summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--27927-8.txt5182
-rw-r--r--27927-8.zipbin0 -> 114857 bytes
-rw-r--r--27927-h.zipbin0 -> 2928684 bytes
-rw-r--r--27927-h/27927-h.htm4518
-rw-r--r--27927-h/images/p2355.jpgbin0 -> 129228 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2360.jpgbin0 -> 149233 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2362.jpgbin0 -> 170208 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2364.jpgbin0 -> 91322 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2365.jpgbin0 -> 161677 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2368.jpgbin0 -> 159052 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2369.jpgbin0 -> 133684 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2373.jpgbin0 -> 182675 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2376.jpgbin0 -> 122780 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2381.jpgbin0 -> 145703 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2385.jpgbin0 -> 198404 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2386.jpgbin0 -> 58120 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2388.jpgbin0 -> 181751 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2390.jpgbin0 -> 135598 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2392.jpgbin0 -> 182614 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2395.jpgbin0 -> 166461 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2398.jpgbin0 -> 166112 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2400.jpgbin0 -> 144980 bytes
-rw-r--r--27927-h/images/p2402.jpgbin0 -> 126665 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/f0001.pngbin0 -> 8756 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0351a.pngbin0 -> 110153 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0351b.pngbin0 -> 106722 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0352a.pngbin0 -> 147304 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0352b.pngbin0 -> 151182 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0353a.pngbin0 -> 145821 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0353b.pngbin0 -> 137665 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0354a.pngbin0 -> 146102 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0354b.pngbin0 -> 146822 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0355.pngbin0 -> 284905 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0356a.pngbin0 -> 143610 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0356b.pngbin0 -> 142773 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0357a.pngbin0 -> 141334 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0357b.pngbin0 -> 146052 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0358a.pngbin0 -> 145993 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0358b.pngbin0 -> 141871 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0359a.pngbin0 -> 139412 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0359b.pngbin0 -> 144944 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0360.pngbin0 -> 328684 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0361a.pngbin0 -> 146648 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0361b.pngbin0 -> 143113 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0362.pngbin0 -> 379438 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0363a.pngbin0 -> 142826 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0363b.pngbin0 -> 148415 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0364.pngbin0 -> 289744 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0365.pngbin0 -> 392406 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0366a.pngbin0 -> 138603 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0366b.pngbin0 -> 139422 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0367a.pngbin0 -> 148155 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0367b.pngbin0 -> 146628 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0368.pngbin0 -> 376212 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0369.pngbin0 -> 312461 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0370a.pngbin0 -> 143725 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0370b.pngbin0 -> 146992 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0371a.pngbin0 -> 145938 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0371b.pngbin0 -> 141672 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0372a.pngbin0 -> 138307 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0372b.pngbin0 -> 141181 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0373.pngbin0 -> 370563 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0374a.pngbin0 -> 149566 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0374b.pngbin0 -> 146819 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0375a.pngbin0 -> 140909 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0375b.pngbin0 -> 144872 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0376.pngbin0 -> 312153 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0377a.pngbin0 -> 145587 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0377b.pngbin0 -> 153649 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0378a.pngbin0 -> 140545 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0378b.pngbin0 -> 142735 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0379a.pngbin0 -> 143729 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0379b.pngbin0 -> 145684 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0380a.pngbin0 -> 145903 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0380b.pngbin0 -> 145285 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0381.pngbin0 -> 319421 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0382a.pngbin0 -> 141411 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0382b.pngbin0 -> 147030 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0383a.pngbin0 -> 139334 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0383b.pngbin0 -> 147403 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0384a.pngbin0 -> 147880 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0384b.pngbin0 -> 139898 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0385.pngbin0 -> 306895 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0386a.pngbin0 -> 180371 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0386b.pngbin0 -> 142716 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0387a.pngbin0 -> 138768 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0387b.pngbin0 -> 136707 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0388.pngbin0 -> 361145 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0389a.pngbin0 -> 139900 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0389b.pngbin0 -> 144993 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0390.pngbin0 -> 349349 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0391a.pngbin0 -> 140712 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0391b.pngbin0 -> 145170 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0392.pngbin0 -> 326723 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0393a.pngbin0 -> 146638 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0393b.pngbin0 -> 147750 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0394a.pngbin0 -> 138103 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0394b.pngbin0 -> 135700 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0395.pngbin0 -> 396184 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0396a.pngbin0 -> 141297 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0396b.pngbin0 -> 136227 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0397a.pngbin0 -> 137982 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0397b.pngbin0 -> 142847 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0398.pngbin0 -> 364290 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0399a.pngbin0 -> 143473 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0399b.pngbin0 -> 142599 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0400a.pngbin0 -> 341623 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0401a.pngbin0 -> 149282 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0401b.pngbin0 -> 150253 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0402.pngbin0 -> 340014 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0403a.pngbin0 -> 26608 bytes
-rw-r--r--27927-page-images/p0403b.pngbin0 -> 27086 bytes
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
115 files changed, 9716 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/27927-8.txt b/27927-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..d922b75
--- /dev/null
+++ b/27927-8.txt
@@ -0,0 +1,5182 @@
+The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Het Leven der Dieren
+ Deel 2, Hoofdstuk 04: De Hoendervogels
+
+Author: A. E. Brehm
+
+Release Date: January 29, 2009 [EBook #27927]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+VIERDE ORDE.
+
+DE HOENDERVOGELS (Alectoridornithes).
+
+
+Oken splitst de klasse der Vogels in twee hoofdgroepen of
+"trappen": Nestblijvers en Nestvlieders. "Ik let," zegt hij, "op de
+ontwikkeling der Vogels. Sommige komen naakt en blind uit het ei en
+moeten daarom lang gevoederd worden. Deze noem ik Nestblijvers. De
+overige komen ziende en reeds tamelijk dicht bevederd uit het ei,
+kunnen bijna dadelijk loopen en hun voedsel zoeken. Hen noem ik
+Nestvlieders. Deze gaan stappend, gene huppelend; men zou ze dus ook
+"Stappers" en "Huppelaars" kunnen noemen. De laatstgenoemde houden
+van hooggelegen plaatsen, en hun voornaamste wijze van beweging is
+het vliegen; de eerstgenoemde blijven bij voorkeur op den grond of
+op het water en vliegen slechts als de nood hen er toe dwingt; men
+zou ze "Vliegers" en "Loopers" kunnen noemen. Gene maken gebruik van
+één bepaalde soort van voedsel, leven van zaden en vruchten, die zij
+van den stengel afplukken, of van dieren, die zich snel bewegen; deze
+voeden zich met al wat zij krijgen kunnen, met afgevallen zaden en
+vruchten en meestal met dieren, die langzaam kruipen, zooals Slakken
+en Wormen, of met Visschen, Amphibiën, Vogels en Zoogdieren, die
+traag van beweging zijn, met gekookt vleesch en groenten; men zou ze
+"Eén-soort-voedsel-eters" en "Alleseters" kunnen noemen. Gene zijn
+verder bijna doorgaans klein (de meeste blijven beneden de grootte
+van de Raaf), deze daarentegen zijn meestal grooter dan een Hoen; gene
+slapen staande, deze neergehurkt, enz."--Het valt niet te ontkennen,
+dat deze verschilpunten werkelijk bestaan en belangrijk zijn; zij
+leggen echter niet genoeg gewicht in de schaal om er een stelsel op te
+grondvesten. Vele "Stappers, Loopers, Alleseters" en hoe Oken de leden
+van een zijner "trappen" al niet meer genoemd heeft, zijn Nestblijvers
+en geen Nestvlieders; wij zouden dus nauw verwante vormen van elkander
+moeten scheiden, als wij het denkbeeld van Oken letterlijk wilden
+toepassen. Dit neemt echter niet weg, dat de zienswijze van dezen
+genialen onderzoeker behartiging verdient; in ieder geval mogen wij
+niet onvermeld laten, dat de Vogels, die wij nu nog moeten beschrijven,
+voor 't meerendeel Nestvlieders zijn. Echte Nestvlieders zijn ook de
+leden van de eerstvolgende orde, hoe verschillend van aard ook zij
+mogen schijnen. Het is zeer moeielijk en voor ons doel ook onnoodig om
+algemeen geldige kenteekenen voor deze orde op te noemen. Fürbringer
+voegt hierin zeer verschillende vormen bijeen, n.l. de Hoenderen,
+de Kortstaarthoenderen of Tinamoes en de Snipstruisen of Kiwis; met
+deze namen worden de drie onderorden van de Hoendervogels aangeduid.
+
+
+
+De Hoenderen (Galliformes), die onder de Hoendervogels den hoogsten
+rang innemen, zijn krachtig en zelfs plomp gebouwd; zij hebben korte
+vleugels, stevige pooten en een rijk voorzien vederenkleed. Met den
+gedrongen, korten en hoogborstigen romp is door een korten, hoogstens
+middelmatig langen hals een kleine kop verbonden. De snavel, die zeer
+verschillende vormen kan hebben, is in den regel kort, nauwelijks
+half zoo lang als de kop, soms echter veel langer, bijna even lang
+als de kop. In 't eerstgenoemde geval is hij breed en hoog, meer of
+minder sterk gewelfd en aan de spits haakvormig benedenwaarts gebogen,
+minstens tot een bollen hoornnagel uitgetrokken, het achterste deel
+meestal met veeren bekleed, waartusschen zich een smalle, vliezige
+schub bevindt, die het neusgat bedekt; soms dringt deze tusschen
+de veeren van het voorhoofd door; bij uitzondering is zij met een
+washuid overdekt. De pooten, de belangrijkste bewegingsorganen van de
+Hoenderen, zijn steeds zeer krachtig gebouwd, meestal middelmatig hoog;
+de teenen zijn lang en met korte nagels voorzien. Aan den poot komen
+krachtige spieren voor; het scheenbeen is, evenals het dijbeen, door
+een dikke vleeschmassa omgeven; de loop is dik, de voet soms meer, soms
+minder sterk ontwikkeld. In den regel zijn alle vier teenen aanwezig;
+soms echter is van den achterteen niets anders zichtbaar dan de nagel;
+deze ontbreekt slechts zelden. Bij de Hoenderen, welke op den grond
+leven, is de achterteen (die steeds hooger aangehecht is dan de
+voorteenen) klein, bij de Boomhoenderen daarentegen tamelijk groot;
+bij één groep zijn de teenen buitengewoon sterk ontwikkeld. De klauwen,
+die bij enkele soorten op bepaalde tijden afgeworpen en door nieuwe
+vervangen worden, zijn meestal kort, breed en stomp, soms echter lang
+en smal, altijd echter weinig gebogen. De vleugel is in den regel kort
+(in dit geval sterk, schildvormig gewelfd), bij uitzondering echter
+zeer lang; het aantal handpennen bedraagt 10 of 11, dat der armpennen
+12 à 20. De staart, die zeer verschillend kan zijn, wat samenstelling
+en vorm betreft bestaat uit 12 à 20 stuurpennen; soms is hij kort,
+soms middelmatig lang, soms zeer lang; in het laatstgenoemde geval
+zijn de zijdelingsche stuurpennen sterk verkort. Vermelding verdient
+de buitengewoon sterke ontwikkeling van de staartwortelveeren of van
+de bovendekveeren van den staart (die den voornaamsten tooi vormen
+van sommige Hoenderen) eveneens de merkwaardige vorm en omvang, die de
+schouderveeren of bovenarmpennen bij enkele soorten hebben. De romp en
+de hals zijn zeer overvloedig met veeren bezet; bij twee groepen strekt
+de bevedering zich uit over den loop en tot op de teenen; daarentegen
+blijven meer of minder groote gedeelten van den kop en aan den gorgel
+soms onbevederd. Op soortgelijke wijze als andere lichaamsdeelen een
+sterkere ontwikkeling van het vederenkleed vertoonen, zal de huid
+van deze naakte plekken zich uitbreiden tot eeltachtige opzwellingen,
+wratten, lellen, kammen en dergelijke aanhangselen, zelfs tot kleine
+hoorntjes; al deze deelen prijken met sterk sprekende kleuren. De
+Hoenderen over 't algemeen staan trouwens, wat kleurenpracht en
+tooi betreft, nagenoeg niet achter bij de leden van andere orden;
+vele van hen kunnen de vergelijking met de prachtigst gekleurde en
+getooide leden van de geheele klasse zeer goed doorstaan. In geen
+der Vogelgroepen valt het verschil in kleed tusschen de dieren van
+ongelijke sekse duidelijker in 't oog dan bij de Hoenderen; bij vele
+althans bestaat er tusschen de mannetjes en de op minder opzichtige
+wijze uitgedoste wijfjes, zulk een in 't oog vallend onderscheid,
+dat het soms moeite kan kosten, den eenen Vogel te herkennen als de
+gade van den anderen. Het jeugdkleed is steeds anders dan het kleed
+van de volwassenen en doorloopt in een verrassend korten tijd drie
+ontwikkelingstrappen, voordat het een volkomen kleed wordt. Alle
+Hoenderen van het hooge noorden zijn kleiner en hebben meer witte
+gedeelten aan hun meer dofgekleurd kleed dan hunne naasten verwanten
+uit Middel-Europa.
+
+Het geraamte is stevig en bevat slechts weinige holle beenderen. De
+slokdarm verwijdt zich tot een echten krop van aanzienlijke grootte. De
+kliermaag is rijk aan klieren, de spiermaag sterk gespierd.
+
+De Hoenderen zijn in ongeveer 400 soorten over alle werelddeelen
+verbreid, in Azië telt deze groep echter de meeste en meest
+verschillende vertegenwoordigers. Ieder werelddeel of ieder gebied
+kenmerkt zich door het min of meer uitsluitend bezit van bepaalde
+familiën. Het woud mag men als hun meest geliefde woonplaats
+beschouwen, hoewel het de eenige niet is; want ook de schraal met
+planten begroeide vlakten, de berghellingen van de Alpen onder de
+sneeuwgrens, waar slechts armoedige struiken en grassen voorkomen en de
+met deze oorden overeenkomende mossteppen van het noorden worden door
+Hoenderen bewoond. De leden dezer orde hebben bijna de geheele aarde
+in bezit genomen: op plaatsen waar het eene niet in zijn onderhoud
+kan voorzien, vindt het andere zijn dagelijksch brood.
+
+De hoenderen zijn niet buitengewoon begaafd. Hunne talenten zijn
+zelfs gering. Slechts zeer weinige onder hen kunnen met andere
+Vogels wedijveren, wat de geschiktheid voor 't vliegen betreft;
+de meeste zijn min of meer vreemdelingen op de boomen, omdat zij
+zich hier niet weten te redden; alle zonder uitzondering schuwen
+het water. De vlakke bodem is hun rijk; voor de beweging op den
+grond zijn zij uitmuntend geschikt; hunne krachtige en betrekkelijk
+hooge pooten stellen hun in staat om niet slechts lang achtereen,
+maar ook zeer snel te loopen. Als de kracht van de pooten niet
+voldoende is, moeten de vleugels medewerken, meer echter om de romp
+in evenwicht te houden dan om hem vooruit te stuwen. In den regel
+zal het Hoen eerst dan vliegen, als het dit volstrekt noodig acht,
+als het loopend het doel van zijne wenschen en plannen niet snel of
+zeker genoeg meent te kunnen bereiken. Om te vliegen moeten de meeste
+soorten vele en snelle slagen doen met de korte afgeronde vleugels;
+deze beweging vereischt onverpoosde werkzaamheid van de spieren
+en brengt daarom zeer schielijk vermoeienis te weeg. Maar ook op
+dezen regel zijn vele uitzonderingen.--De stem van de Hoenderen is
+steeds eigenaardig. Slechts weinige soorten geven zelden geluid, de
+meeste schreeuwen dikwijls. Aangename tonen brengen zij niet voort,
+wanneer men het geluid, waarmede de hen haar liefde voor hare kuikens
+te kennen geeft, buiten rekening laat en alleen let op de stem van
+den verliefden haan. Deze wordt met allerlei namen aangeduid, die
+voor 't meerendeel klankbeelden zijn, zooals kraaien en schreien
+(Huishoen, Patrijs), balderen of bolderen (Auerhaan, Korhoen),
+kokkeren (Fazant); in sommige talen wordt het gezang van den haan
+"gezang" genoemd; bij ons gebruikt de jager deze uitdrukking niet,
+hoewel de geluiden van sommige hanen hem soms aangenamer in de ooren
+klinken dan de slag van den Nachtegaal.
+
+Over de hoogere begaafdheden van de Hoenderen, kan evenmin een
+gunstig oordeel geveld worden. Naar het schijnt, zijn het gezicht en
+het gehoor bij hen scherp en missen zij het vermogen om te ruiken
+en te proeven niet, althans niet geheel; over het gevoel kunnen
+wij niet oordeelen. Eenig verstand kan men hen niet ontzeggen; bij
+nauwkeuriger waarneming bemerkt men echter spoedig, dat hun verstand
+niet ver reikt. De Hoenderen toonen wel een goed geheugen, maar weinig
+geschiktheid om te oordeelen. Zoodra de hartstocht in 't spel komt,
+is er van schranderheid bij hen niets meer te bespeuren. In hooge
+mate hartstochtelijk zijn alle Hoenderen, zelfs zij, die wij het
+zachtmoedigst en vreedzaamst noemen. Van de hennen wordt gezegd, dat
+zij zich gunstig onderscheiden van de hanen; zij verdienen dezen lof
+echter slechts ten deele, want ook zij zijn twistziek en jaloersch,
+zoo niet wegens de hanen dan toch wegens de kuikens. Hoewel zij hun
+eigen kinderen met zelfopofferende liefde verzorgen, zich voor hen
+aan de grootste en meest in 't oogloopende gevaren blootstellen,
+terwille van hen honger en ontbering trotseeren, zelfs voor wezens
+van een andere soort trouwe moeders zijn, wanneer deze door de warmte
+van hun lichaam tot ontwikkeling kwamen, kennen zij geen mededoogen,
+geen barmhartigheid, geen welwillendheid jegens het kroost van andere
+Vogels, de kuikens van andere hennen; zij dooden ze met den snavel op
+het bloote vermoeden, dat hare eigene kinderen door hen nadeel zouden
+kunnen lijden.--Het karakter van den haan vertoont een nog scherper
+tegenstelling van goede en slechte eigenschappen.--Geen enkele Vogel
+bestrijdt zijn mededinger met langduriger woede, dan hij; weinige
+Vogels vechten met dezelfde onvermoeide volharding als de hanen.--Bij
+de Hoenderen, waar het mannetje door grootte en kleur aanmerkelijk van
+het wijfje verschilt, laat de haan de zorg voor het kroost geheel of
+althans grootendeels aan de hen over. Wanneer hij, evenals de hen,
+grond- of zandkleurig is en ook overigens op haar gelijkt, neemt
+hij reeds gedurende den broedtijd een meer of minder groot deel van
+de zorg voor de nakomelingschap op zich. In 't eerstgenoemde geval
+bekommert hij zich niet om de hen, zoolang deze de eieren bebroedt
+en de jongen leidt, of bemoeit zich eerst dan weer met zijn gezin,
+als de langdurige broedtijd gelukkig afgeloopen is, waarna hij als
+geleider en waarschuwer van het thans bijeenbehoorende gezelschap
+optreedt; soms zelfs krijgt hij zijne jongen niet te zien, voordat zij
+volwassen zijn. In 't laatstgenoemde geval begint hij reeds bij het
+leggen van het eerste ei voor de veiligheid van moeder en kroost te
+waken en stelt zich in hun belang aan in 't oog loopende gevaren bloot.
+
+Verreweg de meeste Hoenderen broeden op den grond. Hun nest kan
+verschillend zijn, maar verraadt nooit kunstvaardigheid. De moeder
+toont een zekere zorgvuldigheid bij de keuze van de broedplaats, maar
+schijnt het noodeloos te achten hier een nest te bouwen. In oorden,
+die rijk zijn aan struiken, is de ondiepe holte, die de eieren zal
+bevatten, onder een struik gelegen, in andere oorden tusschen hooge
+grassen of korenhalmen, in ieder geval op een plaats, die zoo goed
+verborgen is, dat het altijd moeite kost, het nest te vinden. Vele
+soorten bekleeden de nestholte met eenige rijsjes of ook wel met
+veeren, andere laten dit na. Gewoonlijk bevat het nest verscheidene
+eieren. Deze zijn verschillend, hun teekening biedt echter eenige
+overeenkomst aan. Vele Hoenderen leggen éénkleurige, zuiver witte,
+grijsachtige, bruingeelachtige, blauwachtige eieren; die van andere
+soorten zijn op een grond van de genoemde of van roodachtige kleur, nu
+eens met fijne stippeltjes en puntjes, dan weer met grootere vlekken
+en stippels van donkere, en dikwijls levendige kleur geteekend.--Het
+is, alsof de hen door haar trouwe, opofferende zorg voor haar kroost
+ook de liefde van den vader vergoeden wil; want er is geen Vogel,
+die zich met grooter ijver aan haar nakomelingschap wijdt dan de
+hen. Het schoone beeld in den bijbel is dus in ieder opzicht goed
+gekozen. De broedende hen gunt zich ternauwernood den tijd om voedsel
+te zoeken; zij verliest haar gewone schroomvalligheid en stelt zich
+zonder aarzeling aan gevaren bloot om haar broedsel te beschermen.
+
+De jonge Hoenderen zijn, zoodra zij het ei verlaten, zeer goed geschikt
+om zich te bewegen en betrekkelijk hoog begaafd. Reeds den eersten
+levensdag pikken zij het voedsel op, dat de moeder voor hen heeft
+blootgelegd, gehoorzamen aan haar roepstem en verschuilen zich onder
+hare vleugels, als zij vermoeid zijn of beschutting tegen ruw weder
+noodig hebben. Zij groeien zeer snel. Weinige dagen na het verlaten van
+het ei krijgen zij slagpennen, die hen in staat stellen om te vliegen
+of althans te fladderen; in betrekkelijk korten tijd ontwikkelen
+zich ook op de andere lichaamsdeelen veeren ter vervanging van de
+eerste donsveeren, welker kleur, hoewel bont, steeds weinig afsteekt
+bij die van den bodem. De slagpennen, die weldra niet meer geschikt
+zijn om het intusschen zwaarder geworden lichaam te dragen, worden
+zoo vaak gewisseld, dat zij nooit den dienst weigeren: het Hoen, dat
+voor het eerst het volkomen kleed van zijn soort draagt, heeft reeds
+driemaal de veeren van de vleugels gewisseld. Bij de meeste soorten
+zijn de kuikens reeds vóór het einde van het eerste jaar op gelijke
+wijze bevederd als de volwassene Vogels; bij andere duurt het 2 of
+3 jaren, voordat zij het volkomen kleed bezitten. De eerstbedoelde
+paren gewoonlijk reeds in den eersten herfst of lente van hun leven.
+
+De Hoenderen hebben zoovele vijanden, dat zonder een buitengewoon
+snelle vermenigvuldiging het evenwicht tusschen de vermindering en
+de vermeerdering van het getal dezer Vogels moeielijk behouden zou
+kunnen blijven. Alle roofdieren, groote en kleine, maken ijverig jacht
+op de Hoenderen; overal treedt nevens deze (als 't ware natuurlijke)
+vervolgers de mensch als hun gevaarlijkste vijand op. Overal wordt
+door hem het eerst (en meer dan op alle overige Vogels te zamen) op
+de Hoenderen jacht gemaakt. De mensch heeft sinds lang ingezien, dat
+deze belangrijke dieren nog op geheel andere wijze voor hem nuttig
+kunnen zijn. Reeds in overouden tijd heeft hij althans eenige van
+hen met goed gevolg aan zich trachten te verbinden en ze van uit de
+wouden van Zuid-Azië over de geheele wereld verbreid.
+
+
+
+De Hoenderen worden verdeeld in twee groepen: de Hoenderen in engeren
+zin (Galli) en de Kuifhoenderen (Opisthocomi). De eerstgenoemde groep
+omvat twee familiën: de Fazantvogels (Gallidae) en de Hokkovogels
+(Cracidae). Voor de Hoenderen in engeren zin en de Fazantvogels geldt
+meer bepaaldelijk de bovenstaande beschrijving van de orde.
+
+
+
+In de eerste onderfamilie vereenigen wij de Ruigpoothoenderen,
+de Grouse der Engelschen (Tetraoninae). Zij kenmerken zich door
+een gedrongen, krachtig gebouwd lichaam, een korten, dikken, zeer
+gewelfden snavel, korte, krachtige pooten, welker loop in meerdere
+of mindere mate bevederd is, korte of hoogstens middelmatig lange
+vleugels, een korten, recht afgesneden, bij uitzondering echter
+verlengden, wig- of gaffelvormigen staart, alsmede door een goed
+gevuld, dicht vederenkleed, dat slechts kleine plekjes boven het oog
+of aan den achterhals onbedekt laat. Een van deze, die het oog en meer
+bepaaldelijk diens bovenrand omzoomt, is met wratvormige verhevenheden
+bezet, die opzwellen kunnen en een roode, vettige kleurstof bevatten,
+welke zeer spoedig verbleekt.
+
+Het vaderland van de Ruigpoothoenderen is in het noordelijk halfrond
+gelegen. Hun verbreidingsgebied strekt zich van den Himalaja en de
+gebergten van Oost-Azië over geheel Azië en Europa uit; zij ontbreken
+in Afrika geheel, maar worden in Noord-Amerika door talrijke soorten
+vertegenwoordigd. Zij houden zich bij voorkeur in bosschen op; enkele
+bewonen steppen en toendras, andere berghellingen in de nabijheid
+van de sneeuwgrens, zonder zich veel te bekommeren om het gemis van
+struiken of boomen. Alle zonder uitzondering zijn standvogels; jaar
+uit jaar in blijven zij in dezelfde streek; hoogstens zwerven zij
+na den broedtijd op ongeregelde wijze rond. Gedurende den broedtijd
+leven zij bij paren of eenzaam, overigens altijd in troepen. Allerlei
+boomvruchten, bessen, knoppen, bladen, ook naalden van dennen, sparren
+enz., zaden, Insecten en hunne larven dienen hun tot voedsel; enkele
+eten gedurende een deel van het jaar bijna niets anders dan bladen
+en knoppen, omdat hun armoedig vaderland dan niets anders oplevert.
+
+De Ruigpoothoenderen zijn betrekkelijk goed begaafd. Zij gaan
+stappend en zeer snel, vliegen echter op logge wijze, met ruischende
+vleugelslagen en, naar het schijnt, met moeite; zelden is hun vlucht
+ver, nooit hoog. Hunne zintuigen, vooral de beide edelste, zijn
+goed ontwikkeld.
+
+Bij enkele soorten heeft ieder mannetje één wijfje, andere leven
+in polygamie. Gedurende den paartijd zijn zij zeer opgewonden; de
+mannetjes toonen dit door zonderlinge gebaren en geluiden, door een
+volslagen wijziging van hun gewone levensmanier en een gedrag, dat wij
+dwaas kunnen noemen, maar dat toch in hooge mate onze belangstelling
+wekt. Alle soorten vermenigvuldigen zich sterk. Het wijfje legt 8
+à 16 eieren; deze gelijken veel op elkander, zijn eivormig, glad van
+schaal en op geelachtige grond bruin gevlekt. Zij bouwen geen eigenlijk
+nest, maar krabben op een verborgen plaatsje hoogstens een ondiepe
+holte in den grond en bekleeden deze op slordige wijze met eenig
+nestmateriaal, soms ook met eenige veeren. Grooten ijver toonen de
+hennen echter bij het broeden; zij verlaten haar nest eerst, als zij
+door een onmiskenbaar gevaar worden bedreigd, blijven op haar post
+in weerwil van de groote veranderingen, die in haar onmiddellijke
+nabijheid plaats grijpen, laten over 't algemeen hare eieren of
+kuikens nooit in den steek, kwijten zich met de grootst mogelijke
+teederheid van hare moederplichten, van 't oogenblik, waarin de jongen
+uit den dop komen tot aan het tijdstip, waarin zij voor 't vliegen
+geschikt zijn en begeven zich zonder aarzeling in levensgevaar,
+wanneer zij dit noodig achten in 't belang van de veiligheid van
+hare kuikens. Deze groeien zeer schielijk, maar moeten verscheidene,
+ook uitwendig zichtbare ontwikkelingsstadiën doorloopen, voordat zij
+het volkomen kleed verkrijgen. Alleen daar, waar de bosschen op een
+geregelde wijze geëxploiteerd worden, genieten de Ruigpoothoenderen
+de bescherming, die zij zoo noodig hebben; op alle andere plaatsen,
+waar zij nog veelvuldig zijn, staan zij in alle jaargetijden bloot
+aan de onmeedoogende vervolging van iederen boer; hier wacht hun
+waarschijnlijk het lot van langzamerhand uitgeroeid te worden; in
+Middel-Europa is dit hun nagenoeg overal reeds ten deel gevallen.
+
+
+
+Het grootste en edelste van alle Ruigpoothoenderen is het Auerhoen, de
+Capercailzie der Schotten, de Cock-of-the-woods der Engelschen (Tetrao
+urogallus). Weinige op den grond levende Europeesche Vogels overtreffen
+het in grootte; het is een sieraad van het woud, het begeerlijkste
+doelwit van den jager. Het is een vertegenwoordiger van het geslacht
+der Boschhoenderen (Tetrao), welker overigens naakte teenen langs
+de zijranden bezet zijn met op franje gelijkende, smalle en puntige
+schubjes, die men als onontwikkelde veeren beschouwt. De kruin en de
+keel zijn zwartachtig; de hals is donker aschgrauw, van achteren zwart,
+van voren zwartachtig aschgrauw gesprenkeld; de rug is op zwartachtigen
+grond fijn aschgrauw en roestbruin bepoederd, het bovenste deel van
+den vleugel zwartbruin, sterk roestbruin gesprenkeld; de staartveeren
+zijn zwart met een gering aantal witte vlekken; de borst is glanzig
+metaalachtig groen, de overige onderdeelen zijn met zwarte en witte
+vlekken geteekend, die vooral op den stuit dicht bijeenstaan. Het oog
+is bruin; de naakte wenkbrauwstreep daarboven bevat een eigenaardige
+kleurstof; zij is, evenals de naakte, met wratten bezette plek er
+omheen, lakrood, de snavel hoornwit. De haan is niet veel kleiner
+dan een Kalkoen: totale lengte 100 à 110, staartlengte 34 à 35 cM.,
+gewicht 5 à 6 KG. De jonge hanen verschillen in kleur slechts weinig
+van de oude. De hen is ongeveer een derde kleiner dan de haan en zeer
+bont van kleur.
+
+In vroegere tijden heeft het Auerhoen ongetwijfeld alle groote,
+samenhangende wouden van Noord-Azië en Europa bewoond, thans is het in
+vele gewesten geheel uitgeroeid. Toch is zijn verbreidingsgebied nog
+altijd zeer uitgestrekt. Van Klein-Azië, Griekenland, de Cantabrische
+gebergten en de Pyreneën reikt het door Lapland tot de Noordelijke
+IJszee en oostwaarts door Rusland, tot Kamtschatka en China. In
+Engeland, Ierland, Nederland en Denemarken, voorts in Amerika,
+Afrika en Australië ontbreekt het Auerhoen geheel; zeer zeldzaam is
+het tegenwoordig in Opper-Italië, Frankrijk en België, overvloediger
+in de Duitsche, Oostenrijksch-Hongaarsche en Zwitsersche Alpen en in
+de Middelgebergten van deze landen, in de Balkanstaten, in Rumenië, in
+Schotland, het talrijkst in Noorwegen, Zweden, Europeesch en Aziatisch
+Rusland (met uitzondering van het zuidelijkst gedeelte van Europeesch
+Rusland en van den Kaukasus). Oorspronkelijk was het geen bewoner van
+het gebergte. De bebouwing van den grond heeft het echter, evenals
+verscheidene andere "Alpendieren", langzamerhand teruggedrongen naar
+de kalmere, boschrijke bergstreken; in Duitschland is zijn verblijf in
+de vlakte beperkt tot eenige weinige dennenbosschen (in de Lausitz op
+de Tucheler Heide), die het bijzonder gaarne bewoont. Het begeeft zich
+naar het noorden tot den 70en graad N.B. en naar boven tot een hoogte
+van 1500 à 2000 M. boven den zeespiegel; het Korhoen gaat in beide
+richtingen verder, het Hazelhoen minder ver. Het aantal van de beide
+laatstgenoemde soorten van Boschhoenderen vermindert tegenwoordig
+merkbaar op alle plaatsen, waar hun gebied door het ontginnen van
+den bodem gesmaldeeld wordt; het Auerhoen daarentegen wordt op
+nagenoeg alle plaatsen, die het thans bewoont, veelvuldiger. Toch
+is dit wild in Duitschland, waar het in de Hardt, het Schwarzwald,
+het Odenwald, het Fichtelgebergte, het Bohemer en Thuringer Woud,
+in het Ertsgebergte, het Reuzengebergte en de Hartz een schuilplaats
+vindt, nergens overvloedig. In Schotland, waar het was uitgeroeid,
+heeft men het sedert 1837 van uit Noorwegen weer ingevoerd met het
+reeds genoemde succes.
+
+Het Auerhoen verkiest de wouden van het gebergte boven die der
+vlakte, hoewel het deze niet mijdt. In de eerste plaats is het er op
+gesteld, dat zij uitgestrekt zijn, dat zij zoowel naald- als loofhout,
+nevens oude ook jonge boomen, voorts boomlooze plekken, boschweiden
+en dergelijke open ruimten bevatten en dat zijn bodem vochtig, op
+sommige plaatsen moerassig is. Overal waar gemengde wouden voorkomen,
+kiest het bij voorkeur deze tot verblijfplaats. Het is een standvogel,
+hoewel niet in de ruimste beteekenis van het woord. Bij langdurige,
+strenge koude en als er veel sneeuw ligt, verlaat het soms zijn
+woonplaats in het hooge gebergte en daalt naar een lageren gordel
+af; het keert echter gewoonlijk ten spoedigste naar de hoogte terug,
+zoodra de weersgesteldheid zachter wordt. De Auerhoenderen, die de
+middelgebergten of heuvelachtige gewesten bewonen, begeven zich soms
+van het eene gebied naar het andere, zonder dat men hiervoor eene
+grondige reden weet aan te geven. Hierbij valt echter op te merken,
+dat het Auerhoen gedurende strenge winters soms weken achtereen in
+de boomen verblijf houdt, zonder op den grond af te dalen; hierdoor
+kan de waarnemer licht op een dwaalspoor gebracht worden en meenen,
+dat het wild een andere standplaats heeft opgezocht.
+
+In gewone omstandigheden is het Auerhoen over dag op den bodem te
+vinden; het geeft de voorkeur aan plaatsen, die aan de eerste stralen
+van de morgenzon zijn blootgesteld, waar kleine, open plekken, die de
+gelegenheid aanbieden om te grazen, afwisselen met terreinen, begroeid
+met laag houtgewas, boschbessen, braambessen en heidestruiken, en
+waar ook helder water in de nabijheid voorkomt. Hier zoekt het zijn
+voedsel, terwijl het op den bodem rondloopt of kruipend zich een weg
+baant door struikgewas en kreupelhout; het staakt dezen arbeid en
+vliegt op, zoodra het een ongewoon verschijnsel opmerkt, hoewel het
+zich ook voortreffelijk onder struiken of tegen boomstammen weet te
+"drukken", zoodat men het niet vinden kan. Tegen den avond verlaten de
+haan en de hen elkander en begeven zich, zoodra de duisternis invalt,
+op den boom, waar zij den nacht doorbrengen. Zij vliegen nooit tot
+in den top, maar blijven in den regel in 't midden van den boom;
+als de morgen aanbreekt, keeren zij op den grond terug. Het voedsel
+van het Auerhoen bestaat uit boomknoppen, bladen of naalden, klaver
+en gras, boschbessen, zaden en Insecten. De haan gebruikt grover
+voedsel dan de hen en de jongen. Misschien hangt het groote verschil
+in smaak tusschen het vleesch van den haan en dat van de hen hiermede
+samen; hoogstwaarschijnlijk eet de haan meestal knoppen van sparren,
+zilversparren en dennen, de hen daarentegen gewoonlijk malschere
+plantendeelen.
+
+Deze Vogels zijn plomp, log en schuw. Zij loopen vlug, hoewel minder
+snel dan de Veldhoenderen, Trappen, Pluvieren en Ruiters. Door snelle
+vleugelslagen bespoedigen zij hun plompe, ruischende vlucht; zij volgen
+een rechtlijnigen weg en pauzeeren niet zonder voldoende reden. In
+hooge mate schuw, worden zij door hunne uitmuntende zintuigen, meer
+bepaaldelijk door het gezicht en het gehoor, in staat gesteld om een
+gevaar reeds op grooten afstand te ontdekken en te ontwijken. Hun
+aard is, zooals men dien bij leden dezer orde kan verwachten. De haan
+is onverdraagzaam, opvliegend en twistziek. Uit de wijze waarop hij
+zich als gevangene gedraagt, valt af te leiden, dat hij voortdurend
+overhoop ligt met de andere vertegenwoordigers zijner sekse en daarom
+wel een kluizenaarsleven moet leiden.
+
+Het vreemdsoortige en onstuimige gedrag van den Auerhaan gedurende
+den paartijd stelt den jager in staat dit prachtige, doch schuwe dier
+tot op korten afstand te naderen; uitvoerige beschrijvingen van het
+"balderen" van het minnespel van den Auerhaan hebben wij daarom niet
+alleen aan den natuuronderzoeker, maar ook aan den jager te danken. Als
+de weersgesteldheid gunstig is, begint het balderen omstreeks het
+midden van April, zoodra des morgens witte strepen in het oosten
+verschijnen, ongeveer om drie uur na middernacht of een weinig later:
+ieder die dit schouwspel wil genieten, moet dus in 't holle van den
+nacht uit de veeren; de echte jager zorgt er voor, reeds om twee uur,
+op zijn laatst om half drie, ter bestemder plaatse te zijn.
+
+De "balder-aria" bestaat uit drie afdeelingen, voorafgegaan door
+eigenaardige slikbewegingen (het zoogenaamde "kroppen" of "worgen"),
+die met een knorrend geluid gepaard gaan. Als het zoogenaamde
+"ratelen", "klippen" of "knappen" begint, steekt de haan den kop
+vooruit, zet de veeren van kop en keel op en laat ratelende geluiden
+hooren, die al sneller en sneller opeenvolgen, tot een klappend gesmak
+(de "hoofdslag") weerklinkt, waarna het "slijpen" begint. Dit bestaat
+uit geluiden, welke veel gelijken op het zachte wetten van een snijdend
+werktuig: verscheidene aaneengekoppelde reeksen van sissende geluiden
+volgen elkander op; de laatste toon wordt lang gerekt. Gewoonlijk reeds
+bij het begin van de vertooning, minder dikwijls in het midden van
+de eerste afdeeling, licht de haan den staart een weinig op, breidt
+hem waaiervormig uit en houdt de eenigszins afhangende vleugels van
+'t lichaam verwijderd. Bij het "knappen" trippelt hij soms op den tak;
+bij het "slijpen" zet hij bijna alle veeren op en draait zich niet
+zelden om.
+
+Zeer eigenaardig is de geringe kracht van de geluiden. Het ratelen
+klinkt, alsof iemand twee dunne, glad gemaakte stokjes tegen elkander
+slaat; hoe zwak dit geluid ook zij, toch kan men het 200 à 300 schreden
+ver in het woud hooren en reeds op een tamelijk grooten afstand
+nauwkeurig onderscheiden. Elke reeks van tonen begint met langzaam
+opeenvolgende, afgebroken slagen; de duur der tusschentijden neemt
+echter op nagenoeg evenredige wijze af; ten slotte volgen de slagen zoo
+schielijk opeen, dat zij ook zelf ingekrompen moeten worden; eerst na
+den hoofdslag komt een korte pauze voor. "De eerste slag," zegt Geijer,
+"is te vergelijken met den klank "tend"; daarop volgt "tend tend tend
+tend" en eindelijk steeds sneller "tend end end end end end" enz.,
+tot aan den zoogenaamden hoofdslag, die ongeveer als "glak" klinkt en
+duidelijker hoorbaar is dan de voorafgaande tonen. Daarna begint het
+merkwaardige "slijpen", "wetten", "inspelen", dat ook wel "vers-maken"
+wordt genoemd. Dit duurt ongeveer 3 1/2, nooit meer dan 4 seconden,
+kan ongeveer vergeleken worden met het wetten van een lang tafelmes
+of van een zeis en klinkt ongeveer als "haide haide haide haide haide
+haide haide haiderai." Gedurende dit laatste bedrijf is de Vogel als
+'t ware doof en blind van opgewondenheid. Deze toestand (waarvan
+de reden wel eens toegeschreven wordt aan verwondingen van den kop)
+maakt het eenigszins verklaarbaar, dat de balderende Auerhaan soms
+de ongelooflijkste dwaasheden begaat. Zoo is het, gelijk Wildungen
+bericht, wel eens voorgekomen, dat hij plotseling een aanval deed
+op houthakkers, die aan het zagen waren, hen met de vleugels sloeg,
+met den snavel pikte en zich nauwelijks liet wegjagen. Een ander
+exemplaar vloog, volgens denzelfden schrijver, naar een akker en ging
+voor de ploegpaarden staan, zoodat deze schichtig werden; een derde
+viel iedereen aan, die zijn standplaats naderde, zelfs de Paarden
+van de werklieden in het bosch.
+
+In den regel klimt de moed van den Auerhaan niet tot zulk een hoogte;
+een zekere strijdlust toont hij echter gedurende het balderen
+altijd. Een oude haan duldt geen jonge mannetjes in zijn nabijheid
+binnen een kring van ongeveer 500 schreden, laat niet toe, dat een jong
+dier baldert en vecht met iederen mededinger, die weerstand biedt,
+op leven en dood. In 't gunstigste geval brengen zij elkaar zware
+wonden aan den kop toe; het behoort echter niet tot de zeldzaamheden,
+dat een van hen dood op de kampplaats blijft liggen. Jonge hanen laten
+zich slechts zachtjes hooren, als zij weten, dat een oude balderende
+strijder zich in hun nabijheid bevindt.
+
+Het balderen duurt tot na zonsopgang en heeft gewoonlijk bij 't
+aanbreken van den dag met het meeste vuur plaats. Als het geheel en
+al dag geworden is, houdt de haan op en begeeft zich naar de hennen,
+die op eenigen afstand rondloopen.
+
+Nadat in de derde of vierde week van den baldertijd de hanen hun kalmte
+herkregen hebben, keeren zij terug naar hunne gewone standplaatsen, die
+dikwijls ver verwijderd zijn van de balderplaatsen; de hennen beginnen
+dan haar nest in orde te maken. Iedere hen kiest een hiervoor geschikte
+gelegenheid uit en scheidt zich af van de andere wijfjes. Het nest
+is een ondiepe, hoogstens met eenige dorre takjes bekleede uitholling
+naast een oude boomstomp of een afzonderlijk staanden, sterk vertakten
+spar, tusschen heide- of boschbessenstruiken. Ongelukkig is de hen
+niet voorzichtig genoeg in de keuze van een nestplaats; de meeste
+nesten liggen zonder eenige beschutting naast begaanbare wegen en
+voetpaden; dit is een van de redenen van de geringe vermenigvuldiging
+van het Auerhoen. Het aantal eieren hangt af van den ouderdom van de
+hen. Jonge hennen leggen zelden meer dan 6 à 8, oudere wel eens 10 à
+12 eieren. Deze zijn in verhouding tot den Vogel klein, slechts 52 à
+62 mM. lang en 40 à 43 mM. dik, op geelbruinen of vuilgelen, zelden
+grijsbruinachtig gelen grond zijn zij meer of minder dicht bezaaid
+met grijsgele, bruinachtig vuilgele, lichtbruine en kastanjebruine
+vlekken en stippels, soms ook donker gesprenkeld. Zij worden door de
+moeder met een waarlijk treffende zelfverloochening bebroed. Zoo kan
+men b. v. de hen, althans wanneer het broeden bijna afgeloopen is,
+met de handen van het nest optillen en haar weer neerzetten, zonder
+dat zij eenige vrees toont, of van haar nest afvliegt. "Men zou om
+de vermenigvuldiging van het Auerhoen te bevorderen," zegt Geijer,
+"alle nesten, die meer bepaaldelijk aan gevaar blootgesteld zijn,
+kunnen omgeven door een soort van omrastering, met een opening juist
+voldoende voor het in- en uitgaan van de hen. Deze handelwijze wordt
+"hoeden" genoemd; de hen laat zich er niet door storen.
+
+"Eenige uren na het verlaten van de eischaal, zoodra de jongen
+behoorlijk droog geworden zijn, volgen zij de moeder, die hen steeds
+met bijzondere liefde en zorgvuldigheid behulpzaam is. Treffend is het,
+te zien met welk een geschreeuw en opgewondenheid de kloek een mensch
+ontvangt, die haar en hare kuikens onverhoeds komt overvallen. In
+een oogwenk zijn alle jongen verdwenen; zij weten zich zoo goed te
+verbergen, dat het werkelijk moeite kost er een te ontdekken. Dit
+danken zij hoofdzakelijk aan hun kleur. Grooter gevaar loopt het gezin,
+als Reintjes onfeilbare neus het heeft opgespoord. De moeder tracht
+dit gevaar af te wenden, door steeds 3 of 4 passen voor den Vos uit te
+loopen en te fladderen, zich te houden, alsof hare vleugels verlamd
+zijn. Wanneer zij door deze (ook door andere Vogels toegepaste) list
+er in geslaagd is, Reintjes aandacht van haar kroost af te leiden,
+vliegt zij plotseling op en keert terug naar de plaats, waar zij hare
+jongen heeft achtergelaten; zij geeft hun door de welbekende tonen
+"kloek kloek" te kennen, dat het gevaar voorbij is, waarna alle zich
+zoo schielijk mogelijk in een richting tegenovergesteld aan die van
+den Vos uit de voeten maken. Indien de list van de hen niet gelukt,
+wacht den jongen meestal een droevig lot, niet zelden blijft er geen
+van over."
+
+Als alles goed gaat, groeien de kuikentjes onder de trouwe zorg van
+de moeder schielijk aan. Hun voedsel bestaat bijna uitsluitend uit
+Insecten. De kloek gaat met hen naar plaatsen, waar buit te vinden
+is, krabt hier den grond open, lokt hare kinderen met een teeder,
+als "bak bak" klinkend geluid bij zich, legt hun een Vlieg, een
+Kever, een made, een rups, een worm, een slakje of een dergelijk
+lekker hapje op den snavel en gewent hen zoo aan 't opsporen van
+'t voedsel. Bij voorkeur zoeken zij in hun prille jeugd de poppen
+van allerlei soorten van Mieren. Later gebruiken zij nagenoeg alle
+stoffen, die de moeder eet. Binnen weinige weken zijn hunne veeren
+zoover ontwikkeld, dat zij in een boom vliegen of althans fladderen
+kunnen; het kleed der volwassenen krijgen zij echter eerst veel later.
+
+In het laatst van den herfst ondergaat de samenstelling van het
+gezin verandering: alleen de jonge wijfjes blijven bij de moeder;
+de jonge hanen zwerven gemeenschappelijk rond, laten af en toe hun
+stem hooren, vechten soms met elkander en beginnen in de volgende
+lente de levenswijze van hun vader.
+
+Het Auerhoen heeft behalve den Vos en den Havik nog vele andere
+vijanden. De oude hanen zijn tegen hen meestal beveiligd door hun
+voorzichtigheid en hun nachtverblijf op boomen. De zwakke jongen en
+vooral de eieren hebben echter veel te lijden van allerlei roofdieren;
+de grootste van deze zijn ook gevaarlijk voor de hennen, die dikwijls
+een prooi worden van Arenden en Ooruilen. Een echte jager zal nooit een
+Auerhen dooden. Dat hij op den haan slechts gedurende den baldertijd
+jacht maakt, zal iedereen verklaarbaar vinden, die, zij het slechts één
+enkele maal, in het vroege morgenuur naar 't bosch gegaan is, om den
+balderenden Auerhaan te beluisteren en zoo mogelijk te schieten. Dit
+is een jachtbedrijf van eenige beteekenis, want de haan blijft zelfs
+gedurende zijn minnespel in den regel nog voorzichtig en kan slechts
+door een geoefenden jager verschalkt worden. Maar juist de moeiten
+van de jacht maken haar aangenaam. Het genoegen wordt ook niet weinig
+verhoogd door het uur en de plaats, waarop men bezig moet zijn. "Bij
+maneschijn, vóór het aanbreken van den dag," schrijft Von Kobell,
+"begeeft men zich naar het woud; als de lucht donker is, steekt
+men een fakkel aan om den weg te vinden tot in de nabijheid van de
+balderplaats. Het pad leidt dikwijls tusschen oude boomen door, die
+bij het licht van de brandende fakkels een phantastisch schouwspel
+opleveren; het loopt ook wel eens over een met kromhout bedekt
+terrein, welks dooreengekronkelde takken allerlei vreemdsoortige
+figuren vormen. Steeds hooger wordt de verwachting gespannen. Van
+tijd tot tijd blijft men staan om te luisteren, of in de stilte van
+den nacht het gebalder weerklinkt, waarnaar de jager misschien nog
+meer verlangt dan de hen, voor wie het bestemd is. Wanneer er niets
+te hooren is, bekruipt hem de vrees, dat de haan misschien geen lust
+heeft in 't balderen, gelijk dikwijls geschiedt. Zoodra echter uit de
+duistere wildernis het "smakken" weerklinkt en het zachte "slijpen"
+gehoord wordt, komt het bloed van den jager in snellere beweging en is
+al zijn aandacht gericht op het "aanspringen" gedurende het "slijpen"".
+
+Het "aanspringen" vereischt eenige ervaring, want een enkele
+onbedachtzame beweging is voldoende om den haan te verjagen. De jager
+komt telkens als hij den "hoofdslag" gehoord heeft, bij het zoogenaamde
+"inspelen", met 2 of 3 sprongen of groote schreden nader, en wacht
+dan weer bedaard het einde van het "vers" af, zonder intusschen de
+noodige voorzichtigheid uit het oog te verliezen. Met het aanspringen
+gaat men op dezelfde wijze voort, totdat men uit den klank van
+de stem van den haan kan afleiden, dat hij binnen het bereik van
+den geweerkogel is. Als men den Vogel ziet, haalt men den haan van
+het geweer over, legt aan gedurende het "voorspel," wacht kalm het
+volgende "vers" af en schiet. Indien het schot goed gemikt was, zal de
+zanger ruischend tusschen de twijgen door vallen en log op den bodem
+neerploffen. Wanneer men den kolossalen Vogel bij de eerste stralen van
+de morgenzon herkent als een volslagen oude "Pekhaan," verkeeren alle
+aanwezigen in een opgewonden stemming; ieder steekt zich dan gaarne de
+fraaie, zwarte, aan den top wit gesprenkelde staartveeren op den hoed.
+
+Gevangen Auerhoenderen behooren in alle diergaarden tot de
+zeldzaamheden. Het is niet gemakkelijk hun voedsel te verschaffen,
+dat hun goed bekomt. Zeer veel moeite kost het, de jongen, die men
+uit de gevonden eieren verkregen heeft, groot te brengen. Overal
+waar de Auerhoenderen nog geregeld voorkomen, kan men hunne eieren
+gemakkelijk krijgen; deze kunnen zeer goed door een Kalkoen en zelfs
+door een huishen uitgebroed worden, hoewel de laatstgenoemde zes dagen
+langer op deze eieren moet zitten dan op haar eigen; het bezwaar van
+het fokken van Auerhoenderen is hierin gelegen, dat de door huishennen
+uitgebroede jongen op de roepstem van hun pleegmoeder volstrekt geen
+acht slaan, maar van haar wegloopen. Allen die Auerhoenderen trachten
+op te kweeken, hebben deze ervaring opgedaan.
+
+
+
+Het Korhoen, ook wel Korhaan, Berkhaan of Moerhaan genoemd, de Black
+Cock der Engelschen (Tetrao tetrix), is betrekkelijk slank gebouwd;
+zijn snavel is middelmatig lang en dik; de buitenste en de binnenste
+voorteen zijn even lang; behalve de loop zijn ook de spanvliezen,
+die de teenen bij den wortel verbinden, bevederd; de vleugel is kort,
+maar naar evenredigheid langer dan bij het Auerhoen, trogvormig
+gewelfd, stomp afgerond; de staart bestaat uit 18 pennen en is bij
+het wijfje ondiep ingesneden, bij het mannetje daarentegen zoo diep
+gegaffeld, dat de langste onderdekveeren verder uitsteken dan de
+zes middelste of kortste stuurpennen, die gelijk van lengte zijn;
+de overige stuurpennen nemen van de middelste tot de buitenste in
+lengte toe en zijn hoornvormig gebogen, zoodat de geheele staart
+liervormig is. Het vederenkleed van het mannetje is zwart, op den
+kop, den hals en den onderrug met prachtigen, metaalblauwen glans,
+op de toegevouwen vleugels met sneeuwwitte banden geteekend, welke
+gevormd worden door de witte wortelgedeelten der armpennen en der
+overigens glanslooze, zwarte, groote bovendekveeren van den vleugel; de
+onderdekveeren van den staart zijn zuiver wit, de slagpennen van buiten
+zwartbruin, grijs uitvloeiend en met witte schaften, de stuurpennen
+zwart. Het oog is bruin, de pupil blauwzwart, de snavel zwart; de
+teenen zijn bruinachtig grijs, de wenkbrauwen en een naakte plek om
+het oog hoogrood. Het wijfje gelijkt op de Auerhen; de kleur van hare
+donkere veeren is een mengsel van roestgeel en roestbruin met zwarte
+dwarsbanden en vlekken. Het mannetje is 60 à 65 cM. lang en heeft
+een staart van 20 cM. lengte; het wijfje is ongeveer 15 cM. korter.
+
+Het verbreidingsgebied van het Korhoen komt ongeveer overeen met dat
+van het Auerhoen, het strekt zich echter zuidwaarts niet zoo ver en
+noordwaarts iets verder uit. In Nederland komt het op sommige eenzame,
+met hooge heide begroeide gronden van Gelderland, Overijsel, Drente,
+Groningen en Friesland (Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland,
+Smallingerland en Achtkarspelen) voor en heeft zich in den laatsten
+tijd ook in de provincie Utrecht vertoond. In Duitschland wordt het
+waarschijnlijk nog in alle staten en provinciën aangetroffen, niet
+overal echter, maar alleen in de voor zijn levenswijze geschikte
+wouden van de vlakten en van het hooge gebergte. Deze Vogel is
+n.l. wel keurig, wat betreft het terrein, maar niet wat betreft
+de streek. Meer of minder veelvuldig ontmoet men hem thans nog
+in alle Duitsche middelgebergten, niet zeldzaam is hij in het
+Vogtland, Sauerland, Odenwald, de Mark en Lausitz, in Silezië,
+Posen, Oost- en West-Pruisen, Pommeren, Hannover en op sommige
+plaatsen van Noord-Sleeswijk en Jutland, eveneens veelvuldig in het
+geheele Alpengebied, in Bohemen, in Schotland, gemeen in Lijfland
+en Esthland, in Skandinavië en Rusland, alsmede in Siberië tot in
+het Amoergebied. Hij verlangt oorspronkelijke, verwilderde en door
+vuur, storm of Insecten vernielde, slecht of liever in 't geheel
+niet onderhouden bosschen, die rijk zijn aan lage struiken. De boom,
+waaraan hij de voorkeur geeft, is de berk. Deze verkiest hij boven
+iedere andere boomsoort; van naaldhoutbosschen maakt hij slechts bij
+gebrek aan iets beters gebruik. Ook van veengrond houdt hij zeer veel;
+men ontmoet hem ook daar, waar de moerasplanten de overhand hebben,
+de heide en de struiken verdringen, evenwel niet in het eigenlijke
+broekland of moeras.
+
+In Zwitserland bewoont het Korhoen zoowel de wouden van de hooge
+bergstreken als de middelste woudgordel; gaarne verheft het zich tot
+den grens van den boomgroei; hier bezoekt het dan de open plaatsen,
+die met heide of met boschbessen en braamstruiken dicht bezet zijn en
+de wildernissen der kromhoutdennen, die het een goede schuilplaats
+verschaffen. "In Zwitserland," zegt Tschudi, "is ongetwijfeld geen
+gebied rijker aan Korhoenderen dan Grauwbunderland; hier zijn zij
+het talrijkst in het met donkere bergwouden en sombere rotswanden
+gevulde Val Mingen, een zelden bezochte zijarm van het Val da Scarl
+in Beneden-Engadin. In de struikachtige kromhout-, bergdennen- en
+arvebosschen van dit gewest hoort men de hanen in de lente overal
+om zich heen balderen." Op de Oostenrijksche Alpen bewoont het
+Korhoen steeds een hoogeren gordel dan het Auerhoen; het is hier
+even veelvuldig als in de Karpathen en de Beiersche Alpen. Ook in de
+dichtbegroeide hooge veengronden wordt het overal aangetroffen. Deze
+worden in Beieren "Filze" genoemd en bestaan uit veenmos (Sphagnum),
+begroeid met struikheide, andromeda, boschbessen en met kromhoutdennen,
+die uitgestrekte wouden van 3 à 4 dM. hoogte vormen. Op de "Filzen" van
+Weilheim, Diessen, Rosenheim, Reichenhall, enz. kan men in het laatst
+van den herfst en in den winter dikwijls 80 à 100 hanen bijeenzien.
+
+In Nederland zoowel als in Duitschland is het Korhoen standvogel,
+hoewel misschien niet in de strengste beteekenis van het woord; in de
+hooge bergstreken en het noorden onderneemt het op bepaalde tijden van
+'t jaar zwerftochten.
+
+Het Korhoen, hoewel ook nog plomp, is toch in al zijne bewegingen
+behendiger dan het Auerhoen, o.a. kan het sneller loopen. Hoewel
+zijne vleugels kort zijn, vliegt het toch zeer goed, rechtuit, met
+buitengewoon snelle vleugelslagen en dikwijls over groote afstanden
+in één vlucht. Voor deze beweging heeft het zich, naar het schijnt,
+minder in te spannen dan het Auerhoen, het maakt met de vleugels een
+minder sterk ruischend geluid. Het heeft zeer scherpe zintuigen. Het
+ziet, hoort en ruikt uitmuntend en is ook steeds zeer voorzichtig. De
+stem is bij het mannetje en het wijfje ongelijk. Beider loktoon is
+een helder, kort afgebroken gefluit; als uitdrukking van teederheid
+dient de zachte klank "bak bak"; het stamelen van de jongen is een
+fijn gepiep; gedurende den paartijd beschikt de haan over een rijkdom
+van tonen, die men van den overigens zoo stillen Vogel niet verwacht
+zou hebben.
+
+Het voedsel van het Korhoen verschilt aanmerkelijk van dat van
+'t Auerhoen; het bestaat altijd uit malschere stoffen, n.l. uit
+boomknoppen, katjes, bladen, bessen, zaden en Insecten. Des zomers
+plukt het blauwbessen en krakelbessen, in den winter jeneverbessen
+en hagedoornvruchten; bovendien eet het de knoppen van heide, berk,
+esp, hazelaar, els, wilg en beuk; bij uitzondering voedt het zich
+ook wel met jonge, groene dennekegels, zooals uit het onderzoek van
+den krop van oude hanen gebleken is; naaldvormige bladen gebruikt
+het echter bijna nooit. Even gaarne als plantaardige stoffen eet
+het dierlijk voedsel: slakjes, Wormen, larven en poppen van Mieren,
+Vliegen, Kevers, enz.; de jongen worden uitsluitend met weeke Insecten
+grootgebracht. De zwerftochten van de Korhoenderen, die noordelijke
+gewesten bewonen, geschieden hoofdzakelijk met het doel om voedsel te
+vinden. Zaden versmaadt het Korhoen niet; in de gevangenschap geraakt
+het licht aan dergelijk voedsel gewoon. De drang tot het verzwelgen
+van kwartskorreltjes staat hiermede in verband.
+
+Het Korhoen onderscheidt zich gunstig van het Auerhoen door zijn
+gezelligen aard. Zoowel de mannetjes als de wijfjes vormen ieder voor
+zich meer of minder talrijke vluchten.
+
+Volgens het oordeel van vele jagers levert de lente geen schooner
+schouwspel op dan het balderen van het Korhoen. Aantrekkelijk is
+deze liefdesdans wegens de ruimte van het hiervoor dienende terrein,
+het ver gevorderde jaargetijde, het aantal hanen, die aan den dans
+deelnemen, hun schoonheid en behendigheid, de afwisseling van hunne
+dansen, de ver door het woud weerklinkende stemmen van de dansers en
+meer dergelijke redenen.
+
+In Duitschland begint het balderen, als de knoppen van de berk
+opzwellen, dus gewoonlijk in de tweede helft van Maart; het wordt
+voortgezet gedurende de geheele maand April en houdt eerst in Mei
+op. In de hooge bergstreken en in de noordelijke landen begint het
+balderen later en duurt soms tot het midden van Juni, ja zelfs tot
+in Juli.
+
+Het Korhoen kiest voor zijn spel een open plek in het woud, bij
+voorkeur een weiland of een onbewoond terrein, soms ook wel een
+houtkapping, waar het pas gezaaide geboomte nog geen bezwaar kan
+opleveren. In streken waar de Korhoenderen talrijk zijn, komen op
+gunstig gelegen dansplaatsen vele hanen bijeen, in het noorden dikwijls
+30 à 40, soms wel 100 stuks. Gewoonlijk begint het spel van den haan
+vóór het krieken van den dag; dit is volgens Tschudi evenzeer het geval
+in hooge bergstreken: "Vóór den aanvang van de morgenschemering, bijna
+één uur vóór zonsopgang hoort men in de Alpen het eerste vogelengezang,
+de korte melodie van het Zwarte Roodstaartje; voor een poos is deze
+stem de eenige, die aan de stilte van den nacht een einde maakt. Weldra
+wordt zij gevolgd door den honderdstemmigen slag van de Belijster,
+die, door alle bergdalen en langs alle rotswanden weergalmend, alle
+Vogels wekt: de slapers van het donkere bergwoud zoowel als de bewoners
+van de kromhoutdennen boven de grens van den boomgroei. Onmiddellijk
+daarna, ruim een half uur vóór zonsopgang schalt voor het eerst de
+klankrijke roepstem van het bolderende Korhoen ver in het rond, en
+wordt zij beantwoord door zijne op allerlei plaatsen (op dezen Alp,
+op gindschen rotsklomp, in het naburige, boschrijke bergdal, in de
+afgelegen kromhoutwildernis) schuilende genooten. Meer dan een half
+uur ver hoort men duidelijk het doffe gorgelen en het sissende blazen
+van het Korhoen boven al het vogelgejubel uit."
+
+Het balderen is zoowel een liefdedans als een liefdesgezang. Nadat
+de haan, die het sein gaf, zich overtuigd heeft, dat alles veilig is,
+laat hij in de eerste plaats het "slijpen" hooren, een merkwaardig, hol
+klinkend gesis, dat ongeveer als "tsjj-ksj" klinkt; hierop volgt het
+zoogenaamde "korren", dat Nilsson zeer juist nabootst door de geluiden
+"roettoeroeroet-toe-roeïki-oerr-oerr-oerr-rrroettoeroe-roettoe-roeki."
+Als de haan zeer opgewonden is, baldert hij aan één stuk door, zoodat
+het korren en het slijpen voortdurend met elkander schijnen af te
+wisselen en men het begin en het einde van de strophen nauwelijks
+meer onderscheiden kan; hij gooit er ook wel eens een kraaiend
+geluid tusschen in. Zelden komt het echter voor, dat hij, als het
+Auerhoen, alles om zich heen vergeet en doet, alsof hij doof en blind
+is. Zijne bewegingen gedurende het balderen zijn opgewonden, haastig
+en vreemdsoortig. Alle bewegingen nemen nog zeer in hevigheid toe,
+als verscheidene Korhoenderen op dezelfde plaats invallen; dan wordt
+de dans vervangen door een verwoed gevecht, waarin de strijders vaak
+menige veer verliezen. Hoe fel zij echter ook op elkander gebeten
+schijnen, ernstige verwondingen komen zelden en misschien nooit voor;
+het doel van den strijd schijnt te zijn: de tegenpartij te verjagen,
+niet hem te kwetsen.
+
+In het midden van Mei maakt het Korhoen toebereidselen voor het
+broeden. Het nest is, evenals dat van het Auerhoen, eenvoudig een
+ondiep uitgeholde, hoogstens met eenig nestmateriaal bekleede holte,
+die op een veilige plaats tusschen hoog gras, onder kleine struiken
+of zoo iets gelegen is. Het nest bestaat uit 7 à 10, soms niet minder
+dan 12 eieren, die op grijs-gelen, lichtgrijzen of roodachtig gelen
+grond met donkergele, roest- of olijfbruine en grijze vlekken en
+stippels dicht bestrooid zijn. Van de jeugd der kuikens en van hun
+vederenwisseling valt ongeveer hetzelfde op te merken als van het
+Auerhoen. Reeds op den eersten levensdag weten de jongen zich behendig
+te verbergen, spoedig leeren zij fladderen en reeds na eenige weken
+zijn zij in staat de ouden overal te volgen. Toch hebben ook zij nog
+vele gevaren te verduren, voordat hun groei is afgeloopen.
+
+Allerlei roofdieren en ook de mensch maken overal ijverig jacht op het
+Korhoen. In Duitschland schiet men de oude hanen gedurende het balderen
+en houdt in het najaar drijfjachten om de jongen te bemachtigen. In de
+hooge bergstreken en in de noordelijke landen worden de Korhoenderen,
+evenals de Auerhoenderen, gedurende het geheele jaar, behalve in
+den paartijd, vervolgd. Het meest in trek is echter overal de jacht
+gedurende het balderen, ook al, omdat de jager, zelfs wanneer hij
+zijn doel niet bereikt, een schadeloosstelling voor zijn moeite vindt
+in het aantrekkelijke schouwspel, dat hem geboden wordt. In Tirol
+en in de Beiersche hooglanden wordt het Korhoen bijzonder ijverig
+vervolgd, omdat zijne staartveeren zeer gewild zijn als versiersel
+op den hoed van jonge knapen. Nog maar weinige tientallen van jaren
+geleden werden Korhoen-veeren aangemerkt als een uitdaging en een
+teeken van vechtlust, wanneer zij op een bepaalde wijze aan den hoed
+waren gehecht. Volgens Tiroolsche overleveringen draagt de duivel,
+wanneer hij, gelijk zoo vaak geschiedt, in de gestalte van een jager
+zich vertoont, een halven Korhoen-staart op den hoed; niet aan de
+linkerzijde zooals een christelijke jager, maar altijd rechts; de
+vrome kan hem hieraan dus gemakkelijk herkennen en zich voor zijne
+gevaarlijke verlokkingen wachten.
+
+Oud gevangen Korhoenderen kan men bij behoorlijke verzorging jaren lang
+in 't leven houden; zelfs in de gevangenschap planten zij zich voort,
+wanneer men hun een voldoende ruimte verschaft. De pas uit het ei
+gekomen jongen vereischen dezelfde zorg als de jonge Auerhoenderen,
+maar veroorzaken, als zij eens volwassen zijn, weinig meer last dan
+Huishoenderen.
+
+
+
+In streken, waar Auerhoenderen en Korhoenderen in elkanders nabijheid
+wonen en waar het aantal Auerhanen buitengewoon sterk verminderd is,
+komt het soms voor, dat Auerhennen de bolderplaats van een Korhaan
+bezoeken; iets dergelijks heeft men, hoewel zeldzamer, van wijfjes
+van deze en mannetjes van gene soort opgemerkt. Op deze wijze en ook
+door paring van gevangen exemplaren zijn bastaarden ontstaan, die
+Rakkelhoenderen (Tetrao urogallo tetrix) worden genoemd. Men vindt
+ze in Duitschland, in Zwitserland, maar vooral in Skandinavië. Wat
+grootte, gestalte en kleur betreft, houden zij min of meer het midden
+tusschen hunne ouders.
+
+
+
+Behalve het Auerhoen en het Korhoen ontmoet men in de Europeesche
+wouden nog een derde lid van hetzelfde geslacht, het Hazelhoen
+(Tetrao bonasia). In vorm komt het met zijne beide reeds genoemde,
+aanmerkelijk grootere verwanten overeen; de loop is echter slechts
+voor drie vierde deel van de lengte bevederd en heeft naakte teenen,
+de afgeronde staart bestaat uit 16 pennen; de veeren van de kruin zijn
+vooral bij het mannetje sterk verlengd en kunnen tot een kuif worden
+opgezet. De bovendeelen hebben witte vlekken op een roestroodgrijzen
+grond, terwijl de meeste veeren bovendien met zwarte golflijnen
+geteekend zijn; op de bovenzijde van den vleugel, welks kleur een
+dooreenmenging van roestkleurig grijs en roestrood is, komen witte,
+overlangsche strepen en witte vlekken duidelijk uit; de keel is zwart,
+door een witten rand omgeven, de onderzijde overigens roestkleurig met
+witte en bruine vlekken; de slagpennen zijn grijsbruin, op de smalle
+buitenvlag roodachtig wit gevlekt; de stuurpennen zijn zwartachtig
+met aschgrauw doormengd, de middelste met roestkleurige banden en
+teekeningen. Het oog is nootbruin, de snavel zwart, het onbevederde
+deel van den poot hoornbruin. Het wijfje heeft geen zwarte keel; hare
+veeren zijn minder levendig van kleur, meer grijs dan roestrood. De
+totale lengte bedraagt gemiddeld 45, die van den staart 13 cM. Het
+wijfje is ongeveer een vijfde kleiner dan het mannetje.
+
+Het verbreidingsgebied van het Hazelhoen strekt zich uit van de
+Pyreneën tot aan den poolcirkel en van de kust van den Atlantischen
+Oceaan tot aan die van de Stille Zuidzee. Het bewoont liever
+bergstreken dan vlakten; maar houdt zich ook in gene slechts hier en
+daar voortdurend op. In Nederland werd deze Vogel slechts éénmaal,
+en wel in 1895 bij Winterswijk, gevangen. In het Alpengebied, in
+Beieren, Silezië, Posen, Oost- en West-Pruisen is hij niet bijzonder
+zeldzaam. Groote, donkere, gemengde wouden, vooral die, welke uit
+eiken, berken, elzen en noteboomen, of althans uit naaldboomen,
+berken en espen bestaan, en in deze wouden meer bepaaldelijk weinig
+bezochte hellingen, die aan de zuidzijde liggen en aan steenachtige,
+met bessendragende struiken begroeide glooiingen grenzen, worden bij
+voorkeur door hem bewoond; in het zuivere naaldhoutbosch daarentegen
+treft men hem zelden en altijd slechts eenzaam aan. In wouden, die
+aan de gestelde eischen voldoen, vestigt hij zijn verblijf op dicht
+begroeide plaatsen en zoekt hier zijn heil telkens als hem een gevaar
+bedreigt. Vooral de hanen begeven zich in den herfst tamelijk geregeld
+naar naburige bosschen of houtkappingen om zich aan velerlei bessen
+te goed te doen.
+
+Het Hazelhoen leeft gaarne verborgen. Men krijgt het slechts zelden
+te zien; om het te ontmoeten, heeft men de beste kans, wanneer men
+op de loer gaat liggen en zich stil houdt bij een open plek, die het
+moet passeeren, om van het eene bosch naar het andere te loopen; in
+het koude jaargetijde kan men het ook soms op een dikken boomtak zien
+zitten; dikwijls vleit het zich lang uit neer op den tak en laat zelfs
+den kop er op rusten, zoodat het zeer goed verborgen is. Wanneer het
+van een dunne twijg wordt opgejaagd, vliegt het meestal snel weg en
+verbergt zich in de struiken op den bodem; wanneer het op den grond
+verrast wordt, vliegt het in den regel in een der naburige boomen
+en kijkt van daar nieuwsgierig naar den rustverstoorder uit. Het is
+merkwaardig vlug en behendig en kan ook uitmuntend springen. Het
+vliegt ongeveer op dezelfde wijze als de andere Ruigpoothoenders,
+veel minder log, maar toch iets langzamer dan het Korhoen; alleen
+in den beginne hoort men een zacht snorrend (nooit echter een luid
+klaterend) gedruisch; later is dit nauwelijks merkbaar. De stem van
+den haan verschilt vrij aanmerkelijk van die van de hen en biedt
+vooral bij deze nog al eenige verscheidenheid aan. De loktoon van
+de Hazelhoenderen, die in 't eerste levensjaar samenleven (tot een
+"kluft", "klucht" of "vlucht" vereenigd zijn), klinkt als "pi pi pi
+pi", zoowel van de hanen als van de hennen. Als de jongen, hoewel
+nog tot een kluft vereenigd, geslachtsrijp geworden zijn, roepen zij
+"tieh" of "tiehtie"; later voegen zij nog een derden klank aan hun
+loktoon toe, zoodat deze dan als "tiehtieh-tiehtie" of als "tieh
+tieh-tiete" klinkt. De volkomen ontwikkelde haan fluit een geheel
+liedje, dat men door de lettergrepen "tieh tieh-titie tierie" heeft
+trachten weer te geven. Deze deun wordt trouwens zoowel bij het begin
+als bij het einde op velerlei wijze veranderd. De stem van de oude
+hen verschilt aanmerkelijk van die van den haan; zij laat, vooral
+bij het opvliegen, een zoogenaamden "looper" hooren, die zeer fijn en
+zacht begint, al luider en breeder wordt en besloten wordt met tonen,
+die zoo snel mogelijk opeenvolgen. Leijen tracht haar geluid weer te
+geven door de syllaben "tititititititititikioelkioelkioelkioel."
+
+De Hazelhoenderen zijn niet echt polygaam, maar leven meestal bij
+paren of familiën. De Hazelhaan baldert min of meer in den trant
+van den Auerhaan en den Korhaan; hij maakt daarbij echter geen in
+'t oog vallende bewegingen zooals de genoemde Vogels, maar geeft
+eenvoudig door het opzetten van de kruin-, oor- en keelveeren en door
+een zeer levendig trilleren en fluiten het gevoel, dat hem bezielt,
+aan zijn wijfje te kennen. De hen zoekt onder struiken en rijshoopen,
+achter steenklompen, te midden van varens enz. een zooveel mogelijk
+verborgen plaats voor het uitkrabben van het kuiltje, waarin zij
+hare betrekkelijk kleine eieren legt, welker gladde en glanzige
+schaal op roodachtig bruinen grond rood en donkerbruin gevlekt en
+gestippeld is; zij bebroedt ze drie volle weken lang zoo ijverig,
+dat men in haar onmiddellijke nabijheid kan komen, voordat zij het
+nest verlaat. Het nest is zeer moeielijk te vinden, omdat de hen
+hiervoor steeds met zeer groote omzichtigheid een verborgen plaats
+uitkiest. Ook de jongen krijgt men slechts toevallig een enkele
+maal te zien. Nadat zij uit den dop zijn gekomen, verwarmt de hen
+ze nog een tijdlang in het nest, totdat zij volkomen droog geworden
+zijn; daarna geleidt zij de kinderschaar zoo schielijk mogelijk naar
+geschikte voederplaatsen. Zoodra zij een gevaar bespeurt, brengt zij
+alle middelen om zich te verbergen in praktijk, die bij de leden van
+haar familie voorkomen; de kuikentjes, die geheel en al in kleur
+met den bodem overeenkomen, "drukken" zich zoo behendig tusschen
+mossen en kruiden, steenen, boomwortels en dergelijke voorwerpen,
+dat zij voor het oog van den mensch onzichtbaar zijn, hoewel zij voor
+den fijnen neus van den Vos of van den Staanden Hond niet verborgen
+blijven. Zoodra de kinderen in staat zijn om te vliegen, komt ook de
+vader weer bij zijn gezin terug; alle te zamen vormen nu een "kluft"
+en blijven tot aan den herfst trouw vereenigd.
+
+Het Hazelhoen wordt in Duitschland, ondanks de bescherming die het
+geniet, ongelukkig van jaar tot jaar zeldzamer. Hiervoor levert
+het verslinden van vele jongen door viervoetige en gevleugelde
+roovers nog geen voldoende verklaring. Uit vele gewesten, waar de
+Hazelhoenderen veelvuldig waren, zijn zij thans verdwenen, zonder
+dat men precies kan zeggen waarom. In enkele wouden vestigen zij
+zich trouwens opnieuw. Dit is o.a. gebeurd in eenige boschstreken
+aan de zuidelijke helling van het Ertsgebergte, waar thans reeds weer
+aanzienlijke vluchten voorkomen.
+
+Overal waar de Hazelhoenderen veelvuldig zijn, worden zij in
+grooten getale gedood; algemeen wordt erkend, dat geen der overige
+Hoendervogels zulk een kostelijk wildbraad oplevert. De jacht geschiedt
+met behulp van een Staanden Hond of ook wel (en misschien tot grooter
+genoegen voor den jager) met het zoogenoemde "lokbeentje". Dit is
+een fluitje, waarmede men het uitdagend geschreeuw van den haan
+op bedriegelijk nauwkeurige wijze nabootsen en ieder strijdlustig
+mannetje tot zich lokken kan.
+
+Gevangen Hazelhoenderen worden zelden tam, hoewel hun voeding geen
+bezwaren levert. Die, welke zich aan 't leven in de kooi gewend
+hebben, zijn als huisgenooten even lieftallig en bekoorlijk als in
+de vrije natuur.
+
+
+
+Van de Ruigpoothoenderen van Amerika verdient het Prairiehoen
+(Tetrao Cupido) vermelding. Het onderscheidt zich van de andere
+Boschhoenderen door het bezit van twee lange pluimen, die ieder uit
+ongeveer 18 smalle veeren samengesteld zijn, aan beide zijden van den
+hals afhangen en hier de naakte gedeelten van de huid bedekken, die
+de ligging van blaasvormige, met de luchtpijp in gemeenschap staande,
+vliezige zakken aanduiden. Het mannetje en het wijfje verschillen bijna
+niet in kleur; bij den haan zijn de pronkveeren echter langer dan bij
+de hen. De bovendeelen zijn zwart, de onderdeelen lichtbruin, gene met
+lichtroode en witte vlekken, deze met witte dwarsbanden, waardoor een
+moeilijk te beschrijven mengelmoes van de genoemde kleuren ontstaat;
+de buik is witachtig. Totale lengte 45, staartlengte 12 cM.
+
+"Toen ik mij voor de eerste maal in Kentucky ophield," verhaalt Audubon
+van het Prairiehoen, "was dit wild hier zoo veelvuldig, dat het niet
+hooger geschat werd dan gewoon vleesch; geen echt jager achtte het
+de moeite waard er jacht op te maken. Men was op deze Hoenderen even
+weinig gesteld als in andere deelen van de Vereenigde Staten op de
+Kraaien, wegens de schade, die zij 's winters in de vruchtboomen
+en tuinen, 's zomers op den akker aanrichtten. De boerenkinderen
+of de negerjongens waren van 's morgens tot 's avonds bezig om
+deze ongenoode gasten met ratels te verdrijven; allerlei vallen en
+strikken werden gebruikt om ze te vangen. Destijds gebeurde het niet
+zelden, dat de Prairiehoenderen 's winters aan de boerenerven een
+bezoek brachten en hier met de Hoenderen medeaten, dat zij zich op
+de huizen neerzetten of in de dorpsstraat rondliepen." In hetzelfde
+land, waar men negentig jaar geleden een Prairiehoen voor een halven
+stuiver kon koopen, worden deze Vogels tegenwoordig nagenoeg niet meer
+gevonden. Evenals de Indianen hebben zij Kentucky verlaten en zich al
+verder en verder naar 't westen teruggetrokken om den moordlust van
+de blanken te ontgaan. Zoo zij in de oostelijke staten nog voorkomen,
+danken zij dit aan de jachtwetten, die ter hunner bescherming zijn
+uitgevaardigd. De jager, die ze nog in grooten getale bijeen wil zien,
+moet ver westwaarts reizen, want de door Audubon beschreven vervolging
+duurt thans nog steeds voort.
+
+In tegenstelling met zijne tot dusver beschrevene verwanten bewoont het
+Prairiehoen uitsluitend vlakten zonder bosschen of boomen. Het houdt
+verblijf op dorre zandgronden, die wel met gras doch slechts schraal
+met struiken begroeid zijn, maar zoekt ook de akkers op, wegens den
+overvloed van voedsel, dien het hier vindt. Zijne bewegingen herinneren
+in vele opzichten aan die van ons Huishoen en zijn veel logger dan
+die van het Hazelhoen. Zijn voedsel bestaat uit plantaardige stoffen
+en uit allerlei kleine dieren. In den loop van den zomer zoekt het
+de weiden en korenvelden op, in den herfst de tuinen en wijnbergen,
+in den winter gewesten, waar vele bessen groeien.
