diff options
| author | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-01-24 19:21:02 -0800 |
|---|---|---|
| committer | nfenwick <nfenwick@pglaf.org> | 2025-01-24 19:21:02 -0800 |
| commit | fc96c2949836a5c466d856f6960b5dcebe683e7a (patch) | |
| tree | 17580feaa45b103b5d2385b21ed87d952de99fd3 | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 4 | ||||
| -rw-r--r-- | 67013-0.txt | 4608 | ||||
| -rw-r--r-- | 67013-0.zip | bin | 0 -> 104711 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 67013-h.zip | bin | 0 -> 117855 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 67013-h/67013-h.htm | 4961 | ||||
| -rw-r--r-- | 67013-h/images/new-cover.jpg | bin | 0 -> 51685 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 67013-h/images/titlepage.png | bin | 0 -> 7035 bytes | |||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
9 files changed, 9586 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..d7b82bc --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,4 @@ +*.txt text eol=lf +*.htm text eol=lf +*.html text eol=lf +*.md text eol=lf diff --git a/67013-0.txt b/67013-0.txt new file mode 100644 index 0000000..fc24672 --- /dev/null +++ b/67013-0.txt @@ -0,0 +1,4608 @@ +*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK GE-EFT ACHT! *** + + + + + GE-EFT ACHT! + + SCHETSEN UIT + HET INDISCHE SOLDATENLEVEN + + + DOOR + A. PRELL + + + AMSTERDAM + VAN HOLKEMA & WARENDORF + 1893 + + + + + + + + +INHOUD. + + + Blz. + IETS OVER INDISCHE SOLDATEN 1 + VRIJWILLIGERS 13 + EINDELIJK RECRUUT 25 + ONDER INLANDSCHE RECRUTEN 40 + MIJN EERSTE RAPPORT 62 + KAPITEIN EENOOG 77 + MIJN EERSTE HUISHOUDSTER 92 + ZE HANGT MAAR AAN EEN DRAADJE 104 + ZINGENDE SOLDATEN 125 + PARADE 137 + BESTORMING VAN MANDOEROEIAN 148 + TOEMBANG PATANGAN 166 + + + + + + + + +IETS OVER INDISCHE SOLDATEN. + + +Ieder, die de toestanden in het Indische leger kent, zal zich +verwonderd hebben over al den onzin, die in den laatsten tijd daarover +geschreven en gesproken werd. Voornamelijk enkele hoogmogende +geestelijken en de middernacht-zendelingen, hebben in woord en +geschrift den banvloek uitgesproken over de schurftige schapen onder +hun zoo zorgvol geweide kudde. Zou dit wel de beste weg zijn, om +verdoolden op het goede spoor terug te leiden? Tot nog toe heb ik in ’t +practische leven nooit anders ondervonden, dan dat menschen in ’t kwade +verharden, hoe meer men hun fouten en gebreken wereldkundig maakt en +hen daarbij met verwijtingen en scheldwoorden overlaadt. Uit lang +vervlogen dagen klinken mij nog altijd de woorden in het oor van een +ouden geestelijke, die over naastenliefde sprak. + +„Bestaat er geen naastenliefde meer, of strekt zij zich niet uit tot +den Indischen soldaat?” Als men mocht gelooven al hetgeen de heeren +zeggen, dan bestaat het Indische leger voor het grootste gedeelte uit +menschen, wier hoogste ideaal de jeneverflesch en de dienst van Venus +is. Haast nooit heb ik in hun uitlatingen een lichtpunt kunnen +ontdekken. Satan heeft het geheele leger in erfpacht. Hij beploegt, +bezaait het en oogst er van. + +Volgen wij die heeren eens op hun militaire uitstapjes. Eerst dan naar +Harderwijk. De lieden, die WIJ er aantreffen, zijn geen soldaten van +het Indische leger; het zijn verkleede burgers en eerst na hun +inscheping kunnen zij gerekend worden deel uit te maken van het +Indische leger. Deze verkleede burgers, tot verschillende +nationaliteiten behoorende, zijn saamgepropt in een nest, waar de +verveling ieder mensch op ’t gezicht en ieder huis op de deur te lezen +staat. Hoe zullen deze verkleede burgers, die meest allen, ieder op +zijne wijze, uit den levensbeker van vreugde en leed met volle teugen +gedronken hebben, maanden achtereen, tot zij worden ingescheept, hun +vrijen tijd klein krijgen? De verveling en alleen de verveling is het, +die deze verkleede burgers zoo dikwijls met de jeneverflesch in +aanraking brengt. Deze verkleede burgers zijn het, die men in de +hoofdstad zoo dikwijls in gezelschap van liederlijke vrouwspersonen +langs de straat flaneeren ziet. Aan deze verkleede burgers is het te +wijten, dat het Indische leger zoo ten onrechte bij de burgerij in +slechten reuk is gekomen. Immers zij behooren nog niet tot het Indische +leger. Wat zij misdoen komt voor rekening van de burgerij. + +Hoe geheel anders doet zich dezelfde verkleede burger voor, als hij +soldaat geworden is, als hij discipline geleerd heeft. Nu, een ieder, +die slechts éénmaal zijn neus in een Indische provoost heeft gestoken +of de verhalen heeft aangehoord van soldaten, die bij een hitte van 98° +daar 8 tot 14 dagen hebben doorgebracht, met den rechtervoet aan de +linkerhand geklonken en om den anderen dag gespijzigd met water en +droge rijst—en dat alles omdat zij te veel gedronken hadden—in ’t kort +een ieder, die tot bedoelde bevoorrechten behoort, zal beseffen dat de +jeneverflesch het ideaal van den Indischen soldaat niet zijn kan. Het +beste bewijs daarvoor zijn de strafregisters. Laat het nu gebeuren, dat +werkelijk de eene of andere soldaat eenmaal in het geheele jaar wegens +dronkenschap gestraft wordt; is hij dan een dronkaard? Daarbij moet ik +op den voorgrond stellen, dat men in het Indische leger niet die +talrijke fijne schakeeringen kent, waarvoor in het burgerlijk leven zoo +dikwerf uitdrukkingen gebezigd worden als: goed geamuseerd, een beetje +aangeschoten, even boven zijn theewater, enz. + +Neen! daar laat de wachthebbende onderofficier den verdachte eenvoudig +„rechtsomkeert” maken en zoo hij bij die manoeuvre maar even zwaait, +dan is hij „zuur” en marcheert de provoost in. Gerechte hemel! Hoeveel +„rijksprovoosten” zou de minister van Justitie wel moeten laten bouwen, +indien hij zoo’n ouden Indischen snorrebaard aan de deur van „de Groote +Club”, „de Witte” en meer dergelijke inrichtingen posteerde, met de +opdracht, om ieder, die buiten komt, rechtsomkeert te laten maken en +wanneer hij waggelt, te doen inrekenen. Wie weet of er dan niet +menigeen onder zou zijn, van degenen, die thans met huichelachtige +verdraaiing der oogen bidden: „Heere! Heere! drijf toch den drankduivel +uit het Indische leger!” Om terug te komen op de geestelijkheid, wie +het werkelijk ernst schijnt te zijn, om in het Indische leger zedelijke +verbeteringen tot stand te brengen,—ik veroorloof mij, haar nogmaals te +wijzen op de verkeerde taktiek, sommige gebreken in het openbaar te +gispen of op misstappen opmerkzaam te maken, die door enkelen begaan +worden. Zoo las ik bijvoorbeeld onlangs in de Locomotief een artikel, +onderteekend Roge, waarin een pastoor zich bitter beklaagde over +soldaten, die hij tot kerkzangers had willen opleiden. In den beginne +had hij hun jenever gegeven zooveel zij wilden en toen hij bemerkte, +dat zij zich te buiten gingen, had hij een proef genomen met ijswater +en sigaren; maar toen waren de zangers weggebleven. Doch de pastoor +moest dan toch in ieder geval weten, dat de goede God niet gediend kan +zijn met den lofzang van menschen, wier plotseling opwellende +godsdienstzin door de uitwerking van spiritualiën is teweeggebracht. +Aan den anderen kant kan men het toch den soldaten niet euvel duiden, +dat zij, in de meening dat hun diensten dezelfde bleven, bij verlaging +van loon, het vrome werk staakten. Het is immers de oude geschiedenis +van den hond, die geen brood meer lust, nadat men hem met biefstuk +gevoed heeft. Had de pastoor op het eergevoel dier mannen gewerkt, had +hij hen beschouwd als menschen „van gelijke beweging” als hij, dan zou +hij geen jenever en ook geen ijswater met sigaren noodig hebben gehad. +Deze Pastoor Roge moest zich eens door zijn collega Verbraak op Atjeh +laten leeren hoe met Indische soldaten om te gaan; want die weet het! +Ik geloof, dat niet één soldaat—Christen, Jood, Mohammedaan of heiden, +om ’t even—van Atjeh is weggegaan, die niet met bewondering aan pastoor +Verbraak terugdenkt. Een glimlach helderde als een zonnestraal de +smartelijk verwrongen trekken der gewonden en zieken op, als de pastoor +de ziekenzalen binnentrad en vroeg: „Jongens, heb je ook wat op ’t +hart?” Nooit kwam er een verwijt over zijn lippen. Een vriendelijke +vermaning als: „Jongens, wat heb je nu aan dat vloeken over je pijn!” +was het ergste wat men van hem te hooren kreeg. Menig stervende van een +andere geloofsbelijdenis, die in zijn laatste oogenblikken berouw over +zijn vroeger leven gevoelde en zich tot Verbraak, die aan zijn sponde +bad, wendde met de woorden: „Pastoor, zal uw gebed wel voor een +andersdenkende helpen?” gaf hij ten antwoord: „Voor God zijn wij allen +gelijk en ook u zal Hij niet verstooten. Ge waart immers een braaf +soldaat en sterft voor uw vaderland.” + +Door zulke woorden heeft hij honderden het sterven gemakkelijk gemaakt. + +Wanneer die man zich met het maken van proselieten had willen +bezighouden, dan had hij waarschijnlijk op rijken oogst kunnen rekenen; +doch zulke gedachten bleven den edelen man verre. In den waren zin des +woords is hij „een man Gods”, iemand, die weet wat naastenliefde is en +aan wien zijn collega’s zich kunnen spiegelen. + +Wat is het nu, dat dezen geestelijke de harten opent dier schijnbaar +ongevoelige soldaten? Juist deze liefde tot den naaste en daarbij een +schat van menschenkennis. Weinig geestelijken in Indië kunnen op deze +laatste eigenschap bogen. Ze begrijpen niet, dat door jarenlangen +omgang tusschen de verschillende geestelijke elementen der Indische +soldatenwereld een zekere gelijkheid plaats heeft gegrepen. +Onwillekeurig doet zich op den minder ontwikkelde in het Indische leger +de invloed gevoelen der duizenden meer beschaafden, die gemeenlijk, na +financieel schipbreuk te hebben geleden, in de haven van den militairen +dienst in Indië zijn binnengeloopen. + +In ’t algemeen kan men zeggen, dat het „gladde” of „gare” jongens zijn, +zooals de volkstaal het noemt, die in Indië de uniform dragen; deze +hoedanigheid hebben zij zich op de puinhoopen van hun burgerlijk +bestaan eigen gemaakt. Is het nu niet dwaas, tot zulke mannen +zendelingen af te vaardigen, die indertijd misschien als schoen- of +kleermaker hun sporen verdiend hebben, maar wien het ten eenen male aan +menschenkennis ontbreekt? Nog steeds moet ik aan een doodzieken soldaat +denken, die in het hospitaal te Weltevreden in mijn nabijheid lag. Ook +hem kwam zulk een zendeling bezoeken, die een zeer opwekkende +voordracht hield over de pijnen der hel, de eeuwige verdoemenis en +andere schoone vooruitzichten, die hem aan gene zijde van het graf +wachtten, indien hij zich niet bekeerde. De man kwam daarbij zoo in +vuur, dat hij letterlijk schreeuwde. Toen hij ten slotte een oogenblik +ophield, merkte de kranke cynisch aan: „En daarvoor geven ze je ƒ 300 +in de maand? Dat moesten ze mij eens geven: ik zou de menschen heel wat +anders vertellen.” Het algemeene gelach, dat zich daarop door de +geheele zaal deed hooren, bewees dat hier meer was bedorven dan tien +zendelingen in jaren weder zouden kunnen goedmaken. Men zende daarom +beschaafde, ontwikkelde zendelingen naar Indië, die niet alleen +bijbelvast zijn en ijverige arbeiders in den „wijngaard des Heeren”, +doch ook in staat eenigszins de personen te doorgronden, die zij troost +willen brengen. Ze zullen daar een rijk arbeidsveld vinden, in +samenwerking met officieren en burgerij. Deze samenwerking moet in de +eerste plaats ten doel hebben, om de soldaten in hun vrije uren +afleiding te bezorgen. Vooral is dat noodig bij de depôt-bataljons. +Hier ontvangt de soldaat de eerste indrukken van het Indische militaire +leven en die zijn meestal de blijvende. + +Hoe diep gevoelde ik daar in den eersten tijd van mijn soldatenleven +dat gemis aan bezigheid voor den geest. Niemand bood mij bij mijn +zoeken naar geestesvoedsel de behulpzame hand, totdat eindelijk een +weldenkende chef—kapitein Flier heette de wakkere man—mijn verzoek om +te Meester-Cornelis een militaire zangvereeniging op te richten, +krachtdadig ondersteunde. In minder dan geen tijd waren er ongeveer +twintig, met een goede stem begaafde soldaten gevonden, die elken +avond, wanneer zij geen dienst hadden twee of drie uren lang, ondanks +de groote hitte repeteerden en getrouwelijk alle vijf dagen van hun +karige soldij nog een kleinigheid afzonderden, om zich daarvoor +muziekpapier enz. aan te schaffen. Die mannen dachten niet meer aan de +jeneverflesch. Hoe gelukkig waren zij, als bij een assaut of eenige +andere gelegenheid, hun gezang met geklap van dameshandjes werd beloond +of zich op de strenge gezichten hunner superieuren een welwillende +glimlach vertoonde! Die menschen hadden ook eergevoel en op dat +eergevoel, dat zooveel onverstandige beoordeelaars aan Indische +soldaten willen ontzeggen, moet voortdurend gewerkt worden. + +Moge nu de geestelijkheid haar machtigen invloed eendrachtig aanwenden, +om, door te werken op het eergevoel, bij den soldaat het zedelijk +evenwicht, dat door verschillende slagen van het noodlot aan het +wankelen is gebracht, te herstellen en te bevestigen. Dit kan +gemakkelijk geschieden door hem gelegenheid te geven zich persoonlijk +te doen waardeeren. Men voere lichamelijke spelen in, als schermen, +kolven, kegelen, kaatsen, worstelen, enz. En wanneer er dan wedstrijden +werden uitgeschreven, waarvan officieren en burgers met hun dames +getuigen wilden zijn, zouden honderden soldaten zich beijveren onder +het oog van superieuren en schoone belangstellenden een goed figuur te +maken. + +Een prijs door een dameshand uitgereikt, een welwillend en aanmoedigend +woord van schoone lippen, dat den soldaat zegt: „Ge zijt niet de paria, +het uitvaagsel der maatschappij, waarvoor dwazen in Europa u houden, +die allen omgang met u schuwen, als waart ge een melaatsche,” zou hem +aansporen, zich dat gunstig oordeel waardig te maken. Dan zou de +jeneverflesch geheel verdwijnen en de omgang met vuile deernen +grootendeels ophouden. Met dit laatste wordt evenwel niet bedoeld, dat +de Indische soldaat van zijn huishoudster afstand zou moeten doen. +Neen! Natuur stelt haar wetten en daar kan niet straffeloos tegen +worden gezondigd. Door het oprichten van +liefhebberij-tooneelgezelschappen, het organiseeren van vaderlandsche +spelen, zooals die reeds hier en daar beoefend worden, moet de soldaat +moreel worden opgeheven, gelijk dit mede door het houden van +voordrachten geschieden kan. Wat dit laatste betreft, heeft de +geestelijkheid een goede gelegenheid om op den voorgrond te treden. +Dorre predikatiën, doorspekt met bijbelteksten of diepzinnige +philosophische beschouwingen, zijn hier niet op haar plaats, maar +koddige, pakkende onderwerpen, waarbij drupsgewijze een ernstig, +overtuigend woord wordt ingelascht, dat de toehoorders treft en tot +nadenken stemt. Doch daartoe worden beschaafde, hoog-ontwikkelde +menschen gevorderd. Men biede ook den soldaten de gelegenheid, om over +’t gehoorde te debatteeren, ja, men wekke hen daartoe op. Hoe goed zou +het zijn, als nu en dan ook eens een der oudere officieren zich onder +de soldaten mengde en hun een blik gunde in zijn aan ervaring zoo rijk +militair leven! Men weet toch met welke illusies zoo vele jonge mannen +naar Indië gaan, hoezeer enkelen zich, juist in den eersten tijd, +ontgoocheld gevoelen en dan in hun wanhoop naar de flesch grijpen. +Velen, velen van hen zouden dankbaar zijn, indien zij bij superieuren +en notable burgers de behoefte mochten waarnemen, om hun te toonen, dat +men onder den ruwen bolster de goede kern op prijs stelt. Men late dus +het eeuwigdurende schimpen op den armen soldaat, die dagelijks, ja, +ieder uur, zijn leven veil moet hebben. Het leven wordt hem toch reeds +zuur genoeg gemaakt, als hij in de burgermaatschappij terugkeert. +Overal vindt hij deuren en harten gesloten. Heeft hij gelukkigerwijs +het eerekruis voor „moed, beleid en trouw” op de borst, ja, dan vindt +hij nog wel op voorspraak van invloedrijke mannen een schamel tehuis; +zijn kameraad echter, niet zoo gelukkig om het eeremetaal te kunnen +toonen, al heeft ook hij zich dapper geweerd, kan verder trekken en in +den strijd om het bestaan soms ellendig ondergaan. + +Vele brave soldaten zijn zoo het slachtoffer van den blinden ijver +eeniger geestelijken en van de door haar misleide menigte. Mochten +daarom deze zoo veel vermogende heeren toch eens in boven aangeduide +richting werken. Er worden hier te lande zoovele goede patriotten +gevonden, die in openbare vergaderingen voor algemeenen dienstplicht +ijveren en van den katheder het „Dulce est pro patria mori” verkondigen +en dan naar huis gaan, en een paar bankjes van honderd uit de brandkast +nemen en voor het lieve zoontje een remplaçant koopen. Wanneer deze +zich met die geestelijken vereenigen en hun invloed in dien geest +aanwenden, dat men den Indischen soldaat niet langer een stuk vee +scheldt, dat voor 2 tot 300 gulden gekocht is, om naar de Atjehsche +slachtbank geleid te worden, dan zal ook eens de tijd komen, waarin een +Hollandsche moeder met trots zeggen kan: „Mijn jongen is Indisch +soldaat geweest.” + + + + + + + + +VRIJWILLIGERS. + + +Er zijn toch merkwaardige menschen onder de Hollandsche militaire +artsen. Toen ik indertijd naar Arnhem was gegaan, om te laten +onderzoeken, of mijn corpus ook waardig kon geacht worden om de +Hollandsche driekleur tegen de Atjehers te verdedigen, zeide mij de +dokter: + +„Man, je hebt in je leven veel te veel spek gegeten; je bent te dik en +zoudt onder de stralen der tropische zon wegsmelten als boter in den +zomer.” De dokter in Den Haag daarentegen beweerde, toen ik hem de +opinie van zijn Arnhemschen collega meedeelde: „Er komen nooit vette +moffen naar Holland; dat worden ze eerst, als ze een tijd lang hier +gewoond hebben.” + +Beide heeren hebben zich nogtans in mijn persoon vergist. Ik heb +evenmin vaak spek gegeten, als dat ik in den loop der jaren in Holland +„vet” ben geworden en toch ben ik trotsch van top tot teen een „mof” te +zijn gebleven. Maar versta mij goed, ik bedoel niet van die soort, die +tusschen vier muren, bij gesloten deuren fluisterend verklaren durven: +„ik ben Duitscher” en buitenshuis de huik naar den wind hangen en +doodsangsten uitstaan als deze of gene burger van het land, welks +gastvrijheid zij genieten, hen toevallig op de nationale eksteroogen +trapt; niet zoo een, wiens hart vandaag voor den Adelaar, morgen voor +den Beer en overmorgen voor een ander beestje gloeit, dat hem met +zilverkleurigen blik aanstaart. Vaderlandsliefde laat zich niet als een +vuil hemd afleggen en tegen een ander verwisselen. + +Maar om tot mijn onderwerp terug te keeren, ik was destijds blij, dat +de tweede dokter gelijk kreeg, want in mijn verbeelding zag ik mij +reeds over eenige jaren de luitenantssterren en de eene of andere +Indische koningsdochter met een kruiwagen vol briljanten en eenige +millioenen guldens speldegeld toebedeeld. Het zou werkelijk jammer zijn +geweest, als zoo’n spek-vreezende aesculaap mijne luchtkasteelen omver +had geworpen. + +Nog meer voedsel kreeg mijn verbeeldingskracht, toen ik eene afdeeling +„schutters” had zien exerceeren, die ik voor „echte” soldaten hield. +Jongen, jongen, dacht ik, als de soldaten in Indië precies zoo zijn als +deze „Krähwinkler”, dan, dan.... krijg je al gauw de berenmuts op het +hoofd en kaplaarzen aan de voeten. + +Mijn illusies werden wel wat verzwakt, toen mij een oude snorrebaard +van een korporaal werd toegevoegd, die mij naar het Dorado der +„kolonialen” naar Harderwijk moest brengen. Om aan onze kennismaking +een ietwat hartelijk karakter te verleenen, liet hij mij, bij den +aanvang onzer reis, vijf blinkende patronen zien. „Die zijn allen voor +jou, als je ’t in je hoofd mocht krijgen, om er van door te gaan”, +zeide hij met een grimmig lachje. Ik bedankte voor de attentie, +verklaarde zulke mooie patronen niet waard te zijn en betuigde levendig +mijn spijt, hem niet in de gelegenheid te kunnen stellen, op mij de +zekerheid van zijn schot te bewijzen, daar ik niet naar Holland was +gekomen met de bedoeling om er van door te gaan, maar om te blijven. + +Mijn Cerberus scheen met deze verklaring tevreden. Hij stak een +pruimpje achter de kiezen en spuwde op Moeder Aarde. In Utrecht deed ik +de ontdekking, dat zich ook in Holland de niet-militaire sterveling een +ander begrip van een „vrijwilliger” vormt dan de militaire. De +scherp-geladen korporaal volgde mij, zesjarig-vrijwilliger, op den +voet. Hij dronk ook mijn cognac op, die ik aan het station had gekocht, +waarschijnlijk om zich te overtuigen, dat zich daarin geen ingrediënten +voor adspirant-zelfmoordenaars bevonden. + +Voortdurend omringde ons een nieuwsgierig publiek, uit welks midden +enkele gezegden mijn oor troffen, waaruit ik kon afleiden, dat men zich +omtrent mij nog geen juiste voorstelling vormde. Een meende er, dat ik +wel iemand moest hebben doodgeslagen; een ander verzekerde, mij nog +onlangs in den Haag te hebben gezien op de bank der beschuldigden, +gezeten tusschen een paar andere leden van het edele spitsboevengilde. +In elk geval was ik een interessant iemand. Nogtans zou ik moeten +liegen, als ik beweren wilde, dat de aandacht aan mijn persoon +geschonken, mij aangenaam was. + +In Harderwijk aangekomen, nam mij aan het station een patrouille tegen +een menigte langneuzige menschen in bescherming, die allen naar den +naam Mozes luisterden. Het waren „hoteliers (?)”, die mij in hun +vertrekken het paradijs reeds op aarde voorspiegelden. Daar ik nooit +een vriend van knoflook ben geweest, volgde ik den raad van een +sergeant op en nam mijn intrek in een herberg, in de onmiddellijke +nabijheid der kazerne, die eerst den volgenden morgen zich gastvrij +voor mij zou openen. In de gelagkamer ging het vroolijk toe. Alles zag +er blauw; de lucht van den rook der sigaren, de uniformen en eveneens +gezicht en handen der dragers. De champagne, waarvan kleur en +mousseerende werking sterk herinnerden aan het product der appelboomen +in den omtrek van Sachsenhausen, stroomde rijkelijk over de tafel. + +De waard was een waar menschenvriend. Toen hij bemerkte, dat het edele +nat zijn gasten naar het hoofd begon te stijgen, kwam hij telkens als +er om champagne geroepen werd, met ledige flesschen aandragen, die hij +op tafel zette. Minder menschlievend was het echter, dat hij die ook +voor volle liet betalen. + +De kazerne liet niet in het minst vermoeden, dat men zich in het +schatrijke Holland bevond. Het is een oude, wormstekige kast, die aan +de controle van een adjudant-onderofficier met den omineuzen naam van +„Stier” toevertrouwd was. De man kon er op bogen geen enkelen vriend te +bezitten. En waarom? Omdat hij steeds zijn plicht deed, wat men van de +overige onderofficieren niet kon beweren. + +Nadat ik hem mijn papieren had overhandigd, en het hem, uit mijn +getuigschrift van goed, zedelijk gedrag duidelijk was geworden, dat ik +nooit op gespannen voet had gestaan met de Duitsche politie, zond hij +mij met nog een paar andere Europa-moede jongelingen naar den dokter. +Ja, het zijn voorzichtige menschen, die Hollanders, zij koopen voor 200 +gulden geen kat in den zak. Doch ook deze dokter kon geen +schoonheidsgebreken aan mij ontdekken en ik mocht hem verlaten in het +geruststellend bewustzijn, eindelijk aan het begin van mijn militaire +loopbaan te staan. Weinig genoegen bereidde mij de metamorphose, door +welke ik, burgerlijk embryo, in een schitterenden militairen vlinder +zou worden herschapen. O, die gemeene blauwe kleur der uniformen! Geen +aasje schoonheidsgevoel kan de uitvinder er van hebben bezeten. De +helft van mijn handgeld heb ik in zeep moeten omzetten, om gezicht, +handen en mijn overige corpus van de indigo te reinigen. Eén voordeel +evenwel bezorgt de frissche blauwe kleur den drager; zij maakt hem +tallooze vrienden; zijn verschijning toovert op de tronies der +herbergiers de zonnigste uitdrukking; zelfs korporaals en, nog sterker, +sergeants vertrekken de plichtmatig grimmige gezichten tot een +vriendelijk lachje, want hoe blauwer de vrijwilliger is, hoe meer +guldens van zijn handgeld hem nog in den zak rammelen. + +Tot deze ontdekking kwam ik toen ik de krijgsartikelen, waarvan ik geen +woord verstond, aangehoord had en met den broekzak vol rijksdaalders in +de kazernekamer terugkeerde. Daar ontvingen mij de kameraden met +ongehoorde geestdrift. De één had mijn schoenen gepoetst; een ander +toonde mij mijn kapotjas, in welker knoopen men zich kon spiegelen; een +derde verzekerde, dat ik de aardigste kerel was dien hij ooit had +leeren kennen en dat hij mij vriendschap wilde schenken, waarmede hij +anders zeer spaarzaam omging; kortom allen legden een zoo roerende +blijdschap aan den dag, alsof een engel tot hen was neergedaald. + +Arme, arme rijksdaalders! Hoe rolden ze mij uit den zak! Geruimen tijd +verliep, eer ik mij onder de manschappen wat georiënteerd had. Er waren +gewezen Duitsche corps-studenten onder, gemakkelijk te herkennen aan +hun getatoeëerde gezichten; voormalige officieren, die zich door stem +en loop onderscheidden; ex-leden van het Fransche vreemdenlegioen met +hun magere door de zon verbrande gezichten stonden naast van gezondheid +blozende polderjongens; alle volkslagen, van de bovenste tienduizend +tot de onderste arme massa, hadden haar vertegenwoordigers in het +Indische leger. Een alleraardigste kennismaking had ik op zekeren dag, +toen mij bij het plaatscorvee de taak werd opgedragen, om met nog een +paar manschappen, het gras tusschen de steenen vóór de kazerne uit te +wieden. Het waren bijna allen Duitschers en ik dacht eerst, dat de +menschen gekscheerden, toen zij elkander met Graaf V., Baron van A. en +andere welbekende adellijke namen aanspraken. Tot mijn verbazing +bemerkte ik, dat het werkelijk echte adellijke jongelui waren. Die +blonde kroeskop met zijn kranig kneveltje had nog geen vier weken +geleden als een chique gardeluitenant „unter den Linden” geflaneerd. +Volgens het vertellen van de faam, moet een zeker generaal het hem zeer +kwalijk hebben genomen, dat hij, juist op het oogenblik, dat Zijne +Excellentie zijn jeugdige en bevallige echtgenoote goedennacht wilde +gaan zeggen, uit het venster van het boudoir dier schoone sprong. De +dikke heer, wien de zweetdroppels op het voorhoofd stonden, terwijl hij +met een afgebroken stuk sabel tusschen de steenen wroette, was +luitenant bij de Uhlanen geweest en had met veel hartstocht de rijsport +gehuldigd. Bij wedrennen had hij steeds op zich zelf gewed, doch daar +hij even zwaar was als twee andere ruiters te zamen, was hij steeds +verscheiden paardlengten achtergebleven. Terwijl hij voortdurend dikker +werd, leed zijn porte-monnaie aan vliegende tering. Een man, genaamd +Aäron, behandelde de zieke een tijd lang, doch daar zich geen +verschijnselen van beterschap voordeden, zond hij ten slotte den +regiments-commandant de zeer hooge dokters-rekening. + +Overmatig geldgebrek was bij de meesten de oorzaak van de verandering +van lucht. Het was interessant het dozijn blauw-bloedige heeren te zien +concurreeren met een stuk of wat oude vrouwen, die vóor het hotel +Ducroix aan de overzijde der straat denzelfden arbeid verrichtten. Maar +het is in Harderwijk: gelijke monniken, gelijke kappen. Voor niemand +wordt daar brood apart gebakken. Een andere, niet minder typische +kennis maakte ik eens op een dag, toen ik bevel kreeg tot het reinigen +van „zekere plaatsen.” Ik ontmoette er een heer, die door den geur der +kazerne-viooltjes omgeven, zich aan mij voorstelde als een gewezen +luitenant v. K. Zooals ik van hem vernam en mij later ook bevestigd +werd, had zich de man met de borst toegelegd op het verzamelen van +antiquiteiten, welke hem door een antiquaar zeer bereidwillig werden +geleverd. + +Toen hij nu bij dezen zeer diep in het krijt stond, deed hem de edele +man het voorstel een overoude antiquiteit van hem over te nemen; op die +conditie zou hij de schuld als vereffend beschouwen. De antiquiteit was +juffrouw Bertha, eenige en oudste dochter van den antiquaar. + +„Dan nog liever kazerne-viooltjes plukken,” dacht de luitenant en ik +gaf hem gelijk. + +Doch niet alleen Duitsch blauw bloed stroomde naar Harderwijk; ook +trotsch klinkende Hollandsche namen, waarboven veeltakkige kroontjes +prijkten, werden op het rapport afgelezen. + +Men kan zich voorstellen, dat menige boeren- en andere jongens er een +duivelsch behagen in schepten, zoo’n „monsieur le baron” het leven zuur +te maken. Gebeurde het, dat de een of andere havelooze vagebond, wien +de zon door talrijke luchtgaten op de huid kon schijnen, zich als +vrijwilliger kwam aanmelden, dan hoorde men dadelijk: zeker een +verloopen baron uit Den Haag of een Duitsch officier. Vooral deze +laatsten waren stiefkinderen der publieke opinie. Zelfs de pers +bemoeide zich met hen. + +Op zekeren dag kon men in een te Amsterdam verschijnend blad lezen: +„Naar wij uit goede bron vernemen, bevinden zich te Harderwijk een +aantal Duitsche stafofficieren, waaronder zelfs een majoor, die zich +als vrijwilligers hebben in laten schrijven, natuurlijk alleen om te +spionneeren.” Lieve hemel, hoe naïef! Wat hadden zij door spionneeren +te weten kunnen komen? Bijvoorbeeld de inrichting der faecaliën-kuilen +of hoe men daar de straat wiedt? Dat zou Moltke toch om ’t even kunnen +zijn! Menigeen trok zich dergelijke uitvallen aan en zoo zich de goede +luim van sommigen niet had doen gelden, of indien men niet op zijn +illusies had kunnen teren, dan zou misschien deze of gene met een +knal-effect geëindigd zijn. + +Een der vroolijkste kameraden was de reeds genoemde uhlanen-luitenant +v. A. Die had zoowat door de geheele wereld rondgeboemeld. Vóór hij +naar Harderwijk kwam had hij nog een kort bezoek aan Amerika gebracht. +Daar wilde hij squatter worden en had met een verloopen +huzaren-luitenant tot dat doel voor weinige dollars een groot stuk van +een oerwoud gekocht. Den huzaar echter stonden de handen altoos +verkeerd, als zij een boom wilde omhakken en de uhlaan zat steeds in +angst, dat de huzaar hem bij het boomen-vellen nog eens in de beenen +zou houwen. Beiden lieten daarom de boomen hemelwaarts groeien en +jaagden op buffels en beren, tot de Groschen gevlogen waren. Toen +zetten zij koers naar Harderwijk. V. A. moet inderdaad een weergaloos +genie in het geld-maken geweest zijn. Ontelbaar waren de brieven, die +hij ontving van geldschieters, die hem tegen de kleinigheid van 100 tot +200 % vriendendiensten hadden bewezen. Bij gebrek aan andere lectuur, +moest men zich met de voorlezing van dergelijke epistels vergenoegen, +waarmede vaak een halven avond heen ging. Men zou het nauwelijks kunnen +gelooven hoeveel geld een dozijn officieren bij elkaar kan leenen. +Onder de hier aanwezigen waren er die bijna evenveel brieven ontvingen +als onze v. A. Enkele schuldeischers schenen van de groote bekwaamheden +hunner luitenants zoo doordrongen te zijn, dat zij dezen als +staf-officieren in het Indische leger waanden en hun titels +toedichtten, waarvan men het water in den mond zou krijgen. Anderen +dreigden weer den Hollandschen minister van oorlog voor de +verschuldigde sommen aansprakelijk te zullen stellen. Noch dezen, noch +genen konden geholpen worden. De gemeenschappelijke menage, welke voor +dertien man—zoo groot was onze club—dagelijks uit voor 10 cent groene +kaas bestond, verslond namelijk het grootste deel der voorhanden zijnde +geldmiddelen. Waar zijn ze thans, al de vroolijke broeders van +destijds? Twee zijn officier geworden, drie vielen als sergeant in +Atjeh, één erfde veel geld en boemelt nu als Pruisisch ritmeester +ergens aan de Russische grens rond. Waar bleven de anderen? + + + + + + + + +EINDELIJK RECRUUT. + + +Op het voordek der Celebes stond eene groep van ongeveer 30 soldaten, +die allen met schitterende oogen in de verte zagen naar kleine groene +stippen, die zich scherp tegen den gezichteinder afteekenden. Geen +enkele was er onder hen, die niet bij den aanblik der Duizend +Eilanden—want zoo heetten de groene stippen—eene onbeschrijfelijke +vreugde had gesmaakt. Het moest een bijzonder genot zijn, na eene reis +van twee en veertig dagen weer eens vasten grond onder de voeten te +voelen. Zoo velen hunner hadden in Napels, Port Said en Aden de +gelukkige passagiers met jaloersche blikken nageoogd als zij lachend en +schertsend de vreemde kusten betraden. Zoo velen hunner zouden gaarne +zijn meegegaan. Doch dat was niet geoorloofd, want de commandant ging +van de juiste zienswijze uit, dat velen alsdan niet zouden terugkeeren. +Thans echter naderde het oogenblik, waarop allen Insulinde’s bekoring +zouden ondergaan. Reeds kon men aan den „Kleinen Boom” een woud van +masten zien opduiken; reeds suisden kleine met vruchten beladen +zeilscheepjes ons vaartuig op zijde; voer een stoombootje de Celebes +tegemoet om de ongeduldige passagiers af te halen. Met een helsch +spektakel ratelde het zware anker in de leverkleurige golven. Met de +commando’s der scheeps-officieren, het regelmatige gejoel der matrozen +en het geschreeuw der passagiers, bezorgd over hun bagage, vermengden +zich de krijschende stemmen der geelhuidige vruchtenhandelaars. +Gelukkig de weinigen, die nog eenige zilverlingen uit de klauwen der +Harderwijker harpijen gered hadden. + +Zij hadden zich afgezonderd en gaven voor hunne kameraden een +kauwconcert. Dezen liep het water uit den mond, wanneer de eters +sappige, dikke schijven ananas tusschen hunne kaken verdwijnen lieten. +Een Vlaming liet zich zelfs tot eene poging tot landverraad verleiden +en bood het geheele koninkrijk België te koop voor een dubbeltje, +waarmede hij zich een bos pisangs wilde aanschaffen. De aanwezige +Hollanders maakten echter van het aanbod geen gebruik, ofschoon zij zoo +doende weer doodgemoedelijk in het bezit der verloren provincies hadden +kunnen geraken. Zoo behield koning Leopold zijn land en de Maleische +vruchtenkoopman zijn pisangs. + +Nadat de storm onder de passagiers een weinig bedaard was en allen in +de kleine stoomboot waren overgeladen, kwamen ook de soldaten aan de +beurt. Zij hadden zich niet over veel bagage bezorgd te maken. Eene +zwart-lederen kist verborg al de gaven van het goedhartige +gouvernement, van het „jachtgeweer” alias haarkam af, tot den +schoenborstel. Zij hingen de kist over den schouder en zetten zich op +commando in beweging. Het afscheid van de matrozen viel niet zwaar. +Deze geven zich niet gemakkelijk met den koloniaal af. + +Aan wal komende, werden de dertig blauwjurken door den plaatselijken +adjudant van Batavia ontvangen, een kranig officier, wiens borst met de +Militaire Willemsorde versierd was. Hij geleidde het gezelschap naar +een huisje, waar elk een broodje—het eerste wittebrood sedert 42 +dagen—en een glas wijn kreeg. Nadat op deze wijze het lichamelijk +evenwicht hersteld was, werden ook aan den geest eenige indrukken te +verwerken gegeven door voorlezing der krijgsartikelen. Deze kenden +allen bijna van buiten. Tegen ongeveer tien militaire vergrijpen werd +met de galg en tegen een half dozijn andere met den kogel gedreigd. Dit +prettige vooruitzicht had waarlijk niemand bewogen de verre reis te +ondernemen. Onder de dertig soldaten was er niet één, die, ieder op +zijne wijze, het hoofd niet met illusies had volgepropt; kogel en galg +vonden er geen plaats meer. Helaas echter werden de schoone Hindoesche +meisjes, die hier bij zwermen rond moesten loopen en den lezers van +Multatuli en Heine in het hoofd spookten, aan de landingsplaats met +smart gemist. Het eerste exemplaar generis feminini werd in een hoek +van het spoorwegstation ontdekt. Daar ik zelf de gelukkige vinder was, +is het mij ook mogelijk de vondst naar waarheid te beschrijven. + +De dame zat in een donkeren hoek, zoodat ik haar eerst voor een stuk +bagage hield, tot zij plotseling begon te lachen en daarmede mijne +opmerkzaamheid gaande maakte. Bij nauwkeuriger toezien ontdekte ik een +paar geelbruine beenen, die gedeeltelijk met een stuk gekleurde stof +bedekt waren. Uit het gelaat kon ik vijf minuten lang niet wijs worden. +Waar andere menschen den mond hadden, was hier een uitwas van de +grootte van een vuist. Het raadsel werd opgelost, toen de dame den +uitwas wegnam en eene roode vloeistof in een boogvormigen straal naar +mij uitspuwde. + +Nu bemerkte ik eerst, dat zij zich den tijd had gekort met het kauwen +van tabak. Gerechte hemel, welk een monster! Had Heine haar gezicht +kunnen zien, dan zou hij zeker geen rust in zijn graf hebben gehad, +maar onverwijld al zijne gedichten op Hindoemeisjes en Lotosbloemen +vernietigd hebben. Zoo groot kan toch het onderscheid niet zijn +tusschen de Indische meisjes aan den Ganges en die aan de Tjilewong. +Alhoewel ik nu juist geen Lotosbloembedden, gelijk aan de Haarlemmer +tulpenvelden, verwacht had, met in iedere bloemkelk een sluimerend, +naar liefde smachtend Hindoemeisje—het contrast was toch al te sterk. +In den geest legde ik eene gelofte van eeuwige kuischheid af. Zooals ik +later vernam, was het schepsel eene soldatenvrouw, wier sterkere helft +naar Europa was teruggekeerd. + +Bij iedere gelegenheid monsterde zij de nieuw-aangekomenen, doch de +vurig verbeide kwam niet. Dat kon men hem waarachtig niet kwalijk +nemen. Zoo’n gezicht! Ze wacht zeker nog tot op den huidigen dag. + +Intusschen scheen zij wel eenig voorgevoel te hebben van haar +eeuwigdurend onbestorven weduwschap, want ze schold ons na, toen wij +reeds op weg naar Meester-Cornelis waren. Daar werden wij in de +bamboekazerne aan den adjudant van het Suppletie-depot overgeleverd, +een 1sten luitenant met een Hunnengestalte, bij wien vergeleken de +lange plaatselijke adjudant in Batavia nog maar een dwerg was. In zijn +gevolg bevond zich een sergeant, het zuiverste wandelende lexicon voor +gepeperde Kasernhofblüthen. Een proeve van zijn talent genoten wij den +tweeden dag. + +Op den eersten dag mochten wij nog ongestraft onder palmen wandelen. O, +hoe heerlijk was het toch onder de palmen! Daar zaten bruine mannen, +die ons voor twee cent een geheele cocosnoot verkochten, voor drie cent +een ananas en voor 5 cent de geheele muts vol smeerproppen. Men zou +gewenscht hebben een olifantsmaag te bezitten, om al die bekende en +onbekende lekkernijen te gelijk te genieten. Hoofd en maag dreigden mij +bijna te bersten van al de nieuwigheden, die ik er in had opgestapeld. +Ronggengs (danseressen), Chineezen, karbouwen, kokosnoten, ananas, een +biefstuk van een vliegenden hond, versch toebereid „door den landsman +van den Moezel”, een sluwe Chinees, alles en alles danste in dolle +vaart voorbij mijn geestesoog, toen ik doodmoede van het zien, op mijn +stroozak lag uitgestrekt, en de muskieten maakten er de muziek bij. + +Hu! wat liep daar voor een beest over den balk boven mij? Zeker een +schorpioen, een duizendpoot, een vergiftige slang, een ...! Nu bleef +het stil zitten en sperde den muil open. De tong schoot als een pijl +tusschen de kaken te voorschijn en trok een langbeenige, niets kwaads +vermoedende vlieg in den afzichtelijken strot. + +Bah! welk een afschuwelijk dier! Het slokte nog een vlieg op, nog één, +nog een half dozijn. + +Nu moest het monster bersten; het zwol op als een ballon. Neen! het +berstte niet, maar het viel naar beneden, op mijn gezicht, midden op +den mond, waaraan een pijnlijke kreet ontsnapte. „Domkop”, bromde mijn +slaapkameraad „het is maar een „tjitjak”.” + +Maar een „tjitjak”! En dat tegen een hagedis met ijskouden, opgezwollen +buik! Brr! Het ondier vervolgde mij in mijn diepsten droom. Het +verscheen mij als een draak met meters lange tong, die het schuimend +naar mij uitstak. Nu lekte het mij de beenen, nu het lijf, telkens +verder zoog het mij op. Alleen het hoofd staarde nog bevend de +vingerlange tanden aan en de vuisten sloegen in doodsangst tegen de +bloedroode, bliksemende oogen. Daar klonk mij als een bazuin van het +jongste gericht de krachtige stem van den reeds genoemden sergeant in +het oor: „Nu uit de wol; het is vijf uur!” Hij was het, die mij aan de +beenen getrokken had en daardoor mij het gevoel had gegeven, alsof ik +bij stukken in den drakenmuil verdween. + +O, heerlijk, onvergetelijk was deze eerste morgen in Indië! Nog steeg +de damp uit het dal van de Tjilewong. Reusachtige pisangstammen, en nog +hoogere slanke palmen doemden uit de nevelen op, die onder de stralen +der opgaande zon langzaam in de oneindige ruimte vervloeiden. + +Heerlijk geurden de met bloesems beladen twijgen van de „tjampakka”, +maar nog heerlijker geurde de koffie, die ik in den menageketel +huiswaarts droeg. „O, wat een lust, soldaat te zijn”, zongen eenige +kameraden, onder het poetsen hunner knoopen. De illusionisten; zij +waren nog lang geen soldaten! Eerst een half uur later zouden zij tot +den doop worden voorbereid door eene predicatie, welke de reeds +meermalen vermelde sergeant afstak. Zij luidde: „Geeft +acht!—Stommerikken! Je moet niet denken, dat je nog in dat voddige +Harderwijk bent. Daar kon je, als je bezopen waart, ongestraft in de +straatgoot gaan liggen; daar is hier geen denken aan. Hier verlangt men +van ieder die uit de kantine komt, dat hij driemaal achter elkaar +rechtsomkeert maakt en kan hij het niet, dan gaat hij in Zijner +Majesteits snuifdoos. Dat kan vandaag misschien een half dozijn van +jelui gebeuren, die gisteren toen ze thuis kwamen, niet meer wisten, +wat rechts- of linksom was.—Op de plaats rust!” Diepe, eerbiedige +stilte heerschte er na deze geharnaste woorden. Maar lang duurde zij +niet, want de luitenant kwam, om de nieuwe uniformen van den troep in +oogenschouw te nemen. Nooit heb ik later zulk een angst uitgestaan als +bij deze eerste inspectie. Zij begon bij den linkervleugelman. Die +kromp letterlijk ineen onder den handgreep van den luitenant, wiens +bruine vingers zich als vijf cervelaatworsten om hoofd en hals van den +ongelukkigen recruut kromden. „Dat noemt zich soldaat,” riep hij met +dreunende stem en hief den kerel als een veer in de lucht. „Sergeant, +haal een min! Wat moeten we met dat dwergengebroed aanvangen, dat niet +eens de uniform past?” Daarbij stak hij den armen vent twee zijner +cervelaatworsten—vingers wilde ik zeggen—tusschen rokskraag en hals, +zoodat den delinquent de oogen uitpuilden en de tong uit den mond hing. +Op die manier inspecteerde hij den geheelen troep. Hier tilde hij er +een van den grond, terwijl hij ’s mans hoofd tusschen de palmen zijner +handen nam, „om den langen hals nog langer te maken”, zooals hij zich +uitdrukte. Ginds drukte hij een ander de schouders naar achteren, +zoodat het slachtoffer de knoopen van de uniform sprongen. Kortom, +allen ondervonden de reuzenkrachten van den luitenant. + +Nu ja, ieder die wat lang in Indië geweest is, heeft van luitenant D. +gehoord, die eens een Javaansch koetsiertje, dat ongelukkig in volle +vaart tegen hem aanreed, met paard en wagen in de straatgoot wierp. + +Eindelijk was de inspectie afgeloopen en de manschappen werden +ondervraagd naar de wenschen, die zij voor de toekomst koesterden. De +luitenant begon daarmee bij den linkervleugel. „Wat wil je worden?” +vroeg hij den kleinen kerel, wien de uniform niet paste. + +„Officier, luitenant,” was het antwoord. + +„Zoo-o-o! En jij?” vroeg hij een ander. + +„Ook officier, luitenant.” + +„En jij?” + +„Stafmuzikant, luitenant.” + +„Wat speel je voor instrument?” + +„Ocarina, luitenant.” + +Ik dacht, dat het op dat oogenblik met den armen kerel gedaan was; geen +duit gaf ik meer voor hem, toen de luitenant hem bij den kraag pakte en +hem toebulderde: „Jij, lummel, zou je me misschien voor den gek willen +houden? In de provoost kun je ocarina blazen, brutale kerel. Dan kon-je +iederen orgeldraaier wel stafmuzikant maken!” + +Het arme kereltje werd bij de bedreiging doodsbleek. Hij had op de +lange reis van passagiers en kameraden zooveel lof ingeoogst voor zijn +schoon spel, en in de vaste meening verkeerd, dat hij er bij de +stafmuziek wel de andere instrumenten zou bijleeren. Nu was de illusie +vervlogen. + +De luitenant ging verder. + +„Wat wil je worden?” was het tot een mageren ex-candidaat in de +theologie. + +„Ook officier, luitenant.” + +„En jij, en jij, en jij....?” + +„Officier, officier, officier....!” + +Nu barstte hij in bulderend gelach uit: „Ha, ha, ha, maar dat is een +bescheidenheid, die roerend is. Daar hebben we dus onder de dertig +kerels 21 adspirant-officiers, twee sergeants-candidaten, een blazer en +zes soldaten. Jelui kunt allemaal... ha, ha, ha! Rechtsomkeert, +marsch!” + +Goddank, ook deze kelk was aan mij voorbijgegaan. Nu kwam echter nog +een moeilijk oogenblik. Allen, die zich als toekomstige officieren +hadden opgegeven, hadden voor den luitenant een soort examen af te +leggen, waarmee ze het bewijs moesten leveren, dat ze werkelijk iets +geleerd hadden, om later eens op de kaderschool te komen en misschien, +na jaren, op de militaire school. + +Een paar candidaten hadden reeds met hoogroode gezichten het primitieve +examenlokaal in de bamboekazerne verlaten. Thans kwam de beurt aan mij. + +„Zitten,” klonk het kortaf. „Ken je Fransch?” + +„Jawel, mijnheer de luitenant.” + +„Dat „mijnheer” schenk ik je. Voortmaken.” + +Het was eene fabel van Lafontaine, die ik lezen moest; ik deed het tot +tevredenheid van Zijnedelgestrenge. + +„Ken je Latijn,” vroeg hij verder. „Jawel luitenant.” Ik wist reeds, +wat er nu kwam. Mijn vriend Sch., die een jaar geleden hetzelfde examen +had doorstaan, had het mij verraden. De luitenant kende geen Latijn, +maar had, aangezien eenige vermetelen hem reeds een paar maal met hun +keukenlatijn wat hadden voorgelogen, een kapittel uit een Latijnsch +boekje uit het hoofd geleerd. Precies, hij sloeg het zooveelste +hoofdstuk op en ik begon vloeiend te vertalen: Hannibal, postquam Alpes +transiisset, in Italiam incidit, enz. + +„Goed,” zeide hij. + +Nu kwamen wij aan de geographie. + +„Noem mij eens een paar zeeën op,” beval hij. + +Ik begon natuurlijk het eerst met de „Seeën” van mijn vaderland, waarop +ik zoo vaak aan het spelevaren was geweest, de Königssee, Chiemsee, +Kochelsee, Starenbergersee, enz. + +De luitenant zag mij wantrouwend aan en schudde het hoofd. „Wacht,” +dacht ik, „hij wil grootere hebben en ik ging voort: Baikalsee, +Ladogasee.....” + +„Zwijg,” donderde hij, „dat zijn geen zeeën.” + +Nu brak mij het angstzweet uit. Zouden de genoemde seeën hem alle +onbekend zijn? + +„De Müggelsee” riep ik in wanhoop; die moest hij toch kennen. + +„Wat,” barstte hij uit, „de muggenzee? Ben je wel goed, of wil je mij +voor den gek houden? Waar ligt die zee dan?” + +„Bij Berlijn, luitenant,” kreunde ik in mijn angst. + +„Wat wil je voor den donder met al die plasjes?” schreeuwde hij. „Heb +je dan nog nooit van de Middellandsche Zee gehoord, of van de Roode +Zee?” + +„Maar luitenant, dat zijn immers „Meere” en geen „Seeën”?” stotterde +ik. + +„En nu houd je den mond!” donderde hij. „Van de geographie heb je geen +flauw begrip.” + +Nog moest ik de stelling van Pythagoras bewijzen; daarop kon ik gaan. + +„Je behoeft nu niet te denken, dat je morgen al de luitenantssterren op +je kraag krijgt,” riep hij mij nog na. Wat wonder! + +Tien minuten later stond ik voor mijn gapenden, ledigen stroozak en +verwondde mij den vinger aan de stoppelige rijsthalmen, waarmee ik hem +vullen moest. Welk een onderscheid! Voor weinige oogenblikken nog was +ik met Hannibal over de Alpen getrokken en had Italië doen sidderen en +thans..... Daarbij kwam nog het afschuwelijke stof, dat zich uit het +stroo, waaraan groote aardkluiten zaten, losmaakte. „Dat gebeurt +opzettelijk,” zei de sergeant, die goed gemutst scheen te zijn. „Als je +’s nachts op den stroozak klopt, dan komt er stof uit. De muskieten +denken dan: „de kerel rookt” en bijten je niet.” + +Maar niettegenstaande dat beten ze mij toch. + +Wat was ik in mijn schik, toen ik den volgenden morgen bij de 1ste +compagnie van het 1ste depot-bataljon werd ingedeeld! Eindelijk +recruut! Wat had dat lang geduurd! + +Welk een kranige compagnies-commandant was de kapitein v. V....n! + +Welke illusies wekte de aanblik van den held op, wiens borst gesierd +was met de Willemsorde en twee eervolle vermeldingen en aan wiens zijde +de eeresabel kletterde! + +Den een na den ander der recruten riep hij vóór zich, om hem naar één +der verschillende afdeelingen te verwijzen. Er waren er vier. In de +eerste kwamen zij, die nog nooit soldaat geweest waren. + +„Wat was je vroeger?” vroeg hij een Duitscher. + +„Luitenant bij de dragonders!” + +„Tweede afdeeling!” + +„En jij?” + +„Onderofficier in het Keizerin Augusta-regiment.” + +„Derde afdeeling!” + +„En jij?” + +„Korporaal bij het 7e.” + +„Vierde afdeeling!” + +Nu naderde een ventje met een zeer gewichtig gezicht. + +„En jij?” vroeg de kapitein weer, zonder op te zien. + +„Eerste luitenant bij de dienstdoende schutterij,” klonk het in het +volle bewustzijn eener groote waardigheid. + +Het mannetje zette een gezicht, of het zijn onmiddellijke indeeling bij +den generalen staf uit den mond van den kapitein dacht te vernemen. + +Hoe verschrok de arme stakkert, toen de kapitein met een medelijdend +lachje, kalmpjes antwoordde: „Eerste klasse.” + +In deze klasse kreeg het kereltje niet eens een geweer in handen. En +„schutter” komt toch van „schieten”? + +Ja, het is toch merkwaardig, hoe weinig de verdiensten der schutterij +in het leger gewaardeerd worden! + +Een uur later hielden wij exercitie in de „Berenlaan.” Eene aardige +bezigheid bij 95° warmte. Daarbij voelt men het Europeesche vet gram +voor gram wegslinken. Maar wat maakt het uit? Daar ginder, heel, heel +in de verte, blinken immers de korporaalsstrepen! + + + + + + + + +ONDER INLANDSCHE RECRUTEN. + + +Een korporaal der „zandhazen” in Holland zou zeker een zeer verbaasd +gezicht zetten, als hem bij bataljons-order werd aangezegd, dat hij +zich den volgenden morgen naar een garnizoen te begeven had, verwijderd +van het zijne op een afstand als van Amsterdam naar New-York of nog +verder. Zijn Indische kameraad zou een dergelijk bevel met de grootste +onverschilligheid aanhooren, misschien vragen: waar ligt die negorij? +vervolgens zijn ransel pakken en dan het oude garnizoensstof van zijne +pantoffels schudden. + +Ook ik deed eveneens, toen mij de sergeant-majoor mijne overplaatsing +naar de inlandsche compagnie mededeelde. Wel is waar was er in dit +geval slechts sprake van een afstand van eenige honderden meters, +welken ik van de steenen- naar de bamboe-kazerne had af te leggen; doch +de voorbereidende maatregelen bleven volkomen dezelfde als voor eene +wekenlange zeereis. Uniformstukken, kousen, hemden en andere onmisbare +toiletartikelen werden in de gapende kalfshuid neergelaten en mijn +geheele meubilair, bestaande uit een spiegel, laarzenknecht, met nog +andere voorwerpen van weelde, in de modelkist gesloten. Daarna +aanvaardde ik den korten marsch, waarvan het einddoel het bureau van +den „dubbele” [1] der derde compagnie was. + +Bescheiden, gelijk het een korporaal betaamt, klopte ik aan. Maar ik +moest lang wachten voor de „Sesam” zich opende, want het ging +daarbinnen niet malsch toe. Daar regende het uitbranders, scheldwoorden +en andere liefelijkheden. Nog eenmaal waagde ik eene poging, om toegang +te verkrijgen en thans werd ik verhoord. „Binnen!” klonk het met +donderende stem door de deurreet, en gevolg gevende aan deze +vriendelijke uitnoodiging, trad ik binnen. + +In de schemering, welke in het vertrek heerschte, bemerkte ik de +forsche gestalten van eenige Europeesche onderofficieren, die op de rij +af door den „dubbele” niet zoozeer toegesproken als wel toegedonderd +werden. De „moeder der compagnie” was zeker met den „vader”—aan gewone +stervelingen beter bekend onder den titel: kapitein—aan het kijven +geweest, of beter gezegd de „vader” met de „moeder”, want in de +militaire wereld is het de vader, die „de broek aan” heeft. + +Het spreekt vanzelf dat er nu een bliksemafleider noodig was, om de +spanning te ontladen. + +Wie kon daar beter toe dienen dan een korporaal, het laagste punt der +militaire superioriteit, die het wolkje op het voorhoofd van den +bataljonscommandant in den vorm van een donker onweder te aanschouwen +krijgt, nadat het zich aan den horizon van den kapitein, den luitenant, +den sergeant-majoor en de sergeanten tot eene steeds dreigender massa +heeft saamgepakt. Mijne komst maakte het spel compleet. + +„Luiwammes, kun-je nog langer op je laten wachten?” aldus verwelkomde +mij Zijnedelgestrenge. „Je dacht misschien dat je met een rijtuig +gehaald zoudt worden!” + +„Neem me niet kwalijk, majoor...!” + +„Houd je mond, voor den donder, of ik...!” + +De overige woorden slikte hij in, want een spiksplinternieuwe luitenant +verscheen op het tooneel. Als er nu nog gedonderd moest worden, dan +verviel de bevoegdheid daartoe van rechtswege aan den in rang hooger +geplaatste; maar deze onthield zich er van, omdat hij daarvoor nog te +korten tijd in Indië was. + +Het onweder trok dus af, en slechts af en toe schoot nog een +bliksemstraal uit het aangezicht des „dubbelen,” dat zich tot een +bitterzoet glimlachje geplooid had in de richting, waar ik stond. + +„Is de korporaal reeds ingedeeld?” vroeg de binnentredende. + +„Jawel, luitenant, bij uw peloton in de tweede sectie,” antwoordde de +„moeder” op den onderdanigsten toon. + +„Goed, laat hem dan heengaan, want de recruten kunnen ieder oogenblik +van Batavia aankomen.” + +Met de meest militaire stijfheid maakte ik rechtsomkeert en haastte mij +weg te komen uit de schotlinie van den „dubbele” waar ik mij niet weder +onder waagde voor zijn gevoelsbarometer op zonneschijn stond, hetgeen, +tusschen haakjes, slechts uiterst zelden gebeurde. + +In het „kampement” der derde compagnie, in welker centrum de +sergeant-majoor resideerde, ging het intusschen toe als in een +bijenkorf. Hier gebood de rechterhand van den „dubbele” de fourier, de +„meid-alleen,” wien het lichamelijk welzijn der compagnie toevertrouwd +is, de beheerscher der vertrekken voor de provisie en de kleeding +bestemd. Hij zat juist een aantal Europeesche en inlandsche korporaals +achter de vodden, die heilwenschen (?) tusschen de tanden mompelend, +mij voorbijvlogen. Nauwelijks kreeg hij mij in ’t oog, of ik werd er +ook bijgelapt. + +„Hier, jij nieuweling, wees zoo goed en neem de matten voor je kerels +in ontvangst! Als de drommel je ransel af!” bulderde hij me toe. Ter +opheldering moet ik hier bijvoegen, dat den inlandschen soldaten +slechts matten van biezen worden verstrekt, en geen stroozakken, zooals +aan hunne Europeesche krijgsmakkers. Bovendien krijgen ze een met stroo +gevuld hoofdkussen en een katoenen deken, „sprei” genaamd: een +eenvoudig en zeer practisch leger. + +Na weinige oogenblikken was ik reeds druk werkzaam en sorteerde al de +heerlijkheden, waarvoor elken recruut bijzondere zorg wordt aanbevolen. +Midden onder den arbeid werd ik door hoornsignalen opgeschrikt, die +steeds nader en nader klonken. Commando’s werden hoorbaar, ten slotte +eindigend in een langgerekt „halt!” Toen werd het stil, en men hoorde +slechts de barsche stem van den sergeant-majoor, die de recruten bij +hunnen naam riep; terloops aangemerkt: eene ondankbare, tijdroovende +bezigheid, daar de meeste dezer natuurkinderen òf te verlegen zijn, om +hunnen mond open te doen, als hun naam wordt afgeroepen, òf wel +vergeten zijn, hoe zij heeten. Ik verkneuterde er mij in, den „dubbele” +zoo rood als een kalkoenschen haan voor het front op en neer te zien +stappen, terwijl hij in machtelooze woede de arme drommels geheel van +hun stuk bracht met hun de namen in de ooren te brullen en daarop +slechts zulke onvolledige antwoorden kreeg, dat de „rommel” niet +„kloppen” wilde. + +Het was een gezicht om zich den buik vast te houden van het lachen: al +deze kleine, bruine barrevoeters, die tegen elkander stonden +aangedrongen als eene kudde schapen. Ieder oogenblik verwachtte ik dat +zij op de voorpooten—pardon! handen—vallen zouden en tegen de +klapperboomen opklauteren. Daarmede hadden zij ons werkelijk een +grooten dienst bewezen, want het moest een heidensch werk zijn, eerst +menschen en daarna soldaten uit hen te maken. Deze gedachte baarde mij +geen geringe zorg, want ik verstond absoluut geen woord Maleisch, +buiten de hoofdwoorden: makan: eten; minoem: drinken, en pisang-goreng: +[2] smeerproppen of gebakken pisangs. Maar daarmee kon ik toch geen +recruten afexerceeren. + +„Heilige Florian, ontsteek mijn geest!” bad ik in stilte, toen ik op +mijn sergeant toetrad, die met een arme-zondaarsgezicht, evenals ik, +tegen een deurpost geleund stond en in diepe verslagenheid den bruinen +menschenvloed gadesloeg, die onafgebroken zijne sectie binnenstroomde. +Hoeveel dagen kamerarrest en politiekamer stroomden daar wel mede +binnen? Dat kon alleen de goede God weten en de kapitein, de +onze-lieve-Heer der compagnie. + +Tot deze slotsom scheen ook de sergeant gekomen te zijn, want hij +wendde zich met een zucht af. Eerst toen hij mij bemerkte, herkreeg hij +zijn geestelijk evenwicht. + +„De kerels moeten eerst behoorlijk worden afgeschrobd”—d.w.z. zich +baden—„voor ik mij met hen afgeef”, zeide hij en wierp van terzijde een +blik op de recruten, die als eene bende apen dicht op elkaar zaten +neergehurkt. „Daar de vrouwen den weg niet weten, kunnen zij zich bij +den troep aansluiten,” liet hij er nog op volgen. + +Het was zoo, er zaten ook nog vrouwen tusschen die knapen in. Zoo +ongeveer het derde deel hadden hunne huishoudsters meegebracht. Bijeen +geleken zij een grooten vuilnishoop, want zij hadden eene langdurige +scheepsreis achter den rug en hadden al dien tijd bijna geen waschwater +bekomen—voor Javanen, die over het algemeen zeer op reinheid gesteld +zijn, eene ware kwelling. + +„Neem me niet kwalijk, sergeant, maar ik spreek geen Maleisch. Ik weet +niet hoe ik de menschen in het water en er dan weer uit krijgen moet,” +veroorloofde ik mij in het midden te brengen. + +„Mooi zoo! dat wordt eene vroolijke geschiedenis,” riep de sergeant +wrevelig. „Ik ben eerst sedert vier weken bij de apen-compagnie, de +luitenant is kersversch uit Europa aangekomen, en jij kunt ook al niet +anders dan menage lepelen—laat dan de duivel zien, dat hij de kerels +afexerceert! Maak maar dat je wegkomt. Hoe je ’t met de bende klaar +speelt, is me glad onverschillig!” + +Dat ziet er lief uit, dacht ik. Maar de nood maakt vindingrijk. Ik +zocht den grootsten uit den troep, wenkte de anderen en marcheerde de +deur uit. Als eene kudde schapen achter den hamel trappelden de +overigen, en ook de vrouwen, hunnen voorman achterop. Voor de deur +maakten wij nog eerst halt. Ik sorteerde het gezelschap naar de lengte +en geraakte daarbij zoo in vuur, dat ik na gedanen arbeid het commando: +„Met verdubbelde rotten!” weerklinken liet. Ik weet niet wie er op dat +oogenblik wanhopiger uitzag: de Javaantjes of hun korporaal. +Onwillekeurig bedacht ik dat zoo een Javaansche recruut toch stellig +nog minder militair begrip heeft, dan een afgeëxerceerde Amsterdamsche +schutter; ik herriep derhalve het commando, plaatste de luidjes in +rijen van vier achter elkander, hief mijn linkerbeen zoo hoog op, dat +het boven de hoofden der recruten uitstak en kommandeerde: „Marsch!” Ik +had net zoo goed „Hu!” kunnen kommandeeren; misschien hadden zij dat +nog eer verstaan. Nu, de hoofdzaak was: zij zetten zich in beweging. +Maar wat mij niet mocht gelukken, niettegenstaande de waanzinnigste +pogingen, het was om de vier voorsten tot een zelfde marschtempo te +bewegen. De kolonne vertoonde groote gelijkenis met een kruipenden +duizendpoot. Ten slotte gaf ik het op en liet hen loopen zooals zij +wilden. Ik dankte mijnen Schepper, toen wij eindelijk de steenen +kazerne aan de rivier bereikt hadden. Nu plaatste ik mij voor den +troep, strekte den arm uit als een houten wegwijzer en schreeuwde uit +al de kracht mijner longen „Halt!” Wel kregen de eerste paar rijen nog +een geweldigen schok, daar de achter hen aankomenden met hangende +hoofden tegen hunne voorgangers aanstietten; maar eindelijk stond de +geheele troep. Door naar het water te wijzen en het maken van krachtige +zwembewegingen, trachtte ik mijne bedoeling voor de menschen duidelijk +te maken. Dit gelukte boven alle verwachting. Onder luid gejuich vloog +de bende naar den oever, de vrouwen evenzeer. + +„He! dat gaat niet,” riep ik haar toe, „jelui moet naar den anderen +kant!” Maar ik had met engelentong kunnen spreken, zij zouden mij toch +niet verstaan hebben. Gelukkig kwam mij een oude fuselier te hulp, die +de vrouwen begrijpen deed, dat bains mixtes in Indische kazernes niet +thuis behooren, maar dat het eene deel der militaire badkuip voor de +mannen, het andere deel voor de vrouwen bestemd was. De vrouwen +gehoorzaamden, en nu ontwikkelde zich een paradijs-achtig stilleven, +waarin dozijnen Adam’s en Eva’s de stoffeering vormden. „Mama +Gouvernement,” die anders in elk opzicht goed voor hare kinderen zorgt, +heeft er namelijk in het geheel niet aan gedacht hen van zwembroeken te +voorzien. De Tjilewong is daarom ook zoo vriendelijk, hare gele wateren +als een sluier uit te breiden over alles, wat de mensch liefst voor +zijnen evenmensch verborgen houdt. Een kwartiertje lang liet ik de +luidjes in het water spartelen en bracht toen longen en armen weder in +beweging, ten einde mijne kudde weer om mij heen te verzamelen. Dat +duurde tamelijk lang, want de eene natuurknaap had zijn broek achterste +voren toegeknoopt, weer een ander wilde zich niet met zijne jas +verzoenen, daar die hem te warm was, enz. Ten slotte evenwel kreeg ik +hen weer in rij en gelid en overtuigde mij dat er niet één ontbrak. + +Voltallig leverde ik hen weer af aan mijn sergeant. + +Weinige minuten later kwam de fourier al weder aangaloppeeren, die ons +in den looppas naar het magazijn bracht. Daar werden al de +fraaiïgheden, die ik kort te voren gesorteerd had, verdeeld en in de +eerste plaats de menageketels naar de keuken geëxpedieerd. Was het +verstand of instinct, dat het volkje in vroolijke groepen naar de +keuken dreef, toen het signaal voor het eten geblazen werd? Zij hadden +het toch nog nooit gehoord. De korporaals hadden heel wat moeite, om de +hongerige bruintjes in toom te houden. Messen en vorken zijn hun maar +ongemakkelijk; de vijf vingers verrichten denzelfden dienst. Luid +gesmak verkondigde weldra de tevredenheid van het gezelschap, waarbij +zich nu ook de vrouwen gevoegd hadden, die tijdens den dienst hare +tenten in den „warong” hadden opgeslagen. In het voorbijgaan was door +mij opgemerkt, met welke nuttige bezigheid zij zich na het bad onledig +hielden. In een kring gezeten, zoodat geen van het clubje te kort kwam, +woelden zij in elkander’s haren om en bewezen elkaar wederzijds de +kleine diensten, welke onze voorouders, volgens Darwin’s theorie, huns +gelijken zoo gaarne betoonen. ’s Lands wijs ’s lands eer! + +Zij die zich in het bezit van bijzonder ontwikkelde reukzenuwen +verheugen en op een fatsoenlijk gedrag aan tafel gesteld zijn, zullen +wel doen met eene dineerende compagnie inlanders te mijden. De sterk +riekende vruchten, welke zij voor dessert gebruiken, als „doerian’s, +zuurzakken”, enz., verpesten den omtrek in die mate, dat het bijna niet +is uit te houden. Buitendien huldigen die natuurkinderen de +onbehaaglijke gewoonte om, zoodra zij zich aangenaam verzadigd +gevoelen, een vocaal concert te beginnen, dat meer uit de maag dan uit +de borst wordt gezongen en allesbehalve welluidend klinkt. + +Deze ondervinding moest ik opdoen, toen ik mij naast onzen inlandschen +sergeant had neergezet. Hij was een merkwaardig heer. Zijn kameraad had +mij naar hem verwezen, omdat hij wat Hollandsch sprak, en dus in staat +was mij in de geheimenissen der Maleische taal in te wijden. Ik had +omtrent zijnen persoon de volgende inlichtingen ontvangen: „de sergeant +is ijdel; hij draagt laarzen onder voorgeven dat hij gevoelige voeten +heeft, in werkelijkheid echter omdat hij den half-Europeaan zou kunnen +uithangen, wat hij niet is.” Dit alles had ik mij in het oor geknoopt, +en ik nam mij voor op zijne ijdelheid te werken. Ik wachtte behoorlijk +tot mijn meerdere in rang zijnen maaltijd beëindigd had en zette hem +toen het doel mijner komst uiteen. Ik verklaarde hem, dat mij zijne +gelijkenis met een Indo-Europeaan, dien ik eens ontmoet had, sterk had +getroffen en vroeg hem of hij niet een broeder in Holland had. Hij +schudde weemoedig het hoofd, trok aan de vier of vijf knevelharen, die +hij tegen de gewoonte zijner landslieden liet staan en sprak +fluisterend: „Ik helaas niet Hollander, maar”—voegde hij er op +geheimzinnigen toon aan toe—„grootmoeder van mij was baboe +(kindermeisje) bij „toewan” kolonel.” + +„Oei....!” ontsnapte mij onwillekeurig. Zoo’n opsnijder! Waarom niet in +eens baboe bij den legercommandant? „Jammer,” zeide ik en reikte hem de +hand. Wat jammer was, wist ik eigenlijk zelf niet; hij denkelijk ook +niet; maar desniettemin schudden wij elkander vriendschappelijk de +hand. Nu kwam ik met mijn verzoek voor den dag: of hij wel zoo goed zou +willen zijn, mij wat Maleisch te leeren? Hij knikte genadig en zeide: + +Kossok beteekent: poetsen. + +„Prachtig!” riep ik met onwillekeurige geestdrift uit. Met dit enkele +woord kon ik de geheele week volstaan, want „poetsen” is het militaire +Alpha en Omega. Het zonlicht, het maanlicht en het licht der walmende +petroleumlamp zien den Indischen soldaat aan het poetsen en ondanks +alle inspanning wordt hij nog dikwerf ter zake van onvoldoend poetsen: +„heruntergeputzt,” zooals de Duitschers zeggen. Nog drie woorden: mari +sini (kom hier) en lakas (snel)—want onder militairen moet alles snel +gaan—leerde ik en verwijderde mij toen onder duizend dankbetuigingen +aan den sergeant, wiens wederhelft reeds geruimen tijd op de +gelegenheid gewacht had, om den nakomeling der „baboe” van den +„toewan”-kolonel te „pidjetten.” [3] + +Niet lang duurde het meer of de eerste dag was ten einde. In de lange +gangen van het „kampement” flikkerden de lampen en wierpen haar +schijnsel op verschillende groepen soldaten, die, blijde de drukkende +uniform te mogen afleggen, in primitief negligé samenhokten. Boven +hunne hoofden zweefde een afschuwelijk riekende wolk, van den rook der +„strootjes” [4] afkomstig en aan hunne voeten stonden uit +sigarenkistjes geïmproviseerde spuwbakken gereed, om het roode sap der +sirihpruim op te vangen. Anderen hadden zich in hun boudoir +teruggetrokken, en rustten op hunne schatten uit. De gehuwde Javaansche +soldaten namelijk, die allen zonder uitzondering—ook de ongehuwden—zeer +veel schaamtegevoel bezitten, toonen in vele gevallen eene kieschheid, +die den Europeanen vreemd is. Door katoenen gordijnen aan de brits te +bevestigen, scheppen zij zich een gezellig hoekje, waar zij hunne +rijkdommen, enkele kapok-kussens, somtijds zelfs een matras, verbergen. +Daar trekken zij zich na de vermoeienissen des daags terug en slapen +gerust, niettegenstaande het krachtige gesnork der slapers, die hunne +matjes op de brits boven hun hoofd hebben opgeslagen. + +Ook ik volgde dit voorbeeld en ging op éen oor liggen, hoewel het nog +lang geen „taptoe” was. Zacht drong in mijn vertrek een eentonig door +den neus klinkend gezang door, dat door handgeklap begeleid werd. +Waarschijnlijk waren het herinneringen aan hun tehuis, die de bruine +schepsels in hunne liederen bezongen. Ja, ook deze natuurkinderen +lijden aan heimwee; zij zijn niet de gevoellooze wezens, waarvoor zoo +velen hen houden, zij gevoelen dikwerf veel dieper dan de Europeaan, +die zich naar den geest hun meerdere acht. Het slaperige gezang bracht +mij in eenen toestand tusschen waken en droomen. Het was mij, alsof ook +mij uit het lieve, verre vaderland bekende geluiden toeklonken. +Onzichtbare handen droegen mij derwaarts over. Ik zat in den kring van +oude bekenden, vroolijke drinkliederen weergalmden en de schuimende +bierkruik ging lustig rond, toen... een zacht gegons aan mijn oor, een +doordringende pijnlijke steek in de wang—weg waren vaderland, weg de +vrienden, weg het heerlijke bier. Wat mij stoorde, was de prik van een +muskieten-angel. De steek is nog zoo erg niet, maar de lange tijd, die +er verloopt tusschen het aanvliegen en het steken, kan een mensch +radeloos maken. De vermoeide hand slaat vergeefs in het rond. +Gewoonlijk steekt u het bloedgierige gespuis juist op eene plaats, waar +ge het niet verwacht. Alleen een „klamboe” [5] kan hier helpen, en die +had ik mij, ondanks alle zuinigheid, nog niet kunnen verschaffen. Doch +de goede Morpheus had medelijden. Hij liet zijn droomensluier op mij +nederzinken, en slechts als een verwijderde echo drong de klagende toon +van het taptoesignaal tot mijn verflauwend