das letzte Ziel alles Erklärens ist nichts Anderes -als empirisch gegebene Zusammenhänge logisch zu durchleuchten.” - -Zulk soort schijnpolemiek tegen een meerdere als Heymans, ten -aanschouwe van een publiek op welks licht te verbijsteren -begriploosheid deze „geoefendheid” van meet af (zie Prof.’s voorrede) -speculeert, is even ridderlik als redelik. - -Men behoeft Heymans slechts te kennen en te begrijpen om eens en voor -al te weten, dat hij uitsluitend van de natuur, van het gebied der -physica en physiologie, de mechaniese verklaarbaarheid of -herleidbaarheid mogelik of zelfs waarschijnlik kan noemen, en dat voor -hem dus al het geestelike, heel het terrein der psychologie en der -geesteswetenschappen als zodanig, daarvan eo ipso en principieel, op -kenniskritiese grond, is uitgesloten. Maar Prof. Bolland durft in 1910 -in zijn uitval tegen Heymans, getiteld: „Nieuwe Kennis en oude Wijsheid, -eene poging tot voorlichting”, op p. 55 s., op dezelfde pagina, waar -hij een Heymans toevoegt: „En in alles eerlijkheid en rondheid” ... -deze zin laten drukken: „Ook zoude het der ervarenheid te Groningen eer -aandoen, rondborstig evenzeer te erkennen, dat men eene misvatting uit, -wanneer men de opvatting uit, dat geest en ziel, met al hetgeen daar -niet aan toekomt [?!] zich nog eens zullen laten herleiden tot -levenlooze en zelfs onqualificeerbare werktuigelijkheid” ...! Dit is -weliswaar laster (evenals de smetten van pragmatisme en -theosofen-kwakzalverij, die Prof. Bolland’s waan een theoreticus van ’t -zuiverste water als Heymans tracht aan te wrijven), maar Prof. Bolland -wist, begreep, nu eenmaal niet beter, naar ik wil aannemen. Ik ben -alleen benieuwd, of hij, na deze mijn „poging tot voorlichting”, nu hem -altans zijn algehele misvatting ten deze gewezen is, met „eerlijkheid” -en „rondborstig” onmiddellik zijn laster zal erkennen en herroepen en -voortaan zal trachten, van Heymans tenminste zoveel te leren kennen en -begrijpen als nodig is, om enigszins weer goed te maken, wat hij in -onwetendheid en wanbegrip aan hem en de waarheid misdreven heeft. - -Een Heymans zou onderschrijven, evenals een Eisler, een Wundt, de -geniale „onvoorzichtigheden” van niemand minder dan Leibniz: „Tout ce -qui se fait dans le corps de l’homme et de tout animal est aussi -mécanique que se qui se fait dans une montre” en „Recte constitutum -est, nihil in corpore fieri, quod non mechanicis, i.e. intelligibilibus -rationibus constet.”—Voor hun als voor Leibniz geldt daarbij, zonder -zweem van zelfweerspreking: „la Perception, et ce qui en dépend, est -inexplicable par des raisons mécaniques, c’est-à-dire par les figures -et par les mouvements.” (Monadologie, thèse 17, cf. thèses 79 et 81). -Immers zij allen zijn zuivere parallelisten: „Tout se fait -mécaniquement et métaphysiquement en même temps.”, voor wie de -mechaniese natuur slechts phaenomeen is van de metaphysiese -werkelikheid: „La source de la mécanique est dans la métaphysique”, een -uitspraak, door de heer Bolland zelf indertijd geciteerd, maar wel -kwalik begrepen. - - - -52: p. 140. In dezelfde zin p. 548/9: (Die Lebenserscheinungen) „Zwar -könnten an sich die Finalität und Causalität, welche ich als Kehrseiten -[?] meines zeitlichen Denkens vorfinde, die doppelseitige menschliche -Auseinanderziehung [een aan de gelijktijdigheidsfout ontleend beeld] -einer rein unzeitlichen Logik sein, so dass Zweck und Ursache nur -illusorisch [!] gefasste logische Notwendigkeiten wären. In gewissem -[?] Sinne mag dies ja auch immerhin der Fall sein, allein in seiner -Strenge ist mir dieser zeitleugnende Gedanke unerträglich; in meinem -Gefühl eines Bedürfnisses nach Erlösung von Unvernunft, Bosheit und -Elend empfinde ich es als eine Verhöhnung des persönlich und etwa auch -kosmisch empfundenen Uebels, mein Fühlen und Wünschen und Wirken als -etwas schlechthin Zeitloses zu denken, so, dass mein Willensact sowie -der demselben entgegengesetzte Widerstand eine reine Illusion, ein -nicht einmal geträumter Traum wären.” Waar gemoedsaandoeningen en -wensen spreken verwijst de wijsbegeerte met een zwijgend „Non -ragioniam”... of desnoods met een uitgesproken „πρωτον μεν ἀληθεια” -naar kerkleer en dergelijke—en speciaal de tijdkritiek lacht om deze -illusionaire, dromende vrees, dat zij de heer Bolland zou dwingen, zijn -gemoeds- en geestesleven, zijn levensactie, „als etwas schlechthin -Zeitloses zu denken”. Juist wanneer en dewijl de tijd bewustzijns„vorm” -is—blijft een niet-tijdelik bewustzijnsleven een zelfweerspreking, een -onmogelikheid, van dezelfde kennistheoretiese soort als een -niet-ruimtelike bewegingswereld. - - - -53: p. 141. Op p. 266 (Wereldraadsel) maakt Bolland’s Hartmanniaans -dogmatiese „Mystiek” van het subject der interindividuele tijdelikheid -„eenen alles omvattenden absoluten Géést.” - -Interessant is het te zien hoe ook Poincaré in „La Valeur de la -Science” worstelt met het algemeen subject van de Tijd in ontologiese -bevangenheid. Hij ziet wel in, alle affirmations over (objectieve) -gelijktijdigheid en opeenvolging zijn zinledig zonder gemeenschappelik -subjekt, „n’ont par elles-mêmes aucun sens” (p. 46; vergelijk ook -Kinkel tegen Riehl, p. 25 o. c.). Hij zou dan wel willen concevoir „une -sorte de grande [!] conscience, qui verrait tout et qui classerait tout -dans son temps”, maar heeft toch bezwaren tegen zo’n „demi-dieu”, die -met onvolkomen geheugen zou moeten worden gedacht, „puisque sans cela -tous les souvenirs lui seraient également présents et qu’il n’y aurait -pas de temps pour elle” (deze subtiliteit vergeet echter dat ook voor -ons oorspronkelik alleen le présent de tijdbron kan zijn). „Et -cependant, quand nous parlons du temps, pour tout ce qui se passe en -dehors de nous, n’adoptons-nous pas inconsciemment cette hypothèse; ne -nous mettons-nous pas a la place de ce dieu imparfait; et les athées -eux-mêmes ne se mettent-ils pas à la place où serait Dieu, s’il -existait?” Hij acht dan deze „hypothèse” toch onvoldoende „puisque -cette intelligence hypothétique, si même elle existait, serait -impénétrable pour nous.” Dit inzicht verheft Poincaré altans boven -Hartmann c.s. Maar wij weten nu dat zulk een „transcendentaal” subjekt -geen „hypothèse” is, geen als „bestaand” te veronderstellen wezen, maar -hypothesis in oorspronkeliker dieper zin van het woord. Wie mij tot -dusver gevolgd heeft zal mij begrijpen, wanneer ik z’n ontologiese -gesteldheid aldus formuleer: Het subjekt der natuur bestaat evenmin, -dus evenzeer, als de natuur. - - - -54: p. 141. Dr. J. D. Bierens de Haan stelt de verbijsterende vraag: -„Maar waar vinden wij dit subject?”! (p. 227 van „De Weg tot het -Inzicht”). [274] Kennistheoretiese subjekten, als het subjekt der -natuur of het subjekt der waarheid zijn nu eenmaal geen „wezens”, die -men tegen ’t lijf loopt. - -Zelf maakt hij er op zijn wijze een ens metaphysicum van, p. 185: „Want -het voorwerp met zijn ding-schijn bestaat niet als subjekt tegenover -het kennend bewustzijn als zodanig (in welk geval het toch een -zinnelijk ding ware)—maar het bestaat in de synthetische handeling van -een universeel bewustzijn zelf. Het universeele bewustzijn is het -Eeuwige Denken [!], de wereldgrond zelf, het wereldcentrum”! - -Deze „Subreption” leidt op p. 187 tot het volgende dubbelgebeide -dogmatisme: „Het ding-karakter is dus niet stoffelijk substantieel, -maar iets geestelijks; de kracht der Idee, die de voorwerpen stelt, is -een denkkracht, zoodat zij bestaan als handelingen der Idée zelve. - -„Onze aanschouwing van het voorwerpelijke is nu een herhaling [n.b.!] -waarbij ons individueel bewustzijn deze hoogere [!] synthetische -handeling weerspiegelt [!]. Waarneming is reconstructie [!] van binnen -uit”! - -Dit is de „höherer Idealismus” waarmee Kant’s verontwaardiging zo -meesterlik de spot drijft (zie Proleg. p. 164). - -Ditzelfde Hartmannisme bij Bolland (W. p. 316): - -„Is er waarheid in het menschelijk denken, dan bestaat die in de -bewuste reproductie van den inhoud eener Wereldidée” enz. - -Ook het „objectief idealisme” van Bergmann, Eucken, Lipps e.a. begaat -de reeds bij Berkeley te vinden fout, van het kennistheoreties Subjekt -van Natuur en Tijd, eenmaal als Vóóronderstelsel ontdekt en begrepen, -een werkelik bestaand Wezen, een soort Algeest te maken, even onkants -als ongerechtvaardigd.—Wel vindt men bij Kant zelf reeds misstappen in -diezelfde richting. Vgk. daaromtrent Windelband, Die Erneuerung des -Hegelianismus, 1910, p. 14: „Nun hatte schon Kant alle Mühe, dieses -‚Bewusstsein überhaupt’ vor der metaphysischen Ausdeutung zu schützen, -die ihm sein eigenes persönliches Weltanschauungsbedürfnis nahelegte. -Der zunächst hypothetisch eingeführte ‚intuitive Verstand’, der -intellectus archetypus, dann—nach den Postulaten der praktischen -Vernunft—in der Kritik der Urteilskraft das ‚übersinnliche Substrat der -Menschheit’, das alles waren schüchterne Ansätze zur Metaphysizierung -des ‚Bewusstseins überhaupt’, denen Hegel nur den rechten Namen gab, -wenn er es Gott nannte.” - -Ten slotte zij hier nog gewaarschuwd tegen de verhaspeling van het -subjekt der kennis, dus het subjekt van phaenomenale werkelikheid, met -het subjekt der waarheid, „das urtheilende Bewusstsein überhaupt” van -Rickert, dat bij deze dan ook wordt tot subjekt van het zijnde a.z., -aldus ten onrechte in z’n „zijn” van mogelik oordeel afhankelik -gemaakt, een soort „Immanenz”, die dus niets te maken heeft met de -phaenomenaliteit, de Kantiaanse afhankelikheid van mogelik kennen. -Rickert kent of erkent zo min ons krities subjekt der natuur als de -phaenomenaliteit der ruimte-dingen. Voor zijn objekt-realisme zijn -psychies en physies even „reële”, kennistheoreties-gelijkwaardige delen -der „empirische Wirklichkeit” („Das Physische und das Psychische sind, -wie man sie auch sonst definiren mag, jedenfalls beide gleich -unmittelbar gegeben.” Die Grenzen, p. 175; „Wir finden unmittelbar vor -eine Welt, die aus Körpern besteht und aus anderen Gebilden, die wir -psychisch nennen.” „Wir wissen, dass das Psychische ein Theil der -empirischen Wirklichkeit ist, so gut wie die Körper.” ibid. p. 180). - -Aan Rickert zien wij dus, hoe men kan komen tot een „Bewusstsein -überhaupt” en daarvan afhankelike „immanente objekten” (vgk. ook de -noot bij bl. 390), zonder de kritiese objekt-immanentie en haar subjekt -ook maar van verre te hebben bereikt. - -Rickert’s grondfout, waarmee heel zijn „idealisme” staat en valt, te -weten: dat het al of niet toekennen van waarheid, het zus of zó -„oordelen”, afhankelik zou zijn van het willen en dus de -„Urtheilsnothwendigkeit” in plaats van een causale (re vera!) een soort -teleologiese zou zijn en mitsdien elk oordeel een transcendent „Sollen” -zou impliceren (Hoofdst. XIV, Sein und Sollen, van Der Gegenstand der -Erkenntniss: „jedes Urtheil erkennt ein Sollen an, die Urtheile die -Thatsachen constatiren, sind unbezweifelbar, also ist auch die -Urtheilsnothwendigkeit vor jedem Zweifel geschützt.”) en een „waarde” -„anerkennen” („dass sogar die Konstatirung einer Thatsache die -Anerkennung eines Werthes einschliesst”, Die Grenzen p. 707), zodat -„Sollen” prius zou zijn van „Sein” (C. XVII van Der Gegenstand, „dass -das Sollen begrifflich früher ist als das Sein”) en de zekerheid zou -verschaffen van een transcendente waarde („Wir dagegen finden, dass -auch in den scheinbar nicht über Bewusstseinsthatsachen hinausgehenden -und daher absolut unbezweifelbaren Urtheilen ein transcendenter Werth -mitbehauptet wird und daher können wir von einem Wissen von diesem -transcendenten Werthe reden.”), waarbij dan de waarheid zelf, als al -wat men „verplicht” is te „bejahen”, fungeert als „Gegenstand der -Erkenntniss” („Der Gegenstand der Erkenntniss ist ja nichts anderes als -der Inbegriff der zu bejahenden Wahrheitswerthe.”)—deze grondfout is -boven behandeld in Hoofdstuk IV § 3, speciaal p. 85/6 en in opmerking -5. - -Even juist als scherp formuleert Rickert, hoe deze (onjuiste) leer -(vgk. ook Bauch in de noot bij bl. 86) de bekende zelfweerspreking der -waarheidsloochening in het ethiese transponeert: „Wo man den -Pflichtbegriff als ethischen Begriff bekämpft, wird es dem Menschen zur -Pflicht gemacht, keine Pflicht anzuerkennen.” (Die Grenzen p. 713). -Maar onze zuiver theoretiese geesteswettelikheid mag en moet ook dit -antiscepticum versmaden!— - - - -55: p. 148. Si duo idem dicunt, non est idem. Ook Wundt c.s. (Eisler en -alle krities-monistiese evolutionisten) noemen „die Natur Vorstufe des -Geistes”, zeggen „dass der Geist aus der Natur sich entwickelt”. Met -hen zijn wij het daaromtrent volkomen eens. Het onderscheid met -Hegeliaanse gelijkklinkende uitspraken is niet meer of minder, dan dat -Wundt het natuur-idealisties en oorzakelik bedoelt, en de Hegelarij -natuur-realisties en dialekties i.e. anticausaal (Hartmann en Eucken -weer natuur-realisties en causaal). Bij Wundt, zuiver parallelist als -Heymans, is nooit het psychiese uit het physiese, het geestelike uit -het stoffelike voortgekomen, maar wel menselik geestesleven, kultuur, -uit kultuurloze „natuurlike” dierlikheid. - -Uitstekend Eisler, Geschichte des Monismus, p. 169: - -„‚Natur’ und ‚Geist’ zeigen sich uns somit nicht als absolute -Gegensätze, sondern sie sind, im weitesten Sinne, nur die beiden Seiten -oder Betrachtungsweisen einer einheitlichen Wirklichkeit; im engeren -Sinne aber ist Natur die niedere Stufe des Seins, das auf einer -höheren, aktiveren und bewussteren ‚Geist’ (im Unterschiede vom -psychischen Innensein überhaupt), und in der Gesamtheit von dessen -Gebilden Kultur ist. Natur als Objektivation des Geistes und Natur als -Vorstufe des Geistes sind also wohl zu unterscheiden. Der Geist im -engeren Sinne steht über der Natur, während er im weiteren Sinne in der -Natur selbst und deren Entwicklung zum Ausdruck, zur Erscheinung -gelangt. Die Natur als Körperwelt ist die äussere Hülle, der Leib des -Geistes.” - -Van de natuurwetenschappelike evolutie-leer is Hegel de vijand en -verachter, ze is voor hem „völlig leer”, „grassiert noch” enz., zie § -249 Kl. L. Inderdaad, de evolutie-leer „grassiert noch” in ironie van -tegenstelling tot Hegeliaanse „Naturphilosophie”.—Van de wonderlike -waan, als zoude Hegel „ein genialer Vorläufer der Darwinschen -Entwicklungslehre” zijn en Darwin zelfs „ein genialer Ausarbeiter der -Hegelschen Erkenntnistheorie” (frazen van Dietzgen over „Darwin und -Hegel”), zou een blik in deze § 249 al kunnen genezen. Voor hem zijn -„Gattungen” even duurzaam als „Gesetze”.—„So erkennt man z.B. in der -Natur die Güte Gottes darin, dass die verschiedenen Klassen und -Gattungen, sowohl der Tiere als auch der Pflanzen mit allem versehen -sind, dessen sie bedürfen, um sich zu erhalten und zu gedeihen. Eben so -verhält es sich dann auch mit dem Menschen, mit den Individuen und mit -ganzen Völkern....” etc., aldus Hegel, waar hij op zijn manier -„verstandig” wilde zijn (§ 80, Kl. Log., Zus.). - - - -56: p. 158. Prof. Dr. Jos. Kohler. Mijn qualificatie en de positie van -deze roemruchte nestor van het volkerenrecht en veelzijdig -rechtsgeleerde grootwaardigheidsbekleder der Berlijnse Universiteit, -maar in philosophicis een des te gevaarliker even autoritair als -bombasties idee-dilettant, vergt dat ik enige van die in de tekst -bedoelde Ungeheuerlichkeiten aanwijs, al is het eigenlik jammer van de -benodigde ruimte. In zijn „Lehrbuch der Rechtsphilosophie” (1909) volgt -op de Inleiding (I) van het 1e Boek (Die Rechtsphilosophie und ihre -Bedeutung) een hoofdstuk II: Philosophie und Rechtsphilosophie, waar te -lezen staat (p. 7): - -„Vor allem kommt hier in Betracht die Erkenntnistheorie, d.h. die Frage -über das Verhältnis zwischen Subjekt und Objekt [dus het in de tekst -aangewezen objekt-realisme] und die Frage ob unseren Vorstellungen [!] -von der Welt eine Welt in Wirklichkeit zu Grunde liegt und wie sich -diese Wirklichkeit zu unseren Vorstellungen verhält. Das ist die -ungeheuere Frage des kritischen Realismus.... Die Annahme, dass es -überhaupt unmöglich sei, in das Ding an sich einzudringen, sodass [!] -wir auf das Gebiet unserer Vorstellungen [!] zurückgeworfen waren, -beruht auf dem falschen Dualismus [!] Kantschen Angedenkens: dieser -Dualismus mit seiner ständigen Skeptik und dem ‚Ignoramus’ in bezug auf -die Aussenwelt [!] ist längst überwunden. Überwunden ist auch die -Annahme, dass Zeit und Raum nur auf unserer Vorstellung [!] beruhten -und eine Zutat unseres Geistes wären. - -„Vielmehr ist zu sagen, dass das Ich und das Nichtich alles zu einem -grossen [!] Weltganzen gehört und darum notwendig eine Zusammenstimmung -[!] stattfinden muss, namentlich auch in der Richtung, dass Zeit und -Ausdehnung, wie wir sie schon seit Aeonen in unseren Geist aufgenommen -[!] haben, unserer Empfindung von Zeit und Raum entsprechen, da [!] der -menschliche Geist und schon was dem Menschen an Geschöpfen -vorhergegangen ist, aus der Zeit und dem Raum die ständige Vorstellung -überkommen [!] haben.” - -Over Tijd en Ruimte vergelijke men dan § 3 van zijn „Das Problem der -Rechtsphilosophie” in zijn Moderne Rechtsprobleme: „Die -Entwicklungslehre [die van K.] setzt daher zwar die Wirklichkeit der -Zeit voraus, allein sie beruht andererseits auf der Erkenntnis, dass -das Zeitliche auf einem Ausserzeitlichen und Ausserräumlichen beruht -und dass über Raum und Zeit eine höhere Wesenheit schwebt.... Die -Ansicht, alsob sie [„Raum und Zeit”] nur subjektive Zutat unseres -Geistes waren, ist irrig. Ihre Wirklichkeit wird nicht nur durch die -Sinnfälligkeit unserer Beobachtung dargelegt, sondern auch durch unsere -Körperlichkeit inmitten des gleichzeitigen oder verschiedenzeitigen -Andersseins.... Wir [?] nehmen Zeit und Raum an, und ebenso nehmen wir -eine Einheit und Vielheit der Wesen an.... Aber wir glauben an alles -dieses in relativer Weise” etc. - -Maar horen wij nu verder (p. 8) Prof. Kohler tegen Kant’s „Dualismus”: -„Jener ganze Dualismus ist so ungeheuerlich und haltlos, dass er vor -energischen Denkern sofort zusammenfallen musste. Fichte und Schelling -suchten ihn zu stürzen, und Hegel hat ihn vollkommen zertrümmert -(Identitätsphilosophie)....” „Der Hauptirrtum der Kantschen Philosophie -besteht darin, dass der Unterschied zwischen Subjekt und Objekt ins -Ungeheuerliche übertrieben ist”.... Volgt een „Vorstellung” van Kant’s -kennisleer: „Nach der Kantschen Erkenntnistheorie steht auf der einen -Seite das Subjekt ganz allein im Theaterraum [!] und vor ihm ist die -ungeheuerliche Bühne der Theatervorstellung [!], welche die Welt -bedeutet. Zwischen diesen beiden Dingen sollte nun eine Vermittelung -sein, aber fern davon: dasjenige, was wir wahrnehmen ist nur ein -Phänomen, eine Folge von Erscheinungen, und alles, was hinter dem -Phänomen liegt, ist uns ewig verborgen, denn all unsere geistigen -Kräfte können sich nur auf die Erscheinungen beziehen.” [Natuurlik is -juist die waarneming zelf de en de enige „Vermittelung” tussen Subjekt -en Niet-ik. Juist door de Beziehung van onze „geistigen Kräfte” op dat -Niet-ik ontstaat de „Erscheinung”!] „Diese ganze Vorstellung ist schon -darum verfehlt [inderdaad verfehlt], weil sie zwischen dem einen [!] -erbärmlichen Ich und der ganzen Welt einen solchen Unterschied macht, -dass hier eine ungeheuere Kluft gähnt; das ist doch kaum der Mühe wert, -wegen des einen Menschen solches Wesen zu machen! Wie verhält es sich -denn mit der ungeheueren Menge der weiteren Ichs, die doch ebenfalls in -die Welt hineinstarren?” (p. 9:).... „während unser ganzer Leib mit all -seinen [?] Leiden und Schmerzen nur ebenfalls ein Phänomen ist, und in -der Tat in den Wolken steckt [goed gelocaliseerd], die das Ding an sich -umgeben.”.... - -Na deze even individuele als individualistiese Kant-voorstelling levert -nu p. 9 de volgende gewoon-realistiese „Spiegelung”- en -„Aetherschwingungen”-dogmatiek: - -„Der Gedanke von dem Ding an sich ist insofern zutreffend, als -natürlich jede Spiegelung [!], jedes Einwirken in eine Subjectivität -nur so aufgefasst werden kann, dass das Ding an sich nicht in das -Subjekt eingeht, sondern einen Eindruck macht, und dieser Eindruck ist -es, den wir als das Bild der Welt erschauen. Insofern kann zwischen -Eindruck und Welt natürlich nie volle Gleichheit bestehen, ebensowenig -wie eine Gleichheit bestehen kann zwischen der Matrize [!] und dem aus -der Matrize hervorgehenden Bilde [!]. Aber immerhin muss es -verstandesmässig möglich sein, zwar nicht ein Abbild der Matrize zu -geben, wohl aber zu sagen, inwieweit unser Eindruck zur Matrize stimmt -und inwiefern bei diesem Eindruck subjektive Momente im Spiel sind. -[Alsof Kant’s leer iets anders deed! Maar eilieve.... hoe vergelijkt -een Kohler beeld en.... matrijs?! zie:] Dazu ist aber unser Verstand -fähig, denn er kann unsere Organe [!] und die Wirksamkeiten dieser -Organe erfassen und mithin auch darstellen, wie sie sich betätigen, -wenn ein Eindruck von aussen [!] kommt”.... [Dat die organen.... zelf -slechts kennisprodukten zijn.... wie op zulk een kleinigheid let, is -een kniesoor.... en dat ook dit „aussen”, dit „kommen” zowel als dit -„sich betätigen” tot de phaenomenenwereld behoren.... zover reikt de -Kohlerkritiek niet. Hij bedoelt het zuiver physiek:] „Auch bei anderen -Wesen finden wir ähnliche Organe, und wir können prüfen, wie sie wirken -und wie sie durch die ‚Matrize’ von aussen beeinflusst werden. Weiter -können wir natürlich nicht kommen” [Neen, natuurlik kunt gijlieden -nooit verder komen]. „Es ist aber auch nicht nötig, denn diese -Erkenntnis ist vollkommen. Kein Wesen kann sagen, welches Bild [!] das -Weltall gibt, wenn man das beobachtende Wesen wegdenkt, denn dann ist -eben ein Bild überhaupt unmöglich [K. zelf onderstreepte deze -wijsheid]. Wir können nur sagen: im Weltalle ist eine Fülle -verschiedener Objektivitäten [!], die [!] auf unsere Subjektivität -wirken und bei deren Wirkung unsere Subjektivität die Tafel [!] -darstellt, auf der die Bilder [!] erscheinen, welche Tafel an sich eine -bestimmte Beschaffenheit hat, sodass wir [we „kennen” immers die Tafel -„an sich”!] dasjenige abziehen können was subjektiv ist. [En nu een -voorbeeld!:] Wir wissen z.B., wenn wir rot und gelb sehen, dass die -Eigenart der Farbe eine Zutat unserer Sehorgane [!] und unseres Denkens -[!!] ist, aber ebenso ist es sicher, dass dieser verschiedenen Art der -Farbe eine Verschiedenheit im Objekt zugrunde liegen muss, von der wir -nichts weiter wissen, als dass hierbei [!] Ätherschwingungen eine Rolle -spielen.” - -En deze hooggeleerde lekepraat tegen Kant’s kritiek! Het -„overeenstemmingsprobleem” der waarneming ontgaat deze naieve -dogmaticus [275] natuurlik geheel, maar het probleem van de -overeenstemming der resultaten van juist denken met de werkelikheid -lost hij (p. 11) makkelik op (natuurlik dogmaties-verdubbelend): „Das -ist nicht etwa eine ‚prästabilierte Harmonie’, es ist nicht eine -Zufälligkeit, sondern es beruht darauf, dass wir eben ein Teil des -grossen Ganzen sind”.... simple comme bonjour! En „van zelf” zijn -meteen even de synthet. oordelen a priori verklaard: het Geheel „ist -ein Räderwerk, von dem wir einen Teil bilden”.... „Damit erklärt sich -von selber [aseitas] die Richtigkeit der Axiome in der Mathematik; es -erklärt sich das Zusammentreffen des Kausalitätsgesetzes in uns und -ausser uns, es erklärt sich [!] die ganze Kantsche Kategorientafel”. -Mein Liebchen, was willst du noch mehr? Van Prof. Kohler krijgt ge dan -nog het bekende stuk misverstand toe over Kant’s „verbod” tot -transcendent kategorieëngebruik.... „Ist das Metaphysische unserer -Anschauung nicht zugänglich, so ist es zugänglich unserem Denken”.... -Juist, zou Kant zeggen, das ist ja die ständige Behauptung der -Kritik!... „Es ist eine bare Willkür zu behaupten, dass der Satz von -der Identität und dem Widerspruch nur im Kreise der Anschauung [?!] -bezeugt wäre.”... wie beweert dat bij geval?—Volgt de conclusie: „Somit -[!] ist das ganze Kantsche Gedankensystem, so ungeheuere Kräfte auch -darauf verwendet worden sind, ein Irrgang” en daarom „ist es verlorene -Mühe”. Voor u altans is alle „ungeheuere” kracht, er op besteed,... -verloren moeite. Zorg gij maar (p. 12) „die Hegelsche Philosophie -zeitgemäss umzubilden” en laat het anderen over, „sich an den -Akrobatenkünsten Kantscher Gedankengymnastik zu erbauen”. Blijf gij -maar (p. 13) bij Hegel-Hartmann’s „Logik der Weltgeschichte.... mit -sehr vieler Unlogik verbunden.” Aangezien Kohler’s „Richtung” (?) -echter Hegel’s Dialektiek „ablehnt” (p. 14) blijft er van Philosophie -niets anders over dan de fraze der „Kulturentwicklung” met, als „Das -letzte Ziel” (titel van Boek II): „Alles erkennen und alles können und -damit die Natur bemeistern.” Dit heet „Neuhegelianismus.” In de -„Moderne Rechtsprobleme” (p. 9) nader omschreven: „Unrichtig war es -allerdings von Hegel, anzunehmen, dass die grosse Welt mit ihrem Werden -und Vergehen sich nach einer bestimmten Begriffsschablone abspiele. Wir -haben uns daran gewöhnt, die in der vernünftigen Entwicklung -enthaltenen, ausserordentlich mannigfaltigen Lebenskeime nicht -apriorisch zu betrachten, sondern die ungeheure Gestaltung der Tat in -ihrer Wirklichkeit zu erkennen: die ihr entsprechende Vernünftigkeit -ist eben ihr metaphysischer Hintergrund. Dem Wollen und Walten des -Lebens ist ein ungeheurer Freipass gegeben, und nicht ‚jeden Wochentag -macht Gott die Zeche’. Nur in grösseren Zwischenräumen lässt sich die -Gesetzlichkeit des Vernünftigen verstehen. Dies begreift der -Neuhegelianismus: er weiss, dass eine unendliche Fülle von Einzelheiten -die Weltgeschichte ausmacht, er sucht sie zu erkennen und erhebt sie -zum Gegenstand seines Studiums; er weiss aber auch, dass hinter ihnen -ein grosses [ungeheuer gross!] Ganzes steht: das Ganze ist die -menschliche Kultur, die sich nach festen Gesetzen entwickeln muss.—So -wird die Hegelsche Vernunft zur menschlichen Kultur, und statt der -dialektischen Bewegung haben wir die Kulturgeschichte”...! - -Ik gewaagde boven van het idee-dilettantisme van deze meester der -rechtsvergelijking. Dit ten besluite (p. 11): „Wenn man geltend gemacht -hat, dass in unserem System ein Widerspruch bestehe zwischen der realen -rechtsvergleichenden und universalrechtsgeschichtlichen Wissenschaft -einerseits und der Ideenlehre andererseits, die uns aus Hegels -Philosophie erwächst, so ist dies ein kurzsichtiger Irrtum; denn gerade -in der Versöhnung der rationellen [?] Idee mit der Wirklichkeit liegt -das Grosse der heutigen Forschung; wir dürfen in der Fülle der -Einzelheiten das Gesamte der Idee nicht vergessen [klinkt goed], wir -müssen in ihr die Ausflüsse des grossen Gottesgedankens erkennen; das -ist das Wesen des Neuhegelianismus: was wir im Einzelnen entdecken, -schliesst sich zum grossen Ganzen.”... (p. 12): „Fortschritt ist das -Wesen der Welt. Eben weil das Ewige sich im Zeitenschosse zutage ringt, -so muss eine Entwicklung walten; denn sonst wäre der ganze Prozess kein -Entwicklungsprozess”.... ontegenzeggelik! „Das hat allerdings Spinoza -noch unvollkommen erkannt [de stakkerd]: allein Spinoza ist auch nicht -das Musterbild unseres Pantheismus, sondern nur ein unvollständiger -Vertreter; unser Pantheismus reicht in die geweihten Zeiten der grossen -indischen Philosophie hinein und berührt sich mit den Ideen der -Sufiten, des Averroes und des Mystikers Ekkehard!” Zoveel ter -oriëntering, hoe Prof. Kohler filosofeert. - -Daar ik de dogmatiese diepzinnigheden van een Kohler’s (en evenzo b.v. -een Berolzheimer’s) „metaphysische Ideen” voor eer en invloed van de -wijsbegeerte, en speciaal de rechtsfilosofie, heel wat heillozer acht, -dan alle „Plattheiten”, „Seichtigkeiten”, „Flachheiten” etc. (men kent -die phraseologie der diepe heren), die hij positivisme en materialisme, -of ook een Jhering en een Stahl naar ’t hoofd slingert, als had hij -zelf deel aan „die ungeheure Tat der deutschen Philosophie”—daarom wil -en moet ik er op wijzen, hoe ontoegankelik zulk een geest is voor -kritiese wijsbegeerte en hoe gering mitsdien het verschil tussen -Kohler- en... Köhlerglauben. - - - -57: p. 236. Gelijksoortige realistiese zelfbespotting zie ik daar juist -in de „Grundriss einer Philosophie des Schaffens als Kulturphilosophie, -Einführung in die Philosophie als Weltanschauungslehre”, 1912, van Dr. -Otto Braun, waar deze gewaagt van „die vom Idealismus vertretene -Weltverdoppelung”.... nademaal hij het idealisme als volgt begrijpt: -„Warum soll dieser Tisch hier denn durchaus nicht [n.b.] dieser Tisch, -sondern irgend ein X sein?”.... „Was hätte es denn für einen Sinn, wenn -neben einer objectiven Welt [van tafels etc] noch eine ihr ganz -heterogene der Erscheinungen existierte?” (p. 42/3). - -Deze Privatdozent der Philosophie, die reeds als zodanig in 1912 toch -wel diende te weten, dat voor het idealisme juist zijn objective Welt -(van tafels etc.).... die (dus daaraan niet precies heterogene) Welt -der Erscheinungen is.... en die zijn eigen Hartmanniaans realisme -„realistischer Idealismus” noemt—dus met zijn „vom Idealismus -vertretene Weltverdoppelung” naar letter en geest zich zelf bespot und -weiss nicht wie—levert ons dan meteen nog een in dit verband niet -onvermakelik voorbeeld van de toon, die zulk een, op zijn manier -godsdienstig (zie zijn Slothoofdstuk X: „Vom gotterlebenden und -gottdarstellenden Schaffen”), dualist tegen zijn materialistiese -tegenstanders en mederealisten pleegt aan te slaan (vgk. mijn tekst bl. -184), waar hij over de leden en bloc van de Monistenbund als volgt -vonnis velt: „Doch kommen die Angehörigen dieser Vereinigung infolge -ihres disziplinlosen Philosophierens kaum in Betracht; sie verstehen -sich selbst nicht.” (p. 51). - -Moraal: γνωθι σεαυτον! We zouden ook tegen al zulk materie- of -objektrealisme met een andere moraal kunnen eindigen, die zich niet -uitsluitend maar inzonderheid ook ten aanzien van Objekt of Erscheinung -en Ding an sich keert tegen het niettemin grote stuk werk van de -25-jarige Liebmann, door, even zuiver Kantiaans als zuiver ironies, met -de woorden zelf van diens Kant tot het ongerijmde (vgk. mijn tekst bl. -92) herleidend refrein, te concluderen: „Also muss auf Kant -zurückgegangen werden.” - -En wij handhaven deze moraal, trots de zo juist verschenen -„Cellular-Ethik als moderne Nachfolge Christi, Grundlinien eines neuen -Lebensinhaltes” door Wilhelm Kleinsorgen, 1912, opgedragen aan „Meinem -hochverehrten Lehrer Seiner Exzellenz dem Wirklichen Geheimen Rat -Professor Dr. Ernst Haeckel” en bevattend een Haeckelomane -Haeckel-humbug, waarvoor zelfs een filosofaster als Haeckel toch -eigenlik nog te goed, te trouwhartig is, een Cellular-Ethik dan, die -ons op p. 24, waar schrijver het over „das Erkenntnisproblem” heet te -hebben, aldus inlicht: „Der auf Descartes, Spinoza, Leibniz, Wolff und -als ‚Kritizismus’ auf Kant zurückgehende Rationalismus und Apriorismus, -der lange Zeit die philosophische Erkenntnislehre beherrscht hat und -auch heute noch von vielen Philosophen als massgebend angesehen wird, -ist abgesehen von den älteren Arbeiten Lockes, Humes, Condillacs und -Mills in neuester Zeit vor allem durch die bahnbrechenden -zellular-psychologischen Untersuchungen Ernst Haeckels ad absurdum -geführt worden.” etc. - -Door Haeckel „ad absurdum geführt” worden inderdaad niet -weinigen—immers in de logiese zin des woords al die dualisten, die het -tegen zijn altans nooit opzettelik-dogmaties naturalisme moeten -afleggen (b.v. apologeten als een Dennert, een Bettex en consorten, aan -wie ik helaas pour acquit de conscience ook nog een deel van mijn tijd -heb moeten geven) en in de letterlike zin al zijn volgelingen, die hem -voor een wijsgeer verslijten—dus altijd en alléén dezulken, voor wie -het kriticisme niet bestaat, zo min als voor Haeckel. - -Waar Haeckel eindigt, begint de kennisleer. Waar de kennisleer -verschijnt, is het uit met dualisme en materialisme, uit met bewust en -onbewust dogma, uit met orthodoxie en met Haeckel. Zeker, evenzeer Kant -contra Thomas, Calvijn en zo voort, als Kant contra Haeckel, Ostwald, -Bergson, Ziehen en zo voort, of als Kant contra Hegel en Kant contra -Hartmann. Alles samengevat: Kriticisme contra Dogmatisme. En voor ons -deel: Kennisleer contra Materie-realisme. - - - - - - - - -NAAMREGISTER. - - -Adickes, 63, 96, 109, 300, 354–60. - -Adler, 261. - -Aksakow, 335. - -Aletrino, 188. - -Apel, 70, 358. - -Aristoteles, 236, 338, 346, 370. - -Atwater, 184. - -Auerbach, 382, 384. - -Avenarius XII, 56, 187, 341, 353. - -Averroes, 426. - - -Bain, 155, 187, 285. - -Bastian, 285. - -Bauch, 86, 309, 362, 418. - -Bayet, 188. - -Becher, 201, 231–3, 239, 241 v. - -Bellaar Spruyt XV, 45, 74, 81, 83–89, 91. - -Benedict, 187. - -Bergh van Eysinga, v. d., 25, 294, 402. - -Bergmann, 14, 177, 416. - -Bergson, 74, 166–70, 201, 341, 353, 429. - -Berkeley XII, v., 22, 26–9, 33, 35, 38–40, 42, 49, 56 v., 61 v., 65 v., -87–91, 94, 100, 103, 107–9, 111, 114, 118, 121, 132, 139, 151, 155, -163, 165, 251, 264, 292, 318, 322, 327, 350–2, 354, 363, 368, 373, 389, -391, 399, 416. - -Bernard, 286. - -Berolzheimer, 426. - -Bettex, 428. - -Beyersdorff, 8. - -Beysens, 265–75, 277 v., 386, 393. - -Bierens de Haan, J. D., 25, 135, 174, 188, 294, 415. - -Bierens de Haan, P., 74, 403. - -Binet, 80, 290, 299, 339. - -Blavatsky, 164. - -Bleuler, 188. - -Boer, de, 407. - -Bolland XI, 14, 18, 35, 60, 72, 96, 112, 132 v., 136–49, 151 v, 154, -156, 160, 164, 180 v., 183, 201, 203, 205, 207, 233, 235, 237, 239, -255–8, 262, 310, 313, 342–4, 347, 349 v., 356, 379, 386 v., 398, 400 -v., 405–14, 416. - -Bölsche, 188. - -Boltzmann, 187, 250–2, 302, 331. - -Bolzano, 260. - -Braun, 427. - -Brentano, 102. - -Bruining, 219, 227–9. - -Brunetière, 263. - -Büchner, 164, 187, 203, 288. - -Buekers, 188. - -Busse, 177, 191, 194, 198–201, 205–7, 212–18, 221–7, 231–3, 254, 314, -328, 393, 398. - - -Calvijn, 428. - -Carneri, 36, 187, 288, 305. - -Carriere, 287. - -Cathrein, 263. - -Chamberlain, 2, 16. - -Clarke, 35, 79. - -Clay, 181 v. - -Clouston, 188. - -Cohen, 40, 43, 46, 57, 63, 73, 259, 283, 347, 370. - -Collier, 25, 27, 56, 109, 114, 293, 389. - -Comte XII, 74, 107, 187, 280. - -Condillac, 250, 428. - -Copernicus, 17, 370. - -Cornelius, 87, 330 v. - -Cramer, 187. - -Cresson, 187. - - -Dante, 338. - -Darwin, 252, 309, 333, 419. - -Delbet, 187. - -Dennert, 428. - -Dèr Mouw, 39, 49, 61, 67, 181. - -Descartes, 167, 200, 291, 372, 428. - -Deussen, 136. - -Dietzgen, 2, 12, 34, 46, 144, 146, 187, 290 v., 314–7, 336, 419. - -Dilthey XII, 188, 226, 390. - -Domela Nieuwenhuis, 300. - -Domrich, 285. - -Donders, 285. - -Dorner, 290. - -Driesch, 211. - -Dubois, 188. - -Du Bois-Reymond, 2, 233, 284, 290, 353. - -Dunan, 61. - -Duncan, 188. - -Du Prel, 46, 309, 333, 336. - -Durkheim, 187. - - -Ebbinghaus, 199, 216, 226. - -Eberhard, 8. - -Eeden, v. 78, 80, 329. - -Ekkehard, 426. - -Embden, v. 36, 189. - -Engels, 156, 290. - -Erdmann, B., 254, 258. - -Erdmann, J. E., 254, 287. - -Erhardt, 135, 201, 207, 243. - -Eucken, 177, 188 v., 416, 418. - -Euler, 59. - - -Falckenberg, 348. - -Fechner, 177–80, 191, 338, 368. - -Ferri, 188. - -Feuerbach, 185, 187, 232. - -Fichte, 42, 49, 152, 162, 421. - -Fick, 287. - -Fischer, 4, 87, 92, 324. - -Flechsig, 187, 289. - -Flügel, 285. - -Forel, 177, 187, 288 v., 293. - -Fouillée, 226, 415. - -Fraser XIII, 29. - - -Galileï, 370. - -Garofalo, 188. - -Geulincx, 234. - -Gewin, 296. - -Goethe, 179. - -Gorter, 146. - -Grasset, 187. - -Greeve, 402. - -Griesinger, 353. - -Grisebach, 403. - -Groot, de, 291. - -Gross, 375 v. - -Grotegast, 45, 336. - -Gumplowicz, 187. - -Guyau, 98, 176, 415. - - -Häberlin, 26. - -Haeckel, 2, 96, 149 v., 156 v., 186–8, 196, 229, 281, 288, 293, 300 v., -305, 310, 354–6, 360, 428 v. - -Hamaker, 285. - -Hamilton, 277. - -Hamon, 188. - -Hanslick, 324. - -Hartmann XVI, 17, 19, 39, 43, 45, 51,57, 63, 65–7, 72, 93, 96 v., 99, -103 v., 106 v., 110, 116, 118, 120, 124–6, 128–33, 136, 138, 141, 143, -150, 181, 201, 220 v., 294, 318, 330, 352, 357, 371, 385 v., 388–99, -415, 418, 424, 429. - -Hartog, de, 115, 134, 254. - -Hauptmann, 327. - -Hegel, 14, 17, 37, 42, 46, 49, 65, 107, 111–4, 132, 141, 145–9, 151–4, -156, 162, 187, 203, 247, 250, 254, 261 v., 281, 311, 314, 323, 346, -350, 356, 359, 375–82, 387, 416, 419, 421, 424–6, 429. - -Helmholtz, 12, 120, 248, 254, 276, 278, 321 v. - -Herbart, 115, 135, 250, 295, 328. - -Herckenrath, 59. - -Hering, 322. - -Hermann, 309. - -Heymans XIII, 10–12, 18 v., 29, 39, 42, 44, 49, 51, 54 v., 57, 61 v., -67, 70, 74 v., 87, 100, 107, 121, 123, 126, 139, 145 v., 149, 164, 191, -195, 199, 204, 206, 211, 215–7, 219 v., 222, 226, 229, 233, 237, 239, -245, 248, 258 v., 261 v., 285, 305, 317, 322 v., 362 v., 368, 375 v., -406–12, 418. - -Hobbes, 155. - -Horn, 67. - -Horwicz, 285. - -Huber, 275, 277, 279, 298. - -Hugenholtz, 98. - -Hume XII, 3, 13, 49, 151, 154, 235, 260, 275 v., 282, 316, 328, 354, -389, 428. - -Huxley, 187, 285. - -Hyrtll, 287. - - -Ingersoll, 333. - - -Jäger, 187. - -James, 170, 201, 223, 329. - -Janet, 35, 79, 258. - -Jelgersma, D. G., 1. - -Jelgersma, G., 187. - -Jerusalem, 13, 170, 201, 282–4. - -Jezus (Christus), 176, 284, 428. - -Jhering, 426. - - -Kant, passim. - -Kardec, 333. - -Kassowitz, 178, 187. - -Kautsky, 187, 340. - -Kehrbach, 56. - -Kempf, 263. - -Kinkel, 32, 76, 113, 347, 414. - -Kirchmann, 130, 350. - -Kleinpeter, 15. - -Kleinsorgen, 428. - -Koenig, 1, 43, 119, 350. - -Kohler, 158, 398, 420–6. - -Kohnstamm, 81, 83, 253, 259. - -Koster, 233. - -Kraft, 193. - -Kramar, 289. - -Kroell, 187. - -Külpe, 17, 63, 96, 100–3, 106–9, 121, 123–6, 362–9. - -Kuyper, 120, 291, 295 v., 309, 330, 334. - - -Laas, 280 v. - -Lachelier, 374. - -Land, 255, 323. - -Lange XII, 18, 43. - -Laurent, 188. - -Leadbeater, 45. - -Le Dantec, 187. - -Leibniz, 11, 29, 35, 59, 79, 80, 111, 229, 258, 260, 297, 372 v., 385, -413, 428. - -Levy, 98, 228–31, 233, 254, 284–9, 305, 309, 340. - -Lévy-Bruhl, 74, 362. - -Lewes, 155, 187. - -Liard, 291. - -Liebmann, 12, 56, 61, 64, 226, 323 v., 340, 347, 351–4, 400–2, 406, -427. - -Lipps, 18, 258, 324, 327, 416. - -Lobatsjefski, 12. - -Locke, 30, 32, 165, 300, 319, 402, 428. - -Loeb, 187. - -Loewenfeld, 218. - -Lotze, 70, 165, 184, 191, 200, 212, 232, 261 v., 287, 291, 297. - -Luther, 224. - - -Mach, 57, 114, 167, 175, 187, 233, 319, 322, 341, 402. - -Maimon, 45. - -Malebranche, 234, 350. - -Marx, 119, 261, 290. - -Maudsley, 187, 305. - -Mayer, 286. - -Meijers, 346. - -Mercier, 265 v., 277. - -Messer, 245, 278, 368–70. - -Meyer, 190, 336–8. - -Meynert, 187, 286, 288. - -Mill, 89, 126, 155, 428. - -Möbius, 372. - -Moleschott, 187. - -Müller, 285, 401. - -Münsterberg, 18, 83, 169, 177, 187, 229–31, 238, 369. - - -Nägeli, 358, 407. - -Natorp, 18, 43, 47, 73, 81, 83, 369. - -Newton, 57, 139, 224, 311, 370. - -Nietzsche, 173, 296, 361. - - -Opzoomer, 13. - -Ossip-Lourié, 244. - -Ostwald, 16, 137, 170, 187, 233, 249 v., 278, 284, 302, 309, 384 v., -406 v., 429. - -Ovink, 81–3. - - -Palagyi, 260, 320. - -Pannekoek, 315, 317. - -Paulhan, 187. - -Paulsen, 63, 199, 229, 254, 293, 300, 320, 328. - -Pesch, 2, 262. - -Petzoldt, 187, 280, 402. - -Pfleiderer, 287. - -Piderit, 287. - -Pierson, 35, 42. - -Pikler, 187. - -Plechanow, 156. - -Poincaré, 136, 170, 414 v. - -Polak, 323. - -Ptolemaeus, 370. - - -Ramon y Cajal, 187. - -Ratzenhofer, 187. - -Rau, 177, 187. - -Reclam, 56. - -Reddingius, 177. - -Rée XIV, 2, 56, 94, 96, 150, 293, 354, 360 v. - -Rehmke, 201. - -Reinke, 211. - -Renouvier, 299. - -Ribot, 187. - -Richet, 286. - -Rickert, 45, 81, 83, 169, 177, 201, 231, 261, 346, 351, 369, 390, -416–8. - -Riehl, 5, 18 v., 22, 33, 40, 61 v., 74, 100, 157, 211, 221 v., 226, -248, 262, 281, 284 v., 290, 319, 339, 362, 414. - -Riemann, 12, 120, 254, 276. - -Ritschl, 296. - -Ritter, 42. - -Rokitansky, 286, 288. - -Rosenkranz, 8. - -Rousseau, 26. - -Rubner, 184. - -Ruete, 287. - -Rumford, 407. - - -Schaller, 287. - -Schelling, 152, 162, 421. - -Schleiermacher, 10. - -Schneider, 187, 196 v. - -Schopenhauer, 18–20, 40, 56, 62, 73 v., 92, 107, 112, 122, 135, 211, -250 v., 281, 284, 296, 312, 324, 329, 349, 353 v., 366, 368, 379, -402–5. - -Schroeder v. d. Kolk, 287. - -Schubert, 8. - -Schubert-Soldern, 49. - -Schultze, 287. - -Schuppe, 332. - -Simmel, 158, 170–4. - -Snijders, 188, 302. - -Sollier, 187, 293, 331. - -Spencer, 187, 358. - -Spiller, 286. - -Spinoza, 179, 181 v., 186, 200, 275, 294, 296, 311, 316, 354, 426, 428. - -Stadler, 347. - -Stahl, 426. - -Stammler, 74. - -Stein, 263. - -Steinmetz, 188, 190. - -Stirling, 151–6, 159 v., 162, 248. - -Strauss XII, 187. - -Stumpf, 164, 183, 201, 207, 219, 225, 233, 235–9, 245, 284, 286, 368 v. - - -Taine, 38, 135. - -Thiele, 19, 46, 70, 358. - -Thomas v. Aquino, 298, 320, 346, 428. - -Träger, 254. - -Trendelenburg, 63, 65 v., 106, 387. - -Tyndall, 285. - - -Überweg, XII, 102. - -Ulrici, 287. - - -Vaihinger, 7 v., 173. - -Vargha, 188. - -Vas Nunes, 327. - -Vauvenargues, XIV. - -Verworn, 177, 187, 369, 402. - -Virchow, 285. - -Vischer, 59. - -Vogt, 187. - -Voit, 289. - -Volkelt, 351 v., 364 v. - -Vries, de, 195. - - -Wagner, 286. - -Wahle, 103, 252 v., 353. - -Walker, 264. - -Wartenberg, 106, 201, 371–4. - -Weinstein, 186 v. - -Wijnaendts Francken, 4, 25, 38, 98, 188, 288, 299–301, 303–6, 308–10, -340. - -Wille, 209, 338. - -Windelband, 12, 43, 45, 81, 261 v., 324, 347, 350, 406, 416. - -Winkler, 187, 285, 340. - -Wolff, 428. - -Woltmann, 2. - -Wundt, 5 v., 8, 18 v., 39 v., 61, 63, 100, 109–11, 114, 169, 191, 204, -211, 222, 226, 228–31, 250, 258, 305, 313, 321, 412, 418. - -Wyck, v. d., 310. - - -Zander, 187. - -Ziehen, 2, 8, 42, 76, 167, 177, 187, 226, 233, 278, 292, 294, 298, 305, -340 v., 353., 402, 429. - - - - - - - - -AANTEEKENINGEN - - -[1] Ik mag hier wel een woord van dank en waardering wijden aan de -uitgever, die in ons kleine land deze uitgave heeft aangedurfd niet -alleen, maar ook zo royaal en keurig doen verzorgen, als de schrijver -het maar heeft kunnen wensen. - -[2] Dr. D. G. Jelgersma, Immanuel Kant als Philosoof, p. 1; cf. Dr. -Edm. König, Die Entwicklung des Causalproblems von Cartesius bis Kant -(Leipzig 1888): „Kein Denker kann in unserem Jahrhundert den Anspruch -erheben, die philosophische Gedankenbewegung in irgend eine neue -Richtung leiten zu wollen, der nicht mit Kant sich in ähnlicher Weise -abgefunden hat, wie dieser seinerzeit mit Hume; so ist in der That -alles Philosophiren seit Kant mehr oder weniger von einer Kritik -desselben ausgegangen.” Helaas bewijst ook een Koenig zelf, gelijk heel -het epigonengeschrijf—maar vooral zijn zich „transcendentalisme” -noemende richting, dat met de kritiese termen van Kant nog niet zijn -kritiese zin is overgenomen. - -[3] „er, der Erste—und bisher der Einzige—ist es, er allein der gelehrt -und bewiesen hat: alles Wissen stammt aus der Erfahrung” etc.; „die -vieltönige Skala des schnöde verkannten kategorischen Imperativs, des -erhabensten Gedankens, der jemals—seit Christi Erdentagen—von einem -Menschen gedacht wurde” etc.; zelfs heeft Kant „tiefer als irgend ein -Mensch das Wesen des Schönen und das Wesen der schöpferischen Kunst -ergründet” etc. „Schon die blosse Berührung dieses Geistes läutert und -stärkt und heilt” etc. Vgk. noot 1, p. 16. - -[4] „Es ist schon ein grosser und nöthiger Beweis der Klugheit und der -Einsicht, zu wissen, was man vernünftiger Weise fragen solle. Denn wenn -die Frage an sich ungereimt ist, und unnöthige Antworten verlangt, so -hat sie, ausser der Beschämung dessen, der sie aufwirft, bisweilen noch -den Nachtheil, den unbehutsamen Anhörer derselben zu ungereimten -Antworten zu verleiten, und den belachenswerthen Anblick zu geben, dass -Einer (wie die Alten sagten) den Bock melkt, der Andere ein Sieb -unterhält.” - -Du Bois-Reymond’s „Wereldraadselen” en Haeckel’s antwoord. - -[5] Voor de techniese termen schrikke de lezer niet—ik beloof hem -straks Kantisme te geven zonder één enkele niet-vertaalde Kant-term. - -Maar gelijk Edelweiss, slechts op eigen alp te plukken, zo is een term -als b.v. „transcendentaal” slechts te begrijpen op de hoogte van het -transcendentaal-probleem, dat geen ander is dan bovengenoemd probleem -der mogelikheid van synthetiese oordelen a priori, aan welks -uiteenzetting mijn inleiding is gewijd. - -[6] Hume ontdekte een deel van „het kritiese probleem”—Kant het geheel, -en bovendien een deel van de kritiese oplossing. Kant, door Hume gewekt -uit „den dogmatischen Schlummer”, waarin heel de wijsbegeerte bevangen -was gebleven, eer uit Engeland die dageraadsbazuin had geklonken—en -waarin zo ’t schijnt nog eeuwen na Hume en Kant zelfs de meeste -beoefenaren der wijsbegeerte en bestudeerders van Hume en Kant zullen -blijven voortdommelen. - -[7] Voorbeeld: gegeven is alleen: 10 billioen korrels van een stof -bevinden zich in zeker vat. Wat weet gij dan omtrent de plaats van de -10 billioen + 2- of + nde korrel?! Het antwoord kan slechts zijn.... -absoluut niets. Zelfs geen zweem van waarschijnlikheid kan hier -logieserwijze ontstaan!—Vgk. nu die „dogmatischen Schlummer” uit de -vorige noot b.v. bij Dr. Wijnaendts Francken, Psychologische Omtrekken, -1900, p. 61: „alhoewel feitelijk de ervaringsgewoonte logisch tot niets -anders voeren kan dan tot een hooge mate van waarschijnlijkheid, terwijl -een absolute algemeen-geldigheid slechts te bereiken is langs een -metaphysisch-speculatieven weg, die zich verwijdert van de zuivere -empirie.” Van ’t zelfde allooi Inleiding tot de Wijsbegeerte, 1905, p. -81. - -[8] „Ervaring” hier in de gewone zin (waarvoor Kant bij voorkeur -„Empirie” gebruikt) van waarneming, ondervinding, belevenis, kortom: -het „gegevene”, streng te scheiden van het specifiek Kantse begrip -„Erfahrung” sc. „het geheel der ervaringswetenschappen”, speciaal de -natuurwetenschappen, nog specialer de mathematiese natuurwetenschappen. -Sommige quasi-kantianen scheppen er blijkbaar een behagen in, de -desonkundige menigte te overbluffen met het orakelspreukige: „De -ervaring is slechts de helft der ervaring”, ’t welk overgezet zijnde -dus niets anders betekent dan: Ervaring, waarneming is slechts de helft -der exacte wetenschap. Deze helft is te danken aan de „Sinnlichkeit” = -het waarnemingsvermogen. De andere helft levert het „verstand”, dat de -gegevens der zinnen logies en causaal („kategorieel”) hanteert en -verwerkt.—Op de vereenzelviging van Kant’s „Erfahrung” als objectieve -natuurwetenschap en „Erfahrung” als individuele waarneming berust Kuno -Fischer’s even onkantse als onjuiste onderscheiding tussen een a -posteriori, dat wel, en een, dat niet „empirisch” zou mogen worden -genoemd, en zijn pseudo-kantiaans verbod, de „stof” der „ervaring”, de -gewaarwordingen, als „empirisch gegeben” te beschouwen. Zie zijn -Philosophische Schriften, II, Kritik der Kantischen Philosophie, pp. -166/7: „Empirisch, was uns durch Erfahrung [= indiv. waarneming] -gegeben wird. Nun sind die Empfindungen das Material der Erfahrung [= -natuurwetenschap, objectieve kennis], also zu derselben, nicht durch -sie gegeben; daher sind sie wohl a posteriori, aber nicht -empirisch.”—„Kant soll widersinniger Weise gelehrt haben, dass der -Stoff zur Erfahrung [= obj. wetensch.] durch Erfahrung [= indiv. -gewaarwording] gegeben sei!” Vgk. noot 1, pag. 19. - -[9] Geheel en al on-Kants dus bepaalt Riehl (Der philosophische -Kriticismus, I 326–7) zowel het onderscheid tussen syntheties en -analyties als het verschil tussen apriori en aposteriori: „Es wird -nicht aus der Allgemeinheit auf die Apriorität geschlossen, sondern -umgekehrt aus dem Beweise und der Rechtfertigung der Apriorität auf die -Allgemeinheit.” - -Natuurlik wordt door Kant de aprioriteit (in zoverre heeft Riehl, p. -327, gelijk) niet „gerechtvaardigd” met „algemeenheid en -noodwendigheid”, maar enkel er uit gekend („Kennzeichen”); algemeenheid -en noodwendigheid beantwoorden niet de quaestio juris, maar de quaestio -facti; in het jargon van Kant: algemeenheid en noodwendigheid dienen -slechts voor „metaphysische Erörterung”, niet voor „transcendentale -Deduction”. - -[10] Kant heeft gelijk—dat ware een soort „generatio aequivoca”—in de -zin van een ontstaan uit niets (K. d. r. V. p. 682). - -[11] Uit Kant’s geschrift van 1790 tegen Eberhard: „Ueber eine -Entdeckung, nach der alle neue Kritik der reinen Vernunft durch eine -ältere entbehrlich gemacht werden soll”, uitg. Rosenkranz en Schubert I -: 444. - -[12] Dat trouwens Ziehen’s polemiek tegen Kant (gelijk ook tegen Wundt) -van a tot z misverstand is, hoop ik in extenso aan te tonen. - -[13] De „weters” mogen m’n elementaire verklaringen overslaan, die niet -voor hun geschreven zijn—doch ik merk maar al te zeer, hoe weinig de -kennisleer in ’t algemeen en Kant in ’t biezonder begrepen en gekend -wordt, dank zij vooral de duistere vaktermen, sfinxen, die -schijnraadsels opgeven en de poorten tot de werkelike wijsgerige -problemen versperren. - -[14] Eenvoudige voorbeelden: (uit de scheikunde) „goud is een geel -metaal”; (uit de meetkunde): „een trapezium heeft 2 // zijden”; „elk -gevolg onderstelt een oorzaak”; „3 + 2 = 5”. - -[15] Voorbeelden dus voor ’t grijpen: „elke verandering heeft een -oorzaak”; „de ruimte is oneindig, de wereldmassa eindig”; alle -bestaansoordelen: „er zijn (geen) goden, atomen, synthetiese oordelen a -priori” enz.; alle geschiedkundige uitspraken enz. enz. - -[16] Heymans formuleert nog ietwat zuiverder: deze oordelen hebben geen -betrekking op ervaring—de tegenstelling a priori en a posteriori -vervalt hier dus. - -[17] Vgl. Heymans, G. u. El. ², p. 154–155. Zie voorts Opm. 1. - -[18] Vgl. Windelband, Präludien, „Immanuel Kant”, p. 131: „Dies -Selbstverständliche nicht zu sehen, ist die Kurzsichtigkeit des -Positivismus: Philosophie im Kantischen Sinne ist die Lehre von eben -diesem Selbstverständlichen.” - -Liebmann, Zur A. der W. ², 1880, p. 65: „Wer irgend etwas ohne Weiteres -für selbstverständlich hält, ist kein Philosoph.” - -[19] Men lette vooral op dat „mithin ihr Ursprung a priori”. Hier -blijkt zo duidelik, dat uit de noodwendigheid, dus het „gelden” a -priori, voor Kant, terecht, onmiddellik het zgn. „geneties” a priori -volgt. - -[20] „Door de resultaten”—roept het huidig Pragmatisme mij zelfbewust -toe. Edoch—de vraag doelt op de toekomst en het antwoord betreft -uitsluitend het verleden! „Maar we verwachten en mogen verwachten...” -Rectissime! Het feit èn het goed recht dier verwachting,—de overtuiging -dat zij gegrond is èn de tot dusver algemene feitelike bevestiging dier -overtuiging— in nuce het psychologiese èn het filosofiese... -causaliteitsprobleem. - -Wil nu het pragmatisme zijn verwachtingen op resultaten bouwen, dan -moet het beschikken over... toekomstresultaten—m.a.w. zijn schuld -dekken met... nieuwe schuld!—Exit pragmatismus. - -[21] Een „kriticus” als Jerusalem gelooft nog van wel (zie opm. 8), -evenals ten onzent indertijd het empirisme van Opzoomer. - -[22] Dat inderdaad dus in een zin, lijnrecht tegengesteld aan die van -Hegel, geldt „Alles Wirkliche ist vernünftig.”—Vgk. mijn antwoord aan -Prof. Bolland, p. 18. - -[23] Reeds methodologies schijnt het mij stellig ongeoorloofd, het -feitelik gegevenzijn der synthet. oordelen a priori (in de -wetenschappen) te loochenen, omdat ze een raadsel, een „onmogelikheid” -zouden zijn, en te zeggen, als Bergmann (Untersuchungen über -Hauptpunkte der Philosophie, p. 91 ss.): wat èn a priori is èn -werkelike kennis (niet tautologie), b.v. de meetkundige waarheden,... -moet eo ipso niet-syntheties,—analyties zijn! „Aber eben desshalb, weil -ich sie [sc. „die mathematischen Wahrheiten und das Princip der -Causalität”] für a priori und für wirkliche Erkenntnisse halte, kann -ich sie nicht mit Kant für synthetisch halten.” (p. 95, Ueber den Satz -des zureichenden Grundes). Voor wie zó schrijft (vgk. ook p. 25) heeft -Kant vergeefs geleefd. Hij erkent dan ook zelf, dat hem K.’s oplossing, -te weten het begrip „Form” met z’n geldigheid a priori voor alle -mogelike inhoud of „Materie”, „völlig unverständlich” is gebleven (p. -94). Daar het B. „vollkommen evident” toeschijnt (p. 101), „dass die -Erkenntnis des dreifachen Raumes analytisch ist”,... zou volgens hem -het begrip „vierdimensionele ruimte” een contradictio in adjecto zijn -en zouden de metageometriese axioma’s, als contradictoor aan de Euklid. -grondwaarheden, tegenstrijdigheden moeten opleveren. - -[24] Vgl. nu b.v. Kleinpeter, Die Erkenntnistheorie der Naturforschung -der Gegenwart, p. 11: „Wir wissen heute, dass die Wahrheiten der ganzen -Physik und der Geometrie empirische sind” enz. Vgk. p. 8, waar de -„Aufstellung” van de Voraussetzungen (Axiomen, Postulaten, -Definitionen) der Geometrie „der Willkür unterliegt”, mits ze zich maar -„praktisch brauchbar erweisen”! - -[25] Reeds hier vat men, hoeveel van Kant’s anti-dogmaties denken -begrepen heeft en begrijpelik kan maken, wie als het universeelgenie -Houston Stuart Chamberlain in een boek van meer dan 900 bladzijden -„nicht die Gedanken sondern das Denken” van Kant den volke wil -verkondigen, en aan de vraag hoe synthetiese oordelen a priori mogelik -zijn slechts in ’t voorbijgaan (tegenover Ostwald’s loochening der -synth. oordelen a priori) enige regels wijdt, die nog bovendien -bewijzen, dat strekking en draagwijdte van de vraag zelf, gelijk a -fortiori van Kant’s krities antwoord, deze Kant-gids verborgen zijn -gebleven. - -[26] Kant zegt ook Transcendental-Idealismus, formaler Idealismus. Dat -zijn specifiek Kantse termen, die dus vertaling behoeven, wil een -oningewijde er iets van begrijpen. Ook „idealisme” heeft hier -hoegenaamd niets met aanvaarding van, geestdrift voor, „idealen” of het -„ideële” te maken. Het staat eenvoudig tegenover „realisme”. - -[27] „Hat er aber gemeint, dass die Realitäten von den subjectiven -Erkenntnisformen wesentlich verschieden seien, so hat er den Beweis -dafür gerade als Phänomenalist schuldig bleiben müssen.” Külpe als één -voor velen. - -[28] De negatie alléén negeert heel het Hegelisme. De negatie is -denkvorm, kategorie—zonder denken dus geen negatie. De stelling: „dat -de waarheid zich weerspreekt” is enkel... dogmaties-verdubbelend -Logos-realisme. - -Prof. Bolland vraagt in „Aanschouwing en Verstand” p. 110: „Waarom is -de tegenstrijdigheid in eene onafhankelijk van ons bestaande of -verloopende werkelijkheid even onbestaanbaar als in het verstandige -denken, indien ‚raison’ nièt alles is ter wereld, zoo dingen geene -gedachten zijn en reeds gedachten zelve, gelijk verschijnselen, met -onredelijkheden zijn behept?” - -Antwoord: Tegenstrijdigheid is in een onafhankelik van ons bestaande of -verlopende werkelikheid even onbestaanbaar als in het verstandige -denken, omdat onafhankelik van het denken geen negatie, en zonder -negatie geen „tegenstrijdigheid” mogelik is.—Hiermee is elke leer van -tegenstrijdige werkelikheid of werkelike tegenstrijdigheid a priori -weerlegd, „voor wie nu begrip heeft om te begrijpen”. - -[29] Zie Opm. 32. - -[30] Het eerste, de zelfstandigheid van het psychiese, vindt z’n -kampioenen in Wundt en onze zoveel zuiverder Kantiaan Heymans (Lipps, -Eisler, etc.), tegenover de afdwalingen van Kantianen als Schopenhauer -en Münsterberg, Lange en Natorp, het tweede, wederom tegenover -Schopenhauer en Thiele, Hartmann, etc., wordt eveneens vooral door de -phaenomenalisten Wundt, Heymans, Eisler, Riehl zegevierend gehandhaafd. - -[31] Als Kant het probleem der kennisleer ook aldus stelt: „Wie ist -Erfahrung möglich?” bedoelt hij allerminst de diepzinnige lekenvraag: -„Hoe is waarneming, individuele ondervinding, mogelik?”, maar niets -meer en niets minder dan zijn kritiese grondvraag zelf: „Hoe zijn -synthetiese oordelen a priori mogelik?”, aangezien de „Erfahrung”, wel -te verstaan: de algemeen-geldige „objectieve” wetenschap, slechts -drieërlei oordelen bevat: de analytiese, de synthetiese a posteriori en -de synthetiese a priori, waarvan uitsluitend de laatste het -kennistheoreties probleem opleveren, immers de vraag uitlokken, op -welke mogelike gegevens zij logieserwijze berusten, daar, per -definitionem, de oordelen a posteriori zich houden aan het gegevene, -het onmiddellik „ervarene”, „empiriese”, en de analytiese niets meer -bevatten, dan wat in het gegevene logies ligt opgesloten.—Vgk. Proleg. -§ 5 en noot 1, p. 4. - -[32] Metaphysica hier in Kant’s strenge zin van leer aangaande het -An-sich, niet als het waarnemings-, maar het bewustzijnstranscendente, -dus niet omtrent het ruimte-stellende onruimtelike (Ik—ander -Ik—Psyche), maar het tijd-stellende ontijdelike, dus het -„bovenzinnelike”, indien ook een „innerer Sinn” met tijdvorm wordt -aangenomen. - -[33] Ik verwaarloos hier voorshands tot beter begrip, om in -overeenstemming te blijven met het gewone spraakgebruik, de Kantse -betekenis van „Sinne” met haar onderscheiding in „äussere Sinne” = wat -ieder „de zinnen” noemt, het korrelaat der zintuigen, en de éne „innere -Sinn” met zijn tijd „vorm”. - -[34] Van de tijd zal ik hier dan ook alleen spreken, zo ver dat dienstig -blijkt ter vergelijking, om de algemeenste en belangrijkste -misverstanden omtrent de Kantiaanse „idealiteit” van tijd en ruimte te -demonstreren (b.v. aan Hartmannisme en Hegelisme) en uit de weg te -ruimen. - -[35] Zie Voorrede. - -[36] Cf. uitnemend Riehl (9), Philosophie der Gegenwart, p. 24. Strikt -genomen volstaat ten deze reeds Berkeley’s „idealisme”, dat het begrip -„vorm” nog mist. Maar na Kant is een weerlegging van het ruimterealisme -niet wel meer mogelik, zonder Berkeley’s phaenomenalisme te zuiveren en -op te heffen tot Kant’s „vorm”-kriticisme. - -[37] Dit is het „transcendentale” of „formale” of „kritiese” a priori, -in tegenstelling tot het transcendente, dogmatiese,—termen, die ons -langzamerhand volkomen duidelik zullen worden. - -[38] Men moet zich daarbij niet al te zeer stoten aan ’t woord „naief” -(„naief realisme”), een moeilik misbare techniese term, de -tegenstelling met „krities” in de zin der „kenniskritiek”. Hier zij al -dadelik gezegd, dat, sinds Kant, met „naief realisme” niet zozeer -bedoeld wordt de leer, die aanneemt, dat de werkelikheid „an-sich” is, -gelijk zij wordt waargenomen (kleurig enz.), (vgk. Wijnaendts Francken, -Inleiding, p. 54), als wel speciaal de Lockese kennisleer, dus het -materie-realisme van materialisten en dualisten, dat „beweging” laat -waargenomen worden als kleur en klank enz., dat beweging, naar wij -zullen zien, een gewaarwordingsderivaat, tot oorzaak van -gewaarwordingen maakt (ten onzent b.v. Dr. J. D. Bierens de Haan, Dr. -H. W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga e tutti quanti). (10) - -[39] Reeds Collier gaf typies uiting aan zijn verzekerdheid, dat het -door ons bestreden realisme dogmaties is, en dus alleen vooroordeel of -misverstand zich tegen de materie-kritiek verzetten kan, in deze -woorden van zijn „Introduction to the Clavis Universalis” (1713): ... -„I shall or can have no other adversary but prejudice”... Zo zegt Kant -van zijn krities onderzoek: „Widerlegt zu werden ist in diesem Falle -keine Gefahr, wohl aber, nicht verstanden zu werden.” - -[40] Rousseau: „C’est une manie commune aux philosophes de tous les -âges de nier ce qui est et de prouver ce qui n’est pas.” - -[41] Met fijne ironie laat Berkeley in de eerste van zijn Three -Dialogues between Hylas and Philonous, p. 273, zijn Hylas tegenover de: -„sound in the common acceptation of the word” gewagen van „sound in the -real and philosophic sense”, te weten: luchttrilling! Waarop de leuke -vraag van Philonous volgt: „‚Tell me, Hylas, to which of the senses, -think you, the idea of motion belongs? to the hearing?’ - -„Hyl.: ‚No, certainly; but to the sight and touch.’ - -„Phil.: ‚Should follow then, that, according to you, real sounds may -possibly be seen or felt, but never heard.’” - -(Als Hylas spreekt in 1910 Dr. P. Häberlin, Wissenschaft und -Philosophie, I: 337). - -Het valt moeilik, hier met citeren op te houden. Mocht toch „de goede -Berkeley” gelezen en begrepen, dus genoten en bereikt worden, in plaats -van beschoolmeesterd,—naar de karikaturen, die de traditionele -filosofiegeschiedenissen, even hoog zich boven Berkeley verheven -wanend, als diep beneden hem blijvend, plegen te geven uit de zoveelste -hand. - -Berkeley blijft met Collier (die niet eens bespot, enkel doodgezwegen -wordt) de ontdekker en betoger der object-immanentie. Zij hebben het -materie-realisme, gemeen aan dualistiese theologen en antitheologiese -materialisten, eerst levensgevaarlik gewond. Kant geeft het de -genadeslag. - -[42] Ze onderstellen niet alleen ’n Subject, maar ook slechts één -Subject, ze zijn individueel. Mijn gewaarwordingen a.z. „heeft” -(beleeft, ervaart) geen enkel ander Subject, want welke gewaarwording -hij ook hebbe, het is eo ipso zijn gewaarwording. Mijn gedachten, mijn -vreugde, mijn verlangens heb ik alléén. Eens anders in plaats van eigen -gewaarwordingen gewaarworden, gedachten denken is voor ons eenvoudig -een absoluut-zinledige contradictio in adjecto. Geen „almacht” zelfs -zou met dit vermogen kunnen worden gedacht. In hoeverre desniettemin -individueel bewustzijnsleven al of niet als element of factor behoren -kan en in medewerkend verband staan tot een meer-omvattend bewustzijn, -tot een algemener geestelike eenheid, behoort tot problemen, die hier -onbesproken moeten blijven. - -[43] „This perceiving, active being is what I call mind, spirit, soul -or myself.” (Berkeley, Treatise on the Principles of Human Knowledge, -p. 156). - -[44] De ontologiese verhouding van een Subject tot zijn belevenissen, -de subjectieve, geestelike, psychiese processen, doet hier niet ter -zake. - -[45] Hier is ook het terrein van volstrekte („absolute”) zekerheid—hier -is geen gissen, dus geen ver-gissen,—of ik droom, hallucineer of -„waarneem”, mijn gewaarwording als zodanig, mijn belevenis is -onbetwijfelbaar, mijn oordeel (weten) daaromtrent een onmiddellike, -enkelvoudige waarheid,—waarvan ik zeker ben. Er bestaat dan ook geen -„zinsbedrog”—enkel verstandsbedrog: Berkeley, Dial. III, p. 334: „But -his mistake lies not in what he perceives immediately and at present -(it being a manifest contradiction to suppose he should err in respect -of that), but in the wrong judgments he makes concerning the ideas he -apprehends to be connected with those immediately perceived.”—en -vergelijk Kant, K. d. r. V., p. 261. - -[46] En we kunnen zeggen: deze zijn in het Subject, in het Ik, met welk -„in” natuurlik absoluut niets ruimteliks bedoeld wordt; het duidt -alleen dat „individuele”, eigene, exclusieve aan, wat ’t geen „in mij” -is heeft voor mij, zodat het voor niemand anders kenbaar is, aan elk -ander „vreemd” blijft, mijn „eigen” gedachten, enz. - -[47] Zo vat A. C. Fraser heel goed Berkeley’s waarnemingsleer samen, p. -125: „Imagination is the only representative faculty. A representative -sense-perception is an absurdity.” - -[48] De gronden dezer overtuiging kunnen hier niet worden uiteengezet. -Men raadplege de desbetreffende filosofiese litteratuur. Het solipsisme -is speciaal in de strijd vóór of tegen positivisme en skepsis algemeen -bediskuteerd. Het beste en zuiverste m.i. ook weer daarover Heymans, G. -und E. en Einführung. - -[49] Verderop zullen we zien en begrijpen: Dit is niet alleszins juist. -Qua abstracta, die slechts betrekking hebben op het denkbeeldig -(slechts gnoseologies) subject der natuur, bestaan kleuren en tonen -onafhankelik van werkelike, concrete (ontologiese) subjecten. - -[50] Zie vorige noot. - -[51] Vgk. W. Kinkel, Beiträge zur Erkenntniskritik, p. 83: „Wir -schaffen die Dinge der Erkenntnis nach, nicht dem Sein nach.” - -[52] K. d. r. V., p. 320. - -[53] Cf. Prolegomena, p. 67. - -[54] Cf. ook Riehl, Kr. III, p. 292: „Das wesentliche Ergebniss” enz. - -[55] K. d. r. V., p. 73, noot: „Die Prädicate der Erscheinung können -dem Objecte selbst beigelegt werden, in Verhältniss auf unseren Sinn, -z.B. der Rose die rothe Farbe, oder der Geruch”.—Cf. uitdrukkelik ook -Berkeley, s. 99., p. 206, tegen die „odd paradoxes”. - -[56] Dietzgen, Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der -Erkenntnistheorie (Berlin 1905), p. 15: „Welches Bild stimmte nicht -annähernd mit seinem Gegenstande? Mehr oder minder treffend ist doch -jedes Porträt.” Treffend!—p. 31: „Darauf läuft denn die -materialistische Erkenntnistheorie hinaus, zu konstatieren, dass das -menschliche Erkenntnisorgan keine metaphysische Erleuchtung ausstrahlt, -sondern ein Naturstück ist, welches andre Naturstücke konterfeit.” -Evenzo p. 45 ons „Erkenntnisvermögen” als „ein spiegelartiges -Instrument” „welches die Dinge der Welt oder die Natur reflektiert.” -Cf. ook Bolland, Het Wereldraadsel, 1896, p. 83 (Het Objectivisme en -zijne Eenzijdigheid): „In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren -wij de bewegingsverschijnselen der zicht- en tastbare voorwerpen”. -Insgelijks A. Pierson, Eene Levensbeschouwing, I p. 69. - -[57] Uitstekend tegen de „picture”- of „image or representation” --opvatting der waarneming, tegen „real things” als „archetypes or -originals”: Three Dial., p. 294 s. en cf. P. of H. K. s. 8: „But, say -you, though the ideas themselves do not exist without the mind, yet -there may be things like them, where of they are copies or -resemblances, which things exist without the mind in an unthinking -substance. I answer, an idea can be like nothing but an idea; a colour -or figure can be like nothing but another colour or figure”.... „Again, -I ask whether those supposed originals or external things, of which our -ideas are the pictures or representations, be themselves perceivable or -no? If they are, then they are ideas and we have gained our point; but -if you say they are not, I appeal to anyone whether it be sense to -assert a colour is like something which is invisible; hard or soft, -like something which is intangible; and so of the rest.” - -[58] „Da ihre Eigenschaften nicht in meine Vorstellungskraft -hinüberwandern können”, zegt Kant, Prolegomena, § 9, p. 59. Vgk. reeds -Leibniz tot Clarke (Uitg. Janet I, p. 786): „Je ne demeure point -d’accord des notions vulgaires, comme si les images des choses étaient -transportées (conveyed) par les organes jusqu’à l’âme. Car il n’est -point concevable par quelle ouverture ou par quelle voiture ce -transport des images depuis l’organe jusque dans l’âme se peut faire” -etc. - -[59] Zo is eigendom het prius van diefstal, evenals de causaliteit het -prius der inductie is, en wie dus de causaliteit uit inductie, -„ervaring”, afleidt, begaat eenzelfde zinledigheid als wie zegt: La -propriété c’est le vol.—Zo is het prius der selectie mooi principieel -aangewezen door D. v. Embden in zijn Darwinisme en Democratie, p. 97 -(„veelheid van individuen” enz.). Dit kan dus zelf nooit door selectie -zijn ontstaan! Evenmin de geest uit gewaarwordingen of „ervaringen” -(Carneri!) enz.! - -[60] De Duitse kennisleer zegt voor dit specifiek begrip van -„produceren” veelal „setzen”, stellen. Het dageliks leven spreekt van -„krijgen”, een woord uit de naieve opvatting voortgekomen, maar -waartegen voor de rest geen bezwaar bestaat, als men maar waakt tegen -verkeerde gevolgtrekkingen. Kant spreekt ook gewoon van het „gegevene”, -hoewel met het gewone „geven”, in de zin van „overdragen”, niet de -minste gelijkenis bestaat. Ook dat „krijgen” is dus niet een -overkrijgen van elders, doch uit zichzelf te voorschijn brengen, bij de -gewaarwording (in tegenstelling tot b.v. de hallucinatie) als gevolg -der beïnvloeding door het andere, dat „geeft”. - -Ook het woord „waarnemen”, „percipere”, (naast woorden als -onderscheiden, κρίνειν, cernere, כק, חזה, videre, ידע) is geboren -uit de naieve opvatting, als had de waarneming de dingen met hun -waarnemingseigenschappen slechts te nemen, op te nemen, zoals ze zijn, -zonder er zelf iets aan te veranderen, af- of bij te doen, terwijl naar -het krities, antidogmaties inzicht het bewustzijn de -waarnemingseigenschappen niet neemt van, maar geeft aan de dingen. - -Dat oerdogmatisme vindt men in gecultiveerde staat terug in Hegel’s -Phänomenologie des Geistes (Berlin 1841), p. 86: „So ist nun das Ding -der Wahrnehmung beschaffen; und das Bewusstsein ist als Wahrnehmendes -bestimmt, insofern dies Ding sein Gegenstand ist; es hat ihn nur zu -nehmen, und sich als reines Auffassen zu verhalten; was sich ihm -dadurch ergiebt ist das Wahre. Wenn es selbst bei diesem Nehmen etwas -thäte, würde es durch solches Hinzusetzen oder Weglassen die Wahrheit -verändern.” - -[61] Zo b.v. nog typies Dr. Wijnaendts Francken tegen Berkeley, -Inleiding tot de Wijsbegeerte, 1905, p. 63: „Ware Berkeley’s bewering -juist, dan zou het onderscheid tusschen ware voorstellingen en -hallucinaties wegvallen, en men zou het recht missen laatstgenoemden -als onwaar te verwerpen. Voor ons bewustzijn zijn onze gewaarwordingen -de weerspiegeling [n.b.] van een bestaande werkelijkheid buiten ons, -hoe onvolkomen [!] die weerspiegeling ook zijn moge.” (16)—Vgk. over -deze „weerspiegeling” bl. 34, opm. 14 en Berkeley’s eigen weerlegging -P. of H. K. sect. 33. - -In diezelfde geest gewaagt Dr. Dèr Mouw, nog verwijlend bij Hartmann, -maar op weg, dunkt mij, naar Kant—Heymans, van „het inzicht in de -hallucinatie-natuur, het droomstofweefsel van het eigen lichaam”, p. -109 van Het absoluut Idealisme. - -[62] Zo noemde ze reeds Berkeley, Dial. III, p. 154. - -[63] Zelf een produkt van geestelike associatie of „synthese” (Wundt) -uit de beide niet-plastiese onderling verschillende gezichtsbeelden. - -[64] Dit is het „sociale” element der objectivatie, waarop Wundt c.s. -en Riehl de aandacht vestigen. - -[65] Het inzicht, dat het objectieve immanent, niet transcendent is, -verleidt gemakkelik tot een soort individualistiese overschatting dier -„immanentie”, tot de waan nl., dat het objectieve reeds onmiddellik -binnen het bereik van individueel bewustzijn zou liggen, in plaats van -verstandelike gevolgtrekking te behoeven, als onderstelling. Bij -Berkeley komt dit herhaaldelik voor, bij Kant zo kras mogelik, op een -plaats in de 1e uitgave van zijn K. d. r. V., die hij gelukkig zelf -geheel geschrapt heeft, p. 313 ss.: „Nun sind aber äussere Gegenstände -(die Körper) bloss Erscheinungen, mithin auch nichts Anders, als eine -Art meiner [!] Vorstellungen, deren Gegenstände nur durch diese -Vorstellungen etwas sind, von ihnen abgesondert aber nichts sind. Also -existiren eben sowol äussere Dinge, als ich Selbst existire und zwar -beide auf das unmittelbare Zeugniss meines Selbstbewusstseins, nur mit -dem Unterschiede: dass die Vorstellung meiner Selbst, als des denkenden -Subjects, bloss auf den innern, die Vorstellungen aber, welche -ausgedehnte Wesen bezeichnen, auch auf den äussern Sinn bezogen werden. -Ich habe in Absicht auf die Wirklichkeit äusserer Gegenstände eben so -wenig nöthig zu schliessen, als in Ansehung der Wirklichkeit des -Gegenstandes meines innern Sinnes, (meiner Gedanken), denn sie sind -beiderseitig nichts als Vorstellungen, deren unmittelbare Wahrnehmung -(Bewusstsein) zugleich ein genugsamer Beweis ihrer Wirklichkeit -ist.”—Vergelijk reeds het inzicht van p. 318, over de verhouding van -waarneming en daaruit af te leiden objectieve werkelikheid en de, zij -het ook juiste, petitio principii, „dass ohne Wahrnehmung selbst die -Erdichtung und der Traum nicht möglich sind.” In plaats van het -teruggenomene brengt dan de 2e druk in de zgn. „Widerlegung des -Idealismus”, en de daarbij behorende noot der voorrede, wanhopige -pogingen, om te „bewijzen”, „dass äussere Erfahrung eigentlich -unmittelbar sei”. Kant bedoelt te bewijzen, dat we „äusseren Sinn”, -„äussere Wahrnehmung” hebben en niet „bloss äussere Einbildungskraft”. -Evenwel: „Ob diese oder jene vermeinte Erfahrung nicht blosse -Einbildung sei, muss nach den besondern Bestimmungen derselben und -durch Zusammenhaltung mit den Kriterien aller wirklichen Erfahrung, -ausgemittelt werden.” This is all that I contended for. - -[66] „Ding” of „Sache” is hier een door Kant al even ongelukkig gekozen -woord als: „Object-an-sich” of zelfs „transcendentales Object”; wel -sluiten deze woorden aan bij het gewone naieve spraakgebruik, dat ook -met de wereld der „dingen”, der „objecten”, bedoelt het van de geest -onafhankelik gedacht bestaande. De inhoud dier begrippen komt dus vrij -wel overeen, bij Kant en bij het naief (transcendentaal) realisme, maar -heel de omvang, die ze hier hebben, wordt door Kant, door de kritiek, -terecht buitengesloten. Vandaar een hopeloze verwarring. Want bij -„ding” en „objekt” stelt nu eenmaal ieder zich de „empiriese realiteit” -met haar phaenomenale eigenschappen voor!—Zo wordt dan ook heel Kant’s -kennisleer voortdurend vermaterialiseerd doordat men van de -„Gegenstände, die unsere Sinne rühren”... stoffelike voorwerpen -maakt... en dan van de zinnen... zintuigen. Voorbeeld ten onzent A. -Pierson, Wijsgeerig Onderzoek, 1882, p. 48 s. „‚Die Gegenstände rühren -unsere Sinne’. Het is natuurlijk [!] een geheel materieele schok, dien -de zintuigen—Kant schrijft: zinnen—ondervinden, want hij, die de -zintuigen heeft, weet nog niet, dat het voorwerpen zijn [later zegt P. -uitdrukkelik: „stoffelijke voorwerpen”!], die zijne organen op -eenigerlei wijze aandoen.” (Overgenomen, zonder kritiek, door Dr. P. H. -Ritter in zijn m.i. mislukte Heymans-imitatie, de „Schets eener -critische [?] geschiedenis van het Substantiebegrip in de nieuwere -wijsbegeerte” p. 265 s.). - -[67] Als had Kant deze „neokantiaanse” misvatting voorzien, zo weert -hij die expressis verbis af: - -Proleg. p. 139—140, vooral: „Es ist also kein kontinuierlicher Fortgang -und Annäherung zu diesen Wissenschaften und gleichsam ein Punkt oder -Linie der Berührung. Naturwissenschaft wird uns niemals das Innere der -Dinge, d.i. dasjenige, was nicht Erscheinung ist, aber doch zum -obersten Erklärungsgrunde der Erscheinungen dienen kann, entdecken; -aber sie braucht dieses auch nicht zu ihren physischen Erklärungen; ja, -wenn ihr auch dergleichen anderweitig angeboten würde (z.B. Einfluss -immaterieller Wesen), so soll sie es doch ausschlagen und gar nicht in -den Fortgang ihrer Erklärungen bringen, sondern diese jederzeit nur auf -das gründen, was als Gegenstand der Sinne zu Erfahrung gehören und mit -unsern wirklichen Wahrnehmungen nach Erfahrungsgesetzen in Zusammenhang -gebracht werden kann.” Gulden woorden, die een Hartmann c.s. implicite -nog strenger afstraffen ten deze dan Lange het in Kant’s zin explicite -heeft gedaan. - -[68] In de objecten wereld wordt waarschijnlik deze werkelikheid -gesymboliseerd tot de phaenomenale beïnvloeding van een centraal -zenuwstelsel door de ruimtedingen rondom,—de „buitenwereld”. - -[69] Heymans (p. 199 Einf.): „die Gesamtheit der möglichen sinnlichen -Wirkungen unbekannter Weltprozesse ins Bewusstsein eines idealen -Beobachters”. - -[70] Ten onzent schrijft b.v. de heer P. J. Grotegast, Levensleer 1906, -p. 70: „Het is een feit van waarneming dat de ziel met een ijlen -subtielen band aan het slapende lichaam verbonden blijft”.—Deze -spiritistiese heer praat ook van de „aangeboren [!] denkvormen [!] -Ruimte en Tijd”, van „uit het stofkleed gescheiden zielen”, die zich -naar „eene Denkwereld” oftewel „de intelligibele sfeer, het -transcendente gebied”, alias „een Schimmenrijk” begeven, ja van „dit -kortstondig leven als slechts eene episode van het veel grootere -onbegrensde transcendentale [sic] leven”, van „het droomende wezen, -waar de categorieën buiten werking zijn gesteld” enz. Arme Kant, die -zijn termen aan zulk een milieu, aan zulk een zaak moet lenen, sinds -een du Prel zijn „transcendentale Physik” en „transcendentale -Psychologie”, ja zelfs zijn „transcendentaal Darwinisme” heeft -uitgevonden, met een „intelligibele [d.w.z. spiritistiese!] Welt” en -„transcendentale” Subjecten. Op p. 74 staat: „Voorbeelden dat paarden -en honden spoken en verschijningen zien zijn er te over”! En dan zijn -er nog mensen, die spokenwaarneming durven loochenen! Vgk. opm. 32. - -[71] Natuurlik weet Hegel, op de nodige afstand zich houdend van Kant -en van kenniskritiek, uit „der Natur des Begriffs” zu deducieren „die -Notwendigkeit, dass der Raum gerade drei Dimensionen hat”, en gewagen -dus ook nu nog zijn ’tzij idealistiese, ’tzij materialistiese napraters -(Dietzgen b.v.) van de „Denknotwendigkeit” der meetkunde, trots Kant’s -weerlegging nu ja, maar ook trots heel de metageometrie! - -Vgk. bij Natorp, Logik, p. 46, „die volle Konsequenz aus den Prämissen -Kants” en p. 49 de Kant toegedichte „Rest von Empirismus”. - -[72] Een wellicht uit de door buitenlanders verkeerd gelezen -verduitsing (No-umena) in het Frans en Nederlands overgegane fout is de -uitspraak noemena—in pl. v. no-oemena of, verlatijnst, noümena. - -[73] Zo heten Begriffe ohne Anschauung „leer”; zo zegt p. 143, dat -zodanige „Begriffe ganz unmöglich sind, noch irgend einige Bedeutung -haben können”, zo krijgen die „reinen Verstandesbegriffe” „eine -Beziehung auf Objecte, mithin Bedeutung” (p. 148). - -[74] Ter afwijzing van een veel verspreid misverstand zij hier alleen -nog opgemerkt, dat de „werkelikheid”, aan het An-sich toe te kennen -(„absolute Position”), volstrekt geen „kategorie” is, hoegenaamd niets -met de „Realität” (= realitas sensatio phaenomenon; „Realität ist im -reinen Verstandesbegriffe das, was einer Empfindung überhaupt -correspondiert; dasjenige also, dessen Begriff an sich selbst ein Sein -(in der Zeit) anzeigt”) of het „Dasein” („in einer bestimmten Zeit”) -van zijn „Kategorientafel” te maken heeft. - -[75] Onder „dingen” versta men hier dus vooral niet de -ruimte„dingen”—de „voorwerpen” der natuur, maar Kant’s „afficirende” -„Dinge an sich”,—de van waarneming onafhankelik bestaande -werkelikheden.—Ook Kant dacht hier, naar ik uit tal van plaatsen zou -kunnen bewijzen (vgk. opm. 30), aan tijdelike, en wel met eigen -phaenomenaliteit gelijktijdige, subjectieve, niet-ruimtelike, -niet-materiële werkelikheid, dus het An-sich wel als -van-waarneming-onafhankelik, niet als van-bewustzijn-onafhankelik, dus -niet in de strenge zin van het onvoorstelbaar grensbegrip, waaraan geen -enkel praedicaat meer kan worden toegekend tenzij door negatieve -analogie. Dit is de verklaring van het anders onoplosbaar raadsel, dat -Kant van die beroemde „Widerspruch” van een „affizierendes Ding an -sich” niets gemerkt heeft.—Zie daarover de tekst p. 70 ss. - -[76] Men schafte zich uit Reclam’s Universal-Bibliothek de handige -Kehrbach-ed. aan. - -[77] Over de zinledige naief-realistiese formulering dezer -subjectiviteit als volgt: - -„1. Der Ton ist im Gehirn. 2. Der Ton scheint ausserhalb des Gehirnes -zu sein.” - -„1. Das Licht ist im Gehirn. 2. Das Licht scheint ausserhalb des -Gehirnes zu sein.” enz. (Rée) zal ik straks nader spreken. Hoe -gerechtvaardigd is het verzet van Avenarius c.s. tegen deze als tegen -elke materialistiese „Introjectie”! Ook tegen die van Schopenhauer (zie -opm. 50) en dienovereenkomstig Liebmann, Anal. der W.², p. 184: „Die -Sinnesempfindungen... entstehen... erst im centralen Nervenapparat des -Gehirns” en (ibid.): „der Ort des Empfindens (im Centralorgan)”. - -Merkwaardig, hoe reeds Collier, Berkeley’s antirealistiese tijdgenoot -en geestverwant, zich in de Introduction van zijn Clavis Universalis -weert tegen dit misverstand: „When I affirm that all matter exists -dependently on mind, I am sure my reader will allow me to say, I do not -mean by this that matter or bodies exist in bodies,” enz... „I must -needs desire to have this remembered, because experience has taught me -how apt persons are, or will be, to mistake me in this particular!” - -Een profeties woord! - -[78] De oorzaak, dat Kant de „vormen” dier biezondere zinnen over ’t -hoofd heeft gezien, lijkt mij vooral het feit, dat de daarop gebaseerde -synthetiese oordelen a priori van zo weinig wetenschappelik belang -zijn,—en altans in Newton’s mechaniese natuurwetenschap niet voorkomen. -Ik zie daarin dus nog een gevolg van hetzelfde mechanicisme, waartegen -Mach c.s. in onze dagen met reden zich verzetten, dat door Prof. -Heymans principieel is weerlegd, en dat ook b.v. Cohen’s filosoferen -nog geheel overheerst. - -[79] Men verwarre niet de zuiver phaenomenalistiese -locaalteken-theorie, te weten, dat de geest eenvoudig de -niet-ruimtelike gegevens als locaalteken leert gebruiken, d.w.z. op de -gegevens van een oorspronkelik ruimtestellende zin zonder transcendente -ruimte betrekt, met de koddige realistiese „locaalteken”-wijsheid van -Hartmann, die ons uit onruimtelike „tekens” met verstand en fantasie de -„subjectiven Gesammtraum” laat afleiden..., die nu... een „adaequaat -Repräsentant” is van de... onafhankelik van de geest... bestaande -ruimte! De transcendente „kleuren” veroorzaken kleurloze „kleurtekens” -in onze geest, die daaruit de psychiese kleuren afleidt... welke nu... -„adaequate Repräsentanten” zijn van de transcendente kleuren!! Ziedaar -in beeld Hartmann’s ruimte-kennisleer, Hartmann’s -„transcendentaal-(ruimte-)realisme”, bedoeld als Kant-verbetering!—Ware -Philosophie des Unbewussten! Zie Hartm., Grundproblem, p. 106–107. (24) - -[80] Natuurlik betekent dit „van te voren” niet: vóór dat ik ooit tonen -gehoord heb; uitsluitend en alleen bij „gelegenheid” van toon-ervaring, -van ervaringsgegevens, kunnen mij de formele elementen (dus nooit vóór, -wel pas na ’t gegeven-zijn van „materie”) tot bewustzijn komen. Ik moet -ze abstraheren uit ’t ervaringsgeheel.—Vgk. p. 8 Kant’s uitspraak. Het -verdient dus wel aanbeveling, de term „van te voren” (voor a priori) te -vervangen door „bij voorbaat”. - -[81] Zo b.v. Euler (Tentamen Novae Theoriae Musicae, Petropolis, 1739) -en tans o.a. Herckenrath, Problèmes d’Esthétique et de Morale, p. 57 -ss.—p. 61. - -[82] Ook Leibniz nog b.v.: La musique nous charme, quoique sa beauté ne -consiste que dans les convenances des nombres etc. (Principes de la -nature et de la grâce). (26) - -[83] Bolland, Tweem. Ts. ’98, p. 72: „Op geene wijze qualiteit -afleidbaar en begrijpelijk uit de quantiteit.” - -[84] Ook tegenover Charles Dunan, Théorie psychologique de l’Espace, -Paris 1895, wiens bestrijding van Berkeley en de école anglaise -contemporaine ons niet deert, wiens betoog voor de ruimte als objet de -perception visuelle niet overtuigt (een en ander op ev. elders uiteen -te zetten gronden) en wiens verzet tegen Kant’s ruimteleer (Chap. VII) -op misverstand berust, daar Kant’s, volgens D. strijdige, „deux -manières de concevoir l’espace a priori” (p. 138 ss.) één blijken, als -men niet het a priori „devançant l’expérience, sinon chronologiquement, -du moins logiquement” evenwel chronologiquement misvat, gelijk D. doet: -„nous nous représenterions d’abord l’espace, et ensuite les phénomènes -dans et par l’espace.” - -[85] Zie G. und E. § 55 en Einführung § 23. - -[86] Overeenkomstig de drieërlei bewegingsrichting: op-neer, -rechts-links, voorwaarts-achterwaarts.—Is elke bewegingsgewaarwording -een functie van deze 3 soortverschillen, dan is ook elke beweging een -functie van deze 3 richtingen,—en de ruimte „driedimensioneel”. - -[87] De ruimtelikheid der dingen is dus een verhouding tot, een functie -van, onze bewegingszin: het produceren van bewegingsgewaarwordingen -wordt op bepaalde wijze verhinderd. Van een „Hemmungssinn” is hier dus -geen sprake. Aldus vervalt m.i. het door Dr. Dèr Mouw op p. 28 van zijn -„Kritische Studies” geopperd bezwaar. - -[88] Nog na 1900 is in ons land een wijsgerig-bedoeld theologies -proefschrift verschenen, waarin te lezen staat: „Kant b.v. betoogt, dat -ruimte en tijd de vormen zijn van ons verstand [?], maar niet de dingen -werkelijk eigen zijn”... „Kant echter meent, dat, wanneer wij na -zorgvuldig onderzoek tot de slotsom zijn gekomen, dat een voorwerp een -meter lang is, dit in werkelijkheid zeer goed twee meter zou kunnen -zijn. Door deze onderstelling wordt alle zekerheid weggenomen” enz. - -De schrijver verdient, wegens een sympathiek en verdienstelik werk, -later geschreven, dat ik zijn naam hier onvermeld laat. - -[89] Elke kennis a priori omtrent die inhoud der ervaring is dus voor -de kritiek principieel onmogelik. - -Men geniete de onbewuste ironie der tegenstelling in het volgende -zinnetje van Schopenhauer, V, p. 52: „Dass Zeit und Raum ihrer [?] Form -nach a priori angeschaut werden, hat Kant gelehrt; dass es aber auch -ihrem Inhalt nach geschehen kann, lehrt der hellsehende -Somnambulismus.” (cf. Riehl, Philosophie der Gegenwart, „die Grundlagen -der Erkenntnis”, p. 133). (28) - -[90] Wanneer dus Kant de aprioriteit van tijd en ruimte ook -subjectiviteit noemt, dan moge waar zijn, wat Liebmann beweert („Z. A. -d. W.”³ p. 98), dat daardoor „unzählige Missverständnisse seiner Lehre -veranlasst worden sind”, het is nochtans van Liebmann zelf een -misverstand, dat daarin „sogar ein theilweises Sichselbstmissverstehen -liegt.” Het is wonderlik, hoe spoedig men gereed is, telkens als men -bij Kant iets vindt, strijdig met eigen Kantopvatting, te geloven dat -Kant misvat is... door Kant. - -[91] Cf. Proleg. p. 165/6. - -[92] Cf. Berkeley, P. of H. K. s. 22: „a downright contradiction”, s. -23: „a manifest repugnancy”, en s. 90. - -[93] Dit laatste had „de goede Berkeley” al driekwart eeuw vroeger -gezegd, o.a.: sect. 8, Pr. of H. K. (Zie boven p. 35 noot 1). - -[94] Uitstekend al ten aanzien der objekten Berkeley, s. 18: „But -though it were possible that solid, figured, moveable substances may -exist without the mind, corresponding to the ideas we have of bodies, -yet how is it possible for us to know this? Either we must know it by -sense or by reason”.—Er volgt betoog der onmogelikheid van elk van -beide. De 3e „mogelikheid”, Hartmann c.s.’ „onbewuste” toverij, heeft -Berkeley „voorbijgezien”, evenals Kant de door Trendelenburg ontdekte -„Lücke”. - -[95] Hartmann noemt deze toverij: „Intuition” van de „unbewusste -Vernunft”—Krit. Grundlegung, p. 111: „Erwägt man nun, dass die Dinge an -sich doch nur realisirte Intuitionen der unbewussten Vernunft sind, und -dass es ebenfalls die unbewusste Vernunft ist, welche in unbewusster -intuitiver Weise die Sinnesempfindung nach Maassgabe der in ihr -gegebenen Merkmale zur räumlichen Anschauung formirt (die nun erst -bewusst wird), dann liegt der Gedanke sehr nahe, dass die unbewusste -Vernunft in beiden Fällen sich ein und derselben Intuitionsform -bedienen werde. Es wäre nicht abzusehen, was sie hindern sollte, die -unbewusste schöpferische Intuitionsform des Dinges an sich in der -unbewussten nachschaffenden Intuitionsform der zu bildenden Anschauung -zu wiederholen, oder was sie hindern sollte, die für unsere -Sinnlichkeit intendirte Form des Raumes auch vorweg zur schöpferischen -Intuition zu verwenden.” - -[96] Vgk. b.v. Rich. Horn, Der Causalitätsbegriff in der Philosophie -und im Strafrechte, I: C, getiteld: „Kants transcendentaler Idealismus -von Hartmann... widerlegt”. - -[97] We weten nu: slechts dogmaties realisme waant deze „natuur”, van -bewustzijn afhankelik als zij is,... de oorzaak van bewustzijn, van -gewaarwordingen, noemt b.v. de rode appel of de beweging van stofdelen -de oorzaak van m’n gewaarwording, terwijl mijn gewaarwording tot die -beweging staat niet als gevolg, maar als een werkelik geval van een -oneindige reeks denkbeeldige, mogelike gevallen. Zie voor het verschil -tussen 1 en 2 vooral b.v. K. d. r. V. p. 182 ss.: „subjective -Apprehension” en „objective Erscheinung”. - -[98] Een gedachte van onschatbare waarde in de strijd tegen het -immaterialisties dualisme van Lotze, Thiele, Apel c.s., vóór het -soortgelijk monisme van Kant, Heymans, Eisler c.s. Want is eenmaal het -dogmaties materie-realisme overwonnen, dan gaat de strijd nog -uitsluitend om de vraag: is de natuur Erscheinung van het ons bekende -psychiese, van geestelike werkelikheid, gelijksoortig aan, en aan -soortgelijke wetten onderworpen als, het ons bekende psychiese leven, -of nog van iets anders, heterogeens, waarvan ons dus elke -voorstellingsmogelikheid ontzegd is. - -[99] Wie meer plaatsen voor het „An-sich” wil hebben zoeke op: p. 321: -„an sich selbst d.i. ohne alle Beziehung auf die Sinne...”; p. 233; -vooral Proleg. § 13 Anm. II, al. 3 en 4 en § 57. - -[100] Vergelijk voor deze onderscheiding wat Bolland noemt: ein Ding an -sich erster Instanz, of te wel „das erkenntnistheoretisch -Transcendente” (voorbeeld: für einen jeden alle andern Ich) tegenover -„das Ding an sich in zweiter Instanz, das Ding an sich im ontologischen -Verstande. In erkenntnistheoretischer Hinsicht giebt es ‚Dinge an -sich’, in ontologischer Beziehung dürfen wir nur von einem einzigen -Ding an sich reden, wobei denn freilich der Begriff Ding oder Substanz -in den des Wesens, der Essenz, umschlägt.” (Wereldraadsel, p. 502). Het -verschil is echter, dat dit „An sich in 2de instantie” voor -Hartmann-Bolland als ontologies dogma staat tegenover het kenniskrities -An-sich. Voor Kant is het daarentegen een zuiver kenniskritiese -hypothese, ter oplossing van het raadsel van een bepaald soort -synthetiese oordelen a priori. - -[101] Dat zal ook wel een reden mee zijn, waarom hij dergelijke -gedeelten uit de 2de druk heeft verwijderd;—het tijd-idealisme zag geen -kans, ze te laten staan. In zoverre is dan ook, lijnrecht in -tegenstelling met Schopenhauer’s gangbaar oordeel, de 2de druk juist -idealistieser dan de 1ste. - -[102] Een zinnetje als het volgende uit de 1e druk K. d. r. V. acht ik -tekenend voor Kant’s oorspronkelike gedachtengang: „Nun behaupte ich: -die eben angeführten Kategorien sind nichts Anders, als die Bedingungen -des Denkens zu einer möglichen Erfahrung, so wie Raum und Zeit die -Bedingungen der Anschauung zu eben derselben enthalten.” (p. 124). - -[103] Dit levert stellig een ernstig te behartigen bijdrage tot de -psychologie van het gezag bij de meest krities-aangelegde geesten! Ten -onzent hebben o.a. Dr. Bellaar Spruyt en de heer P. Bierens de Haan die -fout overgenomen. - -[104] Zie Leitf. der phys. Psychologie⁴, p. 265. - -[105] Kant zelf noemt nu en dan (b.v. K. d. r. V. p. 258) ’t An-sich -„Ursache der Erscheinung”, evenals hij „Erscheinung” soms neemt niet in -objectieve maar in individuele zin, voor „Vorstellung” of -„Wahrnehmung”. - -[106] Heel goed Kinkel, o. c. p. 64. - -[107] K. d. r. V. (p. 304): „Wir haben in der transscendentalen -Aesthetik unleugbar bewiesen: dass Körper blosse Erscheinungen unseres -äusseren Sinnes und nicht Dinge an sich selbst sind. Diesem gemäss -können wir mit Recht sagen: dass unser denkendes Subject nicht -körperlich sei, das heisst: dass, da es als Gegenstand des inneren -Sinnes von uns vorgestellet wird, es, insofern als es denkt, kein -Gegenstand äusserer Sinne, d.i. keine Erscheinung im Raume sein könne. -Dieses will nun so viel sagen: es können uns niemals unter äusseren -Erscheinungen denkende Wesen, als solche, vorkommen, oder, wir können -ihre Gedanken, ihr Bewusstsein, ihre Begierden etc. nicht äusserlich -anschauen; denn dieses gehört alles vor den innern Sinn.” - -[108] „Als men hem [„de materialist”] namelijk vraagt of hij het -mogelijk houdt dat in ditzelfde vertrek op ditzelfde oogenblik een -oneindige verscheidenheid van hoog en laag georganiseerde wezens, -engelen, demonen, geesten of hoe men ze noemen wil, vertoeft, dan zal -hij dit bij voorbaat ten stelligste ontkennen en al die ideeën -toeschrijven aan mystiekerij, bijgeloof en bakerpraatjes.” - -Vermoedelik zal „de materialist” te krities zijn voor zo krities een -ontkenning, want hij is zich allicht niet bewust van voldoende grond -voor zekerheid a priori hieromtrent, te danken aan de machthebbende -kenniskritiek. - -Laten wij ons hier vermeien in Leibniz’ ironies antwoord aan Clarke -(die in een brief gelijksoortig vermoeden geopperd had voor het onding -der „ledige ruimte”: „Dieu est certainement présent dans tout l’espace -vide; et peut-être qu’il y a aussi dans cet espace plusieurs autres -substances, qui ne sont pas matérielles, et qui par conséquent ne -peuvent être tangibles, ni aperçues par aucun de nos sens.”): - -„Au reste, si l’espace vide de corps (qu’on s’imagine) n’est pas vide -tout à fait, de quoi est-il donc plein? Y a-t-il peut-être des esprits -étendus ou des substances immatérielles, capables de s’étendre et de se -resserrer, qui s’y promènent et qui se pénètrent sans s’incommoder, -comme les ombres de deux corps se pénètrent sur la surface d’une -muraille?” etc... „N’est-ce pas renverser les notions des choses, -donner à Dieu des parties, donner de l’étendue aux esprits? Le seul -principe du besoin de la raison suffisante fait disparaître tous ces -spectres d’imagination. Les hommes se font aisément des fictions, faute -de bien employer ce grand principe.” (Uitg. Janet, I p. 778). - -Het is een hoog intellectueel genot, uit de lectuur van Leibniz te -beseffen, over welke verlegenheden en afdwalingen van deze zijn geniale -voorganger Kant ons heen heeft geholpen, en hier de voorbereiding van -problemen en termen van Kant gade te slaan. - -[109] Cf. Alfred Binet, L’Ame et le Corps, p. 157: „A ce raisonnement -théorique on pourrait déjà objecter qu’en fait, dans notre vie vécue, -nous ne cessons pas de localiser dans l’espace, quoiqu’un peu -vaguement, notre pensée, notre moi, notre ensemble intellectuel. En ce -moment je me considère moi-même et je me prends comme exemple. J’écris -ces lignes dans mon cabinet de travail, et il n’y a pas de raisonnement -métaphysique qui puisse me faire abandonner cette conviction intime que -mon tout intellectuel est dans cette chambre, du deuxième étage de ma -maison de Meudon. Je suis ici et non ailleurs. Mon corps est ici, et -mon âme, si j’en ai une, est ici. Je suis où est mon corps, je crois -même que je suis dans mon corps.” - -Interessante belijdenis van een geloof, dat niet gedacht, van een -gedachte, die niet geloofd kan worden! - -[110] De heer v. Eeden zij hier herinnerd aan zijn eigen „Studies” III, -Redekunstige Grondslag van Verstandhouding, § 125, waar hij zijn -mystiek, onveranderlik, „absoluut” („absoluter dan de tijd zelve”) „Ik” -eveneens onruimtelik maakt. - -[111] Duidelik vooral Prol. § 32: „Erscheinung d.i. die Art wie unsere -Sinne von diesem unbekannten Etwas afficirt werden”, spec. p. 64: - -„Erscheinungen deren Möglichkeit auf dem Verhältnisse gewisser an sich -unbekannter Dinge zu etwas Anderem nämlich unserer Sinnlichkeit -beruht.” - -[112] Tenzij gij met „voorstelling” werkelik niets dan individuele -voorstelling bedoelt, „denkbeeld” dus. Dan hebt ge in zover gelijk: -onze denkbeelden („voorstellingen”) omtrent de (immanente) objekten -moeten zich naar die objekten zelf richten... willen zij juist zijn. - -[113] Tans waarschijnlik in een afzonderlike rechtsverhandeling (zie -voorrede). - -[114] Cf. Russ. Prawda = waarheid = recht; „richtig”, „recht haben”; -juist = juste. - -[115] Vergelijk ten deze de onverbeterlike wijze, waarop de Neokantiaan -Bruno Bauch, Ethik, p. 253 s. (Die Philosophie im Beginn des -zwanzigsten Jahrhunderts²) waarheid en zedelikheid (behoorlikheid) -verhaspelt, om te bewijzen, dat de loochening van het behoren -soortgelijke zelfweerspreking zou bevatten als de waarheidsontkenning. -Zijn sofisme berust op de dubbelzinnigheid van „verantwortlich -bewerten”, „dagegen Stellung nehmen”, gebruikt gelijkelik voor -ontkenning van juistheid, en voor ontzegging van zedelike waarde.—Hier -wordt zowel de logica verethiseerd, als de ethica verlogiseerd. - -[116] Het is alleen aan een krities genie als H. Cornelius gegeven, -beide tegelijk aan te nemen, het één op grond van het ander, in één -zelfde zinnetje, zie opm. 29. Uitnemend Kuno Fischer, Kritik der -Kantischen Philosophie, p. 266: „Da die Erscheinungen aus den -Eindrücken oder Empfindungen der sinnlichen Vernunft als ihrem Stoffe -hervorgehen, so können diese unmöglich aus jenen erklärt werden, denn -unser Philosoph war nicht der Ansicht, dass die Erde auf dem grossen -Elephanten ruht und der grosse Elephant auf der Erde.” In dezelfde zin -p. 179: „Da sie [die Empfindungen] den Stoff aller Erscheinungen -ausmachen, so können wir sie nicht aus den letzteren herleiten, ohne in -den fehlerhaften Zirkel zu gerathen, erst die Erscheinungen aus den -Eindrücken und dann diese aus jenen entstehen zu lassen; sie können -nicht aus der Sinnenwelt entspringen, da vielmehr die Sinnenwelt aus -ihnen entspringt.” (37) - -[117] De enige zin, waarin Berkeley die onderstelling voor zijn -rekening zou hebben genomen, aangezien hij evenmin de transcendente, -niet-zinnelike, oorzaak onzer gewaarwordingen loochent als het bestaan -van andere a.z. onwaarneembare subjecten. - -[118] Zeer opmerkelik is de plaats waar, en de licht te bevroeden reden -waarom, Berkeley zelf zich uitdrukkelik verzet tegen „perceivable” -i.p.v. „actually perceived”: Dial. III, p. 329: Daar laat hij Hylas -opperen: „Yes, Philonous, I grant the existence of a sensible thing -consists in being perceivable, but not in being actually perceived”. Nu -voelt Ph. (Berkeley), dat dit „perceivable” realisties gedacht kan -zijn, immers kan betekenen: wat een waarnemingsinhoud kan geven, -evenzeer als, idealisties, wat een waarnemingsinhoud kan worden. Hij -wil nu, natuurlik, alleen dit laatste doen gelden en antwoordt dus: -„And what is perceivable but an idea? And can an idea exist without -being actually perceived?”. - -[119] De loochening van de „rerum natura”, van de objecten wereld als -zodanig, noemt Berkeley zelfs „sceptical cant” en hij zelf definieert -nauwkeurig ’t verschil tussen natuurdingen, „real things”, en „chimeras -or ideas of our own framing”, Pr. of H. K. sectt. 27, 30 en 33. - -[120] B. is dus nog ruimte-empirist. Het verschil en de overeenkomst -wordt door Kant zelf duidelik geformuleerd: Proleg. p. 165: - -„Raum und Zeit, samt allem, was sie in sich enthalten, sind nicht die -Dinge oder deren Eigenschaften an sich selbst, sondern gehören bloss zu -Erscheinungen derselben; bis dahin bin ich mit jenen Idealisten auf -einem Bekenntnisse. Allein diese, und unter ihnen vornämlich Berkeley -sahen den Raum für eine blosse empirische Vorstellung an, die ebenso, -wie die Erscheinungen in ihm, uns nur vermittelst der Erfahrung oder -Wahrnehmung, zusamt allen seinen Bestimmungen bekannt würde; ich -dagegen zeige zuerst: dass der Raum (und ebenso die Zeit, auf welche -Berkeley nicht acht hatte) samt allen seinen Bestimmungen a priori von -uns erkannt werden könne, weil er sowohl, als die Zeit uns vor aller -Wahrnehmung oder Erfahrung, als reine Form unserer Sinnlichkeit -beiwohnt, und alle Anschauung derselben, mithin auch alle Erscheinungen -möglich macht.” - -[121] Terecht Kuno Fischer, Kritik der Kantischen Philosophie, (Philos. -Schriften II, p. 185) aldus: „Es heisst die Fundamente der kritischen -Philosophie erschüttern, sobald die Anerkennung der Dinge an sich und -ihre Unterscheidung von den Erscheinungen entweder verneint wird oder -auf unrichtige Art stattfindet.” en in aansluiting bij Schopenhauer, p. -243: „es heisst die gesammte kantische Lehre verneinen oder von Grund -aus verkennen, wenn das Ding an sich überhaupt abgeleugnet oder -demselben die Realität, d.h. der Charakter des Urseienden abgesprochen -wird.” Vgl. ook p. 258 ald. - -[122] Deze beide zuiver kennistheoretiese geschriften zijn voor -Hartmann massgebend: al zijn verder werk rust er op en verwijst er -naar, zonder ooit dieper inzicht in Kant en het kritiese probleem te -bereiken, speciaal niet in het speciale „Kants Erkenntnistheorie und -Metaphysik in den vier Perioden ihrer Entwickelung”, 1894.—Enkele -zinnen mogen Hartmann’s verhouding tot Kant in dit werk kenschetsen: -„Man sieht, dass das Problem, mit dem Kant sich beschäftigt, von dem -Unterschiede der analytischen und synthetischen Urteile ganz unabhängig -ist, dass er es mit Unrecht auf die letzteren beschränkt und duren die -Zugrundelegung dieses Gegensatzes nur verwirrt und gestört hat.” (p. -87); „der ganze Boden, auf dem die Kantsche Transcendentalphilosophie -runt, ist deshalb für unsere Zeit gar nicht mehr vorhanden.” (p. 92); -„Die ganze Aufgabe und Arbeit der Kantschen Vernunftkritik hat daher -für uns gar keinen Sinn mehr.” (p. 93)!—Kant’s „vierte Periode” -(1789–1790) echter, zijn „Kritik der Urteilskraft” vindt biezondere -genade in Hartmann’s ogen: Kant „ahnt selber nicht, wie weit er durch -die genialen Konzeptionen seiner vie[r]ten Periode über den formalen -Idealismus der zweiten und dritten hinausgeschritten ist.” (p. 256). - -[123] Zelfs Berkeley heeft dit reeds, zij ’t ook niet klaar doordacht, -gevonden en aangeduid: - -„Wherever bodies are said to have no existence without the mind, I -would not be understood to mean this or that particular mind but all -minds whatsoever.” (Hier doemt reeds Kant’s „Bewusstsein überhaupt” -op.). „It does not therefore follow from the foregoing principles that -bodies are annihilated and created every moment or exist not at all -during the interval of our perception of them.” (P. of H. K. s. 48). - -[124] Deze éne objectieve (coeno-subjectieve) ruimte is dus volstrekt -niet een dier „vele wonderen”, die een „harmonia praestabilita” ter -„verklaring” behoeven. Hier als elders is zulk een harmonia -praestabilita slechts een dogmaties antwoord op slechts dogmatiese -probleemstelling. Men make zich de zaak niet moeiliker dan zij is. De -éne objectieve ruimte staat tot de vele individuele ruimtelike -gewaarwordingen en ruimtevoorstellingen en -begrippen precies zo als -één bepaald objekt, b.v. een knikker met z’n éne kleur en z’n éne -bolvorm, tot de vele individuele knikkergewaarwordingen en --voorstellingen of -begrippen.—Voor elk dogmaties realisme nl. als -transcendente oorzaak tot gevolg, voor de kritiek met haar -objectimmanentie als ’t zij schema voor, ’t zij systeem van, universeel -mogelike gewaarwordingsinhouden tot werkelike gewaarwording van ’n -individueel subjekt, als abstrakt geheel van mogelikheden tot concrete -gedeeltelike verwezenliking. - -[125] Mijn plan was, ook die van Rée en Adickes explicite te -weerleggen. Het komt mij achteraf echter voldoende voor, het implicite -te hebben gedaan.—Belangstellende lezers mogen zelf de proef op de som -nemen, b.v. met Rée’s „Philosophie” of het verdienstelike, schoon zeer -infra-kantiaanse boekje van Adickes: Kant contra Haeckel, of zij deze -en dergelijke realistiese bezwaren tans te boven zijn. Zo niet, dan zou -ik toch mijn doel bij hun waarschijnlik nooit vermogen te bereiken. Zie -verder opm. 39. - -[126] K. G. VIII, Kritik der transcendentalen Aesthetik, pp. 118–138. - -[127] Aldus b.v. Mr. J. A. Levy, Het Indeterminisme, p. 217, Dr. -Wijnaendts Francken, Inleiding t. d. Wijsbeg., p. 78 (vgk. p. 53: „de -aanschouwingsvormen waarin ons denken zich beweegt”) en de heer P. H. -Hugenholtz jr., Ethisch Pantheïsme, p. 180. - -In „Rechter en Wet”, p. 342, luidt het, aangaande Kant, zelfs: „de -denkwetten tijd en ruimte”! - -[128] Nog duideliker is dit bij de tijd. Onze kenbron van de tijd is -niet abstractie uit velerlei tijdelike ervaring—immers om tijdeliks te -kunnen beleven, ervaren, om „gelijktijdigheid” van tijdelike -opeenvolging te onderscheiden, om van gelijk blijven of veranderen te -kunnen merken en gewagen, moeten we reeds de tijdzin onderstellen,—al -krijgen we het begrip „tijd” door denkend abstraheren uit het in tijd -(al of niet gelijktijdig enz.) gegevene, i.e. uit getemporaliseerde -ervaring. - -Kant zelf zegt het weer zo exact mogelik, hoe ’t met dit „abstraheren -uit de ervaring” staat: p. 186, K. d. r. V.: - -„Es gehet aber hiemit so, wie mit anderen reinen Vorstellungen a -priori, (z.B. Raum und Zeit), die wir darum allein aus der Erfahrung -als klare Begriffe herausziehen können, weil wir sie in die Erfahrung -gelegt hatten, und diese daher duren jene allererst zu Stande -brachten.” (Vgk. ook het Kant-citaat van p. 8). - -Zo kan, om een voorbeeld te geven, het tijd-empirisme van de edele -Franse peinzer Guyau (wiens werken, schoon ontoereikend in ethicis als -in metaphysicis, stralen van wijsheid en schoonheid), in zijn „La -Genèse de l’Idée de Temps”² 1902, de tijd slechts afleiden uit -gegevens, wier prius ... de tijd is: „Selon nous, le temps n’est qu’une -des formes de l’évolution; au lieu de la produire, il en [!] sort. Le -temps, en effet, est une conséquence du passage [!] de l’homogène a -l’hétérogène”... (p. 119). Evenzeer onjuist is dan de aanvullende -stelling van p. 120: „la variété engendre la durée”: Ook het -onveranderlike, denkbaar en voorstelbaar, heeft zijn nauwkeurig te -bepalen duur.—En „effort” zowel als „intention”, „désirs” en -„souvenirs” vooronderstellen de tijd in plaats van omgekeerd. (40) - -[129] Dit laatste was reeds de leer van de jonge Berkeley in zijn Essay -towards a new Theory of Vision, zuiverder nog van alle ruimte-realisme -gereinigd in zijn Principles of H. K. b.v. sect. 44 (p. 177): „The -ideas of sight and touch make two species entirely distinct and -heterogeneous. The former are marks and prognostics of the latter”.... - -„So that in strict truth the ideas of sight, when we apprehend by them -distance and things placed at a distance, do not suggest or mark out to -us things actually existing at a distance, but only admonish us what -ideas of touch will be imprinted in our minds at such and such -distances of time, and in consequence of such and such actions”. - -Tegenwoordig echter is voor de psychologie de secundaire betekenis ook -van de tastzin t.a.v. de ruimte wel een uitgemaakte zaak. - -[130] In Brentano’s Psychologie vom empirischen Standpunkt, I, 1874, -vinden we diezelfde „Raumähnlichkeit”, zo waar p. 128 gewaagt van de -„Naturwissenschaft” als zij, die „die Aufeinanderfolge der physischen -Phänomene normaler und reiner... Sensationen auf Grund der Annahme der -Einwirkung einer raumähnlich in drei Dimensionen ausgebreiteten und -zeitähnlich [!] in einer Richtung verlaufenden Welt auf unsere -Sinnesorgane zu erklären suche”. En Ueberweg (System der Logik) „hat... -Unrecht, wenn er die Welt der äusseren Ursachen start raumähnlich -geradezu räumlich, statt zeitähnlich geradezu zeitlich sich erstreckend -denkt.”! - -1°. heeft de natuurwetenschap met geen metaphysiese „Annahme” te maken. - -2°. is haar wereld juist de ruimtelike! - -Vergelijk nog Wahle, o. c. p. 70. - -Elk soort gelijkheid of gelijkenis is reeds afdoende weerlegd door -Berkeley, P. of H. K. s. 8, boven geciteerd op p. 35 („an idea can be -like nothing but an idea”). - -[131] Voor deze fantastiese „Irrthum” van Kant geeft Hartmann dan de -niet minder fantastiese psychophysiologiese „verklaring”, die ik m’n -lezers niet wil onthouden: Kant was een „visueel” type, „Er stellt sich -die materielle Welt in ihrer subjectiven Erscheinung [?] hauptsächlich -vermittelst des Gesichtssinnes vor; indem er nun die Gegenstände aus -dem Gesichtsfelde hinauswirft, bleibt ihm die Anschauung [?] des leeren -Gesichtsfeldes übrig. Diese Anschauung ist aber eine positive -Empfindung; denn bekanntlich ist selbst das Schwarz eine positive -Empfindung des Sehnerven [!], um wie viel mehr das gewöhnlich zu einem -matten Grau oder auch zu einem gelbroth oder blau angehauchten Grau -subjectiv erhellte leere Gesichtsfeld der Phantasie.” enz... „Dieses -Eindringen der Empfindung wird aber von der Seele sofort auf die -festgehaltene Ortsvorstellung des innern Sehorgans [!] bezogen und so -stellt sich das eben mühsam vernichtete Gesichtsfeld als scheinbar von -dem örtlichen [!] Ich ausstrahlend wieder her. Diese Selbstbeobachtung -scheint mir die Grundlage des Kantischen Irrthums. Um aber den Raum -ganz wegzudenken hat man nur nöthig, gleichzeitig das sphärische -Phantasiegesichtsfeld und das örtlich gefasste Sehorgan wegzudenken”... - -[132] Vgk. K. d. r. V. blz. 64 en 65. - -[133] Logische Untersuchungen, D1. I. Geen wonder dat een geest die uit -beweging de ruimte en zelfs de tijd te voorschijn wil halen ook nog -even—de geest zelf tot produkt van beweging maakt.—Il n’y a que le -premier pas qui coûte. - -[134] Hoe scherp juist Kant onderscheiden heeft tussen de „subjektieve” -wetenschappen, die haar objekten, haar materiaal uit het Subjekt, uit -de denkende en aanschouwende geest zelf deduceren (het terrein der -„relations of ideas”), als de zuivere wiskunde en de logica enerzijds -en de „objektieve” (ervarings)wetenschappen als juist de „natuurkunde” -(„matter of fact”) anderzijds, weet elk ingewijde. Interessant, vooral -tegenover het verwijt van „subjektief idealisme” of ervaringverachtend -„rationalisme” en tegenover de misvatting van Kant’s natuur-immanentie -in ’t algemeen, is b.v. een plaats als K. d. r. V. p. 394, waar Kant -van de natuurdingen zegt: „Dagegen gibt es in der Naturkunde eine -Unendlichkeit von Vermuthungen, in Ansehung deren niemals Gewissheit -erwartet werden kann, weil die Naturerscheinungen Gegenstände sind, die -uns unabhängig von unseren Begriffen gegeben werden, zu denen also der -Schlüssel nicht in uns und unserem reinen Denken, sondern ausser uns -liegt und eben darum in vielen Fällen nicht aufgefunden, mithin kein -sicherer Aufschluss erwartet werden kann.” - -[135] Schopenhauer wijkt van Kant’s juist inzicht af in de -tegenovergestelde sensualistiese zin, door de „Anschauung” intellectual -te noemen en te bedoelen, dat het intellekt „aanschouwing” vermag te -geven; zie zijn Kritik der Kantischen Philosophie, I pp. 558–568 en -mijn weerlegging, opm. 18. - -[136] „The Theory of Vision Vindicated and Explained” (1733) sect. 42. - -[137] Een onzer Bolland-discipelen toont zijn begrip van Kant’s „vorm” -aldus: „Nu moet dus het algemeene ervaringsmateriaal (wat Kant de -‚vorm’ daarvan [?] noemt p. 32) [bedoeld is ed. Ros.] worden geschift -en moet er worden onderzocht, wat er beantwoordt aan de beide -vooronderstellingen [!] aangaande het objectieve en het subjectieve in -die ervaring. Het subjectieve gaat bij Kant geheel weg” etc.!—Had niet -Hegel in § 42, Kl. Logik, gewaagd van Kant’s: „Formen (das Allgemeine) -des Anschauens”? - -Dezelfde schrijver legt een bladzij vroeger Kant’s (transcendentaal) -„idealisme” gepaard met „empirisch realisme” aldus uit, dat „het -nadenken noch mag besluiten, dat de dingen alleen geestesspinnewebben -zijn, noch dat zij zoo maar voor zich, onafhankelijk van het bewustzijn -bestaan, maar beide moet aannemen [sic!] als keerzijden van dezelfde -intellectueele aanschouwing.”! - -Zijn „de dingen” hier de „voorwerpen aller waarneming” (waarvan het -verband en de schrijver zelf spreekt) dan weet nu mijn aandachtige -lezer, dat men naar Kant’s leer in pl. v. „beide moet” juist geen van -beide mag aannemen, nòch dat zij geestesspinnewebben zijn, nòch dat zij -onafhankelik van het bewustzijn bestaan. - -Zijn het, bij geval, de transcendente dingen, ook dan zijn ze naar Kant -niet geestesspinnewebben, maar bestaan wel onafhankelik van het -bewustzijn. - -Zo illustreert deze exegeet de woorden, die hij terecht op de -geciteerde laat volgen: „Het is minder makkelijk, Kant te begrijpen dan -te banaliseeren!” - -[138] Terecht merkt W. Kinkel op (Beiträge zur Erkenntniskritik, p. -19): „Es wäre vielleicht vorsichtiger gewesen und hätte auf alle Fälle -vielen Missverständnissen und Streitigkeiten vorgebeugt, wenn Kant -überhaupt statt von den ‚reinen Anschauungen des Raumes und der Zeit’ -nur von den ‚reinen Anschauungsformen des Raumes und der Zeit’ -gesprochen hätte.” - -[139] Voor de niet-onvermakelike tegenstelling vergelijke men de -„Aesthetik” van Hegel, met zijn geestige „sinnliche Unsinnlichkeit” en -„unsinnliche Sinnlichkeit” en wat dies meer zij. - -[140] Onze exegeet der „Groote Denkers”, Dr. A. H. de Hartog, schrijft, -„Kant” p. 13: „Het begrip koe b.v. komt met het begrip paard in -zooverre overeen, dat beide zoogdieren zijn” ...! Begrippen, zo -vervolgt het betoog, komen onderling deels overeen, deels verschillen -ze. Tijd en ruimte „verschillen slechts” ... zijn dus geen begrippen! -Ziedaar hoe Dr. de Hartog Kant ... vertaalt. Traduttore—traditore.—Men -bewijst zulk een Kant-voorstelling misschien nog te veel eer door de -terechtwijzende opmerking: Evenals paard en koe beide zoogdieren zijn, -precies zo zijn voor Kant tijd en ruimte beide „Anschauungsformen”,—en -evenals de begrippen paard en koe species zijn van het begrip zoogdier, -precies zo zijn voor Kant de begrippen tijd en ruimte gesubsumeerd -onder het genus-begrip Anschauungsform.—Terloops: juist Kant heeft de -verhaspeling van het subject eens oordeels en het subject-begrip, -waaruit alle ontologisme leeft, zowel de vóór-Kantiaanse wereldwijsheid -als het Hegelisme, principieel vernietigd: „bestaan is een eigenschap -niet van het subjectbegrip, maar van het subject” ... deze éne zin -stoot niet alleen elk „ontologies bewijs” omver, maar tevens elke -speculatieve „rationele” metaphysica. Herbart vond hier naar men weet -Kant’s hoofdverdienste! - -[141] „Der Raum ist kein diskursiver oder, wie man sagt, allgemeiner -Begriff von Verhältnissen der Dinge überhaupt, sondern eine reine -Anschauung. Denn erstlich kann man sich nur einen einigen Raum -vorstellen, und wenn man von vielen Räumen redet, so verstehet man -darunter nur Theile eines und desselben alleinigen Raumes.” - -[142] In tegenstelling ook met de door Hartmann’s scherpzinnigheid hier -vergeefs tegen Kant’s genialiteit aangevoerde alomvattende begrippen: -Universum oder Weltall, das Absolute, p. 128 Kr. Glg. en de noot -aldaar! ’t Verschil is maar dat ieders bewustzijn Kant’s opmerking bij -enige bezinning als juist moet erkennen, de door Hartmann daar -tegenover gestelde bewering als een absurditeit. Immers, elk ruimteding -heeft z’n plaats in, vooronderstelt, de hele éne oneindige ruimte, maar -vooronderstelt in geen enkel opzicht het bestaande Universum! - -[143] „Diese Theile können auch nicht vor dem einigen allbefassenden -Raume gleichsam als dessen Bestandtheile, (daraus seine Zusammensetzung -möglich sei), vorhergehen, sondern nur in ihm gedacht werden. Er ist -wesentlich einig, das Mannichfaltige in ihm, mithin auch der allgemeine -Begriff von Räumen überhaupt beruht lediglich auf Einschränkungen.” - -[144] „Hieraus folgt, dass in Ansehung seiner eine Anschauung a priori, -(die nicht empirisch ist), allen Begriffen von denselben [lees: -demselben] zum Grunde liege. So werden auch alle geometrischen -Grundsätze, z.B. dass in einem Triangel zwei Seiten zusammen grösser -seien als die dritte, niemals aus allgemeinen Begriffen von Linie und -Triangel, sondern aus der Anschauung und zwar a priori mit -apodiktischer Gewissheit abgeleitet.” - -[145] „Der Raum wird als eine unendliche Grösse gegeben vorgestellt. -Ein allgemeiner Begriff vom Raum (der sowohl einem Fusse, als einer -Elle gemein ist) kann in Ansehung der Grösse nichts bestimmen.” (1e -dr.). „Nun muss man zwar einen jeden Begriff als eine Vorstellung -denken, die in einer unendlichen Menge von verschiedenen möglichen -Vorstellungen (als ihr gemeinschaftliches Merkmal) enthalten ist, -mithin diese unter sich enthält; aber kein Begriff, als ein solcher, -kann so gedacht werden, als ob er eine unendliche Menge von -Vorstellungen in sich enthielte. Gleichwohl wird der Raum so gedacht -(denn alle Theile des Raums ins Unendliche sind zugleich). Also ist die -ursprüngliche Vorstellung vom Raume Anschauung a priori und nicht -Begriff.” (2e dr.). - -[146] Deze redenering tegenover Kant, hoe verbijsterend ook, is in de -Duitse filosofie niets ongewoons. Zo constateert het Kant aangewreven -Ding-an-sich-loos en Subject-loos „Transcendentalisme” van Edm. König -(Die Entwickelung des Causalproblems) enerzijds, waar het met Kant’s -psychologies Subject geen weg weet, „auf jeder Seite der Kritik” (p. -29) van Kant ... verloochening van Kant’s Transcendentalisme, terwijl -dan nog anderzijds Kant’s Ding-an-sich „nur einen unwillkürlichen -Rückfall in den naiven Realismus bezeichnet” (p. 333), niets is, dan -„eine absichtliche oder unabsichtliche Anpassung an die naiven -Vorstellungsweisen” (p. 335) van „den undurchführbaren dogmatischen -Standpunkt”... Ergo dient men ongeveer elke bladzij van Kant ... -„schlechterdings als unkantisch zu verwerfen” (p. 297)! Tot zulke -Kantianen zou Kant (naar het bekende: „Ich bin kein Marxist” van Marx) -nederig moeten erkennen: „Ich bin kein Kantianer”. - -[147] Dat reeds, naar Riemann en Helmholtz hebben bewezen, in het -axioma der rechte lijn:—tussen 2 punten in de ruimte is slechts éne -rechte lijn mogelik—, de oneindigheid der ruimte analyties ligt -opgesloten, is door onze realisten, die aan de eindigheid der ruimte -huns ondanks wel moeten (trachten te) geloven, stellig over ’t hoofd -gezien; zij hadden anders wel de moed der consequentie gehad, ook dit -axioma te loochenen! - -[148] Vergelijk hierover Berkeley’s New Theory of Vision en Principles -of Human Knowledge passim; voorts Heymans’ Gesetze und Elemente § 55 en -de daar geciteerde plaatsen van Helmholtz. - -[149] Wel berust voor Kant de veelheid der bepaalde ruimte-delen -slechts op „Einschränkungen” van de vooronderstelde hele éne ruimte, -zie noot 3 bij bl. 116 en Kant’s 5e tijd-argument. - -[150] Dit strekt dus nog verder dan de werkelike, immanente, -ruimtedingen: „ob es Dinge gebe, die in dieser Form angeschaut werden -müssen, bleibt doch dabei unausgemacht”, een plaats van Kant, die door -Hartmann heerlikerwijze op dezelfde pag. misduid wordt als K.’s énige -„Ahnung” van H.’s „Einsicht”, dat „die Gültigkeit der mathematischen -Gesetze für die Dinge an sich” (!) zou zijn „nur Hypothese, keineswegs -apodictische Gewissheit”, n.b. meetkunde t.a.v. Kant’s ruimteloze Dinge -an sich!! - -[151] „Alzoo moet al het andere, alles wat de ruime, voor mijn blikken -zich uitspreidende Natuur met haren onmetelijken inhoud van die poovere -zenuwprikkelingen onderscheidt, van binnen (ik bedoel uit mijn eigen -gemoed) afkomstig wezen.” Het materialisties aperçu: wat „eigenlik” -zenuwprikkeling (of liever hersenbeweging)... is, daar maken we de -„grote” gewaarwordingswereld van! (vgk. ook de volgende noot). - -[152] Een aardige illustratie levert hier Dr. de Hartog’s „Kant”, p. -16/17: „Als we ons b.v. een lijn mathematisch voorstellen, dan is onze -geest hierbij niet allereerst receptief maar spontaan werkzaam. Ook op -een andere wijze kunnen wij dit nog, zij het al niet in den zin van -Kant, aantoonen. Wanneer ik een voorwerp buiten mij, b.v. een stoel -waarneem, dan wordt dit gezichtsbeeld in mijn geest gewekt, doordat -lichttrillingen, door dien stoel teruggeworpen, op het netvlies van -mijn oog treffen, vandaar door de gezichtszenuw tot de hersenen worden -voortgeleid om in de hersenmassa moleculentrillingen te wekken. Bij dit -proces hebben we dus als eindresultaat niets dan intensieve [?!] -moleculen-trillingen der hersenen binnen de kleine ruimte van de -schedel te constateeren. Hoe komt het nu dat wij naar aanleiding [?!] -van die intensieve beweging der hersendeeltjes extensief, uitgebreid -naar de ruimte, dien stoel in zijn volle breedte en hoogte, als buiten -ons plaatsen? Dit kan alleen geschieden, doordat onze geest spontaan, -naar aanleiding van de intensieve trillingen, den stoel, in den -aanschouwingsvorm der ruimte, extensief buiten zich zet. Hier blijkt -derhalve in onzen geest spontaan (de extensieve ruimte tengevolge van -de intensieve trillingen) iets nieuws geboren te worden.” - -Dit soort ruimte-realisme ter bestrijding van het ruimte-realisme -levert dus, naar analogie van Taine’s „ware hallucinatie” een... ware -illusie! - -[153] Dogmaties, immers berustend op de gedachte: het zien zou niet -bedriegelik zijn, indien wij iets konden zien (?) zo als het is, -onafhankelik van het gezichtsvermogen,... indien het zien eenvoudig was -een reproduceren, een weergeven zonder meer. - -[154] Het is een soortgelijke dogmatiese gedachte, „vormen” onzer -kennis (als tijd en ruimte) te beschouwen als „Schranken” onzer kennis; -zo Herbart hier en daar, Schopenhauer passim en Erhardt (Metaphysik I, -Erkenntnistheorie, p. 426); of te spreken van „une forme imposée à -notre sensibilité” als van „la prison dans laquelle cette sensibilité -est enfermée” (Poincaré, La Valeur de la Science, p. 66). - -Evenals ons eigen karakter het tegendeel is van een kerker onzer -vrijheid, immers de voorwaarde zelf aller vrijheid, zo is het eigen -schema, de eigen wettelikheid van ons kennen het tegendeel van een -beperking, immers „Bedingung” zelve der kennis. - -[155] Cf. p. 352 (Het Godsbegrip): „de stoffelijke omgeving, waarin wij -ons schijnen te bevinden, is slechts eene onbewuste objectivatie onzer -eigene, in zich zelve ruimtelooze zenuwaandoeningen”...! - -[156] In dezelfde geest, vol van alle boven behandelde fouten, Zuivere -Rede, p. 27, „En gaat het ding enz.” en passim. - -Bij een Ostwald heet dit „energetisme” en is weer het onvervalste -materialisme. - -[157] Dezelfde fout die Berkeley tegen Newton begaat ss. 111–118 van -zijn Pr. of H. K. Merkwaardig, hoe consequent Berkeley ook weer in z’n -relativisme blijft, 112: „Hence, if there was only one body in being, -it could not possibly be moved.” - -[158] Prof. Bolland getuigt van zichzelf ergens tot zijn collegianten, -dat hij niet bij Hartmann is gebleven, o.a. omdat hij „leerde zien, -waar hij het vandaan had”... „en dan vooral: ik had een te ‚Kantisch’ -kritischen geest.” - -[159] Dezelfde foutieve onkantse tegenstelling tussen Ding-an-sich en -„een subjectieven schijn, waarin we nooit eigen ikheid te buiten gaan” -wordt Kant aangewreven Coll. Logicum, p. 61, p. 75 enz.; ook de andere -misvattingen omtrent Kant en zijn gewaand „subjectivisme”, in de tekst -naar verdienste behandeld, kan men alle herhaald vinden in dit werk (p. -63 ss.). - -Men ziet reeds de trots waarmee de jongelui naar huis gaan, als ze op -college gehoord hebben, na de bekende tiraden „dat het ware dit is, -zich in zichzelf te onderscheiden” enz.: „als u dat hebt begrepen, dan -bent u verre uit boven de vraag: hoe zijn synthetische oordeelen a -priori mogelijk?” (p. 144). De stakkers! Voorwaar, „daarbij mogen wij -dan wel meteen met een glimlach zeggen, dat men zich ook wel kan -verbéélden, boven iets uit te zijn, wanneer men er eigenlijk beneden is -gedaald.” (p. 144/5). - -Het is niet zonder diezelfde glimlach dat schrijver dezes leest hoe -Prof. Bolland tot z’n studenten getuigt: „Ik moet zeggen, dat het mij -haast niet meer doenlijk is, Kant te lezen. Want ik lees bij hem haast -geen regel, of ik zie een geval van achtenswaardige ondoordachtheden.” - -[160] In dezelfde geest en analoog aan het reeds gewraakte -„gezichtsbedrog” spreekt ook een Dietzgen van „trügerische Erscheinung” -(Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit, p. 44). - -[161] „Als men daarin geen zelfweerspreking bespeurt dan is men bot in -het opmerken van zoo iets” zegt Coll. Log. p. 70/1 te dezer zake -aangaande Kant! Zulk soort botte zelfweerspreking echter is niets voor -Kant, maar is juist goed genoeg voor.... Prof. Bolland („Spreuken”, -100): „Niets is waar op zichzelf—en dat is nu op zichzelf het ware.” - -[162] Voor de 2e druk telle men bij bovenvermelde, reeds afgedrukte, -paginacijfers ± 42 op.—In zijn zielig hervat gesputter tegen Heymans -(bl. 40 vv.) toont Prof. Bolland weer eens (even als in de minne noot -bij bl. 943 van zijn Uitg. v. Hegel’s Gesch. d. Philos.—een typiese -uiting van „gehässige Dummheit”, s. v. v. bollandico) niet alleen -(Heymans’) empirie niet eens kennistheoreties te kunnen onderscheiden -van..... (door Heymans weerlegd) empirisme (Heymans „moet” -derhalve—synth. oordeel a priori van Prof. Bolland!—„een blind en -verblindend leidsman blijken”!), maar zelfs diep genoeg beneden begrip -van Heymans te blijven, om hem de averechtse domheid toe te dichten -(bl. 44), beweging tot prius van de ruimte te maken door „het zoeken -van een verklaringsbeginsel voor de ruimte in de beweging” (sic!). -Zóveel begrijpt deze albegrijper, deze voorlichter en albediller, van -de ruimte als vorm van de bewegingszin en van een denker als Heymans! - -Maar mij dunkt, zó oppervlakkig en onnozel zou Prof. Bolland’s oordeel -toch niet hoeven te zijn bij minder vluchtigheid en vooringenomenheid. -Hij leest te veel en te weinig; hoe meer hij leest, des te minder leest -hij; en zulke lezers begrijpen te veel (multa) om veel (multum) te -begrijpen. Sie verbreiten sich über alles und jedes, statt sich drin zu -vertiefen. - -[163] Kant zelf noemt het „ein aus unverzeihlicher und beinahe -vorsätzlicher Missdeutung entspringender Einwurf, als wenn mein -Lehrbegriff alle Dinge der Sinnenwelt in lauter Schein verwandelte.” -(Proleg. p. 68/9). Zijn leer geeft hij dan ook terecht de naam van -„empirischer Realismus”—de van alle individuele waarneming of -voorstelling, verbeelding of gedachte onafhankelike voorwerpen der -ervaring, de natuurdingen, worden door Kant niet geloochend, maar -integendeel in hun immanent blijkende „realiteit” voorgoed bevestigd. - -[164] Men vindt deze Kantschennis dan ook bij heel de Hegelbent en via -Dietzgen is die b.v. ten onzent doorgesijpeld in een artikel van Dr. -Gorter, De Nieuwe Tijd, VIII (1903), pp. 484–6. - -In Kl. Logik §28 Zus. stelt Hegel, dat naar het resultaat der -„kritische Philosophie” „der Mensch bloss auf Spreu und Träbern würde -angewiesen sein.” Kaf en draf—het is inderdaad al wat er van de -„kritische Philosophie” overblijft... in Hegel’s geest. Vgk. opm. 45. - -[165] Prof. Bolland, Het Boek der (1001) Spreuken, „spreuk” 180. - -(Hoe onhollands ook dit „Hollandsch” „zich verhoudt”, zodat er -Germanismen aan „toekomen”, waarin het „zich verenkelt” en soms zelfs -„zich verliest”, „laat zich denken”). - -„Spreuk” 182 luidt: „Het nageslacht zal weten, dat Neerlands meester -van zuivere rede door zijne land- en ambtgenooten naar eisch is -behandeld: dat hij geen ‚doctor’ is geweest en geen ‚academicus’, geen -‚geridderde’, noch lid van dit of dat,—en dat hij naar behooren -verguisd is.” Het nageslacht zal uit dit zelfbeklag eens „verguisden” -zeker niet vatten, dat het afkomstig was van een ... Hoogleraar der -Wijsbegeerte aan Leiden’s Universiteit! En heeft het heugenis genoeg, -dan zal het slechts betreuren, dat deze even dogmatiese als -anti-dogmatiese geweldenaar ook nog met het gezag en de macht van dit -zijn hoogleraarschap tal van kritiekloze jonge broekjes (en rokjes) tot -de Hegeliaantjes heeft mogen opkweken, die in het begin van de 20e eeuw -in Nederland van hun meester de wijsheid in pacht hadden,—nademaal hun -in het Collegium Logicum sacramenteel was ingeprent: „Extra logicam -Hegelianam sapientia nulla est”, ja zelfs als een nieuw soort -syntheties oordeel a priori: „Dat de geest van Hegel, die nu al -voldoende in U, naar ik hopen wil, gevaren is, als de geest van zuivere -rede zich alleen door den geest der domheid laat aanvallen, dat er -buiten de Hegelarij slechts Ezelarij is, dat neet U daarbij vooruit.” -(C. L. p. 378). - -[166] Ten bewijze, dat in deze „Zuivere Rede” met „natuur” inderdaad -niets anders dan „natuur”, dan ruimtewereld of „voorwerpelijkheid” -bedoeld wordt, in tegenstelling tot het geestelike, dat dus onze -kritiek niet maar een naam doch de wezenlike bedoeling treft, diene -voor ingewijden b.v.: „Dat de Idee zich als Natuur laat gáán, wil -zeggen dat zij hier voorloopig van zichzelve afziet en de Natuur, -ofschoon van de Idee niet af te scheiden, voorshands zonder leven, ziel -of geest is te denken als ruimtelijke zelfstandigheid zonder meer. Zoo -zonder geest heeft dan de Natuur geene waarheid, een besef waarin het -stelselmatige denken later uit het tweede in het derde deel der -encyclopaedische begripsleer overgaat.” (p. 252, 2e dr. 281). In de -tekst wordt aangetoond, hoe vergeefs de Hegeliaanse pogingen zijn, het -dogmatiese van deze „overgang” aan „verstandig misverstand” oftewel -wanbegrip ... der tegenstanders toe te schrijven. - -[167] Natuurlik is dit „dogmatisme” zich zelf als zodanig niet bewust. -De bedoeling van een Bolland en de Hegelarij, daaraan zij geen twijfel, -is even zuiver anti-dogmaties, als van een Haeckel en het materialisme -zonder meer. Zo wordt van de Geest van Hegel gezegd (in een rede van -Prof. Bolland), dat die „eenvoudig de geest is van het nagaan der -gedachte door de gedachte, die geest van bezinning, van methodisch -streven naar zelfordening in alle redelijkheid.” Juist dit alles, -waarvan het Hegelisme oreert zonder het te geven, dat geeft een Heymans -zonder er over te oreren. - -Bij Hegel zelf ligt er een grote tragiek in de verhevenheid van zijn -zuiver waarheidwillend bedoelen tegenover de bevangenheid van zijn -dogmaties vertroebeld denken. - -Zo schrijft hij zelf in de mooie „Zusatz” tot § 31 Kl. L.: - -„Diese Metaphysik war kein freies und objectives Denken; da sie das -Objekt sich nicht frei aus sich selbst bestimmen liess, sondern -dasselbe als fertig voraussetzte.—Was das freie Denken anbetrifft, so -dachte die griechische Philosophie frei, die Scholastik aber nicht, da -diese ihren Inhalt gleichfalls als einen gegebenen und zwar von der -Kirche gegebenen aufnahm.—Wir Modernen sind durch unsere ganze Bildung -in Vorstellungen eingeweiht, welche zu überschreiten höchst schwierig -ist, da diese Vorstellungen den tiefsten Inhalt haben. Unter den alten -Philosophen müssen wir uns Menschen vorstellen, die ganz in sinnlicher -Anschauung stehen und weiter keine Voraussetzung haben als den Himmel -droben und die Erde umher, denn die mythologischen Vorstellungen waren -auf die Seite geworfen. Der Gedanke ist in dieser sachlichen Umgebung -frei und in sich zurückgezogen, frei von allem Stoff, rein bei sich. -Dieses reine Beisichsein gehört zum freien Denken, dem in’s Freie -Ausschiffen, wo nichts unter uns und über uns ist, und wir in der -Einsamkeit mit uns allein dastehen.” - -Reeds § 36 vernemen wij dan: - -„Das Denken aber hat sich frei in sich zu bewegen, wobei jedoch -sogleich zu bemerken ist, dass das Resultat des freien Denkens mit dem -Inhalte der christlichen Religion übereinstimmt, da diese Offenbarung -der Vernunft ist.” - -Het is dezelfde soort van tragiek die ook ligt in de figuren van een -Haeckel, een Rée en een Hartmann. - -[168] Vergelijk 2e dr. bl. 356 nog de volgende varianten: „Juist hierom -is de zelfverlevendiging der natuur eene halve of ‚zielige’ -zelfvergeestelijking.... die in hare ‚bezieldheid’ weer niet alles is” -en „het leven is als het bezielende het zielige zelf, of liever gezegd -de zieligheid is weer het leven in zijne bezielde verenkeling, in zijne -verbijzondering en bepaaldheid.” Alles variaties op het oeroude -realisties-dogmatiese, dus voor een wijsgeer waarlik „zielige” deuntje -der stofbezieling! - -[169] Naar ik vermoed hebben wij deze ironiese zelf-kritiek gedeeltelik -aan een slordigheidje te danken—de bedoeling zal in het verband wel -geweest zijn, in plaats van „eene als zoodanig”, „als zoodanig eene”... - -[170] In die noot bij bl. 19 (en bij bl. 4) en passim heb ik -uiteengezet (nunquam satis dicitur quod nunquam satis discitur), dat en -waarom Kant’s „Transcendentalproblem”: „Wie ist Erfahrung möglich?” ten -slotte niets anders betekent dan het kritiese probleem zelf van de -kennisleer: „Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik?” en niets -te maken heeft met de „diepzinnige lekenvraag”: „hoe is ondervinding, -waarneming, belevenis mogelik?”, waartoe de Kant-begriploosheid Kant’s -vraag pleegt te herleiden. - -Als sprekend voorbeeld diene hier nog Prof. Bolland, die op Kant’s, nu -voor ieder uwer volkomen begrijpelik woord: „Die höchste Aufgabe der -Transcendentalphilosophie ist also: wie ist Erfahrung möglich?” laat -volgen: „Das heisst am Ende, wie ist die Möglichkeit [!] der -Wahrnehmung, der sinnliche Eindruck und die Empfindung, die einzelne -und die wiederholte Wahrnehmung, bzw. die Beobachtung, die -Zusammenfügung der Wahrnehmungen und das Erleben, eines Systems der -Erkenntnis möglich?”—Heel deze, weer individueel-subjectiverende, -breedsprakigheid vermag dus evenmin Kant’s objectief begrip „Erfahrung” -(in tegenstelling tot zijn subjectieve „Erfahrung”, als „Synthesis” der -Wahrnehmungen, Locke’s experience, waarmee alle kennis.... begint, en -waarop het empirisme alle kennis grondvest!) als begrip van de -kenniskritiek te bereiken. (Zie nu deze plaats van Prof. Bolland, Uitg. -Hegel’s Gesch. d. Philos. p. 906 in heel z’n compromitterend verband!). - -[171] Dus Kant bedacht met zo iets als Haeckel’s Substanz-Problem! -Daartegen (implicite) Riehl, Kritizismus III p. 27, uitnemend en zuiver -Kantiaans: „Was die Substanz an sich oder ihrem Wesen nach sei, muss -deshalb vollständig zu erkennen sein, weil ihr Begriff gänzlich im -Verstande erzeugt wird. Etwas, z.B. den Körper als Substanz denken, -heisst den Begriff dieses Etwas als Subject aller darauf bezüglichen -Urtheile gebrauchen, es seinem Dasein nach von unserer Vorstellung -unabhängig erklären und in Rücksicht auf die veränderlichen Umstände in -die es eintritt oder eintreten kann, als beharrlich und mit sich selbst -einerlei voraussetzen. In diesen Verhältnissbestimmungen besteht das -ganze Wesen des Begriffs, den wir als Substanz bezeichnen.” - -[172] Laatstelik b.v. in „Hauptprobleme der Philosophie”, Kap. III: -„Vom Subjekt und Objekt”, vgk. speciaal p. 86: „Ich und die -Welt”—tegenover „einem Subjekt ein Reichtum von Objekten” en p. 104: -„Durch das Auseinandertreten von Subjekt und Objekt wird das Sein in -zwei Reiche geschieden, deren Qualitäten oder Funktionen ganz -unvergleichbar sind. Aber die Beziehung zwischen ihnen, die wir -Erkenntnis nennen, ist dadurch möglich, dass” etc. - -[173] Beter m.i. ware nog „psychisties” (zo ook Stumpf) i.p.v. -„psychies”, 1o. wijl elk monisme qua leer „psychies” is en 2o. als -tegenstelling tot „materialisties” (niet materieel) monisme. - -[174] Zelfs het begrijpen lukt een realist trots al zijn schranderheid -en hooggeleerdheid ongeveer nooit. Zo verwart b.v. Prof. Bolland -Heymans’ geestelik substraat, zijnsgrond of reale van de hemellichamen, -als éénheid gedacht („aardgeest” enz.) met de sterreleidende spoken van -een Mevrouw Blavatsky, die „óók” (sic) gewaagt van „celestial bodies -propelled and guided by intelligences”! Stel u voor, lezer, een -psychist, die lichamen (nog wel reële lichamen) zou laten voortdrijven -door geesten (nog wel geesten in de ruimte)! Vgk. bl. 203 noot 1), hoe -Prof. Bolland in dezelfde geest Kant’s beroemde aanduiding der -mogelikheid van monisties psychisme: identiteit van subjekt en reale -der materie, profaneert met Büchner’s materialistiese identiteit van -„geest” en „natuur”, alias „kracht” en „stof”. - -[175] Wie b.v. schrijft: „Onze zintuigelijke indrukken worden ontvangen -door den geest. Zij gaan daarmede over in gewaarwordingen”.... is op -z’n best Lockiaan, al lanceert hij tegen Locke de wijsheid, dat ook de -primaire eigenschappen „subjectief” zijn, immers: „Ook de grootte, -primaire qualiteit, verandert door veranderd standpunt van den -waarnemer”! Ik zie de glimlach, waarmee Locke zijn docent zou gevraagd -hebben: „Dus u ontkent de objectieve grootte van b.v. een meter?” En ik -vrees, dat zelfs de goede Berkeley zijn lachen niet had kunnen laten op -de vraag van deze criticus: „En zijn er geen dingen buiten ons, waar -zijn dan de geesten, door Berkeley met nadruk van de voorstellingen -onderscheiden”! - -[176] In verband met Opm. 15 verschaffe men zich nu zelf eens het hoge -kritiese genot, de ingewikkelde knoop van onmogelikheden te ontwarren, -waarin Lotze’s realisme (Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang zwischen -Leib und Seele, p. 349) zich verstrikt met zijn „Localzeichen” als -etiket of stempel: Ik (de ziel) kan een onbekende bibliotheek-ordening -(de „werkelike” ruimtewereld) al zijn mij de boeken in koffers -doorééngepakt toegezonden (zenuwbeweging, hersencellen) precies -reconstrueren (ruimtewereld-waarneming) als ik maar de geletterde -etiketten op de boeken (onruimtelike „Localzeichen”).... kan lezen -en.... vertalen! „So packt man viele Briefe zusammen, und am -Empfangsort lässt sich der Ort ihres Abganges aus dem aufgedrückten -Stempel gleich gut erkennen, welches auch die Art ihrer Beförderung -gewesen sein mag.” - -Elders, zonder beeld: „Überall wird das Extensive in Intensives -verwandelt, und aus diesem erst muss die Seele eine neue innerliche -Raumwelt konstruieren.” - -[177] Bergson gewaagt van „notre corps” als van „notre esprit”. Nous, -corps, esprit—drie, twee of één? B. zelf noemt z’n boek tans (1911): -„nettement dualiste. Mais....”. Tekenend! - -[178] In „Les grands Philosophes français et étrangers”, VIII (1911) -heet Bergson „le seul philosophe de premier ordre qu’aient eu la France -depuis Descartes et l’Europe depuis Kant”. - -[179] Noemt men het zedelike „prakties”, dan zou men deze uitspraak -zelfs niet „pragmatisties” genoeg moeten achten! - -[180] Zo ligt heel Simmel’s realisme in deze 8 woorden van zijn -Hauptprobleme der Philosophie (p. 113): „Seele und Welt und deren -Abbild im Erkennen”—ja, feitelik reeds in de 3 woorden van zijn -werkelikheid: „Subjekt und Objekt”, vgk. boven bl. 158 en noot ¹) ald. - -[181] De tegenstelling tussen juist en waar, o.a. bij Dr. J. D. Bierens -de Haan, vinde hier slechts pro memorie vermelding. - -[182] De elektronenleer maakt er immers reeds hele werelden van, zodat -de natuurwetenschap al weer te rekenen krijgt met andere—monades -physicae. Deze laatste zijn niet verdwenen—en zullen nooit verdwijnen. - -[183] In weer andere zin noemt men ook wel het bestaan van elk ander ik -slechts „hypothese”, d.w.z.: een ander ik behoort principieel niet tot -de wereld der mogelike ervaring, kan dus nooit door waarneming bewezen -worden. - -[184] Hoogst vermakelik is het, hoe de materialist A. Rau met „Der -moderne Panpsychismus” bedoelt en bestrijdt.... Ziehen’s onbegrepen -bewustzijns-materialisme! Tussen materialist en materialist blijkt dan -toch ook nog een verschil, trots alle verwantschap, als tussen broeder -en broeder! - -[185] Ver beneden Spinoza blijft Fechner, waar hij hem zijn zuiver -parallelisme wil verwijten (dat geen teleologies ingrijpen in de natuur -toelaat) omdat men toch „beliebig von Standpunct wechseln” kan. Daar -als elders (vooral in het einddeel III: 356 tot het slot van zijn -Zend-Avesta, zijn kerkelik-klinkende 12 stukken des geloofs, -bijbeluitleg en woordenkeus, waarmee hij voor een orthodox christen -toch de wijsgerige heiden blijft, die uit hem als uit Goethe gegroeid -is, en voor een heiden de christen, die nog in hem steekt) blijft hij -de halve theoloog tegenover de hele filosoof Spinoza, die niet (als -Fechner) „zwischen beiden hin und her schlingt”—immers juist zulk „heen -en weer slingeren”,—זלל—. wel voorvaderlik zal hebben veracht. - -[186] Over Fechner’s belangwekkende onsterfelikheidsleer, gelijk over -zijn originele vergeldingsvoorstelling hoop ik elders het mijne te -berde te brengen. - -[187] Wij missen een Hollands woord voor psychies, seelisch, dat tot -ziel staat, als geestelik (niet geestig!) tot geest, stoffelik (niet -stoffig!) tot stof. Zulk een woord hebben wij nodig, nog afgezien van -het „zielig” misbruik, dat Prof. Bolland maakt van dat gemis.—Ik vorm -dus een nieuw woord daarvoor. De keus gaat tussen zielelik (à la -geestelik) en ziels, oude spelling zielsch, à la aards van aarde, hoofs -(tegenover hoffelik) van hof. Ik kies ziels en zal dat voortaan -gebruiken en dus b.v. bij het parallelisme van de stoffelike en de -zielse reeks spreken. - -[188] Zoekt dan Dr. Dèr Mouw zelf (p. 238) „een uitweg uit Hartmann’s -aporien”—wij bieden hem die, maar het is meteen een uitweg uit.... -Hartmann en „niet met behulp van Hegel”, integendeel, met behulp van -Kant. - -[189] Wil men Nederlandse woorden, dan zou men deze alomgeldige -Latijns-Frans-Engelse term moeten vervangen door het heel wat minder -doorzichtige: stofwerkelikheidsgeloof, of door een omschrijving als: -leer, die de stof voor werkelikheid (realitas) houdt, die onafhankelik -van mogelik waarnemen en denken bestaat. - -Zo hebben wij ook in die term „materie-realisme” onze goede grond om -het werkelike als substratum te blijven noemen het reale van zijn -phaenomeen, dus te spreken van het onstoffelik reale der materie, al -gebruikt b.v. Prof. Bolland dit woord naar zijn etymologie voor het -„zakelike”, stoffelike, in tegenstelling tot het „werkelike” (van b.v. -zijn „wezen” of „begrip”). Zo is dus het materie-realisme de leer, die -de materie voor realiteit, voor een reale houdt.... en die dus een -reale (= substraat) der materie loochent. - -[190] Zo toont Prof. Dr. Max B. Weinstein, hoe degelik hij georiënteerd -is omtrent „Welt- und Lebensanschauungen”, waar hij in deze trant -besluit (p. 484): „Die rein materialistische [Anschauung] mag schon -kein Mensch mehr.” - -Volgens Prof. zal het met de „energetische”, „so bestechend sie ist”, -wel net zo gaan. Wat dan? „Spinozas Anschauung in Verbindung mit Kants -Transzendentalismus scheint mir allem am besten gerecht zu werden”.... -Voortreffelik—maar.... voorzichtig een weinig, zelfs met een -supra-materialistiese Spinozist-Kantiaan: „Sie bietet noch den -ungeheuren Vorteil, dass wir sie so leicht fortführen und erweitern -können, wie [schrik niet] Haeckels Beispiel zeigt. In der Tat [let nu -op] müssen wir jetzt schon sagen, dass der allgemeinen Substanz für -unsere Welt mindestens drei Attribute zukommen: Geist, Energie, Materie -(oder was für Materie stehen kann). Die allgemeine Substanz soll ja -unendlich viele Attribute haben. So ist es durch nichts ausgeschlossen, -dass unsere Welt in der Tat diese drei oder vielleicht noch mehr [wel -ja, waarom niet] Attribute ausmacht [?].” - -Prof. Dr. Max B. Weinstein is dus gelukkig aangeland bij Haeckel’s -jongste drieéénheid, zijn trialisme van „Psychom”, Stof en Kracht (uit -zijn „Lebenswunder”—een soort amendement op de „Welträtsel”, waar de -„kracht” nog als geest moet fungeren.... maar avec Haeckel il y a des -accommodements), alias bij.... een unrein materialistische Anschauung. - -[191] Vgk. de voorrede en b.v. Dilthey’s Das Wesen der Philosophie (in -de Kultur der Gegenwart). - -[192] Hegeliaans-theologies natuurrealisme met „Natur” als „Vorstufe” -van „Geist” en „das seelische Leben.... bis dahin ein blosser Anhang -des Naturprozesses”. Zijn anti-naturalisme dan ook, als bij de meeste -realisten (vgk. ten onzent Dr. J. D. Bierens de Haan) ethiese -appreciatie i.p.v. kennistheoretiese demonstratie. Als theoloog noemt -hij het anti-relativisme, objectivisme, eenvoudig.... religie, en -omgekeerd het anti-religieuse even eenvoudig.... relativisme, -individualisme, subjectivisme. - -Ziehier de synthese van Eucken’s werkelikheidsleer en -geschiedenisfilosofie in 3 trekken: - -niet enkel beweging (tijd—„Bloss-menschliches”—relativisme enz.), - -niet enkel zijn (eeuwigheid—„Geist”—religie enz.), - -maar tijdelike, menselike verwerkeliking van het eeuwige, goddelike: -„Aktivismus”—„ethischer Charakter der Geschichte”. - -Op deze „verwerkeliking” (in de ware zin van „ver-”) van geestelike -waarden, van idealen als „de waarheid” en derg. staat Eucken’s -„objectief idealisme”—en ligt er mee omver. Onze natuur- en -geesteswettelikheid daarentegen stelt „der blossen Bewegung und ihrem -zerstörenden Relativismus” de zuiver empiriese, niet ideologiese, -weerlegging in de weg. - -Over Eucken spreken we nader. - -[193] Stelt in „Darwinisme en Democratie” een uitnemende -geestelik-maatschappelike selectieleer naast en tegenover de -natuurlik-organiese.... maar definieert de ziel zelf—„dat netelige -begrip”—zuiver naturalisties als „reactie der (levende) stof op -prikkels” (p. 193 als p. 34), zodat het physieke wezen een ziel „heeft” -(vgk. p. 193: „Hoe meer ziel een wezen rijk is”.... 199: „geestelijk -nieuw bezit wordt door het fysieke individu verkregen”....) en nog wel -verkregen, verworven heeft.... selectories, door een ontwikkeling uit -het „onbezielde molecuul” van p. 212, dus dank zij allerlei influxus -psychicus (vgk. p. 196, 211 etc.), dank zij een dualisme met -anti-natuurwetenschappelike „Wechselwirkung” van „beide evoluties”, „de -fysieke en de geestelijke” (191): „Het natuurwetenschappelijke en -geestelijke proces zijn daardoor in voortdurende wisselwerking.” -Immers—„fysieke en geestelijke evolutie [van de mens] loopen.... -verward dooreen”—altans in dit boek. Want zonder deze zijn dualistiese -inkonsekwentie zou dit monisties-gezind realisme, met zijn -„subjectivistisch weten” van „objectivistische” verschijnselen en -eigenschappen (pp. 34, 53, 192, 422 etc.), met zijn „geestelijke zijde” -van het „stoffelijk materiaal” (p. 38) of zijn „geestelijke zijde van -sommige aangeboren psycho-physieke bezittingen” (255), met zijn -stoffelik „substraat”: „zielswerking zit slechts in zintuigelijk -waarneembare voorwerpen” (35), en ideeën „in hoofden” (hun „stoffelijk -hulsel”), als „inhoud van hersencellen”, „stevig in heur zenuwcellen -vastgelegd”, met zijn „evolutie van aangeboren geestelijke -eigenschappen” en „van de haar begeleidende basis of beter: van heur -ander uiterlijk: zenuwstof”.... tot konsekwent psychophysies -materialisme vervallen, gelijk het nu reeds op bl. 300 Steinmetz moet -toegeven: „Het denkbeeld kan juist zijn”.... - -Zo lijdt dit mooie boek, dat overvloeit van jonge wijsheid en van (les -défauts de ses qualités) bekoorlik-vermetele jeugdzonden tegen ethica -en kennisleer, aan een realisme, dat zijn eigen monisties parallelisme -moet breken, op straffe van ongewild materialisme, door het ongewild -dualisme van zijn „Wechselwirkung”, waarmee heel zijn selectore -geestesinvloed staat en valt; zo zou het zijn tweeledig doel: enerzijds -de sociologie in ’t algemeen en zijn sociologiese selectie-leer in ’t -biezonder van alle naturalisme zuiver te houden, anderzijds echter ook -„het vurig begeerde monisme”, dat evenmin aan de natuurwetenschap als -aan zich zelf dualistiese stenen des aanstoots in de weg wil leggen, -slechts en in énen bereiken, als het zijn realisme krities overwon. - -[194] Treffend karakteriseert één zinnetje heel dit realisties dilemma, -waarop de jongste „Theorie” (verwant met het begrip „Methode” der -Neo-kantianen), die van Dr. Viktor Kraft, Weltbegriff und -Erkenntnisbegriff, Eine erkenntnistheoretische Untersuchung (1912), -neerkomt (p. 229): „Allerdings in welcher Weise sich das Seelische dem -System der Natur anfügt oder einfügt, das ergibt eine eigene Frage und -eine neue, spezifische Aufgabe des Realismus. Eine materialistische -Abhängigkeit von Vorgängen der körperlichen Welt und eine -indeterministische Selbständigkeit des Seelenlebens sind die -Gegensätze, zwischen denen man dann zu entscheiden hat.” - -Vgk. ook p. 72/3 over geest en natuur: „Sie bilden dann zwei nicht nur -verschiedenartige, sondern auch selbständige Gebiete der Wirklichkeit, -von denen jedes seine eigene Art von Geschehensbestimmtheit hat: ein -Reich der Ursachen und ein Reich der Motive, ein Reich der absoluten -Notwendigkeit und ein Reich wenigstens einer relativen Freiheit, -relativ—denn die Bestimmtheit des Seelischer. durch körperliches -Geschehen [let wel] in der Wahrnehmung bleibt ja doch immer bestehen.” - -[195] In de theologie is het indeterminisme ook de ministeriële -verantwoordelikheid van de mens voor een onschendbare Soeverein. The -King can do no.... wrong! - -[196] Antimaterialistiese eigengerechtigheid geeft graag aan voorkeur -voor „stoffelike” goederen, „zinnelike” genietingen enz. boven -„geestelike” waarden de fraaie naam „zedelik materialisme”. Natuurlik -heeft dit met de tegenstelling dualisme—materialisme of -idealisme—materie-realisme niets te maken. Intra muros peccatur et -extra. Wel zijn er, meen ik, nog oorden en kringen, waar een -materialistiese belijdenis reeds heel wat meer zedelik „idealisme” -vergt, dan de meest „idealistiese” kerkelike confessie. - -[197] Vgk. Opm. 33 en b.v. Schneider’s bekende werken „Der thierische -Wille” en „Der menschliche Wille”. Volgens deze materialist zijn het -„die psychischen [alias: „durch Bewusstseinserscheinungen bestimmten”!] -Bewegungen”, die „das Thier von dem Vegetabil unterscheiden”. Evenwel -„sind auch die psychischen Bewegungen so gut wie die rein -physiologischen durch die materielle Organisation, durch histologische -und physiologische Verhältnisse bedingt, sie wären nicht möglich, wenn -der betreffende Nervenmechanismus nicht gegeben wäre”. Maar ze zijn -toch „auch” door Bewusstseinserscheinungen „bedingt” en immers -„bestimmt”! Ja, zelfs „e[n]tweder ganz” [sic!] „oder doch zum Theile”! -Zo spreekt hij van „das psychische Nervensystem”, terwijl een „Körper -Gefühl besitzt”, het Gefühl komt „durch Verbindungen der Stoffe zu -Stande”, i.p.v. „Eigenschaft der Materie überhaupt” of „jedes Atoms” te -zijn. Aldus ontstaat zijn materialisties „probleem” en het bijbehorend -„ignorabimus”: „Wie es möglich ist, dass eine chemische Verbindung -fühlen kann, ist uns in jedem Fall ebenso unbegreiflich, als das Dasein -der Materie.” (à la Haeckel’s „Substanz-problem”!). Trouwens, met -„letzten Ursachen” moet „reale Wissenschaft” zich niet ophouden, -slechts met „erkennbaren Bedingungen”, ergo: „Das Gefühl hat seine -Ursache in der Organisation resp. im Blut, oder allgemeiner, im -thierischen Lebensprocess.” „Wir wissen nur und können nur sagen, dass -das Bewusstseins- resp. Gefühlsvermögen eine Eigenschaft des -Nervensystems,.... dass es eine Eigenschaft des thierischen -Lebensprocesses ist.” of „Dass die verschiedenen Gefühle und Triebe in -der Thätigkeit des Gehirnes ihren Grund haben”. Hoe zou anders -Vererbung der Gefühle und Triebe mogelik zijn?—Welnu, zulk een fühlende -chemiese verbinding is dan „einfach aus der natürlichen Zuchtwahl -hervorgegangen” als „zweckmässig” enz. enz. en de betekenis, -noodzakelikheid en waarde van de verschillende Gefühle en Triebe wordt -dan uitvoerig en veelal voortreffelik behandeld. - -Aan een leek als Schneider gunnen wij dan de spot met denkers over -oordelen a priori, vooral wanneer hij er zelf bij vertelt: „Die Welt -hat keinen Anfang und kein Ende. Jeder Vorgang hat immer wieder einen -neuen Vorgang zur Folge, und das geht ins Unendliche.” - -[198] Tot mijn „resultaten” behoort hoop-ik ook, dat ik nu zonder -uitleg toch zonder vrees voor misverstand gebruik kan maken van de -kennisleer-termen als substraat en phaenomeen, immanent en -transcendent, dogmaties en transcendentaal. - -Wij onderscheiden dus nu de éne natuur als objectief phaenomeen zuiver -zowel van het individuele („subjectieve”), van alle voorstellingen -aangaande de natuur, als van de éne werkelikheid, il concreto, zoals -het Italiaans zegt, gelijk wij dienovereenkomstig het éne subjekt der -natuur zuiver onderscheiden zowel van elk mens-individu als van enige -konkrete Al-geest.—We zullen dus Busse’s beide realistiese misvattingen -vermijden, die voor Die Nachteile des Parallelismus mede -verantwoordelik zijn in zijn G. u. K., p. 158: „Verwandeln sich auf -idealistischem Boden die realen physischen Prozesse in Vorstellungen -solcher Prozesse....” en p. 164: „Streng genommen dürfen wir von dem -physischen Kosmos im Singular überhaupt nicht sprechen, sondern er ist -so oftmals vorhanden, als Bewusstseine vorhanden sind, welche sinnliche -Wahrnehmungen haben und sie objektivieren können.” - -[199] Al een heel ongelukkige naam, daar juist elke ruimtelike -verhouding, elke „evenwijdigheid” is uitgesloten. Maar de naam drukt nu -eenmaal door een aanschouwelik beeld de uitsluiting van elke overgang -uit, van elke „influxus”, elke μεταβασις εἰς ἀλλο γενος. - -[200] G. u K. p. 402: „Die Natur ist schliesslich nicht das Weltganze, -sondern nur ein Teil desselben, der der Ergänzung durch einen anderen -Teil—die seelische Welt—bedarf.” - -Ziedaar de realistiese grondfout waarmee Busse’s boek staat en valt. -Busse’s „idealisme” is dan ook het realistiese voorstellings-idealisme, -meermalen in mijn werk aan- en afgewezen, dat „die ganze Körperwelt -Erscheinung für mein sie vorstellendes Bewusstsein” noemt (p. 18 en -evenzo p. 20) en waant, dat het „standpunt” der -„idealistisch-spiritualistischen Weltanschauung” de lichamen door -voorstellingen van de lichamen vervangt (p. 145 en p. 158 en passim, -vgk. noot ¹) bij vor. bl.) en aldus van de physieke reeks (de -phaenomena) maakt: „die Vorstellungen der körperlichen Phänomene” (p. -146) en van de hersenen „die Vorstellungen der Gehirnprozesse” (147), -zodat die physische Seite „ja in Wahrheit auch eine psychische ist” -(146), het fundamentele misverstand, waarop heel zijn betoog tegen „Der -idealistisch-monistische Parallelismus” (144–174), tegen Paulsen, -Ebbinghaus en Heymans steunt en in ’t niet zinkt, waardoor zijn -polemiek speciaal Heymans niet eens bereikt, laat staan weerlegt, -waarbij dan nog komt, dat het begrip van de materie als mogelike -waarnemingsinhoud van een immers slechts denkbeeldig universeel subjekt -ontbreekt, een gebrek, waaraan Busse zijn 2 foutieve argumenten -ontleent tegen het parallelisme van psychiese realiteit en physies -phaenomeen: 1o. de onvolledigheid der physiese reeks (zo deze nl. van -werkelike subjekten, werkelike waarneming afhankelik wordt gedacht), -2o. de niet-gelijktijdigheid van reale en phaenomeen (zo dit laatste -nl. als werkelike waarneming i.p.v. als ideële mogelike -waarnemingsinhoud wordt geduid). Zo blijft voor hem het parallelisme op -z’n best een hylozoïsme, realistiese stofbezieling (366–368, 379)—en -treft zijn verweer en zijn oordeel alleen dit laatste—zonder het -niet-realisties, krities parallelisme te deren of zelfs maar te -zien.—Heel het boek is dogmaties-realisties, dus causalisties gebleven, -trots de hoffelike buiging, waarmee de kritiek, het idealisme, z’n -afscheid krijgt, van meet af, als te moeilik en diepgaand, te -gecompliceerd en te abstrakt enz. („wissenschaftlich unanfechtbar aber -schwer anwendbar” enz.—zie 18–21—en hoe wij juist al die zwarigheden en -Einwände, die Busse laat staan, hebben aangepakt en opgeheven) en trots -de „idealistisch-spiritualistische” toegift der paar bladzijden -Schlussbetrachtung, die een los aanhangsel blijft, dat niets meer kan -goed maken. Zo blijft Busse ten einde toe een trouw discipel van zijn -meester Lotze, wie soortgelijk verwijt treft t.a.v. zijn Mikrokosmus. -Ook daar komt de ruimte- en materie-kritiek te laat, eerst in deel III, -boek IX, hoofdstuk II, bl. 489 vv., nadat reeds in I: III: I bl. 314 -vv. Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele.... realisties, dus -dogmaties, dus causalisties behandeld is en zonder dat ze meer terug -kan werken op Lotze’s realistiese waarnemingsleer, reeds in boek II -gegeven, bl. 182, 193, 357, 412.—Is de kritiek niet de zuurdesem, die -heel het denken doortrekt, dan is ze niets dan een lafgeworden zout. - -[201] Het is dus niet „idealistieser” (naar een veelverspreid -misverstand b.v. bij Busse, G. u. K. p. 4/5), maar juist -„materie-realisme”, de natuur uitsluitend als phaenomeen voor haar -subjekt, dus als mogelike waarnemingsinhoud, te beschouwen, in plaats -van daardoor tevens als phaenomeen van haar reale, dat die waarnemingen -veroorzaakt! Deze opmerking geldt zowel het Marburger Neo-kantisme als -het gewaarwordingsmaterialisme. - -[202] Materie-realist zijn dus b.v. Hartmann, Busse, Wartenberg, -Rickert, Jerusalem, Bolland, Bergson, Stumpf, James, Rehmke, Erhardt, -Becher. - -[203] Prof. Bolland’s begrip brengt door zijn noot op bl. 507, uitg. -Hegel’s Geschichte der Philosophie, deze Kant’s immaterialistiese -identiteit van geest en substratum der materie in het compromitterend -gezelschap enerzijds van Büchner’s materialistiese „identiteit” van -Geist und Natur, Logik und Mechanismus, Kraft und Stoff (met de -„Vernunft oder Geistestätigkeit” als „Spiegel, welcher das All -zurückwirft”!) en anderzijds van Aristoteliaans-Hegeliaanse -waarnemingsdogmatiek, die de gewaarwording passief en aktief in énen -noemt, passief als „Einwirkung von aussen” en aktief door „die -Tätigkeit.... diesen passiven Inhalt zum Seinigen zu machen”! - -[204] Zo vervalt ook voor Kant als voor Wundt en Heymans en elk -niet-realist het befaamd argument tegen het lichaam als phaenomeen van -de geest: de samengesteldheid van het organisme tegenover de eenheid -van het bewustzijn. - -[205] Altans ook door Busse niet in zijn Kant-duiding, G. u. K. p. 110 -ss., speciaal p. 116 over de 2e druk: „Hier ist aber auch nicht die -schwächste Spur einer Hinneigung zur Identitätslehre mehr vorhanden”! - -[206] Bij Kant wil „als Mensch” zeggen: als niet alleen denkend, maar -tevens lichamelik wezen. - -[207] Deze laatste zinnen zijn mede tegen prof. Bolland gericht, zie -beneden, bl. 237. - -[208] Daarentegen hoedt het krities idealisme zich natuurlik wèl voor -de wilde natuur-romantiek van een Bruno Wille, wanneer hij b.v. -(„Offenbarungen eines Wachholderbaums”) de gemoedsstemming, door een -landschap gewekt, toeschrijft aan een „Landschaftsseele”, in de natuur -hineindeutet als eigen aan haar reale; wat mij ongeveer even verstandig -voorkomt, als ging men de gedachten, in een boek vervat of de -gemoedsaandoening, door het lezen gewekt, houden voor denkbeelden of -gevoelens van het reale van die bedrukte papierbundel, van een -boekeziel, of de schoonheid, de idee, de voorstelling van een -schilderij toedichten aan het reale van de verf en het linnen. - -[209] Zelfs het identiteits-materialisme zou zeker niet zoveel goede -kritiese geesten gevangen houden, als het zo „einfach absurd”, zulk een -„vollendeter Blödsinn” was, als materialistendoders plegen te denken. -Ook de materialisten bedoelen niet: geest en stof is hetzelfde, maar is -„eigenlik”, „in wezen”, „substantieel”, „realiter” hetzelfde, exakt -geformuleerd: identiek zijn niet stof en geest, maar (als een reale -gedachte) stof en het (als stoffelik gedacht) reale van de („slechts” -subjectieve) geest. - -Natuurlik blijft dit materie-realisme daarom even dogmaties en -bovendien dit geest-phaenomenalisme zinledig, daar de werkelikheid van -de geest nu eenmaal onloochenbaar is—en een phaenomeen.... een subjekt -als prius onderstelt. - -[210] Geen physies gebeuren derhalve zonder zijn meta-physiese -betekenis en grond. Vandaar onjuist een redenering als deze van -Schopenhauer (II: 287): „Denn der Wille hat seinen Sitz nicht im -Gehirn, und überdies ist er, als das Metaphysische, das prius des -Gehirns, wie des ganzen Leibes, daher nicht durch Verletzungen des -Gehirns veränderlich.” - -[211] Vraagt dus b.v. Lotze (Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang -zwischen Leib und Seele, p. 314/5): - -„In der That warum sollten wir uns versagen, von dem Druck und dem -Stoss der Massen auf die Seele, von der Anziehung und Abstossung beider -durch einander zu sprechen, sobald diese Ausdrücke, obwohl sie keine -Aufklärung enthalten, doch dazu dienen, unsere Vorstellungen des -Sachverhaltes bequem und anschaulich abzukürzen?” - -„Warum also sollte nicht ein Atom des Nervensystems ebenso auf die -Seele oder sie auf jenes stossen und drücken können....?” - -dan moet ons antwoord luiden: enerzijds omdat „Druck” en „Stoss” alléén -ruimtelike zin en aanschouwelikheid heeft en in de ruimte van een ziel -geen zweem of spoor is te denken of voor te stellen, anderzijds omdat -atomen als ruimtedingen de zielewereld evenmin vermogen te bereiken of -te raken als de letters van een boek de gedachten, die er door zijn -uitgedrukt. - -[212] Vgk. p. 257: „Wenn wir uns auf die idealistisch-spiritualistische -Basis zurückziehen, so geben wir damit eben den Parallelismus, den wir -durch diesen Schachzug [!] seiner Paradoxität entkleiden wollten, auf.” - -[213] Busse weet en erkent tenminste nog, dat heel zijn argumentatie -zich op dit naief-realisties standpunt stelt, maar de Bussetjes van -heden en morgen, die hun wapens uit dit arsenaal komen halen? Ze lopen -er in - gelijk wij dat reeds, ook ten onzent, konden gadeslaan. - -[214] „Vielmehr haben wir nun zwei völlig getrennte Reihen psychischer -Vorgänge [mis], Dualität, nicht Identität. Das wird vielfach übersehen, -in den Idealismus versucht man die Identitätsphilosophie mit -hinüberzunehmen, die dort keinen Platz finden kann.” Dat ze slechts -dort Platz finden kann, en welke plaats, dat hebben wij boven gezien -bij Kant. - -[215] Zo schrijft Busse, bij de „Vorteile” der Wechselwirkungstheorie, -p. 380: „Indem sie alle Dinge in der Welt aufeinander wirken lässt, -kommt sie dem logischen Bedürfnis des Denkens nach einheitlicher, die -Welt als ein einheitliches Ganze auffassender Betrachtung mehr -entgegen.” Me dunkt, ook hier is het prae boven de dualistiese overgang -weer aan de monistiese samengang! - -[216] Dr. L. Loewenfeld schrijft in zijn boek Ueber die Dummheit -(1909), aangaande „Dummheit und Gehirn”, „Die organische Grundlage der -Dummheit”, p. 74: „Dass die geistige Beschränktheit ebenso wie -hervorragende Intelligenz ihren Grund in der Gehirnbeschaffenheit hat, -ist eine Tatsache welche niemand bezweifeln kann, der einen -gesetzmässigen Zusammenhang der geistigen Verrichtungen mit der -Tätigkeit unseres Gehirns zugibt.” - -Juist zulk een uitspraak, die voor (nog wel onbetwijfelbare!) -„Tatsache” neemt wat slechts een dogmatiese physies-metaphysiese -duiding is van die gesetzmässige Zusammenhang tussen geestesverrichting -en hersenwerk, moet in philosophicis.... domheid heten. - -[217] Hoe vreemd een realist tegen kritiese wijsbegeerte kan blijven -aan kijken bewijst Prof. Bruining in zijn merkwaardige Gids-bespreking -van Heymans’ metaphysica (1905, „Wetenschappelijke Metaphysica” p. -490/1), waar hij b.v. vraagt: „Wanneer wij.... uitgaan van de -onderstelling, dat hetgeen op de wilswerking volgt inderdaad is wat het -in de waarneming zich voordoet te zijn, een het wilsbesluit -verwezenlijkende beweging—hebben wij hier niet het op dit standpunt -onverklaarbare feit, dat hier bij uitzondering de inhoud der waarneming -de afspiegeling is van haar object?” - -Allerminst. Elk phaenomeen is inderdaad, wat het in de (normale) -waarneming zich voordoet te zijn—en elk phaenomeen heeft zijn reale. Zo -dus elke beweging, ook die volgt op een wilsbesluit. - -Heymans’ onderscheiding tussen „inhoud” en „voorwerp” („Gegenstand”) -der waarneming echter bedoelt Gegenstand in de transobjectieve, -transmateriële zin van reale, van werkelikheid, die de waarneming -veroorzaakt en geenszins in die immanente zin, waarin wij een beweging -of een tafel „voorwerp”, „objekt” van waarneming noemen, daarmee het -verband uitdrukkend van onze afzonderlike waarneming tot een bepaald -geheel van mogelike waarnemingsinhouden. - -[218] Vgk. p. 193: „Und doch kann der Wille wesentlich zu einem -bestimmten Bewegungsvorgang gehören.” „Mit anderen Worten.... er wäre -ohne den Willen nicht mehr derselbe Vorgang”.... Evenzo p. 199 en -Philos. d. Gegenw. p. 176.—Maar deze „wezenlikheid” is toch slechts.... -onwezenlik surrogaat van invloed! Het blijft epiphaenomenalisme. Al -zegt p. 199: „Es ist also ebenso wahr, dass der Wille den Arm bewegt, -als es wahr ist, dass die centrale Innervation diese Bewegung -auslöst.”—voor Riehl is noch het een noch het ander causaal, tenzij hij -zijn leer opgeeft voor zuiver psychisme. Dan mag hij schrijven (p. -200): „Hat der Wille Einfluss auf die Vorstellung der Bewegung, was -nicht bestritten werden kann, so hat er eben damit auch Einfluss auf -die Bewegung selbst. Denn die Vorstellung ist zugleich ein realer -Process, eine Aenderung der Vorstellung folglich zugleich eine -Modification dieses Processes.... Der Wille wirkt auf das -Intelligibele, das Ding an sich der Materie und ändert dadurch die -Erscheinung desselben für die äussere Anschauung.” Perfekt, maar naar -Riehl’s leer zou niet de wil, doch das Intelligibele, das Ding an sich -des Willens causaal zijn en de wil zo irrelevant als de materie. Al wat -op p. 201 ss. dan ook volgt over de „functionelle Bedeutung” van het -bewustzijn als „Mittel.... Anpassungsbewegungen hervorzurufen”, tot -„Regelung und Beherrschung der Bewegung”, en dus als evolutie-faktor, -is geüsurpeerd psychisme. - -[219] Vgk. nu b.v. de realist Stumpf, Leib und Seele, p. 33: „Ich würde -auch in der Annahme keine ernstliche Schwierigkeit finden, dass -psychisches Leben (Seele) durch organische Prozesse (organische -Materie) in bestimmten Stadien ihrer Entwicklung erzeugt wurde und noch -jetzt bei der Entwicklung jedes Individuums erzeugt wird.”! - -[220] Vroeger sprak men wel in afkeurende zin van „doppelte -Buchführung”, blijkbaar uit onbekendheid met „dubbel boekhouden”. Want -voor de twee-zijden-theorie (van Riehl b.v.) is juist die dubbele -boekhouding een alleraardigst onschuldig beeld: elke werkelike post -heeft van zelf zijn debet- en zijn credit-zijde, zodat een fraai -functioneel parallelisme ontstaat zonder strijdigheden. - -[221] Dualisties is geest aan stof, ziel aan lichaam „gebonden”. Daar -een phaenomeen niets is dan een ideëel produkt uit mogelike inwerkingen -van zijn reale, betekent het missen van een phaenomeen, het missen van -bepaald inwerkingsvermogen, van een bepaalde eigenschap. Een geest dus, -die „zuiver immaterieel” gedacht wordt in de oude spiritualistiese zin -is dus niet „volkomener”, „bevrijd” van een „stoffelike kluister” of -een „hoger” soort wezen, maar integendeel alleen onvolkomener dan -dezelfde geest met parallel phaenomenaal lichaam. - -[222] Op het determinisme-probleem zal ik met betrekking tot het -strafrecht nader ingaan. Maar hier zij er reeds op gewezen, dat Wundt -determinist is, dus, als psychist, natuurlik psychies determinist. -Zelfs zijn, als voor misvatting geschapen „schöpferische Synthese”, -zijn „novum” is.... causaal gedetermineerd. Wie Wundt en zijn -„psychiese causaliteit” voor enig „Indeterminisme” misbruikt, voor -enige inbreuk op het causaliteitsbeginsel met zijn inhaerente -noodwendigheid, gelijk b.v. in „Het Indeterminisme (De psychische -causaliteit)” ten onzent Mr. Levy (zie p. 189 over Wundt’s -„indeterministisch element”, p. 260 en p. 269: „alleen op a niet op b -acht Wundt de causaliteitswet toepasselijk”)—voor hem is Wundt’s geest -een gesloten boek gebleven.—Op mijn verzoek tot Wundt, al die -indeterministiese misduiding door een kategories authentiek woord eens -voorgoed de kop in te drukken en daardoor mijn bewering te staven, -„dass Ihre psychische Kausalität zwar anti-fatalistisch, aber durchaus -deterministisch ist, dass sogar jedes ‚Novum’ als Ergebnis der -schöpferischen Synthese vollständig ursächlich bedingt ist und Sie kein -undeterminiertes, also kein ‚indeterministisches Element’ zulassen” -mocht ik het volgend afdoend antwoord ontvangen: „.... dass ich an -Missverständnisse und oberflächliche Missdeutungen meiner Ansichten zu -sehr gewöhnt bin, um zu hoffen, sie überhaupt aus der Welt zu schaffen. -Aber ich stehe nicht an, Ihnen zu bestätigen, dass ich auf psychischem -Gebiete jede neue Erscheinung für psychisch determiniert halte und den -Indeterminismus als eine meist auf unwissenschaftlicher Vermengung -psychologischer und metaphysischer Begriffe beruhende unhaltbare -Hypothese zurückweise.” - -Het is mij een voldoening, deze onvoorwaardelike afwijzing van het -indeterminisme door Wundt zelf te hebben uitgelokt, waarvoor met mij -zeker menig discipel van deze machtige denker, vorser en geleerde, deze -„Leibniz van onze tijd” en „mancher aufrichtige Freund einer - materialistisch -rein-wissenschaftlichen, methodisch-empirischen, von --------------- - dualistisch -metaphysischen Einschlägen freien Psychologie” hem dank zal weten. - -Het wil mij voorkomen, dat Mr. Levy’s „brandende schaamte”, van Paulsen -geleend uit verfijnd verantwoordelikheidsgevoel wegens -Haeckel-verering, voor het aangezicht van Wundt (gelijk van Kant of -Heymans of Münsterberg) niet misplaatst zou zijn. Trouwens Mr. Levy zou -wel van Wundt’s psychiese causaliteit zijn afgebleven, had hij bedacht -of begrepen, dat de psychist Wundt (in tegenstelling tot Mr. Levy), zo -goed als Heymans, qua mechanist en verdediger der „gesloten -natuurcausaliteit” zoowel anti-energist als anti-vitalist is en dat -heel zijn psychiese causaliteit, met apperceptie en al,.... voor de -dieren-ziel in beginsel evenzeer geldt als t.a.v. de mens, die voor de -monistiese evolutionist Wundt.... zich ontwikkeld heeft uit het -dierenrijk! „Da nun die associativen in die apperceptiven Processe -continuirlich übergehen, und da Anfänge der letzteren, einfache active -Aufmerksamkeits- und Wahlacte, bei den höheren Thieren zweifellos -vorkommen, so ist übrigens auch diese Differenz schliesslich mehr als -eine solche des Grades und der Zusammensetzung denn als eine solche der -Art der psychischen Processe aufzufassen.” en: „Ist es nach den -Gesetzen der physischen Entwicklung zweifellos, dass der Mensch von -niedrigeren Lebensformen aus allmählich zu der ihm eigenen -Organisationsstufe gelangt ist, so erscheint das nämliche nach den -Gesetzen der psychischen Entwicklung mindestens im höchsten Masse -wahrscheinlich.” Aldus een Wundt. Anders Mr. Levy: „Daar ligt een -scheidslijn, neen, een klove, neen, een afgrond tùsschen de met rede -begaafde en de redelooze wezens. Dit fundamenteel verschil.... is de -bewuste voorstelling (de apperceptie), waartoe eerstgemelde wezens in, -laatstgemelde wezens buiten staat zijn..... Indeterminisme dáár, -determinisme hier.” - -Arme anti-Haeckelomaan Mr. Levy! Que diable allait-il faire dans cette -galère? - -Zo zou ik, indien nog nodig, in extenso kunnen aantonen, hoe Mr. Levy’s -„Indeterminisme” Münsterberg’s ontijdelike Fichteaans-teleologiese -„apperceptie”, die niet tot de wereld van het zijn of gebeuren, maar tot -het rijk der geldende waarden behoort, ergo buiten alle psychologie en -natuurwetenschap valt, dus eo ipso buiten alle (psychiese of physiese) -causaliteit en die derhalve zomin oorzaak als gevolg kan zijn,—zo -mogelik nòg fundamenteler, nòg gruweliker misvat, dan hij ’t Wundt’s -psychologiese „apperceptie” doet,—door ze kwansuis te plaatsen.... in -het (tijdelik) bewustzijnsproces, het bewustzijnsverloop, als „bewuste -voorstelling”! De haren zouden Münsterberg te berge rijzen als hij -moest zien „welke ontzettend gewichtige, welke albeheerschende plaats” -déze zijn apperceptie dáár, als zódanig, „inneemt” en van welk -„wetenschappelijk indeterminisme” zij als „het steunpunt en het -plechtanker” moet fungeren! Vooreerst, wat zegt de psycholoog -Münsterberg. (Mr. L. houdt hem voor „den wellicht grootsten -psycholoog”) van de apperceptie in het bewustzijnsverloop? Niets meer of -minder dan dat „Wille, Aufmerksamkeit und Apperception psychologisch -einem Zusammenhange angehören, der durch den physischen Kausalbegriff -beherrscht wird”! En dàn de „vorpsychische” „freie Apperception” van -een antipsychologist als de teleoloog Münsterberg door het slijk -gesleurd van Mr. Levy’s bewustzijnsverloop, Mr. Levy’s -dualisties-bovendierlik „indeterminisme”! Münsterberg: „Wir haben -keinen Grund, solche Betrachtungsweise auf die menschlichen Subjekte zu -beschränken, da wir zweifellos auch bei der Berührung mit der Tierwelt -zum Glauben an stellungnehmende Subjekte [dus „Wertung”, -„Behauptung”—Mr. Levy’s inzicht zou, naar bl. 174 van zeker boek, -vertalen: „bewering”!—„Aktualität”, dus.... „freie Apperception”!] -gedrängt sind.” Wederom: Arme Mr. Levy! - -De kennistheoretiese betekenis van Wundt en Münsterberg (geestverwant -van Rickert) en hun onderlinge verhouding in psychologie en -wijsbegeerte hoop ik na de voltooiing van mijn op stapel staand werk -uitvoerig in het licht te stellen, dat beide verdienen, al zal dan -Münsterberg niet alleen met zijn psycho-physies materialisme, dat aan -lichaam en ziel weer gelijke ontologiese waarde, i.c. onwaarde, moet -toekennen, maar evenzeer met zijn door reactie tegen dit fatalisme -geboden meta-psychies ethicisme wellicht een van onze principieelste -tegenvoeters blijken in het rijk der gedachte. - -[223] Ten aanzien der materie heeft het idealisme eer gronden voor, dan -reden van verzet tegen het „atomisme” (in ruime zin), waaromtrent -trouwens de natuurwetenschap haar eigen rechten heeft. Vgk. boven bl. -174. - -[224] Feuerbach’s „Der Mensch ist, was er isst” kan dus alleen het -phaenomeen, het lichaam van de mens gelden (al is dan nog het prius van -’t eten, de begincel, vergeten) en daar de mens nu eenmaal niet zijn -phaenomeen „is”, leert het ons aangaande de mens wat hij wèl is, -omtrent het wezen van de mens, ongeveer even veel als omtrent een -symphonie de lijst van haar luchttrillingsgetallen kan leren aan een -dove. Feuerbach zelf heeft het trouwens heel anders, min of meer -„histories-materialisties” bedoeld. - -[225] Gelijk ook in enige van de geschriften van wijlen Prof. Dr. W. -Koster, die getuigen, hoe ernstig deze natuurkundige oud-hoogleraar met -de kennisleer-problemen, met Mach en Ostwald en Ziehen („De Ontkenning -van het bestaan der Materie en de moderne physiologische Psychologie”), -met Kant („Kant’s Noumenale Wereld en de zinnelijke Waarnemingen”) en -met Heymans („Subjekt en Objekt bij zintuigelijke Waarneming”) is gaan -worstelen, te laat helaas, om nog tot klaarheid en het materie-realisme -te boven te komen. - -[226] Ook in een andere uitgegeven rede, over „Der Entwicklungsgedanke -in der modernen Philosophie”, toont Stumpf van geen ander „idealisme” -kennis of begrip te hebben, dan van de realistiese stofbezieling, het -hylozoïsme, of „des sog. Idealismus” van de bewustzijnsmaterialisten, -die de materiële processen eenvoudig „als Bewusstseinsinhalte -definieren”. „Aber wer sieht nicht,... dass überhaupt diese ganze -Umdeutung der Materie ein blosses Spiel mit Worten ist?” (p. 53/5). - -[227] Van een onnavolgbare zelfbespotting is bl. 32, waar Stumpf, de -realist, aan de samengangsleer—dus ook aan de -krities-idealistiese!—verwijt, „dass sie die Welt unnötig verdopple” -(„wie seinerzeit die platonische Ideen- und Zahlenlehre”, aldus onze -moderne Aristoteles) en dus (wat inderdaad het parallelisties -materialisme aardig typeert) „die Welt durch das blosse -Nebeneinanderbestehen zweier Welten zusammenhanglos werde wie eine -schlechte Tragödie.” (57.) - -[228] Wie heeft het ook weer over de vrijheidsleer van de „psycholoog” -Münsterberg? - -[229] Ik overdrijf niet. Reeds het eerste positieve, feitelike deel van -het boek: „Das Nervensystem” (5–160) moet in strijdende -localisatie-theorieën verlopen: „Wir mussen uns darauf beschränken, -Denkmöglichkeiten anzudeuten”.... zegt reeds p. 151. Maar het tweede -deel: „Physiologische Erklärungen psychischer Erscheinungen” (161–327) -kan slechts een warwinkel van hypothesen bieden, waaronder wel -kenniskritiese oriëntering wat opruiming zou kunnen houden (b.v. p. -167: „Es herrscht fast völlige Übereinstimmung darüber, dass das -Gedächtnis eine Fähigkeit des Körpers darstelle”—vgk. de kwestie van -pp. 292–7: „Psychophysische Gedächtnishypothese”, of Becher’s slotsom -op p. 327: „Wie man sich aber auch zu dieser Frage stellen mag, die -Möglichkeit eines Zusammenwirkens körperlicher und seelischer Faktoren -im Gehirn (!) wird nicht [?] auszuschliessen sein.”!), maar in welks -duisternis de physiologie nog niet veel licht kan brengen: „So lange -das Wesen der nervösen Erregung, wie so vieler Lebensvorgänge, in -Dunkel gehüllt bleibt, scheint ein Gleiches für das Residuum und die -Ausschleifung gelten zu müssen. Immerhin kann man versuchen, durch -Analogien einiges Licht über die in Frage stehenden Annahmen zu -verbreiten.” (p. 175). Zij moet dan ook aanhoudend spreken als volgt: -„Vorher aber mag, da wir einmal auf durchaus hypothetischem Gebiete uns -bewegen, eine Möglichkeit angedeutet werden”.... „Es erscheint nicht -undenkbar”.... „Wir nehmen nun—um eine aus mehreren -Vorstellungsmöglichkeiten herauszugreifen—an, dass”.... (alles op p. -187). „Doch ist die Voraussetzung, dass.... nicht unmöglich. Es ist -nicht auszuschliessen, dass”.... „Wir haben Hypothesen auf Hypothesen -gebaut, um die physiologische Auffassung des Gedächtnisses gegen -Einwürfe zu schützen. Dabei haben wir uns weit vom festen Fundamente -der Erfahrungstatsachen entfernt, so weit, dass einem vorsichtig -Denkenden leicht die Geduld bei so unsicheren Spekulationen ausgehen -mag. Die herangezogenen Hilfshypothesen vermögen aber immer noch nicht -allen Einwänden gerecht zu werden.” (p. 188). „Hier sind neue Annahmen -vonnöten. Zunächst könnte man auf den Gedanken verfallen”.... „Wenn man -vor kühnen Annahmen nicht zurückscheut, wird man vielleicht einen -Ausweg in der Möglichkeit.... sehen wollen”.... (alles p. 190). „Auch -den Gedanken, dass.... könnte man vielleicht durchführen wollen”.... -(191) enz. enz. Zo p. 262: „Das sind Forderungen, die im Sinne der -physiologischen Gedächtnisauffassung zu stellen wären; von einer -Erfüllung derselben durch eine befriedigende Hypothese kann nicht die -Rede sein.” In dezelfde geest p. 292, of p. 273: „Es gibt keine -physiologische Hypothese, die die Entstehung und Bedeutung der -zeitlichen Formen im Seelenleben erklären könnte, ja die auch nur -irgendwie die Möglichkeit einer Erklärung anzudeuten vermöchte.” of p. -303: „Solange die physiologische Gedächtnishypothese auf so schwachen -Füssen steht, kann eine physiologische Hypothese des Urteilens bzw. -Denkens kaum ernsthaft versucht werden.” Men moet de wetenschappelike -nauwgezetheid bewonderen, die Becher in deze trant deed schrijven, naar -de belofte van zijn „Vorwort”: „Diesen Stand der Forschung unter -kritischer Zurückhaltung dem Leser zu verdeutlichen, den Eindruck der -Klarheit, Sicherheit und Vollendung aber zu vermeiden, wo er der -wissenschaftlichen Sachlage nicht entspricht, war überall mein -Bestreben.” Wat volkomen gelukt mag heten. - -[230] In Becher’s Meinung „dass diese Welt ‚materieller’ Dinge-an-sich -in der Tat in vieler (insbesondere formaler) Hinsicht mit der -Vorstellung des Physikers von der physikalisch-chemischen Aussenwelt -wesentlich übereinstimmt” proeven wij weer het echte -verdubbelingsdogmatisme, welks weerlegging de taak was onzer kritiek. - -[231] „Les hommes médiocres veulent toujours avoir l’air de savoir -mieux que vous ce que vous allez leur dire, quand ils prennent la -parole à leur tour, ils vous répètent avec beaucoup de confiance, comme -ci c’était de leur cru, ce qu’ils vous ont entendu dire à vous-même.” -zegt Ossip-Lourié, Le Bonheur et l’Intelligence. - -[232] De hier opgenomen kenniskritiese beschouwingen en polemieken -zullen, inzover ze het in de tekst betoogde vooronderstellen, voor een -deel van mijn lezers wel pas achteraf tot hun recht en hun doel kunnen -komen. Bij het slothoofdstuk kon soortgelijke stof in de noten zelf -reeds gegeven worden. - -[233] Vgk. Herm. Cohen, Kants Theorie der Erfahrung², pp. 144, 72, 73, -69, 197. „Zeker, wetenschappelijke overtuigingen zijn -bewustzijnsverschijnselen evenals toorn, begeerte, of de gewaarwording -van rood”: Prof. Kohnstamm, Psychologie en Logica, T. v. Wijsb. 1:4: p. -399. (Over K.’s bezwaren tegen Heymans, m.i. reeds door de „Gesetze u. -Elemente” en explicite door H.’s antwoord gerescontreerd en weerlegd, -ev. nader). Een „waarheid” is een mogelik waar oordeel, gelijk een -objekt een geheel van mogelike gewaarwordingsinhouden is. Terecht wijst -Bolzano op Leibniz’: „propositio, cogitatio possibilis” (cf. Palagyi, -Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der modernen -Logik, p. 19). - -De „antinomie”, die Palagyi (o. c.) bij Bolzano meent te ontdekken, -waar deze de waarheden-an-sich, door niemand gekend, tevens als -waarheden-voor-God beschouwt, is makkelik op te lossen: zij berust op -de hypostasering („God”) van het kennistheoreties subjekt van de -waarheid. - -Onjuist Pal. zelf p. 28. Zijn behandeling blijft beneden het onderwerp. - -[234] Cf. Proleg. § 14, speciaal: „Mein Verstand... schreibt den Dingen -selbst keine Regel vor; diese richten sich nicht nach meinem Verstande, -sondern mein Verstand müsste sich nach ihnen richten” etc. - -[235] Zijn minder omzichtige collega, de bekende Dr. Huber, geeft in 3 -regels de „weerlegging” „der oberflächlichen Kritik Humes” van het -causaliteitsbeginsel aldus: „Ist es ja im wahren Sinn ein analytisches -Prinzip, principium per se notum, erkannt aus dem Begriffe der Wirkung -[sic], welche notwendig die Abhängigkeit von einer Ursache -einschliesst.” - -Als had een Hume het truism geloochend, dat een „gevolg”.... een -„oorzaak” onderstelt! Van oppervlakkig gesproken....! - -[236] Ik mag er hier een Nederlands filosoferend rechtsgeleerde wel -even op attent maken, dat hij corollaria vermoedelik met correlata -contamineert tot de hem eigen.... corrolaria! - -[237] „Denn es ist sehr was Ungereimtes, von der Vernunft Aufklärung zu -erwarten und ihr doch vorher vorzuschreiben, auf welche Seite sie -nothwendig ausfallen müsse.” (K. d. r. V. p. 571). - -[238] „Schon der Satz Kants: ‚dass Verhältnissbegriffe doch schlechthin -gegebene Dinge voraussetzen und ohne diese nicht möglich sind’, macht -diesem Spiel mit Relationen ein Einde” zegt even scherp als juist -Riehl, Kriticismus III, p. 150 tegen Laas. - -[239] Zo durft Jerusalem tans nog beweren: „die Wechselwirkung zwischen -psychischen und physischen Vorgängen ist die erste und einzige Form der -Causalität, die wir wirklich erleben”. „Würden wir diese Causalität -nicht unmittelbar erleben, dann könnten wir in der Natur keine -bemerken”. „Diese Wechselwirkung ist darum nicht minder begreiflich, -weil sie mehr als begreiflich ist. Sie ist aber mehr als begreiflich, -weil sie unmittelbar erlebt wird, und somit auch die Quelle alles -Begreifens ist.” (Die Urteilsfunction, 1895, p. 260/2). Vgk. mijn -Slothoofdstuk. - -J. leidt ook nog de negatie uit de ervaring af! - -[240] Ook Berkeley uit zich reeds in die geest. Hij acht zich te recht -meer in overeenstemming met „Common Sense” dan de Lockianen, maar als -hij the vulgar gelijk geeft in hun opinion: „that those things, which -they immediately perceive are the real things” (p. 359) vergeet hij, -wat hij elders (zie Dial. p. 295 ss.) zo duidelik uitéénzette, dat „the -vulgar” hier dat „perceive” van „things” neemt in de dogmatiese zin van -„image, copy, picture, representation”. - -Als hij dus, op de wijze van Ziehen c.s., zijn leer noemt: „this revolt -from metaphysical notions, to the plain dictates of nature and common -sense”, dan heeft hij gelijk, in zoverre „men” met de natuurdingen -niets anders kan bedoelen dan mogelike gewaarwordingsinhouden -(„ideas”), maar geenszins, voor zover „men” 1o. het subject over ’t -hoofd ziet en derhalve hun „subjectiviteit” en 2o. ze beschouwt als -oorzaken van reproductieve gewaarwordingen. Juist wijl dat „perceive”, -of sensible things, voor Hylas afbeelding, reproductie, is van iets wat -er al was, voor Philonous niet, verwijten zij elkaar over en weer -„scepticism”, aantasting van de betrouwbaarheid der zintuigelike -waarneming! - -[241] Reeds Philonous heeft tegen Hylas’ vraag: (p. 348. Dial. III.) -„Explain to me now, o Philonous! how it is possible there should be -room for all those trees and houses to exist in your mind. Can extended -things be contained in that which is unextended? Or, are we to imagine -impressions made on a thing void of all solidity?”... enz. zich aldus -verweerd: „Look you, Hylas, when I speak of objects as existing in the -mind, or imprinted on the senses, I would not be understood in the -gross literal sense—as when bodies are said to exist in a place, or a -seal to make an impression upon a wax. My meaning is only that the mind -comprehends or perceives them; and that it is affected from without, or -by some being distinct from itself.” - -Cf. ook Collier (o. c. p. 441), geciteerd op bl. 56 noot 2. - -[242] Dr. H. W. Ph. L. van den Bergh van Eysinga, Wijsgeerige Bladen I, -Lichaam en Ziel, p. 51. In dezelfde geest Dr. J. D. Bierens de Haan, -over Spinoza, Tweem. Tijdschr. 1897, p. 164 (een indrukkencomplex in de -hersenen wordt tot beeld omgezet door bewustheid) en „De Weg tot het -Inzicht” p. 119 („de omzetting van het hersenvoorval tot -gewaarwording”). Het achterdeurtje door schrijver open gehouden op p. -118: „Wanneer wij nu het argument [sc. „het fysisch argument” tegen het -realisme] ontwikkelen, dan houden wij ons tijdelijk als realisten en -nemen het onafhankelijk bestaan van een objectieve buitengeestelijke -buitenwereld aan, en beschouwen de geheele toedracht gelijk dit in de -natuurwetenschap gebruikelijk is”, laat helaas die „omzetting” niet -door. - -[243] Over Lotze’s leesbare ruimte-tekens op die (helaas niet -zichtbare) muur vergelijke men noot 2 bij bl. 165. - -[244] Summa Theologiae Ia Qu. 12 art. 2: „Non enim fit visio in actu, -nisi per hoc quod res visa quodammodo est in vidente. Et in rebus -quidem corporalibus apparet quod res visa non potest esse in vidente -per suam essentiam, sed solum per suam similitudinem. Sicut similitudo -lapidis est in oculo”.... (cf. art. 4 ad 3um; Qu. 56 art. 3; Opusculum -49); De Anima II l. 24: „Sensus est susceptivus specierum sine materia, -sicut caera recipit signum anuli sine ferro, et auro.”.... „omne enim -patiens recipit aliquid ab agente secundum quod est agens.”.... -„Assimilatur enim caera aurea sigillo quantum ad imaginem, sed non in -quantum est aurum aut aes.”.... „Et similiter sensus patitur a -sensibili habente colorem, aut humorem, idest saporem, aut sonum.”