+
+Tegen den winter vereenigen de Prairiehoenderen zich overal, waar zij
+veelvuldig zijn, tot talrijke vluchten, die zich bij het aanbreken
+van de lente in troepen van 20 en meer stuks verdeelen. Ieder van
+deze gezelschappen kiest eene bepaalde plaats uit, waar zijne leden
+dagelijks samenkomen, om liefdespelen en dansen uit te voeren. In
+streken, waar het Prairiehoen weinig van den mensch te lijden heeft,
+hoort men zijn gebrom en getoeter niet slechts in de vroege morgenuren,
+maar van zonsopgang tot zonsondergang. Zijn gewone stem verschilt niet
+veel van het kakelen van ons Huishoen; gedurende den paartijd hoort
+men echter van den haan hoogst eigenaardige geluiden. Om deze voort
+te brengen blaast hij de luchtzakken aan weerszijden van den hals op,
+zoodat zij in vorm, grootte en kleur op kleine oranjeappels gelijken
+en buigt den kop tot op den grond; bij geopenden snavel ontstaan nu
+achtereenvolgens verscheidene, soms meer, soms minder luid rollende
+tonen, eenigszins gelijkend op die van een grooten trommel. Als
+de voorraad lucht uitgeput is, wordt de kop opgeheven; zoodra de
+luchtzakken weer gevuld zijn, kan het getoeter weer opnieuw beginnen.
+
+De hen broedt slechts eens per jaar, van het begin van April tot
+het einde van Mei, vroeger of later al naar het klimaat van de
+woonplaats. Indien de eerste eieren weggenomen worden, tracht het
+wijfje dit verlies te vergoeden door nogmaals te leggen. De kuikens
+zijn in het midden van October volwassen.
+
+"Gevangen Prairiehoenderen worden," volgens Audubon, "zeer
+spoedig tam en broeden ook licht in de gevangenschap. Het heeft
+mij vaak verwonderd, dat zij niet reeds lang tot huisdieren gemaakt
+zijn. Terwijl ik mij te Henderson ophield, kocht ik 60 levende, voor
+'t meerendeel jonge Prairiehoenderen, die men voor mij gevangen had,
+kortwiekte ze en liet ze in een tuin van 4 acre vrij rondloopen. Na
+verloop van eenige weken waren zij reeds zoozeer aan mij gewend,
+dat ik naar hen toe kon gaan, zonder dat zij verschrikt werden. Ik
+gaf hun graan en zij zelve pikten verscheidene andere plantaardige
+stoffen op. Gedurende den winter lieten zij alle vrees varen, liepen
+in den tuin rond als tamme Hoenderen, mengden zich ook wel onder
+deze en aten mijn vrouw het voer als 't ware uit de hand. Toen de
+lente kwam, zette zij een hooge borst op, toeterden en vochten als
+in de vrije natuur. Vele hennen legden eieren en broedden een flink
+aantal jongen uit. Maar wegens de schade die deze Hoenderen in mijn
+tuin aanrichtten, moest ik ze wel dooden."
+
+Tot dusver is de voortplanting van het Prairie-hoen in onze
+dierentuinen nog niet gelukt.
+
+
+
+De Sneeuwhoenderen, in Engeland Ptarmigan genoemd (Lagopus), behooren
+zoowel door hun opmerkelijke en nog niet voldoende onderzochte
+vederwisseling als wegens hun levenswijze tot de meest belangwekkende
+leden van hun familie. Zij hebben een zeer gedrongen gestalte,
+een kleine snavel van middelmatige lengte en dikte, betrekkelijk
+korte pooten, welker loop en teenen met haarvormige veeren bekleed
+zijn (hierop berust de wetenschappelijke naam van het geslacht, die
+"hazepoot" beteekent). In de middelmatig lange vleugels is de derde
+slagpen de langste; de korte, flauw afgeronde of recht afgesneden
+staart bestaat uit 18 pennen; de kleur van het zeer goed voorziene
+vederenkleed wisselt in den regel met het jaargetijde af. De
+Sneeuwhoenderen hebben naar verhouding grooter klauwen dan eenig
+ander Ruigpoothoen; zelfs deze worden ieder jaar gewisseld. Tusschen
+het mannetje en het wijfje is het onderscheid niet groot; de jongen
+krijgen spoedig het kleed van hunne ouders.
+
+
+
+Het Groote Sneeuwhoen (Lagopus albus) houdt, wat zijn grootte betreft,
+ongeveer het midden tusschen het Korhoen en den Patrijs; de haan
+is 40 cM. lang (staartlengte 11 cM.), het wijfje 2 cM. korter. Het
+winterkleed van het Sneeuwhoen is wel eenvoudig, maar toch fraai:
+alle veeren zijn schitterend wit, met uitzondering van de buitenste
+staartpennen; deze zijn, op het witte wortelgedeelte na, donkerzwart
+met witte kanten; de zes groote slagpennen hebben op de buitenvlag
+een lange, bruinzwarte streep. In het bruiloftskleed is de grondkleur
+kastanjebruin (soms lichter, soms donkerder) met een uit fijne,
+zwarte streepjes en vlekjes bestaande teekening, welker volledige
+beschrijving ons te ver zou voeren; alleen de handpennen zijn dan wit
+als in den winter. Boven het oog bevindt zich een halvemaanvormige,
+naakte plek, die in den voortplantingstijd bijna kamvormig opzwelt en
+een karmijnroode kleur verkrijgt. In den loop van den zomer verbleeken
+de veeren. Vele onderzoekers zijn van oordeel, dat deze Vogel tweemaal
+ruit: in den herfst zouden alle, in de lente alleen de kleine veeren
+gewisseld worden. Het vervangen van het winterkleed door het zomerkleed
+en dit door het winterkleed geschiedt zeer langzaam; dit heeft zelfs
+aanleiding gegeven tot de meening, dat het Sneeuwhoen viermaal in
+'t jaar ruit. Amerikaansche onderzoekers zijn echter tot het besluit
+gekomen, dat de kleine veeren in den herfst niet gewisseld worden,
+maar eenvoudig verkleuren; deze verandering zou aan de spits van de
+veeren beginnen en zoo snel voortschrijden, dat zij in 8 à 10 dagen
+afgeloopen is.
+
+
+
+Als een verscheidenheid van het Groote Sneeuwhoen beschouwt men het
+Schotsche Sneeuwhoen, de Brown Ptarmigan of Red Grouse der Engelschen
+(Lagopus albus scoticus), dat de veengronden van Groot-Britannië,
+vooral die van Schotland bewoont. Zijn kleed, dat in hooge mate
+gelijkt op het zomerkleed van het Groote Sneeuwhoen, is 's winters
+niet wit, maar slechts weinig anders gekleurd dan gedurende den zomer;
+bovendien zijn de slagpennen bruin, de pooten grijs in plaats van
+wit. In grootte, levenswijze en gewoonten komt deze soort volkomen
+overeen met de vorige.
+
+
+
+Het Groote Sneeuwhoen is over het noorden van de Oude en van de
+Nieuwe Wereld verbreid. Van Duitschland bewoont het slechts den
+noordoostelijksten hoek. In de landen, die ten noorden en ten oosten
+van dit grensgebied gelegen zijn, komt het op alle geschikte plaatsen
+veelvuldig voor. In Europa bewoont het dus geheel Noord-Rusland
+(met inbegrip van de Oostzeeprovinciën) en Skandinavië, in Azië,
+geheel Siberië en eindelijk in het hooge noorden van Amerika, alle
+"pelterijdistricten" tusschen den 50en en 70en graad N.B. Binnen deze
+grenzen zijn de Groote Sneeuwhoenderen zwerfvogels, die bij het naderen
+van den winter, tot talrijke zwermen vereenigd, zuidwaarts trekken,
+hoewel zij zelfs in de strengste winters in boschrijke gewesten op
+67° N.B. in grooten getale gevonden worden. Van Koerland en Littauen
+begeven zich ook thans nog iederen winter Groote Sneeuwhoenderen
+naar Oost-Pruisen; enkele zijn zelfs, naar men zegt, in Pommeren
+waargenomen. In zuidelijker gelegen gewesten heeft deze Vogel zich
+nooit vertoond; ook in het hoogste noorden, op Groenland en zelfs op
+IJsland, ontbreekt hij geheel.
+
+In de toendra bewoont het Groote Sneeuwhoen de vlakten zoowel als de
+lage heuvels, de hellingen zoowel als de dalen in nagenoeg gelijken
+getale, omdat al deze terreinen nagenoeg dezelfde eigenaardigheden
+vertoonen; in Skandinavië daarentegen blijft het beperkt tot de
+middelste gedeelten van het gebergte; in de eigenlijke dalen komt
+het slechts nu en dan en nooit anders dan voor korten tijd. De reden
+hiervoor is duidelijk, als men weet, dat deze Vogels gehecht zijn
+aan de berken en wilgen, welker rijk eerst begint boven de grenzen
+van het naaldboomenwoud. Op de hoogvlakten van Skandinavië en in
+de toendra zijn zij op sommige plaatsen ongeloofelijk overvloedig,
+veelvuldiger stellig dan eenig ander Hoen. Het eene paar woont dicht
+bij het andere en ieders gebied is zoo weinig uitgestrekt, dat het
+zelden een middellijn van 500 schreden heeft. Gedurende de lente
+verdedigt de haan de grenzen van zijn klein rijk ijverzuchtig tegen
+iederen indringer.
+
+Men mag het Groote Sneeuwhoen als betrekkelijk hoog begaafd
+beschouwen. Het is een van de bedrijvigste en levendigste Hoenderen;
+het is behendig en daarom zelden in rust; het heeft er slag van zich
+in de meest verschillende omstandigheden behoorlijk te bewegen. De
+breede, dicht bevederde voeten zijn uitnemend geschikt voor een snelle
+beweging, zoowel over het bedrieglijke mostapijt als over de versch
+gevallen sneeuw, waarschijnlijk ook voor 't zwemmen. Zijn wijze van
+gaan is ongelijk. Gewoonlijk loopt het stappend in gebukte houding
+met eenigszins gekromden rug en hangenden staart; het rent echter met
+ongelooflijke snelheid voort, wanneer het vervolgd wordt. Het vliegt
+met gemak en fraai. Zijn vlucht gelijkt meer op die van het Korhoen,
+dan op die van den Patrijs, maar verschilt toch van beide. Het
+mannetje laat, als het voor een korten poos gaat vliegen, bij het
+opstijgen in den regel zijn luidklinkend "ver-rek-ek-ek-ek" hooren
+en onmiddellijk na het neerstreken de doffe keelgeluiden "gaba-oe
+gaba-oe"; het vliegende wijfje zwijgt steeds. In den winter graaft dit
+Hoen diepe gangen in de sneeuw, niet alleen om zijn voedsel te kunnen
+bereiken, maar ook om een schuilplaats te zoeken tegen de aanslagen
+van Roofvogels; loodrecht uit de lucht naar beneden schietend, duikt
+het dan als 't ware onder in de losse sneeuw. In strenge winters
+zoekt het zich hier te beveiligen tegen den snerpenden wind: soms
+hebben alle leden van den zwerm op deze wijze gehandeld en is ieder
+zoover onder de sneeuw bedolven, dat slechts de kop er boven uitsteekt.
+
+Het voedsel van dezen Vogel bestaat hoofdzakelijk uit plantaardige
+stoffen, in den winter uitsluitend uit de bladknoppen en verdroogde
+bessen van allerlei struiken, in den zomer uit malsche bladen,
+bloemen en uitspruitsels; ook eet het verschillende Insecten, die
+bij het zoeken van dit voedsel binnen zijn bereik komen.
+
+Het Groote Sneeuwhoen is een van de meest gezochte wildsoorten. Door
+zijn verbazingwekkende veelvuldigheid verschaft het den niet al te
+onhandigen jager een overvloedigen buit; vele bewoners van noordelijke
+landen zijn daarom hartstochtelijke liefhebbers van deze jacht. Vooral
+in den winter heeft zij plaats, omdat de gedoode dieren dan het best
+overal heen gezonden kunnen worden zonder te bederven. Met het oog op
+de kosten geschiedt de vangst meer met netten en strikken dan met het
+geweer. Men kent de legerplaats van de Hoenderen en plaatst strikken
+tusschen de berkenstruiken, waarheen zij zich moeten begeven om hun
+voedsel te zoeken. Dat de vangst soms zeer overvloedig is, kan men
+afleiden uit het feit, dat één wildhandelaar, in den loop van één
+winter, op Dovrefjeld alleen 40.000 stuks verzamelen kon. Dit wild
+wordt niet slechts naar Stockholm en Kopenhagen, maar in iederen
+eenigszins strengen winter ook naar Duitschland en Groot-Brittannië
+verzonden. De smaak van de jonge Sneeuwhoenderen komt volkomen overeen
+met die van onze jonge Patrijzen.
+
+In gevangenschap vindt men deze fraaie Vogels zelfs in Skandinavië
+zelden.
+
+
+
+Van het Gewone Sneeuwhoen, den Grey Ptarmigan der Engelschen (Lagopus
+mutus), komen in verband met de ligging en de gesteldheid van zijn
+woonplaats, verscheidene meer of minder verschillende, standvastige
+ondersoorten voor, die door enkele onderzoekers als soorten
+worden beschouwd. Zelfs in hetzelfde gebied ontmoet men talrijke
+kleurverscheidenheden, vooral in den zomer. In de Zwitsersche Alpen
+is het, volgens Schinz, al naar den tijd van het jaar zoo verschillend
+van kleur, dat deze als 't ware in iedere zomermaand verandert. Steeds
+zijn bij het mannetje de buik, de onderdekveeren van den staart,
+de voorste dekveeren van den vleugel, de slagpennen en de loop wit;
+de slagpennen hebben zwartachtige schaften en de staart is zwart. In
+den zomer zijn de overige lichaamsdeelen echter zeer ongelijk van
+kleur. Bij het voorjaarsruien, dat in het midden van April begint,
+komen hier en daar zwartachtige veeren te voorschijn, waardoor het
+kleed zwarte vlekken verkrijgt. In het begin van Mei zijn de kop,
+de hals, de rug, de bovenste dekveeren van den vleugel en de borst
+zwart, roestkleurig en wit gevlekt: sommige veeren zijn namelijk
+geheel en al zwart met zeer onduidelijke, roestkleurige dwarsstrepen;
+andere zijn zwart met licht roestgele en witachtige dwarsbanden;
+aan de keel en aan de zijden van den hals treedt het wit het meest
+op den voorgrond. De gekleurde veeren staan bont door elkander heen,
+niet zelden met eenige zuiver witte er tusschen; alle verbleeken
+echter langzamerhand zoo sterk, dat het kleed tegen het einde van
+Augustus of in September vooral op den rug fraai licht aschgrauw is
+geworden met roode stippels; de roestkleurige banden aan den hals en
+den kop zijn bijna geheel wit geworden, hoewel meestal nog eenige
+zeer onregelmatig roestgeel en zwart gestreepte veeren tusschen
+de andere voorkomen. Bij het wijfje zijn al deze deelen zwart met
+roestgele golflijnen en de banden veel breeder en duidelijker. In den
+winter wordt het geheele vederenkleed wit met uitzondering van de
+zwarte, thans licht gezoomde stuurpennen (bij het mannetje blijven
+ook de teugelveeren zwart); soms zijn echter eenige bonte veeren
+overgebleven. Gedurende het najaarsruien, dat in October begint,
+zien de Sneeuwhoenderen er bont uit; reeds in November echter zijn
+zij sneeuwwit geworden. Boven ieder oog bevindt zich een roode, met
+wratten bedekte, aan den bovenrand uitgetakte huidplooi, die bij het
+mannetje veel sterker ontwikkeld is dan bij het wijfje. Het oog is
+donkerbruin, de snavel zwart. Totale lengte 35, staartlengte 10 cM.
+
+De Sneeuwhoenderen in het noorden wijken van die der Alpen meer
+of minder sterk af, zoowel in grootte als door de kleur van het
+zomerkleed; dit is echter altijd in overeenstemming met de kleur van
+het gesteente, waarop zij leven.
+
+Het Gewone Sneeuwhoen bewoont den Alpenketen in zijn geheele
+uitgestrektheid, de Pyreneën, de Schotsche Hooglanden, alle hooge
+bergtoppen van Skandinavië, IJsland, de gebergten van Noord-Siberië en
+die van Noord-Azië in 't algemeen, het noorden van het Amerikaansche
+vasteland en Groenland. Van de Alpen dwaalt het soms af naar het
+Schwarzwald. In tegenstelling met het Groote Sneeuwhoen bewoont het
+Gewone uitsluitend kale, niet met struiken begroeide oorden; op de
+Alpen treft men het altijd boven den gordel van den boomgroei aan,
+dicht bij sneeuw en ijs, in Noorwegen op naakte, met rolsteenen bedekte
+bergtoppen; alleen op IJsland en Groenland bewoont het gedurende den
+broedtijd lagere gewesten, zelfs vlakten in de onmiddellijke nabijheid
+van de zee.
+
+Het Gewone Sneeuwhoen verschilt in levenswijze aanmerkelijk van zijne
+verwanten. Het is rustiger van aard en geeft blijken van minder
+ontwikkelde geestvermogens. Het loopt en vliegt nagenoeg als het
+Groote Sneeuwhoen, misschien zelfs met geringer inspanning. Lang
+achtereen vliegt het echter slechts zelden en nooit anders dan
+wanneer het vervolging te verduren heeft. In één opzicht toont het
+duidelijk een grootere begaafdheid: het zwemt, zooals meermalen werd
+opgemerkt, niet slechts in geval van nood, maar ook zonder dringende
+noodzakelijkheid. Ook wat de stem betreft, bestaat er een aanmerkelijk
+verschil. "Bij zwaren nevel," zegt Schinz, "en als er sneeuw of
+regen in aantocht is, schreeuwen de Sneeuwhoenderen onophoudelijk
+"kreu-geu-geu-eugreu" of ook wel "eueu-geueu-euneu-geueu." Het geluid
+waarmede de oude Vogels hunne jongen lokken of tegen een Roofvogel
+waarschuwen, klinkt als "gè-gè gagè-è", dat van de jongen als "tsiep
+tsiep tsiep"." Andere waarnemers maken alleen melding van een zeer dof,
+rochelend, diep uit de keel komend "aah," verbonden met een ratelend
+geluid, dat niet goed door klankteekens kan worden uitgedrukt.
+
+Het voedsel van het Sneeuwhoen bestaat hoofdzakelijk uit plantaardige
+stoffen. Op de Alpen vindt men zijn krop gevuld met bladen van
+Alpenwilgen en heide, met knoppen van dennen, Alpenrozen, boschbessen
+en braambessen, verschillende bloemen enz.; het pikt op de wegen
+haverkorrels op uit den mest van Paarden en Muilezels en maakt in
+den zomer jacht op allerlei Insecten.
+
+In Mei ziet men de Sneeuwhoenderen gepaard; het mannetje blijft bij het
+wijfje, zoolang het broeden duurt, maar verwijdert zich voor eenigen
+tijd van zijn gezin, als de jongen uit het ei gekomen zijn, en brengt
+in het hooge gebergte den warmsten tijd van den zomer door. Hij was
+vóór dien tijd stil en treurig, maar wordt nu opgewekt, laat dikwijls
+zijn stem hooren, vliegt zeer vlug en met geringe vleugelbeweging
+voor zijn genoegen rond, stijgt in schuine richting omhoog, blijft een
+oogenblik met trillende vleugels op dezelfde plaats "staan" en stort
+zich daarna plotseling naar beneden; soms neemt hij ook standen aan,
+die eenigermate herinneren aan den dans van andere Ruigpoothoenderen
+gedurende het balderen. Hij bemoeit zich zoomin met het broeden als
+met de opvoeding der jongen.
+
+De hen zoekt tegen het midden of het einde van Juni onder een lagen
+struik of onder een beschuttenden steen een geschikte plaats voor haar
+nest uit, graaft hier een ondiep kuiltje, bekleedt dit op kunstelooze
+wijze met droge bladen en legt hier op 9 à 14, soms wel 16 eieren,
+die op roodgelen grond met donkerbruine vlekken gestippeld zijn. Het
+wijfje bebroedt ze met zelfverloochenenden ijver, zoodat na ongeveer
+3 weken de jongen uitkomen.
+
+Het donskleed van de kuikens is zeer bont, maar stemt toch niet minder
+dan dat van andere jonge Hoenderen met de kleur van den bodem overeen.
+
+Op IJsland en Groenland, waar de Sneeuwhoenderen dikwijls ook in de
+dalen broeden, ziet men de gezinnen in het einde van Augustus nog in de
+lage landen; in het begin van October echter begeeft de hen zich met
+hare nu geheel volwassen jongen naar de hooge bergen; hier vereenigen
+zich de tot dusver gescheiden troepen en vormen zwermen, die dikwijls
+zeer talrijk zijn. Deze blijven gewoonlijk gedurende den geheelen
+winter in de bergstreken en leiden een tamelijk geregeld leven. Reeds
+bij 't aanbreken van den dag ziet men ze bezig met het opzoeken van hun
+voedsel; zelden echter vliegen zij, voordat de middag reeds eenigen
+tijd voorbij is. Tot kleine troepen vereenigd, begeven zij zich dan
+naar het dal, naar de zeekust enz. In den regel keeren zij spoedig
+naar de bergen terug; wanneer de dalen vrij zijn van sneeuw, blijven
+zij er langer. Bij zeer lage temperatuur bestaat de nevel op de toppen
+van hooge bergen en in de poolstreken meestal uit fijne ijskristallen,
+die den vorm hebben van zeshoekige plaatjes en zich overal afzetten;
+door dit zoogenaamde "ijsstof" verkeeren de Sneeuwhoenderen in de
+onmogelijkheid om voedsel te vinden; zij zoeken dan hun toevlucht
+in lager gelegen oorden, moeten soms ver rondzwerven en groot gebrek
+lijden. Faber verhaalt, dat de uitgehongerde Vogels op Groenland en
+IJsland zelfs in menschelijke woningen binnendringen of over mijlen
+breede zeearmen heenvliegen naar kleine eilanden, die met weinig
+sneeuw bedekt zijn en hun een rijk weideveld beloven. In Noorwegen
+handelen zij evenzoo, in Zwitserland komt iets dergelijks voor.
+
+Door de armoede en onherbergzaamheid van zijn woonplaats komt het
+Sneeuwhoen niet zelden in grooten nood. Wel stelt het geringe eischen,
+wel weet het bestendig storm en ruw weer te ontwijken, tegen iedere
+weersgesteldheid is het echter niet opgewassen. Sneeuwbuien in den
+winter leveren bij weinig bewogen lucht geen groot bezwaar op, al
+duren zij dagen achtereen; onder lawinen, onder sneeuwmassa's, die bij
+de bergen naar beneden rollen, wordt echter menig Hoen verpletterd;
+menig ander sterft van honger, als een harde ijskorst de sneeuwlaag
+bedekt. Maar niet alleen de natuur behandelt deze weerlooze Vogels
+ruw en soms zelfs vijandig; de mensch en alle roofdieren doen dit
+ook en in nog veel hoogere mate; ieder jaar worden zij bij duizenden,
+bij honderdduizenden zelfs gevangen, zoowel door den met een geweer
+gewapenden jager, als door de Vossen en Veelvraten, den Jachtvalk en
+den Sneeuwuil.
+
+Oud gevangen Sneeuwhoenderen worden tam, d. w. z. geraken gewoon aan de
+kooi en aan het voedsel, dat de mensch hun verschaft; men kan ze zelfs
+lang in 't leven houden. Jonge Vogels vereischen zulk een zorgvuldige
+verpleging, dat het slechts zelden gelukt ze groot te brengen.
+
+
+
+De Veldhoenderen (Perdicinae), die de tweede, goed begrensde
+onderfamilie van de Fazantvogels vormen, onderscheiden zich van de
+Ruigpoothoenderen door een slanke gestalte, een betrekkelijk kleinen
+kop en een onbevederden loop.
+
+Met uitzondering van het hooge noorden bewonen zij alle landen van
+de Oude Wereld en hier alle gewesten, van het zeestrand tot op zeer
+aanzienlijke hoogten in het gebergte.
+
+Hoewel verreweg de meeste, in overeenstemming met hun naam, aan een
+open, niet met boomen begroeid terrein de voorkeur geven, zijn er
+toch ook vele, die juist het woud tot verblijfplaats kiezen en hier
+een even verborgen leven leiden als eenig ander Hoen. Zij hebben vele
+kenmerkende eigenaardigheden. Vlugger en behendiger dan vele andere
+vertegenwoordigers hunner orde, vliegen zij tamelijk snel, ofschoon
+eenigszins log en zelden hoog en ver; zooveel mogelijk vermijden
+zij een zitplaats op boomen. Door hunne geestvermogens staan zij,
+naar het schijnt althans, boven de Ruigpoothoenders. Scherpzinnig en
+betrekkelijk schrander, schikken zij zich licht in zeer verschillende
+omstandigheden en toonen een zekere list bij het ontwijken van
+gevaren; bovendien zijn zij moedig en strijdlustig. Voor zoover bekend,
+leven alle Veldhoenderen in monogamie (ieder mannetje met slechts één
+wijfje). Het mannetje zorgt voor de veiligheid van het broedende wijfje
+en van de jongen. De hen legt in een kunsteloos nest een betrekkelijk
+groot aantal eieren; deze zijn éénkleurig of op lichtgeelachtigen
+(bruinachtigen) grond donker gevlekt. Als de jongen volwassen zijn,
+komt het dikwijls voor, dat verscheidene familiën zich vereenigen en
+talrijke vluchten vormen. Het voedsel van de Veldhoenders verschilt
+in zoover van dat der Ruigpoothoenders, dat zij bijna geen andere
+dan weeke, deels plantaardige, deels dierlijke stoffen eten. Van
+dennennaalden en dergelijk slecht voedsel, waarmede het Auerhoen zich
+behelpt, leeft stellig geen der leden van deze onderfamilie; alle maken
+ijverig jacht op allerlei Insecten en hunne larven; de meesten houden
+meer van zaden dan van andere plantendeelen, zooals bladen en knoppen.
+
+Op alle soorten van deze groep, geen enkele uitgezonderd, wordt met een
+eenigszins hartstochtelijken ijver jacht gemaakt. Allerlei middelen
+doen hierbij dienst. Geweren en andere wapenen, netten en strikken,
+gedresseerde Valken en Honden doen ieder jaar en overal duizenden
+Veldhoenderen sneven; bijna overal worden de aldus gedunde rijen
+dezer Vogels door hun snelle voortplanting schielijk weer aangevuld.
+
+De Veldhoenders geraken licht aan het leven in gevangenschap gewoon;
+vele kan men bij eenigszins zorgvuldige behandeling jaren lang in de
+kooi houden; de meeste planten zich hier zelfs voort.
+
+
+
+Bij de Rotspatrijzen (Caccabis) is de romp zwaar, de hals kort, de kop
+betrekkelijk groot, de snavel tamelijk lang, maar krachtig, de loop met
+een stompe spoor of althans met een hoornachtig knobbeltje voorzien;
+de spits van den middelmatig langen vleugel wordt door de derde en de
+vierde handpen gevormd; het vederenkleed is goed gevuld, hoewel het
+glad tegen het lichaam aanligt. De roodachtig grijze hoofdkleur gaat
+bij sommige soorten in leikleur over; de voorhals en de bovenborst
+benevens de flanken onderscheiden zich door in 't oog vallende kleuren.
+
+
+
+Bij den Steenpatrijs (Caccabis saxatilis) zijn de bovenzijde en de
+borst blauwgrijs met roodachtigen weerschijn; twee banden, waarvan
+de eene de witte keel omsluit, en de andere, onmiddellijk achter
+den snavelwortel beginnend, zich over het voorhoofd uitstrekt,
+benevens een vlekje aan de kin aan iederen hoek van de onderkaak,
+zijn zwart; de veeren van de flanken zijn afwisselend geelroodbruin
+en zwart gestreept, de overige veeren van de onderzijde roestgeel;
+de slagpennen zijn zwartachtig bruin met geelachtig witte schaften en
+roestgeelachtige strepen aan den kant van de buitenvlag, de buitenste
+stuurpennen roestrood. Het oog is roodbruin, de snavel koraalrood,
+de voet lichtrood. Totale lengte 35, staartlengte 10 cM.; het wijfje
+is, zooals gewoonlijk, iets kleiner.
+
+In de 16e eeuw kwam de Steenpatrijs nog voor in de rotsachtige
+gebergten langs den Rijn, vooral in de buurt van St. Goar; thans
+is hij, wat Middel-Europa betreft, tot de Alpen beperkt en wel tot
+Boven-Oostenrijk, Opper-Beieren, Tirol en Zwitserland. Veelvuldiger
+treft men hem aan ten zuiden van dit gebergte, in Zuid-Tirol en
+Italië, waar hij vooral de gebergten van Ligurië en de provincie
+Rome bewoont. Zeer algemeen is hij in geheel Griekenland, Turkije,
+Klein-Azië, Palestina en Arabië. Volgens sommigen zouden de
+Steenpatrijzen, die Middel-Azië, van de Grieksche Eilanden tot
+Zuid-China, benevens Perzië en Indië bewonen, een afzonderlijke
+soort--de Tsjoekar--vormen. Vermelding verdient het, dat de
+Steenpatrijzen, die de Alpen duidelijk de voorkeur geven aan de
+hoogten boven de laagten en het veelvuldigst aangetroffen worden
+op zonnige, min of meer met gras bedekte, uit steengruis bestaande
+glooiingen tusschen de houtgrens en de sneeuwgrens, in het zuiden
+ook de vlakten bevolken.
+
+Door behendigheid, scherpzinnigheid, schranderheid, moed,
+vechtlust en geschiktheid om getemd te worden, onderscheidt de
+Steenpatrijs zich, evenals al zijne verwanten, zeer gunstig van andere
+Hoenderen. Zijn stem herinnert in vele opzichten aan het kakelen van
+de Huishoenderen. Zijn voedsel bestaat uit verscheidene plantaardige
+stoffen en velerlei kleine dieren. In het hooge gebergte voeden
+de Steenpatrijzen zich o.a. met de knoppen van de Alpenroos, met
+bessen, malsche bladen en verschillende zaden, bovendien echter ook
+met Spinnen, Insecten, larven enz.; in lager gelegen streken bezoeken
+zij de akkers, vooral zoolang de graanhalmen nog kort en groen zijn,
+en verslinden dan soms niets anders dan de topspruitjes van de jonge
+tarwe en van het overige groene koren; in den winter eten zij ook wel
+jeneverbessen en behelpen zich met sparrenaalden. Op plaatsen, waar
+de Steenpatrijzen veelvuldig zijn, vereenigen zich in den naherfst
+dikwijls verscheidene familiën tot talrijke vluchten.
+
+Dat de Steenpatrijs gemakkelijk getemd kan worden is den Grieken,
+Zwitsers, Indiërs en Perzen wel bekend; men vindt daarom bij hen dezen
+Vogel vaak in een kooi. Een mannetje en een wijfje leven hier in vrede;
+twee mannetjes liggen met elkander voortdurend overhoop, niet zelden
+bijt het eene het andere dood. Hun onverdraagzaamheid en strijdlust
+was reeds aan de ouden bekend; deze hielden de Steenpatrijzen vooral
+gevangen om ze tot vermaak van de toeschouwers te laten vechten. Dit
+geschiedt ook thans nog in Indië en China, waar men de Steenpatrijzen
+zoo tam maakt, dat zij volslagen huisdieren zijn. Zij loopen vrij
+rond, maken als 't ware deel uit van 't gezin en volgen hun meester
+over het erf en door den tuin. Enkele worden zoo overmoedig, dat zij
+zich allerlei plagerijen veroorloven tegen vreemdelingen of tegen
+de huisbedienden, van welker ondergeschiktheid zij bewust schijnen
+te zijn.
+
+
+
+In Zuidwest-Europa wordt de Steenpatrijs vervangen door den
+Rooden Patrijs (Caccabis rufa), die zich van den eerstgenoemden
+vooral onderscheidt, doordat op de bovendeelen de roode kleur de
+overhand heeft, terwijl bovendien de halskraag breeder is en zich
+van onderen in zwarte vlekken splitst. De roodachtig grijze kleur
+van de bovenzijde is op den achterkop en in den nek het helderst,
+bijna zuiver roestrood, slechts op de kruin grijsachtig; de borst
+en de bovenbuik zijn zuiver bruinachtig aschgrauw, de onderbuik en
+de onderdekveeren van den staart geel; de verlengde veeren van de
+flanken vertoonen op licht aschgrauwen grond witachtig roestkleurige
+en kastanjebruine dwarsbanden, die door donkerzwarte strepen scherper
+begrensd worden. Een witte band, die op het voorhoofd begint, vormt
+door zijn achterwaartsche verlenging een duidelijk in 't oog vallende
+wenkbrauwstreep; het door den halskraag omsloten, naar binnen scherp
+begrensde, bijna zuiver witte keelveld steekt scherp bij zijn omgeving
+af. Het oog is lichtbruin, de ring om het oog vermiljoenrood, de snavel
+bloedrood en de voet karmijnrood. Totale lengte 38, staartlengte 11 cM.
+
+Het verbreidingsgebied van den Rooden Patrijs is eerst door
+onderzoekingen uit den laatsten tijd met eenige zekerheid bepaald;
+vroeger werd hij dikwijls met zijne verwanten verward. Hij bewoont
+uitsluitend het zuidwesten van ons werelddeel, te beginnen bij
+het zuiden van Frankrijk, voorts Spanje, Portugal, Madera en de
+Azoren. Reeds op Malta behoort hij tot de zeldzaamheden en verder
+oostwaarts ontmoet men hem waarschijnlijk niet meer. Ongeveer een eeuw
+geleden heeft men hem in Groot-Britannië geacclimatiseerd; tegenwoordig
+is hij hier in eenige oostelijke graafschappen bijna nog talrijker
+dan de Gewone Patrijs. Ook in ons vaderland komt deze Vogel nu en
+dan voor. Meer dan eens werd hij te Mook (Limburg) geschoten en ook
+eenmaal bij Maastricht. De Roode Patrijs houdt veel van bergstreken,
+die met bouwlanden afwisselen. In Spanje vindt men hem op bijna alle
+bergen, met uitzondering misschien van de ketens langs de noordkust,
+tot op een hoogte van 2000 M. boven den zeespiegel.
+
+In zijne bewegingen heeft de Roode Patrijs veel overeenkomst met
+zijn inheemschen verwant; ook in dit opzicht mag men hem echter
+sierlijker en lieftalliger noemen. Hij loopt buitengemeen snel en
+met groote behendigheid, rent vlug tusschen rotsblokken en steenen
+door, toont hier zelfs een groote bekwaamheid in 't klauteren en maakt
+daarbij slechts zelden gebruik van zijne vleugels. Een karakteristieke
+eigenschap van dezen Vogel is, dat hij gaarne op boomen gaat zitten,
+en dit volstrekt niet uitsluitend in geval van nood, maar geregeld
+doet, overal waar boomen zijn, ongetwijfeld met de bedoeling om van
+uit de hoogte rond te kijken. Om te waarschuwen roept het mannetje
+zoowel als het wijfje zacht "reb reb," bij 't opvliegen luid "sjerb."
+
+Gedurende het grootste deel van het jaar zijn de Roode Patrijzen
+vereenigd tot gezelschappen of koppels van 10 à 30 stuks, die dikwijls
+uit verscheidene familiën bestaan; deze doorkruisen hetzelfde gebied,
+maar doen dit niet zeer geregeld; ook komen zij niet op een bepaalden
+tijd op de drinkplaats bijeen, daar zij zeer weinig behoefte aan
+water hebben.
+
+In Spanje wordt op deze Vogels druk jacht gemaakt. De vervolging
+neemt reeds een aanvang, zoodra de jongen de grootte van een Kwartel
+bereikt hebben. De jager spoort met behulp van Patrijshonden de
+vluchten op, of doorkruist op goed geluk de streek, waar de Vogels
+zich ophouden. In den herfst maakt men met goed gevolg gebruik van
+een lokvogel of "reclamo". Dit geschiedt ook in den paartijd, de
+meest geschikte tijd voor de jacht, die dan het aangenaamst en het
+eigenaardigst is. De jager begeeft zich met den lokvogel, die in een
+zoogenaamde klokkooi medegenomen wordt, naar oorden, waar hij Roode
+Patrijzen hoopt te vinden, en bouwt van de hier liggende steenen een
+muur van 1 M. hoogte, die hem als schuilplaats moet dienen; 10 à 15
+schreden verder zet hij de kooi op een hoog gelegen plaats neer en
+vervangt den doek, waaronder de kooi tot dusver verborgen was, door
+een dunne laag rijsjes. Als de lokvogel goed is, begint hij dadelijk
+eenige malen achtereen "tak tak" te roepen, waarop dan de eigenlijke
+lokstem "takterak" volgt. In den regel komt nu binnen eenige minuten
+een Roode Patrijs bij de kooi, om naar zijn kameraad te kijken. Daar
+men in 't begin van den paartijd hanen als lokvogels gebruikt, zal de
+jager zoowel hanen als hennen en dikwijls zelfs een paar, van deze
+Vogels onder schot krijgen en ze gemakkelijk kunnen treffen, daar
+zij zich ongedekt vertoonen. Deze jacht duurt ongeveer 14 dagen. Een
+goede lokvogel wordt duur betaald, dikwijls kost hij 240 à 300 gulden;
+niet zelden maakt de jager gedurende den "reclamo-tijd" 60 à 80 paar
+Roode Patrijzen buit.
+
+
+
+Op Sardinië, in sommige streken van Griekenland, veelvuldiger echter
+in Noordwest-Afrika, met inbegrip van de Kanarische Eilanden, woont
+de derde soort van het geslacht der Rotspatrijzen--het Klippenhoen
+(Caccabis petrosa). Hij kenmerkt zich vooral, doordat de halsband
+op kastanjebruinen grond van achteren wit gestippeld is. Evenals de
+beide vorige soorten treft men hem dikwijls levend in diergaarden aan.
+
+
+
+Onze Patrijs, ook wel Veldhoen of Hoen genaamd (Perdix cinerea),
+verschilt van den Rooden Patrijs, behalve door de kleur, ook door
+de bekleeding van den loop, die zoowel aan de voorzijde als aan de
+achterzijde twee reeksen van schilden vertoont, door het ontbreken
+van de wratvormige spoor en door het maaksel van den vleugel, waarin
+de derde, vierde en vijfde slagpen de langste zijn. Het vederenkleed,
+dat vele kleurvariaties vertoont--in verband met het land, waar het
+dier voorkomt, de plaatselijke gesteldheid en de ligging van zijn
+woonplaats--is minder fraai dan dat van den Rooden Patrijs, maar
+toch zeer bevallig. Het voorhoofd, een breede streep over en achter
+het oog, de zijden van den kop en de keel zijn licht roestrood; de
+bruinachtige kop is met geelachtige, overlangsche strepen, de grauwe
+rug met roestroode dwarsbanden, lichte schaftstrepen en zwarte,
+fijne zigzaglijnen geteekend; de borst prijkt met een breeden band,
+die op aschgrauwen grond met zwarte golflijnen geteekend is, zich aan
+weerszijden van het onderlijf voortzet en hier door roestroode, aan
+weerszijden wit gerande dwarsbanden wordt afgebroken; op den witten
+buik staat een groote, hoefijzervormige vlek van kastanjebruine
+kleur. Het oog is nootbruin; een smalle, naakte ring om het oog en
+een streep, die zich van hier naar achteren uitstrekt, zijn rood; de
+snavel is blauwachtig grijs, de voet bruinachtig. Totale lengte 26,
+staartlengte 8 cM. Het wijfje is kleiner dan het mannetje en heeft
+nagenoeg dezelfde kleur; deze is echter minder fraai, de bruine vlek
+op den buik minder groot en minder zuiver, de rug donkerder.
+
+De Patrijs bewoont Nederland, Duitschland, Denemarken, Skandinavië,
+Groot-Britannië, België, het noorden van Frankrijk, geheel Hongarije,
+Turkije, een deel van Griekenland, Noord-Italië, Asturië, Leon,
+Opper-Katalonië en eenige gewesten van Aragon, is veelvuldig in Middel-
+en Zuid-Rusland, de Krim, Klein-Azië en wordt in andere Aziatische
+landen vervangen door een soort, die veel op hem gelijkt. Op
+Nieuw-Zeeland heeft men hem geacclimatiseerd. Overal verkiest hij
+vlakten boven gebergten; in de lage streken van Zwitserland b.v. is
+hij veelvuldig, men ontmoet hem hier op geen grootere hoogte dan 1000
+M. boven den zeespiegel. Voor zijn welzijn heeft hij goed bebouwde
+gewesten noodig, die rijk zijn aan afwisseling; hij houdt daarom van
+streken, waar hier en daar boschjes, met struikgewas bedekte heuvels
+of althans dichte hagen voorkomen. Het woud wordt door hem gemeden,
+niet echter de woudzoom en de boschjes in de nabijheid; evenmin schuwt
+hij natte, moerassige plaatsen, wanneer deze althans hier en daar
+met houtgewas begroeid zijn en kleine eilandjes bevatten, die even
+boven het water uitsteken. Bij ons houdt hij zich op in graanvelden
+of op ander bouwland, maar ook bij heidevelden, op droge weilanden,
+aan open plaatsen in het bosch, op geestgronden, in duinpannen of op
+de duinen zelve.
+
+Weinige Vogels blijven het eens door hen gekozen gebied standvastiger
+bewonen dan de Patrijs. De ervaring leert, dat de jongen blijven
+wonen in de streek, waar zij geboren zijn. Wanneer dit wild in een
+jachtterrein is uitgeroeid, duurt het dikwijls lang, voordat van de
+grenzen af weer enkele paren in de verlaten streek doordringen en
+haar op nieuw bevolkt hebben. In Noord-Duitschland en ook hier te
+lande heeft men opgemerkt, dat bijna in iederen herfst rondzwervende
+Patrijzen verschijnen, soms in groote gezelschappen. Men beweert,
+dat deze Hoenderen, die door de jagers "Trekpatrijzen" worden genoemd,
+kleiner zijn dan de zoogenaamde "Stand-" of "Bergpatrijzen".
+
+Gewoonlijk stapt de Patrijs met ingetrokken hals en gekromden rug in
+gebukte houding voort; als hij haast heeft, loopt hij meer rechtop met
+vooruitgestoken hals. Even goed als zijne verwanten verstaat hij de
+kunst van zich te verbergen, maakt hij gebruik van iederen schuilhoek,
+en "drukt" zich in geval van nood op den vlakken grond, in de hoop
+van niet opgemerkt te worden. Hoewel men zijn vlucht niet log kan
+noemen, vereischt toch deze beweging veel inspanning en vermoeit
+hem spoedig. Bij het opvliegen moet hij zijne vleugels snel en met
+gedruisch bewegen; eens op een zekere hoogte gekomen, schiet hij
+over groote afstanden met onbewogen vleugels door de lucht en geeft
+slechts nu en dan door snelle vleugelslagen aan zijn lichaam een nieuwe
+vaart. Hij vliegt niet graag hoog en zelden ver in één vlucht, vooral
+niet bij een hevigen wind, daar deze hem letterlijk medesleurt. Evenals
+zijne verwanten gaat hij niet op boomen zitten, althans niet, zoolang
+hij gezond is; hierop komen echter uitzonderingen voor. Het behoort
+reeds tot de zeldzaamheden, dat een Patrijs zich op het dak van een
+huis neerzet. Daarentegen ziet men hem soms een kunst beoefenen, tot
+welke men hem niet in staat geacht zou hebben: hij kan n.l. zwemmen.
+
+Zijn gewoon geluid is de duidelijke, ver hoorbare klank "kirrhik," die
+men zoowel van den vliegenden als van den zittenden Vogel verneemt. De
+oude haan gebruikt dezen in "kirrhèk" veranderden loktoon zoowel om
+zijn wijfje en zijne kinderen te roepen als om een tegenstander tot
+den strijd uit te dagen. Beangste Hoenderen gillen "riepriepriepriep"
+of brengen een als "tert" klinkend, ratelend geluid voort. De jongen
+piepen als tamme kuikens en roepen later: "truupekier tuup." Een
+prettige gemoedsstemming wordt door een dof "koerroek" aangeduid,
+het waarschuwend sein is een zacht "koerr".
+
+De Patrijs is schrander en verstandig, voorzichtig en schuw, maakt
+wel degelijk onderscheidt tusschen vijanden en vrienden, wordt door
+de ervaring wijzer en geeft blijken van groote geschiktheid om zich
+in verschillende levensomstandigheden te voegen. Hij is gezellig,
+vredelievend, trouw en offervaardig, buitengewoon teeder jegens zijn
+wijfje en zijne kinderen; al deze goede eigenschappen toont hij echter
+veeleer in den engen familiekring dan jegens andere dieren, al behooren
+deze tot zijn eigen soort. Om zijn bezitting te verdedigen strijdt de
+eene haan wakker met den anderen; een vereeniging van twee gezinnen
+gaat steeds met vechtpartijen gepaard; daarentegen worden jongen,
+die hunne ouders verloren hebben, zeer dikwijls in een vreemd gezin
+opgenomen; de volwassene leiders van dit gezin toonen dan voor de
+weezen evenveel liefde als voor hunne eigene kinderen.
+
+Tegen den tijd, waarin de sneeuw smelt, ontwaakt bij de Patrijzen de
+aandrift tot voortplanting. Reeds in Februari splitsen de vluchten,
+die gedurende den winter trouw bijeenbleven, zich in paren en kiest
+iedere haan een geschikte standplaats. Men hoort nu in den morgen-
+en avonduren het uitdagende geschreeuw van de hanen, ook ziet men wel
+eens twee van hen een ernstigen strijd om een wijfje uitvechten. Zij
+springen dan tegen elkander op; ieder tracht zijn tegenstander met den
+snavel en de klauwen te kwetsen. De zwakste partij moet wijken en de
+overwinnaar keert jubelend naar zijn wijfje terug. Naar men beweert,
+wordt een eens gesloten echtverbond alleen door den dood verbroken.
+
+Tegen het einde van April, gewoonlijk eerst in het begin van Mei,
+begint de hen te leggen. Haar nest is eenvoudig een ondiepe uitholling
+in den vlakken bodem, die met eenige zachte halmen bekleed en dikwijls
+op een zeer ondoelmatige plaats aangebracht wordt. Soms is het door een
+struik bedekt; in de meeste gevallen echter staat het te midden van het
+vroeg opschietende koorn, vooral in tarwe-, erwten- en koolzaad-akkers,
+in de klaver of in het hooge gras van weiden, ook wel in het sinds
+kort gekapte hout aan den rand van kleine boschjes te midden van het
+veld. Elke hen legt 9 à 17 eieren; men onderstelt althans, dat de
+nesten, waarin meer eieren gevonden werden, voor meer dan een hen
+als legplaats dienden. De eieren zijn peervormig, glad van schaal,
+niet zeer glanzig en lichtgroenachtig bruingrijs van kleur. De hen,
+die voluit 26 dagen met ongeloofelijke zelfverloochening broedt en zoo
+"vastzit", dat achtereenvolgens nagenoeg al hare buikveeren uitvallen,
+verlaat het nest slechts zoolang, als volstrekt noodig is om voedsel
+te zoeken. Terwijl de hen broedt, wijkt het mannetje niet uit haar
+nabijheid, maar houdt oplettend de wacht, waarschuwt haar voor ieder
+gevaar, aarzelt gewoonlijk niet zich hieraan bloot te stellen en keert
+als het verdwenen is; weder naar zijn oude plaats terug. Daarom is na
+het dooden van den haan in den regel ook een dergelijk lot aan de hen
+beschoren. Trouwens een lang aanhoudende vervolging verdrijft soms
+een paar Patrijzen van het nest, hoe groot de liefde van de ouders
+voor hun kroost ook zij.
+
+De jongen zijn allerliefste schepseltjes, ook reeds door hun
+uiterlijk. Hun donzen kleed vertoont aan de bovenzijde een mengelmoes
+van geelbruin, roestgeel, roestbruin en zwart, terwijl aan de
+onderzijde lichtere kleuren de overhand hebben; de teekening bestaat
+uit onafgebrokene reeksen van vlekken. Sinds hun eersten levensdag
+bewegen zij zich zeer behendig, verlaten het nest reeds, voordat zij
+geheel droog of van de aanhangende stukken eischaal bevrijd zijn en
+strekken zeer schielijk partij van het onderricht hunner ouders. Deze
+houden zich beide even ijverig met de opvoeding der jongen bezig;
+de vader houdt de wacht, en waarschuwt en verdedigt hen, de moeder
+leidt, voedt en beschut ze onder hare vleugels. Als een van de ouders
+het leven verliest, neemt de overblijvende ook diens taak op zich, de
+vader vervult dan tevens moederplichten. "De onvolprezen zorgvuldigheid
+van de ouders voor hunne lievelingen," zegt Naumann, "treft ieder,
+die deze Vogels bespiedt. Angstvallig rondziende of eenig gevaar zijn
+gezin bedreigt en of het af te wenden is, loopt de vader heen en weer,
+terwijl de moeder met een kort, waarschuwend geluid de jongen om zich
+heen verzamelt, hen beveelt zich naar een schuilplaats te begeven,
+ieder hunner er schielijk een aanwijst (in het koorn, in het gras,
+in struiken, in een vore van den akker, in een wagenspoor enz.) en,
+zoodra zij vermoedt, dat alle verborgen zijn, met den vader alle
+middelen in 't werk stelt om den vijandelijken aanval te verijdelen
+of af te wenden. Moedig stellen de beide ouders zich te weer, doen
+echter, in 't besef van hun zwakheid, geen aanval op den vijand, maar
+trachten zijn aandacht op hen zelf te vestigen, van de jongen af te
+leiden, totdat zij van oordeel zijn, dat hij zich ver genoeg verwijderd
+heeft. Dan vliegt eerst de moeder terug naar de jongen, die intusschen
+geen voet breed afgeweken zijn van de hun aangewezen schuilhoek en
+beijvert zich om ze zoo schielijk mogelijk een eind weegs verder te
+brengen. Zoodra de vader zijne lievelingen in veiligheid acht, laat ook
+hij den vervolger in den steek en vliegt terug. Wanneer alles in den
+omtrek rustig en het gevaar voor een vijandelijke ontmoeting geweken
+is, laat de haan zijn stem weerklinken, wacht het antwoord van het
+wijfje af en voegt zich dadelijk weer bij zijn gezin. Geen roofdier
+kan de waakzaamheid van de liefhebbende, zorgzame ouders verschalken,
+zoomin over dag als 's nachts, indien niet bijzondere omstandigheden
+den vijand begunstigen. Ook de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid,
+de beminnelijke gehechtheid van de kinderen aan hunne ouders geven
+dikwijls aanleiding tot bewondering."
+
+Zoodra de kuikens hunne vleugels kunnen gebruiken, wijzigt zich hun
+gedrag en dat der ouders. Indien thans een vijand naakt, vliegen allen
+op, bewegen zich gezamenlijk een eind verder en strijken weder neer;
+als zij ook hier opgejaagd worden, verdeelen zij zich in afzonderlijke
+troepen of individuën, vliegen in verschillende richtingen weg,
+laten zich op den grond vallen en "drukken" zich plat op den bodem,
+of trachten zich loopend of door andere wijzen van verschuilen te
+redden. Als de vader meent, dat het gevaar voorbij is, begint hij te
+lokken; achtereenvolgens antwoorden alle kinderen, waarna de trouwe
+ouders allengs weder de geheele troep om zich heen verzamelen, doordat
+de vader de jongen ieder afzonderlijk haalt en naar de moeder brengt,
+die de reeds aangekomene onder haar hoede heeft genomen. Later moeten
+de jongen den vader een deel van zijne zorgen ontnemen, door als
+voorposten dienst te doen en op den uitkijk te staan. Deze oefening
+in het wachthouden, waaraan alle jonge hanen om beurten deel nemen,
+draagt aanmerkelijk bij tot hun ontwikkeling. Als de jongen hunne
+ouders verliezen, voegen zij zich bij een ander gezin.
+
+In hun vroegste kindsheid eten de Patrijzen bijna uitsluitend Insecten,
+later bovendien ook plantaardige stoffen, waarmede zij zich ten slotte
+bijna uitsluitend voeden. Tot aan den oogsttijd houden de koppels zich
+hoofdzakelijk in de graanvelden op; na den oogst begeven zij zich naar
+de aardappelen- en koolakkers, omdat zij zich hier het best kunnen
+verschuilen. In het laatst van den herfst zoeken zij het stoppelland
+of liever nog den reeds omgeploegden, braakliggenden bouwgrond op,
+omdat zij hier in de voren een schuilplaats vinden. De naburige
+weiden worden wegens de Sprinkhanen, de hakhoutboschjes wegens de
+mierenpoppen gaarne bezocht; den nacht brengt de koppel altijd in
+'t open veld door. Des morgens verlaten de Patrijzen hun leger en
+begeven zich in de eerste plaats naar de droge gedeelten van het veld,
+zamelen hier hun ontbijt bijeen, zoeken vervolgens de weilanden op,
+van waar de nachtelijke dauw nu verdampt is, gaan als de middagzon
+hinderlijk is, in de struiken, nemen soms een stofbad ("gullen"),
+keeren des namiddags naar het stoppelveld terug en vliegen tegen den
+avond weer naar hunne slaapplaatsen. Op deze wijze slijten zij hunne
+dagen, totdat de winter aanvangt. Deze is voor hen een zeer moeielijke
+tijd; dikwijls brengt hij hun den hongerdood. Het is niet de koude,
+die hen hindert, maar de sneeuw, daar deze hun voedsel bedekt en soms
+zoo hard wordt, dat zij niet in staat zijn om zich een doortocht
+te banen tot de aarde, die hun voedsel bevat. Dit is wel mogelijk,
+zoolang zij in de sneeuw graven kunnen; zij kennen de velden, waarop
+het winterkoren of het koolzaad staat, zeer goed en komen hier altijd
+betrekkelijk gemakkelijk aan den kost; zoodra echter door afwisseling
+van dooi en vorst op de sneeuwlaag een ijskorst is ontstaan, geraken
+zij in den grootsten nood, matten zich hoe langer hoe meer af, worden
+gemakkelijk buitgemaakt door roofdieren of sterven zelfs van honger. In
+strenge winters vergeten zij al hun vrees voor den mensch, begeven
+zich naar de dorpen, zoeken in de tuinen bescherming en voedsel,
+komen zelfs op het erf en in de schuur en vallen begeerig aan op
+de zaadkorrels, die milddadige handen voor hen uitstrooien. Soms
+worden de Hazen hunne redders, daar zij door hun woelen verborgen
+voedsel aan den dag brengen. In meer dan een jachtdistrict sterft
+gedurende een strengen winter al het patrijzenwild. Doch even snel
+als de rampspoed kwam, kan het lot hun weer gunstig worden. Zoodra de
+grond door de samenwerking van een zoelen wind en de zon op sommige
+plaatsen bloot komt te liggen, zijn de Veldhoenderen hun leed te boven;
+wanneer zij eenige dagen achtereen hun genoegen gegeten hebben, keert
+ook de vroolijke levenslust, waardoor zij zich zoozeer onderscheiden,
+spoedig weer in hun gemoed terug.
+
+Alle viervoetige roofdieren bedreigen vooral de eieren en de jongen
+van onzen Patrijs; de Havik en de Edelvalk, de Sperwer, de Buizerd,
+de Kuikendief, de Raaf en de Vlaamsche Gaai zitten zoowel de ouden
+als de jongen voortdurend op de hielen. Als men zich de gevaren voor
+den geest haalt, waaraan een Patrijs is blootgesteld, voordat hij
+zijn vollen wasdom bereikt heeft en bedenkt, dat hij bovendien nog
+weerstand moet bieden aan het ruwe weer, kost het moeite te begrijpen,
+hoe het mogelijk is, dat er nog Patrijzen bestaan. Dichte hagen of
+kleine struikboschjes, zoogenaamde "remises", die bestemd zijn om
+dit wild een toevluchtsoord te verschaffen, moesten op alle vlakten
+aangelegd en zoo goed mogelijk onderhouden worden. Bovendien zou men
+nog overal er op uit moeten zijn om den nood, dien iedere strenge
+winter brengt, zooveel mogelijk te verzachten, door in de nabijheid
+van zulke "remises" voedsel te strooien, voor de hier vertoevende
+hongerlijders de tafel te dekken. De Patrijs veroorzaakt nergens
+en niemand schade, draagt aanmerkelijk bij tot het verlevendigen
+van onze velden, verblijdt iedereen door de lieftalligheid van zijne
+handelingen, geeft aanleiding tot een der aangenaamste jachtbedrijven
+en doet eindelijk voordeel door zijn uitmuntend vleesch.
+
+Jong opgenomen en verstandig behandelde Patrijzen worden zeer tam,
+geraken zeer gehecht aan hunne verzorgers, onderscheiden hen zeer
+nauwkeurig van andere personen, klagen op een voor ieder verstaanbare
+wijze over hun afwezigheid, begroeten hun komst met vreugdegeschreeuw,
+liefkoozen hen en toonen zich op de duidelijkste wijze erkentelijk
+voor de hun betoonde genegenheid, kortom, zij gedragen zich als leden
+van het gezin. Een groote, stille volière is echter een vereischte
+voor hun voortplanting in den gevangen staat.
+
+
+
+De Frankolijns (Pternistes) kunnen beschouwd worden als overgangsvormen
+tusschen de Patrijzen en de Fazanten. Van de eerstgenoemde
+onderscheiden zij zich door het bezit van een langeren snavel, van een
+langeren loop, die in den regel met één, soms ook wel met twee sporen,
+gewapend is, van een langeren staart en van een dichter en dikwijls
+zeer bont gekleurd vederenkleed. Men kent er tegenwoordig ongeveer 50
+soorten van, die over Afrika, West-, Zuid- en Zuidoost-Azië verbreid
+zijn. (Kort geleden was dit geslacht ook nog in Zuid-Europa door één
+soort vertegenwoordigd). Zij leven bij paren of familiën in gewesten,
+die rijk zijn aan struiken of kreupelhout, ook wel in echte bosschen,
+waarschijnlijk echter bijna niet in het hoogstammige woud, maar liever
+in oorden, waar lage struiken de overhand hebben en slechts hier en
+daar enkele hooge boomen zich boven de omgeving verheffen. Zij zijn
+alleseters in den letterlijken zin van het woord. Hunne begaafdheden
+staan niet veel achter bij die van de andere leden der orde. Zij
+loopen uitmuntend, hebben er meesterlijk slag van zich te midden van
+het dichtste struikgewas te bewegen of door de verwardste rotskloven
+heen te wringen, en vliegen, als het noodig is, met gemak en fraai,
+hoewel zij zelden in één vlucht een grooten weg afleggen.
+
+In Middel-Afrika worden de Frankolijns ijverig gejaagd en vaak
+gevangen. De jacht op hen heeft bijna uitsluitend plaats met behulp van
+uitmuntende Windhonden, die de loopende Hoenderen vervolgen en grijpen,
+ja zelfs na het opvliegen voor hen nog gevaarlijk kunnen zijn, daar
+zij door een geweldigen sprong zeer dikwijls den beoogden buit nog
+bereiken. Voor het vangen van dit wild dienen netten, die dwars door
+de struikbosschen worden gespannen, en strikken, die zóó tusschen de
+struiken worden geplaatst, dat het door 't boschje sluipende Hoen
+met den hals in den strik geraakt en zich worgt, of bij de pooten
+wordt vastgehouden.
+
+
+
+Nog voor omstreeks 50 jaren werd één soort van dit geslacht in
+verscheidene landen van Zuid-Europa gevonden: vooral op Sicilië,
+op eenige eilanden van de Grieksche Zee en in de nabijheid van het
+meer Albufera bij Valencia in Spanje. Tegenwoordig is deze Vogel,
+naar het schijnt, op al deze plaatsen geheel uitgeroeid en wordt in
+geheel Europa niet meer gevonden. In vrij grooten getale komt hij
+echter nog voor op Cyprus en in Klein-Azië, nog overvloediger in
+Palestina, Syrië, Kaukasië, Perzië en het noorden van Indië.
+
+De Frankolijn (Pternistes vulgaris) is een zeer fraaie Vogel. De
+bovenkop en de nek zijn zwartachtig grijs, de zijden van den kop,
+de kin en de keel zwart, de oorstreek wit; de kaneelbruine veeren van
+den middelhals vormen een breeden, ringvormigen band, de veeren van
+den bovenrug zijn op zwarten grond met witte, parelvormige vlekken
+geteekend, aan den wortel zwart, omstreeks het midden gedeeltelijk
+bruin en aan weerszijden met 1 à 3 langwerpig ronde, geelachtig
+witte vlekken versierd, de donkerbruin-zwarte mantelveeren hebben
+breede, geelachtig witte zijdestreepen en een geelachtigen zoom op de
+buitenvlag; de onderrug, de staartwortel en de bovendekveeren van den
+staart zijn zwart met talrijke, fijne dwarsstreepjes, de borst en de
+zijden donkerzwart, de zijden met witachtige bij paren gerangschikte
+vlekken, de buikveeren vosbruin met grijzen zoom, de onderdekveeren
+van den staart donkerbruin; de vaal grijsbruine slagpennen hebben op de
+buitenvlag ronde, leemgele vlekken, de grauwzwarte staartveeren op de
+wortelhelft geelachtig witte dwarsbanden. De iris is donkerbruin, de
+snavel zwart, de voet roodachtig geel. Totale lengte 34, staartlengte
+10 cM.
+
+Gevangen Frankolijns waren nog voor een 25 jaar niet bijzonder
+zeldzaam in onze diergaarden, terwijl men ze tegenwoordig slechts
+bij uitzondering een enkele maal te zien krijgt. Dit is niet slechts
+een gevolg van de algemeene vermindering van het aantal dezer Vogels,
+maar ook van hun geringe tembaarheid. Als zij eens tam geworden zijn,
+planten zij zich in gunstige omstandigheden ook hier te lande in de
+kooi voort.
+
+
+
+De grootste soorten van de onderfamilie zijn leden van het geslacht
+der Rotshoenderen (Megaloperdix). De zeer stevige pooten van het
+mannetje zijn met een schopvormige spoor gewapend. Zij bewonen de
+hooge gebergten van Azië; één soort komt echter in den Kaukasus voor
+en kan dus nog onder de Europeesche Vogels gerekend worden.
+
+
+
+Deze soort--het Koningshoen, de Intaure van de bewoners van Georgië
+(Megaloperdix caucasica)--is de kleinste van haar geslacht en toch
+nog 58 cM. lang, waarvan 17 op den staart komen. De kleur van de
+bovendeelen wisselt af tusschen aschgrauw en zwartgrauw met een
+breeden, bruinachtig grijzen kraag in den nek; de vleugeldekveeren
+hebben lichtgele randen; de slagpennen zijn witachtig; een breede,
+witte streep loopt van de oorstreek langs den hals naar beneden;
+de keel is wit; de onderdeelen zijn zwart met witte en roestgele
+teekening; de iris is roodbruin, de snavel geel, de voet bruin. Men
+treft deze schuwe Vogels in kleine gezelschappen van 10 à 12 stuks
+aan, waarvan er één op een hooggelegen punt de wacht houdt. Het is
+uiterst moeielijk zoo dicht bij hen te komen, dat men ze kan schieten.
+
+
+
+Onze Kwartel, ook wel Wachtel of Kwakkel genaamd (Coturnix communis),
+vertegenwoordigt een scherp begrensd geslacht, dat ongeveer 20 soorten
+bevat, die over alle rijken van de Oude Wereld en over Australië
+verbreid zijn. De kenmerken van dit geslacht zijn gelegen in den
+kleinen, zwakken, aan den wortel betrekkelijk hoogen, van hier tot
+aan de spits zacht gebogen, aan de mondhoeken verbreeden snavel,
+de korte, ongespoorde, langteenige voeten, de betrekkelijke lange
+en spitse, weinig gewelfde vleugels, welker spits gewoonlijk door de
+eerste of een der eerste handpennen wordt gevormd, den buitengewoon
+korten, gewelfden, uit twaalf pennen samengestelden staart. Het kleed
+biedt bij mannetjes, wijfjes en jongen slechts weinig verschil aan,
+de kleine veeren zijn smal, de zeer ontwikkelde staart-wortelveeren
+bedekken den staart geheel.
+
+Onze Kwartel is aan de bovenzijde bruin met roestgele dwarse
+en overlangsche strepen, op den kop donkerder dan op den rug;
+de keel is roestbruin, de krop roestgeel, het midden van den buik
+geelachtig wit; de zijden van borst en buik zijn roestrood, met
+lichtgele overlangsche strepen; een lichtgeelbruine streep, die aan
+den wortel van den bovensnavel begint, loopt boven het oog langs,
+bij den hals naar beneden en omsluit de keel; hier echter is zij
+begrensd door twee smalle, donkerbruine banden; de handpennen hebben
+op zwartachtig bruinen grond roodachtig roestgele dwarsvlekken, die
+samen banden vormen; de eerste handpen is op de buitenvlag versierd
+met een smallen, geelachtigen zoom; de roestgele stuurpennen hebben
+witte schaften en zwarte tot dwarsbanden vereenigde vlekken. Bij het
+wijfje zijn alle kleuren lichter en minder in 't oog vallend, ook
+is het keelveld minder duidelijk. Het oog is licht bruinroodachtig,
+de snavel grijs, de voet roodachtig of lichtgeel. Totale lengte 20,
+staartlengte 4 cM.
+
+In slechts weinige landen van de Oude Wereld is onze Kwartel nog niet
+gevonden. In Europa komt hij van 60° N. B. af overal, hoewel eerst
+bezuiden den 50en graad N. B. geregeld voor. In Middel-Azië bewoont
+hij een eenigszins verder zuidwaarts gelegen gordel; hij is hier op
+geschikte plaatsen, vooral in de steppe, niet minder veelvuldig dan
+in Europa; daar hij zoowel uit Europa, als uit Middel-Azië ieder jaar
+zuidwaarts trekt, doorkruist hij ook geheel Afrika en geheel Zuid-Azië.
+
+Zijne reizen zijn om allerlei redenen zeer merkwaardig. Hoewel zij
+ieder jaar plaats hebben, verschillen zij niet onbelangrijk van den
+trek van andere Vogels. Enkele Kwartels schijnen bijna gedurende het
+geheele jaar op reis te zijn, en ook zij, die zich, met het oog op de
+voortplanting, des zomers ergens voor eenigen tijd vestigen, verlaten
+het door hen gekozen gebied bij lange na niet te gelijker tijd. Enkele
+verschijnen reeds tegen het einde van Augustus in Egypte; in grooteren
+getale komen zij er in September aan: in deze zelfde maand echter
+vindt men, volstrekt niet zeldzaam, bij ons nog broedende wijfjes of
+jongen in hun donskleed. Hoewel de trek hoofdzakelijk in September
+plaats heeft, houdt hij de geheele maand October aan en dikwijls
+zelfs gedurende een deel van November. Vele Kwartels overwinteren
+op de drie zuidelijke schiereilanden van Europa, eenige reeds in
+'t zuiden van Frankrijk, in zachte winters zelfs in Duitschland; de
+meeste echter trekken naar de keerkringsgewesten van Afrika en Azië;
+eenige vinden zelfs hier geen rust, maar doorreizen Afrika tot aan het
+Kaapland. Een bijeenkomst vóór de reis schijnt niet plaats te vinden;
+gewoonlijk aanvaardt iedere Kwartel den tocht naar 't zuiden zonder
+zich om zijne soortgenooten te bekommeren; onderweg evenwel voegt
+de eene zich bij de anderen, en vóórdat de reizigers in Zuid-Europa
+zijn aangekomen, hebben zich talrijke vluchten gevormd. Van het begin
+van September af wemelt het van Kwartels op alle terreinen langs de
+kust van de Middellandsche Zee. "Overal, uit het struikgewas langs de
+afgronden, kanalen en weiden, uit ieder bos ruigte, van achter elke
+aardkluit," zegt Graaf Von der Mühle met betrekking tot Griekenland,
+"vliegt vóór den jager een Kwartel op; weinige uren zijn voldoende
+voor 't vullen van den weitasch. Op menigen morgen treft men, nadat
+'s nachts de sirocco gewaaid heeft, geen enkelen Kwartel meer aan
+op de plaatsen, waar den vorigen dag geheele gezelschappen lagen;
+plotseling echter verschijnen zij weder bij groote vluchten; zoo gaat
+hun aantal op en af, totdat de nachtvorsten de laatste doortrekkers
+verdrijven." Evenzoo is het gesteld in Turkijë, in het zuiden van
+Italië en in Spanje, niet anders rondom de Zwarte en de Kaspische
+Zee, terwijl ook aan de kusten van de Japansche en de Chineesche zee
+dezelfde verschijnselen worden waargenomen.
+
+Alle reizende Kwartels maken, zoover zij kunnen, van het vasteland
+gebruik; daarom komen zij aan de spits der naar 't zuiden gerichte
+schiereilanden in talrijke scharen bijeen. Bij ongunstigen wind,
+d. w. z. als de windrichting overeenstemt met de richting van de reis,
+komt de tocht tot stilstand; zoodra echter de tegenwind aanvangt,
+verlaat de zwerm het land en vliegt nu over zee in zuidwestelijke
+richting verder. Als de windkracht onveranderd blijft en niet tot storm
+aanwakkert, gaat de reis voorspoedig. De trekkende Vogels vervolgen
+vliegend hun weg, zoolang de vleugels hen kunnen dragen; wanneer hun
+vermoeidheid te groot wordt, strijkt, naar mij door geloofwaardige
+zeelieden verzekerd werd, het geheele gezelschap op de golven neder,
+om hier een tijdlang te rusten en vervolgens verder te vliegen. Anders
+gaat het, wanneer de wind omslaat, of toeneemt tot storm. Voordewind
+bemoeilijkt de reis over zee in hooge mate, storm verhindert haar
+geheel. In dergelijke omstandigheden vallen de doodelijk vermoeide
+Kwartels, als 't ware bewusteloos, op klippen te midden van de zee
+of op het dek van schepen neer en blijven hier geruimen tijd zonder
+beweging liggen; zij worden door zulk een tegenspoed zoo angstvallig en
+radeloos, dat zij, zelfs wanneer het weer veranderd en de wind gunstig
+geworden is, nog dagen lang op zulke toevluchtsoorden blijven, vóórdat
+zij het wagen de reis voort te zetten. Dit heeft men waargenomen:
+hoevele van deze Vogels echter in de zee vallen en hier verdrinken,
+weet men niet.
+
+Wanneer men gedurende den eigenlijken trektijd op het een of ander punt
+van de Noord-Afrikaansche kust op de Kwartels let, is men niet zelden
+getuige van hun aankomst. Een donkere, laag over het water zwevende
+wolk nadert schielijk en daalt tevens hoe langer hoe meer. In de
+onmiddellijke nabijheid van de uiterste grens van het water, laat
+de doodelijk vermoeide zwerm zich op den bodem zakken. Hier liggen
+de arme schepsels in 't eerst verscheidene minuten achtereen als
+verdoofd, bijna niet in staat om zich te verroeren. Deze toestand
+gaat echter schielijk voorbij. Er komt beweging in de massa; een van
+de Vogels geeft het voorbeeld; weldra sluipen en rennen alle haastig
+over het kale zand naar gunstiger gelegen schuilplaatsen. Het duurt
+lang, voordat de Kwartel er toe overgaat, om van zijne uitgeputte
+borstspieren op nieuw diensten te vergen; op den eersten dag na zijn
+aankomst vliegt hij stellig niet anders dan in den grootsten nood. Na
+dezen tijd ontmoet men de Kwartels in Noordoost-Afrika overal;
+nooit echter ziet men vliegende zwermen; altijd en allerwege treft
+men afzonderlijke exemplaren aan, hier en daar trouwens in tamelijk
+grooten getale. Als de lente aanvangt, begeven de Kwartels zich
+allengs op den terugweg; in April verzamelen zij zich aan de zeekust;
+nooit echter vormen zij dan zulke talrijke zwermen als in den herfst.
+
+De Kwartel kiest tot zomerverblijf het liefst een plek in een
+vruchtbare, graanrijke vlakte. Hij vermijdt hooggelegen, bergachtige
+landstreken en is reeds in een heuvelachtig gewest zeldzamer dan
+in de lage landen. Niet minder dan de hoogte schuwt hij het water
+en wordt daarom in moerassen en broeklanden in 't geheel niet
+gevonden. Onmiddellijk na zijn aankomst houdt hij zich het eerst op
+in tarwe- of rogge-akkers; later toont hij zich minder kieskeurig;
+toch mag men het als een regel aanmerken, dat hij zich niet op zijn
+plaats gevoelt in oorden, waar geen tarwe wordt verbouwd; hier wordt
+hij hoogstens in den trektijd aangetroffen. Gedurende de reis strijkt
+hij soms in de struiken neer, des zomers verlaat hij het veld niet.
+
+Hoewel de Kwartel zoomin fraai als begaafd kan heeten, is hij
+geliefd bij jong en oud. Dit komt van zijn helderen, ver klinkenden
+paringsroep, het bekende "buukwerwiek", dat algemeen in den smaak valt
+en stellig veel bijdraagt tot het verlevendigen van een gewest. Behalve
+dit geschreeuw brengt hij nog verscheidene geluiden voort, die echter
+meestal te zwak zijn om anders dan van nabij gehoord te worden. De
+loktoon van beide seksen is een zacht "bubiwi", de liefdestem een
+iets luider "priekiek" of "bruubruub"; een zwak "goerr goerr" geeft
+ontevredenheid, een onderdrukt "truulielil truulil" vrees te kennen:
+voor schrik dient het evenmin ver hoorbare "truul rek rek rek", dat,
+als de angst ten top gestegen is, in een piepend geluid verandert. De
+paringsroep van het mannetje wordt gewoonlijk door het heesche "werre
+werre" voorafgegaan; op dit voorspel volgt het vele malen herhaalde
+"buukwerwiek".
+
+Door eigenschappen en gewoonten, levenswijze en bewegingen verschilt de
+Kwartel in vele opzichten van den Patrijs. Hij loopt vlug en behendig,
+maar in een onbevallige houding, daar hij den kop terugtrekt en den
+staart recht naar beneden laat hangen, zoodat zijn gedaante bolvormig
+wordt; bij iederen stap knikt hij met den kop en neemt slechts zelden
+een edeler voorkomen aan. Zijne vleugels doen hem snel, snorrend en
+bij rukken voortschieten, veel vlugger en behendiger dan de Patrijs;
+hij maakt soms zeer sierlijke zwenkingen, legt niet dan ongaarne in één
+vlucht een grooten weg af en verheft zich slechts gedurende den trek
+tot een aanzienlijke hoogte; de opgejaagde Kwartel daalt zoo schielijk
+mogelijk weer op den grond neer, om loopend verder te vluchten.
+
+Hoewel zijne zintuigen, vooral die van het gezicht en het gehoor,
+goed ontwikkeld mogen heeten, schijnt zijn verstand gering te
+zijn. Werkelijk schuw is hij niet, hoewel hij zich steeds beangst en
+vreesachtig toont en bij felle vervolging echte dwaasheden begaat;
+men zou zeggen, dat hij zich reeds veilig acht, wanneer alleen zijn
+kop verborgen is. Gezelligheid is hem vreemd; alleen de nood, niet de
+neiging geeft aanleiding tot vereeniging van soortgenooten. De hen
+is een goede moeder en draagt met warme liefde zorg voor ouderlooze
+kuikens; zij wordt echter snood verlaten door de kinderen, zoodra
+deze haar niet meer noodig hebben. Zoolang de zon aan den hemel staat,
+houdt de Kwartel zich zoo stil mogelijk verborgen tusschen de halmen
+en bladen van de akkers; in de middaguren is hij gewoon te "gullen",
+een zandbad te nemen, zich zoo gemakkelijk mogelijk uit te strekken en
+door de zon te laten koesteren of te slapen; tegen het ondergaan van de
+zon wordt hij wakker en bedrijvig. Dan laat hij bijna onverpoosd zijn
+slag weerklinken; men ziet hem loopend of vliegend zijn schuilplaats
+verlaten om voedsel te zoeken of zich naar de hennen te begeven en
+met een mededinger te vechten.
+
+Het voedsel van de Kwartels bestaat uit allerlei zaden,
+uitspruitsels, bladen en knoppen en ongeveer in gelijke mate uit
+allerlei Insecten. Deze worden, naar 't schijnt, steeds boven de
+plantaardige stoffen verkozen, hoewel zij niet volstrekt noodig zijn
+voor hun leven: de ervaring heeft geleerd, dat zij maanden lang met
+tarwekorrels onderhouden kunnen worden. Steentjes ter bevordering van
+de spijsvertering en versch drinkwater zijn voor hen een behoefte;
+tot het lesschen van hun dorst is trouwens de dauw op de bladen
+reeds voldoende; daarom ziet men hen slechts zelden bij bepaalde
+drinkplaatsen vereenigd.
+
+Hoogst waarschijnlijk leeft de Kwartel in polygamie. De haan is,
+zoo mogelijk, nog jaloerscher dan al zijne verwanten, tracht uit zijn
+gebied alle mededingers te verdrijven en strijdt op leven en dood om
+de alleenheerschappij. De hen begint eerst laat, d. w. z. nagenoeg
+niet voor den aanvang van den zomer, haar nest in te richten, krabt,
+bij voorkeur op erwten- en tarweakkers, een ondiepe holte uit,
+bekleedt deze met eenige droge plantendeelen en legt hierop 8 à 14
+betrekkelijk groote, peervormige eieren met gladde schaal, die op
+licht bruinachtigen grond glanzig donkergroen of zwartbruin gevlekt
+zijn, en, wat kleur en teekening betreft, veel van elkander kunnen
+verschillen. Zij broedt met volhardenden ijver 18 à 20 dagen lang,
+laat zich bijna niet van haar nest verjagen en wordt daarom dikwijls
+een slachtoffer van haar toewijding. Onmiddellijk na het verlaten van
+de eischaal loopen de jongen met de moeder mede, worden door haar
+zorgvuldig gehoed en tot eten aangespoord, zoeken aanvankelijk bij
+slecht weer een toevlucht onder hare vleugels, worden ook in andere
+opzichten zoo goed mogelijk verzorgd, groeien opmerkelijk snel,
+letten weldra niet meer op de lokstem van hun moeder en trachten zich
+in geval van nood alleen te redden. Reeds in de tweede week van hun
+zelfstandig leven fladderen zij, in de vijfde of zesde hebben zij hun
+volledige grootte en een voldoende bekwaamheid in 't vliegen bereikt
+om in den herfst de reis naar 't zuiden te kunnen ondernemen.
+
+Niet zelden ontmoet men nog tegen het einde van den zomer een oude
+Kwartelhen met kleine, onvolwassen jongen, die in den naderenden
+herfst waarschijnlijk geen voldoenden tijd zullen vinden voor
+hun ontwikkeling. Zulke broedsels gaan vermoedelijk in den regel
+te niet. Maar ook die, welke te rechter tijd uit het ei kwamen,
+hebben veel te lijden van allerlei loopende en vliegende roofdieren;
+zonder overdrijving mag men het er voor houden, dat nauwelijks de
+helft van alle Kwartels, die geboren worden, in 't leven blijven tot
+aan het tijdstip, waarop de reis naar 't zuiden aanvangt. Deze reis
+gaat met nog grootere gevaren gepaard, want nu treedt de mensch als
+de ergste vijand van de Kwartels op. De noordelijke, westelijke en
+zuidelijke kusten van de Middellandsche zee zijn bij den aanvang van
+deze reis met netten, strikken en vallen dicht bezet. Het eiland Capri
+is beroemd geworden door de groote opbrengst van de kwartelvangst;
+in vroegeren tijd hadden de bisschoppen, tot welker gebied het eiland
+behoorde, een aanzienlijk deel van hun inkomen aan de kwartelvangst te
+danken. In Rome worden, naar Waterton bericht, soms op één dag 17000
+stuks van deze Vogels veraccijnsd. Aan de Spaansche kust is de vangst,
+die hier trouwens hoofdzakelijk in de lente plaats vindt, niet minder
+belangrijk. "In de Maina," zegt Graaf Von der Mühle, "vooral echter
+op de eilanden, houden gedurende den doortrek van de Kwartels jong
+en oud zich met de jacht en de bereiding van deze Vogels bezig. Men
+vangt ze met poot- en halsstrikken, met lijmroeden en slagnetten,
+vooral echter met een "tiras", een zeer groot, van vischnetgaren
+vervaardigd net, dat den Vogel over 't lichaam wordt geworpen;
+zelfs worden bijzonder vette en zeer stil liggende exemplaren door
+knapen met stokken doodgeslagen. Men plukt de Vogels, snijdt hun den
+kop en de voeten af, neemt de ingewanden er uit, spalkt hun de borst
+open en pakt ze als Haringen in tonnen om ze te verzenden. Deze bron
+van verdiensten is voor sommige gewesten van zooveel belang, dat de
+voormalige Minister Coletti, toen in het jaar 1834 bij het oproer
+in de Maina het voorstel werd gedaan om den verkoop van kruit daar
+geheel te verbieden, in den ministerraad zich er tegen verklaarde,
+omdat de inwoners hierdoor van hun belangrijkste bron van inkomsten
+verstoken of althans in hun bedrijf zeer bemoeielijkt zouden worden."
+
+Wanneer men in aanmerking neemt, dat van de Kwartels, die aan den
+mensch en de roofdieren ontkomen, nog duizenden in de zee hun graf
+vinden, heeft men reden om zich er over te verwonderen, dat hun
+vermenigvuldiging, hoe snel dan ook, voldoende is om de geleden
+verliezen weder aan te vullen.