bewustzijn door. Ongestoord +zwelgden de muskieten—de kazernevloo is in Indië, Goddank! +onbekend—mijn bloed. + +Als den volgenden morgen een oningewijde het „kampement” betreden had, +zou hij zich zeker in eene kleermakerswerkplaats met een +schildersatelier verbonden, verplaatst hebben gemeend. + +Al de superieuren, met uitzondering van den „vader” en de „moeder,” +waren bezig hunne beschermelingen een menschelijk aanzien te geven. Met +de pantalons had men gemakkelijk werk, niet echter met de jassen. Den +eenen borst was de snit te ruim, den anderen de kraag te nauw; den +derden hing iedere jas als een meelzak over den rug. Het was om er +wanhopig van te worden. Daarbij kwam nog de booze luim van den fourier, +die telkens woedend werd als hij een nieuw kleedingstuk uit zijn net +geordenden voorraad moest afstaan, en de vinnige aanmerkingen van den +luitenant, wien alles veel te langzaam ging. Doch dat had zich alleen +de sergeant aan te trekken, want mij was de gewichtige taak opgedragen, +alle uniformstukken van „boezeroen” tot „kapotjas,” met roodgeverfde +stamboeknummers te voorzien. Een geluk was het dat er geen kousen en +schoenen te nummeren waren—de inlandsche troepen marcheeren +barrevoets—dan had het werk zeker nog langer dan een dag geduurd, +ofschoon het vlot van stapel liep. + +Voortdurend liet ik mijn Maleischen taalschat schitteren, door het +geroep van: „Mari sini lakas!” zoodat zelfs de luitenant opmerkzaam +werd en mij vroeg: „Spreekt ge Maleisch?” Met de grootste +koelbloedigheid, antwoordde ik: „Zoo tamelijk, luitenant!” Dat zou voor +mij noodlottig worden, want onmiddellijk liet de luitenant er op +volgen: „Dan kun je later je manschappen eenig onderricht geven in het +militair saluut en dergelijke zaken meer!” Daar had ik mij aardig +ingewerkt. Het was mijn verdiende loon. Ik had mij zelf eene oorveeg +kunnen geven over mijne domheid. Het was nu te laat om haar te +herstellen, en er bleef mij niets anders over dan bij den nakomeling +der „baboe” van den kolonel te biecht te gaan, die mij uit de +moeielijkheid hielp door later zelf het verlangde onderwijs te geven en +mij aan den fourier, met wien hij op geen goeden voet stond, ter +assistentie overleverde. + +Toen de uitmonstering der Javaantjes afgeloopen was, begon het poetsen, +want de kapitein zou den volgenden dag eene inspectie komen houden. Dit +woord „inspectie” is een der geduchtste termen uit de militaire +grammatica. Het bezorgt iedereen de nachtmerrie, van den luitenant tot +den soldaat. In het burgerlijke leven is het ongeveer te vergelijken +met een schoonmaak van het geheele huis, als men voorname gasten wacht. +Nu stelle zich eens eene huisvrouw voor, dat zij uitsluitend +„schoonmaaksters” in dienst heeft, die niet weten hoe zij een bezem +moeten hanteeren en niets dan Fransch kunnen spreken, terwijl zij, als +huisvrouw, alleen Hollandsch verstaat. Zij kan zich dan een zwak begrip +vormen van eenen namiddag bij eene Javaansche recruten-compagnie, vóór +den ochtend eener kapiteins-inspectie. + +Men hoorde niets anders roepen dan: Kossok! Lakas, Lakas, Lakas!... + +Ja, als het met bevelen alleen te doen was! De kerels wisten immers +niet eens, hoe zij met de knoopenschaar moesten omgaan, en dat het heft +van het kapmes blinken moest als zilver, scheen hun onverklaarbaar. Bij +eene Europeesche compagnie kan men bij dergelijke gelegenheden zijnen +toorn tenminste nog door eenige kazernevloeken lucht geven, doch dat +valt bij eene inlandsche compagnie uiterst moeilijk, vooral als men de +taal niet kent. Ofschoon ik een bijzonder grooten domoor den eenen +orang oetan na den ander naar het hoofd wierp, gaf hij geen blijk het +zich ook maar eenigszins aan te trekken; de kerel verstond niet eens +zijne eigen taal. Er bleef niets anders over dan zelf de hand aan het +werk te slaan, uit den treure knoopen te poetsen, stukken van uniformen +te zoomen, te vouwen en netjes op de „planken” te schikken. Dit duurde +tot laat in den nacht. Nog in den droom hoorde ik mijnen collega met +schorre stem roepen: kossok lakas! kapitein datang [6]. + +De gevreesde dag brak aan. Te gelijk met den haan van den +kompagnies-kok kraaide ook de sergeant-majoor, en diens stem werkte +electriseerend. In minder dan geen tijd was ieder op zijnen post. +Nogmaals de knoopenscharen te voorschijn gehaald. Thans ging het +poetsen veel beter. De kereltjes waren leerzaam. Tallooze bezems deden +dichte wolken stof opdwarrelen, welke weder door zachte stofdoeken +onbarmhartig werden weggenomen. De „kamerwacht”, een oude fuselier, +liep met een angstig gezicht ieder stroohalmpje na, dat de wind door de +lange gangen joeg. De „moeder” liep voor hem uit en voelde in alle +hoeken en gaatjes, om zich te vergewissen dat er geen stofje meer te +vinden was. Zij scheen tevreden. Minder vergenoegd waren de arme +sergeanten en korporaals. Daar had een hunner een recruut onder handen, +wiens kraag steeds weder tegen den langen hals opschoof; ginds wendde +een korporaal vergeefsche pogingen aan om een klein ventje de muts +recht op het hoofd te zetten; de schedel was zoo gebouwd, dat het +hoofddeksel telkens weer in den nek gleed. Ik was haast van schrik +flauw gevallen, toen ik ontdekte dat de een of andere ellendeling één +mijner manschappen twee knoopen van de uniform had afgesneden; +waarschijnlijk om ze aan zijne eigen kapotjas te zetten. Snel moest in +het onheil voorzien worden, want de luitenant was reeds in aantocht, en +een luitenant kan onder zekere omstandigheden al even onuitstaanbaar +wezen als een kapitein. + +Eindelijk was alles tot de groote ontvangst gereed. In lange rijen +stonden de recruten vóór hunne slaaptafels en wachtten op de dingen, +die komen zouden. Een gewoon sterveling heeft niet het minste begrip +van het gewicht van een kapitein. Menige pennelikker, met een +jaarlijksch salaris van 600 gulden en eene geborgde jas aan het lijf, +gelooft zich ver verheven boven den „vergulden bedelaar,” zooals +neuswijze heertjes zich gelieven uit te drukken; zij behoefden slechts +ééne inspectie bij te wonen om van hunnen waan genezen te worden. Er is +een reusachtig onderscheid tusschen den kapitein in dienst en in de +samenleving. Wie hem zoo ziet zitten aan het venster van een der groote +café’s in de Kalverstraat, terwijl hij met een tevreden glimlach naar +de menschenmassa kijkt en met een stil genoegen zijn bittertje slurpt, +zou licht op de gedachte kunnen komen: „dat is een man om omver te +loopen!” Jawel, goeden morgen! Men moet hem in zijn element zien en dan +in de eerste plaats bij eene inspectie: dan is hij Jupiter gelijk. Dan +brult zijn mond als de donder, en zijne oogen schieten bliksemstralen; +waar die inslaan, ligt de getroffene van 8 tot 14 dagen krom. Zoo zijn +zij allen, en zoo was ook onze kapitein, wiens komst wij in duizend +vreezen te gemoet zagen. + +Eindelijk klonk het bevel: „Geeft acht!” De luitenants zetten eene +hooge borst, snelden naar den ingang, en wij stonden als stokken aan +den grond genageld. Langzaam naderde het onweder. Onheilspellend +fonkelde de portefeuille van den sergeant-majoor, die het gevreesde +potlood, als eene lans tegen het front van den troep gericht, droeg. De +inspectie begon. Onze sectie was aan de beurt, en de sergeant volgde +met een gezicht, dat wel wat bleek zag. Het scheen of hem het +stereotype: „Sergeant-majoor, schrijf op: zoo en zooveel dagen arrest!” +reeds in de ooren klonk. Ieder oogenblik verwachte ik een: „Hum, hum!” +van den kapitein; onder broeders beteekende dat eenige dagen +kamerarrest. Zeide hij echter: „Smeerpoes!” dan kwam men er niet zonder +„politiekamer” af. Daarin deelen dan in den regel de berispte, de +korporaal en de sergeant broederlijk. Boven verwachting liep het +prachtig voor ons af. Het onweder trok voorbij, zonder in te slaan. De +kapitein was dien dag niet alleen God, hij was ook mensch, en zag dat +het mogelijke gedaan was. Toen hij zelfs ten slotte zeide: „Goed!” +hadden wij hem van blijdschap wel om den hals willen vliegen, als dit +niet in strijd geweest ware met alle begrippen van subordinatie. + +Na afloop der inspectie was het uitbetaling van traktement, en toen ik +mijne 90 cents voor de drie dagen in handen hield, dacht ik bij mij +zelven: „Mama Gouvernement is toch eene brave ziel; zij beloont steeds +naar verdienste.” Daarop vergunde ik mij de weelde van vijf kop koffie +en een dozijn „smeerproppen,” en hiermede waren de eerste drie dagen +ten einde. + + + + + + + + +MIJN EERSTE RAPPORT. + + +„Zeg eens, jij lange, je zet zoo’n gewichtig gezicht, alsof je een +conferentie met Bismarck gehad hebt,” riep mij de snerpende stem van +Von Sch. toe, terwijl ik met groote passen naar de bamboekazerne +stapte. Die von Sch. was een aardige kerel. Nauwelijks twee jaar +geleden had zijne sabel nog op het asphalt Unter den Linden gekletterd +en had zijn ook nu nog welverzorgde knevel jonge schoonen tot het maken +van gedichten bezield; en thans droeg hij de strepen van den sergeant +van het Indische leger. Een man, Isaäc geheeten en behoorende tot de +wijdvertakte familie van Sem, had hem geld tegen „papiertjes” gegeven, +wat aan de verandering zijner uniform schuld moet hebben gehad. Doch +zoo iets is onder kameraden janz ejal. En hij had veel kameraden; ik +was er één van. Altoos had hij een passenden kwinkslag tot zijn dienst, +als een van zijne voormalige of hem nog overgebleven kameraden om de +eene of andere reden „het land” had. Zijn humor was tegen alles bestand +en leed eenige jaren later volstrekt niet onder het bericht, dat eene +verstandige, oude tante hem, nevens een stuk of wat smousjes en katten, +ook haar vrij aanzienlijk vermogen had nagelaten. + +Sergeant Von Sch. dan riep mij op de bovenbeschreven wijze toe en +plaatste zich wijdbeens vóór mij, in afwachting van eene verklaring. + +„Nu, van zooveel belang als een onderhoud met den ouden Bismarck is het +wel niet, maar het scheelt toch niet veel; ik moet mijn eerste +korporaalswacht afsteken en zit duchtig in den brand over het +schriftelijk rapport, ingeval er iets mocht voorvallen,” was mijn +bescheid. + +„Och kom, wat kan er nu op zoo’n korporaalswacht gebeuren?” vroeg hij. +„Zou je het misschien willen rapporteeren, als twee kakkerlakken +elkander den kop afbijten of je een tjitjak [7] op het hoofd valt? Op +die wacht is er immers nog nooit iets voorgekomen? En als er werkelijk +iets gebeuren mocht en je kunt er geen Hollandsch woord voor vinden, +dan omschrijf je eenvoudig. Maar je moet je toeleggen op mooi schrift: +de inhoud komt er minder op aan.” + +Na deze vaderlijke vermaning verwijderde hij zich lachend, en ik +vervolgde mijnen weg. + +Een uurtje later betrok ik met mijn drie man de wacht, nam vol +welgevallen het beheer over de ledige arrestlokalen van mijnen +voorganger over en vlijde mij, na gedanen arbeid, behaaglijk in een +matten stoel neder. Het was een heerlijke, zonnige dag. Den nacht te +voren had het geregend, en nu slurpten zonnestralen en planten het +kostelijke nat gretig op. De lucht was helder, zoodat men in de verte +de blauwe omtrekken van het gebergte onderscheiden kon. De Tjilewong +verhaalde zachtkens, in vriendelijk gebabbel, van die reuzen daarginds, +waartoe ik mij zoo machtig voelde aangetrokken door de herinnering aan +mijn bergachtig vaderland. Zoet geurden de twijgen van den „tjampakka” +boven mijn hoofd, en wanneer een zoel windje van het naburige zeestrand +door het gebladerte streek, viel er een bloesemregen neder en omhulde +mij als met eenen mantel van het teêrste dons. + +Het was werkelijk niet noodig Duitscher te zijn, om in eene zoo +paradijsachtige omgeving te dwepen, luchtkasteelen te bouwen en zich de +toekomst in de liefelijkste kleuren af te schilderen. + +Het waren stoute droomen, die mijne verbeelding voortbracht. Al de +makke Javaantjes, die daar ginder in den looppas heen en weer snelden, +of, al naar de velddienst het vorderde, als slangen over den grond +kropen, herschiep zij in bloeddorstige oproerlingen, die het moordende +staal ophieven tegen het handjevol Europeanen in hun midden. + +Dezen zag ik met den moed der wanhoop tegen de overmacht strijden; meer +en meer dunde het hoopje mijner kameraden; zij zouden het onderspit +delven! Daar snelde ik toe met mijne drie man, schoot, hieuw en stak +als een bezetene; de kameraden herademden, keerden zich opnieuw tegen +den vijand. + +Victorie! de zege was ons. + +Wat heerlijke aanblik! Het „Waterlooplein” gevuld met duizenden +toeschouwers. + +Het geheele garnizoen opgesteld in parade-orde. Aller blikken zijn naar +het midden van het plein gewend; dáár, namelijk, sta ik en hoor met +vurig oog en duizelend hoofd de krachtige toespraak aan, welke de +legercommandant tot mij richt. Zijne hand rust op mijnen schouder en +met luider stemme zegt hij: + +„Het heeft Zijner Majesteit behaagd u tot ridder van de Militaire +Willemsorde...” „Toeloeng! toeloeng!” [8] krijscht op eens eene +vrouwenstem en overschreeuwt de beteekenisvolle slotwoorden, waarmee +mijn fantasie-generaal op het punt stond zijne rede te besluiten. Uit +was mijn droom. Met één sprong was ik op de been, beval een der +soldaten, die dommelend in het gras lag, mij te volgen en snelde zoo +spoedig mijne lange beenen mij dragen konden naar eene naburige loods, +waaruit het hulpgeroep geklonken had. Daar vond ik een inlandschen +soldaat, die de knie op de borst eener vrouw gedrukt hield en zonder +ophouden met een steen op haar sloeg. Natuurlijk greep ik hem onzacht +in den nek en sleepte hem naar de wacht. De vrouw liet ik naar de +ziekenzaal brengen. Gedurende zijn transport huilde de kerel als een +oud wijf en deed niet de geringste poging om zich te verweren. Geen +enkele maal zelfs beet of krabde hij. + +Huilend ging hij het arrestlokaal binnen en huilend beantwoordde hij +mijne vragen. Hij huilde zelfs nog, toen ik met mijn rapport bijna +gereed was, en dat duurde lang, want het Hollandsch wilde mij niet +gemakkelijk uit de pen. + +Te langen leste had ik het epistel toch klaar en verdiepte mij met +welgevallen in den inhoud van het dienstbriefje: „De inlander Sowodrono +heeft zijn huishouderesse met een steen geslagen. Daarom heb ik hem +arrestierd.” + +Reeds maakte zich een fuselier gereed om het rapport naar de hoofdwacht +te brengen, toen de schildwacht door het venster naar binnen riep: „Ik +geloof waarachtig, dat de kerel in de gevangenis zich heeft +opgehangen!” + +Deze woorden deden mij zóó ontstellen, dat ik onder de vele verroeste +en overtollige sleutels, die aan mijn zorg waren toevertrouwd, den +juisten niet vinden kon. Het gerochel, dat uit de cel tot mij +doordrong, was niet geschikt mij op mijn gemak te brengen. Ik bezon mij +daarom niet lang, liep met den schouder tegen den deurpost en wierp de +halve gevangenis omver, die, terloops aangemerkt, uit bamboe was +opgetrokken. Ter eere van de gevangenissen in Indië dient echter +verklaard, dat niet alle van zulk een zwakken bouw zijn. Anders mocht +het eene of andere lid van het edele Europeesche boevengilde eens lust +krijgen, het veld zijner kunstverrichtingen naar dit Dorado te +verplaatsen. + +Met twee sprongen was ik over de splinters heen, en bij den +ongelukkige, die aan zijnen halsdoek hing te bungelen. + +Een fuselier sneed hem af en ik diende den zelfmoord-candidaat een paar +oorvijgen toe, die zijne ademhalingsorganen weder in functie brachten. +Daarna tooide ik hem met ijzeren hand-manchetten en liet hem naar de +hoofdwacht brengen. Maar nu kwam de grootste moeielijkheid aan; er +moest een nieuw rapport worden opgesteld en dat wel zoo spoedig +mogelijk, anders kreeg ik met den commandant der hoofdwacht te doen. +Als gewoonlijk schreef ik dezen dienstbrief eerst in het Duitsch en +vertaalde hem daarna woord voor woord. Hij luidde: Der gefangene +Inländer Sowodrono hat versucht sich aufzuhängen; ich habe ihn +desswegen gefesselt. + +Het eerste deel van dit rapport was, meende ik gemakkelijk te vertalen; +maar met de slotwoorden haperde het. + +Wat beteekent toch ook weer Fesseln in het Hollandsch? „Fetteln?” +Neen.—„Fetseln?”—ook niet! Lieve hemel, er moet toch een woord voor +zijn! + +Daar ging mij een licht op. „Omschrijven, als men het juiste woord niet +vindt,” had Von Sch. dien morgen gezegd. Precies! Hoe zou het zijn, als +ik eens schreef: ich habe ihn desswegen in Ketten gelegt? Dat klonk wel +wat middeleeuwsch en rook naar burcht-kelders en pijnigende +roofridders, maar het was toch verstaanbaar. + +Doch nu haperde het met de vertaling weer. Kette beteekent in het +Hollandsch „ketting,” bijgevolg beteekent in Ketten: „in kettingen.” +Die uitdrukking kwam mij echter verdacht voor, ik had haar nog nooit +gehoord. Het angstzweet brak mij uit! Er wilde mij niets invallen, +ofschoon ik reeds den halven penhouder had afgeknaagd. Daarbij kwam +nog, dat de twee fuseliers vlak naast me op het geschrift zaten te +wachten. Hoe benijdde ik de kerels! Ze spraken beiden perfect +Hollandsch, want het waren Hollanders; maar ik durfde hun toch niets +vragen. Daarmede zou ik mijn gezag verloren hebben en den volgenden dag +hadden de kameraden verteld: „de vent laat zich zijn rapporten door de +wachthebbende manschappen dicteeren.” + +Als ik eens wat diplomatisch te werk ging, misschien dat ik dan toch +nog te weten kwam welke de juiste uitdrukking was. Zonder langer te +aarzelen, wendde ik mij dus tot een der beide mannen en vroeg zoo +losjesweg: „Zegt men in de streek, waar jij vandaan komt, ook „in +kettingen gelegd?”” + +De man keek mij verbaasd aan; hij begreep blijkbaar niet wat ik wilde. +Hij bezon zich een oogenblik en sprak dan: „Nee koproal! Bij ons thuus +zeggen ze: oan de ketting legd.” + +Goddank! Nu wist ik het. Nu maar snel geschreven! Daar gaat-i: „Der +Inländer Sowodrono hat versucht sich aufzuhängen” = „De inlander +Sowodrono heeft verzocht zich op te hangen”—„ich habe ihn desswegen in +Ketten gelegt” = „ik heb hem daarom aan de ketting gelegd.” + +Ziezoo! maar nu ook als de wind naar de hoofdwacht er mee! Was me dat +een karwei! + +De fuseliers schenen van dezelfde meening, want één hunner vroeg mij: +„Zeg eens, korporaal, het is zeker zoo gemakkelijk niet, om eene +vreemde taal te leeren? U kent er zeker wel zoo’n stuk of wat?” + +„Natuurlijk, vrindje!” antwoordde ik, „zoo’n beetje Latijn, Grieksch, +Fransch, Duitsch, Maleisch (ik wist nauwelijks tien woorden dier taal) +en natuurlijk Hollandsch ken ik wel. Met het Hollandsch spreken wil het +nog niet recht vlotten—nu dat hoor je zelf—maar schrijven, schrijven, +zie je, kan ik het als mijn moedertaal.” Ik had het immers zoo juist +bewezen. + +Eindelijk en ten laatste kon ik weer eens wat rust nemen! In het zalig +besef een groot werk verricht te hebben, vlijde ik mij neer in mijnen +stoel en nam één der heerlijke manilla’s uit den zak, waarvan men er +bij den dikken Chinees op den passer zes voor een dubbeltje koopt. + +Scherts ter zijde,—het waren echte manilla’s; maar zij hadden één +gebrek, dat haar voor de rooktafel der „buikjes” ongeschikt maakte: er +bevonden zich tallooze gaatjes in het dekblad, welke diep in het +binnenwerk doordrongen, en daarin zaten kleine wormpjes. Als men nu +zulk een sigaar wil rooken, dan moet men eerst de gaten met papier +beplakken, en dat is niet ieders werk. Als zoo’n sigaar „gereed was om +te vuren,” zag zij er steeds als eene dikke papierrol uit. + +Ik bereidde mij dus zulk een exemplaar toe, stak er den brand in en gaf +mij weer over aan mijne droomen, die zoo ruw verstoord waren geworden +en thans door het rooken mij in eene andere, meer materieele, sfeer +verplaatsten. Telkens namelijk, als het vuur der sigaar een der +verstopte gaten bereikte, klonk het „Pschi!” en steeg er een soort van +braadlucht in mijn neus, afkomstig van een wormpje, dat door het papier +den terugtocht was afgesneden. Ik telde de gaatjes. Er waren er negen. +Een rijk menu waarlijk. + +„Pschi!” Gebakken oesters.—Pschi! hoendersoep.—Pschi! zalm met +Hollandsche saus.—Goeie God, wat rook die saus heerlijk!—Pschi! +Ossehaas.—Pschi! Pschi!—He, kellner! niet zoo vlug achter elkaar +opdienen! Daar brengt me nu de kerel kip en kreeftenmaijonaise +tegelijk! (Het vuur had namelijk twee wormpjes achter elkaar +aangetast.) Misschien dat ik wat te luid gedacht had, want de fuselier, +die tot dusver rustig had zitten lezen, sprong op en vroeg: „Zei u wat, +korporaal?” + +„Houd je mond!” riep ik geërgerd. + +De kerels kunnen je niet eens met rust laten eten. Het geheele dessert +en de kaas gingen door die domme vraag voor mij verloren, want er waren +nog twee gaatjes in de sigaar. Thans smaakte mij het rooken niet meer; +ik kon niet meer in de stemming komen, die voor het besluit van het +aangebroken diner vereischt werd. + +Ook nog het laatste restje mijner goede stemming vervloog, toen een +korporaal in volle uniform op mij toesnelde en reeds uit de verte riep: +„Gauw, gauw, je moet op het bataljonsrapport!” + +Vreeselijk woord: rapport! „compagniesrapport” is reeds genoeg om +iemand kippevel te doen krijgen van angst, en nu bataljonsrapport!—Het +woord alleen gaf mij een gevoel of ik door den grond zou zinken. + +Wat kon ik in ’s hemelsnaam hebben uitgevoerd? Mijn geweten was +engelrein. Maar wat hielp mij dat? Onder militairen, vooral in Indië, +staat men steeds met één been in arrest. + +Mijn kameraad kon mij ook geen opheldering geven. Hij had alleen bevel +gekregen mij terstond af te lossen. Wel had de adjudant gelachen, toen +hij het bevel gaf. Maar een adjudant kan zelfs lachen als hij eene +geheele sectie naar de provoost stuurt. Dat was dus geen troost. + +Vervuld van bange gevoelens, marcheerde ik naar de kazerne. Daar +verwelkomde mij de „dubbele” met eenige weinig liefelijke toespelingen. +Ook de sergeanten en korporaals staken de hoofden bijeen en namen mij +van alle kanten op. Dat maakte mij hoe langer hoe ongeruster. Vergeefs +pijnigde ik mijne hersenen om mij het eene of andere misdrijf te +herinneren; maar ik moest het opgeven. In gezelschap van een stuk of +wat op opiumschuiven betrapte Javaansche soldaten, volgde ik den +„dubbele” naar den majoor. + +Op de veranda voor het bataljons-bureau heerschte eene heilige stilte, +ofschoon een dertigtal soldaten in groote tenue daar bijeen waren. +Zelfs de vier „dubbelen”, die overigens niet op hun mond gevallen +waren, zwegen als moffen. Ieder, die een slecht geweten had, stond dit +op het gezicht te lezen. Mij neep de angst letterlijk de keel toe; ik +snakte naar adem als een visch op het droge naar water. + +Daar ging de deur van het bureau open. De bataljons-adjudant verscheen, +en allen stonden als zoutpilaren. Hij telde de manschappen, vergeleek +de rapporten en verdween weder. + +Nog vijf minuten uitstel van executie; zij schenen ons zooveel uren. + +Eindelijk kwam de majoor. Met één oogopslag overzag hij de aanwezigen. + +„Waar is de korporaal, die van morgen het rapport over den +adspirant-zelfmoordenaar heeft ingezonden?” vroeg hij met dreigende +stem. + +„Present, majoor!” riep ik en deed een stap voorwaarts. + +De bataljons-commandant monsterde mij met een langen blik; onderwijl +vertoonde zich bij hem eene eigenaardige trekking om den mondhoek. + +„Je hebt zware straffen verdiend, wegens twee militaire vergrijpen,” +begon hij. + +Al het bloed drong mij naar het hart; toch hield ik zijnen blik uit. + +„Waarom heb je den soldaat Sowodrono permissie gegeven, zich op te +hangen?” + +Gerechte hemel, wat moest dat beteekenen! + +„Neem mij niet kwalijk, majoor, ik kan bezweren, dat de man mij geen +verlof gevraagd heeft,” stotterde ik. + +„En je schrijft zelf, dat de man je verzocht heeft, zich te mogen +ophangen!” + +Nu begon er in mijne arme hersenkas eenig licht te komen. + +„Verder heb je den man behandeld op eene wijze, die den soldaat +onwaardig is, door hem als een hond aan een ketting te leggen, zooals +je ook zelf schrijft”, ging hij voort. + +Ik moet er op dat oogenblik niet bijster snugger hebben uitgezien, ten +minste naar de gelaatstrekken der omstanders te oordeelen, die slechts +met moeite hun lachen schenen te bedwingen. + +Het kan voorkomen dat een soldaat meesmuilend lacht, als een luitenant +beweert, zijn leven lang geen grooteren os gezien te hebben dan hij. +Het is ook mogelijk dat een soldaat pijnlijk lacht, als hij boven aan +eene trap toevallig bij het opengaan der deur zijnen kapitein tegen het +lijf loopt, achterover naar beneden tuimelt en op de vraag van den +kapitein: „kerel, ben je dood?” ten antwoord geeft: „met uw verlof nog +niet, kapitein!” Maar tegen een majoor te lachen, dat zal een soldaat +zelfs in den dood niet overkomen. En hier, in mijne naaste omgeving, +stonden 1 onder-adjudant, 4 sergeant-majoors, 4 sergeanten, 4 +korporaals en eene geheele bende arme zondaars en lachten, waar de +majoor bijstond! Maar wat het onverklaarbaarst was, de majoor zelf +lachte, lachte, dat zijn buikje er van schudde. Een majoor, die in +diensttijd lacht! Een majoor, die lacht tegen een korporaal! + +Zoo de beroemde weer-professor Falb in mijne plaats ware geweest, dan +zou hij dezen dag zeker als een kritieke dag van de hoogste orde hebben +aangemerkt en de latere uitbarsting van den Krakatau met dit oogenblik +in verband hebben gebracht. + +Eene heele poos duurde het, alvorens de gemoederen weder tot bedaren +kwamen. Daarop commandeerde de majoor: „rechtsomkeert, marsch!” + +Hij riep mij nog na: + +„Je wordt ersucht beter Hollandsch te leeren, anders blijf je nog lang +aan den korporaals-ketting liggen.” + +Ik zag of hoorde niets meer—ik zweefde letterlijk over de aarde. Het +beeld van den lachenden majoor vergezelde mij naar de kazerne. Daar +schoten van alle kanten de korporaals op mij toe en vroegen deelnemend: +„Wat is je toch om ’s hemels wil gebeurd? Je ziet zoo bleek als een +doode!” + +Ik kon alleen maar uitbrengen: + +„Ik heb een lachenden majoor gezien!” + +„Wa-a-at blief je?” + + + + + + + + +KAPITEIN „EENOOG”. + + +Zooals bekend is, zijn de Indische kazernes niet zoo kolossaal gebouwd, +dat iedere korporaal of zelfs iedere sergeant over een eigen vertrek +beschikken kan. Gewoonlijk deelen twee in rang gelijke militairen met +elkander ééne kamer. Zoo ook in de bamboe-kazerne, waar ik met een +ouden gemoedelijken korporaal en den „kapitein” samenwoonde. Wie de +„kapitein” was? Dat was eene reusachtige Makassaarsche huishoudster, +die mijn kameraad van Celebes had meegebracht. Wegens hare basstem, +waarmede zij alle overige huishoudsters—die van den sergeant-majoor er +onder begrepen—commandeerde, en wegens de energieke wijze, waarop zij +over mijn kameraad de pantoffel zwaaide, had men haar den titel van +kapitein verleend. Voluit heette zij kapitein „Eenoog”. Zij bezat +namelijk maar één oog. Of het andere door een vroegeren „laki” +toegeslagen werd,—haar huidige sterkere wederhelft had het zeker niet +gedaan, want die bezat niet eens den moed „ja” te zeggen, als zij +„neen” zeide—of dat het van zelve was dichtgegroeid, weet ik niet. In +elk geval zag zij met dat ééne oog zoo scherp als een werkelijke +kapitein met twee, eene omstandigheid, waaronder haar echtvriend veel +te lijden had. Want of hij ook te midden van een heele bende korporaals +naar de kantine sloop met het doel „er eentje te koopen” en zich daar +in het meest verborgen hoekje terugtrok, om niet gezien te worden, +kapitein „Eenoog” wist hem onder allen uit te vinden. De vrouw oefende +eene merkwaardige heerschappij over hem uit, die zij evenwel—het zij +tot hare eer gezegd—slechts tot zijn bestwil aanwendde. Zoo kon zij +bijvoorbeeld jenever zien noch luchten; hij daarentegen opperbest. Als +het nu nog maar bij ruiken gebleven was! Maar hij dronk het Schiedammer +nat ook, en dat was meer dan zij verdragen kon. Dan blies zij als een +wilde kat en haar oog fonkelde als eene gloeiende kool. Het eten was +dan steeds aangebrand en de koffie geleek op gootwater. + +Het afschuwelijkste echter was het bedsermoen, dat des nachts achter +den klamboe werd afgestoken; want ongelukkig genoeg moest ik dat altijd +mede aanhooren, en of ik ook honderdmaal riep: Toetoep moeloet! (op +zijn Hollandsch: houd je snater)—de „kapitein” liet zich door geen +korporaal de wet stellen, maar ratelde door tot zij van vermoeidheid +mond en oog sloot. Dergelijke tooneelen zocht mijn collega natuurlijk +te vermijden, en hij scherpte zijn geest zooveel hij kon, om te +trachten zijn „ouwe” te verschalken, maar die liet zich niet beetnemen, +en zoo viel hij steeds weer door de ben. Had hij bijvoorbeeld eens een +borrel naar binnen gespeeld, dan poetste hij zich eerst de tanden en +spoelde vervolgens den mond, voor hij bij „kapitein Eenoog” op het +appèl verscheen. Eerst kwam hij dan nog bij mij, ademde mij onder den +neus en vroeg „ruik je nog wat?” + +Het was mij natuurlijk ook niet altijd aangenaam aan een andermans mond +te moeten ruiken en ik liet hem daarom steeds een paar menage-ketels +vol slappe thee opslobberen, vóór ik verklaarde niets meer te ruiken. +Kapitein Eenoog echter rook het, want evenals haar gezichtsvermogen was +bij haar het reuk-orgaan sterk ontwikkeld. „Ze ruikt als een +jachthond,” jammerde mijn kameraad steeds. „Nauwelijks ben ik in de +kantine, of het is dadelijk: „Brammetje, geef acht, de kapitein komt!” +En dan heb ik nog maar even den tijd om te verdwijnen”. + +Ja, de kapitein was eene model-huishoudster. Iederen halven cent keerde +zij driemaal om, vóór ze hem uitgaf, en ze had veel halve centen. Ze +was rijk; men mompelde van eene heele kous vol „ringgits” en „roepia’s” +[9] welke zij verborgen hield. Als dat eene kous van haar was geweest, +dan had zij werkelijk rijk moeten zijn, want naar haar stappers en de +bevallige ronding harer kuiten welke de sarong liet doorschemeren te +oordeelen, moest zulk eene beenbekleeding geweldige afmetingen hebben. +Maar inlandsche vrouwen dragen, zooals men weet, geen kousen, en +soldaten-kousen zijn niet overgroot, daarvoor zorgen de leveranciers. +Het geld verdiende zij met wasschen, naaien en handeldrijven, want zij +had een goeden stand in den warong. Natuurlijk profiteerde mijn +kameraad daar ook van. Zijn rijsttafel moest den grootsten fijnproever +bevredigen en zijn slaapbroeken en kabaaien waren steeds van den +smaakvolsten snit. Geen wonder dus, dat hij voor zijn „kapitein” een +razenden eerbied had. Zooals vanzelf spreekt, had de „kapitein”, zoo +goed als haar overige zusteren, hare kleine zwakheden. Zij was een +beetje koket, zalfde en blankette zich als eene Parisienne en was min +of meer hoovaardig. + +Dolgraag zou zij gezien hebben, dat haar korporaal, die zijn katoenen +streep nu reeds bijna 15 jaar met eere gedragen had, die met de gouden +chevron had verwisseld; maar dat gebeurde niet, alhoewel de man +dagelijks met papier, schrijfgereedschap en reglementen zwaar beladen +naar de kaderschool trok. „Ze willen maar prefesters van ons maken,” +klaagde hij. „Vraagt me daar de sergeant niet, hoeveel steenen van 10 +cM. lengte en 5 cM. breedte ik voor een muur noodig heb die 6 meter +lang en 3 meter hoog is. Ik wil toch waarachtig onderofficier en geen +metselaar worden! Wat gaat het mij aan, dat Weenen de hoofdstad van het +Duitsche rijk is! Als ik maar weet, hoe het er bij ons in Holland en +Indië uitziet. Naar Duitschland ga ik toch niet!” Zoo mopperde hij dag +in dag uit, maar ging niettemin getrouw ter school en trachtte +tevergeefs zijne arme hersenen te bewegen den regel van drieën op te +nemen. Sergeant is hij nooit geworden. + +Met deze twee brave menschen deelde ik dus de kamer en ook vreugde en +leed. Kapitein „Eenoog” mocht mij gaarne lijden, want ik was een goede +klant van haar. Twee derden mijner soldij, een gulden dus, vond in +plaats van naar de kantine den weg naar hare woning, waar ik onder de +stapels smeerproppen steeds eene vreeselijke verwoesting aanrichtte. +Dikwerf wees zij haren korporaal, als deze buitengewoon zuur uit den +mond rook, mij als voorbeeld ter navolging aan, wat den armen man niet +weinig verdroot. Het moet daarom voor hem werkelijk een zalig gevoel +zijn geweest, toen hij den „kapitein” op zekeren dag „boven haar +theewater” zag. Dat droeg zich als volgt toe. + +Het was Oudejaarsavond. Reeds een paar dagen te voren had mijn kameraad +mij weten over te halen dien avond waardig te vieren; alleen over het +financieele punt waren wij het nog niet eens. Punch toch kost geld. Ik +had wel 2½ gulden goed bewaard in mijne kast liggen, maar die waren +voor een klamboe bestemd. Doch wat deed het er ook eigenlijk toe, of de +muskieten nog een paar weken langer mijn corpus martelden; het is maar +eens in ’t jaar oudejaarsavond. Het vorige jaar had ik hem nog ver over +den oceaan onder eene flesch champagne gevierd; ditmaal mocht een +plechtige punchbowl de herinnering aan die schoone dagen wel +opfrisschen! Ik offerde alzoo vijftig cent voor eieren en besten arak. +De „kapitein” zorgde voor heet water, suiker en kinnebakswerk; de +zwelgpartij kon dus beginnen. Bij gebrek aan eenigerlei ander vaatwerk, +geschikt tot het aanmaken van punch, gebruikte ik voor dat doel onze +gemeenschappelijke waschkom; die was tamelijk groot. Weldra dampte er +het zoete brouwsel in en vermengde zijnen geur met den heeten walm, die +opsteeg uit de heerlijkste smeerproppen ooit door de vaardige vingers +van den „kapitein” gerold. Galant, gelijk het een korporaal betaamt, +presenteerde ik „Eenoog” het eerst een klein glaasje. Ik moet bekennen, +dat ik daarbij van de booze onderstelling uitging, dat het geen kwaad +kon, zoo Adam eens voor een keer Eva den appel aanbood. De „kapitein” +bracht de punch eerst onder den neus, maar zette daarop een gezicht als +een mopshond, dien men aan een peperbus laat ruiken. + +Vastberaden schudde zij het hoofd. Ten leste liet zij zich toch bewegen +het goedje te proeven, stak den vinger in het glas en likte hem toen +af. „Enak betoel” [10] mompelde ze en smakte met de tong. Spoedig +gebruikte zij niet meer den vinger, maar dronk, evenals wij, uit het +glas. De verleider had gezegevierd, tot groote vreugde van mijnen +kameraad, die thans onder de oogen der hooge politie tot dusver +verboden lusten mocht botvieren. Dat deden we alle drie in ruime mate +en geraakten daardoor in zulk eene vroolijke stemming, dat wij om de +geringste flauwiteit tranen konden lachen. Wat zou echter Wein und Weib +zonder gezang zijn? Dus de gitaar van den wand genomen, heure snaren +getokkeld en den lof gezongen van onzen wakkeren kapitein „Eenoog”. +Deze scheen het stemmen van het instrument reeds voor de eigenlijke +muziek te houden; de dreunende tonen kwamen ook merkwaardig veel +overeen met de welluidende muziek van een gamalang. Met eene vlugheid, +die ik met haar 250 pond vleesch onvereenigbaar zou hebben geacht, +sprong zij op en nam de verleidelijke houding van eene „ronggeng” [11] +aan. + +„Ha! ha!” Het gezicht, dat mijn kameraad zette bij deze beweeglijkheid, +was allerdolst. Zijn kapitein aan het dansen! Dat was onbetaalbaar. In +minder dan geen tijd had hij een menageketel omgekeerd tusschen de +knieën en sloeg er op los of hemel en aarde vergaan moesten. Daarmede +vereenigden zich de valsche tonen van mijn edel instrument tot eene +dansmuziek, die ons trommelvlies dreigde te verscheuren, doch de +kapitein in verrukking scheen te brengen. Die wiegde zich op de heupen +als een eikeboom in den storm en trippelde over den vloer gelijk een +dansende beer. + +„Wat zou je er van denken,” riep ik overmoedig, „als wij de kapitein +eens een ring door den neus boorden en haar voor geld lieten kijken?” + +Maar daarmede kwam ik bij mijnen kameraad leelijk te pas. „Als je een +paar blauwe oogen er aan wagen wilt, dan zeg je dat nog eens!” riep +hij. Maar die verwenschte punch maakte mij steeds overmoediger. Ik +wilde mijnen kameraad een beetje jaloersch maken en zong alle mogelijke +minneliederen, die voor de „kapitein” echter onverstaanbaar waren. Zij +bleef zich maar op de heupen wiegen, klapte daarbij in de handen en +zong zacht door den neus. Mijn kameraad daarentegen schoof steeds +dichter naar mij toe en siste mij in het oor: „Laat mijn „kapitein” met +vrede!” Hij riep in de woestijn! Bij den aanblik van een oog, als +„kapitein Eenoog” bezat, kon ik de verzoeking geen weerstand bieden en +hief uit volle borst aan: „Du holdes Aug’ du lieber Stern!” Nauwelijks +had ik deze hymne op het oog van de kapitein aangeheven, of daar voelde +ik ook reeds de vonken uit het mijne vliegen. De vuist van mijn +kameraad had er kennis mede gemaakt. + +Mijn instrument om te keeren en het met kracht op den neus van mijn +aanvaller te laten neerkomen, was het werk van een oogenblik. In het +volgende rolden wij over den vloer en beukten op elkander los als +smeden op het aanbeeld. De „kapitein”, die van het geheele tooneel +niets begreep, stond onze krachtoefeningen aanvankelijk met open mond +aan te staren, maar stiet, toen zij den ernst van den toestand inzag, +zulk een vervaarlijk gebrul uit, dat voor onze deur een volslagen +oploop ontstond. Wij waren juist van den stoffigen vloer opgestaan en +poogden ons gehavend toilet wat in orde te brengen, toen de deur werd +opengerukt en op den drempel met een hoogrood gezicht de „dubbele” +verscheen. + +„Wat gebeurt hier?” donderde zijne stem. „Wat! jelui bent aan het +bakkeleien geweest? En”—hierbij snoof hij een paar maal de lucht +in—„sterken drank heb jelui gedronken? Dat zal je voor den duivel....” + +De verschijning van den sergeant-majoor en de vrees voor de gevolgen +eener mogelijke ontdekking van onze geurige contrabande maakten mij zoo +nuchter als een pasgeboren kalf. Ook kapitein „Eenoog” scheen haar +tegenwoordigheid van geest herkregen te hebben. Toen zij bemerkte, hoe +de blik van den „dubbele” onderzoekend in alle hoeken drong, hurkte zij +achter de tafel, waar zij bij den aanvang der handtastelijkheden de +waschkom met godendrank in veiligheid had gebracht, en—ik vertrouwde +mijne oogen niet—zette zich, als een evenknie van Mucius Scaevola, +midden in de eieren-punch. Deze heldhaftige daad van de „kapitein” zal +ik mijn leven niet vergeten, want de punch stond op een komfoor en was +gloeiend heet, en ik bedacht met eene lichte rilling, dat „Eenoog” +niets aan had dan een dunne sarong. + +Gelukkig zocht de „dubbele” niet lang, anders zou „Eenoog” levend +gekookt zijn geworden. Met de troostrijke opmerking: „Morgen op het +rapport!” verliet de gevreesde moeder der compagnie het tooneel van den +strijd. Wij, van onzen kant, zochten met verdeelde gevoelens onze +stroozakken op, nadat zich de „kapitein” nog eerst in alle +verborgenheid het benedenste deel van den rug met verkoelende zalven +had ingewreven. + +Deze nacht was de afschuwelijkste mijns levens. De koppige arak had +alle sluimerende geesten in mijn lichaam gewekt en deze bonsden en +hamerden nu in mijn schedel, zoodat ik vreesde dat hij zou barsten. In +dien arbeid werden zij nog bijgestaan door het ééne oog van de +„kapitein,” dat in mijne verbeelding mij verwijtend aanstaarde, en zoo +gloeiend was die blik, dat het mij scheen of alle speeksel in mond en +keel er door verdroogde. Door een razende hoofdpijn en het branden +mijner oogen gekweld, zocht ik nog in den nacht de rivier op en bette +en wiesch mij in hare golven; dat verfrischte. Geheele emmers water +zwelgde ik in, maar steeds had ik een gevoel alsof ik een dozijn +haringkoppen had opgeslokt. Lichamelijk en geestelijk gefolterd, legde +ik mij weder op mijn stroozak neer en luisterde naar het zachte gekreun +van de arme „kapitein”, die maar aldoor jammerde o, o, sakit sakit. +[12] De ochtendzon van den 1en. Januari bestraalde een treurig +gezelschap. + +In de eerste plaats de dikke „kapitein”, die met omfloersd oog en het +hoofd krampachtig tusschen de handen geklemd, van achter de „klamboe” +te voorschijn kwam. + +Kassian, kassian! jammerde ze, sakit sakit, saja poenja badan, [13] en +daarbij greep zij zich meewarig onder in den rug. Zij scheen nog maar +eene flauwe voorstelling te hebben van het voorgevallene op den vorigen +avond. + +Daarentegen had zij eene katterigheid, die door geen twee „rolmops” te +genezen scheen. Nog grooter werd de verbazing van „Eenoog” toen zij den +gezwollen neus van haar korporaal en mijn blond en blauw geteekend oog +zag. + +Bageh mana! [14] riep ze uit en kwam met een flesch obat [15] +aandragen, waarmede zij het gezwollen lichaamsdeel van mijn kameraad +zoolang bestreek, tot het glansde als koper. Ook over mijne oogen +ontfermde zij zich. Eene poos lang zaten we zwijgend tegenover elkaar. +Eindelijk zegevierde de goedhartigheid van mijn kameraad over zijn +wrok, en hij vroeg mij, of ik nog kwaad was. + +„Ik zou wel eens willen weten, waarom!” antwoordde ik. „Jij hebt je +portie beet en ik de mijne. We hebben elkaar niets te verwijten. Maar +het kan vandaag slecht met ons afloopen bij den compagnies-commandant. +Je weet, dat de „dubbele” rapport gemaakt heeft.” + +„Ja”, zuchtte hij, „helaas! Maar wat moeten we als oorzaak opgeven, dat +we elkander hebben afgeranseld?” + +Ik dacht eenige oogenblikken na. Daar kreeg ik een goeden inval. Onze +compagnies-commandant had eene ronde, eerlijke soldatennatuur. Hij +zeide het altoos precies zooals hij ’t meende. Toen onlangs een +fuselier een ander had aangegeven, omdat deze hem een pak ransel had +toegediend, en beiden op het appèl verschenen, vroeg hij den aanklager: +„heb je teruggeslagen?” En toen deze hierop ontkennend antwoordde, +mompelde hij zoo iets van lafaard, en gaf den ander maar één dag +strafexercitie, „om de krachten, die hij te veel had, niet te +misbruiken,” merkte hij er bij op. Eene zware straf stond ons dus niet +te wachten, als wij maar eene geschikte verklaring konden vinden. + +„Weet je wat,” zeide ik, „we vertellen hem, dat we twist hebben +gekregen over de vraag, wie van beiden grooter is: Kareltje van der +Heyden of Moltke. Ten slotte waren we elkander in het haar gevlogen. +Laat mij maar spreken.” + +„Goed,” beaamde mijn kameraad. „Ik heb het dus voor Kareltje opgenomen +en jij voor den mof. Dat is afgesproken!” + +Daarop togen wij aan ’t poetsen, want met helder gepoetste knoopen en +schoenen kan men dikwerf een knorrigen superieur verteederen. Een uur +later stonden wij tegenover den compagnies-commandant, die met een +kritischen blik onze getatoeëerde gezichten monsterde. + +„Zeg eens!” vroeg hij mijnen kameraad, terwijl hij op mij wees, „hoe +komt het, dat je hem zoo hebt toegetakeld?” + +Ongelukkig echter was de aangesprokene zeer zenuwachtig en flapte er +zonder nadenken uit: „Hij heeft op generaal Van der Heyden gescholden!” + +Ik dacht op dat moment, dat ik eene beroerte kreeg. Zoo’n stommerik! +Geheel van mijn stuk, vergat ik een oogenblik de disciplinaire +voorschriften en riep: „Neem me niet kwalijk, kapitein....” Verder kwam +ik niet, want met een donkeren blik snauwde hij me toe: „Houd je mond, +kerel, tot je gevraagd wordt!” + +En zich tot mijnen kameraad wendende, vervolgde hij: „Wat heeft hij +over den generaal gezegd?” De arme man wist niet wat daarop te +antwoorden, en geheel in de war, stotterde hij: „Dat weet ik niet +meer!” + +„Ben je dan dronken geweest?” donderde het compagnieshoofd. Daarop +beval hij mij te zeggen, hoe de zaak zich had toegedragen, en waarom +wij elkander zoo mooi hadden gemaakt. + +Ik dischte hem het sprookje op, dat wij er over hadden getwist wie +grooter krijgskundige was: Van der Heyden of Moltke. Eerst hadden wij +geschertst, vervolgens was het meenens geworden en ten slotte: de +koperen neus en de blauwe oogen. + +Toen ik mijn verhaal gedaan had, keek de kapitein mij van onder tot +boven met een eigenaardigen blik aan, als wilde hij zeggen: „Kerel, wat +kun jij liegen!” En zich tot den sergeant-majoor keerende, zeide hij: +„Schrijf op voor ieder drie dagen kamerarrest!” + +Dat was genadig afgeloopen. Terwijl we afmarcheerden, riep ons de +kapitein na: „Als jelui weer eens op het rapport komt, dan moet je te +voren beter afspreken!” + +Daar had ik de quitantie voor mijn leugen om bestwil. + +„Kapitein Eenoog” wachtte ons intusschen in de grootste bezorgdheid op. +Zij zat er danig over in den angst, dat haar korporaal met de provoost +zou moeten kennis maken. De drie dagen kwartier-arrest waren voor haar +een meevaller van belang. Gedurende dien tijd onthield zij haren +korporaal ook nog den éénen borrel, dien zij hem grootmoediglijk had +toegestaan. Wat straf heet, moet ook straf zijn! + +Ik behoef niet te zeggen, dat ik mij van dien dag af weder meer dan +ooit tot koffie en smeerproppen bepaalde. Alleen een goed gesternte en +„Eenoog’s” heldhaftige daad hadden mij voor provoost bewaard. + + + + + + + + +MIJNE EERSTE HUISHOUDSTER + + +Tot nog toe werd ik steeds uitgelachen, wanneer ik iemand vertelde, dat +ik, als korporaal van het Indische leger, mijne eerste huishoudster +alléén nam om geen honger meer te lijden. + +Ik kan ’t den menschen niet euvel duiden dat zij lachen; want naar +Europeesche begrippen, schaft iemand, die doorgaans honger lijdt, zijne +huishoudster af. In Indië d.w.z. in het Indische leger, zijn er evenwel +vele toestanden, welke geheel verschillen van die eener Europeesche +maatschappij. Zoo’n Javaansche soldatenhuishoudster komt in +verschillende opzichten overeen met een Franschen kok. Maakt de laatste +misschien uit een paar oude schoenzolen een ragoût met pikante saus, de +eerste gaat verder: zij maakt uit niets—iets. Als zij namelijk voor +haar „laki” niets te schaften heeft, ziet zij er weinig bezwaar in om, +waar ze eenigszins kan, op geslepen wijze het noodige machtig te +worden; en daartoe wordt menige Javaansche vrouw, die het ongeluk heeft +met haar gebieder bij een depot-bataljon terecht te komen, bijna +gedwongen. + +Ik moet ronduit verklaren, dat de pas bij de depot-bataljons aangekomen +soldaten honger lijden. Uit de volgende „schaftorder” kan men zulks +spoedig gewaar worden. + +Des morgens ontvangt ieder soldaat koffie en een broodje, zwaar 2 H.G., +waarvan natuurlijk geen kruimel overblijft; om 10 uur wordt soep met +vleesch en rijst en ten 3½ ure rijst, sajor (groenten) en een +miniatuur-portie vleesch verstrekt. Van 3½ uur ’s namiddags tot den +volgenden morgen 5 uur is het pauze, ofschoon een vermoeiende exercitie +van 4½–6 uur waarlijk voldoende is om het sobere maal te doen verteren. +Van de waarheid hiervan heb ik mij herhaaldelijk overtuigd, wanneer ’s +avonds om 7 uur het signaal voor ’t eten der onder-officieren gegeven +werd. Dan slenterden vele pas uit Europa aangekomen recruten, waaronder +mannen met aartsvaderlijke baarden, die zich nog niet aan rijst met +sambal hadden weten te gewennen, om de onder-officiers keuken rond, +terugsnakkende naar het Harderwijker kommiesbrood, als vroeger de +kinderen Israëls naar de vleeschpotten van Egypte. + +Waren eindelijk de onderofficieren opgestaan en verscheen de kok met +den kookketel, waarin het restant boeboer (rijstebrei) zich bevond, dan +vielen de mannen er als uitgehongerde wolven op aan, om ieder zijn deel +machtig te worden. + +Hoe dikwijls heb ik zelf niet in den droom, schotels welriekende Knödel +als een fata morgana voorbij mij heen zien trekken! + +„Zijn er dan in Indië geen keukendragonders?” zal misschien menig lezer +vragen, die zich moeilijk een soldaat anders kan voorstellen dan aan +den arm van eene keukenprinses, die hem behoorlijk van het noodige +voorziet. + +Het antwoord moet luiden: „Helaas, neen!” + +Het ergste is nog, dat het Gouvernement zich volstrekt niet gedrongen +voelt om in dat gebrek ook maar eenigszins te voorzien. Met het oog +hierop is het dan ook niet te verwonderen dat vele soldaten, ziende +welk een naarstigheid zoo’n inlandsche huishoudster ten toon spreidt, +besluiten ook den stap te wagen, zoodra zij zijn afgeëxerceerd. +Bovendien gebeurt het niet zelden dat zulk een morganatisch gehuwd +fuselier als zindelijk en oppassend soldaat aan anderen ten voorbeeld +wordt gesteld. + +In den beginne is het moeilijk met dien toestand vrede te hebben. Die +paartjes huizen namelijk met andere soldaten in dezelfde kamer, doch, +het zij hier onmiddellijk bijgevoegd, iets wat aanstoot kan geven, komt +hoogst zelden voor. Bij de inlandsche vrouwen toch, is over ’t algemeen +het schaamtegevoel sterk ontwikkeld en zij kunnen in dit opzicht op +verre na niet gelijk gesteld worden met hare zusteren in Europa, die in +dezelfde omstandigheden verkeeren. Bovendien wordt de overtreding van +het zesde gebod streng gestraft. + +Zij wordt uit het kampement gejaagd en hij gaat voor veertien dagen de +provoost in. Voorwaar geen aanlokkend vooruitzicht! + +Na deze kleine uitweiding moet ik mij weer met mijn eigen ik bezig +houden. Een machtwoord van den allesvermogenden bataljonscommandant had +mij als korporaal overgeplaatst bij eene inlandsche compagnie, waar +vóór eenige dagen een detachement kersversche Javaansche recruten was +aangekomen. Mijn escouade alleen was ± 50 man sterk, waarlijk geen +kleinigheid, wanneer men nagaat, dat de meesten zelfs niet wisten hoe +ze een broek moesten aantrekken. Vermoeienis en wrevel waren dan ook +aan de orde van den dag en gaven mij soms een geweldigen honger. + +Tot mijn ongeluk moest ik mijn menageketel in de keuken der Europeanen +doen afhalen. + +„Tot mijn ongeluk!” zeg ik, want de tamboer, die gewoon was mij het +maal te brengen, hield zulk een nauwkeurige inspectie over mijn +soepketel, dat ik alleen beenderen af te kluiven kreeg. Ook wist hij, +misschien met de beste bedoelingen, het zorgvuldig dáárheen te leiden, +dat ik mij niet te buiten ging aan gebakken visch. Meestal toch +ontdekte ik bij het openen van den ketel een vischkop, (’t achterdeel +ontbrak bijna altijd) die mij weemoedig aanstaarde. Zoo nu en dan kon +ik tusschen 2,5 H.G. rijst een z.g. frikkadel ontdekken ter grootte +ongeveer van een walnoot. + +Doch niet geklaagd, zoolang de soldij nog voldoende is om de ledige +maag te vullen met smeerproppen. Was ’t evenwel ook daarmede gedaan, +dan kon ik het bijna niet meer uithouden. Ik watertandde, wanneer van +alle zijden welriekende geuren mij in den neus kwamen, afkomstig van de +gerechten, die de inlandsche vrouwen voor haar gebieders gereed hadden +gemaakt. In kleine groepen hurkten zij vóór de kazerne neer en deden +zich te goed aan de verblindend witte rijst met daarbij behoorende +toespijzen, terwijl ik, gewapend met een stopnaald, vergeefsche +pogingen aanwendde om de vuistgroote gaten in mijn sokken te dichten en +mijn schreeuwende maag slechts kon troosten met het uitzicht op een +volgenden traktementsdag. + +Neen! aan dien toestand moest een einde komen. Ik deed er een eed op +dat dit de laatste sok was, die ik gestopt had. ’t Mocht kosten wat het +wilde—d.w.z. ƒ 1.50 per vijf dagen, want zooveel bedroeg mijn +soldij—eene huishoudster moest ik hebben om voor mijn maag en sokken te +zorgen. In de krijgsartikelen stond wel veel geschreven over kogel en +strop, doch van celibaat was daarin geen sprake en bovendien—een +korporaal is geen kloosterling. + +Waar moest ik echter zoo’n schepsel vandaan halen? + +Het toeval was mij gunstig. Een hoornblazer van het garnizoen te +Weltevreden, die naar Europa dacht te vertrekken, wilde mij zijne +wederhelft kosteloos overdoen. Naar zijne beschrijving te oordeelen +moest zij minst genomen een engel zijn. Zij bezat een massa +barang-barang (huisraad), kon koken, o, zoo heerlijk! was trouw als een +mopshond en och, zoo schoon! + +„Laat haar dan maar opkomen,” zei ik en de overeenkomst werd bezegeld +met een handslag en een glas ijswater met stroop. + +Toen ik den volgenden morgen van de exercitie terugkeerde, trof ik de +dame, op een mat gezeten, reeds in mijn kamer aan. Zij zag er werkelijk +niet kwaad uit en ik trachtte een gesprek aan te knoopen door naar haar +naam te vragen, doch kreeg hetzelfde resultaat als de examinatoren van +den candidaat Jobs n.l. een hardnekkig hoofdschudden. Een nieuwe +poging, die ik aanwendde, door wat luider te zeggen: „noem dan toch een +naam; waar komt ge vandaan en hebt ge nog familie?” werd met denzelfden +uitslag bekroond. + +„Lieve Heer” dacht ik „zou ze misschien doofstom zijn?” Dat was een +mooi geschenk. Ook was het mij niet mogelijk, niettegenstaande ik mijn +oogen goed den kost gaf, iets anders te ontdekken van de zoo +opgehemelde barang-barang, die mijn huishouding zoo in eens op de been +zou helpen, dan een ijzeren pan, waarin de inlanders gewoon zijn zoowat +alles te bakken en te braden. Heerlijk vooruitzicht! + +Verduiveld! Daar werd reeds ’t signaal gegeven voor het +compagniesrapport. Ik moest kennis geven, dat ik eene huishoudster had +genomen en wist nog niet eens haar naam! + +Of ik mijn hersenen ook al pijnigde door het zoeken naar middelen om +mij voor de vrouw begrijpelijk te maken—het lukte niet, en toen ik den +sergeant-majoor op onheilspellende wijze mijn naam hoorde uitbrullen, +ijlde ik naar het rapport om den zegen van den vader en de moeder der +compagnie deelachtig te worden. + +De vader (de kapitein) vroeg: mij „hoe heet de meid?” + +„Ik weet het niet! ik geloof dat ze doofstom is, kapitein.” + +„Wat doe je er dan mee?” + +„Ze kan heerlijk koken, kapitein.” + +„Smulpaap!” bromde deze en zich tot den sergeant-majoor wendende, zei +hij: „Schrijf op, de meid heet Salima.” + +„Waar ze thuis hoort weet je natuurlijk ook niet?” vervolgde hij en op +mijn ontkennend antwoord gelastte hij den sergeant-majoor maar eene of +andere kampong van Java op te schrijven. + +Hiermede waren de formaliteiten van den burgerlijken stand afgeloopen +en met zeer verdeelde gevoelens kon ik naar mijne kamer terugkeeren. + +Toen ik weer binnenkwam vond ik de pas herdoopte Salima in dezelfde +houding nog op dezelfde plaats, alleen met dit onderscheid, dat ze +thans een pruim tabak, ter grootte van een vuist, benevens de noodige +„sirih” in den mond had gestoken en bezig was daaraan te zuigen als een +kind aan de moederborst. De geheele omgeving was met rood sap bespogen, +zoodat mijn kamer er uitzag als een slagveld. + +Nu bestaat er voor een Indischen korporaal geen grooter gruwel dan +onzindelijkheid en wanorde. Daarom wees ik met strengen blik, alsof ik +op al de geweren van mijn escouade roestvlekken ontdekt had, op den +vloer. En wat deed nu dat vrouwspersoon? Zij trok den mond samen en +spuwde mij met ontzettende zekerheid een geheele lading tabakssap over +den uitgestrekten wijsvinger. + +Hemelsche gerechtigheid, bestaan er dan geen straffen meer voor zulk +een beleediging van een autoriteit als ik? Ik stond geheel versteld. +Maar hoe moest ik die doofstomme vrouw te verstaan geven, dat een +dergelijke handelwijze onvergeeflijk was? In mijn verwarring riep ik +een inlandschen korporaal—een jong, slim kereltje—die met de Indische +talen beter op de hoogte was dan ik. Nauwelijks had hij den mond +opengedaan of—wonder boven wonder—daar ratelde het van haar lippen als +bij een afloopende wekker-klok. Nu helderde zich de zaak op: zij kende +alleen de Javaansche taal en ik had getracht mij in ’t Maleisch +verstaanbaar te maken. Een prettige toekomst! Ik kon dien korporaal +toch niet altijd als vertolker mijner gevoelens gebruiken! + +Om te beginnen droeg ik hem op te vragen, waar toch wel al die +huishoudelijke benoodigdheden waren. + +Het antwoord luidde: „Ik heb niets, dan wat ik aan het lichaam draag.” +Nota bene een sarong, een kabaia en een gescheurde slendang. Een goed +begin. + +„En hoe staat het met de kookkunst?” zoo liet ik den korporaal het +onderzoek voortzetten. + +„Daar verstaat ze niets van, maar zij heeft honger,” vertaalde deze. + +Ik dacht dat ik een beroerte kreeg. Wat had me die vervloekte +hoornblazer te pakken genomen! Wat bleef er eigenlijk wel van al de +goede eigenschappen van die vrouw over? + +Een weinigje twijfelachtige schoonheid en „trouw”; maar daarmee kon ik +mijn hongerige maag niet tevreden stellen. Ze was in staat om mijn +geheele soldij alleen aan pruimtabak en sirih op te maken en hoe kwam +ik dan aan mijn geliefde smeerproppen en gezouten eieren? + +Ik was geheel terneergeslagen. + +De inlandsche korporaal was heengegaan en ik bleef met mijn smart en de +kauwende dame alleen. + +Daar naakte het middageten. Goddank! Er werd erwtensoep met +varkensvleesch geschaft en die kost is den geloovigen Javaan een +gruwel. Toch kon ik niet nalaten die levende tabakszak mijn menageketel +eens eventjes onder den neus te houden. Toen daar evenwel een gedeelte +van een varkenskop uit opdook, kroop zij verschrikt terug en kwam eerst +tot zichzelve, toen ik haar mijn ketel met rijst toeschoof en daarbij +nog vijf klinkende centen voegde voor sajor en deng-deng. Deze +lekkernijen waren tot billijken prijs in de warong verkrijgbaar en, te +oordeelen naar de snelheid, waarmede ze daarheen toog, moest ze grooten +honger hebben. + +Toen zij terugkeerde nam ze zeer deftig de tabakspruim uit den mond en +stopte die heel gemoedelijk in mijn patroontasch, die spiegelglad aan +den wand hing. + +Wilde dat mensch mij dan met alle geweld te gronde richten? ’s +Namiddags moest ik op wacht trekken. Verbeeld u, dat de luitenant van +piket dat vieze zoodje in mijn patroontasch had gevonden! Dat zou me +minstens op veertien dagen politiekamer zijn te staan gekomen. + +Buiten mijzelven van toorn smeet ik het kauwsel uit het venster. Zij +evenwel bleef kalm dooreten en dacht misschien: „Gij moet me toch +andere tabak koopen.” + +Met een zucht deed ik mijn wapenen om, hing den ransel over de +schouders en marcheerde af om mijn post in de „bamboe-kazerne” te +betrekken. + +Tegen den avond echter veroorloofde ik mij de vrijheid om voor een +oogenblik de wacht te verlaten, ten einde eens te gaan zien wat Salima +wel in de nieuwe huishouding uitvoerde. Voorzichtig opende ik de deur +en zag haar in een erg vertrouwelijk onderhoud met den inlandschen +korporaal, die des morgens mijn tolk was geweest. + +Nu was ook de laatste der hooggeprezen eigenschappen, de trouw, naar +den bl.... + +Ellendige hoornblazer! + +Thans moest met spoed gehandeld worden. Een revolver of vitriool had ik +niet bij de hand, doch een paar stevige vuisten waren tot mijn +beschikking en daarmede bewerkte ik de oogen van den Don Juan zoodanig, +dat zij zich weldra blauw verfden als de hemel boven ons. + +Salima had er intusschen de voorkeur aan gegeven om spoorloos te +verdwijnen en te Meester-Cornelis werd zij niet meer gezien. Ik droeg +mijn smart zooals het een korporaal betaamt. + +Toen den volgenden morgen aan mijn inlandschen collega door den +kapitein gevraagd werd waar hij die blauwe oogen had opgeloopen, +antwoordde hij met een schuinen blik op mij: „Een kebo heeft mij +gestooten.” + +Nu, toen ik van wacht terugkwam, heeft diezelfde kebo hem nog eens +ongenadig toegetakeld. + +Eenige weken hield ik het weer alleen uit. Toen zond een kameraad, die +medelijden met mij kreeg, uit Batavia een van die oude erfstukken, +die—zooals de soldaten zich uitdrukken—voor de derde maal kiezen +krijgen. + +Met mijn maag stond zij op zeer goeden voet, want ze kookte heerlijk. +Daarenboven wist ze zooveel van mijn soldij over te houden, dat mijn +kleerkist zich langzamerhand met slaapbroeken en kabaaien vulde, doch +van mijn hart bleef zij verre. + + + + + + + + +„ZIJ HANGT MAAR AAN EEN DRAADJE!” + + +„Wacht aantreden!” klonk het door de lange chambrée der 1ste compagnie. +De kamerwacht herhaalde het bevel en de huishoudster van den +almachtigen sergeant-majoor, die juist bezig was haar lievelingsaap +behulpzaam te zijn bij eene drijfjacht op zekere parasieten, mompelde +het na. Nauwelijks was de order gegeven, of reeds wemelde de trap van +manschappen. Vooraan eenige jonge soldaten, wien de malaria de +Europeesche kleur nog niet van de wangen had geroofd; uit de +gejaagdheid en het angstige gezicht, waarmede zij hun wapenen en +kleeding monsterden, kon men dadelijk opmaken dat zij hun eerste +„wachtje snapten”. Daarop volgden met een onverschillig gezicht de +oudere fuseliers, meest magere, bruingebrande mannen, die reeds menigen +vijand met de punt der bajonet hadden doen kennis maken. Een jong +korporaaltje, wien de zaak te langzaam ging, trachtte naar voren te +dringen om toch vooral niet te laat te komen, en achteraan daalde de +trappen af—ikzelf, de nieuwbakken sergeant, geheel onder den indruk van +de waardigheid, waarmede mijn nieuwe titel mij bekleed had. + +Wat weet een gewoon sterveling van het gevoel eens korporaals, wien men +plotseling de katoenen streep van de mouw neemt en er de gouden voor in +de plaats hangt? Die indruk is niet te beschrijven, men moet dat hebben +doorleefd; eerst dan kan men begrijpen wat het zeggen wil uit den kring +der gewone soldaten, waarin de korporaal steeds verkeert, opgeheven te +worden tot den onderofficiersstand. Bovendien schitteren nu in het +verschiet de luitenantssterren! + +Daarbij kwam nog de feestelijke toespraak van onzen kranigen kapitein +v. V..., van wien men vertelde dat niemand hem ooit had zien lachen, +behalve wanneer de Atjehers schrikkelijk slaag kregen. + +Het duizelt mij nog wanneer ik aan dien tijd denk. Ik gevoelde mij zoo +nietig, zoo geheel gelijk nul, toen ik tegenover mijnen +compagnies-commandant stond, wiens borst versierd was met het kruis der +Militaire Willemsorde, en wiens linkerhand rustte op een eeresabel. + +Zijne toespraak was kort. „Denk er om, zij hangt slechts aan een +draadje,” zeide hij op mijne gouden streep wijzende, en in zijne +woorden lag groote waarheid, zoowel in figuurlijken als in werkelijken +zin. Ik had er niets op kunnen antwoorden, want door vreugde overmand, +stokte de stem mij in de keel. + +Nu stond ik op de bovenste trede der trap en monsterde als een veldheer +mijnen troep. De soldaten keken tersluiks naar boven. Verbeeldde ik het +mij of lag er werkelijk op hunne aangezichten eene niet thuis te +brengen uitdrukking, zoo’n soort van onderworpenheid, waarbij men zijn +lachen moeilijk bedwingen kon? Mij ging het trouwens evenzoo. Telkens +weder gaf ik mij moeite om een nijdig gezicht te trekken, zooals een +sergeant betaamt, doch het hielp weinig. Ik moet bij die pogingen om +mijne waardigheid op te houden een onbeschrijfelijk dom gezicht +getrokken hebben, althans toen ik trotsch langs het front stapte, +konden de mannen zich slechts met moeite inhouden. „Wacht maar jongens, +dat zal ik jelui inpeperen,” dacht ik. + +„Geeft acht!” commandeerde ik met donderende stem, zoodat de pas +afgeëxerceerde soldaten van schrik bijna omvervielen. Met het lachen +was het natuurlijk in eens gedaan. Daarna begon de inspectie. Eerst +waren de geweren aan de beurt. „Een koninkrijk voor een roestvlek”, +bood ik in stilte; zoo gaarne had ik aanmerkingen gemaakt en standjes +uitgedeeld, doch er was geen smetje te ontdekken. Even weinig geluk had +ik met de uniformknoopen; ze zaten als vastgenageld. Het was werkelijk +een schandaal—reeds een half uur sergeant, en nog niet éénmaal eens +flink uitgevaren. Ja, het noodlot deelt soms harde slagen uit. Er +schoot mij niets anders over dan „op de plaats rust!” te commanderen. +Die rust duurde evenwel niet lang, want onder de poort der kazerne +verscheen reeds de gestalte van den luitenant van piket om de wachten +nogmaals te inspecteeren. + +Het is moeilijk te gelooven welk eene afkoelende uitwerking zoo’n +luitenants-uniform op een met eenige phantasie behepten sergeant heeft. +Had ik mij ook al een oogenblik te voren verbeeld een militair „iets” +te zijn, bij de verschijning van den luitenant verdween ik weer in het +niet. + +Met geschouderd geweer meldde ik mij bij den jongen officier, en met +stil genoegen hoorde ik de woorden aan, waarmede hij mij met mijne +bevordering gelukwenschte. Een welwillend lachje van den luitenant +verplaatste mij bijna in den zevenden hemel; het kan een sergeant soms +gaan als een bakvischje. Het was mij evenwel opgelegd het: Himmelhoch +jauchzend, zum Tode betrübt in een halfuur tijds tweemaal te moeten +doorleven, want daar zag ik met groote stappen den kapitein van de week +aankomen om nog een nader onderzoek in te stellen naar roestvlekken en +stofjes. Met een blik, die tot in de geweerloopen en tot aan de hakken +der schoenen doordrong, overtuigde hij zich van het onberispelijke +uiterlijk der manschappen, gaf eenige korte bevelen, en rechts en links +zwenkten de verschillende wachten de poorten uit. Hoe grooter de +afstand tusschen de inspecteerende officieren en mij werd, des te meer +keerde mijn gevoel van eigenwaarde terug, en toen ik den hoek, waar het +huis van den bataljonscommandant stond, achter mij had, gevoelde ik mij +zóó verheven boven alle „buikjes”, dat ik een razenden trek kreeg om +een voorbijgaanden Chinees, die mij erg onbeschaamd aanstaarde, bij den +nek te pakken. Ik deed het evenwel niet, gedachtig aan de waarschuwing: +„zij hangt maar aan een draadje.” + +Toen ik voorbij de militaire school marcheerde, hoorde ik eene +vroolijke stem roepen: „Goeden morgen, collega!” In mijne vreugde +verbeeldde ik mij dat zij kwam van een élève dier inrichting, doch ik +vergiste mij. Die heeren zijn nog hooghartiger dan een pasgebakken +sergeant. Het was slechts een sergeant van politie, die mij gegroet +had. Ook de njonja [16] van den kapelmeester lachte mij vriendelijk toe +als ik haar voorbijging. Toen ik nog korporaal was, kwam daar niets van +in; volgens haar werd iemand eerst een mensch als hij den graad van +sergeant had bereikt. + +Ja, alles werkte mede om mij gelukkig te maken. Ik had kunnen juichen +van vreugde, doch dat was in dienst verboden en de manschappen zouden +er moeilijk eene goede verklaring voor hebben kunnen vinden. + +Dus—hou je goed! + +In flinken pas marcheerden wij door Meester-Cornelis langs den +stoffigen weg naar de passar [17]. „Met rotten rechts!” + +Nog eenige schreden, en daar stonden wij voor de gevangenis, die voor +een etmaal aan onze hoede zou worden toevertrouwd. De wacht stond reeds +in het geweer en wisselde met ons de voorgeschreven eerbewijzen. De +commandant, een sergeant evenals ik, gaf mij de wacht over. Hij was pas +uit Europa gekomen en had eenigen tijd in den zoeten waan verkeerd, dat +in Indië de officierssterren als rijpe kokosnoten van de boomen vallen. +Tot zijne niet geringe ontzetting had hij evenwel spoedig bemerkt, dat +het hier vrij wat gemakkelijker was achteruit dan vooruit te komen. + +Ik zag den inventaris na, bestaande uit patronen, een inktpot, eene +olielamp en dergelijke kostbare zaken meer, waarvan evenwel het zoek +raken zwaar geboet moest worden. De cipier ontsloot de verschillende +strafkamers en liet toe dat ik er mijn neus in stak. Ik wist echter +niet hoe gauw ik hem weer zou terugtrekken, uit hoofde van de +onaangename prikkeling, die mijne reukorganen ondervonden. + +Eindelijk was de inspectie afgeloopen en de oude wacht marcheerde af. +Ik zette mij voor het wachthuis neder en liet mijne blikken gaan over +het bonte gewoel op de passar. Thans gevoelde ik mij een volkomen +alleenheerscher. + +Reeds dikwijls, wanneer ik als soldaat op post stond en ook later als +korporaal, had ik mij vermeid in het aanschouwen van dat gewriemel, +doch nu was het alsof ik door andere oogen zag. Dat was alleen de +schuld van die mooie gouden streep. Ik keek er eens naar; zij hing nog. +Van louter pleizier had ik tot nog toe niets van eetlust bemerkt, doch +toen de verschillende scherpe geuren uit de nabijgelegen warongs [18] +mij in den neus kwamen, begon mijne maag hare rechten te doen gelden. +Gelukkig, daar naderde reeds de etendrager. + +Mijn eerste maaltijd uit de onderofficierskeuken! Het liefst was ik den +man te gemoet gegaan en had hem zijn draagkorf afgenomen, daar hij mij +te langzaam liep, doch dat zou beneden mijne waardigheid geweest zijn. +Hoewel mij het water bijna uit den mond liep, verwaardigde ik den +brenger met geen blik, toen ik hem achtereenvolgens biefstuk, +aardappelen, rijst, roode vischjes en nog andere heerlijkheden zag +uitpakken. En daarbij porseleinen borden en schotels! Neen, zulk eene +weelde... + +Reeds zoo lang had ik mijn maal uit een menageketel genuttigd en het +had mij altijd goed gesmaakt; hoe moest het dan wel smaken uit +porselein? + +Nauwelijks had de etendrager zijn „slamat makan” [19] uitgesproken, of +ik viel op het eten aan alsof ik veertig dagen gevast had. Er bleef +geen rijstkorreltje over, en om den manschappen geen aanstoot te geven +en niet voor een veelvraat door te gaan, riep ik een gladdakker [20] +binnen en liet hem de ledige borden aflikken. Een eerste staaltje van +sergeantsdiplomatie. + +Langzaam kropen de middaguren voorbij. Naarmate de zon den horizont +naderde, werd de passar meer en meer ontvolkt en toen het geheel +duister was geworden, werden er obor’s [21] en olielampjes aangestoken, +die op de warongs en de zich daaromheen groepeerende inlanders een +phantastisch licht wierpen. Nu begon er ook weer meer levendigheid te +komen; gestaarte zonen van het Hemelsche Rijk pikelden [22] hun +vrachten op een sukkeldrafje voorbij, en troepjes soldaten, pas uit +Europa gekomen, trokken zingende van de eene warong naar de andere. + +De indruk van dit woelige tooneel werd nog verhoogd door de +donkergroene pisang- en klapperboomen op den achtergrond en den +onbewolkten, met fonkelende sterren bezaaiden hemel. Ook dit +aantrekkelijk beeld verdween langzamerhand, naarmate de nacht zijne +vleugelen verder uitbreidde. Ik bleef alleen met mijne luchtkasteelen +en mijn geluk. Werktuiglijk nam ik een boek ter hand; het was +Perelaer’s: Een kwart eeuw tusschen de keerkringen, waarin de +lotgevallen van twee sergeanten geïdealiseerd worden. Het eerste deel +had ik reeds doorgelezen, en thans trachtte ik het tweede door te +worstelen, waarin de beide helden, Frank en Herman, evenals jonge dames +van eene kostschool, elkander bezingen met alle mogelijke citaten uit +verschillende dichtwerken. Zulke sergeanten had ik in de werkelijkheid +nog niet aangetroffen. Toen ik echter op bladzijde 103 aan dat gedeelte +kwam, waarin Frank zijnen vriend omarmt en hem toefluistert: „lieve +dweper!”