.... - -[245] Zo praat ook onze Haeckeliaan Domela Nieuwenhuis van „Het Monisme -of de Eenheidsleer” als hij met materialisme bedoelt: „Wij moeten ons -niet schamen materialist te heeten, alsof dit iets minderwaardigs is, -al verkiezen wij met Häckel den naam van Monist.” (p. 32). Maar schamen -moest gij u, dan toch te „verkiezen” zulk varen onder misleidende vlag, -gij die op p. 15 zelf schrijft: „Wil men een nieuw woord: Monisme, mij -goed, ofschoon ik het nut er niet van inzie en vrees dat het de -verwarring vermeerdert, maar laat men eens en vooral duidelijk en klaar -zeggen, dat het Monisme van Häckel, enz. en het Materialisme van -anderen precies hetzelfde zijn en alleen verschillen in naam.” - -[246] Verklaring van deze letters z.o.z. - -[247] Van elk dezer 4 kan men bij de materialisten in doorsnee nog weer -twee (of drie) nuancen onderscheiden, al naar de geest in aequatieve -(a), consecutieve (b), attributieve, functionele (c), of begeleidende -(d) verhouding gedacht wordt tot stof dan wel tot beweging (of tot -„kracht”, „energie”). Maar onze kritiek gunne hier grootmoedig aan het -materialisme de verwaarlozing dezer onderscheiding, waar zij het toch -reeds met zoveel meer ... onderscheiding bejegent, dan het zich zelf -waardig pleegt te keuren. - -[248] Of dit hersenproces door de physica van de materialist atomisties -(als bij Boltzmann) dan wel energeties (als bij Ostwald) wordt opgevat, -is voor de kennistheoretiese waardering van zijn materialisme qua -materialisme natuurlik volmaakt onverschillig. - -Voor Dr. Snijders e.a. zou „de zuiver energetische physica” „eene brug -kunnen slaan tusschen het stoffelijke en het bewust-psychische.” Die -brug zou slechts een .... ezelsbrug kunnen zijn. - -[249] Deze zelfde § misduidt op de volgende bladzijden Wundt à la -Ziehen, Mr. Levy, Haeckel, Carneri etc. aldus: „De apperceptieleer laat -alzoo den bewusten wil of aandacht ingrijpen in het physiologisch -gegeven verloop der materieele hersenprocessen, zonder zelf in zijn -bestaan aan iets materieels gebonden te zijn. Alle pogingen toch om het -apperceptievermogen te localiseeren in eenig bepaald deel van het -centrale zenuwstelsel leden ten eenenmale schipbreuk.” - -Vooreerst grijpt de apperceptie, bij een zuiver parallelisties -phaenomenalist als Wundt, nooit in enig physiologies, materieel proces -in, maar uitsluitend in psychologiese processen, secundo is de „bewuste -wil” enz. voor Wundt natuurlik precies zo in de hersenen -„gelocaliseerd” als elk ander psychies proces en is dus evenmin als -enig ander psychies proces „in zijn bestaan aan iets materieels -gebonden”!—Een materialist of dualist doet wijs, van Wundt af te -blijven. Vgk. noot 2 bij bl. 228. - -[250] Over ons Kantiaanse „transcendentaal” en dit soort misduiding tot -het tegendeel schrijft daarjuist (1911) terecht Bruno Bauch in zijn -„Immanuel Kant” (p. 42): „Es mag innerhalb des Gesamtbereichs der -philosophischen Terminologie wenig Worte geben, deren begrifflicher -Sinn, deren logische Bedeutung in so schwerer und verhängnisvoller -Weise missverstanden worden wäre, wie der Sinn und die Bedeutung des -Wortes ‚transzendental’. Dabei ist die Bedeutung des von ihm -bezeichneten Begriffes so wichtig, dass, wenn er einmal missverstanden -ist, auch das Verständnis der ganzen Vernunftkritik vereitelt ist.” -Striemend is dan zijn spot van bl. 43 met dat vulgaire Missverständnis -„im Sinne des Überschwenglichen”, „allem Irdischen Entrückten”, -„metaphysischer, über alle Erfahrung hinausliegender geheimnisvoller -Dinge”, dat in Duitsland doet gewagen van de „transzendentalen Akkorden -Beethovens” of zelfs van de „transzendentalen Magie des Novalis” -(vergelijk ook mijn noot bij bl. 45, hoe du Prel c.s. het -transcendentale hanteren!), dat een Prof. Hermann in zijn Lehrbuch der -Physiologie doet schrijven: „Durch einen höchst glücklichen Gedanken -Charles Darwin’s ist diese Zweckmässigkeit ihres transcendentalen -Charakters entkleidet und auf ein Gesetz zurückgeführt worden”, gelijk -het ten onzent Dr. Kuyper in de 2de Kamer de dragers van rode (dus voor -Dr. K. blauwe) idealen „transcendentale idealisten” doet noemen of Mr. -Levy doet schrijven (Het Indeterminisme, p. 27): „Niet langer zal men -deze leer [van „den Koningsberger”] transcendentaal heeten, nu, met -streng natuurwetenschappelijke gegevens, zij [n.b.!] opgenomen, -geverifieerd, en als grondwet eener nieuwe wereldbeschouwing, -afgekondigd wordt.” (Deze heerlike zin kan eerst ten volle genoten -worden, wanneer men er nog bij weet, dat die „nieuwe -wereldbeschouwing”, waaraan Kant’s niet langer transcendentaal -transcendentalisme deze nog wel natuurwetenschappelike glorificatie te -danken heeft, is.... ik geef het u te raden.... Ostwald’s „Energetiek”, -alias het energeties materialisme! Vgk. Opmm. 2, 46 en 9). - -[251] Van „vertooning” (Bolland) zullen wij maar in ’t geheel niet -gewagen, laat staan van „schijnvertooning” (B.). - -[252] En van naief-empiristiese en -relativistiese petitiones en -repetitiones principii. - -Staaltjes van denk-trant (b.v. uit de Kopfarbeit): „Mit dem Leibe -können wir nur das Leibliche, mit dem Geiste nur das Geistige -ergreifen. Also auch die Dinge besitzen Geist. Der Geist ist dinglich, -und die Dinge sind geistig. Geist und Dinge sind nur in Relationen -wirklich.” (p. 57). „Das Produkt, der Gedanke ist ein Kind, welches von -der Hirnfunktion in Gemeinschaft mit irgend einem Objekt gezeugt ist.” -(ib.). Op bl. 63: „das Ohr nimmt das Hörbare und unser Gehirn das -Allgemeine, das ist das Wiss- oder Erkennbare, wahr.” Op de volgende -bladzij: „Denken ist eine leibliche Arbeit.... Geist ist ein Produkt -der Materie, die Materie jedoch ist mehr als ein Produkt des Geistes, -sie kommt auch noch durch die fünf Sinne uns nahe, sie ist zugleich -Produkt unserer Sinnestätigkeit. Nur solche Produkte, welche uns durch -Sinn und Geist zugleich offenbart sind, nennen wir wirkliche, objektive -Produkte, Dinge ‚ansich’.”—Nu nog p. 79: „Das Allgemeine ist die -Wahrheit. Das Allgemeine ist das, was allgemein ist, das heisst Dasein, -Sinnlichkeit.... Wahrheit und Irrtum sind wie.... alle Dinge der -Welt.... nur dem Masse, dem Volumen oder Grade nach verschieden. -Selbstverständlich sind doch alle Dinge der Welt weltlich”.... etc. -etc. - -Dat is op en top Dietzgen, Dietzgen zoals hij reilt en zeilt. Hier hebt -ge maat en peil van zijn kennisleer en zijn metaphysica! - -[253] Vgk. Berkeley, Dial. p. 282: „But the causes of our sensations -are not things immediately perceived, and therefore not sensible” en -Kant, K. d. r. V. p. 315: „Nun kann man zwar einräumen: dass von -unseren äusseren Anschauungen etwas, was im transscendentalen Verstande -[wil zeggen: niet in ruimtelike, maar kennistheor. zin: onafhankelik -van ons bewustzijn, het niet-ik] ausser uns sein mag, die Ursache sei, -aber dieses ist nicht der Gegenstand, den wir unter den Vorstellungen -der Materie und körperlicher Dinge verstehen; denn” ... etc. - -[254] Natuurlik kan op muziek-aesthetiese problemen, als de vraag of de -muziek àl (Schopenhauer, Liebmann) dan niet (Hanslick) μιμησις, -„Darstellung”, is van gemoedsaandoeningen, hier niet worden ingegaan. - -[255] Zuiver daartegenover in zijn Naturphilosophie (Die Philosophie im -Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts, Festschrift für Kuno Fischer, door -Windelband c.s., ² 1907) p. 139: „Bewusstseinserlebnisse sind nun -einmal nicht irgendwo, können also auch nicht räumlich mit -Gehirnprozessen zusammen sein.” - -Heel goed ook en lezenswaard zijn de dan volgende bladzijden over het -physiese als „Repräsentant” en „Symbol” van het psychiese. -„Gehirnvorgänge verhalten sich zum Bewusstsein wie die Notenzeichen zur -Musik.” (141). Maar zeer bedenkelik is weer de wijze, waarop dan (154 -vv.) „die Anschauungsform des Raumes” beschouwd wordt als „eine -Erscheinungsweise” en jammerlik onjuist de reeds Berkeleyaanse -vereenzelviging van het superindividuele subjekt der waarheid, -enerzijds met de rede als „gesetzgebendes Ich”, anderzijds met de -transcendente werkelikheid, gedacht als Welt-Ich. - -[256] „Haeresis est maxima, opera maleficarum non credere”! Des te -gelukkiger, dat de zegevierende ontkerkeliking het levend verbranden -zowel van ketters als van heksen onmogelik heeft gemaakt en het smaden -der „Aufklärung” tot onschuldige mode van ieder die z’n diepzinnigheid -respecteert. - -[257] Bij de ouden (Aristoteles) was de ziel de vlinder (ψυχη), vgk. -Dante, Purgatorio X: 124–126: - - - Non v’accorgete voi, che noi siam vermi - Nati a formar l’angelica farfalla, - Che vola alla giustizia senza schermi? - - -[258] Natuurlik geldt mijn oordeel, hier als elders, uitsluitend het -wetenschappelik-wijsgerig peil en waarheidsgehalte, geenszins ev. -aesthetiese of andere waarden. - -[259] Vergelijk dan ook, hoe aan het slot van „De Logica” in 1911 de -idee zich „natuurlijkerwijze” in de natuur verkeert, aldus: „idee van -wording” is... in het latijn verkeerd: „idea naturae”: eeuwig verkeert -zich het „Logische in het Andere, eeuwig is het idee van wording, ‚idea -naturae’. En zoo [!] is de zelfverkeering der Idee natuurlijkerwijze de -Natuur” enz. - -[260] Volkomen analoog en even kras is de behandeling van Berkeley en -deze zijn „inconsequentie” door Volkelt’s Erfahrung und Denken, p. 121 -ss. - -[261] „Die Nerven empfinden Muskelbewegung” zegt b.v. nog Prof. -Bolland, uitg. Hegel’s Geschichte der Philosophie, p. 442, cf. p. 453, -waar B. gewaagt van „der leiblichen Empfänglichkeit für unkörperliche -Erlebnisse, welche sich unmittelbar am Nervensystem denken lassen”! - -[262] In deze zijn „Allgemeinverständliche Einführung in die -philosophischen Probleme”, uitnemend geschikt om voor de wijsgerige -problemen de ogen te openen en tot zelfstandig denken te prikkelen, -levert P. Apel een gedegen verdediging van Thiele’s dualisme ten -aanzien van substantieel Ik en Hersenreale, met religieus-monistiese -ondergrond, „Urgrund”, van één „absolute Substanz” als „Welten-Ich”, -een „Philosophie des Selbstbewusstseins”, diep-doordacht, maar helaas -weer gebaseerd op een Kant niet bereikende in pl. van over hem -„hinausgehende” kennisleer, een voorstellings- en denk-idealisme nl., -dat ten onrechte al ons oordelen tot een „Meinen”, bedoelen, van iets -ànders maakt, op het transcendente laat slaan, doordat het evenzeer -Kant’s tegenstelling tussen kennen en denken miskent, als subjekt en -wezen van Kant’s transindividuele objektieve phaenomenaliteit, die door -ons kennen èn bereikt èn bedoeld wordt—een kennisleer, die dan ook met -haar „kategorie”-gebruik en haar „relatieve waarheid” even veel van -Kant zich verwijdert als ze nadert tot Hegel. - -[263] Vgk. b.v. niemand minder dan de Leipziger Professor Johannes -Volkelt, ten deze met Külpe verwant, over „den Unfug, den gewisse -Richtungen mit den Empfindungs- und Wahrnehmungsmöglichkeiten treiben” -(„Die Quellen der menschlichen Gewissheit” 1906 p. 51). Zijn verzet (p. -56 ss.) berust uitsluitend op de miskenning van het onpersoonlik -subjekt dier mogelikheden en deert slechts dat onzinnig -misvattingsprodukt van een voorstellings-„idealisme” (p. 58). Juist -Volkelt’s „kontinuierliche”, „gesetzmässig verknüpfte” „transsubjective -Wesenheiten” der „einmaligen Sinnenwelt” (b.v. de zon), gelijk zijn -„jenseits aller Wahrnehmbarkeit für Menschen” gelegen bewegingen, ja -zelfs die nooit door „ein menschliches Auge” geziene „Gruppierungen und -Umlagerungen von Atomen” zijn kenniskrities niets anders dan zulke -„waarnemingsmogelikheden”, in plaats van „Dinge an sich” („Sonne ‚an -sich’” zegt p. 49) louter immanente objekten, immers in het geheel -hunner eigenschappen afhankelik van vooronderstelde mogelike -waarneming, „mogelik” niet voor enig individu, maar voor het subjekt -der natuur. - -Zo vormen niet „die Wahrnehmungsmöglichkeiten”, maar veeleer de -weerleggingen van Volkelt c.s. „eine der gröbsten Selbsttäuschungen, -die es je in der Philosophie gegeben hat.” (p. 60). - -Volkelt heeft echter anderzijds gelijk, p. 61: „Auch für den, der in -den physikalisch-chemischen Gesetzen nur sinnbildliche Bezeichnungen -für eine im letzten Grunde geistige Weltgesetzlichkeit erblickt, -besteht die jetzt behandelte Seite des transsubjektiven Minimums -[zeker, in transindividuele maar immanente zin!]. Nur wäre für ihn der -Naturzusammenhang selbst wieder bloss eine Oberfläche [een lelik beeld -voor het kennistheoreties begrip Phaenomeen], die auf ein -metaphysisch-geistiges Geschehen hinwiese.” - -Onjuist dan ook p. 108: „Die Vorstellung z.B., dass das Seelische als -ein rein Innerliches, Ausdehnungsloses sich räumlich äussern und -verwirklichen soll, erscheint uns wie ein Widerspruch”, al is het maar -„ein logisch erträglicher Widerspruch”. Vooreerst: het is evenmin een -„Widerspruch”, dat iets onruimteliks eerst in verhouding tot het -waarnemingsvermogen, i.c. de bewegingszin, ruimtelik wordt, als dat -iets ongekleurds eerst aan de mogelike reactie van een kleurzin, waarop -het inwerkt, zijn kleur te danken heeft, en secundo: de énige logisch -erträgliche Widerspruch is deze, dat een „logisch erträglicher -Widerspruch” een logisch unerträglicher Widerspruch is! - -[264] Dan was Berkeley consequenter: P. of H. K. s. 112: „I must -confess it does not appear to me that there can be any motion other -than relative; so that to conceive motion there must be at least -conceived two bodies, whereof the distance or position in regard to -each other is varied. Hence, if there was one only body in being it -could not possibly be moved.” - -[265] Vergelijk de geleerde (de zetter make van de r geen n) -citatennoot bij deze pagina over de chronologie van „a priori” vóór -Kant, met het art. „a priori” van Eisler’s ontzaglik werk „Wörterbuch -der philosophischen Begriffe”. - -[266] Ook Rickert’s objekt-realisme („Die Wirklichkeit wird -Bewusstseinsinhalt genannt, sie bleibt aber nach wie vor die bekannte -Welt, die aus körperlichen und geistigen Vorgängen besteht.”, vgk. ook -opm. 54) definieert in § II van zijn Habilitationsschrift, gewijd aan -het Problem der philosophischen Transcendenz: „Mein Bewusstsein und -sein Inhalt ist also in diesem Falle das Subjekt, und Objekt ist Alles, -was nicht mein Bewusstseinsinhalt oder mein Bewusstsein selbst ist. Wir -werden diesen Gegensatz des Subjekts zum Objekt mit den Ausdrücken der -immanenten und der transcendenten Welt bezeichnen, besonders das Objekt -in diesem Sinne stets das transcendente Objekt nennen.” - -Dienovereenkomstig besluit dan § III: „Es ergiebt sich der ‚Satz der -[?!] Phänomenalität’, wie Dilthey ihn genannt nat, wonach Alles, was -für mich da ist, unter der allgemeinsten Bedingung steht, Thatsache -meines Bewusstseins zu sein.” - -Met Kant’s tegenstelling immanent—transcendent en Kant’s Phänomenalität -hebben deze van Rickert dus evenmin iets gemeen als zijn „Bewusstsein -überhaupt”, dat denkt („oordeelt”) over „zijnde” werkelikheid (en dat -dus vooronderstelde individuele subjekten en ruimtedingen tot -„immanente Objekte” maakt!) met Kant’s „Bewusstsein überhaupt”, dat -„phaenomenale” werkelikheid (de immanente objektwereld) stelt en -„kent”. Vgk. opm. 54. - -[267] Voor Busse, Philosophie und Erkenntnistheorie, p. 258, wordt deze -„Binsenwahrheit” zelfs de enige inhoud, die hij aan „die Kritische -Erkenntnistheorie” zou kunnen toestaan, waarvan hij dan ook terecht -belijdt: „Ich weiss in der That mit ihr nichts anzufangen.” Zo -verklaart hij op p. 154: „Synthetische Urtheile a priori sind, weil in -sich widerspruchsvoll, unmöglich.” Natuurlik, wanneer men onder a -priori verstaat... „denknotwendig”, dus... analytisch!—Even kategories -als p. 149 de synth. oordelen a priori verloochent, even kategories -bevestigt p. 189: „die Zeit aber ist unendlich und hört nie auf”, ja -zelfs: „Die Endlosigkeit der Zeit schliesst die Möglichkeit eines -Aufhören des Seins und Eintreten des Nichts ebenso aus, als sie die -Möglichkeit eines Anfangs des Seins und Aufhören des Nichts -ausschloss.” De fijne sofismen, waarmee deze bladzijden (187 vv.) op de -wijze der scholastiek het causaliteitsbeginsel analyties pogen te -bewijzen, moge de lezer zelf savoureren, na mijn behandeling van Prof. -Beysens ter zake (in opm. 6). - -[268] Vgk. Kategorienlehre p. 135: „Nach der -transcendental-idealistischen Ansicht ist aber die intellektuelle [!] -Zuthat [!] der räumlichen Ausbreitung eine solche, durch die das Bild -[!] der transcendenten Realität bloss noch mehr entstellt und -verfälscht, also der Erkenntnisdrang irre geleitet und gefoppt -wird”.... Zie over dit dogmaties begrip „falsch”, nog bij Prof. Bolland -e.a. (ook Busse b.v., Philosophie und Erkenntnistheorie I p. 27, of -Prof. Kohler met zijn realisties dilemma: „in gleicher Weise auch” dan -wel „Trug” en „Fälschung”, in zijn „Moderne Rechtsprobleme” I § 2), bl. -144 tekst. - -[269] De lezer vergelijke tans omtrent al de hier behandelde punten -zelf Hartmann’s Kategorienlehre, t.a.v. de ruimte pp. 107–172, ten deze -b.v. p. 129, waar de twee „formell ähnliche [?], aber inhaltlich -heterogene Anschauungen” van gezichts- en tastzin „beide als das -formell ähnliche Abbild eines und desselben räumlichen Dinges an sich -gelten”! Vgk. mijn tekst, bl. 57. - -[270] Nooit is Hartmann uit de droom geholpen t.a.v. het -transcendentaal idealisme. Eén staaltje uit zijn Kategorienlehre (pp. -88–90): „Der transcendentale Idealist weiss wohl, dass seine -Vorstellungen [!] von seiner Frau und seinen Kindern in seinem -Bewusstsein in einer bestimmten Succession (erste Bekanntschaft, -Hochzeit, Reihe der Entbindungen) aufgetaucht sind; dass aber zwischen -seinem Bewusstseinsinhalt und dem seiner Frau und seiner Kinder irgend -welches zeitliches Verhältnis von Simultaneïtät und Succession bestehe, -muss er als eine allerdings unausweichliche illusion [!] bezeichnen.... -Es ist nicht abzusehen, was es unter dieser Voraussetzung für einen -Wert und für eine Bedeutung hat, dass die zeitliche und sachliche -Uebereinstimmung aufrecht erhalten wird. Für das Einzelbewusstsein, das -von seiner Frau und seinen Kindern doch nur träumend durch magische -Inspiration [!] etwas erfährt, ist es ja ganz gleichgültig, ob diese -gleichzeitig mit ihm die entsprechenden Lebensläufe träumen, oder ob -sie sie vor hundert Millionen Lichtjahren [een duistere lengte.... van -tijd!] geträumt haben oder nach solchen träumen werden.” - -Ter zake vergelijke men mijn antwoord aan Prof. Bolland, gegeven in de -tekst bl. 140. Het tijdprobleem kan hier evenwel slechts terloops en in -beginsel besproken worden, vgk. noot 1 bij bl. 21. - -[271] Van Prof. Bolland schijnt niets te min om ten onzent school te -kunnen maken: in de Gids van Aug. 1911 zie ik daar zowaar Dr. Julius de -Boer datzelfde zinnetje van Heymans misbruiken tot... illustratie van -een materialisties „Wij zullen weten” (van Nägeli), die bekende -dogmatiese overtroeving van het reeds materialisties „Ignorabimus”! - -Men kan Dr. Julius de Boer niets beters gunnen, dan dat hij nog eens -zelf tot het besef moge komen, welk een onnozel mal à propos hij begaan -heeft met dat simpele Heymans-nootje, zo ad hominem als ad rem! - -Laat mij toch Prof. Bolland en zijn trawanten een nog veel krasser, -bruikbaarder zinnetje van Heymans om op te azen aanbieden: „Gelijk -herleiding van alle denkovergangen tot logische processen een postulaat -is van de theorie van het denken, zoo is herleiding van alle -natuurverschijnselen tot mechanische processen een postulaat der -natuurwetenschap.” (Causaliteitsbegrip, p. 130) met de overeenkomstige -door Heymans overgenomen uitspraak van een physicus als Rumford: „pour -qu’une hypothèse en physique soit admissible, il faut qu’elle soit -fondée sur la supposition d’une opération mécanique concevable”. -Habetis reum confitentem! Niet alleen „in hooge mate waarschijnlijk” -maar zelfs „postulaat”! Natuurlik geeft Heymans van dat postulaat als -van elk ander de rechtvaardiging, d.w.z. de kennistheoretiese gronden -waarop het berust, met alle vereiste hem eigen exaktheid. - -[272] Cf. Kant, die „in der reinen Vernunft selbst forschte, und in -dieser Quelle selbst die Elemente sowohl, als auch die Gesetze ihres -reinen Gebrauchs nach Prinzipien zu bestimmen suchte.” (Proleg. § 4). - -[273] Het is in dubbele zin waar: „een ‚Einführung in die Metaphysik’ -zal door geen Hegeling geschreven worden.” (Coll. Log. p. 549). - -[274] De vraag van Dr. B. d. H. doet denken aan de volkomen analoge -vraag van A. Fouillée in zijn Introduction (Théorie expérimentale et -théorie Kantienne) op Guyau’s Genèse de l’idée de Temps, waarin Kant’s -tijdsleer, altans wat Fouillée daarvoor aanziet, weerlegd wordt, p. -XXI: „Mais où est donc ce seul objet dont nous aurions l’intuition et -qui serait le temps?” Volgens F. houdt nl. Kant de tijd voor een... -„objet transcendental” (p. XXIV)! - -[275] Zijn materie-realisme maakt in § 11, Probleme des Strafrechts, -van het Empfindungsleben „etwas, was auf physiologischer Basis ruht” en -dan „wieder Bewegungsvorgänge erzeugen” kan. Ook brengt hem „die -Erforschung dieser Empfindungstätigkeiten zur Annahme freier -Willensentschliessungen”. Maar daarover elders. - - - - - - - -*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK KENNISLEER CONTRA -MATERIE-REALISME *** - -Updated editions will replace the previous one--the old editions will -be renamed. - -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the -United States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg-tm electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG-tm -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away--you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. - -START: FULL LICENSE - -THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK - -To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase "Project -Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg-tm License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. - -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project -Gutenberg-tm electronic works - -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the -person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph -1.E.8. - -1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm -electronic works. See paragraph 1.E below. - -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the -Foundation" or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg-tm mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg-tm -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg-tm name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg-tm License when -you share it without charge with others. - -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg-tm work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. - -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: - -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work -on which the phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the -phrase "Project Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: - - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and - most other parts of the world at no cost and with almost no - restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it - under the terms of the Project Gutenberg License included with this - eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the - United States, you will have to check the laws of the country where - you are located before using this eBook. - -1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase "Project -Gutenberg" associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg-tm -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg-tm License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. - -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. - -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg-tm License. - -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format -other than "Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg-tm website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original "Plain -Vanilla ASCII" or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg-tm License as specified in paragraph 1.E.1. - -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. - -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works -provided that: - -* You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, "Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation." - -* You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg-tm - works. - -* You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - -* You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg-tm works. - -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg-tm electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. - -1.F. - -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg-tm collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain "Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. - -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right -of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. - -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. - -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS', WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. - -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. - -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg-tm -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg-tm work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg-tm work, and (c) any -Defect you cause. - -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm - -Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. - -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg-tm's -goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg-tm and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at -www.gutenberg.org - -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation - -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state's laws. - -The Foundation's business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation's website -and official page at www.gutenberg.org/contact - -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg -Literary Archive Foundation - -Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without -widespread public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. - -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular -state visit www.gutenberg.org/donate - -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. - -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. - -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate - -Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic works - -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg-tm concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of -volunteer support. - -Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. - -Most people start at our website which has the main PG search -facility: www.gutenberg.org - -This website includes information about Project Gutenberg-tm, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/old/67499-0.zip b/old/67499-0.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index 9b24479..0000000 --- a/old/67499-0.zip +++ /dev/null diff --git a/old/67499-h.zip b/old/67499-h.zip Binary files differdeleted file mode 100644 index c9f7980..0000000 --- a/old/67499-h.zip +++ /dev/null diff --git a/old/67499-h/67499-h.htm b/old/67499-h/67499-h.htm deleted file mode 100644 index b5df392..0000000 --- a/old/67499-h/67499-h.htm +++ /dev/null @@ -1,11614 +0,0 @@ -<!DOCTYPE html -PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> -<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2022-02-25T20:37:13Z using SAXON HE 9.9.1.8 . --> -<html lang="nl"> -<head> -<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8"> -<title>Kennisleer contra Materie-Realisme</title> -<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html"> -<meta name="author" content="Leo Polak (1880–1941)"> -<link rel="coverpage" href="images/new-cover.jpg"> -<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> -<meta name="DC.Creator" content="Leo Polak (1880–1941)"> -<meta name="DC.Title" content="Kennisleer contra Materie-Realisme"> -<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> -<meta name="DC.Format" content="text/html"> -<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> -<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */ -html { -line-height: 1.3; -} -body { -margin: 0; -} -main { -display: block; -} -h1 { -font-size: 2em; -margin: 0.67em 0; -} -hr { -height: 0; -overflow: visible; -} -pre { -font-family: monospace, monospace; -font-size: 1em; -} -a { -background-color: transparent; -} -abbr[title] { -border-bottom: none; -text-decoration: underline; -text-decoration: underline dotted; -} -b, strong { -font-weight: bolder; -} -code, kbd, samp { -font-family: monospace, monospace; -font-size: 1em; -} -small { -font-size: 80%; -} -sub, sup { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -} -sub { -bottom: -0.25em; -} -sup { -top: -0.5em; -} -img { -border-style: none; -} -body { -font-family: serif; -font-size: 100%; -text-align: left; -margin-top: 2.4em; -} -div.front, div.body { -margin-bottom: 7.2em; -} -div.back { -margin-bottom: 2.4em; -} -.div0 { -margin-top: 7.2em; -margin-bottom: 7.2em; -} -.div1 { -margin-top: 5.6em; -margin-bottom: 5.6em; -} -.div2 { -margin-top: 4.8em; -margin-bottom: 4.8em; -} -.div3 { -margin-top: 3.6em; -margin-bottom: 3.6em; -} -.div4 { -margin-top: 2.4em; -margin-bottom: 2.4em; -} -.div5, .div6, .div7 { -margin-top: 1.44em; -margin-bottom: 1.44em; -} -.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child, -.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child { -margin-bottom: 0; -} -blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child, -.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child { -margin-top: 0; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 { -clear: both; -font-style: normal; -text-transform: none; -} -h3, .h3 { -font-size: 1.2em; -} -h3.label { -font-size: 1em; -margin-bottom: 0; -} -h4, .h4 { -font-size: 1em; -} -.alignleft { -text-align: left; -} -.alignright { -text-align: right; -} -.alignblock { -text-align: justify; -} -p.tb, hr.tb, .par.tb { -margin: 1.6em auto; -text-align: center; -} -p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument { -font-size: 0.9em; -text-indent: 0; -} -p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { -margin: 1.58em 10%; -} -td.tocDivNum { -vertical-align: top; -} -td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -.opener, .address { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -} -.addrline { -margin-top: 0; -margin-bottom: 0; -} -.dateline { -margin-top: 1.6em; -margin-bottom: 1.6em; -text-align: right; -} -.salute { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.signed { -margin-top: 1.6em; -margin-left: 3.58em; -text-indent: -2em; -} -.epigraph { -font-size: 0.9em; -width: 60%; -margin-left: auto; -} -.epigraph span.bibl { -display: block; -text-align: right; -} -.trailer { -clear: both; -margin-top: 3.6em; -} -span.abbr, abbr { -white-space: nowrap; -} -span.parnum { -font-weight: bold; -} -span.corr, span.gap { -border-bottom: 1px dotted red; -} -span.num, span.trans, span.trans { -border-bottom: 1px dotted gray; -} -span.measure { -border-bottom: 1px dotted green; -} -.ex { -letter-spacing: 0.2em; -} -.sc { -font-variant: small-caps; -} -.asc { -font-variant: small-caps; -text-transform: lowercase; -} -.uc { -text-transform: uppercase; -} -.tt { -font-family: monospace; -} -.underline { -text-decoration: underline; -} -.overline, .overtilde { -text-decoration: overline; -} -.rm { -font-style: normal; -} -.red { -color: red; -} -hr { -clear: both; -border: none; -border-bottom: 1px solid black; -width: 45%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -margin-top: 1em; -text-align: center; -} -hr.dotted { -border-bottom: 2px dotted black; -} -hr.dashed { -border-bottom: 2px dashed black; -} -.aligncenter { -text-align: center; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -font-size: 1.44em; -line-height: 1.5; -} -h1.label, h2.label { -font-size: 1.2em; -margin-bottom: 0; -} -h5, h6 { -font-size: 1em; -font-style: italic; -} -p, .par { -text-indent: 0; -} -p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { -text-transform: uppercase; -} -.hangq { -text-indent: -0.32em; -} -.hangqq { -text-indent: -0.42em; -} -.hangqqq { -text-indent: -0.84em; -} -p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { -float: left; -clear: left; -margin: 0 0.05em 0 0; -padding: 0; -line-height: 0.8; -font-size: 420%; -vertical-align: super; -} -blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { -font-size: 0.9em; -margin: 1.58em 5%; -} -.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden { -text-decoration: none; -} -.advertisement, .advertisements { -background-color: #FFFEE0; -border: black 1px dotted; -color: #000; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.footnotes .body, .footnotes .div1 { -padding: 0; -} -.fnarrow { -color: #AAAAAA; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -} -.fnarrow:hover, .fnreturn:hover { -color: #660000; -} -.fnreturn { -color: #AAAAAA; -font-size: 80%; -font-weight: bold; -text-decoration: none; -vertical-align: 0.25em; -} -a { -text-decoration: none; -} -a:hover { -text-decoration: underline; -background-color: #e9f5ff; -} -a.noteRef, a.pseudoNoteRef { -font-size: 67%; -line-height: 0; -position: relative; -vertical-align: baseline; -top: -0.5em; -text-decoration: none; -margin-left: 0.1em; -} -.displayfootnote { -display: none; -} -div.footnotes { -font-size: 80%; -margin-top: 1em; -padding: 0; -} -hr.fnsep { -margin-left: 0; -margin-right: 0; -text-align: left; -width: 25%; -} -p.footnote, .par.footnote { -margin-bottom: 0.5em; -margin-top: 0.5em; -} -p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel { -float: left; -margin-left: -0.1em; -margin-top: 0.9em; -min-width: 1.0em; -padding-right: 0.4em; -} -.apparatusnote { -text-decoration: none; -} -.apparatusnote:target, .fndiv:target { -background-color: #eaf3ff; -} -table.tocList { -width: 100%; -margin-left: auto; -margin-right: auto; -border-width: 0; -border-collapse: collapse; -} -td.tocPageNum, td.tocDivNum { -text-align: right; -min-width: 10%; -border-width: 0; -white-space: nowrap; -} -td.tocDivNum { -padding-left: 0; -padding-right: 0.5em; -} -td.tocPageNum { -padding-left: 0.5em; -padding-right: 0; -} -td.tocDivTitle { -width: auto; -} -p.tocPart, .par.tocPart { -margin: 1.58em 0; -font-variant: small-caps; -} -p.tocChapter, .par.tocChapter { -margin: 1.58em 0; -} -p.tocSection, .par.tocSection { -margin: 0.7em 5%; -} -table.tocList td { -vertical-align: top; -} -table.tocList td.tocPageNum { -vertical-align: bottom; -} -table.inner { -display: inline-table; -border-collapse: collapse; -width: 100%; -} -td.itemNum { -text-align: right; -min-width: 5%; -padding-right: 0.8em; -} -td.innerContainer { -padding: 0; -margin: 0; -} -.index { -font-size: 80%; -} -.index p { -text-indent: -1em; -margin-left: 1em; -} -.indexToc { -text-align: center; -} -.transcriberNote { -background-color: #DDE; -border: black 1px dotted; -color: #000; -font-family: sans-serif; -font-size: 80%; -margin: 2em 5%; -padding: 1em; -} -.missingTarget { -text-decoration: line-through; -color: red; -} -.correctionTable { -width: 75%; -} -.width20 { -width: 20%; -} -.width40 { -width: 40%; -} -p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { -color: #666666; -font-size: 80%; -} -span.musictime { -vertical-align: middle; -display: inline-block; -text-align: center; -} -span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom { -padding: 1px 0.5px; -font-size: xx-small; -font-weight: bold; -line-height: 0.7em; -} -span.musictime span.bottom { -display: block; -} -ul { -list-style-type: none; -} -.splitListTable { -margin-left: 0; -} -.splitListTable td { -vertical-align: top; -} -.numberedItem { -text-indent: -3em; -margin-left: 3em; -} -.numberedItem .itemNumber { -float: left; -position: relative; -left: -3.5em; -width: 3em; -display: inline-block; -text-align: right; -} -.itemGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.itemGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.itemGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -.titlePage { -border: #DDDDDD 2px solid; -margin: 3em 0 7em 0; -padding: 5em 10% 6em 10%; -text-align: center; -} -.titlePage .docTitle { -line-height: 1.7; -margin: 2em 0 2em 0; -font-weight: bold; -} -.titlePage .docTitle .mainTitle { -font-size: 1.8em; -} -.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, -.titlePage .docTitle .volumeTitle { -font-size: 1.44em; -} -.titlePage .byline { -margin: 2em 0 2em 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .byline .docAuthor { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -.titlePage .figure { -margin: 2em auto; -} -.titlePage .docImprint { -margin: 4em 0 0 0; -font-size: 1.2em; -line-height: 1.5; -} -.titlePage .docImprint .docDate { -font-size: 1.2em; -font-weight: bold; -} -div.figure { -text-align: center; -} -.figure { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.floatLeft { -float: left; -margin: 10px 10px 10px 0; -} -.floatRight { -float: right; -margin: 10px 0 10px 10px; -} -p.figureHead, .par.figureHead { -font-size: 100%; -text-align: center; -} -.figAnnotation { -font-size: 80%; -position: relative; -margin: 0 auto; -} -.figTopLeft, .figBottomLeft { -float: left; -} -.figTopRight, .figBottomRight { -float: right; -} -.figure p, .figure .par { -font-size: 80%; -margin-top: 0; -text-align: center; -} -img { -border-width: 0; -} -td.galleryFigure { -text-align: center; -vertical-align: middle; -} -td.galleryCaption { -text-align: center; -vertical-align: top; -} -tr, td, th { -vertical-align: top; -} -tr.bottom, td.bottom, th.bottom { -vertical-align: bottom; -} -td.label, tr.label td { -font-weight: bold; -} -td.unit, tr.unit td { -font-style: italic; -} -td.leftbrace, td.rightbrace { -vertical-align: middle; -} -span.sum { -padding-top: 2px; -border-top: solid black 1px; -} -table.inlinetable { -display: inline-table; -} -table.borderOutside { -border-collapse: collapse; -} -table.borderOutside td { -padding-left: 4px; -padding-right: 4px; -} -table.borderOutside .cellHeadTop, table.borderOutside .cellTop { -border-top: 2px solid black; -} -table.borderOutside .cellHeadBottom { -border-bottom: 1px solid black; -} -table.borderOutside .cellBottom { -border-bottom: 2px solid black; -} -table.borderOutside .cellLeft, table.borderOutside .cellHeadLeft { -border-left: 2px solid black; -} -table.borderOutside .cellRight, table.borderOutside .cellHeadRight { -border-right: 2px solid black; -} -table.verticalBorderInside { -border-collapse: collapse; -} -table.verticalBorderInside td { -padding-left: 4px; -padding-right: 4px; -border-left: 1px solid black; -} -table.verticalBorderInside .cellHeadTop, table.verticalBorderInside .cellTop { -border-top: 2px solid black; -} -table.verticalBorderInside .cellHeadBottom { -border-bottom: 1px solid black; -} -table.verticalBorderInside .cellBottom { -border-bottom: 2px solid black; -} -table.verticalBorderInside .cellLeft, table.verticalBorderInside .cellHeadLeft { -border-left: 0 solid black; -} -table.borderAll { -border-collapse: collapse; -} -table.borderAll td { -padding-left: 4px; -padding-right: 4px; -border: 1px solid black; -} -table.borderAll .cellHeadTop, table.borderAll .cellTop { -border-top: 2px solid black; -} -table.borderAll .cellHeadBottom { -border-bottom: 1px solid black; -} -table.borderAll .cellBottom { -border-bottom: 2px solid black; -} -table.borderAll .cellLeft, table.borderAll .cellHeadLeft { -border-left: 2px solid black; -} -table.borderAll .cellRight, table.borderAll .cellHeadRight { -border-right: 2px solid black; -} -tr.borderTop td, tr.borderTop th, th.borderTop, td.borderTop { -border-top: 1px solid black !important; -} -tr.borderRight td, tr.borderRight th, th.borderRight, td.borderRight { -border-right: 1px solid black !important; -} -tr.borderLeft td, tr.borderLeft th, th.borderLeft, td.borderLeft { -border-left: 1px solid black !important; -} -tr.borderBottom td, tr.borderBottom th, th.borderBottom, td.borderBottom { -border-bottom: 1px solid black !important; -} -tr.borderHorizontal td, tr.borderHorizontal th, th.borderHorizontal, td.borderHorizontal { -border-top: 1px solid black !important; -border-bottom: 1px solid black !important; -} -tr.borderVertical td, tr.borderVertical th, th.borderVertical, td.borderVertical { -border-right: 1px solid black !important; -border-left: 1px solid black !important; -} -tr.borderAll td, tr.borderAll th, th.borderAll, td.borderAll { -border: 1px solid black !important; -} -tr.noBorderTop td, tr.noBorderTop th, th.noBorderTop, td.noBorderTop { -border-top: none !important; -} -tr.noBorderRight td, tr.noBorderRight th, th.noBorderRight, td.noBorderRight { -border-right: none !important; -} -tr.noBorderLeft td, tr.noBorderLeft th, th.noBorderLeft, td.noBorderLeft { -border-left: none !important; -} -tr.noBorderBottom td, tr.noBorderBottom th, th.noBorderBottom, td.noBorderBottom { -border-bottom: none !important; -} -tr.noBorderHorizontal td, tr.noBorderHorizontal th, th.noBorderHorizontal, td.noBorderHorizontal { -border-top: none !important; -border-bottom: none !important; -} -tr.noBorderVertical td, tr.noBorderVertical th, th.noBorderVertical, td.noBorderVertical { -border-right: none !important; -border-left: none !important; -} -tr.borderAll td, tr.borderAll th, th.borderAll, td.noBorderAll { -border: none !important; -} -.cellDoubleUp { -border: 0 solid black !important; -width: 1em; -} -td.alignDecimalIntegerPart { -text-align: right; -border-right: none !important; -padding-right: 0 !important; -margin-right: 0 !important; -} -td.alignDecimalFractionPart { -text-align: left; -border-left: none !important; -padding-left: 0 !important; -margin-left: 0 !important; -} -td.alignDecimalNotNumber { -text-align: center; -} -.lgouter { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -display: table; -} -.lg { -text-align: left; -padding: .5em 0 .5em 0; -} -.lg h4, .lgouter h4 { -font-weight: normal; -} -.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { -color: #777; -font-size: 90%; -left: 16%; -margin: 0; -position: absolute; -text-align: center; -text-indent: 0; -top: auto; -width: 1.75em; -} -p.line, .par.line { -margin: 0 0 0 0; -} -span.hemistich { -visibility: hidden; -} -.verseNum { -font-weight: bold; -} -.speaker { -font-weight: bold; -margin-bottom: 0.4em; -} -.sp .line { -margin: 0 10%; -text-align: left; -} -.castlist, .castitem { -list-style-type: none; -} -.castGroupTable { -border-collapse: collapse; -margin-left: 0; -} -.castGroupTable td { -padding: 0; -margin: 0; -vertical-align: middle; -} -.castGroupBrace { -padding: 0 0.5em !important; -} -span.intra { -vertical-align: middle; -display: inline-block; -text-align: center; -} -span.intra, span.intra span.top, span.intra span.bottom { -padding: 1px 0.5px; -font-size: small; -} -span.intra span.bottom { -display: block; -font-style: italic; -} -span.ditto { -display: inline-block; -vertical-align: middle; -text-align: center; -} -span.ditto span.s { -height: 0; -visibility: hidden; -line-height: 0; -} -span.ditto span.d { -display: block; -text-align: center; -line-height: 0.7em; -} -span.ditto span.i { -position: relative; -top: -2px; -} -body { -padding: 1.58em 16%; -} -.pageNum { -display: inline; -font-size: 8.4pt; -font-style: normal; -margin: 0; -padding: 0; -position: absolute; -right: 1%; -text-align: right; -letter-spacing: normal; -} -.marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -left: 1%; -position: absolute; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -} -.right-marginnote { -font-size: 0.8em; -height: 0; -right: 3%; -position: absolute; -text-indent: 0; -text-align: right; -width: 11% -} -.cut-in-left-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: left; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: left; -padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0; -} -.cut-in-right-note { -font-size: 0.8em; -left: 1%; -float: right; -text-indent: 0; -width: 14%; -text-align: right; -padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em; -} -span.tocPageNum, span.flushright { -position: absolute; -right: 16%; -top: auto; -text-indent: 0; -} -.pglink::after { -content: "\0000A0\01F4D8"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.catlink::after { -content: "\0000A0\01F4C7"; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after { -content: "\0000A0\002197\00FE0F"; -color: blue; -font-size: 80%; -font-style: normal; -font-weight: normal; -} -.pglink:hover { -background-color: #DCFFDC; -} -.catlink:hover { -background-color: #FFFFDC; -} -.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover, .seclin:hover { -background-color: #FFDCDC; -} -body { -background: #FFFFFF; -font-family: serif; -} -body, a.hidden { -color: black; -} -h1, h2, .h1, .h2 { -text-align: center; -font-variant: small-caps; -font-weight: normal; -} -p.byline { -text-align: center; -font-style: italic; -margin-bottom: 2em; -} -.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline { -text-align: left; -} -.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum { -color: #660000; -} -.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a { -color: #AAAAAA; -} -a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover { -color: red; -} -h1, h2, h3, h4, h5, h6 { -font-weight: normal; -} -table { -margin-left: auto; -margin-right: auto; -} -.tablecaption { -text-align: center; -} -.arab { font-family: Scheherazade, serif; } -.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; } -.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; } -.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; } -.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; } -/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ -.xd31e19575 { -white-space:nowrap; -} -.cover-imagewidth { -width:480px; -} -.xd31e109 { -text-align:center; font-size:large; -} -.titlepage-imagewidth { -width:422px; -} -.xd31e160 { -text-align:center; font-size:small; -} -.xd31e502 { -text-indent:4em; -} -.xd31e10196 { -text-indent:2em; -} -.xd31e16925 { -text-align:center; -} -@media handheld { -} -/* ]]> */ </style> -</head> -<body> -<div lang='en'> -<p style='text-align:center; font-size:1.2em; font-weight:bold'>The Project Gutenberg eBook of <span lang='nl'>Kennisleer contra Materie-Realisme</span>, by Leo Polak</p> -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and -most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions -whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms -of the Project Gutenberg License included with this eBook or online -at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you -are not located in the United States, you will have to check the laws of the -country where you are located before using this eBook. -</div> -</div> - -<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Title: <span lang='nl'>Kennisleer contra Materie-Realisme</span></p> -<p style='display:block; margin-left:2em; text-indent:0; margin-top:0; margin-bottom:1em;'><span lang='nl'>Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip</span></p> -<p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em'>Author: Leo Polak</p> -<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Release Date: February 25, 2022 [eBook #67499]</p> -<p style='display:block; text-indent:0; margin:1em 0'>Language: Dutch</p> - <p style='display:block; margin-top:1em; margin-bottom:0; margin-left:2em; text-indent:-2em; text-align:left'>Produced by: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This file was produced from images generously made available by The Internet Archive/Canadian Libraries)</p> -<div style='margin-top:2em; margin-bottom:4em'>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl'>KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME</span> ***</div> -<div class="front"> -<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd31e109">KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first"></p> -<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="422" height="720"></div><p> -</p> -</div> -</div> -<div class="titlePage"> -<div class="docTitle"> -<div class="mainTitle">KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME</div> -<div class="subTitle"><span class="sc">Bijdrage tot „Kritiek” en KANTbegrip</span></div> -</div> -<div class="byline">DOOR -<br><span class="docAuthor">LEO POLAK</span> </div> -<div class="docImprint">AMSTERDAM—1912—W. VERSLUYS</div> -</div> -<p></p> -<div class="div1 epigraph"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p lang="de" class="first">„Soviel ist gewiss: wer einmal Kritik gekostet hat, den ekelt auf immer alles dogmatische -Gewäsche, womit er vorher aus Not vorlieb nahm, weil seine Vernunft etwas bedurfte -und nichts besseres zu ihrer Unterhaltung finden konnte. Die Kritik verhält sich zur -gewöhnlichen Schulmetaphysik gerade wie <span class="ex">Chemie</span> zur <span class="ex">Alchimie</span>, oder wie <span class="ex">Astronomie</span> zur wahrsagenden <span class="ex">Astrologie</span>.” -</p> -<p lang="de">„Alle Metaphysiker sind demnach von ihren Geschäften feierlich und gesetzmässig so -lange suspendiert, bis sie die Frage: <span class="ex">Wie sind synthetische Erkenntnisse a priori möglich?</span> gnugthuend werden beantwortet haben.” -</p> -<p><span class="sc">Kant</span>, <span class="ex">Prolegomena</span>. -</p> -</div> -</div> -<div class="div1 imprint"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd31e160">BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ, G. J. THIEME, NIJMEGEN -<span class="pageNum" id="pb.v">[<a href="#pb.v">V</a>]</span> </p> -</div> -</div> -<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">INHOUD.</h2> -<table class="tocList"> -<tr> -<td class="tocDivNum">Hoofdst.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> -</td> -<td class="tocPageNum">Bladz.</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#voorrede" id="xd31e175">Voorrede</a> -</td> -<td class="tocPageNum">XI–XVI</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum">I.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch1" id="xd31e185">Inleiding. De betekenis van het probleem der kennisleer: Hoe zijn synthetiese oordelen -a priori mogelik? en het vergezicht van <span class="sc">Kant’s</span> „copernicaans” antwoord</a> -</td> -<td class="tocPageNum">1–24</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum">II.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch2" id="xd31e198">De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordings<span class="ex">inhoud</span></a> -</td> -<td class="tocPageNum">25–52</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 1.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.1" id="xd31e211">Het subject van individueel bewustzijn</a> </td> -<td class="tocPageNum">25–29</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 2.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.2" id="xd31e221">De „secundaire” en de „primaire” eigenschappen hebben gelijke subjectieve oorsprong -en zijn gelijkelik objectief</a> </td> -<td class="tocPageNum">29–38</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 3.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.3" id="xd31e231">De <span class="ex">objecten</span> als „<span class="ex">phaenomena</span>”, afhankelik van het subject der natuur, zijn als zodanig „<span class="ex">immanent</span>” en reiken niet tot het „An-sich”, zijn niet oorzaken, maar derivaten van gewaarwording</a> </td> -<td class="tocPageNum">38–44</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 4.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch2.4" id="xd31e250">Het transobjectieve („An-sich”) als oorzaak van gewaarwording kan niet <span class="ex">gekend</span>, maar moet als werkelikheid <span class="ex">gedacht</span> worden</a> </td> -<td class="tocPageNum">44–52</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum">III.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch3" id="xd31e267">De dogmatiese verdubbeling van de gewaarwordings<span class="ex">vorm</span></a> -</td> -<td class="tocPageNum">53–68</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 1.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch3.1" id="xd31e281">De ruimte als „vorm” van de bewegingszin (<span class="sc">Heymans</span>)—en vergelijking met de „vorm” van toongewaarwordingen</a> </td> -<td class="tocPageNum">53–62</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 2.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch3.2" id="xd31e294"><span class="sc">Kant</span> als geestelik <span class="sc">Copernicus</span>: „vorm” niet „<span class="ex">phaenomenal</span>” maar „<span class="ex">ideal</span>”, dus uitsluitend subjectief-, niet transcendent-bepaald. <span class="sc">Trendelenburg</span>’s „derde mogelikheid” onmogelik</a> </td> -<td class="tocPageNum">62–68</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum">IV.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch4" id="xd31e319">Het <span class="ex">Transobjectieve</span> („An-sich”) in zijn tweeledige kennistheoretiese functie: substraat der phaenomena -en gewaarwordingsoorzaak.</a> -</td> -<td class="tocPageNum">69–92</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 1.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch4.1" id="xd31e333"><span class="sc">Kant</span>’s tweeërlei „An-sich”: de tijd als „vorm” van bewustzijn</a> </td> -<td class="tocPageNum">69–75</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 2.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch4.2" id="xd31e345">Het <span class="ex">reale</span> of <span class="ex">substratum</span> der natuur en de causaliteit. Het psychiese en de ruimte</a> </td> -<td class="tocPageNum">75–81</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 3.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch4.3" id="xd31e361">Het An-sich-loos immanent „idealisme” als terugval in realisties physicisme. De goede -<span class="sc">Berkeley</span>, hallucinaties en na-Kantiaanse „ongerijmdheid”</a> </td> -<td class="tocPageNum">81–92</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum">V.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch5" id="xd31e375"><span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsleer en haar moderne realisties-dogmatiese misvatting</a> -</td> -<td class="tocPageNum">93–162</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 1.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch5.1" id="xd31e388">Één ruimte, één tijd, één „<span lang="de">Erfahrung</span>”</a> </td> -<td class="tocPageNum">93–96</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 2.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch5.2" id="xd31e401"><span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer en <span class="sc">Hartmann</span>’s (benevens <span class="sc">Külpe</span>’s en <span class="sc">Bolland</span>’s) misverstand</a> </td> -<td class="tocPageNum">96–141</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 3.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch5.3" id="xd31e422">Dogmatiese <span class="sc">Kant</span>verhegeling</a> </td> -<td class="tocPageNum">141–162</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum">VI.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"> <a href="#ch6" id="xd31e436"><span class="ex">Resultaten.</span> De verhouding van geest en natuur, lichaam en ziel</a> -</td> -<td class="tocPageNum">163–246</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 1.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch6.1" id="xd31e449">Zeg mij hoe gij waarneemt en ik zal u zeggen wie gij zijt. Dogmaties realisme van -pragmatismen en „idealismen”</a> </td> -<td class="tocPageNum">163–182</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 2.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch6.2" id="xd31e459">De strijd tussen dualisme en materialisme—een hopeloos dilemma</a> <span class="pageNum" id="pb.vii">[<a href="#pb.vii">VII</a>]</span></td> -<td class="tocPageNum">182–197</td> -</tr> -<tr> -<td></td> -<td class="tocDivNum">§ 3.</td> -<td class="tocDivTitle" colspan="6"> <a href="#ch6.3" id="xd31e470">De verlossing. De ware krities-monistiese „heterogeneïteit” en „identiteit”, waardoor -de leer van <span class="ex">overgang</span> (causalisme, „Wechselwirkung”) vervallen is en de leer van denkbeeldige <span class="ex">samengang</span> (ideëel parallelisme) zegeviert.</a> <a href="#besluit" id="xd31e479">Besluit</a> </td> -<td class="tocPageNum">197–246</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#opmerkingen" id="xd31e487"><span class="ex">Opmerkingen</span> tot toelichting en bevestiging</a> -</td> -<td class="tocPageNum">247–429</td> -</tr> -<tr> -<td class="tocDivNum"></td> -<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ix" id="xd31e496">Naamregister</a> </td> -<td class="tocPageNum">431–434</td> -</tr> -</table> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="xd31e502"><abbr title="Nota Bene">N.B.</abbr> -</p> -<p>In citaten duidt <span class="ex">spatiëring</span> authentieke, <i>cursivering</i> mijn onderstreping aan, terwijl tussenvoegsels binnen ( ) authentiek, binnen [ ] -van mij zijn. -</p> -<p>De vetgedrukte sijfers verwijzen naar de „Opmerkingen”. -</p> -<p>Al heb ik een Litteratuurlijst ten slotte toch maar achterwege gelaten, daar de tekst -zelf omtrent de verwerkte, behandelde en te vergelijken litteratuur voldoende oriënteert, -de verkorte boekaanduidingen hier en daar vindt men in het verloop van het werk wel -verklaard; <span class="sc">Heymans’</span> C. = „<span class="ex">Schets eener critische geschiedenis van het Causaliteitsbegrip in de nieuwere wijsbegeerte</span>”. -<span class="pageNum" id="pb.viii">[<a href="#pb.viii">VIII</a>]</span> </p> -</div> -</div> -<div class="div1 errata"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first">Verzoeke vooraf te corrigeren: -</p> -<div class="table"> -<table> -<tr> -<td class="cellLeft cellTop"><span class="seg">p.</span> </td> -<td class="cellTop"> 72 </td> -<td class="cellTop"><span class="seg">r.</span> </td> -<td class="cellTop">14 </td> -<td class="cellTop"><span class="seg">v.</span> <span class="seg">b.</span> <span class="seg">staat:</span> </td> -<td class="cellTop">het 2°. </td> -<td class="cellTop"><span class="seg">lees:</span> </td> -<td class="cellRight cellTop">2°. </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>108 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td> 6 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">b.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>dat </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight">om dat </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>110 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>12 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg">o.</span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>matter </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight">matters </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>114 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td> 1 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">o.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>was </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight">wat </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>174 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>11 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> b. <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>i.c. </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight">i.e. </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>217 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>15 </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> o. <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td>to </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight">tot </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">p.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellBottom">236 </td> -<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">r.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellBottom"> 1 </td> -<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">v.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">o.</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> <span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">staat:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellBottom">57. </td> -<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">lees:</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight cellBottom">57 </td> -</tr> -</table> -</div><p> -</p> -<p><span class="ex">Naamregister.</span> -</p> -<div class="table"> -<table> -<tr> -<td class="cellLeft cellTop"><span class="sc">Bellaar Spruyt</span> </td> -<td class="cellTop">XV </td> -<td class="cellTop"><span class="seg">wordt</span> </td> -<td class="cellRight cellTop">XVI </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft"><span class="sc">Berkeley</span> </td> -<td>XII <span class="asc">V</span>. </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">wordt</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight">XIII </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft"><span class="sc">Hume</span> </td> -<td>XII </td> -<td><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">wordt</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight">XIII </td> -</tr> -<tr> -<td class="cellLeft cellBottom"><span class="sc">Vauvenargues</span> </td> -<td class="cellBottom">XIV </td> -<td class="cellBottom"><span class="seg"><span class="ditto"><span class="s">wordt</span><span class="d"><span class="i">,,</span></span></span> </span> </td> -<td class="cellRight cellBottom">XV </td> -</tr> -</table> -</div><p> -<span class="pageNum" id="pb.ix">[<a href="#pb.ix">IX</a>]</span> </p> -</div> -</div> -<div class="div1 dedication"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> -<p class="first xd31e109">AAN MIJN OUDERS <br>IN DIEPE VERERING EN TOT DANK <br>VOOR HET VOORRECHT VAN „VRIJE STUDIE”. -<span class="pageNum" id="pb.xi">[<a href="#pb.xi">XI</a>]</span> </p> -</div> -</div> -<div id="voorrede" class="div1 foreword"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e175">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">VOORREDE.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De énige fout van het <span class="ex">materialisme</span>, waarmee het staat en valt, is het <span class="ex">materie-realisme</span>, een fout, die het met zijn dualistiese bedillers gemeen heeft. Die blijven meestal -even ver beneden het materialisme als zij zich verheven wanen boven deze „denkwijze -van oppervlakkige en vulgaire geesten”. Immers zij missen dan onder meer het wetenschappelik -inzicht der materialisten, dat er voor de geest, voor het bewustzijnsleven als zodanig, -in de ruimtewereld <span class="ex">geen plaats</span> en <span class="ex">geen taak</span> te denken valt, een inzicht, dat tot de wanhopigste pogingen leidt, de geest bij -de natuur <span class="ex">in te lijven</span> en daardoor, naar een gelukkige woordspeling van Prof. <span class="sc">Bolland</span>, te <span class="ex">verzaken</span>. Terwijl het realisties dualisme dan vergeefs worstelt met de onmogelikheden der -wederzijds-causale verhouding, „<span class="ex" lang="de">Wechselwirkung</span>”, tussen psyche en physis, en aan natuurwetenschappelike beginselen als de „gesloten -natuurcausaliteit” en het „behoud van energie” langs velerlei sluikwegen tracht te -ontsnappen, blijft het psychophysies <span class="ex">parallelisme</span> zijner „monisties”-gezinde tegenstanders bevangen in een <span class="ex">epiphaenomenalisme</span>, dat geen raad weet met zijn eigen, trouwens zelden doordachte, consequenties: enerzijds -de invloedloosheid van alle bewustzijn, van heel de kultuur, van het Denken, het Gemoedsleven -en het Willen op alle wereldgebeuren, zelfs op de objectieve voortbrengselen—naar -<span class="pageNum" id="pb.xii">[<a href="#pb.xii">XII</a>]</span>men moest menen—van wetenschap en kunst (wiskunde-boeken zonder kennis of besef en -schilderstukken zonder zinnen of gevoel ontstaan!) en anderzijds de onverklaarbaarheid -en tegenstrijdigheid van een blijkbaar evolutie-produkt zonder mogelike selectoriese -waardij!—Uit al deze aporieën en antinomieën over en weer bevrijdt volkomen en uitsluitend -de kennisleer, wier „<span class="ex">kritiek</span>” het materie-realisme als onbewust <span class="ex">dogmatisme</span> kenmerkt en uitdrijft. -</p> -<p>De zuiver theoretiese kennisleer, die niet preekt en niet schimpt, niet verlokt noch -verdicht, maar betoogt en bewijst. -</p> -<p>Hoe triest is zelfs die agnosticistiese blijmoedigheid van een <span class="sc">Lange</span>, die zich met het surrogaat der „<span lang="de">Dichtung</span>” moet behelpen in de „<span lang="de">gemeine Wirklichkeit</span>” van zijn ruimtelik „Heelal”, waaruit hij geen <span class="sc">Ueberweg</span>, geen <span class="sc">Strauss</span> terecht kan helpen; die zich zelf aan materialisme en fatalisme moet overgeven, zolang -hij „<span lang="de">nur Wirkliches gelten <span class="corr" id="xd31e877" title="Bron: lässt">lasst</span></span>”. Onze anti-realistiese kritiek daarentegen behoeft slechts te laten gelden wat <span class="ex">werkelik</span> is—om ook <span class="sc">Lange</span>’s „idealisties” psychophysies materialisme te boven te komen.—Juist de „<span lang="de">Wirklichkeitserkenntnis nach den kausalen Relationen</span>”, door <span class="sc">Dilthey</span>’s naturalisme-tegen-wil-en-dank ter hantering afgezonderd voor de materialisten, -voor <span class="sc">Comte</span> en <span class="sc">Avenarius</span>, overwint het materialisme, overwint <span class="sc">Comte</span> en <span class="sc">Avenarius</span>. -</p> -<p>„Kritiek contra Materie-realisme” is een species van het genus <span class="ex">kritiek</span> contra <span class="ex">dogma</span>. En zolang die twee tegenover elkander staan als vuur en water, zolang waar en onwaar, -echt en vals elkaar uitsluiten, zolang zal de wijsbegeerte de moed en de kracht moeten -hebben, de blaam der „eenzijdigheid” te trotseren. Onverdraagzaamheid is de oude zonde -van bekrompen zielen.… jegens mensen, dragers van ideeën; verdraagzaamheid is de moderne -zonde van ruime geesten.… jegens ideeën zelf. -</p> -<p>Tegenover het materie-realisme wordt hier de verdediging ondernomen „<span lang="de">der grössten Narrheit, die je ein Menschenhirn ausgebrütet hat, des philosophischen -Idealismus, der die <span class="pageNum" id="pb.xiii">[<a href="#pb.xiii">XIII</a>]</span>Existenz der materiellen Welt leugnet</span>”, dus van het „<span class="ex">immaterialisme</span>” van <span class="sc">Berkeley</span>, dat slechts daarom zo „onwederlegbaar” is, als <span class="sc">Hume</span> en de beste kritiese denkers het hebben bevonden, wijl het.… gelijk heeft. Wij „loochenen” -dus het „bestaan” van de materie, van de natuur, ons eigen lichaam incluis, <span lang="la">si quis unquam philosophus</span>. Maar wacht nog even met uw spot. Ten volle geldt, wat <span class="sc">Berkeley</span>’s uitgever <span class="sc">Fraser</span> in zijn Preface voor de „<span class="ex" lang="en">Three Dialogues between Hylas en Philonous</span>” van 1713, „<span lang="en">the gem of British metaphysical literature</span>”, omtrent B.’s waarnemings- en materie-leer opmerkt: „<i lang="en">The history of objections to the doctrine is very much a history of its misconception</i>”. Sinds <span class="sc">Kant</span> zelf <span class="sc">Berkeley</span> miskend heeft, pleegt <span class="sc">Kant</span>-orthodoxie de neus op te halen voor „de goede bisschop”. Daarom acht ik het eer en -plicht nu eens juist op de overeenstemming tussen <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Kant</span>, trots alle verschil, de volle nadruk te leggen. Want <span class="sc">Berkeley</span> blijft, boven alle quasi-Kantiaanse „Ansich”-verzakers, de grote bereiker der <span class="ex">object-immanentie</span>, aanvaard en verdiept door het „<span class="ex">vorm</span>”-<span class="ex">idealisme</span> van <span class="sc">Kant</span>, op zijn beurt element van het zuiver <span class="ex">psychisme</span> van <span class="sc">Heymans</span>. -</p> -<p>Op <span class="sc">Kant</span>’s eigen waarnemingsleer is <span class="sc">Fraser</span>’s woord zeker niet minder toepasselik.—Die kritiserende <span class="sc">Kant</span>-misvatting, speciaal van het moderne realisme, als zodanig te onthullen en uit de -weg te ruimen, zal een aanmerkelik deel zijn van mijn taak. -</p> -<p>Geen nieuwverzonnen filosofies stelsel, geen nieuwbedachte kennistheorie wordt hier -geboden. Dat hoorde bij de tijden, toen er filosofen waren bij de vleet (en men filosofieën -voor ’t „kiezen” had), maar de filosofie niet bestond. -</p> -<p>Nu, dank zij de kennisleer, ook de wijsbegeerte methodies zich heeft opgewerkt tot -<span class="ex">exacte wetenschap</span>, mag zich voorlopig tevreden stellen wie het inzicht, tot dusver door de mensheid -in haar beste denkers en vorsers bereikt, nu juist niet reeds te boven gaat, maar -slechts verworven heeft, <span class="pageNum" id="pb.xiv">[<a href="#pb.xiv">XIV</a>]</span>om het te bezitten. Groot en heerlik is deze geestelike verworvenheid, te danken aan -de kennisleer als wetenschap der wetenschappen, als zelfbesef der waarheidsvorsing, -aan niets en niemand rekenschap schuldig dan aan zich zelf, autonoom en soeverein. -Beati possidentes—maar hoe gering is tot nog toe hun getal. Zo goed als ieder zijn -proza spreekt, zo goed heeft ieder zijn kennistheoreties en metaphysies standpunt. -Toch zijn er leken in kennisleer en wijsbegeerte in ’t algemeen, als in elke andere -wetenschap. Zelfs zijn het niet maar de eerste de beste, doch ook de eerste en beste -geesten,.… op eigen gebied, bij voorkeur dat der natuurwetenschappen of van de godgeleerdheid,.… -die in volkomen „naiveteit”, als volslagen leken, het onvervaard opnemen tegen de -dwaasheden der grootmeesters zelf, die toch ook specialiteiten zijn, zij het dan ook -van het niet-speciale. <span lang="fr">Pour savoir une chose il faut l’avoir apprise</span>, al heeft de wijsbegeerte, als elke wetenschap, misschien zelfs boven elke wetenschap, -haar ontdekkers, genieën die <span class="ex">vinden</span>, wat de mensheid sinds heeft te <span class="ex">leren</span>, en al is hier misschien meer dan elders het weten niets, het begrijpen alles. Met -dien verstande, dat er veel besefloos weten is—„<span lang="de">In einen hohlen Kopf geht das meiste Wissen</span>”—maar geen onwetend begrijpen. Zonder kennis geen begrip. Maar is dan in deze zin -de wijsbegeerte leerbaar, begrijpbaar voor een „gewoon mens”? Zij mag haar graden -kennen van aanleg en begaafdheid—ik geloof inderdaad, dat de duisterheid minder eigen -is aan de filosofie dan aan de filosofen. Duisterheid en diepzinnigheid zijn twee. -Menig brakke sloot schijnt bodemloos diep omdat hij troebel is—menig diepe beek is -doorzichtig tot op de bodem. En nog heden leeft <span class="sc">Schopenhauer</span>’s inktvis, die zich in een wolk van zelfgeschapen duisternis hult onder de leuze: -<span lang="la">mea caligine tutus</span>. „<span lang="de">Frauen sind abweisend, um anzuziehen, Philosophen dunkel, um erklärt zu werden,</span>” luidt § 133 van <span class="sc">Paul Rée</span>’s grimmige „<span class="ex" lang="de">Eitelkeit</span>” en § 83: „<span lang="de">Den Philosophen ist weniger daran gelegen, verstanden als bewundert <span class="pageNum" id="pb.xv">[<a href="#pb.xv">XV</a>]</span>zu werden. So erklärt sich ihre Dunkelheit.</span>” Hoe aanvechtbaar deze „verklaring” ook zijn mag, die stellig heel wat onmacht stempelt -tot kwade trouw, zij bevat het element van waarheid, door <span class="sc">Vauvenargues</span> gevoeld: „<span lang="fr">La clarté est la bonne foi des philosophes</span>”. Het armzaligste heuveltje, mits maar steil genoeg, is te verheven voor de voetganger, -die langs ’t glooiend bergpad de hoogste toppen bereikt. Zulke paden naar boven te -wijzen en te banen zal mijn doel zijn. -</p> -<p><span class="ex">Het subjekt der natuur bestaat evenzeer, dus evenmin, als de natuur.</span> Ziedaar een slotsom van materie-kritiek, zoals ik die ergens in mijn vertoog heb -geformuleerd, die zonder toelichting zeker door de meeste lezers evenmin zou worden -begrepen als aanvaard. Mijn eerzucht hieromtrent zal echter juist en eerst dan ten -volle bevredigd zijn, als mijn uiteenzettingen en verklaringen ieder hunner van deze -tweeledige waarheid hebben doordrongen. Dan heeft mijn geschrift het zijne gedaan, -om wat tot nog toe de dwaasheid van enkelen was, te maken tot de wijsheid van allen, -d.w.z. van alle ernstige, redelike zoekers der waarheid. -</p> -<p>Dus niets nieuws? Misschien toch wel. Zij het ook minder nova dan wel nove. Nieuw -licht op oude waarheid.… en op nieuwe dwaling. En wellicht de eerste poging, altans -ten onzent<a class="noteRef" id="xd31e1051src" href="#xd31e1051">1</a>, om de „gemiddelde ontwikkelde leek” met voldoende wijsgerige belangstelling niet -alleen door leringen te wekken, maar tevens door voorbeelden te trekken uit de „<span lang="de">dogmatischen Schlummer</span>” en krities te oriënteren. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Oorspronkelik was mijn verhandeling bedoeld als kennistheoretiese inleiding tot een -eerlang gereed rechtsgeleerd proefschrift over <span class="ex">de Grondslagen van het Strafrecht</span>, <span class="pageNum" id="pb.xvi">[<a href="#pb.xvi">XVI</a>]</span>speciaal over <span class="ex">de Vergelding</span>. Maar toen ze ging uitdijen tot de onderhavige, didakties-polemiese kritiek, die -tot het recht in weinig nauwer verband staat dan tot de geesteswetenschappen als zodanig, -besloot ik tot afzonderlike uitgave. Zo zij die ontstaanswijs mede verontschuldiging -voor het rhapsodiese van de bijgevoegde <span class="ex">Opmerkingen</span>, waarvan het materiaal systematieser verwerking en uitwerking vraagt, maar ook in -deze vorm tot nader oriëntering dienstig moge blijken. -</p> -<p>Al mag ik van geen hoogleraar der wijsbegeerte mij leerling noemen (slechts van Prof. -<span class="sc">Bellaar Spruyt</span> heb ik enkele colleges kunnen bijwonen, waarvan de waarde mij destijds door nog onvoldoende -voorbereiding wel grotendeels moest ontgaan) en al vindt ook een „leerling” zijn weg -in de wijsbegeerte niet dan zover hij „autodidakt” is,—wie ik als meesters dankbaar -vereer moge mijn werk getuigen. -</p> -<p>Door dicht kreupelhout van misvatting en verwarring hebben wij ons opwaarts pad te -zoeken; soms moeten wortelen van eerbiedwaardige woudreuzen uit de weg gehakt, ook -al is hun schoonheid ons niet ontgaan of al is ’t voor nòg zo velen in hun schaduw -zoet rusten. En van vergezichten zullen we weinig genieten onderweg, maar eenmaal -boven wellicht des te meer. -</p> -<p>Mijn kritiek zal helaas <span class="sc">Hartmann</span> zelf niet meer bereiken. Of ze hem van ongelijk had overtuigd? In elk geval, zijn -werk met z’n geweldige werfkracht leeft voort, en mocht niet onbestreden blijven. -Maar laat ik hier in mijn eerste geschrift het slotwoord der voorrede uit zijn eerstelingswerk -tot het mijne mogen maken: „<span lang="de">Wem die Resultate der vorliegenden Arbeit anmassend erscheinen möchten den erinnere -ich daran, dass es keine andere Pietät gegen die Heroen der Wissenschaft gibt als -die, ihre Erzeugnisse sorgfältiger als die jedes andern zu prüfen.</span>” -<span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span> </p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e1051"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1051src">1</a></span> Ik mag hier wel een woord van dank en waardering wijden aan de uitgever, die in ons -kleine land deze uitgave heeft aangedurfd niet alleen, maar ook zo royaal en keurig -doen verzorgen, als de schrijver het maar heeft kunnen wensen. <a class="fnarrow" href="#xd31e1051src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div class="body"> -<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e185">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">HOOFDSTUK I.—INLEIDING.</h2> -<div class="argument"> -<p class="first">DE BETEKENIS VAN HET PROBLEEM DER KENNISLEER: HOE ZIJN SYNTHETIESE OORDELEN A PRIORI -MOGELIK? EN HET VERGEZICHT VAN KANT’S „COPERNICAANS” ANTWOORD.</p> -</div> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Men kan het geheel met Dr. <span class="sc">Jelgersma</span> eens zijn, „dat het Kantianisme een groote hinderpaal is geweest en nog is voor de -vrije en onbelemmerde ontwikkeling van het wijsgeerig denken, en dat de vooruitgang -der moderne wijsbegeerte voor een groot deel afhangt hiervan, òf en in welke mate -zij er in zal slagen dezen hinderpaal uit den weg te ruimen”—en toch daarnaast van -oordeel zijn, dat inderdaad „de philosophie van Kant niet alleen voor de geschiedenis -der wijsbegeerte van zeer groot belang <span class="ex">is geweest</span>, maar ook voor de moderne wijsbegeerte nog van zoo groot belang <span class="ex">is</span>, dat de positie van ieder wijsgeer wordt bepaald door zijn verhouding tot haar”.<a class="noteRef" id="xd31e1105src" href="#xd31e1105">1</a> -<span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span></p> -<p>Nu bloeit er een verheerlikende <span class="sc">Kant</span>-mythologie (op de wijze van een <span class="sc">Chamberlain</span><a class="noteRef" id="xd31e1140src" href="#xd31e1140">2</a> of <span class="sc">Woltmann</span>, of zelfs enkelen van het Marburger gilde) even verblind voor zijn grootste tekortkomingen -als <span class="sc">Rée</span>’s cyniese qualificatie: „<span lang="de">Unklar und unehrlich</span>” blind is voor <span class="sc">Kant</span>’s ware grootheid, maar anderzijds dient tegenover alle <span class="sc">Kant</span>„weerlegging” à la <span class="sc">Haeckel</span> of <span class="sc">Pesch</span>, <span class="sc">Ziehen</span> of <span class="sc">Dietzgen</span> (om Nederlanders weer ongenoemd te laten) eerbiedig erkend en gehandhaafd, dat <span class="sc">Kant</span> het grondprobleem aller kennisleer, en mitsdien aller exakte wijsbegeerte, heeft -ontdekt<a class="noteRef" id="xd31e1193src" href="#xd31e1193">3</a> en de oplossing zo al niet geheel dan toch voor een deel heeft gegeven of altans -gewezen. -</p> -<p>Ik noem het probleem der mogelikheid van „<span class="ex" lang="de">synthetische Urteile a priori</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1212src" href="#xd31e1212">4</a>—van <span class="ex">samenvoegende oordelen bij voorbaat</span>. -<span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span></p> -<p>Dit is hèt „kritiese” probleem. En niets is verwonderliker dan de misvatting en miskenning, -zowel van dit probleem als van <span class="sc">Kant</span>’s geniale oplossing, nog heden, een eeuw na zijn dood, in een tijd, die met recht -en reden prat gaat op zijn Empirie. Toch heeft alleen een empiricus dit probleem kunnen -stellen, deze oplossing kunnen wijzen. Immers, vertalen we de vraagstelling—herleiden -we haar tot de eenvoudigste vorm, dan moet ze luiden: Hoe kunnen we meer weten, dan -ons de ervaring, de inductie heeft kunnen leren, ja hoe is zelfs een conclusie uit -inductie of enige inductieve wetenschap mogelik, d.w.z. logieserwijze mogelik?—<span class="sc">Hume</span> was de eerste geweest, die gemerkt had, dat de inductieve wetenschap zelf een probleem -is, behoort te zijn voor een denkend empiricus.<a class="noteRef" id="xd31e1238src" href="#xd31e1238">5</a> -</p> -<p>„De Ervaring is onze beste Leermeesteres”—deze waarheid bevat voor een redelik denkende -geest de weerlegging van het Empirisme!—Dit moet leren inzien wie <span class="sc">Kant</span> wil begrijpen. Uit geen enkel eindig getal gevallen hoe groot, hoe onmetelik het -ook zij—volgt logies ook maar iets, ook maar de geringste waarschijnlikheid zelfs, -voor enig nieuw geval.<a class="noteRef" id="xd31e1273src" href="#xd31e1273">6</a> -<span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span></p> -<p>Wie door ervaring wijzer wordt—moet al wijzer zijn dan hij door ervaring worden kan. -</p> -<p>Wat kan, principieel, ervaring<a class="noteRef" id="xd31e1303src" href="#xd31e1303">7</a> ons leveren? Nooit iets anders dan „comparatieve algemeenheid”… dat b.v. tot <span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>dusverre zo en zoveel malen, in verband met deze bepaalde plaats, een zekere waarheid -heeft gegolden. Nooit dat deze waarheid overal, ten allen tijde, dus ook morgen nog, -zal gelden, dat haar niet-gelden <span class="ex">onmogelik</span> is.—„<span lang="de">Erfahrung lehrt uns zwar, dass etwas so oder so beschaffen sei, aber nicht, dass es -nicht anders sein könne. Findet sich also <span class="ex">erstlich</span> ein Satz, der zugleich mit seiner <span class="ex">Nothwendigkeit</span> gedacht wird, so ist er ein Urtheil a priori … <span class="ex">Zweitens</span>: Erfahrung gibt niemals ihren Urtheilen wahre oder strenge, sondern nur angenommene -und comparative <span class="ex">Allgemeinheit</span> (durch Induction), so dass es eigentlich heissen muss: so viel wir bisher wahrgenommen -haben, findet sich von dieser oder jener Regel keine Ausnahme. Wird also ein Urtheil -in strenger Allgemeinheit gedacht, d.i. so, dass gar keine Ausnahme als möglich verstattet -wird, so ist es nicht von der Erfahrung abgeleitet, sondern schlechterdings a priori -gültig.</span>”… -</p> -<p><span class="sc">Kant</span> besluit dan: „<span lang="de">Nothwendigkeit und strenge Allgemeinheit sind also sichere Kennzeichen einer Erkenntniss -a priori,</span>”… terwijl eigenlik al van deze beide criteria „<span lang="de">jedes für sich unfehlbar</span>” is.<a class="noteRef" id="xd31e1395src" href="#xd31e1395">8</a> (K. d. r. V. p. 649). -</p> -<p>Nu heeft zelfs in onze tijd nog een terecht beroemde filosofen-richting, of -school, -zo men wil, die van <span class="sc">Wundt</span>, <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>willen ontkennen dat ervaring nimmer algemeen-geldige, apodiktiese oordelen kan opleveren. -</p> -<p>Zo zegt <span class="sc">Wundt</span> in z’n <span class="ex">Logik</span>: „<span lang="de">dem Satz, dass Erfahrungsinhalte <span class="ex">niemals</span> einen apodiktischen Charakter besitzen, fehlt die Begründung.</span>” En zelfs zijn eminente leerling <span class="sc">Eisler</span> zegt het hem na, „<span lang="de">Dass die Erfahrung uns keine unbedingte Allgemeingültigkeit der Erkenntnis verschaffen -kann, das hat <span class="sc">Kant</span> mehr behauptet oder angenommen als kritisch dargetan.</span>” <span class="ex" lang="de">Einführung in die Erkenntnistheorie</span>, p. 139. En: „<span lang="de"><span class="sc">Kant</span> hätte wohl vor Aufstellung seines Apriorismus gründlicher dartun sollen, inwiefern -und warum die Allgemeingültigkeit und Notwendigkeit der Axiome nicht aus der Erfahrung -in deren Bearbeitung durch das Denken entspringen könne.</span>” -</p> -<p>Nu komt dit bijvoegsel: „<span lang="de">in deren Bearbeitung durch das Denken</span>” niet te pas,—want het geldt hier juist de „<span lang="de">Erfahrung</span>” zonder „<span lang="de">Bearbeitung</span>”,—het zuiver gegevene.—En het lijkt mij niet voor tegenspraak vatbaar, dat deze ervaring -1<sup>o</sup>. slechts <span class="ex">feiten</span> kan leveren, nooit <span class="ex">noodwendigheid</span> en 2<sup>o</sup>. slechts biezondere feiten, zij ’t ook ontelbaar vele, of algemeenheid („<span lang="de">Konstanz</span>”) in <span class="ex">alle tot dusver voorgekomen en bekende gevallen</span>, nimmer dus de volstrekte <span class="ex">algemeenheid</span>, waaruit kan worden geconcludeerd ten opzichte van een nietgegeven geval.—We begrijpen -nu ook, dat de onderscheiding tussen apriori en aposteriori betrekking heeft op het -<span class="ex">ontstaan</span> onzer overtuigingen, onzer zekerheden. Aposteriori, „achteraf”, weten we àl wat ons -„gegeven” wordt, wat we waarnemen en beleven,—„<span lang="de">was wir durch Eindrücke empfangen</span>”,—zodra echter zou blijken, dat we „noodwendige” of „algemeen geldige” wetenschap -bezitten, dus ons bevinden op terrein, verder en hoger gelegen dan „ervaring”, waarneming, -reikt, (het zgn. logiese apriori, het apriori t.o.v. het <span class="ex">gelden</span> der oordelen: voor alle mogelike gevallen noodwendig) en in déze zin „onafhankelik -van ervaring” (= apriori) zijn,—<span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span>weten we tevens zeker dat … ervaring ons daar niet heeft kunnen brengen, dat deze -zekerheid precies zover zij logies apriori is … ook „geneties” apriori moet zijn. -Hoe zou de waarneming meer kunnen geven—dan ze heeft, hoe zou er meer uit te halen -zijn—dan er in ligt?<a class="noteRef" id="xd31e1524src" href="#xd31e1524">9</a> Die splitsing der „onafhankelikheid van ervaring” in een genetiese, naar ’t ontstaan -onzer zekerheid,—en een logiese, naar de grenzen, de strekking, het „gelden” onzer -zekerheid,—is dus kennistheoreties irrelevant, altans het heeft geen zin, er <span class="sc">Kant</span> een verwijt van te maken, dat hij tussen die twee niet „<span lang="de">einen scharfen, überall erkennbaren Unterschied</span>” heeft gemaakt.—Beide vallen samen en het logiese apriori is volstrekt afhankelik -van het genetiese. Bij <span class="sc">Kant</span> bestond daarover volkomen klaarheid. Men leze slechts K. d. r. V. <span class="ex" lang="de">Einleitung</span> I en II. En als <span class="sc">Vaihinger</span> er op wijst, dat de genetiese onafhankelikheid van ervaring ook, behalve het niet-afgeleid-zijn -uit de waarneming, zou kunnen betekenen: niet ontstaan naar aanleiding van waarnemingen, -belevenissen, dan is de opmerking juist, maar ook al weer irrelevant, daar niemand -met meer nadruk de ervaring als conditio sine qua non al onzer kennis heeft aangewezen, -dan juist <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">Dass all unsere Erkenntniss mit der Erfahrung anfange, daran ist gar kein Zweifel</span>” enz. Het is dus nauweliks te begrijpen en geenszins te verontschuldigen, dat zelfs -denkende koppen altijd nog maar weer het Kantse apriori <span class="ex">tijdelik</span> opvatten, trots <span class="sc">Kant</span>’s uitdrukkelike verklaring: „<span lang="de">Der <span class="ex">Zeit nach</span> geht also keine Erkenntniss in uns vor der Erfahrung vorher, und mit dieser fängt -alle an.</span>” (aanhef der <span class="ex" lang="de">Einleitung</span> K. d. r. V.²) of zelfs als „<span class="ex">aangeboren</span>” duiden, trots de precies even stellige uitspraak: „<span lang="de">Die Kritik erlaubt schlechterdings keine angebornen Vorstellungen; alle insgesammt, -sie mögen zur Anschauung, oder zu Verstandesbegriffen <span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span>gehören, nimmt sie als erworben an.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1578src" href="#xd31e1578">10</a>—<span lang="la">Nunquam satis dicitur, quod nunquam satis discitur</span>: niet vaak genoeg kan de aandacht gevestigd worden op de beroemde, ook methodologies -zo belangrijke, verklaring uit de inaugurele rede van 1770 („<span class="ex" lang="la">de mundi sensibilis atque intelligibilis forma et principiis</span>”): „<span lang="la">Cum itaque in Metaphysica non reperiantur principia empirica; conceptus in ipsa obvii -non quaerendi sunt in sensibus, sed in ipsa natura intellectus puri, non tanquam conceptus -<span class="ex">connati</span>, sed e legibus menti insitis (attendendo ad ejus actiones occasione experientiae) -abstracti, adeoque <span class="ex">acquisiti</span>.</span>” (Uitg. <span class="sc">Rosenkr.</span> I : 313). -</p> -<p>A priori betekent derhalve evenmin „vóór” als „zonder” ervaring — en wanneer Prof. -<span class="sc">Ziehen</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Psychophysiologische Erkenntnistheorie</span>”² (p. 60) zegt bij wijze van <span class="sc">Kant</span>-polemiek: „<span lang="de">Bekanntlich ist das Wort a priori doppelsinnig: eine Vorstellung ist a priori, insofern -sie vor der Erfahrung vorhergeht; ein Satz ist a priori, insofern er ohne Erfahrung -gilt (<span class="sc">Beyersdorff</span>, <span class="sc">Vaihinger</span> u. a.). Legt man diese Definitionen zugrunde und versteht man unter Erfahrung Empfindungen, -so gibt es für die hier entwickelte Erkenntnistheorie weder apriorische Vorstellungen -noch apriorische Sätze.</span>”, dan zal hij mij waarschijnlik nauweliks geloven, als ik hem antwoord.… „<span lang="de">so gibt es für die Kantische Erkenntnistheorie weder apriorische Vorstellungen noch -apriorische Sätze!</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1639src" href="#xd31e1639">11</a> -</p> -<p>Laat ons nu nog even nauwkeurig bepalen, wat dat „<span class="ex">syntheties</span>” betekent, om elke misvatting van het grondprobleem te voorkomen.<a class="noteRef" id="xd31e1656src" href="#xd31e1656">12</a> Het staat tegenover „<span class="ex">analyties</span>”. Beide zijn <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>hier eigenschappen <span class="ex">van oordelen, niet van begrippen</span>. Een oordeel bestaat uit onderwerp (subject) en gezegde (praedicaat) en beide worden -bepaald door begrippen, het onderwerp-begrip en ’t gezegde-begrip. Elk begrip bestaat -weer uit voorstellingen, de „kenmerken” van het begrip, wier opsomming de „definitie” -van het begrip heet. De „analyse” van een begrip is het „ontleden”, splitsen in kenmerken, -de „synthese” het „samenstellen” uit de kenmerkende voorstellingen. Een analyties -oordeel is een zodanig, welks gezegde-begrip verkregen is door ontleding, analyse, -van het subject-begrip.<a class="noteRef" id="xd31e1673src" href="#xd31e1673">13</a> Alle andere heten syntheties.<a class="noteRef" id="xd31e1676src" href="#xd31e1676">14</a> -</p> -<p>„<span lang="de">Die ersteren könnte man auch Erläuterungs-, die anderen Erweiterungs-Urtheile heissen, -weil jene durch das Prädicat nichts zum Begriff des Subjects hinzuthun, sondern diesen -nur durch Zergliederung in seine Theilbegriffe zerfällen, die in selbigen schon (obschon -verworren) gedacht waren: dahingegen die letzteren zu dem Begriffe des Subjects ein -Prädicat hinzuthun, welches in jenem gar nicht gedacht war und durch keine Zergliederung -desselben hätte können herausgezogen werden</span>” (K. d. r. V. p. 39). Men lette er wel op, dat ’t er dus alléén op aankomt, <span class="ex">hoe een oordeel tot stand is gekomen</span>. Daarmee vervalt de tegenwerping tegen <span class="sc">Kant</span>’s fundamentele onderscheiding, als zou deze onzeker, onbruikbaar moeten heten, daar -sommige oordelen <span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span>voor den één analyties, voor den ander syntheties kunnen zijn. Zo vooral de <span class="sc">Kant</span>-verzakende theoloog <span class="sc">Schleiermacher</span>. Zo juist als de praemisse is, zo averechts is de gevolgtrekking. Immers er volgt -alleen uit, dat we aan de symbolen, waarin een oordeel is belichaamd (klanken of lettertekens), -niet zo maar kunnen zien, of het bedoelde oordeel analyties is. Maar dit neemt niet -weg, dat elk concreet <span class="ex">werkelik oordeel</span> als psychiese realiteit, als overtuiging van een denkend subject, slechts òf ’t een -òf ’t ander kan zijn—immers slechts òf op deze òf op gene wijze kan zijn tot stand -gekomen en dat we bovendien bij de oordelen der wetenschappen, waaromtrent de vraag -analyties of syntheties gesteld wordt, uit het verband nagenoeg altijd de wijze van -ontstaan kunnen opmaken.—(cf. <span class="sc">Heymans, G.</span> u. El. p. 107). -</p> -<p>Men ziet nu gemakkelik in, dat alle analytiese oordelen onafhankelik van ervaring -uit het gegeven subjekt-begrip worden afgeleid, dus in <span class="sc">Kant</span>’s termen a priori zijn<a class="noteRef" id="xd31e1710src" href="#xd31e1710">15</a>. (Ook zijn deze alle apodikties). „<span lang="de">Denn es wäre ungereimt, ein analytisches Urtheil auf Erfahrung zu gründen, weil ich -aus meinem Begriffe gar nicht herausgehen darf <span lang="nl">[oud-duits, betekent: hoef]</span> um das Urtheil abzufassen, und also kein Zeugniss der Erfahrung dazu nöthig habe.</span>” Bij synthetiese oordelen is het mogelik, dat ik het praedicaat eenvoudig uit ervaring -haal; dit zijn de zgn. „empiriese” oordelen (<span class="sc">Kant</span> zegt echter ook „<span lang="de">Erfahrungsurtheile</span>”). „<span lang="de">Erfahrungsurtheile, als solche, sind insgesammt synthetisch</span>”. Dit zijn dus synthetiese oordelen a posteriori. <span class="ex">En alle oordelen nu, die èn syntheties zijn, èn apodikties of volstrekt algemeen</span>, <b>bewijzen daardoor</b> <span class="ex">te zijn: synthetiese oordelen a priori</span>. -</p> -<p>Wat heeft nu de wetenschap met „synthetiese oordelen a priori” te maken? Want het -spreekt van zelf, waren zij <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>een uitvindsel, een geloof of dogma van zekere <span class="sc">Immanuel Kant</span>, zij verdienden deswege weinig meer aandacht dan enig ander geestelik maaksel of -partikulier dogma van wie ook. Maar hoe, wanneer eens bleek, dat zij niet uitvinding -doch <span class="ex">ontdekking</span> waren, dat zij niet alleen <span class="ex">bestanddeel</span> maar zelfs <span class="ex">grondslag</span> waren van.… alle exakte wetenschap? Hoe, wanneer eens bleek, dat de „axioma’s” der -wiskunde nòch willekeurige „vrije” (op „conventions” berustende) definities, nòch -’t zij „denknoodwendigheden” (wier ongeldigheid een contradictie zou opleveren), ’t -zij ervaarbaarheden zijn (in hun absoluut exakte geldigheid, voor alle tijd en alle -ruimte) en dat de induktieve wetenschap geen stap kan doen zonder te staan op de bodem -van een syntheties oordeel a priori? -</p> -<p>Men moet wel erkennen, dat alsdan de vraag naar de „mogelikheid”, dus de logiese fundering, -de rechtvaardiging, de waarheidswaarde en de betrouwbaarheid dier oordelen zou inhouden -de vraag naar het goed recht, de mensen-mogelikheid en de waarheidswaarde der wetenschap -zelve! Niet meer of minder.—Men hore nu weer <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de"><span class="ex">In allen theoretischen Wissenschaften der Vernunft sind synthetische Urtheile a priori -als Principien enthalten</span>.</span>” (K. d. r. V. 2<sup>de</sup> dr. <span lang="de">Abschn. 5</span>, p. 650). Daar is vooreerst de <span class="ex">wiskunde</span> en wel speciaal de meetkunde. Nog <span class="sc">Leibniz</span>, gelijk vóór <span class="sc">Kant</span> alle filosofen, achtte haar analyties. <span class="sc">Kant</span> was hier de geniale ontdekker van haar <span class="ex">synthetiese</span> natuur. „<span lang="de">Dass die gerade Linie zwischen zwei Punkten die kürzeste sei, ist ein synthetischer -Satz. Denn mein Begriff vom <span class="ex">Geraden</span> enthält nichts von Grösse, sondern nur eine Qualität. Der Begriff des kürzesten kommt -also gänzlich hinzu, und kann durch keine Zergliederug aus dem Begriffe der geraden -Linie gezogen werden.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1794src" href="#xd31e1794">16</a> Hetzelfde geldt van het axioma der // lijnen. -<span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span></p> -<p>Hoe komt dan de meetkunde bij deze wetenschap.… hoe weet ieder uwer, dat de ruimte -onbegrensd, oneindig groot is? „Dat spreekt van zelf”? Zeker—maar voor de kennis-kritiek -spreekt alles van zelf—behalve juist alles wat „van zelf spreekt”.<a class="noteRef" id="xd31e1807src" href="#xd31e1807">17</a> En niets is, sinds <span class="sc">Kant</span>, schitterender, onomstoteliker bewezen, door de onderzoekingen der „metageometrie”, -door <span class="sc">Lobatsjefski</span>, <span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span>, dan dat inderdaad onze meetkunde syntheties, dus <span class="ex">niet</span> „denknoodwendig” (<span class="sc">Dietzgen</span>) is. (<b>2</b>) Toch heeft de Euklidiese meetkunde <span class="ex">niets</span> van haar „<span lang="de">selbstverständliche Gültigkeit</span>” verloren. Toch verricht zij nergens of nooit nauwkeurige metingen, of haar volkomen -exakte stellingen wel inderdaad gelden … of wel een vlakke driehoek werkelik precies -180° heeft! -</p> -<p>„<span lang="de">Warum fordern wir bei einer mathematischen Beweisführung nicht jene peinliche Sorgfalt -der Messungsmethoden, jene gewissenhafte Ausschliessung störender Umstände, ohne welche -keine physikalische Beweisführung uns überzeugen kann? Warum darf die exacteste Wissenschaft, -ohne etwas von ihrer Exactheit einzubüssen, mit dem rohesten Materiale arbeiten?</span>” (<span class="sc">Heymans, G.</span> u. <span class="ex">El</span>. p. 142). -</p> -<p>„<span lang="de"><span class="ex">Naturwissenschaft</span> (Physica) <span class="ex">enthält synthetische Urtheile a priori als Principien in sich</span>. Ich will nur ein Paar Sätze zum Beispiel anführen, als den Satz: dass in allen Veränderungen -der körperlichen Welt die Quantität der Materie unverändert bleibe, oder dass in aller -Mittheilung der Bewegung Wirkung und Gegenwirkung jederzeit einander gleich sein müssen. -An beiden ist nicht allein <span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span>die Nothwendigkeit, mithin ihr Ursprung<a class="noteRef" id="xd31e1886src" href="#xd31e1886">18</a> a priori, sondern auch, dass sie synthetische Sätze sind, klar.</span>” (3) (K. d. r. V. pag. 653). -</p> -<p>Hoe kan, hoe wil de natuurkunde, die fiere, exakte, zegevierende wetenschap, deze -haar grondstellingen, en vooral het causaliteitsbeginsel, dit fundament aller inductie, -zonder ’t welk zij geen stap zou kunnen doen, rechtvaardigen?<a class="noteRef" id="xd31e1899src" href="#xd31e1899">19</a> Door inductie? Maar de mogelikheid aller inductie berust op de causaliteit. Ook onze -met de mond anti-causalistiese empiristen en positivisten geven aan het a priori alleen -een andere naam: „Gelijkvormigheid van het Natuurverloop”, „functionele afhankelikheid”… -en menen, dat het dan verdwenen is. Zij noemen de grond waarop zij gaan „lucht”… en -wanen te vliegen!—Zij allen zijn overtuigd, gelijk elk van u, m’n lezers … dat geen -enkele verandering geschiedt—zonder oorzaak,—zonder iets voorafgaands, waarop ze <span class="ex">noodwendig</span> volgt. En dat <span class="ex">geen waarneming</span>, nog zo vaak herhaald, ons ooit „causaal verband”, <span class="ex">noodwendig</span> samengaan, levert, daaraan twijfelt, al sinds <span class="sc">Hume</span>, toch wel geen denkende geest meer.<a class="noteRef" id="xd31e1940src" href="#xd31e1940">20</a> -<span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span></p> -<p>Maar nemen wij andere voorbeelden dan het nog altijd bestredene der causaliteit.—Daar -is het logiese probleem … ieder uwer weet, dat er in ’t heelal nergens of nooit <span class="ex">logiese</span> tegenspraak kan zijn<a class="noteRef" id="xd31e1955src" href="#xd31e1955">21</a>; dat nooit iets enige eigenschap tegelijk zowel kan hebben als niet hebben, dat elk -ding elke eigenschap of heeft of niet heeft … „<span lang="la">tertium non datur</span>” (4)… dat uw logiese gevolgtrekkingen uit juiste, ware praemissen … ook eeuwig gelden -voor heel de werkelikheid, <span class="ex">juist</span>, waar zijn, <span class="ex">moeten</span> zijn. -</p> -<p>Ieder uwer weet (zelfs wie ’t niet mag of wil weten), dat de tijd nimmer een begin -<span class="ex">kan</span> hebben gehad, of nooit een einde kàn hebben, zelfs al zou ook <span class="ex">alles</span> in de tijd ontstaan („geschapen”) zijn of te niet gaan … Maar zelfs weet ieder uwer, -en mogen wij als grondslag van heel het causale denken en vorsen beschouwen, dat niets -uit niets kan zijn ontstaan<span class="corr" id="xd31e1984" title="Bron: ,">.</span>—„<span lang="la">Gigni De nihilo nihil, in nihilum nil posse reverti</span>”.—Hoe weet gij dat alles … en hoe weet de „Bewegingsleer” haar axioma’s van tijd -en ruimte? Al deze <span class="ex">bestaande</span> exakte wetenschappen: wiskunde, natuurkunde, logica zijn als zodanig <span class="ex">gegeven feiten</span>, al zouden, des neen, nòg zoveel enkelingen de waarde, de waarheid er van loochenen -of betwijfelen. -</p> -<p>Vast staat, dat niets van dit alles uit waarneming (die immers slechts feitelike, -nooit noodwendige waarheid levert), uit inductie, kan zijn ontstaan<a class="noteRef" id="xd31e1999src" href="#xd31e1999">22</a>; vast staat ook, dat we ons <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>zelf te goed kennen als redelik denkende wezens, om niet te weten, dat we onze overtuigingen -niet uit <span class="ex">niets</span> kunnen scheppen, dat er een grond, een „voldoende grond” voor moet zijn. -</p> -<p>Waar halen wij in al deze gevallen dan het praedicaat vandaan (5), indien noch uit -ervaring, noch uit het subjektbegrip?<a class="noteRef" id="xd31e2049src" href="#xd31e2049">23</a> -</p> -<p>Waar is die verborgen, maar levende bron onzer kennis? of moeten wij ons met een kluitje -van zgn. „openbaring” laten sturen in het riet van redeverzakend geloof, van zuiver -dogmatiese „<span class="trans" title="pistis"><span lang="grc" class="grek">πιστις</span></span>”? „<span lang="de">Wenn ich ausser dem Begriffe A hinausgehen soll um einen andern B, als damit verbunden -zu erkennen, was ist das, worauf ich mich stütze und wodurch die Synthesis möglich -wird, da ich hier den Vortheil nicht habe, mich im Felde der Erfahrung danach umzusehen?</span>”.… „<i lang="de">Es liegt also hier ein gewisses Geheimniss verborgen.</i>” Het gaat er dus om, „<span lang="de">mit gehöriger Allgemeinheit den Grund der Möglichkeit synthetischer Urtheile a priori -aufzudecken, die Bedingungen, die eine jede Art derselben möglich machen, einzusehen, -und diese ganze Erkenntniss <span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span>(die ihre eigene Gattung ausmacht) in einem System nach ihren ursprünglichen Quellen, -Abtheilungen, Umfang und Grenzen, nicht durch einen flüchtigen Umkreis zu bezeichnen, -sondern vollständig und zu jedem Gebrauch hinreichend zu bestimmen.</span>” (K. d. r. V. p. 41 s.). -</p> -<p>Ziedaar het probleem en het program.<a class="noteRef" id="xd31e2097src" href="#xd31e2097">24</a> -</p> -<p>Wel mocht <span class="sc">Kant</span> in een noot schrijven: „<span lang="de">Wäre es einem von den Alten eingefallen, auch nur diese Frage aufzuwerfen, so würde -diese allein allen Systemen der reinen Vernunft bis auf unsere Zeit mächtig widerstanden -haben, und hätte so viele eitele Versuche erspart, die, ohne zu wissen, womit man -eigentlich zu thun hat, blindlings unternommen worden.</span>” -</p> -<p>Want zijn probleemstelling alleen reeds scheidt twee werelden—„Dogma” en „Kritiek”. -</p> -<p>Een nieuwe wetenschap was geboren—de <span class="ex">exaktheidswijsbegeerte</span>, wier materiaal het feit der exakte wetenschappen zelf is, de kennisleer, de „<span lang="de">Transcendental-philosophie</span>”, die de Souvereine, de Richteres zou worden van alle andere. (<b>6</b>) -</p> -<p>En <span class="sc">Kant</span> is de geniale denker geweest, die het probleem niet alleen heeft gesteld, maar—altans -in <span class="ex">beginsel</span>—tevens <span class="ex">opgelost</span>. -</p> -<p>Ziedaar zijn geweldige, zijn onvergankelike grootheid. En de grootsheid dier oplossing -was het probleem, dit grootste, algemeenste aller wetenschap, waardig. Het was zijn -geestelike <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>Copernicus-daad, zijn Revolutie. Ik noemde zijn vorm-<span class="ex">idealisme</span><a class="noteRef" id="xd31e2160src" href="#xd31e2160">25</a>. Wie dat begrip „vorm” eenmaal begrepen heeft, als verklarings-hypothese aller synthesis -a priori—en een andere is er niet alleen nimmer voor gegeven, maar zelfs nauweliks -als mogelik denkbaar!—die weet, waarom waarlik hier de zgn. „Subjectiviteit” tevens -<span class="ex">louter</span> Subjectiviteit betekent en tegelijkertijd „Objectiviteit” in de strengste zin van -<span class="ex">volstrekte noodwendigheid</span> (apodicticiteit) en daarop berustende algemeenheid,—dat inderdaad de mogelikheid -van formeel of „transcendentaal realisme”, (<span class="sc">Hartmann</span>) niet is in te zien, en het „<span class="ex">objectief phaenomenalisme</span>” van <span class="sc">Kant</span>, in plaats van in strijd met zijn leer,<a class="noteRef" id="xd31e2187src" href="#xd31e2187">26</a> juist de onmiddellike konsekwentie daarvan is, en wel verre van een „negatief dogmatisme” -of zelfs een „<span lang="de">falsche Anwendung vom Satz des ausgeschlossenen Dritten</span>” te zijn (<span class="sc">Hartmann!</span>), juist deze „kritiek” of „weerlegging” tot positief dogmatisme en louter wanbegrip -stempelt. -</p> -<p>Wat zal ons door het „<span class="ex">Kriticisme</span>” en zijn vorm-idealiteit bereikt blijken? Niets meer of minder dan: -</p> -<p>I. De weerlegging in beginsel van alle <span class="ex">dogmatisme</span> (<b>7</b>), ergo: -</p> -<p>1. De weerlegging eens en voor altijd van alle ontologisme (<span class="sc">Hegel</span>)<a class="noteRef" id="xd31e2226src" href="#xd31e2226">27</a>. -<span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span></p> -<p>2. De weerlegging, eens en voor altijd, van alle object- of ruimte-realisme, dus zowel -van alle dualistiese kerk- en vulgus-metaphysica, als van elk materialisme (en spiritisme, -zo dit nog de eer verdient, hier genoemd te worden)<a class="noteRef" id="xd31e2258src" href="#xd31e2258">28</a>. -</p> -<p>3. Weerlegging van alle „Empirisme” en „Rationalisme”. -</p> -<p>II. De grondvesting en verklaring (<span class="ex">in beginsel altans</span>) van de axioma’s, de grondbeginselen der wetenschappen, speciaal van de „exakte”: -de wiskunde zowel als de natuurkunde. -</p> -<p>III. De kennistheoretiese begrenzing van „Natuur” en „Natuurwetenschap” en mitsdien: -</p> -<p>De mogelikheid, later door <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Riehl</span> en <span class="sc">Eisler</span> verwezenlikt, der „verzoening” van Geestes- en Natuurwetenschappen, door enerzijds -de bevrijding dus der Psychologie en Sociologie van alle Naturalisme (biologie, „organiese” -theorieën, hersenphysiologie) en anderzijds de verlossing der Natuurwetenschappen -(de physiologie vooral!) van alle Psychisme (dualisties ingrijpen van „ziel”, teleologies -vitalisme, etc.)<a class="noteRef" id="xd31e2282src" href="#xd31e2282">29</a> -<span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span></p> -<p>Ziedaar het „<span lang="de">Ergebnis</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s wijsbegeerte, <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="de">Bedeutung für die Gegenwart</span>” (8)… en voor de Toekomst!—Ziedaar het „<span lang="de">Acquisit der Philosophie</span>”, dank zij <span class="sc">Kant</span>. De rest is voor een te groot deel niet waarheidsdienst, maar apologie, met al de -slangekronkelingen waartoe deze helaas de Rede zelfs van de besten verlaagt. -</p> -<p>Ik durf gerust beweren, dat <span class="sc">Kant</span> z’n roem grotendeels aan z’n fouten heeft te danken. -</p> -<p>Niet aan z’n kritiek, z’n <span class="ex">Bathos</span> der „<span class="ex">Ervaring</span>”<a class="noteRef" id="xd31e2371src" href="#xd31e2371">30</a>, maar aan z’n dogma, z’n <span class="ex">Pathos</span> der „<span class="ex">Ideeën</span>”, zijn „Praktiese Postulaten”, zijn „Primaat” der „Praktiese Rede” waardoor en de -zedeleer en het theoreties geweten, vooral in Duitsland, nu reeds een eeuw lang bezoedeld -en vergiftigd zijn. O wondere ironie der waarheid! Het was <span class="sc">Kant</span> inderdaad eigenlik niet om de rechtvaardiging der synthetiese oordelen a priori in -de wetenschappen te doen, maar om <span class="ex">die</span> biezondere synthetiese oordelen a priori, welke de dogmatiese zgn. Metaphysica, „het -Geloof”, vergt … welke nodig zijn om de alle ervaringsmogelikheid overschrijdende -(dus aprioriese) oordelen over „God, vrijheid en onsterfelikheid”… <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>te „redden”.—<span lang="la">Quo semel est imbuta recens servabit odorem Testa diu.</span> -</p> -<p>Maar zie—voor de mogelikheid van alle synthetiese oordelen a priori gaf <span class="sc">Kant</span>’s ontdekking, <span class="sc">Kant</span>’s revolutie, de grondvesting, de oplossing … behalve juist voor die der Metaphysica<a class="noteRef" id="xd31e2431src" href="#xd31e2431">31</a>. Ja, zij <span class="ex">bewees</span> zelfs eens en vooral, de principiële onmogelikheid van „wetenschap” omtrent die naar -hij waande onontbeerlike Geloofsartikelen! <span class="sc">Chronos</span> had z’n eigen kinderen verslonden. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Het gaat er dus nu om, <span class="sc">Kant</span>’s begrip „vorm” te begrijpen. Voor ons onderwerp behoeven we ons in hoofdzaak slechts -met de eerste zijner beide zgn. „<span lang="de">Anschauungsformen</span>”, Ruimte en Tijd, bezig te houden, al blijkt deze in werkelikheid niet, gelijk <span class="sc">Kant</span> meende, de „vorm” aller zinnen, maar waarschijnlik de vorm van slechts één enkele -„zin”<a class="noteRef" id="xd31e2463src" href="#xd31e2463">32</a>, terwijl de tweede het best de „vorm” van alle bewustzijn genoemd wordt. -</p> -<p>Ik zal dus een deel van <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="de">Transcendentale Aesthetik</span>” behandelen, inderdaad „<span lang="de">die best fundierte von Kants Aufstellungen</span>”. Ik ben het met <span class="sc">Schopenhauer</span> eens, dat deze alleen voldoende was geweest, om <span class="sc">Kant</span> onsterfelik te maken, ja <span class="sc">Kant</span> was er mij niet minder om geweest, hadde hij àl wat daarna van hem verschenen is -nooit geschreven. De sofismen van zijn „<span lang="de">transcendentale <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>Analytik</span>”, de fantasmen van zijn „<span lang="de">Schematismus</span>”, z’n moraal-theologiserende „Ideeën” leer, de systeemmakerij en parodiërende analogiezoekerij -van zijn andere „Kritik” en.… hij was dan tenminste vrij gebleven van meer dan één -zonde tegen de Heilige Geest der Waarheid. -</p> -<p>Deze „Aesthetik” (n.b. = <span class="ex">leer der waarneming</span>, <span class="trans" title="aisthēsis"><span lang="grc" class="grek">αἴσθησις</span></span>) alleen en daarvan weer alléén <span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">ruimte</span>leer<a class="noteRef" id="xd31e2526src" href="#xd31e2526">33</a> is voldoende, maar ook <span class="ex">nodig</span>… om alle ruimtedogmatiek, daarmee alle object-realisme, daarmee alle kerkelik dualisme -(„spiritualisme” noemen het de franse anti-materialisten) zowel als alle materialisme -te fnuiken,—daarmee salva scientia naturali, met volkomen eerbiediging van natuurwetenschap -en natuur, zonder enige dualistiese en anti-mechanistiese inmenging, de geest te bevrijden -van de „natuur”, van de „stof”, die te voren reeds alles onwrikbaar beschikt en beslist -heeft—over ons, in ons,.… maar zonder ons!—wij de ziende, de willende marionetten -dier blinde willoze macht—, aldus de geesteswetenschap te verlossen van het naturalisme, -en daarmee ook het Recht, en speciaal het Strafrecht<a class="noteRef" id="xd31e2536src" href="#xd31e2536">34</a>, mogelik te maken! -</p> -<p>En dat alles uit de simpele leer der zintuigelike, beter zinnelike, waarneming, uit -de elementaire kenniskritiek! Lijkt het niet een sprookje, wonderlike fantasterij? -</p> -<p>Niet alleen dus de mogelikheid der meetkunde, maar zelfs de mogelikheid van het recht … -afhankelik, hoe middellik dan ook, van … de „vorm” leer van gewaarwordingen? -</p> -<p>Het antwoord luidt nu eenmaal: Inderdaad—we moeten <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>de ruimte opheffen—om voor de geest … ruimte te krijgen!<a class="noteRef" id="xd31e2545src" href="#xd31e2545">35</a> -</p> -<p>En ik wilde, dat ik mijn lezers, zover ze nog ruimte-dogmatici zijn, dus bijna allen,—maar -<span class="ex">iets</span> kon geven, kon doen voelen, van die heerlike vrijheid, waarin het Ik, het willende, -denkende subjekt, met zijn instinkten en hartstochten, zijn beginselen en overtuigingen, -zijn aandoeningen en ontroeringen, zijn haat en zijn geestdrift zich hervindt en herwint -als een werkelike, invloedrijke, doelstellende en verantwoordelike macht. -</p> -<p>Maar—al genoeg, of te veel, tot lof van de waarheid. Want het is de waarheid. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>Laat ons na deze inleiding nu de gang van ons werk overzien. -</p> -<p>De strekking der kritiek is in heel haar wezen anti-dogmaties: Elk syntheties oordeel -dat a priori wil gelden, moet rekenschap geven van zijn „mogelikheid”, zijn goed recht, -zijn kennisbron. -</p> -<p>Anti-dogmaties mitsdien in tweeërlei zin: -</p> -<p>1. Elk syntheties oordeel a priori, dat „onmogelik”, zonder mogelike kennisbron, blijkt, -wordt als „dogma” afgewezen en verworpen. -</p> -<p>2. Elk syntheties oordeel a priori, waarvoor de mogelike kennisbron wordt aangewezen, -houdt op „dogma” te zijn. -</p> -<p>Het eerste deel van dit werk der kritiek is dus zuiver negatief, het tweede deel positief, -zover het de s. o. a pr. der „ervaring”, der objectieve wetenschappen, en daardoor -deze zelf, grondvest. Het heeft echter tevens middellik weer een niet minder belangrijke -negatieve strekking, die wij zo <span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span>aanstonds zullen aanwijzen. <span class="sc">Kant</span> heeft namelik een principieel mogelike kennisbron voor s. o. a pr. ontdekt in de -kennis<span class="ex">vorm</span>, de geesteswettelikheid van het kennisvermogen zelf, die alle „kennen”, berustend -op waarnemen en denken, dus alle „<span lang="de">Erfahrung</span>” (= „ervaringswetenschap”) eerst mogelik maakt. De daarop steunende synthetiese oordelen -gelden dan echter eo ipso wel a priori, bij voorbaat, maar uitsluitend ten aanzien -van alle betrokken kennis<span class="ex">inhoud</span>, van „mögliche Erfahrung”.<a class="noteRef" id="xd31e2602src" href="#xd31e2602">36</a> Indirekt verkrijgt dan dit positieve deel, dat als grondvesting der wetenschappen -van eminent <span class="ex">kennistheoreties</span> belang is, weer deze voor de <span class="ex">metaphysica</span> allergewichtigste strekking, als „formeel” of „transcendentaal” <span class="ex">idealisme</span> de afwijzing mee te brengen van dogmaties-verdubbelend vorm-<span class="ex">realisme</span>, daardoor de weerlegging te leveren van het „transcendentaal realisme”. -</p> -<p>Dit alles zal u in de loop van mijn betoog volkomen duidelik worden. -</p> -<p>In hoofdstuk II zullen wij nu eerst ten aanzien van de waarnemings<span class="ex">inhoud</span> doen zien, hoe synthetiese oordelen a priori <span class="ex">niet</span> mogelik zijn; heeft men eenmaal de realistiese transcendente verdubbeling van die -inhoud als dogmaties leren zien en verwerpen, dan zal het begrijpen van hoofdstuk -III te gemakkeliker vallen, waar nu eerst positief wordt aangewezen, hoe synth. oordelen -a priori <span class="ex">wel</span> mogelik zijn,—om dan onmiddellik daaruit te besluiten, dat een kennistheoretiese -„vorm” transcendentaal (= a priori ten aanzien van alle mogelike betrokken inhoud) -<span class="ex">moet</span>, maar transcendent <span class="ex">niet kan</span> gelden, dat dus de transcendente verdubbeling van zulk een „vorm” zowel zinledig -als dogmaties is en mitsdien te verwerpen. -<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span></p> -<p>In hoofdstuk IV zullen wij dan de <span class="ex">metaphysiese</span> resultaten der waarnemingskritiek nader in ogenschouw nemen, speciaal ten aanzien -van <span class="ex">het Transobjectieve</span>, in zijn kennistheoretiese verhouding tot <span class="ex">natuur</span> en <span class="ex">bewustzijn</span>, waarbij wij zullen aantonen dat en waarom <span class="sc">Kant</span>’s „An-sich” een noodzakelik complement is van zijn krities Phaenomenalisme. -</p> -<p>Aldus voorbereid en toegerust, handhaven wij in hoofdstuk V <span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsleer en zijn „krities idealisme” tegen de moderne bestrijding, waardoor -wij de gelegenheid krijgen, heel wat realisties misverstand en dogmatisme uit de weg -te ruimen. -</p> -<p>Een slothoofdstuk vergewist zich in een samenvattend overzicht van de voornaamste -gewonnen resultaten. -<span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span> </p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e1105"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1105src">1</a></span> Dr. <span class="sc">D. G. Jelgersma</span>, <span class="ex">Immanuel Kant als Philosoof</span>, p. 1; cf. Dr. <span class="sc">Edm. König</span>, <span class="ex" lang="de">Die Entwicklung des Causalproblems von Cartesius bis Kant</span> (Leipzig 1888): „<span lang="de">Kein Denker kann in unserem Jahrhundert den Anspruch erheben, die philosophische Gedankenbewegung -in irgend eine neue Richtung leiten zu wollen, der nicht mit Kant sich in ähnlicher -Weise abgefunden hat, wie dieser seinerzeit mit Hume; so ist in der That alles Philosophiren -<span class="pageNum" id="pb2n">[<a href="#pb2n">2</a>]</span>seit Kant mehr oder weniger von einer Kritik desselben ausgegangen.</span>” Helaas bewijst ook een <span class="sc">Koenig</span> zelf, gelijk heel het epigonengeschrijf—maar vooral zijn zich „transcendentalisme” -noemende richting, dat met de kritiese termen van <span class="sc">Kant</span> nog niet zijn kritiese zin is overgenomen. <a class="fnarrow" href="#xd31e1105src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1140"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1140src">2</a></span> „<span lang="de">er, der Erste—und bisher der Einzige—ist es, <span class="ex">er allein</span> der gelehrt und bewiesen hat: alles Wissen stammt aus der Erfahrung</span>” etc.; „<span lang="de">die vieltönige Skala des schnöde verkannten kategorischen Imperativs, des erhabensten -Gedankens, der jemals—seit Christi Erdentagen—von einem Menschen gedacht wurde</span>” etc.; zelfs heeft <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">tiefer als irgend ein Mensch das Wesen des Schönen und das Wesen der schöpferischen -Kunst ergründet</span>” etc. „<span lang="de">Schon die blosse Berührung dieses Geistes läutert und stärkt und heilt</span>” etc. Vgk. noot 1, p. 16. <a class="fnarrow" href="#xd31e1140src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1193"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1193src">3</a></span> „<span lang="de">Es ist schon ein grosser und nöthiger Beweis der Klugheit und der Einsicht, zu wissen, -was man vernünftiger Weise fragen solle. Denn wenn die Frage an sich ungereimt ist, -und unnöthige Antworten verlangt, so hat sie, ausser der Beschämung dessen, der sie -aufwirft, bisweilen noch den Nachtheil, den unbehutsamen Anhörer derselben zu ungereimten -Antworten zu verleiten, und den belachenswerthen Anblick zu geben, dass Einer (wie -die Alten sagten) den Bock melkt, der Andere ein Sieb unterhält.</span>” -</p> -<p class="footnote cont"><span class="sc">Du Bois-Reymond</span>’s „Wereldraadselen” en <span class="sc">Haeckel</span>’s antwoord. <a class="fnarrow" href="#xd31e1193src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1212"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1212src">4</a></span> Voor de techniese termen schrikke de lezer niet—ik beloof hem straks Kantisme te geven -zonder één enkele niet-vertaalde <span class="sc">Kant</span>-term. -</p> -<p class="footnote cont">Maar gelijk Edelweiss, slechts op eigen alp te plukken, zo is een <span class="pageNum" id="pb3n">[<a href="#pb3n">3</a>]</span>term als <abbr title="bijvoorbeeld">b.v.</abbr> „transcendentaal” slechts te begrijpen op de hoogte van het transcendentaal-probleem, -dat geen ander is dan bovengenoemd probleem der mogelikheid van synthetiese oordelen -a priori, aan welks uiteenzetting mijn inleiding is gewijd. <a class="fnarrow" href="#xd31e1212src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1238"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1238src">5</a></span> <span class="sc">Hume</span> ontdekte een deel van „het kritiese probleem”—<span class="sc">Kant</span> het geheel, en bovendien een deel van de kritiese oplossing. <span class="sc">Kant</span>, door <span class="sc">Hume</span> gewekt uit „<span lang="de">den dogmatischen Schlummer</span>”, waarin heel de wijsbegeerte bevangen was gebleven, eer uit Engeland die dageraadsbazuin -had geklonken—en waarin zo ’t schijnt nog eeuwen na <span class="sc">Hume</span> en <span class="sc">Kant</span> zelfs de meeste beoefenaren der wijsbegeerte en bestudeerders van <span class="sc">Hume</span> en <span class="sc">Kant</span> zullen blijven voortdommelen. <a class="fnarrow" href="#xd31e1238src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1273"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1273src">6</a></span> Voorbeeld: gegeven is alleen: 10 billioen korrels van een stof bevinden zich in zeker -vat. Wat weet gij dan omtrent de plaats van de 10 billioen + 2- of + <i>n</i>de korrel?! Het antwoord kan slechts zijn.… absoluut niets. <span class="ex">Zelfs geen zweem van waarschijnlikheid</span> <span class="pageNum" id="pb4n">[<a href="#pb4n">4</a>]</span>kan hier logieserwijze ontstaan!—Vgk. nu die „<span lang="de">dogmatischen Schlummer</span>” uit de vorige noot b.v. bij Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span>, 1900, p. 61: „alhoewel feitelijk de ervaringsgewoonte logisch tot niets anders voeren -kan dan tot een hooge mate van <span class="ex">waarschijnlijkheid</span>, terwijl een absolute algemeen-geldigheid slechts te bereiken is langs een metaphysisch-speculatieven -weg, die zich verwijdert van de zuivere empirie.” Van ’t zelfde allooi <span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, 1905, p. 81. <a class="fnarrow" href="#xd31e1273src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1303"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1303src">7</a></span> „Ervaring” hier in de gewone zin (waarvoor <span class="sc">Kant</span> bij voorkeur „<span lang="de">Empirie</span>” gebruikt) van waarneming, ondervinding, belevenis, kortom: het „gegevene”, streng -te scheiden van het specifiek Kantse begrip „<span lang="de">Erfahrung</span>” sc. „het geheel der ervaringswetenschappen”, speciaal de natuurwetenschappen, nog -specialer de mathematiese natuurwetenschappen. Sommige quasi-kantianen scheppen er -blijkbaar een behagen in, de desonkundige menigte te overbluffen met het orakelspreukige: -„De ervaring is slechts de helft der ervaring”, ’t welk overgezet zijnde dus niets -anders betekent dan: Ervaring, waarneming is slechts de helft der exacte wetenschap. -Deze helft is te danken aan de „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” = het <span class="ex">waarnemingsvermogen</span>. De andere helft levert het „<span class="ex">verstand</span>”, dat de gegevens der zinnen logies en causaal („kategorieel”) hanteert en verwerkt.—Op -de vereenzelviging van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erfahrung</span>” als objectieve natuurwetenschap en „<span lang="de">Erfahrung</span>” als individuele waarneming berust <span class="sc">Kuno Fischer</span>’s even onkantse als onjuiste onderscheiding tussen een <span class="ex">a posteriori</span>, dat wel, en een, dat niet „empirisch” zou mogen worden genoemd, en zijn pseudo-kantiaans -verbod, de „stof” der „ervaring”, de gewaarwordingen, als „<span lang="de">empirisch gegeben</span>” te beschouwen. Zie zijn <span class="ex" lang="de">Philosophische Schriften</span>, II, <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, pp. 166/7: „<span lang="de">Empirisch, was uns durch Erfahrung <span lang="nl">[= indiv. waarneming]</span> gegeben wird. Nun sind die Empfindungen das Material der Erfahrung <span lang="nl">[= natuurwetenschap, objectieve kennis]</span>, also zu derselben, nicht durch sie gegeben; daher sind sie wohl a posteriori, aber -nicht empirisch.”—„Kant soll widersinniger Weise gelehrt haben, dass der Stoff zur -Erfahrung <span lang="nl">[= obj. wetensch.]</span> durch Erfahrung <span lang="nl">[= indiv. gewaarwording]</span> gegeben sei!</span>” Vgk. noot 1, pag. 19. <a class="fnarrow" href="#xd31e1303src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1395"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1395src">8</a></span> Geheel en al on-Kants dus bepaalt <span class="sc">Riehl</span> (<span class="ex" lang="de">Der philosophische Kriticismus</span>, I 326–7) zowel het onderscheid tussen syntheties en analyties als het verschil tussen -apriori en aposteriori: „<span lang="de">Es wird nicht aus der Allgemeinheit auf die Apriorität geschlossen, sondern umgekehrt -aus dem Beweise und der Rechtfertigung der Apriorität auf die Allgemeinheit.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Natuurlik wordt door <span class="sc">Kant</span> de aprioriteit (in zoverre heeft <span class="sc">Riehl</span>, p. 327, gelijk) niet „<span class="ex">gerechtvaardigd</span>” met „algemeenheid en noodwendigheid”, maar enkel er uit gekend („<span lang="de">Kennzeichen</span>”); algemeenheid en noodwendigheid beantwoorden niet de <span lang="la">quaestio juris</span>, maar de quaestio facti; in het jargon van <span class="sc">Kant</span>: algemeenheid en noodwendigheid dienen slechts voor „<span lang="de"><span class="ex">metaphysische</span> Erörterung</span>”, niet voor „<span lang="de"><span class="ex">transcendentale</span> Deduction</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e1395src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1524"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1524src">9</a></span> <span class="sc">Kant</span> heeft gelijk—dat ware een soort „<span lang="la">generatio aequivoca</span>”—in de zin van een ontstaan uit niets (K. d. r. V. p. 682). <a class="fnarrow" href="#xd31e1524src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1578"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1578src">10</a></span> Uit <span class="sc">Kant</span>’s geschrift van 1790 tegen <span class="sc">Eberhard</span>: „<span class="ex" lang="de">Ueber eine Entdeckung, nach der alle neue Kritik der reinen Vernunft durch eine ältere -entbehrlich gemacht werden soll</span>”, uitg. <span class="sc">Rosenkranz</span> en <span class="sc">Schubert</span> I : 444. <a class="fnarrow" href="#xd31e1578src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1639"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1639src">11</a></span> Dat trouwens <span class="sc">Ziehen</span>’s polemiek tegen <span class="sc">Kant</span> (gelijk ook tegen <span class="sc">Wundt</span>) van a tot z misverstand is, hoop ik in extenso aan te tonen. <a class="fnarrow" href="#xd31e1639src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1656"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1656src">12</a></span> De „weters” mogen m’n elementaire verklaringen overslaan, die <span class="pageNum" id="pb9n">[<a href="#pb9n">9</a>]</span>niet voor hun geschreven zijn—doch ik merk maar al te zeer, hoe weinig de kennisleer -in ’t algemeen en <span class="sc">Kant</span> in ’t biezonder begrepen en gekend wordt, dank zij vooral de duistere vaktermen, -sfinxen, die schijnraadsels opgeven en de poorten tot de werkelike wijsgerige problemen -versperren. <a class="fnarrow" href="#xd31e1656src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1673"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1673src">13</a></span> Eenvoudige voorbeelden: (uit de scheikunde) „goud is een geel metaal”; (uit de meetkunde): -„een trapezium heeft 2 // zijden”; „elk gevolg onderstelt een oorzaak”; „3 + 2 = 5”. <a class="fnarrow" href="#xd31e1673src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1676"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1676src">14</a></span> Voorbeelden dus voor ’t grijpen: „elke verandering heeft een oorzaak”; „de ruimte -is oneindig, de wereldmassa eindig”; alle bestaansoordelen: „er zijn (geen) goden, -atomen, synthetiese oordelen a priori” enz.; alle geschiedkundige uitspraken enz. -enz. <a class="fnarrow" href="#xd31e1676src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1710"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1710src">15</a></span> <span class="sc">Heymans</span> formuleert nog ietwat zuiverder: deze oordelen hebben geen betrekking op ervaring—de -tegenstelling a priori en a posteriori vervalt hier dus. <a class="fnarrow" href="#xd31e1710src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1794"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1794src">16</a></span> Vgl. <span class="sc">Heymans</span>, <span class="ex">G. u. El</span>. ², p. 154–155. Zie voorts Opm. 1. <a class="fnarrow" href="#xd31e1794src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1807"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1807src">17</a></span> Vgl. <span class="sc">Windelband</span>, <span class="ex" lang="de">Präludien</span>, „<span class="sc">Immanuel Kant</span>”, p. 131: „<span lang="de">Dies Selbstverständliche nicht zu sehen, ist die Kurzsichtigkeit des Positivismus: -Philosophie im Kantischen Sinne ist die Lehre von eben diesem Selbstverständlichen.</span>” -</p> -<p class="footnote cont"><span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex">Zur</span> A. <span class="ex">der</span> W. ², 1880, p. 65: „<span lang="de">Wer irgend etwas ohne Weiteres für selbstverständlich hält, ist kein Philosoph.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e1807src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1886" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1886src">18</a></span> Men lette vooral op dat „<span lang="de">mithin ihr Ursprung a priori</span>”. Hier blijkt zo duidelik, dat uit de noodwendigheid, dus het „gelden” a priori, -voor <span class="sc">Kant</span>, terecht, onmiddellik het zgn. „geneties” a priori volgt. <a class="fnarrow" href="#xd31e1886src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1899"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1899src">19</a></span> „Door de resultaten”—roept het huidig <span class="ex">Pragmatisme</span> mij zelfbewust toe. Edoch—de vraag doelt op de toekomst en het antwoord betreft uitsluitend -het verleden! „Maar we verwachten en mogen verwachten …” Rectissime! Het <span class="ex">feit</span> èn het <span class="ex">goed recht</span> dier verwachting,—de <span class="ex">overtuiging</span> dat zij <span class="ex">gegrond</span> is èn de tot dusver algemene <span class="ex">feitelike bevestiging</span> dier overtuiging— in nuce het psychologiese èn het filosofiese … causaliteitsprobleem. -</p> -<p class="footnote cont">Wil nu het pragmatisme zijn verwachtingen op resultaten bouwen, dan moet het beschikken -over … toekomstresultaten—m.a.w. zijn schuld dekken met … nieuwe schuld!—<span lang="la">Exit pragmatismus</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e1899src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1940"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1940src">20</a></span> Een „kriticus” als <span class="sc">Jerusalem</span> gelooft nog van wel (zie opm. 8), evenals ten onzent indertijd het empirisme van -<span class="sc">Opzoomer</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e1940src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1955"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1955src">21</a></span> Dat inderdaad dus in een zin, lijnrecht tegengesteld aan die van <span class="sc">Hegel</span>, geldt „<span lang="de">Alles Wirkliche ist vernünftig.</span>”—Vgk. mijn antwoord aan Prof. <span class="sc">Bolland</span>, p. 18. <a class="fnarrow" href="#xd31e1955src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e1999"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1999src">22</a></span> Reeds methodologies schijnt het mij stellig ongeoorloofd, het <span class="ex">feitelik</span> gegevenzijn der synthet. oordelen a priori (in de wetenschappen) te loochenen, <span class="ex">omdat</span> ze een raadsel, een „onmogelikheid” zouden zijn, en te zeggen, als <span class="sc">Bergmann</span> (<span class="ex" lang="de">Untersuchungen über Hauptpunkte der Philosophie</span>, p. 91 ss.): wat èn a priori is èn werkelike kennis (niet tautologie), b.v. de meetkundige -waarheden,… moet <span class="ex">eo ipso</span> niet-syntheties,—analyties zijn! „<span lang="de">Aber eben desshalb, weil ich sie [sc. „die mathematischen Wahrheiten und das <span class="pageNum" id="pb15n">[<a href="#pb15n">15</a>]</span>Princip der Causalität”] für a priori und für wirkliche Erkenntnisse halte, kann ich -sie nicht mit Kant für synthetisch halten.</span>” (p. 95, <span class="ex" lang="de">Ueber den Satz des zureichenden Grundes</span>). Voor wie zó schrijft (vgk. ook p. 25) heeft <span class="sc">Kant</span> vergeefs geleefd. Hij erkent dan ook zelf, dat hem K.’s oplossing, te weten het begrip -„Form” met z’n geldigheid a priori voor alle mogelike inhoud of „Materie”, „<span lang="de">völlig unverständlich</span>” is gebleven (p. 94). Daar het B. „<span lang="de">vollkommen evident</span>” toeschijnt (p. 101), „<span lang="de">dass die Erkenntnis des dreifachen Raumes analytisch ist</span>”,… zou volgens hem het begrip „vierdimensionele ruimte” een <span lang="la">contradictio in adjecto</span> zijn en zouden de metageometriese axioma’s, als contradictoor aan de Euklid. grondwaarheden, -tegenstrijdigheden moeten opleveren. <a class="fnarrow" href="#xd31e1999src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2049"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2049src">23</a></span> Vgl. nu b.v. <span class="sc">Kleinpeter</span>, <span class="ex" lang="de">Die Erkenntnistheorie der Naturforschung der Gegenwart</span>, p. 11: „<span lang="de">Wir wissen heute, dass die Wahrheiten der ganzen Physik und der Geometrie empirische -sind</span>” enz. Vgk. p. 8, waar de „<span lang="de">Aufstellung</span>” van de <span lang="de">Voraussetzungen (Axiomen, Postulaten, Definitionen) der Geometrie</span> „<span lang="de">der Willkür unterliegt</span>”, mits ze zich maar „<span lang="de">praktisch brauchbar erweisen</span>”! <a class="fnarrow" href="#xd31e2049src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2097"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2097src">24</a></span> Reeds hier vat men, hoeveel van <span class="sc">Kant</span>’s anti-dogmaties denken begrepen heeft en begrijpelik kan maken, wie als het universeelgenie -<span class="sc">Houston Stuart Chamberlain</span> in een boek van meer dan 900 bladzijden „<span lang="de">nicht die Gedanken sondern das Denken</span>” van <span class="sc">Kant</span> den volke wil verkondigen, en aan de vraag hoe synthetiese oordelen a priori mogelik -zijn slechts in ’t voorbijgaan (tegenover <span class="sc">Ostwald</span>’s loochening der synth. oordelen a priori) enige regels wijdt, die nog bovendien -bewijzen, dat strekking en draagwijdte van de vraag zelf, gelijk a fortiori van <span class="sc">Kant</span>’s krities antwoord, deze <span class="sc">Kant</span>-gids verborgen zijn gebleven. <a class="fnarrow" href="#xd31e2097src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2160"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2160src">25</a></span> <span class="sc">Kant</span> zegt ook Transcendental-Idealismus, formaler Idealismus. Dat zijn specifiek Kantse -termen, die dus <span class="ex">vertaling</span> behoeven, wil een oningewijde er iets van begrijpen. Ook „idealisme” heeft hier <span class="ex">hoegenaamd niets</span> met aanvaarding van, geestdrift voor, „idealen” of het „ideële” te maken. Het staat -eenvoudig tegenover „realisme”. <a class="fnarrow" href="#xd31e2160src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2187"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2187src">26</a></span> „<span lang="de">Hat er aber gemeint, dass die Realitäten von den subjectiven Erkenntnisformen <span class="ex">wesentlich</span> verschieden seien, so hat er den <span class="ex">Beweis dafür gerade als Phänomenalist schuldig bleiben müssen</span>.</span>” <span class="sc">Külpe</span> als één voor velen. <a class="fnarrow" href="#xd31e2187src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2226"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2226src">27</a></span> De negatie alléén negeert heel het Hegelisme. De negatie is denk<span class="ex">vorm</span>, <span class="ex">kategorie</span>—zonder denken dus geen negatie. De stelling: „dat de waarheid zich weerspreekt” is -enkel … dogmaties-verdubbelend Logos-realisme.<span id="xd31e2235"></span> -<span class="pageNum" id="pb18n">[<a href="#pb18n">18</a>]</span></p> -<p class="footnote cont">Prof. <span class="sc">Bolland</span> vraagt in „<span class="ex">Aanschouwing en Verstand</span>” p. 110: „Waarom is de tegenstrijdigheid in eene onafhankelijk van ons bestaande -of verloopende werkelijkheid even onbestaanbaar als in het verstandige denken, indien -‚raison’ nièt alles is ter wereld, zoo dingen geene gedachten zijn en reeds gedachten -zelve, gelijk verschijnselen, met onredelijkheden zijn behept?” -</p> -<p class="footnote cont">Antwoord: Tegenstrijdigheid is in een onafhankelik van ons bestaande of verlopende -werkelikheid even onbestaanbaar als in het verstandige denken, <span class="ex">omdat onafhankelik van het denken geen negatie, en zonder negatie geen „tegenstrijdigheid” -mogelik is</span>.—<span class="ex">Hiermee is elke leer van tegenstrijdige werkelikheid of werkelike tegenstrijdigheid -a priori weerlegd</span>, „voor wie nu begrip heeft om te begrijpen”. <a class="fnarrow" href="#xd31e2226src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2258"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2258src">28</a></span> Zie Opm. 32. <a class="fnarrow" href="#xd31e2258src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2282"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2282src">29</a></span> Het eerste, de zelfstandigheid van het psychiese, vindt z’n kampioenen in <span class="sc">Wundt</span> en onze zoveel zuiverder Kantiaan <span class="sc">Heymans</span> (<span class="sc">Lipps</span>, <span class="sc">Eisler</span>, etc.), tegenover de afdwalingen van Kantianen als <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Münsterberg</span>, <span class="sc">Lange</span> en <span class="sc">Natorp</span>, het tweede, <span class="pageNum" id="pb19n">[<a href="#pb19n">19</a>]</span>wederom tegenover <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Thiele</span>, <span class="sc">Hartmann</span>, etc., wordt eveneens vooral door de phaenomenalisten <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Eisler</span>, <span class="sc">Riehl</span> zegevierend gehandhaafd. <a class="fnarrow" href="#xd31e2282src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2371"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2371src">30</a></span> Als <span class="sc">Kant</span> het probleem der kennisleer ook aldus stelt: „<span class="ex" lang="de">Wie ist Erfahrung möglich?</span>” bedoelt hij allerminst de diepzinnige lekenvraag: „Hoe is waarneming, individuele -ondervinding, mogelik?”, maar niets meer en niets minder dan zijn kritiese grondvraag -zelf: „Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik?”, aangezien de „<span class="ex" lang="de">Erfahrung</span>”, wel te verstaan: <span class="ex">de algemeen-geldige</span> „<span class="ex">objectieve</span>” <span class="ex">wetenschap</span>, slechts drieërlei oordelen bevat: de analytiese, de synthetiese a posteriori en -de synthetiese a priori, waarvan uitsluitend de laatste het kennistheoreties probleem -opleveren, immers de vraag uitlokken, op <span class="ex">welke</span> mogelike <span class="ex">gegevens</span> zij logieserwijze berusten, daar, <span lang="la">per definitionem</span>, de oordelen a posteriori zich houden aan het gegevene, het onmiddellik „ervarene”, -„empiriese”, en de analytiese niets meer bevatten, dan wat in het gegevene logies -ligt opgesloten.—Vgk. <span class="ex">Proleg.</span> § 5 en noot 1, p. 4. <a class="fnarrow" href="#xd31e2371src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2431"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2431src">31</a></span> Metaphysica hier in <span class="sc">Kant</span>’s strenge zin van leer aangaande het An-sich, niet als het waarnemings-, maar het -bewustzijnstranscendente, dus niet omtrent het ruimte-stellende onruimtelike (Ik—ander -Ik—Psyche), maar het tijd-stellende ontijdelike, dus het „bovenzinnelike”, <span class="ex">indien</span> ook een „<span lang="de">innerer Sinn</span>” met tijdvorm wordt aangenomen. <a class="fnarrow" href="#xd31e2431src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2463"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2463src">32</a></span> Ik verwaarloos hier voorshands tot beter begrip, om in overeenstemming te blijven -met het gewone spraakgebruik, de Kantse betekenis van „<span lang="de">Sinne</span>” met haar onderscheiding in „<span lang="de">äussere Sinne</span>” = wat ieder „de zinnen” noemt, het korrelaat der <span class="ex">zintuigen</span>, en de éne „<span lang="de">innere Sinn</span>” met zijn tijd „vorm”. <a class="fnarrow" href="#xd31e2463src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2526"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2526src">33</a></span> Van de <span class="ex">tijd</span> zal ik hier dan ook alleen spreken, zo ver dat dienstig blijkt ter vergelijking, -om de algemeenste en belangrijkste misverstanden omtrent de Kantiaanse „idealiteit” -van tijd en ruimte te demonstreren (b.v. aan Hartmannisme en Hegelisme) en uit de -weg te ruimen. <a class="fnarrow" href="#xd31e2526src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2536"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2536src">34</a></span> Zie Voorrede. <a class="fnarrow" href="#xd31e2536src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2545"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2545src">35</a></span> Cf. uitnemend <span class="sc">Riehl</span> (9), <span class="ex" lang="de">Philosophie der Gegenwart</span>, p. 24. Strikt genomen volstaat <span class="ex">ten deze</span> reeds <span class="sc">Berkeley</span>’s „idealisme”, dat het begrip „vorm” nog mist. Maar na <span class="sc">Kant</span> is een weerlegging van het ruimterealisme niet wel meer mogelik, zonder <span class="sc">Berkeley</span>’s phaenomenalisme te zuiveren en op te heffen tot <span class="sc">Kant</span>’s „vorm”-kriticisme. <a class="fnarrow" href="#xd31e2545src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2602"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2602src">36</a></span> Dit is het „transcendentale” of „formale” of „kritiese” a priori, in tegenstelling -tot het transcendente, dogmatiese,—termen, die ons langzamerhand volkomen duidelik -zullen worden. <a class="fnarrow" href="#xd31e2602src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e198">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">HOOFDSTUK II.</h2> -<h2 class="main">DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGS<span class="ex">INHOUD</span>.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div id="ch2.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e211">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> HET SUBJECT VAN INDIVIDUEEL BEWUSTZIJN.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Ik ga dus nu het „naief” object-realisme van ongeveer ieder van mijn lezers weerleggen, -door te bewijzen, dat het <span class="ex">onbewust dogmaties</span> is.<a class="noteRef" id="xd31e2681src" href="#xd31e2681">1</a> En ik zeg hem erbij, als mij deze weerlegging niet lukt, ligt dat alléén aan mij, -niet aan de zaak zelve.<a class="noteRef" id="xd31e2706src" href="#xd31e2706">2</a>—Ook reken ik er op, dat ge realisties en wetenschappelik genoeg gevoelt om een instinktieve -<span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>afkeer van, een hekel aan, deze Kantse leer te hebben, die u het tastbaarste, het -zekerste, uw eigen ervaring en die der hele natuurkunde, schijnt te willen wegredeneren, -om er iets geheel onervaarbaars, „buitenissigs”, voor in de plaats te stellen.<a class="noteRef" id="xd31e2732src" href="#xd31e2732">3</a> Want het is waar, wij willen aantonen, bewijzen, dat er zonder subject … evenmin -vorm of grootte of beweging, stof of kracht met heel de ruimte daarbij, bestaat, als -kleur of klank! Heel de natuur, en heel haar ruimte, heel de ruimtelike, zinnelike -wereld, dus het onmetelik heelal der astronomie … in de letterlikste zin slechts een -produkt van subjectiviteit, van waarnemen en denken!—Is er iets absurders denkbaar? -We zullen zien. Gij zijt, hoop ik, genoeg natuurwetenschappelik „gevormd” om te weten, -„dat er geen kleuren of klanken bestaan”,… dat kleuren „eigenlik” aethertrillingen -„zijn” van bepaalde, precies berekende snelheid en lengte,… en klanken niets dan luchttrillingen.<a class="noteRef" id="xd31e2741src" href="#xd31e2741">4</a> -</p> -<p>Het is een feit, dat deze orakeltaal: kleur, licht „is” <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span>aethertrilling … (of: is een „beeld” of „gevolg” van aethertrilling, of deze „wordt -waargenomen als” licht, kleur, enz.) al heel wat arme pro- en contra-naturalistiese -geesten van de wijs heeft gebracht. Laat ons dan eens zien, wat we daarvan al of niet -hebben te aanvaarden. -</p> -<p>Wat een kleur-gewaarwording is, rood, wit, groen, weet gij allen precies en volkomen -uit onmiddellike ervaring … tenzij gij ongelukkigerwijs „kleurzin” mist … en dan is -geen nòg zo diep denken, geen nòg zo scherpe definitie, geen nòg zo duidelike, beeldende -beschrijving, laat staan een aethertrilling-formule, in staat, u ook maar een zweem -van een voorstelling te geven van wat met „kleur” bedoeld wordt.—Rood enz. is inhoud -van een zgn. „<span class="ex">gewaarwording</span>”, iets wat ervaren wordt,—iets „psychies”, iets „bewusts”. Met een gewaarwording -bedoelen wij eo ipso <span class="ex">iemands</span> („mijn” of „uw” of eens anders) gewaarwording. Hij die gewaar wordt, die de gewaarwording -„krijgt” of „heeft”, heet het <span class="ex">Subject</span> der gewaarwording. Dus: geen gewaarwording zonder Subject. Dat is wat wij bedoelen -met het „psychiese”, dat het de belevenissen van een „Subject” zijn: gedachten, gemoedsaandoeningen, -waarnemingen,—ze zijn absoluut zinledig zonder denkend, lijdend of zichverheugend, -waarnemend Subject.<a class="noteRef" id="xd31e2829src" href="#xd31e2829">5</a> Met Subject vrijwel synoniem in deze zin is: geest, zelf, ziel, <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>bewustzijn, ik<a class="noteRef" id="xd31e2859src" href="#xd31e2859">6</a>, maar daar deze alle in velerlei afwijkende zin worden gebruikt, houd ik mij aan -’t woord Subject, daar dit uitsluitend en afdoende de biezondere betrekking aanduidt -van het bewuste, geestelike, psychiese tot eigen „inhoud”. Dit subject nu heeft belevenissen, -ervaringen,<a class="noteRef" id="xd31e2883src" href="#xd31e2883">7</a> en deze zijn „psychies”, individueel en worden als zodanig door niemand anders of -ervaren of gekend, en door het Subject onmiddellik zó gekend, zó ervaren als ze zijn, -daar ze <span lang="la">ex hypothesi, per definitionem</span>, niets zijn dàn deze z’n ervaringen.<a class="noteRef" id="xd31e2889src" href="#xd31e2889">8</a> -</p> -<p>Dit zijn (of schijnen altans) allerelementairste waarheden, uit wier miskenning, verwaarlozing -of zelfs loochening niettemin enige der belangrijkste filosofenrichtingen van onze -tijd leven! -</p> -<p>Wat kunnen we nu beleven, onmiddellik ervaren? <span class="ex">Ieder</span> <span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span>subject <span class="ex">uitsluitend</span> zijn eigen belevenissen.<a class="noteRef" id="xd31e2915src" href="#xd31e2915">9</a> Dit is het énig ons „gegevene”, het uitgangspunt van alle wijsbegeerte, alle wereldbeschouwing, -alle wetenschap. Op het vervolg vooruitlopend zou ik hier reeds kunnen inlassen, dat -geen Subject ooit iets ànders ervaart dan zijn eigen belevenissen,—dat wij kennistheoreties -(wat nog niet wil zeggen: ontologies) in de volste zin van ’t woord: <span class="ex">vensterloze monaden</span> zijn. Dit geniale woord van <span class="sc">Leibniz</span> behoeft slechts uit het metaphysiese, transcendente rijk van het Zijn in het kennistheoretiese, -immanente rijk van het Bewustzijn te worden overgebracht—om de kiem te worden van -heel de waarnemingskritiek; een kritiek, die negatief neerkomt op deze grondgedachte: -Waarneming is nimmer reproductief.<a class="noteRef" id="xd31e2931src" href="#xd31e2931">10</a> -</p> -</div> -</div> -<div id="ch2.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e221">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> DE „SECUNDAIRE” EN DE „PRIMAIRE” EIGENSCHAPPEN HEBBEN GELIJKE SUBJECTIEVE OORSPRONG -EN ZIJN GELIJKELIK OBJECTIEF.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Zijn dus eigen belevenissen het énige „gegevene”, evenwel beschouwt ieder onzer, filosoof -of niet, een gedeelte daarvan als doorgaans veroorzaakt door iets <span class="ex">ànders</span> dan hij zelf is, door een niet-ik.<a class="noteRef" id="xd31e2956src" href="#xd31e2956">11</a> Welk gedeelte? De <span class="ex">gewaarwordingen</span>, al wat onze zgn. „zinnen” ons leveren: <span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span>geluid-, licht-, kleur-, reuk-, tast-, smaakgewaarwordingen, ja, het naieve denken -beschouwt de zinnen als de „vensters”, waardoor men onmiddellik uit kan kijken in -de wereld rondom, in het niet-ik, neemt aan, dat ons „waarnemen” een <span class="ex">reproductie</span>, een <span class="ex">afbeelding</span> is van iets anders, dat onafhankelik van ’t waarnemend Subject bestaat. -</p> -<p>De inhoud der gewaarwording (rood, rond, zoet, geurig) wordt als trouwe reproductie, -als welgelijkend portret, als kopie beschouwd van een eigenschap, die tot het niet-ik, -de „buitenwereld”, behoort—en waaraan ons gewaarworden niets of zo weinig mogelik -verandert. -</p> -<p>Wat bedoelt nu de natuurkunde, als zij met <span class="sc">Locke</span> de zgn. secundaire qualiteiten „subjectief” noemt in <span class="ex">tegenstelling</span> tot ’t „objectieve”? Haar leer, dat er geen kleuren, geen licht <span class="ex">of duister</span> (<b>11</b>), geluid <span class="ex">noch stilte</span>, geen zoet of bitter of warm of geurig bestaat buiten ons, onafhankelik van het gewaarwordend -Subject, wil dan zeggen, dat dit alles <span class="ex">uitsluitend</span> gewaarwordingsinhoud is,—dus <span class="ex">niet reproductie</span> door het Ik van wat reeds kleur of geur of klank enz. wàs, maar … <span class="ex">produkt</span> van de Geest, van het Subject;—dat het uitsluitend voor en door een gewaarwordend -Subject ontstaat en bestaat. -</p> -<p>Men drukt dit vaak onnauwkeurig en verwarrend aldus uit: zonder oog geen licht, zonder -oor geen geluid, enz.—Die schijnbaar nietige, maar echt naturalistiese, fout heeft -al heel wat verwarring en onheil aangericht. Immers, dat oog kijkt niet, een oor, -dat zou moeten horen heeft (in dubbele zin) geen zin,—zien, horen, proeven, in één -woord: „gewaarworden” is slechts eigen aan, een „functie”, een verrichting, een belevenis -van … een Subject, dat weten we nu ééns en voor goed—al waren er honderd ogen en geen -ziend Subject,—er ware geen licht enz. (<b>12</b>)—Dus: zonder Subject noch licht noch duister, klank noch kleur of geur. Dit alles -„weet” tegenwoordig iedereen, maar is <span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span>ook ieder zich daarvan bewust, doordrongen van de strekking en betekenis? Heeft men -wel ooit overwogen, dat dus het gezichtsvermogen alléén alle lichten van hemel en -aarde ontsteekt, dat alléén de gehoorzin al luisterend de wereld vervult van geluid? -Dat er in concreto, in werkelikheid, <span class="ex">geen</span> ongezien licht bestaat? Was ik het eerstgeborene Subject, dan zou er vóór mij noch -duisternis noch licht, geen kleur noch toon ter wereld hebben bestaan.<a class="noteRef" id="xd31e3021src" href="#xd31e3021">12</a> Maar—zo denkt de door natuurwetenschap verlichte lezer … zo er al geen „licht” was, -er was toch de „oorzaak” aller lichtgewaarwordingen,—er was toch trillende aether,—en -zo al geen klank, dan toch golvende lucht,—de „materie”, de stof, met haar onvergankelike -kleinste deeltjes wentelde, wervelde, wemelde van eeuwigheid her in de eindeloze Ruimte. -</p> -<p>Maar daar staat nu de kenniskritiek en spreekt: Gij hebt gehoord, dat tot de ouden -gezegd is—er is slechts stof en kracht in de ruimte, maar ik zegge u: ook stof èn -kracht èn ruimte zijn ganselik niet—dan binnen in u! -</p> -<p>Wederom dus: ons bewustzijn alléén heeft alle stof en alle kracht en de ruimte met -heel haar oneindigheid,—héél de zinnelike wereld geschapen. Was ik het eerstgeboren -Subject, dan zou er vóór mij evenmin stof of beweging of ruimte bestaan hebben—als -licht of duisternis.<a class="noteRef" id="xd31e3033src" href="#xd31e3033">13</a> -</p> -<p>Ziedaar de geweldige leer der „phaenomenaliteit” van de materiële wereld. Met één -slag wordt het „naief realisme”, de physica-metaphysica van kerk en volk en „wetenschap” -geveld,—weggevaagd heel de wereld waarop zij stonden <span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span>’t zij tot supra-naturalistiese „negatie”, ’t zij tot naturalistiese „affirmatie”. -</p> -<p>De geest is van de Natuur niet alleen de wetgever, zoals <span class="sc">Kant</span> zeide, maar zelfs de „formele” schepper, de subjectieve bestaansgrond, de conditio -sine qua non, het Prius. En dit is de bescheidenste formulering, die ooit van het -wezen onzer waarneming kan worden gegeven. -</p> -<p>Stel u gerust, ontstelde lezer. De paradoxale schijn berust geheel op een misverstand, -en wel: uw realistiese opvatting van het begrip „Natuur”. Onze geest is geen Zeus -of Jahweh redivivus. Hij schept geen nieuwe werkelikheden, geen „zelfstandige dingen” -… die kent hij zelfs niet eens—het enige nieuwe, dat hij „schept”<a class="noteRef" id="xd31e3047src" href="#xd31e3047">14</a>, „produceert”, „te voorschijn brengt” („<span lang="de">setzt</span>” zegt de Duitse kennisleer),—is de wijze, waarop hij zelf reageert op de werking -der werkelikheid, zijn de veranderingen, „modificaties”, die hij zelf ondergaat, ervaart, -beleeft.—Het waarnemend Subject kan nergens en nooit buiten zich zelven treden of -kijken, zich „te buiten gaan”,—het ervaart, aanschouwt nooit iets anders dan eigen -belevenis,—en niets anders, niets van enig niet-ik kan ooit het Subject binnendringen.<a class="noteRef" id="xd31e3068src" href="#xd31e3068">15</a> Wij behoeven vooreerst niets te doen, dan dezelfde gedachtengang, die de natuurwetenschap -sinds lang heeft aanvaard voor <span class="sc">Locke</span>’s zgn. „secundaire eigenschappen”, konsekwent te volgen, ook voor de zgn. „primaire”,—ook -voor massa, gestalte, grootte, beweging (kracht), voor alle meetkundig-mechaniese -eigenschappen.<a class="noteRef" id="xd31e3074src" href="#xd31e3074">16</a> Wij zullen gaan aantonen, dat ze precies even „secundair” zijn, even … subjectief -(of „objectief”) en op dezelfde gronden als kleur en temperatuur en geluid. <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>Op dit punt altans zijn <span class="sc">Kant</span> en <span class="sc">Berkeley</span> het <span class="ex">volkomen eens</span>.<a class="noteRef" id="xd31e3092src" href="#xd31e3092">17</a> -</p> -<p>Het enige, wat we ooit van enig niet-ik kunnen bemerken, zijn onze „<span class="ex">gewaarwordingen</span>”, de enige belevenissen, die we op rekening stellen van een niet-ik. De enige „eigenschap”, -die we dus ooit aan enig niet-ik door waarneming kunnen leren kennen,—is deze relatieve: -het vermogen, een subject zekere gewaarwordingen te verschaffen, dus tot het produceren -van bepaalde gewaarwordingen te dwingen. Als voorbeelden zullen we nemen kleur en -gestalte,—b.v. van „een rode bal”, van 1 dM. middellijn, die vóór mij op tafel ligt. -Wat bedoelt nu iedereen, als hij zegt dat zulk een voorwerp „rood” is? Niets anders, -dan dat elk Subject (met normale kleurzin) onder bepaalde omstandigheden (als hij -er naar kijkt) een roodgewaarwording krijgt. Ook de kennisleer bedoelt niets anders, -en ontkent niet dat er in deze zin <span class="ex">objectief</span> „rode dingen” zijn.<a class="noteRef" id="xd31e3109src" href="#xd31e3109">18</a> Wat zij ontkent en weerlegt is slechts dat deze „dingen” of „objecten”, i.c. de rode -bal, de <span class="ex">oorzaak</span> zouden zijn van onze (rood-rond-)gewaarwordingen, en dus als zodanig, vóór en onafhankelik -van de gewaarwordingen, zouden bestaan of die gewaarwordings-<span class="ex">inhoud</span> tot eigenschap hebben. -</p> -<p>Het verschil tussen het realisme en de kritiek heeft betrekking op dat „krijgen” der -gewaarwording, op aard en wezen van de oorzaak onafhankelik van ons, die ons die gewaarwording -en haar bepaalde inhoud „geeft”. Want aan elke gewaarwording valt een gewaarwordings-<span class="ex">inhoud</span> te onderscheiden. Deze is hier: rood, het rode.—Hoe is nu deze inhoud te verklaren? -Hoe kom ik aan deze bewustzijnsinhoud?—Het „naief realisme” van elk onbevangene, <span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span>van elk, die nimmer van natuurkunde heeft vernomen, antwoordt: doordat er een ding -daarbuiten bestaat, dat een <span class="ex">eigenschap</span> heeft (onverschillig of ’t wordt waargenomen of niet), <span class="ex">gelijk</span> aan de inhoud mijner gewaarwording—zodat ik eenvoudig <span class="ex">deze eigenschap</span>, dit „roodzijn”—waarneem, bemerk. Mijn gewaarwordingsinhoud „rood” is een ongeveer -volkomen gelijkend spiegelbeeld of portret van deze eigenschap „rood”! (<b>13</b>)—De kritiek daarentegen antwoordt: Ik krijg die bepaalde gewaarwordingsinhoud <span class="ex">niet</span>, doordat een ding („de rode bal”) met reeds zinnelike eigenschappen (rood, rond, -enz.) deze eigenschappen in mij <span class="ex">reproduceert</span>, of hoe dan ook overbrengt,—maar doordat iets niet-zinneliks (het „reale” van de -rode bal—verklaring zie beneden pag. 75 ss.) die waarnemings<span class="ex">inhoud</span> in mij <span class="ex">produceert</span> en door deze betrekking tot mij en andere soortgelijke subjecten eerst zinnelike -eigenschappen krijgt. -</p> -<p>Er is maar heel weinig nadenken en in ’t geheel geen zintuig-physiologie voor nodig, -om de onhoudbaarheid van eerstgenoemde <span class="ex">verdubbelende</span> „reproductie”-, „kopie”- of „spiegel”-theorie in te zien (<b>14</b>) en toch is het nog de algemene opvatting, voor de „secundaire” eigenschappen van -heel de massa, voor wie de natuurkunde niet bestaat, en voor de „primaire” qualiteiten … -zelfs van ongeveer alle natuurkundigen en physiologen er bij—ja zelfs van kennistheoretici<a class="noteRef" id="xd31e3168src" href="#xd31e3168">19</a>. Twee overwegingen, reeds in extenso <span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span>gegeven door <span class="sc">Berkeley</span><a class="noteRef" id="xd31e3219src" href="#xd31e3219">20</a>, weerleggen deze leer volkomen: -</p> -<p>1°. Al <span class="ex">had</span> het niet-ik onafhankelik van de gewaarwording reeds een eigenschap gelijk aan, of -ook maar gelijkend op, overeenkomstig met, de gewaarwordingsinhoud (kleur, beweging, -gestalte) … dan zou nog niet één enkel subject daar ook maar ’t minste of geringste -van kunnen te weten komen—nooit is iets anders gegeven dan gewaarwording (ook bij -’t „diepste”, „innerlikste” onderzoek, van scheikunde of mikroskopie)—en met de werkelikheid -onafhankelik van deze is dus elke <span class="ex">vergelijking absoluut uitgesloten</span><a class="noteRef" id="xd31e3256src" href="#xd31e3256">21</a>. (<b>15</b>) Wij hebben hier dus het voorbeeld van <span class="ex">een syntheties oordeel a priori zonder <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>denkbare kennisbron—dus van een als zodanig verwerpelik … „dogma</span>”! -</p> -<p>2°. Deze gelijkheid, die dus volgens de eerste overweging enkel „dogmaties”, geheel -willekeurig, zonder <span class="ex">enige</span> redelike grond, kan worden aangenomen, en een wonderlike, onbegrijpelike <span lang="la">harmonia praestabilita</span> benevens een geheel onnodige verdubbeling zou vergen,—is bovendien nog onmogelik, -<span class="ex">ondenkbaar</span>, een zinledigheid. Want wat ons enkel bekend is als een psychiese waarde, als een -aandoening, belevenis, modificatie van een Subjekt, als Bewustzijnsbiezonderheid (zie -p. 27), hoe zou datzelfde „rood” b.v. denkbaar zijn … zonder Subjekt, zonder Bewustzijn! -Men begrijpt dus zonder moeite, dat in deze zin het Bewustzijn het prius is (natuurlik -dus niet in <span class="ex">tijdelike</span> zin van iets dat „voorafgaat”, maar in de logiese zin van iets dat voorondersteld, -noodwendig inbegrepen is, als mogelikheidsvoorwaarde)<a class="noteRef" id="xd31e3306src" href="#xd31e3306">22</a> niet alleen van alle gewaarwordingen als zodanig, maar ook van alle gewaarwordings- -of zinnelike eigenschappen, dus … van heel de materie, daar deze, als zodanig, geen -andere dan zinnelike, i.e. op de zinnen, de waarneming betrokken, eigenschappen heeft. -</p> -<p>Zoveel staat ons dus nu reeds vast: de inhoud der gewaarwording kan <span class="ex">niet</span> een afbeelding, overname, zijn van eigenschappen van het niet-ik, die onafhankelik -van alle waarneming toch met die inhoud zouden overéénkomen. Het niet-ik <span class="ex">heeft</span> dus al deze (zinnelike) <span class="ex">eigenschappen</span>, de kleur, de vorm, <span class="ex">uitsluitend aan mogelike <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>waarneming te danken</span>, zonder deze kan het geen „kleur” hebben—maar evenmin vorm of grootte. Het eerste -geeft zelfs het naturalisme toe, het laatste niet.—Maar deze algemene overwegingen -zijn toch reeds voldoende om enige van de ergste misvattingen van het phaenomenalisme -uit de weg te ruimen. -</p> -<p>Laten we dus tot goed begrip ons bij dat eerste bepalen. Vóór ons ligt nog de rode -bal. De kleur heeft hij te danken aan de kleurzin. Maar is en blijft die bal dan niet -<span class="ex">rood</span>, ook al wordt hij door geen sterveling ooit gezien, evenals ’t een of ander rood -gesteente, dat onontdekt ergens in de aardkorst schuilt? Zeer zeker. Maar wat betekent -dat „rood zijn”? Niets anders dan dit: àls een subjekt met bepaald soort („normale”) -kleurzin er naar kijkt, ondergaat het een verandering, genaamd: het „krijgen” van -een roodgewaarwording,—het wordt m.a.w. genoopt, genoodzaakt, de gewaarwordingsinhoud -„rood” te produceren<a class="noteRef" id="xd31e3361src" href="#xd31e3361">23</a>. -<span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span></p> -<p>De subjectiviteit der kleuren wil dus noch voor de natuurwetenschap (voor wie het -An-sich, de „oorzaak” in het niet-ik, aethertrillingen zijn, die ze onafhankelik van -waarnemende Subjecten acht, evenals de niet-natuurkundigen ’t doen met de kleuren!) -noch voor <span class="sc">Kant</span> zeggen, dat het van ons willen en believen of alleen van onze geest zou afhangen, -b.v. rood of blauw, donker of licht te zien, of dat er geen verschil zou bestaan tussen -kleur-, klank-, bewegings- enz. <span class="ex">hallucinatie</span> en -<span class="ex">waarneming</span>.<a class="noteRef" id="xd31e3434src" href="#xd31e3434">24</a> Deze tegenwerping ligt toch zo voor de hand: voor de naieve opvatting is de waarneming -reproductie,—de hallucinatie productie, en zo is ’t een aardige <span class="ex">naief-gedachte</span> formulering, als Taine, tot het inzicht gekomen dat de waarneming <span class="ex">nooit</span> reproduceert, haar een „<span class="ex">ware</span> hallucinatie” noemt! -</p> -</div> -</div> -<div id="ch2.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e231">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> DE <span class="ex">OBJECTEN</span> ALS „<span class="ex">PHAENOMENA</span>”, AFHANKELIK VAN HET SUBJECT DER NATUUR, ZIJN ALS ZODANIG „<span class="ex">IMMANENT</span>” EN REIKEN NIET TOT HET „AN-SICH”, ZIJN NIET OORZAKEN, MAAR DERIVATEN VAN GEWAARWORDING.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wat betekent nu „<span class="ex">objectief</span>” (b.v. objectief wit krijt!) en wat is <span class="ex">de kennistheoretiese betekenis der <span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span>objecten</span> (de ruimtelike „dingen”, „voorwerpen” als tafels, bergen, planten, mens- en dierlijven, -dus de objecten aller natuurwetenschappen, de natuur)? Te zeggen is het met één enkel -woord: ze zijn „<span lang="de">Erscheinungen</span>”, „Phaenomena”<a class="noteRef" id="xd31e3513src" href="#xd31e3513">25</a> (<b>17</b>). De duidelike omschrijving, de nauwkeurige formulering is minder gemakkelik. We -kunnen zeggen: een object is een denkbeeldig (dus abstract) (<b>18</b>) <span class="ex">samenstel</span> („systeem”, „synthese”) <span class="ex">van mogelike gewaarwordingsinhouden</span>, mogelik (resp. noodwendig, bij vervulling der waarnemingsvoorwaarden) <span class="ex">voor een denkbeeldig universeel subject</span> met soortgelijke (doch ideaal ontwikkelde) zinnen als de onze, mogelik dus ten dele -(resp. noodwendig op <span class="ex">bepaalde</span> voorwaarden) voor elk subject als gij en ik. -</p> -<p>Het plasties zien<a class="noteRef" id="xd31e3543src" href="#xd31e3543">26</a> en de daarmee geassocieerde herinnering aan eventuele tast- en bewegingsgewaarwordingen, -helpen onze verbeeldingskracht deze objecten, geheel abstracte systemen van mogelikheden -als zij zijn, hypostaseren, verzelfstandigen voor onze geest tot de ruimtelike concreet -„voorgestelde” zicht- en tastbare „dingen”. -</p> -<p>De (objectieve) „<span class="ex">natuur</span>” is niets anders dan het geheel dezer objecten of ruimtedingen of phaenomena,—in -hun onderling verband van samenzijn en veranderen, gelijk dit als gevolg der werking -van onderstelde „natuurkrachten” begrijpbaar wordt gemaakt en wiskundig geformuleerd -in de zgn. „natuurwetten”; ook deze „krachten” en „wetten” <span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span>zijn dus, kennistheoreties gesproken, zuiver „<span class="ex">immanent</span>” of „phaenomenaal”, gelden slechts ten aanzien van phaenomena, zijn dus afhankelik -van vooronderstelde waarnemingsmogelikheid oftewel subjectiviteit en staan als zodanig -<span class="ex">tegenover</span> <span class="sc">Kant</span>’s An-sich, tegenover de metaphysiese of transcendente <span class="ex">werkelikheid</span>. (<b>19</b>) -</p> -<p>Het is dus louter verbeelding (in dubbele zin) dat aanschouwing zonder meer ons reeds -objecten zou leveren (<span class="sc">Schopenhauer</span>) in plaats van individuele waarnemingen. Het denken alleen echter (<span class="sc">Cohen</span>) brengt het te minder tot objecten, waar het zelfs de simpele gewaarwording niet -verschaffen kan. Uit denken en waarnemen samen componeert de geest zijn voorwerpen, -gebonden aan, bepaald door, eigen wettelikheid („vormen”) en door ervaring gegeven -„inhoud”. -</p> -<p>Uit de inhoud van onze werkelike gewaarwordingen componeren wij (van „synthese” spreekt -het Kantisme) zuiver hypotheties de voor ons ten allen tijde en voor alle normale -subjecten<a class="noteRef" id="xd31e3582src" href="#xd31e3582">27</a> geldige gewaarwordingsmogelikheden, en onze geest beeldt heel zo’n eindeloze reeks -eventualiteiten met zijn taal door een enkel woord („een rode bal”), een wonder van -geniale ekonomie, als alleen de selectie der aeonen kan voortbrengen. Zo „objectiveren” -wij de inhouden onzer gewaarwordingen, een gissen<a class="noteRef" id="xd31e3594src" href="#xd31e3594">28</a>, waarbij altijd ver-gissen mogelik is (hallucinaties, illusies, zgn. „zinsbedrog” -in dromen, hypnose enz.), maar wij blijven daarbij geheel binnen <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>het gebied van mogelike gewaarwordingen en waarnemingen, van „mogelike ervaring”, -van bewustzijnswaarden, van slechts voor (en door) een waarnemend Subject bestaande -werkelikheid, van het „Immanente”. Het Subjekt, de subjectiviteit, het „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” is het prius, de conditio sine qua non, van heel deze „empiriese realiteit”. -</p> -<p>Haar „eigenschappen” zijn louter betrekkingen tot dat Subject—denkt men dit weg—dan -is heel die wereld mee verdwenen (<span lang="la">cum grano salis</span>: „<span lang="de">ohne Gedanken kein Phosphor</span>”). <span class="ex">Wat de zon is voor de jaargetijden, <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>dat is dus de geest voor de stof.</span> Denken wij ons nu, gelijk <span class="ex">wij allen</span> doen zonder uitzondering, van kind tot <span class="sc">Kant</span>, en van <span class="sc">Hegel</span> tot <span class="sc">Ziehen</span>—(zelfs <span class="sc">Fichte</span> of <span class="sc">Berkeley</span> dacht niet anders!) onze gewaarwordingen <span class="ex">veroorzaakt</span> door een Niet-Ik,—dus als een verandering die ons Ik ondergaat, dank zij de inwerking -van iets anders, van de werkelikheid, van het van de geest onafhankelik-gedacht bestaande -of zijnde, van het „<span lang="de">Ding-an-sich</span>”<a class="noteRef" id="xd31e3699src" href="#xd31e3699">29</a>, dan is het dus ook duidelik, dat we door al onze „ervaring”, door alle waarnemen, -door welk nog zo diep of inwendig onderzoek ook (<b>20</b>), zij het met behulp van mikrotoom en mikroskoop, met chemie, met spectraalanalyse, -nooit van dat An-sich, van enige eigenschap, die iets „op zich zelf” heeft (onafhankelik -van <span class="ex">waarneming</span>) ook maar een zweem leren kennen,—zelfs van een naderen of benaderen <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>van het An-sich (zoals enige <span class="sc">Kant</span>’s „An-sich” verdonkeremanende „Neo-Kantianen”, als <span class="sc">Cohen</span> en <span class="sc">Windelband</span> en vooral <span class="sc">Natorp</span> en <span class="sc">König</span> willen) kan dus voor <span class="sc">Kant</span> en voor ons geen sprake zijn: -</p> -<p>(K. d. r. V. p. 67) „<span lang="de">Wenn wir diese unsere Anschauung auch zum höchsten Grade der Deutlichkeit bringen -könnten, so würden wir dadurch der Beschaffenheit der Gegenstände an sich selbst nicht -näher kommen. Denn wir würden auf allen Fall doch nur unsere Art der Anschauung, d.i. -unsere Sinnlichkeit vollständig erkennen,… was die Gegenstände an sich selbst sein -mögen, würde uns durch die aufgeklärteste Erkenntniss der Erscheinung derselben, die -uns allein gegeben ist, doch niemals bekannt werden.</span>” -</p> -<p>(p. 68)… „<span lang="de">so dass wir durch die erstere <span lang="nl">[sc. die Sinnlichkeit = het waarnemingsvermogen]</span> die Beschaffenheit der Dinge an sich selbst … gar nicht erkennen, und, sobald wir -unsere subjective Beschaffenheit wegnehmen, das vorgestellte Object mit den Eigenschaften, -die ihm die sinnliche Anschauung beilegte, überall [<span lang="nl">oud voor</span> überhaupt] nirgends anzutreffen ist, noch angetroffen werden kann</span>”.<a class="noteRef" id="xd31e3802src" href="#xd31e3802">30</a> -<span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span></p> -<p>Wat wij dus kunnen „waarnemen”, „kennen” van het niet-ik, van het Zijnde onafhankelik -van ons Zelf, zijn alleen de wijzigingen, die een Subject bij ’t gewaarworden ondergaat, -doordat het zijn zinnen „afficirt”<a class="noteRef" id="xd31e3831src" href="#xd31e3831">31</a> en zover wij onze gewaarwordingen als door dat niet-ik veroorzaakt beschouwen, levert -hun inhoud dus niets van de werkelikheid zelve, maar slechts een heterosubjectieve -functie (in mathematiese zin) van de werkelikheid. Heel de ruimtelike wereld, het -objectief Heelal, is dus niets dan een ondersteld, fictief, potentieel, abstract systeem -van subjectieve werkingen van het Zijnde, <span class="ex">een „attribuut” der „Substantie”</span>, gelijk zij er oneindig, immers willekeurig, vele heeft, grover gezegd: de vertolking -van het Zijnde in de taal der zinnen<a class="noteRef" id="xd31e3837src" href="#xd31e3837">32</a> (ik zeg hier overal opzettelik „zin” en <span class="ex">niet</span> „zintuig”, want dit laatste is alweer „object”, lichaamsdeel, ruimteding, dus phaenomeen, -terwijl de <span class="ex">zin</span> als geestesvermogen, geestelike functie, tot het prius aller objecten behoort, deze -pas „mogelik maakt”) en wij weten zeker dat dit Zijnde zelf, als transobjectieve, -dus in die zin transcendente oorzaak (<b>21</b>) onzer gewaarwordingen, op zichzelf geen enkele eigenschap, aan de gewaarwordingsinhoud -ontleend, kan hebben. (<b>22</b>) -</p> -</div> -</div> -<div id="ch2.4" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e250">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">4.</span> HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”) ALS OORZAAK VAN GEWAARWORDING KAN NIET <span class="ex">GEKEND</span>, MAAR MOET ALS WERKELIKHEID <span class="ex">GEDACHT</span> WORDEN.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wel echter spreekt het vanzelf dat ook voor <span class="sc">Kant</span> de <span class="ex">aard</span> onzer gewaarwordingen <span class="ex">mede bepaald</span> wordt <span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>door het transobjectief „<span lang="de">afficirend</span>” An-sich (de bovengenoemde An-sich-loochenaars laten ons door de immanente „objecten” -<span lang="de">affizieren</span>, de objecten die als zodanig aan dat <span lang="de">Affizieren</span>.… hun ontstaan te danken hebben!). Wat zou <span class="sc">Kant</span> zich verbaasd hebben over de voortwoekering van het misverstand, als zou de aanname -van een Ding-an-sich een „inconsequentie” geweest zijn … immers hij zelf had het transcendent -„gebruik” der Kategorieën „verboden”, onmogelik gemaakt, dus ook die der „werkelikheid” -en „causaliteit” bij ’t „<span lang="de">Affizieren</span>”. Zo <span class="sc">Hartmann</span> b.v. <span lang="it">e tutti quanti!</span> Ook <span class="sc">Windelband</span> en heel ’t teleologies apriorisme (<span class="sc">Rickert</span> vooral)—bij ons te lande wijlen Prof. <span class="sc">Bellaar Spruyt</span> en een enkele zijner leerlingen—menen ’t An-sich te moeten laten vallen! Zij allen -vergeten het fundamentele verschil, door <span class="sc">Kant</span> gemaakt tussen waarnemen, beleven (= „erkennen”) en denken (= „<span lang="de">erwägen</span>”). <span class="ex">Denken</span> kan ik zonder zweem van de befaamde, door <span class="sc">Maimon</span> uitgevonden, contradictie (zolang ik maar zonder contradictie blijf, „<span lang="de">wenn ich mir nur nicht selbst widerspreche</span>” K. d. r. V. Vorr. z. 2. Ausg.), „<span lang="de">was ich will</span>”—zo goed het niet- als het ongekend-bestaande, goden en duivels, het niets, het An-sich, -eens anders bewustzijn zo goed als het onbewuste, √-2, etc. etc. Maar <span class="ex">kennen</span>, beleven, waarnemen (of <span class="ex">weten</span> als <span class="ex">mogelike</span> ervaring) kan ik alléén het aan zinnen en verstand „gegevene”, de werkelike (of mogelike) -„<span lang="de">Modificationen des Gemüts</span>” (<b>23</b>). Een Ander-Ik b.v., een geest, is wonderwel te denken, maar onmogelik waar te nemen -(—wat jammer is voor de clairvoyante geestenzieners als <span class="sc">Leadbeater</span> c.s.<a class="noteRef" id="xd31e3955src" href="#xd31e3955">33</a>—). Ja zelfs noemt <span class="sc">Kant</span> <span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>de niet-kenbare dingen terecht slechts denkbaar, „intelligibilia”, elders „<span lang="de">Gegenstände des Denkens</span>”. -</p> -<p>Ieder uwer heeft zonder moeite een „Ander-ik” gedacht, nu ik het noemde (b.v. een -van zijn kennissen) en daarbij geenszins de zonderlinge waan gehad, dat het bestaan -van dit andere Subjekt afhankelik zou zijn van … dit gedacht worden door u of mij!—’t -Wordt waarlik tijd, dat die diepzinnige Fichteaanse vraag, „of iets dat niet gedacht -is, iets anders dan een gedachte, gedacht kan worden”… uit de kennisleerbetogen verdwijne.—Ze -berust geheel op de <span class="ex">dubbelzinnigheid</span> van „iets denken”… waar „iets” 1°. prolepties de gedachte zelf kan betekenen, 2°. -het in overweging genomen „bedoelde”, „voorgestelde” „<span class="ex">voorwerp</span>” of „onderwerp” van ’t denken. Dit „bedoelen” of „meinen” is dus volstrekt geen nieuwe -vinding, die <span class="sc">Kant</span> „verbetert” (aldus <span class="sc">Thiele</span> c.s.) maar zuiver Kants.—En wie ook de gewaarwordingen zelf, het waarnemingsmateriaal, -tot „gedachten” maakt en de waarnemingsvormen (de ruimte b.v.) tot „kategorieën” (<span class="sc">Cohen</span>) heeft met dit Intellectualisme <span class="sc">Kant</span>’s leer ten grondigste bedorven.<a class="noteRef" id="xd31e4018src" href="#xd31e4018">34</a> -<span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span></p> -<p>Toegegeven dient, dat bij <span class="sc">Kant</span> de juiste opvatting, dat kategorieën, als denk „vormen”, eo ipso moeten gelden ten -aanzien van al wat gedacht wordt, dus zin, betekenis houden ten aanzien van het transcendente, -het „intelligibele”, zodat dit kategorieel kan worden <span class="ex">gedacht</span>, gekruist wordt door een andere leer, die de kategorieën, juist wijl zij, bij <span class="sc">Kant</span>, geen zuivere denkvormen zijn in de hun toebedeelde objektvormende functie, ten aanzien -van het transcendente zinledig acht, hun èlk „gebruik” (ook tot „denken”, niet slechts -tot „kennen”), elke betekenis dienaangaande ontzegt. -</p> -<p>Naar eerstgenoemd redebeleid luidt § 22 (van de <span lang="de">Transcendentale Deduction der reinen Verstandesbegriffe</span>): „<span lang="de">Die Kategorie hat keinen andern Gebrauch <i>zum Erkenntnisse</i> der Dinge, als ihre Anwendung auf Gegenstände der Erfahrung.</span>” en waarschuwt <span class="sc">Kant</span> uitdrukkelik bij § 27, als hij zijn resultaat aldus formuleert: „<span class="ex" lang="de">Folglich ist uns keine Erkenntniss a priori möglich als lediglich von Gegenständen -möglicher Erfahrung</span>.” in een noot: „<span lang="de">Damit man sich nicht voreiliger Weise an den besorglichen nachtheiligen Folgen dieses -Satzes stosse, will ich nur in Erinnerung bringen, dass die Kategorien im <span class="ex">Denken</span> durch die Bedingungen unserer sinnlichen Anschauung nicht eingeschränkt sind, sondern -ein unbegrenztes Feld haben, und nur das <span class="ex">Erkennen</span> dessen, was wir uns denken, das Bestimmen des Objects, Anschauung bedürfe, wo, beim -Mangel der letzteren, der Gedanke vom Objecte übrigens noch immer seine wahren und -nützlichen Folgen auf den <span class="ex">Vernunftgebrauch</span> des Subjects haben kann</span>”… In dezelfde sfeer ontwikkelt zich dan heel zijn „<span lang="de">intelligibele Causalität</span>”, met haar „praktiese” uitwassen, en haar zuivere theoretiese kiem, te vinden in -het hoofdstuk <span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>over de onderscheiding van <span class="ex" lang="grc-latn">Phainomena</span> en <span class="ex" lang="grc-latn">Nooemena</span><a class="noteRef" id="xd31e4111src" href="#xd31e4111">35</a> (p. 226): „<span lang="de">Vom Begriffe der Ursache würde ich, (wenn ich die Zeit weglasse, in der etwas auf -etwas Anderes nach einer Regel folgt) in der reinen Kategorie nichts weiter finden, -als dass es so etwas sei, woraus sich auf das Dasein eines Andern schliessen lässt</span>”. -</p> -<p>De tweede opvatting vindt men in hetzelfde hoofdstuk in de 2<sup>e</sup> druk aldus geformuleerd: „<span lang="de">Wo diese Zeiteinheit nicht angetroffen werden kann, mithin beim Noumenon, da hört -der ganze Gebrauch, ja selbst alle Bedeutung der Kategorien völlig auf</span>” (p. 685).<a class="noteRef" id="xd31e4125src" href="#xd31e4125">36</a> -</p> -<p>Wij kunnen ons echter met <span class="sc">Kant</span>’s kategorieënleer hier niet langer ophouden,<a class="noteRef" id="xd31e4145src" href="#xd31e4145">37</a> maar hebben, nu wij weten, hoe het transobjectieve krities <span class="ex">denkbaar</span> is, nog op deze twee vragen te antwoorden: -</p> -<p>Moogt gij met <span class="sc">Kant</span> het An-sich, toegegeven dat het zonder zelfweerspreking wordt gedàcht, ook als <span class="ex">werkelik</span> aannemen, als <span class="ex">transobjectieve oorzaak</span> onzer gewaarwordingen? Is dit niet in strijd met <span class="sc">Kant</span>’s causaliteitsleer—en afgezien van deze meer <span class="ex">historiese</span> kwestie—hebt gij <span class="ex">kenniskrities</span> het recht, met het causaliteitsbeginsel <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>alle grenzen van mogelike ervaring te overschrijden, door een transobjectief niet-ik -voor onze gewaarwordingen verantwoordelik te stellen? -</p> -<p>Deze laatste vraag is natuurlik belangrijker dan die omtrent <span class="sc">Kant</span>. Maar wij behoeven er in deze verhandeling slechts tweeërlei op te antwoorden: -</p> -<p>1°. Ieder, filosoof of niet, hij zij <span class="sc">Berkeley</span> of <span class="sc">Hegel</span>, <span class="sc">Hume</span> of <span class="sc">Fichte</span>, elk positivist en elk scepticus, ook de felste, principieelste anti-metaphysicus, -ja zelfs elk zgn. „solipsist” als <span class="sc">v. Schubert-Soldern</span>, hoe „immanent” hij zich ook wane, ieder is klaar-blijkelik overtuigd, dat de inhoud -van zijn gewaarwordingen niet uitsluitend door hemzelf wordt bepaald, zo min van zijn -denken of gevoelen als van zijn willen alleen afhankelik is—en ieder acht mitsdien -zijn gewaarwordingen mede veroorzaakt door een niet-ik. Verschil en strijd blijkt -metterdaad slechts hierover te bestaan: moet dit niet-gegeven, ondersteld, oorzakelik -<span class="ex">niet-ik</span> objectief, materieel, ruimtelik, dan wel transobjectief, immaterieel, onruimtelik -worden gedacht. „Assepoes”! denkt Dr. <span class="sc"><span class="corr" id="xd31e4227" title="Bron: Der">Dèr</span> Mouw</span>. Ten onrechte. Immers: -</p> -<p>2°. Het goed recht, de logiese rechtvaardiging van deze causale, ik-overschrijdende -overtuiging, met haar aanname van een werkelik niet-ik als concrete oorzaak onzer -gewaarwordingen,—is een uitgemaakte zaak. Ik acht het verspilde moeite, weer als kwestie -te behandelen, wat een <span class="sc">Heymans</span> m.i. „<span lang="de">endgültig erledigt</span>” heeft. Ik verwijs dus naar zijn „<span class="ex" lang="de">Einführung in die Metaphysik</span>” § 30 („<span class="ex" lang="de">Die Berechtigung zur Annahme einer Aussenwelt</span>”) en zijn „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen Denkens</span>” § 99. -</p> -<p>En daar nu de objecten, als phaenomena, naar boven is betoogd en nog nader zal worden -uitgewerkt en toegelicht, die concrete oorzaak niet kunnen zijn, zo moet iets <span class="ex">transobjectiefs</span> als <span class="ex">werkelik</span> en <span class="ex">oorzakelik</span> worden aanvaard. Hoe en in welke zin het daarbij tevens zijn functie <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>als <span class="ex">reale</span> of <span class="ex">substratum</span> der „phaenomena” krijgt, als „<span lang="de">dasjenige was den Erscheinungen zu Grunde liegt</span>”, zullen wij straks zien, in hoofdstuk IV. -</p> -<p>Wat nu die eerste vraag betreft, aangaande <span class="sc">Kant</span>, ook hieromtrent zij tweeërlei opgemerkt (gericht tot wie die vraag stellen!): -</p> -<p>1°. Ook al zou <span class="sc">Kant</span>’s „immanente”, „empiriese” causaliteit het transobjectieve niet kunnen bereiken, -wij voor ons zijn noch aan <span class="sc">Kant</span>’s kategorieënleer in ’t algemeen, noch aan zijn causaliteitsleer in ’t biezonder -gebonden. Zijn „<span lang="de">Beweis</span>” of wel bewijzen voor zijn tweede „<span lang="de">Analogie der Erfahrung</span>” acht ook ik een mislukking, evenwel niet geheel <span class="sc">Kant</span> „onwaardig”, integendeel, ook in haar schijnbare ongerijmdheid geheel liggend in -de lijn van <span class="sc">Kant</span>’s denken: Het door <span class="sc">Kant</span> weerlegd dogmaties realisme maakt de objekten tot oorzaak der gewaarwordingen, objectieve -volgorde tot oorzaak van noodwendige waarnemingsvolgorde. Nu is omgekeerd het objekt -produkt, afhankelik van gewaarwording, gewaarwording prius van objekt,—evenzo, redeneert -<span class="sc">Kant</span>, is noodwendige waarnemingsvolgorde prius van objectieve volgorde in plaats van omgekeerd. -Ergo, concludeert <span class="sc">Kant</span>, zonder causaliteit geen objectieve tijdverhoudingen. De conclusie nochtans berust -op de onjuiste vereenzelviging der <span class="ex">noodwendigheid</span> (<span lang="de">Nötigung</span>; onafhankelikheid van individuele willekeur; Succession „<span lang="de">nach einer Regel</span>”, die bindt) van bepaalde waarnemingsvolgorde, en daaruit afgeleide <span class="ex">objectiviteit</span> van opeenvolging, met <span class="ex">causaalverband</span>, een begrip veel rijker van inhoud, zodat objectief tijdverschil tussen 2 gebeurtenissen -„<span lang="de">nach einer Regel</span>” mogelik en kenbaar is, zonder onderling causaalverband (b.v. twee horloges, zo geregeld, -dat zij 5 minuten of zo weinig men wil blijven verschillen), zonder dat het volgende -„<span class="ex">uit</span>” het voorgaande hoeft te volgen, of „aequivalent” met zijn oorzaak hoeft te zijn -enz., en zonder samenhang met de geldigheid van het causaliteitsbeginsel <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>zelf, dat <span class="ex">elke</span> verandering haar oorzaak moet hebben, waaruit zij noodwendig volgt. Hoeveel intuïtieve -wijsheid er moge schuilen in <span class="sc">Kant</span>’s aanduiding, dat er tussen ons apriories weten omtrent de <span class="ex">tijd</span> en ons apriories weten omtrent de causaliteit verband moet zijn,—zo min als objectief -<span class="ex">ruimte</span>-verschil causaalverband onderstelt, trots alle van willekeur onafhankelike noodwendigheid -en „<span lang="de">Regelmässigkeit</span>” der ruimtebepaling, evenmin het objectief <span class="ex">tijd</span>verschil. En al zou beiderlei objectivering, zover zij berust op inductie, op het -causaliteitsbeginsel <span class="ex">steunen</span>, zij zou nog geenszins de geldigheid van het causaliteitsbeginsel <span class="ex">bewijzen</span>. -</p> -<p>Ook hier zij verder verwezen naar de <span class="sc">Kant</span>weerlegging ter zake door <span class="sc">Heymans</span> in zijn „<span class="ex">Schets eener kritische Geschiedenis van het Causaliteitsbegrip in de nieuwere wijsbegeerte</span>”, 1890. -</p> -<p>2°. Zelfs met aanvaarding van <span class="sc">Kant</span>’s causaliteitsleer is een transobjectieve, transmateriële gewaarwordingsoorzaak <span class="ex">niet</span> in strijd. Want zijn „immanente” causaliteit geldt geenszins, als naar <span class="sc">Hartmann</span>’s misvatting (af te handelen in hoofdstuk V), slechts individueel („subjectief”), -zelfs niet uitsluitend physies, voor het veld der „<span lang="de">äussere Erfahrung</span>”, maar voor heel het gebied van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erfahrung</span>”, heel zijn „natuur”, die àl het tijdelike, het terrein van physica èn psychologie -(<span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Physiologie der Seele</span>”) omvat, zodat het transobjectieve in de zin van het transphysiese, transmateriële, -<span class="ex">causaal</span> (tijdelik) kan zijn, ons „afficiren” kan bij het „geven” der gewaarwording, zonder -enige zelfweerspreking van <span class="sc">Kant</span>. <span class="sc">Kant</span> noemt nu zowel dit transphysiese, tijdelike, van mogelike (uitwendige) waarneming -onafhankelike, als het transpsychiese, transtijdelike, van mogelik bewustzijn onafhankelike, -„<span class="ex" lang="de">An-sich</span>”. Deze onderscheiding van tweeërlei „An-sich” bij <span class="sc">Kant</span>, die heel wat misverstand en schijnbare zelfweerspreking uit de weg ruimt, zal ik -nader bespreken bij de behandeling van het <span class="ex">Transobjectieve</span>, <span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span>dus in <a href="#ch4">hoofdstuk IV</a>. Als nu deze wat lange § en z’n belang de geduldige lezer niet volkomen duidelik -mocht zijn geworden, dan beloof ik, dat de volgende hoofdstukken er het nodige licht -wel op zullen werpen. -<span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span> </p> -</div> -</div> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e2681"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2681src">1</a></span> Men moet zich daarbij niet al te zeer stoten aan ’t woord „naief” („naief realisme”), -een moeilik misbare techniese term, de tegenstelling met „krities” in de zin der „kenniskritiek”. -Hier zij al dadelik gezegd, dat, sinds <span class="sc">Kant</span>, met „naief realisme” niet zozeer bedoeld wordt de leer, die aanneemt, dat de werkelikheid -„<span lang="de">an-sich</span>” is, gelijk zij wordt waargenomen (kleurig enz.), (vgk. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Inleiding</span>, p. 54), als wel speciaal de <span class="sc">Locke</span>se kennisleer, dus het materie-realisme van materialisten en dualisten, dat „beweging” -laat waargenomen worden als kleur en klank enz., dat beweging, naar wij zullen zien, -een gewaarwordingsderivaat, tot oorzaak van gewaarwordingen maakt (ten onzent b.v. -Dr. <span class="sc">J. D. Bierens de Haan</span>, Dr. <span class="sc">H. W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga</span> e tutti quanti). (10) <a class="fnarrow" href="#xd31e2681src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2706"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2706src">2</a></span> Reeds <span class="sc">Collier</span> gaf typies uiting aan zijn verzekerdheid, dat het door ons bestreden realisme <span class="ex">dogmaties</span> is, en dus alleen vooroordeel of misverstand zich tegen de materie-kritiek verzetten -kan, in deze woorden van zijn „<span class="ex">Introduction to the Clavis Universalis</span>” <span class="pageNum" id="pb26n">[<a href="#pb26n">26</a>]</span> (1713): … „<span lang="en">I shall or can have no other adversary but prejudice</span>”… Zo zegt <span class="sc">Kant</span> van zijn krities onderzoek: „<span lang="de">Widerlegt zu werden ist in diesem Falle keine Gefahr, wohl aber, nicht verstanden -zu werden.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e2706src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2732"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2732src">3</a></span> <span class="sc">Rousseau</span>: „<span lang="fr">C’est une manie commune aux philosophes de tous les âges de nier ce qui est et de -prouver ce qui n’est pas.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e2732src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2741"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2741src">4</a></span> Met fijne ironie laat <span class="sc">Berkeley</span> in de eerste van zijn <span class="ex" lang="en">Three Dialogues between Hylas and Philonous</span>, p. 273, zijn Hylas tegenover de: „<span lang="en"><span class="ex">sound</span> in the common acceptation of the word</span>” gewagen van „<span lang="en"><span class="ex">sound</span> in the real and philosophic sense</span>”, te weten: luchttrilling! Waarop de leuke vraag van Philonous volgt: „<span lang="en">‚Tell me, <span class="ex">Hylas</span>, to which of the senses, think you, the idea of motion belongs? to the hearing?’</span> -</p> -<p lang="en" class="footnote cont"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex">Hyl.</span>: ‚No, certainly; but to the sight and touch.’ -</p> -<p lang="en" class="footnote cont"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex">Phil.</span>: ‚Should follow then, that, according to you, real sounds may possibly be <span class="ex">seen</span> or <span class="ex">felt</span>, but never heard.’ ” -</p> -<p class="footnote cont">(Als Hylas spreekt in 1910 Dr. <span class="sc">P. Häberlin</span>, <span class="ex" lang="de">Wissenschaft und Philosophie</span>, I: 337). -</p> -<p class="footnote cont">Het valt moeilik, hier met citeren op te houden. Mocht toch „de goede <span class="sc">Berkeley</span>” gelezen en begrepen, dus genoten en bereikt worden, <span class="pageNum" id="pb27n">[<a href="#pb27n">27</a>]</span>in plaats van beschoolmeesterd,—naar de karikaturen, die de traditionele filosofiegeschiedenissen, -even hoog zich boven <span class="sc">Berkeley</span> verheven wanend, als diep beneden hem blijvend, plegen te geven uit de zoveelste -hand. -</p> -<p class="footnote cont"><span class="sc">Berkeley</span> blijft met <span class="sc">Collier</span> (die niet eens bespot, enkel doodgezwegen wordt) de ontdekker en betoger der <span class="ex">object-immanentie</span>. Zij hebben het materie-realisme, gemeen aan dualistiese theologen en antitheologiese -materialisten, eerst levensgevaarlik gewond. <span class="sc">Kant</span> geeft het de genadeslag. <a class="fnarrow" href="#xd31e2741src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2829"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2829src">5</a></span> Ze onderstellen niet alleen ’n Subject, maar ook slechts één Subject, ze zijn <span class="ex">individueel</span>. <span class="ex">Mijn</span> gewaarwordingen a.z. „heeft” (beleeft, ervaart) <span class="ex">geen enkel ander</span> Subject, want welke gewaarwording <span class="pageNum" id="pb28n">[<a href="#pb28n">28</a>]</span>hij ook hebbe, het is <span lang="la">eo ipso</span> <span class="ex">zijn</span> gewaarwording. Mijn gedachten, mijn vreugde, mijn verlangens heb ik alléén. Eens -anders <span class="ex">in plaats van eigen</span> gewaarwordingen gewaarworden, gedachten denken is voor ons eenvoudig een absoluut-zinledige -<span lang="la">contradictio in adjecto</span>. Geen „almacht” zelfs zou met dit vermogen kunnen worden gedacht. In hoeverre desniettemin -individueel bewustzijnsleven al of niet als element of factor behoren kan en in medewerkend -verband staan tot een meer-omvattend bewustzijn, tot een algemener geestelike eenheid, -behoort tot problemen, die hier onbesproken moeten blijven. <a class="fnarrow" href="#xd31e2829src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2859"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2859src">6</a></span> „<span lang="en">This perceiving, active being is what I call <span class="ex">mind</span>, <span class="ex">spirit</span>, <span class="ex">soul</span> or <span class="ex">myself</span>.</span>” (<span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex" lang="en">Treatise on the Principles of Human Knowledge</span>, p. 156). <a class="fnarrow" href="#xd31e2859src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2883"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2883src">7</a></span> De ontologiese verhouding van een Subject tot zijn belevenissen, de subjectieve, geestelike, -psychiese processen, doet hier niet ter zake. <a class="fnarrow" href="#xd31e2883src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2889"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2889src">8</a></span> Hier is ook het terrein van volstrekte („absolute”) zekerheid—hier is geen gissen, -dus geen ver-gissen,—of ik droom, hallucineer of „waarneem”, mijn gewaarwording als -zodanig, mijn belevenis is onbetwijfelbaar, mijn oordeel (weten) daaromtrent een onmiddellike, -enkelvoudige waarheid,—waarvan ik zeker ben. Er bestaat dan ook geen „zinsbedrog”—enkel -verstandsbedrog: <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Dial.</span> III, p. 334: „<span lang="en">But his mistake lies not in what he perceives immediately and at present (it being -a manifest contradiction to suppose he should err in respect of that), but in the -wrong judgments he makes concerning the ideas he apprehends to be connected with those -immediately perceived.</span>”—en vergelijk <span class="sc">Kant</span>, K. d. r. V., p. 261. <a class="fnarrow" href="#xd31e2889src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2915"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2915src">9</a></span> En we kunnen zeggen: deze zijn in het Subject, in het Ik, met welk „in” natuurlik -absoluut niets ruimteliks bedoeld wordt; het duidt alleen dat „individuele”, <span class="ex">eigene</span>, <span class="ex">exclusieve</span> aan, wat ’t geen „in mij” is heeft voor mij, zodat het voor niemand anders kenbaar -is, aan elk ander „vreemd” blijft, mijn „eigen” gedachten, enz. <a class="fnarrow" href="#xd31e2915src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2931"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2931src">10</a></span> Zo vat <span class="sc">A. C. Fraser</span> heel goed <span class="sc">Berkeley</span>’s waarnemingsleer samen, p. 125: „<span lang="en">Imagination is the only representative faculty. <span class="ex">A representative sense-perception is an absurdity</span>.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e2931src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e2956"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2956src">11</a></span> De gronden dezer overtuiging kunnen hier niet worden uiteengezet. Men raadplege de -desbetreffende filosofiese litteratuur. Het solipsisme is speciaal in de strijd vóór -of tegen positivisme en skepsis algemeen bediskuteerd. Het beste en zuiverste m.i. -ook weer daarover <span class="sc">Heymans, G.</span> <span class="ex">und</span> <span class="sc">E.</span> en <span class="ex" lang="de">Einführung</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e2956src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3021"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3021src">12</a></span> Verderop zullen we zien en begrijpen: Dit is niet alleszins juist. Qua abstracta, -die slechts betrekking hebben op het <span class="ex">denkbeeldig</span> (slechts gnoseologies) subject der natuur, bestaan kleuren en tonen onafhankelik -van <span class="ex">werkelike</span>, concrete (ontologiese) subjecten. <a class="fnarrow" href="#xd31e3021src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3033"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3033src">13</a></span> Zie vorige noot. <a class="fnarrow" href="#xd31e3033src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3047"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3047src">14</a></span> Vgk. <span class="sc">W. Kinkel</span>, <span class="ex" lang="de">Beiträge zur Erkenntniskritik</span>, p. 83: „<span lang="de">Wir schaffen die Dinge der <span class="ex">Erkenntnis</span> nach, nicht dem <span class="ex">Sein</span> nach.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e3047src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3068"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3068src">15</a></span> K. d. r. V., p. 320. <a class="fnarrow" href="#xd31e3068src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3074"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3074src">16</a></span> Cf. <span class="ex">Prolegomena</span>, p. 67. <a class="fnarrow" href="#xd31e3074src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3092"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3092src">17</a></span> Cf. ook <span class="sc">Riehl</span>, Kr. III, p. 292: „<span lang="de">Das wesentliche Ergebniss</span>” enz. <a class="fnarrow" href="#xd31e3092src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3109"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3109src">18</a></span> K. d. r. V., p. 73, noot: „<span lang="de">Die Prädicate der Erscheinung können dem Objecte selbst beigelegt werden, in Verhältniss -auf unseren Sinn, z.B. der Rose die rothe Farbe, oder der Geruch</span>”.—Cf. uitdrukkelik ook <span class="sc">Berkeley</span>, s. 99., p. 206, tegen die „<span lang="en">odd paradoxes</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e3109src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3168"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3168src">19</a></span> <span class="sc">Dietzgen</span>, <span class="ex" lang="de">Streifzüge eines Sozialisten in das Gebiet der Erkenntnistheorie</span> (Berlin 1905), p. 15: „<span lang="de">Welches Bild stimmte nicht annähernd mit seinem Gegenstande? Mehr oder minder treffend -ist doch jedes Porträt.</span>” Treffend!—p. 31: „<span lang="de">Darauf läuft denn die materialistische Erkenntnistheorie hinaus, zu konstatieren, -dass das menschliche Erkenntnisorgan keine <span class="ex">metaphysische</span> Erleuchtung ausstrahlt, sondern ein Naturstück ist, welches andre Naturstücke konterfeit.</span>” Evenzo p. 45 ons „<span lang="de">Erkenntnisvermögen</span>” als „<span lang="de">ein spiegelartiges Instrument</span>” „<span lang="de">welches die Dinge der Welt oder die <span class="pageNum" id="pb35n">[<a href="#pb35n">35</a>]</span>Natur <span class="ex">reflektiert</span>.</span>” Cf. ook <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Het Wereldraadsel</span>, 1896, p. 83 (<span class="ex">Het Objectivisme en zijne Eenzijdigheid</span>): „In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren wij de bewegingsverschijnselen -der zicht- en tastbare voorwerpen”. Insgelijks <span class="sc">A. Pierson</span>, <span class="ex">Eene Levensbeschouwing</span>, I p. 69. <a class="fnarrow" href="#xd31e3168src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3219"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3219src">20</a></span> Uitstekend tegen de „<span lang="en">picture</span>”- of „<span lang="en">image or representation</span>” -opvatting der waarneming, tegen „<span lang="en">real things</span>” als „<span lang="en">archetypes or originals</span>”: <span class="ex" lang="en">Three Dial.</span>, p. 294 s. en cf. P. <span class="ex">of</span> H. K. s. 8: „<span lang="en">But, say you, though the ideas themselves do not exist without the mind, yet there -may be things like them, where of they are copies or resemblances, which things exist -without the mind in an unthinking substance. I answer, <i>an idea can be like nothing but an idea</i>; a colour or figure can be like nothing but another colour or figure”.… „Again, I -ask whether those supposed originals or external things, of which our ideas are the -pictures or representations, be themselves perceivable or no? If they are, <span class="corr" id="xd31e3244" title="Bron: than">then</span> they are ideas and we have gained our point; but if you say they are not, I appeal -to anyone whether it be sense to assert a colour is like something which is invisible; -hard or soft, like something which is intangible; and so of the rest.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e3219src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3256"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3256src">21</a></span> „<span lang="de">Da ihre Eigenschaften nicht in meine Vorstellungskraft hinüberwandern können</span>”, zegt <span class="sc">Kant</span>, <span class="ex">Prolegomena</span>, § 9, p. 59. Vgk. reeds <span class="sc">Leibniz</span> tot <span class="sc">Clarke</span> (Uitg. <span class="sc">Janet</span> I, p. 786): „<span lang="fr">Je ne demeure point d’accord des notions vulgaires, comme si les images des choses -étaient transportées (<span class="ex" lang="en">conveyed</span>) par les organes jusqu’à l’âme. Car il n’est point concevable par quelle ouverture -ou par quelle voiture ce transport des images depuis l’organe jusque dans l’âme se -peut faire</span>” etc. <a class="fnarrow" href="#xd31e3256src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3306"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3306src">22</a></span> Zo is <span class="ex">eigendom</span> het prius van <span class="ex">diefstal</span>, evenals de <span class="ex">causaliteit</span> het prius der <span class="ex">inductie</span> is, en wie dus de causaliteit uit inductie, „ervaring”, afleidt, begaat eenzelfde -zinledigheid als wie zegt: <span lang="fr">La propriété c’est le vol.</span>—Zo is het prius der <span class="ex">selectie</span> mooi principieel aangewezen door <span class="sc">D. v. Embden</span> in zijn <span class="ex">Darwinisme en Democratie</span>, p. 97 („<span class="ex">veelheid van individuen</span>” enz.). Dit kan dus zelf nooit door selectie zijn ontstaan! Evenmin de geest uit -gewaarwordingen of „ervaringen” (<span class="sc">Carneri!</span>) enz.! <a class="fnarrow" href="#xd31e3306src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3361"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3361src">23</a></span> De Duitse kennisleer zegt voor dit specifiek begrip van „produceren” veelal „setzen”, -stellen. Het dageliks leven spreekt van „krijgen”, een woord uit de naieve opvatting -voortgekomen, maar waartegen voor de rest geen bezwaar bestaat, als men maar waakt -tegen verkeerde gevolgtrekkingen. <span class="sc">Kant</span> spreekt ook gewoon van het „gegevene”, hoewel met het gewone „geven”, in de zin van -„overdragen”, niet de minste gelijkenis bestaat. Ook dat „krijgen” is dus niet een -overkrijgen van elders, doch uit zichzelf te voorschijn brengen, bij de gewaarwording -(in tegenstelling tot b.v. de hallucinatie) als gevolg der beïnvloeding door het andere, -dat „geeft”. -</p> -<p class="footnote cont">Ook het woord „waar<span class="ex">nemen</span>”, „per<span class="ex">cipere</span>”, (naast woorden als onder<span class="ex">scheiden</span>, <span class="trans" title="krinein"><span lang="grc" class="grek">κρίνειν</span></span>, cernere, <span lang="he" class="hebr">כק</span>, <span lang="he" class="hebr">חזה</span>, videre, <span lang="he" class="hebr">ידע</span>) is geboren uit de naieve opvatting, als had de waarneming de dingen met hun waarnemingseigenschappen -slechts te <span class="ex">nemen</span>, op te nemen, zoals ze zijn, zonder er zelf iets aan te veranderen, af- of bij te -doen, terwijl naar het krities, antidogmaties inzicht het bewustzijn de waarnemingseigenschappen -<span class="ex">niet neemt van</span>, <span class="ex">maar geeft aan</span> de dingen. -</p> -<p class="footnote cont">Dat oerdogmatisme vindt men in gecultiveerde staat terug in <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Phänomenologie des Geistes</span> (Berlin 1841), p. 86: „<span lang="de">So ist nun das Ding der Wahrnehmung beschaffen; und das Bewusstsein ist <span class="pageNum" id="pb38n">[<a href="#pb38n">38</a>]</span>als Wahrnehmendes bestimmt, insofern dies Ding sein Gegenstand ist; es hat ihn <span class="ex">nur zu nehmen</span>, und sich als reines Auffassen zu verhalten; was sich ihm dadurch ergiebt ist das -Wahre. Wenn es selbst bei diesem Nehmen etwas thäte, würde es durch solches Hinzusetzen -oder Weglassen die Wahrheit verändern.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e3361src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3434"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3434src">24</a></span> Zo b.v. nog typies Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span> tegen <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, 1905, p. 63: „Ware <span class="sc">Berkeley</span>’s bewering juist, dan zou het onderscheid tusschen ware voorstellingen en hallucinaties -wegvallen, en men zou het recht missen laatstgenoemden als onwaar te verwerpen. Voor -ons bewustzijn zijn onze gewaarwordingen de weerspiegeling [<abbr title="nota bene">n.b.</abbr>] van een bestaande werkelijkheid buiten ons, hoe onvolkomen [!] die weerspiegeling -ook zijn <span class="pageNum" id="pb39n">[<a href="#pb39n">39</a>]</span>moge.” (<b>16</b>)—Vgk. over deze „weerspiegeling” bl. 34, opm. 14 en <span class="sc">Berkeley</span>’s eigen weerlegging P. of H. K. sect. 33. -</p> -<p class="footnote cont">In diezelfde geest gewaagt Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span>, nog verwijlend bij <span class="sc">Hartmann</span>, maar op weg, dunkt mij, naar <span class="sc">Kant—Heymans</span>, van „het inzicht in de hallucinatie-natuur, het droomstofweefsel van het eigen lichaam”, -p. 109 van <span class="ex">Het absoluut Idealisme</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e3434src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3513"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3513src">25</a></span> Zo noemde ze reeds <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Dial.</span> III, p. 154. <a class="fnarrow" href="#xd31e3513src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3543"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3543src">26</a></span> Zelf een produkt van geestelike associatie of „synthese” (<span class="sc">Wundt</span>) uit de beide niet-plastiese onderling verschillende gezichtsbeelden. <a class="fnarrow" href="#xd31e3543src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3582"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3582src">27</a></span> Dit is het „<span class="ex">sociale</span>” element der objectivatie, waarop <span class="sc">Wundt</span> c.s. en <span class="sc">Riehl</span> de aandacht vestigen. <a class="fnarrow" href="#xd31e3582src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3594"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3594src">28</a></span> Het inzicht, dat het objectieve immanent, niet transcendent is, verleidt gemakkelik -tot een soort individualistiese overschatting dier „immanentie”, tot de waan nl., -dat het objectieve reeds <span class="ex">onmiddellik</span> binnen het bereik van <span class="ex">individueel</span> bewustzijn zou liggen, in plaats van <span class="ex">verstandelike gevolgtrekking</span> te behoeven, als <span class="ex">onderstelling</span>. Bij <span class="sc">Berkeley</span> komt dit herhaaldelik voor, bij <span class="sc">Kant</span> zo kras mogelik, op een plaats in de 1e uitgave van zijn K. d. r. V., <span class="pageNum" id="pb41n">[<a href="#pb41n">41</a>]</span>die hij gelukkig zelf geheel <span class="ex">geschrapt</span> heeft, p. 313 ss.: „<span lang="de">Nun sind aber äussere Gegenstände (die Körper) bloss Erscheinungen, mithin auch nichts -Anders, als eine Art meiner [!] Vorstellungen, deren Gegenstände nur durch diese Vorstellungen -etwas sind, von ihnen abgesondert aber nichts sind. Also existiren eben sowol äussere -Dinge, als ich Selbst existire und zwar beide auf das unmittelbare Zeugniss meines -Selbstbewusstseins, nur mit dem Unterschiede: dass die Vorstellung meiner Selbst, -als des denkenden Subjects, bloss auf den innern, die Vorstellungen aber, welche ausgedehnte -Wesen bezeichnen, auch auf den äussern Sinn bezogen werden. Ich habe in Absicht auf -die Wirklichkeit äusserer Gegenstände eben so wenig nöthig zu schliessen, als in Ansehung -der Wirklichkeit des Gegenstandes meines innern Sinnes, (meiner Gedanken), denn sie -sind beiderseitig nichts als Vorstellungen, deren unmittelbare Wahrnehmung (Bewusstsein) -zugleich ein genugsamer Beweis ihrer Wirklichkeit ist.</span>”—Vergelijk reeds het inzicht van p. 318, over de verhouding van waarneming en daaruit -<span class="ex">af te leiden</span> objectieve werkelikheid en de, zij het ook juiste, petitio principii, „<span lang="de">dass ohne Wahrnehmung selbst die Erdichtung und der Traum nicht möglich sind.</span>” In plaats van het teruggenomene brengt dan de 2e druk in de zgn. „<span class="ex" lang="de">Widerlegung des Idealismus</span>”, en de daarbij behorende noot der voorrede, wanhopige pogingen, om te „bewijzen”, -„<span lang="de">dass äussere Erfahrung eigentlich unmittelbar sei</span>”. <span class="sc">Kant</span> bedoelt te bewijzen, dat we „<span lang="de">äusseren Sinn</span>”, „<span lang="de">äussere Wahrnehmung</span>” hebben en niet „<span lang="de">bloss äussere Einbildungskraft</span>”. Evenwel: „<span lang="de">Ob diese oder jene vermeinte Erfahrung nicht blosse Einbildung sei, muss nach den -besondern Bestimmungen derselben und durch Zusammenhaltung mit den Kriterien aller -wirklichen Erfahrung, ausgemittelt werden.</span>” <span lang="en">This is all that I contended for.</span> <a class="fnarrow" href="#xd31e3594src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3699"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3699src">29</a></span> „<span lang="de">Ding</span>” of „<span lang="de">Sache</span>” is hier een door <span class="sc">Kant</span> al even ongelukkig gekozen woord als: „<span lang="de">Object-an-sich</span>” of zelfs „<span lang="de">transcendentales Object</span>”; wel sluiten deze woorden aan bij het gewone naieve spraakgebruik, dat ook met de -wereld der „dingen”, der „objecten”, bedoelt het van de geest onafhankelik gedacht -bestaande. De <span class="ex">inhoud</span> dier begrippen komt dus vrij wel overeen, bij <span class="sc">Kant</span> en bij het naief (transcendentaal) realisme, maar <span class="ex">heel</span> de <span class="ex">omvang</span>, die ze hier hebben, wordt door <span class="sc">Kant</span>, door de kritiek, terecht buitengesloten. Vandaar een hopeloze verwarring. Want bij -„ding” en „objekt” stelt nu eenmaal ieder zich de „empiriese realiteit” met haar phaenomenale -eigenschappen voor!—Zo wordt dan ook heel <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer voortdurend vermaterialiseerd doordat men van de „<span lang="de">Gegenstände, die unsere Sinne rühren</span>”… stoffelike voorwerpen maakt … en dan van de zinnen … zintuigen. Voorbeeld ten onzent -<span class="sc">A. Pierson</span>, <span class="ex">Wijsgeerig Onderzoek</span>, 1882, p. 48 s. „‚<span lang="de">Die Gegenstände rühren unsere Sinne</span>’. Het is natuurlijk [!] een geheel materieele schok, dien de zintuigen—Kant schrijft: -zinnen—ondervinden, want hij, die de zintuigen heeft, weet nog niet, dat het voorwerpen -zijn [later zegt P. uitdrukkelik: „stoffelijke voorwerpen”!], die zijne organen op -eenigerlei wijze aandoen.” (Overgenomen, zonder kritiek, door Dr. <span class="sc">P. H. Ritter</span> in zijn m.i. mislukte <span class="sc">Heymans</span>-imitatie, de „<span class="ex">Schets eener critische [?] geschiedenis van het Substantiebegrip in de nieuwere wijsbegeerte</span>” p. 265 s.). <a class="fnarrow" href="#xd31e3699src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3802"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3802src">30</a></span> Als had <span class="sc">Kant</span> deze „neokantiaanse” misvatting voorzien, zo weert hij die <span lang="la">expressis verbis</span> af: -</p> -<p class="footnote cont"><span class="ex">Proleg.</span> p. 139—140, vooral: „<span lang="de">Es ist also kein kontinuierlicher Fortgang und Annäherung zu diesen Wissenschaften -und gleichsam ein Punkt oder Linie der Berührung. Naturwissenschaft wird uns niemals -das Innere der Dinge, d.i. dasjenige, was nicht Erscheinung ist, aber doch zum obersten -Erklärungsgrunde der Erscheinungen dienen kann, entdecken; aber sie braucht dieses -auch nicht zu ihren physischen Erklärungen; ja, wenn ihr auch dergleichen anderweitig -angeboten würde (z.B. Einfluss immaterieller Wesen), so soll sie es doch ausschlagen -und gar nicht in den Fortgang ihrer Erklärungen bringen, sondern diese jederzeit nur -auf das gründen, was als Gegenstand der Sinne zu Erfahrung gehören und mit unsern -wirklichen Wahrnehmungen nach Erfahrungsgesetzen in Zusammenhang gebracht werden kann.</span>” Gulden woorden, die een <span class="sc">Hartmann</span> c.s. implicite nog strenger afstraffen ten deze dan <span class="sc">Lange</span> het in <span class="sc">Kant</span>’s zin explicite heeft gedaan. <a class="fnarrow" href="#xd31e3802src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3831"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3831src">31</a></span> In de objecten wereld wordt waarschijnlik deze werkelikheid gesymboliseerd tot de -phaenomenale beïnvloeding van een centraal zenuwstelsel door de ruimtedingen rondom,—de -„buitenwereld”. <a class="fnarrow" href="#xd31e3831src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3837"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3837src">32</a></span> <span class="sc">Heymans</span> (p. 199 <span class="ex">Einf.</span>): „<span lang="de">die Gesamtheit der möglichen sinnlichen Wirkungen unbekannter Weltprozesse ins Bewusstsein -eines idealen Beobachters</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e3837src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e3955"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e3955src">33</a></span> Ten onzent schrijft b.v. de heer <span class="sc">P. J. Grotegast</span>, <span class="ex">Levensleer</span> 1906, p. 70: „Het is een feit van waarneming dat de ziel met een ijlen subtielen -band aan het slapende lichaam verbonden blijft”.—Deze spiritistiese heer praat ook -van de „aangeboren [!] denkvormen [!] Ruimte en Tijd”, van „uit het stofkleed gescheiden -zielen”, die zich naar „eene Denkwereld” oftewel „de intelligibele sfeer, het transcendente -<span class="pageNum" id="pb46n">[<a href="#pb46n">46</a>]</span>gebied”, alias „een Schimmenrijk” begeven, ja van „dit kortstondig leven als slechts -eene episode van het veel grootere onbegrensde transcendentale [sic] leven”, van „het -droomende wezen, waar de categorieën buiten werking zijn gesteld” enz. Arme <span class="sc">Kant</span>, die zijn termen aan zulk een milieu, aan zulk een zaak moet lenen, sinds een <span class="sc">du Prel</span> zijn „<span lang="de">transcendentale Physik</span>” en „<span lang="de">transcendentale Psychologie</span>”, ja zelfs zijn „transcendentaal Darwinisme” heeft uitgevonden, met een „intelligibele -[d.w.z. <span class="ex">spiritistiese!</span>] Welt” en „transcendentale” Subjecten. Op p. 74 staat: „Voorbeelden dat paarden en -honden spoken en verschijningen zien zijn er te over”! En dan zijn er nog <span class="ex">mensen</span>, die spokenwaarneming durven loochenen! Vgk. opm. <b>32</b>. <a class="fnarrow" href="#xd31e3955src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4018"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4018src">34</a></span> Natuurlik weet <span class="sc">Hegel</span>, op de nodige afstand zich houdend van <span class="sc">Kant</span> en van kenniskritiek, uit „<span lang="de">der Natur des Begriffs” zu deducieren „die Notwendigkeit, dass der Raum gerade drei -Dimensionen hat</span>”, en gewagen dus ook nu nog zijn ’tzij idealistiese, ’tzij materialistiese napraters -(<span class="sc">Dietzgen</span> b.v.) van de „<span lang="de">Denknotwendigkeit</span>” der meetkunde, <span class="pageNum" id="pb47n">[<a href="#pb47n">47</a>]</span>trots <span class="sc">Kant</span>’s weerlegging nu ja, maar ook trots heel de metageometrie! -</p> -<p class="footnote cont">Vgk. bij <span class="sc">Natorp</span>, <span class="ex">Logik</span>, p. 46, „<span lang="de">die volle Konsequenz aus den Prämissen Kants</span>” en p. 49 de <span class="sc">Kant</span> toegedichte „<span lang="de">Rest von Empirismus</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e4018src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4111"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4111src">35</a></span> Een wellicht uit de door buitenlanders verkeerd gelezen verduitsing (No-umena) in -het Frans en Nederlands overgegane fout is de uitspraak noemena—in pl. v. no-oemena -of, verlatijnst, noümena. <a class="fnarrow" href="#xd31e4111src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4125"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4125src">36</a></span> Zo heten <span lang="de">Begriffe ohne Anschauung „leer”</span>; zo zegt p. 143, dat zodanige „<span lang="de">Begriffe ganz unmöglich sind, noch irgend einige Bedeutung haben können</span>”, zo krijgen die „<span lang="de">reinen Verstandesbegriffe</span>” „<span lang="de">eine Beziehung auf Objecte, mithin Bedeutung</span>” (p. 148). <a class="fnarrow" href="#xd31e4125src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4145"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4145src">37</a></span> Ter afwijzing van een veel verspreid misverstand zij hier alleen nog opgemerkt, dat -de „<span class="ex">werkelikheid</span>”, aan het An-sich toe te kennen („<span lang="de">absolute Position</span>”), volstrekt geen „kategorie” is, hoegenaamd niets met de „<span class="ex" lang="de">Realität</span>” (= <span lang="la">realitas sensatio phaenomenon</span>; „<span lang="de">Realität ist im reinen Verstandesbegriffe das, was einer Empfindung überhaupt correspondiert; -dasjenige also, dessen Begriff an sich selbst ein Sein (in der Zeit) anzeigt</span>”) of het „<span lang="de"><span class="ex">Dasein</span></span>” („<span lang="de">in einer bestimmten Zeit</span>”) van zijn „<span lang="de">Kategorientafel</span>” te maken heeft. <a class="fnarrow" href="#xd31e4145src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e267">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">HOOFDSTUK III.</h2> -<h2 class="main">DE DOGMATIESE VERDUBBELING VAN DE GEWAARWORDINGS<span class="ex">VORM</span>.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div id="ch3.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e281">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> DE RUIMTE ALS „VORM” VAN DE BEWEGINGSZIN (HEYMANS)—EN VERGELIJKING MET DE „VORM” -VAN TOONGEWAARWORDINGEN.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wat is nu een kennis„<span class="ex">vorm</span>”, in tegenstelling tot de betrokken kennis„<span class="ex">inhoud</span>”? -</p> -<p>We herinneren ons, dat deze onderscheiding dient ter verklaring van de raadselige -„mogelikheid” der onloochenbare synthetiese oordelen a priori van de wetenschappen, -in casu (want wij bepalen ons tot de leer der waarnemingen) van de meetkunde en de -bewegingsleer, gebouwd op ons apodicties syntheties weten omtrent tijd en ruimte. -</p> -<p>Indien nu onze waarnemingen gevolg zijn van de inwerking van het van ons onafhankelik -Zijnde op onze geest, dan zal hun aard, hun hoedanigheid mede door de aard van onze -geest worden bepaald, i.c. van ons waarnemingsvermogen („<span lang="de">Sinnlichkeit</span>”). „Wanneer, zooals wij moeten aannemen, onze ervaring een product is van de inwerking -der dingen<a class="noteRef" id="xd31e4448src" href="#xd31e4448">1</a> op onzen geest, dan ligt het in den aard der zaak, <span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span>dat haar inhoud wordt bepaald door de eigenschappen van de dingen en van den geest -gezamenlijk. Of, nog wat nauwkeuriger, haar algemeen karakter zal van de eigenschappen -van den geest, hare concreete bepaaldheid in ieder bizonder geval van die der dingen -afhankelijk zijn. Noemen wij nu, naar eene voor de hand liggende analogie met vorm -en inhoud der in een vat besloten vloeistof, het eerste den <span class="ex">vorm</span>, het tweede den <span class="ex">inhoud</span> der ervaring, dan moet blijkbaar de aanwezigheid der vormbepalende factoren in den -geest aan die der ervaringsgegevens voorafgaan, wanneer ook de eerste niet dan naar -aanleiding van de tweede tot bewustzijn komen.” <span class="sc">Heymans</span>, C. p. 185. -</p> -<p>„<span lang="de">Wenn sich aber die Sache so verhält, so muss sich offenbar für jede Wahrnehmung die -allgemeine, nur in der Organisation des Subjekts begründete <span class="ex">Form</span> derselben aus ihrem spezifischen, von dem einwirkenden Objekte mitbestimmten <span class="ex">Inhalte</span> ausscheiden lassen. Ich sehe eine grüne Wiese: dass ich überhaupt Farbe sehe, gehört -in dieser Wahrnehmung offenbar zur Form, denn es hängt ausschliesslich von der eigentümlichen -Affizierbarkeit des Gesichtssinnes ab; dass ich aber diese bestimmte grüne Farbe in -diesem bestimmten Teile des Sehfeldes wahrnehme, das ist der Inhalt der Wahrnehmung, -der von objektiven Faktoren mitbestimmt wird.</span>” <span class="sc">Heymans</span>, G. u. El. p. 182. -</p> -<p>Het is duidelik, dat deze onderscheiding van vorm en <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>inhoud ons altans een mogelikheid levert van synthetiese oordelen a priori. „Immers -het ligt in den aard der zaak, dat de formeele elementen door den geest in de gewaarwordingen -gelegd, in geene enkele gewaarwording kunnen ontbreken, en dus ook met volkomen zekerheid -in toekomstige gewaarwordingen kunnen worden voorspeld.” <span class="sc">Heymans</span>, C. p. 186. En „welke meer afdoende verklaring zou er voor de bevestiging der axioma’s -door de ervaring gegeven kunnen worden dan deze, dat die axioma’s door logische redeneering -uit de elementen zelve, die aan de ervaring te gronde liggen, verkregen zijn?” -</p> -<p><span class="sc">Kant</span> heeft met zijn „formeel Idealisme” een nieuwe bron van waarheid ontdekt in het kennende -Subjekt. Zo behoort tans tot de zekerste verworvenheden der wetenschap, de subjectiviteit -der Ruimte—als „Vorm” van waarneming. Maar de verwinning van het ruimte-realisme en --empirisme schijnt wel tot de moeilikste verrichtingen van het denken te behoren. -Zelfs voor zéér scherpzinnige, voor gróte denkers, voor „metaphysici van professie”, -om van „filosofie-professoren” maar te zwijgen, stond hier tot op deze dag veelal -een: „Tot hiertoe en niet verder”. Ik ben niet naief genoeg, te wanen, dat ik al m’n -lezers in enige pagina’s zou kunnen overtuigen van een leer, die inderdaad ons in -een heel nieuw milieu, een heel nieuwe werkelikheid verplaatst, waarin men zich niet -dan na tijden-lang en ingespannen denken oriënteert. -</p> -<p>De grondoorzaak echter van alle verzet tegen <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer ligt in de talloze misverstanden (ten dele te wijten aan <span class="sc">Kant</span> zelf), die zijn begrip „vorm” pleegt te verwekken,—en de zonderlinge, dwaze, onaannemelike -consequenties, die dat misverstand aan die ruimte-idealiteit wel <span class="ex">moet</span> toeschrijven. -</p> -<p>Dit altans kan ik hier voor de verspreiding van deze waarheid doen, enige stenen des -aanstoots uit de weg ruimen, waarover bovenbedoelden gevallen zijn. De paar bladzijden, -<span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>waarin <span class="sc">Kant</span> zijn ruimte-leer uitéénzet (K. d. r. V. pp. 50–54) behoef ik hier waarlik niet over -te schrijven, ik reken dat ieder uwer deze gelezen en overdacht heeft, gelijk ook -de „<span class="ex" lang="de">Einleitung</span>” en de gehele „<span class="ex" lang="de">Transcendentale Aesthetik</span>”, dus tot en met p. 75 van de K. d. r. V.<a class="noteRef" id="xd31e4549src" href="#xd31e4549">2</a>. -</p> -<p>Om de ruimte als „vorm” van waarneming te doen begrijpen begin ik maar weer met vergelijking -uit het gebied der kleuren en klanken, daar hier tenminste de „subjectiviteit” (het -bestaan uitsluitend door en voor de waarneming) sinds lang (in theorie altans!) gemeen-goed -is van wetenschap en beschaving<a class="noteRef" id="xd31e4563src" href="#xd31e4563">3</a>. Ik begin met deze vergelijking o.a. omdat <span class="sc">Kant</span> haar uitdrukkelik ongeoorloofd verklaart, p. 56, en om dus meteen eventuele vrees -voor slaafse <span class="sc">Kant</span>-napraterij te sussen. En <span class="sc">Kant</span>misduiding is hier niet in ’t spel. Immers, <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span><span class="sc">Kant</span>’s verbod is een (volkomen verklaarbare) vergissing gebleken<a class="noteRef" id="xd31e4635src" href="#xd31e4635">4</a> (vgl. <span class="sc">Heymans</span>, G. u. El. p. 226), gelijk de psychologie sinds ook heeft bewezen, dat de ruimte -geenszins „vorm” van heel ons waarnemingsvermogen, als zodanig, maar enkel van één -(volgens anderen twee) bepaalde zin(nen) kan zijn. Het is waar,—gelocaliseerd, ruimtelik, -is de inhoud <span class="ex">al</span> onzer gewaarwordingen, maar we weten tans dat b.v. smaak, geur, geluid, ja zelfs—naar -de grote ontdekking van de geniale jonge <span class="sc">Berkeley</span> in zijn „<span class="ex" lang="en">New Theory of Vision</span>”—al wat we zien,—oorspronkelik onruimtelik is, slechts met behulp van qualitatieve -verschillen, die we als ruimtelikheids-symbolen („locaaltekens”) leren duiden, wordt -gelocaliseerd<a class="noteRef" id="xd31e4668src" href="#xd31e4668">5</a>. De ruimte kan dus in elk geval slechts de vorm zijn van de ruimtezin(nen), welke -dat dan ook zij(n). -<span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span></p> -<p>Wat hangt nu, bij ’t horen van klanken b.v., <span class="ex">uitsluitend</span> van ’t Subject af, en wat mede van het niet-ik? Of ik een a of een c hoor, en welke -c, b.v. groot, klein of eengestreept enz., ik hoor, dat hangt niet van mij, van de -geest af, (noch voor de klank-naiveteit, noch voor de natuurwetenschap, noch voor -<span class="sc">Kant</span>!). Dus: noch welke, noch wat voor soort tonen (<span class="ex">a, c</span>; orgel-muziek, zang etc.), noch hoe vaak, of hoe lang ik die tonen hoor, noch welke -tonen ik samen hoor. Dat alles behoort dus tot de <span class="ex">inhoud</span> (de „<span class="ex">materie</span>”) der klankgewaarwordingen. Ik kan daaromtrent ook niets weten, dan ’t bij „ervaring” -gegevene. -</p> -<p>Maar wat ik wel van te voren<a class="noteRef" id="xd31e4733src" href="#xd31e4733">6</a> met absolute zekerheid kan weten, dat is de verhouding, waarin alle a’s en c’s en -e’s enz., waar en wanneer ik ze ook te horen krijg, tot elkander zullen moeten staan. -Ik weet, dat elke a, c, enz. z’n vaste plaats in het toonladderstelsel moet hebben, -waardoor z’n interval, z’n verwantschap, z’n con- en dissonantie met elke andere wordt -bepaald, zodat de toonladder—met al z’n „trappen” en drieklanken, en de daardoor alleen -reeds gegeven, van alle willekeur onafhankelike wetten van harmonie en modulatie (<b>25</b>)—vaststaat als een heel stelsel van synthetiese oordelen a priori, van „wetten” waaraan -alle mogelike, verleden en toekomstige, toonreeksen en toonverbindingen onderworpen -zijn,—<span class="ex">omdat</span> en <span class="ex">zolang</span> het zijn de zuiver subjectieve, psychiese „natuur-wetten” van het horen en voelen, -van de muzikale ontvankelikheid of apperceptie. Al deze wetten hebben betrekking op -de eigenschappen van het toonstelsel, het door ons geabstraheerd en <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>geconstrueerd schema aller mogelike toongewaarwordingen. Deze eendimensionele (sc. -in éen afmeting: van laag tot hoog, zich uitstrekkende) schaal, dit <span class="ex">schema</span>, waarop elke ooit te horen toon a priori z’n plaats heeft, is de „vorm” onzer toongewaarwordingen. -</p> -<p>Dit schema „bestaat” natuurlik niet anders, dan als een „Gedankending”, z’n „waarheid” -bestaat enkel hierin, dat het de werkelike wijze is, waarop („vorm”, „waarin”) een -Subjekt alle tonen moet ordenen, „localiseren”.—Elke toon heeft daar z’n <span class="ex">bepaalde</span> plaats—welke dat is, hangt natuurlik van de „gegeven” toon af, behoort tot de „inhoud” -der ervaring.—De toetsenreeks van een piano geeft ons een niet onaardig aanschouwelik -beeld van het tonenschema, maar natuurlik bezit dit zelf geen andere werkelikheid, -dan elke andere abstrakte formulering van een geheel van mogelikheden, dan b.v. elke -„natuurwet”. -</p> -<p>Ook is het een materialisties (of zo men wil, naturalisties) vooroordeel, te menen, -dat de eigenschappen van die vorm natuurwetenschappelik „verklaard” zouden kunnen -worden, dat de physica er iets mee te maken had, dat b.v. gegevens omtrent luchttrillingen -ons exactheid, wiskunde, in de harmonieleer zouden kunnen brengen<a class="noteRef" id="xd31e4764src" href="#xd31e4764">7</a>, wat <span class="sc">Vischer</span> aardig noemt de „<span lang="de">Mathematisirung des Schönen</span>”<a class="noteRef" id="xd31e4785src" href="#xd31e4785">8</a>. Die trillingsgetallen hebben hoegenaamd <span class="ex">niets</span> met de kenmerken, de <span class="ex">qualiteiten</span> van ons toonladderstelsel te maken. -</p> -<p>Ten opzichte van 3 n trillingen per seconde bestaat tussen 4 n, 5 n of 6 n trillingen -per seconde geen ander dan dit quantiteitsverschil. Dat ik bij 6 n „precies dezelfde -toon, <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>maar een octaaf hoger” hoor als bij 3 n, daarentegen bij 4 n een heel andere toon, -nl. een die met de oorspronkelike „een reine quart” vormt en met die „zelfde hogere” -„een reine quint”… en bij 5 n trillingen weer een die met de beide eerstgenoemde een -grote sext en een kleine terts tot interval heeft, enz.—, heel die qualitatieve periodiciteit -(telkens van n tot 2 n), die samenrijging van „octaven”, waarbinnen telkens alle mogelike -verschillende tonen besloten liggen,—het berust uitsluitend op de inrichting van onze -klankzin,—(weer niet te verwarren met het zin<span class="ex">tuig</span> of het <span class="ex">hersen</span>centrum voor geluid),—absoluut niets daarvan is „mechanies”, quantitatief, te „verklaren”, -daar quantiteit evenmin, ’t zij logies, ’t zij ontologies, ooit in qualiteit „omslaat”<a class="noteRef" id="xd31e4817src" href="#xd31e4817">9</a> als hersencelbeweging of welk objekt ook kan worden „omgezet” in, of „overgaat” tot … -bewustzijn. -</p> -<p>Bij de kleuren hebben we precies hetzelfde. Het éne, zuiver subjectieve kleurenschema, -de „vorm” van de kleurzin, geldt noodwendig voor alle kleuren die we ooit te zien -kunnen krijgen, waar en wanneer ook. Altijd moet voor ons een verzadigd geel veel -meer op wit gelijken dan een verzadigd blauw of rood; zo lijkt vol blauw meer op zwart -dan vol rood; zo is ons „wit” een precies even enkelvoudige gewaarwording als „groen” -of geel of zwart enz.—En dit alles heeft weer alleen betrekking op onze kleurenzin,—zelfs -volkomen kennis omtrent aethertrillingsverschillen kan ons absoluut niets daaromtrent -leren.—En het kleurenschema bevindt zich evenmin ergens buiten ons als dat der tonen. -</p> -<p>Men zal nu geen moeite hebben om te begrijpen, wat de bedoeling is, als we de <span class="ex">ruimte</span> noemen de „vorm” van een bepaald soort gewaarwordingen—waarschijnlik (naar <span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span>ik tegenover <span class="sc">Riehl</span>, <span class="sc">Liebmann</span> en <span class="sc">Wundt</span> c.s.<a class="noteRef" id="xd31e4843src" href="#xd31e4843">10</a>, mèt <span class="sc">Heymans</span><a class="noteRef" id="xd31e4888src" href="#xd31e4888">11</a> aanneem) die van de <span class="ex">bewegingszin</span>. Dat betekent dan dat de ruimte slechts het schema is onzer mogelike bewegingsgewaarwordingen; -deze kunnen we willekeurig teweegbrengen, maar altijd slechts in 3 onderling onafhankelik -veranderlike qualiteiten<a class="noteRef" id="xd31e4900src" href="#xd31e4900">12</a>, en elke gewaarwording zal ten opzichte van elk dezer 3 volkomen bepaald zijn, een -„plaats” moeten hebben in onze drie-dimensionele bewegings „vorm”, gelijk elke toon -z’n „plaats” heeft op de één-dimensionele toonschaal. De ruimte „dingen” zijn dan -niets dan voorshands onbekende, maar nooit ruimtelik te denken, oorzaken, die bewegingsgewaarwordingen -op van onze willekeur onafhankelike wijze belemmeren, en hun ruimtelike eigenschappen -bestaan enkel in hun <span class="ex">bepaalde</span> verhouding tot, hun mogelike verhindering van, onze mogelike bewegingsgewaarwordingen<a class="noteRef" id="xd31e4907src" href="#xd31e4907">13</a>. -<span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span></p> -<p>Ons schema is dus weer de vorm, waarnaar we deze eigenschappen bepalen; en in deze -onze ruimte heeft dus elk ding z’n precies bepaalde plaats, voor <span class="sc">Berkeley</span> noch <span class="sc">Kant</span>, voor <span class="sc">Heymans</span> noch voor een onzer, anti-realisten, hangt het van willekeur, van een individu af, -of iets ook maar een duizendste millimeter langer of korter is<a class="noteRef" id="xd31e4934src" href="#xd31e4934">14</a>, verderaf of dichterbij zich bevindt dan iets anders<a class="noteRef" id="xd31e4949src" href="#xd31e4949">15</a> enz<span class="corr" id="xd31e4984" title="Bron: ..">…</span>—maar al deze hun ruimtelike eigenschappen, plaats, vorm, grootte, beweging, krijgen -de dingen pas met, en uitsluitend met betrekking tot, dit ons waarnemingsschema, zij -hebben enkel zin als inhoud van deze vorm, zijn zonder deze als hun prius in ’t geheel -niet mogelik of denkbaar. (<b>27</b>) -</p> -</div> -</div> -<div id="ch3.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e294">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> KANT ALS GEESTELIK COPERNICUS: „VORM” NIET „<span class="ex">PHAENOMENAL</span>”, MAAR „<span class="ex">IDEAL</span>”, DUS UITSLUITEND SUBJECTIEF-, NIET TRANSCENDENT-BEPAALD. TRENDELENBURG’S „DERDE -MOGELIKHEID” ONMOGELIK.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Tans zijn we dan gekomen aan het belangrijk inzicht in <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>de „<span class="ex">idealiteit</span>” van een kennis<span class="ex">vorm</span>, als de subjectieve voorwaarde voor de mogelikheid van alle desbetreffende kennis<span class="ex">inhoud</span> en daaruit afgeleide „phaenomena”, als schema, wet of regel, waarnaar zich alle mogelike -inhoud noodwendig heeft te schikken, zodat zijn aan die „vorm” te danken eigenschappen -bij voorbaat (a priori) te kennen, met zekerheid te voorspellen zijn. -</p> -<p>Het spreekt immers vanzelf,—wat maar altijd weer zelfs door een <span class="sc">Wundt</span> c.s. (<span class="sc">Külpe</span> vooral!) gelijk door <span class="sc">Hartmann</span>, <span class="sc">Paulsen</span> e.a. en een <span class="sc">Adickes</span> voorwaar nog mede, wordt miskend, of misvat—, dat een waarnemings<span class="ex">vorm</span>, ook uitsluitend subjectief bepaald moet zijn, dat het geen zin heeft „<span lang="de">den Fall zu setzen</span>” (die door <span class="sc">Kant</span> <span lang="de">übersehen</span> zou zijn! <span class="sc">Trendelenburg</span>’s befaamde „Lücke”) „<span lang="de">dass die Realitäten selbst jenen Formen unseres Anschauens und Denkens entsprechen, -ihnen gleichen.</span>” (<span class="sc">Külpe</span>, „<span class="sc">I. Kant</span>”, p. 75). Ik zie niet in, wat het zou moeten betekenen zelfs, dat een abstrakt schema -van alle mogelike gewaarwordingen van een bepaalde soort, dus de formulering, de wet -van een bepaalde bewustzijnsreactie … „tevens” eigen zou zijn aan de „transcendente” -dingen, de werkelikheid. -</p> -<p>„<span lang="de">Was ist denn aber unter einer subjectiven Form zu denken, die zugleich objectiv sein -soll? Sollen etwa auch die Objecte <span lang="nl">[lees:</span> die Dinge an sich] ‚aufnehmende’ Formen haben?</span>” vraag ik met <span class="sc">Hermann Cohen</span> (<span lang="de"><span class="sc">Kant</span>s <span class="ex">Theorie der Erfahrung</span></span>² p. 162). -</p> -<p>Reeds van de „materie” der gewaarwordingen (hard, groen, zoet enz.) is het naar wij -boven hebben bewezen een dogma zonder grond en zonder zin, dat zij tevens onafhankelik -van de gewaarwordingen, als „eigenschap” op-zich-zelve zoude bestaan; hoeveel te meer -van een „vorm”, sc. een schema, een verhoudingswet van mogelike gewaarwordingen, die -in ’t geheel niet van het gewaargewordene, maar uitsluitend van de gewaarwordende -geest afhankelik kan worden gedacht. Deze „vorm” <span class="ex">kàn</span> alleen <span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span>„subjectief” gedacht worden, en geldt <span class="ex">dùs</span>, krachtens deze subjectiviteit, noodwendig en algemeen voor alle desbetreffende <span class="ex">inhoud</span>, is dus daardoor „objectief” in de strengste zin van het woord …<a class="noteRef" id="xd31e5088src" href="#xd31e5088">16</a> -</p> -<p>Juist dit is <span class="sc">Kant</span>’s Copernicaanse revolutie: Het gekende, de natuur („<span lang="de">die Erfahrungswelt</span>”) heeft de <span class="ex">algemene</span> eigenschappen ruimtelikheid en tijdelikheid niet te danken aan onbekende, transcendente, -<span class="ex">algemene</span> eigenschappen van het An-sich, het onafhankelik-van-kennen-Zijnde (deze worden ons -dus niet als algemene „inhoud” der „ervaring” door het An-sich, door een transcendente -ruimte en een transcendente tijd, gegeven;—zo ja, dan ware die algemeenheid slechts -een voorlopige veronderstelling van op z’n hoogst <span class="ex">feitelike</span>, nooit noodwendige geldigheid, zodat onze axioma’s omtrent de oneindigheden tijd -en ruimte met al hun apodictiese overschrijding aller ervaringsmogelikheid, gelijk -de daarop gebouwde volkomen exacte wetenschappen meetkunde en phoronomie, louter zelfbedrog -en dogma zouden zijn), maar aan ruimtelik- en tijdelikmakende eigenschappen van de -kennende subjectiviteit; worden dus als „vorm” der ervaring door het Subject aan het -gekende verleend en hun algemeenheid is eo ipso noodwendig en die noodwendigheid verklaard<a class="noteRef" id="xd31e5137src" href="#xd31e5137">17</a>. Ruimte en tijd zijn dus, Kantiaans gesproken, <span class="ex">niet</span> „<span lang="de">phaenomenal</span>”, maar „<span lang="de">ideal</span>”—zijn <span class="ex">niet phaenomena</span> („<span lang="la">bene fundata</span>”), <span class="ex">maar functies</span> van het „transcendentale” subject, <span class="ex">van het geestelik prius der phaenomena</span>. Dàt is hun „subjectiviteit”. -<span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span></p> -<p>Subjectiviteiten zijn nu eenmaal niet denkbaar zonder subject.<a class="noteRef" id="xd31e5168src" href="#xd31e5168">18</a> <span lang="de">Een Anschauungsform ohne</span> (= onafhankelik van) <span lang="de">Anschauung</span>, is even ondenkbaar als … een Denkform (zo de negatie) <span lang="de">ohne Denken</span>! -</p> -<p>Zo min als iets negatiefs als zodanig (niet-rood, niet-stoffelik) bestaanbaar te denken -is onafhankelik van het denken, zo min kan iets ruimteliks als zodanig bestaanbaar -worden gedacht onafhankelik van het waarnemen. Geen wonder dus dat <span class="sc">Kant</span> die onmogelike „<span lang="de">dritte Möglichkeit</span>” van <span class="sc">Trendelenburg</span> (waarop straks zo waar <span class="sc">Hartmann</span> z’n hele „transcendentale realisme” bouwt, en waarop trouwens reeds heel <span class="sc">Hegel</span>’s „eenheid van zijn en denken” rust, heel de Duitse zgn. <span lang="de">Identitätsphilosophie</span>) <span lang="de">ausser acht gelassen</span>—geen overweging waardig heeft gekeurd, als zijnde „zinledig”. -</p> -<p>„<span lang="de">Ich möchte gerne wissen, wie denn meine Behauptungen beschaffen sein müssten, damit -sie nicht einen Idealismus enthielten. Ohne Zweifel müsste ich sagen, dass die Vorstellung -vom Raume nicht bloss dem Verhältnisse, was unsre Sinnlichkeit zu den Objekten hat, -volkommen gemäss sei, denn das habe ich gesagt, sondern dass sie sogar dem Objekt -völlig ähnlich sei; eine Behauptung, mit der ich keinen Sinn verbinden kann, so wenig, -als dass die Empfindung des Roten mit der Eigenschaft des Zinnobers, der [?] diese -Empfindung in mir erregt, eine Ähnlichkeit habe.</span>” (<span class="ex">Prol.</span> p. 68).<a class="noteRef" id="xd31e5224src" href="#xd31e5224">19</a> -</p> -<p>Maar gesteld al, deze zinledigheid hadde zin, ware mogelik (des neen), dan zou zij -nog, evenals wij boven voor de gewaarwordings<span class="ex">inhoud</span> betoogden: -<span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span></p> -<p>1°. Absoluut onmerkbaar, onverifieerbaar zijn;<a class="noteRef" id="xd31e5241src" href="#xd31e5241">20</a> haar aan te nemen ware dus <span class="ex">dogmatisme</span> van ’t zuiverste water, waarvoor geen enkele grond ooit kan worden gegeven of gedacht -zelfs. Want <span class="ex">wij</span> hebben nooit met iets anders te maken, dan met „onze” „empiriese” „objectieve” ruimte, -en de daarin zich bevindende, daarvan „afhankelike” ruimtedingen … (dat <span class="sc">Hartmann</span> met het naturalisties realisme die objectieve natuur voor „transcendent” houdt, is -geen fout van <span class="sc">Kant</span>). -</p> -<p>2°. Zou deze overeenstemming of „gelijkheid” zelf … een grondeloos wonder, zuivere -toverij<a class="noteRef" id="xd31e5278src" href="#xd31e5278">21</a> zijn en anders niet. Tussen ons bewustzijn en het bewustzijnstranscendente <b>als zodanig</b> bestaat zelfs geen denkbare gemeenschap … en toch zouden we er iets van bezitten, -van „kennen”… ja zelfs het als „gelijkend op” (?) het kenbare … kennen! -</p> -<p>Wie ter zake niet ondeskundig is, begrijpt, dat de aanhangers <span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>van deze leer zelf hun bedoeling misduiden. Ze bedoelen de éne objectieve ruimte en -haar „natuur”. Ze zijn aanhangers van een „empiries realisme” … en menen transcendentaal-realisten -te zijn. Zeker is het bevreemdend, dat een zo scherp en nuchter denker als Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> ten deze diep genoeg onder <span class="sc">Hartmann</span>’s invloed staat, om zelfs te wanen, dat <span class="sc">Heymans</span> hier door <span class="sc">Hartmann</span> zou kunnen of moeten worden verbeterd, dat in <span class="sc">Hartmann</span> de gedachten van <span class="sc">Kant</span> „tot rustige volwassenheid zijn gekomen”. -</p> -<p><span class="sc">Hartmann</span>’s heldere, zakelike, zelfverzekerde, gezondverstandelike betoogtrant werkt dan ook -zo overredend, dat niet alleen de vele wetenschappelik-ontwikkelde leken, voor wie -<span class="sc">Kant</span> ontoegankelik blijft, terwijl de filosoof van het Onbewuste hun vertrouwde leidsman -is geworden omtrent „<span class="ex" lang="de">Philosophische Fragen der Gegenwart</span>” en „<span class="ex" lang="de">Moderne Probleme</span>”, maar ook schrijvers van naam<a class="noteRef" id="xd31e5334src" href="#xd31e5334">22</a> <span class="sc">Kant</span>’s „transcendentaal idealisme”, zijn waarnemingsleer in ’t biezonder, door <span class="sc">Hartmann</span>’s zgn. „transcendentaal realisme” weerlegd en afgedaan achten. Inderdaad formuleert -H. zó zuiver de tegenwerpingen, die ieder „onbevangene” voelt en denkt, dat het mij -van groot belang toeschijnt, juist deze representatieve <span class="sc">Kant</span>misvatting te niet te doen. Maar eer ik daartoe overga, zullen wij ons nader vergewissen -van de daartoe benodigde, merendeels reeds boven gewonnen, kennistheoretiese resultaten -der kritiek, daarbij speciaal het <span class="ex">Transobjectieve</span> behandelend in zijn verhouding tot het objectieve en het individuele. Immers, de -kritiek heeft aan het Objekt twee functies ontnomen, die beide onmisbaar zijn: die -van <span class="ex">gewaarwordingsoorzaak</span>, en die van concrete <span class="ex">werkelikheid</span>, onafhankelik <span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span>van mogelike waarneming. Deze haar ontkenning verwijst dus onmiddellik, positief, -naar de Drager dier functies—naar het Transobjectieve, dat ten aanzien van mogelike -waarneming „an-sich” of „transcendent” moet heten. -<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span> </p> -</div> -</div> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e4448"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4448src">1</a></span> Onder „dingen” versta men hier dus vooral niet de ruimte„dingen”—de „voorwerpen” der -natuur, maar <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">afficirende</span>” <span class="pageNum" id="pb54n">[<a href="#pb54n">54</a>]</span>„<span lang="de">Dinge an sich</span>”,—de van waarneming onafhankelik bestaande werkelikheden.—Ook <span class="sc">Kant</span> dacht hier, naar ik uit tal van plaatsen zou kunnen bewijzen (vgk. opm. <b>30</b>), aan tijdelike, en wel met eigen phaenomenaliteit <span class="ex">gelijktijdige</span>, subjectieve, niet-ruimtelike, niet-materiële werkelikheid, dus het An-sich <span class="ex">wel</span> als van-waarneming-onafhankelik, <span class="ex">niet</span> als van-bewustzijn-onafhankelik, dus niet in de strenge zin van het onvoorstelbaar -grensbegrip, waaraan geen enkel praedicaat meer kan worden toegekend tenzij door negatieve -analogie. Dit is de verklaring van het anders onoplosbaar raadsel, dat <span class="sc">Kant</span> van die beroemde „<span lang="de">Widerspruch</span>” van een „<span lang="de">affizierendes Ding an sich</span>” niets gemerkt heeft.—Zie daarover de tekst p. 70 ss. <a class="fnarrow" href="#xd31e4448src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4549"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4549src">2</a></span> Men schafte zich uit <span class="sc">Reclam</span>’s <span lang="de">Universal-Bibliothek</span> de handige <span class="sc">Kehrbach</span>-ed. aan. <a class="fnarrow" href="#xd31e4549src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4563"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4563src">3</a></span> Over de zinledige naief-realistiese formulering dezer subjectiviteit als volgt: -</p> -<p lang="de" class="footnote cont">„1. Der Ton ist im Gehirn. 2. Der Ton scheint ausserhalb des Gehirnes zu sein.” -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">1. Das Licht ist im Gehirn. 2. Das Licht scheint ausserhalb des Gehirnes zu sein.</span>” enz. (<span class="sc">Rée</span>) zal ik straks nader spreken. Hoe gerechtvaardigd is het verzet van <span class="sc">Avenarius</span> c.s. tegen deze als tegen elke materialistiese „<span class="ex">Introjectie</span>”! Ook tegen die van <span class="sc">Schopenhauer</span> (zie opm. 50) en dienovereenkomstig <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex">Anal. der W.</span>², p. 184: „<span lang="de">Die Sinnesempfindungen … entstehen … erst im centralen Nervenapparat des Gehirns</span>” en (ibid.): „<span lang="de">der Ort des Empfindens (im Centralorgan)</span>”. -</p> -<p class="footnote cont">Merkwaardig, hoe reeds <span class="sc">Collier</span>, <span class="sc">Berkeley</span>’s antirealistiese tijdgenoot en geestverwant, zich in de Introduction van zijn <span class="ex">Clavis Universalis</span> weert tegen dit misverstand: „<span lang="en">When I affirm that all matter exists dependently on mind, I am sure my reader will -allow me to say, I do not mean by this that matter or bodies exist in <span class="ex">bodies</span>,</span>” enz … „<span lang="en">I must needs desire to have this remembered, because experience has taught me how -apt persons are, <i>or will be</i>, to mistake me in this particular!</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Een profeties woord! <a class="fnarrow" href="#xd31e4563src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4635"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4635src">4</a></span> De oorzaak, dat <span class="sc">Kant</span> de „vormen” dier biezondere zinnen over ’t hoofd heeft gezien, lijkt mij vooral het -feit, dat de daarop gebaseerde synthetiese oordelen a priori van zo weinig wetenschappelik -belang zijn,—en altans in <span class="sc">Newton</span>’s mechaniese natuurwetenschap niet voorkomen. Ik zie daarin dus nog een gevolg van -hetzelfde <span class="sic">mechanicisme</span>, waartegen <span class="sc">Mach</span> c.s. in onze dagen met reden zich verzetten, dat door Prof. <span class="sc">Heymans</span> principieel is weerlegd, en dat ook b.v. <span class="sc">Cohen</span>’s filosoferen nog geheel overheerst. <a class="fnarrow" href="#xd31e4635src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4668"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4668src">5</a></span> Men verwarre niet de zuiver phaenomenalistiese locaalteken-theorie, te weten, dat -de geest eenvoudig de niet-ruimtelike gegevens als locaalteken leert gebruiken, d.w.z. -op de gegevens van een oorspronkelik ruimtestellende zin <span class="ex">zonder</span> transcendente ruimte betrekt, met de koddige realistiese „locaalteken”-wijsheid van -<span class="sc">Hartmann</span>, die ons uit onruimtelike „tekens” met verstand en fantasie de „<span lang="de">subjectiven Gesammtraum</span>” laat afleiden …, die nu … een „<span lang="de">adaequaat <span class="corr" id="xd31e4681" title="Bron: repräsentant">Repräsentant</span></span>” is van de … onafhankelik van de geest … bestaande ruimte! De transcendente „kleuren” -veroorzaken kleurloze „kleurtekens” in onze geest, die daaruit de psychiese kleuren -afleidt … welke nu … „<span lang="de">adaequate Repräsentanten</span>” zijn van de transcendente kleuren!! Ziedaar in beeld <span class="sc">Hartmann</span>’s ruimte-kennisleer, <span class="sc">Hartmann</span>’s „transcendentaal-(ruimte-)realisme”, bedoeld als <span class="sc">Kant</span>-verbetering!—<span lang="de">Ware Philosophie des Unbewussten</span>! Zie <span class="sc">Hartm.</span>, <span class="ex" lang="de">Grundproblem</span>, p. 106–107. (<b>24</b>) <a class="fnarrow" href="#xd31e4668src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4733"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4733src">6</a></span> Natuurlik betekent dit „van te voren” niet: vóór dat ik ooit tonen gehoord heb; uitsluitend -en alleen bij „gelegenheid” van toon-ervaring, van ervaringsgegevens, kunnen mij de -formele elementen (dus nooit vóór, wel pas <span class="ex">na</span> ’t gegeven-zijn van „materie”) tot bewustzijn komen. Ik moet ze abstraheren uit ’t -ervaringsgeheel.—Vgk. p. 8 <span class="sc">Kant</span>’s uitspraak. Het verdient dus wel aanbeveling, de term „van te voren” (voor a priori) -te vervangen door „bij voorbaat”. <a class="fnarrow" href="#xd31e4733src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4764"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4764src">7</a></span> Zo b.v. <span class="sc">Euler</span> (<span class="ex" lang="la">Tentamen Novae Theoriae Musicae</span>, Petropolis, 1739) en tans o.a. <span class="sc">Herckenrath</span>, <span class="ex" lang="fr">Problèmes d’Esthétique et de Morale</span>, p. 57 ss.—p. 61. <a class="fnarrow" href="#xd31e4764src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4785"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4785src">8</a></span> Ook <span class="sc">Leibniz</span> nog b.v.: <span lang="fr">La musique nous charme, quoique sa beauté ne consiste que dans les convenances des -nombres</span> etc. (<span class="ex" lang="fr">Principes de la nature et de la grâce</span>). (<b>26</b>) <a class="fnarrow" href="#xd31e4785src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4817"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4817src">9</a></span> <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Tweem. Ts.</span> ’98, p. 72: „Op geene wijze qualiteit afleidbaar en begrijpelijk uit de quantiteit.” <a class="fnarrow" href="#xd31e4817src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4843"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4843src">10</a></span> Ook tegenover <span class="sc">Charles Dunan</span>, <span class="ex" lang="fr">Théorie psychologique de l’Espace</span>, Paris 1895, wiens bestrijding van <span class="sc">Berkeley</span> en de <span lang="fr">école anglaise contemporaine</span> ons niet deert, wiens betoog voor de ruimte als <span lang="fr">objet de perception visuelle</span> niet overtuigt (een en ander op ev. elders uiteen te zetten gronden) en wiens verzet -tegen <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer (Chap. VII) op misverstand berust, daar <span class="sc">Kant</span>’s, volgens D. strijdige, „<span lang="fr">deux manières de concevoir l’espace <span class="ex">a priori</span></span>” (p. 138 ss.) één blijken, als men niet het a priori „<span lang="fr">devançant l’expérience, sinon chronologiquement, du moins logiquement</span>” evenwel <span lang="fr">chronologiquement</span> misvat, gelijk D. doet: „<span lang="fr">nous nous représenterions <i>d’abord</i> l’espace, et <i>ensuite</i> les phénomènes dans et par l’espace.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e4843src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4888"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4888src">11</a></span> Zie G. <span class="ex">und</span> E. § 55 en <span class="ex">Einführung</span> § 23. <a class="fnarrow" href="#xd31e4888src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4900"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4900src">12</a></span> Overeenkomstig de drieërlei bewegingsrichting: op-neer, rechts-links, voorwaarts-achterwaarts.—Is -elke bewegingsgewaarwording een functie van deze 3 soortverschillen, dan is ook elke -beweging een functie van deze 3 richtingen,—en de ruimte „driedimensioneel”. <a class="fnarrow" href="#xd31e4900src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4907"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4907src">13</a></span> De ruimtelikheid der dingen is dus een verhouding tot, een functie van, onze <span class="ex">bewegingszin</span>: het produceren van bewegingsgewaarwordingen wordt op bepaalde wijze verhinderd. -Van een „<span lang="de">Hemmungssinn</span>” is hier dus geen sprake. Aldus vervalt m.i. het door Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> op p. 28 van zijn „<span class="ex" lang="de">Kritische Studies</span>” geopperd bezwaar. <a class="fnarrow" href="#xd31e4907src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4934"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4934src">14</a></span> Nog na 1900 is in ons land een wijsgerig-bedoeld theologies proefschrift verschenen, -waarin te lezen staat: „<span class="sc">Kant</span> b.v. betoogt, dat ruimte en tijd de vormen zijn van ons verstand [?], maar niet de -dingen werkelijk eigen zijn”… „<span class="sc">Kant</span> echter meent, dat, wanneer wij na zorgvuldig onderzoek tot de slotsom zijn gekomen, -dat een voorwerp een meter lang is, dit in werkelijkheid zeer goed twee meter zou -kunnen zijn. Door deze onderstelling wordt alle zekerheid weggenomen” enz. -</p> -<p class="footnote cont">De schrijver verdient, wegens een sympathiek en verdienstelik werk, later geschreven, -dat ik zijn naam <span class="ex">hier</span> onvermeld laat. <a class="fnarrow" href="#xd31e4934src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e4949"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e4949src">15</a></span> Elke kennis a priori omtrent die <span class="ex">inhoud</span> der ervaring is dus voor de kritiek <span class="ex">principieel onmogelik</span>. -</p> -<p class="footnote cont">Men geniete de onbewuste ironie der tegenstelling in het volgende zinnetje van <span class="sc">Schopenhauer</span>, V, p. 52: „<span lang="de">Dass Zeit und Raum ihrer [?] Form nach a priori angeschaut werden, hat Kant gelehrt; -dass es aber auch ihrem <span class="ex">Inhalt</span> nach geschehen kann, lehrt der hellsehende Somnambulismus.</span>” (cf. <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie der Gegenwart</span>, „<span lang="de">die Grundlagen der Erkenntnis</span>”, p. 133). (<b>28</b>) <a class="fnarrow" href="#xd31e4949src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5088"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5088src">16</a></span> Wanneer dus <span class="sc">Kant</span> de aprioriteit van tijd en ruimte ook subjectiviteit noemt, dan moge waar zijn, wat -<span class="sc">Liebmann</span> beweert („Z. A. d. W.”³ p. 98), dat daardoor „<span lang="de">unzählige Missverständnisse seiner Lehre veranlasst worden sind</span>”, het is nochtans van <span class="sc">Liebmann</span> zelf een misverstand, dat daarin „<span lang="de">sogar ein theilweises Sichselbstmissverstehen liegt.</span>” Het is wonderlik, hoe spoedig men gereed is, telkens als men bij <span class="sc">Kant</span> iets vindt, strijdig met eigen <span class="sc">Kant</span>opvatting, te geloven dat <span class="sc">Kant</span> misvat is … door <span class="sc">Kant</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e5088src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5137"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5137src">17</a></span> Cf. <span class="ex">Proleg.</span> p. 165/6. <a class="fnarrow" href="#xd31e5137src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5168"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5168src">18</a></span> Cf. <span class="sc">Berkeley</span>, P. <span class="ex">of</span> H. K. s. 22: „<span lang="en">a downright contradiction</span>”, s. 23: „<span lang="en">a manifest repugnancy</span>”, en s. 90. <a class="fnarrow" href="#xd31e5168src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5224"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5224src">19</a></span> Dit laatste had „de goede <span class="sc">Berkeley</span>” al driekwart eeuw vroeger gezegd, o.a.: sect. 8, <span class="ex">Pr. of</span> H. K. (Zie boven p. 35 noot 1). <a class="fnarrow" href="#xd31e5224src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5241"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5241src">20</a></span> Uitstekend al ten aanzien der objekten <span class="sc">Berkeley</span>, s. 18: „<span lang="en">But though it were possible that solid, figured, moveable substances may exist without -the mind, corresponding to the ideas we have of bodies, yet how is it possible for -us to know this? Either we must know it by sense or by reason</span>”.—Er volgt betoog der onmogelikheid van elk van beide. De 3e „mogelikheid”, <span class="sc">Hartmann</span> c.s.’ „onbewuste” toverij, heeft <span class="sc">Berkeley</span> „voorbijgezien”, evenals <span class="sc">Kant</span> de door <span class="sc">Trendelenburg</span> ontdekte „Lücke”. <a class="fnarrow" href="#xd31e5241src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5278"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5278src">21</a></span> <span class="sc">Hartmann</span> noemt deze toverij: „<span lang="de">Intuition</span>” van de „<span lang="de">unbewusste Vernunft</span>”—<span class="ex" lang="de">Krit. Grundlegung</span>, p. 111: „<span lang="de">Erwägt man nun, dass die Dinge an sich doch nur realisirte Intuitionen der unbewussten -Vernunft sind, und dass es ebenfalls die unbewusste Vernunft ist, welche in unbewusster -intuitiver Weise die Sinnesempfindung nach Maassgabe der in ihr gegebenen Merkmale -zur räumlichen Anschauung formirt (die nun erst bewusst wird), dann liegt der Gedanke -sehr nahe, dass die unbewusste Vernunft in beiden Fällen sich ein und derselben Intuitionsform -bedienen werde. Es wäre nicht abzusehen, was sie hindern sollte, die unbewusste schöpferische -Intuitionsform des Dinges an sich in der unbewussten nachschaffenden Intuitionsform -der zu bildenden Anschauung zu wiederholen, oder was sie hindern sollte, die für unsere -Sinnlichkeit intendirte Form des Raumes auch vorweg zur schöpferischen Intuition zu -verwenden.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e5278src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5334"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5334src">22</a></span> Vgk. b.v. <span class="sc">Rich. Horn</span>, <span class="ex" lang="de">Der Causalitätsbegriff in der Philosophie und im Strafrechte</span>, I: C, getiteld: „<span class="ex" lang="de">Kants transcendentaler Idealismus von Hartmann … widerlegt</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e5334src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e319">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">HOOFDSTUK IV.</h2> -<h2 class="main">HET TRANSOBJECTIEVE („AN-SICH”). ZIJN TWEELEDIGE KENNISTHEORETIESE FUNCTIE: METAPHYSIES -SUBSTRAAT DER PHAENOMENA EN GEWAARWORDINGSOORZAAK.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div id="ch4.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e333">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> KANT’S TWEEËRLEI „AN-SICH”. DE TIJD ALS „VORM” VAN „INNERLIKE WAARNEMING” (BEWUSTZIJN).</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Wij kennen en onderscheiden nu, met <span class="sc">Kant</span>, deze drieërlei kennistheoretiese waarde: -</p> -<p>1°. De gewaarwording en de voorstelling of gedachte, het individueel-psychiese, onruimtelike, -wel tijdelike, concrete, werkelike, onmiddellik gekende, „gegevene” van eigen <span class="ex">beleving</span>. -</p> -<p>2°. De „natuur” (<span lang="de">die Welt der Erscheinungen, Gegenstände der Erfahrung, empirische Realität, empirischen -Objecte</span>);—zij is niets dan het <span class="ex">abstract</span> geheel of systeem aller mogelike gewaarwordingsinhouden, waarvan dus de inhouden -van werkelike gewaarwordingen niet <span class="ex">gevolg</span> zijn, maar gedeeltelike concrete verwezenliking (<b>29</b>), actualisering (Apprehension zegt <span class="sc">Kant</span> wel); zij ontleent aan vorm en inhoud van gewaarwordingen haar „eigenschappen”; bestaat -uit ruimtelike, rode, ronde, geurige enz. dingen. Het is een systeem, betrokken niet -op u of mij, maar op „<span lang="de">das Bewusstsein überhaupt</span>”, niet op enig subject, maar op de <span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span>subjectiviteit—een uitstekend woord, om zowel het onpersoonlike uit te drukken, als -gedachten aan een concrete Algeest enz. uit te sluiten.<a class="noteRef" id="xd31e5412src" href="#xd31e5412">1</a> -</p> -<p>3°. De oorzaak der gewaarwordingen, het mogelike-waarneming-overschrijdende, transcendente, -het An-sich. <span class="sc">Kant</span> kent tweeërlei An-sich: -</p> -<p>Één in de minder strenge zin van: het van mogelike waarneming onafhankelik bestaande, -b.v. een ander-ik; dus het alléén voor <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">innere Sinn</span>” bestaande: Zo, waar <span class="sc">Kant</span> zegt: (p. 306) „<span lang="de">Dadurch würde der Ausdruck wegfallen dass nur Seelen (als besondere Arten von Substanzen) -denken, es würde vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass Menschen denken, d.i. eben -dasselbe was als äussere Erscheinung ausgedehnt ist, <i>innerlich</i> (<i>an sich selbst</i>) ein Subject sei, was nicht zusammengesetzt, sondern einfach ist und denkt.</span>” In diezelfde gedachtengang volgt even daarna een alinea, die tot motto zou kunnen -strekken aan het psychomonisme, en waarnaar alle realistiese dogmatici niet dringend -genoeg verwezen kunnen worden: „<span lang="de">Vergleichen wir aber das denkende Ich nicht mit der Materie sondern mit dem Intelligibelen, -welches der äusseren Erscheinung, die wir Materie nennen, zum Grunde liegt: so können -wir, weil wir vom letzteren gar nichts wissen, auch nicht sagen: dass die Seele sich -von diesem irgend worin innerlich unterscheide.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e5448src" href="#xd31e5448">2</a> -<span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span></p> -<p>Het tweede „An-sich”, in de strenge eigenlike betekenis sc.: onafhankelik van alle -verhouding tot enig bewustzijn, dus niet alléén van onze „zinnen” naar het gewone -spraakgebruik (dus van de waarneming en haar vormen), maar ook van de „<span lang="de">innere Sinn</span>” en haar tijdvorm; onafhankelik van heel onze „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” in <span class="sc">Kant</span>’s zin. -</p> -<p>Overduidelik en herhaaldelik definieert en verklaart <span class="sc">Kant</span> zelf dit An-sich: -</p> -<p>P. 56: „<span lang="de">die <span class="ex">Idealität</span> des Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch die Vernunft an sich selbst [sie -an sich selbst!] erwogen werden, d.i. ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer -Sinnlichkeit zu nehmen</span>” (Deze woorden gelden onveranderd voor het An-sich in de 1<sup>ste</sup> gelijk in de 2<sup>de</sup> zin, zo men onder „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” dan maar voor ’t 1<sup>ste</sup> geval de zinnen verstaat in de gewone betekenis, in ’t 2<sup>de</sup> geval er <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">innere Sinn</span>” = „<span lang="de">das Anschauen unserer Selbst und unsres innern Zustandes</span>” (p. 60) onder begrijpt.). „<span lang="de">Wenn wir von unserer Art, uns selbst innerlich anzuschauen und vermittelst dieser -Anschauung auch alle äusseren Anschauungen in der Vorstellungskraft zu befassen, abstrahiren, -und mithin die Gegenstande nehmen, so wie sie an sich selbst sein mögen, so ist die -Zeit nichts.</span>” (p. 61). -</p> -<p>P. 62: de werkelikheid „<span lang="de">an sich selbst (ohne ihr Verhältniss auf unsere Anschauung)</span>”. -</p> -<p>P. 143: „<span lang="de">Dinge an sich (ohne Rücksicht, ob, und wie sie uns gegeben werden mögen)</span>”, welk begrip „<span lang="de">gegeben</span>” op zijn beurt nog eens nauwkeurig wordt omschreven: „<span lang="de">dass ferner die einzige Art, wie uns Gegenstände gegeben werden, die Modification -unserer Sinnlichkeit sei</span>”. Evenzo in <span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span>de aanhef p. 48: „<span lang="de">diese [Anschauung] findet aber nur Statt, sofern uns der Gegenstand gegeben wird; -dieses aber ist wiederum nur dadurch möglich, dass er das Gemüth <span lang="nl">[wij zeggen tegenwoordig: de psyche]</span> auf gewisse Weise afficire. Die Fähigkeit (Receptivität), Vorstellungen durch die -Art, wie wir vor Gegenständen afficirt werden, zu bekommen, heisst Sinnlichkeit</span>”.<a class="noteRef" id="xd31e5553src" href="#xd31e5553">3</a> -</p> -<p>Al de zelftegenspraak, die men <span class="sc">Kant</span> ten aanzien van het An-sich verweten heeft, vindt haar verklaring, zover zij onloochenbaar -is, in die tweeërlei zin van het An-sich. Alle tegenstrijdigheden verdwijnen, indien -men slechts die beide uitéén houdt: 1°. het meta-physies = psychies An-sich<a class="noteRef" id="xd31e5568src" href="#xd31e5568">4</a>, dat causaal kan zijn, ons „afficirt”, en zelf weer afhankelik is van <span id="xd31e5596"></span>2°. het meta-psychies An-sich. Al wat van het eerste gezegd wordt is dus in de grond -slechts het in de bewustzijnssfeer getransponeerde symbool van het tweede, eigenlike, -van alle bewustzijn onafhankelike An-sich. We kunnen dus ook zeggen: men moet onderscheiden -het <span lang="de">An-sich an-und-für-sich</span> en de „<span lang="de">Erscheinung</span>” van dit „An-sich” voor de „<span lang="de">innere Sinn</span>”, dus z’n vertijdeliking <span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>(heel het bewustzijnsleven, het psychiese als zodanig). Terwijl dan deze tijdelike -(en a.z. „phaenomenale”) wereld nog weer door haar verhouding tot het waarnemingsvermogen, -tot de uitwendige zinnelikheid, haar ruimtelik, in engere zin „zinnelik”, stoffelik, -„physies” wereldphaenomeen meebrengt en daarvan het An-sich, de „grond”, kan worden -genoemd. Wij behoeven bij elke plaats slechts te vragen: staan wij hier achter ruimte- -en tijd-kritiek of achter de 1<sup>ste</sup>, maar nog vóór deze laatste. -</p> -<p>Het An-sich als „afficirend”, als „oorzaak” (30) van gewaarwording, als gelijktijdig -met zijn <span lang="de">Erscheinung</span>, is <span class="ex">tijdelik</span> gedacht, maar <span class="ex">onruimtelik, onstoffelik</span>. Het kan dus b.v. „denkend subject” zijn, gelijk in het Psychomonisme. -</p> -<p>Deze hele conceptie staat dus, en is ook bij <span class="sc">Kant</span> stellig ontstaan, vóór zijn tijdkritiek, die hij zonder twijfel na en naar analogie -van zijn ruimtekritiek heeft ontdekt,<a class="noteRef" id="xd31e5629src" href="#xd31e5629">5</a> gelijk die analogie de grote drijfkracht van <span class="sc">Kant</span>’s hele systeem is geweest.<a class="noteRef" id="xd31e5638src" href="#xd31e5638">6</a> Opmerkelik is b.v. hoe <span class="ex">pas in de Prolegomena</span> (§ 10) de arithmetica in dezelfde verhouding tot de tijdkritiek komt te staan, als -de meetkunde tot de ruimteleer, terwijl van die rekenkunde <span class="ex">in de Aesthetik zelve … niet gerept wordt … terecht</span>. Want deze analogie, hoe voor de hand liggend en verleidelik ook, is fout en waardeloos, -al wordt die fout ook door nòg zoveel <span class="sc">Kant</span>-discipelen gelovig nagepraat: <span class="sc">Cohen</span>, <span class="sc">Natorp</span>, <span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span><span class="sc">Stammler</span> en zelfs de zelfstandige <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Riehl</span>.<a class="noteRef" id="xd31e5680src" href="#xd31e5680">7</a> <span class="sc">Heymans</span> heeft gelijk, dat hij ze nauweliks een enkel zinnetje van weerlegging waardig keurt -(G. u. E. § 35). -</p> -<p><span class="sc">Kant</span>’s geniale ruimte-vondst, die hem verhief boven heel de zinnelike wereld, die heel -de natuur in haar gewaande zelfstandigheid voor hem terug deed deinzen en verzinken, -bracht hem tot de vermetelste, meest „<span lang="de">widersinnische</span>”, aller wijsgerige hypothesen: ook de tijd is slechts „vorm”, geldt slechts „transcendentaal”, -en heel onze bewustzijnswereld is dus phaenomeen, nièt in die banale positivistiese -zin, waarin met en na <span class="sc">Comte</span> elk „wetenschappelik” schrijver, elk materialist, spreekt van de physiese en de psychiese -„verschijnselen”, waarmee hij dan de geweldige waarheid te verstaan wil geven, dat -al onze kennis „menselike”, „relatieve” kennis is („<span lang="fr">phénomènes</span>” bij <span class="sc">Bergson</span>, <span class="sc">Lévy-Bruhl</span> en tal van anderen), maar in die diepe kritiese betekenis van het woord, die, elke -voorstellingsmogelikheid overschrijdend, de geest nog enkel de negatie overlaat ter -bereiking van het begrip der meta-psychiese ontijdelikheid. Van dit tijdloos, tijdstellend -An-sich is alle wetenschap ons ontzegd; hier is de grens, niet van ons denken, wel -van ons kennen bereikt, hier had <span class="sc">Kant</span>’s geprangde geloof eindelik de ruimte gevonden, waar het weer vrij kon ademen. Hier -begint de metaphysica in de niet-wetenschappelike zin, die eigenlik metapsychica diende -te heten;—bij <span class="sc">Kant</span> de moraaltheologie, bij zijn dogmatiese epigonen het stelsel. Hier kan, dat spreekt -vanzelf, van „causaliteit”, zover deze tijd, immers verandering, onderstelt, geen -sprake meer zijn. Hier resten ons slechts door analogie verworven, negatieve „grensbegrippen”: -gelijk het ruimtelik heelal slechts een gewaarwordingsfunctie is van de ruimtestellende, -onruimtelike <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>psychiese werkelikheid, zo is deze zelf slechts een bewustzijnsfunctie van het tijdfunderend, -ontijdelik „An-sich”, dat als zodanig <span class="ex">eo ipso</span>, onafhankelik van en transcendent voor alle mogelike bewustzijn, <span class="ex">volstrekt onkenbaar</span> en slechts per negationem <span class="ex">denkbaar</span>, maar tevens, bij aanvaarding der nooit weerlegde, waarschijnlik wel nimmer te weerleggen, -tijdkritiek, <span class="ex">onloochenbaar</span> is … en de diepste grond van ons eigen wezen. Slechts de dogmadodende kenniskritiek -kan deze grens aller mogelike kennis stellen—slechts het dogma kan haar loochenen -(het tijd-realisme) of wanen haar te overschrijden (het „speculatief idealisme”). -En met de éne eeuwige waarheid in haar niet-tijdelik onveranderbaar niet-bestaan verwarre -toch niemand langer het An-sich in zijn tijdloos wijl tijdstellend zijn. Want de waarheid -is, als geheel aller mogelike ware oordelen, een functie van het oordeelvermogen, -dus van denkbeeldig bewustzijn, terwijl het An-sich niet alleen niet afhangt van het -bewustzijn, maar juist omgekeerd alle bewustzijn als z’n tijdfunctie eerst mogelik -maakt. -</p> -<p>Zonder bewustzijn geen waarheid, niet omgekeerd; zonder An-sich geen bewustzijn, niet -omgekeerd!—De geest, immers het denkbeeldig subject der mogelike ware oordelen, is -het prius der waarheid, het An-sich is het prius van zijn vertijdeliking, van de geest. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch4.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e345">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> HET REALE OF SUBSTRATUM DER NATUUR EN DE CAUSALITEIT. HET PSYCHIESE EN DE RUIMTE.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">De <span class="ex">verhouding van grond tot phaenomeen</span> een „causale” te noemen is altijd onzuiver, ja zelfs kortweg onjuist, onverschillig -of men ’t begrip causaliteit reserveert uitsluitend voor de <span class="ex">tevens ruimtelike</span> phaenomenale verhouding van zgn. „oorzaak en gevolg” in de physica („pseudo-causaliteit” -van <span class="sc">Heymans</span>) of wel het uitstrekt <span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span>over het terrein van het psychies gebeuren. In geen der beide gevallen behoeven wij -de door <span class="sc">Ziehen</span>’s realisties misverstand ons aangewreven „dubbele causaliteit”<a class="noteRef" id="xd31e5756src" href="#xd31e5756">8</a> voor onze rekening te nemen. Want naar de eerstgenoemde terminologie heeft elke beweging -haar „oorzaak” <span class="ex">uitsluitend</span> in voorafgaande beweging, naar het andere zuiverder woordgebruik is het (vermoedelik -psychies) reale, waarvan de beweging phaenomeen is, wel <span class="ex">oorzaak</span> van elke <span class="ex">concrete psychiese</span> bewegings<span class="ex">gewaarwording</span>, niet echter van het abstract systeem van bepaalde mogelike gewaarwordingsinhouden, -geformuleerd tot een bepaalde „beweging”. Ik acht het dus aanbevelenswaardig, vooral -tegenover realisties misverstand, voor deze specifieke verhouding van Reale tot Phaenomeen -de kennistheor. naam „<span class="ex">Grond</span>” (in de zin van hetgeen „ten grondslag ligt”) of reëel „<span class="ex">Substraat</span>” te behouden.<a class="noteRef" id="xd31e5781src" href="#xd31e5781">9</a> Het „phaenomeen” van een „reale” is <span class="ex">het geheel der phaenomenale</span> (op het universeel subject betrokken) <span class="ex">eigenschappen</span> van dit reale, een niet-tijdelike verhouding dus, in <span class="ex">tegenstelling</span> tot de causale. -</p> -<p>Een voorbeeld zal dit betoog volkomen duidelik maken: Naar het psychomonisme is de -psyche <span class="ex">substratum</span>, <span class="ex">reale</span>, van het phaenomeen hersenen, terwijl we <span class="ex">niet</span> kunnen zeggen: de psyche is <span class="ex">oorzaak</span> van de hersenen; <span class="ex">oorzaak</span> echter is de psyche actueel van alle concrete en potentieel van alle mogelike hersen<span class="ex">gewaarwordingen</span>,<a class="noteRef" id="xd31e5825src" href="#xd31e5825">10</a> door haar zuiver <span class="ex">causale</span> inwerking op („<span lang="de">Afficirung</span>” van) het waarnemingsvermogen van een andere psyche. Het physies phaenomeen van deze -zuiver psychiese <span class="ex">reële</span> inwerking van de ene psyche op de andere is de ruimtelike <span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span>(pseudo-)inwerking van het ene brein op het andere. Van deze physiese breinverandering -is dus het psychiese nimmer „oorzaak”, alleen weer reëel „substraat”. -</p> -<p>Terwijl het dus naar het realisme van elk allooi <span class="ex">hersenen</span> zijn, die ons de hersengewaarwordingen geven (= hun eigenschappen doen reproduceren) -is het voor de kennis-kritiek het <span class="ex">niet</span>-<span class="ex">ruimtelik</span> <span class="ex">reale</span> der hersenen (b.v. naar het monisme iets psychies), dat ons de hersengewaarwordingen -geeft (= de herseneigenschappen doet produceren). <span class="ex">Het reale is dus niet oorzaak van de natuur, maar zou oorzaak zijn van de gewaarwordingen -van het subject der natuur, indien dit bestond</span> (in plaats van te zijn slechts gedacht prius, „hypothesis”, van een slechts gedacht -betrekkingstelsel). -</p> -<p>Ziedaar (voor ’t eerst zover ik weet, en zo exakt mogelik) <span class="ex">causaal</span> ontleed de betekenis van de kennis-theoretiese stelling: <span class="ex">het reale</span> (= „<span lang="de">Ding an sich</span>” = „transcendent[aal] Object” = „<span lang="de">Sache</span>” = „<span lang="de">Gegenstand überhaupt</span>” enz.) <span class="ex">is substratum</span> (= „<span lang="de">das wahre Korrelatum</span>”, „<span lang="de">der transcendente Grund</span>”) <span class="ex">der natuur</span>. -</p> -<p>Moge na deze toelichting voor geen van mijn lezers meer onduidelik zijn het verschil -tussen 1: reële individuele gewaarwordingen, 2: phenomenale objecten (het ruimtelike -heelal), 3: het reële substratum van 2, van de objectieve wereld. (31) Vragen we naar -het ontstaan, de herkomst onzer gewaarwordingen, dan <span class="ex">hebben wij met 2 niets te maken</span>, enkel met concrete realiteit. Niet het objekt, maar zijn reëel substraat veroorzaakt -onze gewaarwording. „Aethertrillingen” zijn dus <span class="ex">nimmer oorzaak van</span> maar zijn <span class="ex">integendeel afleidsel uit</span> gewaarwordingen. -</p> -<p>Onze kleurgewaarwordingen „zijn” dus niet alleen geen aethertrillingen, maar evenmin -„gevolg” van aethertrillingen; de kennistheoreties-zuivere verhouding van beide is -deze: het reëel substratum der aethertrillingen veroorzaakt (indirect) onze kleurgewaarwordingen; -nader uitgewerkt: dezelfde <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>onruimtelike realiteit die op onze kleurzin zodanig inwerkt, dat onze geest de rood-gewaarwording -produceert (i.e. dat wij een kleur, i.c. rood, waarnemen) zou op onze bewegingszin, -indien deze (benevens onze tijdzin) maar fijn genoeg ontwikkeld ware, zodanig inwerken, -dat een bepaalde, door ons geproduceerde bewegings-gewaarwording 400 billioen maal -per seconde zou worden geremd, dat wij 400 billioen trillingen per seconde zouden -waarnemen.—Ander voorbeeld: Als wij een tafel zien, worden onze vorm-kleur-grootte-gewaarwordingen -niet veroorzaakt door een niet-gegeven, reële, concrete tafel (die bestaat niet), -noch door die objectieve tafel, die we zeggen „waar te nemen” (d.w.z. die we ons voorstellen -naar aanleiding van onze gewaarwordingen, en waarop we deze betrekken), maar door -het reële, en als zodanig vorm-, kleur-, grootte-loze substratum van ’t objekt tafel. -Doet die tafel dan niets in dit werkelik proces? Neen. Als we vragen naar de invloed -van die tafel stellen we ons op <span class="ex">phaenomenaal, ruimtelik</span> standpunt; ergo, die tafel werkt uitsluitend in op onze <span class="ex">hersenen</span> via lucht, aether, zintuigen; we zijn op het gebied der bewegingen, der „natuur”, -der zinnelike „ervaring”. We houden ons bezig met de wereld der ruimte—en daar mogen -al of niet gekleurde, klinkende, geurige, of enkel bewegende voorwerpen zijn (al naar -we ons het voorondersteld subjekt met kleur-, geluids- enz. -zin, of enkel met bewegingszin -wensen te denken),—ook mensen-lichamen, zintuigen, hersenen,—nooit, al doorkruisen -we („physiologies gesproken”!) die éne oneindige ruimte der éne eindige natuur in -alle richtingen, nooit of nergens zullen we daar ook maar <span class="ex">iets</span> psychies, een gedachte, een gewaarwording als zodanig, een verlangen, een herinnering -aantreffen,—geen subject, geen „geest” is daar, in de ruimte, te vinden. Dat weten -we met <span class="ex">absolute</span> analytiese zekerheid.<a class="noteRef" id="xd31e5917src" href="#xd31e5917">11</a> Als b.v. de heer <span class="sc">F. van Eeden</span> met het <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>Spiritisme (32) zegt (<span class="ex">De Blijde Wereld</span>, 1903, pag. 80), dat in deze kamer zich misschien wie weet hoeveel geesten bevinden,<a class="noteRef" id="xd31e5937src" href="#xd31e5937">12</a>—dan kunnen we met de apodiktiese aprioriese <span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span>stelligheid der kennisleer antwoorden: geen enkele! In deze kamer kan zich <span lang="la">ex hypothesi</span> niets anders bevinden dan … materie. Maar wijzelf dan, ik ben toch hier in deze kamer, -en ik ben toch een geest? hoor ik de heer <span class="sc">v. Eeden</span>, en niet hem alleen,<a class="noteRef" id="xd31e5994src" href="#xd31e5994">13</a> antwoorden.—Ook gijzelf, als geest, bevindt u <span class="ex">niet</span> in deze kamer.<a class="noteRef" id="xd31e6011src" href="#xd31e6011">14</a> <span class="ex">Waar precies</span> zou uw geest dan zijn? In uw lichaam, uw hersenen, soms? Welke plaats, welke vorm -heeft uw geest daar? (33) Wat zich in de ruimte, „in de kamer”, bevindt is enkel en -alleen … uw lichaam, alias … materie. En zo gij uw eigen geest zoekt, wilt localiseren, -„in de kamer”,—gij zult nergens anders terecht komen dan bij uw … brein.—Maar „ik”, -het Subject, ben toch „hier”. Zeker, doch dit „hier” is, zo zagen we juist boven, -een zuiver individueel psychies, onruimtelik begrip. Probeer maar, het te objectiveren, -te plaatsen in <span class="ex">de</span> ene ruimte … en op hetzelfde ogenblik zijt ge weer in de <span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span>stoffelike wereld terecht gekomen, is uw ik vervangen door uw brein. (<b>34</b>) Wij weten nu immers, dat zich onmogelik in de ruimte kan bevinden, wat zelf die -ruimte „stelt”.—Op <span class="sc">Kant</span>’s wijs gezegd: De geest is niet in de ruimte, maar de ruimte is in de geest. (<b>35</b>)—Dit geldt n.b. ook van elke individuele geest, al stelt deze niet de éne universele -ruimte, maar de ruimtelikheid zijner gewaarwordingsinhouden. Tegenover het neo-realisme -der zgn. Neo-Kantianen kan dit niet scherp genoeg gehandhaafd worden. Zo lezen wij -op p. 565 van <span class="sc">Bellaar Spruyt</span>’s <span class="ex">Geschiedenis der Wijsbegeerte</span>: „Wat wij van onze jeugd af beschouwen als onafhankelijk van ons bestaande zijn zekere -dingen in de ruimte; maar ruimte en al wat daarin is, is afhankelijk van ons kenvermogen -[tot zover heel goed] d.w.z. natuurlijk niet van <i>ons individu, dat zelf ruimte inneemt</i>, maar van het synthetisch element in ons kenvermogen, dat in alle menschen voorkomt -en waaraan ruimte haar bestaan dankt.” Het door mij gecursiveerde mag alleen geschreven -worden door … een materialist d.w.z. iemand, voor wie „het individu” betekent … stof. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch4.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e361">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> HET AN-SICH-LOOS IMMANENT „IDEALISME” ALS TERUGVAL IN REALISTIES PHYSICISME. DE GOEDE -BERKELEY, HALLUCINATIES EN NA-KANTIAANSE „ONGERIJMDHEID”.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Trouwens, heel dat An-sich-loochenend ethiserend irrealisme, deze <span class="sc">Kant</span>verzaking in naam van <span class="sc">Kant</span>, waarvan in Duitsland <span class="sc">Windelband</span>, <span class="sc">Rickert</span>, <span class="sc">Natorp</span> de hoofdvertegenwoordigers zijn en dat hier te lande een echo gevonden heeft in <span class="sc">Bellaar Spruyt</span>, <span class="sc">Kohnstamm</span> en Dr. <span class="sc">Ovink</span>, berust in de grond op het oude, door <span class="sc">Kant</span> vernietigde, object-realisme, op <span class="ex">physicisme</span> (om de tegenstelling tegen het psychisme scherper te doen uitkomen dan met het woord -naturalisme, daar „natuur” juist bij deze richting al het causaal-verbondene, heel -de wereld in tijd en ruimte, heel <span class="sc">Kant</span>’s Erfahrungswelt, <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>dus in elk geval ook het psychiese omvat). Zij allen moeten <span class="sc">Kant</span>’s leer verlaten reeds bij die fundamentele vraag: <span class="ex">hoe komen we aan onze gewaarwordingen</span>? Zij loochenen het An-sich dat ons voor <span class="sc">Kant</span><a class="noteRef" id="xd31e6102src" href="#xd31e6102">15</a> en in waarheid de gewaarwordingen geeft,—voor hun is „het begrip ‚gegeven zijn’ (is) -het allerlastigste van de geheele <span lang="de">Erkenntniskritik</span>”, zoals Dr. <span class="sc">Ovink</span> (<span class="ex">Twm. Ts.</span> 1897, p. 554) het uitdrukt,—natuurlik, want nu blijft hun als oorzaak onzer gewaarwording -alleen … het object over! En hoezeer men nu dit object ook „idealiseren” moge—het -is en blijft een gewaarwordings-derivaat, een ruimtelik iets. (<b>36</b>) -</p> -<p>Bij ons polemiseert Dr. <span class="sc">Ovink</span> (<span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">Transcendentale Methode, Twm. Ts.</span> 1897, p. 366) aldus: „En dan die zoogenaamde subjectiviteit der zinnelijke gewaarwordingen! -Deze moeten in de ziel <span class="ex">veroorzaakt</span> zijn door de dingen, die dan natuurlijk als reeds existeerende gedacht worden. En -existeeren doen ze dan even natuurlijk in de ruimte; dus die ruimte is er al.”—„Even -natuurlijk” … slechts voor Dr. <span class="sc">Ovink</span>’s naturalisme.—Want die „dingen” zijn natuurlik <span class="ex">niet</span> de natuurdingen; en existeren doen ze dus even natuurlik … niet in de ruimte.—Dr. -<span class="sc">Ovink</span>’s irrealisme, dat <span class="sc">Kant</span>’s phaenomenaal object als „handeling” en het Ding-an-sich als „taak” wil opvatten -(„Deze uitdrukking heeft het voordeel, dat zij radicaal het quasi van zelfsprekend -begrip ‚zijn’ en ‚existeeren’ opheft”!), vervalt dan ook radicaal in materie-realisme: -„een individueele ziel,… op een bijzondere [?] wijze gebonden aan een levend stoffelijk -lichaam, dat weer [weer? dus „gebonden aan” wil bij u zeggen: „afhankelijk van”?!] -van andere niet-levende stoffelijke lichamen afhankelijk is,”… (p. 366). <span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>Dr. O. acht dan ook mogelik, nog wel „<span class="ex">binnen</span> het terrein der empirische wetenschap”,.. „het construeeren eener causale betrekking -tusschen die twee”, sc. de „zich bewegende lichamenwereld” en „de zinnelijke gewaarwordingen -als bloote toestanden van het constante Ik.” „Zoowel het zoogenaamde subject als het -zoogenaamde object zijn voor de <span lang="de">Erkenntnistheorie</span> twee provinciën van het ééne rijk der <span class="ex">phaenomenen</span>. En het is de taak der empirische wetenschap de betrekking tusschen die twee te ontdekken.” -</p> -<p>Wij hebben in het voorgaande aangetoond, 1°. waarom die betrekking geen causale kan -zijn, tussen onruimtelike bewustzijnstoestanden zelf, en de ruimtelike kennistheoretiese -functie van het bewustzijn, genaamd natuur, en 2°. dat noch voor de physica (die van -bewustzijnstoestanden als zodanig opzettelik abstraheert) noch voor de psychologie -(die zich uitsluitend met deze bemoeit) die betrekking naar haar <span class="ex">ontologies werkelike</span> wezen een voorwerp van onderzoek kan zijn. Ik zou dus niet weten, welke „empirische -wetenschap” deze betrekking zou kunnen onderzoeken, aangezien de psychophysica bij -de door ervaring gegeven, ten onrechte dus genaamde, „paralleliteit” alias gelijktijdigheid -van beide blijft staan, zonder de verklaring daarvan zelfs maar te vragen.—Zonder -kennisleer en metaphysica, die wel voor <span class="ex">ons</span> „empirische wetenschap” mogen heten, maar juist voor Dr. <span class="sc">Ovink</span>’s „transcendentalisme” met z’n normatieve methode als <span class="ex">tegenstelling</span> tegen de empiriese wetenschap worden geponeerd, komt men hier geen stap verder dan -het … psychophysies materialisme, waarin dan ook, hoezeer zij het in phaenomenologiese -termen transponeren, èn <span class="sc">Münsterberg</span>, èn <span class="sc">Natorp</span> <span class="corr" id="xd31e6191" title="Bron: en">èn</span> <span class="sc">Rickert</span>, èn (ten onzent) <span class="sc">Ovink</span> <span class="corr" id="xd31e6200" title="Bron: en">èn</span> <span class="sc">Spruyt</span> zijn blijven steken. -</p> -<p>Zo noemt <span class="sc">Spruyt-Kohnstamm</span> op pag. 436 de „natuurdingen” „de uitwendige oorzaken van het ontstaan der gewaarwording”. -Pag. 541: „De <span class="ex">werkelijke</span> eik is de inhoud eener voorstelling van den volmaakten geest, die <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>onberispelijk en volledig denkt wat er van een eik kan en moet gedacht worden. Mijn -voorstelling is dus de zeer gebrekkige opvatting, die ik van den inhoud dier goddelijke -voorstelling heb kunnen verwerven”. Dit zogenaamd „objectief idealisme” staat lijnrecht -tegenover <span class="sc">Kant</span>’s krities idealisme: -</p> -<p>„Kan en moet gedacht worden” … op welke grond? En hoe wilt gij weten, dat uw voorstelling -de „opvatting” van de „inhoud” van een „goddelijke voorstelling” is?! Gij maakt van -het kennistheoreties subject der natuur, dat natuurlik slechts de subjectieve functie, -het „phaenomeen” der werkelikheid „kent”, en dat van het begrip natuur het onontbeerlik -<span class="ex">prius</span> is, een metaphysies en metapsychies God, een ondenkbaar, altans wetenschappelik onbruikbaar, -subjekt der werkelikheid, dat een bepaald systeem van oordelen er op na houdt, en -’t geen daarmee strijdt verwerpt,… alleen omdat hij dat zo wil (of „moet” ook hij?) -zonder enige werkelikheids<span class="ex">grond</span>, zonder andere „werkelikheid” dan die deze god belieft voor te stellen (of te scheppen?), -terwijl het onbegrijpbaar blijft, hoe wij van de voorstellingen van deze god ooit -enig vermoeden zouden kunnen krijgen! En dat zou „immanente” wijsbegeerte zijn! Zo -zet men <span class="sc">Kant</span> aan kant! Dat deze goddelike geest „moet” kan voor u zelf geen zin hebben, noch ethies, -noch causaal! Immers: <span class="ex">wij</span> moeten, volgens u ethies, omdat wij aan hem als criterium gebonden zijn, maar wat -kan hèm binden? -</p> -<p>Pag. 569: „Wij zien den sinaasappel, het voorwerp, als het model aan, den maatstaf, -waarnaar zich onze voorstelling moet richten”. <abbr title="Nota bene">N.b.</abbr> die sinaasappel, die pas ontstaat door onze „voorstelling”<a class="noteRef" id="xd31e6238src" href="#xd31e6238">16</a>,—die al z’n eigenschappen te danken heeft aan de waarnemende geest! En hoe kent gij -dan uw model? Hoe wilt gij vergelijken met uw model? <span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span>Dat model, waarvan ge zelf beweert, dat het niet gegeven, maar tot taak gesteld („<span lang="de">aufgegeben</span>”) is!—Pag. 500: „De conclusie ligt voor de hand [gegeven: wij kennen aan onze ruimtelike -kennis ’t zelfde karakter van algemeenheid en noodzakelike waarheid toe als aan de -logica], dat ook de ruimtelike waarheden niets anders zijn dan regels, die ons zeggen -hoe wij verplicht zijn [sic!] de dingen te aanschouwen.” Het behoeft nauweliks gezegd, -dat in heel <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Aesthetik</span>” dat woord „verplicht zijn” niet voorkomt, zo min als het begrip. We beleven echter -in dit werk het genoegen, dat <span class="sc">Spruyt</span>’s onkants en onjuist ethicisme zowel ten aanzien van de ruimte als ten aanzien van -de logica <span class="ex">capituleert</span> voor de <span class="ex">werkelike Kantiaanse (natuur)wettelikheid</span> van onze <span class="ex">denkende</span> en <span class="ex">aanschouwende</span> geest:—wat de ruimte betreft p. 563 reeds: -</p> -<p>„Ons kenvermogen oordeelt in die [sc. meetkundige] stellingen alleen over de wetten -waarop het van nature de gewaarwordingen tot ruimtebetrekkingen verbindt.” Rectissime!—Evenzo -in zake logica: op pag. 590 s. wil <span class="sc">B. Spruyt</span> eerst het „absoluut recht” afleiden uit ’t feit, dat ook een „positivist” „recht -meent te hebben op een billijke critiek”. Nochtans, een „billijke” critiek (zoals -we in ’t verloop van ons werk<a class="noteRef" id="xd31e6276src" href="#xd31e6276">17</a> nader zullen zien) wil zeggen: een kritiek, die het beoordeelde noch beter noch slechter -maakt, dan het is, noch meer noch minder lof of blaam geeft, dan er aan „toekomt”, -dan het „verdient” of „waard is”, kortom <span class="ex">waarheid</span> bij de beoordeling, i.e.: zich stipt houden aan de <span class="ex">werkelikheid</span><a class="noteRef" id="xd31e6284src" href="#xd31e6284">18</a>. Ook hier dus slechts éne waarheid (in beoordeling), gegrond op de éne werkelikheid -(des positivists <span class="ex">werkelike</span> opvatting).—Zo funderen wij dus ook hier de „Idee der waarheid” zonder enige <span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span>onbehoorlike „behoorlijkheid”<a class="noteRef" id="xd31e6296src" href="#xd31e6296">19</a>. Even zo met die plicht tot logies denken, die wij loochenen, aangezien wij de mogelikheid -van onlogies denken ontkennen.—Pag. 591: „Maar hiermede is tevens dat onvoorwaardelijk -karakter van den plicht erkend. De eisch van logisch te denken kan alleen toegegeven -worden door iemand, die erkent, dat het niet van ons persoonlijk goedvinden afhangt, -hoe wij leven zullen, maar dat wij gebonden zijn, zekere gedragslijn te volgen. Deed -hij het niet, hij zou zich uit elk dispuut kunnen redden door te verklaren: ‚Het lust -mij heden niet, normaal te denken, vandaag zie ik geen bezwaren in ’t aannemen van -tegenstrijdigheden.’ ” Wel, de schrijver dier regelen zou zo iemand <span class="ex">niets</span> geldigs kunnen antwoorden. Wij echter wel. Wij zouden hem verwijzen naar diezelfde -schrijver op p. 392, waar hij zou lezen: „Wanneer ik den maior en den minor van een -syllogisme mij duidelijk voorstel, ben ik volstrekt niet meer vrij, zus of zoo te -oordeelen. Wat willekeurig is, is alleen het <span class="ex">uitspreken</span> van het oordeel in woorden; de <span class="ex">vorming</span> van het oordeel gaat buiten onzen wil om.” Dit is volkomen juist—al heeft <span class="sc">Spruyt</span>’s teleologisme daarmee zich zelven weerlegd.—Heel die ontkenning ener „werkelikheid” -als prius en norm van het zuiver theoreties begrip „waarheid”, zowel bij het zogenaamde -„pragmatisme” als bij dit ethicisme is zonder <span class="ex">dogmaties object-realisme</span> dan ook nauweliks denkbaar. En de bovengenoemde schrijvers bevestigen dit verband -ten volle. Zo <span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span>vinden we nog bij <span class="sc">Spruyt</span>, behalve het reeds genoemde, op p. 82 de gewaarwording als het „psychische gevolg -van zintuigsprikkeling”! en op p. 86 wordt gewaagd van „<span class="ex">betrouwbare waarnemingen</span>, die ons toonen, hoe de werkelijke stoffelijke [sic!] wereld <span class="ex">verschijnt</span> aan menschen met normale zinnen en normaal verstand.”! -</p> -<p>Ditzelfde, zij ’t ook nog zo anti-naturalisties „… naturalisme<span class="corr" id="xd31e6350" title="Niet in bron">”</span> sijpelt door op p. 566 b.v., waar bedoeld wordt: „de bestanddeelen der stoffelijke -wereld” en dan staat: „de bestanddeelen der werkelijkheid” „zijn de inhoud van ideale -voorstellingen van ‚het Subject’ ”! Omtrent die grote vraag: hoe komen we aan onze -gewaarwordingen, en wat is hun betekenis t.o.v. object en An-sich, vinden we dan ook -louter onklaarheid en <span class="sc">Kant</span>-verzaking. -</p> -<p>Nemen we een sinaasappel waar, dan is de gewaarwordingsinhoud (oranje, rond enz.) -bij <span class="sc">Kant</span> oorspronkelike, d.w.z. (niet re-)productieve reactie van de geest (in eigen oorspronkelike -„<span class="ex">vorm</span>”) op de inwerking van qualitatief onbekende werkelikheid (zodat de inhoud <span class="ex">enkel</span> effect, <span class="ex">nooit kopie</span> is en de vorm <span class="ex">noch</span> ’t een, <span class="ex">noch</span> ’t ander); bij <span class="sc">Spruyt</span>, die geen andere „werkelikheid” heeft dan de objecten, is de kleur, gedaante, enz. -„copie” van een „werkelijke” objekteigenschap, d.w.z. van de inhoud van een „goddelijke” -voorstelling.—<b>Voor Kant (en Berkeley en Heymans) maakt de waarneming het object mogelik,—voor Spruyt -(en alle realisten) maakt het object de waarneming mogelik.</b><a class="noteRef" id="xd31e6381src" href="#xd31e6381">20</a> Maakt het krities enig verschil <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>of men van Gods sinaasappel (het goddelik object van ’t „objectief idealisme”) dan -wel van niemands sinaasappel (het subjectloos An-sich van het dogmaties realisme) -de kopie meent te hebben?—<span class="sc">Berkeley</span>, „de goede <span class="sc">Berkeley</span>”, was nog een stuk kritieser en redeliker en … kantiaanser, trots <span class="sc">Kant</span>! Die maakte tenminste niet het goddelik objekt, maar God zelf tot bron onzer gewaarwordingen, -niet het produkt, maar het onkenbare transcendente producens—evenals, in de grond, -<span class="sc">Kant</span>.—<span class="sc">Spruyt</span>’s kritiek op <span class="sc">Berkeley</span> is dan ook even realisties als onjuist. <span class="sc">Berkeley</span> zou moeten zeggen: de sinaasappel bestaat <span class="ex">niet</span> als ik er niet naar kijk. Dit zou juist zijn indien … „ik” het kennistheoreties subject -van „de sinaasappel” ware, i.p.v. enkel van <span class="ex">mijn</span> sinaasappelgewaarwordingen. Deze fout heeft <span class="sc">Berkeley</span> echter nooit begaan! Dat het bestaan van de sinaasappel slechts van (zij het ook -denkbeeldige) waarneming afhangt, dit hééft <span class="sc">Berkeley</span> gezegd: zonder percipi geen esse! en het is èn Kantiaans èn juist!—„<span class="sc">Berkeley</span> heeft niet opgemerkt, dat het verschil tusschen ware denkbeelden eenerzijds en onware -denkbeelden, hallucinaties en illusies anderzijds wegvalt, als ieder ondersteld wordt -alleen zijn eigen zielstoestanden te kennen.” Terecht heeft <span class="sc">Berkeley</span> dat „niet opgemerkt”. Want het is onjuist.—Natuurlik kent ieder alleen zijn eigen -zielstoestanden, in de strenge zin van het woord „kennen”<a class="noteRef" id="xd31e6452src" href="#xd31e6452">21</a>. Maar een „objectief” oordeel: „dáár, op zóveel m.M. afstand van die tafelrand, ligt -een sinaasappel <span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span>van zóveel gram enz.”, is er een over mogelike (inbegrepen: onder bepaalde omstandigheden -noodwendige) zielstoestanden van alle mogelike subjecten van bepaalde soort. Dit oordeel -is al of niet waar. „<span lang="la">Percipitur Chimaera, ergo est</span>” houdt <span class="sc">Spruyt</span> aan <span class="sc">Berkeley</span> voor. Natuurlik, est Ch., sc. als gewaarwordingsgroep of gedachte. Maar niet objectief, -als voorwerp in de ruimte. Immers voor het Subject der natuur en derhalve voor alle -mogelike individuele subjecten, als coenosubjectieve waarnemingsmogelikheid, bestaat -zij niet. <span class="sc">Berkeley</span> had dus misschien wat voorzichtiger zijn bedoeling uitgedrukt door van de natuurdingen -(niet van de subjecten! n.b.) te zeggen, in pl. v. <span lang="la">esse = percipi, esse = percipi posse</span>, een amendement (later verwezenlikt door de „<span lang="en">permanent possibilities of sensation</span>” van zijn landgenoot <span class="sc">Stuart Mill</span>), door B. zelf … uit voorzichtigheid afgewezen<a class="noteRef" id="xd31e6482src" href="#xd31e6482">22</a>. <span class="sc">Spruyt</span> zelf geeft een alles behalve „immanente” eigen opvatting van het verschil: „Hallucinaties -bestaan, maar zijn geen ware voorstellingen, omdat zij niet overeenstemmen met de -werkelijkheid.” Dat is een waarheid als … een zeker levend objekt,—ook voor <span class="sc">Berkeley</span>! De enige vraag is maar: Wat betekent hier „werkelijkheid”? „geeft men het geloof -aan die werkelijkheid op” … Aan welke werkelikheid? Aan een bestaan, onafhankelik -van waarnemende subjectiviteit? Die „werkelikheid” loochent <span class="sc">Berkeley</span>… <span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>terecht. Of aan een bestaan voor elk normaal waarnemend subject? Die aanvaardt B.… -terecht.<a class="noteRef" id="xd31e6538src" href="#xd31e6538">23</a> -</p> -<p>Het zij mij vergund <span class="sc">Berkeley</span>’s eigen woorden hier aan te halen (<span class="ex">Pr. of H. K.</span> sect. 6 p. 158): -</p> -<p>„<span lang="en">Some truths there are so near and obvious to the mind, that a man need only open his -eyes to see them. Such I take this important one, viz. that all the choir of heaven -and <span class="corr" id="xd31e6575" title="Bron: fourniture">furniture</span> of the earth, in a word all those bodies which compose the mighty frame of the world, -have not any subsistence without a mind, that their <span class="ex">being</span> is to be perceived or known; that consequently so long as they are not actually perceived -by me, or do not exist in my mind or that of any other created spirit, they must either -have no existence at all, or else subsist in the mind of some Eternal Spirit—it being -perfectly unintelligible, and involving all the absurdity of abstraction, to attribute -to any single part of them an existence independent of a spirit. To be convinced of -which, the reader need only reflect, and try to separate in his own thoughts the <span class="ex">being</span> of a sensible thing from its <span class="ex">being perceived</span>.</span>” -</p> -<p>Op smetteloos immanente wijze spreekt <span class="sc">Berkeley</span> over de onderscheiding tussen objektieve werkelikheid en chimera: <span class="ex">Dial.</span> III, p. 330: Phil. tot Hylas, na de voornaamste onderscheidings-criteria genoemd -te hebben<span class="corr" id="xd31e6596" title="Bron: ,:">:</span> „<span lang="en">In short, by whatever method you distinguish <span class="ex">things</span> from <span class="ex">chimeras</span> on your scheme, the same, it is evident, will hold upon mine. For, it must be, I -presume, by some perceived difference; and I am not for depriving you of any one thing -that you perceive.</span>” -</p> -<p><span class="sc">Berkeley</span> denkt er dus niet aan, de <span class="ex">objekten</span>, de phaenomena, te loochenen, integendeel; hij ontdekt en betoogt <span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span>juist hun <b>immanentie</b>, geheel in overeenstemming met <span class="sc">Kant</span>, al is bij hem van <span class="sc">Kant</span>’s kriticistiese onderscheiding tussen vorm en inhoud nog geen sprake.<a class="noteRef" id="xd31e6627src" href="#xd31e6627">24</a> Maar wat <span class="sc">Berkeley</span> altans schijnbaar, en naar <span class="sc">Kant</span>’s misduiding (<b>38</b>), die hem <span class="sc">Kant</span>’s verwijt van „<span lang="de">mystischen und schwärmerischen Idealismus</span>” heeft op de hals gehaald, loochent, zijn … dezelfde „<span lang="de"><span class="ex">Sachen</span> an sich selbst</span>”, die … <span class="sc">Bellaar Spruyt</span> ontkent, die „<span lang="de">Sachen</span>” (Dinge an sich), waarvan <span class="sc">Kant</span> zei: „<span lang="de">die zu bezweifeln ist mir niemals in den Sinn gekommen</span>”. -</p> -<p>Als <span class="sc">Kant</span> zelf in § 57 van zijn <span class="ex">Prolegomena</span> als „<span class="ex" lang="de">Beschluss</span>” de summa geeft van heel zijn kenniskritiek, zijn „<span lang="de">Grenzbestimmung der reinen Vernunft</span>”, zegt hij: -</p> -<p>„<span lang="de">Nach den allerklarsten Beweisen, die wir oben gegeben haben, würde es Ungereimtheit -sein, wenn wir von irgend einem Gegenstande mehr zu erkennen hofften, als zur möglichen -Erfahrung desselben gehört, oder auch von irgend einem Dinge, wovon wir annehmen, -es sei nicht ein Gegenstand möglicher Erfahrung, nur auf das mindeste Erkenntnis Anspruch -machten, es nach seiner Beschaffenheit, wie es an sich selbst ist, zu bestimmen</span>”… -<span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span></p> -<p><span class="sc">Kant</span>’s hele leer scherpt in: Het is ongerijmd, te menen dat de objekten die wij kennen -Dinge an sich zijn. -</p> -<p>Maar dan: „<span lang="de">Es würde aber andererseits eine noch grössere Ungereimtheit sein, wenn wir gar keine -Dinge an sich selbst einräumen … wollten</span>”! -</p> -<p>Men ziet nu, hoeveel meer recht de „idealistiese” verdedigers dezer laatste post-kantiaanse -„ongerijmdheid” hebben, zich (neo-)Kantianen te noemen, dan de gewone „realistiese” -aanhangers der prae-kantiaanse „ongerijmdheid”!<a class="noteRef" id="xd31e6714src" href="#xd31e6714">25</a> -<span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span> </p> -</div> -</div> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e5412"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5412src">1</a></span> We weten nu: slechts dogmaties realisme waant deze „natuur”, van bewustzijn afhankelik -als zij is,… de oorzaak van bewustzijn, van gewaarwordingen, noemt b.v. de rode appel -of de beweging van stofdelen de oorzaak van m’n gewaarwording, terwijl mijn gewaarwording -tot die beweging staat niet als gevolg, maar als een werkelik geval van een oneindige -reeks denkbeeldige, mogelike gevallen. Zie voor het verschil tussen 1 en 2 vooral -b.v. K. d. r. V. p. 182 ss.: „<span lang="de">subjective Apprehension</span>” en „<span lang="de">objective Erscheinung</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e5412src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5448"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5448src">2</a></span> Een gedachte van onschatbare waarde in de strijd tegen het immaterialisties dualisme -van <span class="sc">Lotze</span>, <span class="sc">Thiele</span>, <span class="sc">Apel</span> c.s., vóór het soortgelijk monisme van <span class="sc">Kant</span>, <span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Eisler</span> c.s. Want is eenmaal <span class="pageNum" id="pb71n">[<a href="#pb71n">71</a>]</span>het dogmaties materie-realisme overwonnen, dan gaat de strijd nog uitsluitend om de -vraag: is de natuur <span lang="de">Erscheinung</span> van het ons bekende psychiese, van geestelike werkelikheid, gelijksoortig aan, en -aan soortgelijke wetten onderworpen als, het ons bekende psychiese leven, of nog van -iets anders, heterogeens, waarvan ons dus elke voorstellingsmogelikheid ontzegd is. <a class="fnarrow" href="#xd31e5448src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5553"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5553src">3</a></span> Wie meer plaatsen voor het „An-sich” wil hebben zoeke op: p. 321: „<span lang="de">an sich selbst d.i. ohne alle Beziehung auf die Sinne …</span>”; p. 233; vooral <span class="ex">Proleg.</span> § 13 Anm. II, al. 3 en 4 en § 57. <a class="fnarrow" href="#xd31e5553src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5568"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5568src">4</a></span> Vergelijk voor deze onderscheiding wat <span class="sc">Bolland</span> noemt: <span lang="de">ein Ding an sich erster Instanz</span>, of te wel „<span lang="de">das erkenntnistheoretisch Transcendente</span>” (voorbeeld: <span lang="de">für einen jeden alle andern Ich</span>) tegenover „<span lang="de">das Ding an sich in zweiter Instanz, das Ding an sich im ontologischen Verstande. -In erkenntnistheoretischer Hinsicht giebt es ‚Dinge an sich’, in ontologischer Beziehung -dürfen wir nur von einem einzigen Ding an sich reden, wobei denn freilich der Begriff -Ding oder Substanz in den des Wesens, der Essenz, umschlägt.</span>” (<span class="ex">Wereldraadsel</span>, p. 502). Het verschil is echter, dat dit „An sich in 2de instantie” voor <span class="sc">Hartmann-Bolland</span> als ontologies dogma staat tegenover het kenniskrities An-sich. Voor <span class="sc">Kant</span> is het daarentegen een zuiver kenniskritiese hypothese, ter oplossing van het raadsel -van een bepaald soort synthetiese oordelen a priori. <a class="fnarrow" href="#xd31e5568src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5629"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5629src">5</a></span> Dat zal ook wel een reden mee zijn, waarom hij dergelijke gedeelten uit de 2de druk -heeft verwijderd;—het tijd-idealisme zag geen kans, ze te laten staan. In zoverre -is dan ook, lijnrecht in tegenstelling met <span class="sc">Schopenhauer</span>’s gangbaar oordeel, de 2de druk juist idealistieser dan de 1ste. <a class="fnarrow" href="#xd31e5629src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5638"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5638src">6</a></span> Een zinnetje als het volgende uit de 1e druk K. d. r. V. acht ik tekenend voor <span class="sc">Kant</span>’s oorspronkelike gedachtengang: „<span lang="de">Nun behaupte ich: die eben angeführten <span class="ex">Kategorien</span> sind nichts Anders, als die <span class="ex">Bedingungen des Denkens zu einer möglichen Erfahrung, so wie Raum und Zeit die Bedingungen -der Anschauung</span> zu eben derselben enthalten.</span>” (p. 124). <a class="fnarrow" href="#xd31e5638src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5680"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5680src">7</a></span> Dit levert stellig een ernstig te behartigen bijdrage tot de psychologie van het gezag -bij de meest krities-aangelegde geesten! Ten onzent hebben o.a. Dr. <span class="sc">Bellaar Spruyt</span> en de heer <span class="sc">P. Bierens de Haan</span> die fout overgenomen. <a class="fnarrow" href="#xd31e5680src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5756"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5756src">8</a></span> Zie <span class="ex" lang="de">Leitf. der phys. Psychologie</span>⁴, p. 265. <a class="fnarrow" href="#xd31e5756src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5781"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5781src">9</a></span> <span class="sc">Kant</span> zelf noemt nu en dan (b.v. K. d. r. V. p. 258) ’t An-sich „Ursache der Erscheinung”, -evenals hij „<span lang="de">Erscheinung</span>” soms neemt niet in objectieve maar in individuele zin, voor „<span lang="de">Vorstellung</span>” of „<span lang="de">Wahrnehmung</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e5781src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5825"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5825src">10</a></span> Heel goed <span class="sc">Kinkel</span>, o. c. p. 64. <a class="fnarrow" href="#xd31e5825src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5917"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5917src">11</a></span> K. d. r. V. (p. 304): „<span lang="de">Wir haben in der transscendentalen Aesthetik <span class="pageNum" id="pb79n">[<a href="#pb79n">79</a>]</span>unleugbar bewiesen: dass Körper blosse Erscheinungen unseres äusseren Sinnes und nicht -Dinge an sich selbst sind. Diesem gemäss können wir mit Recht sagen: dass unser denkendes -Subject nicht körperlich sei, das heisst: dass, da es als Gegenstand des inneren Sinnes -von uns vorgestellet wird, es, insofern als es denkt, kein Gegenstand äusserer Sinne, -d.i. keine Erscheinung im Raume sein könne. Dieses will nun so viel sagen: es können -uns niemals unter äusseren Erscheinungen denkende Wesen, <span class="ex">als solche</span>, vorkommen, oder, wir können ihre Gedanken, ihr Bewusstsein, ihre Begierden etc. -nicht äusserlich anschauen; denn dieses gehört alles vor den innern Sinn.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e5917src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5937"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5937src">12</a></span> „Als men hem [„de materialist”] namelijk vraagt of hij het mogelijk houdt dat in ditzelfde -vertrek op ditzelfde oogenblik een oneindige verscheidenheid van hoog en laag georganiseerde -wezens, engelen, demonen, geesten of hoe men ze noemen wil, vertoeft, dan zal hij -dit bij voorbaat ten stelligste ontkennen en al die ideeën toeschrijven aan mystiekerij, -bijgeloof en bakerpraatjes.” -</p> -<p class="footnote cont">Vermoedelik zal „de materialist” te krities zijn voor zo <span class="ex">krities</span> een ontkenning, want hij is zich allicht niet bewust van voldoende grond voor <span class="ex">zekerheid a priori</span> hieromtrent, te danken aan de machthebbende kenniskritiek. -</p> -<p class="footnote cont">Laten wij ons hier vermeien in <span class="sc">Leibniz’</span> ironies antwoord aan <span class="sc">Clarke</span> (die in een brief gelijksoortig vermoeden geopperd had voor het onding der „ledige -ruimte”: „<span lang="fr">Dieu est certainement présent dans tout l’espace vide; et peut-être qu’il y a aussi -dans cet espace plusieurs autres substances, qui ne sont pas matérielles, et qui par -conséquent ne peuvent être tangibles, ni aperçues <span class="corr" id="xd31e5957" title="Bron: pas">par</span> aucun de nos sens.</span>”): -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="fr">Au reste, si l’espace vide de corps (qu’on s’imagine) n’est <span class="corr" id="xd31e5965" title="Bron: past">pas</span> vide tout à fait, de quoi est-il donc plein? Y a-t-il peut-être des esprits étendus -ou des substances immatérielles, capables de s’étendre et de se resserrer, qui s’y -promènent et qui se pénètrent sans s’incommoder, comme les ombres de deux corps se -pénètrent sur la surface d’une muraille?” etc … „N’est-ce pas renverser les notions -des choses, donner à Dieu des parties, donner de l’étendue aux esprits? Le seul principe -du besoin de la raison suffisante fait disparaître tous ces spectres d’imagination. -Les hommes se font aisément des fictions, faute de bien employer ce grand principe.</span>” (Uitg. <span class="sc">Janet</span>, I p. 778). -<span class="pageNum" id="pb80n">[<a href="#pb80n">80</a>]</span></p> -<p class="footnote cont">Het is een hoog intellectueel genot, uit de lectuur van <span class="sc">Leibniz</span> te beseffen, over welke verlegenheden en afdwalingen van deze zijn geniale voorganger -<span class="sc">Kant</span> ons heen heeft geholpen, en hier de voorbereiding van problemen en termen van <span class="sc">Kant</span> gade te slaan. <a class="fnarrow" href="#xd31e5937src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e5994"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e5994src">13</a></span> Cf. <span class="sc">Alfred Binet</span>, <span class="ex" lang="fr">L’Ame et le Corps</span>, p. 157: „<span lang="fr">A ce raisonnement théorique on pourrait déjà objecter qu’en fait, dans notre vie vécue, -nous ne cessons pas de localiser dans l’espace, quoiqu’un peu vaguement, notre pensée, -notre moi, notre ensemble intellectuel. En ce moment je me considère moi-même et je -me prends comme exemple. J’écris ces lignes dans mon cabinet de travail, et il n’y -a pas de raisonnement métaphysique qui puisse me faire abandonner cette conviction -intime que mon tout intellectuel est dans cette chambre, du deuxième étage de ma maison -de Meudon. Je suis ici et non ailleurs. Mon corps est ici, et mon âme, si j’en ai -une, est ici. Je suis où est mon corps, je crois même que je suis dans mon corps.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Interessante belijdenis van een geloof, dat niet gedacht, van een gedachte, die niet -geloofd kan worden! <a class="fnarrow" href="#xd31e5994src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6011"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6011src">14</a></span> De heer <span class="sc">v. Eeden</span> zij hier herinnerd aan zijn eigen „<span class="ex">Studies</span>” III, <span class="ex">Redekunstige Grondslag van Verstandhouding</span>, § 125, waar hij zijn mystiek, onveranderlik, „absoluut” („absoluter dan de tijd -zelve”) „Ik” eveneens onruimtelik maakt. <a class="fnarrow" href="#xd31e6011src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6102"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6102src">15</a></span> Duidelik vooral <span class="ex">Prol.</span> § 32: „<span lang="de">Erscheinung d.i. die Art wie unsere Sinne <i>von diesem unbekannten Etwas afficirt werden</i></span>”, spec. p. 64: -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">Erscheinungen deren Möglichkeit auf dem Verhältnisse gewisser an sich unbekannter -Dinge zu etwas Anderem nämlich unserer Sinnlichkeit beruht.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e6102src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6238"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6238src">16</a></span> Tenzij gij met „voorstelling” werkelik niets dan individuele voorstelling bedoelt, -„denkbeeld” dus. Dan hebt ge in zover gelijk: onze denkbeelden („voorstellingen”) -omtrent de (immanente) objekten moeten zich naar die objekten zelf richten … willen -zij <span class="ex">juist</span> zijn. <a class="fnarrow" href="#xd31e6238src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6276"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6276src">17</a></span> Tans waarschijnlik in een afzonderlike rechtsverhandeling (zie voorrede). <a class="fnarrow" href="#xd31e6276src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6284"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6284src">18</a></span> Cf. Russ. Prawda = waarheid = recht; „richtig”, „<span lang="de">recht haben</span>”; juist = juste. <a class="fnarrow" href="#xd31e6284src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6296"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6296src">19</a></span> Vergelijk ten deze de onverbeterlike wijze, waarop de Neokantiaan <span class="sc">Bruno Bauch</span>, <span class="ex">Ethik</span>, p. 253 s. (<span class="ex" lang="de">Die Philosophie im Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts²</span>) waarheid en zedelikheid (behoorlikheid) verhaspelt, om te bewijzen, dat de loochening -van het behoren soortgelijke zelfweerspreking zou bevatten als de waarheidsontkenning. -Zijn sofisme berust op de dubbelzinnigheid van „<span lang="de">verantwortlich bewerten</span>”, „<span lang="de">dagegen Stellung nehmen</span>”, gebruikt gelijkelik voor ontkenning van <span class="ex">juistheid</span>, en voor ontzegging van <span class="ex">zedelike</span> waarde.—Hier wordt zowel de logica verethiseerd, als de ethica verlogiseerd. <a class="fnarrow" href="#xd31e6296src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6381"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6381src">20</a></span> Het is alleen aan een krities genie als <span class="sc">H. Cornelius</span> gegeven, beide tegelijk aan te nemen, het één op grond van het ander, in één zelfde -zinnetje, zie opm. <b>29</b>. Uitnemend <span class="sc">Kuno Fischer</span>, <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, p. 266: „<span lang="de">Da die Erscheinungen aus den Eindrücken oder Empfindungen der sinnlichen Vernunft -als ihrem Stoffe hervorgehen, so können diese unmöglich aus jenen erklärt werden, -denn unser Philosoph war nicht der Ansicht, dass die Erde auf dem grossen Elephanten -ruht und der grosse Elephant auf der Erde.</span>” In dezelfde zin p. 179: „<span lang="de">Da sie [die Empfindungen] den Stoff aller <span class="pageNum" id="pb88n">[<a href="#pb88n">88</a>]</span>Erscheinungen ausmachen, so können wir sie nicht aus den letzteren herleiten, ohne -in den fehlerhaften Zirkel zu gerathen, erst die Erscheinungen aus den Eindrücken -und dann diese aus jenen entstehen zu lassen; sie können nicht aus der Sinnenwelt -entspringen, da vielmehr die Sinnenwelt aus ihnen entspringt.</span>” (<b>37</b>) <a class="fnarrow" href="#xd31e6381src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6452"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6452src">21</a></span> De enige zin, waarin <span class="sc">Berkeley</span> die onderstelling voor zijn rekening zou hebben genomen, aangezien hij evenmin de -transcendente, niet-zinnelike, oorzaak onzer gewaarwordingen loochent als het bestaan -van andere a.z. onwaarneembare subjecten. <a class="fnarrow" href="#xd31e6452src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6482"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6482src">22</a></span> Zeer opmerkelik is de plaats waar, en de licht te bevroeden reden waarom, <span class="sc">Berkeley</span> zelf zich uitdrukkelik verzet tegen „<span lang="en">perceivable</span>” i.p.v. „<span lang="en">actually perceived</span>”: <span class="ex">Dial.</span> III, p. 329: Daar laat hij Hylas opperen: „<span lang="en">Yes, Philonous, I grant the <span class="corr" id="xd31e6498" title="Bron: existance">existence</span> of a sensible thing consists in being perceivable, but not in being actually perceived</span>”. Nu voelt Ph. (<span class="sc">Berkeley</span>), dat dit „<span lang="en">perceivable</span>” <span class="ex">realisties</span> gedacht <span class="ex">kan</span> zijn, immers kan betekenen: wat een waarnemingsinhoud kan <span class="ex">geven</span>, evenzeer als, idealisties, wat een waarnemingsinhoud kan <span class="ex">worden</span>. Hij wil nu, natuurlik, alleen dit laatste doen gelden en antwoordt dus: „<span lang="en">And what is perceivable but an idea? And can an idea exist without being actually -perceived?</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e6482src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6538"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6538src">23</a></span> De loochening van de „<span lang="la">rerum natura</span>”, van de objecten wereld als zodanig, noemt <span class="sc">Berkeley</span> zelfs „<span lang="en">sceptical cant</span>” en hij zelf definieert nauwkeurig ’t verschil tussen natuurdingen, „<span lang="en">real things</span>”, en „<span lang="en"><span class="ex">chimeras</span> or ideas of our own framing</span>”, <span class="ex">Pr. of H. K.</span> sectt. 27, 30 en 33. <a class="fnarrow" href="#xd31e6538src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6627"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6627src">24</a></span> B. is dus nog ruimte-empirist. Het verschil en de overeenkomst wordt door <span class="sc">Kant</span> zelf duidelik geformuleerd: <span class="ex">Proleg.</span> p. 165: -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">Raum und Zeit, samt allem, was sie in sich enthalten, sind nicht die Dinge oder deren -Eigenschaften an sich selbst, sondern gehören bloss zu Erscheinungen derselben; bis -dahin bin ich mit jenen Idealisten auf einem Bekenntnisse. Allein diese, und unter -ihnen vornämlich <span class="sc"><span class="corr" id="xd31e6641" title="Bron: Berkley">Berkeley</span></span> sahen den Raum für eine blosse empirische Vorstellung an, die ebenso, wie die Erscheinungen -in ihm, uns nur vermittelst der Erfahrung oder Wahrnehmung, zusamt allen seinen Bestimmungen -bekannt würde; ich dagegen zeige zuerst: dass der Raum (und ebenso die Zeit, auf welche -<span class="sc"><span class="corr" id="xd31e6645" title="Bron: Berkley">Berkeley</span></span> nicht acht hatte) samt allen seinen Bestimmungen a priori von uns erkannt werden -könne, weil er sowohl, als die Zeit uns vor aller Wahrnehmung oder Erfahrung, als -reine Form unserer Sinnlichkeit beiwohnt, und alle Anschauung derselben, mithin auch -alle Erscheinungen möglich macht.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e6627src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6714"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6714src">25</a></span> Terecht <span class="sc">Kuno Fischer</span>, <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, (<span class="ex" lang="de">Philos. Schriften</span> II, p. 185) aldus: „<span lang="de">Es heisst die Fundamente der kritischen Philosophie erschüttern, sobald die Anerkennung -der Dinge an sich und ihre Unterscheidung von den Erscheinungen entweder verneint -wird oder auf unrichtige Art stattfindet.</span>” en in aansluiting bij <span class="sc">Schopenhauer</span>, p. 243: „<span lang="de">es heisst die gesammte kantische Lehre verneinen oder von Grund aus verkennen, wenn -das Ding an sich überhaupt abgeleugnet oder demselben die Realität, d.h. der Charakter -des Urseienden abgesprochen wird.</span>” Vgl. ook p. 258 ald. <a class="fnarrow" href="#xd31e6714src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e375">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">HOOFDSTUK V.</h2> -<h2 class="main">KANT’S WAARNEMINGSLEER EN HAAR MODERNE REALISTIES-DOGMATIESE MISVATTING.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div id="ch5.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e388">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> ÉÉN RUIMTE, ÉÉN TIJD, ÉÉN „<span lang="de">ERFAHRUNG</span>”.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Tans gaan wij over tot de verdediging van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Aesthetik</span>” tegen <span class="sc">Hartmann</span>’s misverstand, in zijn „<span class="ex" lang="de">Kritische Grundlegung des Transcendentalen Realismus</span>” en „<span class="ex" lang="de">Das Grundproblem der Erkenntnisstheorie</span>”<a class="noteRef" id="xd31e6768src" href="#xd31e6768">1</a>.—Ter oriëntering ga nog deze korte § vooraf. -<span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span></p> -<p>Niemand zou zich meer verwonderd hebben dan <span class="sc">Kant</span>, had hij kunnen lezen, hoe hier een filosoof z’n uiterste best doet om te bewijzen -dat de éne oneindige ruimte een … transindividuele, vermakelikerwijze „transcendent” -genaamde, betekenis heeft, en dat b.v. de atomen der natuurwetenschap ruimtelik moeten -worden gedacht! En die n.b. <span class="sc">Kant</span> daarmede waant te bestrijden!—En die zich uitput in betogen voor het transindividueel -bestaan der … natuurobjecten, door hem in onschuld Dinge-an-sich genoemd! Die, om -tot <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">empirische Realität</span>” te komen, hele hoofdstukken nodig heeft en dan deze <span class="ex">noemt</span>—tegen <span class="sc">Kant</span>—„<span lang="de">transcendentale Realität</span>”! Die in de ondertitel van zijn „<span class="ex" lang="de">Kritische Grundlegung des transcendentalen Realismus</span>” „<span lang="de"><span class="ex">Fortbildung</span> der erkenntnisstheoretischen Principien <span class="sc">Kant</span>’s</span>” noemt, wat deze slechts derzelver „<span class="ex" lang="de">Fortschaffung</span>” zou hebben bevonden! -</p> -<p>Het zij hier dan nog, tegenover zulke bergen van wanbegrip, nadrukkelik geconstateerd, -dat ook voor <span class="sc">Kant</span> slechts éne objectieve oneindige Ruimte bestaat, gelijk er slechts éne <span lang="de">Erfahrung</span> is, m.a.w., dat <span class="sc">Kant</span> er nimmer de onmogelike, zonderlinge mening op na heeft gehouden, als zou van de -éne ruimte der wiskunde of der natuurkunde, of van het éne ruimtelike Heelal … <span class="ex">enig individu</span> het subjekt, het bewustzijnsbetrekkingspunt zijn, een misverstand waarvan wij straks -(opm. <b>39</b>) bij <span class="sc">Paul Rée</span> de koddige consequenties zullen behandelen. Het spreekt van zelf, dat het ’t éne -Universalsubject aller mogelike gewaarwordingen (en voor de „<span lang="de">innere Erfahrung</span>” tevens aller mogelike andere belevenissen) is, dat als prius moet worden gedacht -van de wereld der <span lang="de">Erfahrung</span>, van de natuur<a class="noteRef" id="xd31e6888src" href="#xd31e6888">2</a>.—„<span lang="de">Die Bedingungen a priori einer möglichen <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>Erfahrung überhaupt sind zugleich Bedingungen der Möglichkeit der Gegenstände der -Erfahrung.</span>” (K. d. r. V. p. 124, cf. p. 156), vertaald: <span class="ex">Het éne Subjekt en Prius der Natuurwetenschap is tevens het Subject en Prius der Natuur</span>. -</p> -<p>Op p. 123 K. d. r. V. zegt K. uitdrukkelik: -</p> -<p>„<span lang="de">Es ist nur <span class="ex">eine</span> Erfahrung, in welcher alle Wahrnehmungen als im durchgängigen und gesetzmässigen -Zusammenhange vorgestellet werden; eben so wie nur <span class="ex">ein</span> Raum und <span class="ex">eine</span> Zeit ist, in welcher alle Formen der Erscheinung und alles Verhältniss des Seins -oder Nichtseins Statt finden. Wenn man von verschiedenen Erfahrungen spricht, so sind -es nur so viel Wahrnehmungen, sofern solche zu einer und derselben allgemeinen Erfahrung -gehören.</span>” enz.… Op p. 125: „<span lang="de">Alle möglichen Erscheinungen gehören, als Vorstellungen, zu dem ganzen möglichen Selbstbewusstsein.</span>”… Dat er slechts éne Wereldruimte, slechts éne Natuur bestaat weten we dus weer met -de zekerheid van … een analyties oordeel. Immers deze materiële (inhoudelike) éénheid -is het onmiddellik gevolg van de „formele” éénheid van hun universeel Subjekt<a class="noteRef" id="xd31e6942src" href="#xd31e6942">3</a>. Dit is <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Einheit der Apperception</span>”, voor <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>hem „<span lang="de">der transcendentale Grund der nothwendigen Gesetzmässigkeit aller Erscheinungen in -einer Erfahrung.</span>” (p. 135). -</p> -</div> -</div> -<div id="ch5.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e401">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> KANT’S RUIMTELEER EN HARTMANN’S (BENEVENS KÜLPE’S EN BOLLAND’S) MISVERSTAND.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<div class="div3 section"> -<div class="divHead"> -<h4 class="main"><span class="divNum">a.</span> <i>Het eerste argument.</i></h4> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Handhaven wij tans <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer tegen de realistiese bestrijding van <span class="sc">Hartmann</span> (<span class="sc">Külpe</span>, <span class="sc">Bolland</span>)<a class="noteRef" id="xd31e6990src" href="#xd31e6990">4</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kant</span>’s argumenten voor het formeel karakter, „de transcendentale Idealität”, van de ruimte -zijn gelijk bekend is de volgende: -</p> -<p>1. De ruimtelike waarneming is niet kenbron der ruimte, maar omgekeerd, vooronderstelt -reeds de ruimte, wordt door deze pas mogelik gemaakt. De ruimte is niet een begrip, -uit ruimtelike, gelocaliseerde gegevens afgeleid, maar omgekeerd, alle localisering -geschiedt in de éne ruimte als haar prius en onderstelt deze dus reeds. Alle biezondere, -bepaalde ruimtelikheid betekent slechts: bepaalde verhouding tot, gedeeltelike vervulling -van, de ene gehele ruimte met haar driedimensionele oneindigheid. -<span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span></p> -<p>Tegen dit voor mij onweerlegbaar argument voert nu <span class="sc">Hartmann</span> aan<a class="noteRef" id="xd31e7027src" href="#xd31e7027">5</a>: -</p> -<p>„<span lang="de">Mag der Raum schon vor der Erfahrung vorhanden sein oder nicht, so ist er doch vor -der fertigen Erfahrung keinesfalls im Bewusstsein vorhanden; das Bewusstsein lernt -den Raum nicht <span class="ex">früher</span> als die Erfahrung, sondern erst <span class="ex">an</span> und <span class="ex">in</span> dieser kennen</span>” (p. 119). Wel, dit tweede zindeel bevat ongeveer <span class="sc">Kant</span>’s eigen woorden en in elk geval <span class="sc">Kant</span>’s eigen mening. Nog ééns: „<span lang="de">Der <span class="ex">Zeit nach</span> geht also keine Erkenntniss in uns vor der Erfahrung vorher und mit dieser fängt -alle an.</span>” Dat ik dus, zodra mij ervaring gegeven is, i.c. ruimtelike ervaring, zodra ik een -kamer met huisraad erin heb leren kennen, pas <span class="ex">door abstractie</span>, <span class="ex">denkend</span>, kan scheiden: de ruimtelike dingen en de ruimte waarin zij zich bevinden benevens -hun ruimtelikheid zuiver als zodanig, dat wil <span class="sc">Kant</span> waarlik niet loochenen. De polemiek ten deze van <span class="sc">Hartmann</span> schermt in de lucht. K.’s bedoeling is slechts: Als wij nu deze ruimte zuiver overhouden, -dan hebben wij ons tot bewustzijn gebracht de wijze waarop wij van meet af zinnelik -gereageerd, waargenomen hebben, zij ’t ook onbewust, dank zij de natuur, de wettelikheid -van onze eigen geest (niet van ons denken!).—Laten we ’t vergelijken met de logica, -waar iets soortgelijks geldt: De negatie is geen uit het onderscheiden van biezondere -tegendelen geabstraheerd begrip; maar integendeel, om te kunnen denken of ervaren, -om iets, wat ook maar, in concreto te kunnen <span class="ex">onderscheiden</span> van iets „<span class="ex">anders</span>”, moet al de geest over de negatie beschikken, moet reeds voor de geest elk zó-zijn -betekenen: niet anders-zijn, en elk anders-zijn: niet zó-zijn.—Aphoristies: de negatie -is niet uit onderscheiding, maar alle onderscheiding uit negatie. Kantiaans: De negatie -is niet ervaringsbegrip maar kategorie.—<span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span>Toch zijn we ons pas zeer laat, en door logiese abstractie, van deze oorspronkelike, -zuiver subjectieve, zuiver formele wettelikheid van ons denken bewust geworden. Die -abstractie <span class="ex">geeft</span> ons dus niet pas die wettelikheid, maar <span class="ex">toont</span> ons eerst wat we reeds bezitten, en wel het deel, dat we niet van buiten af, uit -ervaring, hebben gekregen, maar dat we tot de ervaring <span class="ex">uit ons zelven</span> hebben bijgedragen. Precies zo bij de ruimte. Alleen hebben we hier natuurlik niet -een denkvorm<a class="noteRef" id="xd31e7090src" href="#xd31e7090">6</a>. maar een waarnemings-(volgens hedendaagse boven aanvaarde theorie gewaarwordings-)vorm. -Daarom beweegt zich hier het empirisme, evenals bij de logica, noodwendig in een <span lang="la">circulus vitiosus</span>. Het kan ruimte en negatie alleen halen uit gegevens die … pas door ruimte en negatie -mogelik zijn geworden.<a class="noteRef" id="xd31e7124src" href="#xd31e7124">7</a> -<span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span></p> -<p>Voor het „<span class="ex">formeel</span>” karakter nu van een kennis-element is dit juist één der zuiver kennistheoretiese -kenmerken, naar <span class="sc">Kant</span> fijn en diepzinnig bespeurd heeft. Horen we nu <span class="sc">Hartmann</span>, p. 120: -</p> -<p>Hij citeert eerst van <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">So wenn ich von der Vorstellung eines Körpers das, was der Verstand davon denkt, als -Substanz, Kraft, Theilbarkeit etc, ingleichen, was davon zur Empfindung gehört, als -Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc. <span class="ex">absondere</span>, so bleibt mir aus dieser <span class="ex">empirischen</span> Anschauung <span class="ex">noch etwas übrig</span>, nämlich Ausdehnung und Gestalt</span>”… Niemand zal willen betwijfelen dat dit abstracta zijn, en „<span lang="de">Die Räumlichkeit ist <span lang="nl">[aan beide gemeen en]</span> also eine Abstraction aus Ausdehnung und Gestalt, d.h. eine Abstraction zweiter Ordnung</span>”.… „<span lang="de">Wenn also Kant es behufs der Begründung der Apriorität in Abrede zu stellen wagt, -dass die Räumlichkeit uns gar nicht anders als durch Abstraction aus der Erfahrung -gegeben sein könne, so widerspricht er seinem eigenen besseren Wissen.</span>” Van durven gesproken! „<span lang="de">Was diese formale Seite der räumlichen Anschauung <span class="ex">vor</span> der Entstehung der Erfahrung … sei, und ob dieselbe durch den Stoff der Empfindung -als solchen <span class="ex">empirisch gegeben</span>, oder im Gegensatz zu derselben <span class="ex">subjective Zuthat</span> sei, darüber kann keine rein psychologische Speculation jemals Aufklärung bringen, -sondern nur eine <span class="ex">psychophysische</span> [!] Betrachtung. So viel steht fest, dass der von Kant angenommene <span class="ex">Gegensatz</span> in der Entstehung der <span class="ex">Materie</span> und der <span class="ex">Form</span> der Anschauung <span class="ex">grundfalsch</span> und durch keinen Unterschied der inneren Wahrnehmung begründet ist</span><span class="corr" id="xd31e7249" title="Niet in bron">”</span> [zoveel staat altans <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>vast, dat deze tegenstelling en haar kennis-theoretiese betekenis aan <span class="sc">Hartmann</span> is ontgaan]; „<span lang="de">denn der concrete Empfindungsinhalt und die concrete Form der Anschauung [<span lang="nl">bedoeld:</span> die concrete Betätigung der Form der Anschauung] drängen sich beide mit <span class="ex">gleich</span> unwiderstehlicher Gewalt dem Bewusstsein als fertig gegebene und nicht willkürlich -zu ändernde auf; beide sind <span class="ex">Producte</span> der Seele, also in ihrer specifischen Natur und Qualität (z.B. Farbe, Räumlichkeit) -<span class="ex">rein subjectiv</span>…, beide aber auch in ihrer <span class="ex">concreten Bestimmtheit</span> (<span class="ex">diese Farbe</span>, <span class="ex">diese</span> Gestalt) von aussen, d.h. transcendent, bedingt.</span>” Het zou mij tegenvallen als ik voor mijn lezers hier nog moest bijvoegen: Precies -zo wil het <span class="sc">Kant</span>; slechts misverstand dicht hem een „<span lang="de">willkürlich zu ändernde</span>” vorm of vormvulling toe. -</p> -<p>Nu wij eenmaal „er in” zijn, behandel ik tegelijkertijd de kritiek van <span class="sc">Oswald Külpe</span>, filosofie-prof. te Würzburg (tans in Bonn), tegen dat 1<sup>ste</sup> argument in zijn „<span class="sc">Immanuel Kant</span>, <span class="ex" lang="de">Darstellung und Würdigung</span>” 1907. (<b>41</b>) -</p> -<p>Deze voert drieërlei aan: -</p> -<p>1°.: Niet alle gewaarwordingen, maar alleen die van gezichts- en tast-zin worden onmiddellik -gelocaliseerd. Op de vraag „<span lang="de">warum diese Zutat unseres Erkenntnisvermögens bloss diesen beiden Sinnen unmittelbar -zuteil geworden sei</span>”… „<span lang="de">kann <span class="ex">Kant</span> von seinem Standpunkte aus keine befriedigende Antwort geben.</span>” Dit is, naar men weet, de voorstelling van <span class="sc">Wundt</span>. <span class="sc">Heymans</span> echter heeft mij overtuigd, dat zelfs niet eens door een psychiese „schöpferische -Synthese” (door <span class="sc">Riehl</span>, Kr. I 304/5, met <span class="sc">Kant</span>’s Synthesis a priori schromelik verward) de ruimtelikheid ontstaat, maar slechts -eigen is aan één enkele, de bewegings-zin, zodat de localisering der gezichts-gewaarwordingen -slechts een uit „locaal-tekens” afgeleide, associatieve is.<a class="noteRef" id="xd31e7330src" href="#xd31e7330">8</a> Had <span class="sc">Kant</span> van de psychologiese <span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span>onderzoekingen, waarop zowel de ene als de andere theorie steunt, kennis kunnen nemen, -hij zou enkel geantwoord hebben: Goed,… dan is de ruimte <span class="ex">niet</span> „vorm” of <span lang="de">schema des äusseren Sinnes überhaupt</span> maar … „Form” jener beiden Sinne, of jenes einzigen Sinnes.—En hij zou er bij hebben -kunnen voegen, dat het voor de beantwoording van bovenstaande vraag geen verschil -maakt of men de ruimte als „vorm” dan wel als „materie” der gewaarwording beschouwt, -immers waarom stelt slechts één zin geluiden of kleuren?—en dat in dit laatste geval -het „realisme” dat de geachte vrager hier in petto schijnt te houden altans geen enkele -beantwoordingsmogelikheid op het „idealisme” vóór zou hebben. -</p> -<p><span class="sc">Külpe</span>’s 2<sup>de</sup> tegenwerping luidt: „<span lang="de">Für die unmittelbare Raumauffassung im Gebiete des Tast- und Gesichtssinnes dagegen -ist das Gebundensein an die räumliche Form auch dann verständlich, wenn sie mit den -Empfindungen dieser Sinne jederzeit gegeben ist, zu deren Eigenschaften gehört, wie -die Tonhöhe als eine solche der Tonempfindungen oder die Farbe als eine solche der -Farbenempfindungen gilt.</span>” Vooreerst zou <span class="sc">Kant</span> dit voor de <span class="ex">ruimtelikheid</span> in tegenstelling tot de „ruimte” vermoedelik volkomen met <span class="sc">Külpe</span> eens zijn geweest. Men heeft dan de keuze tussen <span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">copernicaanse</span>, de algemeenheid <span class="ex">als noodwendig <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>verklarende</span>, centraal-bepalende „vorm” of <span class="sc">Külpe</span>’s anti-copernicaanse, de (slechts voorlopig geldige) algemeenheid slechts als onverklaarbaar, -toevallig feit constaterende, peripheries-bepaalde „materie”. „<span lang="de">Die Raumbestimmungen würden dann nicht erst durch uns in eine an sich raumlose Masse -von Empfindungen hineingetragen, sondern ebenso unmittelbar in und mit den Empfindungen -vorgestellt werden, wie deren Stärke oder Qualität.</span>” <span class="sc">Külpe</span> zal toch niet het misverstand delen, dat we de ruimtelike <span class="ex">gewaarwordingen</span> volgens <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">eerst</span> „an-sich” „ruimteloos” zouden krijgen en er <span class="ex">dan</span> <span lang="de">Raumbestimmungen</span> zouden <span lang="de">hineintragen</span>? Ten overvloede zij dan nogmaals herhaald, dat ook voor <span class="sc">Kant</span> de gewaarwordingen van de zin(nen) wiens (wier) „vorm” de ruimte is, <span lang="la">eo ipso</span> <span class="ex">onmiddellik</span> ruimtelik zijn, op een bepaalde, van willekeur onafhankelike, wijs. We hebben daarmee -tevens <span class="sc">Külpe</span>’s -</p> -<p>3<sup>de</sup> tegenwerping beantwoord: „<span lang="de">wie es möglich sei, dass die Eindrücke dieser Sinne in einer <span class="ex">ganz bestimmten</span> nicht willkürlich von uns abzuändernden Form wahrgenommen, oder an einen bestimmten, -nicht beliebig zu wählenden Ort verlegt werden.</span>” Antwoord, m.i. afdoende<span class="corr" id="xd31e7453" title="Bron: ,:">:</span> Doordat de (onruimtelike) werkelikheid in een bepaalde, niet naar willekeur te wijzigen, -verhouding staat tot de ruimtezin(-nen). <span class="sc">Külpe</span> antwoordt realisties: „<span lang="de">Wir müssen hiernach zum mindesten verlangen, dass etwas Raumähnliches<a class="noteRef" id="xd31e7461src" href="#xd31e7461">9</a>, der räumlichen Ordnung unserer Sinneseindrücke Entsprechendes, auch den die Sinnlichkeit -affizierenden Dingen zukomme, <span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span>dass den so gesetzmässig auftretenden Unterschieden in den sinnlichen Wirkungen eine -Gesetzmässigkeit der sie hervorrufenden Ursachen korrespondiert.</span>”… Jammer, dat <span class="sc">Külpe</span> zijn terecht geliefkoosde vergelijking met de kleuren enz. juist hier geheel vergeet: -tegen die <span lang="de">Gesetzmässigkeit</span> heeft <span class="sc">Kant</span>, dunkt mij, geen bezwaar, maar zelfs al ware de ruimte „materieel” i.p.v. „formeel”, -moet de oorzaak onzer kleurgewaarwordingen „<span lang="de">etwas Farbenähnliches</span>” hebben? „<span lang="de">Diese Schwierigkeit hat <span class="sc">Kant</span> nirgends berücksichtigt geschweige denn beseitigt.</span>” Wie struikelt over een strootje wijte dat niet aan de wegbereider. -</p> -</div> -</div> -<div class="div3 section"> -<div class="divHead"> -<h4 class="main"><span class="divNum">b.</span> <i>Het tweede argument.</i></h4> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">We gaan over tot <span class="sc">Kant</span>’s 2<sup>de</sup> argument: „<span lang="de">Der Raum ist eine nothwendige Vorstellung, a priori, die allen äusseren Anschauungen -zum Grunde liegt. Man kann sich niemals eine Vorstellung davon machen, dass kein Raum -sei, ob man sich gleich ganz wohl denken kann, dass keine Gegenstände darin angetroffen -werden.</span>” Ruimtelike dingen onderstellen altijd, brengen van zelf mee, heel de ruimte, terwijl -deze volstrekt geen „vulling” onderstelt, nodig heeft, maar „ledig” kan worden gedacht. -De ruimte is dus het prius der materie, niet omgekeerd. -</p> -<p>Horen wij hiertegen weer eerst <span class="sc">Hartmann</span>: „<span lang="de">Gesetzt den Fall, man könnte den Raum nicht wegdenken und sähe ihn als apriorische -Bedingung der Möglichkeit der Erscheinungen <span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span>an, so würde daraus nur folgen, dass <span class="ex">wir</span> nicht im Stande sind, eine andere Möglichkeit des Verhältnisses zwischen Objecten -und Raum uns <span class="ex">vorzustellen</span>, keineswegs aber, dass es auch das <span class="ex">Wahre</span> sei, so wie wir die Sache ansehen.</span>” Daar deze skepsis andere ruimte en andere objekten onderstelt dan de gegevene, kunnen -we ze hier als uiting van een voor ons niet meer geldend dogmatisme ter zijde stellen … -„<span lang="de">Indessen ist diese Bemerkung überflüssig, da die von Kant behauptete Unmöglichkeit -gar nicht besteht. Kant selbst liefert den besten Beweis davon, denn er behauptet, -dass die reale Welt (d.h. die Welt der Dinge an sich und der Ich’s an sich) <span class="ex">unräumlich</span> sei. Wäre es nun unmöglich, die Räumlichkeit und den Raum von den Dingen wegzudenken, -so wäre die Behauptung Kant’s eine der Einrichtung des menschlichen Vorstellungsvermögens -widersprechende, also <span class="ex">unvollziehbare</span> und damit wissenschaftlich gerichtete. Jeder, der seine Seele, sein Ich, unräumlich -denkt, beweist dadurch die Möglichkeit, vom Raum zu abstrahiren, d.h. den Raum von -den Dingen wegzudenken.</span>” -</p> -<p>Niet alleen „<span lang="de">die reale Welt</span>” maar zelfs reeds <span lang="de">die Welt der „inneren Erfahrung”</span> is voor <span class="sc">Kant</span>, gelijk van zelf spreekt, onruimtelik. Vrage: hoe onnozel moet men <span class="sc">Kant</span> achten om juist hem de bewering toe te dichten, dat wij niet zouden vermogen „<span lang="de">vom Raum zu abstrahiren, d.h. den Raum von den Dingen [!] wegzudenken</span>”!<a class="noteRef" id="xd31e7606src" href="#xd31e7606">10</a> En dat naar aanleiding van <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span><span class="sc">Kant</span>’s even simpele als onbetwistbare opmerking, dat wij de „<span lang="de">äussere Erscheinungen</span>” dus het physiese, de natuurdingen (in tegenstelling met de zgn. „<span lang="de">innere Erscheinungen</span>”, het psychiese) niet zonder ruimte kunnen denken, wel omgekeerd de ruimte zonder -lichamen.—Toch heeft niemand fijner dan <span class="sc">Kant</span> ingezien, hoe elk der helften dezer eenvoudige waarheid het realisme in de grootste -verlegenheid moest brengen.—Nemen we de 1<sup>ste</sup> helft: waren de lichamen (de atomen, de velden, de huizen, de planeten, de zonnestelsels) -werkelik bestaande, concrete substanties, dan was dus de ruimte, deze bestaansvoorwaarde -zowel van lichamelikheid als van beweging,—ook de bestaansvoorwaarde van substanties, -een werkelik iets dus, dat zelf noch substantie noch eigenschap van substanties zou -kunnen zijn, en toch—als bestaansvoorwaarde, op z’n minst zelf zou moeten bestaan! -Als wat? Immers, volgens de 2<sup>e</sup> helft kan het nòch zelf lichaam („<span lang="de">subsistirend</span>” zegt <span class="sc">Kant</span>), nòch eigenschap of verhouding van lichamen („<span lang="de">inhärirend</span>”) zijn, want … het zou immers blijven bestaan, overblijven, al dachten we alle lichamen -er uit weg. En zonder dat het dan, naar ieder onbevangene moet toegeven, als eindig -zou kunnen worden gedacht.<a class="noteRef" id="xd31e7665src" href="#xd31e7665">11</a> -</p> -<p>O wonderlik, ’t zij eindig of oneindig, altijd even onmogelik onding! Zijt ge oneindig, -dus niet „<span lang="de">inhärirend</span>” maar „<span lang="de">subsistirend</span>”, dan tòch zonder afmetingen—immers het prius gij aller afmeting; zonder kracht, -zonder zwaarte, zonder <span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span>weerstand, zonder beweging, zonder één enkele physiese eigenschap—immers de vóóronderstelling -aller beweging, aller physica! En wie, welk „eindig”, tijdelik wezen, heeft u dan -uitgemeten of gepeild, dat wij zeker zijn van uw oneindigheid? -</p> -<p>Zo heeft dan ook het realisme en empirisme zich, consequent, genoopt gezien, u voor -„<span lang="de">inhärirend</span>” te verklaren,—niet meer beweging en atomen afhankelik van de ruimte, maar omgekeerd, -<span lang="la">horribile dictu</span>, de ruimte afhankelik van beweging (<span class="sc">Trendelenburg</span><a class="noteRef" id="xd31e7688src" href="#xd31e7688">12</a>, <span class="sc">Wartenberg</span> (<b>42</b>)) of lichamen (<span class="sc">Hartmann</span>)!—En zo moeten dan deze zich zelf wat wijs makende geesten beweren, dat voor hun -de „werkelike” ruimte … <span class="ex">eindig</span> is, wat <span class="sc">Wartenberg</span> aldus, kostelik zich zelf weerleggend, uitspreekt: „<span lang="de">die Welt, als in sich geschlossenes Ganze, schliesst auch den Raum ein und begrenzt -sich selbst; was jenseits [!] dieser Grenzen liegt, das wissen wir nicht; wir wissen -nur, das es dort [!] keinen Raum mehr giebt.</span>” (<span class="ex" lang="de">Das Problem des Wirkens und die monistische Weltanschauung</span>, p. 150). (<b>43</b>) -</p> -<p>De specifiek anti-realistiese strekking van <span class="sc">Kant</span>’s 2<sup>e</sup> argument is dus deze: de éne oneindige ruimte is bestaansvoorwaarde, vóór-onderstelling -voor lichamen en beweging („<span lang="de">nothwendige Vorstellung a priori, die allen äusseren Anschauungen zum Grunde liegt</span>”). Waren nu deze reëel, dan zou ook de ruimte reëel, een werkelik „onding”, moeten -zijn. -</p> -<p><span class="sc">Külpe</span> heeft dit argument weer evenmin begrepen als <span class="sc">Hartmann</span>.—Volgens <span class="sc">Külpe</span> „<span lang="de">ist hier die <span class="ex">Notwendigkeit der Raumanschauung</span> als solche, unabhängig von ihrer Benutzung zu einzelnen räumlichen Bestimmungen, -der Nerv des Beweises. Im ersten Argument wird uns gesagt: die Raumbestimmung geschieht -nur auf Grund einer schon <span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>a priori gegebenen Raumvorstellung [?!]; hier wird erklärt: eine Anwendung unserer -Raumanschauung auf Gegenstände ist gar nicht erforderlich, wir können sie [?!] auch -ohne solche haben, in uns tragen.</span>”, bedoeld is „<span lang="de">der Nachweis einer selbständig [!] für sich bestehenden, sich selbst genügenden Raumanschauung</span>”. We kunnen nu reeds verwachten, dat zijn 3 „<span lang="de">Einwände</span>” tegen het aldus geduid argument <span class="sc">Kant</span> weinig zullen deren: -</p> -<p>1°. „<span lang="de">Nicht frei und selbständig, sondern an die Erfahrung gebunden sind wir, wenn wir nur -bestimmte Sinneseindrücke räumlich unmittelbar auffassen, wenn wir dem Tisch und dem -Stuhl, den Gestirnen und den Tieren besondere Formen beilegen und bestimmte Lagen -anweisen.</span>” -</p> -<p><span class="sc">Külpe</span> denkt dus dat we volgens <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">frei und selbständig</span>” (naar believen? naar scheppersluim? maar een waarbij zich de mensheid van alle landen -en tijden, zo ’t schijnt, in een wonderbaarlike harmonia praestabilita mag verheugen) -aan de dieren des velds hun gestalten, aan de gesternten hun plaats zouden aanwijzen? -</p> -<p>Dat we ons de ledige ruimte wel kunnen „denken”, niet „voorstellen”, bewijst noch -iets voor het empirisme (<span class="sc">Berkeley</span>) tegenover het apriorisme (<span class="sc">Kant</span>)—immers dat de éne ruimte zelf nog iets anders is dan het <span class="ex">begrip</span> „ruimte” geven ook de empiristen toe—, noch voor het realisme (<span class="sc">Locke</span>, <span class="sc">Hegel</span>, <span class="sc">Comte</span>, <span class="sc">Hartmann</span>, <span class="sc">Külpe</span>) tegenover het idealisme (<span class="sc">Berkeley</span>, <span class="sc">Kant</span>, <span class="sc">Schopenhauer</span>, <span class="sc">Heymans</span>)—want ook of juist ten aanzien van de wèl-voorstelbare „materie” der gewaarwordingen -zijn er idealisten! -</p> -<p>2°. „<span lang="de">Da die unmittelbare Raumanschauung auf zwei Sinne beschränkt ist, so gibt es auch -<span class="ex">raumlose Vorstellungen</span></span>”… „<span lang="de">Von der Notwendigkeit einer auf sich selbst gestellten Raumanschauung könnte daher -bei einem ohne Gesichts- und Tastsinn geborenen Individuum gar nicht geredet werden.</span>” -</p> -<p>Hiertegen zij opgemerkt: <span class="sc">Kant</span> noemt de ruimte niet voorwaarde <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>van „voorstellingen” maar van „<span lang="de">äusseren Erscheinungen</span>” i.e. lichamen, ruimtedingen.—<span class="sc">Kant</span> zou dus antwoorden: indien inderdaad de ruimte slechts vorm is van die beide zinnen, -dan <span class="ex">kan</span> er voor zulk een Individuum evenmin een ruimtewereld, lichamelikheid, als ruimte -bestaan! En mij dunkt, <span class="sc">Külpe</span> zal de eerste zijn, dat toe te geven.—Laat mij <span class="sc">Külpe</span> eraan herinneren, dat de ruimte voor <span class="sc">Kant</span>, in plaats van „<span lang="de">auf sich selbst gestellt</span>”, juist slechts is <span lang="de">Form der Sinnlichkeit</span>, van het waarnemingsvermogen, en dus: <span lang="de">ohne Sinnlichkeit, ohne Sinne, ohne Anschauung … kein Raum!</span>—<span class="sc">Kant</span> zegt enkel: Wie ruimtelikheden, ruimtelike dingen stelt, heeft heel de ruimte reeds -voorondersteld; hieruit volgt alleen: wie dit laatste niet zou vermogen, wie dus, -’t zij zonder waarnemingsvermogen of zonder ruimtezin(nen) geboren is, voor hem zouden -geen lichamen, geen natuurdingen, noch afstanden, noch bewegingen, noch gestalten, -noch groot of klein, kortom niets van heel de ruimtelike ordening der dingen, bestaan -of denkbaar zijn. -</p> -<p>Dat de ruimte echter onafhankelik van ons waarnemingsvermogen „<span class="ex">niets</span>” is, dat zegt de ruimte-idealist <span class="sc">Kant</span>, zo goed als <span class="sc">Berkeley</span>, ondubbelzinnig en overvloediglik. Eén plaats voor alle: p. 56: „<span lang="de">Wir behaupten also die <span class="ex">empirische Realität</span> des Raumes (in Ansehung aller möglichen äusseren Erfahrung) ob zwar zugleich die -<span class="ex">transcendentale Idealität</span> desselben, d.i., dass er nichts sei, so bald wir die Bedingung der Möglichkeit aller -Erfahrung weglassen, und ihn als etwas, was den Dingen an sich selbst zum Grunde liegt, -annehmen.</span>”; dit laatste op dezelfde pag. te voren nog precies omschreven: „<span lang="de">die <span class="ex">Idealität</span> des Raums in Ansehung der Dinge, wenn sie durch die Vernunft an sich selbst erwogen -werden, d.i. ohne Rücksicht auf die Beschaffenheit unserer Sinnlichkeit zu nehmen.</span>” -</p> -<p>3°. „<span lang="de">Dass die Naturwissenschaft ihren Gegenständen räumliche Eigenschaften und Beziehungen -zuschreibt, beruht <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>darauf, dass diese zu dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch das -Individuum nicht willkürlich zu beeinflussende Gesetzmässigkeit aufweist. Dabei wird -durch Messung und Berechnung dafür gesorgt, dass unsere Raumvorstellung keinen modifizierenden -Einfluss auf die objektive Raumbestimmung gewinnt, dass also die zahlreichen Täuschungen, -denen wir bei der unmittelbaren räumlichen Auffassung unterliegen, nicht auf die Objekte -der Naturerkenntnis übertragen werden. Daraus ergibt sich die Unterscheidung eines -<span class="ex">subjektiven</span> und eines <span class="ex">objektiven</span> Raumes, und die Einsicht, dass unsere subjektive Raumvorstellung mit Eigentümlichkeiten -individueller Art behaftet ist, die ihre Bedeutung für eine allgemeingültige und notwendige -[?] Raumbestimmung wesentlich einschränken. Wäre der Raum lediglich eine Form unserer -Sinnlichkeit, so würde die Möglichkeit einer Geometrie ebensowenig verständlich sein, -wie diejenige einer Naturwissenschaft.</span>” -</p> -<p>En dit alles tegen <span class="sc">Kant</span>! Zou deze Newtoniaan niet onderscheiden hebben de „subjectieve”, lees individuele, -ruimtevoorstellingen, en de „objectieve” (dus van het subject aller mogelike gewaarwordingen -afhankelike) ruimte der natuurwetenschap? <span class="sc">Kant</span>, wiens ruimteleer juist de vooralsnog énige verklaring van de <span lang="de">Möglichkeit</span> niet <span class="ex" lang="de">einer</span>, maar <span lang="de"><span class="ex">der</span> Geometrie</span>, en niet <span class="ex" lang="de">einer</span>, maar <span lang="de"><span class="ex">der</span> Naturwissenschaft</span> gegeven heeft!—Of zouden soms voor <span class="sc">Külpe</span> de kleuren in de natuur, in de plantenwereld b.v., niet „<span lang="de">zu dem von uns unabhängig Gegebenen gehören, das eine durch das Individuum nicht willkürlich -zu beeinflussende Gesetzmässigkeit aufweist</span>”? -</p> -<p>Voor de verwarring van kennistheoretiese subjectiviteit met „willekeur” of individuele -afhankelikheid, waartegen reeds <span class="sc">Collier</span> en <span class="sc">Berkeley</span> voor twee eeuwen zich afdoende verweerd hebben, zou men toch hedendaagse Professoren -als <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Külpe</span>, <span class="sc">Adickes</span> te goed hebben geacht, en <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>zoveel anderen, die in naam van de natuurwetenschap tegen <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer opkomen.<a class="noteRef" id="xd31e7960src" href="#xd31e7960">13</a> -</p> -</div> -</div> -<div class="div3 section"> -<div class="divHead"> -<h4 class="main"><span class="divNum">c.</span> <span class="sc">Hartmann</span> <i>tegen het derde en vierde argument</i>; „<i lang="de">reine Anschauung</i>” <i>en de <span class="sic">phychologie</span></i>; <span class="sc">Wundt</span>’s „<i>Form</i>”.</h4> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first"><span class="sc">Kant</span>’s 3<sup>de</sup> Ruimte-argument luidt (2<sup>de</sup> dr.): „<span lang="de">Der Raum ist kein discursiver, oder, wie man sagt, allgemeiner Begriff von Verhältnissen -der Dinge überhaupt, sondern eine reine Anschauung.</span>” -</p> -<p>Niets wellicht heeft in de geschiedenis der wijsbegeerte meer misverstand gewekt dan -de naam „<span lang="de">reine Anschauung</span>” door <span class="sc">Kant</span> aan ruimte en tijd gegeven. Vertaal dat toch eens in begrijpelike psychologiese termen, -vraagt men dan ook onwillekeurig; wij weten wat gewaarwordingen zijn, wat voorstellingen, -wat begrippen, maar wat is nu een „<span lang="de">reine Anschauung</span>”? Want „rein” betekent naar <span class="sc">Kant</span>’s eigen definitie: vrij van elk „empiries” element, i.c.: vrij van al „<span lang="de">was zur Empfindung gehört</span>”. Dus noch gewaarwording, noch begrip, maar voorstelling zonder gewaarwordingselement? -<span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span><span class="sc">Kant</span>’s onderscheiding tussen „vorm” en „inhoud” van ons waarnemingsvermogen heb ik in -hoofdstuk III uitvoerig toegelicht.—<span class="sc">Kant</span> ging uit van het ervaringsfeit, „<span lang="de">dass das Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen geordnet, angeschauet -wird</span>” (2<sup>de</sup> druk: „<span lang="de">in gewissen Verhältnissen geordnet werden kann</span>”), nl. in ruimte en in tijd; zo pleegt ook de moderne psychologie, b.v. <span class="sc">Wundt</span> en de zijnen, te onderscheiden „<span lang="de">Stoff</span>” en „<span lang="de">Form</span>” der waarneming, nl. de gewaarwordingsinhoud (kleuren, geluiden enz.) en hun ruimtelik-tijdelike -ordening. -</p> -<p>Nu is de „<span lang="de">Form</span>” voor <span class="sc">Kant</span> niet, als bij <span class="sc">Wundt</span>, deze ordening zelve, maar de subjectieve <span lang="de">Bedingung der Möglichkeit</span> dezer ordening; met <span class="sc">Kant</span>’s eigen woorden: „<span lang="de">dasjenige.…, welches macht, dass das Mannichfaltige der Erscheinung in gewissen Verhältnissen -geordnet, angeschauet wird, nenne ich die <span class="ex">Form</span> der Erscheinung.</span>” -</p> -<p>Deze „vorm”, die een bepaald soort ordening van gewaarwordingen mogelik maakt, kan -niet zelf weer gewaarwording zijn: „<span lang="de">Da das, worinnen sich die Empfindungen allein ordnen und in gewisse Form gestellt -werden können, nicht selbst wiederum Empfindung sein kann, so ist uns zwar die Materie -aller Erscheinung nur a posteriori gegeben, die Form derselben aber muss zu ihnen -insgesammt im Gemüthe a priori bereit liegen, und dahero abgesondert von aller Empfindung -können betrachtet werden.</span>”—Wat de betekenis van dit a priori is, en hoe wij tot ’t bewustzijn van deze „vorm” -komen, is boven uiteengezet.—Ieder zal nu inzien, dat deze „vorm” iets anders is dan -’n „begrip”: dat hij tot de „<span lang="de">Sinnlichkeit</span>” behoort, die ons „<span lang="de">Anschauungen liefert</span>”—niet tot het „verstand”, waaruit „<span lang="de">Begriffe entspringen</span>”. (<b>44</b>) Deze „vorm” <span class="ex">niet</span> te bezitten zou een gebrek zijn van het waarnemingsvermogen, van de zinnen, niet -van het verstand (<b>45</b>), naar de scherpe onderscheiding tussen beide, reeds door <span class="sc">Berkeley</span> in overeenstemming met <span class="sc">Kant</span>—en in tegenstelling tot het intellectualisme van <span class="sc">Leibniz</span> en <span class="sc">Hegel</span> <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>c.s.<a class="noteRef" id="xd31e8131src" href="#xd31e8131">14</a>—gemaakt: „<span lang="en">To perceive is one thing, to judge is another</span>” … „<span lang="en">Things are suggested and perceived by sense. We make judgements and inferences by -the understanding.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e8161src" href="#xd31e8161">15</a> -</p> -<p>Voor deze „vorm” zelf, noch voor onze wetenschap daaromtrent, is dus een zuiver psychologiese -term te vinden, omdat het een onbewuste functie of wettelikheid is van ons waarnemingsvermogen, -die wel is waar uitsluitend zich doet gelden, in werking treedt („<span lang="de">Statt findet</span>”) „bij gelegenheid van” waarnemingen—maar toch geenszins door of uit deze ontstaat, -in tegendeel, deze ordent, bepaalt, voor zover dit van het waarnemend subject afhangt, -terwijl alle concrete bepaaldheden dezer ordening (dus wat <span class="sc">Wundt</span> de „<span lang="de">Form</span>” noemt)—afhangen van de op het subjekt inwerkende werkelikheid.<a class="noteRef" id="xd31e8178src" href="#xd31e8178">16</a> -<span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span></p> -<p>Nu heeft <span class="sc">Kant</span> deze functie, deze <span class="ex">vorm</span>, die dus niet „empirisch” maar „rein” is (en bovendien „transcendental” in de zin -van: het empiriese subjectief bepalend), <span class="ex">zelf</span> ook „<span lang="de">Anschauung</span>” genoemd: „<span lang="de">Diese reine Form der Sinnlichkeit wird auch selber reine Anschauung heissen.</span>” Deze inderdaad wat willekeurige naamgeving heeft ontzaglik veel misverstand en verwarring -gewekt<a class="noteRef" id="xd31e8255src" href="#xd31e8255">17</a> en is toch zo begrijpelik: Wij brengen ons deze „vorm” tot bewustzijn—door te abstraheren, -een zinnelik voorwerp, een lichaam dus, in gedachten nemend, eerst van ’t geen hier -enkel <span class="ex">gedachte</span>, <span class="ex">begrip</span>, verstandswerk is: substantie, kracht enz., dan van wat <span class="ex">gewaarwordingsinhoud</span> is: kleur, hardheid etc.—en zeg ik nu, dat deze laatste elementen uitmaken de waarnemings-<span class="ex">inhoud</span>, alias de „<span class="ex">empirische</span> <span lang="de">Anschauung</span>”, dan zal het overblijvende, de ruimtelikheid, behoren tot de waarnemings„<span class="ex">vorm</span>”: „<span lang="de"><span class="ex">reine</span> Anschauung</span>”. -</p> -<p>Ziedaar <span class="sc">Kant</span>’s gedachtengang, tans in z’n eigen woorden: „<span lang="de">So, wenn ich von der Vorstellung eines Körpers das, was der Verstand davon denkt, -als Substanz, Kraft, Theilbarkeit etc., imgleichen, was davon zur Empfindung gehört, -als Undurchdringlichkeit, Härte, Farbe etc. absondere, so bleibt mir aus dieser empirischen -Anschauung noch etwas übrig, nämlich <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>Ausdehnung und Gestalt. Diese gehören zur reinen Anschauung, die a priori, auch ohne -einen wirklichen Gegenstand der Sinne oder Empfindung als eine blosse Form der Sinnlichkeit -im Gemüthe <span lang="nl">[= in de geest]</span> Statt findet.</span>” -</p> -<p>Dit is nu nog maar naamgeving; zakelik is het een vooruitlopen op ’t geen de Aesthetik -zelf zal bewijzen, dat nl. werkelik de ruimte en de tijd niet tot de „materie” behoren—’t -geen ruimte-empirisme zou impliceren en wat b.v. van <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Collier</span> de mening was, en het nòg is van <span class="sc">Mach</span> c.s., die „<span lang="de">Räume</span>” evenals „<span lang="de">Farben</span>” en „<span lang="de">Töne</span>” <span class="ex" lang="de">Empfindungen</span> noemen,—maar tot de „vorm”, een theorie, waardoor het <span class="ex">feitelik</span>, <span class="ex">wetenschappelik</span> ruimte- en tijd-apriorisme geïmpliceerd en geëxpliceerd (gegeven en verklaard) zou -zijn. -</p> -<p>Van de Aesthetik is dan ook dit „Formalisme” („vorm”leer tegenover „Materialisme” -als „inhouds”leer) de hoofdzaak, al brengt het tevens „Idealisme” mee, aangezien de -„vorm”, in tegenstelling tot de „materie” (Cap. III § 2), <span class="ex">uitsluitend</span> subjectief bepaald is. We begrijpen nu—terloops—het misverstand van <span class="sc">Wundt</span> c.s., die de „vorm” tevens objectief bepaald willen hebben, tegenover <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">extremen Subjectivismus</span>”… dat komt doordat <span class="sc">Wundt</span> de ruimtelike (of tijdelike) ordening zelve „vorm” noemt, in plaats van datgene wat -deze ordening subjectief mogelik maakt. Ruimte-realisten moeten dan ook in ’t geheel -niet van „<span lang="de">Anschauungsformen</span>” spreken, aangezien zij die noch kennen, noch erkennen. Voor hun wordt niets dan -een gedachteloos en onrechtmatig overgenomen woord, wat metterdaad heel een wereldbeschouwing -insluit. (<b>46</b>) -</p> -<p><span class="sc">Kant</span> drukt dus door die keuze van de naam „<span lang="de">Anschauung</span>” zo plasties mogelik uit, dat voor hem de ruimte behoort tot onze <span lang="de">Sinnlichkeit</span>, tot het waarnemings-, niet tot het denkvermogen.<a class="noteRef" id="xd31e8371src" href="#xd31e8371">18</a> Natuurlik is het nooit in <span class="sc">Kant</span> opgekomen, <span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span>het <span class="ex">begrip</span> „ruimte” te loochenen, <span class="sc">Kant</span> die eerst geeft z’n „<span class="ex" lang="de">Erörterung dieses Begriffes</span>”, dan z’n „<span class="ex" lang="de">Transcendentale Erörterung des Begriffs vom Raume</span>”. Dit is toevoegsel van de 2<sup>de</sup> druk. Goed, maar in de 1<sup>ste</sup> gelijk in de 2<sup>de</sup> vinden we b.v. (pag. 104/5 K. d. r. V.): -</p> -<p>„<span lang="de">Wir haben jetzt schon zweierlei Begriffe von ganz verschiedener Art, die doch darin -mit einander übereinkommen, dass sie beiderseits völlig a priori sich auf Gegenstände -beziehen, nämlich, die Begriffe des Raumes und der Zeit, als Formen der Sinnlichkeit, -und die Kategorien, als Begriffe des Verstandes</span>” … „<span lang="de">Wir haben oben die Begriffe des Raumes und der Zeit, vermittelst einer transcendentalen -Deduction <span lang="nl">[t. D. betekent: rechtvaardiging van het gebruik a priori]</span> zu ihren Quellen verfolgt</span>”… -</p> -<p>Maar het begrip ruimte is iets anders dan de ruimte zelf, gelijk het begrip „paard” -iets anders is dan een paard.<a class="noteRef" id="xd31e8428src" href="#xd31e8428">19</a> Volgens de empiristen nu is het begrip ruimte op dezelfde wijze ontstaan als b.v. -het begrip paard, nl. door generalisering <span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span>en abstrahering, een logiese, „discursieve” (= van ’t biezondere trapsgewijs <span class="ex">voortschrijdend</span> tot het algemenere) verwerking van het onmiddellik (intuïtief) gegeven <span class="ex">biezondere</span>. Dit biezondere verschaft ons dus eerst het algemenere.