+
+Gevangen Kwartels worden te recht als aardige huisgenooten
+beschouwd. Zij verliezen hun schuwheid, althans voor een deel,
+kunnen gemakkelijk in 't leven worden gehouden en verontreinigen
+hun kooi slechts weinig. Als men hun het noodige verschaft om een
+genoegelijk leven te leiden, gevoelen zij zich weldra zoo zeer thuis
+in hun door traliën begrensde woning, dat zij zich hier voortplanten;
+in de volières onzer dierentuinen brengen zij niet zelden hunne
+jongen groot. Niet zoo licht gelukt hun dit in de kooi, hoewel zij
+ook hier dikwijls broeden. Losloopende Kwartels verschaffen hunne
+verzorgers veel genoegen door hun vroolijken aard, door het verdelgen
+van allerlei ongedierte en door hun gemeenzaamheid met Honden, Katten
+en anderen huisdieren. Evenals bij ons is de Kwartel in vele landen
+een zeer geliefde kamervogel, o. a. bij de Perzen en Boekharen. Bij
+Tsardsjoeï aan den Oxus wordt hij niet slechts veelvuldig in de kooi
+gehouden, maar ook als levend speelgoed, dat men voortdurend in de
+handen houdt en koestert, door sommige personen hoog geschat.
+
+
+
+De Amerikaansche Patrijzen of Boomhoenderen (Odontophorinae), die
+een uit ongeveer 50 soorten bestaande onderfamilie vormen, zijn
+klein of middelmatig groot en sierlijk gebouwd; hun snavel is kort,
+zeer hoog, zijdelings samengedrukt, de zijranden van de ondersnavel
+dikwijls getand, aan weerszijden met 2 of meer soms zeer onduidelijke
+inkervingen voorzien; de voet heeft een langen ongespoorden loop en
+lange teenen; de vleugels zijn middelmatig lang, maar zeer afgerond:
+de vierde, vijfde of zesde handpen is de langste; de middelmatig
+lange of korte, van buiten afgeronde staart bestaat uit 12 pennen. Bij
+vele is een naakte plek om 't oog aanwezig. Het vederenkleed is goed
+ontwikkeld, bij de meeste soorten niet zeer levendig, bij vele evenwel
+zeer fraai van kleur en bij alle op een bevallige wijze geteekend.
+
+Middel-Amerika is het vaderland van de meeste Boomhoenderen; in Zuid-
+en Noord-Amerika komen betrekkelijk weinig soorten voor. Ook zij
+bewonen de meest verschillende terreinen. Eenige leven in het veld en
+in de vlakte, andere in het kreupelhout, enkele ook in het hoogstammige
+woud; deze herinneren door hun levenswijze aan het Hazelhoen, gene aan
+de Patrijzen, hoewel alle den naam van Boomhoenderen verdienen. Alle
+zijn vlug van beweging, loopen snel en vaardig, vliegen met gemak,
+hoewel niet lang achtereen, weten zich te midden van de twijgen zeer
+goed te redden, zijn scherp van gezicht en gehoor, geven blijken van
+een verstandige beoordeeling van gewijzigde toestanden en kunnen
+daarom zonder groote moeite getemd worden. Door lieftalligheid en
+sierlijkheid winnen zij de vriendschap van ieder die hen leert kennen;
+hun vruchtbaarheid en onschadelijkheid hebben aanleiding gegeven
+tot pogingen om de Noord-Amerikaansche Boomhoenderen in Europa te
+acclimatiseeren, welker uitslag aanvankelijk niet ongunstig kan worden
+genoemd; verscheidene andere soorten zijn voorloopig reeds een sieraad
+van onze dierentuinen.
+
+
+
+Een Boomhoen, dat in Europa burgerrecht heeft gekregen, daar het
+in ons werelddeel veelvuldig getemd voorkomt, is de Boomkwartel,
+ook wel Colijnhoen genaamd, de Colin van de Anglo-Amerikanen (Ortyx
+virginianus), vertegenwoordiger van een gelijknamig geslacht. Alle
+veeren van de bovenzijde zijn roodachtig bruin met zwarte vlekken,
+stippels en banden en geel gezoomd; die van de onderzijde hebben een
+witachtig gele kleur met roodbruine, overlangsche strepen en zwarte,
+dwarse golflijnen. Een witte band, die op het voorhoofd begint en over
+het oog naar de achterzijde van den hals loopt, de witte keel, een over
+dezen lichten band zich uitstrekkende, zwarte voorhoofdsstreep en een
+dergelijke streep, die, vóór het oog ontspringend, de keel omsluit,
+benevens de zwarte, witte en bruine stippels op de zijden van den hals
+vormen gezamenlijk een sierlijken tooi van den kop. Totale lengte 25,
+staartlengte 11 cM.
+
+Kanada is de noordelijke, het Rotsgebergte de westelijke, de Golf
+van Mexico de zuidelijke grens van het verbreidingsgebied van den
+Boomkwartel. Hij kiest een soortgelijke standplaats als onze Patrijs,
+geeft de voorkeur aan bouwland, maar verlangt kreupelhout, hagen en
+dergelijke gelegenheden tot het zoeken van een schuilplaats; naar
+het schijnt, bezoekt hij van tijd tot tijd ook het binnenste van het
+woud. Zijn stem is rijker aan klank en afwisseling, dan die van onzen
+Patrijs. Zij bestaat uit twee geluiden, die soms nog door een voorslag
+aangekondigd en meestal vele malen achtereenvolgens herhaald worden. De
+naam Bob White, die door het volk aan den Boomkwartel wordt gegeven,
+is een nabootsing van zijn stem ("bobwaait").
+
+In 't begin van de lente gaan de zwermen, die gedurende den winter
+samengeleefd hebben, uiteen. Iedere haan verwerft zich, dikwijls
+eerst na langen strijd, een hen en kiest een geschikt woongebied
+uit. Weinig later, maar toch zelden voor het begin van Mei, begint
+de hen haar nest te bouwen. Zij gaat hierbij zorgvuldiger te werk
+dan onze Patrijs, want niet slechts de standplaats van het nest
+wordt steeds met voorzichtigheid gekozen, maar ook wordt dit met een
+zekere kunstvaardigheid in den grond uitgekrabd en tamelijk netjes
+met grassen, halmen en bladen bekleed. De eieren zijn peervormig, dun
+van schaal en zuiver wit van kleur of met flauwe, leemgele stippels
+geteekend. Hun aantal wisselt af van 20 tot 24; men heeft er echter
+ook wel 32 in een nest gevonden. De beide ouders broeden om beurten
+en het mannetje houdt bovendien trouw bij 't nest de wacht.
+
+Gedurende den zomer voedt de Boomkwartel zich met Insecten en allerlei
+plantaardige stoffen, vooral met graankorrels; in den herfst maken
+de laatstgenoemde zijn voornaamste voedsel uit. Zoolang de velden
+groen zijn, leiden ouden en jongen een zorgenvrij en vroolijk leven;
+gedurende den winter komen echter ook deze Hoenderen dikwijls in
+grooten nood; vele worden er door genoopt naar zuidelijker landen te
+trekken. Op deze reizen vinden vele den dood, want het rooversgespuis
+zit hen onophoudelijk op de hielen en de mensch doet wat hij kan,
+om zich van dit smakelijke wild meester te maken.
+
+De Boomkwartel is zoowel voor temming geschikt als voor invoering in
+gewesten, waar de eischen, die hij aan 't leven stelt, verwezenlijkt
+zijn. Gevangen Boomkwartels zijn, wanneer zij verstandig behandeld
+worden, reeds na eenige dagen met hun lot verzoend, verliezen weldra al
+hun schuwheid en geraken in opmerkelijk korten tijd aan hun verzorger
+gewoon. Nog gemakkelijker is het, de exemplaren, die onder het toezicht
+van den mensch zijn opgegroeid, te temmen. 50 à 100 paar Boomkwartels
+zouden voldoende zijn, om in de eerste plaats een fazanten-perk
+en van hier uit een streek, die voor de vermenigvuldiging van dit
+veelbelovende wild gunstig gelegen is, te bevolken. In Engeland is
+men hierin reeds geslaagd.
+
+Deze sierlijke Hoenderen worden als wild zeer hoog geschat. Hoewel zij
+moeilijker te jagen zijn dan de Patrijzen, houden de Amerikanen zich
+gaarne met deze jacht bezig. De Boomkwartel wacht den Hond niet af,
+maar tracht, wanneer hij gevaar bespeurt, zich loopend te redden en
+vliegt eerst in den uitersten nood, gewoonlijk voor de voeten van den
+jager op. Nog moeielijker wordt de jacht, als de Vogels zoo gelukkig
+zijn het woud te bereiken, omdat zij hier na het opvliegen gewoonlijk
+in een boom gaan zitten en zich op een dikken tak plat neerdrukken,
+waar zij zelfs voor het oog van den geoefenden jager verborgen
+zijn. Daar zij echter gehoor geven aan den loktoon, kan ieder, die
+het geluid van het mannetje of het wijfje weet na te bootsen, een
+flinken buit behalen. In Amerika maakt men om Boomkwartels te vangen
+veel liever gebruik van strikken en netten dan van vuurwapens. Men
+gaat in gezelschap te paard door de velden, lokt van tijd tot tijd,
+om de plaats waar de Vogels zich ophouden, te leeren kennen, plaatst
+het net en rijdt nu, een halvemaan vormend, op den zwerm toe. De
+Kwartels loopen, zoo goed mogelijk gedekt, over den bodem weg en
+komen, als zij goed gedreven worden, geregeld in het net. Op deze
+wijze vangt men soms 16 à 20 stuks te gelijk.
+
+
+
+De Pluimkwartels (Callipepla of Lophortyx) zijn kenbaar aan den
+tooi van den kop. Op het midden van de kruin verheffen zich 2 à 10,
+in den regel echter 4 à 6 veeren, die aan den wortel zeer versmald,
+aan de spits verbreed en sikkelvormig naar voren omgebogen zijn. Deze
+pluim is bij het mannetje sterker ontwikkeld dan bij het wijfje.
+
+
+
+De meest bekende soort is de Kuifkwartel (Callipepla californica). Zijn
+voorhoofd is stroogeel, elke veer met een donkerder schaft; deze
+plek is van achteren begrensd door een voorhoofdstreep, die zich
+achterwaarts verlengt tot een wenkbrauwstreep; de bovenkop is donker-,
+de achterkop omberbruin; de langere, blauwgrijze veeren van den nek
+zijn zwart op de schaft en aan den rand en hebben twee witachtige
+vlekken aan den top; de zwarte keel is door een witten band omgeven;
+de bovenborst is blauwgrijs, de onderborst geel, iedere veer met
+lichtere spits en zwarten zoom; door de eveneens zwarte zoomen van de
+bruinroode veeren op het midden van den buik ontstaan schelpvormige
+figuren; de veeren van de flanken zijn bruin met breede, witte,
+de onderdekveeren van den staart lichtgeel met donkere schaften;
+de slagpennen zijn bruingrijs, de armpennen met geelachtigen zoom,
+de stuurpennen zuiver grijs. Het oog is donkerbruin, de snavel zwart,
+de voet loodkleurig grijs. Totale lengte 24, staartlengte 9 cM.
+
+
+
+Het vederenkleed van den verwanten Helmkwartel (Callipepla Gambeli)
+vertoont een soortgelijke kleurenverdeeling; het zwarte aangezichtsveld
+is hier echter grooter, de achterkop levendig roodbruin, de onderzijde
+geel zonder schelpvormige teekening, de buik zwart en de veeren van
+de flanken op prachtig roodbruinen grond met lichtgele, overlangsche
+strepen geteekend; alle kleuren zijn bij deze soort schitterender.
+
+
+
+Alle mij bekende berichten over de levenswijze van den Kuifkwartel zijn
+onvolledig. Gambel, wiens beschrijving de voorkeur verdient, zegt:
+"Deze prachtige Vogels, die in geheel Californië zoo buitengemeen
+veelvuldig zijn, vereenigen zich in den winter tot talrijke zwermen,
+die in wouden, welke geschikt zijn om aan zoovele een schuilplaats
+te bieden, soms uit meer dan duizend stuks bestaan. Even veelvuldig
+als in het woud vindt men ze in de met kreupelhout begroeide vlakten
+en hellingen van het heuvelachtige land. Niet minder waakzaam, maar
+snelvoetiger dan de Boomkwartels, verijdelen zij de pogingen van
+hunne vervolgers door verwonderlijk vlug weg te loopen en zich te
+verbergen. Als een Kuifkwartel plotseling opgejaagd wordt, vliegt
+hij gewoonlijk in een boom en drukt zich op horizontale takken
+als een Eekhoorn neder; het vinden van den Vogel wordt dan zeer
+moeielijk, omdat de kleur van zijn vederenkleed met die van boomschors
+overeenkomt. Het nest wordt op den bodem aangelegd, gewoonlijk aan
+den voet van een boom of onder de twijgen van een struik; het aantal
+eieren is soms zeer groot. In een ondiepe uitholling, die aan den
+voet van een eik uitgekrabd, aan den omtrek met eenige weinige bladen
+en droog gras belegd, in het midden echter onbekleed was, vond ik 24
+eieren. Het zou kunnen zijn, dat hier twee hennen in hetzelfde nest
+hebben gelegd, daar 15 eieren het gewone getal schijnt te zijn."
+
+Freyberg, die den Kuifkwartel eveneens in zijn vaderland heeft
+nagegaan, zegt, dat hij een standvogel is, althans niet ver van zijn
+broedplaats rondzwerft, van gras, zaden, bollen, look, knolgewassen
+en dergelijke planten, van allerlei bessen en van Insecten leeft. Tot
+woonplaats kiest hij bij voorkeur jonge hakhoutbosschen of in 't
+algemeen dicht struikgewas, vanwaar hij zich zelden verder dan 40
+à 50 schreden verwijdert en zich dus bijna niet buiten de schaduw
+van het woud in het open veld begeeft. Bij vervolging door den Hond
+blijft hij tamelijk lang loopen, gaat bij het opvliegen steeds in
+den eersten den besten ouden boom zitten en gedraagt zich hier als
+een Hazelhoen; in den winter graaft hij echter lange gangen in de
+sneeuw. In Californië schiet men hem met een kleine buks uit den boom
+of jaagt hem met behulp van een Hond; want dit wild is kostbaar en
+moet gelijk gesteld worden met het Hazelhoen.
+
+"Ieder die de gewoonten van den Helmkwartel wil leeren kennen,"
+zegt Coues, die een uitmuntende levensbeschrijving van de soort
+heeft gegeven, "moet zich alle geriefelijkheden van de beschaving
+ontzeggen en van de westkust uit omstreeks duizend mijlen ver in
+het binnenland doordringen. Hij komt dan in een wilde streek, waar
+de Apache-Indiaan nog altijd heer en meester is en de blanke zich
+slechts door een iederen dag herhaalden strijd kan handhaven. Het
+land is verscheurd door gapende afgronden. Diep ingesneden dalen en
+ravijnen, waarnevens reusachtige bergen zich verheffen; lava-massas,
+uitgeworpen door sinds lang uitgedoofde en onkenbaar geworden vulkanen,
+bedekken het. Men treft hier rivieren aan, op welker droge bedding de
+reiziger van dorst kan versmachten; uitgestrekte vlakten, begroeid
+met droge, scherpe grassen en lage struiken, dragen de duidelijke
+kenteekenen van langdurig gebrek aan water. Deze gewesten zijn echter
+vol tegenstellingen en wonderen. De minst gastvrije bergen omsluiten
+liefelijke, vochtige, groene en vruchtbare dalen; uitgestrekte bosschen
+van edele sparren en dennen en ceders wisselen af met dorre, eenzame
+lavavelden; de heuvelhellingen zijn met eiken, mezquite-struiken
+(Prosopis dulcis) en manzanitas bedekt, terwijl de toegangen tot de
+oevers der door populieren (Populus monilifera en angulata), wilgen
+en noteboomen omlijste stroomen, door bijna ondoordringbare wallen van
+wijnstokken, pereskia-cactussen (met eetbare bessen en platte bladen),
+sassaparilstruiken, rozen en allerlei andere soorten van klimmende en
+rankende struiken versperd worden. De dieren- en de plantenwereld,
+ja zelfs de rotsen hebben een vreemdsoortig, eigenaardig voorkomen;
+zelfs de lucht schijnt een andere samenstelling te hebben dan bij
+ons. Deze gewesten zijn het vaderland van ons Boomhoen.
+
+"De maand Juni liep ten einde, toen ik op de plaats van bestemming,
+in Arizona, aankwam. Spoedig vernam ik, dat de Helmkwartel hier
+buitengewoon veelvuldig is. Reeds op mijn eerste jachttocht struikelde
+ik, bij wijze van spreken, over een toom jonge kuikens, die zooeven
+uit het ei gekomen waren; de kleine, vlugge diertjes renden weg
+en verborgen zich zoo uitmuntend, dat ik er geen enkele van vinden
+kon. In 't volgende jaar merkte ik op, dat de oude Vogels tegen
+het einde van April gepaard hadden en zag ik in het begin van Juni
+de eerste kuikens. Ik kwam tot de overtuiging, dat het broeden bij
+deze soort gedurende de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus plaats
+vindt. Het grootste aantal kuikens van één broedsel, dat ik waarnam,
+bedroeg 15 à 20, het kleinste 6 à 8. Wel trof ik een enkele maal ook
+nog op den 1en October half volwassen kuikens aan; de meeste hadden
+toen echter reeds geheel of bijna de grootte van de ouders en waren
+zoo goed in staat om zich te bewegen, dat een eerlijke jager zich
+niet geschaamd zou hebben, er een schot op te doen.
+
+"Zoolang de jonge Vogels de ouderlijke zorg nog niet kunnen ontberen,
+houden zij zich eng aaneengesloten; als hen een gevaar bedreigt, rennen
+zij zoo snel weg en "drukken" zich op een zoo goed gekozen plaats,
+dat het veel moeite kost om ze te doen opvliegen. Als dit gelukt,
+stijgen alle te zamen in een gesloten zwerm omhoog, maar strijken
+spoedig weer neder, in den regel op de lage takken van boomen
+of struiken, dikwijls echter op den grond. Hier zitten de Vogels
+gewoonlijk stil, dikwijls letterlijk opeengehoopt; omdat zij goed
+verborgen meenen te zijn, kan men ze tot op een afstand van weinige
+schreden naderen. Later in 't jaar, als zij hun definitieve grootte
+bereikt hebben, gaan zij minder vaak op boomen zitten; zij zijn dan
+voorzichtiger en niet gemakkelijk te naderen. De eerste aanduiding,
+dat men zich in de nabijheid van een toom bevindt, krijgt men door
+een geluid, dat twee- of driemaal snel achtereenvolgens herhaald
+wordt; hierop volgt een geritsel van droge bladen, waaruit blijkt,
+dat het geheele gezelschap zich zoo schielijk mogelijk voortspoedt;
+als men nog een stap verder gaat, vliegen alle met snorrend gedruisch
+op en verspreiden zich in alle richtingen.
+
+"Evenals zijne verwanten, eet de Helmkwartel bij voorkeur zaden en
+vruchten, hoewel Insecten een niet gering deel van zijn voedsel
+uitmaken. In de eerste lentemaanden eet hij graag wilgeknoppen,
+waardoor zijn vleesch een bitteren bijsmaak krijgt.
+
+"De sierlijke kuif op den kop, die zooveel tot de verfraaiing van deze
+soort bijdraagt, ontwikkelt zich reeds zeer vroegtijdig; men merkt
+haar reeds op bij kuikens, die slechts weinige dagen oud zijn. Bij
+hen bestaat zij trouwens slechts uit een klein, kort bosje van 3 of
+4 veeren, die eerder bruin dan zwart, aan de spits niet verbreed en
+recht naar boven gericht zijn. Eerst wanneer de Vogel volkomen tot
+vliegen in staat is, krommen zij zich naar voren. Het aantal veeren,
+waaruit de kuif bestaat, wisselt aanmerkelijk af. Soms vindt men
+slechts één enkele veer, in andere gevallen 8 à 10 veeren.
+
+"De jacht op den Helmkwartel is moeielijker dan die op den
+Boomkwartel. Wel is waar vliegt de eerstgenoemde niet plotseling op
+en beweegt zich ook niet sneller dan zijn verwant: wanneer echter
+een kluft opgejaagd is en één of twee van hare leden geschoten
+zijn, zal men bezwaarlijk voor de derde maal met goeden uitslag
+kunnen vuren. Zij liggen, behalve in bepaalde gevallen, zeer los;
+als zij opgevlogen zijn en weder "strijken", zoeken zij dikwijls
+een schuilplaats op den grond en laten zich niet weer opjagen, of
+loopen zoo snel en zoo ver mogelijk, zoodat men ze òf niet, òf eerst
+op een tamelijk grooten afstand van hun uitgangspunt terugvindt. Hun
+gewoonte om loopend het gevaar te ontvluchten, vermoeit niet slechts
+den jager, maar ook den Hond in zoo hooge mate, dat zelfs het best
+gedresseerde dier weinig of in 't geheel niets uitrichten kan. Wel
+is de jager dikwijls in de gelegenheid een loopend Hoen te dooden,
+maar wie zou op zoo'n roemlooze wijze met zulk edel wild den weitasch
+willen vullen! Het vliegt buitengewoon snel en krachtig, doch steeds
+op gelijke hoogte en rechtuit, zoodat het voor een geoefend schutter
+niet zeer moeielijk is, het te treffen."
+
+In 1852 werden 6 paar Kuifkwartels in Frankrijk ingevoerd. Reeds
+in het volgende jaar brachten zij jongen groot. Men heeft later
+herhaaldelijk getracht dezen fraaien Vogel ook in Frankrijk te
+acclimatiseeren, maar tot dusver nog geen blijvende uitkomsten
+verkregen. Ook in Duitschland zijn zulke proeven genomen met hetzelfde
+gevolg. Over 't algemeen zal men, om op succes te mogen hopen, de
+proef moeten nemen in zulke gewesten, waar Fazanten zonder de hulp
+van den mensch gedijen. Het meest geschikt hiervoor zijn wouden,
+die de grootst mogelijke verscheidenheid van boomsoorten bevatten en
+een dicht begroeiden bodem hebben, zoodat het geheel een moeielijk
+doordringbare wildernis van doornstruiken, wilgen, hooge grassen en
+klimplanten vormt. Kuifkwartels, die in een park zijn grootgebracht
+en op ongeschikte terreinen worden losgelaten, ontsnappen hieruit,
+zoodra zij kunnen.
+
+
+
+In de vierde onderfamilie vereenigen wij de Fazanten (Phasianinae). Ook
+bij hen is de romp gedrongen, maar toch gestrekter gebouwd dan bij
+de Boschhoenderen; de snavel is middelmatig lang en sterk gewelfd,
+de bovensnavel over den ondersnavel benedenwaarts gebogen, soms aan
+de spits verlengd en nagelvormig verbreed; de middelmatig lange loop
+is bij den haan altijd gespoord; de teenen zijn lang, de vleugels
+middelmatig lang of kort, sterk afgerond; de staart is gewoonlijk lang
+en breed en uit 12 à 18 pennen samengesteld, de kop gedeeltelijk naakt,
+dikwijls met kammen en lellen, soms bovendien met hoornen en ook wel
+met vederbossen versierd; het vederenkleed is prachtig van kleur en
+glanzig, maar bij mannetjes, wijfjes en jongen verschillend.
+
+Gewoonlijk rekent men tot deze onderfamilie, ongeveer 75 soorten,
+waarvan er elf in Afrika, slechts drie (de Kalkoenen) in Amerika,
+alle overige in Zuid- en Middel-Azië thuis behooren. Alle soorten
+bewonen boschrijke of althans met struikgewas begroeide gewesten
+waar zij goed gedekt zijn: sommige hooge bergstreken, andere het
+laagland. Zij zijn standvogels; bij de keuze van een woonplaats gaan
+zij zeer zorgvuldig te werk en verlaten deze daarna niet meer. Alle
+hebben min of meer de neiging om na den broedtijd rond te zwerven
+en dan terreinen te bezoeken, waar men ze in andere tijden van 't
+jaar niet vindt. Tot echte reizen zijn zij wegens de gebrekkigheid
+van hunne bewegingsorganen niet in staat. Zij zijn goed ter been en
+kunnen, als zij willen, in het hardloopen bijna met ieder ander Hoen
+wedijveren; zij vliegen echter slecht en doen dit daarom slechts in
+den uitersten nood. In lichaamsoefeningen schijnen zij geen behagen te
+scheppen; zelfs gedurende den paartijd gedragen zij zich rustiger dan
+de andere Hoenderen. Gewoonlijk stappen zij op hun gemak en zonder
+zich te haasten rond, met ingetrokken of gebogen hals, den fraaien
+staart, hun voornaamsten tooi, zoo ver opgeheven, dat de middelste
+veeren niet over den grond sleepen; om sneller te loopen buigen zij
+den kop tot dicht bij den grond en lichten den staart iets hooger op;
+in geval van nood maken zij ook van hunne vleugels gebruik. Hun wijze
+van vliegen vereischt krachtige vleugelslagen en gaat daarom vooral
+bij het opvliegen met een klapperend gedruisch gepaard; wanneer echter
+de Fazant eens een zekere hoogte bereikt heeft, fladdert hij weinig,
+maar schiet met uitgespreide vleugels en staart volgens een hellend
+vlak in benedenwaartsche richting snel vooruit. In de kroon van hooge
+boomen is hij gewoon rechtop te staan of met sterk gebogen pooten zich
+geheel op den tak neer te vleien en den langen staart bijna loodrecht
+naar beneden te laten hangen. Zijne zintuigen zijn goed ontwikkeld,
+de geestvermogens over 't algemeen gering. Onder elkander leven de
+Fazanten in vrede, zoolang de liefde niet in 't spel komt; in den
+paartijd ziet men echter, evenals bij de overige Hoendervogels, de
+mannelijke leden van het gezelschap in opgewonden toestand verkeeren
+en soms zeer ernstige gevechten leveren.
+
+Tot aan den paartijd verbergen de Fazanten zich zooveel mogelijk. Als
+zij niet gestoord worden, gaan zij eerst kort vóór hun slaaptijd in den
+boom zitten en houden gedurende het overige deel van den dag verblijf
+op den grond, waar zij, tusschen struiken en gras hun voedsel zoeken,
+open plekken bijna angstvallig vermijden en van de eene schuilplaats
+naar de andere sluipen. Iedere haan heeft de leiding over een aantal
+hennen; men ontmoet echter ook zeer gemengde kluften, d. w. z. zulke,
+die uit verscheidene hanen en vele hennen bestaan. Groote gezelschappen
+zijn het niet; wanneer dit een enkele maal voorkomt, blijven zij in
+den regel niet lang bijeen. Buiten den broedtijd neemt het zoeken van
+voedsel hun tijd bijna geheel in beslag. Zij eten van 's morgens tot
+'s avonds; hoogstens rusten zij in de middaguren, zooveel mogelijk
+in een stoffige kuil, half begraven onder het reinigende stof, van
+de vermoeienissen van den arbeid uit. Vooral in den vroegen morgen en
+tegen den avond zijn zij ijverig in de weer en tot rondzwerven geneigd;
+met zonsondergang begeven zij zich ter rust. Hun voedsel bestaat uit
+de meest verschillende soorten van plantaardige stoffen, zaden en
+vruchten, knoppen zoowel als ontplooide bladen; bovendien eten zij
+Insecten in allerlei ontwikkelingstoestanden, Slakken, Weekdieren,
+ook wel kleine Gewervelde Dieren; vooral maken zij jacht op jonge
+Kikvorschen, Hagedissen en Slangen.
+
+De meeste, hoewel geenszins alle Fazanten leven in polygamie. Iedere
+haan verzamelt, wanneer zijne mededingers dit toelaten, vijf à
+zeven hennen om zich heen. Hoewel hij niet minder jaloersch is dan
+de andere mannetjes zijner orde en zijne mededingers zeer moedig en
+dapper bestrijdt, geeft hij zich geen bijzondere moeite om de gunst
+van zijn wijfje deelachtig te worden. Ook bij hem komen verschijnselen
+voor, die aan het balderen der Ruigpoothoenderen herinneren, ofschoon
+hij nooit in den toestand van verliefde razernij vervalt, die deze
+kenmerkt. Hij loopt in verschillende houdingen om de hennen heen,
+spreidt de vleugels uit, zet de veeren van de kuif, van de oorpluimen
+en van den halskraag op, verheft den staart iets meer dan gewoonlijk,
+doet de voor uitzetting vatbare huidaanhangsels opzwellen, acht het
+zelfs niet beneden zijn waardigheid eenige danspassen te maken en
+kraait of fluit, terwijl hij herhaaldelijk de vleugels tegen elkander
+slaat. Na de paring bekommert hij zich niet meer om de hennen, die
+over 't algemeen meer hem zoeken dan hij haar; maar zwerft naar eigen
+goedvinden in het bosch rond, voegt zich hier soms bij andere hanen,
+vecht in het eerst nog wel eens met dezen of genen, maar leeft toch,
+als het aantal mannetjes toeneemt, met de leden van zijn gezelschap
+in vrede. De hen zoekt een stil plekje op, graaft hier een kuiltje,
+bedekt dit achteloos met eenige bladen en andere nestmaterialen en
+begint te broeden, zoodra zij 6 à 10 of soms ook 12 eieren gelegd
+heeft. De kuikens zijn lief geteekend, behendig en vlug, leeren in de
+tweede week van hun leven fladderen, gaan in de derde in de boomen
+slapen en ruien na verloop van 2 of 3 maanden; tot in den herfst
+blijven zij echter nog onder de hoede van hunne ouders.
+
+
+
+Het meest bekende geslacht van de onderfamilie der Fazanten is dat
+van de Kamhoenderen (Gallus), waaraan wij ons Huishoen te danken
+hebben. Zij kenmerken zich vooral door het bezit van een naakten,
+vertikalen, meestal getakten kam op de kruin en van twee naar beneden
+hangende lellen aan den ondersnavel; de wang is onbevederd. De tamelijk
+lange loop is bekleed met drie vertikale reeksen van schilden en
+heeft bij den haan een sterke spoor. De middelmatig lange staart
+bestaat uit 14 pennen, die naar de zijden weinig in lengte afnemen;
+hij wordt dakvormig gebogen en opgewipt gedragen; de staartwortelveeren
+of bovendekveeren van den staart zijn bij den haan sterk verlengd en
+sikkelvormig gekromd; zij overdekken de stuurpennen en hangen achter
+deze of langs de zijden van het achterlijf naar beneden. In de korte
+afgeronde vleugels zijn de 4e tot 7e handpennen even lang en langer
+dan de overige. Het lichaam is rijk bekleed met prachtige veeren.
+
+Indië en de Maleische landen zijn het vaderland van deze Hoenderen. Men
+kent er zes soorten van, die het woud bewonen en een verborgen leven
+leiden, hoewel alle door hun stem de aandacht trekken.
+
+
+
+De meeste aanspraken op de eer van het stamvaderschap van ons Huishoen,
+kan het Gewone Boschhoen of Bankiva-hoen, de Kasintoe der Maleiers,
+op Sumatra Ajam-Rimboe geheeten (Callus ferrugeneus), doen gelden. De
+kop, de hals en de lange, naar beneden hangende nekveeren hebben bij
+den haan een goudgelen weerschijn; de geelbruin gezoomde rugveeren zijn
+purperbruin, in het midden glanzig oranjerood; de eveneens verlengde,
+naar beneden hangende bovendekveeren van den staart gelijken in kleur
+op die van den kraag; de groote dekveeren zwartgroen, de donkerzwarte
+borstveeren goudgroen iriseerend; de handpennen zijn donker zwartachtig
+grijs met lichteren zoom, de armpennen op de buitenvlag roestkleurig,
+op de binnenvlag zwart, de staartpennen eveneens zwart: de middelste
+iriseerend, de overige zonder glans. Het oog is oranjerood, de koptooi
+rood, de snavel bruinachtig, de voet leikleurig zwart. Totale lengte
+65, staartlengte 27 cM. De hen is kleiner, haar staart heeft een meer
+horizontalen stand; van den kam en de lellen zijn slechts aanduidingen
+voorhanden; de langwerpige halsveeren zijn zwart met witgeelachtigen
+zoom, de veeren van den mantel bruinzwart gesprenkeld, die van de
+onderdeelen, evenals de slag- en stuurpennen, bruinzwart.
+
+Het verbreidingsgebied van het Bankiva-hoen omvat geheel Indië en de
+Maleische landen. Het is veelvuldig in het westen van Vóór-Indië zoowel
+als in het noordelijke heuvelenland, algemeen in Assam, Silhet, Birma,
+Malakka, op de Soenda-eilanden en de Philippijnen; het komt ook op
+Timor en verscheidene eilanden van den Grooten Oceaan voor; zeldzaam
+is het in Middel-Indië. De levenswijze van deze en alle overige wilde
+Hoenderen is vrij onvolledig bekend; dit ligt waarschijnlijk aan de
+bezwaren, die zich tegen het waarnemen van deze Vogels verzetten. Het
+door hen bewoonde woud legt den onderzoeker zoowel als den jager
+dikwijls onoverkomelijke hinderpalen in den weg. Als men deze wouden
+doortrekt, ontmoet men, volgens Jerdon, dikwijls wilde Hoenderen. Zij
+houden zich gaarne op in de nabijheid van de wegen, omdat zij hier in
+den drek van het Rundvee en van de Paarden een overvloed van voedsel
+vinden; de Honden, die met den wagen meeloopen, doen vele Hoenderen
+opvliegen en in de boomen neerstrijken; ook ziet men deze Vogels in
+de buurt van de wouden op de akkers, waar zij dikwijls voedsel gaan
+zoeken, voorts gedurende de jachten, die op hen gehouden worden. De
+beide op Java levende soorten van wilde Hoenderen zijn, volgens
+Bernstein, zeer schuw; het is daarom moeielijk ze in de vrije natuur
+te bespieden. Dit geldt vooral voor het Groene Boschhoen, den Gangegar
+of Ajamalas, gewoonlijk Vorkstaarthoen (Gallus furcatus) genoemd,
+omdat de staart, wegens de zijwaartsche richting der middelste veeren,
+er gevorkt uitziet; het onderscheidt zich door het bezit van slechts
+één zeer groote, met fraaie roode, gele en blauwe tinten prijkende
+lel aan de keel. Deze Hoenderen houden zich bij voorkeur op in de met
+doornstruiken en andere planten dicht bedekte vlakten, waar zij zich
+bijna altijd aan de blikken van den onderzoeker onttrekken; bovendien
+verbergen zij zich dadelijk bij het geringste verdachte gedruisch,
+of loopen, zonder op te vliegen, tusschen de alang-alang-halmen
+weg. Zij zouden dus niet opgemerkt worden, indien niet de haan van
+tijd tot tijd zijn stem liet hooren; deze klinkt heesch als "kukru-u
+koekru." Te zien krijgt men hem echter slechts zelden, hoe vaak men
+hem ook hoort. Het best gelukt dit nog in den vroegen morgen, omdat de
+Hoenderen, zich veilig achtend, dan de wildernis verlaten om op open
+plaatsen hun voedsel te zoeken, dat uit allerlei zaden en knoppen,
+maar vooral uit Insecten bestaat. Zeer gaarne eten zij Termieten;
+zij zoeken daarom de woningen dezer diertjes dikwijls op.
+
+De beide andere soorten van wilde Hoenderen zijn: het Sonnerat-hoen,
+de Katoekoli der Maleiers (Gallus Sonnerati)--dat in de gebergten
+van Vóór-Indië leeft en zich kenmerkt door zijne halsveeren, welker
+schaften (bij den haan) op drie plaatsen tot hoornplaatjes verbreed
+zijn--en het op Ceylon levende Dsjungelhoen (Gallus Stanleyi), dat door
+de roode kleur der onderdeelen van het Bankiva-hoen verschilt. Beide
+onderscheiden zich door hun stem; die van den Dsjungelhaan klinkt,
+volgens Tennent, als "George-Joye"; die van den Sonnerathaan is
+een hoogst zonderling, gebroken geluid, een onvolkomene, maar
+onbeschrijfelijke soort van gekraai. Het Bankiva-hoen heet op Java
+wegens het geluid van den haan "Bekéko". Alle vier soorten dragen veel
+bij tot het verlevendigen van het woud. "Het is zeer gezellig," zegt
+Von Möckern, "des morgens vroeg de talrijke hanen te hooren kraaien, ze
+met fieren tred te zien loopen en getuige te zijn van hunne gevechten;
+de hennen en de kuikens zwerven intusschen te midden van de boomen
+en struiken rond." Ook Tennent roemt het in den nacht aanvangende en
+lang voortgezette gekraai van den Dsjungelhaan als een der voornaamste
+aantrekkelijkheden van den morgen in de met bosch bedekte bergen van
+Ceylon. De wilde hanen doen in strijdlust niet onder voor de tamme;
+de inboorlingen temmen ze voor de bij hen zoo geliefde hanengevechten;
+daar zij ervaren hebben, dat, moge al de tamme haan soms sterker zijn
+dan de wilde, hij dezen nooit evenaart in moed en behendigheid.
+
+Zoomin bij de wilde als bij de tamme Hoenderen bemoeit de haan zich
+met de opvoeding der jongen; bij beide verzorgt de hen hare kinderen
+met gelijke teederheid. Kruisingen van de wilde Hoenderen onderling
+en van deze met tamme Hoenderen komen niet zelden voor.
+
+Alle wilde Hoenderen kunnen getemd worden; zij geraken echter niet
+zoo spoedig aan de gevangenschap gewoon, als men misschien geneigd
+is te veronderstellen. "Oud gevangen exemplaren," zegt Bernstein,
+"worden nooit tam; wanneer men hunne eieren door Huishennen laat
+uitbroeden, zullen toch de jongen, zoodra zij volwassen zijn, bij de
+eerste de beste gelegenheid hun vrijheid trachten te herwinnen. Of
+zij zich in de gevangenschap voortplanten, of met Huishoenderen paren,
+kan ik op grond van eigen ervaring niet mededeelen; van verschillende
+zijden heb ik echter vernomen, dat wilde Hoenderen, die van jongs
+af in gevangenschap leefden, herhaaldelijk eieren legden." In onze
+dierentuinen hebben alle soorten zich voortgeplant; men kan er echter
+nooit vast op rekenen. Het is ons daarom nog steeds een raadsel,
+hoe de mensch er in geslaagd is, de vrijheidlievende wilde Hoenderen
+zoo volledig aan zich te onderwerpen. Geen geschiedverhaal, geen sage
+maakt van de eerste temming dezer dieren gewag. Reeds in de oudste
+geschriften wordt het Huishoen voorgesteld als een algemeen bekende
+Vogel. Van Indië uit heeft het zich over alle landen van het oostelijk
+halfrond verbreid. Bij de eerste ontdekking van de eilanden van den
+Grooten Oceaan vond men er Huishoenderen; in historischen tijd zijn zij
+alleen in Amerika ingevoerd. Bijzonder merkwaardig komt het mij voor,
+dat zij nergens verwilderd zijn. Men heeft getracht ze in hiervoor
+geschikte gewesten in vrijheid te laten leven, bosschen met hen te
+bevolken om hierdoor een nieuwe wildsoort te verkrijgen; steeds zijn
+deze pogingen mislukt. In de dorpen van de Noordoost-Afrikaansche
+steppen en zelfs rondom hutten, die midden in 't woud gelegen zijn,
+leeft het Huishoen in menigte bijna zonder de zorg van den mensch;
+het moet zich zijn voedsel zelf zoeken; het broedt onder den een of
+anderen struik, die het hiervoor geschikt acht, dikwijls op eenigen
+afstand van de hut van zijn meester; het slaapt 's nachts in het woud
+op een boom. Met bewonderenswaardige buigzaamheid schikt het zich in
+de meest verschillende omstandigheden, verdraagt een klimaat, waarin
+het van nature niet thuis behoort, zonder van aard te veranderen;
+slechts in zeer hooge bergstreken of in het uiterste noorden schijnt
+zijn vruchtbaarheid af te nemen. Overal echter, waar de mensch een
+vaste woonplaats heeft, kan het leven; het is een volslagen huisdier
+geworden.
+
+Van het Huishoen komen tal van rassen en slagen voor, die door
+den vorm en de houding van het lichaam, door de grootte, door de
+ontwikkeling van den kam en de lellen, door de bevedering van
+den kop en van den loop, de kleur van het vederenkleed en van
+de onbevederde lichaamsdeelen enz. van elkander verschillen. Men
+treft sommige zeer merkwaardige afwijkingen bij hen aan. Een van de
+verwonderlijkste, hoewel niet een van de meest in 't oog vallende
+eigenaardigheden is de aanwezigheid van vijf teenen aan iederen poot
+bij verschillende rassen, o.a. bij de Dorkings, de Houdans, de Turken
+en de Japansche Zijdehoenderen. De overtallige teen is drieledig,
+aan hetzelfde middelvoetsbeen gehecht als de normale (tweeledige)
+achterteen, maar een weinig hooger en meer naar 't midden van den
+loop ingeplant.--Bij een aantal andere rassen, die men onder den
+naam van Kuifhoenderen samenvat, en waarvan wij het Padua-ras als
+voorbeeld kiezen, is het voorhoofdsbeen sterk gezwollen en vormen
+de verlengde, overhangende veeren van de kruin een helm, die den
+geheelen kop bedekt. De kam is bij de Padua-hoenderen, zeer klein; de
+plaats van de keel- en oorlellen wordt ingenomen door "kinbaarden" en
+"bakkebaarden". De Houdans hebben een halve, de Turken een volslagen
+kuif.--De Zijdehoenderen zijn klein van stuk, hebben haarvormige,
+zijdeachtige veeren en weinig ontwikkelde arm- en staartpennen; de
+uitwendige huid, het beenvlies en de naakte plekken aan den kop zijn
+meestal donker violet, zelfs het vleesch heeft een donkere kleur. Bij
+het Japansche Zijdehoen gaan deze eigenaardigheden gepaard met zuiver
+witte veeren en met het bezit van een vijfden teen.--De Bantammers,
+die hun naam ontleenen aan het Javaansche landschap, van waar zij
+het eerst naar Europa werden gebracht, maar die uit Japan afkomstig
+zijn, onderscheiden zich o.a. door hun zeer geringe grootte; toch
+zijn zij zeer krijgshaftig en toonen dit bij hanengevechten.--Zeer
+zwaar, hoog op de pooten en dik van schenkel zijn de Cochinchina-
+en Brahmapoetra-hoenderen; beide hebben een bevederden loop; bij
+gene komt een enkelvoudige, bij deze een drievoudige kam voor. De
+Brahmapoetras bereiken een hoogte van 65 à 70 cM. (zelden meer);
+het gewicht van den haan bedraagt 5 à 7.5, dat van de hen 4 à 6.5 KG.
+
+
+
+Een overgang van de Kamhoenderen tot de Edelfazanten vormen de
+Fazanthoenderen (Euplocomus). Zij kenmerken zich door een slanken
+lichaamsbouw, een tamelijk zwakken snavel, een middelmatig hoogen,
+gespoorden loop, korte, afgeronde vleugels, een middelmatig langen,
+uit 16 pennen samengestelden, dakvormigen staart, naakte, met wratten
+bedekte wangen en een bevallig vederenkleed.
+
+
+
+De Zilverfazant of Zilverlakensche Fazant (Euplocomus nycthemerus)
+onderscheidt zich van andere Fazanthoenderen door een lange,
+uit losbaardige veeren bestaande, hangende pluim op den kop en
+een wigvormig verlengden, bij wijze van een dak dubbelgevouwen
+staart, welks middelste veeren niet zijwaarts naar buiten gebogen en
+slechts in geringe mate naar onderen gekromd zijn. De lange en dikke
+vederbos aan den achterkop is glanzig zwart, de nek en het voorste
+deel van den bovenhals zijn wit; de geheele overige bovenzijde is
+wit met smalle, zwarte zigzaglijnen, die van de eene zijde naar de
+andere zich uitstrekken; de zwarte onderzijde heeft een metaalachtig
+blauwen weerschijn; de slagpennen zijn wit met smallen, zwarten zoom
+en met onderling evenwijdige, breede, zwarte dwarsstrepen geteekend;
+de staartvederen hebben op witten grond een soortgelijke versiering,
+die des te duidelijker is, naarmate de pennen verder buitenwaarts
+gelegen zijn; de onbevederde wangen zijn fraai karmijnrood. Het
+oog is lichtbruin, de snavel blauwachtig wit, de voet lakrood
+of koraalrood. Totale lengte 110, staartlengte 67 cM. De hen is
+aanmerkelijk kleiner; de roestbruine grondkleur van haar vederenkleed
+is zeer fijn grijs gesprenkeld; de kin en de wang zijn witachtig
+grijs, de benedenborst en de buik witachtig, met roestbruine vlekken
+en zwarte dwarsstrepen.
+
+Men weet niet zeker, wanneer de eerste levende Zilverfazanten naar
+Europa zijn gebracht; vermoedelijk is dit niet vóór de 17e eeuw
+geschied. Hun vaderland is Zuid-China, waar zij thans echter slechts
+in weinige gewesten nog in 't wild voorkomen; tam vindt men ze in
+geheel China en Japan zeer veelvuldig. In Europa gedijen zij bij
+eenvoudige verzorging uitmuntend, in de vrije natuur even goed als
+op het erf of in een groote kooi. De pogingen om met deze diersoort
+onze wouden te bevolken zijn mislukt, omdat het mannetje wegens zijn
+witte kleur meer aan de vervolging der roofdieren is blootgesteld dan
+eenige andere Vogel van zijn grootte. Een niet minder groot bezwaar
+is gelegen in den Fazant zelf. Hij is de moedigste en strijdhaftigste
+van al zijne verwanten. Twee mannetjes, die hetzelfde gebied bewonen,
+zijn voortdurend met elkander in strijd. Ook andere dieren hebben
+veel te lijden van de heerschzucht van den Zilverfazant; hij vecht
+op leven en dood met den huishaan en verdrijft, als hij in het woud
+vrij kan rondzwerven, alle andere wilde Hoenderen, in de eerste plaats
+natuurlijk den Gewonen Boschfazant. Daar deze meer nut oplevert dan
+zijn vijand, wordt hij in het onbetwist bezit van het woud gelaten.
+
+De Zilverfazant beweegt zich minder goed dan zijne verwanten en heeft
+ook minder lust in beweging. Men is geneigd hem lui te noemen. Hij
+vliegt niet anders dan in geval van nood, legt dan hoogstens een
+korten weg af en strijkt dan weer op den bodem neer. Bij 't loopen
+ontbreekt hem de behendigheid van den Goudlakenschen Fazant; ook is
+zijn snelheid misschien geringer dan die van den Gewonen Fazant;
+hij kan deze beweging echter langer volhouden dan zijne beide
+verwanten. De stem verschilt al naar het jaargetijde. In de lente,
+gedurende den paartijd, hoort men meestal een lang gerekt, klankvol
+gefluit, in de andere jaargetijden meestal slechts een dof, als
+"radara doekdoekdoek" klinkend gekakel, waaraan, zoodra de Vogel in
+opgewonden toestand geraakt, het fluiten toegevoegd wordt.
+
+De hen legt 10 à 18 eieren, die effen roodgeel van kleur of op
+geelachtig witten grond met kleine, bruinachtige stippels geteekend
+zijn. De moeder broedt met groote toewijding; na verloop van 25 dagen
+komen de jongen te voorschijn: allerliefste diertjes, welker donzig
+kleed een zeer bevallige teekening vertoont. Vrij spoedig ontwikkelen
+zij zich zoo ver, dat zij vliegen of althans fladderen kunnen; eerst
+in het tweede levensjaar verkrijgen zij echter het kleed en de groote
+hunner ouders. In hun vroegste jeugd geven ook zij aan Insecten als
+voedsel de voorkeur; later eten zij hoofdzakelijk zeer verschillende
+soorten van groen voer; ten slotte gebruiken zij hardere spijzen,
+vooral zaden van graanvruchten. Kool, salade en ooft zijn voor hen
+lekkernijen.
+
+Het vleesch van dit dier is even smakelijk als dat van iederen anderen
+Fazant; den fijnsten wildsmaak verkrijgt het echter alleen dan, als
+men den Vogel meer vrijheid laat en hem minstens veroorlooft zich op
+het erf en in den tuin vrij te bewegen.
+
+
+
+De Oorfazanten (Crossoptilon), die ook wel tot de Pauwvogels gerekend
+worden, maar zich van deze door het ontbreken der oogvlekken, van
+de overige Fazanten door den forscheren lichaamsbouw onderscheiden,
+hebben, evenals de Pauwen, de bovendekveeren van den staart zeer sterk
+ontwikkeld. De snavel en de pooten zijn krachtig; de loop van den haan
+is met een spoor gewapend, de sterk afgeronde vleugels zijn middelmatig
+lang, evenals de staart, welks trapvormig van 't midden naar de
+zijden in lengte afnemende pennen een daksgewijzen stand hebben; de
+vier middelste stuurpennen zijn benedenwaarts gekromd en met lange,
+losse baarden voorzien; de huid om de oogen is tot op de teugels en
+de wangen naakt; het bosje naar boven gerichte veeren aan weerszijden
+van den kop herinnert eenigermate aan de oorpluimpjes van de Uilen.
+
+De vroegst bekende van de vier soorten van dit geslacht, de Oorfazant
+of Oorpauw, de Maky (het "Blauwhoen") der Chineezen (Crossoptilon
+auritum), is 110 cM. lang en heeft een 50 cM. langen staart. De kop is
+van boven met zwarte, fluweelachtige veeren als met een kap bedekt; de
+keel en de "ooren" zijn wit; de naakte plek om de oogen is hoog rood,
+het oog bruin, de snavel roodachtig. De kleine veeren zijn blauwachtig
+aschkleurig, de slagpennen zwart, de staartpennen aan den wortel wit,
+overigens metaalachtig blauw, de middelste fraai iriseerend. Deze
+Vogel bewoont de hooge gebergten van Tibet en China.
+
+De gevangen Oorfazanten zijn zachtaardig en gemeenzaam, wennen licht
+aan de kooi en aan hun verzorger, verdragen de gevangenschap zeer goed,
+planten zich zonder bezwaar voort en vermenigvuldigen zich sterk.
+
+
+
+De Echte Fazanten (Phasianus) hebben een dakvormigen, langen,
+wigvormigen staart, welks 18 pennen naar de spits smaller worden; de
+middelste zijn 6- à 8-maal zoo lang als de buitenste. De kop is, met
+uitzondering van een kring om de oogen, geheel bevederd; de snavel is
+middelmatig lang, aan de spits gewelfd; in de korte, afgeronde vleugels
+zijn de vierde en de vijfde handpen de langste. De loop is middelmatig
+lang en krachtig, glad, bij den haan met een niet bijzonder groote
+spoor voorzien. Het kleed van het mannetje is zeer fraai, dikwijls
+schitterend van kleur. De wijfjes zijn kleiner dan de mannetjes,
+hebben een veel korteren staart en eenvoudiger gekleurde veeren.
+
+
+
+De Gewone Fazant of Boschfazant (Phasianus colchicus) is zoo bont
+van kleur, dat het moeite kost een nauwkeurige beschrijving van zijn
+kleed te geven. De veeren van den kop en den bovenhals zijn groen,
+met prachtig blauwen metaalglans, die van den onderhals, de borst,
+den buik en de flanken roodachtig kastanjebruin met purperkleurigen
+weerschijn, alle met glanzig zwarten zoom, die van den mantel vóór
+den zoom met witte, halvemaanvormige vlekken versierd, de lange,
+losbaardige staartwortelveeren donker koperrood met purperkleurigen
+glans, de slagpennen met bruine en roestgele banden, de staartveeren
+op olijfgrijzen grond zwart gestreept en met kastanjebruinen zoom. Het
+oog is roestgeel, het naakte veld om het oog rood, de snavel licht
+bruinachtig geel, de voet roodachtig grijs of loodkleurig. Totale
+lengte 80, staartlengte 40 cM. De hen is kleiner, haar geheele
+vederenkleed is op dof roodachtig grijsbruinen grond met zwarte en
+donker-roestkleurige vlekken en banden geteekend. Vooral op den rug
+komt de donkere teekening goed uit.
+
+De Boschfazant, die oorspronkelijk de kustlanden van de Kaspische
+zee en West-Azië bewoonde, werd reeds in overoude tijden in
+Europa gefokt. Volgens de overlevering vonden de Grieken, die den
+Argonautentocht ondernamen, dezen prachtigen Vogel aan de oevers
+van de rivier Phasis in het land Colchis en namen hem mede naar hun
+vaderland. Van hier heeft hij zich over Zuid-Europa verspreid; door de
+Romeinen, die hoogen prijs stelden op dit kostelijk wild, werd het ook
+naar Zuid-Frankrijk en Duitschland overgebracht. "De Fazant", schrijft
+Schlegel, "werd ook in Nederland vroegtijdig ingevoerd en in met hout
+begroeide streken in eenige deelen van ons land verplant. Hij teelt ook
+in het wild voort; daar er echter, uit gebrek aan voedsel, vooral bij
+hooge sneeuw, dikwijls vele omkomen, moet men, om dit te voorkomen en
+het jachtveld steeds genoegzaam met deze wildsoort bevolkt te houden,
+tegen den winter zeker getal hennen en hanen opvangen en deze tot in
+Maart op zolders of in hokken houden, als wanneer zij wederom uitgezet
+kunnen worden. Intusschen verlaten deze halfwilde Fazanten somtijds
+vrijwillig de bosschen, waarin zij uitgebroeid en opgegroeid zijn,
+gaan zich zelfstandig vestigen, leven het geheele jaar door volkomen
+in den wilden staat, telen voort, vermenigvuldigen en vormen koloniën,
+die zonder hulp van den mensch bestaan. Er zijn intusschen voorbeelden,
+dat dergelijke koloniën, zonder eenige blijkbare oorzaak, plotseling
+verhuizen en spoorloos verdwijnen." "Eenige jaren geleden," schreef
+Mr. H. Albarda in 1884, "is deze Vogel ingevoerd in Opsterland,
+Schoterland en Ooststellingwerf, waar hij thans geheel in het
+wild leeft en voortteelt. Vooral in eerstgenoemde gemeente is hij
+zeer menigvuldig. Hij heeft zich van daar ook over een deel van
+Smallingerland uitgebreid." "In alle provincies van Nederland behalve
+Groningen en Drente leeft hij thans" (1897) "in volkomen wilden
+staat." Dit is ook het geval in Zuid-Duitschland, vooral echter in
+Oostenrijk en Boheme. In Noord-Duitschland bewoont hij onder de hoede
+van den mensch zoogenaamde "wilde" of "tamme" fazantenperken. Hij
+komt zeer veelvuldig voor in Hongarije en Zuid-Rusland, is zeldzamer
+in Italië, zeer zeldzaam in Spanje; ook in Griekenland, waar hij
+vroeger algemeen was, gaat hij zijn uitroeiing te gemoet.
+
+
+
+Onder de naaste verwanten van den Boschfazant, die met hem het
+ondergeslacht der Edelfazanten vormen, verdient vooral vermelding
+de Koningsfazant, de Djeuki (het Pijlhoen) der Chineezen (Phasianus
+Revesii); hij is de grootste van alle; zijn totale lengte bedraagt
+2.1 M., waarvan 1.6 M. op den staart komen. Op de bovendeelen zijn de
+veeren goudachtig okergeel met zwarte zoomen, op de onderdeelen wit
+met breede, purperachtig bruinroode zoomen en zwarte, pijlvormige
+vlekken. Deze soort bewoont de gebergten ten oosten en ten noorden
+van Peking en ook die, welke Sjensi van Honan en Hoepe van Sitsjoean
+scheiden.
+
+
+
+Alle Fazanten vermijden de aaneengeschakelde, hoogstammige wouden,
+vooral naaldhoutbosschen; zij bewonen bij voorkeur bosschen of dichte
+kreupelhoutboschjes, die door vruchtbare akkers of weiden omgeven
+en niet arm aan water zijn. Vruchtdragende graanvelden schijnen
+voor hun gedijen wel niet volstrekt onmisbaar, maar toch zeer
+gewenscht. Gedurende den geheelen dag houden zij zich op den grond
+bezig, sluipen van den eenen struik naar den anderen, kruipen door
+doornachtige heesterboschjes, waarin zij voedsel hopen te vinden,
+begeven zich ook wel naar de randen van het woud en van hier op de
+akkers, waar zij, al naar het jaargetijde, het pasgezaaide koren of
+de rijpgeworden vrucht opeten en zoeken eerst met het vallen van den
+avond den boom op, die hun als standplaats moet dienen.
+
+In vroegere tijden achtte men het noodig en nuttig, in een bosch,
+dat overigens voldeed aan de eischen door den Fazant gesteld, van
+tijd tot tijd berookingen te doen plaats hebben; men meende hierdoor
+dit wild beter in het bosch te kunnen houden en het zelfs van elders
+daarheen te kunnen lokken. Deze handelwijze is in onbruik gekomen.
+
+De begaafdheden van de Edelfazanten zijn gering. Hoewel de Fazant
+op statige wijze rondstapt en er slag van heeft zijn schoonheid te
+doen uitkomen, kan hij zich toch met den Huishaan niet meten. De
+hen heeft steeds een bescheiden houding. Juist van de Edelfazanten
+geldt in hooge mate, wat hierboven van de Fazantvogels in 't algemeen
+gezegd werd: zij loopen voortreffelijk, maar vliegen slecht. Hunne
+zintuigen zijn, naar het schijnt, vrij gelijkmatig ontwikkeld;
+hun verstand is ongetwijfeld gering. Alle Edelfazanten zijn even
+bekrompen van geest, even onbekwaam ter rechter tijd de beste
+maatregelen te kiezen. Onder hunne prijzenswaardige hoedanigheden
+bekleedt onbegrensde vrijheidsliefde een eerste plaats. De Fazant
+geraakt gewoon aan een bepaald gebied, wanneer zijne wenschen er
+bevredigd worden, maar kan toch het rondzwerven niet nalaten. Het
+bewustzijn van zijn zwakheid, het gevoel van ongeschiktheid om zich
+tegen sterkere dieren te verdedigen, spoort hem aan, zich zooveel
+mogelijk te verbergen; daarom onttrekt hij zich ook gaarne aan het
+toezicht van zijn verzorger. Het is dus geenszins uit ondankbaarheid
+voor alle aan zijn opvoeding en verzorging besteede moeite, gelijk
+Winckell meent, die hem op zulk een wijze doet handelen, maar puur
+en alleen tegenzin in het blijven op een bepaalde plaats, koppigheid
+en bekrompenheid. De Fazant wordt nooit werkelijk tam, omdat hij zijn
+verzorger niet van andere personen leert onderscheiden en in iederen
+mensch een vijand ziet, dien hij te vreezen heeft. Hij houdt zich
+niet aan een bepaalde standplaats, wijl hij de bekwaamheid mist om
+in zijn gebied de plek te vinden, die hem het best schikt. Hij ducht
+aanhoudend gevaren, omdat zijn verstand niet groot genoeg is om hem
+te redden, wanneer een werkelijk onheil hem bedreigt.
+
+"Moeielijk zal men wild kunnen vinden," zegt Dietrich aus dem Winckell
+zeer te recht, "dat zoo licht van streek te brengen is en daardoor
+ongeschikt wordt om een besluit te nemen. Als de komst van een
+mensch of van een Hond den Fazant verrast, schijnt hij te vergeten,
+dat de natuur hem vleugels heeft gegeven: hij blijft bedaard zitten
+op de plek, waar hij zich bevindt, drukt zich plat op den grond
+en verbergt den kop, of loopt zonder doel heen en weer. Niets is
+voor zijn leven gevaarlijker dan het stijgen van het water in een
+stroom, die in de nabijheid van zijn standplaats vloeit. Als hij
+aan den waterkant staat, blijft hij onbeweeglijk op hetzelfde punt,
+kijkt, zonder den blik er af te wenden in het water, totdat zijne
+veeren doornat zijn; hierdoor vermeerdert zijn gewicht zoozeer dat
+hij niet meer opvliegen kan. Hij is dan in den echten zin van 't
+woord een slachtoffer van zijn domheid." Winckell zag een Fazant,
+die in dezen toestand verkeerde, niet slechts de middelen om zich
+te redden verzuimen, maar zelfs al verder en verder in den stroom
+op waden. Toen zijn pooten den grond niet meer konden bereiken en
+hij reeds begon af te drijven, wachtte hij in stille berusting zijn
+noodlot af. Met als een haak dienenden, afgesneden boomtak trok men
+hem op 't droge, zoodat hij voor ditmaal aan 't gevaar ontkwam. "De
+Fazant," zegt Naumann, "is boven alle beschrijving angstvallig. Een
+voorbijloopende Muis maakt hem hevig verschrikt; zelfs door een naar
+haar nest kruipende Slak wordt de hen genoopt oogenblikkelijk haar
+woning te verlaten; bij 't naken van een werkelijk gevaar blijft zij
+als dood er op liggen." Deze bekrompenheid van geest doet merkbaar
+afbreuk aan de vermenigvuldiging en verspreiding van dit wild. Jegens
+zijne soortgenooten is de Fazant volstrekt niet verdraagzaam. Als twee
+hanen elkander ontmoeten, vechten zij verwoed, tot hunne veeren in
+'t rond vliegen en hun bloed stroomt; de eene zal zelfs den anderen om
+'t leven brengen, indien hij hiertoe kans ziet.
+
+In den paartijd, die in 't laatst van Maart begint, ondergaat
+het gedrag van onzen Vogel een belangrijke verandering. In gewone
+omstandigheden laat hij zelden zijn stem hooren, alleen bij 't "boomen"
+(bij 't gaan zitten in een boom) roept hij, luid kakelend als een Hoen,
+"koekoekoek koekoekoek" door het woud; in den paartijd echter kraait
+hij, maar op een afschuwelijke wijze. Wel herinnert zijn geschreeuw aan
+het welluidende "kiekeriekie" van onzen Huishaan; het is echter kort
+afgebroken en heesch, als 't ware onvolledig; het behaagt ons niet,
+daar wij het onwillekeurig met het gewone hanengekraai vergelijken.
+
+De hen zoekt een stil plekje uit onder dicht struikgewas of hoog
+opgeschoten kruiden, b.v. in het koorn, in biezen of in een weide,
+woelt hier een ondiepe holte uit, krabt hierin een weinig nestmateriaal
+uit de onmiddellijke nabijheid bijeen en legt nu hare 8 à 12 eieren
+met geregelde tusschentijden van 40 à 48 uren. Als men haar de
+eieren ontneemt, legt zij er meer, doch komt zelden boven de 16 of 18
+stuks. De eieren zijn kleiner en ronder dan die van de huishen en effen
+geelachtig grijsgroen van kleur. Onmiddellijk na het leggen van het
+laatste ei begint zij te broeden en doet dit met bewonderenswaardigen
+ijver. Zij zit zoo vast, dat zij haar gevaarlijksten vijand zeer
+dicht bij laat komen, voordat zij het nest verlaat; gewoonlijk doet
+zij dit niet vliegend, maar loopend. Als zij om andere redenen van
+het nest afgaat, bedekt zij de eieren losjes met de neststoffen of
+met eenige bladen en grashalmen, die zij bijeenkrabt. Na 25 of 26
+dagen komen de jongen uit den dop. Deze blijven, totdat zij volkomen
+droog geworden zijn, onder de vleugels van de hen, die ze vervolgens
+meeneemt om voedsel te zoeken. Bij gunstige weersgesteldheid worden de
+tamelijk vlugge kuikentjes binnen 12 dagen sterk genoeg om een weinig
+te kunnen fladderen; zoodra zij de grootte van een Kwartel hebben,
+"boomen" zij iederen avond geregeld met de hen. Deze tracht hare
+kuikens zoo veel mogelijk te beveiligen tegen al wat hen kan schaden,
+stelt zich met dit doel zonder aarzeling aan dreigende gevaren bloot,
+maar smaakt toch zelden het genoegen al hare kinderen groot te brengen,
+daar de jonge Fazanten zeer weekelijk en teer zijn. Tot laat in den
+herfst blijven de jongen bij hun moeder en vormen met deze één toom;
+daarna vertrekken eerst de jonge hanen en tegen den aanvang van de
+lente ook de jonge hennen, die nu voor de voortplanting geschikt zijn.
+
+In Middel- en Noord-Duitschland laten vele houders van Fazanten
+in het begin van de lente eenige van hunne zoo goed als in 't wild
+levende Vogels opvangen; deze worden in een groote kooi opgesloten
+om hierin eieren te leggen. Met behulp van voor dit doel afgerichte
+Honden worden tevens de nesten in 't vrije veld opgezocht; de hieruit
+genomen eieren laat men uitbroeden door Kalkoenen, die later ook met
+de zorg voor de jonge Fazanten worden belast.
+
+Meer dan eenig ander Hoen wordt de Fazant door gevaren bedreigd. Eerder
+dan zijne verwanten wordt een ongunstige weersgesteldheid voor
+hem noodlottig; ook heeft hij veel meer te lijden van allerlei
+roofgespuis. Zijn ergste vijand is de Vos, die bij deze jacht even
+weinig omwegen maakt als de mensch, maar nog beter dan deze alle
+gelegenheden waarneemt om het wild te verschalken. De jonge Fazanten
+worden door Marters en Katten weggenomen, de eieren door Egels en
+Ratten verslonden. Haviken, Sperwers, Wouwen en Kuikenduiven laten
+zich evenmin onbetuigd; zelfs de plompe Buizerd, de Raaf, de Kraai,
+de Ekster, de Vlaamsche Gaai rooven menig kuiken en overmeesteren
+menigen volwassen Vogel.
+
+"Hoewel de Goudlakensche Fazant sinds lang in Europa bekend is," zegt
+Bodinus zeer te recht, "kijkt iedereen nog steeds met bewondering
+naar dezen Vogel. De macht der gewoonte heeft de belangstelling in
+de prachtig schitterende kleuren van zijn vederenkleed niet kunnen
+verminderen; ieder, die hem voor de eerste maal ziet, kan moeielijk
+van dit verrukkelijk schouwspel scheiden." De Goudlakensche Fazant, de
+Kinki (het "Goudhoen") der Chineezen (Phasianus pictus), waarschijnlijk
+de Phoenix der ouden, is werkelijk een prachtige Vogel, zijne kleuren
+zijn even fraai als zijn gestalte bevallig is. Hij vertegenwoordigt
+het ondergeslacht der Kraagfazanten, gekenmerkt door een betrekkelijk
+geringe grootte, slanke lichaamsbouw, een vederenpluim op den kop
+en een zeer langen staart. De halskraag van den haan bestaat uit
+veeren, die in den nek groeien, naar voren en naar onderen breeder
+worden en van den hals afstaan. De genoemde soort heeft oranje-
+of goudgele en eenigszins losbaardige kuifveeren; zij overschaduwen
+den grooten halskraag, welks veeren grootendeels oranjerood zijn met
+donker fluweelzwarten zoom, waardoor een reeks van evenwijdige, donkere
+strepen ontstaat; de veeren van den mantel, die grootendeels door den
+kraag overdekt is, zijn donker metaalglanzig groen met zwarten zoom,
+waardoor zij gezamenlijk op een schubbenkleed gelijken; de benedenrug
+en de bovendekveeren van den staart zijn hooggeel, het aangezicht,
+de kin en de zijden van den hals geelachtig wit, de onderhals en het
+onderlijf hoog saffraanrood, de vleugeldekveeren kastanjebruinrood, de
+slagpennen roodachtig grijsbruin met roestrooden zoom, de stuurpennen
+op bruinachtigen grond zwart gemarmerd of netsgewijs geteekend en de
+verlengde, smalle bovendekveeren van den staart donkerrood. Het oog
+is goudgeel, de snavel witachtig geel, de voet bruinachtig. Totale
+lengte 85, staartlengte 60 cM. Bij 't wijfje is de grondkleur dof
+roestrood, op de onderdeelen in roestkleurig grijsgeel overgaande.
+
+
+
+De naaste verwant van den Goudlakenschen Fazant kreeg ter eere van Lady
+Amherst, die hem het eerst naar Europa bracht, den naam (Phasianus
+Amherstiae); wij zullen hem Diamantfazant noemen. De veeren van den
+halskraag zijn met uitzondering van haar donkeren zoom zilverwit;
+wit zijn ook de borst en de buik; de kuif is op het voorhoofd zwart,
+overigens rood; de hals, de bovenrug en de bovendekveeren van
+den vleugel zijn licht metaalachtig groen; door den donkeren zoom
+der veeren ontstaat een schubvormige teekening; de benedenrug is
+goudgeel, donker geschaduwd; de bovendekveeren van den staart hebben
+op bleek roodachtigen grond zwarte banden en vlekken, de buitenste
+zijn verlengd en koraalrood; de slagpennen zijn bruinachtig grijs
+met lichteren buitenzoom, de overige meer muiskleurig. Het oog is
+goudgeel, de naakte plek op de wangen blauwachtig, de snavel licht-,
+de voet donkergeel. Totale lengte 125, staartlengte 90 cM. De hen
+gelijkt op die van de vorige soort.
+
+
+
+Trans-Baikalië en het oosten van Mongolië tot in de nabijheid van
+den Amoer, benevens Zuid- en Zuidwest-China zijn het vaderland van
+den Goudlakenschen Fazant. De Diamantfazant bewoont Oost-Sitsjoean,
+Yuennan, Kweitsjow en Oost-Tibet. Beide houden zich in het gebergte
+op; de eerstgenoemde echter in een lageren gordel dan zijn verwant,
+die tusschen 2000 en 3000 M. boven den zeespiegel voorkomt. Dit gaat
+ook dan nog door, als beide hetzelfde gebergte bewonen.
+
+Hoewel het niet te loochenen valt, dat de Goudlakensche Fazant,
+wat aard en vermogens betreft, in hoofdzaak overeenstemt met de
+andere leden van zijn geslacht, mag men hem toch behendiger, vlugger,
+schranderder en verstandiger noemen dan den Boschfazant. Hij beweegt
+zich zeer sierlijk, kan sprongen doen, die wegens hun lichtheid
+en bevalligheid bewondering wekken, kronkelt zich met verrassende
+behendigheid tusschen de dichtste twijgen door en vliegt veel beter
+dan andere Fazanten. Zijn stem, die men trouwens zelden hoort, is
+een vreemdsoortig gesis. Hoewel er ook bij hem van hooge gaven geen
+sprake kan zijn en de angstvalligheid, waardoor de leden van zijn
+geslacht zich onderscheiden, ook bij hem in hooge mate schijnt voor
+te komen, mag men toch zeggen, dat hij zich eerder dan zijn inheemsche
+verwant in gewijzigde omstandigheden schikt en zich gemakkelijker laat
+temmen. Exemplaren, die van jongs af onder de leiding van den mensch
+zijn geweest, geraken weldra gewoon aan hun verzorger en onderscheiden
+hem zonder fout van vreemden, hetgeen bij andere Fazanten niet het
+geval is.
+
+Tegen het einde van April begint de baldertijd van den Goudlakenschen
+Fazant; deze laat nu vaker dan gewoonlijk zijn sissende lokstem
+hooren, beweegt zich meer dan vroeger, is zeer strijdlustig en schept
+behagen in het aannemen van een sierlijke houding, waarbij hij den kop
+benedenwaarts buigt, den kraag hoog opzet, de vleugels uitspreidt,
+den staart opheft en op zeer bevallige wijze allerlei wendingen en
+draaiingen maakt.
+
+Al wat tot lof van den Goudlakenschen Fazant gezegd kan worden,
+geldt ook, en in nog hoogere mate, van den Diamantfazant. Deze is nog
+sierlijker, nog behendiger, vlugger, schranderder en, wat de hoofdzaak
+is, meer gehard tegen ons klimaat, minder gevoelig dan zijn naaste
+verwant. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hem een groote toekomst
+wacht; daar hij alle eigenschappen bezit, die een goeden uitslag van
+zijn naturalisatie in onze gewesten, voor zoover deze mogelijk is,
+waarborgen.
+
+
+
+De meest typische vormen van de onderfamilie der Pauwvogels
+(Pavoninae)--de Pauwen (Pavo)--onderscheiden zich van alle andere
+Hoenderen door de sterke ontwikkeling van de bovendekveeren van den
+staart, die alle gewone afmetingen overtreffen; hieraan kunnen zij
+gemakkelijk herkend worden. De Pauwen zijn grooter dan de overige
+Hoenderen, krachtig gebouwd, tamelijk langhalzig, kleinkoppig,
+kortvleugelig, hoogpootig en langstaartig. De snavel is tamelijk dik,
+op den rug gewelfd, aan de spits haakvormig naar beneden gekromd;
+de lange loop draagt bij het mannetje een spoor. Het lichaam is met
+een grooten overvloed van veeren bekleed, die voor een deel met ronde
+vlekken (oogen) versierd zijn; de kop prijkt met een opgerichte en
+lange pluim, die uit smalle of slechts aan de spits gebaarde veeren
+bestaat; de huid om de oogen is naakt. In het derde levensjaar heeft
+de Pauw zijn volle schoonheid bereikt. Zijn vaderland is Zuid-Azië.
+
+
+
+De Pauw (Pavo cristatus), de stamvader van de fraaiste Vogels
+van onzen hof, is op den kop, den hals en de voorborst prachtig
+purperblauw met goudkleurigen en groenen weerschijn; de rug is groen
+en schelpsgewijs geteekend, daar elke veer een koperkleurigen rand
+heeft; de vleugels zijn wit met zwarte dwarsstrepen; het midden van
+den rug heeft een donkerblauwe kleur; de onderdeelen zijn zwart;
+de slagpennen en staartpennen hebben een licht nootbruine kleur; de
+bovendekveeren van den staart, die den "sleep" vormen en de stuurpennen
+geheel verbergen, zijn groen, losbaardig tot bij de hoekige spits,
+waarvan de met een oogvlek prachtig versierde, schijfvormige vlag
+het middelste deel uitmaakt; de 20 à 24 veeren van de kuif dragen
+slechts aan de spits baarden. Het oog is donkerbruin, de naakte ring
+er omheen witachtig; de snavel en de voet zijn hoornbruin. De lengte
+bedraagt 110 à 125, de staartlengte 60 cM., de sleep is 1.2 à 1.3
+M. lang. Bij het wijfje is de kuif aanmerkelijk korter en donkerder
+gekleurd dan bij het mannetje; de kop en de bovenhals zijn nootbruin,
+de veeren van den nek groenachtig met bruinachtig witten zoom, die
+van den mantel lichtbruin met fijne, dwarse golflijnen; de gorgel,
+de borst en de buik zijn wit, de slagpennen bruin, de stuurpennen
+donkerbruin met witten zoom aan de spits.
+
+De Pauw bewoont het vasteland van Indië en Ceylon en wordt in Assam en
+op Java [1] door twee verwante soorten vervangen. Hij bewoont wouden en
+dsjungels, vooral bergachtige streken, die door open land omgeven of
+met ravijnen doorsneden zijn; minder veelvuldig is hij in gewesten,
+die op onze hoogstammige bosschen gelijken. In den Nilgiri en in
+de gebergten van Zuid-Indië, komt hij voor tot op 2000 M. boven den
+zeespiegel; hij ontbreekt echter in den Himalaja; op Ceylon ontmoet men
+hem eveneens vooral in het gebergte. Volgens Williamson zijn wouden met
+dicht onderhout of hoog gras zijne liefste verblijfplaatsen, wanneer
+hier slechts geen gebrek aan water is; even gaarne houdt hij zich op
+in aanplantingen, die hem beschutting kunnen verschaffen en enkele
+hooge, voor slaapplaats geschikte boomen bevatten. In vele gewesten
+van Indië wordt hij als een heilige en onschendbare Vogel beschouwd;
+de inboorlingen achten het dooden van een Pauw een misdaad; de jager,
+die zich hieraan niet stoort, stelt zich aan levensgevaar bloot. In
+de nabijheid van vele Hindoe-tempels houden zich talrijke troepen
+van halfwilde Pauwen op, welker verzorging een van de plichten der
+geestelijken is; deze Vogels beseffen weldra de bescherming, die hun
+verleend wordt en toonen zich, althans jegens Hindoes, weinig schuwer
+dan de tamme exemplaren, die in onze hoenderparken grootgebracht zijn.
+
+Tennent verzekert, dat men, om zich een denkbeeld beeld te kunnen
+vormen van de schoonheid van den Pauw, hem in zijn eenzame
+wildernissen gezien moet hebben. Op Ceylon treft men hem in
+gewesten, waar zelden Europeanen komen en waar hij niet gestoord
+wordt, buitengewoon veelvuldig aan. Over dag ziet men deze Vogels
+bij honderden te gelijk; 's nachts kan men van hun voortdurend,
+luid geschreeuw niet slapen. Het prachtigst doet de Pauw zich voor,
+als hij in een boom is gaan zitten; de lange sleep, die soms half
+door de bladeren verborgen, soms uitgespreid is, verschaft den boom
+een heerlijk sieraad. Williamson beweert, dat hij in enkele deelen
+van Indië wel eens 1200 à 1500 Pauwen bijeengezien heeft, maar ze
+gewoonlijk bij troepen van 30 à 40 stuks aantrof. Over dag blijven
+deze gezelschappen meestal op den grond; slechts in de voormiddag-
+en avonduren bezoeken zij de open plekken in 't bosch of de naburige
+velden, om hier voedsel te zoeken. Bij vervolging tracht de Pauw
+zich zoo lang mogelijk loopend te redden; eerst als hij zekeren
+voorsprong heeft, gaat hij tot vliegen over. Zijn vlucht is plomp en
+ruischend. Gewoonlijk verheft de Vogel zich niet boven schothoogte;
+zelden vliegt hij ver. Men zou kunnen meenen, dat een aan den vleugel
+gewonde Pauw met een hevigen schok op den bodem zal neervallen; dit is
+echter niet het geval: de gekwetste staat zeer spoedig op en loopt dan
+zoo snel weg, dat hij in negen van de tien gevallen den jager ontkomt,
+wanneer deze hem niet onmiddellijk achtervolgt. Voor een Hond, of in
+'t algemeen voor een groot, viervoetig roofdier is de Pauw veel meer
+bevreesd dan voor den mensch, waarschijnlijk omdat hij van wilde
+Honden en Tijgers onaangename ervaringen heeft opgedaan. Als een
+Hond den Vogel op het spoor komt, begeeft deze zich zoo schielijk
+mogelijk in een boom en laat zich van hier niet zoo licht meer
+verdrijven. Ervaren jagers in Indië kunnen in streken, waar Tijgers
+huizen, uit de bewegingen der Pauwen met volkomen zekerheid afleiden,
+of een van deze Roofdieren zich in de nabijheid bevindt.
+
+Als een echt Hoen ontleent de Pauw zijn voedsel zoowel aan het dieren-
+als aan het plantenrijk. Hij eet alles wat ons Huishoen gebruikt,
+maar is wegens zijne grootte en lichaamskracht in staat ook sterkere
+dieren te overweldigen, o. a. Slangen van tamelijke lengte, die door
+hem gedeeltelijk opgegeten, althans gedood worden. Als het jonge koorn
+zich boven den grond verheft, begeeft hij zich geregeld naar de akkers
+om hier te grazen; als de pipal-vruchten rijp worden, gebruikt hij
+hiervan zooveel, dat zijn vleesch er een bitteren smaak door krijgt.
+
+In verband met de ligging van het door hem bewoonde gebied broedt de
+Pauw vroeger of later in 't jaar, in Zuid-Indië gewoonlijk tegen het
+einde van 't regenseizoen, in noordelijker gewesten ongeveer van April
+tot October. Volgens Irby verliest de haan zijn sleep in September;
+eerst in Maart heeft hij hem volkomen terug en kan dan dus aan de
+paring denken. Hij toont thans aan het wijfje zijne pronkveeren in
+haar vollen luister en gedraagt zich over 't algemeen op dezelfde
+wijze als zijn getemde afstammeling. Het nest, dat men gewoonlijk op
+een kleine verhevenheid, in het woud onder een grooten struik vindt,
+bestaat uit dunne takjes, droge bladen en dergelijke materialen en is
+even slordig gebouwd als dat van de andere Hoendervogels. De hen legt
+4 à 15 eieren, bebroedt ze met grooten ijver en verlaat ze slechts
+in den uitersten nood. "Bij verscheidene gelegenheden," zegt Jerdon,
+"heb ik wijfjes van wilde Pauwen op haar nest waargenomen. Als ik
+ze niet stoorde verroerden zij zich niet, hoewel ze mij duidelijk
+gezien hadden."
+
+De tijd, waarin de Pauw voor 't eerst naar Europa werd overgebracht,
+is niet met zekerheid bekend. Alexander de Groote kende geen getemde
+Pauwen, gelijk blijkt uit zijn bewondering voor de wilde, die hij
+gedurende zijn krijgstocht in Indië voor 't eerst zag. Hoewel de
+overlevering meldt, dat de eerste getemde Pauwen door Alexander
+naar Europa zijn zijn gebracht, was deze prachtige Vogel reeds veel
+vroeger naar 't westen verbreid. "Van Indië, waar hij vrij in de wouden
+leeft," schrijft Victor Hehn, "voerden Phoenicische zeehandelaars hem
+naar het gebied van de Middellandsche Zee. Dit blijkt, behalve uit
+een bepaald feit, dat op het begin van de 10e eeuw wijst, ook uit
+de vergelijking van de namen. De schepen, die Koning Salomo in de
+Edomitische havensteden liet uitrusten, brachten van hun reis naar
+Ophir, nevens andere kostbaarheden, ook Pauwen mede." Ten tijde van
+Pericles moet de Pauw in Griekenland nog zoo zeldzaam zijn geweest,
+dat men van verre kwam om hem te zien. Aristoteles noemt hem een door
+'t geheele land bekenden Vogel. Bij de feestmaaltijden der Romeinsche
+keizers speelde hij reeds een zeer belangrijke rol. Vitellius
+en Heliogabalus onthaalden hunne gasten op een gerecht, dat uit
+tongen en hersens van Pauwen en de duurste specerijen van Indië was
+samengesteld. Te Samos werden Pauwen gehouden in den tempel van Juno
+en was deze Vogel op de munten afgebeeld. In Duitschland en Engeland
+was hij, naar het schijnt, in de 14e en 15e eeuw nog zeer zeldzaam;
+daar het als een bewijs van rijkdom gold, dat Engelsche baronnen bij
+groote feestelijkheden een gebraden Pauw lieten opdragen, die met
+zijn eigen veeren versierd, en met pruimen, die destijds nog zeer
+zeldzaam waren, omgeven was. Gessner, wiens werk over natuurlijke
+geschiedenis in 1557 verscheen, was zeer goed met den Pauw bekend en
+gaf een uitvoerige beschrijving van dit dier.