—toen kon ik de oogen niet meer open houden, ik sliep weldra in +en droomde. Ik waande mij gezeten naast den braven Hendrik Meijer, den +gebaarden sergeant, die van mij een onderofficier gemaakt had. De brave +Hendrik had zijn hoofd aan mijne trouwe vriendenborst gelegd, terwijl +hij de oogen smachtend naar den hemel opsloeg. Hij verhaalde mij de +geschiedenis van zijne laatste liefde. „Ach, ge hadt het meisje moeten +kennen,” zuchtte hij, „zij was een engel! Elken Maandag bracht zij +roast-beef, ’s Woensdags varkenskarbonade en op Zaterdag een heele +flesch wijn, want ge moet weten dat het lieve kind bij een +wijnhandelaar in dienst was. Hoeveel gelukkige uren heb ik niet met +haar in Velp doorgebracht, en telkens betaalde zij, dat ideaal van een +meisje! Mijn hart en maag breken nog als ik er aan denk, dat zij mij +ontrouw geworden is. Het was op een Zaterdag, en zij bracht mij slechts +eene halve flesch wijn. Mijn God, dacht ik, zou ze mij niet meer zoo +oprecht liefhebben als vroeger? Die onzekerheid wond mij zoodanig op, +dat de wijn mij niet smaakte. Toen zij bovendien nog een half uur +vroeger dan gewoonlijk afscheid nam, werd mijn vermoeden zekerheid. Ik +volgde haar op eenigen afstand; zij sloop een zijstraatje in en greep +bijna onmiddellijk daarna den arm van een sergeant der rijdende +artillerie. Duidelijk hoorde ik het klokken van mijn halve flesch wijn +in zijn keel. Met elk geklok werd een der banden verbroken, die mijn +hart nog aan de trouwelooze hechtten. Doch mijn hartzeer heb ik +overwonnen; ik ben er ten minste niet van gestorven.” + +„Lieve dweper,” lispelde ik, en toen ik hem daar zoo zag, geheel +terneergeslagen door die treurige herinnering, trachtte ik den arm om +zijn hals te slaan. + +„Ben je nou heelemaal gek?” riep hij plotseling uit en legde zijn vuist +onzacht op mijn aangezicht. „Ik heb eene andere genomen; in Arnhem zijn +mooie meisjes genoeg!” + +Deze ruwe bejegening deed mij uit mijne sluimering ontwaken. Het hoofd +was mij van den arm gegleden en thans lag ik met den neus in den +inktpot. + +Verschrikt sprong ik op. Heer in den hemel, hoe was ’t mogelijk dat ik +op wacht kon inslapen! Dat zou mij mijne streep kunnen kosten. Goddank, +zij hing nog. Eigenlijk had ik geen schuld, doch alleen die overste +Perelaer. Waarom liet hij die Frank en Herman zulke wonderlijke dingen +doen? + +Er bleef mij weinig tijd om over mijn verzuim na te denken, want +plotseling verscheen de gestalte eens fuseliers in de deur, die mij +rapporteerde dat in de „roemah pandjang” (eene philantropische +inrichting) eene patrouille zich aan allerlei onbehoorlijkheden +schuldig maakte. Dat was toch wel een beetje sterk. Eene patrouille, +wier plicht het was de orde te handhaven, verstoorde die zelf. Wee u, +korporaal, de straf volgt de zonde! + +Nadat ik het commando over de wacht aan eenen korporaal had +overgegeven, snelde ik met vier man naar de bedoelde plaats en trad het +huis binnen. Daar ik bij ondervinding van vroegere +patrouilleeringen—men denke niet aan iets kwaads—wist, dat het lokaal +ook nog een achterdeurtje had, posteerde ik daar twee man en meende +daardoor al een buitengewoon strategisch talent te hebben ontwikkeld. +Het rapport van den fuselier bleek volkomen juist te zijn; het gansche +gezelschap was aan ’t dansen. + +Als de bliksem voor de voeten van deze ontrouwe zonen van Mars ware +ingeslagen, zouden ze niet heviger hebben kunnen schrikken dan bij mijn +verschijnen. Nu had ik gelegenheid de sluizen mijner welsprekendheid +open te zetten en de woordenlijst van krachtige militaire uitdrukkingen +met eenige te verrijken. + +„Vervloekte kerels!” zoo begon ik, „denkt ge dat ge hier nog in het +ellendige Harderwijk zijt? De duivel zal jelui halen, wanneer je niet +als de bliksem maakt dat je er uit komt!” + +Met den commandant der patrouille, een jongen korporaal, rekende ik +afzonderlijk af. Ik stelde hem provoost en cachot in ’t vooruitzicht, +doch mijne hoogste troef speelde ik uit met de woorden, die mij zoo +angstwekkend in de ooren hadden geklonken: „Denk er om, de +korporaalsstreep hangt maar aan een draadje.” + +Het kereltje was geheel uit het veld geslagen. Hij bezwoer mij, hem +niet ongelukkig te maken; veertig dagen had hij op zee doorgebracht en +na het aan wal stappen was het hoofd hem een weinig op hol geraakt. +Natuurlijk deed ik alsof zoo iets voor mij geheel onverklaarbaar was, +en op zijn bidden en smeeken gaf ik slechts kort ten antwoord: +„gestraft moet je worden!” + +In stilte, en vervuld van een angstig voorgevoel, trok de patrouille +huiswaarts. Ikzelf begaf mij met het gezicht van een Nemesis naar de +wacht terug en overlegde onderweg of ik van de zaak al dan niet rapport +zou maken. Mijn „korporaal van aflossing” trachtte eenige woorden ten +gunste van den zondaar te spreken, doch een kort: „hou je mond!” deed +hem afdruipen. Het was een moeilijk geval. Zweeg ik en werd de zaak +buiten mij om ruchtbaar, dan kon mijn kapitein gelijk gehad hebben, +toen hij zeide: denk er aan....!” Maakte ik rapport, dan zou het +vermoedelijk den patrouillecommandant zijne streep kosten, en dat zou +mij voor het arme ventje leed gedaan hebben. Ik wist bij ondervinding +hoe gelukkig iemand reeds door de katoenen streep wordt gemaakt—hoeveel +te meer dan nog door den gouden chevron! Lang dacht ik na, zonder een +uitweg te vinden. Daar viel mij iets in. De korporaal en de manschappen +droegen kennis van het voorval; ik moest hen dus in de meening doen +verkeeren dat ik rapport gemaakt had. Snel nam ik een vel papier, +linieerde het volgens voorschrift en schreef: + +„Beste Hendrik! Morgen hoop ik u en andere collega’s van de eerste +compagnie in de kantine aan te treffen. Ik trakteer op een paar +flesschen prinsessenbier. Salut!” + +Dezen brief vouwde ik dicht in den vorm van een rapport, riep een +inlandsch fuselier, die toch niet lezen kon en zond hem daarmede naar +mijn vriend Hendrik aan de hoofdwacht. Korporaal en soldaten dachten +natuurlijk dat het een rapport was omtrent de patrouille, die zoozeer +haren plicht vergeten had. Hier en daar hoorde ik zelfs iets mompelen +over mijne hardvochtige strengheid. Ik evenwel, zette mij tevreden op +eenen stoel neer en verdiepte mij in overpeinzingen over de +duurzaamheid van gouden strepen. Daar werd zachtjes aan de deur getikt +en binnen trad een Javaansch meisje met eene flesch in de hand. + +Wat moest dat beduiden? Een vrouwspersoon binnen de heilige muren eener +wachtkamer! + +De bruine schoone liet mij evenwel niet lang in onzekerheid. Met een +betooverend lachje bracht zij mij de groeten over van haren gebieder, +den houder van de roemah pandjang, die mij uit dankbaarheid voor mijne +bemoeiingen, eene flesch druivensap deed toekomen. De geslepen Chinees +had het niet raadzaam geoordeeld zelf te komen; misschien had hij er +een voorgevoel van dat ik hem met zijne flesch wijn vierkant de trap +zou hebben afgesmeten. Wat dacht zoo’n langstaart wel van een sergeant? +Meende die spekverzwelgende dikbuik misschien, dat ik om zijnentwille +de patrouille uit zijn huis verwijderd had? + +Tegenover dit meisje ging het evenwel niet aan grof te worden; zij had +zulke verliefde oogen, zulke schoone zwarte tanden, en hare huid was +zoo sierlijk met gele oker besmeerd, dat de aangeboren ridderlijkheid +van een sergeant zoo iets niet gedoogde. Ik loodste haar daarom met een +zoet lijntje naar de deur, en wilde haar juist als loon voor de +boodschap een kus op den mopneus drukken, toen plotseling het geroep +van den schildwacht weerklonk: „Werda?” en kort daarop: „Halt, +korporaal heraus, rond-luitenant!” + +Heere bewaar ons! Ongelukkiger kon het niet treffen. Wat moest daarvan +terecht komen! De ronde naderde en nog altijd bevond het meisje zich in +de wachtkamer. Met eene enkele handbeweging wierp ik haar onder de +tafel, bedekte haar zoo goed en zoo kwaad als het ging met mijn +kapotjas, greep mijn geweer en snelde naar buiten. Daar zag ik ook +reeds op de passar het licht eener kleine lantaarn en bij het zwakke +schijnsel daarvan bemerkte ik duidelijk de oranjekleurige sjerp van den +luitenant van piket. Met van angst trillende stem deed ik de noodige +commando’s, trad vooruit en meldde: „Niets nieuws.” + +„Laat de manschappen inrukken en geef mij het rapport ter teekening,” +luidde het bevel. + +Bevend voldeed ik aan dien last en volgde den officier in de +wachtkamer, een lam gelijk, dat ter slachtbank wordt geleid. + +Het rapport lag op de tafel, de luitenant ging zitten en strekte +geeuwend zijne lange beenen uit. Ik dacht dat mijn vonnis geveld was. +Het kon bijna niet anders of hij moest tegen de vrouw trappen. + +Het koude angstzweet brak mij uit en de pen sidderde in mijne hand, +toen ik haar den luitenant aanbood. Mijn ontsteld uiterlijk viel hem op +en deelnemend vroeg hij: „Zijt ge misschien ziek?” + +„Neen, luitenant,” antwoordde ik, nog meer in de war; „ik ben voor het +eerst wachtcommandant en de... de... de groote verantwoordelijkheid...” +en meteen greep ik krampachtig naar mijn gouden streep. + +„Je hebt toch, hoop ik, niet te diep in het glas gekeken?” vroeg hij, +tegelijkertijd een onderzoekenden blik op mijn ontdaan gelaat +richtende. + +Deze veronderstelling bracht mij weder tot bezinning. Wat, ik, die +nooit iets anders over de lippen bracht dan koffie en thee met en +benevens dozijnen „smeerproppen”, waarvoor ik zelfs den eeretitel +„smeerproppenvreter” verworven had, ik zou dronken zijn? + +Het met volle overtuiging uitgesproken „neen” scheen dan ook den +officier voldoende te zijn, ten minste hij stond op. Alvorens te +vertrekken kon hij toch niet nalaten mij nog even toe te voegen: „Denk +er om, drinken op wacht wordt zwaar gestraft; de gouden streep hangt +maar aan een draadje.” + +Waarachtig, de luitenant had gelijk, en onwillekeurig tastte ik weer +naar mijn chevron; er naar zien durfde ik niet. Als een steenen beeld +bleef ik voor den officier staan, toen hij mij nog eenige wenken gaf +tot het voorkomen van malaria en buikpijn. + +Doch neen, zoo hoog zat mijn kwaal niet, noch in het hoofd, noch in den +buik, zij zat op een pas van ons af onder de tafel. + +Eindelijk, eindelijk ging hij heen en ik volgde hem, de deur +voorzichtig achter mij dichttrekkend. Nog een genadig hoofdknikken, en +hij verdween met zijn lantaarndrager in de richting van het +kruitmagazijn. + +Toen het geluid van zijne voetstappen in de nachtelijke stilte was +weggestorven, ijlde ik naar de wachtkamer terug en kwam daar juist aan, +toen de oorzaak van mijn angst van onder de tafel te voorschijn kroop. + +Op dit gezicht werd ik woedend, en de deur openrukkende schreeuwde ik +met al de kracht, die mijn longen mij veroorloofden: „Rrraus!” + +De aartsengel Gabriël kan er niet onrustbarender hebben uitgezien, toen +hij Eva uit het paradijs verjoeg, dan ik op dat oogenblik. + +Het meisje scheen het ook te vinden, want zij vloog letterlijk. +Tegelijkertijd stormden evenwel ook mijne manschappen naar buiten, daar +zij dachten dat het „heraus” hen gegolden had. Moest dan alles +samenwerken om mij ten val te brengen? + +Dewijl in oogenblikken van gevaar een commandant der wacht altijd de +grootste tegenwoordigheid van geest moet hebben, ging ik onmiddellijk +op den schildwacht „voor het geweer” af, en vroeg hem of hij die meid +niet in de wachtkamer had zien sluipen. Hij ontkende, en met recht, +want het vrouwspersoon was binnengekomen toen er een ander op post +stond. Nu schopte ik hem een standje, dat klonk als een klok: „Heb je +dan geen oogen in ’t hoofd? Moet ik soms een baboe bij je zetten om op +je te passen? Weet je niet, dat je eene zware straf verdiend hebt?” + +Zoo ging ik een oogenblik voort en daarna gevoelde ik mij zoo licht als +een vogel; er was mij een steen van ’t hart gevallen. + +Het was een mooi begin van mijne loopbaan als sergeant! + +Door de ondervonden wederwaardigheden uitgeput, strekte ik mij voor de +wachtkamer op een bank uit en de diepe rust, die in de natuur +heerschte, liet niet na haar weldadigen invloed op mijne geschokte +zenuwen te doen gevoelen. Geen blad ritselde; het eenige wat mijn oor +trof was het kabbelen van de Tjilewong en de eentonige stap van den +schildwacht. Weldra werd de maan door het geboomte zichtbaar, en +wanneer een der reuzenbladeren van een pisangboom zich voor haar bleek +aanschijn heen en weer wiegelde, scheen het mij toe alsof die oude +vrijster mij, arm geplaagd menschenkind, uitlachte. Lach maar! Ik lach +ook, want heden heb ik de zekerheid gekregen, dat ik lang zoo onhandig +niet ben als ik wel gedacht had. + +Daar kraaide in de verte een haan. Goddank, de morgenschemering brak +door. Reeds kwamen talrijke inlanders met hunne krakende pikolan’s +[23], zwaar beladen met sterk riekende vruchten en andere koopwaren, +naar de passar. Die lucht, vermengd met de uit den bodem opstijgende +dampen, drukte mij loodzwaar op de borst, en mij overviel eene +huivering alsof ik de koorts had. + +Ik wist—de luitenant had er mij trouwens pas aan herinnerd—dat het +liggen in de open lucht in Indië zeer schadelijk voor de gezondheid is. + +Op! dus, daar komt reeds de koffie; die zal mij weer uit mijn gedommel +wekken. Hare komst kondigde tevens aan, dat de eerste nachtwacht begon +te „draaien” d.w.z. ten einde spoedde. + +Weldra kwam de aflossing, en in den versnelden pas begaf ik mij met de +manschappen naar de kazerne terug. Reeds op een afstand zag ik den +patrouille-commandant van den vorigen avond staan. Het ventje zag er +bleek en ontdaan uit en met angstige stem vroeg hij: „Sergeant, hebt u +rapport gemaakt?” + +„Neen,” antwoordde ik, „ge hadt het dubbel en dwars verdiend, doch voor +ditmaal heb ik het door de vingers gezien; zorg dat het niet weer +gebeurt!” + +De blijdschap van den armen jongen was onbeschrijfelijk. Den ganschen +nacht had hij wakende doorgebracht, met de treurige gedachte dat hij +misschien den volgenden morgen zijne streep zou moeten missen, en dat +zou jammer voor hem geweest zijn. Thans is hij reeds jaren lang +officier. + +Toen ik voorbij mijn vriend Hendrik marcheerde, riep deze mij toe: +„Denk er om!” + +„Ja, ik weet het al,” antwoordde ik, „zij hangt maar aan een draadje!” + +„Ben je gek, kaffer! Je moet van avond op bier trakteeren!” + +„O, meen je dat? Dan is het in orde!” + +In drie sprongen vloog ik de trappen naar mijne kamer op, want er werd +geblazen voor het eten en ik moest mij nog voorstellen aan de +collega’s. Snel mijn ransel losgemaakt en het kapmes afgeworpen. + +Goede God! Wat is dat? Waar is mijn gouden streep? Daar hing ze aan den +ranselhaak, die haar van mijn mouw had gescheurd. Nu, nog mooier! Ze +hing immers ook maar aan een draadje! + +Snel nam ik naald en draad en naaide haar ditmaal zelf vast, en ze +bleef hangen. + + + + + + + + +ZINGENDE SOLDATEN. + + +Een oom van mij, die zich reeds op zijn twintigste levensjaar in zulk +een lichaamsomvang verheugde, dat ’s konings rok hem te klein was, +verklaarde mij dikwerf hoofdschuddende: „Ik begrijp niet, hoe het +mogelijk is, dat soldaten met den ransel op den rug, het geweer op den +nek en een massa patronen voor den buik, bij een hitte van tachtig +graden op den stoffigen straatweg zingen kunnen.” Deze zienswijze was +den goeden man niet kwalijk te nemen. Het ging hem juist als vele +Hollandsche staatsburgers, die nog nooit het schoone lied hebben +medegezongen: „O, welk een lust soldaat te zijn!” maar zich voor een +paar honderd gulden iemand koopen, die voor hen dezen lust botviert. +Hij weet niet, dat het een zeer slecht teeken is, als een kolonne stil +haars weegs gaat; als de manschappen met slependen tred en hangende +hoofden achter elkander aanstrompelen. Dan duurt het niet lang meer, of +de een na den ander zakt aan den kant van den weg ineen, bleek als een +doode, bezwijkende van vermoeienis. Welk een verschil tusschen zulk een +troep en één uit welks rijen, van de eerste sectie tot de laatste, de +melodieën van bekende marschliederen weerklinken. Als op de parade, zoo +gelijk gaan de beenen op en neder; het is of de geheele kolonne +marcheert als één man, en trotsch schrijdt zij voorwaarts. Geleden zijn +honger en dorst, verdwenen is alle vermoeidheid. De officieren weten +dat wel. Zij wekken hun manschappen tot zingen op en stoppen ook de +ooren niet dicht, als er zoo nu en dan een lied onder doorloopt, +waarvan het refrein een keukenprinses misschien zou doen blozen. Het +kan zelfs voorkomen, dat de gestrenge heer kapitein in eigen persoon +aan den koorzang deelneemt en enkele klanken uit zijn keel laat +opwellen, die van de gebruikelijke commando’s ten eenenmale afwijken. +Deze eer viel der eerste compagnie van het 1e depot-bataljon in +Meester-Cornelis herhaaldelijk te beurt, want haar kapitein was een +zeer muzikaal man, van wien zelfs het gerucht liep, dat hij in zijn +ledige uren viool speelde. Was het bataljon uitgerukt tot het maken +eener militaire wandeling en weergalmde zoo om en bij de „Berenlaan” +het commando: „uit den pas”, dan kon men onzen kapitein ook weldra +hooren roepen: „Komaan, jongens, doet nu eens flink den mond open,” en +daarop hief de geheele „eerste” het bekende Piet Hein aan, dat het een +lust was om te hooren. Was het Piet-Hein-lied uitgezongen, dan volgde +Die Wacht am Rhein en daarna de Marseillaise of eerst de Marseillaise +en dan Die Wacht am Rhein, al naarmate het grootste gedeelte met de +eene of andere hymne instemde. Bij dergelijke gelegenheden verbaasde ik +mij steeds over het gebrek aan Hollandsche soldatenliederen in het +Indische leger. Piet Hein was vrij wel het eenige lied, op welks +kranige, rythmische melodie men goed kon marcheeren. De overige +liederen waren grootendeels van draaiorgels afgeluisterd en van alles +behalve geestige teksten voorzien, als: „Ik zal het zeggen aan je +moeder,” of „Hou jij van soep met balletjes?” enz. Waarschijnlijk ook +lachte daarom de kapitein zoo welwillend, toen ik hem, bij gelegenheid +van het compagniesrapport, om de vergunning verzocht, een +zangvereeniging te mogen oprichten. Toevallig was mij een Duitsch +liederenboek voor vierstemmigen mannenzang in handen gekomen en daarop +had ik mijn plan gebouwd. De kapitein gaf zijn toestemming. Hij scheen +het niet meer dan natuurlijk te vinden, dat een sergeant, die dagelijks +vijf uur geëxerceerd, twee uur theoretisch onderwijs gegeven en nog +weder vijf uur als „sergeant van de week” in de kazerne +rondgegaloppeerd heeft, behoefte had aan eenige uitspanning. + +Intusschen was deze uitspanning wel van ietwat twijfelachtig gehalte, +want het kwam er hier op aan bij een hitte van 70° negen Duitschers en +drie Hollanders in de geheimen der edele toonkunst in te wijden. Als +kunsttempel fungeerde de eetzaal der onderofficieren. Dat was een groot +euvel, want de etenslucht, die was blijven hangen, bewerkte steeds, dat +de zangers binnen het eerste halfuur het water in den mond kregen en +dat kon men den menschen niet kwalijk nemen; immers zij hadden honger. +Bij het eerste bataljon is namelijk de etenstijd zoo vastgesteld, dat +het laatste maal des middags omstreeks half vier verstrekt wordt. Na +dien tijd krijgen de manschappen niets meer voor des anderen daags 5 +uur in den morgen, wanneer zich de jeukende maag aan koffie met brood +mag te goed doen. In dien tusschentijd moet er echter nog twee uren +dapper geëxerceerd worden. De honger is dus volkomen gerechtvaardigd. +Ik kon den menschen evenwel niets anders aanbieden dan de noten bij het +lied van Abt: Die Abendglocken klingen. Ze slikten die dan ook met het +grootste genoegen, doch werden er niet dik van. Bij het instudeeren +bediende ik mij van een guitaar, die onder de tropische hitte reeds +danig had geleden. De gelijmde klankbodem was losgegaan en had met de +spijkertjes van een sigarenkistje weer bevestigd moeten worden, door +welke bewerking de toon van het instrument nu juist niet aan +welluidendheid had gewonnen. Ook waren twee snaren onder den tand des +tijds bezweken en moest ik met de grootste behendigheid op de bassnaar +manoeuvreeren, om daaraan de vereischte melodie te ontlokken. Deze +klonk dan ook zeer erbarmelijk en herinnerde in niets aan de bekende +„Abendglocken”. + +Niettemin scheen zij een bijzonderen indruk te maken op de +toeluisterende Javaantjes. Waar sinds de eerste repetities een stuk of +wat van die kereltjes bijeenstonden of -zaten, daar hoorde men hen +neuriën: „Abenlokkenlingen, Abenlokkenlingen.” In de slaapzaal, bij het +baden, zelfs in de keuken bromde de Javaansche koelie: +„Abenlokkenlingen.” Wat hielp het, of ik den kerels al toebulderde: +„Houdt den mond!” Geheel in gedachten neurieden zij een minuut later +weder „Abenlokkenlingen.” + +Maar dit concert zou ten slotte nog zijn te verdragen geweest, echter +niet dat mijner scholieren, die in den eersten tijd de vastgewortelde +overtuiging niet prijs wilden geven, dat het lied unisono gezongen +moest worden. Mocht het al zijn, dat ik de tweede tenoren of bassen zoo +ver had gekregen, dat zij, ieder afzonderlijk, hun melodie vlekkeloos +konden voordragen, nauwelijks zongen zij te zamen, of het tonengebouw +lag weder in puin. Zegepralend schetterde dan de geheele schaar +eenstemmig: „Die Abendglocken klingen.” Toen ik na wekenlangen strijd +toch eindelijk in het slechte gehoor mijner leerlingen bres had +geschoten en mijn begrip van vierstemmig gezang tot hen was +doorgedrongen, overkwam mij het ongeluk, dat een mijner eerste tenoren +ziek werd en in het hospitaal moest worden opgenomen. Wilde ik de +schitterende uitkomst mijner volharding nu niet weer verloren zien +gaan, dan moest ik onvoorwaardelijk zelf inspringen, want er viel niet +aan te denken, de opengevallen plaats door een ander te doen innemen. +Nu zal mij ieder maar eenigszins muzikaal ontwikkeld mensch toegeven, +dat het iemand, die zoo half en half reeds als bas in de wereld is +gekomen, wiens stem in den loop der jaren zich voortdurend meer in de +laagte heeft uitgezet en die ten gevolge van zijn functie als sergeant +zedelijk verplicht is zijn keel, bij het omscheppen van gewone +stervelingen in soldaten, dagelijks buitengemeen in te spannen,—dat het +zoo iemand, zeg ik, uiterst zwaar moet vallen zijn stem eenige octaven +hooger te schroeven. Doch is een Indisch sergeant niet tot alles in +staat, als hij door ’t noodlot gesard wordt? Spoedig tot een besluit +gekomen, sloot ik mij in mijn kamer op en traineerde mijn stem in de +hoogste falset. Kon ik het helpen, dat de schoonste tonen altijd +oversloegen en af en toe een geluid werd voortgebracht, dat precies op +dat van een hond geleek, dien men op den staart trapt? Mijn Javaantjes +waren aanvankelijk geheel in de war over mijn gewaagde +strottenhoofdexercitiën en meer dan eens hoorde ik hen achter mijn rug +mompelen: „Kassian! sergeant pandjang sakit proet.” (De lange sergeant +heeft buikpijn). Ik vervolgde onversaagd mijn glibberige loopbaan als +tenor en bereikte eindelijk het stadium, dat ik het wagen kon mij te +laten hooren. Voorzichtigheidshalve stemde ik evenwel bij voorbaat mijn +guitaar nog drie tonen lager. Dit verschil scheen zelfs mijn +tweede-bassen—terloops gezegd de domsten mijner leerlingen—op te +vallen, want één hunner veroorloofde zich de opmerking, dat de +„Abendglocken” veel lager gestemd waren dan vroeger. Maar daar diende +ik hem op! „Weet je iets van de harmonieleer en het contrapunt af?” +vroeg ik hem. En toen hij daarop „neen” antwoordde, snauwde ik hem toe: +„Houd dan je mond!” + +Nu wist ik wel is waar zelf niets van de geheimenissen dezer zuilen der +toonkunst en had een sterk vermoeden, dat ook de „Abendglocken” er +geheel vreemd aan waren, doch men mag, om der wille van de discipline, +bij een soldaat nooit het denkbeeld doen opkomen, dat er iets ter +wereld bestaat of bestaan kan, waarvan de sergeant—en vooral de +Indische sergeant—geen kennis draagt. Maar helaas, ik kon er mijn +bassen niet toe krijgen, drie tonen lager te zingen. Zij vertrokken den +mond wel op alle mogelijke manieren en zetten daarbij de jammerlijkste +gezichten, doch de tonen, die zij zoodoende voortbrachten, waren +werkelijk onbruikbaar. Ten slotte maakten zij strike, dat wil zeggen, +zij hielden den mond. Daarin had zelfs de strengste kapitein geen grond +kunnen vinden om de kerels in „Zijner Majesteits snuifdoos” te stoppen; +zij konden toch even zoo min lager komen, als het mij mogelijk was om +hooger toon te bereiken. Wij luidden derhalve een tijd lang de +„Abendglocken” niet meer, tot groot leedwezen mijner Javaantjes, maar +legden ons op marschliederen toe, totdat mijn tenor behoorlijk rijp zou +zijn. De kapitein keek zielsvergenoegd, toen wij ons bij den +eerstvolgenden „militairen marsch” aan het hoofd der compagnie stelden +en het eene lied na het andere aanhieven, met welks slotrefrein dan +steeds de geheele compagnie instemde. + +Het best beviel hem de marsch: + + + „Wenn die Soldaten durch die Stadt marschiren, + Oeffnen die Mädchen Fenster und Thüren, + Nur weg’n dem Bum Vallera, Bum Vallera, Bum Vallera, + Nur weg’n dem Bum Vallera, Bum Vallera, Bum!” + + +Dat „Bum Vallera” heeft mij menige sigaar van hem opgebracht en zeker +ook mij menigen dag kamerarrest genadiglijk bespaard. Na eenige weken +was het met mijn tenor eindelijk in orde. + +Het was hoog tijd, want St. Nicolaas stond voor de deur en wij hadden +van den kapitein de opdracht gekregen, in de officieren-sociëteit, ter +gelegenheid van het kinderfeest, eenige passende liederen te zingen. +Als eerste nummer op het programma prijkte het Wien Neerlandsch bloed. +Later werd beweerd: men had van den tekst geen woord verstaan, wij +hadden even zoo goed „Sauerkraut mit Leberwurst” kunnen zingen; doch +dat zal wel vuige laster geweest zijn. Het tweede lied heette: O du +fröhliche Weihnachtszeit, en het slot vormden Die Abendglocken. + +Ik beefde aan handen en knieën, toen ik met mijn schaar het podium +betrad en een heimelijken blik op het publiek wierp. Daar, geheel +vooraan, in de eerste rij, zat de bataljonscommandant, wiens gestreng +voorkomen scheen uit te drukken: „Kerel, voor elke noot, die je valsch +laat zingen, krijg je een dag kamerarrest.” Daar achter, naast een +pilaar, stond mijn kapitein met dreigend opgeheven vinger, schijnbaar +om mij moed (?) in te spreken, en naast mij in de coulisse verscheen +mijn peletonscommandant, die mij toefluisterde: „Sergeant, je hebt +immers geen dirigeerstok.” Gerechte hemel, daar had ik in ’t geheel +niet aan gedacht! Gewoonlijk had ik daarvoor mijn wijsvinger gebruikt +en, wanneer ik wat in vuur kwam, mijn guitaar. „Luitenant, zou u zoo +goed willen zijn, mij uw potlood te leenen?” smeekte ik, en hij was zoo +menschlievend, mijn verzoek in te willigen. Nu kon het beginnen. Ik +draaide mij met knikkende knieën naar het publiek. Daarbij gevoelde ik +mij zoo ellendig, dat ik onder het maken van mijn buiging bijna van het +podium naar beneden in den schoot van mevrouw de majoorsche zou +gevallen zijn; maar, God zij dank, brachten mij de glimlachende +damesgezichten weder in evenwicht. Nu verhief ik het potlood, telde +een, twee, drie, en zette mijn tenor in beweging. Het Wien Neerlandsch +bloed liep uitstekend van stapel, ofschoon niet zonder dat „von der +Stirne heiss” mij „der Schweiss” droop. Luide toejuichingen waren het +loon voor den moeitevollen arbeid. Alleen de bataljonsadjudant moest +weer eens een aanmerking maken. „Je moet bij het dirigeeren den arm +meer zwaaien, niet zoo gebogen staan en het hoofd niet zoo voorover +laten hangen,” zeide hij. De goede man begreep blijkbaar niet, welk een +reuzenarbeid op mijn schouders drukte. Een tenorpartij zingen, voor +twaalf man angst uitstaan en daarbij nog de maat aangeven, dat scheen +hem zeker maar een kleinigheid. Ik zou er ook nog den arm bij moeten +zwaaien! Om dat alles te doen en bovendien het hoofd omhoog en de +schouders naar achter te houden, zou men de legercommandant in hoogst +eigen persoon moeten wezen. Dien kan niemand het lastig maken, als zijn +stem overslaat, doch een sergeant kan men het wel doen. Natuurlijk +hoedde ik er mij voor, den adjudant mijn gedachten bloot te leggen, +maar beloofde beterschap. De beide andere nummers werden eveneens +schitterend uitgevoerd; vooral de „Abendglocken”, waarbij mijn tenor in +smeltende klanken over de golvende tonenzee heenzeilde, oogstte +daverenden bijval. Zelfs de dikke bataljonscommandant—van wiens +muzikaliteit men verhaalde dat hij alleen met militaire signalen ophad +en van deze het meest met het signaal voor het middageten: „Ketels in +de keuken! Kamerwacht geef acht!”—zelfs hij knikte goedkeurend! De +beste waardeering voor hetgeen ik gepresteerd had, vond ik evenwel in +mijn kamer, werwaarts ik eenigen tijd later terugkeerde, en wel in den +vorm van een flesch rooden wijn en een kistje sigaren. Ik vermoedde, +dat deze goede gaven van den kapitein afkomstig waren. Intusschen brak +ik mij het hoofd daar niet lang mee, maar ledigde de flesch tot op den +bodem. Daarop kroop ik onder de wol. Mijn Javaantjes zongen mij een +slaaplied. Het luidde: „Abenlokkenlingen”. + + + + + + + + +PARADE. + + +„Oranje boven! De koningin is bevallen van een prins!” Onder luid hoera +van „de Eerste” had Jan Kloet, de grappenmaker der compagnie, deze +gewichtige woorden in de wachtkamer der manschappen geslingerd, waar de +verschillende korporaalsafdeelingen onder toezicht harer +sectie-commandanten ernstig bezig waren met wapens en uniformen in +gereedheid te brengen voor de parade op den dag van morgen, ’s Konings +verjaardag. + +„Hoort maar, ze schieten op de reede”, riep Jan opgewonden. Het werd +doodstil in het vertrek. Allen spitsten de ooren. Werkelijk: +boem-boem-boem! dreunde het dof van de kust herwaarts. + +„Waarachtig, het is een prins!” klonk het jubelend van alle kanten. +Slechts één was er, die een bedrukt gezicht zette. Dat was de dikke, +eeuwig hongerige Kees Kool. „Hoe jammer!” zuchtte hij, „hoe jammer!” + +„Wat is jammer?” vroeg hem een Oranjeman met dreigend gebaar. + +„Dat het niet een paar dagen vroeger of later gebeurd is. Je zult het +zien, de Oomes in Batavia laten de verjaardagen van den koning en den +kroonprins niet op twee achtereenvolgende dagen vieren, ze maken er één +dag van. + +„Waar blijft dan onze dubbele menage? waar onze halve flesch wijn, de +oorlam en het kwartje, dat we op ’s konings verjaardag krijgen?” + +„Bliksems, Kees heeft gelijk,” mompelden er een paar met lange +gezichten. + +„Ja, ja,” ging hij intusschen voort „als de buikjes een armen soldaat +wat kunnen aftroggelen, dan doen ze dat met het grootste plezier. De +koning betaalt natuurlijk voor den kroonprins uit zijn eigen zak toch +onze dubbele menage, den wijn, den oorlam en het kwartje en dat +verdeelen de buikjes onder elkaar. Maar laten ze oppassen, dat onze +leger-commandant het niet merkt! Dat is een haan, die er van kraaien +zou. Ik heb een beetje verstand van politiek, want mijn neef, die ze +verleden jaar in Atjeh zijn linkervlerk hebben stukgeschoten, is +schrijver op de „weeskamer.” En als de schrijvers bij elkaar komen, +jongens, jongens, dan hoor-je mooie geschiedenissen. + +„Mond houden!” riep nu de sectie-commandant: „Zie liever, dat je de +soepvlekken uit je uniform krijgt en hier—ratsch! vloog er een knoop +van de kapotjas—naai je knoopen steviger vast, waarachter je dien +dikken buik moet wegbergen. Als je morgenvroeg niet netjes op ’t appèl +komt, ben je zoo „zuur als azijn.”” + +Diepe stilte heerschte er na het scherpe sermoen. + +Weer ging de deur open. De korporaal „van de week” verscheen. Hij trad +op de groep onderofficieren toe, die levendig gesticuleerend zich in +allerlei gissingen omtrent ’s prinsen bestaan verdiepten en zeide op +gedempten toon, maar nogtans luid genoeg om verstaan te worden door de +ademloos toeluisterende manschappen: „Ik kom van het staf-bureau. De +staf-fourier heeft een telegram van zijn collega in Batavia ontvangen: +er is geen quaestie van een kroonprins! Een paar vreemde oorlogsschepen +zijn gelijktijdig op de reede aangekomen en hebben zoo hard +gebombardeerd.” „O....o.o.o.o.o.o.. hoe jammer!” klonk het in het rond. +Adjuus, dubbele menage, oorlam, wijn, kwartje twee dagen achtereen. + +Nog uren later werd er over den weggebleven kroonprins gemopperd en Jan +Kloet, de vader van het gerucht, kreeg mildelijk ribbestooten voor de +vervroegde geboorte-aankondiging. + +Inmiddels werd gepoetst, dat de zweetdroppels van de voorhoofden +rolden, want morgen zouden ontelbare oogen er op uit zijn, +mat-blinkende knoopen aan de uniform en roestvlekken aan het geweer te +ontdekken. Eerst zou de korporaal, dan de sergeant, daarna de +luitenant, vervolgens de kapitein, ten slotte de majoor alles bekijken, +en wie weet? misschien zou ook de „toewan besaar” te Buitenzorg zijn +militaire been voorzetten en eveneens komen inspecteeren. + +Voor het garnizoen van Meester Cornelis, dat eerst een kleine wandeling +van anderhalf uur moest maken, om het parade-veld op het Waterlooplein +te Batavia te bereiken, was het uitzicht op een parade volstrekt niet +aanlokkelijk, doch—zooals gezegd—de hoop op al de heerlijkheden, die +keuken en kelder (!) op dezen dag zouden bieden, voorts het bewustzijn, +dat duizenden kritische mannelijke en vrouwelijke blikken op hen rusten +zouden en dan de liefde voor den ouden koning, die onze Indische +generaals Verspijck en Van der Heyden zoo hoog in eere hield, oefende +op ieder afzonderlijk een bezielenden invloed uit. + +Het donderend: „Er uit! Onder de wol uit!” der korporaals was ditmaal +dan ook overtollig. Nauwelijks waren de laatste klanken der reveille +weggestorven, of daar vlogen reeds dozijnen witte gestalten in het +schemerlicht der petroleum-lampen door de slaapzaal. Alles stormde naar +de kali, die weldra op een met zeepschuim gekroonde waschtobbe geleek, +waaruit proestende hoofden te voorschijn staken. Daarop ging het naar +de keuken, waar de koelie de koffie uit den pruttelenden ketel schepte +en de sergeant onder een hoeraatje de op koningsverjaardag’s met ham +belegde broodjes verdeelde. + +Vijf minuten tijd, om de traktatie naar binnen te werken. Daarna werden +weder de knoopvorken gezwaaid, de lemmetten der kapmessen blonken in de +lucht, geweerkolven dreunden op den vloer. + +Als weer vijf minuten verloopen waren, weerklonk het langgerekte +commando: „Aantreden!” en stommelend ging het de trap af. Zien kon men +niet veel—het was pikdonker—maar hooren kon men iederen +sectie-commandant. + +„Eerste sectie hier aantreden!” bulderde een zware stem. „Kerel, steek +me je bajonet niet door het lijf!” dreunde de bas van den sergeant aan +den linkervleugel. + +Nog een poos lang duurde het rumoer; eindelijk riep een heldere stem: +„Geeft acht!” terstond gevolgd door een doodelijke stilte, die slechts +verbroken werd door het geluid van eenige zware voetstappen en het +kletteren van een sabel. De kapitein naderde en ontving het rapport uit +de handen van den oudsten luitenant. Daarop trok hij de sabel, enkele +commando’s weerklonken en met zwaar-dreunenden stap marcheerde „de +Eerste” de poort door aan het hoofd van het bataljon. Daar stonden +reeds de élèves der militaire school in het gelid, die hun geleerde +gezichten naar een venster gekeerd hielden, waaraan bij het licht van +kaarsen het frissche kopje van onze mooie „majoorsche” zichtbaar was. + +In de verte weerklonken tromgeroffel en hoorngetoet. Het kwam nader en +nader. Een donkere massa golfde bijna onhoorbaar naderbij. Het was de +derde compagnie, louter Javanen, wier supérieuren juist bij een parade +het gemis van schoenen bij hun ondergeschikten smartelijk gevoelen. Het +oor wil zich toch ook verkwikken aan den zwaren paradestap, zooals het +oog aan de zuiver rechte lijn der gestrekte voeten. + +Nu kwam de muziek. Ternauwernood was zij opgesteld, of de +bataljons-commandant kwam zijn woning uit. Commando’s weerklonken en +vereenigden zich met het gekletter der wapenen; de muziek speelde den +parademarsch en onder die tonen reed de majoor langs het front. Maar +zelden kreeg men den kleinen, dikken heer te aanschouwen; doch als hij +verscheen en zijn oog over de colonnes liet gaan, dan schenen de lange +rijen in breedte en hoogte te groeien. Met verdubbelde rotten ging het +nu den grooten postweg naar Batavia op, waar tusschen het geboomte de +woningen der officieren vriendelijk uitkeken en vrouwtjelief den +kranigen echtgenoot kushandjes tot afscheid toewierp. + +De natuur ontwaakte. In de twijgen der bosschages werd het levendig. De +vogels piepten en krijschten. De wind ruischte zachtkens door de +bladeren en schudde millioenen dauwdruppels naar omlaag. Daar brak de +zon door, die roodgloeiend achter de woudreuzen was opgegaan en met +haar stralen alles overstroomde. De punten der bajonetten schitterden +alsof zij in purper waren gedoopt; zij wedijverden in vroolijken glans +met de opgewekte gezichten der dragers. Een overvol gemoed gaf zich +lucht in het heerlijke lied: „Wilhelmus van Nassouwen” en, kon men er +ook zoo goed niet op marcheeren—het gezang plantte zich van compagnie +tot compagnie voort—echt en goed gemeend was het toch. + +Bij het binnen-marcheeren van Kramat kon men bemerken, dat er iets „aan +de hand” was; alle huizen waren gesloten en slechts enkele dos à dos +snelden zoo vlug als de wind in één en dezelfde richting. Een eindweegs +verder stiet men op groepen feestelijk uitgedoste Javanen en Chineezen; +ook eenige „klipsteenen”, die zich de weelde van een „kar” niet konden +veroorloven, bevonden zich onder hen. + +Van de „haute volée” was nog niets te bemerken. In sierlijken galop +kwam nu een adjudant ons bataljon te gemoet; waarschijnlijk bracht hij +beschikkingen, omtrent onze opstelling over, want hij wees naar het +Waterlooplein, welks boomreeksen ons, het welkom toewenkten. Onder de +vroolijke tonen van den Lindenau-marsch zwenkten wij de allee in en +marcheerden met krachtigen pas, langs het garnizoen van Weltevreden, +naar onze stelling. + +Van daar uit hadden wij een prachtig gezicht over het geheele terrein. +Tegenover ons stond de „Schutterij”, goed in rijen geschaarde in het +wit gekleede „buikjes”, die, in zwarte sabelkoppels gesnoerd, op +fraaie, vlekkelooze winkelprentjes geleken. Rechts reden ons de +elegante equipages der suiker-baronnen en koffie-graven voorbij, +waaruit vrouwenoogen fonkelende blikken wierpen, die in schittering +wedijverden met de talrijke briljanten der eigenaressen. De +afwisselende tooneelen deden hitte en dorst vergeten. + +Eensklaps rekten zich alle hoofden naar ééne richting; er liep iets als +een huivering door de lange, blinkende rijen. In fieren galop kwam een +ruiter over het groote plein aangesneld. + +Donderende commando’s ontwelden aan zijn mond en de bataljons stonden, +of zij uit erts waren gehouwen. + +Omgeven door een schitterenden stoet officieren naderde nu een vergulde +heer, die lang niet onverschillig was onder de wilde sprongen van zijn +door de drukte schichtig geworden schimmel. Waarschijnlijk om niet +Moeder Aarde te moeten kussen, beval hij een knecht het dier vast te +houden en verdeelde nu zijn aandacht tusschen het paard en de voor hem +’t geweer presenteerende troepen. Misschien dacht onder dezen menigeen: +„Nu, die ziet er ook niet naar uit, of hij ’t onderscheid kan zien +tusschen een knoop, die vastgenaaid en één die met een lucifer +bevestigd is.” + +De gouverneur-generaal—want dat was de heer op den schimmel—was zeker +blij dat hij weer rustig kon stilzitten en ons laten voorbijmarcheeren. +Vol waardigheid zag hij op de colonnes der compagnie neer en glimlachte +goedkeurend, zoo dikwijls de beenen der manschappen als uit een kanon +geschoten zijn schimmel op eenigen afstand langs den neus vlogen. + +Een heerlijke aanblik was het, toen artillerie en cavalerie op hun +kleine, flinke paarden als een wervelwind over het paradeveld stoven. +De schimmel had gaarne, zonder verlof van zijn heer, meegerend, maar +een adjudant naast het dier liet het niet toe. + +Men moet eerlijk erkennen; een parade, die niet door een militair wordt +geïnspecteerd, mist haar doel. Officieren en soldaten verlangen +waardeering der afgelegde proeven. En zoo hun die ook in ruime mate +wordt geschonken, zij verschaft hun niet de gewenschte voldoening, want +zij is niet die van een deskundige; ze blijft een nietszeggend +compliment. De soldaat is er toch steeds op uit, om van elke situatie +de belachelijke zijde op te merken en als dit ten koste van den +hoogstgeplaatsten persoon des lands geschiedt, dan lijdt diens prestige +daardoor. + +Er werden dan ook veel „moppen getapt”, toen na afloop der parade het +bataljon zich door het stof, dat een voet hoog den weg bedekte, weder +naar het garnizoen van Meester Cornelis voortbewoog. Verzengend schoten +thans de zonnestralen op de witgepoederde soldaten neer, die elkander +de beloofde heerlijkheden uit den kelder (?) voorspiegelden, om +zoodoende den dorst nog te vergrooten. + +„Nog maar een halfuurtje stevig doormarcheeren en dan zijn we er”, +hoorde men allerwege. + +Het zou niet eens zoo lang duren. Met de snelheid van den wind trokken +achter ons dichte wolkenmassa’s op. Het opgejaagde stof herschiep ons +in wandelende molenaars, die door onheilspellend rollende donderslagen +letterlijk tot den looppas werden aangezet. Het mocht niet baten; met +een onweer in Indië kan men niet om het hardst loopen. Binnen weinige +minuten stroomde ons het water uit de schoenkappen. + +Voor de eerste sectie had het onweer ten minste nog een nuttige zijde. +De bombardonist die voor haar uit marcheerde, hield namelijk de +windpijp van zijn instrument uitdagend ten hemel en verzamelde het +stroomende nat. De een na den ander mocht dan aan het mondstuk van den +bombardon zuigen en zijn dorst lesschen. Het was wel niet smakelijk, +want de man pruimde, maar het deed toch goed. + +Twee uur later zat de geheele compagnie bij de dubbele menage en de +halve flesch wijn en Kees Kool hield een redevoering waarin hij het +Oranjehuis elk jaar een mannelijken telg toewenschte. „Maar niet op +denzelfden dag, want de oomes in Batavia... we weten er alles van.” + + + + + + + + +DE BESTORMING DER BENTENG MANDOEROEIAN. + +(Zuider- en Ooster-Afdeeling van Borneo, den 20sten Sept. 1883.) + + +„Sergeant! de kettingganger Panglima Alie is gedrost, en heeft van mij +een splinternieuw slagersmes medegenomen.” + +Met deze woorden naderde de fuselier Van Zijl, die in de kleine +versterking te Moeara Teweh naast de betrekking van kok ook het +bloedige ambt van slachter uitoefende, den menagemeester. Deze trok een +bedenkelijk gezicht, krabde zich achter de ooren en zeide tot een +sergeant die in de nabijheid stond: „Dat heb ik wel zien aankomen. Hoe +kon men ook zoo onverstandig zijn om een veroordeeld Atjehsch hoofd +naar eene streek te zenden, waar de bevolking in verzet is en Mohamad +Seman nog veel invloed bezit?” + +„Wat kan het jou schelen,” antwoordde de ander, „laat het civiel +bestuur dat maar uitmaken.” + +„Je hebt gelijk,” mompelde de menagemeester en begaf zich naar den +sergeant-majoor, die de jobstijding aan den post-commandant overbracht. + +Spoedig daarop rukten twee patrouilles uit, die in verschillende +richtingen in het woud op verkenning gingen, terwijl eene gewapende +sloep van den oorlogsstoomer, die voor de benteng op de Barito voor +anker lag, stroomopwaarts voer om zoo mogelijk den vluchteling in +handen te krijgen. + +Tegen den avond keerden allen naar Teweh terug, wel met vermoeide +beenen, doch zonder Panglima Alie. + +Eenige weken waren sinds dat voorval voorbijgegaan. Het leven van het +garnizoen bleef vervelend, zooals het alleen op buitenposten zijn kan. +De manschappen exerceerden, werden geoefend in het schijfschieten en in +hunne vrije uren speelden zij, onder het genot van wat slappe thee, +pandoer om een halven cent de 10 punten. De officieren exerceerden +natuurlijk ook mede, maakten daarna hun omberpartijtje (waarschijnlijk +hooger dan om een halven cent de 10 punten) en dronken daarbij geen +thee. + +In dat gemoedelijke leven kwam plotseling verandering, toen op zekeren +dag het hoofd van een der omliggende bevriende kampongs in groote +opgewondenheid binnen de benteng kwam en den commandant mededeelde, dat +eene bende Doessoeners, onder bevel van den pretendent-sultan Mohamad +Seman, van de bovenstreken was afgezakt en vijandelijkheden begon tegen +alle kampongs, die geen gemeene zaak met hem wilden maken. Eenige dagen +later werd een troep, die van het schijfschieten terugkeerde, uit de +rimboe [24] beschoten. Daar de onzichtbare schutters zich op een +behoorlijken afstand hielden en waarschijnlijk ook een weinig aan +beverigheid laboreerden, bezorgde ons dat geschiet geen verliezen. Den +postcommandant werd de zaak evenwel een weinig te bar. Toen hij bekend +was geworden met de schuilplaats der opstandelingen, zond hij daarheen +een detachement infanterie onder aanvoering van een officier, dat den +vijand overviel, de benteng bestormde en met den grond gelijk maakte. +Doch indien de bevelhebber had gedacht daarmede den vijand onschadelijk +te hebben gemaakt, dan vergiste hij zich schromelijk. Elken dag traden +de opstandelingen brutaler op. Bij honderden nestelden zij zich op de +omliggende hoogten en richtten hun vuur op onze versterking en op het +oorlogsstoomschip Onrust. + +Te Bandjermasin waren deze gebeurtenissen natuurlijk niet onbekend +gebleven. Op zekeren dag duidde dan ook eene rookkolom de nadering aan +van een stoomschip, en korten tijd daarna liet de Boni, tot groot +genoegen van het garnizoen, haar anker vallen voor de versterking, +medebrengende 60 man infanterie tot versterking van de bezetting. De +Doessoeners, die waarschijnlijk van oordeel waren dat twee schepen +gemakkelijker zijn te treffen dan één, namen nu ook de Boni onder vuur, +zonder evenwel veel schade aan te richten. + +Een paar dagen later stoomden beide schepen met 100 man infanterie aan +boord de Barito verder op. Spionnen hadden bericht dat de vijand in het +stroomopwaarts gelegen Telok Mayang een sterken voorpost had opgesteld, +die zoowel de versterking te Teweh als de omliggende kampongs +aanhoudend verontrustte. De troepen, die de vijandelijke benteng van +twee zijden naderden, vonden haar verlaten, doch men kwam te weten, dat +de opstandelingen zich op ongeveer drie uren stoomens boven Teweh aan +eene linker zijrivier (de Lahei) op een 40 meter hoogen heuvel sterk +verschanst hadden. Aanvoerder van de bende was Panglima Alie, de +gevluchte dwangarbeider, die tegenover de bevolking volhield dat +Mandoeroeian—zoo heet de heuvel—voor onze troepen onneembaar was. +Dientengevolge waren, te oordeelen naar de ontvolkte kampongs, vele +gewapende mannen naar den vijand overgeloopen. Het werd daarom hoog +tijd dien Atjeher eens eene gevoelige les te geven. Op den 19den +September kwam daartoe de gouvernementsstoomer Djambi te Teweh aan, met +den resident, den gewestelijken militairen commandant en een +detachement infanterie van 50 man aan boord. Onmiddellijk werd met de +bevelvoerende officieren overleg gehouden, en besloten zoo spoedig +mogelijk tot den aanval over te gaan. Met onverholen vreugde werd deze +tijding door de troepen vernomen, vooral door de vaste bezetting, die +reeds zoo lang tot levende schijf gediend had, en zich zoo gaarne met +den vijand zou hebben gemeten, indien de postcommandant slechts het +bevel daartoe had willen geven. De aanval werd vastgesteld op den +volgenden morgen. + +In de soldatenkamers ontstond nu groote bedrijvigheid. Hier gaf er een +zijnen geweerloop—toch reeds zoo blank als een spiegel—nog eens een +extra olielaagje; daar onderzocht een ander de scherpte van zijn +kapmes, kortom alles was leven en beweging. + +„Zeg eens, Piet,” riep een fuselier zijnen kameraad Van Zijl toe, die, +met het hoofd tusschen de handen, met starre blikken voor zich uit zat +te kijken, „wil ik je vriend Alie niet de groeten overbrengen en hem +vragen of hij je slagersmes wil teruggeven?” Op deze woorden volgde een +schaterlach van de omstaande soldaten. De aangesprokene stond driftig +op en met een gelaat, vuurrood van toorn, verliet hij de kamer. + +„Plaag dien armen kerel toch zoo niet,” bracht een oude korporaal in +het midden, „het is al hard genoeg, dat hij morgen niet mee mag, omdat +hij toevallig kok is.” + +Eenige minuten later stormde Van Zijl, gloeiend van opgewondenheid, de +chambree weer binnen en riep luide: „Hoera! leve de kapitein! ik heb +vergunning gekregen om mee te gaan. Nu zal ik mijn mes zelf halen, of +de duivel mag het mij doen.” + +Van alle zijden hoorde men met genoegen dat de bij zijne kameraden en +superieuren geziene kok, slachter, enz., mede van de partij zou zijn. + +„Niet waar, Piet, van middag krijgen we grootere porties, is ’t niet?” +vroegen hem enkele manschappen. + +„Loop naar de maan!” antwoordde hij en ijlde naar zijn heiligdom, daar +de hoornblazer reeds het signaal „voor den kok in de keuken” deed +weerklinken. + +„Bruine boonen met spek,” mompelde de oude korporaal, terwijl hij met +welgevallen den neus in zijn menageketel stak. „Piet heeft eer van zijn +werk. Sedert Alie er met dat groote mes van door is gegaan, komt het me +voor dat de rations grooter zijn. Er bleef misschien veel aan dat mes +hangen.” + +De manschappen schenen van dezelfde meening te zijn, ten minste er +heerschte eene diepe stilte, slechts afgebroken door het eigenaardige +geluid van etende menschen en het gekletter van lepels en vorken. + +Daar knalden plotseling van buiten een paar schoten, eenige kogels +vlogen over de hoofden der manschappen en drongen in de wanden. +Verschrikt sprongen de jongere soldaten op. De oude korporaal bleef +echter rustig zitten en zeide kalm: „Bruine en blauwe boonen onder +mekaar kan geen korporaalsmaag verdragen. Zet de slaaptafels voor de +vensters!” en toen dat geschied was vervolgde hij: „Ga nou je gang maar +weer met eten.” + +Er waren evenwel toch enkelen, die na dat geschiet weinig eetlust +hadden, daar eenige vijanden uit nabijzijnde boomtoppen een levendig +vuur onderhielden. Ook de officieren hadden hunne eetzaal op dezelfde +wijze gebarricadeerd om niet te veel blootgesteld te zijn. Allen +troostten zich echter met de gedachte: „morgen zullen we het jelui wel +afleeren.” + +Reeds vóór de morgen, waarnaar zoo verlangd werd, was aangebroken, +stonden de manschappen van het garnizoen, die ook aan de expeditie +zouden deelnemen, op de binnenplaats aangetreden. Een paar gedempte +commando’s lieten zich hooren, en weldra marcheerde de troep naar +buiten om zich naar den rivieroever te begeven, waar de Boni gereed lag +om hen op te nemen. + +Het was nog stikdonker, daarbij hing er een dichte nevel over het +water, zoodat men geen pas voor zich uit kon zien. Voelend en tastend +gingen de manschappen een voor een over de glibberige loopplank op het +stoomschip. Van de overige schepen was niets te zien. Slechts hoorde +men nu en dan het sissen van ontsnappenden stoom en het geluid van +menschenstemmen. + +Op het achterdek van de Boni stond de luitenant-adjudant C., die in +plaats van den ongesteld geworden kapitein, wien aanvankelijk het +commando was opgedragen, de aanvaltroepen zou aanvoeren, in druk +gesprek met een paar andere officieren. Nu en dan ontsnapte hem eene +kernachtige verwensching tegen den nevel, die maar niet wilde optrekken +en het vertrek vertraagde. De handen schenen hem te jeuken. + +Eindelijk—het was ongeveer halfzeven—klaarde het op en zette de +flottille zich in beweging. Voorop de Boni, daarna de Onrust en +eindelijk de Djambi. Toen eerstgenoemd schip in de nabijheid van de +kampong Ipoe gekomen was, zag de bemanning op grooten afstand eene +prauw, bemand met ongeveer tien personen, stroomopwaarts roeien. Zeker +waren dit vijandelijke verspieders, die onze komst moesten berichten, +althans te oordeelen naar de snelheid, waarmede zij zich uit de voeten +maakten, konden zij onmogelijk een zuiver geweten hebben. Het doel van +den tocht kon nu niet ver meer zijn. + +Het was ongeveer drie uren na de afvaart, toen bij eene kromming der +rivier de vijandelijke versterking in het gezicht kwam. Hoog boven de +palissaden wapperde uitdagend de roode sultansvlag. Met volle kracht +stoomde nu de Boni vooruit. Alles was aan boord tot een gevecht in +gereedheid gebracht, doch aan ’s vijands zijde werd nog geen leven +bemerkt. Nauwelijks evenwel was het schip binnen het bereik van de +vijandelijke kogels gekomen, of een hevig vuur barstte los, zonder +echter belangrijke schade aan te richten. Men bleef natuurlijk het +antwoord niet schuldig. Een kort commando weerklonk, en een kanon van 5 +cM. verhief zijne stem, om in den vorm van eenige ijzeren +suikerbroodjes de groeten over te brengen. Nog eenige +infanterie-salvo’s en de vijand liet de Boni ongemoeid, om meer +aandacht te wijden aan de Onrust en de Djambi. De Boni ging voor den +mond van de Lahei ten anker. De Onrust opende op ongeveer 500 meter +benedenstrooms het vuur, dat door den vijand levendig beantwoord werd. +De leiding der verdediging scheen niet in slechte handen te zijn. De +lilla’s [25] waren goed gericht, doch werkten weinig uit, daar de +afstand te groot was. + +De Onrust had het ongeluk, dat bij eene poging om van de kleine +kanonnen op het achterschip gebruik te maken en daartoe dwarsstrooms te +gaan liggen, wegens den snellen stroom een anker moest worden gekapt. +Daarna stoomde dit schip voorwaarts, kwam 400 meter benoorden de +vijandelijke benteng weer ten anker en opende nogmaals het vuur, nu ook +uit een kanon van 16 cM. De projectielen, daaruit geworpen, konden +evenwel den heuveltop niet bereiken, daar aan het stuk geen voldoende +elevatie kon worden gegeven. Met des te meer nadruk werd evenwel het +vuur onderhouden uit de kleinere kanonnen, en blijkbaar niet zonder +gevolg. + +De geschutstrijd had ongeveer een uur aangehouden, toen het +vijandelijke vuur eenigermate verflauwde, en de overste het oogenblik +gekomen achtte om tot den aanval over te gaan. Hij gaf dus last de +troepen te ontschepen. Vooruit twee sloepen van de Boni met den +voortroep onder het bevel van een luitenant, ten einde de nakomenden +voor een overval te beveiligen. Na een half uur stonden ongeveer 170 +man, onder bevel van zes officieren, gereed het gevecht te beginnen. +Zooals reeds van de schepen was opgemerkt, was de benteng aan drie +zijden van zware verhakkingen voorzien, en moest men dus trachten aan +den achterkant (noordzijde) te naderen. + +Een dajak, die door Panglima Alie genoodzaakt was geworden aan het +opwerpen der versterking mede te werken, doch later gelegenheid had +gevonden om te ontvluchten, werd door den controleur onder +voorspiegeling van eene ruime belooning overgehaald tot gids te dienen. +De man scheen niet bijster met die taak ingenomen, doch toen de +commandant van den voortroep hem toevertrouwde aan de zorg van twee +stevige fuseliers, die hem kort en bondig te kennen gaven, dat hij, bij +de minste poging tot ontvluchten, als zijnde geen schot kruit waard, +aan de bajonet zou worden geregen, schikte hij zich in zijn lot. + +In de volgende orde werd afgemarcheerd: aan het hoofd eene spits van +zes man onder een sergeant, waarbij zich ook de commandant van den +voortroep bevond; onmiddellijk daarachter de voortroep, sterk 30 +Europeanen en Amboineezen, vervolgens het gros van de voorhoede, de +hoofdtroep, sterk 79 man en eindelijk eene achterhoede van 30 man. In +de grootste stilte werd afgemarcheerd, slechts hier en daar kraakte een +dorre tak onder de voeten van een minder oplettend soldaat, doch een +bestraffende blik van den bevelvoerenden officier was voldoende om tot +meer voorzichtigheid aan te sporen. Na een marsch van een kwartier kwam +men voor een ravijn van ongeveer 10 meter diepte en 15 meter breedte, +met zeer steile wanden. Een boomstam moest hier als brug dienst doen. +De inlanders dansten er overheen alsof het een parketvloer ware +geweest; ook de commandant van den voortroep balanceerde nog vlug naar +den overkant. Moeielijker evenwel was de overtocht voor de volgende +manschappen, daar de dunne boomstam door de bemodderde voeten hunner +voorgangers glibberig was geworden. De meeste officieren en manschappen +gaven er dan ook de voorkeur aan om schrijlings den overtocht te +bewerkstelligen door het beurtelings verplaatsen van handen en +posteriora, een kunststuk, dat eenen luitenant, die een weinig dik was +uitgevallen, menigen zucht ontlokte. Dit veroorzaakte nog al oponthoud. +De voortroep zette inmiddels den marsch voort en kreeg, na ongeveer een +kwartier stijgen op aanwijzing van den gids, de benteng in ’t gezicht. + +„Links aanhouden!” klonk het uit den mond van den luitenant. De steile +helling, waarvoor de gids den voortroep had gebracht, was voor eenen +aanval alles behalve gunstig. Sidderend als een espenblad verzocht de +gids, bevreesd voor de wraak zijner landgenooten, thans naar de +achterhoede te mogen gaan. Het werd hem toegestaan. Weldra was de +achterzijde der benteng bereikt. „Aan! vuur!” klonk het, en de knal van +het salvo, honderdvoudig door het gebergte weerkaatst, waarschuwde de +nog achter zijnde kameraden dat het doel bereikt was. Een krachtig +hoera weerklonk, en als in een wedren doorschreden de manschappen van +den voortroep de kleine ruimte, die den boschrand van de versterking +scheidde. Snel werden de geweren door de schietgaten gestoken en een +ware kogelregen op de binnen opgehoopte vijanden uitgestort. Deze waren +echter niet genegen spoedig den kamp op te geven. + +Bijna borst tegen borst, slechts door de palissaden gescheiden, stonden +onze soldaten tegenover den vijand. Aanhoudend spoorde het Atjehsche +hoofd zijne onderhoorigen aan om eenen aanval met de blanke wapenen te +doen. De commandant, hiervoor beducht, trachtte tot tweemaal de benteng +te beklimmen, zeker dat hij door de soldaten gevolgd zou worden. Bij de +eerste poging evenwel ontving hij een schot door den linkerarm, dat hem +deed neerstorten. Ook de tweede poging mislukte. + +Intusschen had de commandant der colonne zich bij den voortroep +gevoegd. Hij had sabel en revolver achtergelaten en alleen een dun +stukje bamboe in de hand, waarmede hij zoo nu en dan het stof uit zijn +broek klopte. + +„Hij heeft gelijk,” mompelde de oude korporaal, „ik ken hem van Atjeh. +Als die een sabel in de vuist heeft en er moet gestormd worden, dan +houden hem geen tien paarden; maar nu moet hij zijn kop bij elkaar +houden.” + +„Verduiveld,” mopperde Van Zijl, „mogen we er dan nooit in?” + +Verlangend wendden zich veler blikken naar de plaats, waar de +commandant stond. Kalm en bedaard wees deze de nakomende troepen, die +door het overtrekken van het ravijn eenigszins waren opgehouden, hunne +standplaats aan. Eindelijk was ook de achterhoede aangekomen. Deze werd +zoodanig opgesteld, dat zij een aanval in den rug kon afwijzen. Spoedig +daarop weerklonk het commando „Attaqueeren!” Eenige fuseliers +klauterden als apen tegen de palissadeering op, terwijl anderen met de +van boord meegenomen handspaken en breekijzers eene kleine opening +maakten, waardoor andere manschappen binnendrongen en waarin de dikke +luitenant, die het op bovenvermelden boomstam zoo zwaar te +verantwoorden had gehad, bijna bleef steken. + +Een Amboineesche fuselier was de eerste, die met zijn geweer boven het +hoofd te midden der vijanden sprong. Een Europeaan was de tweede. Van +Zijl, die met den uitroep: „Mijn broeder was ridder, ik wil het ook +worden!” in de benteng drong, vloog met opgeheven geweerkolf te midden +der zich met vertwijfeling verdedigende opstandelingen. Doch deze +konden tegen de steeds voorwaarts dringende soldaten geen stand meer +houden. Een klein troepje wierp zich nog met de woede der wanhoop op +onze manschappen, doch zij boetten die vermetelheid met hun leven. Toen +de overigen hunne voornaamste aanvoerders hadden zien vallen, greep een +panische schrik hen aan. In doodsangst vluchtten zij over de palissaden +en stortten zich van eene hoogte van wel 10 meter in de versperring, +die zij tot hunne eigene veiligheid hadden aangelegd. Achter hen +klonken de salvo’s der overwinnaars, waardoor nog menige vluchteling +gedood of gewond werd. + +Het was ongeveer halfeen, toen de drie sultansvlaggen, die aan onze +soldaten den weg ter overwinning hadden gewezen, werden neergerukt, en +de Nederlandsche driekleur zich ontplooide, luide begroet door de +zegevierende troepen. + +Het wekte verbazing te zien, hoe dit bolwerk door den Atjehschen +panglima gedeeltelijk naar de voorschriften der Europeesche +versterkingskunst was ingericht. Drie rijen schietgaten van bamboe +waren aan het ondereinde der palissadeering aangebracht en daarboven +een banket, van een afdak voorzien, ten einde geen last te hebben van +handgranaten. De kanonnen waren zóó opgesteld, dat zij het voorterrein +en de rivier geheel konden bestrijken. + +Hoe hardnekkig de verdediging was geweest, bewezen 18 dooden binnen de +versterking en een tiental, die daarbuiten waren neergeschoten. Om de +gewonden heen stonden vele soldaten, vooral bij Van Zijl. Aller oogen +vestigden zich op den ouden korporaal. + +„Heb je nog iets op je hart?” vroeg deze. + +„Is Alie, die smeerlap, dood?” was de wedervraag. + +„Hier ligt hij vlak bij je,” zei de korporaal op het lijk van den +panglima wijzende, wiens hoofd letterlijk verbrijzeld was. + +„Ja, hij heeft me mijn mes in den buik gestooten, doch ik heb hem goed +op zijn kersepit geraakt.” + +Allen wilden afscheid van hem nemen, doch hij drukte, geheel afgemat, +alleen de handen van den ouden korporaal. + +Toen hij aan boord van de Onrust gebracht werd, waar de officier van +gezondheid zich bevond, had het leven hem verlaten. + +Van Zijl was onze eenige doode. Gewond waren een officier en drie +fuseliers. Onder de gesneuvelden des vijands waren vijf hoofden, +namelijk: Panglima Alie; Pangeran Kertas Melajang, de Imam Mahdi, die +den heiligen oorlog geproclameerd had; Pangeran Praboe Anoem, een neef +van den pretendent-sultan; Panglima Naja, die den 27sten Februari een +prauw met levensmiddelen had overvallen en zeven der opvarenden gedood +had; Andin Loetoeng, een der voornaamste hoofden van de Soengei Lahei. + +Vier kanonnen, vijf-en-twintig geweren en eene menigte klewangs, lansen +en mandau’s werden buitgemaakt. + +Bij het lezen dezer regelen zou menigeen misschien geneigd zijn de +overwinning gering te schatten, wegens het klein aantal dooden en +gewonden, dat de aanvallers bekwamen. Dit zou evenwel onjuist zijn. +Niets ware den aanvoerder lichter gevallen dan de versterking in front +te doen aangrijpen. Ook dan zou de verovering wel gelukt zijn, maar +hoeveel dapperen hadden dan daarbij het leven niet moeten laten? + +Welke ver reikende gevolgen onze overwinning moest hebben, kan hij het +best beoordeelen, die op de hoogte is van Indische toestanden, +inzonderheid van de Borneosche. Wie daaromtrent meer wil weten leze: De +Banjermassingsche krijg van 1859–62. + +De Dajaks uit die jaren, ten minste die uit de bovenstreken, zijn nog +geheel dezelfden gebleven. Antassari is vervangen door Mohamad Seman. +Aanhoudend weet deze geslepen vorst de gemoederen dier natuurkinderen +op te winden en ze bij honderden ter slachtbank te voeren. Dit laatste +blijkt uit eenen opstand, die vier jaren later daar weer uitbrak en +eindigde met de verovering van Toembang Patangan. + +Ware de bestorming van Mandoeroeian niet gelukt, dan zou als een +loopend vuur door het geheele land het gerucht verspreid zijn van de +onneembaarheid der benteng en de onoverwinnelijkheid van haren +verdediger Panglima Alie. De gevolgen zouden niet te overzien zijn +geweest. + +Onze dappere soldaten en hunne kalme aanvoerders hebben dus door hunne +overwinning aan het Nederlandsche gezag eenen gewichtigen dienst +bewezen. + + + + + + + + +DE VEROVERING VAN DE VERSTERKING TE TOEMBANG PATANGAN. + +(Z. en O. Afd. van Borneo) op den 18den Maart 1887. + + +De beweging op koloniaal gebied heeft tegenwoordig in de meeste landen +van Europa alle klassen der maatschappij aangegrepen en meegesleept. +Werkelijke en salon-ontdekkers doorzoeken met begeerige oogen elk +werelddeel, om nog ergens een vergeten plekje grond te vinden, dat in +bezit genomen zou kunnen worden. Oude en nieuwe akten worden +doorsnuffeld om eene paragraaf te ontdekken, die voor tweeledige +uitlegging vatbaar is, en waaruit misschien een schijn van recht tot +inbezitname is af te leiden. In het kort, een levendig verlangen naar +uitbreiding van gebied doet zich overal gevoelen, en het oude liedje: +Mein Vaterland muss grösser sein, zweeft meer dan ooit op de lippen van +geestdriftvolle patriotten. + +Dit jagen naar eene aanwinst, die meestal slechts in de verbeelding +bestaat, trekt de aandacht van de binnenlandsche aangelegenheden der in +bezit te nemen landen af; hoewel het toch noodig is daaraan in de +eerste plaats de opmerkzaamheid te wijden, om de vernietiging van +bestaande welvaart, ja zelfs het verlies van de geheele bezitting in de +toekomst te voorkomen. + +Zelfs mogendheden, die eeuwenlang in het bezit waren van uitgestrekte +koloniën, die beroemd zijn wegens hun uitstekend bestuur, moeten +ondervinden dat een maatregel, die op zichzelf van weinig gewicht +schijnt, aanleiding geeft tot jarenlange woelingen, die slechts met de +bajonet kunnen worden bedwongen. + +Een voorbeeld hiertoe leveren de militaire operatiën der Nederlanders +op het eiland Borneo, die plaats hebben, zonder dat de buitenwereld er +veel van bemerkt. + +Lang voordat de Islam op Java was doorgedrongen, hadden Javanen reeds +koloniën gesticht aan de zuidkust van Borneo, terwijl Boegineezen en +andere Maleiers zich op de oostkust hadden gevestigd. Deze kolonisten +vermengden zich langzamerhand met de oorspronkelijke bewoners des +lands, de Dajaks, en deden zoo het gemengde ras ontstaan, dat +tegenwoordig de kuststaten van Borneo bevolkt. De Dajaks werden allengs +meer en meer naar de binnenlanden teruggedrongen, en het viel den +kolonisten, die in ontwikkeling verre boven de oorspronkelijke bewoners +stonden, niet moeilijk zich als beheerschers van het land te doen +eerbiedigen. Zoo werden de verschillende Maleische staten gegrondvest, +waarvan Bandjermasin het machtigst was. Toen de Nederlanders hun gezag +ook over Borneo uitstrekten, lieten zij het inwendig bestuur aan de +vorsten over, in de uitoefening waarvan deze natuurlijk werden +bijgestaan en geleid door Europeesche ambtenaren, zoodat de +Nederlandsche regeering eene voortdurende contrôle op hunne handelingen +uitoefende. + +De rust bleef ongestoord, totdat in het jaar 1857 sultan Adam overleed, +en in diens plaats Tamdjid’oellah door de regeering tot sultan van +Bandjermasin werd benoemd, terwijl een kleinzoon van den overledene, +Hidajat’oellah, tot rijksbestierder werd aangesteld. Deze +regeeringsmaatregelen wekten ontevredenheid. Hidajat, Antasari, Demang +Lehman en andere hoofden wisten in het geheim de bevolking tot verzet +aan te sporen, en in het jaar 1859 werd openlijk de vaan des opstands +ontrold. Slechts na groote krachtsinspanning en ten koste van talrijke +offers mocht het den Nederlanders gelukken den opstand te bedwingen, en +in 1860 werd het rijk van Bandjermasin bij het Nederlandsche gebied +ingelijfd. Hiermede was evenwel nog op verre na de rust niet hersteld. +Met korte tusschenpoozen bleven de woelingen aanhouden, waarvan, na het +overlijden of onschadelijk maken van bovengenoemde aanvoerders, de