—Zo zouden ook de biezondere -ruimten ons tot de algemene ruimte hebben gebracht. -</p> -<p>Dit nu is onmogelik, zegt <span class="sc">Kant</span>, om drie redenen (de 3<sup>de</sup> vormt het laatste ruimteargument): -</p> -<p>1º. de ruimte zelf is … iets <span class="ex">biezonders</span>, een <span class="ex">singulare</span>, in de taal der logica: heel de <span class="ex">omvang</span> van het begrip ruimte bestaat uit één exemplaar—ergo kan het geen „discursief” of -„algemeen” begrip zijn, als paard, met zijn omvang van talloze exemplaren. Het biezondere, -singulare nu, kan alléén onmiddellik, niet door afleiding, worden gekend, intuïtief -dus of door „aanschouwing”. Alle zogenaamde biezondere „ruimten” zijn slechts <span class="ex">delen</span> van <span class="ex">de éne</span> ruimte.<a class="noteRef" id="xd31e8541src" href="#xd31e8541">20</a> -</p> -<p>2º. Deze delen zijn enkel denkbaar <span class="ex">als delen</span>, „<span lang="de">Einschränkungen</span>”, van de gehele ruimte zelf, deze laatste is het prius, is voorondersteld, in tegenstelling -tot de exemplaren van ’n algemeen begrip als paard<a class="noteRef" id="xd31e8555src" href="#xd31e8555">21</a>, die zelf ’t begrip eerst mogelik maken.<a class="noteRef" id="xd31e8583src" href="#xd31e8583">22</a> -<span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span></p> -<p>Daaruit volgt voor <span class="sc">Kant</span> weer, als bij de vorige argumenten, de aprioriese natuur van de ruimte, terwijl dan -gewezen wordt op de evenzeer aanschouwelike als aprioriese, apodiktiese natuur van -de meetkundige bewijsvoering.<a class="noteRef" id="xd31e8597src" href="#xd31e8597">23</a> -</p> -<p>3°. De ruimte wordt als een grootheid, zij ’t ook een oneindige grootheid, gedacht. -Dat is alleen bij een Einzelding, een singulare, mogelik—niet bij een algemeen begrip, -als „paard” (wel bij een bepaald paard), terwijl een algemeen begrip, iets wat aan -voet en el en elk lengteding, elke grootheid, gemeen is, niet een biezonder soort -grootheid (oneindig groot) kan zijn; een begrip kan wel aan een oneindig aantal te -denken voorstellingen gemeen zijn: mens en de individuen in ’t oneindige, maar kan -nooit een oneindig getal voorstellingen in zich bevatten, zo als alle delen der ruimte -en alle ruimtedingen tegelijk zich in de ruimte bevinden.<a class="noteRef" id="xd31e8608src" href="#xd31e8608">24</a> -<span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span></p> -<p>Ziehier dus <span class="sc">Kant</span>’s bedoeling, wanneer hij de ruimte als „<span lang="de">reine Anschauung</span>” stelt tegenover een discursief begrip. -</p> -<p>Zien wij nu <span class="sc">Hartmann</span>’s begrip hieromtrent. Het is een summum! Hij begint met <span class="sc">Kant</span>’s tegenstelling <span lang="de">Anschauung-Begriff</span> voor „<span lang="de">ganz verkehrt</span>” te verklaren. „<span lang="de">Die Anschauung im engeren Sinne ist nur ein Begriff von niedrigerer Abstractions-(und -Combinations-)Stufe, der Bergriff [drukfout] ist nur eine Anschauung von höherer Abstractions-(und -Combinations-)Stufe.</span>” Deze definitie schenken we H. graag. Hij onderstreept dan: „<span lang="de">es <span class="ex">giebt für das Bewusstsein keine reinen, d.h. anschauungsfreien, Begriffe</span></span>”—(dat klinkt als een echo van <span class="sc">Kant</span>’s eigen uitspraak: „<span lang="de">Begriffe ohne Anschauung sind leer</span>”!)—en of er nu al of niet een „<span lang="de">reine Anschauung</span>” „<span lang="de">für das Bewusstsein zu gewinnen</span>” zij, „<span class="ex" lang="de">immer wird sie durch den Abstractionsprocess ihrer Gewinnung zum discursiven oder -allgemeinen Begriff gestempelt, ohne das dies ihrem Charakter als reine Anschauungsform -den geringsten Eintrag thut</span>.” -</p> -<p><span class="sc">Hartmann</span> vindt het dus, waar <span class="sc">Kant</span>’s argument de „<span lang="de">Identität</span>” tussen algemeen begrip en „<span lang="de">reine Anschauung</span>” „<span lang="de">zum Gegensatz verdreht</span>”, „<span lang="de">Komisch … welche Mühe sich Kant giebt, zu beweisen, dass derselbe <span class="ex">Anschauung</span> sei, als ob dadurch irgend etwas gegen seine <span class="ex">begriffliche</span> Natur und gegen sein Abstrahirtsein aus Erfahrungen bewiesen wäre.</span>” -</p> -<p>Ik hoop dat nu de lezer het „komische” van <span class="sc">Hartmann</span>’s vermaak inziet. We hebben zowel die „abstractie uit ervaring” als het aanschouwen -van het singulare nu duidelik genoeg verklaard. -</p> -<p>Het gaat nog „komischer” worden: -</p> -<p>„<span lang="de">Der erste Satz, dass man nur einen einigen Raum vorstellen könne, ist richtig für -den Standpunkt des transcendentalen Realismus, aber falsch für den Kantischen Standpunkt -<span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>des transcendentalen Idealismus. Denn der transcendentale Realist bezieht seinen Vorstellungsraum -auf ein transcendentes Correlat welches letztere schlechthin nur Eines, und zwar für -alle Bewusstseine numerisch Identisches, also objectiv Einziges ist; der transcendentale -Idealist hingegen läugnet ein solches numerisch identisches Correlat aller subjectiven -Vorstellungsräume, für ihn hat der Raum keine höhere als subjective Realität, und -da alle Subjecte gleiche Berechtigung haben, so haben auch alle subjectiven Vorstellungsräume -gleiche Berechtigung; er ist also <span class="ex">logisch</span> gezwungen, <span class="ex">so viel Räume</span> vorzustellen, als er Subjecte vorstellt.</span>” -</p> -<p>We zien dus—<span class="sc">Kant</span>’s transcendentaal idealisme kent, naar boven (Cap. V § 1 p. 93 ss.) precies is uiteengezet, -slechts één Ruimte, één Tijd, één Ervaring, één ruimtelik-tijdelike phaenomenale Wereld. -Maar naar <span class="sc">Hartmann</span>’s opvatting van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Standpunkt des transcendentalen Idealismus</span>” zouden er volgens die leer slechts individuele „ruimten”, „tijden” enz. zijn. Ergo -.… is „<span lang="de">der Kantische Standpunkt des transcendentalen Idealismus</span>” niet gesnapt door .… <span class="sc">Kant</span>! Aldus <span class="sc">Hartmann</span>.<a class="noteRef" id="xd31e8736src" href="#xd31e8736">25</a>—H. doet dan nog even een ontdekking, waarover hij zelf „<span lang="de">höchlich erstaunt</span>” is (waarover echter haar weerlegger, reeds voor 2 eeuwen,… weer de goede <span class="sc">Berkeley</span>, <span lang="de">höchst erstaunt</span> zou zijn geweest), nl. dat zelfs <span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span>t.a.v. een individu „<span lang="de">die Behauptung der Singularität für den Standpunkt des transcendentalen Idealismus -falsch</span>” is. „<span lang="de">Rein subjectiv betrachtet besitzen wir</span>” namelik „<span lang="de">zwei ganz getrennte Wahrnehmungsräume, den Gesichtsraum und den Tastraum</span>”, maar we merken daar nooit wat van, omdat „<span lang="de">der Instinct</span>” .… beide „<span lang="de"><span class="ex">instinctiv</span> <span lang="nl">[allicht]</span> sofort und immer auf ihr transcendentes Correlat bezieht, welches der Verstand als -<span class="ex">Eines</span> weiss</span>”.—O kennisleer der instinctieve wetenschap van het transcendente!—<span class="sc">Hartmann</span>’s paganisme hier één met Dr. <span class="sc">Kuyper</span>’s instinctief materialisme van „momenten” en „relaties”. -</p> -<p>„<span lang="de">Kant’s Prämisse von der Einzigkeit des Raumes ist also für seinen Standpunkt in jeder -Hinsicht unhaltbar. Die Art der daraus gezogenen Schlüsse ist es nicht weniger.</span>” -</p> -<p>Wiens <span lang="de">Prämisse</span> en wiens <span lang="de">Schlüsse</span> hier in <span lang="de">jeder Beziehung unhaltbar</span> zijn? <span lang="la">Sapienti sat</span>.—Alleen wil ik nog even aanstippen hoe <span class="sc">Hartmann</span> de heerlike gelegenheid tot misverstanden, die <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">als unendliche Grösse gegeben vorgestellt</span>” biedt, niet ongebruikt laat.—Ik zal daar niet verder op ingaan, alleen nog in ’t -voorbijgaan opmerken, dat <span class="sc">Hartmann</span> zich genoodzaakt ziet, zijn „<span lang="de">realen Raum</span>”.… „<span lang="de">begrifflich als jederzeit endlich zu supponiren, da er nicht weiter reicht als die -materiellen Dinge an sich [!], deren Daseinsform [!] er ist</span>”.<a class="noteRef" id="xd31e8876src" href="#xd31e8876">26</a> -</p> -<p>Opmerkelik dan: „<span lang="de">Was die Behauptung der actuellen Endlichkeit des realen Raumes paradox erscheinen -lässt, ist nur der Umstand dass der Gedanke stets zur Ueberschreitung einer eventuellen -Grenze sich gereizt fühlt, und dabei vergisst, <span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span>dass er, als bewusster Gedanke, auf den realen Raum gar nicht influirt. Dasselbe gilt -von der subjectiv-idealen und der realen Zeit <span lang="nl">[dus ook deze eindig!]</span>, wo die Paradoxie des <i>realen Zeitendes und Zeitanfanges</i> übrigens leichter überwunden zu werden pflegt.</span>” <span class="sc">Hartmann</span> geeft dan verder zijn eigen metaphysica van tijd en ruimte, waarin deze „<span lang="de">nicht <span class="ex">Subsistenz</span> formen, sondern <span class="ex">Existenz</span> formen</span>” worden, naar zijn onderscheiding van „<span lang="de">Wesen</span>” en „<span lang="de">Dasein</span>” enz., waarmee wij ons hier niet zullen ophouden. -</p> -</div> -</div> -<div class="div3 section"> -<div class="divHead"> -<h4 class="main"><span class="divNum">d.</span> <span class="sc">Külpe</span> <i>tegen het derde en vierde argument.</i></h4> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">We richten ons nu weer tot <span class="sc">Külpe</span>’s bedenkingen tegen het voorlaatste en laatste argument. -</p> -<p>Tegen het 3e de drie volgende: -</p> -<p>1°. „<span lang="de">So richtig es ist, dass der allumfassende Raum sich zu den einzelnen Räumen nicht -verhält, wie ein Begriff zu seinen Exemplaren oder ein Gattungsbegriff zu seinen Arten, -so folgt daraus doch nur, dass dieser allumfassende Raum zur Wahrnehmung, genauer -zur <span class="ex">Gesichtswahrnehmung</span>, als eine Bestimmtheit derselben gehört.</span>” Deze opmerking, wil zij zin hebben, verwart ruimtelikheid en ruimte, en bedoelt -dan dat de eerste tot de inhoud, materie, van het gegevene behoort,—een „<span lang="de">spezifische Eigenschaft der Gesichtswahrnehmung oder -vorstellung</span>” is. Afgezien van de psychologiese onhoudbaarheid dezer ook door bij geopereerde -blindgeborenen geconstateerde feiten weerlegde optiese ruimteleer<a class="noteRef" id="xd31e8941src" href="#xd31e8941">27</a>, is ’t moeilik te vatten, hoe de ene alomvattende ruimte eigenschap van enige waarneming -zou kunnen zijn.—<span class="sc">Kant</span>’s betoog van de <span class="ex">zinnelikheid</span> der als eenheid, intuïtief, gekende ruimte, <span class="ex">in tegenstelling tot</span> haar <span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span><span class="ex">verstandelikheid</span>, blijft hier ongerept. „<span lang="de">Zugleich ist auch die hier bezeichnete Eigentümlichkeit der optischen Raumauffassung -durchaus zu dem <span class="ex">Gegebenen</span>, Vorgefundenen zu rechnen, das eine ähnliche subjektiv-objektive Natur verrät, wie -sie den Farben, den Tönen und anderen Bestandteilen unserer Sinneswahrnehmung allgemein -zugestanden wird.</span>” Hier spreekt weer dezelfde Wundtiaanse verhaspeling van de <span class="ex">bepaalde ruimtelike ordening</span> der dingen met de ruimte zelf, en dezelfde daaruit voortspruitende <span class="sc">Kant</span>-misduiding, als reeds vroeger is gesignaleerd en enige bladzijden verder zich aldus -uit (p. 59): „<span lang="de">Die transzendentale Aesthetik hat von <span class="ex">Kants</span> bedeutenden Nachfolgern nur <span class="ex">Schopenhauer</span> einfach angenommen. Zwar hat man auch nachher die Apriorität des Raumes und der Zeit -im Sinne der Subjektivität vertreten. Aber [!] indem die Kenntnis bestimmter Lagen, -Entfernungen und Grössen als eine empirisch erworbene galt, und indem den Richtungsunterschieden -und Abständen, kurz der räumlichen und zeitlichen Ordnung eine objektive Gesetzmässigkeit -gegenübergestellt wurde, ist der <span class="ex">Kant</span>ische Standpunkt des Phänomenalismus tatsächlich aufgegeben worden.</span>” Integendeel, daarbij zou men zuiver Kantiaan kunnen blijven, zolang men zich niet -aan dogmatiese, transcendente tijd of ruimte zou bezondigen. Immers, ook voor <span class="sc">Kant</span> heeft elke <span class="ex">bepaalde</span> ruimtelikheid <span class="ex">dezelfde</span> „<span lang="de">subjektiv-objektive</span>” natuur als elke <span class="ex">bepaalde</span> kleur of toon. Alle drie zijn <span class="ex">dus uitsluitend</span> subjectief, maar in hun biezonderheid mede bepaald door van ons en onze waarneming -onafhankelik bestaande oorzaken der aandoeningen, der wijzigingen van ons waarnemingsvermogen, -die zelf als zodanig noch kleurig, noch klinkend, noch ruimtelik zijn. Maar <span class="ex">de ene ruimte</span> staat niet gelijk met kleur of klank, maar met het ene kleurenschema, de ene toonschaal, -waarop elke mogelike kleur of klank even zo haar plaats aangewezen vindt als elk lichaam -in de ruimte—gelijk boven uitvoerig is betoogd. -<span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span></p> -<p>2°. „<span lang="de">Daneben darf man nicht übersehen, dass es sehr wohl auch einen <span class="ex">Begriff</span> vom Raume geben kann, der nicht auf Einschränkungen der Raumanschauung beruht.</span>” Wat men niet mag over ’t hoofd zien—is 1°., dat <span class="sc">Kant</span> zelf wel enige notie van het <span class="ex">begrip ruimte</span> heeft verraden, 2°., dat echter <span class="sc">Kant</span> nergens dit <span class="ex">begrip</span> laat berusten op „<span lang="de">Einschränkungen der Raumanschauung</span>”, een fundering, waarvan mij de zin zelfs ontgaat.<a class="noteRef" id="xd31e9049src" href="#xd31e9049">28</a> „<span lang="de">Wird etwa der Raum als eine Mannigfaltigkeit von drei Dimensionen definiert, so ist -damit ein Raumbegriff aufgestellt, der mit unserer Raumanschauung nicht identisch -ist.</span>” Indien hier met <span lang="de">Dimension</span>, naar ik wil aannemen, niets specifiek ruimteliks is bedoeld en dus niet een vicieuse -cirkeldefinitie is gegeven (indien dus „<span lang="de">von drei Dimensionen</span>” wil zeggen: „drievoudig, i.e. door drie onafhankelik veranderliken bepaald”), dan -zou naar deze definitie van <span class="sc">Külpe</span> b.v. het parallelogram, of het geluid (1: intensiteit, 2: toonhoogte, 3: klankkleur)… -de ruimte zijn! -</p> -<p>De juiste definitie van de ruimte als „<span lang="de">Grundbegriff der Geometrie</span>” kan <span class="sc">Külpe</span> vinden in de „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span>” van <span class="sc">Heymans</span>, de aanhanger en bevestiger van <span class="sc">Kant</span>’s Aesthetik, van zijn kritiese, formeel-aprioristiese oplossing van het probleem -der synthetiese oordelen a priori ten aanzien van ruimte en tijd in meetkunde en wiskundige -bewegingsleer. -</p> -<p>3°. „<span lang="de">Dass endlich die geometrischen Sätze des Euklid nicht aus allgemeinen Begriffen, sondern -aus der Anschauung abgeleitet werden, kann man zugeben ohne damit die Unmöglichkeit -eines Raumbegriffes selbständiger, von dem anschaulichen Charakter des Raumes unabhängiger -Art anerkennen zu müssen.</span>” Deze „<span lang="de">Unmöglichkeit eines Raumbegriffes selbständiger Art</span> enz.” te erkennen, heeft <span class="sc">Kant</span> <span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span>nimmer geboden.—„<span lang="de">Seitdem eine <span class="ex">Nicht-Euklidische Geometrie</span> existiert, gibt es geometrische Sätze, die nicht aus unserer optischen Raumanschauung -abgeleitet werden.</span>” De niet-Euklidiese meetkunde is meermalen tegen <span class="sc">Kant</span> aangevoerd, maar in dit verband vermoedelik nooit.—Immers, voor de verdediging van -„begrip” tegenover „aanschouwing” had <span class="sc">Külpe</span> eenvoudig naar de <span class="ex">analytiese meetkunde</span> kunnen verwijzen—die echter allicht niet onbekend is gebleven aan <span class="sc">Kant</span>. -</p> -<p>Tegen <span class="sc">Kant</span>’s slotargument (zie bl. 117) voert <span class="sc">Külpe</span> aan: -</p> -<p>1°. „<span lang="de">Als eine unendliche gegebene Grösse kann der Raum nicht angeschaut werden. Jede Raumanschauung -ist als solche begrenzt und somit <span class="ex">endlich</span>.</span>” Dit is eenvoudig een woord-misvatting, gevolg van <span class="sc">Kant</span>’s taalslordigheid. Met „<span lang="de">vorgestellt</span>” bedoelt <span class="sc">Kant</span> hier niet „<span lang="de">angeschaut</span>” maar „gedacht”. Dat spreekt van zelf. Maar ten overvloede zegt <span class="sc">Kant</span> het enige regels verder zelf: „<span lang="de">Gleichwol wird der Raum so gedacht</span>”!—<span class="sc">Külpe</span> zegt dan nog van deze „oneindigheid”: „<span lang="de">Es ist dadurch m.a.W. nur zum Ausdruck gebracht, dass wir uns jenseits aller einen -bestimmten Raum begrenzenden Flächen immer wieder Räumliches vorstellen können <span lang="nl">[op deze grond mag alleen een Kantiaan, niet enig realist, naar <span class="sc">Hartmann</span> zelf volkomen juist heeft opgemerkt, de ruimte voor oneindig verklaren]</span>, und dass alle bisherigen Versuche, die Grössen und Entfernungen des Weltenraumes -[!] abzumessen, kein definitives Ziel gefunden haben.</span>” Dit is weer een van die wonderlike vergissingen, waarvan de <span class="sc">Kant</span>bestrijding het geheim bezit. Gesteld al—des neen—, dat men op enige astronomiese -„meting” zou moeten of kunnen wachten om in of ook buiten de meetkunde de ruimte „definitief” -voor oneindig te houden, zou <span class="sc">Külpe</span> zelf niet onmiddellik toegeven, dat wat „gemeten” wordt—slechts de ruimte <span class="ex">wereld</span> is, nimmer de wereld<span class="ex">ruimte</span>? En gesteld eens, dat wèl een „<span lang="de">definitives Ziel</span>” bereikt, en de meting aller „<span lang="de">Grössen und Entfernungen</span>” van het ruimtelik heelal voltooid ware, zou <span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span>dan iemand ter wereld ophouden, het Euklidies axioma der rechte lijn te aanvaarden -of zich die nauwkeurig gemeten en begrensde wereldstelsels te denken anders dan in -… de oneindige ruimte?—„<span lang="de">Die <span class="ex">anschauliche</span> Natur des Raumes kann daher gerade durch das Merkmal der Unendlichkeit nicht nachgewiesen -werden.</span>” Het <span class="ex">begrip</span> ruimte is toch niet bij geval oneindig?—En van een oneindig groot ding, het „onding” -ruimte, wil en kan <span class="sc">Külpe</span> zelf niets weten,—zodat hem alleen het reeds weerlegd, zich zelf weerleggend „oneindig -groot abstractum” rest, waarmee wij <span class="sc">Külpe</span> … aan <span class="sc">Kant</span> mogen zetten. -</p> -<p>2°. „<span lang="de">Dass aber der Raum eine unendliche Menge von Vorstellungen in sich enthält, hat mit -seiner Unendlichkeit nichts zu tun. Denn jeder endliche Raumteil kann infolge seiner -stetigen Erstreckung nach allen Richtungen ohne angebbare Grenze zerlegt und geteilt -werden.</span>” -</p> -<p>Deze waarheid heeft met <span class="sc">Kant</span>’s oneindigheid weer <span lang="de">nichts zu tun</span>. Want niet maar een oneindig aantal oneindig kleine delen, doch juist een oneindig -aantal delen van eindige willekeurige grootte bevat merkwaardigerwijze de ruimte. -</p> -</div> -</div> -<div class="div3 section"> -<div class="divHead"> -<h4 class="main"><span class="divNum">e.</span> <span class="sc">Hartmann</span><i>’s veelzijdigheid ter zake van</i> <span class="sc">Kant</span><i>’s transcendentale <span lang="de">Erörterung</span> (meetkundefundering).</i></h4> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Zowel <span class="sc">Hartmann</span> als <span class="sc">Külpe</span> richt zich ten slotte tegen <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Transcendentale Erörterung des Begriffes vom Raume</span>”,—dus tegen zijn verklaring, fundering der meetkunde.—Immers, naar <span class="sc">Kant</span> zelf definieert, bedoelt hij met die „<span lang="de">Transcendentale Erörterung</span>”: „<span lang="de">die Erklärung eines Begriffs als eines Princips, woraus die Möglichkeit anderer synthetischer -Erkentnisse a priori eingesehen werden kann.</span>” Ten deze geldt het „<span lang="de">die apodiktische Gewissheit aller geometrischen Grundsätze und die Möglichkeit ihrer -Constructionen a priori.</span>” -</p> -<p>Over <span class="sc">Kant</span>’s verhouding tot de meetkunde heb ik boven <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>gesproken. Hoe de door <span class="sc">Kant</span>’s genie ontdekte, nog tamelik „ledige” mogelikheid van een verklaring en logiese -rechtvaardiging van de meetkunde als synthetiese en aprioriese wetenschap, tans tot -<span class="ex">vervulde</span> werkelikheid is geworden, kan de belangstellende weder nalezen in <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span>”, <span class="ex">die Geometrie</span>, speciaal § 51 en § 57. Daar zal hij tevens de afdoende weerlegging vinden van het -meetkunde-empirisme (§§ 49 en 50), zodat het geheel overbodig werk zou zijn een <span class="sc">Hartmann</span> en <span class="sc">Külpe</span> nog eens <span class="corr" id="xd31e9304" title="Bron: explicite">expliciet</span> te gaan bestrijden. -</p> -<p>Het enige nieuwe toch, wat <span class="sc">Hartmann</span> hier brengt, is de veelzijdigheid van zijn verwarring. Tweeërlei houding toch is -tegenover <span class="sc">Kant</span>’s meetkunde-kritiek logies mogelik, tenzij men het syntheties-aprioristies karakter -van de meetkunde erkent: men kan òf bestrijden, dat de meetkundige axioma’s synthetiese -oordelen zijn, dus haar analyties karakter willen volhouden (dan blijft zij natuurlik -in <span class="sc">Kant</span>’s zin „a priori”), òf hem de synthetiese natuur toegeven, maar de aprioristiese aard -loochenen, dus trachten uit ervaring de axioma’s af te leiden.—<span class="sc">Hartmann</span> echter ziet kans, <span class="ex">alle drie tegelijk</span> te doen: haar zowel voor analyties als syntheties (47) te verklaren en dit laatste -zowel a posteriori als a priori,—en nog bovendien haar, wat de „toepasselikheid” betreft, -op … „<span lang="de">Dinge an sich</span>”(!) te betrekken, waaromtrent de ervaring (!) ons bij inductie het Euklidies karakter -zou hebben geleerd! Dit alléén zou voldoende zijn om H. voorgoed te doen schrappen -van de lijst der kritiese denkers, indien niet zijn bedoeling tenminste nog een weinig -onschuldiger ware dan zijn uiting, aangezien hij alleen maar, in z’n dogmatiese verblinding, -constant, zo hier als elders, voor „<span lang="de">Dinge an sich</span>” houdt, wat enkel … natuur-objecten zijn. Van dit alles slechts enkele staaltjes; -wie er belang in stelt leze het geheel zelf even door, pp. 131–136. -</p> -<p>Hij begint met de opmerking à la <span class="sc">Stuart Mill</span>: „<span lang="de">Es handelt sich hier um zwei völlig von einander zu trennende <span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span>Probleme, nämlich um das, was die Geometrie für Figuren unserer Einbildungskraft, -und um das, was sie für Figuren der Wahrnehmung ist.</span>” In de eerstgenoemde kies ik de <span class="ex">stof</span> willekeurig, maar volg „<span lang="de">meiner subjectiven Nothwendigkeit in der Form der Verknüpfung</span>”, in laatstgenoemde is <span class="ex">elke</span> willekeur buitengesloten, „<span lang="de">und es spielt dafür eine äussere oder transcendente Nothwendigkeit mit einer inneren -oder subjectiven durcheinander. Denn wenn ich an das Ding an sich einer Tafel herantrete -[48], und fühle mich von derselben so afficirt, dass ich auf meiner Wahrnehmung [!] -der Tafel die Zeichnung eines Dreiecks vorfinde, so ist dabei keine Willkür meinerseits -im Spiele; es hängt nicht von mir ab ob ich ein Dreieck oder ein Viereck wahrnehme, -sondern von der durch den Zeichner vorher bedingten Beschaffenheit des Dinges an sich -der Tafel <span lang="nl">[bedoeld is natuurlik eenvoudig het bord zelf]</span>. Die geometrischen Gesetze meiner Wahrnehmung stimmen aber mit denen meiner Einbildungskraft -völlig überein, obwohl die ersteren für mich a posteriori, die letzteren a priori -bedingt sind. Man denke sich z.B. die Tafel verhüllt, so dass mir successive eine -Ecke nach der anderen aufgedeckt wird, aber immer nur eine auf einmal. Obwohl ich -hierbei niemals die Anschauung eines Dreiecks bekomme, ergiebt doch die successive -empirische Messung der drei Winkel eine Summe von 180°.</span>” -</p> -<p>Ik veroorloof mij over deze miraculeuse harmonia praestabilita, deze „<span lang="de">auffallende Analogie</span>” (p. 132), vier opmerkingen: -</p> -<p>1°. Noch gij, noch iemand anders heeft ooit die meting geprobeerd. -</p> -<p>2°. Meet honderd keer, mits met de nodige nauwkeurigheid, en dan garandeer ik u, dat -ge niet één enkele maal precies 180° 0′ 0″ zult vinden. -</p> -<p>3°. Ge zult desniettemin met geen enkele nòg zo minimale afwijking van 180° 0′ 0″ -genoegen nemen, maar elk meer of minder aan onnauwkeurigheid, van uw instrumenten -of uw <span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span>meet-methode, toeschrijven. Er is dus geen sprake van, dat we hier zouden afwachten, -wat ons de „ervaring”, de inductie leert. -</p> -<p>4°. Ge zult bij al uw meten uitsluitend met gewaarwordingen en met combinaties en -vergelijking van gewaarwordingsinhouden te doen hebben, die u dus omtrent het transcendente -hoegenaamd niets leren, ook al droomt ge nog voort in de naieve of dogmatiese waan, -dat uw waarnemingen het An sich … reproduceren, of hoe dan ook weergeven. -</p> -<p>En nu weer <span class="sc">Hartmann</span> aan ’t woord: Na z’n meting, die hem precies 180° opleverde, profeteerde hij vóór -de onthulling der figuur: de benen van die drie hoeken vormen een △! En zie: „<span lang="de">Indem ich nun die Verhüllung von der Tafel ganz wegnehme und die Wahrnehmung des stückweise -gemessenen Dreiecks als einheitliche Anschauung empfange, finde ich meinen Schluss, -<span class="ex">und damit die Voraussetzung</span>, auf welche sich derselbe stützte <span lang="nl">[sc. volgens H.: als het „<span lang="de">An sich</span>” mij iets laat zien wat aan mijn meetkunde-wetten van een △ beantwoordt, dan moet -’t mij ook ’n hele △ vertonen]</span> <span class="ex">empirisch bestätigt</span>. Diese Uebereinstimmung ist aber nur dann möglich, wenn in dem Ding an sich der Zeichnung -zwischen den realen Correlaten dessen, was in der Anschauung die Seiten und Winkel -sind, analoge gesetzmässige Verhältnisse bestehen, wie zwischen den Seiten und Winkeln -der Anschauung, wenn also, allgemein gesprochen, in den Dingen an sich Gesetze walten, -welche eine auffallende Analogie mit den Gesetzen der subjectiven Geometrie haben, -und nur insofern von dieser sich unterscheiden können, als eine anderweitige (nicht -räumliche) Daseinsform des Dinges an sich eine Modification in ihnen bedingt. Falls -hingegen die Räumlichkeit und Zeitlichkeit selbst Daseinsformen der Dinge an sich -sind, so sind die mathematischen Gesetze für das Dasein der Dinge an sich und für -das Denken <span class="ex">identisch</span>; dann gewinnt die Erklärung der fraglichen Uebereinstimmung die höchste <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>Einfachheit. <span class="ex">Dass</span> eine solche Uebereinstimmung statt findet, wissen wir <span class="ex">nur aus Erfahrung</span>, und hat diese Annahme den höch[s]ten Grad von Wahrscheinlichkeit, den die Induction -nur verleihen kann, da noch nie ein Fall constatirt ist, wo auf die Combination stückweiser -Wahrnehmungen die Gesetze der subjectiven Mathematik nicht hätten passen wollen, wo -also eine Incongruenz der formalen Daseinsgesetze und der formalen Denkgesetze entdeckt -worden wäre.</span>” -</p> -<p>Zoveel zinnen, zoveel fouten. Voor de éne werkelike meetkunde, die met <span class="ex">denk</span>wetten evenmin iets te maken heeft als met <span class="ex">bestaans</span>wetten van <span lang="de">Dinge an sich</span>, maar èn syntheties, dus <span class="ex">niet</span> denkwettelik maar aanschouwelik, is èn a priori geldt ten aanzien van <span class="ex">mogelike</span> (immanente) ruimtedingen,<a class="noteRef" id="xd31e9420src" href="#xd31e9420">29</a> treden bij <span class="sc">Hartmann</span> twee niet-bestaande „meetkundes”, twee ondingen in de plaats, de eerste een analytiese, -immers uitvloeisel „<span class="ex" lang="de">unseres eigenen Denkvermogens</span>”, ergo a priori geldig, en de tweede een synthetiese, a posteriori geldend t.a.v. -het Transcendente.…. en die beide zijn dan weer.… „<span class="ex" lang="de">identisch</span>”!.… een identiteit, die dan gekend wordt.… bij <span class="ex">ervaring</span>, „ervaring” t.a.v. <span lang="de">Dinge an sich</span>! -</p> -<p>Maar met deze meetkunde-wijsheid is <span class="sc">Hartmann</span>’s maat nog niet volgemeten. Immers, nadat hij op pag. 134 en 135 nog heeft uitgeweid -over „<span lang="de">der subjectiven Denknothwendigkeit</span>”.… „<span lang="de">der logischen Unmöglichkeit anders zu denken</span>” van de <span lang="de">mathematischen Gesetze</span> (een <span lang="de">Denknothwendigkeit</span>, <span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span>die zowel door <span class="sc">Kant</span> als door de metageometrie weerlegd is) en <span class="sc">Kant</span> door de heer v. <span class="sc">Kirchmann</span> mores heeft laten leren: „<span lang="de">Ausserdem aber gilt das empirische Urtheil nur für das singuläre Object, während das -formal-logische mathematische Urtheil für eine ganze Gattung von Objecten gilt, eine -Allgemeinheit, deren Grund Kant in keiner Weise geahnt hat <span lang="nl">[kostelik]</span>, den vielmehr v. Kirchmann in der <span class="ex">Stetigkeit</span>, der die möglichen zu einem Begriff gehörigen Figuren durchlaufenden Gedankenbewegung -nachgewiesen hat, und vor ihm Beneke</span>” en hij tot de slotsom kwam: „<span lang="de">A priori ist also das mathematische Urtheil nicht wegen seiner doch nur sehr <span class="ex" lang="la">cum grano salis</span> zu verstehenden apodictischen Gewissheit, sondern <span class="ex">wegen seiner rein logischen Formalität</span>.</span>”, wordt op dezelfde pag. doodleuk toegegeven (blijkbaar weet H. niet wat hij zegt) -het „feit”, dat „<span lang="de">das mathematische Urtheil</span>” (dus ook het rekenkundige!) <span class="ex">syntheties a priori</span> is! Maar men hore met welk aan eens <span class="sc">Hartmann</span>’s onbevangenheid voorbehouden … voorbehoud: (p. 135 s.) „<span lang="de">Räume ich Kant nun auch willig die Thatsache ein, dass das mathematische Urtheil ein -synthesisches <span lang="nl">[drukfout]</span> Urtheil a priori ist, so kann ich doch nicht zugeben, dass diese Synthesen nicht -auf allen Gebieten der Mathematik so sehr in ihre Elemente zerlegt werden könnten, -dass man zuletzt alle mathematischen Synthesen aus Minimalschritten, wie z.B. wiederholten -Anwendungen des Satzes vom Widerspruch, erbauen könnte.… Es liegt nur ein solches -Bedürfniss für die ersten Anfänge der Mathematik nicht vor, weil dort das Material -einfach [!] genug ist, um auch ungeübten Köpfen logische Synthesen von etwas grösserer -Spurweite zumuthen zu können. Doch dies nur beiläufig.</span>” -</p> -<p><span lang="de">Beiläufig</span> bewijst hier <span class="sc">Hartmann</span> afdoende, dat hij van heel <span class="sc">Kant</span>’s boven toegelichte tegenstelling syntheties (= niet logies of analyties afleidbaar, -d.w.z. niet uit <span lang="de">wiederholten Anwendungen des Satzes vom Widerspruch</span>) en analyties <span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span>(= uitsluitend door die logiese deductie te verkrijgen), dus van de grondslag van -heel <span class="sc">Kant</span>’s kritiek en heel de kenniskritiese wijsbegeerte, tittel noch jota begrepen heeft. -</p> -<p>„<span lang="de">Wir sind mit unserer Kritik zu Ende</span>”, zegt p. 136. „<span lang="de">Von allen Gründen Kant’s hat auch nicht einer sich bewährt</span>”. Zo is het—mits men voor Kant leze Hartmann. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>We hebben nu gezien, dat <span class="sc">Hartmann</span> behoort tot degenen, die wijzer doen, te zwijgen dan te spreken over <span class="sc">Kant</span>.—<span class="sc">Kant</span>’s kriticisme heeft hij op niet één enkel punt bereikt, allerminst in zijn waarnemingsleer, -zijn „<span lang="de">Aesthetik</span>”. <span class="sc">Hartmann</span> en zijn stelsel vertegenwoordigen juist op de universeelste wijs <span class="ex">het onbewuste dogma</span>. Maar <span class="sc">Hartmann</span> verkeert nog bovendien in de goedige waan, dat hij, wijl eigenlik zelf tot <span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsinzicht, <span class="sc">Kant</span>’s „waarheid” gekomen, zij het dan langs betere weg, „toegeeflik” kan zijn voor <span class="sc">Kant</span>’s goedbedoelde dolingen, voor de transcendentale Aesthetik! -</p> -<p>„<span lang="de">Es wird daher Alles darauf ankommen, zu untersuchen ob die <span class="ex">transcendentale Aesthetik</span> der gewöhnlichen Behauptung der Kantianer gemäss einen grundlegenden Beweis für die -Kant’schen Grundsätze zu liefern vermag.</span> -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Schopenhauer sagt über diesen Abschnitt der Kr. d. r. V.: ‚Die transcendentale Aesthetik -ist ein so überaus verdienstvolles Werk, dass es allein hinreichen könnte, Kant’s -Namen zu verewigen <span lang="nl">[Ik hoop, dat ook mijn lezers dit tans met S. eens zijn.]</span>. <span class="ex">Ihre Beweise haben so volle Ueberzeugungskraft</span>, dass ich die Lehrsätze derselben den <span class="ex">unumstösslichen Wahrheiten</span> beizähle’.… Ich bin so ketzerisch, zu bemerken, dass ich bei wiederholtem Studium -der transcendentalen Aesthetik in verschiedenen Perioden niemals das Geringste von -der Ueberzeugungskraft dieser Beweise verspürt habe, dass ich vielmehr erst dann Nachsicht -gegen diesen Theil der Kant-Schopenhauer’schen <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>Philosophie üben lernte, als ich auf ganz andersartigem Wege zu jener Wahrheit gelangt -war, welcher diese Beweise dienen sollen.</span>” -</p> -<p>Het is jammer, maar <span class="sc">Kant</span> heeft de eer van deze <span class="sc">Hartmann</span>’s „<span lang="de">Nachsicht</span>” niet verdiend.… de infra-kritiese „waarheid”, door <span class="sc">Hartmann</span> bereikt, heeft niets gemeen met <span class="sc">Kant</span>’s waarheid, <span class="sc">Kant</span>’s verheven-geniale kritiek; toegeeflikheid op grond van eens-gezindheid blijft dus -buitengesloten—van weerszijden! -</p> -</div> -</div> -<div class="div3 section"> -<div class="divHead"> -<h4 class="main"><span class="divNum">f.</span> <span class="sc">Bolland</span> <i>aan de hand van</i> <span class="sc">Hartmann</span>.</h4> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Zo is dus met <span class="sc">Hartmann</span>’s „realisme” en zijn kritiek op <span class="sc">Kant</span>’s „idealisme” voldoende afgerekend. En een <span class="sc">Hartmann</span> is waarlik nog het groene hout van het realisties verweer tegen <span class="sc">Kant</span>!—De massa, die tot <span class="sc">Kant</span> niet komt, pleegt in hem diens „weerlegger” te huldigen en na te praten. En ook daarom -moest eens scherp met deze schijnkritiek afgerekend, omdat heel het realisties dogmatisme, -dat onder het patronaat van <span class="sc">Hegel</span> en <span class="sc">Hartmann</span> hier te lande zoveel anti-realisties gerucht maakt, diezelfde fouten door z’n voormannen -en nog zoveel erger dwaasheden door de <span lang="la">dii minorum gentium</span> laat rondbazuinen en aldus z’n best doet, het krities idealisme bij bezonnen maar -oningewijde waarheidzoekers voorgoed te blameren. Vóór allen verdient hier Prof. <span class="sc">Bolland</span> te worden genoemd. Gelijk <span class="sc">Hartmann</span> vóór en beneden <span class="sc">Berkeley</span>, dus verre vóór en beneden <span class="sc">Kant</span>, is blijven staan, zo heeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> het kennis-theoreties nimmer verder gebracht dan tot <span class="sc">Hartmann</span>, „den grootsten en veelzijdigsten wijsgeerigen denker onzer dagen”, den „Meester -der huidige metaphysica”, van zijn „<span class="ex">Het Wereldraadsel</span>” af, aan welks inhoud hij zijn professoraat te danken had, tot zijn „<span class="ex">Het Boek der Spreuken</span>” toe, uit 1909, en wat hij sinds nog geschreven heeft, laatstelik b.v. „<span class="ex">De Logica</span>”, 1911. -<span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span></p> -<div lang="de" class="lgouter"> -<p class="line">„Kein tolleres Versehen kann sein </p> -<p class="line">Gibst einem ein Fest und lädst ihn nicht ein.” </p> -</div> -<p class="first">Nog één „<span lang="de">tolleres Versehen</span>” kan er zijn: iemand (niet, gelijk in voorouderlike tijden, als schim, maar in levenden -lijve) te doen aanzitten bij z’n eigen … begrafenismaal. Aldus geschiedt in <span class="ex">Het Wereldraadsel</span> met het dogmaties materie-realisme. Aan elke pagina merkt men het helaas, dat de -heer <span class="sc">Bolland</span> „aan de hand van Ed. v. Hartmann zijne eerste schreden op het moerassig pad der wijsbegeerte -gezet heeft”. En niet alleen zijn eerste! -</p> -<p>Deze zich noemende „<span class="sc">Kriton</span>” is zelf, jammer genoeg, een.… „<span class="sc">Hylas</span>” gebleven. -</p> -<p>Reeds in „<span class="ex">Natuurwetenschap en Wijsbegeerte</span>” pp. 33–82 vinden wij de „alzijdige en beginselvaste diepzinnigheid van eenen Eduard -von Hartmann” (p. 80) in het op p. 39 (gelijk op p. 213) tot <span class="sc">Kant</span> gericht verwijt van „negatief dogmatisme” en waar de heer B. zich „met E. v. Hartmann -lijnrecht tegenover Kant” wil stellen door.… „<span class="ex">het menschelijk weten eene meer dan illusorische beteekenis</span>” te geven. Dit is het zuiver dogmaties begrip van „weten” en „kennen” (cf. p. 269 -o. c.), dat <span class="sc">Kant</span>’s leer als een soort „<span class="ex">agnosticisme</span>” opvat (zie p. 213 en „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” p. 29/30, beneden behandeld), wijl het, niet de onmogelikheid van het kennen, integendeel, -maar de onmogelikheid van een dogmaties, reproductief kennen, bewijst en verklaart.—Juist -omdat door heel dit anti-realisme (men hore de titels der artikelen: „<span class="ex">Het objectivisme en zijne eenzijdigheid”.… „De lichamelijke verschijnselen en hunne gewaande -zelfstandigheid</span>”!) het grote allesbeheersende verschilpunt tussen realisties dogmatisme en kriticisme -niet genoemd noch gekend wordt: de reproductieve, reflectieve, in pl. v. de productieve -kennisopvatting (gelijk ik dat boven in den brede behandeld <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>heb), omdat het zelf geheel in deze reflectieleer verstrikt is gebleven, daarom leeft -het zelf uit en in de fout waartegen het zich wil keren, spottet seiner selbst und -weiss nicht wie. -</p> -<p>„In onze geestelijke gewaarwordingen reflecteeren [!] wij de bewegingsverschijnselen -der zicht- en tastbare voorwerpen” (p. 83).… één zo’n zinnetje is afdoende. Men leze -heel dat artikel „<span class="ex">De lichamelijke verschijnselen</span> enz.” pp. 126–177, men vindt er al die realistiese fouten bijéén: -</p> -<p>„Gevolgelijk bepalen zich alle gegevens, waardoor ik tot kennis der buitenwereld geraak, -tot de gewaarwordingen mijner zenuwen”! ’t Zij „mijner zenuwen” hier genitiv. obj. -of genit. subj. is, de dwaasheid wordt er nauweliks groter of kleiner door. Nog op -dezelfde pagina (137) heten die gegevens:… „die poovere zenuwprikkelingen”!<a class="noteRef" id="xd31e9766src" href="#xd31e9766">30</a> -</p> -<p>Op pag. 149, over het kijken door een gaatje in een schijf: „Maar het feitelijk beeld, -dat ons dit reusachtig vergezicht verschaft, kan toch niet grooter zijn dan het schijfjen, -waardoor wij dat alles aanschouwen, en de grootere afmetingen der perspectivisch voorhandene -buitenwereld moet dus eene projectie onzer verbeelding zijn.” Een gegeven <span class="ex">ruimtelik</span> iets, van bepaalde <span class="ex">grootte</span>,… dat wij slechts vergroten! Ook hier, als bij die zenuwprikkelingen, maakt onze -geest van kleine ruimte grote ruimte, dus bij wijze van wat de psychologie „illusie” -noemt (in tegenstelling tot de „hallucinatie”).<a class="noteRef" id="xd31e9777src" href="#xd31e9777">31</a> „Alle gezichtswaarneming is bijgevolg eene soort <span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>van phantasie of fata morgana, een imaginair voortbrengsel van onzen geest”… (p. 149), -nog één stap verder en we bereiken het heerlik machtwoord van een dier hegelianiserende -<span lang="la">dii minores</span> (Dr. J. D. <span class="sc">Bierens de Haan</span>): „Zien is een gezichtsbedrog.” (p. 128 „<span class="ex">De Weg tot het Inzicht</span>”), de ruimtelikheid is „eene inbeelding” (p. 202), de „ruimtevoorstelling” een … -„algemeen noodzakelijke illusie onzes bewustzijns”! (p. 207).—Mij lijkt niet ons goede -zien, maar wel het inzicht des Heren Dr. J. D. B. d. H … gezichtsbedrog. Hij had het -altans moeilik tegelijkertijd dogmatieser<a class="noteRef" id="xd31e9809src" href="#xd31e9809">32</a> en verkeerder kunnen zeggen dan hij deed.<a class="noteRef" id="xd31e9818src" href="#xd31e9818">33</a> -<span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span></p> -<p>Doch tot de Heer <span class="sc">Bolland</span> zelf terugkerend, signaleren wij in hetzelfde art. de bovenweerlegde <span class="ex">individueel-subjectieve</span> misvatting van het „phaenomenon”: p. 132, „het inzicht … dat de lichamelijke wereld -slechts eene soort van inbeelding [!] is”.… „en de geheele door ons aanschouwde buitenwereld -slechts een onwezenlijk [!] en individueel [!] <span class="ex">phainomenon</span> mag heten”… Geen wonder dat aldus volgens de wijsgeer „de lichamelijkheid der Natuur -[?] zich voor het geoefend denken vervluchtigt” (!) en dat we na des Heren <span class="sc">Deussen</span>’s overgenomen diepzinnigheid, als zoude de wereld in tijd en ruimte „mij als zoodanig -alleen door mijn verstand bekend” en „met haar zelfs mijn eigen lichaam … verder niets -dan mijne [!] voorstelling” zijn, ook weder aan <span class="sc">Kant</span> toegeschreven zien „het inzicht in de zuivere immanentie onzer waarnemingen en gedachten”, -welk „inzicht” (!) door <span class="sc">Kant</span> tot die, door <span class="sc">Hartmann</span> uitgevonden, „negatieve dogmatiek” zou zijn misbruikt. De lezer weet nu dat <span class="sc">Kant</span>’s inzicht enkel geldt de zuivere immanentie … der <span class="ex">objecten</span>, der <span class="ex">éne</span> objectieve, van elk individu onafhankelike, <span class="ex">natuur</span>, welk inzicht door <span class="sc">Hartmann</span> noch <span class="sc">Bolland</span> ooit is bereikt.—Zo lezen wij op p. 155: „Een en dezelfde galvanische stroom wordt -door de tong waargenomen als zure smaak, door het oog als blauwe lichtstreep, door -de huidzenuw als kitteling en door het gehoor als geluid.”! (49) Men ziet, het zuiver -Lockiaans, naief-realisties aperçu: een beweging wordt „waargenomen als” licht of -geluid enz. Pag. 156 maakt het nòg erger, daar komt zowaar de materialistiese „introjectie”: -„de tonen,—hier de in hare hoedanigheid onderscheidene gewaarwordingen,—<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span>ontstaan dan in ons eigen zenuwstelsel”! er is een „gewaarwordingsvermogen der getroffene -zintuigen”… „het kleurig vlak” dat „het oog zelf ons feitelijk mededeelt” „ligt binnen, -niet buiten ons” … (de zelfweerlegging vindt men op p. 158) en zo vraagt p. 163: „waar -wordt men de stereometrische tastbaarheid gewaar: binnen zijne huid of er buiten!” -(<b>50</b>) Aangezien we hier toch eenmaal de „introjectie” hadden, krijgen we nu ook billikerwijs, -om de dingen weer op hun plaats te brengen, een ejectie, genaamd „projectie”: -</p> -<p>„Men bedenke … dat het dus physiologisch vast staat dat alle tastbaarheid ons slechts -bewust kan worden in eene intuïtieve projectie van het middelpunt der gevoelszenuwen<a class="noteRef" id="xd31e9914src" href="#xd31e9914">34</a> naar den buitenkant des lichaams”! Geniale intuïtie inderdaad!—<span class="sc">Bolland</span> bereikt op deze wijze, pag. 166/7, slechts een Leibniz-Hartmanniaans, maar ante- -en anti-Kantiaans realisties dynamisme: „<span class="ex">Alle werkelijkheid als zoodanig is kracht</span>.”<a class="noteRef" id="xd31e9926src" href="#xd31e9926">35</a> Dit is, wijl dogmaties-realisties, ook goed Spenceriaans. Zo wordt (p. 168/9) „afstooting -en aantrekking in natuurkundigen zin”, de objectieve opvatting van hetzelfde reële -„<span class="ex">Streefvermogen</span>”, dat subjectief als „haat en liefde” wordt opgevat … Op p. 170 drukt de Heer B. -„Met eene bewuste en dus geestelijke kracht of inspanning” (zelfs deze dualistiese -zonde tegen de physica!) tegen de werkelikheid, die hij als tafel ziet, en dit reale -van het phaenomeen tafel … drukt tegen hem terug met evenredige sterkte! <span class="ex">Heel de phaenomenaliteit van <span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span>dit ruimtelike drukken zelf</span> wordt … over ’t hoofd gezien, en dus ook de kleinigheid, dat hier reële ruimte voorondersteld -wordt!—Wij staan hier eenvoudig voor de hollandse vertaling van gindse <span class="sc">Hartmann</span>, die „<span lang="de">an das Ding an sich einer Tafel herantritt</span>” om <span class="sc">Kant</span>’s meetkundeleer te weerleggen!— -</p> -<p>Hoe weinig <span class="sc">Bolland</span>’s wild „idealisme” met <span class="sc">Kant</span>’s voorzichtige kritiek te maken heeft, blijkt even duidelik uit het volgend artikel, -„<span class="ex">De ruimtevoorstellingen</span>” (pp. 177–228). Op p. 193 lezen we van „de ons eigene voorstellingsvormen [!] van -ruimte, tijd, beweging [!], getal en oorzaak!” <span lang="fr">Étonnés de se trouver ensemble!</span> -</p> -<p>Vergelijk daarmee een <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">Dass schliesslich die transcendentale Aesthetik nicht mehr, als diese zwei Elemente, -nämlich Raum und Zeit enthalten könne, ist daraus klar, weil alle anderen zur Sinnlichkeit -gehörigen Begriffe, selbst der der Bewegung, welcher beide Stücke vereinigt, etwas -Empirisches voraussetzen. Denn diese setzt die Wahrnehmung von etwas Beweglichem voraus. -Im Raum, an sich selbst betrachtet, ist aber nichts Bewegliches: daher das Bewegliche -etwas sein muss, <span class="ex">was im Raume nur durch Erfahrung</span> gefunden wird, mithin ein empirisches Datum.</span>” (K. d. r. V. p. 65/6). (<b>51</b>) -</p> -<p>In dezelfde onbehouwen geest p. 225: „In alle denkfunctiën en te allen tijde is tweemaal -twee vier; eene dergelijke ubiquiteit [!] en tijdeloosheid van logische waarheden, -wijst op de ruimteloosheid en eeuwigheid van het logisch-dynamische [door <span class="sc">Hartmann</span> bedachte] <span class="ex">Wezen</span>, dat in zijne functiën slechts tot eene intuïtie geraakt van eene in tijd en ruimte -geordende toestandenreeks.” -</p> -<p>Hoeveel sneller bereikt zulk een geniale greep de idealiteit van tijd en ruimte, dan -moeizame Kantiaanse transcendentale kritiek! Jammer, dat slechts hyper-dogmatiese -geesten er genoegen mee nemen.—Op p. 226 worden dan zelfs de vragen: relatief of absoluut -en ideëel of reëel t.a.v. <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>beweging … eenvoudig verhaspeld<a class="noteRef" id="xd31e10003src" href="#xd31e10003">36</a>; beweging zou niet reëel, geen „wezenlijke verplaatsing” kunnen zijn, „wijl zij een -systeem van vaste wereldassen insluit en deze laatste niet te fixeeren zijn.” Waartoe -dus nog heel <span class="sc">Kant</span>’s kritiek en heel het onderzoek van immaterialisten als <span class="sc">Heymans</span> over het begrip „absolute beweging”?! -</p> -<p>Duideliker nog blijkt de algehele misvatting der kritiek in zake de <span class="ex">tijd</span>, behandeld in de intreerede, bij de aanvaarding van het hoogleraarsambt, „<span class="ex">Verandering en Tijd</span>”, pp. 228–277. Hier volsta daarvan een enkel staaltje (vgk. boven bl. 21 noot 1): -</p> -<p>Volgens <span class="sc">Kant</span> is het An-sich niet-tijdelik, is de tijd slechts „vorm” van de innere Sinn. Aldus -nu daaromtrent B. p. 254/5: „Men bedenke wat dit zeggen wil. Ontdaan van alle nevelen -eener schoolsche taal, wordt hiermede bedoeld, dat er geen verleden is of toekomst -dan in zooverre wij ons dat inbeelden [!], dat er in geenen zin te gelooven valt aan -eene werkelijkheid buiten het bewuste denken [n.b.!]. Geen kosmische perioden hebben -voor en afgescheiden van mijn [!] bewustzijn hun verloop gehad; voorouders, die <span class="ex">ik</span> [onderstreping van Prof. B.] mij nooit heb voorgesteld, hebben in geenen zin ook -ooit bestaan. Ons denken [!] van volgorde heeft geene vertegenwoordigende waarde ten -aanzien van een veranderingsverloop dat ons ook in bewusteloozen staat omsloten houdt, -wij worden en vergaan niet in den Tijd, maar hebben dien slechts in onszelven, en -reeds onze overgrootouders zijn niet dan onze eigene denkbaarheden [!], in dezer voege, -dat zoo wij de rij van voor ons staande zielebeelden aan den leiddraad van het wortelbegrip -der veroorzaking achterwaarts doorloopen, wij tot het bedenken [!] <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>van zulke bestaansoorzaken geraken in onze bewuste verbeelding [!]. De zin der Kantische -tijdshypothese is dat er eigenlijk niets gebeurt.” -</p> -<p>En Prof. <span class="sc">Bolland</span> ontzegt ons het recht, „om de onredelijkheid, dat er iets gebeurt, onszelven in ons -eigen streven, voelen en denken te verloochenen” (p. 263), immers, daardoor „cijferen -[wij] al het gegevene zelf weg, eene machtelooze machtspreuk” enz.….(<b>52</b>). Wanneer dan nog op p. 427 wordt gewaagd van „den denkvorm [!] ‚tijd’, dat lastigste -aller metaphysische problemen”—en in één adem van „de tijdsintuïtie in hypostatischen, -dat is transegoïstischen [!] en universeelen, zin” of te wel „eene absolute [!] of -ons ik [!] overschrijdende beteekenis van den tijd” … dan moeten we het de Heer <span class="sc">Bolland</span> nazeggen: „de verwarring is verbijsterend, maar exemplair”. -</p> -<p>Immers: ook voor <span class="sc">Kant</span>’s tijdidealisme is de éne objectieve universele „interindividueele en kosmische” -tijd onafhankelik van wat de heer <span class="sc">Bolland</span> of enig ander „<span class="ex">ik</span>” <span class="ex">denkt</span> of <span class="ex">droomt</span> of <span class="ex">zich inbeeldt</span> omtrent de tijd, heeft heel het wereldgebeuren met verleden en toekomst zijn bepaaldheid -en werkelikheid onafhankelik van wat de heer <span class="sc">Bolland</span> of enig ander „ik” denkt of droomt of zich inbeeldt omtrent het wereldgebeuren; zijn -de individuele tijds <span class="ex">voorstellingen</span> even „repraesentatief” ten aanzien van de eigen tijdservaringen en van de éne werkelike -tijdelikheid, als de ruimte<span class="ex">voorstellingen</span> ten aanzien der eigen ruimtelike gewaarwordingen en der éne werkelike ruimtelikheid, -als de kleur<span class="ex">voorstellingen</span> ten aanzien der eigen kleurgewaarwordingen en der objectieve kleuren. <span class="ex">Maar</span> evenals de éne oneindige ruimte, waarin zich heel de „natuur” bevindt, <span class="ex">niet</span> is de concrete onafhankelik bestaande oorzaak van reproducerend ruimtebewustzijn -(gelijk het dogmaties realisme gelooft), maar integendeel abstract product uit ruimtestellende -bewustzijnsfactoren, zo is de éne oneindige tijd waarin àlles geschiedt, niet de <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>concrete, onafhankelik bestaande oorzaak van reproducerend tijdbewustzijn (gelijk -het dogmaties, met onbewuste intuïtie toverend realisme van <span class="sc">Hartmann</span> en <span class="sc">Bolland</span> gelooft), maar integendeel abstract product uit tijdstellende subjectiviteit. En -zomin als het subject der ruimte een concreet individu is, mens of godheid, evenmin -is het subject van de tijd de Heer <span class="sc">Bolland</span> of welk nog zo „absoluut” ontologies Wezen, maar integendeel weder die slechts door -foutieve „Subreption” „gehypostaseerde” (<b>53</b>), dus niet metaphysiese, maar zuiver kennistheoretiese, dus in concreto <span class="ex">niet bestaande</span> „<span lang="de">Formale Einheit des transcendentalen Bewusstseins</span>”. (<b>54</b>) -</p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch5.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e422">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> DOGMATIESE KANTVERHEGELING.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Was „<span class="ex">Het Wereldraadsel</span>” van de Hartmanniaan <span class="sc">Bolland</span> in begrijpen en bezonnenheid verre vóór <span class="sc">Kant</span>’s kritiek blijven staan—ook de „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” van de Hegeliaanse Prof. <span class="sc">Bolland</span> heeft het <span lang="la">eo ipso</span> slechts tot zuiver misverstand van <span class="sc">Kant</span> gebracht: We krijgen tans <span class="sc">Hartmann</span>’s voor een deel reeds aan <span class="sc">Hegel</span> ontleende fouten opgedist in het methodies dialekt van <span class="sc">Hegel</span>’s „dialektiese methode”. Ook hier dus die tegenstelling van het „ding voor mij” en -het „ding op zichzelf”, dat als … voorwerp in de ruimte wordt gedacht, terwijl het -ene tot het andere („van zichzelf”) staat als … uitwerksel tot oorzaak, als „uiting” -tot … „kracht”, als „verschijnsel van het voorwerp” tot „het wezen van het zakelijke”: -</p> -<p>„In zooverre nu echter bij vooronderstelling van bestaanbare zakelijkheid en zakelijke -bestaanbaarheid zonder tegenstrijdigheid veeleenige waarneembaarheid als een zich -weersprekend ding voor mij slechts een schijn voor mij zal heeten, zonder dat toch -de waarneembaarheid gedacht worde buiten betrekking tot de werkelijkheid van een ding -[B. bedoelt: zonder <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span><span class="sc">Hartmann</span>’s <span lang="de">Traum-illusionismus</span>!] tot een ding in de werkelijkheid, is het ding voor mij het van het ding op zichzelf -[!] verschillende voorwerp; als schijn van het voorwerp, dat geacht wordt aan het -ding op zichzelf zijne waarheid te hebben, heet de schijn [bij <span class="sc">Bolland</span>’s misverstand] ook weer geen (wezenlooze) schijn, maar (wezenlijk) verschijnsel, -het verschijnsel van het voorwerp [een „verschijnsel van het voorwerp” in pl. v. het -voorwerp zelf „verschijnsel”!], dat zich verhoudt [=?] tot het ding op zichzelf als -tot zijn eigenlijk [!] wezen. Zoo bestaat het ding op zichzelf eigenlijk [sc. voor -B.’s misvatting] ook weer niet op zichzelf; weloverwogen is het dan ook niets anders -dan het onondervondene en algemeene wezen van het zakelijke gegeven, de ononderscheidenheid -van het zijn des veeleenigen dings” en wat dies meer zij.… -</p> -<p>… „Het wezen van het voorwerpelijke zijn, dat als onbekend gesteld wordt, is uiteraard -alleronzakelijkst.—Doch onbekend is het eigenlijk niet. Want het voorwerpelijke zijn -zonder meer is als zoodanig of in zijn wezen een zijn in de ruimte”… (p. 23 ss.). -</p> -<p>Ziedaar dan uw „wezenlijke” bedoeling, uw Hartmanniaans materie-realisme, uitgewerkt -op p. 27: -</p> -<p>„En gaat het ding in het verstand uiteen tot een ding voor mij en een ding op zichzelf, -die zich als uitwerksel en oorzaak verhouden [n.b.], dan verhoudt het zich tot het -andere van zichzelf meteen als de uiting tot de kracht. Want ‚kracht’ is de naam voor -de oorzaak van het als uiting (of veruitwendiging) aangemerkte verschijnsel, voor -de werkelijkheid, die achter het verschijnsel onwaarneembaar werkzaam wordt geacht.” -</p> -<p>Van de phaenomenale zin dier „krachten”, in <span class="ex">tegenstelling</span> tot <span class="sc">Kant</span>’s „op zichzelf” mist Prof. <span class="sc">Bolland</span> dus elk begrip. En aan zijn Hartmanniaanse, dogmatiese tegenstelling tussen het „ding -voor mij”, alias de individuele gewaarwordings- of voorstellings-inhoud van wat <span class="sc">Bolland</span> <span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span>noemt het „empirisme”, en het ding op zichzelf, alias het natuurobject, als voorwerp -van zgn. „metaphysica” (een waarlik even Hegeliaanse als materialistiese eenheid van -metaphysica en … physica!)… wordt nu door <span class="sc">Bolland</span>’s kritiekloosheid zijn (?) „geestelijke vader” <span class="sc">Kant</span> opgehangen! -</p> -<p class="xd31e10196">Men hore: -</p> -<p>„het [sc. wetenschappelijke verklaren willen] zegt zich niet, dat het wezen van het -verschijnsel het verschijnsel zelf is, in eigene idealiteit, maar stelt op half doordachte -wijze een dubbel (of ondervonden en onondervonden) bestaan van het ding, dat eigenlijk -een dubbelzien van het uiteendenkend bewustzijn zelf zoude kunnen heeten. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Als standpunt van wijsbegeerte ligt zulk [!] eene voorloopige en half doordachte vereeniging -van empirisme [!] en metaphysica in de geschiedenis voor ons als het onmiddellijk -en voorshands subjectivistische kriticisme van Kant.”! -</p> -<p>Men begrijpt, hoe krities nu dit „kriticisme” behandeld wordt<a class="noteRef" id="xd31e10204src" href="#xd31e10204">37</a>: -</p> -<p>„Kantische grondstelling is de opmerking, dat er onderscheid is in het wezen tusschen -het ding voor mij en het ding op zichzelf …”<a class="noteRef" id="xd31e10216src" href="#xd31e10216">38</a> louter wanbegrip; over „wezen” <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>spreekt <span class="sc">Kant</span> niet; en zijn tegenstelling is: ding voor (i.e. afhankelik van, in verhouding tot) -algemeen denkbeeldig waarnemingsvermogen a.z. of zelfs <span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>, en ding, onafhankelik van elk waarnemingsvermogen of zelfs elk bewustzijn; „en het -ware is zoo voor hem eigenlijk de ononderscheidene duisternis, die door een valsch -licht van subjectief gekleurde of onware kennis beschenen, doch nooit doorschenen -wordt”… dat valse licht werpt gij op <span class="sc">Kant</span>;<a class="noteRef" id="xd31e10256src" href="#xd31e10256">39</a> dit „valse” „onware” van onze „kennis” is zuiver <span class="ex">dogmaties</span> (reproductief) gedacht, voor <span class="sc">Kant</span> is onze kennis juist <span class="ex">zuiver</span> en <span class="ex">waar</span> en <span class="ex">objectief</span> (i.e. voor elk subject noodwendig geldig), <span class="ex">omdat</span> en <span class="ex">zover</span> ze alleen een <span class="ex">betrekking</span>, alleen phaenomena mitsgaders hun „wezen” geldt; en ten aanzien van het An sich <span class="ex">als zodanig</span> is er geen „valse”, maar <span class="ex">in ’t geheel geen</span> „kennis” zelfs denkbaar. Nu krijgen we dus bij <span class="sc">Bolland</span> het echte vulgaire misverstand: phaenomeen = schijn = onwaarheid: „de kennis der -Kantische stelling heet niet zelve weder kennis van een slechts [!] subjectief bepaald -verschijnsel, maar algemeen geldige kennis van het noodzakelijk wezen aller menschelijke -kennis op en voor zich zelve. Terwijl Kant de kenbaarheid eener boven subjectiviteit -[!] uitgaande waarheid loochent [een onwaarheid: over <span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span>de kenbaarheid van <span class="ex">waarheden</span> heeft <span class="sc">Kant</span> het absoluut niet, als hij van „Erkenntniss” spreekt, en altans loochent hij die -niet, maar <span class="ex">verklaart</span> en <span class="ex">grondvest</span> haar juist, sc. de redelike mogelikheid van algemeen-geldige, noodwendige en toch -niet-analytiese waarheden] wil hij de bekendheid met zulk eene waarheid aan hare loochening -verwekken<a class="noteRef" id="xd31e10317src" href="#xd31e10317">40</a> [<span class="sc">Kant</span> verbollandst tot een goochelaar met „eenheid van tegendeelen”!]; terwijl hij het -weten tot iets onwezenlijks maakt [hij! die het weten tot rede, de rede tot weten -heeft gebracht!] moet het weten, waarin de kenbaarheid van onwaarheden en de onwaarheid -van onkenbaarheden beseft wordt.…” enz. enz. „Zoo geraakt de Kantisch kritische rede -met zichzelve in eenen strijd waardoor zij boven haar subjectief [!] idealisme wordt -uitgedreven tot het ‚absoluut idealistische’ besef, dat het tot zichzelf komende ware -uit zichzelf idee, dat het op zichzelf en voor zichzelf sub- en objectief, objectief -en subjectief in eenen … is.” enz. enz. Zo gaat het naar „de, door het Kantische kriticisme -henen tot ‚absoluut idealisme’ verhelderde zienswijze van <span class="sc">Hegel</span>.” (Z. R. p. 167, 2<sup>e</sup> dr. p. 207<a class="noteRef" id="xd31e10342src" href="#xd31e10342">41</a>). -<span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span></p> -<p>Deze fundamentele misvatting van heel <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer, die waan, dat voor het „denken”, voor „waarheden” zou gelden, wat alleen—en -in heel andere zin<a class="noteRef" id="xd31e10405src" href="#xd31e10405">42</a>—op het „kennen”, op „werkelikheid” betrekking heeft, is echt Hegeliaans. Wat Prof. -<span class="sc">Bolland</span> ons hier voorzet is slechts de hollandse, verdunde oplossing van <span class="sc">Hegel</span>’s geconcentreerde <span class="sc">Kant</span>misduiding: „<span lang="de"><i>Nach</i> <span class="sc">Kant</span> <i>ist dagegen dasjenige, was wir denken, falsch, darum weil wir es denken</i>.</span>” (<span class="sc">Hegel</span>, <span class="ex">Kl. Logik</span>, § 60 <span class="ex">Zus</span>.)<a class="noteRef" id="xd31e10457src" href="#xd31e10457">43</a>. -</p> -<p>Laat ons hierop zeggen: „Eere, wien eere toekomt. Groot <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>is de geest van <span class="sc">Hegel</span>, maar in 1900–1910 spreekt zuivere rede Hollandsch en Bollandsch.”<a class="noteRef" id="xd31e10510src" href="#xd31e10510">44</a>. Zeker is, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> een groot kennistheoreticus zoude zijn, indien denken (te zijn) en zijn één waren. -„<span class="sc">Hegel</span> en zijn volgelingen daarentegen” (tegenover „den philosophie-professor onzer dagen”), -zegt Prof. <span class="sc">Bolland</span>, „hebben, om te beginnen, de theorie der kennis van <span class="sc">Kant</span>’s Redecritiek altoos behoorlijk in aanmerking genomen, en zij hebben geweten wat -zij er aan hadden ook”… (Z. R. p. 209, 2<sup>e</sup> dr. p. 244). Behoorlik? misschien in zoverre zij gedaan hebben wat ze konden;—en -te goeder trouw zullen zij verklaren, er nooit veel aan te hebben gehad, want men -heeft nu eenmaal niet veel aan wat men niet vat. „Is eene theorie der kennis denkleer -of zijnsleer?” vraagt p. 210. Geen van beide—immers <span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span><span class="ex">kennis</span>leer, die noch met de denkleer („logica”) noch met de zijnsleer („ontologie”) te vereenzelvigen -valt, maar beide vooronderstelt, zo ver zij beide tot voorwerp van onderzoek en kritiek -neemt. En in elk geval is het de theorie, die haar adepten eens en voor al afleert, -te verkondigen „eene zich subjectiveerende voorwerpelijkheid” (p. 204, 2<sup>e</sup> dr. p. 239) of de leer „van het geest worden, van de zelfvergeestelijking, der natuur”, -van „natuurlijkheid, die zich vergeestelijkt” (p. 216, 2<sup>e</sup> dr. p. 250), aangezien de „voorwerpelijkheid” <span class="corr" id="xd31e10564" title="Bron: uitteraard">uiteraard</span> geen „zich” heeft, dat subjectiveren kan, en er, hadde het een zich, niets meer te -subjectiveren zou zijn; aangezien de natuur, gedacht als iets anders dan (dialecties: -„het andere van”) de geest, geen „zelf” ter „vergeestelijking” heeft, en een „zelf” -… reeds niets meer te „vergeestelijken” vindt. Het is de theorie, die uiteenzet, <span class="ex">dat</span> en <span class="ex">waarom</span> de Natuur een <span class="ex" lang="la">abstractum</span> is, dat, zelf van geest afhankelik, <span class="ex">nooit</span> een <span class="ex" lang="la">concretum</span>, dus nooit enig subject, onafhankelik bovendien van alle ruimtelikheid, <span class="ex">kan voortbrengen</span>. Het is de theorie, die dus eens en voor al weerlegt het natuurrealisme, dat bij -<span class="sc">Hegel</span> en Prof. <span class="sc">Bolland</span> gelooft aan „de in de natuur slapende en in aanleg aanwezige geest”, meent dat „het -leven des geestes” zich „in en uit de natuur ontwikkelen” zoude, dat de geest „de -natuur tot vooronderstelling” zou hebben. (55) Het is de theorie, die doet begrijpen, -dat en waarom beide delen fout zijn van de uitspraak: „en het is natuur, die aanschouwt, -zoowel als natuur aanschouwd wordt” (Z. R. p. 247, 2<sup>e</sup> dr. 277), het eerste, wijl de natuur nu eenmaal geen subject is noch worden kan, -het tweede, wijl dit sensualisme voorbijziet, dat de aanschouwing, als verrichting -der zinnen, niet reikt tot het gebied van het abstraherend verstand, als hoedanig -de natuur in waarheid heeft te gelden.<a class="noteRef" id="xd31e10595src" href="#xd31e10595">45</a> <span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span>Het is de theorie, die ons haarzelve doet missen in heel het dogmatisme<a class="noteRef" id="xd31e10610src" href="#xd31e10610">46</a> van „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” gelijk zij het ons <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>leert begrijpen uit de naief-realistiese sprong van beweging en leven in ziel en geest -op p. 280 (2<sup>e</sup> dr. 391) s., waar men ruimtelik leven, immers leven als stofwisseling en vormbestendiging, -wil verkeren in.… bezieldheid: „de door zichzelve teweeggebrachte uitkomst, het eene, -dat zich in het andere verkeert, om er zich in te vooronderstellen en te herstellen. -En in die zelfverkeering van het leven, in dat leven der zelfverkeering is het, dat -de natuurlijke werkelijkheid de werkelijkheid is der <span class="ex">bezieldheid</span>.”<a class="noteRef" id="xd31e10682src" href="#xd31e10682">47</a> Het is de theorie wier materie-kritiek de beide tegengestelde realistiese fouten -aangaande de verhouding van lichaam en geest leert begrijpen en vermijden, samengevoegd -in één Erdmanniaanse zin van Z. R. op p. 286 (2<sup>e</sup> dr. 396), waar het levende lichaam „het orgaan der ziel” wordt genoemd (in dualisme) -„evenals de ziel van het levende lichaam de functie” (in materialisme). -</p> -<p>Het is ten slotte de theorie, die met haar kriticistiese antinomieën-oplossing voor -Hegeliaanse „Zuivere Rede” geen treffender oordeel zou kunnen vinden, dan er ligt -in deze paar woorden van p. 498 (2<sup>e</sup> dr. 561): „eene als zoodanig <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>onnadenkende eenheid van tegendeelen”. „<i>Eene als zoodanig onnadenkende eenheid van tegendeelen</i>”!.… zijn ooit wijzer, verstandiger woorden aan de Meester dezer onnadenkendheid ontglipt?<a class="noteRef" id="xd31e10700src" href="#xd31e10700">48</a> Horen wij hier niet Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s „<span lang="de">Leitmotiv</span>”? Zijn spreuk 131 luidt: „Het groote gebrek van de theorie der kennis is haar gewaande -verstandigheid.”.… ik heb getracht te doen zien, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s gewaande meer-dan-verstandigheid slechts is.… zijn groot gebrek aan theorie der -kennis. Zijn deel zij de kennis der Begripsleer—begrip der Kennisleer bleef hem onthouden.… -tot dusverre. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>We hebben nu gezien, in tekst en Opmerkingen, wat <span class="sc">Kant</span>, wat de kennisleer voor <span class="sc">Hegel</span> betekent en voor een Hegeliaan als Prof. <span class="sc">Bolland</span>. Hoe hoog <span class="sc">Kant</span> en zijn kriticisme boven het bereik van Hegeliaans begrip ligt zij ten slotte ook -nog aan Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s „oudere broeder in <span class="sc">Hegel</span>” en volgens Prof. B. van <span class="sc">Hegel</span> een „baanbrekend exegeet” gedemonstreerd,—aan <span class="sc">James Hutchison Stirling</span> LL.D. -</p> -<p><span class="sc">Stirling</span> is een van die hegelérende hogere theologen, wier dogmaties (deels physies deels -religieus-metaphysies) realisme („<span lang="en">Nature</span>” en „<span lang="en">God</span>”; „<span lang="en">the finite</span>” en „<span lang="en">the infinite</span>” etc.) voortfilosofeert als had er geen kritiek, geen <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="sc">Hume</span> of <span class="sc">Kant</span>, ooit bestaan, die dit anti-dogmatisme wel kent, maar er tegenover blijft staan met -een soort „<span lang="de">Die Botschaft hör’ ich wohl<span class="corr" id="xd31e10770" title="Niet in bron">.</span> Allein mir <span class="ex">bleibt</span> der Glaube</span>”—en die dan ook <span class="sc">Kant</span> verhegelt, o.a. op de wijze, reeds in Opm. <b>17</b> gewraakt, door diens „<span lang="en">Unity of Apperception</span>” te vereenzelvigen (<span lang="la">o coincidentia oppositorum</span>!) met zijn „<span class="ex" lang="en">Thought</span>” als „the all and [!] the prius” („<span class="ex" lang="en">The Secret <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>of Hegel</span>”, p. 58), met zijn „<span lang="en">self-consciousness</span>” welks „<span lang="en">subject</span>”.… „<span lang="en">God</span>” is, zijn „<span lang="en">Ego</span>”, „<span lang="en">Ego as Ego</span>”, „<span lang="en">I-Me</span>”, „<span lang="en">I AM THAT I AM</span>”, zijn „<span lang="en">Self-Create and First</span>”, „<span lang="en">Infinite</span>”, „<span lang="en">Unconditioned</span>”, „<span lang="en">eternal Reality</span>”, „<span lang="en">the everlasting God</span>”, „<span lang="en"><span class="ex">the</span> concrete</span>”, het enige „eteon” „that <span class="trans" title="ontōs"><span lang="grc" class="grek">ὄντως</span></span> <i>Is</i>—EI’MI′”, „<span lang="en">the absolute Ratio</span>”, kortom „<span lang="en">alpha and omega, the first and the last, Dynamis, Energeia, Entelecheia</span>” etc. etc.—in één woord <span class="sc">Hegel</span>’s „<span lang="de">Begriff</span>”: „<span lang="en">Kant’s <span class="ex" lang="de">Reine Apperception</span>, cleared into Fichte’s <span class="ex" lang="de">Ego</span>, is Hegel’s <span class="ex" lang="de">Begriff</span>.”.… „Hegel’s <span class="ex" lang="de">Begriff</span> (<span class="ex">Notion</span>) is the <span class="ex">Immanent Dialectic of the Ego’s own self</span>.</span>” („<span lang="en">What <i>is</i> <span class="ex">Thought</span>?</span>”, aanhef van Chapter XIV, over <span class="sc">Hegel</span>). Zo levert dan „<span lang="en">the Notion as Ego, or the Ego as Notion</span>” ook hier het even simpel als Hegeliaans-vanzelfsprekend antwoord op <span class="sc">Kant</span>’s kritiese grondvraag, dat ik reeds, opm. <b>47</b>, in Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s vertaling heb gegeven: „<span lang="en">the answer to Kant’s cardinal question, ‚How are synthetic judgments <span class="ex">à priori</span> possible?’ is this ‚They are possible through the original absolute identity of differents’—and -that is simply the Ego.</span>” (ib. p. 344.)—Zelfs leraart <span class="ex" lang="en">The Secret of Hegel</span>, p. 190: „<span lang="en">The notion is [sic] the <span class="ex">à priori</span> synthetic judgment.</span>”! -</p> -<p>Deze <span class="sc">Stirling</span> nu wijdt speciaal aan <span class="sc">Kant</span> Hoofdstuk X (pp. 109–214) van zijn „<span lang="en"><span class="ex">What</span> <i>is</i> <span class="ex">Thought</span>?</span>”, getiteld: „<span class="ex" lang="en">The German Reference</span>—<span class="sc">Kant</span>”, natuurlik slechts als voorbereiding van XI: <span class="sc">Fichte</span>, XII en XIII: <span class="sc">Schelling</span> en eindelik XIV (pp. 327–415): <span class="sc">Hegel</span>. En voor dit X verzoekt de schrijver nadrukkelik de aandacht: „<span lang="en">As simply the key to all philosophy as such at present, attention is specially invited -to this chapter.</span>” -</p> -<p>Wij aanvaarden die uitnodiging, al kunnen of willen wij hier niet in biezonderheden -zijn drieledige, drieledig-mislukte pogingen volgen en uitpluizen, „<span lang="en">to criticise Kant</span>” en daartoe „<span lang="en">fully to consider</span>” (vgk. p. 144): -</p> -<p>1: <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="en">doctrine of the categories</span>”. Hieromtrent <span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>verraadt <span class="sc">Stirling</span> zijn <span class="sc">Kant</span>-inzicht niet minder, positief, door zijn ongeschokt empirisme, als, negatief, door -zijn merkwaardig soort <span class="sc">Kant</span>-afwijzing. In § 22 toch lezen wij (p. 169 s.): „<span lang="en">Now we assert at once here: We have not an understanding that, as Kant supposes, thinks, -in <span class="ex">à priori</span> pigeon-holes of its own, the connections of things. Such <i>pigeon-holes</i>, under the name of the categories, Kant would fain believe to exist in each of us; -but such <i>physiological endowment of the brain</i> is but a crude invention <span lang="nl">[volkomen juist, but a <span lang="en">crude invention</span>.… maar niet van <span class="sc">Kant</span>, heer <span class="sc">Stirling</span>!]</span>, let it be worked out with what fond faith, with what interminable pains of ingenuity, -it may. Physiological pigeon-holes of such a quality, no man has any <span lang="nl">[dit kon <span class="sc">Kant</span>’s antwoord zijn, al zou de reden bij <span class="sc">Kant</span> een ietwat andere wezen, dan die hier <span class="sc">Stirling</span> gaat geven!]</span>. For as to what they are, the categories: they are but so many, <i>generalisations from experience</i> <span lang="nl">[denk slechts aan <span class="ex">negatie</span> en <span class="ex">noodwendigheid</span>!]</span>; they are but so many common notions—generalised notions.</span>” En wat verderop, over de quantiteit in het axioma van de rechte lijn: „<span lang="en">Have I really passed the line through any pigeon-hole of my brain whatever, in order -to make it, as it were, fire-proof, objectively valid?</span>” en (p. 171): „<span lang="en">But so, we can ask of Quality as we asked of Quantity: in what pigeon-hole of my brain, -then, does Reality lie, or Negation lie, or Limitation lie?</span>”.… „<span lang="en">in short, there is not one of these twelve categories of Kant that does not lie in -experience and may not be perfectly well generalised, necessity [!] and all, from -experience. The innocence of Kant here is quite touching at times.…</span>” <span lang="en">The innocence.… of <span class="sc">Kant</span>?!</span> -</p> -<p>2: <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="en">doctrine of objects</span>” (§ 20 vv.). Wat <span class="sc">Stirling</span> daarvan maakt, zijn hegeliaans begrip van de phaenomena en van het Ding an sich—dit -kritieke punt voor ieder Hegeling (sinds <span class="sc">Hegel</span> zelf!), die qua objekt-realist, evenzeer de Dinge an sich loochent als de objekten -<span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span>voor Dinge an sich laat fungeren, dus beiderlei „<span lang="de">Ungereimtheit</span>” (zie het slot van mijn Hoofdstuk IV, p. 92) heeft te torsen—daarop moet ik hier -het volle licht laten vallen, terwijl wij omtrent zijn behandeling van -</p> -<p>3: <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="en">doctrine of experience</span>”, o.a. in § 24 en § 25 kunnen volstaan met het signaleren van de verwarring (zo op -p. 196) van <span class="sc">Kant</span>’s objectieve „<span lang="de">Erfahrung</span>” met individuele ondervinding, waaromtrent de lezer zich o. m. mijn noot bij bl. -4 en bij bl. 19 moge herinneren.<a class="noteRef" id="xd31e11085src" href="#xd31e11085">49</a> -</p> -<p>Tans volge dus <span class="sc">Stirling</span>’s begrip van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erscheinung</span>” en „<span lang="de">Ding an sich</span>” en beider verhouding. Ik wil u speciaal § 20, getiteld: „<span class="ex" lang="en">Philosophy Strange at Times</span>” en § 21 „<span class="ex" lang="en">Time and Space</span>” laten zien en proeven. -</p> -<p>Een voorspel, dat § 14 („<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">on</span> <span class="sc">Hume</span>”) levert, hoort er nog even bij. Wij hebben in de loop van ons vertoog <span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span>meermalen naar behoren gehekeld het realisties aperçu, dat beweging laat „waargenomen -worden als”, „verschijnen als” kleur, geluid enz., dat deze laatste houdt voor verschijningswijze -van (hersen)beweging. Het is dus niet zonder enige verbazing, dat we zien, hoe <span class="sc">Stirling</span> dit soort „apparition” houdt voor <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Erscheinung</span>”, dus een <span class="sc">Hobbes</span> zalft tot <span class="sc">Kant</span>-antecipator! Aldus: „<span lang="en">The date of Hobbes’s dedication in his <span class="ex">Tripos</span> is ‚<span class="ex">May</span> 9, 1640’. From p. 5 there we extract this: ‚Image or colour is but an <span class="ex">apparition</span> unto us of the <span class="ex">motion</span> which the object worketh in the brain. As in <span class="ex">vision</span>, so also in conceptions that arise from the <span class="ex">other senses</span>, the subject of their <span class="ex">inherence</span> is not the <span class="ex">object</span> <span lang="nl">[zoals voor <span class="sc">Kant</span> en de kritiek, voor wie de roodheid eigenschap is en blijft van het objekt, de roos, -niet van hersenen of waarnemer]</span>, but the <span class="ex">sentient</span>.’ That is sixty-nine years before Berkeley, and more than twice as many before Kant, -and it is not a doctrine peculiar to them <span lang="nl">[integendeel! peculiar to realists!]</span>. We still have it, or something like it <span lang="nl">[juist]</span>, in such sensationists as Mill, Bain, Lewes, to leave out all reference <span lang="nl">[precies!]</span> to idealism, ancient or modern.</span>” In diezelfde verblinding gaat dan § 19, p. 157 aldus door: „<span lang="en">That we know not <span class="ex">things</span>, but only the <span class="ex">impressions</span> of things—what he [<span class="sc">Kant</span>] calls <span lang="de">Erscheinungen</span>, which we may translate Appearances, reminding that we saw Hobbes name them [!] ‚Apparitions’,—this -shall be the bed-rock on which his whole stratification shall rest.</span>” -</p> -<p>Wie aldus <span class="sc">Kant</span> materie-realisties verhobbest en dan, als <span class="sc">Stirling</span> in § 20 en overal, het Phaenomenon als „schijn” beschouwt, een „<span lang="en">mere <span class="ex">seeming</span></span>” en dus waant, dat een „grondige” behandeling, een „inwendig”, „in’s Innere der Natur” -doordringend onderzoek ons het „werkelike” <span lang="de">Ding-an-sich</span> wel zou leren kennen, als het bestond, als het „in” of „achter” of wie weet „waar -ergens in de buurt” van het natuurding verscholen stak, zodat dus het natuuronderzoek -zelf bewijst,.… dat de zichtbare, tastbare dingen-zelf.… <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>geen spooksels of schimmen van onzichtbare Dingen-zelf, maar.… de dingen-zelf zijn -(à la <span class="sc">Haeckel</span>’s of <span class="sc">Engels’</span> of <span class="sc">Plechanow</span>’s scheikundige weerlegging van <span class="sc">Kant</span>’s <span lang="de">Ding-an-sich</span>!) en dat er dus geen onzichtbaar Ding-an-sich bestaat.… zo iemand kan wel een baanbrekend -exegeet van <span class="sc">Hegel</span> zijn, ja zelfs voor een Hegeliaan „<span lang="de">der Nestor gesunder Philosophie im vereinigten Königreiche</span>” (Prof. <span class="sc">Bolland</span> in „<span class="ex" lang="de">Alte Vernunft und neuer Verstand</span>”, p. 27)—van <span class="sc">Kant</span> en kritiese wijsbegeerte heeft hij zelfs het abc niet begrepen. -</p> -<p>Laat ik u tans enige pagina’s van <span class="sc">Stirling</span> zelf aanbieden ten bewijze. Ik stel mij daarbij voor, dat ik mijn lezer, die het -tot hiertoe met mij heeft volgehouden, enige voldoening, een soort eigen oogst, verschaf, -wanneer hij bemerkt, hoe hij nu heel deze, toch in z’n soort superieure, misvatting -doorziet en te boven is, zodat ik slechts zijn aandacht hoef te vragen en zelf geen -of weinig commentaar meer te geven. -</p> -<p>Met de volgende overgang tot § 20 eindigt § 19: „<span lang="en">That constitutes the whole of Kant’s doctrine so far: That we have no knowledge, namely, -but what regards <span class="ex">experience</span>; and that we have no knowledge of any <span class="ex">objects</span> in experience, but what are mere <span class="ex">appearances</span>, <span class="ex">apparitions</span>, <span class="ex" lang="de">Erscheinungen</span>, of <span class="ex">sense</span>. That, however, relatively determines all; for that, in Kant’s regard, is his <span class="trans" title="prōton pseudos"><span lang="grc" class="grek">πρωτον ψεῦδος</span></span>. Things are not in any respect the ghosts which Kant would make of them.</span>” -</p> -<p>Nu komt § 20: „<span class="ex" lang="en">Philosophy Strange at Times</span>”: -</p> -<p>„<span lang="en">There have been so many strange things from time to time said in what is called philosophy, -that the public, possibly, is not always so much in fault when it is heard to mutter -that so-called great philosophers are to common folk, now and then, also great fools. -And, certainly, the idea of making all these common things we see, touch, and handle, -to be only ghosts of certain invisible other things <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>within them, or under them, or Heaven knows where else in their neighbourhood, is -about the most foolish of all ideas which have been ever, at any time, anywhere, or -by anybody, broached. <span lang="nl">[Voorwaar!]</span> That shoe on your foot, or that hat on your head, is not the real shoe on your foot -or the real hat on your head; the latter is but the ghost of the true hat, as the -former is but the ghost of the true shoe. Of either hat or shoe we know the ghost -only: what the true hat may be, or what the true shoe may be, we know not. We know -this only: That it is the culmination and perfection of knowledge itself to know only -what we know not at all. What is the <span class="ex">Thing-in-Itself</span> of that boy’s marble, or of this pebble I pick up?</span> -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="en">What <span class="ex">can</span> be the <span class="ex">Thing-in-Itself</span> of this mere <span class="ex">seeming</span> that drops from my pen into this blot on the paper? Nay, of the paper itself, what -can <span class="ex">be</span> the thing-in-itself? The lint has been sown, and grown, and pulled, and steeped, -and skutched, and hackled, and spun, and woven, and bleached, and calendered, and -boiled, and starched, and blued, and beetled, and lapped, and pressed, and made a -shirt of, and worn by a man into a rag, and ground into pulp, and sieved, and actually -converted into this bit of paper which we now touch,—and yet, for all that, the thing-in-itself, -stubborn through all these processes and a thousand more, has never once, even for -a moment, allowed itself to come to the surface, but, in very truth, has always instead -only given its ghost up,—its <span class="ex" lang="de">Erscheinung</span>,—its <span class="ex">apparition</span>!</span>” -</p> -<p>Op deze wijze draaft de tekst door, tot we de conclusie krijgen: „<span lang="en">All that is very sorry stuff, poor skimble-skamble stuff, all that that poses and -proses about the impossibility of knowing what substance is<a class="noteRef" id="xd31e11422src" href="#xd31e11422">50</a>. Of course, even as used, <span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span>substance has a meaning, and, of course, even as used, thing-in-itself has a meaning; -but the true meaning of either the one or the other that is common to the whole of -us as ordinary human beings, it would seem impossible for us as <span class="ex">philosophers</span> at all to recognise! Now, why should we feign, and figure, and invent all this difficulty? -The simple truth <span lang="nl">[simpel wel, waarheid neen]</span> of the matter is this, that there are subjects and that there are objects.…</span>” Halt een ogenblikje! Om te letten op dit gewoon-dogmatiese tweetal: subject en objekt—en -de kennis niets dan de verhouding tussen die twee! Zo bij elk materie-realist, terwijl -krities als konkrete werkelikheid niet subjekt en objekt, maar subjekt en het transobjektieve -tegenover elkaar staan en uit de causale verhouding van die twee pas de gewaarwording, -waarneming, kennis ontstaat, die de objekten niet afbeeldt, maar stelt, produceert, -mogelik maakt, in plaats van omgekeerd de objekten de waarneming. Reeds dus wie de -kennisleer opvat als de vraag naar de verhouding tussen subjekt en objekt toont zich.… -objekt-realist, alias dogmaticus! Aldus niet alleen heel de Hegelarij (ook o.a. de -„Neohegeliaan” Prof. Dr. <span class="sc">Jos. Kohler</span>, het geleerdste aller filosofiese zwets-genieën (<b>56</b>) in zijn „<span lang="de">ungeheuerliche</span>” <span class="ex" lang="de">Rechtsphilosophie</span>) maar ook b.v. nog de Berlijnse Prof. G. <span class="sc">Simmel</span><a class="noteRef" id="xd31e11470src" href="#xd31e11470">51</a>, <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>terecht een „<span lang="de">Meister denkerischer Verfeinerung</span>” genoemd, al filosofeert hij meer dan hij filosoof is. Maar keren we terug tot onze -<span class="sc">Stirling</span>. Hij zeide dus: „<span lang="en">The simple truth of the matter is this, that there are subjects and that there are -objects, and that subjects as subjects know and must know objects, and that objects -as objects are known and must be known by subjects. These things that we see, and -touch, and handle are really, and in very truth, the things in themselves, and the -only things in themselves, that we <span class="ex">can</span> ever see, or touch, or handle, that we <span class="ex">need</span> ever see, or touch, or handle, that we <span class="ex">shall</span> ever see, or touch, or handle. <span lang="nl">[Eensdeels allemanswijsheid: de waarneembare dingen zijn de énige waarneembare dingen; -anderdeels allemansonwijsheid: objekten zijn Dinge-an-sich]</span>. In one word, these things are <span class="ex">the</span> things in themselves; and so much are they <span class="ex">the</span> things in themselves, that they do act on each other, and do <span class="ex">substantially</span> act on each other. They are not appearances; they are <span class="ex">things</span>. Were things really only <span class="ex" lang="de">Erscheinungen</span>, only appearances, only, as said, butterflies on my white sheet within, they would -indeed be irrespective the one of the other; and any action that might be simulated -between them would be only an action at second hand <span lang="nl">[uitnemend beeld voor de phaenomenale causaliteit, de „pseudo-causaliteit”!]</span>, only an action of the subject <span lang="nl">[mis; of juist.… in de etymologiese zin: van het substratum!]</span>, and so only an action borrowed.</span>” enz. Maar kom, § 20 van <span class="sc">Stirling</span> heeft ons al wel voldoende overtuigd van zijn „<span class="ex" lang="en">Philosophy Strange at Times</span>”.… laat ons „<span class="ex" lang="en">Time and Space</span>”, die ons resten, nog aan de dusnamige § 21 afstaan: -<span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span></p> -<p>„<span lang="en">As Kant rules, Time and Space are from our birth general mental forms of body [?!], -general <span class="ex">à priori</span> forms of the <span class="ex">à posteriori</span>, within us. And his arguments in proof are excellent—so much so that it would be -difficult to match them, as arguments, anywhere else.</span> -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="en">As we saw then of things that they are mere appearances, so we are to understand now -of Time and Space that they are but appearances also <span lang="nl">[men herinnere zich mijn Hoofdstuk III, § 2].</span> Will anybody in this world believe that <span lang="nl">[neen, vermoedelik],</span> unless some German philosophers and a few Hindoos? However it was to Kant or may -be to these, it is certain, quite as much to all true <span lang="nl">[„<span lang="de">gesund</span>” zegt Prof. <span class="sc">Bolland</span>]</span> philosophy as to common sense, that Time and Space are actual entities <span lang="nl">[meer dan een eeuw na <span class="sc">Kant</span> tijd en ruimte nog</span> actual entities!] without, even as the coat on my back or the shoes on my feet are; -and that, were the race to vanish from the earth, an actual space and an actual time -would remain behind, even as these articles of my attire, were I dead to-morrow, would -have other people to dispose of them. Kant has an utter horror of <span class="ex" lang="de">Hirngespinnste</span>—meaning what shall happen to every man who will think in independence of the <span class="corr" id="xd31e11588" title="Bron: Kritical">Critical</span> machinery; but were there ever more genuine <span class="ex" lang="de">Hirngespinnste</span> (brain-weavings) than that spectral [!] space and that spectral time in the head -[!] of Kant himself?</span>” Daarmee is § 21 uit. -</p> -<p>Waarlik, dat geven we <span class="sc">Stirling</span> gaarne gewonnen, die Tijd en Ruimte, als Hobbiaanse <span lang="en">appearances</span>, als hersenschimmen spokend in <span class="sc">Kant</span>’s hoofd, ze zijn niet minder „<span lang="en">but a crude invention</span>” dan de kategorieën als „<span lang="en">physiological endowment of the brain</span>”! -</p> -<p>Van <span class="sc">Stirling</span> mogen wij echter geen afscheid nemen, eer wij het <span class="ex">beeld</span> hebben gezien, dat voor zijn deels weer individualiserende, deels immers transcenderende -misvatting der <span class="ex">natuur</span>immanentie <span class="sc">Kant</span>’s idealisme symboliseert: de <span class="ex">molen</span> van § 25: „<span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex" lang="en">Theory again—the Mill</span>”: -<span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span></p> -<p>„<span lang="en">The matter, the substance of the <span class="ex">things</span> in this universe [!] <span class="ex">is</span>, in series, (1) but so much inward <span class="ex">Sensation</span> in my [!] own subject; (2) <span class="ex">Categories</span> that throw these sensations of my own <span class="ex">out</span> into <span class="ex">Time</span> and <span class="ex">Space</span>—categories, too, that are as ideal spiders in pigeon-holes of my own, ideal also -and private [!]; lastly, (3) <span class="ex">Time</span> and <span class="ex">Space</span>, themselves as much <span class="ex">my own</span>, and as much mere subjectivities <span class="ex">within</span> as the sensations, and the categories, and the pigeon-holes, and my very subject -itself. Nay, God himself is relegated to a pigeon-hole not a bit bigger <span lang="nl">[schande!]</span> than the others! In short, how is this to be imaged but by—say, a little <span class="ex">wooden mill</span>, dipped into a stream that sets its wheels agoing, the motion of which wheels of -its own it is that seems, but only seems, to throw up around it this vast universe; -and all the time the stream, which alone moves it, is <span class="ex">unseen</span>, <span class="ex">unknown</span>, and no more than—<span class="ex">philosophically</span>—at the best <span class="ex">dreamed of!</span></span>” -</p> -<p>Was ooit—om op mijn manier ook eens hegeliaans te spreken—vergelijking erger verongelijking? -</p> -<p>De <span class="ex" lang="en">Conclusion</span> van deze Hegeliaan (<span lang="en">Chapter XV</span>) komt neer op „<span class="ex" lang="en">No return to</span> <span class="sc">Kant</span>” .… voorbeeldig gegrond als volgt (p. 422/3): -</p> -<p lang="en">„<span lang="en">Can we return to this, for example, that any ordinary thing—a shoe—has an extraordinary -unseen <span class="ex">double</span> of itself in a—Thing-in-Itself? Or that the <span class="ex">time</span> that the one-o’clock gun fires in, and the <span class="ex">space</span> André’s balloon mounts in, are, <span class="corr" id="xd31e11723" title="Bron: neather">neither</span> the one nor the other of them, there where we think they are, <span class="ex">outside</span> of us, but both, on the contrary, <span class="ex">inside</span>? Or that <span class="ex">cause</span>, with each of its other fellow-categories, is not, by any means, a something on his -own account without, but, really, <i>a simple secretion of the cells or pigeon-holes of our own brains</i>? Or that the I—whatever I may possibly think the I I am—I am not at all that I—hardly -even an <i>i</i>—only the dot on it?</span>” -</p> -<p>M.a.w.: al is voor een Hegeliaan „<span class="ex" lang="en">The Secret of <span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>Hegel</span>”, dialekties, geworden tot een niet-geheim, het geheim van <span class="sc">Kant</span> blijft voor hem, logies, wat het was—een <span class="ex">geheim</span>. -</p> -<p>En erger, ergerliker <span class="sc">Kant</span>-verhegeling, dan al wat ik u van <span class="sc">Stirling</span> tot hiertoe liet zien, heeft tans te volgen: -</p> -<p lang="en">„<span lang="en">I have talked of the world elsewhere as having been ‚befooled’ by the system of Kant, -and have asked, ‚Where, according to this system, is there a single truth in the whole -huge universe?’ I am still of the same mind as to what in that reference is concerned.… -Kant’s world is but a soap-bubble <i>a</i> between an <i>x</i> and a <i>y</i>.—Nevertheless, I say, too, that the whole of philosophy that deserves the name since -Kant is so absolutely due to Kant that it can properly and comprehensively receive -no other name than his. Fichte has worked, Schelling has worked, Hegel has worked—each -of them has worked, no one of them has worked but—in the quarry of Kant. There is -no product in Fichte, there is no product in Schelling, there is no product in Hegel, -that is not to be named—<span class="ex">Kantian</span>. Fichte’s philosophy, Schelling’s philosophy, Hegel’s philosophy—each of these, in -accurate and precise name, is Kantian philosophy. And with Kant and these we have -in modern times all—all that is capital;—gratefully counting in, as well, an introductory -few, and leaving prattle individually to the irresponsible rest.</span>” (o. c. p. 39/40). -</p> -<p>Hoeveel smadeliker is voor <span class="sc">Kant</span> deze Hegeliaanse lof, dan alle Hegeliaanse blaam! Maar, gelukkig, precies even onverdiend! -Hoe „Kantiaans” een Hegeling zich ook noemen en wanen moge, <span class="sc">Kant</span> kan alle schuld, alle verantwoordelikheid voor zulk een „Kantiaan” afwijzen met een -</p> -<div lang="de" class="lgouter"> -<p class="line">„Du gleichst dem Geist, den du begreifst, </p> -<p class="line">Nicht mir!” </p> -</div> -<p><span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span></p> -</div> -</div> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e6768"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6768src">1</a></span> Deze beide zuiver kennistheoretiese geschriften zijn voor <span class="sc">Hartmann</span> massgebend: al zijn verder werk rust er op en verwijst er naar, zonder ooit dieper -inzicht in <span class="sc">Kant</span> en het kritiese probleem te bereiken, speciaal niet in het speciale „<span lang="de"><span class="ex">Kants Erkenntnistheorie und Metaphysik</span> in den vier Perioden ihrer Entwickelung</span>”, 1894.—Enkele zinnen mogen <span class="sc">Hartmann</span>’s verhouding tot <span class="sc">Kant</span> in dit werk kenschetsen: „<span lang="de">Man sieht, dass das Problem, mit dem Kant sich beschäftigt, von dem Unterschiede der -analytischen und synthetischen Urteile ganz unabhängig ist, dass er es mit Unrecht -auf die letzteren beschränkt und duren die Zugrundelegung dieses Gegensatzes nur verwirrt -und gestört hat.</span>” (p. 87); „<span lang="de">der ganze Boden, auf dem die Kantsche Transcendentalphilosophie runt, ist deshalb -für unsere Zeit gar nicht mehr vorhanden.</span>” (p. 92); „<span lang="de">Die ganze Aufgabe und Arbeit der Kantschen Vernunftkritik hat daher <span class="ex">für uns gar keinen Sinn mehr</span>.</span>” (p. 93)!—<span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">vierte Periode</span>” (1789–1790) echter, zijn „<span class="ex" lang="de">Kritik der Urteilskraft</span>” vindt biezondere genade in <span class="sc">Hartmann</span>’s ogen: <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">ahnt selber nicht, wie weit er durch die genialen Konzeptionen <span class="pageNum" id="pb94n">[<a href="#pb94n">94</a>]</span>seiner vie[r]ten Periode über den formalen Idealismus der zweiten und dritten hinausgeschritten -ist.</span>” (p. 256). <a class="fnarrow" href="#xd31e6768src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6888"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6888src">2</a></span> Zelfs <span class="sc">Berkeley</span> heeft dit reeds, zij ’t ook niet klaar doordacht, gevonden en aangeduid: -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="en"><span class="corr" id="xd31e6897" title="Bron: Where-ever">Wherever</span> bodies are said to have no existence without the mind, <span class="pageNum" id="pb95n">[<a href="#pb95n">95</a>]</span>I would not be understood to mean this or that particular mind but all minds whatsoever.</span>” (Hier doemt reeds <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” op.). „<span lang="en">It does not therefore follow from the foregoing principles that bodies are annihilated -and created every moment or exist not at all during the interval of our perception -of them.</span>” (P. <span class="ex">of</span> H. K. s. 48). <a class="fnarrow" href="#xd31e6888src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6942"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6942src">3</a></span> Deze éne objectieve (coeno-subjectieve) ruimte is dus volstrekt niet een dier „vele -wonderen”, die een „<span lang="la">harmonia praestabilita</span>” ter „verklaring” behoeven. Hier als elders is zulk een harmonia praestabilita slechts -een dogmaties antwoord op slechts dogmatiese probleemstelling. Men make zich de zaak -niet moeiliker dan zij is. De éne objectieve ruimte staat tot de vele individuele -ruimtelike gewaarwordingen en ruimtevoorstellingen en -begrippen <span class="ex">precies</span> zo als één bepaald objekt, b.v. een knikker met z’n éne kleur en z’n éne bolvorm, -tot de vele individuele knikkergewaarwordingen en -voorstellingen of -begrippen.—Voor -elk dogmaties realisme nl. als transcendente <span class="pageNum" id="pb96n">[<a href="#pb96n">96</a>]</span>oorzaak tot gevolg, voor de kritiek met haar objectimmanentie als ’t zij schema voor, -’t zij systeem van, universeel mogelike gewaarwordingsinhouden tot werkelike gewaarwording -van ’n individueel subjekt, als abstrakt geheel van mogelikheden tot concrete gedeeltelike -verwezenliking. <a class="fnarrow" href="#xd31e6942src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e6990"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e6990src">4</a></span> Mijn plan was, ook die van <span class="sc">Rée</span> en <span class="sc">Adickes</span> explicite te weerleggen. Het komt mij achteraf echter voldoende voor, het implicite -te hebben gedaan.—Belangstellende lezers mogen zelf de proef op de som nemen, b.v. -met <span class="sc">Rée</span>’s „<span class="ex">Philosophie</span>” of het verdienstelike, schoon zeer infra-kantiaanse boekje van <span class="sc">Adickes</span>: <span class="ex">Kant contra Haeckel</span>, of zij deze en dergelijke realistiese bezwaren tans te boven zijn. Zo niet, dan -zou ik toch mijn doel bij hun waarschijnlik nooit vermogen te bereiken. Zie verder -opm. <b>39</b>. <a class="fnarrow" href="#xd31e6990src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7027"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7027src">5</a></span> K. G. VIII, <span class="ex" lang="de">Kritik der transcendentalen Aesthetik</span>, pp. 118–138. <a class="fnarrow" href="#xd31e7027src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7090"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7090src">6</a></span> Aldus b.v. Mr. <span class="sc">J. A. Levy</span>, <span class="ex">Het Indeterminisme</span>, p. 217, Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Inleiding t. d. Wijsbeg.</span>, p. 78 (vgk. p. 53: „de aanschouwingsvormen waarin ons denken zich beweegt”) en de -heer <span class="sc">P. H. Hugenholtz</span> jr., <span class="ex">Ethisch Pantheïsme</span>, p. 180. -</p> -<p class="footnote cont">In „<span class="ex">Rechter en Wet</span>”, p. 342, luidt het, aangaande <span class="sc">Kant</span>, zelfs: „de denkwetten tijd en ruimte”! <a class="fnarrow" href="#xd31e7090src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7124"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7124src">7</a></span> Nog duideliker is dit bij de tijd. Onze kenbron van de tijd is niet abstractie uit -velerlei tijdelike ervaring—immers om tijdeliks te kunnen beleven, ervaren, om „gelijktijdigheid” -van tijdelike opeenvolging te onderscheiden, om van gelijk <span class="ex">blijven</span> of <span class="ex">veranderen</span> te kunnen merken en gewagen, moeten we reeds de <span class="ex">tijdzin</span> onderstellen,—al krijgen we het <span class="ex">begrip</span> „tijd” door denkend abstraheren uit het in tijd (al of niet gelijktijdig enz.) gegevene, -i.e. uit getemporaliseerde ervaring. -</p> -<p class="footnote cont"><span class="sc">Kant</span> zelf zegt het weer zo exact mogelik, hoe ’t met dit „abstraheren uit de ervaring” -staat: p. 186, K. d. r. V.: -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">Es gehet aber hiemit so, wie mit anderen reinen Vorstellungen a priori, (z.B. Raum -und Zeit), die wir darum allein <i>aus der Erfahrung als klare Begriffe herausziehen können</i>, weil wir sie in die Erfahrung gelegt hatten, und diese daher duren jene allererst -zu Stande brachten.</span>” (Vgk. ook het <span class="sc">Kant</span>-citaat van p. 8). -</p> -<p class="footnote cont">Zo kan, om een voorbeeld te geven, het tijd-empirisme van de edele Franse peinzer -<span class="sc">Guyau</span> (wiens werken, schoon ontoereikend in ethicis als in metaphysicis, stralen van wijsheid -en schoonheid), in zijn „<span class="ex" lang="fr">La Genèse de l’Idée de Temps</span>”² 1902, de tijd slechts afleiden uit gegevens, wier prius … de tijd is: „<span lang="fr">Selon nous, le temps n’est <span class="pageNum" id="pb99n">[<a href="#pb99n">99</a>]</span>qu’une des formes de l’évolution; au lieu de la produire, il en [!] sort. Le temps, -en effet, est une conséquence du passage [!] de l’homogène a l’hétérogène</span>”… (p. 119). Evenzeer onjuist is dan de aanvullende stelling van p. 120: „<span lang="fr">la variété engendre la durée</span>”: Ook het onveranderlike, denkbaar en voorstelbaar, heeft zijn nauwkeurig te bepalen -duur.—En „effort” zowel als „<span lang="fr">intention</span>”, „<span lang="fr">désirs</span>” en „<span lang="fr">souvenirs</span>” vooronderstellen de tijd in plaats van omgekeerd. (<b>40</b>) <a class="fnarrow" href="#xd31e7124src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7330"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7330src">8</a></span> Dit laatste was reeds de leer van de jonge <span class="sc">Berkeley</span> in zijn <span class="ex" lang="en">Essay towards a new Theory of Vision</span>, zuiverder nog <span class="pageNum" id="pb101n">[<a href="#pb101n">101</a>]</span>van alle ruimte-realisme gereinigd in zijn <span class="ex" lang="en">Principles of H. K.</span> b.v. sect. 44 (p. 177): „<span lang="en">The ideas of sight and touch make two species entirely distinct and heterogeneous. -The former are marks and prognostics of the latter</span>”.… -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="en">So that in strict truth the ideas of sight, when we apprehend by them distance and -things placed at a distance, do not suggest or mark out to us things actually existing -at a distance, but only admonish us what ideas of touch will be imprinted in our minds -at such and such distances of time, and in consequence of such and such actions</span>”. -</p> -<p class="footnote cont">Tegenwoordig echter is voor de psychologie de secundaire betekenis ook van de <span class="ex">tast</span>zin t.a.v. de ruimte wel een uitgemaakte zaak. <a class="fnarrow" href="#xd31e7330src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7461" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7461src">9</a></span> In <span class="sc">Brentano</span>’s <span class="ex" lang="de">Psychologie vom empirischen Standpunkt</span>, I, 1874, vinden we diezelfde „<span lang="de">Raumähnlichkeit</span>”, zo waar p. 128 gewaagt van de „<span lang="de">Naturwissenschaft</span>” als zij, die „<span lang="de">die Aufeinanderfolge der physischen Phänomene normaler und reiner … Sensationen auf -Grund der Annahme der Einwirkung einer raumähnlich in drei Dimensionen ausgebreiteten -und zeitähnlich [!] in <span class="ex">einer</span> Richtung verlaufenden Welt auf unsere Sinnesorgane zu erklären suche</span>”. En <span class="sc">Ueberweg</span> (<span class="ex" lang="de">System der Logik</span>) „<span lang="de">hat … Unrecht, wenn er die <span class="pageNum" id="pb103n">[<a href="#pb103n">103</a>]</span>Welt der äusseren Ursachen start raumähnlich geradezu räumlich, statt zeitähnlich -geradezu zeitlich sich erstreckend denkt.</span>”! -</p> -<p class="footnote cont">1°. heeft de natuurwetenschap met geen metaphysiese „<span lang="de">Annahme</span>” te maken. -</p> -<p class="footnote cont">2°. is <span class="ex">haar</span> wereld juist de ruimtelike! -</p> -<p class="footnote cont">Vergelijk nog <span class="sc">Wahle</span>, o. c. p. 70. -</p> -<p class="footnote cont">Elk soort gelijkheid of gelijkenis is reeds afdoende weerlegd door <span class="sc">Berkeley</span>, P. <span class="ex">of</span> H. K. s. 8, boven geciteerd op p. 35 („<span lang="en">an idea can be like nothing but an idea</span>”). <a class="fnarrow" href="#xd31e7461src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7606"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7606src">10</a></span> Voor deze fantastiese „<span lang="de">Irrthum</span>” van <span class="sc">Kant</span> geeft <span class="sc">Hartmann</span> dan de niet minder fantastiese psychophysiologiese „verklaring”, die ik m’n lezers -niet wil onthouden: <span class="sc">Kant</span> was een „visueel” type, „<span lang="de">Er stellt sich die materielle Welt in ihrer subjectiven Erscheinung [?] hauptsächlich -vermittelst des Gesichtssinnes vor; indem er nun die Gegenstände aus dem Gesichtsfelde -hinauswirft, bleibt ihm die Anschauung [?] des leeren Gesichtsfeldes übrig. Diese -Anschauung ist aber eine <span class="ex">positive Empfindung</span>; denn bekanntlich ist selbst das Schwarz eine positive Empfindung des Sehnerven [!], -um wie viel mehr das gewöhnlich zu einem matten Grau oder auch zu einem gelbroth oder -blau angehauchten Grau subjectiv erhellte leere Gesichtsfeld <span class="pageNum" id="pb105n">[<a href="#pb105n">105</a>]</span>der Phantasie.</span>” enz … „<span lang="de">Dieses Eindringen der Empfindung wird aber von der Seele sofort auf die festgehaltene -Ortsvorstellung des innern Sehorgans [!] bezogen und so stellt sich das eben mühsam -vernichtete Gesichtsfeld als scheinbar von dem örtlichen [!] Ich ausstrahlend wieder -her. Diese Selbstbeobachtung scheint mir die Grundlage des Kantischen Irrthums. Um -aber den Raum ganz wegzudenken hat man nur nöthig, <span class="ex">gleichzeitig</span> das sphärische Phantasiegesichtsfeld und das örtlich gefasste Sehorgan wegzudenken</span>”… <a class="fnarrow" href="#xd31e7606src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7665"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7665src">11</a></span> Vgk. K. d. r. V. blz. 64 en 65. <a class="fnarrow" href="#xd31e7665src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7688"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7688src">12</a></span> <span class="ex" lang="de">Logische Untersuchungen</span>, D1. I. Geen wonder dat een geest die uit beweging de ruimte en zelfs de tijd te -voorschijn wil halen ook nog even—de geest zelf tot produkt van beweging maakt.—<span lang="fr">Il n’y a que le premier pas qui coûte.</span> <a class="fnarrow" href="#xd31e7688src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e7960"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e7960src">13</a></span> Hoe scherp juist <span class="sc">Kant</span> onderscheiden heeft tussen de „<span class="ex">subjektieve</span>” wetenschappen, die haar objekten, haar materiaal uit het Subjekt, uit de denkende -en aanschouwende geest zelf deduceren (het terrein der „<span lang="en">relations of ideas</span>”), als de zuivere wiskunde en de logica enerzijds en de „<span class="ex">objektieve” (ervarings)wetenschappen als juist de „natuurkunde</span>” („<span lang="en">matter of fact</span>”) anderzijds, weet elk ingewijde. Interessant, vooral tegenover het verwijt van „subjektief -idealisme” of ervaringverachtend „rationalisme” en tegenover de misvatting van <span class="sc">Kant</span>’s natuur-immanentie in ’t algemeen, is b.v. een plaats als K. d. r. V. p. 394, waar -<span class="sc">Kant</span> van de natuurdingen zegt: „<span lang="de">Dagegen gibt es in der Naturkunde eine Unendlichkeit von Vermuthungen, in Ansehung -deren niemals Gewissheit erwartet werden kann, weil die Naturerscheinungen Gegenstände -sind, die uns unabhängig von unseren Begriffen gegeben werden, zu denen also der Schlüssel -nicht in uns und unserem reinen Denken, sondern ausser uns liegt und eben darum in -vielen Fällen nicht aufgefunden, mithin kein sicherer Aufschluss erwartet werden kann.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e7960src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8131"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8131src">14</a></span> <span class="sc">Schopenhauer</span> wijkt van <span class="sc">Kant</span>’s juist inzicht af in de tegenovergestelde <span class="ex">sensualistiese</span> zin, door de „<span lang="de">Anschauung</span>” <span lang="en">intellectual</span> te noemen en te bedoelen, dat het intellekt „aanschouwing” vermag te geven; zie zijn -<span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, I pp. 558–568 en mijn weerlegging, opm. <b>18</b>. <a class="fnarrow" href="#xd31e8131src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8161"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8161src">15</a></span> „<span class="ex" lang="en">The Theory of Vision Vindicated and Explained</span>” (1733) sect. 42. <a class="fnarrow" href="#xd31e8161src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8178"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8178src">16</a></span> Een onzer <span class="sc">Bolland</span>-discipelen toont zijn begrip van <span class="sc">Kant</span>’s „vorm” aldus: „Nu moet dus <i>het algemeene ervaringsmateriaal (wat Kant de ‚vorm’ daarvan [?] noemt p. 32</i>) [bedoeld is ed. Ros.] worden geschift en moet er worden onderzocht, wat er beantwoordt -aan de beide vooronderstellingen [!] aangaande het <span class="ex">objectieve</span> en het <span class="ex">subjectieve</span> in die ervaring. Het subjectieve gaat bij Kant geheel weg” etc.!—Had niet <span class="sc">Hegel</span> in § 42, <span class="ex">Kl. Logik</span>, gewaagd van <span class="sc">Kant</span>’s: „<span lang="de">Formen (das Allgemeine) des Anschauens</span>”? -</p> -<p class="footnote cont">Dezelfde schrijver legt een bladzij vroeger <span class="sc">Kant</span>’s (transcendentaal) „idealisme” gepaard met „empirisch realisme” aldus uit, dat „het -nadenken noch mag besluiten, dat de dingen alleen geestesspinnewebben zijn, noch dat -zij zoo maar voor zich, onafhankelijk van het bewustzijn bestaan, maar beide moet -aannemen [sic!] als keerzijden van dezelfde intellectueele aanschouwing.”! -</p> -<p class="footnote cont">Zijn „de dingen” hier de „voorwerpen aller waarneming” (waarvan het verband en de -schrijver zelf spreekt) dan weet nu mijn aandachtige lezer, dat men naar <span class="sc">Kant</span>’s leer in pl. v. „beide moet” juist <span class="ex">geen <span class="pageNum" id="pb113n">[<a href="#pb113n">113</a>]</span>van beide mag</span> aannemen, nòch dat zij geestesspinnewebben zijn, nòch dat zij onafhankelik van het -bewustzijn bestaan. -</p> -<p class="footnote cont">Zijn het, bij geval, de transcendente dingen, ook dan zijn ze naar <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">niet</span> geestesspinnewebben, maar bestaan <span class="ex">wel</span> onafhankelik van het bewustzijn. -</p> -<p class="footnote cont">Zo illustreert deze exegeet de woorden, die hij terecht op de geciteerde laat volgen: -„Het is minder makkelijk, Kant te begrijpen dan te banaliseeren!” <a class="fnarrow" href="#xd31e8178src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8255"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8255src">17</a></span> Terecht merkt <span class="sc">W. Kinkel</span> op (<span class="ex" lang="de">Beiträge zur Erkenntniskritik</span>, p. 19): „<span lang="de">Es wäre vielleicht vorsichtiger gewesen und hätte auf alle Fälle vielen Missverständnissen -und Streitigkeiten vorgebeugt, wenn Kant überhaupt statt von den ‚reinen Anschauungen -des Raumes und der Zeit’ nur von den ‚reinen Anschauungsformen des Raumes und der -Zeit’ gesprochen hätte.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e8255src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8371"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8371src">18</a></span> Voor de niet-onvermakelike tegenstelling vergelijke men de „Aesthetik” van <span class="sc">Hegel</span>, met zijn geestige „<span lang="de">sinnliche Unsinnlichkeit</span>” en „<span lang="de">unsinnliche Sinnlichkeit</span>” en <span class="corr" id="xd31e8382" title="Bron: was">wat</span> dies meer zij. <a class="fnarrow" href="#xd31e8371src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8428"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8428src">19</a></span> Onze exegeet der „<span class="ex">Groote Denkers</span>”, Dr. <span class="sc">A. H. de Hartog</span>, schrijft, „<span class="sc">Kant</span>” p. 13: „Het begrip <span class="ex">koe</span> b.v. komt met het begrip <span class="ex">paard</span> in zooverre overeen, dat beide zoogdieren zijn” …! Begrippen, zo vervolgt het betoog, -komen onderling deels overeen, deels verschillen ze. Tijd en ruimte „verschillen slechts” -… zijn dus geen begrippen! Ziedaar hoe Dr. <span class="sc">de Hartog</span> <span class="sc">Kant</span> … vertaalt. <span class="ex" lang="it">Traduttore—traditore.</span>—Men bewijst zulk een <span class="sc">Kant</span>-voorstelling misschien nog te veel eer door de terechtwijzende opmerking: Evenals -paard en koe beide zoogdieren zijn, <span class="ex">precies zo</span> zijn voor <span class="sc">Kant</span> tijd en ruimte beide „<span lang="de">Anschauungsformen</span>”,—en evenals de <span class="ex">begrippen</span> paard en koe species zijn van het <span class="ex">begrip</span> zoogdier, precies zo zijn voor <span class="sc">Kant</span> de <span class="ex">begrippen</span> tijd en ruimte gesubsumeerd onder het genus-<span class="ex">begrip</span> <span lang="de">Anschauungsform</span>.—Terloops: juist <span class="sc">Kant</span> heeft de verhaspeling van het <span class="ex">subject</span> eens oordeels en het <span class="ex">subject-begrip</span>, waaruit alle ontologisme leeft, zowel de vóór-Kantiaanse wereldwijsheid als het -Hegelisme, principieel vernietigd: „<span class="ex">bestaan</span> is een eigenschap niet van het subjectbegrip, maar van het subject” … deze éne zin -stoot niet alleen elk „ontologies bewijs” omver, maar tevens elke speculatieve „rationele” -metaphysica. <span class="sc">Herbart</span> vond hier naar men weet <span class="sc">Kant</span>’s hoofdverdienste! <a class="fnarrow" href="#xd31e8428src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8541"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8541src">20</a></span> „<span lang="de">Der Raum ist kein diskursiver oder, wie man sagt, allgemeiner Begriff von Verhältnissen -der Dinge überhaupt, sondern eine reine Anschauung. Denn erstlich kann man sich nur -einen einigen Raum vorstellen, und wenn man von vielen Räumen redet, so verstehet -man darunter nur Theile eines und desselben alleinigen Raumes.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e8541src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8555"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8555src">21</a></span> In <span class="ex">tegenstelling</span> ook met de door <span class="sc">Hartmann</span>’s scherpzinnigheid hier vergeefs tegen <span class="sc">Kant</span>’s genialiteit aangevoerde <span class="ex">alomvattende</span> begrippen: <span lang="de">Universum oder Weltall, das Absolute</span>, p. 128 <span class="ex">Kr. Glg.</span> en de noot aldaar! ’t Verschil is maar dat ieders bewustzijn <span class="sc">Kant</span>’s opmerking bij enige bezinning als juist moet erkennen, de door <span class="sc">Hartmann</span> daar tegenover gestelde bewering als een absurditeit. Immers, elk ruimteding heeft -z’n plaats in, vooronderstelt, de hele éne oneindige ruimte, maar vooronderstelt in -geen enkel opzicht het bestaande Universum! <a class="fnarrow" href="#xd31e8555src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8583"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8583src">22</a></span> „<span lang="de">Diese Theile können auch nicht vor dem einigen allbefassenden <span class="pageNum" id="pb117n">[<a href="#pb117n">117</a>]</span>Raume gleichsam als dessen Bestandtheile, (daraus seine Zusammensetzung möglich sei), -vorhergehen, sondern nur in ihm gedacht werden. Er ist wesentlich einig, das Mannichfaltige -in ihm, mithin auch der allgemeine Begriff von Räumen überhaupt beruht lediglich auf -Einschränkungen.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e8583src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8597"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8597src">23</a></span> „<span lang="de">Hieraus folgt, dass in Ansehung seiner eine Anschauung a priori, (die nicht empirisch -ist), allen Begriffen von denselben [<span lang="nl">lees:</span> demselben] zum Grunde liege. So werden auch alle geometrischen Grundsätze, z.B. dass -in einem Triangel zwei Seiten zusammen grösser seien als die dritte, niemals aus allgemeinen -Begriffen von Linie und Triangel, sondern aus der Anschauung und zwar a priori mit -apodiktischer Gewissheit abgeleitet.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e8597src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8608"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8608src">24</a></span> „<span lang="de">Der Raum wird als eine unendliche Grösse gegeben vorgestellt. Ein allgemeiner Begriff -vom Raum (der sowohl einem Fusse, als einer Elle gemein ist) kann in Ansehung der -Grösse nichts bestimmen.” <span lang="nl">(1e dr.).</span> „Nun muss man zwar einen jeden Begriff als eine Vorstellung denken, die in einer -unendlichen Menge von verschiedenen möglichen Vorstellungen (als ihr gemeinschaftliches -Merkmal) enthalten ist, mithin diese unter sich enthält; aber kein Begriff, als ein -solcher, kann so gedacht werden, als ob er eine unendliche Menge von Vorstellungen -in sich enthielte. <span class="corr" id="xd31e8615" title="Bron: Gleichwol">Gleichwohl</span> wird der Raum so gedacht (denn alle Theile des Raums ins Unendliche sind zugleich). -Also ist die ursprüngliche Vorstellung vom Raume Anschauung a priori und nicht Begriff.</span>” (2e dr.). <a class="fnarrow" href="#xd31e8608src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8736"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8736src">25</a></span> Deze redenering tegenover <span class="sc">Kant</span>, hoe verbijsterend ook, is in de Duitse filosofie niets ongewoons. Zo constateert -het <span class="sc">Kant</span> aangewreven Ding-an-sich-loos en Subject-loos „Transcendentalisme” van <span class="sc">Edm. König</span> (<span class="ex" lang="de">Die Entwickelung des Causalproblems</span>) enerzijds, waar het met <span class="sc">Kant</span>’s psychologies Subject geen weg weet, „<span lang="de">auf jeder Seite der Kritik</span>” (p. 29) van <span class="sc">Kant</span> … verloochening van <span class="sc">Kant</span>’s Transcendentalisme, terwijl dan nog anderzijds <span class="sc">Kant</span>’s Ding-an-sich „<span lang="de">nur einen unwillkürlichen Rückfall in den naiven Realismus bezeichnet</span>” (p. 333), niets is, dan „<span lang="de">eine absichtliche oder unabsichtliche Anpassung an die naiven Vorstellungsweisen</span>” (p. 335) van „<span lang="de">den undurchführbaren dogmatischen Standpunkt</span>”… Ergo dient men ongeveer elke bladzij van <span class="sc">Kant</span> … „<span lang="de">schlechterdings als unkantisch zu verwerfen</span>” (p. 297)! Tot zulke Kantianen zou <span class="sc">Kant</span> (naar het bekende: „<span lang="de">Ich bin kein Marxist</span>” van <span class="sc">Marx</span>) nederig moeten erkennen: „<span lang="de">Ich bin kein Kantianer</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e8736src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8876"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8876src">26</a></span> Dat reeds, naar <span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span> hebben bewezen, in het axioma der rechte lijn:—tussen 2 punten in de ruimte is slechts -éne rechte lijn mogelik—, de oneindigheid der ruimte analyties ligt opgesloten, is -door onze realisten, die aan de eindigheid der ruimte huns ondanks wel moeten (trachten -te) geloven, stellig over ’t hoofd gezien; zij hadden anders wel de moed der consequentie -gehad, ook dit axioma te loochenen! <a class="fnarrow" href="#xd31e8876src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e8941"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e8941src">27</a></span> Vergelijk hierover <span class="sc">Berkeley</span>’s <span class="ex" lang="en">New Theory of Vision</span> en <span class="ex" lang="en">Principles of Human Knowledge</span> passim; voorts <span class="sc">Heymans’</span> <span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span> § 55 en de daar geciteerde plaatsen van <span class="sc">Helmholtz</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e8941src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9049"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9049src">28</a></span> Wel berust voor <span class="sc">Kant</span> de <span class="ex">veelheid</span> der <span class="ex">bepaalde</span> ruimte-<span class="ex">delen</span> slechts op „<span lang="de">Einschränkungen</span>” van de vooronderstelde hele éne ruimte, zie noot 3 bij bl. 116 en <span class="sc">Kant</span>’s 5e tijd-argument. <a class="fnarrow" href="#xd31e9049src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9420"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9420src">29</a></span> Dit strekt dus nog verder dan de <span class="ex">werkelike</span>, immanente, ruimtedingen: „<span lang="de">ob es <span class="ex">Dinge gebe</span>, die in dieser Form angeschaut werden müssen, bleibt doch dabei unausgemacht</span>”, een plaats van <span class="sc">Kant</span>, die door <span class="sc">Hartmann</span> heerlikerwijze op dezelfde pag. misduid wordt als K.’s énige „<span lang="de">Ahnung</span>” van H.’s „<span lang="de">Einsicht</span>”, dat „<span lang="de">die Gültigkeit der mathematischen Gesetze für die Dinge an sich</span>” (!) zou zijn „<span class="ex" lang="de">nur Hypothese, keineswegs apodictische Gewissheit</span>”, n.b. meetkunde t.a.v. <span class="sc">Kant</span>’s ruimteloze <span lang="de">Dinge an sich</span>!! <a class="fnarrow" href="#xd31e9420src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9766"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9766src">30</a></span> „Alzoo moet al het andere, alles wat de ruime, voor mijn blikken zich uitspreidende -Natuur met haren onmetelijken inhoud van die poovere zenuwprikkelingen onderscheidt, -van binnen (ik bedoel uit mijn eigen gemoed) afkomstig wezen.” Het materialisties -aperçu: wat „eigenlik” zenuwprikkeling (of liever hersenbeweging)… is, daar maken -we de „grote” gewaarwordingswereld van! (vgk. ook de volgende noot). <a class="fnarrow" href="#xd31e9766src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9777"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9777src">31</a></span> Een aardige illustratie levert hier Dr. <span class="sc">de Hartog</span>’s „<span class="ex">Kant</span>”, p. 16/17: „Als we ons b.v. een lijn mathematisch voorstellen, dan is onze geest -hierbij niet allereerst receptief maar spontaan werkzaam. Ook op een andere wijze -kunnen wij dit nog, zij het al niet in den <span class="pageNum" id="pb135n">[<a href="#pb135n">135</a>]</span>zin van Kant, aantoonen. Wanneer ik een voorwerp buiten mij, b.v. een stoel waarneem, -dan wordt dit gezichtsbeeld in mijn geest gewekt, doordat lichttrillingen, door dien -stoel teruggeworpen, op het netvlies van mijn oog treffen, vandaar door de gezichtszenuw -tot de hersenen worden voortgeleid om in de hersenmassa moleculentrillingen te wekken. -Bij dit proces hebben we dus als eindresultaat niets dan intensieve [?!] moleculen-trillingen -der hersenen binnen de kleine ruimte van de schedel te constateeren. Hoe komt het -nu dat wij naar aanleiding [?!] van die intensieve beweging der hersendeeltjes extensief, -uitgebreid naar de ruimte, dien stoel in zijn volle breedte en hoogte, als buiten -ons plaatsen? Dit kan alleen geschieden, doordat onze geest spontaan, naar aanleiding -van de intensieve trillingen, den stoel, in den aanschouwingsvorm der ruimte, extensief -buiten zich zet. Hier blijkt derhalve in onzen geest spontaan (de extensieve ruimte -tengevolge van de intensieve trillingen) iets nieuws geboren te worden.” -</p> -<p class="footnote cont">Dit soort ruimte-realisme ter bestrijding van het ruimte-realisme levert dus, naar -analogie van <span class="sc">Taine</span>’s „ware hallucinatie” een … <span class="ex">ware illusie</span>! <a class="fnarrow" href="#xd31e9777src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9809"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9809src">32</a></span> Dogmaties, immers berustend op de gedachte: het zien zou niet bedriegelik zijn, indien -wij iets konden zien (?) zo als het is, onafhankelik van het gezichtsvermogen,… indien -het zien eenvoudig was een <span class="ex">reproduceren</span>, een <span class="ex">weergeven</span> zonder meer. <a class="fnarrow" href="#xd31e9809src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9818"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9818src">33</a></span> Het is een soortgelijke dogmatiese gedachte, „<span class="ex">vormen</span>” onzer kennis (als tijd en ruimte) te beschouwen als „<span class="ex" lang="de">Schranken</span>” onzer kennis; zo <span class="sc">Herbart</span> hier en daar, <span class="sc">Schopenhauer</span> passim en <span class="sc">Erhardt</span> (<span class="ex" lang="de">Metaphysik I</span>, <span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie</span>, p. 426); of te spreken van „<span lang="fr">une forme imposée à notre sensibilité</span>” als van „<span lang="fr">la prison dans <span class="pageNum" id="pb136n">[<a href="#pb136n">136</a>]</span>laquelle cette sensibilité est enfermée</span>” (<span class="sc">Poincaré</span>, <span class="ex" lang="fr">La Valeur de la Science</span>, p. 66). -</p> -<p class="footnote cont">Evenals ons eigen karakter het tegendeel is van een kerker onzer vrijheid, immers -de voorwaarde zelf aller vrijheid, zo is het eigen schema, de eigen wettelikheid van -ons kennen het tegendeel van een beperking, immers „<span lang="de">Bedingung</span>” zelve der kennis. <a class="fnarrow" href="#xd31e9818src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9914"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9914src">34</a></span> Cf. p. 352 (<span class="ex">Het Godsbegrip</span>): „de stoffelijke omgeving, waarin wij ons schijnen te bevinden, is slechts eene -onbewuste objectivatie onzer eigene, in zich zelve ruimtelooze zenuwaandoeningen”…! <a class="fnarrow" href="#xd31e9914src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e9926"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e9926src">35</a></span> In dezelfde geest, vol van alle boven behandelde fouten, <span class="ex">Zuivere Rede</span>, p. 27, „En gaat het ding enz.” en passim. -</p> -<p class="footnote cont">Bij een <span class="sc">Ostwald</span> <span class="ex">heet</span> dit „energetisme” en <span class="ex">is</span> weer het onvervalste materialisme. <a class="fnarrow" href="#xd31e9926src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10003"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10003src">36</a></span> Dezelfde fout die <span class="sc">Berkeley</span> tegen <span class="sc">Newton</span> begaat ss. 111–118 van zijn Pr. of H. K. Merkwaardig, hoe <span class="ex">consequent</span> <span class="sc">Berkeley</span> ook weer in z’n relativisme blijft, 112: „<span lang="en">Hence, if there was only one body in being, it could not possibly be moved.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e10003src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10204"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10204src">37</a></span> Prof. <span class="sc">Bolland</span> getuigt van zichzelf ergens tot zijn collegianten, dat hij niet bij <span class="sc">Hartmann</span> is gebleven, o.a. omdat hij „leerde zien, waar hij het vandaan had”… „en dan vooral: -ik had een te ‚Kantisch’ kritischen geest.” <a class="fnarrow" href="#xd31e10204src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10216"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10216src">38</a></span> Dezelfde foutieve onkantse tegenstelling tussen Ding-an-sich en „een subjectieven -schijn, waarin we nooit eigen ikheid te buiten gaan” wordt <span class="sc">Kant</span> aangewreven <span class="ex">Coll. Logicum</span>, p. 61, p. 75 enz.; ook de andere misvattingen omtrent <span class="sc">Kant</span> en zijn gewaand „subjectivisme”, in de tekst naar verdienste behandeld, kan men alle -herhaald vinden in dit werk (p. 63 ss.). -</p> -<p class="footnote cont">Men ziet reeds de trots waarmee de jongelui naar huis gaan, als ze op college gehoord -hebben, na de bekende tiraden „dat het ware dit is, zich in zichzelf te onderscheiden” -enz.<span class="corr" id="xd31e10230" title="Bron: ,:">:</span> „als u dat hebt begrepen, dan bent u verre uit boven de vraag: hoe zijn synthetische -oordeelen <span class="pageNum" id="pb144n">[<a href="#pb144n">144</a>]</span>a priori mogelijk?” (p. 144). De stakkers! Voorwaar, „daarbij mogen wij dan wel meteen -met een glimlach zeggen, dat men zich ook wel kan verbéélden, boven iets uit te zijn, -wanneer men er eigenlijk beneden is gedaald.” (p. 144/5). -</p> -<p class="footnote cont">Het is niet zonder diezelfde glimlach dat schrijver dezes leest hoe Prof. <span class="sc">Bolland</span> tot z’n studenten getuigt: „Ik moet zeggen, dat het mij haast niet meer doenlijk -is, <span class="ex">Kant</span> te lezen. Want ik lees bij hem haast geen regel, of ik zie een geval van achtenswaardige -ondoordachtheden.” <a class="fnarrow" href="#xd31e10216src" title="Ga terug naar noot 38 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10256"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10256src">39</a></span> In dezelfde geest en analoog aan het reeds gewraakte „gezichtsbedrog” spreekt ook -een <span class="sc">Dietzgen</span> van „<span lang="de">trügerische Erscheinung</span>” (<span class="ex">Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit</span>, p. 44). <a class="fnarrow" href="#xd31e10256src" title="Ga terug naar noot 39 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10317"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10317src">40</a></span> „Als men daarin geen zelfweerspreking bespeurt dan is men bot in het opmerken van -zoo iets” zegt <span class="ex">Coll. Log.</span> p. 70/1 te dezer zake aangaande <span class="sc">Kant</span>! Zulk soort botte zelfweerspreking echter is niets voor <span class="sc">Kant</span>, maar is juist goed genoeg voor.… Prof. <span class="sc">Bolland</span> („Spreuken”, 100): „Niets is waar op zichzelf—en dat is nu op zichzelf het ware.” <a class="fnarrow" href="#xd31e10317src" title="Ga terug naar noot 40 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10342"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10342src">41</a></span> Voor de 2e druk telle men bij bovenvermelde, reeds afgedrukte, paginacijfers ± 42 -op.—In zijn zielig hervat gesputter tegen <span class="sc">Heymans</span> (bl. 40 vv.) toont Prof. <span class="sc">Bolland</span> weer eens (even als in de minne noot bij bl. 943 van zijn Uitg. v. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Gesch. d. Philos.</span>—een typiese uiting van „<span lang="de">gehässige Dummheit</span>”, s. v. v. bollandico) niet alleen (<span class="sc">Heymans</span>’) <span class="ex">empirie</span> niet eens kennistheoreties te kunnen onderscheiden van.…. (door <span class="sc">Heymans</span> weerlegd) <span class="ex">empirisme</span> (<span class="sc">Heymans</span> „moet” derhalve—synth. oordeel a priori van Prof. <span class="sc">Bolland</span>!—„een blind en verblindend leidsman blijken”!), maar zelfs diep genoeg beneden begrip -van <span class="sc">Heymans</span> te blijven, om <span class="ex">hem</span> de <span class="pageNum" id="pb146n">[<a href="#pb146n">146</a>]</span>averechtse domheid toe te dichten (bl. 44), beweging tot prius van de ruimte te maken -door „het zoeken van een verklaringsbeginsel voor de ruimte in de beweging” (sic!). -Zóveel begrijpt deze albegrijper, deze voorlichter en albediller, van de ruimte als -vorm van de bewegingszin en van een denker als <span class="sc">Heymans</span>! -</p> -<p class="footnote cont">Maar mij dunkt, zó oppervlakkig en onnozel zou Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s oordeel toch niet hoeven te zijn bij minder vluchtigheid en vooringenomenheid. -Hij leest te veel en te weinig; hoe meer hij leest, des te minder leest hij; en zulke -lezers begrijpen te veel (multa) om veel (multum) te begrijpen. <span lang="de">Sie verbreiten sich über alles und jedes, statt sich drin zu vertiefen.</span> <a class="fnarrow" href="#xd31e10342src" title="Ga terug naar noot 41 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10405"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10405src">42</a></span> <span class="sc">Kant</span> zelf noemt het „<span lang="de">ein aus unverzeihlicher und beinahe vorsätzlicher Missdeutung entspringender Einwurf, -als wenn mein Lehrbegriff alle Dinge der Sinnenwelt in lauter Schein verwandelte.</span>” (<span class="ex">Proleg</span>. p. 68/9). Zijn leer geeft hij dan ook terecht de naam van „<span class="ex" lang="de">empirischer Realismus</span>”—de van alle individuele waarneming of voorstelling, verbeelding of gedachte onafhankelike -voorwerpen der ervaring, de natuurdingen, worden door <span class="sc">Kant</span> niet geloochend, maar integendeel in hun <span class="ex">immanent</span> blijkende „<span class="ex">realiteit</span>” voorgoed bevestigd. <a class="fnarrow" href="#xd31e10405src" title="Ga terug naar noot 42 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10457"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10457src">43</a></span> Men vindt deze <span class="sc">Kant</span>schennis dan ook bij heel de <span class="sc">Hegel</span>bent en via <span class="sc">Dietzgen</span> is die b.v. ten onzent doorgesijpeld in een artikel van Dr. <span class="sc">Gorter</span>, <span class="ex">De Nieuwe Tijd</span>, VIII (1903), pp. 484–6. -</p> -<p class="footnote cont">In <span class="ex">Kl. Logik</span> §28 <span class="ex">Zus</span>. stelt <span class="sc">Hegel</span>, dat naar het resultaat der „<span lang="de">kritische Philosophie</span>” „<span lang="de">der Mensch bloss auf Spreu und Träbern würde angewiesen sein.</span>” <span class="ex">Kaf en draf</span>—het is inderdaad al wat er van de „<span lang="de">kritische Philosophie</span>” overblijft … in <span class="sc">Hegel</span>’s geest. Vgk. opm. 45. <a class="fnarrow" href="#xd31e10457src" title="Ga terug naar noot 43 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10510"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10510src">44</a></span> Prof. <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Het Boek der</span> (1001) <span class="ex">Spreuken</span>, „spreuk” 180. -</p> -<p class="footnote cont">(Hoe onhollands ook dit „Hollandsch” „zich verhoudt”, zodat er Germanismen aan „toekomen”, -waarin het „zich verenkelt” en soms zelfs „zich verliest”, „laat zich denken”). -</p> -<p class="footnote cont">„Spreuk” 182 luidt: „Het nageslacht zal weten, dat Neerlands meester van zuivere rede -door zijne land- en ambtgenooten naar eisch is behandeld: dat hij geen ‚doctor’ is -geweest en geen ‚academicus’, geen ‚geridderde’, noch lid van dit of dat,—en dat hij -naar behooren verguisd is.” Het nageslacht zal uit dit zelfbeklag eens „verguisden” -zeker niet vatten, dat het afkomstig was van een … Hoogleraar der Wijsbegeerte aan -Leiden’s Universiteit! En heeft het heugenis genoeg, dan zal het slechts betreuren, -dat deze even dogmatiese als anti-dogmatiese geweldenaar ook nog met het gezag en -de macht van dit zijn hoogleraarschap tal van kritiekloze jonge broekjes (en rokjes) -tot de Hegeliaantjes heeft mogen opkweken, die in het begin van de 20e eeuw in Nederland -van hun meester de wijsheid in pacht hadden,—nademaal hun in het <span class="ex" lang="la">Collegium Logicum</span> sacramenteel was ingeprent: „<span class="ex" lang="la">Extra logicam Hegelianam sapientia nulla est</span>”, ja zelfs als een nieuw soort syntheties oordeel <span class="ex" lang="la">a priori</span>: „Dat de geest van Hegel, die nu al voldoende in U, naar ik hopen wil, gevaren is, -als de geest van zuivere rede zich alleen door den geest der domheid laat aanvallen, -<i>dat er buiten de Hegelarij slechts Ezelarij is, dat neet U daarbij vooruit</i>.” (C. L. p. 378). <a class="fnarrow" href="#xd31e10510src" title="Ga terug naar noot 44 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10595"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10595src">45</a></span> Ten bewijze, dat in deze „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” met „natuur” inderdaad niets anders dan „natuur”, dan ruimtewereld of „voorwerpelijkheid” -bedoeld wordt, in tegenstelling tot het geestelike, dat dus onze kritiek <span class="pageNum" id="pb149n">[<a href="#pb149n">149</a>]</span>niet maar een naam doch de wezenlike bedoeling treft, diene voor ingewijden b.v.: -„Dat de Idee zich als Natuur laat gáán, wil zeggen dat zij hier voorloopig van zichzelve -afziet en de Natuur, ofschoon van de Idee niet af te scheiden, voorshands zonder leven, -ziel of geest is te denken als ruimtelijke zelfstandigheid zonder meer. Zoo zonder -geest heeft dan de Natuur geene waarheid, een besef waarin het stelselmatige denken -later uit het tweede in het derde deel der encyclopaedische begripsleer overgaat.” -(p. 252, 2<sup>e</sup> dr. 281). In de tekst wordt aangetoond, hoe vergeefs de Hegeliaanse pogingen zijn, -het dogmatiese van deze „overgang” aan „verstandig misverstand” oftewel wanbegrip -… der tegenstanders toe te schrijven. <a class="fnarrow" href="#xd31e10595src" title="Ga terug naar noot 45 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10610"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10610src">46</a></span> Natuurlik is dit „dogmatisme” zich zelf als zodanig niet bewust. De <span class="ex">bedoeling</span> van een <span class="sc">Bolland</span> en de Hegelarij, daaraan zij geen twijfel, is even zuiver anti-dogmaties, als van -een <span class="sc">Haeckel</span> en het materialisme zonder meer. Zo wordt van de Geest van <span class="sc">Hegel</span> gezegd (in een rede van Prof. <span class="sc">Bolland</span>), dat die „eenvoudig de geest is van het nagaan der gedachte door de gedachte, die -geest van bezinning, van methodisch streven naar zelfordening in alle redelijkheid.” -Juist dit alles, waarvan het Hegelisme oreert zonder het te geven, dat geeft een <span class="sc">Heymans</span> zonder er over te oreren. -</p> -<p class="footnote cont">Bij <span class="sc">Hegel</span> zelf ligt er een grote tragiek in de verhevenheid van zijn zuiver waarheidwillend -bedoelen tegenover de bevangenheid van zijn dogmaties vertroebeld denken. -</p> -<p class="footnote cont">Zo schrijft hij zelf in de mooie „<span class="ex" lang="de">Zusatz</span>” tot § 31 <span class="ex">Kl. L.</span>: -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">Diese Metaphysik war kein freies und objectives Denken; da sie das Objekt sich nicht -frei aus sich selbst bestimmen liess, sondern dasselbe als fertig voraussetzte.—Was -das freie Denken anbetrifft, so dachte die griechische Philosophie frei, die Scholastik -aber nicht, da diese ihren Inhalt gleichfalls als einen gegebenen und zwar von der -Kirche gegebenen aufnahm.—Wir Modernen sind durch unsere ganze Bildung in Vorstellungen -eingeweiht, welche zu überschreiten höchst schwierig ist, da diese Vorstellungen den -tiefsten Inhalt haben. Unter den alten Philosophen müssen wir uns Menschen vorstellen, -die ganz in sinnlicher Anschauung stehen und weiter keine Voraussetzung haben als -den Himmel droben und die Erde umher, denn die mythologischen Vorstellungen waren -auf die Seite geworfen. Der Gedanke ist in dieser sachlichen Umgebung frei und in -sich zurückgezogen, frei von allem Stoff, rein bei sich. Dieses reine Beisichsein -<span class="pageNum" id="pb150n">[<a href="#pb150n">150</a>]</span>gehört zum freien Denken, dem in’s Freie Ausschiffen, wo nichts unter uns und über -uns ist, und wir in der Einsamkeit mit uns allein dastehen.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Reeds § 36 vernemen wij dan: -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">Das Denken aber hat sich frei in sich zu bewegen, wobei jedoch sogleich zu bemerken -ist, dass das Resultat des freien Denkens mit dem Inhalte der christlichen Religion -übereinstimmt, da diese Offenbarung der Vernunft ist.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Het is dezelfde soort van tragiek die ook ligt in de figuren van een <span class="sc">Haeckel</span>, een <span class="sc">Rée</span> en een <span class="sc">Hartmann</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e10610src" title="Ga terug naar noot 46 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10682"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10682src">47</a></span> Vergelijk 2e dr. bl. 356 nog de volgende varianten: „Juist hierom is de zelfverlevendiging -der natuur eene halve of ‚zielige’ zelfvergeestelijking.… die in hare ‚bezieldheid’ -weer niet alles is” en „het leven is als het bezielende het zielige zelf, of liever -gezegd de zieligheid is weer het leven in zijne bezielde verenkeling, in zijne verbijzondering -en bepaaldheid.” Alles variaties op het oeroude realisties-dogmatiese, dus voor een -wijsgeer waarlik „zielige” deuntje der <span class="ex">stofbezieling</span>! <a class="fnarrow" href="#xd31e10682src" title="Ga terug naar noot 47 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e10700"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e10700src">48</a></span> Naar ik vermoed hebben wij deze ironiese zelf-kritiek gedeeltelik aan een slordigheidje -te danken—de bedoeling zal in het verband wel geweest zijn, in plaats van „eene als -zoodanig”, „als zoodanig eene”… <a class="fnarrow" href="#xd31e10700src" title="Ga terug naar noot 48 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e11085"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11085src">49</a></span> In die noot bij bl. 19 (en bij bl. 4) en passim heb ik uiteengezet (<span lang="la">nunquam satis dicitur quod nunquam satis discitur</span>), dat en waarom <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Transcendentalproblem</span>”: „<span lang="de">Wie ist Erfahrung möglich?</span>” ten slotte niets anders betekent dan het kritiese probleem zelf van de kennisleer: -„Hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik?” en niets te maken heeft met de „<span class="ex">diepzinnige lekenvraag</span>”: „hoe is ondervinding, waarneming, belevenis mogelik?”, waartoe de <span class="sc">Kant</span>-begriploosheid <span class="sc">Kant</span>’s vraag pleegt te herleiden. -</p> -<p class="footnote cont">Als sprekend voorbeeld diene hier nog Prof. <span class="sc">Bolland</span>, die op <span class="sc">Kant</span>’s, nu voor ieder uwer volkomen begrijpelik woord: „<span lang="de">Die höchste Aufgabe der Transcendentalphilosophie ist also: wie ist Erfahrung möglich?</span>” laat volgen: „<span lang="de">Das heisst am Ende, wie ist die Möglichkeit [!] der Wahrnehmung, der <i>sinnliche Eindruck</i> und die <i>Empfindung</i>, die einzelne und die wiederholte <i>Wahrnehmung</i>, bzw. die <i>Beobachtung</i>, die <i>Zusammenfügung</i> der Wahrnehmungen und das <i>Erleben</i>, eines Systems der Erkenntnis möglich?</span>”—Heel deze, weer individueel-subjectiverende, breedsprakigheid vermag dus evenmin -<span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">objectief</span> begrip „<span lang="de">Erfahrung</span>” (in <span class="ex">tegenstelling</span> tot zijn <span class="ex">subjectieve</span> „<span lang="de">Erfahrung</span>”, als <span lang="de">„Synthesis” der Wahrnehmungen</span>, <span class="sc">Locke</span>’s <span lang="en">experience</span>, waarmee alle kennis.… begint, en waarop het empirisme alle kennis grondvest!) als -begrip van de kenniskritiek te bereiken. (Zie nu deze plaats van Prof. <span class="sc">Bolland</span>, Uitg. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Gesch. d. Philos.</span> p. 906 in heel z’n compromitterend verband!). <a class="fnarrow" href="#xd31e11085src" title="Ga terug naar noot 49 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e11422" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11422src">50</a></span> Dus <span class="sc">Kant</span> bedacht met zo iets als <span class="sc">Haeckel</span>’s <span lang="de">Substanz-Problem</span>! Daartegen (implicite) <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex">Kritizismus</span> III p. 27, uitnemend en zuiver Kantiaans: „<span lang="de">Was die Substanz an sich oder ihrem Wesen nach <span class="pageNum" id="pb158n">[<a href="#pb158n">158</a>]</span>sei, muss deshalb vollständig zu erkennen sein, weil ihr Begriff gänzlich im Verstande -erzeugt wird. Etwas, z.B. den Körper als Substanz denken, heisst den Begriff dieses -Etwas als Subject aller darauf bezüglichen Urtheile gebrauchen, es seinem Dasein nach -von unserer Vorstellung unabhängig erklären und in Rücksicht auf die veränderlichen -Umstände in die es eintritt oder eintreten kann, als beharrlich und mit sich selbst -einerlei voraussetzen. In diesen Verhältnissbestimmungen besteht das ganze Wesen des -Begriffs, den wir als Substanz bezeichnen.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e11422src" title="Ga terug naar noot 50 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e11470"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11470src">51</a></span> Laatstelik b.v. in „<span class="ex" lang="de">Hauptprobleme der Philosophie</span>”, Kap. III: „<span class="ex" lang="de">Vom Subjekt und Objekt</span>”, vgk. speciaal p. 86: „<span lang="de">Ich und die Welt</span>”—tegenover „<span lang="de">einem Subjekt ein Reichtum von Objekten</span>” en p. 104: „<span lang="de">Durch das Auseinandertreten von Subjekt und <span class="pageNum" id="pb159n">[<a href="#pb159n">159</a>]</span>Objekt wird das Sein in zwei Reiche geschieden, deren Qualitäten oder Funktionen ganz -unvergleichbar sind. Aber <i>die Beziehung zwischen ihnen, die wir Erkenntnis nennen</i>, ist dadurch möglich, dass</span>” etc. <a class="fnarrow" href="#xd31e11470src" title="Ga terug naar noot 51 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e436">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="label">HOOFDSTUK VI. -</h2> -<h2 class="main">RESULTATEN. DE VERHOUDING VAN GEEST EN NATUUR, LICHAAM EN ZIEL.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<div id="ch6.1" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e449">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">1.</span> ZEG MIJ HOE GIJ WAARNEEMT EN IK ZAL U ZEGGEN WIE GIJ ZIJT. DOGMATIES REALISME VAN -PRAGMATISMEN EN „IDEALISMEN”.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Niet aan een terugblik over ’t afgelegde pad zal dit slothoofdstuk gewijd zijn. Wie -onze weg wil overzien, ook eer hij hem gaat, zij verwezen naar <span class="ex">Voorrede</span>, <span class="ex">Inleiding</span> en <span class="ex">Inhoudsopgaaf</span>. Wij willen nu genieten van het nieuw-gewonnen uitzicht, met krities oog een weinig -om ons heen kijken op landschappen, heuvels en torens in ’t rond. -</p> -<p>Wij zijn dus het materie-realisme kenniskrities te boven, weten en begrijpen, in welke -zin en op welke gronden de werkelikheid van de stof, de natuur, moet worden geloochend. -De wortel van het materie-realisme bleek ons de <span class="ex">dogmatiese</span>, verdubbelende, <span class="ex">waarnemingsleer</span>, die de natuurdingen of objekten door prikkels via zintuigen en hersenen tot oorzaken -onzer gewaarwordingen maakt. Dat dogmatisme, gemeen aan anti-theologies materialisme -en anti-materialisties dualisme van volks- en kerk-metaphysica hebben wij uitgeroeid, -de objekt-immanentie, dus ook <span class="sc">Berkeley</span>’s immaterialisme, bereikt, en <span class="sc">Berkeley</span> zelf, wiens „idealisme” sinds <span class="sc">Kant</span> door heel het koor van veilig zich <span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span>voelende napraters zonder begrip voor „dogmaties” is uitgemaakt, de hem toekomende -ere teruggegeven. Daar wij ons echter van meet af georiënteerd hebben aan de kritiese -grondvraag der kennisleer konden wij, dank zij <span class="sc">Kant</span>, ons natuur-phaenomenalisme bevestigen, zuiveren, verdiepen door het ruimte-idealisme. -Zo is de weg gebaand tot zuiver krities <span class="ex">Immaterialisme</span>, dat als zodanig, negatief, dualisme en materialisme waarlik te boven is en positief -zijn voorlopig waarschijnlikste wijl best gefundeerde verwezenliking vindt in een -monisties <span class="ex">Psychisme</span>. Dit zuiver Psychisme—een naam m.i. verre te verkiezen boven „psychies<a class="noteRef" id="xd31e11840src" href="#xd31e11840">1</a> monisme” als klare tegenstelling tot zijn antipode, het Materialisme, zowèl als tot -het Dualisme—kan door geen realist, hij zij materialist (die als zodanig kleur bekenne, -zich niet langer achter het pseudonym „monist” verschuile!) of dualist, door geen -waarnemingsdogmaticus worden bereikt<a class="noteRef" id="xd31e11858src" href="#xd31e11858">2</a>. Pas achter de berg van het waarnemingsdogmatisme begint het pad naar het Psychisme.—Zo -is de waarnemingsleer een sjibboleth van elke wijsbegeerte. Want <span class="ex">waarnemingsleer</span> is begin en beginsel van <span class="ex">kennisleer</span>, kennisleer grondslag en richtsnoer van <span class="ex">zijnsleer</span> en <span class="ex">waardeleer</span>, dus van wijsbegeerte in haar geheel.—Daarom <span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span>opent de „<span class="ex">transcendentale Aesthetik</span>” de „<span class="ex" lang="de">Kritik der reinen Vernunft</span>”, daarom werd handhaving, verdediging en toelichting van <span class="sc">Kant</span>’s waarnemingsleer zulk een integrerend deel van mijn kritiese taak. Geef mij uw waarnemingsleer, -en ik zal u zeggen, wie gij in philosophicis zijt, trots al wat ge wenst of schijnt, -denkt of zegt te zijn. Zeg mij, hoe ge uw eenvoudigste gewaarwording krijgt, hoe gij -het lezen van één regeltje druks verklaart en begrijpt en ik ken uw plaats in zake -dat centrale wijsbegeerte-probleem, de verhouding van lichaam en geest, ik weet in -hoeverre gij dogmaticus of criticus zijt ten aanzien van ruimte en materie, van meetkunde -en natuurwetenschap, in hoeverre <span class="sc">Kant</span> en kennisleer tot u en gij tot deze zijt doorgedrongen, voor welke moeilikheden gij -staat, bewust of onbewust, en welke gij te boven zijt. -</p> -<p>Zulk een toetssteen is ons tans één enkele regel<a class="noteRef" id="xd31e11910src" href="#xd31e11910">3</a>, soms één enkel beeld<a class="noteRef" id="xd31e11926src" href="#xd31e11926">4</a> in zake waarneming! -<span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span></p> -<p>Daar hebt ge b.v. <span class="sc">Bergson</span>. In zijn „<span class="ex" lang="fr">Essai sur les Données immédiates de la Conscience</span>” lezen wij op bl. 99: „<span lang="fr">De même que la durée fuyante de notre moi se fixe par sa projection dans l’espace -homogène, ainsi nos impressions sans cesse changeantes, s’enroulant autour de l’objet -extérieur <span lang="nl">[de huizen van een stad zijn hier bedoeld]</span> <i>qui en est cause</i>, en adoptent les contours précis et l’immobilité.</span>”—Zijn ze niet heerlik, die <span lang="fr">enfants terribles</span> van zulk soort tussenzinnetjes midden in die diepzinnige grotemensendeftigheden? -Zo gewaagde reeds bl. 65 van „<span lang="fr">sensations dont la cause est évidemment située dans l’espace</span>”—<span lang="fr">non, évidemment!</span> -</p> -<p>En nu 3 zinnen waarnemingsleer uit zijn „<span class="ex" lang="fr">Matière et Mémoire</span>”: -</p> -<p>1: „<span lang="fr">Les ébranlements des centres.… sont donc <i>moins</i> <span lang="nl">[niet zozeer!]</span> <i>la cause réelle</i> de la sensation que la marque de sa puissance et <i>la condition de son efficacité</i>.</span>” -</p> -<p>Juist dit „<span lang="fr">moins</span>” is karakteristiek voor <span class="sc">Bergson</span>’s denktrant, voor zijn exaktheid, dat kenmerk van intellektuele reinheid. In gelijke -geest toch durft hij „<span lang="fr">établir positivement que le processus cérébral ne répond qu’à une très faible partie -de la mémoire, qu’il en est <i>l’effet plus encore que la cause</i></span>”.… etc. -</p> -<p>2: „<span lang="fr">Il [l’état cérébral] n’en [de la perception] est <i>ni la cause ni l’effet</i>, ni, en aucun sens, le duplicat; <i>il la continue simplement</i>, la perception étant notre [?]<a class="noteRef" id="xd31e12025src" href="#xd31e12025">5</a> action virtuelle et l’état cérébral notre action commencée.</span>” (p. 260). -<span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span></p> -<p>3: Slotzin en slotsom van zijn boek: „<span lang="fr">L’esprit emprunte <i>à la matière</i> les perceptions d’où il tire sa nourriture, et <i>les lui rend</i> sous <i>forme de mouvement</i>, où il a imprimé sa <i>liberté</i>.</span>” -</p> -<p>Voor ons heeft daarmee <span class="sc">Bergson</span> vrijwel afgedaan. Wij weten nu, dat zijn „<span class="ex" lang="fr">Matière et Mémoire</span>” reeds honderd jaren vóór z’n verschijnen verouderd en weerlegd was, dat deze grote -franse mode-wijsgeer<a class="noteRef" id="xd31e12065src" href="#xd31e12065">6</a> een materie-realist is zonder kennis-kritiek en, om op zijn manier te spreken, minder -een materialist dan wel een dualist. Zijn juiste qualificatie zou zijn, daar hij à -la <span class="sc">Ziehen</span>’s „<span lang="de">Empfindung</span>” „<span class="ex">image</span>” voor <span class="ex">stof</span> èn voor <span class="ex">gewaarwording</span> gebruikt, op analoge wijze gewaarwordings<span class="ex">inhoud</span> tot gewaarwordings <span class="ex">eigenschap</span> (ruimtelikheid b.v.) verhaspelt en à la <span class="sc">Mach</span> gewaagt van „<span lang="fr">le tableau [sc. d’images!] dans son ensemble, c’est-à-dire l’univers</span>”—een imaginair-materialisties dualist, met een „<span lang="fr">corps</span>” dat „<span lang="fr">éprouve des sensations</span>” en een „<span lang="fr">mémoire du corps</span>” welks „<span lang="fr">existence</span>” voor een deel „<span lang="fr">jouée</span>” is en voor een deel „<span lang="fr">rêvée</span>”! Geheel mijn indruk. Want van dat „<span lang="fr">corps</span>” is voor hem de „<span lang="fr">fonction essentielle de limiter, en vue de l’action, la vie de l’esprit</span>”! „<span lang="fr">Le rôle du corps n’est pas d’emmagasiner les souvenirs <span lang="nl">[dat zou materialisme zijn, foei]</span>, mais simplement <span lang="nl">[ziet hoe simpel]</span> de <i>choisir</i>, pour l’amener à la conscience distincte par l’efficacité qu’il lui confère, <i>le souvenir utile</i></span>”.… Zo verschillen lichaam en geest, <span lang="fr">corps et esprit</span>, voor hem „niet ruimtelik maar tijdelik”, of liever, daar voor hem het tijdelik-geestelike -„gradueel overgaat” in het ruimtelik-stoffelike, „niet zozeer” ruimtelik „als wel” -tijdelik: „<span lang="fr">A une distinction spatiale nous substituons une distinction temporelle</span>” met een.… „<span lang="fr">passage graduel des souvenirs aux mouvements</span>”, gelijk de ware qualitatieve <span class="ex">tijd</span>, welks delen niet „<span lang="fr">juxtaposés</span>” zijn, maar „<span lang="fr">se pénètrent</span>” en het „innerlik” leven met z’n „<span lang="fr">durée réelle <span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span>et concrète, hétérogène,—la durée vivante</span>”.… door telling, quantificering, wetenschappelike materialisering „<span lang="fr">pour ainsi dire</span>”.… <span class="ex">ruimtelik wordt</span>: -</p> -<p>„<span lang="fr">Il y a un espace réel, sans durée</span>”.… -</p> -<p>„<span lang="fr">Il y a une durée réelle, dont les moments hétérogènes se pénètrent.… le trait d’union -entre ces deux termes, espace et durée, est la simultanéité, qu’on pourrait définir -l’intersection du temps avec l’espace.</span>”! -</p> -<p>Men begrijpt, dat deze eigen wijsheid aangaande tijd en ruimte van <span class="sc">Kant</span>’s tijd- en ruimte-kritiek niets moet hebben: „<span lang="fr">On aboutit à déclarer matière et esprit également inconnaissables</span>”! Dat soort matière, dat soort esprit voor <span class="sc">Kant</span> onkenbaar! Neen, onkenbaar is <span class="sc">Kant</span> voor <span class="sc">Bergson</span>’s geest, die zijn begrip van de kantiaanse „mogelikheid” toont, door, diep-quasi-krities, -de hersenbewegingen (zelf dus mogelike waarnemingsinhoud) te noemen: „<span lang="fr"><i>ma</i> perception possible <i>de</i> certains mouvements cérébraux</span>”, op dezelfde pagina (M. <span class="ex">et</span> M. p. 253), waar hij „<span lang="fr">l’idéalisme kantien</span>” wil laten spreken door de overgang van gewaarwording naar natuurding, objekt, te -noemen: „<span lang="fr">le passage de la sensibilité à l’entendement</span>”! Voor <span class="sc">Kant</span>’s idealisme physica contra <span lang="fr">sensibilité</span>! Op pag. 256 wordt dan dat „<span lang="fr">possible</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s „mogelike ervaring” (waarvan zin noch subjekt voor ons tans meer toelichting behoeft) -als volgt misduid: „<span lang="fr">tous les états de conscience.… possibles</span>” zou nog maar een klein deel zijn van „<span lang="fr">la réalité matérielle, parce que les images <span lang="nl">[wiens images?]</span> débordent la perception de toutes parts</span>”! Zo zijn dan eens weer (p. 257) het Kantiaanse „<span lang="fr">phénomène</span>” en „<span lang="fr">chose</span>” voor <span class="sc">Bergson</span>.… gewaarwording en natuurding. Hij moest eens weten, dat juist zijn „<span lang="fr">chose</span>” voor <span lang="fr">l’idéalisme kantien</span>.… het <span lang="fr">phénomène</span> is! En als B. in zijn „<span class="ex" lang="fr">Essai</span>” (p. 72) van „<span lang="fr">l’intuition ou plutôt.… la conception d’un milieu vide homogène</span>” beweert: „<span lang="fr">cet acte sui generis ressemble assez à ce que Kant appelait une forme <span class="ex">a priori</span> de la sensibilité</span>”—dan komt het mij voor, <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>dat hij zelf <span lang="fr">ressemble assez</span> à zeker ook ver buiten Frankrijk beroemd geworden kikkertje. -</p> -<p>Maar ik zou daar bijna weer polemies worden! En zijn dan niet zijn <span lang="fr">perception</span> en <span lang="fr">mémoire</span> „<span lang="fr">pures</span>”, zijn „<span lang="fr">phénomène d’endosmose</span>”, zijn „<span lang="fr">en-soi</span>” wanneer hij leraart: „<span lang="fr">la lumière rouge.… accomplit.… correspond, en-soi, à.… des vibrations</span>” even wijsgerig als geleerd? En imponeert mij niet die <span class="ex">kracht en stof</span>, gematerialiseerde kracht en geïdealiseerde stof van deze ziener: „<span lang="fr">Nous voyons la force se matérialiser, l’atome s’idéaliser</span>”? Of die vrijheidsleer, die wel niet zo zuiver historiseert als <span class="sc">Rickert</span> of zo principieel subjectiveert als <span class="sc">Münsterberg</span> of zo empiries psychologiseert als <span class="sc">Wundt</span>, maar toch met haar origineel uitgewerkte tegenstelling: ruimte—homogeenheid—wettelikheid—praktiese, -mechaniserende, veruiterlikende wetenschap enerzijds en tijd—heterogeenheid—uniekheid—instinkt -en intuïtie—„<span lang="fr">l’évolution créatrice</span>” anderzijds, met haar waarschuwing tegen „<span lang="fr">ces apparences trompeuses</span>” van gedetermineerdheid, waaronder „<span lang="fr">une psychologie plus attentive nous révèle parfois des effets qui précèdent leurs -causes</span>”, met haar tot de slotzin toe volhardend verzet tegen verwarring: „<span lang="fr">on confond succession et simultanéité, durée et étendue, qualité et quantité</span>” en met haar originele vraagstelling: „<span lang="fr">le temps est-il de l’espace?</span>” of ook „<span lang="fr">le temps peut-il se représenter adéquatement par de l’espace?</span>” en het nog origineler antwoord: „<span lang="fr">oui, s’il s’agit du temps écoulé; non, si vous parlez du temps qui s’écoule. Or l’acte -libre se produit dans le temps qui s’écoule et non pas dans le temps écoulé.</span>”? En is het niet eigenlik een wreed vermaak, ja heiligschennis of op z’n zachtst -Droogstoppelarij, om daar <span class="sc">Bergson</span>’s nieuwe fraaie franse teder-intuïtief-realisties-pragmatisties-idealisties-glanzende -zeepbellen, die zo hoog en ver vliegen, dat ze zelfs in het land der dichters en denkers -al en vogue komen (maar ook die denkers hebben wel eens te veel gedicht.… en die dichters -te veel gedacht) zo maar met nuchtere kritiese vingers aan te raken en uitéén te doen -spatten? -<span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span></p> -<p>Neen. -</p> -<p lang="fr">Mais revenons à nos moutons: -</p> -<p>De <span class="ex">dogmatiese</span> waarnemingsleer, prius en posterius van materie-realisme, leidt bij voldoende doordenken -onvermijdelik tot <span class="ex">skeptiese</span> bedenkingen, tot relativismen en subjectivismen, die op miskenning der objectieve, -evenmin transcendente als individuele, waarheid berusten en wier moderne biologiserende -uiting het <span class="ex">pragmatisme</span> vormt. Let maar op hun waarnemingsleer—en ge zult bij al die pragmatisten van diverse -pluimage, bij <span class="sc">Poincaré</span> als bij <span class="sc">Bergson</span>, bij <span class="sc">James</span> c.s., bij <span class="sc">Simmel</span> en <span class="sc">Jerusalem</span> en <span class="sc">Ostwald</span> het <span class="ex">materie-realisme</span> ontdekken. Bij voorbeeld: -</p> -<p><span class="sc">Poincaré</span>: „<span class="ex" lang="fr">La Valeur de la Science</span>” gewaagt telkens ten aanzien der <span lang="fr">sensations</span> van <span lang="fr">l’objet qui les cause</span> en bedoelt daarmee het natuurding; zo p. 129: „<span lang="fr">des mouvements qui permettraient d’atteindre l’objet qui les cause</span>”, insgelijks p. 263 en p. 270.—Zo dringt dan ook <span class="sc">Poincaré</span>’s meetkunde-logica niet door tot die onbewuste maar subjectief-formele bron der synthesis -a priori, die wij in <span class="sc">Kant</span>’s „vorm” hebben leren kennen en die wel ter dege de „<span lang="fr">règle générale</span>”, de „<span lang="fr">règle rigoureuse</span>” stelt in de plaats van <span class="sc">Poincaré</span>’s pragmatisties surrogaat der „<span lang="fr">raisons de commodité et de simplicité</span>” en de werkelike bron der axioma’s tegenover P.’s pragmatistiese verklaring (p. 58): -„<span lang="fr">toutes ces règles, toutes ces définitions ne sont que le fruit d’un opportunisme inconscient.</span>” Trouwens, <span class="sc">Poincaré</span>’s pragmatisme is van hoog intellectualisties gehalte. Mooi zegt hij op p. 166: „<span lang="fr">je ne dis pas: la Science est utile parce qu’elle nous apprend à construire des machines; -je dis: les machines sont utiles, parce qu’en travaillant pour nous elles nous laisseront -un jour plus de temps pour faire de la science.</span>” en van de wetenschap zelf (p. 217): „<span lang="fr">elle sera intellectualiste ou elle ne sera pas</span>” of op p. 275: „<span lang="fr">Ce n’est que par la Science et par l’Art que valent les civilisations</span>”<a class="noteRef" id="xd31e12432src" href="#xd31e12432">7</a><span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span>—ja, ook bij hem schijnt even het dieper besef op te doemen, dat eigenlik heel die -<span lang="fr">commodité</span> op.… waarheid berust en niet omgekeerd! Immers (ook in andere zin transpragmatisties, -zie mijn noot 2 bij bl. 13) verklaart hij op bl. 271 aangaande de wetenschap: „<span lang="fr">Mais il est vrai qu’elle est commode, il est vrai qu’elle l’est non seulement pour -moi, mais pour tous les hommes, il est vrai qu’elle restera commode pour nos descendents; -il est vrai enfin que cela ne peut pas être par hasard.</span>” Het is waar, voeg ik er bij, geen toeval is het, waarop dat exakt voorspelbaar onveranderlik -nut, die ware <span class="ex">waarde der wetenschap</span> berust, het is haar <span class="ex">waarheid</span>! -</p> -<p><span class="sc">Georg Simmel</span>: In zijn nòg meer zwaarlijvige dan zwaargeestelike „<span class="ex" lang="de">Philosophie des Geldes</span>” zien wij in ’t duidelikst en kortst bestek die gang: realisme wegens dogmatiese -waarnemingsleer—relativisme—pragmatisme vóór ons, hoe krities en kantiaans <span class="sc">Simmel</span> zich ook pleegt voor te doen, zodat men weinig vat op hem heeft.—Op p. 9 dan lezen -wij aangaande de „<span lang="de">Sinneseindrücke</span>”: „<span lang="de">Wahrend diese aber, wenn auch in weiterem Sinne als subjectiv zu bezeichnen, doch -auf Rechnung des Objekts selbst geschrieben werden—indem einerseits <i>gewisse Bewegungen des Objekts selbst sie hervorrufen</i>, und sie andrerseits auf dieses als seine Eigenschaften projiziert werden</span>”—meer hebben we hier niet nodig<a class="noteRef" id="xd31e12467src" href="#xd31e12467">8</a>.—Op p. 64/5 wordt dan betoogd, hoe insekten, arenden en wij mensen er allen onderling -<span class="ex">verschillende</span> „<span lang="de">Weltbilder</span>” op na houden, <span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>„<span lang="de">woraus unmittelbar zu schliessen ist, dass keines derselben den ausserpsychischen -Weltinhalt in seiner an sich seienden Objectivität nachzeichnet</span>”.… maar zie, een „<span lang="de">höchst auffallende Thatsache</span>”.… op grond van „ware” voorstellingen handelt elke soort tot z’n behoud, op grond -van verkeerde, „<span lang="de">‚falsche’</span>”, tot z’n schade, als bestond er „<span lang="de">Kenntnis jener objektiven Verhältnisse, wie sie an sich wären</span>”.… en toch.… is er geen „<span lang="de">mechanische <span lang="nl">[maar een niet-mechaniese?]</span> Abspiegelung</span>”, geen „<span lang="de">sich mit der absoluten [?] Objectivität decken</span>”.…! Ra ra hoe kan dat? Men vat het reeds—„waar” betekent biologies nuttig en „<span lang="de">falsch</span>” schadelik! -</p> -<p>Aan <span class="sc">Kant</span> ook gij, Prof. <span class="sc">Simmel</span>! U ontgaat met uw realisme eenvoudig weer het verschil tussen de kritiese waarheid -van het <span class="ex">al of niet juist objectiveren</span> (= al of niet juist oordelen over <span class="ex">mogelike ervaring</span>) en uw dogmaties begrip „waarheid” (= „overeenstemming” van waarnemingsinhoud en -An-sich, „<span lang="de">Kenntnis</span>” van het transcendente als zodanig). <span lang="fr">Voilà tout!</span> -</p> -<p>Zo ontwikkelt zich (p. 68) <span class="sc">Simmel</span>’s „<span lang="de">Relativismus in Hinsicht der Erkenntnisprinzipien</span>” veridealiseerd met <span class="sc">Kant</span>’s befaamde tegenstelling konstitutief-regulatief („<span lang="de">als ob</span>”!) aldus: „<span lang="de">dass die Konstitutiven, das Wesen der Dinge ein-für-allemal ausdrückenden [!]. Grundsätze -[z.B.?] in regulative übergehen, die nur Augenpunkte für das fortschreitende Erkennen -sind.</span>” „<span lang="de">An die Stelle der Behauptung: so und so verhalten sich die Dinge—hat in Hinsicht der -äussersten und allgemeinsten Ansichten vielmehr die zu treten: unser Erkennen hat -so zu verfahren <span class="ex">als ob</span> sich die Dinge so und so verhielten.</span>”—Dit heet dan (p. 69) „<span lang="de">die Verwandlung der Dogmatik in Heuristik</span>”.… en dezelve „<span lang="de">gestattet.… offenbar eine gleichzeitige Gültigkeit entgegengesetzter Prinzipien.</span>” -</p> -<p>Gelukkig zijn we hier nog niet zo ver gekomen als dat jongste realisties-pragmatistiese, -quasi-idealistiese, zich zelf voor „<span lang="de">idealistischer Positivismus</span>” of zo men wil „<span lang="de">positivistischer <span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span>Idealismus</span>” uitgevende ontaardingsprodukt van het Kantisme (meer speciaal van <span class="sc">Kant</span>’s Ideeën-leer), dat nu pas onder de auspiciën van niemand minder dan <span class="sc">Vaihinger</span> als „<span class="ex" lang="de">Die Philosophie des Als Ob</span>” („<span lang="de">System der theoretischen, praktischen und religiösen Fiktionen der Menschheit auf -Grund eines idealistischen Positivismus</span>”) in plaats van de oude, kritiese, vraag deze nieuwe, kritieke, vraag aan de orde -wil stellen: „<i lang="de">Wie kommt es, dass wir mit bewusstfalschen Vorstellungen doch Richtiges erreichen?</i>” -</p> -<p>Zó ver heeft tot dusverre geen pragmatisme het gebracht, om <span class="ex">een met de pragmatiese strijdige theoretiese waarheid te erkennen</span>.… <span class="ex">en opzettelik te verloochenen</span>—in bewust zelfbedrog, wijl men de leugen niet missen kan, niet missen wil! Derhalve -lijkt het mij een, ditmaal onbewust, zelfbedrog en voor de verschillende met name -genoemde „<span lang="de">Hauptströmungen der Philosophie der Gegenwart</span>” (Voluntarisme, biologiese Kennisleer, <span class="sc">Nietzsche</span> c.s., Pragmatisme, natuurwetenschappelike Kenniskritiek enz.) een onverdiende smaad, -dat deze „<span lang="de">Philosophie des Als-Ob</span>” hun „<span lang="de">als Konzentrationspunkt dienen</span>” kan door haar gewaande Erkenntnis, „<span lang="de">dass ein gemeinsames Band die Differentiale der Mathematik, die Atome der Naturwissenschaft, -die Ideen der Philosophie und sogar die Dogmen der Religion umschlingt—die Einsicht -in die Notwendigkeit bewusster Fiktionen als unentbehrlicher Grundlagen unseres wissenschaftlichen -Forschens, unseres ästhetischen Geniessens, unseres praktischen Handelns.</span>” Twee voorbeelden lichten van meet af toe, waarop de vraagstelling steunt en doelt: -1<sup>o</sup>. de atomen en 2<sup>o</sup>. de vrije wil, voorbeelden zo ongelukkig mis als de vraagstelling zelf: -</p> -<p>Ad 1<sup>um</sup>: „<span lang="de">Wir operieren mit ‚Atomen’, obgleich wir wissen, dass unser Atombegriff willkürlich -und falsch ist, und, was eben das Merkwürdigste ist, wir operieren glücklich und erfolgreich -mit diesem falschen Begriffe: wir kämen ohne ihn nicht so gut, ja überhaupt nicht -zum Ziele.</span>” -<span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span></p> -<p>Het is mij als immaterialist een waar ironies genoegen, het voor onze goede, veelbelasterde -atomen op te nemen en er nadrukkelik op te wijzen, dat en waarom ons natuurkundig -juist atoombegrip noch willekeurig is noch foutief, immers het bestaan der atomen, -zover zij kunnen bestaan, evenzeer van individuele willekeur onafhankelik als van -onwaarheid gespeend is. Uit het antwoord, zo-even omtrent de kritiese waarheid aan -Prof. <span class="sc">Simmel</span> gegeven, blijkt reeds waar de schoen wringt. Atomen behoren al of niet tot het rijk -van „mogelike ervaring”, van „phaenomena”—oordelen daaromtrent zijn al of niet <span class="ex">juist</span>, i.c. al of niet <span class="ex">waar</span><a class="noteRef" id="xd31e12643src" href="#xd31e12643">9</a>. Atomen zijn dus in elk geval even „denkbeeldig” als alle andere natuurdingen, boeken -en bergen of wat ook, hebben met deze het ideële subjekt gemeen. Maar of de natuurwetenschappelike -„hypothese” of onderstelling van atomen al of niet juist is, heeft de natuurwetenschap, -de „ervaring”, zelf te beslissen. Al worden ze nòg zo „idealisties” uitgemaakt voor -„abstrakte begripsdingen”, „<span lang="de">Gedankendinge</span>”, „<span lang="de">Rechenmarken</span>”, „<span lang="de">Lückenbüsser des Verstandes</span>” enz. enz., zij hebben, is de atoomhypothese juist, kennistheoreties precies dezelfde -werkelikheidswaarde als tafels en hersenen en cellen en alle andere objekten of ruimtedingen<a class="noteRef" id="xd31e12665src" href="#xd31e12665">10</a>: die van ideëel mogelike waarnemingsinhouden. Wij moeten dus wel onderscheiden de -<span class="ex">kennistheoretiese</span> betekenis van „<span class="ex">hypotheties</span>” („heel de natuur bestaat slechts hypotheties” d.w.z. slechts <span class="ex">indien</span> het subjekt der natuur <span class="ex">vóórondersteld</span> wordt, slechts als functie, afhankelike, van mogelike waarneming, in tegenstelling -tot het bestaan „op zich zelf”, „absoluut”) van de <span class="ex">natuurwetenschappelike</span> <span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span>zin van „<span class="ex">hypotheties</span>” („de atomen, ionen, ether enz. bestaan slechts hypotheties”, d.w.z. het is niet -zeker, maar slechts meer of minder waarschijnlik, onderstelling, dat deze dingen tot -de ruimtewereld, tot het geheel der ideëel mogelike ervaring op bepaalde wijze behoren, -dat de éne waarnemingsfunctie der éne werkelikheid ook deze dingen bevat.)<a class="noteRef" id="xd31e12692src" href="#xd31e12692">11</a>—Waar wij het op z’n tijd bij ongeveer alle partijen moeten verkerven, is het wel -aangenaam, in de strijd tussen de „abstrakte”, mechaniese, atomistiese, natuur en -de zgn. „konkrete”, levende, bonte, klankrijke natuur van <span class="sc">Mach</span> c.s. ook eens aan beide partijen gelijk te kunnen geven: kennistheoreties bestaan -beide gelijkelik.… phaenomenaal en zij verschillen alleen in subjekt: het subjekt -van <span class="sc">Mach</span>’s natuur heeft soortelik alle zinnen, dat der mechanies-atomistiese natuur alleen -de bewegingszin. Denkbeeldig—in die zin dus „fiktief”—is alle natuur als haar subjekt, -niet meer en niet minder dan alle waarheid, als abstractum, in tegenstelling tot de -werkelikheid, <span lang="it">il concreto</span>. -</p> -<p>Ad 2<sup>um</sup>: „<span lang="de">die Annahme der Willensfreiheit ist die notwendige Grundlage unserer sozialen und -juristischen Ordnungen <span lang="nl">[inderdaad, als èn oorzakelik bepalende èn oorzakelik bepaalde, dus <span class="ex">deterministiese vrijwilligheid, tegenover</span> wilbeheersende dwang en wiluitschakelend <span class="ex">fatalisme</span>]</span>, und doch sagt uns unser logisches Gewissen, dass die Annahme der Willensfreiheit -ein logischer Nonsens ist <span lang="nl">[sc. in de zin van een <span class="ex">indeterministies</span>, dus ongedetermineerd, <span class="ex">niet oorzakelik bepaald willen</span>]</span>. Aber darum geben wir jene <span lang="nl">[eerstbedoelde]</span> Vorstellung doch nicht auf: denn sie ist nützlich ja unentbehrlich <span lang="nl">[en wat meer zegt—in overeenstemming met de waarheid,—logies en empiries gegrond!]</span></span>.” -<span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span></p> -<p>Zo hebben wij ook dit 2<sup>e</sup> voorbeeld onmiddellik door de nodige onderscheiding, om het pragmaties te zeggen, -„onschadelik” gemaakt, ook dit punt in ’t reine gebracht en afgedaan. -</p> -<p>De wis- en schei-kundigen, rechts- en god-geleerden mogen de rest (die ik niet gelezen -heb) voor hun rekening nemen. -</p> -<p>Van „bezoedeling en vergiftiging” van het theoreties geweten in Duitsland heb ik in -Hoofdstuk I gesproken als een noodlottig en niet alléén aan <span class="sc">Kant</span>verploerting te danken gevolg van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Primat der praktischen Vernunft</span>”. Maar even onschuldig als de al dan niet „historiese” <span class="sc">Jezus</span> of de dichters der bijbelse verhalen zijn aan de kerkelike dogmastelsels of aan de -gruwelen van Roomse, Spaanse of Russiese Inquisities, even weinig schuldig is <span class="sc">Kant</span> aan deze anti-logiese „<span lang="de">Nonsens</span>”, deze heilloze Quasi-wijsheid, deze hopeloze zelf-begoochelings-dogmatiek, die, -zo zij in <span class="ex">waarheid</span> meent—en niet als „<span lang="de">bewusstfalsche Vorstellung</span>” fingeert—, „<span lang="de">dass hier ein System der Erkenntnistheorie geboten wird</span>”, ja zelfs „<span lang="de">dass hierin auch die Keime zu einer vollbefriedigenden Welt- und Lebensanschauung -enthalten sind</span>”, zich zelf zéker zal bedriegen, immers zich zelf zéker niet bedriegen zal. Want -al wijzigt het realisme, naar een woord van <span class="sc">Guyau</span>, zijn „<span class="ex" lang="de">ignorabimus</span>” in.… „<span class="ex">illudemur</span>”, men kan ieder ten slotte willens en wetens knollen voor citroenen verkopen—behalve -zich zelf! -</p> -<p>Ten aanzien van de nieuwe quasi-kenniskritiese „vraag” gaan wij dus in naam van <span class="sc">Kant</span> vooralsnog over tot de orde van de dag. -</p> -<p>Ook op het pragmatisme zelf hoeft hier niet dieper ingegaan—als uiting van skepticisme -vooronderstelt het onbewuste kennis-dogmatiek, realisme;—voor ons is het voldoende, -de dogmatiese waarnemingsleer als zijn prius bij enkele van zijn voormannen in het -licht der kritiek te hebben gesteld. -</p> -<p>Want de kritiek is de rots in de branding der hedendaagse <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>filosofieën en quasi-filosofieën. Daar boven zien wij, hoe die moderne pragmatismen, -ethicismen en aestheticismen, die tot waarheid <span class="ex">dogmaties</span> niet meer <span class="ex">willen</span> en <span class="ex">krities</span> nog niet <span class="ex">kunnen</span> komen, van de nood een deugd maken door de wijsbegeerte van waarheidsvorsing te verlagen -tot levensbroodwinning, braafheidsdienst of kunstvermaak, door het nuttige, het zedelike -of het schone uit te geven voor het ware. En ook de wemeling van „idealismen” en „monismen” -heden ten dage wordt door de kritiek onverbiddelik op hun kennistheoreties, al of -niet dogmaties-realisties gehalte gekeurd—en de waarnemingsleer alleen reeds openbaart -het materie-realisme zowel in Hartmanniaans „<span class="ex">konkreet monisme</span>” als in Hegeliaans „<span class="ex">absoluut idealisme</span>”, in het „<span class="ex">ethies idealisme</span>” van <span class="sc">Münsterberg</span> en <span class="sc">Rickert</span> c.s. als in het „<span class="ex">objectief idealisme</span>” van <span class="sc">Eucken</span> en <span class="sc">Bergmann</span>, evenzeer in het „<span class="ex">kennistheoreties monisme</span>” van de „empiriocritici” of de <span lang="de">Immanenzphilosophen</span> (met hun voorstellings- of gewaarwordingsnaturalisme) als in het „<span class="ex">monisties spiritualisme</span>” van dualisten (t.a.v. natuur en geest) als <span class="sc">Lotze</span> en <span class="sc">Busse</span>, of zelfs in het „<span class="ex">psycho-monisme</span>” of „<span class="ex">pan-psychisme</span>”<a class="noteRef" id="xd31e12859src" href="#xd31e12859">12</a> van een <span class="sc">Verworn</span> of een <span class="sc">Forel</span>. -</p> -<p>Ten onzent heeft Dr. R. A. <span class="sc">Reddingius</span> in een opstel „<span class="ex">Geest en Stof</span>” (<span class="ex">Vragen des Tijds</span>, 1907, II:197–228) gemeend „de grondgedachte van <i>het psychisch monisme van Fechner</i>” weer te geven en toe te passen in een uiteenzetting, die aldus begint: „Wat op ons, -onze zintuigen, <span class="ex">inwerkt</span>, kan door ons <span class="ex">waargenomen</span> worden; wij noemen het <span class="ex">lichaam</span> of <span class="ex">ding</span>.” terwijl bl. 202 aldus vervolgt: „Uit ontelbare waarnemingen blijkt ons dan <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>reeds dadelijk, dat stoffelijke gebeurtenissen in onze hersenen en geestelijke gebeurtenissen -<span class="ex">op dezelfde plaats</span> [!] <span class="ex">en op hetzelfde tijdstip</span> voorvallen. Maar wat op dezelfde plaats en op hetzelfde tijdstip voorvalt <span class="ex">noemen wij een eenheid</span>.” Zo is in 2 zinnen het „monisme”—wel te verstaan <span class="ex">materialisme</span>—bereikt, met „prikkelingscomplexen, die men voorstellingen noemt” en met de zuiver -materialistiese konsekwenties van pp. 210 ss., eindigend in een typies materialisties-empiristies -citaat uit <span class="sc">Kassowitz’</span> „<span class="ex" lang="de">Allgemeine Biologie</span>”: „<span lang="de">Der moderne Mensch tut das Gute.… weil ihm die ethischen Grundsätze durch Erziehung -und Beispiel sozusagen zur zweiten Natur oder, wie wir uns ausdrücken müssen, zum -gesicherten Besitzstande seiner Reflexapparate geworden sind.</span>” -</p> -<p>Maar zelfs de eerbiedwaardige <span class="sc">Fechner</span> zelf, hoe diep en fijn een geest ook, is door onvoldoende waarnemingskritiek (trillingen -oorzaak van gewaarwording, <span class="ex">Zend-Avesta</span> II p. 332/3 en passim) zijns ondanks diep in een <span class="ex">materie-realisme</span> blijven steken, waarvoor het materiële „<span lang="de">die Basis, die Unterlage, den Sitz</span>” van het psychiese vormt, dat door de stof „<span lang="de">getragen</span>” wordt, er op „rust” (ib.), zodat „<span lang="de">aller Geist von etwas Leiblichem getragen wird und nur auf Grund dieses Trägers besteht</span>” (III: 273) en met de geest als „zelf-waarneming”, „zelf”-phaenomeen van de hersenen. -Reeds het <span class="ex">beeld</span>, waarmee zijn leer aangaande de verhouding van lichaam en geest (Z.-A. II: 312–387) -aanheft bevat die realistiese onjuistheid: -</p> -<p>„<span lang="de">Um mit einem Bilde zu beginnen, so ist das Leibliche oder Körperliche gleich einer -<i>Schrift</i>, das Geistige, Psychische.… wie <i>der zugehörige Sinn der Schrift</i>, in solcher Weise aber, dass die, als lebendig zu fassende <i>Schrift sich selbst</i> nur unter der Form ihres Sinnes, Andern nur unter der Form der äusseren Zeichen erscheinen -kann.</span>” (p. 313). -</p> -<p>Die „<span lang="de">lebendige Schrift</span>”, die „<span lang="de">sich selbst als Sinn erscheint</span>”, dat zijn de zich zelf als geest <span class="ex">waarnemende hersenen</span> <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>van het psycho-physies materialisme. Ergo: „<span lang="de">Ihm [sc. „der, welcher denkt, empfindet”] <i>erscheint Gehirn und Nerv</i> mit den darin vorgehenden Bewegungen <i>als Gedanke</i>, Empfindung, weil er <i>selbst Gehirn und Nerv ist</i>, einem andern als Materie und Bewegung, weil er ihnen gegenübersteht.