+
+De meest in 't oog loopende karaktertrek van den Pauw is trotschheid
+en ijdelheid; hij toont deze eigenschappen niet slechts in het verkeer
+met zijn wijfje, maar ook jegens den mensch. Hij is echter bovendien
+vervuld van eigenwaan en heerschzucht. In een hoenderpark is hij
+dikwijls onuitstaanbaar lastig, omdat hij zonder eenige aannemelijke
+reden zwakkere dieren aanvalt en met verraderlijke boosaardigheid
+mishandelt of doodt.
+
+Van den winter heeft de Pauw weinig last: zelfs het bezit van een warm
+hok weerhoudt hem niet om bij de strengste koude gebruik te maken van
+de hooggelegen slaapplaats, die hij zich in den zomer uitkoos. Als het
+sneeuwt, laat hij zich niet zelden onbekommerd door de vlokken bedekken
+en lijdt er geen schade door. Wanneer men hem meer vrijheid laat,
+toont hij zich niet veeleischend en is met gewoon kippenvoer tevreden;
+trouwens gedurende zijne wandelingen over het erf en in den tuin zoekt
+hij een groot deel van zijn voedsel zelf. Hij eet met smaak allerlei
+soorten van groente; deze zijn, naar het schijnt, onmisbaar voor hem.
+
+
+
+De Pluimhoenderen (Lophophorus), die men tegenwoordig tot de Pauwvogels
+rekent, onderscheiden zich van de overige Hoenderachtigen hoofdzakelijk
+door den korten, flauw afgeronden staart, welks pennen niet dakvormig
+gerangschikt zijn, maar in één vlak liggen. Voorts kenmerken zij zich
+door den betrekkelijk krachtigen romp, de middelmatig lange vleugels,
+de nagelvormig verbreede en vooruitstekende spits van den bovensnavel,
+den middelmatig hoogen loop, die bij het mannetje met een spoor
+gewapend is en het prachtige vederenkleed van den haan. Het oog is
+met een naakte plek omgeven. Aan den achterkop komt een kuif voor,
+die uit vele aan den wortel baardelooze veeren bestaat, welke alleen
+aan de spits een vlag hebben.
+
+
+
+In de hooge woudstreken van den Himalaja, van de voorbergen in
+Afghanistan tot het uiterste oosten van het gebergte in Sikkim en
+Boetan, leeft op hoogten van 2000 à 3000 M. een prachtig Hoen,
+misschien het fraaiste van de geheele orde--het Pluimhoen, dat
+door de inboorlingen Monaul of Monal wordt genoemd (Lophophorus
+impeyanus). Het is moeielijk van de prachtige, metaalglanzige
+kleuren van dezen Vogel, die hieraan den naam "Glansfazant" dankt,
+een beschrijving te geven. De kop (met inbegrip van de pluim, die als
+'t ware uit gouden aren samengesteld is) en de keel zijn metaalachtig
+groen, de bovenhals en de nek iriseerend purper- of karmijnrood met
+robijnachtigen glans, de onderhals en de rug bronskleurig groen met
+goudgelen weerschijn, de mantel en de vleugeldekveeren, de bovenrug
+en de bovendekveeren van den staart violet- of blauwachtig groen,
+even glanzig als het overige vederenkleed, eenige veeren van den
+onderrug wit, de onderdeelen zwart, op het midden van de borst met
+groenen en purperen weerschijn, op den buik donker en zonder glans,
+de slagpennen zwart, de stuurpennen kaneelrood. Het oog is bruin,
+de naakte plek er omheen blauwachtig, de snavel donker hoornkleurig,
+de voet dof grijsgroen. De haan is 65 cM. lang, waarvan 21 cM. op
+den staart komen. De hen is aanmerkelijk kleiner en heeft geen pluim;
+hare kleuren (bruin met zwarte vlekken) missen den metaalglans.
+
+In de gewesten van Indië, die door den Monaul bewoond worden, kan
+men zich licht levende Hoenderen van deze soort verschaffen; als
+bergbewoners zijn zij echter niet bestand tegen de hooge temperaturen
+van de lagere landen; de meeste sterven onderweg. Hoewel zij den
+winter even goed verduren als de andere Fazanten, en de Vogels, die
+in volwassen toestand gevangen zijn, gemakkelijk aan het leven in de
+kooi gewend geraken, behooren zij in de dierentuinen nog steeds tot
+de zeldzaamheden. Hier houden zij zich, evenals in de vrije natuur,
+zooveel mogelijk verborgen, verschuilen zich bij voorkeur, als iemand
+nadert, zijn althans steeds eenigszins schuw, graven voortdurend in
+de zoden van hun perk en brengen hier weldra een groote wanorde teweeg.
+
+
+
+De naaste verwanten van de Pluimhoenderen zijn de Saterhoenderen
+(Ceratornis), zoo genaamd, omdat de kop van den Haan voorzien is van
+twee "hoorntjes": uitwassen van de huid, die opgericht kunnen worden
+en dan boven of achter den kop uitpuilen; zij ontspringen aan den
+achterrand van de naakte plek, die het oog omgeeft, waarvan zij als
+'t ware een voortzetting vormen. Deze plek strekt zich bovendien uit
+over de wangen en tot aan de onderkaak, hangt van voren samen met
+een naakte, voor opzwelling vatbare plek aan de keel en loopt naar
+beneden, aan weerszijden uit in een groote lel. Den aanzienlijksten
+omvang en de levendigste kleuren hebben deze huidaanhangsels,
+die door aandrang van bloed naar de vaten opzwellen, gedurende het
+"balderen" als de opgewondenheid van den haan haar grootste hoogte
+heeft bereikt. Onmiddellijk daarna verkrijgen zij een bescheidener
+voorkomen: de sterk gekrompen hoorntjes hangen slap naar beneden of
+verbergen zich tusschen de veeren, de lellen worden teruggetrokken en
+vormen een dwarsgerichte huidplooi, de naakte huid van het keelveld is
+aan een gerimpelden zak gelijk. Het mannetje is ongeveer zoo groot als
+een flinke Huishaan. Het zeer rijke, prachtig gekleurde en sierlijk
+geteekende vederenkleed is op den achterkop tot een kuif verlengd. De
+hen mist de naakte plekken aan den kop en is eenvoudiger gekleed.
+
+
+
+Het Saterhoen (Ceratornis satyra), dat het oostelijke gedeelte
+van het Himalaja-gebied, Nepal en Sikkim bewoont, heeft een vurig,
+bruinachtig rood vederenkleed met witte, zwart gezoomde vlekken;
+het voorhoofd en de kruin zijn zwart, de schuins naar buiten en naar
+achteren gerichte hoornen, de naakte keelplek en de lellen blauw met
+roode en gele vlekken.
+
+Bij den Jewar (Ceratornis melanocephala) is, behalve de kruin,
+ook de kuif op den achterkop zwart; van het vederenkleed is de
+hoofdkleur zwartachtig, op de bovendeelen met witachtig bruine,
+dwarse zigzagstrepen, op de onderdeelen met rood geschakeerd; de
+hals is van achteren en aan de zijden schel bruinrood; nagenoeg alle
+bovendeelen zijn met witte, ronde vlekken geteekend. In zijn meest
+uitgezetten toestand heeft het keelschild een tweelobbigen onderrand
+en vertoont een sterk naar voren gewelfd, spoelvormig middelveld (welks
+koornbloemen-blauwe grondkleur met licht kobaltblauwe vlekken geteekend
+is) en twee randvelden (met bloedroode vlekken op helder hemelsblauwen
+grond); de hoorntjes zijn turkooisblauw en loodrecht omhoog gericht.
+
+In de rijkst voorziene Europeesche dierentuinen treft men sedert
+eenige jaren Saterhoenderen aan (het eerste kwam in 1836 te Londen);
+zij zijn echter nog steeds hoog in prijs. De veelvuldigst voorkomende
+(Ceratornis Temminckii, uit China) kost ± 180, Ceratornis satyra ±
+300 gulden, de overige soorten zijn nog duurder. Zij verdragen de
+gevangenschap vrij goed en hebben zich zelfs in de kooi voortgeplant.
+
+
+
+De Spiegelpauwen (Polyplectron) verdienen een plaats tusschen de
+Pauwen en de Argusfazanten. Zij hebben een slanken romp, ongeveer
+zoo groot als die van een huishen; de lange, dunne loop is met 2 à 6
+sporen gewapend. De meeste soorten hebben een breeden staart, waarvan
+de pennen en de bovendekveeren bij de spits met een groote, eironde,
+metaalglanzig blauwe of groene, zwart gezoomde vlek versierd zijn.
+
+
+
+De fraaiste soort is de Tsjinkwis (Polyplectron chinquis, ook
+wel bicalcaratum genoemd, wegens zijn met twee sporen gewapenden
+loop). Deze bewoont Sumatra, Malakka, Assem en Birma. De hoofdkleur
+van zijn vederenkleed is bruin met fijne, donkerder golflijnen en
+lichtere stippels. Behalve de veeren van den staart, hebben ook die
+van den mantel, den rug en den staartwortel benevens de vleugelveeren
+groote, groenachtig blauwe oogvlekken, die een purperen weerschijn
+vertoonen. Totale lengte 60, staartlengte 25 cM.
+
+Naar men zegt, verkeeren alle Spiegelpauwen veel op den bodem en
+houden zich voornamelijk op te midden van het struikgewas; zij leven
+zooveel mogelijk verborgen in dichte wouden en worden daarom zelden
+gezien. Nu en dan treft men ze in diergaarden aan; zij verdragen de
+gevangenschap zeer goed, hoewel zij hier slechts bij uitzondering
+broeden. Door hunne gewoonten komen zij meer met onze Huishoenderen
+dan met onze Pauwen overeen.
+
+
+
+In het jaar 1780 kwamen voor 't eerst huiden van prachtige Vogels, van
+welker bestaan op Malakka, Sumatra en Borneo men reeds kennis droeg,
+naar Europa en wekten hier de algemeene bewondering. Kort daarna (1785)
+gaf Marsden het volgende bericht over de levenswijze van dit dier:
+"De Koewau of Argus is een buitengewoon fraaie Vogel, misschien is
+er geen fraaiere. Het is zeer moeielijk hem eenigen tijd in 't leven
+te houden, nadat men hem in het woud gevangen heeft. Ik heb nooit
+gezien, dat hij langer dan een maand de gevangenschap verdroeg. Hij
+heeft een natuurlijken afkeer van het licht. Op een donkere plaats
+is hij opgewekt van aard; hier hoort men soms zijn stem, waarvan
+zijn naam een nabootsing is; deze klinkt niet zoo scherp als die
+van den Pauw, maar is meer jammerend. Op klaarlichten dag zit hij
+volkomen onbeweeglijk. Zijn vleesch smaakt als dat van den Gewonen
+Fazant." Een oude Maleier, die door Wallace aangespoord werd, een van
+de Argussen te schieten, welker stem hij in de wouden van Malakka
+voortdurend hoorde, verzekerde, dat gedurende de 20 jaren van zijn
+jagersleven zulk een Vogel hem nog nooit onder schot, en in de vrije
+natuur zelfs nooit onder de oogen was gekomen. Toch wordt dit wild
+door de Maleiers hoog geschat en volstrekt niet zelden gevangen. "Te
+Padang, aan de westkust van Sumatra," schrijft Von Rosenberg, "werden
+mij dikwijls door de inboorlingen levende Koewau's voor f 1.50 à f 2
+per stuk aangeboden, waaruit af te leiden valt, dat zij in de wouden
+van het gebergte veelvuldig voorkomen. De inboorlingen zeggen, dat
+deze Vogel in Polygamie leeft. Zijn gang en houding komen overeen met
+die van den Pauw; de fraaie vleugels worden stijf tegen het lichaam
+aangedrukt en de staart horizontaal uitgestrekt. In den paartijd echter
+ziet men het mannetje met uitgespreide, tot op den bodem afhangende
+vleugels op open plekken in het woud fier rondstappen of "balderen";
+het eigenaardig, snorrend geluid, waarmede hij de hennen lokt, gelijkt
+niet op het geschreeuw, waarvan zijn naam een klankbeeld is. De hen
+legt, naar ik vernam, 7 à 10 witte eieren, iets kleiner dan die van
+een Gans, in een kunsteloos, in de dichte struiken verborgen nest. In
+de vrije natuur voedt de Koewau zich met Insecten, Slakken, Wormen,
+bladknoppen en zaden. Mijne gevangenen verkozen gekookte rijst boven
+ieder ander voedsel."
+
+De Argus (Argus giganteus) verschilt van alle bekende Vogels door de
+buitengewone lengte van de boven- en voorarmveeren. Deze verbreeden
+zich naar den top en hebben een zachte schaft, maar stijve baarden;
+de handpennen zijn zeer kort. Bij den stil zittenden Vogel is,
+behalve de oogvlekken op de laatste armpen, niets te zien van
+de eigenaardige pracht van het vederenkleed; deze valt eerst bij
+het uitspreiden van de vleugels en van den staart in 't oog. De
+kruin draagt korte, fluweelachtig zwarte veeren; de haarvormige
+veeren van den achterhals zijn geel en zwart gestreept, die van den
+middelrug hebben op geelbruinen grond ronde, donkerbruine stippels,
+die van de onderzijde zijn tamelijk gelijkmatig met roodbruine,
+zwarte en lichtgele banden en golflijnen geteekend. De buitenvlag
+van de armpennen vertoont op grijsrooden grond een dichte reeks van
+langwerpige, donkerbruine vlekken, die door een lichteren hof omgeven
+zijn; het wortelgedeelte van de binnenvlag is dicht bij de schaft
+op grijsrooden grond fijn wit gestippeld, overigens echter als de
+buitenvlag geteekend. De lange schouderveeren hebben op een fraaie,
+donker roodbruine grondkleur een teekening bestaande uit strepen,
+roodbruine, door een donkeren hof omgeven stippels, vlekken, lijnen,
+wolkjes, netbanden en groote, iriseerende, donker begrensde, licht
+gezoomde oogvlekken. De oogvlekken staan dicht bij de schaft op de
+buitenvlag en komen op de voorarmveeren duidelijker uit dan op de
+schouderveeren. De buitengewoon lange staart bestaat uit 12 zeer
+breede veeren, die elkander daksgewijs bedekken; vooral de beide
+middelste pennen steken ver voorbij de overige uit; hun lengte
+bedraagt 1.2 M., terwijl de geheele Vogel 1.7 à 1.8 M. lang is (de
+vleugellengte bedraagt 75 cM.; zonder de voorarmveeren echter slechts
+45 cM.). De langste stuurpennen zijn zwart; langs de schaft aschgrauw,
+verder buitenwaarts roodbruin, beide vlaghelften versierd met witte
+vlekken, die door een zwarten hof omgeven zijn; de overige stuurpennen
+gelijken op de genoemde, met dit verschil, dat de vlekken kleiner,
+meer in reeksen gerangschikt en dichter bijeengeplaatst zijn. De ring
+om het oog is roodbruin, de snavel ivoorwit. De naakte zijden van
+den kop zijn licht aschkleurig blauw; de karmijnroode voet is lang,
+zwak en ongespoord. De hen is aanmerkelijk kleiner; haar kleed is
+veel eenvoudiger van samenstelling en teekening.
+
+Sedert 1860 komt deze Vogel enkele malen levend in onze diergaarden
+voor.
+
+
+
+Onder den naam van Kalkoenen (Meleagrinae) worden eenige Amerikaansche
+Fazantvogels tot een onderfamilie vereenigd: zij zijn groot, slank
+gebouwd, hoogpootig, kortvleugelig en kortstaartig. De snavel is
+kort, dik, van boven gewelfd en gebogen, de loop tamelijk lang en met
+lange teenen voorzien, bij het mannetje gespoord; de vleugels zijn
+sterk afgerond, de derde slagpen is de langste; de staart, die uit
+18 breede pennen bestaat en een weinig afgerond is, wordt gewoonlijk
+hangend gedragen, maar kan door het mannetje opgericht worden; het zeer
+schitterend gekleurde vederenkleed is goed gevuld, maar uit harde,
+groote en breede veeren samengesteld. De kop en de bovenhals zijn
+onbevederd en met wratten begroeid; van den wortel van den bovensnavel
+hangt naar weerszijden een rolvormige, voor opzwelling vatbare lel
+naar beneden; een slappe, hangende huidplooi bevindt zich aan den
+gorgel. Als een bijzondere eigenaardigheid moet nog vermeld worden,
+dat enkele veeren van het voorste deel van de borst borstelvormig
+geworden zijn en ver voorbij de overige veeren uitsteken. Het vaderland
+van dezen Vogel is het noorden en oosten van Amerika.
+
+
+
+De Gewone of Noord-Amerikaansche Kalkoen (Meleagris gallopavo) is
+op de bovenzijde bruinachtig geel, met prachtigen, metaalachtigen
+weerschijn, elke veer met breeden, fluweelachtig zwarten zoom; de
+benedenrug en de staartdekveeren zijn donker nootbruin met groene
+en zwarte banden; de borst is geelachtig bruin, naar de zijden
+donkerder wordend; de buik en de schenkels zijn bruinachtig grijs;
+de stuit is zwartachtig; de slagpennen zijn zwartbruin (de handpennen
+met grijsachtig witte, de armpennen met bruinachtig witte banden),
+de stuurpennen op zwartbruinen grond met zwarte golflijnen, streepen
+en spikkels, de naakte deelen van kop en hals licht hemelsblauw, onder
+het oog ultramarijnblauw, de wratten lakrood. Het oog is grijsblauw, de
+snavel witachtig hoornkleurig, de voet bleekviolet of lakrood. Totale
+lengte 100 à 110, staartlengte 40 cM. Het vederenkleed van het wijfje
+is minder fraai en minder helder van kleur.
+
+Op het vasteland van Middel-Amerika wordt de Gewone Kalkoen vervangen
+door den iets kleineren, prachtig gekleurden Honduras-kalkoen of
+Pauw-kalkoen (Meleagris ocellata), die op den staart en op den rug
+blauwe, met zwart omzoomde, van achteren door een goudkleurigen band
+begrensde dwarsvlekken heeft.
+
+De beste beschrijving van de levenswijze van den wilden Kalkoen danken
+wij aan Audubon. Ook thans nog komen deze Vogels in de wouden van de
+staten Ohio, Kentucky, Illinois en Indiana, Arkansas, Tennessee en
+Alabama vrij veelvuldig voor. In Georgië en Carolina zijn zij minder
+talrijk, in Virginië en Pennsylvanië zeldzaam, in de dichtbevolkte
+staten reeds uitgeroeid. Zij leven tijdelijk in groote gezelschappen en
+zwerven ongeregeld rond; grazend doorkruisen zij de wouden, loopen over
+dag op den grond en rusten 's nachts op hooge boomen. Tegen October,
+als er nog slechts weinige boomzaden op den bodem gevallen zijn, reizen
+zij naar de lage oeverlanden van den Ohio en den Mississippi. De
+mannetjes vereenigen zich tot gezelschappen van 10 à 100 stuks en
+zoeken hun voedsel voor zich alleen; de wijfjes en de halfvolwassen
+jongen vormen afzonderlijke benden, die bijna even talrijk zijn en
+denzelfden weg volgen. Zoo gaan zij verder, altijd te voet, zoolang
+niet een Jachthond of een ander viervoetig roofdier hen komt storen
+of een breede stroom hen den weg afsnijdt. Als een troep Kalkoenen
+aan den oever van een rivier komt, verzamelen zij zich op het hoogste
+punt en blijven hier soms dagen lang, als 't ware overleggend, voordat
+zij tot het besluit komen om over te steken. De mannetjes zetten een
+hooge borst op en kakelen, alsof zij elkander moed willen inspreken;
+de wijfjes en de jongen volgen hun voorbeeld, zoo goed zij kunnen,
+totdat ten slotte bij stil weer het waagstuk ondernomen wordt en alle
+vliegend naar den overkant trekken. Eén van de hanen geeft hiertoe het
+sein door het geluid "kloek." Voor de oude Vogels is het oversteken
+van den stroom niet moeielijk, zelfs wanneer deze een Engelsche mijl
+breed is; de jongere en minder sterke leden van het gezelschap vallen
+echter dikwijls onderweg in het water en moeten dan den oever zwemmend
+trachten te bereiken. Zij leggen te dien einde de vleugels dicht tegen
+den romp aan, spreiden den staart uit, steken den hals naar voren en
+slaan hunne pooten zoo ver mogelijk uit; gewoonlijk bereiken zij op
+deze wijze den vasten wal. Hier loopen zij echter aanvankelijk rond,
+alsof zij verdoofd zijn en verliezen de voorzichtigheid, waarvan
+zij in andere omstandigheden blijken geven, zoo ver uit het oog, dat
+zij den jager gemakkelijk ten buit vallen. Als de Kalkoenen in een
+streek komen, die hun voedsel kan leveren, zijn zij gewoon zich in
+kleinere troepen te verdeelen, waarin ouden en jongen dooreengemengd
+zijn. Dit geschiedt gewoonlijk in 't midden van November. Later kan
+het voorkomen, dat zij, afgemat door de reis, zich naar de boerderijen
+begeven, bij de Huishoenderen voegen en met hen voedsel zoeken.
+
+Tegen het midden van Februari begint de voortplantingstijd. Als een
+wijfje haar loktoon laat hooren, antwoorden alle hanen in de buurt met
+snel opeenvolgende, rollende geluiden. Als de loktoon van den grond
+komt, vliegen alle onmiddellijk naar beneden, zetten, zoodra zij den
+bodem bereiken, onverschillig of het wijfje dan zichtbaar is of niet,
+den staart waaiervormig op, buigen den kop naar achteren, totdat hij
+tusschen de schouders ligt, laten de vleugels hangen en geven door
+de zonderlinge standen en geluiden, die wij van de tamme Kalkoenen
+gewoon zijn, hun opgewondenheid te kennen. Niet zelden geraken twee
+mannetjes dan met elkander in strijd en vechten zoo hevig, dat een
+van hen er het leven bij inschiet.
+
+Tegen het midden van April zoekt de hen een geschikte, zooveel mogelijk
+verborgen plaats uit voor haar nest, dat uit een ondiepe, slordig met
+veeren bekleede uitholling van den grond bestaat. De hen legt er 10
+à 15, soms ook wel 20 eieren in, die op donker roestgelen grond rood
+gestippeld zijn. Zij nadert het nest steeds met groote voorzichtigheid
+en dekt, als zij weggaat, de eieren zorgvuldig toe met droge bladen,
+zoodat het zeer moeielijk is een nest te vinden, tenzij door het
+opjagen van de broedende moeder. Als deze gedurende het broeden
+een vijand bespeurt, drukt zij zich neder en verroert zich niet,
+totdat zij bemerkt, dat men haar ontdekt heeft. Soms komt het voor,
+dat verscheidene hennen in één nest leggen: Audubon vond er eens drie
+op 42 eieren zitten. In dit geval wordt het gemeenschappelijke nest
+steeds door één van de wijfjes bewaakt, zoodat de eieren of jongen,
+althans van een zwak roofdier, geen gevaar loopen.
+
+Kort nadat de jongen uit den dop zijn gekomen, hetgeen gewoonlijk tegen
+den avond geschiedt, maken zij, door de moeder begeleid, hun eerste
+uitstapje, en keeren vervolgens in den regel naar het nest terug om
+hier den eersten nacht door te brengen. Later echter begeeft de hen
+zich met haar gezin naar het hoogste oord in den omtrek, omdat zij
+te recht de vochtigheid als het ergst kwaad voor haar teere jongen
+beschouwt. Reeds op den 14en levensdag zijn de kiekens, die tot dusver
+op den bodem moesten blijven, in staat om de vleugels te gebruiken;
+van nu af vliegt de familie iederen avond op een lagen tak; de jongen
+brengen hier onder de gewelfde vleugels van de moeder den nacht
+door. Nog iets later verlaat de oude met hare kuikens gedurende den
+dag het woud om partij te trekken van den overvloed van verschillende
+bessen, die op de open plekken van het bosch of op de weiden groeien
+en om zich aan den weldadigen invloed van de zon bloot te stellen. Na
+dien tijd groeien de jongen buitengewoon snel. Reeds in Augustus
+zijn zij in staat om een aanval van viervoetige dieren te ontwijken;
+de jonge haan komt tot het bewustzijn van zijn mannelijke kracht en
+oefent zich in het statig rondstappen en in het kakelen. Omstreeks
+dezen tijd vereenigen de ouden en de jongen van verschillende gezinnen
+zich tot troepen, die te zamen rondzwerven.
+
+Hoewel de Kalkoen aan pekan-noten en aan de vruchten van de winterdruif
+(Vitis rotundifolia) de voorkeur geeft en steeds veelvuldig voorkomt
+op plaatsen, waar deze vruchten overvloedig zijn, eet hij toch ook
+gras en kruiden van allerlei soort, graan, bessen en andere vruchten,
+voorts kleine Sprinkhanen en andere Insecten.
+
+Onder 't loopen licht de Kalkoen zijne vleugels dikwijls een weinig op,
+alsof het gewicht van zijn lichaam hem hindert, loopt dan eenige meters
+ver met wijd geopende vleugels; soms springt hij twee- of driemaal
+omhoog en zet daarna de reis over den bodem voort.--Zijne gevaarlijkste
+vijanden zijn, behalve de mensch, de Los, de Sneeuwuil en de Ooruil.
+
+In alle deelen van Amerika wordt met hartstochtelijken en niet
+altijd verstandigen ijver op den Kalkoen jacht gemaakt. Het liefst
+schiet men den haan, gelijk de Auerhaan, als hij aan het balderen
+is, en dit, zooals soms geschiedt, op een boomtak doet; de jager
+gebruikt ook wel Honden om het wild op te sporen, of tracht gewaar
+te worden, waar het slaapt of bij voorkeur voedsel komt zoeken, om
+het hier op te wachten. Deze jacht vereischt groote bedrevenheid en
+is wegens de schuwheid van het wild in 't geheel geen vermaak voor
+een zondagsjager. Gemakkelijker is het den dommen Vogel in een val
+te lokken. Daartoe worden in het bosch stammen van 2 à 3 M. lengte
+opeengestapeld tot een soort van blokhuis, dat men van boven met
+takkebossen bedekt; een greppel, die groot genoeg is om een grooten
+haan door te laten, leidt onder den wand door tot in het midden van
+de val; daar hij, met uitzondering van een opening binnen en een
+buiten het gebouw overdekt is, vormt hij een soort van tunnel. In de
+val en op den weg daarheen wordt maïs gestrooid. De Kalkoenen, die
+dit lokaas vinden, volgen het hierdoor aangeduide pad en laten zich
+door den overvloed van voedsel verleiden om in de val te gaan. De
+eene Vogel volgt den anderen, soms begeeft de geheele troep zich in
+het ruime gebouw. Na het opvreten van de hier uitgestrooide korrels
+kunnen de onnoozele Vogels de opening, waardoor zij zijn binnengegaan,
+niet terugvinden, loopen steeds langs den binnenwand van het gebouw,
+steken overal den kop tusschen de balken door en doen hier vruchtelooze
+pogingen om naar buiten te komen. Geen hunner komt op het denkbeeld om
+door het gat in 't midden van de vloer de val te verlaten, zoodat het
+geheele gezelschap den volgenden morgen den vogelaar in handen valt.
+
+De Spanjaarden, die aan het rijk der Azteken in Mexico een einde
+maakten, troffen hier den Gewonen Kalkoen als huisdier aan. Oviedo
+is de eerste schrijver, die van deze Vogels melding maakt. "In
+Nieuw-Spanje", zegt hij, "vindt men zeer groote en smakelijke Pauwen,
+waarvan er vele naar de eilanden en naar de provincie Castilia del
+Oro gebracht zijn en hier in de huizen van de Christenen opgefokt
+worden. De hennen zien er slecht uit; de hanen echter zijn fraai en
+pronken dikwijls met den staart, hoewel deze niet zoo groot is als die
+van de Pauwen in Spanje." De berichten over het voorkomen van den in
+'t wild levenden Kalkoen in Noord-Amerika zijn, volgens Baldamus,
+uit lateren tijd afkomstig. In Virginië vond men hem in 1584, in
+Pennsylvanië in 1753. Smyth trof hem in de onbebouwde gewesten ten
+westen van Virginië in kudden van meer dan 5000 stuks aan. Men is
+van oordeel, dat deze soort de stamvorm is van den Mexicaanschen,
+zoowel als van onzen Tammen Kalkoen, hoewel de bronskleur van het
+vederenkleed en de bundels van haarvormige veeren aan de voorborst,
+die den Wilden Kalkoen kenmerken, bij de meeste getemde rassen te loor
+gegaan zijn. In 1557 was de Tamme Kalkoen in Europa nog zoo zeldzaam
+en kostbaar, dat de Raad van Venetië, tot het tegengaan van de weelde,
+bepaalde, op wiens tafel "Indische Hoenderen" mochten komen. Dezen
+naam en ook de namen "Turkey" (in Engeland) en "Kalkoen" kregen de
+nieuwe huisvogels waarschijnlijk ten gevolge van de onderstelling, dat
+zij uit Calcutta of Turkije afkomstig zouden zijn. In Engeland werden
+zij, naar men zegt, het 15e jaar van de regeering van Hendrik VIII
+(dus in 1524), in Duitschland omstreeks het jaar 1534, in Frankrijk
+nog iets later ingevoerd. Tegenwoordig zijn zij als huisvogels overal
+verbreid. Het veelvuldigst vindt men ze misschien in Spanje en vooral
+in de boerderijen, die ver van de dorpen te midden van de dorre Campo
+gelegen zijn. Hier zag ik kudden van vele honderden stuks onder
+de leiding van herders, die hen 's morgens naar de weide drijven,
+over dag bijeenhouden en 's avonds weer naar huis geleiden. Hier te
+lande worden de Kalkoenen (behalve in de Betuwe) zelden gehouden,
+hoewel het fokken en mesten van deze dieren op groote schaal wel
+winstgevend is. Sommige hoenderfokkers schatten hen hoog; de meeste
+menschen mogen hen wegens hun geraasmakenden, opvliegenden aard niet
+lijden. Hun domheid is ongeloofelijk; ieder ongewoon verschijnsel
+brengt hen geheel van streek. "Men wordt er akelig van," zegt Lenz,
+"dat zij in den zomer, vooral als zij voor kuikens te zorgen hebben,
+dikwijls den geheelen dag naar den hemel kijken en onophoudelijk
+een jammerend "jaoeb jaoeb" laten hooren, alsof zij de zon voor een
+Arend en de wolken voor Gieren houden." Belachelijk is het te zien,
+hoe zij voor een kleinen Torenvalk vol angst op de vlucht gaan,
+alsof de duivel hen op de hielen zit. Zij hebben echter ook zeer
+goede eigenschappen; vooral de moederliefde van de hen, die in alle
+omstandigheden even groot blijft, verdient een eervolle vermelding.
+
+
+
+Meleager's zusters, ontroostbaar over den dood van haar broeder,
+werden in Vogels veranderd, welker veeren als met tranen besprenkeld
+schenen. Uit deze overlevering blijkt, dat reeds de ouden bekend
+waren met de Vogels, die wij Parelhoenderen noemen. In verscheidene
+geschriften uit den ouden tijd worden zij zoo nauwkeurig beschreven,
+dat wij althans bij benadering de beide soorten kunnen bepalen, die
+destijds bekend waren. Tevens berichten zij ons, dat de Parelhoenderen
+in Griekenland zeer veelvuldig gefokt worden, zoodat arme lieden ze
+als offers konden brengen. Na den Romeinschen tijd heeft men, naar
+'t schijnt, weinig acht op hen geslagen; misschien waren zij geheel
+uit Europa verdwenen, want eerst in de 14e eeuw wordt weder melding
+van hen gemaakt. Kort na de ontdekking van Amerika is de meest gewone
+soort door zeelieden naar de Nieuwe Wereld overgebracht, waar zij
+een voor haar uitnemend geschikt klimaat vond en weldra verwilderde.
+
+De Parelhoenderen (Numidinae), die de laatste onderfamilie van
+de Fazantvogels vormen, kenmerken zich door een krachtigen romp,
+korte vleugels, een middelmatig langen staart met zeer verlengde
+bovendekveeren, een over 't geheel goed gevuld vederenkleed,
+middelmatig hooge, gewoonlijk ongespoorde voeten met korte teenen
+en een krachtigen snavel; de kop en de bovenhals zijn in meerdere of
+mindere mate naakt en met pluim, kuif, kraag, helm en lellen versierd;
+een groote overeenstemming heerscht in hun vederenkleed, welks kleur en
+teekening--lichte, parelvormige vlekken op een donkeren grond--evenals
+de koptooi, bij beide seksen nagenoeg dezelfde zijn.
+
+
+
+Eenige minder bekende soorten, zooals het prachtige Oost-Afrikaansche
+Gierparelhoen (Numida vulturina) en het Kuifparelhoen (Numida
+cristata), van de Goudkust, vermelden wij slechts terloops en beginnen
+onmiddellijk met de beschrijving van den meest bekenden Vogel uit
+deze groep.
+
+Het Gewone Parelhoen (Numida meleagris), draagt een meer of minder
+langen, harden, helmachtigen kam of hoorn op het midden van de kruin
+en twee breede, tamelijk lange, vleezige, hangende lellen achter aan
+de onderkaak. Deze Vogel, die bij de ouden Meleagris werd genoemd en
+de stamvader is van het bij ons onder den naam Poule pintade bekende
+huisdier, heeft de bovenborst en de nek ongevlekt, lilakleurig, den
+rug en den staartwortel op grijzen grond met kleine, witte, donkerder
+gerande, parelvormige vlekken bezet, die op de bovenvleugeldekveeren
+grooter worden, gedeeltelijk ook ineenvloeien en op de buitenvlag
+der armpennen in smalle dwarsbanden veranderen; de onderdeelen
+zijn op zwartachtig grijzen grond tamelijk gelijkmatig met groote
+ronde, parelvormige vlekken versierd, de slagpennen bruinachtig
+(op de buitenvlag met witte banden, op de binnenvlag onregelmatig
+gestreept en gestippeld), de donkergrijze stuurpennen fraai bepareld
+en slechts de zijdelingsche voor een deel met banden versierd, die
+door het ineenvloeien van vlekken ontstaan. Het oog is donkerbruin,
+de wangstreek blauwachtig wit, de vleezige deelen van den kam, de
+keellellen, de washuidachtige opzwelling aan den snavelwortel rood, de
+helm hoornkleurig, de snavel geelachtig rood, de voet vuil leikleurig
+grijs, boven de plaats van aanhechting der teenen vleeschkleurig. De
+lengte bedraagt ongeveer 50 cM. De in gevangenschap gefokte, van
+vroeger getemde exemplaren afkomstige Parelhoenderen zijn echter vaak
+aanmerkelijk grooter.
+
+West-Afrika is het vaderland van deze soort; in de wouden van
+Middel-Amerika en op de West-Indische eilanden komt zij verwilderd
+voor.
+
+Naar het schijnt, komen de verschillende soorten van Parelhoenderen,
+wat levenswijze betreft, in hoofdzaken overeen. Als woonplaats
+verlangen zij gewesten, die bedekt zijn met een dicht, laagstammig
+woud, waarin ook open plekken voorkomen. Laag gelegen, rijk met
+struiken begroeide dalen, bosschen, waar dicht onderhout den bodem
+bedekt, steppen, die niet uitsluitend met grasachtige planten begroeid
+zijn, hoogvlakten in het gebergte tot op een hoogte van 3000 M. en
+zacht afhellende, met rotsblokken bezaaide, maar toch met een weelderig
+plantenkleed bedekte glooiingen voldoen aan alle eischen, die zij aan
+het terrein stellen. De gebergten van de Kaapverdische Eilanden die
+aan spitsen en diepe kloven zoo rijk zijn, leveren het Parelhoen een
+met zijn aard geheel overeenkomende woonplaats; daarom wordt het hier
+zeer algemeen gevonden; hoe grooter en woester het eiland, hoe stiller
+de wildernissen van de bergstreken zijn, des te veelvuldiger treft
+de reiziger er deze Vogels aan. Zij verlevendigen hier in talrijke
+troepen alle hoogten, vooral de lage wouden, die uit boomachtige
+euphorbias bestaan, omdat deze door den mensch zelden bezochte
+oorden hun veilige schuilplaatsen verschaffen. Daar de West-Indische
+eilanden dergelijke terreinen bezitten, heeft het Parelhoen zich
+hier spoedig aan de heerschappij van den mensch onttrokken en zijn
+vrijheid herwonnen. Reeds voor honderd en tachtig jaar was het op
+Jamaïca veelvuldig; tegenwoordig is het daar zoo algemeen, dat het
+soms een landplaag wordt. Ook op Cuba vindt men het velerwege, vooral
+in het oostelijke gedeelte van het eiland, omdat hier vele verlaten
+koffieplantages voorkomen, welker eigenaars op gronden, die nog niet
+door den roofbouw uitgemergeld waren, nieuwe landbouwondernemingen
+begonnen zijn. Tamme Parelhoenderen bleven op de braakliggende gronden
+achter; zij vermenigvuldigden zich hier sterk en verwilderden geheel.
+
+De Parelhoenderen zijn standvogels, hoewel niet in den strengsten
+zin van 't woord. Op plaatsen waar zij veelvuldig zijn, merkt men
+ze spoedig op. Zij hebben er slag van de aandacht te trekken, al
+ware het slechts door het op trompetgeschal gelijkend stemgeluid,
+dat zij in de morgen- en avonduren laten hooren.
+
+De Parelhoenderen vluchten altijd bij de nadering van een mensch. Zij
+zijn minder voorzichtig, dan schuw: door een rundveekudde worden zij
+verjaagd, een Hond doet hen letterlijk hun bezinning verliezen, een
+mensch brengt minstens een groote ontroering bij hen te weeg. Het is
+daarom niet gemakkelijk hun levenswijze na te gaan; men moet althans,
+om ze te naderen, zekere voorzorgen niet uit het oog verliezen. Als men
+goed gedekt een troep besluipt, welker geschreeuw men hoorde, dan ziet
+men de Vogels over een open plek loopen, tusschen de rotsblokken door
+rondzwerven of door het struikgewas sluipen. Gelijk de Indianen op het
+krijgspad, loopen de Parelhoenderen in lange reeksen achter elkander
+aan; wat de eene begint, wordt door de overige nagedaan. Afzonderlijke
+paren ontmoet men hoogst zelden, familiën, die soms uit 18 à 20 stuks
+bestaan, reeds vaker, gewoonlijk echter zeer talrijke troepen, die
+soms uit 6 à 8 familiën samengesteld zijn. De familiën blijven goed
+aaneengesloten en ook de troepen blijven steeds nauw verbonden. Als
+een familie of een troep op de een of andere wijze verschrikt wordt,
+splitst zij zich zoo, dat streng genomen ieder individu zijn eigen
+weg kiest. Alle rennen, loopen, vliegen of fladderen zoo haastig
+mogelijk naar een schuilplaats; zoodra de rust tot op zekere hoogte
+in de gemoederen teruggekeerd is, laten de hanen hun trompetgeschal
+weerklinken en lokken de geheele troep spoedig weer bijeen. Alleen
+wanneer zij reeds vroeger vervolgingen van den mensch te verduren
+hebben gehad, en nogmaals opgejaagd worden, zullen zij zich vliegend
+trachten te redden; ook dan vertrouwen zij, zoolang dit eenigermate
+mogelijk is, op hunne behendige voeten.
+
+Op een andere wijze gedragen zich sommige soorten van Parelhoenderen
+bij vervolging door een Hond of een ander viervoetig roofdier. Het
+is hun bekend, dat zij dezen vijand loopend evenmin ontkomen kunnen,
+als met behulp van hunne spoedig vermoeide vleugels. Daarom gaan zij
+ten spoedigste in een boom zitten en zijn bijna niet meer te bewegen
+om naar beneden te vliegen. Het schijnt, dat de eene vijand hun den
+anderen doet vergeten; dom driest laten zij nu den mensch, dien zij
+in andere omstandigheden zorgvuldig ontvlieden, in hun onmiddellijke
+nabijheid komen, kijken den jager met angstige gebaren, maar zonder
+een poging tot vlucht te wagen, in het geweer en vliegen eerst op,
+als de knal van het schot hun ontzetting nog doet toenemen. Ook
+nu handelen zij even onbezonnen als vroeger. Met het oog op den
+Hond wagen zij geen lange vlucht, maar vliegen hoogstens naar de
+naastbij gelegen boomen, gaan hier weer zitten en laten den jager
+voor de tweede, derde en tiende maal naderen. Als zij door een niets
+kwaads in 't zin hebbenden reiziger of door een jager, die geen buit
+meer verlangt, opgejaagd en niet door schoten opgeschrikt worden,
+vliegen zij evenals vroeger, maar begeven zich niet ver weg, strijken
+op een hooggelegen punt neer, kijken den vervolger nieuwsgierig aan,
+buigen den kop op een vreemdsoortige wijze voor- en achterover, laten
+eindelijk een schel geschreeuw hooren en zetten daarna hun vlucht
+voort. Om te slapen kiezen alle soorten hoog gelegen plaatsen uit,
+die hen de grootste veiligheid beloven. Hunne liefste slaapplaatsen
+zijn hooge boomen aan rivieroevers; ook stijgen zij, als de avond
+nadert, in de gebergten bij rotswanden omhoog en zoeken hier kammen
+en rotspunten uit, die voor andere dieren, althans voor roovende
+Zoogdieren, ontoegankelijk zijn.
+
+Hun voedsel is verschillend in verband met de door hen bewoonde
+gewesten en terreinen en hangt ook af van het jaargetijde. In
+de lente, in het regenseizoen, zullen Insecten waarschijnlijk hun
+voornaamste voedsel uitmaken; later eten zij bessen, bladen, knoppen,
+grassprietjes en eindelijk allerlei zaden. Op Jamaika komen zij in de
+koelste maanden van het jaar in talrijke troepen uit hunne wouden,
+verspreiden zich over de akkers en richten hier een aanzienlijke
+schade aan. De hen legt 5 à 8 (soms meer) vuil geelachtig witte,
+tamelijk glanzige buitengewoon hardschalige eieren en bebroedt ze 25
+dagen. De haan en de hen verwijderen zich nooit ver van hun gebroed
+en trachten door geschreeuw en door haastig heen en weer te loopen de
+aandacht van den mensch van hun nest af te trekken en op hen zelve
+te vestigen. De kuikens in het donskleed gelijken door uitzicht en
+voorkomen op jonge Fazanten; zij worden kort na het verlaten van het
+ei door hunne ouders weggeleid, groeien schielijk en nemen reeds,
+als zij de helft van de grootte der volwassenen bereikt hebben, deel
+aan al hunne zwerftochten; ook brengen zij dan geregeld met hen den
+nacht in de boomen door.
+
+De Parelhoenderen schikken zich gemakkelijker dan eenig ander
+wild Hoen in de gevangenschap, tam worden zij echter niet licht en
+waarschijnlijk nooit geheel; zij planten zich alleen dan in de kooi
+voort, als deze hun een groote ruimte aanbiedt. Daarentegen hechten de
+gevangenen zich soms in korten tijd sterk aan hun nieuwe woonplaats,
+zoodat men ze in huis en hof vrij kan laten rondloopen; zelfs aan den
+wagen, waarmede zij vervoerd worden, wennen zij zoo zeer, dat men ze
+op iedere pleisterplaats kan loslaten; des morgens, als het uur van
+het vertrek gekomen is, zijn zij stipt bij den wagen terug en laten
+zich zonder bezwaar opnieuw in hun kooi opsluiten. Zij zijn echter
+twistziek, liggen met de Huishoenderen en Kalkoenen voortdurend
+overhoop, worden zoo boosaardig, dat zij kinderen en volwassen
+hanen aanvallen, zwerven ver in 't woud rond, verbergen hun nest
+zooveel mogelijk, broeden niet ijverig en kunnen strenge koude niet
+verdragen. Aan den anderen kant verschaffen zij hun eigenaar genoegen
+door hun voortdurende bedrijvigheid, hun fraai vederenkleed en hunne
+zonderlinge standen en bewegingen gedurende het loopen.
+
+De Parelhoenderen hebben zeer vele vijanden. Alle leden van de
+Kattenfamilie in Afrika, Luipaarden, Geparden, Lossen, enz.,
+alle Jakhalzen en Vossen maken jacht op de ouden en de jongen, de
+Civetkatten vooral op de eieren en kuikens; alle groote Roofvogels
+vervolgen ijverig dit gemakkelijk te overmeesteren wild; zelfs
+de Kruipende Dieren maken het niet zelden buit; in de maag van
+een Reuzenslang van 2.5 M. lengte vond men een gaaf, volwassen
+Parelhoen. De mensch maakt overal met zekere voorliefde jacht op deze
+Vogels, daar zij zich zonder buitengewone inspanning laten verschalken,
+ofschoon zij door vervolgingen weldra zeer schuw worden. Op Jamaïca
+zet men hun graan voor, dat vooraf in rum of een dergelijk vocht
+geweekt werd; zij eten er van, tot zij bedwelmd zijn en laten zich
+zonder weerstand te bieden door den jager medenemen.
+
+
+
+De Hokkovogels (Cracidae), die een hoogst eigenaardige familie van
+Hoendervogels vormen, zijn groot of middelmatig groot en slank gebouwd;
+de snavel is in den regel langer dan bij de meeste andere Hoenderen;
+de washuid, die hem van achteren bedekt, strekt zich over de geheele
+neusgroeve, gewoonlijk ook over den teugel en de oogstreek uit en
+bekleedt een bij vele soorten op den snavelwortel aanwezigen knobbel;
+de voeten zijn middelmatig dik en lang, de teenen dun en met lange,
+tamelijk smalle, scherpe, flauw gekromde nagels gewapend, de vleugels
+sterk afgerond; de staart is zeer lang en breed; de stuurpennen
+naar de zijden een weinig verkort of nagenoeg gelijk van lengte. Het
+vederenkleed bestaat uit breede, afgeronde veeren, welker schaften
+meestal op een eigenaardige wijze verdikt zijn en eerst bij de spits
+dunner en smaller worden. Bij enkele soorten is de schaft in het
+midden wel tien- à twintig maal zoo dik als aan de spits en zes-
+à tien maal zoo dik als aan den wortel. Sombere kleuren hebben de
+overhand, hoewel ook lichtere voorkomen.
+
+
+
+Bij de Hokko's (Crax) is de snavel hoog, op den rug sterk gekromd,
+aan den wortel in den regel met een washuid bekleed en met knobbels
+versierd, die gedurende den paartijd aanmerkelijk zwellen; de smalle,
+stijve veeren van kruin en achterkop zijn meestal verlengd tot een
+kamvormige kuif, en eerst flauw naar achteren, met de spits echter
+naar voren gebogen. Alle soorten bewonen Zuid- en Middel-Amerika,
+met inbegrip van het zuiden van Mexico.
+
+
+
+De Gewone Hokko of Hokko-Pauwies (Crax alector), wiens naam op de
+geheele groep is overgegaan, heeft een gelen, weeken knobbel op den
+snavelwortel; met uitzondering van den buik, den stuit en den eindzoom
+der stuurpennen, die wit zijn, is hij glanzig blauwzwart; het oog is
+bruin, de voet vleeschkleurig. Totale lengte 95, staartlengte 32 cM.
+
+Deze soort wordt in het binnenland van Brazilië, van Guyana tot
+Paraguay, in alle wouden gevonden, in Suriname o. a. menigvuldig.
+
+Alle Hokko's zijn echte boschbewoners; zoo zij al het woud verlaten,
+geschiedt dit slechts voor korten tijd. Hoewel men ze dikwijls op den
+bodem aantreft, waar zij, voor zoover de grond effen is, met groote
+snelheid rondloopen, ziet men ze in den regel op de twijgen der boomen,
+gedurende den broedtijd paarsgewijs, in andere tijden van 't jaar
+drie, vier en meer stuks bijeen. In de boomkronen bewegen zij zich
+langzaam, hoewel betrekkelijk behendig; zij vliegen daarentegen laag,
+steeds in horizontale richting en nooit lang achtereen. Alle soorten
+trekken de aandacht door de stem; deze heeft steeds iets eigenaardigs,
+maar is al naar de soort zeer verschillend. Eenige brommen, andere
+fluiten, andere knorren, bij andere komt diep uit de borst het geluid
+"hoe-hoe-hoe-hoe", van nog andere kan men de stem door de lettergrepen
+"racka racka" nabootsen. Gedurende den paartijd schreeuwen zij het
+meest, vooral in den vroegen morgen.
+
+Het voedsel van de Hokko's in de vrije natuur bestaat hoofdzakelijk,
+misschien geheel, uit vruchten. Bij 't zoeken van voedsel onderscheiden
+zij en de Sjakoe-hoenderen zich van alle overige leden hunner orde,
+doordat zij niet in den grond woelen, maar, gelijk de Duiven, opzoeken,
+wat zich aan de oppervlakte bevindt, of afplukken, wat vastzit.
+
+De Hokko's broeden niet op den bodem, maar op boomen. "Zij bouwen
+hunne ondiepe nesten", zegt Von Martens, "uit rijsjes in takgaffels,
+niet bijzonder hoog boven den grond. Uit eigen ervaring en door de
+mededeelingen van de Indianen weten wij, dat het wijfje niet meer
+dan twee witte eieren legt, die grooter en dikker zijn dan die van
+Onze Hoenderen."
+
+Daar hun vleesch zoo malsch is als dat van Duiven, en in smaak op dat
+van Kalkoenen gelijkt, wordt op de Hokko's in Zuid-Amerika ijverig
+jacht gemaakt, vooral in den paartijd, omdat zij dan hun verblijfplaats
+verraden door hun luide stem. In het midden van het woud, ver van
+bewoonde oorden, zijn zij, naar men zegt, niet schuw. Behalve van
+het vleesch maken de Indianen ook gebruik van de stevige slag- en
+stuurpennen der gedoode Vogels; zij verwerken ze tot waaiers.
+
+De gevangen Hokko's, die men in nagenoeg alle nederzettingen van
+Indianen vindt, zijn als eieren uit het nest genomen en door Hoenderen
+uitgebroed; slechts in bijzonder gunstige omstandigheden planten de
+Hokko's zich in de gevangenschap voort.
+
+Volgens alle waarnemers kunnen deze Vogels gemakkelijk getemd
+worden. Sonnini zag in Guyana troepen tamme Hokko's door de straat
+rondloopen en zich, onbevreesd voor de menschen, vrij bewegen. Zij
+bezochten de huizen, waar men hun eens voedsel had gegeven, geregeld
+weer en leerden hunne verzorgers goed onderscheiden. Om te slapen,
+gaan zij op hoog gelegen plaatsen zitten, in de bewoonde oorden dus,
+evenals de Pauwen, op de daken der hooge huizen. BATES maakt melding
+van een gevangen Hokko, die zeer gemeenzaam was met zijn meester,
+zich als lid van het gezin scheen te beschouwen, bij iederen maaltijd
+tegenwoordig was, om de tafel liep, van den eenen dischgenoot naar
+den anderen ging om zich te laten voederen en soms den kop tegen den
+wang of den schouder van zijne vrienden wreef. 's Nachts sliep hij uit
+eigen verkiezing naast de hangmat van een klein meisje, waarvoor hij
+een bijzondere genegenheid had opgevat en dat hij op alle wandelingen
+volgde. Toch zijn tamme Hokko's niet bij iedereen gewild: zij zijn
+vervelend van aard en toonen eenige onhebbelijkheden; zoo slikken
+zij allerlei glinsterende voorwerpen, b.v. gouden knoopen, door en
+bederven deze door de sterke drukking van de spieren van hun maagwand.
+
+Het is moeielijk de Hokko's bij ons in 't leven te houden. Wel is
+waar zijn zij met het voedsel, dat voor hen bestemd is, tevreden
+en stellen in dit opzicht geen hooge eischen; maar zij verlangen
+in den winter een warmen stal, omdat hun anders minstens de teenen
+bevriezen. Ook zijn zij volstrekt niet verdraagzaam, maar twisten
+aanhoudend met andere dieren van hun soort of met andere Hoenderen;
+bij het gewone pluimvee kan men ze dus niet houden. Alleen wanneer men
+hun een ruime woning verschaft, kan men eenig genoegen van hen hebben.
+
+
+
+De Sjakoehoenderen (Penelope) hebben een slankeren romp dan de Hokko's,
+hun snavel is langer, lager en aan den wortel met een breede washuid
+bekleed, de voet korter, de staart betrekkelijk lang en sterk afgerond;
+zij hebben een naakte plek om het oog, een bijna naakte, slechts
+schraal met korte, kwastvormige of lange, haarachtige veeren bekleede
+keel; de verlengde veeren van den kop vormen een kap of kuif, maar
+nooit een kam. Aan de bovenzijde hebben somber metaalglanzig groen,
+bruin enz. de overhand; op de onderdeelen, vooral op de borst, zijn
+vele veeren lichter gezoomd.
+
+
+
+De Sjakoepemba (Penelope superciliaris) kenmerkt zich door een
+betrekkelijk aanzienlijke grootte, een middelmatig langen staart,
+handpennen die aan de spits sterk versmald zijn en een zacht
+vederenkleed; de kop draagt een middelmatig lange pluim en is op
+het voorhoofd, en aan de zijden naakt, zoo ook aan de keel. Het
+vederenkleed is op den bovenkop, den nek, den hals en de borst
+leikleurig zwart, op den rug, de vleugels en den staart metaalachtig
+groen met witgrijze en roestroodgele zoomen; op den buik en den
+stuit roestgeelachtig rood met bruine, dwarse golflijnen of bruin
+met roestgeelachtig roode zoomen. Het oog is bruin, de naakte plek
+er omheen zwart, de naakte keel donker vleeschkleurig, de snavel
+grijsbruin, de voet grijsachtig vleeschbruin. Totale lengte 60,
+staartlengte 27 cM.
+
+Middel- en Zuid-Amerika, van het zuiden van Texas tot Paraguay en
+Chili, zijn het vaderland van de Sjakoehoenderen; hoogstammige wouden
+verschaffen hun verblijfplaatsen. De verschillende soorten leven
+gewoonlijk naast, soms echter onder elkander, de eene aan de kust,
+de andere in bergstreken, eenige in de hooge gebergten tot op 2000
+M. boven den zeespiegel. De Sjakoepemba bewoont de wouden van de
+oostkust van Brazilië. Alle leden van groote soorten leven eenzaam,
+die van kleine zijn gewoonlijk vereenigd tot talrijke vluchten,
+welke aangroeien kunnen tot troepen van 100 of meer stuks. In den
+regel staat aan het hoofd van zulk een troep een mannetje, waaraan
+alle Vogels gehoorzamen.
+
+In verband met het eigenaardige maaksel van hun luchtpijp staat hun
+zonderlinge stem. De Sjakoehoenderen kondigen eerder dan andere
+Vogels door hun geroep het krieken van den dag aan, maar worden
+ook op latere uren nog vaak genoeg gehoord. Dit geschreeuw klinkt
+onaangenaam en kan niet goed in klankteekens uitgedrukt worden,
+hoewel de namen "Sjakoe," "Goean", "Pararakwa," "Apeti" en "Aboerri"
+geen verkeerd gekozen klankbeelden zijn. Volgens Owen maken sommige
+Sjakoehoenderen een bijna oorverdoovend getier. Een der leden van
+de troep begint met eenige sjirpende geluiden, de overige vallen
+achtereenvolgens in, het geschreeuw neemt meer en meer toe, totdat
+het eindelijk een voor het oor van den mensch bijna onverdragelijke
+hoogte bereikt. Hierna vermindert het en verstomt eindelijk geheel,
+hoewel slechts voor korten tijd.
+
+Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit boomvruchten en bessen. De
+Prins Von Wied vond in de maag van de door hem gedoode exemplaren
+ook steeds overblijfselen van Insecten.
+
+Alle Sjakoehoenderen bouwen hunne nesten te midden van de twijgen,
+of waarschijnlijk slechts bij uitzondering op den grond. Het nest
+bestaat uit droge of bebladerde takken en is tamelijk los gebouwd. De
+hen legt meestal 2 of 3 (soms 4 à 6) groote, witte eieren.
+
+Jong uit het nest genomen Sjakoehoenderen worden spoedig tam; het
+kost geen bijzondere moeite hen aan een bepaalde verblijfplaats te
+gewennen. Als Huishoenderen gaan zij af en aan in het oord, waar zij
+grootgebracht zijn, en komen er dikwijls na lange afwezigheid weer
+terug; zij ontbreken daarom nooit in de nederzettingen der Indianen
+en behooren tot hunne meest geliefde huisvogels. Slechts in één
+opzicht laten zij zich niet gaarne de wet stellen. Een stal of over
+'t algemeen een ruimte die afgesloten kan worden, bevalt hun niet als
+nachtverblijf; liever brengen zij op het dak van een huis of op een
+boom in de buurt den nacht door. Als men zich niet hen bemoeit, worden
+zij zeer gemeenzaam en laten zich zelfs op schoot nemen. Toch zijn
+zij niet voor huisdieren geschikt, daar zij zich in de gevangenschap
+niet voortplanten. Hierbij komt nog, dat zij, evenmin als de Hokko's,
+aan ons klimaat kunnen wennen, zeer gevoelig zijn voor ruw weder en
+hiervan werkelijk veel te lijden hebben.
+
+Daar de Sjakoehoenderen wegens hun uitmuntend vleesch ijverig gejaagd
+worden, zijn enkele soorten in sommige streken reeds uitgeroeid,
+terwijl van andere het aantal zeer verminderd is. De aanhoudende
+vervolging heeft hen zeer schuw gemaakt. Wanneer het den Indiaanschen
+jager gelukt is een troep van deze Vogels tot op geringen afstand
+te naderen, richt hij er gewoonlijk eene groote slachting onder aan;
+want hij kan er 3 of 4 met de blaaspijp dooden, voordat de overige hem
+opmerken en de vlucht nemen. De Vogel, die door het zonder gedruisch
+geschoten pijltje getroffen wordt, valt uit den boom, zonder dat zijne
+metgezellen iets anders weten te doen dan voor een oogenblik hunne
+werkzaamheden te staken, den naar beneden tuimelenden kameraad met
+lang uitgestrekten hals na te staren en schuw om zich heen te kijken
+naar de oorzaak van het ongeval.
+
+
+
+De Loophoenderen (Megapodidae) onderscheiden zich door hun wijze van
+broeden niet slechts van hunne verwanten, maar van alle Vogels der
+aarde. Zij leggen hunne buitengewoon groote eieren in een uit aarde
+en bladen samengesteld heuveltje, dus in een aan alle zijden gesloten
+nest, waarin de temperatuur door de rotting van de plantaardige stoffen
+tot zulk een hoogte stijgt, dat de eieren tot ontwikkeling komen. De
+jongen banen zich na het verlaten van de eierschaal een weg door den
+afval, die hen omgeeft; zij zijn bedekt met een dicht, donzig kleed,
+hebben volkomen ontwikkelde vleugels, maar geen staart; reeds op den
+eersten dag kunnen zij vliegen en zich zonder hulp van hunne ouders
+redden. De Loophoenderen vormen een uit 27 soorten bestaande familie,
+welker gebied zich van Celebes en Lombok over de Filippijnen, een
+deel van Polynesië en het Australische vasteland uitstrekt. Door
+hun lichaamsbouw zijn zij aan de Fazantvogels verwant, hoewel zij,
+althans eenige van hen, door hunne bewegingen en vooral door hun
+wijze van vliegen op de Ralvogels gelijken. Zij zijn middelmatig
+groot en kenmerken zich vooral door de hooge, langteenige, met
+stevige klauwen gewapende en dus in alle opzichten goed ontwikkelde
+voeten. Hun geraamte wijkt in enkele opzichten van dat der overige
+Hoendervogels af; vooral valt de wijdte van het bekken in 't oog,
+hetwelk met den buitengewonen omvang van het ei in verband schijnt te
+staan. De geringe grootte van de hersenen en de zeer eigenaardige wijze
+van uitbroeding der eieren wijzen op een lagen trap van ontwikkeling.
+
+
+
+De Eigenlijke Loophoenderen (Megapodius) vertoonen een zekere
+overeenkomst met de Rallen en Waterhoenderen. Hun romp is slank, de
+hals middelmatig lang, de snavel meestal korter dan de kop, recht, aan
+den wortel laag, vóór de spits gewelfd, de vleugels breed en stomp,
+de uit tien pennen samengestelde staart kort en afgerond, de loop
+zeer forsch en nog iets langer dan de lange, krachtige middelste
+voorteen, die, evenals alle overige teenen, met krachtige, lange,
+slechts weinig gebogen nagels voorzien is. De omgeving van het oog,
+de keel en de hals zijn naakt; de veeren van het achterhoofd zijn een
+weinig bij wijze van een kuif verlengd. Het vederenkleed is gewoonlijk
+goed voorzien, zwartachtig of bruinachtig. In grootte evenaren zij
+een middelmatige kip.
+
+
+
+Het Gewone Loophoen (Megapodius tumulus) van Noord-Australië houdt
+zich voornamelijk op aan het dicht met struiken en boomen begroeide
+zeestrand. Weinige Vogels zijn zoo schuw en moeilijk te naderen
+als deze; hij leeft paarsgewijs of eenzaam; zijn voedsel bestaat uit
+wortels, die zonder moeite met de krachtige klauwen worden losgekrabd,
+ook wel uit zaden en Insecten, vooral groote Kevers. Zijn stem gelijkt
+op het klokken van de Huishen en eindigt met een geschreeuw, gelijkend
+op dat van den Pauw.
+
+De nesthoopen zijn zeer verschillend van vorm, grootte en
+bestanddeelen. De meeste zijn dicht bij den waterkant gelegen en
+bestaan uit zand en schelpen, eenige bevatten slib en vermolmd hout. De
+nesthoopen van de Loophoenderen op Nieuw-Guinea zijn, volgens Haacke,
+doorgaans uit bladen samengesteld. Gilbert vond er een van bijna 5
+M. hoogte en 27 M. omtrek; terwijl van een tweede de omtrek ongeveer
+50 M. bedroeg. Hoogst waarschijnlijk worden de kolossaalste van deze
+heuvels door verscheidene opeenvolgende geslachten gebruikt en ieder
+jaar vergroot. De eieren liggen 2 M. diep onder den top en staan
+altijd loodrecht, met het dikke einde naar boven; zij zijn tamelijk
+verschillend van grootte, maar ongeveer gelijk van vorm.
+
+
+
+Gould's Loophoen (Megapodius Gouldii) werd door Wallace op Lombok
+waargenomen. "Het is ongeveer zoo groot als een kleine kip en
+vertoont slechts donker olijfkleurige en bruine tinten. Zijn voedsel
+is van gemengden aard, daar het uit afgevallen vruchten, Aardwormen,
+Slakken en Duizendpooten bestaat. Zijn vleesch is, als het goed wordt
+toebereid, blank en smakelijk." "De meeste dezer Vogels houden zich op
+in het schrale kreupelhout langs het strand, waar de bodem zandig is en
+overblijfselen van takjes, bladeren, schelpen, zeewier en dergelijke in
+overvloed gevonden worden. Van al die vuilnis maken de Loophoenderen
+ontzaglijke hoopen." "Toen ik deze hoopen op het eiland Lombok voor
+het eerst zag, kon ik nauwelijks gelooven, dat zij het werk waren
+van zulke kleine Vogels; ik heb ze later dikwijls ontmoet en één-
+of tweemaal verrast, terwijl zij bezig waren nesten te maken. Zij
+verwijderen zich eenige schreden, grijpen een bundel afval met één
+poot en werpen dien een heel eind achter zich. Zijn de eieren eens
+naar behooren begraven, dan schijnen zij er niet meer naar om te zien."
+
+
+
+"Ik had het geluk," zegt Wallace, een nieuwe soort (Megapodius
+Wallacei) te ontdekken, die Halmaheira, Ternate en Boeroe bewoont. Het
+is de fraaiste Vogel van dit geslacht, op rug en vleugels rijk
+getooid met banden van roodachtig bruin. Zijn levenswijze verschilt
+van die der andere soorten; hij houdt zich op in de bosschen van 't
+binnenland en begeeft zich naar het strand om eieren te leggen, die
+echter niet geborgen worden in een door hem bijeengekrabde hoop aarde,
+maar op den bodem van een in het zand gegraven gang, die omstreeks
+1 M. in schuinsche richting naar beneden loopt. Na het bedekken van
+de opening van de gang verbergt hij, naar het zeggen der inlanders,
+de sporen van zijn voetstappen, die van en naar de opening voeren, door
+in den omtrek op verschillende plaatsen den grond open te krabben of er
+indruksels van voetstappen te maken. Hij legt zijne eieren alleen 's
+nachts; op Boeroe werd eens 's morgens vroeg een Vogel van deze soort
+betrapt, juist toen hij te voorschijn kwam uit zijn hol; hierin werden
+verscheidene eieren gevonden. Naar het schijnt, zijn deze Hoenderen
+halve nachtvogels: laat in den avond en lang voor den morgenschemering
+hoort men hunne klaaglijke kreten. De eieren hebben een roestroode
+kleur en zijn naar verhouding van de grootte van den Vogel kolossaal,
+daar zij 75 à 85 mM. lang en 50 à 58 mM. breed zijn. Zij zijn goed
+eetbaar en worden door de inboorlingen ijverig gezocht."
+
+
+
+Met den naam Brush-turkey of Kreupelhoutkalkoen (Catheturus Lathami)
+duidt de Australische kolonist het Loophoen aan, dat hij het best
+heeft leeren kennen. Het vertegenwoordigt het geslacht der Talegallas
+(Catheturus), dat o. a. kenbaar is aan de ringvormige opzwelling
+van de huid, die van den voorhals naar beneden hangt; de kop en de
+hals dragen slechts weinige haarvormige veeren. De genoemde soort is
+op de bovenzijde fraai chocoladebruin, op de onderzijde lichtbruin
+met zilvergrijze vederzoomen, die dwarsbanden vormen. Het oog is
+lichtbruin, de nagenoeg naakte huid van kop en hals karmijnrood,
+de halslel oranjegeel, de snavel loodkleurig grijs, de voet licht
+chocoladebruin. Totale lengte 80, staartlengte 25 cM.
+
+"Hoe ver zich het verbreidingsgebied van dezen Vogel uitstrekt,"
+zegt Gould, "is nog niet op voldoende wijze bepaald. Men heeft hem in
+verschillende gedeelten van Nieuw-Zuid-Wales, van Kaap Howe tot aan
+de Moretonbaai gevonden. Naar ik vermoed, is hij het veelvuldigst in
+de dichte, nog weinig bezochte kreupelwouden langs de oevers van den
+Clarence en den Manning.
+
+"Het merkwaardigste verschijnsel in de levenswijze van dezen Vogel
+is, dat hij zijne eieren niet op de wijze van de andere Vogels
+uitbroedt. In 't begin van de lente krabt hij een zeer grooten
+hoop doode plantendeelen bijeen om als nest te dienen en laat de
+ontwikkeling van de jongen over aan de warmte, die ten gevolge van
+de rotting dezer plantaardige stoffen ontstaat. De voor dit doel
+dienende hoop wordt verscheidene weken voor den legtijd opgeworpen,
+heeft de gedaante van een kegel, welks middellijn de hoogte ver
+overtreft, maar is zeer verschillend van grootte; soms bestaat hij
+uit 2, soms uit 4 wagenvrachten bouwstoffen. De grootte van het nest
+en de volledige verrotting van de bestanddeelen der onderste laag
+schijnen recht te geven tot de onderstelling, dat het verscheidene
+jaren achtereenvolgens dienst doet en telkens door toevoeging van
+nieuwe stoffen weer bruikbaar wordt gemaakt. De heuvel komt tot stand,
+doordat de Vogels een zekere hoeveelheid materiaal met de voeten
+loskrabben en achter zich naar een middelpunt werpen. Zij ontblooten
+op deze wijze den omgevenden grond zoo volkomen, dat er nagenoeg
+geen blad of grashalm op blijft liggen. Als de hoop groot genoeg is,
+en de temperatuur daarbinnen een voldoende hoogte heeft bereikt,
+worden de eieren er in gelegd; deze worden om 't midden in een kring
+gerangschikt, op een onderlingen afstand van 25 à 30 cM., ongeveer
+op armdiepte, maar zoo, dat zij rechtop staan met het breede eind
+naar boven; vervolgens worden zij met bladen bedekt en aan zich zelf
+overgelaten. Zoowel van geloofwaardige kolonisten als van inboorlingen
+vernam ik, dat men in één hoop soms wel een schepel eieren kan vinden;
+ik zelf heb een vrouw gezien, die de helft van deze hoeveelheid in
+een naburig boschje gevonden had en naar huis droeg. Eenige van
+de inboorlingen beweerden, dat het wijfje zich voortdurend in de
+nabijheid van den hoop ophoudt, om de blootliggende eieren weder
+te bedekken en de uit den dop komende jongen bij te staan; andere
+daarentegen zeggen, dat de hen zich niet meer om de eieren bekommert
+na het leggen en dat de jongen zonder eenige hulp hun weg vinden. Eén
+punt is voldoende opgehelderd: zoodra de jongen uit het nest komen,
+zijn hunne vleugels genoeg ontwikkeld om hen in staat te stellen op de
+twijgen der boomen te vliegen; op even flinke wijze kunnen zij hunne
+pooten gebruiken; zij verkeeren dus in 't zelfde geval als een pas
+uit de pophuid gekropen Vlinder, nadat zijne vleugels gedroogd zijn."
+
+"De haan," zegt Sclater, "begint, als de broedtijd nadert, alle
+plantaardige stoffen, die binnen de grenzen van de voor 't nest
+bestemde plek liggen los te krabben, en achteruit te werpen, telkens
+een voet vol te gelijk. Daar hij zijn arbeid steeds aan den buitensten
+omtrek van het terrein aanvangt, ontstaat er in 't midden allengs een
+kegelvormige verhevenheid. Zoodra deze ongeveer 1.5 M. hoog geworden
+is, beginnen de Vogels haar effen te maken en daarna in 't middelpunt
+een holte te graven. Hierin worden met vaste tusschentijden eieren
+gelegd, die ongeveer 40 cM. onder den top van den heuvel in een
+kring gerangschikt zijn. Het mannetje houdt zorgvuldig toezicht op
+den voortgang van de ontwikkeling en let vooral op de warmte van den
+broedoven. Gewoonlijk heeft hij de eieren op zulk een wijze bedekt,
+dat boven deze slechts een ronde opening overblijft, waardoor de
+noodige luchtverversching plaats heeft en de overmaat van warmte
+ontwijken kan; bij warm weer neemt hij twee- of driemaal per dag
+bijna de geheele bekleedende laag weg.
+
+"Het jong blijft na het verlaten van het ei minstens 12 uur in den
+heuvel, zonder de geringste poging te doen om er uit te kruipen;
+het wordt gedurende dezen tijd door het mannetje even diep bedolven
+als de overige eieren. Op den tweeden dag komt het te voorschijn; het
+heeft dan goed ontwikkelde veeren; deze waren bij het verlaten van den
+dop nog verborgen in de kort daarna openbarstende scheeden. Het jong
+schijnt nu nog geen neiging te hebben om zijne vleugels te gebruiken,
+maar beweegt zich uitsluitend met behulp van de krachtige pooten. Des
+namiddags keert het naar het nest terug en wordt door den zorgvuldigen
+vader weder begraven, hoewel op geringere diepte dan vroeger; op den
+derden dag is het voor het vliegen volkomen geschikt."
+
+
+
+Het Hamerhoen, de Maleo (Megacephalon maleo), is kenbaar aan een
+harden, rondachtigen knobbel, die boven de neusgaten begint, het
+geheele voorhoofd bedekt en voorbij den achterkop uitsteekt. Zijn
+verbreidingsgebied is beperkt tot het noordelijke schiereiland van
+Celebes. Met tusschenpoozen van 10 à 12 dagen legt de hen, die de
+grootte heeft van een kleine kip, in gaten van den grond, die zij aan
+'t zeestrand uitkrabt, 6 à 8 steenroode eieren, welke zoo groot zijn
+als die van een Gans; de jongen ontwikkelen zich op dezelfde wijze
+als de overige Loophoenderen.
+
+
+
+"Een opmerkelijk heesch geschreeuw en gekras klonk mij van den met
+bosch begroeiden oever te gemoet," verhaalt Schomburgk. "Voorzichtig
+naderbij komend zag ik een verbazend grooten troep Vogels. Het
+waren Kuifhoenderen; de kolonisten noemden ze Stinkvogels. Hoewel
+de eerste naam wegens de lange veeren op den kop karakteristiek mag
+heeten, is toch de eigenschap, waarop de tweede naam gegrond is, nog
+duidelijker merkbaar: reeds op een vrij groote afstand, voordat deze
+Vogels zichtbaar zijn, wordt men op een zeer onaangename wijze van hun
+nabijheid onderricht. Zelfs de Indianen willen het Kuifhoen, hoe goed
+gevleescht het ook is, volstrekt niet eten, zoo afschuwelijk is deze
+reuk; het meest komt hij overeen met dien van verschen paardenmest; hij
+is zoo doordringend, dat men hem zelfs na jaren nog aan de gedroogde
+huid opmerkt. De troep, die ik zag, bestond stellig uit honderden
+Vogels; voor een deel zaten zij elkander tusschen de struiken door
+achterna, voor een deel vlogen zij juist op. Naar het scheen, was
+het hun paartijd."
+
+Eenige dierkundigen hebben het Kuifhoen een plaats aangewezen onder
+de Pisangvreters, waarmede het eenige overeenkomst vertoont. "Er
+is echter," zegt Desmurs, "een bovenmenschelijke werking van de
+phantasie of een echte afkeerigheid van eenvoudige, gemakkelijk
+verstaanbare feiten noodig om deze handelwijze te rechtvaardigen." Ook
+onder de Hoendervogels staat het Kuifhoen zeer geïsoleerd; het
+gelijkt echter op hen, vooral op de Sjakoehoenderen, meer dan
+op de Pisangvreters. Volgens Fürbringer vertegenwoordigt het een
+afzonderlijke familie (Opisthocomidae), die niet met de drie vorige
+in één groep kan worden geplaatst, maar in de onderorde der Hoenderen
+een afzonderlijke groep (Opisthocomi) moet vormen, welke met die der
+Hoenderen in engeren zin (Galli), op één lijn staat.
+
+De eenige soort, die hiertoe gerekend kan worden, is het Kuifhoen
+of Zigeunerhoen, ook wel Hoactzin en Sasa genoemd (Opisthocomus
+cristatus). Zijn ondersnavel is merkwaardig door den duidelijk
+waarneembaren kinhoek, de bovensnavel door een viertal inkervingen
+aan de achterhelft van den zijrand; de (bruine) voet heeft een korten
+loop en lange, niet door spanvliezen vereenigde teenen met lange,
+dikke, tamelijk gekromde, spitse nagels; de tamelijk lange (bruine)
+vleugels reiken in rust tot voorbij het midden van den langen, aan
+de spits afgeronden, uit 10 pennen bestaanden staart. Op den boven-
+en achterkop vindt men een uit smalle, spitse, witachtig gele veeren
+samengestelde kuif. De omgeving van het (lichtbruine) oog, de teugel en
+de wang zijn naakt en vleeschkleurig. De hoofdkleur van de bovendeelen
+is bruin, op de achterste armpennen groen iriseerend; de onderdeelen
+zijn lichter en valer; de vleugel heeft twee witte dwarsbanden,
+de staart een lichten eindband. Totale lengte 62, staartlengte 29 cM.
+
+Men weet zeer weinig van de levenswijze van dezen Vogel, die aan den
+bovenloop van den Amazonenstroom zeer veelvuldig is; men zegt, dat
+hij in polygamie leeft, in het bosch op boomen nestelt en slaapt,
+maar zich over dag aan moerassige rivieroevers ophoudt, waar hij
+zijn voedsel zoekt, dat uit jonge spruiten, bloemen en zaden van
+waterplanten bestaat. Misschien ontleent hij zijn onaangename lucht
+aan de vruchten van een soort van boomachtige aronskelk. Wegens deze
+eigenschap maakt mensch nog roofdier jacht op hem.
+
+
+
+De tweede onderorde van de Hoendervogels wordt gevormd door de
+Kortstaart-hoenderen of Tinamoe's (Crypturiformes). Zij hebben een
+kleinen en platten kop, met langen, dunnen, weinig gebogen snavel,
+een langen, dunnen hals, voeten met langen loop en zeer oneffen zool;
+de achterteen is altijd klein en aanmerkelijk hooger ingeplant dan
+de onderling niet vereenigde voorteenen; bij enkele soorten is hij
+zoo weinig ontwikkeld, dat alleen de nagel er van over is; de korte,
+ronde vleugels reiken niet verder dan tot op den benedenrug; de staart
+bestaat 10 à 12 korte en smalle pennen, die geheel verborgen zijn
+onder de lange dekveeren; soms echter ontbreken de stuurpennen geheel.
+
+De Kortstaarthoenderen zijn over een groot deel van Zuid-Amerika
+verbreid en bewonen de meest verschillende terreinen: eenige soorten
+steeds open gewesten, andere alleen de wildernissen van de wouden,
+sommige de vlakte, andere het gebergte; enkele komen uitsluitend op
+hoogten van 4000 M. voor. Zij leven bijna voortdurend op den grond,
+vliegen zelden, loopen daarentegen op de wijze van onze Kwartels
+snel te midden van de struiken of in het hooge gras, drukken zich
+bij dreigend gevaar plat op den bodem neer of verbergen zich in een
+graspol; alleen de in 't woud levende soorten zoeken 's nachts op
+de onderste dikke takken van boomen een veilige slaapplaats. Hunne
+lichamelijke en geestelijke vermogens zijn gering. Zij loopen
+buitengewoon snel, vliegen echter op logge wijze en doen het daarom
+ongaarne; in tijd van nood geraken zij geheel van streek. Hun stem
+bestaat uit verscheidene opeenvolgende, fluitende geluiden van
+verschillende hoogte, die soms in regelmatige verhouding onderling
+afwisselen en zich zoozeer onderscheiden van de stemmen van andere
+Vogels, dat zij onmiddellijk de aandacht trekken van vreemden zoowel
+als van inboorlingen. Hun voedsel bestaat uit zaden, vruchten, jonge
+spruitjes en Insecten. Sommige vinden, naar men zegt, in de vruchten
+van den koffieboom, van eenige palmen enz. hun voornaamste voedsel.
+
+Voor den jager nemen de Tinamoe's in Zuid-Amerika de plaats in van onze
+Veldhoenderen; zij worden door hen "Patrijzen" of "Kwartels" genoemd en
+ijverig gejaagd. Alle Roofdieren, de loopende zoowel als de vliegende,
+wedijveren in dit opzicht met den mensch; zelfs de Jagoear versmaadt
+de jacht op dit wild niet; gevaarlijk voor de jongen zijn bovendien
+nog eenige Insecten, b.v. Mieren, die in dicht opeengedrongen hoopen
+van de eene plaats naar de andere trekken. De mensch doodt deze Vogels
+met het geweer, zet vallen voor hen uit, jaagt ze te paard achterna,
+vangt ze met den werpstrik of brengt Honden op hun spoor. Deze worden,
+naar Tschudi verhaalt, door de Indianen opzettelijk voor deze jacht
+afgericht. De door hen opgespoorde Tinamoe vliegt omhoog, maar gaat
+spoedig weer op den grond zitten; de Hond jaagt hem ten tweeden male
+op; de derde keer springt hij op den vluchteling toe en bijt hem
+dood.--In gevangenschap ziet men deze Vogels dikwijls bij de Indianen,
+enkel ook wel in Europa; veel genoegen kunnen zij hun eigenaar niet
+verschaffen; het zijn vervelende dieren.
+
+
+
+Een der veelvuldigst voorkomende soorten van deze groep is de Inamboe
+of Ynamboeï (verbasterd tot Tinamoe) (Rhynchotus rufescens); hij
+onderscheidt zich door den betrekkelijk langen snavel (zoo lang als de
+kop) en een vrij aanzienlijke grootte; een korte staart en een kleine
+achterteen zijn hier aanwezig. De hoofdkleur is roestroodachtig geel;
+iedere veer van de bovenzijde, behalve de handpennen, heeft breede
+zwarte dwarsstrepen; de keel is witachtig. Oog, snavel en voet zijn
+bruin. Totale lengte 42, staartlengte 5 cM.