zoon +van Antasari, Goesti Mohamad Seman, het hoofd was. Met eene +hardnekkigheid, eener betere zaak waardig, bleef deze zich verzetten, +en hij wist de lichtgeloovige inboorlingen gemakkelijk voor zijne zaak +te winnen. + +Nog steeds zwerft hij, zich sultan noemende, omringd door eene kleine +schaar van ontevreden hoofden, door Borneo’s wildernissen. Tot heden +heeft hij alle toenadering tot het gouvernement geweigerd. Hij wil +alleenheerscher zijn. + +Bij vele zijner in de herhaalde gevechten gesneuvelde volgelingen vond +men akten van aanstelling, waarin die verblinden tot regent, +opperpriester of andere aanzienlijke ambten in zijn te stichten rijk +werden benoemd. + +In zijn onderhoud voorziet hij door afpersingen van weerlooze +kampongbewoners, die hij tevens door valsche voorspiegelingen of door +geweld dikwijls tot verzet weet over te halen. + +Van elke ontevredenheid der bevolking, al heeft de oorzaak daarvan in +de verte met zijne zaak niets uitstaande, maakt hij gretig gebruik om +de domme, goedgeloovige Dajaks tot opstand aan te zetten en hen +zoodoende ter slachtbank te voeren. Zelf houdt hij zich steeds +voorzichtig buiten schot, en dit doet hem bij weldenkenden zeker niet +in achting rijzen. Zoo sneuvelden in het jaar 1883, bij de bestorming +van Mandoeroeian door onze troepen, velen van zijne trouwste +aanhangers, terwijl hijzelf op behoorlijken afstand in de wildernis van +eene zekere overwinning droomde. Gelijk een wild dier werd hij toen +opgejaagd, doch het mocht ons niet gelukken hem te vangen. Steeds wist +hij in de ontoegankelijke bovenstreken te ontkomen. Dit zal menigeen, +die met de toestanden van het land niet bekend is, onverklaarbaar +voorkomen. Voornamelijk door Duitsche „Colonialschwärmer” hoort men +dikwijls met zekere minachting spreken over de weinige voortvarendheid, +waarmede de Nederlanders tegen hunne oproerige overzeesche onderdanen +optreden. Doch hoe spoedig zouden zij van gedachten veranderen, indien +zij het land eens met eigen oogen konden aanschouwen! + +Onderscheidene bergruggen strekken zich op Borneo van het +centraalgebergte tot aan de zee uit. Hiertusschen liggen onmetelijke +laagvlakten, doorsneden door kolossale stroomen en bedekt met +eeuwenoude wouden, die slechts langs enkele, bijna niet te +onderscheiden voetpaden en met behulp van een inlandschen gids kunnen +worden binnengedrongen. Eb en vloed doen zich op de rivieren tot ver in +het binnenland gevoelen, en de lagere terreingedeelten worden dan ook +geregeld onder water gezet. + +De stroomen zijn in dezen wilden chaos bijna de eenige verkeerswegen. + +Langs de oevers vindt men hier en daar, op groote afstanden van +elkander verwijderd, kleine Dajaksche kampongs met de daarbij gelegen +ladangs (droge rijstvelden), want ook de inboorlingen vestigen zich +natuurlijk bij voorkeur aan de gemeenschapswegen. + +Langs de rivieren bewegen zich ook bijna uitsluitend de militaire +expeditiën. Waar zij voldoende diepte hebben, wordt gebruik gemaakt van +stoomschepen of groote prauwen. Nadert men evenwel de bovenstreken, +waar breedte en diepte afnemen, dan moeten manschappen, munitie en +vivres in djoekongs (uitgeholde boomstammen) worden overgeladen. + +Prauwen en djoekongs worden door inboorlingen geroeid, die met hunne +korte spadevormige pagaaien aan die vaartuigen eene verbazende snelheid +weten te geven. + +Opmerkenswaard bij die menschen is de buiten verhouding sterke +ontwikkeling der armspieren, vergeleken met de dunne, dikwijls kromme +beenen. De oorzaak daarvan is evenwel niet ver te zoeken. Slechts korte +afstanden worden door den inlander te voet afgelegd. Moet hij eene +grootere reis ondernemen, dan neemt hij zijn pagaai, plaatst zich met +de beenen onder het lichaam gekruist in zijn djoekong, en voort gaat +het. Het valt hem niet moeilijk om zoo zes-en-dertig uur achter elkaar +door te roeien, zonder meer tusschenpoozen dan den tijd, die noodig is +voor het bereiden en verorberen van het eten. + +De voor eene militaire expeditie benoodigde roeiers behooren òf tot de +hulptroepen, die onder hunne eigen hoofden de expeditie vergezellen, òf +het zijn andere inboorlingen, die tegen betaling tot dien dienst +verplicht worden. In beide gevallen zijn zij weinig te vertrouwen. Niet +zelden kwam het voor, dat bij een vijandelijken aanval de roeiers ’s +vijands zijde kozen en zich op de argelooze soldaten stortten. Andere +malen gebeurde het, dat zij bij het eerste schot overboord sprongen en +naar land zwommen om van daar uit, behoorlijk gedekt opgesteld, het +verder verloop der dingen gade te slaan. Welk eene heillooze verwarring +hierdoor werd gesticht, kan men zich voorstellen, wanneer men weet dat +de soldaten in het hanteeren der pagaaien onbedreven zijn. Doch niet +alleen met de trouweloosheid van hulptroepen en roeiers hebben de +militaire expeditiën te kampen. Ook de natuur en de listen des vijands, +die met groote scherpzinnigheid van de voordeelen, welke het terrein +hem biedt, weet gebruik te maken, stellen volharding en moed der +soldaten op eene zware proef. + +Talrijke stroomversnellingen en neergestorte rotsblokken maken de vaart +op de bovenrivieren reeds moeilijk. Op verschillende plaatsen worden +bovendien door den vijand nog versperringen van omgekapte boomen enz. +aangelegd. In het dichte woud aan den oever verscholen, wacht hij de +komst der troepen af. Nauwelijks is de colonne de versperring genaderd +en wil die omtrekken of opruimen, of eene hagelbui van kogels, pijlen +en werpschichten overstelpt de verraste soldaten. Van alle zijden +schieten uit kleine soengei’s de halfnaakte inlanders, onder luid +geschrei, in hunne lichte vaartuigen te voorschijn. Boomen, aan den +voet bijna geheel doorgekapt en slechts door een rotankabel staande +gehouden, worden losgemaakt en storten op de strijdende dapperen, die +met den moed der vertwijfeling hun leven verdedigen. Thans komt het er +op aan bij elkander te blijven, kalm te zijn en vooral snel en juist te +schieten. + +Dit laatste is voorwaar geen kleinigheid in die kleine smalle +djoekongs, die bij de minste onvoorzichtige beweging omslaan. + +Het gevecht heeft nog slechts kort geduurd, doch van de eerste +verrassing bekomen, hebben de soldaten zich weder geordend en brengen +op hunne beurt den vijand groote verliezen toe. Reeds zijn verscheidene +van zijne djoekongs zonder bemanning en drijven de rivier af, terwijl +de lijken der gesneuvelden eene prooi worden der talrijke kaaimans, die +zich in deze wateren ophouden. + +Nog een laatste wanhopige aanval, die zegevierend wordt afgeslagen, en +even snel als zij gekomen zijn, verlaten de aanvallers in overhaaste +vlucht het tooneel van den strijd. Die aanval heeft ons menig offer +gekost. + +De verliezen worden opgenomen, de gewonden verbonden, en zoo mogelijk +onder dekking teruggezonden. Daarna wordt de tocht naar het +operatie-object zoo spoedig mogelijk voortgezet om misschien bij eene +volgende kronkeling der rivier in eene zelfde hinderlaag te vallen. + +Laat nu nog iemand spreken van geregeld oorlogvoeren! + +In onrustige streken worden dikwijls ver vooruitgeschoven tijdelijke +militaire posten opgericht, met het tweeledig doel de omwonende +bevolking vertrouwen op ons gezag in te boezemen en als operatie-basis +te dienen voor mogelijke expeditiën. Zulke posten zijn al zeer +eenvoudig ingericht. Eene palissadeering uit ruwe boomstammen +bestaande, met twee cirkel-bastions, waarop een paar gladde ijzeren +kanonnen in batterij staan, omgeeft de gebouwen. Deze, die bestaan uit +de woningen voor den commandeerenden officier en de manschappen, +vivres- en munitiemagazijnen en meestal een klein hospitaal, worden van +bamboe opgetrokken en met atap gedekt. + +Welk een ongunstigen invloed het verblijf in zulk eene versterking, die +meestal is gebouwd op een vochtigen, met rottende plantaardige stoffen +overdekten bodem, moet uitoefenen op de gezondheid, zal een ieder, die +wel eens beschrijvingen van tropische landen gelezen heeft, gemakkelijk +begrijpen. + +Dysenterie, malaria en beri-beri dunnen aanhoudend de bezetting. + +In dit opzicht was Toejoen, het uitgangspunt van de hierna te vermelden +expeditie, berucht. + +Reeds vóór het oprichten van den post te Toejoen waren bij het bestuur +berichten ontvangen omtrent woelingen onder de bevolking aan de +Boven-Kahajan. + +Mohamad Seman wist eene door lieden van de benedenstreken ondernomen +plundering op rekening van het Nederlandsche gouvernement te schuiven, +en weldra had hij de geheele Boven-Kahajan in vollen opstand gebracht. +Thans moest snel gehandeld worden. Om te beletten dat de opstand ook op +den meer benedenstrooms wonenden stam der Oeloeh Baranarè zou +overslaan, werd te Tewah eene tijdelijke versterking opgericht in de +nabijheid der woning van het ons getrouwe hoofd Temanggoeng Mangkoe +Kenjapi en door 40 man hulptroepen onder het flinke districtshoofd van +Klein-Dajak, Radhen Johannes Karsa Negara, bezet. + +Een ander belangrijk punt, de kampong Toembang Koeroen, ongeveer vier +uren roeiens stroomafwaarts van Tewah aan de soengei van denzelfden +naam gelegen, werd bezet door eene bende hulptroepen onder het hoofd +van Groot-Dajak, Demang Anoem Djaja Karsa. Dit punt was daarom van veel +belang, omdat genoemde soengei den hoofdverbindingsweg vormde met de +Boven-Kapoens. + +Niettegenstaande al deze voorzorgsmaatregelen gelukte het eene kleine +vijandelijke bende, onder aanvoering van een paar mindere hoofden, in +een donkeren nacht onze versterking te Tewah voorbij te sluipen en den +meergenoemden stam der Oeloeh Baranarè in opstand te brengen. De +toestand van den controleur, die zich te Tewah bevond, dreigde nu zeer +hachelijk te worden. Beide bovengenoemde districtshoofden snelden +evenwel ter hulpe, verdreven de vijandelijke bende en herstelden de +rust. + +Thans werd de militaire post te Toejoen opgericht en bezet door 50 man +onder een luitenant. Ook de controleur vestigde zich nu te Toejoen. + +De vijand zat intusschen niet stil. + +Onze hulptroepen werden in de versterking te Tewah aanhoudend bestookt. + +Een inlander, Koesin, die door den controleur met eenige manschappen +naar de bovenstreken was gezonden om te trachten den stam der +Ot-Danoems te bewegen zich in hun eigen belang niet bij den opstand aan +te sluiten, werd even boven Tewah uit eene vijandelijke versterking +beschoten, tengevolge waarvan hij en een zijner volgelingen gewond +werden. Met een duren eed zwoer hij bloedige wraak te zullen nemen. Dat +hij dien eed gestand deed, zullen wij hieronder zien. + +Eenigen tijd ging nu voorbij, zonder dat er veel belangrijks voorviel, +totdat in het begin van 1887 de controleur plotseling te Toejoen onder +eenigszins geheimzinnige omstandigheden overleed. + +Mohamad Seman, die inmiddels aanzienlijke versterkingen bekomen had, +wist aan dit feit in de oogen der lichtgeloovige bevolking zulk eene +beteekenis te geven, dat hij zich weldra in staat zag gesteld om +aanvallend op te treden. + +Te Batoe Njewoek, vier uur roeiens boven Tewah, werd op zijn bevel eene +versterking gebouwd, waarbinnen hij zelf zijn verblijf vestigde, en van +waar hij zijne panglima’s uitzond om de Ot-Danoem tot den strijd op te +roepen. Die zending gelukte maar al te wel. In korten tijd was zijne +macht met pl. m. 500 strijdbare mannen van genoemden stam vermeerderd, +die deels vrijwillig, deels gedwongen, zich onder zijne vanen +schaarden. + +De toestand werd thans bedenkelijk. + +Door het opwerpen van eene versterking te Tamboeng Patangan, +benedenstrooms van Tewah, was laatstgenoemde plaats geheel ingesloten, +en de bezetting zag reeds het oogenblik naderen, dat zij, door honger +gedwongen, voor de muitelingen zou moeten zwichten. Zóóver zou het +evenwel niet komen, dank zij het energiek optreden van den pas met het +bestuur belasten controleur Aernout. Deze had reeds op zijne vorige +standplaats, Koeala-Kapoeas, de tijding van de meerdere werkzaamheid +des vijands vernomen. Met den meesten spoed verzamelde hij eene bende +hulptroepen en begaf zich aan het hoofd daarvan naar de Kahajan-rivier, +waar hij zich op het gouvernements-stoomschip Boni inscheepte en den +12den Maart Pahawan, de hoofdplaats van Midden-Kahajan, bereikte. + +Inmiddels was het een man der bezetting van Tewah gelukt een brief van +het districtshoofd, Radhen Johannes, naar Toejoen over te brengen. In +dit schrijven werd de toestand blootgelegd en hulp verzocht. + +In den voormiddag van den 13den Maart bereikte de controleur met de +hulptroepen Toejoen, met vreugde begroet door de bezetting, die nu het +vooruitzicht had op eenige afwisseling in den vervelenden +garnizoensdienst. + +Terwijl de controleur met den militairen commandant in overleg trad, +leverde het terrein buiten de versterking een schouwspel op van enkel +leven en bedrijvigheid. + +Bonte groepen van in veelkleurige kleeding gedoste krijgers legerden +zich om de hoog opvlammende vuren. Eene lucht van geroosterde visch en +andere spijzen, die straks dien hongerigen mannen tot maaltijd zouden +strekken, prikkelde de reukorganen. Hier zag men er eenigen bezig met +het nazien en schoonmaken van hunne tromplaadgeweren; daar scherpten +anderen klewang of kris voor den aanstaanden strijd. + +Het was een fantastisch tooneel. + +Als gevolg van de conferentie tusschen den militairen commandant en den +controleur ontving de Europeesche sergeant Loessl het bevel zich met +een detachement, sterk één Inl. sergeant, één Eur. en één Inl. +korporaal en zestien fuseliers, waaronder zes Europeanen, den volgenden +dag bij de hulptroepen aan te sluiten, ten einde bij den aanval op de +benedenstrooms Tewah gelegen vijandelijke versterking, hun tot +zedelijken steun te strekken en tevens voor de persoonlijke veiligheid +van den controleur te waken. + +Den 14den tegen den middag brak de colonne op. De soldaten, voor wie +het bijna ondoenlijk was zich in de kleine djoekongs in evenwicht te +houden, werden in breedere platboomde vaartuigen geplaatst. Tevens +werden uit voorzorg slechts aan de helft der roeiers geweren verstrekt, +om te voorkomen, dat bij een plotseling treffen met den vijand, een +ieder naar de wapenen zou grijpen en dientengevolge de colonne in +verwarring zou geraken. + +In de diepste stilte gleden de vaartuigen langs den stroom. Op eenigen +afstand snelden een paar lichte djoekongs vooruit, wier bemanning met +scherpen blik den oeverrand bespiedde, om te ontdekken of niet de +muitelingen ons door eene hinderlaag of versperring een poets zouden +trachten te spelen, doch geen spoor van vijanden werd, zoover het oog +reikte, bespeurd. Zoo vervolgde de colonne gedurende twee dagen haren +weg. In den namiddag van den 16den werd de reeds vroeger vermelde +kampong Toembang Koeroen bereikt. + +Hier sloot zich het districtshoofd van Groot-Dajak, Demang Anoem Djaja +Karsa, met zijne volgelingen bij de colonne aan. Men was nu in de +onmiddellijke nabijheid des vijands. De daken werden van de vaartuigen +genomen om geen hinder bij het vuren te ondervinden. + +Den 17den werd de tocht vervolgd. De zon zond hare brandende stralen +loodrecht op de donkere uniformen der soldaten; tallooze steekvliegen +en muskieten maakten het stilzitten bijna onmogelijk. Hartelijk +verheugd was dan ook ieder, toen in den namiddag de kampong Toembang +Padjangei bereikt werd, waar zich een kleine wachtpost bevond, onder +het kamponghoofd Doembang Pa Randan. Men was hier nog slechts twee uren +roeiens verwijderd van het doel van den tocht, de vijandelijke +versterking te Toembang Patangan. + +Om te voorkomen dat de colonne in de duisternis het gevecht zou moeten +aannemen, waarbij de hulptroepen moeilijk van den vijand te +onderscheiden zouden zijn, werd besloten hier te overnachten. + +Met den commandant van het militair detachement werden de maatregelen +besproken voor den aanval van den volgenden dag. Uit verschillende +berichten was den controleur gebleken, dat het zoo goed als ondoenlijk +was, de vijandelijke benting van de rivierzijde aan te vallen. De +waterstand was laag en de oever steil, terwijl de vijand, die +natuurlijk van die zijde den aanval verwachtte, zich daar geducht +versterkt had. Het zou onder die omstandigheden waarschijnlijk +onmogelijk blijken om de hulptroepen vooruit te krijgen. Men moest dus +trachten over land in den rug der versterking te komen, doch omtrent +een voetpad daarheen was den controleur niets bekend. Gelukkig wist +bovengenoemde Doembang Pa Randan hieromtrent eenige inlichtingen te +geven. Voor eenige dagen had hij getracht levensmiddelen aan de +belegerden in Tewah te doen toekomen, doch was bij die poging +benedenstrooms van de vijandelijke versterking hevig beschoten +geworden, zoodat hij met eenige gewonden moest terugkeeren. Daar in den +omtrek van de plaats van den aanval geen prauwen te zien waren, leidde +de controleur hieruit af, dat de vijandelijke afdeeling, die +waarschijnlijk uit de benting beneden Tewah afkomstig was, over land +daarheen gekomen moest zijn. Hij besloot dus bij den opmarsch van den +landweg gebruik te maken. Het bleek later dat hij volkomen juist had +gezien. + +Bovendien was het hem bekend, dat de inlandsche vijand, uit vrees voor +overklimming, de palissaden veel te hoog maakt, zoodat het bij een +aanval zaak is, zoo spoedig mogelijk den voet der palissadeering te +bereiken, waar men voor zijn geweervuur betrekkelijk veilig is. + +Er werd dan besloten dat, zoodra de soldaten in den rug der versterking +zouden gekomen zijn, een paar salvo’s gegeven en onmiddellijk daarna +tot de bestorming zou worden overgegaan. + +Ook het te Tewah bevelvoerende districtshoofd wilde de controleur met +zijn plannen in kennis stellen. Hij schreef een brief, waarin hij hem +tevens gelastte om, zoodra hij bemerkte dat de colonne voor de +vijandelijke versterking was aangekomen, met een gedeelte zijner +troepen een uitval te doen. + +Het overbrengen van dit schrijven werd opgedragen aan eenige +manschappen der hulptroepen. Na een paar uren kwamen deze evenwel +onverrichterzake terug. + +Zij hadden op hunnen tocht een zestal sterk bemande vijandelijke +rangkans (platboomde vaartuigen) ontmoet en waren daarvoor +teruggedeinsd. Thans werden vrijwilligers opgeroepen om tegen groote +geldelijke belooning den brief over te brengen. Weldra boden er zich +drie aan, waaronder de hierna te noemen Toenda en Bakal. + +Het gelukte hun overland Tewah te bereiken, hoewel zij eenmaal door een +vijandelijken post waren aangeroepen. + +Den terugweg legden zij te water af. Nabij de vijandelijke versterking +legden zij zich plat op den bodem van het vaartuig. Op het aanroepen +van den vijand werd natuurlijk geen antwoord gegeven, en deze verkeerde +waarschijnlijk in de meening, dat het vaartuig een losgeraakte djoekong +was, die stroomafwaarts dreef. Zoodra was niet het gevaar gepasseerd, +of met alle kracht werd doorgeroeid, en des morgens om halfvijf konden +zij den controleur den goeden uitslag van hunne zending mededeelen. + +De troepen hadden dezen nacht veel te doorstaan. In de smalle prauwen +gezeten, nu en dan doorweekt door eene tropische regenbui, wachtten zij +reikhalzend het aanbreken van den morgen af. Nu en dan vertoonde de +maan haar bleek aangezicht voor korten tijd, om zich het volgend +oogenblik weder achter zware wolken te verschuilen en het omliggend +woud in duisternis te hullen. + +De diepe nachtelijke stilte werd slechts afgebroken door het kletteren +van den regen, het kraken van een neerstortenden tak of het gekras van +een nachtvogel. Zwermen muskieten maakten den doodmoeden mannen zelfs +het stilzitten bijna onmogelijk. Er scheen aan dien nacht geen einde te +zullen komen. Eindelijk, eindelijk verkondigde eene lichtstreep in het +oosten, dat het lijden ten einde spoedde. + +Een oogenblik begaven zich de manschappen aan wal om aan de verstijfde +ledematen eenige beweging te gunnen. Om 7 uur ging alles weder aan +boord en werd de tocht voortgezet. Tot voorhoede was aangewezen eene +afdeeling hulptroepen sterk 60 man in zes prauwen onder bevel van het +districtshoofd Demang Anoem Djaja Karsa. Deze moest de oevers +nauwkeurig onderzoeken en bij een vijandelijken aanval positie nemen en +de hoofdwacht afwachten. + +Langzaam trok de colonne voort. + +Gesproken werd er niet meer; alle bevelen werden door teekens gegeven. +Elk oogenblik kon men op den vijand stuiten. + +Ook de roeiers waren zich het gevaar bewust. Loodrecht dompelden zij +hun pagaaien in den vloed, vooral zorgende met hun riemen de vaartuigen +niet aan te raken, opdat geen geluid den vijand het naderen der onzen +verraden mocht + +Men zag hunne armspieren zwellen onder de buitengewone +krachtsinspanning, die deze wijze van roeien vorderde. + +Te midden van eene drukkende stilte als die welke een onweder +voorafgaat, gleed de flottille langs den stroom. + +Daar werd door de voorhoede een teeken gegeven. + +Zij had de plaats bereikt waar Doembang Pa Randan beschoten was. Eenige +manschappen gingen aan land en doorzochten, zich als slangen door het +woud bewegende, het omliggend terrein. Weldra gaven zij door teekens te +kennen, dat van den vijand niets te bespeuren was. + +Met een zucht van verlichting sprongen de soldaten aan land. + +„Als de tocht nog een paar dagen langer geduurd had, was ik een visch +geworden,” meende er een. + +„Kijk mijn klavieren [26] eens aan!” zei een ander, terwijl hij beide +handen uitstrekte, welke er uitgeweekt en gerimpeld uitzagen als die +eener waschvrouw. „Dat komt er niet op aan,” voegde de korporaal hem +toe, „ze zullen toch nog wel deugen om er op te slaan?” + +„Als onze bruine broeders er bij het eerste schot maar niet van door +gaan.” zei degene, die ’t eerst gesproken had, op de hulptroepen +wijzende, „doch ik laat liever deng-deng [27] van mij maken dan dat ik +die kerels naloop,” voegde hij er bij. + +„Wij ook!” riepen de anderen. + +De komst van den controleur maakte aan het gesprek een einde. + +Alle manschappen waren intusschen ontscheept. Eene sterke afdeeling +hulptroepen werd aangewezen om de vaartuigen te bewaken. Vijftien man +werden bestemd tot verdediging van de ambulance. Slechts ongeveer 100 +man van de hulpbenden bleken moed genoeg te bezitten om den aanval mede +te maken. + +De soldaten waren voorzien van 50 patronen per man, terwijl nog een +reserve van 500 stuks in een vaatje zich bij de ambulance bevond. + +De hulptroepen hadden per man 20 patronen en 30 slaghoedjes. + +In alle stilte werd de marsch aanvaard. Vooruit marcheerde het +districtshoofd van Groot-Dajak met 25 inboorlingen. Daarop volgde de +spits van het militair detachement onder den korporaal Mattis. De +hoofdtroep werd gevormd door de overige soldaten onder den sergeant +Loessl en de bevolkingstroepen. Hierbij bevond zich ook de controleur. + +Het voetpad, dat men volgde, bleek in den laatsten tijd veel gebruikt +te zijn. Het leidde door een verlaten rijstveld, te midden waarvan zich +een huisje bevond. Snel werd dit doorzocht doch er vertoonde zich geen +levende ziel. Eenige oogenblikken later kwam een andere woning in het +gezicht, die verder afgelegen was en waarin het scherpe oog van het +districtshoofd beweging meende te bespeuren. Doch de controleur +gelastte door te marcheeren, men mocht zich niet laten ophouden. Later +bleek dat bedoelde woning een wachtpost van den vijand had gehuisvest. + +Reeds spoedig viel aan de houding van de voorhoede op te merken dat men +de vijandelijke versterking naderde. Als slangen kropen de mannen over +den grond. Eerst moest evenwel nog eene kleine, doch tamelijk diepe +soengei worden overgetrokken. Een enkele bamboe diende tot brug. + +De voorhoede was spoedig aan de overzijde, doch toen de korporaal +Mattis ook den overtocht wilde beproeven, brak plotseling de bamboe, en +met den uitroep: „daar heb je nou het gedonder al!” stortte hij in het +riviertje. + +Poedelnat bereikte hij de overzijde, waar hij spoedig op het droge werd +geholpen. Een geluk was het nog, dat zijn geladen geweer bij den val +niet afging, anders zou de vijand ontijdig van onze komst verwittigd +zijn geworden. + +In de grootste orde werd nu door de volgende troepen de rivier +doorwaad, waarbij het water hun soms tot aan de kin reikte. Na nog een +vijftig schreden te zijn doorgemarcheerd, ontdekte de voorhoede op pl. +m. 50 M. afstand de vijandelijke benting. + +De gele, driehoekige sultansvlag, met twee roode gekruiste zwaarden in +het midden, wapperde uitdagend van den hoogen vlaggemast. + +Het militaire detachement marcheerde nu rechts op. De controleur bleef +met de hulpbenden het voetpad volgen. Toen hij deze aan den boschrand +had opgesteld en zich even buiten het struikgewas vertoonde, werd hij +door den vijand met geweerschoten begroet. + +Een hevig geweervuur ontwikkelde zich nu. Boven het knetteren der +geweren klonk het tartend geschreeuw des vijands: madjoe andjing +blanda, madjoe kafir! [28] + +Spoedig bekwamen wij eenige gewonden. De politiedienaar Thaib, die +naast den controleur stond, werd door een schot in den elleboog +getroffen, terwijl een man van de hulptroepen eveneens een kogel door +den arm kreeg. + +Inmiddels was ook het militair detachement opgesteld, en na eenige goed +gerichte salvo’s klonken reeds spoedig de commando’s: „avanceeren, +attaqueeren!” Door eenige inlanders gevolgd stormden de soldaten als +duivels op de versterking los. Zij stuitten echter op een 2.5 M. hooge +en van borstrandjoes voorziene bamboeversperring, waarin evenwel eene +kleine opening voor den terugtocht was gelaten. + +Hiervan maakte de Eur. fuselier Lebrun gebruik om tot de palissaden +door te dringen en door een der schietgaten een levendig vuur op de +binnen de versterking opgehoopte vijanden te openen. Het gevecht nam in +hevigheid toe. Het gekerm der gewonden vermengde zich met de +scheldwoorden, die de vijand onzen soldaten naar het hoofd slingerde. +Doch deze lieten zich daardoor niet in de war brengen; ze kenden hun +luidjes. Telkens wanneer zoo’n zwarte kop zich boven de palissaden +vertoonde, klonk een doffe kolfslag of kraakte een schot, en de +boeventronie verdween om niet weer te voorschijn te komen. + +Sergeant Loessl weerde zich dapper. + +Behalve eenige andere muitelingen, had hij ook een der hoofdaanvoerders +Naia, door een welgericht schot, van het banket doen tuimelen. + +Het vuurgevecht begon blijkbaar den inlander Toenda te vervelen. +Vastberaden trok hij zijn mandau en begon daarmede de bamboeversperring +om te kappen. + +Een op hem gericht schot trof den Eur. fuselier Hess door de beide +handen. Met een smartkreet liet deze zijn geweer vallen. + +„Piet,” riep hij den achter hem staanden fuselier Bezem toe, „mijn +beide vlerken zijn naar de bl....” + +„Klets niet,” antwoordde deze, „ik kan mijn duim niet meer vinden.” +Dezelfde kogel had hem den duim weggenomen. + +„Hier hebt ge een zakdoek, blijf maar rustig liggen,” voer hij voort, +„eerst moet ik het dien smeerlap betaald zetten.” Met deze woorden +legde hij op den panglima Tjagat, die het schot gelost had, aan en +doorboorde hem de hersens. + +„Adoe!” klonk het van de lippen eens inlandschen fuseliers in de +nabijheid. De arme kerel had de volle lading van een donderbus door den +arm gekregen. Zooals later bleek waren zelfs enkele kogels tot in de +lever doorgedrongen. „Wacht maar, arme bliksem, ze zullen er van langs +hebben!” troostten hem de Europeesche kameraden. + +Onder de vijanden weerde een hoofd, zekere Bahoeta, zich het meest. +Hoewel reeds in de zijde gewond, bleef hij de zijnen aanvuren en zelf, +met een donderbus gewapend, den strijd hardnekkig voortzetten. + +„Piet,” zei Hess, terwijl hij bezig was met de eene punt van zijn +zakdoek in den mond zijn gewonde handen te verbinden, „kun je dien vent +niet neerleggen? Ik geef een rondje als we terug zijn.” + +„Je bent het kwijt!” riep kort daarop de aangesprokene, nadat hij den +opstandeling een kogel door het hart had gejaagd. + +Waar het ’t heetst toeging was de controleur te vinden. „Madjoe!” +(vooruit) hoorde men hem aanhoudend de hulpbenden toeroepen. Juist had +hij zich naar de andere zijde der versterking begeven om de daar +geposteerde inlanders aan te vuren, toen een achttal vijanden over de +palissaden sprongen met het doel te ontvluchten. + +Hunne poging mislukte. Zij vielen onder de klewangs en krissen der +inboorlingen. + +Een windvlaag vaagde een oogenblik den kruitdamp weg. Daar zag de +controleur de bezetting van Tewah, ingevolge zijn last, ter hulpe +snellen. In den looppas naderden zij, juichend in het vooruitzicht +wraak te kunnen nemen op de vijanden, die hun zoo lang hadden doen +honger lijden. Als de bliksem schoot den controleur de gedachte door +het hoofd, dat deze mannen wellicht door onze soldaten voor vijanden +zouden worden aangezien. Zich om den kogelregen niet bekommerende, +ijlde hij hen te gemoet en wist hen door teekens tot staan te brengen. +Bijna in hetzelfde oogenblik trof van eene andere zijde het geroep zijn +oor: „soldadoe koerang patroon!” (de soldaten hebben gebrek aan +patronen). + +Zoo spoedig hij kon, snelde hij nu naar de ambulance, waar zich de +reserve-patronen bevonden. Niemand der inlanders wilde echter den +gevaarlijken tocht ondernemen. + +Kort besloten nam hij toen zelf het vaatje op den nek en torste het +naar de versterking. Gelukkig bleek het dat bij de soldaten nog +patronen genoeg waren. + +Het vuurgevecht had thans ongeveer een half uur geduurd. De kracht der +verdediging begon aanmerkelijk te verflauwen. Er scheen verdeeldheid +onder de muitelingen te heerschen. + +Uit de benting klonk een verward geschreeuw, waarboven men de +uitdrukkingen: „balakoe ampoen!” (wij vragen vergiffenis) en: „mamoek +itah!” (laat ons amok maken) duidelijk kon onderscheiden. + +Van deze stemming maakte de controleur gebruik om de bezetting tot +overgave te bewegen. Hij gelastte het kampong-hoofd Djaga Saki, wiens +schoonvader een der aanvoerders van de muitelingen was, dezen toe te +roepen om zich over te geven. Het duurde niet lang of bedoelde +schoonpapa sprong over de palissadeering, legde zijn wapenen af en gaf +zich gevangen. Spoedig volgden er meer. Een Dajak, die reeds zijn +geweer had afgegeven, trok onverwacht zijn mandau en wilde amok maken. +In het volgend oogenblik lag hij evenwel rochelend op den grond, door +den fuselier Bezem met een steek in de borst en een schot door het hart +doodelijk getroffen. + +Een klein gedeelte der bezetting bleef op aansporing der hoofden den +strijd nog voortzetten. Daar weerklonken aan de andere zijde der +versterking klewangslagen. Het was de reeds genoemde Koesin, die met +een gedeelte der bezetting van Tewah bezig was de deur der versterking +te vernielen. Van alle zijden werd nu opgedrongen. De soldaten +beklommen, dapper voorgegaan door hun aanvoerder, sergeant Loessl, de +palissaden en kwamen, tegelijk met de hulptroepen onder Koesin, binnen. +Een kort, doch bloedig gevecht volgde nu. Bajonet, klewang en mandau +kruisten elkander en het wapengekletter vermengde zich met het gehuil +van den vijand. Weldra lag een gedeelte der muitelingen in hun bloed +badende op den grond; de overigen smeekten om genade. + +Het restantje verdedigers, meestal hoofden, waaronder negen gewonden, +werd man voor man gevangen genomen. Toen volgde een treffend tooneel. + +Bliksemsnel werd de hatelijke sultansvlag naar beneden gerukt en in +hare plaats ontplooide zich statig de Nederlandsche driekleur boven de +zoo hardnekkig verdedigde benteng. + +Als op commando vlogen de helmen van de hoofden der soldaten. + +Een oogenblik heerschte er eerbiedige stilte. Toen barstte het gejubel +los. + +„Hoera!” brulden de soldaten. + +„Halap, halap!” krijschten de Dajaksche hulptroepen. + +Er scheen aan ’t gejuich geen einde te zullen komen. + +De verliezen van den vijand waren groot. Veertien dooden bleven in de +versterking liggen, terwijl drieënveertig man, waaronder vele +panglima’s, waren gevangen genomen. + +Thans werd overgegaan tot het vernielen van de benteng. De palissaden +werden omvergehaald en weldra verkondigde eene zware rookkolom en +daarna eene hooge vlam, ver in den omtrek aan de bevolking, hoe het was +afgeloopen met hen, die zich tegen het Nederlandsch gezag hadden +verzet. + +Met verbeten woede zagen de gevangenen dit tooneel aan. Met op den rug +gebonden handen staarden de hoofden met verwezen blikken in de lustig +opflikkerende vlammen. + +De toekomst was voor hen treurig genoeg! + +Mocht het hun gelukken den strop te ontloopen, dan toch zouden zij hun +verder leven, verre van het vaderland, als dwangarbeider moeten +doorbrengen. + +En, o, schande! wanneer een hunner zonen zijne moeder zou vragen: „Wijs +mij het graf mijns vaders, opdat ik vandaar mijn gebeden tot Allah +opzende!” wat zou zij moeten antwoorden? + +Weenend zou zij vol schaamte het hoofd verbergen en antwoorden: „Uw +vader, die eens hier gezien was onder de hoofden des lands, is, verre +van zijn vaderland, in dienstbaarheid van heimwee gestorven, omdat hij +zich verzet had tegen den grooten vorst, die aan gene zijde van de zee +regeert.” + +Schijnbaar onverschillig lieten de gevangenen zich aan elkander binden, +en onder behoorlijk geleide werden zij met de gewonden naar Toejoen +gebracht, waar zij nog denzelfden dag aankwamen. + +Den volgenden morgen werd door den controleur eene bevolkingspatrouille +onder Temanggoeng Mankoe Kenjapi uitgezonden naar de bovenstrooms Tewah +gelegen vijandelijke benteng. Die versterking werd verlaten bevonden en +in de asch gelegd. De pretendent-sultan had met zijn gansche gevolg de +vlucht genomen, te laf om, evenals zijn verblinde volgelingen, zijn +vermeende rechten met de wapenen te verdedigen. + +Rusteloos zwerft hij thans weder in de wildernis rond, totdat hij +eindelijk in de handen van onze troepen valt of getroffen wordt door +het staal van een zijner misleide slachtoffers. + +Toen de colonne eindelijk te Toejoen terugkeerde, heerschte daar eene +recht feestelijke stemming. De militaire commandant liet onmiddellijk +„extra oorlam” blazen, (wees niet bang, vaderlander, voor eene +verhooging der koloniale begrooting: de luitenant betaalde het uit zijn +eigen zak). + +In opgeruimde stemming verhaalden de soldaten aan de noode +achtergebleven kameraden hunne wedervaringen. + +De aan beide handen verwonde fuselier Hess was reeds eenige dagen te +voren in de ziekenzaal opgenomen. + +Bezem ging hem daar opzoeken. „Kerel, ik krijg nog een borrel van je, +weet je wel, we moeten dien pangelman (panglima) nog dood drinken.” + +„Het spijt mij duivelsch,” antwoordde Hess, „maar het zit er niet aan; +mijn laatste kwartje heb ik gebruikt voor een brief aan de oude vrouw. +Het goede mensch zou anders misschien denken dat ik dood was.” + +„Nu, dan zal ik trakteeren,” zei Bezem. + +„Jongen, als de dokter het ruikt, ga ik de blokzaal [29] in”, merkte +Hess schertsend op. + +„Ben je mal, het is vandaag feest, ga maar mee!” en Hess liet zich +meetroonen. + +Een glaasje werd op beider gezondheid gedronken en de gewonde sloop +naar de ziekenzaal terug. + +De regeering heeft de daden van den dapperen controleur en de +onversaagde troepen beloond. + +Aernout en Loessl werden tot ridder 4e klasse der Militaire Willemsorde +benoemd. De Europeesche fuseliers Lebrun en Bezem en de inlandsche +fuselier Longko werden eervol vermeld, terwijl aan de districtshoofden +van Groot- en Klein-Dajak, Radhen Johannes Karsa Negara en Demang Anoem +Djaja Karsa de zilveren en aan de inlanders Koesin, Toen en Djaga Saki +de bronzen medaille voor moed en trouw werd toegekend. + +Doch ook gij, Nederlanders, moogt dezen mannen, die elk uur van den dag +hun leven voor uwe belangen veil hebben, dankbaarheid toonen. Wanneer +zoo’n oud soldaat met dien „blikslagerswinkel op zijn d.....” [30] bij +u komt, laat u dan niet door zijn schuchter optreden afschrikken. +Zichzelf op den voorgrond plaatsen, heeft hij in zijn langen diensttijd +verleerd. + +Vraag hem eens af, of hij gedurende zijn vele en langdurige +krijgstochten veel heeft moeten uitstaan en hij zal u glimlachend +antwoorden: „Mijnheer, wat zal ik u zeggen? We hebben wel eens honger +moeten lijden en lang moeten sjouwen voor we de kerels te pakken +kregen; maar dan hebben ze er duchtig van langs gehad.” + +In die weinige woorden ligt een geheele lijdensgeschiedenis opgesloten. +Doch deze man heeft niet de phantasie van een Stanley, wiens +reisbeschrijving thans door iederen Nederlander verslonden wordt. + +Een profeet is niet geëerd in zijn vaderland, vooral niet wanneer dat +vaderland Nederland heet. + +Zie de uitgeteerde en vermagerde gezichten van onze Indische officieren +en soldaten eens aan, als zij in het vaderland herstel komen zoeken +voor hun ondermijnde gezondheid, om, wanneer ze weer eenigszins daartoe +in staat zijn, den strijd opnieuw voor u, Nederlanders, te gaan +aanvaarden. Vraag hun eens af of ze niet dagen lang met sabel of geweer +in de eene en het kapmes in de andere hand, in de Indische wildernissen +hebben moeten doordringen, evenals Stanley voor wien iedere gevelde +boom een eerezuil geworden is! + +Vraag hun af of ze niet uit zuiver plichtgevoel dagen lang honger en +dorst gestild hebben met een handvol droge rijst en een slok stinkend +sawah-water! + +Daarbij waren ze niet, evenals Stanley, omringd door laffe +natuurkinderen, die bij het afgaan van een geweer de vlucht namen. + +Neen, dappere krijgers, die zich met de grootste doodsverachting in den +strijd stortten, waren dagelijks hun tegenstanders! + +Hun leven hing bijna altijd aan de punt van sabel of bajonet. Wanneer +dan zulk een oud-Indisch soldaat tot u komt en u om eene voor hem +geschikte betrekking vraagt, die gij te vergeven hebt, laat dan die zoo +dikwijls belachelijk gemaakte „blikslagerswinkel” eene betere +aanbeveling zijn dan niets zeggende recommandatiebrieven. Dan zal er +eenmaal een tijd geboren worden dat elk gewezen Indisch militair met +trots zal kunnen zeggen: + +„Ik ben koloniaal geweest.” + + + + + + + + +AANTEEKENINGEN + + +[1] Bijnaam voor sergeant-majoor, wegens de dubbele gouden chevrons, +die zijne uniform versieren. + +[2] Gebakken pisang. + +[3] Masseeren. + +[4] Stroosigaren. + +[5] Muskieten-gordijn. + +[6] Komt. + +[7] Hagedis. + +[8] Help, help! + +[9] Rijksdaalders en guldens. + +[10] Waarachtig lekker! + +[11] Dansmeid. + +[12] O, wat ben ik ziek! + +[13] Help, help, wat doet mijn lichaam mij pijn! + +[14] Wel verbazend! + +[15] Artsenij. + +[16] Vrouw. + +[17] Markt. + +[18] Gaarkeukentjes. + +[19] Smakelijk eten. + +[20] Inlandsche hond. + +[21] Fakkels. + +[22] Droegen. + +[23] Draagstokken. + +[24] Dicht struikgewas. + +[25] Kleine kanonnen. + +[26] Handen. + +[27] Aan reepen gesneden en gedroogd vleesch. + +[28] Vooruit Hollandsche honden, vooruit ongeloovigen! + +[29] In groote hospitalen een afzonderlijke zaal, waarin lichte zieken, +die zich aan de tucht vergrepen hebben, verpleegd worden. + +[30] Lievelings-uitdrukking van fatten, die nooit grooter gevaar onder +de oogen hebben gezien dan het op- en afspringen van een tram, voor de +eereteekenen, waarmede in den regel een Indisch militair is versierd. + +*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK GE-EFT ACHT! *** diff --git a/67013-0.zip b/67013-0.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..f7bf1ec --- /dev/null +++ b/67013-0.zip diff --git a/67013-h.zip b/67013-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..9dfb726 --- /dev/null +++ b/67013-h.zip diff --git a/67013-h/67013-h.htm b/67013-h/67013-h.htm new file mode 100644 index 0000000..89dc568 --- /dev/null +++ b/67013-h/67013-h.htm @@ -0,0 +1,4961 @@ +<!DOCTYPE html +PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> +<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source on 2021-12-25T23:03:51Z using SAXON HE 9.9.1.8 . --> +<html lang="nl"> +<head> +<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=utf-8"> +<title>Ge-eft Acht! Schetsen uit het Indische soldatenleven</title> +<meta name="generator" content="tei2html.xsl, see https://github.com/jhellingman/tei2html"> +<meta name="author" content="Conrad August Heinrich Prell (1856–1926)"> +<link rel="coverpage" href="images/new-cover.jpg"> +<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> +<meta name="DC.Creator" content="Conrad August Heinrich Prell (1856–1926)"> +<meta name="DC.Title" content="Ge-eft Acht! Schetsen uit het Indische soldatenleven"> +<meta name="DC.Language" content="nl-1900"> +<meta name="DC.Format" content="text/html"> +<meta name="DC.Publisher" content="Project Gutenberg"> +<meta name="DC:Subject" content="Dutch East Indies -- Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger -- Military life"> +<meta name="DC:Subject" content="Indonesia -- History -- 1798-1942"> +<meta name="DC:Subject" content="Dutch East Indies -- Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger"> +<style type="text/css"> /* <![CDATA[ */ +html { +line-height: 1.3; +} +body { +margin: 0; +} +main { +display: block; +} +h1 { +font-size: 2em; +margin: 0.67em 0; +} +hr { +height: 0; +overflow: visible; +} +pre { +font-family: monospace, monospace; +font-size: 1em; +} +a { +background-color: transparent; +} +abbr[title] { +border-bottom: none; +text-decoration: underline; +text-decoration: underline dotted; +} +b, strong { +font-weight: bolder; +} +code, kbd, samp { +font-family: monospace, monospace; +font-size: 1em; +} +small { +font-size: 80%; +} +sub, sup { +font-size: 67%; +line-height: 0; +position: relative; +vertical-align: baseline; +} +sub { +bottom: -0.25em; +} +sup { +top: -0.5em; +} +img { +border-style: none; +} +body { +font-family: serif; +font-size: 100%; +text-align: left; +margin-top: 2.4em; +} +div.front, div.body { +margin-bottom: 7.2em; +} +div.back { +margin-bottom: 2.4em; +} +.div0 { +margin-top: 7.2em; +margin-bottom: 7.2em; +} +.div1 { +margin-top: 5.6em; +margin-bottom: 5.6em; +} +.div2 { +margin-top: 4.8em; +margin-bottom: 4.8em; +} +.div3 { +margin-top: 3.6em; +margin-bottom: 3.6em; +} +.div4 { +margin-top: 2.4em; +margin-bottom: 2.4em; +} +.div5, .div6, .div7 { +margin-top: 1.44em; +margin-bottom: 1.44em; +} +.div0:last-child, .div1:last-child, .div2:last-child, .div3:last-child, +.div4:last-child, .div5:last-child, .div6:last-child, .div7:last-child { +margin-bottom: 0; +} +blockquote div.front, blockquote div.body, blockquote div.back { +margin-top: 0; +margin-bottom: 0; +} +.divBody .div1:first-child, .divBody .div2:first-child, .divBody .div3:first-child, .divBody .div4:first-child, +.divBody .div5:first-child, .divBody .div6:first-child, .divBody .div7:first-child { +margin-top: 0; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6, .h1, .h2, .h3, .h4, .h5, .h6 { +clear: both; +font-style: normal; +text-transform: none; +} +h3, .h3 { +font-size: 1.2em; +} +h3.label { +font-size: 1em; +margin-bottom: 0; +} +h4, .h4 { +font-size: 1em; +} +.alignleft { +text-align: left; +} +.alignright { +text-align: right; +} +.alignblock { +text-align: justify; +} +p.tb, hr.tb, .par.tb { +margin: 1.6em auto; +text-align: center; +} +p.argument, p.note, p.tocArgument, .par.argument, .par.note, .par.tocArgument { +font-size: 0.9em; +text-indent: 0; +} +p.argument, p.tocArgument, .par.argument, .par.tocArgument { +margin: 1.58em 10%; +} +td.tocDivNum { +vertical-align: top; +} +td.tocPageNum { +vertical-align: bottom; +} +.opener, .address { +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +} +.addrline { +margin-top: 0; +margin-bottom: 0; +} +.dateline { +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +text-align: right; +} +.salute { +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.signed { +margin-top: 1.6em; +margin-left: 3.58em; +text-indent: -2em; +} +.epigraph { +font-size: 0.9em; +width: 60%; +margin-left: auto; +} +.epigraph span.bibl { +display: block; +text-align: right; +} +.trailer { +clear: both; +margin-top: 3.6em; +} +span.abbr, abbr { +white-space: nowrap; +} +span.parnum { +font-weight: bold; +} +span.corr, span.gap { +border-bottom: 1px dotted red; +} +span.num, span.trans, span.trans { +border-bottom: 1px dotted gray; +} +span.measure { +border-bottom: 1px dotted green; +} +.ex { +letter-spacing: 0.2em; +} +.sc { +font-variant: small-caps; +} +.asc { +font-variant: small-caps; +text-transform: lowercase; +} +.uc { +text-transform: uppercase; +} +.tt { +font-family: monospace; +} +.underline { +text-decoration: underline; +} +.overline, .overtilde { +text-decoration: overline; +} +.rm { +font-style: normal; +} +.red { +color: red; +} +hr { +clear: both; +border: none; +border-bottom: 1px solid black; +width: 45%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +margin-top: 1em; +text-align: center; +} +hr.dotted { +border-bottom: 2px dotted black; +} +hr.dashed { +border-bottom: 2px dashed black; +} +.aligncenter { +text-align: center; +} +h1, h2, .h1, .h2 { +font-size: 1.44em; +line-height: 1.5; +} +h1.label, h2.label { +font-size: 1.2em; +margin-bottom: 0; +} +h5, h6 { +font-size: 1em; +font-style: italic; +} +p, .par { +text-indent: 0; +} +p.firstlinecaps:first-line, .par.firstlinecaps:first-line { +text-transform: uppercase; +} +.hangq { +text-indent: -0.32em; +} +.hangqq { +text-indent: -0.42em; +} +.hangqqq { +text-indent: -0.84em; +} +p.dropcap:first-letter, .par.dropcap:first-letter { +float: left; +clear: left; +margin: 0 0.05em 0 0; +padding: 0; +line-height: 0.8; +font-size: 420%; +vertical-align: super; +} +blockquote, p.quote, div.blockquote, div.argument, .par.quote { +font-size: 0.9em; +margin: 1.58em 5%; +} +.pageNum a, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover, a.hidden:hover, a.hidden { +text-decoration: none; +} +.advertisement, .advertisements { +background-color: #FFFEE0; +border: black 1px dotted; +color: #000; +margin: 2em 5%; +padding: 1em; +} +.footnotes .body, .footnotes .div1 { +padding: 0; +} +.fnarrow { +color: #AAAAAA; +font-weight: bold; +text-decoration: none; +} +.fnarrow:hover, .fnreturn:hover { +color: #660000; +} +.fnreturn { +color: #AAAAAA; +font-size: 80%; +font-weight: bold; +text-decoration: none; +vertical-align: 0.25em; +} +a { +text-decoration: none; +} +a:hover { +text-decoration: underline; +background-color: #e9f5ff; +} +a.noteRef, a.pseudoNoteRef { +font-size: 67%; +line-height: 0; +position: relative; +vertical-align: baseline; +top: -0.5em; +text-decoration: none; +margin-left: 0.1em; +} +.displayfootnote { +display: none; +} +div.footnotes { +font-size: 80%; +margin-top: 1em; +padding: 0; +} +hr.fnsep { +margin-left: 0; +margin-right: 0; +text-align: left; +width: 25%; +} +p.footnote, .par.footnote { +margin-bottom: 0.5em; +margin-top: 0.5em; +} +p.footnote .fnlabel, .par.footnote .fnlabel { +float: left; +margin-left: -0.1em; +margin-top: 0.9em; +min-width: 1.0em; +padding-right: 0.4em; +} +.apparatusnote { +text-decoration: none; +} +.apparatusnote:target, .fndiv:target { +background-color: #eaf3ff; +} +table.tocList { +width: 100%; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +border-width: 0; +border-collapse: collapse; +} +td.tocPageNum, td.tocDivNum { +text-align: right; +min-width: 10%; +border-width: 0; +white-space: nowrap; +} +td.tocDivNum { +padding-left: 0; +padding-right: 0.5em; +} +td.tocPageNum { +padding-left: 0.5em; +padding-right: 0; +} +td.tocDivTitle { +width: auto; +} +p.tocPart, .par.tocPart { +margin: 1.58em 0; +font-variant: small-caps; +} +p.tocChapter, .par.tocChapter { +margin: 1.58em 0; +} +p.tocSection, .par.tocSection { +margin: 0.7em 5%; +} +table.tocList td { +vertical-align: top; +} +table.tocList td.tocPageNum { +vertical-align: bottom; +} +table.inner { +display: inline-table; +border-collapse: collapse; +width: 100%; +} +td.itemNum { +text-align: right; +min-width: 5%; +padding-right: 0.8em; +} +td.innerContainer { +padding: 0; +margin: 0; +} +.index { +font-size: 80%; +} +.index p { +text-indent: -1em; +margin-left: 1em; +} +.indexToc { +text-align: center; +} +.transcriberNote { +background-color: #DDE; +border: black 1px dotted; +color: #000; +font-family: sans-serif; +font-size: 80%; +margin: 2em 5%; +padding: 1em; +} +.missingTarget { +text-decoration: line-through; +color: red; +} +.correctionTable { +width: 75%; +} +.width20 { +width: 20%; +} +.width40 { +width: 40%; +} +p.smallprint, li.smallprint, .par.smallprint { +color: #666666; +font-size: 80%; +} +span.musictime { +vertical-align: middle; +display: inline-block; +text-align: center; +} +span.musictime, span.musictime span.top, span.musictime span.bottom { +padding: 1px 0.5px; +font-size: xx-small; +font-weight: bold; +line-height: 0.7em; +} +span.musictime span.bottom { +display: block; +} +ul { +list-style-type: none; +} +.splitListTable { +margin-left: 0; +} +.numberedItem { +text-indent: -3em; +margin-left: 3em; +} +.numberedItem .itemNumber { +float: left; +position: relative; +left: -3.5em; +width: 3em; +display: inline-block; +text-align: right; +} +.itemGroupTable { +border-collapse: collapse; +margin-left: 0; +} +.itemGroupTable td { +padding: 0; +margin: 0; +vertical-align: middle; +} +.itemGroupBrace { +padding: 0 0.5em !important; +} +.titlePage { +border: #DDDDDD 2px solid; +margin: 3em 0 7em 0; +padding: 5em 10% 6em 10%; +text-align: center; +} +.titlePage .docTitle { +line-height: 1.7; +margin: 2em 0 2em 0; +font-weight: bold; +} +.titlePage .docTitle .mainTitle { +font-size: 1.8em; +} +.titlePage .docTitle .subTitle, .titlePage .docTitle .seriesTitle, +.titlePage .docTitle .volumeTitle { +font-size: 1.44em; +} +.titlePage .byline { +margin: 2em 0 2em 0; +font-size: 1.2em; +line-height: 1.5; +} +.titlePage .byline .docAuthor { +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +.titlePage .figure { +margin: 2em auto; +} +.titlePage .docImprint { +margin: 4em 0 0 0; +font-size: 1.2em; +line-height: 1.5; +} +.titlePage .docImprint .docDate { +font-size: 1.2em; +font-weight: bold; +} +div.figure { +text-align: center; +} +.figure { +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +.floatLeft { +float: left; +margin: 10px 10px 10px 0; +} +.floatRight { +float: right; +margin: 10px 0 10px 10px; +} +p.figureHead, .par.figureHead { +font-size: 100%; +text-align: center; +} +.figAnnotation { +font-size: 80%; +position: relative; +margin: 0 auto; +} +.figTopLeft, .figBottomLeft { +float: left; +} +.figTopRight, .figBottomRight { +float: right; +} +.figure p, .figure .par { +font-size: 80%; +margin-top: 0; +text-align: center; +} +img { +border-width: 0; +} +td.galleryFigure { +text-align: center; +vertical-align: middle; +} +td.galleryCaption { +text-align: center; +vertical-align: top; +} +.lgouter { +margin-left: auto; +margin-right: auto; +display: table; +} +.lg { +text-align: left; +padding: .5em 0 .5em 0; +} +.lg h4, .lgouter h4 { +font-weight: normal; +} +.lg .lineNum, .sp .lineNum, .lgouter .lineNum { +color: #777; +font-size: 90%; +left: 16%; +margin: 0; +position: absolute; +text-align: center; +text-indent: 0; +top: auto; +width: 1.75em; +} +p.line, .par.line { +margin: 0 0 0 0; +} +span.hemistich { +visibility: hidden; +} +.verseNum { +font-weight: bold; +} +.speaker { +font-weight: bold; +margin-bottom: 0.4em; +} +.sp .line { +margin: 0 10%; +text-align: left; +} +.castlist, .castitem { +list-style-type: none; +} +.castGroupTable { +border-collapse: collapse; +margin-left: 0; +} +.castGroupTable td { +padding: 0; +margin: 0; +vertical-align: middle; +} +.castGroupBrace { +padding: 0 0.5em !important; +} +body { +padding: 1.58em 16%; +} +.pageNum { +display: inline; +font-size: 8.4pt; +font-style: normal; +margin: 0; +padding: 0; +position: absolute; +right: 1%; +text-align: right; +letter-spacing: normal; +} +.marginnote { +font-size: 0.8em; +height: 0; +left: 1%; +position: absolute; +text-indent: 0; +width: 14%; +text-align: left; +} +.right-marginnote { +font-size: 0.8em; +height: 0; +right: 3%; +position: absolute; +text-indent: 0; +text-align: right; +width: 11% +} +.cut-in-left-note { +font-size: 0.8em; +left: 1%; +float: left; +text-indent: 0; +width: 14%; +text-align: left; +padding: 0.8em 0.8em 0.8em 0; +} +.cut-in-right-note { +font-size: 0.8em; +left: 1%; +float: right; +text-indent: 0; +width: 14%; +text-align: right; +padding: 0.8em 0 0.8em 0.8em; +} +span.tocPageNum, span.flushright { +position: absolute; +right: 16%; +top: auto; +text-indent: 0; +} +.pglink::after { +content: "\0000A0\01F4D8"; +font-size: 80%; +font-style: normal; +font-weight: normal; +} +.catlink::after { +content: "\0000A0\01F4C7"; +font-size: 80%; +font-style: normal; +font-weight: normal; +} +.exlink::after, .wplink::after, .biblink::after, .qurlink::after, .seclink::after { +content: "\0000A0\002197\00FE0F"; +color: blue; +font-size: 80%; +font-style: normal; +font-weight: normal; +} +.pglink:hover { +background-color: #DCFFDC; +} +.catlink:hover { +background-color: #FFFFDC; +} +.exlink:hover, .wplink:hover, .biblink:hover, .qurlink:hover, .seclin:hover { +background-color: #FFDCDC; +} +body { +background: #FFFFFF; +font-family: serif; +} +body, a.hidden { +color: black; +} +h1, h2, .h1, .h2 { +text-align: center; +font-variant: small-caps; +font-weight: normal; +} +p.byline { +text-align: center; +font-style: italic; +margin-bottom: 2em; +} +.div2 p.byline, .div3 p.byline, .div4 p.byline, .div5 p.byline, .div6 p.byline, .div7 p.byline { +text-align: left; +} +.figureHead, .noteRef, .pseudoNoteRef, .marginnote, .right-marginnote, p.legend, .verseNum { +color: #660000; +} +.rightnote, .pageNum, .lineNum, .pageNum a { +color: #AAAAAA; +} +a.hidden:hover, a.noteRef:hover, a.pseudoNoteRef:hover { +color: red; +} +h1, h2, h3, h4, h5, h6 { +font-weight: normal; +} +table { +margin-left: auto; +margin-right: auto; +} +.tablecaption { +text-align: center; +} +.arab { font-family: Scheherazade, serif; } +.aran { font-family: 'Awami Nastaliq', serif; } +.grek { font-family: 'Charis SIL', serif; } +.hebr { font-family: Shlomo, 'Ezra SIL', serif; } +.syrc { font-family: 'Serto Jerusalem', serif; } +/* CSS rules generated from @rend attributes in TEI file */ +.cover-imagewidth { +width:480px; +} +.xd31e103 { +text-align:center; font-size:large; +} +.titlepage-imagewidth { +width:503px; +} +.xd31e1689 { +text-align:center; +} +@media handheld { +} +/* ]]> */ </style> +</head> +<body> +<div>*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 67013 ***</div> + +<div class="front"> +<div class="div1 cover"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure cover-imagewidth"><img src="images/new-cover.jpg" alt="Nieuw ontworpen voorkant." width="480" height="720"></div><p> +</p> +</div> +</div> +<div class="div1 frenchtitle"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first xd31e103">GE-EFT ACHT! +</p> +</div> +</div> +<div class="div1 titlepage"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divBody"> +<p class="first"></p> +<div class="figure titlepage-imagewidth"><img src="images/titlepage.png" alt="Oorspronkelijke titelpagina." width="503" height="720"></div><p> +</p> +</div> +</div> +<div class="titlePage"> +<div class="docTitle"> +<div class="mainTitle"><span class="sc">Ge-eft Acht!</span></div> +<div class="subTitle">SCHETSEN<br> +UIT<br> +HET INDISCHE SOLDATENLEVEN</div> +</div> +<div class="byline">DOOR<br> +<span class="docAuthor">A. PRELL</span></div> +<div class="docImprint">AMSTERDAM<br> +VAN HOLKEMA & WARENDORF<br> +<span class="docDate">1893</span></div> +</div> +<p><span class="pageNum" id="pb.v">[<a href="#pb.v">V</a>]</span></p> +<div id="toc" class="div1 contents"><span class="pageNum">[<a href="#toc">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">INHOUD.</h2> +<table class="tocList"> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"> +</td> +<td class="tocPageNum">Blz.</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch1" id="xd31e144">IETS OVER INDISCHE SOLDATEN</a> </td> +<td class="tocPageNum">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch2" id="xd31e150">VRIJWILLIGERS</a> </td> +<td class="tocPageNum">13</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch3" id="xd31e156">EINDELIJK RECRUUT</a> </td> +<td class="tocPageNum">25</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch4" id="xd31e162">ONDER INLANDSCHE RECRUTEN</a> </td> +<td class="tocPageNum">40</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch5" id="xd31e168">MIJN EERSTE RAPPORT</a> </td> +<td class="tocPageNum">62</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch6" id="xd31e174">KAPITEIN EENOOG</a> </td> +<td class="tocPageNum">77</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch7" id="xd31e180">MIJN EERSTE HUISHOUDSTER</a> </td> +<td class="tocPageNum">92</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch8" id="xd31e186">ZE HANGT MAAR AAN EEN DRAADJE</a> </td> +<td class="tocPageNum">104</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch9" id="xd31e192">ZINGENDE SOLDATEN</a> </td> +<td class="tocPageNum">125</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch10" id="xd31e198">PARADE</a> </td> +<td class="tocPageNum">137</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch11" id="xd31e205">BESTORMING VAN <span class="corr" id="xd31e207" title="Bron: MANDOEROEAN">MANDOEROEIAN</span></a> </td> +<td class="tocPageNum">148</td> +</tr> +<tr> +<td class="tocDivNum"></td> +<td class="tocDivTitle" colspan="7"><a href="#ch12" id="xd31e213">TOEMBANG PATANGAN</a> </td> +<td class="tocPageNum">166</td> +</tr> +</table> +<p><span class="pageNum" id="pb1">[<a href="#pb1">1</a>]</span></p> +</div> +</div> +</div> +<div class="body"> +<div id="ch1" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e144">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">IETS OVER INDISCHE SOLDATEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Ieder, die de toestanden in het Indische leger kent, zal zich verwonderd hebben over +al den onzin, die in den laatsten tijd daarover geschreven en gesproken werd. Voornamelijk +enkele hoogmogende geestelijken en de middernacht-zendelingen, hebben in woord en +geschrift den banvloek uitgesproken over de schurftige schapen onder hun zoo zorgvol +geweide kudde. Zou dit wel de beste weg zijn, om verdoolden op het goede spoor terug +te leiden? Tot nog toe heb ik in ’t practische leven nooit anders ondervonden, dan +dat menschen in ’t kwade verharden, hoe meer men hun fouten en gebreken wereldkundig +maakt en hen daarbij met verwijtingen en scheldwoorden overlaadt. Uit lang vervlogen +dagen klinken mij nog altijd de woorden in het oor van een ouden geestelijke, die +over naastenliefde sprak. +<span class="pageNum" id="pb2">[<a href="#pb2">2</a>]</span></p> +<p>„Bestaat er geen naastenliefde meer, of strekt zij zich niet uit tot den Indischen +soldaat?” Als men mocht gelooven al hetgeen de heeren zeggen, dan bestaat het Indische +leger voor het grootste gedeelte uit menschen, wier hoogste ideaal de jeneverflesch +en de dienst van Venus is. Haast nooit heb ik in hun uitlatingen een lichtpunt kunnen +ontdekken. Satan heeft het geheele leger in erfpacht. Hij beploegt, bezaait het en +oogst er van. +</p> +<p>Volgen wij die heeren eens op hun militaire uitstapjes. Eerst dan naar Harderwijk. +De lieden, die <span class="asc">WIJ</span> er aantreffen, zijn geen soldaten van het Indische leger; het zijn verkleede burgers +en eerst na hun inscheping kunnen zij gerekend worden deel uit te maken van het Indische +leger. Deze verkleede burgers, tot verschillende nationaliteiten behoorende, zijn +saamgepropt in een nest, waar de verveling ieder mensch op ’t gezicht en ieder huis +op de deur te lezen staat. Hoe zullen deze verkleede burgers, die meest allen, ieder +op zijne wijze, uit den levensbeker van vreugde en leed met volle teugen gedronken +hebben, maanden achtereen, tot zij worden ingescheept, hun vrijen tijd klein krijgen? +De verveling en alleen de verveling is het, die deze verkleede burgers zoo dikwijls +met de jeneverflesch in aanraking brengt. Deze verkleede burgers zijn het, die men +in de hoofdstad zoo dikwijls in gezelschap van liederlijke <span class="pageNum" id="pb3">[<a href="#pb3">3</a>]</span>vrouwspersonen langs de straat flaneeren ziet. Aan deze verkleede burgers is het te +wijten, dat het Indische leger zoo ten onrechte bij de burgerij in slechten reuk is +gekomen. Immers zij behooren nog niet tot het Indische leger. Wat zij misdoen komt +voor rekening van de burgerij. +</p> +<p>Hoe geheel anders doet zich dezelfde verkleede burger voor, als hij <span class="ex">soldaat</span> geworden is, als hij discipline geleerd heeft. Nu, een ieder, die slechts éénmaal +zijn neus in een Indische provoost heeft gestoken of de verhalen heeft aangehoord +van soldaten, die bij een hitte van 98° daar 8 tot 14 dagen hebben doorgebracht, met +den rechtervoet aan de linkerhand geklonken en om den anderen dag gespijzigd met water +en droge rijst—en dat alles omdat zij te veel gedronken hadden—in ’t kort een ieder, +die tot bedoelde bevoorrechten behoort, zal beseffen dat de jeneverflesch het ideaal +van den Indischen soldaat niet zijn kan. Het beste bewijs daarvoor zijn de strafregisters. +Laat het nu gebeuren, dat werkelijk de eene of andere soldaat <span class="ex">eenmaal in het geheele jaar</span> wegens dronkenschap gestraft wordt; is hij dan een dronkaard? Daarbij moet ik op +den voorgrond stellen, dat men in het Indische leger niet die talrijke fijne schakeeringen +kent, waarvoor in het burgerlijk leven zoo dikwerf uitdrukkingen gebezigd worden als: +goed geamuseerd, een <span class="pageNum" id="pb4">[<a href="#pb4">4</a>]</span>beetje aangeschoten, even boven zijn theewater, enz. +</p> +<p>Neen! daar laat de wachthebbende onderofficier den verdachte eenvoudig „rechtsomkeert” +maken en zoo hij bij die manoeuvre maar even zwaait, dan is hij „zuur” en marcheert +de provoost in. Gerechte hemel! Hoeveel „rijksprovoosten” zou de minister van Justitie +wel moeten laten bouwen, indien hij zoo’n ouden Indischen snorrebaard aan de deur +van „de Groote Club”, „de Witte” en meer dergelijke inrichtingen posteerde, met de +opdracht, om ieder, die buiten komt, rechtsomkeert te laten maken en wanneer hij waggelt, +te doen inrekenen. Wie weet of er dan niet menigeen onder zou zijn, van degenen, die +thans met huichelachtige verdraaiing der oogen bidden: „Heere! Heere! drijf toch den +drankduivel uit het Indische leger!” Om terug te komen op de geestelijkheid, wie het +werkelijk ernst schijnt te zijn, om in het Indische leger zedelijke verbeteringen +tot stand te brengen,—ik veroorloof mij, haar nogmaals te wijzen op de verkeerde taktiek, +sommige gebreken in het openbaar te gispen of op misstappen opmerkzaam te maken, die +door enkelen begaan worden. Zoo las ik bijvoorbeeld onlangs in de <span class="ex">Locomotief</span> een artikel, onderteekend Roge, waarin een pastoor zich bitter beklaagde over soldaten, +die hij tot kerkzangers had willen opleiden. In den beginne had hij hun jenever gegeven +zooveel <span class="pageNum" id="pb5">[<a href="#pb5">5</a>]</span>zij wilden en toen hij bemerkte, dat zij zich te buiten gingen, had hij een proef +genomen met ijswater en sigaren; maar toen waren de zangers weggebleven. Doch de pastoor +moest dan toch in ieder geval weten, dat de goede God niet gediend kan zijn met den +lofzang van menschen, wier plotseling opwellende godsdienstzin door de uitwerking +van spiritualiën is teweeggebracht. Aan den anderen kant kan men het toch den soldaten +niet euvel duiden, dat zij, in de meening dat hun diensten dezelfde bleven, bij verlaging +van loon, het vrome werk staakten. Het is immers de oude geschiedenis van den hond, +die geen brood meer lust, nadat men hem met biefstuk gevoed heeft. Had de pastoor +op het eergevoel dier mannen gewerkt, had hij hen beschouwd als menschen „van gelijke +beweging” als hij, dan zou hij geen jenever en ook geen ijswater met sigaren noodig +hebben gehad. Deze Pastoor Roge moest zich eens door zijn collega Verbraak op Atjeh +laten leeren hoe met Indische soldaten om te gaan; want die weet het! Ik geloof, dat +niet één soldaat—Christen, Jood, Mohammedaan of heiden, om ’t even—van Atjeh is weggegaan, +die niet met bewondering aan pastoor Verbraak terugdenkt. Een glimlach helderde als +een zonnestraal de smartelijk verwrongen trekken der gewonden en zieken op, als de +pastoor de ziekenzalen binnentrad en vroeg: „Jongens, <span class="pageNum" id="pb6">[<a href="#pb6">6</a>]</span>heb je ook wat op ’t hart?” Nooit kwam er een verwijt over zijn lippen. Een vriendelijke +vermaning als: „Jongens, wat heb je nu aan dat vloeken over je pijn!” was het ergste +wat men van hem te hooren kreeg. Menig stervende van een andere geloofsbelijdenis, +die in zijn laatste oogenblikken berouw over zijn vroeger leven gevoelde en zich tot +Verbraak, die aan zijn sponde bad, wendde met de woorden: „Pastoor, zal uw gebed wel +voor een andersdenkende helpen?” gaf hij ten antwoord: „Voor God zijn wij allen gelijk +en ook u zal Hij niet verstooten. Ge waart immers een braaf soldaat en sterft voor +uw vaderland.” +</p> +<p>Door zulke woorden heeft hij honderden het sterven gemakkelijk gemaakt. +</p> +<p>Wanneer die man zich met het maken van proselieten had willen bezighouden, dan had +hij waarschijnlijk op rijken oogst kunnen rekenen; doch zulke gedachten bleven den +edelen man verre. In den waren zin des woords is hij „een man Gods”, iemand, die weet +wat naastenliefde is en aan wien zijn collega’s zich kunnen spiegelen. +</p> +<p>Wat is het nu, dat dezen geestelijke de harten opent dier schijnbaar ongevoelige soldaten? +Juist deze liefde tot den naaste en daarbij een schat van menschenkennis. Weinig geestelijken +in Indië kunnen op deze laatste eigenschap bogen. Ze begrijpen niet, dat door jarenlangen +omgang tusschen <span class="pageNum" id="pb7">[<a href="#pb7">7</a>]</span>de verschillende geestelijke elementen der Indische soldatenwereld een zekere gelijkheid +plaats heeft gegrepen. Onwillekeurig doet zich op den minder ontwikkelde in het Indische +leger de invloed gevoelen der duizenden meer beschaafden, die gemeenlijk, na financieel +schipbreuk te hebben geleden, in de haven van den militairen dienst in Indië zijn +binnengeloopen. +</p> +<p>In ’t algemeen kan men zeggen, dat het „gladde” of „gare” jongens zijn, zooals de +volkstaal het noemt, die in Indië de uniform dragen; deze hoedanigheid hebben zij +zich op de puinhoopen van hun burgerlijk bestaan eigen gemaakt. Is het nu niet dwaas, +tot zulke mannen zendelingen af te vaardigen, die indertijd misschien als schoen- +of kleermaker hun sporen verdiend hebben, maar wien het ten eenen male aan menschenkennis +ontbreekt? Nog steeds moet ik aan een doodzieken soldaat denken, die in het hospitaal +te Weltevreden in mijn nabijheid lag. Ook hem kwam zulk een zendeling bezoeken, die +een zeer opwekkende voordracht hield over de pijnen der hel, de eeuwige verdoemenis +en andere schoone vooruitzichten, die hem aan gene zijde van het graf wachtten, indien +hij zich niet bekeerde. De man kwam daarbij zoo in vuur, dat hij letterlijk schreeuwde. +Toen hij ten slotte een oogenblik ophield, merkte de kranke cynisch aan: „En daarvoor +geven ze je ƒ 300 in de maand? <span class="pageNum" id="pb8">[<a href="#pb8">8</a>]</span>Dat moesten ze mij eens geven: ik zou de menschen heel wat anders vertellen.” Het +algemeene gelach, dat zich daarop door de geheele zaal deed hooren, bewees dat hier +meer was bedorven dan tien zendelingen in jaren weder zouden kunnen goedmaken. Men +zende daarom beschaafde, ontwikkelde zendelingen naar Indië, die niet alleen bijbelvast +zijn en ijverige arbeiders in den „wijngaard des Heeren”, doch ook in staat eenigszins +de personen te doorgronden, die zij troost willen brengen. Ze zullen daar een rijk +arbeidsveld vinden, in samenwerking met officieren en burgerij. Deze samenwerking +moet in de eerste plaats ten doel hebben, om de soldaten in hun vrije uren afleiding +te bezorgen. Vooral is dat noodig bij de depôt-bataljons. Hier ontvangt de soldaat +de eerste indrukken van het Indische militaire leven en die zijn meestal de blijvende. +</p> +<p>Hoe diep gevoelde ik daar in den eersten tijd van mijn soldatenleven dat gemis aan +bezigheid voor den geest. Niemand bood mij bij mijn zoeken naar geestesvoedsel de +behulpzame hand, totdat eindelijk een weldenkende chef—kapitein Flier heette de wakkere +man—mijn verzoek om te Meester-Cornelis een militaire zangvereeniging op te richten, +krachtdadig ondersteunde. In minder dan geen tijd waren er ongeveer twintig, met een +goede stem begaafde soldaten gevonden, die elken <span class="pageNum" id="pb9">[<a href="#pb9">9</a>]</span>avond, wanneer zij geen dienst hadden twee of drie uren lang, ondanks de groote hitte +repeteerden en getrouwelijk alle vijf dagen van hun karige soldij nog een kleinigheid +afzonderden, om zich daarvoor muziekpapier enz. aan te schaffen. Die mannen dachten +niet meer aan de jeneverflesch. Hoe gelukkig waren zij, als bij een assaut of eenige +andere gelegenheid, hun gezang met geklap van dameshandjes werd beloond of zich op +de strenge gezichten hunner superieuren een welwillende glimlach vertoonde! Die menschen +hadden ook eergevoel en op dat eergevoel, dat zooveel onverstandige beoordeelaars +aan Indische soldaten willen ontzeggen, moet voortdurend gewerkt worden. +</p> +<p>Moge nu de geestelijkheid haar machtigen invloed eendrachtig aanwenden, om, door te +werken op het eergevoel, bij den soldaat het zedelijk evenwicht, dat door verschillende +slagen van het noodlot aan het wankelen is gebracht, te herstellen en te bevestigen. +Dit kan gemakkelijk geschieden door hem gelegenheid te geven zich persoonlijk te doen +waardeeren. Men voere lichamelijke spelen in, als schermen, kolven, kegelen, kaatsen, +worstelen, enz. En wanneer er dan wedstrijden werden uitgeschreven, waarvan officieren +en burgers met hun dames getuigen wilden zijn, zouden honderden soldaten zich beijveren +onder het oog van superieuren en schoone belangstellenden een goed figuur te maken. +<span class="pageNum" id="pb10">[<a href="#pb10">10</a>]</span></p> +<p>Een prijs door een dameshand uitgereikt, een welwillend en aanmoedigend woord van +schoone lippen, dat den soldaat zegt: „Ge zijt niet de paria, het uitvaagsel der maatschappij, +waarvoor dwazen in Europa u houden, die allen omgang met u schuwen, als waart ge een +melaatsche,” zou hem aansporen, zich dat gunstig oordeel waardig te maken. Dan zou +de jeneverflesch geheel verdwijnen en de omgang met vuile deernen grootendeels ophouden. +Met dit laatste wordt evenwel niet bedoeld, dat de Indische soldaat van zijn huishoudster +afstand zou moeten doen. Neen! Natuur stelt haar wetten en daar kan niet straffeloos +tegen worden gezondigd. Door het oprichten van liefhebberij-tooneelgezelschappen, +het organiseeren van vaderlandsche spelen, zooals die reeds hier en daar beoefend +worden, moet de soldaat moreel worden opgeheven, gelijk dit mede door het houden van +voordrachten geschieden kan. Wat dit laatste betreft, heeft de geestelijkheid een +goede gelegenheid om op den voorgrond te treden. Dorre predikatiën, doorspekt met +bijbelteksten of diepzinnige philosophische beschouwingen, zijn hier niet op haar +plaats, maar koddige, pakkende onderwerpen, waarbij drupsgewijze een ernstig, overtuigend +woord wordt ingelascht, dat de toehoorders treft en tot nadenken stemt. Doch daartoe +worden beschaafde, hoog-ontwikkelde menschen gevorderd. Men biede <span class="pageNum" id="pb11">[<a href="#pb11">11</a>]</span>ook den soldaten de gelegenheid, om over ’t gehoorde te debatteeren, ja, men wekke +hen daartoe op. Hoe goed zou het zijn, als nu en dan ook eens een der oudere officieren +zich onder de soldaten mengde en hun een blik gunde in zijn aan ervaring zoo rijk +militair leven! Men weet toch met welke illusies zoo vele jonge mannen naar Indië +gaan, hoezeer enkelen zich, juist in den eersten tijd, ontgoocheld gevoelen en dan +in hun wanhoop naar de flesch grijpen. Velen, velen van hen zouden dankbaar zijn, +indien zij bij superieuren en notable burgers de behoefte mochten waarnemen, om hun +te toonen, dat men onder den ruwen bolster de goede kern op prijs stelt. Men late +dus het eeuwigdurende schimpen op den armen soldaat, die dagelijks, ja, ieder uur, +zijn leven veil moet hebben. Het leven wordt hem toch reeds zuur genoeg gemaakt, als +hij in de burgermaatschappij terugkeert. Overal vindt hij deuren en harten gesloten. +Heeft hij gelukkigerwijs het eerekruis voor „moed, beleid en trouw” op de borst, ja, +dan vindt hij nog wel op voorspraak van invloedrijke mannen een schamel tehuis; zijn +kameraad echter, niet zoo gelukkig om het eeremetaal te kunnen toonen, al heeft ook +hij zich dapper geweerd, kan verder trekken en in den strijd om het bestaan soms ellendig +ondergaan. +</p> +<p>Vele brave soldaten zijn zoo het slachtoffer van <span class="pageNum" id="pb12">[<a href="#pb12">12</a>]</span>den blinden ijver eeniger geestelijken en van de door haar misleide menigte. Mochten +daarom deze zoo veel vermogende heeren toch eens in boven aangeduide richting werken. +Er worden hier te lande zoovele goede patriotten gevonden, die in openbare vergaderingen +voor algemeenen dienstplicht ijveren en van den katheder het „<span class="ex" lang="la">Dulce est pro patria mori</span>” verkondigen en dan naar huis gaan, <span class="corr" id="xd31e281" title="Bron: een">en</span> een paar bankjes van honderd uit de brandkast nemen en voor het lieve zoontje een +remplaçant koopen. Wanneer deze zich met die geestelijken vereenigen en hun invloed +in dien geest aanwenden, dat men den Indischen soldaat niet langer een stuk vee scheldt, +dat voor 2 tot 300 gulden gekocht is, om naar de Atjehsche slachtbank geleid te worden, +dan zal ook eens de tijd komen, waarin een Hollandsche moeder met trots zeggen kan: +„Mijn jongen is Indisch soldaat geweest.” +<span class="pageNum" id="pb13">[<a href="#pb13">13</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch2" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e150">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">VRIJWILLIGERS.