</span>” (p. 317). Als nu zijn voorstelling „<span lang="de">für den ersten Anblick ganz materialistisch</span>” mocht lijken, verweert <span class="sc">Fechner</span> zich met.… „<span lang="de">materiellen Bewegungen, welche Gedanken zu tragen vermogen</span>”! En zo kan een ander van het hersenproces, als hij het „<span lang="de">von aussen ansieht</span>” (!).… natuurlik „<span lang="de">nicht dieselbe Erscheinung davon [!] haben.… als <i>das Gehirn unmittelbar von sich selbst</i> auf seinem innern centralen Standpunct hat</span>”! Zo blijkt <span class="sc">Fechner</span>’s tegenstelling van „<span lang="de">äussern und innern Standpunct der Betrachtung</span>” ruimtelik (dus <span class="corr" id="xd31e13010" title="Bron: ruimte-realities">ruimte-realisties</span>) gedacht, in plaats van kennistheoreties, altans wat dat „<span lang="de">äussere</span>” betreft. En zo vervalt hij telkens in het bekende vermaterialiseerde Spinozisme: -één zelfde „<span lang="de">Wesen</span>” met „<span lang="de">zwei Seiten</span>”.… en dat Wezen, die Substantia dan als ruimtelike, stoffelike werkelikheid gedacht. -Vgk. pp. 324 ss.<a class="noteRef" id="xd31e13022src" href="#xd31e13022">13</a>—Wij vinden bij <span class="sc">Fechner</span> dan ook voortdurend een zien „van” of „met” het oog, een luisterend oor enz. (het -lichaam dualisties als „orgaan” der ziel) een opvatting, die hij gebruikt en nodig -heeft voor zijn analogie van de aarde, die „met” ons, mensen, kijkt, hoort enz. en -waardoor hij (III: 112–4) tot (kras-materialistiese) <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>passages komt als: „<span lang="de">Es ist an sich sonderbar zu glauben, dass das Sehen erst hinter dem Auge beginne; -und man mag immerhin sagen, <i>das Gehirn sieht</i>, aber es sieht <i>durch das Auge</i>, wie das höhere Wesen, dem wir angehören, durch uns sieht</span>” etc. en „<span lang="de">dass, was im Auge vorgeht durch seine Fortwirkungen sich wirklich <i>im Gehirn auch wiederspiegeln</i> kann</span>”!—Slechts even nu en dan breekt de zon van het zuiver psychisme door de wolken van -het materie-realisme: II: 348: „<span lang="de">denn <span class="ex">für sich</span> existirt gar nichts Materielles, es hat als solches eine Existenz blos für den Geist -gegenüber, als Ausdruck von etwas sich geistig selbst Erscheinenden für anderen Geist; -ist in sofern ganz Function des Geistigen und Verhältnisses von Geist zu Geist.</span>” Dat is stralend juist. Maar—reeds weer op p. 349 keren de „<span lang="de">Bewegungsprocesse</span>” terug „<span lang="de">wie sie sich geistig selbst erscheinen</span>”, gelijk het III: 276 luidt: „<span lang="de">der Fluss des Geistigen ist ja nur die Selbsterscheinung des leiblichen Flusses</span>”. Zo geeft <span class="sc">Fechner</span> (III: 118) de juiste zelf-qualificering aan zijn leer: „<i lang="de">Begeistung der Materie</i>”. Inderdaad, het blijft materie-realistiese „<span class="ex">bezieling</span>” <span class="ex">van de stof</span> (i.c. van de „hele wereld” sc. ruimtewereld!), de „zelfverinwendiging der natuur” -van Prof. <span class="sc">Bolland</span> c.s., streng te scheiden en te onderscheiden van het krities psychisme.<a class="noteRef" id="xd31e13103src" href="#xd31e13103">14</a> -</p> -<p>Van Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s „absoluut idealisme” moge hier na al het voorgaande nog één zin waarnemingsleer -volgen: <span class="ex">Spreuk</span> 472: „Tusschen de wereld [sc. de onbezielde ruimtewereld, de natuur!] en haar bezielde -verenkeling bemiddelen de zinnen in verscheidenheid van ontvankelijkheid.” Al kunnen -wij die „ontvankelijkheid” met <span class="ex">geven</span> en nemen laten gelden, wij weten nu, dat het in elk geval moet zijn: tussen de (onruimtelike) -werkelikheid en haar (niet als stof <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>bezielde maar zelf zielse<a class="noteRef" id="xd31e13122src" href="#xd31e13122">15</a>) verenkeling. Klaagt dus Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> (<span class="ex">Kritische Studies</span>, p. 212/3), na gewaagd te hebben van „één Zon, één Maan, die afgespiegeld [!] of -gesymboliseerd worden door de vele, juist hierdoor van droomen verschillende, bewustzijnstoestanden” -en van „de vele zonnen in de vele bewustzijnswerelden” tegenover een „Ding-an-sich -Zon”: „Met een bollandist zal men, zooals ik zei, niet vaak zoover komen, dat hij -het secundaire, het <span class="ex">re</span>productie-karakter van waarnemingen zoowel als van begrippen inziet. Het symbolische -van alle kennis, het sphingische van de Natuur—daar wil hij niet aan.” dan moeten -wij daartegen opmerken: het ongeluk is juist, dat de bollandisten de dogmatiese <span class="ex">re</span>productie-leer der waarneming zonder bedenking delen.<a class="noteRef" id="xd31e13147src" href="#xd31e13147">16</a> -</p> -<p>De sprekendste proeve van zulk bollandisties-realisties waarnemingsdogmatisme levert -ons de „Natuurfilosofie” van Dr. <span class="sc">J. Clay</span>. Deze onderscheidt (<span class="ex">Tijdschr. v. Wijsbeg.</span> I: 500–514: „<span class="ex">De Natuur</span>”) met de termen, die ook een zekere <span class="sc">Spinoza</span> heeft gebruikt—zij het ook in ietwat andere, nl. wijsgerige, zin—de „<span class="ex" lang="la">natura naturata</span>” (bij <span class="sc">Spinoza</span>: de natuur, als „attribuut” der „substantie”) van de <span class="ex" lang="la">natura naturans</span> (bij <span class="sc">Spinoza</span>: <span lang="la">deus sive substantia</span>, het An-sich of reale, de zijnsgrond of „<span lang="la">causa libera</span>” der natuur) als volgt: -<span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span></p> -<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturata</span>”: „het voortgebrachte zakelijke, het bestaande” (n.b.!) oftewel „het gezamenlijke -der bijzondere verschijnselen, die bestaan en gebeuren en die [nu komt het] de oorzaak -zijn van onze gewaarwordingen”. Dr. <span class="sc">Clay</span> voegt er bij: zo wist het reeds „het speculatieve denken der Ouden”.… -</p> -<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturans</span>”: „het voortbrengende onzakelijke, het werkzame, het ideëele” oftewel „het algemeene -overal werkende en scheppende beginsel”. -</p> -<p>Mocht u nu dit natuur-realisme bij geval nog niet duidelik genoeg zijn gebleken, of -mocht gij in het „scheppend beginsel” van Dr. <span class="sc">Clay</span>’s „<span lang="la">natura naturans</span>” toch nog iets van <span class="sc">Spinoza</span>’s diepte vermoeden, dan worde door een voorbeeld van elk, dat Dr. <span class="sc">Clay</span> zelf ter beschikking stelt, uw twijfel weggevaagd: -</p> -<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturans</span>”: de „wet” van het behoud van „arbeidsvermogen” (een scheppend beginsel!), -</p> -<p>„<span class="ex" lang="la">natura naturata</span>”: (dus oorzaak van gewaarwordingen!) een „lichaam ergens op zeker oogenblik in beweging”! -</p> -<p lang="la">Sapienti sat. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch6.2" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e459">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">2.</span> DE STRIJD TUSSEN DUALISME EN MATERIALISME—EEN HOPELOOS DILEMMA.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Zo hebben wij dan nu, met behulp van <span class="sc">Kant</span>, dank zij de kritiese waarnemingsleer als integrerend deel van de kenniskritiek, -<span class="ex">het materie-realisme<a class="noteRef" id="xd31e13245src" href="#xd31e13245">17</a> weerlegd</span>, als dogmaties afgedaan en zo zijn wij <span class="ex">dualisme</span> en <span class="ex">materialisme</span> gelijkelik en in énen te boven door ons <span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span><span class="ex">immaterialisme</span> en in die zin <span class="ex">idealisme</span>, waarvan zowel het niet-realisties, anti-naturalisties monisme van b.v. <span class="sc">Riehl</span>, als het psychisme een verwezenliking is. -</p> -<p>Ziedaar dan een van de grote <span class="ex">resultaten</span> der kennisleer met haar „kritiek” ten aanzien van dat centrale levensprobleem der -wijsbegeerte, <span class="ex">de verhouding van natuur en geest, van lichaam en ziel</span>, waarvan <span class="sc">Stumpf</span> terecht verklaart: „<span lang="de">Darin gipfelt doch das Bestreben jeder Epoche, dass sie zu dieser für die ganze Weltanschauung -massgebenden Frage eine befriedigendere Stellung gewinne.</span>” -</p> -<p>Geest, bewustzijn is het prius der materie. Materie is noch het geheel der werkelikheid -(materialisme) noch zelfs een deel (dualisme), maar, als mogelike bewustzijnsinhoud, -objectief phaenomeen der werkelikheid—zo luidt de kritiese weerlegging van materialisme -en dualisme te gader. -</p> -<p>Wij behoeven dus, zomin als <span class="sc">Kant</span>, enig dualist of materialist nog afzonderlik te gaan bestrijden—want allen, de doden -en de levenden, maar evenzeer de nog komenden zijn ééns en voor al, principieel, a -priori, weerlegd in hun dogmatiese conditio sine qua non—het materie-realisme. -</p> -<p>Zonder de kritiek blijft men binnen dat realisme, waar zonder einde de strijd woedt -tussen anti-theologiese naturalisten en anti- of supranaturalistiese theologen. Gemeenlik -blijven beiden even diep beneden de wijsbegeerte. Met dit verschil, dat het gros der -theologen alles, het gros der naturalisten niets van haar wil weten. Maar alles beter -weten willen beiden. Ongelooflik laag is dan ook het algemene <span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>peil van die strijd, inzonderheid waar het gaat tegen het materialisme. Hoe minder -de weerlegging van het materialisme lukt, des te beter de verachting en beschimping. -Dat het onzedelik en verderfelik is spreekt dus van zelf. Maar het is erger. Het is -„vulgair”, het is—anti-materialisties theologenwoord bij uitnemendheid—„oppervlakkig”. -Dat kunt ge horen in alle toonsoorten en klankkleuren uit de dualistiese boeken en -boekjes—en naarmate de snaren kleiner worden, des te hoger hun toon. Daarom kan het -geen kwaad—al blijft de kennisleer buiten, immers boven, heel deze strijd—er eens -uitdrukkelik op te wijzen, dat binnen het realisme, dus in de ruimtewereld, het materialisme -tegenover het dualisme op nagenoeg alle punten gelijk heeft. In de wereldruimte zijn -zielen noch geesten, ook is er geen zetel, geen woonplaats der ziel, noch in de hersenen -of elders in het lichaam, noch daarbuiten in heel de nooitgemeten oneindige ruimte -des heelals; de ziel denkt evenmin zonder hersenen als zij waarneemt zonder zintuigen -(al denkt zij, voegt de kennisleer er bij, evenmin „met” de hersenen, qua orgaan, -als zij waarneemt door middel van de zintuigen)—de nauwste afhankelikheidsbetrekkingen -tussen gezond of ziek geestesleven enerzijds en normale of gestoorde hersenfunctie -anderzijds worden door de dagelikse feiten en proeven van physiologie en pathologie -onomstotelik bewezen; dat het beginsel van het behoud van arbeidsvermogen voor de -levende organismen, voor hersenen of zenuwstelsels geen uitzondering maakt, is kennistheoreties -a priori even zeker, methodologies even onaantastbaar, als de algemeengeldigheid van -het causaliteitsbeginsel, waarvan het een corollarium vormt, en is door de bekende -proeven van <span class="sc">Atwater</span> en <span class="sc">Rubner</span> a posteriori bevestigd; voor de ziel blijft in de ruimtewereld evenmin een mogelike -<span class="ex">taak</span> als een mogelike <span class="ex">plaats</span> over, zodat haar zelfs <span class="sc">Lotze</span>’s stoute trouvaille-ten-haren-behoeve niet zou helpen (<span class="ex">Mikrokosmus</span> I: 3:2: p. 329): iets werkt niet, waar het is, maar „<span lang="de">es sei da, wo <span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span>es wirke</span>”—immers elke beweging is door de beide elementen <span class="ex">snelheid</span> en <span class="ex">richting</span> volkomen bepaald en elke bepaalde wijziging van één dezer beide elementen vereist -een bepaalde, exakt te berekenen, „kracht”, die op een bepaald punt „aangrijpt” en -die er volkomen rekenschap van geeft, in die zin, dat zonder deze ruimtelike kracht -die wijziging onmogelik en met die kracht onuitblijfbaar noodwendig is, zodat alle -wensen, begeerten, overtuigingen, wil of gevoel, beraad of doelstelling <span class="ex">zonder</span> deze <span class="ex">physieke</span> kracht ten aanzien van beweging <span class="ex">niets</span> vermogen, <span class="ex">niets</span> verklaren en <span class="ex">met</span> deze voor de natuurwetenschap, voor physiologie en physica, een overbodigheid zijn -zonder invloed of gevolg, een toegift, een „surajouté”, een „epiphaenomeen”; de ruimtewereld -is het rijk van de mechanica, van de astronomiese wettelikheid, van het fatalisme; -de oude materialist <span class="sc">Feuerbach</span> heeft hier gelijk: de geest is „<span lang="de">das Nichts der Physiologie</span>”! En daarbij is de <span class="ex">monistiese</span>, alle organismen, het menselike niet uitgezonderd, omvattende <span class="ex">ontwikkelingsleer</span>, met haar onafwijsbaar-logies grondbeginsel van zuiver <span class="ex">immanent-oorzakelike</span> verklaring van organiese en correlatieve kosmiese <span class="ex">doeltreffendheid</span>, door zulk een overstelpend, overweldigend feitelik bewijsmateriaal uit de verschillendste -wetenschappen (plant- en dierkunde, anatomie, embryologie, palaeontologie) gestaafd, -dat tegenstanders nog slechts degenen zijn, die niet beter weten of niet beter mogen -of willen weten en dat het begriploos wonder van een mythologiese, dualistiese „<span class="ex">creatie</span>” uit niets of uit geesteloze stof of stoffeloze geest, als tegenstelling tot de „<span class="ex">evolutie</span>”, nog slechts en ternauwernood geloofd kan worden door wie zulk een redeloos transcendent -dogma <span class="ex">moeten</span> geloven. -</p> -<p>Bijgevolg—al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, „dat het materialisme het -bewustzijn niet kan verklaren”—ik vrees, dat er nog zijn, die met de mond vol tanden -zouden staan, als men hun vroeg: „kunt gij het bewustzijn <span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span>dan wèl of beter verklaren?” en dan niet eens zouden vatten, waarom zij zelf niet -verplicht zijn tot wat zij van het materialisme vergen—en zeker niet, dat het psycho-physies -materialisme.… evenmin verplicht is „het bewustzijn te verklaren”, evenmin tracht, -het bewustzijn uit materie „af te leiden”, als enig dualist.… zodat het dan ook zelf -per slot van rekening.… even dualisties blijft; en al weet tegenwoordig elk respektabel -theoloog, dat geest en stof zó „<span class="ex">heterogeen</span>” zijn, dat geest nooit uit stof of beweging kan worden afgeleid, kan zijn voortgekomen.… -ik vrees, dat een enkele nog ietwat verlegen zou staan, als hij moest opgeven, waarom -dan wèl, trots die heerlike „heterogeneïteit”, stof en beweging uit geest kan voortkomen -of „geschapen” worden en waarom dan licht en warmte wel uit beweging kan ontstaan -(daar hoort men nooit van die heterogeneïteit!), of waarom dan die heterogeneïteit -geen beletsel is voor „<span lang="de">Wechselwirkung</span>”, wederkerige causaliteit tussen geest en stof, geen beletsel.… aangezien nu eenmaal -voor het gros der dualisten heel die heterogeneïteit niet veel meer is dan een gretig -nagepraat dogma—niet zelden zó goed begrepen, dat het tevens verloochend wordt door -het even dierbaar-klinkend, maar helaas materialisme-belijdend.… <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="la">ignorabimus</span>”; en al weet tegenwoordig elk respektabel theoloog, dat het materialisme „wetenschappelik -heeft uitgediend”<a class="noteRef" id="xd31e13394src" href="#xd31e13394">18</a>, <span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span>dat het „dood” is—„<span class="ex" lang="fr">il y a des morts qu’il faut qu’on tue</span>”, want het leeft, niet in die oude, dode, paradetrits der theologen: <span class="sc">Büchner-Vogt-Moleschott</span> (van deze laatste vooral zouden ze nog veel kunnen leren, als ze hem lazen in plaats -van hem eeuwig te doden), niet in die oude edel-redelike <span class="sc">David Friedrich Strauss</span>, die zo onverbloemd en onvervaard de konsekwenties van het wetenschappelik, maar -helaas nog realisties, denken heeft getrokken, als wellicht geen theoloog vóór en -nauweliks één na hem, maar het leeft, het leeft sterker en vuriger en machtiger dan -ooit, in natuurvorsers, biologen, physiologen en pathologen als <span class="sc">Flechsig</span> en <span class="sc">Meynert</span>, <span class="sc">Loeb</span> en <span class="sc">Ramon y Cajal</span>, <span class="sc">Verworn</span> en <span class="sc">Zander</span>, <span class="sc">Forel</span> en <span class="sc">Benedict</span> en <span class="sc">Cramer</span>, <span class="sc">Pikler</span> en <span class="sc">Kroell</span> en <span class="sc">Jäger</span> en <span class="sc">Rau</span>, <span class="sc">Kassowitz</span> en <span class="sc">Schneider</span>, in de „positivistiese” maar naturalistiese volgelingen van <span class="sc">Spencer</span> en <span class="sc">Comte</span>, in <span class="sc">Bain</span> en <span class="sc">Lewes</span> en <span class="sc">Huxley</span> en <span class="sc">Maudsley</span>, in <span class="sc">Paulhan</span> en <span class="sc">Ribot</span> en <span class="sc">Le Dantec</span> en <span class="sc">Sollier</span> en <span class="sc">Grasset</span> en <span class="sc">Delbet</span>, of <span class="sc">Winkler</span> en <span class="sc">Jelgersma</span> ten onzent, in veldwinnende sensualistiese filosofenscholen, het „empiriokriticisme” -van <span class="sc">Avenarius</span> c.s., in <span class="sc">Mach</span> en <span class="sc">Petzoldt</span> en <span class="sc">Ziehen</span>, in het energetisme van <span class="sc">Ostwald</span> als in het anti-energetisme van <span class="sc">Boltzmann</span>, in de psychologie van <span class="sc">Münsterberg</span> c.s., in de via <span class="sc">Feuerbach</span> van <span class="sc">Hegel</span> afstammende <span class="sc">Carneri</span> en <span class="sc">Dietzgen</span> c.s., in sociologen en ethici als <span class="sc">Gumplowicz</span> en <span class="sc">Durkheim</span> en <span class="sc">Ratzenhofer</span> en <span class="sc">Kautsky</span> c.s., <span class="sc">Cresson</span> en <span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span><span class="sc">Bayet</span>, in ongeveer heel de criminele anthropologie en -sociologie, van de prima tot en -met de <span lang="it">terza scuola</span>, <span class="sc">Aschaffenburg</span> zo goed als <span class="sc">Ferri</span>, <span class="sc">Vargha</span>, <span class="sc">Laurent</span>, <span class="sc">Garofalo</span>, als <span class="sc">Bleuler</span> en <span class="sc">Hamon</span> e tutti quanti, ten onzent b.v. <span class="sc">Aletrino</span>, <span class="sc">Wijnaendts Francken</span> en <span class="sc">Steinmetz</span>, het leeft en bloeit, niet alleen in al die bekende en de duizenden minder of niet -bekende mannen der wetenschap, maar evenzeer in de steeds wijder kringen en lagen, -die aan het kerkelik dualisme, maar niet aan het realisme ontwassen, natuurlikerwijze -openstaan en opengaan voor een „natuurwetenschappelike wereld- en levens-beschouwing”, -voor een beweging, die weliswaar nog niet adogmaties of zuiver anti-dogmaties <span class="ex">kan</span> denken, maar toch reeds anti-dogmaties en zonder dogma denken <span class="ex">wil</span> als b.v. de <span class="ex">Monistenbund</span>, voor de populair-wetenschappelike materialismen van <span class="sc">Haeckel</span>, van <span class="sc">Clouston</span> (met een tiental onderling strijdige realistiese theorieën over de verhouding van -lichaam en geest), van <span class="sc">Paul Dubois</span>, van <span class="sc">Duncan</span> (de niet ongewone verbinding van materialisme met deïsme, die trouwens aan zijn geheel -buitengewone leerrijkheid ten aanzien der nieuwe natuurwetenschap, <span class="ex" lang="en">The new Knowledge</span>, geen afbreuk doet) en van de spring-levende kerngezonde bezield-naturalistiese <span class="sc">Bölsche</span>, of ten onzent van Dr. <span class="sc">Buekers</span> (met zijn even dogmaties als dilettanties „monisme”) en Dr. <span class="sc">Snijders</span>, ja, het bloeit zelfs in het anti-naturalisme van natura-listen-huns-ondanks als -<span class="sc">Dilthey</span><a class="noteRef" id="xd31e13684src" href="#xd31e13684">19</a> en <span class="sc">Eucken</span><a class="noteRef" id="xd31e13698src" href="#xd31e13698">20</a> of ten <span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span>onzent <span class="sc">van Embden</span><a class="noteRef" id="xd31e13760src" href="#xd31e13760">21</a>, het leeft en bloeit niet alleen, dat „dode” materialisme, maar wat meer zegt, het -heeft nog een grote, een grootse taak—de ruimtewereld van alle dualistiese smetten, -van al wat ziel of zielachtig („Psychoid”) is, te helpen zuiveren en verlossen. Daarna -pas kan en zal <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>het zelf ter ziele gaan. Want het materialisme is de eerste helft van de grote kennistheoretiese -waarheid wier tweede helft de dood is van het materialisme: de geest is niet in de -ruimtewereld, maar de ruimtewereld in de geest.—Al hebben dus dualisme en materialisme -het materie-realisme gemeen en zijn zij in zoverre voor de kenniskritiek lood om oud -ijzer, zelfs kennistheoreties, methodologies heeft het materialisme nog op het dualisme -wat voor, gelijk het dit veelal overtreft in anti-dogmatiese gezindheid. En wanneer -dit dualisme, als in onze dagen—met behulp van „terug-gevonden” <span class="ex">zieltjes</span>, die als geleerde physiologiese bolletjes <span class="ex">in de ruimte</span> (van hun atoom-woninkjes, hun cellen en hun zenuwbanen!) hun weg kunnen en willen -vinden en hun taak en „plicht” van „gidsen, telefonisten, chefs” volbrengen met de -waarlik bovenmenselike knapheid, ordelikheid en liefheid van de spiritistiese gedachtestof -(zie <span class="sc">Meyer</span>, Opm. 32)—zijn even blinde maar toch allicht minder bijgelovige, meer wetenschappelike -mede-realisten <span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>van de materialistiese wal in een dualistiese moddersloot tracht te helpen, dan heeft -het van de kenniskritiek slechts de materialistiese hoon te verwachten, die zulk verderfelik -pogen verdient.—Zònder materie-kritiek is datzelfde materialisme onweerlegbaar, dat -mèt de materie-kritiek weerlegd is. Zo blijft elke realistiese, dus dualistiese, „weerlegging” -van het materialisme een machteloos, hopeloos pogen, van te voren tot mislukking gedoemd. -Zelfs de meer dan 40 bladzijden door heel <span class="sc">Busse</span>’s denken en weten daaraan gewijd, zijn verloren, verspilde moeite, die slechts bewijst, -dat uit „materie” alleen niets ziels is „af te leiden” of te „verklaren”, dat iets -anders, geesteliks, <span class="ex">naast</span> de materie dient aanvaard, dus oud nieuws, door niemand gereder toegegeven dan door -het psycho-physies materialisme, dat dan ook door <span class="sc">Busse</span> met de naam van „Pseudomaterialismus” wordt vereerd en later als „Automatentheorie” -voor zijn realisme optreedt als de onhoudbare afschrikwekkende konsekwentie van het.… -niet-realisties parallelisme van <span class="sc">Wundt</span> of <span class="sc">Heymans</span>, die er juist de principieelste bestrijders en weerleggers van zijn. Trouwens, wij -zullen straks nog nader zien, hoe ook <span class="sc">Busse</span>’s dualisme, als dat van zijn meester <span class="sc">Lotze</span> (een dualist, voor wie qua denker mijn eerbied zeker niet geringer is, dan b.v. voor -<span class="sc">Fechner</span>), al wil het tenslotte een „<span lang="de">idealistisch-spiritualistischer Monismus</span>” zijn, het oude verloochende materie-realisme in zich draagt als de parasiet, die -het ten dode doemt. -</p> -<p>Hoezeer dus het dualisme ook te kort schiet in de strijd tegen het materialisme, dat -van de kritiek zijn volle recht krijgt tot leven en sterven, er is anderzijds toch -ook weer niemand, die dat anti-materialisties dualisme, zelfs in zijn onwetenschappelikste, -ja anti-wetenschappelikste uitingen, zo goed kan begrijpen en waarderen als juist -de criticus, die inziet voor welk een taak het dualisme zich op zijn beurt gesteld -ziet: de „verloren” geest te heroveren op de natuur, wat vrijheid, wat leven, wat -armslag, wat invloed te redden voor <span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>rede, wil en gemoed, te herwinnen op het noodlottig, benauwend, almachtig, onverbiddelik -mechanisme der materie. Het voelt diep de ondragelikheid en onmogelikheid der fatalistiese -konsekwentie: wij zijn de „marionetten”, de slaven en onschuldige slachtoffers onzer -hersenen, ons werk is hun werk, wij hebben het toekijken en meedraaien als bewuste -weerhanen, die de winden der bewegingswerkelikheid niet „constitueren” maar „constateren”, -heel ons bewustzijnsleven, ons denken en dichten, willen en wensen is de „reflex”, -de „<span lang="de">Abglanz</span>”, de „<span lang="de">innere Spiegelung</span>”, de „schaduw” van de werkende, werkelike toestanden en wijzigingen van ons brein, -ons centraal zenuwstelsel, ons lijf-organisme; zonder de al- of niet-welwillende medewerking -van ons bewustzijn, zonder ons geestesleven, dus zonder gezicht en gehoor en geheugen -en kennis, zonder behoeften en begeerten, gevoelens en begrip (mits maar met dezelfde -ogen- en oren- en hersenbeweging enz.), zouden alle dingen.… precies zo hun gang gaan -als nu, de „grote” wereldbollen en de „kleine” cel- en atoom-werelden verder wentelen -niet alleen, maar dezelfde boeken geschreven en gedrukt en gekocht en ter hand genomen -(zij het ook niet gelezen of begrepen), dezelfde scholen en kerken en laboratoria -gebouwd en bevolkt (zij het ook zonder geloof en wetenschap), dezelfde concerten gegeven -en bezocht (maar niet gehoord), dezelfde werken van beeldende kunst voortgebracht -(maar niet gezien noch bewonderd) worden, post- en telegraaf- en spoorwegverkeer, -staatsinrichting en rechtspleging, volkshuishouding en gezinsleven blijven, wat ze -voor de waarneming zijn.… ziedaar het „epiphaenomenalisme” van de geest met zijn universele -onoorzakelikheid, met „<span lang="fr">l’universelle irresponsabilité</span>”, de „<span class="ex" lang="it">Nuovi Orizzonti</span>” voor recht en zedeleer.… -</p> -<p>Absurd? Paradox? Een gevaar, een pest, de dood der kultuur? Alles wat ge wilt—maar -als het <span class="ex">waar</span> is? <span lang="la">Vivat veritas, pereat mundus</span>. -</p> -<p>En daar staat nu het arme dualisme, ziet zijn heiligste <span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span>have onteigend, zijn hoogste waarden ontwerkelikt en ontwijd—heel de kultuur ontmenselikt, -verzaakt en ontzield. -</p> -<p>Hoe begrijpen en eerbiedigen wij zijn „<span lang="la">je maintiendrai</span>”! -</p> -<p>En welk een tragiek in deze worsteling, van te voren verloren! -</p> -<p>Want àl wat het dualisme toekent aan de geest, moet het anti-natuurwetenschappelik -ontnemen aan de natuurwettelikheid, aan het brein, gelijk omgekeerd, al wat de hersenphysiologie -voor de wording onzer daden, onzer levensactie verovert, gaat ten koste van de dualistiese -ziel! -</p> -<p>Zo wordt dan voor het realisme elke geestesvrijheid een <span class="ex">indeterministiese</span> inbreuk op de natuurcausaliteit<a class="noteRef" id="xd31e13891src" href="#xd31e13891">22</a>, elke geestesoorzakelikheid een <span class="ex">vitalisties</span> ingrijpen in het natuurmechanisme. Ja, wij mogen zelfs zeggen: In de wijsbegeerte<a class="noteRef" id="xd31e13920src" href="#xd31e13920">23</a> is het indeterminisme de fatalismevrees van het realisme—en even zo: het vitalisme -is de automatismevrees van het realisme. -<span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span></p> -<p>Zo blijft de tweespalt woeden tussen gemoed en verstand, tussen „geloof” en „wetenschap”, -tussen natuur (des geestes) en leer (der natuur), waarbij men van weerskanten gewoonlik -een eerbiedwaardig ongelijk en een laakbaar gelijk heeft. -</p> -<p>En zie—niet alleen het dualisme komt in opstand tegen de „Automatentheorie”—het materialisme -zelf verloochent deze zijn fatalistiese konsekwentie op twee punten: 1<sup>o</sup>. Ten aanzien der betekenis, die het zelf aan de geest zijns ondanks metterdaad toekent. -2<sup>o</sup>. Ten aanzien der ontwikkelingsleer, der biologiese nutteloosheid van het bewustzijnsleven. -</p> -<p>Wat het 1<sup>e</sup> punt betreft kan ik mij bepalen tot een aanhaling van een anti-materialist als <span class="sc">Busse</span>, die op p. 33/4 waar en waardig van de materialistiese filosofen getuigt: „<span lang="de">Praktisch werten sie das Geistige ganz anders, als sie es ihren Theorien zufolge werten -müssten. An Idealismus der Gesinnung, an idealistischer Denkweise beschämen sie—viele -von ihnen wenigstens—manchen Vertreter idealistischer Weltanschauung. Selbstlos stellen -sie sich in den Dienst der Wahrheit, deren Erforschung sie ihr Leben gewidmet haben; -tief eingewurzelt ist ihnen die Verehrung, die unbedingte Achtung vor der Wahrheit. -Frei und offen, mutig und entschlossen treten sie für ihre Überzeugungen ein und geben -lieber irdische Vorteile aller Art auf, als dass sie ihnen untreu werden. Unbekümmert -um alle Verlockungen, Drohungen, Verleumdungen und Vorurteile halten sie treu zu der -Fahne, zu der sie geschworen, halten sie fest an dem, was sie als wahr erkannt haben. -Begeistert stellen sie sich in den Dienst der Menschheit, arbeiten sie an der Vervollkommnung -und Veredlung des Menschengeschlechts, voller Enthusiasmus kämpfen sie für Aufklärung -und Geistesfreiheit, leidenschaftlich eifern sie gegen Gewissenszwang und Knechtung -des Geistes.</span>” etc. En ik zou er willen bijvoegen: heel die zgn. „stofverering”<a class="noteRef" id="xd31e13946src" href="#xd31e13946">24</a> van het materialisme is ten slotte—wijl <span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span>het aan zijn „materie” alle geestesfuncties, ook de hoogste van gevoel en begrip, -alle schatten van schoonheid, goedheid en waarheid, toeschrijft—en wijl bovendien -de geest toch ook van <span class="ex">zijn</span> materie het prius is en blijft—niets dan middellike verering van de geest! -</p> -<p>2<sup>o</sup>. Slechts bij hoge uitzondering denkt en voelt een materialist niet „monisties” genoeg, -om niet een aanhanger der ontwikkelingsleer, we kunnen met een „<span lang="de">Schlagwort</span>” zeggen, om niet <span class="ex">Darwinist</span> te zijn, in die ruime zin, waarin ook b.v. <span class="sc">Hugo de Vries</span> trots en vanwege zijn mutatie-leer, een echte Darwinist is.—Welnu, <span class="ex">het materialisme is</span> als epiphaenomenalisme <span class="ex">onverenigbaar met het Darwinisme</span>—zonder een nauweliks noemenswaard maar toch straks even aan te stippen wondergeloof. -Want een onoorzakelik „begeleidingsverschijnsel” is ook <span class="ex">biologies zonder nut</span>, een overtollige toegift. Waardeloos is in de <span lang="en">struggle for life</span> heel het voelen, willen en denken, waardeloos zijn de begeerten en behoeften, honger -en geslachtsdrift, waardeloos de sociale instinkten, moed en haat en meegevoel, waardeloos -geheugen en denkvermogen.… en bijgevolg door geen selectie, geen natuurlike teeltkeus -tot ontwikkeling te brengen, noch te verklaren noch te begrijpen, dan alleen als uitbroedsels -van een <span lang="la">harmonia praestabilita</span> (naar <span class="sc">Heymans</span> opmerkt) gelijk er door geen wondergeloof, geen Als-Ob-filosofie onwaarschijnliker -kon worden bedacht, immers een harmonia praestabilita van twee reeksen, door geen -denkbaar, laat staan verklaarbaar verband in tijd aan elkander gepaard, waarvan de -éne slechts ruimtelik-organiese elementen bevat in een werkelike evolutie, die geen -enkele <span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span>begrijpelike evolutie-faktor meer heeft overgehouden—en de andere bestaat uit een -niet-causale opeenvolging van steeds bewuster, rijker en voller, „ontwikkelder” psychies, -geestelik leven.… als louter overdaad, grondeloze luxe, die biologies recht noch reden -van bestaan heeft en toch.… zózeer juist al datgene bevat, wat evolutie, ook die der -eerste reeks, der organismen, begrijpbaar zou maken, zózeer de schijn wekt „als-of” -het zelf evolutie-faktor en evolutie-produkt ware, dat.… de materialistiese biologen -zelf hun materialisme voor deze schijn in de steek laten, die schijn voor werkelikheid -nemen en hun eigen parallelisme door zielig causalisme breken.<a class="noteRef" id="xd31e13999src" href="#xd31e13999">25</a> Immers—aan de ijzeren logica <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>der evolutie-leer is geen ontkomen: wat geen gevolg heeft, heeft geen nut, wat niet -door waarde, niet teleologies verklaard kan worden, is niet oorzakelik te verklaren, -ergo: <span class="ex">wat geen evolutionair gevolg heeft, kan geen evolutionair gevolg zijn</span>. -</p> -<p>Zo moet ook het materialisme zelf aan de geest, aan het bewustzijnsleven toekennen, -wat het niet kan en mag, immers aan de hersenen, aan het organisme te kort moet doen. -</p> -<p>Het materialisme kan zijn materie even min vrij houden van dualistiese smetten en -buitensporigheden als het dualisme zijn ziel voor materialistiese afhankelikheden -en beperkingen vrijwaren kan. -</p> -</div> -</div> -<div id="ch6.3" class="div2 section"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e470">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h3 class="main"><span class="divNum">3.</span> DE VERLOSSING. DE WARE KRITIES-MONISTIESE „HETEROGENEÏTEIT” EN „IDENTITEIT”, WAARDOOR -DE LEER VAN <span class="ex">OVERGANG</span> (CAUSALISME, „<span lang="de">WECHSELWIRKUNG</span>”), VERVALLEN IS EN DE LEER VAN DENKBEELDIGE <span class="ex">SAMENGANG</span> (IDEËEL PARALLELISME) ZEGEVIERT. BESLUIT.</h3> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Tot dan de <span class="ex">Kritiek</span> aan heel dat hopeloos antagonisme tussen geest en natuur, lichaam en ziel een eind -maakt door beider echte kennistheoretiese „<span class="ex">heterogeneïteit</span>”—en daardoor het „<span lang="de">Kunststück</span>” volbrengt, aan elk van beide.… <span class="ex">alles</span> te geven, alles, wat zij maar kunnen verlangen en krijgen: heel de werkelikheid aan -de geest—heel de <span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span>ruimtewereld aan het lichaam! Elk krijgt op zijn beurt het rijk alléén, maar ook alléén -zijn eigen rijk, de geest dat der konkrete onafhankelike <span class="ex">werkelikheid</span> zelf, de natuur dat der abstrakte, objectieve <span class="ex">phaenomenaliteit</span>,<a class="noteRef" id="xd31e14162src" href="#xd31e14162">26</a> afhankelik van haar denkbeeldig subjekt. Met deze kritiese heterogeneïteit, hebben -wij tevens een tweede belangrijk resultaat bereikt ten aanzien der verhouding van -geest en natuur, lichaam en ziel. Het geldt de grote tegenstelling <span class="ex">causalisme</span> (naam, die ik voorstel voor het Duitse <span lang="de">Wechselwirkungslehre</span>) of <span class="ex">parallelisme</span><a class="noteRef" id="xd31e14191src" href="#xd31e14191">27</a>—wil men betere, misschien minder beeldende, maar altans begrippelik-zuivere hollandse -termen, dan zou ik voorstellen: <span class="ex">Overgangsleer</span> of <span class="ex">Samengangsleer</span>. -</p> -<p>De kritiese heterogeneïteit nu betekent de principiële, kennistheoretiese <span class="ex">weerlegging</span> ééns en voor altijd <span class="ex">van het causalisme</span>. Mèt het <span class="ex">materie-realisme</span> staat en valt <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>zelfs de <span class="ex">mogelikheid</span>, de denkbaarheid van de Wechselwirkung, van de wederkerige causaliteit, dus van het -causalisme, van de overgangsleer. Want causaal-zijn, oorzaak zijn, kan alleen wat -werkzaam, dus wat werkelik is, in causaal verband staan kunnen (en moeten) dus alleen -delen der werkelikheid. De <span class="ex">natuur</span> of ruimtewereld, de natuurwetenschappelike kosmos, de stof of materie nu is „phaenomeen”—is -dus niet een deel van de werkelikheid (als bij het dualisme—<span class="sc">Busse</span><a class="noteRef" id="xd31e14233src" href="#xd31e14233">28</a> b.v.) laat staan de gehele werkelikheid <span class="pageNum" id="pb200">[<a href="#pb200">200</a>]</span>(als bij het naturalisme), maar is een bepaalde <span class="ex">verhouding</span> der werkelikheid. Maar dan toch een werkelike verhouding? Zelfs dat niet. Immers -een <span class="ex">denkbeeldige</span> verhouding, de verhouding van de werkelikheid niet tot iets werkeliks, maar tot denkbeeldige -denkend-waarnemende subjectiviteit. Dus een abstraktie. Maar geen willekeurige, immers -een volkomen („<span lang="de">eindeutig</span>”) bepaalde, dus in die zin (wacht u voor Hegeliaanse misduiding) konkrete abstraktie. -<span class="ex">Onbegrijpbaar</span>, logies ondoorzichtelik, was het causalisme, was de „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” tussen „denkende” en „ruimtelike” substantie reeds bij de realistiese „heterogeneïteit” -van <span class="sc">Descartes</span> c.s. waaruit het „occasionalisme” voortkwam en het dieper monisme van <span class="sc">Spinoza</span>. Maar deze onbegrijpelikheid moge voor een rationalisties verleden onaannemelik geweest -zijn, bij het positivisties heden vindt zij weinig bedenking. <span class="ex">Onmogelik</span> echter, <span class="ex">ondenkbaar</span>, is het causalisme pas geworden door de kenniskritiese heterogeneïteit tussen materie -en bewustzijn als phaenomeen en reale.—Vervallen, weerlegd, is dus in één slag heel -het tweede deel van <span class="sc">Busse</span>’s <span class="pageNum" id="pb201">[<a href="#pb201">201</a>]</span>„<span class="ex" lang="de">Geist und Körper</span>”: „<span class="ex" lang="de">Die psychophysische Wechselwirkungstheorie</span>”, zowel het eerste hoofdstuk: „<span class="ex" lang="de">Die Vorteile der Theorie</span>” als het tweede: „<span class="ex" lang="de">Die Schwierigkeiten</span>”. Met geen van beide hoeven wij ons dus meer in te laten. En evenals wij te voren -<span class="ex">de loochening van het An-sich</span>, van het reale, het substratum der materie als betrouwbaar kenmerk van materie-realisme<a class="noteRef" id="xd31e14374src" href="#xd31e14374">29</a> hebben leren kennen, zo hebben wij tans <span class="ex">een tweede zeker symptoom van materie-realisme in de <span lang="de">Wechselwirkungstheorie</span>, in de overgangsleer</span>.<a class="noteRef" id="xd31e14398src" href="#xd31e14398">30</a> -</p> -<p>„<span lang="de">Eine solche vorgegebene Gemeinschaft zwischen zween Arten von Substanzen, der denkenden -und der ausgedehnten, legt einen groben Dualism zum Grunde und macht die letztere, -die doch nichts als blosse Vorstellungen des denkenden Subjects <span lang="nl">[gewaarwordingsinhouden, niet van een enkeling!]</span> sind, zu Dingen, die für sich bestehen.</span>” (K. d. r. V. p. 329/30). -</p> -<p>Mèt het materie-realisme zijn dan ook al die zwarigheden aangaande de samenhang van -geest en materie verdwenen, want even onmogelik als de causaliteit is tussen een reale -als de geest en een phaenomeen als de materie, even bezwaarloos is de <span class="ex">causaliteit</span>, en anderdeels zelfs de <span class="ex">identiteit</span> tussen geest en het reale van materie! Want dit reale, dat zeker onstoffelik en onruimtelik -is, hoeft overigens <span class="pageNum" id="pb202">[<a href="#pb202">202</a>]</span>in geen enkel opzicht soortelik van de ons bekende geestelike, zielse, subjectieve -werkelikheid te verschillen, kan daarmee volkomen <span class="ex">homogeen</span> en voor een deel <span class="ex">identiek</span> zijn. „<span class="ex">Wetenschap</span>” daaromtrent, een <span class="ex">kennen</span> van dat reale, van dat An-sich is onmogelik: „<span lang="de">Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann, etwas von der transscendentalen Ursache unserer -Vorstellungen äusserer Sinne zu kennen</span>” (K. d. r. V. p. 328). <span class="ex">Onderstelling, hypothese</span> blijft dit <span class="ex">psychisties Monisme</span>, dat zo al niet zijn leven, dan toch zijn levenskracht te danken heeft aan <span class="sc">Kant</span>. Dies wil ik u en mij het voorrecht niet onthouden, in onze tans bereikte resultaten -letterlik op te kunnen nemen de paar bladzijden zelf van <span class="sc">Kant</span>, die hier mogen volgen: -</p> -<p>„<span lang="de">Denn alle Schwierigkeiten, welche die Verbindung der denkenden Natur mit der Materie -treffen, entspringen ohne Ausnahme lediglich aus jener erschlichenen dualistischen -Vorstellung: dass Materie, als solche, nicht Erscheinung, d.i. blosse Vorstellung -des Gemüths, der ein unbekannter Gegenstand entspricht, sondern der Gegenstand an -sich selbst sei, so wie er ausser uns unabhängig von aller Sinnlichkeit existirt.</span>” (p. 329). -</p> -<p>„<span lang="de">Bedenkt man aber, dass beiderlei Art von Gegenständen hierin sich nicht innerlich, -sondern nur, sofern <i>eines dem andern</i> <span lang="nl">[let wel:</span> der Gegenstand äusserer Sinne erscheint dem Gegenstand des inneren Sinnes, der Seele] -äusserlich <span class="ex">erscheint</span>, von einander unterscheiden, mithin das, was der Erscheinung der Materie, als Ding -an sich selbst, zum Grunde liegt, vielleicht so ungleichartig nicht sein dürfte, so -verschwindet diese Schwierigkeit, und es bleibt keine andere übrig, als die <span lang="nl">[onoplosbare]</span>, wie überhaupt eine Gemeinschaft von Substanzen möglich sei</span>” (p. 699/700 uit de 2<sup>e</sup> druk!). -</p> -<p>Na de plaats, in de noot bij mijn tekst bl. 78 geciteerd en hier te vergelijken, schrijft -<span class="sc">Kant</span>: -</p> -<p>„<span lang="de">Ob nun aber gleich die Ausdehnung, die Undurchdringlichkeit, <span class="pageNum" id="pb203">[<a href="#pb203">203</a>]</span>Zusammenhang und Bewegung, kurz alles, was uns äussere Sinne nur liefern können, nicht -Gedanken, Gefühl, Neigung oder Entschliessung sein oder solche enthalten werden, als -die überall [= überhaupt] keine Gegenstände äusserer Anschauung sind, so könnte doch -<span class="corr" id="xd31e14524" title="Bron: wol">wohl</span> dasjenige Etwas, welches den äusseren Erscheinungen zum Grunde liegt, was unseren -Sinn so afficirt, dass er die Vorstellungen von Raum, Materie, Gestalt etc. bekommt, -dieses Etwas, als Noumenon (oder besser, als transscendentaler Gegenstand) betrachtet, -könnte doch auch zugleich das Subject der Gedanken sein, <span class="corr" id="xd31e14527" title="Bron: wiewol">wiewohl</span> wir durch die Art, wie unser äusserer Sinn dadurch afficirt wird, keine Anschauung -von Vorstellungen, Willen etc, sondern bloss vom Raum und dessen Bestimmungen bekommen.<a class="noteRef" id="xd31e14530src" href="#xd31e14530">31</a> Dieses Etwas aber ist nicht ausgedehnt, nicht undurchdringlich, nicht zusammengesetzt, -weil alle diese Prädicate nur die Sinnlichkeit und deren Anschauung angehen, sofern -wir von dergleichen (uns übrigens unbekannten) Objecten afficirt werden. Diese Ausdrücke -aber geben gar nicht zu erkennen, was für ein Gegenstand es sei, sondern nur: dass -ihm, als einem solchen, der ohne Beziehung auf äussere Sinne an sich selbst betrachtet -wird, diese Prädicate äusserer Erscheinungen nicht beigelegt werden können. Allein -die Prädicate des innern Sinnes, Vorstellungen und Denken, widersprechen ihm nicht. -Demnach ist selbst durch die eingeräumte Einfachheit der Natur die <span class="pageNum" id="pb204">[<a href="#pb204">204</a>]</span>menschliche Seele von der Materie, wenn man sie (wie man soll) bloss als Erscheinung -betrachtet, in Ansehung des Substrati derselben gar nicht hinreichend unterschieden.</span> -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Wäre Materie ein Ding an sich selbst, so würde sie als ein zusammengesetztes Wesen -von der Seele, als einem einfachen, sich ganz und gar unterscheiden. Nun ist sie aber -bloss äussere Erscheinung, deren Substratum durch gar keine anzugebende Prädicate -erkannt wird; mithin kann ich von diesem <span class="corr" id="xd31e14575" title="Bron: wol">wohl</span> annehmen, dass es an sich einfach sei, ob es zwar in der Art, wie es unsere Sinne -afficirt, in uns die Anschauung des Ausgedehnten und mithin Zusammengesetzten hervorbringt,<a class="noteRef" id="xd31e14578src" href="#xd31e14578">32</a> und dass also der Substanz, der in Ansehung unseres äusseren Sinnes Ausdehnung zukommt, -an sich selbst Gedanken beiwohnen, die durch ihren eigenen inneren Sinn mit Bewusstsein -vorgestellt werden können. Auf solche Weise würde eben dasselbe, was in einer Beziehung -körperlich heisst, in einer andern zugleich ein denkend Wesen sein, dessen Gedanken -wir zwar nicht, aber doch die Zeichen derselben in der Erscheinung, anschauen können. -Dadurch würde der Ausdruck wegfallen, dass nur Seelen (als besondere Arten von Substanzen) -denken; es würde vielmehr wie gewöhnlich heissen, dass Menschen denken, d.i. eben -dasselbe was, als äussere Erscheinung, ausgedehnt ist, innerlich (an sich selbst) -ein Subject sei, was nicht zusammengesetzt, sondern einfach ist und denkt.</span>” (305/6). -</p> -<p>Volgt op dezelfde bladzij de plaats, waarop ik reeds, in de tekst bl. 70, de volle -aandacht gevestigd heb: -</p> -<p>Het onkenbaar intelligibele substraat der materie behoeft in niets van de ziel te -verschillen. -</p> -<p>Ja, in de 2<sup>e</sup> druk geeft <span class="sc">Kant</span> zelfs in een onbewaakt en <span class="pageNum" id="pb205">[<a href="#pb205">205</a>]</span>weinig opgemerkt<a class="noteRef" id="xd31e14604src" href="#xd31e14604">33</a> ogenblik zijn behoedzame onthouding ten aanzien van deze en dergelijke hypothesen -prijs en zegt positief: „<span lang="de">Also bleibt die Beharrlichkeit der Seele, als bloss Gegenstandes des inneren Sinnes, -unbewiesen, und selbst unerweislich, obgleich ihre Beharrlichkeit im Leben, <i>da das denkende Wesen (als Mensch<a class="noteRef" id="xd31e14620src" href="#xd31e14620">34</a>) sich zugleich ein Gegenstand äusserer Sinne ist</i>, für sich klar ist.</span>” (p. 692). -</p> -<p>Zo levert <span class="sc">Kant</span> ons een voorbeeld van onze waarheid: wie het materie-realisme te boven is, kàn geen -causalist meer zijn, geen aanhanger der „<span lang="de">Wechselwirkungslehre</span>”, kan geen overgang tussen geest en stof meer voor mogelik houden. -</p> -<p>Bijgevolg is hij <span class="ex">parallelist</span>. -</p> -<p lang="la">Tertium non datur. -</p> -<p>Zo hebben wij, uitsluitend op grond van het materie-phenomenalisme en de daaruit voortvloeiende -kennistheoretiese heterogeneïteit van geest en natuur, die wederkerige werking uitsluit, -ons <span class="ex">krities, niet-realisties parallelisme</span> bereikt. Gelijk dus de „nadelen” van de overgangsleer vanzelf voor ons verdwenen -zijn, zo vallen ons niet alleen „<span class="ex" lang="de">Die Vorteile des Parallelismus</span>”, die ook <span class="sc">Busse</span> (G. u. K. 119–129) moet erkennen, vanzelf in de schoot<a class="noteRef" id="xd31e14657src" href="#xd31e14657">35</a>: „<span lang="de">die Möglichkeit, die Ansprüche idealer Weltauffassung mit der Forderung materialistischer -<span lang="nl">[lees</span> mechanistischer] Naturerklärung zu vereinigen</span>” en de „<span lang="de">Verträglichkeit mit den Prinzipien der Geschlossenheit der Naturkausalität und der -Erhaltung der Energie</span>”, maar bovendien zijn al „<span class="ex" lang="de">Die Nachteile des Parallelismus</span>” <span class="pageNum" id="pb206">[<a href="#pb206">206</a>]</span>(niet minder dan pp. 129–379!) tegelijk <span class="ex">met het realisme verdwenen</span> en in evenzoveel „<span lang="de">Vorteile</span>” verkeerd. -</p> -<p>Dat zij hier ten slotte nog even aangetoond (voorzover niet reeds een <span class="sc">Heymans</span> of een <span class="sc">Eisler</span> het hebben gedaan), waardoor tevens te beter zal uitkomen, hoe wij al die ellende, -waarin wij dualisme en materialisme zagen blijven steken, tans waarlik achter en onder -ons weten. -</p> -<p><span class="sc">Busse</span> behandelt die „<span class="ex" lang="de">Nachteile des Parallelismus</span>” in 3<sup>en</sup>: 1. „<span class="ex" lang="de">Der metaphysische Unterbau</span>”, 2. „<span class="ex" lang="de">Die Künstlichkeit</span>”, 3. <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex" lang="de">Die Konsequenzen und ihre Undurchführbarkeit</span>”. -</p> -<p>1. <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span class="ex" lang="de">Der metaphysische Unterbau</span>” (129–183). <span class="sc">Busse</span> onderscheidt: -</p> -<p><i>a.</i> <span lang="de">Der realistisch-monistische Parallelismus (Neo-Spinozismus, Identitätsphilosophie)</span>, -</p> -<p><i>b.</i> <span lang="de">Der idealistisch-monistische Parallelismus</span>. -</p> -<p><i>a.</i> Elk <span class="ex">realisties</span> parallelisme „<span lang="de">bleibt tatsächlich im Dualismus stecken</span>”—trots alle nog zo verleidelike, nog zo „monistiese” beeldspraak, van binnen- en -buiten-kant, concaaf—convex (hol en bol), wezen en schijn, centrum of inwendigheid -en peripherie of oppervlakkigheid—dat behoeft voor ons geen betoog meer en wordt des -te gretiger toegegeven, wijl het immaterialisme voortdurend met realistiese identiteits-theorieën -en -beelden verward en bestookt wordt.… o.a. door <span class="sc">Busse</span>. -</p> -<p><i>b.</i> Ten aanzien der echte „idealistisch-monistische” <span class="ex">Identiteits</span>leer faalt echter <span class="sc">Busse</span>, faalt elk realist, ten enenmale met die toch volkomen begrijpelike vraag, die ik -hier afdoende wil beantwoorden: Voor u, idealisten, monisten, is het causalisme, de -overgangsleer eo ipso vervallen, omdat de twee-heid vervallen is, omdat van uw causale -werkelikheid de natuur geen deel uitmaakt—maar is dan niet meteen om dezelfde reden -het parallelisme, de samengangsleer vervallen, die immers ook een tweeheid, twee reeksen, -dus o. i. een dualisme, onderstelt; en zo gij een parallelisme <span class="pageNum" id="pb207">[<a href="#pb207">207</a>]</span>behoudt, verloochent gij niet uw monisme, daar uw éne immateriële werkelikheid dan -toch samengaat met iets anders, de natuur? -</p> -<p>Ziedaar de grote voordehandliggende vraag der realisten (<span class="sc">Busse</span>, <span class="sc">Erhardt</span>, <span class="sc">Stumpf</span>, <span class="sc">Bolland</span> e tutti quanti). -</p> -<p>En ziehier het afdoend antwoord, toegelicht door uiteenzetting en verduideliking van -de „idealisties-monistiese” samengangsleer: -</p> -<p>Het krities, immaterialisties parallelisme tussen werkelikheid en natuur onderstelt -inderdaad tweeërlei, twee reeksen, maar slechts <span class="ex">één werkelike reeks</span>, de immateriële werkelikheid zelf, en <span class="ex">één phaenomenale, dus denkbeeldige reeks</span>, de materiële natuur. -</p> -<p>De éne tijdelike werkelikheid heeft natuurlik tal van variabele afhankeliken, van -functies, in wiskundige zin, immers tal van werkelike of denkbeeldige verhoudingswijzen. -Zo het geheel, de reeks van haar <span class="ex">geschiedkundige jaartallen</span> in de geschiedboeken of van haar duizenderlei mogelike <span class="ex">statistieke jaarcijfers</span>. Die jaartallen b.v. „gaan samen” met, parallel aan, het werkelik gebeuren, als een -bepaalde denkbeeldige doorlopende wettelike tijdfunctie, zonder „overgang”, zonder -invloed op dat gebeuren, een <span class="ex">samengang</span>, volkomen verklaarbaar en doorzichtig, niet berustend op toeval, of willekeur of -wonderbaarlike harmonia praestabilita, maar op eigen innerlike, wettelik bepaalde, -noodwendige <span class="ex">samenhang</span>. -</p> -<p>Precies zo met de natuur, die doorlopende, bepaalde, denkbeeldige waarnemingsfunctie -van de werkelikheid, dat geheel van al de inhouden der gewaarwordingen, die de werkelikheid -veroorzaken kan. Ook hier een <span class="ex">samengang</span>, een parallelisme, berustend op de nauwst denkbare <span class="ex">samenhang</span>, die van substraat en phaenomeen, hier nog eens zonder beeldspraak, zonder holheid -of bolheid, binnen- of buiten-kant, maar ook zonder mijn „jaartallen” of „statistieken”, -exakt causaal te formuleren als volgt: het substraat <span class="pageNum" id="pb208">[<a href="#pb208">208</a>]</span>(dus de onstoffelike, waarschijnlik in haar geheel zielse werkelikheid) is de oorzaak -van de gewaarwordingen aan wier inhoud het phaenomeen (dus de natuur, de stoffelike -voorwerpenwereld) zijn (ergo „zinnelike”) eigenschappen ontleent.—Maar ook het bovengebruikte -beeld kan ons nog verder van dienst zijn, gelijk de analogie nog verder gaat: evenals -het denkbeeldig jaartallenstelsel aan een bepaalde eigenschap of biezonderheid van -de werkelikheid zijn bestaan te danken heeft, nl. de tijdelikheid, zonder zelf eigenschap -of deel der werkelikheid te zijn, evenals elke denkbeeldige statistiek aan een bepaalde, -geabstraheerde eigenschap of zijde of biezonderheid van de werkelikheid ontleend is -(sterfelikheid, geslachtsverschil, misdaad, behoeftebevrediging enz. enz.), zonder -zelf zulk een zijde der werkelikheid te zijn, zó heeft de natuur aan een bepaalde -eigenschap der werkelikheid haar bestaan te danken—aan het vermogen, gewaarwordingen -te veroorzaken—, zonder zelf werkelik of gewaarwording te zijn.—Jaartallen en statistieken -hebben een grote symboliese waarde, kennis-waarde: zij <span class="ex">wijzen</span> op werkelikheid, maar <span class="ex">wijzigen</span> haar niet. Alzo de natuur, alzo het phaenomeen ten aanzien van zijn substraat en -naar het psychisme de hersenen t.a.v. de geest.—Ook met de <span class="ex">waarheid</span>, in tegenstelling tot de werkelikheid, heeft de bestaanswijze der natuur haar overeenkomst: -Gelijk de natuur het denkbeeldig geheel aller mogelike waarnemingsinhouden is, zo -de waarheid het denkbeeldig geheel aller mogelike ware oordelen. Beide zijn gelijkelik -een functie der werkelikheid in haar verhouding tot een denkbeeldig universeel subjekt. -En evenmin als de onwerkelikheid van de waarheid iets aan haar <span class="ex">waarde</span>, haar algemeengeldigheid, haar objectiviteit te kort doet, of de verloochening of -vervluchtiging van de waarheid betekent, evenmin doet de phaenomenaliteit der natuur -afbreuk aan haar waarde, haar objectiviteit, die noch verloochend noch vervluchtigd -wordt, zo min als de natuurwetenschap er iets van haar belangrijkheid, <span class="pageNum" id="pb209">[<a href="#pb209">209</a>]</span>waarheid of exaktheid bij inschiet. Want de natuur moge dan niet zelf werkelikheid -zijn, zij is die functie der werkelikheid, op wier kennis heel onze gemeenschap met -medemens en buitenwereld, de mogelikheid dus van leven en samenleven, van doelstelling -en doelbereiking berust. Ja, nog een dieper zin dan voorheen krijgt de natuur, krijgt -elk natuurlik gebeuren als phaenomeen, door onmiddellik symbool te zijn van de transobjectieve -onstoffelike werkelikheid zelve, waarin en waaruit wij zelf worden en werken als geestelik, -denkend en willend, wezen.<a class="noteRef" id="xd31e14820src" href="#xd31e14820">36</a> En gelijk de waarheid eeuwig één en dezelfde zou blijven, al zou er geen oordelend -enkeling zijn en geen mens die haar kende, zo zou de natuur dezelfde blijven die zij -is, al was er geen waarnemend individu en geen kennis of begrip der natuur, geen natuurwetenschap. -</p> -<p>De werkelikheid is het prius van jaartallenstelsel en statistiek en waarheid—zo ook -van de natuur. En gelijk het jaartallenstelsel zijn eigen rekenkundig verband en zijn -diskreetheid heeft, terwijl de werkelikheid een qualitatief <span class="corr" id="xd31e14834" title="Bron: continuum">continuüm</span> is en blijft, zo heeft de natuur haar eigen mechaniese wettelikheid en haar atomisme, -zonder invloed of inbreuk op de éénheid, de geestelike zelfstandigheid en eigenwettelikheid -der werkelikheid.—Zo zijn geest en natuur dus waarlik „ongescheiden onderscheiden”. -Zij zijn <span class="pageNum" id="pb210">[<a href="#pb210">210</a>]</span>en blijven „heterogeen”—de tegenstelling „psychies” en „physies” blijft behouden, -wordt zuiverder, gaver, exakter dan ooit te voren, zodat zelfs voor het Panpsychisme -„psychies” geen zinledig woord wordt, doordat het correlatieve „physies” zou vervallen: -het physiese zelf wordt niet psychies, blijft superindividueel, en het psychiese, -individuele, <span class="ex">niet</span> physies, ook de waarnemingen en voorstellingen behoren <span class="ex">uitsluitend</span> tot de psychiese, nooit tot de physiese reeks, die <span class="ex">niet eens werkelike, slechts denkbeeldige</span> waarnemingsinhouden bevat. „<span class="ex">Identiteit</span>” tussen <span class="ex">geest</span> en <span class="ex">stof</span> blijft even zinledig als altijd. Identiteit is alléén mogelik en waarschijnlik geworden -tussen <span class="ex">geest</span> en het zeker immaterieel <span class="ex">substraat</span>, het <span class="ex">reale</span> der <span class="ex">stof</span>. Ziedaar de kritiese „Identiteitsleer”.<a class="noteRef" id="xd31e14871src" href="#xd31e14871">37</a> -</p> -<p>En een soort „epiphaenomenalisme” is het ook—maar precies het omgekeerde van het realistiese: -De natuur niet feitelik maar ideëel epiphaenomeen van de werkelikheid, die haar ontologies -prius, haar conditio sine qua non, haar grond is. Dùs, hoor ik vragen, ook dezelfde -tegenwerping in omgekeerde zin: de werkelikheid zou zonder natuur, zonder organismen, -zonder hersenen precies zo haar gang gaan? Neen, niet dezelfde tegenwerping, want -de werkelikheid gaat reeds nu evenzo zonder (medewerkende, „werkelike”) natuur haar -gang als zonder (medewerkend, „werkelik”) jaartallenstelsel,<span class="pageNum" id="pb211">[<a href="#pb211">211</a>]</span>—maar geen enkele wijziging van de natuur, is denkbaar, die niet afhankelik zou zijn -van, wijzen op, haar werkelikheidsgrond hebben in, een wijziging, een anders-zijn -van het substraat, het reale.… de onstoffelike, waarschijnlik psychiese werkelikheid -zelf.<a class="noteRef" id="xd31e14886src" href="#xd31e14886">38</a> De betrekkelike zelfstandigheid (zonder inmenging of overgang) van elk der beide -reeksen berust dus voor de werkelike, zielse reeks op haar echte zelfstandigheid en -volkomen <span class="ex">onafhankelikheid</span> van de natuur, voor de stoffelike, phaenomenale reeks echter uitsluitend op haar -<span class="ex">functionele bepaaldheid</span>, op éénzelvigheid, konsekwentie van abstraktie-beginsel: in het geheel aller mogelike -jaartallen of statistieken der levende werkelikheid zal nooit iets anders dan jaartal -of statistiek voorkomen—in het denkbeeldig geheel aller mogelike waarnemingsinhouden -nooit iets anders dan natuur, ruimteding, objekt. Ziedaar de kenniskritiese <span class="ex">zuiverheid</span> der phaenomenale natuur, die haar voor elke zielsinmenging, voor alle psychovitalisme, -alle mogelike of liever onmogelike „Seelenkräfte”, ’t zij een „Psychoid” van <span class="sc">Driesch</span> (die met deze zijn „<span class="ex">Seele als elementarer Naturfaktor</span>” <span class="sc">Wundt</span>’s zielse natuur-„entelechie” profaneert) of <span class="sc">Reinke</span>’s dualistiese „Dominanten” („<span lang="de">eine Art <span class="corr" id="xd31e14919" title="Bron: van">von</span> Beseelung, von Durchgeistigung der materiellen Substanz</span>”) principieel en a priori vrijwaart en elk niet-realist als <span class="sc">Wundt</span> of <span class="sc">Heymans</span> of <span class="sc">Eisler</span> of <span class="sc">Riehl</span> eo ipso ten aanzien der natuur tot een anti-teleologies, anti-vitalisties mechanist -maakt, daar het voor hem 1<sup>o</sup>. <span class="ex">onmogelik</span> is, de ziel te vernaturen tot „<span lang="de">Naturfaktor</span>”, aangezien dit een verzaking, een verontwerkeliking zou zijn van de ziel en aangezien -onder het denkbeeldig <span class="pageNum" id="pb212">[<a href="#pb212">212</a>]</span>geheel van mogelike bewustzijnsinhouden geen bewustzijn zelf kan voorkomen, onder -phaenomena geen reale, onder objekten geen subjekt, zo min als de wereld-voorvallen -zelf onder de jaartallen en 2<sup>o</sup>. <span class="ex">onnodig</span>, het zielse bij de natuur in te lijven, aangezien de doelstellende, willende, bewust -of onbewust leidende geest, om werkzaam en werkelik te zijn niet die bekrompen beperkte -gebonden invloed nodig heeft, die de dualismen en vitalismen nog in de natuur aan -de natuurkrachten, aan „potentiële” en „actuele” energie pogen te ontfutselen, maar -juist voor hem de enige bekende, wellicht de enige bestaande, oorzakelike werkelikheidsmacht -is, de van natuur onafhankelike, voor natuur onbereikbare<a class="noteRef" id="xd31e14954src" href="#xd31e14954">39</a> macht, waar heel de natuur aan ontbloeid is. -</p> -<p>En nu terug tot <span class="sc">Busse</span> om de vruchten te plukken van ons betoog. -</p> -<p>„<span lang="de">Da ist nun zunächst zu bemerken</span>,”, aldus p. 145 o. c., „<span lang="de">dass wir, wenn wir uns auf den Boden idealistisch-spiritualistischer Weltanschauung -stellen, im eigentlichen und strengen Verstande natürlich einen <span class="ex">psychophysischen</span> Parallelismus nicht vertreten und festhalten können. Ist die Welt ihrer wahren und -wirklichen Beschaffenheit nach nur <span class="pageNum" id="pb213">[<a href="#pb213">213</a>]</span><span class="ex">psychisch</span>, so gibt es in ihr auch <span class="ex">nur</span> psychische Vorgänge und einen psychischen Zusammenhang. Die physische Reihe, die -der Reihe der psychischen Prozesse parallel gehen soll, verschwindet als solche auf -diesem Standpunkte, ihre Glieder werden zu Bestandteilen der psychischen Reihe selbst.</span>” Boven weerlegd—het physiese verdwijnt niet als zodanig en wordt niet psychies („<span lang="de">die physische Seite</span>” is niet „<span lang="de">ja in Wahrheit auch eine psychische</span>”, p. 146), niet „<span lang="de">Vorstellung</span>”. „<span lang="de">Die <span class="ex">Vorstellungen</span> der Körper und ihrer Aktionen sind selbst Bewusstseinsinhalte, gehören also der psychischen -Reihe an.</span>” Zeker, maar wij onderscheiden die voorstellingen van phaenomena zuiver van de phaenomena -zelf. <span lang="de">Erscheinungen</span> zijn geen <span lang="de">Vorstellungen</span>, als op p. 149. -</p> -<p>Belangrijk, omdat er de grondfout van heel <span class="sc">Busse</span>’s boek, zijn realisties „standpunt” in wordt blootgelegd, is de noot op bl. 159, -waar hij schrijft: „<span lang="de">Es ist wichtig, diese Tatsache: dass wir von der idealistischen Konstruktion und dem -mit ihr gegebenen Kausalzusammenhang zur parallelistischen Konstruktion und der Negierung -psychophysischer Kausalität nur gelangen können, wenn wir den Wahrnehmungen der physischen -Dinge und Vorgänge im realistischen [!] Sinne <span class="ex">wirkliche</span> Dinge und Vorstellungen [<span lang="nl">wel schrijffout, lees</span> Vorgänge] gegenüber stellen, also <i>uns auf den Standpunkt des naiven Realismus stellen</i>, schon hier mit aller Entschiedenheit zu betonen und festzuhalten. Dieser Standpunkt -ist die Voraussetzung sowohl des Parallelismus als der ihm entgegengesetzten Annahme -psychophysischer Wechselwirkung. Nur auf diesem Standpunkt sind beide und ihr Gegensatz -möglich, auf idealistischer Basis verschwindet sowohl der psycho-physische Parallelismus -als die psycho-physische Wechselwirkung. Auf dieser realistischen Grundlage muss daher -auch der Streit zwischen Parallelismus und Wechselwirkungslehre ausgefochten werden. -Es ist ganz unzulässig, Nachteile, die einer dieser beiden Theorien auf derselben -etwa erwachsen und sie der anderen gegenüber ungünstiger <span class="pageNum" id="pb214">[<a href="#pb214">214</a>]</span>erscheinen lassen, dadurch gegenstandslos machen zu wollen, dass man sich, in die -Enge getrieben, auf die idealistisch-metaphysische Auffassung, also auf einen Standpunkt -zurückzieht, auf dem es weder psychophysischen Parallelismus noch psychophysische -Wechselwirkung mehr gibt. Diese Bemerkung wird später sich als wichtig erweisen.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e15046src" href="#xd31e15046">40</a> -</p> -<p>Wij weten en begrijpen nu, hoe en waarom „<span lang="de">auf idealistischer Basis</span>” wel de psycho-physiese Wechselwirkung, niet het ps.-ph. parallelisme verdwijnt; -dat en waarom wij tegenover „<span lang="de">den Wahrnehmungen der physischen Dinge und Vorgänge</span>” niet „<span lang="de">im realistischen Sinne</span>” „<span lang="de"><span class="ex">wirkliche</span> Dinge und Vorgänge</span>” stellen, maar im idealistischen Sinne phaenomenale, dus immanent-objectieve Dinge -und Vorgänge. En „<span lang="de">ganz unzulässig</span>” is het, om de nadelen, die uitsluitend gelden op <span class="sc">Busse</span>’s „<span lang="de">Standpunkt des naiven Realismus</span>” (en dan ook uitsluitend aan „<span lang="de">naiven Realismus</span>” te wijten zijn) aan het krities parallelisme in de schoenen te schuiven.<a class="noteRef" id="xd31e15084src" href="#xd31e15084">41</a> Immers het krities idealisme is geen „standpunt” waarop men zich naar believen al -of niet zou kunnen of mogen stellen (<span class="sc">Busse</span> passim, b.v. p. 259/60); men is nog realist (als <span class="sc">Busse</span>) en is het dan tegen heug en meug ook ten aanzien der verhouding van lichaam en geest, -òf men is het niet meer en kàn het dus evenmin zijn in zake de verhouding van lichaam -en geest als t.a.v. het lichaam op zich zelf. Zo zal dus geen idealist zich van zijn -stuk laten brengen, laten neertrekken op realisties terrein. Wie een idealist ontmoeten -wil en uit het veld slaan, die moet eerst <span class="pageNum" id="pb215">[<a href="#pb215">215</a>]</span>zien zijn veld te bereiken, zich op de hoogte te stellen van zijn idealisme. -</p> -<p>Omtrent de <span class="ex">Identiteit</span> schrijft nu <span class="sc">Busse</span> op p. 146: „<span lang="de">Versucht man nun aber, den Parallelismus.… auf der Grundlage idealistisch-spiritualistischer -Weltanschauung wirklich durchzuführen, so muss man sich vor allem klar machen, dass -man man auf dieser Grundlage wie das <span class="ex">psychophysische</span>, so auch das Prinzip der <span class="ex">Identität</span> der beiden Reihen, die Zweiseitentheorie, fallen lassen muss.</span>” Juist, zo min het een als het ander. „<span lang="de">Es hat auf idealistischem Standpunkt keinen Sinn mehr, zu sagen, die beiden Reihen, -die Vorstellungen der körperlichen Phänomene und die innen in demselben oder in einem -anderen Individuum entsprechenden psychischen Vorgänge, seien identisch, zwei Seiten -einer und derselben Sache.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e15118src" href="#xd31e15118">42</a> Dat zeggen wij ook niet. We zeggen met <span class="sc">Busse</span> (149): „<span lang="de">Eine derartige Identität lässt sich nun aber gar nicht behaupten und wird auch von -der Identitätsphilosophie nicht behauptet.</span>” Maar als hij dan <span class="sc">Heymans</span> zelf als volgt misduidt: „<span lang="de">dass aber, wie uns hier zwar nicht explicite, wohl <span lang="nl">[evenmin]</span> aber implicite zugemutet wird, ein Gehirnprozess und die Vorstellung, die ein ihn -beobachtendes Subjekt von ihm hat, identisch, zwei Seiten einer und derselben Sache -seien, ist eine Behauptung, die im Ernst doch niemand, der sich, wenn auch nur vorübergehend -einmal auf den Boden realistischer Anschauungsweise stellt, wird verfechten wollen. -Damit ist nun allerdings aber dieser ganzen Identitätslehre das Urteil gesprochen.</span>”, dan antwoorden wij, dat men zich zelfs niet „<span lang="de">vorübergehend</span>” „<span lang="de">einmal auf den Boden realistischer Anschauungsweise</span>” hoeft te <span class="pageNum" id="pb216">[<a href="#pb216">216</a>]</span>stellen, om zulk een „<span lang="de">Identitätslehre</span>” voor onzin te verklaren, dat echter voor het idealisme, voor <span class="sc">Heymans</span> (als voor <span class="sc">Ebbinghaus</span>, maar deze houdt zich lang niet altijd vrij van realistiese onzuiverheden) nooit -een waarneming of voorstelling met een hersenproces „identiek” is, maar altijd en -uitsluitend met het <span class="ex">reale</span> van een hersenproces; zo is dus b.v. B’s waarneming (b.v. van C’s hersenproces) het -reale van een hersenproces van B, dat weer door A b.v. wordt waargenomen. <span class="sc">Heymans</span> bedoelt dus: wat realiter waarneming van B is en als zodanig uitsluitend tot de werkelike -zielse reeks behoort, kan zonder strijdigheid of vereenzelviging van ongelijksoortigs -phaenomenaliter hersenproces van B zijn, maar behoort als zodanig uitsluitend tot -de natuurreeks. Gelijk men nu tot een goed verstaander kan zeggen, al is het ietwat -onnauwkeurig, de werkelikheid <span class="ex">is</span> in bepaald opzicht (nl. voor en door denkbeeldige waarneming) natuur, zo kan men -ook zeggen: het ziels gebeuren <span class="ex">is</span> in zeker opzicht hersenproces. En zo ontstaat dan de zeker niet aanbevelenswaardige, -realisten van de wijs brengende uitspraak: „hetzelfde” behoort zowel tot de ene reeks -als tot de andere! Men herleze nu <span class="sc">Busse</span>’s wonderlike realistiese <span class="sc">Heymans</span>-misvatting (147–151), waarnaar de „<span lang="de">schliesslich zu Grunde liegenden psychischen Originalvorgänge, auf welche doch alles -ankommt</span>”.… „<span lang="de">in diesem Parallelismus überhaupt keine Rolle</span>” zouden spelen, „<span lang="de">ausserhalb des Parallelismus selbst</span>” zouden staan, en „<span lang="de">Schliesslich bedeutet doch die Behauptung <span class="ex">Heymans</span>, dass eine identische Bewusstseinserscheinung sowohl als der einen wie als der anderen -Reihe zugehörig betrachtet werden kann, bei Lichte [?] besehen nichts anderes, als -dass wir an jeder Vorstellung den Akt des Vorstellens und den vorgestellten Inhalt -unterscheiden können und dass beide doch eine untrennbare Einheit bilden. Das wusste -man nun freilich schon lange: um das zu wissen brauchte man nicht erst die Theorie -des psychophysischen Parallelismus aufzustellen. Was aber hat <span class="pageNum" id="pb217">[<a href="#pb217">217</a>]</span><span class="ex">diese</span> Identität der Vorstellung und des Vorstellungsinhalts zu tun mit der, welche der -Parallelismus behauptet, der Identität zweier Reihen?</span>” (150). Die laatste vraag kon <span class="sc">Heymans’</span> antwoord zijn op deze <span class="sc">Heymans</span>-duiding. -</p> -<p>Zoveel over de identiteit. Op bl. 151 vervolgt dan <span class="sc">Busse</span>: „<span lang="de">Aber wir mussen noch weiter gehen, nicht nur die Identität, auch die <span class="ex">Parallelität</span> der beiden Reihen muss auf idealistischem Boden aufgegeben werden. Um sie festzuhalten, -müssten wir eine völlig rätselhafte, unerklärliche und unbegreifliche prästabilierte -Harmonie der beiden Reihen, der physischen und der psychischen, voraussetzen.</span>” Voor ons een afgedaan punt, vgk. boven bl. 207 en de noot bij bl. 199. Ook weten -we nu, waarom wij inderdaad „<span lang="fr">a limine</span>” [p. 166] mogen en moeten afwijzen „<span lang="de">die Möglichkeit, dass in die physische Reihe auch unter Umständen ein.… psychisches -Glied eintreten könne</span>”. Wij zeggen niet „<span lang="de">es passt eine solche Annahme nicht in den <span class="ex">Parallelismus</span> hinein und deshalb ist sie zu verwerfen!</span>”, maar: „<span lang="de">es passt eine solche Annahme bloss in den ‚naiven Realismus’ hinein, und deshalb ist -sie zu verwerfen!</span>” -</p> -<p>2. Wij hebben daarmee <span class="sc">Busse</span> principieel afgedaan <span class="corr" id="xd31e15241" title="Bron: to">tot</span> bl. 183—en zullen aan het tweede „nadeel”: „<span class="ex" lang="de">Die Künstlichkeit der parallelistischen Theorie</span>” (183–208), speciaal ten aanzien van het causaliteitsbeginsel, niet al te veel aandacht -wijden. Is de theorie <span class="ex">waar</span>, is het causalisme onmogelik juist dewijl alleen werkelikheid werkend, een reale -causaal kan zijn, dan zijn wij geen „<span lang="de">Naturalisten der reinen Vernunft</span>”, die niet de „natuurlike”, voor de hand liggende („<span lang="de">nächstliegende</span>” zegt B. p. 188).… dwaling zouden opgeven voor een desnoods „<span lang="de">ziemlich gekünstelte</span>” waarheid. Al bedenken ook wij bij tijd en wijle, dat eenvoud het kenmerk van het -ware, simplex veri sigillum is, bij tijd en wijle vergeten wij daarom niet de nauwe -verwantschap tussen simplex en simpel, eenvoud en <span lang="de">Einfalt</span>.—Maar.… zelfs die „<span lang="de">Künstlichkeit</span>” valt mee, want die <span class="pageNum" id="pb218">[<a href="#pb218">218</a>]</span>ondoorzichtigheid berust weer, als zo dikwels, op doorzichtloosheid, te weten op realistiese -verwarring met de „Automatentheorie”, waartegen <span class="sc">Busse</span> zich richt met zijn: „<span lang="de">Kausalität und physische Kausalität sind keine identischen Begriffe</span>”. Het krities parallelisme zou wel waarlik gekunsteld zijn, ja lijnrecht in strijd -met het causaliteitsbeginsel, als het, naar realisties misverstand, een deel der werkelikheid -aan de causaliteit onttrok. Maar juist het inzicht dat niet alleen <span class="ex">al</span> wat werkelik is, maar ook <span class="ex">alléén</span> wat werkelik is, causaal kan zijn, maakt de psycho-physiese <span lang="de">Wechselwirkungslehre</span> onmogelik. Dus niet alleen „<span lang="de">Die Wechselwirkungslehre</span>”, maar evenzeer het monisties parallelisme „<span lang="de">setzt <span class="ex">alles</span> Wirkliche in durchgängige Beziehung zueinander und lässt das Kausalitätsprinzip nirgends -abbrechen; sie [auch er] statuiert einen lückenlosen universellen Weltzusammenhang.</span>” (p. 207)<a class="noteRef" id="xd31e15294src" href="#xd31e15294">43</a>. „<span lang="de">Der psychophysische Parallelismus dagegen teilt die Welt in zwei beziehungslos nebeneinander -herlaufende Welten und sucht das Wunder ihres durchgängigen Parallelgehens durch das -noch grössere Wunder ihrer heimlichen Identität zu erklären.</span>” Wonder en heimelikheid vervallen met die „<span lang="de">zwei Welten</span>”—en hoe „<span lang="de">beziehungslos</span>” reale en phaenomeen, geest en natuur wel zijn, hebben wij met beeld en begrip verklaard -en opgehelderd. En is eenvoudiger, doorzichtiger verklaring denkbaar van het ervaringsverband -tussen geestesleven en hersenproces, verstands- en hersenontwikkeling, zielsziekte -en hersenstoring, dan deze, dat het tweede phaenomeen is van het eerste, het eerste -reale van het tweede?<a class="noteRef" id="xd31e15321src" href="#xd31e15321">44</a> -<span class="pageNum" id="pb219">[<a href="#pb219">219</a>]</span></p> -<p>Nog één realistiese moeilikheid, die we te boven zijn, dient hier onder 2 aangestipt: -hoe wij nu de schijnbare „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” of overgang verklaren bij de <span class="ex">waarneming</span> der natuur zonder inwerking van de natuur (objekt, zintuig, hersenen) op de geest -en bij de willekeurige <span class="ex">beweging</span> (schrijven b.v.) zonder inwerking van de wil op die beweging, of om met onze typies-realistiese -tegenstander <span class="sc">Stumpf</span> te spreken (<span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>, p. 20/1): „<span lang="de">die missliche Frage, was denn nun eigentlich die Wirkung des Willensentschlusses zur -Körperbewegung ist, wenn nicht die Bewegung, und was denn eigentlich die Ursache der -Empfindung ist, wenn nicht die Nervenreizung.</span>” -</p> -<p>Antwoord: Geen objekt, natuurding, zenuwprikkeling is <span class="ex">oorzaak der gewaarwording</span> (gelijk voor de dogmatiese waarnemingsleer, ook van u en de uwen), maar <span class="ex">het reale van objekt en zenuwprikkeling</span>; niet de beweging, maar <span class="ex">het reale der beweging</span> is het werkelik <span class="ex">gevolg van het wilsbesluit</span>—de beweging is het phaenomeen, dat in dit reale en <span class="ex">middellik dus in dat willen</span> zijn <span lang="la">conditio sine qua non</span> heeft!<a class="noteRef" id="xd31e15394src" href="#xd31e15394">45</a> -<span class="pageNum" id="pb220">[<a href="#pb220">220</a>]</span></p> -<p>’t Is waarlik, eens begrepen, zo kinderlik eenvoudig, haast groots van eenvoud! -</p> -<p>Daar zegt b.v. nog <span class="sc">v. Hartmann</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Kategorien-lehre</span>” (p. 397): „<span lang="de">Die Erfahrung zeigt, dass unser Geist fortwährend von den Dingen beeinflusst wird -und seinerseits sie durch ihr [<span lang="nl">lees</span> sein] Handeln und Wirken beeinflusst, dass der bewusste Geist ganz und gar abhängig -von seinem Leibe, der Leib aber wiederum in vieler Hinsicht abhängig von der Willkür -des Geistes ist. Diese Erfahrung muss erst dadurch beseitigt werden, dass sie für -einen falschen, trügerischen Schein erklärt wird; dann erst wird die Bahn frei für -die Behauptung, dass heterogene Kausalität in diesem engeren Sinne des Wortes unmöglich -sei. Es bleibt dann aber die Aufgabe bestehen, zu zeigen, wie ohne heterogene Kausalität -dieser Schein entstehen könne, und an der Lösung dieser Aufgabe sind noch alle Systeme -gescheitert, die die heterogene Kausalität geleugnet haben.</span>” -</p> -<p>De „<span lang="de">Lösung dieser Aufgabe</span>” bieden wij in één zinnetje: die schijnbare causaliteitservaring ontstaat, doordat -men, als <span class="sc">v. Hartmann</span>, realisties het (phaenomenale) lichaam voor een reale houdt—en doordat inderdaad -onze geest voortdurend door het niet-stoffelik <span class="ex">reale</span> van de (natuur)dingen beïnvloed wordt en dit zijnerzijds door zijn actie en inwerking -<span class="pageNum" id="pb221">[<a href="#pb221">221</a>]</span>beïnvloedt; doordat de bewuste geest dualisties-idealisties geheel en al afhankelik -is van en monisties-idealisties zelfs identiek is met, het reale van zijn lichaam, -dit echter wederom in menig opzicht afhankelik is van de willekeur van de geest! -</p> -<p>Ziedaar, wat er aan is van die zgn. „<span lang="de">Erfahrung</span>” die wij volgens <span class="sc">Hartmann</span> „<span lang="de">künstlich umdeuten</span>” moeten. En hiermee is tevens <span class="sc">Busse</span>’s thema „<span lang="de">die Deutung der Tatsache, dass zwischen psychischen und physischen Vorgängen ein Verhältnis -wechselseitiger Abhängigkeit besteht</span>” zo ongekunsteld mogelik afgehandeld. Wij zijn genaderd tot -</p> -<p>3. „<span class="ex" lang="de">Die Konsequenzen des</span> [realistisch verkannten!] <span class="ex" lang="de">psychophysischen Parallelismus und ihre Undurchführbarkeit</span>” (208–378). -</p> -<p>Ook dit hele boekdeel is weerlegd, door de opmerking, dat <span class="sc">Busse</span> volkomen gelijk heeft omdat en zolang hij zich tegen de realistiese duiding van het -parallelisme richt, die hij begrijpt en kent—en volkomen ongelijk tegenover het idealisties -parallelisme, behalve tegenover dat van een Spinozist zonder materie-realisme als -<span class="sc">Riehl</span>, wiens „<span lang="de">kritischer Monismus</span>”, de leer, dat het psychiese evenzeer slechts phaenomeen is en wel van hetzelfde -causale reale als waarvan de natuur het is, „wezenlik” faalt en „wezenlik” falen moet -in zijn pogingen, het geestelike, de zielse reeks, toch causaal te maken ten aanzien -van de natuur-reeks, van bewegingen, al noemt hij het nog zo zeer „wesentlich” ’t -zij voor het reale ’t zij voor de beweging, dus b.v. „<span lang="de">Vorstellung und Wille an der Bewegung, d.i. [?] an dem Vorgang, der den objectiven -Sinnen als Bewegung erscheint, wesentlich betheiligt</span>” (K. III, p. 183).<a class="noteRef" id="xd31e15500src" href="#xd31e15500">46</a> Hier heeft <span class="sc">Busse</span> gelijk (p. 265): <span class="pageNum" id="pb222">[<a href="#pb222">222</a>]</span>„<span lang="de">Empfindung und Vorstellung aber haben an der Hervorbringung des realen Vorganges, -der uns als Bewegung erscheint, keinen Anteil, da sie ja <span lang="nl">[volgens <span class="sc">Riehl</span>]</span> nur Erscheinungen sind und Erscheinungen doch nicht Dinge an sich produzieren können.</span>” Maar op deze grond heeft dan ook <span class="sc">Heymans</span> reeds „<span lang="de">Die Lehre vom unbekannten Anderen</span>” in zijn „<span class="ex" lang="de">Einführung</span>” bestreden. En <span class="sc">Busse</span>’s gelijk is hiermee uitgeput. Dat zullen wij nu zien: -</p> -<p><i>a.</i> Wat punt <i>a</i> betreft, in hoeverre het niet-realisties parallelisme al of niet verplicht is, „<span class="ex" lang="de">zu allen psychischen Eigentümlichkeiten die physischen Analoga [?] anzugeben</span>” (208–229), daarover is bij <span class="sc">Wundt</span> en <span class="sc">Eisler</span> al het nodige te vinden en het volgt uit wat wij zelf reeds hebben betoogd. Zo doet -„<span class="ex" lang="de">der auf psychischer Seite verbleibende Rest</span>”, de éénheid en de „<span lang="de">Synthesen</span>” van het bewustzijn, die in de natuurreeks evenzeer ontbreken als … het bewustzijn -zelf, evenmin iets te kort aan het parallelisme (of omgekeerd), als de „rest”, die -de levende continu verlopende werkelikheid op de dode diskrete jaartallen vóór heeft. -</p> -<p><i>b.</i> En wat het tweede punt betreft, „<span class="ex" lang="de">Die Geschlossenheit <span class="pageNum" id="pb223">[<a href="#pb223">223</a>]</span>des psychischen und des physischen Geschehens</span>” (230–321), alleen ten aanzien van dit laatste, van de natuur heeft <span class="sc">Busse</span> bezwaren, gericht tegen wat <span class="sc">James’</span> realisme noemt de „<span class="ex" lang="en">automaton-theory</span>”, in waarheid dus de leer, die uit de <span class="ex">natuur</span>, ook met betrekking tot alle levende wezens, dier en mens, al het zielse, geestelike -streng methodies en principieel uitschakelt.… zodat de natuur even zuiver <span class="ex">mechanies</span> verloopt als zij.… zuiver phaenomenaal en zuiver ruimtelik is. Al wat des geestes -is, alle bewustzijn, alle denken, voelen en willen, blijft dus krities, methodologies-noodwendig -uitgeschakeld, niet omdat het onwerkelik en werkeloos zou zijn—maar juist omdat het -alléén werkelik en werkend is. De methodiese zuivering der natuur van alle psychismen -betekent juist en berust op de methodiese vrijwaring van de geest, van de werkelikheid. -voor alle mogelike naturalismen en mechanismen. Het mechanisme der natuur kan evenmin -de werkelikheid mechaniseren, automaties maken, als de ruimte der natuur de werkelikheid -ruimtelik of de stoffelikheid der natuur de geest tot stof maakt, of evenmin als de -sijferende statistiek de werkelikheid zelf maakt tot een sijferstelsel. Daarmee zijn -weer <span class="sc">Busse</span>, pp. 230–321, en al de zijnen afgedaan—immers mèt het natuur-realisme is het naturalisme -vervallen. Al wat phaenomenaal is kan slechts phaenomenaal en phaeno-causaal, al wat -lichaam en beweging is slechts mechanies werken en gewerkt worden, verklaren en worden -verklaard—zo dus ook leven en ontwikkeling der organismen, ’t zij mens of dier, zover -zij zich bewegen, ruimteding, natuur zijn. <span class="ex">In</span> de <span class="ex">natuur</span> moet eo ipso elk element, elke wet, elke verklaring <span class="ex">natuurlik</span> zijn, <span class="ex">van</span> heel de <span class="ex">natuur</span> en elk element en elke wet echter ligt oorsprong, grond en verklaring, „verklaring” -dus in de diepere, ontologiese, reële zin, uitsluitend in <span class="ex">het reale</span> der natuur, in de werkelikheid, waartoe de geest, waartoe begrip en gevoel, gedachten -en begeerten behoren. <span class="pageNum" id="pb224">[<a href="#pb224">224</a>]</span>Zonder deze werkelikheid zou heel die natuur er niet zijn. Geen manuskript b.v.—hoewel -als zinledig molekulen- en atomen- of elektronen-stelsel natuurkundig, mechanies, -af te leiden uit het even geesteloos molekulen- of elektronen-spel van bepaalde hersenen—zonder -zijn reale en zonder zijn <span lang="la">auctor intellectualis et realis</span>, de denkende geest, wiens wil en werk op de betekenis, de zin van het manuskript -gericht was en daarom en daardoor de werkelikheid zódanig beïnvloed en gewijzigd heeft, -dat tot haar phaenomena dit manuskript kwam te behoren. Zo vervalt voor al deze en -dergelijke gevallen (het telegram, <span class="sc">Luther</span>, „Austerlitz” etc.) alle „paradoxie”, waar <span class="sc">Busse</span> c.s. zich voor gesteld zien (p. 256/7): „<span lang="de">Mag auch immerhin der Geist eines <span class="ex">Kant</span> oder <span class="ex">Newton</span> das dem Manuskript der Kritik der reinen Vernunft oder der mathematischen Prinzipien -der Naturphilosophie zu Grunde liegende <span class="corr" id="xd31e15654" title="Bron: intelligible">intelligibele</span> Ding verursacht haben: das <span class="ex">Manuskript selbst</span> ist und bleibt <span lang="nl">[zover het betekenisloze scheikundig-natuurwetenschappelike stof is]</span> das zufällige <span lang="nl">[geenszins toevallig, maar wettelik, op boven-omschreven diep, werkelik, geestelik -verband berustend]</span> Produkt des Spiels einer Anzahl von Gehirnmolekülen, und diese Ansicht bleibt [?] -so paradox, wie zuvor.</span>” -</p> -<p>Precies zo gaat het nu ook met die „paradoxie” in „<span lang="de">Biologie</span>” en „<span lang="de">Kulturgeschichte</span>”, waaromtrent men b.v. <span class="sc">Eisler</span>’s uitnemend betoog in zijn „<span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>” vergelijke. -</p> -<p>De <span class="ex">werkelike</span> Evolutie, de werkelike „<span lang="en">struggle for life</span>” is natuurlik weer zuiver onstoffelik, een strijd om behoeftebevrediging, begeertevervulling, -waarbij dus gevoelens, neigingen, instinkten, voorkeur en tegenzin, waarnemingsvermogen -der onderscheiden zinnen, pijn en genot, geheugen, overleg en begrip de grote faktoren, -voorwaarden en wapenen zijn, terwijl de parallele phaenomenale ontwikkeling der organismen -en organen even vanzelfsprekend zuiver stoffelik is en blijft. En zo behoeft het nauweliks -nog vermelding, dat dan ook nooit evolutie uit stof geest <span class="pageNum" id="pb225">[<a href="#pb225">225</a>]</span>kan voortbrengen, uit een phaenomeen een subjekt of een reale, een kennistheoreties -of ontologies prius van een phaenomeen<a class="noteRef" id="xd31e15692src" href="#xd31e15692">47</a>, zo min als uit geest stof kan ontstaan, maar dat, zuiver monisties, heel de werkelike -ontwikkeling onruimtelik, immaterieel, ’t zij ten dele ’t zij geheel psychies moet -worden gedacht, van de primitieve, blind-instinktieve, onder- of on-bewuste, vage, -niet- of nauweliks-onderscheidbare kiemen, elementen en faktoren van het zielse leven, -door specialisering, individualisering, concentrering, organisering, intensificering -tot de verheldering, verruiming, verrijking, verdieping van bewustzijnsleven, tot -de volle ontplooiing van heel ons menselik, persoonlik en gemeenschappelik begrips- -en gemoeds-leven, een ontwikkeling tot steeds machtiger beheersing der subjektieve -en objektieve voorwaarden van geluk, een ontwikkeling waaraan al de geestelike verworvenheden -onzer kultuur, wijsheid en kunsten en wetenschappen en de vooruitzichten op een rechtelik -en zedelik geordende maatschappelike samenleving, op een Blijde Wereld, ontbloeid -zijn. -</p> -<p><i>c.</i> Ten slotte behandelt <span class="sc">Busse</span>’s parallelisme-kritiek <span class="ex" lang="de">Die psychologischen Konsequenzen des Parallelismus</span> (322–378), die 3<sup>erlei</sup> zouden zijn: -</p> -<p>α: „<span class="ex" lang="de">Die pluralistische Seelenlehre</span>”, „<span class="ex" lang="de">die subjektlose Psychologie</span>”, -</p> -<p>β: „<span class="ex">Die psychologische Atomistik</span> (<span class="ex">Mind-Stuff-Theorie</span>)” en -</p> -<p>γ: „<span class="ex" lang="de">Die mechanistische Psychologie</span><span class="corr" id="xd31e15736" title="Niet in bron">”</span> („<span class="ex" lang="de">Association contra Apperception</span>”). -</p> -<p>Weer in één zinnetje af te doen, gelijk mijn geduldige lezer reeds zal hebben gedaan: -Realisties als hij denkt heeft <span class="pageNum" id="pb226">[<a href="#pb226">226</a>]</span><span class="sc">Busse</span> gelijk, ook dus t.a.v. <span class="sc">Ziehen</span> en derg.—maar <span class="ex">van het niet-realisties, krities-idealisties parallelisme is de enige <span lang="de">psychologische Konsequenz</span>, dat het geen „<span lang="de">psychologische Konsequenzen</span>” heeft</span>! -</p> -<p>Want volstrekt onafhankelik als de werkelike reeks, waartoe al het psychiese behoort, -is van de phaenomenale reeks, de natuur, heeft en houdt zij, of liever krijgt juist, -haar volle vrije zelfstandige eigen wettelikheid, psychologies, logies of ethies en -haar van alle physiologismen en naturalismen principieel gezuiverde psychologie, onverschillig -of men het apperceptieve, actualistiese voluntarisme zonder wil van <span class="sc">Wundt</span> of het meer substantialistiese van <span class="sc">Eisler</span>’s „organisch-teleologische” psychologie aanvaardt, dan wel b.v. de „<span lang="de">beschreibende und zergliedernde</span>” psychologie van <span class="sc">Dilthey</span> of daartegenover <span class="sc">Ebbinghaus’</span> psychologie van <span lang="de">Einfachste seelische Gebilde en Allgemeinste Gesetze des Seelenlebens</span>, of wel <span class="sc">Fouillée</span>’s <span lang="fr">Psychologie des Idées-forces</span> of zijn en anderer „speciale” psychologie of characterologie („<span lang="fr">éthologie</span>”) of b.v. <span class="sc">Heymans’</span> logica-psychologie. Zo volgt, om dit voorbeeld te noemen, het denken zijn eigen logiese -wettelikheid, zonder dat het parallele hersenmechanisme iets te „verlangen” of te -„<span lang="de">erzeugen</span>”, te verhinderen of te veroorzaken heeft (<span class="sc">Busse</span>, p. 359 en daarvóór), trots <span class="sc">Liebmann</span>’s realistiese „<span lang="de">Antinomie</span>” en <span class="sc">Busse</span>’s physiologiserend anti-psychologisme dat (niet zonder realistiese reden) „<span lang="de">weitere Antinomien ethischer Natur</span>” voorziet. Maar hier doemen problemen op, die tot een ander gebied behoren en niet -afhankelik zijn van de tegenstelling idealisme—realisme of parallelisme—causalisme, -dus basta. Zo verenigt het idealisties parallelisme zonder „<span lang="de">doppelte Wahrheit</span>”<a class="noteRef" id="xd31e15816src" href="#xd31e15816">48</a>, die het met <span class="pageNum" id="pb227">[<a href="#pb227">227</a>]</span><span class="sc">Busse</span> kan verfoeien, zonder zelfweerspreking, het psychologies <span class="ex">determinisme</span> ten aanzien der werkelikheid, waarin karakter en overtuiging, wilskracht en hartstocht, -verstand en gemoed, beraad en gezindheid oorzakelike determinerende machten kunnen -zijn, met het <span class="ex">fatalisme</span> ten aanzien der natuur, waarin van wil of weten, van ziel of instinkt of gevoel geen -sprake kan wezen, zo min als in de werkelikheid van zulk „mechanisme”. Als dan ook -Prof. <span class="sc">Bruining</span> in zijn bovenvermeld <span class="ex">Gids</span> opstel (zie tekstbl. 219 noot 1) beweert (p. 492/3): „In beide [materialisme en monisties -psychisme] is de wereldorde in haar geheel een reusachtig mechanisme, de handelende -persoonlijkheid eenvoudig een automaat”.… dan antwoorden wij: voor het materialisme -hebt ge met uw „reusachtig mechanisme” gelijk, zover dat materialisme altans een eindige -massa aanvaardt, (neemt het zijn materie oneindig, dan wordt ook het mechanisme niet -reusachtig, maar oneindig groot), doch voor het psychisme is niet precies „de wereldorde -in haar geheel” maar.… haar <span class="ex">phaenomeen</span> „een reusachtig mechanisme” en niet precies „de handelende persoonlikheid” maar z’n -<span class="ex">phaenomeen</span>, z’n lichaam, „eenvoudig een automaat”. En voor de wereldorde, de werkelikheid zelf -van het psychisme is „reusachtig” even zinledig als „klein” of „groot” of elke andere -afmeting, daar het psychiese nu eenmaal geen afmetingen heeft. En een „mechanisme”? -Tweeërlei betekenis heeft mechanies: 1<sup>o</sup>. de eigenlike, ruimtelike, physiese zin: „werktuigelik” zich bewegend, volgens de -wetten der „mechanica” of bewegingsleer en 2<sup>o</sup>. de overdrachtelike onruimtelike psychiese zin: „werktuigelik”, „machinaal”, d.w.z. -zonder medewerking van wil en bewustzijn, willoos, gedachteloos, <span class="ex">als</span> een automaat. Welnu, van het 1<sup>e</sup> kan <span class="pageNum" id="pb228">[<a href="#pb228">228</a>]</span>moeilik sprake zijn in een onruimtelike wereldorde en van het tweede evenmin in een -wereldorde, waar wil en bewustzijn, gemoeds- en denkleven, subjekt en persoonlikheid, -in plaats van te worden uitgeschakeld of zelfs maar dualisties gebonden<a class="noteRef" id="xd31e15865src" href="#xd31e15865">49</a> aan enige „werkelike” stof of natuurwettelikheid, integendeel juist tot het wellicht -enig werkelike, tot het zéker enig kenbare werkelike verheven is! Daarom behoeft geen -idealist zijn intellektueel geweten geweld aan te doen door indeterminisme om aan -het fatalisme te ontkomen (gelijk realisten als Prof. <span class="sc">Bruining</span>) en daarom is dan ook <span class="ex">geen enkel krities idealist</span>, zover ik weet, psychologies <span class="ex">indeterminist</span>.<a class="noteRef" id="xd31e15878src" href="#xd31e15878">50</a> Dat is een heugelik resultaat <span class="pageNum" id="pb229">[<a href="#pb229">229</a>]</span>te meer van de kritiek! En Prof. <span class="sc">Bruining</span>’s redenering (ib.): „Hebben wij, naar de grondgedachte van psychisch monisme, aan -te nemen, dat de waargenomen—door den ‚<span lang="de">idealen Beobachter</span>’ waar te nemen—hersenprocessen, die, zooals <span class="pageNum" id="pb230">[<a href="#pb230">230</a>]</span>er uitdrukkelijk wordt bijgevoegd ‚<span lang="de">durchweg[s] den mechanischen Gesetzen sich unterordnen</span>’, eenvoudig de eigenaardige vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychisch -proces zich in het bewustzijn van den waarnemer voordoet, dan ligt daarin onmiddellijk -opgesloten, dat dit <span class="pageNum" id="pb231">[<a href="#pb231">231</a>]</span>psychisch proces zelf volgens de wetten der mechanica verloopt” is een redenering -van hetzelfde kennistheoreties gehalte als deze zou zijn: „Hebben wij, naar de grondgedachte -van psychies monisme, aan te nemen, dat de waargenomen hersenprocessen, die, zoals -er uitdrukkelik worde bijgevoegd, geheel en al stoffelik zijn en in de ruimte blijven, -eenvoudig de eigenaardige vorm zijn, waarin het in iemand plaats grijpend psychies -proces zich in het bewustzijn van de waarnemer voordoet, dan ligt daarin onmiddellik -opgesloten, dat dit psychies proces zelf geheel en al stoffelik is en in de ruimte -zich afspeelt”! -</p> -<p>Geen wonder voorwaar, dat de sterkste, de principieelste tegenstanders van elke mind-stuff-theorie, -van elke materialiserende associatie-psychologie.… de krities-idealistiese parallelisten -zijn, hoe monadologies zij dan ook veelal mogen denken. -</p> -<p>En noch voor <span class="sc">Kant</span> (naar wij boven zagen, bl. 204) noch voor enig niet-realist geldt tegen de leer, -die de hersenprocessen voor phaenomeen van het zieleleven houdt, het bezwaar (van -realisten als <span class="sc">Busse</span> en <span class="sc">Becher</span>) van de samengesteldheid, de atomistiese struktuur<a class="noteRef" id="xd31e16195src" href="#xd31e16195">51</a> der materie, van <span class="pageNum" id="pb232">[<a href="#pb232">232</a>]</span>de „<span lang="de">Vielheit abtrennbarer, selbständiger materieller Teile</span>” (<span class="sc">Becher</span>, <span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>, p. 357) tegenover de éénheid of de continuïteit van het reale. Want niet alleen -kan de éne continu verlopende werkelikheid haar vele velerlei diskrete statistieken -hebben, niet alleen heeft de gedachte die één en ondeelbaar is haar vele gescheiden -klanken in de taal en haar nog talrijker „<span lang="de">abtrennbare</span>”, „<span lang="de">selbständige</span>” letters in het schrift, maar bovendien is ook het geestesleven, de menselike ziel -b.v., niet één en ondeelbaar als een meetkundig punt of als het dogmatiese zieleding -van het oude dualistiese „spiritualisme”, maar—onverschillig of aktualisties dan wel -substantialisties gedacht—in elk geval een produkt van honderd- en duizendvoudige -geestelike „synthese”, die wel geen samen-stelling, maar toch een „versmelting”, een -éénwording onderstelt van wat een veelheid te voren was en zelfs als „element” of -„factor” tot ander zielsverband, andere individualiteit kan hebben behoord. Zó alleen -zijn meta-physies, psychisties, <span class="ex">geboorte</span>, <span class="ex">erfelikheid</span> en <span class="ex">bevruchting</span> (éénwording van twee individuele geestelike kiemwerelden, de substrata van spermatozoön -en eicel), het <span class="ex">sterven</span> als ont-binding en die ondoorgrondelike assimilatie-processen der <span class="ex">voeding</span> altans enigermate te begrijpen<a class="noteRef" id="xd31e16232src" href="#xd31e16232">52</a>, terwijl b.v. nog <span class="sc">Busse</span> zowel als <span class="sc">Lotze</span> in het begriploos creatianisme zijn blijven steken. -</p> -<p>We mogen nu de lezer verzoeken, de <span class="ex">kritiese</span> slotsom aangaande het parallelisme zelf op te maken en die te vergelijken met <span class="sc">Busse</span>’s „<span class="ex">Gesamtergebnis</span> der [helaas <span class="pageNum" id="pb233">[<a href="#pb233">233</a>]</span>niet in kennistheoretiese zin] kritischen Untersuchung des psycho-physischen Parallelismus” -(p. 378/9) en daarmee afscheid nemen van <span class="sc">Busse</span>’s boek, het beste, grondigste, dat er ten gunste der overgangsleer, der „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” en tegen de samengangsleer geschreven is. -</p> -<p>Eer ik nu tot slot nog zal laten zien, wat er waar is van de „Verzoening” tussen beide, -die in het jongste wetenschappelike werk over lichaam en geest, <span class="sc">Becher</span>’s <span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>, aan de orde wordt gesteld, neem ik nog even de uitgegeven en herdrukte rede onder -handen van Prof. Dr. <span class="sc">Carl Stumpf</span> over <span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>, waarmee hij als voorzitter het internationale congres voor psychologie te München -in 1896 (en heel wat twistgeschrijf) geopend heeft en die vermoedelik aan haar common-sense-realisme -soortgelijke tweederangs-beroemdheid te danken heeft als <span class="sc">Du Bois-Reymond</span>’s materialistiese ignorabimus-rede. Aanleiding is mij het feit, dat <span class="sc">Stumpf</span>’s rede ten onzent b.v. vertaald is opgenomen in Mr. <span class="sc">Levy</span>’s „<span class="ex">Indeterminisme</span>” en haar weerklank tans nog vindt in de „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” van Prof. <span class="sc">Bolland</span>.<a class="noteRef" id="xd31e16303src" href="#xd31e16303">53</a> -</p> -<p>Ook <span class="sc">Stumpf</span> dan gaat het parallelisme bestrijden. Maar het ongeluk wil, dat deze typiese realist, -wiens „<span lang="de">missliche Frage</span>” wij reeds boven op bl. 219 beantwoord hebben, van het parallelisme slechts twee -<span class="ex">realistiese</span> vormen kent<a class="noteRef" id="xd31e16348src" href="#xd31e16348">54</a> <span class="pageNum" id="pb234">[<a href="#pb234">234</a>]</span>(p. 19), nl. 1<sup>o</sup>: het epiphaenomenalisties psycho-physies materialisme en 2<sup>o</sup>: de dualistiese leer, dat „<span lang="de"><i>auch</i> das Psychische</span>” een eigen gesloten causale reeks vormt (dat is voor zijn realisties denken „<span lang="de">Panpsychismus</span>”—het echte kritiese psychisme, waarvoor alléén het psychiese werkelik en causaal -is, bestaat voor hem niet eens). Zo is het dus volkomen verklaarbaar (nl. uit gebrek -aan kritiek en begrip), dat hij moet getuigen (p. 21): -</p> -<p>„<span lang="de">Aber ich kann in der Parallelitätslehre überhaupt statt des gepriesenen Monismus nur -einen <span class="ex">Dualismus</span> finden, wie er krasser noch niemals aufgetreten ist. Die Ungleichartigkeit der Gebiete -ist beibehalten, die Wechselwirkung geleugnet, von der einheitlichen Substanz, die -ohnedies nur ein Scheinbehelf war, ist nicht mehr die Rede, und so erscheint auch -das Parallellaufen der zwei Welten unfasslicher als selbst nach der verrufenen Lehre -der <span class="ex">Geulincx</span> und <span class="ex">Malebranche</span>.</span>” Hoe <span lang="de">unfasslich</span> die paralleliteit in waarheid is, zal boven wel gebleken zijn. „<span lang="de">Zur Sache selbst müssen wir uns die Frage vorlegen, ob nicht die Konsequenz der Naturforschung, -insbesondere der Entwicklungslehre, selbst wenn wir die Philosophie beiseite lassen -<span lang="nl">[neen, dan niet!]</span>, dahin drängt, die Welt in allen ihren Teilen als ein kausal zusammenhängendes Ganzes -aufzufassen, worin jedes Wirkliche seine Arbeit leistet, keines von der allgemeinen -Wechselwirkung ausgeschlossen ist; und—wenn dies jeder bejahen wird <span lang="nl">[juist, allereerst en op goede grond de criticus!]</span>—die andere Frage, ob die Gründe, nach denen die gesamte Welt des Psychischen [n.b.!] -von der Wirklichkeit in diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung ausgeschlossen -sein soll, so zwingend sind, wie sie vielen erscheinen.</span>” (p. 21/2). Dat het juist <span lang="de">die gesamte Welt des <span class="ex">Physischen</span></span> <span class="pageNum" id="pb235">[<a href="#pb235">235</a>]</span>is, die „<span lang="de">von der Wirklichkeit in diesem Sinne oder von der allgemeinen Wechselwirkung</span>” moet uitgesloten zijn—ontgaat een <span class="sc">Stumpf</span> (als straks een <span class="sc">Bolland</span>) natuurlik volkomen. -</p> -<p>Ook over de heterogeneïteit oreert nu <span class="sc">Stumpf</span>, die, naar wij op bl. 225 gezien hebben, zo min als enig materialist tegen het ontstaan -van geest uit stof bezwaar zou hebben of weten, als volgt: „<span lang="de">Die Ungleichartigkeit wird nach den Untersuchungen <span class="ex">Humes</span> kein Einsichtiger mehr als ernsthaftes Argument gelten lassen <span lang="nl">[zolang hij realist blijft]</span>. Ursache und Wirkung brauchen nicht gleichartig zu sein. Nur die Erfahrung kann lehren, -was als Ursache und Wirkung zu einander gehört. Am wenigsten sollte derjenige die -Wechselwirkung des Heterogenen beanstanden, der seine substanzielle Einheit lehrt: -denn die substanzielle Verbindung der beiden Welten soll doch eine noch innigere sein -als die bloss kausale.</span>”—Dat inderdaad de verhouding van grond en phaenomeen nog „<span lang="de">inniger</span>” is, dan „<span lang="de">die bloss kausale</span>” (immers het reale hoeft niet eens <span class="ex">feitelik</span> in een bepaald geval causaal te zijn om toch zijn bepaald, denkbeeldig, phaenomeen -te hebben) en dat de <span lang="de">Wechselwirkung</span> niettemin onmogelik en ondenkbaar blijft, behoeven wij er tans nog één woord aan -te verspillen? <span class="sc">Stumpf</span>’s vernuftige pogingen om dan het psychiese causaal te maken in de natuurreeks kunnen -wij met het stilzwijgen dat ze voor ons verdienen voorbijgaan. Eerst op bl. 29/31 -wordt ook enige realistiese rhetoriek gewijd aan „<span lang="de">der sogenannte idealistische, besser psychistische Monismus, der sich gleichfalls -als eine Überwindung oder höhere Fassung der alten Parallelitätslehre gibt</span>”, maar hem toeschijnt, „<span lang="de">in Wahrheit nicht über die Schwierigkeiten hinauszuführen, sondern nur darüber hinwegzutäuschen.</span>”, rhetoriek van het volgend allooi (ik geef al wat <span class="sc">Stumpf</span> er tegen in te brengen heeft): -</p> -<p>„<span lang="de">Nun sollte man denken: da, wo Kausalität ist, ist auch Realität; und solange wir nicht -imstande sind, das Fallgesetz als Gesetz von Willenstätigkeiten zu verstehen und an -<span class="pageNum" id="pb236">[<a href="#pb236">236</a>]</span>beobachtbaren Willenstätigkeiten zu verifizieren, solange muss es eben als Gesetz -einer nichtpsychischen Realität angesehen werden. Aber lassen wir diese Bedenken. -Was ist denn eigentlich für die Beseitigung des bösen Dualismus gewonnen, wenn man -die physischen Dinge <i>als blosse Erscheinungen definiert</i>? Kann man das Körperliche dadurch überhaupt <i>wegdekretieren</i>? Sind Erscheinungen ein absolutes Nichts, sind Ausdehnung, Gestalt, Farbe nun wirklich -ganz aus der Welt verschwunden? Wenn nicht, wo bleibt der Monismus? Und wird nicht -auch gerade die Verschiedenheit und der Gegensatz, indem man sie als Erscheinungen -mit dem Wesen kontrastiert, erst recht betont? Und sind wir [?] uns, aufrichtig gesprochen, -über das Verhältnis jetzt klarer wie vorher? Warum muss denn das Wesen überhaupt erscheinen -und so <i>verschieden von sich selbst</i> erscheinen?</span> -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Mir wenigstens bleibt es unfassbar, wie geistreiche [!] Männer nur einen Augenblick -sich darüber täuschen können, dass mit solchen Redewendungen das Problem, welches -man damit [!] wegzuschaffen meint, erst <span class="ex">anfängt</span>, und dass sie, selbst als Redewendungen betrachtet, einen <span class="ex">Rückschritt</span> gegen die fruchtbaren Fragestellungen bedeuten, zu denen wir in dieser Angelegenheit -von andern Standpunkten aus bereits geführt sind: weil sie eben verleiten, sich bei -der bequemen [voor u toch te moeilike] Distinktion Wesen—Erscheinung zu beruhigen -und das Verhältnis der beiden zu einander als etwas Bekanntes, durch sich Klares, -keiner [!] Erörterung Bedürftiges hinzunehmen.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e16491src" href="#xd31e16491">55</a> -</p> -<p>Elk nader commentaar zou geringschatting van mijn <span class="pageNum" id="pb237">[<a href="#pb237">237</a>]</span>lezers zijn—slechts wil ik u tans nog van <span class="sc">Stumpf</span>’s rede de Nederlandse echo laten horen uit Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s -</p> -<p>„<span class="ex">Zuivere Rede</span>” (p. 431/3): „Kinderlijk is ook de theorie van de psycho-physische ‚evenwijdigheid’, -waarin op grond van het zoogenoemde axioom der geslotene natuurcausaliteit [zie boven -bl. 205] eene natuurlijk geestelijke en geestelijk natuurlijke wederkeerigheid van -werking wordt verloochend; dit ‚parallelisme’ vooronderstelt eene mechanistisch atomistische -wereldopvatting [zolang men vóór de kennisleer staat—niet als men er „achter” is], -door onzen landgenoot Heymans o.a. [o.a.!] wel eens in uiterst bedenkelijk klinkende -zinnen begunstigd [alléén naar Prof. <span class="sc">Bolland</span> c.s.’ grove misvatting] en tot op heden nog altoos uitdrukkelijk te verloochenen -[een onwaarheid; heel <span class="sc">Heymans’</span> wijsbegeerte, niet alleen zijn groot kennistheoreties hoofdwerk, maar speciaal zijn -<span class="ex">Einführung</span> is een uitdrukkelike verloochening niet alleen, maar de kritiese weerlegging bovendien.… -edoch natuurlik uitsluitend voor wie „begrip heeft om te begrijpen” en voor wie derhalve -zulk een „uitdrukkelike” verloochening even belachelik als overbodig zou zijn, terwijl -de anderen.… rustig mogen doorgaan, <span class="sc">Heymans</span> te eren met hun smaad]. Intusschen laat deze de stoffelijke reeks alleen gelden als -subjectief [!] ideëele verschijnselen in bewustheden en hij beschouwt het tweevoud -der evenwijdigheden als eenen schijn [!], waarboven een universeel bewustzijn [integendeel, -ieder begrijper!] zoude verheven zijn; hoewel hij zelf van zijn psychisch monisme, -zijne zielige [bollands-hollands] aleenheidsleer, spreekt, is zijne ‚metaphysica op -grondslag der ondervinding’ dus een universeel bewustzijnsspiritualisme, waarin hij -de evenwijdigheden laat gelden als eenen ‚schijn voor—God’ [dat deze god <span class="ex">schijn</span> zowel als deze schijn <span class="ex">god</span> slechts op Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s dogmatiese „waan en inbeelding” berust, begrijpt nu na mijn kritiek hoop ik elk -van mijn lezers]. Een beletsel voor een ‚minder’ dan universeel bewustzijn, ook zonder -<span class="pageNum" id="pb238">[<a href="#pb238">238</a>]</span>ondergrond van ondervinding het stijve [i.p.v. slappe?] psycho-physische parallelisme -voor waan en inbeelding te houden, is die [?] theorie van onzen proefondervindelijken -zielkundige<a class="noteRef" id="xd31e16549src" href="#xd31e16549">56</a> niet [voor wie er niet bij kan]. In eene openingsrede voor het psychologische congres -van 1896 heeft Carl Stumpf de ‚zielig-natuurlijke (of natuurlijk-zielige) evenwijdigheidsleer’ -terecht [cf.!] als een ‚dualisme’, eene leer van tweespalt gequalificeerd, die onbegrijpelijker -blijft dan zelfs het oude onverhelderde occasionalisme, waarin voor het ob- en subjectieve -correspondeeren de almachtige God aansprakelijk werd gesteld, en hij heeft gewezen -op de noodzakelijkheid, den samenhang der wereld [precies!] ‚in allen deele’ te erkennen -als eene algemeene wederkeerigheid van werkzaamheid, waarvan ook het psychische [zie -bij <span class="sc">Stumpf</span>!] niet is uitgesloten.” „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” vervolgt op bl. 433: „de ‚psycho-physische parallelisten’ of zielig natuurlijke -evenwijdigheidsmannen voegen daaraan [aan de „ondoordachtheid” van „de mechanistische -opvatting van warmte niet als warmte maar als beweging”; ondoordacht is hier alleen -dat bollandse „niet als—maar als”] dan de ondoordachtheid toe, ‚omzetting’ van warmte -in beweging natuurlijk, doch verkeering of omkeering van wenschen in bewegingen onmogelijk -te achten [natuurlik onmogelik, maar weer alléén voor voldoende kennisleerbegrip, -even onmogelik als de verkering van lichtbronnen in hun eigen schaduwbeelden of, zuiverder -nog, van tijdvakken in hun eigen jaartallen!]. Maar [kostelik, dit „maar”!] de werkelijkheid -zelve en als zoodanig is meer dan werkeloosheid [o uil in Athene], zij is als zoodanig -de werkzaamheid zelve, en werkzaam zijn is verkeeren, omkeeren of omzetten [betrekkelik!], -hetzij men dit begrijpelijk vindt of niet.” Maar.… dat juist tot deze werkelike werkzaamheid -van werkzame werkelikheid.… de natuur, de physiese kosmos, <span class="ex">niet</span> <span class="pageNum" id="pb239">[<a href="#pb239">239</a>]</span>behoort dan voor kritiekloos dogmatisme, dat is juist het voorondersteld inzicht der -kritiek, waardoor zij alle zuivere rederijkerij, ’t zij die van de duitse Prof. <span class="sc">Stumpf</span> of van de nederlandse Prof. <span class="sc">Bolland</span>, te boven is. En het blijkt nu eenmaal Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s noodlot, dat hij zelf nergens <span class="ex">zieliger</span> is, in de ware zin des woords, dan waar hij tegen <span class="sc">Heymans</span> en diens zogenoemde „zieligheid” zich keert en te keer gaat. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p>En nu nog Prof. <span class="sc">Erich Becher</span>’s „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>” en zijn „<span class="ex" lang="de">Versöhnung von Parallelismus und Wechselwirkungshypothese</span>”. -</p> -<p>Dit leerrijk boek toch bewijst ons in elk geval één ding—dat men over heel de wetenschap -der hersenphysiologie van onze tijd kan beschikken (indien altans die kennis eens -„<span lang="de">lebendigen und wirren Meinungskampfes</span>”, die verzameling van jammerlik-weinig zékere feiten en experimenten en erbarmelik-veel -meer of minder interessante, aannemelike, mogelike, denkbare duidingen, opvattingen, -meningen, voorstellingen, beschouwingen, onderstellingen, theorieën en stelsels<a class="noteRef" id="xd31e16601src" href="#xd31e16601">57</a> reeds wetenschap mag heten) en toch nog achterblijven <span class="pageNum" id="pb240">[<a href="#pb240">240</a>]</span>bij begrip en inzicht ten aanzien van wel en niet mogelike verhouding tussen hersenen -en geest, voor meer dan <span class="pageNum" id="pb241">[<a href="#pb241">241</a>]</span>een eeuw zonder die hersenphysiologie door <span class="sc">Kant</span> al bereikt. -</p> -<p>Zó overwegend, zo albeheersend is ten deze de materie-kritiek. -</p> -<p>In het 3<sup>e</sup> deel nu, „<span class="ex" lang="de">Das Leib-Seele-Problem</span>” (328–396; zie over 1 en 2 de laatste noot) lezen wij aangaande de heterogeneïteit -tussen lichaam en geest op bl. 365: „<span lang="de">Da wird im Anschluss an alte metaphysisch-erkenntnistheoretische Vorstellungen gesagt, -Seelisches und Körperliches könnten nicht aufeinander wirken, weil sie so völlig verschieden -seien. Dies zu Descartes’ Zeiten gewichtige Argument ist freilich in unseren Tagen -zurückgetreten; das hängt mit dem Wandel der Kausalauffassung zusammen.</span>” Volkomen juist—zolang de materie een reale blijft. Maar als <span class="sc">Becher</span> op p. 366 dan vraagt: „<span lang="de">Wer sagt uns, dass dagegen Seelisches und Körperliches wegen ihrer Verschiedenheit -nicht aufeinanderwirken können, wo wir gegenseitige Beeinflussung verschiedener Realitäten -doch sonst überall sehen? Nur die Erfahrung könnte uns belehren, dass zwischen Seelischem -und Körperlichem ein Wirkungszusammenhang unmöglich ist.</span>”, dan moet het antwoord luiden: De <span class="ex">kenniskritiek</span>, die ons leert, dat en waarom het lichamelike niet tot de „<span lang="de">Realitäten</span>” behoort, dat en waarom „<span lang="de">einordnen</span>” van „<span lang="de">das Seelische</span>” „<span lang="de">in den Naturzusammenhang</span>” (p. 380) even onnodig als onmogelik en ondenkbaar is, gelijk diezelfde kenniskritiek -de onmogelikheid leert van <span class="sc">Becher</span>’s „<span lang="de">Möglichkeit eines Zusammenwirkens körperlicher und seelischer Faktoren im Gehirn</span>” (327) en wederom de kenniskritiek het als een illusie van <span class="sc">Becher</span> moet kenschetsen, als hij meent (366): „<span lang="de">Wird eine spiritualistische Deutung der physischen Erscheinungen anerkannt, so kommen -sich der parallelistische Monismus und die Wechselwirkungslehre so nahe, dass eine -Aussöhnung der Gegner nicht unmöglich erscheint.</span>” Van die „<span class="ex" lang="de">Versöhnung von Parallelismus und Wechselwirkungshypothese</span>” toch kan geen sprake zijn—zolang wederkerige causaliteit, <span class="pageNum" id="pb242">[<a href="#pb242">242</a>]</span>Wechselwirkung, tussen geest en stof onmogelik blijft. Ja—als de „<span lang="de">Wechselwirkungslehre</span>” deze zou laten vallen.… als zij „<span lang="de">die Materie spiritualistisch deutet</span>” en dus haar Wechselwirkung tussen geest en stof <span class="ex">vervangt</span> door die tussen geest en het onstoffelik <span class="ex">reale</span> der stof, als zij gaat zeggen (367): „<span lang="de">Das uns bekannte Seelenleben steht.… in Kausalbeziehung zu jenem Seelischen, das nicht -in unserem Bewusstsein gegeben ist, das physischen Erscheinungen zugrunde liegt.</span>”—dan is zij op hetzelfde ogenblik, niet het parallelisme genaderd, maar.… <span class="ex">parallelisme geworden</span>! En zelfs al neemt gij nu, zuiver dogmaties, „materielle [?] <span lang="de">Dinge-an-sich</span>”, „<span lang="de">Atome-an-sich</span>” aan (373)<a class="noteRef" id="xd31e16772src" href="#xd31e16772">58</a> en <span lang="de">Wechselwirkung</span> tussen deze en ons zieleleven (374), dan nòg houdt ge een zuiver parallelisme t.a.v. -zieleleven en stof (die geen Ding-an-sich, maar „<span lang="de">Erscheinung</span>” is.… en blijft), tenzij ge de natuurwetenschappelike „stof” zelf voor dat <span lang="de">Ding-an-sich</span> houdt, maar dan zijt ge wederom zuiver realisties overgangsman, causalist, <span lang="de">Wechselwirkungstheoretiker</span>. En daar dit wel uw bedoeling zal zijn (vgk. de laatste noot), staat dan inderdaad -uw „<span lang="de">Auffassung der Wechselwirkungslehre wohl näher als dem Parallelismus.</span>” Schrijft gij echter (374/5): „<span lang="de">Mit den materiellen Dingen-an-sich, dem Seelenleben, und den in diesem enthaltenen -Sinneswahrnehmungen eines Teiles der materiellen Dinge-an-sich kommen wir in der Wissenschaft -durchweg aus.</span>” en meent gij: „<span lang="de">Statt von einer Versöhnung des Parallelismus mit der Wechselwirkungslehre könnte man -also vielleicht besser von einer Überführung des ersteren in die letztere sprechen.</span>”, dan vergeet gij tweeërlei: -</p> -<p>1<sup>o</sup>: <span lang="de">Wechselwirkung</span> wordt niet, wordt nooit bestreden <span class="pageNum" id="pb243">[<a href="#pb243">243</a>]</span>door enig krities parallelist (naar ook <span class="sc">Erhardt</span> waant in zijn „<span class="ex" lang="de">Psycho-physischer Parallelismus und erkenntnistheoretischer Idealismus</span>”) tussen geest en het onstoffelik reale der stof, maar uitsluitend tussen geest en -stof. -</p> -<p>2<sup>o</sup>: Geen wetenschap, allerminst natuurwetenschap of physiologie, bekreunt zich om uw -dogmatiese „<span lang="de">materielle Dinge-an-sich</span>”. Natuurwetenschap bemoeit zich uitsluitend met de natuur, d.w.z. met de materie, -het phaenomeen, de waarneembare wereld zelf en niet, nooit of nergens met haar onwaarneembaar -reale of substraat. -<span class="pageNum" id="pb244">[<a href="#pb244">244</a>]</span> </p> -</div> -</div> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e11840"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11840src">1</a></span> Beter m.i. ware nog „<span class="ex">psychisties</span>” (zo ook <span class="sc">Stumpf</span>) i.p.v. „psychies”, 1<sup>o</sup>. wijl elk monisme qua leer „psychies” is en 2<sup>o</sup>. als tegenstelling tot „<span class="ex">materialisties</span>” (niet materieel) monisme. <a class="fnarrow" href="#xd31e11840src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e11858"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11858src">2</a></span> Zelfs het begrijpen lukt een realist trots al zijn schranderheid en hooggeleerdheid -ongeveer nooit. Zo verwart b.v. Prof. <span class="sc">Bolland Heymans’</span> geestelik substraat, zijnsgrond of reale van de hemellichamen, als éénheid gedacht -(„aardgeest” enz.) met de sterreleidende spoken van een Mevrouw <span class="sc">Blavatsky</span>, die „óók” (sic) gewaagt van „<span lang="en">celestial bodies propelled and guided by intelligences</span>”! Stel u voor, lezer, een psychist, die lichamen (nog wel reële lichamen) zou laten -voortdrijven door geesten (nog wel geesten in de ruimte)! Vgk. bl. 203 noot 1), hoe -Prof. <span class="sc">Bolland</span> in dezelfde geest <span class="sc">Kant</span>’s beroemde aanduiding der mogelikheid van monisties psychisme: identiteit van subjekt -en reale der materie, profaneert met <span class="sc">Büchner</span>’s materialistiese identiteit van „geest” en „natuur”, alias „kracht” en „stof”. <a class="fnarrow" href="#xd31e11858src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e11910"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11910src">3</a></span> Wie b.v. schrijft: „Onze zintuigelijke indrukken worden ontvangen door den geest. -Zij gaan daarmede over in gewaarwordingen”.… is op z’n best Lockiaan, al lanceert -hij tegen <span class="sc">Locke</span> de wijsheid, dat ook de primaire eigenschappen „subjectief” zijn, immers: „Ook de -grootte, primaire qualiteit, verandert door veranderd standpunt van den waarnemer”! -Ik zie de glimlach, waarmee <span class="sc">Locke</span> zijn docent zou gevraagd hebben: „Dus u ontkent de objectieve grootte van b.v. een -meter?” En ik vrees, dat zelfs de goede <span class="sc">Berkeley</span> zijn lachen niet had kunnen laten op de vraag van deze criticus: „En zijn er geen -dingen <i>buiten</i> ons, <i>waar zijn dan de geesten</i>, door Berkeley met nadruk van de voorstellingen onderscheiden”! <a class="fnarrow" href="#xd31e11910src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e11926"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e11926src">4</a></span> In verband met Opm. <b>15</b> verschaffe men zich nu zelf eens het hoge kritiese genot, de ingewikkelde knoop van -onmogelikheden te ontwarren, waarin <span class="sc">Lotze</span>’s realisme (<span class="ex" lang="de">Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele</span>, p. 349) zich verstrikt met zijn „<span lang="de">Localzeichen</span>” als <span class="ex">etiket</span> of <span class="ex">stempel</span>: Ik (de ziel) kan een onbekende bibliotheek-ordening (de „werkelike” ruimtewereld) -al zijn mij de boeken in koffers doorééngepakt toegezonden (zenuwbeweging, hersencellen) -precies reconstrueren (ruimtewereld-waarneming) als ik maar de geletterde etiketten -op de boeken (onruimtelike <span class="pageNum" id="pb166n">[<a href="#pb166n">166</a>]</span>„Localzeichen”).… kan lezen en.… vertalen! „<span lang="de">So packt man viele Briefe zusammen, und am Empfangsort lässt sich der Ort ihres Abganges -aus dem aufgedrückten Stempel gleich gut erkennen, welches auch die Art ihrer Beförderung -gewesen sein mag.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Elders, zonder beeld: „<span lang="de">Überall wird das Extensive in Intensives verwandelt, und aus diesem erst muss die -Seele eine neue innerliche Raumwelt konstruieren.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e11926src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12025" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12025src">5</a></span> <span class="sc">Bergson</span> gewaagt van „<span lang="fr">notre corps</span>” als van „<span lang="fr">notre esprit</span>”. <span lang="fr">Nous, corps, esprit</span>—drie, twee of één? B. zelf noemt z’n boek tans (1911): „<span lang="fr">nettement dualiste. Mais.…</span>”. Tekenend! <a class="fnarrow" href="#xd31e12025src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12065"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12065src">6</a></span> In „<span class="ex" lang="fr">Les grands Philosophes français et étrangers</span>”, VIII (1911) heet <span class="sc">Bergson</span> „<span lang="fr">le seul philosophe de premier ordre qu’aient eu la France depuis <span class="ex">Descartes</span> et l’Europe depuis <span class="ex">Kant</span></span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e12065src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12432"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12432src">7</a></span> Noemt men het zedelike „prakties”, dan zou men deze uitspraak zelfs niet „pragmatisties” -genoeg moeten achten! <a class="fnarrow" href="#xd31e12432src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12467"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12467src">8</a></span> Zo ligt heel <span class="sc">Simmel</span>’s realisme in deze 8 woorden van zijn <span class="ex" lang="de">Hauptprobleme der Philosophie</span> (p. 113): „<span lang="de">Seele und Welt und deren Abbild im Erkennen</span>”—ja, feitelik reeds in de 3 woorden van zijn werkelikheid: „<span class="ex" lang="de">Subjekt und Objekt</span>”, vgk. boven bl. 158 en noot ¹) ald. <a class="fnarrow" href="#xd31e12467src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12643"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12643src">9</a></span> De tegenstelling tussen <span class="ex">juist</span> en <span class="ex">waar</span>, o.a. bij Dr. J. D. <span class="sc">Bierens de Haan</span>, vinde hier slechts pro memorie vermelding. <a class="fnarrow" href="#xd31e12643src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12665"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12665src">10</a></span> De elektronenleer maakt er immers reeds hele werelden van, zodat de natuurwetenschap -al weer te rekenen krijgt met andere—<span class="ex" lang="la">monades physicae</span>. Deze laatste zijn niet verdwenen—en zullen nooit verdwijnen. <a class="fnarrow" href="#xd31e12665src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12692"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12692src">11</a></span> In weer andere zin noemt men ook wel het bestaan van elk <span class="ex">ander ik</span> slechts „hypothese”, d.w.z.: een ander ik behoort principieel niet tot de wereld -der mogelike ervaring, kan dus nooit door waarneming bewezen worden. <a class="fnarrow" href="#xd31e12692src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e12859"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e12859src">12</a></span> Hoogst vermakelik is het, hoe de materialist A. <span class="sc">Rau</span> met „<span class="ex">Der moderne Panpsychismus</span>” bedoelt en bestrijdt.… <span class="sc">Ziehen</span>’s onbegrepen bewustzijns-materialisme! Tussen materialist en materialist blijkt dan -toch ook nog een verschil, trots alle verwantschap, als tussen broeder en broeder! <a class="fnarrow" href="#xd31e12859src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13022"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13022src">13</a></span> Ver beneden <span class="sc">Spinoza</span> blijft <span class="sc">Fechner</span>, waar hij hem zijn zuiver parallelisme wil verwijten (dat geen teleologies ingrijpen -in de natuur toelaat) omdat men toch „<span lang="de">beliebig von Standpunct wechseln</span>” kan. Daar als elders (vooral in het einddeel III: 356 tot het slot van zijn <span class="ex">Zend-Avesta</span>, zijn kerkelik-klinkende 12 stukken des geloofs, bijbeluitleg en woordenkeus, waarmee -hij voor een orthodox christen toch de wijsgerige heiden blijft, die uit hem als uit -<span class="sc">Goethe</span> gegroeid is, en voor een heiden de christen, die nog in hem steekt) blijft hij de -halve theoloog tegenover de hele filosoof <span class="sc">Spinoza</span>, die niet (als <span class="sc">Fechner</span>) „<span lang="de">zwischen beiden hin und her schlingt</span>”—immers juist zulk „heen en weer slingeren”,—<span lang="he" class="hebr">זלל</span>—. wel voorvaderlik zal hebben veracht. <a class="fnarrow" href="#xd31e13022src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13103"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13103src">14</a></span> Over <span class="sc">Fechner</span>’s belangwekkende onsterfelikheidsleer, gelijk over zijn originele vergeldingsvoorstelling -hoop ik elders het mijne te berde te brengen. <a class="fnarrow" href="#xd31e13103src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13122"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13122src">15</a></span> Wij missen een Hollands woord voor psychies, <span class="ex" lang="de">seelisch</span>, dat tot ziel staat, als geestelik (niet geestig!) tot geest, stoffelik (niet stoffig!) -tot stof. Zulk een woord hebben wij nodig, nog afgezien van het „zielig” misbruik, -dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> maakt van dat gemis.—Ik vorm dus een nieuw woord daarvoor. De keus gaat tussen zielelik -(à la geestelik) en ziels, oude spelling zielsch, à la aards van aarde, hoofs (tegenover -hoffelik) van hof. Ik kies <span class="ex">ziels</span> en zal dat voortaan gebruiken en dus b.v. bij het parallelisme van de stoffelike -en de zielse reeks spreken. <a class="fnarrow" href="#xd31e13122src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13147"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13147src">16</a></span> Zoekt dan Dr. <span class="sc">Dèr Mouw</span> zelf (p. 238) „een uitweg uit Hartmann’s aporien”—wij bieden hem die, maar het is -meteen een uitweg uit.… <span class="sc">Hartmann</span> en „niet met behulp van Hegel”, integendeel, met behulp van <span class="sc">Kant</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e13147src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13245"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13245src">17</a></span> Wil men Nederlandse woorden, dan zou men deze alomgeldige Latijns-Frans-Engelse term -moeten vervangen door het heel wat minder doorzichtige: <span class="ex">stofwerkelikheidsgeloof</span>, of door een omschrijving als: leer, die de stof voor werkelikheid (realitas) houdt, -die onafhankelik van mogelik waarnemen en denken bestaat. -</p> -<p class="footnote cont">Zo hebben wij ook in die term „<span class="ex">materie-realisme</span>” onze goede grond om het werkelike als substratum te blijven noemen <span class="ex">het reale</span> van zijn phaenomeen, dus te spreken van het onstoffelik reale der materie, al gebruikt -b.v. Prof. <span class="sc">Bolland</span> dit woord naar zijn etymologie voor het „zakelike”, stoffelike, in tegenstelling -tot het „werkelike” (van b.v. zijn „wezen” of „begrip”). Zo is dus het materie-realisme -de leer, die de materie voor realiteit, voor een reale houdt.… en die dus een reale -(= substraat) der materie loochent. <a class="fnarrow" href="#xd31e13245src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13394"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13394src">18</a></span> Zo toont Prof. Dr. <span class="sc">Max B. Weinstein</span>, hoe degelik hij georiënteerd is omtrent „<span class="ex" lang="de">Welt- und Lebensanschauungen</span>”, waar hij in deze trant besluit (p. 484): „<span lang="de">Die rein materialistische [Anschauung] mag schon kein Mensch mehr.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Volgens Prof. zal het met de „energetische”, „<span lang="de">so bestechend sie ist</span>”, wel net zo gaan. Wat dan? „<span lang="de">Spinozas Anschauung in Verbindung mit Kants Transzendentalismus scheint mir allem -am besten gerecht zu werden</span>”.… Voortreffelik—maar.… voorzichtig een weinig, zelfs met een supra-materialistiese -Spinozist-Kantiaan: „<span lang="de">Sie bietet noch den ungeheuren Vorteil, dass wir sie so leicht fortführen und erweitern -können, wie <span lang="nl">[schrik niet]</span> Haeckels Beispiel zeigt. In der Tat <span lang="nl">[let nu op]</span> müssen wir jetzt schon sagen, dass der allgemeinen Substanz für <span class="pageNum" id="pb187n">[<a href="#pb187n">187</a>]</span>unsere Welt mindestens drei Attribute zukommen: Geist, Energie, Materie (oder was -für Materie stehen kann). Die allgemeine Substanz soll ja unendlich viele Attribute -haben. So ist es durch nichts ausgeschlossen, dass unsere Welt in der Tat diese drei -oder vielleicht noch mehr <span lang="nl">[wel ja, waarom niet]</span> Attribute ausmacht [?].</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Prof. Dr. <span class="sc">Max B. Weinstein</span> is dus gelukkig aangeland bij <span class="sc">Haeckel</span>’s jongste drieéénheid, zijn trialisme van „Psychom”, Stof en Kracht (uit zijn „<span class="ex" lang="de">Lebenswunder</span>”—een soort amendement op de „<span class="ex" lang="de">Welträtsel</span>”, waar de „kracht” nog als geest moet fungeren.… maar <span lang="fr">avec <span class="sc">Haeckel</span> il y a des accommodements</span>), alias bij.… een <span class="ex" lang="de">unrein materialistische Anschauung</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e13394src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13684"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13684src">19</a></span> Vgk. de voorrede en b.v. <span class="sc">Dilthey</span>’s <span class="ex" lang="de">Das Wesen der Philosophie</span> (in de <span class="ex" lang="de">Kultur der Gegenwart</span>). <a class="fnarrow" href="#xd31e13684src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13698"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13698src">20</a></span> Hegeliaans-theologies natuurrealisme met „<span lang="de">Natur</span>” als „<span lang="de">Vorstufe</span>” van „<span lang="de">Geist</span>” en „<span lang="de">das seelische Leben.… bis dahin ein blosser Anhang des Naturprozesses</span>”. Zijn anti-naturalisme dan ook, als bij de meeste realisten (vgk. ten onzent Dr. -<span class="sc">J. D. Bierens de Haan</span>) ethiese appreciatie i.p.v. kennistheoretiese demonstratie. Als theoloog noemt hij -het anti-relativisme, objectivisme, eenvoudig.… religie, en omgekeerd het anti-religieuse -even eenvoudig.… relativisme, individualisme, subjectivisme. -<span class="pageNum" id="pb189n">[<a href="#pb189n">189</a>]</span></p> -<p class="footnote cont">Ziehier de synthese van <span class="sc">Eucken</span>’s werkelikheidsleer en geschiedenisfilosofie in 3 trekken: -</p> -<p class="footnote cont">niet enkel beweging (tijd—„<span lang="de">Bloss-menschliches</span>”—relativisme enz.), -</p> -<p class="footnote cont">niet enkel zijn (eeuwigheid—„<span lang="de">Geist</span>”—religie enz.), -</p> -<p class="footnote cont">maar tijdelike, menselike verwerkeliking van het eeuwige, goddelike: „<span lang="de">Aktivismus</span>”—„<span lang="de">ethischer Charakter der Geschichte</span>”. -</p> -<p class="footnote cont">Op deze „verwerkeliking” (in de ware zin van „ver-”) van geestelike waarden, van idealen -als „de waarheid” en derg. staat <span class="sc">Eucken</span>’s „objectief idealisme”—en ligt er mee omver. Onze natuur- en geesteswettelikheid -daarentegen stelt „<span lang="de">der blossen Bewegung und ihrem zerstörenden Relativismus</span>” de zuiver empiriese, niet ideologiese, weerlegging in de weg. -</p> -<p class="footnote cont">Over <span class="sc">Eucken</span> spreken we nader. <a class="fnarrow" href="#xd31e13698src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13760"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13760src">21</a></span> Stelt in „<span class="ex">Darwinisme en Democratie</span>” een uitnemende geestelik-maatschappelike selectieleer naast en tegenover de natuurlik-organiese.… -maar definieert de ziel zelf—„dat netelige begrip”—zuiver <span class="ex">naturalisties</span> als „reactie der (levende) stof op prikkels” (p. 193 als p. 34), zodat het <span class="ex">physieke</span> wezen een ziel „heeft” (vgk. p. 193: „Hoe meer ziel een wezen rijk is”.… 199: „geestelijk -nieuw bezit wordt door het fysieke individu verkregen”.…) en nog wel <span class="ex">verkregen</span>, <span class="ex">verworven</span> heeft.… selectories, door een ontwikkeling uit het „onbezielde molecuul” van p. 212, -dus dank zij allerlei influxus psychicus (vgk. p. 196, 211 etc.), dank zij een <span class="ex">dualisme</span> met anti-natuurwetenschappelike „<span lang="de">Wechselwirkung</span>” van „beide evoluties”, „de fysieke en de geestelijke” (191): „Het natuurwetenschappelijke -en geestelijke proces zijn daardoor in voortdurende wisselwerking.” Immers—„fysieke -en geestelijke evolutie [van de mens] loopen.… verward dooreen”—altans in dit boek. -Want zonder deze zijn dualistiese inkonsekwentie zou dit monisties-gezind realisme, -met zijn „subjectivistisch weten” van „objectivistische” verschijnselen en eigenschappen -(pp. 34, 53, 192, 422 etc.), met zijn „geestelijke zijde” van het „stoffelijk materiaal” -(p. 38) of zijn „geestelijke zijde van sommige aangeboren psycho-physieke bezittingen” -(255), met zijn stoffelik „substraat”: „zielswerking zit slechts in zintuigelijk waarneembare -<span class="pageNum" id="pb190n">[<a href="#pb190n">190</a>]</span>voorwerpen” (35), en ideeën „in hoofden” (hun „stoffelijk hulsel”), als „inhoud van -hersencellen”, „stevig in heur zenuwcellen vastgelegd”, met zijn „evolutie van aangeboren -geestelijke eigenschappen” en „van de haar begeleidende <span class="corr" id="xd31e13787" title="Bron: bazis">basis</span> of beter: van heur ander uiterlijk: zenuwstof”.… tot konsekwent psychophysies <span class="ex">materialisme</span> vervallen, gelijk het nu reeds op bl. 300 <span class="sc">Steinmetz</span> moet toegeven: „Het denkbeeld kan juist zijn”.… -</p> -<p class="footnote cont">Zo lijdt dit mooie boek, dat overvloeit van jonge wijsheid en van (<span lang="fr">les défauts de ses qualités</span>) bekoorlik-vermetele jeugdzonden tegen ethica en kennisleer, aan een realisme, dat -zijn eigen monisties parallelisme moet breken, op straffe van ongewild materialisme, -door het ongewild dualisme van zijn „<span lang="de">Wechselwirkung</span>”, waarmee heel zijn selectore geestesinvloed staat en valt; zo zou het zijn tweeledig -doel: enerzijds de sociologie in ’t algemeen en zijn sociologiese selectie-leer in -’t biezonder van alle naturalisme zuiver te houden, anderzijds echter ook „het vurig -begeerde monisme”, dat evenmin aan de natuurwetenschap als aan zich zelf dualistiese -stenen des aanstoots in de weg wil leggen, slechts en in énen bereiken, <span class="ex">als het zijn realisme krities overwon</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e13760src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13891"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13891src">22</a></span> Treffend karakteriseert één zinnetje heel dit realisties dilemma, waarop de jongste -„Theorie” (verwant met het begrip „Methode” der Neo-kantianen), die van Dr. <span class="sc">Viktor Kraft</span>, <span lang="de"><span class="ex">Weltbegriff und Erkenntnisbegriff</span>, Eine erkenntnistheoretische Untersuchung</span> (1912), neerkomt (p. 229): „<span lang="de">Allerdings in <span class="ex">welcher</span> Weise sich das Seelische dem System der Natur anfügt oder einfügt, das ergibt eine -eigene Frage und eine neue, spezifische Aufgabe des Realismus. Eine materialistische -Abhängigkeit von Vorgängen der körperlichen Welt und eine indeterministische Selbständigkeit -des Seelenlebens sind die Gegensätze, zwischen denen man dann zu entscheiden hat.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Vgk. ook p. 72/3 over geest en natuur: „<span lang="de">Sie bilden dann zwei nicht nur verschiedenartige, sondern auch selbständige Gebiete -der Wirklichkeit, von denen jedes seine eigene Art von Geschehensbestimmtheit hat: -ein Reich der Ursachen und ein Reich der Motive, ein Reich der absoluten Notwendigkeit -und ein Reich wenigstens einer relativen Freiheit, relativ—denn die Bestimmtheit des -Seelischer. durch körperliches Geschehen <span lang="nl">[let wel]</span> in der Wahrnehmung bleibt ja doch immer bestehen.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e13891src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13920"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13920src">23</a></span> In de theologie is het indeterminisme ook de ministeriële verantwoordelikheid van -de mens voor een onschendbare Soeverein. <span lang="en">The King can do no.… wrong!</span> <a class="fnarrow" href="#xd31e13920src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13946"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13946src">24</a></span> Antimaterialistiese eigengerechtigheid geeft graag aan voorkeur voor „stoffelike” -goederen, „zinnelike” genietingen enz. boven „geestelike” <span class="pageNum" id="pb195n">[<a href="#pb195n">195</a>]</span>waarden de fraaie naam „zedelik materialisme”. Natuurlik heeft dit met de tegenstelling -dualisme—materialisme of idealisme—materie-realisme niets te maken. <span lang="la">Intra muros peccatur et extra.</span> Wel zijn er, meen ik, nog oorden en kringen, waar een materialistiese <span class="ex">belijdenis</span> reeds heel wat meer zedelik „idealisme” vergt, dan de meest „idealistiese” kerkelike -confessie. <a class="fnarrow" href="#xd31e13946src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e13999"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e13999src">25</a></span> Vgk. Opm. 33 en b.v. <span class="sc">Schneider</span>’s bekende werken „<span class="ex" lang="de">Der thierische Wille</span>” en „<span class="ex" lang="de">Der menschliche Wille</span>”. Volgens deze materialist zijn het „<span lang="de">die psychischen [alias: „durch Bewusstseinserscheinungen bestimmten”!] Bewegungen</span>”, die „<span lang="de">das Thier von dem Vegetabil unterscheiden</span>”. Evenwel „<span lang="de">sind auch die psychischen Bewegungen so gut wie die rein physiologischen durch die -materielle Organisation, durch histologische und physiologische Verhältnisse bedingt, -sie wären nicht möglich, wenn der betreffende Nervenmechanismus nicht gegeben wäre</span>”. Maar ze zijn toch „<span lang="de">auch</span>” door <span lang="de">Bewusstseinserscheinungen „bedingt”</span> en immers „<span lang="de">bestimmt</span>”! Ja, zelfs „<span lang="de">e[n]tweder ganz</span>” [sic!] <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">oder doch zum Theile</span>”! Zo spreekt hij van „<span lang="de">das psychische Nervensystem</span>”, terwijl een „<span lang="de">Körper Gefühl besitzt</span>”, het <span lang="de">Gefühl</span> komt „<span lang="de">durch Verbindungen der Stoffe zu Stande</span>”, i.p.v. „<span lang="de">Eigenschaft der Materie überhaupt</span>” of „<span lang="de">jedes Atoms</span>” te zijn. Aldus ontstaat zijn materialisties „probleem” en het bijbehorend „ignorabimus”: -„<span lang="de">Wie es möglich ist, dass eine chemische Verbindung fühlen kann, ist uns in jedem Fall -ebenso unbegreiflich, als das Dasein der Materie.</span>” (à la <span class="sc">Haeckel</span>’s „<span lang="de">Substanz-problem</span>”!). Trouwens, met „<span lang="de">letzten Ursachen</span>” moet „<span lang="de">reale Wissenschaft</span>” zich niet ophouden, slechts met „<span lang="de">erkennbaren Bedingungen</span>”, ergo: „<span class="ex" lang="de">Das Gefühl hat seine Ursache in der Organisation resp. im Blut, oder allgemeiner, -im thierischen Lebensprocess.</span>” „<span lang="de">Wir wissen nur und können nur sagen, dass das Bewusstseins- resp. Gefühlsvermögen -eine Eigenschaft des Nervensystems,.… dass es eine <span class="ex">Eigenschaft des thierischen Lebensprocesses</span> ist.</span>” of „<span lang="de">Dass die verschiedenen Gefühle und Triebe in der Thätigkeit <span class="pageNum" id="pb197n">[<a href="#pb197n">197</a>]</span>des Gehirnes ihren Grund haben</span>”. Hoe zou anders <span lang="de">Vererbung der Gefühle und Triebe</span> mogelik zijn?—Welnu, zulk een <span lang="de">fühlende</span> chemiese verbinding is dan „<span lang="de">einfach aus der natürlichen Zuchtwahl hervorgegangen</span>” als „<span lang="de">zweckmässig</span>” enz. enz. en de betekenis, noodzakelikheid en waarde van de verschillende <span lang="de">Gefühle</span> en <span lang="de">Triebe</span> wordt dan uitvoerig en veelal voortreffelik behandeld. -</p> -<p class="footnote cont">Aan een leek als <span class="sc">Schneider</span> gunnen wij dan de spot met denkers over oordelen a priori, vooral wanneer hij er -zelf bij vertelt: „<span lang="de">Die Welt hat keinen Anfang und kein Ende. Jeder Vorgang hat immer wieder einen neuen -Vorgang zur Folge, und das geht ins Unendliche.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e13999src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14162"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14162src">26</a></span> Tot mijn „resultaten” behoort hoop-ik ook, dat ik nu zonder uitleg toch zonder vrees -voor misverstand gebruik kan maken van de kennisleer-termen als substraat en phaenomeen, -immanent en transcendent, dogmaties en transcendentaal. -</p> -<p class="footnote cont">Wij onderscheiden dus nu de éne natuur als objectief phaenomeen zuiver zowel van het -individuele („subjectieve”), van alle voorstellingen aangaande de natuur, als van -de éne werkelikheid, il concreto, zoals het Italiaans zegt, gelijk wij dienovereenkomstig -het éne subjekt der natuur zuiver onderscheiden zowel van elk mens-individu als van -enige konkrete Al-geest.—We zullen dus <span class="sc">Busse</span>’s beide realistiese misvattingen vermijden, die voor <span lang="de">Die Nachteile des Parallelismus</span> mede verantwoordelik zijn in zijn G. u. K., p. 158: „<span lang="de">Verwandeln sich auf idealistischem Boden die realen physischen Prozesse in <span class="ex">Vorstellungen</span> solcher Prozesse.…</span>” en p. 164: „<span lang="de">Streng genommen dürfen wir von dem physischen Kosmos im Singular überhaupt nicht sprechen, -sondern er ist so oftmals vorhanden, als Bewusstseine vorhanden sind, welche sinnliche -Wahrnehmungen haben und sie objektivieren können.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e14162src" title="Ga terug naar noot 26 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14191"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14191src">27</a></span> Al een heel ongelukkige naam, daar juist elke <span class="ex">ruimtelike</span> verhouding, elke „evenwijdigheid” is uitgesloten. Maar de naam drukt nu eenmaal door -een aanschouwelik beeld de uitsluiting van elke overgang uit, van elke „influxus”, -elke <span class="trans" title="metabasis eis allo genos"><span lang="grc" class="grek">μεταβασις εἰς ἀλλο γενος</span></span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e14191src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14233"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14233src">28</a></span> G. u K. p. 402: „<span lang="de">Die Natur ist schliesslich nicht das Weltganze, sondern nur ein Teil desselben, der -der Ergänzung durch einen anderen Teil—die seelische Welt—bedarf.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Ziedaar de realistiese grondfout waarmee <span class="sc">Busse</span>’s boek staat en valt. <span class="sc">Busse</span>’s „idealisme” is dan ook het realistiese voorstellings-idealisme, meermalen in mijn -werk aan- en afgewezen, dat „<span lang="de">die ganze Körperwelt Erscheinung für <i>mein</i> sie vorstellendes Bewusstsein</span>” noemt (p. 18 en evenzo p. 20) en waant, dat het „standpunt” der „idealistisch-spiritualistischen -Weltanschauung” de lichamen door voorstellingen van de lichamen vervangt (p. 145 en -p. 158 en passim, vgk. noot ¹) bij vor. bl.) en aldus van de physieke reeks (de phaenomena) -maakt: „<span lang="de">die Vorstellungen der körperlichen Phänomene</span>” (p. 146) en van de hersenen „<span lang="de">die Vorstellungen der Gehirnprozesse</span>” (147), zodat die physische Seite „<span lang="de">ja in Wahrheit auch eine psychische ist</span>” (146), het fundamentele misverstand, waarop heel zijn betoog tegen „Der idealistisch-monistische -Parallelismus” (144–174), tegen <span class="sc">Paulsen</span>, <span class="sc">Ebbinghaus</span> en <span class="sc">Heymans</span> steunt en in ’t niet zinkt, waardoor zijn polemiek speciaal <span class="sc">Heymans</span> niet eens bereikt, laat staan weerlegt, waarbij dan nog komt, dat het begrip van -de materie als <span class="ex">mogelike</span> waarnemingsinhoud van een immers slechts <span class="ex">denkbeeldig</span> universeel subjekt ontbreekt, een gebrek, waaraan <span class="sc">Busse</span> zijn 2 foutieve argumenten ontleent tegen het parallelisme van psychiese realiteit -en physies phaenomeen: 1<sup>o</sup>. de onvolledigheid der physiese reeks (zo deze nl. van werkelike subjekten, werkelike -waarneming afhankelik wordt gedacht), 2<sup>o</sup>. de niet-gelijktijdigheid van reale en phaenomeen (zo dit laatste nl. als werkelike -waarneming i.p.v. als ideële mogelike waarnemingsinhoud wordt geduid). Zo blijft voor -hem het parallelisme op z’n best een hylozoïsme, realistiese stofbezieling (366–368, -379)—en treft zijn verweer en zijn oordeel alleen dit laatste—zonder het niet-realisties, -krities <span class="pageNum" id="pb200n">[<a href="#pb200n">200</a>]</span>parallelisme te deren of zelfs maar te zien.—Heel het boek is dogmaties-realisties, -<span class="ex">dus</span> causalisties gebleven, trots de hoffelike buiging, waarmee de kritiek, het idealisme, -z’n afscheid krijgt, van meet af, als te moeilik en diepgaand, te gecompliceerd en -te abstrakt enz. („<span lang="de">wissenschaftlich unanfechtbar aber schwer anwendbar</span>” enz.—zie 18–21—en hoe wij juist al die zwarigheden en Einwände, die <span class="sc">Busse</span> laat staan, hebben aangepakt en opgeheven) en trots de „idealistisch-spiritualistische” -toegift der paar bladzijden <span lang="de">Schlussbetrachtung</span>, die een los aanhangsel blijft, dat niets meer kan goed maken. Zo blijft <span class="sc">Busse</span> ten einde toe een trouw discipel van zijn meester <span class="sc">Lotze</span>, wie soortgelijk verwijt treft t.a.v. zijn <span class="ex">Mikrokosmus</span>. Ook daar komt de ruimte- en materie-kritiek te laat, eerst in deel III, boek IX, -hoofdstuk II, bl. 489 vv., nadat reeds in I: III: I bl. 314 vv. <span class="ex" lang="de">Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele</span>.… realisties, dus dogmaties, dus causalisties behandeld is en zonder dat ze meer -terug kan werken op <span class="sc">Lotze</span>’s realistiese waarnemingsleer, reeds in boek II gegeven, bl. 182, 193, 357, 412.—Is -de kritiek niet de zuurdesem, die heel het denken doortrekt, dan is ze niets dan een -lafgeworden zout. <a class="fnarrow" href="#xd31e14233src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14374"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14374src">29</a></span> Het is dus niet „idealistieser” (naar een veelverspreid misverstand b.v. bij <span class="sc">Busse</span>, G. u. K. p. 4/5), maar juist „materie-realisme”, de natuur uitsluitend als phaenomeen -<b>voor</b> <span class="ex">haar subjekt</span>, dus als mogelike waarnemingsinhoud, te beschouwen, in plaats van daardoor tevens -als phaenomeen <b>van</b> <span class="ex">haar reale</span>, dat die waarnemingen veroorzaakt! Deze opmerking geldt zowel het Marburger Neo-kantisme -als het gewaarwordingsmaterialisme. <a class="fnarrow" href="#xd31e14374src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14398"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14398src">30</a></span> Materie-realist zijn <span class="ex">dus</span> b.v. <span class="sc">Hartmann</span>, <span class="sc">Busse</span>, <span class="sc">Wartenberg</span>, <span class="sc">Rickert</span>, <span class="sc">Jerusalem</span>, <span class="sc">Bolland</span>, <span class="sc">Bergson</span>, <span class="sc">Stumpf</span>, <span class="sc">James</span>, <span class="sc">Rehmke</span>, <span class="sc">Erhardt</span>, <span class="sc">Becher</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e14398src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14530" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14530src">31</a></span> Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s begrip brengt door zijn noot op bl. 507, uitg. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex">Geschichte der Philosophie</span>, deze <span class="sc">Kant</span>’s immaterialistiese <span class="ex">identiteit</span> van geest en substratum der materie in het compromitterend gezelschap enerzijds van -<span class="sc">Büchner</span>’s materialistiese „identiteit” van <span lang="de">Geist und Natur, Logik und Mechanismus, Kraft und Stoff</span> (met de „<span lang="de">Vernunft oder Geistestätigkeit</span>” als „<span lang="de"><i>Spiegel</i>, welcher das All zurückwirft</span>”!) en anderzijds van Aristoteliaans-Hegeliaanse waarnemingsdogmatiek, die de gewaarwording -passief en aktief in énen noemt, passief als „<span lang="de">Einwirkung von aussen</span>” en aktief door „<span lang="de">die Tätigkeit.… diesen passiven Inhalt zum Seinigen zu machen</span>”! <a class="fnarrow" href="#xd31e14530src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14578" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14578src">32</a></span> Zo vervalt ook voor <span class="sc">Kant</span> als voor <span class="sc">Wundt</span> en <span class="sc">Heymans</span> en elk niet-realist het befaamd argument tegen het lichaam als phaenomeen van de -geest: de samengesteldheid van het organisme tegenover de eenheid van het bewustzijn. <a class="fnarrow" href="#xd31e14578src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14604"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14604src">33</a></span> Altans ook door <span class="sc">Busse</span> niet in zijn <span class="sc">Kant</span>-duiding, G. u. K. p. 110 ss., speciaal p. 116 over de 2e druk: „<span lang="de">Hier ist aber auch nicht die schwächste Spur einer Hinneigung zur Identitätslehre -mehr vorhanden</span>”! <a class="fnarrow" href="#xd31e14604src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14620" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14620src">34</a></span> Bij <span class="sc">Kant</span> wil „<span lang="de">als Mensch</span>” zeggen: als niet alleen denkend, maar tevens lichamelik wezen. <a class="fnarrow" href="#xd31e14620src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14657"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14657src">35</a></span> Deze laatste zinnen zijn mede tegen prof. <span class="sc">Bolland</span> gericht, zie beneden, bl. 237. <a class="fnarrow" href="#xd31e14657src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14820"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14820src">36</a></span> Daarentegen hoedt het krities idealisme zich natuurlik wèl voor de wilde natuur-romantiek -van een <span class="sc">Bruno Wille</span>, wanneer hij b.v. („<span class="ex" lang="de">Offenbarungen eines Wachholderbaums</span>”) de gemoedsstemming, door een landschap gewekt, toeschrijft aan een „<span class="ex" lang="de">Landschaftsseele</span>”, in de natuur hineindeutet als eigen aan haar reale; wat mij ongeveer even verstandig -voorkomt, als ging men de gedachten, in een boek vervat of de gemoedsaandoening, door -het lezen gewekt, houden voor denkbeelden of gevoelens van het reale van die bedrukte -papierbundel, van een boekeziel, of de schoonheid, de idee, de voorstelling van een -schilderij toedichten aan het reale van de verf en het linnen. <a class="fnarrow" href="#xd31e14820src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14871"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14871src">37</a></span> Zelfs het identiteits-materialisme zou zeker niet zoveel goede kritiese geesten gevangen -houden, als het zo „<span lang="de">einfach absurd</span>”, zulk een „<span lang="de">vollendeter Blödsinn</span>” was, als materialistendoders plegen te denken. Ook de materialisten bedoelen niet: -geest en stof is hetzelfde, maar is „eigenlik”, „in wezen”, „substantieel”, „realiter” -hetzelfde, exakt geformuleerd: identiek zijn niet stof en geest, maar (als een reale -gedachte) stof en het (als stoffelik gedacht) reale van de („slechts” subjectieve) -geest. -</p> -<p class="footnote cont">Natuurlik blijft dit materie-realisme daarom even dogmaties en bovendien dit geest-phaenomenalisme -zinledig, daar de werkelikheid van de geest nu eenmaal onloochenbaar is—en een phaenomeen.… -een subjekt als prius onderstelt. <a class="fnarrow" href="#xd31e14871src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14886"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14886src">38</a></span> Geen physies gebeuren derhalve zonder zijn meta-physiese betekenis en grond. Vandaar -onjuist een redenering als deze van <span class="sc">Schopenhauer</span> (II: 287): „<span lang="de">Denn der Wille hat seinen Sitz nicht im Gehirn, und überdies ist er, als das Metaphysische, -das prius des Gehirns, wie des ganzen Leibes, daher nicht durch Verletzungen des Gehirns -veränderlich.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e14886src" title="Ga terug naar noot 38 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e14954"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e14954src">39</a></span> Vraagt dus b.v. <span class="sc">Lotze</span> (<span class="ex" lang="de">Mikrokosmus I: 3:1: Der Zusammenhang zwischen Leib und Seele</span>, p. 314/5): -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">In der That warum sollten wir uns versagen, von dem Druck und dem Stoss der Massen -auf die Seele, von der Anziehung und Abstossung beider durch einander zu sprechen, -sobald diese Ausdrücke, obwohl sie keine Aufklärung enthalten, doch dazu dienen, unsere -Vorstellungen des Sachverhaltes bequem und anschaulich abzukürzen?</span>” -</p> -<p class="footnote cont">„<span lang="de">Warum also sollte nicht ein Atom des Nervensystems ebenso auf die Seele oder sie auf -jenes stossen und drücken können.…?</span>” -</p> -<p class="footnote cont">dan moet ons antwoord luiden: enerzijds omdat „<span lang="de">Druck</span>” en „<span lang="de">Stoss</span>” alléén ruimtelike zin en aanschouwelikheid heeft en in de ruimte van een ziel geen -zweem of spoor is te denken of voor te stellen, anderzijds omdat atomen als ruimtedingen -de zielewereld evenmin vermogen te bereiken of te raken als de letters van een boek -de gedachten, die er door zijn uitgedrukt. <a class="fnarrow" href="#xd31e14954src" title="Ga terug naar noot 39 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15046"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15046src">40</a></span> Vgk. p. 257: „<span class="ex" lang="de">Wenn wir uns auf die idealistisch-spiritualistische Basis zurückziehen, so geben wir -damit eben den Parallelismus, den wir durch diesen Schachzug</span> [!] <span class="ex" lang="de">seiner Paradoxität entkleiden wollten, auf.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e15046src" title="Ga terug naar noot 40 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15084"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15084src">41</a></span> <span class="sc">Busse</span> weet en erkent tenminste nog, dat heel zijn argumentatie zich op dit naief-realisties -standpunt stelt, maar de Bussetjes van heden en morgen, die hun wapens uit dit arsenaal -komen halen? Ze lopen er in - gelijk wij dat reeds, ook ten onzent, konden gadeslaan. <a class="fnarrow" href="#xd31e15084src" title="Ga terug naar noot 41 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15118"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15118src">42</a></span> „<span lang="de">Vielmehr haben wir nun zwei völlig getrennte Reihen psychischer Vorgänge <span lang="nl">[mis]</span>, Dualität, nicht Identität. Das wird vielfach übersehen, in den Idealismus versucht -man die Identitätsphilosophie mit hinüberzunehmen, die dort keinen Platz finden kann.</span>” Dat ze slechts dort Platz finden kann, en welke plaats, dat hebben wij boven gezien -bij <span class="sc">Kant</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e15118src" title="Ga terug naar noot 42 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15294"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15294src">43</a></span> Zo schrijft <span class="sc">Busse</span>, bij de „<span lang="de">Vorteile</span>” der <span lang="de">Wechselwirkungstheorie</span>, p. 380: „<span lang="de">Indem sie <span class="ex">alle</span> Dinge in der Welt aufeinander wirken lässt, kommt sie dem logischen Bedürfnis des -Denkens nach einheitlicher, die Welt als ein einheitliches Ganze auffassender Betrachtung -mehr entgegen.</span>” Me dunkt, ook hier is het prae boven de dualistiese overgang weer aan de monistiese -samengang! <a class="fnarrow" href="#xd31e15294src" title="Ga terug naar noot 43 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15321"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15321src">44</a></span> Dr. <span class="sc">L. Loewenfeld</span> schrijft in zijn boek <span class="ex" lang="de">Ueber die Dummheit</span> <span class="pageNum" id="pb219n">[<a href="#pb219n">219</a>]</span>(1909), aangaande „<span class="ex" lang="de">Dummheit und Gehirn</span>”, „<span lang="de">Die organische Grundlage der Dummheit</span>”, p. 74: „<span lang="de">Dass die geistige Beschränktheit ebenso wie hervorragende Intelligenz ihren Grund -in der Gehirnbeschaffenheit hat, ist eine Tatsache welche niemand bezweifeln kann, -der einen gesetzmässigen Zusammenhang der geistigen Verrichtungen mit der Tätigkeit -unseres Gehirns zugibt.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Juist zulk een uitspraak, die voor (nog wel onbetwijfelbare!) „<span lang="de">Tatsache</span>” neemt wat slechts een dogmatiese physies-metaphysiese duiding is van <span lang="de">die gesetzmässige Zusammenhang</span> tussen geestesverrichting en hersenwerk, moet in philosophicis.… domheid heten. <a class="fnarrow" href="#xd31e15321src" title="Ga terug naar noot 44 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15394"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15394src">45</a></span> Hoe vreemd een realist tegen kritiese wijsbegeerte kan blijven aan kijken bewijst -Prof. <span class="sc">Bruining</span> in zijn merkwaardige <span class="ex">Gids</span>-bespreking van <span class="sc">Heymans’</span> metaphysica (1905, „<span class="ex">Wetenschappelijke Metaphysica</span>” p. 490/1), waar hij b.v. vraagt: „Wanneer wij.… uitgaan van de onderstelling, dat -hetgeen op de wilswerking volgt inderdaad is wat het in de waarneming zich voordoet -te zijn, een het wilsbesluit <span class="pageNum" id="pb220n">[<a href="#pb220n">220</a>]</span>verwezenlijkende beweging—hebben wij hier niet het op dit standpunt onverklaarbare -feit, dat hier <span class="ex">bij uitzondering</span> de inhoud der waarneming de afspiegeling is van haar object?” -</p> -<p class="footnote cont">Allerminst. <span class="ex">Elk</span> phaenomeen is inderdaad, wat het in de (normale) waarneming zich voordoet te zijn—en -<span class="ex">elk</span> phaenomeen heeft zijn reale. Zo dus elke beweging, ook die volgt op een wilsbesluit. -</p> -<p class="footnote cont"><span class="sc">Heymans’</span> onderscheiding tussen „inhoud” en „voorwerp” („<span lang="de">Gegenstand</span>”) der waarneming echter bedoelt Gegenstand in de transobjectieve, transmateriële -zin van reale, van werkelikheid, die de waarneming veroorzaakt en geenszins in die -immanente zin, waarin wij een beweging of een tafel „voorwerp”, „objekt” van waarneming -noemen, daarmee het verband uitdrukkend van onze afzonderlike waarneming tot een bepaald -geheel van mogelike waarnemingsinhouden. <a class="fnarrow" href="#xd31e15394src" title="Ga terug naar noot 45 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15500"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15500src">46</a></span> Vgk. p. 193: „<span lang="de">Und doch kann der Wille wesentlich zu einem bestimmten Bewegungsvorgang gehören.</span>” „<span lang="de">Mit anderen Worten.… er wäre ohne den Willen nicht mehr <span class="ex">derselbe</span> Vorgang</span>”.… Evenzo p. 199 en <span class="ex" lang="de">Philos. d. Gegenw.</span> p. 176.—Maar deze „wezenlikheid” is toch slechts.… onwezenlik surrogaat van invloed! -Het blijft epiphaenomenalisme. Al zegt p. 199: „<span lang="de">Es ist also ebenso wahr, dass der Wille <span class="pageNum" id="pb222n">[<a href="#pb222n">222</a>]</span>den Arm bewegt, als es wahr ist, dass die centrale Innervation diese Bewegung auslöst.</span>”—voor <span class="sc">Riehl</span> is noch het een noch het ander causaal, tenzij hij zijn leer opgeeft voor zuiver -psychisme. Dan mag hij schrijven (p. 200): „<span lang="de">Hat der Wille Einfluss auf die Vorstellung der Bewegung, was nicht bestritten werden -kann, so hat er eben damit auch Einfluss auf die Bewegung selbst. Denn die Vorstellung -ist zugleich ein realer Process, eine Aenderung der Vorstellung folglich zugleich -eine Modification dieses Processes.… Der Wille wirkt auf das Intelligibele, das Ding -an sich der Materie und ändert dadurch die Erscheinung desselben für die äussere Anschauung.</span>” Perfekt, maar naar <span class="sc">Riehl</span>’s leer zou niet de wil, doch das Intelligibele, das Ding an sich des Willens causaal -zijn en de wil zo irrelevant als de materie. Al wat op p. 201 ss. dan ook volgt over -de „<span lang="de">functionelle Bedeutung</span>” van het bewustzijn als „<span lang="de">Mittel.… Anpassungsbewegungen hervorzurufen</span>”, tot „<span lang="de">Regelung und Beherrschung der Bewegung</span>”, en dus als evolutie-faktor, is geüsurpeerd psychisme. <a class="fnarrow" href="#xd31e15500src" title="Ga terug naar noot 46 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15692"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15692src">47</a></span> Vgk. nu b.v. de realist <span class="sc">Stumpf</span>, <span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>, p. 33: „<span lang="de">Ich würde auch in der Annahme keine ernstliche Schwierigkeit finden, dass psychisches -Leben (Seele) durch organische Prozesse (organische Materie) in bestimmten Stadien -ihrer Entwicklung erzeugt wurde und noch jetzt bei der Entwicklung jedes Individuums -erzeugt wird.</span>”! <a class="fnarrow" href="#xd31e15692src" title="Ga terug naar noot 47 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15816"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15816src">48</a></span> Vroeger sprak men wel in afkeurende zin van „<span lang="de">doppelte Buchführung</span>”, blijkbaar uit onbekendheid met „dubbel boekhouden”. Want voor de twee-zijden-theorie -(van <span class="sc">Riehl</span> b.v.) is juist die dubbele boekhouding <span class="pageNum" id="pb227n">[<a href="#pb227n">227</a>]</span>een alleraardigst onschuldig beeld: elke werkelike post heeft van zelf zijn debet- -en zijn credit-zijde, zodat een fraai functioneel parallelisme ontstaat zonder strijdigheden. <a class="fnarrow" href="#xd31e15816src" title="Ga terug naar noot 48 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15865"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15865src">49</a></span> Dualisties is geest aan stof, ziel aan lichaam „gebonden”. Daar een phaenomeen niets -is dan een ideëel produkt uit mogelike inwerkingen van zijn reale, betekent het missen -van een phaenomeen, het missen van bepaald inwerkingsvermogen, van een bepaalde eigenschap. -Een geest dus, die „zuiver immaterieel” gedacht wordt in de oude spiritualistiese -zin is dus niet „volkomener”, „bevrijd” van een „stoffelike kluister” of een „hoger” -soort wezen, maar integendeel alleen onvolkomener dan dezelfde geest met parallel -phaenomenaal lichaam. <a class="fnarrow" href="#xd31e15865src" title="Ga terug naar noot 49 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e15878"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e15878src">50</a></span> Op het determinisme-probleem zal ik met betrekking tot het strafrecht nader ingaan. -Maar hier zij er reeds op gewezen, dat <span class="sc">Wundt</span> <span class="ex">determinist</span> is, dus, als psychist, natuurlik <span class="ex">psychies</span> determinist. Zelfs zijn, als voor misvatting geschapen „<span lang="de">schöpferische Synthese</span>”, zijn „novum” is.… <span class="ex">causaal gedetermineerd</span>. Wie <span class="sc">Wundt</span> en zijn „psychiese causaliteit” voor enig „Indeterminisme” misbruikt, voor enige -inbreuk op het causaliteitsbeginsel met zijn inhaerente noodwendigheid, gelijk b.v. -in „<span class="ex">Het Indeterminisme</span> (<span class="ex">De psychische causaliteit</span>)” ten onzent Mr. <span class="sc">Levy</span> (zie p. 189 over <span class="sc">Wundt</span>’s „indeterministisch element”, p. 260 en p. 269: „alleen op <i>a</i> niet op <i>b</i> acht Wundt de causaliteitswet toepasselijk”)—voor hem is <span class="sc">Wundt</span>’s geest een gesloten boek gebleven.—Op mijn verzoek tot <span class="sc">Wundt</span>, al die indeterministiese misduiding door een kategories authentiek woord eens voorgoed -de kop in te drukken en daardoor mijn bewering te staven, „<span lang="de">dass Ihre psychische Kausalität zwar anti-fatalistisch, aber durchaus deterministisch -ist, dass sogar jedes ‚<span class="ex" lang="la">Novum</span>’ als Ergebnis der schöpferischen Synthese <span class="ex">vollständig ursächlich bedingt</span> ist und Sie kein undeterminiertes, also <span class="ex">kein</span> ‚<span class="ex">indeterministisches <span class="pageNum" id="pb229n">[<a href="#pb229n">229</a>]</span>Element</span>’ zulassen</span>” mocht ik het volgend afdoend antwoord ontvangen: „<span lang="de">.… dass ich an Missverständnisse und oberflächliche Missdeutungen meiner Ansichten -zu sehr gewöhnt bin, um zu hoffen, sie überhaupt aus der Welt zu schaffen. <i>Aber ich stehe nicht an, Ihnen zu bestätigen, dass ich auf psychischem Gebiete jede -neue Erscheinung für <span class="ex">psychisch</span> determiniert halte und den Indeterminismus als eine meist auf unwissenschaftlicher -Vermengung psychologischer und metaphysischer Begriffe beruhende unhaltbare Hypothese -zurückweise.</i></span>” -</p> -<p class="footnote cont">Het is mij een voldoening, deze onvoorwaardelike afwijzing van het indeterminisme -door <span class="sc">Wundt</span> zelf te hebben uitgelokt, waarvoor met mij zeker menig discipel van deze machtige -denker, vorser en geleerde, deze „<span class="sc">Leibniz</span> van onze tijd” en „<span lang="de">mancher aufrichtige Freund einer rein-wissenschaftlichen, methodisch-empirischen, -von <span class="intra"><span lang="de" class="top">materialistisch</span> <span lang="de" class="bottom">dualistisch</span></span> metaphysischen Einschlägen freien Psychologie</span>” hem dank zal weten. -</p> -<p class="footnote cont">Het wil mij voorkomen, dat Mr. <span class="sc">Levy</span>’s „brandende schaamte”, van <span class="sc">Paulsen</span> geleend uit verfijnd verantwoordelikheidsgevoel wegens <span class="sc">Haeckel</span>-verering, voor het aangezicht van <span class="sc">Wundt</span> (gelijk van <span class="sc">Kant</span> of <span class="sc">Heymans</span> of <span class="sc">Münsterberg</span>) niet misplaatst zou zijn. Trouwens Mr. <span class="sc">Levy</span> zou wel van <span class="sc">Wundt</span>’s psychiese causaliteit zijn afgebleven, had hij bedacht of begrepen, dat de psychist -<span class="sc">Wundt</span> (in tegenstelling tot Mr. <span class="sc">Levy</span>), zo goed als <span class="sc">Heymans</span>, qua <span class="ex">mechanist</span> en verdediger der „<span class="ex">gesloten natuurcausaliteit</span>” zoowel <span class="ex">anti-energist</span> als <span class="ex">anti-vitalist</span> is en dat heel zijn psychiese causaliteit, <span class="ex">met apperceptie en al</span>,.… voor de <span class="ex">dieren</span>-ziel in beginsel evenzeer geldt als t.a.v. de mens, die voor de monistiese evolutionist -<span class="sc">Wundt</span>.… zich ontwikkeld heeft uit het dierenrijk! „<span lang="de">Da nun die associativen in die apperceptiven Processe continuirlich übergehen, und -da Anfänge der letzteren, einfache active Aufmerksamkeits- und Wahlacte, bei den höheren -Thieren zweifellos vorkommen, so ist übrigens auch diese Differenz schliesslich mehr -als eine solche des Grades und der Zusammensetzung denn als eine solche der Art der -psychischen Processe aufzufassen.</span>” en: „<span lang="de">Ist es nach den Gesetzen der physischen Entwicklung zweifellos, dass der Mensch von -niedrigeren Lebensformen aus allmählich zu der ihm eigenen Organisationsstufe gelangt -ist, so erscheint das nämliche nach den Gesetzen der <span class="pageNum" id="pb230n">[<a href="#pb230n">230</a>]</span>psychischen Entwicklung mindestens im höchsten Masse wahrscheinlich.</span>” Aldus een <span class="sc">Wundt</span>. Anders Mr. <span class="sc">Levy</span>: „Daar ligt een scheidslijn, neen, een klove, neen, een afgrond tùsschen de met rede -begaafde en de redelooze wezens. Dit fundamenteel verschil.… is de bewuste voorstelling -(de apperceptie), waartoe eerstgemelde wezens in, laatstgemelde wezens buiten staat -zijn.…. Indeterminisme dáár, determinisme hier.” -</p> -<p class="footnote cont">Arme anti-Haeckelomaan Mr. <span class="sc">Levy</span>! <span lang="fr">Que diable allait-il faire dans cette galère?</span> -</p> -<p class="footnote cont">Zo zou ik, indien nog nodig, in extenso kunnen aantonen, hoe Mr. <span class="sc">Levy</span>’s „Indeterminisme” <span class="sc">Münsterberg</span>’s ontijdelike Fichteaans-teleologiese „<span class="ex">apperceptie</span>”, die niet tot de wereld van het <span class="ex">zijn</span> of <span class="ex">gebeuren</span>, maar tot het rijk der geldende <span class="ex">waarden</span> behoort, ergo buiten alle psychologie en natuurwetenschap valt, dus eo ipso buiten -alle (psychiese of physiese) causaliteit en die derhalve zomin oorzaak als gevolg -kan zijn,—zo mogelik nòg fundamenteler, nòg gruweliker misvat, dan hij ’t <span class="sc">Wundt</span>’s psychologiese „<span class="ex">apperceptie</span>” doet,—door ze kwansuis te plaatsen.… in het (tijdelik) bewustzijnsproces, het bewustzijnsverloop, -als „bewuste voorstelling”! De haren zouden <span class="sc">Münsterberg</span> te berge rijzen als hij moest zien „welke ontzettend gewichtige, welke albeheerschende -plaats” déze zijn apperceptie dáár, als zódanig, „inneemt” en van welk „wetenschappelijk -indeterminisme” zij als „het steunpunt en het plechtanker” moet fungeren! Vooreerst, -wat zegt de <span class="ex">psycholoog</span> <span class="sc">Münsterberg</span>. (Mr. L. houdt hem voor „den wellicht grootsten psycholoog”) van de <span class="ex">apperceptie in het bewustzijnsverloop</span>? Niets meer of minder dan dat „<span lang="de">Wille, Aufmerksamkeit und Apperception <i>psychologisch</i> einem Zusammenhange angehören, der durch den <i>physischen</i> Kausalbegriff beherrscht wird</span>”! En dàn de „<span lang="de">vorpsychische</span>” „<span lang="de">freie Apperception</span>” van een <span class="ex">antipsychologist</span> als de <span class="ex">teleoloog</span> <span class="sc">Münsterberg</span> door het slijk gesleurd van Mr. <span class="sc">Levy</span>’s bewustzijnsverloop, Mr. <span class="sc">Levy</span>’s dualisties-bovendierlik „indeterminisme”! <span class="sc">Münsterberg</span>: „<span lang="de">Wir haben keinen Grund, solche Betrachtungsweise auf die menschlichen Subjekte zu -beschränken, da wir zweifellos auch bei der Berührung mit der <span class="ex">Tierwelt</span> zum Glauben an stellungnehmende Subjekte <span lang="nl">[dus <span class="pageNum" id="pb231n">[<a href="#pb231n">231</a>]</span>„<span lang="de">Wertung</span>”, „<span lang="de">Behauptung</span>”—Mr. <span class="sc">Levy</span>’s inzicht zou, naar bl. 174 van zeker boek, vertalen: „bewering”!—„<span lang="de">Aktualität</span>”, dus.… „<span lang="de">freie Apperception</span>”!]</span> gedrängt sind.</span>” Wederom: Arme Mr. <span class="sc">Levy</span>! -</p> -<p class="footnote cont">De kennistheoretiese betekenis van <span class="sc">Wundt</span> en <span class="sc">Münsterberg</span> (geestverwant van <span class="sc">Rickert</span>) en hun onderlinge verhouding in psychologie en wijsbegeerte hoop ik na de voltooiing -van mijn op stapel staand werk uitvoerig in het licht te stellen, dat beide verdienen, -al zal dan <span class="sc">Münsterberg</span> niet alleen met zijn psycho-physies materialisme, dat aan lichaam en ziel weer gelijke -ontologiese waarde, i.c. onwaarde, moet toekennen, maar evenzeer met zijn door reactie -tegen dit fatalisme geboden meta-psychies ethicisme wellicht een van onze principieelste -tegenvoeters blijken in het rijk der gedachte. <a class="fnarrow" href="#xd31e15878src" title="Ga terug naar noot 50 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16195"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16195src">51</a></span> Ten aanzien der materie heeft het idealisme eer gronden voor, dan reden van verzet -tegen het „atomisme” (in ruime zin), waaromtrent trouwens de natuurwetenschap haar -eigen rechten heeft. Vgk. boven bl. 174. <a class="fnarrow" href="#xd31e16195src" title="Ga terug naar noot 51 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16232"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16232src">52</a></span> <span class="sc">Feuerbach</span>’s „<span class="ex" lang="de">Der Mensch ist, was er isst</span>” kan dus alleen het phaenomeen, het lichaam van de mens gelden (al is dan nog het -prius van ’t eten, de begincel, vergeten) en daar de mens nu eenmaal niet zijn phaenomeen -„is”, leert het ons aangaande de mens wat hij wèl is, omtrent het wezen van de mens, -ongeveer even veel als omtrent een symphonie de lijst van haar luchttrillingsgetallen -kan leren aan een dove. <span class="sc">Feuerbach</span> zelf heeft het trouwens heel anders, min of meer „histories-materialisties” bedoeld. <a class="fnarrow" href="#xd31e16232src" title="Ga terug naar noot 52 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16303"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16303src">53</a></span> Gelijk ook in enige van de geschriften van wijlen Prof. Dr. W. <span class="sc">Koster</span>, die getuigen, hoe ernstig deze natuurkundige oud-hoogleraar met de kennisleer-problemen, -met <span class="sc">Mach</span> en <span class="sc">Ostwald</span> en <span class="sc">Ziehen</span> („<span class="ex">De Ontkenning van het bestaan der Materie</span> en de moderne physiologische Psychologie”), met <span class="sc">Kant</span> („<span class="ex">Kant</span>’s <span class="ex">Noumenale Wereld</span> en de zinnelijke Waarnemingen”) en met <span class="sc">Heymans</span> („<span class="ex">Subjekt en Objekt</span> bij zintuigelijke Waarneming”) is gaan worstelen, te laat helaas, om nog tot klaarheid -en het materie-realisme te boven te komen. <a class="fnarrow" href="#xd31e16303src" title="Ga terug naar noot 53 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16348"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16348src">54</a></span> Ook in een andere uitgegeven rede, over „<span class="ex" lang="de">Der Entwicklungsgedanke in der modernen Philosophie</span>”, toont <span class="sc">Stumpf</span> van geen ander „idealisme” kennis of begrip te hebben, dan van de <span class="pageNum" id="pb234n">[<a href="#pb234n">234</a>]</span>realistiese stofbezieling, het hylozoïsme, of „<span lang="de">des sog. Idealismus</span>” van de bewustzijnsmaterialisten, die de materiële processen eenvoudig „als <span lang="de">Bewusstseinsinhalte</span> definieren”. „<span lang="de">Aber wer sieht nicht,… dass überhaupt diese ganze Umdeutung der Materie ein blosses -Spiel mit Worten ist?</span>” (p. 53/5). <a class="fnarrow" href="#xd31e16348src" title="Ga terug naar noot 54 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16491"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16491src">55</a></span> Van een onnavolgbare zelfbespotting is bl. 32, waar <span class="sc">Stumpf</span>, de realist, aan de samengangsleer—dus ook aan de krities-idealistiese!—verwijt, -„<i lang="de">dass sie die Welt unnötig verdopple</i>” („<span lang="de">wie seinerzeit die platonische Ideen- und Zahlenlehre</span>”, aldus onze moderne <span class="sc">Aristoteles</span>) en dus (wat inderdaad het parallelisties materialisme aardig typeert) „<span lang="de">die Welt durch das blosse Nebeneinanderbestehen zweier Welten zusammenhanglos werde -wie eine schlechte Tragödie.</span>” (57.) <a class="fnarrow" href="#xd31e16491src" title="Ga terug naar noot 55 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16549"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16549src">56</a></span> Wie heeft het ook weer over de vrijheidsleer van de „psycholoog” <span class="sc">Münsterberg</span>? <a class="fnarrow" href="#xd31e16549src" title="Ga terug naar noot 56 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16601"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16601src">57</a></span> Ik overdrijf niet. Reeds het eerste positieve, feitelike deel van het boek: „<span class="ex" lang="de">Das Nervensystem</span>” (5–160) moet in strijdende localisatie-theorieën verlopen: „<span lang="de">Wir mussen uns darauf beschränken, Denkmöglichkeiten anzudeuten</span>”.… zegt reeds p. 151. Maar het tweede deel: „<span class="ex" lang="de">Physiologische Erklärungen psychischer Erscheinungen</span>” (161–327) kan slechts een warwinkel van hypothesen bieden, waaronder wel kenniskritiese -oriëntering wat opruiming zou kunnen houden (b.v. p. 167: „<span lang="de">Es herrscht fast völlige Übereinstimmung darüber, dass das Gedächtnis eine Fähigkeit -des <span class="ex">Körpers</span> darstelle</span>”—vgk. de kwestie van pp. 292–7: „<span class="ex" lang="de">Psychophysische Gedächtnishypothese</span>”, of <span class="sc">Becher</span>’s slotsom op p. 327: „<span lang="de">Wie man sich aber auch zu dieser Frage stellen mag, die Möglichkeit eines Zusammenwirkens -körperlicher und seelischer Faktoren im Gehirn (!) wird nicht [?] auszuschliessen -sein.</span>”!), maar in welks duisternis de physiologie nog niet veel licht kan brengen: „<span lang="de">So lange das Wesen <span class="pageNum" id="pb240n">[<a href="#pb240n">240</a>]</span>der nervösen Erregung, wie so vieler Lebensvorgänge, in Dunkel gehüllt bleibt, scheint -ein Gleiches für das Residuum und die Ausschleifung gelten zu müssen. Immerhin kann -man versuchen, durch Analogien einiges Licht über die in Frage stehenden Annahmen -zu verbreiten.</span>” (p. 175). Zij moet dan ook aanhoudend spreken als volgt: „<span lang="de">Vorher aber mag, da wir einmal auf durchaus hypothetischem Gebiete uns bewegen, eine -Möglichkeit angedeutet werden</span>”.… „<span lang="de">Es erscheint nicht undenkbar</span>”.… „<span lang="de">Wir nehmen nun—um <span class="ex">eine</span> aus mehreren Vorstellungsmöglichkeiten herauszugreifen—an, dass</span>”.… (alles op p. 187). „<span lang="de">Doch ist die Voraussetzung, dass.… nicht unmöglich. Es ist nicht auszuschliessen, -dass</span>”.… „<span lang="de">Wir haben Hypothesen auf Hypothesen gebaut, um die physiologische Auffassung des Gedächtnisses -gegen Einwürfe zu schützen. Dabei haben wir uns weit vom festen Fundamente der Erfahrungstatsachen -entfernt, so weit, dass einem vorsichtig Denkenden leicht die Geduld bei so unsicheren -Spekulationen ausgehen mag. Die herangezogenen Hilfshypothesen vermögen aber immer -noch nicht allen Einwänden gerecht zu werden.</span>” (p. 188). „<span lang="de">Hier sind neue Annahmen vonnöten. Zunächst könnte man auf den Gedanken verfallen</span>”.… „<span lang="de">Wenn man vor kühnen Annahmen nicht zurückscheut, wird man vielleicht einen Ausweg -in der Möglichkeit.… sehen wollen</span>”.… (alles p. 190). „<span lang="de">Auch den Gedanken, dass.… könnte man vielleicht durchführen wollen</span>”.… (191) enz. enz. Zo p. 262: „<span lang="de">Das sind <span class="ex">Forderungen</span>, die im Sinne der physiologischen Gedächtnisauffassung zu stellen wären; von einer -<span class="ex">Erfüllung</span> derselben durch eine befriedigende Hypothese kann nicht die Rede sein.</span>” In dezelfde geest p. 292, of p. 273: „<span lang="de">Es gibt keine physiologische Hypothese, die die Entstehung und Bedeutung der zeitlichen -Formen im Seelenleben erklären könnte, ja die auch nur irgendwie die Möglichkeit einer -Erklärung anzudeuten vermöchte.</span>” of p. 303: „<span lang="de">Solange die physiologische Gedächtnishypothese auf so schwachen Füssen steht, kann -eine physiologische Hypothese des Urteilens bzw. Denkens kaum ernsthaft versucht werden.</span>” Men moet de wetenschappelike nauwgezetheid bewonderen, die <span class="sc">Becher</span> in deze trant deed schrijven, naar de belofte van zijn „<span class="ex">Vorwort</span>”: „<span lang="de">Diesen Stand der Forschung unter kritischer Zurückhaltung dem Leser zu verdeutlichen, -den Eindruck der Klarheit, Sicherheit und Vollendung aber zu vermeiden, wo er der -wissenschaftlichen Sachlage nicht entspricht, war überall mein Bestreben.</span>” Wat volkomen gelukt mag heten. <a class="fnarrow" href="#xd31e16601src" title="Ga terug naar noot 57 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e16772"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16772src">58</a></span> In <span class="sc">Becher</span>’s <span lang="de">Meinung</span> „<span lang="de">dass diese Welt ‚materieller’ Dinge-an-sich in der Tat in vieler (insbesondere formaler) -Hinsicht mit der Vorstellung des Physikers von der physikalisch-chemischen Aussenwelt -wesentlich übereinstimmt</span>” proeven wij weer het echte verdubbelingsdogmatisme, welks weerlegging de taak was -onzer kritiek. <a class="fnarrow" href="#xd31e16772src" title="Ga terug naar noot 58 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="besluit" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e479">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">BESLUIT.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first">Hiermee is dan de taak, die ik mij met „<span class="ex">Kennisleer contra Materie-realisme</span>” als Bijdrage tot „Kritiek” en <span class="sc">Kant</span>-begrip gesteld heb, ten einde gebracht en heb ik de beloften van de <span class="ex">Voorrede</span> naar vermogen vervuld. -</p> -<p>„Kritiek” is al zó dikwels voor<span class="ex">gezegd</span> (en <span class="ex">na</span>gezegd).