+
+De Inamboe behoort thuis in het Campos-gebied van Middel-Brazilië,
+vooral in de provinciën Minas Geraes en Goyaz, maar komt ook in vele
+gewesten van Argentië veelvuldig voor. Men vindt hier deze Vogels
+nooit tot troepen vereenigd, altijd alleen, op sommige plaatsen
+echter in zeer grooten getale. Zij zijn hier algemeen bekend,
+het meest gezochte wild van den jager, aan voortdurende vervolging
+blootgesteld en daarom schuw en voorzichtig. Den naderenden mensch
+ontvluchten zij loopend in 't hooge gras; slechts in den uitersten
+nood maken zij van hunne vleugels gebruik. Zij zijn zoo onbeholpen,
+dat zelfs knapen er vele van buit maken met een hoogst eenvoudigen
+lazo of werpstrik. Zij behooren tot het beste wild, dat den reiziger in
+Brazilië of Argentië wordt voorgezet. Het nest, dat zich op den bodem
+in het dichte struikgewas bevindt, bevat 7 à 9 donkergrijsachtige,
+naar paars zweemende eieren, welker schaal buitengewoon glanzig is.
+
+In de Europeesche dierentuin treft men soms Inamboe's aan; zij
+verdragen de gevangenschap uitmuntend, zijn niet veeleischend en
+planten zich, als zij behoorlijk verzorgd worden, ook wel in de
+kooi voort.
+
+
+
+De Snipstruisen (Apterygiformes), die de laatste onderorde van de
+Hoendervogels vormen, hebben uitwendig weinig overeenkomst met hunne
+ordegenooten. Hun romp is betrekkelijk ineengedrongen, de hals kort
+maar dik, de kop niet bijzonder groot, de snavel lang en dun, de
+voet betrekkelijk kort en vierteenig; de vleugels zijn zoo gebrekkig
+ontwikkeld, dat hun aanwezigheid eigenlijk eerst bij de beschouwing
+van het skelet blijkt; daar tusschen de veeren slechts korte stompjes
+te vinden zijn, die eenige onvolkomen, maar dikke schaften dragen;
+de staart ontbreekt geheel. De huid is met lange, lancetvormige,
+los afhangende veeren bekleed, die van de hals af naar onderen in de
+lengte toenemen; zij hebben een losbaardige vlag en een zijde-achtigen
+glans. Bij oppervlakkige beschouwing zou men den snavel met dien van
+een Ibes kunnen vergelijken; hij onderscheidt zich echter van dezen
+en van iederen anderen vogelsnavel door de plaatsing der neusgaten
+aan de spits. Aan het achterste uiteinde komt een washuid voor en
+van hier naar de spits strekken zich groeven uit. De pooten zijn
+zeer dik en kort, de drie voorteenen lang en forsch, met krachtige,
+voor 't graven geschikte klauwen gewapend; de dikkere en kortere
+achterteen, die een bijna verticalen stand heeft en bij het gaan
+den bodem niet aanraakt, draagt een nog forscheren klauw en gelijkt
+meer op de spoor van een Huishaan dan op een teen. Harde schilden
+bekleeden netsgewijs den loop, schubben de bovenzijde der teenen;
+aan de zijden hebben deze een smallen huidzoom.
+
+In het skelet onderscheidt men een bovenarm van 3, een voorarm van 2
+en een hand van 1 cM. lengte, de laatste voorzien met een scherpen
+klauw. In verband met de uiterst geringe ontwikkeling der voorste
+ledematen ontbreekt de kam op het borstbeen. Alle Vogels, die in
+'t laatstgenoemde opzicht overeenstemmen, werden vroeger onder den
+naam van "Gladborstigen" aan de overige Vogels (de "Kamborstigen")
+tegenovergesteld.
+
+De eerste Snipstruis, wiens overblijfselen in 1812 naar Europa werden
+overgebracht, kreeg den naam Apteryx australis (australis = zuidelijk),
+omdat hij, naar gezegd werd, in de wouden bij de Duskybaai op de
+zuidwestkust van het Zuidelijke eiland van Nieuw-Zeeland gedood was;
+een tweede exemplaar, dat van dezelfde plaats afkomstig heette te zijn,
+kwam in het Britsch Museum; andere voorwerpen van deze soort schijnen
+niet bekend te zijn geworden. (Zij hebben de grootte van een Huishen;
+lengte 67 cM.) Bijna alle Snipstruisen, die thans in de verzamelingen
+voorkomen, zijn van het Noordelijke eiland afkomstig en behooren tot
+een tweede soort (Apteryx Mantelli); deze zullen wij aanduiden met
+den naam Kiwi, waaronder hij bij de inboorlingen bekend is. Volgens
+Bartlett is zij iets kleiner dan de vorige, heeft naar verhouding
+een langeren loop met kortere teenen en klauwen en vertoont ook eenig
+verschil in kleur en bevedering. Een nog iets kleinere soort (Apteryx
+Oweni) werd in het noordelijke gedeelte van het Zuidelijke eiland
+gevonden; hiervan zijn de exemplaren zeer zeldzaam. Ook onderscheidt
+men nog een vierde soort (Apteryx maxima). Sommige onderzoekers
+erkennen echter slechts twee soorten. De Kiwi wordt in de onbewoonde,
+boschrijke streken van het Noordelijke eiland ook thans nog gevonden;
+in de bewoonde gewesten is hij echter geheel uitgeroeid; het is dus
+niet gemakkelijk er een exemplaar van te verkrijgen.
+
+Wat men van de levenswijze van den Kiwi weet, geldt waarschijnlijk
+voor alle Snipstruisen. Zij zijn nachtvogels, die zich over dag in
+gaten van den grond, bij voorkeur onder de wortels van groote boomen
+in het woud, verborgen houden en niet anders dan 's nachts op voedsel
+uitgaan. Dit bestaat uit Insecten en hunne larven, Wormen en zaden van
+verschillende gewassen. Zij leven paarsgewijs en kunnen buitengewoon
+snel loopen en springen. Na den mensch zijn Honden en Katten hunne
+gevaarlijkste vijanden. De inboorlingen lokken hen (natuurlijk 's
+nachts) door het nabootsen van hun geschreeuw. De Vogels worden door
+het fakkellicht van de jagers zoo in de war gebracht, dat deze hen
+met de handen grijpen of met een stok doodslaan kunnen. Voor deze
+jacht worden ook wel Honden afgericht. Aan de vervolging, die hij
+te verduren had, is het toe te schrijven, dat de Kiwi in bewoonde
+streken sinds lang niet meer gevonden wordt.
+
+Den Kiwi wordt de onbruikbaarheid van de vleugels tot op zekere hoogte
+vergoed door de snelheid zijner voeten. In het nachtelijk halfdonker
+beweegt hij zich voorzichtig en zoo stil als een loopende Rat, waaraan
+zijn verschijning dan eenigszins herinnert. Als hij staan blijft,
+trekt hij den hals in en schijnt dan geheel rond te zijn. Soms laat
+hij tot steun in deze houding de spits van den snavel op den grond
+rusten. Wanneer men hem over dag stoort, gaapt hij herhaaldelijk,
+spert althans op zeer vreemdsoortige wijze den snavel wijd open. Een
+uitdaging beantwoordt hij door een rechtstandige houding aan te
+nemen, den eenen voet tot aan de borst op te tillen en met dit wapen,
+zijn eenig, maar niet onbeduidend verdedigingsmiddel, even snel als
+behendig naar voren en naar achteren te slaan. Terwijl hij zijn voedsel
+zoekt, brengt hij aanhoudend een snuffelend gedruisch voort met de
+neusgaten, alsof hij speuren wil; het is echter niet uitgemaakt,
+of hij zich door het tastzintuig dan wel door het reukzintuig laat
+leiden; waarschijnlijk doen beide in dit geval dienst. Het is een
+zeer aardig schouwspel een Kiwi jacht te zien maken op de Wormen,
+die zijn voornaamste voedsel uitmaken. De Vogel beweegt zich hierbij
+zeer weinig, steekt echter zijn langen snavel telkens weer in den
+weeken grond, waarin deze meestal tot aan den wortel doordringt,
+en trekt hem daarna onmiddellijk terug, al of niet met een tusschen
+de spitsen van de snavelhelften vastgeklemden Worm; steeds geschiedt
+dit door een langzame beweging van den kop, zonder eenige medewerking
+van den romp. Nooit scheurt hij den gevangen Worm met een snellen
+ruk uit zijn schuilplaats naar boven; integendeel de meest mogelijke
+voorzichtigheid wordt in acht genomen om den buit ongeschonden te
+doen blijven. Als het lange dier eindelijk boven aarde gekomen is,
+brengt hij het door een plotselingen ruk in het keelgat en zwelgt het
+door. Af en toe eet hij ook verschillende Insecten en enkele bessen;
+bovendien slikt hij steentjes in.
+
+Over de voortplanting van de Snipstruisen waren een tijdlang
+wonderbaarlijke berichten in omloop; door waarnemingen aan gevangen
+exemplaren is men echter achter de waarheid gekomen. Waarschijnlijk
+heeft Webster van het broeden de eerste duidelijke beschrijving
+gegeven. "Voor ongeveer 14 jaren," schrijft hij aan Layard, "vond een
+inboorling het ei van een Kiwi in een kleine holte onder de wortels
+van een kauripijnboom (Dammara australis); hij trok, na het ei,
+uit het diepste van het hol ook den ouden Vogel naar buiten. De
+Nieuw-Zeelander, die den Kiwi scheen te kennen, verzekerde, dat
+deze altijd slechts één ei legt en dat het nest altijd een door den
+Vogel zelf gegraven hol is, dat gewoonlijk in drogen grond onder
+een boomwortel gemaakt wordt. Het ei wordt, naar zijn zeggen, met
+bladen en mos bedekt; de broeiing van deze plantaardige stoffen zou
+de noodige hoeveelheid warmte leveren om het ei te doen uitkomen;
+dit deel van de ontwikkelingsgeschiedenis zou 6 weken duren. Als het
+jong het ei verlaten heeft, zou de moeder komen om het te helpen."
+
+Gelukkig zijn wij in staat om deze mededeelingen tot op zekere hoogte
+te bevestigen, op grond van hetgeen men in den Londenschen dierentuin
+aan gevangen Snipstruisen waargenomen heeft. Sedert het jaar 1852
+heeft men hier herhaaldelijk één of meer van deze zonderlinge Vogels
+verpleegd. Het eerst aangekomen exemplaar was een wijfje; deze heeft
+verscheidene malen eieren gelegd, het eene ongeveer drie maanden
+na het andere; meermalen trachtte zij het ei uit te broeden en liet
+zich slechts met moeite van haar nest verdrijven. In 1865 kreeg dit
+wijfje een mannetje tot gezelschap; in 1867 gaven beide het voornemen
+te kennen om een paar te worden; het eerst maakte men dit op uit
+een luid geroep van het mannetje, waarop het wijfje met een korter
+en zachter geluid antwoordde. Den 2en Januari legde het wijfje het
+eerste ei, waarop zij een dag of iets langer bleef zitten. Toen zij
+het nest verlaten had, nam het mannetje haar plaats in en broedde
+van nu af onophoudelijk door. Den 7en Februari legde zij een tweede
+ei en verliet het nest onmiddellijk daarna. Bartlett, aan wien wij de
+bovenstaande berichten te danken hebben, vond de eieren in een kuil van
+het stroo op den vloer van het hok; zij lagen dicht bij elkander. Het
+mannetje zat er niet overlangs, maar overdwars op; zijn smal lichaam
+zou anders niet voldoende geweest zijn om de eieren, welker spitsen
+men naar buiten zag steken, te bedekken. IJverig bleef hij in dezelfde
+houding broeden tot aan den 25en April; toen hij eindelijk uitgeput
+het nest verliet, waren de eieren bedorven. Deze zijn buitengewoon
+groot, want hun gewicht bedraagt ongeveer het vierde gedeelte van
+het lichaamsgewicht der moeder.
+
+
+
+Van de Snipstruisen onderscheiden zich de Reuzenvogels (Dinornithidae)
+door de nog geringere ontwikkeling (of de volslagen afwezigheid)
+der voorste en de kolossale afmetingen der achterste ledematen,
+voorts door den korten snavel, welke aan dien van den struis
+herinnert. Sommige (Dinornis) missen den achterteen, andere
+(Palapteryx) niet. Uit sommige feiten blijkt, dat deze thans
+geheel uitgestorven dieren tijdgenooten waren van den mensch en
+met hem in het gemeenschappelijk bewoonde gebied in aanraking zijn
+geweest. De heldensagen van de Maoris of oorspronkelijke bewoners van
+Nieuw-Zeeland hebben tot onderwerp den strijd van hunne voorouders
+met Reuzenvogels, die zij Moa's noemen. Nevens de overblijfselen van
+deze dieren, die in groote hoeveelheid in de holen, alluviale gronden
+en moerassen van Nieuw-Zeeland voorkomen, vindt men soms steenen
+werktuigen, asch en andere sporen van de werkzaamheid van menschen uit
+vroegere tijdperken. De grootste skeletten, die men gevonden heeft
+(Dinornis maximus, ingens etc.), hebben een hoogte van 3 à 4 M. met
+scheenbeenderen van 80 cM. lengte en teenkootjes zoo groot als die
+van een Olifant. Deze skeletten zijn zoo veelvuldig, dat Julius
+von Haast bijna alle groote verzamelingen in Europa met volledige
+exemplaren heeft kunnen voorzien. Soms zijn alle beenderen nagenoeg
+in hun natuurlijken stand bijeen blijven liggen; eenige malen vond
+men daarnevens veeren en deelen van de huid, zelfs eieren, die een
+kuiken bevatten en op welker schaal de kleuren nog niet verbleekt zijn.
+
+
+
+
+
+
+
+AANTEEKENING
+
+
+[1] De Javaansche of Groenhalzige Pauw (Pavo muticus), die soms ook
+getemd voorkomt, verschilt van den Gewonen vooral door den vorm van
+de kuifveeren; deze zijn aan 't einde niet verbreed, maar over haar
+geheele lengte met een smalle vlag voorzien. Bovendien is de naakte
+huid van den kop, in plaats van zwart, om het oog lichtblauw, om
+de oorstreek fraai geel; de hals is groen in plaats van blauw. "De
+met oogen gesierde staart," schrijft Wallace, "is even groot en even
+schoon" als die van den Gewonen Pauw. Hij wordt op Java menigvuldig
+langs de boschkanten aangetroffen.
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+***** This file should be named 27927-8.txt or 27927-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/2/7/9/2/27927/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/27927-8.zip b/27927-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..cd82176
--- /dev/null
+++ b/27927-8.zip
Binary files differ
diff --git a/27927-h.zip b/27927-h.zip
new file mode 100644
index 0000000..c14f6eb
--- /dev/null
+++ b/27927-h.zip
Binary files differ
diff --git a/27927-h/27927-h.htm b/27927-h/27927-h.htm
new file mode 100644
index 0000000..1b16db9
--- /dev/null
+++ b/27927-h/27927-h.htm
@@ -0,0 +1,4518 @@
+
+<!DOCTYPE html
+PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
+
+<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source, using XSLT. If you find any mistakes, please edit the XML source. -->
+<html lang="nl-1900">
+<head>
+<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=ISO-8859-1">
+
+<title>Het Leven der Dieren</title>
+<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
+<meta name="author" content="A. E. Brehm">
+<meta name="DC.Creator" content="A. E. Brehm">
+<meta name="DC.Title" content="Het Leven der Dieren">
+<meta name="DC.Date" content="#####">
+<meta name="DC.Language" content="nl-1900"><style type="text/css">
+/* Standard CSS stylesheet */
+
+
+
+body
+{
+font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif;
+margin: 1.58em 16%;
+text-align: left;
+}
+
+.titlePage
+{
+border: #DDDDDD 2px solid;
+margin: 3em 0% 7em 0%;
+padding: 5em 10% 6em 10%;
+}
+
+h1.docTitle
+{
+font-size:1.6em;
+line-height:2em;
+}
+
+h2.byline
+{
+font-size:1.1em;
+font-weight:normal;
+line-height:1.44em;
+}
+
+span.docAuthor
+{
+font-size:1.2em;
+font-weight:bold;
+}
+
+h2.docImprint
+{
+font-size:1.2em;
+font-weight:normal;
+}
+
+.transcribernote
+{
+background-color:#DDE;
+border:black 1px dotted;
+color:#000;
+font-family:sans-serif;
+font-size:80%;
+margin:2em 5%;
+padding:1em;
+}
+
+.div0
+{
+padding-top: 5.6em;
+}
+
+.div1
+{
+padding-top: 4.8em;
+}
+
+.index
+{
+font-size: 80%;
+}
+
+.div2
+{
+padding-top: 3.6em;
+}
+
+.div3, .div4, .div5
+{
+padding-top: 2.4em;
+}
+
+.footnotes .body,
+.footnotes .div1
+{
+padding: 0;
+}
+
+h1, h2, h3, h4, h5, h6, .pseudoh1, .pseudoh2, .pseudoh3, pseudoh4
+{
+clear: both;
+font-style: normal;
+text-transform: none;
+}
+
+h3, .pseudoh3
+{
+font-size:1.2em;
+line-height:1.2em;
+}
+
+h3.label
+{
+font-size:1em;
+line-height:1.2em;
+margin-bottom:0;
+}
+
+h4, pseudoh4
+{
+font-size:1em;
+line-height:1.2em;
+}
+
+h4.lghead
+{
+margin-left:10%;
+margin-right:10%;
+
+}
+
+.alignleft
+{
+text-align:left;
+}
+
+.alignright
+{
+text-align:right;
+}
+
+.alignblock
+{
+text-align:justify;
+}
+
+p.tb, hr.tb
+{
+margin-top: 1.6em;
+margin-bottom: 1.6em;
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+text-align: center;
+}
+
+p.poetry
+{
+margin:0 10% 1.58em;
+}
+
+span.hemistich /* invisible text to achieve visual effect of hemistich indentation. */
+{
+color: white;
+}
+
+p.line
+{
+margin:0 10%;
+}
+
+p.argument, p.note, p.tocArgument
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+text-indent:0;
+}
+
+p.argument, p.tocArgument
+{
+margin:1.58em 10%;
+}
+
+p.tocChapter
+{
+margin:1.58em 0%;
+}
+
+p.tocSection
+{
+margin:0.7em 5%;
+}
+
+
+div.epigraph
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+width: 60%;
+margin-left: auto;
+}
+
+.epigraph .bibl
+{
+text-align: right;
+}
+
+.epigraph .poem
+{
+margin-left: 0;
+}
+
+.epigraph .line
+{
+margin-left: 0;
+text-indent: 0;
+}
+
+.trailer
+{
+clear: both;
+padding-top: 2.4em;
+padding-bottom: 1.6em;
+}
+
+.floatLeft
+{
+float:left;
+margin:10px 10px 10px 0;
+}
+
+.floatRight
+{
+float:right;
+margin:10px 0 10px 10px;
+}
+
+p.figureHead
+{
+font-size:100%;
+text-align:center;
+}
+
+.figure p
+{
+font-size:80%;
+margin-top:0;
+text-align:center;
+}
+
+p.smallprint,li.smallprint
+{
+color:#666666;
+font-size:80%;
+}
+
+span.parnum
+{
+font-weight: bold;
+}
+
+.leftnote
+{
+font-size:0.8em;
+height:0;
+left:1%;
+line-height:1.2em;
+position:absolute;
+text-indent:0;
+width:14%;
+}
+
+.pagenum
+{
+display:inline;
+font-size:70%;
+font-style:normal;
+margin:0;
+padding:0;
+position:absolute;
+right:1%;
+text-align:right;
+}
+
+a.noteref, a.pseudonoteref
+{
+font-size: 80%;
+text-decoration: none;
+vertical-align: 0.25em;
+}
+
+
+.red
+{
+color: red;
+}
+
+.displayfootnote
+{
+display: none;
+}
+
+div.footnotes
+{
+margin-top: 1em;
+padding: 0;
+}
+
+hr.fnsep
+{
+margin-left: 0;
+margin-right: 0;
+text-align: left;
+width: 25%;
+}
+
+p.footnote
+{
+font-size: 80%;
+margin-bottom: 0.5em;
+margin-top: 0.5em;
+}
+
+p.footnote .label
+{
+float: left;
+text-align:left;
+width:2em;
+}
+
+.footnotes td, .footnotes th, .footnotes .tablecaption
+{
+font-size: 80%;
+}
+
+.centertable
+{
+/* center the table */
+margin: 0px auto;
+}
+
+.poem
+{
+margin-left:5%;
+position:relative;
+text-align:left;
+width:90%;
+}
+
+.poem h4
+{
+font-weight:normal;
+margin-left:5em;
+}
+
+.poem .linenum
+{
+color:#777;
+font-size:90%;
+left:-2.5em;
+margin:0;
+position:absolute;
+text-align:center;
+text-indent:0;
+top:auto;
+width:1.75em;
+}
+
+.versenum
+{
+font-weight:bold;
+}
+
+/* right aligned page number in table of contents */
+.tocPagenum, .flushright
+{
+position: absolute;
+right: 16%;
+top: auto;
+}
+
+.footnotes .line
+{
+font-size:80%;
+margin:0 5%;
+}
+
+.poem .i0
+{
+display:block;
+margin-left:2em;
+}
+
+.poem .i1
+{
+display:block;
+margin-left:3em;
+}
+
+.poem .i2
+{
+display:block;
+margin-left:4em;
+}
+
+.poem .i3
+{
+display:block;
+margin-left:5em;
+}
+
+.poem .i4
+{
+display:block;
+margin-left:6em;
+}
+
+.poem .i5
+{
+display:block;
+margin-left:7em;
+}
+
+.poem .i6
+{
+display:block;
+margin-left:8em;
+}
+
+.poem .i7
+{
+display:block;
+margin-left:9em;
+}
+
+.poem .i8
+{
+display:block;
+margin-left:10em;
+}
+
+.poem .i9
+{
+display:block;
+margin-left:11em;
+}
+
+span.corr
+{
+border-bottom:1px dotted red;
+}
+
+span.abbr
+{
+border-bottom:1px dotted gray;
+}
+
+span.measure
+{
+border-bottom:1px dotted green;
+}
+
+.letterspaced
+{
+letter-spacing:0.2em;
+}
+
+.smallcaps
+{
+font-variant:small-caps;
+}
+
+
+.caps
+{
+text-transform:uppercase;
+}
+
+.fraktur
+{
+font-family: 'Walbaum-Fraktur';
+}
+
+.rm
+{
+font-style: normal;
+}
+
+hr
+{
+clear:both;
+height:1px;
+margin-left:auto;
+margin-right:auto;
+margin-top:1em;
+text-align:center;
+width:45%;
+}
+
+h2.docImprint,h1.docTitle,h2.byline,h2.docTitle,.aligncenter,div.figure
+{
+text-align:center;
+}
+
+h1,h2
+{
+font-size:1.44em;
+line-height:1.5em;
+}
+
+h1.label,h2.label
+{
+font-size:1.2em;
+line-height:1.2em;
+margin-bottom:0;
+}
+
+h5,h6
+{
+font-size:1em;
+font-style:italic;
+line-height:1em;
+}
+
+p,p.initial
+{
+text-indent:0;
+}
+
+p.firstlinecaps:first-line
+{
+text-transform: uppercase;
+}
+
+p.dropcap:first-letter
+{
+float: left;
+clear: left;
+margin: 0em 0.05em 0 0;
+padding: 0px;
+line-height: 0.8em;
+font-size: 420%;
+vertical-align:super;
+}
+
+.poem
+{
+padding: .5em 0% .5em 0%;
+}
+
+p.quote,div.blockquote,div.argument
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+margin:1.58em 5%;
+}
+
+.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden
+{
+text-decoration:none;
+}
+
+
+ul { list-style-type: disc; }
+ol { list-style-type: decimal; }
+ol.AL { list-style-type: lower-alpha; }
+ol.AU { list-style-type: upper-alpha; }
+ol.RU { list-style-type: upper-roman; }
+ol.RL { list-style-type: lower-roman; }
+.lsdisc { list-style-type: disc; }
+.lsoff { list-style-type: none; }
+
+.castlist, .castitem { list-style-type: none; }
+
+
+
+
+
+/* Supplement CSS stylesheet "style/arctic.css.xml
+" */
+
+
+
+body
+{
+background: #FFFFFF;
+font-family: "Times New Roman", Times, serif;
+}
+
+body, a.hidden
+{
+color: black;
+}
+
+h1, h2, h3, h4, h5, h6, .pseudoh1, .pseudoh2, .pseudoh3, .pseudoh4
+{
+color: #001FA4;
+font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif;
+}
+
+p.byline
+{
+font-style: italic;
+margin-bottom: 2em;
+}
+
+.figureHead, .noteref, .pseudonoteref, span.leftnote, p.legend, .versenum, .stage
+{
+color: #001FA4;
+}
+
+.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a
+{
+color: #AAAAAA;
+}
+
+a.hidden:hover, a.noteref:hover
+{
+color: red;
+}
+
+p.dropcap:first-letter
+{
+color: #001FA4;
+font-weight: bold;
+}
+
+sub, sup
+{
+line-height: 0;
+}
+
+
+
+</style></head>
+<body>
+
+
+<pre>
+
+The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Het Leven der Dieren
+ Deel 2, Hoofdstuk 04: De Hoendervogels
+
+Author: A. E. Brehm
+
+Release Date: January 29, 2009 [EBook #27927]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+
+
+
+
+</pre>
+
+
+<div class="body"><span class="pagenum">[<a id="xd0e77" href="#xd0e77">351</a>]</span><div class="div1">
+<h2 class="label">Vierde Orde.</h2>
+<h2 class="normal">De Hoendervogels (<span class="letterspaced">Alectoridornithes</span>).
+</h2>
+<p><span class="smallcaps">Oken</span> splitst de klasse der Vogels in twee hoofdgroepen of &#8220;trappen&#8221;: <span class="letterspaced">Nestblijvers</span> en <span class="letterspaced">Nestvlieders</span>. &#8220;Ik let,&#8221; zegt hij, &#8220;op de ontwikkeling der Vogels. Sommige komen naakt en blind uit het ei en moeten daarom lang gevoederd
+worden. Deze noem ik <span class="letterspaced">Nestblijvers</span>. De overige komen ziende en reeds tamelijk dicht bevederd uit het ei, kunnen bijna dadelijk loopen en hun voedsel zoeken.
+Hen noem ik <span class="letterspaced">Nestvlieders</span>. Deze gaan stappend, gene huppelend; men zou ze dus ook &#8220;Stappers&#8221; en &#8220;Huppelaars&#8221; kunnen noemen. De laatstgenoemde houden
+van hooggelegen plaatsen, en hun voornaamste wijze van beweging is het vliegen; de eerstgenoemde blijven bij voorkeur op den
+grond of op het water en vliegen slechts als de nood hen er toe dwingt; men zou ze &#8220;Vliegers&#8221; en &#8220;Loopers&#8221; kunnen noemen.
+Gene maken gebruik van &eacute;&eacute;n bepaalde soort van voedsel, leven van zaden en vruchten, die zij van den stengel afplukken, of
+van dieren, die zich snel bewegen; deze voeden zich met al wat zij krijgen kunnen, met afgevallen zaden en vruchten en meestal
+met dieren, die langzaam kruipen, zooals Slakken en Wormen, of met Visschen, Amphibi&euml;n, Vogels en Zoogdieren, die traag van
+beweging zijn, met gekookt vleesch en groenten; men zou ze &#8220;E&eacute;n-soort-voedsel-eters&#8221; en &#8220;Alleseters&#8221; kunnen noemen. Gene zijn
+verder bijna doorgaans klein (de meeste blijven beneden de grootte van de Raaf), deze daarentegen zijn meestal grooter dan
+een Hoen; gene slapen staande, deze neergehurkt, enz.&#8221;&#8212;Het valt niet te ontkennen, dat deze verschilpunten werkelijk bestaan
+en belangrijk zijn; zij leggen echter niet genoeg gewicht in de schaal om er een stelsel op te grondvesten. Vele &#8220;Stappers,
+Loopers, Alleseters&#8221; en hoe <span class="smallcaps">Oken</span> de leden van een zijner &#8220;trappen&#8221; al niet meer genoemd heeft, zijn Nestblijvers en geen Nestvlieders; wij zouden dus nauw
+verwante vormen van elkander moeten scheiden, als wij het denkbeeld van <span class="smallcaps">Oken</span> letterlijk wilden toepassen. Dit neemt echter niet weg, dat de zienswijze van dezen genialen onderzoeker behartiging verdient;
+in ieder geval mogen wij niet onvermeld laten, dat de Vogels, die wij nu nog moeten beschrijven, voor &#8217;t meerendeel Nestvlieders
+zijn. Echte Nestvlieders zijn ook de leden van de eerstvolgende orde, hoe verschillend van aard ook zij mogen schijnen. Het
+is zeer moeielijk en voor ons doel ook onnoodig om algemeen geldige kenteekenen voor deze orde op te noemen. <span class="smallcaps">F&uuml;rbringer</span> voegt hierin zeer verschillende vormen bijeen, n.l. de <span class="letterspaced">Hoenderen</span>, de <span class="letterspaced">Kortstaarthoenderen</span> of <span class="letterspaced">Tinamoes</span> en de <span class="letterspaced">Snipstruisen</span> of <span class="letterspaced">Kiwis</span>; met deze namen worden de drie onderorden van de Hoendervogels aangeduid.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Hoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Galliformes</i>), die onder de Hoendervogels den hoogsten rang innemen, zijn krachtig en zelfs plomp gebouwd; zij hebben korte vleugels,
+stevige pooten en een rijk voorzien vederenkleed. Met den gedrongen, korten en hoogborstigen romp is door een korten, hoogstens
+middelmatig langen hals een kleine kop verbonden. De snavel, die zeer verschillende vormen kan hebben, is in den regel kort,
+nauwelijks half zoo lang als de kop, soms echter veel langer, bijna even lang als de kop. In &#8217;t eerstgenoemde geval is hij
+breed en hoog, meer of minder sterk gewelfd en aan de spits haakvormig benedenwaarts gebogen, minstens tot een bollen hoornnagel
+uitgetrokken, het achterste deel meestal met veeren bekleed, waartusschen zich een smalle, vliezige schub bevindt, die het
+neusgat bedekt; soms dringt deze tusschen de veeren van het voorhoofd door; bij uitzondering is zij met een washuid overdekt.
+De pooten, de belangrijkste bewegingsorganen van de Hoenderen, zijn steeds zeer krachtig gebouwd, meestal middelmatig hoog;
+de teenen zijn lang en met korte nagels voorzien. Aan den poot komen krachtige spieren voor; het scheenbeen is, evenals het
+dijbeen, door een dikke vleeschmassa omgeven; de loop is dik, de voet soms meer, soms minder sterk ontwikkeld. In den regel
+zijn alle vier teenen aanwezig; soms echter is van den achterteen niets anders zichtbaar dan de nagel; deze ontbreekt slechts
+zelden. Bij de Hoenderen, welke op den grond leven, is de achterteen (die steeds hooger aangehecht is dan de voorteenen) klein,
+bij de Boomhoenderen daarentegen tamelijk groot; bij &eacute;&eacute;n groep zijn de teenen <span class="corr" id="xd0e136" title="Bron: buitgewoon">buitengewoon</span> sterk ontwikkeld. De klauwen, die bij enkele soorten op bepaalde tijden afgeworpen en door nieuwe vervangen worden, zijn
+meestal kort, breed en stomp, soms echter lang en smal, altijd echter weinig gebogen. De vleugel is in den regel kort (in
+dit geval sterk, schildvormig gewelfd), bij uitzondering echter zeer lang; het aantal handpennen bedraagt 10 of 11, dat der
+armpennen 12 &agrave; 20. De staart, die zeer verschillend kan zijn, wat samenstelling en vorm betreft bestaat uit 12 &agrave; 20 stuurpennen;
+soms is hij kort, soms middelmatig lang, soms zeer lang; in het laatstgenoemde geval zijn de zijdelingsche stuurpennen sterk
+verkort. Vermelding verdient de buitengewoon sterke ontwikkeling van de staartwortelveeren of van de bovendekveeren van den
+staart (die den voornaamsten tooi <span class="pagenum">[<a id="xd0e139" href="#xd0e139">352</a>]</span>vormen van sommige Hoenderen) eveneens de merkwaardige vorm en omvang, die de schouderveeren of bovenarmpennen bij enkele
+soorten hebben. De romp en de hals zijn zeer overvloedig met veeren bezet; bij twee groepen strekt de bevedering zich uit
+over den loop en tot op de teenen; daarentegen blijven meer of minder groote gedeelten van den kop en aan den gorgel soms
+onbevederd. Op soortgelijke wijze als andere lichaamsdeelen een sterkere ontwikkeling van het vederenkleed vertoonen, zal
+de huid van deze naakte plekken zich uitbreiden tot eeltachtige opzwellingen, wratten, lellen, kammen en dergelijke aanhangselen,
+zelfs tot kleine hoorntjes; al deze deelen prijken met sterk sprekende kleuren. De Hoenderen over &#8217;t algemeen staan trouwens,
+wat kleurenpracht en tooi betreft, nagenoeg niet achter bij de leden van andere orden; vele van hen kunnen de vergelijking
+met de prachtigst gekleurde en getooide leden van de geheele klasse zeer goed doorstaan. In geen der Vogelgroepen valt het
+verschil in kleed tusschen de dieren van ongelijke sekse duidelijker in &#8217;t oog dan bij de Hoenderen; bij vele althans bestaat
+er tusschen de mannetjes en de op minder opzichtige wijze uitgedoste wijfjes, zulk een in &#8217;t oog vallend onderscheid, dat
+het soms moeite kan kosten, den eenen Vogel te herkennen als de gade van den anderen. Het jeugdkleed is steeds anders dan
+het kleed van de volwassenen en doorloopt in een verrassend korten tijd drie ontwikkelingstrappen, voordat het een volkomen
+kleed wordt. Alle Hoenderen van het hooge noorden zijn kleiner en hebben meer witte gedeelten aan hun meer dofgekleurd kleed
+<span class="corr" id="xd0e141" title="Bron: dat">dan</span> hunne naasten verwanten uit Middel-Europa.
+
+</p>
+<p>Het geraamte is stevig en bevat slechts weinige holle beenderen. De slokdarm verwijdt zich tot een echten krop van aanzienlijke
+grootte. De kliermaag is rijk aan klieren, de spiermaag sterk gespierd.
+
+</p>
+<p>De Hoenderen zijn in ongeveer 400 soorten over alle werelddeelen verbreid, in Azi&euml; telt deze groep echter de meeste en meest
+verschillende vertegenwoordigers. Ieder werelddeel of ieder gebied kenmerkt zich door het min of meer uitsluitend bezit van
+bepaalde famili&euml;n. Het woud mag men als hun meest geliefde woonplaats beschouwen, hoewel het de eenige niet is; want ook de
+schraal met planten begroeide vlakten, de berghellingen van de Alpen onder de sneeuwgrens, waar slechts armoedige struiken
+en grassen voorkomen en de met deze oorden overeenkomende mossteppen van het noorden worden door Hoenderen bewoond. De leden
+dezer orde hebben bijna de geheele aarde in bezit genomen: op plaatsen waar het eene niet in zijn onderhoud kan voorzien,
+vindt het andere zijn dagelijksch brood.
+
+</p>
+<p>De hoenderen zijn niet buitengewoon <span class="corr" id="xd0e150" title="Bron: begaaft">begaafd</span>. Hunne talenten zijn zelfs gering. Slechts zeer weinige onder hen kunnen met andere Vogels wedijveren, wat de geschiktheid
+voor &#8217;t vliegen betreft; de meeste zijn min of meer vreemdelingen op de boomen, omdat zij zich hier niet weten te redden;
+alle zonder uitzondering schuwen het water. De vlakke bodem is hun rijk; voor de beweging op den grond zijn zij uitmuntend
+geschikt; hunne krachtige en betrekkelijk hooge pooten stellen hun in staat om niet slechts lang achtereen, maar ook zeer
+snel te loopen. Als de kracht van de pooten niet voldoende is, moeten de vleugels medewerken, meer echter om de romp in evenwicht
+te houden dan om hem vooruit te stuwen. In den regel zal het Hoen eerst dan vliegen, als het dit volstrekt noodig acht, als
+het loopend het doel van zijne wenschen en plannen niet snel of zeker genoeg meent te kunnen bereiken. Om te vliegen moeten
+de meeste soorten vele en snelle slagen doen met de korte afgeronde vleugels; deze beweging vereischt onverpoosde werkzaamheid
+van de spieren en brengt daarom zeer schielijk vermoeienis te weeg. Maar ook op dezen regel zijn vele uitzonderingen.&#8212;De stem
+van de Hoenderen is steeds eigenaardig. Slechts weinige soorten geven zelden geluid, de meeste schreeuwen dikwijls. Aangename
+tonen brengen zij niet voort, wanneer men het geluid, waarmede de hen haar liefde voor hare kuikens te kennen geeft, buiten
+rekening laat en alleen let op de stem van den verliefden haan. Deze wordt met allerlei namen aangeduid, die voor &#8217;t meerendeel
+klankbeelden zijn, zooals <span class="letterspaced">kraaien</span> en <span class="letterspaced">schreien</span> (Huishoen, Patrijs), <span class="letterspaced">balderen</span> of <span class="letterspaced">bolderen</span> (Auerhaan, Korhoen), <span class="letterspaced">kokkeren</span> (Fazant); in sommige talen wordt het gezang van den haan &#8220;gezang&#8221; genoemd; bij ons gebruikt de jager deze uitdrukking niet,
+hoewel de geluiden van sommige hanen hem soms aangenamer in de ooren klinken dan de slag van den Nachtegaal.
+
+</p>
+<p>Over de hoogere begaafdheden van de Hoenderen, kan evenmin een gunstig oordeel geveld worden. Naar het schijnt, zijn het gezicht
+en het gehoor bij hen scherp en missen zij het vermogen om te ruiken en te proeven niet, althans niet geheel; over het gevoel
+kunnen wij niet oordeelen. Eenig verstand kan men hen niet ontzeggen; bij nauwkeuriger waarneming bemerkt men echter spoedig,
+dat hun verstand niet ver reikt. De Hoenderen toonen wel een goed geheugen, maar weinig geschiktheid om te oordeelen. Zoodra
+de hartstocht in &#8217;t spel komt, is er van schranderheid bij hen niets meer te bespeuren. In hooge mate hartstochtelijk zijn
+alle Hoenderen, zelfs zij, die wij het zachtmoedigst en vreedzaamst noemen. Van de hennen wordt gezegd, dat zij zich gunstig
+onderscheiden van de hanen; zij verdienen dezen lof echter slechts ten deele, want ook zij zijn twistziek en jaloersch, zoo
+niet wegens de hanen dan toch wegens de kuikens. Hoewel zij hun eigen kinderen met zelfopofferende liefde verzorgen, zich
+voor hen aan de grootste en meest in &#8217;t oogloopende gevaren blootstellen, terwille van hen honger en ontbering trotseeren,
+zelfs voor wezens van een andere soort trouwe moeders zijn, wanneer deze door de warmte van hun lichaam tot ontwikkeling kwamen,
+kennen zij geen mededoogen, geen barmhartigheid, geen welwillendheid jegens het kroost van andere Vogels, de kuikens van andere
+hennen; zij dooden ze met den snavel op het bloote vermoeden, dat hare eigene kinderen door hen nadeel zouden kunnen lijden.&#8212;Het
+karakter van den haan vertoont een nog scherper tegenstelling van goede en slechte eigenschappen.&#8212;Geen enkele Vogel bestrijdt
+zijn mededinger met langduriger woede, dan hij; weinige Vogels vechten met dezelfde onvermoeide volharding als de hanen.&#8212;Bij
+de Hoenderen, waar het mannetje door grootte en kleur aanmerkelijk van het wijfje verschilt, laat de haan de zorg voor het
+kroost geheel of althans grootendeels aan de hen over. Wanneer hij, evenals de hen, grond- of zandkleurig is en ook overigens
+op haar gelijkt, neemt hij reeds gedurende den broedtijd een meer of minder groot deel van de zorg voor de nakomelingschap
+op zich. In &#8217;t eerstgenoemde geval bekommert hij zich niet om de hen, zoolang deze de eieren bebroedt en de jongen leidt,
+of bemoeit zich eerst dan weer met zijn gezin, als de langdurige broedtijd gelukkig afgeloopen is, waarna hij als geleider
+en waarschuwer van het thans bijeenbehoorende gezelschap optreedt; soms zelfs krijgt hij zijne jongen niet te zien, voordat
+zij volwassen zijn. In &#8217;t laatstgenoemde geval begint hij <span class="pagenum">[<a id="xd0e170" href="#xd0e170">353</a>]</span>reeds bij het leggen van het eerste ei voor de veiligheid van moeder en kroost te waken en stelt zich in hun belang aan in
+&#8217;t oog loopende gevaren bloot.
+
+</p>
+<p>Verreweg de meeste Hoenderen broeden op den grond. Hun nest kan verschillend zijn, maar verraadt nooit kunstvaardigheid. De
+moeder toont een zekere zorgvuldigheid bij de keuze van de broedplaats, maar schijnt het noodeloos te achten hier een nest
+te bouwen. In oorden, die rijk zijn aan struiken, is de ondiepe holte, die de eieren zal bevatten, onder een struik gelegen,
+in andere oorden tusschen hooge grassen of korenhalmen, in ieder geval op een plaats, die zoo goed verborgen is, dat het altijd
+moeite kost, het nest te vinden. Vele soorten bekleeden de nestholte met eenige rijsjes of ook wel met veeren, andere laten
+dit na. Gewoonlijk bevat het nest verscheidene eieren. Deze zijn verschillend, hun teekening biedt echter eenige overeenkomst
+aan. Vele Hoenderen leggen &eacute;&eacute;nkleurige, zuiver witte, grijsachtige, bruingeelachtige, blauwachtige eieren; die van andere
+soorten zijn op een grond van de genoemde of van roodachtige kleur, nu eens met fijne stippeltjes en puntjes, dan weer met
+grootere vlekken en stippels van donkere, en dikwijls levendige kleur geteekend.&#8212;Het is, alsof de hen door haar trouwe, opofferende
+zorg voor haar kroost ook de liefde van den vader vergoeden wil; want er is geen Vogel, die zich met grooter ijver aan haar
+nakomelingschap wijdt dan de hen. Het schoone beeld in den bijbel is dus in ieder opzicht goed gekozen. De broedende hen gunt
+zich ternauwernood den tijd om voedsel te zoeken; zij verliest haar gewone schroomvalligheid en stelt zich zonder aarzeling
+aan gevaren bloot om haar broedsel te beschermen.
+
+</p>
+<p>De jonge Hoenderen zijn, zoodra zij het ei verlaten, zeer goed geschikt om zich te bewegen en betrekkelijk hoog begaafd. Reeds
+den eersten levensdag pikken zij het voedsel op, dat de moeder voor hen heeft blootgelegd, gehoorzamen aan haar roepstem en
+verschuilen zich onder hare vleugels, als zij vermoeid zijn of beschutting tegen ruw weder noodig hebben. Zij groeien zeer
+snel. Weinige dagen na het verlaten van het ei krijgen zij slagpennen, die hen in staat stellen om te vliegen of althans te
+fladderen; in betrekkelijk korten tijd ontwikkelen zich ook op de andere lichaamsdeelen veeren ter vervanging van de eerste
+donsveeren, welker kleur, hoewel bont, steeds weinig afsteekt bij die van den bodem. De slagpennen, die weldra niet meer geschikt
+zijn om het intusschen zwaarder geworden lichaam te dragen, worden zoo vaak gewisseld, dat zij nooit den dienst weigeren:
+het Hoen, dat voor het eerst het volkomen kleed van zijn soort draagt, heeft reeds driemaal de veeren van de vleugels gewisseld.
+Bij de meeste soorten zijn de kuikens reeds v&oacute;&oacute;r het einde van het eerste jaar op gelijke wijze bevederd als de volwassene
+Vogels; bij andere duurt het 2 of 3 jaren, voordat zij het volkomen kleed bezitten. De eerstbedoelde paren gewoonlijk reeds
+in den eersten herfst of lente van hun leven.
+
+</p>
+<p>De Hoenderen hebben zoovele vijanden, dat zonder een buitengewoon snelle vermenigvuldiging het evenwicht tusschen de vermindering
+en de vermeerdering van het getal dezer Vogels moeielijk behouden zou kunnen blijven. Alle roofdieren, groote en kleine, maken
+ijverig jacht op de Hoenderen; overal treedt nevens deze (als &#8217;t ware natuurlijke) vervolgers de mensch als hun gevaarlijkste
+vijand op. Overal wordt door hem het eerst (en meer dan op alle overige Vogels te zamen) op de Hoenderen jacht gemaakt. De
+mensch heeft sinds lang ingezien, dat deze belangrijke dieren nog op geheel andere wijze voor hem nuttig kunnen zijn. Reeds
+in overouden tijd heeft hij althans eenige van hen met goed gevolg aan zich trachten te verbinden en ze van uit de wouden
+van Zuid-Azi&euml; over de geheele wereld verbreid.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De Hoenderen worden verdeeld in twee groepen: de <span class="letterspaced">Hoenderen in engeren zin</span> (<i lang="la-x-bio">Galli</i>) en de <span class="letterspaced">Kuifhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Opisthocomi</i>). De eerstgenoemde groep omvat twee famili&euml;n: de <span class="letterspaced">Fazantvogels</span> (<i lang="la-x-bio">Gallidae</i>) en de <span class="letterspaced">Hokkovogels</span> (<i lang="la-x-bio">Cracidae</i>). Voor de Hoenderen in engeren zin en de Fazantvogels geldt meer bepaaldelijk de bovenstaande beschrijving van de orde.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>In de eerste onderfamilie vereenigen wij de <span class="letterspaced">Ruigpoothoenderen</span>, de <span class="letterspaced">Grouse</span> der Engelschen (<i lang="la-x-bio">Tetraoninae</i>)<span class="corr" id="xd0e219" title="Niet in bron">.</span> Zij kenmerken zich door een gedrongen, krachtig gebouwd lichaam, een korten, dikken, zeer gewelfden snavel, korte, krachtige
+pooten, welker loop in meerdere of mindere mate bevederd is, korte of hoogstens middelmatig lange vleugels, een korten, recht
+afgesneden, bij uitzondering echter verlengden, wig- of gaffelvormigen staart, alsmede door een goed gevuld, dicht vederenkleed,
+dat slechts kleine plekjes boven het oog of aan den achterhals onbedekt laat. Een van deze, die het oog en meer bepaaldelijk
+diens bovenrand omzoomt, is met wratvormige verhevenheden bezet, die opzwellen kunnen en een roode, vettige kleurstof bevatten,
+welke zeer spoedig verbleekt.
+
+</p>
+<p>Het vaderland van de Ruigpoothoenderen is in het noordelijk halfrond gelegen. Hun verbreidingsgebied strekt zich van den Himalaja
+en de gebergten van Oost-Azi&euml; over geheel Azi&euml; en Europa uit; zij ontbreken in Afrika geheel, maar worden in Noord-Amerika
+door talrijke soorten vertegenwoordigd. Zij houden zich bij voorkeur in bosschen op; enkele bewonen steppen en toendras, andere
+berghellingen in de nabijheid van de sneeuwgrens, zonder zich veel te bekommeren om het gemis van struiken of boomen. Alle
+zonder uitzondering zijn standvogels; jaar uit jaar in blijven zij in dezelfde streek; hoogstens zwerven zij na den broedtijd
+op ongeregelde wijze rond. Gedurende den broedtijd leven zij bij paren of eenzaam, overigens altijd in troepen. Allerlei boomvruchten,
+bessen, knoppen, bladen, ook naalden van dennen, sparren enz., zaden, Insecten en hunne larven dienen hun tot voedsel; enkele
+eten gedurende een deel van het jaar bijna niets anders dan bladen en knoppen, omdat hun armoedig vaderland dan niets anders
+oplevert.
+
+</p>
+<p>De Ruigpoothoenderen zijn betrekkelijk goed begaafd. Zij gaan stappend en zeer snel, vliegen echter op logge wijze, met ruischende
+vleugelslagen en, naar het schijnt, met moeite; zelden is hun vlucht ver, nooit hoog. Hunne zintuigen, vooral de beide edelste,
+zijn goed ontwikkeld.
+
+</p>
+<p>Bij enkele soorten heeft ieder mannetje &eacute;&eacute;n wijfje, andere leven in polygamie. Gedurende den paartijd zijn zij zeer opgewonden;
+de mannetjes toonen dit door zonderlinge gebaren en geluiden, door een volslagen wijziging van hun gewone levensmanier en
+een gedrag, dat wij dwaas kunnen noemen, maar dat toch in hooge mate onze belangstelling wekt. Alle soorten vermenigvuldigen
+zich sterk. Het wijfje legt 8 &agrave; 16 eieren; deze gelijken veel op elkander, zijn eivormig, glad van schaal en op geelachtige
+grond bruin gevlekt. Zij bouwen geen eigenlijk nest, maar krabben op een verborgen plaatsje hoogstens een ondiepe holte <span class="pagenum">[<a id="xd0e228" href="#xd0e228">354</a>]</span>in den grond en bekleeden deze op slordige wijze met eenig nestmateriaal, soms ook met eenige veeren. Grooten ijver toonen
+de hennen echter bij het broeden; zij verlaten haar nest eerst, als zij door een onmiskenbaar gevaar worden bedreigd, blijven
+op haar post in weerwil van de groote veranderingen, die in haar onmiddellijke nabijheid plaats grijpen, laten over &#8217;t algemeen
+hare eieren of kuikens nooit in den steek, kwijten zich met de grootst mogelijke teederheid van hare moederplichten, van &#8217;t
+oogenblik, waarin de jongen uit den dop komen tot aan het tijdstip, waarin zij voor &#8217;t vliegen geschikt zijn en begeven zich
+zonder aarzeling in levensgevaar, wanneer zij dit noodig achten in &#8217;t belang van de veiligheid van hare kuikens. Deze groeien
+zeer schielijk, maar moeten verscheidene, ook uitwendig zichtbare ontwikkelingsstadi&euml;n doorloopen, voordat zij het volkomen
+kleed verkrijgen. Alleen daar, waar de bosschen op een geregelde wijze ge&euml;xploiteerd worden, genieten de Ruigpoothoenderen
+de bescherming, die zij zoo noodig hebben; op alle andere plaatsen, waar zij nog veelvuldig zijn, staan zij in alle jaargetijden
+bloot aan de onmeedoogende vervolging van iederen boer; hier wacht hun waarschijnlijk het lot van langzamerhand uitgeroeid
+te worden; in Middel-Europa is dit hun nagenoeg overal reeds ten deel gevallen.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Het grootste en edelste van alle Ruigpoothoenderen is het <span class="letterspaced">Auerhoen</span>, de <span class="letterspaced">Capercailzie</span> der Schotten, de Cock-of-the-woods der Engelschen (<i lang="la-x-bio">Tetrao urogallus</i>). Weinige op den grond levende Europeesche Vogels overtreffen het in grootte; het is een sieraad van het woud, het begeerlijkste
+doelwit van den jager. Het is een vertegenwoordiger van het geslacht der <span class="letterspaced">Boschhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Tetrao</i>), welker overigens naakte teenen langs de zijranden bezet zijn met op franje gelijkende, smalle en puntige schubjes, die
+men als onontwikkelde veeren beschouwt. De kruin en de keel zijn zwartachtig; de hals is donker aschgrauw, van achteren zwart,
+van voren zwartachtig aschgrauw gesprenkeld; de rug is op zwartachtigen grond fijn aschgrauw en roestbruin bepoederd, het
+bovenste deel van den vleugel zwartbruin, sterk roestbruin gesprenkeld; de staartveeren zijn zwart met een gering aantal witte
+vlekken; de borst is glanzig metaalachtig groen, de overige onderdeelen zijn met zwarte en witte vlekken geteekend, die vooral
+op den stuit dicht bijeenstaan. Het oog is bruin; de naakte wenkbrauwstreep daarboven bevat een eigenaardige kleurstof; zij
+is, evenals de naakte, met wratten bezette plek er omheen, lakrood, de snavel hoornwit. De haan is niet veel kleiner dan een
+Kalkoen: totale lengte 100 &agrave; 110, staartlengte 34 &agrave; 35 cM., gewicht 5 &agrave; 6 KG. De jonge hanen verschillen in kleur slechts
+weinig van de oude. De hen is ongeveer een derde kleiner dan de haan en zeer bont van kleur.
+
+</p>
+<p>In vroegere tijden heeft het Auerhoen ongetwijfeld alle groote, samenhangende wouden van Noord-Azi&euml; en Europa bewoond, thans
+is het in vele gewesten geheel uitgeroeid. Toch is zijn verbreidingsgebied nog altijd zeer uitgestrekt. Van Klein-Azi&euml;, Griekenland,
+de Cantabrische gebergten en de Pyrene&euml;n reikt het door Lapland tot de Noordelijke IJszee en oostwaarts door Rusland, tot
+Kamtschatka en China. In Engeland, Ierland, Nederland en Denemarken, voorts in Amerika, Afrika en Australi&euml; ontbreekt het
+Auerhoen geheel; zeer zeldzaam is het tegenwoordig in Opper-Itali&euml;, Frankrijk en Belgi&euml;, overvloediger in de Duitsche, Oostenrijksch-Hongaarsche
+en Zwitsersche Alpen en in de Middelgebergten van deze landen, in de Balkanstaten, in Rumeni&euml;, in Schotland, het talrijkst
+in Noorwegen, Zweden, Europeesch en Aziatisch Rusland (met uitzondering van het zuidelijkst gedeelte van Europeesch Rusland
+en van den Kaukasus). Oorspronkelijk was het geen bewoner van het gebergte. De bebouwing van den grond heeft het echter, evenals
+verscheidene andere &#8220;Alpendieren&#8221;, langzamerhand teruggedrongen naar de kalmere, boschrijke bergstreken; in Duitschland is
+zijn verblijf in de vlakte beperkt tot eenige weinige dennenbosschen (in de Lausitz op de Tucheler Heide), die het bijzonder
+gaarne bewoont. Het begeeft zich naar het noorden tot den 70en graad N.B. en naar boven tot een hoogte van 1500 &agrave; 2000 M.
+boven den zeespiegel; het Korhoen gaat in beide richtingen verder, het Hazelhoen minder ver. Het aantal van de beide laatstgenoemde
+soorten van Boschhoenderen vermindert tegenwoordig merkbaar op alle plaatsen, waar hun gebied door het ontginnen van den bodem
+gesmaldeeld wordt; het Auerhoen daarentegen wordt op nagenoeg alle plaatsen, die het thans bewoont, veelvuldiger. Toch is
+dit wild in Duitschland, waar het in de Hardt, het Schwarzwald, het Odenwald, het Fichtelgebergte, het Bohemer en Thuringer
+Woud, in het Ertsgebergte, het Reuzengebergte en de Hartz een schuilplaats vindt, nergens overvloedig. In Schotland, waar
+het was uitgeroeid, heeft men het sedert 1837 van uit Noorwegen weer ingevoerd met het reeds genoemde succes.
+
+</p>
+<p>Het Auerhoen verkiest de wouden van het gebergte boven die der vlakte, hoewel het deze niet mijdt. In de eerste plaats is
+het er op gesteld, dat zij uitgestrekt zijn, dat zij zoowel naald- als loofhout, nevens oude ook jonge boomen, voorts boomlooze
+plekken, boschweiden en dergelijke open ruimten bevatten en dat zijn bodem vochtig, op sommige plaatsen moerassig is. Overal
+waar gemengde wouden voorkomen, kiest het bij voorkeur deze tot verblijfplaats. Het is een standvogel, hoewel niet in de ruimste
+beteekenis van het woord. Bij langdurige, strenge koude en als er veel sneeuw ligt, verlaat het soms zijn woonplaats in het
+hooge gebergte en daalt naar een lageren gordel af; het keert echter gewoonlijk ten spoedigste naar de hoogte terug, zoodra
+de weersgesteldheid zachter wordt. De Auerhoenderen, die de middelgebergten of heuvelachtige gewesten bewonen, begeven zich
+soms van het eene gebied naar het andere, zonder dat men hiervoor eene grondige reden weet aan te geven. Hierbij valt echter
+op te merken, dat het Auerhoen gedurende strenge winters soms weken achtereen in de boomen verblijf houdt, zonder op den grond
+af te dalen; hierdoor kan de waarnemer licht op een dwaalspoor gebracht worden en meenen, dat het wild een andere standplaats
+heeft opgezocht.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2355.jpg" alt="Auerhoen (Tetrao urogallus): 1) mannetje, 2) wijfje." width="720" height="503"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Auerhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Tetrao urogallus</i>): 1) mannetje, 2) wijfje.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>In gewone omstandigheden is het Auerhoen over dag op den bodem te vinden; het geeft de voorkeur aan plaatsen, die aan de eerste
+stralen van de morgenzon zijn blootgesteld, waar kleine, open plekken, die de gelegenheid aanbieden om te grazen, afwisselen
+met terreinen, begroeid met laag houtgewas, boschbessen, braambessen en heidestruiken, en waar ook helder water in de nabijheid
+voorkomt. Hier zoekt het zijn voedsel, terwijl het op den bodem rondloopt of kruipend zich een weg baant door struikgewas
+en kreupelhout; het staakt dezen arbeid en vliegt op, zoodra het een ongewoon verschijnsel opmerkt, hoewel het zich ook voortreffelijk
+onder struiken of tegen boomstammen weet te &#8220;drukken&#8221;, zoodat men het niet vinden kan. <span class="pagenum">[<a id="xd0e265" href="#xd0e265">356</a>]</span>Tegen den avond verlaten de haan en de hen elkander en begeven zich, zoodra de duisternis invalt, op den boom, waar zij den
+nacht doorbrengen. Zij vliegen nooit tot in den top, maar blijven in den regel in &#8217;t midden van den boom; als de morgen aanbreekt,
+keeren zij op den grond terug. Het voedsel van het Auerhoen bestaat uit boomknoppen, bladen of naalden, klaver en gras, boschbessen,
+zaden en Insecten. De haan gebruikt grover voedsel dan de hen en de jongen. Misschien hangt het groote verschil in smaak tusschen
+het vleesch van den haan en dat van de hen hiermede samen; hoogstwaarschijnlijk eet de haan meestal knoppen van sparren, zilversparren
+en dennen, de hen daarentegen gewoonlijk malschere plantendeelen.
+
+</p>
+<p>Deze Vogels zijn plomp, log en schuw. Zij loopen vlug, hoewel minder snel dan de Veldhoenderen, Trappen, Pluvieren en Ruiters.
+Door snelle vleugelslagen bespoedigen zij hun plompe, ruischende vlucht; zij volgen een rechtlijnigen weg en pauzeeren niet
+zonder voldoende reden. In hooge mate schuw, worden zij door hunne uitmuntende zintuigen, meer bepaaldelijk door het gezicht
+en het gehoor, in staat gesteld om een gevaar reeds op grooten afstand te ontdekken en te ontwijken. Hun aard is, zooals men
+dien bij leden dezer orde kan verwachten. De haan is onverdraagzaam, opvliegend en twistziek. Uit de wijze waarop hij zich
+als gevangene gedraagt, valt af te leiden, dat hij voortdurend overhoop ligt met de andere vertegenwoordigers zijner sekse
+en daarom wel een kluizenaarsleven moet leiden.
+
+</p>
+<p>Het vreemdsoortige en onstuimige gedrag van den Auerhaan gedurende den paartijd stelt den jager in staat dit prachtige, doch
+schuwe dier tot op korten afstand te naderen; uitvoerige beschrijvingen van het &#8220;balderen&#8221; van het minnespel van den Auerhaan
+hebben wij daarom niet alleen aan den natuuronderzoeker, maar ook aan den jager te danken. Als de weersgesteldheid gunstig
+is, begint het balderen omstreeks het midden van April, zoodra des morgens witte strepen in het oosten verschijnen, ongeveer
+om drie uur na middernacht of een weinig later: ieder die dit schouwspel wil genieten, moet dus in &#8217;t holle van den nacht
+uit de veeren; de echte jager zorgt er voor, reeds om twee uur, op zijn laatst om half drie, ter bestemder plaatse te zijn.
+
+
+</p>
+<p>De &#8220;balder-aria&#8221; bestaat uit drie afdeelingen, voorafgegaan door eigenaardige slikbewegingen (het zoogenaamde &#8220;kroppen&#8221; of
+&#8220;worgen&#8221;), die met een knorrend geluid gepaard gaan. Als het zoogenaamde &#8220;ratelen&#8221;, &#8220;klippen&#8221; of &#8220;knappen&#8221; begint, steekt
+de haan den kop vooruit, zet de veeren van kop en keel op en laat ratelende geluiden hooren, die al sneller en sneller opeenvolgen,
+tot een klappend gesmak (de &#8220;hoofdslag&#8221;) weerklinkt, waarna het &#8220;slijpen&#8221; begint. Dit bestaat uit geluiden, welke veel gelijken
+op het zachte wetten van een snijdend werktuig: verscheidene aaneengekoppelde reeksen van sissende geluiden volgen elkander
+op; de laatste toon wordt lang gerekt. Gewoonlijk reeds bij het begin van de vertooning, minder dikwijls in het midden van
+de eerste afdeeling, licht de haan den staart een weinig op, breidt hem waaiervormig uit en houdt de eenigszins afhangende
+vleugels van &#8217;t lichaam verwijderd. Bij het &#8220;knappen&#8221; trippelt hij soms op den tak; bij het &#8220;slijpen&#8221; zet hij bijna alle veeren
+op en draait zich niet zelden om.
+
+</p>
+<p>Zeer eigenaardig is de geringe kracht van de geluiden. Het ratelen klinkt, alsof iemand twee dunne, glad gemaakte stokjes
+tegen elkander slaat; hoe zwak dit geluid ook zij, toch kan men het 200 &agrave; 300 schreden ver in het woud hooren en reeds op
+een tamelijk grooten afstand nauwkeurig onderscheiden. Elke reeks van tonen begint met langzaam opeenvolgende, afgebroken
+slagen; de duur der tusschentijden neemt echter op nagenoeg evenredige wijze af; ten slotte volgen de slagen zoo schielijk
+opeen, dat zij ook zelf ingekrompen moeten worden; eerst na den hoofdslag komt een korte pauze voor. &#8220;De eerste slag,&#8221; zegt
+<span class="smallcaps">Geijer</span>, &#8220;is te vergelijken met den klank &#8220;tend&#8221;; daarop volgt &#8220;tend tend tend tend&#8221; en eindelijk steeds sneller &#8220;tend end end end
+end end&#8221; enz., tot aan den zoogenaamden hoofdslag, die ongeveer als &#8220;glak&#8221; klinkt en duidelijker hoorbaar is dan de voorafgaande
+tonen. Daarna begint het merkwaardige &#8220;slijpen&#8221;, &#8220;wetten&#8221;, &#8220;inspelen&#8221;, dat ook wel &#8220;vers-maken&#8221; wordt genoemd. Dit duurt ongeveer
+3&frac12;, nooit meer dan 4 seconden, kan ongeveer vergeleken worden met het wetten van een lang tafelmes of van een zeis en klinkt
+ongeveer als &#8220;haide haide haide haide haide haide haide haiderai.&#8221; Gedurende dit laatste bedrijf is de Vogel als &#8217;t ware doof
+en blind van opgewondenheid. Deze toestand (waarvan de reden wel eens toegeschreven wordt aan verwondingen van den kop) maakt
+het <span class="corr" id="xd0e278" title="Bron: eenigzins">eenigszins</span> verklaarbaar, dat de balderende Auerhaan soms de ongelooflijkste dwaasheden begaat. Zoo is het, gelijk <span class="smallcaps">Wildungen</span> bericht, wel eens voorgekomen, dat hij plotseling een aanval deed op houthakkers, die aan het zagen waren, hen met de vleugels
+sloeg, met den snavel pikte en zich nauwelijks liet wegjagen. Een ander exemplaar vloog, volgens denzelfden schrijver, naar
+een akker en ging voor de ploegpaarden staan, zoodat deze schichtig werden; een derde viel iedereen aan, die zijn standplaats
+naderde, zelfs de Paarden van de werklieden in het bosch.
+
+</p>
+<p>In den regel klimt de moed van den Auerhaan niet tot zulk een hoogte; een zekere strijdlust toont hij echter gedurende het
+balderen altijd. Een oude haan duldt geen jonge mannetjes in zijn nabijheid binnen een kring van ongeveer 500 schreden, laat
+niet toe, dat een jong dier baldert en vecht met iederen mededinger, die weerstand biedt, op leven en dood. In &#8217;t gunstigste
+geval brengen zij elkaar zware wonden aan den kop toe; het behoort echter niet tot de zeldzaamheden, dat een van hen dood
+op de kampplaats blijft liggen. Jonge hanen laten zich slechts zachtjes hooren, als zij weten, dat een oude balderende strijder
+zich in hun nabijheid bevindt.
+
+</p>
+<p>Het balderen duurt tot na zonsopgang en heeft gewoonlijk bij &#8217;t aanbreken van den dag met het meeste vuur plaats. Als het
+geheel en al dag geworden is, houdt de haan op en begeeft zich naar de hennen, die op eenigen afstand rondloopen.
+
+</p>
+<p>Nadat in de derde of vierde week van den baldertijd de hanen hun kalmte herkregen hebben, keeren zij terug naar hunne gewone
+standplaatsen, die dikwijls ver verwijderd zijn van de balderplaatsen; de hennen beginnen dan haar nest in orde te maken.
+Iedere hen kiest een hiervoor geschikte gelegenheid uit en scheidt zich af van de andere wijfjes. Het nest is een ondiepe,
+hoogstens met eenige dorre takjes bekleede uitholling naast een oude boomstomp of een afzonderlijk staanden, sterk vertakten
+spar, tusschen heide- of boschbessenstruiken. Ongelukkig is de hen niet voorzichtig genoeg in de keuze van een nestplaats;
+de meeste nesten liggen zonder eenige beschutting naast begaanbare wegen en voetpaden; dit is een van de redenen van de geringe
+vermenigvuldiging van het Auerhoen. Het aantal eieren hangt af van den ouderdom van de hen. Jonge hennen leggen zelden meer
+dan 6 &agrave; 8, oudere <span class="pagenum">[<a id="xd0e290" href="#xd0e290">357</a>]</span>wel eens 10 &agrave; 12 eieren. Deze zijn in verhouding tot den Vogel klein, slechts 52 &agrave; 62 mM. lang en 40 &agrave; 43 mM. dik, op geelbruinen
+of vuilgelen, zelden grijsbruinachtig gelen grond zijn zij meer of minder dicht bezaaid met grijsgele, bruinachtig vuilgele,
+lichtbruine en kastanjebruine vlekken en stippels, soms ook donker gesprenkeld. Zij worden door de moeder met een waarlijk
+treffende zelfverloochening bebroed. Zoo kan men b<span class="corr" id="xd0e292" title="Niet in bron">.</span> v. de hen, althans wanneer het broeden bijna afgeloopen is, met de handen van het nest optillen en haar weer neerzetten,
+zonder dat zij eenige vrees toont, of van haar nest afvliegt. &#8220;Men zou om de vermenigvuldiging van het Auerhoen te bevorderen,&#8221;
+zegt <span class="smallcaps">Geijer</span>, &#8220;alle nesten, die meer bepaaldelijk aan gevaar blootgesteld zijn, kunnen omgeven door een soort van omrastering, met een
+opening juist voldoende voor het in- en uitgaan van de hen. Deze handelwijze wordt &#8220;hoeden&#8221; genoemd; de hen laat zich er niet
+door storen.
+
+</p>
+<p>&#8220;Eenige uren na het verlaten van de eischaal, zoodra de jongen behoorlijk droog geworden zijn, volgen zij de moeder, die hen
+steeds met bijzondere liefde en zorgvuldigheid behulpzaam is. Treffend is het, te zien met welk een geschreeuw en opgewondenheid
+de kloek een mensch ontvangt, die haar en hare kuikens onverhoeds komt overvallen. In een oogwenk zijn alle jongen verdwenen;
+zij weten zich zoo goed te verbergen, dat het werkelijk moeite kost er een te ontdekken. Dit danken zij hoofdzakelijk aan
+hun kleur. Grooter gevaar loopt het gezin, als Reintjes onfeilbare neus het heeft opgespoord. De moeder tracht dit gevaar
+af te wenden, door steeds 3 of 4 passen voor den Vos uit te loopen en te fladderen, zich te houden, alsof hare vleugels verlamd
+zijn. Wanneer zij door deze (ook door andere Vogels toegepaste) list er in geslaagd is, Reintjes aandacht van haar kroost
+af te leiden, vliegt zij plotseling op en keert terug naar de plaats, waar zij hare jongen heeft achtergelaten; zij geeft
+hun door de welbekende tonen &#8220;kloek kloek&#8221; te kennen, dat het gevaar voorbij is, waarna alle zich zoo schielijk mogelijk in
+een richting tegenovergesteld aan die van den Vos uit de voeten maken. Indien de list van de hen niet gelukt, wacht den jongen
+meestal een droevig lot, niet zelden blijft er geen van over.&#8221;
+
+</p>
+<p>Als alles goed gaat, groeien de kuikentjes onder de trouwe zorg van de moeder schielijk aan. Hun voedsel bestaat bijna uitsluitend
+uit Insecten. De kloek gaat met hen naar plaatsen, waar buit te vinden is, krabt hier den grond open, lokt hare kinderen met
+een teeder, als &#8220;bak bak&#8221; klinkend geluid bij zich, legt hun een Vlieg, een Kever, een made, een rups, een worm, een slakje
+of een dergelijk lekker hapje op den snavel en gewent hen zoo aan &#8217;t opsporen van &#8217;t voedsel. Bij voorkeur zoeken zij in hun
+prille jeugd de poppen van allerlei soorten van Mieren. Later gebruiken zij nagenoeg alle stoffen, die de moeder eet. Binnen
+weinige weken zijn hunne veeren zoover ontwikkeld, dat zij in een boom vliegen of althans fladderen kunnen; het kleed der
+volwassenen krijgen zij echter eerst veel later.
+
+</p>
+<p>In het laatst van den herfst ondergaat de samenstelling van het gezin verandering: alleen de jonge wijfjes blijven bij de
+moeder; de jonge hanen zwerven gemeenschappelijk rond, laten af en toe hun stem hooren, vechten soms met elkander en beginnen
+in de volgende lente de levenswijze van hun vader.
+
+</p>
+<p>Het Auerhoen heeft behalve den Vos en den Havik nog vele andere vijanden. De oude hanen zijn tegen hen meestal beveiligd door
+hun voorzichtigheid en hun nachtverblijf op boomen. De zwakke jongen en vooral de eieren hebben echter veel te lijden van
+allerlei roofdieren; de grootste van deze zijn ook gevaarlijk voor de hennen, die dikwijls een prooi worden van Arenden en
+Ooruilen. Een echte jager zal nooit een Auerhen dooden. Dat hij op den haan slechts gedurende den baldertijd jacht maakt,
+zal iedereen verklaarbaar vinden, die, zij het slechts &eacute;&eacute;n enkele maal, in het vroege morgenuur naar &#8217;t bosch gegaan is, om
+den balderenden Auerhaan te beluisteren en zoo mogelijk te schieten. Dit is een jachtbedrijf van eenige beteekenis, want de
+haan blijft zelfs gedurende zijn minnespel in den regel nog voorzichtig en kan slechts door een geoefenden jager verschalkt
+worden. Maar juist de moeiten van de jacht maken haar aangenaam. Het genoegen wordt ook niet weinig verhoogd door het uur
+en de plaats, waarop men bezig moet zijn. &#8220;Bij maneschijn, v&oacute;&oacute;r het aanbreken van den dag,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Von Kobell</span>, &#8220;begeeft men zich naar het woud; als de lucht donker is, steekt men een fakkel aan om den weg te vinden tot in de nabijheid
+van de balderplaats. Het pad leidt dikwijls tusschen oude boomen door, die bij het licht van de brandende fakkels een phantastisch
+schouwspel opleveren; het loopt ook wel eens over een met kromhout bedekt terrein, welks dooreengekronkelde takken allerlei
+vreemdsoortige figuren vormen. Steeds hooger wordt de verwachting gespannen. Van tijd tot tijd blijft men staan om te luisteren,
+of in de stilte van den nacht het gebalder weerklinkt, waarnaar de jager misschien nog meer verlangt dan de hen, voor wie
+het bestemd is. Wanneer er niets te hooren is, bekruipt hem de vrees, dat de haan misschien geen lust heeft in &#8217;t balderen,
+gelijk dikwijls geschiedt. Zoodra echter uit de duistere wildernis het &#8220;smakken&#8221; weerklinkt en het zachte &#8220;slijpen&#8221; gehoord
+wordt, komt het bloed van den jager in snellere beweging en is al zijn aandacht gericht op het &#8220;aanspringen&#8221; gedurende het
+&#8220;slijpen&#8221;&#8221;.
+
+</p>
+<p>Het &#8220;aanspringen&#8221; vereischt eenige ervaring, want een enkele onbedachtzame beweging is voldoende om den haan te verjagen.
+De jager komt telkens als hij den &#8220;hoofdslag&#8221; gehoord heeft, bij het zoogenaamde &#8220;inspelen&#8221;, met 2 of 3 sprongen of groote
+schreden nader, en wacht dan weer bedaard het einde van het &#8220;vers&#8221; af, zonder intusschen de noodige voorzichtigheid uit het
+oog te verliezen. Met het aanspringen gaat men op dezelfde wijze voort, totdat men uit den klank van de stem van den haan
+kan afleiden, dat hij binnen het bereik van den geweerkogel is. Als men den Vogel ziet, haalt men den haan van het geweer
+over, legt aan gedurende het &#8220;voorspel,&#8221; wacht kalm het volgende &#8220;vers&#8221; af en schiet. Indien het schot goed gemikt was, zal
+de zanger ruischend tusschen de twijgen door vallen en log op den bodem neerploffen. Wanneer men den kolossalen Vogel bij
+de eerste stralen van de morgenzon herkent als een volslagen oude &#8220;Pekhaan,&#8221; verkeeren alle aanwezigen in een opgewonden stemming;
+ieder steekt zich dan gaarne de fraaie, zwarte, aan den top wit gesprenkelde staartveeren op den hoed.
+
+</p>
+<p>Gevangen Auerhoenderen behooren in alle diergaarden tot de zeldzaamheden. Het is niet gemakkelijk hun voedsel te verschaffen,
+dat hun goed bekomt. Zeer veel moeite kost het, de jongen, die men uit de gevonden eieren verkregen heeft, groot te brengen.
+Overal waar de Auerhoenderen nog geregeld voorkomen, kan men hunne eieren gemakkelijk krijgen; deze kunnen zeer goed door
+een Kalkoen en zelfs door een huishen uitgebroed worden, hoewel de laatstgenoemde zes dagen langer op deze eieren moet zitten
+dan op <span class="pagenum">[<a id="xd0e313" href="#xd0e313">358</a>]</span>haar eigen; het bezwaar van het fokken van Auerhoenderen is hierin gelegen, dat de door huishennen uitgebroede jongen op de
+roepstem van hun pleegmoeder volstrekt geen acht slaan, maar van haar wegloopen. Allen die Auerhoenderen trachten op te kweeken,
+hebben deze ervaring opgedaan.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Het <span class="letterspaced">Korhoen</span>, ook wel <span class="letterspaced">Korhaan</span>, <span class="letterspaced">Berkhaan</span> of <span class="letterspaced">Moerhaan</span> genoemd, de <span class="letterspaced">Black Cock</span> der Engelschen (<i lang="la-x-bio">Tetrao tetrix</i>), is betrekkelijk slank gebouwd; zijn snavel is middelmatig lang en dik; de buitenste en de binnenste voorteen zijn even
+lang; behalve de loop zijn ook de spanvliezen, die de teenen bij den wortel verbinden, bevederd; de vleugel is kort, maar
+naar evenredigheid langer dan bij het Auerhoen, trogvormig gewelfd, stomp afgerond; de staart bestaat uit 18 pennen en is
+bij het wijfje ondiep ingesneden, bij het mannetje daarentegen zoo diep gegaffeld, dat de langste onderdekveeren verder uitsteken
+dan de zes middelste of kortste stuurpennen, die gelijk van lengte zijn; de overige stuurpennen nemen van de middelste tot
+de buitenste in lengte toe en zijn hoornvormig gebogen, zoodat de geheele staart liervormig is. Het vederenkleed van het mannetje
+is zwart, op den kop, den hals en den onderrug met prachtigen, metaalblauwen glans, op de toegevouwen vleugels met sneeuwwitte
+banden geteekend, welke gevormd worden door de witte wortelgedeelten der armpennen en der overigens glanslooze, zwarte, groote
+bovendekveeren van den vleugel; de onderdekveeren van den staart zijn zuiver wit, de slagpennen van buiten zwartbruin, grijs
+uitvloeiend en met witte schaften, de stuurpennen zwart. Het oog is bruin, de pupil blauwzwart, de snavel zwart; de teenen
+zijn bruinachtig grijs, de wenkbrauwen en een naakte plek om het oog hoogrood. Het wijfje gelijkt op de Auerhen; de kleur
+van hare donkere veeren is een mengsel van roestgeel en roestbruin met zwarte dwarsbanden en vlekken. Het mannetje is 60 &agrave;
+65 cM. lang en heeft een staart van 20 cM. lengte; het wijfje is ongeveer 15 cM. korter.
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van het Korhoen komt ongeveer overeen met dat van het Auerhoen, het strekt zich echter zuidwaarts niet
+zoo ver en noordwaarts iets verder uit. In Nederland komt het op sommige eenzame, met hooge heide begroeide gronden van Gelderland,
+Overijsel, Drente, Groningen en Friesland (Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Achtkarspelen)
+voor en heeft zich in den laatsten tijd ook in de provincie Utrecht vertoond. In Duitschland wordt het waarschijnlijk nog
+in alle staten en provinci&euml;n aangetroffen, niet overal echter, maar alleen in de voor zijn levenswijze geschikte wouden van
+de vlakten en van het hooge gebergte. Deze Vogel is n.l. wel keurig, wat betreft het terrein, maar niet wat betreft de streek.
+Meer of minder veelvuldig ontmoet men hem thans nog in alle Duitsche middelgebergten, niet zeldzaam is hij in het Vogtland,
+Sauerland, Odenwald, de Mark en Lausitz, in Silezi&euml;, Posen, Oost- en West-Pruisen, Pommeren, Hannover en op sommige plaatsen
+van Noord-Sleeswijk en Jutland, eveneens veelvuldig in het geheele Alpengebied<span class="corr" id="xd0e339" title="Niet in bron">,</span> in <span class="corr" id="xd0e342" title="Bron: Boheme">Bohemen</span>, in Schotland, gemeen in Lijfland en Esthland, in Skandinavi&euml; en Rusland, alsmede in Siberi&euml; tot in het Amoergebied. Hij
+verlangt oorspronkelijke, verwilderde en door vuur, storm of Insecten vernielde, slecht of liever in &#8217;t geheel niet onderhouden
+bosschen, die rijk zijn aan lage struiken. De boom, waaraan hij de voorkeur geeft, is de berk. Deze verkiest hij boven iedere
+andere boomsoort; van naaldhoutbosschen maakt hij slechts bij gebrek aan iets beters gebruik. Ook van veengrond houdt hij
+zeer veel; men ontmoet hem ook daar, waar de moerasplanten de overhand hebben, de heide en de struiken verdringen, evenwel
+niet in het eigenlijke broekland of moeras.
+
+</p>
+<p>In Zwitserland bewoont het Korhoen zoowel de wouden van de hooge bergstreken als de middelste woudgordel; gaarne verheft het
+zich tot den grens van den boomgroei; hier bezoekt het dan de open plaatsen, die met heide of met boschbessen en braamstruiken
+dicht bezet zijn en de wildernissen der kromhoutdennen, die het een goede schuilplaats verschaffen. &#8220;In Zwitserland,&#8221; zegt
+<span class="smallcaps">Tschudi</span>, &#8220;is ongetwijfeld geen gebied rijker aan Korhoenderen dan Grauwbunderland; hier zijn zij het talrijkst in het met donkere
+bergwouden en sombere rotswanden gevulde Val Mingen, een zelden bezochte zijarm van het Val da Scarl in Beneden-Engadin. In
+de struikachtige kromhout-, bergdennen- en arvebosschen van dit gewest hoort men de hanen in de lente overal om zich heen
+balderen.&#8221; Op de Oostenrijksche Alpen bewoont het Korhoen steeds een hoogeren gordel dan het Auerhoen; het is hier even veelvuldig
+als in de Karpathen en de Beiersche Alpen. Ook in de dichtbegroeide hooge veengronden wordt het overal aangetroffen. Deze
+worden in <span class="corr" id="xd0e350" title="Bron: Beijeren">Beieren</span> &#8220;Filze&#8221; genoemd en bestaan uit veenmos (<i lang="la-x-bio">Sphagnum</i>), begroeid met struikheide, andromeda, boschbessen en met kromhoutdennen, die uitgestrekte wouden van 3 &agrave; 4 dM. hoogte vormen.
+Op de &#8220;Filzen&#8221; van Weilheim, Diessen, Rosenheim, Reichenhall, enz. kan men in het laatst van den herfst en in den winter dikwijls
+80 &agrave; 100 hanen bijeenzien.
+
+</p>
+<p>In Nederland zoowel als in Duitschland is het Korhoen standvogel, hoewel misschien niet in de strengste beteekenis van het
+woord; in de hooge bergstreken en het noorden onderneemt het op bepaalde tijden van &#8217;t jaar zwerftochten.
+
+</p>
+<p>Het Korhoen, hoewel ook nog plomp, is toch in al zijne bewegingen behendiger dan het Auerhoen, o.a. kan het sneller loopen.