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Er zijn toch merkwaardige menschen onder de Hollandsche militaire artsen. Toen ik +indertijd naar Arnhem was gegaan, om te laten onderzoeken, of mijn corpus ook waardig +kon geacht worden om de Hollandsche driekleur tegen de Atjehers te verdedigen, zeide +mij de dokter: +</p> +<p>„Man, je hebt in je leven veel te veel spek gegeten; je bent te dik en zoudt onder +de stralen der tropische zon wegsmelten als boter in den zomer.” De dokter in Den +Haag daarentegen beweerde, toen ik hem de opinie van zijn Arnhemschen collega meedeelde: +„Er komen nooit vette moffen naar Holland; dat worden ze eerst, als ze een tijd lang +hier gewoond hebben.” +</p> +<p>Beide heeren hebben zich nogtans in mijn persoon vergist. Ik heb evenmin vaak spek +gegeten, als dat ik in den loop der jaren in Holland „vet” <span class="pageNum" id="pb14">[<a href="#pb14">14</a>]</span>ben geworden en toch ben ik trotsch van top tot teen een „mof” te zijn gebleven. Maar +versta mij goed, ik bedoel niet van die soort, die tusschen vier muren, bij gesloten +deuren fluisterend verklaren durven: „ik ben Duitscher” en buitenshuis de huik naar +den wind hangen en doodsangsten uitstaan als deze of gene burger van het land, welks +gastvrijheid zij genieten, hen toevallig op de nationale eksteroogen trapt; niet zoo +een, wiens hart vandaag voor den Adelaar, morgen voor den Beer en overmorgen voor +een ander beestje gloeit, dat hem met zilverkleurigen blik aanstaart. Vaderlandsliefde +laat zich niet als een vuil hemd afleggen en tegen een ander verwisselen. +</p> +<p>Maar om tot mijn onderwerp terug te keeren, ik was destijds blij, dat de tweede dokter +gelijk kreeg, want in mijn verbeelding zag ik mij reeds over eenige jaren de luitenantssterren +en de eene of andere Indische koningsdochter met een kruiwagen vol briljanten en eenige +millioenen guldens speldegeld toebedeeld. Het zou werkelijk jammer zijn geweest, als +zoo’n spek-vreezende aesculaap mijne luchtkasteelen omver had geworpen. +</p> +<p>Nog meer voedsel kreeg mijn verbeeldingskracht, toen ik eene afdeeling „schutters” +had zien exerceeren, die ik voor „echte” soldaten hield. Jongen, jongen, dacht ik, +als de soldaten in Indië precies zoo zijn als deze „<span class="ex" lang="de">Krähwinkler</span>”, dan, dan.… <span class="pageNum" id="pb15">[<a href="#pb15">15</a>]</span>krijg je al gauw de berenmuts op het hoofd en kaplaarzen aan de voeten. +</p> +<p>Mijn illusies werden wel wat verzwakt, toen mij een oude snorrebaard van een korporaal +werd toegevoegd, die mij naar het Dorado der „kolonialen” naar Harderwijk moest brengen. +Om aan onze<span id="xd31e303"></span> kennismaking een ietwat hartelijk karakter te verleenen, liet hij mij, bij den aanvang +onzer reis, vijf blinkende patronen zien. „Die zijn allen voor jou, als je ’t in je +hoofd mocht krijgen, om er van door te gaan”, zeide hij met een grimmig lachje. Ik +bedankte voor de attentie, verklaarde zulke mooie patronen niet waard te zijn en betuigde +levendig mijn spijt, hem niet in de gelegenheid te kunnen stellen, op mij de zekerheid +van zijn schot te bewijzen, daar ik niet naar Holland was gekomen met de bedoeling +om er van door te gaan, maar om te blijven. +</p> +<p>Mijn Cerberus scheen met deze verklaring tevreden. Hij stak een pruimpje achter de +kiezen en spuwde op Moeder Aarde. In Utrecht deed ik de ontdekking, dat zich ook in +Holland de niet-militaire sterveling een ander begrip van een „vrijwilliger” vormt +dan de militaire. De scherp-geladen korporaal volgde mij, zesjarig-vrijwilliger, op +den voet. Hij dronk ook mijn cognac op, die ik aan het station had gekocht, waarschijnlijk +om zich te overtuigen, dat zich daarin geen <span class="pageNum" id="pb16">[<a href="#pb16">16</a>]</span>ingrediënten voor adspirant-zelfmoordenaars bevonden. +</p> +<p>Voortdurend omringde ons een nieuwsgierig publiek, uit welks midden enkele gezegden +mijn oor troffen, waaruit ik kon afleiden, dat men zich omtrent mij nog geen juiste +voorstelling vormde. Een meende er, dat ik wel iemand moest hebben doodgeslagen; een +ander verzekerde, mij nog onlangs in den Haag te hebben gezien op de bank der beschuldigden, +gezeten tusschen een paar andere leden van het edele spitsboevengilde. In elk geval +was ik een interessant iemand. Nogtans zou ik moeten liegen, als ik beweren wilde, +dat de aandacht aan mijn persoon geschonken, mij aangenaam was. +</p> +<p>In Harderwijk aangekomen, nam mij aan het station een patrouille tegen een menigte +langneuzige menschen in bescherming, die allen naar den naam Mozes luisterden. Het +waren „hoteliers (?)”, die mij in hun vertrekken het paradijs reeds op aarde voorspiegelden. +Daar ik nooit een vriend van knoflook ben geweest, volgde ik den raad van een sergeant +op en nam mijn intrek in een herberg, in de onmiddellijke nabijheid der kazerne, die +eerst den volgenden morgen zich gastvrij voor mij zou openen. In de gelagkamer ging +het vroolijk toe. Alles zag er blauw; de lucht van den rook der sigaren, de uniformen +en <span class="pageNum" id="pb17">[<a href="#pb17">17</a>]</span>eveneens gezicht en handen der dragers. De champagne, waarvan kleur en mousseerende +werking sterk herinnerden aan het product der appelboomen in den omtrek van Sachsenhausen, +stroomde rijkelijk over de tafel. +</p> +<p>De waard was een waar menschenvriend. Toen hij bemerkte, dat het edele nat zijn gasten +naar het hoofd begon te stijgen, kwam hij telkens als er om champagne geroepen werd, +met ledige flesschen aandragen, die hij op tafel zette. Minder menschlievend was het +echter, dat hij die ook voor volle liet betalen. +</p> +<p>De kazerne liet niet in het minst vermoeden, dat men zich in het schatrijke Holland +bevond. Het is een oude, wormstekige kast, die aan de controle van een adjudant-onderofficier +met den omineuzen naam van „Stier” toevertrouwd was. De man kon er op bogen geen enkelen +vriend te bezitten. En waarom? Omdat hij steeds zijn plicht deed, wat men van de overige +onderofficieren niet kon beweren. +</p> +<p>Nadat ik hem mijn papieren had overhandigd, en het hem, uit mijn getuigschrift van +goed, zedelijk gedrag duidelijk was geworden, dat ik nooit op gespannen voet had gestaan +met de Duitsche politie, zond hij mij met nog een paar andere Europa-moede jongelingen +naar den dokter. Ja, het zijn voorzichtige menschen, die Hollanders, zij <span class="pageNum" id="pb18">[<a href="#pb18">18</a>]</span>koopen voor 200 gulden geen kat in den zak. Doch ook deze dokter kon geen schoonheidsgebreken +aan mij ontdekken en ik mocht hem verlaten in het geruststellend bewustzijn, eindelijk +aan het begin van mijn militaire loopbaan te staan. Weinig genoegen bereidde mij de +metamorphose, door welke ik, burgerlijk embryo, in een schitterenden militairen vlinder +zou worden herschapen. O, die gemeene blauwe kleur der uniformen! Geen aasje schoonheidsgevoel +kan de uitvinder er van hebben bezeten. De helft van mijn handgeld heb ik in zeep +moeten omzetten, om gezicht, handen en mijn overige corpus van de indigo te reinigen. +Eén voordeel evenwel bezorgt de frissche blauwe kleur den drager; zij maakt hem tallooze +vrienden; zijn verschijning toovert op de tronies der herbergiers de zonnigste uitdrukking; +zelfs korporaals en, nog sterker, sergeants vertrekken de plichtmatig grimmige gezichten +tot een vriendelijk lachje, want hoe blauwer de vrijwilliger is, hoe meer guldens +van zijn handgeld hem nog in den zak rammelen. +</p> +<p>Tot deze ontdekking kwam ik toen ik de krijgsartikelen, waarvan ik geen woord verstond, +aangehoord had en met den broekzak vol rijksdaalders in de kazernekamer terugkeerde. +Daar ontvingen mij de kameraden met ongehoorde geestdrift. De één had mijn schoenen +gepoetst; een ander toonde mij mijn kapotjas, in welker knoopen men zich kon <span class="pageNum" id="pb19">[<a href="#pb19">19</a>]</span>spiegelen; een derde verzekerde, dat ik de aardigste kerel was dien hij ooit had leeren +kennen en dat hij mij vriendschap wilde schenken, waarmede hij anders zeer spaarzaam +omging; kortom allen legden een zoo roerende blijdschap aan den dag, alsof een engel +tot hen was neergedaald. +</p> +<p>Arme, arme rijksdaalders! Hoe rolden ze mij uit den zak! Geruimen tijd verliep, eer +ik mij onder de manschappen wat georiënteerd had. Er waren gewezen Duitsche corps-studenten +onder, gemakkelijk te herkennen aan hun getatoeëerde gezichten; voormalige officieren, +die zich door stem en loop onderscheidden; ex-leden van het Fransche vreemdenlegioen +met hun magere door de zon verbrande gezichten stonden naast van gezondheid blozende +polderjongens; alle volkslagen, van de bovenste tienduizend tot de onderste arme massa, +hadden haar vertegenwoordigers in het Indische leger. Een alleraardigste kennismaking +had ik op zekeren dag, toen mij bij het plaatscorvee de taak werd opgedragen, om met +nog een paar manschappen, het gras tusschen de steenen vóór de kazerne uit te wieden. +Het waren bijna allen Duitschers en ik dacht eerst, dat de menschen gekscheerden, +toen zij elkander met Graaf V., Baron van A. en andere welbekende adellijke namen +aanspraken. Tot mijn verbazing bemerkte ik, dat het werkelijk echte adellijke jongelui +waren. Die <span class="pageNum" id="pb20">[<a href="#pb20">20</a>]</span>blonde kroeskop met zijn kranig kneveltje had nog geen vier weken geleden als een +chique gardeluitenant „<span lang="de">unter den Linden</span>” geflaneerd. Volgens het vertellen van de faam, moet een zeker generaal het hem zeer +kwalijk hebben genomen, dat hij, juist op het oogenblik, dat Zijne Excellentie zijn +jeugdige en bevallige echtgenoote goedennacht wilde gaan zeggen, uit het venster van +het boudoir dier schoone sprong. De dikke heer, wien de zweetdroppels op het voorhoofd +stonden, terwijl hij met een afgebroken stuk sabel tusschen de steenen wroette, was +luitenant bij de Uhlanen geweest en had met veel hartstocht de rijsport gehuldigd. +Bij wedrennen had hij steeds op zich zelf gewed, doch daar hij even zwaar was als +twee andere ruiters te zamen, was hij steeds verscheiden paardlengten achtergebleven. +Terwijl hij voortdurend dikker werd, leed zijn porte-monnaie aan vliegende tering. +Een man, genaamd Aäron, behandelde de zieke een tijd lang, doch daar zich geen verschijnselen +van beterschap voordeden, zond hij ten slotte den regiments-commandant de zeer hooge +dokters-rekening. +</p> +<p>Overmatig geldgebrek was bij de meesten de oorzaak van de verandering van lucht. Het +was interessant het dozijn blauw-bloedige heeren te zien concurreeren met een stuk +of wat oude vrouwen, die vóor het hotel Ducroix aan de overzijde <span class="pageNum" id="pb21">[<a href="#pb21">21</a>]</span>der straat denzelfden arbeid verrichtten. Maar het is in <span class="corr" id="xd31e336" title="Bron: Hardewijk">Harderwijk</span>: gelijke monniken, gelijke kappen. Voor niemand wordt daar brood apart gebakken. +Een andere, niet minder typische kennis maakte ik eens op een dag, toen ik bevel kreeg +tot het reinigen van „zekere plaatsen.” Ik ontmoette er een heer, die door den geur +der kazerne-viooltjes omgeven, zich aan mij voorstelde als een gewezen luitenant v. +K. Zooals ik van hem vernam en mij later ook bevestigd werd, had zich de man met de +borst toegelegd op het verzamelen van antiquiteiten, welke hem door een antiquaar +zeer bereidwillig werden geleverd. +</p> +<p>Toen hij nu bij dezen zeer diep in het krijt stond, deed hem de edele man het voorstel +een overoude antiquiteit van hem over te nemen; op die conditie zou hij de schuld +als vereffend beschouwen. De antiquiteit was juffrouw Bertha, eenige en oudste dochter +van den antiquaar. +</p> +<p>„Dan nog liever kazerne-viooltjes plukken,” dacht de luitenant en ik gaf hem gelijk. +</p> +<p>Doch niet alleen Duitsch blauw bloed stroomde naar Harderwijk; ook trotsch klinkende +Hollandsche namen, waarboven veeltakkige kroontjes prijkten, werden op het rapport +afgelezen. +</p> +<p>Men kan zich voorstellen, dat menige boeren- en andere jongens er een duivelsch behagen +in schepten, zoo’n „monsieur le baron” het leven zuur <span class="pageNum" id="pb22">[<a href="#pb22">22</a>]</span>te maken. Gebeurde het, dat de een of andere havelooze vagebond, wien de zon door +talrijke luchtgaten op de huid kon schijnen, zich als vrijwilliger kwam aanmelden, +dan hoorde men dadelijk: zeker een verloopen baron uit Den Haag of een Duitsch officier. +Vooral deze laatsten waren stiefkinderen der publieke opinie. Zelfs de pers bemoeide +zich met hen. +</p> +<p>Op zekeren dag kon men in een te Amsterdam verschijnend blad lezen: „Naar wij uit +goede bron vernemen, bevinden zich te Harderwijk een aantal Duitsche stafofficieren, +waaronder zelfs een majoor, die zich als vrijwilligers hebben in laten schrijven, +natuurlijk alleen om te spionneeren.” Lieve hemel, hoe naïef! Wat hadden zij door +spionneeren te weten kunnen komen? Bijvoorbeeld de inrichting der faecaliën-kuilen +of hoe men daar de straat wiedt? Dat zou Moltke toch om ’t even kunnen zijn! Menigeen +trok zich dergelijke uitvallen aan en zoo zich de goede luim van sommigen niet had +doen gelden, of indien men niet op zijn illusies had kunnen teren, dan zou misschien +deze of gene met een knal-effect geëindigd zijn. +</p> +<p>Een der vroolijkste kameraden was de reeds genoemde uhlanen-luitenant v. A. Die had +zoowat door de geheele wereld rondgeboemeld. Vóór hij naar Harderwijk kwam had hij +nog een kort bezoek aan Amerika gebracht. Daar wilde hij squatter worden en <span class="pageNum" id="pb23">[<a href="#pb23">23</a>]</span>had met een verloopen huzaren-luitenant tot dat doel voor weinige dollars een groot +stuk van een oerwoud gekocht. Den huzaar echter stonden de handen altoos verkeerd, +als zij een boom wilde omhakken en de uhlaan zat steeds in angst, dat de huzaar hem +bij het boomen-vellen nog eens in de beenen zou houwen. Beiden lieten daarom de boomen +hemelwaarts groeien en jaagden op buffels en beren, tot de <span class="ex">Groschen</span> gevlogen waren. Toen zetten zij koers naar Harderwijk. V. A. moet inderdaad een weergaloos +genie in het geld-maken geweest zijn. Ontelbaar waren de brieven, die hij ontving +van geldschieters, die hem tegen de kleinigheid van 100 tot 200 % vriendendiensten +hadden bewezen. Bij gebrek aan andere lectuur, moest men zich met de voorlezing van +dergelijke epistels vergenoegen, waarmede vaak een halven avond heen ging. Men zou +het nauwelijks kunnen gelooven hoeveel geld een dozijn officieren bij elkaar kan leenen. +Onder de hier aanwezigen waren er die bijna evenveel brieven ontvingen als onze v. +A. Enkele schuldeischers schenen van de groote bekwaamheden hunner luitenants zoo +doordrongen te zijn, dat zij dezen als staf-officieren in het Indische leger waanden +en hun titels toedichtten, waarvan men het water in den mond zou krijgen. Anderen +dreigden weer den Hollandschen minister van oorlog voor de verschuldigde sommen aansprakelijk +<span class="pageNum" id="pb24">[<a href="#pb24">24</a>]</span>te zullen stellen. Noch dezen, noch genen konden geholpen worden. De gemeenschappelijke +menage, welke voor dertien man—zoo groot was onze club—dagelijks uit voor 10 cent +groene kaas bestond, verslond namelijk het grootste deel der voorhanden zijnde geldmiddelen. +Waar zijn ze thans, al de vroolijke broeders van destijds? Twee zijn officier geworden, +drie vielen als sergeant in Atjeh, één erfde veel geld en boemelt nu als Pruisisch +ritmeester ergens aan de Russische grens rond. Waar bleven de anderen? +<span class="pageNum" id="pb25">[<a href="#pb25">25</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch3" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e156">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">EINDELIJK RECRUUT.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Op het voordek der <span class="ex">Celebes</span> stond eene groep van ongeveer 30 soldaten, die allen met schitterende oogen in de +verte zagen naar kleine groene stippen, die zich scherp tegen den gezichteinder afteekenden. +Geen enkele was er onder hen, die niet bij den aanblik der Duizend Eilanden—want zoo +heetten de groene stippen—eene onbeschrijfelijke vreugde had gesmaakt. Het moest een +bijzonder genot zijn, na eene reis van twee en veertig dagen weer eens vasten grond +onder de voeten te voelen. Zoo velen hunner hadden in Napels, Port Said en Aden de +gelukkige passagiers met jaloersche blikken nageoogd als zij lachend en schertsend +de vreemde kusten betraden. Zoo velen hunner zouden gaarne zijn meegegaan. Doch dat +was niet geoorloofd, <span class="pageNum" id="pb26">[<a href="#pb26">26</a>]</span>want de commandant ging van de juiste zienswijze uit, dat velen alsdan niet zouden +terugkeeren. Thans echter naderde het oogenblik, waarop allen Insulinde’s bekoring +zouden ondergaan. Reeds kon men aan den „Kleinen Boom” een woud van masten zien opduiken; +reeds suisden kleine met vruchten beladen zeilscheepjes ons vaartuig op zijde; voer +een stoombootje de <span class="ex">Celebes</span> tegemoet om de ongeduldige passagiers af te halen. Met een helsch spektakel ratelde +het zware anker in de leverkleurige golven. Met de commando’s der scheeps-officieren, +het regelmatige gejoel der matrozen en het geschreeuw der passagiers, bezorgd over +hun bagage, vermengden zich de krijschende stemmen der geelhuidige vruchtenhandelaars. +Gelukkig de weinigen, die nog eenige zilverlingen uit de klauwen der Harderwijker +harpijen gered hadden. +</p> +<p>Zij hadden zich afgezonderd en gaven voor hunne kameraden een kauwconcert. Dezen liep +het water uit den mond, wanneer de eters sappige, dikke schijven ananas tusschen hunne +kaken verdwijnen lieten. Een Vlaming liet zich zelfs tot eene poging tot landverraad +verleiden en bood het geheele koninkrijk België te koop voor een dubbeltje, waarmede +hij zich een bos pisangs wilde aanschaffen. De aanwezige Hollanders maakten echter +van het aanbod geen gebruik, ofschoon zij zoo doende <span class="pageNum" id="pb27">[<a href="#pb27">27</a>]</span>weer doodgemoedelijk in het bezit der verloren provincies hadden kunnen geraken. Zoo +behield koning Leopold zijn land en de Maleische vruchtenkoopman zijn pisangs. +</p> +<p>Nadat de storm onder de passagiers een weinig bedaard was en allen in de kleine stoomboot +waren overgeladen, kwamen ook de soldaten aan de beurt. Zij hadden zich niet over +veel bagage bezorgd te maken. Eene zwart-lederen kist verborg al de gaven van het +goedhartige gouvernement, van het „jachtgeweer” alias haarkam af, tot den schoenborstel. +Zij hingen de kist over den schouder en zetten zich op commando in beweging. Het afscheid +van de matrozen viel niet zwaar. Deze geven zich niet gemakkelijk met den koloniaal +af. +</p> +<p>Aan wal komende, werden de dertig blauwjurken door den plaatselijken adjudant van +Batavia ontvangen, een kranig officier, wiens borst met de Militaire Willemsorde versierd +was. Hij geleidde het gezelschap naar een huisje, waar elk een broodje—het eerste +wittebrood sedert 42 dagen—en een glas wijn kreeg. Nadat op deze wijze het lichamelijk +evenwicht hersteld was, werden ook aan den geest eenige indrukken te verwerken gegeven +door voorlezing der krijgsartikelen. Deze kenden allen bijna van buiten. Tegen ongeveer +tien militaire vergrijpen werd met de galg en tegen een half dozijn andere met den +kogel gedreigd. Dit prettige <span class="pageNum" id="pb28">[<a href="#pb28">28</a>]</span>vooruitzicht had waarlijk niemand bewogen de verre reis te ondernemen. Onder de dertig +soldaten was er niet één, die, ieder op zijne wijze, het hoofd niet met illusies had +volgepropt; kogel en galg vonden er geen plaats meer. Helaas echter werden de schoone +Hindoesche meisjes, die hier bij zwermen rond moesten loopen en den lezers van Multatuli +en Heine in het hoofd spookten, aan de landingsplaats met smart gemist. Het eerste +exemplaar <span class="ex">generis feminini</span> werd in een hoek van het spoorwegstation ontdekt. Daar ik zelf de gelukkige vinder +was, is het mij ook mogelijk de vondst naar waarheid te beschrijven. +</p> +<p>De dame zat in een donkeren hoek, zoodat ik haar eerst voor een stuk bagage hield, +tot zij plotseling begon te lachen en daarmede mijne opmerkzaamheid gaande maakte. +Bij nauwkeuriger toezien ontdekte ik een paar geelbruine beenen, die gedeeltelijk +met een stuk gekleurde stof bedekt waren. Uit het gelaat kon ik vijf minuten lang +niet wijs worden. Waar andere menschen den mond hadden, was hier een uitwas van de +grootte van een vuist. Het raadsel werd opgelost, toen de dame den uitwas wegnam en +eene roode vloeistof in een boogvormigen straal naar mij uitspuwde. +</p> +<p>Nu bemerkte ik eerst, dat zij zich den tijd had gekort met het kauwen van tabak. Gerechte +hemel, welk een monster! Had Heine haar gezicht kunnen <span class="pageNum" id="pb29">[<a href="#pb29">29</a>]</span>zien, dan zou hij zeker geen rust in zijn graf hebben gehad, maar onverwijld al zijne +gedichten op Hindoemeisjes en Lotosbloemen vernietigd hebben. Zoo groot kan toch het +onderscheid niet zijn tusschen de Indische meisjes aan den Ganges en die aan de Tjilewong. +Alhoewel ik nu juist geen Lotosbloembedden, gelijk aan de Haarlemmer tulpenvelden, +verwacht had, met in iedere bloemkelk een sluimerend, naar liefde smachtend Hindoemeisje—het +contrast was toch al te sterk. In den geest legde ik eene gelofte van eeuwige kuischheid +af. Zooals ik later vernam, was het schepsel eene soldatenvrouw, wier sterkere helft +naar Europa was teruggekeerd. +</p> +<p>Bij iedere gelegenheid monsterde zij de nieuw-aangekomenen, doch de vurig verbeide +kwam niet. Dat kon men hem waarachtig niet kwalijk nemen. Zoo’n gezicht! Ze wacht +zeker nog tot op den huidigen dag. +</p> +<p>Intusschen scheen zij wel eenig voorgevoel te hebben van haar eeuwigdurend onbestorven +weduwschap, want ze schold ons na, toen wij reeds op weg naar Meester-Cornelis waren. +Daar werden wij in de bamboekazerne aan den adjudant van het Suppletie-depot overgeleverd, +een <span class="corr" id="xd31e389" title="Bron: 1sten">1<sup>sten</sup></span> luitenant met een Hunnengestalte, bij wien vergeleken de lange plaatselijke adjudant +in Batavia nog maar een dwerg was. In zijn gevolg bevond zich een <span class="pageNum" id="pb30">[<a href="#pb30">30</a>]</span>sergeant, het zuiverste wandelende lexicon voor gepeperde <span class="ex" lang="de">Kasernhofblüthen</span>. Een proeve van zijn talent genoten wij den tweeden dag. +</p> +<p>Op den eersten dag mochten wij nog ongestraft onder palmen wandelen. O, hoe heerlijk +was het toch onder de palmen! Daar zaten bruine mannen, die ons voor twee cent een +geheele cocosnoot verkochten, voor drie cent een ananas en voor 5 cent de geheele +muts vol smeerproppen. Men zou gewenscht hebben een olifantsmaag te bezitten, om al +die bekende en onbekende lekkernijen te gelijk te genieten. Hoofd en maag dreigden +mij bijna te bersten van al de nieuwigheden, die ik er in had opgestapeld. Ronggengs +(danseressen), Chineezen, karbouwen, kokosnoten, ananas, een biefstuk van een vliegenden +hond, versch toebereid „door den landsman van den Moezel”, een sluwe Chinees, alles +en alles danste in dolle vaart voorbij mijn geestesoog, toen ik doodmoede van het +zien, op mijn stroozak lag uitgestrekt, en de muskieten maakten er de muziek bij. +</p> +<p>Hu! wat liep daar voor een beest over den balk boven mij? Zeker een schorpioen, een +duizendpoot, een vergiftige slang, een …! Nu bleef het stil zitten en sperde den muil +open. De tong schoot als een pijl tusschen de kaken te voorschijn en trok een langbeenige, +niets kwaads vermoedende vlieg in den afzichtelijken strot. +<span class="pageNum" id="pb31">[<a href="#pb31">31</a>]</span></p> +<p>Bah! welk een afschuwelijk dier! Het slokte nog een vlieg op, nog één, nog een half +dozijn. +</p> +<p>Nu moest het monster bersten; het zwol op als een ballon. Neen! het <span class="corr" id="xd31e407" title="Bron: berste">berstte</span> niet, maar het viel naar beneden, op mijn gezicht, midden op den mond, waaraan een +pijnlijke kreet ontsnapte. „Domkop”, bromde mijn slaapkameraad „het is maar een „tjitjak<span class="corr" id="xd31e410" title="Niet in bron">”</span>.” +</p> +<p><span class="ex">Maar</span> een „<span class="corr" id="xd31e416" title="Bron: titjak">tjitjak</span>”! En dat tegen een hagedis met ijskouden, opgezwollen buik! Brr! Het ondier vervolgde +mij in mijn diepsten droom. Het verscheen mij als een draak met meters lange tong, +die het schuimend naar mij uitstak. Nu lekte het mij de beenen, nu het lijf, telkens +verder zoog het mij op. Alleen het hoofd staarde nog bevend de vingerlange tanden +aan en de vuisten sloegen in doodsangst tegen de bloedroode, bliksemende oogen. Daar +klonk mij als een bazuin van het jongste gericht de krachtige stem van den reeds genoemden +sergeant in het oor: „Nu uit de wol; het is vijf uur!” Hij was het, die mij aan de +beenen getrokken had en daardoor mij het gevoel had gegeven, alsof ik bij stukken +in den drakenmuil verdween. +</p> +<p>O, heerlijk, onvergetelijk was deze eerste morgen in Indië! Nog steeg de damp uit +het dal van de Tjilewong. Reusachtige pisangstammen, en nog hoogere slanke palmen +doemden uit de nevelen op, die onder de stralen der opgaande zon <span class="pageNum" id="pb32">[<a href="#pb32">32</a>]</span>langzaam in de oneindige ruimte vervloeiden. +</p> +<p>Heerlijk geurden de met bloesems beladen twijgen van de „tjampakka”, maar nog heerlijker +geurde de koffie, die ik in den menageketel huiswaarts droeg. „O, wat een lust, soldaat +te zijn”, zongen eenige kameraden, onder het poetsen hunner knoopen. De illusionisten; +zij waren nog lang geen soldaten! Eerst een half uur later zouden zij tot den doop +worden voorbereid door eene predicatie, welke de reeds meermalen vermelde sergeant +afstak. Zij luidde: „Geeft acht!—Stommerikken! Je moet niet denken, dat je nog in +dat voddige Harderwijk bent. Daar kon je, als je bezopen waart, ongestraft in de straatgoot +gaan liggen; daar is hier geen denken aan. Hier verlangt men van ieder die uit de +kantine komt, dat hij driemaal achter elkaar rechtsomkeert maakt en kan hij het niet, +dan gaat hij in Zijner Majesteits snuifdoos. Dat kan vandaag misschien een half dozijn +van jelui gebeuren, die gisteren toen ze thuis kwamen, niet meer wisten, wat rechts- +of linksom was.—Op de plaats rust!” Diepe, eerbiedige stilte heerschte er na deze +geharnaste woorden. Maar lang duurde zij niet, want de luitenant kwam, om de nieuwe +uniformen van den troep in oogenschouw te nemen. Nooit heb ik later zulk een angst +uitgestaan als bij deze eerste inspectie. Zij begon bij den linkervleugelman. Die +kromp letterlijk ineen onder <span class="pageNum" id="pb33">[<a href="#pb33">33</a>]</span>den handgreep van den luitenant, wiens bruine vingers zich als vijf cervelaatworsten +om hoofd en hals van den ongelukkigen recruut kromden. „Dat noemt zich soldaat,” riep +hij met dreunende stem en hief den kerel als een veer in de lucht. „Sergeant, haal +een min! Wat moeten we met dat dwergengebroed aanvangen, dat niet eens de uniform +past?” Daarbij stak hij den armen vent twee zijner cervelaatworsten—vingers wilde +ik zeggen—tusschen rokskraag en hals, zoodat den delinquent de oogen uitpuilden en +de tong uit den mond hing<span class="corr" id="xd31e427" title="Niet in bron">.</span> Op die manier inspecteerde hij den geheelen troep. Hier tilde hij er een van den +grond, terwijl hij ’s mans hoofd tusschen de palmen zijner handen nam, „om den langen +hals nog langer te maken”, zooals hij zich uitdrukte. Ginds drukte hij een ander de +schouders naar achteren, zoodat het slachtoffer de knoopen van de uniform sprongen. +Kortom, allen ondervonden de reuzenkrachten van den luitenant. +</p> +<p>Nu ja, ieder die wat lang in Indië geweest is, heeft van luitenant D. gehoord, die +eens een Javaansch koetsiertje, dat ongelukkig in volle vaart tegen hem aanreed, met +paard en wagen in de straatgoot wierp. +</p> +<p>Eindelijk was de inspectie afgeloopen en de manschappen werden ondervraagd naar de +wenschen, die zij voor de toekomst koesterden. De luitenant <span class="pageNum" id="pb34">[<a href="#pb34">34</a>]</span>begon daarmee bij den linkervleugel. „Wat wil je worden?” vroeg hij den kleinen kerel, +wien de uniform niet paste. +</p> +<p>„Officier, luitenant,” was het antwoord. +</p> +<p>„Zoo-o-o! En jij?” vroeg hij een ander. +</p> +<p>„Ook officier, luitenant.” +</p> +<p>„En jij?” +</p> +<p>„Stafmuzikant, luitenant.” +</p> +<p>„Wat speel je voor instrument?” +</p> +<p>„Ocarina, luitenant.” +</p> +<p>Ik dacht, dat het op dat oogenblik met den armen kerel gedaan was; geen duit gaf ik +meer voor hem, toen de luitenant hem bij den kraag pakte en hem toebulderde: „Jij, +lummel, zou je me misschien voor den gek willen houden? In de provoost kun je ocarina +blazen, brutale kerel. Dan kon-je iederen orgeldraaier wel stafmuzikant maken!” +</p> +<p>Het arme kereltje werd bij de bedreiging doodsbleek. Hij had op de lange reis van +passagiers en kameraden zooveel lof ingeoogst voor zijn schoon spel, en in de vaste +meening verkeerd, dat hij er bij de stafmuziek wel de andere instrumenten zou bijleeren. +Nu was de illusie vervlogen. +</p> +<p>De luitenant ging verder. +</p> +<p>„Wat wil je worden?” was het tot een mageren ex-candidaat in de theologie. +</p> +<p>„Ook officier, luitenant.” +</p> +<p>„En jij, en jij, en jij.…?” +<span class="pageNum" id="pb35">[<a href="#pb35">35</a>]</span></p> +<p>„Officier, officier, officier.…!” +</p> +<p>Nu barstte hij in bulderend gelach uit: „Ha, ha, ha, maar dat is een bescheidenheid, +die roerend is. Daar hebben we dus onder de dertig kerels 21 adspirant-officiers, +twee sergeants-candidaten, een blazer en zes soldaten. Jelui kunt allemaal … ha, ha, +ha! Rechtsomkeert, marsch!” +</p> +<p>Goddank, ook deze kelk was aan mij voorbijgegaan. Nu kwam echter nog een moeilijk +oogenblik. Allen, die zich als toekomstige officieren hadden opgegeven, hadden voor +den luitenant een soort examen af te leggen, waarmee ze het bewijs moesten leveren, +dat ze werkelijk iets geleerd hadden, om later eens op de kaderschool te komen en +<span class="ex">misschien</span>, na jaren, op de militaire school. +</p> +<p>Een paar candidaten hadden reeds met hoogroode gezichten het primitieve examenlokaal +in de bamboekazerne verlaten. Thans kwam de beurt aan mij. +</p> +<p>„Zitten,” klonk het kortaf. „Ken je Fransch?” +</p> +<p><span class="corr" id="xd31e461" title="Niet in bron">„</span>Jawel, mijnheer de luitenant.” +</p> +<p>„Dat „mijnheer” schenk ik je. Voortmaken.” +</p> +<p>Het was eene fabel van Lafontaine, die ik lezen moest; ik deed het tot tevredenheid +van Zijnedelgestrenge. +</p> +<p>„Ken je Latijn,” vroeg hij verder. „Jawel luitenant.” Ik wist reeds, wat er nu kwam. +Mijn vriend Sch., die een jaar geleden hetzelfde examen <span class="pageNum" id="pb36">[<a href="#pb36">36</a>]</span>had doorstaan, had het mij verraden. De luitenant kende geen Latijn, maar had, aangezien +eenige vermetelen hem reeds een paar maal met hun keukenlatijn wat hadden voorgelogen, +een kapittel uit een Latijnsch boekje uit het hoofd geleerd. Precies, hij sloeg het +zooveelste hoofdstuk op en ik begon vloeiend te vertalen: <span lang="la">Hannibal, postquam Alpes transiisset, in Italiam incidit</span><span class="corr" id="xd31e471" title="Niet in bron">,</span> enz. +</p> +<p>„Goed,” zeide hij. +</p> +<p>Nu kwamen wij aan de geographie. +</p> +<p>„Noem mij eens een paar zeeën op,” beval hij. +</p> +<p>Ik begon natuurlijk het eerst met de „<span lang="de">Seeën</span>” van mijn vaderland, waarop ik zoo vaak aan het spelevaren was geweest, de <span class="ex" lang="de">Königssee</span>, <span class="ex" lang="de">Chiemsee</span>, <span class="ex" lang="de">Kochelsee</span>, <span class="ex" lang="de">Starenbergersee</span>, enz. +</p> +<p>De luitenant zag mij wantrouwend aan en schudde het hoofd. „Wacht,” dacht ik, „hij +wil grootere hebben en ik ging voort: <span class="ex" lang="de">Baikalsee</span>, <span class="ex" lang="de">Ladogasee</span>.….” +</p> +<p>„Zwijg,” donderde hij, „dat zijn geen zeeën.” +</p> +<p>Nu brak mij het angstzweet uit. Zouden de genoemde <span lang="de">seeën</span> hem alle onbekend zijn? +</p> +<p>„De <span class="ex" lang="de">Müggelsee</span>” riep ik in wanhoop; die moest hij toch kennen. +</p> +<p>„Wat,” barstte hij uit, <span class="corr" id="xd31e515" title="Niet in bron">„</span>de muggenzee? Ben je wel goed, of wil je mij voor den gek houden? Waar ligt die zee +dan?” +</p> +<p>„Bij Berlijn, luitenant,” kreunde ik in mijn angst. +</p> +<p><span class="corr" id="xd31e519" title="Niet in bron">„</span>Wat wil je voor den donder met al die plasjes?” <span class="pageNum" id="pb37">[<a href="#pb37">37</a>]</span>schreeuwde hij. „Heb je dan nog nooit van de Middellandsche Zee gehoord, of van de +Roode Zee?” +</p> +<p>„Maar luitenant, dat zijn immers „<span lang="de">Meere</span>” <span class="corr" id="xd31e528" title="Bron: en en">en</span> geen „<span lang="de">Seeën</span><span class="corr" id="xd31e533" title="Niet in bron">”</span>?” stotterde ik. +</p> +<p>„En nu houd je den mond!” donderde hij. „Van de geographie heb je geen flauw begrip.” +</p> +<p>Nog moest ik de stelling van Pythagoras bewijzen; daarop kon ik gaan. +</p> +<p>„Je behoeft nu niet te denken, dat je morgen al de luitenantssterren op je kraag krijgt,” +riep hij mij nog na. Wat wonder! +</p> +<p>Tien minuten later stond ik voor mijn gapenden, ledigen stroozak en verwondde mij +den vinger aan de stoppelige rijsthalmen, waarmee ik hem vullen moest. Welk een onderscheid! +Voor weinige oogenblikken nog was ik met Hannibal over de Alpen getrokken en had Italië +doen sidderen en thans.…. Daarbij kwam nog het afschuwelijke stof, dat zich uit het +stroo, waaraan groote aardkluiten zaten, losmaakte. „Dat gebeurt opzettelijk,” zei +de sergeant, die goed gemutst scheen te zijn. „Als je ’s nachts op den stroozak klopt, +dan komt er stof uit. De muskieten denken dan: „de kerel rookt” en bijten je niet.” +</p> +<p>Maar niettegenstaande dat beten ze mij toch. +</p> +<p>Wat was ik in mijn schik, toen ik den volgenden morgen bij de <span class="corr" id="xd31e543" title="Bron: 1ste">1<sup>ste</sup></span> compagnie van het <span class="corr" id="xd31e548" title="Bron: 1ste">1<sup>ste</sup></span> depot-bataljon <span class="pageNum" id="pb38">[<a href="#pb38">38</a>]</span>werd ingedeeld! Eindelijk recruut! Wat had dat lang geduurd! +</p> +<p>Welk een kranige compagnies-commandant was de kapitein v. V.… n! +</p> +<p>Welke illusies wekte de aanblik van den held op, wiens borst gesierd was met de Willemsorde +en twee eervolle vermeldingen en aan wiens zijde de eeresabel kletterde! +</p> +<p>Den een na den ander der recruten riep hij vóór zich, om hem naar één der verschillende +afdeelingen te verwijzen. Er waren er vier. In de eerste kwamen zij, die nog nooit +soldaat geweest waren. +</p> +<p>„Wat was je vroeger?” vroeg hij een Duitscher. +</p> +<p>„Luitenant bij de dragonders!” +</p> +<p>„Tweede afdeeling!” +</p> +<p>„En jij?” +</p> +<p>„Onderofficier in het Keizerin Augusta-regiment.” +</p> +<p>„Derde afdeeling!” +</p> +<p>„En jij?” +</p> +<p>„Korporaal bij het 7e.” +</p> +<p>„Vierde afdeeling!” +</p> +<p>Nu naderde een ventje met een zeer gewichtig gezicht. +</p> +<p>„En jij?” vroeg de kapitein weer, zonder op te zien. +</p> +<p>„Eerste luitenant bij de dienstdoende schutterij,” klonk het in het volle bewustzijn +eener groote waardigheid. +<span class="pageNum" id="pb39">[<a href="#pb39">39</a>]</span></p> +<p>Het mannetje zette een gezicht, of het zijn onmiddellijke indeeling bij den generalen +staf uit den mond van den kapitein dacht te vernemen. +</p> +<p>Hoe verschrok de arme stakkert, toen de kapitein met een medelijdend lachje, kalmpjes +antwoordde: „Eerste klasse.” +</p> +<p>In deze klasse kreeg het kereltje niet eens een geweer in handen. En „schutter” komt +toch van „schieten”? +</p> +<p>Ja, het is toch merkwaardig, hoe weinig de verdiensten der schutterij in het leger +gewaardeerd worden! +</p> +<p>Een uur later hielden wij exercitie in de „Berenlaan.” Eene aardige bezigheid bij +95° warmte. Daarbij voelt men het Europeesche vet gram voor gram wegslinken. Maar +wat maakt het uit? Daar ginder, heel, heel in de verte, blinken immers de korporaalsstrepen! +<span class="pageNum" id="pb40">[<a href="#pb40">40</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch4" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e162">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">ONDER INLANDSCHE RECRUTEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Een korporaal der „zandhazen” in Holland zou zeker een zeer verbaasd gezicht zetten, +als hem bij bataljons-order werd aangezegd, dat hij zich den volgenden morgen naar +een garnizoen te begeven had, verwijderd van het zijne op een afstand als van Amsterdam +naar New-York of nog verder. Zijn Indische kameraad zou een dergelijk bevel met de +grootste onverschilligheid aanhooren, misschien vragen: waar ligt die negorij? vervolgens +zijn ransel pakken en dan het oude garnizoensstof van zijne pantoffels schudden. +</p> +<p>Ook ik deed eveneens, toen mij de sergeant-majoor mijne overplaatsing naar de inlandsche +compagnie mededeelde. Wel is waar was er in dit geval slechts sprake van een afstand +van eenige <span class="pageNum" id="pb41">[<a href="#pb41">41</a>]</span>honderden meters, welken ik van de steenen- naar de bamboe-kazerne had af te leggen; +doch de voorbereidende maatregelen bleven volkomen dezelfde als voor eene wekenlange +zeereis. Uniformstukken, kousen, hemden en andere onmisbare toiletartikelen werden +in de gapende kalfshuid neergelaten en mijn geheele meubilair, bestaande uit een spiegel, +laarzenknecht, met nog andere voorwerpen van weelde, in de modelkist gesloten. Daarna +aanvaardde ik den korten marsch, waarvan het einddoel het bureau van den „dubbele”<a class="noteRef" id="xd31e588src" href="#xd31e588">1</a> der derde compagnie was. +</p> +<p>Bescheiden, gelijk het een korporaal betaamt, klopte ik aan. Maar ik moest lang wachten +voor de „Sesam” zich opende, want het ging daarbinnen niet malsch toe. Daar regende +het uitbranders, scheldwoorden en andere liefelijkheden. Nog eenmaal waagde ik eene +poging, om toegang te verkrijgen en thans werd ik verhoord. „Binnen!” klonk het met +donderende stem door de deurreet, en gevolg gevende aan deze vriendelijke uitnoodiging, +trad ik binnen. +</p> +<p>In de schemering, welke in het vertrek heerschte, bemerkte ik de forsche gestalten +van eenige Europeesche onderofficieren, die op de rij af door den <span class="pageNum" id="pb42">[<a href="#pb42">42</a>]</span>„dubbele” niet zoozeer toegesproken als wel toegedonderd werden. De „moeder der compagnie” +was zeker met den „vader”—aan gewone stervelingen beter bekend onder den titel: kapitein—aan +het kijven geweest, of beter gezegd de „vader” met de „moeder”, want in de militaire +wereld is het de vader, die „de broek aan” heeft. +</p> +<p>Het spreekt vanzelf dat er nu een bliksemafleider noodig was, om de spanning te ontladen. +</p> +<p>Wie kon daar beter toe dienen dan een korporaal, het laagste punt der militaire superioriteit, +die het wolkje op het voorhoofd van den bataljonscommandant in den vorm van een donker +onweder te aanschouwen krijgt, nadat het zich aan den horizon van den kapitein, den +luitenant, den sergeant-majoor en de sergeanten tot eene steeds dreigender massa heeft +saamgepakt. Mijne komst maakte het spel compleet. +</p> +<p>„Luiwammes, kun-je nog langer op je laten wachten?” aldus verwelkomde mij Zijnedelgestrenge. +„Je dacht misschien dat je met een rijtuig gehaald zoudt worden!” +</p> +<p>„Neem me niet kwalijk, majoor …!” +</p> +<p>„Houd je mond, voor den donder, of ik …!” +</p> +<p>De overige woorden slikte hij in, want een spiksplinternieuwe luitenant verscheen +op het tooneel. Als er nu nog gedonderd moest worden, dan verviel de bevoegdheid daartoe +van rechtswege aan <span class="pageNum" id="pb43">[<a href="#pb43">43</a>]</span>den in rang hooger geplaatste; maar deze onthield zich er van, omdat hij daarvoor +nog te korten tijd in Indië was. +</p> +<p>Het onweder trok dus af, en slechts af en toe schoot nog een bliksemstraal uit het +aangezicht des „dubbelen,” dat zich tot een bitterzoet glimlachje geplooid had in +de richting, waar ik stond. +</p> +<p>„Is de korporaal reeds ingedeeld?” vroeg de binnentredende. +</p> +<p>„Jawel, luitenant, bij uw peloton in de tweede sectie,” antwoordde de „moeder” op +den onderdanigsten toon. +</p> +<p>„Goed, laat hem dan heengaan, want de recruten kunnen ieder oogenblik van Batavia +aankomen.” +</p> +<p>Met de meest militaire stijfheid maakte ik rechtsomkeert en haastte mij weg te komen +uit de schotlinie van den „dubbele” waar ik mij niet weder onder waagde voor zijn +gevoelsbarometer op zonneschijn stond, hetgeen, tusschen haakjes, slechts uiterst +zelden gebeurde. +</p> +<p>In het „kampement” der derde compagnie, in welker centrum de sergeant-majoor resideerde, +ging het intusschen toe als in een bijenkorf. Hier gebood de rechterhand van den „dubbele” +de fourier, de „meid-alleen,” wien het lichamelijk welzijn der compagnie toevertrouwd +is, de beheerscher der vertrekken voor de provisie en de kleeding bestemd. Hij zat +juist een aantal Europeesche en inlandsche <span class="pageNum" id="pb44">[<a href="#pb44">44</a>]</span>korporaals achter de vodden, die heilwenschen (?) tusschen de tanden mompelend, mij +voorbijvlogen. Nauwelijks kreeg hij mij in ’t oog, of ik werd er ook bijgelapt. +</p> +<p>„Hier, jij nieuweling, wees zoo goed en neem de matten voor je kerels in ontvangst! +Als de drommel je ransel af!” bulderde hij me toe. Ter opheldering moet ik hier bijvoegen, +dat den inlandschen soldaten slechts matten van biezen worden verstrekt, en geen stroozakken, +zooals aan hunne Europeesche krijgsmakkers. Bovendien krijgen ze een met stroo gevuld +hoofdkussen en een katoenen deken, „sprei” genaamd: een eenvoudig en zeer practisch +leger. +</p> +<p>Na weinige oogenblikken was ik reeds druk werkzaam en sorteerde al de heerlijkheden, +waarvoor elken recruut bijzondere zorg wordt aanbevolen. Midden onder den arbeid werd +ik door hoornsignalen opgeschrikt, die steeds nader en nader klonken. Commando’s werden +hoorbaar, ten slotte eindigend in een langgerekt „halt!” Toen werd het stil, en men +hoorde slechts de barsche stem van den sergeant-majoor, die de recruten bij hunnen +naam riep; terloops aangemerkt: eene ondankbare, tijdroovende bezigheid, daar de meeste +dezer natuurkinderen òf te verlegen zijn, om hunnen mond open te doen, als hun naam +wordt afgeroepen, òf wel vergeten zijn, hoe zij heeten. Ik verkneuterde er mij <span class="pageNum" id="pb45">[<a href="#pb45">45</a>]</span>in, den „dubbele” zoo rood als een kalkoenschen haan voor het front op en neer te +zien stappen, terwijl hij in machtelooze woede de arme drommels geheel van hun stuk +bracht met hun de namen in de ooren te brullen en daarop slechts zulke onvolledige +antwoorden kreeg, dat de „rommel” niet „kloppen” wilde. +</p> +<p>Het was een gezicht om zich den buik vast te houden van het lachen: al deze kleine, +bruine barrevoeters, die tegen elkander stonden aangedrongen als eene kudde schapen. +Ieder oogenblik verwachtte ik dat zij op de voorpooten—pardon! handen—vallen zouden +en tegen de klapperboomen opklauteren. Daarmede hadden zij ons werkelijk een grooten +dienst bewezen, want het moest een heidensch werk zijn, eerst menschen en daarna soldaten +uit hen te maken. Deze gedachte baarde mij geen geringe zorg, want ik verstond absoluut +geen woord Maleisch, buiten de hoofdwoorden: <span class="ex" lang="ms">makan</span>: eten; <span class="ex" lang="ms">minoem</span>: drinken, en <span class="ex" lang="ms">pisang-goreng</span>:<a class="noteRef" id="xd31e631src" href="#xd31e631">2</a> smeerproppen of gebakken pisangs. Maar daarmee kon ik toch geen recruten afexerceeren. +</p> +<p>„Heilige Florian, ontsteek mijn geest!” bad ik in stilte, toen ik op mijn sergeant +toetrad, die met een arme-zondaarsgezicht, evenals ik, tegen een deurpost geleund +stond en in diepe verslagenheid den bruinen menschenvloed gadesloeg, die onafgebroken +<span class="pageNum" id="pb46">[<a href="#pb46">46</a>]</span>zijne sectie binnenstroomde. Hoeveel dagen kamerarrest en politiekamer stroomden daar +wel mede binnen? Dat kon alleen de goede God weten en de kapitein, de onze-lieve-Heer +der compagnie. +</p> +<p>Tot deze slotsom scheen ook de sergeant gekomen te zijn, want hij wendde zich met +een zucht af. Eerst toen hij mij bemerkte, herkreeg hij zijn geestelijk evenwicht. +</p> +<p>„De kerels moeten eerst behoorlijk worden afgeschrobd”—<abbr title="dat wil zeggen">d.w.z.</abbr> zich baden—„voor ik mij met hen afgeef”, zeide hij en wierp van terzijde een blik +op de recruten, die als eene bende apen dicht op elkaar zaten neergehurkt. „Daar de +vrouwen den weg niet weten, kunnen zij zich bij den troep aansluiten,” liet hij er +nog op volgen. +</p> +<p>Het was zoo, er zaten ook nog vrouwen tusschen die knapen in. Zoo ongeveer het derde +deel hadden hunne huishoudsters meegebracht. Bijeen geleken zij een grooten vuilnishoop, +want zij hadden eene langdurige scheepsreis achter den rug en hadden al dien tijd +bijna geen waschwater bekomen—voor Javanen, die over het algemeen zeer op reinheid +gesteld zijn, eene ware kwelling. +</p> +<p>„Neem me niet kwalijk, sergeant, maar ik spreek geen Maleisch. Ik weet niet hoe ik +de menschen in het water en er dan weer uit krijgen moet,” veroorloofde ik mij in +het midden te brengen. +</p> +<p>„Mooi zoo! dat wordt eene vroolijke geschiedenis,” <span class="pageNum" id="pb47">[<a href="#pb47">47</a>]</span>riep de sergeant wrevelig. „Ik ben eerst sedert vier weken bij de apen-compagnie, +de luitenant is kersversch uit Europa aangekomen, en jij kunt ook al niet anders dan +menage lepelen—laat dan de duivel zien, dat hij de kerels afexerceert! Maak maar dat +je wegkomt. Hoe je ’t met de bende klaar speelt, is me glad onverschillig!” +</p> +<p>Dat ziet er lief uit, dacht ik. Maar de nood maakt vindingrijk. Ik zocht den grootsten +uit den troep, wenkte de anderen en marcheerde de deur uit. Als eene kudde schapen +achter den hamel trappelden de overigen, en ook de vrouwen, hunnen voorman achterop. +Voor de deur maakten wij nog eerst halt. Ik sorteerde het gezelschap naar de lengte +en geraakte daarbij zoo in vuur, dat ik na gedanen arbeid het commando: „Met verdubbelde +rotten!” weerklinken liet. Ik weet niet wie er op dat oogenblik wanhopiger uitzag: +de Javaantjes of hun korporaal. Onwillekeurig bedacht ik dat zoo een Javaansche recruut +toch stellig nog minder militair begrip heeft, dan een afgeëxerceerde Amsterdamsche +schutter; ik herriep derhalve het commando, plaatste de luidjes in rijen van vier +achter elkander, hief mijn linkerbeen zoo hoog op, dat het boven de hoofden der recruten +uitstak en kommandeerde: „Marsch!” Ik had net zoo goed „Hu!” kunnen kommandeeren; +misschien hadden zij dat nog eer verstaan. Nu, de hoofdzaak was: zij zetten zich in +<span class="pageNum" id="pb48">[<a href="#pb48">48</a>]</span>beweging. Maar wat mij niet mocht gelukken, niettegenstaande de waanzinnigste pogingen, +het was om de vier voorsten tot een zelfde marschtempo te bewegen. De kolonne vertoonde +groote gelijkenis met een kruipenden duizendpoot. Ten slotte gaf ik het op en liet +hen loopen zooals zij wilden. Ik dankte mijnen Schepper, toen wij eindelijk de steenen +kazerne aan de rivier bereikt hadden. Nu plaatste ik mij voor den troep, strekte den +arm uit als een houten wegwijzer en schreeuwde uit al de kracht mijner longen „Halt!” +Wel kregen de eerste paar rijen nog een geweldigen schok, daar de achter hen aankomenden +met hangende hoofden tegen hunne voorgangers aanstietten; maar eindelijk stond de +geheele troep. Door naar het water te wijzen en het maken van krachtige zwembewegingen, +trachtte ik mijne bedoeling voor de menschen duidelijk te maken. Dit gelukte boven +alle verwachting. Onder luid gejuich vloog de bende naar den oever, de vrouwen evenzeer. +</p> +<p>„He! dat gaat niet,” riep ik haar toe, „jelui moet naar den anderen kant!” Maar ik +had met engelentong kunnen spreken, zij zouden mij toch niet verstaan hebben. Gelukkig +kwam mij een oude fuselier te hulp, die de vrouwen begrijpen deed, dat <span class="ex" lang="fr">bains mixtes</span> in Indische kazernes niet thuis behooren, maar dat het eene deel der militaire badkuip +voor de mannen, het andere deel <span class="pageNum" id="pb49">[<a href="#pb49">49</a>]</span>voor de vrouwen bestemd was. De vrouwen gehoorzaamden, en nu ontwikkelde zich een +paradijs-achtig stilleven, waarin dozijnen Adam’s en Eva’s de stoffeering vormden. +„Mama Gouvernement,” die anders in elk opzicht goed voor hare kinderen zorgt, heeft +er namelijk in het geheel niet aan gedacht hen van zwembroeken te voorzien. De Tjilewong +is daarom ook zoo vriendelijk, hare gele wateren als een sluier uit te breiden over +alles, wat de mensch liefst voor zijnen evenmensch verborgen houdt. Een kwartiertje +lang liet ik de luidjes in het water spartelen en bracht toen longen en armen weder +in beweging, ten einde mijne kudde weer om mij heen te verzamelen. Dat duurde tamelijk +lang, want de eene natuurknaap had zijn broek achterste voren toegeknoopt, weer een +ander wilde zich niet met zijne jas verzoenen, daar die hem te warm was, enz. Ten +slotte evenwel kreeg ik hen weer in rij en gelid en overtuigde mij dat er niet één +ontbrak. +</p> +<p>Voltallig leverde ik hen weer af aan mijn sergeant. +</p> +<p>Weinige minuten later kwam de fourier al weder aangaloppeeren, die ons in den looppas +naar het magazijn bracht. Daar werden al de fraaiïgheden, die ik kort te voren gesorteerd +had, verdeeld en in de eerste plaats de menageketels naar de keuken geëxpedieerd. +Was het verstand of instinct, dat <span class="pageNum" id="pb50">[<a href="#pb50">50</a>]</span>het volkje in vroolijke groepen naar de keuken dreef, toen het signaal voor het eten +geblazen werd? Zij hadden het toch nog nooit gehoord. De korporaals hadden heel wat +moeite, om de hongerige bruintjes in toom te houden. Messen en vorken zijn hun maar +ongemakkelijk; de vijf vingers verrichten denzelfden dienst. Luid gesmak verkondigde +weldra de tevredenheid van het gezelschap, waarbij zich nu ook de vrouwen gevoegd +hadden, die tijdens den dienst hare tenten in den „warong” hadden opgeslagen. In het +voorbijgaan was door mij opgemerkt, met welke nuttige bezigheid zij zich na het bad +onledig hielden. In een kring gezeten, zoodat geen van het clubje te kort kwam, woelden +zij in elkander’s haren om en bewezen elkaar wederzijds de kleine diensten, welke +onze voorouders, volgens Darwin’s theorie, huns gelijken zoo gaarne betoonen. ’s Lands +wijs ’s lands eer! +</p> +<p>Zij die zich in het bezit van bijzonder ontwikkelde reukzenuwen verheugen en op een +fatsoenlijk gedrag aan tafel gesteld zijn, zullen wel doen met eene dineerende compagnie +inlanders te mijden. De sterk riekende vruchten, welke zij voor dessert gebruiken, +als „doerian’s, zuurzakken”, enz., verpesten den omtrek in die mate, dat het bijna +niet is uit te houden. Buitendien huldigen die natuurkinderen de onbehaaglijke gewoonte +om, zoodra zij zich aangenaam verzadigd gevoelen, een vocaal <span class="pageNum" id="pb51">[<a href="#pb51">51</a>]</span>concert te beginnen, dat meer uit de maag dan uit de borst wordt gezongen en allesbehalve +welluidend klinkt. +</p> +<p>Deze ondervinding moest ik opdoen, toen ik mij naast onzen inlandschen sergeant had +neergezet. Hij was een merkwaardig heer. Zijn kameraad had mij naar hem verwezen, +omdat hij wat Hollandsch sprak, en dus in staat was mij in de geheimenissen der Maleische +taal in te wijden. Ik had omtrent zijnen persoon de volgende inlichtingen ontvangen: +„de sergeant is ijdel; hij draagt laarzen onder voorgeven dat hij gevoelige voeten +heeft, in werkelijkheid echter omdat hij den half-Europeaan zou kunnen uithangen, +wat hij niet is.” Dit alles had ik mij in het oor geknoopt, en ik nam mij voor op +zijne ijdelheid te werken. Ik wachtte behoorlijk tot mijn meerdere in rang zijnen +maaltijd beëindigd had en zette hem toen het doel mijner komst uiteen. Ik verklaarde +hem, dat mij zijne gelijkenis met een Indo-Europeaan, dien ik eens ontmoet had, sterk +had getroffen en vroeg hem of hij niet een broeder in Holland had. Hij schudde weemoedig +het hoofd, trok aan de vier of vijf knevelharen, die hij tegen de gewoonte zijner +landslieden liet staan en sprak fluisterend: „Ik helaas niet Hollander, maar”—voegde +hij er op geheimzinnigen toon aan toe—„grootmoeder van mij was baboe (kindermeisje) +bij „toewan” kolonel.” +<span class="pageNum" id="pb52">[<a href="#pb52">52</a>]</span></p> +<p>„Oei.…!” ontsnapte mij onwillekeurig. Zoo’n opsnijder! Waarom niet in eens baboe bij +den legercommandant? „Jammer,” zeide ik en reikte hem de hand. Wat jammer was, wist +ik eigenlijk zelf niet; hij denkelijk ook niet; maar desniettemin schudden wij elkander +vriendschappelijk de hand. Nu kwam ik met mijn verzoek voor den dag: of hij wel zoo +goed zou willen zijn, mij wat Maleisch te leeren? Hij knikte genadig en zeide: +</p> +<p><span class="ex">Kossok</span> beteekent: poetsen. +</p> +<p>„Prachtig!” riep ik met onwillekeurige geestdrift uit. Met dit enkele woord kon ik +de geheele week volstaan, want „poetsen” is het militaire Alpha en Omega. Het zonlicht, +het maanlicht en het licht der walmende petroleumlamp zien den Indischen soldaat aan +het poetsen en ondanks alle inspanning wordt hij nog dikwerf ter zake van onvoldoend +poetsen: „<span lang="de">heruntergeputzt</span>,” zooals de Duitschers zeggen. Nog drie woorden: <span class="ex">mari sini</span> (kom hier) en <span class="ex">lakas</span> (snel)—want onder militairen moet alles snel gaan—leerde ik en verwijderde mij toen +onder duizend dankbetuigingen aan den sergeant, wiens wederhelft reeds geruimen tijd +op de gelegenheid gewacht had, om den nakomeling der „baboe” van den „toewan”-kolonel +te „pidjetten.”<a class="noteRef" id="xd31e691src" href="#xd31e691">3</a> +<span class="pageNum" id="pb53">[<a href="#pb53">53</a>]</span></p> +<p>Niet lang duurde het meer of de eerste dag was ten einde. In de lange gangen van het +„kampement” flikkerden de lampen en wierpen haar schijnsel op verschillende groepen +soldaten, die, blijde de drukkende uniform te mogen afleggen, in primitief negligé +samenhokten. Boven hunne hoofden zweefde een afschuwelijk riekende wolk, van den rook +der „strootjes”<a class="noteRef" id="xd31e697src" href="#xd31e697">4</a> afkomstig en aan hunne voeten stonden uit sigarenkistjes geïmproviseerde spuwbakken +gereed, om het roode sap der sirihpruim op te vangen. Anderen hadden zich in hun boudoir +teruggetrokken, en rustten op hunne schatten uit. De gehuwde Javaansche soldaten namelijk, +die allen zonder uitzondering—ook de ongehuwden—zeer veel schaamtegevoel bezitten, +toonen in vele gevallen eene kieschheid, die den Europeanen vreemd is. Door katoenen +gordijnen aan de brits te bevestigen, scheppen zij zich een gezellig hoekje, waar +zij hunne rijkdommen, enkele kapok-kussens, somtijds zelfs een matras, verbergen. +Daar trekken zij zich na de vermoeienissen des daags terug en slapen gerust, niettegenstaande +het krachtige gesnork der slapers, die hunne matjes op de brits boven hun hoofd hebben +opgeslagen. +</p> +<p>Ook ik volgde dit voorbeeld en ging op éen oor liggen, hoewel het nog lang geen „taptoe” +was. Zacht drong in mijn vertrek een eentonig door den <span class="pageNum" id="pb54">[<a href="#pb54">54</a>]</span>neus klinkend gezang door, dat door handgeklap begeleid werd. Waarschijnlijk waren +het herinneringen aan hun tehuis, die de bruine schepsels in hunne liederen bezongen. +Ja, ook deze natuurkinderen lijden aan heimwee; zij zijn niet de gevoellooze wezens, +waarvoor zoo velen hen houden, zij gevoelen dikwerf veel dieper dan de Europeaan, +die zich naar den geest hun meerdere acht. Het slaperige gezang bracht mij in eenen +toestand tusschen waken en droomen. Het was mij, alsof ook mij uit het lieve, verre +vaderland bekende geluiden toeklonken. Onzichtbare handen droegen mij derwaarts over. +Ik zat in den kring van oude bekenden, vroolijke drinkliederen weergalmden en de schuimende +bierkruik ging lustig rond, toen … een zacht gegons aan mijn oor, een doordringende +pijnlijke steek in de wang—weg waren vaderland, weg de vrienden, weg het heerlijke +bier. Wat mij stoorde, was de prik van een muskieten-angel. De steek is nog zoo erg +niet, maar de lange tijd, die er verloopt tusschen het aanvliegen en het steken, kan +een mensch radeloos maken. De vermoeide hand slaat vergeefs in het rond. Gewoonlijk +steekt u het bloedgierige gespuis juist op eene plaats, waar ge het niet verwacht. +Alleen een „klamboe”<a class="noteRef" id="xd31e704src" href="#xd31e704">5</a> kan hier helpen, en die had ik mij, ondanks alle zuinigheid, nog niet kunnen verschaffen. +Doch de <span class="pageNum" id="pb55">[<a href="#pb55">55</a>]</span>goede Morpheus had medelijden. Hij liet zijn droomensluier op mij nederzinken, en +slechts als een verwijderde echo drong de klagende toon van het taptoesignaal tot +mijn verflauwend bewustzijn door. Ongestoord zwelgden de muskieten—de kazernevloo +is in Indië, Goddank! onbekend—mijn bloed. +</p> +<p>Als den volgenden morgen een oningewijde het „kampement” betreden had, zou hij zich +zeker in eene kleermakerswerkplaats met een schildersatelier verbonden, verplaatst +hebben gemeend. +</p> +<p>Al de superieuren, met uitzondering van den „vader” en de „moeder,” waren bezig hunne +beschermelingen een menschelijk aanzien te geven. Met de pantalons had men gemakkelijk +werk, niet echter met de jassen. Den eenen borst was de snit te ruim, den anderen +de kraag te nauw; den derden hing iedere jas als een meelzak over den rug. Het was +om er wanhopig van te worden. Daarbij kwam nog de booze luim van den fourier, die +telkens woedend werd als hij een nieuw kleedingstuk uit zijn net geordenden voorraad +moest afstaan, en de vinnige aanmerkingen van den luitenant, wien alles veel te langzaam +ging. Doch dat had zich alleen de sergeant aan te trekken, want mij was de gewichtige +taak opgedragen, alle uniformstukken van „boezeroen” tot „kapotjas,” met roodgeverfde +stamboeknummers te voorzien. <span class="pageNum" id="pb56">[<a href="#pb56">56</a>]</span>Een geluk was het dat er geen kousen en schoenen te nummeren waren—de inlandsche troepen +marcheeren barrevoets—dan had het werk zeker nog langer dan een dag geduurd, ofschoon +het vlot van stapel liep. +</p> +<p>Voortdurend liet ik mijn Maleischen taalschat schitteren, door het geroep van: <span class="corr" id="xd31e716" title="Niet in bron">„</span><span class="ex" lang="ms">Mari sini lakas!</span>” zoodat zelfs de luitenant opmerkzaam werd en mij vroeg: „Spreekt ge Maleisch?” Met +de grootste koelbloedigheid, antwoordde ik: „Zoo tamelijk, luitenant!” Dat zou voor +mij noodlottig worden, want onmiddellijk liet de luitenant er op volgen: „Dan kun +je later je manschappen eenig onderricht geven in het militair saluut en dergelijke +zaken meer!” Daar had ik mij aardig ingewerkt. Het was mijn verdiende loon. Ik had +mij zelf eene oorveeg kunnen geven over mijne domheid. Het was nu te laat om haar +te herstellen, en er bleef mij niets anders over dan bij den nakomeling der „baboe” +van den kolonel te biecht te gaan, die mij uit de moeielijkheid hielp door later zelf +het verlangde onderwijs te geven en mij aan den fourier, met wien hij op geen goeden +voet stond, ter assistentie overleverde. +</p> +<p>Toen de uitmonstering der Javaantjes afgeloopen was, begon het poetsen, want de kapitein +zou den volgenden dag eene inspectie komen houden. Dit woord „inspectie” is een der +geduchtste termen <span class="pageNum" id="pb57">[<a href="#pb57">57</a>]</span>uit de militaire grammatica. Het bezorgt iedereen de nachtmerrie, van den luitenant +tot den soldaat. In het burgerlijke leven is het ongeveer te vergelijken met een schoonmaak +van het geheele huis, als men voorname gasten wacht. Nu stelle zich eens eene huisvrouw +voor, dat zij uitsluitend „schoonmaaksters” in dienst heeft, die niet weten hoe zij +een bezem moeten hanteeren en niets dan Fransch kunnen spreken, terwijl zij, als huisvrouw, +alleen Hollandsch verstaat. Zij kan zich dan een zwak begrip vormen van eenen namiddag +bij eene Javaansche recruten-compagnie, vóór den ochtend eener kapiteins-inspectie. +</p> +<p>Men hoorde niets anders roepen dan: <span class="ex">Kossok! Lakas, Lakas, Lakas!</span>… +</p> +<p>Ja, als het met bevelen alleen te doen was! De kerels wisten immers niet eens, hoe +zij met de knoopenschaar moesten omgaan, en dat het heft van het kapmes blinken moest +als zilver, scheen hun onverklaarbaar. Bij eene Europeesche compagnie kan men bij +dergelijke gelegenheden zijnen toorn tenminste nog door eenige kazernevloeken lucht +geven, doch dat valt bij eene inlandsche compagnie uiterst moeilijk, vooral als men +de taal niet kent. Ofschoon ik een bijzonder grooten domoor den eenen <span class="ex">orang oetan</span> na den ander naar het hoofd wierp, gaf hij geen blijk het zich ook maar eenigszins +aan te trekken; de kerel verstond niet eens <span class="pageNum" id="pb58">[<a href="#pb58">58</a>]</span>zijne eigen taal. Er bleef niets anders over dan zelf de hand aan het werk te slaan, +uit den treure knoopen te poetsen, stukken van uniformen te zoomen, te vouwen en netjes +op de „planken” te schikken. Dit duurde tot laat in den nacht. Nog in den droom hoorde +ik mijnen collega met schorre stem roepen: <span class="ex">kossok lakas!