… zonder resultaat, dat ik eens gepoogd heb, tegelijkertijd „kritiek” voor -te <span class="ex">doen</span>, dus te geven, inzonderheid ook in de <span class="ex">Opmerkingen, <span lang="fr">la critique en action</span></span>. Al was die last mijn lust, daardoor heb ik meer dan mij lief was, naar inhoud en -stijl, moeten schoolmeesteren—hier docerend en corrigerend daar—tot verontwaardiging -van die specialiteiten, die ge persoonlik beledigt in hun leer—en tot geringschatting -van die hogere middelmatigheid, die slechts respekteert, wat haar begrip te boven -gaat en allang en beter wist, wat ge haar leert.<a class="noteRef" id="xd31e16861src" href="#xd31e16861">1</a> Maar daardoor mag ik hopen, voor menigeen begrijpelik te hebben gemaakt, wat hem -tot dusver onbegrijpbaar was voorgekomen. Om te begrijpen zal de lezer ook hier nog -de moeite van aandachtige studie, van eigen nadenken zich moeten getroosten, <span class="pageNum" id="pb245">[<a href="#pb245">245</a>]</span>maar daarvoor zal hem dan ook in betrekkelik korte tijd de vrucht ten deel kunnen -vallen van die andere moeite, waaraan de schrijver zelf tal van zijn beste jaren met -graagte gegeven heeft. Men kan met de kennisleerproblemen, als met alles, zijn spel -drijven. Maar alleen wie er mee geworsteld en voor zijn deel overwonnen heeft, geniet -het voorrecht ook anderen over hun zelfde moeilikheden heen te kunnen helpen. En altijd -zullen er blijven, voor wie die moeilikheden onoverkomelik zijn. Maar het is, naar -<span class="sc">Kant</span>’s woord uit de Einleitung van zijn <span class="ex">Prolegomena</span> ook „<span lang="de">eben nicht nötig, dass jedermann Metaphysik studiere</span>”, in de wetenschappelike zin der <span class="ex">kritiek</span>. Want van de kunst moge de bekende versregel gelden: „<span lang="fr">La critique est aisée et l’art est difficile</span>”—in metaphysicis geldt veeleer omgekeerd: „<span lang="fr">Est difficile la critique et l’art aisé</span>”. -</p> -<p>En wanneer ik nu zie, welke nooit-vermoede zeer- en hooggeleerde, wel- en zeer-eerwaarde -misvattingen een kristalhelder denker en schrijver als <span class="sc">Heymans</span> nog te verduren krijgt, dan moet ik wel zonder valse bescheidenheid meer blaam of -lof dan begrip verwachten en de meeste voldoening zoeken in die stille dank of ondank, -die mij deels in ’t geheel niet, deels uit de feitelike resultaten zal blijken, uit -wat de toekomst ten onzent in philosophicis zal opleveren, uit wat er voortaan zal -worden gedacht en gedrukt en inzonderheid.… niet meer gedrukt. Daaraan zal ik merken, -of mij de kritiese oriëntering van mijn lezers, zoals ik mij die blijkens de Voorrede -heb voorgesteld, al dan niet, meer of minder gelukt is. Want één ding zal wel voor -ieder gebleken zijn: de kritiek laat niet „<span lang="de">alles beim alten</span>” (<span class="sc">Messer</span>, <span class="sc">Stumpf</span>)—zij schept een <span class="ex" lang="de">Umwertung der Werte</span> van filosofen en filosofemen. „<span lang="de">Dass sie, als blosse Speculation, mehr dazu dient, Irrthümer abzuhalten, als Erkenntniss -zu erweitern, thut ihrem Werthe keinen Abbruch, sondern gibt ihr vielmehr Würde und -Ansehen durch das Censoramt, welches die allgemeine Ordnung und <span class="pageNum" id="pb246">[<a href="#pb246">246</a>]</span>Eintracht, ja den <span class="corr" id="xd31e16917" title="Bron: Wolstand">Wohlstand</span> des wissenschaftlichen gemeinen Wesens sichert</span>” zegt <span class="sc">Kant</span>’s idealisme terecht (K. d. r. V. p. 641). -</p> -<p>Zo is dan de „Kritiek” en haar dogmadodende, dogmavrije methode, door Oudheid noch -Middeleeuwen noch, zover wij weten, door Oosterse Wijsheid bereikt, grond en glorie -van de nieuwe wijsbegeerte—en behoort haar overwinning van het dogmatisme als zodanig -en van het materie-realisme in ’t biezonder, tot de hoogste intellektuele zegeningen, -die een mens deelachtig kan worden. Dies zij mijn besluit, wat heel dit werk getuigen -moge: Wilt gij waarheid en klaarheid, zoek eerst de kennisleer en haar kritiek—en -al het andere zal u toegeworpen worden. -</p> -<p class="trailer xd31e16925"><span class="sc">Einde.</span></p> -<p><span class="pageNum" id="pb247">[<a href="#pb247">247</a>]</span></p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e16861"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16861src">1</a></span> „<span lang="fr">Les hommes médiocres veulent toujours avoir l’air de savoir mieux que vous ce que -vous allez leur dire, quand ils prennent la parole à leur tour, ils vous répètent -avec beaucoup de confiance, comme ci c’était de leur cru, ce qu’ils vous ont entendu -dire à vous-même.</span>” zegt <span class="sc">Ossip-Lourié</span>, <span class="ex" lang="fr">Le Bonheur et l’Intelligence</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e16861src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div id="opmerkingen" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e487">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">OPMERKINGEN <br>TOT <br>TOELICHTING EN BEVESTIGING.<a class="noteRef" id="xd31e16936src" href="#xd31e16936">1</a></h2> -<div class="epigraph" lang="fr"> -<p class="first">„Du choc des opinions jaillit la vérité.” </p> -</div> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first"><b>1</b> : p. 11. Voor de tegenstelling vergelijke men <span class="sc">Hegel</span>, <span class="ex">Kl. Logik</span>, p. 333: „<span lang="de">Im Vorbeigehen kann bemerkt werden, dass es ein sonderbarer Einfall Kants war, zu -behaupten, die Definition der geraden Linie, dass sie der kürzeste Weg zwischen zwei -Punkten sei, sei ein synthetischer Satz, denn mein Begriff vom Geraden enthalte nichts -von Grösse, sondern nur eine Qualität. In diesem Sinne ist jede Definition ein synthetischer -Satz</span>” … „<span lang="de">Dass aber jene Definition analytisch ist, erhellt leicht, indem die gerade Linie sich -auf die Einfachheit der Richtung reduciert, die Einfachheit aber in Beziehung auf -Menge genommen die Bestimmung der geringsten Menge, hier des kürzesten Weges, giebt.</span>” -</p> -<p>In ’t voorbijgaan … demonstreert zich hier de „Verlosser der Gedachte” zelf … aan -<span class="sc">Kant</span>. Vgk. K. d. r. V. p. 557: „<span lang="de">Die Gründlichkeit der Mathematik beruht auf Definitionen, <span class="pageNum" id="pb248">[<a href="#pb248">248</a>]</span>Axiomen, Demonstrationen. Ich werde mich damit begnügen, zu zeigen: dass keines dieser -Stücke in dem Sinne, darin sie der Mathematiker nimmt, von der Philosophie könne geleistet, -noch nachgeahmet werden, dass der Messkünstler, nach seiner Methode, in der Philosophie -nichts als Kartengebäude zu Stande bringe, der Philosoph nach der seinigen in dem -Antheil der Mathematik nur ein Geschwätz erregen könne, wiewol eben darin Philosophie -besteht, seine Grenzen zu kennen</span>”… -</p> -<p>Zelfs de Hegeliaan <span class="sc">J. Hutchison Stirling</span> moet <span class="sc">Kant</span> tegenover <span class="sc">Hegel</span> ten deze gelijk geven, „<span lang="en"><span class="ex">What</span> is <span class="ex">Thought</span>?</span>” (1900), p. 194: „<span lang="en">Nevertheless, the truth is rather with Kant</span>”… -</p> -<p>Vgk. verder Opm. 45. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>2</b> : p. 12. Niemand minder dan <span class="sc">Helmholtz</span> zelf meende door zijn onderzoekingen tevens <span class="sc">Kant</span> weerlegd te hebben … ook àndere dan de Euklidiese meetkunde bleek denkbaar en zelfs … -voorstelbaar! Moest dus niet de meetkunde eenvoudig ervaringswetenschap zijn?—Zeer -zeker is de aanschouwelikheid van niet-Euklidiese meetkunde een argument tegen <span class="sc">Kant</span>—niet echter tegen de verbetering en uitwerking van <span class="sc">Kant</span>’s ruimte-leer (door <span class="sc">Riehl-Heymans</span>), volgens welke de ruimte niet van alle zinnelike waarneming als zodanig, maar alléén -van een speciale zin, de bewegingszin, de „vorm”, het <span class="ex">schema</span> is,—zodat de aanschouwelikheid t.o.v. de <span class="ex">gezichts</span>zin, door <span class="sc">Helmholtz</span> aangevoerd, niets meer vermag tegenover de niet-voorstelbaarheid der metageometrie -t.a.v. de <span class="ex">bewegings</span>zin. (Zie <span class="sc">Heymans’</span> G. u. E. § 59 j<sup>o</sup>. 54). -</p> -<p>Ware door <span class="sc">Helmholtz’</span> vondst de meetkunde ervaringswetenschap gebleken, dan had zij van ’t ogenblik dier -ontdekking af moeten ophouden … <span class="ex">wis</span>kunde te zijn. Het tijdperk van … meetkunde-metingen en geometriese „proeven” zou -zijn aangebroken! Ik vrees geen ogenblik, dat ons <span class="pageNum" id="pb249">[<a href="#pb249">249</a>]</span>huidig positief empirisme deze positieve consequentie zal aanvaarden. Zelfs de grote -<span class="sc">Ostwald</span>, de wiskunde-empirist, die in de „<span class="ex" lang="de">Kultur der Gegenwart</span>”, dit machtig encyclopaedies werk, I : VI (<span class="ex" lang="de">Systematische Philosophie</span>), art. „<span class="ex" lang="de">Naturphilosophie</span>”, de „juistheid” der Euklidiese meetkunde tegenover de metageometrie experimenteel -bewezen wil zien (p. 150: „<span lang="de">ob die eine oder die andere ‚richtig’ ist, kann nicht anders entschieden werden, als -durch eine entsprechende <span class="ex">experimentelle</span> Untersuchung</span>”…), dus b.v. of wel alle „werkelike” △ △ absoluut-nauwkeuriglik 180° hebben,—zelfs -hij is inconsequent en inexact genoeg, om de tot dusver genomen (?!) proeven … afdoende -te noemen: „<span lang="de">Wenn eine Abweichung vorhanden ist, so muss sie bei sehr grossen Dreiecken am leichtesten -zu entdecken sein. Man hat bisher keine gefunden <span lang="it">[ben trovato!]</span> und muss somit die Euklidische Geometrie für richtig halten.</span>” Maar wie weet, empiristies gesproken, of niet toch nog ergens bij een „enorme” △ -die 180° niet volkomen blijken uit te komen! Ik durf zelfs stellen, dat nooit en nergens -die 180° precies zijn uitgekomen, „gemeten” of „gevonden”… trots <span class="sc">Ostwald</span>’s bewering: „<span lang="de">Die sogenannte absolute Genauigkeit der mathematischen Gesetze ist daher nur eine -Annahme, die sich bisher bei allen Prüfungen bewährt hat.</span>”… Ja, wie weet, of niet op een goeie dag 5 × 7 ergens een ietsje meer of minder blijkt -dan 35! Want hoe ongelooflik het klinken moge, op p. 147/8 wordt, in enkele alinea’s, -ook even het <span class="ex">empiries</span> en <span class="ex">syntheties</span> karakter der rekenkunde „bewezen”!—Heel <span class="sc">Ostwald</span>’s behandeling van deze problemen blijft ver beneden het peil dier problemen zelf, -is in meer dan één betekenis des woords beneden kritiek, en beschamend voor de „<span class="ex" lang="de">Kultur der Gegenwart</span>” in Duitsland zelf, meer dan een eeuw na <span class="sc">Kant</span>. Want wat <span class="sc">Kant</span> eigenlik gezocht en gevonden heeft, hoe en in welke zin een wetenschappelik man nog -anti-empirist, nog apriorist kan zijn (om niet te zeggen: moet <span class="pageNum" id="pb250">[<a href="#pb250">250</a>]</span>zijn), het ligt alles volkomen buiten zijn gezichtskring (vgk. b.v. aang. de mechanica -p. 160), al wordt <span class="sc">Kant</span> gemoedelik genoemd „<span lang="de">der scharfsinnigste Philosoph, den das Deutsche Volk hervorgebracht hat</span>”.—Hier blijkt dat een zgn. „natuurfilosoof”, zelfs al behoort hij tot de allergrootsten, -nog lang geen natuur-filosoof behoeft te zijn en dat er tussen wetenschappelike, kenniskritiese, -natuurfilosofie en natuurwetenschap een ander verschil bestaat, dan dat van „<span lang="de">weniger und mehr Sicherheit</span>” der door een alles behalve exacte inductie per „<span lang="de">Analogieschluss</span>” gewonnen „<span lang="de">naturwissenschaftlichen Aussagen</span>”! (Vgk. over <span class="sc">Ostwald</span> opm. <b>46</b>). -</p> -<p>Heeft dus de Euclidiese meetkunde van experimenterend positivisme blijkbaar weinig -gevaar te duchten, ook de spoken van het spiritisme zullen zich nog lang moeten oefenen -en ontwikkelen, niet alleen prakties, maar vooral ook theoreties, eer zij de wetenschap -zullen nopen, hen (of haar?) in een „4<sup>e</sup> dimensie” onder dak te brengen (vgk. <span class="sc">Wundt</span>, „<span lang="de"><span class="ex">Der Spiritismus</span>, eine sogenannte wissenschaftliche Frage</span>”). -</p> -<p>Prof. <span class="sc">L. Boltzmann</span>, de geniale physicus en felle mechanistiese tegenstander van <span class="sc">Ostwald</span>’s energetisme, de man, die echter bij ongeluk ook geroepen is om filosofiese colleges -te geven, zij ’t ook over „<span lang="de">Naturphilosophie</span>”, en die nu als een heerlike volmaakte <span class="sc">Caliban</span> op het terrein der wijsgerige problemen rondspringt, die zich zelf daar dan ook, -met zijn oude „<span lang="de">Widerwille, ja Hass gegen die Philosophie</span>” voelt als „<span lang="de">den Bock zum Gärtner gemacht</span>”, de arme kerel, die met.… <span class="sc">Hegel</span> is begonnen (o onbegonnen begin), wiens „<span lang="de">Unstern</span>” hem toen naar <span class="sc">Schopenhauer</span> en <span class="sc">Herbart</span> bracht en zo tot onbegrepen brokken <span class="sc">Kant</span>, deze ronde <span class="sc">Condillac</span> der 20<sup>e</sup> eeuw (zie zijn art. „<span class="ex" lang="de">Ueber die Frage nach der objectiven Existenz der Vorgänge in der unbelebten Natur</span>” van 1897, opgenomen in zijn „<span class="ex" lang="de">Populäre Schriften</span>”, 1905, p. 162), de naief-dogmatiese metaphysicus, die de metaphysica een „<span lang="de">geistige Migräne</span>” scheldt, wijl hij zelf aan de hemicrania van het <span class="pageNum" id="pb251">[<a href="#pb251">251</a>]</span>materialisme laboreert (<span lang="de">Geist und Wille „komplizierte Wirkungen von Teilen der Materie”, Vorstellung, Wille -und Selbstbewusstsein „Entwicklungsstufen”</span> van „<span lang="de">physikalisch-chemischen Kräften der Materie</span>”, terwijl elders weer, nog op dezelfde bladzij 396 o. c., dualisties, „<span lang="de">mit jeder Wahrnehmung, auch mit jeder Willensentschliessung, rein mechanische Vorgänge -verbunden sind</span>”) en dan in metaphysiese zelfverloochening zich vernedert tot de verklaring van p. -324: „<span lang="de">Ich wäre der letzte der die vorgebrachten Ansichten aufstellte, wenn sie irgend eine -Gefahr für die Religion bergen würden</span>”, de kriticus, die eerst <span class="sc">Schopenhauer</span> eventjes afmaakt met geweldige stompen.… in de lucht, en er dan leukweg bijvoegt: -„<span lang="de">Ebenso unhaltbar wie sich die <span class="sc">Schopenhauer</span>schen Gedanken erwiesen, scheinen mir nun auch die der sämtlichen anderen Philosophen -in ihrem eigentlichen Kerne, inklusive <span class="sc">Kant</span>, zu sein, was zu erweisen mir freilich jetzt die Zeit fehlt.</span>”, die <span class="sc">Berkeley</span> eert als „<span lang="de">der Erfinder der grössten Narrheit.… die je ein Menschenhirn ausgebrütet hat, des -philosophischen Idealismus, der die Existenz der materiellen Welt leugnet</span>”,—welnu, deze onvervaarde Prof. <span class="sc">Boltzmann</span> waagt zich ook aan kennistheoretiese problemen, speciaal het apriorisme in wiskunde -en logica: -</p> -<p>Als behoedzaam empirist wil hij zelfs de rekenkunde, al doet ze zich ook aan hem voor -als „<span lang="de">a priori richtig</span>”, van tijd tot tijd eens aan de tand voelen, eens.… na-rekenen („<span lang="de">Freilich, wenn sich einmal eine Methode, zu schliessen, durch Jahrtausende erprobt -und vererbt hat, scheint sie uns a priori richtig, und wir können oft lange mit ihr -ohne praktische Erprobung weiter arbeiten, z.B. wenn wir vertrauen, dass uns die Rechnung -richtiges ergibt; allein einmal muss sie durch Taten erprobt worden sein, und von -Zeit zu Zeit muss sie wieder erprobt werden.</span>” p. 394/5). -</p> -<p>Over de ruimte luidt het dan, p. 388: „<span lang="de">Überhaupt war <span class="sc">Schopenhauer</span> in dem, was er als aprioristisch bezeichnete, keineswegs besonders glücklich. So -bezeichnete er es als <span class="pageNum" id="pb252">[<a href="#pb252">252</a>]</span>aprioristisch klar, dass der Raum drei Ausdehnungen hat. Heute wissen die Forscher, -dass ‚a priori’ ein mehr als drei dimensionaler Raum denkbar, dass auch ein nicht -Euklidischer Raum nicht undenkbar ist.</span>” (p. 388). Als nu zulk een huidig vorser maar niet vergeet, dat <span class="ex">juist</span> <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">die denkbaarheid</span> van een metageometrie niet alleen reeds wist, maar zelfs.… <span class="ex">ontdekt heeft</span>. -</p> -<p>Ten aanzien van de denkwetten moet <span class="sc">Kant</span> het aldus ontgelden: „<span lang="de">Man kann diese Denkgesetze aprioristisch nennen, weil sie durch die vieltausendjährige -Erfahrung der Gattung dem Individuum <span class="ex">angeboren</span> sind. Jedoch es scheint nur ein logischer Schnitzer von <span class="sc">Kant</span> zu sein, dass er daraus auch auf ihre Unfehlbarkeit in allen Fällen schliesst.</span> -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">Nach der <span class="sc">Darwin</span>schen Theorie ist dieser Schnitzer vollkommen erklärlich. Nur das, was sicher war, -hat sich vererbt. Was unrichtig war, ist abgestossen worden. So erhielten diese Denkgesetze -einen derartigen Anschein von Unfehlbarkeit, dass man sogar die Erfahrung vor ihren -Richterstuhl stellen zu dürfen glaubte. Da sie nun aprioristisch genannt wurden, schloss -man, dass alles aprioristische unfehlbar, vollkommen sei.</span>” enz.—(Vgk. nog pag. 399, hoe voor hem de kennistheor. begrippen „<span lang="de">eigentlich nur leere Worte sind</span>”, wijl hem heel de „<span lang="de">Bedeutung der Fragestellung</span>” blijkbaar ontgaat.). -</p> -<p>Een al of niet feilbare, min of meer juiste, denkwet … dat is de nieuwste empiristiese -ontdekking of liever uitvinding. Maar Prof. B. zal veel vergeven worden; want hij -weet niet wat hij doet, in gnoseologicis; en aan zulk een reus op eigen gebied zij -het wonderlik vermaak in potsierlike bokkesprongen op terra incognita gaarne gegund. -</p> -<p>Dr. <span class="sc">Richard Wahle</span> (destijds, 1894, privaatdocent voor filosofie aan de Univ. te Weenen; zal als braaf -schrijver inmiddels wel Professor zijn geworden), die zowel in de inhoud als in de -titel van zijn dik boek „<span class="ex" lang="de">Das Ganze der Philosophie und ihr Ende</span>” de vergissing begaat, <span class="ex">zijn</span> <span class="pageNum" id="pb253">[<a href="#pb253">253</a>]</span>zgn. filosofie voor <span class="ex">de</span> filosofie te houden; wiens physiologisties phaenomenalisme tussen theologie en physiologie, -indeterminisme en fatalisme, „<span lang="de">Extensivismus</span>” en „<span lang="de">Agnosticismus</span>” heen en weer waggelt; die in zijn „<span lang="de">Abschluss</span>” tot interessante conclusies komt als de volgende (p. 537): „<span lang="de">Unsere Kritik aller Daten, die viel schärfer als die Kant’sche sein musste, ist das -Grab jeder Speculation und Hypothese</span>” (lees weer „<span lang="de">meiner</span>” i.p.v. „<span lang="de">jeder</span>”); „<span lang="de">die Kritik unseres Wissens wurde hier weiter hinausgeführt, als es von den kritischesten -Denkern sonst geschehen ist.</span>” (<span lang="de">ja, ganz hinausgeführt!</span>) en op de slotpagina 539: „<span lang="de">Ist das, was hier geboten wurde, nichts—gut, so ist es alles, was Menschen in dem -Streben nach Orientierung im Ganzen je wissen werden.</span>” (weer dat bovengenoemd foutje—de heer <span class="sc">Wahle</span> ziet zich voor de mensheid of de wijsbegeerte aan; overigens heeft hij gelijk—het -is niets—en alles wat <span class="sc">Wahle</span>’s ooit zullen weten.); van zulk een Ueber-<span class="sc">Kant</span> verwondert het ons niet, op p. 44 te lezen: -</p> -<p>„<span lang="de">Doch jener Begriff der a priorischen Raumanschauung ist so gar nicht fundiert, dass -es ihm schon zu viel Ehre anthun heisst, wenn man die metamathematischen [n.b.] Betrachtungen -gegen ihn in’s Treffen führt.</span>”… „<span lang="de">Damit hatte jedoch <span class="sc">Kant</span> anderseits recht, dass die <span class="ex">geometrischen Sätze</span> irgend etwas <span class="ex">absolut Denknothwendiges</span> [sic] sind. Nur [!] seine Auffassung und Erklärung ihrer Natur ist falsch.</span>” <span lang="la">Sapienti sat.</span> -</p> -<p>De meetkundestellingen berusten dan voor hem weer eens op <span class="ex">definities</span>—van wier <span class="ex">onvrijheid</span> zijn naief realisme niets beseft, terwijl het de meta-geometrie alleen … physies, -niet-meetkundig, kan begrijpen, en daarmee zijns ondanks (zo op p. 51) de ruimte-aprioriteit -bevestigt. Zelf gaat hij de axioma’s … bewijzen. Wie zich daarvoor interesseert, zij -naar het boek zelf verwezen. -</p> -<p>Met genoegen citeer ik hier ten slotte Stelling XIV uit het proefschrift van <span class="sc">Ph. A. Kohnstamm</span> (1901): „Terwijl <span class="pageNum" id="pb254">[<a href="#pb254">254</a>]</span><span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span> meenen, dat zij de onhoudbaarheid van <span class="sc">Kant</span>’s opvatting omtrent het aprioristisch karakter der geometrische axioma’s hebben bewezen, -hebben zij inderdaad slechts de juistheid nader aangetoond van een van <span class="sc">Kant</span>’s premissen, den synthetischen aard dier axioma’s.” -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>3</b> : p. 13. Ter waarschuwing wil ik er hier op wijzen, dat de voorbeelden, die Dr. <span class="sc">de Hartog</span> geeft in zijn „<span class="sc">Kant</span>” fout zijn, zowel dat uit de wiskunde „het geheel is grooter dan het deel”, een analyties -oordeel (cf. explicite <span class="sc">Kant</span> K. d. r. V. p. 652: „<span lang="de">Einige wenige Grundsätze</span>” enz.), als in de natuurwetenschap: „iedere werking moet een oorzaak hebben”,… een -analyties oordeel uit het begrip „werking” (vergelijk over deze tautologiese formulering, -ook bij Mr. <span class="sc">Levy</span>, <span class="ex">Het Indeterminisme</span>, p. 182, 188, <span class="sc">Träger</span>, <span class="ex" lang="de">Wille, Determinismus und Strafrecht</span>, p. 70 s. en <span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie und Erkenntnistheorie</span>, p. 187). -</p> -<p>Als note gaie voeg ik hier bij, hoe op de volgende pagina genoemde Heer <span class="sc">Kant</span> corrigeert: <span class="sc">Kant</span> had de term syntheties oordeel a priori moeten vervangen „door de eenvoudige opmerking, -dat ware kennis onzen gezichtskring aangaande de verschijnselen [!] moet uitbreiden -en dat [?] wel algemeen en noodzakelijk.” -</p> -<p>Jammer, dat <span class="sc">Kant</span> deze voorlichting zelf niet heeft mogen beleven; het had hem de moeite van ’t Kantisme -bespaard. -</p> -<p>Over Dr. <span class="sc">de Hartog</span>’s <span class="sc">Kant</span>-begrip vergelijk pag. 115 noot 1. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>4</b> : p. 14. Als <span class="sc">Hegel</span> en zijn karremannen aan komen dragen met de „tegenstelling” + A en -A, waartussen -A ligt, bewijzen zij enkel<span id="xd31e17446"></span> ’t verschil tussen de logiese („contradictore”) tegenstelling (+ A en <span class="ex">niet</span> + A, links en niet-links) en de („contraire”) tegenoverstellingen (links-rechts, -goed-slecht, zwart-wit, oud-jong enz.) niet te kunnen of anders niet te willen begrijpen. -Zo b.v. <span class="sc">J. E. Erdmann</span> (niet te verwarren met de huidige Prof. <span class="sc">B. Erdmann</span>, <span class="sc">Paulsen</span>’s <span class="pageNum" id="pb255">[<a href="#pb255">255</a>]</span>opvolger in Berlijn) in zijn <span class="ex" lang="de">Grundriss der Logik und Metaphysik</span>, § 97: „<span lang="de">‚Alles ist ein Entgegengesetztes’, oder A muss entweder + A oder - A sein, tertium -non datur (ist nur Schein), ist ein Satz, der völlig mit dem Satze streitet, dass -A eben nur A (d.h. weder + noch -) sein solle.</span>” -</p> -<p>„<span lang="de">A muss entweder + A oder - A sein</span>, <span lang="la">tertium non datur</span>” is uitsluitend Hegeliaanse, letterlik <span class="sc">Hegel</span> nagewauwelde (<span class="ex">Enc.</span> § 119) vervalsing der denkwet: „<span lang="de">Etwas muss entweder A oder nicht A sein, <abbr title="tertium non datur">t. n. d.</abbr></span>”, een vervalsing, die men bij geen enkel „verstandig” logicus zal vinden en die <span lang="fr">pour besoin de la cause</span> is uitgevonden. -</p> -<p>Vergelijk hiervoor reeds de juiste opmerking van <span class="sc">Land</span>, <span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, p. 162 s. -</p> -<p>Ook Prof. <span class="sc">Bolland</span> geeft van het principium exclusi tertii (b.v. <span class="ex">Coll. Log.</span> p. 572 ss.) een valse voorstelling, te weten: „A is òf B òf C”. Het verstand neemt -deze onnozelheid niet voor zijn rekening en de dialektiek heeft gemakkelik spel tegen -deze papieren vijand. Waarom zou A niet precies even goed D, E, F, enz. kunnen zijn -als B of C, of B en C enz. tegelijk (b.v. A is òf B òf C òf D, een Duits lidwoord -is òf mannelik òf vrouwelik òf onzijdig; A is B en C en D: een magneet heeft een noordpool, -een midden en een zuidpool)? -</p> -<p>In waarheid zegt de denkwet dan ook niets anders dan: A is àl of niet B, of zo men -wil: A is òf B òf niet B. Van onverschillig welk denkvoorwerp geldt al of niet onverschillig -welk gezegde. Al wat gedacht kan worden heeft elke denkbare eigenschap òf wel òf niet. -</p> -<p>Men kan het zelfs met één letter afdoen: Al wat denkbaar is (in Prof. B.’s dialekt: -elke mogelike denkbaarheid), is àl of niet A. -</p> -<p>Deze bedoeling mag men dan gerust aldus formuleren: „iets is òf A òf niet A” (p. 476), -maar <span class="ex">nooit</span> „A is òf A òf niet A” (zo laatstelik nog weer in <span class="ex">De Logica</span>, 1911) en <span class="ex">nooit</span> „A is òf B òf C”. Dit is <span class="ex">onverstand</span> en niet een kant <span class="pageNum" id="pb256">[<a href="#pb256">256</a>]</span>van het verstandig denken. Wat A is kan niet niet A zijn en wat niet niet A is moet -A zijn. Alles samengevat in de ene omkeerbare vergelijking: A = <span class="ex">niet niet</span> A. In woorden: <span class="ex">Bevestiging is uitsluiting van ontkenning, ontkenning van ontkenning is bevestiging.</span> Bevestiging en ontkenning kunnen derhalve nòch beide waar, nòch beide onwaar zijn. -</p> -<p>Onjuist is de uitvlucht van Prof. <span class="sc">Bolland</span> (<span class="ex">Eenheid van Tegendeelen</span>, p. 18) dat „zich niet (laat) opgeven, waaraan contraire en contradictoire bepalingen -te onderkennen zijn”. Immers de laatstgenoemde aan de zuivere <span class="ex">ontkenning zonder meer</span>. Twee op zich zelf gelijkelik positieve begrippen vormen dus als zodanig nooit een -contradictie, b.v. vierkant en rond, zwart en wit. Wat dus niet vierkant is behoeft -niet rond te zijn, al kan het niet wèl vierkant zijn. Of ze elkander desniettemin -ja dan neen uitsluiten, kan eerst door <span class="ex">begripsontleding</span> blijken, naar gelang er al of niet contradictore elementen te voorschijn komen, hier -b.v. hoekig en niet-hoekig, <span class="ex">met</span> en <span class="ex">zonder</span> rechte zijden. -</p> -<p>Hoezeer men echter op z’n hoede heeft te zijn voor misleidende klank en schijn van -contradictie, mogen voorbeelden als de volgende tonen: <span class="ex">een niet-veranderende verandering</span> is <span class="ex">niet</span> een weerspreking! (Contradictoor, dus zinledig, ware slechts een geen-verandering-zijnde -verandering!). Want niet-veranderend wordt dan gedacht in de zin van sich nicht ändernd, -en een verandering behoeft niet een verandering van verandering, een verandering in -de tweede macht te zijn; zij kan zichzelf gelijk blijven, zonder enige zelfweerspreking -(Voorbeeld: een eenparige beweging, een gelijkmatig verlopend „zich zelf gelijk blijvend” -proces. Daartegenover staat dan een eenparig versnelde beweging, als verandering in -de 2<sup>e</sup> macht, als een gelijkelik of niet-veranderend veranderende verandering. Volgt een -versnellend versnelde beweging en zo in infinitum.). Een verandering <span class="pageNum" id="pb257">[<a href="#pb257">257</a>]</span>in zeker opzicht kan dus, verstandig gesproken, zeer goed niet-verandering zijn … -in ander opzicht: beweging is als zodanig verandering van <span class="ex">plaats</span> en kan dus niet-verandering zijn van <span class="ex">snelheid</span>. Ook hier dus geen ontkenning en bevestiging van „hetzelfde in hetzelfde opzicht”. -Gelijkerwijs is dus ook een niet-vermeerderende (of zelfs verminderende) vermeerdering -geen <span lang="la">contradictio in adjecto</span>. -</p> -<p>Niets van dit alles gaat het verstand, het zichzelf beheersend en zich niet te buiten -gaand verstand, te boven. Maar zo ver, tot het inzicht dezer niet-weerspreking, wil -of kan „zuivere rede” niet doordenken. Zij is dan ook met haar bestendige verandering, -haar volstrekte betrekkelikheid, haar algemene biezonderheden en biezondere algemeenheden, -haar veelheid bevattende eenheid … verstandiger (of op haar manier dus „dommer”) dan -zij zelf wel weet of wil weten. -</p> -<p>Hoe redelik en billik het verstand behandeld wordt door <span class="ex">Zuivere Rede</span>, toont p. 86 (2<sup>e</sup> dr. 126): „dat de waan, alsof nu de roos òf wit òf zwart zoude moeten blijken, eene -onnoozelheid mag heeten.… komt aan het verstandige denken al weer niet tot bewustzijn.” -Zou Prof. B. inderdaad van „het verstandige denken” zo weinig verstand hebben? -</p> -<p>„A = A zegt het verstand in stellenden trant op beslisten toon, alles gelijkt op.… -zichzelf” (p. 83, 2<sup>e</sup> dr. 123) (Herhaling van p. 12, <span class="ex">Eenheid van Tegendeelen</span>). -</p> -<p>Dit laatste zegt alleen onverstandige zgn. „rede”—en alleen het verstand begrijpt, -wat Prof. <span class="sc">Bolland</span> miskent, <span class="ex">welke waarheid</span> er verborgen ligt achter de òf onbewust òf tendentieus onverstandige formulering -A = A. In één zinnetje wordt dan (p. 85, 2<sup>e</sup> dr. 125) de denkwetvervalsing „A is niet B” gelijk gesteld met het logiese „A is -niet niet A”, als „de bedoeling van het zoogen. principe der contradictie”! Pp. 85–87 -bevatten dan ook louter misverstand, dat verstand van verstand blijkt te missen. Afdoende -is p. 91 (131): „en zal nu bij slot van rekening de grondstelling van het uitgesloten -midden haren zin niettemin behouden in de <span class="pageNum" id="pb258">[<a href="#pb258">258</a>]</span>verplichting [<span class="sc">Heymans</span>, <span class="sc">Wundt</span>, <span class="sc">Lipps</span>, <span class="sc">B. Erdmann</span> weerleggen dit logica-ethicisme] der gedachte, om eene niet eenhoevige eenhoevigheid, -eene niet gele geelheid of onnutte nuttigheid af te weren, dan wordt het de vraag, -of ‚de denkwet’ zich niet aan eigene zinledigheid opheft.” Prof B. acht hier zinledig, -iets waarvan hem slechts de zin ontgaat. „<span lang="fr">Mais on fera ce jugement</span>”, zegt <span class="sc">Leibniz</span> (te weten „<span lang="fr">que toutes vérités identiques ne servent de rien</span>”), „<span lang="fr">faute d’avoir assez médité sur ces matières</span>”. Die zin is deze, dat bedoelde wet het prius is, de vooronderstelling en het fundament -van <span class="ex">elke</span> redelike <span class="ex">gevolgtrekking</span> (vergelijk <span class="ex">Ges. und El.</span> § 19 en K. d. r. V. p. 151: „<span lang="de">Daher müssen wir auch den <span class="ex">Satz des Widerspruchs</span>, als das allgemeine und völlig hinreichende <span class="ex">Principium aller analytischen Erkenntniss</span> gelten lassen</span>”). „<span lang="fr">Ce qui fait voir que les propositions identiques les plus pures et qui paraissent -les plus inutiles sont d’un usage considérable dans l’abstrait et général; et cela -nous peut apprendre qu’on ne doit mépriser aucune vérité</span>”, zegt <span class="sc">Leibniz</span> in zijn <span class="ex" lang="fr">Nouveaux Essais sur l’Entendement</span>, uitg. <span class="sc">Janet</span>, I, p. 328. Uw smalen op „het nog niet tot rede gebrachte verstand” bewijst dus slechts -dat uw „rede” het nog niet tot verstand gebracht heeft. Toch zien wij in „<span class="ex">Aanschouwing en Verstand</span>” p. 61 erkend, dat heel de rekenkunde uitsluitend op de denkwet van de tegenstrijdigheid -berust: „Meetkundige waarheden berusten nu eenmaal niet, gelijk de getallenleer, uitsluitend -op de denkwet der tegenstrijdigheid.” En van deze denkwet levert p. 80 de zuivere -formulering: „A is niet non A”. -</p> -<p>De erkenning, „zonder meer”, van de „éénzijdige”, „verstandige” denkwettelikheid (dus: -niet niet A = A), geeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> zelf b.v. in n<sup>o</sup>. 119 van zijn 1001 spreuken: „Het absoluut negatieve en het relatief positieve zijn -ongescheiden onderscheiden; <i>ontkenning van ontkenning is bepaalde bevestiging</i>.” Hij geeft hier echter tevens een sprekende <span class="pageNum" id="pb259">[<a href="#pb259">259</a>]</span>proeve van gedachteloze klank-associatie, waar ontkenning van ontkenning dienst moet -doen als.… „het absoluut negatieve”! Klonk daar niet twee maal „ontkenning”?! Vergelijk -ook n<sup>o</sup>. 392. Evenzo Z. R. p. 52 (92), waar „Negatie van negatie, absolute negativiteit” -optreedt als „identiteit van het contraire”—dus niet van het contradictore! Bedenkt -men nu, dat „identiteit” („eenheid”) in Hegeliaans dialekt gebruikt wordt in de zin -van: denkbaar („redelik”) verband, en „tegendeelen” wordt genomen voor wat onderling -verschilt (<span class="sc">Cohen</span> raak: „<span lang="de">der Widerspruch muss sich die Abplattung in den Gegensatz gefallen lassen</span>”), dan ziet men, hoe zorgzaam hier de <span class="ex">schijn</span> van contradictie gecultiveerd wordt op de bodem van een banale „verstandigheid”. -Zo vernedert men zich voor het gemeen begrip, door het te boven te willen gaan. Heel -dit <span lang="la">odi profanum vulgus et arceo</span> is dialecties op zijne wijze.… vulgusdienst. -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p><b>5</b> : p. 15. Men misvatte deze kenniskritiese vraag niet als een alogies „psychologisme”. -Natuurlik is de bedoeling niet: hoe komen wij, gij en ik, psychologies aan dat praedicaat, -door welke toevallige associaties enz., maar: hoe komen wij als denkende, logiese -wezens, bij de voorwáárhouding van deze praedicaatstoekenning—hoe is deze <span class="ex">logies</span> te „<span class="ex">rechtvaardigen</span>”<span class="corr" id="xd31e17708" title="Bron: .">?</span> -</p> -<p>Heel dat veelal onverkwikkelik gehaspel over „transcendentalisme” en „psychologisme”, -waarbij men ’t over en weer veel meer ééns is, dan men zelf vermoedt (immers nòch -loochenen de ernstige anti-psychologisten de bewustzijns-natuur aller wetenschap,<a class="noteRef" id="xd31e17713src" href="#xd31e17713">2</a> al zijn er velen, die het <span class="pageNum" id="pb260">[<a href="#pb260">260</a>]</span>onpersoonlik subjekt der wetenschap en der waarheid over ’t hoofd zien, nòch loochenen -de bezonnen „psychologisten” de kritiese, logiese en teleologiese natuur van „het -probleem der ervaring”), vervalt voor het inzicht, dat de kritiese rechtvaardiging -en de genetiese verklaring voor elk element van de wetenschap zouden samenvallen in -<span class="ex">de gegevenheid van de gezochte logiese praemissen</span>, die tegelijkertijd oorzaak en rechtvaardiging („toereikende grond”) der aan kritiek -onderworpen overtuiging of waarheid zijn. -</p> -<p>De logiese „mogelikheid” van een overtuiging (i.c. van de synthetiese oordelen a priori) -is tevens genetiese mogelikheid voor een logies denkend subjekt—en omgekeerd. -</p> -<p>En zonder voorondersteld logies subjekt vervalt—zo hier als ginds—het hele probleem -der „wetenschap”, zowel het probleem der mathesis als dat der inductie. -</p> -<p>Ieder derhalve, voor wie deze problemen bestaan, weet zich met absolute zekerheid -een logies denkend subjekt. -</p> -<p><span class="sc">Hume</span> heeft dus eigenlik reeds door zijn probleemstelling zelve zijn eigen alogies, psychologies -antwoord, en het empirisme, van te voren weerlegd. -</p> -<p><span class="sc">Kant</span>’s principiële vraagstelling: „Hoe zijn synthet. oordelen a priori mogelik?” wil dan -ook in de grond niets anders zeggen dan: Hoe is een oordeel over wat niet gegeven -schijnt te kunnen zijn (b.v. tijdoneindigheid: toekomst en verleden; ruimte-oneindigheid: -axioma van de rechte lijn) <span class="pageNum" id="pb261">[<a href="#pb261">261</a>]</span>in overeenstemming te brengen met het kennis-axioma: dat wij niets kunnen weten zonder -voldoende gegevens. <span class="sc">Kant</span> betekent dus niet, naar ondeskundige empiristen wel moeten wanen, de verzaking, maar -juist <span class="ex">de handhaving van dit axioma</span>. -</p> -<p><span class="sc">Heymans’</span> vroeger-kantiaans „psychologisme” staat krities boven het later-kantiaans „transcendentalisme” -van „<span class="ex" lang="de">Die Philosophie im Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts</span>”, boven het normatief neo-kantisme van <span class="sc">Windelband</span> en de zijnen, door het inzicht, dat alle „<span class="ex">waarde</span>” fundering behoeft en verkrijgt, niet door een rationialisties bedacht systeem van -doeleinden („<span lang="de">Reich der Zwecke</span>”), maar door de „<span class="ex">werkelikheid</span>” der empiries te vinden wetten van oordelende subjectiviteit. Voor deze feitelike -geesteswettelikheid, wier ontdekking de taak is der „analytiese methode”, waaraan -het empirisme zijn empiriese weerlegging te danken heeft, vervalt de befaamde „antinomie -tussen natuurwet en norm”. <span class="sc">Heymans</span> zoekt en vindt het <span class="ex" lang="de">Sein</span>, waarop alle <span class="ex" lang="de">Sollen</span> berust (i. pl. v. omgekeerd, als bij <span class="sc">Lotze</span> c.s.), niet in het geleende maanlicht van een Platonies transcendent absolutum („<span lang="de">das Heilige</span>” waarin de „<span class="ex" lang="de">Präludien</span>” zich oplossen of de „<span lang="de">heilige wirkende Realität</span>”, waar <span class="sc">Rickert</span>’s „<span class="ex">Grenzen</span>” op uitlopen, p. 736 ss.), maar in de eigen zon der zuiver immanente, transcendentale -autonomie. -</p> -<p>Vgk. ook Dr. <span class="sc">Max Adler</span>, <span class="ex">Kausalität und Teleologie im Streite um die Wissenschaft</span> (<span class="ex">Marx-Studien</span> I, pp. 193–433), goed pp. 356 ss. over de <span lang="de">Denknotwendigkeit</span> als „<span lang="de">ganz einfach eine <span class="ex">bestehende Gesetzlichkeit</span></span>” (p. 360) en over „<span lang="de">die Tatsächlichkeit der formalen Aktionsbeschaffenheit des Bewusstseins</span>” (p. 400 s.). -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>6</b> : p. 16. <span class="ex">Tegen het Kriticisme</span> is sinds <span class="sc">Hegel</span> (§ 10 <span class="ex">Kl. Log.</span>) herhaaldelik aangevoerd: het zou de onderneming zijn van wie wil leren zwemmen eer -hij te water <span class="pageNum" id="pb262">[<a href="#pb262">262</a>]</span>gaat …: wie anders zal de rede kritiseren, dan … de rede zelf,—wier kritiek dus alleen -waarde heeft … als we uitgaan van de onaantastbaarheid van de kritiserende Rede. Zo -zouden we aan een petitio principii, een cirkelredenering ons schuldig maken. En overbekend -is <span class="sc">Lotze</span>’s woord: „<span lang="de">Da mithin dieser Cirkel unvermeidlich ist, so soll man ihn reinlich begehen.</span>” <span class="ex">Negamus.</span> De zaak is, dat we niets anders zoeken dan een rechtvaardiging van de wetenschap -voor … het Forum der Rede, niet voor een onmogelik, ondenkbaar, „absoluut” Forum. -Met een <span class="ex">redelike</span> rechtvaardiging van ons weten zijn we vooreerst volkomen tevreden—en we zien niet -in, welke zin „rechtvaardiging” nog zou hebben—zonder de eisen der rede. Aldus <span class="sc">Riehl</span> en <span class="sc">Heymans</span>. -</p> -<p>Wie „het bovenmenschelijke en volstrekte, dat ons ideaal blijft” nog zoekt (vergelijk -<span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Tweemaand. Tijdschr.</span> 1898, p. 48, en p. 56: „‚Voorzeker’, zeggen wij met Prof. <span class="sc">W. Windelband</span>, ‚de poging van <span class="sc">Hegel</span> is … mislukt’ ”), voor hem bestaat de kenniskritiek niet. -</p> -<p>Geen wonder, dat een dogmaticus als de Heer <span class="sc">Christian Pesch S. J.</span> schrijft in een artikel over „<span class="ex">Unser heiliger katholischer Glaube</span>” (<span class="ex" lang="de">Stimmen aus Maria-Laach</span> 77: pp. 473–490), waarin naar r. k. opvatting het al of niet r. k. geloven tot een -kwestie van goed- of kwaadwilligheid wordt gemaakt: „<span lang="de">Die Katholiken glauben also weil sie glauben wollen? Allerdings! wie auch die Ungläubigen -nicht glauben weil sie nicht glauben wollen</span>”… „<span lang="de">Glauben ist die Erfüllung einer Pflicht. Darum wird der Glaube von Gott belohnt, der -Unglaube bestraft.</span>” (nog loon ook voor ’t vervullen van die plicht—dus „befooide gehoorzaamheid”!), -geen wonder, dat een Jezuïet als hij zijn lezers voorhoudt: „<span lang="de">Was ist das für eine Wissenschaft, die alle Errungenschaften menschlichen Denkens -und Forschens vor ihren Richterstuhl zieht und an dem läuternden Feuer ihres Zweifels -und ihrer Kritik prüft? <i>Es giebt keine solche Wissenschaft.</i></span>” <b>Eppur</b>…! -<span class="pageNum" id="pb263">[<a href="#pb263">263</a>]</span></p> -<p>Op p. 488 staat dan over <span class="sc">Kant</span>: „<span lang="de">Er hat seine Anhänger in eine Skepsis hineingeführt, aus der sie trotz alles heissen -Bemühens den Ausweg noch nicht wiedergefunden haben. Hier liegt eine grosse Versündigung -an der Wahrhaftigkeit vor, nicht aber in der Ausschliessung des freiwilligen Zweifels -gegenüber sicher verbürgten Wahrheiten.</span>” -</p> -<p>Voorwaar—, <span lang="de">hier liegt eine grosse Versündigung an der Wahrhaftigkeit vor!</span> -</p> -<p>In dezelfde geest schrijft in hetzelfde tijdschrift een ander Jezuïet, de heer <span class="sc">Konstantin Kempf</span>, als een nieuwe <span class="sc">Brunetière</span>, eerst over „<span class="ex" lang="de">Der Bankrott der modernen Erkenntnislehre</span>” (VII: 146 vv.) om vervolgens in „<span class="ex" lang="de">Endstationen der modernen Philosophie</span>” het uitvoerig weergegeven <span class="ex">Illusionisme</span> van Prof. <span class="sc">L. Stein</span>… aan <span class="sc">Kant</span> (blijkbaar een goede bekende van lezers en schrijver) in de schoenen te schuiven: -</p> -<p>VIII: 281: „<span lang="de">Also Ideale, d.h. nach Stein vererbte Illusionen, sind die ‚Tragepfeiler und Querbalken’ -der modernen Weltanschauung. Kann man deutlicher die Haltlosigkeit und den Bankrott -derselben eingestehen, kann man sich und seine Wissenschaft mehr blamieren, als es -Stein tut? Schwerlich. Wir haben ihn deshalb so ausführlich zitiert, weil er erstens -deutlich zeigt, wohin eine konsequente Weiterentwickelung der von <span class="sc">Kant</span> angebahnten Philosophie führt. Der Kantsche Grundsatz: ‚<i>Unsere Erkenntnis richtet sich nicht nach den Dingen, sondern die Dinge richten sich -nach unserer Erkenntnis</i>’, ist der Hauptscheidepunkt der philosophischen Systeme, und der Weg, auf den jener -Grundsatz hinweist, führt unfehlbar zum jähen Absturz in die bodenlose Tiefe des Skeptizismus. -Je weiter man von da voranschreitet, um so dunkler und nebelhafter wird alles, so -dass man schliesslich auf alles keine andere Antwort mehr weiss als: Es ist eine Illusion.</span>” -</p> -<p>Ik hoop elk van m’n lezers altans zó ver te brengen, dat hij de illusie van dit soort -wijsgeren (waartoe ook de ten onzent veel nageschreven geleerde <span class="sc">Cathrein</span> behoort en <span class="pageNum" id="pb264">[<a href="#pb264">264</a>]</span>speciaal <span class="sc">Leslie J. Walker</span> in zijn „<span class="ex" lang="en">Theories of Knowledge</span>”) omtrent zulk een „<span lang="de">Hauptscheidepunkt</span>” en <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Grundsatz</span>” doorziet en begrijpt, dat <span class="sc">Kant</span> nooit bedoeld heeft, zo min als énig mij bekend wijsgerig stelsel, de dogmatiese -dwaasheid te verkondigen, dat <span class="ex">de werkelikheid naar de pijpen van onze kennis zou dansen</span><a class="noteRef" id="xd31e18020src" href="#xd31e18020">3</a>, maar wel de kennis-kritiese waarheid, dat de <span class="ex">natuurd</span>ingen, <span class="ex">de objekten, slechts zijn en zó-zijn bij de gratie der kennende subjectiviteit</span>,—een inzicht, dat niet alleen dezer heren dogmaties realisme en dualisme weerlegt, -maar juist ook alle natuurwetenschappelik skepticisme en individualisme vernietigt. -</p> -<p>’t Is al weer <span class="sc">Berkeley</span>, bij wie zij reeds uitnemend betoogd kunnen vinden (P. <span class="ex">of</span> H. K. s. 86 vv.), hoe juist hun dogmatiese verdubbeling „<span lang="en">by supposing a <i>two-fold</i> existence of the objects of sense—the one <span class="ex">intelligible</span> or in the mind <span lang="nl">[wij zouden zeggen: <span class="ex">immanent</span>]</span>, the other <span class="ex">real</span> and without the mind</span>” [alias <span class="ex">transcendent</span>]… „<span lang="en">a most groundless and absurd <span class="corr" id="xd31e18066" title="Bron: notition">notion</span>, <i>is the very root of Scepticism</i></span>”. Immers, werkten de zinnen afbeeldend, naar enig model, in plaats van origineel-scheppend, -dan zouden ze ons best kunnen bedriegen en heel andere dan de „werkelike” eigenschappen -van de dingen kunnen vertonen. „<span lang="en">So that, for aught we know, all we see, hear and feel, may be only phantom and vain -chimera, and not at all agree with the real things existing in <span class="ex" lang="la">rerum natura</span>. All this <i>sceptical cant</i> follows from our supposing a difference between <span class="ex">things</span> and <span class="ex">ideas</span>, and that the former have a subsistence without the mind and <span class="corr" id="xd31e18085" title="Bron: imperceived">unperceived</span></span>”. -</p> -<p>Wat <span class="sc">Kant</span> zelf betreft, in de tekst zetten wij uiteen, hoe juist en alleen zijn kriticisme -algemeen-geldige niet-analytiese waarheden <span class="ex">redelikerwijze</span> grondvest, zodat <span class="sc">Kant</span> het <span class="pageNum" id="pb265">[<a href="#pb265">265</a>]</span>recht heeft, te verklaren: „<span lang="de">Die Kritik der Vernunft führt also zuletzt nothwendig zur Wissenschaft; der dogmatische -Gebrauch derselben ohne Kritik dagegen auf grundlose Behauptungen, denen man eben -so scheinbare entgegensetzen kann, mithin zum <span class="ex">Skeptizismus</span>.</span>” -</p> -<p>Natuurlik behandelt, ten onzent, ook de r. k. dogmaticus Dr. <span class="sc">J. Th. Beysens</span>, hoogleraar in de wijsbegeerte bij de rijksuniversiteit te Utrecht, die tot „de Leuvensche -school” behoort, waartegenover dan nog een „ultradogmatische” richting staat als „de -gangbare”, in zijn „<span class="ex" lang="fr">Criteriologie</span>” (2<sup>e</sup> dr. 1911), geënt op de „<span class="ex" lang="fr">Critériologie Générale</span>” van zijn Leuvense autoriteit kardinaal <span class="sc">Mercier</span> (wiens <span class="sc">Kant</span>besef uit enkele zinnetjes, door zijn volgeling met instemming overgenomen, reeds -afdoende blijkt: „<span lang="fr">Dira-’t-on que la science est un roman, les mathématiques une poésie? Il faut pourtant -en venir là, lorsqu’on prétend que tout objet de représentation intellectuelle n’est -que phénoménal.</span>” of elders: „<span lang="fr">Si je ne connais que le mode d’apparition des objets [!] à ma [!] pensée [!], <span class="trans" title="to Phainomenon"><span lang="grc" class="grek">τὸ Φαινόμενον</span></span> [!], le réel empirique m’échappe aussi bien que le réel métempirique.</span>” en „<span lang="fr">rien ne m’empêche de passer de la certitude des noumènes d’expérience <span lang="nl">[het staat er]</span> à la certitude des noumènes métaphysiques</span>”), <span class="sc">Kant</span> onder het hoofd: „<span class="ex">De hoofdvormen van het sceptisch subjectivisme</span>” (sc. „<span class="ex">Het Transcendentalisme</span>” en „<span class="ex">Het Empirisme</span>”!).—Zelfs al wilde men voor een ogenblik afzien van de waarheid, die ook voor het -bereiken van het kriticisme geldt: <span lang="fr">ne peut qui ne veut</span>,—dan nog staat deze <span class="sc">Kant</span>-„weerlegging” m.i. te ver beneden <span class="sc">Kant</span>-begrip om als wetenschappelike <span class="sc">Kant</span>bestrijding in aanmerking te komen. Maar ook hier blijve mijn oordeel niet zonder -z’n summiere staving. -</p> -<p>Reeds hoe <span class="sc">Kant</span>’s leer wordt weergegeven is de moeite van ’t citeren waard: Als Prof. <span class="sc">Beysens</span> om te beginnen (aanhef Hoofdstuk III, p. 154) de definitie geeft van „het <span class="pageNum" id="pb266">[<a href="#pb266">266</a>]</span><span class="ex">Criticisme</span> van I. Kant c.s., dat hier beter [altans liever] met den naam van <span class="ex">Transcendentalisme</span> wordt aangeduid” maakt hij er al dadelik juist datgene van, wat <span class="sc">Kant</span>.… het felst en principieelst heeft bestreden, te weten: <span class="ex">denk</span>-rationalisme: „Alle algemeene en noodzakelijke kennis is volgens hen <span class="ex">a priori</span> d.i. onafhankelijk van alle ervaring door het denkend verstand uit eigen denkaanleg -opgebouwd.”! „<span lang="de">Der Grundsatz, der meinen Idealismus durchgängig regiert und bestimmt, ist dagegen: -‚Alles Erkenntnis von Dingen, aus blossem reinen Verstande oder reiner Vernunft, ist -nichts als lauter Schein, und nur in der Erfahrung ist Wahrheit.’—Das ist ja aber -gerade das Gegenteil.…</span>” zo <span class="corr" id="xd31e18202" title="Bron: antwoorde">antwoordde</span> <span class="sc">Kant</span> zelf (<span class="ex">Proleg.</span> p. 165)!— -</p> -<p>Aldus voorbereid krijgt de lezer van Prof. <span class="sc">Beysens</span> nu eerst een overeenkomstige „<span class="ex">Uiteenzetting van het Systeem</span>”, § 1 en dan de bijbehorende § 2: „<span class="ex">De Fouten van het Transcendentalisme</span>”. -</p> -<p>—De eerste pagina de beste (155) van deze § 1 vertoont al een begrip à la <span class="sc">Mercier</span> van de Kantse phaenomena: „<span class="ex">de gegevens der zinnen zijn louter verschijnselen, indrukken, phoenomena</span>.”, gelijk elders (n<sup>o</sup>. 83) die „verschijnselen” „de veelvuldige phoenomenale indrukken” heten (die <span class="ex">oe</span> staat er, telkens! wat moet men van schrijver en zijn publiek denken, dat zulk een -barbarisme kan worden volgehouden in zodanig werk, 2<sup>e</sup> druk?) en p. 156: „als indrukken zijn zij volkomen afhankelijk van den bouw der organen -en zelfs van hun oogenblikkelijken individueelen toestand.”! En „dit subjectivistisch -phoenomenalisme”, met hetzelfde door Prof. <span class="sc">Beysens’</span> naïveteit niet eens gemerkte dogmaties-verdubbelende prikkel- en orgaan-realisme, -dat hem te voren al, b.v. in zijn § over de „<span class="ex">Objectieve realiteit der gewaarwordingen</span>” (n<sup>o</sup>. 68) evenals in n<sup>o</sup>. 60, „<span class="ex">Kritiek der sceptische redegronden</span>”, heel het idealisme-probleem doet misvatten en <span class="ex">vermaterialiseren</span> tot de kennistheoreties <span class="pageNum" id="pb267">[<a href="#pb267">267</a>]</span><span class="ex">irrelevante</span> vraag van p. 149 (vgk. ook n<sup>o</sup>. 56) „of de gewaarwordingen (naar haar voorwerpelijken inhoud) van den aard van prikkel -en zintuigen beide afhankelijk zijn, dan wel een zuiver subjectieven oorsprong hebben -en dus louter bewustzijnstoestand of louter eigen aandoeningen zijn.” (irrelevant, -aangezien elk kenniskrities „idealist” of „subjectivist” of „phaenomenalist” of „relativist”—Prof. -<span class="sc">Beysens</span> kieze welke lelike naam hij wil—erkent, dat physiologies elke gewaarwordingsbepaaldheid -een functie is van objectieve prikkel èn organisme gezamenlik, terwijl deze gewaarwordingsbepaaldheid -als psychiese realiteit causaal evenmin van prikkels als van de physiese organisatie -afhangt, immers niet van phaenomena, objekten, maar van hun realia, i.c. de subjectieve -psychiese organisatie en het transobjectieve substraat van de prikkels, terwijl die -qualiteit als geestesprodukt, bewustzijnsbiezonderheid, nòch overdraagsel van „elders” -nòch afbeeldsel van iets buiten-psychies kàn zijn; aan het werkelik kenniskrities -„idealisme” probleem komt dus Prof. <span class="sc">Beysens</span> zelfs daar, waar hij waant het te behandelen, niet eens toe!), dit even onkants als -onkrities, realisties „subjectivistisch phoenomenalisme” zou de leer van <span class="sc">Kant</span> zijn! -</p> -<p>Voor het gelden a priori (algemeen en noodzakelik ten aanzien van objekten) van synthetiese -oordelen de rechtvaardiging, de „mogelikheid” te vinden, dat was <span class="sc">Kant</span>’s grote probleem, naar ik in de tekst uiteenzet. Volgens Prof. <span class="sc">Beysens</span> nu vindt <span class="sc">Kant</span> die rechtvaardiging in, lach niet,.… hun aprioriteit zelf! Ziehier (p. 158/9): „Hoe -dan de objectieve geldigheid van deze algemeene en noodzakelijke oordeelen, daar zij -immers a priori zijn, te rechtvaardigen? Juist door hun <span class="ex">aprioriteit</span>, luidt het antwoord.” Hoe komt Prof. B. aan deze enormiteit? Wel, de definitie, die -hij van a priori geeft.… verhaspelt eenvoudig <span class="sc">Kant</span>’s „subjectivistische” oplossing met het probleem zelf! Aldus: „Want wat <span class="ex">a priori</span> d.i. in den aanleg of de natuur van het denkend subject gegeven is, wordt van zelf -<span class="ex">noodzakelijk</span> <span class="pageNum" id="pb268">[<a href="#pb268">268</a>]</span>gedacht.”—Diezelfde bladzij refereert dan nog als volgt: „het is de wet van ons denkleven -[!], dat wij ons zelven de ervaringsdingen <span class="ex">a priori</span> construeeren door de ‚denk- en aanschouwingsvormen <span class="ex">a priori</span> van onzen geest’ [ge raadt het nooit] te objectiveeren, en zóó uit ons zelven door -synthese <span class="ex">a priori</span> de wereld onzer kennis in elkander te zetten.”! Geobjectiveerde kennisvormen! Even -Kants als „de aprioristische of denkwettelijke natuur der begrippen” van diezelfde -pagina. Het wordt nog fraaier op p. 161/2: „Zóó is het begrip (en het ervaringsoordeel) -niet zelf de vrucht van ervaring, maar de voorwaarde-a-priori van mogelijke ervaring.”! -Stel u voor, het begrip, dus ook een empiries begrip, en zelfs een ervaringsoordeel, -niet meer element van „ervaring”, maar ervaringsgrond en transcendentaal! Weet Prof. -<span class="sc">Beysens</span> wel wat hij zegt? Kan <span class="sc">Kant</span> erger verstoethaspeld worden? Ja, blijkbaar wel. Want Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span>begriploosheid gaat zo ver, dat hij a priori en transcendentaal eenvoudig gelijkstelt, -vereenzelvigt, en op p. 168 laat drukken: „Voor Kant c.s. echter is alle kennis, de -objectief geldige niet uitgezonderd [dus ook de niet objectief geldige „kennis” transcendentaal?!], -transcendentaal of a priori”. Welk een dubbele onwaarheid hier gedebiteerd wordt beseft -ieder ingewijde, die weet, dat <span class="ex">a priori</span> een zuiver feitelik begrip is, dat uitsluitend tegenover a posteriori staat, <span class="ex">transcendentaal</span> daarentegen een zuiver theoreties begrip, voor al wat synthetiese oordelen a priori -(en dus „<span lang="de">Erfahrung</span>”, wetenschap, zie mijn noot 1 bl. 19) mogelik maakt en rechtvaardigt („<span lang="de">begründet</span>”), door <span class="sc">Kant</span> dus gebruikt zowel voor het „transcendentale Object” enerzijds en anderzijds speciaal -de „formele” kenniselementen, als voor heel het onderzoek der „<span lang="de">Kritik</span>”, de „kritiese” methode, zelf en staande evenzeer <span class="ex">tegenover</span> het transcendente, terrein van oordelen <span class="ex">a priori</span>, als tegenover het empiriese. „Transcendentaal” is dus niet eens „de objectief geldige -kennis”, de „Erfahrung”, zelf, maar wat deze.… mogelik <span class="pageNum" id="pb269">[<a href="#pb269">269</a>]</span>maakt. En welk een onschuldige dwaas zou „Kant c.s.” zijn, in plaats van de geweldige -dogmadoder die hij welbegrepen blijkt en meer en meer voor alle toekomst zal blijken, -als hij de kennis a posteriori, die vooronderstelling van zijn leer, zou loochenen -of miskennen! -</p> -<p>—Genoeg van Prof. <span class="sc">Beysens’</span> „Uiteenzetting” van <span class="sc">Kant</span>. Wij zijn aangeland bij § 2, over „<span class="ex">De fouten van het Transcendentalisme</span>”, een §, die zich waardig bij haar voorgangster aansluit en wier ietwat te bescheiden -titel verdient te worden aangevuld tot: <span class="ex">De fouten van het „Transcendentalisme” van Prof.</span> <span class="sc">Beysens</span>. Ook daarvan dienen nu nog enige proeven in ’t licht gesteld om te tonen, hoe ver -Prof. B. beneden <span class="sc">Kant</span>, beneden de kenniskritiek, blijft. -</p> -<p>Dat <span class="sc">Kant</span> volgens Prof. B. (n<sup>o</sup>. 77, p. 168) „In de metaphysische deductie tracht”, „het <span class="ex">aprioristisch</span> of [!] <span class="ex">transcendentaal</span> karakter onzer schijnbaar [!] objectieve kennis.… aan te toonen” behoeft tans geen -verder commentaar. Maar de cardo rei voor ons komt in n<sup>o</sup>. 99 ss. (p. 170 ss.), waar men tracht, de lastige synthetiese oordelen a priori, -dat feitelik uitgangspunt van heel de kenniskritiek, „dat tusschending”, zoals Prof. -B. zegt, tussen analytiese en ervaringsoordelen, kwijt te raken, door <span class="sc">Kant</span>’s fundamentele oordeelsonderscheiding, waarvan hij met gerechtvaardigde trots kon -verklaren: „<span lang="de">Diese Einteilung ist in Ansehung der Kritik des menschlichen Verstandes unentbehrlich -und verdient daher in ihr <span class="ex">klassisch</span> zu sein</span>”, te vervangen (als niet „juist” en niet „logisch”!) door een andere, vóórkritiese, -als volgt: „De bewering omtrent het synthetisch aprioristisch karakter van vele algemeene -ideëele [?] oordeelen <span class="ex">berust op eene onzuivere begripsbepaling der [!] analytische en synthetische oordeelen</span>. Kant beperkt eerstgenoemde willekeurig [„en geheel onlogisch”] tot die, welker praedicaat -vormelijk [<span class="sc">Kant</span> gebruikt dit scholastieke woordje niet] tot den inhoud van <span class="pageNum" id="pb270">[<a href="#pb270">270</a>]</span>het subject behoort.”.… „Het [!] analytisch oordeel heeft een veel ruimere beteekenis -dan die, welke Kant er aan geeft. Het oordeel is blijkbaar [?] dàn <span class="ex">analytisch geldig</span> [een nieuw begrip! alsof „analyties” en „syntheties” een geldigheidsoort i.p.v. een -ontstaanswijs van oordelen betrof!], als de uitspraak of de verbinding der termen -berust op <span class="ex">zuivere begripsontleding</span> en vergelijking. Zoo [?] staan de analytische oordeelen tegenover de ervaringsoordeelen -of tegenover dezulke, waarin het <span class="ex">verband der termen</span> door ervaring wordt gekend.” En <span class="ex">oordeels</span>-verdeling, zegt Prof. <span class="sc">Beysens</span> terecht, behoort de <span class="ex">oordeels</span>-vorming te gelden, de wijze waarop wij <span class="ex">het verband der termen</span> te weten komen, <span class="ex">niet</span> de <span class="ex">begrips</span>vorming der termen zelf. „Vandaar dan ook, dat de verdeeling van Kant, die zich eigenlijk -afvroeg, of wij het <span class="ex">begrip</span> P. onder de vormelijke kenmerken van S. terugvinden, ja dan neen, den naam van <span class="ex">oordeels</span>-verdeeling niet verdient; vandaar ook dat hij stootte op dat tusschending, dat hij -als synthetisch-aprioristisch oordeel doopte.” Hier is Prof. B. de tolk van een <span class="sc">Kant</span>misduiding, zó verregaand als ik niet voor mogelik had gehouden. Maar <span lang="la">ab esse ad posse valet illatio</span>—dies maak ik dankbaar van deze door Prof. B. mij verschafte gelegenheid gebruik om -de aanleiding tot dusdanige misvatting weg te nemen, die ook mijn definitie van een -analyties oordeel (zie bl. 9) aan een slecht verstaander (die ook maar een half woord -nodig heeft) zou kunnen geven. Men lasse dus in mijn definitie: „Een analyties oordeel -is een zodanig, welks gezegde-begrip verkregen is door ontleding, analyse, van het -subject-begrip” achter „gezegde-begrip” in: „<span class="ex" lang="la">qua talis</span>”. Want dat dit begrip <span class="ex">in het gezegde</span>, en dat <span class="ex">dus het oordeel zelf</span>, is verkregen door ontleding van het subjektbegrip, maakt het oordeel analyties. -Ja, al had <span class="sc">Kant</span> het niet <span class="ex">uitdrukkelik</span> („vormelijk”) <span class="ex">zelf gezegd</span>, dan nog sprak het vanzelf, voor wie hem begrijpt, dat zijn verdeling <span class="ex">uitsluitend</span> <span class="pageNum" id="pb271">[<a href="#pb271">271</a>]</span>het <span class="ex">verband der termen</span> betreft en het ook voor <span class="sc">Kant</span> „volmaakt onverschillig” is, „hoe wij in het bezit der termen kwamen”, als begrippen -op zich zelf beschouwd, dat hij niet vraagt, hoe wij komen bij de kennis van het praedicaatsbegrip -als begrip, maar bij het oordeel, dus het praedicaatsbegrip <span class="ex">in het oordeel</span>, bij de toekenning van het praedicaat aan het subjekt, bij de wetenschap omtrent -<span class="ex">het verband</span>, <span class="ex">de verhouding</span> tussen beide. Welnu, <span class="sc">Kant</span> begint zelfs zijn inleidende Afdeling: „<span class="ex" lang="de">Von dem Unterschiede analytischer und synthetischer Urtheile</span>” aldus: „<span lang="de">In allen Urtheilen, worinnen <i>das Verhältniss eines Subjects zum Prädicat</i> gedacht wird,.… ist <i>dieses Verhältniss</i> auf zweierlei Art möglich. Entweder das Prädicat B gehöret zum Subject A als etwas, -was in diesem Begriffe A (versteckter Weise) enthalten ist; oder B liegt ganz ausser -dem Begriff A, ob es zwar mit demselben in Verknüpfung steht. Im ersten Fall nenne -ich das Urtheil analytisch, im andern synthetisch. Analytische Urtheile.… sind also -diejenigen, in welchen <i>die Verknüpfung des Prädicats mit dem Subject</i> durch Identität, diejenigen aber, in denen <i>diese Verknüpfung</i> ohne Identität gedacht wird, sollen synthetische Urtheile heissen</span>”. Blijkt dus Prof. <span class="sc">Beysens’</span> subtiele aanmerking op <span class="sc">Kant</span>’s oordeelsverdeling, gelijk zijn verklaring, hoe <span class="sc">Kant</span> „stootte op dat tusschending”, te berusten op niets dan grove <span class="sc">Kant</span>misduiding, hoeveel te erger nog is de bewering, waaraan Prof. <span class="sc">Beysens</span> zich zowel in n<sup>o</sup>. 78 als in n<sup>o</sup>. 80 bezondigt, dat <span class="sc">Kant</span> zelf deze <span class="sc">Kant</span>misduiding, die <span class="sc">Kant</span>’s kritiese onderscheiding verdoezelt, ja uitwist, voor zijn rekening zou hebben genomen! -Ziehier: „De analytische oordeelen in den zin van Kant begrepen.… zijn volgens hem -eigenlijk evenzeer synthetisch a priori, omdat zij een voorafgaande synthese a priori -van het begrip, hetwelk zij ontleden, veronderstellen. Deze bewering nu staat.…”! -Deze bewering nu staat.… niet bij <span class="sc">Kant</span>, zover ik weet. Zou Prof. <span class="sc">Beysens</span> zo goed <span class="pageNum" id="pb272">[<a href="#pb272">272</a>]</span>willen zijn, mij één plaats aan te wijzen, waar <span class="sc">Kant</span> beweert, dat de analytiese oordelen <span class="ex">synthetiese oordelen</span>, „<i>evenzeer</i> synthetisch a priori” zouden zijn? Zo lang hij dat niet kan, blijf ik er bij, dat -Prof<span class="corr" id="xd31e18555" title="Niet in bron">.</span> <span class="sc">Beysens’</span> „leer der waarheid” ook hier lelik onwaarheid spreekt. Des te leliker, wijl <span class="sc">Kant</span>, zij het ten overvloede, <span class="ex">uitdrukkelik het tegendeel zegt</span>, nl., dat de wijze, hoe we aan de betrokken begrippen komen, er niets toe doet, dat -de begrippen b.v. zuiver empiries (syntheties) kunnen zijn in een oordeel, dat analyties, -dus a priori, is en blijft: „<span lang="de">Alle analytischen Urteile beruhen gänzlich auf dem Satze des Widerspruchs und sind -ihrer Natur nach Erkenntnisse a priori, die Begriffe, die ihnen zur Materie dienen, -mögen empirisch sein, oder nicht.</span>”.… „<span lang="de">Eben darum sind auch alle analytischen Sätze Urteile a priori, wenngleich ihre Begriffe -empirisch sind</span>”. Van déze analytiese oordelen a priori zou dus Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span> (gezuiverd dan nog van die andere hem aangewreven dwaasheid, de loochening der empiriese, -door abstractie en synthese <span class="ex">a posteriori</span> samengestelde begrippen) zelfs synthetiese oordelen a posteriori maken! Men vat dus, -hoeveel Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span> lijkt op de wijsgeer <span class="sc">Kant</span>! -</p> -<p>Verdient dus <span class="sc">Kant</span>’s <span class="ex">oordeelsonderscheiding</span> haar <span class="ex">naam</span> in dubbele zin, <span lang="fr">n’en déplaise</span> Prof. <span class="sc">Beysens</span> c.s., zij is bovendien even ondubbelzinnig en grondvestend voor de kenniskritiek, -als die van Prof. B. c.s. verwarrend en kenniskrities irrelevant, onbruikbaar blijkt. -Immers, elk oordeel is àl of niet analyties, àl of niet verkregen door, berustend -op, de ontleding van het subjektbegrip, zonder andere kennisbron, ’t zij empiries -of transcendentaal, te behoeven (vgk. mijn tekst, bl. 9 en 10) en uitsluitend de analytiese -oordelen (naar <span class="sc">Kant</span>’s zuiver indelingsbeginsel) zijn „denknoodwendig”—in die zin, dat hun ontkenning -een logiese contradictie bevat, wat bij de synthetiese, ’t zij a posteriori ’t zij -a priori, nooit het geval is. „<span class="ex" lang="de">Das <span class="corr" id="xd31e18615" title="Bron: gemeinschafliche">gemeinschaftliche</span> Prinzip aller analytischen <span class="pageNum" id="pb273">[<a href="#pb273">273</a>]</span>Urteile ist der Satz des Widerspruchs.</span>” „<span class="ex" lang="de">Synthetische Urteile bedürfen ein anderes Prinzip, als den Satz des Widerspruchs.</span>” We weten dus a priori, dat slechts <span class="ex">sofismen</span> uit „zuivere begripsontleding” synthetiese oordelen kunnen halen als het causaliteitsbeginsel -of het axioma der rechte lijn (de ruimte-oneindigheid) of enige afgeleide meetkundestelling. -A posteriori bevestigt het ons Prof. <span class="sc">Beysens’</span> voorbeeld. Zo ten aanzien der causaliteit in n<sup>o</sup>. 48 (bl. 101 vv.) en n<sup>o</sup>. 80 (bl. 177 vv.). „Als voorbeeld kan dienen de boven gegeven (bl. 105) bezinning -op het oorzakelijkheidsbeginsel.” zegt Prof. B. terecht op p. 172. Aldaar, in n<sup>o</sup>. 48, wil Prof. B. (nog wel ter „<span class="ex">Verificatie der objectivistische hypothese</span>”, waartoe zelfs het geleverd bewijs, ware het leverbaar, niets zou bijdragen zonder -de waan: „die openbaring van het verband der begrippen in en door de ontvouwing of -verduidelijking van hun inhoud, is niets anders dan de objectieve klaarblijkelijkheid -der voorwerpelijke waarheid.”, een waan, die vergeet, dat een analyties oordeel—uit -begripsontleding b.v. van een der R. K. of Zarathustriese Duivels of Godpersonen—slechts -omtrent kenmerken van het subjekt<span class="ex">begrip</span> iets leert, maar niets hoegenaamd omtrent de <span class="ex">objectiviteit</span>, het al of niet bestaan, van het <span class="ex">subjekt</span>!) analyties bewijzen, dat „krachtens zijn eigen begripsinhoud” „ieder willekeurig -worden een oorzaak hebben moet”, dus veroorzaakt-worden is! „Want het gebeuren is -krachtens eigen begrip <i>iets gevolgelijks</i>, juist omdat het ‚komt’ tot bestaan.” Ziehier al dadelik de <span lang="la">petitio principii</span>, de binnensmokkeling van het synthetiese oordeel a priori, dat elk gebeuren „<span class="ex">gevolg</span>” moet zijn van iets, waar<span class="ex">door</span> het gebeurt, dus een „grond” moet hebben! De misleidende schijn van een analyties -oordeel berust hier op een quaternio terminorum: de argeloze lezer misvat allicht -de bedoeling van het onhollandse „iets gevolgelijks” in die zin, waarin het inderdaad -in het „gebeuren”, „komen” ligt opgesloten, <span class="pageNum" id="pb274">[<a href="#pb274">274</a>]</span>van iets dat <span class="ex">volgt</span>, „komt” <span class="ex">na</span> iets, als <span class="ex">sequens</span>, maar deze <span class="ex">tijdelike</span> zin wordt door Prof. B. juist uitdrukkelik (p. 178) uitgesloten; hij bedoelt het -<span class="ex">ontijdelik</span>, logies, als iets dat volgt <span class="ex">uit</span> iets, als <span class="ex">consequens</span>, als „gevolg” van iets, waar<span class="ex">door</span> het „komt” (in het Duits zou dat nog makkeliker gaan, waar „<span lang="de">Folge</span>” zowel sequens als consequens betekent!), terwijl het woord „gevolg” dan nog op de -koop toe <span class="ex">logies</span> en <span class="ex">causaal</span> verband verraderlikerwijze vereenzelvigt!—Is aldus de noodzakelikheid van een „grond” -binnengesmokkeld, dan vervolgt Prof. B.: „Maar <span class="ex">niets</span> is geen grond, juist omdat het niets is. Worden door niets is dus gelijkluidend met -niet-worden; uit niets wordt niets.” Gelijkluidend? Integendeel. Met de syntheties-aprioriese -petitio principii, dat elk worden een „grond” moet hebben, waar<span class="ex">door</span>, waaruit het wordt, staat en valt het betoog, dat slechts daardoor nog iemand vangt, -wijl, naar <span class="sc">Kant</span> opmerkt, de „<span lang="de">Satz des zureichenden Grundes</span>” nu eenmaal tot die „<span lang="de">synthetische Sätze</span>” behoort, „<span lang="de">die ihr niemals aus blosser Vernunft, mithin, wie doch eure Pflicht war, a priori -bewiesen habt, die man euch aber doch gerne einräumt</span>”!—Op overeenkomstige wijs gaat het in n<sup>o</sup>. 80 (p. 178/9): „Immers wat bestaat, en den voldoenden grond van dat bestaan niet -in zich zelven heeft, moet den grond van zijn bestaan in een ander [import!] hebben. -Anders zou het ding bestaan zonder voldoenden grond [welnu, wat zou dat? <span class="corr" id="xd31e18723" title="Bron: bestaan">Bestaan</span> zonder voldoende grond is nu eenmaal geen logiese contradictie!]; of ook bestaan.… -en niet bestaan tegelijk”. De <span lang="la">petitio principii</span> is hier weer: „<span class="ex">Bestaan zonder voldoende grond is niet bestaan.</span>” Wat daarvan te zeggen? 1<sup>o</sup>: Daar zelfs voor Prof. B. het beginsel van voldoende grond en dat der tegenspraak -onderscheiden zijn, is de bewering letterlik een klaarblijkelike vormelike onwaarheid. -2<sup>o</sup>: Betekent hier „grond” de <span class="ex">ratio</span>, als logiese grond, dus wat de praemissen voor een conclusie zijn, dan is het een -bewering van hetzelfde allooi als deze: <span class="pageNum" id="pb275">[<a href="#pb275">275</a>]</span>„<span class="ex">een bewering zonder voldoende grond is geen bewering</span>”! Uit deze mijn vergelijking zou Prof. B.’s oorzaak-rationalisme kunnen leren onderscheiden -tussen gegrondheid en veroorzaaktzijn! 3<sup>o</sup>: Verstaat men onder „grond” een soort begrip, dat ook de <span class="ex">oorzaak</span> als bestaansgrond (beter <span class="ex">ont</span>staansgrond) bevat en bedoelt men: „<span class="ex">Bestaan zonder grond bestaat niet, komt niet voor</span>”, dan moge de bewering juist zijn—ze is het alleen als <span class="ex">syntheties oordeel a priori</span>, waarvoor in het begrip bestaan geen zweem van een „grond” te vinden valt!—De „grond”fout -dus (in dubbele zin), het <span class="trans" title="prōton pseudos"><span lang="grc" class="grek">πρωτον ψευδος</span></span> waaruit Prof. <span class="sc">Beysens’</span> <span lang="la">petitiones principii</span> voortkomen, is de „<span lang="de">dogmatische Schlummer</span>” van het scholastieke rationalisme, dat in de „ratio” (vertaling van <span class="trans" title="aitik"><span lang="grc" class="grek">αὶτικ</span></span>) <span class="ex">kengrond</span> en <span class="ex">oorzaak</span> samenvat, immers de oorzaak, die <span class="ex">ontstaans</span>voorwaarde van <span class="ex">verandering</span>, gemaakt tot <span class="ex">bestaans</span>grond van „contingente” <span class="ex">wezens</span>, nog houdt voor een bepaald geval van de logiese „grond”—een dwaling, inmiddels weerlegd, -al sinds de voorvorige eeuw, door de ontdekkingen en resultaten der wetenschappelike -<span class="ex">causaliteitskritiek</span>, geïnaugureerd door een <span class="sc">Hume</span> en een <span class="sc">Kant</span>—weerlegd dus op soortgelijke wijs als de bodem van alle dogmaties bijbelgeloof ondermijnd -is door de ontdekkingen en resultaten van de wetenschappelike <span class="ex">bijbelkritiek</span> der laatste eeuwen, geïnaugureerd door een <span class="sc">Spinoza</span>. Al zullen en scholastiek en bijbels dogmatisme hun triest bestaan als volgehouden -onwaarheid nog wel een poosje, misschien een eeuw of wat, voortslepen .… <span lang="la">magna est veritas et praevalebit</span>. -</p> -<p>Nu ik de logiese fouten van Prof. <span class="sc">Beysens</span> c.s.’ schijnbewijzen voor het causaliteitsbeginsel heb gedemonstreerd<a class="noteRef" id="xd31e18832src" href="#xd31e18832">4</a> <span class="pageNum" id="pb276">[<a href="#pb276">276</a>]</span>kan ik over de rest des te korter zijn. Ik wijs er dus slechts met een enkel woord -op, dat de „analytiese” natuur van het axioma der rechte lijn, weerlegd door de metageometrie -(om <span class="sc">Kant</span> er hier buiten te laten), „bewezen” wordt op p. 176 door een enthymema met de verzwegen -onjuiste <span lang="la">praemissa maior</span>: een „som van.… afstandsverhoudingen” is groter dan „<span class="ex">ééne</span> afstandsverhouding”! Zo verkondigt p. 172 nog dat „uit het <span class="ex">wezen</span> van den driehoek als zoodanig.… de gelijkheid zijner hoeken met twee rechte <span class="ex">volgt</span>.” (evenals uit het „wezen” van de mens qua „geest” zijn onsterfelikheid „volgt”, -of uit het wezen van de R. K. Kerk haar onfeilbaarheid en de waarheid van alle R. K. -dogmata benevens de verplichting van een iegelik onzer, zo nodig tegen eigen overtuiging -in, onze rede gevangen te geven aan het R. K. geloof, tegenwoordig nog slechts op -straffe van verdoeming, aangezien geen „wereldlike arm” meer „<span class="ex" lang="la">ad extirpanda</span>”, tot verbranding etc, ter beschikking staat) als hadden <span class="sc">Riemann</span> en <span class="sc">Helmholtz</span> niet sinds lang onwederlegbaar („<span lang="de">endgültig</span>”) bewezen, dat die gevolgtrekking twee synthetiese oordelen a priori onderstelt, -te weten: het axioma van de rechte lijn en het axioma der // lijnen, zodat men slechts -dit laatste behoeft op te geven, wat zonder enige zelfweerspreking doenlik is, om -een △, kleiner dan 180°, en beide axioma’s, om zonder contradictie een △ van meer -dan 180° mogelik te maken!—Dan noemt bl. 176 nog „ongetwijfeld synthetisch, d.w.z. -[!] aan de ervaring ontleend of liever daarop gegrond”: „<span class="ex">De wet van het behoud der stof en energie</span>, en evenzoo <span class="ex">die van de gelijkheid der werking en tegenwerking</span>”, dus die <span class="ex">beginselen</span> van de natuurwetenschap (iets heel anders dan <span class="ex">wetten</span> als b.v. de gravitatiewet), <span class="pageNum" id="pb277">[<a href="#pb277">277</a>]</span>die ongetwijfeld <span class="ex">syntheties</span> zijn, d.w.z. „de gegeven <span class="ex">begrippen</span> bevatten niet de reden van het oordeel”, maar even ongetwijfeld <span class="ex">apriories</span>, nademaal hun <span class="ex">absoluut exakte</span> geldigheid en zekerheid ook voor het tijdelik (toekomst en verleden) en ruimtelik -(de andere zonnestelsels) onbereikbare, alle menselike <span class="ex">ervaringsmogelikheid overschrijdt</span>. Ze worden dan ook niet als toevallig voorlopig resultaat, maar als richtsnoer en -grondslag van het natuurwetenschappelik onderzoek gehanteerd (b.v. in de scheikunde), -als „postulaten” of „axioma’s”, corollaria<a class="noteRef" id="xd31e18916src" href="#xd31e18916">5</a> die ze zijn van het postulaat van <span class="sc">Hamilton</span>: de onmogelikheid van ontstaan en te niet gaan. <span class="sc">Huber</span> is dan ook onbevangen genoeg om ze met een olike <span lang="la">contradictio in adjecto</span> „<span class="ex" lang="de">empirische Axiome</span>” te noemen, „<span lang="de">d.h. Sätze, die aus der Erfahrung stammen, aber doch in der Wissenschaft allgemeine -Bedeutung haben</span>” (<span class="ex" lang="de">Noëtik oder Kritik</span>, p. 138)! Hoe dat mogelik is, daar vraagt dit dogmatisme niet naar—alléén voor het -kriticisme worden zulke „axioma’s”, als alle andere, tot <span class="ex">probleem</span>! -</p> -<p>Zoveel over Prof. <span class="sc">Beysens</span> c.s.’ verweer tegen de synthetiese oordelen a priori en het krities probleem. Wat -in n<sup>o</sup>. 82 nu nog tegen „de leer der begripsvorming a priori” wordt te berde gebracht culmineert -in kardinaal <span class="sc">Mercier</span>’s bovengenoemde misvatting die de wetenschap tot een roman, de wiskunde tot een poëzie -laat maken door „<span lang="fr">le même pouvoir créateur du sujet pensant</span>”, die dus <span class="sc">Kant</span> niet raakt, terwijl Prof. <span class="sc">Beysens</span> op diezelfde bl. 183 nog toont, zich <span class="sc">Kant</span>’s geesteswettelikheid als bron van objectief apriories-syntheties weten niet anders -dan <span class="ex">dogmaties</span>-<span class="ex">verdubbelend</span> te kunnen denken, immers als „de inrichting onzer natuur, wier wet overeenkomstig -den aard der gegeven [!] objecten is ingericht”. Over de wijze waarop in n<sup>o</sup>. 83 een <span class="pageNum" id="pb278">[<a href="#pb278">278</a>]</span>bladzij of 5 <span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte moet te niet doen, volsta de vermelding, dat tegen het -apriories karakter van ons ruimtelik weten o.a. op „het empirisch psychophysiologisch -onderzoek” een beroep wordt gedaan en verwezen naar „de kritiek van Ziehen” („<span class="ex" lang="de">Psychophysiologische Erkenntnistheorie</span>”), gelijk er voor Prof. <span class="sc">Beysens</span> op p. 186: „Als a priori of zuiver-subjectief gegeven” niets anders overblijft dan -wat „Helmholtz een ‚<span lang="de">physiologischen Mechanismus der Nerven</span>’ noemt”! Een heerlik a priori! Geen wonder, dat tegen <span class="sc">Kant</span>’s „phoenomenalisme”, behalve b.v. <span class="sc">Messer</span> (zie opm. <b>41</b>), ook het Lockiaans materialisme van een <span class="sc">Ostwald</span> te hulp wordt geroepen (n<sup>o</sup>. 68), want het materialisties ongeloof van de <span class="sc">Ostwald</span>s of <span class="sc">Ziehen</span>s en het dualisties geloof van de <span class="sc">Beysens</span> c.s. is in verhouding tot <span class="sc">Kant</span> één pot nat: het exact weerlegd „<span lang="de">dogmatische Gewäsche</span>” van het materie-realisme. (Vgk. voor deze verwantschap ook opm. <b>15</b>)— -</p> -<p>Wat verder de §§ 83–85 nog aan vergissingen brengen laten we welwillend in de „duisternis” -(vgk. p. 191), waarin ze zelf t.a.v. „het Transcendentalisme” wel moeten blijven. -</p> -<p>En hiermede basta. Al waardeer ik, blijkens het onevenredig tal bladzijden, aan Prof. -<span class="sc">Beysens’</span> <span class="sc">Kant</span>behandeling hier gewijd, diens ernstig bedoelde pogingen, zich met het kriticisme -te meten, het was mijn plicht, te tonen, wat daarvan terechtbrengt wie, met al zijn -geestesscherpte, met al zijn scholastieke geoefendheid, voor de soevereine kenniskritiek -de ogen niet <span class="ex">mag</span> en niet <span class="ex">wil</span> openen, dus haar problemen, dus de synth. oordelen a priori, <span class="ex">moet</span> loochenen en verdonkeremanen, omdat zijn „wijsbegeerte” slechts de „<span class="ex" lang="la">ancilla theologiae</span>”, de dienstmeid, neen, slavin van het dogmatisme mag zijn en, hoe stakkerig ongerijmd<a class="noteRef" id="xd31e19057src" href="#xd31e19057">6</a> <span class="pageNum" id="pb279">[<a href="#pb279">279</a>]</span>het ook zij, aan die (R. K.) theologie zich heeft te „<span class="ex" lang="de">orientieren und korrigieren</span>”! -</p> -<p>Arme slavin van koninkliken huize—tot welke drogredenen moet gij u lenen, gij, gevangen, -„<span lang="la">in domo petri</span>”! Maar ook voor u geldt het woord: <span class="ex">de waarheid zal u vrij maken</span>! -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>7</b> : p. 17. <span class="ex">Dogmatisme, dogma.</span> Een op het eerste gehoor verbijsterende paradox als die van de befaamde Thomist <span class="sc">Huber</span> in zijn <span class="ex" lang="de">Grundzüge der Logik und Noëtik</span>, p. 107: „<span lang="de">Der einzige zulässige Standpunkt der Kritik ist der Dogmatismus</span>” toont wel, hoe nodig het is, precies te definiëren en toe te lichten, wat met het -door de „kritiek” weerlegde „dogmatisme” bedoeld wordt. Want gold het slechts „<span lang="de">die Anerkennung von <i>Dogmen, d.h. von feststehenden Warhrheiten</i></span>” (ibid.), welk logicus zou dan geen „dogmaticus” zijn?—De kenniskritiese definitie -dan luidt: een <span class="ex">dogma</span> is een <span class="ex">onmogelik syntheties oordeel a priori</span>, d.w.z. een s. o. a pr. zonder mogelike redelike rechtvaardiging („transcendentale -deductie”), een s. o. a pr. zonder mogelike kenbron; en in ietwat wijdere zin: elk -s. o. a pr., zonder (voldoende) grond aanvaard, of populair uitgedrukt: een bewering, -waarvan men geen redelike rekenschap kan geven: „<span lang="de">denn eben darin besteht Vernunft, dass wir von allen unseren Begriffen, Meinungen -und Behauptungen, es sei aus objectiven, oder wenn sie blosser Schein sind, aus subjectiven -Gründen, Rechenschaft geben können.</span>” (K. d. r. V. p. 483). <span class="ex">Dogmatisme</span> heet elke leer of richting, gegrond of steunend op enig dogma.—Over de specifiek -anti-dogmatiese strekking nu van <span class="sc">Kant</span>’s „kritiese” („transcendentale”) vraag en het kriticisties („transcendentalisties”) -antwoord zal mijn vertoog zelf wel alle verlangde licht verspreiden (vgk. ook het -overzicht van pp. 22–24) en dus duidelik maken, in hoeverre het <span class="ex">ontologisme</span> en het <span class="ex">ruimte</span>- en <span class="ex">materie</span>-<span class="ex">realisme</span> dogmaties <span class="pageNum" id="pb280">[<a href="#pb280">280</a>]</span>zijn. Het dogma b.v., waarop laatstgenoemde leer berust, is de stelling, dat de dingen -ook onafhankelik van mogelike waarneming, ook buiten betrekking tot het subjekt der -natuur, zinnelike eigenschappen hebben, ruimtelik zijn, zich bewegen enz., een vooreerst -<span class="ex">syntheties</span> en vervolgens, wijl alle ervaringsmogelikheid overschrijdend, <span class="ex">apriories</span> oordeel.… zonder mogelike kennisbron.—<span class="ex">Empirisme</span> en <span class="ex">rationalisme</span> kunnen in dit geschrift slechts terloops besproken worden. Dogmaties is het <span class="ex">eerste</span>, wijl het synth. oordelen a pr., zonder ze als zodanig te kennen of te erkennen, -zijns ondanks aanvaardt en hanteert, dus a fortiori zonder van hun mogelikheid rekenschap -te vragen, laat staan te geven. Het houdt synth. oordelen a priori voor s. o. a posteriori. -Het wil uit „ervaring” meer halen dan er in ligt, houdt dus een logies ongedekt, dogmaties, -saldo over, precies zover zijn synthetiese oordelen <span class="ex">apriories</span> zijn. Het <span class="ex">rationalisme</span> is dogmaties, wijl het op zijn beurt z’n synth. oordelen a pr. wil halen uit de „rede”, -uit een bron, die alleen voor analytiese oordelen toereikend is. Het houdt synth. -oordelen a pr. voor analyties, en heeft dus een logies ongedekt, dogmaties, saldo -precies zover zijn aprioriese oordelen <span class="ex">syntheties</span> blijken. -</p> -<p>Welk een vlijmscherp wapen die kritiese, transcendentale, vraagstelling is, zal elk -lezer ondervinden, zodra hij het zelf gaat hanteren—en zich geen enkel oordeel meer -laat opdringen, zonder het eerst te keuren op zijn kennistheoreties gehalte: al of -niet syntheties, a priori of a posteriori, en het af te wijzen indien het dogmaties -blijkt.—Hij kan zich dan het ironies genoegen verschaffen, hele lijsten van dogma’s -aan te leggen uit de meest anti-dogmatiese schrijvers, als de positivisten (<span class="sc">Comte</span> c.s., of <span class="sc">Laas</span> of <span class="sc">Petzoldt</span> enz.) ten aanzien van logica, wiskunde en inductie (b.v. <span class="sc">Comte</span>’s „<span class="ex" lang="fr">invariabilité des relations réelles subjectives et objectives</span>” of <span class="sc">Petzoldt</span>’s „<span lang="de">Voraussetzung vollkommener Bestimmheit.… vollkommener Eindeutigkeit <span class="pageNum" id="pb281">[<a href="#pb281">281</a>]</span>alles Geschehens</span>”, die op niets anders berust dan op zijn „overwonnen spook” der.… <span class="ex">substantie</span>, en heel zijn „<span class="ex" lang="de">Relativismus</span>” van „<span lang="de">Elemente</span>” à la <span class="sc">Mach</span>, van betrekkingen zonder betrokkenheden, die over ’t hoofd ziet, hoe elke relatie.… -reeds twee betrekkelike absoluta onderstelt,<a class="noteRef" id="xd31e19193src" href="#xd31e19193">7</a> en dat op de keper beschouwd slechts een zichzelf en z’n prius verloochenend <span class="ex">materialisme</span> blijkt,—of het empiristies-miskend a priori in <span class="sc">Laas’</span> <span class="ex">Idealismus und Positivismus</span>, zijn „<span lang="de">wohlbegründeten Gesetze</span>” b.v. van III p. 243, gelijk zijn „<span lang="de">Uniformität des Naturlaufs</span>” etc.) en de materialisten als <span class="sc">Haeckel</span> met zijn reële oneindigheden: materie, aether, ruimte, tijd.—<span class="sc">Hegel</span>’s bladzijden wemelen van dogmatiese synth. oordelen a priori, verscholen meestal -achter een „<span lang="de">also</span>”, „<span lang="de">demnach</span>”, „<span lang="de">somit</span>” enz., maar ook <span class="sc">Kant</span> zelf heeft er zich niet van bevrijd, b.v. <span class="ex">Proleg.</span> p. 151: „<span lang="de">weil alles, was in der Natur liegt, doch auf irgend eine nützliche Absicht ursprünglich -angelegt sein muss</span>” of K. d. r. V. p. 615: „<span lang="de">Daher auch Jedermann die moralischen Gesetze als <span class="ex">Gebote</span> ansieht, welches sie aber nicht sein könnten, wenn sie nicht a priori angemessene -Folgen mit ihrer Regel verknüpften und also <span class="ex">Verheissungen</span> und <span class="ex">Drohungen</span> bei sich führten.</span>”, een merkwaardige plaats, door <span class="sc">Schopenhauer</span> klaarblijkelik niet gekend, waar <span class="sc">Kant</span> al van meet af, m.i. <span class="ex">ten onrechte</span>, capituleert voor <span class="sc">Schopenhauer</span>’s kritiek op de „<span lang="la">contradictio in adjecto</span>” van een „<span lang="de"><span class="ex">absolutem</span> Sollen</span>”, van „<span lang="de"><span class="ex">unbedingter</span> Pflicht</span>”, van een „<span lang="de"><span class="ex">kategorischem</span> Gebote</span>”: „<span lang="de">Jedes <span class="ex">Soll</span> hat allen Sinn und Bedeutung schlechterdings nur in Beziehung auf angedrohte Strafe, -oder verheissene Belohnung.</span>” Daaruit volgt voor <span class="sc">Schopenhauer</span>, dat elk Sollen „<span lang="de">in Kants Sprache <span class="pageNum" id="pb282">[<a href="#pb282">282</a>]</span>zu reden, wesentlich und unausweichbar <span class="ex">hypothetisch</span> und niemals, wie er behauptet, <span class="ex">kategorisch</span></span>” is, ergo „<span lang="de">Die völlige Undenkbarkeit und Widersinnigkeit dieses der Ethik <span class="ex">Kants</span> zum Grunde liegenden Begriffs eines <span class="ex">unbedingten Sollens</span></span>” (III p. 503)!—Zo is <span class="sc">Kant</span>’s beruchte leer der <span class="ex">vergelding</span>, der <span class="ex">talio</span>, als <span class="ex">inhoud</span> van een kategoriese imperativus een door <span class="sc">Kant</span>’s eigen kritiek onmogelik gemaakt, met zijn kennisleer en zijn ethica strijdig <span class="ex">niet-formeel</span> syntheties oordeel a priori of dogma!— -</p> -<p>Zo berust, om ten slotte nog enkele voorbeelden te nemen uit heel andere sferen, de -methode der ekonomistiese geschiedenisbeschouwing, die de misleidende naam draagt -van „histories materialisme”, op het dogma (een synth. o. a pr. zonder andere kennisbron -dan ervaring), dat de maatschappelike oorzaken uitsluitend of „in laatste instantie” -ekonomiese oorzaken zijn. -</p> -<p>Evenzo berust alle zgn. „ervaring” van „inspiratie”, of elk zgn. „constateren” van -een „wonder” op onmogelike synthetiese oordelen a priori, daar èn transcendente causaliteit -èn inbreuk op de natuurwettelikheid principieel onervaarbaar, onkenbaar zijn. Een -„wonder” is dus nooit meer dan een verklaringshypothese voor ervaringsfeiten en van -alle denkbare hypothesen uiteraard (anders was ’t geen wonder) de onwaarschijnlikste, -die dus altijd het laatst, ergo nooit, in aanmerking komt. In <span class="sc">Hume</span>’s geest („<span lang="en">If the falsehood of his testimony would be more miraculous than the event which he -relates, then, and not but then, can he pretend to command my belief or opinion.</span>”) zou men het, scherper, aldus kunnen formuleren: Het wonder draagt principieel de -bewijslast—en moet daarbij principieel falen.— -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>8</b>: p. 19. Zo luidt een geschrift van Prof. Dr. <span class="sc">Wilhelm Jerusalem</span>, filosofie-professor te Wenen. Men walgt van de Kanthielelikkerij van deze en dergelijke -empiristen, <span class="pageNum" id="pb283">[<a href="#pb283">283</a>]</span>die van <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer geen besef hebben<a class="noteRef" id="xd31e19362src" href="#xd31e19362">8</a>; die hier en daar <span class="sc">Cohen</span>’s transcendentalisme napraten, <span class="sc">Kant</span>-woorden begriploos opzeggen: „<span lang="de">Die Funktionen des Verstandes aber werden nur durch sinnliche Anschauung in Aktion -gesetzt und können daher nur für Gegenstande möglicher Anschauung Geltung haben</span>” (<span lang="de">daher!</span> is ’t niet een <span lang="fr">trouvaille</span>?); die zijn wereldverwinnende leer van ruimte en tijd, zijn grootste daad, waardoor -hij waarlik alléén boven al die kruipende, maar naief „kritiserende” realistiese vleiertjes -als een reus verheven staat, natuurlik weerlegd achten door „<span lang="de">die moderne Sinnesphysiologie</span>”—; voor wie <span class="sc">Kant</span>’s hele kenniskritiek niet bestaan heeft en die haar dus als volgt formuleren: „<span lang="de">In der Erkenntnistheorie hat uns <span class="ex">Kant</span> für alle Zeiten gelehrt, dass unser Ichbewusstsein unsere Sinneseindrücke gestalten -muss, damit sie für uns Wirklichkeit bekommen</span>” (zinloze praat) en die dan vaderlik gewagen van <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">so genial angelegte Einsicht in den Prozess des Erkennens</span>”, dewelke „<span lang="de">wir</span>” „<span lang="de">wirklich fördern können</span>”, door.… „<span lang="de">das a priori und das <span class="corr" id="xd31e19431" title="Bron: Transszendentale">Transzendentale</span> <span class="ex">Kants</span> eine entsprechende [sc. biologisch-genetische!] Umwandlung</span>” te doen „<span lang="de">erfahren</span>”: -</p> -<p>„<span lang="de">An Stelle der angeborenen [!] Stammfunktionen des Verstandes dürften solche treten, -die sich aus [!] einer von allen Menschen in gleicher Weise erlebten Erfahrung bei -allen in gleicher Weise entwickeln. Indem wir so den haltbaren Unterbau [!] von <span class="ex">Kants</span> Erkenntnistheorie blosslegen und <span class="pageNum" id="pb284">[<a href="#pb284">284</a>]</span>da weiter zu bauen suchen</span>”.… etc. En dat smaalt dan nog van een ander, hij moge „<span lang="de">sich äusserlich an <span class="ex">Kant</span> anlehnen, den tiefen Sinn von <span class="ex">Kants</span> Erkenntnistheorie hat er nicht erfasst.</span>” Dit zal wel een echo zijn van wat hem vaak moet hebben toegeklonken, helaas nooit -uit hem zelf. -</p> -<p><span class="sc">Jerusalem</span>—gij zijt een vreemdeling in Jeruzalem! -</p> -<p>En zo iemand knielt dan natuurlik voor <span class="sc">Kant</span>’s ethica, voor de Kategoriese Imperativus, die paradeknol van de <span class="sc">Kant</span>-karremannen, en vereert devoot <span class="sc">Kant</span>’s quasi-metaphysica, zijn Teleologie en zijn Religionsphilosophie. „<span lang="de">Wie Christus mit dem Rufe: ‚Seid vollkommen, wie euer Vater im Himmel’ Unmögliches -von den Menschen fordert um ihre Kräfte aufs höchste zu spannen, so verlangt Kant -Unerfüllbares, um uns mit ewigem Vorwärtsstreben zu erfüllen.</span>” (p. 32)! -</p> -<p>Aldus behandelt deze realist en empirist gebleven filosofie-professor <span class="sc">Kant</span>! En schrijft zijn „<span class="ex" lang="de">Einleitung in die Philosophie</span>”.… -</p> -<p>Waar blijft een tweede <span class="sc">Schopenhauer</span>? -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>9</b>: p. 22. Mr. J. A. <span class="sc">Levy</span> waarschuwt op p. 267 van zijn „<span class="ex">Het Indeterminisme</span>” „den argeloozen lezer”, dat <span class="sc">Riehl</span> tot de „erkenningstheoretische [!] sensualisten, korter materialisten” behoort. -</p> -<p>Ik zou de bestudering van <span class="sc">Riehl</span> aan elk wetenschappelik denker aanraden, die zowel sensualisme als materialisme te -boven wil komen. Men kan bij hem de onbarmhartig <span class="ex">Kantiaanse</span> weerlegging vinden, zowel van het skepties materialisme van een <span class="sc">Du Bois-Reymond</span> (zie b.v. D. <span class="ex">Philos. Krit.</span> III, p. 184), als van het energeties materialisme van een <span class="sc">Ostwald</span>, <span class="sc">Stumpf</span> en derg., dat zelfs door „Kantianen” als „<span class="ex" lang="de">Die Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus</span>”, gelijk het zich zelf noemt, is begroet. Vernamen niet de geesteswetenschappen, -door het materialisme „verlaagd tot werking van de stof” „thans de erkenning van haren -rang, als uitvloeisel van de energie”?! <span class="pageNum" id="pb285">[<a href="#pb285">285</a>]</span>Was het niet „<span lang="de">der Elektricitätslehre beschieden</span>” „<span lang="de">durch die Verwandlung der Materie in die Kraft den Sieg des Idealismus herbeizuführen</span>”?! Uitnemend daartegen <span class="sc">Riehl</span> in zijn lezingen ter inleiding in de <span class="ex" lang="de">Philosophie der Gegenwart</span>, V: <span class="ex" lang="de">Naturwissenschaftlicher und philosophischer Monismus</span>, speciaal pp. 166–9. „<i lang="de">Das psychische Geschehen ist das nichtenergetische Geschehen in der Natur</i>.” -</p> -<p>De „materialist” <span class="sc">Riehl</span>, deze mijn hoogvereerde geestverwante tegenstander, immers antipsychologist en zuiver -vertegenwoordiger van de leer van „het onbekende andere” (gelijk hij naar <span class="sc">Heymans’</span> terminologie zou moeten heten), staat ver boven het niveau van al de half-materialistiese, -half-dualistiese materie-realisten, die Mr. <span class="sc">Levy</span> in zijn „<span class="ex">Rechter en Wet</span>” I als de „bevoegde deskundigen” tegen Prof. <span class="sc">Hamaker</span> (en Prof. <span class="sc">Winkler</span>) oproept om het materialisme te „ontmaskeren”, als daar zijn: -</p> -<div class="table"> -<table> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft cellTop"><span class="sc">Johannes Müller</span> </td> -<td class="cellTop">: </td> -<td class="cellRight cellTop">dualist; ’t is de eigenschap der hersenen, bewust te worden. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Horwicz</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">zoekt naar de „zetel” der ziel, die hij „immaterieel”, maar toch „uitgebreid” mogelik -acht. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Donders</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">dualist en materie-realist. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Virchow</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">dito (vandaar de materialistiese „<span class="ex">onwetendheid over het wezen des bewustzijns</span>”). </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Huxley</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">psycho-physies materialist. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Tyndall</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">dualisties materie-realist (2 reële reeksen, verband onkenbaar). </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Bain</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">dito. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Bastian</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">materialist; met metaphysies-agnosticistiese „vrijheid”. („<span class="ex" lang="de">Das Gehirn als Organ des Geistes</span>”). </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Domrich</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">een oude dogmaticus der „<span lang="de">Wechselwirkung</span>”. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Flügel</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">zielesubstantie + materie. <span class="pageNum" id="pb286">[<a href="#pb286">286</a>]</span></td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Stumpf</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">Van deze materie-realist ter plaatse slechts een stukje citaat, dat buiten de kwestie -om, geheel op het terrein der psychologie zich beweegt. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Spiller</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">materie-realist. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Claude Bernard</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">„<span lang="fr">le cerveau est l’organe de l’intelligence au même titre que le cœur est l’organe de -la circulation</span>”! -<p>een <span class="ex">materialist</span> met een „<span class="ex" lang="fr">modalité spéciale</span>” en met een „<span lang="fr">déterminisme</span>”, zonder … cause! </p> -</td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Richet</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">materialist; <span lang="fr">le cerveau „appareil de <span class="ex">mémoire</span>”, „le cerveau exécute sa fonction en ayant quelque connaissance du mécanisme qui -l’anime” (<span lang="nl">terwijl</span> „l’automate accomplit ses mouvements sans conscience”)!</span> Knap cerveau! Ja zelfs „<span lang="fr">C’est en cela que l’acte cérébral est vraiment unique et sans analogue dans l’univers.</span>”! Immers „<span lang="fr">le cerveau est une force qui se connaît</span>”, wat we niet eens van <span class="sc">Richet</span>’s materialisme kunnen zeggen!—Voorts realistiese twijfel aan de „<span lang="fr">loi de la conservation de l’énergie</span>”. Vermoedelik daarom opgenomen. Mr. <span class="sc">Levy</span> onderscheidt nl. niet de kritiese <span class="ex">inhouds</span>-begrenzing van de dualistiese <span class="ex">omvangs</span>-beperking dezer „wet”. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">J. R. Mayer</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">met zijn „drieërlei categorieën van bestaande zaken: 1) de materie, 2) de kracht en -3) de ziel of het geestelijk beginsel.”! </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Wagner</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">met realistiese <span lang="de">Wechselwirkung</span>. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Rokitansky</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">de naief-materialistiese anti-materialist, voor wie als voor <span class="sc">Meynert</span> de wereld afhankelik is van de hersenen, dewijl onze kennis.… hersenwerk is! <span class="pageNum" id="pb287">[<a href="#pb287">287</a>]</span></td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Schaller</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">materie-realist („Het lichaam, of de hersens, of dat deel der hersens, dat gewaarwordt”). -</td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">J. E. Erdmann</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">ziel functie van lichaam; lichaam orgaan van ziel. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">E. Pfleiderer</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">dualist (dus materie-realist), volgt <span class="sc">Lotze</span>. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Fick</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">materie-realist. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Ulrici</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">dualist, met een anti-materialisties drogredentje. <span class="corr" id="xd31e19843" title="Niet in bron">(</span>Vgk. ook zijn „<span lang="de"><span class="ex">Der sogenannte Spiritismus</span>, eine wissenschaftliche Frage</span>” en het echt Wundtse antwoord: „<span lang="de"><span class="ex">Der Spiritismus</span>, eine sogenannte wissenschaftliche Frage</span>”.) </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Carriere</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">„de ziel vormt zich de hersens tot orgaan”, in de vierheuvels „houdt de fantasie huis”… -Ook elders, blijkbaar, houdt de fantasie huis! </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Schultze</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">„ervaring, als zeker gegeven”, „dat het psychische en het lichamelijke.… <span class="ex">wederkeerig van elkander afhangen</span>”. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Hyrtll</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">het naief dilemma: materialisme of dualisme, met overeenkomstige <span lang="de">Wechselwirkung</span> en niet minder naieve „aangeboren zedelijke of aesthetische ideeën.” <span class="sc">Hyrtll</span> moge het materialisme „knodsslagen” geven, volgens Mr. <span class="sc">Levy</span>,—kritiek, weerlegging geeft hij niet. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Ruete</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">in dezelfde dualistiese geest, „zielssubstantie” en materie, het „zinsorgaan [lees: -zintuig] levert de grondstof, de ziel schept zich daaruit [!].… de gewaarwordingen”. -</td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Schroeder van der Kolk</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">dito—„Ziel en Lichaam”; peil: „onze aardsche grove stof” naast de lichtaether, die -„niet tot onze aarde” behoort, maar „eene zelfstandigheid van het heelal” is. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Piderit</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">(wordt als Kantiaan geïntroduceerd)—waarneming o. m. uit krachte van de inrichting -van onze hersenen, zinsorganen [lees zintuigen], <span class="pageNum" id="pb288">[<a href="#pb288">288</a>]</span>die als „media” ons „eigenschappen der dingen” „toevoeren”! -<p>„In gelijken geest” (zegt Mr. L.) nog de volgende materialisten: </p> -</td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">Meynert</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">met zijn onmogelike „hersenverrichting” à la <span class="sc">Rokitansky</span>. </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft cellBottom"><span class="sc">Forel</span> </td> -<td class="cellBottom">: </td> -<td class="cellRight cellBottom">die inderdaad als anti-materialist optreedt (geeft niet <span class="sc">Carneri</span> aan <span class="sc">Büchner</span> en Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span> aan <span class="sc">Haeckel</span> de materialistentrap?) en hier zelfs als een soort Kantiaan fungeert (in zoverre -hij „begint met een erkenningstheoretischen grondslag, woordelijk van <span class="sc">Kant</span> overgenomen”), maar wiens „panpsychisme” ik nu eens zou willen „ontmaskeren”: </td> -</tr> -</table> -</div><p> -</p> -<p>Zijn „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Geist</span>” dient de bekende hutspot op van causatief-materialisme, identiteits-materialisme -en vermaterialiseerd Spinozisme: -</p> -<p lang="de">—„Alles was mir bewusst wird rechne ich naiv [?] als meinem Ich zugehörig, gleichgültig -ob sinnliche Wahrnehmung der Aussenwelt, inneren Schmerz, Gefühl, Gedanke oder Entschluss. -In [!] jedem psychischen Geschehen liegen jedoch [!] wie alle Analysen [?!] konsequent -beweisen, zwei, zwar ein unzerlegbares Ding darstellende, jedoch an sich von je einer -verschiedenen Seite allein zugängliche Erscheinungen vor: -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. eine nur indirekt von aussen feststellbare Gehirntätigkeit oder Energie; -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. ihr direkt von uns [=?!] beobachteter, subjektierter Reflex (ihr Bewusstsein). -Der Inhalt des Bewusstseins, seine Qualität und Intensität, wird von 1, d.h. von der -Hirntätigkeit, bedingt.” -</p> -<p lang="de">—„Nun beachte man, dass sich [!] im Bewusstsein innere Vorgänge unseres Hirnes,… in -Form von Erinnerungen, Gefühlen, Wollen, Denken u.s.w., spiegeln.”! -<span class="pageNum" id="pb289">[<a href="#pb289">289</a>]</span></p> -<p lang="de">—„Hirnstörungen verursachen Seelen- oder Nerven-störungen”…! -</p> -<p lang="de">—„Intelligenz, Phantasie, Ethik, Aesthetik, sind ‚bedingt’ und von der Gehirntätigkeit -abhängig, denn [!] sie sind auch Gehirntätigkeit.” -</p> -<p>—Het bewustzijn is „<span lang="de">Wirkung der Nervenwelle</span>”, het <span lang="de">Gehirn „Organ” der Seele</span>! -</p> -<p lang="de">—„Die Empfindung findet im Grosshirn statt.” -</p> -<p lang="de">—„Bewusstsein und Gehirntätigkeit sind Erscheinungsformen eines und desselben Dinges.” -</p> -<p>Ergo: „<span lang="de">Da wir nun Energie und Bewusstsein nicht für verschiedene Dinge, sondern für Erscheinungen -gleicher Realitäten (in unserem Gehirn [!] als Neurokym und [!] Introspektion) halten, -wird bei dieser Anschauung der ewige dualistische Streit zwischen Materialisten und -Spiritualisten absolut gegenstandslos. Alles ist Seele, so gut wie Energie. Ursprünglicher -oder höher ist keiner dieser untrennbaren Begriffe, da sie eins sind.</span>”!—<span lang="fr">Après cela tirons l’échelle!…</span> -</p> -<p>Dat was dus de Kantiaanse <span class="sc">Forel</span>, en nu verschijnen o.a. nog: -</p> -<div class="table"> -<table> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft cellTop"><span class="sc">Flechsig</span> </td> -<td class="cellTop"><span class="corr" id="xd31e20017" title="Bron: ,">:</span> </td> -<td class="cellRight cellTop">bekend psycho-physies materialist, met zijn „bewustzijn als <span class="ex">begeleidend verschijnsel</span> van biophysische voorvallen” (maar ook ziel <span class="ex">functie</span> van lichaam en denken „in de hersens”!), volgens Mr. L. „van het materialisme naar -het schijnt afkeerig” omdat er volgt.… „volstrekt echter hiermede niet, zonder meer, -als eene resultante dier voorvallen in mechanischen zin”! en </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft"><span class="sc">von Voit</span> </td> -<td>: </td> -<td class="cellRight">(met „hersenen,.… waar [!] na al de zuiver physische bewegingsvoorvallen een nieuw -verschijnsel,.… de gewaarwording, wordt losgemaakt [!]”) en, als materialist last -not least, </td> -</tr> -<tr> -<td class="xd31e19575 cellLeft cellBottom"><span class="sc">Kramar</span> </td> -<td class="cellBottom">: </td> -<td class="cellRight cellBottom">met zijn „stoute hypothese”, de voor Mr. L. „belangwekkende hypothese”.… <span class="corr" id="xd31e20046" title="Bron: ontvouwd">ontvouwt</span> „Volkomen <span class="pageNum" id="pb290">[<a href="#pb290">290</a>]</span>in aansluiting aan <span class="sc">Kant</span>’s aether-theorie”.… de hypothese.… dat „<span class="ex">het wezen der ziel met dat van den wereld-aether</span>”.… <span class="ex">identiek</span> is, die aether „is juist de ziel”! </td> -</tr> -</table> -</div><p> -</p> -<p>—Eén ademtocht van <span class="sc">Riehl</span>’s <span class="ex">kriticisme</span>… en heel die bent met aanvoerder en al is weggeblazen. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>10</b> : p. 25. Als dus een materie-realist aan <span class="sc">Marx</span> en <span class="sc">Engels</span> naief-realisme verwijt op gezag van de kenniskritiek, verwijt hij hun bij ongeluk -niets anders dan z’n eigen Lockiaanse „naieviteit”… gelijk omgekeerd een Marxist met -zijn bewering: „<span class="sc">Marx</span> en vooral <span class="sc">Dietzgen</span> waren alles behalve naief-realist” etc.… alleen bewijst, in deze van gelijke beweging -te zijn als zijn bourgeois-tegenstander. -</p> -<p>Volgens Prof. <span class="sc">A. Dorner</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Encyklopädie der Philosophie</span>” 1910, p. 7 is „<span lang="de">seit <span class="sc">Kant</span> der Standpunkt des naiven Realismus unmöglich geworden, d.h. die Meinung, dass unsere -unmittelbare Wahrnehmung die Dinge objectiv zu erfassen vermöge</span>”. Deze dualist beseft allerminst, dat het door <span class="sc">Kant</span> onmogelik geworden „naief-realisme” de leer is, dat de natuurdingen de oorzaken van -onze gewaarwordingen zouden zijn, van welk „naief-realisme” aanhanger is … Prof. <span class="sc">Dorner</span>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>11</b> : p. 30. Hoe vaak en hoe kortzichtiglik wordt dit, door mij gespatieerde, deel van -de waarheid vergeten! Men gewaagt dan van de eeuwige nacht,—de nooit verstoorde stilte, -(of met Franse wending: „<span lang="fr">silence de mort</span>”: <span class="sc">Binet</span>) van het mechanies, natuurkundig Heelal … -</p> -<p>Zo <span class="sc">Du Bois-Reymond</span> in zijn befaamde Leipziger Rede van 1872 „<span class="ex" lang="de">Über die Grenzen des Naturerkennens</span>”: -</p> -<p lang="de">„Stumm und finster an sich, d.h. eigenschaftslos, wie sie aus der subjectiven Zergliederung -hervorgeht, ist die Welt auch für die durch objective Betrachtung gewonnene <span class="pageNum" id="pb291">[<a href="#pb291">291</a>]</span>mechanische Anschauung, welche statt Schalles und Lichtes [<span lang="nl">maar evenzeer</span> statt Stille und Finsternis!] nur Schwingungen eines eigenschaftslosen, dort zur -wägbaren, hier zur unwägbaren Materie gewordenen Urstoffes kennt.” -</p> -<p>Evenzo b.v. de meer ethicist dan kriticist gebleven <span class="sc">Louis Liard</span>, <span class="ex" lang="fr">Science positive et Métaphysique</span>, II: I. -</p> -<p>O duistere „<span lang="de">Nachtansicht</span>”… die Nacht is enkel Ansicht van U!—<span class="sc">Kant</span> wijst er ergens terloops even op, dat een blindgeborene <span class="ex">nooit</span> enige voorstelling kan krijgen van … de duisternis!—(p. 456 K. d. r. V.: „<span lang="de">Der Blindgeborne kann sich nicht die mindeste Vorstellung von Finsterniss machen, -weil er keine vom Lichte hat</span>”…).—Goed <span class="sc">Lotze</span>, <span class="ex">Mikrokosmus</span> I: p. 390, over „<span lang="de">die mechanische Naturansicht</span>”: „<span lang="de">Weder finster noch hell, weder laut noch still, vielmehr völlig beziehungslos zu Licht -und Klang liege die Welt um uns her</span>” etc. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>12</b> : p. 30. Het is dan ook een merkwaardig „dichotomistisch” of te wel dualisties naief -dogma bij theologen als ten onzent Dr. <span class="sc">Kuyper</span> (b.v. <span class="ex">Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid</span> II, pp. 26 en 35) e tutti quanti en Prof. <span class="sc">de Groot</span> (b.v. <span class="ex">Denkers van onzen Tijd</span>, p. 127) c.s., dat ’t zien „<span class="ex">somatischer</span>” zou zijn dan ’t denken, ja geheel op ons <span class="trans" title="sōma"><span lang="grc" class="grek">σωμα</span></span> berusten zou! Dat is niet alleen infra-Kantiaans, maar zelfs infra-Cartesiaans oud-roest, -al vinden we het nog terug bij een <span class="sc">Dietzgen</span> (<span class="ex" lang="de">Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit</span>, p. 64). <span class="sc">Descartes</span> heeft het reeds in de 2<sup>de</sup> van zijn <span class="ex" lang="la">Meditationes de prima philosophia</span> van 1641 voor altijd weerlegd.—„Waarnemen” en „denken” zijn enerzijds, als geestesverrichtingen, -gelijkelik en geheel onlichamelik, anderzijds evenzeer, voor de physiologie, geheel -en al „somaties”, daar het „denken” in soortgelijke verhouding staat tot het centraal -zenuwstelsel als het „waarnemen” tot zintuigen en hersenen beide. -<span class="pageNum" id="pb292">[<a href="#pb292">292</a>]</span> -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>13</b>: p. 34. De zgn. <span class="ex">Immanenz-philosophie</span> geeft van het naief realisme de m.i. volkomen verkeerde voorstelling, als zou het -z’n gewaarwordingen <span class="ex">niet</span> een <span class="ex">afbeelding</span> achten van de eigenschappen der dingen, maar met deze … <span class="ex">veréénzelvigen</span><a class="noteRef" id="xd31e20236src" href="#xd31e20236">9</a>. -</p> -<p>De „gewone” mensen zouden dus denken, gelijk altans deze „empirio-kritici” doen (naar -zij voorgeven), dat hun gewaarwordingen zelf … zich in de ruimte bevinden, dus als -ik b.v. de maan zie, is mijn maangewaarwording op datzelfde moment naar de maan. Dat -wil ik nog aannemen. Maar <span class="ex">waar</span> bevindt zich, op ’t ogenblik van mijn gewaarwording, mijn Sirius-gewaarwording, of -de lichtgewaarwording van een b.v. 3000 licht-jaren verwijderde ster, die ter plaatse -b.v. 2000 jaren lang niet meer bestaat nu ik hem waarneem?—En <span class="ex">waar</span> bevinden zich <span class="ex">mijn gewaarwordingen</span> van wat ik <span class="ex">achter</span> een spiegel <span class="ex">even „veraf” zie</span> als de dingen zich er <span class="ex">vóór</span> bevinden?! De oplossing is eenvoudig genoeg: mijn gewaarwording is nooit ergens anders -dan … „<span class="ex">hier</span>”, d.w.z. „in” mij, als Subject, en dit <span class="pageNum" id="pb293">[<a href="#pb293">293</a>]</span>„hier” heeft een zuiver psychiese betekenis, die als zodanig noch met „hersenen”, -noch met ruimtelike „introjectie” <span class="ex">iets</span> te maken heeft.<a class="noteRef" id="xd31e20336src" href="#xd31e20336">10</a> Mijn maangewaarwordingen zijn precies evenmin op de maan als in mijn hersenen,—<span class="sc">Paulsen</span> heeft gelijk, ’t ene is precies <span class="ex">even</span> absurd als ’t andere, al maken <span class="sc">Ziehen</span> c.s. zich zelf het eerste wijs en alle gewoon-materialistiese physiologen (<span class="sc">Sollier</span>, <span class="sc">Forel</span>, <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="sc">Rée</span>) het laatste. Zo belachelik als hun elk de mening van de tegenpartij voorkomt, zo -lachwekkend is voor ons … ’t een mèt het ander. De gewaarwordingen zijn (in tegenstelling -met de waarnemings<span class="ex">inhouden</span>) onruimtelik, uitsluitend toestanden van („in”) het niet zelf ruimtelik (= in de -ruimte zich bevindend) maar ruimtestellend (<span lang="de">raumsetzend</span>) Subject—en slechts het heterosubjectief phaenomeen van die gewaarwordingen a.z. -is waarschijnlik … een hersentoestand!—En inderdaad heb ik dus mijn gewaarwording -pas op ’t ogenblik, dat in de phaenomenale mechaniese wereld het gezichtscentrum van -„mijn” zenuwstelsel beïnvloed wordt door de gevolgen van de aethertrillingen, die -mijn netvlies troffen. -</p> -<p>In dat centrum ontstaat dan een bewegingswijziging <span class="ex">en niets anders</span>. Natuurlik neem ik nu niet op de een of andere mysterieuze, bewusteloos-clairvoyante -wijze die bewegingstoestand waar, of „zet” deze zich „om” in gewaarwording <span class="pageNum" id="pb294">[<a href="#pb294">294</a>]</span>(<span class="sc">Hartmann</span>) of wordt (door wie?) overgezet in een andere vorm, zodat ik mij „hem” bewust zou -worden (<span class="sc">v. d. Bergh v. Eysinga</span>)<a class="noteRef" id="xd31e20408src" href="#xd31e20408">11</a> of begaan de hersenen een „<span lang="de">Rückwirkung</span>” (<span class="sc">Ziehen</span>)… die gewaarwording zou geven. Niets van dat alles.—Maar die hersenwijziging is (naar -de waarschijnlikste, eenvoudigste hypothese, weer door <span class="sc">Kant</span> ’t eerst gesteld) zelf niets anders dan … ’t (heterosubjectief) phaenomeen, het zinnelik -(of waarnemings-)<span class="ex">symptoom</span> (in meer dan één zin) van … mijn gewaarwording! -</p> -<p>Ons zgn. „<span class="ex">parallelisme</span>” (een slecht gekozen naam, want hij kan enkel op <span class="ex">gelijktijdigheid</span> doelen, daar <span class="ex">ruimtelike</span> „paralleliteit” tussen stof en geest een woord zou zijn zonder zin!), dat slechts -in richting van abstractie, in methode van wetenschappelik onderzoek („methodologisch”, -„heuristisch”) streng dualisties is (niet één enkele „overgang” of „inschakeling” -of „veroorzaking” over en weer tussen physis en psyche), vindt dus z’n eenvoudige, -<span class="ex">monistiese</span> oplossing in een <span class="ex"><span class="sic">sym-ptomatisme</span></span>: de physiese reeks slechts een abstrakt, denkbeeldig, op een universeel subject betrokken, -dus objectief, symptomensysteem van … de concrete psychiese Werkelikheid, of zo men -wil subjectiviteit, die zelf dus weer, als rijk van het Bewustzijn „phaenomeen” kan -zijn van het voor ons geheel onvoorstelbaar tijdloos, tijdstellend „An sich”. -<span class="pageNum" id="pb295">[<a href="#pb295">295</a>]</span> -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>14</b>: p. 34. Merkwaardige formulering van het dogmaties (realisties) kennisbeeld „spiegel” -bij <span class="sc">Herbart</span>, S. W. VIII (<span class="sc">Kehrbach</span> ’93) p. 187, <span class="ex" lang="de">Allgem. Methaphysik</span>, II: IV: § 293: „<span lang="de">Man denke sich also ein geistiges Wesen, eine Intelligenz, lediglich als einen reinen -<span class="ex">Spiegel</span> für mehrere, von einander sowohl, wie von dem <span class="ex">Spiegel</span> unabhängige Objecte. Wir fragen hier noch gar nicht, wie das Verhältniss, vermöge -dessen die Spiegelung erfolgt, möglich sey, wir erinnern uns aber, dass zur wahren -und vollkommenen Erkenntniss ein solches Verhältniss muss angenommen werden, und bemerken -leicht, dass eben hier, in der Metaphysik, falls sie Wahrheit gewährt, wir selbst -dergleichen Spiegel seyn mussen.</span>” -</p> -<p>Cf. echter § 327 (p. 235): „<span lang="de">Wie die Körper ursprünglich aus Elementen bestehen, die nichts weniger als körperlich -sind: so besteht das Wissen <span lang="nl">[dat dus afbeeldt?!]</span> aus Anfängen, die mit einem Abbilden nichts gemein haben. Es besteht aus Empfindungen; -die keineswegs etwas Äusseres abspiegeln, denn sie sind lediglich Selbsterhaltungen -der Seele.</span>” -</p> -<p>De „<span lang="de">Form des Wissens</span>” schijnt door H. „<span lang="de">abbildend</span>” gedacht, cf. § 299, j<sup>o</sup>. 399, over de „<span lang="de">sinnliche</span>” en de „<span lang="de">intelligibele Raum</span>”. -</p> -<p>Ten onzent kan men de „spiegel”-leer nog zuiver geformuleerd vinden in het naief dualisties -idee- en materie-realisme van Dr. <span class="sc">A. Kuyper</span>’s zgn. „Theorie der Kennisse”, b.v. <span class="ex">Enc.</span> II, p. 29: „Aldus opgevat komt dus ‚de wetenschap’ voor ons te staan, als <span class="ex">een te zijner tijd met noodzakelijkheid opgekomene, en steeds voortgaande, drang in den -menschelijken geest, om den kosmos, waarmee hij in organische verwantschap staat, plastisch -naar zijn momenten in ons af te spiegelen, en logisch in zijne relatiën door te denken</span>.” (Vgk. ook p. 365: „Het is dus in den spiegel van ons menschelijk bewustzijn, dat -de realiteit haar beeld afspiegelt” enz.; p. 559, p. 102, p. 59, <span class="pageNum" id="pb296">[<a href="#pb296">296</a>]</span>en heel schrijvers vóór-kritiese waarnemingsleer passim). Gelukkig geeft de geleerde -schrijver authentieke uitleg van de duistere terminologie: p. 26: „Een atoom en de -beweging van dit atoom onderscheidt zuiver het moment en de relatio.”! -</p> -<p>Mr. Dr. <span class="sc">Gewin</span>, „<span class="ex">Beginselen van Strafrecht</span>”, heeft mijn aandacht op deze Dr. K.’s „<span lang="de">Wissenschaftslehre</span>” gevestigd, daar ik nauwkeurig wenste te weten, op welke gronden deze heren nog heden -de wetenschap zouden willen „vastleggen” aan zekere dogmata van een bepaalde kerkleer. -Wel mogen we dankbaar zijn, dat de wetenschap zelf in onze tijd naar haar kluisteraars -niet meer behoeft om te zien. Misschien echter vind ik aanleiding, het wetenschappelik-wijsgerig -peil van Dr. <span class="sc">Kuyper</span>’s werk nog eens in een afzonderlike kritiese verhandeling (reeds manuskript) in het -licht te stellen, opdat blijke, wie die man is, die zijn vingers uitsteekt, niet alleen -naar „<span class="sc" lang="de">von Schopenhauer</span>”, „<span class="sc" lang="de">von Nietzsche</span>”, „<span class="sc">von Ritschl</span>”, maar ook naar een <span class="sc">Spinoza</span> en een <span class="sc">Kant</span>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>15</b>: p. 35. Reeds <span class="ex">physiologies</span> kan dit zonder enige geleerdheid in enkele regels ook aan niet-geschoold intellekt -worden duidelik gemaakt: Nemen we maar het zien van b.v. een rood gebonden, met goudletters -bedrukt boek. Wat is physiologies dit hele zien? Aethertrillingen (billioenen per -sekonde!) bereiken en veranderen (scheikundig waarschijnlik) de millioenen staafjes -en kegeltjes der beide netvliezen. (Daarop zouden nog, van buiten af, 2 onderling -verschillende omgekeerde gekleurde vlakke beeldjes te zien zijn, maar zelf plegen -wij onze netvliezen niet aldus te bezien!). Nu ontstaan in de gezichtszenuwen, met -hun vezel- en cellen-werelden, twee onderling verschillende, onvoorstelbaar samengestelde -(chemiese of elektriese of wat voor) bewegingsprocessen, die van kleur noch boek- -of lettervorm ook maar een spoor of zweem „bewaard” kunnen hebben. Geen licht of kleur -noch lettervorm dringt in der eeuwigheid <span class="pageNum" id="pb297">[<a href="#pb297">297</a>]</span>van buiten door die zenuwen heen. Nog is er geen gewaarwording. Deze ontstaat niet, -eer (na de bekende splitsing en kruising van de gezichtszenuwen) de zenuwprocessen -een wederom chemiese of elektriese of hoe dan ook mechaniese wijziging van bepaalde -hersengedeelten hebben teweeggebracht. Op dat ogenblik pas is aan het subject (onverschillig -wat dit physiologies moge zijn of niet-zijn) iets „gegeven” (het geheel van gewaarwordingen, -waardoor hij de rode band met de gouden letters ziet), dus nooit iets anders, dan -wat <span class="ex">physiologies</span> (in de wereld van de ruimtedingen) een <span class="ex">hersenproces</span> zou blijken, als zodanig voor het subject zelf <span class="ex">onwaarneembaar</span>, maar bovendien <span class="ex">onbelicht</span> en <span class="ex">evenmin op boek- of lettervorm als op het rood of goud ook maar in de verste verte -gelijkend</span> en alleen reeds door die eeuwig <span class="ex">ondoorzichtelike</span> zenuwmuur van alle <span class="ex">daarachter</span> eventueel aanwezige licht, kleuren en gestalten <span class="ex">gescheiden</span>! En nu zouden de kleuren en vormen, die wij zien, overeenkomen (of zelfs één zijn!) -met, of maar gelijken op, kleuren en vormen, die zich achter die muur, in de „buitenwereld” -zouden bevinden? O wonderbaarlike toverij! En nog groter toverij, dat wij van die -overeenstemming of gelijkenis ooit zouden weten, want hoe willen we „vergelijken”, -controleren met die „werkelike” kleuren en gestalten, waar wij evenmin ooit door die -lichtloze muur kunnen heendringen naar „buiten” (want <span class="ex">al</span> onze physiologiese „gegevens” zijn binnenmuurs!) als achtermuurse letters of kleuren -kunnen doordringen naar „binnen”!<a class="noteRef" id="xd31e20599src" href="#xd31e20599">12</a> -</p> -<p>Overweeg aandachtig dit eenvoudige betoog, dat gelijkelik geldt voor alle zintuigen, -en met <span class="sc">Leibniz’</span> inzicht in onze „<span class="ex">vensterloosheid</span>” zal u plotseling het besef opgaan, hoe naïef-dogmaties elke natuurrealistiese gewaarwordingsinhoud-verdubbelende -<span class="pageNum" id="pb298">[<a href="#pb298">298</a>]</span>waarnemingsleer moet zijn, waarin toch dualisme en materialisme gelijkelik bevangen -blijven, <span class="sc">Ziehen</span>, met zijn ruimtelike cerebrale „<span lang="de">Reihenfolge der Empfindungen</span>” of derzelver „<span lang="de">Lage im Gehirn</span>”, die „<span lang="de">unserem Bewusstsein</span>” of zelfs „<span lang="de">unserem Gehirn</span>” „<span lang="de">gegeben</span>” zou zijn, zo goed als <span class="sc">Thomas van Aquino</span>, wiens leer de hier weerlegde fout aldus formuleert: „Want zien gebeurt alleen dan, -als het voorwerp, dat waargenomen wordt, op eene of andere wijze aanwezig is in het -wezen dat ziet.” „Het zintuig neemt den vorm van het stoffelijke wezen in zich op, -maar niet de stof zelf, gelijk in het was de vorm van een ring wordt afgedrukt, maar -niet het ijzer of goud, waaruit de ring bestaat.”<a class="noteRef" id="xd31e20637src" href="#xd31e20637">13</a> of zijn hedendaagse volgelingen als b.v. Prof. Dr. <span class="sc">Sebastian Huber</span>, die in zijn gebeeldhouwde zgn. „<span class="ex" lang="de">Noëtik oder Kritik</span>” nog botweg het realisties dogma stelt (§ 22): „<span lang="de">Keine Erkenntnis kommt zustande ohne Vereiniging [!] von Subjekt und Gegenstand der -Erkenntnis.</span>”.… „<span lang="de">So ist daran fest zu halten: <span class="ex">sowohl die relativen als die absoluten Qualitäten der Sinneswahrnehmung sind objektiv -real.”.… „Die Existenz der Aussenwelt ist demnach eine unmittelbare Wahrheit</span>, welche eines Beweises nicht bedarf.</span>” -</p> -<p>Wanneer mijn lezer nu die schellen der dogmatiese naiveteit <span class="pageNum" id="pb299">[<a href="#pb299">299</a>]</span>van de ogen zijn gevallen, dan zal hij mij zeker niet, op grond van deze mijn wat -grof-plastiese maar duidelike muurvoorstelling, de nog naiever mening toedichten, -dat we zonder die „muur”—dus zonder gezichtszenuwen—wèl of beter … de „werkelike” -vormen of kleuren zouden kunnen „zien”! Maar men kan nooit weten, waartoe de naiveteit -in staat is. Zegt niet <span class="sc">Alfred Binet</span> in zijn „<span class="ex" lang="fr">L’Ame et le Corps</span>”, 1905, in volle ernst,—vooraf gaat, dat de lichamen, die de gewaarwordingen veroorzaken -(!) ons slechts door „<span lang="fr">l’intermédiaire de notre système nerveux</span>” bekend zijn en dit zelf weer alleen bij wijze van sensation … dat ’t licht „<span lang="fr">ne brille que dans notre cerveau</span>” (p. 23), dat dáár alleen „<span lang="fr">le bruit se produit; en dehors, règne un silence de mort</span>”,—op p. 24: „<span lang="fr">En résumé, notre système nerveux qui nous sert à entrer en communication avec les -objets <span lang="nl">[typies realisties gedacht]</span>, nous empêche, d’autre part, de connaître leur nature. Il est un organe de relation -avec le monde extérieur; <i>il est aussi, pour nous, une cause d’isolement</i>. Nous ne sortons jamais de nous-mêmes. <i>Nous sommes des emmurés.</i></span>” -</p> -<p>Men moet een Fransman zijn om met zoveel <span lang="fr">bon sens</span> over dit onderwerp in deze tijd aldus te kunnen filosoferen,—om kennistheoretiese -waarheden zo ongemerkt te verkeren in hun dogmaties tegendeel. -</p> -<p>In elk geval is deze <span lang="fr">bon sens</span> heel wat sympathieker, dan de verfransing van Kantisme <span class="ex">zonder</span> bon sens bij <span class="sc">Renouvier</span> c.s., even onfrans als onkrities. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>16</b>: p. 39. Dr. <span class="sc">C. J. Wijnaendts Francken</span>, die krachtens intellekt en geestesallure een van onze eerbiedwaardigste, consequentste -materialisten zou kunnen zijn, schijnt zich zelf te willen doemen tot een allesbehalve -benijdenswaardige positie in de wijsbegeerte ten onzent: door zijn materialistiese -geestverwanten als „dualist” of „idealist” te worden verdacht—terwijl psychisme en -dualisme hem niettemin als materialist moeten afwijzen, zodat hij met al zijn weten -en <span class="pageNum" id="pb300">[<a href="#pb300">300</a>]</span>kunnen „<span lang="de">hier und dort verloren</span>” is, als de vleermuis, muis noch vogel. -</p> -<p>Wie tot waarnemingsleer die van <span class="sc">Locke</span> heeft (het in de tekst weerlegd „spiegel”-dogmatisme, met „een physiek-materieele -wereld als oorzaak” van de gewaarwordingen; aldus b.v. in de <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span> II § 2, over het „<span class="ex">Phaenomenaal karakter onzer kennis</span>”) en als metaphysica het (ten onrechte) anti-metaphysies wijl (deels terecht) anti-dualisties -naturalisme—die is materialist—in z’n goede consequente ogenblikken „epiphaenomenalist”—en -die moet de <span class="sc">Paulsens</span> of <span class="sc">Adickes</span> geen „weerlegging van het materialisme” en deszelfs „gebrekkigen, ‚erkenntnisstheoretischen’ -grondslag”, ja zelf geen trap aan <span class="sc">Haeckel</span>, gaan nadoen. Want hoe onverdiend-zacht Dr. W. F.’s oordeel ook zij: „Trouwens in -wijsgeerig doorzicht ligt niet <span class="ex">Haeckel’s</span> grootste kracht”, het lokt de opmerking uit, dat altans Dr. W. F. geen enkel wijsgerig -inzicht op <span class="sc">Haeckel</span> vóór heeft, wèl in zoverre beneden hem blijft, als <span class="sc">Haeckel</span> een apostel is van zijn materialistiese overtuiging (al verkiest ook hij het geüsurpeerde -materialistiese modewoord „monisme”<a class="noteRef" id="xd31e20775src" href="#xd31e20775">14</a> boven het veelgesmade „materialisme”) en Dr. W. F. een verloochenaar. -</p> -<p>Dr. W. F. is geen empirist of materialist sans phrase, hij is een <span class="ex">wèl-empirist-maar</span>, een <span class="ex">wèl-materialist-maar</span>. <span class="pageNum" id="pb301">[<a href="#pb301">301</a>]</span>Ik geef twee zinnetjes, die deze zijn houding typeren: „<i>Wel</i> kan men de waarheid der causaliteitswet willen bewijzen uit de ervaring [wel!]; <i>maar</i> het zoeken naar zulke empirische gegevens gaat alreeds uit van de aanwezigheid van -een vast causaal verband, en veronderstelt reeds het bestaan van regelmaat en wet.” -(<span class="ex">Inleiding tot de Wijsbegeerte</span>, p. 83.—Dr. W. F. ziet hier het apriori natuurlik even helder in, als wie ’t hieruit -zou moeten leren. Hij geeft dan ook over het apriorisme zowel in deze „<span class="ex">Inleiding</span>”, p. 76 ss., als elders, b.v. <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span>, p. 61 ss., slechts de bekende vermaterialisering en verSpencerisering ten beste, -met een ruimtelik zenuwstelsel als prius van ruimtevoorstelling en met „typische denkvormen”, -die op de „oneindige reeks” ervaringen van het mensengeslacht.… „berusten”!) en: „De -psychische verschijnselen dragen een bizonder karakter, dat ze niet zonder meer vergelijkbaar -maakt met physische. <i>Wèl</i> kan men hun kenmerkend bestanddeel, het bewustzijn, een functie [<b>c</b><a class="noteRef" id="xd31e20826src" href="#xd31e20826">15</a>] van de hersenwerkzaamheid noemen, een functioneelen verschijningsvorm [<b>a</b>] van bepaalde stoffelijke processen onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden. -<i>Maar</i> <span class="ex">hoe</span> <i>het daaruit geboren wordt</i> [<b>b</b>], blijft ons volkomen duister, aangezien voor onze voorstelling die beide grootheden -zóó verschillend zijn van karakter, dat wij de klove tusschen haar niet kunnen overbruggen.” -(<span class="ex">Inlg.</span> p. 113/4). Stel u voor, het bewustzijn geboren uit processen,… wier logies prius -het bewustzijn is! Men ziet, hoe goed Dr. <span class="sc">W. Fr.</span> heeft opgestoken, dat psyche en physis kennistheoreties „heterogeen” zijn! Maar tegenover -het dogmaties agnosticisme van zijn echt materialisties „<span class="ex">Ignorabimus</span>”, sc. <span class="ex">hoe</span>, hebben wij de kritiese zekerheid te stellen van ons echt phaenomenalisties „<span class="ex">Negamus</span>”, sc. <span class="ex">dat</span>!— -</p> -<p>Zo goed en zo kwaad als bij <span class="sc">Haeckel</span><span class="corr" id="xd31e20868" title="Niet in bron">,</span> <span class="corr" id="xd31e20870" title="Bron: warren">waren</span> bij Dr. W. F. <span class="pageNum" id="pb302">[<a href="#pb302">302</a>]</span>allerlei (op z’n minst<a class="noteRef" id="xd31e20875src" href="#xd31e20875">16</a> 4) variëteiten van <span class="ex">materialisme</span> dooréén: (<b>a</b>) het <span class="ex">aequatief</span> of identiteitsmaterialisme: bewustzijn <span class="ex">bestaat</span> in, is een <span class="ex">verschijningsvorm</span> van, hersenprocessen, deze „worden bewust”; daar naast (<b>b</b>) het <span class="ex">causatief</span> materialisme: bewustzijn is een <span class="ex">gevolg</span> van hersenprocessen; (<b>c</b>) het <span class="ex">attributief</span> materialisme: bewustzijn is een <span class="ex">eigenschap</span> of <span class="ex">toestand</span> of „<span class="ex">functie</span>” van hersenprocessen; en als variant daarvan (<b>d</b>) het parallelisties (en wijl realisties steeds min of meer dualisties: de physiese -reeks reëel, terwijl aan de psychiese toch ook een zekere realiteit moeilik kan worden -ontzegd!) <span class="ex">psycho-physies</span> materialisme: bewustzijn <span class="ex">gepaard met</span>, <span class="ex">begeleidingsverschijnsel</span> van, hersenprocessen. -</p> -<p>Al deze vormen van materialisme (de voorbeelden volgen onmiddellik) hebben de kennistheoretiese -grondslag gemeen, nl. dat het <span class="ex">stoffelike</span>, het hersenproces,<a class="noteRef" id="xd31e20966src" href="#xd31e20966">17</a> gedacht wordt als het <span class="ex">primaire</span>, <span class="ex">causale</span>, <span class="ex">reale</span>, als een soort „<span class="ex">substraat</span>”, „<span class="ex">achtergrond</span>”, „<span class="ex">bestaansvoorwaarde</span>” voor het <span class="ex">geestelike</span>, dat als <span class="ex">secundair, onwerkzaam („duister”!) bij-produkt</span> of <span class="ex">bij-verschijnsel</span> optreedt. Dus precies het omgekeerde van <span class="pageNum" id="pb303">[<a href="#pb303">303</a>]</span>de waarheid, die de kennistheorie leert en ook dit mijn geschrift duidelik tracht -te maken. -</p> -<p>Nu toon ik u bij Dr. W. F. eerst deze materialistiese wortel en vervolgens zijn bont -materialisties gewas, waarbij b.v. identiteit (<b>a</b>) en causaliteit (<b>b</b>) beurtelings ontkend en verondersteld worden, en de „functie” van <b>c</b> een vage, ruime „afhankelikheid” aanduidt, die ook voor <b>b</b> en <b>d</b> moet fungeren. We hebben nl. bij Dr. W. F. niet alleen <span lang="fr">l’embarras du choix</span>, maar evenzeer <span lang="fr">le choix des embarras</span>! -</p> -<p>Als volgt: „Alle geesteswerkzaamheid gaat gepaard met [<b>d</b>] zekere processen in het centrale zenuwstelsel; <i>alle psychische verschijnselen veronderstellen een physischen achtergrond</i>. Zij zijn een functioneele uiting [<b>c</b>?] van bepaalde wijzigingen in <i>een stoffelijk substraat</i>, van zekere ons in haar wezen onbekende bewegingen en omzettingen[?] in die materie, -die een psychisch karakter verkrijgen [<b>a</b> of <b>c</b>], doordat zij met bewustzijn gepaard gaan [<b>d</b>]. Dit wil evenwel geenszins zeggen, dat stoffelijke en geestelijke verschijnselen -geheel [!] samenvallen en, naar sommige materialistische schrijvers beweerd hebben, -geheel [dus ten dele?] te vereenzelvigen zijn. Want het is duidelijk, dat bij een -dergelijke opvatting de begrippen <span class="ex">causaliteit</span> [dus <b>b</b>!] en <span class="ex">identiteit</span> ten eenenmale met elkander verward worden. Wel zijn de bewustzijnsverschijnselen -functies [<b>c</b>] van bepaalde materieele veranderingen in de georganiseerde substantie; maar de betrekking -tusschen die beide is niet eenvoudig zonder meer eene van oorzaak en gevolg [dus niet -<b>b</b> .… n.b. wijl .… niet <b>a</b>!], aangezien het materieele en het psychische in wezen verschillend [„heterogeen”, -zie boven!] en dus niet onmiddellijk met elkander vergelijkbaar zijn in dien zin, -dat het eene zou kunnen verklaard worden als eene omzetting [dat zou <b>a</b> zijn] van het andere.” (<abbr title="Psychologische Omtrekken">P.O.</abbr> p. 22). Brr.… „Elke psychische werkzaamheid <i>veronderstelt</i> zekere physische verandering, maar niet omgekeerd.” (kennistheoreties alléén omgekeerd!). -„De bewustzijnsverschijnselen treden slechts op <span class="pageNum" id="pb304">[<a href="#pb304">304</a>]</span>bij bepaalde materieele processen, waarmede zij in vaste regelmatigheid verbonden -zijn [<b>d</b>]. Psychisch kennen wij alleen een reeks afzonderlijke verschijnselen, die ieder op -zichzelf langs physischen weg zijn te voorschijn geroepen [<b>b</b>], daar ieder van hen zekeren <i>physischen achtergrond tot voorwaarde</i> heeft.” (ib. p. 25). Zo schrijft Dr. W. F. in zijn § over „<span class="ex">Het verband tusschen lichaam en zielsverschijnselen</span>”! Soortgelijk ellendig geknoei in de <span class="ex">Inlg.</span> p. 109: „Elke psychische werkzaamheid veronderstelt zekere physische veranderingen, -maar niet omgekeerd<span class="corr" id="xd31e21108" title="Niet in bron">”</span> en p. 111, zijn geamendeerd Haeckelisme: „De stoffelijke hersenprocessen zijn niet -zoozeer te beschouwen [niet zoozeer!] als de onmiddellijke oorzaak der psychische -[hersenprocessen?!], dan wel als de onmisbare <span class="ex">voorwaarde</span> daarvan, gebonden als deze zijn aan [<b>d</b>] bepaalde physische bewegingen en omzettingen [<b>a</b>?].” Op bl. 112 volgt dan: „Want al die feiten bewijzen wel de onmiskenbare <span class="ex">afhankelijkheid</span> der psychische verschijnselen van physische toestanden”.… maar „Een afhankelijkheidsbetrekking -is een veel ruimer begrip dan een <span class="ex">causale</span> betrekking”.… en Dr. W. F.’s begrippen moeten „ruim” genoeg zijn om het materialisme -van <b>a</b>, <b>b</b>, <b>c</b> en <b>d</b> tegelijk te omvatten! Immers, tans volgt pagina 113/4, boven geciteerd, waar <span class="ex">bewustzijn uit hersenprocessen geboren wordt</span>! Maar nademaal Dr. W. F. meer dan één krities klokje heeft horen luiden over het -materialisme, geeft hij er na zoveel moois ook nog deze draai aan op p. 115:.… „al -moge het als wereldbeschouwing niet voldoen,.… toch als <span class="ex">werkhypothese</span> bij het natuurwetenschappelijk onderzoek”.… enz. En deze zijn § 5, aan de weerlegging -van „de <span class="ex">materialistische theorie</span>” gewijd, eindigt nu symbolies met <span class="sc">Forel</span>’s „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Seele</span>” (vgk. opm. <b>9</b>), terwijl elders de fatale (immers hersenfatalistiese) slotsom luidt: „Uit al het -voorgaande volgt, dat <i>het wilsgevoel slechts een</i> <span class="ex">begeleidend</span> <i>verschijnsel</i> is, maar dat <i>de eigenlijke oorzaak</i> van ons <span class="pageNum" id="pb305">[<a href="#pb305">305</a>]</span>handelend optreden te zoeken is in <i>processen van het centrale zenuwstelsel</i>”.… (P.O. p. 105; vgk. ook <span class="ex">Sociale Ethiek</span>, p. 117). -</p> -<p>Op deze gemene materialistiese wortel nu stoelen de navolgende materialistiese stammen: -</p> -<p><b>a</b> (<span class="ex">aequatief</span> materialisme): „Slechts een zeer gering deel der processen die zich in ons centrale -zenuwstelsel afspelen, wordt ons [?!] bewust” (P.O. p. 32). Evenzo: „Het bewustzijn -alzoo is te beschouwen als een functie [<b>c</b>] of begeleidend verschijnsel [<b>d</b>] van een klein gedeelte der stoffelijke processen die zich in het organisme afspelen. -Wij nemen waar dat bepaalde processen gepaard gaan met [<b>d</b>] bewustzijn, alhoewel het ons alsnog onmogelijk is aan te geven, waarvan het afhangt -of dit al dan niet het geval is, m.a.w. of een werkzaamheid van het centrale zenuwstelsel -ons [?] al dan niet bewust wordt [<b>a</b>].” (ib. p. 36).<a class="noteRef" id="xd31e21196src" href="#xd31e21196">18</a> Eindelik p. 59: „en zoo moet men wel met <span class="ex">Maudsley</span> tot de slotsom komen, dat een groot deel van ons <i>denken bestaat in</i> onbewuste <i>hersenwerkzaamheid</i>.” -</p> -<p><b>b</b> (<span class="ex">causatief</span> materialisme): In zijn „<span class="ex">Sociale Vertoogen</span>” schrijft Dr. W. F., nog wel onmiddellik na een zuiver krities citaat van <span class="sc">Heymans</span>, op p. 244: „Maar <span class="pageNum" id="pb306n">[<a href="#pb306n">306</a>]</span>overigens [!] is het duidelijk, dat de moreele degeneratie van den misdadiger <i>slechts het gevolg kan zijn</i> van moleculaire afwijkingen in het centrale zenuwstelsel, al onttrekken die zich -nog ten eenenmale aan onze zintuigelijke waarneming” en op p. 254: „Want, gelijk reeds -boven opgemerkt, elke moreele degeneratie <i>kan in laatste instantie slechts het gevolg zijn</i> van afwijkingen in het centrale zenuwstelsel, al onttrekken deze zich ten eenenmale -aan onze zintuigelijke waarneming. Immers wij mogen van de veronderstelling uitgaan, -dat aan alle <span class="ex">psychische</span> verschijnselen een <span class="ex">physisch</span> correlaat, d.i. een stoffelijk substraat ten grondslag ligt, en dus ook dat alle -zielkundige afwijkingen ten slotte wijzen op zekere somatische wijzigingen.” -</p> -<p>Op zulke plaatsen betrappen wij een schrijver <span class="ex" lang="fr">en négligé</span>, zien wij zijn <span class="ex" lang="fr">materialisme en action</span>, niet wat hij er voorzichtiglik van <span class="ex">zegt</span>, maar wat hij er feitelik en wezenlik van <span class="ex">blijkt</span> te denken. Achter „correlaat” en „substraat”, achter „functie” en „verschijningsvorm” -en al dat fraais meer, maskeert Dr. W. F. dus eigenlik ook slechts het wegens een -zekere welgeaccrediteerde „heterogeneïteit” zo braaf verloochende <b>b</b>!—Maar gaan we verder: -</p> -<p>„Want niet de waargenomen stoffelijke wereld buiten ons, maar de psychische gewaarwordingen -binnenin ons zijn het primaire en onmiddellijk empirisch gegevene; [was dit maar tot -Dr. W. F. doorgedrongen, doch de zin is helaas nog niet uit:] en het is slechts een -hypothese, wanneer wij daarnevens nog <i>een physiek-materieele wereld als oorzaak dier psychische verschijnselen</i> aannemen.…” (P.O. p. 28)! En op p. 66: „Onder de zoo straks genoemde materieele sporen, -die den <i>grondslag</i> vormen van het geheugen, verstaan wij de bizondere praedispositie van het zenuwstelsel -om bij voorkeur dezelfde associatiebanen te laten inslaan en dezelfde <i>psychische produkten te leveren</i> als vroeger.” Hoofdstuk V, over de gemoedsaandoeningen, eindigt aldus: „Ongetwijfeld -bestaat er een nauw verband tusschen de gemoedsbewegingen <span class="pageNum" id="pb307">[<a href="#pb307">307</a>]</span>en de innervatieprocessen, die inwendig tot bewustzijn komen [<b>a</b>]; maar er bestaat daarom nog geen voldoende grond om nu ook aan te nemen, dat deze -laatsten de uitsluitende [?] oorzaak [dus niet <b>b</b>?] der eersten zijn, en om beiden zonder meer tot een <span class="corr" id="xd31e21303" title="Bron: psychophysische">psycho-physische</span> identiteit te verklaren [dus niet <b>a</b>? of niet <b>d</b>?]. <i>Hoe</i> ze in werkelijkheid <i>oorzakelijk samenhangen</i> [weer terecht bij <b>b</b>!] blijft alsnog een open vraag, wier volledige oplossing aan de toekomst blijft voorbehouden.”! -Hier wordt dus zelfs het „Ignorabimus” (zie boven) nog weer verloochend en overtroefd -door een Haeckeliaanse wissel op de toekomst!—Eindelik nog uit het slothoofdstuk, -p. 117, waar „wij omtrent <i>de ware physiologische oorzaken</i> en juiste verklaring dezer psychische verscheidenheden nog zoo in het duister rondtasten.” -Ook zulk een zinnetje speaks volumes. -</p> -<p><b>c</b> (<span class="ex">attributief</span> materialisme): „Het [geheugen] is niet een aanhangsel, maar een integreerend [?] -<i>bestanddeel van bepaalde toestanden der zenuwelementen</i>.… Het herinneringsvermogen <i>berust op</i> een <span class="ex">organischen</span> grondslag, d.w.z. op <i>inhaerente [?] eigenschappen</i> der levende materie.” (P.O. p. 64). Of, zonder omwegen: „Het geheugen toch is een -<i>eigenschap</i> der hersensubstantie.…” (P.O. p. 68). -</p> -<p><b>d</b> (<span class="ex">psycho-physies</span> materialisme): P.O. p. 25 (boven geciteerd), p. 34/5: „Het bewustzijn op zichzelf -is van niets de oorzaak;.… en veelal [n.b., soms dus niet?!] blijft het volkomen duister, -waarom het zich paart aan physiologische verrichtingen, die evengoed ook zonder dien -zouden plaats grijpen.” Evenzo p. 36: „Wij nemen waar” dat hersenprocessen „gepaard -gaan met” bewustzijn (zie boven), of p. 105, reeds geciteerd en b.v. tot slot <span class="ex">Inlg</span>. p. 101/2, waar we nog eens al dit knoeierig materialisme-tegen-wil-en-dank bijéén -hebben: „Het bewustzijn is zeer zeker moeilijk [dus niet onmogelik!<span class="corr" id="xd31e21351" title="Bron: ">] [</span><b>a</b>] te verklaren als <span class="ex">bewegingsv</span>erschijnsel, noch vertegenwoordigt het een bizondere kracht. Het wijst slechts op -een <span class="ex">toestand</span> [<b>c</b>?]: beweging gaat niet over <span class="pageNum" id="pb308">[<a href="#pb308">308</a>]</span>of zet zich niet om in bewustzijn, wat onmogelijk ware omdat beide <span class="ex">heterogene</span> begrippen zijn [warmte en beweging dan?]; maar bepaalde bewegingsverschijnselen in -het centrale zenuwstelsel verwekken [<b>b</b>?] processen, die <span class="ex">gepaard</span> gaan met [<b>d</b>] bewustzijn. Het bewustzijn is dus te beschouwen als een functie [<b>a</b> of <b>b</b> of <b>c</b>] of [men mag kiezen! ’t is bij Dr. W. F. toch alles één materialistiese pot nat] -begeleidend verschijnsel [<b>d</b>] van een klein gedeelte der stoffelijke processen die zich in het organisme afspelen, -hoewel wij nog hoegenaamd niet in staat zijn aan te geven <span class="ex">waarvan</span> het afhangt of deze al dan niet met bewustzijn gepaard [<b>d</b>] gaan.”— —Het ligt geheel in de lijn van al deze verwarde contradictore halfslachtigheden -en ondoordachtheden, dat nu ook nog een inconsequente <span class="trans" title="metabasis eis allo genos"><span lang="grc" class="grek">μεταβασις εἰς ἀλλο γενος</span></span>, de dualistiese „Wechselwirkung”, telkens dit epiphaenomenalisme komt doorbreken. -Evenals bij de waarneming volgens Dr. W. F. stof, causaal, inwerkt op geest, zo beïnvloedt -omgekeerd het psychiese ongegeneerd de physiese reeks: P.O. p. 42, waar „aandachtsvestiging -den bloedtoevoer naar de hersenen verhoogt”, p. 51 omtrent de <span class="ex">verbeeldingskracht</span>: „Hoe ingrijpend die kan inwerken ook op de physieke verschijnselen des lichaams”, -p. 81 ss.: „welk een grooten onwillekeurigen invloed de affecten oefenen op tal van -physiologische processen die in het lichaam plaats grijpen” en de voorbeelden aldaar, -gelijk op p. 82/3: „Zoo vinden tal van pathologische toestanden van het zenuwstelsel.… -hun primaire [n.b.!] oorzaak in stoornissen van het gemoedsleven.—Maar ook omgekeerd -kunnen physieke veranderingen in het organisme sterke wijzigingen in het gevoelsleven -wakker roepen.”! Hiertoe behoren ook de selectie-dualismen, aangewezen in opm. <b>33</b>, die men wel wil vergelijken. -</p> -<p>Holderdebolder dogmatiseert, oreert en doceert Dr. W. F. er op los, zonder zweem van -kritiese bezinning, onverschillig of hij zijn materialisme „critisch realisme” noemt -(<span class="ex">Inlg</span>. <span class="pageNum" id="pb309">[<a href="#pb309">309</a>]</span>p. 64), dan wel „critisch idealisme” (P.O. p. 28)—het is alles, behalve „<span class="ex">critisch</span>” in de kenniskritiese, kantiaanse zin van transcendentaal (vgk. hierover opm. <b>6</b> en <b>7</b> en bl. 22–24 tekst), het staat er, als onbewust dogmatisme, juist lijnrecht tegenover—wat -Dr. W. F. in even onbewuste zelfkritiek onovertrefbaar juist en scherp formuleert, -als hij het noemt: een „<i>niet transcendentaal, maar critisch</i> idealisme”!<a class="noteRef" id="xd31e21433src" href="#xd31e21433">19</a> -<span class="pageNum" id="pb310">[<a href="#pb310">310</a>]</span></p> -<p>En van de ontwikkeling of verdieping, die Prof. <span class="sc">v. d. Wyck</span> onlangs naar ik meen bij Dr. W. F. heeft bespeurd, vermag ik kennistheoreties geen -spoor te vinden. Integendeel—ook zijn jongste produkt, het najaar 1911 verschenen -geschrift over <span class="ex">Het Bewustzijn</span>, hult in gewaad van anti-metaphysies agnosticisme louter slechte, dogmatiese, materialistiese -metaphysica—die nu de welwillende lezer er zelf uit moge halen. -</p> -<p>Ik kom tans op mijn aanhef terug: Blijkt Dr. W. F. ook na deze zo ontoegankelik voor -de wijsgerige kritiek als <span class="sc">Haeckel</span>, dan bestaat er voor hem slechts één weg, om altans de eerbied zich te redden, die -een oprecht, gaaf naturalist verdient: „<span lang="en">Be nothing which thou art not</span>” (<span class="sc">Poe</span>), of, positief: „<span lang="en">To thine own self be true</span>”! -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>17</b>: p. 39. <span class="ex">Phaenomeen</span>. Wij hebben geen Hollands woord daarvoor: „verschijning” (= komst) en „verschijnsel” -worden in een heel andere zin gebruikt. Ons taaleigen gedoogt feitelik niet, een zgn. -„ding”: een boek, een astronomies lichaam als zon of aardbol, een scheikundig element, -„verschijnsel” te noemen.<a class="noteRef" id="xd31e21544src" href="#xd31e21544">20</a> -</p> -<p>Men spreekt van de sterren als „verschijnselen aan de sterrenhemel”, <span class="ex">tegenover</span> de astronomiese werkelikheid—de kennisleer noemt juist dit astronomies ruimtelik -„Heelal” <span class="ex">Phaenomeen</span> der werkelikheid of de phaenomenale wereld, en bedoelt daarmee, dat het een denkbeeldig -geheel is van algemeen mogelike waarnemingsinhouden, in tegenstelling enerzijds tot -de individuele (lichtpunt-)gewaarwordingen en anderzijds tot de van mogelike waarneming -onafhankelike werkelikheid zelf, wier inwerking op onze geest <span class="ex">oorzaak</span> is van die gewaarwordingen en die als zodanig het „reale” of „substraat” of „An-sich” -heet van die phaenomenale objectenwereld. -<span class="pageNum" id="pb311">[<a href="#pb311">311</a>]</span></p> -<p>De eenheid, waarin de afzonderlike waarnemingsinhouden groepsgewijs worden samengevat -tot de „dingen”, die deze inhoud als „eigenschappen” „dragen”, vindt dus z’n grond -en verklaring enerzijds in de eenheid van het denkend en waarnemend bewustzijn, dat -als subject het kennistheoretiese prius is van deze objecten, anderzijds in de eenheid -van het (vermoedelik evenzeer subjectief, psychies) reale, dat als substratum het -metaphysiese prius der voorwerpen vormt. -</p> -<p>Is dit inzicht eenmaal bereikt, dan zal de lezer mij gaarne <span class="sc">Kant</span>’s terminologie schenken, in casu zijn „<span lang="de">transcendentale synthetische Einheit der Apperception</span>” als „<span lang="de">formaler, subjectiver Grund</span>” der „<span lang="de">empirischen Einheit der objectiven Erscheinung</span>”. Wie deze Kantiaanse „<span class="ex">apperceptie</span>”, in haar kennis-theoretiese zuiverheid, dus vrij van ontologiese, substantiële dogmasmetten, -begrepen heeft, is daardoor alleen reeds … <span class="sc">Hegel</span> te boven gekomen, en kan nog slechts glimlachen als <span class="sc">Hegel</span>’s „begrip” zich uitgeeft voor een synthese van <span class="sc">Spinoza</span>’s substantie (transcendent, dus slechts door wanbegrip te ve<span class="ex">rgeeste</span>liken) en <span class="sc">Kant</span>’s apperceptie (transcendentaal, dus slechts door onkritiese „Subreption” te ver<span class="ex">wezen</span>liken). -</p> -<p>„Verschijnsel” voor phaenomeen heeft ook nog dit tegen, dat het aan iets <span class="ex">vergankeliks</span> doet denken, en dus de niet-kritiese Hegeliaanse en Bollandistiese tegenstelling -met het „wezen” als het <span class="ex">onvergankelike</span> bestendigt (vgk. b.v. <span class="ex">Coll. Log.</span> pp. 538–550: „Stof is de naam van de wezenlijkheid in het verschijnsel” enz., het -„wezen” „als blijvende eenheid of idealiteit van eigen vergankelijke realiteit” en -laatstelik <span class="ex">De Logica</span>, p. 22: „het ding als verschijnsel, heeft de eigenschap der vergankelijkheid” enz.). -Juist in <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="la">substantia phainomenon</span>”, <span class="sc">Newton</span>’s <span class="ex">materie</span> en de quantitas materiae (massa) hebben we klassieke voorbeelden van een <span class="ex">onvergankelik, onveranderlik phaenomeen</span>, terwijl enerzijds het ding-op-zich-zelf evenmin onvergankelik als vergankelik mag -heten, <span class="pageNum" id="pb312">[<a href="#pb312">312</a>]</span>zover het als ontijdelik moet worden gedacht, en anderzijds het werkelik bewustzijnsleven, -waarvan een levend organisme naar de psychies-monistiese leer het phaenomeen is, de -tijdelikheid en vergankelikheid met dit laatste gemeen heeft. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>18</b>: p. 39. Daarmee is weerlegd <span class="sc">Schopenhauer</span>’s kritiek (I, p. 562/3) op <span class="sc">Kant</span> zover zij de gewaande tegenstrijdigheid betreft, dat <span class="sc">Kant</span> eerst (terecht!) zegt: het verstand kan slechts <span class="ex">denken</span>, niet „aanschouwen”, „<span lang="de">Anschauung, Wahrnehmung, Perceptio gehören bloss den <span class="ex">Sinnen</span> an, und die Anschauung bedarf der Funktion des Denkens auf keine Weise.</span>”—en later toch voor de natuur, voor het samenstellen van objecten, het verstand nodig -heeft, voor het object dus „<span lang="de">das doch wohl ein Anschauliches und kein Abstraktum ist</span>”, zegt <span class="sc">Schopenhauer</span>… <span class="ex">ten onrechte</span>. „<span lang="de">Nun ist aber die Natur doch wohl ein Anschauliches und kein Abstraktum</span>” … integendeel! -</p> -<p>„<span lang="de">Ich fordere Jeden, der mit mir die Verehrung gegen <span class="sc">Kant</span> theilt, auf, diese Widersprüche zu vereinigen, und zu zeigen, dass <span class="sc">Kant</span> bei seiner Lehre vom Objekt der Erfahrung und der Art, wie es durch die Thätigkeit -des Verstandes und seiner zwölf Funktionen bestimmt wird, etwas ganz Deutliches und -Bestimmtes gedacht habe.</span>” (p. 563/4). -</p> -<p>Ik kan zonder die 12 Funktionen te verdedigen aan die <span lang="de">Aufforderung</span> voldoen: alle aanschouwing is, voor <span class="sc">Kant</span>, belevenis, individueel (al geschiedt ze niet dan in de aanschouwingsvormen, òf tijd -en ruimte, òf tijd alléén)—en de „objecten”, al het objectief „<span lang="de">Bestimmte</span>” … heel de natuur, geldt transindividueel, met betrekking tot „<span lang="de">ein Bewusstsein überhaupt</span>”, is dus <span class="ex">nooit</span> onmiddellik belevenis, „intuïtieve” werkelikheid, maar abstrakt, door diskursief -denken omtrent <span class="ex">gegeven belevenissen</span> (die altijd nodig en vóórondersteld zijn) opgebouwd intersubjectief geldig <span class="ex">systeem</span>. -</p> -<p>Niet alleen dus het (transcendentale, en geenszins empiriese) „Objekt” waardoor ons -de aanschouwing gegeven <span class="pageNum" id="pb313">[<a href="#pb313">313</a>]</span>wordt, het Ding an sich, is van de aanschouwing verschillend, maar zelfs ook het immanente -Objekt, dat uit aanschouwing, uit gewaarwordingen in aanschouwingsvormen, denkend -wordt gecomponeerd. -</p> -<p>„<span lang="de">Unvorstellbar</span>” of „<span lang="de">sonderbare Voraussetzung</span>” is dus dat immanent Object, dat natuurding, geenszins. Integendeel, het bestaat -juist alléén in onze wetenschappelike voorstelling! -</p> -<p>Te zeggen: onze <span lang="de">Anschauung</span> („waarneming”) is als zodanig reeds „<span lang="de">sofort <span class="ex">objectiv</span></span>” (p. 565) heeft enerzijds geen zin (want niet de waarneming, maar haar inhoud wordt -geobjectiveerd), is anderzijds onjuist (vergelijk droom, hallucinatie enz.) en is -3<sup>o</sup>. niet ter zake tegen <span class="sc">Kant</span>, want die toekenning van het praedicaat objectief is zuiver <span class="ex">verstands</span>werk—, de zinnen weten <span class="ex">niets</span> hoegenaamd van al of niet „objectief”. -</p> -<p><span class="sc">Wundt</span>’s tegenstelling tussen de „concrete”, „zinnelike” natuurobjekten en de „abstrakte” -„begripsdingen” (atomen etc.) der natuurwetenschap, vergeet tweeërlei: dat de eerste -evenzeer reeds abstrakt—en de tweede evenzeer nog zinnelik zijn! -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>19</b>: p. 40. Heel de Hegeliaanse tegenstellingenreeks van schijn of verschijnsel en wezen -of waarheid of werkelikheid, van uiting en kracht, <span class="ex">geval</span> en <span class="ex">wet</span>, blijft dan ook (als in z’n geheel immanent) beneden het niveau van <span class="sc">Kant</span>’s kennistheoretiese („transcendentale”) tegenstellingen: al of niet <span class="ex">immanent</span> en al of niet a <span class="ex">priori</span>. -</p> -<p>Zo is het louter machteloze misvattingspolemiek, als Prof. <span class="sc">Bolland</span> in „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” (p. 32, 33, 2<sup>e</sup> dr. 75) van de „wét” als „het blijvende ware aan de verschijnselen”, „blijvende eenheid -van de kracht en haar uiting”, aldus oreert: „De werkelijke wet is als wet der (ware -of geheele) werkelijkheid even weinig enkel buiten als alleen binnen, even weinig -eenzijdig van voren [!] als blootelijk van achteren [!] en niet òf subjectieve òf -objectieve maar absolute wet, die zich als zoodanig in al het relatieve wedervindt; -de ware wet of wet <span class="pageNum" id="pb314">[<a href="#pb314">314</a>]</span>van het ware is zonder eenzijdigheid achter, in en voor [n.b.] al het verschijnende -het begrijpelijk geldige en zoo op hare wijze het werkelijke, ware en redelijke zelf.” -</p> -<p>Nog afgezien van de ondoordachte vereenzelviging van waarheid en werkelikheid, staat -dus zelfs deze „wet” … <span class="ex">tegenover</span> <span class="sc">Kant</span>’s An sich, als een wet, slechts van phaenomenen, een slechts phaenomenale, <span class="ex">zuiver immanente</span>, dus als zodanig evenzeer objectieve als subjectieve wet. Vgk. verder van hetzelfde -gehalte de herhalingen van pp. 122–128 Z. R. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>20</b>: p. 42. Het doet vermakelik aan, een dogmaties realist als b.v. <span class="sc">Dietzgen</span> te horen vertellen (<span class="ex">Streifzüge</span>, p. 60 ss.): „<span lang="de">Von der gegenwärtig grassierenden erbärmlichen philosophischen Kritik wird der Menschenverstand -als armer Schlucker dargestellt, der nur die <i>oberflächlichen Erscheinungen</i> der Dinge erklären [!] könne</span>” … Natuurlik is dat „<span lang="de">Oberflächliche</span>” alléén van <span class="sc">Dietzgen</span>, niet van de „<span lang="de">Kritik</span>”. -</p> -<p>Van <span class="sc">Hegel</span> tot <span class="sc">Dietzgen</span> weet men aardig beter dan <span class="sc">Kant</span> wat de verhouding van werkelikheid, wezen, tot „<span lang="de">Erscheinung</span>” eigenlik is: Gelijk <span class="sc">Hegel</span> gewaagt van dingen, die „<span lang="de">nicht nur für uns sondern an sich blosse Erscheinungen sind</span>” (<span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Geist und Körper</span>, p. 29, terecht: „<span lang="de">Erscheinung an sich … eine contradictio in adjecto</span>”), zo expliceert <span class="sc">Dietzgen</span> nader als volgt: „<span lang="de">Alle Erscheinungen macht der Intellekt zu Wesen und erkennt alle Wesen als Erscheinungen -des grossen [!] allgemeinen Naturwesens. Der Widerspruch zwischen Erscheinung und -Wesen ist kein Widerspruch, sondern eine logische Operation, eine dialektische Formalität -[!]. Das Wesen des Universums ist Erscheinung [!] und seine Erscheinungen sind wesenhaft … -Und unsere Kritik sagt: Das Was, welches erscheint, ist selbst Erscheinung <span lang="nl">[wel, wel!]</span>, Subjekt und Prädikat ist von einer Art.</span>” Of elders: „<span lang="de">Das Wesen der Welt ist absolute Veränderlichkeit. Erscheinungen erscheinen—<span class="ex" lang="fr">voilà tout</span>.</span>” <span class="pageNum" id="pb315">[<a href="#pb315">315</a>]</span>(<span class="ex" lang="de">Das Wesen der menschlichen Kopfarbeit</span>, p. 72). -</p> -<p>Nu weten we ’t—wezenlik! -</p> -<p>Voorwaar, voor zulk een wijsgeer moeten wel de Kantianen, „<span lang="de">die zeitgenössischen Philosophen mit dem Geschichtsschreiber des Materialismus an -der Spitze</span>” … „<span lang="de">entweder Schelme oder Narren</span>” zijn … „<span lang="de">welche mit sämtlichen Körnern eines Sandhaufens sich nicht begnügen wollen sondern -hinter [!] allen Körnern extra noch einen körnerlosen Sandhaufen [!] suchen.</span>”!—Waarlik een schelm of een nar, wie op <span class="sc">Dietzgen</span>’s … zandhoop bouwt! -</p> -<p>Komt ééns het proletariaat ook aan wijsbegeerte toe (mocht ik het beleven—er altans -het mijne toe bijdragen)—dan zal het zelf wel richten over deze profeet van het „dialekties” -„materialisme”. Tot zolang mag hij blijven „<span lang="de">der Philosoph des Proletariats</span>”. Tot zolang mag „<span lang="de">die Denkmethode und Weltanschauung des Proletariats</span>” heten, wat „<span lang="de">mit dem Masse der unreifen bürgerlichen Erkenntnistheorie gemessen</span>” (om met <span class="sc">Dietzgen</span>’s waardige paladijn Dr. A. <span class="sc">Pannekoek</span> te spreken, die zich en de zijnen reeds tans in staat verklaart, „<span lang="de">die bürgerliche Philosophie denkend zu überwinden</span>”) een waardeloos samenraapsel blijkt van materialistiese („<span lang="de">Aus einem immateriellen, unfassbaren Wesen wird nunmehr der Geist zu einer <span class="ex">körperlichen Tätigkeit</span>.—Denken ist eine Tätigkeit des Gehirns, wie Gehen eine Tätigkeit der Beine.</span>”) en dualistiese („<span lang="de">Nun aber besteht die ganze Welt aus Atomen und Bewusstsein, aus Materie und Geist</span>”) afval<a class="noteRef" id="xd31e21911src" href="#xd31e21911">21</a>. Tot zolang viere de Heer <span class="sc">Pannekoek</span> gerust als <span class="pageNum" id="pb316">[<a href="#pb316">316</a>]</span>„<span lang="de">Vollender des Werkes.… von <span class="ex">Hume</span> und <span class="ex">Kant</span> begonnen</span>” de verwatenste fraseur, die ooit geposeerd heeft en geponeerd is als kennistheoreticus, -de Ueber-<span class="sc">Kant</span>, die met zijn „<span class="ex" lang="de">abermalige</span> [neen, <span lang="de">aberwitzige</span>] <span class="ex" lang="de">Kritik der reinen und praktischen Vernunft</span>” zóveel van die Kritiek begrepen heeft, van het kennis-probleem, de synth. oordelen -a priori, dat hij.… de analysis als tegeninstantie, als.… „<span lang="de">nicht so wunderbar</span>” (p. 84) aanvoert, de Hyper-<span class="sc">Spinoza</span> (hoort, hoe deze <span class="sc">Dietzgen</span> <span class="sc">Spinoza</span> de les leest, <span class="ex" lang="de">Streifzüge</span> p. 17: „<span lang="de">Das ist gefehlt etc.…. das Absolute oder die Natur.… dehnt sich endlos aus, im Raume -und in der Zeit</span>”.… etc), die eens even het „<span lang="de">Denk-Instrument</span>” zelf „<span lang="de">in unserm Kopfe</span>”, „<span lang="de">das geistige Organ, welches dem Menschen von Natur im Kopf angewachsen ist</span>” verbeteren zal („<span lang="de">Schon der berühmte Spinoza hat uns ein leider unvollendetes Werkchen ‚über die Verbesserung -des Verstandes’ hinterlassen, und es ist nichts Geringeres als die Verbesserung dieses -Instruments, was wir mit diesen ‚Streifzügen in das Gebiet der Erkenntnistheorie’ -bezwecken.</span>”)! Enfin, <span lang="de">es muss auch solche Käuze geben</span>. En mocht gij u ergeren aan die zwetsende zelfweersprekingen, <span class="pageNum" id="pb317">[<a href="#pb317">317</a>]</span>waarvan zijn werk wemelt, bedenk dan met Dr. <span class="sc">Pannekoek</span>, dat gij „<span lang="de">die dialektische Denkweise</span>”, „<span lang="de">die Erkenntnis, dass der Widerspruch die wahre Natur aller Dinge ist</span>” nog niet hebt bereikt, of neen, laat u liever verzoenen door de aardige, voor <span class="sc">Dietzgen</span> zo karakteristieke anekdote, die zijn zoon vertelt: „<span lang="de">Als ein Bekannter ihn an Versprochenes erinnerte, antwortete er: ‚Bitte, mich nie -beim Worte zu nehmen, sondern nur alles quecksilberig zu verstenen.’</span>” of door een waarlik wijs en beminnelik woord van <span class="sc">Dietzgen</span>: „<span lang="de">auch der Bösewicht ist ein guter Kerl und der Gerechte sündigt des Tages siebenmal.</span>” -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>21</b>: p. 44. De Duitse kennisleer zegt hier gewoonlik „<span lang="de">Grund</span>” (ofschoon <span class="sc">Kant</span> herhaaldelik eenvoudig van „<span lang="de">Ursache</span>” spreekt, vgk. opm. <b>30</b>), ter onderscheiding van de ruimtelike, phaenomenale „causaliteit” der natuur; terwijl -<span class="sc">Heymans</span>, zuiverder, (maar in strijd met het als altijd uit naiveteit geboren spraakgebruik) -spreekt van causaliteit en „pseudo-causaliteit”. -</p> -<p>Een bezwaar daartegen schijnt mij, dat we dan ook van pseudo-dingen en pseudo-substantie -en pseudo-realiteit zouden moeten spreken, waardoor bestendiging der verwarring van -„schijn” en „verschijnsel” te duchten valt. Misschien ware dan phaeno- nog beter dan -pseudo-. -</p> -<p>Zelfs <span class="sc">Kant</span> kon bij ’t redigeren van de beruchte 2<sup>de</sup> druk van zijn <span class="ex" lang="de">Kritik der reinen Vernunft</span> niet meer ’t verschil duidelik maken tussen de „schijn” (wat niet geobjectiveerd -mag worden, omdat het individueel is: hallucinatie-inhoud, of <span class="ex">verkeerd</span> geobjectiveerd wordt, omdat met perspectief, nabeelden enz. geen rekening wordt gehouden, -het zg. „zinsbedrog”: „<span lang="de">die zwei Henkel, die man anfänglich dem Saturn beilegte</span>”) en het „verschijnsel” (dat niet getranscendeerd mag worden, omdat het objectief -is: de roodheid van de roos, die wel aan ’t object „roos”, maar niet aan het An-sich -der roos, aan de oorzaak der roodgewaarwording <span class="pageNum" id="pb318">[<a href="#pb318">318</a>]</span>eigen is). <span class="sc">Kant</span> verhaspelt in de noot bij p. 73 o. c. deze twee geheel verschillende dingen: de „schijn” -der verkeerde, wijl realistiese <span class="ex">transcendering</span> en de „schijn” der verkeerde, maar goed-<span class="ex">immanente</span> objectivering. Zolang u deze samenvoeging: „immanente objectivering” als een contradictie -klinkt, hebt ge ’t Kantisme nog onvoldoende begrepen. Dat is juist de tegenstelling -van ’t dogmaties realisme (b.v. dat van <span class="sc">Hartmann</span>) met <span class="sc">Kant</span>, dat voor ’t eerste objectivering transcendering betekent,—terwijl <span class="sc">Kant</span> bewees: heel de objectivering der natuurwetenschap—heel de „natuur” is … immanent. -Natuurlik gelden deze termen: immanent en transcendent dus niet,—zoals <span class="sc">Hartmann</span> met het naief realisme ze misvat—, ten opzichte van een <span class="ex">individu</span>, maar ten opzichte van ’t <span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>, de kennende subjectiviteit als zodanig. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>22</b>: p. 44. Het realisme zal onder ’t lezen van dit, gelijk van elk anti-realisties betoog, -reeds voortdurend de <span class="corr" id="xd31e22117" title="Bron: gemelike">gemenelike</span> kanttekening hebben gezet: maar ik bedoel met b.v. „die rode bal” volstrekt niet -een systeem van mogelike gewaarwordingsinhouden, maar juist de transcendente <span class="ex">oorzaak</span> van mijn en anderer gewaarwordingen, met hun bepaalde inhouden. Juist—maar van tweeën -één: òf gij bedoelt inderdaad deze (transcendente) <span class="ex">oorzaak</span>,—maar dan moogt gij haar, als zodanig, geen enkele der „zinnelike” eigenschappen -toeschrijven<a class="noteRef" id="xd31e22126src" href="#xd31e22126">22</a>: die werkelike oorzaak is noch <span class="pageNum" id="pb319">[<a href="#pb319">319</a>]</span>rood noch rond, zelfs niet eens ruimtelik enz.—òf gij bedoelt iets roods en ronds, -maar dan hebt ge weer een uit werkelike en mogelike gewaarwordingsinhouden samengesteld -abstractum, een product uit, in plaats van een oorzaak van waarnemingsinhouden. -</p> -<p><span class="sc">Mach</span>, <span class="ex" lang="de">Beiträge zur Analyse der Empfindungen</span>, p. 20 heeft hier vrijwel gelijk: „<span lang="de">nicht die Körper erzeugen Empfindungen, sondern Empfindungskomplexe bilden Körper</span>”, wel te verstaan: <span lang="de">aus Empfindungskomplexen bildet der denkende Geist Körper</span> (Tussen haakjes: Wat zou <span class="sc">Mach</span> moeten antwoorden op de vraag: wat dan wèl de oorzaken der gewaarwordingen zijn?). -</p> -<p>Gij hebt tot dusver b.v. aethertrillingen als de (van bewustzijn onafhankelik bestaande) -werkelikheid beschouwd, die „oorzaak” is van onze licht- en kleurgewaarwordingen—maar -gij zult tans of straks wel gaan inzien, dat <span class="ex">precies</span> zoals de kleuren een vertolking van de werkelikheid in de taal van de kleurzin, evenzo -de bewegingen (trillingen, heel de „mechaniese” wereld) ook slechts een bewustzijns- -(waarnemings-)afhankelike zijn … niet de werkelikheid zelf, maar haar vertolking in -de taal van … de bewegingszin (Uitstekend, <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex" lang="de">Der Philos. Krit.</span> II, p. 27). „Kracht” en „stof” bestaan slechts objectief, niet van-bewustzijn-onafhankelik -of „an sich”, zelfs niet eens onafhankelik van mogelike waarneming. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>23</b>: p. 45. Hier zij er op gewezen, dat ook <span class="sc">Kant</span>’s aan <span class="sc">Locke</span> c.s. ontleende, even veel gesmade als weinig begrepen „<span lang="de">innere Sinn</span>” een … goede zin heeft. Want b.v. eens anders gemoedsaandoeningen, angsten, begeerten -enz. kan ik enkel mij „denken”, „voorstellen”, „<span lang="de">erwägen</span>”,—maar beleven, „hebben”, <span class="ex">ervaren</span>, en in die zin „<span class="ex">kennen</span>” kan ik alléén <span class="ex">eigen</span> bewustzijnstoestanden. Alléén door dat „beleven”, „<span class="ex">ervaren</span>” (<span class="sc">Kant</span> spreekt naar <span class="sc">Locke</span>’s voorbeeld van „innerlik waarnemen”, „<span lang="de">innere Anschauung</span>”) <span class="pageNum" id="pb320">[<a href="#pb320">320</a>]</span>worden deze voor ons tot <span class="ex">werkelikheden</span>, bepaalde („<span lang="de">bestimmte</span>”) realiteiten, nog lang niet door ze enkel te „denken”,—de „<span lang="de">Anschauung</span>” is onontbeerlik—en <span class="ex">dus</span> ook … de „vorm” van alle bewustzijns-belevenissen … de „tijd”. Iets ontijdeliks kan -ik zeer goed denken, tot onderwerp van overweging, van nadenken, tot subjekt van oordelen -maken, „kennen” echter, of zelfs mij voorstellen—nooit!—(Vgk. Hoofdst. IV, § 1). -</p> -<p>De „<span lang="de">innere Sinn</span>” is synoniem met de „<span lang="de">empirische Apperception</span>”, „<span lang="de">das empirische Bewusstsein meiner selbst</span>”, <span class="corr" title="Niet in bron">„</span><span lang="de">vermittelst dessen das Gemüth sich selbst oder seinen inneren Zustand anschaut</span>”. Zo wordt door <span class="sc">Kant</span> meteen elk intellektualisme en ontologisme onmogelik gemaakt.—Onze innerlike ervaring -is niet intellektueel: louter „denken” of „rede” zou ons geen enkel gevoel, geen enkele -gewaarwording kunnen leveren—en het denken moet zelf als psychiese realiteit (<span class="ex">dus in de tijd!)</span> „gegeven” zijn … om te bestaan. Vgk. hierover speciaal K. d. r. V. § 22, p. 668 s.: -„<span lang="de">Sich einen Gegenstand <span class="ex">denken</span>, und einen Gegenstand <span class="ex">erkennen</span>, ist also nicht einerlei</span>” enz.; p. 675: „<span lang="de"><span class="ex">Ich</span>, als Intelligenz und <span class="ex">denkend</span> Subject, erkenne <span class="ex">mich</span> selbst als <span class="ex">gedachtes</span> Object, sofern ich mir noch über das <span lang="nl">[behalve ’t gedacht zijn]</span> in der Anschauung gegeben bin, nur, gleich andern Phänomenen</span>” etc. en <span class="ex">vooral</span> § 25, p. 676/7: „<span lang="de">So wie zum Erkenntnisse</span>” etc. -</p> -<p>De polemiek van <span class="sc">Palagyi</span> tegen de „<span lang="de">innere Sinn</span>” berust uitsluitend op de misvatting van „<span lang="de">Sinn</span>” … in de gewone zin van ’t woord. <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">i. S.</span>” heeft met een zien van het zien, een „<span lang="de">Tasten des Tastens</span>”, kortom, een gewaarwording van een gewaarwording niets hoegenaamd uit te staan—en -even veel met <span class="sc">Thomas van Aquino</span>’s lichamelike „<span lang="la">sensus communis</span>”—(cf. <span class="sc">Palagyi</span>, <span class="ex" lang="de">Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der modernen Logik</span>, 1902). -</p> -<p>Ook <span class="sc">Paulsen</span> geeft in „<span class="ex" lang="de">Die Zukunftsaufgaben <span class="pageNum" id="pb321">[<a href="#pb321">321</a>]</span>der Philosophie</span>” nog een machteloos-dogmaties verweer tegen <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">inneren Sinn</span>”, waarin hij zelfs schrijft: „<span lang="de">Es bleibt kein dunkler, undurchdringlicher Gegenstand hinter der Szene, von dem wir -im Selbstbewusstsein bloss eine ‚Erscheinung’, eine getrübte oder gefälschte Spiegelung -hätten.</span>” De kenniskritiek moet weer antwoorden: <span class="ex">Kennis</span>, onverschillig of zij ons zelf geldt dan wel iets anders, dat „<span lang="de">erscheint</span>”, <span class="ex">is in ’t geheel geen „<span lang="de">Spiegelung</span>”</span>, laat staan dus „<span lang="de">eine getrübte oder gefälschte Spiegelung</span>”! Voor <span class="sc">Kant</span> sluit dan ook de „<span lang="de">innere Sinn</span>” geenszins uit, maar eer juist in, uw psychistiese „<span lang="de">Erweiterung des Realismus auf die Aussenwelt</span>”, terwijl het tijdeloos An-sich niets hoegenaamd gemeen heeft met een „<span lang="de">blosser schattenhafter Doppelgänger der Materie</span>” en slechts in zoverre een „<span class="ex" lang="la">ens rationis</span>” mag heten, als de ratio, de redelike tijdkritiek, tot dit ens moet besluiten. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>24</b>: p. 57. Speciaal bij het ruimteprobleem verwarre men niet de <span class="ex">kennistheoretiese</span> tegenstelling: <span class="ex">empirisme</span> en <span class="ex">apriorisme</span> (al naar de ruimte ’t zij als a posteriori gegeven kennis<span class="ex">inhoud</span> wordt beschouwd ’t zij als kennis<span class="ex">vorm</span>, geldig a priori ten aanzien van alle mogelike desbetreffende inhoud) met de voor -ons weinig belangrijke <span class="ex">psychologiese</span> tegenstelling van (door <span class="sc">Helmholtz</span> dus genaamd) <span class="ex">nativisme</span> en <span class="ex">empirisme</span> ten aanzien van bepaalde zinnen, naar gelang men aanneemt, dat deze òf krachtens -aangeboren eigenschappen oorspronkelik onmiddellik-ruimtelike gegevens bieden, òf -wel slechts onruimtelike „locaaltekens”, die dus slechts middellik, met behulp van -„ervaring”, d.w.z. door associatie met ruimtelike gegevens, hun ruimtelike betekenis -krijgen (<span class="sc">Wundt</span> stelt tegenover de „nativistiese” de „genetiese” theorieën, onder welke laatste dan -behalve de hier genoemde empiristiese leer ook zijn eigen „praeëmpiristiese” versmeltingstheorie -valt, vgk. b.v. zijn <span class="ex" lang="de">Grundriss der Psychologie</span> § 10). -<span class="pageNum" id="pb322">[<a href="#pb322">322</a>]</span></p> -<p>Zo zijn naar de kennistheoretiese tegenstelling b.v. <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Mach</span> en alle „positivisten” empirist, <span class="sc">Kant</span> en <span class="sc">Heymans</span> apriorist, naar de psychologiese tegenstelling echter is <span class="sc">Berkeley</span> nativist t.a.v. de tastzin, empirist t.a.v. de gezichtszin (waaromtrent <span class="sc">Hering</span> b.v. nativist was), terwijl <span class="sc">Helmholtz</span> en <span class="sc">Heymans</span> empirist zijn t.a.v. beide, maar <span class="sc">Heymans</span> nativist t.a.v. de bewegingszin, natuurlik zonder dat aan „aangeboren kennis” bij -dit „nativisme” mag worden gedacht. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>25</b>: p. 58. Het voor velen zo „moeilike” moduleren b.v. (gelijk het begeleiden, harmoniseren -van melodieën)—behoeft dan ook niet geleerd te worden—een muzikale geest kan het zelf -vinden, van ’t begin tot het eind—gelijk een mathematies genie—de meetkunde zelf zou -kunnen vinden, die uit de axioma’s volgt, zonder dat er enige verdere „ervaring” toe -nodig is, dan die onze eigen voorstelling ons levert. Ook de wetten van de logica -kan ieder „vinden”—in z’n eigen denken—en ieder denkend subject past ze toe—omdat -het de zuiver subjectieve, formele natuurwetten van het denken zijn; wie niet reeds -denken kon, zou ze evenmin kunnen leren als begrijpen. En hun slechts subjectief, -formeel karakter verklaart tevens hun apodikties gelden voor alle „materie”, alle -denkbare werkelikheid. Ik misken niet dit verschil, dat de muzikale wetten geen denk- -maar <span class="ex">gevoels</span>wetten, wetten van aesthesis, van aesthetica zijn, maar het zijn ook weer de <span class="ex">natuur</span>wetten van het muzikale voelen, dat de een tot in de fijnste ontwikkeling, de ander -slechts in primitiefste aanleg bezit.—Het is een eigenaardig genot, ook hier, als -bij de logica, de meetkunde, de mechanica, de gelijkheid, de éénheid aller subjekten, -dus de dááruit alléén voortkomende „algemeen-geldigheid” van de muziekleer te bemerken.—De -oudste en de nieuwste muziek, de Aziatiese of Afrikaanse evengoed als de Europese, -kan naar onze zelfde regelen worden ontleed en begrepen. Alle nationale muziek, alle -<span class="pageNum" id="pb323">[<a href="#pb323">323</a>]</span>zang van volkeren en rassen, is slechts één machtig „thema met variaties”: een variantenspel -van de éne muziek der Mensheid.—Uitnemende bijdragen tot dit weten zijn ten onzent -geleverd door Prof. <span class="sc">Land</span> (over de Arabiese en Javaanse toonstelsels) en door de onlangs overleden Rotterdamse -muziekkenner <span class="sc">A. J. Polak</span> (de harmonisering van Turkse en Japanse melodieën). -</p> -<p>Maar een kritiese muziekleer, een „<span lang="de">Kritik des reinen Musikempfindens</span>”, die de „<span lang="de">Gesetze und Elemente</span>” van de muziek zou hebben gevonden en verklaard—gelijk logica en meetkunde door <span class="sc">Kant</span>-<span class="sc">Heymans</span> verklaard zijn—bestaat nog niet, zover ik weet.—<span class="sc">Liebmann</span> spreekt terecht, zij het in andere zin, van „<span lang="de">ein ästhetisches Apriori, dem logischen Apriori völlig parallel, aber viel schwieriger -zu entdecken.</span>” (<span class="ex">Anal. der W.</span>² p. 606). Musici zijn slechts bij uitzondering denkers. Zij aanvaarden hun eigen -kunst in gelovige heteronomie, als ondoorgrondelik, boven begrip verheven, en de wijzen -hebben in levenloos intellectualisme, met een <span class="sc">Hegel</span> gedoceerd: „<span lang="de">das Unsagbare, Gefühl, Empfindung, ist nicht das Vortrefflichste, Wahrste, sondern -das Unbedeutendste, Unwahrste.</span>” En <span class="sc">Hegel</span> heeft gelijk, de muziek is de „<span class="ex">subjectiefste</span>” kunst. Maar—zeg ik in <span class="sc">Kant</span>’s zin—zij zal juist doordat zij een zuiver subjectieve, zuiver „formele” kunst is -… het objectiefst van alle blijken. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>26</b>: p. 59. Zo lezen we bij <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex" lang="de">Z. Anal. der W.</span>² p. 589: „<span lang="de">nirgends tritt.… die sogut wie unbedingte Abhängigkeit des ästhetischen Wohlgefallens -von rein quantitativen Proportionen entschiedener zu Tage als in der Musik.</span>” en in dezelfde geest p. 623: „<span lang="de">sie wirkt durch den vibrirenden Sinnesnerven</span>” etc.…. „<span lang="de">Jenes erregbare Etwas <span lang="nl">[waardoor die rhythmischen Erzitterungen ons niet koud laten]</span> steckt noch hinter der specifischen Energie des Gehörsinns, welche den Schwingungsprocess -in die Tonqualität übersetzt</span>” (!) en evenzo p. 625: „<span lang="de">Unser Ohr mit der in seiner <span class="pageNum" id="pb324">[<a href="#pb324">324</a>]</span>innersten Tiefe verborgenen, zarten Nervenclaviatur und seinen specifischen Energieen -verwandelt [sic] die Lufterschütterungen in ein Neues, Qualitatives.… in Töne.</span>”!<a class="noteRef" id="xd31e22532src" href="#xd31e22532">23</a> -</p> -<p>Tot m’n verwondering begaat <span class="sc">Theodor Lipps</span>, <span class="ex">Aesthetik</span> (<span class="ex" lang="de">Kult. d. Gegenw.</span> 1, VI: p. 354/5) nog deze fout op materialistiese basis, trots z’n „<span lang="de">absoluter Idealismus</span>” die b.v. in zijn lezenswaard „<span class="ex" lang="de">Naturwissenschaft und Weltanschauung</span>” stellig de allures aanneemt van een monisties psychisme, al blijkt reeds hier onklaarheid -omtrent de kennistheoretiese betekenis van het natuurwetenschappelik „<span lang="de"><i>Ersetzen</i> aller spezifisch sinnlichen Qualitäten, der Farbe, des Tons, des Geruches, des Geschmackes, -u.s.w. <i>durch</i> blosse raumzeitliche und Zahlbestimmungen</span>” ..: dit laatste heet een „<span lang="de">geistige</span>” tegenover „<span lang="de">jene sinnliche Erscheinungsweise</span>” ..; tot de ruimtelike, zinnelike wereld der natuurwetenschap zou „<span lang="de">obzwar in eigentümlich indirekter Weise</span>” ook het bewustzijn behoren (als prius voorwaar in <span lang="de">„eigentümlicher” Weise</span>!) en wel zodanig, dat (p. 33) „<span lang="de">da und dort in der objectiv wirklichen Welt, oder dass an dieser und jener Stelle -der Aussenwelt Bewusstsein vorkomme</span>”,<a class="noteRef" id="xd31e22595src" href="#xd31e22595">24</a> <span class="pageNum" id="pb325">[<a href="#pb325">325</a>]</span>terwijl van juist inzicht weer getuigt p. 39: „<span lang="de">Aller Glaube an die Materie ist in sich selbst dualistisch. Neben der Materie bleibt -für ihn jederzeit als ein damit Unvergleichbares, weil keinen Raumbegriffen zugänglich, -der Geist. Materialistischer Monismus ist ein Widerspruch in sich selbst. Nur wenn -auch das als Materie betrachtete [?] an sich Geist ist, schwindet der Dualismus.</span>” (in dezelfde geest <span class="ex" lang="de">Naturphilosophie</span>² p. 178). -</p> -<p>Hoe verbaasd moet men nu zijn, in z’n <span class="ex">Aesthetik</span> een materialistiese „verklaring” van de consonantie te vinden, waarbij de tonen gedacht -worden als een soort „beeld” of te wel verkeerde waarneming … neen niet van physiese -trillingen, maar van zekere hypothetiese psychiese „<span lang="de">Erregungen oder Bewegungen</span>” die weer op hun beurt <span class="ex">veroorzaakt zijn door physiese trillingen</span>! -</p> -<p>P. 353: „<span lang="de">Zunächst konstatieren [?] wir: jeder einzelne Ton schliesst einen bestimmten Rhythmus -in sich. Genauer gesagt: die seelische Erregung oder Bewegung, die in uns sich vollzieht, -wenn wir einen einzelnen Ton hören, muss gedacht werden als eine rhythmische Erregung -oder Bewegung. Es muss angenommen werden, dass sie einen Rhythmus in sich trage, der -dem Rhythmus derjenigen regelmässigen Folge der physikalischen Schwingungen entspricht -oder irgendwie analog ist, aus der die fragliche seelische Erregung sich ergibt.