+Hoewel zijne vleugels kort zijn, vliegt het toch zeer goed, rechtuit, met buitengewoon snelle vleugelslagen en dikwijls over
+groote afstanden in &eacute;&eacute;n vlucht. Voor deze beweging heeft het zich, naar het schijnt, minder in te spannen dan het Auerhoen,
+het maakt met de vleugels een minder sterk ruischend geluid. Het heeft zeer scherpe zintuigen. Het ziet, hoort en ruikt uitmuntend
+en is ook steeds zeer voorzichtig. De stem is bij het mannetje en het wijfje ongelijk. Beider loktoon is een helder, kort
+afgebroken gefluit; als uitdrukking van teederheid dient de zachte klank &#8220;bak bak&#8221;; het stamelen van de jongen is een fijn
+gepiep; gedurende den paartijd beschikt de haan over een rijkdom van tonen, die men van den overigens zoo stillen Vogel niet
+verwacht zou hebben.
+
+</p>
+<p>Het voedsel van het Korhoen verschilt aanmerkelijk van dat van &#8217;t Auerhoen; het bestaat altijd uit malschere stoffen, n.l.
+uit boomknoppen, katjes, bladen, bessen, zaden en Insecten. Des zomers plukt het blauwbessen en krakelbessen, in den winter
+jeneverbessen en hagedoornvruchten; bovendien eet het de knoppen van heide, berk, esp, hazelaar, els, wilg en beuk; bij uitzondering
+voedt het zich ook wel met jonge, groene dennekegels, zooals uit het onderzoek van den krop van oude hanen gebleken is; naaldvormige
+bladen gebruikt het echter bijna nooit. Even gaarne als plantaardige stoffen eet het dierlijk voedsel: <span class="pagenum">[<a id="xd0e362" href="#xd0e362">359</a>]</span>slakjes, Wormen, larven en poppen van Mieren, Vliegen, Kevers, enz.; de jongen worden uitsluitend met weeke Insecten grootgebracht.
+De zwerftochten van de Korhoenderen, die noordelijke gewesten bewonen, geschieden hoofdzakelijk met het doel om voedsel te
+vinden. Zaden versmaadt het Korhoen niet; in de gevangenschap geraakt het licht aan dergelijk voedsel gewoon. De drang tot
+het verzwelgen van kwartskorreltjes staat hiermede in verband.
+
+</p>
+<p>Het Korhoen onderscheidt zich gunstig van het Auerhoen door zijn gezelligen aard. Zoowel de mannetjes als de wijfjes vormen
+ieder voor zich meer of minder talrijke vluchten.
+
+</p>
+<p>Volgens het oordeel van vele jagers levert de lente geen schooner schouwspel op dan het balderen van het Korhoen. Aantrekkelijk
+is deze liefdesdans wegens de ruimte van het hiervoor dienende terrein, het ver gevorderde jaargetijde, het aantal hanen,
+die aan den dans deelnemen, hun schoonheid en behendigheid, de afwisseling van hunne dansen, de ver door het woud weerklinkende
+stemmen van de dansers en meer dergelijke redenen.
+
+</p>
+<p>In Duitschland begint het balderen, als de knoppen van de berk opzwellen, dus gewoonlijk in de tweede helft van Maart; het
+wordt voortgezet gedurende de geheele maand April en houdt eerst in Mei op. In de hooge bergstreken en in de noordelijke landen
+begint het balderen later en duurt soms tot het midden van Juni, ja zelfs tot in Juli.
+
+</p>
+<p>Het Korhoen kiest voor zijn spel een open plek in het woud, bij voorkeur een weiland of een onbewoond terrein, soms ook wel
+een houtkapping, waar het pas gezaaide geboomte nog geen bezwaar kan opleveren. In streken waar de Korhoenderen talrijk zijn,
+komen op gunstig gelegen dansplaatsen vele hanen bijeen, in het noorden dikwijls 30 &agrave; 40, soms wel 100 stuks. Gewoonlijk begint
+het spel van den haan v&oacute;&oacute;r het krieken van den dag; dit is volgens <span class="smallcaps">Tschudi</span> evenzeer het geval in hooge bergstreken: &#8220;V&oacute;&oacute;r den aanvang van de morgenschemering, bijna &eacute;&eacute;n uur v&oacute;&oacute;r zonsopgang hoort men
+in de Alpen het eerste vogelengezang, de korte melodie van het Zwarte Roodstaartje; voor een poos is deze stem de eenige,
+die aan de stilte van den nacht een einde maakt. Weldra wordt zij gevolgd door den honderdstemmigen slag van de Belijster,
+die, door alle bergdalen en langs alle rotswanden weergalmend, alle Vogels wekt: de slapers van het donkere bergwoud zoowel
+als de bewoners van de kromhoutdennen boven de grens van den boomgroei<span class="corr" id="xd0e375" title="Niet in bron">.</span> Onmiddellijk daarna, ruim een half uur v&oacute;&oacute;r zonsopgang schalt voor het eerst de klankrijke roepstem van het bolderende Korhoen
+ver in het rond, en wordt zij beantwoord door zijne op allerlei plaatsen (op dezen Alp, op gindschen rotsklomp, in het naburige,
+boschrijke bergdal, in de afgelegen kromhoutwildernis) schuilende genooten. Meer dan een half uur ver hoort men duidelijk
+het doffe gorgelen en het sissende blazen van het Korhoen boven al het vogelgejubel uit.&#8221;
+
+</p>
+<p>Het balderen is zoowel een liefdedans als een liefdesgezang. Nadat de haan, die het sein gaf, zich overtuigd heeft, dat alles
+veilig is, laat hij in de eerste plaats het &#8220;slijpen&#8221; hooren, een merkwaardig, hol klinkend gesis, dat ongeveer als &#8220;tsjj-ksj&#8221;
+klinkt; hierop volgt het zoogenaamde &#8220;korren<span class="corr" id="xd0e380" title="Bron: &#8217;">&#8221;</span>, dat <span class="smallcaps">Nilsson</span> zeer juist nabootst door de geluiden &#8220;roettoeroeroet-toe-roe&iuml;ki-oerr-oerr-oerr-rrroettoeroe-roettoe-roeki.&#8221; Als de haan zeer
+opgewonden is, baldert hij aan &eacute;&eacute;n stuk door, zoodat het korren en het slijpen voortdurend met elkander schijnen af te wisselen
+en men het begin en het einde van de strophen nauwelijks meer onderscheiden kan; hij gooit er ook wel eens een kraaiend geluid
+tusschen in. Zelden komt het echter voor, dat hij, als het Auerhoen, alles om zich heen vergeet en doet, alsof hij doof en
+blind is. Zijne bewegingen gedurende het balderen zijn opgewonden, haastig en vreemdsoortig. Alle bewegingen nemen nog zeer
+in hevigheid toe, als verscheidene Korhoenderen op dezelfde plaats invallen; dan wordt de dans vervangen door een verwoed
+gevecht, waarin de strijders vaak menige veer verliezen. Hoe fel zij echter ook op elkander gebeten schijnen, ernstige verwondingen
+komen zelden en <span class="corr" id="xd0e386" title="Bron: misschen">misschien</span> nooit voor; het doel van den strijd schijnt te zijn: de tegenpartij te verjagen, niet hem te kwetsen.
+
+</p>
+<p>In het midden van Mei maakt het Korhoen toebereidselen voor het broeden. Het nest is, evenals dat van het Auerhoen, eenvoudig
+een ondiep uitgeholde, hoogstens met eenig nestmateriaal bekleede holte, die op een veilige plaats tusschen hoog gras, onder
+kleine struiken of zoo iets gelegen is. Het nest bestaat uit 7 &agrave; 10, soms niet minder dan 12 eieren, die op grijs-gelen, lichtgrijzen
+of roodachtig gelen grond met donkergele, roest- of olijfbruine en grijze vlekken en stippels dicht bestrooid zijn. Van de
+jeugd der kuikens en van hun vederenwisseling valt ongeveer hetzelfde op te merken als van het Auerhoen. Reeds op den eersten
+levensdag weten de jongen zich behendig te verbergen, spoedig leeren zij fladderen en reeds na eenige weken zijn zij in staat
+de ouden overal te volgen. Toch hebben ook zij nog vele gevaren te verduren, voordat hun groei is afgeloopen.
+
+</p>
+<p>Allerlei roofdieren en ook de mensch maken overal ijverig jacht op het Korhoen. In Duitschland schiet men de oude hanen gedurende
+het balderen en houdt in het najaar drijfjachten om de jongen te bemachtigen. In de hooge bergstreken en in de noordelijke
+landen worden de Korhoenderen, evenals de Auerhoenderen, gedurende het geheele jaar, behalve in den paartijd, vervolgd. Het
+meest in trek is echter overal de jacht gedurende het balderen, ook al, omdat de jager, zelfs wanneer hij zijn doel niet bereikt,
+een schadeloosstelling voor zijn moeite vindt in het aantrekkelijke schouwspel, dat hem geboden wordt. In Tirol en in de Beiersche
+hooglanden wordt het Korhoen bijzonder ijverig vervolgd, omdat zijne staartveeren zeer gewild zijn als versiersel op den hoed
+van jonge knapen. Nog maar weinige tientallen van jaren geleden werden Korhoen-veeren aangemerkt als een uitdaging en een
+teeken van vechtlust, wanneer zij op een bepaalde wijze aan den hoed waren gehecht. Volgens Tiroolsche overleveringen draagt
+de duivel, wanneer hij, gelijk zoo vaak geschiedt, in de gestalte van een jager zich vertoont, een halven Korhoen-staart op
+den hoed; niet aan de linkerzijde zooals een christelijke jager, maar altijd rechts; de vrome kan hem hieraan dus gemakkelijk
+herkennen en zich voor zijne gevaarlijke verlokkingen wachten.
+
+</p>
+<p>Oud gevangen Korhoenderen kan men bij behoorlijke verzorging jaren lang in &#8217;t leven houden; zelfs in de gevangenschap planten
+zij zich voort, wanneer men hun een voldoende ruimte verschaft. De pas uit het ei gekomen jongen vereischen dezelfde zorg
+als de jonge Auerhoenderen, maar veroorzaken, als zij eens volwassen zijn, weinig meer last dan Huishoenderen.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>In streken, waar Auerhoenderen en Korhoenderen in elkanders nabijheid wonen en waar het aantal Auerhanen <span class="pagenum">[<a id="xd0e399" href="#xd0e399">360</a>]</span>buitengewoon sterk verminderd is, komt het soms voor, dat Auerhennen de bolderplaats van een Korhaan bezoeken; iets dergelijks
+heeft men, hoewel zeldzamer, van wijfjes van deze en mannetjes van gene soort opgemerkt. Op deze wijze en ook door paring
+van gevangen exemplaren zijn bastaarden ontstaan, die <span class="letterspaced">Rakkelhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Tetrao urogallo tetrix</i>) worden genoemd. Men vindt ze in Duitschland, in Zwitserland, maar vooral in Skandinavi&euml;. Wat grootte, gestalte en kleur
+betreft, houden zij min of meer het midden tusschen hunne ouders.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Behalve het Auerhoen en het Korhoen ontmoet men in de Europeesche wouden nog een derde lid van hetzelfde geslacht, het <span class="letterspaced">Hazelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Tetrao bonasia</i>). In vorm komt het met zijne beide reeds genoemde, aanmerkelijk grootere verwanten overeen; de loop is echter slechts voor
+drie vierde deel van de lengte bevederd en heeft naakte teenen, de afgeronde staart bestaat uit 16 pennen; de veeren van de
+kruin zijn vooral bij het mannetje sterk verlengd en kunnen tot een kuif worden opgezet. De bovendeelen hebben witte vlekken
+op een roestroodgrijzen grond, terwijl de meeste veeren bovendien met zwarte golflijnen geteekend zijn; op de bovenzijde van
+den vleugel, welks kleur een dooreenmenging van roestkleurig grijs en roestrood is, komen witte, overlangsche strepen en witte
+vlekken duidelijk uit; de keel is zwart, door een witten rand omgeven, de onderzijde overigens roestkleurig met witte en bruine
+vlekken; de slagpennen zijn grijsbruin, op de smalle buitenvlag roodachtig wit gevlekt; de stuurpennen zijn zwartachtig met
+aschgrauw doormengd, de middelste met roestkleurige banden en teekeningen. Het oog is nootbruin, de snavel zwart, het onbevederde
+deel van den poot hoornbruin. Het wijfje heeft geen zwarte keel; hare veeren zijn minder levendig van kleur, meer grijs dan
+roestrood. De totale lengte bedraagt gemiddeld 45, die van den staart 13 cM. Het wijfje is ongeveer een vijfde kleiner dan
+het mannetje.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2360.jpg" alt="Hazelhoen (Tetrao bonasia): 1) mannetje, 2) wijfje. &#8531; v. d. ware grootte." width="691" height="720"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Hazelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Tetrao bonasia</i>): 1) mannetje, 2) wijfje. &#8531; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van het Hazelhoen strekt zich uit van de Pyrene&euml;n tot aan den poolcirkel en van de kust van den Atlantischen
+Oceaan tot aan die van de Stille Zuidzee. Het bewoont liever bergstreken dan vlakten; maar houdt zich ook in gene slechts
+hier en daar voortdurend op. In Nederland werd deze Vogel slechts &eacute;&eacute;nmaal, en wel in 1895 bij Winterswijk, gevangen. In het
+Alpengebied, in Beieren, Silezi&euml;, Posen, Oost- en West-Pruisen is hij niet bijzonder zeldzaam. Groote, donkere, gemengde wouden,
+vooral die, welke uit eiken, berken, elzen en noteboomen, of althans uit naaldboomen, berken en espen bestaan, en in deze
+wouden meer bepaaldelijk weinig bezochte hellingen, die aan de zuidzijde liggen en aan steenachtige, met bessendragende struiken
+begroeide glooiingen grenzen, worden bij voorkeur door hem bewoond; in het zuivere naaldhoutbosch daarentegen treft men hem
+zelden en altijd slechts eenzaam aan. In wouden, die aan de gestelde eischen voldoen, vestigt hij zijn verblijf op dicht begroeide
+plaatsen en zoekt hier zijn heil telkens als hem een gevaar bedreigt. Vooral de hanen begeven zich in den herfst tamelijk
+geregeld naar naburige bosschen of houtkappingen om zich aan velerlei bessen te goed te doen.
+
+</p>
+<p>Het Hazelhoen leeft gaarne verborgen. Men krijgt het slechts zelden te zien; om het te ontmoeten, heeft men de beste kans,
+wanneer men op de loer gaat liggen en zich stil houdt bij een open plek, die het moet passeeren, om van het eene bosch naar
+het andere te loopen; in het koude jaargetijde kan men het ook soms op een dikken boomtak zien zitten; dikwijls vleit het
+zich lang uit neer op den tak en laat zelfs den kop er op rusten, zoodat het zeer goed verborgen is. Wanneer het van een dunne
+twijg wordt opgejaagd, <span class="pagenum">[<a id="xd0e431" href="#xd0e431">361</a>]</span>vliegt het meestal snel weg en verbergt zich in de struiken op den bodem; wanneer het op den grond verrast wordt, vliegt het
+in den regel in een der naburige boomen en kijkt van daar nieuwsgierig naar den rustverstoorder uit. Het is merkwaardig vlug
+en behendig en kan ook uitmuntend springen. Het vliegt ongeveer op dezelfde wijze als de andere Ruigpoothoenders, veel minder
+log, maar toch iets langzamer dan het Korhoen; alleen in den beginne hoort men een zacht snorrend (nooit echter een luid klaterend)
+gedruisch; later is dit nauwelijks merkbaar. De stem van den haan verschilt vrij aanmerkelijk van die van de hen en biedt
+vooral bij deze nog al eenige verscheidenheid aan. De loktoon van de Hazelhoenderen, die in &#8217;t eerste levensjaar samenleven
+(tot een &#8220;kluft&#8221;, &#8220;klucht&#8221; of &#8220;vlucht&#8221; vereenigd zijn), klinkt als &#8220;pi pi pi pi&#8221;, zoowel van de hanen als van de hennen. Als
+de jongen, hoewel nog tot een kluft vereenigd, geslachtsrijp geworden zijn, roepen zij &#8220;tieh&#8221; of &#8220;tiehtie&#8221;; later voegen zij
+nog een derden klank aan hun loktoon toe, zoodat deze dan als &#8220;tiehtieh-tiehtie&#8221; of als &#8220;tieh tieh-tiete&#8221; klinkt. De volkomen
+ontwikkelde haan fluit een geheel liedje, dat men door de lettergrepen &#8220;tieh tieh-titie tierie&#8221; heeft trachten weer te geven.
+Deze deun wordt trouwens zoowel bij het begin als bij het einde op velerlei wijze veranderd. De stem van de oude hen verschilt
+aanmerkelijk van die van den haan; zij laat, vooral bij het opvliegen, een zoogenaamden &#8220;looper&#8221; hooren, die zeer fijn en
+zacht begint, al luider en breeder wordt en besloten wordt met tonen, die zoo snel mogelijk opeenvolgen. <span class="smallcaps">Leijen</span> tracht haar geluid weer te geven door de syllaben &#8220;tititititititititikioelkioelkioelkioel.&#8221;
+
+</p>
+<p>De Hazelhoenderen zijn niet echt polygaam, maar leven meestal bij paren of famili&euml;n. De Hazelhaan baldert min of meer in den
+trant van den Auerhaan en den Korhaan; hij maakt daarbij echter geen in &#8217;t <span class="corr" id="xd0e438" title="Bron: oogvallende">oog vallende</span> bewegingen zooals de genoemde Vogels, maar geeft eenvoudig door het opzetten van de kruin-, oor- en keelveeren en door een
+zeer levendig trilleren en fluiten het gevoel, dat hem bezielt, aan zijn wijfje te kennen. De hen zoekt onder struiken en
+rijshoopen, achter steenklompen, te midden van varens enz. een zooveel mogelijk verborgen plaats voor het uitkrabben van het
+kuiltje, waarin zij hare betrekkelijk kleine eieren legt, welker gladde en glanzige schaal op roodachtig bruinen grond rood
+en donkerbruin gevlekt en gestippeld is; zij bebroedt ze drie volle weken lang zoo ijverig, dat men in haar onmiddellijke
+nabijheid kan komen, voordat zij het nest verlaat. Het nest is zeer moeielijk te vinden, omdat de hen hiervoor steeds met
+zeer groote omzichtigheid een verborgen plaats uitkiest. Ook de jongen krijgt men slechts toevallig een enkele maal te zien.
+Nadat zij uit den dop zijn gekomen, verwarmt de hen ze nog een tijdlang in het nest, totdat zij volkomen droog geworden zijn;
+daarna geleidt zij de kinderschaar zoo schielijk mogelijk naar geschikte voederplaatsen. Zoodra zij een gevaar bespeurt, brengt
+zij alle middelen om zich te verbergen in praktijk, die bij de leden van haar familie voorkomen; de kuikentjes, die geheel
+en al in kleur met den bodem overeenkomen, &#8220;drukken&#8221; zich zoo behendig tusschen mossen en kruiden, steenen, boomwortels en
+dergelijke voorwerpen, dat zij voor het oog van den mensch onzichtbaar zijn, hoewel zij voor den fijnen neus van den Vos of
+van den Staanden Hond niet verborgen blijven. Zoodra de kinderen in staat zijn om te vliegen, komt ook de vader weer bij zijn
+gezin terug; alle te zamen vormen nu een &#8220;kluft&#8221; en blijven tot aan den herfst trouw vereenigd.
+
+</p>
+<p>Het Hazelhoen wordt in Duitschland, ondanks de bescherming die het geniet, ongelukkig van jaar tot jaar zeldzamer. Hiervoor
+levert het verslinden van vele jongen door viervoetige en gevleugelde roovers nog geen voldoende verklaring. Uit vele gewesten,
+waar de Hazelhoenderen veelvuldig waren, zijn zij thans verdwenen, zonder dat men precies kan zeggen waarom. In enkele wouden
+vestigen zij zich trouwens opnieuw. Dit is o.a. gebeurd in eenige boschstreken aan de zuidelijke helling van het Ertsgebergte,
+waar thans reeds weer aanzienlijke vluchten voorkomen.
+
+</p>
+<p>Overal waar de Hazelhoenderen veelvuldig zijn, worden zij in grooten getale gedood; algemeen wordt erkend, dat geen der overige
+Hoendervogels zulk een kostelijk wildbraad oplevert. De jacht geschiedt met behulp van een Staanden Hond of ook wel (en misschien
+tot grooter genoegen voor den jager) met het zoogenoemde &#8220;lokbeentje&#8221;. Dit is een fluitje, waarmede men het uitdagend geschreeuw
+van den haan op bedriegelijk nauwkeurige wijze nabootsen en ieder strijdlustig mannetje tot zich lokken kan.
+
+</p>
+<p>Gevangen Hazelhoenderen worden zelden tam, hoewel hun voeding geen bezwaren levert. Die, welke zich aan &#8217;t leven in de kooi
+gewend hebben, zijn als huisgenooten even lieftallig en bekoorlijk als in de vrije natuur.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Van de Ruigpoothoenderen van Amerika verdient het <span class="letterspaced">Prairiehoen</span> (<i lang="la-x-bio">Tetrao Cupido</i>) vermelding. Het onderscheidt zich van de andere Boschhoenderen door het bezit van twee lange pluimen, die ieder uit ongeveer
+18 smalle veeren samengesteld zijn, aan beide zijden van den hals afhangen en hier de naakte gedeelten van de huid bedekken,
+die de ligging van blaasvormige, met de luchtpijp in gemeenschap staande, vliezige zakken aanduiden. Het mannetje en het wijfje
+verschillen bijna niet in kleur; bij den haan zijn de pronkveeren echter langer dan bij de hen. De bovendeelen zijn zwart,
+de onderdeelen lichtbruin, gene met lichtroode en witte vlekken, deze met witte dwarsbanden, waardoor een moeilijk te beschrijven
+mengelmoes van de genoemde kleuren ontstaat; de buik is witachtig. Totale lengte 45, staartlengte 12 cM.
+
+</p>
+<p>&#8220;Toen ik mij voor de eerste maal in Kentucky ophield,&#8221; verhaalt <span class="smallcaps">Audubon</span> van het Prairiehoen, &#8220;was dit wild hier zoo veelvuldig, dat het niet hooger geschat werd dan gewoon vleesch; geen echt jager
+achtte het de moeite waard er jacht op te maken. Men was op deze Hoenderen even weinig gesteld als in andere deelen van de
+Vereenigde Staten op de Kraaien, wegens de schade, die zij &#8217;s winters in de vruchtboomen en tuinen, &#8217;s zomers op den akker
+aanrichtten. De boerenkinderen of de negerjongens waren van &#8217;s morgens tot &#8217;s avonds bezig om deze ongenoode gasten met ratels
+te verdrijven; allerlei vallen en strikken werden gebruikt om ze te vangen. Destijds gebeurde het niet zelden, dat de Prairiehoenderen
+&#8217;s winters aan de boerenerven een bezoek brachten en hier met de Hoenderen medeaten, dat zij zich op de huizen neerzetten
+of in de dorpsstraat rondliepen.&#8221; In hetzelfde land, waar men negentig jaar geleden een Prairiehoen voor een halven stuiver
+kon koopen, worden deze Vogels tegenwoordig nagenoeg niet meer gevonden. Evenals de Indianen hebben zij Kentucky verlaten
+en zich al verder en verder naar &#8217;t westen teruggetrokken om den moordlust van de blanken te ontgaan. Zoo zij in de oostelijke
+staten nog voorkomen, danken zij dit aan de jachtwetten, die ter hunner bescherming zijn uitgevaardigd. De jager, die ze nog
+in grooten getale bijeen <span class="pagenum">[<a id="xd0e462" href="#xd0e462">362</a>]</span>wil zien, moet ver westwaarts reizen, want de door <span class="smallcaps">Audubon</span> beschreven vervolging duurt thans nog steeds voort.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2362.jpg" alt="Prairiehoen (Tetrao cupido). &frac14; v. d. ware grootte." width="720" height="585"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Prairiehoen</span> (<i lang="la-x-bio">Tetrao cupido</i>). &frac14; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>In tegenstelling met zijne tot dusver beschrevene verwanten bewoont het Prairiehoen uitsluitend vlakten zonder bosschen of
+boomen. Het houdt verblijf op dorre zandgronden, die wel met gras doch slechts schraal met struiken begroeid zijn, maar zoekt
+ook de akkers op, wegens den overvloed van voedsel, dien het hier vindt. Zijne bewegingen herinneren in vele opzichten aan
+die van ons Huishoen en zijn veel logger dan die van het Hazelhoen. Zijn voedsel bestaat uit plantaardige stoffen en uit allerlei
+kleine dieren. In den loop van den zomer zoekt het de weiden en korenvelden op, in den herfst de tuinen en wijnbergen, in
+den winter gewesten, waar vele bessen groeien.
+
+</p>
+<p>Tegen den winter vereenigen de Prairiehoenderen zich overal, waar zij veelvuldig zijn, tot talrijke vluchten, die zich bij
+het aanbreken van de lente in troepen van 20 en meer stuks verdeelen. Ieder van deze gezelschappen kiest eene bepaalde plaats
+uit, waar zijne leden dagelijks samenkomen, om liefdespelen en dansen uit te voeren. In streken, waar het Prairiehoen weinig
+van den mensch te lijden heeft, hoort men zijn gebrom en getoeter niet slechts in de vroege morgenuren, maar van zonsopgang
+tot zonsondergang. Zijn gewone stem verschilt niet veel van het kakelen van ons Huishoen; gedurende den paartijd hoort men
+echter van den haan hoogst eigenaardige geluiden. Om deze voort te brengen blaast hij de luchtzakken aan weerszijden van den
+hals op, zoodat zij in vorm, grootte en kleur op kleine oranjeappels gelijken en buigt den kop tot op den grond; bij geopenden
+snavel ontstaan nu achtereenvolgens verscheidene, soms meer, soms minder luid rollende tonen, eenigszins gelijkend op die
+van een grooten trommel. Als de voorraad lucht uitgeput is, wordt de kop opgeheven; zoodra de luchtzakken weer gevuld zijn,
+kan het getoeter weer opnieuw beginnen.
+
+</p>
+<p>De hen broedt slechts eens per jaar, van het begin van April tot het einde van Mei, vroeger of later al naar het klimaat van
+de woonplaats. Indien de eerste eieren weggenomen worden, tracht het wijfje dit verlies te vergoeden door nogmaals te leggen.
+De kuikens zijn in het midden van October volwassen.
+
+</p>
+<p>&#8220;Gevangen Prairiehoenderen worden,&#8221; volgens <span class="smallcaps">Audubon</span>, &#8220;zeer spoedig tam en broeden ook licht in de gevangenschap. Het heeft mij vaak verwonderd, dat zij niet reeds lang tot huisdieren
+gemaakt zijn. Terwijl ik mij te Henderson ophield, kocht ik 60 levende, voor &#8217;t meerendeel jonge Prairiehoenderen, die men
+voor mij gevangen had, kortwiekte ze en liet ze in een tuin van 4 acre vrij rondloopen. Na verloop van eenige weken waren
+zij reeds zoozeer aan mij gewend, dat ik naar hen toe kon gaan, zonder dat zij verschrikt werden. Ik gaf hun graan en zij
+zelve pikten verscheidene andere plantaardige stoffen op. Gedurende den winter lieten zij alle vrees varen, liepen in den
+tuin rond als tamme Hoenderen, mengden zich ook wel onder deze en aten mijn vrouw het voer als &#8217;t ware uit de hand. Toen de
+lente kwam, zette zij een hooge borst op, toeterden en vochten als in de vrije natuur. Vele hennen legden eieren en broedden
+een flink aantal jongen uit. Maar wegens de schade die deze <span class="corr" id="xd0e488" title="Bron: Hoederen">Hoenderen</span> in mijn tuin aanrichtten, moest ik ze wel dooden.&#8221;
+
+</p>
+<p>Tot dusver is de voortplanting van het Prairie-hoen in onze dierentuinen nog niet gelukt.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Sneeuwhoenderen</span>, in Engeland <span class="letterspaced">Ptarmigan</span> genoemd (<i lang="la-x-bio">Lagopus</i>), behooren zoowel door hun opmerkelijke en nog niet voldoende onderzochte vederwisseling als wegens hun levenswijze tot de
+meest belangwekkende leden van hun familie. Zij hebben een zeer gedrongen gestalte, een kleine snavel van middelmatige lengte
+en dikte, betrekkelijk korte pooten, welker loop en teenen met haarvormige veeren bekleed zijn (hierop berust de wetenschappelijke
+naam van het geslacht, die &#8220;hazepoot&#8221; beteekent). In de middelmatig lange vleugels is de derde slagpen de langste; de <span class="pagenum">[<a id="xd0e506" href="#xd0e506">363</a>]</span>korte, flauw afgeronde of recht afgesneden staart bestaat uit 18 pennen; de kleur van het zeer goed voorziene vederenkleed
+wisselt in den regel met het jaargetijde af. De Sneeuwhoenderen hebben naar verhouding grooter klauwen dan eenig ander Ruigpoothoen;
+zelfs deze worden ieder jaar gewisseld. Tusschen het mannetje en het wijfje is het onderscheid niet groot; de jongen krijgen
+spoedig het kleed van hunne ouders.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Het <span class="letterspaced">Groote Sneeuwhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Lagopus albus</i>) houdt, wat zijn grootte betreft, ongeveer het midden tusschen het Korhoen en den Patrijs; de haan is 40 cM. lang (staartlengte
+11 cM.), het wijfje 2 cM. korter. Het winterkleed van het Sneeuwhoen is wel eenvoudig, maar toch fraai: alle veeren zijn schitterend
+wit, met uitzondering van de buitenste staartpennen; deze zijn, op het witte wortelgedeelte na, donkerzwart met witte kanten;
+de zes groote slagpennen hebben op de buitenvlag een lange, bruinzwarte streep. In het bruiloftskleed is de grondkleur kastanjebruin
+(soms lichter, soms donkerder) met een uit fijne, zwarte streepjes en vlekjes bestaande teekening, welker volledige beschrijving
+ons te ver zou voeren; alleen de handpennen zijn dan wit als in den winter. Boven het oog bevindt zich een halvemaanvormige,
+naakte plek, die in den voortplantingstijd bijna kamvormig opzwelt en een karmijnroode kleur verkrijgt. In den loop van den
+zomer verbleeken de veeren. Vele onderzoekers zijn van oordeel, dat deze Vogel tweemaal ruit: in den herfst zouden alle, in
+de lente alleen de kleine veeren gewisseld worden. Het vervangen van het winterkleed door het zomerkleed en dit door het winterkleed
+geschiedt zeer langzaam; dit heeft zelfs aanleiding gegeven tot de meening, dat het Sneeuwhoen viermaal in &#8217;t jaar ruit. Amerikaansche
+onderzoekers zijn echter tot het besluit gekomen, dat de kleine veeren in den herfst niet gewisseld worden, maar eenvoudig
+verkleuren; deze verandering zou aan de spits van de veeren beginnen en zoo snel voortschrijden, dat zij in 8 &agrave; 10 dagen afgeloopen
+is.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Als een verscheidenheid van het Groote Sneeuwhoen beschouwt men het <span class="letterspaced">Schotsche Sneeuwhoen</span>, de <span class="letterspaced">Brown Ptarmigan</span> of <span class="letterspaced">Red Grouse</span> der Engelschen (<i lang="la-x-bio">Lagopus albus scoticus</i>), dat de veengronden van Groot-Britanni&euml;, vooral die van Schotland bewoont. Zijn kleed, dat in hooge mate gelijkt op het
+zomerkleed van het Groote Sneeuwhoen, is &#8217;s winters niet wit, maar slechts weinig anders gekleurd dan gedurende den zomer;
+bovendien zijn de slagpennen bruin, de pooten grijs in plaats van wit. In grootte, levenswijze en gewoonten komt deze soort
+volkomen overeen met de vorige.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Het Groote Sneeuwhoen is over het noorden van de Oude en van de Nieuwe Wereld verbreid. Van Duitschland bewoont het slechts
+den noordoostelijksten hoek. In de landen, die ten noorden en ten oosten van dit grensgebied gelegen zijn, komt het op alle
+geschikte plaatsen veelvuldig voor. In Europa bewoont het dus geheel Noord-Rusland (met inbegrip van de Oostzeeprovinci&euml;n)
+en Skandinavi&euml;, in Azi&euml;, geheel Siberi&euml; en eindelijk in het hooge noorden van Amerika, alle &#8220;pelterijdistricten&#8221; tusschen
+den 50en en 70en graad N.B. Binnen deze grenzen zijn de Groote Sneeuwhoenderen zwerfvogels, die bij het naderen van den winter,
+tot talrijke zwermen vereenigd, zuidwaarts trekken, hoewel zij zelfs in de strengste winters in boschrijke gewesten op 67&deg;
+N.B. in grooten getale gevonden worden. Van Koerland en Littauen begeven zich ook thans nog iederen winter Groote Sneeuwhoenderen
+naar Oost-Pruisen; enkele zijn zelfs, naar men zegt, in Pommeren waargenomen. In zuidelijker gelegen gewesten heeft deze Vogel
+zich nooit vertoond; ook in het hoogste noorden, op Groenland en zelfs op IJsland, ontbreekt hij geheel.
+
+</p>
+<p>In de toendra bewoont het Groote Sneeuwhoen de vlakten zoowel als de lage heuvels, de hellingen zoowel als de dalen in nagenoeg
+gelijken getale, omdat al deze terreinen nagenoeg dezelfde eigenaardigheden vertoonen; in Skandinavi&euml; daarentegen blijft het
+beperkt tot de middelste gedeelten van het gebergte; in de eigenlijke dalen komt het slechts nu en dan en nooit anders dan
+voor korten tijd. De reden hiervoor is duidelijk, als men weet, dat deze Vogels gehecht zijn aan de berken en wilgen, welker
+rijk eerst begint boven de grenzen van het naaldboomenwoud. Op de hoogvlakten van Skandinavi&euml; en in de toendra zijn zij op
+sommige plaatsen ongeloofelijk overvloedig, veelvuldiger stellig dan eenig ander Hoen<span class="corr" id="xd0e540" title="Niet in bron">.</span> Het eene paar woont dicht bij het andere en ieders gebied is zoo weinig uitgestrekt, dat het zelden een middellijn van 500
+schreden heeft. Gedurende de lente verdedigt de haan de grenzen van zijn klein rijk ijverzuchtig tegen iederen indringer.
+
+
+</p>
+<p>Men mag het Groote Sneeuwhoen als betrekkelijk hoog begaafd beschouwen. Het is een van de bedrijvigste en levendigste Hoenderen;
+het is behendig en daarom zelden in rust; het heeft er slag van zich in de meest verschillende omstandigheden behoorlijk te
+bewegen. De breede, dicht bevederde voeten zijn uitnemend geschikt voor een snelle beweging, zoowel over het bedrieglijke
+mostapijt als over de versch gevallen sneeuw, waarschijnlijk ook voor &#8217;t zwemmen. Zijn wijze van gaan is ongelijk. Gewoonlijk
+loopt het stappend in gebukte houding met eenigszins gekromden rug en hangenden staart; het rent echter met ongelooflijke
+snelheid voort, wanneer het vervolgd wordt. Het vliegt met gemak en fraai. Zijn vlucht gelijkt meer op die van het Korhoen,
+dan op die van den Patrijs, maar verschilt toch van beide. Het mannetje laat, als het voor een korten poos gaat vliegen, bij
+het opstijgen in den regel zijn luidklinkend &#8220;ver-rek-ek-ek-ek&#8221; hooren en onmiddellijk na het neerstreken de doffe keelgeluiden
+&#8220;gaba-oe gaba-oe&#8221;; het vliegende wijfje zwijgt steeds. In den winter graaft dit Hoen diepe gangen in de sneeuw, niet alleen
+om zijn voedsel te kunnen bereiken, maar ook om een schuilplaats te zoeken tegen de aanslagen van Roofvogels; loodrecht uit
+de lucht naar beneden schietend, duikt het dan als &#8217;t ware onder in de losse sneeuw. In strenge winters zoekt het zich hier
+te beveiligen tegen den snerpenden wind: soms hebben alle leden van den zwerm op deze wijze gehandeld en is ieder zoover onder
+de sneeuw bedolven, dat slechts de kop er boven uitsteekt.
+
+</p>
+<p>Het voedsel van dezen Vogel bestaat hoofdzakelijk uit plantaardige stoffen, in den winter uitsluitend uit de bladknoppen en
+verdroogde bessen van allerlei struiken, in den zomer uit malsche bladen, bloemen en uitspruitsels; ook eet het verschillende
+Insecten, die bij het zoeken van dit voedsel binnen zijn bereik komen.
+
+</p>
+<p>Het Groote Sneeuwhoen is een van de meest gezochte wildsoorten. Door zijn verbazingwekkende veelvuldigheid verschaft het den
+niet al te onhandigen jager een overvloedigen buit; vele bewoners van noordelijke landen zijn daarom hartstochtelijke liefhebbers
+van deze jacht. Vooral in den winter heeft zij plaats, omdat de gedoode dieren dan het best overal heen gezonden kunnen worden
+zonder te bederven. Met het oog op <span class="pagenum">[<a id="xd0e549" href="#xd0e549">364</a>]</span>de kosten geschiedt de vangst meer met netten en strikken dan met het geweer. Men kent de legerplaats van de Hoenderen en
+plaatst strikken tusschen de berkenstruiken, waarheen zij zich moeten begeven om hun voedsel te zoeken. Dat de vangst soms
+zeer overvloedig is, kan men afleiden uit het feit, dat &eacute;&eacute;n wildhandelaar, in den loop van &eacute;&eacute;n winter, op Dovrefjeld alleen
+40.000 stuks verzamelen kon. Dit wild wordt niet <span class="corr" id="xd0e551" title="Bron: sechts">slechts</span> naar Stockholm en Kopenhagen, maar in iederen eenigszins strengen winter ook naar Duitschland en <span class="corr" id="xd0e554" title="Bron: Grolot-Brittanni&euml;">Groot-Brittanni&euml;</span> verzonden. De smaak van de jonge Sneeuwhoenderen komt volkomen overeen met die van onze jonge Patrijzen.
+
+</p>
+<p>In gevangenschap vindt men deze fraaie Vogels zelfs in Skandinavi&euml; zelden.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Van het <span class="letterspaced">Gewone Sneeuwhoen</span>, den <span class="letterspaced">Grey Ptarmigan</span> der Engelschen (<i lang="la-x-bio">Lagopus mutus</i>), komen in verband met de ligging en de gesteldheid van zijn woonplaats, verscheidene meer of minder verschillende, standvastige
+ondersoorten voor, die door enkele onderzoekers als soorten worden beschouwd. Zelfs in hetzelfde gebied ontmoet men talrijke
+kleurverscheidenheden, vooral in den zomer. In de Zwitsersche Alpen is het, volgens <span class="smallcaps">Schinz</span>, al naar den tijd van het jaar zoo verschillend van kleur, dat deze als &#8217;t ware in iedere zomermaand verandert. Steeds zijn
+bij het mannetje de buik, de onderdekveeren van den staart, de voorste dekveeren van den vleugel, de slagpennen en de loop
+wit; de slagpennen hebben zwartachtige schaften en de staart is zwart. In den zomer zijn de overige lichaamsdeelen echter
+zeer ongelijk van kleur. Bij het voorjaarsruien, dat in het midden van April begint, komen hier en daar zwartachtige veeren
+te voorschijn, waardoor het kleed zwarte vlekken verkrijgt. In het begin van Mei zijn de kop, de hals, de rug, de bovenste
+dekveeren van den vleugel en de borst zwart, roestkleurig en wit gevlekt: sommige veeren zijn namelijk geheel en al zwart
+met zeer onduidelijke, roestkleurige dwarsstrepen; andere zijn zwart met licht roestgele en witachtige dwarsbanden; aan de
+keel en aan de zijden van den hals treedt het wit het meest op den voorgrond. De gekleurde veeren staan bont door elkander
+heen, niet zelden met eenige zuiver witte er tusschen; alle verbleeken echter langzamerhand zoo sterk, dat het kleed tegen
+het einde van Augustus of in September vooral op den rug fraai licht aschgrauw is geworden met roode stippels; de roestkleurige
+banden aan den hals en den kop zijn bijna geheel wit geworden, hoewel meestal nog eenige zeer onregelmatig roestgeel en zwart
+gestreepte veeren tusschen de andere voorkomen. Bij het wijfje zijn al deze deelen zwart met roestgele golflijnen en de banden
+veel breeder en duidelijker. In den winter wordt het geheele vederenkleed wit met uitzondering van de zwarte, thans licht
+gezoomde stuurpennen (bij het mannetje blijven ook de teugelveeren zwart); soms zijn echter eenige bonte veeren overgebleven.
+Gedurende het najaarsruien, dat in October begint, zien de Sneeuwhoenderen er bont uit; reeds in November echter zijn zij
+sneeuwwit geworden. Boven ieder oog bevindt zich een roode, met wratten bedekte, aan den bovenrand uitgetakte huidplooi, die
+bij het mannetje veel sterker ontwikkeld is dan bij het wijfje. Het oog is donkerbruin, de snavel zwart. Totale lengte 35,
+staartlengte 10 cM.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2364.jpg" alt="Sneeuwhoen (Lagopus mutus) in het zomerkleed. &#8531; v. d. ware grootte." width="675" height="533"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Sneeuwhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Lagopus mutus</i>) in het zomerkleed. &#8531; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>De Sneeuwhoenderen in het noorden wijken van die der Alpen meer of minder sterk af, zoowel in grootte als door de kleur van
+het zomerkleed; dit is echter altijd in overeenstemming met de kleur van het gesteente, waarop zij leven.
+
+</p>
+<p>Het Gewone Sneeuwhoen bewoont den Alpenketen in zijn geheele uitgestrektheid, de Pyrene&euml;n, de Schotsche Hooglanden, alle hooge
+bergtoppen van Skandinavi&euml;, IJsland, de gebergten van Noord-Siberi&euml; en die van Noord-Azi&euml; in &#8217;t algemeen, het noorden van
+het Amerikaansche vasteland en Groenland. Van de Alpen dwaalt het soms af naar het Schwarzwald. In tegenstelling met het Groote
+Sneeuwhoen bewoont het Gewone uitsluitend kale, niet met struiken begroeide oorden; op de Alpen treft men het altijd boven
+den gordel van den boomgroei aan, dicht bij sneeuw en ijs, in Noorwegen op naakte, met rolsteenen bedekte bergtoppen; alleen
+op IJsland en Groenland bewoont het gedurende den broedtijd lagere gewesten, zelfs vlakten in de onmiddellijke nabijheid van
+de zee.
+
+</p>
+<p>Het Gewone Sneeuwhoen verschilt in levenswijze aanmerkelijk van zijne verwanten. Het is rustiger van aard en geeft blijken
+van minder ontwikkelde geestvermogens. Het loopt en vliegt nagenoeg als het Groote Sneeuwhoen, misschien zelfs met geringer
+inspanning. Lang <span class="pagenum">[<a id="xd0e591" href="#xd0e591">365</a>]</span>achtereen vliegt het echter slechts zelden en nooit anders dan wanneer het vervolging te verduren heeft. In &eacute;&eacute;n opzicht toont
+het duidelijk een grootere begaafdheid: het zwemt, zooals meermalen werd opgemerkt, niet slechts in geval van nood, maar ook
+zonder dringende noodzakelijkheid. Ook wat de stem betreft, bestaat er een aanmerkelijk verschil. &#8220;Bij zwaren nevel,&#8221; zegt
+<span class="smallcaps">Schinz</span>, &#8220;en als er sneeuw of regen in aantocht is, schreeuwen de Sneeuwhoenderen onophoudelijk &#8220;kreu-geu-geu-eugreu&#8221; of ook wel
+&#8220;eueu-geueu-euneu-geueu.&#8221; Het geluid waarmede de oude Vogels hunne jongen lokken of tegen een Roofvogel waarschuwen, klinkt
+als &#8220;g&egrave;-g&egrave; gag&egrave;-&egrave;&#8221;, dat van de jongen als &#8220;tsiep tsiep tsiep&#8221;.&#8221; Andere waarnemers maken alleen melding van een zeer dof, rochelend,
+diep uit de keel komend &#8220;aah,&#8221; verbonden met een ratelend geluid, dat niet goed door klankteekens kan worden uitgedrukt.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2365.jpg" alt="Sneeuwhoen (Lagopus mutus) in het winterkleed. &#8531; v. d. ware grootte." width="720" height="604"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Sneeuwhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Lagopus mutus</i>) in het winterkleed. &#8531; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Het voedsel van het Sneeuwhoen bestaat hoofdzakelijk uit plantaardige stoffen. Op de Alpen vindt men zijn krop gevuld met
+bladen van Alpenwilgen en heide, met knoppen van dennen, Alpenrozen, boschbessen en braambessen, verschillende bloemen enz.;
+het pikt op de wegen haverkorrels op uit den mest van Paarden en Muilezels en maakt in den zomer jacht op allerlei Insecten.
+
+
+</p>
+<p>In Mei ziet men de Sneeuwhoenderen gepaard; het mannetje blijft bij het wijfje, zoolang het broeden duurt, maar verwijdert
+zich voor eenigen tijd van zijn gezin, als de jongen uit het ei gekomen zijn, en brengt in het hooge gebergte den warmsten
+tijd van den zomer door. Hij was v&oacute;&oacute;r dien tijd stil en treurig, maar wordt nu opgewekt, laat dikwijls zijn stem hooren, vliegt
+zeer vlug en met geringe vleugelbeweging voor zijn genoegen rond, stijgt in schuine richting omhoog, blijft een oogenblik
+met trillende vleugels op dezelfde plaats &#8220;staan&#8221; en stort zich daarna plotseling naar beneden; soms neemt hij ook standen
+aan, die eenigermate herinneren aan den dans van andere Ruigpoothoenderen gedurende het balderen. Hij bemoeit zich zoomin
+met het broeden als met de opvoeding der jongen.
+
+</p>
+<p>De hen zoekt tegen het midden of het einde van Juni onder een lagen struik of onder een beschuttenden steen een geschikte
+plaats voor haar nest uit, graaft hier een ondiep kuiltje, bekleedt dit op kunstelooze wijze met droge bladen en legt hier
+op 9 &agrave; 14, soms wel 16 eieren, die op roodgelen grond met donkerbruine vlekken gestippeld zijn. Het wijfje bebroedt ze met
+zelfverloochenenden ijver, zoodat na ongeveer 3 weken de jongen uitkomen.
+
+</p>
+<p>Het donskleed van de kuikens is zeer bont, maar stemt toch niet minder dan dat van andere jonge Hoenderen met de kleur van
+den bodem overeen.
+
+</p>
+<p>Op IJsland en Groenland, waar de Sneeuwhoenderen dikwijls ook in de dalen broeden, ziet men de gezinnen in het einde van Augustus
+nog in de lage landen; in het begin van October echter begeeft de hen zich met hare nu geheel volwassen jongen naar de hooge
+bergen; hier vereenigen zich de tot dusver gescheiden troepen en vormen zwermen, die dikwijls zeer talrijk zijn. Deze blijven
+gewoonlijk gedurende den geheelen winter in de bergstreken en leiden een tamelijk geregeld leven. Reeds bij &#8217;t aanbreken van
+den dag ziet men ze bezig met het opzoeken van hun voedsel; zelden echter vliegen zij, voordat de middag reeds eenigen tijd
+voorbij is. Tot kleine troepen vereenigd, begeven zij zich dan naar het dal, naar de zeekust enz. In den regel keeren zij
+spoedig naar de bergen terug; wanneer de dalen vrij zijn van sneeuw, blijven zij er langer. Bij zeer lage temperatuur bestaat
+de nevel op de toppen van hooge bergen en in de poolstreken meestal uit fijne ijskristallen, die den vorm hebben van zeshoekige
+plaatjes en zich overal afzetten; door dit zoogenaamde &#8220;ijsstof&#8221; verkeeren de Sneeuwhoenderen in de onmogelijkheid om voedsel
+te vinden; <span class="pagenum">[<a id="xd0e616" href="#xd0e616">366</a>]</span>zij zoeken dan hun toevlucht in lager gelegen oorden, moeten soms ver rondzwerven en groot gebrek lijden. <span class="smallcaps">Faber</span> verhaalt, dat de uitgehongerde Vogels op Groenland en IJsland zelfs in menschelijke woningen binnendringen of over mijlen
+breede zeearmen heenvliegen naar kleine eilanden, die met weinig sneeuw bedekt zijn en hun een rijk weideveld beloven. In
+Noorwegen handelen zij evenzoo, in Zwitserland komt iets dergelijks voor.
+
+</p>
+<p>Door de armoede en onherbergzaamheid van zijn woonplaats komt het Sneeuwhoen niet zelden in grooten nood. Wel stelt het geringe
+eischen, wel weet het bestendig storm en ruw weer te ontwijken, tegen iedere weersgesteldheid is het echter niet opgewassen.
+Sneeuwbuien in den winter leveren bij weinig bewogen lucht geen groot bezwaar op, al duren zij dagen achtereen; onder lawinen,
+onder sneeuwmassa&#8217;s, die bij de bergen naar beneden rollen, wordt echter menig Hoen verpletterd; menig ander sterft van honger,
+als een harde ijskorst de sneeuwlaag bedekt. Maar niet alleen de natuur behandelt deze weerlooze Vogels ruw en soms zelfs
+vijandig; de mensch en alle roofdieren doen dit ook en in nog veel hoogere mate; ieder jaar worden zij bij duizenden, bij
+honderdduizenden zelfs gevangen, zoowel door den met een geweer gewapenden jager, als door de Vossen en Veelvraten, den Jachtvalk
+en den Sneeuwuil.
+
+</p>
+<p>Oud gevangen Sneeuwhoenderen worden tam, d. w. z. geraken gewoon aan de kooi en aan het voedsel, dat de mensch hun verschaft;
+men kan ze zelfs lang in &#8217;t leven houden. Jonge Vogels vereischen zulk een zorgvuldige verpleging, dat het slechts zelden
+gelukt ze groot te brengen.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Veldhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Perdicinae</i>), die de tweede, goed begrensde onderfamilie van de Fazantvogels vormen, onderscheiden zich van de Ruigpoothoenderen door
+een slanke gestalte, een betrekkelijk kleinen kop en een onbevederden loop.
+
+</p>
+<p>Met uitzondering van het hooge noorden bewonen zij alle landen van de Oude Wereld en hier alle gewesten, van het zeestrand
+tot op zeer aanzienlijke hoogten in het gebergte.
+
+</p>
+<p>Hoewel verreweg de meeste, in overeenstemming met hun naam, aan een open, niet met boomen begroeid terrein de voorkeur geven,
+zijn er toch ook vele, die juist het woud tot verblijfplaats kiezen en hier een even verborgen leven leiden als eenig ander
+Hoen. Zij hebben vele kenmerkende eigenaardigheden. Vlugger en behendiger dan vele andere vertegenwoordigers hunner orde,
+vliegen zij tamelijk snel, ofschoon <span class="corr" id="xd0e639" title="Bron: eenigzins">eenigszins</span> log en zelden hoog en ver; zooveel mogelijk vermijden zij een zitplaats op boomen. Door hunne geestvermogens staan zij, naar
+het schijnt althans, boven de Ruigpoothoenders. Scherpzinnig en betrekkelijk schrander, schikken zij zich licht in zeer verschillende
+omstandigheden en toonen een zekere list bij het ontwijken van gevaren; bovendien zijn zij moedig en strijdlustig. Voor zoover
+bekend, leven alle Veldhoenderen in monogamie (ieder mannetje met slechts &eacute;&eacute;n wijfje). Het mannetje zorgt voor de veiligheid
+van het broedende wijfje en van de jongen. De hen legt in een kunsteloos nest een betrekkelijk groot aantal eieren; deze zijn
+&eacute;&eacute;nkleurig of op lichtgeelachtigen (bruinachtigen) grond donker gevlekt. Als de jongen volwassen zijn, komt het dikwijls voor,
+dat verscheidene famili&euml;n zich vereenigen en talrijke vluchten vormen. Het voedsel van de Veldhoenders verschilt in zoover
+van dat der Ruigpoothoenders, dat zij bijna geen andere dan weeke, deels plantaardige, deels dierlijke stoffen eten. Van dennennaalden
+en dergelijk slecht voedsel, waarmede het Auerhoen zich behelpt, leeft stellig geen der leden van deze onderfamilie; alle
+maken ijverig jacht op allerlei Insecten en hunne larven; de meesten houden meer van zaden dan van andere plantendeelen, zooals
+bladen en knoppen.
+
+</p>
+<p>Op alle soorten van deze groep, geen enkele uitgezonderd, wordt met een eenigszins hartstochtelijken ijver jacht gemaakt.
+Allerlei middelen doen hierbij dienst. Geweren en andere wapenen, netten en strikken, gedresseerde Valken en Honden doen ieder
+jaar en overal duizenden Veldhoenderen sneven; bijna overal worden de aldus gedunde rijen dezer Vogels door hun snelle voortplanting
+schielijk weer aangevuld.
+
+</p>
+<p>De Veldhoenders geraken licht aan het leven in gevangenschap gewoon; vele kan men bij eenigszins zorgvuldige behandeling jaren
+lang in de kooi houden; de meeste planten zich hier zelfs voort.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Bij de <span class="letterspaced">Rotspatrijzen</span> (<i lang="la-x-bio">Caccabis</i>) is de romp zwaar, de hals kort, de kop betrekkelijk groot, de snavel tamelijk lang, maar krachtig, de loop met een stompe
+spoor of althans met een hoornachtig knobbeltje voorzien; de spits van den middelmatig langen vleugel wordt door de derde
+en de vierde handpen gevormd; het vederenkleed is goed gevuld, hoewel het glad tegen het lichaam aanligt. De roodachtig grijze
+hoofdkleur gaat bij sommige soorten in leikleur over; de voorhals en de bovenborst benevens de flanken onderscheiden zich
+door in &#8217;t oog vallende kleuren.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Bij den Steenpatrijs (<i lang="la-x-bio">Caccabis saxatilis</i>) zijn de bovenzijde en de borst blauwgrijs met roodachtigen weerschijn; twee banden, waarvan de eene de witte keel omsluit,
+en de andere, onmiddellijk achter den snavelwortel beginnend, zich over het voorhoofd uitstrekt, benevens een vlekje aan de
+kin aan iederen hoek van de onderkaak, zijn zwart; de veeren van de flanken zijn afwisselend geelroodbruin en zwart gestreept,
+de overige veeren van de onderzijde roestgeel; de slagpennen zijn zwartachtig bruin met geelachtig witte schaften en roestgeelachtige
+strepen aan den kant van de buitenvlag, de buitenste stuurpennen roestrood. Het oog is roodbruin, de snavel koraalrood, de
+voet lichtrood. Totale lengte 35, staartlengte 10 cM.; het wijfje is, zooals gewoonlijk, iets kleiner.
+
+</p>
+<p>In de 16e eeuw kwam de Steenpatrijs nog voor in de rotsachtige gebergten langs den Rijn, vooral in de buurt van St. Goar;
+thans is hij, wat Middel-Europa betreft, tot de Alpen beperkt en wel tot Boven-Oostenrijk, Opper-Beieren, Tirol en Zwitserland.
+Veelvuldiger treft men hem aan ten zuiden van dit gebergte, in Zuid-Tirol en Itali&euml;, waar hij vooral de gebergten van Liguri&euml;
+en de provincie Rome bewoont. Zeer algemeen is hij in geheel Griekenland, Turkije, Klein-Azi&euml;, Palestina en Arabi&euml;. Volgens
+sommigen zouden de Steenpatrijzen, die Middel-Azi&euml;, van de Grieksche Eilanden tot Zuid-China, benevens Perzi&euml; en Indi&euml; bewonen,
+een afzonderlijke soort&#8212;de <span class="letterspaced">Tsjoekar</span>&#8212;vormen. Vermelding verdient het, dat de Steenpatrijzen, die de Alpen duidelijk de voorkeur geven aan de hoogten boven de
+laagten en het veelvuldigst aangetroffen worden op zonnige, min of meer met gras bedekte, uit steengruis bestaande glooiingen
+tusschen de houtgrens en de sneeuwgrens, in het zuiden ook de vlakten bevolken.
+
+</p>
+<p>Door behendigheid, scherpzinnigheid, schranderheid, <span class="pagenum">[<a id="xd0e670" href="#xd0e670">367</a>]</span>moed, vechtlust en geschiktheid om getemd te worden, onderscheidt de Steenpatrijs zich, evenals al zijne verwanten, zeer gunstig
+van andere Hoenderen. Zijn stem herinnert in vele opzichten aan het kakelen van de Huishoenderen. Zijn voedsel bestaat uit
+verscheidene plantaardige stoffen en velerlei kleine dieren. In het hooge gebergte voeden de Steenpatrijzen zich o.a. met
+de knoppen van de Alpenroos, met bessen, malsche bladen en verschillende zaden, bovendien echter ook met Spinnen, Insecten,
+larven enz.; in lager gelegen streken bezoeken zij de akkers, vooral zoolang de graanhalmen nog kort en groen zijn, en verslinden
+dan soms niets anders dan de topspruitjes van de jonge tarwe en van het overige groene koren; in den winter eten zij ook wel
+jeneverbessen en behelpen zich met sparrenaalden. Op plaatsen, waar de Steenpatrijzen veelvuldig zijn, vereenigen zich in
+den naherfst dikwijls verscheidene famili&euml;n tot talrijke vluchten.
+
+</p>
+<p>Dat de Steenpatrijs gemakkelijk getemd kan worden is den Grieken, Zwitsers, Indi&euml;rs en Perzen wel bekend; men vindt daarom
+bij hen dezen Vogel vaak in een kooi. Een mannetje en een wijfje leven hier in vrede; twee mannetjes liggen met elkander voortdurend
+overhoop, niet zelden bijt het eene het andere dood. Hun onverdraagzaamheid en strijdlust was reeds aan de ouden bekend; deze
+hielden de Steenpatrijzen vooral gevangen om ze tot vermaak van de toeschouwers te laten vechten. Dit geschiedt ook thans
+nog in Indi&euml; en China, waar men de Steenpatrijzen zoo tam maakt, dat zij volslagen huisdieren zijn. Zij loopen vrij rond,
+maken als &#8217;t ware deel uit van &#8217;t gezin en volgen hun meester over het erf en door den tuin. Enkele worden zoo overmoedig,
+dat zij zich allerlei plagerijen veroorloven tegen vreemdelingen of tegen de huisbedienden, van welker ondergeschiktheid zij
+bewust schijnen te zijn.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>In Zuidwest-Europa wordt de Steenpatrijs vervangen door den <span class="letterspaced">Rooden Patrijs</span> (<i lang="la-x-bio">Caccabis rufa</i>), die zich van den eerstgenoemden vooral onderscheidt, doordat op de bovendeelen de roode kleur de overhand heeft, terwijl
+bovendien de halskraag breeder is en zich van onderen in zwarte vlekken splitst. De roodachtig grijze kleur van de bovenzijde
+is op den achterkop en in den nek het helderst, bijna zuiver roestrood, slechts op de kruin grijsachtig; de borst en de bovenbuik
+zijn zuiver bruinachtig aschgrauw, de onderbuik en de onderdekveeren van den staart geel; de verlengde veeren van de flanken
+vertoonen op licht aschgrauwen grond witachtig roestkleurige en kastanjebruine dwarsbanden, die door donkerzwarte strepen
+scherper begrensd worden. Een witte band, die op het voorhoofd begint, vormt door zijn achterwaartsche verlenging een duidelijk
+in &#8217;t oog vallende wenkbrauwstreep; het door den halskraag omsloten, naar binnen scherp begrensde, bijna zuiver witte keelveld
+steekt scherp bij zijn omgeving af. Het oog is lichtbruin, de ring om het oog vermiljoenrood, de snavel bloedrood en de voet
+karmijnrood. Totale lengte 38, staartlengte 11 cM.
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van den Rooden Patrijs is eerst door onderzoekingen uit den laatsten tijd met eenige zekerheid bepaald;
+vroeger werd hij dikwijls met zijne verwanten verward. Hij bewoont uitsluitend het zuidwesten van ons werelddeel, te beginnen
+bij het zuiden van Frankrijk, voorts Spanje, Portugal, Madera en de Azoren. Reeds op Malta behoort hij tot de zeldzaamheden
+en verder oostwaarts ontmoet men hem waarschijnlijk niet meer. Ongeveer een eeuw geleden heeft men hem in Groot-Britanni&euml;
+geacclimatiseerd; tegenwoordig is hij hier in eenige oostelijke graafschappen bijna nog talrijker dan de Gewone Patrijs. Ook
+in ons vaderland komt deze Vogel nu en dan voor. Meer dan eens werd hij te Mook (Limburg) geschoten en ook eenmaal bij Maastricht.
+De Roode Patrijs houdt veel van bergstreken, die met bouwlanden afwisselen. In Spanje vindt men hem op bijna alle bergen,
+met uitzondering misschien van de ketens langs de noordkust, tot op een hoogte van 2000 M. boven den zeespiegel.
+
+</p>
+<p>In zijne bewegingen heeft de Roode Patrijs veel overeenkomst met zijn inheemschen verwant; ook in dit opzicht mag men hem
+echter sierlijker en lieftalliger noemen. Hij loopt buitengemeen snel en met groote behendigheid, rent vlug tusschen rotsblokken
+en steenen door, toont hier zelfs een groote bekwaamheid in &#8217;t klauteren en maakt daarbij slechts zelden gebruik van zijne
+vleugels. Een karakteristieke eigenschap van dezen Vogel is, dat hij gaarne op boomen gaat zitten, en dit volstrekt niet uitsluitend
+in geval van nood, maar geregeld doet, overal waar boomen zijn, ongetwijfeld met de bedoeling om van uit de hoogte rond te
+kijken. Om te waarschuwen roept het mannetje zoowel als het wijfje zacht &#8220;reb reb,&#8221; bij &#8217;t opvliegen luid &#8220;sjerb.&#8221;
+
+</p>
+<p>Gedurende het grootste deel van het jaar zijn de Roode Patrijzen vereenigd tot gezelschappen of koppels van 10 &agrave; 30 stuks,
+die dikwijls uit verscheidene famili&euml;n bestaan; deze doorkruisen hetzelfde gebied, maar doen dit niet zeer geregeld; ook komen
+zij niet op een bepaalden tijd op de drinkplaats bijeen, daar zij zeer weinig behoefte aan water hebben.
+
+</p>
+<p>In Spanje wordt op deze Vogels druk jacht gemaakt. De vervolging neemt reeds een aanvang, zoodra de jongen de grootte van
+een Kwartel bereikt hebben. De jager spoort met behulp van Patrijshonden de vluchten op, of doorkruist op goed geluk de streek,
+waar de Vogels zich ophouden. In den herfst maakt men met goed gevolg gebruik van een lokvogel of &#8220;reclamo&#8221;. Dit geschiedt
+ook in den paartijd, de meest geschikte tijd voor de jacht, die dan het aangenaamst en het eigenaardigst is. De jager begeeft
+zich met den lokvogel, die in een zoogenaamde klokkooi medegenomen wordt, naar oorden, waar hij Roode Patrijzen hoopt te vinden,
+en bouwt van de hier liggende steenen een muur van 1 M. hoogte, die hem als schuilplaats moet dienen; 10 &agrave; 15 schreden verder
+zet hij de kooi op een hoog gelegen plaats neer en vervangt den doek, waaronder de kooi tot dusver verborgen was, door een
+dunne laag rijsjes. Als de lokvogel goed is, begint hij dadelijk eenige malen achtereen &#8220;tak tak&#8221; te roepen, waarop dan de
+eigenlijke lokstem &#8220;takterak&#8221; volgt. In den regel komt nu binnen eenige minuten een Roode Patrijs bij de kooi, om naar zijn
+kameraad te kijken. Daar men in &#8217;t begin van den paartijd hanen als lokvogels gebruikt, zal de jager zoowel hanen als hennen
+en dikwijls zelfs een paar, van deze Vogels onder schot krijgen en ze gemakkelijk kunnen treffen, daar zij zich ongedekt vertoonen.
+Deze jacht duurt ongeveer 14 dagen. Een goede lokvogel wordt duur betaald, dikwijls kost hij 240 &agrave; 300 gulden; niet zelden
+maakt de jager gedurende den &#8220;reclamo-tijd&#8221; 60 &agrave; 80 paar Roode Patrijzen buit.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Op Sardini&euml;, in sommige streken van Griekenland, veelvuldiger echter in Noordwest-Afrika, met inbegrip van de Kanarische Eilanden,
+woont de derde soort van het geslacht der Rotspatrijzen&#8212;het <span class="letterspaced">Klippenhoen</span> (<i lang="la-x-bio"><span class="corr" id="xd0e700" title="Bron: Caecabis">Caccabis</span> petrosa</i>). Hij kenmerkt zich vooral, doordat de halsband op kastanjebruinen grond van achteren wit gestippeld is. Evenals de beide
+vorige <span class="pagenum">[<a id="xd0e704" href="#xd0e704">368</a>]</span>soorten treft men hem dikwijls levend in diergaarden aan.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Onze <span class="letterspaced">Patrijs</span>, ook wel <span class="letterspaced">Veldhoen</span> of <span class="letterspaced">Hoen</span> genaamd (<i lang="la-x-bio">Perdix cinerea</i>), verschilt van den Rooden Patrijs, behalve door de kleur, ook door de bekleeding van den loop, die zoowel aan de voorzijde
+als aan de achterzijde twee reeksen van schilden vertoont, door het ontbreken van de wratvormige spoor en door het maaksel
+van den vleugel, waarin de derde, vierde en vijfde slagpen de langste zijn. Het vederenkleed, dat vele kleurvariaties vertoont&#8212;in
+verband met het land, waar het dier voorkomt, de plaatselijke gesteldheid en de ligging van zijn woonplaats&#8212;is minder fraai
+dan dat van den Rooden Patrijs, maar toch zeer bevallig. Het voorhoofd, een breede streep over en achter het oog, de zijden
+van den kop en de keel zijn licht roestrood; de bruinachtige kop is met geelachtige, overlangsche strepen, de grauwe rug met
+roestroode dwarsbanden, lichte schaftstrepen en zwarte, fijne zigzaglijnen geteekend; de borst prijkt met een breeden band,
+die op aschgrauwen grond met zwarte golflijnen geteekend is, zich aan weerszijden van het onderlijf voortzet en hier door
+roestroode, aan weerszijden wit gerande dwarsbanden wordt afgebroken; op den witten buik staat een groote, hoefijzervormige
+vlek van kastanjebruine kleur. Het oog is nootbruin; een smalle, naakte ring om het oog en een streep, die zich van hier naar
+achteren uitstrekt, zijn rood; de snavel is blauwachtig grijs, de voet bruinachtig. Totale lengte 26, staartlengte 8 cM. Het
+wijfje is kleiner dan het mannetje en heeft nagenoeg dezelfde kleur; deze is echter minder fraai, de bruine vlek op den buik
+minder groot en minder zuiver, de rug donkerder.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2368.jpg" alt="Roode Patrijs (Caccabis rufa). &frac14; v. d. ware grootte." width="720" height="562"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Roode Patrijs</span> (<i lang="la-x-bio">Caccabis rufa</i>). &frac14; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>De Patrijs bewoont Nederland, Duitschland, Denemarken, Skandinavi&euml;, Groot-Britanni&euml;, Belgi&euml;, het noorden van Frankrijk, geheel
+Hongarije, Turkije, een deel van Griekenland, Noord-Itali&euml;, Asturi&euml;, Leon, Opper-Kataloni&euml; en eenige gewesten van Aragon,
+is veelvuldig in Middel- en Zuid-Rusland, de Krim, Klein-Azi&euml; en wordt in andere Aziatische landen vervangen door een soort,
+die veel op hem gelijkt. Op Nieuw-Zeeland heeft men hem geacclimatiseerd. Overal verkiest hij vlakten boven gebergten; in
+de lage streken van Zwitserland b.v. is hij veelvuldig, men ontmoet hem hier op geen grootere hoogte dan 1000 M. boven den
+zeespiegel. Voor zijn welzijn heeft hij goed bebouwde gewesten noodig, die rijk zijn aan afwisseling; hij houdt daarom van
+streken, waar hier en daar boschjes, met struikgewas bedekte heuvels of althans dichte hagen voorkomen. Het woud wordt door
+hem gemeden, niet echter de woudzoom en de boschjes in de nabijheid; evenmin schuwt hij natte, moerassige plaatsen, wanneer
+deze althans hier en daar met houtgewas begroeid zijn en kleine eilandjes bevatten, die even boven het water uitsteken. Bij
+ons houdt hij zich op in graanvelden of op ander bouwland, maar ook bij heidevelden, op droge weilanden, aan open plaatsen
+in het bosch, op geestgronden, in duinpannen of op de duinen zelve.
+
+</p>
+<p>Weinige Vogels blijven het eens door hen gekozen gebied standvastiger bewonen dan de Patrijs. De ervaring leert, dat de jongen
+blijven wonen in de streek, waar zij geboren zijn. Wanneer dit wild in een jachtterrein is uitgeroeid, duurt het dikwijls
+lang, voordat van de grenzen af weer enkele paren in de verlaten streek doordringen en haar op nieuw bevolkt hebben. In Noord-Duitschland
+en ook hier te lande heeft men opgemerkt, dat bijna in iederen herfst rondzwervende Patrijzen verschijnen, soms in groote
+gezelschappen. Men beweert, dat deze Hoenderen, die door de jagers &#8220;Trekpatrijzen&#8221; worden genoemd, kleiner zijn dan de zoogenaamde
+&#8220;Stand-&#8221; of &#8220;Bergpatrijzen&#8221;.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure floatRight" style="width: 495px"><img border="0" src="images/p2369.jpg" alt="Patrijs (Perdix cinerea). &frac14; v. d. ware grootte." width="495" height="720"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Patrijs</span> (<i lang="la-x-bio">Perdix cinerea</i>). &frac14; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Gewoonlijk stapt de Patrijs met ingetrokken hals en gekromden rug in gebukte houding voort; als hij haast heeft, loopt hij
+meer rechtop met vooruitgestoken hals. Even goed als zijne verwanten verstaat hij de kunst van zich te verbergen, maakt hij
+gebruik van iederen schuilhoek, en &#8220;drukt&#8221; zich in geval van nood op den vlakken grond, in de hoop van niet opgemerkt te worden.
+Hoewel men zijn vlucht niet log kan noemen, vereischt toch deze beweging veel inspanning en <span class="pagenum">[<a id="xd0e748" href="#xd0e748">370</a>]</span>vermoeit hem spoedig. Bij het opvliegen moet hij zijne vleugels snel en met gedruisch bewegen; eens op een zekere hoogte gekomen,
+schiet hij over groote afstanden met onbewogen vleugels door de lucht en geeft slechts nu en dan door snelle vleugelslagen
+aan zijn lichaam een nieuwe vaart. Hij vliegt niet graag hoog en zelden ver in &eacute;&eacute;n vlucht, vooral niet bij een hevigen wind,
+daar deze hem letterlijk medesleurt. Evenals zijne verwanten gaat hij niet op boomen zitten, althans niet, zoolang hij gezond
+is; hierop komen echter uitzonderingen voor. Het behoort reeds tot de zeldzaamheden, dat een Patrijs zich op het dak van een
+huis neerzet. Daarentegen ziet men hem soms een kunst beoefenen, tot welke men hem niet in staat geacht zou hebben: hij kan
+n.l. zwemmen.
+
+</p>
+<p>Zijn gewoon geluid is de duidelijke, ver hoorbare klank &#8220;kirrhik,&#8221; die men zoowel van den vliegenden als van den zittenden
+Vogel verneemt. De oude haan gebruikt dezen in &#8220;kirrh&egrave;k&#8221; veranderden loktoon zoowel om zijn wijfje en zijne kinderen te roepen
+als om een tegenstander tot den strijd uit te dagen. Beangste Hoenderen gillen &#8220;riepriepriepriep&#8221; of brengen een als &#8220;tert&#8221;
+klinkend, ratelend geluid voort. De jongen piepen als tamme kuikens en roepen later: &#8220;truupekier tuup.&#8221; Een prettige gemoedsstemming
+wordt door een dof &#8220;koerroek&#8221; aangeduid, het waarschuwend sein is een zacht &#8220;koerr&#8221;.
+
+</p>
+<p>De Patrijs is schrander en verstandig, voorzichtig en schuw, maakt wel degelijk onderscheidt tusschen vijanden en vrienden,
+wordt door de ervaring wijzer en geeft blijken van groote geschiktheid om zich in verschillende levensomstandigheden te voegen.
+Hij is gezellig, vredelievend, trouw en offervaardig, buitengewoon teeder jegens zijn wijfje en zijne kinderen; al deze goede
+eigenschappen toont hij echter veeleer in den engen familiekring dan jegens andere dieren, al behooren deze tot zijn eigen
+soort. Om zijn bezitting te verdedigen strijdt de eene haan wakker met den anderen; een vereeniging van twee gezinnen gaat
+steeds met vechtpartijen gepaard; daarentegen worden jongen, die hunne ouders verloren hebben, zeer dikwijls in een vreemd
+gezin opgenomen; de volwassene leiders van dit gezin toonen dan voor de weezen evenveel liefde als voor hunne eigene kinderen.
+
+
+</p>
+<p>Tegen den tijd, waarin de sneeuw smelt, ontwaakt bij de Patrijzen de aandrift tot voortplanting. Reeds in Februari splitsen
+de vluchten, die gedurende den winter trouw bijeenbleven, zich in paren en kiest iedere haan een geschikte standplaats. Men
+hoort nu in den morgen- en avonduren het uitdagende geschreeuw van de hanen, ook ziet men wel eens twee van hen een ernstigen
+strijd om een wijfje uitvechten. Zij springen dan tegen elkander op; ieder tracht zijn tegenstander met den snavel en de klauwen
+te kwetsen. De zwakste partij moet wijken en de overwinnaar keert jubelend naar zijn wijfje terug. Naar men beweert, wordt
+een eens gesloten echtverbond alleen door den dood verbroken.
+
+</p>
+<p>Tegen het einde van April, gewoonlijk eerst in het begin van Mei, begint de hen te leggen. Haar nest is eenvoudig een ondiepe
+uitholling in den vlakken bodem, die met eenige zachte halmen bekleed en dikwijls op een zeer ondoelmatige plaats aangebracht
+wordt. Soms is het door een struik bedekt; in de meeste gevallen echter staat het te midden van het vroeg opschietende koorn,
+vooral in tarwe-, erwten- en koolzaad-akkers, in de klaver of in het hooge gras van weiden, ook wel in het sinds kort gekapte
+hout aan den rand van kleine boschjes te midden van het veld. Elke hen legt 9 &agrave; 17 eieren; men onderstelt althans, dat de
+nesten, waarin meer eieren gevonden werden, voor meer dan een hen als legplaats dienden. De eieren zijn peervormig, glad van
+schaal, niet zeer glanzig en lichtgroenachtig bruingrijs van kleur. De hen, die voluit 26 dagen met ongeloofelijke zelfverloochening
+broedt en zoo &#8220;vastzit&#8221;, dat achtereenvolgens nagenoeg al hare buikveeren uitvallen, verlaat het nest slechts zoolang, als
+volstrekt noodig is om voedsel te zoeken. Terwijl de hen broedt, wijkt het mannetje niet uit haar nabijheid, maar houdt oplettend
+de wacht, waarschuwt haar voor ieder gevaar, aarzelt gewoonlijk niet zich hieraan bloot te stellen en keert als het verdwenen
+is; weder naar zijn oude plaats terug. Daarom is na het dooden van den haan in den regel ook een dergelijk lot aan de hen
+beschoren. Trouwens een lang aanhoudende vervolging verdrijft soms een paar Patrijzen van het nest, hoe groot de liefde van
+de ouders voor hun kroost ook zij.
+
+</p>
+<p>De jongen zijn allerliefste schepseltjes, ook reeds door hun uiterlijk. Hun donzen kleed vertoont aan de bovenzijde een mengelmoes
+van geelbruin, roestgeel, roestbruin en zwart, terwijl aan de onderzijde lichtere kleuren de overhand hebben; de teekening
+bestaat uit onafgebrokene reeksen van vlekken. Sinds hun eersten levensdag bewegen zij zich zeer behendig, verlaten het nest
+reeds, voordat zij geheel droog of van de aanhangende stukken eischaal bevrijd zijn en strekken zeer schielijk partij van
+het onderricht hunner ouders. Deze houden zich beide even ijverig met de opvoeding der jongen bezig; de vader houdt de wacht,
+en waarschuwt en verdedigt hen, de moeder leidt, voedt en beschut ze onder hare vleugels. Als een van de ouders het leven
+verliest, neemt de overblijvende ook diens taak op zich, de vader vervult dan tevens moederplichten. &#8220;De onvolprezen zorgvuldigheid
+van de ouders voor hunne lievelingen,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Naumann</span>, &#8220;treft ieder, die deze Vogels bespiedt. Angstvallig rondziende of eenig gevaar zijn gezin bedreigt en of het af te wenden
+is, loopt de vader heen en weer, terwijl de moeder met een kort, waarschuwend geluid de jongen om zich heen verzamelt, hen
+beveelt zich naar een schuilplaats te begeven, ieder hunner er schielijk een aanwijst (in het koorn, in het gras, in struiken,
+in een vore van den akker, in een wagenspoor enz.) en, zoodra zij vermoedt, dat alle verborgen zijn, met den vader alle middelen
+in &#8217;t werk stelt om den vijandelijken aanval te verijdelen of af te wenden. Moedig stellen de beide ouders zich te weer, doen
+echter, in &#8217;t besef van hun zwakheid, geen aanval op den vijand, maar trachten zijn aandacht op hen zelf te vestigen, van
+de jongen af te leiden, totdat zij van oordeel zijn, dat hij zich ver genoeg verwijderd heeft. Dan vliegt eerst de moeder
+terug naar de jongen, die intusschen geen voet breed afgeweken zijn van de hun aangewezen schuilhoek en beijvert zich om ze
+zoo schielijk mogelijk een eind weegs verder te brengen. Zoodra de vader zijne lievelingen in veiligheid acht, laat ook hij
+den vervolger in den steek en vliegt terug. Wanneer alles in den omtrek rustig en het gevaar voor een vijandelijke ontmoeting
+geweken is, laat de haan zijn stem weerklinken, wacht het antwoord van het wijfje af en voegt zich dadelijk weer bij zijn
+gezin. Geen roofdier kan de waakzaamheid van de liefhebbende, zorgzame ouders verschalken, zoomin over dag als &#8217;s nachts,
+indien niet bijzondere omstandigheden den vijand begunstigen. Ook de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, de beminnelijke gehechtheid
+van de kinderen aan hunne ouders geven dikwijls aanleiding tot bewondering.&#8221;
+<span class="pagenum">[<a id="xd0e763" href="#xd0e763">371</a>]</span></p>
+<p>Zoodra de kuikens hunne vleugels kunnen gebruiken, wijzigt zich hun gedrag en dat der ouders. Indien thans een vijand naakt,
+vliegen allen op, bewegen zich gezamenlijk een eind verder en strijken weder neer; als zij ook hier opgejaagd worden, verdeelen
+zij zich in afzonderlijke troepen of individu&euml;n, vliegen in verschillende richtingen weg, laten zich op den grond vallen en
+&#8220;drukken&#8221; zich plat op den bodem, of trachten zich loopend of door andere wijzen van verschuilen te redden. Als de vader meent,
+dat het gevaar voorbij is, begint hij te lokken; achtereenvolgens antwoorden alle kinderen, waarna de trouwe ouders allengs
+weder de geheele troep om zich heen verzamelen, doordat de vader de jongen ieder afzonderlijk haalt en naar de moeder brengt,
+die de reeds aangekomene onder haar hoede heeft genomen. Later moeten de jongen den vader een deel van zijne zorgen ontnemen,
+door als voorposten dienst te doen en op den uitkijk te staan. Deze oefening in het wachthouden, waaraan alle jonge hanen
+om beurten deel nemen, draagt aanmerkelijk bij tot hun ontwikkeling. Als de jongen hunne ouders verliezen, voegen zij zich
+bij een ander gezin.
+
+</p>
+<p>In hun vroegste kindsheid eten de Patrijzen bijna uitsluitend Insecten, later bovendien ook plantaardige stoffen, waarmede
+zij zich ten slotte bijna uitsluitend voeden. Tot aan den oogsttijd houden de koppels zich hoofdzakelijk in de graanvelden
+op; na den oogst begeven zij zich naar de aardappelen- en koolakkers, omdat zij zich hier het best kunnen verschuilen. In
+het laatst van den herfst zoeken zij het stoppelland of liever nog den reeds omgeploegden, braakliggenden bouwgrond op, omdat
+zij hier in de voren een schuilplaats vinden. De naburige weiden worden wegens de Sprinkhanen, de hakhoutboschjes wegens de
+mierenpoppen gaarne bezocht; den nacht brengt de koppel altijd in &#8217;t open veld door. Des morgens verlaten de Patrijzen hun
+leger en begeven zich in de eerste plaats naar de droge gedeelten van het veld, zamelen hier hun ontbijt bijeen, zoeken vervolgens
+de weilanden op, van waar de nachtelijke dauw nu verdampt is, gaan als de middagzon hinderlijk is, in de struiken, nemen soms
+een stofbad (&#8220;gullen&#8221;), keeren des namiddags naar het stoppelveld terug en vliegen tegen den avond weer naar hunne slaapplaatsen.