</span> kapitein <span class="ex">datang</span><a class="noteRef" id="xd31e741src" href="#xd31e741">6</a>. +</p> +<p>De gevreesde dag brak aan. Te gelijk met den haan van den kompagnies-kok kraaide ook +de sergeant-majoor, en diens stem werkte electriseerend. In minder dan geen tijd was +ieder op zijnen post. Nogmaals de knoopenscharen te voorschijn gehaald. Thans ging +het poetsen veel beter. De kereltjes waren leerzaam. Tallooze bezems deden dichte +wolken stof opdwarrelen, welke weder door zachte stofdoeken onbarmhartig werden weggenomen. +De „kamerwacht”, een oude fuselier, liep met een angstig gezicht ieder stroohalmpje +na, dat de wind door de lange gangen joeg. De „moeder” liep voor hem uit en voelde +in alle hoeken en gaatjes, om zich te vergewissen dat er geen stofje meer te vinden +was. Zij scheen tevreden. Minder vergenoegd waren de arme sergeanten en korporaals. +Daar had een hunner een recruut onder handen, wiens kraag steeds weder tegen den langen +hals opschoof; ginds wendde een korporaal vergeefsche pogingen aan om een <span class="pageNum" id="pb59">[<a href="#pb59">59</a>]</span>klein ventje de muts recht op het hoofd te zetten; de schedel was zoo gebouwd, dat +het hoofddeksel telkens weer in den nek gleed. Ik was haast van schrik flauw gevallen, +toen ik ontdekte dat de een of andere ellendeling één mijner manschappen twee knoopen +van de uniform had afgesneden; waarschijnlijk om ze aan zijne eigen kapotjas te zetten. +Snel moest in het onheil voorzien worden, want de luitenant was reeds in aantocht, +en een luitenant kan onder zekere omstandigheden al even onuitstaanbaar wezen als +een kapitein. +</p> +<p>Eindelijk was alles tot de groote ontvangst gereed. In lange rijen stonden de recruten +vóór hunne slaaptafels en wachtten op de dingen, die komen zouden. Een gewoon sterveling +heeft niet het minste begrip van het gewicht van een kapitein. Menige pennelikker, +met een jaarlijksch salaris van 600 gulden en eene geborgde jas aan het lijf, gelooft +zich ver verheven boven den „vergulden bedelaar,” zooals neuswijze heertjes zich gelieven +uit te drukken; zij behoefden slechts ééne inspectie bij te wonen om van hunnen waan +genezen te worden. Er is een reusachtig onderscheid tusschen den kapitein in dienst +en in de samenleving. Wie hem zoo ziet zitten aan het venster van een der groote café’s +in de Kalverstraat, terwijl hij met een tevreden glimlach naar de menschenmassa kijkt +en met een stil genoegen zijn bittertje slurpt, <span class="pageNum" id="pb60">[<a href="#pb60">60</a>]</span>zou licht op de gedachte kunnen komen: „dat is een man om omver te loopen!” Jawel, +goeden morgen! Men moet hem in zijn element zien en dan in de eerste plaats bij eene +inspectie: dan is hij Jupiter gelijk. Dan brult zijn mond als de donder, en zijne +oogen schieten bliksemstralen; waar die inslaan, ligt de getroffene van 8 tot 14 dagen +krom. Zoo zijn zij allen, en zoo was ook onze kapitein, wiens komst wij in duizend +vreezen te gemoet zagen. +</p> +<p>Eindelijk klonk het bevel: „Geeft acht!” De luitenants zetten eene hooge borst, snelden +naar den ingang, en wij stonden als stokken aan den grond genageld. Langzaam naderde +het onweder. Onheilspellend fonkelde de portefeuille van den sergeant-majoor, die +het gevreesde potlood, als eene lans tegen het front van den troep gericht, droeg. +De inspectie begon. Onze sectie was aan de beurt, en de sergeant volgde met een gezicht, +dat wel wat bleek zag. Het scheen of hem het stereotype: „Sergeant-majoor, schrijf +op: zoo en zooveel dagen arrest!” reeds in de ooren klonk. Ieder oogenblik verwachte +ik een: „Hum, hum!” van den kapitein; onder broeders beteekende dat eenige dagen kamerarrest. +Zeide hij echter: „Smeerpoes!” dan kwam men er niet zonder „politiekamer” af. Daarin +deelen dan in den regel de berispte, de korporaal en de sergeant broederlijk. Boven +<span class="pageNum" id="pb61">[<a href="#pb61">61</a>]</span>verwachting liep het prachtig voor ons af. Het onweder trok voorbij, zonder in te +slaan. De kapitein was dien dag niet alleen God, hij was ook mensch, en zag dat het +mogelijke gedaan was. Toen hij zelfs ten slotte zeide: „Goed!” hadden wij hem van +blijdschap wel om den hals willen vliegen, als dit niet in strijd geweest ware met +alle begrippen van subordinatie. +</p> +<p>Na afloop der inspectie was het uitbetaling van traktement, en toen ik mijne 90 cents +voor de drie dagen in handen hield, dacht ik bij mij zelven: „Mama Gouvernement is +toch eene brave ziel; zij beloont steeds naar verdienste.” Daarop vergunde ik mij +de weelde van vijf kop koffie en een dozijn „smeerproppen,” en hiermede waren de eerste +drie dagen ten einde. +<span class="pageNum" id="pb62">[<a href="#pb62">62</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd31e588"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e588src">1</a></span> Bijnaam voor sergeant-majoor, wegens de dubbele gouden chevrons, die zijne uniform +versieren. <a class="fnarrow" href="#xd31e588src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e631"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e631src">2</a></span> Gebakken pisang. <a class="fnarrow" href="#xd31e631src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e691"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e691src">3</a></span> Masseeren. <a class="fnarrow" href="#xd31e691src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e697"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e697src">4</a></span> Stroosigaren. <a class="fnarrow" href="#xd31e697src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e704"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e704src">5</a></span> Muskieten-gordijn. <a class="fnarrow" href="#xd31e704src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e741"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e741src">6</a></span> Komt. <a class="fnarrow" href="#xd31e741src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch5" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e168">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">MIJN EERSTE RAPPORT.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">„Zeg eens, jij lange, je zet zoo’n gewichtig gezicht, alsof je een conferentie met +Bismarck gehad hebt,” riep mij de snerpende stem van Von Sch. toe, terwijl ik met +groote passen naar de bamboekazerne stapte. Die von Sch. was een aardige kerel. Nauwelijks +twee jaar geleden had zijne sabel nog op het asphalt <span class="ex" lang="de">Unter den Linden</span> gekletterd en had zijn ook nu nog welverzorgde knevel jonge schoonen tot het maken +van gedichten bezield; en thans droeg hij de strepen van den sergeant van het Indische +leger. Een man, Isaäc geheeten en behoorende tot de wijdvertakte familie van Sem, +had hem geld tegen „papiertjes” gegeven, wat aan de verandering zijner uniform schuld +moet hebben gehad. Doch zoo iets is onder kameraden <span class="ex" lang="de">janz ejal</span>. En hij had veel kameraden; ik was er één van. Altoos had hij een passenden kwinkslag +tot <span class="pageNum" id="pb63">[<a href="#pb63">63</a>]</span>zijn dienst, als een van zijne voormalige of hem nog overgebleven kameraden om de +eene of andere reden „het land” had. Zijn humor was tegen alles bestand en leed eenige +jaren later volstrekt niet onder het bericht, dat eene verstandige, oude tante hem, +nevens een stuk of wat smousjes en katten, ook haar vrij aanzienlijk vermogen had +nagelaten. +</p> +<p>Sergeant Von Sch. dan riep mij op de bovenbeschreven wijze toe en plaatste zich wijdbeens +vóór mij, in afwachting van eene verklaring. +</p> +<p>„Nu, van zooveel belang als een onderhoud met den ouden Bismarck is het wel niet, +maar het scheelt toch niet veel; ik moet mijn eerste korporaalswacht afsteken en zit +duchtig in den brand over het schriftelijk rapport, ingeval er iets mocht voorvallen,” +was mijn bescheid. +</p> +<p>„Och kom, wat kan er nu op zoo’n korporaalswacht gebeuren?” vroeg hij. „Zou je het +misschien willen rapporteeren, als twee kakkerlakken elkander den kop afbijten of +je een <span class="ex">tjitjak</span><a class="noteRef" id="xd31e778src" href="#xd31e778">1</a> op het hoofd valt? Op die wacht is er immers nog nooit iets voorgekomen? En als er +werkelijk iets gebeuren mocht en je kunt er geen Hollandsch woord voor vinden, dan +omschrijf je eenvoudig. Maar je moet je toeleggen op mooi schrift: de inhoud komt +er minder op aan.” +<span class="pageNum" id="pb64">[<a href="#pb64">64</a>]</span></p> +<p>Na deze vaderlijke vermaning verwijderde hij zich lachend, en ik vervolgde mijnen +weg. +</p> +<p>Een uurtje later betrok ik met mijn drie man de wacht, nam vol welgevallen het beheer +over de ledige arrestlokalen van mijnen voorganger over en vlijde mij, na gedanen +arbeid, behaaglijk in een matten stoel neder. Het was een heerlijke, zonnige dag. +Den nacht te voren had het geregend, en nu slurpten zonnestralen en planten het kostelijke +nat gretig op. De lucht was helder, zoodat men in de verte de blauwe omtrekken van +het gebergte onderscheiden kon. De Tjilewong verhaalde zachtkens, in vriendelijk gebabbel, +van die reuzen daarginds, waartoe ik mij zoo machtig voelde aangetrokken door de herinnering +aan mijn bergachtig vaderland. Zoet geurden de twijgen van den „tjampakka” boven mijn +hoofd, en wanneer een zoel windje van het naburige zeestrand door het gebladerte streek, +viel er een bloesemregen neder en omhulde mij als met eenen mantel van het teêrste +dons. +</p> +<p>Het was werkelijk niet noodig Duitscher te zijn, om in eene zoo paradijsachtige omgeving +te dwepen, luchtkasteelen te bouwen en zich de toekomst in de liefelijkste kleuren +af te schilderen. +</p> +<p>Het waren stoute droomen, die mijne verbeelding voortbracht. Al de makke Javaantjes, +die daar ginder in den looppas heen en weer snelden, of, <span class="pageNum" id="pb65">[<a href="#pb65">65</a>]</span>al naar de velddienst het vorderde, als slangen over den grond kropen, herschiep zij +in bloeddorstige oproerlingen, die het moordende staal ophieven tegen het handjevol +Europeanen in hun midden. +</p> +<p>Dezen zag ik met den moed der wanhoop tegen de overmacht strijden; meer en meer dunde +het hoopje mijner kameraden; zij zouden het onderspit delven! Daar snelde ik toe met +mijne drie man, schoot, hieuw en stak als een bezetene; de kameraden herademden, keerden +zich opnieuw tegen den vijand. +</p> +<p>Victorie! de zege was ons. +</p> +<p>Wat heerlijke aanblik! Het „Waterlooplein” gevuld met duizenden toeschouwers. +</p> +<p>Het geheele garnizoen opgesteld in parade-orde. Aller blikken zijn naar het midden +van het plein gewend; dáár, namelijk, sta ik en hoor met vurig oog en duizelend hoofd +de krachtige toespraak aan, welke de legercommandant tot mij richt. Zijne hand rust +op mijnen schouder en met luider stemme zegt hij: +</p> +<p>„Het heeft Zijner Majesteit behaagd u tot ridder van de Militaire Willemsorde …” <span class="corr" id="xd31e796" title="Niet in bron">„</span><span lang="ms">Toeloeng! toeloeng!</span>”<a class="noteRef" id="xd31e800src" href="#xd31e800">2</a> krijscht op eens eene vrouwenstem en overschreeuwt de beteekenisvolle slotwoorden, +waarmee mijn fantasie-generaal op het punt stond <span class="pageNum" id="pb66">[<a href="#pb66">66</a>]</span>zijne rede te besluiten. Uit was mijn droom. Met één sprong was ik op de been, beval +een der soldaten, die dommelend in het gras lag, mij te volgen en snelde zoo spoedig +mijne lange beenen mij dragen konden naar eene naburige loods, waaruit het hulpgeroep +geklonken had. Daar vond ik een inlandschen soldaat, die de knie op de borst eener +vrouw gedrukt hield en zonder ophouden met een steen op haar sloeg. Natuurlijk greep +ik hem onzacht in den nek en sleepte hem naar de wacht. De vrouw liet ik naar de ziekenzaal +brengen. Gedurende zijn transport huilde de kerel als een oud wijf en deed niet de +geringste poging om zich te verweren. Geen enkele maal zelfs beet of krabde hij. +</p> +<p>Huilend ging hij het arrestlokaal binnen en huilend beantwoordde hij mijne vragen. +Hij huilde zelfs nog, toen ik met mijn rapport bijna gereed was, en dat duurde lang, +want het Hollandsch wilde mij niet gemakkelijk uit de pen. +</p> +<p>Te langen leste had ik het epistel toch klaar en verdiepte mij met welgevallen in +den inhoud van het dienstbriefje: „De inlander Sowodrono heeft zijn huishouderesse +met een steen geslagen. Daarom heb ik hem <span class="ex">arrestierd</span>.” +</p> +<p>Reeds maakte zich een fuselier gereed om het rapport naar de hoofdwacht te brengen, +toen de schildwacht door het venster naar binnen riep: <span class="pageNum" id="pb67">[<a href="#pb67">67</a>]</span>„Ik geloof waarachtig, dat de kerel in de gevangenis zich heeft opgehangen!” +</p> +<p>Deze woorden deden mij zóó ontstellen, dat ik onder de vele verroeste en overtollige +sleutels, die aan mijn zorg waren toevertrouwd, den juisten niet vinden kon. Het gerochel, +dat uit de cel tot mij doordrong, was niet geschikt mij op mijn gemak te brengen. +Ik bezon mij daarom niet lang, liep met den schouder tegen den deurpost en wierp de +halve gevangenis omver, die, terloops aangemerkt, uit bamboe was opgetrokken. Ter +eere van de gevangenissen in Indië dient echter verklaard, dat niet alle van zulk +een zwakken bouw zijn. Anders mocht het eene of andere lid van het edele Europeesche +boevengilde eens lust krijgen, het veld zijner kunstverrichtingen naar dit Dorado +te verplaatsen. +</p> +<p>Met twee sprongen was ik over de splinters heen, en bij den ongelukkige, die aan zijnen +halsdoek hing te bungelen. +</p> +<p>Een fuselier sneed hem af en ik diende den zelfmoord-candidaat een paar oorvijgen +toe, die zijne ademhalingsorganen weder in functie brachten. Daarna tooide ik hem +met ijzeren hand-manchetten en liet hem naar de hoofdwacht brengen. Maar nu kwam de +grootste moeielijkheid aan; er moest een nieuw rapport worden opgesteld en dat wel +zoo spoedig mogelijk, anders kreeg ik <span class="pageNum" id="pb68">[<a href="#pb68">68</a>]</span>met den commandant der hoofdwacht te doen. Als gewoonlijk schreef ik dezen dienstbrief +eerst in het Duitsch en vertaalde hem daarna woord voor woord. Hij luidde: <span class="ex" lang="de">Der gefangene Inländer Sowodrono hat versucht sich aufzuhängen; ich habe ihn desswegen +gefesselt.</span> +</p> +<p>Het eerste deel van dit rapport was, meende ik gemakkelijk te vertalen; maar met de +slotwoorden haperde het. +</p> +<p>Wat beteekent toch ook weer <span class="ex" lang="de">Fesseln</span> in het Hollandsch? „Fetteln?” Neen.—„Fetseln?”—ook niet! Lieve hemel, er moet toch +een woord voor zijn! +</p> +<p>Daar ging mij een licht op. „Omschrijven, als men het juiste woord niet vindt,<span class="corr" id="xd31e833" title="Niet in bron">”</span> had Von Sch. dien morgen gezegd. Precies! Hoe zou het zijn, als ik eens schreef: +<span class="ex" lang="de">ich habe ihn desswegen in Ketten gelegt</span>? Dat klonk wel wat middeleeuwsch en rook naar burcht-kelders en pijnigende roofridders, +maar het was toch verstaanbaar. +</p> +<p>Doch nu haperde het met de vertaling weer. <span class="ex" lang="de">Kette</span> beteekent in het Hollandsch „ketting,” bijgevolg beteekent <span class="ex" lang="de">in Ketten</span>: „in kettingen.” Die uitdrukking kwam mij echter verdacht voor, ik had haar nog nooit +gehoord. Het angstzweet brak mij uit! Er wilde mij niets invallen, ofschoon ik reeds +den halven penhouder had afgeknaagd. Daarbij kwam nog, dat de twee fuseliers vlak +<span class="pageNum" id="pb69">[<a href="#pb69">69</a>]</span>naast me op het geschrift zaten te wachten. Hoe benijdde ik de kerels! Ze spraken +beiden perfect Hollandsch, want het waren Hollanders; maar ik durfde hun toch niets +vragen. Daarmede zou ik mijn gezag verloren hebben en den volgenden dag hadden de +kameraden verteld: „de vent laat zich zijn rapporten door de wachthebbende manschappen +dicteeren.” +</p> +<p>Als ik eens wat diplomatisch te werk ging, misschien dat ik dan toch nog te weten +kwam welke de juiste uitdrukking was. Zonder langer te aarzelen, wendde ik mij dus +tot een der beide mannen en vroeg zoo losjesweg: „Zegt men in de streek, waar jij +vandaan komt, ook „in kettingen gelegd?”<span class="corr" id="xd31e850" title="Niet in bron">”</span> +</p> +<p>De man keek mij verbaasd aan; hij begreep blijkbaar niet wat ik wilde. Hij bezon zich +een oogenblik en sprak dan: „Nee koproal! Bij ons thuus zeggen ze: oan de ketting +legd.” +</p> +<p>Goddank! Nu wist ik het. Nu maar snel geschreven! Daar gaat-i: „<span class="ex" lang="de">Der Inländer Sowodrono hat versucht sich aufzuhängen</span>” = „De inlander Sowodrono heeft verzocht zich op te hangen”—„<span class="ex" lang="de">ich habe ihn desswegen in Ketten gelegt</span>” = „ik heb hem daarom aan de ketting gelegd.” +</p> +<p>Ziezoo! maar nu ook als de wind naar de hoofdwacht er mee! Was me dat een karwei! +<span class="pageNum" id="pb70">[<a href="#pb70">70</a>]</span></p> +<p>De fuseliers schenen van dezelfde meening, want één hunner vroeg mij: „Zeg eens, korporaal, +het is zeker zoo gemakkelijk niet, om eene vreemde taal te leeren? U kent er zeker +wel zoo’n stuk of wat?” +</p> +<p>„Natuurlijk, vrindje!” antwoordde ik, „zoo’n beetje Latijn, Grieksch, Fransch, Duitsch, +Maleisch (ik wist nauwelijks tien woorden dier taal) en natuurlijk Hollandsch ken +ik wel. Met het Hollandsch spreken wil het nog niet recht vlotten—nu dat hoor je zelf—maar +schrijven, schrijven, zie je, kan ik het als mijn moedertaal.” Ik had het immers zoo +juist bewezen. +</p> +<p>Eindelijk en ten laatste kon ik weer eens wat rust nemen! In het zalig besef een groot +werk verricht te hebben, vlijde ik mij neer in mijnen stoel en nam één der heerlijke +manilla’s uit den zak, waarvan men er bij den dikken Chinees op den passer zes voor +een dubbeltje koopt. +</p> +<p>Scherts ter zijde,—het waren echte manilla’s; maar zij hadden één gebrek, dat haar +voor de rooktafel der „buikjes” ongeschikt maakte: er bevonden zich tallooze gaatjes +in het dekblad, welke diep in het binnenwerk doordrongen, en daarin zaten kleine wormpjes. +Als men nu zulk een sigaar wil rooken, dan moet men eerst de gaten met papier beplakken, +en dat is niet ieders werk. Als zoo’n sigaar „gereed was om te vuren,” zag zij er +steeds als eene dikke papierrol uit. +<span class="pageNum" id="pb71">[<a href="#pb71">71</a>]</span></p> +<p>Ik bereidde mij dus zulk een exemplaar toe, stak er den brand in en gaf mij weer over +aan mijne droomen, die zoo ruw verstoord waren geworden en thans door het rooken mij +in eene andere, meer materieele, sfeer verplaatsten. Telkens namelijk, als het vuur +der sigaar een der verstopte gaten bereikte, klonk het „Pschi!” en steeg er een soort +van braadlucht in mijn neus, afkomstig van een wormpje, dat door het papier den terugtocht +was afgesneden. Ik telde de gaatjes. Er waren er negen. Een rijk menu waarlijk. +</p> +<p>„Pschi!” Gebakken oesters.—Pschi! hoendersoep.—Pschi! zalm met Hollandsche saus.—Goeie +God, wat rook die saus heerlijk!—Pschi! Ossehaas.—Pschi! Pschi!—He, kellner! niet +zoo vlug achter elkaar opdienen! Daar brengt me nu de kerel kip en kreeftenmaijonaise +tegelijk! (Het vuur had namelijk twee wormpjes achter elkaar aangetast.) Misschien +dat ik wat te luid gedacht had, want de fuselier, die tot dusver rustig had zitten +lezen, sprong op en vroeg: „Zei u wat, korporaal?” +</p> +<p>„Houd je mond!” riep ik geërgerd. +</p> +<p>De kerels kunnen je niet eens met rust laten eten. Het geheele dessert en de kaas +gingen door die domme vraag voor mij verloren, want er waren nog twee gaatjes in de +sigaar. Thans smaakte mij het rooken niet meer; ik kon niet meer in de <span class="pageNum" id="pb72">[<a href="#pb72">72</a>]</span>stemming komen, die voor het besluit van het aangebroken diner vereischt werd. +</p> +<p>Ook nog het laatste restje mijner goede stemming vervloog, toen een korporaal in volle +uniform op mij toesnelde en reeds uit de verte riep: „Gauw, gauw, je moet op het bataljonsrapport!” +</p> +<p>Vreeselijk woord: rapport! „compagniesrapport” is reeds genoeg om iemand kippevel +te doen krijgen van angst, en nu bataljonsrapport!—Het woord alleen gaf mij een gevoel +of ik door den grond zou zinken. +</p> +<p>Wat kon ik in ’s hemelsnaam hebben uitgevoerd? Mijn geweten was engelrein. Maar wat +hielp mij dat? Onder militairen, vooral in Indië, staat men steeds met één been in +arrest. +</p> +<p>Mijn kameraad kon mij ook geen opheldering geven. Hij had alleen bevel gekregen mij +terstond af te lossen. Wel had de adjudant gelachen, toen hij het bevel gaf. Maar +een adjudant kan zelfs lachen als hij eene geheele sectie naar de provoost stuurt. +Dat was dus geen troost. +</p> +<p>Vervuld van bange gevoelens, marcheerde ik naar de kazerne. Daar verwelkomde mij de +„dubbele” met eenige weinig liefelijke toespelingen. Ook de sergeanten en korporaals +staken de hoofden bijeen en namen mij van alle kanten op. Dat maakte mij hoe langer +hoe ongeruster. Vergeefs pijnigde ik mijne hersenen om mij het eene of andere misdrijf +<span class="pageNum" id="pb73">[<a href="#pb73">73</a>]</span>te herinneren; maar ik moest het opgeven. In gezelschap van een stuk of wat op opiumschuiven +betrapte Javaansche soldaten, volgde ik den „dubbele” naar den majoor. +</p> +<p>Op de veranda voor het bataljons-bureau heerschte eene heilige stilte, ofschoon een +dertigtal soldaten in groote tenue daar bijeen waren. Zelfs de vier „dubbelen”, die +overigens niet op hun mond gevallen waren, zwegen als moffen. Ieder, die een slecht +geweten had, stond dit op het gezicht te lezen. Mij neep de angst letterlijk de keel +toe; ik snakte naar adem als een visch op het droge naar water. +</p> +<p>Daar ging de deur van het bureau open. De bataljons-adjudant verscheen, en allen stonden +als zoutpilaren. Hij telde de manschappen, vergeleek de rapporten en verdween weder. +</p> +<p>Nog vijf minuten uitstel van executie; zij schenen ons zooveel uren. +</p> +<p>Eindelijk kwam de majoor. Met één oogopslag overzag hij de aanwezigen. +</p> +<p>„Waar is de korporaal, die van morgen het rapport over den adspirant-zelfmoordenaar +heeft ingezonden?” vroeg hij met dreigende stem. +</p> +<p>„Present, majoor!” riep ik en deed een stap voorwaarts. +</p> +<p>De bataljons-commandant monsterde mij met een langen blik; onderwijl vertoonde zich +bij hem eene eigenaardige trekking om den mondhoek. +<span class="pageNum" id="pb74">[<a href="#pb74">74</a>]</span></p> +<p>„Je hebt zware straffen verdiend, wegens twee militaire vergrijpen,” begon hij. +</p> +<p>Al het bloed drong mij naar het hart; toch hield ik zijnen blik uit. +</p> +<p>„Waarom heb je den soldaat Sowodrono permissie gegeven, zich op te hangen?” +</p> +<p>Gerechte hemel, wat moest dat beteekenen! +</p> +<p>„Neem mij niet kwalijk, majoor, ik kan bezweren, dat de man mij geen verlof gevraagd +heeft,” stotterde ik. +</p> +<p>„En je schrijft zelf, dat de man je verzocht heeft, zich te mogen ophangen!” +</p> +<p>Nu begon er in mijne arme hersenkas eenig licht te komen. +</p> +<p>„Verder heb je den man behandeld op eene wijze, die den soldaat onwaardig is, door +hem als een hond aan een ketting te leggen, zooals je ook zelf schrijft”, ging hij +voort. +</p> +<p>Ik moet er op dat oogenblik niet bijster snugger hebben uitgezien, ten minste naar +de gelaatstrekken der omstanders te oordeelen, die slechts met moeite hun lachen schenen +te bedwingen. +</p> +<p>Het kan voorkomen dat een soldaat meesmuilend lacht, als een luitenant beweert, zijn +leven lang geen grooteren os gezien te hebben dan hij. Het is ook mogelijk dat een +soldaat pijnlijk lacht, als hij boven aan eene trap toevallig bij het opengaan der +deur zijnen kapitein tegen het lijf loopt, achterover <span class="pageNum" id="pb75">[<a href="#pb75">75</a>]</span>naar beneden tuimelt en op de vraag van den kapitein: „kerel, ben je dood?” ten antwoord +geeft: „met uw verlof nog niet, kapitein!” Maar tegen een majoor te lachen, dat zal +een soldaat zelfs in den dood niet overkomen. En hier, in mijne naaste omgeving, stonden +1 onder-adjudant, 4 sergeant-majoors, 4 sergeanten, 4 korporaals en eene geheele bende +arme zondaars en lachten, waar de majoor bijstond! Maar wat het onverklaarbaarst was, +de majoor zelf lachte, lachte, dat zijn buikje er van schudde. Een majoor, die in +diensttijd lacht! Een majoor, die lacht tegen een korporaal! +</p> +<p>Zoo de beroemde weer-professor Falb in mijne plaats ware geweest, dan zou hij dezen +dag zeker als een kritieke dag van de hoogste orde hebben aangemerkt en de latere +uitbarsting van den Krakatau met dit oogenblik in verband hebben gebracht. +</p> +<p>Eene heele poos duurde het, alvorens de gemoederen weder tot bedaren kwamen. Daarop +commandeerde de majoor: „rechtsomkeert, marsch!<span class="corr" id="xd31e913" title="Niet in bron">”</span> +</p> +<p>Hij riep mij nog na: +</p> +<p>„Je wordt <span class="ex" lang="de">ersucht</span> beter Hollandsch te leeren, anders blijf je nog lang aan den korporaals-ketting liggen.” +</p> +<p>Ik zag of hoorde niets meer—ik zweefde letterlijk over de aarde. Het beeld van den +lachenden majoor vergezelde mij naar de kazerne. Daar schoten <span class="pageNum" id="pb76">[<a href="#pb76">76</a>]</span>van alle kanten de korporaals op mij toe en vroegen deelnemend: „Wat is je toch om +’s hemels wil gebeurd? Je ziet zoo bleek als een doode!” +</p> +<p>Ik kon alleen maar uitbrengen: +</p> +<p>„Ik heb een lachenden majoor gezien!” +</p> +<p>„Wa-a-at blief je?” +<span class="pageNum" id="pb77">[<a href="#pb77">77</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd31e778"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e778src">1</a></span> Hagedis. <a class="fnarrow" href="#xd31e778src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e800"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e800src">2</a></span> Help, help! <a class="fnarrow" href="#xd31e800src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch6" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e174">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">KAPITEIN „EENOOG”.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Zooals bekend is, zijn de Indische kazernes niet zoo kolossaal gebouwd, dat iedere +korporaal of zelfs iedere sergeant over een eigen vertrek beschikken kan. Gewoonlijk +deelen twee in rang gelijke militairen met elkander ééne kamer. Zoo ook in de bamboe-kazerne, +waar ik met een ouden gemoedelijken korporaal en den „kapitein” samenwoonde. Wie de +„kapitein” was? Dat was eene reusachtige Makassaarsche huishoudster, die mijn kameraad +van Celebes had meegebracht. Wegens hare basstem, waarmede zij alle overige huishoudsters—die +van den sergeant-majoor er onder begrepen—commandeerde, en wegens de energieke wijze, +waarop zij over mijn kameraad de pantoffel zwaaide, had men haar den titel van kapitein +verleend. <span class="pageNum" id="pb78">[<a href="#pb78">78</a>]</span>Voluit heette zij kapitein „Eenoog”. Zij bezat namelijk maar één oog. Of het andere +door een vroegeren „laki” toegeslagen werd,—haar huidige sterkere wederhelft had het +zeker niet gedaan, want die bezat niet eens den moed „ja” te zeggen, als zij „neen” +zeide—of dat het van zelve was dichtgegroeid, weet ik niet. In elk geval zag zij met +dat ééne oog zoo scherp als een werkelijke kapitein met twee, eene omstandigheid, +waaronder haar echtvriend veel te lijden had. Want of hij ook te midden van een heele +bende korporaals naar de kantine sloop met het doel „er eentje te koopen” en zich +daar in het meest verborgen hoekje terugtrok, om niet gezien te worden, kapitein „Eenoog” +wist hem onder allen uit te vinden. De vrouw oefende eene merkwaardige heerschappij +over hem uit, die zij evenwel—het zij tot hare eer gezegd—slechts tot zijn bestwil +aanwendde. Zoo kon zij bijvoorbeeld jenever zien noch luchten; hij daarentegen opperbest. +Als het nu nog maar bij ruiken gebleven was! Maar hij dronk het Schiedammer nat ook, +en dat was meer dan zij verdragen kon. Dan blies zij als een wilde kat en haar oog +fonkelde als eene gloeiende kool. Het eten was dan steeds aangebrand en de koffie +geleek op gootwater. +</p> +<p>Het afschuwelijkste echter was het bedsermoen, dat des nachts achter den klamboe werd +afgestoken; <span class="pageNum" id="pb79">[<a href="#pb79">79</a>]</span>want ongelukkig genoeg moest ik dat altijd mede aanhooren, en of ik ook honderdmaal +riep: <span lang="ms">Toetoep moeloet!</span> (op zijn Hollandsch: <span id="xd31e943"></span>houd je snater)—de „kapitein” liet zich door geen korporaal de wet stellen, maar ratelde +door tot zij van vermoeidheid mond en oog sloot. Dergelijke tooneelen zocht mijn collega +natuurlijk te vermijden, en hij scherpte zijn geest zooveel hij kon, om te trachten +zijn „ouwe” te verschalken, maar die liet zich niet beetnemen, en zoo viel hij steeds +weer door de ben. Had hij bijvoorbeeld eens een borrel naar binnen gespeeld, dan poetste +hij zich eerst de tanden en spoelde vervolgens den mond, voor hij bij „kapitein Eenoog” +op het appèl verscheen. Eerst kwam hij dan nog bij mij, ademde mij onder den neus +en vroeg „ruik je nog wat?” +</p> +<p>Het was mij natuurlijk ook niet altijd aangenaam aan een andermans mond te moeten +ruiken en ik liet hem daarom steeds een paar menage-ketels vol slappe thee opslobberen, +vóór ik verklaarde niets meer te ruiken. Kapitein Eenoog echter rook het, want evenals +haar gezichtsvermogen was bij haar het reuk-orgaan sterk ontwikkeld. „Ze ruikt als +een jachthond,” jammerde mijn kameraad steeds. „Nauwelijks ben ik in de kantine, of +het is dadelijk: „Brammetje, geef acht, de kapitein komt!<span class="corr" id="xd31e947" title="Niet in bron">”</span> En dan heb ik nog maar even den tijd om te verdwijnen”. +<span class="pageNum" id="pb80">[<a href="#pb80">80</a>]</span></p> +<p>Ja, de kapitein was eene model-huishoudster. Iederen halven cent keerde zij driemaal +om, vóór ze hem uitgaf, en ze had veel halve centen. Ze was rijk; men mompelde van +eene heele kous vol „ringgits” en „roepia’s”<a class="noteRef" id="xd31e952src" href="#xd31e952">1</a> welke zij verborgen hield. Als dat eene kous van haar was geweest, dan had zij werkelijk +rijk moeten zijn, want naar haar stappers en de bevallige ronding harer kuiten welke +de sarong liet doorschemeren te oordeelen, moest zulk eene beenbekleeding geweldige +afmetingen hebben. Maar inlandsche vrouwen dragen, zooals men weet, geen kousen, en +soldaten-kousen zijn niet overgroot, daarvoor zorgen de leveranciers. Het geld verdiende +zij met wasschen, naaien en handeldrijven, want zij had een goeden stand in den warong. +Natuurlijk profiteerde mijn kameraad daar ook van. Zijn rijsttafel moest den grootsten +fijnproever bevredigen en zijn slaapbroeken en kabaaien waren steeds van den smaakvolsten +snit. Geen wonder dus, dat hij voor zijn „kapitein” een razenden eerbied had. Zooals +vanzelf spreekt, had de „kapitein”, zoo goed als haar overige zusteren, hare kleine +zwakheden. Zij was een beetje koket, zalfde en blankette zich als eene Parisienne +en was min of meer hoovaardig. +</p> +<p>Dolgraag zou zij gezien hebben, dat haar korporaal, die zijn katoenen streep nu reeds +bijna 15 <span class="pageNum" id="pb81">[<a href="#pb81">81</a>]</span>jaar met eere gedragen had, die met de gouden chevron had verwisseld; maar dat gebeurde +niet, alhoewel de man dagelijks met papier, schrijfgereedschap en reglementen zwaar +beladen naar de kaderschool trok. „Ze willen maar prefesters van ons maken,” klaagde +hij. „Vraagt me daar de sergeant niet, hoeveel steenen van 10 cM. lengte en 5 cM. +breedte ik voor een muur noodig heb die 6 meter lang en 3 meter hoog is. Ik wil toch +waarachtig onderofficier en geen metselaar worden! Wat gaat het mij aan, dat Weenen +de hoofdstad van het Duitsche rijk is! Als ik maar weet, hoe het er bij ons in Holland +en Indië uitziet. Naar Duitschland ga ik toch niet!” Zoo mopperde hij dag in dag uit, +maar ging niettemin getrouw ter school en trachtte tevergeefs zijne arme hersenen +te bewegen den regel van drieën op te nemen. Sergeant is hij nooit geworden. +</p> +<p>Met deze twee brave menschen deelde ik dus de kamer en ook vreugde en leed. Kapitein +„Eenoog” mocht mij gaarne lijden, want ik was een goede klant van haar. Twee derden +mijner soldij, een gulden dus, vond in plaats van naar de kantine den weg naar hare +woning, waar ik onder de stapels smeerproppen steeds eene vreeselijke verwoesting +aanrichtte. Dikwerf wees zij haren korporaal, als deze buitengewoon zuur uit den mond +rook, mij als voorbeeld ter navolging <span class="pageNum" id="pb82">[<a href="#pb82">82</a>]</span>aan, wat den armen man niet weinig verdroot. Het moet daarom voor hem werkelijk een +zalig gevoel zijn geweest, toen hij den „kapitein” op zekeren dag „boven haar theewater” +zag. Dat droeg zich als volgt toe. +</p> +<p>Het was Oudejaarsavond. Reeds een paar dagen te voren had mijn kameraad mij weten +over te halen dien avond waardig te vieren; alleen over het financieele punt waren +wij het nog niet eens. Punch toch kost geld. Ik had wel 2½ gulden goed bewaard in +mijne kast liggen, maar die waren voor een klamboe bestemd. Doch wat deed het er ook +eigenlijk toe, of de muskieten nog een paar weken langer mijn corpus martelden; het +is maar eens in ’t jaar oudejaarsavond. Het vorige jaar had ik hem nog ver over den +oceaan onder eene flesch champagne gevierd; ditmaal mocht een plechtige punchbowl +de herinnering aan die schoone dagen wel opfrisschen! Ik offerde alzoo vijftig cent +voor eieren en besten arak. De „kapitein” zorgde voor heet water, suiker en kinnebakswerk; +de zwelgpartij kon dus beginnen. Bij gebrek aan eenigerlei ander vaatwerk, geschikt +tot het aanmaken van punch, gebruikte ik voor dat doel onze gemeenschappelijke waschkom; +die was tamelijk groot. Weldra dampte er het zoete brouwsel in en vermengde zijnen +geur met den heeten walm, die opsteeg uit de heerlijkste smeerproppen ooit <span class="pageNum" id="pb83">[<a href="#pb83">83</a>]</span>door de vaardige vingers van den „kapitein” gerold. Galant, gelijk het een korporaal +betaamt, presenteerde ik <span class="corr" id="xd31e967" title="Bron: »">„</span>Eenoog” het eerst een klein glaasje. Ik moet bekennen, dat ik daarbij van de booze +onderstelling uitging, dat het geen kwaad kon, zoo Adam eens voor een keer Eva den +appel aanbood. De „kapitein” bracht de punch eerst onder den neus, maar zette daarop +een gezicht als een mopshond, dien men aan een peperbus laat ruiken. +</p> +<p>Vastberaden schudde zij het hoofd. Ten leste liet zij zich toch bewegen het goedje +te proeven, stak den vinger in het glas en likte hem toen af. „<span lang="ms">Enak betoel</span>”<a class="noteRef" id="xd31e975src" href="#xd31e975">2</a> mompelde ze en smakte met de tong. Spoedig gebruikte zij niet meer den vinger, maar +dronk, evenals wij, uit het glas. De verleider had gezegevierd, tot groote vreugde +van mijnen kameraad, die thans onder de oogen der hooge politie tot dusver verboden +lusten mocht botvieren. Dat deden we alle drie in ruime mate en geraakten daardoor +in zulk eene vroolijke stemming, dat wij om de geringste flauwiteit tranen konden +lachen. Wat zou echter <span class="ex" lang="de">Wein und Weib</span> zonder gezang zijn? Dus de gitaar van den wand genomen, heure snaren getokkeld en +den lof gezongen van onzen wakkeren kapitein „Eenoog”. Deze scheen het stemmen van +het instrument reeds voor de eigenlijke muziek te houden; de dreunende tonen <span class="pageNum" id="pb84">[<a href="#pb84">84</a>]</span>kwamen ook merkwaardig veel overeen met de welluidende muziek van een gamalang. Met +eene vlugheid, die ik met haar 250 pond vleesch onvereenigbaar zou hebben geacht, +sprong zij op en nam de verleidelijke houding van eene „ronggeng”<a class="noteRef" id="xd31e983src" href="#xd31e983">3</a> aan. +</p> +<p>„Ha! ha!” Het gezicht, dat mijn kameraad zette bij deze beweeglijkheid, was allerdolst. +Zijn kapitein aan het dansen! Dat was onbetaalbaar. In minder dan geen tijd had hij +een menageketel omgekeerd tusschen de knieën en sloeg er op los of hemel en aarde +vergaan moesten. Daarmede vereenigden zich de valsche tonen van mijn edel instrument +tot eene dansmuziek, die ons trommelvlies dreigde te verscheuren, doch de kapitein +in verrukking scheen te brengen. Die wiegde zich op de heupen als een eikeboom in +den storm en trippelde over den vloer gelijk een dansende beer. +</p> +<p>„Wat zou je er van denken,” riep ik overmoedig, „als wij de kapitein eens een ring +door den neus boorden en haar voor geld lieten kijken?” +</p> +<p>Maar daarmede kwam ik bij mijnen kameraad leelijk te pas. „Als je een paar blauwe +oogen er aan wagen wilt, dan zeg je dat nog eens!” riep hij. Maar die verwenschte +punch maakte mij steeds overmoediger. Ik wilde mijnen kameraad een beetje jaloersch +maken en zong alle mogelijke minneliederen, <span class="pageNum" id="pb85">[<a href="#pb85">85</a>]</span>die voor de „kapitein” echter onverstaanbaar waren. Zij bleef zich maar op de heupen +wiegen, klapte daarbij in de handen en zong zacht door den neus. Mijn kameraad daarentegen +schoof steeds dichter naar mij toe en siste mij in het oor: „Laat mijn „kapitein” +met vrede!” Hij riep in de woestijn! Bij den aanblik van een oog, als „kapitein Eenoog” +bezat, kon ik de verzoeking geen weerstand bieden en hief uit volle borst aan: „<span lang="de">Du holdes Aug’ du lieber Stern!</span>” Nauwelijks had ik deze hymne op het oog van de kapitein aangeheven, of daar voelde +ik ook reeds de vonken uit het mijne vliegen. De vuist van mijn kameraad had er kennis +mede gemaakt. +</p> +<p>Mijn instrument om te keeren en het met kracht op den neus van mijn aanvaller te laten +neerkomen, was het werk van een oogenblik. In het volgende rolden wij over den vloer +en beukten op elkander los als smeden op het aanbeeld. De „kapitein”, die van het +geheele tooneel niets begreep, stond onze krachtoefeningen aanvankelijk met open mond +aan te staren, maar stiet, toen zij den ernst van den toestand inzag, zulk een vervaarlijk +gebrul uit, dat voor onze deur een volslagen oploop ontstond. Wij waren juist van +den stoffigen vloer opgestaan en poogden ons gehavend toilet wat in orde te brengen, +toen de deur werd opengerukt en op den drempel met <span class="pageNum" id="pb86">[<a href="#pb86">86</a>]</span>een hoogrood gezicht de „dubbele” verscheen. +</p> +<p>„Wat gebeurt hier?” donderde zijne stem. „Wat! jelui bent aan het bakkeleien geweest? +En”—hierbij snoof hij een paar maal de lucht in—„sterken drank heb jelui gedronken? +Dat zal je voor den duivel.…” +</p> +<p>De verschijning van den sergeant-majoor en de vrees voor de gevolgen eener mogelijke +ontdekking van onze geurige contrabande maakten mij zoo nuchter als een pasgeboren +kalf. Ook kapitein „Eenoog” scheen haar tegenwoordigheid van geest herkregen te hebben. +Toen zij bemerkte, hoe de blik van den „dubbele” onderzoekend in alle hoeken drong, +hurkte zij achter de tafel, waar zij bij den aanvang der handtastelijkheden de waschkom +met godendrank in veiligheid had gebracht, en—ik vertrouwde mijne oogen niet—zette +zich, als een evenknie van Mucius Scaevola, midden in de eieren-punch. Deze heldhaftige +daad van de „kapitein” zal ik mijn leven niet vergeten, want de punch stond op een +komfoor en was gloeiend heet, en ik bedacht met eene lichte rilling, dat „Eenoog” +niets aan had dan een dunne sarong. +</p> +<p>Gelukkig zocht de „dubbele” niet lang, anders zou „Eenoog” levend gekookt zijn geworden. +Met de troostrijke opmerking: „Morgen op het rapport!” verliet de gevreesde moeder +der compagnie het tooneel van den strijd. Wij, van onzen kant, zochten <span class="pageNum" id="pb87">[<a href="#pb87">87</a>]</span>met verdeelde gevoelens onze stroozakken op, nadat zich de „kapitein” nog eerst in +alle verborgenheid het benedenste deel van den rug met verkoelende zalven had ingewreven. +</p> +<p>Deze nacht was de afschuwelijkste mijns levens. De koppige arak had alle sluimerende +geesten in mijn lichaam gewekt en deze bonsden en hamerden nu in mijn schedel, zoodat +ik vreesde dat hij zou barsten. In dien arbeid werden zij nog bijgestaan door het +ééne oog van de „kapitein,” dat in mijne verbeelding mij verwijtend aanstaarde, en +zoo gloeiend was die blik, dat het mij scheen of alle speeksel in mond en keel er +door verdroogde. Door een razende hoofdpijn en het branden mijner oogen gekweld, zocht +ik nog in den nacht de rivier op en bette en wiesch mij in hare golven; dat verfrischte. +Geheele emmers water zwelgde ik in, maar steeds had ik een gevoel alsof ik een dozijn +haringkoppen had opgeslokt. Lichamelijk en geestelijk gefolterd, legde ik mij weder +op mijn stroozak neer en luisterde naar het zachte gekreun van de arme „kapitein”, +die maar aldoor jammerde <span class="ex" lang="ms">o, o, sakit sakit</span>.<a class="noteRef" id="xd31e1011src" href="#xd31e1011">4</a> De ochtendzon van den <span class="corr" id="xd31e1014" title="Bron: 1en">1<sup>en</sup></span>. Januari bestraalde een treurig gezelschap. +</p> +<p>In de eerste plaats de dikke „kapitein”, die met omfloersd oog en het hoofd krampachtig +tusschen <span class="pageNum" id="pb88">[<a href="#pb88">88</a>]</span>de handen geklemd, van achter de „klamboe” te voorschijn kwam. +</p> +<p><span class="ex" lang="ms">Kassian, kassian!</span> jammerde ze, <span class="ex" lang="ms">sakit sakit, saja poenja badan</span>,<a class="noteRef" id="xd31e1030src" href="#xd31e1030">5</a> en daarbij greep zij zich meewarig onder in den rug. Zij scheen nog maar eene flauwe +voorstelling te hebben van het voorgevallene op den vorigen avond. +</p> +<p>Daarentegen had zij eene katterigheid, die door geen twee „<span class="corr" id="xd31e1035" title="Bron: rollmops">rolmops</span>” te genezen scheen. Nog grooter werd de verbazing van „Eenoog” toen zij den gezwollen +neus van haar korporaal en mijn blond en blauw geteekend oog zag. +</p> +<p><span class="ex" lang="ms">Bageh mana!</span><a class="noteRef" id="xd31e1041src" href="#xd31e1041">6</a> riep ze uit en kwam met een flesch <span class="ex" lang="ms">obat</span><a class="noteRef" id="xd31e1046src" href="#xd31e1046">7</a> aandragen, waarmede zij het gezwollen lichaamsdeel van mijn kameraad zoolang bestreek, +tot het glansde als koper. Ook over mijne oogen ontfermde zij zich. Eene poos lang +zaten we zwijgend tegenover elkaar. Eindelijk zegevierde de goedhartigheid van mijn +kameraad over zijn wrok, en hij vroeg mij, of ik nog kwaad was. +</p> +<p>„Ik zou wel eens willen weten, waarom!” antwoordde ik. „Jij hebt je portie beet en +ik de mijne. We hebben elkaar niets te verwijten. Maar het kan vandaag slecht met +ons afloopen bij den compagnies-commandant. Je weet, dat de „dubbele” rapport gemaakt +heeft.” +<span class="pageNum" id="pb89">[<a href="#pb89">89</a>]</span></p> +<p>„Ja”, zuchtte hij, „helaas! Maar wat moeten we als oorzaak opgeven, dat we elkander +hebben afgeranseld?” +</p> +<p>Ik dacht eenige oogenblikken na. Daar kreeg ik een goeden inval. Onze compagnies-commandant +had eene ronde, eerlijke soldatennatuur. Hij zeide het altoos precies zooals hij ’t +meende. Toen onlangs een fuselier een ander had aangegeven, omdat deze hem een pak +ransel had toegediend, en beiden op het appèl verschenen, vroeg hij den aanklager: +„heb je teruggeslagen?” En toen deze hierop ontkennend antwoordde, mompelde hij zoo +iets van lafaard, en gaf den ander maar één dag strafexercitie, „om de krachten, die +hij te veel had, niet te misbruiken,” merkte hij er bij op. Eene zware straf stond +ons dus niet te wachten, als wij maar eene geschikte verklaring konden vinden. +</p> +<p>„Weet je wat,” zeide ik, „we vertellen hem, dat we twist hebben gekregen over de vraag, +wie van beiden grooter is: Kareltje van der Heyden of Moltke. Ten slotte waren we +elkander in het haar gevlogen. Laat mij maar spreken.” +</p> +<p>„Goed,” beaamde mijn kameraad. „Ik heb het dus voor Kareltje opgenomen en jij voor +den mof. Dat is afgesproken!” +</p> +<p>Daarop togen wij aan ’t poetsen, want met helder gepoetste knoopen en schoenen kan +men dikwerf een knorrigen superieur verteederen. Een uur <span class="pageNum" id="pb90">[<a href="#pb90">90</a>]</span>later stonden wij tegenover den compagnies-commandant, die met een kritischen blik +onze getatoeëerde gezichten monsterde. +</p> +<p>„Zeg eens!” vroeg hij mijnen kameraad, terwijl hij op mij wees, „hoe komt het, dat +je hem zoo hebt toegetakeld?” +</p> +<p>Ongelukkig echter was de aangesprokene zeer zenuwachtig en flapte er zonder nadenken +uit: „Hij heeft op generaal Van der Heyden gescholden!” +</p> +<p>Ik dacht op dat moment, dat ik eene beroerte kreeg. Zoo’n stommerik! Geheel van mijn +stuk, vergat ik een oogenblik de disciplinaire voorschriften en riep: „Neem me niet +kwalijk, kapitein.…” Verder kwam ik niet, want met een donkeren blik snauwde hij me +toe: „Houd je mond, kerel, tot je gevraagd wordt!” +</p> +<p>En zich tot mijnen kameraad wendende, vervolgde hij: „Wat heeft hij over den generaal +gezegd?” De arme man wist niet wat daarop te antwoorden, en geheel in de war, stotterde +hij: „Dat weet ik niet meer!” +</p> +<p>„Ben je dan dronken geweest?” donderde het compagnieshoofd. Daarop beval hij mij te +zeggen, hoe de zaak zich had toegedragen, en waarom wij elkander zoo mooi hadden gemaakt. +</p> +<p>Ik dischte hem het sprookje op, dat wij er over hadden getwist wie grooter krijgskundige +was: Van der Heyden of Moltke. Eerst hadden wij geschertst, <span class="pageNum" id="pb91">[<a href="#pb91">91</a>]</span>vervolgens was het meenens geworden en ten slotte: de koperen neus en de blauwe oogen. +</p> +<p>Toen ik mijn verhaal gedaan had, keek de kapitein mij van onder tot boven met een +eigenaardigen blik aan, als wilde hij zeggen: „Kerel, wat kun jij liegen!” En zich +tot den sergeant-majoor keerende, zeide hij: „Schrijf op voor ieder drie dagen kamerarrest!” +</p> +<p>Dat was genadig afgeloopen. Terwijl we afmarcheerden, riep ons de kapitein na: „Als +jelui weer eens op het rapport komt, dan moet je te voren beter afspreken!” +</p> +<p>Daar had ik de quitantie voor mijn leugen om bestwil. +</p> +<p>„Kapitein Eenoog” wachtte ons intusschen in de grootste bezorgdheid op. Zij zat er +danig over in den angst, dat haar korporaal met de provoost zou moeten kennis maken. +De drie dagen kwartier-arrest waren voor haar een meevaller van belang. Gedurende +dien tijd onthield zij haren korporaal ook nog den éénen borrel, dien zij hem grootmoediglijk +had toegestaan. Wat straf heet, moet ook straf zijn! +</p> +<p>Ik behoef niet te zeggen, dat ik mij van dien dag af weder meer dan ooit tot koffie +en smeerproppen bepaalde. Alleen een goed gesternte en „Eenoog’s” heldhaftige daad +hadden mij voor provoost bewaard. +<span class="pageNum" id="pb92">[<a href="#pb92">92</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd31e952"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e952src">1</a></span> Rijksdaalders en guldens. <a class="fnarrow" href="#xd31e952src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e975"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e975src">2</a></span> Waarachtig lekker! <a class="fnarrow" href="#xd31e975src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e983"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e983src">3</a></span> Dansmeid. <a class="fnarrow" href="#xd31e983src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1011"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1011src">4</a></span> O, wat ben ik ziek! <a class="fnarrow" href="#xd31e1011src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1030"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1030src">5</a></span> Help, help, wat doet mijn lichaam mij pijn! <a class="fnarrow" href="#xd31e1030src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1041"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1041src">6</a></span> Wel verbazend! <a class="fnarrow" href="#xd31e1041src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1046"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1046src">7</a></span> Artsenij. <a class="fnarrow" href="#xd31e1046src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch7" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e180">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">MIJNE EERSTE HUISHOUDSTER</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Tot nog toe werd ik steeds uitgelachen, wanneer ik iemand vertelde, dat ik, als korporaal +van het Indische leger, mijne eerste huishoudster alléén nam om geen honger meer te +lijden. +</p> +<p>Ik kan ’t den menschen niet euvel duiden dat zij lachen; want naar Europeesche begrippen, +schaft iemand, die doorgaans honger lijdt, zijne huishoudster af. In Indië d.w.z. +in het Indische leger, zijn er evenwel vele toestanden, welke geheel verschillen van +die eener Europeesche maatschappij. Zoo’n Javaansche soldatenhuishoudster komt in +verschillende opzichten overeen met een Franschen kok. Maakt de laatste misschien +uit een paar oude schoenzolen een ragoût met pikante saus, de eerste gaat verder: +zij maakt uit niets—iets. Als <span class="pageNum" id="pb93">[<a href="#pb93">93</a>]</span>zij namelijk voor haar „<span class="ex">laki</span>” niets te schaften heeft, ziet zij er weinig bezwaar in om, waar ze eenigszins kan, +op geslepen wijze het noodige machtig te worden; en daartoe wordt menige Javaansche +vrouw, die het ongeluk heeft met haar gebieder bij een depot-bataljon terecht te komen, +bijna gedwongen. +</p> +<p>Ik moet ronduit verklaren, dat de pas bij de depot-bataljons aangekomen soldaten honger +lijden. Uit de volgende „schaftorder” kan men zulks spoedig gewaar worden. +</p> +<p>Des morgens ontvangt ieder soldaat koffie en een broodje, zwaar 2 <abbr title="hectogram">H.G.</abbr>, waarvan natuurlijk geen kruimel overblijft; om 10 uur wordt soep met vleesch en +rijst en ten 3½ ure rijst, sajor (groenten) en een miniatuur-portie vleesch verstrekt. +Van 3½ uur ’s namiddags tot den volgenden morgen 5 uur is het pauze, ofschoon een +vermoeiende exercitie van 4½–6 uur waarlijk voldoende is om het sobere maal te doen +verteren. Van de waarheid hiervan heb ik mij herhaaldelijk overtuigd, wanneer ’s avonds +om 7 uur het signaal voor ’t eten der onder-officieren gegeven werd. Dan slenterden +vele pas uit Europa aangekomen recruten, waaronder mannen met aartsvaderlijke baarden, +die zich nog niet aan rijst met <span class="ex">sambal</span> hadden weten te gewennen, om de onder-officiers keuken rond, terugsnakkende naar +het Harderwijker kommiesbrood, <span class="pageNum" id="pb94">[<a href="#pb94">94</a>]</span>als vroeger de kinderen Israëls naar de vleeschpotten van Egypte. +</p> +<p>Waren eindelijk de onderofficieren opgestaan en verscheen de kok met den kookketel, +waarin het restant <span class="ex" lang="ms">boeboer</span> (rijstebrei) zich bevond, dan vielen de mannen er als uitgehongerde wolven op aan, +om ieder zijn deel machtig te worden. +</p> +<p>Hoe dikwijls heb ik zelf niet in den droom, schotels welriekende <span class="ex" lang="de">Knödel</span> als een fata morgana voorbij mij heen zien trekken! +</p> +<p>„Zijn er dan in Indië geen keukendragonders?” zal misschien menig lezer vragen, die +zich moeilijk een soldaat anders kan voorstellen dan aan den arm van eene keukenprinses, +die hem behoorlijk van het noodige voorziet. +</p> +<p>Het antwoord moet luiden: „Helaas, neen!” +</p> +<p>Het ergste is nog, dat het Gouvernement zich volstrekt niet gedrongen voelt om in +dat gebrek ook maar eenigszins te voorzien. Met het oog hierop is het dan ook niet +te verwonderen dat vele soldaten, ziende welk een naarstigheid zoo’n inlandsche huishoudster +ten toon spreidt, besluiten ook den stap te wagen, zoodra zij zijn afgeëxerceerd. +Bovendien gebeurt het niet zelden dat zulk een morganatisch gehuwd fuselier als zindelijk +en oppassend soldaat aan anderen ten voorbeeld wordt gesteld. +</p> +<p>In den beginne is het moeilijk met dien toestand <span class="pageNum" id="pb95">[<a href="#pb95">95</a>]</span>vrede te hebben. Die paartjes huizen namelijk met andere soldaten in dezelfde kamer, +doch, het zij hier onmiddellijk bijgevoegd, iets wat aanstoot kan geven, komt hoogst +zelden voor. Bij de inlandsche vrouwen toch, is over ’t algemeen het schaamtegevoel +sterk ontwikkeld en zij kunnen in dit opzicht op verre na niet gelijk gesteld worden +met hare zusteren in Europa, die in dezelfde omstandigheden verkeeren. Bovendien wordt +de overtreding van het zesde gebod streng gestraft. +</p> +<p><span class="ex">Zij</span> wordt uit het kampement gejaagd en <span class="ex">hij</span> gaat voor veertien dagen de provoost in. Voorwaar geen aanlokkend vooruitzicht! +</p> +<p>Na deze kleine uitweiding moet ik mij weer met mijn eigen ik bezig houden. Een machtwoord +van den allesvermogenden bataljonscommandant had mij als korporaal overgeplaatst bij +eene inlandsche compagnie, waar vóór eenige dagen een detachement kersversche Javaansche +recruten was aangekomen. Mijn escouade alleen was ± 50 man sterk, waarlijk geen kleinigheid, +wanneer men nagaat, dat de meesten zelfs niet wisten hoe ze een broek moesten aantrekken. +Vermoeienis en wrevel waren dan ook aan de orde van den dag en gaven mij soms een +geweldigen honger. +</p> +<p>Tot mijn ongeluk moest ik mijn menageketel in de keuken der Europeanen doen afhalen. +</p> +<p>„Tot mijn ongeluk!” zeg ik, want de tamboer, <span class="pageNum" id="pb96">[<a href="#pb96">96</a>]</span>die gewoon was mij het maal te brengen, hield zulk een nauwkeurige inspectie over +mijn soepketel, dat ik alleen beenderen af te kluiven kreeg. Ook wist hij, misschien +met de beste bedoelingen, het zorgvuldig dáárheen te leiden, dat ik mij niet te buiten +ging aan gebakken visch. Meestal toch ontdekte ik bij het openen van den ketel een +vischkop, (’t achterdeel ontbrak bijna altijd) die mij weemoedig aanstaarde. Zoo nu +en dan kon ik tusschen 2,5 H.G. rijst een <abbr title="zoogenaamde">z.g.</abbr> frikkadel ontdekken ter grootte ongeveer van een walnoot. +</p> +<p>Doch niet geklaagd, zoolang de soldij nog voldoende is om de ledige maag te vullen +met smeerproppen. Was ’t evenwel ook daarmede gedaan, dan kon ik het bijna niet meer +uithouden. Ik watertandde, wanneer van alle zijden welriekende geuren mij in den neus +kwamen, afkomstig van de gerechten, die de inlandsche vrouwen voor haar gebieders +gereed hadden gemaakt. In kleine groepen hurkten zij vóór de kazerne neer en deden +zich te goed aan de verblindend witte rijst met daarbij behoorende toespijzen, terwijl +ik, gewapend met een stopnaald, vergeefsche pogingen aanwendde om de vuistgroote gaten +in mijn sokken te dichten en mijn schreeuwende maag slechts kon troosten met het uitzicht +op een volgenden traktementsdag. +</p> +<p>Neen! aan dien toestand moest een einde komen. <span class="pageNum" id="pb97">[<a href="#pb97">97</a>]</span>Ik deed er een eed op dat dit de laatste sok was, die ik gestopt had. ’t Mocht kosten +wat het wilde—d.w.z. ƒ 1.50 per vijf dagen, want zooveel bedroeg mijn soldij—eene +huishoudster moest ik hebben om voor mijn maag en sokken te zorgen. In de krijgsartikelen +stond wel veel geschreven over kogel en strop, doch van celibaat was daarin geen sprake +en bovendien—een korporaal is geen kloosterling. +</p> +<p>Waar moest ik echter zoo’n schepsel vandaan halen? +</p> +<p>Het toeval was mij gunstig. Een hoornblazer van het garnizoen te Weltevreden, die +naar Europa dacht te vertrekken, wilde mij zijne wederhelft kosteloos overdoen. Naar +zijne beschrijving te oordeelen moest zij minst genomen een engel zijn. Zij bezat +een massa <span class="ex">barang-barang</span> (huisraad), kon koken, o, zoo heerlijk! was trouw als een mopshond en och, zoo schoon! +</p> +<p>„Laat haar dan maar opkomen,” zei ik en de overeenkomst werd bezegeld met een handslag +en een glas ijswater met stroop. +</p> +<p>Toen ik den volgenden morgen van de exercitie terugkeerde, trof ik de dame, op een +mat gezeten, reeds in mijn kamer aan. Zij zag er werkelijk niet kwaad uit en ik trachtte +een gesprek aan te knoopen door naar haar naam te vragen, doch kreeg hetzelfde resultaat +als de examinatoren van den <span class="pageNum" id="pb98">[<a href="#pb98">98</a>]</span>candidaat Jobs n.l. een hardnekkig hoofdschudden. Een nieuwe poging, die ik aanwendde, +door wat luider te zeggen: „noem dan toch een naam; waar komt ge vandaan en hebt ge +nog familie?” werd met denzelfden uitslag bekroond. +</p> +<p>„Lieve Heer” dacht ik „zou ze misschien doofstom zijn?” Dat was een mooi geschenk. +Ook was het mij niet mogelijk, niettegenstaande ik mijn oogen goed den kost gaf, iets +anders te ontdekken van de zoo opgehemelde <span class="ex">barang-barang</span>, die mijn huishouding zoo in eens op de been zou helpen, dan een ijzeren pan, waarin +de inlanders gewoon zijn zoowat alles te bakken en te braden. Heerlijk vooruitzicht! +</p> +<p>Verduiveld! Daar werd reeds ’t signaal gegeven voor het compagniesrapport. Ik moest +kennis geven, dat ik eene huishoudster had genomen en wist nog niet eens haar naam! +</p> +<p>Of ik mijn hersenen ook al pijnigde door het zoeken naar middelen om mij voor de vrouw +begrijpelijk te maken—het lukte niet, en toen ik den sergeant-majoor op onheilspellende +wijze mijn naam hoorde uitbrullen, ijlde ik naar het rapport om den zegen van den +vader en de moeder der compagnie deelachtig te worden. +</p> +<p>De vader (de kapitein) vroeg: mij „hoe heet de meid?” +</p> +<p>„Ik weet het niet! ik geloof dat ze doofstom is, kapitein.” +<span class="pageNum" id="pb99">[<a href="#pb99">99</a>]</span></p> +<p>„Wat doe je er dan mee?” +</p> +<p>„Ze kan heerlijk koken, kapitein.” +</p> +<p>„Smulpaap!” bromde deze en zich tot den sergeant-majoor wendende, zei hij: „Schrijf +op, de meid heet Salima.” +</p> +<p>„Waar ze thuis hoort weet je natuurlijk ook niet?” vervolgde hij en op mijn ontkennend +antwoord gelastte hij den sergeant-majoor maar eene of andere kampong van Java op +te schrijven. +</p> +<p>Hiermede waren de formaliteiten van den burgerlijken stand afgeloopen en met zeer +verdeelde gevoelens kon ik naar mijne kamer terugkeeren. +</p> +<p>Toen ik weer binnenkwam vond ik de pas herdoopte Salima in dezelfde houding nog op +dezelfde plaats, alleen met dit onderscheid, dat ze thans een pruim tabak, ter grootte +van een vuist, benevens de noodige „sirih” in den mond had gestoken en bezig was daaraan +te zuigen als een kind aan de moederborst. De geheele omgeving was met rood sap bespogen, +zoodat mijn kamer er uitzag als een slagveld. +</p> +<p>Nu bestaat er voor een Indischen korporaal geen grooter gruwel dan onzindelijkheid +en wanorde. Daarom wees ik met strengen blik, alsof ik op al de geweren van mijn escouade +roestvlekken ontdekt had, op den vloer. En wat deed nu dat vrouwspersoon? Zij trok +den mond samen en spuwde mij met ontzettende zekerheid een geheele <span class="pageNum" id="pb100">[<a href="#pb100">100</a>]</span>lading tabakssap over den uitgestrekten wijsvinger. +</p> +<p>Hemelsche gerechtigheid, bestaan er dan geen straffen meer voor zulk een beleediging +van een autoriteit als ik? Ik stond geheel versteld. Maar hoe moest ik die doofstomme +vrouw te verstaan geven, dat een dergelijke handelwijze onvergeeflijk was? In mijn +verwarring riep ik een inlandschen korporaal—een jong, slim kereltje—die met de Indische +talen beter op de hoogte was dan ik. Nauwelijks had hij den mond opengedaan of—wonder +boven wonder—daar ratelde het van haar lippen als bij een afloopende wekker-klok. +Nu helderde zich de zaak op: zij kende alleen de Javaansche taal en ik had getracht +mij in ’t Maleisch verstaanbaar te maken. Een prettige toekomst! Ik kon dien korporaal +toch niet altijd als vertolker mijner gevoelens gebruiken! +</p> +<p>Om te beginnen droeg ik hem op te vragen, waar toch wel al die huishoudelijke benoodigdheden +waren. +</p> +<p>Het antwoord luidde: „Ik heb niets, dan wat ik aan het lichaam draag.” Nota bene een +sarong, een kabaia en een gescheurde slendang. Een goed begin. +</p> +<p>„En hoe staat het met de kookkunst?” zoo liet ik den korporaal het onderzoek voortzetten. +</p> +<p>„Daar verstaat ze niets van, maar zij heeft honger,” vertaalde deze. +<span class="pageNum" id="pb101">[<a href="#pb101">101</a>]</span></p> +<p>Ik dacht dat ik een beroerte kreeg. Wat had me die vervloekte hoornblazer te pakken +genomen! Wat bleef er eigenlijk wel van al de goede eigenschappen van die vrouw over? +</p> +<p>Een weinigje twijfelachtige schoonheid en „trouw”; maar daarmee kon ik mijn hongerige +maag niet tevreden stellen. Ze was in staat om mijn geheele soldij alleen aan pruimtabak +en sirih op te maken en hoe kwam ik dan aan mijn geliefde smeerproppen en gezouten +eieren? +</p> +<p>Ik was geheel terneergeslagen. +</p> +<p>De inlandsche korporaal was heengegaan en ik bleef met mijn smart en de kauwende dame +alleen. +</p> +<p>Daar naakte het middageten. Goddank! Er werd erwtensoep met varkensvleesch geschaft +en die kost is den geloovigen Javaan een gruwel. Toch kon ik niet nalaten die levende +tabakszak mijn menageketel eens eventjes onder den neus te houden. Toen daar evenwel +een gedeelte van een varkenskop uit opdook, kroop zij verschrikt terug en kwam eerst +tot zichzelve, toen ik haar mijn ketel met rijst toeschoof en daarbij nog vijf klinkende +centen voegde voor sajor en deng-deng. Deze lekkernijen waren tot billijken prijs +in de warong verkrijgbaar en, te oordeelen naar de snelheid, waarmede ze daarheen +toog, moest ze grooten honger hebben. +</p> +<p>Toen zij terugkeerde nam ze zeer deftig de <span class="pageNum" id="pb102">[<a href="#pb102">102</a>]</span>tabakspruim uit den mond en stopte die heel gemoedelijk in mijn patroontasch, die +spiegelglad aan den wand hing. +</p> +<p>Wilde dat mensch mij dan met alle geweld te gronde richten? ’s Namiddags moest ik +op wacht trekken. Verbeeld u, dat de luitenant van piket dat vieze zoodje in mijn +patroontasch had gevonden! Dat zou me minstens op veertien dagen politiekamer zijn +te staan gekomen. +</p> +<p>Buiten mijzelven van toorn smeet ik het kauwsel uit het venster. <span class="ex">Zij</span> evenwel bleef kalm dooreten en dacht misschien: „Gij moet me toch andere tabak koopen.” +</p> +<p>Met een zucht deed ik mijn wapenen om, hing den ransel over de schouders en marcheerde +af om mijn post in de „bamboe-kazerne” te betrekken. +</p> +<p>Tegen den avond echter veroorloofde ik mij de vrijheid om voor een oogenblik de wacht +te verlaten, ten einde eens te gaan zien wat Salima wel in de nieuwe huishouding uitvoerde. +Voorzichtig opende ik de deur en zag haar in een erg vertrouwelijk onderhoud met den +inlandschen korporaal, die des morgens mijn tolk was geweest. +</p> +<p>Nu was ook de laatste der hooggeprezen eigenschappen, de trouw, naar den bl.… +</p> +<p>Ellendige hoornblazer! +</p> +<p>Thans moest met spoed gehandeld worden. Een revolver of vitriool had ik niet bij de +hand, doch <span class="pageNum" id="pb103">[<a href="#pb103">103</a>]</span>een paar stevige vuisten waren tot mijn beschikking en daarmede bewerkte ik de oogen +van den Don Juan zoodanig, dat zij zich weldra blauw verfden als de hemel boven ons. +</p> +<p>Salima had er intusschen de voorkeur aan gegeven om spoorloos te verdwijnen en te +Meester-Cornelis werd zij niet meer gezien. Ik droeg mijn smart zooals het een korporaal +betaamt. +</p> +<p>Toen den volgenden morgen aan mijn inlandschen collega door den kapitein gevraagd +werd waar hij die blauwe oogen had opgeloopen, antwoordde hij met een schuinen blik +op mij: „Een <span class="ex">kebo</span> heeft mij gestooten.” +</p> +<p>Nu, toen ik van wacht terugkwam, heeft diezelfde <span class="ex">kebo</span> hem nog eens ongenadig toegetakeld. +</p> +<p>Eenige weken hield ik het weer alleen uit. Toen zond een kameraad, die medelijden +met mij kreeg, uit Batavia een van die oude erfstukken, die—zooals de soldaten zich +uitdrukken—voor de derde maal kiezen krijgen. +</p> +<p>Met mijn maag stond zij op zeer goeden voet, want ze kookte heerlijk. Daarenboven +wist ze zooveel van mijn soldij over te houden, dat mijn kleerkist zich langzamerhand +met slaapbroeken en kabaaien vulde, doch van mijn hart bleef zij verre. +<span class="pageNum" id="pb104">[<a href="#pb104">104</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch8" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e186">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">„ZIJ HANGT MAAR AAN EEN DRAADJE!”