</span>” -</p> -<p>„<span lang="de">Sind nun Töne konsonant, so sind jene physikalischen Schwingungsfolgen rhythmisch -verwandt. D.h. sie haben einen Grundrhythmus gemein, und sind einfache Differenzierungen -dieses Grundrhythmus. Und entsprechend und im gleichen Sinne müssen nun auch die <span class="ex">Empfindungen</span> konsonanter Töne, d.h. die seelischen Erregungen oder Erregungszustände, die uns -in den akustischen Bildern der Töne zum Bewusstsein kommen oder ihnen zugrunde liegen, -als rhythmisch verwandt gedacht werden. Eben diese rhythmische Verwandtschaft macht -das Wesen der Konsonanz aus.</span>” -<span class="pageNum" id="pb326">[<a href="#pb326">326</a>]</span></p> -<p>De gewaarwording is hier dus subjectief „beeld” of verkeerde waarneming niet van materiebeweging, -maar van zieletrillingen, die weer op hun beurt door physiese trillingen … veroorzaakt -zijn. Dus een indirekt, metapsychies getrapt materialisme. -</p> -<p>Op deze voos-metaphysiese grondslag wordt nu een overeenkomstige tonen-aesthetica -gebouwd: -</p> -<p>„<span lang="de">Dazu ist aber gleich hinzufügen: Die Differenzierung nach dem Prinzip der Zweizahl -oder der Potenzen der Zweizahl, ist die einfachste Differenzierung. Aus diesem Grunde -bezeichnet ein Ton, der sich zu einem andern verhält wie eine Potenz von zwei zu drei, -fünf, sieben etc., in Vergleich mit diesen letzteren einen Ziel- oder Ruhepunkt. So -ist ein beliebiger Ton für seine Quinte, in minderem Grade für seine grosse Terz, -und in noch minderem für seine grosse Sekunde oder Septime, Ziel- oder Ruhepunkt. -Dies besagt zugleich jedesmal, dass die letzteren Töne in höherem oder geringerem -Grade auf jenen Ton, ihren ‚Grundton’ hinweisen oder hindrängen. Bei den zuletzt genannten -Tönen tritt zu diesem Hinweis die Nachbarschaft zum Grundton ergänzend hinzu und gibt -ihnen den Charakter von ‚Leittönen’ nach dem Grundton hin.</span>” -</p> -<p>Welk een warboel! <span class="ex">Experimenteel</span> te weerleggen als volgt: neem een kring of rij van slingers van verschillende lengten, -die met analoge snelheden slingeren: 1 : 2 : 3 : 4 : 5 : 6 : 7 : 20 etc. ’k Ben benieuwd, -hoeveel gij nu merken zult van een „<span lang="de">Ziel- oder Ruhepunkt</span>”… van enig „<span lang="de">hinweisen oder hindrängen</span>” (van 3 n naar 4 n trillingen!)… van die „<span lang="de">Nachbarschaft</span>” (van 15 n en 16 n of 10 n en 9 n, 9 n en 8 n!), die ’t karakter geeft van „<span lang="de">Leittönen</span>”!—Vergeet daarbij niet de uiterst gecompliceerde verhoudingen bij zeer geringe ontstemming, -terwijl de tonen wel nooit absoluut zuiver zijn, en bovendien nog „getempereerd” worden! -</p> -<p>Maar zelfs daarvan afgezien—haal eens één van uw muzikale waarheden … uit de slingergetallen! -B.v. „<span lang="de">Die Quint hat <span class="pageNum" id="pb327">[<a href="#pb327">327</a>]</span>unmittelbar die Tonika zum Zielton, weist also unmittelbar auf diese als ihren Zielpunkt -hin [… 3n : 4 n!]. Die Quart dagegen stellt sich der Tonika selbständig gegenüber -[… 2 n : 3 n dagegen!], ja sie beansprucht ihrerseits Zielpunkt der Tonika und damit -aller Töne der Leiter zu sein.</span>” (p. 354/5). -</p> -<p>De hegeliaanse vertaling van deze dogmatiese, materierealistiese fout van <span class="sc">Lipps</span>, tans dus gepotentieerd in „oneindige” macht, is te vinden in een bij „<span class="ex" lang="de">Die Natur der Harmonik und Metrik</span>” van <span class="sc">Hauptmann</span> zich aansluitend opstel van Mej. <span class="sc">E. Vas Nunes</span>, <span class="ex">Tijdschr. v. Wijsb.</span>, Maart 1909. Alleen zal een wetenschappelik man als <span class="sc">Lipps</span> zich wel hoeden voor physiologies gekwakzalver van het volgend allooi: -</p> -<p>„… in elken toon, ja in elke trilling, waarvan een hooge toon vele duizenden per seconde -volbrengt, die even zoovele herhalingen van denzelfden toon zijn [sic]. Dien toon -nu doet het geluidgevende lichaam hooren niet wanneer zijn deelen in den evenwichtstoestand -zijn—het lichaam als zoodanig is slechts mogelijkheid, potentialiteit van zijn geluid: -zakelijkheid die hare onzakelijkheid, realiteit die hare idealiteit te openbaren hééft -[n.b. het zakelike als realiteit, tegenover het geluid als haar ideële openbaring!]—en -evenmin etc.…: Wat wij als toon gewaarworden, is [!] het <span class="ex">overgaan</span> van den eenen toestand in den anderen, het <span class="ex">worden</span> van het zijn en het niet-zijn.” (p. 104 l. c). -</p> -<p>Wie <span class="sc">Berkeley</span>’s ironie, noot 2) p. 26, gesavoureerd heeft, zal ook de soortgelijke, maar ditmaal -onbewuste, ironie genieten van dat „ziet” in het volgende zinnetje: -</p> -<p>„De qualitatief verschillende verhoudingen tusschen den grondtoon en zijne drie intervallen -ziet <span class="sc">Hauptmann</span> reeds schuilen in de verhoudingen der trillende quanta.” -</p> -<p><span lang="de">Wes Geistes Kind</span> hier aan het woord is hoeft men niet te vragen. Het „<span class="ex">Tijdschrift voor Wijsbegeerte</span>” druipt van dusdanig leerling-bollandisme.—<span lang="fr">Quousque tandem?</span>—(Inmiddels ten goede gekeerd!) -<span class="pageNum" id="pb328">[<a href="#pb328">328</a>]</span> -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>27</b>: p. 62. De onlangs (1908) jong overleden uiterst scherpzinnige denker en geleerde -<span class="sc">Ludwig Busse</span>, schrijver van het dualistiese standaardwerk: „<span class="ex" lang="de">Geist und Körper, Seele und Leib</span>”, 1903, dat zijn monistiese, kenniskritiese tegenhanger heeft gevonden in <span class="sc">Rudolph Eisler</span>’s voortreffelik „<span class="ex" lang="de">Leib und Seele</span>” 1906, meent tegen <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">dass wenn wir die Dinge ihrer Form nach a priori bestimmen und deshalb a priori sie -erkennen, dann auch die bestimmte räumlich-zeitliche Anordnung der Dinge und die bestimmten -einzelnen Kausalbeziehungen von uns gänzlich a priori müssten erkannt werden können.</span>” Hoe is ’t mogelik, zùlk verregaand misverstand. „<span lang="de">Kant hat aber die erstere ausser Betracht gelassen <span lang="nl">[spreekt van zelf]</span> und von den letzteren, den empirischen Naturgesetzen, sogar ausdrücklich erklärt -<span lang="nl">[ten overvloede!]</span>, dass wir sie nur durch Erfahrung kennen lernten. Damit behält Hume in der Hauptsache -recht; alle <span class="ex">Anwendung</span> des Kausalitätsprinzips hängt von der Erfahrung ab.</span>” (cf. <span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie u. Erkenntnistheorie</span>, 1899, p. 182–211) „<span class="ex" lang="de">Die Weltanschauungen der grossen Philosophen der Neuzeit</span>”, p. 105. -</p> -<p>Aldus <span class="sc">Busse</span> in gelijke geest als <span class="sc">Paulsen</span>. Wat moet men toch voor denkbeeld van <span class="sc">Kant</span> hebben, om hem, tegenover <span class="sc">Hume</span>, zulk soort denkbeelden toe te dichten! Ook <span class="sc">Herbart</span>, <span class="ex" lang="de">Allg. Metaph.</span> II, § 320 (S. W. VIII, p. 224) schreef reeds: „<span lang="de">Nach ihm [dem Kantischen Idealismus] sollen zwar die Empfindungen von aussen kommen; -auch müssen sie sich selbst die Formen ihrer Verbindungen gleichsam auswählen; denn -in <span class="sc">Kants</span> Lehre liegt, wie wir oft erinnert haben, kein Grund für die bestimmten Gestalten -in welchen das Empfundene <span class="corr" id="xd31e22840" title="Bron: zusammentrit">zusammentritt</span></span>”! -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>28</b>: p. 62. Elke „clairvoyante” overwinning der objectieve afstanden en tijdverschillen -wordt dus door <span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte weerlegd in plaats van mogelik gemaakt, <span class="pageNum" id="pb329">[<a href="#pb329">329</a>]</span>gelijk spiritisten en consorten de goede menigte herhaaldelik pogen wijs te maken. -Vgk. Opm. <b>32</b>. -</p> -<p>Slechts kwakzalverij (al heeft een denker als <span class="sc">Schopenhauer</span> er zijn naam aan verbonden, dank zij z’n leer van het „<span lang="la">principium individuationis</span>”) wil veraf tot nabij of toekomst (en verleden?) tot heden maken, terwijl immers -in het onruimtelike (geest b.v.) beide leden van de ruimtelike tegenstelling <span class="ex">gelijkelik</span> zijn opgeheven, zoals in het tijdeloze toekomst en verleden evenmin tot een „heden” -„samenvallen” als het heden er „uitéénvalt” of enig „heden” er denkbaar, laat staan -kenbaar, blijft. -</p> -<p>Ook de Heer F. <span class="sc">van Eeden</span> (helaas dezelfde als de wijze, fijnzinnige poëet van „<span class="ex">De kleine Johannes</span>”), die zich in „<span class="ex">De Blijde Wereld</span>” (1903) verbeeldt, dat hij op zijn vijftiende jaar … materialist was („onder invloed -van geschriften van Strausz, Heine en Multatuli—volbloed vrijdenker, atheïst en materialist” -p. 61) en zich sinds „het materialisme lang ontgroeid” waant (p. 65), maar wiens materie-realisties -dilemma: „Doode materie—of een liefhebbend Al-vader” (p. 68, à la <span class="sc">James’</span> tegenstelling <span lang="en">Materialism—Theism</span>), gepaard aan zijn Lockiaans-materialistiese waarnemingsleer (p. 79, of in zijn andere -werken, de „<span class="ex">Studies</span>” b.v., passim: de gewaarwording als „gebrekkige afspiegeling” van iets werkeliks -en de natuur, de ruimtewereld als „vooronderstelde oorzaak onzer gewaarwordingen”!) -in zijn betoog „Over de hoovaardij der materialisten” afdoende bewijst, dat hij ’t -nimmer tot zuiver materialisme heeft gebracht en wel nooit zal brengen ook, deze wondergelovende -dogmaticus misbruikt en misduidt „het betrekkelijke van tijd en ruimte”, vereenzelvigd -met <span class="sc">Kant</span>’s tijd- en ruimtekritiek („wie Kant heeft gelezen weet dat ruimte en tijd betrekkelijk -zijn” p. 88) in deze <span class="ex">redeschennende</span> zin (pp. 86/7): „Te denken, dat het verschil tusschen <span class="ex">hier</span> en <span class="ex">ginder</span>, tusschen <span class="ex">gisteren</span> en <span class="ex">morgen</span> zou kunnen worden opgeheven” brengt hem tot wat „in ons begrip onlogisch, ongerijmd, -absurd” is: <span class="pageNum" id="pb330">[<a href="#pb330">330</a>]</span>„Voor de ondenkbaarheid van deze gevolgtrekking <i>verdwijnt het hoovaardig betrouwen op onze rede</i>. Wij kunnen niet meer zeggen, dat iets niet bestaan kan omdat het ons ongerijmd en -onlogisch lijkt. Want het allerongerijmdste, dat ‚gisteren’ gelijk ‚morgen’ zou zijn, -moeten wij aannemen als bestaanbaar.” Wij?! Voor „ons” blijft, als voor <span class="sc">Kant</span>, de rede de „<i lang="de">oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche unserer Speculation</i>.” Wij handhaven <span class="sc">Kant</span>’s even <span class="ex">anti-skepties</span> als <span class="ex">krities „rationalisme”</span>: „<span lang="de">Nehmt an, was euch nach sorgfältiger und aufrichtiger Prüfung am glaubwürdigsten scheint, -es mögen nun Fakta, es mögen Vernunftgründe sein; nur streitet der <i>Vernunft</i> nicht das, was sie zum höchsten Gut auf Erden macht, nämlich das Vorrecht ab, <i>der letzte Probierstein der Wahrheit</i> zu sein. Widrigenfalls werdet ihr, dieser Freiheit unwürdig, sie auch sicherlich -einbüssen.</span>” -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>29</b>: p. 69. Deze verhouding tussen phaenomeen of object en gewaarwording wordt zeer goed -uiteengezet door H. <span class="sc">Cornelius</span> in z’n „<span class="ex" lang="de">Einleitung in die Philosophie</span>” § 28, maar met deze, beginners totaal van de wijs brengende, terminologiese enormiteit, -dat de gewaarwordingen heten … Erscheinungen, <span class="trans" title="Phainomena"><span lang="grc" class="grek">Φαινόμενα</span></span> (p. 263) en de phaenomena … <span class="trans" title="nooumena"><span lang="grc" class="grek">νοούμενα</span></span>! Ergo: „<span lang="de">die Erscheinungen sind die <span class="ex">einzelnen Fälle</span> der in dem <span class="trans" title="nooumenon"><span lang="grc" class="grek">νοούμενον</span></span> gegebenen, <span class="ex">allgemeinen Regel</span>.</span>” Natuurlik is zulk een terminologie niet toeval maar precies als bij v. <span class="sc">Hartmann</span> en ten onzent b.v. bij Dr. A. <span class="sc">Kuyper</span> (<span class="ex">Enc.</span> p. 80) gevolg van Naturalisme, dat enkel objecten kent en deze ten slotte weer tot -Dinge an sich maakt. Trots bovengenoemd immanent inzicht worden later weer zuiver -dogmaties-naturalisties de objecten (samen met het zenuwstelsel, natuurlik!) oorzaak -der gewaarwordingen! p. 308: „<span class="ex" lang="de">die Dinge zusammen mit den entsprechenden Teilen unseres Nervenapparates</span> ‚<i lang="de">bewirken</i>’ [elders „bedingen”] <i lang="de">jene Empfindungen</i>.” -</p> -<p>Het psychiese, de waarneming, wordt weer „<span lang="de">Erscheinung</span>” <span class="pageNum" id="pb331">[<a href="#pb331">331</a>]</span>van ’t Ding-an-sich materie i.p.v. omgekeerd: „<span lang="de">Unsere Sinnesapparate sind die Dinge, durch welche <span class="ex">alle</span> Erscheinungen <span lang="nl">[bedoeld:</span> Wahrnehmungen] der betreffenden Sinnesgebiete mitbedingt sind … Daher sprechen wir -nirgends davon, dass wir in einer dieser Erscheinungen <span lang="nl">[dito]</span> den betreffenden <span class="ex">Sinnesapparat</span> wahrnehmen, obgleich wir thatsächlich in jeder Wahrnehmung, die wir einem unserer -Sinnesorgane verdanken, <i>zugleich eine Erscheinungsweise dieses Organes selbst vor uns haben</i>.</span>” -</p> -<p>Zo wordt immers ook bij <span class="sc">Sollier</span> en <span class="sc">Boltzmann</span> en heel het materialisme de geest miskende onbewuste waarneming van hersenbeweging -en bij <span class="sc">Cornelius</span> „<span lang="de">liegt</span>” (p. 318 en passim) het physiese aan het psychiese „<span lang="de">zu Grunde</span>” i.p.v. omgekeerd. -</p> -<p>De overgang van laatstgenoemd juist inzicht tot laatstgeciteerd dogmatisme is op heterdaad -te betrappen in dit zinnetje, p. 310: -</p> -<p>„<span lang="de">weil wir die sinnlichen Wahrnehmungen den Begriffen physischer Zusammenhänge einordnen, -erscheinen rückwärts jene Wahrnehmungen durch diese physischen Thatsachen bedingt.</span>”: omdat de gewaarwordingen het prius zijn der objecten, daarom zijn omgekeerd de -objecten het prius der gewaarwordingen!! -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>30</b>: p. 73. Uitdrukkelik op tal van plaatsen, i.p.v. het tevens tijd-kritiese „<span lang="de">Grund</span>”: voorbeelden uit K. d. r. V.: -</p> -<p>P. 315: „<span lang="de">Nun kann man zwar einräumen: dass von unseren äusseren Anschauungen etwas, was im -transscendentalen Verstande ausser uns sein mag, die Ursache sei, aber dieses ist -nicht der Gegenstand, den <span class="corr" id="xd31e23060" title="Bron: wie">wir</span> unter den Vorstellungen der Materie und körperlicher Dinge verstehen; denn diese -sind lediglich Erscheinungen</span>”… -</p> -<p>P. 325/6: „<span lang="de">dass nicht die Körper Gegenstände an sich sind, die uns gegenwärtig sind, sondern -eine blosse Erscheinung wer weiss, welches unbekannten Gegenstandes, dass die Bewegung -<span class="pageNum" id="pb332">[<a href="#pb332">332</a>]</span>nicht die Wirkung dieser unbekannten Ursache, sondern bloss die Erscheinung ihres -Einflusses auf unsere Sinne sei</span>”… -</p> -<p>… „<span lang="de">indem wir die Erscheinungen einer unbekannten Ursache für die Ursache ausser uns nehmen, -welches nichts als Verwirrung veranlassen kann.</span>” -</p> -<p>P. 328: „<span lang="de">Da nun Niemand mit Grund vorgeben kann, etwas von der transscendentalen Ursache unserer -Vorstellungen äusserer Sinne zu kennen</span>”… -</p> -<p>P. 329: „<span lang="de">dass der unbekannte Gegenstand unserer Sinnlichkeit nicht die Ursache der Vorstellungen -in uns sein könne, welches aber vorzugeben ihn nicht das mindeste berechtigt</span>”… -</p> -<p>P. 330: „<span lang="de">… die äussern Erscheinungen einem transscendentalen Gegenstande zuschreibt, welcher -die Ursache dieser Art Vorstellungen ist</span>”… -</p> -<p>P. 331: „<span lang="de">… von der absoluten und inneren Ursache äusserer und körperlicher Erscheinungen</span>”. -</p> -<p>Dit alles, wel te verstaan, uit de 1<sup>ste</sup>, „idealistiese” druk. -</p> -<p>Uit de 2<sup>de</sup> druk b.v. p. 251: -</p> -<p>„<span lang="de">… Erscheinungen aufzufinden, deren nichtsinnliche Ursache wir doch gern erforschen -wollten.</span>” -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>31</b>: p. 77. Onze zuivere onderscheiding, enerzijds der phaenomena zowel van individuele -bewustzijnsinhouden als van de transobjectieve werkelikheid, en anderzijds der verhouding -tussen oorzaak en gevolg van die tussen Reale („<span lang="de">Grund</span>”) en Phaenomeen, gelijk wij een en ander tans hebben toegelicht, weerlegt dus <span class="sc">Schuppe</span> c.s. ten deze, b.v. § 20 van zijn „<span class="ex">Grundriss der Erkenntnistheorie und Logik</span>”² 1910, waar wij o.a. lezen: „<span lang="de">so geraten diese Erscheinungen in eine Mittelstellung zwischen innerseelischem Gebilde -und ausserseelischer Wirklichkeit, welche jedes Begriffes spottet …</span>” (juist ware slechts „<span lang="de">meines</span>” i. pl. v. „<span lang="de">jedes</span>”!). <span class="sc">Schuppe</span> acht alsdan „<span lang="de">absolut nicht zu ersehen</span>”—wat wij tans hebben ingezien—„<span lang="de">welchen Sinn das ‚Erscheinen <span class="pageNum" id="pb333">[<a href="#pb333">333</a>]</span>und Zugrundeliegen’ haben kann, wenn nicht den einfachen der Verursachung. Aber wer -letzteres meint, wird jene Ausdrücke, welche noch mehr und anderes zu sagen scheinen, -nicht brauchen.</span>” Omgekeerd zal, wie die andere, kennistheoretiese, verhouding bedoelt, goed doen, -de speciale termen daarvoor te handhaven. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>32</b>: p. 79. Wie het <span class="ex">Spiritisme</span> begrijpt als schimmel woekerend op de bodem van het <span class="ex">ruimterealisme</span> (’t zij bij de dualistiese massa, ’t zij bij de materialistiese enkelingen), wie -zich bij ongeluk af heeft moeten geven met de boeken van een <span class="sc">Allan Kardec</span>, een Dr. <span class="sc">du Prel</span> of hedendaagse Amerikaanse of Nederlandse spiritistengeschriften, wie ziet, hoe deze -„wetenschap” zich werpt, niet alleen op de gemoedsrust van gelovige stumpers, maar -ook, als een geestelike hyena, op de weerloze nagedachtenis van grote doden (door -b.v. <span class="sc">Darwin</span>’s of <span class="sc">Ingersoll</span>’s „geest” als een bigot „zondaar” zijn anti-bijbelse „dwalingen” te laten „herroepen” -en derg.), die zal er de <span class="ex">kritiek</span> te dankbaarder voor zijn, dat zij alle „geesten”-in-de-ruimte, onverschillig of ze -zich zelf dan wel tafels of pennen bewegen, alle tele-pathie, ziels-verhuizing, psycho-grafie -etc. etc. als zodanig heeft opgeheven … tot de sfeer van vierkante cirkels of houten -ijzer. -</p> -<p>Natuurlik loochent de kritiek geen enkel „feit”—al behoudt zij zich het recht voor, -<span class="ex">uitsluitend gewaarwording</span> als <span class="ex">feit</span> te erkennen, waaromtrent een betrouwbaar mens dus vertrouwen verdient, en <span class="ex">waarneming</span> reeds als <span class="ex">hypothese</span> te keuren. Het niet-meer-feitelike begint dus reeds bij de objectivering van de gewaarwordingsinhoud -(vgk. II § 3) en niet pas bij de vraag naar de oorzaak der gewaarwordingen. Is ten -aanzien dier objectivering eenmaal wetenschappelik-voldoende zekerheid (waarover straks -nader) bereikt, is b.v. de aanwezigheid van een lichaam, een bepaalde objectieve beweging(swijziging) -geconstateerd, dan staan <span class="pageNum" id="pb334">[<a href="#pb334">334</a>]</span>twee dingen kennistheoreties en natuurwetenschappelik vast: -</p> -<p>1<sup>o</sup>. Er <span class="ex">moet</span> voor die aanwezigheid, die beweging(swijziging) een <span class="ex">objectieve</span>, ruimtelike oorzaak zijn, die er <span class="ex">volkomen</span> rekenschap van geeft. Het nauwkeurig berekenen en bepalen zowel van dat lichaam zelf -(en welk physicus of chemicus zou zich daarbij laten afschepen met een … camera obscura?) -als van deze <span class="ex">physiese</span>, ’t zij bekende dan wel onbekende, „kracht”, is dus het eerste (en voorlopig enige) -interessante, derhalve juist wat het spiritisme bij voorkeur verwaarloost. -</p> -<p>2<sup>o</sup>. Dat physieke lichaam of krachtenstelsel <span class="ex">moet</span> zijn niet-zinnelik, transphysies (waarschijnlik geestelik) <span class="ex">reale</span> hebben, zo goed als elk ander „phaenomeen”. -</p> -<p>De „spiritistiese” rest is waan: Elke realistiese „<span class="ex">geesten-hypothese</span>”, met iets geesteliks in de ruimte, iets psychies als bewegingsoorzaak, met haar -tweeërlei substantie-dogma: een niet-bestaande materialistiese „stof” en een niet-bestaande -spiritualistiese „ziel”, gelijk elke dualistiese „<span class="ex">stofbezieling</span>” (’t zij het barbaars <span class="ex">animisme</span> ’t zij het gecultiveerd <span class="ex">hylozoïsme</span>) en a fortiori elke geestwording van stof of stofwording van geest, is een exakt -te weerleggen, met kennisleer (de onruimtelikheid van het geestelike, de idealiteit -van de ruimte, de immanentie der objecten) en de kennistheoreties gefundeerde onschendbaarheid -van natuurwetenschappelike beginselen (de gesloten natuurcausaliteit, het behoud van -arbeidsvermogen) strijdige dogmatiese bijgelovigheid („<span lang="de">der Tod aller Naturphilosophie</span>”), zo goed als die ruimtelik-werkende, <span class="ex">ergens</span> zich bevindende engelen en demonen zelf, voor wier erkenning theologen als Dr. A. -<span class="sc">Kuyper</span> tegenover „de kortzichtige pretentie der exacte wetenschap” heil verwachten van de -„spiritistische verschijnselen” („De <span class="ex">geestenwereld</span>, waarmee men in rapport komt, ontsluit vanzelf den weg, om te gelooven aan het bestaan -van eene <span class="ex">geestelijke wereld</span>”…! p. 202, <span class="ex">Pro Rege</span>, 1911), gelijk andere bekende theologen <span class="pageNum" id="pb335">[<a href="#pb335">335</a>]</span>een (en wat voor een!) „onsterfelijkheid der ziel” daardoor „feitelijk bewezen” hopen -te krijgen. Tekenende kultuurresultaten van Bijbelgeloof. Men vergeet het tegenwoordig -maar al te zeer: elk orthodox protestant of jood, elk Grieks- of Rooms-katholiek moet -nu eenmaal aan de zgn. „middeleeuwse” <span class="ex">spookwereld</span>—duivels, engelen, heksen, tovenaars, dodenvragers, bezweringen en geestverschijningen, -mirakelen in soorten, guichelarij en waarzeggerij en hoe al die „gruwelen” verder -mogen heten—blijven geloven.<a class="noteRef" id="xd31e23260src" href="#xd31e23260">25</a> Dit alles is evenzeer geloof van de „verlichte”, „wetenschappelike”, „wijsgerige” -twintigste eeuw, als geloof van het jaar nul. Het spiritisme heeft niets „moderns”, -dan z’n terminologie, en de futloze weeë banaliteit van zijn „geesten” en derzelver -melodramatiese „openbaringen” (in de eigen woorden van de wel deskundigste spiritist -<span class="sc">Aksakow</span>: „<span lang="de">die Abgeschmacktheit der Kommunikationen, die Armut ihres intellektuellen Inhalts, -selbst wenn es keine Gemeinplätze sind, der ersichtlich mystifizierende und lügenhafte -Charakter des grössten Teils der Manifestationen.</span>”). <span lang="la">Habeant sibi!</span> -</p> -<p>Maar wat ten slotte die objectivering van de <span class="ex">gewaarwordingsfeiten</span> tot <span class="ex">waarnemingen</span> betreft, welke eisen van wetenschappelik-voldoende zekerheid daaromtrent zijn te -stellen, kan alleen hij beseffen, die de psychologie van het mono-ideïsme, van de -bewustzijnsvernauwing, heeft bestudeerd, speciaal wie, als schrijver dezes, door eigen -experimenten de <span class="ex">hypnose</span> kent met haar huiveringwekkende macht van te suggereren hallucinaties, illusies en -geheugenafwijkingen, experimenten, die hem hebben geleerd, hoe weinig er onder bepaalde -omstandigheden toe nodig <span class="pageNum" id="pb336">[<a href="#pb336">336</a>]</span>is (veel minder, dan de meeste „séances” bieden), om die algehele desoriëntering te -bereiken ten aanzien van waarneming, fantasie en herinnering, die van een normaal -nuchter denkend mens, en in een minimum van tijd, een kritiekloos, redeloos droomwandelaar -maakt of naar believen ook een ontoerekenbaar kind (niet alleen met kindergeest, maar -zelfs met echt kinderschrift!). Zo is dus de kennis der hypnose, hoe vaak ook verkwakzalverd -tot „wilsoverdracht”, „gedachtentransport” en dergelijke toneel- en romanstoffering, -juist van datzelfde spiritisme, waarmee lekenwaan en spiritistenbelang haar in één -adem pleegt te noemen en te vermaagschappen of te verhaspelen, het tegengif bij uitnemendheid. -</p> -<p>Ten slotte zij hier nog opgemerkt: Op dezelfde dogmaties-realistiese bodem als het -spiritisme, tiert het onkruid van bijgeloof en zelfbedrog, dat als „<span class="ex" lang="en">Ancient Wisdom</span>”, „<span class="ex" lang="en">Secret Doctrine</span>” en wat dies meer zij, met zijn zoete geuren van wijsheid en vroomheid de lucht onzer -huidige „beschaving” helpt verontreinigen. -</p> -<p>Naschrift: -</p> -<p>Daar juist (zomer 1911) heeft de spiritistiese „<span class="ex">Levensleer</span>” van de Heer <span class="sc">Grotegast</span>, besproken in de noot bij bl. 45, een broertje gekregen: „<span class="ex">Het Nieuwe Leven</span>” van de Heer <span class="sc">C. Meyer</span>, dat zichzelf aankondigt als „een <i>monistische</i>, op het modern wetenschappelijk en wijsgeerig inzicht gebaseerde wereld- en levensbeschouwing.” -</p> -<p>Het zou mij niets verwonderen, als deze smakelik en stijlvol opgediste „<span lang="de">zeitgemässe</span>” compote van <span class="ex">materialisties en spiritisties dualisme</span>, pantheïsme, <span class="sc">Dietzgen</span>-hegelisme en mysticisme door hedendaags publiek gretig geslikt werd. -</p> -<p>Dies zij altans te dezer plaatse nog even gewaarschuwd tegen de <span class="sc">du-Prel</span>se spiritistenzwendel, die ook hier weer gedreven wordt met <span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte, tans door iemand, die, geen letter van <span class="sc">Kant</span> kennend, dan via <span class="sc">du Prel</span> (mijn „clairvoyance” ziet zelfs het boekje, waaruit <span class="pageNum" id="pb337">[<a href="#pb337">337</a>]</span>de heer <span class="sc">Meyer</span> zijn <span class="sc">Kant</span>-lesje en het <span class="sc">Kant</span>-citaat, p. 30, heeft gehaald—benevens zijn hele „monisme” met de schone trits „stof—geest—ziel”, -zijn „Duitsch verhaaltje” enz. enz.), maar gewoonweg, mir nichts dir nichts, doceert, -dat tijd en ruimte „immers” „slechts de vormen van onze aanschouwing” zijn (gelijk -hij zelfs van de causaliteit als „denkvorm” gewaagt!), om „den onsterfelijken mensch -het <span class="ex">buiten-tijdelijk</span> wezen: wezen <span class="ex">buiten tijd en ruimte</span>” te noemen (p. 28).… en die dan zich ontpopt als een wasecht-dogmaties <span class="ex">ruimte- en materie-realist</span>! -</p> -<p>Ziehier enkele specimina: -</p> -<p><i>a</i>) Volgens p. 108 „is de ruimte te verklaren uit den tijd” (de ene „aanschouwingsvorm” -uit de andere?) en p. 113 vertelt dan „tijd en ruimte zijn ontstaan” (zou ons deze -weter niet misschien meteen even kunnen vertellen, <span class="ex">wanneer</span> de tijd ontstaan is?) en op p. 148 is God … „tijd en ruimte scheppend.” -</p> -<p><i>b</i>) Ik heb te veel eerbied voor het materialisme om dit boek, met zijn infra-materialistiese -dualismen, „materialisties” te noemen, evenwel bevat het een <span class="ex">materialisme</span> van het allernaiefste vóórwetenschappelik allooi, met zichtbare gedachten, gedachten, -die „reëel” blijken.… <span class="ex">wijl</span> zichtbaar (p. 34: „ook onze minder heldere, met minder levenskracht geladene gedachten -zijn blijkbaar iets reëels, zichtbaar voor het in slaap gebracht sujet”); ja, zelfs -heet de gedachte „een ding, een ijler stoffelijkheid” (p. 71: „De gedachte is een -ding, een ijler stoffelijkheid. In bepaalde omstandigheden, bij zg. ‚verschijningen’, -voor een gehypnotiseerde, wordt ze zichtbaar. Aldus, naar ’t schijnt, heeft ze een -vorm, een lichaam, een op haar eigen gebied objectief en reëel bestaan.”). Natuurlik -kan nu zo’n ijl stoffelik ding als de gedachte zich ook met gemak <span class="ex">door de ruimte</span> bewegen, waarin het als stof zich eenmaal bevindt (p. 69: „<span class="ex">de gedachte plant zich voort</span> [door de ruimte!].… <span class="ex">de denker kan haar richten</span> [?], uitzenden naar een doel.” en <span class="pageNum" id="pb338">[<a href="#pb338">338</a>]</span>p. 71: „Geen afstand is er voor zulk een snellen dienaar, die den weg vindt tot zijn -[?] doel, wáár op de wijde wereld ook <span class="ex">hij</span> zich bevinde, aan wien zijn boodschap is gericht.” Wel een gelukkig bezit, zo’n knappe -reiziger, voor een patroon, die hem immers moet „<span class="ex">richten</span>”, „<span class="ex">uitzenden</span>”.… <span class="ex">zonder</span> zelf de <span class="ex">weg</span> tot of de <span class="ex">plaats</span> van het „doel” te weten!). -</p> -<p><i>c</i>) Nu enige proeven van het waardig <span class="ex">dualisties</span> complement dezer materialistiese „eenzijdigheid” (p. V): iemand als de Heer <span class="sc">Meyer</span> denkt zich onze geestelike vermogens normaliter, zo al niet stoffelik, dan toch zeker -van de stof afhankelik, aan het lichaam gekluisterd, door de „zware” stof „beperkt”, -maar „Bij het kunstmatig verleggen van den bewustzijnsdrempel, bv. bij gehypnotiseerden -in somnabulistischen toestand, verschijnen van onze physieke organisatie onafhankelijke -vermogens.” (p. 33; een zinnetje dus, waaruit normaal materialisme met abnormaal dualisme -verbonden blijkt). „Het sujet slaapt, maar er is iets in hem, dat zonder oogen zien -kan, waarneemt op verren afstand soms [heerlike leer van ruimtelike waarneming!] en -tijding brengt van daar.”.… Ergo „Blijkt uit dit helderzien en zien in de verte, dat -dit onbewuste wezen onafhankelijk van ons lichaam is.…” Dualisties spreekt het voorts -van zelf, niet waar, dat „onze [reële!] hersenen slechts het instrument zijn, waardoor -de denker in ons denkt.” (p. 85). -</p> -<p>Hebben we nu nog geciteerd, hoe in het opstel over <span class="ex">Onsterfelijkheid</span> het oude (vooral weer door <span class="sc">Fechner</span> en <span class="sc">Bruno Wille</span> gelanceerde) beeld van de rups, die „sterft” in de pop, om te „herleven” in de kapel,<a class="noteRef" id="xd31e23430src" href="#xd31e23430">26</a> deze nieuwe dualistiese duiding krijgt: „De pop brak, het aardsch bewustzijn <span class="pageNum" id="pb339">[<a href="#pb339">339</a>]</span>is vergaan, een andere wereld opent zich. Hier is de ziel in een ander lijf gekleed. -Een andere aanschouwing [!] is dit leven, een andere [!] tijd-ruimtelijkheid [!]. -Een andere stoffelijkheid, nieuwe beperking.…”! en hoe daarbij wordt opgemerkt: „Een—naar -onzen maatstaf—oneindig [!] langer leven, een, zij ’t ook ander, lichter [!] sterven, -ware in overeenstemming met een ijler [!] stoffelijkheid, een mindere beperking [!] -van het leven.”, dan nemen we voorgoed afscheid van dit „<span class="ex">Nieuwe Leven</span>”.… R. I. P.<a class="noteRef" id="xd31e23463src" href="#xd31e23463">27</a>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>33</b>: p. 80. Hoe kan een ruimterealist ooit uit de zielsverlegenheid komen, waarin die -vragen als: „waar bevinden zich mijn gedachten, mijn gewaarwordingen, waar ben ik -zelf, waar is mijn wil, mijn overtuiging?” enz. hem brengen? Het inzicht, dat dit -alles <span class="ex">nergens</span> is, nergens <span class="ex">kan zijn</span>, verbijstert hem. Moet, wat is, niet èrgens zijn, in de éne werkelike ruimte? Hoe -zou het daarbuiten kunnen vallen? Een elders is er zéker niet. Een „ziel” die niet -„hier” en niet „elders” is? wel, van <span class="sc">Binet</span>’s bedenking „<span lang="fr">mon âme, si j’en ai une</span>,” tot de loochening sans phrase, is maar één schrede. Als de ruimtewereld de wereld -is, dan bestaat niet, wat daar niet bestaat.—Voeg daar nog bij de overweging dat alle -<span class="ex">gebeuren</span> ruimtelik dus eigenlik „beweging” is, met het (ook voor ons onaantastbaar) beginsel -der gesloten natuurcausaliteit,—dus de principiële uitschakeling van het psychiese -als bewegingsoorzaak—en ge hebt het materialisties, mechanisties fatalisme, dat dan -weer voor het onoplosbaar raadsel komt te staan van een evolutieproduct zonder enig -(nuttig) effekt, van een „epiphaenomeen”, gelijk het bewustzijnsleven dan zoude zijn, -zonder recht of reden van bestaan! Een impasse (<span class="sc">Riehl</span>’s „physiologische Antinomie”) waaruit alléén de kenniskritiek, maar deze ook geheel -en <span class="pageNum" id="pb340">[<a href="#pb340">340</a>]</span>voorgoed, u weer verlost. Een eerste schrede op deze weg is reeds het inzicht in die -physiologiese overtolligheid, irrelevantie, van het bewustzijn, b.v. bij Prof. <span class="sc">Winkler</span>, wiens glimlach, of grimlach, ik meen te zien, wanneer Mr. <span class="sc">Levy</span> hem voorhoudt, hoe Prof. <span class="sc">Ziehen</span> zijn vraag naar het nut van het bewustzijn „volledig beantwoordt”! De meeste psycho-physiese -materialisten (= realistiese parallelisten) zien niet eens de naief-dualistiese zelfweerspreking, -wanneer zij aan bewustzijnsfaktoren als zodanig, aan gewaarwordingen, begeerten en -overwegingen selectoriese waarde, nuttigheid toekennen … als regulatoren van … bewegingen, -van daden! Zo b.v. Prof. <span class="sc">Ziehen</span> in zijn <span class="ex" lang="de">Leitfaden der physiologischen Psychologie</span><sup>7</sup> p. 16 j<sup>o</sup>. p. 36 (121, 123, 170 en passim). Zo Dr. <span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <span class="ex">Psychologische Omtrekken</span>, p. 34–35 j<sup>o</sup>. p. 91; pp. 105 ss. j<sup>is</sup>. pp. 108 ss. <span class="sc">Zo K. Kautsky</span> in zijn <span class="ex" lang="de">Ethik und materialistische Geschichtsauffassung</span>, IV : 2: <span class="ex" lang="de">Eigenbewegung und Erkenntnisvermögen</span>. Kostelik zijn deze bladzijden vol <span class="ex">dualistiese, natuur-wetenschap-honende zelfbespotting</span>, die de selectoriese apologie van het bewustzijn, van het kenvermogen leveren … ten -aanzien van de bewegingswereld! „<span lang="de">Eigenbewegung und Geist gehören also notwendigerweise zusammen, eines ohne das andere -ist nutzlos</span>”!—En onbetaalbaar is dan de slottirade, die van de verdelging „<span lang="de">der dualistischen Philosophie, der Philosophie des reinen Erkennens</span>” gewaagt en zelfs van „<span lang="de">den Aufgaben einer Kritik der menschlichen Erkenntnis</span>”! -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>34</b>: p. 81. Tot welk een materialistiese absurditeit men komt, door dit individuele „hier” -te gaan objectiveren (localiseren, in casu „<span lang="de">im Kopf</span>”) toont <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex" lang="de">Anal. der W.</span> p. 184: „<span lang="de">Das optische Ich sitzt, mit dem logischen zusammenfallend, im Kopf</span>”! en p. 183: „<span lang="de">Wir finden darin die <span class="ex">phänomenale Coincidenz des optischen mit dem <span class="pageNum" id="pb341">[<a href="#pb341">341</a>]</span>logischen Ich</span> ausgesprochen</span>”! Deze zelfde fout, de objectivering van <span class="corr" id="xd31e23576" title="Bron: individueel-phychies">individueel-psychies</span> „hier” en „daar” heeft er toe meegewerkt om de z.g. „<span lang="de">Immanenz-philosophen</span>” tot materialisten te maken.—Ze doet b.v. <span class="sc">Mach</span> zeggen: <span class="ex">Anal. der Empfgn</span>. p. 9: „<span lang="de">Dementsprechend kann das Ich so erweitert werden, dass es schliesslich die ganze Welt -umfasst.</span>” (en dan in een noot) „<span lang="de">Wenn ich sage, der Fisch, der Baum u.s.w. sind meine Empfindungen, so liegt darin -der Vorstellung des gemeinen Mannes gegenüber, eine wirkliche Erweiterung des Ichs.</span>”! -</p> -<p>Op deze wijs is de averechtse identificering bij <span class="sc">Avenarius</span> van Ik en Hersenen („System C”), bij <span class="sc">Ziehen</span> c.s. van objectieve (= op het niet-bestaand subject der natuur betrokken) ruimtedingen -en subjectieve (= individuele) gewaarwordingen tot stand gekomen; kortom heel dat -phaenomenalisties schijnmonisme. -</p> -<p>Bij <span class="sc">Bergson</span> als bij <span class="sc">Ziehen</span> is het een <span class="ex">materialisme</span> (waarnemend zenuwstelsel + prikkelende buitenwereld), dat zijn materie „<span class="ex">image</span>” of „(gereduceerde) <span class="ex">gewaarwording</span>” noemt, wijl het inziet, dat de materie uit bewustzijnswaarden bestaat. Het ruimtelik -realisties wereldbeeld blijft er hetzelfde om—, alleen is ’t nu de hele „bonte”, „klinkende” -natuur geworden, i. pl. v. de „duistere”, „stille”, mechaniese wereld. -</p> -<p>Hoe onjuist het is, materie („een boom” b.v.) „gewaarwording” te noemen, betoogt de -tekst. Nog afgezien van het kenniskrities verschil, is de materie ruimtelik, zwaar, -ondoordringbaar, heeft kleur, gestalte, grootte, terwijl een gewaarwording <span class="ex">geen</span> dezer eigenschappen heeft … ze bevindt zich nergens, heeft geen vorm, geen gewicht, -is onzichtbaar, ontastbaar enz. Kenniskrities komt er dan bij: de materie (boom) bestaat -slechts phaenomenaal, is ’n abstractum, de gewaarwording bestaat reëel, in concreto; -bij ’n gewaarwording kan men vragen <span class="ex">wiens</span> gewaarwording, bij de materie is de kennis-vraag „wiens” materie zinledig, niet omdat -ze subjektloos zou zijn, maar omdat haar subjekt één en ondeelbaar, <span class="pageNum" id="pb342">[<a href="#pb342">342</a>]</span>hyperindividueel, slechts gedacht is, dus voor altijd één en hetzelfde,—terwijl het -subjekt van een gewaarwording een levend, werkelik individu is. -</p> -<p><span class="ex">Niet</span> uit gewaarwordingen, maar uit de <span class="ex">inhoud</span> van gewaarwordingen wordt de materie opgebouwd. -</p> -<p>Als honderd mensen naar één boom kijken zijn er 100 <span class="ex">verschillende</span>, onmeetbare, onweegbare boomgewaarwordingen—terwijl er slechts <span class="ex">één</span> en dezelfde oorzaak is van deze boomgewaarwordingen, het niet-stoffelike <span class="ex">reale</span> van de boom, en slechts één en hetzelfde <span class="ex">phaenomeen</span> boom, weegbaar, meetbaar enz., van een bepaalde („objectieve”) lengte, die niet kleiner -of groter wordt, al naar die kijkenden zich verwijderen of nabij komen. -</p> -<p>Dieper op deze richting in te gaan blijve voor een afzonderlike verhandeling voorbehouden. -Vgk. ook opm. <b>13</b>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>35</b>: p. 81. Op p. 16 van Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s <span class="ex">Eenheid van Tegendeelen</span> lezen wij: „Wij leven met bewustzijn in de Ruimte en den Tijd, en tevens zijn de -Ruimte en de Tijd in ons; wat buiten is, is binnen, en wat binnen is, is buiten” en -wederom in Z. R. p. 130 (bijna letterlik = E. v. T. p. 35): „Alles is buiten, alles -is binnen, al naar men het neemt; heet het dat wij in het binnenste der dingen niet -doordringen, zoodat dit binnenste … buiten ons bewustzijn blijft, dan dient reeds -de vraag, of wij in tijd en ruimte, dan wel tijd en ruimte in ons zijn, het besef -te wekken, dat het eene zoo waar is en daarom zoo onwaar als het andere heeft te heeten.” -Het voor „éénzijdig” gescholden verstand beantwoordt de verwarrende, wijl verwarde -vraag (en weerlegt de schijnbare tegenstrijdigheid) met een onderscheiding: Ten aanzien -van de ruimte aldus:—<span lang="de">Entweder oder</span>, bedoelt gij met „ons”, naar gezuiverd spraakgebruik, subjecten, dus bewustzijn a.z., -dan is de ruimte „in” ons, in het bewustzijn en het bewustzijn is <span class="ex">niet</span> in de ruimte; bedoelt gij, naar meer vulgaire trant, met „ons” de levende lichamen -<span class="pageNum" id="pb343">[<a href="#pb343">343</a>]</span>a.z. dan zijn „wij” in de ruimte, en is <span class="ex">dus</span> zowel het omgekeerde als het tegendeel onwaar.—Bedoelt gij echter lichaam en geest -„in énen”… dan <span class="ex">ligt de tegenstrijdigheid, hier als overal, uitsluitend in het subjectbegrip</span>, gelijk een „zijn”, dat niet een „iet(s) zijn” is en dus een „niet(s) zijn” zou wezen … -slechts het zijn is van … de <span class="ex">absolute copula</span>, het ongekoppeld koppelwoord, de volstrekte relatie of betrekking zonder betrokkenheden, -en wie zo „iets” denkt, heeft naar een waar woord van <span class="sc">Kant</span> (zie opm. <b>45</b>) eigenlik „niets” gedacht! -</p> -<p>Hier zij nog opgemerkt dat van „zijn” en „niet-zijn” zuiver „analytisch” nimmer een -„worden” te bereiken valt, daar dit een niet <span class="ex">meer</span> en een <span class="ex">nog</span> niet, dus <span class="ex">tijd</span>, onderstelt. En zelfs al ware het „worden” bereikt, dan nòg slechts wederom … het -ongekoppeld koppelwoord „worden”—en van dit worden, dat weer niet een iet(s) worden -is en dus, dialekties, op z’n best een niet(s) worden zou mogen heten, leidt slechts -„<span lang="de">Erschleichung</span>” (de echte „subreptio” der „hypostasering”) tot … „<span lang="de">Dasein</span>”. -</p> -<p lang="de">Und dieses Wegs lässt redliches, vernünftiges Denken sich nicht … „mitnehmen”! -</p> -<p>Dat reeds de schrede van „zijn” tot „niet-zijn” heel de „verstandslogica”, immers -de denkwet der ontkenning, steelsgewijs binnensmokkelt, willen haar laatdunkende verloochenaars -niet weten. Wel geeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> zonder schroom toe, dat de Hegeliaanse „overgangen” niet analyties zijn, maar „tevens” -(?) syntheties (cf. C. L. passim, p. 590 ss. „wat eruit komt komt erbij” etc, p. 676 -ss., 866 ss.). Dus is ook alle „afleiding” uit het „begin”, uit het telkens voorafgaande, -slechts voorgewend, een valse schijn van „zuivere” logiciteit, en dus heeft de „buitenstaander” -niet alleen het recht, maar zelfs de plicht, dit „binnensmokkelen” te wraken, zolang -de dialectiek in gebreke blijft, een geldig, objectief, criterium aan te wijzen, of -ook maar in te houden, voor de „<span class="ex">eenzijdige</span>” <span class="ex">keus</span> van haar „bijbrengsels” en samenvoegsels. <span class="pageNum" id="pb344">[<a href="#pb344">344</a>]</span>Hoe vindt zij van en aan „iets”, niet iets anders, maar juist eenzijdiglik „<span class="ex">het</span> andere”? -</p> -<p>Prof. <span class="sc">Bolland</span> antwoordt met tweeërlei onjuistheid. -</p> -<p>Vooreerst: „door de ondervinding”! Maar dan heeft hij niet doordacht of vergeten, -dat juist iets <span class="ex">anders</span> a.z. en in de 2<sup>e</sup> macht het andere tot de weinige niet-empiriese begrippen behoort; het zijn begrippen -van negéring („niet-hetzelfde”), van uitsluiting (niet het àndere andere) en deze, -zomin als enig negativum, levert ons ooit de ondervinding; het is zuiver verstandswerk, -een oordeel en functie van het denken. „Ondervinding” blijkt hier slechts een euphemisme -voor „willekeur”. -</p> -<p>De tweede fout is deze: gesteld al, ondervinding leerde ons, wat van iets „het andere” -mag heten (des nimmer), dan begrijpt toch wel elk van m’n getrouwe lezers, dat noch -ondervinding, noch „analysis der ondervinding” ooit een synthesis a priori kan leveren -en dat het dus slechts een schijnkrities en ietwat blasphemies schermen met <span class="sc">Kant</span>’s kennistheoretiese woorden is, als p. 866 C. L. verkondigt: „Wanneer ik ‚het tegendeel’ -[te weten, van het subjectieve, dat hier aan de beurt is] het ‚objectieve’ tegendeel -noem, dan spreek ik synthetisch uit, wat … bij het subjectieve hóórde en ons bij ondervinding -als zoodanig bekend is, wat ieder uwer uit z’n eigen kennis dan ook halen kon, zoodat -om zoo te zeggen de synthesis hier a priori gerechtvaardigd was [!], juist omdat de -analysis de analysis was van eigen ondervinding. Zoo blijkt het denken in zuivere -rede a priori analytisch en a posteriori synthetisch en het blijkt a priori synthetisch -of analytisch a posteriori [n.b.], al naar men het neemt” enz.—Voor deze biezondere -overgang komt er nog een <span class="ex">derde</span> fout bij. Immers, eeuwig vergeefs blijft elk beroep op persoonlike ondervinding, -juist ter bereiking van … het objectieve. Prof. schijnt zelf te beseffen, dat het -met deze „overgang” „niet pluis” is, want trots die allemanservaring, en ofschoon -die objectiviteit zelfs … „van <span class="pageNum" id="pb345">[<a href="#pb345">345</a>]</span>zelf spreekt” (p. 868) blijft het „een moeilijk punt”!<a class="noteRef" id="xd31e23750src" href="#xd31e23750">28</a>—Dus noch gevolgtrekking, noch ervaring. Wat er dan overblijft toont een verklaring -als van p. 680: -</p> -<p>„Bij wat we hebben vragen we: wat lijkt hier onmiddellijk op, waar is hetzelfde … -ánders? In dien zin is telkens onze overgang een overgang tot hetgeen ligt ‚naast’ -datgene wat we wenschen te buiten te gaan.” -</p> -<p>Nog duideliker blijkt de zelfbegoocheling van gewaande ervaring uit verklaringen als -van p. 684: „En als in het geval van tegendeelen de stelbaarheden wederkeerig kengrond -zijn, dan beteekent dit, dat wanneer u niet eenvoudig wilt vervluchtigen noch verstijven -op één punt, maar verder wilt, u van zelf [!] aan het punt, dat u verlaten wilt, een -soort van lokkenden weerschijn bespeurt van datgene waar het héén moet. Wilt u verzaken -zoo, dat u ergens héén wilt: de eene denkbaarheid spiegelt zich aan de andere, zoodat -zij die andere niet alleen afwijst, maar meteen áánwijst en kénbaar maakt.” Korter -gezegd: de wens is de vader van de gedachte. -</p> -<p>Wie het nu de moeite waard acht, kan van elke gewenste „overgang” (men kent de formules: -„dan wordt daarin als vanzelf meegebracht”—„hierin is dan meteen begrepen”—„en wij -voor ons zien hier alvast aankomen”—„ziet dat is weer een schimmige manier, om vóóruit -te begrijpen”—„zoo brengt de ontkenning in stilte eigenlijk wat anders mee”—„dan moet -U weer wat zien aankomen, wat hier nog niet zoo helder uitkomt, maar achterna het -ware blijken zal”—enz.) exakt gaan schiften, welke elementen „afgeleid” zijn en welke -„binnengeleid”. Van deze laatste bepaalt dan <span class="pageNum" id="pb346">[<a href="#pb346">346</a>]</span>de kenbron de waarheidswaarde, resp. waardeloosheid, mede van het geheel. -</p> -<p>Hier volsta de slotsom: de dialektiek blijkt slechts te komen, waar ze van te voren -wezen wilde, wetenschappelike methode wil van te voren slechts zijn, waar ze zal blijken -te komen. -</p> -<p>In <span class="ex">algemene</span> zin geldt dan ook van <span class="sc">Hegel</span>’s dialektiek zijn zelfqualificatie ten aanzien van het door <span class="sc">Kant</span> weerlegde dogma, dat „<span lang="de">das Objekt, was es an sich ist, so sei, wie es als Gedachtes ist</span>”, luidend als volgt: „<span lang="de">Die [sc. <span class="sc">Hegel</span>’s] Philosophie stellt somit nichts Neues auf; was wir hier durch unsere Reflexion -herausgebracht, ist schon das unmittelbare Vorurteil eines Jeden.</span>” (<span class="ex" lang="de">Kl. Logik</span>, § 22 <span class="ex">Zus.</span>). -</p> -<p>Natuurlik loochent geen enkel verstandig logicus, dat er correlatieve tegenstellingen -zijn, die bijéénhoren en elkander over en weer onderstellen en begrijpelik maken; -wat b.v. „discursief” betekent wordt slechts waarlik beseft aan de tegenstelling „intuïtief”. -Hetzelfde geldt van begripsparen als: subjectief—objectief, immanent—transcendent, -absoluut—relatief of zelfs: groot—klein, man—vrouw, enz. Zij hebben de indelingsgrond -gemeen. Zo betekent „dogmaties” als tegenstelling tot „krities” (als in deze verhandeling) -heel iets anders dan hetzelfde woord tegenover „empiries” (b.v. in <span class="sc">Meijers’</span> „<span class="ex">Dogmatische Rechtswetenschap</span>”). Zo vergelijke men over het begrip „natuur” in zijn verscheidenheid van tegenstellingen -(geest, kunst, kultuur, zedelikheid, god, geschiedenis), <span class="sc">Rickert</span>, <span class="ex" lang="de">Die Grenzen der naturwissenschaftlichen Begriffsbildung</span>, p. 210 ss. en 226 ss. -</p> -<p>In die zin kan men dus met <span class="sc">Aristoteles</span> en <span class="sc">Thomas van Aquino</span> zeggen (C. L. p. 684) „dat in het geval van tegendeelen het eene voor of van het -andere kéngrond is”. Maar wat heeft deze „eenheid van tegendeelen” voor bovenverstandeliks? -Met „dialektiek” heeft ze zo min wat te maken als ooit een objekt zich „verkeert” -tot subjekt, of <span class="pageNum" id="pb347">[<a href="#pb347">347</a>]</span>het immanente zou kunnen „overgaan” in wat transcendent is,—of zomin als de <span class="ex">begrippen</span> groot en klein ooit in ander dan star-contrair verband tot elkander zullen staan, -al worden ook nog zoveel grote dingen middelmatig of klein en kleine groot. -</p> -<p>Het <span class="ex">onveranderlik</span> verband van eenheid en tegenstelling tussen de <span class="ex">begrippen</span> (man en vrouw) is nu eenmaal niet „identiek” met de talloze wisselvallige, <span class="ex">vergankelike</span> verhoudingen tussen de <span class="ex">voorwerpen</span> of <span class="ex">werkelikheden</span> der begrippen (man en vrouw). Al verleidt de verhouding der <span class="ex">begrippen recht</span> en <span class="ex">plicht</span> Prof. <span class="sc">Bolland</span> c.s. tot hun dogma: „geén ‚recht’ zonder ‚plicht’ ”, het recht geeft niettemin aan -zuigeling en waanzinnige, ja zelfs aan ongeborenen en overledenen, rechten zonder -plichten. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>36</b>: p. 82. Terecht schrijft <span class="sc">Kinkel</span>, wanneer hij p. 64 o. c. van <span class="sc">Cohen</span>, <span class="sc">Stadler</span>, <span class="sc">Windelband</span>, <span class="sc">Liebmann</span>, de verloochening van <span class="sc">Kant</span>’s An-sich behandelt: („<span lang="de">Auch Stadler bezeichnet das Ding an sich als eine Illusion und Windelband kommt sogar -zu dem Resultat: ‚Die Unterscheidung von Ding an sich und Erscheinung ist unhaltbar’. -Ähnlich auch Liebmann in seiner Schrift: ‚<span class="ex">Kant und die Epigonen</span>’.”) „<span class="ex">Warum</span> diese Forscher so einstimmig dem Ding an sich den Krieg machen glaube ich zu sehen, -und will darauf später zurückkommen <span lang="nl">[<span class="sc">Kinkel</span> doelt hier in hoofdzaak op de door mij reeds boven, zie bl. 45 vv., gesignaleerde -niet-onderscheiding van „denken” en „kennen”]</span>. Dennoch kann ich ihnen nicht beistimmen. Wenn man, wie diese Gelehrten das müssen, -die <span class="ex">Erscheinungen</span> als die Ursache unserer Empfindungen auffasst, sollte man doch bedenken, dass ja -die Erscheinung ihrerseits erst durch die Empfindung (wenigstens dem Stoffe nach) -möglich ist.</span>” Voorts p. 81/2: -</p> -<p lang="de">„Die Dinge an sich bilden eine notwendige Voraussetzung der Erkenntnistheorie, denn -ohne ihre Annahme stehen wir vor der Alternative, -<span class="pageNum" id="pb348">[<a href="#pb348">348</a>]</span></p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. entweder den Idealismus aufzugeben, oder -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. ihn in Solipsismus zu verkehren. -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Auf die Frage: woher stammt die Empfindung? bleibt, wenn man die Antwort: ‚aus der -Affection unserer Sinnlichkeit durch Dinge an sich’ verschmäht, nur die Wahl zwischen -folgenden Antworten: -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. die Empfindungen sind alle (oder zum Teil) Eigenschaften wirklicher, unabhängig -vom Subject existirender Dinge (also dieses Blatt ist weiss, auch wenn kein Mensch -und überhaupt kein erkennender Geist es sieht); dann haben wir die Frage nach der -Empfindung nicht mehr als Idealisten, sondern als Realisten beantwortet. Auch wenn -man den Standpunkt Lockes einnimmt und zwischen primären und secundären Qualitäten -unterscheidet (also alle quantitativen Eigenschaften den Dingen, alle rein qualitativen -dem Subject zuschreibt) ist man Realist; und die Unhaltbarkeit dieses Standpunktes -ist wohl von Kant zur Genüge dargethan; oder -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. man leitet nicht nur die Form, sondern auch den Stoff der Erkenntnis aus dem Subject -ab: dann ist man auf dem Fichte-Berkeleyschen [?!] Standpunkte des Solipsismus angelangt, -für den eigentlich die ganze Erkenntnistheorie gar keinen Sinn hat: denn es ist ja -ausser dem erkennenden Subject gar nichts da, was erkannt werden könnte. -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Beide Fälle scheinen noch eine dritte Ansicht zuzulassen, die z.B. Falckenberg vertritt -(als die eigentliche Meinung Kants). Dieser beruft sich auf das transcendentale Bewusstsein -oder die menschliche Gattungsvernunft und sagt: es giebt -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>1. das Ding an sich ausserhalb jeglichen Bewusstseins, -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>2. die Erscheinung ausserhalb des individuellen, aber innerhalb des transcendentalen -Bewusstseins, -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>3. die Vorstellung der Erscheinung innerhalb des individuellen Bewusstseins.” -</p> -<p>Dit laatste komt vrijwel overeen met onze onderscheiding: 1. het An-sich, 2. het objectieve-physiese, -3. het individueel-psychiese. -<span class="pageNum" id="pb349">[<a href="#pb349">349</a>]</span></p> -<p>Evenwel, ook voor deze opvatting (p. 83:) „<span lang="de">bleibt doch die Frage nach dem ‚Stoff’ aller Erkenntnis bestehen. Man kann den Stoff -aller Erkenntnis nicht aus der Vernunft ableiten, weder aus der individuellen, noch -aus der Gattungsvernunft.</span>” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p><b>37</b>: p. 88. Zie opm. 50, hoe <span class="sc">Schopenhauer</span>’s Intellekts-materialisme, die jammerlike uitwas van zijn eerbiedwaardige Wilsmetaphysica, -naast het <span class="ex">juiste</span> kritiese inzicht: „zonder subjekt geen objekt”—stelt het alleszins verkeerde: „zonder -objekt geen subjekt”; cf. II p. 23, waar hij niet méér demonstreert dan: zonder voorstelling -of kennis geen subject van voorstelling of kennis! -</p> -<p>Dezelfde materialistiese fout is bij Prof. <span class="sc">Bolland</span> gevolg en bewijs van het feit, dat <span class="ex">voor zijn</span> Hartmann-Hegeliaanse <span class="ex">misvatting</span> (in <span class="ex">individuele</span> zin) van de Kantiaanse <span class="ex">subjectiviteit</span> (vergelijk daarover opm. <b>48</b> en Hoofdstuk V) <span class="ex">de kennisleer steriel is gebleven</span>: -</p> -<p>„De omhaal van woorden, waarmede in het sterile gezanik der ‚kennistheorie’ betoogd -wordt, dat de voorwerpen onzer waarneming subjectief en individueel [n.b.] bepaalde -denkbaarheden zijn, is slechts breedsprakigheid voor het eenvoudige besef, <span class="corr" id="xd31e23974" title="Bron: daf">dat</span> de waarneembaarheid denkbaarheid is, dat het subject in het object is voorondersteld -en dit zonder het subject niet is te denken. Een A = B, dat zoo op zichzelf en zonder -meer genomen van zelf eene eenzijdigheid blijkt. Want omgekeerd vooronderstelt ook -de denkbaarheid waarneembaarheid [!] en het subject het object; in de veeleenige werkelijkheid -is bepaling en bepaaldheid wederkeerig.” (<span class="ex">Denken en Werkelijkheid</span>, p. 14/15). In waarheid daarentegen vooronderstelt het subject geenszins het (waarnemings)object; -het subject wordt reeds in de logica zonder, en onafhankelik van, het object gedacht, -en een subject zonder gewaarwordingsvermogen (doof, blind, anaestheties enz.) is een -subject zonder object, al blijft het, op de zintuigen na, even „lichamelik” als elk -ander subject. -<span class="pageNum" id="pb350">[<a href="#pb350">350</a>]</span></p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p><b>38</b>: p. 91. De „uitleggers”, de speculatieve en neo-kantiaanse „idealisten” zowel als -de realisten <span class="ex">sans</span> phrase, hebben aan <span class="sc">Kant</span> ten deze rijkelik vergolden wat hij <span class="ex">aan</span> <span class="sc">Berkeley</span> <span class="ex">heeft misdreven!</span>—Waarschijnlik ging hij af op de Duitse uitgaaf van 1756 als deel der: „Sammlung der -vornehmsten Schriftsteller, die die Wirklichkeit ihres eigenen Körpers und der ganzen -Körperwelt leugnen”! -</p> -<p>Zo heeft Dr. <span class="sc">Edm. Koenig</span> nog in onze dagen („<span class="ex" lang="de">Die Entwickelung des Causalproblems von Cartesius bis Kant</span>”, Leipzig 1888) <span class="sc">Berkeley</span> professoraal bekritikasterd, zonder blijk, van B. zelf een letter gelezen te hebben -dan alleen realist <span class="sc">Kirchmann</span>’s vertaling van één geschrift, de P. <span class="ex">of</span> H. K.—Van B.’s geniale natuur-immanentie heeft <span class="sc">Koenig</span> dan ook geen letter begrepen.—Zie p. 198 ss.—Wat B. van <span class="ex">de natuur</span> denkt, heet „<span lang="de">für den Phänomenalisten … die oberste und einzige Annahme über die Wirklichkeit</span>”! -</p> -<p>Gelijksoortige <span class="sc">Berkeley</span>-miskenning bij <span class="sc">Hegel</span>, <span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span> (Uitg. <span class="sc">Bolland</span>) pp. 947–51: „<span lang="de">Berkeley trug einen Idealismus vor, der <i>dem Malebranche’schen sehr nahe</i> kam. Der Verstandesmetaphysik gegenüber tritt die Ansicht auf, dass <i>alles Seiende</i> und dessen Bestimmungen <i>ein Empfundenes</i> und vom Selbstbewusstsein Gebildetes sind.</span>” En „<span lang="de">jene abstracte Form, dass alles ‚nur Wahrnehmungen’ sind</span>”!—Insgelijks bij <span class="sc">Windelband</span>, „<span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span>”, p. 384/6. Het ten deze kenschetsend-realisties verwijt van „<span lang="de">Einseitigkeit</span>” op p. 389. En op p. 385 weer vereenzelviging met <span class="sc">Malebranche</span> t.a.v. de betekenis der afzonderlike (stoffelike) dingen en krachten, waarvan B. -zelf reeds zegt, <span class="ex">Dial</span>. II, p. 306: -</p> -<p>„<span class="ex">Phil</span>.: ‚<span lang="en">Few men think, yet all have opinions. Hence men’s opinions are superficial and should -never the less be confounded with each other by those who do not consider them attentively. -I shall not therefore be surprised if some men imagine that I run into the enthusiasm -of Malebranche; <span class="pageNum" id="pb351">[<a href="#pb351">351</a>]</span>though in truth I am very remote from it. He builds on the most abstract general ideas, -which I entirely disdain. He asserts an absolute external world, which I deny. He -maintains that we are deceived by our senses, and know not the real natures or the -true forms and figures of extended beings; of all which I hold the direct contrary. -So that upon the whole there are no principles more fundamentally opposite than his -and mine.</span>’ ”… -</p> -<p>Ook <span class="sc">O. Liebmann</span> mishandelt <span class="sc">Berkeley</span> op de gewone individualistiese, solipsistiese voorstellingswijze van allen die zijn -object-immanentie niet hebben bereikt (Zie A. d. W. „<span class="ex" lang="de">Idealismus und Realismus</span>” spec. pp. 26–30 en andere artikelen passim). -</p> -<p>Uit <span class="sc">Berkeley</span>’s krities inzicht: „wat immanent is (de objectenwereld: tafel, berg, enz.) kan <span class="ex">slechts</span> immanent zijn en nooit transcendent, en kan even min op iets transcendents gelijken,… -trouwens gij realisten bedoelt met uw „absolute” tafels enz. voorstelbaarheden, kenbaarheden, -dus klaarblijkelik iets immanents, immers iets transcendents ware eo ipso volstrekt -onkenbaar en onvergelijkbaar”… hieruit maakt <span class="sc">Liebmann</span> (vgk. insgelijks <span class="sc">Rickert</span>, <span class="ex" lang="de">Der Gegenstand der Erkenntniss</span>, p. 18 en <span class="sc">Volkelt</span>, <span class="ex" lang="de">Die Quellen der menschlichen Gewissheit</span>, p.38) weer de solipsistiese drogreden: wat gedacht (voorgesteld) wordt (de objectenwereld, -tafel, berg, enz.) bestaat <span class="ex">slechts</span> als gedachte (voorstelling) en de gedachte kan geen beeld zijn van een werkelik object. -</p> -<p>Ziedaar <span class="ex">de quintessens van</span> <span class="sc">Liebmann</span>’s (en in ’t algemeen van de <span class="ex">realistiese</span>) <span class="ex">polemiek</span> tegen <span class="sc">Berkeley</span> op p. 25 tot 29, waarbij „<span lang="de">die handgreiflichsten Fehlschlüsse und durchsichtigsten Sophismen</span>”, zowel als de „<span lang="de">Scheindemonstration</span>” niet aan de echte <span class="sc">Berkeley</span>, maar slechts aan diens caricatuur, „<span lang="de">der vortreffliche Bischof</span>” van <span class="sc">Liebmann</span> te danken zijn. „<span lang="de">Aufrichtig; wäre es dem Philosophen nicht so bitter Ernst, man wäre versucht zu glauben, -<span class="pageNum" id="pb352">[<a href="#pb352">352</a>]</span>er wolle den Leser zum Besten haben</span>” zegt <span class="sc">Liebmann</span>, p. 27, van <span class="sc">Berkeley</span>, zeg ik van <span class="sc">Liebmann</span>. En evenals <span class="sc">Hartmann</span> het <span class="sc">Kant</span> als een inconsequentie aanwrijft, wanneer hij bij <span class="sc">Kant</span> de consequentie vergeefs zoekt van … <span class="sc">Hartmann</span>’s <span class="sc">Kant</span>misvatting, precies zo schrijft <span class="sc">Liebmann</span>, p. 29: -</p> -<p lang="de">„Nun aber weiter! Da einmal der Schlussfehler begangen ist [zie boven, door wie], -welches Resultat sollte man bei Berkeley erwarten? Offenbar den echten und rechten, -in seiner ganzen widernatürlichen Ungeheuerlichkeit doch mindestens consequenten Solipsismus. -Also <span class="ex">ein einziges</span> vorstellendes Subject, aus dessen Vorstellungen das Weltall besteht. Aber weit gefehlt!” -</p> -<p>Inderdaad,… <span lang="de">weit gefehlt</span>! -</p> -<p>Wijl <span class="sc">Liebmann</span> op de volgende pagg. al evenmin begrijpt, dat, voor <span class="sc">Berkeley</span> gelijk in waarheid, de <span class="ex">objecten alleszins</span>, de <span class="ex">subjecten</span> echter <span class="ex">geenszins</span> immanent, van mogelike waarneming afhankelik, bestaan, waant <span class="sc">Liebmann</span>, dat <span class="sc">Berkeley</span> evenals de objecten, ook de (andere) subjecten immanent had moeten achten, slechts -zijn „voorstelling”, „<span lang="de">ein subjectives Gedankengespinnst, eine Chimäre.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e24224src" href="#xd31e24224">29</a> -</p> -<p>Dit wanbegrip geeft echter een <span class="sc">Liebmann</span> niet het recht tot de schandelike insinuatie tegen de filosoof <span class="sc">Berkeley</span>, op p. 30 en 31, als zoude theologiese „<span lang="de">Absicht</span>” hem tot zijn gewaande „inconsequentie” hebben geleid: „<span lang="de">Aber diese Consequenz scheut unser Bischof wohl weniger aus logischen als aus theologischen -Bedenken. Deshalb umgeht er sie; deshalb verstopft er die Lücken seiner Philosophie -mit einigen Reminiscenzen seines gesunden Menschenverstandes und der landesüblichen -Religion.</span>” <span class="sc">Berkeley</span>, die het verschil zo scherp mogelik formuleert en demonstreert, in één zinnetje reeds, -waarin heel de kennistheoretiese weerlegging <span class="pageNum" id="pb353">[<a href="#pb353">353</a>]</span>van het materialisme (speciaal het „immanente” van <span class="sc">Ziehen-Avenarius</span>, <span class="sc">Wahle</span>, <span class="sc">Bergson</span> c.s.) ligt opgesloten: -</p> -<p>S. 135: „<span lang="en">that a spirit has been shewn to be the only substance or support wherein unthinking -beings or ideas can exist; but that this <span class="ex">substance</span>, which supports or perceives ideas should itself be an idea or like an idea is evidently -absurd.</span>” -</p> -<p>De „<span class="ex" lang="en">Three Dialogues</span>” geven de afdoende weerlegging van de (door <span class="ex">Hylas</span> aan <span class="ex">Philonous</span> verweten) Subjekten-loochening, p. 328/9. Men leze zelf dit betoog, dat eindigt met -de conclusie: „<span lang="en">There is therefore upon the whole no parity of case between Spirit and Matter.</span>” -</p> -<p>Wanneer nu <span class="sc">Liebmann</span>, met zijn „<span lang="de">anthropologischen (empirischen) Materialismus</span>”—„<span lang="de">das Bewusstsein … die specifische Energie des Denkorgans</span>” noemt in „<span class="ex" lang="de">Gehirn und Geist</span>”, een van a tot z realisties artikel, dat zelfs de mogelikheid openhoudt (p. 526) -als zoude <span lang="de">das Gehirn … Ding an sich</span> zijn van de geest als <span lang="de">Erscheinung</span>—i. pl. v. omgekeerd—en op p. 551 schrijft: „<span lang="de"><b>Die Natur hat sich im menschlichen Gehirn ein automaton materiale logicum erzeugt.</b> Von selbst, d.h. mit causaler Naturnothwendigkeit, hat sich innerhalb unseres Schädels -als physische Gedankenfabrik jenes räthselhaftcomplicirte System mikroskopisch feiner, -zahlloser Nervenzellen, Knoten und Fasern entwickelt</span>” … enz. enz., kortom, in zijn metaphysica de kritiek als een soort paradepaard op -stal zet (zie het krities-bedoeld „voorbehoud” van p. 266), om rustig een realisties -muildier te gaan berijden en dan ook <span class="sc">Du Bois-Reymond</span>’s en <span class="sc">Griesinger</span>’s zuiver materialisties <span class="ex">ignorabimus</span> aanvaardt (pp. 464 en 533, 536), wanneer deze geenszins geringe maar allerminst geniale -denker, deze <span class="sc">Schopenhauer</span> in ’t klein, durft spotten van „<span lang="de">den brittischen Philosophen</span>” dat „<span lang="de">deren Denken ja meistentheils nur für die zwei Dimensionen der Länge und Breite Sinn -zu haben pflegt, während ihnen die dritte Denkdimension, nämlich die Höhe oder <span class="pageNum" id="pb354">[<a href="#pb354">354</a>]</span>Tiefe, in der Regel unzugänglich bleibt</span>”, dan is dit slechts een der vele tegen <span class="sc">Liebmann</span> pleitende gevolgen van het feit, dat een <span class="sc">Berkeley</span> en een <span class="sc">Hume</span> voor hem in hun eigenlike hoogte of diepte ontoegankelik zijn gebleven. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>39</b>: p. 94 en p. 96. Het schijnt mij, achteraf, onnodig, <span class="sc">Rée</span> nog in extenso te behandelen. Men leze hem zelf—bij wijze van vuurproef. -</p> -<p>De p. 94 bedoelde „consequenties” vindt men §§ 38–40 en heel caput III „<span class="ex" lang="de">Die Philosophie Kants</span>”. -</p> -<p>Pas wie tegen dit eerlik, nuchter, geestig en cynies gezond-verstand, vrij van alle -phraseologie, van alle vertoon van diepzinnigheid of geleerdheid, bestand is gebleken, -kan zich waarlik het materie-realisme en empirisme te boven weten. -</p> -<p>Hoeveel sympathieker en groter is hij, die de dwaasheid van onbegrepen wijsheid zonder -vrees of blaam bestrijdt als dwaasheid, dan wie ze zonder zelfrespekt inhaalt en viert -als wijsheid. Had deze scherpe, <span lang="de">rücksichtslose</span> anti-dogmaticus, met zijn mooie brutale oprechtheid maar de voorlichting gevonden -die hem geholpen had uit zijn naief-realistiese „<span class="ex" lang="la">regressus in infinitum</span>” (§§ 6, 8 en 9 van zijn „<span class="ex">Materie</span>”), uit zijn waarlik „<span class="ex" lang="de">traurige Konsequenz</span>” van het „Idealisme”, uit zijn „<span class="ex">Antinomie</span>” (§9 van zijn „<span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie</span>”)!—Zijn Ré(e)alisme <span class="ex">moest</span> precies zó te keer gaan tegen <span class="sc">Kant</span> („Kant war kein Denker”), tegen <span class="sc">Spinoza</span> (zijn God „<span lang="de">nicht ernst gemeint</span>”), tegen <span class="sc">Schopenhauer</span> (vgk. § 118 „<span class="ex" lang="de">Das intellektuelle Gewissen</span>”).—En hoeveel zedeliker is zijn anti-zedelikheid, hoeveel edeler dat opstandig penetrant -pessimisme,—soms heerlik raak, soms heerlik mis—, dan al dat kwispelstaartende zalvende -kanseloptimisme. -</p> -<p>Wat <span class="sc">Erich Adickes</span> betreft (zie bl. 96), zijn krities vertoog „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie gegen naturwissenschaftlichen Dogmatismus</span>” verdient een amenderend aanhangsel: „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="pageNum" id="pb355">[<a href="#pb355">355</a>]</span><span class="sc">Adickes</span>”! Want precies zo ver <span class="sc">Adickes</span> van <span class="sc">Kant</span> afwijkt, deels onbewust (in zijn resten van Lockianisme gelijk in zijn individualiserend -voorstellings-idealisme, dat niet inziet, hoe juist <span class="sc">Kant</span>’s éne <span class="ex">empiriese</span> ruimte identiek is met de ruimte der natuurwetenschap en van de natuurwetenschappelike -kosmos) deels bewust (waar dit misverstand hem noopt tot het geloof aan een oneindige -„transcendente ruimte”, met een „oneindig aantal” transcendente „krachtcentra”), precies -zo ver denkt hij zelf dogmaties en precies zo ver blijft zijn „<span class="ex" lang="de">Widerlegung des Materialismus</span>” (Hoofdstuk II, te voren in de „<span class="ex" lang="de">Kantstudien</span>” verschenen) materialisties en zijn „<span class="ex" lang="de">Der wahre Monismus</span>” (III) dualisties, trots de onomwonden monistiese belijdenis van zijn voorrede: „<span lang="de">Ich kann ebensowenig wie er [<span class="sc">Haeckel</span>] an einen persönlichen ausserweltlichen Gott, an eine Schöpfung der Welt durch ihn, -an ein vom Körper getrenntes immaterielles Seelenwesen glauben; ich nehme wie Haeckel -einen lückenlosen allumfassenden Kausalzusammenhang, auch auf geistigem Gebiet, und -eine natürliche ununterbrochene Entwicklung von der anorganischen Welt zur organischen -und in dieser hinauf bis zum Menschen (diesen eingerechnet!) an. Auch ich behaupte, -dass die Philosophie nicht gegen die <span class="ex">Thatsachen</span> der Naturwissenschaft verstossen darf, sondern dieselben, ohne an ihnen zu drehn -oder zu deuteln, ihren Systemen zu Grunde legen muss.</span>” -</p> -<p>Wat nu „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Adickes</span>” nog in’t midden zou moeten brengen? In korte trekken het volgende. Van de „<span class="ex" lang="de">Widerlegung des Materialismus</span>” zal noch de eerste <span lang="de">Abschnitt</span>: „<span class="ex" lang="de">Unfähigkeit des Materialismus, die Existenz des Psychischen zu erklären</span>”, noch de tweede: „<span class="ex" lang="de">Absurdität des Materialismus, da die Materie</span> <b>nur</b> <span class="ex">unsere Vorstellung ist</span>” veel materialisten bekeren. De eerste niet, wijl deze faalt tegenover het psycho-physies -materialisme <span class="pageNum" id="pb356">[<a href="#pb356">356</a>]</span>(het materie-realisties parallelisme), ook bij <span class="sc">Haeckel</span> telkens opduikend, de leer der stofbezieling, die bewustzijn („<span lang="de">Gedächtnis</span>”) als algemene oorspronkelike eigenschap of „<span lang="de">Funktion</span>” aan de (al of niet georganiseerde) materie toekent. Want dit epiphaenomenalisme -hoeft geen enkele dualistiese inbreuk op „<span lang="de">das Energiegesetz</span>” (p. 32 ss.) toe te laten, noch „<span lang="de">die Existenz des Psychischen zu erklären</span>”. <span class="sc">Haeckel</span> en de zijnen kunnen en zullen zich dus daarachter verschansen en zijn het geheel -met <span class="sc">Adickes</span> (p. 8) eens: „<span lang="de">Der materialistische Standpunkt wird erst da verlassen (dann aber auch sofort und -grundsätzlich), wo die Materie als denkend oder empfindend gedacht wird oder wenigstens -als mit Innenzuständen versehn, die sich in allmählicher gesetzmässiger Entwicklung -zum Empfinden und Denken erheben.</span>” Daartegenover zou <span class="sc">Kant</span> moeten opmerken, dat „denkende of gewaarwordende materie” juist typies-<span class="ex">materialisties</span> gedacht is,<a class="noteRef" id="xd31e24522src" href="#xd31e24522">30</a> niets minder materialisties en niets minder zinrijk dan het omgekeerde, b.v. een -weegbare gewaarwording of een gele gedachte. Zo zullen dan <span class="sc">Haeckel</span> en de zijnen hun eigen waarnemingsleer bij <span class="sc">Adickes</span> herkennen: <span lang="de">Aetherschwingungen „erscheinen in unserm Bewusstsein als Leuchten</span>” (p. 25), het bewustzijn „spiegelt” <span lang="de">Molekularbewegungen „nicht als Bewegungen, sondern als Wärmeempfindungen ab</span>” (p. 33) en als <span class="sc">Adickes</span> zegt op p. 30: „<span lang="de"><span class="ex">Wie</span> es möglich ist, dass die vom Phosphor ausgestrahlte Bewegung <span class="ex">mir</span> als Leuchten, d.h. als Bewusstseinszustand, als Empfindung erscheint: das will ich -ja gerade wissen.</span>”, zullen zij volmondig antwoorden: „<span lang="de">Ich auch!</span>” Zo zal bij pp. 31–33 de psycho-physiese materialist eensdeels kunnen toegeven, dat -physies en psychies „<span lang="de">etwas <span class="pageNum" id="pb357">[<a href="#pb357">357</a>]</span><span lang="la">toto genere</span> [<span lang="nl">elders</span> „<span lang="la">toto coelo</span>”] Verschiedenes</span>” zijn en anderdeels, wijl de kenniskritiese fundering van het verschil hier ontbreekt, -dit voelen als een dualisties dogma, waartegen zijn monisties instinkt zich niet zonder -recht verzet.—Maar dan komt die 2<sup>e</sup> <span lang="de">Abschnitt</span>, die ’t reeds door bovengeciteerd opschrift verbruit bij materialist en.… idealist, -want de materie is nu eenmaal <span class="ex">niet</span> „<span lang="de"><b>nur</b> <span class="ex">unsere</span> <i>Vorstellung</i></span>”, laat staan, als op p. 37, „<span lang="de"><span class="ex">nur</span> in <i>meinem</i> Bewusstsein</span>” of „<span lang="de"><span class="ex">nur</span> <i>meine Vorstellung</i></span>”, zo min als voor <span class="sc">Kant</span> ruimte en tijd „<span lang="de">blosse <i>Vorstellungs</i>formen</span>” zijn (p. 37) en even onjuist en verwarrend is „<span lang="de"><span class="ex">die neue These</span></span>”: „<span lang="de"><span class="ex">die Materie</span>.… <span class="ex">existiert nur als Bewusstseinszustand</span></span>” (p. 35), aangezien de materie in ’t geheel geen bewustzijn<span class="ex">stoestand</span> is (iets konkreets, onruimteliks), maar abstrakt geheel van <span class="ex">mogelike</span> bewustzijn<span class="ex">sinhouden</span>, mogelik, niet voor enig individu, maar voor het universele subjekt der natuur. En -deze echte, Kantiaanse, immanentie der materie, der objecten, hun afhankelikheid van -vooronderstelde subjectiviteit, is nu weer geenszins „<span lang="de">das Grunddogma des Idealismus</span>” (p. 37), immers in ’t geheel geen „dogma”, maar exakt te bewijzen kennistheoreties -feit.—Zo komt dan <span class="sc">Adickes</span> er toe, bevangen gebleven in de oude, speciaal bij <span class="sc">Hartmann</span> door mij in de tekst afgewezen infra-kantiaanse tegenstelling: individueel—transcendent, -te zeggen op p. 38: „<span lang="de">Dies Ding an sich ist räumlich und zeitlich bestimmt; Raum, Zeit und Bewegung sind -also nicht <span class="ex">nur</span> unsere Vorstellungsweisen, sondern haben auch <span class="corr" id="xd31e24656" title="Bron: transscendente">transcendente</span> Gültigkeit: darin weiche ich von Kant ab und nähere mich dem naturwissenschaftlichen -Realismus.</span>” Ergo blijft <span class="sc">Adickes</span> zelf steken in de verdubbeling van het ruimte-dogmatisme, de „<span lang="de">Meinung, dass <span class="ex">unsere</span> räumliche Welt die <span class="ex">Rekonstruktion</span> einer <span class="ex">extramentalen</span> räumlichen Welt ist, keine völlige <span class="ex">Neuschöpfung</span>.</span>” (p. 43), voor ons even zinledig als de mening, dat <span lang="de"><span class="ex">unsere</span> Farbenwelt die <span class="ex">Rekonstruktion</span> <span class="pageNum" id="pb358">[<a href="#pb358">358</a>]</span>einer <span class="ex">extramentalen</span> Farbenwelt</span> zou zijn. Is reeds deze „extramentale”, sc. transcendente, „<span lang="de">Raum</span>” een onding, door <span class="sc">Adickes</span> ten onrechte aanvaard „<span lang="de">weil das so entstehende Weltbild mir weniger Schwierigkeiten zu bieten scheint als -die andern</span>” (p. 46), hoe verderfelik dit misverstandsdogmatisme werkt, blijkt al op p. 47, waar -<span class="sc">Adickes</span> zegt, <span lang="de">fest te glauben „dass im extramentalen Raum an derselben Stelle [n.b.!], an welche -in meinem Bewusstseinsraum die Bank von mir gesetzt wurde, ein ihr entsprechendes -[?!] Ding an sich vorhanden war</span>”, een verdubbeling, in z’n onmogelikheid door mijn geschrift naar ik hoop voldoende -gedemonstreerd en in <span class="sc">Adickes’</span> metaphysica <span lang="la">ad absurdum</span> geleid door z’n eigen consequentie, een soort psycho-physies kracht-materialisme -(of energetisme) à la v. <span class="sc">Nägeli</span>, met een „<span lang="de">Innenseite</span>” en een „<span lang="de">Aussenseite</span>” van een niet nader aan te geven „<span lang="de">Ding</span>” of „<span lang="de">Vorgang</span>” à la <span class="sc">Spencer</span>’s „<span lang="en">inner and outer faces of the same change</span>” en een „<span lang="de">Weltbild</span>” als volgt (p. 62): „<span lang="de">Der unendliche Raum <span lang="nl">[door <span class="sc">Kant</span> weerlegd onding]</span> ist erfüllt von unendlich vielen <span lang="nl">[ook al door <span class="sc">Kant</span> weerlegd; een oneindig aantal dingen is onbestaanbaar, want een oneindig aantal is -groter dan elk bepaald aantal, vgk. daarover, voortreffelik, „<span class="ex" lang="de">Geist und Materie</span>” II pp. 221–230, van <span class="sc">Thiele</span>’s degelik-populaire warmovertuigde propagator <span class="sc">Paul Apel</span>.<a class="noteRef" id="xd31e24761src" href="#xd31e24761">31</a>]</span> Kraftcentren</span>”, die „<span lang="de">Träger von Innenzuständen</span>” zijn—en aangezien <span class="pageNum" id="pb359">[<a href="#pb359">359</a>]</span>nu die <span lang="de">Kraftcentren</span> ruimtelik zijn gedacht, krijgen we hier ook plaatselike (?) <span lang="de">Innenzustände</span>! Wat al onklaarheid, culminerend op bl. 67 in „<span lang="de">eine doppelte Reihe von Vorgängen</span>” (het realisme t.a.v. <span class="ex">ruimtedingen</span> blijft <span class="ex">altijd</span> min of meer <span class="ex">dualisties</span>: dat de <span lang="de">Innenseite „das eigentlich Bedeutungsvolle</span>”, „<span lang="de">das tiefste Wesen der Welt</span>” is, berust op subjectieve waardering, niet op het kennistheoreties bewijs, dat alleen -het geestelike konkreet bestaat), waarbij in de physiese reeks telkens de <span class="ex">hersenen</span>, en alleen deze (niet der <span lang="de">Hörapparat, die motorischen Nerven, Muskelgruppen, Bewegungsvorgänge</span>, etc. etc), vervangen worden door.… „<span lang="de">das Ding an sich des Gehirns</span>”! Een waarlik ongehoorde <span class="trans" title="metabasis eis allo genos"><span lang="grc" class="grek">μεταβασις εἰς ἀλλο γενος</span></span>! En hoe denkt <span class="sc">Adickes</span> zich eigenlik die verhouding van het psychiese tot die transcendente ruimte, in verband -met de bij ervaring gegeven, door <span class="sc">Adickes</span> zelf op bl. 44 uitgesproken („<span lang="de">Denn wie könnte etwas Psychisches ausgedehnt, im Raum neben einander sein!</span>”) <span class="ex">onruimtelikheid</span> van het geestelike? Want zijn half materialisties, half Spinozisties „monisme” heeft -alvast drieërlei: „Krachtcentra” in een transcendente ruimte met een <span lang="de">Aussenseite</span> in de empiriese ruimte (<span lang="de">Körper</span>) en een <span lang="de">Innenseite</span> van deze transcendent-ruimtelike dingen, die niettemin.… geheel onruimtelik blijkt! -Verbijsterend wordt die onklaarheid, als op bl. 94 zulk een Kraftcentrum „<span lang="de">sich an irgend einer Stelle des Gehirns befindet, einen Teil der materiellen Erscheinungswelt -bildet</span>”!—Voorwaar, zolang <span class="sc">Kant</span>’s kenniskritiek blijft leven zullen ook die vermetele mannen van bl. 88 niet uitsterven, -die niet alleen „<span lang="de">meinen</span>”, maar zelfs tonen, „<span lang="de">allen Schwierigkeiten <span class="pageNum" id="pb360">[<a href="#pb360">360</a>]</span>am besten zu entgehn [<span lang="nl">ik zou zeggen</span> zu entkommen], indem sie der nicht-geistigen Welt einfach [?] das selbständige Dasein -absprechen</span>”, d.w.z. <span lang="de">abdemonstrieren</span>. Maar tot dit zuiver immaterialisties monisme dringt <span class="sc">Adickes</span> niet door en tegenover <span class="sc">Haeckel</span> wordt hij op bl. 95 zelfs de mindere, waar hij schrijft: „<span lang="de">Haeckel bedarf des Glaubens an Unsterblichkeit nicht, sein Gemüt stellt Forderungen -anderer Art. Gut! mag er <span class="ex">seine</span> Wege gehn; aber warum will er andere abhalten, die <span class="ex">ihren</span> zu wandeln? Was hat ihn zum Glaubensrichter und Seelsorger gesetzt?</span>” etc. Want voor <span class="sc">Haeckel</span> is zijn <span class="ex">waarheidsdrang</span> afdoende verklaring en rechtvaardiging: immers voor hem is de onsterfelikheid nu -eenmaal niet, of eerst indirekt, een kwestie van <span lang="de">Herz</span> en <span lang="de">Gemüt</span>, een (al of niet!) „<span lang="de">schöner Traum</span>”, gelijk voor <span class="sc">Adickes</span>, maar allereerst zaak van verstandelike mogelikheids- en werkelikheidsoverweging; -hij bestrijdt ze dus, om met <span class="sc">Adickes</span> te spreken (p. 97), „<span lang="de">in der besten Absicht und in der festen Überzeugung, dass die <span class="ex">ganze</span> Wahrheit auf <span class="ex">seiner</span> Seite ist.</span>” -</p> -<p>In deze geest ongeveer zou „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Adickes</span>” zich moeten keren tegen <span class="sc">Adickes’</span> „<span class="sc">Kant</span> <span class="ex">contra</span> <span class="sc">Haeckel</span>”. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>40</b>: p. 99. Het gaat trouwens precies zo met de empiristiese (iets anders dan empiriese) -„verklaring” van het zedelike, van het plichts-besef. Voor alle specifiek-zedelik-bedoelde -qualificatie: edel—gemeen (en alle varianten en graden) is weer het zedelik bewustzijn -het logiese <span class="ex">prius</span>, dat noch uit z’n toepassing, noch uit niet-zedelike „ervaring” kan worden „afgeleid”. -Al heeft zich dus het autonome zedelik oordeel nòg zo heteronoom „ontwikkeld” uit -maatschappelik-nuttige dwang en drang en goden-geboden en „associaties”, verworven, -geërfd en instinctief-kategories geworden in de gemeenschaps-struggle for life (zie -<span class="sc">Rée</span>’s <span class="ex" lang="de">Entstehung des Gewissens</span>) en al zijn de woorden van het „zedelike” ook oorspronkelik alle niet-zedelik geweest, -klassewoorden als <span class="pageNum" id="pb361">[<a href="#pb361">361</a>]</span>bovengenoemde, of aesthetiese, zinnelike of utilitaire termen (een heerlike bron van -diepe volkskarakterkunde wordt hier de Taal!)—zonder specifieke zedelikheid als prius -kan daaruit geen greintje „zedelik” gevoel, tegenover zichzelf en anderen, met z’n -eigen reacties: „slecht” en „goed”, („schunnig”, „ordinair”, „vies”, „karakterloos” -en „waardig”, „heldhaftig”, „grootmoedig” enz.) noch ontstaan noch zich handhaven -tegen wil en dank, tegen de theoretiese bewering in, dat dit alles zou moeten verdwijnen, -wanneer het klare weten van utilitaire „oorsprong” en „strekking” en van „natuurnoodwendigheid” -de „illusie” van plicht en verantwoordelikheid maar eenmaal hebben gebroken,… zich -handhaven ook bij een <span class="sc">Rée</span> en een <span class="sc">Nietzsche</span> zelf,—die zich wel terdege „<span class="ex">autonoom</span>”, en <span class="ex">niet anoom</span>, <span class="ex">gebonden</span>, bleven voelen,—dat spreekt op elk van hun eerlike, fiere, karaktervaste bladzijden—, -aan hun eigen zedelik oordeel en plichtsbesef, dat hen veile zelfverzaking doet verafschuwen -en ver „beneden” zich weten trots al haar mogelike „nuttigheid”, ’t zij bij eigen -gevaarlike waarheden (gesteld eens dat deze buiten kijf waren), ’t zij bij anderer -verderfelike dogma’s—en ook voor hen overtuigingstrouw intra en extra muros maakt -tot <span class="corr" id="xd31e25037" title="Bron: onontkombare">onontkoombare</span>, zelfopgelegde, als vanzelfsprekend aanvaarde, plicht, waarvan wij niet <span class="ex">willen</span> afwijken, neen, maar ook niet <span class="ex">mogen</span> afwijken <span class="ex">per</span> <span lang="la">nos ipsos</span>, „van” eigen zedelik oordeel, tegenover de vele morele adiaphora, waarvan wij eveneens -niet <span class="ex">willen</span> afwijken, al voelen wij terdege, dit wel van ons zelf te <span class="ex">mogen</span>, d.w.z. dit te kunnen doen zonder afkeuring, verachting of verontwaardiging van ons -zelf jegens ons zelf te duchten te hebben. -</p> -<p>Is het niet aldus, bij u allen, gij relativisten, utilisten, marxisten, amoralisten, -evolutionisten en ook gij, principiële dogmatici en heteronome theologen (maar <span class="ex">alle heteronomie is verkapte, getrapte autonomie</span>) en hoe gij u verder moogt <span class="ex">noemen</span>, zonder nochtans op te houden, eenvoudig zedelike wezens te <span class="ex">zijn</span>: onderworpen <span class="pageNum" id="pb362">[<a href="#pb362">362</a>]</span>aan de ene eeuwige algemene <span class="ex">geesteswettelikheid</span> van het <span class="ex">zedelik</span> reageervermogen, zo goed als van het <span class="ex">logies</span> denken en het <span class="ex">ruimtelik</span> waarnemen, het muzikaal of, algemeen, <span class="ex">kunstzinnig</span> gevoel, en het <span class="ex">tijdelik</span> bewustzijn. -</p> -<p>Ginds en dan wordt als doodzonde beschouwd, of doemwaardige leugen, of verfoeilike -gruwel, wat hier en tans als heilige plicht, of hoogste waarheid, of opperste schoonheid -geldt. -</p> -<p>In concretis oneindige verscheidenheid van tegenstelling en ontwikkeling alom, alles -nochtans beheerst door één en hetzelfde nooit geworden, nooit zich wijzigend Stelsel -van Wetten. <span class="trans" title="Panta rhei, pan menei"><span lang="grc" class="grek">Παντα ῥει, παν μενει</span></span>. -</p> -<p>(Mooi en juist <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex" lang="de">D. ph. Krit.</span> II p. 13 en III p. 75). -</p> -<p>De sociologie moge dan ook de belangrijkste hulpwetenschap der ethica zijn, de ethica -zelf is evenmin sociologie als de logica; zij is evenmin „<span lang="fr">science des moeurs</span>” (<span class="sc">Lévy-Bruhl</span> c.s.) als de logica kennis der wetenschappen is, en heeft evenveel met klassemoraal -te maken als de logica met klassewetenschap. Anderzijds wil zij evenmin „<span lang="de">eine Richtschnur für das Handeln liefern</span>” (<span class="sc">Bruno Bauch</span>, <span class="ex">Ethik</span>, p. 215, 241) als de logica een richtsnoer voor het denken; zij zou tevreden zijn -als zij de wetten van het zedelik bewustzijn had gevonden, gelijk de logica de wetten -van het denken.—De zuivere ethica is even vrij van naturalismen en supra-naturalismen, -even exakt, empiries, algemeen geldig en autonoom als de zuivere logica. Haar enig -gebrek is, dat zij nog niet bestaat. „<span lang="de">Die Gesetze und Elemente des sittlichen Bewusstseins</span>” wachten nog op hun schrijver. -</p> -<p>(Grondvestend <span class="sc">Heymans</span>, <span class="ex" lang="de">Die Methode der Ethik, in <abbr title="Vierteljahrsschrift">Vjschr.</abbr> f. wissensch. Philosophie</span> IV). -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>41</b>: p. 100. Daar juist (inmiddels ruim een jaar geleden) is verschenen: „<span class="ex" lang="de">Erkenntnistheorie und Naturwissenschaft</span>”, de lezing, door <span class="sc">Osw. Külpe</span> gehouden <span class="pageNum" id="pb363">[<a href="#pb363">363</a>]</span>op 19 Sept. 1910 ter 82<sup>e</sup> <span lang="de">Versammlung Deutscher Naturforscher und Aerzte in <span class="ex">Königsberg</span></span>, een zeer „<span lang="de">zeitgemässe</span>” principiële verklaring, die ongetwijfeld de belangstelling zal vinden, die ze als -zodanig verdient, al interesseert ons heel die „<span lang="de">Kontroverse</span>” tussen <span class="sc">Külpe</span>’s realisme en het in de grond niet minder realistiese „idealisme” waartegen het niet -zonder recht zich keert, slechts voor zoverre de leer van een <span class="sc">Kant</span> of een <span class="sc">Berkeley</span> (van weerszijden) daarin betrokken wordt. -</p> -<p>Uitstekend is, wat hij schrijft over „<span lang="de">die transzendentale Methode der Erkenntnistheorie</span>”; zo op p. 40, dat voor haar <span lang="de">Voraussetzung</span> is, „<span lang="de">was sich in der Wissenschaft selbst als grundlegend erweist</span>” en op p. 7, hoe haar taak bestaat „<span lang="de">in der systematischen Herauslösung der unentbehrlichen Voraussetzungen aus der Wissenschaft, -in der sie wirksam sind.</span>” Dus: „<span lang="de">eine unmittelbare Analyse des wissenschaftlichen Tatbestandes</span>” is nodig „<span lang="de">um die in der Wissenschaft geltenden Prinzipien zu entdecken.</span>” Dat hij echter op diezelfde bladzij zegt: „<span lang="de">Aber ein solches <span class="ex">aufsteigendes</span> Verfahren der transzendentalen Methode entbehrt noch immer der umfassenderen Begründung -und spezielleren Durchbildung.</span>” is slechts een bewijs te meer, dat <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Gesetze und Elemente</span>”, diens („analytische”) methode en diens resultaten, hem onbekend zijn gebleven. -</p> -<p>Ten aanzien van <span class="sc">Kant</span>’s „<span class="ex" lang="de">Phaenomenalismus</span>” is hij ook hier nog bevangen in een algehele misvatting, die georiënteerd is aan, -en zich terecht richt tegen, het gewaarwordings „idealisme” der bewustzijnsmaterialisten: -</p> -<p>Zijn „<span class="ex" lang="de">Setzung von Realem</span>” is op de keper beschouwd niets anders dan <span class="ex">Objectivering</span> en zijn „<span lang="de">naturwissenschaftlicher Realismus</span>” niets dan <span class="sc">Kant</span>’s … „<span lang="de">empirischer Realismus</span>”, waarbij <span class="sc">Külpe</span> echter het subjekt der natuur, en dus de <span class="ex">immanentie</span> juist der <span class="ex">objekten</span>, miskent: -</p> -<p>„<span lang="de">Der <span class="ex">Phänomenalismus</span>, in klassischer Form durch <span class="pageNum" id="pb364">[<a href="#pb364">364</a>]</span><span class="sc">Kant</span> vertreten, lehnt eine positive Beantwortung der beiden letzten Fragen ab</span>” te weten: „<span class="ex" lang="de">Wie ist die Setzung von Realem möglich?</span>” en „<span class="ex" lang="de">Ist eine Bestimmung von Realem zulässig?</span>” (pp. 10–11). Hier zijn we reeds midden in <span class="sc">Külpe</span>’s verwarring. Want <span class="sc">Kant</span> fundeert en bepaalt juist de objectieve realiteit, in plaats van die te loochenen -of te betwijfelen! En zelfs de „<span lang="de">Darlegung der <span class="ex">Kriterien</span>, welche die realen Objekte auszeichnen</span>”, door <span class="sc">Külpe</span> van de toekomst gevraagd, is <span class="ex">reeds geleverd</span> door <span class="sc">Kant</span> in zijn „<span class="ex" lang="de">Bedingungen möglicher Erfahrung</span>”! -</p> -<p><span class="sc">Külpe</span>’s objektivering zoekt, wat onafhankelik is „<span lang="de">von uns</span>”, „<span class="ex" lang="de">von dem ganzen erfahrenden Subjekt</span>” (p. 13), een vage, van ’t spoor brengende term, die tot de subjectiviteit a.z., -het <span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>, niet blijkt te reiken. Dat verwarrende woordgebruik! „<span lang="de">Erfahrung ist in keinem ihrer für sich gegebenen Bestandteile etwas schlechthin Reales</span>” zegt p. 20, en bedoelt de onloochenbare (Kantiaanse) waarheid: individueel beleven -is niet (Kantiaanse) „<span lang="de">Erfahrung</span>”, is niet … iets objectiefs.—Het éne grote Kantiaanse begrip, dat <span class="sc">Külpe</span> ontbreekt (en dat wel blijkens de negéring of zelfs bespotting, die het gewoonlik -ondervindt, héél moeilik schijnt te zijn), is dat van de kennistheoretiese „<span class="ex">mogelikheid</span>”: („<span lang="de"><span class="ex">mögliche</span> Erfahrung</span>”)—en haar subjekt!<a class="noteRef" id="xd31e25323src" href="#xd31e25323">32</a> -<span class="pageNum" id="pb365">[<a href="#pb365">365</a>]</span></p> -<p><span class="sc">Külpe</span> heeft groot gelijk (pp. 20/21) „<span lang="de">die empirischen Gesetzmässigkeiten der Naturwissenschaft”… „sind keine Beziehungen -zwischen Sinnesinhalten</span>”, „<span lang="de">Sinnesinhalte haben keine meilenweiten Abstände und keine Lichtgeschwindigkeit, sie -atmen und wachsen nicht</span>” enz. enz. Of op p. 9: „<span lang="de">Die Planeten sind keine Empfindungen oder Komplexe von solchen und die chemischen -Elemente lassen sich ebensowenig mit den Inhalten unserer Sinneswahrnehmung zur Deckung -bringen.</span>”—Het is zelfs jammer, dat er nog „idealisten” zijn, tot wie de <span class="sc">Külpe</span>’s zulke dingen kunnen en moeten zeggen en die zich niet ontzien, „<span lang="de">das grosse Wort von der Welt <span class="pageNum" id="pb366">[<a href="#pb366">366</a>]</span>als unserer Vorstellung gelassen auszusprechen</span>” (p. 37).—Met <span class="sc">Külpe</span>, zij het op andere (immers niet alleen empiries-<span class="ex">realistiese</span>, maar ook transcendentaal-<span class="ex">idealistiese</span>) gronden, kom ik op tegen het ijdel schermen met dit grote woord. Als het schijn-idealisties -imitatorum pecus (ook ten onzent) <span class="sc">Schopenhauer</span> napapegaait: „<span class="ex" lang="de">Die Welt ist meine Vorstellung</span>”, zondigt het 3 maal in énen tegen de kenniskritiek en tegen <span class="sc">Schopenhauer</span>’s wijsgerige bedoeling: -</p> -<p>1. Die „<span class="ex" lang="de">Welt</span>” is niet de wereld (niet de werkelikheid, maar haar phaenomeen, de <span class="ex">natuur</span>); -</p> -<p>2. die „<span class="ex" lang="de">Vorstellung</span>” is geen voorstelling (heeft met wiens voorstelling ook omtrent de wereld niets te -maken, maar is <span class="ex">mogelike</span> waarnemings- of kennis-<span class="ex">inhoud</span>); -</p> -<p>3. dat „<span class="ex" lang="de">meine</span>” is niet van mij (of u; noch ik noch énig individu is subjekt der natuur). -</p> -<p>Ik heb in de tekst uitvoerig—en zo duidelik mogelik—uitééngezet, dat de objekten geenszins -individuele bewustzijnstoestanden zijn, maar <span class="ex">mogelijke</span> waarnemingsinhouden („<span lang="de">Sinnesinhalte</span>”); dat de objectieve, ruimtelike wereld „<span lang="de">eine von Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit unabhängig bestehende Welt</span>” (p. 39) is, als men bedoelt, de <span lang="de">Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit</span> van welk individu ook, maar dat deze wereld (dus ook die der „<span lang="de">Energie</span>”, der „<span lang="de">Elektronen und Moleküle</span>”, het heelal der astronomie zowel als het rijk der chemie) <span class="ex">geheel en al</span> afhankelik is van <span class="ex">möglicher</span> „<span lang="de">Sinneswahrnehmung und Verstandestätigkeit</span>”, louter een systeem van betrokkenheden op het subjekt der natuur.—Besluit dus p. -34: „<span lang="de">dass hier [in den Realwissenschaften] eine grosse Mannigfaltigkeit von Realisierungen -ausgeübt wird, die die phänomenalistischen Schranken rücksichtslos durchbrechen</span>”, dan begrijpen wij tans, dat hier <span class="ex">nergens</span> de <span class="ex">echte</span> <span lang="de">phänomenalistischen Schranken</span> doorbroken worden. Uw „realiseren” en dat der ervaringswetenschappen, is <span class="ex">slechts objectiveren, nooit en nergens transcenderen</span>.—En objectiveren doet <span class="pageNum" id="pb367">[<a href="#pb367">367</a>]</span>elk verstandig, altans elk Kantiaans, phaenomenalist.—„<span lang="de">Nur wer an die Bestimmbarkeit einer realen Natur glaubt</span>” (p. 38)… maar bij u wil „<span class="ex">real</span>” zeggen „<span class="ex" lang="de">objectiv</span>”… en wie gelooft daaraan dan niet? -</p> -<p>„<span lang="de">Der Konszientialismus und Phänomenalismus haben ihre Mission mehr als erfüllt</span>”, zegt p. 39. <span class="sc">Külpe</span> zelf is een sprekend bewijs van het tegendeel.—Want ook zijn natuur-realisme blijft -een dogmaties-metaphysies objectivisme, reeds wijl het objectieve voor hem de werkelikheid -betekent—en <span class="ex">dus</span>… dit objectieve weer als de (transcendente) <span class="ex">oorzaak</span> der gewaarwordingen moet worden gedacht—al mijdt <span class="sc">Külpe</span>, <span lang="fr">nourri dans le sérail</span>, behoedzaam deze term, en naar hij wil doen voorkomen zelfs deze opvatting, die de -schijn zou wekken „<span lang="de">als wenn sich aus den subjectiven Wirkungen auf die Beschaffenheit der objektiven -Ursachen schliessen liesse</span>” (p. 24). Dies spreekt hij zelf van „<span lang="de">die erzwingenden Faktoren</span>” (der „<span lang="de">erzwungenen Relationen der Sinnesinhalte</span>”) en van (de „<span lang="de">Naturobjekte</span>” als) „<span lang="de">die Existenzbedingungen für die realisierten Beziehungen, die aufgenötigten Veränderungen -in der Bewusstseinswirklichkeit.</span>” „<span lang="de">Das ist es, was wir meinen, wenn wir sie als deren Träger bezeichnen.</span>”! (pp. 27–28). Voortaan gewaagt hij dus van „<span lang="de">adäquaten Trägern</span>” … als hij die bovengenoemde „<span lang="de">objektiven Ursachen</span>” der individuele ervaringen bedoelt!—Deze nu hebben als zodanig voor hem de <span class="ex">physiese</span> (objectieve) eigenschappen.—Maar er „<span lang="de">bleibt freilich ein Spielraum für die Bestimmung dieser Träger</span>”, we hebben geen volledige objektenkennis, zodat „<span lang="de">das Ziel der Realisierung in der Unendlichkeit liegt</span>” (p. 28) en dus … mag de metaphysica op die Spielraum zich vermaken! Dat de <span class="ex">echte metap</span>hysica juist van de objektseigenschappen en van heel het terrein der natuurobjekten -heeft <span class="ex">af te blijven</span>, uitsluitend geldt voor en zich bezig houdt met, het transobjektieve, met het <span class="ex">Reale</span> of <span class="ex">Substratum der objekten</span>, met de <span class="ex">oorzaken</span> dus en niet met de derivaten onzer <span class="pageNum" id="pb368">[<a href="#pb368">368</a>]</span>gewaarwordingen, en dat dan ook een metaphysiese theorie als b.v. het Psychisme, ’t -zij van <span class="sc">Fechner</span> of <span class="sc">Berkeley</span>, van <span class="sc">Schopenhauer</span> of van <span class="sc">Heymans</span>, heel iets anders is dan uw naturalistiese <span lang="de">Lückenbüsser</span>, dan uw nog-niet-natuurwetenschappelik <span lang="la">asylum ignorantiae</span>,—van dat alles zou uw Naturalisme alleen door kennisleerverdieping begrip en inzicht -kunnen krijgen.—Mocht het <span class="sc">Külpe</span> alsnog gelukken, het terrein der kennisleer zelf even goed te leren kennen, als hij -het mooi heeft afgebakend van dat der natuurwetenschap, zo in zijn slotzin, die ik -met instemming citeer: -</p> -<p>„<span lang="de">Dort ist die Natur der Gegenstand, hier die Wissenschaft von ihr; Erkenntnis wird -dort geschaffen, hier bloss begriffen.</span>” -</p> -<p>Aan <span class="sc">Külpe</span> na verwant is de hem opgedragen „<span class="ex" lang="de">Einführung in die Erkenntnistheorie</span>” van Prof. Dr. <span class="sc">August Messer</span>, wiens zich „<span class="ex" lang="de">Kritischer Realismus</span>” noemend materie-realisme niet inziet, hoe het onverbiddelik, juist ten aanzien van -die „<span lang="de">objectiven Reize</span>” (p. 58), als een „<span lang="de">das Bewusstsein selbst Bedingendes</span>” (<span class="sc">Stumpf</span>), impliceert „<span lang="de">die naive Ansicht, dass die Wahrnehmung ein lediglich passives Aufnehmen und Abspiegeln -der Dinge sei</span>”, trots de „<span lang="de">gewisse Aktivität</span>”, die aan de gewaarwording wordt toegekend, noch inziet hoe de ware tegenstelling—productie -of reproductie—miskend wordt door de bejegening van het „<span lang="de">rein subjectiv</span>” der Idealisten met een „<span lang="de">Es liegt ja doch nicht in unserem Belieben.…</span>” etc. (p. 59).—Zo strijdt hij tegen de windmolens van „<span class="ex" lang="de">Der subjective Idealismus</span>” (Hoofdstuk 5), een leer, die geen objekten, maar slechts voorstellingen van objekten -zou erkennen (staaltje: „<span lang="de">Es existiert nicht Sonne und Mond, nicht Deutschland und Amerika, nicht Kaiser und -Papst, auch nicht das Papier, auf dem ich hier schreibe, und nicht meine Hand, die -da schreibt, sondern nur meine Vorstellung von allem dem ist wirklich.</span>” p. 67. Zulk een rampzalig „idealist”, als <span class="sc">Messer</span> en consorten telkens te <span class="pageNum" id="pb369">[<a href="#pb369">369</a>]</span>pakken hebben, kan ik maar nooit te zien krijgen) en dicht aan de werkelike, echte -bewustzijnsimmanentie van al het gegevene, aan het „<span lang="de"><span class="ex">innerhalb</span> unseres Bewusstseins</span>” (p. 74) de fout toe, „<span lang="de">dass wir uns das Bewusstsein als räumliche Sphäre versinnlichten</span>”, al krabbelt hij weer half terug door later (p. 84) te gewagen van „<span lang="de">jener sozusagen [!] räumlichen Auffassung des Bewusstseins</span>”!—Ook door <span class="sc">Messer</span> wordt het „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” evenmin begrepen, als de daarvan afhankelike kennistheoretiese „mogelikheid”; het -wordt misduid tot subjekt van „<span lang="de">alles, was Gegenstand unseres <i>Denkens</i> und Wissens werden kann</span>” (p. 80), waardoor elk inzicht onmogelik wordt, hoe <span class="ex">wèl</span> de <span class="ex">natuur</span>, maar <span class="ex">geenszins</span> de <span class="ex">geest</span> afhankelik is van het subject van mogelike waarneming, zodat wij t.o.v. „<span lang="de">den Unterschied zwischen Psychischem und Physischem</span>” (ibid.) het dualisties of materialisties realisme van een <span class="sc">Messer</span> of een <span class="sc">Stumpf</span> minder „gelijk geven” dan wel weerleggen en daarmee verstoren <span class="sc">Messer</span>’s vredige waan, dat trots die „subjectiviteit” der objecten, die afhankelikheid van -het „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” .… „<span lang="de">im Grunde alles beim alten bleibt; denn im wirklichen Denken werden wir jenes ‚Vorzeichen’, -da es ja allen Gegenständen zukommen soll und mithin zu ihrer Unterscheidung nichts -beiträgt, einfach weglassen, und wir sind dann wieder beim Realismus.</span>” (p. 80/81). Denk- en voorstellings-„idealisten” moeten zich dat „<span lang="de">wir</span>” laten welgevallen, <span class="sc">Rickert</span> en <span class="sc">Münsterberg</span> en <span class="sc">Natorp</span>, <span class="corr" id="xd31e25769" title="Bron: zogoed">zo goed</span> als heel het idealisties-vertaalde, zich „immanent” of „empiriokrities” (bij <span class="sc">Verworn</span> zelfs „<span class="ex" lang="de">Psychomonismus</span>”!) noemende materialisme,—<span class="ex">wij</span> blijven er buiten! -</p> -<p>Een mislukking, soortgelijk en geestverwant aan die van <span class="sc">Külpe</span>, is ook <span class="sc">Messer</span>’s kritiek op <span class="sc">Kant</span>, zijn „<span class="ex" lang="de">Kritik des Phänomenalismus</span>” (Hoofdstuk 6, § 2) en daarbij zijn aanval op <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Problemstellung selbst</span>”, waaromtrent hier de vermelding volsta, dat de <span class="ex">meetkunde</span> <span class="pageNum" id="pb370">[<a href="#pb370">370</a>]</span>voor <span class="sc">Messer</span> weer eens <span class="ex">analyties</span> is, op vrije definities berust: „<span lang="de">In letzter Linie gründet sie also doch auf dem Satz des Widerspruchs</span>”! -</p> -<p>En wat ten slotte de laatst-behandelde richting betreft, „<span class="ex" lang="de">Der transzendental-logische Idealismus</span>” (Hoofdstuk 7) speciaal van <span class="sc">Cohen</span>, <span class="sc">Messer</span> voelt zelf blijkbaar (p. 112/3 j<sup>o</sup>. 195) wel, dat deze eigenlik buiten zijn denkbereik ligt. Op p. 111 b.v. vergeet -hij al na enkele regels, dat het subjekt der natuur een (inderdaad even „abstrakt” -als „onwerkelik”) „<span lang="de">unpersönliches Bewusstsein</span>” is, in plaats van „<span lang="de">die ionischen Naturphilosophen und Aristoteles, Ptolemäus und Kopernikus, Galilei -und Newton</span>”, het universele subjekt immers van die onhandelbare „waarnemingsmogelikheden”, waartoe -<span class="sc">Röntgen</span>stralen en radium wel ter dege behoorden, ook „<span lang="de">ehe sie entdeckt wurden</span>” (p. 112), dit subjekt, dat het logiese prius is en blijft van de natuurdingen, die -dus evenmin „<span lang="de">Begriffe</span>” zijn (wat we hartgrondig „toegeven”) als „<span lang="de"><i>an sich</i> existierende Realitäten</span>” (p. 112), onverschillig of „<span lang="de">die Denkweise unserer Naturforscher</span>” dat „transcendentale” prius van hun objekten en derzelver immanentie bij uitzondering -eens bereikt en belijdt dan wel naar de trant verwaarloost en verloochent. -</p> -<p><span class="sc">Messer</span> kan dus evenmin zijn lezers als zich zelf het dogmaties realisme te boven brengen. -Ja, het fundamentele kennisleer-probleem, de anti-dogmatiese vraag naar <span class="ex">recht</span> en <span class="ex">oorsprong</span> juist van de synthetiese „<span class="ex" lang="de">Voraussetzungen</span>” aller wetenschap, wordt door <span class="sc">Messer</span>’s vrijwel vóórkantiese onverdrotenheid totaal verdonkeremaand (vgk. nog pp. 36–39, -b.v. dat onvergeeflike „<span lang="de"><i>nur</i> eine Voraussetzung</span>” van p. 38 en „<span lang="de">Wir mussen darum voraussetzen.…</span>” van p. 130!). Zulk een „Inleiding” (in de <span class="ex">Vjschr. f. wissensch. Philosophie u. Soziologie</span> geprezen als „<span lang="de">die beste einführende Schrift in die Erkenntnistheorie, die Ref. kennt</span>”) is dan ook gevaarliker dan geen inleiding, te meer wanneer „<span lang="de">sie noch durch grosse <span class="pageNum" id="pb371">[<a href="#pb371">371</a>]</span>Klarheit und Übersichtlichkeit hervorragt</span>” en door echt-wetenschappelike eenvoud en waarheidsliefde sympathie wekt. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>42</b>: p. 106. „<span class="ex" lang="de">Das Problem des Wirkens und die monistische Weltanschauung.</span>”. -</p> -<p>W. is een type van het dualisties realisme, dat gedoemd is vóór <span class="sc">Kant</span> te blijven staan,—met al de problemen en onoplosbaarheden van een filosoferend niet-filosoof. -Tegen psychisme en monisme (en dus tegen de krities-parallelistiese bestrijding van -de <span lang="de">Wechselwirkung</span>, van „influxus” tussen physis en psyche), vooral tegen de object-immanentie, vinden -we hier het kenmerkend common-sense-misverstand. (Vgk. de noot, p. 63 en 64:… „<span lang="de">dass die Naturwissenschaft sich bloss [!] mit Erscheinungen im <span class="ex">Kanti</span>schen Sinne beschäftige</span>” … „<span lang="de">diese Interpretation ist eine gänzlich irrige; sie ist eine Verdrehung des wahren -Sinnes der naturwissenschaftlichen Forschung</span>” … „<span lang="de">Denn die Atome und ihre Bewegungen, die der Naturforscher den Erscheinungen als ihre -[!] Ursache zu Grunde legt, sind ja keine [!] Erscheinungen, keine Thatsachen der -Erfahrung, sondern gehören zur <span class="corr" id="xd31e25916" title="Bron: transscendenten">transcendenten</span>, in der Erfahrung nicht gegebenen, sondern mit ihr kausal zusammenhängenden Sphäre -des unabhängig vom Bewusstsein Seienden.</span>” enz. enz., met passende verwijzing naar <span class="sc">Hartmann</span>’s <span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>). -</p> -<p>Er zijn 2 soort substanties, atomen en zielen. Verhouding?—„<span lang="de"><span class="corr" id="xd31e25930" title="Bron: Wechselwirking">Wechselwirkung</span></span>” … met ongeldigheid van het <span lang="de">Prinzip der Erhaltung der Energie</span>… en „<span lang="de">intensives</span>” (<span lang="de">statt „extensives”</span>) <span lang="de">Wirken der Atome … („die Intensivität ist jedem Wirken”</span> … ook „als” het extensieve er „bij komt” … „<span lang="de">eigentümlich</span>”) … een soort „<span lang="de">Innerlichkeit</span>”, die toch zuiver ruimtelik, plaatselik in die atoomsystemen gedacht is: (p. 143) -„<span lang="de">Auf Grund dieser Beziehung <span lang="nl">[sc. <span lang="de">rein intensiver Natur</span>, van ziel tot hersenen]</span> wird <i>im</i> betreffenden dynamischen System der Atome … eine bestimmte <i>Veränderung</i> hervorgerufen, <i>welche</i> nunmehr durch die Wechselwirkung der <span class="pageNum" id="pb372">[<a href="#pb372">372</a>]</span>Atome … in der Form einer bestimmt gearteten <i>Bewegung sich weiter fortsetzt</i>.</span>” -</p> -<p>Al uw intensiteit helpt u dus geen zier. En de atomen zijn <span lang="de">„die materielle Grundlage” für das Seelenleben</span>!—En die psychiese Substantie ontstaat en vergaat, en leeft „<span lang="de">in innigem Zusammenhang mit dem organischen Körper</span>” (wiens atomen onvergankelik zijn), welk ontstaan en te niet gaan hem een van zijn -talrijke, dogmatiese, „ignorabimus” ontlokt. -</p> -<p>Dualisties <span class="ex">vitalisme</span> naast en tegenover realisties <span class="ex">mechanisme</span>: p. 168: „<span lang="de">dass das Wesen der Lebensprocesse nicht auf mechanisch wirkenden, sondern auf zweckwirkenden, -planmässig ordnenden und gestaltenden organischen Kräften beruht.</span>” -</p> -<p>Het is een ware verademing over al de zodanige „<span lang="de">Unbegreiflichkeiten</span>” heen te zijn,… uitsluitend door die eenvoudige natuur- en ruimte-kritiek. Zonder -deze gaat het, zoals de onlangs overleden <span class="sc">Möbius</span> ergens terecht opmerkt: „<span lang="de">Zwischen der Absurdität des Materialismus einerseits und der Absurdität des influxus -physicus andererseits schwankt heute die Masse der Gebildeten hin und her.</span>” -</p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p><b>43</b>: p. 106. Van zijn ruimteleer volgen hier nog enkele specimina: p. 146 ss.: „<span lang="de">Es giebt zwar in Wirklichkeit Körper, als räumlich ausgedehnte Massen, aber diese -Körper sind nicht Substanzen, im wahren, ontologischen Sinne des Begriffs, sondern—was -[?!] schon <span class="ex">Leibniz</span> gegen <span class="ex">Descartes</span> vollkommen richtig betont hat—aus Substanzen, d.h. [?!] aus Atomen, bestehende und -zusammengesetzte Composita, und die Ausdehnung, die Räumlichkeit ist <span class="corr" id="xd31e26017" title="Bron: nich">nicht</span> ein Attribut, eine dauernde Bestimmtheit dieser Composita, sondern das Produkt aus -den dynamischen Wechselbeziehungen zwischen den Substanzen, welche die Körper zusammensetzen, -das Ergebnis der Relationen zwischen den bewegenden Kräften der Atome. Den Atomen -selbst, als den elementaren Bestandteilen der Materie, kommt die Extension, die Räumlichkeit, -nicht als Bestimmung zu: die Atome sind unräumliche [!] <span class="pageNum" id="pb373">[<a href="#pb373">373</a>]</span>Zentren bewegender Kräfte und haben als Substanzen, als reale Mittelpunkte ein- und -ausgehender Wirkungen, mit dem Raume nichts zu thun.</span>” -</p> -<p>W. kan zich hier de portée van zijn eigen woorden niet bewust zijn. Immers, òf hij -bedoelt de atomen der natuurwetenschap, die, zelfs al waren zij mathematiese punten, -des neen, nog ruimtelik zouden zijn, hoeveel te meer, nu zij afmetingen hebben, en -die in elk geval <span class="ex">ergens</span>, dus plaatselik, in de ruimte, worden gedacht, ook, zijns ondanks, door W.—òf hij -bedoelt iets als <span class="sc">Leibniz’</span> monaden; die zijn onruimtelik,—maar precies even on-physies, en nimmer elementen -der.… materie. -</p> -<p>W. bedoelt echter de gewone, zich bewegende, ergo ruimtelike atomen: „<span lang="de">Indem die Atome einander gegenseitig anziehen bezw. abstossen, also sich bewegen, -erzeugen sie durch diese gegenseitige Anziehung bezw. Abstossung, also durch ihre -Bewegung, die Extension, die Räumlichkeit, als eine der beiden Formen, in welchen -die Bewegung sich vollzieht. Aus [!] der <span class="ex">Wechsel</span>wirkung zwischen den bewegenden Kräften der Atome, aus der <span class="ex">gegenseitigen</span> Attraktion bezw. Repulsion derselben, resultiert [!] die Ausdehnung, der Raum. Denken -wir uns, dass in Wirklichkeit nur ein einziges Atom existiert, und denken wir uns -dieses Atom als in Bewegung begriffen <span lang="nl">[een kluifje voor een bewegingsrelativist!<a class="noteRef" id="xd31e26043src" href="#xd31e26043">33</a>]</span>,—eine offenbare Fiktion, weil etwas derartiges in Wirklichkeit nicht vorkommt—: so -würde aus der Bewegung dieses Atoms kein wirklicher Raum entstehen.</span>” -</p> -<p>Een beweging dus … zonder ruimte, zonder plaatsverschil … wie dat denken kan, staat -boven mijn bereik. Jammer <span class="pageNum" id="pb374">[<a href="#pb374">374</a>]</span>dat W. ons de definitie van deze „beweging” heeft onthouden. -</p> -<p>Het wordt echter nog fraaier: er moeten, behalve afstotende ook aantrekkende krachten -zijn; immers anders „<span lang="de">würden die Atome absolut <span class="ex">auseinanderfallen</span>, ins Unendliche sich verflüchtigen, woraus kein wirklicher Raum sich ergeben könnte, -weil diese <span class="ex">absolute</span> Zerstreuung seiender Substanzen einen offenbaren Widersinn bedeutet und in Wirklichkeit -gar nicht stattfinden kann.</span>” -</p> -<p><span lang="de">Einen offenbaren Widersinn</span> zie ik alleen in een ruimteloos „<span class="ex" lang="de">auseinanderfallen</span>”. -</p> -<p>… „<span lang="de">Der <span class="ex">wirkliche</span> Raum ist nämlich ein <span class="ex">erfüllter</span> Raum; der leere Raum ist nur eine Abstraktion und bedeutet nichts Wirkliches</span>”. Dat de ledige ruimte „<span lang="de">nichts Wirkliches bedeutet</span>”, voelt dus zelfs een ruimterealist. Maar wie van een „gevulde ruimte” gewaagt, onderscheidt -reeds <span lang="la">eo ipso</span> het vulsel van … <span class="ex">de</span> (ledige) ruimte! Maar van deze laatste wil nu eenmaal dit realisme niet weten—omdat -het er geen weg mee weet. -</p> -<p>„<span lang="de">Wo die Welt aufhört, wo es keine Substanzen giebt, die durch Beziehungen zwischen -ihren bewegenden Kräften die Extension erzeugen, da hört auch der wirkliche Raum auf. -Der leere Raum ist Nichts</span>”… -</p> -<p>Men erkent enkel „<span class="ex">ruimtelikheid</span>” als (reële) eigenschap van (reële) beweging of lichamen, verhaspelt die met <span class="ex">de ruimte</span> zelf, van welke men niet wil weten, vergetend dat deze, naar <span class="sc">Kant</span>’s 1<sup>e</sup> argument, reeds de vooronderstelling, de bestaansvoorwaarde is van gene (zie boven -de tekst hieromtrent). -</p> -<p>Dezelfde fout maakt de infra-Leibniziaanse (p. 79) diepzinnig-materialistiese (pp. -94/5, 122/3, 125/6) quasi-criticus <span class="sc">Lachelier</span> „<span class="ex" lang="fr">Du Fondement de l’Induction</span>” (voor wie, goeddogmaties, <span class="ex">’t licht een duistere waarneming van beweging is</span>! p. 57/8) op pp. 46 en 84, in „<span lang="fr">des termes … empruntés à la langue de <span class="sc">Kant</span></span>”! (p. 82), het enige helaas, wat hij van <span class="sc">Kant</span> geleend en geleerd <span class="pageNum" id="pb375">[<a href="#pb375">375</a>]</span>heeft. De 3<sup>e</sup> afmeting is „<span lang="fr">un produit spontané de notre pensée</span>” … „<span lang="fr">nous ne percevons ni directement, ni indirectement, la profondeur: nous croyons simplement -qu’elle existe!</span>” Grond? „<span lang="fr">parce que nous attribuons aux objets extérieurs une existence absolue et indépendante -de la nôtre.</span>” (p. 152/3). -</p> -<p>Dit geloof is z’n fundering waard. -</p> -<p>Zijn „<span lang="fr">dialectique vivante</span>” komt via <span lang="fr">idée, beauté, volonté, liberté, l’être absolu, force, raison, spontanéité absolue, -forme, finalité, profondément, principes, déduction, définies à <span class="ex">priori</span>, acte absolu, la pensée</span> en <span lang="fr">elle-même, la vérité</span> en <span lang="fr">soi,—le spiritualisme, la métaphysique, la conscience intellectuelle, en soi et aux -yeux de la pure raison, causes finales, harmonie</span> … etc., tot een soort van „<span lang="fr">pure affirmation de soi</span>” … en geeft op de koop toe „<span lang="fr">l’intuition des choses en soi</span>”! Een en ander, wel te verstaan, „<span lang="fr">à proprement parler</span>”, „<span lang="fr">en quelque sorte</span>”, „<span lang="fr">pour ainsi parler</span>”, „<span lang="fr">par manière de dire</span>”! Vroom en diep, om zo te zeggen, dat zoeken en tasten, als het ware! Maar ik haat -zulk zeggend niet-zeggen. <span class="ex">Het ware</span> heeft geen gevaarliker vijand dan <span class="ex">als het ware</span>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>44</b>: p. 111. Deze mijn uiteenzetting der laatste en volgende bladzijden richt zich dus -tevens, zover nodig, tegen Dr. <span class="sc">Felix Gross</span>, „<span class="ex" lang="de">‚Form’ und ‚Materie’ der transcendentalen Aesthetik</span>” 1910, die, m.i. ten onrechte, <span class="sc">Kant</span> denkt te verbeteren door specifieke ruimte- en tijdgewaarwordingen aan te nemen, -die tot de <span lang="de">„Materie” des Erkennens</span> zouden behoren, terwijl de „<span lang="de">Form</span>” uitsluitend verstandswerk zou zijn (vgk. de volgende noot aang. <span class="sc">Hegel</span> over <span class="sc">Kant</span>) en die, zeer zeker zonder recht, zijn opvatting van de ruimte als zelve <span class="ex">gewaarwording</span>, ja zelfs gewaarwording van … beweging of van met beweging verbonden apperceptie,… -vereenzelvigt met <span class="sc">Heymans’</span> leer van de ruimte als „vorm” van de bewegingszin: p. 64/65: -</p> -<p>… „<span lang="de">die Raum- und Zeitempfindungen. Wir definierten sie oben als unmittelbare Empfindungen -einer physischen <span class="pageNum" id="pb376">[<a href="#pb376">376</a>]</span>und psychischen Tätigkeit des Verstandes. Alle Empfindungen und Gefühle werden vom -Verstande durch seine Apperzeption zu einer Anschauung verbunden; das Empfinden dieser -Apperzeptionstätigkeit ist die Zeit. Alle äusseren Sinnesempfindungen werden vom Verstande -durch eine Apperzeption zur Anschauung verbunden, welche mit gewissen Muskelbewegungen -verbunden ist, die notwendig sind, diese Empfindungen zu ‚durchlaufen’ (man denke -nur an die Blickbewegungen!); die Empfindung dieser mit Muskelbewegungen verbundenen -Apperzeptionstätigkeit ist der Raum.</span>” Op p. 48/49 zelfs: „<span lang="de">Wie die Raumempfindungen ein unmittelbares (wir wissen noch nicht wie physiologisch -vermitteltes) Gewahrwerden der <span class="ex">körperlichen</span> (Bewegungs) Tätigkeit, so ist die Zeitempfindung ein unmittelbares Gewahrwerden der -<span class="ex">geistigen</span> Tätigkeit.</span>” -</p> -<p>Wanneer deze Dr. <span class="sc">Gross</span> nu op p. 50 verklaart: „<span lang="de"><span class="sc">Heymans</span> steht in der Frage des Raumes ganz dort wo ich stehe, in der Frage der Zeit scheint -er meine Theorie zu verlangen, ohne sie noch geben zu können</span>”, dan lijkt mij ook de eerste helft van deze zin ijdel … <span lang="de">Gross-sprecherei</span>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>45</b>: p. 111. Reeds uit één zinnetje van de §§, die <span class="sc">Hegel</span> aan de „<span lang="de">Kritische Philosophie</span>” wijdt, valt op te maken, hoeveel <span class="sc">Hegel</span> van deze, dus van <span class="sc">Kant</span>, begrepen heeft: § 42 <span class="ex">Zus.</span> 3: „<span lang="de">Seine [<span class="sc">Kant</span>’s] Philosophie ist subjectiver Idealismus, insofern <i>Ich</i> (das erkennende Subjekt) <i>sowohl die Form als auch den Stoff des Erkennens liefere—jene als denkend und diesen -als empfindend!</i></span>” -</p> -<p>De volgende zin oordeelt nu: „<span lang="de">Nach dem Inhalt dieses subjektiven Idealismus ist in der That nicht die Hand umzukehren.</span>” Blijkbaar kende <span class="sc">Hegel</span> die „inhoud” slechts in even triviale misvatting als hij had van <span class="sc">Kant</span>’s „subjectief idealisme”. -</p> -<p>In § 48 wordt zelfs <span class="sc">Kant</span>’s even geniale als kritiese antinomie-oplossing <span class="ex">tot een trivialiteit verhegeld</span>: <span class="pageNum" id="pb377">[<a href="#pb377">377</a>]</span>„<span lang="de">So tief dieser Gesichtspunkt ist <span lang="nl">[sc. naar <span class="sc">Hegel Kant</span> „vertaalt” „<span lang="de">dass der Widerspruch, der am Vernünftigen durch die Verstandesbestimmungen gesetzt -wird, wesentlich und notwendig ist</span>”]</span>, so trivial ist die Auflösung; sie besteht nur in einer Zärtlichkeit für die weltlichen -Dinge. Das weltliche Wesen soll es nicht sein, welches den Makel des Widerspruchs -an ihm habe, sondern derselbe nur der denkenden Vernunft, dem Wesen des Geistes zukommen.</span>” -</p> -<p>In welke verhouding <span class="sc">Hegel</span> tot <span class="sc">Kant</span> staat en Hegelarij tot Kriticisme, speciaal ten aanzien der „antinomie”, het punctum -saliens der „dialektiek”, daarover te gelegener tijd zo nodig nader. -</p> -<p>Hier volsta het volgende: Wanneer men weet, dat voor <span class="sc">Kant</span> alle antinomie a.z. berust op de geldigheid van het principium contradictionis et -exclusi tertii, dat het bewijs, zowel van thesis als van anti-thesis op dat beginsel -gegrond is, dat de „<span lang="de">Dialektik</span>” voor <span class="sc">Kant</span> dan ook, terecht, niets anders is dan een <span class="ex">onvermijdelike</span> maar <span class="ex">bedrieglike schijn</span>, die hij als zodanig kenniskrities ontmaskert, om „<span lang="de">zu verhüten, dass er nicht betrüge</span>” (een schijn dus, in z’n onophefbaarheid en bedrieglikheid, maar theoretiese verklaarbaarheid -volkomen analoog aan de ruimte-<span class="ex">illusie</span> van een spiegelbeeld), een schijn immers, „<span lang="de">der selbst, wenn man nicht mehr durch ihn hintergangen wird, noch immer täuscht, obschon -nicht betrügt, und also zwar unschädlich gemacht, aber niemals vertilgt werden kann.</span>” (K. d. r. V. p. 350);—wanneer men nagaat hoe voor <span class="sc">Kant</span> de „<span lang="de">Ideen der reinen Vernunft</span>” „<span class="ex" lang="de">nur durch Missverstand und Unbehutsamkeit dialektisch werden</span>” (K. d. r. V. p. 527) en leest: „<span lang="de">Denn darin besteht eben das logische Merkmal der Unmöglichkeit eines Begriffs, dass -unter desselben Voraussetzung zwei widersprechende Sätze zugleich falsch <span lang="nl">[of waar]</span> sein würden, mithin, weil kein drittes zwischen ihnen gedacht werden kann, durch -jenen Begriff <span class="ex">gar nichts</span> gedacht wird.</span>” (<span class="ex">Proleg</span>. § 52b) en vervolgens <span class="pageNum" id="pb378">[<a href="#pb378">378</a>]</span>(K. d. r. V. p. 412): „<span lang="de">dass die obigen Beweise der vierfachen Antinomie nicht Blendwerke, sondern gründlich -waren, <i>unter der Voraussetzung nämlich: dass Erscheinungen</i> oder eine Sinnenwelt die sie insgesammt in sich begreift, <i>Dinge an sich selbst wären. Der Widerstreit</i> der daraus gezogenen Sätze <i>entdeckt aber, dass in der Voraussetzung eine Falschheit liege</i></span>”, zodat de antinomie tot indirect bewijs en bevestiging wordt van de object-immanentie: -„<span lang="de">Man kann … aus dieser Antinomie einen wahren … kritischen und doctrinalen Nutzen ziehen: -nämlich die transcendentale Idealität der Erscheinungen dadurch indirect zu beweisen, -wenn Jemand etwa an dem directen Beweise in der transcendentalen Aesthetik nicht genug -hätte</span>”;—wanneer men dit alles weet en bedenkt, dan begrijpt men, <span class="ex">hoeveel</span> <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex">bovengeciteerde trivialiteit met</span> <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">te maken heeft</span>; hoeveel van <span class="sc">Kant</span> begrepen heeft, wie schrijven durft (in diezelfde § 48, <span class="ex">Zus</span>.) „<span lang="de">Gleichwohl <span lang="nl">[al zijn <span class="sc">Kant</span>’s bewijzen „<span lang="de">blosse Scheinbeweise</span>”!]</span> besitzt die Aufstellung dieser Antinomien in sofern immer ein sehr wichtiges und -anerkennenswertes Resultat der kritischen Philosophie, als dadurch (wenn auch zunächst -nur subjectiv und unmittelbar) die thatsächliche Einheit jener Bestimmungen ausgesprochen -ist, welche vom Verstand in ihrer Trennung festgehalten werden. So ist z.B. in der -ersten der vorher erwähnten kosmologischen Antinomien dies enthalten, dass der Raum -und die Zeit nicht nur als kontinuierlich, sondern auch als diskret zu betrachten -sind …</span>” (natuurlik zijn ruimte en tijd voor <span class="sc">Kant</span>, als voor ieder redelik mens, „<span class="ex" lang="la">quanta continua</span>” en dus <span class="ex">niet diskreet</span>, vgk. K. d. r. V. p. 165); dan vat men hoeveel Unverfrorenheit er nodig is om (in -§ 81 <span class="ex">Zus</span>. 1) leukweg op te merken: „<span lang="de">In der neueren Zeit ist es vornehmlich Kant gewesen, der die Dialektik wieder in Erinnerung -gebracht und dieselbe aufs Neue in ihre Würde eingesetzt hat, und zwar durch die bereits -(§ 48) besprochene Durchführung der sogenannten Antinomien der <span class="pageNum" id="pb379">[<a href="#pb379">379</a>]</span>Vernunft</span>” … en met hoeveel recht ten slotte zich op een <span class="sc">Kant</span> beroept, wie <span class="ex">die „bedrieglike schijn” voor de waarheid uitgeeft</span> en de dialektiek of „<span lang="de">Logik des Scheins</span>” als „methode” „<span lang="de">gleichsam wie ein Organon zur wirklichen Hervorbringung wenigstens des Blendwerks -von objectiven Behauptungen gebraucht</span>”, een onderneming, waarvan ten volle geldt, wat <span class="sc">Kant</span> opmerkt van de door hem gewraakte „dialektiek”, zij moet „<i lang="de">auf nichts als Geschwätzigkeit hinauslaufen, alles, was man will mit einigem Schein -zu behaupten, oder auch nach Belieben anzufechten</i>.” (K. d. r. V. p. 84). -</p> -<p>Hier volge tevens een enkele opmerking over de bladzijden (988–1030), die <span class="sc">Kant</span> zich moet laten welgevallen in <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span> (uitg. <span class="sc">Bolland</span>), bladzijden, die in schaamteloosheid van oordeel zonder begrip zelfs bij <span class="sc">Hegel</span>—en dat wil wat zeggen, om met <span class="sc">Schopenhauer</span> te spreken—hun weerga moeten zoeken, bladzijden waarover zelfs een <span class="sc">Hegel</span>—a. b.—zich diep zou schamen, kon hij ze lezen.… in het licht van Kantse kritiek.—Het -lust mij niet, er meer dan de nodige proefjes van te geven: -</p> -<p>Beginnen we met de synth. oordelen a priori. <span class="sc">Hegel</span> ziet hier het Kantisme als volgt (991): We „verlangen” algemeenheid en noodwendigheid. -Maar ze zijn „<span lang="de">nicht in der ‚Wahrnehmung’ anzutreffen</span>”, niet „<span lang="de">in den äusseren Dingen selbst ‚vorhanden’</span>”. „<span lang="de">Aber wenn nun Allgemeinheit und Notwendigkeit nicht in den äusseren Dingen sind, so -ist die Frage: Wo sind sie zu finden? Hier sagt Kant dann gegen Hume, sie müssen ‚a -priori’ sein, d.h. [sic!] in der Vernunft selbst liegen, in dem Denken [!] als selbstbewusster -Vernunft; ihre Quelle sei das Subject, ‚Ich’ in meinem Selbstbewusstsein</span>”.—Zo is dan het objectieve dogmatisme „<span lang="de">der Verstandesmetaphysik</span>” „<span lang="de">nur in einen <i>subjectiven Dogmatismus</i>, d.h. in ein Bewusstsein, in welchem dieselben endlichen Verstandesbestimmungen bestehen, -übersetzt</span>”. En <span class="pageNum" id="pb380">[<a href="#pb380">380</a>]</span>zo leutert dan p. 993: „<span lang="de">Das Denken nennt [!] Kant.… die synthesierende Tätigkeit, und er stellt die Frage -der Philosophie daher [!] auch so: ‚Wie sind synthetische Urteile a priori möglich?’</span>”… [let nu wel:] „<span lang="de">Synthetische Urteile a priori sind nichts anderes als ein ‚Zusammenhang des Entgegengesetzten -durch sich selbst’ [!], oder der absolute Begriff [!], d.h. nicht durch Erfahrung, -sondern durch das Denken [!] gegebene ‚Beziehungen unterschiedener Bestimmungen’, -wie ‚Ursach und Wirkung’ u. s. f. Ebenso [!] sind Raum und Zeit das Verbindende; sie -sind also [!] ‚a priori’, d.h. [!] im Selbstbewusstsein.</span>” Ge moet <span class="sc">Kant</span> en de betekenis van zijn kritiese vraagstelling en oplossing begrijpen om te beseffen, -wat voor „kaf en draf” <span class="sc">Hegel</span>’s voorstelling maakt van <span class="sc">Kant</span>’s wijsheid. Daar zegt hij dan van op de volgende pagina: „<span lang="de">Die Idee, die darin liegt, ist gross <span lang="nl">[zó groot, dat ze niet alleen <span class="sc">Hegel</span>’s bevatting, maar heel de Hegelarij te boven gaat]</span>, erhält aber andererseits <span lang="nl">[van de kant van <span class="sc">Hegel</span> nl.]</span> wieder einen ganz gemeinen Sinn, denn die Ausführung selbst bleibt innerhalb ganz -roher, empirischer Ansichten und kann auf nichts weniger Anspruch machen als auf Wissenschaftlichkeit -[!] der Form. Es ist ein Mangel an philosophischer [!] Abstraction in der Darstellung -vorhanden und in gemeinster Weise gesprochen <span lang="nl">[volkomen juist]</span>, und von der barbarischen Terminologie nicht weiter zu sprechen, bleibt Kant innerhalb -der [!] ‚psychologischen’ Ansicht und ‚empirischen’ Manier <span lang="nl">[foei]</span> eingeschlossen.</span>” -</p> -<p>Op <span class="sc">Kant</span>’s door mij in de tekst verklaarde fijnkritiese opmerking „<span lang="de">Der Raum ist kein ‚empirischer Begriff’, der von äusseren Erfahrungen abgezogen worden</span>” antwoordt <span class="sc">Hegel</span> (997) plompverloren: „<span lang="de">Ueberhaupt ist aber der [!], ‚Begriff’ nichts ‚Empirisches’; <i>in solchen barbarischen Formen spricht Kant jedoch beständig</i>.</span>”—Wat volgt is van even hoog gehalte, gelijk p. 958 van de meetkunde-axioma’s zowel -als van de rekenkundige stellingen doceert: „<span lang="de">Alle <span class="pageNum" id="pb381">[<a href="#pb381">381</a>]</span>diese Sätze sind jedoch ‚<i>sehr</i> <span lang="nl">[meer of minder!]</span> <i>analytisch</i>’[!]</span>”. Echt-hegeliaans, dus echt-dogmaties, methodies-onwetenschappelik, is dan het bekende -verwijt op bl. 1001: „<span lang="de">Kant nimmt also die Kategorien empirisch auf, ohne daran zu denken, aus der Einheit -diese Unterschiede mit Notwendigkeit zu entwickeln. Ebensowenig deduciert [!] Kant -Raum und Zeit <span lang="nl">[zoals <span class="sc">Hegel</span> b.v. de 3 afmetingen der ruimte „<span lang="de">aus der Natur des Begriffs</span>” „<span lang="de">deduciert</span>” al is de ruimte „<span lang="de">seinem Begriffe nicht angemessen</span>”, zodat „<span lang="de">der Begriff des Raumes selbst</span>”.… „<span lang="de">in der Materie sich Existenz verschafft</span>”, gelijk ook de beweging der planeten aldus „dialektisch” te deduceren is: „<span lang="de">Ein Planet steht jetzt an diesem Ort, ist aber an sich, dies auch an einem anderen -Ort zu sein, und bringt dies sein Anderssein zur Existenz dadurch, dass er sich bewegt.</span>” Dat is eerst het ware, wijze bovenondervindelike „<span lang="de">Verfahren</span>”!]</span>: sie sind gleichfalls aus der Erfahrung ‚aufgenommen’—<i>ein ganz unphilosophisches, unberechtigtes Verfahren</i>.</span>” Onwijsgerige methode? Niet eens wijsbegeerte … die van <span class="sc">Kant</span>, met haar „<i lang="de">philisterhafte Vorstellung</i>” (bl. 1028) die „<span lang="de">von ‚unserem menschlichen’ Erkenntnisvermögen ausgeht</span>”.… en met haar „<span lang="de">Wir erlernen nur Erscheinungen</span>”, waardoor „<span lang="de">unter den Menschen eitel Freude gewesen, weil die Faulheit der Vernunft, gottlob, -von allen Anforderungen des Nachdenkens sich entbunden meinte, und nun, da das Insichgehen, -das in die Tiefe der Natur und des Geistes Steigen erspart war [sic], es sich wohl -sein lassen konnte.</span>” Kortom.… „<span lang="de">Trostlose Zeit für dir Wahrheit, wo vorbei ist alle Metaphysik, und nur <i>eine Philosophie</i> gilt, <i>die keine ist</i>!</span>”—Maar het wordt nòg erger. Immers, naar Prof. <span class="sc">Hegel</span>’s begrip bedeelt <span class="sc">Kant</span>’s filosofie, die geen filosofie is, de geest, het hoogste, met.… „<span lang="de">Zerrüttung, Verrücktheit in sich selbst</span>”! Gelooft gij ’t niet? Lees dan bl. 1011, over <span class="sc">Kant</span>’s antinomie-oplossing (en zo voltooien wij de kringloop van deze Opmerking over <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="sc">Kant</span>-begrip!): „<span lang="de">Kant zeigt hier jedoch zu viel ‚Zärtlichkeit’ für die—<span class="pageNum" id="pb382">[<a href="#pb382">382</a>]</span>Dinge: es wäre ‚Schade’, wenn ‚sie’ sich widersprächen; <i>dass aber der Geist, das Höchste, der Widerspruch ist</i>, das soll ‚kein’ Schade sein. Der Widerspruch ist also von Kant gar nicht aufgelöst, -und da der Geist ihn auf sich nimmt, das Widersprechende aber sich zerstört <span lang="nl">[juist]</span>, <i>so ist der Geist Zerrüttung, Verrücktheit in sich selbst</i>.</span>” -</p> -<p>Na deze taal van <span lang="de">Zerrüttung</span> en <span lang="de">Verrücktheit</span> de „<span lang="de">Widerspruch</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s geest, <span class="sc">Kant</span>’s zuivere rede: „<span lang="de">Die Ideen der reinen Vernunft können nimmermehr an sich selbst dialektisch sein, sondern -ihr blosser Missbrauch muss es allein machen, dass uns von ihnen ein trüglicher Schein -entspringt; denn sie sind uns durch die Natur unserer Vernunft aufgegeben und dieser -oberste Gerichtshof aller Rechte und Ansprüche unserer Speculation kann unmöglich -selbst ursprüngliche Täuschungen und Blendwerke enthalten.</span>” (K. d. r. V. p. 520). -</p> -<p>En hoffelik laat <span class="sc">Kant</span> aan zijn referent en docent <span class="sc">Hegel</span> het laatste woord: „<span lang="de">Die Pflicht, das Geschwätz zurückzuhalten, kann man überhaupt sagen, ist eine wesentliche -Bedingung für jede Bildung und jedes Lernen; man muss damit anfangen, Gedanken Anderer -auffassen zu können und auf eigene Vorstellungen Verzicht zu leisten.</span>” (<span class="ex" lang="de">Gesch. d. Philos.</span>, p. 157). -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>46</b>: p. 114. Zo vindt men tegenwoordig soms in elementaire natuurkundeboekjes ruimte -en tijd eenvoudig even gedefinieerd als <span lang="de">Form des äusseren und des inneren Sinnes</span>! De schrijver moest eens weten, wat hij met deze termen (vooral die „<span lang="de">innere Sinn</span>”!) belijdt! -</p> -<p>Een heerlik voorbeeld is de voorzichtige Prof. <span class="sc">Felix Auerbach</span> in z’n keurig-oriënterend geschrift: „<span class="ex" lang="de">Die Grundbegriffe der modernen Naturlehre</span>” Hij is niet zo „radikal”, de vlinders der „<span lang="de">sogenannten Geisteswissenschaft</span>” onder de hoed der „natuurwetenschap” te willen vangen. Waarom niet?… omdat het „<span lang="de">geradezu schädlich ist, <span class="pageNum" id="pb383">[<a href="#pb383">383</a>]</span>Gebiete zu annektieren, die man nicht mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu -weit abseits liegen oder weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch fühlt … So wollen -wir … uns beschränken auf die eigentliche … auf die exakte Naturwissenschaft, d.h. -auf dasjenige Gebiet resp. diejenigen Erscheinungsformen, die auf einem sicheren Grunde -ruhen [!], deren treibende Prinzipien man exakt d.h. begriffsicher und zahlenmässig -angeben kann.</span>” -</p> -<p>Na deze van <span lang="de">beschränkte</span> exaktheid getuigende exakte <span lang="de">Beschränkung</span> (cf. b.v. logica en wiskunde),—die op pag. 100 nog even dienst doet om met kritiese -(of kritieke?) voorzichtigheid de vóórmiddeleeuwse mogelikheid open te houden van -uit-niets-ontstaan en te-niet-gaan van materie: „<span lang="de">Der Satz von der Erhaltung des Stoffes … besagt: Vorgänge, bei denen etwa Materie -erschaffen oder vernichtet wird, gehören nicht in das Gebiet der Naturwissenschaft …</span>”! „<span lang="de">Für den Naturforscher besteht sonach die Welt [!] von jeher, sie wird stets bestehen -bleiben immer mit derselben Gesamtsumme von Materie; eine etwa früher [!] stattgehabte -Erschaffung der Welt und ebenso ein etwa bevorstehender Weltuntergang liegen ausserhalb -seines Arbeitsgebietes.</span>”—na deze gebiedsafbakening dan zegt Prof. op p. 3 met het onschuldigste gezicht van -de wereld: „<span lang="de">Unter allen im Laufe der Jahrtausende von Philosophen gegebenen Definitionen von Raum -und Zeit sind <i>für den Naturforscher zweifellos am brauchbarsten</i> <span lang="nl">[ik cursiveer voor de grap]</span> diejenigen, welche von dem grossen Königsberger Philosophen Immanuel Kant vor fast -anderthalb Jahrhunderten aufgestellt worden sind und welche lauten: Der Raum ist die -Form unserer äusseren Anschauung, die Zeit die Form unserer inneren Anschauung <span lang="nl">[dus niet <span lang="de">der äusseren</span>?!]</span>. Damit haben wir zwei unserer fundamentalen Begriffe gewonnen: Raum und Zeit</span>”… -</p> -<p>„<span lang="de">Damit</span>” hebt ge alleen getoond, dat zelfs de wijsgerige <span class="ex">termen</span> behoren tot die terreinen, waarvan uw woorden <span class="pageNum" id="pb384">[<a href="#pb384">384</a>]</span>gelden „<span lang="de">dass es nicht nur nutzlos sondern geradezu schädlich ist, Gebiete zu annektieren, -die man nicht mit Erfolg bewirtschaften kann, weil sie zu weit abseits liegen oder -weil man sich auf ihrem Boden nicht heimisch fühlt</span>”! -</p> -<p>Ik ontken niet, en dat klokje zal Prof. hebben horen luiden, dat <span class="sc">Kant</span>’s ruimteleer (de tijdkritiek staat boven deze kwestie) voor de natuurwetenschap de -bruikbaarste is … maar, o ironie, juist <span class="ex">omdat</span> zij elke <span class="ex">dualistiese</span> inbreuk op natuurwetenschappelike beginselen (als de behouds„wetten”) en dus heel -Prof. <span class="sc">Auerbach</span>’s theologiserende „voorzichtigheid” even onnodig als onmogelik maakt. -</p> -<p>Hier verdient ook <span class="sc">Ostwald</span>’s <span class="ex" lang="de">Grundriss der Naturphilosophie</span>, 1908, nog een plaatsje, met zijn <span class="ex">Tijd</span>, „<span lang="de">welche sachgemäss <span lang="nl">[prachtig!]</span> als die <span class="ex">Anschauungsform des inneren Sinnes</span> bezeichnet worden ist</span>” (p. 85). -</p> -<p>Hoe „<span lang="de">sachgemäss</span>” <span class="sc">Ostwald</span>’s begrip hier is, mogen de zinnen bewijzen, die hij laat volgen: „<span lang="de">Dass alle unsere Erlebnisse in der Zeit erfolgen, ist ein Satz, welcher dasselbe besagt, -wie dass unsere Denkvorgänge eine linear geordnete Gruppe darstellen. Wie aus den -oben gemachten Bemerkungen hervorgeht, handelt es sich hier keineswegs um eine Form, -die absolut und für alle Zukunft unveränderlich ist; vielmehr haben sich einige besonders -hochentwickelte Menschen von ihr bereits frei zu machen begonnen.</span>” De tijd als een „vorm”, die verandert (in de tijd!), en waarvan de „ontwikkeling” -(in de tijd!)… bevrijdt,—kon ooit de schrijver van een „<span class="ex" lang="de">Allgemeine Erkenntnistheorie</span>” zich deerliker blameren? -</p> -<p>De auteur van dit in zijn soort—een deplorabel soort—verdienstelike boekje kan uit -zijn <span lang="la">coma dogmaticum</span> ten aanzien van causaliteit en inductie door geen <span class="sc">Hume</span>, geen <span class="sc">Kant</span> worden gewekt, de man, die op p. 36 schrijft: „<span lang="de">Die Hervorrufung und <i>somit Begründung</i> dieser Erwartung [sc: „<span class="ex">wenn A erlebt wird, so wird auch das Erleben von B erwartet</span>”] liegt in der Erinnerung <span class="pageNum" id="pb385">[<a href="#pb385">385</a>]</span>an das Zusammenvorkommen beider Begriffe in früheren Erlebnissen</span>”…, die op p. 53 <span class="sc">Kant</span>’s kritiese vraag aldus interpreteert, na gewaagd te hebben van de „<span lang="de">Eindruck, als könnte man aus einer Prämisse unbegrenzt viele unabhängige Resultate -ableiten</span>”: „<span lang="de"><span class="ex">Kant</span> hat die Sonderbarkeit einer solchen [?] Ansicht, die wesentlich durch <span class="ex">Euklids</span> Darstellung der Geometrie ungemein verbreitet war, lebhaft empfunden, und sie [!] -in der berühmten Frage: <span class="ex">wie sind synthetische Urteile a priori möglich</span>? zum Ausdrucke gebracht. Wir haben gesehen, dass es sich überall nicht um Urteile -a priori, sondern um inductive Schlüsse mit deduktiver Anwendung und Prüfung handelt.</span>” Ten aanzien van logica en wiskunde vinden we dan ook hier slechts een mengsel van -sensualisme en empirisme, en ten aanzien van het geestelike zijn bekend anti-mechanisties -materialisme, dat hem, zich kerend tegen de pogingen om „<span lang="de">die geistige Welt der mechanischen anzuschliessen</span>”, tot deze blunder verleidt: „<span lang="de">Von den verschiedenen Wendungen hat sich in unserer Zeit vorwiegend die von <span class="ex">Leibniz</span> vorgeschlagene der <span class="ex">prästabilierten Harmonie</span> erhalten, die [!] man gegenwärtig die Theorie des psychophysischen Parallelismus -nennt</span>” (waarvoor <span class="sc">Ostwald</span> „<span lang="de">den Geschmack</span>” zegt te missen!) en dat tussen het identiteitsmaterialisme (p. 182: „<span lang="de">Anpassung oder Erinnerung</span>”, p. 188: „<span lang="de">Dies nennen wir bewusstes Denken, Wollen und Handeln</span>”) en het psychophysies materialisme blindelings heen en weer slingert, zelfs in één -en hetzelfde zinnetje, p. 188: „<span lang="de">Denn wenn auch die Unmöglichkeit zugegeben werden muss, das Denken <span class="ex">mechanisch</span> zu fassen, so besteht doch keine Schwierigkeit, <i>es <span class="ex">energetisch</span> zu fassen</i>, zumal Denkarbeit bekanntlich ebenso <i>mit</i> Energieverbrauch und Ermüdung <i>verbunden</i> ist, wie physische Arbeit.</span>”—Voor ons dus <span class="sc">Ostwald</span> <span lang="la">ad acta</span>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>47</b>: 126. Dezelfde <span class="sc">Hartmann</span>, die de meetkunde-oordelen èn analyties èn syntheties a posteriori èn syntheties -a priori <span class="pageNum" id="pb386">[<a href="#pb386">386</a>]</span>noemt.… bereidt ons nog de verrassing, in z’n „<span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>” (pp. 238 ss.) en laatstelik in de „<span class="ex" lang="de">Grundriss der Erkenntnislehre</span>” („<span class="ex" lang="de">System der Philosophie im Grundriss</span>” I) van 1906 te laten drukken, p. 39: „<span lang="de">Es gibt keinerlei Urteile a priori, weder analytische noch synthetische; erstere nicht, -weil es keine Begriffe a priori gibt, aus deren Analyse sie deduziert werden könnten -<span lang="nl">[vgk. mijn bespreking van dit misverstand in opm. <b>6</b> tegenover Prof. <span class="sc">Beysens</span>]</span>, letztere schon darum nicht, weil es überhaupt keine synthetischen Urteile gibt, -weder apriorische noch aposteriorische.</span>”! -</p> -<p>Hoe smaakt u die? zou <span class="sc">Burgerhart</span>je vragen. Nu nog op dit potje z’n dekseltje: „<span lang="de">Ein sogenanntes synthetisches Urteil ist ein solches, das die Unvollständigkeit des -mitgebrachten Subjektbegriffes durch Hinzufügung des Prädikats vervollständigt und -seine Unwahrheit [n.b.] berichtigt; wahr ist ein solches Urteil nur in bezug auf den -vervollständigten Subjektbegriff, also [sic] als analytisches Urteil, während es in -bezug auf den mitgebrachten Subjektbegriff sich selbst widerspricht [!], also als -vermeintlich [!] synthetisches Urteil unwahr [!] ist.</span>” -</p> -<p>De meetkunde-oordelen zijn dus vooreerst èn analyties èn syntheties a posteriori èn -synth. a priori, vervolgens nòch synth. a posteriori nòch synth. of analyties a priori! -Ze zijn mitsdien, o driedubbel overgehaalde eenheid van tegendelen, behalve dit alles, -eindelik, <span lang="la">horribile dictu</span>, analyties a posteriori! <span class="sc">Hartmann</span> overtreft en overtroeft dus nog in „redelikheid” zijn oud-leerling <span class="sc">Bolland</span>, die op pp. 73/74 van „<span class="ex">Het Verstand</span>” (de plaats, waar hij <span class="sc">Kant</span> „<span lang="la">ex professo</span>” behandelt, volgens z’n eigen <span class="ex">Coll. Logic.</span> p. 67) verkondigt, dat <span class="sc">Kant</span> nooit heeft doorgedacht tot de voorgegeven (p. 62 ss.) diepten van Bollandiaans „bedenksel”, -„laat staan, dat hij helder zoude beseft hebben, hoe het wezen van het oordeel zonder -meer het wezen van het synthetische oordeel blijkt, het ware oordeel a priori tevens -<span class="pageNum" id="pb387">[<a href="#pb387">387</a>]</span>het ware oordeel a posteriori moet zijn” enz. Al kent men dat refrein, nochtans verbijstert -bijkans, zelfs van <span class="sc">Bolland</span>, de wijze waarop hij Hegeliaans-blasphemiese wartaal ten beste geeft over <span class="sc">Kant</span>’s tegenstellingen analyties—syntheties en apriori—aposteriori. Hij vertelt dat <span class="sc">Kant</span> „eene ‚synthesis a posteriori’ eene zelfweerspreking in de bewoordingen [had] kunnen -noemen” (p. 64).<a class="noteRef" id="xd31e26987src" href="#xd31e26987">34</a> „En zijne [sc. <span class="sc">Kant</span>’s!] opvatting der ‚synthetische oordeelen a priori’ is even ondoordacht gebleven” -(p. 65). Met even wijs als diep sensualisme wordt tegen <span class="sc">Kant</span> als nieuw logies subject bedacht … de tastzin: „Het (voor den tastzin betrekkelijk -synthetische!) oordeel, dat een lichaam a.z. uitgebreidheid heeft en deelbaar is” -(p. 66–67)… „het (voor den tastzin betrekkelijk analytische!) oordeel, dat een lichaam -zwaarte heeft” (p. 67)… „zelfs” de „Hegelbestrijder Trendelenburg” mag hier meespreken -tegen <span class="sc">Kant</span>: ‚Ieder oordeel is analytisch, doch ieder oordeel is evenzeer synthetisch’ (p. 68)… -„hoewel het Kantische denken nooit heeft uitgesproken, of dan de aprioriteit in hare -waarheid … aposterioriteit moet heeten” (p. 67), enz. tot: „Zoover heeft Kant nooit -doorgedacht” enz. -</p> -<p>Hier als in de eindeloze herhalingen in <span class="ex">Coll. Log.</span> is een waardig leerling aan het woord van de Meester die zelf op de grote kritiese -vraag, <span class="sc">Kant</span>’s formidabele, onsterfelike vraag: hoe zijn synthetiese oordelen a priori mogelik? -het voor een <span class="sc">Hegel</span> vanzelfsprekend antwoord gaf: „Synthetische oordeelen a priori … zijn door vanzelfsprekende -eenheid van ongelijkheden mogelijk”. <span lang="fr">Ça va sans dire. Ça ira, Ça ira!</span> -</p> -<p>Laat ons hier echter eens één dier sluikredenen van Prof. <span class="sc">Bolland</span> ter verduistering van het onderscheid („<span lang="de">den mächtigen Unterschied</span>” zegt <span class="sc">Kant</span> terecht) tussen synthetiese <span class="pageNum" id="pb388">[<a href="#pb388">388</a>]</span>en analytiese oordelen betrappen op heterdaad: Op p. 173 <span class="ex">Coll. Log.</span> lezen we: „wat ik a priori zeg, haal ik uit het subject zelf [de vondst van <span class="sc">Kant</span>’s als „subjectivisme” gesmaad en versmaad vorm-idealisme!]; dat is, het wordt analytisch -gedacht.” Dat is … voorbeeldige verhaspeling van subject (niet eens des oordeels, -maar des oordelens) en subjectbegrip. Immers, geenszins een oordeel, dat ik <span class="ex">uit het subject</span>, uit subjectieve gegevens afleid, maar uitsluitend een zodanig, welks gezegdebegrip -ik <span class="ex">uit het subjectbegrip</span> afleid, is in waarheid—naar kennistheoreties, en Kantiaans, redebeleid—een analyties -oordeel. Toch klonk het zo overtuigend, zo vanzelfsprekend voor argeloos publiek, -dat uit die „zelfontleding van het subject” „het analytische van ons oordeelen” had -te „blijken”! -</p> -<p>Moraal: Keur de Hegelaars aan <span class="sc">Kant</span>. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>48</b>: p. 127. De lezer verbaze zich niet te zeer over deze an-sich-naiveteit, van een -beweging-an-sich, in een ruimte-an-sich naar een bord-an-sich.—We weten nu eenmaal -dat <span class="sc">Hartmann</span> het transindividuele „transcendent” noemt, naar hij uitdrukkelik in z’n „Vorwort” -tot het „<span class="ex" lang="de">Grundproblem</span>” zelf definieert: -</p> -<p>„<span lang="de">In terminologischer Hinsicht bemerke ich, dass ‚immanent’ hier nur bedeutet: innerhalb -der Sphäre <i>meines</i> Bewusstseins belegen, ‚transcendent’: jenseits der Sphäre meines Bewusstseins belegen, -‚transcendental’: auf ein Transcendentes bezogen, also ‚transcendentale Idealität -oder Realität’: Idealität oder Realität des Immanenten in transcendentaler Hinsicht -oder in Bezug auf das Transcendente genommen.</span>” -</p> -<p>„<span class="ex">Transcendental</span>” wordt dus een <span class="ex">vijgeblaadje</span> voor „Transcendent”. Zo in de „<span lang="de">Terminologischen Vorbemerkungen</span>” van de „<span class="ex" lang="de">Kritische Grundlegung</span>” p. 12: -</p> -<p>„<span lang="de">Man kann allenfalls den Ausdruck objective Realität durch <i>transcendentale</i> (<i>oder transcendente</i>) Realität ersetzen</span>” enz.! „<span lang="de"><span class="ex">Transcendenter</span> Realismus</span>” aldus had <span class="sc">Hartmann</span> <span class="pageNum" id="pb389">[<a href="#pb389">389</a>]</span>zijn standpunt moeten <span class="ex">durven</span> noemen—en hij had dan toch maar bedoeld <span class="sc">Kant</span>’s … „<span lang="de">empirischer Realismus</span>”. -</p> -<p>Maar met dit onderscheid, dat ook door <span class="sc">Hartmann</span> weer, als door elk ander kennis-dogmaticus de ruimtedingen, de objecten als Dinge-an-sich -worden beschouwd, te weten: als oorzaak van gewaarwordingen! Zó naief is <span class="sc">Hartmann</span> ten deze, dat hij zijn eigen dogmatisme vereenzelvigt met <span class="ex">de</span> filosofie, niet eens kan denken, dat enig filosoof niet dezelfde fout zou maken en -met hem het objectieve houden voor het An-sich. Zo zegt het „voorbeeldig geschrift”: -„<span class="ex" lang="de">Das Grundproblem der Erkenntnisstheorie</span>” op p. 10/1: -</p> -<p lang="de">„Der Philosoph, dem seine Frau die Suppe aufthut, zweifelt nicht daran, dass es das -Ding an sich seiner Frau sei, welches ihm das Ding an sich der Suppe aufthut, und -dadurch das Ding an sich seines Magens sättigt. Der Philosoph, der einen stechenden -Floh fängt und knickt, zweifelt nicht daran, dass es das Ding an sich des Flohes sei, -welches in das Ding an sich seines Beines gestochen habe, und von dem Ding an sich -seiner Hand gefangen und zerdrückt sei. Beide sind überzeugt, dass es kausale Beziehungen -zwischen Dingen an sich sind, welche von innen wahrgenommen werden; wenigstens handeln -beide so, als ob sie diesen Glauben hätten, auch wenn sie auf dem Katheder, oder in -ihren Schriften diesen Glauben verläugnen.” -</p> -<p>Sinds <span class="sc">Berkeley</span> en <span class="sc">Collier</span>, <span class="sc">Hume</span> en <span class="sc">Kant</span> mogen we zeggen, dat in plaats van elk filosoof <span class="ex">geen</span> filosoof <span class="ex">deze</span> praekritiese overtuiging meer heeft gehad. -</p> -<p>Juist deze overtuiging is een der eerste criteria, die dogmaticus en filosoof scheidt. -Van <span class="sc">Berkeley</span>’s en <span class="sc">Kant</span>’s grote kennistheoretiese ontdekking, dat de <span class="ex">transindividuele</span> (<span class="sc">Hartmann</span> spreekt van „transsubjective”) objecten <span class="ex">niet transcendent</span> (i.e. onafhankelik van „mogelike waarneming”, iets anders dan <span class="sc">Hartmann</span>’s individuele voorstelling!) zijn, <span class="ex">maar immanent</span> (i.e. een functie van en betrekking tot het waarnemingsvermogen, geenszins naar <span class="pageNum" id="pb390">[<a href="#pb390">390</a>]</span>de misvatting van <span class="sc">Hartmann</span> en de Nederlandse Hartmannetjes: iets „individueels”, slechts „voorstelling”!)—hiervan -heeft <span class="sc">Hartmann</span>’s denken hoegenaamd niets begrepen, zomin als ons Hegeliaans „idealisme”. Voor „immanent” -in deze zuiver kritiese zin zetten <span class="sc">Kant</span> c.s. ook „subjectiv” (= van subjectiviteit, het „Subject überhaupt” afhankelik, geenszins -= individueel!) of „empirisch” of „<span lang="de">objectiv</span>” of „phaenomenal”, <span class="sc">Hartmann</span> en dergelijken echter kennen en begrijpen dat „subjectieve”, de „<span lang="de">Erscheinung</span>” slechts als iets <span class="ex">individueels</span>, dat staat <span class="ex">tegenover</span> het objectieve!<a class="noteRef" id="xd31e27204src" href="#xd31e27204">35</a> -</p> -<p>Als <span class="sc">Hartmann</span> dan behandelt „<span lang="de">die subjective Erscheinung</span>” van <span class="sc">Kant</span>, betekent dit voor <span class="sc">Kant</span> „het transindividuele Object”, voor <span class="sc">Hartmann</span>: „de individuele voorstelling”! (Het ongeluk wil, dat <span class="sc">Kant</span> zelf soms van „<span lang="de">Vorstellung</span>” <span class="pageNum" id="pb391">[<a href="#pb391">391</a>]</span>spreekt, in de ruime zin echter van de oude psychologie, waarin het tevens gewaarwording -en waarneming omvat!). -</p> -<p>De „<span lang="de">subjective Realität</span>” van de tijd, de ruimte enz. betekent dus voor <span class="sc">Kant</span> hun transindividuele realiteit! Zo komt <span class="sc">Hartmann</span> in de grappig-droevige waan, dat <span class="sc">Kant</span> zou staan (p. 18 <span class="ex">Kr. Grlg.</span>) „<span lang="de">auf dem Boden einer naiv-realistischen Confusion von subjectiver [<span lang="nl">dus</span> = individueller] Vorstellungsrealität und transsubjectiver [<span lang="nl">bedoeld</span>: transindividueller] oder [!] transcendenter Seinsrealität.</span>” -</p> -<p>Al die resten „naief realisme” van … <span class="sc">Kant</span> staan dan weer, natuurlik, „<span lang="de">sämmtlich im eclatanten Widerspruch</span>” tot <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">idealistischen Grundgedanken</span>”. Maar deze „<span lang="de">Widerspruch</span>” komt weer alleen van <span class="sc">Hartmann</span>’s illusionair-individualistiese misvatting van het „Idealisme” (een „Idealisme”, -waarvan <span class="sc">Kant</span> zelf de „<span lang="de">Widerlegung</span>” ondernomen heeft … en dat door <span class="sc">Berkeley</span> bestreden en genoemd wordt … sceptical cant!), waarvan <span class="sc">Hartmann</span> maakt een „<span lang="de">idealistisch umgekrempelten naiven Realismus</span>” wijl het de gewaande consequentie van Solipsisme zou verzaken voor de „<span lang="de">naiven Glauben an eine mehr als subjective Realität der subjectiven [<span lang="nl">lees</span>: individuellen] Erscheinungen [<span lang="nl">lees</span>: Vorstellungen<span class="corr" id="xd31e27394" title="Bron: )">]</span></span>” (p. 20). -</p> -<p>Welneen, doceert <span class="sc">Hartmann</span>,… „<span lang="de">da die anschaulichen wie die begrifflichen Elemente der Erscheinung <span class="ex">ebenso subjectiv</span> sind wie die Gesetze ihrer Verknüpfung, so ist und bleibt <span class="ex">das ganze Gebiet</span> der Erscheinung <span class="ex">subjectiv</span>…, und jede Bemühung, ihm <span class="ex">unmittelbar</span> eine darüber hinausgehende Realität zu sichern, ist ein stehen gebliebener Rest von -jenem Hypostasiren der Erscheinungen, das für den naiven Realismus deshalb verzeihlich -war</span>” … enz.… (p. 26). -</p> -<p lang="de">„<i><span class="ex">das ganze Gebiet</span> der Erscheinung <span class="ex">subjectiv</span></i>”: -</p> -<p>betekent dit (als bij <span class="sc">Hartm.</span>): <span lang="de">das ganze Gebiet der individuellen Vorstellung individuell, im einzelnen Subject</span>, dan is het juist—zij ’t ook een waarheid niet zozeer van <span class="sc">Kant</span> als wel van Monsieur <span class="sc">de la Palisse</span>; -<span class="pageNum" id="pb392">[<a href="#pb392">392</a>]</span></p> -<p>betekent het: <span lang="de">das Gebiet der Objekte, der Natur, individuell, im einzelnen Subjekt</span>, dan is het fout en onkantiaans; -</p> -<p>betekent het: <span lang="de">das Gebiet der Objekte, der Natur, bedingt vom Subjekt überhaupt (von der Subjektivität)</span> dan is het juist en specifiek Kantiaans en boven <span class="sc">Hartmann</span>’s begrip. -</p> -<p>„<i lang="de">Hypostasiren der Erscheinungen</i>”: -</p> -<p>betekent dit (als bij <span class="sc">Hartmann</span>): transcendent achten van voorstellingen, dan fout en onkants; -</p> -<p>transcendent achten van objecten, dan fout en onkants (en Hartmanniaans); -</p> -<p>objectiveren van voorstellingen, dan juist en Kantiaans; -</p> -<p>objectiveren van objecten, dan zonder zin. -</p> -<p>Zo moet men bij <span class="sc">Hartmann</span> altijd zijn <span class="sc">Kant</span>termen <span class="ex">vertalen</span> in <span class="sc">Kant</span>taal! -</p> -<p>Nog één, voor H. vernietigend staaltje van dezelfde bladzij 26: -</p> -<p>„<span lang="de">Trotz des Misslingens aller unmittelbar gemeinten Versuche, eine mehr als subjective -<span lang="nl">[H. bedoelt:</span> individuelle] Realität für die Erscheinung <span lang="nl">[H. bedoelt de individuele gewaarwordingen]</span> und ihre Formen nachzuweisen, thut Kant aber doch immer so, als wenn dieselbe entweder -bewiesen wäre, oder aber sich von selbst verstände <span lang="nl">[<span class="sc">Kant</span> denkt zelfs niet aan zo iets zinledigs]</span>; denn die empirische Realität, welche er von Zeit und Raum behauptet, will entschieden -mehr sein als subjective Realität (im Vorstellungsact), was solange ganz unzulässig -ist, als nicht die Möglichkeit eines transcendenten, nicht subjectiven <span lang="nl">[vertaal:</span> nicht individuellen], d.h. vom [individuellen!] Subject unabhängigen Dinges (an sich) -und einer nothwendigen, zugleich real seienden und bewussten, Beziehung der Vorstellung -auf dieses transcendente Ding nachgewiesen ist …</span>” -</p> -<p><span class="sc">Kant</span>’s leer van tijd en ruimte betekent nu juist de overwinning van <span class="sc">Hartmann</span>’s tegenstelling: transcendent—individueel-subjectief. Tijd en ruimte gelden transindividueel -(<span class="sc">Hartmann</span> zegt: transsubjectief), voor de wereld der <span class="ex">objecten</span>, die <span class="pageNum" id="pb393">[<a href="#pb393">393</a>]</span>in haar geheel echter … <span class="ex">immanent</span> is, en functie van het waarnemingsvermogen met de bewustzijns„vormen” tijd en ruimte, -in z’n verhouding tot het transcendente, dat de waarnemings<span class="ex">inhoud</span>, de gewaarwordingen, bepaalt. Niets daarvan, noch „vorm” noch „inhoud”, is als zodanig -transcendent, d.i. onafhankelik van mogelik denken en waarnemen. Dus <span class="sc">Kant</span> „wint” de <span class="ex">objectieve</span>, voor <span class="ex">elk</span> subject <span class="ex">noodwendig</span> geldende realiteit van tijd en ruimte juist met en door … de <span class="ex">immanentie</span> der objectieve wereld. -</p> -<p>Dit is de betekenis van het krities „idealisme” tegenover elk dogmaties „realisme”. -Maar hiervan mist <span class="sc">Hartmann</span> elk besef. Voor hem betekent het „idealisme” in de grond alleen: misduiding der <span lang="de">Binsenwahrheit</span>,<a class="noteRef" id="xd31e27549src" href="#xd31e27549">36</a> dat voorstellingen en denkbeelden individueel zijn en blijven, tot de phrase der -speculatief-„idealistiese” wanbegrijpers, dat de objectieve wereld of zelfs het An-sich -„slechts voorstelling” zou zijn! En dit „idealisme” dan <span class="sc">Kant</span> aangewreven! Zo p. 36: „<span lang="de">Diese einfache Wahrheit, dass Alles, was ich vorzustellen vermag, durchaus nichts -Anderes als meine Vorstellung, was ich zu denken vermag, durchaus nichts Anderes als -mein Gedanke sein <span class="pageNum" id="pb394">[<a href="#pb394">394</a>]</span>kann,—diese einfache Wahrheit ist der Urquell alles subjectiven Idealismus; alle Begründungen -für denselben sind Firlefanzerei, ausser in soweit dieses Argument offener oder versteckter -in ihnen durchspielt und sie aus ihm ihre Kraft saugen. Letzteres ist auch bei Kant’s -Begründung der[!] Idealität von Raum, Zeit und Kategorien der Fall; aber er ist fern -davon, die ganze Tragweite und die unerbittliche Consequenz dieses Princips einzusehen, -die ja noch heute viele seiner Anhänger nicht begreifen.</span>” enz. -</p> -<p>Voorts p.58: „<span lang="de">Kant vergisst dies häufig <span lang="nl">[dat de waarnemingstranscendente oorzaak der gewaarwordingen niet identiek is met -het immanent object,—dat vergeet <span class="sc">Kant</span> nooit, maar <span class="sc">Hartmann</span> kent het verschil niet eens]</span>, und verwirrt beide, indem er behauptet, das transcendentale Object <span lang="nl">[juist; maar dit betekent bij <span class="sc">Hartmann</span> ’t <span class="ex">zelfde</span> als: <span lang="de">das empirische Object</span>; bij <span class="sc">Kant</span> lijkt het er niet op, betekent het Ding an sich]</span> sei selbst die intelligible Ursache der Erscheinung …, während er doch, wie oben -dargethan, selbst nachweist, dass <span class="ex">niemals</span> ein Object <span lang="nl">[juist, in de echte immanente zin]</span> Ursache der Erscheinung sein könne, weil jedes Object (auch das transcendentale) -<span lang="nl">[integendeel, heer <span class="sc">Hartmann</span>, dit juist allerminst]</span> nur Vorstellung ist <span lang="nl">[zeker, het <span class="ex" lang="de">immanente Objekt</span> is <span lang="de">Vorstellung</span> in de overruime zin van: complex van mogelike gewaarwordingsinhouden]</span>, welche Empfindung schon <span class="ex">voraussetzt</span>. Kant wird zu dieser Verwechselung einerseits durch seine stereotype Verwirrung des -Transcendenten und Transcendentalen <span lang="nl">[alleen in de <span class="ex">woorden</span>, nooit als bij u, in het <span class="ex">denken</span>]</span>, und andererseits durch den Irrthum getrieben, als ob dem empirischen Object ein -transcendentales Object <span class="ex">zum Grunde läge</span> (also <span class="ex">eine</span> Vorstellung <span class="ex">der anderen</span>)</span>”… enz. enz. -</p> -<p>Dit „<span lang="de">also</span>” verraadt weer heel uw besefloosheid. -</p> -<p><span class="sc">Kant</span> bedoelt nu eenmaal met „<span lang="de">transcendentales Object</span>” <span class="ex">niet</span> wat gij met uw „<span lang="de">empirisches oder transcendentales Object</span>” bedoelt, nl. iets individueel-subjectiefs, en <span class="ex">evenmin</span> <span class="pageNum" id="pb395">[<a href="#pb395">395</a>]</span>wat gij met uw transcendente dingen bedoelt, nl. de natuur, maar juist het volstrekt -onkenbare, niet alleen niet voorgestelde, maar zelfs eeuwig <span class="ex">onvoorstelbare</span> Ding-an-sich. En dat noemt een <span class="sc">Hartmann</span> … <span lang="de">Vorstellung</span>! „Ondenkbaar” echter is dit An-sich allerminst, integendeel, het is slechts denkbaar—en -<span class="ex">moet</span> zelfs worden gedacht, vandaar: „<span class="ex">Intelligibile</span>”. -</p> -<p>Bij <span class="sc">Kant</span> verward woordgebruik, maar een correcte diepzinnige geest, bij <span class="sc">Hartmann</span> correcte terminologie, maar verward banaal wanbegrip. Vandaar <span class="sc">Hartmann</span>’s even gruwelik als consequent <span class="sc">Kant</span>koeterwaals, dat hem zijn individuele voorstellingen „<span lang="de">transcendentale Objecte</span>” doet noemen (p. 64 b.v.), terwijl ze nog niet eens empirische of <span lang="de">Wahrnehmungsobjecte</span> zijn, of elders „<span lang="de">subjective Erscheinung</span>”, terwijl hij van het kennistheoreties begrip „<span lang="de">Erscheinung</span>” = Object, dan zo weinig begrip heeft dat hij ’t opvat als (p. 81 van <span class="ex" lang="de">Das Grundproblem</span>) „<span lang="de">die hypostasierte und ins Jenseits des [!] Bewusstseins hinausprojicirte subjektive -Erscheinung</span>”.… „<span lang="de">ein geformtes Ding an sich [!] zwischen dem formlosen Ding an sich und dem Bewusstseinsinhalt.</span>” -</p> -<p>„<span lang="de">Wir [?] haben also zwei begrifflich verschiedene Erscheinungen, die doch inhaltlich -gleich sind und im Akt des Bewusstwerdens auch numerisch identisch sind; wir haben -zwei Dinge an sich statt eines</span>” enz., terwijl n.b. ’t ene, <span class="sc">Hartmann</span>’s „<span lang="de">subjective Erscheinung</span>” niets dan een individuele bewustzijnsmodificatie, iets psychies is, en ’t andere -daarmee geen enkele eigenschap gemeen heeft (’t is transindividueel, ruimtelik, physies, -abstract) laat staan „<span lang="de">numerisch identisch</span>” is, en van een Ding an sich hoegenaamd niets heeft, immers geheel en al waarnemings- -of bewustzijnsfunctie, dus <span class="ex">immanent</span> is, niet in <span class="sc">Hartmann</span>’s lekenzin van „slechts voorstelling”, iets individueels, of „van al of niet gedacht -worden afhankelik”, of zelfs: „<span lang="de">bloss eingebildet</span>” (p. 44 <span class="ex">Kr. Glg.</span>), of wat „<span lang="de">nur zu sein <span class="ex">scheint</span>, aber nicht <span class="ex">ist</span></span>” (p. 72), of „<span lang="de">nur meine Hallucinationen</span>”! (<span class="ex" lang="de">Grundprobl.</span> <span class="pageNum" id="pb396">[<a href="#pb396">396</a>]</span>p. 94), maar in de kritiese zin van: betrokken op een subjekt-in-’t-algemeen. -</p> -<p>Dat <span class="sc">Hartmann</span> van het „idealisme” <span class="ex">hoegenaamd niets begrepen</span> heeft, blijkt op bijna elke bladzij, maar zij nog geïllustreerd met één enkel zinnetje, -p. 83 <span class="ex">K. Glg.</span>: -</p> -<p lang="de">„Nach dem Idealismus lehrt uns die Naturwissenschaft nicht etwa, dass das Ding an -sich des Atoms A das Ding an sich des Atoms B im quadratischen Verhältniss der Entfernung -anziehe, sondern sie lehrt uns nur, dass mein <span class="ex">Begriff</span> des Atoms A meinen <span class="ex">Begriff</span> des Atoms B im quadratischen Verhältniss der Entfernung anziehe.” -</p> -<p>Dat de natuurwetenschap, naar zuiver idealisties, zowel Berkeleyaans als Kantiaans -inzicht, precies evenmin met <span class="sc">Hartmann</span>’s of iemands „begrip” van atomen, als met het An sich van atomen iets te maken heeft, -behoeft nu voor geen van mijn lezers meer enig betoog. Men geniete de ironie van het -zinnetje, dat <span class="sc">Hartmann</span> laat volgen: „<span lang="de">Die Naturforscher sind zu naive Denker, um solche <span class="ex">Verhöhnung</span> ihrer Wissenschaft von Seiten einer verbohrten idealistischen Philosophie auch <span class="ex">nur für möglich</span> zu halten, und verstehen deshalb [?] gar nicht, was die [?] betreffenden Philosophen -mit ihren idealistischen Auseinandersetzungen eigentlich sagen wollen</span>” … Gelukkig zijn er, die het altans beter verstaan dan <span class="sc">Hartmann</span>, wiens begrip van het idealisme slechts geëvenaard wordt door het inzicht in z’n -eigen waarde: (p. 94 <span class="ex">Glg.</span>) „<span lang="de">Um ungestraft in die ganze Tiefe des Idealismus hinabzutauchen, ohne für eine vernünftige -Auffassung des Realen verloren zu gehen, dazu gehört freilich, dass man die Zauberformel -zur Ueberwindung des ganzen idealistischen und illusionistischen Spuks besitze, und -weil niemand vor mir sich dieser klar bewusst war, darum konnte es bisher nur blinde -Realisten oder halbe Idealisten oder unklare Gemische beider Standpunkte geben.</span>”! -</p> -<p>En ook hier is het weer de dogmatiese, dus reproductieve, waarnemingsleer, die hem -blind maakt voor het kriticisme. -<span class="pageNum" id="pb397">[<a href="#pb397">397</a>]</span></p> -<p>Zo vinden we ten aanzien van de logica de dogmatiese verdubbeling in Hoofdstuk VI -(<span class="ex">Grlg.</span>) „<span lang="de">Die Kategorien als Formen [!] des Dinges an sich</span>”; zo wordt b.v. p. 102 beweerd „<span lang="de">dass die Dinge an sich in denselben logischen Formen <span class="ex">existiren</span>, wie die Objecte <span class="ex">gedacht</span> werden</span>”, m.a.w. „<span lang="de">die Conformität des Immanenten und Transcendenten hinsichtlich der logischen Formen -des Denkens und Daseins.</span>” Vgk. in dezelfde geest b.v. zijn „<span class="ex" lang="de">Grundriss der Erkenntnislehre</span>” pp. 9, 116/7 en 192. -</p> -<p>Daartegenover staat het krities inzicht, dat <span class="ex">denkvormen</span>, dus werkelike „<span class="ex">kategorieën</span>” (<span class="sc">Hartmann</span>’s „<span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>” leeft uit een merkwaardige, afzonderlik te behandelen, miskenning van heel dit begrip), -als de negatie, op geen denkbare wijze kunnen existiren—zonder denken. <span class="sc">Hartmann</span> bedoelt hier ook eigenlik weer niets dan: overeenstemming tussen de transindividuele -(immanente) objekten en … onze denkbeelden omtrent deze objekten, een overeenstemming, -die het kriticisme natuurlik niet loochent, in tegendeel, juist fundeert! -</p> -<p>In hoofdstuk VII komt dan de reproductieve dogmatiese waarnemingsleer met haar „<span lang="de">Räumlichkeit und Zeitlichkeit als Formen [!] des Dinges an sich.</span>” -</p> -<p>Ik zie er hier nog van af, dat overal de ruimte, schoon in navolging van <span class="sc">Kant</span> „<span lang="de">Anschauungsform</span>” <span class="ex">genoemd</span>, als (p. 111) „<span class="ex" lang="de">intellectuelle Zuthat</span>”, als „<span lang="de">durch einen unbewussten Gedankenprocess <span class="ex">hinzugedacht</span></span>” (p. 109) wordt beschouwd, dus heel <span class="sc">Kant</span>’s inzicht in haar <span class="ex">niet</span>-intellectuele natuur gemist wordt, de algemene fout der <span class="sc">Kant</span>-verzakende <span class="sc">Kant</span>-epigonen. Op p. 112 houden wij „<span lang="de">instinctiv</span>” „<span lang="de">unsere Vorstellung für ein (im stereometrischen Sinne) ähnliches Ebenbild der Dinge -an sich</span>” en „<span lang="de">behält der Instinct Recht, dass die Vorstellungsobjecte in räumlicher Hinsicht <span class="ex">ähnliche Abbilder</span> der Dinge an sich sind.</span>” „<span lang="de">Hätte Kant mit der Unräumlichkeit der Dinge an sich Recht, so wäre der äussere <span class="pageNum" id="pb398">[<a href="#pb398">398</a>]</span>Sinn auf keinen Fall eine <span class="ex">Erkenntnissquelle</span>.</span>”<a class="noteRef" id="xd31e27938src" href="#xd31e27938">37</a> -</p> -<p>Ziedaar weer ’t echt dogmaties begrip van „kennis”! Wij antwoorden: <span lang="de">Genau so viel, wie all unsre Sinne Erkenntnissquellen sind: der Farbensinn, der Lautsinn, -der Geruchssinn, der Geschmackssinn, der Tastsinn, alles <span class="ex">ohne</span>… Farben an sich, Töne an sich, Weichheit an sich.</span> -</p> -<p>Welneen, zegt <span class="sc">Hartmann</span>, „<span lang="de">Auch dieser Einwand fällt bei näherer Prüfung in sich zusammen.</span>” -</p> -<p>Immers … onze „kennis” van iets <span class="ex">roods</span>, b.v. het in philosophicis veelverspreide zwavelkwik, bestaat niet in de wetenschap -dat het rood is, maar dat ’t als Ding an sich [!] een zekere Molecularbeschaffenheit -heeft, die [!] de transcendente oorzaak is onzer roodgewaarwordingen! -</p> -<p>Heerlike <span lang="la">petitio principii</span>—met uw ongeëvenaard materie-dogmatisme: „<span lang="de">Denn neben der instinctiven Anschauung des <span class="ex">rothen</span> Zinnobers haben <span class="ex">wir nicht nur</span> die unbestimmte Vorstellung von der correspondirenden, ursächlichen Beschaffenheit -in dem Ding an sich des Zinnobers, sondern wir haben die ganz bestimmte Vorstellung, -<span class="ex">worin</span> diese ursprüngliche Beschaffenheit besteht, nämlich in einer solchen molecularen -Schichtung, dass nur Aetherwellen von etwa 0,0007<sup>mm</sup> Wellenlänge reflectirt werden. Hierin ganz allein besteht unsere <span class="ex">Erkenntniss</span> von dem Dinge, nicht darin, dass wir wissen, dass es uns roth erscheint, ohne dabei -etwas von den Ursachen dieser Wirkung zu ahnen.</span>” (p. 113). -</p> -<p>Men ziet, <span class="sc">Hartmann</span>’s „kennis” is er ene van hetzelfde <span class="pageNum" id="pb399">[<a href="#pb399">399</a>]</span>wetenschappelik allooi als van de „savants”, die de geest voor een zelfmiskenning -der hersenen houden! -</p> -<p>En deze star dogmatiese reproductieleer—waarbij een ruimtelike wereld-an-sich „<span lang="de">in von uns a priori anzugebenden formal-logischen Beziehungen sich bewegt</span>” en „<span lang="de">theilweise vermittelst der Sinnesempfindung in unserem Intellect <i>ein ihr mehr oder minder stereometrisch ähnliches Abbild<a class="noteRef" id="xd31e28038src" href="#xd31e28038">38</a> hervorruft</i></span>” (p. 137)—, die nog niet in de schaduw kan staan van <span class="sc">Berkeley</span>’s kritiek, geeft zich zelf hier uit voor „<span lang="de">die besonnene kritische Forschung</span>”, „<span lang="de"><span class="ex">Eine Sichtung und Fortbildung der erkenntnisstheoretischen Principien Kant</span>’s.</span>” In zijn „<span class="ex" lang="de">Phänomenologische Durchwanderung der möglichen erkenntnisstheoretischen Standpunkte</span>” in de 2<sup>e</sup> (der 3) Afdeling(en), waarin „<span lang="de">Der transcendentale Idealismus</span>” in dezelfde <span class="sc">Hartmann</span>-caricaturen wordt vertoond en gehoond, lezen we op p. 72, na de bekende deun „<span lang="de">der transcendentale Idealismus lehrt uns, dass wir im Leben nicht wachen, sondern -träumen</span>”<a class="noteRef" id="xd31e28081src" href="#xd31e28081">39</a> (inderdaad, wel moogt ge spreken van „<span lang="de">Traumillusionismus</span>”!): -<span class="pageNum" id="pb400">[<a href="#pb400">400</a>]</span></p> -<p lang="de">„Wenn wir die Gesichts- oder Tast-empfindungen wegen der zweidimensionalen stetigen -Abstufung ihrer Lokalzeichen räumlich ausbreiten, so thun wir das nicht, um mit Raumanschauungen -ohne transcendentale Realität zu spielen, sondern in der instinktiven Zuversicht, -so die räumlichen Lagenverhältnisse der uns afficirenden Theile des Dinges an sich -abbildlich zu reproduciren und repräsentativ zu erfassen. Wenn wir die Flächenanschauung -in die dritte Dimension hinausprojiciren, so thun wir dies abermals durchaus in der -Zuversicht, die räumliche Stellung des uns afficirenden Dinges an sich zu dem Ding -an sich unsres Leibes durch ein adäquates Bewusstseinsabbild zu begreifen.” -</p> -<p>Precies,… evenals wij de kleuren produceren om de Farben-an-sich „<span lang="de">abbildlich zu reproduciren und repräsentativ zu erfassen</span>”! -</p> -<p>Zo culmineert zijn „<span lang="de">transcendentaler <span class="corr" id="xd31e28121" title="Bron: Realimus">Realismus</span></span>” op p. 121 „<span lang="de">in der Aehnlichkeit, welche die raumzeitliche Reproduktion für’s Bewusstsein mit dem -raumzeitlichen Ding an sich erlangt</span>”! -</p> -<p>In twee woorden: Vóórkrities dogmatisme. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>49</b>: p. 136. Vergelijk O. <span class="sc">Liebmann</span>, <span class="ex" lang="de">Zur Analysis der Wirklichkeit</span>, p. 41 (in het artikel dat de reeds onkantse titel draagt: „<span class="ex" lang="de">Phaenomenalität des Raumes</span>”): „<span lang="de">Derselbe galvanische Strom wird durch die Zunge als saurer Geschmack, durch das Auge -als rother oder blauer Lichtstreifen, durch die Hautnerven als Kitzel, durch das Gehör -als Schall empfunden.</span>”! -<span class="pageNum" id="pb401">[<a href="#pb401">401</a>]</span></p> -<p>Niet alleen dit ongelukkige zinnetje, maar (onder meer) heel deze passus pp. 154–156 -van de Heer <span class="sc">Bolland</span> is voor eigen werk uitgegeven vertaalsel, nagenoeg letterlik plagiaat van <span class="sc">Liebmann</span>, wiens Spinozisties getinte „<span lang="de">empirischer Materialismus</span>” ook elders dezelfde fouten begaat (zie onder en opm. <b>38</b>): -</p> -<div class="table"> -<table> -<tr> -<td class="cellLeft cellTop cellBottom"> -<p class="first"><span class="sc">Bolland</span>, p. 154 ss: -</p> -<p>… „de uitkomsten der natuurkunde die zooals men weet [altans weten kan met <span class="sc">Liebmann</span> in de hand] haar physiologisch complement vinden in het theorema van Johannes Müller -aangaande de specifieke vermogens der zintuigen. Op den vasten bodem van talrijke -physiologische proeven en pathologische waarnemingen constateert men in dit theorema -het volgende als inductief-empirisch verworvene uitkomst. Ten eerste worden geheel -verschillende werkingen op de zintuigen enz.… -</p> -<p>„Zoo bespeurt men … -</p> -<p>„Desgelijks bespeurt … -</p> -<p>„Van den anderen kant … -</p> -<p>„Een en dezelfde galvanische stroom … -</p> -<p>„Onze gezamenlijke zintuigen vormen om zoo te zeggen eene soort van klavier, waarop -door de buitenwereld wordt gespeeld … enz.” -</p> -</td> -<td lang="de" class="cellRight cellTop cellBottom"> -<p class="first"><span class="sc">Liebmann</span>, p. 40 ss: -</p> -<p>„Das physiologische Complement, dieser physikalischen Lehren bildet <span class="sc">Johannes Müllers</span> berühmtes Theorem von den <span class="ex">specifischen Energieen</span> der Sinne, welches auf dem festen Boden vielfältiger physiologischer Experimente -und pathologischer Erfahrungen beruhend, durch vollständige Induction gewonnen, die -Wahrheit jener Cartesianischen und Lockeschen Behauptung über jeden Zweifel erhebt. -Zweierlei nämlich ist empirisch constatirt. Erstens, dass völlig disparate Sinnesreize -etc.… -</p> -<p>„So empfindet man … -</p> -<p>„Ebenso empfindet … -</p> -<p>„Auf der andern Seite … -</p> -<p>„Derselbe galvanische Strom … -</p> -<p>„Die Gesammtheit unsrer Sinne ist gleichsam die Claviatur, auf der die Aussenwelt -spielt … etc.” </p> -</td> -</tr> -</table> -</div><p> -<span class="pageNum" id="pb402">[<a href="#pb402">402</a>]</span></p> -<p>Vgk. ook Dr. <span class="sc">H. W. Ph. E. v. d. Bergh van Eysinga</span> in zijn „<span class="ex">Levensbeschouwing</span>” p. 49: „Een elektrische stroom is licht voor ’t oog, pijn voor de huid, geluid voor -’t oor, smaak voor de tong, en kan nooit voor die verschillende zintuigen iets anders -zijn.”!—Zo wordt het naief realisme t.a.v. <span class="sc">Locke</span>’s „secundaire” hoedanigheden bestreden door … <span class="sc">Locke</span>’s naief realisme omtrent de „primaire” eigenschappen van een gewaarwordingveroorzakend -… natuurding! Bij <span class="sc">Liebmann</span> zelf vinden we nog (op p. 528, noot, „Z. A. d. W.”): „<span lang="de">Das Denken äussert sich hier als ein gleichzeitig materieller und psychologischer -Vorgang. Vielleicht ist es seinem Wesen nach etwas Neutrales, das in doppelter Erscheinungsweise -auftritt; etwa so, wie dieselben Aetherschwingungen einerseits dem Auge als Licht, -andrerseits dem Tastsinn als Wärme erscheinen.</span>” -</p> -<p>Prof. M. <span class="sc">Verworn</span>, een van die moderne gewaarwordings„monisten” als <span class="sc">Ziehen</span>, <span class="sc">Petzoldt</span>, <span class="sc">Mach</span>, wiens half materialistiese, half dualistiese waarnemingsleer in de hersenen blijft -steken, laat in zijn „<span class="ex" lang="de">Mechanik des Geisteslebens</span>” diezelfde bovenbesproken elektriese stroom optreden als Proteus der zintuigen, om -te bewijzen dat voor zijn „<span lang="de">konditionale Betrachtungsweise der Dinge</span>” de werkelikheid slechts uit betrekkingen bestaat … zonder betrokkenheden! Via <span class="sc">Verworn</span> (hem en heel die belangrijke moderne positivistenrichting behandel ik in een afzonderlik -geschrift wel nader) is diezelfde elektriese stroom nu pas weder ons land binnengeleid -door § 4 der „<span class="ex">Hoofdtrekken eener filosofie van het menschelijk kenvermogen</span>” van M. <span class="sc">Greeve</span> (p. 348 van <span class="ex">Toekomst-Moraal</span>, 1910). -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>50</b>: p. 137. ’t Is telkens als een echo van <span class="sc">Schopenhauer</span>’s <span class="sc">Kant</span>vermaterialisering, die de „<span lang="de">Kritik der Vernunft</span>” noemt de „<span lang="de">Kritik der Gehirnfunktionen</span>”, de „<span lang="de">Erfahrungswelt</span>”, de natuur, een: „<span lang="de">Gehirnphänomen</span>” (dat wordt dus een <span lang="de">Phänomen-phänomen</span>!), evenzo van „<span lang="de">Gehirnanschauung</span>” spreekt, <span class="pageNum" id="pb403">[<a href="#pb403">403</a>]</span>en op p. 66, <span class="ex" lang="de">Satz vom Grunde</span> (<span class="sc">Grisebach</span> III), dan ook schrijft: „<span lang="de">Denn die Empfindung jeder Art ist und bleibt ein Vorgang im Organismus selbst, als -solcher aber auf das Gebiet unterhalb der Haut beschränkt</span>” enz. (cf. p. 114 en passim; speciaal § 22, heel <span class="sc">Schopenhauer</span>’s realistiese conceptie van het lichaam als „<span lang="de">unmittelbares Object</span>”, ten onzent terug te vinden in de waarnemingsleer van P. <span class="sc">Bierens de Haan</span>’s naargeestig-dogmatiese <span class="ex">Hoofdlijnen eener Psychologie met metaphysischen grondslag</span>, 1898, p. 16 ss.). Zo beroemt er zich S. op: „<span lang="de">Ich habe demgemäss es geradezu ausgesprochen, [!] dass jene Formen der Antheil des -<span class="ex">Gehirns</span> an der Anschauung sind, wie die specifischen Sinnesempfindungen der der respectiven -<span class="ex">Sinnesorgane</span></span>” (IV. p. 107) en in de noot aldaar: „<span lang="de">Wie unser Auge es ist, welches Grün, Roth und Blau hervorbringt, so ist es <span class="ex">unser Gehirn</span>, welches <span class="ex">Zeit</span>, <span class="ex">Raum</span> und <span class="ex">Kausalität</span>, (deren objectivirtes Abstraktum die <span class="ex">Materie</span> ist) hervorbringt.—Meine <span class="ex">Anschauung</span> eines Körpers im Raum ist das Produkt meiner Sinnes- und Gehirn-Funktion mit x</span>”. -</p> -<p>Dat <span class="ex">wie</span>—<span class="ex">so</span> wordt dus voor ons: <span class="ex">Zo min</span> (het een)—<span class="ex">als</span> (het ander). Evenzo passim b.v. <span class="ex" lang="de">Kritik der Kantischen Philosophie</span>, p. 535, V p. 155; of II p.222: „<span lang="de">Was ist <span class="ex">Vorstellung</span>? Ein sehr komplicirter <span class="ex">physiologischer</span> Vorgang im Gehirne eines Thieres, dessen Resultat das Bewusstsein eines <span class="ex">Bildes</span> ebendaselbst ist</span>” of p. 232 „<span lang="de">Denn der Intellekt ist so vergänglich wie das Gehirn, dessen Produkt oder vielmehr -Aktion er ist.</span>” -</p> -<p>Ook elders (p. 245, 247) heet het intellect „<span lang="de">nur eine somatische Funktion</span>”, „<span lang="de">ein Secundäres und Physisches” „der <span class="ex"><span lang="la">Vis inertiae</span> unterworfen</span></span>” [!]. IV, p. 63 „<span lang="de">dass jedes Denken eine physiologische Funktion des Gehirns ist, eben wie das Verdauen -eine des Magens</span>”, of II p. 287 „<span lang="de">wie das Greifen Funktion der Hand</span>”! -</p> -<p>Verbijsterend wordt de verwarring op een p. 303, waar <span class="pageNum" id="pb404">[<a href="#pb404">404</a>]</span>het lichaam alleen … in de hersenen bestaat „<span lang="de">als ein räumlich Ausgedehntes und sich in der Zeit Bewegendes nur mittelst der Funktionen -des Gehirns, also nur in diesem, existirt. Was hingegen <span class="ex">erkennt</span>, was jene <span class="ex">Vorstellung hat</span>, ist das <span class="ex">Gehirn</span>, welches jedoch sich selbst nicht erkennt, sondern nur [!] als Intellekt, d.h. als -<span class="ex">Erkennendes</span>, also nur subjectiv sich [!] seiner [!] bewusst wird.