+Op deze wijze slijten zij hunne dagen, totdat de winter aanvangt. Deze is voor hen een zeer moeielijke tijd; dikwijls brengt
+hij hun den hongerdood. Het is niet de koude, die hen hindert, maar de sneeuw, daar deze hun voedsel bedekt en soms zoo hard
+wordt, dat zij niet in staat zijn om zich een doortocht te banen tot de aarde, die hun voedsel bevat. Dit is wel mogelijk,
+zoolang zij in de sneeuw graven kunnen; zij kennen de velden, waarop het winterkoren of het koolzaad staat, zeer goed en komen
+hier altijd betrekkelijk gemakkelijk aan den kost; zoodra echter door afwisseling van dooi en vorst op de sneeuwlaag een ijskorst
+is ontstaan, geraken zij in den grootsten nood, matten zich hoe langer hoe meer af, worden gemakkelijk buitgemaakt door roofdieren
+of sterven zelfs van honger. In strenge winters vergeten zij al hun vrees voor den mensch, begeven zich naar de dorpen, zoeken
+in de tuinen bescherming en voedsel, komen zelfs op het erf en in de schuur en vallen begeerig aan op de zaadkorrels, die
+milddadige handen voor hen uitstrooien. Soms worden de Hazen hunne redders, daar zij door hun woelen verborgen voedsel aan
+den dag brengen. In meer dan een jachtdistrict sterft gedurende een strengen winter al het patrijzenwild. Doch even snel als
+de rampspoed kwam, kan het lot hun weer gunstig worden. Zoodra de grond door de samenwerking van een zoelen wind en de zon
+op sommige plaatsen bloot komt te liggen, zijn de Veldhoenderen hun leed te boven; wanneer zij eenige dagen achtereen hun
+genoegen gegeten hebben, keert ook de vroolijke levenslust, waardoor zij zich zoozeer onderscheiden, spoedig weer in hun gemoed
+terug.
+
+</p>
+<p>Alle viervoetige roofdieren bedreigen vooral de eieren en de jongen van onzen Patrijs; de Havik en de Edelvalk, de Sperwer,
+de Buizerd, de Kuikendief, de Raaf en de Vlaamsche Gaai zitten zoowel de ouden als de jongen voortdurend op de hielen. Als
+men zich de gevaren voor den geest haalt, waaraan een Patrijs is blootgesteld, voordat hij zijn vollen wasdom bereikt heeft
+en bedenkt, dat hij bovendien nog weerstand moet bieden aan het ruwe weer, kost het moeite te begrijpen, hoe het mogelijk
+is, dat er nog Patrijzen bestaan. Dichte hagen of kleine struikboschjes, zoogenaamde &#8220;remises&#8221;, die bestemd zijn om dit wild
+een toevluchtsoord te verschaffen, moesten op alle vlakten aangelegd en zoo goed mogelijk onderhouden worden. Bovendien zou
+men nog overal er op uit moeten zijn om den nood, dien iedere strenge winter brengt, zooveel mogelijk te verzachten, door
+in de nabijheid van zulke &#8220;remises&#8221; voedsel te strooien, voor de hier vertoevende hongerlijders de tafel te dekken. De Patrijs
+veroorzaakt nergens en niemand schade, draagt aanmerkelijk bij tot het verlevendigen van onze velden, verblijdt iedereen door
+de lieftalligheid van zijne handelingen, geeft aanleiding tot een der aangenaamste jachtbedrijven en doet eindelijk voordeel
+door zijn uitmuntend vleesch.
+
+</p>
+<p>Jong opgenomen en verstandig behandelde Patrijzen worden zeer tam, geraken zeer gehecht aan hunne verzorgers, onderscheiden
+hen zeer nauwkeurig van andere personen, klagen op een voor ieder verstaanbare wijze over hun afwezigheid, begroeten hun komst
+met vreugdegeschreeuw, liefkoozen hen en toonen zich op de duidelijkste wijze erkentelijk voor de hun betoonde genegenheid,
+kortom, zij gedragen zich als leden van het gezin. Een groote, stille voli&egrave;re is echter een vereischte voor hun voortplanting
+in den gevangen staat.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Frankolijns</span> (<i lang="la-x-bio">Pternistes</i>) kunnen beschouwd worden als overgangsvormen tusschen de Patrijzen en de Fazanten. Van de eerstgenoemde onderscheiden zij
+zich door het bezit van een langeren snavel, van een langeren loop, die in den regel met &eacute;&eacute;n, soms ook wel met twee sporen,
+gewapend is, van een langeren staart en van een dichter en dikwijls zeer bont gekleurd vederenkleed. Men kent er tegenwoordig
+ongeveer 50 soorten van, die over Afrika, West-, Zuid- en Zuidoost-Azi&euml; verbreid zijn. (Kort geleden was dit geslacht ook
+nog in Zuid-Europa door &eacute;&eacute;n soort vertegenwoordigd). Zij leven bij paren of famili&euml;n in gewesten, die rijk zijn aan struiken
+of kreupelhout, ook wel in echte bosschen, waarschijnlijk echter bijna niet in het hoogstammige woud, maar liever in oorden,
+waar lage struiken de overhand hebben en slechts hier en daar enkele hooge boomen zich boven de omgeving verheffen. Zij zijn
+alleseters in den letterlijken zin van het woord. Hunne begaafdheden staan niet veel achter bij die van de andere leden der
+orde. Zij loopen uitmuntend, hebben er meesterlijk slag van zich te midden van het dichtste struikgewas te bewegen of door
+de verwardste rotskloven heen te wringen, en vliegen, als het noodig is, met gemak en fraai, hoewel zij zelden in &eacute;&eacute;n vlucht
+een grooten weg afleggen.
+<span class="pagenum">[<a id="xd0e782" href="#xd0e782">372</a>]</span></p>
+<p>In Middel-Afrika worden de Frankolijns ijverig gejaagd en vaak gevangen. De jacht op hen heeft bijna uitsluitend plaats met
+behulp van uitmuntende Windhonden, die de loopende Hoenderen vervolgen en grijpen, ja zelfs na het opvliegen voor hen nog
+gevaarlijk kunnen zijn, daar zij door een geweldigen sprong zeer dikwijls den beoogden buit nog bereiken. Voor het vangen
+van dit wild dienen netten, die dwars door de struikbosschen worden gespannen, en strikken, die z&oacute;&oacute; tusschen de struiken worden
+geplaatst, dat het door &#8217;t boschje sluipende Hoen met den hals in den strik geraakt en zich worgt, of bij de pooten wordt
+vastgehouden.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Nog voor omstreeks 50 jaren werd &eacute;&eacute;n soort van dit geslacht in verscheidene landen van Zuid-Europa gevonden: vooral op Sicili&euml;,
+op eenige eilanden van de Grieksche Zee en in de nabijheid van het meer Albufera bij Valencia in Spanje. Tegenwoordig is deze
+Vogel, naar het schijnt, op al deze plaatsen geheel uitgeroeid en wordt in geheel Europa niet meer gevonden. In vrij grooten
+getale komt hij echter nog voor op Cyprus en in Klein-Azi&euml;, nog overvloediger in Palestina, Syri&euml;, Kaukasi&euml;, Perzi&euml; en het
+noorden van Indi&euml;.
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Frankolijn</span> (<i lang="la-x-bio">Pternistes vulgaris</i>) is een zeer fraaie Vogel. De bovenkop en de nek zijn zwartachtig grijs, de zijden van den kop, de kin en de keel zwart,
+de oorstreek wit; de kaneelbruine veeren van den middelhals vormen een breeden, ringvormigen band, de veeren van den bovenrug
+zijn op zwarten grond met witte, parelvormige vlekken geteekend, aan den wortel zwart, omstreeks het midden gedeeltelijk bruin
+en aan weerszijden met 1 &agrave; 3 langwerpig ronde, geelachtig witte vlekken versierd, de donkerbruin-zwarte mantelveeren hebben
+breede, geelachtig witte zijdestreepen en een geelachtigen zoom op de buitenvlag; de onderrug, de staartwortel en de bovendekveeren
+van den staart zijn zwart met talrijke, fijne dwarsstreepjes, de borst en de zijden donkerzwart, de zijden met witachtige
+bij paren gerangschikte vlekken, de buikveeren vosbruin met grijzen zoom, de onderdekveeren van den staart donkerbruin; de
+vaal grijsbruine slagpennen hebben op de buitenvlag ronde, leemgele vlekken, de grauwzwarte staartveeren op de wortelhelft
+geelachtig witte dwarsbanden. De iris is donkerbruin, de snavel zwart, de voet roodachtig geel. Totale lengte 34, staartlengte
+10 cM.
+
+</p>
+<p>Gevangen Frankolijns waren nog voor een 25 jaar niet bijzonder zeldzaam in onze diergaarden, terwijl men ze tegenwoordig slechts
+bij uitzondering een enkele maal te zien krijgt. Dit is niet slechts een gevolg van de algemeene vermindering van het aantal
+dezer Vogels, maar ook van hun geringe tembaarheid. Als zij eens tam geworden zijn, planten zij zich in gunstige omstandigheden
+ook hier te lande in de kooi voort.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De grootste soorten van de onderfamilie zijn leden van het geslacht der <span class="letterspaced">Rotshoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Megaloperdix</i>). De zeer stevige pooten van het mannetje zijn met een schopvormige spoor gewapend. Zij bewonen de hooge gebergten van Azi&euml;;
+&eacute;&eacute;n soort komt echter in den Kaukasus voor en kan dus nog onder de Europeesche Vogels gerekend worden.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Deze soort&#8212;het <span class="letterspaced">Koningshoen</span>, de <span class="letterspaced">Intaure</span> van de bewoners van Georgi&euml; (<i lang="la-x-bio">Megaloperdix caucasica</i>)&#8212;is de kleinste van haar geslacht en toch nog 58 cM. lang, waarvan 17 op den staart komen. De kleur van de bovendeelen wisselt
+af tusschen aschgrauw en zwartgrauw met een breeden, bruinachtig grijzen kraag in den nek; de vleugeldekveeren hebben lichtgele
+randen; de slagpennen zijn witachtig; een breede, witte streep loopt van de oorstreek langs den hals naar beneden; de keel
+is wit; de onderdeelen zijn zwart met witte en roestgele teekening; de iris is roodbruin, de snavel geel, de voet bruin. Men
+treft deze schuwe Vogels in kleine gezelschappen van 10 &agrave; 12 stuks aan, waarvan er &eacute;&eacute;n op een hooggelegen punt de wacht houdt.
+Het is uiterst moeielijk zoo dicht bij hen te komen, dat men ze kan schieten.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Onze <span class="letterspaced">Kwartel</span>, ook wel <span class="letterspaced">Wachtel</span> of <span class="letterspaced">Kwakkel</span> genaamd (<i lang="la-x-bio">Coturnix communis</i>), vertegenwoordigt een scherp begrensd geslacht, dat ongeveer 20 soorten bevat, die over alle rijken van de Oude Wereld en
+over Australi&euml; verbreid zijn. De kenmerken van dit geslacht zijn gelegen in den kleinen, zwakken, aan den wortel betrekkelijk
+hoogen, van hier tot aan de spits zacht gebogen, aan de mondhoeken verbreeden snavel, de korte, ongespoorde, langteenige voeten,
+de betrekkelijke lange en spitse, weinig gewelfde vleugels, welker spits gewoonlijk door de eerste of een der eerste handpennen
+wordt gevormd, den buitengewoon korten, gewelfden, uit twaalf pennen samengestelden staart. Het kleed biedt bij mannetjes,
+wijfjes en jongen slechts weinig verschil aan, de kleine veeren zijn smal, de zeer ontwikkelde staart-wortelveeren bedekken
+den <span class="corr" id="xd0e838" title="Bron: staat">staart</span> geheel.
+
+</p>
+<p>Onze Kwartel is aan de bovenzijde bruin met roestgele dwarse en overlangsche strepen, op den kop donkerder dan op den rug;
+de keel is roestbruin, de krop roestgeel, het midden van den buik geelachtig wit; de zijden van borst en buik zijn roestrood,
+met lichtgele overlangsche strepen; een lichtgeelbruine streep, die aan den wortel van den bovensnavel begint, loopt boven
+het oog langs, bij den hals naar beneden en omsluit de keel; hier echter is zij begrensd door twee smalle, donkerbruine banden;
+de handpennen hebben op zwartachtig bruinen grond roodachtig roestgele dwarsvlekken, die samen banden vormen; de eerste handpen
+is op de buitenvlag versierd met een smallen, geelachtigen zoom; de roestgele stuurpennen hebben witte schaften en zwarte
+tot dwarsbanden vereenigde vlekken. Bij het wijfje zijn alle kleuren lichter en minder in &#8217;t oog vallend, ook is het keelveld
+minder duidelijk. Het oog is licht bruinroodachtig, de snavel grijs, de voet roodachtig of lichtgeel. Totale lengte 20, staartlengte
+4 cM.
+
+</p>
+<p>In slechts weinige landen van de Oude Wereld is onze Kwartel nog niet gevonden. In Europa komt hij van 60&deg; N. B. af overal,
+hoewel eerst bezuiden den 50en graad N. B. geregeld voor. In Middel-Azi&euml; bewoont hij een eenigszins verder zuidwaarts gelegen
+gordel; hij is hier op geschikte plaatsen, vooral in de steppe, niet minder veelvuldig dan in Europa; daar hij zoowel uit
+Europa, als uit Middel-Azi&euml; ieder jaar zuidwaarts trekt, doorkruist hij ook geheel Afrika en geheel Zuid-Azi&euml;.
+
+</p>
+<p>Zijne reizen zijn om allerlei redenen zeer merkwaardig. Hoewel zij ieder jaar plaats hebben, verschillen zij niet onbelangrijk
+van den trek van andere Vogels. Enkele Kwartels schijnen bijna gedurende het geheele jaar op reis te zijn, en ook zij, die
+zich, met het oog op de voortplanting, des zomers ergens voor eenigen tijd vestigen, verlaten het door hen gekozen gebied
+bij lange na niet te gelijker tijd. Enkele verschijnen <span class="pagenum">[<a id="xd0e847" href="#xd0e847">373</a>]</span>reeds tegen het einde van Augustus in Egypte; in grooteren getale komen zij er in September aan: in deze zelfde maand echter
+vindt men, volstrekt niet zeldzaam, bij ons nog broedende wijfjes of jongen in hun donskleed. Hoewel de trek hoofdzakelijk
+in September plaats heeft, houdt hij de geheele maand October aan en dikwijls zelfs gedurende een deel van November. Vele
+Kwartels overwinteren op de drie zuidelijke schiereilanden van Europa, eenige reeds in &#8217;t zuiden van Frankrijk, in zachte
+winters zelfs in Duitschland; de meeste echter trekken naar de keerkringsgewesten van Afrika en Azi&euml;; eenige vinden zelfs
+hier geen rust, maar doorreizen Afrika tot aan het Kaapland. Een bijeenkomst v&oacute;&oacute;r de reis schijnt niet plaats te vinden; gewoonlijk
+aanvaardt iedere Kwartel den tocht naar &#8217;t zuiden zonder zich om zijne soortgenooten te bekommeren; onderweg evenwel voegt
+de eene zich bij de anderen, en v&oacute;&oacute;rdat de reizigers in Zuid-Europa zijn aangekomen, hebben zich talrijke vluchten gevormd.
+Van het begin van September af wemelt het van Kwartels op alle terreinen langs de kust van de Middellandsche Zee. &#8220;Overal,
+uit het struikgewas langs de afgronden, kanalen en weiden, uit ieder bos ruigte, van achter elke aardkluit,&#8221; zegt <span class="letterspaced">Graaf</span> <span class="smallcaps">Von der M&uuml;hle</span> met betrekking tot Griekenland, &#8220;vliegt v&oacute;&oacute;r den jager een Kwartel op; weinige uren zijn voldoende voor &#8217;t vullen van den
+weitasch. Op menigen morgen treft men, nadat &#8217;s nachts de sirocco gewaaid heeft, geen enkelen Kwartel meer aan op de plaatsen,
+waar den vorigen dag geheele gezelschappen lagen; plotseling echter verschijnen zij weder bij groote vluchten; zoo gaat hun
+aantal op en af, totdat de nachtvorsten de laatste doortrekkers verdrijven.&#8221; Evenzoo is het gesteld in Turkij&euml;, in het zuiden
+van Itali&euml; en in Spanje, niet anders rondom de Zwarte en de Kaspische Zee, terwijl ook aan de kusten van de Japansche en de
+Chineesche zee dezelfde verschijnselen worden waargenomen.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2373.jpg" alt="Kwartel (Coturnix communis). &#8531; v. d. ware grootte." width="720" height="598"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Kwartel</span> (<i lang="la-x-bio">Coturnix communis</i>). &#8531; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Alle reizende Kwartels maken, zoover zij kunnen, van het vasteland gebruik; daarom komen zij aan de spits der naar &#8217;t zuiden
+gerichte schiereilanden in talrijke scharen bijeen. Bij ongunstigen wind, d. w. z. als de windrichting overeenstemt met de
+richting van de reis, komt de tocht tot stilstand; zoodra echter de tegenwind aanvangt, verlaat de zwerm het land en vliegt
+nu over zee in zuidwestelijke richting verder. Als de windkracht onveranderd blijft en niet tot storm aanwakkert, gaat de
+reis voorspoedig. De trekkende Vogels vervolgen vliegend hun weg, zoolang de vleugels hen kunnen dragen; wanneer hun vermoeidheid
+te groot wordt, strijkt, naar mij door geloofwaardige zeelieden verzekerd werd, het geheele gezelschap op de golven neder,
+om hier een tijdlang te rusten en vervolgens verder te vliegen. Anders gaat het, wanneer de wind omslaat, of toeneemt tot
+storm. Voordewind bemoeilijkt de reis over zee in hooge mate, storm verhindert haar geheel. In dergelijke omstandigheden vallen
+de doodelijk vermoeide Kwartels, als &#8217;t ware bewusteloos, op klippen te midden van de zee of op het dek van schepen neer en
+blijven hier geruimen tijd zonder beweging liggen; zij worden door zulk een tegenspoed zoo angstvallig en radeloos, dat zij,
+zelfs wanneer het weer veranderd en de wind gunstig geworden is, nog dagen lang op zulke toevluchtsoorden blijven, v&oacute;&oacute;rdat
+zij het wagen de reis voort te zetten. Dit heeft men waargenomen: hoevele van deze Vogels echter in de zee vallen en hier
+verdrinken, weet men niet.
+
+</p>
+<p>Wanneer men gedurende den eigenlijken trektijd op het een of ander punt van de Noord-Afrikaansche kust op de Kwartels let,
+is men niet zelden getuige van hun aankomst. Een donkere, laag over het water zwevende wolk nadert schielijk en daalt tevens
+hoe langer hoe meer. In de onmiddellijke nabijheid van de uiterste grens van het water, laat de doodelijk vermoeide zwerm
+zich op den bodem zakken. Hier liggen de arme schepsels in &#8217;t eerst verscheidene minuten achtereen als verdoofd, bijna niet
+in staat om zich te verroeren. Deze toestand gaat echter schielijk voorbij. Er komt beweging in de massa; een van de Vogels
+geeft het voorbeeld; weldra sluipen en rennen alle haastig over het kale zand naar gunstiger gelegen <span class="pagenum">[<a id="xd0e869" href="#xd0e869">374</a>]</span>schuilplaatsen. Het duurt lang, voordat de Kwartel er toe overgaat, om van zijne uitgeputte borstspieren op nieuw diensten
+te vergen; op den eersten dag na zijn aankomst vliegt hij stellig niet anders dan in den grootsten nood. Na dezen tijd ontmoet
+men de Kwartels in Noordoost-Afrika overal; nooit echter ziet men vliegende zwermen; altijd en allerwege treft men afzonderlijke
+exemplaren aan, hier en daar trouwens in tamelijk grooten getale. Als de lente aanvangt, begeven de Kwartels zich allengs
+op den terugweg; in April verzamelen zij zich aan de zeekust; nooit echter vormen zij dan zulke talrijke zwermen als in den
+herfst.
+
+</p>
+<p>De Kwartel kiest tot zomerverblijf het liefst een plek in een vruchtbare, graanrijke vlakte. Hij vermijdt hooggelegen, bergachtige
+landstreken en is reeds in een heuvelachtig gewest zeldzamer dan in de lage landen. Niet minder dan de hoogte schuwt hij het
+water en wordt daarom in moerassen en broeklanden in &#8217;t geheel niet gevonden. Onmiddellijk na zijn aankomst houdt hij zich
+het eerst op in tarwe- of rogge-akkers; later toont hij zich minder kieskeurig; toch mag men het als een regel aanmerken,
+dat hij zich niet op zijn plaats gevoelt in oorden, waar geen tarwe wordt verbouwd; hier wordt hij hoogstens in den trektijd
+aangetroffen. Gedurende de reis strijkt hij soms in de struiken neer, des zomers verlaat hij het veld niet.
+
+</p>
+<p>Hoewel de Kwartel zoomin fraai als begaafd kan heeten, is hij geliefd bij jong en oud<span class="corr" id="xd0e875" title="Niet in bron">.</span> Dit komt van zijn helderen, ver klinkenden paringsroep, het bekende &#8220;buukwerwiek&#8221;, dat algemeen in den smaak valt en stellig
+veel bijdraagt tot het verlevendigen van een gewest. Behalve dit geschreeuw brengt hij nog verscheidene geluiden voort, die
+echter meestal te zwak zijn om anders dan van nabij gehoord te worden. De loktoon van beide seksen is een zacht &#8220;bubiwi&#8221;,
+de liefdestem een iets luider &#8220;priekiek&#8221; of &#8220;bruubruub&#8221;; een zwak &#8220;goerr goerr&#8221; geeft ontevredenheid, een onderdrukt &#8220;truulielil
+truulil&#8221; vrees te kennen: voor schrik dient het evenmin ver hoorbare &#8220;truul rek rek rek&#8221;, dat, als de angst ten top gestegen
+is, in een piepend geluid verandert. De paringsroep van het mannetje wordt gewoonlijk door het heesche &#8220;werre werre&#8221; voorafgegaan;
+op dit voorspel volgt het vele malen herhaalde &#8220;buukwerwiek&#8221;.
+
+</p>
+<p>Door eigenschappen en gewoonten, levenswijze en bewegingen verschilt de Kwartel in vele opzichten van den Patrijs. Hij loopt
+vlug en behendig, maar in een onbevallige houding, daar hij den kop terugtrekt en den staart recht naar beneden laat hangen,
+zoodat zijn gedaante bolvormig wordt; bij iederen stap knikt hij met den kop en neemt slechts zelden een edeler voorkomen
+aan. Zijne vleugels doen hem snel, snorrend en bij rukken voortschieten, veel vlugger en behendiger dan de Patrijs; hij maakt
+soms zeer sierlijke zwenkingen, legt niet dan ongaarne in &eacute;&eacute;n vlucht een grooten weg af en verheft zich slechts gedurende
+den trek tot een aanzienlijke hoogte; de opgejaagde Kwartel daalt zoo schielijk mogelijk weer op den grond neer, om loopend
+verder te vluchten.
+
+</p>
+<p>Hoewel zijne zintuigen, vooral die van het gezicht en het gehoor, goed ontwikkeld mogen heeten, schijnt zijn verstand gering
+te zijn. Werkelijk schuw is hij niet, hoewel hij zich steeds beangst en vreesachtig toont en bij felle vervolging echte dwaasheden
+begaat; men zou zeggen, dat hij zich reeds veilig acht, wanneer alleen zijn kop verborgen is. Gezelligheid is hem vreemd;
+alleen de nood, niet de neiging geeft aanleiding tot vereeniging van soortgenooten. De hen is een goede moeder en draagt met
+warme liefde zorg voor ouderlooze kuikens; zij wordt echter snood verlaten door de kinderen, zoodra deze haar niet meer noodig
+hebben. Zoolang de zon aan den hemel staat, houdt de Kwartel zich zoo stil mogelijk verborgen tusschen de halmen en bladen
+van de akkers; in de middaguren is hij gewoon te &#8220;gullen&#8221;, een zandbad te nemen, zich zoo gemakkelijk mogelijk uit te strekken
+en door de zon te laten koesteren of te slapen; tegen het ondergaan van de zon wordt hij wakker en bedrijvig. Dan laat hij
+bijna onverpoosd zijn slag weerklinken; men ziet hem loopend of vliegend zijn schuilplaats verlaten om voedsel te zoeken of
+zich naar de hennen te begeven en met een mededinger te vechten.
+
+</p>
+<p>Het voedsel van de Kwartels bestaat uit allerlei zaden, uitspruitsels, bladen en knoppen en ongeveer in gelijke mate uit allerlei
+Insecten. Deze worden, naar &#8217;t schijnt, steeds boven de plantaardige stoffen verkozen, hoewel zij niet volstrekt noodig zijn
+voor hun leven: de ervaring heeft geleerd, dat zij maanden lang met tarwekorrels onderhouden kunnen worden. Steentjes ter
+bevordering van de spijsvertering en versch drinkwater zijn voor hen een behoefte; tot het lesschen van hun dorst is trouwens
+de dauw op de bladen reeds voldoende; daarom ziet men hen slechts zelden bij bepaalde drinkplaatsen vereenigd.
+
+</p>
+<p>Hoogst waarschijnlijk leeft de Kwartel in polygamie. De haan is, zoo mogelijk, nog jaloerscher dan al zijne verwanten, tracht
+uit zijn gebied alle mededingers te verdrijven en strijdt op leven en dood om de alleenheerschappij. De hen begint eerst laat,
+d. w. z. nagenoeg niet voor den aanvang van den zomer, haar nest in te richten, krabt, bij voorkeur op erwten- en tarweakkers,
+een ondiepe holte uit, bekleedt deze met eenige droge plantendeelen en legt hierop 8 &agrave; 14 betrekkelijk groote, peervormige
+eieren met gladde schaal, die op licht bruinachtigen grond glanzig donkergroen of zwartbruin gevlekt zijn, en, wat kleur en
+teekening betreft, veel van elkander kunnen verschillen. Zij broedt met volhardenden ijver 18 &agrave; 20 dagen lang, laat zich bijna
+niet van haar nest verjagen en wordt daarom dikwijls een slachtoffer van haar toewijding. Onmiddellijk na het verlaten van
+de eischaal loopen de jongen met de moeder mede, worden door haar zorgvuldig gehoed en tot eten aangespoord, zoeken aanvankelijk
+bij slecht weer een toevlucht onder hare vleugels, worden ook in andere opzichten zoo goed mogelijk verzorgd, groeien opmerkelijk
+snel, letten weldra niet meer op de lokstem van hun moeder en trachten zich in geval van nood alleen te redden. Reeds in de
+tweede week van hun zelfstandig leven fladderen zij, in de vijfde of zesde hebben zij hun volledige grootte en een voldoende
+bekwaamheid in &#8217;t vliegen bereikt om in den herfst de reis naar &#8217;t zuiden te kunnen ondernemen.
+
+</p>
+<p>Niet zelden ontmoet men nog tegen het einde van den zomer een oude Kwartelhen met kleine, onvolwassen jongen, die in den naderenden
+herfst waarschijnlijk geen voldoenden tijd zullen vinden voor hun ontwikkeling. Zulke broedsels gaan vermoedelijk in den regel
+te niet. Maar ook die, welke te rechter tijd uit het ei kwamen, hebben veel te lijden van allerlei loopende en vliegende roofdieren;
+zonder overdrijving mag men het er voor houden, dat nauwelijks de helft van alle Kwartels, die geboren worden, in &#8217;t leven
+blijven tot aan het tijdstip, waarop de reis naar &#8217;t zuiden aanvangt. Deze reis gaat met nog grootere gevaren gepaard, want
+nu treedt de mensch als de ergste vijand van de Kwartels op. De noordelijke, westelijke en zuidelijke <span class="pagenum">[<a id="xd0e888" href="#xd0e888">375</a>]</span>kusten van de Middellandsche zee zijn bij den aanvang van deze reis met netten, strikken en vallen dicht bezet. Het eiland
+Capri is beroemd geworden door de groote opbrengst van de kwartelvangst; in vroegeren tijd hadden de bisschoppen, tot welker
+gebied het eiland behoorde, een aanzienlijk deel van hun inkomen aan de kwartelvangst te danken. In Rome worden, naar <span class="smallcaps">Waterton</span> bericht, soms op &eacute;&eacute;n dag 17000 stuks van deze Vogels veraccijnsd. Aan de Spaansche kust is de vangst, die hier trouwens hoofdzakelijk
+in de lente plaats vindt, niet minder belangrijk. &#8220;In de Maina,&#8221; zegt <span class="letterspaced">Graaf</span> <span class="smallcaps">Von der M&uuml;hle</span>, &#8220;vooral echter op de eilanden, houden gedurende den doortrek van de Kwartels jong en oud zich met de jacht en de bereiding
+van deze Vogels bezig. Men vangt ze met poot- en halsstrikken, met lijmroeden en slagnetten, vooral echter met een &#8220;tiras&#8221;,
+een zeer groot, van vischnetgaren vervaardigd net, dat den Vogel over &#8217;t lichaam wordt geworpen; zelfs worden bijzonder vette
+en zeer stil liggende exemplaren door knapen met stokken doodgeslagen. Men plukt de Vogels, snijdt hun den kop en de voeten
+af, neemt de ingewanden er uit, spalkt hun de borst open en pakt ze als Haringen in tonnen om ze te verzenden. Deze bron van
+verdiensten is voor sommige gewesten van zooveel belang, dat de voormalige Minister <span class="smallcaps">Coletti</span>, toen in het jaar 1834 bij het oproer in de Maina het voorstel werd gedaan om den verkoop van kruit daar geheel te verbieden,
+in den ministerraad zich er tegen verklaarde, omdat de inwoners hierdoor van hun belangrijkste bron van inkomsten verstoken
+of althans in hun bedrijf zeer bemoeielijkt zouden worden.&#8221;
+
+</p>
+<p>Wanneer men in aanmerking neemt, dat van de Kwartels, die aan den mensch en de roofdieren ontkomen, nog duizenden in de zee
+hun graf vinden, heeft men reden om zich er over te verwonderen, dat hun vermenigvuldiging, hoe snel dan ook, voldoende is
+om de geleden verliezen weder aan te vullen.
+
+</p>
+<p>Gevangen Kwartels worden te recht als aardige huisgenooten beschouwd. Zij verliezen hun schuwheid, althans voor een deel,
+kunnen gemakkelijk in &#8217;t leven worden gehouden en verontreinigen hun kooi slechts weinig. Als men hun het noodige verschaft
+om een genoegelijk leven te leiden, gevoelen zij zich weldra zoo zeer thuis in hun door trali&euml;n begrensde woning, dat zij
+zich hier voortplanten; in de voli&egrave;res onzer dierentuinen brengen zij niet zelden hunne jongen groot. Niet zoo licht gelukt
+hun dit in de kooi, hoewel zij ook hier dikwijls broeden. Losloopende Kwartels verschaffen hunne verzorgers veel genoegen
+door hun vroolijken aard, door het verdelgen van allerlei ongedierte en door hun gemeenzaamheid met Honden, Katten en anderen
+huisdieren. Evenals bij ons is de Kwartel in vele landen een zeer geliefde kamervogel, o. a. bij de Perzen en Boekharen. Bij
+Tsardsjoe&iuml; aan den Oxus wordt hij niet slechts veelvuldig in de kooi gehouden, maar ook als levend speelgoed, dat men voortdurend
+in de handen houdt en koestert, door sommige personen hoog geschat.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Amerikaansche Patrijzen</span> of <span class="letterspaced">Boomhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Odontophorinae</i>), die een uit ongeveer 50 soorten bestaande onderfamilie vormen, zijn klein of middelmatig groot en sierlijk gebouwd; hun
+snavel is kort, zeer hoog, zijdelings samengedrukt, de zijranden van de ondersnavel dikwijls getand, aan weerszijden met 2
+of meer soms zeer onduidelijke inkervingen voorzien; de voet heeft een langen ongespoorden loop en lange teenen; de vleugels
+zijn middelmatig lang, maar zeer afgerond: de vierde, vijfde of zesde handpen is de langste; de middelmatig lange of korte,
+van buiten afgeronde staart bestaat uit 12 pennen. Bij vele is een naakte plek om &#8217;t oog aanwezig. Het vederenkleed is goed
+ontwikkeld, bij de meeste soorten niet zeer levendig, bij vele evenwel zeer fraai van kleur en bij alle op een bevallige wijze
+geteekend.
+
+</p>
+<p>Middel-Amerika is het vaderland van de meeste Boomhoenderen; in Zuid- en Noord-Amerika komen betrekkelijk weinig soorten voor.
+Ook zij bewonen de meest verschillende terreinen. Eenige leven in het veld en in de vlakte, andere in het kreupelhout, enkele
+ook in het hoogstammige woud; deze herinneren door hun levenswijze aan het Hazelhoen, gene aan de Patrijzen, hoewel alle den
+naam van Boomhoenderen verdienen. Alle zijn vlug van beweging, loopen snel en vaardig, vliegen met gemak, hoewel niet lang
+achtereen, weten zich te midden van de twijgen zeer goed te redden, zijn scherp van gezicht en gehoor, geven blijken van een
+verstandige beoordeeling van gewijzigde toestanden en kunnen daarom zonder groote moeite getemd worden. Door lieftalligheid
+en sierlijkheid winnen zij de vriendschap van ieder die hen leert kennen; hun vruchtbaarheid en onschadelijkheid hebben aanleiding
+gegeven tot pogingen om de Noord-Amerikaansche Boomhoenderen in Europa te acclimatiseeren, welker uitslag aanvankelijk niet
+<span class="corr" id="xd0e921" title="Bron: ongustig">ongunstig</span> kan worden genoemd; verscheidene andere soorten zijn voorloopig reeds een sieraad van onze dierentuinen.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Een Boomhoen, dat in Europa burgerrecht heeft gekregen, daar het in ons werelddeel veelvuldig getemd voorkomt, is de <span class="letterspaced">Boomkwartel</span>, ook wel <span class="letterspaced">Colijnhoen</span> genaamd, de <span class="letterspaced">Colin</span> van de Anglo-Amerikanen (<i lang="la-x-bio">Ortyx virginianus</i>), vertegenwoordiger van een gelijknamig geslacht. Alle veeren van de bovenzijde zijn roodachtig bruin met zwarte vlekken,
+stippels en banden en geel gezoomd; die van de onderzijde hebben een witachtig gele kleur met roodbruine, overlangsche strepen
+en zwarte, dwarse golflijnen. Een witte band, die op het voorhoofd begint en over het oog naar de achterzijde van den hals
+loopt, de witte keel, een over dezen lichten band zich uitstrekkende, zwarte voorhoofdsstreep en een dergelijke streep, die,
+v&oacute;&oacute;r het oog ontspringend, de keel omsluit, benevens de zwarte, witte en bruine stippels op de zijden van den hals vormen
+gezamenlijk een sierlijken tooi van den kop. Totale lengte 25, staartlengte 11 cM.
+
+</p>
+<p>Kanada is de noordelijke, het Rotsgebergte de westelijke, de Golf van Mexico de zuidelijke grens van het verbreidingsgebied
+van den Boomkwartel. Hij kiest een soortgelijke standplaats als onze Patrijs, geeft de voorkeur aan bouwland, maar verlangt
+kreupelhout, hagen en dergelijke gelegenheden tot het zoeken van een schuilplaats; naar het schijnt, bezoekt hij van tijd
+tot tijd ook het binnenste van het woud. Zijn stem is rijker aan klank en afwisseling, dan die van onzen Patrijs. Zij bestaat
+uit twee geluiden, die soms nog door een voorslag aangekondigd en meestal vele malen achtereenvolgens herhaald worden. De
+naam <span class="letterspaced">Bob White</span>, die door het volk aan den Boomkwartel wordt gegeven, is een nabootsing van zijn stem (&#8220;bobwaait&#8221;).
+
+</p>
+<p>In &#8217;t begin van de lente gaan de zwermen, die gedurende den winter samengeleefd hebben, uiteen. Iedere haan verwerft zich,
+dikwijls eerst na langen strijd, een hen en kiest een geschikt woongebied uit. Weinig later, maar toch zelden voor het begin
+van <span class="pagenum">[<a id="xd0e947" href="#xd0e947">376</a>]</span>Mei, begint de hen haar nest te bouwen. Zij gaat hierbij zorgvuldiger te werk dan onze Patrijs, want niet slechts de standplaats
+van het nest wordt steeds met voorzichtigheid gekozen, maar ook wordt dit met een zekere kunstvaardigheid in den grond uitgekrabd
+en tamelijk netjes met grassen, halmen en bladen bekleed. De eieren zijn peervormig, dun van schaal en zuiver wit van kleur
+of met flauwe, leemgele stippels geteekend. Hun aantal wisselt af van 20 tot 24; men heeft er echter ook wel 32 in een nest
+gevonden. De beide ouders broeden om beurten en het mannetje houdt bovendien trouw bij &#8217;t nest de wacht.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2376.jpg" alt="Kuifkwartel (Callipepla californica). &#8531; v. d. ware grootte." width="720" height="605"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Kuifkwartel</span> (<i lang="la-x-bio">Callipepla californica</i>). &#8531; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Gedurende den zomer voedt de Boomkwartel zich met Insecten en allerlei plantaardige stoffen, vooral met graankorrels; in den
+herfst maken de laatstgenoemde zijn voornaamste voedsel uit. Zoolang de velden groen zijn, leiden ouden en jongen een zorgenvrij
+en vroolijk leven; gedurende den winter komen echter ook deze Hoenderen dikwijls in grooten nood; vele worden er door genoopt
+naar zuidelijker landen te trekken. Op deze reizen vinden vele den dood, want het rooversgespuis zit hen onophoudelijk op
+de hielen en de mensch doet wat hij kan, om zich van dit smakelijke wild meester te maken.
+
+</p>
+<p>De Boomkwartel is zoowel voor temming geschikt als voor invoering in gewesten, waar de eischen, die hij aan &#8217;t leven stelt,
+verwezenlijkt zijn. Gevangen Boomkwartels zijn, wanneer zij verstandig behandeld worden, reeds na eenige dagen met hun lot
+verzoend, verliezen weldra al hun schuwheid en geraken in opmerkelijk korten tijd aan hun verzorger gewoon. Nog gemakkelijker
+is het, de exemplaren, die onder het toezicht van den mensch zijn opgegroeid, te temmen. 50 &agrave; 100 paar Boomkwartels zouden
+voldoende zijn, om in de eerste plaats een fazanten-perk en van hier uit een streek, die voor de vermenigvuldiging van dit
+veelbelovende wild gunstig gelegen is, te bevolken. In Engeland is men hierin reeds geslaagd.
+
+</p>
+<p>Deze sierlijke Hoenderen worden als wild zeer hoog geschat. Hoewel zij moeilijker te jagen zijn dan de Patrijzen, houden de
+Amerikanen zich gaarne met deze jacht bezig. De Boomkwartel wacht den Hond niet af, maar tracht, wanneer hij gevaar bespeurt,
+zich loopend te redden en vliegt eerst in den uitersten nood, gewoonlijk voor de voeten van den jager op. Nog moeielijker
+wordt de jacht, als de Vogels zoo gelukkig zijn het woud te bereiken, omdat zij hier na het opvliegen gewoonlijk in een boom
+gaan zitten en zich op een dikken tak plat neerdrukken, waar zij zelfs voor het oog van den geoefenden jager verborgen zijn.
+Daar zij echter gehoor geven aan den loktoon, kan ieder, die het geluid van het mannetje of het wijfje weet na te bootsen,
+een flinken buit behalen. In Amerika maakt men om Boomkwartels te vangen veel liever gebruik van strikken en netten dan van
+vuurwapens. Men gaat in gezelschap te paard door de velden, lokt van tijd tot tijd, om de plaats waar de Vogels zich ophouden,
+te leeren kennen, plaatst het net en rijdt nu, een halvemaan vormend, op den zwerm toe. De Kwartels loopen, zoo goed mogelijk
+gedekt, over den bodem weg en komen, als zij goed gedreven worden, geregeld in het net. Op deze wijze vangt men soms 16 &agrave;
+20 stuks te gelijk.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Pluimkwartels</span> (<i lang="la-x-bio">Callipepla</i> of <i lang="la-x-bio">Lophortyx</i>) zijn kenbaar aan den tooi van den kop. Op het midden van de kruin verheffen zich 2 &agrave; 10, in den regel echter 4 &agrave; 6 veeren,
+die aan den wortel zeer versmald, aan de spits verbreed en sikkelvormig naar voren omgebogen zijn. Deze pluim is bij het mannetje
+sterker ontwikkeld dan bij het wijfje.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De meest bekende soort is de <span class="letterspaced">Kuifkwartel</span> (<i lang="la-x-bio">Callipepla californica</i>). Zijn voorhoofd is stroogeel, elke veer met een donkerder schaft; deze plek is van achteren begrensd door een voorhoofdstreep,
+die zich achterwaarts verlengt tot een wenkbrauwstreep; de bovenkop is donker-, de achterkop omberbruin; de langere, blauwgrijze
+veeren van den nek zijn zwart op de schaft en aan den rand en hebben twee witachtige vlekken aan den top; de zwarte keel is
+door een witten <span class="pagenum">[<a id="xd0e988" href="#xd0e988">377</a>]</span>band omgeven; de bovenborst is blauwgrijs, de onderborst geel, iedere veer met lichtere spits en zwarten zoom; door de eveneens
+zwarte zoomen van de bruinroode veeren op het midden van den buik ontstaan schelpvormige figuren; de veeren van de flanken
+zijn bruin met breede, witte, de onderdekveeren van den staart lichtgeel met donkere schaften; de slagpennen zijn bruingrijs,
+de armpennen met geelachtigen zoom, de stuurpennen zuiver grijs. Het oog is donkerbruin, de snavel zwart, de voet loodkleurig
+grijs. Totale lengte 24, staartlengte 9 cM.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Het vederenkleed van den verwanten <span class="letterspaced">Helmkwartel</span> (<i lang="la-x-bio">Callipepla Gambeli</i>) vertoont een soortgelijke kleurenverdeeling; het zwarte aangezichtsveld is hier echter grooter, de achterkop levendig roodbruin,
+<span class="corr" id="xd0e1000" title="Bron: de de">de</span> onderzijde geel zonder schelpvormige teekening, de buik zwart en de veeren van de flanken op prachtig roodbruinen grond met
+lichtgele, overlangsche strepen geteekend; alle kleuren zijn bij deze soort schitterender.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Alle mij bekende berichten over de levenswijze van den Kuifkwartel zijn onvolledig. <span class="smallcaps">Gambel</span>, wiens beschrijving de voorkeur verdient, zegt: &#8220;Deze prachtige Vogels, die in geheel Californi&euml; zoo buitengemeen veelvuldig
+zijn, vereenigen zich in den winter tot talrijke zwermen, die in wouden, welke geschikt zijn om aan zoovele een schuilplaats
+te bieden, soms uit meer dan duizend stuks bestaan. Even veelvuldig als in het woud vindt men ze in de met kreupelhout begroeide
+vlakten en hellingen van het heuvelachtige land. Niet minder waakzaam, maar snelvoetiger dan de Boomkwartels, verijdelen zij
+de pogingen van hunne vervolgers door verwonderlijk vlug weg te loopen en zich te verbergen. Als een Kuifkwartel plotseling
+opgejaagd wordt, vliegt hij gewoonlijk in een boom en drukt zich op horizontale takken als een Eekhoorn neder; het vinden
+van den Vogel wordt dan zeer moeielijk, omdat de kleur van zijn vederenkleed met die van boomschors overeenkomt. Het nest
+wordt op den bodem aangelegd, gewoonlijk aan den voet van een boom of onder de twijgen van een struik; het aantal eieren is
+soms zeer groot. In een ondiepe uitholling, die aan den voet van een eik uitgekrabd, aan den omtrek met eenige weinige bladen
+en droog gras belegd, in het midden echter onbekleed was, vond ik 24 eieren. Het zou kunnen zijn, dat hier twee hennen in
+hetzelfde nest hebben gelegd, daar 15 eieren het gewone getal schijnt te zijn.&#8221;
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Freyberg</span>, die den Kuifkwartel eveneens in zijn vaderland heeft nagegaan, zegt, dat hij een standvogel is, althans niet ver van zijn
+broedplaats rondzwerft, van gras, zaden, bollen, look, knolgewassen en dergelijke planten, van allerlei bessen en van Insecten
+leeft. Tot woonplaats kiest hij bij <span class="corr" id="xd0e1014" title="Bron: vooorkeur">voorkeur</span> jonge hakhoutbosschen of in &#8217;t algemeen dicht struikgewas, vanwaar hij zich zelden verder dan 40 &agrave; 50 schreden verwijdert
+en zich dus bijna niet buiten de schaduw van het woud in het open veld begeeft. Bij vervolging door den Hond blijft hij tamelijk
+lang loopen, gaat bij het opvliegen steeds in den eersten den besten ouden boom zitten en gedraagt zich hier als een Hazelhoen;
+in den winter graaft hij echter lange gangen in de sneeuw. In Californi&euml; schiet men hem met een kleine buks uit den boom of
+jaagt hem met behulp van een Hond; want dit wild is kostbaar en moet gelijk gesteld worden met het Hazelhoen.
+
+</p>
+<p>&#8220;Ieder die de gewoonten van den Helmkwartel wil leeren kennen,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Coues</span>, die een uitmuntende levensbeschrijving van de soort heeft gegeven, &#8220;moet zich alle geriefelijkheden van de beschaving ontzeggen
+en van de westkust uit omstreeks duizend mijlen ver in het binnenland doordringen. Hij komt dan in een wilde streek, waar
+de Apache-Indiaan nog altijd heer en meester is en de blanke zich slechts door een iederen dag herhaalden strijd kan handhaven.
+Het land is verscheurd door gapende afgronden. Diep ingesneden dalen en ravijnen, waarnevens reusachtige bergen zich verheffen;
+lava-massas, uitgeworpen door sinds lang uitgedoofde en onkenbaar geworden vulkanen, bedekken het. Men treft hier rivieren
+aan, op welker droge bedding de reiziger van dorst kan versmachten; uitgestrekte vlakten, begroeid met droge, scherpe grassen
+en lage struiken, dragen de duidelijke kenteekenen van langdurig gebrek aan water. Deze gewesten zijn echter vol tegenstellingen
+en wonderen. De minst gastvrije bergen omsluiten liefelijke, vochtige, groene en vruchtbare dalen; uitgestrekte bosschen van
+edele sparren en dennen en ceders wisselen af met dorre, eenzame lavavelden; de heuvelhellingen zijn met eiken, mezquite-struiken
+(<i lang="la-x-bio">Prosopis dulcis</i>) en manzanitas bedekt, terwijl de toegangen tot de oevers der door populieren (<i lang="la-x-bio">Populus monilifera</i> en <i lang="la-x-bio">angulata</i>), wilgen en noteboomen omlijste stroomen, door bijna ondoordringbare wallen van wijnstokken, <i lang="la-x-bio">pereskia</i>-cactussen (met eetbare bessen en platte bladen), sassaparilstruiken, rozen en allerlei andere soorten van klimmende en rankende
+struiken versperd worden. De dieren- en de plantenwereld, ja zelfs de rotsen hebben een vreemdsoortig, eigenaardig voorkomen;
+zelfs de lucht schijnt een andere samenstelling te hebben dan bij ons. Deze gewesten zijn het vaderland van ons Boomhoen.
+
+
+</p>
+<p>&#8220;De maand Juni liep ten einde, toen ik op de plaats van bestemming, in Arizona, aankwam. Spoedig vernam ik, dat de Helmkwartel
+hier buitengewoon veelvuldig is. Reeds op mijn eerste jachttocht struikelde ik, bij wijze van spreken, over een toom jonge
+kuikens, die zooeven uit het ei gekomen waren; de kleine, vlugge diertjes renden weg en verborgen zich zoo uitmuntend, dat
+ik er geen enkele van vinden kon. In &#8217;t volgende jaar merkte ik op, dat de oude Vogels tegen het einde van April gepaard hadden
+en zag ik in het begin van Juni de eerste kuikens. Ik kwam tot de overtuiging, dat het broeden bij deze soort gedurende de
+maanden Mei, Juni, Juli en Augustus plaats vindt. Het grootste aantal kuikens van &eacute;&eacute;n broedsel, dat ik waarnam, bedroeg 15
+&agrave; 20, het kleinste 6 &agrave; 8. Wel trof ik een enkele maal ook nog op den 1en October half volwassen kuikens aan; de meeste hadden
+toen echter reeds geheel of bijna de grootte van de ouders en waren zoo goed in staat om zich te bewegen, dat een eerlijke
+jager zich niet geschaamd zou hebben, er een schot op te doen.
+
+</p>
+<p>&#8220;Zoolang de jonge Vogels de ouderlijke zorg nog niet kunnen ontberen, houden zij zich eng aaneengesloten; als hen een gevaar
+bedreigt, rennen zij zoo snel weg en &#8220;drukken&#8221; zich op een zoo goed gekozen plaats, dat het veel moeite kost om ze te doen
+opvliegen. Als dit gelukt, stijgen alle te zamen in een gesloten zwerm omhoog, maar strijken spoedig weer neder, in den regel
+op de lage takken van boomen of struiken, dikwijls echter op den grond. Hier zitten de Vogels gewoonlijk stil, dikwijls letterlijk
+opeengehoopt; omdat zij goed verborgen meenen te zijn, kan men ze tot op een afstand van weinige schreden naderen. Later in
+&#8217;t jaar, als zij hun definitieve grootte bereikt hebben, gaan zij minder vaak op boomen zitten; zij zijn dan voorzichtiger
+en niet gemakkelijk te <span class="pagenum">[<a id="xd0e1038" href="#xd0e1038">378</a>]</span>naderen. De eerste aanduiding, dat men zich in de nabijheid van een toom bevindt, krijgt men door een geluid, dat twee- of
+driemaal snel achtereenvolgens herhaald wordt; hierop volgt een geritsel van droge bladen, waaruit blijkt, dat het geheele
+gezelschap zich zoo schielijk mogelijk voortspoedt; als men nog een stap verder gaat, vliegen alle met snorrend gedruisch
+op en verspreiden zich in alle richtingen.
+
+</p>
+<p>&#8220;Evenals zijne verwanten, eet de Helmkwartel bij voorkeur zaden en vruchten, hoewel Insecten een niet gering deel van zijn
+voedsel uitmaken. In de eerste lentemaanden eet hij graag wilgeknoppen, waardoor zijn vleesch een bitteren bijsmaak krijgt.<span class="corr" id="xd0e1042" title="Bron: &#8221;"></span>
+
+</p>
+<p>&#8220;De sierlijke kuif op den kop, die zooveel tot de verfraaiing van deze soort bijdraagt, ontwikkelt zich reeds zeer vroegtijdig;
+men merkt haar reeds op bij kuikens, die slechts weinige dagen oud zijn. Bij hen bestaat zij trouwens slechts uit een klein,
+kort bosje van 3 of 4 veeren, die eerder bruin dan zwart, aan de spits niet verbreed en recht naar boven gericht zijn. Eerst
+wanneer de Vogel volkomen tot vliegen in staat is, krommen zij zich naar voren. Het aantal veeren, waaruit de kuif bestaat,
+wisselt aanmerkelijk af. Soms vindt men slechts &eacute;&eacute;n enkele veer, in andere gevallen 8 &agrave; 10 veeren.
+
+</p>
+<p>&#8220;De jacht op den Helmkwartel is moeielijker dan die op den Boomkwartel. Wel is waar vliegt de eerstgenoemde niet plotseling
+op en beweegt zich ook niet sneller dan zijn verwant: wanneer echter een kluft opgejaagd is en &eacute;&eacute;n of twee van hare leden
+geschoten zijn, zal men bezwaarlijk voor de derde maal met goeden uitslag kunnen vuren. Zij liggen, behalve in bepaalde gevallen,
+zeer los; als zij opgevlogen zijn en weder &#8220;strijken&#8221;, zoeken zij dikwijls een schuilplaats op den grond en laten zich niet
+weer opjagen, of loopen zoo snel en zoo ver mogelijk, zoodat men ze &ograve;f niet, &ograve;f eerst op een tamelijk grooten afstand van
+hun uitgangspunt terugvindt. Hun gewoonte om loopend het gevaar te ontvluchten, vermoeit niet slechts den jager, maar ook
+den Hond in zoo hooge mate, dat zelfs het best gedresseerde dier weinig of in &#8217;t geheel niets uitrichten kan. Wel is de jager
+dikwijls in de gelegenheid een loopend Hoen te dooden, maar wie zou op zoo&#8217;n roemlooze wijze met zulk edel wild den weitasch
+willen vullen! Het vliegt buitengewoon snel en krachtig, doch steeds op gelijke hoogte en rechtuit, zoodat het voor een geoefend
+schutter niet zeer moeielijk is, het te treffen.&#8221;
+
+</p>
+<p>In 1852 werden 6 paar Kuifkwartels in Frankrijk ingevoerd. Reeds in het volgende jaar brachten zij jongen groot. Men heeft
+later herhaaldelijk getracht dezen fraaien Vogel ook in Frankrijk te acclimatiseeren, maar tot dusver nog geen blijvende uitkomsten
+verkregen. Ook in Duitschland zijn zulke proeven genomen met hetzelfde gevolg. Over &#8217;t algemeen zal men, om op succes te mogen
+hopen, de proef moeten nemen in zulke gewesten, waar Fazanten zonder de hulp van den mensch gedijen. Het meest geschikt hiervoor
+zijn wouden, die de grootst mogelijke verscheidenheid van boomsoorten bevatten en een dicht begroeiden bodem hebben, zoodat
+het geheel een moeielijk doordringbare wildernis van doornstruiken, wilgen, hooge grassen en klimplanten vormt. Kuifkwartels,
+die in een park zijn grootgebracht en op ongeschikte terreinen worden losgelaten, ontsnappen hieruit, zoodra zij kunnen.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>In de vierde onderfamilie vereenigen wij de <span class="letterspaced">Fazanten</span> (<i lang="la-x-bio">Phasianinae</i>). Ook bij hen is de romp gedrongen, maar toch gestrekter gebouwd dan bij de Boschhoenderen; de snavel is middelmatig lang
+en sterk gewelfd, de bovensnavel over den ondersnavel benedenwaarts gebogen, soms aan de spits verlengd en nagelvormig verbreed;
+de middelmatig lange loop is bij den haan altijd gespoord; de teenen zijn lang, de vleugels middelmatig lang of kort, sterk
+afgerond; de staart is gewoonlijk lang en breed en uit 12 &agrave; 18 pennen samengesteld, de kop gedeeltelijk naakt, dikwijls met
+kammen en lellen, soms bovendien met hoornen en ook wel met vederbossen versierd; het vederenkleed is prachtig van kleur en
+glanzig, maar bij mannetjes, wijfjes en jongen verschillend.
+
+</p>
+<p>Gewoonlijk rekent men tot deze onderfamilie, ongeveer 75 soorten, waarvan er elf in Afrika, slechts drie (de Kalkoenen) in
+Amerika, alle overige in Zuid- en Middel-Azi&euml; thuis behooren. Alle soorten bewonen boschrijke of althans met struikgewas begroeide
+gewesten waar zij goed gedekt zijn: sommige hooge bergstreken, andere het laagland. Zij zijn standvogels; bij de keuze van
+een woonplaats gaan zij zeer zorgvuldig te werk en verlaten deze daarna niet meer. Alle hebben min of meer de neiging om na
+den broedtijd rond te zwerven en dan terreinen te bezoeken, waar men ze in andere tijden van &#8217;t jaar niet vindt. Tot echte
+reizen zijn zij wegens de gebrekkigheid van hunne bewegingsorganen niet in staat. Zij zijn goed ter been en kunnen, als zij
+willen, in het hardloopen bijna met ieder ander Hoen wedijveren; zij vliegen echter slecht en doen dit daarom slechts in den
+uitersten nood. In lichaamsoefeningen schijnen zij geen behagen te scheppen; zelfs gedurende den paartijd gedragen zij zich
+rustiger dan de andere Hoenderen. Gewoonlijk stappen zij op hun gemak en zonder zich te haasten rond, met ingetrokken of gebogen
+hals, den fraaien staart, hun voornaamsten tooi, zoo ver opgeheven, dat de middelste veeren niet over den grond sleepen; om
+sneller te loopen buigen zij den kop tot dicht bij den grond en lichten den staart iets hooger op; in geval van nood maken
+zij ook van hunne vleugels gebruik. Hun wijze van vliegen vereischt krachtige vleugelslagen en gaat daarom vooral bij het
+opvliegen met een klapperend gedruisch gepaard; wanneer echter de Fazant eens een zekere hoogte bereikt heeft, fladdert hij
+weinig, maar schiet met uitgespreide vleugels en staart volgens een hellend vlak in benedenwaartsche richting snel vooruit.
+In de kroon van hooge boomen is hij gewoon rechtop te staan of met sterk gebogen pooten zich geheel op den tak neer te vleien
+en den langen staart bijna loodrecht naar beneden te laten hangen. Zijne zintuigen zijn goed ontwikkeld, de geestvermogens
+over &#8217;t algemeen gering. Onder elkander leven de Fazanten in vrede, zoolang de liefde niet in &#8217;t spel komt; in den paartijd
+ziet men echter, evenals bij de overige Hoendervogels, de mannelijke leden van het gezelschap in opgewonden toestand verkeeren
+en soms zeer ernstige gevechten leveren.
+
+</p>
+<p>Tot aan den paartijd verbergen de Fazanten zich zooveel mogelijk. Als zij niet gestoord worden, gaan zij eerst kort v&oacute;&oacute;r hun
+slaaptijd in den boom zitten en houden gedurende het overige deel van den dag verblijf op den grond, waar zij, tusschen struiken
+en gras hun voedsel zoeken, open plekken bijna angstvallig vermijden en van de eene schuilplaats naar de andere sluipen. Iedere
+haan heeft de leiding over een aantal hennen; men ontmoet echter ook zeer gemengde kluften, d. w. z. zulke, die uit verscheidene
+hanen en vele hennen bestaan. Groote gezelschappen <span class="corr" id="xd0e1064" title="Bron: zij">zijn het</span> niet; <span class="pagenum">[<a id="xd0e1067" href="#xd0e1067">379</a>]</span>wanneer dit een enkele maal voorkomt, blijven zij in den regel niet lang bijeen. Buiten den broedtijd neemt het zoeken van
+voedsel hun tijd bijna geheel in beslag. Zij eten van &#8217;s morgens tot &#8217;s avonds; hoogstens rusten zij in de middaguren, zooveel
+mogelijk in een stoffige kuil, half begraven onder het reinigende stof, van de vermoeienissen van den arbeid uit. Vooral in
+den vroegen morgen en tegen den avond zijn zij ijverig in de weer en tot rondzwerven geneigd; met zonsondergang begeven zij
+zich ter rust. Hun voedsel bestaat uit de meest verschillende soorten van plantaardige stoffen, zaden en vruchten, knoppen
+zoowel als ontplooide bladen; bovendien eten zij Insecten in allerlei ontwikkelingstoestanden, Slakken, Weekdieren, ook wel
+kleine Gewervelde Dieren; vooral maken zij jacht op jonge Kikvorschen, Hagedissen en Slangen.
+
+</p>
+<p>De meeste, hoewel geenszins alle Fazanten leven in polygamie. Iedere haan verzamelt, wanneer zijne mededingers dit toelaten,
+vijf &agrave; zeven hennen om zich heen. Hoewel hij niet minder jaloersch is dan de andere mannetjes zijner orde en zijne mededingers
+zeer moedig en dapper bestrijdt, geeft hij zich geen bijzondere moeite om de gunst van zijn wijfje deelachtig te worden. Ook
+bij hem komen verschijnselen voor, die aan het balderen der Ruigpoothoenderen herinneren, ofschoon hij nooit in den toestand
+van verliefde razernij vervalt, die deze kenmerkt. Hij loopt in verschillende houdingen om de hennen heen, spreidt de vleugels
+uit, zet de veeren van de kuif, van de oorpluimen en van den halskraag op, verheft den staart iets meer dan gewoonlijk, doet
+de voor uitzetting vatbare huidaanhangsels opzwellen, acht het zelfs niet beneden zijn waardigheid eenige danspassen te maken
+en kraait of fluit, terwijl hij herhaaldelijk de vleugels tegen elkander slaat. Na de paring bekommert hij zich niet meer
+om de hennen, die over &#8217;t algemeen meer hem zoeken dan hij haar; maar zwerft naar eigen goedvinden in het bosch rond, voegt
+zich hier soms bij andere hanen, vecht in het eerst nog wel eens met dezen of genen, maar leeft toch, als het aantal mannetjes
+toeneemt, met de leden van zijn gezelschap in vrede. De hen zoekt een stil plekje op, graaft hier een kuiltje, bedekt dit
+achteloos met eenige bladen en andere nestmaterialen en begint te broeden, zoodra zij 6 &agrave; 10 of soms ook 12 eieren gelegd
+heeft. De kuikens zijn lief geteekend, behendig en vlug, leeren in de tweede week van hun leven fladderen, gaan in de derde
+in de boomen slapen en ruien na verloop van 2 of 3 maanden; tot in den herfst blijven zij echter nog onder de hoede van hunne
+ouders.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Het meest bekende geslacht van de onderfamilie der Fazanten is dat van de <span class="letterspaced">Kamhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Gallus</i>), waaraan wij ons <span class="letterspaced">Huishoen</span> te danken hebben. Zij kenmerken zich vooral door het bezit van een naakten, vertikalen, meestal getakten kam op de kruin
+en van twee naar beneden hangende lellen aan den ondersnavel; de wang is onbevederd. De tamelijk lange loop is bekleed met
+drie vertikale reeksen van schilden en heeft bij den haan een sterke spoor. De middelmatig lange staart bestaat uit 14 pennen,
+die naar de zijden weinig in lengte afnemen; hij wordt dakvormig gebogen en opgewipt gedragen; de staartwortelveeren of bovendekveeren
+van den staart zijn bij den haan sterk verlengd en sikkelvormig gekromd; zij overdekken de stuurpennen en hangen achter deze
+of langs de zijden van het achterlijf naar beneden. In de korte afgeronde vleugels zijn de 4e tot 7e handpennen even lang
+en langer dan de overige. Het lichaam is rijk bekleed met prachtige veeren.
+
+</p>
+<p>Indi&euml; en de Maleische landen zijn het vaderland van deze Hoenderen. Men kent er zes soorten van, die het woud bewonen en een
+verborgen leven leiden, hoewel alle door hun stem de aandacht trekken.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De meeste aanspraken op de eer van het stamvaderschap van ons Huishoen, kan het <span class="letterspaced">Gewone Boschhoen</span> of <span class="letterspaced">Bankiva-hoen</span>, de <span class="letterspaced">Kasintoe</span> der Maleiers, op Sumatra <span class="letterspaced">Ajam-Rimboe</span> geheeten (<i lang="la-x-bio">Callus ferrugeneus</i>), doen gelden. De kop, de hals en de lange, naar beneden hangende nekveeren hebben bij den haan een goudgelen weerschijn;
+de geelbruin gezoomde rugveeren zijn purperbruin, in het midden glanzig oranjerood; de eveneens verlengde, naar beneden hangende
+bovendekveeren van den staart gelijken in kleur op die van den kraag; de groote dekveeren zwartgroen, de donkerzwarte borstveeren
+goudgroen iriseerend; de handpennen zijn donker zwartachtig grijs met lichteren zoom, de armpennen op de buitenvlag roestkleurig,
+op de binnenvlag zwart, de staartpennen eveneens zwart: de middelste iriseerend, de overige zonder glans. Het oog is oranjerood,
+de koptooi rood, de snavel bruinachtig, de voet leikleurig zwart. Totale lengte 65, staartlengte 27 cM. De hen is kleiner,
+haar staart heeft een meer horizontalen stand; van den kam en de lellen zijn slechts aanduidingen voorhanden; de langwerpige
+halsveeren zijn zwart met witgeelachtigen zoom, de veeren van den mantel bruinzwart gesprenkeld, die van de onderdeelen, evenals
+de slag- en stuurpennen, bruinzwart.
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van het Bankiva-hoen omvat geheel Indi&euml; en de Maleische landen. Het is veelvuldig in het westen van
+V&oacute;&oacute;r-Indi&euml; zoowel als in het noordelijke heuvelenland, algemeen in Assam, Silhet, Birma, Malakka, op de Soenda-eilanden en
+de Philippijnen; het komt ook op Timor en verscheidene eilanden van den Grooten Oceaan voor; zeldzaam is het in Middel-Indi&euml;.
+De levenswijze van deze en alle overige wilde Hoenderen is vrij onvolledig bekend; dit ligt waarschijnlijk aan de bezwaren,
+die zich tegen het waarnemen van deze Vogels verzetten. Het door hen bewoonde woud legt den onderzoeker zoowel als den jager
+dikwijls onoverkomelijke hinderpalen in den weg<span class="corr" id="xd0e1107" title="Niet in bron">.</span> Als men deze wouden doortrekt, ontmoet men, volgens <span class="smallcaps">Jerdon</span>, dikwijls wilde Hoenderen. Zij houden zich gaarne op in de nabijheid van de wegen, omdat zij hier in den drek van het Rundvee
+en van de Paarden een overvloed van voedsel vinden; de Honden, die met den wagen meeloopen, doen vele Hoenderen opvliegen
+en in de boomen neerstrijken; ook ziet men deze Vogels in de buurt van de wouden op de akkers, waar zij dikwijls voedsel gaan
+zoeken, voorts gedurende de jachten, die op hen gehouden worden. De beide op Java levende soorten van wilde Hoenderen zijn,
+volgens <span class="smallcaps">Bernstein</span>, zeer schuw; het is daarom moeielijk ze in de vrije natuur te bespieden. Dit geldt vooral voor het <span class="letterspaced">Groene Boschhoen</span>, den <span class="letterspaced">Gangegar</span> of <span class="letterspaced">Ajamalas</span>, gewoonlijk <span class="letterspaced">Vorkstaarthoen</span> (<i lang="la-x-bio">Gallus furcatus</i>) genoemd, omdat de staart, wegens de zijwaartsche richting der middelste veeren, er gevorkt uitziet; het onderscheidt zich
+door het bezit van slechts &eacute;&eacute;n zeer groote, met fraaie roode, gele en blauwe tinten prijkende lel aan de keel. Deze Hoenderen
+houden zich bij voorkeur op in de met doornstruiken en andere planten dicht bedekte vlakten, waar zij zich bijna altijd aan
+de blikken van den onderzoeker onttrekken; bovendien verbergen zij zich dadelijk bij het geringste verdachte gedruisch, <span class="pagenum">[<a id="xd0e1131" href="#xd0e1131">380</a>]</span>of loopen, zonder op te vliegen, tusschen de alang-alang-halmen weg. Zij zouden dus niet opgemerkt worden, indien niet de
+haan van tijd tot tijd zijn stem liet hooren; deze klinkt heesch als &#8220;kukru-u koekru.&#8221; Te zien krijgt men hem echter slechts
+zelden, hoe vaak men hem ook hoort. Het best gelukt dit nog in den vroegen morgen, omdat de Hoenderen, zich veilig achtend,
+dan de wildernis verlaten om op open plaatsen hun voedsel te zoeken, dat uit allerlei zaden en knoppen, maar vooral uit Insecten
+bestaat. Zeer gaarne eten zij Termieten; zij zoeken daarom de woningen dezer diertjes dikwijls op.
+
+</p>
+<p>De beide andere soorten van wilde Hoenderen zijn: het <span class="letterspaced">Sonnerat-hoen</span>, de <span class="letterspaced">Katoekoli</span> der Maleiers (<i lang="la-x-bio">Gallus Sonnerati</i>)&#8212;dat in de gebergten van V&oacute;&oacute;r-Indi&euml; leeft en zich kenmerkt door zijne halsveeren, welker schaften (bij den haan) op drie
+plaatsen tot hoornplaatjes verbreed zijn&#8212;en het op Ceylon levende <span class="letterspaced">Dsjungelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Gallus Stanleyi</i>), dat door de roode kleur der onderdeelen van het Bankiva-hoen verschilt. Beide onderscheiden zich door hun stem; die van
+den Dsjungelhaan klinkt, volgens <span class="smallcaps">Tennent</span>, als &#8220;George-Joye&#8221;; die van den Sonnerathaan is een hoogst zonderling, gebroken geluid, een onvolkomene, maar onbeschrijfelijke
+soort van gekraai. Het Bankiva-hoen heet op Java wegens het geluid van den haan &#8220;Bek&eacute;ko&#8221;. Alle vier soorten dragen veel bij
+tot het verlevendigen van het woud. &#8220;Het is zeer gezellig,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Von M&ouml;ckern</span>, &#8220;des morgens vroeg de talrijke hanen te hooren kraaien, ze met fieren tred te zien loopen en getuige te zijn van hunne gevechten;
+de hennen en de kuikens zwerven intusschen te midden van de boomen en struiken rond.&#8221; Ook <span class="smallcaps">Tennent</span> roemt het in den nacht aanvangende en lang voortgezette gekraai van den Dsjungelhaan als een der voornaamste aantrekkelijkheden
+van den morgen in de met bosch bedekte bergen van Ceylon. De wilde hanen doen in strijdlust niet onder voor de tamme; de inboorlingen
+temmen ze voor de bij hen zoo geliefde hanengevechten; daar zij ervaren hebben, dat, moge al de tamme haan soms sterker zijn
+dan de wilde, hij dezen nooit evenaart in moed en behendigheid.
+
+</p>
+<p>Zoomin bij de wilde als bij de tamme Hoenderen bemoeit de haan zich met de opvoeding der jongen; bij beide verzorgt de hen
+hare kinderen met gelijke teederheid. Kruisingen van de wilde Hoenderen onderling en van deze met tamme Hoenderen komen niet
+zelden voor.
+
+</p>
+<p>Alle wilde Hoenderen kunnen getemd worden; zij geraken echter niet zoo spoedig aan de gevangenschap gewoon, als men misschien
+geneigd is te veronderstellen. &#8220;Oud gevangen exemplaren,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Bernstein</span>, &#8220;worden nooit tam; wanneer men hunne eieren door Huishennen laat uitbroeden, zullen toch de jongen, zoodra zij volwassen
+zijn, bij de eerste de beste gelegenheid hun vrijheid trachten te herwinnen. Of zij zich in de gevangenschap voortplanten,
+of met Huishoenderen paren, kan ik op grond van eigen ervaring niet mededeelen; van verschillende zijden heb ik echter vernomen,
+dat wilde Hoenderen, die van jongs af in gevangenschap leefden, herhaaldelijk eieren legden.&#8221; In onze dierentuinen hebben
+alle soorten zich voortgeplant; men kan er echter nooit vast op rekenen. Het is ons daarom nog steeds een raadsel, hoe de
+mensch er in geslaagd is, de vrijheidlievende wilde Hoenderen zoo volledig aan zich te onderwerpen. Geen geschiedverhaal,
+geen sage maakt van de eerste temming dezer dieren gewag. Reeds in de oudste geschriften wordt het Huishoen voorgesteld als
+een algemeen bekende Vogel. Van Indi&euml; uit heeft het zich over alle landen van het oostelijk halfrond verbreid. Bij de eerste
+ontdekking van de eilanden van den Grooten Oceaan vond men er Huishoenderen; in historischen tijd zijn zij alleen in Amerika
+ingevoerd. Bijzonder merkwaardig komt het mij voor, dat zij nergens verwilderd zijn. Men heeft getracht ze in hiervoor geschikte
+gewesten in vrijheid te laten leven, bosschen met hen te bevolken om hierdoor een nieuwe wildsoort te verkrijgen; steeds zijn
+deze pogingen mislukt. In de dorpen van de Noordoost-Afrikaansche steppen en zelfs rondom hutten, die midden in &#8217;t woud gelegen
+zijn, leeft het Huishoen in menigte bijna zonder de zorg van den mensch; het moet zich zijn voedsel zelf zoeken; het broedt
+onder den een of anderen struik, die het hiervoor geschikt acht, dikwijls op eenigen afstand van de hut van zijn meester;
+het slaapt &#8217;s nachts in het woud op een boom. Met bewonderenswaardige buigzaamheid schikt het zich in de meest verschillende
+omstandigheden, verdraagt een klimaat, waarin het van nature niet thuis behoort, zonder van aard te veranderen; slechts in
+zeer hooge bergstreken of in het uiterste noorden schijnt zijn vruchtbaarheid af te nemen. Overal echter, waar de mensch een
+vaste woonplaats heeft, kan het leven; het is een volslagen huisdier geworden.
+
+</p>
+<p>Van het Huishoen komen tal van rassen en slagen voor, die door den vorm en de houding van het lichaam, door de grootte, door
+de ontwikkeling van den kam en de lellen, door de bevedering van den kop en van den loop, de kleur van het vederenkleed en
+van de onbevederde lichaamsdeelen enz. van elkander verschillen. Men treft sommige zeer merkwaardige afwijkingen bij hen aan.
+Een van de verwonderlijkste, hoewel niet een van de meest in &#8217;t oog vallende eigenaardigheden is de aanwezigheid van vijf
+teenen aan iederen poot bij verschillende rassen, o.a. bij de <span class="letterspaced">Dorkings</span>, de <span class="letterspaced">Houdans</span>, de <span class="letterspaced">Turken</span> en de <span class="letterspaced">Japansche Zijdehoenderen</span>. De overtallige teen is drieledig, aan hetzelfde middelvoetsbeen gehecht als de normale (tweeledige) achterteen, maar een
+weinig hooger en meer naar &#8217;t midden van den loop ingeplant.&#8212;Bij een aantal andere rassen, die men onder den naam van <span class="letterspaced">Kuifhoenderen</span> samenvat, en waarvan wij het <span class="letterspaced">Padua-ras</span> als voorbeeld kiezen, is het voorhoofdsbeen sterk gezwollen en vormen de verlengde, overhangende veeren van de kruin een
+helm, die den geheelen kop bedekt. De kam is bij de Padua-hoenderen, zeer klein; de plaats van de keel- en oorlellen wordt
+ingenomen door &#8220;kinbaarden&#8221; en &#8220;bakkebaarden&#8221;. De Houdans hebben een halve, de Turken een volslagen kuif.&#8212;De <span class="letterspaced">Zijdehoenderen</span> zijn klein van stuk, hebben haarvormige, zijdeachtige veeren en weinig ontwikkelde arm- en staartpennen; de uitwendige huid,
+het beenvlies en de naakte plekken aan den kop zijn meestal donker violet, zelfs het vleesch heeft een donkere kleur. Bij
+het <span class="letterspaced">Japansche Zijdehoen</span> gaan deze eigenaardigheden gepaard met zuiver witte veeren en met het bezit van een vijfden teen.&#8212;De <span class="letterspaced">Bantammers</span>, die hun naam ontleenen aan het Javaansche landschap, van waar zij het eerst naar Europa werden gebracht, maar die uit Japan
+afkomstig zijn, onderscheiden zich o.a. door hun zeer geringe grootte; toch zijn zij zeer krijgshaftig en toonen dit bij hanengevechten.&#8212;Zeer
+zwaar, hoog op de pooten en dik van schenkel zijn de <span class="letterspaced">Cochinchina-</span> en <span class="letterspaced">Brahmapoetra-hoenderen</span>; beide hebben een bevederden loop; bij gene komt een enkelvoudige, bij deze een drievoudige kam voor. De Brahmapoetras <span class="pagenum">[<a id="xd0e1201" href="#xd0e1201">381</a>]</span>bereiken een hoogte van 65 &agrave; 70 cM. (zelden meer); het gewicht van den haan bedraagt 5 &agrave; 7.5, dat van de hen 4 &agrave; 6.5 KG.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Een overgang van de Kamhoenderen tot de Edelfazanten vormen de <span class="letterspaced">Fazanthoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Euplocomus</i>). Zij kenmerken zich door een slanken lichaamsbouw, een tamelijk zwakken snavel, een middelmatig hoogen, gespoorden loop,
+korte, afgeronde vleugels, een middelmatig langen, uit 16 pennen samengestelden, dakvormigen staart, naakte, met wratten bedekte
+wangen en een bevallig vederenkleed.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Zilverfazant</span> of <span class="letterspaced">Zilverlakensche Fazant</span> (<i lang="la-x-bio">Euplocomus nycthemerus</i>) onderscheidt zich van andere Fazanthoenderen door een lange, uit losbaardige veeren bestaande, hangende pluim op den kop
+en een wigvormig verlengden, bij wijze van een dak dubbelgevouwen staart, welks middelste veeren niet zijwaarts naar buiten
+gebogen en slechts in geringe mate naar onderen gekromd zijn. De lange en dikke vederbos aan den achterkop is glanzig zwart,
+de nek en het voorste deel van den bovenhals zijn wit; de geheele overige bovenzijde is wit met smalle, zwarte zigzaglijnen,
+die van de eene zijde naar de andere zich uitstrekken; de zwarte onderzijde heeft een metaalachtig blauwen weerschijn; de
+slagpennen zijn wit met smallen, zwarten zoom en met onderling evenwijdige, breede, zwarte dwarsstrepen geteekend; de staartvederen
+hebben op witten grond een soortgelijke versiering, die des te duidelijker is, naarmate de pennen verder buitenwaarts gelegen
+zijn; de onbevederde wangen zijn fraai karmijnrood. Het oog is lichtbruin, de snavel blauwachtig wit, de voet lakrood of koraalrood.
+Totale lengte 110, staartlengte 67 cM. De hen is aanmerkelijk kleiner; de roestbruine grondkleur van haar vederenkleed is
+zeer fijn grijs gesprenkeld; de kin en de wang zijn witachtig grijs, de benedenborst en de buik witachtig, met roestbruine
+vlekken en zwarte dwarsstrepen.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2381.jpg" alt="Zilverfazant (Euplocomus nycthemerus). &#8533; v. d. ware grootte." width="720" height="578"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Zilverfazant</span> (<i lang="la-x-bio">Euplocomus nycthemerus</i>). &#8533; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Men weet niet zeker, wanneer de eerste levende Zilverfazanten naar Europa zijn gebracht; vermoedelijk is dit niet v&oacute;&oacute;r de
+17e eeuw geschied. Hun vaderland is Zuid-China, waar zij thans echter slechts in weinige gewesten nog in &#8217;t wild voorkomen;
+tam vindt men ze in geheel China en Japan zeer veelvuldig. In Europa gedijen zij bij eenvoudige verzorging uitmuntend, in
+de vrije natuur even goed als op het erf of in een groote kooi. De pogingen om met deze diersoort onze wouden te bevolken
+zijn mislukt, omdat het mannetje wegens zijn witte kleur meer aan de vervolging der roofdieren is blootgesteld dan eenige
+andere Vogel van zijn grootte. Een niet minder groot bezwaar is gelegen in den Fazant zelf. Hij is de moedigste en strijdhaftigste
+van al zijne verwanten. Twee mannetjes, die hetzelfde gebied bewonen, zijn voortdurend met elkander in strijd. Ook andere
+dieren hebben veel te lijden van de heerschzucht van den Zilverfazant; hij vecht op leven en dood met den huishaan en verdrijft,
+als hij in het woud vrij kan rondzwerven, alle andere wilde Hoenderen, in de eerste plaats natuurlijk den Gewonen Boschfazant.
+Daar deze meer nut oplevert dan zijn vijand, wordt hij in het onbetwist bezit van het woud gelaten.
+
+</p>
+<p>De Zilverfazant beweegt zich minder goed dan zijne verwanten en heeft ook minder lust in beweging. Men is geneigd hem lui
+te noemen. Hij vliegt niet anders dan in geval van nood, legt dan hoogstens een korten weg af en strijkt dan weer op den bodem
+neer. Bij &#8217;t loopen ontbreekt hem de behendigheid van den Goudlakenschen Fazant; ook is zijn snelheid misschien geringer dan
+die van den Gewonen Fazant; hij kan deze beweging echter langer volhouden dan zijne beide verwanten. De stem verschilt al
+naar het jaargetijde. In de lente, gedurende den paartijd, hoort men meestal een lang gerekt, klankvol gefluit, in de andere
+jaargetijden meestal slechts een dof, als &#8220;radara doekdoekdoek&#8221; klinkend gekakel, waaraan, zoodra de Vogel in opgewonden toestand
+geraakt, het fluiten toegevoegd wordt.
+
+</p>
+<p>De hen legt 10 &agrave; 18 eieren, die effen roodgeel van kleur of op geelachtig witten grond met kleine, bruinachtige <span class="pagenum">[<a id="xd0e1242" href="#xd0e1242">382</a>]</span>stippels geteekend zijn. De moeder broedt met groote toewijding; na verloop van 25 dagen komen de jongen te voorschijn: allerliefste
+diertjes, welker donzig kleed een zeer bevallige teekening vertoont. Vrij spoedig ontwikkelen zij zich zoo ver, dat zij vliegen
+of althans fladderen kunnen; eerst in het tweede levensjaar verkrijgen zij echter het kleed en de groote hunner ouders. In
+hun vroegste jeugd geven ook zij aan Insecten als voedsel de voorkeur; later eten zij hoofdzakelijk zeer verschillende soorten
+van groen voer; ten slotte gebruiken zij hardere spijzen, vooral zaden van graanvruchten. Kool, salade en ooft zijn voor hen
+lekkernijen.
+
+</p>
+<p>Het vleesch van dit dier is even smakelijk als dat van iederen anderen Fazant; den fijnsten wildsmaak verkrijgt het echter
+alleen dan, als men den Vogel meer vrijheid laat en hem minstens veroorlooft zich op het erf en in den tuin vrij te bewegen.