</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">„Wacht aantreden!” klonk het door de lange chambrée der <span class="corr" id="xd31e1223" title="Bron: 1ste">1<sup>ste</sup></span> compagnie. De kamerwacht herhaalde het bevel en de huishoudster van den almachtigen +sergeant-majoor, die juist bezig was haar lievelingsaap behulpzaam te zijn bij eene +drijfjacht op zekere parasieten, mompelde het na. Nauwelijks was de order gegeven, +of reeds wemelde de trap van manschappen. Vooraan eenige jonge soldaten, wien de malaria +de Europeesche kleur nog niet van de wangen had geroofd; uit de gejaagdheid en het +angstige gezicht, waarmede zij hun wapenen en kleeding monsterden, kon men dadelijk +opmaken dat zij hun eerste „wachtje snapten”. Daarop volgden met een onverschillig +gezicht de oudere fuseliers, meest magere, bruingebrande <span class="pageNum" id="pb105">[<a href="#pb105">105</a>]</span>mannen, die reeds menigen vijand met de punt der bajonet hadden doen kennis maken. +Een jong korporaaltje, wien de zaak te langzaam ging, trachtte naar voren te dringen +om toch vooral niet te laat te komen, en achteraan daalde de trappen af—ikzelf, de +nieuwbakken sergeant, geheel onder den indruk van de waardigheid, waarmede mijn nieuwe +titel mij bekleed had. +</p> +<p>Wat weet een gewoon sterveling van het gevoel eens korporaals, wien men plotseling +de katoenen streep van de mouw neemt en er de gouden voor in de plaats hangt? Die +indruk is niet te beschrijven, men moet dat hebben doorleefd; eerst dan kan men begrijpen +wat het zeggen wil uit den kring der gewone soldaten, waarin de korporaal steeds verkeert, +opgeheven te worden tot den onderofficiersstand. Bovendien schitteren nu in het verschiet +de luitenantssterren! +</p> +<p>Daarbij kwam nog de feestelijke toespraak van onzen kranigen kapitein v. V …, van +wien men vertelde dat niemand hem ooit had zien lachen, behalve wanneer de Atjehers +schrikkelijk slaag kregen. +</p> +<p>Het duizelt mij nog wanneer ik aan dien tijd denk. Ik gevoelde mij zoo nietig, zoo +geheel gelijk nul, toen ik tegenover mijnen compagnies-commandant stond, wiens borst +versierd was met het kruis der Militaire Willemsorde, en wiens linkerhand rustte op +een eeresabel. +<span class="pageNum" id="pb106">[<a href="#pb106">106</a>]</span></p> +<p>Zijne toespraak was kort. „Denk er om, zij hangt slechts aan een draadje,” zeide hij +op mijne gouden streep wijzende, en in zijne woorden lag groote waarheid, zoowel in +figuurlijken als in werkelijken zin. Ik had er niets op kunnen antwoorden, want door +vreugde overmand, stokte de stem mij in de keel. +</p> +<p>Nu stond ik op de bovenste trede der trap en monsterde als een veldheer mijnen troep. +De soldaten keken tersluiks naar boven. Verbeeldde ik het mij of lag er werkelijk +op hunne aangezichten eene niet thuis te brengen uitdrukking, zoo’n soort van onderworpenheid, +waarbij men zijn lachen moeilijk bedwingen kon? Mij ging het trouwens evenzoo. Telkens +weder gaf ik mij moeite om een nijdig gezicht te trekken, zooals een sergeant betaamt, +doch het hielp weinig. Ik moet bij die pogingen om mijne waardigheid op te houden +een onbeschrijfelijk dom gezicht getrokken hebben, althans toen ik trotsch langs het +front stapte, konden de mannen zich slechts met moeite inhouden. „Wacht maar jongens, +dat zal ik jelui inpeperen,” dacht ik. +</p> +<p>„Geeft acht!” commandeerde ik met donderende stem, zoodat de pas afgeëxerceerde soldaten +van schrik bijna omvervielen. Met het lachen was het natuurlijk in eens gedaan. Daarna +begon de inspectie. Eerst waren de geweren aan de beurt. „Een koninkrijk <span class="pageNum" id="pb107">[<a href="#pb107">107</a>]</span>voor een roestvlek”, bood ik in stilte; zoo gaarne had ik aanmerkingen gemaakt en +standjes uitgedeeld, doch er was geen smetje te ontdekken. Even weinig geluk had ik +met de uniformknoopen; ze zaten als vastgenageld. Het was werkelijk een schandaal—reeds +een half uur sergeant, en nog niet éénmaal eens flink uitgevaren. Ja, het noodlot +deelt soms harde slagen uit. Er schoot mij niets anders over dan „op de plaats rust!” +te commanderen. Die rust duurde evenwel niet lang, want onder de poort der kazerne +verscheen reeds de gestalte van den luitenant van piket om de wachten nogmaals te +inspecteeren. +</p> +<p>Het is moeilijk te gelooven welk eene afkoelende uitwerking zoo’n luitenants-uniform +op een met eenige phantasie behepten sergeant heeft. Had ik mij ook al een oogenblik +te voren verbeeld een militair „iets” te zijn, bij de verschijning van den luitenant +verdween ik weer in het niet. +</p> +<p>Met geschouderd geweer meldde ik mij bij den jongen officier, en met stil genoegen +hoorde ik de woorden aan, waarmede hij mij met mijne bevordering gelukwenschte. Een +welwillend lachje van den luitenant verplaatste mij bijna in den zevenden hemel; het +kan een sergeant soms gaan als een bakvischje. Het was mij evenwel opgelegd het: <span class="ex" lang="de">Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt</span> in een halfuur tijds tweemaal <span class="pageNum" id="pb108">[<a href="#pb108">108</a>]</span>te moeten doorleven, want daar zag ik met groote stappen den kapitein van de week +aankomen om nog een nader onderzoek in te stellen naar roestvlekken en stofjes. Met +een blik, die tot in de geweerloopen en tot aan de hakken der schoenen doordrong, +overtuigde hij zich van het onberispelijke uiterlijk der manschappen, gaf eenige korte +bevelen, en rechts en links zwenkten de verschillende wachten de poorten uit. Hoe +grooter de afstand tusschen de inspecteerende officieren en mij werd, des te meer +keerde mijn gevoel van eigenwaarde terug, en toen ik den hoek, waar het huis van den +bataljonscommandant stond, achter mij had, gevoelde ik mij zóó verheven boven alle +„buikjes”, dat ik een razenden trek kreeg om een voorbijgaanden Chinees, die mij erg +onbeschaamd aanstaarde, bij den nek te pakken. Ik deed het evenwel niet, gedachtig +aan de waarschuwing: „zij hangt maar aan een draadje.” +</p> +<p>Toen ik voorbij de militaire school marcheerde, hoorde ik eene vroolijke stem roepen: +„Goeden morgen, collega!” In mijne vreugde verbeeldde ik mij dat zij kwam van een +élève dier inrichting, doch ik vergiste mij. Die heeren zijn nog hooghartiger dan +een pasgebakken sergeant. Het was slechts een sergeant van politie, die mij gegroet +had. Ook de <span class="ex" lang="ms">njonja</span><a class="noteRef" id="xd31e1253src" href="#xd31e1253">1</a> van den kapelmeester <span class="pageNum" id="pb109">[<a href="#pb109">109</a>]</span>lachte mij vriendelijk toe als ik haar voorbijging. Toen ik nog korporaal was, kwam +daar niets van in; volgens haar werd iemand eerst een mensch als hij den graad van +sergeant had bereikt. +</p> +<p>Ja, alles werkte mede om mij gelukkig te maken. Ik had kunnen juichen van vreugde, +doch dat was in dienst verboden en de manschappen zouden er moeilijk eene goede verklaring +voor hebben kunnen vinden. +</p> +<p>Dus—hou je goed! +</p> +<p>In flinken pas marcheerden wij door Meester-Cornelis langs den stoffigen weg naar +de <span class="ex">passar</span><a class="noteRef" id="xd31e1265src" href="#xd31e1265">2</a>. „Met rotten rechts!” +</p> +<p>Nog eenige schreden, en daar stonden wij voor de gevangenis, die voor een etmaal aan +onze hoede zou worden toevertrouwd. De wacht stond reeds in het geweer en wisselde +met ons de voorgeschreven eerbewijzen. De commandant, een sergeant evenals ik, gaf +mij de wacht over. Hij was pas uit Europa gekomen en had eenigen tijd in den zoeten +waan verkeerd, dat in Indië de officierssterren als rijpe kokosnoten van de boomen +vallen. Tot zijne niet geringe ontzetting had hij evenwel spoedig bemerkt, dat het +hier vrij wat gemakkelijker was achteruit dan vooruit te komen. +</p> +<p>Ik zag den inventaris na, bestaande uit patronen, <span class="pageNum" id="pb110">[<a href="#pb110">110</a>]</span>een inktpot, eene olielamp en dergelijke kostbare zaken meer, waarvan evenwel het +zoek raken zwaar geboet moest worden. De cipier ontsloot de verschillende strafkamers +en liet toe dat ik er mijn neus in stak. Ik wist echter niet hoe gauw ik hem weer +zou terugtrekken, uit hoofde van de onaangename prikkeling, die mijne reukorganen +ondervonden. +</p> +<p>Eindelijk was de inspectie afgeloopen en de oude wacht marcheerde af. Ik zette mij +voor het wachthuis neder en liet mijne blikken gaan over het bonte gewoel op de passar. +Thans gevoelde ik mij een volkomen alleenheerscher. +</p> +<p>Reeds dikwijls, wanneer ik als soldaat op post stond en ook later als korporaal, had +ik mij vermeid in het aanschouwen van dat gewriemel, doch nu was het alsof ik door +andere oogen zag. Dat was alleen de schuld van die mooie gouden streep. Ik keek er +eens naar; zij hing nog. Van louter pleizier had ik tot nog toe niets van eetlust +bemerkt, doch toen de verschillende scherpe geuren uit de nabijgelegen <span class="ex">warongs</span><a class="noteRef" id="xd31e1278src" href="#xd31e1278">3</a> mij in den neus kwamen, begon mijne maag hare rechten te doen gelden. Gelukkig, daar +naderde reeds de etendrager. +</p> +<p>Mijn eerste maaltijd uit de onderofficierskeuken! Het liefst was ik den man te gemoet +gegaan en <span class="pageNum" id="pb111">[<a href="#pb111">111</a>]</span>had hem zijn draagkorf afgenomen, daar hij mij te langzaam liep, doch dat zou beneden +mijne waardigheid geweest zijn. Hoewel mij het water bijna uit den mond liep, verwaardigde +ik den brenger met geen blik, toen ik hem achtereenvolgens biefstuk, aardappelen, +rijst, roode vischjes en nog andere heerlijkheden zag uitpakken. En daarbij porseleinen +borden en schotels! Neen, zulk eene weelde … +</p> +<p>Reeds zoo lang had ik mijn maal uit een menageketel genuttigd en het had mij altijd +goed gesmaakt; hoe moest het dan wel smaken uit porselein? +</p> +<p>Nauwelijks had de etendrager zijn „<span class="ex" lang="ms">slamat makan</span>”<a class="noteRef" id="xd31e1291src" href="#xd31e1291">4</a> uitgesproken, of ik viel op het eten aan alsof ik veertig dagen gevast had. Er bleef +geen rijstkorreltje over, en om den manschappen geen aanstoot te geven en niet voor +een veelvraat door te gaan, riep ik een <span class="ex">gladdakker</span><a class="noteRef" id="xd31e1296src" href="#xd31e1296">5</a> binnen en liet hem de ledige borden aflikken. Een eerste staaltje van sergeantsdiplomatie. +</p> +<p>Langzaam kropen de middaguren voorbij. Naarmate de zon den horizont naderde, werd +de <span class="ex">passar</span> meer en meer ontvolkt en toen het geheel duister was geworden, werden er <span class="ex">obor</span>’s<a class="noteRef" id="xd31e1307src" href="#xd31e1307">6</a> en olielampjes aangestoken, die op de <span class="ex">warongs</span> en <span class="pageNum" id="pb112">[<a href="#pb112">112</a>]</span>de zich daaromheen groepeerende inlanders een phantastisch licht wierpen. Nu begon +er ook weer meer levendigheid te komen; gestaarte zonen van het Hemelsche Rijk pikelden<a class="noteRef" id="xd31e1316src" href="#xd31e1316">7</a> hun vrachten op een sukkeldrafje voorbij, en troepjes soldaten, pas uit Europa gekomen, +trokken zingende van de eene <span class="ex">warong</span> naar de andere. +</p> +<p>De indruk van dit woelige tooneel werd nog verhoogd door de donkergroene pisang- en +klapperboomen op den achtergrond en den onbewolkten, met fonkelende sterren bezaaiden +hemel. Ook dit aantrekkelijk beeld verdween langzamerhand, naarmate de nacht zijne +vleugelen verder uitbreidde. Ik bleef alleen met mijne luchtkasteelen en mijn geluk. +Werktuiglijk nam ik een boek ter hand; het was <span class="corr" id="xd31e1325" title="Bron: Peerelaer’s">Perelaer’s</span>: <span class="ex">Een kwart eeuw tusschen de keerkringen</span>, waarin de lotgevallen van twee sergeanten geïdealiseerd worden. Het eerste deel +had ik reeds doorgelezen, en thans trachtte ik het tweede door te worstelen, waarin +de beide helden, Frank en Herman, evenals jonge dames van eene kostschool, elkander +bezingen met alle mogelijke citaten uit verschillende dichtwerken. Zulke sergeanten +had ik in de werkelijkheid nog niet aangetroffen. Toen ik echter op bladzijde 103 +aan dat gedeelte kwam, waarin Frank zijnen vriend <span class="pageNum" id="pb113">[<a href="#pb113">113</a>]</span>omarmt en hem toefluistert: „lieve dweper!”—toen kon ik de oogen niet meer open houden, +ik sliep weldra in en droomde. Ik waande mij gezeten naast den braven Hendrik Meijer, +den gebaarden sergeant, die van mij een onderofficier gemaakt had. De brave Hendrik +had zijn hoofd aan mijne trouwe vriendenborst gelegd, terwijl hij de oogen smachtend +naar den hemel opsloeg. Hij verhaalde mij de geschiedenis van zijne laatste liefde. +„Ach, ge hadt het meisje moeten kennen,” zuchtte hij, „zij was een engel! Elken Maandag +bracht zij roast-beef, ’s Woensdags varkenskarbonade en op Zaterdag een heele flesch +wijn, want ge moet weten dat het lieve kind bij een wijnhandelaar in dienst was. Hoeveel +gelukkige uren heb ik niet met haar in Velp doorgebracht, en telkens betaalde zij, +dat ideaal van een meisje! Mijn hart en maag breken nog als ik er aan denk, dat zij +mij ontrouw geworden is. Het was op een Zaterdag, en zij bracht mij slechts eene halve +flesch wijn. Mijn God, dacht ik, zou ze mij niet meer zoo oprecht liefhebben als vroeger? +Die onzekerheid wond mij zoodanig op, dat de wijn mij niet smaakte. Toen zij bovendien +nog een half uur vroeger dan gewoonlijk afscheid nam, werd mijn vermoeden zekerheid. +Ik volgde haar op eenigen afstand; zij sloop een zijstraatje in en greep bijna onmiddellijk +daarna den arm van een sergeant der rijdende artillerie. Duidelijk <span class="pageNum" id="pb114">[<a href="#pb114">114</a>]</span>hoorde ik het klokken van mijn halve flesch wijn in <span class="ex">zijn</span> keel. Met elk geklok werd een der banden verbroken, die mijn hart nog aan de trouwelooze +hechtten. Doch mijn hartzeer heb ik overwonnen; ik ben er ten minste niet van gestorven.” +</p> +<p>„Lieve dweper,” lispelde ik, en toen ik hem daar zoo zag, geheel terneergeslagen door +die treurige herinnering, trachtte ik den arm om zijn hals te slaan. +</p> +<p>„Ben je nou heelemaal gek?” riep hij plotseling uit en legde zijn vuist onzacht op +mijn aangezicht. „Ik heb eene andere genomen; in Arnhem zijn mooie meisjes genoeg!” +</p> +<p>Deze ruwe bejegening deed mij uit mijne sluimering ontwaken. Het hoofd was mij van +den arm gegleden en thans lag ik met den neus in den inktpot. +</p> +<p>Verschrikt sprong ik op. Heer in den hemel, hoe was ’t mogelijk dat ik op wacht kon +inslapen! Dat zou mij mijne streep kunnen kosten. Goddank, zij hing nog. Eigenlijk +had ik geen schuld, doch alleen die overste Perelaer. Waarom liet hij die Frank en +Herman zulke wonderlijke dingen doen? +</p> +<p>Er bleef mij weinig tijd om over mijn verzuim na te denken, want plotseling verscheen +de gestalte eens fuseliers in de deur, die mij rapporteerde dat in de „<span class="ex" lang="ms">roemah pandjang</span>” (eene philantropische inrichting) eene patrouille zich aan allerlei <span class="pageNum" id="pb115">[<a href="#pb115">115</a>]</span>onbehoorlijkheden schuldig maakte. Dat was toch wel een beetje sterk. Eene patrouille, +wier plicht het was de orde te handhaven, verstoorde die zelf. Wee u, korporaal, de +straf volgt de zonde! +</p> +<p>Nadat ik het commando over de wacht aan eenen korporaal had overgegeven, snelde ik +met vier man naar de bedoelde plaats en trad het huis binnen. Daar ik bij ondervinding +van vroegere patrouilleeringen—men denke niet aan iets kwaads—wist, dat het lokaal +ook nog een achterdeurtje had, posteerde ik daar twee man en meende daardoor al een +buitengewoon strategisch talent te hebben ontwikkeld. Het rapport van den fuselier +bleek volkomen juist te zijn; het gansche gezelschap was aan ’t dansen. +</p> +<p>Als de bliksem voor de voeten van deze ontrouwe zonen van Mars ware ingeslagen, zouden +ze niet heviger hebben kunnen schrikken dan bij mijn verschijnen. Nu had ik gelegenheid +de sluizen mijner welsprekendheid open te zetten en de woordenlijst van krachtige +militaire uitdrukkingen met eenige te verrijken. +</p> +<p>„Vervloekte kerels!” zoo begon ik, „denkt ge dat ge hier nog in het ellendige Harderwijk +zijt? De duivel zal jelui halen, wanneer je niet als de bliksem maakt dat je er uit +komt!” +</p> +<p>Met den commandant der patrouille, een jongen korporaal, rekende ik afzonderlijk af. +Ik stelde hem <span class="pageNum" id="pb116">[<a href="#pb116">116</a>]</span>provoost en cachot in ’t vooruitzicht, doch mijne hoogste troef speelde ik uit met +de woorden, die mij zoo angstwekkend in de ooren hadden geklonken: „Denk er om, de +korporaalsstreep hangt maar aan een draadje.” +</p> +<p>Het kereltje was geheel uit het veld geslagen. Hij bezwoer mij, hem niet ongelukkig +te maken; veertig dagen had hij op zee doorgebracht en na het aan wal stappen was +het hoofd hem een weinig op hol geraakt. Natuurlijk deed ik alsof zoo iets voor mij +geheel onverklaarbaar was, en op zijn bidden en smeeken gaf ik slechts kort ten antwoord: +„gestraft moet je worden!” +</p> +<p>In stilte, en vervuld van een angstig voorgevoel, trok de patrouille huiswaarts. Ikzelf +begaf mij met het gezicht van een Nemesis naar de wacht terug en overlegde onderweg +of ik van de zaak al dan niet rapport zou maken. Mijn „korporaal van aflossing” trachtte +eenige woorden ten gunste van den zondaar te spreken, doch een kort: „hou je mond!” +deed hem afdruipen. Het was een moeilijk geval. Zweeg ik en werd de zaak buiten mij +om ruchtbaar, dan kon mijn kapitein gelijk gehad hebben, toen hij zeide: denk er aan.…!” +Maakte ik rapport, dan zou het vermoedelijk den patrouillecommandant zijne streep +kosten, en dat zou mij voor het arme ventje leed gedaan hebben. Ik wist bij ondervinding +hoe gelukkig iemand reeds door de <span class="pageNum" id="pb117">[<a href="#pb117">117</a>]</span>katoenen streep wordt gemaakt—hoeveel te meer dan nog door den gouden chevron! Lang +dacht ik na, zonder een uitweg te vinden. Daar viel mij iets in. De korporaal en de +manschappen droegen kennis van het voorval; ik moest hen dus in de meening doen verkeeren +dat ik rapport gemaakt had. Snel nam ik een vel papier, linieerde het volgens voorschrift +en schreef: +</p> +<p>„Beste Hendrik! Morgen hoop ik u en andere collega’s van de eerste compagnie in de +kantine aan te treffen. Ik trakteer op een paar flesschen prinsessenbier. Salut!” +</p> +<p>Dezen brief vouwde ik dicht in den vorm van een rapport, riep een inlandsch fuselier, +die toch niet lezen kon en zond hem daarmede naar mijn vriend Hendrik aan de hoofdwacht. +Korporaal en soldaten dachten natuurlijk dat het een rapport was omtrent de patrouille, +die zoozeer haren plicht vergeten had. Hier en daar hoorde ik zelfs iets mompelen +over mijne hardvochtige strengheid. Ik evenwel, zette mij tevreden op eenen stoel +neer en verdiepte mij in overpeinzingen over de duurzaamheid van gouden strepen. Daar +werd zachtjes aan de deur getikt en binnen trad een Javaansch meisje met eene flesch +in de hand. +</p> +<p>Wat moest dat beduiden? Een vrouwspersoon binnen de heilige muren eener wachtkamer! +</p> +<p>De bruine schoone liet mij evenwel niet lang in <span class="pageNum" id="pb118">[<a href="#pb118">118</a>]</span>onzekerheid. Met een betooverend lachje bracht zij mij de groeten over van haren gebieder, +den houder van de <span class="ex" lang="ms">roemah pandjang</span>, die mij uit dankbaarheid voor mijne bemoeiingen, eene flesch druivensap deed toekomen. +De geslepen Chinees had het niet raadzaam geoordeeld zelf te komen; misschien had +hij er een voorgevoel van dat ik hem met zijne flesch wijn vierkant de trap zou hebben +afgesmeten. Wat dacht zoo’n langstaart wel van een sergeant? Meende die spekverzwelgende +dikbuik misschien, dat ik om zijnentwille de patrouille uit zijn huis verwijderd had? +</p> +<p>Tegenover dit meisje ging het evenwel niet aan grof te worden; zij had zulke verliefde +oogen, zulke schoone zwarte tanden, en hare huid was zoo sierlijk met gele oker besmeerd, +dat de aangeboren ridderlijkheid van een sergeant zoo iets niet gedoogde. Ik loodste +haar daarom met een zoet lijntje naar de deur, en wilde haar juist als loon voor de +boodschap een kus op den mopneus drukken, toen plotseling het geroep van den schildwacht +weerklonk: „<span lang="de">Werda?</span>” en kort daarop: „Halt, korporaal <span lang="de">heraus</span>, rond-luitenant!” +</p> +<p>Heere bewaar ons! Ongelukkiger kon het niet treffen. Wat moest daarvan terecht komen! +De ronde naderde en nog altijd bevond het meisje zich in de wachtkamer. Met eene enkele +handbeweging wierp ik haar onder de tafel, bedekte haar zoo <span class="pageNum" id="pb119">[<a href="#pb119">119</a>]</span>goed en zoo kwaad als het ging met mijn kapotjas, greep mijn geweer en snelde naar +buiten. Daar zag ik ook reeds op de passar het licht eener kleine lantaarn en bij +het zwakke schijnsel daarvan bemerkte ik duidelijk de oranjekleurige sjerp van den +luitenant van piket. Met van angst trillende stem deed ik de noodige commando’s, trad +vooruit en meldde: „Niets nieuws.” +</p> +<p>„Laat de manschappen inrukken en geef mij het rapport ter teekening,” luidde het bevel. +</p> +<p>Bevend voldeed ik aan dien last en volgde den officier in de wachtkamer, een lam gelijk, +dat ter slachtbank wordt geleid. +</p> +<p>Het rapport lag op de tafel, de luitenant ging zitten en strekte geeuwend zijne lange +beenen uit. Ik dacht dat mijn vonnis geveld was. Het kon bijna niet anders of hij +moest tegen de vrouw trappen. +</p> +<p>Het koude angstzweet brak mij uit en de pen sidderde in mijne hand, toen ik haar den +luitenant aanbood. Mijn ontsteld uiterlijk viel hem op en deelnemend vroeg hij: „Zijt +ge misschien ziek?” +</p> +<p>„Neen, luitenant,” antwoordde ik, nog meer in de war; „ik ben voor het eerst wachtcommandant +en de … de … de groote verantwoordelijkheid …” en meteen greep ik krampachtig naar +mijn gouden streep. +</p> +<p>„Je hebt toch, hoop ik, niet te diep in het glas gekeken?” vroeg hij, tegelijkertijd +een onderzoekenden <span class="pageNum" id="pb120">[<a href="#pb120">120</a>]</span>blik op mijn ontdaan gelaat richtende. +</p> +<p>Deze veronderstelling bracht mij weder tot bezinning. Wat, ik, die nooit iets anders +over de lippen bracht dan koffie en thee met en benevens dozijnen „smeerproppen”, +waarvoor ik zelfs den eeretitel „smeerproppenvreter” verworven had, ik zou dronken +zijn? +</p> +<p>Het met volle overtuiging uitgesproken „neen” scheen dan ook den officier voldoende +te zijn, ten minste hij stond op. Alvorens te vertrekken kon hij toch niet nalaten +mij nog even toe te voegen: „Denk er om, drinken op wacht wordt zwaar gestraft; de +gouden streep hangt maar aan een draadje.” +</p> +<p>Waarachtig, de luitenant had gelijk, en onwillekeurig tastte ik weer naar mijn chevron; +er naar zien durfde ik niet. Als een steenen beeld bleef ik voor den officier staan, +toen hij mij nog eenige wenken gaf tot het voorkomen van malaria en buikpijn. +</p> +<p>Doch neen, zoo hoog zat mijn kwaal niet, noch in het hoofd, noch in den buik, zij +zat op een pas van ons af onder de tafel. +</p> +<p>Eindelijk, eindelijk ging hij heen en ik volgde hem, de deur voorzichtig achter mij +dichttrekkend. Nog een genadig hoofdknikken, en hij verdween met zijn lantaarndrager +in de richting van het kruitmagazijn. +<span class="pageNum" id="pb121">[<a href="#pb121">121</a>]</span></p> +<p>Toen het geluid van zijne voetstappen in de nachtelijke stilte was weggestorven, ijlde +ik naar de wachtkamer terug en kwam daar juist aan, toen de oorzaak van mijn angst +van onder de tafel te voorschijn kroop. +</p> +<p>Op dit gezicht werd ik woedend, en de deur openrukkende schreeuwde ik met al de kracht, +die mijn longen mij veroorloofden: „<span lang="de">Rrraus!</span>” +</p> +<p>De aartsengel Gabriël kan er niet onrustbarender hebben uitgezien, toen hij Eva uit +het paradijs verjoeg, dan ik op dat oogenblik. +</p> +<p>Het meisje scheen het ook te vinden, want zij vloog letterlijk. Tegelijkertijd stormden +evenwel ook mijne manschappen naar buiten, daar zij dachten dat het „<span lang="de">heraus</span>” hen gegolden had. Moest dan alles samenwerken om mij ten val te brengen? +</p> +<p>Dewijl in oogenblikken van gevaar een commandant der wacht altijd de grootste tegenwoordigheid +van geest <span class="ex">moet</span> hebben, ging ik onmiddellijk op den schildwacht „voor het geweer” af, en vroeg hem +of hij die meid niet in de wachtkamer had zien sluipen. Hij ontkende, en met recht, +want het vrouwspersoon was binnengekomen toen er een ander op post stond. Nu schopte +ik hem een standje, dat klonk als een klok: „Heb je dan geen oogen in ’t hoofd? Moet +ik soms een <span class="ex">baboe</span> bij je zetten om op je te passen? Weet je niet, dat je eene zware straf verdiend +hebt?” +<span class="pageNum" id="pb122">[<a href="#pb122">122</a>]</span></p> +<p>Zoo ging ik een oogenblik voort en daarna gevoelde ik mij zoo licht als een vogel; +er was mij een steen van ’t hart gevallen. +</p> +<p>Het was een mooi begin van mijne loopbaan als sergeant! +</p> +<p>Door de ondervonden wederwaardigheden uitgeput, strekte ik mij voor de wachtkamer +op een bank uit en de diepe rust, die in de natuur heerschte, liet niet na haar weldadigen +invloed op mijne geschokte zenuwen te doen gevoelen. Geen blad ritselde; het eenige +wat mijn oor trof was het kabbelen van de Tjilewong en de eentonige stap van den schildwacht. +Weldra werd de maan door het geboomte zichtbaar, en wanneer een der reuzenbladeren +van een pisangboom zich voor haar bleek aanschijn heen en weer wiegelde, scheen het +mij toe alsof die oude vrijster mij, arm geplaagd menschenkind, uitlachte. Lach maar! +Ik lach ook, want heden heb ik de zekerheid gekregen, dat ik lang zoo onhandig niet +ben als ik wel gedacht had. +</p> +<p>Daar kraaide in de verte een haan. Goddank, de morgenschemering brak door. Reeds kwamen +talrijke inlanders met hunne krakende pikolan’s<a class="noteRef" id="xd31e1428src" href="#xd31e1428">8</a>, zwaar beladen met sterk riekende vruchten en andere koopwaren, naar de passar. Die +lucht, vermengd <span class="pageNum" id="pb123">[<a href="#pb123">123</a>]</span>met de uit den bodem opstijgende dampen, drukte mij loodzwaar op de borst, en mij +overviel eene huivering alsof ik de koorts had. +</p> +<p>Ik wist—de luitenant had er mij trouwens pas aan herinnerd—dat het liggen in de open +lucht in Indië zeer schadelijk voor de gezondheid is. +</p> +<p>Op! dus, daar komt reeds de koffie; die zal mij weer uit mijn gedommel wekken. Hare +komst kondigde tevens aan, dat de eerste nachtwacht begon te „draaien” d.w.z. ten +einde spoedde. +</p> +<p>Weldra kwam de aflossing, en in den versnelden pas begaf ik mij met de manschappen +naar de kazerne terug. Reeds op een afstand zag ik den patrouille-commandant van den +vorigen avond staan. Het ventje zag er bleek en ontdaan uit en met angstige stem vroeg +hij: „Sergeant, hebt u rapport gemaakt?” +</p> +<p>„Neen,” antwoordde ik, „ge hadt het dubbel en dwars verdiend, doch voor ditmaal heb +ik het door de vingers gezien; zorg dat het niet weer gebeurt!” +</p> +<p>De blijdschap van den armen jongen was onbeschrijfelijk. Den ganschen nacht had hij +wakende doorgebracht, met de treurige gedachte dat hij misschien den volgenden morgen +zijne streep zou moeten missen, en dat zou jammer voor hem geweest zijn. Thans is +hij reeds jaren lang officier. +</p> +<p>Toen ik voorbij mijn vriend Hendrik marcheerde, riep deze mij toe: „Denk er om!” +<span class="pageNum" id="pb124">[<a href="#pb124">124</a>]</span></p> +<p>„Ja, ik weet het al,” antwoordde ik, „zij hangt maar aan een draadje!” +</p> +<p>„Ben je gek, kaffer! Je moet van avond op bier trakteeren!” +</p> +<p>„O, meen je dat? Dan is het in orde!” +</p> +<p>In drie sprongen vloog ik de trappen naar mijne kamer op, want er werd geblazen voor +het eten en ik moest mij nog voorstellen aan de collega’s. Snel mijn ransel losgemaakt +en het kapmes afgeworpen. +</p> +<p>Goede God! Wat is dat? Waar is mijn gouden streep? Daar hing ze aan den ranselhaak, +die haar van mijn mouw had gescheurd. Nu, nog mooier! Ze hing immers ook maar aan +een draadje! +</p> +<p>Snel nam ik naald en draad en naaide haar ditmaal zelf vast, en ze <span class="ex">bleef hangen</span>. +<span class="pageNum" id="pb125">[<a href="#pb125">125</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd31e1253"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1253src">1</a></span> Vrouw. <a class="fnarrow" href="#xd31e1253src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1265"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1265src">2</a></span> Markt. <a class="fnarrow" href="#xd31e1265src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1278"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1278src">3</a></span> Gaarkeukentjes. <a class="fnarrow" href="#xd31e1278src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1291"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1291src">4</a></span> Smakelijk eten. <a class="fnarrow" href="#xd31e1291src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1296"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1296src">5</a></span> Inlandsche hond. <a class="fnarrow" href="#xd31e1296src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1307"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1307src">6</a></span> Fakkels. <a class="fnarrow" href="#xd31e1307src" title="Ga terug naar noot 6 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1316"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1316src">7</a></span> Droegen. <a class="fnarrow" href="#xd31e1316src" title="Ga terug naar noot 7 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1428"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1428src">8</a></span> Draagstokken. <a class="fnarrow" href="#xd31e1428src" title="Ga terug naar noot 8 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch9" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e192">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">ZINGENDE SOLDATEN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">Een oom van mij, die zich reeds op zijn twintigste levensjaar in zulk een lichaamsomvang +verheugde, dat ’s konings rok hem te klein was, verklaarde mij dikwerf hoofdschuddende: +„Ik begrijp niet, hoe het mogelijk is, dat soldaten met den ransel op den rug, het +geweer op den nek en een massa patronen voor den buik, bij een hitte van tachtig graden +op den stoffigen straatweg zingen kunnen.” Deze zienswijze was den goeden man niet +kwalijk te nemen. Het ging hem juist als vele Hollandsche staatsburgers, die nog nooit +het schoone lied hebben medegezongen: „O, welk een lust soldaat te zijn!” maar zich +voor een paar honderd gulden iemand koopen, die voor hen dezen lust botviert. Hij +weet niet, dat het een zeer slecht <span class="pageNum" id="pb126">[<a href="#pb126">126</a>]</span>teeken is, als een kolonne stil haars weegs gaat; als de manschappen met slependen +tred en hangende hoofden achter elkander aanstrompelen. Dan duurt het niet lang meer, +of de een na den ander zakt aan den kant van den weg ineen, bleek als een doode, bezwijkende +van vermoeienis. Welk een verschil tusschen zulk een troep en één uit welks rijen, +van de eerste sectie tot de laatste, de melodieën van bekende marschliederen weerklinken. +Als op de parade, zoo gelijk gaan de beenen op en neder; het is of de geheele kolonne +marcheert als één man, en trotsch schrijdt zij voorwaarts. Geleden zijn honger en +dorst, verdwenen is alle vermoeidheid. De officieren weten dat wel. Zij wekken hun +manschappen tot zingen op en stoppen ook de ooren niet dicht, als er zoo nu en dan +een lied onder doorloopt, waarvan het refrein een keukenprinses misschien zou doen +blozen. Het kan zelfs voorkomen, dat de gestrenge heer kapitein in eigen persoon aan +den koorzang deelneemt en enkele klanken uit zijn keel laat opwellen, die van de gebruikelijke +commando’s ten eenenmale afwijken. Deze eer viel der eerste compagnie van het <span class="corr" id="xd31e1459" title="Bron: 1e">1<sup>e</sup></span> depot-bataljon in Meester-Cornelis herhaaldelijk te beurt, want haar kapitein was +een zeer muzikaal man, van wien zelfs het gerucht liep, dat hij in zijn ledige uren +viool speelde. Was het bataljon uitgerukt tot het maken eener militaire wandeling +en weergalmde zoo om <span class="pageNum" id="pb127">[<a href="#pb127">127</a>]</span>en bij de „Berenlaan” het commando: „uit den pas”, dan kon men onzen kapitein ook +weldra hooren roepen: „Komaan, jongens, doet nu eens flink den mond open,” en daarop +hief de geheele „eerste” het bekende <span class="ex">Piet Hein</span> aan, dat het een lust was om te hooren. Was het <span class="ex">Piet-Hein</span>-lied uitgezongen, dan volgde <span class="ex" lang="de">Die Wacht am Rhein</span> en daarna de <span class="ex">Marseillaise</span> of eerst de <span class="ex">Marseillaise</span> en dan <span class="ex" lang="de">Die Wacht am Rhein</span>, al naarmate het grootste gedeelte met de eene of andere hymne instemde. Bij dergelijke +gelegenheden verbaasde ik mij steeds over het gebrek aan Hollandsche soldatenliederen +in het Indische leger. <span class="ex">Piet Hein</span> was vrij wel het eenige lied, op welks kranige, rythmische melodie men goed kon marcheeren. +De overige liederen waren grootendeels van draaiorgels afgeluisterd en van alles behalve +geestige teksten voorzien, als: „Ik zal het zeggen aan je moeder,” of „Hou jij van +soep met balletjes?” enz. Waarschijnlijk ook lachte daarom de kapitein zoo welwillend, +toen ik hem, bij gelegenheid van het compagniesrapport, om de vergunning verzocht, +een zangvereeniging te mogen oprichten. Toevallig was mij een Duitsch liederenboek +voor vierstemmigen mannenzang in handen gekomen en daarop had ik mijn plan gebouwd. +De kapitein gaf zijn toestemming. Hij scheen het niet meer dan natuurlijk te vinden, +dat een sergeant, die dagelijks vijf <span class="pageNum" id="pb128">[<a href="#pb128">128</a>]</span>uur geëxerceerd, twee uur theoretisch onderwijs gegeven en nog weder vijf uur als +„sergeant van de week” in de kazerne rondgegaloppeerd heeft, behoefte had aan eenige +uitspanning. +</p> +<p>Intusschen was deze uitspanning wel van ietwat twijfelachtig gehalte, want het kwam +er hier op aan bij een hitte van 70° negen Duitschers en drie Hollanders in de geheimen +der edele toonkunst in te wijden. Als kunsttempel fungeerde de eetzaal der onderofficieren. +Dat was een groot euvel, want de etenslucht, die was blijven hangen, bewerkte steeds, +dat de zangers binnen het eerste halfuur het water in den mond kregen en dat kon men +den menschen niet kwalijk nemen; immers zij hadden honger. Bij het eerste bataljon +is namelijk de etenstijd zoo vastgesteld, dat het laatste maal des middags omstreeks +half vier verstrekt wordt. Na dien tijd krijgen de manschappen niets meer voor des +anderen daags 5 uur in den morgen, wanneer zich de jeukende maag aan koffie met brood +mag te goed doen. In dien tusschentijd moet er echter nog twee uren dapper geëxerceerd +worden. De honger is dus volkomen gerechtvaardigd. Ik kon den menschen evenwel niets +anders aanbieden dan de noten bij het lied van Abt: <span class="ex" lang="de">Die Abendglocken klingen</span>. Ze slikten die dan ook met het grootste genoegen, doch werden er niet dik van. Bij +het instudeeren bediende ik mij van een guitaar, die onder de tropische <span class="pageNum" id="pb129">[<a href="#pb129">129</a>]</span>hitte reeds danig had geleden. De gelijmde klankbodem was losgegaan en had met de +spijkertjes van een sigarenkistje weer bevestigd moeten worden, door welke bewerking +de toon van het instrument nu juist niet aan welluidendheid had gewonnen. Ook waren +twee snaren onder den tand des tijds bezweken en moest ik met de grootste behendigheid +op de bassnaar manoeuvreeren, om daaraan de vereischte melodie te ontlokken. Deze +klonk dan ook zeer erbarmelijk en herinnerde in niets aan de bekende „<span lang="de">Abendglocken</span>”. +</p> +<p>Niettemin scheen zij een bijzonderen indruk te maken op de toeluisterende Javaantjes. +Waar sinds de eerste repetities een stuk of wat van die kereltjes bijeenstonden of +-zaten, daar hoorde men hen neuriën: „Abenlokkenlingen, Abenlokkenlingen.” In de slaapzaal, +bij het baden, zelfs in de keuken bromde de Javaansche koelie: „Abenlokkenlingen.” +Wat hielp het, of ik den kerels al toebulderde: „Houdt den mond!” Geheel in gedachten +neurieden zij een minuut later weder „Abenlokkenlingen.” +</p> +<p>Maar dit concert zou ten slotte nog zijn te verdragen geweest, echter niet dat mijner +scholieren, die in den eersten tijd de vastgewortelde overtuiging niet prijs wilden +geven, dat het lied unisono gezongen moest worden. Mocht het al zijn, dat <span class="pageNum" id="pb130">[<a href="#pb130">130</a>]</span>ik de tweede tenoren of bassen zoo ver had gekregen, dat zij, ieder afzonderlijk, +hun melodie vlekkeloos konden voordragen, nauwelijks zongen zij te zamen, of het tonengebouw +lag weder in puin. Zegepralend schetterde dan de geheele schaar eenstemmig: „<span lang="de">Die Abendglocken klingen</span>.” Toen ik na wekenlangen strijd toch eindelijk in het slechte gehoor mijner leerlingen +bres had geschoten en mijn begrip van vierstemmig gezang tot hen was doorgedrongen, +overkwam mij het ongeluk, dat een mijner eerste tenoren ziek werd en in het hospitaal +moest worden opgenomen. Wilde ik de schitterende uitkomst mijner volharding nu niet +weer verloren zien gaan, dan moest ik onvoorwaardelijk zelf inspringen, want er viel +niet aan te denken, de opengevallen plaats door een ander te doen innemen. Nu zal +mij ieder maar eenigszins muzikaal ontwikkeld mensch toegeven, dat het iemand, die +zoo half en half reeds als bas in de wereld is gekomen, wiens stem in den loop der +jaren zich voortdurend meer in de laagte heeft uitgezet en die ten gevolge van zijn +functie als sergeant zedelijk verplicht is zijn keel, bij het omscheppen van gewone +stervelingen in soldaten, dagelijks buitengemeen in te spannen,—dat het zoo iemand, +zeg ik, uiterst zwaar moet vallen zijn stem eenige octaven hooger te schroeven. Doch +is een Indisch <span class="corr" id="xd31e1508" title="Bron: sergant">sergeant</span> niet tot alles in staat, als <span class="pageNum" id="pb131">[<a href="#pb131">131</a>]</span>hij door ’t noodlot gesard wordt? Spoedig tot een besluit gekomen, sloot ik mij in +mijn kamer op en traineerde mijn stem in de hoogste falset. Kon ik het helpen, dat +de schoonste tonen altijd oversloegen en af en toe een geluid werd voortgebracht, +dat precies op dat van een hond geleek, dien men op den staart trapt? Mijn Javaantjes +waren aanvankelijk geheel in de war over mijn gewaagde strottenhoofdexercitiën en +meer dan eens hoorde ik hen achter mijn rug mompelen: „<span lang="ms">Kassian! sergeant pandjang sakit proet.</span>” (De lange sergeant heeft buikpijn). Ik vervolgde onversaagd mijn glibberige loopbaan +als tenor en bereikte eindelijk het stadium, dat ik het wagen kon mij te laten hooren. +Voorzichtigheidshalve stemde ik evenwel bij voorbaat mijn guitaar nog drie tonen lager. +Dit verschil scheen zelfs mijn tweede-bassen—terloops gezegd de domsten mijner leerlingen—op +te vallen, want één hunner veroorloofde zich de opmerking, dat de „<span lang="de">Abendglocken</span>” veel lager gestemd waren dan vroeger. Maar daar diende ik hem op! „Weet je iets +van de harmonieleer en het contrapunt af?” vroeg ik hem. En toen hij daarop „neen” +antwoordde, snauwde ik hem toe: „Houd dan je mond!” +</p> +<p>Nu wist ik wel is waar zelf niets van de geheimenissen dezer zuilen der toonkunst +en had een sterk vermoeden, dat ook de „<span lang="de">Abendglocken</span>” <span class="pageNum" id="pb132">[<a href="#pb132">132</a>]</span>er geheel vreemd aan waren, doch men mag, om der wille van de discipline, bij een +soldaat nooit het denkbeeld doen opkomen, dat er iets ter wereld bestaat of bestaan +kan, waarvan de sergeant—en vooral de Indische sergeant—geen kennis draagt. Maar helaas, +ik kon er mijn bassen niet toe krijgen, drie tonen lager te zingen. Zij vertrokken +den mond wel op alle mogelijke manieren en zetten daarbij de jammerlijkste gezichten, +doch de tonen, die zij zoodoende voortbrachten, waren werkelijk onbruikbaar. Ten slotte +maakten zij strike, dat wil zeggen, zij hielden den mond. Daarin had zelfs de strengste +kapitein geen grond kunnen vinden om de kerels in „Zijner Majesteits snuifdoos” te +stoppen; zij konden toch even zoo min lager komen, als het mij mogelijk was om hooger +toon te bereiken. Wij luidden derhalve een tijd lang de „<span lang="de">Abendglocken</span>” niet meer, tot groot leedwezen mijner Javaantjes, maar legden ons op marschliederen +toe, totdat mijn tenor behoorlijk rijp zou zijn. De kapitein keek zielsvergenoegd, +toen wij ons bij den eerstvolgenden „militairen marsch” aan het hoofd der compagnie +stelden en het eene lied na het andere aanhieven, met welks slotrefrein dan steeds +de geheele compagnie instemde. +</p> +<p>Het best beviel hem de marsch: +<span class="pageNum" id="pb133">[<a href="#pb133">133</a>]</span></p> +<div lang="de" class="lgouter"> +<p class="line">„Wenn die Soldaten durch die Stadt marschiren, +</p> +<p class="line">Oeffnen die Mädchen Fenster und Thüren, +</p> +<p class="line">Nur weg’n dem Bum Vallera, Bum Vallera, Bum Vallera, +</p> +<p class="line">Nur weg’n dem Bum Vallera, Bum Vallera, Bum!”</p> +</div> +<p class="first">Dat „Bum Vallera” heeft mij menige sigaar van hem opgebracht en zeker ook mij menigen +dag kamerarrest genadiglijk bespaard. Na eenige weken was het met mijn tenor eindelijk +in orde. +</p> +<p>Het was hoog tijd, want St. Nicolaas stond voor de deur en wij hadden van den kapitein +de opdracht gekregen, in de officieren-sociëteit, ter gelegenheid van het kinderfeest, +eenige passende liederen te zingen. Als eerste nummer op het programma prijkte het +<span class="ex">Wien Neerlandsch bloed</span>. Later werd beweerd: men had van den tekst geen woord verstaan, wij hadden even zoo +goed „<span lang="de">Sauerkraut mit Leberwurst</span>” kunnen zingen; doch dat zal wel vuige laster geweest zijn. Het tweede lied heette: +<span class="ex" lang="de">O du fröhliche Weihnachtszeit</span>, en het slot vormden <span class="ex" lang="de">Die Abendglocken</span>. +</p> +<p>Ik beefde aan handen en knieën, toen ik met mijn schaar het podium betrad en een heimelijken +blik op het publiek wierp. Daar, geheel vooraan, in de eerste rij, zat de bataljonscommandant, +wiens gestreng voorkomen scheen uit te drukken: „Kerel, voor elke noot, die je valsch +laat zingen, krijg je een dag kamerarrest.” Daar achter, naast een pilaar, stond mijn +kapitein met dreigend opgeheven <span class="pageNum" id="pb134">[<a href="#pb134">134</a>]</span>vinger, schijnbaar om mij moed (?) in te spreken, en naast mij in de coulisse verscheen +mijn peletonscommandant, die mij toefluisterde: „Sergeant, je hebt immers geen dirigeerstok.” +Gerechte hemel, daar had ik in ’t geheel niet aan gedacht! Gewoonlijk had ik daarvoor +mijn wijsvinger gebruikt en, wanneer ik wat in vuur kwam, mijn guitaar. „Luitenant, +zou u zoo goed willen zijn, mij uw potlood te leenen?” smeekte ik, en hij was zoo +menschlievend, mijn verzoek in te willigen. Nu kon het beginnen. Ik draaide mij met +knikkende knieën naar het publiek. Daarbij gevoelde ik mij zoo ellendig, dat ik onder +het maken van mijn buiging bijna van het podium naar beneden in den schoot van mevrouw +de majoorsche zou gevallen zijn; maar, God zij dank, brachten mij de glimlachende +damesgezichten weder in evenwicht. Nu verhief ik het potlood, telde een, twee, drie, +en zette mijn tenor in beweging. Het <span class="ex">Wien Neerlandsch bloed</span> liep uitstekend van stapel, ofschoon niet zonder dat „<span lang="de">von der Stirne heiss</span>” mij „<span lang="de">der Schweiss</span>” droop. Luide toejuichingen waren het loon voor den moeitevollen arbeid. Alleen de +bataljonsadjudant moest weer eens een aanmerking maken. „Je moet bij het dirigeeren +den arm meer zwaaien, niet zoo gebogen staan en het hoofd niet zoo voorover laten +hangen,” zeide hij. De goede man begreep blijkbaar niet, welk een <span class="pageNum" id="pb135">[<a href="#pb135">135</a>]</span>reuzenarbeid op mijn schouders drukte. Een tenorpartij zingen, voor twaalf man angst +uitstaan en daarbij nog de maat aangeven, dat scheen hem zeker maar een kleinigheid. +Ik zou er ook nog den arm bij moeten zwaaien! Om dat alles te doen en bovendien het +hoofd omhoog en de schouders naar achter te houden, zou men de legercommandant in +hoogst eigen persoon moeten wezen. Dien kan niemand het lastig maken, als zijn stem +overslaat, doch een sergeant kan men het wel doen. Natuurlijk hoedde ik er mij voor, +den adjudant mijn gedachten bloot te leggen, maar beloofde beterschap. De beide andere +nummers werden eveneens schitterend uitgevoerd; vooral de „<span lang="de">Abendglocken</span>”, waarbij mijn tenor in smeltende klanken over de golvende tonenzee heenzeilde, oogstte +daverenden bijval. Zelfs de dikke bataljonscommandant—van wiens muzikaliteit men verhaalde +dat hij alleen met militaire signalen ophad en van deze het meest met het signaal +voor het middageten: „Ketels in de keuken! Kamerwacht geef acht!”—zelfs hij knikte +goedkeurend! De beste waardeering voor hetgeen ik gepresteerd had, vond ik evenwel +in mijn kamer, werwaarts ik eenigen tijd later terugkeerde, en wel in den vorm van +een flesch rooden wijn en een kistje sigaren. Ik vermoedde, dat deze goede gaven van +den kapitein afkomstig waren. Intusschen brak ik mij het hoofd daar niet <span class="pageNum" id="pb136">[<a href="#pb136">136</a>]</span>lang mee, maar ledigde de flesch tot op den bodem. Daarop kroop ik onder de wol. Mijn +Javaantjes zongen mij een slaaplied. Het luidde: „Abenlokkenlingen”. +<span class="pageNum" id="pb137">[<a href="#pb137">137</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch10" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e198">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">PARADE.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first">„Oranje boven! De koningin is bevallen van een prins!” <span id="xd31e1579"></span>Onder luid hoera van „de Eerste” had Jan Kloet, de grappenmaker der compagnie, deze +gewichtige woorden in de wachtkamer der manschappen geslingerd, waar de verschillende +korporaalsafdeelingen onder toezicht harer sectie-commandanten ernstig bezig waren +met wapens en uniformen in gereedheid te brengen voor de parade op den dag van morgen, +’s Konings verjaardag. +</p> +<p>„Hoort maar, ze schieten op de reede”, riep Jan opgewonden. Het werd doodstil in het +vertrek. Allen spitsten de ooren. Werkelijk: boem-boem-boem! dreunde het dof van de +kust herwaarts. +</p> +<p>„Waarachtig, het is een prins!” klonk het jubelend van alle kanten. Slechts één was +er, die een bedrukt gezicht zette. Dat was de dikke, eeuwig hongerige Kees Kool. „Hoe +jammer!” zuchtte<span id="xd31e1584"></span> hij<span class="corr" id="xd31e1586" title="Niet in bron">,</span> „hoe jammer!” +<span class="pageNum" id="pb138">[<a href="#pb138">138</a>]</span></p> +<p>„Wat is jammer?” vroeg hem een Oranjeman met dreigend gebaar. +</p> +<p>„Dat het niet een paar dagen vroeger of later gebeurd is. Je zult het zien, de Oomes +in Batavia laten de verjaardagen van den koning en den kroonprins niet op twee achtereenvolgende +dagen vieren, ze maken er één dag van. +</p> +<p><span class="corr" id="xd31e1592" title="Niet in bron">„</span>Waar blijft dan onze dubbele menage? waar onze halve flesch wijn, de oorlam en het +kwartje, dat we op ’s konings verjaardag krijgen?” +</p> +<p>„Bliksems, Kees heeft gelijk,” mompelden er een paar met lange gezichten. +</p> +<p>„Ja, ja,” ging hij intusschen voort „als de buikjes een armen soldaat wat kunnen aftroggelen, +dan doen ze dat met het grootste plezier. De koning betaalt natuurlijk voor den kroonprins +uit zijn eigen zak toch onze dubbele menage, den wijn, den oorlam en het kwartje en +dat verdeelen de buikjes onder elkaar. Maar laten ze oppassen, dat onze leger-commandant +het niet merkt! Dat is een haan, die er van kraaien zou. Ik heb een beetje verstand +van politiek, want mijn neef, die ze verleden jaar in Atjeh zijn linkervlerk hebben +stukgeschoten, is schrijver op de „weeskamer.” En als de schrijvers bij elkaar komen, +<span id="xd31e1597"></span>jongens, jongens, dan hoor-je mooie geschiedenissen. +</p> +<p>„Mond houden!” riep nu de sectie-commandant: „Zie liever, dat je de soepvlekken uit +je uniform <span class="pageNum" id="pb139">[<a href="#pb139">139</a>]</span>krijgt en hier—ratsch! vloog er een knoop van de kapotjas—naai je knoopen steviger +vast, waarachter je dien dikken buik moet wegbergen. Als je morgenvroeg niet netjes +op ’t appèl komt, ben je zoo „zuur als azijn.”<span class="corr" id="xd31e1603" title="Niet in bron">”</span> +</p> +<p>Diepe stilte heerschte er na het scherpe sermoen. +</p> +<p>Weer ging de deur open. De korporaal „van de week” verscheen. Hij trad op de groep +onderofficieren toe, die levendig gesticuleerend zich in allerlei gissingen omtrent +’s prinsen bestaan verdiepten en zeide op gedempten toon, maar nogtans luid genoeg +om verstaan te worden door de ademloos toeluisterende manschappen: „Ik kom van het +staf-bureau. De staf-fourier heeft een telegram van zijn collega in Batavia ontvangen: +er is geen quaestie van een kroonprins! Een paar vreemde oorlogsschepen zijn gelijktijdig +op de reede aangekomen en hebben zoo hard gebombardeerd<span class="corr" id="xd31e1609" title="Bron: ,">.</span>” „O.… o.o.o.o.o.o.. hoe jammer!” klonk het in het rond. Adjuus, dubbele menage, oorlam, +wijn, kwartje twee dagen achtereen. +</p> +<p>Nog uren later werd er over den weggebleven kroonprins gemopperd en Jan Kloet, de +vader van het gerucht, kreeg mildelijk ribbestooten voor de vervroegde geboorte-aankondiging. +</p> +<p>Inmiddels werd gepoetst, dat de zweetdroppels van de voorhoofden rolden, want morgen +zouden ontelbare oogen er op uit zijn, mat-blinkende knoopen <span class="pageNum" id="pb140">[<a href="#pb140">140</a>]</span>aan de uniform en roestvlekken aan het geweer te ontdekken. Eerst zou de korporaal, +dan de sergeant, daarna de luitenant, vervolgens de kapitein, ten slotte de majoor +alles bekijken, en wie weet? misschien zou ook de „toewan besaar” te Buitenzorg zijn +militaire been voorzetten en eveneens komen inspecteeren. +</p> +<p>Voor het garnizoen van Meester Cornelis, dat eerst een kleine wandeling van anderhalf +uur moest maken, om het parade-veld op het Waterlooplein te Batavia te bereiken, was +het uitzicht op een parade volstrekt niet aanlokkelijk, doch—zooals gezegd—de hoop +op al de heerlijkheden, die keuken en kelder (!) op dezen dag zouden bieden, voorts +het bewustzijn, dat duizenden kritische mannelijke en vrouwelijke blikken op hen rusten +zouden en dan de liefde voor den ouden koning, die onze Indische generaals Verspijck +en Van der Heyden zoo hoog in eere hield, oefende op ieder afzonderlijk een bezielenden +invloed uit. +</p> +<p>Het donderend: „Er uit! Onder de wol uit!” der korporaals was ditmaal dan ook overtollig. +Nauwelijks waren de laatste klanken der reveille weggestorven, of daar vlogen reeds +dozijnen witte gestalten in het schemerlicht der petroleum-lampen door de slaapzaal. +Alles stormde naar de kali, die weldra op een met zeepschuim gekroonde waschtobbe +geleek, waaruit proestende hoofden te <span class="pageNum" id="pb141">[<a href="#pb141">141</a>]</span>voorschijn staken. Daarop ging het naar de keuken, waar de koelie de koffie uit den +pruttelenden ketel schepte en de sergeant onder een hoeraatje de op koningsverjaardag’s +met ham belegde broodjes verdeelde. +</p> +<p>Vijf minuten tijd, om de traktatie naar binnen te werken. Daarna werden weder de knoopvorken +gezwaaid, de lemmetten der kapmessen blonken in de lucht, geweerkolven dreunden op +den vloer. +</p> +<p>Als weer vijf minuten verloopen waren, weerklonk het langgerekte commando: <span class="corr" id="xd31e1625" title="Niet in bron">„</span>Aantreden!” en stommelend ging het de trap af. Zien kon men niet veel—het was pikdonker—maar +hooren kon men iederen sectie-commandant. +</p> +<p>„Eerste sectie hier aantreden!” bulderde een zware stem<span class="corr" id="xd31e1629" title="Bron: ;">.</span> „Kerel, steek me je bajonet niet door het lijf!” dreunde de bas van den sergeant +aan den linkervleugel. +</p> +<p>Nog een poos lang duurde het rumoer; eindelijk riep een heldere stem: „Geeft acht!” +terstond gevolgd door een doodelijke stilte, die slechts verbroken werd door het geluid +van eenige zware voetstappen en het kletteren van een sabel. De kapitein naderde en +ontving het rapport uit de handen van den oudsten luitenant. Daarop trok hij de sabel, +enkele commando’s weerklonken en met zwaar-dreunenden stap marcheerde „de Eerste” +de poort door aan het hoofd van het bataljon. <span class="pageNum" id="pb142">[<a href="#pb142">142</a>]</span>Daar stonden reeds de élèves der militaire school in het gelid, die hun geleerde gezichten +naar een venster gekeerd hielden, waaraan bij het licht van kaarsen het frissche kopje +van onze mooie „majoorsche” zichtbaar was. +</p> +<p>In de verte weerklonken tromgeroffel en hoorngetoet. Het kwam nader en nader. Een +donkere massa golfde bijna onhoorbaar naderbij. Het was de derde compagnie, louter +Javanen, wier supérieuren juist bij een parade het gemis van schoenen bij hun ondergeschikten +smartelijk gevoelen. Het oor wil zich toch ook verkwikken aan den zwaren paradestap, +zooals het oog aan de zuiver rechte lijn der gestrekte voeten. +</p> +<p>Nu kwam de muziek. <span class="corr" id="xd31e1639" title="Bron: Tenauwernood">Ternauwernood</span> was zij opgesteld, of de bataljons-commandant kwam zijn woning uit. Commando’s weerklonken +en vereenigden zich met het gekletter der wapenen; de muziek speelde den parademarsch +en onder die tonen reed de majoor langs het front. Maar zelden kreeg men den kleinen, +dikken heer te aanschouwen; doch als hij verscheen en zijn oog over de colonnes liet +gaan, dan schenen de lange rijen in breedte en hoogte te groeien. Met verdubbelde +rotten ging het nu den grooten postweg naar Batavia op, waar tusschen het geboomte +de woningen der officieren vriendelijk uitkeken en vrouwtjelief den kranigen echtgenoot +kushandjes tot afscheid toewierp. +<span class="pageNum" id="pb143">[<a href="#pb143">143</a>]</span></p> +<p>De natuur ontwaakte. In de twijgen der bosschages werd het levendig. De vogels piepten +en krijschten. De wind ruischte zachtkens door de bladeren en schudde millioenen dauwdruppels +naar omlaag. Daar brak de zon door, die roodgloeiend achter de woudreuzen was opgegaan +en met haar stralen alles overstroomde. De punten der bajonetten schitterden alsof +zij in purper waren gedoopt; zij wedijverden in vroolijken glans met de opgewekte +gezichten der dragers. Een overvol gemoed gaf zich lucht in het heerlijke lied: „Wilhelmus +van Nassouwen” en, kon men er ook zoo goed niet op marcheeren—het gezang plantte zich +van compagnie tot compagnie voort—echt en goed gemeend was het toch. +</p> +<p>Bij het binnen-marcheeren van Kramat kon men bemerken, dat er iets „aan de hand” was; +alle huizen waren gesloten en slechts enkele <span class="ex">dos à dos</span> snelden zoo vlug als de wind in één en dezelfde richting. Een eindweegs verder stiet +men op groepen feestelijk uitgedoste Javanen en Chineezen; ook eenige „klipsteenen”, +die zich de weelde van een „kar” niet konden veroorloven, bevonden zich onder hen. +</p> +<p>Van de „<span lang="fr">haute volée</span>” was nog niets te bemerken. In sierlijken galop kwam nu een adjudant ons bataljon +te gemoet; waarschijnlijk bracht hij beschikkingen, omtrent onze opstelling over, +want <span class="pageNum" id="pb144">[<a href="#pb144">144</a>]</span>hij wees naar het Waterlooplein, welks boomreeksen ons, het welkom toewenkten. Onder +de vroolijke tonen van den Lindenau-marsch zwenkten wij de allee in en marcheerden +met krachtigen pas, langs het garnizoen van Weltevreden, naar onze stelling. +</p> +<p>Van daar uit hadden wij een prachtig gezicht over het geheele terrein. Tegenover ons +stond de „Schutterij”, goed in rijen geschaarde in het wit gekleede „buikjes”, die, +in zwarte sabelkoppels gesnoerd, op fraaie, vlekkelooze winkelprentjes geleken. Rechts +reden ons de elegante equipages der suiker-baronnen en koffie-graven voorbij, waaruit +vrouwenoogen fonkelende blikken wierpen, die in schittering wedijverden met de talrijke +briljanten der eigenaressen. De afwisselende tooneelen deden hitte en dorst vergeten. +</p> +<p>Eensklaps rekten zich alle hoofden naar ééne richting; er liep iets als een huivering +door de lange, blinkende rijen. In fieren galop kwam een ruiter over het groote plein +aangesneld. +</p> +<p>Donderende commando’s ontwelden aan zijn mond en de bataljons stonden, of zij uit +erts waren gehouwen. +</p> +<p>Omgeven door een schitterenden stoet officieren naderde nu een vergulde heer, die +lang niet onverschillig was onder de wilde sprongen van zijn door de drukte schichtig +geworden schimmel. Waarschijnlijk om niet Moeder Aarde te moeten <span class="pageNum" id="pb145">[<a href="#pb145">145</a>]</span>kussen, beval hij een knecht het dier vast te houden en verdeelde nu zijn aandacht +tusschen het paard en de voor hem ’t geweer presenteerende troepen. Misschien dacht +onder dezen menigeen: „Nu, die ziet er ook niet naar uit, of hij ’t onderscheid kan +zien tusschen een knoop, die vastgenaaid en één die met een lucifer bevestigd is.” +</p> +<p>De gouverneur-generaal—want dat was de heer op den schimmel—was zeker blij dat hij +weer rustig kon stilzitten en ons laten voorbijmarcheeren. Vol waardigheid zag hij +op de colonnes der compagnie neer en glimlachte goedkeurend, zoo dikwijls de beenen +der manschappen als uit een kanon geschoten zijn schimmel op eenigen afstand langs +den neus vlogen. +</p> +<p>Een heerlijke aanblik was het, toen artillerie en <span class="corr" id="xd31e1667" title="Bron: cavallerie">cavalerie</span> op hun kleine, flinke paarden als een wervelwind over het paradeveld stoven. De schimmel +had gaarne, zonder verlof van zijn heer, meegerend, maar een adjudant naast het dier +liet het niet toe. +</p> +<p>Men moet eerlijk erkennen; een parade, die niet door een militair wordt geïnspecteerd, +mist haar doel. Officieren en soldaten verlangen waardeering der afgelegde proeven. +En zoo hun die ook in ruime mate wordt geschonken, zij verschaft hun niet de gewenschte +voldoening, want zij is niet die van een deskundige; ze blijft een nietszeggend compliment. +<span class="pageNum" id="pb146">[<a href="#pb146">146</a>]</span>De soldaat is er toch steeds op uit, om van elke situatie de belachelijke zijde op +te merken en als dit ten koste van den hoogstgeplaatsten persoon des lands geschiedt, +dan lijdt diens prestige daardoor. +</p> +<p>Er werden dan ook veel „moppen getapt”, toen na afloop der parade het bataljon zich +door het stof, dat een voet hoog den weg bedekte, weder naar het garnizoen van Meester +Cornelis voortbewoog. Verzengend schoten thans de zonnestralen op de witgepoederde +soldaten neer, die elkander de beloofde heerlijkheden uit den kelder (?) voorspiegelden, +om zoodoende den dorst nog te vergrooten. +</p> +<p>„Nog maar een halfuurtje stevig doormarcheeren en dan zijn we er”, hoorde men allerwege. +</p> +<p>Het zou niet eens zoo lang duren. Met de snelheid van den wind trokken achter ons +dichte wolkenmassa’s op. Het opgejaagde stof herschiep ons in wandelende molenaars, +die door onheilspellend rollende donderslagen letterlijk tot den looppas werden aangezet. +Het mocht niet baten; met een onweer in Indië kan men niet om het hardst loopen. Binnen +weinige minuten stroomde ons het water uit de schoenkappen. +</p> +<p>Voor de eerste sectie had het onweer ten minste nog een nuttige zijde. De bombardonist +die voor haar uit marcheerde, hield namelijk de windpijp <span class="pageNum" id="pb147">[<a href="#pb147">147</a>]</span>van zijn instrument uitdagend ten hemel en verzamelde het stroomende nat. De een na +den ander mocht dan aan het mondstuk van den bombardon zuigen en zijn dorst lesschen. +Het was wel niet smakelijk, want de man pruimde, maar het deed toch goed. +</p> +<p>Twee uur later zat de geheele compagnie bij de dubbele menage en de halve flesch wijn +en Kees Kool hield een redevoering <span id="xd31e1684"></span>waarin hij het Oranjehuis elk jaar een mannelijken telg toewenschte. „Maar niet op +denzelfden dag, want de oomes in Batavia … we weten er alles van.” +<span class="pageNum" id="pb148">[<a href="#pb148">148</a>]</span></p> +</div> +</div> +<div id="ch11" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e205">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">DE BESTORMING DER BENTENG MANDOEROEIAN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first xd31e1689"><b>(Zuider- en Ooster-Afdeeling van Borneo, den <span class="corr" id="xd31e1692" title="Bron: 20sten">20<sup>sten</sup></span> Sept. 1883.)</b> +</p> +<p>„Sergeant! de kettingganger Panglima Alie is gedrost, en heeft van mij een splinternieuw +slagersmes medegenomen.” +</p> +<p>Met deze woorden naderde de fuselier Van Zijl, die in de kleine versterking te Moeara +Teweh naast de betrekking van kok ook het bloedige ambt van slachter uitoefende, den +menagemeester. Deze trok een bedenkelijk gezicht, krabde zich achter de ooren en zeide +tot een sergeant die in de nabijheid stond: „Dat heb ik wel zien aankomen. Hoe kon +men ook zoo onverstandig zijn om een veroordeeld Atjehsch hoofd naar eene streek te +zenden, waar de bevolking in verzet is en Mohamad Seman nog veel invloed bezit?” +<span class="pageNum" id="pb149">[<a href="#pb149">149</a>]</span></p> +<p>„Wat kan het jou schelen,” antwoordde de ander, „laat het civiel bestuur dat maar +uitmaken.” +</p> +<p>„Je hebt gelijk,” mompelde de menagemeester en begaf zich naar den sergeant-majoor, +die de jobstijding aan den post-commandant overbracht. +</p> +<p>Spoedig daarop rukten twee patrouilles uit, die in verschillende richtingen in het +woud op verkenning gingen, terwijl eene gewapende sloep van den oorlogsstoomer, die +voor de benteng op de Barito voor anker lag, stroomopwaarts voer om zoo mogelijk den +vluchteling in handen te krijgen. +</p> +<p>Tegen den avond keerden allen naar Teweh terug, wel met vermoeide beenen, doch zonder +Panglima Alie. +</p> +<p>Eenige weken waren sinds dat voorval voorbijgegaan. Het leven van het garnizoen bleef +vervelend, zooals het alleen op buitenposten zijn kan. De manschappen exerceerden, +werden geoefend in het schijfschieten en in hunne vrije uren speelden zij, onder het +genot van wat slappe thee, pandoer om een halven cent de 10 punten. De officieren +exerceerden natuurlijk ook mede, maakten daarna hun omberpartijtje (waarschijnlijk +hooger dan om een halven cent de 10 punten) en dronken daarbij geen thee. +</p> +<p>In dat gemoedelijke leven kwam plotseling verandering, toen op zekeren dag het hoofd +van een der omliggende bevriende kampongs in groote opgewondenheid <span class="pageNum" id="pb150">[<a href="#pb150">150</a>]</span>binnen de benteng kwam en den commandant mededeelde, dat eene bende Doessoeners, onder +bevel van den pretendent-sultan Mohamad Seman, van de bovenstreken was afgezakt en +vijandelijkheden begon tegen alle kampongs, die geen gemeene zaak met hem wilden maken. +Eenige dagen later werd een troep, die van het schijfschieten terugkeerde, uit de +rimboe<a class="noteRef" id="xd31e1711src" href="#xd31e1711">1</a> beschoten. Daar de onzichtbare schutters zich op een behoorlijken afstand hielden +en waarschijnlijk ook een weinig aan beverigheid laboreerden, bezorgde ons dat geschiet +geen verliezen. Den postcommandant werd de zaak evenwel een weinig te bar. Toen hij +bekend was geworden met de schuilplaats der opstandelingen, zond hij daarheen een +detachement infanterie onder aanvoering van een officier, dat den vijand overviel, +de benteng bestormde en met den grond gelijk maakte. Doch indien de bevelhebber had +gedacht daarmede den vijand onschadelijk te hebben gemaakt, dan vergiste hij zich +schromelijk. Elken dag traden de opstandelingen brutaler op. Bij honderden nestelden +zij zich op de omliggende hoogten en richtten hun vuur op onze versterking en op het +oorlogsstoomschip <span class="ex">Onrust</span>. +</p> +<p>Te Bandjermasin waren deze gebeurtenissen natuurlijk niet onbekend gebleven. Op zekeren +dag <span class="pageNum" id="pb151">[<a href="#pb151">151</a>]</span>duidde dan ook eene rookkolom de nadering aan van een stoomschip, en korten tijd daarna +liet de <span class="ex">Boni</span>, tot groot genoegen van het garnizoen, haar anker vallen voor de versterking, medebrengende +60 man infanterie tot versterking van de bezetting. De Doessoeners, die waarschijnlijk +van oordeel waren dat twee schepen gemakkelijker zijn te treffen dan één, namen nu +ook de <span class="ex">Boni</span> onder vuur, zonder evenwel veel schade aan te richten. +</p> +<p>Een paar dagen later stoomden beide schepen met 100 man infanterie aan boord de Barito +verder op. Spionnen hadden bericht dat de vijand in het stroomopwaarts gelegen Telok +Mayang een sterken voorpost had opgesteld, die zoowel de versterking te Teweh als +de omliggende kampongs aanhoudend verontrustte. De troepen, die de vijandelijke benteng +van twee zijden naderden, vonden haar verlaten, doch men kwam te weten, dat de opstandelingen +zich op ongeveer drie uren stoomens boven Teweh aan eene linker zijrivier (de Lahei) +op een 40 meter hoogen heuvel sterk verschanst hadden. Aanvoerder van de bende was +Panglima Alie, de gevluchte dwangarbeider, die tegenover de bevolking volhield dat +Mandoeroeian—zoo heet de heuvel—voor onze troepen onneembaar was. Dientengevolge waren, +te oordeelen naar de ontvolkte kampongs, vele gewapende mannen naar den vijand overgeloopen. +Het werd daarom hoog <span class="pageNum" id="pb152">[<a href="#pb152">152</a>]</span>tijd dien Atjeher eens eene gevoelige les te geven. Op den <span class="corr" id="xd31e1732" title="Bron: 19den">19<sup>den</sup></span> September kwam daartoe de gouvernementsstoomer <span class="ex">Djambi</span> te Teweh aan, met den resident, den gewestelijken militairen commandant en een detachement +infanterie van 50 man aan boord. Onmiddellijk werd met de bevelvoerende officieren +overleg gehouden, en besloten zoo spoedig mogelijk tot den aanval over te gaan. Met +onverholen vreugde werd deze tijding door de troepen vernomen, vooral door de vaste +bezetting, die reeds zoo lang tot levende schijf gediend had, en zich zoo gaarne met +den vijand zou hebben gemeten, indien de postcommandant slechts het bevel daartoe +had willen geven. De aanval werd vastgesteld op den volgenden morgen. +</p> +<p>In de soldatenkamers ontstond nu groote bedrijvigheid. Hier gaf er een zijnen geweerloop—toch +reeds zoo blank als een spiegel—nog eens een extra olielaagje; daar onderzocht een +ander de scherpte van zijn kapmes, kortom alles was leven en beweging. +</p> +<p>„Zeg eens, Piet,” riep een fuselier zijnen kameraad Van Zijl toe, die, met het hoofd +tusschen de handen, met starre blikken voor zich uit zat te kijken, „wil ik je vriend +Alie niet de groeten overbrengen en hem vragen of hij je slagersmes wil teruggeven?” +Op deze woorden volgde een schaterlach van de omstaande soldaten. De aangesprokene +<span class="pageNum" id="pb153">[<a href="#pb153">153</a>]</span>stond driftig op en met een gelaat, vuurrood van toorn, verliet hij de kamer. +</p> +<p>„Plaag dien armen kerel toch zoo niet,” bracht een oude korporaal in het midden, „het +is al hard genoeg, dat hij morgen niet mee mag, omdat hij toevallig kok is.” +</p> +<p>Eenige minuten later stormde Van Zijl, gloeiend van opgewondenheid, de chambree weer +binnen en riep luide: „Hoera! leve de kapitein! ik heb vergunning gekregen om mee +te gaan. Nu zal ik mijn mes zelf halen, of de duivel mag het mij doen.” +</p> +<p>Van alle zijden hoorde men met genoegen dat de bij zijne kameraden en superieuren +geziene kok, slachter, enz., mede van de partij zou zijn. +</p> +<p>„Niet waar, Piet, van middag krijgen we grootere porties, is ’t niet?” vroegen hem +enkele manschappen. +</p> +<p>„Loop naar de maan!” antwoordde hij en ijlde naar zijn heiligdom, daar de hoornblazer +reeds het signaal „voor den kok in de keuken” deed weerklinken. +</p> +<p>„Bruine boonen met spek,” mompelde de oude korporaal, terwijl hij met welgevallen +den neus in zijn menageketel stak. „Piet heeft eer van zijn werk. Sedert Alie er met +dat groote mes van door is gegaan, komt het me voor dat de rations grooter zijn. Er +bleef misschien veel aan dat mes hangen.” +<span class="pageNum" id="pb154">[<a href="#pb154">154</a>]</span></p> +<p>De manschappen schenen van dezelfde meening te zijn, ten minste er heerschte eene +diepe stilte, slechts afgebroken door het eigenaardige geluid van etende menschen +en het gekletter van lepels en vorken. +</p> +<p>Daar knalden plotseling van buiten een paar schoten, eenige kogels vlogen over de +hoofden der manschappen en drongen in de wanden. Verschrikt sprongen de jongere soldaten +op. De oude korporaal bleef echter rustig zitten en zeide kalm: „Bruine en blauwe +boonen onder mekaar kan geen korporaalsmaag verdragen. Zet de slaaptafels voor de +vensters!” en toen dat geschied was vervolgde hij: „Ga nou je gang maar weer met eten.” +</p> +<p>Er waren evenwel toch enkelen, die na dat geschiet weinig eetlust hadden, daar eenige +vijanden uit nabijzijnde boomtoppen een levendig vuur onderhielden. Ook de officieren +hadden hunne eetzaal op dezelfde wijze gebarricadeerd om niet te veel blootgesteld +te zijn. Allen troostten zich echter met de gedachte: „morgen zullen we het jelui +wel afleeren.” +</p> +<p>Reeds vóór de morgen, waarnaar zoo verlangd werd, was aangebroken, stonden de manschappen +van het garnizoen, die ook aan de expeditie zouden deelnemen, op de binnenplaats aangetreden. +Een paar gedempte commando’s lieten zich hooren, en weldra marcheerde de troep naar +buiten om zich <span class="pageNum" id="pb155">[<a href="#pb155">155</a>]</span>naar den rivieroever te begeven, waar de <span class="ex">Boni</span> gereed lag om hen op te nemen. +</p> +<p>Het was nog stikdonker, daarbij hing er een dichte nevel over het water, zoodat men +geen pas voor zich uit kon zien. Voelend en tastend gingen de manschappen een voor +een over de glibberige loopplank op het stoomschip. Van de overige schepen was niets +te zien. Slechts hoorde men nu en dan het sissen van ontsnappenden stoom en het geluid +van menschenstemmen. +</p> +<p>Op het achterdek van de <span class="ex">Boni</span> stond de luitenant-adjudant C., die in plaats van den ongesteld geworden kapitein, +wien aanvankelijk het commando was opgedragen, de aanvaltroepen zou aanvoeren, in +druk gesprek met een paar andere officieren. Nu en dan ontsnapte hem eene kernachtige +verwensching tegen den nevel, die maar niet wilde optrekken en het vertrek vertraagde. +De handen schenen hem te jeuken. +</p> +<p>Eindelijk—het was ongeveer halfzeven—klaarde het op en zette de flottille zich in +beweging. Voorop de <span class="ex">Boni</span>, daarna de <span class="ex">Onrust</span> en eindelijk de <span class="ex">Djambi</span>. Toen eerstgenoemd schip in de nabijheid van de kampong Ipoe gekomen was, zag de +bemanning op grooten afstand eene prauw, bemand met ongeveer tien personen, stroomopwaarts +roeien. Zeker waren dit vijandelijke verspieders, die onze komst moesten berichten, +althans te oordeelen naar <span class="pageNum" id="pb156">[<a href="#pb156">156</a>]</span>de snelheid, waarmede zij zich uit de voeten maakten, konden zij onmogelijk een zuiver +geweten hebben. Het doel van den tocht kon nu niet ver meer zijn. +</p> +<p>Het was ongeveer drie uren na de afvaart, toen bij eene kromming der rivier de vijandelijke +versterking in het gezicht kwam. Hoog boven de palissaden wapperde uitdagend de roode +sultansvlag. Met volle kracht stoomde nu de <span class="ex">Boni</span> vooruit. Alles was aan boord tot een gevecht in gereedheid gebracht, doch aan ’s +vijands zijde werd nog geen leven bemerkt. Nauwelijks evenwel was het schip binnen +het bereik van de vijandelijke kogels gekomen, of een hevig vuur barstte los, zonder +echter belangrijke schade aan te richten. Men bleef natuurlijk het antwoord niet schuldig. +Een kort commando weerklonk, en een kanon van 5 cM. verhief zijne stem, om in den +vorm van eenige ijzeren suikerbroodjes de groeten over te brengen. Nog eenige infanterie-salvo’s +en de vijand liet de <span class="ex">Boni</span> ongemoeid, om meer aandacht te wijden aan de <span class="ex">Onrust</span> en de <span class="ex">Djambi</span>. De <span class="ex">Boni</span> ging voor den mond van de Lahei ten anker. De <span class="ex">Onrust</span> opende op ongeveer 500 meter benedenstrooms het vuur, dat door den vijand levendig +beantwoord werd. De leiding der verdediging scheen niet in slechte handen te zijn. +De lilla’s<a class="noteRef" id="xd31e1804src" href="#xd31e1804">2</a> waren goed <span class="pageNum" id="pb157">[<a href="#pb157">157</a>]</span>gericht, doch werkten weinig uit, daar de afstand te groot was. +</p> +<p>De <span class="ex">Onrust</span> had het ongeluk, dat bij eene poging om van de kleine kanonnen op het achterschip +gebruik te maken en daartoe dwarsstrooms te gaan liggen, wegens den snellen stroom +een anker moest worden gekapt. Daarna stoomde dit schip voorwaarts, kwam 400 meter +benoorden de vijandelijke benteng weer ten anker en opende nogmaals het vuur, nu ook +uit een kanon van 16 cM. De projectielen, daaruit geworpen, konden evenwel den heuveltop +niet bereiken, daar aan het stuk geen voldoende elevatie kon worden gegeven. Met des +te meer