</span>” -</p> -<p>De hersenen kennen! zich! als … intellect! -</p> -<p>Terwijl het intellect, het kennend subject, op p. 325 „<span lang="de">im Grunde tertiär</span>” heet „<span lang="de">weil es den Organismus voraussetzt <span lang="nl">[i. pl. v. omgekeerd!]</span>, dieser aber den Willen</span>”—is weer op p. 334 het <span lang="de">Gehirn Erscheinung</span> van het intellekt: en elders weer (b.v. p. 303) van de wil zelf, sc. „<span lang="de">der Wille zu <span class="ex">erkennen</span>, objektiv angeschaut, ist das Gehirn.</span>” Die 3 concepties warren bij <span class="sc">Schopenhauer</span> dooréén, al blijft wel z’n grondgedachte: hersenen objectiteit (= phaenomeen) van -intellect, zie II c. 22; c. 20, p. 286, in strijd met p. 287 „<span lang="de">Objective Ansicht des Intellekts.</span>” „Physiologies gesproken” (een geliefd stopwoord van realisten die het niet willen -zijn) is er nu eenmaal nòch subject nòch intellect, en <span class="sc">Kant</span> heeft er zich wel voor gehoed, wanneer hij <span class="ex">kennistheoretiese</span> waarden <span class="ex">bedoelt</span>,… physiologies te spreken! Immers alleen daardoor ontstaat die onzinnige „introjectie”: -heel de ruimtewereld, met de oneindige wereldruimte erbij, bevindt zich in … de hersenen; -of is een … hersenprodukt!; evenzo <span class="sc">Schopenhauer</span>’s waan, „<span lang="de">dass man berechtigt ist, zu behaupten, die ganze objective Welt, so <span class="sic">gränzenlos</span> im Raum, so unendlich in der Zeit,… sei eigentlich nur eine gewisse Bewegung oder -Affektion der Breimasse im Hirnschädel</span>” (II, p. 319) of p. 322: dat <span lang="de">das Gehirn</span>… „<span lang="de">die Form des Raumes hervorbringt</span>”! of ibid., wel is de voorstelling prius van de physis (het lichaam), maar „<span lang="de">andererseits setzt die Vorstellung eben so sehr den Leib voraus, da sie nur durch -die Funktion eines Organs desselben entsteht.</span>” Zo p. 323: Ook het <span lang="de">Selbstbewusstsein</span> <span class="pageNum" id="pb405">[<a href="#pb405">405</a>]</span>„<span lang="de">durch das Gehirn und seine Funktionen bedingt</span>”, zelfs: p. 324 „<span lang="de">Dieser Brennpunkt der gesammten Gehirnthätigkeit ist [!] Das, was <span class="sc">Kant</span> die synthetische Einheit der Apperception nannte,</span>” een „<span lang="de">untheilbarer Punkt</span>”! -</p> -<p>Dan p. 334: „<span lang="de">So hat <span class="sc">Kant</span> … Raum, Zeit und Kausalität, als Gehirnfunktion nachgewiesen; wenngleich er dieses -physiologischen Ausdrucks sich enthalten hat</span>” … <span lang="de">und dieses physiologischen Ungedankens!</span> -</p> -<p>Zo II, 16 („<span class="ex" lang="de">Zur idealistischen Grundansicht</span>”) „<span lang="de">dies [!] hat <span class="sc">Kant</span> ausführlich und gründlich dargethan; nur [!] dass er nicht das Gehirn nennt, sondern -sagt ‚das Erkenntnissvermögen’.</span>” <span lang="de">Nur!</span>—<span class="sc">Kant</span> heeft evenmin <span class="ex">gedacht</span> als <span class="ex">gezegd</span>: „<span lang="de">Es ist eben so wahr, <i>dass das Erkennende ein Produkt der Materie sei</i><span class="corr" id="xd31e28522" title="Niet in bron">,</span> als dass die Materie eine blosse Vorstellung des Erkennenden sei, aber es ist auch -eben so einseitig.</span>” Vergelijk in dezelfde geest: II p. 21 of p. 23, „<span lang="de">dass auch das Subjekt als solches durch das Objekt bedingt ist</span>” of p. 25. -</p> -<p>Volgens V, p. 53 zouden zelfs „<span lang="de">die so genauen und richtig zutreffenden astronomischen Berechnungen</span>” „<span lang="de">nur dadurch möglich</span>” zijn „<span lang="de">dass der Raum eigentlich in unserm Kopf ist</span>” en luidt het van hem, die deze wereld als „<span lang="de">ein blosses Gehirnphänomen [!] auffasst</span>”: „<span lang="de">Dass der Kopf im Raume sei, hält ihn nicht ab, einzusehn, dass der Raum doch nur im -Kopfe ist.</span>”! -</p> -<p>Op <span class="sc">Schopenhauer</span>’s physiologies vooroordeel berust ook zijn foutief gebruik van het woord „<span class="ex">cerebraal</span>” voor <span class="ex">intellectueel</span>, verstandelik (dat ook in de Nederlandse kunstkritiek gaat binnendringen), cf. IV -260 „<span lang="de"><span class="ex">intellektual</span>, d.h. (objectiv ausgedrückt) <span class="ex">cerebral</span></span>”. Een vooroordeel, immers gemoedsleven, gevoel en geniale intuïtie, zijn physiologies -even „cerebraal” als … het bewuste denken. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>51</b>: p. 138. Vergelijk nog <span class="sc">Bolland</span>, <span class="ex">Wereldraadsel</span>, p. 259 (Intreerede): „Verandering is en blijft voor ons <span class="pageNum" id="pb406">[<a href="#pb406">406</a>]</span>het volstrekte Apriori”! met <span class="sc">Kant</span> te dezer plaatse: -</p> -<p lang="de">„Ebenso kann die transcendentale Aesthetik nicht den Begriff der Veränderung unter -ihre Data apriori zählen: denn die Zeit selbst verändert sich nicht, sondern etwas -das in der Zeit ist. Also wird dazu die Wahrnehmung von irgend einem Dasein, und der -Succession seiner Bestimmungen, mithin Erfahrung erfordert.” -</p> -<p>Welk een verschil in ernst en bezonnenheid! -</p> -<p>Het is dan ook niet te dulden, dat juist deze doldrieste dogmaticus zich in deze zelfde -rede, op p. 268 in een noot de volgende aanmerking veroorlooft op een kriticus, zó -schroomvol (<span class="sc">Windelband</span> zou met <span class="sc">Liebmann</span> zeggen „keusch”) als Prof. <span class="sc">Heymans</span>: -</p> -<p>„Onvoorzichtig daarom en vol aanleiding tot misverstand is de volgende uitspraak van -mijn hooggeachten ambtgenoot te Groningen: ‚Het is in hooge mate waarschijnlijk, dat -zich alle natuurverschijnselen, physiologische, chemische en physische, tot mechanische -laten terugbrengen’ (Prof. G. <span class="sc">Heymans</span>, ‚<span class="ex">De Gids</span>’ van April 1896, blz. 94). Zelfs objective is dit niet eens toe te geven; vgl. bijv. -W. <span class="sc">Ostwald</span> over ‚<span class="ex" lang="de">die Ueberwindung des wissenschaftlichen Materialismus</span>’ (Leipzig 1895)”. -</p> -<p>Dit staat als noot bij Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s zinsnede: -</p> -<p>„Het leven der Natuur is echter rijker dan de objectief visionaire puntenwarreling, -waarin velen nog het Al zouden willen zien, doch waarin alles tot uitwendige verhouding -is geworden, zonder gevoel of innerlijkheid; heeft de mechanistische natuuropvatting -als methóde haar goed recht van bestaan, als theorie is zij eene bekrompene, eene -plat eenzijdige dwaasheid.” -</p> -<p>Aan „eene bekrompene enz. dwaasheid”, Prof. <span class="sc">Bolland</span>, maakt zich in deze slechts hij schuldig, die als gij, met natuur (of zelfs Natuur) -bedoelt een deel der concrete Werkelikheid, niet hij, die, als Prof. <span class="sc">Heymans</span>, begrijpt dat de <span class="ex">Natuur</span>, het object van physiologie en physica, slechts <span class="pageNum" id="pb407">[<a href="#pb407">407</a>]</span>Phaenomeen is en de concrete Werkelikheid evenmin mechanies als ruimtelik! -</p> -<p>Heerlike ironie, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> in deze quasi-anti-materialistiese, maar zijns ondanks juist naturalistiese passus, -de <span class="ex">immaterialist</span> <span class="sc">Heymans</span> verwijst naar … de <span class="ex">materialist</span> <span class="sc">Ostwald</span>! -</p> -<p>In zijn zg. „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” (en nogmaals <span class="ex">Coll. Log.</span> pp. 880–885) herhaalt Prof. B. (p. 186, 2<sup>e</sup> dr. 224) dezelfde aanmerking. Prof. B. is in 1904 (1909) nog ten deze niet wijzer, -wel grover geworden, laat nu zijn „vrienden der wijsheid” verbaasd staan, dat „Het -dogma van de ‚mechanische verklaarbaarheid’ der werkelijkheid [n.b.]” wordt verkondigd -door „de hoogleeraar der … wijsbegeerte Heymans”. De stippels zijn van Prof. <span class="sc">Bolland</span>. Rideamus!<a class="noteRef" id="xd31e28659src" href="#xd31e28659">40</a> -</p> -<p>Prof. B. is goedig genoeg om op p. 9 (52) letterlik te <span class="pageNum" id="pb408">[<a href="#pb408">408</a>]</span>verklaren, dat voor hem <span class="sc">Heymans’</span> „alle natuurverschijnselen” betekent: „alles, letterlijk alles”. Waarvan akte. -</p> -<p>Deze tegen <span class="sc">Heymans</span> gerichte pagina’s (8 en vv., 2<sup>e</sup> dr. 51 ss.) bewijzen slechts dat ook <span class="sc">Heymans</span>, als <span class="sc">Kant</span>, hoog boven Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s bereik en begrip staat. Ze zijn, weloverwogen, niets dan een armzalig poginkje, -tegen <span class="sc">Heymans’</span> superioriteit, bij oningewijde dus argeloze lezers de schijn van „dogmatisme”, „ondoordachtheid”, -„bevooroordeeldheid” te wekken, door een uit z’n verband gerukt of zelfs een <span class="ex">vervalst</span> citaatje. De aard dezer vervalsing verdient nadere toelichting: -</p> -<p>Prof. <span class="sc">Bolland</span> citeert, p. 8 (52), uit <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Gesetze u. Elemente des wissenschaftlichen Denkens</span>”: „De apodicticiteit der logische wetten, in den zin, waarin zij daaraan feitelijk -wordt toegeschreven, <i>levert geen nieuw probleem op</i>.” En in een noot op die „apodicticiteit” voegt hij er bij: „‚Apodeixis’ beteekent -bewijs, doch bedoeld is hier eene ‚volstrekte’ geldigheid van algemeene bijzonderheden -of ‚betrekkelijkheden’, waartegen geen verstandig bezwaar kan rijzen in logisch … -dogmatisme.” -</p> -<p>Reeds deze noot geeft een even ware als waardige voorstelling voor ieder die weet, -dat <span class="sc">Heymans</span> met apodicticiteit niets anders bedoelt, dan enerzijds een <span class="ex">feit</span>, een gegeven psychies en psychologies feit van het denken, dus „<span lang="de">nicht etwas zu Beweisendes, sondern Gegenstand der unmittelbarsten, inneren Wahrnehmung</span>” (men bestudere § 22) en anderzijds een <span class="ex">probleem</span>, waarvan de <span class="ex">zuiver logiese</span> oplossing wordt gezocht (men bestudere heel <span class="sc">Heymans’</span> meesterwerk). -</p> -<p>De geciteerde zin zelf echter luidt bij <span class="sc">Heymans</span> als volgt, op p. 101: -</p> -<p>„<span lang="de">Die Apodiktizität der logischen Gesetze in dem Sinne, in welchem sie denselben tatsächlich -zugeschrieben wird, bietet <i>also</i> <span lang="nl">[ik cursiveer wat <span class="sc">Bolland</span> schrapte]</span> kein neues Problem</span>”… -</p> -<p><span class="ex" lang="de">Also</span>… want deze zin is de slotsom, de conclusie, van <span class="pageNum" id="pb409">[<a href="#pb409">409</a>]</span>heel een §, genaamd „<span class="ex" lang="de">Die apodiktische Gewissheit der logischen Gesetze</span>”, gewijd speciaal aan de vraag, of deze nog een nieuw probleem oplevert, nadat <span class="ex">het logiese probleem</span> (sc. de geldigheid a-priori der denkwetten, dus van het principium contradictionis -en exclusi tertii, voor alle mogelike werkelikheid) is opgelost; <span class="ex">diezelfde zin</span> luidt dan ook verder: „<span lang="de">sie ist in der Anwendung der logischen Gesetze auf die Wirklichkeit, welche wir im -vorigen Paragraphen zu erklären versucht haben, mit einbegriffen</span>”! Aan het logiese probleem zelf, waarom alles „niet iets anders” is dan wat het is, -zijn dan reeds, voorzover het de <span class="ex">feiten</span> van het denken betreft, de §§ 14–20 en voor de <span class="ex">verklaring</span> dier feiten de niet minder magistrale §§ 21–24 gewijd, welke laatste § „<span class="ex" lang="de">die Lösung des Problems</span>” heeft geboden. -</p> -<p>Maar Prof. <span class="sc">Bolland</span> zegt op p. 9 (53): „Zoo is ook bij Prof. Heymans om te beginnen alles datgene wat -het is, en niet iets anders, wat zoozeer in de rede heet te liggen, dat het <i>niet eens problemen medebrengt</i>” … hier gaat de vervalsing nog een graad verder: Van de <span class="ex">conclusie</span> „<span lang="de">also kein neues Problem</span>” werd op p. 8 (evenals explicite op p. 32 van „<span class="ex">Het Verstand</span>”) gemaakt de <span class="ex">bewering</span> zonder meer: „geen nieuw probleem”, en op pag. 9 reeds het <span class="ex">dogma</span>: „niet eens problemen”… -</p> -<p>Zo is op p. 11 (55) ridder <span class="sc">Bolland</span> waar hij wezen wilde: „Wie met vooropgestelde ‚waarheden’ begint, waarheden, die -op hare wijze niet eens problemen medebrengen, begint met eene zekerheid zonder twijfel, -die niet de zekerheid is der doordachtheid en wijsheid; wie met ‚axiomen’ begint, -begint met vooronderstellingen, die als vóóroordeelen van vooróórdeelen ongescheiden -onderscheiden zijn.” enz. enz. -</p> -<p>Verslagen ligt <span class="sc">Heymans</span> en zijn werk van ± 500 gedegen pagina’s, uitsluitend gewijd aan … <span class="ex">de kritiek der wetenschappelike axioma’s en hun apodicticiteit</span>; bladzijden, die elk zonder onderscheid kritieser bezinning, <span class="pageNum" id="pb410">[<a href="#pb410">410</a>]</span>dieper inzicht, bezonkener wijsheid, zuiverder begrip en vromer waarheidszin bevatten, -dan voor enig Hegeliaan als zodanig ooit bereikbaar is, laat staan voor zulk een Hegeliaan. -</p> -<p>En in 1910 heeft Prof. <span class="sc">Bolland</span> in een pamflet blijkbaar niets beters tegen <span class="sc">Heymans’</span> boek en deszelfs „betrekkelijke onbenulligheid” aan te voeren dan … Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s vervalsing, voor hem van genoeg belang om ze te herhalen op pag. 20/21 van „<span class="ex">Het Antwoord</span>”: „evidentie van datgene, welks ‚apodicticiteit’ bij <span class="sc">Heymans</span> elders <i>geen probleem</i> heet op te leveren”! -</p> -<p>Ik vermoed dat <span class="sc">Heymans</span> zelf, in zijn serene redelikheid, voor dit soort Bollandistiese polemiek zelfs geen -woord van afkeuring overheeft—enkel zwijgende verontwaardiging en wat meewarig begrijpen. -Maar ik voor mij achtte het nodig, hier eens dit proefje „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” in ’t licht te stellen, niet om <span class="sc">Heymans</span>, maar terwille van de vele kritiekloze slachtoffers van Professor <span class="sc">Bolland</span>’s waarlik weergaloze „geoefendheid”, die hun de weg tot <span class="sc">Kant-Heymans</span> verspert. -</p> -<p>„Toch wel berekend en listig, maar <span class="ex">valsch</span> en <span class="ex">bekrompen</span>”—deze giftige pijl door Prof. <span class="sc">Bolland</span> op <span class="sc">Heymans</span> gemikt in zijn schotschrift, stuit af op <span class="sc">Heymans’</span> integriteit, om slechts zijn schutter te treffen. -</p> -<p>Aangaande <span class="sc">Heymans’</span> dialektiek-dodend meesterwerk, dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> evenmin kan „laten gelden”, als hij er ook maar één §, één bewijs van kan weerleggen, -omdat het nu eenmaal zijn „begrip” te boven gaat, en waaraan hij zich dan ook wijselik -niet waagt, wordt de jongelui evenwel op college (<span class="ex">Coll. Log.</span> p. 274) de goedkope stoutigheid voorgezet: „een uur lang zouden wij het hier kunnen -hebben over de ondoordachtheid, waarmee de schrijver z’n pen heeft bestuurd, toen -hij schreef over ‚wetten en elementen van het wetenschappelijke denken’.” De paar -vittend bedoelde „vragen”, die dan daaromtrent volgen, getuigen van, of wenden voor, -een onnozelheid, die zelfs de titel niet begrepen <span class="pageNum" id="pb411">[<a href="#pb411">411</a>]</span>heeft,—te weten het verschil tussen „wet” en „element”<a class="noteRef" id="xd31e28938src" href="#xd31e28938">41</a>, en de „transcendentale” zin van de titelkeus „<span class="ex">wetenschappelik</span> denken” ter aanduiding van de kennisleer als kritiek der <span class="ex">wetenschappen</span>. -</p> -<p>In hetzelfde zinnetje van p. 9 (53) wordt nog even <span class="sc">Heymans’</span> bedoeling in zake de mechaniese natuurbeschouwing verhegeld oftewel verdraaid aldus: -„de gegevens van physiologie, chemie en physica [zijn] geen van allen wat zij zijn, -maar ‚hoogst waarschijnlijk’ wat anders.” De <span class="ex">weerlegging</span> van dit mechanisties-verkeerde „zijn” geeft o.a. § 25 van <span class="sc">Heymans’</span> „<span class="ex" lang="de">Einführung in die Metaphysik</span>”, getiteld „<span lang="de">der Erkenntniswert der mechanischen Naturauffassung</span>”, terwijl in hetzelfde zonneheldere standaardwerk<a class="noteRef" id="xd31e28975src" href="#xd31e28975">42</a> die algemene fout haar formulering vindt in de termen der logica: Men vat de „aequipollentie” -(omvangsgelijkheid) der betrokken begrippen verkeerdelik op als „identiteit” (inhoudsgelijkheid). -Op p. 189 (227) van „<span class="ex">Zuivere Rede</span>” vraagt Prof. <span class="sc">Bolland</span> met betrekking tot de aethertrilling-hypothese van het licht: -</p> -<p>„Laat zich iets aan deze verklaring van het bekende uit het onbekende voorstellen, -laat er zich iets aan begrijpen? Wat moet eigenlijk der heeren ‚mechanisch verklaren’ -heelemaal?”—Dat Prof. <span class="sc">Bolland</span> dat niet begrijpt, kan hem niet euvel worden geduid. Wel, dat hij Prof. <span class="sc">Heymans</span> op deze vraag, hier en elders, slechts laat antwoorden met een zinnetje uit een tijdschriftartikel -dat, „zonder meer”, <span class="ex">in ’t geheel niet ter zake is</span>, te weten: „<span lang="de">Das letzte Ziel alles Erklärens ist nichts Anderes als empirisch gegebene Zusammenhänge -<span class="ex">logisch</span> zu <span class="ex">durchleuchten</span>.</span>” -</p> -<p>Zulk soort schijnpolemiek tegen een meerdere als <span class="sc">Heymans</span>, <span class="pageNum" id="pb412">[<a href="#pb412">412</a>]</span>ten aanschouwe van een publiek op welks licht te verbijsteren begriploosheid deze -„geoefendheid” van meet af (zie Prof.’s voorrede) speculeert, is even ridderlik als -redelik. -</p> -<p>Men behoeft <span class="sc">Heymans</span> slechts te kennen en te begrijpen om eens en voor al te weten, dat hij uitsluitend -van de natuur, van het gebied der physica en physiologie, de mechaniese verklaarbaarheid -of herleidbaarheid mogelik of zelfs waarschijnlik kan noemen, en dat voor hem dus -al het geestelike, heel het terrein der psychologie en der geesteswetenschappen als -zodanig, daarvan eo ipso en principieel, op kenniskritiese grond, is uitgesloten. -Maar Prof. <span class="sc">Bolland</span> durft in 1910 in zijn uitval tegen <span class="sc">Heymans</span>, getiteld: „<span class="ex">Nieuwe Kennis en oude Wijsheid</span>, eene poging tot voorlichting”, op p. 55 s., op dezelfde pagina, waar hij een <span class="sc">Heymans</span> toevoegt: „En in alles eerlijkheid en rondheid” … deze zin laten drukken: „Ook zoude -het der ervarenheid te Groningen eer aandoen, rondborstig evenzeer te erkennen, dat -men eene misvatting uit, wanneer men de opvatting uit, dat geest en ziel, met al hetgeen -daar niet aan toekomt [?!] zich nog eens zullen laten herleiden tot levenlooze en -zelfs onqualificeerbare werktuigelijkheid” …! Dit is weliswaar laster (evenals de -smetten van pragmatisme en theosofen-kwakzalverij, die Prof. <span class="sc">Bolland</span>’s waan een theoreticus van ’t zuiverste water als <span class="sc">Heymans</span> tracht aan te wrijven), maar Prof. <span class="sc">Bolland</span> wist, begreep, nu eenmaal niet beter, naar ik wil aannemen. Ik ben alleen benieuwd, -of hij, na deze mijn „poging tot voorlichting”, nu hem altans zijn algehele misvatting -ten deze gewezen is, met „eerlijkheid” en „rondborstig” onmiddellik zijn laster zal -<span class="ex">erkennen</span> en <span class="ex">herroepen</span> en voortaan zal trachten, van <span class="sc">Heymans</span> tenminste zoveel te leren kennen en begrijpen als nodig is, om enigszins weer goed -te maken, wat hij in onwetendheid en wanbegrip aan hem en de waarheid misdreven heeft. -</p> -<p>Een <span class="sc">Heymans</span> zou onderschrijven, evenals een <span class="sc">Eisler</span>, een <span class="sc">Wundt</span>, de geniale „onvoorzichtigheden” van niemand <span class="pageNum" id="pb413">[<a href="#pb413">413</a>]</span>minder dan <span class="sc">Leibniz</span>: „<span lang="fr">Tout ce qui se fait dans le corps de l’homme et de tout animal est <span class="ex">aussi mécanique</span> que se qui se fait dans une montre</span>” en „<span lang="la">Recte constitutum est, nihil in corpore fieri, quod non <span class="ex">mechanicis</span>, i.e. intelligibilibus rationibus constet</span>.”—Voor hun als voor <span class="sc">Leibniz</span> geldt daarbij, zonder zweem van zelfweerspreking: „<span lang="fr">la <span class="ex">Perception</span>, et ce qui en dépend, est <span class="ex">inexplicable par des raisons mécaniques</span>, c’est-à-dire par les figures et par les mouvements.</span>” (<span class="ex">Monadologie</span>, thèse 17, cf. thèses 79 et 81). Immers zij allen zijn zuivere parallelisten: „<i lang="fr">Tout se fait mécaniquement et métaphysiquement en même temps.</i>”, voor wie de mechaniese natuur slechts phaenomeen is van de metaphysiese werkelikheid: -„<i lang="fr">La source de la mécanique est dans la métaphysique</i>”, een uitspraak, door de heer <span class="sc">Bolland</span> zelf indertijd geciteerd, maar wel kwalik begrepen. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>52</b>: p. 140. In dezelfde zin p. 548/9: (<span class="ex" lang="de">Die Lebenserscheinungen</span>) „<span lang="de">Zwar könnten an sich die Finalität und Causalität, welche ich als Kehrseiten [?] meines -zeitlichen Denkens vorfinde, die doppelseitige menschliche Auseinanderziehung <span lang="nl">[een aan de gelijktijdigheidsfout ontleend beeld]</span> einer rein unzeitlichen Logik sein, so dass Zweck und Ursache nur illusorisch [!] -gefasste logische Notwendigkeiten wären. In gewissem [?] Sinne mag dies ja auch immerhin -der Fall sein, allein in seiner Strenge ist mir dieser zeitleugnende Gedanke unerträglich; -in meinem Gefühl eines Bedürfnisses nach Erlösung von Unvernunft, Bosheit und Elend -empfinde ich es als eine Verhöhnung des persönlich und etwa auch kosmisch empfundenen -Uebels, mein Fühlen und Wünschen und Wirken als etwas schlechthin Zeitloses zu denken, -so, dass mein Willensact sowie der demselben entgegengesetzte Widerstand eine reine -Illusion, ein nicht einmal geträumter Traum wären.</span>” Waar gemoedsaandoeningen en wensen spreken verwijst de wijsbegeerte met een zwijgend -„<span lang="la">Non ragioniam</span>”… <span class="pageNum" id="pb414">[<a href="#pb414">414</a>]</span>of desnoods met een uitgesproken „<span class="trans" title="prōton men alētheia"><span lang="grc" class="grek">πρωτον μεν ἀληθεια</span></span>” naar kerkleer en dergelijke—en speciaal de tijdkritiek lacht om deze illusionaire, -dromende vrees, dat zij de heer <span class="sc">Bolland</span> zou dwingen, zijn gemoeds- en geestesleven, zijn levensactie, „als etwas schlechthin -Zeitloses zu denken”. Juist wanneer en dewijl de tijd bewustzijns„vorm” is—blijft -een niet-tijdelik bewustzijnsleven een zelfweerspreking, een onmogelikheid, van dezelfde -kennistheoretiese soort als een niet-ruimtelike bewegingswereld. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>53</b>: p. 141. Op p. 266 (<span class="ex">Wereldraadsel</span>) maakt <span class="sc">Bolland</span>’s Hartmanniaans dogmatiese „Mystiek” van het subject der interindividuele tijdelikheid -„eenen alles omvattenden absoluten Géést.” -</p> -<p>Interessant is het te zien hoe ook <span class="sc">Poincaré</span> in „<span class="ex" lang="fr">La Valeur de la Science</span>” worstelt met het algemeen subject van de Tijd in ontologiese bevangenheid. Hij ziet -wel in, alle affirmations over (objectieve) gelijktijdigheid en opeenvolging zijn -zinledig zonder gemeenschappelik subjekt, „<span lang="fr">n’ont par elles-mêmes aucun sens</span>” (p. 46; vergelijk ook <span class="sc">Kinkel</span> tegen <span class="sc">Riehl</span>, p. 25 o. c.). Hij zou dan wel willen <span lang="fr">concevoir</span> „<span lang="fr">une sorte de grande [!] conscience, qui verrait tout et qui classerait tout <span class="ex">dans son temps</span></span>”, maar heeft toch bezwaren tegen zo’n „<span lang="fr">demi-dieu</span>”, die met onvolkomen geheugen zou moeten worden gedacht, „<span lang="fr">puisque sans cela tous les souvenirs lui seraient également présents et qu’il n’y -aurait pas de temps pour elle</span>” (deze subtiliteit vergeet echter dat ook voor ons oorspronkelik alleen <span lang="fr">le présent</span> de tijdbron kan zijn). „<span lang="fr">Et cependant, quand nous parlons du temps, pour tout ce qui se passe en dehors de -nous, n’adoptons-nous pas inconsciemment cette hypothèse; ne nous mettons-nous pas -a la place de ce dieu imparfait; et les athées eux-mêmes ne se mettent-ils pas à la -place où serait Dieu, s’il existait?</span>” Hij acht dan deze „<span lang="fr">hypothèse</span>” toch onvoldoende „<span lang="fr">puisque cette intelligence hypothétique, <span class="pageNum" id="pb415">[<a href="#pb415">415</a>]</span>si même elle existait, serait impénétrable pour nous.</span>” Dit inzicht verheft <span class="sc">Poincaré</span> altans boven <span class="sc">Hartmann</span> c.s. Maar wij weten nu dat zulk een „transcendentaal” subjekt geen „<span lang="fr">hypothèse</span>” is, geen als „bestaand” te veronderstellen wezen, maar <span class="ex">hypothesis</span> in oorspronkeliker dieper zin van het woord. Wie mij tot dusver gevolgd heeft zal -mij begrijpen, wanneer ik z’n ontologiese gesteldheid aldus formuleer: <b>Het subjekt der natuur bestaat evenmin, dus evenzeer, als de natuur.</b> -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>54</b>: p. 141. Dr. J. D. <span class="sc">Bierens de Haan</span> stelt de verbijsterende vraag: „Maar waar vinden wij dit subject?”! (p. 227 van „<span class="ex">De Weg tot het Inzicht</span>”).<a class="noteRef" id="xd31e29227src" href="#xd31e29227">43</a> Kennistheoretiese subjekten, als het subjekt der natuur of het subjekt der waarheid -zijn nu eenmaal geen „wezens”, die men tegen ’t lijf loopt. -</p> -<p>Zelf maakt hij er op zijn wijze een ens metaphysicum van, p. 185: „Want het voorwerp -met zijn ding-schijn bestaat niet als subjekt <span class="ex">tegenover</span> het kennend bewustzijn als zodanig (in welk geval het toch een zinnelijk ding ware)—maar -het bestaat in de synthetische handeling van een universeel bewustzijn zelf. Het universeele -bewustzijn is het Eeuwige Denken [!], de wereldgrond zelf, het wereldcentrum”! -</p> -<p>Deze „Subreption” leidt op p. 187 tot het volgende dubbelgebeide dogmatisme: „Het -ding-karakter is dus niet stoffelijk substantieel, maar iets geestelijks; de kracht -<span lang="de">der Idee</span>, <span class="pageNum" id="pb416">[<a href="#pb416">416</a>]</span>die de voorwerpen stelt, is een denkkracht, zoodat zij bestaan als handelingen der -Idée zelve. -</p> -<p><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Onze aanschouwing van het voorwerpelijke is nu een herhaling [n.b.!] waarbij ons individueel -bewustzijn deze hoogere [!] synthetische handeling weerspiegelt [!]. Waarneming is -reconstructie [!] van binnen uit”! -</p> -<p>Dit is de „<span lang="de">höherer Idealismus</span>” waarmee <span class="sc">Kant</span>’s verontwaardiging zo meesterlik de spot drijft (zie <span class="ex">Proleg.</span> p. 164). -</p> -<p>Ditzelfde Hartmannisme bij <span class="sc">Bolland</span> (W. p. 316): -</p> -<p>„Is er waarheid in het menschelijk denken, dan bestaat die in de bewuste reproductie -van den inhoud eener Wereldidée” enz. -</p> -<p>Ook het „objectief idealisme” van <span class="sc">Bergmann</span>, <span class="sc">Eucken</span>, <span class="sc">Lipps</span> e.a. begaat de reeds bij <span class="sc">Berkeley</span> te vinden fout, van het kennistheoreties Subjekt van Natuur en Tijd, eenmaal als -Vóóronderstelsel ontdekt en begrepen, een werkelik bestaand Wezen, een soort Algeest -te maken, even onkants als ongerechtvaardigd.—Wel vindt men bij <span class="sc">Kant</span> zelf reeds misstappen in diezelfde richting. Vgk. daaromtrent <span class="sc">Windelband</span>, <span class="ex">Die Erneuerung des Hegelianismus</span>, 1910, p. 14: „<span lang="de">Nun hatte schon <span class="sc">Kant</span> alle Mühe, dieses ‚Bewusstsein überhaupt’ vor der metaphysischen Ausdeutung zu schützen, -die ihm sein eigenes persönliches Weltanschauungsbedürfnis nahelegte. Der zunächst -hypothetisch eingeführte ‚intuitive Verstand’, der <span class="ex">intellectus archetypus</span>, dann—nach den Postulaten der praktischen Vernunft—in der Kritik der Urteilskraft -das ‚übersinnliche Substrat der Menschheit’, das alles waren schüchterne Ansätze zur -Metaphysizierung des ‚Bewusstseins überhaupt’, denen <span class="sc">Hegel</span> nur den rechten Namen gab, wenn er es Gott nannte.</span>” -</p> -<p>Ten slotte zij hier nog gewaarschuwd tegen de verhaspeling van het subjekt der <span class="ex">kennis</span>, dus het subjekt van <span class="ex">phaenomenale werkelikheid</span>, met het subjekt der <span class="ex">waarheid</span>, „<span lang="de">das urtheilende Bewusstsein überhaupt</span>” van <span class="sc">Rickert</span>, dat bij deze dan ook wordt tot subjekt van <span class="pageNum" id="pb417">[<a href="#pb417">417</a>]</span>het <span class="ex">zijnde</span> a.z., aldus ten onrechte in z’n „zijn” van <span class="ex">mogelik oordeel</span> afhankelik gemaakt, een soort „<span lang="de">Immanenz</span>”, die dus niets te maken heeft met de phaenomenaliteit, de Kantiaanse afhankelikheid -van <span class="ex">mogelik kennen</span>. <span class="sc">Rickert</span> kent of erkent zo min ons krities subjekt der natuur als de phaenomenaliteit der -ruimte-dingen. Voor zijn objekt-realisme zijn psychies en physies even „reële”, <span class="ex">kennistheoreties-gelijkwaardige delen</span> der „<span lang="de">empirische Wirklichkeit</span>” („<span lang="de">Das Physische und das Psychische sind, wie man sie auch sonst definiren mag, jedenfalls -beide gleich unmittelbar gegeben.</span>” <span class="ex">Die Grenzen</span>, p. 175; „<span lang="de">Wir finden unmittelbar vor eine Welt, die aus Körpern besteht und aus anderen Gebilden, -die wir psychisch nennen.</span>” „<span lang="de">Wir wissen, dass das Psychische ein Theil der empirischen Wirklichkeit ist, so gut -wie die Körper.</span>” ibid. p. 180). -</p> -<p>Aan <span class="sc">Rickert</span> zien wij dus, hoe men kan komen tot een „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>” en daarvan afhankelike „immanente objekten” (vgk. ook de noot bij bl. 390), zonder -de kritiese objekt-immanentie en haar subjekt ook maar van verre te hebben bereikt. -</p> -<p><span class="sc">Rickert</span>’s <span class="ex">grondfout</span>, waarmee heel zijn „idealisme” staat en valt, te weten: <span class="ex">dat het al of niet toekennen van waarheid, het zus of zó „oordelen”, afhankelik zou -zijn van het willen</span> en dus de „<span lang="de">Urtheilsnothwendigkeit</span>” in plaats van een causale (<span class="ex">re vera!</span>) een soort teleologiese zou zijn en mitsdien elk oordeel een transcendent „<span lang="de">Sollen</span>” zou impliceren (Hoofdst. XIV, <span class="ex">Sein und Sollen</span>, van <span class="ex" lang="de">Der Gegenstand der Erkenntniss</span>: „<span lang="de">jedes Urtheil erkennt ein Sollen an, die Urtheile die Thatsachen constatiren, sind -unbezweifelbar, also ist auch die Urtheilsnothwendigkeit vor jedem Zweifel geschützt.</span>”) en een „waarde” „<span lang="de">anerkennen</span>” („<span lang="de">dass sogar die Konstatirung einer Thatsache die Anerkennung eines Werthes einschliesst</span>”, <span class="ex">Die Grenzen</span> <span class="pageNum" id="pb418">[<a href="#pb418">418</a>]</span>p. 707), zodat „<span lang="de">Sollen</span>” prius zou zijn van „<span lang="de">Sein</span>” (C. XVII van <span class="ex" lang="de">Der Gegenstand, „dass das Sollen begrifflich früher ist als das Sein”</span>) en de <span class="ex">zekerheid</span> zou verschaffen van een transcendente waarde („<span lang="de">Wir dagegen finden, dass auch in den scheinbar nicht über Bewusstseinsthatsachen hinausgehenden -und daher absolut unbezweifelbaren Urtheilen ein transcendenter Werth mitbehauptet -wird und daher können wir von einem Wissen von diesem transcendenten Werthe reden.</span>”), waarbij dan de waarheid zelf, als al wat men „verplicht” is te „<span lang="de">bejahen</span>”, fungeert als „<span lang="de">Gegenstand der Erkenntniss</span>” („<span lang="de">Der Gegenstand der Erkenntniss ist ja nichts anderes als der Inbegriff der zu bejahenden -Wahrheitswerthe.</span>”)—deze grondfout is boven behandeld in Hoofdstuk IV § 3, speciaal p. 85/6 en in opmerking -<b>5</b>. -</p> -<p>Even juist als scherp formuleert <span class="sc">Rickert</span>, hoe deze (onjuiste) leer (vgk. ook <span class="sc">Bauch</span> in de noot bij bl. 86) de bekende zelfweerspreking der waarheidsloochening in het -ethiese transponeert: „<span lang="de">Wo man den Pflichtbegriff als ethischen Begriff bekämpft, wird es dem Menschen zur -Pflicht gemacht, keine Pflicht anzuerkennen.</span>” (<span class="ex">Die Grenzen</span> p. 713). Maar onze zuiver theoretiese geesteswettelikheid mag en moet ook dit antiscepticum -versmaden!— -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>55</b>: p. 148. <span lang="la">Si duo idem dicunt, non est idem.</span> Ook <span class="sc">Wundt</span> c.s. (<span class="sc">Eisler</span> en alle krities-monistiese evolutionisten) noemen „<span lang="de">die Natur Vorstufe des Geistes</span>”, zeggen „<span lang="de">dass der Geist aus der Natur sich entwickelt</span>”. Met hen zijn wij het daaromtrent volkomen eens. Het onderscheid met Hegeliaanse -<span class="ex">gelijkklinkende</span> uitspraken is niet meer of minder, dan dat <span class="sc">Wundt</span> het natuur-idealisties en <span class="ex">oorzakelik</span> bedoelt, en de Hegelarij natuur-realisties en <span class="ex">dialekties</span> i.e. <span class="ex">anticausaal</span> (<span class="sc">Hartmann</span> en <span class="sc">Eucken</span> weer natuur-realisties en causaal). Bij <span class="sc">Wundt</span>, zuiver parallelist als <span class="sc">Heymans</span>, is nooit het psychiese uit het physiese, het geestelike <span class="pageNum" id="pb419">[<a href="#pb419">419</a>]</span>uit het stoffelike voortgekomen, maar wel menselik geestesleven, kultuur, uit kultuurloze -„natuurlike” dierlikheid. -</p> -<p>Uitstekend <span class="sc">Eisler</span>, <span class="ex" lang="de">Geschichte des Monismus</span>, p. 169: -</p> -<p lang="de">„‚Natur’ und ‚Geist’ zeigen sich uns somit nicht als absolute Gegensätze, sondern -sie sind, im weitesten Sinne, nur die beiden Seiten oder Betrachtungsweisen einer -einheitlichen Wirklichkeit; im engeren Sinne aber ist Natur die niedere Stufe des -Seins, das auf einer höheren, aktiveren und bewussteren ‚Geist’ (im Unterschiede vom -psychischen Innensein überhaupt), und in der Gesamtheit von dessen Gebilden Kultur -ist. Natur als Objektivation des Geistes und Natur als Vorstufe des Geistes sind also -wohl zu unterscheiden. Der Geist im engeren Sinne steht über der Natur, während er -im weiteren Sinne in der Natur selbst und deren Entwicklung zum Ausdruck, zur Erscheinung -gelangt. Die Natur als Körperwelt ist die äussere Hülle, der Leib des Geistes.” -</p> -<p>Van de natuurwetenschappelike evolutie-leer is <span class="sc">Hegel</span> de vijand en verachter, ze is voor hem „<span lang="de">völlig leer</span>”, „<span lang="de">grassiert noch</span>” enz., zie § 249 <span class="ex">Kl</span>. L. Inderdaad, de evolutie-leer „<span lang="de">grassiert noch</span>” in ironie van tegenstelling tot Hegeliaanse „<span lang="de">Naturphilosophie</span>”.—Van de wonderlike waan, als zoude <span class="sc">Hegel</span> „<span lang="de">ein genialer Vorläufer der Darwinschen Entwicklungslehre</span>” zijn en <span class="sc">Darwin</span> zelfs „<span lang="de">ein genialer Ausarbeiter der Hegelschen Erkenntnistheorie</span>” (frazen van <span class="sc">Dietzgen</span> over „<span class="ex" lang="de">Darwin und Hegel</span>”), zou een blik in deze § 249 al kunnen genezen. Voor hem zijn „<span lang="de">Gattungen</span>” even duurzaam als „<span lang="de">Gesetze</span>”.—„<span lang="de">So erkennt man z.B. in der Natur die Güte Gottes darin, dass die verschiedenen Klassen -und Gattungen, sowohl der Tiere als auch der Pflanzen mit allem versehen sind, dessen -sie bedürfen, um sich zu erhalten und zu gedeihen. Eben so verhält es sich dann auch -mit dem Menschen, mit den Individuen und mit ganzen Völkern.…</span>” etc., aldus <span class="sc">Hegel</span>, waar hij op zijn manier „verstandig” wilde zijn (§ 80, <span class="ex">Kl. Log., Zus.</span>). -<span class="pageNum" id="pb420">[<a href="#pb420">420</a>]</span></p> -<p class="tb"></p><p> -</p> -<p><b>56</b>: p. 158. Prof. Dr. <span class="sc">Jos. Kohler</span>. Mijn qualificatie en de positie van deze roemruchte nestor van het volkerenrecht -en veelzijdig rechtsgeleerde grootwaardigheidsbekleder der Berlijnse Universiteit, -maar in philosophicis een des te gevaarliker even autoritair als bombasties idee-dilettant, -vergt dat ik enige van die in de tekst bedoelde <span class="ex" lang="de">Ungeheuerlichkeiten</span> aanwijs, al is het eigenlik jammer van de benodigde ruimte. In zijn „<span class="ex" lang="de">Lehrbuch der Rechtsphilosophie</span>” (1909) volgt op de Inleiding (I) van het 1<sup>e</sup> Boek (<span class="ex" lang="de">Die Rechtsphilosophie und ihre Bedeutung</span>) een hoofdstuk II: <span class="ex" lang="de">Philosophie und Rechtsphilosophie</span>, waar te lezen staat (p. 7): -</p> -<p lang="de">„Vor allem kommt hier in Betracht die Erkenntnistheorie, d.h. die Frage über das Verhältnis -zwischen Subjekt und Objekt <span lang="nl">[dus het in de tekst aangewezen objekt-realisme]</span> und die Frage ob unseren Vorstellungen [!] von der Welt eine Welt in Wirklichkeit -zu Grunde liegt und wie sich diese Wirklichkeit zu unseren Vorstellungen verhält. -Das ist die <i>ungeheuere</i> Frage des kritischen Realismus.… Die Annahme, dass es überhaupt unmöglich sei, in -das Ding an sich einzudringen, sodass [!] wir auf das Gebiet unserer Vorstellungen -[!] zurückgeworfen waren, beruht auf dem falschen Dualismus [!] Kantschen Angedenkens: -dieser Dualismus mit seiner ständigen Skeptik und dem ‚Ignoramus’ in bezug auf die -Aussenwelt [!] ist längst überwunden. Überwunden ist auch die Annahme, dass Zeit und -Raum nur auf unserer Vorstellung [!] beruhten und eine Zutat unseres Geistes wären. -</p> -<p lang="de"><span class="corr" title="Niet in bron">„</span>Vielmehr ist zu sagen, dass das Ich und das Nichtich alles zu einem grossen [!] Weltganzen -gehört und darum notwendig eine Zusammenstimmung [!] stattfinden muss, namentlich -auch in der Richtung, dass Zeit und Ausdehnung, wie wir sie schon seit Aeonen in unseren -Geist aufgenommen [!] haben, unserer Empfindung von Zeit und Raum <span class="pageNum" id="pb421">[<a href="#pb421">421</a>]</span>entsprechen, da [!] der menschliche Geist und schon was dem Menschen an Geschöpfen -vorhergegangen ist, aus der Zeit und dem Raum die ständige Vorstellung überkommen -[!] haben.” -</p> -<p>Over Tijd en Ruimte vergelijke men dan § 3 van zijn „<span lang="de">Das Problem der Rechtsphilosophie</span>” in zijn <span class="ex" lang="de">Moderne Rechtsprobleme</span>: „<span lang="de">Die Entwicklungslehre [die van K.] setzt daher zwar die Wirklichkeit der Zeit voraus, -allein sie beruht andererseits auf der Erkenntnis, dass das Zeitliche auf einem Ausserzeitlichen -und Ausserräumlichen beruht und dass über Raum und Zeit eine höhere Wesenheit schwebt.… -Die Ansicht, alsob sie [„<span class="ex">Raum</span> und <span class="ex">Zeit</span>”] nur subjektive Zutat unseres Geistes waren, ist irrig. Ihre Wirklichkeit wird nicht -nur <i>durch die Sinnfälligkeit unserer Beobachtung dargelegt</i>, sondern <i>auch durch unsere Körperlichkeit</i> inmitten des gleichzeitigen oder verschiedenzeitigen Andersseins.… Wir [?] <i>nehmen</i> Zeit und Raum <i>an</i>, und ebenso nehmen wir eine <span class="ex">Einheit</span> und <span class="ex">Vielheit der Wesen</span> an.… Aber wir glauben an alles dieses <span class="ex">in relativer Weise</span></span>” etc. -</p> -<p>Maar horen wij nu verder (p. 8) Prof. <span class="sc">Kohler</span> tegen <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Dualismus</span>”: „<span lang="de">Jener ganze Dualismus ist so <i>ungeheuerlich</i> und haltlos, dass er vor energischen Denkern sofort zusammenfallen musste. Fichte -und Schelling suchten ihn zu stürzen, und Hegel hat ihn vollkommen zertrümmert (Identitätsphilosophie).…<span class="corr" id="xd31e29687" title="Niet in bron">”</span> „Der Hauptirrtum der Kantschen Philosophie besteht darin, dass der Unterschied zwischen -Subjekt und Objekt ins <i>Ungeheuerliche</i> übertrieben ist</span>”.… Volgt een „<span lang="de">Vorstellung</span>” van <span class="sc">Kant</span>’s kennisleer: „<span lang="de">Nach der Kantschen Erkenntnistheorie steht auf der einen Seite das Subjekt ganz allein -im Theaterraum [!] und vor ihm ist die <i>ungeheuerliche</i> Bühne der Theatervorstellung [!], welche die Welt bedeutet. Zwischen diesen beiden -Dingen sollte nun eine Vermittelung sein, aber fern davon: dasjenige, was wir wahrnehmen -ist nur ein Phänomen, eine Folge von <span class="pageNum" id="pb422">[<a href="#pb422">422</a>]</span>Erscheinungen, und alles, was hinter dem Phänomen liegt, ist uns ewig verborgen, denn -all unsere geistigen Kräfte können sich nur auf die Erscheinungen beziehen.<span class="corr" id="xd31e29705" title="Niet in bron">”</span> <span lang="nl">[Natuurlik is juist die waarneming zelf <span class="ex">de</span> en de <span class="ex">enige</span> „<span lang="de">Vermittelung</span>” tussen Subjekt en Niet-ik. Juist door de <span lang="de">Beziehung</span> van onze „<span lang="de">geistigen Kräfte</span>” op dat Niet-ik ontstaat de „<span lang="de">Erscheinung</span>”!]</span> „Diese ganze Vorstellung ist schon darum verfehlt [<span lang="nl">inderdaad</span> verfehlt], weil sie zwischen dem einen [!] erbärmlichen Ich und der ganzen Welt einen -solchen Unterschied macht, dass hier eine <i>ungeheuere</i> Kluft gähnt; das ist doch kaum der Mühe wert, wegen des <span class="ex">einen</span> Menschen solches Wesen zu machen! Wie verhält es sich denn mit der <i>ungeheueren</i> Menge der weiteren Ichs, die doch ebenfalls in die Welt hineinstarren?</span>” (p. 9:).… „<span lang="de">während unser ganzer Leib mit all seinen [?] Leiden und Schmerzen nur ebenfalls ein -Phänomen ist, und in der Tat in den Wolken steckt <span lang="nl">[goed gelocaliseerd]</span>, die das Ding an sich umgeben.</span>”.… -</p> -<p>Na deze even individuele als individualistiese <span class="sc">Kant</span>-voorstelling levert nu p. 9 de volgende gewoon-realistiese „<span lang="de">Spiegelung</span>”- en „<span lang="de">Aetherschwingungen</span>”-dogmatiek: -</p> -<p>„<span lang="de">Der Gedanke von dem Ding an sich ist insofern zutreffend, als natürlich jede Spiegelung -[!], jedes Einwirken in eine Subjectivität nur so aufgefasst werden kann, dass das -Ding an sich nicht in das Subjekt eingeht, sondern einen Eindruck macht, und dieser -Eindruck ist es, den wir als das Bild der Welt erschauen. Insofern kann zwischen Eindruck -und Welt natürlich nie volle Gleichheit bestehen, ebensowenig wie eine Gleichheit -bestehen kann zwischen der Matrize [!] und dem aus der Matrize hervorgehenden Bilde -[!]. Aber immerhin muss es verstandesmässig möglich sein, zwar nicht ein Abbild der -Matrize zu geben, wohl aber zu sagen, inwieweit unser Eindruck zur Matrize stimmt -und inwiefern bei diesem Eindruck subjektive Momente im Spiel sind. <span lang="nl">[Alsof <span class="sc">Kant</span>’s leer iets anders deed! Maar <span class="pageNum" id="pb423">[<a href="#pb423">423</a>]</span>eilieve.… hoe vergelijkt een <span class="sc">Kohler</span> beeld en.… matrijs?! zie:]</span> Dazu ist aber unser Verstand fähig, denn er kann unsere Organe [!] und die Wirksamkeiten -dieser Organe erfassen und mithin auch darstellen, wie sie sich betätigen, wenn ein -Eindruck von aussen [!] kommt”.… <span lang="nl">[Dat die organen.… zelf slechts kennisprodukten zijn.… wie op zulk een kleinigheid -let, is een kniesoor.… en dat ook dit „<span lang="de">aussen</span>”, dit „<span lang="de">kommen</span>” zowel als dit „<span lang="de">sich betätigen</span>” tot de phaenomenenwereld behoren.… zover reikt de <span class="sc">Kohler</span>kritiek niet. Hij bedoelt het zuiver physiek:]</span> „Auch bei anderen Wesen finden wir ähnliche Organe, und wir können prüfen, wie sie -wirken und wie sie durch die ‚Matrize’ von aussen beeinflusst werden. Weiter können -wir natürlich nicht kommen<span class="corr" id="xd31e29788" title="Niet in bron">”</span> <span lang="nl">[Neen, <span class="ex">natuurlik</span> kunt gijlieden nooit verder komen]</span>. „Es ist aber auch nicht nötig, denn diese Erkenntnis ist vollkommen. Kein Wesen -kann sagen, welches Bild [!] das Weltall gibt, wenn man das beobachtende Wesen wegdenkt, -denn <span class="ex">dann ist eben ein Bild überhaupt unmöglich</span> <span lang="nl">[K. zelf onderstreepte deze wijsheid]</span>. Wir können nur sagen: im Weltalle ist eine Fülle verschiedener Objektivitäten [!], -die [!] auf unsere Subjektivität wirken und bei deren Wirkung unsere Subjektivität -die Tafel [!] darstellt, auf der die Bilder [!] erscheinen, welche Tafel an sich eine -bestimmte Beschaffenheit hat, sodass wir <span lang="nl">[we „kennen” immers die Tafel „<span lang="de">an sich</span>”!]</span> dasjenige abziehen können was subjektiv ist. <span lang="nl">[En nu een voorbeeld!:]</span> Wir wissen z.B., wenn wir rot und gelb sehen, dass die Eigenart der Farbe eine Zutat -unserer Sehorgane [!] und unseres Denkens [!!] ist, aber ebenso ist es sicher, dass -dieser verschiedenen Art der Farbe eine Verschiedenheit im Objekt zugrunde liegen -muss, von der wir nichts weiter wissen, als dass hierbei [!] Ätherschwingungen eine -Rolle spielen.</span>” -</p> -<p>En deze hooggeleerde lekepraat tegen <span class="sc">Kant</span>’s kritiek! Het „overeenstemmingsprobleem” der waarneming ontgaat <span class="pageNum" id="pb424">[<a href="#pb424">424</a>]</span>deze naieve dogmaticus<a class="noteRef" id="xd31e29820src" href="#xd31e29820">44</a> natuurlik geheel, maar het probleem van de overeenstemming der resultaten van juist -denken met de werkelikheid lost hij (p. 11) makkelik op (natuurlik dogmaties-verdubbelend): -„<span lang="de">Das ist nicht etwa eine ‚prästabilierte Harmonie’, es ist nicht eine Zufälligkeit, -sondern es beruht darauf, dass wir eben ein Teil des grossen Ganzen sind</span>”.… simple <span lang="fr">comme bonjour</span>! En „van zelf” zijn meteen even de synthet. oordelen a priori verklaard: het Geheel -„<span lang="de">ist ein Räderwerk, von dem wir einen Teil bilden</span>”.… „<span lang="de">Damit erklärt sich von selber [<span lang="la">aseitas</span>] die Richtigkeit der Axiome in der Mathematik; es erklärt sich das Zusammentreffen -des Kausalitätsgesetzes in uns und ausser uns, es erklärt sich [!] die ganze Kantsche -Kategorientafel</span>”. <span lang="de">Mein Liebchen, was willst du noch mehr?</span> Van Prof. <span class="sc">Kohler</span> krijgt ge dan nog het bekende stuk misverstand toe over <span class="sc">Kant</span>’s „verbod” tot transcendent kategorieëngebruik.… „<span lang="de">Ist das Metaphysische unserer Anschauung nicht zugänglich, so ist es zugänglich unserem -Denken</span>”.… Juist, zou <span class="sc">Kant</span> zeggen, <span lang="de">das ist ja die ständige Behauptung der Kritik!</span>… „<span lang="de">Es ist eine bare Willkür zu behaupten, dass der Satz von der Identität und dem Widerspruch -nur im Kreise der Anschauung [?!] bezeugt wäre.</span>”… wie beweert dat bij geval?—Volgt de conclusie: „<span lang="de">Somit [!] ist das ganze Kantsche Gedankensystem, so <i>ungeheuere</i> Kräfte auch darauf verwendet worden sind, ein Irrgang</span>” en daarom „<span lang="de">ist es verlorene Mühe</span>”. Voor u altans is alle „<span lang="de">ungeheuere</span>” kracht, er op besteed,… verloren moeite. Zorg gij maar (p. 12) „<span lang="de">die Hegelsche Philosophie zeitgemäss umzubilden</span>” en laat het anderen over, „<span lang="de">sich an den Akrobatenkünsten Kantscher Gedankengymnastik zu erbauen</span>”. <span class="pageNum" id="pb425">[<a href="#pb425">425</a>]</span>Blijf gij maar (p. 13) bij <span class="sc">Hegel-Hartmann</span>’s „<span lang="de">Logik der Weltgeschichte.… mit sehr vieler Unlogik verbunden.</span>” Aangezien <span class="sc">Kohler</span>’s „<span lang="de">Richtung</span>” (?) echter <span class="sc">Hegel</span>’s Dialektiek „<span lang="de">ablehnt</span>” (p. 14) blijft er van Philosophie niets anders over dan de fraze der „<span lang="de">Kulturentwicklung</span>” met, als „<span lang="de">Das letzte Ziel</span>” (titel van Boek II): „<span lang="de">Alles erkennen und alles können und damit die Natur bemeistern.</span>” Dit heet „<span class="ex" lang="de">Neuhegelianismus</span>.” In de „<span class="ex" lang="de">Moderne Rechtsprobleme</span>” (p. 9) nader omschreven: „<span lang="de">Unrichtig war es allerdings von Hegel, anzunehmen, dass die grosse Welt mit ihrem -Werden und Vergehen sich nach einer bestimmten Begriffsschablone abspiele. Wir haben -uns daran gewöhnt, die in der vernünftigen Entwicklung enthaltenen, ausserordentlich -mannigfaltigen Lebenskeime nicht apriorisch zu betrachten, sondern die <i>ungeheure</i> Gestaltung der Tat in ihrer Wirklichkeit zu erkennen: die ihr entsprechende Vernünftigkeit -ist eben ihr metaphysischer Hintergrund. Dem Wollen und Walten des Lebens ist ein -<i>ungeheurer</i> Freipass gegeben, und nicht ‚jeden Wochentag macht Gott die Zeche’. Nur in grösseren -Zwischenräumen lässt sich die Gesetzlichkeit des Vernünftigen verstehen. Dies begreift -der Neuhegelianismus: er weiss, dass eine unendliche Fülle von Einzelheiten die Weltgeschichte -ausmacht, er sucht sie zu erkennen und erhebt sie zum Gegenstand seines Studiums; -er weiss aber auch, dass hinter ihnen ein grosses [ungeheuer gross!] Ganzes steht: -das Ganze ist die menschliche Kultur, die sich nach festen Gesetzen entwickeln muss.—So -wird die Hegelsche Vernunft zur menschlichen Kultur, und statt der dialektischen Bewegung -haben wir die Kulturgeschichte</span>”…! -</p> -<p>Ik gewaagde boven van het idee-dilettantisme van deze meester der rechtsvergelijking. -Dit ten besluite (p. 11): „<span lang="de">Wenn man geltend gemacht hat, dass in unserem System ein <span class="ex">Widerspruch</span> bestehe zwischen der <span class="ex">realen rechtsvergleichenden</span> und universalrechtsgeschichtlichen <span class="ex">Wissenschaft</span> einerseits und der <span class="ex">Ideenlehre</span> <span class="pageNum" id="pb426">[<a href="#pb426">426</a>]</span>andererseits, die uns aus Hegels Philosophie erwächst, so ist dies ein kurzsichtiger -Irrtum; denn gerade in der <span class="ex">Versöhnung der rationellen</span> [?] <span class="ex">Idee mit der Wirklichkeit</span> liegt das Grosse der heutigen Forschung; wir dürfen in der Fülle der Einzelheiten -das Gesamte der Idee nicht vergessen <span lang="nl">[klinkt goed]</span>, wir müssen in ihr die Ausflüsse des grossen Gottesgedankens erkennen; das ist das -Wesen des <span class="ex">Neuhegelianismus</span>: was wir im Einzelnen entdecken, schliesst sich zum grossen Ganzen.</span>”… (p. 12): „<span lang="de"><span class="ex">Fortschritt ist das Wesen der Welt</span>. Eben weil das Ewige sich im Zeitenschosse zutage ringt, so muss eine Entwicklung -walten; denn sonst wäre der ganze Prozess kein Entwicklungsprozess</span>”.… ontegenzeggelik! „<span lang="de">Das hat allerdings <span class="ex">Spinoza</span> noch unvollkommen erkannt <span lang="nl">[de stakkerd]</span>: allein Spinoza ist auch nicht das Musterbild unseres Pantheismus, sondern nur ein -unvollständiger Vertreter; unser Pantheismus reicht in die geweihten Zeiten der grossen -indischen Philosophie hinein und berührt sich mit den Ideen der <span class="ex">Sufiten</span>, des <span class="ex">Averroes</span> und des Mystikers Ekkehard!</span>” Zoveel ter oriëntering, hoe Prof. <span class="sc">Kohler</span> filosofeert. -</p> -<p>Daar ik de dogmatiese diepzinnigheden van een <span class="sc">Kohler</span>’s (en evenzo b.v. een <span class="sc">Berolzheimer</span>’s) „<span lang="de">metaphysische Ideen</span>” voor eer en invloed van de wijsbegeerte, en speciaal de rechtsfilosofie, heel wat -heillozer acht, dan alle „<span lang="de">Plattheiten</span>”, „<span lang="de">Seichtigkeiten</span>”, „<span lang="de">Flachheiten</span>” etc. (men kent die phraseologie der diepe heren), die hij positivisme en materialisme, -of ook een <span class="sc">Jhering</span> en een <span class="sc">Stahl</span> naar ’t hoofd slingert, als had hij zelf deel aan „<span lang="de">die <i>ungeheure</i> Tat der deutschen Philosophie</span>”—daarom wil en moet ik er op wijzen, hoe ontoegankelik zulk een geest is voor kritiese -wijsbegeerte en hoe gering mitsdien het verschil tussen <span class="sc">Kohler</span>- en … Köhlerglauben. -</p> -<hr class="tb"><p> -</p> -<p><b>57</b>: p. 236. Gelijksoortige realistiese zelfbespotting zie ik <span class="pageNum" id="pb427">[<a href="#pb427">427</a>]</span>daar juist in de „<span lang="de"><span class="ex">Grundriss einer Philosophie des Schaffens als Kulturphilosophie</span>, Einführung in die Philosophie als Weltanschauungslehre</span>”, 1912, van Dr. <span class="sc">Otto Braun</span>, waar deze gewaagt van „<i lang="de">die vom Idealismus vertretene Weltverdoppelung</i>”.… nademaal hij het idealisme als volgt begrijpt: „<span lang="de">Warum soll dieser Tisch hier denn durchaus nicht [n.b.] dieser Tisch, sondern irgend -ein X sein?</span>”.… „<span lang="de">Was hätte es denn für einen Sinn, wenn <i>neben</i> einer objectiven Welt <span lang="nl">[van tafels etc]</span> noch <i>eine ihr ganz heterogene der Erscheinungen existierte</i>?</span>” (p. 42/3). -</p> -<p>Deze Privatdozent der Philosophie, die reeds als zodanig in 1912 toch wel diende te -weten, dat voor het idealisme juist zijn objective Welt (van tafels etc.).… die (dus -daaraan niet precies heterogene) <span lang="de">Welt der Erscheinungen</span> <span class="ex">is</span>.… en die zijn eigen Hartmanniaans realisme „<i lang="de">realistischer Idealismus</i>” noemt—dus met zijn „<span lang="de">vom Idealismus vertretene Weltverdoppelung</span>” naar letter en geest zich zelf bespot <span lang="de">und weiss nicht wie</span>—levert ons dan meteen nog een in dit verband niet onvermakelik voorbeeld van de toon, -die zulk een, op zijn manier godsdienstig (zie zijn Slothoofdstuk X: „<span class="ex" lang="de">Vom gotterlebenden und gottdarstellenden Schaffen</span>”), dualist tegen zijn materialistiese tegenstanders en mederealisten pleegt aan te -slaan (vgk. mijn tekst bl. 184), waar hij over de leden en bloc van de Monistenbund -als volgt vonnis velt: „<span lang="de">Doch kommen die Angehörigen dieser Vereinigung infolge ihres disziplinlosen Philosophierens -kaum in Betracht; <i>sie verstehen sich selbst nicht</i>.</span>” (p. 51). -</p> -<p>Moraal: <span class="trans" title="gnōthi seauton"><span lang="grc" class="grek">γνωθι σεαυτον</span></span>! We zouden ook tegen al zulk materie- of objektrealisme met een andere moraal kunnen -eindigen, die zich niet uitsluitend maar inzonderheid ook ten aanzien van <span lang="de">Objekt</span> of <span lang="de">Erscheinung</span> en <span lang="de">Ding an sich</span> keert tegen het niettemin grote stuk werk van de 25-jarige <span class="sc">Liebmann</span>, door, even zuiver Kantiaans als zuiver ironies, met de woorden zelf van diens <span class="sc">Kant</span> tot het ongerijmde (vgk. mijn tekst bl. 92) herleidend refrein, te concluderen: <span class="pageNum" id="pb428">[<a href="#pb428">428</a>]</span>„<span class="ex" lang="de">Also muss auf Kant zurückgegangen werden</span>.” -</p> -<p>En wij handhaven deze moraal, trots de zo juist verschenen „<span lang="de"><span class="ex">Cellular-Ethik</span> als moderne Nachfolge Christi, Grundlinien eines neuen Lebensinhaltes</span>” door <span class="sc">Wilhelm Kleinsorgen</span>, 1912, opgedragen aan „<span lang="de">Meinem hochverehrten Lehrer Seiner Exzellenz dem Wirklichen Geheimen Rat Professor -Dr. <span class="sc">Ernst Haeckel</span></span>” en bevattend een Haeckelomane <span class="sc">Haeckel</span>-humbug, waarvoor zelfs een filosofaster als <span class="sc">Haeckel</span> toch eigenlik nog te goed, te trouwhartig is, een <span lang="de">Cellular-Ethik</span> dan, die ons op p. 24, waar schrijver het over „<span lang="de">das Erkenntnisproblem</span>” heet te hebben, aldus inlicht: „<span lang="de">Der auf <span class="ex">Descartes</span>, <span class="ex">Spinoza</span>, <span class="ex">Leibniz</span>, <span class="ex">Wolff</span> und als ‚Kritizismus’ auf <span class="ex">Kant</span> zurückgehende Rationalismus und Apriorismus, der lange Zeit die philosophische Erkenntnislehre -beherrscht hat und auch heute noch von vielen Philosophen als massgebend angesehen -wird, ist abgesehen von den älteren Arbeiten <span class="ex">Lockes</span>, <span class="ex">Humes</span>, <span class="ex">Condillacs</span> und <span class="ex">Mills</span> in neuester Zeit vor allem durch die bahnbrechenden zellular-psychologischen Untersuchungen -<span class="ex">Ernst Haeckels</span> ad absurdum geführt worden.</span>” etc. -</p> -<p>Door <span class="sc">Haeckel</span> „<span lang="de">ad absurdum geführt</span>” worden inderdaad niet weinigen—immers in de logiese zin des woords al die dualisten, -die het tegen zijn altans nooit opzettelik-dogmaties naturalisme moeten afleggen (b.v. -apologeten als een <span class="sc">Dennert</span>, een <span class="sc">Bettex</span> en consorten, aan wie ik helaas <span lang="fr">pour acquit de conscience</span> ook nog een deel van mijn tijd heb moeten geven) en in de letterlike zin al zijn -volgelingen, die hem voor een wijsgeer verslijten—dus altijd en alléén dezulken, voor -wie het kriticisme niet bestaat, zo min als voor <span class="sc">Haeckel</span>. -</p> -<p>Waar <span class="sc">Haeckel</span> eindigt, begint de kennisleer. Waar de kennisleer verschijnt, is het uit met dualisme -en materialisme, uit met bewust en onbewust dogma, uit met orthodoxie en met <span class="sc">Haeckel</span>. Zeker, evenzeer <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Thomas</span>, <span class="sc">Calvijn</span> <span class="pageNum" id="pb429">[<a href="#pb429">429</a>]</span>en zo voort, als <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="sc">Ostwald</span>, <span class="sc">Bergson</span>, <span class="sc">Ziehen</span> en zo voort, of als <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Hegel</span> en <span class="sc">Kant</span> contra <span class="sc">Hartmann</span>. Alles samengevat: <span class="ex">Kriticisme contra Dogmatisme</span>. En voor ons deel: <span class="ex">Kennisleer contra Materie-realisme</span>. -<span class="pageNum" id="pb431">[<a href="#pb431">431</a>]</span> </p> -</div> -<div class="footnotes"> -<hr class="fnsep"> -<div class="footnote-body"> -<div class="fndiv" id="xd31e16936"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e16936src">1</a></span> De hier opgenomen kenniskritiese beschouwingen en polemieken zullen, inzover ze het -in de tekst betoogde vooronderstellen, voor een deel van mijn lezers wel pas achteraf -tot hun recht en hun doel kunnen komen. Bij het slothoofdstuk kon soortgelijke stof -in de noten zelf reeds gegeven worden. <a class="fnarrow" href="#xd31e16936src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e17713"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e17713src">2</a></span> Vgk. <span class="sc">Herm. Cohen</span>, <span class="ex" lang="de">Kants Theorie der Erfahrung</span>², pp. 144, 72, 73, 69, 197. „Zeker, wetenschappelijke overtuigingen zijn bewustzijnsverschijnselen -evenals toorn, begeerte, of de gewaarwording van rood”: Prof. <span class="sc">Kohnstamm</span>, <span class="ex">Psychologie en Logica, T. v. Wijsb</span>. 1:4: p. 399. (Over K.’s bezwaren tegen <span class="sc">Heymans</span>, m.i. reeds door de „<span class="ex" lang="de">Gesetze u. Elemente</span>” en explicite door H.’s antwoord <span class="pageNum" id="pb260n">[<a href="#pb260n">260</a>]</span>gerescontreerd en weerlegd, ev. nader). Een „waarheid” is een <span class="ex">mogelik</span> waar oordeel, gelijk een objekt een geheel van <span class="ex">mogelike</span> gewaarwordingsinhouden is. Terecht wijst <span class="sc">Bolzano</span> op <span class="sc">Leibniz’</span>: „<span class="ex" lang="la">propositio, cogitatio possibilis</span>” (cf. <span class="sc">Palagyi</span>, <span class="ex" lang="de">Der Streit der Psychologisten und der Formalisten in der modernen Logik</span>, p. 19). -</p> -<p class="footnote cont">De „antinomie”, die <span class="sc">Palagyi</span> (o. c.) bij <span class="sc">Bolzano</span> meent te ontdekken, waar deze de waarheden-an-sich, door niemand gekend, tevens als -waarheden-voor-God beschouwt, is makkelik op te lossen: zij berust op de hypostasering -(„God”) van het kennistheoreties subjekt van de waarheid. -</p> -<p class="footnote cont">Onjuist <span class="sc">Pal.</span> zelf p. 28. Zijn behandeling blijft beneden het onderwerp. <a class="fnarrow" href="#xd31e17713src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e18020"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e18020src">3</a></span> Cf. <span class="ex">Proleg.</span> § 14, speciaal: „<span lang="de">Mein Verstand … schreibt den Dingen selbst keine Regel vor; diese richten sich nicht -nach meinem Verstande, sondern mein Verstand müsste sich nach ihnen richten</span>” etc. <a class="fnarrow" href="#xd31e18020src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e18832"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e18832src">4</a></span> Zijn minder omzichtige collega, de bekende Dr. <span class="sc">Huber</span>, geeft in 3 regels de „weerlegging” „<span lang="de">der oberflächlichen Kritik Humes</span>” van het causaliteitsbeginsel aldus: „<span lang="de">Ist es ja im wahren Sinn ein analytisches Prinzip, <span class="ex" lang="la">principium per se notum</span>, erkannt aus dem <span class="pageNum" id="pb276n">[<a href="#pb276n">276</a>]</span>Begriffe der Wirkung [sic], welche notwendig die Abhängigkeit von einer Ursache einschliesst.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Als had een <span class="sc">Hume</span> het truism geloochend, dat een „gevolg”.… een „oorzaak” onderstelt! Van oppervlakkig -gesproken.…! <a class="fnarrow" href="#xd31e18832src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e18916"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e18916src">5</a></span> Ik mag er hier een Nederlands filosoferend rechtsgeleerde wel even op attent maken, -dat hij <span class="ex">corollaria</span> vermoedelik met <span class="ex">correlata</span> contamineert tot de hem eigen.… <span class="ex">corrolaria</span>! <a class="fnarrow" href="#xd31e18916src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e19057"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e19057src">6</a></span> „<span lang="de">Denn es ist sehr was Ungereimtes, von der Vernunft Aufklärung zu erwarten und ihr -doch vorher vorzuschreiben, auf welche Seite sie nothwendig ausfallen müsse.</span>” (K. d. r. V. p. 571). <a class="fnarrow" href="#xd31e19057src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e19193"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e19193src">7</a></span> „<span lang="de">Schon der Satz Kants: ‚dass Verhältnissbegriffe doch schlechthin gegebene Dinge voraussetzen -und ohne diese nicht möglich sind’, macht diesem Spiel mit Relationen ein Einde</span>” zegt even scherp als juist <span class="sc">Riehl</span>, <span class="ex">Kriticismus</span> III, p. 150 tegen <span class="sc">Laas</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e19193src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e19362"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e19362src">8</a></span> Zo durft <span class="sc">Jerusalem</span> tans nog beweren: „<span lang="de">die Wechselwirkung zwischen psychischen und physischen Vorgängen ist die erste und -einzige Form der Causalität, die wir wirklich erleben</span>”. „<span lang="de">Würden wir diese Causalität nicht unmittelbar erleben, dann könnten wir in der Natur -keine bemerken</span>”. „<span lang="de">Diese Wechselwirkung ist darum nicht <span class="ex">minder begreiflich</span>, weil sie <span class="ex">mehr als begreiflich</span> ist. Sie ist aber mehr als begreiflich, weil sie unmittelbar erlebt wird, und somit -auch die Quelle alles Begreifens ist.</span>” (<span class="ex" lang="de">Die Urteilsfunction</span>, 1895, p. 260/2). Vgk. mijn Slothoofdstuk. -</p> -<p class="footnote cont">J. leidt ook nog de negatie uit de ervaring af! <a class="fnarrow" href="#xd31e19362src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20236"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20236src">9</a></span> Ook <span class="sc">Berkeley</span> uit zich reeds in die geest. Hij acht zich te recht meer in overeenstemming met „Common -Sense” dan de Lockianen, maar als hij the vulgar gelijk geeft in hun opinion: „<span lang="en">that <span class="ex">those things, which they immediately perceive are the real things</span></span>” (p. 359) vergeet hij, wat hij elders (zie <span class="ex">Dial.</span> p. 295 ss.) zo duidelik uitéénzette, dat „<span lang="en">the vulgar</span>” hier dat „<span lang="en">perceive</span>” van „<span lang="en">things</span>” neemt in de dogmatiese zin van „<span lang="en">image, copy, picture, representation</span>”. -</p> -<p class="footnote cont">Als hij dus, op de wijze van <span class="sc">Ziehen</span> c.s., zijn leer noemt: „<span lang="en">this revolt from metaphysical notions, to the plain dictates of nature and common -sense</span>”, dan heeft hij gelijk, in zoverre „men” met de natuurdingen niets anders <span class="ex">kan</span> bedoelen dan mogelike gewaarwordingsinhouden („<span lang="en">ideas</span>”), maar geenszins, voor zover „men” 1<sup>o</sup>. het subject over ’t hoofd ziet en derhalve hun „subjectiviteit” en 2<sup>o</sup>. ze beschouwt als <span class="ex">oorzaken</span> van <span class="ex">re</span>productieve gewaarwordingen. Juist <span class="ex">wijl</span> dat „<span class="ex">perceive</span>”, of sensible things, voor <span class="ex">Hylas</span> afbeelding, reproductie, is van iets wat er al was, voor <span class="ex">Philonous</span> niet, verwijten zij elkaar over en weer „<span class="ex" lang="en">scepticism</span>”, aantasting van de betrouwbaarheid der zintuigelike waarneming! <a class="fnarrow" href="#xd31e20236src" title="Ga terug naar noot 9 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20336"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20336src">10</a></span> Reeds <span class="ex">Philonous</span> heeft tegen <span class="ex">Hylas’</span> vraag: (p. 348. <span class="ex">Dial.</span> III.) „<span lang="en">Explain to me now, o <span class="ex">Philonous</span>! how it is possible there should be room for all those trees and houses to exist -in your mind. Can extended things be contained in that which is unextended? Or, are -we to imagine impressions made on a thing void of all solidity?</span>”… enz. zich aldus verweerd: „<span lang="en">Look you, <span class="ex">Hylas</span>, when I speak of objects as existing in the mind, or imprinted on the senses, I would -not be understood in the gross literal sense—as when bodies are said to exist in a -place, or a seal to make an impression upon a wax. My meaning is only that the mind -comprehends or perceives them; and that it is affected from without, or by some being -distinct from itself.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Cf. ook <span class="sc">Collier</span> (o. c. p. 441), geciteerd op bl. 56 noot 2. <a class="fnarrow" href="#xd31e20336src" title="Ga terug naar noot 10 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20408"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20408src">11</a></span> Dr. <span class="sc">H. W. Ph. L. van den Bergh van Eysinga</span>, <span class="ex">Wijsgeerige Bladen I, Lichaam en Ziel</span>, p. 51. In dezelfde geest Dr. <span class="sc">J. D. Bierens de Haan</span>, over <span class="sc">Spinoza</span>, <span class="ex">Tweem. Tijdschr.</span> 1897, p. 164 (een indrukkencomplex in de hersenen wordt tot beeld omgezet door bewustheid) -en „<span class="ex">De Weg tot het Inzicht</span>” p. 119 („de omzetting van het hersenvoorval tot gewaarwording”). Het achterdeurtje -door schrijver open gehouden op p. 118: „Wanneer wij nu het argument [sc. „het fysisch -argument” tegen het realisme] ontwikkelen, dan houden wij ons tijdelijk als realisten -en nemen het onafhankelijk bestaan van een objectieve buitengeestelijke buitenwereld -aan, en beschouwen de geheele toedracht gelijk dit in de natuurwetenschap gebruikelijk -is”, laat helaas die „omzetting” <span class="ex">niet</span> door. <a class="fnarrow" href="#xd31e20408src" title="Ga terug naar noot 11 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20599"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20599src">12</a></span> Over <span class="sc">Lotze</span>’s leesbare ruimte-tekens op die (helaas niet zichtbare) muur vergelijke men noot -2 bij bl. 165. <a class="fnarrow" href="#xd31e20599src" title="Ga terug naar noot 12 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20637"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20637src">13</a></span> <span class="ex" lang="la">Summa Theologiae</span> I<sup>a</sup> Qu. 12 art. 2: „<span lang="la">Non enim fit visio in actu, nisi per hoc quod res visa quodammodo est in vidente. -Et in rebus quidem corporalibus apparet quod res visa non potest esse in vidente per -suam essentiam, sed solum per suam similitudinem. Sicut similitudo lapidis est in -oculo</span>”.… (cf. art. 4 ad 3<sup>um</sup>; Qu. 56 art. 3; <span class="ex" lang="la">Opusculum</span> 49); <span class="ex">De Anima</span> II l. 24: „<span lang="la">Sensus est susceptivus specierum sine materia, sicut caera recipit signum anuli sine -ferro, et auro.</span>”.… „<span lang="la">omne enim patiens recipit aliquid ab agente secundum quod est agens.</span>”.… „<span lang="la">Assimilatur enim caera aurea sigillo quantum ad imaginem, sed non in quantum est aurum -aut aes.</span>”.… „<span lang="la">Et similiter sensus patitur a sensibili habente colorem, aut humorem, idest saporem, -aut sonum.</span>”.… <a class="fnarrow" href="#xd31e20637src" title="Ga terug naar noot 13 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20775"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20775src">14</a></span> Zo praat ook onze Haeckeliaan <span class="sc">Domela Nieuwenhuis</span> van „<span class="ex">Het Monisme of de Eenheidsleer</span>” als hij met <span class="ex">materialisme</span> bedoelt: „Wij moeten ons niet schamen materialist te heeten, alsof dit iets minderwaardigs -is, al verkiezen wij met <span class="sc">Häckel</span> den naam van Monist.” (p. 32). Maar schamen moest gij u, dan toch te „<i>verkiezen</i>” zulk varen onder misleidende vlag, gij die op p. 15 zelf schrijft: „Wil men een -nieuw woord: Monisme, <i>mij goed, ofschoon ik het nut er niet van inzie en vrees dat het de verwarring vermeerdert</i>, maar laat men eens en vooral duidelijk en klaar zeggen, dat het Monisme van <span class="sc">Häckel</span>, enz. en het Materialisme van anderen precies hetzelfde zijn en alleen verschillen -in naam.” <a class="fnarrow" href="#xd31e20775src" title="Ga terug naar noot 14 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20826"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20826src">15</a></span> Verklaring van deze letters <abbr title="zie ommezijde">z.o.z.</abbr> <a class="fnarrow" href="#xd31e20826src" title="Ga terug naar noot 15 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20875"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20875src">16</a></span> Van elk dezer 4 kan men bij de materialisten in doorsnee nog weer twee (of drie) nuancen -onderscheiden, al naar de <span class="ex">geest</span> in aequatieve (<b>a</b>), consecutieve (<b>b</b>), attributieve, functionele (<b>c</b>), of begeleidende (<b>d</b>) verhouding gedacht wordt tot <span class="ex">stof</span> dan wel tot <span class="ex">beweging</span> (of tot „<span class="ex">kracht</span>”, „<span class="ex">energie</span>”). Maar onze kritiek gunne hier grootmoedig aan het materialisme de verwaarlozing -dezer onderscheiding, waar zij het toch reeds met zoveel meer … onderscheiding bejegent, -dan het zich zelf waardig pleegt te keuren. <a class="fnarrow" href="#xd31e20875src" title="Ga terug naar noot 16 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e20966"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e20966src">17</a></span> Of dit hersenproces door de physica van de materialist <span class="ex">atomisties</span> (als bij <span class="sc">Boltzmann</span>) dan wel <span class="ex">energeties</span> (als bij <span class="sc">Ostwald</span>) wordt opgevat, is voor de kennistheoretiese waardering van zijn materialisme qua -materialisme natuurlik volmaakt onverschillig. -</p> -<p class="footnote cont">Voor Dr. <span class="sc">Snijders</span> e.a. zou „de zuiver energetische physica” „eene brug kunnen slaan tusschen het stoffelijke -en het bewust-psychische.” Die brug zou slechts een .… ezelsbrug kunnen zijn. <a class="fnarrow" href="#xd31e20966src" title="Ga terug naar noot 17 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e21196"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21196src">18</a></span> Deze zelfde § misduidt op de volgende bladzijden <span class="sc">Wundt</span> à la <span class="sc">Ziehen</span>, Mr. <span class="sc">Levy</span>, <span class="sc">Haeckel</span>, <span class="sc">Carneri</span> etc. aldus: „De apperceptieleer laat alzoo den bewusten wil of aandacht ingrijpen -in het physiologisch gegeven verloop der materieele hersenprocessen, zonder zelf in -zijn bestaan aan iets materieels gebonden te zijn. Alle pogingen toch om het apperceptievermogen -te localiseeren in eenig bepaald deel van het centrale zenuwstelsel leden ten eenenmale -schipbreuk.” -</p> -<p class="footnote cont">Vooreerst grijpt de apperceptie, bij een zuiver parallelisties phaenomenalist als -<span class="sc">Wundt</span>, <span class="ex">nooit</span> in enig physiologies, materieel proces in, maar uitsluitend in psychologiese processen, -secundo is de „bewuste wil” enz. voor <span class="sc">Wundt</span> natuurlik <span class="ex">precies zo</span> in de hersenen „gelocaliseerd” als elk ander psychies proces en is dus <span class="ex">evenmin</span> als enig ander psychies proces „in zijn bestaan aan iets materieels gebonden”!—Een -materialist of dualist doet wijs, van <span class="sc">Wundt</span> af te blijven. Vgk. noot 2 bij bl. 228. <a class="fnarrow" href="#xd31e21196src" title="Ga terug naar noot 18 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e21433"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21433src">19</a></span> Over ons Kantiaanse „<span class="ex">transcendentaal</span>” en dit soort misduiding tot het tegendeel schrijft daarjuist (1911) terecht <span class="sc">Bruno Bauch</span> in zijn „<span class="sc">Immanuel Kant</span>” (p. 42): „<span lang="de">Es mag innerhalb des Gesamtbereichs der philosophischen Terminologie wenig Worte geben, -deren begrifflicher Sinn, deren logische Bedeutung in so schwerer und verhängnisvoller -Weise missverstanden worden wäre, wie der Sinn und die Bedeutung des Wortes ‚transzendental’. -Dabei ist die Bedeutung des von ihm bezeichneten Begriffes so wichtig, dass, wenn -er einmal missverstanden ist, auch das Verständnis der ganzen Vernunftkritik vereitelt -ist.</span>” Striemend is dan zijn spot van bl. 43 met dat vulgaire <span lang="de">Missverständnis</span> „<span lang="de">im Sinne des Überschwenglichen</span>”, „<span lang="de">allem Irdischen Entrückten</span>”, „<span lang="de">metaphysischer, über alle Erfahrung hinausliegender geheimnisvoller Dinge</span>”, dat in Duitsland doet gewagen van de „<span lang="de">transzendentalen Akkorden Beethovens</span>” of zelfs van de „<span lang="de">transzendentalen Magie des Novalis</span>” (vergelijk ook mijn noot bij bl. 45, hoe <span class="sc">du Prel</span> c.s. het transcendentale hanteren!), dat een Prof. <span class="sc">Hermann</span> in zijn <span class="ex">Lehrbuch der Physiologie</span> doet schrijven: „<span lang="de">Durch einen höchst glücklichen Gedanken <span class="sc">Charles Darwin</span>’s ist diese Zweckmässigkeit ihres transcendentalen Charakters entkleidet und auf -ein Gesetz zurückgeführt worden</span>”, gelijk het ten onzent Dr. <span class="sc">Kuyper</span> in de 2<sup>de</sup> Kamer de dragers van rode (dus voor Dr. K. blauwe) idealen „transcendentale idealisten” -doet noemen of Mr. <span class="sc">Levy</span> doet schrijven (<span class="ex">Het Indeterminisme</span>, p. 27): „Niet langer zal men deze leer [van „den Koningsberger”] transcendentaal -heeten, nu, met streng natuurwetenschappelijke gegevens, zij [n.b.!] opgenomen, geverifieerd, -en als grondwet eener nieuwe wereldbeschouwing, afgekondigd wordt.” (Deze heerlike -zin kan eerst ten volle genoten worden, wanneer men er nog bij weet, dat die „nieuwe -wereldbeschouwing”, waaraan <span class="sc">Kant</span>’s niet langer transcendentaal transcendentalisme deze nog wel natuurwetenschappelike -glorificatie te danken heeft, is.… ik geef het u te raden.… <span class="sc">Ostwald</span>’s „Energetiek”, alias het energeties materialisme! Vgk. Opmm. <b>2</b>, <b>46</b> en <b>9</b>). <a class="fnarrow" href="#xd31e21433src" title="Ga terug naar noot 19 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e21544"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21544src">20</a></span> Van „vertooning” (<span class="sc">Bolland</span>) zullen wij maar in ’t geheel niet gewagen, laat staan van „schijnvertooning” (B.). <a class="fnarrow" href="#xd31e21544src" title="Ga terug naar noot 20 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e21911"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e21911src">21</a></span> En van naief-empiristiese en -relativistiese petitiones en repetitiones principii. -</p> -<p class="footnote cont">Staaltjes van denk-trant (b.v. uit de <span class="ex" lang="de">Kopfarbeit</span>): „<span lang="de">Mit dem Leibe können wir nur das Leibliche, mit dem Geiste nur das Geistige ergreifen. -Also auch die Dinge besitzen Geist. Der Geist ist dinglich, und die Dinge sind geistig. -Geist und Dinge sind nur in Relationen wirklich.</span>” (p. 57). „<span lang="de">Das Produkt, der Gedanke ist ein Kind, welches <span class="pageNum" id="pb306">[<a href="#pb306">306</a>]</span>von der Hirnfunktion in <span class="ex">Gemeinschaft</span> mit irgend einem Objekt gezeugt ist.</span>” (ib.). Op bl. 63: „<span lang="de">das Ohr nimmt das Hörbare und unser Gehirn das Allgemeine, das ist das Wiss- oder -Erkennbare, wahr.</span>” Op de volgende bladzij: „<span lang="de">Denken ist eine leibliche Arbeit.… Geist ist ein Produkt der Materie, die Materie -jedoch ist mehr als ein Produkt des Geistes, sie kommt auch noch durch die fünf Sinne -uns nahe, sie ist zugleich Produkt unserer Sinnestätigkeit. Nur solche Produkte, welche -uns durch Sinn und Geist zugleich offenbart sind, nennen wir <span class="ex">wirkliche, objektive</span> Produkte, Dinge ‚ansich’.</span>”—Nu nog p. 79: „<span lang="de"><span class="ex">Das Allgemeine ist die Wahrheit.</span> Das Allgemeine ist das, was allgemein ist, das heisst Dasein, Sinnlichkeit.… Wahrheit -und Irrtum sind wie.… alle Dinge der Welt.… nur dem Masse, dem Volumen oder Grade -nach verschieden. Selbstverständlich sind doch alle Dinge der Welt weltlich</span>”.… etc. etc. -</p> -<p class="footnote cont">Dat is op en top <span class="sc">Dietzgen</span>, <span class="sc">Dietzgen</span> zoals hij reilt en zeilt. Hier hebt ge maat en peil van zijn kennisleer en zijn metaphysica! <a class="fnarrow" href="#xd31e21911src" title="Ga terug naar noot 21 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e22126"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e22126src">22</a></span> Vgk. <span class="sc">Berkeley</span>, <span class="ex">Dial</span>. p. 282: „<span lang="en">But the causes of our sensations are not things immediately perceived, and therefore -not sensible</span>” en <span class="sc">Kant</span>, K. d. r. V. p. 315: „<span lang="de">Nun kann man zwar einräumen: dass von unseren äusseren Anschauungen etwas, was im -transscendentalen Verstande <span lang="nl">[wil zeggen: niet in ruimtelike, maar kennistheor. zin: onafhankelik van ons bewustzijn, -het niet-ik]</span> ausser uns sein mag, die Ursache sei, aber dieses ist nicht der Gegenstand, den wir -unter den Vorstellungen der Materie und körperlicher Dinge verstehen; denn</span>” … etc. <a class="fnarrow" href="#xd31e22126src" title="Ga terug naar noot 22 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e22532"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e22532src">23</a></span> Natuurlik kan op muziek-aesthetiese problemen, als de vraag of de muziek àl (<span class="sc">Schopenhauer</span>, <span class="sc">Liebmann</span>) dan niet (<span class="sc">Hanslick</span>) <span class="trans" title="mimēsis"><span lang="grc" class="grek">μιμησις</span></span>, „<span lang="de">Darstellung</span>”, is van gemoedsaandoeningen, hier niet worden ingegaan. <a class="fnarrow" href="#xd31e22532src" title="Ga terug naar noot 23 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e22595"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e22595src">24</a></span> Zuiver daartegenover in zijn <span class="ex" lang="de">Naturphilosophie</span> (<span class="ex" lang="de">Die Philosophie im Beginn des zwanzigsten Jahrhunderts</span>, <span lang="de">Festschrift für <span class="sc">Kuno Fischer</span></span>, door <span class="sc">Windelband</span> c.s., ² 1907) p. 139: „<span lang="de">Bewusstseinserlebnisse sind nun einmal nicht irgendwo, können also auch nicht räumlich -mit Gehirnprozessen zusammen sein.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Heel goed ook en lezenswaard zijn de dan volgende bladzijden over het physiese als -„<span lang="de">Repräsentant</span>” en „<span lang="de">Symbol</span>” van het psychiese. „<span lang="de">Gehirnvorgänge verhalten sich zum Bewusstsein wie die Notenzeichen zur Musik.</span>” (141). Maar zeer bedenkelik is weer de wijze, waarop dan (154 vv.) „<span lang="de">die Anschauungsform des Raumes</span>” beschouwd wordt als „<span lang="de">eine Erscheinungsweise</span>” en jammerlik onjuist de reeds Berkeleyaanse vereenzelviging van het superindividuele -<span class="ex">subjekt</span> der <span class="ex">waarheid</span>, enerzijds met de <span class="ex">rede</span> als „<span class="ex" lang="de">gesetzgebendes Ich</span>”, anderzijds met de transcendente <span class="ex">werkelikheid</span>, gedacht als <span class="ex">Welt-Ich</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e22595src" title="Ga terug naar noot 24 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e23260"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23260src">25</a></span> „<span lang="la">Haeresis est maxima, opera maleficarum non credere</span>”! Des te gelukkiger, dat de zegevierende ontkerkeliking het levend verbranden zowel -van ketters als van heksen onmogelik heeft gemaakt en het smaden der „<span lang="de">Aufklärung</span>” tot onschuldige mode van ieder die z’n diepzinnigheid respecteert. <a class="fnarrow" href="#xd31e23260src" title="Ga terug naar noot 25 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e23430"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23430src">26</a></span> Bij de ouden (<span class="sc">Aristoteles</span>) was de ziel de vlinder (<span class="trans" title="psychē"><span lang="grc" class="grek">ψυχη</span></span>), vgk. <span class="sc">Dante</span>, <span class="ex" lang="it">Purgatorio</span> X: 124–126: -</p> -<div class="q"> -<div class="nestedtext"> -<div class="nestedbody"> -<div lang="it" class="lgouter footnote"> -<p class="line">Non v’accorgete voi, che noi siam vermi </p> -<p class="line">Nati a formar l’angelica farfalla, </p> -<p class="line">Che vola alla giustizia senza schermi? </p> -</div> -</div> -</div> -</div><p></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e23463"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23463src">27</a></span> Natuurlik geldt mijn oordeel, hier als elders, uitsluitend het wetenschappelik-wijsgerig -peil en waarheidsgehalte, geenszins ev. aesthetiese of andere waarden. <a class="fnarrow" href="#xd31e23463src" title="Ga terug naar noot 27 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e23750"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e23750src">28</a></span> Vergelijk dan ook, hoe aan het slot van „<span class="ex">De Logica</span>” in 1911 de idee zich „natuurlijkerwijze” in de natuur verkeert, aldus: „idee van -wording” is … in het latijn verkeerd: „<span class="ex">idea naturae</span>”: eeuwig verkeert zich het „Logische in het Andere, eeuwig is het idee van wording, -‚<span class="ex" lang="la">idea naturae</span>’. En zoo [!] is de zelfverkeering der Idee natuurlijkerwijze <span class="ex">de Natuur</span>” enz. <a class="fnarrow" href="#xd31e23750src" title="Ga terug naar noot 28 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e24224"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e24224src">29</a></span> Volkomen analoog en even kras is de behandeling van <span class="sc">Berkeley</span> en deze zijn „inconsequentie” door <span class="sc">Volkelt</span>’s <span class="ex" lang="de">Erfahrung und Denken</span>, p. 121 ss. <a class="fnarrow" href="#xd31e24224src" title="Ga terug naar noot 29 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e24522"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e24522src">30</a></span> „<span lang="de">Die Nerven empfinden Muskelbewegung</span>” zegt b.v. nog Prof. <span class="sc">Bolland</span>, uitg. <span class="sc">Hegel</span>’s <span class="ex" lang="de">Geschichte der Philosophie</span>, p. 442, cf. p. 453, waar B. gewaagt van „<span lang="de">der leiblichen Empfänglichkeit für unkörperliche Erlebnisse, welche sich unmittelbar -am Nervensystem denken lassen</span>”! <a class="fnarrow" href="#xd31e24522src" title="Ga terug naar noot 30 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e24761"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e24761src">31</a></span> In deze zijn „<span lang="de">Allgemeinverständliche Einführung in die philosophischen Probleme</span>”, uitnemend geschikt om voor de wijsgerige problemen de ogen te openen en tot zelfstandig -denken te prikkelen, levert P. <span class="sc">Apel</span> een gedegen verdediging van <span class="sc">Thiele</span>’s dualisme ten aanzien van substantieel Ik en Hersenreale, met religieus-monistiese -ondergrond, „<span lang="de">Urgrund</span>”, van één „<span lang="de">absolute Substanz</span>” als „<span lang="de">Welten-Ich</span>”, een „<span class="ex" lang="de">Philosophie des Selbstbewusstseins</span>”, diep-doordacht, maar helaas weer gebaseerd op een <span class="sc">Kant</span> <span class="ex">niet bereikende</span> in pl. van over hem „<span lang="de">hinausgehende</span>” kennisleer, een <span class="ex">voorstellings</span>- en <span class="ex">denk-idealisme</span> nl., dat ten onrechte al ons oordelen tot een „<span lang="de">Meinen</span>”, bedoelen, van iets ànders maakt, op het transcendente laat <span class="pageNum" id="pb359n">[<a href="#pb359n">359</a>]</span>slaan, doordat het evenzeer <span class="sc">Kant</span>’s tegenstelling tussen <span class="ex">kennen</span> en <span class="ex">denken</span> miskent, als subjekt en wezen van <span class="sc">Kant</span>’s transindividuele <span class="ex">objektieve</span> phaenomenaliteit, die door ons <span class="ex">kennen</span> èn <span class="ex">bereikt</span> èn <span class="ex">bedoeld</span> wordt—een kennisleer, die dan ook met haar „kategorie”-gebruik en haar „relatieve -waarheid” even veel van <span class="sc">Kant</span> zich verwijdert als ze nadert tot <span class="sc">Hegel</span>. <a class="fnarrow" href="#xd31e24761src" title="Ga terug naar noot 31 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e25323"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e25323src">32</a></span> Vgk. b.v. niemand minder dan de Leipziger Professor <span class="sc">Johannes Volkelt</span>, ten deze met <span class="sc">Külpe</span> verwant, over „<span lang="de">den Unfug, den gewisse Richtungen mit den Empfindungs- und Wahrnehmungsmöglichkeiten -treiben</span>” („<span class="ex" lang="de">Die Quellen der menschlichen Gewissheit</span>” 1906 p. 51). Zijn verzet (p. 56 ss.) berust uitsluitend op de miskenning van het -onpersoonlik subjekt dier mogelikheden en deert slechts dat onzinnig misvattingsprodukt -van een <span class="ex">voorstellings</span>-„idealisme” (p. 58). Juist <span class="sc">Volkelt</span>’s „<span lang="de">kontinuierliche</span>”, „<span lang="de">gesetzmässig verknüpfte</span>” „<span lang="de">transsubjective Wesenheiten</span>” der „<span lang="de">einmaligen Sinnenwelt</span>” (b.v. de zon), gelijk zijn „<span lang="de">jenseits aller Wahrnehmbarkeit für Menschen</span>” gelegen bewegingen, ja zelfs die nooit door „<span lang="de">ein menschliches Auge</span>” <span class="pageNum" id="pb365n">[<a href="#pb365n">365</a>]</span>geziene „<span lang="de">Gruppierungen und Umlagerungen von Atomen</span>” zijn kenniskrities niets anders dan zulke „waarnemingsmogelikheden”, in plaats van -„<span lang="de">Dinge an sich</span>” („<span lang="de">Sonne ‚an sich’</span>” zegt p. 49) louter <span class="ex">immanente objekten</span>, immers in het geheel hunner eigenschappen <span class="ex">afhankelik van vooronderstelde mogelike waarneming</span>, „mogelik” niet voor enig individu, maar voor het subjekt der natuur. -</p> -<p class="footnote cont">Zo vormen niet „<span lang="de">die Wahrnehmungsmöglichkeiten</span>”, maar veeleer de weerleggingen van <span class="sc">Volkelt</span> c.s. „<span lang="de">eine der gröbsten Selbsttäuschungen, die es je in der Philosophie gegeben hat.</span>” (p. 60). -</p> -<p class="footnote cont"><span class="sc">Volkelt</span> heeft echter anderzijds gelijk, p. 61: „<span lang="de">Auch für den, der in den physikalisch-chemischen Gesetzen nur sinnbildliche Bezeichnungen -für eine im letzten Grunde geistige Weltgesetzlichkeit erblickt, besteht die jetzt -behandelte Seite des transsubjektiven Minimums <span lang="nl">[zeker, in transindividuele maar immanente zin!]</span>. Nur wäre für ihn der Naturzusammenhang selbst wieder bloss eine Oberfläche <span lang="nl">[een lelik beeld voor het kennistheoreties begrip Phaenomeen]</span>, die auf ein metaphysisch-geistiges Geschehen hinwiese.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Onjuist dan ook p. 108: „<span lang="de">Die Vorstellung z.B., dass das Seelische als ein rein Innerliches, Ausdehnungsloses -sich räumlich äussern und verwirklichen soll, erscheint uns wie ein Widerspruch</span>”, al is het maar „<span lang="de">ein logisch erträglicher Widerspruch</span>”. Vooreerst: het is evenmin een „<span lang="de">Widerspruch</span>”, dat iets onruimteliks eerst in verhouding tot het waarnemingsvermogen, i.c. de -bewegingszin, ruimtelik wordt, als dat iets ongekleurds eerst aan de mogelike reactie -van een kleurzin, waarop het inwerkt, zijn kleur te danken heeft, en secundo: de énige -<span lang="de">logisch erträgliche Widerspruch</span> is deze, dat een „<span lang="de">logisch erträglicher Widerspruch</span>” een <span lang="de">logisch unerträglicher Widerspruch</span> is! <a class="fnarrow" href="#xd31e25323src" title="Ga terug naar noot 32 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e26043"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e26043src">33</a></span> Dan was <span class="sc">Berkeley</span> consequenter: P. of H. K. s. 112: „<span lang="en">I must confess it does not appear to me that there can be any motion other than <span class="ex">relative</span>; so that to conceive motion there must be at least conceived two bodies, whereof -the distance or position in regard to each other is varied. Hence, if there was one -only body in being it could not possibly be moved.</span>” <a class="fnarrow" href="#xd31e26043src" title="Ga terug naar noot 33 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e26987"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e26987src">34</a></span> Vergelijk de geleerde (de zetter make van de r geen n) citatennoot bij deze pagina -over de chronologie van „a priori” vóór <span class="sc">Kant</span>, met het art. „a priori” van <span class="sc">Eisler</span>’s ontzaglik werk „<span class="ex" lang="de">Wörterbuch der philosophischen Begriffe</span>”. <a class="fnarrow" href="#xd31e26987src" title="Ga terug naar noot 34 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e27204"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e27204src">35</a></span> Ook <span class="sc">Rickert</span>’s objekt-realisme („<span lang="de">Die Wirklichkeit wird Bewusstseinsinhalt genannt, sie bleibt aber nach wie vor die -bekannte Welt, die aus körperlichen und geistigen Vorgängen besteht.</span>”, vgk. ook opm. <b>54</b>) definieert in § II van zijn <span class="ex" lang="de">Habilitationsschrift</span>, gewijd aan het <span class="ex" lang="de">Problem der philosophischen Transcendenz</span>: „<span lang="de"><i>Mein</i> Bewusstsein und sein Inhalt ist also in diesem Falle das Subjekt, und Objekt ist -Alles, was <span class="ex">nicht</span> <i>mein</i> Bewusstseinsinhalt oder <i>mein</i> Bewusstsein selbst ist. Wir werden diesen Gegensatz des Subjekts zum Objekt mit den -Ausdrücken der <span class="ex">immanenten</span> und der <span class="ex">transcendenten</span> Welt bezeichnen, besonders das Objekt in diesem Sinne stets das transcendente Objekt -nennen.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Dienovereenkomstig besluit dan § III: „<span lang="de">Es ergiebt sich der ‚Satz der [?!] Phänomenalität’, wie <span class="sc">Dilthey</span> ihn genannt nat, wonach Alles, was für mich da ist, unter der allgemeinsten Bedingung -steht, Thatsache meines Bewusstseins zu sein.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Met <span class="sc">Kant</span>’s tegenstelling immanent—transcendent en <span class="sc">Kant</span>’s <span lang="de">Phänomenalität</span> hebben deze van <span class="sc">Rickert</span> dus evenmin iets gemeen als zijn „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>”, dat <span class="ex">denkt</span> („oordeelt”) over „<span class="ex">zijnde</span>” werkelikheid (en dat dus vooronderstelde individuele subjekten en ruimtedingen tot -„<span lang="de">immanente Objekte</span>” maakt!) met <span class="sc">Kant</span>’s „<span lang="de">Bewusstsein überhaupt</span>”, dat „<span class="ex">phaenomenale</span><span class="corr" id="xd31e27284" title="Niet in bron">”</span> werkelikheid (de immanente objektwereld) <span class="ex">stelt</span> en „<span class="ex">kent</span>”. Vgk. opm. <b>54</b>. <a class="fnarrow" href="#xd31e27204src" title="Ga terug naar noot 35 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e27549"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e27549src">36</a></span> Voor <span class="sc">Busse</span>, <span class="ex" lang="de">Philosophie und Erkenntnistheorie</span>, p. 258, wordt deze „<span lang="de">Binsenwahrheit</span>” zelfs de enige inhoud, die hij aan „<span lang="de">die <span class="ex">Kritische Erkenntnistheorie</span></span>” zou kunnen toestaan, waarvan hij dan ook terecht belijdt: „<span lang="de">Ich weiss in der That mit ihr nichts anzufangen.</span>” Zo verklaart hij op p. 154: „<span lang="de">Synthetische Urtheile <span class="ex">a priori</span> sind, weil in sich widerspruchsvoll, unmöglich.</span>” Natuurlik, wanneer men onder a priori verstaat … „<span lang="de">denknotwendig</span>”, dus … analytisch!—Even kategories als p. 149 de synth. oordelen a priori verloochent, -even kategories bevestigt p. 189: „<span lang="de">die Zeit aber ist unendlich und hört nie auf</span>”, ja zelfs: „<span lang="de">Die Endlosigkeit der Zeit schliesst die Möglichkeit eines Aufhören des Seins und Eintreten -des Nichts ebenso aus, als sie die Möglichkeit eines Anfangs des Seins und Aufhören -des Nichts ausschloss.</span>” De fijne sofismen, waarmee deze bladzijden (187 vv.) op de wijze der scholastiek -het causaliteitsbeginsel analyties pogen te bewijzen, moge de lezer zelf savoureren, -na mijn behandeling van Prof. <span class="sc">Beysens</span> ter zake (in opm. <b>6</b>). <a class="fnarrow" href="#xd31e27549src" title="Ga terug naar noot 36 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e27938"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e27938src">37</a></span> Vgk. <span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span> p. 135: „<span lang="de">Nach der transcendental-idealistischen Ansicht ist aber die intellektuelle [!] Zuthat -[!] der räumlichen Ausbreitung eine solche, durch die das <i>Bild</i> [!] der transcendenten Realität bloss noch mehr <i>entstellt und verfälscht, also der Erkenntnisdrang irre geleitet und gefoppt wird</i></span>”.… Zie over dit dogmaties begrip „<span lang="de">falsch</span>”, nog bij Prof. <span class="sc">Bolland</span> e.a. (ook <span class="sc">Busse</span> b.v., <span class="ex" lang="de">Philosophie und Erkenntnistheorie</span> I p. 27, of Prof. <span class="sc">Kohler</span> met zijn realisties dilemma: „<span class="ex" lang="de">in gleicher Weise auch</span>” dan wel „<span lang="de">Trug</span>” en „<span class="ex" lang="de">Fälschung</span>”, in zijn „<span class="ex" lang="de">Moderne Rechtsprobleme</span>” I § 2), bl. 144 tekst. <a class="fnarrow" href="#xd31e27938src" title="Ga terug naar noot 37 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e28038" lang="nl"> -<p class="footnote" lang="nl"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28038src">38</a></span> De lezer vergelijke tans omtrent al de hier behandelde punten zelf <span class="sc">Hartmann</span>’s <span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span>, t.a.v. de ruimte pp. 107–172, ten deze b.v. p. 129, waar de twee „<span lang="de">formell ähnliche [?], aber inhaltlich heterogene Anschauungen</span>” van gezichts- en tastzin „<span lang="de">beide als das formell ähnliche Abbild eines und desselben räumlichen Dinges an sich -gelten</span>”! Vgk. mijn tekst, bl. 57. <a class="fnarrow" href="#xd31e28038src" title="Ga terug naar noot 38 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e28081"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28081src">39</a></span> Nooit is <span class="sc">Hartmann</span> uit de droom geholpen t.a.v. het transcendentaal idealisme. Eén staaltje uit zijn -<span class="ex" lang="de">Kategorienlehre</span> (pp. 88–90): „<span lang="de">Der transcendentale Idealist weiss wohl, dass seine Vorstellungen [!] von seiner Frau -und seinen Kindern in seinem Bewusstsein in einer bestimmten Succession (erste Bekanntschaft, -Hochzeit, Reihe der Entbindungen) aufgetaucht sind; dass aber zwischen seinem Bewusstseinsinhalt -und dem seiner Frau und seiner Kinder irgend welches zeitliches Verhältnis von Simultaneïtät -und Succession bestehe, muss er als eine allerdings unausweichliche illusion [!] bezeichnen.… -Es ist nicht abzusehen, was es unter dieser Voraussetzung für einen Wert und für eine -Bedeutung hat, dass die zeitliche und sachliche Uebereinstimmung <span class="pageNum" id="pb400n">[<a href="#pb400n">400</a>]</span>aufrecht erhalten wird. Für das Einzelbewusstsein, das von seiner Frau und seinen -Kindern doch nur träumend durch magische Inspiration [!] etwas erfährt, ist es ja -ganz gleichgültig, ob diese gleichzeitig mit ihm die entsprechenden Lebensläufe träumen, -oder ob sie sie vor hundert Millionen Lichtjahren <span lang="nl">[een duistere lengte.… van tijd!]</span> geträumt haben oder nach solchen träumen werden.</span>” -</p> -<p class="footnote cont">Ter zake vergelijke men mijn antwoord aan Prof. <span class="sc">Bolland</span>, gegeven in de tekst bl. 140. Het tijdprobleem kan hier evenwel slechts terloops -en in beginsel besproken worden, vgk. noot 1 bij bl. 21. <a class="fnarrow" href="#xd31e28081src" title="Ga terug naar noot 39 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e28659"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28659src">40</a></span> Van Prof. <span class="sc">Bolland</span> schijnt niets te min om ten onzent school te kunnen maken: in de <span class="ex">Gids</span> van Aug. 1911 zie ik daar zowaar Dr. <span class="sc">Julius de Boer</span> datzelfde zinnetje van <span class="sc">Heymans</span> misbruiken tot … illustratie van een materialisties „<i>Wij zullen weten</i>” (van <span class="sc">Nägeli</span>), die bekende dogmatiese overtroeving van het reeds materialisties „<i>Ignorabimus</i>”! -</p> -<p class="footnote cont">Men kan Dr. <span class="sc">Julius de Boer</span> niets beters gunnen, dan dat hij nog eens zelf tot het besef moge komen, welk een -onnozel mal à propos hij begaan heeft met dat simpele <span class="sc">Heymans</span>-nootje, zo ad hominem als ad rem! -</p> -<p class="footnote cont">Laat mij toch Prof. <span class="sc">Bolland</span> en zijn trawanten een nog veel krasser, bruikbaarder zinnetje van <span class="sc">Heymans</span> om op te azen aanbieden: „Gelijk herleiding van alle denkovergangen tot logische -processen een postulaat is van de theorie van het denken, zoo is herleiding van alle -natuurverschijnselen tot mechanische processen een postulaat der natuurwetenschap.” -(<span class="ex">Causaliteitsbegrip</span>, p. 130) met de overeenkomstige door <span class="sc">Heymans</span> overgenomen uitspraak van een physicus als <span class="sc">Rumford</span>: „<span lang="fr">pour qu’une hypothèse en physique soit admissible, il faut qu’elle soit fondée sur -la supposition d’une opération <span class="ex">mécanique</span> concevable</span>”. <span lang="la">Habetis reum confitentem!</span> Niet alleen „in hooge mate waarschijnlijk” maar zelfs „postulaat”! Natuurlik geeft -<span class="sc">Heymans</span> van dat postulaat als van elk ander de rechtvaardiging, d.w.z. de kennistheoretiese -gronden waarop het berust, met alle vereiste hem eigen exaktheid. <a class="fnarrow" href="#xd31e28659src" title="Ga terug naar noot 40 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e28938"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28938src">41</a></span> Cf. <span class="sc">Kant</span>, die „<span lang="de">in der reinen Vernunft selbst forschte, und in dieser Quelle selbst die Elemente sowohl, -als auch die Gesetze ihres reinen Gebrauchs nach Prinzipien zu bestimmen suchte.</span>” (<span class="ex">Proleg.</span> § 4). <a class="fnarrow" href="#xd31e28938src" title="Ga terug naar noot 41 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e28975"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e28975src">42</a></span> Het is in dubbele zin waar: „een ‚<span lang="de">Einführung in die Metaphysik</span>’ zal door geen Hegeling geschreven worden.” (<span class="ex">Coll. Log.</span> p. 549). <a class="fnarrow" href="#xd31e28975src" title="Ga terug naar noot 42 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e29227"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e29227src">43</a></span> De vraag van Dr. B. d. H. doet denken aan de volkomen analoge vraag van A. <span class="sc">Fouillée</span> in zijn <span class="ex" lang="fr">Introduction</span> (<span class="ex" lang="fr">Théorie expérimentale et théorie Kantienne</span>) op <span class="sc">Guyau</span>’s <span class="ex" lang="fr">Genèse de l’idée de Temps</span>, waarin <span class="sc">Kant</span>’s tijdsleer, altans wat <span class="sc">Fouillée</span> daarvoor aanziet, weerlegd wordt, p. XXI: „<span lang="fr">Mais où est donc ce <span class="ex">seul objet</span> dont nous aurions <span class="ex">l’intuition</span> et qui serait le temps?</span>” Volgens F. houdt nl. <span class="sc">Kant</span> de tijd voor een … „<span lang="fr">objet transcendental</span>” (p. XXIV)! <a class="fnarrow" href="#xd31e29227src" title="Ga terug naar noot 43 in tekst.">↑</a></p> -</div> -<div class="fndiv" id="xd31e29820"> -<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e29820src">44</a></span> Zijn materie-realisme maakt in § 11, <span class="ex" lang="de">Probleme des Strafrechts</span>, van het Empfindungsleben „<span lang="de">etwas, was auf physiologischer Basis ruht</span>” en dan „<span lang="de">wieder Bewegungsvorgänge erzeugen</span>” kan. Ook brengt hem „<span lang="de">die Erforschung dieser Empfindungstätigkeiten zur Annahme freier Willensentschliessungen</span>”. Maar daarover elders. <a class="fnarrow" href="#xd31e29820src" title="Ga terug naar noot 44 in tekst.">↑</a></p> -</div> -</div> -</div> -</div> -</div> -<div class="back"> -<div id="ix" class="div1 index"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e496">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> -<h2 class="main">NAAMREGISTER.</h2> -</div> -<div class="divBody"> -<p class="first"><span class="sc">Adickes</span>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>–60. -</p> -<p><span class="sc">Adler</span>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>. -</p> -<p><span class="sc">Aksakow</span>, <a href="#pb335" class="pageref">335</a>. -</p> -<p><span class="sc">Aletrino</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Apel</span>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>. -</p> -<p><span class="sc">Aristoteles</span>, <a href="#pb236" class="pageref">236</a>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>. -</p> -<p><span class="sc">Atwater</span>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>. -</p> -<p><span class="sc">Auerbach</span>, <a href="#pb382" class="pageref">382</a>, <a href="#pb384" class="pageref">384</a>. -</p> -<p><span class="sc">Avenarius XII</span>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb341" class="pageref">341</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>. -</p> -<p><span class="sc">Averroes</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bain</span>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bastian</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bauch</span>, <a href="#pb86" class="pageref">86</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bayet</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Becher</span>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>–3, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb241" class="pageref">241</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Bellaar Spruyt XV</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>–89, <a href="#pb91" class="pageref">91</a>. -</p> -<p><span class="sc">Benedict</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bergh van Eysinga, v. d.</span>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bergmann</span>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bergson</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb166" class="pageref">166</a>–70, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb341" class="pageref">341</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>. -</p> -<p><span class="sc">Berkeley XII</span>, v., <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>–9, <a href="#pb33" class="pageref">33</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>–40, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a> v., <a href="#pb61" class="pageref">61</a> v., <a href="#pb65" class="pageref">65</a> v., <a href="#pb87" class="pageref">87</a>–91, <a href="#pb94" class="pageref">94</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>–9, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb163" class="pageref">163</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb251" class="pageref">251</a>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>, <a href="#pb292" class="pageref">292</a>, <a href="#pb318" class="pageref">318</a>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>–2, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb363" class="pageref">363</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>, <a href="#pb373" class="pageref">373</a>, <a href="#pb389" class="pageref">389</a>, <a href="#pb391" class="pageref">391</a>, <a href="#pb399" class="pageref">399</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bernard</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>. -</p> -<p><span class="sc">Berolzheimer</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bettex</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc"><span class="corr" id="xd31e30654" title="Bron: Beijersdorff">Beyersdorff</span></span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>. -</p> -<p><span class="sc">Beysens</span>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a>–75, <a href="#pb277" class="pageref">277</a> v., <a href="#pb386" class="pageref">386</a>, <a href="#pb393" class="pageref">393</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bierens de Haan, J. D.</span>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb174" class="pageref">174</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bierens de Haan, P.</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb403" class="pageref">403</a>. -</p> -<p><span class="sc">Binet</span>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>, <a href="#pb299" class="pageref">299</a>, <a href="#pb339" class="pageref">339</a>. -</p> -<p><span class="sc">Blavatsky</span>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bleuler</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Boer, de</span>, <a href="#pb407" class="pageref">407</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bolland XI</span>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb60" class="pageref">60</a>, <a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb132" class="pageref">132</a> v., <a href="#pb136" class="pageref">136</a>–49, <a href="#pb151" class="pageref">151</a> v, <a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb160" class="pageref">160</a>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb180" class="pageref">180</a> v., <a href="#pb183" class="pageref">183</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb203" class="pageref">203</a>, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>, <a href="#pb207" class="pageref">207</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>–8, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb310" class="pageref">310</a>, <a href="#pb313" class="pageref">313</a>, <a href="#pb342" class="pageref">342</a>–4, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb349" class="pageref">349</a> v., <a href="#pb356" class="pageref">356</a>, <a href="#pb379" class="pageref">379</a>, <a href="#pb386" class="pageref">386</a> v., <a href="#pb398" class="pageref">398</a>, <a href="#pb400" class="pageref">400</a> v., <a href="#pb405" class="pageref">405</a>–14, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bölsche</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Boltzmann</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>–2, <a href="#pb302" class="pageref">302</a>, <a href="#pb331" class="pageref">331</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bolzano</span>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>. -</p> -<p><span class="sc">Braun</span>, <a href="#pb427" class="pageref">427</a>. -</p> -<p><span class="sc">Brentano</span>, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>. -</p> -<p><span class="sc">Bruining</span>, <a href="#pb219" class="pageref">219</a>, <a href="#pb227" class="pageref">227</a>–9. -</p> -<p><span class="sc">Brunetière</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>. -</p> -<p><span class="sc">Büchner</span>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb203" class="pageref">203</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>. -</p> -<p><span class="sc">Buekers</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Busse</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb194" class="pageref">194</a>, <a href="#pb198" class="pageref">198</a>–201, <a href="#pb205" class="pageref">205</a>–7, <a href="#pb212" class="pageref">212</a>–18, <a href="#pb221" class="pageref">221</a>–7, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>–3, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb314" class="pageref">314</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>, <a href="#pb393" class="pageref">393</a>, <a href="#pb398" class="pageref">398</a>. -</p> -<p><span class="sc">Calvijn</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Carneri</span>, <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>. -</p> -<p><span class="sc">Carriere</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Cathrein</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>. -</p> -<p><span class="sc">Chamberlain</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>. -</p> -<p><span class="sc">Clarke</span>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>. -</p> -<p><span class="sc">Clay</span>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Clouston</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Cohen</span>, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb73" class="pageref">73</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>, <a href="#pb283" class="pageref">283</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>. -</p> -<p><span class="sc">Collier</span>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb27" class="pageref">27</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb389" class="pageref">389</a>. -</p> -<p><span class="sc">Comte XII</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb280" class="pageref">280</a>. -</p> -<p><span class="sc">Condillac</span>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Copernicus</span>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>. -</p> -<p><span class="sc">Cornelius</span>, <a href="#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb330" class="pageref">330</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Cramer</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Cresson</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dante</span>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>. -</p> -<p><span class="sc">Darwin</span>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>, <a href="#pb419" class="pageref">419</a>. -<span class="pageNum" id="pb432">[<a href="#pb432">432</a>]</span></p> -<p><span class="sc">Delbet</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dennert</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dèr Mouw</span>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb67" class="pageref">67</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>. -</p> -<p><span class="sc">Descartes</span>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>, <a href="#pb372" class="pageref">372</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Deussen</span>, <a href="#pb136" class="pageref">136</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dietzgen</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb34" class="pageref">34</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb144" class="pageref">144</a>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a> v., <a href="#pb314" class="pageref">314</a>–7, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>, <a href="#pb419" class="pageref">419</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dilthey XII</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb390" class="pageref">390</a>. -</p> -<p><span class="sc">Domela Nieuwenhuis</span>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>. -</p> -<p><span class="sc">Domrich</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Donders</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dorner</span>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>. -</p> -<p><span class="sc">Driesch</span>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dubois</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Du Bois-Reymond</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>. -</p> -<p><span class="sc">Dunan</span>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>. -</p> -<p><span class="sc">Duncan</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Du Prel</span>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>. -</p> -<p><span class="sc">Durkheim</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ebbinghaus</span>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb216" class="pageref">216</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>. -</p> -<p><span class="sc">Eberhard</span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>. -</p> -<p><span class="sc">Eeden</span>, v. <a href="#pb78" class="pageref">78</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb329" class="pageref">329</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ekkehard</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>. -</p> -<p><span class="sc">Embden</span>, v. <a href="#pb36" class="pageref">36</a>, <a href="#pb189" class="pageref">189</a>. -</p> -<p><span class="sc">Engels</span>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>. -</p> -<p><span class="sc">Erdmann, B.</span>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>. -</p> -<p><span class="sc">Erdmann, J. E.</span>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Erhardt</span>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb207" class="pageref">207</a>, <a href="#pb243" class="pageref">243</a>. -</p> -<p><span class="sc">Eucken</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a> v., <a href="#pb416" class="pageref">416</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>. -</p> -<p><span class="sc">Euler</span>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>. -</p> -<p><span class="sc">Falckenberg</span>, <a href="#pb348" class="pageref">348</a>. -</p> -<p><span class="sc">Fechner</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>–80, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ferri</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Feuerbach</span>, <a href="#pb185" class="pageref">185</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>. -</p> -<p><span class="sc">Fichte</span>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb421" class="pageref">421</a>. -</p> -<p><span class="sc">Fick</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Fischer</span>, <a href="#pb4" class="pageref">4</a>, <a href="#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>. -</p> -<p><span class="sc">Flechsig</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb289" class="pageref">289</a>. -</p> -<p><span class="sc">Flügel</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Forel</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a> v., <a href="#pb293" class="pageref">293</a>. -</p> -<p><span class="sc">Fouillée</span>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>. -</p> -<p><span class="sc">Fraser XIII</span>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>. -</p> -<p><span class="sc">Galileï</span>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>. -</p> -<p><span class="sc">Garofalo</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Geulincx</span>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>. -</p> -<p><span class="sc">Gewin</span>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>. -</p> -<p><span class="sc">Goethe</span>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>. -</p> -<p><span class="sc">Gorter</span>, <a href="#pb146" class="pageref">146</a>. -</p> -<p><span class="sc">Grasset</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Greeve</span>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>. -</p> -<p><span class="sc">Griesinger</span>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a>. -</p> -<p><span class="sc">Grisebach</span>, <a href="#pb403" class="pageref">403</a>. -</p> -<p><span class="sc">Groot, de</span>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>. -</p> -<p><span class="sc">Gross</span>, <a href="#pb375" class="pageref">375</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Grotegast</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>. -</p> -<p><span class="sc">Gumplowicz</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Guyau</span>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb176" class="pageref">176</a>, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>. -</p> -<p><span class="sc">Häberlin</span>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>. -</p> -<p><span class="sc">Haeckel</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb149" class="pageref">149</a> v., <a href="#pb156" class="pageref">156</a> v., <a href="#pb186" class="pageref">186</a>–8, <a href="#pb196" class="pageref">196</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a> v., <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb310" class="pageref">310</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>–6, <a href="#pb360" class="pageref">360</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Hamaker</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hamilton</span>, <a href="#pb277" class="pageref">277</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hamon</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hanslick</span>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hartmann XVI</span>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb51" class="pageref">51</a>,57, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>–7, <a href="#pb72" class="pageref">72</a>, <a href="#pb93" class="pageref">93</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a> v., <a href="#pb99" class="pageref">99</a>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a> v., <a href="#pb106" class="pageref">106</a> v., <a href="#pb110" class="pageref">110</a>, <a href="#pb116" class="pageref">116</a>, <a href="#pb118" class="pageref">118</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb124" class="pageref">124</a>–6, <a href="#pb128" class="pageref">128</a>–33, <a href="#pb136" class="pageref">136</a>, <a href="#pb138" class="pageref">138</a>, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href="#pb143" class="pageref">143</a>, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb220" class="pageref">220</a> v., <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb318" class="pageref">318</a>, <a href="#pb330" class="pageref">330</a>, <a href="#pb352" class="pageref">352</a>, <a href="#pb357" class="pageref">357</a>, <a href="#pb371" class="pageref">371</a>, <a href="#pb385" class="pageref">385</a> v., <a href="#pb388" class="pageref">388</a>–99, <a href="#pb415" class="pageref">415</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>, <a href="#pb424" class="pageref">424</a>, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hartog, de</span>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>, <a href="#pb134" class="pageref">134</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hauptmann</span>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hegel</span>, <a href="#pb14" class="pageref">14</a>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb37" class="pageref">37</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>–4, <a href="#pb132" class="pageref">132</a>, <a href="#pb141" class="pageref">141</a>, <a href="#pb145" class="pageref">145</a>–9, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>–4, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb203" class="pageref">203</a>, <a href="#pb247" class="pageref">247</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb311" class="pageref">311</a>, <a href="#pb314" class="pageref">314</a>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>, <a href="#pb356" class="pageref">356</a>, <a href="#pb359" class="pageref">359</a>, <a href="#pb375" class="pageref">375</a>–82, <a href="#pb387" class="pageref">387</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>, <a href="#pb419" class="pageref">419</a>, <a href="#pb421" class="pageref">421</a>, <a href="#pb424" class="pageref">424</a>–6, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>. -</p> -<p><span class="sc">Helmholtz</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb321" class="pageref">321</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Herbart</span>, <a href="#pb115" class="pageref">115</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb295" class="pageref">295</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>. -</p> -<p><span class="sc">Herckenrath</span>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hering</span>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hermann</span>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>. -</p> -<p><span class="sc">Heymans XIII</span>, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>–12, <a href="#pb18" class="pageref">18</a> v., <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb39" class="pageref">39</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb44" class="pageref">44</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <a href="#pb51" class="pageref">51</a>, <a href="#pb54" class="pageref">54</a> v., <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a> v., <a href="#pb67" class="pageref">67</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a> v., <a href="#pb87" class="pageref">87</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>, <a href="#pb123" class="pageref">123</a>, <a href="#pb126" class="pageref">126</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb145" class="pageref">145</a> v., <a href="#pb149" class="pageref">149</a>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb204" class="pageref">204</a>, <a href="#pb206" class="pageref">206</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb215" class="pageref">215</a>–7, <a href="#pb219" class="pageref">219</a> v., <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb237" class="pageref">237</a>, <a href="#pb239" class="pageref">239</a>, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a> v., <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb285" class="pageref">285</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb317" class="pageref">317</a>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a> v., <a href="#pb362" class="pageref">362</a> v., <a href="#pb368" class="pageref">368</a>, <a href="#pb375" class="pageref">375</a> v., <a href="#pb406" class="pageref">406</a>–12, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hobbes</span>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>. -</p> -<p><span class="sc">Horn</span>, <a href="#pb67" class="pageref">67</a>. -</p> -<p><span class="sc">Horwicz</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Huber</span>, <a href="#pb275" class="pageref">275</a>, <a href="#pb277" class="pageref">277</a>, <a href="#pb279" class="pageref">279</a>, <a href="#pb298" class="pageref">298</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hugenholtz</span>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hume XII</span>, <a href="#pb3" class="pageref">3</a>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>, <span class="pageNum" id="pb433">[<a href="#pb433">433</a>]</span>151, <a href="#pb154" class="pageref">154</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb275" class="pageref">275</a> v., <a href="#pb282" class="pageref">282</a>, <a href="#pb316" class="pageref">316</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb389" class="pageref">389</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Huxley</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Hyrtll</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ingersoll</span>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>. -</p> -<p><span class="sc">Jäger</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">James</span>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb223" class="pageref">223</a>, <a href="#pb329" class="pageref">329</a>. -</p> -<p><span class="sc">Janet</span>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>. -</p> -<p><span class="sc">Jelgersma, D. G.</span>, <a href="#pb1" class="pageref">1</a>. -</p> -<p><span class="sc">Jelgersma, G.</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Jerusalem</span>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb282" class="pageref">282</a>–4. -</p> -<p><span class="sc">Jezus (Christus)</span>, <a href="#pb176" class="pageref">176</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Jhering</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kant</span>, <i>passim</i>. -</p> -<p><span class="sc">Kardec</span>, <a href="#pb333" class="pageref">333</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kassowitz</span>, <a href="#pb178" class="pageref">178</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kautsky</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kehrbach</span>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kempf</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kinkel</span>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href="#pb113" class="pageref">113</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb414" class="pageref">414</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kirchmann</span>, <a href="#pb130" class="pageref">130</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kleinpeter</span>, <a href="#pb15" class="pageref">15</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kleinsorgen</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Koenig</span>, <a href="#pb1" class="pageref">1</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb119" class="pageref">119</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kohler</span>, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb398" class="pageref">398</a>, <a href="#pb420" class="pageref">420</a>–6. -</p> -<p><span class="sc">Kohnstamm</span>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb253" class="pageref">253</a>, <a href="#pb259" class="pageref">259</a>. -</p> -<p><span class="sc">Koster</span>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kraft</span>, <a href="#pb193" class="pageref">193</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kramar</span>, <a href="#pb289" class="pageref">289</a>. -</p> -<p><span class="sc">Kroell</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Külpe</span>, <a href="#pb17" class="pageref">17</a>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>–3, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>–9, <a href="#pb121" class="pageref">121</a>, <a href="#pb123" class="pageref">123</a>–6, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>–9. -</p> -<p><span class="sc">Kuyper</span>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>, <a href="#pb295" class="pageref">295</a> v., <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb330" class="pageref">330</a>, <a href="#pb334" class="pageref">334</a>. -</p> -<p><span class="sc">Laas</span>, <a href="#pb280" class="pageref">280</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Lachelier</span>, <a href="#pb374" class="pageref">374</a>. -</p> -<p><span class="sc">Land</span>, <a href="#pb255" class="pageref">255</a>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a>. -</p> -<p><span class="sc">Lange XII</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>. -</p> -<p><span class="sc">Laurent</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Leadbeater</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>. -</p> -<p><span class="sc">Le Dantec</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Leibniz</span>, <a href="#pb11" class="pageref">11</a>, <a href="#pb29" class="pageref">29</a>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>, <a href="#pb79" class="pageref">79</a>, <a href="#pb80" class="pageref">80</a>, <a href="#pb111" class="pageref">111</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb297" class="pageref">297</a>, <a href="#pb372" class="pageref">372</a> v., <a href="#pb385" class="pageref">385</a>, <a href="#pb413" class="pageref">413</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Levy</span>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>–31, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>–9, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>. -</p> -<p><span class="sc">Lévy-Bruhl</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>. -</p> -<p><span class="sc">Lewes</span>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Liard</span>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>. -</p> -<p><span class="sc">Liebmann</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb64" class="pageref">64</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a> v., <a href="#pb340" class="pageref">340</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb351" class="pageref">351</a>–4, <a href="#pb400" class="pageref">400</a>–2, <a href="#pb406" class="pageref">406</a>, <a href="#pb427" class="pageref">427</a>. -</p> -<p><span class="sc">Lipps</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>. -</p> -<p><span class="sc">Lobatsjefski</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>. -</p> -<p><span class="sc">Locke</span>, <a href="#pb30" class="pageref">30</a>, <a href="#pb32" class="pageref">32</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>, <a href="#pb319" class="pageref">319</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Loeb</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Loewenfeld</span>, <a href="#pb218" class="pageref">218</a>. -</p> -<p><span class="sc">Lotze</span>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb165" class="pageref">165</a>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb212" class="pageref">212</a>, <a href="#pb232" class="pageref">232</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb287" class="pageref">287</a>, <a href="#pb291" class="pageref">291</a>, <a href="#pb297" class="pageref">297</a>. -</p> -<p><span class="sc">Luther</span>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>. -</p> -<p><span class="sc">Mach</span>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb175" class="pageref">175</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb319" class="pageref">319</a>, <a href="#pb322" class="pageref">322</a>, <a href="#pb341" class="pageref">341</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>. -</p> -<p><span class="sc">Maimon</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>. -</p> -<p><span class="sc">Malebranche</span>, <a href="#pb234" class="pageref">234</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>. -</p> -<p><span class="sc">Marx</span>, <a href="#pb119" class="pageref">119</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb290" class="pageref">290</a>. -</p> -<p><span class="sc">Maudsley</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>. -</p> -<p><span class="sc">Mayer</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>. -</p> -<p><span class="sc">Meijers</span>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>. -</p> -<p><span class="sc">Mercier</span>, <a href="#pb265" class="pageref">265</a> v., <a href="#pb277" class="pageref">277</a>. -</p> -<p><span class="sc">Messer</span>, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>–70. -</p> -<p><span class="sc">Meyer</span>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>, <a href="#pb336" class="pageref">336</a>–8. -</p> -<p><span class="sc">Meynert</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>. -</p> -<p><span class="sc">Mill</span>, <a href="#pb89" class="pageref">89</a>, <a href="#pb126" class="pageref">126</a>, <a href="#pb155" class="pageref">155</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Möbius</span>, <a href="#pb372" class="pageref">372</a>. -</p> -<p><span class="sc">Moleschott</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Müller</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>, <a href="#pb401" class="pageref">401</a>. -</p> -<p><span class="sc">Münsterberg</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>–31, <a href="#pb238" class="pageref">238</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>. -</p> -<p><span class="sc">Nägeli</span>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>, <a href="#pb407" class="pageref">407</a>. -</p> -<p><span class="sc">Natorp</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb47" class="pageref">47</a>, <a href="#pb73" class="pageref">73</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>. -</p> -<p><span class="sc">Newton</span>, <a href="#pb57" class="pageref">57</a>, <a href="#pb139" class="pageref">139</a>, <a href="#pb224" class="pageref">224</a>, <a href="#pb311" class="pageref">311</a>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>. -</p> -<p><span class="sc">Nietzsche</span>, <a href="#pb173" class="pageref">173</a>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>, <a href="#pb361" class="pageref">361</a>. -</p> -<p><span class="sc">Opzoomer</span>, <a href="#pb13" class="pageref">13</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ossip-Lourié</span>, <a href="#pb244" class="pageref">244</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ostwald</span>, <a href="#pb16" class="pageref">16</a>, <a href="#pb137" class="pageref">137</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb249" class="pageref">249</a> v., <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb302" class="pageref">302</a>, <a href="#pb309" class="pageref">309</a>, <a href="#pb384" class="pageref">384</a> v., <a href="#pb406" class="pageref">406</a> v., <a href="#pb429" class="pageref">429</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ovink</span>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>–3. -</p> -<p><span class="sc">Palagyi</span>, <a href="#pb260" class="pageref">260</a>, <a href="#pb320" class="pageref">320</a>. -</p> -<p><span class="sc">Pannekoek</span>, <a href="#pb315" class="pageref">315</a>, <a href="#pb317" class="pageref">317</a>. -</p> -<p><span class="sc">Paulhan</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Paulsen</span>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb199" class="pageref">199</a>, <a href="#pb229" class="pageref">229</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb300" class="pageref">300</a>, <a href="#pb320" class="pageref">320</a>, <a href="#pb328" class="pageref">328</a>. -</p> -<p><span class="sc">Pesch</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>. -</p> -<p><span class="sc">Petzoldt</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb280" class="pageref">280</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>. -</p> -<p><span class="sc">Pfleiderer</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Piderit</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Pierson</span>, <a href="#pb35" class="pageref">35</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>. -</p> -<p><span class="sc">Pikler</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Plechanow</span>, <a href="#pb156" class="pageref">156</a>. -</p> -<p><span class="sc">Poincaré</span>, <a href="#pb136" class="pageref">136</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>, <a href="#pb414" class="pageref">414</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Polak</span>, <a href="#pb323" class="pageref">323</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ptolemaeus</span>, <a href="#pb370" class="pageref">370</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ramon y Cajal</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ratzenhofer</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -<span class="pageNum" id="pb434">[<a href="#pb434">434</a>]</span></p> -<p><span class="sc">Rau</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Reclam</span>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>. -</p> -<p><span class="sc">Reddingius</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>. -</p> -<p><span class="sc">Rée XIV</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb94" class="pageref">94</a>, <a href="#pb96" class="pageref">96</a>, <a href="#pb150" class="pageref">150</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb360" class="pageref">360</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Rehmke</span>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>. -</p> -<p><span class="sc">Reinke</span>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>. -</p> -<p><span class="sc">Renouvier</span>, <a href="#pb299" class="pageref">299</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ribot</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Richet</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>. -</p> -<p><span class="sc">Rickert</span>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb83" class="pageref">83</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb231" class="pageref">231</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb351" class="pageref">351</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>, <a href="#pb390" class="pageref">390</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>–8. -</p> -<p><span class="sc">Riehl</span>, <a href="#pb5" class="pageref">5</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a> v., <a href="#pb22" class="pageref">22</a>, <a href="#pb33" class="pageref">33</a>, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb61" class="pageref">61</a> v., <a href="#pb74" class="pageref">74</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb157" class="pageref">157</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb221" class="pageref">221</a> v., <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>, <a href="#pb262" class="pageref">262</a>, <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a> v., <a href="#pb290" class="pageref">290</a>, <a href="#pb319" class="pageref">319</a>, <a href="#pb339" class="pageref">339</a>, <a href="#pb362" class="pageref">362</a>, <a href="#pb414" class="pageref">414</a>. -</p> -<p><span class="sc">Riemann</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb120" class="pageref">120</a>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>, <a href="#pb276" class="pageref">276</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ritschl</span>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ritter</span>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>. -</p> -<p><span class="sc">Rokitansky</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>. -</p> -<p><span class="sc">Rosenkranz</span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>. -</p> -<p><span class="sc">Rousseau</span>, <a href="#pb26" class="pageref">26</a>. -</p> -<p><span class="sc">Rubner</span>, <a href="#pb184" class="pageref">184</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ruete</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Rumford</span>, <a href="#pb407" class="pageref">407</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schaller</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schelling</span>, <a href="#pb152" class="pageref">152</a>, <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb421" class="pageref">421</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schleiermacher</span>, <a href="#pb10" class="pageref">10</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schneider</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb196" class="pageref">196</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Schopenhauer</span>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a>–20, <a href="#pb40" class="pageref">40</a>, <a href="#pb56" class="pageref">56</a>, <a href="#pb62" class="pageref">62</a>, <a href="#pb73" class="pageref">73</a> v., <a href="#pb92" class="pageref">92</a>, <a href="#pb107" class="pageref">107</a>, <a href="#pb112" class="pageref">112</a>, <a href="#pb122" class="pageref">122</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb250" class="pageref">250</a> v., <a href="#pb281" class="pageref">281</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>, <a href="#pb312" class="pageref">312</a>, <a href="#pb324" class="pageref">324</a>, <a href="#pb329" class="pageref">329</a>, <a href="#pb349" class="pageref">349</a>, <a href="#pb353" class="pageref">353</a> v., <a href="#pb366" class="pageref">366</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a>, <a href="#pb379" class="pageref">379</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>–5. -</p> -<p><span class="sc">Schroeder v. d. Kolk</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schubert</span>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schubert-Soldern</span>, <a href="#pb49" class="pageref">49</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schultze</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Schuppe</span>, <a href="#pb332" class="pageref">332</a>. -</p> -<p><span class="sc">Simmel</span>, <a href="#pb158" class="pageref">158</a>, <a href="#pb170" class="pageref">170</a>–4. -</p> -<p><span class="sc">Snijders</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb302" class="pageref">302</a>. -</p> -<p><span class="sc">Sollier</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb293" class="pageref">293</a>, <a href="#pb331" class="pageref">331</a>. -</p> -<p><span class="sc">Spencer</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>. -</p> -<p><span class="sc">Spiller</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>. -</p> -<p><span class="sc">Spinoza</span>, <a href="#pb179" class="pageref">179</a>, <a href="#pb181" class="pageref">181</a> v., <a href="#pb186" class="pageref">186</a>, <a href="#pb200" class="pageref">200</a>, <a href="#pb275" class="pageref">275</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb296" class="pageref">296</a>, <a href="#pb311" class="pageref">311</a>, <a href="#pb316" class="pageref">316</a>, <a href="#pb354" class="pageref">354</a>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Stadler</span>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>. -</p> -<p><span class="sc">Stahl</span>, <a href="#pb426" class="pageref">426</a>. -</p> -<p><span class="sc">Stammler</span>, <a href="#pb74" class="pageref">74</a>. -</p> -<p><span class="sc">Stein</span>, <a href="#pb263" class="pageref">263</a>. -</p> -<p><span class="sc">Steinmetz</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb190" class="pageref">190</a>. -</p> -<p><span class="sc">Stirling</span>, <a href="#pb151" class="pageref">151</a>–6, <a href="#pb159" class="pageref">159</a> v., <a href="#pb162" class="pageref">162</a>, <a href="#pb248" class="pageref">248</a>. -</p> -<p><span class="sc">Strauss XII</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Stumpf</span>, <a href="#pb164" class="pageref">164</a>, <a href="#pb183" class="pageref">183</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb207" class="pageref">207</a>, <a href="#pb219" class="pageref">219</a>, <a href="#pb225" class="pageref">225</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb235" class="pageref">235</a>–9, <a href="#pb245" class="pageref">245</a>, <a href="#pb284" class="pageref">284</a>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>, <a href="#pb368" class="pageref">368</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Taine</span>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb135" class="pageref">135</a>. -</p> -<p><span class="sc">Thiele</span>, <a href="#pb19" class="pageref">19</a>, <a href="#pb46" class="pageref">46</a>, <a href="#pb70" class="pageref">70</a>, <a href="#pb358" class="pageref">358</a>. -</p> -<p><span class="sc">Thomas v. Aquino</span>, <a href="#pb298" class="pageref">298</a>, <a href="#pb320" class="pageref">320</a>, <a href="#pb346" class="pageref">346</a>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Träger</span>, <a href="#pb254" class="pageref">254</a>. -</p> -<p><span class="sc">Trendelenburg</span>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb65" class="pageref">65</a> v., <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb387" class="pageref">387</a>. -</p> -<p><span class="sc">Tyndall</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Überweg</span>, XII, <a href="#pb102" class="pageref">102</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ulrici</span>, <a href="#pb287" class="pageref">287</a>. -</p> -<p><span class="sc">Vaihinger</span>, <a href="#pb7" class="pageref">7</a> v., <a href="#pb173" class="pageref">173</a>. -</p> -<p><span class="sc">Vargha</span>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>. -</p> -<p><span class="sc">Vas Nunes</span>, <a href="#pb327" class="pageref">327</a>. -</p> -<p><span class="sc">Vauvenargues</span>, XIV. -</p> -<p><span class="sc">Verworn</span>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb369" class="pageref">369</a>, <a href="#pb402" class="pageref">402</a>. -</p> -<p><span class="sc">Virchow</span>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>. -</p> -<p><span class="sc">Vischer</span>, <a href="#pb59" class="pageref">59</a>. -</p> -<p><span class="sc">Vogt</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Voit</span>, <a href="#pb289" class="pageref">289</a>. -</p> -<p><span class="sc">Volkelt</span>, <a href="#pb351" class="pageref">351</a> v., <a href="#pb364" class="pageref">364</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Vries, de</span>, <a href="#pb195" class="pageref">195</a>. -</p> -<p><span class="sc">Wagner</span>, <a href="#pb286" class="pageref">286</a>. -</p> -<p><span class="sc">Wahle</span>, <a href="#pb103" class="pageref">103</a>, <a href="#pb252" class="pageref">252</a> v., <a href="#pb353" class="pageref">353</a>. -</p> -<p><span class="sc">Walker</span>, <a href="#pb264" class="pageref">264</a>. -</p> -<p><span class="sc">Wartenberg</span>, <a href="#pb106" class="pageref">106</a>, <a href="#pb201" class="pageref">201</a>, <a href="#pb371" class="pageref">371</a>–4. -</p> -<p><span class="sc">Weinstein</span>, <a href="#pb186" class="pageref">186</a> v. -</p> -<p><span class="sc">Wijnaendts Francken</span>, <a href="#pb4" class="pageref">4</a>, <a href="#pb25" class="pageref">25</a>, <a href="#pb38" class="pageref">38</a>, <a href="#pb98" class="pageref">98</a>, <a href="#pb188" class="pageref">188</a>, <a href="#pb288" class="pageref">288</a>, <a href="#pb299" class="pageref">299</a>–301, <a href="#pb303" class="pageref">303</a>–6, <a href="#pb308" class="pageref">308</a>–10, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>. -</p> -<p><span class="sc">Wille</span>, <a href="#pb209" class="pageref">209</a>, <a href="#pb338" class="pageref">338</a>. -</p> -<p><span class="sc">Windelband</span>, <a href="#pb12" class="pageref">12</a>, <a href="#pb43" class="pageref">43</a>, <a href="#pb45" class="pageref">45</a>, <a href="#pb81" class="pageref">81</a>, <a href="#pb261" class="pageref">261</a> v., <a href="#pb324" class="pageref">324</a>, <a href="#pb347" class="pageref">347</a>, <a href="#pb350" class="pageref">350</a>, <a href="#pb406" class="pageref">406</a>, <a href="#pb416" class="pageref">416</a>. -</p> -<p><span class="sc">Winkler</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb285" class="pageref">285</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a>. -</p> -<p><span class="sc">Wolff</span>, <a href="#pb428" class="pageref">428</a>. -</p> -<p><span class="sc">Woltmann</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>. -</p> -<p><span class="sc">Wundt</span>, <a href="#pb5" class="pageref">5</a> v., <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href="#pb18" class="pageref">18</a> v., <a href="#pb39" class="pageref">39</a> v., <a href="#pb61" class="pageref">61</a>, <a href="#pb63" class="pageref">63</a>, <a href="#pb100" class="pageref">100</a>, <a href="#pb109" class="pageref">109</a>–11, <a href="#pb114" class="pageref">114</a>, <a href="#pb169" class="pageref">169</a>, <a href="#pb191" class="pageref">191</a>, <a href="#pb204" class="pageref">204</a>, <a href="#pb211" class="pageref">211</a>, <a href="#pb222" class="pageref">222</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb228" class="pageref">228</a>–31, <a href="#pb250" class="pageref">250</a>, <a href="#pb258" class="pageref">258</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb313" class="pageref">313</a>, <a href="#pb321" class="pageref">321</a>, <a href="#pb412" class="pageref">412</a>, <a href="#pb418" class="pageref">418</a>. -</p> -<p><span class="sc">Wyck, v. d.</span>, <a href="#pb310" class="pageref">310</a>. -</p> -<p><span class="sc">Zander</span>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>. -</p> -<p><span class="sc">Ziehen</span>, <a href="#pb2" class="pageref">2</a>, <a href="#pb8" class="pageref">8</a>, <a href="#pb42" class="pageref">42</a>, <a href="#pb76" class="pageref">76</a>, <a href="#pb167" class="pageref">167</a>, <a href="#pb177" class="pageref">177</a>, <a href="#pb187" class="pageref">187</a>, <a href="#pb226" class="pageref">226</a>, <a href="#pb233" class="pageref">233</a>, <a href="#pb278" class="pageref">278</a>, <a href="#pb292" class="pageref">292</a>, <a href="#pb294" class="pageref">294</a>, <a href="#pb298" class="pageref">298</a>, <a href="#pb305" class="pageref">305</a>, <a href="#pb340" class="pageref">340</a> v., <a href="#pb353" class="pageref">353</a>., <a href="#pb402" class="pageref">402</a>, <a href="#pb429" class="pageref">429</a>. -</p> -</div> -</div> -<div class="transcriberNote"> -<h2 class="main">Colofon</h2> -<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> -<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen -van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden -van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. -</p> -<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>. -</p> -<p>Scans van dit boek zijn beschikbaar bij het Internet Archive (kopie <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://archive.org/details/kennisleercontra00pola">1</a>). -</p> -<h3 class="main">Metadata</h3> -<table class="colophonMetadata" summary="Metadata"> -<tr> -<td><b>Titel:</b></td> -<td>Kennisleer contra Materie-Realisme</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Auteur:</b></td> -<td>Leo Polak (1880–1941)</td> -<td><a href="https://viaf.org/viaf/10592847/" class="seclink">Info</a></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Taal:</b></td> -<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td> -<td></td> -</tr> -<tr> -<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td> -<td>1912</td> -<td></td> -</tr> </table> -<h3 class="main">Codering</h3> -<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het -einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel -zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van -dit boek.</p> -<p>De Nederlandse spelling in dit boek is die van Polak, en wijkt af van de toenmalig -gebruikelijke spelling. Dit is ongemoeid gelaten. Citaten in dit boek zijn door de -auteur gespelt als in de bron.</p> -<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> -<ul> -<li>2021-10-04 Begonnen. </li> -</ul> -<h3 class="main">Externe Referenties</h3> -<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links -voor u niet werken.</p> -<h3 class="main">Verbeteringen</h3> -<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> -<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> -<tr> -<th>Bladzijde</th> -<th>Bron</th> -<th>Verbetering</th> -<th>Bewerkingsafstand</th> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e877">XII</a></td> -<td class="width40 bottom">lässt</td> -<td class="width40 bottom">lasst</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1984">14</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2235">17</a></td> -<td class="width40 bottom"> (z. o. z.)</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">11</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><i title="27 gevallen">Passim. -</i></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">„</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e3244">35</a></td> -<td class="width40 bottom">than</td> -<td class="width40 bottom">then</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4227">49</a></td> -<td class="width40 bottom">Der</td> -<td class="width40 bottom">Dèr</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4681">57</a></td> -<td class="width40 bottom">repräsentant</td> -<td class="width40 bottom">Repräsentant</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e4984">62</a></td> -<td class="width40 bottom">..</td> -<td class="width40 bottom">…</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e5596">72</a></td> -<td class="width40 bottom">het </td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">4</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e5957">79</a></td> -<td class="width40 bottom">pas</td> -<td class="width40 bottom">par</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e5965">79</a></td> -<td class="width40 bottom">past</td> -<td class="width40 bottom">pas</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6191">83</a>, <a class="pageref" href="#xd31e6200">83</a></td> -<td class="width40 bottom">en</td> -<td class="width40 bottom">èn</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6350">87</a>, <a class="pageref" href="#xd31e7249">99</a>, <a class="pageref" href="#xd31e15736">225</a>, <a class="pageref" href="#xd31e21108">304</a>, <a class="pageref" href="#xd31e27284">390</a>, <a class="pageref" href="#xd31e29687">421</a>, <a class="pageref" href="#xd31e29705">422</a>, <a class="pageref" href="#xd31e29788">423</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">”</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6498">89</a></td> -<td class="width40 bottom">existance</td> -<td class="width40 bottom">existence</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6575">90</a></td> -<td class="width40 bottom">fourniture</td> -<td class="width40 bottom">furniture</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6596">90</a>, <a class="pageref" href="#xd31e7453">102</a>, <a class="pageref" href="#xd31e10230">143</a></td> -<td class="width40 bottom">,:</td> -<td class="width40 bottom">:</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6641">91</a>, <a class="pageref" href="#xd31e6645">91</a></td> -<td class="width40 bottom">Berkley</td> -<td class="width40 bottom">Berkeley</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e6897">94</a></td> -<td class="width40 bottom">Where-ever</td> -<td class="width40 bottom">Wherever</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e8382">114</a></td> -<td class="width40 bottom">was</td> -<td class="width40 bottom">wat</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e8615">117</a></td> -<td class="width40 bottom">Gleichwol</td> -<td class="width40 bottom">Gleichwohl</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e9304">126</a></td> -<td class="width40 bottom">explicite</td> -<td class="width40 bottom">expliciet</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e10564">148</a></td> -<td class="width40 bottom">uitteraard</td> -<td class="width40 bottom">uiteraard</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e10770">151</a>, <a class="pageref" href="#xd31e18555">272</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e11588">160</a></td> -<td class="width40 bottom">Kritical</td> -<td class="width40 bottom">Critical</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e11723">161</a></td> -<td class="width40 bottom">neather</td> -<td class="width40 bottom">neither</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e13010">179</a></td> -<td class="width40 bottom">ruimte-realities</td> -<td class="width40 bottom">ruimte-realisties</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e13787">190</a></td> -<td class="width40 bottom">bazis</td> -<td class="width40 bottom">basis</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14524">203</a>, <a class="pageref" href="#xd31e14575">204</a></td> -<td class="width40 bottom">wol</td> -<td class="width40 bottom">wohl</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14527">203</a></td> -<td class="width40 bottom">wiewol</td> -<td class="width40 bottom">wiewohl</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14834">209</a></td> -<td class="width40 bottom">continuum</td> -<td class="width40 bottom">continuüm</td> -<td class="bottom">1 / 0</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e14919">211</a></td> -<td class="width40 bottom">van</td> -<td class="width40 bottom">von</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e15241">217</a></td> -<td class="width40 bottom">to</td> -<td class="width40 bottom">tot</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e15654">224</a></td> -<td class="width40 bottom">intelligible</td> -<td class="width40 bottom">intelligibele</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e16917">246</a></td> -<td class="width40 bottom">Wolstand</td> -<td class="width40 bottom">Wohlstand</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e17446">254</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Verwijderd</i>] -</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e17708">259</a></td> -<td class="width40 bottom">.</td> -<td class="width40 bottom">?</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18066">264</a></td> -<td class="width40 bottom">notition</td> -<td class="width40 bottom">notion</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18085">264</a></td> -<td class="width40 bottom">imperceived</td> -<td class="width40 bottom">unperceived</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18202">266</a></td> -<td class="width40 bottom">antwoorde</td> -<td class="width40 bottom">antwoordde</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18615">272</a></td> -<td class="width40 bottom">gemeinschafliche</td> -<td class="width40 bottom">gemeinschaftliche</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e18723">274</a></td> -<td class="width40 bottom">bestaan</td> -<td class="width40 bottom">Bestaan</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e19431">283</a></td> -<td class="width40 bottom">Transszendentale</td> -<td class="width40 bottom">Transzendentale</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e19843">287</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">(</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20017">289</a></td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="width40 bottom">:</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20046">289</a></td> -<td class="width40 bottom">ontvouwd</td> -<td class="width40 bottom">ontvouwt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20868">301</a>, <a class="pageref" href="#xd31e28522">405</a></td> -<td class="width40 bottom"> -[<i>Niet in bron</i>] -</td> -<td class="width40 bottom">,</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e20870">301</a></td> -<td class="width40 bottom">warren</td> -<td class="width40 bottom">waren</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e21303">307</a></td> -<td class="width40 bottom">psychophysische</td> -<td class="width40 bottom">psycho-physische</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e21351">307</a></td> -<td class="width40 bottom"> </td> -<td class="width40 bottom">] [</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e22117">318</a></td> -<td class="width40 bottom">gemelike</td> -<td class="width40 bottom">gemenelike</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e22840">328</a></td> -<td class="width40 bottom">zusammentrit</td> -<td class="width40 bottom">zusammentritt</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e23060">331</a></td> -<td class="width40 bottom">wie</td> -<td class="width40 bottom">wir</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e23576">341</a></td> -<td class="width40 bottom">individueel-phychies</td> -<td class="width40 bottom">individueel-psychies</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e23974">349</a></td> -<td class="width40 bottom">daf</td> -<td class="width40 bottom">dat</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e24656">357</a></td> -<td class="width40 bottom">transscendente</td> -<td class="width40 bottom">transcendente</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25037">361</a></td> -<td class="width40 bottom">onontkombare</td> -<td class="width40 bottom">onontkoombare</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25769">369</a></td> -<td class="width40 bottom">zogoed</td> -<td class="width40 bottom">zo goed</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25916">371</a></td> -<td class="width40 bottom">transscendenten</td> -<td class="width40 bottom">transcendenten</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e25930">371</a></td> -<td class="width40 bottom">Wechselwirking</td> -<td class="width40 bottom">Wechselwirkung</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e26017">372</a></td> -<td class="width40 bottom">nich</td> -<td class="width40 bottom">nicht</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e27394">391</a></td> -<td class="width40 bottom">)</td> -<td class="width40 bottom">]</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e28121">400</a></td> -<td class="width40 bottom">Realimus</td> -<td class="width40 bottom">Realismus</td> -<td class="bottom">1</td> -</tr> -<tr> -<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e30654">431</a></td> -<td class="width40 bottom">Beijersdorff</td> -<td class="width40 bottom">Beyersdorff</td> -<td class="bottom">2</td> -</tr> -</table> -<h3 class="main">Afkortingen</h3> -<p>Overzicht van gebruikte afkortingen.</p> -<table class="abbreviationtable" summary="Overzicht van gebruikte afkortingen."> -<tr> -<th>Afkorting</th> -<th>Uitgeschreven</th> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">b.v.</td> -<td class="bottom">bijvoorbeeld</td> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">N.B.</td> -<td class="bottom">Nota Bene</td> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">n.b.</td> -<td class="bottom">nota bene</td> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">N.b.</td> -<td class="bottom">Nota bene</td> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">P.O.</td> -<td class="bottom">Psychologische Omtrekken</td> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">t. n. d.</td> -<td class="bottom">tertium non datur</td> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">Vjschr.</td> -<td class="bottom">Vierteljahrsschrift</td> -</tr> -<tr> -<td class="bottom">z.o.z.</td> -<td class="bottom">zie ommezijde</td> -</tr> -</table> -</div> -</div> -<div lang='en'> -<div style='display:block; margin-top:4em'>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK <span lang='nl'>KENNISLEER CONTRA MATERIE-REALISME</span> ***</div> -<div style='text-align:left'> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Updated editions will replace the previous one—the old editions will -be renamed. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright -law means that no one owns a United States copyright in these works, -so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United -States without permission and without paying copyright -royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part -of this license, apply to copying and distributing Project -Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ -concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, -and may not be used if you charge for an eBook, except by following -the terms of the trademark license, including paying royalties for use -of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for -copies of this eBook, complying with the trademark license is very -easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation -of derivative works, reports, performances and research. Project -Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away—you may -do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected -by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark -license, especially commercial redistribution. -</div> - -<div style='margin:0.83em 0; font-size:1.1em; text-align:center'>START: FULL LICENSE<br> -<span style='font-size:smaller'>THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE<br> -PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK</span> -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free -distribution of electronic works, by using or distributing this work -(or any other work associated in any way with the phrase “Project -Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full -Project Gutenberg™ License available with this file or online at -www.gutenberg.org/license. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ -electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to -and accept all the terms of this license and intellectual property -(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all -the terms of this agreement, you must cease using and return or -destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your -possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a -Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound -by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person -or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be -used on or associated in any way with an electronic work by people who -agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few -things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works -even without complying with the full terms of this agreement. See -paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project -Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this -agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ -electronic works. See paragraph 1.E below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the -Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection -of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual -works in the collection are in the public domain in the United -States. If an individual work is unprotected by copyright law in the -United States and you are located in the United States, we do not -claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, -displaying or creating derivative works based on the work as long as -all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope -that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting -free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ -works in compliance with the terms of this agreement for keeping the -Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily -comply with the terms of this agreement by keeping this work in the -same format with its attached full Project Gutenberg™ License when -you share it without charge with others. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern -what you can do with this work. Copyright laws in most countries are -in a constant state of change. If you are outside the United States, -check the laws of your country in addition to the terms of this -agreement before downloading, copying, displaying, performing, -distributing or creating derivative works based on this work or any -other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no -representations concerning the copyright status of any work in any -country other than the United States. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.1. The following sentence, with active links to, or other -immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear -prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work -on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the -phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, -performed, viewed, copied or distributed: -</div> - -<blockquote> - <div style='display:block; margin:1em 0'> - This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most - other parts of the world at no cost and with almost no restrictions - whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms - of the Project Gutenberg License included with this eBook or online - at <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. If you - are not located in the United States, you will have to check the laws - of the country where you are located before using this eBook. - </div> -</blockquote> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is -derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not -contain a notice indicating that it is posted with permission of the -copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in -the United States without paying any fees or charges. If you are -redistributing or providing access to a work with the phrase “Project -Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply -either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or -obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ -trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted -with the permission of the copyright holder, your use and distribution -must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any -additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms -will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works -posted with the permission of the copyright holder found at the -beginning of this work. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ -License terms from this work, or any files containing a part of this -work or any other work associated with Project Gutenberg™. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this -electronic work, or any part of this electronic work, without -prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with -active links or immediate access to the full terms of the Project -Gutenberg™ License. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, -compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including -any word processing or hypertext form. However, if you provide access -to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format -other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official -version posted on the official Project Gutenberg™ website -(www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense -to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means -of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain -Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the -full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, -performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works -unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing -access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works -provided that: -</div> - -<div style='margin-left:0.7em;'> - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from - the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method - you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed - to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has - agreed to donate royalties under this paragraph to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid - within 60 days following each date on which you prepare (or are - legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty - payments should be clearly marked as such and sent to the Project - Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in - Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg - Literary Archive Foundation.” - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies - you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he - does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ - License. You must require such a user to return or destroy all - copies of the works possessed in a physical medium and discontinue - all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ - works. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of - any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the - electronic work is discovered and reported to you within 90 days of - receipt of the work. - </div> - - <div style='text-indent:-0.7em'> - • You comply with all other terms of this agreement for free - distribution of Project Gutenberg™ works. - </div> -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project -Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than -are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing -from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of -the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set -forth in Section 3 below. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable -effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread -works not protected by U.S. copyright law in creating the Project -Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ -electronic works, and the medium on which they may be stored, may -contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate -or corrupt data, transcription errors, a copyright or other -intellectual property infringement, a defective or damaged disk or -other medium, a computer virus, or computer codes that damage or -cannot be read by your equipment. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right -of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project -Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project -Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all -liability to you for damages, costs and expenses, including legal -fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT -LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE -PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE -TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE -LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR -INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH -DAMAGE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a -defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can -receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a -written explanation to the person you received the work from. If you -received the work on a physical medium, you must return the medium -with your written explanation. The person or entity that provided you -with the defective work may elect to provide a replacement copy in -lieu of a refund. If you received the work electronically, the person -or entity providing it to you may choose to give you a second -opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If -the second copy is also defective, you may demand a refund in writing -without further opportunities to fix the problem. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth -in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO -OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT -LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied -warranties or the exclusion or limitation of certain types of -damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement -violates the law of the state applicable to this agreement, the -agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or -limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or -unenforceability of any provision of this agreement shall not void the -remaining provisions. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the -trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone -providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in -accordance with this agreement, and any volunteers associated with the -production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ -electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, -including legal fees, that arise directly or indirectly from any of -the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this -or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or -additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any -Defect you cause. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of -electronic works in formats readable by the widest variety of -computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It -exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations -from people in all walks of life. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Volunteers and financial support to provide volunteers with the -assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s -goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will -remain freely available for generations to come. In 2001, the Project -Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure -and permanent future for Project Gutenberg™ and future -generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see -Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit -501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the -state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal -Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification -number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by -U.S. federal laws and your state’s laws. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, -Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up -to date contact information can be found at the Foundation’s website -and official page at www.gutenberg.org/contact -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread -public support and donations to carry out its mission of -increasing the number of public domain and licensed works that can be -freely distributed in machine-readable form accessible by the widest -array of equipment including outdated equipment. Many small donations -($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt -status with the IRS. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -The Foundation is committed to complying with the laws regulating -charities and charitable donations in all 50 states of the United -States. Compliance requirements are not uniform and it takes a -considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up -with these requirements. We do not solicit donations in locations -where we have not received written confirmation of compliance. To SEND -DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state -visit <a href="https://www.gutenberg.org/donate/">www.gutenberg.org/donate</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -While we cannot and do not solicit contributions from states where we -have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition -against accepting unsolicited donations from donors in such states who -approach us with offers to donate. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -International donations are gratefully accepted, but we cannot make -any statements concerning tax treatment of donations received from -outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Please check the Project Gutenberg web pages for current donation -methods and addresses. Donations are accepted in a number of other -ways including checks, online payments and credit card donations. To -donate, please visit: www.gutenberg.org/donate -</div> - -<div style='display:block; font-size:1.1em; margin:1em 0; font-weight:bold'> -Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Professor Michael S. Hart was the originator of the Project -Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be -freely shared with anyone. For forty years, he produced and -distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of -volunteer support. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed -editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in -the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not -necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper -edition. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -Most people start at our website which has the main PG search -facility: <a href="https://www.gutenberg.org">www.gutenberg.org</a>. -</div> - -<div style='display:block; margin:1em 0'> -This website includes information about Project Gutenberg™, -including how to make donations to the Project Gutenberg Literary -Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to -subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. -</div> - -</div> -</div> -</body> -</html> diff --git a/old/67499-h/images/new-cover.jpg b/old/67499-h/images/new-cover.jpg Binary files differdeleted file mode 100644 index 00f4657..0000000 --- a/old/67499-h/images/new-cover.jpg +++ /dev/null diff --git a/old/67499-h/images/titlepage.png b/old/67499-h/images/titlepage.png Binary files differdeleted file mode 100644 index c65a4b7..0000000 --- a/old/67499-h/images/titlepage.png +++ /dev/null |