nadruk werd evenwel het vuur onderhouden uit de kleinere kanonnen, en blijkbaar +niet zonder gevolg. +</p> +<p>De geschutstrijd had ongeveer een uur aangehouden, toen het vijandelijke vuur eenigermate +verflauwde, en de overste het oogenblik gekomen achtte om tot den aanval over te gaan. +Hij gaf dus last de troepen te ontschepen. Vooruit twee sloepen van de <span class="ex">Boni</span> met den voortroep onder het bevel van een luitenant, ten einde de nakomenden voor +een overval te beveiligen. Na een half uur stonden ongeveer 170 man, onder bevel van +zes officieren, gereed het gevecht te beginnen. Zooals reeds van de schepen was opgemerkt, +was de benteng aan drie zijden van zware verhakkingen voorzien, en <span class="pageNum" id="pb158">[<a href="#pb158">158</a>]</span>moest men dus trachten aan den achterkant (noordzijde) te naderen. +</p> +<p>Een dajak, die door Panglima Alie genoodzaakt was geworden aan het opwerpen der versterking +mede te werken, doch later gelegenheid had gevonden om te ontvluchten, werd door den +controleur onder voorspiegeling van eene ruime belooning overgehaald tot gids te dienen. +De man scheen niet bijster met die taak ingenomen, doch toen de commandant van den +voortroep hem toevertrouwde aan de zorg van twee stevige fuseliers, die hem kort en +bondig te kennen gaven, dat hij, bij de minste poging tot ontvluchten, als zijnde +geen schot kruit waard, aan de bajonet zou worden geregen, schikte hij zich in zijn +lot. +</p> +<p>In de volgende orde werd afgemarcheerd: aan het hoofd eene spits van zes man onder +een sergeant, waarbij zich ook de commandant van den voortroep bevond; onmiddellijk +daarachter de voortroep, sterk 30 Europeanen en Amboineezen, vervolgens het gros van +de voorhoede, de hoofdtroep, sterk 79 man en eindelijk eene achterhoede van 30 man. +In de grootste stilte werd afgemarcheerd<span class="corr" id="xd31e1824" title="Niet in bron">,</span> slechts hier en daar kraakte een dorre tak onder de voeten van een minder oplettend +soldaat, doch een bestraffende blik van den bevelvoerenden officier was voldoende +om tot meer voorzichtigheid aan te sporen. Na een marsch van een kwartier <span class="pageNum" id="pb159">[<a href="#pb159">159</a>]</span>kwam men voor een ravijn van ongeveer 10 meter diepte en 15 meter breedte, met zeer +steile wanden. Een boomstam moest hier als brug dienst doen. De inlanders dansten +er overheen alsof het een parketvloer ware geweest; ook de commandant van den voortroep +balanceerde nog vlug naar den overkant. Moeielijker evenwel was de overtocht voor +de volgende manschappen, daar de dunne boomstam door de bemodderde voeten hunner voorgangers +glibberig was geworden. De meeste officieren en manschappen gaven er dan ook de voorkeur +aan om schrijlings den overtocht te bewerkstelligen door het beurtelings verplaatsen +van handen en posteriora, een kunststuk, dat eenen luitenant, die een weinig dik was +uitgevallen, menigen zucht ontlokte. Dit veroorzaakte nog al oponthoud. De voortroep +zette inmiddels den marsch voort en kreeg, na ongeveer een kwartier stijgen op aanwijzing +van den gids, de benteng in ’t gezicht. +</p> +<p>„Links aanhouden!” klonk het uit den mond van den luitenant. De steile helling, waarvoor +de gids den voortroep had gebracht, was voor eenen aanval alles behalve gunstig. Sidderend +als een espenblad verzocht de gids, bevreesd voor de wraak zijner landgenooten, thans +naar de achterhoede te mogen gaan. Het werd hem toegestaan. Weldra was de achterzijde +der benteng bereikt. „Aan! vuur!” klonk het, en de knal van het salvo, honderdvoudig +<span class="pageNum" id="pb160">[<a href="#pb160">160</a>]</span>door het gebergte weerkaatst, waarschuwde de nog achter zijnde kameraden dat het doel +bereikt was. Een krachtig hoera weerklonk, en als in een wedren doorschreden de manschappen +van den voortroep de kleine ruimte, die den boschrand van de versterking scheidde. +Snel werden de geweren door de schietgaten gestoken en een ware kogelregen op de binnen +opgehoopte vijanden uitgestort. Deze waren echter niet genegen spoedig den kamp op +te geven. +</p> +<p>Bijna borst tegen borst, slechts door de palissaden gescheiden, stonden onze soldaten +tegenover den vijand. Aanhoudend spoorde het Atjehsche hoofd zijne onderhoorigen aan +om eenen aanval met de blanke wapenen te doen. De commandant, hiervoor beducht, trachtte +tot tweemaal de benteng te beklimmen, zeker dat hij door de soldaten gevolgd zou worden. +Bij de eerste poging evenwel ontving hij een schot door den linkerarm, dat hem deed +neerstorten. Ook de tweede poging mislukte. +</p> +<p>Intusschen had de commandant der colonne zich bij den voortroep gevoegd. Hij had sabel +en revolver achtergelaten en alleen een dun stukje bamboe in de hand, waarmede hij +zoo nu en dan het stof uit zijn broek klopte. +</p> +<p>„Hij heeft gelijk,” mompelde de oude korporaal, „ik ken hem van Atjeh. Als die een +sabel in de vuist heeft en er moet gestormd worden, dan houden <span class="pageNum" id="pb161">[<a href="#pb161">161</a>]</span>hem geen tien paarden; maar nu moet hij zijn kop bij elkaar houden.” +</p> +<p>„Verduiveld,” mopperde Van Zijl, „mogen we er dan nooit in?” +</p> +<p>Verlangend wendden zich veler blikken naar de plaats, waar de commandant stond. Kalm +en bedaard wees deze de nakomende troepen, die door het overtrekken van het ravijn +eenigszins waren opgehouden, hunne standplaats aan. Eindelijk was ook de achterhoede +aangekomen. Deze werd zoodanig opgesteld, dat zij een aanval in den rug kon afwijzen. +Spoedig daarop weerklonk het commando „Attaqueeren!” Eenige fuseliers klauterden als +apen tegen de palissadeering op, terwijl anderen met de van boord meegenomen handspaken +en breekijzers eene kleine opening maakten, waardoor andere manschappen binnendrongen +en waarin de dikke luitenant, die het op bovenvermelden boomstam zoo zwaar te verantwoorden +had gehad, bijna bleef steken. +</p> +<p>Een Amboineesche fuselier was de eerste, die met zijn geweer boven het hoofd te midden +der vijanden sprong. Een Europeaan was de tweede. Van Zijl, die met den uitroep: „Mijn +broeder was ridder, ik wil het ook worden!” in de benteng drong, vloog met opgeheven +geweerkolf te midden der zich met vertwijfeling verdedigende opstandelingen. Doch +deze konden tegen de steeds voorwaarts <span class="pageNum" id="pb162">[<a href="#pb162">162</a>]</span>dringende soldaten geen stand meer houden. Een klein troepje wierp zich nog met de +woede der wanhoop op onze manschappen, doch zij boetten die vermetelheid met hun leven. +Toen de overigen hunne voornaamste aanvoerders hadden zien vallen, greep een panische +schrik hen aan. In doodsangst vluchtten zij over de palissaden en stortten zich van +eene hoogte van wel 10 meter in de versperring, die zij tot hunne eigene veiligheid +hadden aangelegd. Achter hen klonken de salvo’s der overwinnaars, waardoor nog menige +vluchteling gedood of gewond werd. +</p> +<p>Het was ongeveer halfeen, toen de drie sultansvlaggen, die aan onze soldaten den weg +ter overwinning hadden gewezen, werden neergerukt, en de Nederlandsche driekleur zich +ontplooide, luide begroet door de zegevierende troepen. +</p> +<p>Het wekte verbazing te zien, hoe dit bolwerk door den Atjehschen panglima gedeeltelijk +naar de voorschriften der Europeesche versterkingskunst was ingericht. Drie rijen +schietgaten van bamboe waren aan het ondereinde der palissadeering aangebracht en +daarboven een banket, van een afdak voorzien, ten einde geen last te hebben van handgranaten. +De kanonnen waren zóó opgesteld, dat zij het voorterrein en de rivier geheel konden +bestrijken. +</p> +<p>Hoe hardnekkig de verdediging was geweest, <span class="pageNum" id="pb163">[<a href="#pb163">163</a>]</span>bewezen 18 dooden binnen de versterking en een tiental, die daarbuiten waren neergeschoten. +Om de gewonden heen stonden vele soldaten, vooral bij Van Zijl. Aller oogen vestigden +zich op den ouden korporaal. +</p> +<p>„Heb je nog iets op je hart?” vroeg deze. +</p> +<p>„Is Alie, die smeerlap, dood?” was de wedervraag. +</p> +<p>„Hier ligt hij vlak bij je,” zei de korporaal op het lijk van den panglima wijzende, +wiens hoofd letterlijk verbrijzeld was. +</p> +<p>„Ja, hij heeft me mijn mes in den buik gestooten, doch ik heb hem goed op zijn kersepit +geraakt.” +</p> +<p>Allen wilden afscheid van hem nemen, doch hij drukte, geheel afgemat, alleen de handen +van den ouden korporaal. +</p> +<p>Toen hij aan boord van de <span class="ex">Onrust</span> gebracht werd, waar de officier van gezondheid zich bevond, had het leven hem verlaten. +</p> +<p>Van Zijl was onze eenige doode. Gewond waren een officier en drie fuseliers. Onder +de gesneuvelden des vijands waren vijf hoofden, namelijk: Panglima Alie; Pangeran +Kertas Melajang, de Imam Mahdi, die den heiligen oorlog geproclameerd had; Pangeran +Praboe Anoem, een neef van den pretendent-sultan; Panglima Naja, die den <span class="corr" id="xd31e1864" title="Bron: 27sten">27<sup>sten</sup></span> Februari een prauw met levensmiddelen had overvallen en zeven der opvarenden gedood +had; Andin Loetoeng, een der voornaamste hoofden van de Soengei Lahei. +<span class="pageNum" id="pb164">[<a href="#pb164">164</a>]</span></p> +<p>Vier kanonnen, vijf-en-twintig geweren en eene menigte klewangs, lansen en mandau’s +werden buitgemaakt. +</p> +<p>Bij het lezen dezer regelen zou menigeen misschien geneigd zijn de overwinning gering +te schatten, wegens het klein aantal dooden en gewonden, dat de aanvallers bekwamen. +Dit zou evenwel onjuist zijn. Niets ware den aanvoerder lichter gevallen dan de versterking +in front te doen aangrijpen. Ook dan zou de verovering wel gelukt zijn, maar hoeveel +dapperen hadden dan daarbij het leven niet moeten laten? +</p> +<p>Welke ver reikende gevolgen onze overwinning moest hebben, kan hij het best beoordeelen, +die op de hoogte is van Indische toestanden, inzonderheid van de Borneosche. Wie daaromtrent +meer wil weten leze: <span class="ex">De Banjermassingsche krijg van</span> 1859–62. +</p> +<p>De Dajaks uit die jaren, ten minste die uit de bovenstreken, zijn nog geheel dezelfden +gebleven. Antassari is vervangen door Mohamad Seman. Aanhoudend weet deze geslepen +vorst de gemoederen dier natuurkinderen op te winden en ze bij honderden ter slachtbank +te voeren. Dit laatste blijkt uit eenen opstand, die vier jaren later daar weer uitbrak +en eindigde met de verovering van Toembang Patangan. +</p> +<p>Ware de bestorming van Mandoeroeian niet gelukt, <span class="pageNum" id="pb165">[<a href="#pb165">165</a>]</span>dan zou als een loopend vuur door het geheele land het gerucht verspreid zijn van +de onneembaarheid der benteng en de onoverwinnelijkheid van haren verdediger Panglima +Alie. De gevolgen zouden niet te overzien zijn geweest. +</p> +<p>Onze dappere soldaten en hunne kalme aanvoerders hebben dus door hunne overwinning +aan het Nederlandsche gezag eenen gewichtigen dienst bewezen. +<span class="pageNum" id="pb166">[<a href="#pb166">166</a>]</span></p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd31e1711"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1711src">1</a></span> Dicht struikgewas. <a class="fnarrow" href="#xd31e1711src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e1804"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e1804src">2</a></span> Kleine kanonnen. <a class="fnarrow" href="#xd31e1804src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div id="ch12" class="div1 chapter"><span class="pageNum">[<a href="#xd31e213">Inhoud</a>]</span><div class="divHead"> +<h2 class="main">DE VEROVERING VAN DE VERSTERKING TE TOEMBANG PATANGAN.</h2> +</div> +<div class="divBody"> +<p class="first xd31e1689"><b>(Z. en O. Afd. van Borneo) op den <span class="corr" id="xd31e1891" title="Bron: 18den">18<sup>den</sup></span> Maart 1887.</b> +</p> +<p>De beweging op koloniaal gebied heeft tegenwoordig in de meeste landen van Europa +alle klassen der maatschappij aangegrepen en meegesleept. Werkelijke en salon-ontdekkers +doorzoeken met begeerige oogen elk werelddeel, om nog ergens een vergeten plekje grond +te vinden, dat in bezit genomen zou kunnen worden. Oude en nieuwe akten worden doorsnuffeld +om eene paragraaf te ontdekken, die voor tweeledige uitlegging vatbaar is, en waaruit +misschien een schijn van recht tot inbezitname is af te leiden. In het kort, een levendig +verlangen naar uitbreiding van gebied doet zich overal gevoelen, en het oude liedje: +<span class="ex" lang="de">Mein Vaterland muss grösser sein</span>, zweeft meer dan ooit op de lippen van geestdriftvolle patriotten. +<span class="pageNum" id="pb167">[<a href="#pb167">167</a>]</span></p> +<p>Dit jagen naar eene aanwinst, die meestal slechts in de verbeelding bestaat, trekt +de aandacht van de binnenlandsche aangelegenheden der in bezit te nemen landen af; +hoewel het toch noodig is daaraan in de eerste plaats de opmerkzaamheid te wijden, +om de vernietiging van bestaande welvaart, ja zelfs het verlies van de geheele bezitting +in de toekomst te voorkomen. +</p> +<p>Zelfs mogendheden, die eeuwenlang in het bezit waren van uitgestrekte koloniën, die +beroemd zijn wegens hun uitstekend bestuur, moeten ondervinden dat een maatregel, +die op zichzelf van weinig gewicht schijnt, aanleiding geeft tot jarenlange woelingen, +die slechts met de bajonet kunnen worden bedwongen. +</p> +<p>Een voorbeeld hiertoe leveren de militaire operatiën der Nederlanders op het eiland +Borneo, die plaats hebben, zonder dat de buitenwereld er veel van bemerkt. +</p> +<p>Lang voordat de Islam op Java was doorgedrongen, hadden Javanen reeds koloniën gesticht +aan de zuidkust van Borneo, terwijl Boegineezen en andere Maleiers zich op de oostkust +hadden gevestigd. Deze kolonisten vermengden zich langzamerhand met de oorspronkelijke +bewoners des lands, de Dajaks, en deden zoo het gemengde ras ontstaan, dat tegenwoordig +de kuststaten van Borneo bevolkt. De Dajaks werden allengs meer en meer <span class="pageNum" id="pb168">[<a href="#pb168">168</a>]</span>naar de binnenlanden teruggedrongen, en het viel den kolonisten, die in ontwikkeling +verre boven de oorspronkelijke bewoners stonden, niet moeilijk zich als beheerschers +van het land te doen eerbiedigen. Zoo werden de verschillende Maleische staten gegrondvest, +waarvan Bandjermasin het machtigst was. Toen de Nederlanders hun gezag ook over Borneo +uitstrekten, lieten zij het inwendig bestuur aan de vorsten over, in de uitoefening +waarvan deze natuurlijk werden bijgestaan en geleid door Europeesche ambtenaren, zoodat +de Nederlandsche regeering eene voortdurende contrôle op hunne handelingen uitoefende. +</p> +<p>De rust bleef ongestoord, totdat in het jaar 1857 sultan Adam overleed, en in diens +plaats Tamdjid’oellah door de regeering tot sultan van Bandjermasin werd benoemd, +terwijl een kleinzoon van den overledene, Hidajat’oellah, tot rijksbestierder werd +aangesteld. Deze regeeringsmaatregelen wekten ontevredenheid. Hidajat, Antasari, Demang +Lehman en andere hoofden wisten in het geheim de bevolking tot verzet aan te sporen, +en in het jaar 1859 werd openlijk de vaan des opstands ontrold. Slechts na groote +krachtsinspanning en ten koste van talrijke offers mocht het den Nederlanders gelukken +den opstand te bedwingen, en in 1860 werd het rijk van Bandjermasin bij het Nederlandsche +gebied ingelijfd. Hiermede was evenwel <span class="pageNum" id="pb169">[<a href="#pb169">169</a>]</span>nog op verre na de rust niet hersteld. Met korte tusschenpoozen bleven de woelingen +aanhouden, waarvan, na het overlijden of onschadelijk maken van bovengenoemde aanvoerders, +de zoon van Antasari, Goesti Mohamad Seman, het hoofd was. Met eene hardnekkigheid, +eener betere zaak waardig, bleef deze zich verzetten, en hij wist de lichtgeloovige +inboorlingen gemakkelijk voor zijne zaak te winnen. +</p> +<p>Nog steeds zwerft hij, zich sultan noemende, omringd door eene kleine schaar van ontevreden +hoofden, door Borneo’s wildernissen. Tot heden heeft hij alle toenadering tot het +gouvernement geweigerd. Hij wil alleenheerscher zijn. +</p> +<p>Bij vele zijner in de herhaalde gevechten gesneuvelde volgelingen vond men akten van +aanstelling, waarin die verblinden tot regent, opperpriester of andere aanzienlijke +ambten in zijn te stichten rijk werden benoemd. +</p> +<p>In zijn onderhoud voorziet hij door afpersingen van weerlooze kampongbewoners, die +hij tevens door valsche voorspiegelingen of door geweld dikwijls tot verzet weet over +te halen. +</p> +<p>Van elke ontevredenheid der bevolking, al heeft de oorzaak daarvan in de verte met +zijne zaak niets uitstaande, maakt hij gretig gebruik om de domme, goedgeloovige Dajaks +tot opstand aan te zetten en hen zoodoende ter slachtbank te voeren. <span class="pageNum" id="pb170">[<a href="#pb170">170</a>]</span>Zelf houdt hij zich steeds voorzichtig buiten schot, en dit doet hem bij weldenkenden +zeker niet in achting rijzen. Zoo sneuvelden in het jaar 1883, bij de bestorming van +Mandoeroeian door onze troepen, velen van zijne trouwste aanhangers, terwijl hijzelf +op behoorlijken afstand in de wildernis van eene zekere overwinning droomde. Gelijk +een wild dier werd hij toen opgejaagd, doch het mocht ons niet gelukken hem te vangen. +Steeds wist hij in de ontoegankelijke bovenstreken te ontkomen. Dit zal menigeen, +die met de toestanden van het land niet bekend is, onverklaarbaar voorkomen. Voornamelijk +door Duitsche „Colonialschwärmer” hoort men dikwijls met zekere minachting spreken +over de weinige voortvarendheid, waarmede de Nederlanders tegen hunne oproerige overzeesche +onderdanen optreden. Doch hoe spoedig zouden zij van gedachten veranderen, indien +zij het land eens met eigen oogen konden aanschouwen! +</p> +<p>Onderscheidene bergruggen strekken zich op Borneo van het centraalgebergte tot aan +de zee uit. Hiertusschen liggen onmetelijke laagvlakten, doorsneden door kolossale +stroomen en bedekt met eeuwenoude wouden, die slechts langs enkele, bijna niet te +onderscheiden voetpaden en met behulp van een inlandschen gids kunnen worden binnengedrongen. +Eb en vloed doen zich op de rivieren tot ver in het binnenland gevoelen, en de lagere +terreingedeelten <span class="pageNum" id="pb171">[<a href="#pb171">171</a>]</span>worden dan ook geregeld onder water gezet. +</p> +<p>De stroomen zijn in dezen wilden chaos bijna de eenige verkeerswegen. +</p> +<p>Langs de oevers vindt men hier en daar, op groote afstanden van elkander verwijderd, +kleine Dajaksche kampongs met de daarbij gelegen ladangs (droge rijstvelden), want +ook de inboorlingen vestigen zich natuurlijk bij voorkeur aan de gemeenschapswegen. +</p> +<p>Langs de rivieren bewegen zich ook bijna uitsluitend de militaire expeditiën. Waar +zij voldoende diepte hebben, wordt gebruik gemaakt van stoomschepen of groote prauwen. +Nadert men evenwel de bovenstreken, waar <span class="corr" id="xd31e1930" title="Bron: breede">breedte</span> en diepte afnemen, dan moeten manschappen, munitie en vivres in djoekongs (uitgeholde +boomstammen) worden overgeladen. +</p> +<p>Prauwen en djoekongs worden door inboorlingen geroeid, die met hunne korte spadevormige +pagaaien aan die vaartuigen eene verbazende snelheid weten te geven. +</p> +<p>Opmerkenswaard bij die menschen is de buiten verhouding sterke ontwikkeling der armspieren, +vergeleken met de dunne, dikwijls kromme beenen. De oorzaak daarvan is evenwel niet +ver te zoeken. Slechts korte afstanden worden door den inlander te voet afgelegd. +Moet hij eene grootere reis ondernemen, <span class="pageNum" id="pb172">[<a href="#pb172">172</a>]</span>dan neemt hij zijn pagaai, plaatst zich met de beenen onder het lichaam gekruist in +zijn djoekong, en voort gaat het. Het valt hem niet moeilijk om zoo zes-en-dertig +uur achter elkaar door te roeien, zonder meer tusschenpoozen dan den tijd, die noodig +is voor het bereiden en verorberen van het eten. +</p> +<p>De voor eene militaire expeditie benoodigde roeiers behooren òf tot de hulptroepen, +die onder hunne eigen hoofden de expeditie vergezellen, òf het zijn andere inboorlingen, +die tegen betaling tot dien dienst verplicht worden. In beide gevallen zijn zij weinig +te vertrouwen. Niet zelden kwam het voor, dat bij een vijandelijken aanval de roeiers +’s vijands zijde kozen en zich op de argelooze soldaten stortten. Andere malen gebeurde +het, dat zij bij het eerste schot overboord sprongen en naar land zwommen om van daar +uit, behoorlijk gedekt opgesteld, het verder verloop der dingen gade te slaan. Welk +eene heillooze verwarring hierdoor werd gesticht, kan men zich voorstellen, wanneer +men weet dat de soldaten in het hanteeren der pagaaien onbedreven zijn. Doch niet +alleen met de trouweloosheid van hulptroepen en roeiers hebben de militaire expeditiën +te kampen. Ook de natuur en de listen des vijands, die met groote scherpzinnigheid +van de voordeelen, welke het terrein hem biedt, weet gebruik te maken, stellen volharding +en moed der soldaten op eene zware proef. +<span class="pageNum" id="pb173">[<a href="#pb173">173</a>]</span></p> +<p>Talrijke stroomversnellingen en neergestorte rotsblokken maken de vaart op de bovenrivieren +reeds moeilijk. Op verschillende plaatsen worden bovendien door den vijand nog versperringen +van omgekapte boomen enz. aangelegd. In het dichte woud aan den oever verscholen, +wacht hij de komst der troepen af. Nauwelijks is de colonne de versperring genaderd +en wil die omtrekken of opruimen, of eene hagelbui van kogels, pijlen en werpschichten +overstelpt de verraste soldaten. Van alle zijden schieten uit kleine soengei’s de +halfnaakte inlanders, onder luid geschrei, in hunne lichte vaartuigen te voorschijn. +Boomen, aan den voet bijna geheel doorgekapt en slechts door een rotankabel staande +gehouden, worden losgemaakt en <span class="corr" id="xd31e1943" title="Bron: stortten">storten</span> op de strijdende dapperen, die met den moed der vertwijfeling hun leven verdedigen. +Thans komt het er op aan bij elkander te blijven, kalm te zijn en vooral snel en juist +te schieten. +</p> +<p>Dit laatste is voorwaar geen kleinigheid in die kleine smalle djoekongs, die bij de +minste onvoorzichtige beweging omslaan. +</p> +<p>Het gevecht heeft nog slechts kort geduurd, doch van de eerste verrassing bekomen, +hebben de soldaten zich weder geordend en brengen op hunne beurt den vijand groote +verliezen toe. Reeds zijn verscheidene van zijne djoekongs zonder bemanning en drijven +de rivier af, terwijl de lijken <span class="pageNum" id="pb174">[<a href="#pb174">174</a>]</span>der gesneuvelden eene prooi worden der talrijke kaaimans, die zich in deze wateren +ophouden. +</p> +<p>Nog een laatste wanhopige aanval, die zegevierend wordt afgeslagen, en even snel als +zij gekomen zijn, verlaten de aanvallers in overhaaste vlucht het tooneel van den +strijd. Die aanval heeft ons menig offer gekost. +</p> +<p>De verliezen worden opgenomen, de gewonden verbonden, en zoo mogelijk onder dekking +teruggezonden. Daarna wordt de tocht naar het operatie-object zoo spoedig mogelijk +voortgezet om misschien bij eene volgende kronkeling der rivier in eene zelfde hinderlaag +te vallen. +</p> +<p>Laat nu nog iemand spreken van geregeld oorlogvoeren! +</p> +<p>In onrustige streken worden dikwijls ver vooruitgeschoven tijdelijke militaire posten +opgericht, met het tweeledig doel de omwonende bevolking vertrouwen op ons gezag in +te boezemen en als operatie-basis te dienen voor mogelijke expeditiën. Zulke posten +zijn al zeer eenvoudig ingericht. Eene palissadeering uit ruwe boomstammen bestaande, +met twee cirkel-bastions, waarop een paar gladde ijzeren <span class="corr" id="xd31e1957" title="Bron: kanonen">kanonnen</span> in batterij staan, omgeeft de gebouwen. Deze, die bestaan uit de woningen voor den +commandeerenden officier en de manschappen, vivres- en munitiemagazijnen en meestal +een klein hospitaal, worden van bamboe opgetrokken en met atap gedekt. +<span class="pageNum" id="pb175">[<a href="#pb175">175</a>]</span></p> +<p>Welk een ongunstigen invloed het verblijf in zulk eene versterking, die meestal is +gebouwd op een vochtigen, met rottende plantaardige stoffen overdekten bodem, moet +uitoefenen op de gezondheid, zal een ieder, die wel eens beschrijvingen van tropische +landen gelezen heeft, gemakkelijk begrijpen. +</p> +<p>Dysenterie, malaria en beri-beri dunnen aanhoudend de bezetting. +</p> +<p>In dit opzicht was Toejoen, het uitgangspunt van de hierna te vermelden expeditie, +berucht. +</p> +<p>Reeds vóór het oprichten van den post te Toejoen waren bij het bestuur berichten ontvangen +omtrent woelingen onder de bevolking aan de Boven-Kahajan. +</p> +<p>Mohamad Seman wist eene door lieden van de benedenstreken ondernomen plundering op +rekening van het Nederlandsche gouvernement te schuiven, en weldra had hij de geheele +Boven-Kahajan in vollen opstand gebracht. Thans moest snel gehandeld worden. Om te +beletten dat de opstand ook op den meer benedenstrooms wonenden stam der Oeloeh Baranarè +zou overslaan, werd te Tewah eene tijdelijke versterking opgericht in de nabijheid +der woning van het ons getrouwe hoofd Temanggoeng Mangkoe Kenjapi en door 40 man hulptroepen +onder het flinke districtshoofd van Klein-Dajak, Radhen Johannes Karsa Negara, bezet. +</p> +<p>Een ander belangrijk punt, de kampong Toembang Koeroen, ongeveer vier uren roeiens +stroomafwaarts <span class="pageNum" id="pb176">[<a href="#pb176">176</a>]</span>van Tewah aan de soengei van denzelfden naam gelegen, werd bezet door eene bende hulptroepen +onder het hoofd van Groot-Dajak, Demang Anoem Djaja Karsa. Dit punt was daarom van +veel belang, omdat genoemde soengei den hoofdverbindingsweg vormde met de Boven-Kapoens. +</p> +<p>Niettegenstaande al deze voorzorgsmaatregelen gelukte het eene kleine vijandelijke +bende, onder aanvoering van een paar mindere hoofden, in een donkeren nacht onze versterking +te Tewah voorbij te sluipen en den meergenoemden stam der Oeloeh Baranarè in opstand +te brengen. De toestand van den controleur, die zich te Tewah bevond, dreigde nu zeer +hachelijk te worden. Beide bovengenoemde districtshoofden snelden evenwel ter hulpe, +verdreven de vijandelijke bende en herstelden de rust. +</p> +<p>Thans werd de militaire post te Toejoen opgericht en bezet door 50 man onder een luitenant. +Ook de controleur vestigde zich nu te Toejoen. +</p> +<p>De vijand zat intusschen niet stil. +</p> +<p>Onze hulptroepen werden in de versterking te Tewah aanhoudend bestookt. +</p> +<p>Een inlander, Koesin, die door den controleur met eenige manschappen naar de bovenstreken +was gezonden om te trachten den stam der Ot-Danoems te bewegen zich in hun eigen belang +niet bij den opstand aan te sluiten, werd even boven Tewah uit eene vijandelijke versterking +beschoten, tengevolge <span class="pageNum" id="pb177">[<a href="#pb177">177</a>]</span>waarvan hij en een zijner volgelingen gewond werden. Met een duren eed zwoer hij bloedige +wraak te zullen nemen. Dat hij dien eed gestand deed, zullen wij hieronder zien. +</p> +<p>Eenigen tijd ging nu voorbij, zonder dat er veel belangrijks voorviel, totdat in het +begin van 1887 de controleur plotseling te Toejoen onder eenigszins geheimzinnige +omstandigheden overleed. +</p> +<p>Mohamad Seman, die inmiddels aanzienlijke versterkingen bekomen had, wist aan dit +feit in de oogen der lichtgeloovige bevolking zulk eene beteekenis te geven, dat hij +zich weldra in staat zag gesteld om aanvallend op te treden. +</p> +<p>Te Batoe Njewoek, vier uur roeiens boven Tewah, werd op zijn bevel eene versterking +gebouwd, waarbinnen hij zelf zijn verblijf vestigde, en van waar hij zijne panglima’s +uitzond om de Ot-Danoem tot den strijd op te roepen. Die zending gelukte maar al te +wel. In korten tijd was zijne macht met pl. m. 500 strijdbare mannen van genoemden +stam vermeerderd, die deels vrijwillig, deels gedwongen, zich onder zijne vanen schaarden. +</p> +<p>De toestand werd thans bedenkelijk. +</p> +<p>Door het opwerpen van eene versterking te Tamboeng Patangan, benedenstrooms van Tewah, +was laatstgenoemde plaats geheel ingesloten, en de bezetting zag reeds het oogenblik +naderen, dat zij, door honger gedwongen, voor de muitelingen zou <span class="pageNum" id="pb178">[<a href="#pb178">178</a>]</span>moeten zwichten. Zóóver zou het evenwel niet komen, dank zij het energiek optreden +van den pas met het bestuur belasten controleur Aernout. Deze had reeds op zijne vorige +standplaats, Koeala-Kapoeas, de tijding van de meerdere werkzaamheid des vijands vernomen. +Met den meesten spoed verzamelde hij eene bende hulptroepen en begaf zich aan het +hoofd daarvan naar de Kahajan-rivier, waar hij zich op het gouvernements-stoomschip +<span class="ex">Boni</span> inscheepte en den 12<sup>den</sup> Maart Pahawan, de hoofdplaats van Midden-Kahajan, bereikte. +</p> +<p>Inmiddels was het een man der bezetting van Tewah gelukt een brief van het districtshoofd, +Radhen Johannes, naar Toejoen over te brengen. In dit schrijven werd de toestand blootgelegd +en hulp verzocht. +</p> +<p>In den voormiddag van den 13<sup>den</sup> Maart bereikte de controleur met de hulptroepen Toejoen, met vreugde begroet door +de bezetting, die nu het vooruitzicht had op eenige afwisseling in den vervelenden +garnizoensdienst. +</p> +<p>Terwijl de controleur met den militairen commandant in overleg trad, leverde het terrein +buiten de versterking een schouwspel op van enkel leven en bedrijvigheid. +</p> +<p>Bonte groepen van in veelkleurige kleeding gedoste krijgers legerden zich om de hoog +opvlammende vuren. Eene lucht van geroosterde visch <span class="pageNum" id="pb179">[<a href="#pb179">179</a>]</span>en andere spijzen, die straks dien hongerigen mannen tot maaltijd zouden strekken, +prikkelde de reukorganen. Hier zag men er eenigen bezig met het nazien en schoonmaken +van hunne tromplaadgeweren; daar scherpten anderen klewang of kris voor den aanstaanden +strijd. +</p> +<p>Het was een fantastisch tooneel. +</p> +<p>Als gevolg van de conferentie tusschen den militairen commandant en den controleur +ontving de Europeesche sergeant Loessl het bevel zich met een detachement, sterk één +Inl. sergeant, één Eur. en één Inl. korporaal en zestien fuseliers, waaronder zes +Europeanen, den volgenden dag bij de hulptroepen aan te sluiten, ten einde bij den +aanval op de benedenstrooms Tewah gelegen vijandelijke versterking, hun tot zedelijken +steun te strekken en tevens voor de persoonlijke veiligheid van den controleur te +waken. +</p> +<p>Den 14<sup>den</sup> tegen den middag brak de colonne op. De soldaten, voor wie het bijna ondoenlijk was +zich in de kleine djoekongs in evenwicht te houden, werden in breedere platboomde +vaartuigen geplaatst. Tevens werden uit voorzorg slechts aan de helft der roeiers +geweren verstrekt, om te voorkomen, dat bij een plotseling treffen met den vijand, +een ieder naar de wapenen zou grijpen en dientengevolge de colonne in verwarring zou +geraken. +</p> +<p>In de diepste stilte gleden de vaartuigen langs <span class="pageNum" id="pb180">[<a href="#pb180">180</a>]</span>den stroom. Op eenigen afstand snelden een paar lichte djoekongs vooruit, wier bemanning +met scherpen blik den oeverrand bespiedde, om te ontdekken of niet de muitelingen +ons door eene hinderlaag of versperring een poets zouden trachten te spelen, doch +geen spoor van vijanden werd, zoover het oog reikte, bespeurd. Zoo vervolgde de colonne +gedurende twee dagen haren weg. In den namiddag van den <span class="corr" id="xd31e2016" title="Bron: 16den">16<sup>den</sup></span> werd de reeds vroeger vermelde kampong Toembang Koeroen bereikt. +</p> +<p>Hier sloot zich het districtshoofd van Groot-Dajak, Demang Anoem Djaja Karsa, met +zijne volgelingen bij de colonne aan. Men was nu in de onmiddellijke nabijheid des +vijands. De daken werden van de vaartuigen genomen om geen hinder bij het vuren te +ondervinden. +</p> +<p>Den <span class="corr" id="xd31e2024" title="Bron: 17den">17<sup>den</sup></span> werd de tocht vervolgd. De zon zond hare brandende stralen loodrecht op de donkere +uniformen der soldaten; tallooze steekvliegen en muskieten maakten het stilzitten +bijna onmogelijk. Hartelijk verheugd was dan ook ieder, toen in den namiddag de kampong +Toembang Padjangei bereikt werd, waar zich een kleine wachtpost bevond, onder het +kamponghoofd Doembang Pa Randan. Men was hier nog slechts twee uren roeiens verwijderd +van het doel van den tocht, de vijandelijke versterking te Toembang Patangan. +</p> +<p>Om te voorkomen dat de colonne in de duisternis <span class="pageNum" id="pb181">[<a href="#pb181">181</a>]</span>het gevecht zou moeten aannemen, waarbij de hulptroepen moeilijk van den vijand te +onderscheiden zouden zijn, werd besloten hier te overnachten. +</p> +<p>Met den commandant van het militair detachement werden de maatregelen besproken voor +den aanval van den volgenden dag. Uit verschillende berichten was den controleur gebleken, +dat het zoo goed als ondoenlijk was, de vijandelijke benting van de rivierzijde aan +te vallen. De waterstand was laag en de oever steil, terwijl de vijand, die natuurlijk +van die zijde den aanval verwachtte, zich daar geducht versterkt had. Het zou onder +die omstandigheden waarschijnlijk onmogelijk blijken om de hulptroepen vooruit te +krijgen. Men moest dus trachten over land in den rug der versterking te komen, doch +omtrent een voetpad daarheen was den controleur niets bekend. Gelukkig wist bovengenoemde +Doembang Pa Randan hieromtrent eenige inlichtingen te geven. Voor eenige dagen had +hij getracht levensmiddelen aan de belegerden in <span class="ex">Tewah</span> te doen toekomen, doch was bij die poging benedenstrooms van de vijandelijke versterking +hevig beschoten geworden, zoodat hij met eenige gewonden moest terugkeeren. Daar in +den omtrek van de plaats van den aanval geen prauwen te zien waren, leidde de controleur +hieruit af, dat de vijandelijke afdeeling, die waarschijnlijk uit de benting beneden +Tewah afkomstig <span class="pageNum" id="pb182">[<a href="#pb182">182</a>]</span>was, over land daarheen gekomen moest zijn. Hij besloot dus bij den opmarsch van den +landweg gebruik te maken. Het bleek later dat hij volkomen juist had gezien. +</p> +<p>Bovendien was het hem bekend, dat de inlandsche vijand, uit vrees voor overklimming, +de palissaden veel te hoog maakt, zoodat het bij een aanval zaak is, zoo spoedig mogelijk +den voet der palissadeering te bereiken, waar men voor zijn geweervuur betrekkelijk +veilig is. +</p> +<p>Er werd dan besloten dat, zoodra de soldaten in den rug der versterking zouden gekomen +zijn, een paar salvo’s gegeven en onmiddellijk daarna tot de bestorming zou worden +overgegaan. +</p> +<p>Ook het te Tewah bevelvoerende districtshoofd wilde de controleur met zijn plannen +in kennis stellen. Hij schreef een brief, waarin hij hem tevens gelastte om, zoodra +hij bemerkte dat de colonne voor de vijandelijke versterking was aangekomen, met een +gedeelte zijner troepen een uitval te doen. +</p> +<p>Het overbrengen van dit schrijven werd opgedragen aan eenige manschappen der hulptroepen. +Na een paar uren kwamen deze evenwel onverrichterzake terug. +</p> +<p>Zij hadden op hunnen tocht een zestal sterk bemande vijandelijke rangkans (platboomde +vaartuigen) ontmoet en waren daarvoor teruggedeinsd. <span class="pageNum" id="pb183">[<a href="#pb183">183</a>]</span>Thans werden vrijwilligers opgeroepen om tegen groote geldelijke belooning den brief +over te brengen. Weldra boden er zich drie aan, waaronder de hierna te noemen Toenda +en Bakal. +</p> +<p>Het gelukte hun overland Tewah te bereiken, hoewel zij eenmaal door een vijandelijken +post waren aangeroepen. +</p> +<p>Den terugweg legden zij te water af. Nabij de vijandelijke versterking legden zij +zich plat op den bodem van het vaartuig. Op het aanroepen van den vijand werd natuurlijk +geen antwoord gegeven, en deze verkeerde waarschijnlijk in de meening, dat het vaartuig +een losgeraakte djoekong was, die stroomafwaarts dreef. Zoodra was niet het gevaar +gepasseerd, of met alle kracht werd doorgeroeid, en des morgens om halfvijf konden +zij den controleur den goeden uitslag van hunne zending mededeelen. +</p> +<p>De troepen hadden dezen nacht veel te doorstaan. In de smalle prauwen gezeten, nu +en dan doorweekt door eene tropische regenbui, wachtten zij reikhalzend het aanbreken +van den morgen af. Nu en dan vertoonde de maan haar bleek aangezicht voor korten tijd, +om zich het volgend oogenblik weder achter zware wolken te verschuilen en het omliggend +woud in duisternis te hullen. +</p> +<p>De diepe nachtelijke stilte werd slechts afgebroken door het kletteren van den regen, +het kraken <span class="pageNum" id="pb184">[<a href="#pb184">184</a>]</span>van een neerstortenden tak of het gekras van een nachtvogel. Zwermen muskieten maakten +den doodmoeden mannen zelfs het stilzitten bijna onmogelijk. Er scheen aan dien nacht +geen einde te zullen komen. Eindelijk, eindelijk verkondigde eene lichtstreep in het +oosten, dat het lijden ten einde spoedde. +</p> +<p>Een oogenblik begaven zich de manschappen aan wal om aan de verstijfde ledematen eenige +beweging te gunnen. Om 7 uur ging alles weder aan boord en werd de tocht voortgezet. +Tot voorhoede was aangewezen eene afdeeling hulptroepen sterk 60 man in zes prauwen +onder bevel van het districtshoofd Demang Anoem Djaja Karsa. Deze moest de oevers +nauwkeurig onderzoeken en bij een vijandelijken aanval positie nemen en de hoofdwacht +afwachten. +</p> +<p>Langzaam trok de colonne voort. +</p> +<p>Gesproken werd er niet meer; alle bevelen werden door teekens gegeven. Elk oogenblik +kon men op den vijand stuiten. +</p> +<p>Ook de roeiers waren zich het gevaar bewust. Loodrecht dompelden zij hun pagaaien +in den vloed, vooral zorgende met hun riemen de vaartuigen niet aan te raken, opdat +geen geluid den vijand het naderen der onzen verraden mocht +</p> +<p>Men zag hunne armspieren zwellen onder de buitengewone krachtsinspanning, die deze +wijze van roeien vorderde. +</p> +<p>Te midden van eene drukkende stilte als die <span class="pageNum" id="pb185">[<a href="#pb185">185</a>]</span>welke een onweder voorafgaat, gleed de flottille langs den stroom. +</p> +<p>Daar werd door de voorhoede een teeken gegeven. +</p> +<p>Zij had de plaats bereikt waar Doembang Pa Randan beschoten was. Eenige manschappen +gingen aan land en doorzochten, zich als slangen door het woud bewegende, het omliggend +terrein. Weldra gaven zij door teekens te kennen, dat van den vijand niets te bespeuren +was. +</p> +<p>Met een zucht van verlichting sprongen de soldaten aan land. +</p> +<p>„Als de tocht nog een paar dagen langer geduurd had, was ik een visch geworden,” meende +er een. +</p> +<p>„Kijk mijn klavieren<a class="noteRef" id="xd31e2072src" href="#xd31e2072">1</a> eens aan!” zei een ander, terwijl hij beide handen uitstrekte, welke er uitgeweekt +en gerimpeld uitzagen als die eener waschvrouw. „Dat komt er niet op aan,” voegde +de korporaal hem toe, „ze zullen toch nog wel deugen om er op te slaan?” +</p> +<p>„Als onze bruine broeders er bij het eerste schot maar niet van door gaan.” zei degene, +die ’t eerst gesproken had, op de hulptroepen wijzende, „doch ik laat liever deng-deng<a class="noteRef" id="xd31e2077src" href="#xd31e2077">2</a> van mij maken dan dat ik die kerels naloop,” voegde hij er bij. +</p> +<p>„Wij ook!” riepen de anderen. +<span class="pageNum" id="pb186">[<a href="#pb186">186</a>]</span></p> +<p>De komst van den controleur maakte aan het gesprek een einde. +</p> +<p>Alle manschappen waren intusschen ontscheept. Eene sterke afdeeling hulptroepen werd +aangewezen om de vaartuigen te bewaken. Vijftien man werden bestemd tot verdediging +van de ambulance. Slechts ongeveer 100 man van de hulpbenden bleken moed genoeg te +bezitten om den aanval mede te maken. +</p> +<p>De soldaten waren voorzien van 50 patronen per man, terwijl nog een reserve van 500 +stuks in een vaatje zich bij de ambulance bevond. +</p> +<p>De hulptroepen hadden per man 20 patronen en 30 slaghoedjes. +</p> +<p>In alle stilte werd de marsch aanvaard. Vooruit marcheerde het districtshoofd van +Groot-Dajak met 25 inboorlingen. Daarop volgde de spits van het militair detachement +onder den korporaal Mattis. De hoofdtroep werd gevormd door de overige soldaten onder +den sergeant Loessl en de bevolkingstroepen. Hierbij bevond zich ook de controleur. +</p> +<p>Het voetpad, dat men volgde, bleek in den laatsten tijd veel gebruikt te zijn. Het +leidde door een verlaten rijstveld, te midden waarvan zich een huisje bevond. Snel +werd dit doorzocht doch er vertoonde zich geen levende ziel. Eenige oogenblikken later +kwam een andere woning in het gezicht, die verder afgelegen was en waarin het <span class="pageNum" id="pb187">[<a href="#pb187">187</a>]</span>scherpe oog van het districtshoofd beweging meende te bespeuren. Doch de controleur +gelastte door te marcheeren, men mocht zich niet laten ophouden. Later bleek dat bedoelde +woning een wachtpost van den vijand had gehuisvest. +</p> +<p>Reeds spoedig viel aan de houding van de voorhoede op te merken dat men de vijandelijke +versterking naderde. Als slangen kropen de mannen over den grond. Eerst moest evenwel +nog eene kleine, doch tamelijk diepe soengei worden overgetrokken. Een enkele bamboe +diende tot brug. +</p> +<p>De voorhoede was spoedig aan de overzijde, doch toen de korporaal Mattis ook den overtocht +wilde beproeven, brak plotseling de bamboe, en met den uitroep: „daar heb je nou het +gedonder al!” stortte hij in het riviertje. +</p> +<p>Poedelnat bereikte hij de overzijde, waar hij spoedig op het droge werd geholpen. +Een geluk was het nog, dat zijn geladen geweer bij den val niet afging, anders zou +de vijand ontijdig van onze komst verwittigd zijn geworden. +</p> +<p>In de grootste orde werd nu door de volgende troepen de rivier doorwaad, waarbij het +water hun soms tot aan de kin reikte. Na nog een vijftig schreden te zijn doorgemarcheerd, +ontdekte de voorhoede op pl. m. 50 M. afstand de vijandelijke benting. +</p> +<p>De gele, driehoekige sultansvlag, met twee roode <span class="pageNum" id="pb188">[<a href="#pb188">188</a>]</span>gekruiste zwaarden in het midden, wapperde uitdagend van den hoogen vlaggemast. +</p> +<p>Het militaire detachement marcheerde nu rechts op. De controleur bleef met de hulpbenden +het voetpad volgen. Toen hij deze aan den boschrand had opgesteld en zich even buiten +het struikgewas vertoonde, werd hij door den vijand met geweerschoten begroet. +</p> +<p>Een hevig geweervuur ontwikkelde zich nu. Boven het knetteren der geweren klonk het +tartend geschreeuw des vijands: <span class="ex" lang="ms">madjoe andjing blanda, madjoe kafir</span>!<a class="noteRef" id="xd31e2108src" href="#xd31e2108">3</a> +</p> +<p>Spoedig bekwamen wij eenige gewonden. De politiedienaar Thaib, die naast den controleur +stond, werd door een schot in den elleboog getroffen, terwijl een man van de hulptroepen +eveneens een kogel door den arm kreeg. +</p> +<p>Inmiddels was ook het militair detachement opgesteld, en na eenige goed gerichte salvo’s +klonken reeds spoedig de commando’s: „avanceeren, attaqueeren!” Door eenige inlanders +gevolgd stormden de soldaten als duivels op de versterking los. Zij stuitten echter +op een 2.5 M. hooge en van borstrandjoes voorziene bamboeversperring, waarin evenwel +eene kleine opening voor den terugtocht was gelaten. +<span class="pageNum" id="pb189">[<a href="#pb189">189</a>]</span></p> +<p>Hiervan maakte de Eur. fuselier Lebrun gebruik om tot de palissaden door te dringen +en door een der schietgaten een levendig vuur op de binnen de versterking opgehoopte +vijanden te openen. Het gevecht nam in hevigheid toe. Het gekerm der gewonden vermengde +zich met de scheldwoorden, die de vijand onzen soldaten naar het hoofd slingerde. +Doch deze lieten zich daardoor niet in de war brengen; ze kenden hun luidjes. Telkens +wanneer zoo’n zwarte kop zich boven de palissaden vertoonde, klonk een doffe kolfslag +of kraakte een schot, en de boeventronie verdween om niet weer te voorschijn te komen. +</p> +<p>Sergeant Loessl weerde zich dapper. +</p> +<p>Behalve eenige andere muitelingen, had hij ook een der hoofdaanvoerders Naia, door +een welgericht schot, van het banket doen tuimelen. +</p> +<p>Het vuurgevecht begon blijkbaar den inlander Toenda te vervelen. Vastberaden trok +hij zijn mandau en begon daarmede de bamboeversperring om te kappen. +</p> +<p>Een op hem gericht schot trof den Eur. fuselier Hess door de beide handen. Met een +smartkreet liet deze zijn geweer vallen. +</p> +<p>„Piet,” riep hij den achter hem staanden fuselier Bezem toe, „mijn beide vlerken zijn +naar de bl.…” +</p> +<p>„Klets niet,” antwoordde deze, „ik kan mijn duim <span class="pageNum" id="pb190">[<a href="#pb190">190</a>]</span>niet meer vinden.” Dezelfde kogel had hem den duim weggenomen. +</p> +<p>„Hier hebt ge een zakdoek, blijf maar rustig liggen,” voer hij voort, „eerst moet +ik het dien smeerlap betaald zetten.” Met deze woorden legde hij op den panglima Tjagat, +die het schot gelost had, aan en doorboorde hem de hersens. +</p> +<p>„<span lang="ms">Adoe!</span>” klonk het van de lippen eens inlandschen fuseliers in de nabijheid. De arme kerel +had de volle lading van een donderbus door den arm gekregen. Zooals later bleek waren +zelfs enkele kogels tot in de lever doorgedrongen. „Wacht maar, arme bliksem, ze zullen +er van langs hebben!” troostten hem de Europeesche kameraden. +</p> +<p>Onder de vijanden weerde een hoofd, zekere Bahoeta, zich het meest. Hoewel reeds in +de zijde gewond, bleef hij de zijnen aanvuren en zelf, met een donderbus gewapend, +den strijd hardnekkig voortzetten. +</p> +<p>„Piet,” zei Hess, terwijl hij bezig was met de eene punt van zijn zakdoek in den mond +zijn gewonde handen te verbinden, „kun je dien vent niet neerleggen? Ik geef een rondje +als we terug zijn.” +</p> +<p>„Je bent het kwijt!” riep kort daarop de aangesprokene, nadat hij den opstandeling +een kogel door het hart had gejaagd. +</p> +<p>Waar het ’t heetst toeging was de controleur te <span class="pageNum" id="pb191">[<a href="#pb191">191</a>]</span>vinden. „Madjoe!” (vooruit) hoorde men hem aanhoudend de hulpbenden toeroepen. Juist +had hij zich naar de andere zijde der versterking begeven om de daar geposteerde inlanders +aan te vuren, toen een achttal vijanden over de palissaden sprongen met het doel te +ontvluchten. +</p> +<p>Hunne poging mislukte. Zij vielen onder de klewangs en krissen der inboorlingen. +</p> +<p>Een windvlaag vaagde een oogenblik den kruitdamp weg. Daar zag de controleur de bezetting +van Tewah, ingevolge zijn last, ter hulpe snellen. In den looppas naderden zij, juichend +in het vooruitzicht wraak te kunnen nemen op de vijanden, die hun zoo lang hadden +doen honger lijden. Als de bliksem schoot den controleur de gedachte door het hoofd, +dat deze mannen wellicht door onze soldaten voor vijanden zouden worden aangezien. +Zich om den kogelregen niet bekommerende, ijlde hij hen te gemoet en wist hen door +teekens tot staan te brengen. Bijna in hetzelfde oogenblik trof van eene andere zijde +het geroep zijn oor: „<span lang="ms">soldadoe koerang patroon!</span>” (de soldaten hebben gebrek aan patronen). +</p> +<p>Zoo spoedig hij kon, snelde hij nu naar de ambulance, waar zich de reserve-patronen +bevonden. Niemand der inlanders wilde echter den gevaarlijken tocht ondernemen. +</p> +<p>Kort besloten nam hij toen zelf het vaatje op <span class="pageNum" id="pb192">[<a href="#pb192">192</a>]</span>den nek en torste het naar de versterking. Gelukkig bleek het dat bij de soldaten +nog patronen genoeg waren. +</p> +<p>Het vuurgevecht had thans ongeveer een half uur geduurd. De kracht der verdediging +begon aanmerkelijk te verflauwen. Er scheen verdeeldheid onder de muitelingen te heerschen. +</p> +<p>Uit de benting klonk een verward geschreeuw, waarboven men de uitdrukkingen: „<span lang="ms">balakoe ampoen!</span>” (wij vragen vergiffenis) en: <span class="corr" id="xd31e2156" title="Niet in bron">„</span><span lang="ms">mamoek itah!</span>” (laat ons amok maken) duidelijk kon onderscheiden. +</p> +<p>Van deze stemming maakte de controleur gebruik om de bezetting tot overgave te bewegen. +Hij gelastte het kampong-hoofd Djaga Saki, wiens schoonvader een der aanvoerders van +de muitelingen was, dezen toe te roepen om zich over te geven. Het duurde niet lang +of bedoelde schoonpapa sprong over de palissadeering, legde zijn wapenen af en gaf +zich gevangen. Spoedig volgden er meer. Een Dajak, die reeds zijn geweer had afgegeven, +trok onverwacht zijn mandau en wilde amok maken. In het volgend oogenblik lag hij +evenwel rochelend op den grond, door den fuselier Bezem met een steek in de borst +en een schot door het hart doodelijk getroffen. +</p> +<p>Een klein gedeelte der bezetting bleef op aansporing der hoofden den strijd nog voortzetten. +Daar weerklonken aan de andere zijde der versterking klewangslagen. Het was de reeds +genoemde <span class="pageNum" id="pb193">[<a href="#pb193">193</a>]</span>Koesin, die met een gedeelte der bezetting van Tewah bezig was de deur der versterking +te vernielen. Van alle zijden werd nu opgedrongen. De soldaten beklommen, dapper voorgegaan +door hun aanvoerder, sergeant Loessl, de palissaden en kwamen, tegelijk met de hulptroepen +onder Koesin, binnen. Een kort, doch bloedig gevecht volgde nu. Bajonet, klewang en +mandau kruisten elkander en het wapengekletter vermengde zich met het gehuil van den +vijand. Weldra lag een gedeelte der muitelingen in hun bloed badende op den grond; +de overigen smeekten om genade. +</p> +<p>Het restantje verdedigers, meestal hoofden, waaronder negen gewonden, werd man voor +man gevangen genomen. Toen volgde een treffend tooneel. +</p> +<p>Bliksemsnel werd de hatelijke sultansvlag naar beneden gerukt en in hare plaats ontplooide +zich statig de Nederlandsche driekleur boven de zoo hardnekkig verdedigde benteng. +</p> +<p>Als op commando vlogen de helmen van de hoofden der soldaten. +</p> +<p>Een oogenblik heerschte er eerbiedige stilte. Toen barstte het gejubel los. +</p> +<p>„Hoera!” brulden de soldaten. +</p> +<p>„<span lang="ms">Halap, halap!</span>” krijschten de Dajaksche hulptroepen. +</p> +<p>Er scheen aan ’t gejuich geen einde te zullen komen. +<span class="pageNum" id="pb194">[<a href="#pb194">194</a>]</span></p> +<p>De verliezen van den vijand waren groot. Veertien dooden bleven in de versterking +liggen, terwijl drieënveertig man, waaronder vele panglima’s, waren gevangen genomen. +</p> +<p>Thans werd overgegaan tot het vernielen van de benteng. De palissaden werden omvergehaald +en weldra verkondigde eene zware rookkolom en daarna eene hooge vlam, ver in den omtrek +aan de bevolking, hoe het was afgeloopen met hen, die zich tegen het Nederlandsch +gezag hadden verzet. +</p> +<p>Met verbeten woede zagen de gevangenen dit tooneel aan. Met op den rug gebonden handen +staarden de hoofden met verwezen blikken in de lustig opflikkerende vlammen. +</p> +<p>De toekomst was voor hen treurig genoeg! +</p> +<p>Mocht het hun gelukken den strop te ontloopen, dan toch zouden zij hun verder leven, +verre van het vaderland, als dwangarbeider moeten doorbrengen. +</p> +<p>En, o, schande! wanneer een hunner zonen zijne moeder zou vragen: „Wijs mij het graf +mijns vaders, opdat ik vandaar mijn gebeden tot Allah opzende!” wat zou zij moeten +antwoorden? +</p> +<p>Weenend zou zij vol schaamte het hoofd verbergen en antwoorden: „Uw vader, die eens +hier gezien was onder de hoofden des lands, is, verre van zijn vaderland, in dienstbaarheid +van heimwee gestorven, omdat hij zich verzet had tegen den <span class="pageNum" id="pb195">[<a href="#pb195">195</a>]</span>grooten vorst, die aan gene zijde van de zee regeert.” +</p> +<p>Schijnbaar onverschillig lieten de gevangenen zich aan elkander binden, en onder behoorlijk +geleide werden zij met de gewonden naar Toejoen gebracht, waar zij nog denzelfden +dag aankwamen. +</p> +<p>Den volgenden morgen werd door den controleur eene bevolkingspatrouille onder Temanggoeng +Mankoe Kenjapi uitgezonden naar de bovenstrooms Tewah gelegen vijandelijke benteng. +Die versterking werd verlaten bevonden en in de asch gelegd. De pretendent-sultan +had met zijn gansche gevolg de vlucht genomen, te laf om, evenals zijn verblinde volgelingen, +zijn vermeende rechten met de wapenen te verdedigen. +</p> +<p>Rusteloos zwerft hij thans weder in de wildernis rond, totdat hij eindelijk in de +handen van onze troepen valt of getroffen wordt door het staal van een zijner misleide +slachtoffers. +</p> +<p>Toen de colonne eindelijk te Toejoen terugkeerde, heerschte daar eene recht feestelijke +stemming. De militaire commandant liet onmiddellijk „extra oorlam” blazen, (wees niet +bang, vaderlander, voor eene verhooging der koloniale begrooting: de luitenant betaalde +het uit zijn eigen zak). +</p> +<p>In opgeruimde stemming verhaalden de soldaten aan de noode achtergebleven kameraden +hunne wedervaringen. +</p> +<p>De aan beide handen verwonde fuselier Hess was <span class="pageNum" id="pb196">[<a href="#pb196">196</a>]</span>reeds eenige dagen te voren in de ziekenzaal opgenomen. +</p> +<p>Bezem ging hem daar opzoeken. „Kerel, ik krijg nog een borrel van je, weet je wel, +we moeten dien pangelman (panglima) nog dood drinken.” +</p> +<p>„Het spijt mij duivelsch,” antwoordde Hess, „maar het zit er niet aan; mijn laatste +kwartje heb ik gebruikt voor een brief aan de oude vrouw. Het goede mensch zou anders +misschien denken dat ik dood was.” +</p> +<p>„Nu, dan zal ik trakteeren,” zei Bezem. +</p> +<p>„Jongen, als de dokter het ruikt, ga ik de blokzaal<a class="noteRef" id="xd31e2205src" href="#xd31e2205">4</a> in”, merkte Hess schertsend op. +</p> +<p>„Ben je mal, het is vandaag feest, ga maar mee!” en Hess liet zich meetroonen. +</p> +<p>Een glaasje werd op beider gezondheid gedronken en de gewonde sloop naar de ziekenzaal +terug. +</p> +<p>De regeering heeft de daden van den dapperen controleur en de onversaagde troepen +beloond. +</p> +<p>Aernout en Loessl werden tot ridder 4e klasse der Militaire Willemsorde benoemd. De +Europeesche fuseliers Lebrun en Bezem en de inlandsche fuselier Longko werden eervol +vermeld, terwijl aan de districtshoofden van Groot- en Klein-Dajak, Radhen Johannes +Karsa Negara en Demang Anoem <span class="pageNum" id="pb197">[<a href="#pb197">197</a>]</span>Djaja Karsa de zilveren en aan de inlanders Koesin, Toen en Djaga Saki de bronzen +medaille voor moed en trouw werd toegekend. +</p> +<p>Doch ook gij, Nederlanders, moogt dezen mannen, die elk uur van den dag hun leven +voor uwe belangen veil hebben, dankbaarheid toonen. Wanneer zoo’n oud soldaat met +dien „blikslagerswinkel op zijn d.….”<a class="noteRef" id="xd31e2217src" href="#xd31e2217">5</a> bij u komt, laat u dan niet door zijn schuchter optreden afschrikken. Zichzelf op +den voorgrond plaatsen, heeft hij in zijn langen diensttijd verleerd. +</p> +<p>Vraag hem eens af, of hij gedurende zijn vele en langdurige krijgstochten veel heeft +moeten uitstaan en hij zal u glimlachend antwoorden: „Mijnheer, wat zal ik u zeggen? +We hebben wel eens honger moeten lijden en lang moeten sjouwen voor we de kerels te +pakken kregen; maar dan hebben ze er duchtig van langs gehad.” +</p> +<p>In die weinige woorden ligt een geheele lijdensgeschiedenis opgesloten. Doch deze +man heeft niet de phantasie van een Stanley, wiens reisbeschrijving thans door iederen +Nederlander verslonden wordt. +</p> +<p>Een profeet is niet geëerd in zijn vaderland, <span class="pageNum" id="pb198">[<a href="#pb198">198</a>]</span>vooral niet wanneer dat vaderland Nederland heet. +</p> +<p>Zie de uitgeteerde en vermagerde gezichten van onze Indische officieren en soldaten +eens aan, als zij in het vaderland herstel komen zoeken voor hun ondermijnde gezondheid, +om, wanneer ze weer eenigszins daartoe in staat zijn, den strijd opnieuw voor u, Nederlanders, +te gaan aanvaarden. Vraag hun eens af of ze niet dagen lang met sabel of geweer in +de eene en het kapmes in de andere hand, in de Indische wildernissen hebben moeten +doordringen, evenals Stanley voor wien iedere gevelde boom een eerezuil geworden is! +</p> +<p>Vraag hun af of ze niet uit zuiver plichtgevoel dagen lang honger en dorst gestild +hebben met een handvol droge rijst en een slok stinkend sawah-water! +</p> +<p>Daarbij waren ze niet, evenals Stanley, omringd door laffe natuurkinderen, die bij +het afgaan van een geweer de vlucht namen. +</p> +<p>Neen, dappere krijgers, die zich met de grootste doodsverachting in den strijd stortten, +waren dagelijks hun tegenstanders! +</p> +<p>Hun leven hing bijna altijd aan de punt van sabel of bajonet. Wanneer dan zulk een +oud-Indisch soldaat tot u komt en u om eene voor hem geschikte betrekking vraagt, +die gij te vergeven hebt, laat dan die zoo dikwijls belachelijk gemaakte „blikslagerswinkel” +eene betere aanbeveling zijn <span class="pageNum" id="pb199">[<a href="#pb199">199</a>]</span>dan niets zeggende recommandatiebrieven. Dan zal er eenmaal een tijd geboren worden +dat elk gewezen Indisch militair met trots zal kunnen zeggen: +</p> +<p>„Ik ben koloniaal geweest.” +</p> +</div> +<div class="footnotes"> +<hr class="fnsep"> +<div class="footnote-body"> +<div class="fndiv" id="xd31e2072"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2072src">1</a></span> Handen. <a class="fnarrow" href="#xd31e2072src" title="Ga terug naar noot 1 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e2077"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2077src">2</a></span> Aan reepen gesneden en gedroogd vleesch. <a class="fnarrow" href="#xd31e2077src" title="Ga terug naar noot 2 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e2108"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2108src">3</a></span> Vooruit Hollandsche honden, vooruit ongeloovigen! <a class="fnarrow" href="#xd31e2108src" title="Ga terug naar noot 3 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e2205"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2205src">4</a></span> In groote hospitalen een afzonderlijke zaal, waarin lichte zieken, die zich aan de +tucht vergrepen hebben, verpleegd worden. <a class="fnarrow" href="#xd31e2205src" title="Ga terug naar noot 4 in tekst.">↑</a></p> +</div> +<div class="fndiv" id="xd31e2217"> +<p class="footnote"><span class="fnlabel"><a class="noteRef" href="#xd31e2217src">5</a></span> Lievelings-uitdrukking van fatten, die nooit grooter gevaar onder de oogen hebben +gezien dan het op- en afspringen van een tram, voor de eereteekenen, waarmede in den +regel een Indisch militair is versierd. <a class="fnarrow" href="#xd31e2217src" title="Ga terug naar noot 5 in tekst.">↑</a></p> +</div> +</div> +</div> +</div> +</div> +<div class="back"> +<div class="transcriberNote"> +<h2 class="main">Colofon</h2> +<h3 class="main">Beschikbaarheid</h3> +<p class="first">Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen +van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden +van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. +</p> +<p>Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://www.pgdp.net/">www.pgdp.net</a>. +</p> +<p>Scans van dit werk zijn beschikbaar in het Internet Archive (kopie <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://archive.org/details/geeftachtschets00prelgoog">1</a>, <a class="seclink xd31e39" title="Externe link" href="https://archive.org/details/geeftachtschets01prelgoog">2</a>). +</p> +<h3 class="main">Metadata</h3> +<table class="colophonMetadata" summary="Metadata"> +<tr> +<td><b>Titel:</b></td> +<td>Ge-eft Acht! Schetsen uit het Indische soldatenleven</td> +<td></td> +</tr> +<tr> +<td><b>Auteur:</b></td> +<td>Conrad August Heinrich Prell (1856–1926)</td> +<td><a href="https://viaf.org/viaf/4486158675992127500009/" class="seclink">Info</a></td> +</tr> +<tr> +<td><b>Taal:</b></td> +<td>Nederlands (Spelling De Vries-Te Winkel)</td> +<td></td> +</tr> +<tr> +<td><b>Oorspronkelijke uitgiftedatum:</b></td> +<td>1893</td> +<td></td> +</tr> +<tr> +<td><b>Trefwoorden:</b></td> +<td>Dutch East Indies -- Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger</td> +<td></td> +</tr> +<tr> +<td><b></b></td> +<td>Dutch East Indies -- Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger -- Military life</td> +<td></td> +</tr> +<tr> +<td><b></b></td> +<td>Indonesia -- History -- 1798-1942</td> +<td></td> +</tr> +</table> +<h3 class="main">Codering</h3> +<p class="first">Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het +einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel +zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van +dit boek.</p> +<h3 class="main">Documentgeschiedenis</h3> +<ul> +<li>2021-12-24 Begonnen. +</li> +</ul> +<h3 class="main">Externe Referenties</h3> +<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links +voor u niet werken.</p> +<h3 class="main">Verbeteringen</h3> +<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> +<table class="correctionTable" summary="Overzicht van verbeteringen aangebracht in de tekst."> +<tr> +<th>Bladzijde</th> +<th>Bron</th> +<th>Verbetering</th> +<th>Bewerkingsafstand</th> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e207">V</a></td> +<td class="width40 bottom">MANDOEROEAN</td> +<td class="width40 bottom">MANDOEROEIAN</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e281">12</a></td> +<td class="width40 bottom">een</td> +<td class="width40 bottom">en</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e303">15</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1584">137</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom"> +[<i>Verwijderd</i>] +</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e336">21</a></td> +<td class="width40 bottom">Hardewijk</td> +<td class="width40 bottom">Harderwijk</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e389">29</a></td> +<td class="width40 bottom">1sten</td> +<td class="width40 bottom">1<sup>sten</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e407">31</a></td> +<td class="width40 bottom">berste</td> +<td class="width40 bottom">berstte</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e410">31</a>, <a class="pageref" href="#xd31e533">37</a>, <a class="pageref" href="#xd31e833">68</a>, <a class="pageref" href="#xd31e850">69</a>, <a class="pageref" href="#xd31e913">75</a>, <a class="pageref" href="#xd31e947">79</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1603">139</a></td> +<td class="width40 bottom"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom">”</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e416">31</a></td> +<td class="width40 bottom">titjak</td> +<td class="width40 bottom">tjitjak</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e427">33</a></td> +<td class="width40 bottom"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e461">35</a>, <a class="pageref" href="#xd31e515">36</a>, <a class="pageref" href="#xd31e519">36</a>, <a class="pageref" href="#xd31e716">56</a>, <a class="pageref" href="#xd31e796">65</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1592">138</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1625">141</a>, <a class="pageref" href="#xd31e2156">192</a></td> +<td class="width40 bottom"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom">„</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e471">36</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1586">137</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1824">158</a></td> +<td class="width40 bottom"> +[<i>Niet in bron</i>] +</td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e528">37</a></td> +<td class="width40 bottom">en en</td> +<td class="width40 bottom">en</td> +<td class="bottom">3</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e543">37</a>, <a class="pageref" href="#xd31e548">37</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1223">104</a></td> +<td class="width40 bottom">1ste</td> +<td class="width40 bottom">1<sup>ste</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e943">79</a></td> +<td class="width40 bottom">(</td> +<td class="width40 bottom"> +[<i>Verwijderd</i>] +</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e967">83</a></td> +<td class="width40 bottom">»</td> +<td class="width40 bottom">„</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1014">87</a></td> +<td class="width40 bottom">1en</td> +<td class="width40 bottom">1<sup>en</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1035">88</a></td> +<td class="width40 bottom">rollmops</td> +<td class="width40 bottom">rolmops</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1325">112</a></td> +<td class="width40 bottom">Peerelaer’s</td> +<td class="width40 bottom">Perelaer’s</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1459">126</a></td> +<td class="width40 bottom">1e</td> +<td class="width40 bottom">1<sup>e</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1508">130</a></td> +<td class="width40 bottom">sergant</td> +<td class="width40 bottom">sergeant</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1579">137</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1597">138</a>, <a class="pageref" href="#xd31e1684">147</a></td> +<td class="width40 bottom">„</td> +<td class="width40 bottom"> +[<i>Verwijderd</i>] +</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1609">139</a></td> +<td class="width40 bottom">,</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1629">141</a></td> +<td class="width40 bottom">;</td> +<td class="width40 bottom">.</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1639">142</a></td> +<td class="width40 bottom">Tenauwernood</td> +<td class="width40 bottom">Ternauwernood</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1667">145</a></td> +<td class="width40 bottom">cavallerie</td> +<td class="width40 bottom">cavalerie</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1692">148</a></td> +<td class="width40 bottom">20sten</td> +<td class="width40 bottom">20<sup>sten</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1732">152</a></td> +<td class="width40 bottom">19den</td> +<td class="width40 bottom">19<sup>den</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1864">163</a></td> +<td class="width40 bottom">27sten</td> +<td class="width40 bottom">27<sup>sten</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1891">166</a></td> +<td class="width40 bottom">18den</td> +<td class="width40 bottom">18<sup>den</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1930">171</a></td> +<td class="width40 bottom">breede</td> +<td class="width40 bottom">breedte</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1943">173</a></td> +<td class="width40 bottom">stortten</td> +<td class="width40 bottom">storten</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e1957">174</a></td> +<td class="width40 bottom">kanonen</td> +<td class="width40 bottom">kanonnen</td> +<td class="bottom">1</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2016">180</a></td> +<td class="width40 bottom">16den</td> +<td class="width40 bottom">16<sup>den</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +<tr> +<td class="width20"><a class="pageref" href="#xd31e2024">180</a></td> +<td class="width40 bottom">17den</td> +<td class="width40 bottom">17<sup>den</sup></td> +<td class="bottom">0</td> +</tr> +</table> +<h3 class="main">Afkortingen</h3> +<p>Overzicht van gebruikte afkortingen.</p> +<table class="abbreviationtable" summary="Overzicht van gebruikte afkortingen."> +<tr> +<th>Afkorting</th> +<th>Uitgeschreven</th> +</tr> +<tr> +<td class="bottom">d.w.z.</td> +<td class="bottom">dat wil zeggen</td> +</tr> +<tr> +<td class="bottom">H.G.</td> +<td class="bottom">hectogram</td> +</tr> +<tr> +<td class="bottom">z.g.</td> +<td class="bottom">zoogenaamde</td> +</tr> +</table> +</div> +</div> + +<div>*** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK 67013 ***</div> + +</body> +</html> + diff --git a/67013-h/images/new-cover.jpg b/67013-h/images/new-cover.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..39affd2 --- /dev/null +++ b/67013-h/images/new-cover.jpg diff --git a/67013-h/images/titlepage.png b/67013-h/images/titlepage.png Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..37ebc55 --- /dev/null +++ b/67013-h/images/titlepage.png diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..f775d60 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #67013 (https://www.gutenberg.org/ebooks/67013) |