+
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Oorfazanten</span> (<i lang="la-x-bio">Crossoptilon</i>), die ook wel tot de Pauwvogels gerekend worden, maar zich van deze door het ontbreken der oogvlekken, van de overige Fazanten
+door den forscheren lichaamsbouw onderscheiden, hebben, evenals de Pauwen, de bovendekveeren van den staart zeer sterk ontwikkeld.
+De snavel en de pooten zijn krachtig; de loop van den haan is met een spoor gewapend, de sterk afgeronde vleugels zijn middelmatig
+lang, evenals de staart, welks trapvormig van &#8217;t midden naar de zijden in lengte afnemende pennen een daksgewijzen stand hebben;
+de vier middelste stuurpennen zijn benedenwaarts gekromd en met lange, losse baarden voorzien; de huid om de oogen is tot
+op de teugels en de wangen naakt; het bosje naar boven gerichte veeren aan weerszijden van den kop herinnert eenigermate aan
+de oorpluimpjes van de Uilen.
+
+</p>
+<p>De vroegst bekende van de vier soorten van dit geslacht, de <span class="letterspaced">Oorfazant</span> of <span class="letterspaced">Oorpauw</span>, de <span class="letterspaced">Maky</span> (het &#8220;Blauwhoen&#8221;) der Chineezen (<i lang="la-x-bio">Crossoptilon auritum</i>), is 110 cM. lang en heeft een 50 cM. langen staart. De kop is van boven met zwarte, fluweelachtige veeren als met een kap
+bedekt; de keel en de &#8220;ooren&#8221; zijn wit; de naakte plek om de oogen is hoog rood, het oog bruin, de snavel roodachtig. De kleine
+veeren zijn blauwachtig aschkleurig, de slagpennen zwart, de staartpennen aan den wortel wit, overigens metaalachtig blauw,
+de middelste fraai iriseerend. Deze Vogel bewoont de hooge gebergten van Tibet en China.
+
+</p>
+<p>De gevangen Oorfazanten zijn zachtaardig en gemeenzaam, wennen licht aan de kooi en aan hun verzorger, verdragen de gevangenschap
+zeer goed, planten zich zonder bezwaar voort en vermenigvuldigen zich sterk.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Echte Fazanten</span> (<i lang="la-x-bio">Phasianus</i>) hebben een dakvormigen, langen, wigvormigen staart, welks 18 pennen naar de spits smaller worden; de middelste zijn 6- &agrave;
+8-maal zoo lang als de buitenste. De kop is, met uitzondering van een kring om de oogen, geheel bevederd; de snavel is middelmatig
+lang, aan de spits gewelfd; in de korte, afgeronde vleugels zijn de vierde en de vijfde handpen de langste. De loop is middelmatig
+lang en krachtig, glad, bij den haan met een niet bijzonder groote spoor voorzien. Het kleed van het mannetje is zeer fraai,
+dikwijls schitterend van kleur. De wijfjes zijn kleiner dan de mannetjes, hebben een veel korteren staart en eenvoudiger gekleurde
+veeren.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Gewone Fazant</span> of <span class="letterspaced">Boschfazant</span> (<i lang="la-x-bio">Phasianus colchicus</i>) is zoo bont van kleur, dat het moeite kost een nauwkeurige beschrijving van zijn kleed te geven. De veeren van den kop en
+den bovenhals zijn groen, met prachtig blauwen metaalglans, die van den onderhals, de borst, den buik en de flanken roodachtig
+kastanjebruin met purperkleurigen weerschijn, alle met glanzig zwarten zoom, die van den mantel v&oacute;&oacute;r den zoom met witte, halvemaanvormige
+vlekken versierd, de lange, losbaardige staartwortelveeren donker koperrood met purperkleurigen glans, de slagpennen met bruine
+en roestgele banden, de staartveeren op olijfgrijzen grond zwart gestreept en met kastanjebruinen zoom. Het oog is roestgeel,
+het naakte veld om het oog rood, de snavel licht bruinachtig geel, de voet roodachtig grijs of loodkleurig. Totale lengte
+80, staartlengte 40 cM. De hen is kleiner, haar geheele vederenkleed is op dof roodachtig grijsbruinen grond met zwarte en
+donker-roestkleurige vlekken en banden geteekend. Vooral op den rug komt de donkere teekening goed uit.
+
+</p>
+<p>De Boschfazant, die oorspronkelijk de kustlanden van de Kaspische zee en West-Azi&euml; bewoonde, werd reeds in overoude tijden
+in Europa gefokt. Volgens de overlevering vonden de Grieken, die den Argonautentocht ondernamen, dezen prachtigen Vogel aan
+de oevers van de rivier Phasis in het land Colchis en namen hem mede naar hun vaderland. Van hier heeft hij zich over Zuid-Europa
+verspreid; door de Romeinen, die hoogen prijs stelden op dit kostelijk wild, werd het ook naar Zuid-Frankrijk en Duitschland
+overgebracht. &#8220;De Fazant&#8221;, schrijft <span class="smallcaps">Schlegel</span>, &#8220;werd ook in Nederland vroegtijdig ingevoerd en in met hout begroeide streken in eenige deelen van ons land verplant. Hij
+teelt ook in het wild voort; daar er echter, uit gebrek aan voedsel, vooral bij hooge sneeuw, dikwijls vele omkomen, moet
+men, om dit te voorkomen en het jachtveld steeds genoegzaam met deze wildsoort bevolkt te houden, tegen den winter zeker getal
+hennen en hanen opvangen en deze tot in Maart op zolders of in hokken houden, als wanneer zij wederom uitgezet kunnen worden.
+Intusschen verlaten deze halfwilde Fazanten somtijds vrijwillig de bosschen, waarin zij uitgebroeid en opgegroeid zijn, gaan
+zich zelfstandig vestigen, leven het geheele jaar door volkomen in den wilden staat, telen voort, vermenigvuldigen en vormen
+koloni&euml;n, die zonder hulp van den mensch bestaan. Er zijn intusschen voorbeelden, dat dergelijke koloni&euml;n, zonder eenige blijkbare
+oorzaak, plotseling verhuizen en spoorloos verdwijnen.&#8221; &#8220;Eenige jaren geleden,&#8221; schreef Mr. <span class="smallcaps">H. <span class="corr" id="xd0e1302" title="Bron: Alberda">Albarda</span></span> in 1884, &#8220;is deze Vogel ingevoerd in Opsterland, Schoterland en Ooststellingwerf, waar hij thans geheel in het wild leeft
+en voortteelt. Vooral in eerstgenoemde gemeente is hij zeer menigvuldig. Hij heeft zich van daar ook over een deel van Smallingerland
+uitgebreid.&#8221; &#8220;In alle provincies van Nederland behalve Groningen en Drente leeft hij thans&#8221; (1897) &#8220;in volkomen wilden staat.&#8221;
+Dit is ook het geval in Zuid-Duitschland, vooral echter in Oostenrijk en Boheme. In Noord-Duitschland bewoont hij onder de
+hoede van den mensch zoogenaamde &#8220;wilde&#8221; of &#8220;tamme&#8221; fazantenperken. Hij komt zeer veelvuldig voor in <span class="corr" id="xd0e1305" title="Bron: Hongarij&euml;">Hongarije</span> en Zuid-Rusland, is zeldzamer in Itali&euml;, zeer zeldzaam in Spanje; ook in Griekenland, waar hij vroeger algemeen was, gaat
+hij zijn uitroeiing te gemoet.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Onder de naaste verwanten van den Boschfazant, die met hem het ondergeslacht der <span class="letterspaced">Edelfazanten</span> vormen, verdient vooral vermelding de <span class="letterspaced">Koningsfazant</span>, <span class="pagenum">[<a id="xd0e1318" href="#xd0e1318">383</a>]</span>de <span class="letterspaced">Djeuki</span> (het <span class="letterspaced">Pijlhoen</span>) der Chineezen (<i lang="la-x-bio">Phasianus Revesii</i>); hij is de grootste van alle; zijn totale lengte bedraagt 2.1 M., waarvan 1.6 M. op den staart komen. Op de bovendeelen
+zijn de veeren goudachtig okergeel met zwarte zoomen, op de onderdeelen wit met breede, purperachtig bruinroode zoomen en
+zwarte, pijlvormige vlekken. Deze soort bewoont de gebergten ten oosten en ten noorden van Peking en ook die, welke Sjensi
+van Honan en Hoepe van Sitsjoean scheiden.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Alle Fazanten vermijden de aaneengeschakelde, hoogstammige wouden, vooral naaldhoutbosschen; zij bewonen bij voorkeur bosschen
+of dichte kreupelhoutboschjes, die door vruchtbare akkers of weiden omgeven en niet arm aan water zijn. Vruchtdragende graanvelden
+schijnen voor hun gedijen wel niet volstrekt onmisbaar, maar toch zeer gewenscht. Gedurende den geheelen dag houden zij zich
+op den grond bezig, sluipen van den eenen struik naar den anderen, kruipen door doornachtige heesterboschjes, waarin zij voedsel
+hopen te vinden, begeven zich ook wel naar de randen van het woud en van hier op de akkers, waar zij, al naar het jaargetijde,
+het pasgezaaide koren of de rijpgeworden vrucht opeten en zoeken eerst met het vallen van den avond den boom op, die hun als
+standplaats moet dienen.
+
+</p>
+<p>In vroegere tijden achtte men het noodig en nuttig, in een bosch, dat overigens voldeed aan de eischen door den Fazant gesteld,
+van tijd tot tijd berookingen te doen plaats hebben; men meende hierdoor dit wild beter in het bosch te kunnen houden en het
+zelfs van elders daarheen te kunnen lokken. Deze handelwijze is in onbruik gekomen.
+
+</p>
+<p>De begaafdheden van de Edelfazanten zijn gering. Hoewel de Fazant op statige wijze rondstapt en er slag van heeft zijn schoonheid
+te doen uitkomen, kan hij zich toch met den Huishaan niet meten. De hen heeft steeds een bescheiden houding. Juist van de
+Edelfazanten geldt in hooge mate, wat hierboven van de Fazantvogels in &#8217;t algemeen gezegd werd: zij loopen voortreffelijk,
+maar vliegen slecht. Hunne zintuigen zijn, naar het schijnt, vrij gelijkmatig ontwikkeld; hun verstand is ongetwijfeld gering.
+Alle Edelfazanten zijn even bekrompen van geest, even onbekwaam ter rechter tijd de beste maatregelen te kiezen. Onder hunne
+prijzenswaardige hoedanigheden bekleedt onbegrensde vrijheidsliefde een eerste plaats. De Fazant geraakt gewoon aan een bepaald
+gebied, wanneer zijne wenschen er bevredigd worden, maar kan toch het rondzwerven niet nalaten. Het bewustzijn van zijn zwakheid,
+het gevoel van ongeschiktheid om zich tegen sterkere dieren te verdedigen, spoort hem aan, zich zooveel mogelijk te verbergen;
+daarom onttrekt hij zich ook gaarne aan het toezicht van zijn verzorger. Het is dus geenszins uit ondankbaarheid voor alle
+aan zijn opvoeding en verzorging besteede moeite, gelijk <span class="smallcaps">Winckell</span> meent, die hem op zulk een wijze doet handelen, maar puur en alleen tegenzin in het blijven op een bepaalde plaats, koppigheid
+en bekrompenheid. De Fazant wordt nooit werkelijk tam, omdat hij zijn verzorger niet van andere personen leert onderscheiden
+en in iederen mensch een vijand ziet, dien hij te vreezen heeft. Hij houdt zich niet aan een bepaalde standplaats, wijl hij
+de bekwaamheid mist om in zijn gebied de plek te vinden, die hem het best schikt. Hij ducht aanhoudend gevaren, omdat zijn
+verstand niet groot genoeg is om hem te redden, wanneer een werkelijk onheil hem bedreigt.
+
+</p>
+<p>&#8220;Moeielijk zal men wild kunnen vinden,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Dietrich aus dem Winckell</span> zeer te recht, &#8220;dat zoo licht van streek te brengen is en daardoor ongeschikt wordt om een besluit te nemen. Als de komst
+van een mensch of van een Hond den Fazant verrast, schijnt hij te vergeten, dat de natuur hem vleugels heeft gegeven: hij
+blijft bedaard zitten op de plek, waar hij zich bevindt, drukt zich plat op den grond en verbergt den kop, of loopt zonder
+doel heen en weer. Niets is voor zijn leven gevaarlijker dan het stijgen van het water in een stroom, die in de nabijheid
+van zijn standplaats vloeit. Als hij aan den waterkant staat, blijft hij onbeweeglijk op hetzelfde punt, kijkt, zonder den
+blik er af te wenden in het water, totdat zijne veeren doornat zijn; hierdoor vermeerdert zijn gewicht zoozeer dat hij niet
+meer opvliegen kan. Hij is dan in den echten zin van &#8217;t woord een slachtoffer van zijn domheid.&#8221; <span class="smallcaps">Winckell</span> zag een Fazant, die in dezen toestand verkeerde, niet slechts de middelen om zich te redden verzuimen, maar zelfs al verder
+en verder in den stroom op waden. Toen zijn pooten den grond niet meer konden bereiken en hij reeds begon af te drijven, wachtte
+hij in stille berusting zijn noodlot af. Met als een haak dienenden, afgesneden boomtak trok men hem op &#8217;t droge, zoodat hij
+voor ditmaal aan &#8217;t gevaar ontkwam. &#8220;De Fazant,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Naumann</span>, &#8220;is boven alle beschrijving angstvallig. Een voorbijloopende Muis maakt hem hevig verschrikt; zelfs door een naar haar nest
+kruipende Slak wordt de hen genoopt oogenblikkelijk haar woning te verlaten; bij &#8217;t naken van een werkelijk gevaar blijft
+zij als dood er op liggen.&#8221; Deze bekrompenheid van geest doet merkbaar afbreuk aan de vermenigvuldiging en verspreiding van
+dit wild. Jegens zijne soortgenooten is de Fazant volstrekt niet verdraagzaam. Als twee hanen elkander ontmoeten, vechten
+zij verwoed, tot hunne veeren in &#8217;t rond vliegen en hun bloed stroomt; de eene zal zelfs den anderen om &#8217;t leven brengen,
+indien hij hiertoe kans ziet.
+
+</p>
+<p>In den paartijd, die in &#8217;t laatst van Maart begint, ondergaat het gedrag van onzen Vogel een belangrijke verandering. In gewone
+omstandigheden laat hij zelden zijn stem hooren, alleen bij &#8217;t &#8220;boomen&#8221; (bij &#8217;t gaan zitten in een boom) roept hij, luid kakelend
+als een Hoen, &#8220;koekoekoek koekoekoek&#8221; door het woud; in den paartijd echter kraait hij, maar op een afschuwelijke wijze. Wel
+herinnert zijn geschreeuw aan het welluidende &#8220;kiekeriekie&#8221; van onzen Huishaan; het is echter kort afgebroken en heesch, als
+&#8217;t ware onvolledig; het behaagt ons niet, daar wij het onwillekeurig met het gewone hanengekraai vergelijken.
+
+</p>
+<p>De hen zoekt een stil plekje uit onder dicht struikgewas of hoog opgeschoten kruiden, b.v. in het koorn, in biezen of in een
+weide, woelt hier een ondiepe holte uit, krabt hierin een weinig nestmateriaal uit de onmiddellijke nabijheid bijeen en legt
+nu hare 8 &agrave; 12 eieren met geregelde tusschentijden van 40 &agrave; 48 uren. Als men haar de eieren ontneemt, legt zij er meer, doch
+komt zelden boven de 16 of 18 stuks. De eieren zijn kleiner en ronder dan die van de huishen en effen geelachtig grijsgroen
+van kleur. Onmiddellijk na het leggen van het laatste ei begint zij te broeden en doet dit met bewonderenswaardigen ijver.
+Zij zit zoo vast, dat zij haar gevaarlijksten vijand zeer dicht bij laat komen, voordat zij het nest verlaat; gewoonlijk doet
+zij dit niet vliegend, maar loopend. Als zij om andere redenen van het nest afgaat, bedekt zij de eieren losjes met de neststoffen
+of met eenige bladen en grashalmen, die zij bijeenkrabt. Na 25 of 26 dagen komen de jongen uit den dop. Deze blijven, totdat
+zij <span class="pagenum">[<a id="xd0e1355" href="#xd0e1355">384</a>]</span>volkomen droog geworden zijn, onder de vleugels van de hen, die ze vervolgens meeneemt om voedsel te zoeken. Bij gunstige
+weersgesteldheid worden de tamelijk vlugge kuikentjes binnen 12 dagen sterk genoeg om een weinig te kunnen fladderen; zoodra
+zij de grootte van een Kwartel hebben, &#8220;boomen&#8221; zij iederen avond geregeld met de hen. Deze tracht hare kuikens zoo veel mogelijk
+te beveiligen tegen al wat hen kan schaden, stelt zich met dit doel zonder aarzeling aan dreigende gevaren bloot, maar smaakt
+toch zelden het genoegen al hare kinderen groot te brengen, daar de jonge Fazanten zeer weekelijk en teer zijn. Tot laat in
+den herfst blijven de jongen bij hun moeder en vormen met deze &eacute;&eacute;n toom; daarna vertrekken eerst de jonge hanen en tegen den
+aanvang van de lente ook de jonge hennen, die nu voor de voortplanting geschikt zijn.
+
+</p>
+<p>In Middel- en Noord-Duitschland laten vele houders van Fazanten in het begin van de lente eenige van hunne zoo goed als in
+&#8217;t wild levende Vogels opvangen; deze worden in een groote kooi opgesloten om hierin eieren te leggen. Met behulp van voor
+dit doel afgerichte Honden worden tevens de nesten in &#8217;t vrije veld opgezocht; de hieruit genomen eieren laat men uitbroeden
+door Kalkoenen, die later ook met de zorg voor de jonge Fazanten worden belast.
+
+</p>
+<p>Meer dan eenig ander Hoen wordt de Fazant door gevaren bedreigd. Eerder dan zijne verwanten wordt een ongunstige weersgesteldheid
+voor hem noodlottig; ook heeft hij veel meer te lijden van allerlei roofgespuis. Zijn ergste vijand is de Vos, die bij deze
+jacht even weinig omwegen maakt als de mensch, maar nog beter dan deze alle gelegenheden waarneemt om het wild te verschalken.
+De jonge Fazanten worden door Marters en Katten weggenomen, de eieren door Egels en Ratten verslonden. Haviken, Sperwers,
+Wouwen en Kuikenduiven laten zich evenmin onbetuigd; zelfs de plompe Buizerd, de Raaf, de Kraai, de Ekster, de Vlaamsche Gaai
+rooven menig kuiken en overmeesteren menigen volwassen Vogel.
+
+</p>
+<p>&#8220;Hoewel de Goudlakensche Fazant sinds lang in Europa bekend is,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Bodinus</span> zeer te recht, &#8220;kijkt iedereen nog steeds met bewondering naar dezen Vogel. De macht der gewoonte heeft de belangstelling
+in de prachtig schitterende kleuren van zijn vederenkleed niet kunnen verminderen; ieder, die hem voor de eerste maal ziet,
+kan moeielijk van dit verrukkelijk schouwspel scheiden.&#8221; De <span class="letterspaced">Goudlakensche Fazant</span>, de <span class="letterspaced">Kinki</span> (het &#8220;Goudhoen&#8221;) der Chineezen (<i lang="la-x-bio">Phasianus pictus</i>), waarschijnlijk de <span class="letterspaced">Phoenix</span> der ouden, is werkelijk een prachtige Vogel, zijne kleuren zijn even fraai als zijn gestalte bevallig is. Hij vertegenwoordigt
+het ondergeslacht der <span class="letterspaced">Kraagfazanten</span>, gekenmerkt door een betrekkelijk geringe grootte, slanke lichaamsbouw, een vederenpluim op den kop en een zeer langen staart.
+De halskraag van den haan bestaat uit veeren, die in den nek groeien, naar voren en naar onderen breeder worden en van den
+hals afstaan. De genoemde soort heeft oranje- of goudgele en eenigszins losbaardige kuifveeren; zij overschaduwen den grooten
+halskraag, welks veeren grootendeels oranjerood zijn met donker fluweelzwarten zoom, waardoor een reeks van evenwijdige, donkere
+strepen ontstaat; de veeren van den mantel, die grootendeels door den kraag overdekt is, zijn donker metaalglanzig groen met
+zwarten zoom, waardoor zij gezamenlijk op een schubbenkleed gelijken; de benedenrug en de bovendekveeren van den staart zijn
+hooggeel, het aangezicht, de kin en de zijden van den hals geelachtig wit, de onderhals en het onderlijf hoog saffraanrood,
+de vleugeldekveeren kastanjebruinrood, de slagpennen roodachtig grijsbruin met roestrooden zoom, de stuurpennen op bruinachtigen
+grond zwart gemarmerd of netsgewijs geteekend en de verlengde, smalle bovendekveeren van den staart donkerrood. Het oog is
+goudgeel, de snavel witachtig geel, de voet bruinachtig. Totale lengte 85, staartlengte 60 cM. Bij &#8217;t wijfje is de grondkleur
+dof roestrood, op de onderdeelen in roestkleurig grijsgeel overgaande.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De naaste verwant van den Goudlakenschen Fazant kreeg ter eere van <span class="letterspaced">Lady</span> <span class="smallcaps">Amherst</span>, die hem het eerst naar Europa bracht, den naam (<i lang="la-x-bio">Phasianus Amherstiae</i>); wij zullen hem <span class="letterspaced">Diamantfazant</span> noemen. De veeren van den halskraag zijn met uitzondering van haar donkeren zoom zilverwit; wit zijn ook de borst en de buik;
+de kuif is op het voorhoofd zwart, overigens rood; de hals, de bovenrug en de bovendekveeren van den vleugel zijn licht metaalachtig
+groen; door den donkeren zoom der veeren ontstaat een schubvormige teekening; de benedenrug is goudgeel, donker geschaduwd;
+de bovendekveeren van den staart hebben op bleek roodachtigen grond zwarte banden en vlekken, de buitenste zijn verlengd en
+koraalrood; de slagpennen zijn bruinachtig grijs met lichteren buitenzoom, de overige meer muiskleurig. Het oog is goudgeel,
+de naakte plek op de wangen blauwachtig, de snavel licht-, de voet donkergeel. Totale lengte 125, staartlengte 90 cM. De hen
+gelijkt op die van de vorige soort.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Trans-Baikali&euml; en het oosten van Mongoli&euml; tot in de nabijheid van den Amoer, benevens Zuid- en Zuidwest-China zijn het vaderland
+van den Goudlakenschen Fazant. De Diamantfazant bewoont Oost-Sitsjoean, Yuennan, Kweitsjow en Oost-Tibet. Beide houden zich
+in het gebergte op; de eerstgenoemde echter in een lageren gordel dan zijn verwant, die tusschen 2000 en 3000 M. boven den
+zeespiegel voorkomt. Dit gaat ook dan nog door, als beide hetzelfde gebergte bewonen.
+
+</p>
+<p>Hoewel het niet te loochenen valt, dat de Goudlakensche Fazant, wat aard en vermogens betreft, in hoofdzaak overeenstemt met
+de andere leden van zijn geslacht, mag men hem toch behendiger, vlugger, schranderder en verstandiger noemen dan den Boschfazant.
+Hij beweegt zich zeer sierlijk, kan sprongen doen, die wegens hun lichtheid en bevalligheid bewondering wekken, kronkelt zich
+met verrassende behendigheid tusschen de dichtste twijgen door en vliegt veel beter dan andere Fazanten. Zijn stem, die men
+trouwens zelden hoort, is een vreemdsoortig gesis. Hoewel er ook bij hem van hooge gaven geen sprake kan zijn en de angstvalligheid,
+waardoor de leden van zijn geslacht zich onderscheiden, ook bij hem in hooge mate schijnt voor te komen, mag men toch zeggen,
+dat hij zich eerder dan zijn inheemsche verwant in gewijzigde omstandigheden schikt en zich gemakkelijker laat temmen. Exemplaren,
+die van jongs af onder de leiding van den mensch zijn geweest, geraken weldra gewoon aan hun verzorger en onderscheiden hem
+zonder fout van vreemden, hetgeen bij andere Fazanten niet het geval is.
+
+</p>
+<p>Tegen het einde van April begint de baldertijd van den Goudlakenschen Fazant; deze laat nu vaker dan gewoonlijk zijn sissende
+lokstem hooren, beweegt zich meer dan vroeger, is zeer strijdlustig en schept behagen in het aannemen van een sierlijke houding,
+<span class="pagenum">[<a id="xd0e1405" href="#xd0e1405">385</a>]</span>waarbij hij den kop benedenwaarts buigt, den kraag hoog opzet, de vleugels uitspreidt, den staart opheft en op zeer bevallige
+wijze allerlei wendingen en draaiingen maakt.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2385.jpg" alt="Diamantfazant (Phasianus Amherstiae). &frac14; v. d. ware grootte." width="720" height="713"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Diamantfazant</span> (<i lang="la-x-bio">Phasianus Amherstiae</i>). &frac14; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Al wat tot lof van den Goudlakenschen Fazant gezegd kan worden, geldt ook, en in nog hoogere mate, van den Diamantfazant.
+Deze is nog sierlijker, nog behendiger, vlugger, schranderder en, wat de hoofdzaak is, meer gehard tegen ons klimaat, minder
+gevoelig dan zijn naaste verwant. Het is niet onwaarschijnlijk, dat hem een groote toekomst wacht; daar hij alle eigenschappen
+bezit, die een goeden uitslag van zijn naturalisatie in onze gewesten, voor zoover deze mogelijk is, waarborgen.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De meest typische vormen van de onderfamilie der <span class="letterspaced">Pauwvogels</span> (<i lang="la-x-bio">Pavoninae</i>)&#8212;de <span class="letterspaced">Pauwen</span> (<i lang="la-x-bio">Pavo</i>)&#8212;onderscheiden zich van alle andere Hoenderen door de sterke ontwikkeling van de bovendekveeren van den staart, die alle
+gewone afmetingen overtreffen; hieraan kunnen zij gemakkelijk herkend worden. De Pauwen zijn grooter dan de overige Hoenderen,
+krachtig gebouwd, tamelijk langhalzig, kleinkoppig, kortvleugelig, hoogpootig en langstaartig. De snavel is tamelijk dik,
+op den rug gewelfd, aan de spits haakvormig naar beneden gekromd; de lange loop draagt bij het mannetje een spoor. Het lichaam
+is met een grooten overvloed van veeren bekleed, die voor een deel met ronde vlekken (oogen) versierd zijn; de kop prijkt
+met een opgerichte en lange pluim, die uit smalle of slechts aan de spits gebaarde veeren bestaat; de huid om de oogen is
+naakt. In het derde levensjaar heeft de Pauw zijn volle schoonheid bereikt. Zijn vaderland is Zuid-Azi&euml;.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Pauw</span> (<i lang="la-x-bio">Pavo cristatus</i>), de stamvader van de fraaiste Vogels van onzen hof, is op den kop, den hals en de voorborst prachtig purperblauw met goudkleurigen
+en groenen weerschijn; de rug is groen en schelpsgewijs geteekend, daar elke veer een koperkleurigen rand heeft; de vleugels
+zijn wit met zwarte dwarsstrepen; het midden van den rug heeft een donkerblauwe kleur; de onderdeelen zijn zwart; de slagpennen
+en staartpennen hebben een licht nootbruine kleur; de bovendekveeren van den staart, die den &#8220;sleep&#8221; vormen en de stuurpennen
+geheel verbergen, zijn groen, losbaardig tot bij de hoekige spits, waarvan de met een oogvlek prachtig versierde, schijfvormige
+vlag het middelste deel uitmaakt; de 20 &agrave; 24 veeren van de kuif dragen slechts aan de spits baarden. Het oog is donkerbruin,
+de naakte ring er omheen witachtig; de snavel en de voet zijn hoornbruin. De lengte bedraagt 110 &agrave; 125, de staartlengte 60
+cM., de sleep is 1.2 &agrave; 1.3 M. lang. Bij het wijfje is de kuif aanmerkelijk korter en donkerder gekleurd dan bij het mannetje;
+de kop en de bovenhals zijn nootbruin, de veeren van den nek groenachtig met bruinachtig witten zoom, die van den mantel lichtbruin
+met fijne, dwarse golflijnen; de gorgel, de borst en de buik zijn wit, de slagpennen bruin, de stuurpennen donkerbruin met
+witten zoom aan de spits.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure floatLeft" style="width: 312px"><img border="0" src="images/p2386.jpg" alt="Pauw (Pavo cristatus). 1/7 v. d. ware grootte." width="312" height="720"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Pauw</span> (<i lang="la-x-bio">Pavo cristatus</i>). 1/7 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>De Pauw bewoont het vasteland van Indi&euml; en Ceylon en wordt in Assam en op Java<a class="noteref" id="xd0e1457src" href="#xd0e1457">1</a> door twee verwante soorten vervangen. Hij bewoont wouden en dsjungels, vooral bergachtige streken, die door open land omgeven
+<span class="pagenum">[<a id="xd0e1474" href="#xd0e1474">61</a>]</span>of met ravijnen doorsneden zijn; minder veelvuldig is hij in gewesten, die op onze hoogstammige bosschen gelijken. In den
+Nilgiri en in de gebergten van Zuid-Indi&euml;, komt hij voor tot op 2000 M. boven den zeespiegel; hij ontbreekt echter in den
+Himalaja; op Ceylon ontmoet men hem eveneens vooral in het gebergte. Volgens <span class="smallcaps">Williamson</span> zijn wouden met dicht onderhout of hoog gras zijne liefste verblijfplaatsen, wanneer hier slechts geen gebrek aan water is;
+even gaarne houdt hij zich op in aanplantingen, die hem beschutting kunnen verschaffen en enkele hooge, voor slaapplaats geschikte
+boomen bevatten. In vele gewesten van Indi&euml; wordt hij als een heilige en onschendbare Vogel beschouwd; de inboorlingen achten
+het dooden van een Pauw een misdaad; de jager, die zich hieraan niet stoort, stelt zich aan levensgevaar bloot. In de nabijheid
+van vele Hindoe-tempels houden zich talrijke troepen van halfwilde Pauwen op, welker verzorging een van de plichten der geestelijken
+is; deze Vogels beseffen weldra de bescherming, die hun verleend wordt en toonen zich, althans jegens Hindoes, weinig schuwer
+dan de tamme exemplaren, die in onze hoenderparken grootgebracht zijn.
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Tennent</span> verzekert, dat men, om zich een denkbeeld beeld te kunnen vormen van de schoonheid van den Pauw, hem in zijn eenzame wildernissen
+gezien moet hebben. Op Ceylon treft men hem in gewesten, waar zelden Europeanen komen en waar hij niet gestoord wordt, buitengewoon
+veelvuldig aan. Over dag ziet men deze Vogels bij honderden te gelijk; &#8217;s nachts kan men van hun voortdurend, luid geschreeuw
+niet slapen. Het prachtigst doet de Pauw zich voor, als hij in een boom is gaan zitten; de lange sleep, die soms half door
+de bladeren verborgen, soms uitgespreid is, verschaft den boom een heerlijk sieraad. <span class="smallcaps">Williamson</span> beweert, dat hij in enkele deelen van Indi&euml; wel eens 1200 &agrave; 1500 Pauwen bijeengezien heeft, maar ze gewoonlijk bij troepen
+van 30 &agrave; 40 stuks aantrof. Over dag blijven deze gezelschappen meestal op den grond; slechts in de voormiddag- en avonduren
+bezoeken zij de open plekken in &#8217;t bosch of de naburige velden, om hier voedsel te zoeken. Bij vervolging tracht de Pauw zich
+zoo lang mogelijk loopend te redden; eerst als hij zekeren voorsprong heeft, gaat hij tot vliegen over. Zijn vlucht is plomp
+en ruischend. Gewoonlijk verheft de Vogel zich niet boven schothoogte; zelden vliegt hij ver. Men zou kunnen meenen, dat een
+aan den vleugel gewonde Pauw met een hevigen schok op den bodem zal neervallen; dit is echter niet het geval: de gekwetste
+staat zeer spoedig op en loopt dan zoo snel weg, dat hij in negen van de tien gevallen den jager ontkomt, wanneer deze hem
+niet onmiddellijk achtervolgt. Voor een Hond, of in &#8217;t algemeen voor een groot, viervoetig roofdier is de Pauw veel meer bevreesd
+dan voor den mensch, waarschijnlijk omdat hij van wilde Honden en Tijgers onaangename ervaringen heeft opgedaan. Als een Hond
+den Vogel op het spoor komt, begeeft deze zich zoo schielijk mogelijk in een boom en laat zich van hier niet zoo licht meer
+verdrijven. Ervaren jagers in Indi&euml; kunnen in streken, waar Tijgers huizen, uit de bewegingen der Pauwen met volkomen zekerheid
+afleiden, of een van deze Roofdieren zich in de nabijheid bevindt.
+
+</p>
+<p>Als een echt Hoen ontleent de Pauw zijn voedsel zoowel aan het dieren- als aan het plantenrijk. Hij eet alles wat ons Huishoen
+gebruikt, maar is wegens zijne grootte en lichaamskracht in staat ook sterkere dieren te overweldigen, o. a. Slangen van tamelijke
+lengte, die door hem gedeeltelijk opgegeten, althans gedood worden. Als het jonge koorn zich boven den grond verheft, begeeft
+hij zich geregeld naar de akkers om hier te grazen; als de pipal-vruchten rijp worden, <span class="pagenum">[<a id="xd0e1488" href="#xd0e1488">387</a>]</span>gebruikt hij hiervan zooveel, dat zijn vleesch er een bitteren smaak door krijgt.
+
+</p>
+<p>In verband met de ligging van het door hem bewoonde gebied broedt de Pauw vroeger of later in &#8217;t jaar, in Zuid-Indi&euml; gewoonlijk
+tegen het einde van &#8217;t regenseizoen, in noordelijker gewesten ongeveer van April tot October. Volgens <span class="smallcaps">Irby</span> verliest de haan zijn sleep in September; eerst in Maart heeft hij hem volkomen terug en kan dan dus aan de paring denken.
+Hij toont thans aan het wijfje zijne pronkveeren in haar vollen luister en gedraagt zich over &#8217;t algemeen op dezelfde wijze
+als zijn getemde afstammeling. Het nest, dat men gewoonlijk op een kleine verhevenheid, in het woud onder een grooten struik
+vindt, bestaat uit dunne takjes, droge bladen en dergelijke materialen en is even slordig gebouwd als dat van de andere Hoendervogels.
+De hen legt 4 &agrave; 15 eieren, bebroedt ze met grooten ijver en verlaat ze slechts in den uitersten nood. &#8220;Bij verscheidene gelegenheden,&#8221;
+zegt <span class="smallcaps">Jerdon</span>, &#8220;heb ik wijfjes van wilde Pauwen op haar nest waargenomen. Als ik ze niet stoorde verroerden zij zich niet, hoewel ze mij
+duidelijk gezien hadden.&#8221;
+
+</p>
+<p>De tijd, waarin de Pauw voor &#8217;t eerst naar Europa werd overgebracht, is niet met zekerheid bekend. <span class="smallcaps">Alexander</span> <span class="letterspaced">de Groote</span> kende geen getemde Pauwen, gelijk blijkt uit zijn bewondering voor de wilde, die hij gedurende zijn krijgstocht in Indi&euml;
+voor &#8217;t eerst zag. Hoewel de overlevering meldt, dat de eerste getemde Pauwen door <span class="smallcaps">Alexander</span> naar Europa zijn zijn gebracht, was deze prachtige Vogel reeds veel vroeger naar &#8217;t westen verbreid. &#8220;Van Indi&euml;, waar hij
+vrij in de wouden leeft,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Victor Hehn</span>, &#8220;voerden Phoenicische zeehandelaars hem naar het gebied van de Middellandsche Zee. Dit blijkt, behalve uit een bepaald feit,
+dat op het begin van de 10e eeuw wijst, ook uit de vergelijking van de namen. De schepen, die <span class="letterspaced">Koning</span> <span class="smallcaps">Salomo</span> in de <span class="corr" id="xd0e1518" title="Bron: Edomitsche">Edomitische</span> havensteden liet uitrusten, brachten van hun reis naar Ophir, nevens andere kostbaarheden, ook Pauwen mede.&#8221; Ten tijde van
+<span class="smallcaps">Pericles</span> moet de Pauw in Griekenland nog zoo zeldzaam zijn geweest, dat men van verre kwam om hem te zien. <span class="smallcaps">Aristoteles</span> noemt hem een door &#8217;t geheele land bekenden Vogel. Bij de feestmaaltijden der Romeinsche keizers speelde hij reeds een zeer
+belangrijke rol. <span class="smallcaps">Vitellius</span> en <span class="smallcaps">Heliogabalus</span> onthaalden hunne gasten op een gerecht, dat uit tongen en hersens van Pauwen en de duurste specerijen van Indi&euml; was samengesteld<span class="corr" id="xd0e1533" title="Niet in bron">.</span> Te Samos werden Pauwen gehouden in den tempel van <span class="letterspaced">Juno</span> en was deze Vogel op de munten afgebeeld. In Duitschland en Engeland was hij, naar het schijnt, in de 14e en 15e eeuw nog
+zeer zeldzaam; daar het als een bewijs van rijkdom gold, dat Engelsche baronnen bij groote feestelijkheden een gebraden Pauw
+lieten opdragen, die met zijn eigen veeren versierd, en met pruimen, die destijds nog zeer zeldzaam waren, omgeven was. <span class="smallcaps">Gessner</span>, wiens werk over natuurlijke geschiedenis in 1557 verscheen, was zeer goed met den Pauw bekend en gaf een uitvoerige beschrijving
+van dit dier.
+
+</p>
+<p>De meest in &#8217;t oog loopende karaktertrek van den Pauw is trotschheid en ijdelheid; hij toont deze eigenschappen niet slechts
+in het verkeer met zijn wijfje, maar ook jegens den mensch. Hij is echter bovendien vervuld van eigenwaan en heerschzucht.
+In een hoenderpark is hij dikwijls onuitstaanbaar lastig, omdat hij zonder eenige aannemelijke reden zwakkere dieren aanvalt
+en met verraderlijke boosaardigheid mishandelt of doodt.
+
+</p>
+<p>Van den winter heeft de Pauw weinig last: zelfs het bezit van een warm hok weerhoudt hem niet om bij de strengste koude gebruik
+te maken van de hooggelegen slaapplaats, die hij zich in den zomer uitkoos. Als het sneeuwt, laat hij zich niet zelden onbekommerd
+door de vlokken bedekken en lijdt er geen schade door. Wanneer men hem meer vrijheid laat, toont hij zich niet veeleischend
+en is met gewoon kippenvoer tevreden; trouwens gedurende zijne wandelingen over het erf en in den tuin zoekt hij een groot
+deel van zijn voedsel zelf. Hij eet met smaak allerlei soorten van groente; deze zijn, naar het schijnt, onmisbaar voor hem.
+
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="smallcaps">Pluimhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Lophophorus</i>), die men tegenwoordig tot de Pauwvogels rekent, onderscheiden zich van de overige Hoenderachtigen hoofdzakelijk door den
+korten, flauw afgeronden staart, welks pennen niet dakvormig gerangschikt zijn, maar in &eacute;&eacute;n vlak liggen. Voorts kenmerken
+zij zich door den betrekkelijk krachtigen romp, de middelmatig lange vleugels, de nagelvormig verbreede en vooruitstekende
+spits van den bovensnavel, den middelmatig hoogen loop, die bij het mannetje met een spoor gewapend is en het prachtige vederenkleed
+van den haan. Het oog is met een naakte plek omgeven. Aan den achterkop komt een kuif voor, die uit vele aan den wortel baardelooze
+veeren bestaat, welke alleen aan de spits een vlag hebben.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>In de hooge woudstreken van den Himalaja, van de voorbergen in Afghanistan tot het uiterste oosten van het gebergte in Sikkim
+en Boetan, leeft op hoogten van 2000 &agrave; 3000 M. een prachtig Hoen, misschien het fraaiste van de geheele orde&#8212;het <span class="letterspaced">Pluimhoen</span>, dat door de inboorlingen <span class="letterspaced">Monaul</span> of <span class="letterspaced">Monal</span> wordt genoemd (<i lang="la-x-bio">Lophophorus impeyanus</i>). Het is moeielijk van de prachtige, metaalglanzige kleuren van dezen Vogel, die hieraan den naam &#8221;<span class="letterspaced">Glansfazant</span>&#8221; dankt, een beschrijving te geven. De kop (met inbegrip van de pluim, die als &#8217;t ware uit gouden aren samengesteld is) en
+de keel zijn metaalachtig groen, de bovenhals en de nek iriseerend purper- of karmijnrood met robijnachtigen glans, de onderhals
+en de rug bronskleurig groen met goudgelen weerschijn, de mantel en de vleugeldekveeren, de bovenrug en de bovendekveeren
+van den staart violet- of blauwachtig groen, even glanzig als het overige vederenkleed, eenige veeren van den onderrug wit,
+de onderdeelen zwart, op het midden van de borst met groenen en purperen weerschijn, op den buik donker en zonder glans, de
+slagpennen zwart, de stuurpennen kaneelrood. Het oog is bruin, de naakte plek er omheen blauwachtig, de snavel donker hoornkleurig,
+de voet dof grijsgroen. De haan is 65 cM. lang, waarvan 21 cM. op den staart komen. De hen is aanmerkelijk kleiner en heeft
+geen pluim; hare kleuren (bruin met zwarte vlekken) missen den metaalglans.
+
+</p>
+<p>In de gewesten van Indi&euml;, die door den Monaul bewoond worden, kan men zich licht levende Hoenderen van deze soort verschaffen;
+als bergbewoners zijn zij echter niet bestand tegen de hooge temperaturen van de lagere landen; de meeste sterven onderweg.
+Hoewel zij den winter even goed verduren als de andere Fazanten, en de Vogels, die in volwassen toestand gevangen zijn, gemakkelijk
+aan het leven in de kooi gewend geraken, behooren zij in de dierentuinen nog steeds tot de zeldzaamheden. Hier houden zij
+zich, evenals in de vrije natuur, zooveel mogelijk verborgen, verschuilen zich bij voorkeur, als iemand nadert, zijn <span class="pagenum">[<a id="xd0e1577" href="#xd0e1577">388</a>]</span>althans steeds eenigszins schuw, graven voortdurend in de zoden van hun perk en brengen hier weldra een groote wanorde teweeg.
+
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De naaste verwanten van de Pluimhoenderen zijn de <span class="letterspaced">Saterhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Ceratornis</i>), zoo genaamd, omdat de kop van den Haan voorzien is van twee &#8220;hoorntjes&#8221;: uitwassen van de huid, die opgericht kunnen worden
+en dan boven of achter den kop uitpuilen; zij ontspringen aan den achterrand van de naakte plek, die het oog omgeeft, waarvan
+zij als &#8217;t ware een voortzetting vormen. Deze plek strekt zich bovendien uit over de wangen en tot aan de onderkaak, hangt
+van voren samen met een naakte, voor opzwelling vatbare plek aan de keel en loopt naar beneden, aan weerszijden uit in een
+groote lel. Den aanzienlijksten omvang en de levendigste kleuren hebben deze huidaanhangsels, die door aandrang van bloed
+naar de vaten opzwellen, gedurende het &#8220;balderen&#8221; als de opgewondenheid van den haan haar grootste hoogte heeft bereikt. Onmiddellijk
+daarna verkrijgen zij een bescheidener voorkomen: de sterk gekrompen hoorntjes hangen slap naar beneden of verbergen zich
+tusschen de veeren, de lellen worden teruggetrokken en vormen een dwarsgerichte huidplooi, de naakte huid van het keelveld
+is aan een gerimpelden zak gelijk. Het mannetje is ongeveer zoo groot als een flinke Huishaan. Het zeer rijke, prachtig gekleurde
+en sierlijk geteekende vederenkleed is op den achterkop tot een kuif verlengd. De hen mist de naakte plekken aan den kop en
+is eenvoudiger gekleed.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Het <span class="letterspaced">Saterhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Ceratornis satyra</i>), dat het oostelijke gedeelte van het Himalaja-gebied, Nepal en Sikkim bewoont, heeft een vurig, bruinachtig rood vederenkleed
+met witte, zwart gezoomde vlekken; het voorhoofd en de kruin zijn zwart, de schuins naar buiten en naar achteren gerichte
+hoornen, de naakte keelplek en de lellen blauw met roode en gele vlekken.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2388.jpg" alt="Saterhoen (Ceratornis satyra). &#8533; v. d. ware grootte." width="720" height="669"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Saterhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Ceratornis satyra</i>). &#8533; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Bij den <span class="letterspaced">Jewar</span> (<i lang="la-x-bio">Ceratornis melanocephala</i>) is, behalve de kruin, ook de kuif op den achterkop zwart; van het vederenkleed is de hoofdkleur zwartachtig, op de bovendeelen
+met witachtig bruine, dwarse zigzagstrepen, op de onderdeelen met rood geschakeerd; de hals is van achteren en aan de zijden
+schel bruinrood; nagenoeg alle bovendeelen zijn met witte, ronde vlekken geteekend. In zijn meest uitgezetten toestand heeft
+het keelschild een tweelobbigen onderrand en vertoont een sterk naar voren gewelfd, spoelvormig middelveld (welks koornbloemen-blauwe
+grondkleur met licht kobaltblauwe vlekken geteekend is) en twee randvelden (met bloedroode vlekken op helder hemelsblauwen
+grond); de hoorntjes zijn turkooisblauw en loodrecht omhoog gericht.
+
+</p>
+<p>In de rijkst voorziene Europeesche dierentuinen treft men sedert eenige jaren Saterhoenderen aan (het eerste kwam in 1836
+te Londen); zij zijn echter nog steeds hoog in prijs. De veelvuldigst voorkomende (<i lang="la-x-bio">Ceratornis Temminckii</i><span class="corr" id="xd0e1621" title="Bron: )"></span>, uit China) kost &plusmn; 180, <i lang="la-x-bio">Ceratornis satyra</i> &plusmn; 300 gulden, de overige soorten zijn nog duurder. Zij verdragen de gevangenschap vrij goed en hebben zich zelfs in de kooi
+voortgeplant.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Spiegelpauwen</span> (<i lang="la-x-bio">Polyplectron</i>) verdienen een plaats tusschen de Pauwen en de Argusfazanten. Zij hebben een slanken romp, ongeveer zoo groot als die van
+een huishen; de lange, dunne loop is met 2 &agrave; 6 sporen gewapend. De meeste soorten hebben een breeden staart, waarvan de pennen
+en de bovendekveeren bij de spits met een groote, eironde, metaalglanzig blauwe of groene, zwart gezoomde vlek versierd zijn.
+
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De fraaiste soort is de <span class="letterspaced">Tsjinkwis</span> (<i lang="la-x-bio">Polyplectron <span class="pagenum">[<a id="xd0e1645" href="#xd0e1645">389</a>]</span>chinquis</i>, ook wel <i lang="la-x-bio">bicalcaratum</i> genoemd, wegens zijn met twee sporen gewapenden loop). Deze bewoont Sumatra, Malakka, Assem en Birma. De hoofdkleur van zijn
+vederenkleed is bruin met fijne, donkerder golflijnen en lichtere stippels. Behalve de veeren van den staart, hebben ook die
+van den mantel, den rug en den staartwortel benevens de vleugelveeren groote, groenachtig blauwe oogvlekken, die een purperen
+weerschijn vertoonen. Totale lengte 60, staartlengte 25 cM.
+
+</p>
+<p>Naar men zegt, verkeeren alle Spiegelpauwen veel op den bodem en houden zich voornamelijk op te midden van het struikgewas;
+zij leven zooveel mogelijk verborgen in dichte wouden en worden daarom zelden gezien. Nu en dan treft men ze in diergaarden
+aan; zij verdragen de gevangenschap zeer goed, hoewel zij hier slechts bij uitzondering broeden. Door hunne gewoonten komen
+zij meer met onze Huishoenderen dan met onze Pauwen overeen.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>In het jaar 1780 kwamen voor &#8217;t eerst huiden van prachtige Vogels, van welker bestaan op Malakka, Sumatra en Borneo men reeds
+kennis droeg, naar Europa en wekten hier de algemeene bewondering. Kort daarna (1785) gaf <span class="smallcaps">Marsden</span> het volgende bericht over de levenswijze van dit dier: &#8220;De <span class="letterspaced">Koewau</span> of <span class="letterspaced">Argus</span> is een buitengewoon fraaie Vogel, misschien is er geen fraaiere. Het is zeer moeielijk hem eenigen tijd in &#8217;t leven te houden,
+nadat men hem in het woud gevangen heeft. Ik heb nooit gezien, dat hij langer dan een maand de gevangenschap verdroeg. Hij
+heeft een natuurlijken afkeer van het licht. Op een donkere plaats is hij opgewekt van aard; hier hoort men soms zijn stem,
+waarvan zijn naam een nabootsing is; deze klinkt niet zoo scherp als die van den Pauw, maar is meer jammerend. Op klaarlichten
+dag zit hij volkomen onbeweeglijk. Zijn vleesch smaakt als dat van den Gewonen Fazant.&#8221; Een oude Maleier, die door <span class="smallcaps">Wallace</span> aangespoord werd, een van de Argussen te schieten, welker stem hij in de wouden van Malakka voortdurend hoorde, verzekerde,
+dat gedurende de 20 jaren van zijn jagersleven zulk een Vogel hem nog nooit onder schot, en in de vrije natuur zelfs nooit
+onder de oogen was gekomen. Toch wordt dit wild door de Maleiers hoog geschat en volstrekt niet zelden gevangen. &#8220;Te Padang,
+aan de westkust van Sumatra,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Von Rosenberg</span>, &#8220;werden mij dikwijls door de inboorlingen levende Koewau&#8217;s voor f 1.50 &agrave; f 2 per stuk aangeboden, waaruit af te leiden valt,
+dat zij in de wouden van het gebergte veelvuldig voorkomen. De inboorlingen zeggen, dat deze Vogel in Polygamie leeft. Zijn
+gang en houding komen overeen met die van den Pauw; de fraaie vleugels worden stijf tegen het lichaam aangedrukt en de staart
+horizontaal uitgestrekt. In den paartijd echter ziet men het mannetje met uitgespreide, tot op den bodem afhangende vleugels
+op open plekken in het woud fier rondstappen of &#8220;balderen&#8221;; het eigenaardig, snorrend geluid, waarmede hij de hennen lokt,
+gelijkt niet op het geschreeuw, waarvan zijn naam een klankbeeld is. De hen legt, naar ik vernam, 7 &agrave; 10 witte eieren, iets
+kleiner dan die van een Gans, in een kunsteloos, in de dichte struiken verborgen nest. In de vrije natuur voedt de Koewau
+zich met Insecten, Slakken, Wormen, bladknoppen en zaden. Mijne gevangenen verkozen gekookte rijst boven ieder ander voedsel.&#8221;
+
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Argus</span> (<i lang="la-x-bio">Argus giganteus</i>) verschilt van alle bekende Vogels door de buitengewone lengte van de boven- en voorarmveeren. Deze verbreeden zich naar
+den top en hebben een zachte schaft, maar stijve baarden; de handpennen zijn zeer kort. Bij den stil zittenden Vogel is, behalve
+de oogvlekken op de laatste armpen, niets te zien van de eigenaardige pracht van het vederenkleed; deze valt eerst bij het
+uitspreiden van de vleugels en van den staart in &#8217;t oog. De kruin draagt korte, fluweelachtig zwarte veeren; de haarvormige
+veeren van den achterhals zijn geel en zwart gestreept, die van den middelrug hebben op geelbruinen grond ronde, donkerbruine
+stippels, die van de onderzijde zijn tamelijk gelijkmatig met roodbruine, zwarte en lichtgele banden en golflijnen geteekend.
+De buitenvlag van de armpennen vertoont op grijsrooden grond een dichte reeks van langwerpige, donkerbruine vlekken, die door
+een lichteren hof omgeven zijn; het wortelgedeelte van de binnenvlag is dicht bij de schaft op grijsrooden grond fijn wit
+gestippeld, overigens echter als de buitenvlag geteekend. De lange schouderveeren hebben op een fraaie, donker roodbruine
+grondkleur een teekening bestaande uit strepen, roodbruine, door een donkeren hof omgeven stippels, vlekken, lijnen, wolkjes,
+netbanden en groote, iriseerende, donker begrensde, licht gezoomde oogvlekken. De oogvlekken staan dicht bij de schaft op
+de buitenvlag en komen op de voorarmveeren duidelijker uit dan op de schouderveeren. De buitengewoon lange staart bestaat
+uit 12 zeer breede veeren, die elkander daksgewijs bedekken; vooral de beide middelste pennen steken ver voorbij de overige
+uit; hun lengte bedraagt 1.2 M., terwijl de geheele Vogel 1.7 &agrave; 1.8 M. lang is (de vleugellengte bedraagt 75 cM.; zonder de
+voorarmveeren echter slechts 45 cM.). De langste stuurpennen zijn zwart; langs de schaft aschgrauw, verder buitenwaarts roodbruin,
+beide vlaghelften versierd met witte vlekken, die door een zwarten hof omgeven zijn; de overige stuurpennen gelijken op de
+genoemde, met dit verschil, dat de vlekken kleiner, meer in reeksen gerangschikt en dichter bijeengeplaatst zijn. De ring
+om het oog is roodbruin, de snavel ivoorwit. De naakte zijden van den kop zijn licht aschkleurig blauw; de karmijnroode voet
+is lang, zwak en ongespoord. De hen is aanmerkelijk kleiner; haar kleed is veel eenvoudiger van samenstelling en teekening.
+
+
+</p>
+<p>Sedert 1860 komt deze Vogel enkele malen levend in onze diergaarden voor.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>Onder den naam van <span class="letterspaced">Kalkoenen</span> (<i lang="la-x-bio">Meleagrinae</i>) worden eenige Amerikaansche Fazantvogels tot een onderfamilie vereenigd: zij zijn groot, slank gebouwd, hoogpootig, kortvleugelig
+en kortstaartig. De snavel is kort, dik, van boven gewelfd en gebogen, de loop tamelijk lang en met lange teenen voorzien,
+bij het mannetje gespoord; de vleugels zijn sterk afgerond, de derde slagpen is de langste; de staart, die uit 18 breede pennen
+bestaat en een weinig afgerond is, wordt gewoonlijk hangend gedragen, maar kan door het mannetje opgericht worden; het zeer
+schitterend gekleurde vederenkleed is goed gevuld, maar uit harde, groote en breede veeren samengesteld. De kop en de bovenhals
+zijn onbevederd en met wratten begroeid; van den wortel van den bovensnavel hangt naar weerszijden een rolvormige, voor opzwelling
+vatbare lel naar beneden; een slappe, hangende huidplooi bevindt zich aan den gorgel. Als een bijzondere eigenaardigheid moet
+nog vermeld worden, dat enkele veeren van het voorste deel van de borst borstelvormig geworden zijn en ver voorbij de overige
+veeren uitsteken. Het vaderland van dezen Vogel is het noorden en oosten van Amerika.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+<span class="pagenum">[<a id="xd0e1694" href="#xd0e1694">390</a>]</span></p>
+<p>De <span class="letterspaced">Gewone</span> of <span class="letterspaced">Noord-Amerikaansche Kalkoen</span> (<i lang="la-x-bio">Meleagris <span class="corr" id="xd0e1705" title="Bron: gallapavo">gallopavo</span></i>) is op de bovenzijde bruinachtig geel, met prachtigen, metaalachtigen weerschijn, elke veer met breeden, fluweelachtig zwarten
+zoom; de benedenrug en de staartdekveeren zijn donker nootbruin met groene en zwarte banden; de borst is geelachtig bruin,
+naar de zijden donkerder wordend; de buik en de schenkels zijn bruinachtig grijs; de stuit is zwartachtig; de slagpennen zijn
+zwartbruin (de handpennen met grijsachtig witte, de armpennen met bruinachtig witte banden), de stuurpennen op zwartbruinen
+grond met zwarte golflijnen, streepen en spikkels, de naakte deelen van kop en hals licht hemelsblauw, onder het oog ultramarijnblauw,
+de wratten lakrood. Het oog is grijsblauw, de snavel witachtig hoornkleurig, de voet bleekviolet of lakrood. Totale lengte
+100 &agrave; 110, staartlengte 40 cM. Het vederenkleed van het wijfje is minder fraai en minder helder van kleur.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2390.jpg" alt="Gewone Kalkoen (Meleagris gallopavo), &#8539; v. d. ware grootte." width="720" height="522"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Gewone Kalkoen</span> (<i lang="la-x-bio">Meleagris gallopavo</i>), &#8539; v. d<span class="corr" id="xd0e1717" title="Niet in bron">.</span> ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Op het vasteland van Middel-Amerika wordt de Gewone Kalkoen vervangen door den iets kleineren, prachtig gekleurden <span class="letterspaced">Honduras-kalkoen</span> of <span class="letterspaced">Pauw-kalkoen</span> (<i lang="la-x-bio">Meleagris ocellata</i>), die op den staart en op den rug blauwe, met zwart omzoomde, van achteren door een goudkleurigen band begrensde dwarsvlekken
+heeft.
+
+</p>
+<p>De beste beschrijving van de levenswijze van den wilden Kalkoen danken wij aan <span class="smallcaps">Audubon</span><span class="corr" id="xd0e1736" title="Niet in bron">.</span> Ook thans nog komen deze Vogels in de wouden van de staten Ohio, Kentucky, Illinois en Indiana, Arkansas, Tennessee en Alabama
+vrij veelvuldig voor. In Georgi&euml; en Carolina zijn zij minder talrijk, in Virgini&euml; en Pennsylvani&euml; zeldzaam, in de dichtbevolkte
+staten reeds uitgeroeid. Zij leven tijdelijk in groote gezelschappen en zwerven ongeregeld rond; grazend doorkruisen zij de
+wouden, loopen over dag op den grond en rusten &#8217;s nachts op hooge boomen. Tegen October, als er nog slechts weinige boomzaden
+op den bodem gevallen zijn, reizen zij naar de lage oeverlanden van den Ohio en den Mississippi. De mannetjes vereenigen zich
+tot gezelschappen van 10 &agrave; 100 stuks en zoeken hun voedsel voor zich alleen; de wijfjes en de halfvolwassen jongen vormen
+afzonderlijke benden, die bijna even talrijk zijn en denzelfden weg volgen. Zoo gaan zij verder, altijd te voet, zoolang niet
+een Jachthond of een ander viervoetig roofdier hen komt storen of een breede stroom hen den weg afsnijdt. Als een troep Kalkoenen
+aan den oever van een rivier komt, verzamelen zij zich op het hoogste punt en blijven hier soms dagen lang, als &#8217;t ware overleggend,
+voordat zij tot het besluit komen om over te steken. De mannetjes zetten een hooge borst op en kakelen, alsof zij elkander
+moed willen inspreken; de wijfjes en de jongen volgen hun voorbeeld, zoo goed zij kunnen, totdat ten slotte bij stil weer
+het waagstuk ondernomen wordt en alle vliegend naar den overkant trekken. E&eacute;n van de hanen geeft hiertoe het sein door het
+geluid &#8220;kloek.&#8221; Voor de oude Vogels is het oversteken van den stroom niet moeielijk, zelfs wanneer deze een Engelsche mijl
+breed is; de jongere en minder sterke leden van het gezelschap vallen echter dikwijls onderweg in het water en moeten dan
+den oever zwemmend trachten te bereiken. Zij leggen te dien einde de vleugels dicht tegen den romp aan, spreiden den staart
+uit, steken den hals naar voren en slaan hunne pooten zoo ver mogelijk uit; gewoonlijk bereiken zij op deze wijze den vasten
+wal. Hier loopen zij echter aanvankelijk rond, alsof zij verdoofd zijn en verliezen de voorzichtigheid, waarvan zij in andere
+omstandigheden blijken geven, zoo ver uit het oog, dat zij den jager gemakkelijk ten buit vallen. Als de Kalkoenen in een
+streek komen, die hun voedsel kan leveren, zijn zij gewoon zich in kleinere troepen te verdeelen, waarin ouden en jongen dooreengemengd
+zijn. Dit geschiedt gewoonlijk in &#8217;t midden van November. Later kan het voorkomen, dat zij, afgemat door de reis, zich naar
+de boerderijen begeven, bij de Huishoenderen voegen en met hen voedsel zoeken.
+
+</p>
+<p>Tegen het midden van Februari begint de voortplantingstijd. Als een wijfje haar loktoon laat hooren, antwoorden alle hanen
+in de buurt met snel opeenvolgende, rollende geluiden. Als de loktoon van den grond komt, vliegen alle onmiddellijk naar beneden,
+zetten, zoodra zij den bodem bereiken, onverschillig of het wijfje dan zichtbaar is of niet, den <span class="corr" id="xd0e1741" title="Bron: staat">staart</span> waaiervormig op, buigen den kop naar achteren, totdat hij <span class="pagenum">[<a id="xd0e1744" href="#xd0e1744">391</a>]</span>tusschen de schouders ligt, laten de vleugels hangen en geven door de zonderlinge standen en geluiden, die wij van de tamme
+Kalkoenen gewoon zijn, hun opgewondenheid te kennen. Niet zelden geraken twee mannetjes dan met elkander in strijd en vechten
+zoo hevig, dat een van hen er het leven bij inschiet.
+
+</p>
+<p>Tegen het midden van April zoekt de hen een geschikte, zooveel mogelijk verborgen plaats uit voor haar nest, dat uit een ondiepe,
+slordig met veeren bekleede uitholling van den grond bestaat. De hen legt er 10 &agrave; 15, soms ook wel 20 eieren in, die op donker
+roestgelen grond rood gestippeld zijn. Zij nadert het nest steeds met groote voorzichtigheid en dekt, als zij weggaat, de
+eieren zorgvuldig toe met droge bladen, zoodat het zeer moeielijk is een nest te vinden, tenzij door het opjagen van de broedende
+moeder. Als deze gedurende het broeden een vijand bespeurt, drukt zij zich neder en verroert zich niet, totdat zij bemerkt,
+dat men haar ontdekt heeft. Soms komt het voor, dat verscheidene hennen in &eacute;&eacute;n nest leggen: <span class="smallcaps">Audubon</span> vond er eens drie op 42 eieren zitten. In dit geval wordt het gemeenschappelijke nest steeds door &eacute;&eacute;n van de wijfjes bewaakt,
+zoodat de eieren of jongen, althans van een zwak roofdier, geen gevaar loopen.
+
+</p>
+<p>Kort nadat de jongen uit den dop zijn gekomen, hetgeen gewoonlijk tegen den avond geschiedt, maken zij, door de moeder begeleid,
+hun eerste uitstapje, en keeren vervolgens in den regel naar het nest terug om hier den eersten nacht door te brengen. Later
+echter begeeft de hen zich met haar gezin naar het hoogste oord in den omtrek, omdat zij te recht de vochtigheid als het ergst
+kwaad voor haar teere jongen beschouwt. Reeds op den 14en levensdag zijn de kiekens, die tot dusver op den bodem moesten blijven,
+in staat om de vleugels te gebruiken; van nu af vliegt de familie iederen avond op een lagen tak; de jongen brengen hier onder
+de gewelfde vleugels van de moeder den nacht door. Nog iets later verlaat de oude met hare kuikens gedurende den dag het woud
+om partij te trekken van den overvloed van verschillende bessen, die op de open plekken van het bosch of op de weiden groeien
+en om zich aan den weldadigen invloed van de zon bloot te stellen. Na dien tijd groeien de jongen buitengewoon snel. Reeds
+in Augustus zijn zij in staat om een aanval van viervoetige dieren te ontwijken; de jonge haan komt tot het bewustzijn van
+zijn mannelijke kracht en oefent zich in het statig rondstappen en in het kakelen. Omstreeks dezen tijd vereenigen de ouden
+en de jongen van verschillende gezinnen zich tot troepen, die te zamen rondzwerven.
+
+</p>
+<p>Hoewel de Kalkoen aan pekan-noten en aan de vruchten van de winterdruif (<i lang="la-x-bio">Vitis rotundifolia</i>) de voorkeur geeft en steeds veelvuldig voorkomt op plaatsen, waar deze vruchten overvloedig zijn, eet hij toch ook gras
+en kruiden van allerlei soort, graan, bessen en andere vruchten, voorts kleine Sprinkhanen en andere Insecten.
+
+</p>
+<p>Onder &#8217;t loopen licht de Kalkoen zijne vleugels dikwijls een weinig op, alsof het gewicht van zijn lichaam hem hindert, loopt
+dan eenige meters ver met wijd geopende vleugels; soms springt hij twee- of driemaal omhoog en zet daarna de reis over den
+bodem voort.&#8212;Zijne gevaarlijkste vijanden zijn, behalve de mensch, de Los, de Sneeuwuil en de Ooruil.
+
+</p>
+<p>In alle deelen van Amerika wordt met hartstochtelijken en niet altijd verstandigen ijver op den Kalkoen jacht gemaakt. Het
+liefst schiet men den haan, gelijk de Auerhaan, als hij aan het balderen is, en dit, zooals soms geschiedt, op een boomtak
+doet; de jager gebruikt ook wel Honden om het wild op te sporen, of tracht gewaar te worden, waar het slaapt of bij voorkeur
+voedsel komt zoeken, om het hier op te wachten. Deze jacht vereischt groote bedrevenheid en is wegens de schuwheid van het
+wild in &#8217;t geheel geen vermaak voor een zondagsjager. Gemakkelijker is het den dommen Vogel in een val te lokken. Daartoe
+worden in het bosch stammen van 2 &agrave; 3 M. lengte opeengestapeld tot een soort van blokhuis, dat men van boven met takkebossen
+bedekt; een greppel, die groot genoeg is om een grooten haan door te laten, leidt onder den wand door tot in het midden van
+de val; daar hij, met uitzondering van een opening binnen en een buiten het gebouw overdekt is, vormt hij een soort van tunnel.
+In de val en op den weg daarheen wordt ma&iuml;s gestrooid. De Kalkoenen, die dit lokaas vinden, volgen het hierdoor aangeduide
+pad en laten zich door den overvloed van voedsel verleiden om in de val te gaan. De eene Vogel volgt den anderen, soms begeeft
+de geheele troep zich in het ruime gebouw. Na het opvreten van de hier uitgestrooide korrels kunnen de onnoozele Vogels de
+opening, waardoor zij zijn binnengegaan, niet terugvinden, loopen steeds langs den binnenwand van het gebouw, steken overal
+den kop tusschen de balken door en doen hier vruchtelooze pogingen om naar buiten te komen. Geen hunner komt op het denkbeeld
+om door het gat in &#8217;t midden van de vloer de val te verlaten, zoodat het geheele gezelschap den volgenden morgen den vogelaar
+in handen valt.
+
+</p>
+<p>De Spanjaarden, die aan het rijk der Azteken in Mexico een einde maakten, troffen hier den Gewonen Kalkoen als huisdier aan.
+<span class="smallcaps">Oviedo</span> is de eerste schrijver, die van deze Vogels melding maakt. &#8220;In Nieuw-Spanje&#8221;, zegt hij, &#8220;vindt men zeer groote en smakelijke
+Pauwen, waarvan er vele naar de eilanden en naar de provincie Castilia del Oro gebracht zijn en hier in de huizen van de Christenen
+opgefokt worden. De hennen zien er slecht uit; de hanen echter zijn fraai en pronken dikwijls met den staart, hoewel deze
+niet zoo groot is als die van de Pauwen in Spanje.&#8221; De berichten over het voorkomen van den in &#8217;t wild levenden Kalkoen in
+Noord-Amerika zijn, volgens <span class="smallcaps">Baldamus</span>, uit lateren tijd afkomstig. In Virgini&euml; vond men hem in 1584, in Pennsylvani&euml; in 1753. <span class="smallcaps">Smyth</span> trof hem in de onbebouwde gewesten ten westen van <span class="corr" id="xd0e1773" title="Bron: Vigini&euml;">Virgini&euml;</span> in kudden van meer dan 5000 stuks aan. Men is van oordeel, dat deze soort de stamvorm is van den Mexicaanschen, zoowel als
+van onzen Tammen Kalkoen, hoewel de bronskleur van het vederenkleed en de bundels van haarvormige veeren aan de voorborst,
+die den Wilden Kalkoen kenmerken, bij de meeste getemde rassen te loor gegaan zijn. In 1557 was de Tamme Kalkoen in Europa
+nog zoo <span class="corr" id="xd0e1776" title="Bron: zeldzam">zeldzaam</span> en kostbaar, dat de Raad van Veneti&euml;, tot het tegengaan van de weelde, bepaalde, op wiens tafel &#8220;Indische Hoenderen&#8221; mochten
+komen. Dezen naam en ook de namen &#8221;<span class="letterspaced">Turkey</span>&#8221; (in Engeland) en &#8221;<span class="letterspaced">Kalkoen</span>&#8221; kregen de nieuwe huisvogels waarschijnlijk ten gevolge van de onderstelling, dat zij uit Calcutta of Turkije afkomstig zouden
+zijn. In Engeland werden zij, naar men zegt, het 15e jaar van de regeering van <span class="smallcaps">Hendrik VIII</span> (dus in 1524), in Duitschland <span class="corr" id="xd0e1788" title="Bron: omsteeks">omstreeks</span> het jaar 1534, in Frankrijk nog iets later ingevoerd. Tegenwoordig zijn zij als huisvogels overal verbreid. Het veelvuldigst
+vindt men ze misschien in Spanje en vooral in de boerderijen, die ver van de dorpen te midden van de dorre Campo gelegen zijn.
+Hier zag ik kudden van vele honderden stuks onder de leiding van herders, die hen &#8217;s morgens naar de weide drijven, <span class="pagenum">[<a id="xd0e1791" href="#xd0e1791">392</a>]</span>over dag bijeenhouden en &#8217;s avonds weer naar huis geleiden. Hier te lande worden de Kalkoenen (behalve in de Betuwe) zelden
+gehouden, hoewel het fokken en mesten van deze dieren op groote schaal wel winstgevend is. Sommige hoenderfokkers schatten
+hen hoog; de meeste menschen mogen hen wegens hun geraasmakenden, opvliegenden aard niet lijden. Hun domheid is ongeloofelijk;
+ieder ongewoon verschijnsel brengt hen geheel van streek. &#8220;Men wordt er akelig van,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Lenz</span>, &#8220;dat zij in den zomer, vooral als zij voor kuikens te zorgen hebben, dikwijls den geheelen dag naar den hemel kijken en
+onophoudelijk een jammerend &#8220;jaoeb jaoeb&#8221; laten hooren, alsof zij de zon voor een Arend en de wolken voor Gieren houden.&#8221;
+Belachelijk is het te zien, hoe zij voor een kleinen Torenvalk vol angst op de vlucht gaan, alsof de duivel hen op de hielen
+zit. Zij hebben echter ook zeer goede eigenschappen; vooral de moederliefde van de hen, die in alle omstandigheden even groot
+blijft, verdient een eervolle vermelding.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Meleager&#8217;s</span> zusters, ontroostbaar over den dood van haar broeder, werden in Vogels veranderd, welker veeren als met tranen besprenkeld
+schenen. Uit deze overlevering blijkt, dat reeds de ouden bekend waren met de Vogels, die wij <span class="letterspaced">Parelhoenderen</span> noemen. In verscheidene geschriften uit den ouden tijd worden zij zoo nauwkeurig beschreven, dat wij althans bij benadering
+de beide soorten kunnen bepalen, die destijds bekend waren. Tevens berichten zij ons, dat de Parelhoenderen in Griekenland
+zeer veelvuldig gefokt worden, zoodat arme lieden ze als offers konden brengen. Na den Romeinschen tijd heeft men, naar &#8217;t
+schijnt, weinig acht op hen geslagen; misschien waren zij geheel uit Europa verdwenen, want eerst in de 14e eeuw wordt weder
+melding van hen gemaakt. Kort na de ontdekking van Amerika is de meest gewone soort door zeelieden naar de Nieuwe Wereld overgebracht,
+waar zij een voor haar uitnemend geschikt klimaat vond en weldra verwilderde.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2392.jpg" alt="1) Kuifparelhoen (Numida cristata). 2) Gewoon Parelhoen (Numida meleagris). &frac14; v. d. ware grootte." width="720" height="711"><p class="figureHead">1) <span class="letterspaced">Kuifparelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Numida cristata</i>). 2) <span class="letterspaced">Gewoon Parelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Numida meleagris</i>). &frac14; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Parelhoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Numidinae</i>), die de laatste onderfamilie van de Fazantvogels vormen, kenmerken zich door een krachtigen romp, korte vleugels, een middelmatig
+langen staart met zeer verlengde bovendekveeren, een over &#8217;t geheel goed gevuld vederenkleed, middelmatig hooge, gewoonlijk
+ongespoorde voeten met korte teenen en een krachtigen snavel; de kop en de bovenhals zijn in meerdere of mindere mate naakt
+en met pluim, kuif, kraag, helm en lellen versierd; een groote overeenstemming heerscht in hun vederenkleed, welks kleur en
+teekening&#8212;lichte, parelvormige vlekken op een donkeren grond&#8212;evenals de koptooi, bij beide seksen nagenoeg dezelfde zijn.
+
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Eenige minder bekende soorten, zooals het prachtige Oost-Afrikaansche <span class="letterspaced">Gierparelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Numida vulturina</i>) en het <span class="letterspaced">Kuifparelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Numida cristata</i>), van de Goudkust, vermelden wij slechts terloops en beginnen onmiddellijk met de beschrijving van den meest bekenden Vogel
+uit deze groep.
+
+</p>
+<p>Het <span class="letterspaced">Gewone Parelhoen</span> (<i lang="la-x-bio">Numida meleagris</i>), draagt een meer of minder langen, harden, helmachtigen kam of hoorn op het midden van de kruin en twee breede, tamelijk
+lange, vleezige, hangende lellen achter aan de onderkaak. Deze Vogel, die bij de ouden <span class="letterspaced">Meleagris</span> werd genoemd en de stamvader is van het bij ons onder den naam <span class="letterspaced">Poule pintade</span> bekende huisdier, heeft de bovenborst en de nek ongevlekt, lilakleurig, den rug en den staartwortel op grijzen grond met
+kleine, witte, donkerder gerande, parelvormige <span class="pagenum">[<a id="xd0e1860" href="#xd0e1860">393</a>]</span>vlekken bezet, die op de bovenvleugeldekveeren grooter worden, gedeeltelijk ook ineenvloeien en op de buitenvlag der armpennen
+in smalle dwarsbanden veranderen; de onderdeelen zijn op zwartachtig grijzen grond tamelijk gelijkmatig met groote ronde,
+parelvormige vlekken versierd, de slagpennen bruinachtig (op de buitenvlag met witte banden, op de binnenvlag onregelmatig
+gestreept en gestippeld), de donkergrijze stuurpennen fraai bepareld en slechts de zijdelingsche voor een deel met banden
+versierd, die door het ineenvloeien van vlekken ontstaan. Het oog is donkerbruin, de wangstreek blauwachtig wit, de vleezige
+deelen van den kam, de keellellen, de washuidachtige opzwelling aan den snavelwortel rood, de helm hoornkleurig, de snavel
+geelachtig rood, de voet vuil leikleurig grijs, boven de plaats van aanhechting der teenen vleeschkleurig. De lengte bedraagt
+ongeveer 50 cM. De in gevangenschap gefokte, van vroeger getemde exemplaren afkomstige Parelhoenderen zijn echter vaak aanmerkelijk
+grooter.
+
+</p>
+<p>West-Afrika is het vaderland van deze soort; in de wouden van Middel-Amerika en op de West-Indische eilanden komt zij verwilderd
+voor.
+
+</p>
+<p>Naar het schijnt, komen de verschillende soorten van Parelhoenderen, wat levenswijze betreft, in hoofdzaken overeen. Als woonplaats
+verlangen zij gewesten, die bedekt zijn met een dicht, laagstammig woud, waarin ook open plekken voorkomen. Laag gelegen,
+rijk met struiken begroeide dalen, bosschen, waar dicht onderhout den bodem bedekt, steppen, die niet uitsluitend met grasachtige
+planten begroeid zijn, hoogvlakten in het gebergte tot op een hoogte van 3000 M. en zacht afhellende, met rotsblokken bezaaide,
+maar toch met een weelderig plantenkleed bedekte glooiingen voldoen aan alle eischen, die zij aan het terrein stellen. De
+gebergten van de Kaapverdische Eilanden die aan spitsen en diepe kloven zoo rijk zijn, leveren het Parelhoen een met zijn
+aard geheel overeenkomende woonplaats; daarom wordt het hier zeer algemeen gevonden; hoe grooter en woester het eiland, hoe
+stiller de wildernissen van de bergstreken zijn, des te veelvuldiger treft de reiziger er deze Vogels aan. Zij verlevendigen
+hier in talrijke troepen alle hoogten, vooral de lage wouden, die uit boomachtige euphorbias bestaan, omdat deze door den
+mensch zelden bezochte oorden hun veilige schuilplaatsen verschaffen. Daar de West-Indische eilanden dergelijke terreinen
+bezitten, heeft het Parelhoen zich hier spoedig aan de heerschappij van den mensch onttrokken en zijn vrijheid herwonnen.
+Reeds voor honderd en tachtig jaar was het op Jama&iuml;ca veelvuldig; tegenwoordig is het daar zoo algemeen, dat het soms een
+landplaag wordt. Ook op Cuba vindt men het velerwege, vooral in het oostelijke gedeelte van het eiland, omdat hier vele verlaten
+koffieplantages voorkomen, welker eigenaars op gronden, die nog niet door den roofbouw uitgemergeld waren, nieuwe landbouwondernemingen
+begonnen zijn. Tamme Parelhoenderen bleven op de braakliggende gronden achter; zij vermenigvuldigden zich hier sterk en verwilderden
+geheel.
+
+</p>
+<p>De Parelhoenderen zijn standvogels, hoewel niet in den strengsten zin van &#8217;t woord. Op plaatsen waar zij veelvuldig zijn,
+merkt men ze spoedig op. Zij hebben er slag van de aandacht te trekken, al ware het slechts door het op trompetgeschal gelijkend
+stemgeluid, dat zij in de morgen- en avonduren laten hooren.
+
+</p>
+<p>De Parelhoenderen vluchten altijd bij de nadering van een mensch. Zij zijn minder voorzichtig, dan schuw: door een rundveekudde
+worden zij verjaagd, een Hond doet hen letterlijk hun bezinning verliezen, een mensch brengt minstens een groote ontroering
+bij hen te weeg. Het is daarom niet gemakkelijk hun levenswijze na te gaan; men moet althans, om ze te naderen, zekere voorzorgen
+niet uit het oog verliezen. Als men goed gedekt een troep besluipt, welker geschreeuw men hoorde, dan ziet men de Vogels over
+een open plek loopen, tusschen de rotsblokken door rondzwerven of door het struikgewas sluipen. Gelijk de Indianen op het
+krijgspad, loopen de Parelhoenderen in lange reeksen achter elkander aan; wat de eene begint, wordt door de overige nagedaan.
+Afzonderlijke paren ontmoet men hoogst zelden, famili&euml;n, die soms uit 18 &agrave; 20 stuks bestaan, reeds vaker, gewoonlijk echter
+zeer talrijke troepen, die soms uit 6 &agrave; 8 famili&euml;n samengesteld zijn. De famili&euml;n blijven goed aaneengesloten en ook de troepen
+blijven steeds nauw verbonden. Als een familie of een troep op de een of andere wijze verschrikt wordt, splitst zij zich zoo,
+dat streng genomen ieder individu zijn eigen weg kiest. Alle rennen, loopen, vliegen of fladderen zoo haastig mogelijk naar
+een schuilplaats; zoodra de rust tot op zekere hoogte in de gemoederen teruggekeerd is, laten de hanen hun trompetgeschal
+weerklinken en lokken de geheele troep spoedig weer bijeen. Alleen wanneer zij reeds vroeger vervolgingen van den mensch te
+verduren hebben gehad, en nogmaals opgejaagd worden, zullen zij zich vliegend trachten te redden; ook dan vertrouwen zij,
+zoolang dit eenigermate mogelijk is, op hunne behendige voeten.
+
+</p>
+<p>Op een andere wijze gedragen zich sommige soorten van Parelhoenderen bij vervolging door een Hond of een ander viervoetig
+roofdier. Het is hun bekend, dat zij dezen vijand loopend evenmin ontkomen kunnen, als met behulp van hunne spoedig vermoeide
+vleugels. Daarom gaan zij ten spoedigste in een boom zitten en zijn bijna niet meer te bewegen om naar beneden te vliegen.
+Het schijnt, dat de eene vijand hun den anderen doet vergeten; dom driest laten zij nu den mensch, dien zij in andere omstandigheden
+zorgvuldig ontvlieden, in hun onmiddellijke nabijheid komen, kijken den jager met angstige gebaren, maar zonder een poging
+tot vlucht te wagen, in het geweer en vliegen eerst op, als de knal van het schot hun ontzetting nog doet toenemen. Ook nu
+handelen zij even onbezonnen als vroeger. Met het oog op den Hond wagen zij geen lange vlucht, maar vliegen hoogstens naar
+de naastbij gelegen boomen, gaan hier weer zitten en laten den jager voor de tweede, derde en tiende maal naderen. Als zij
+door een niets kwaads in &#8217;t zin hebbenden reiziger of door een jager, die geen buit meer verlangt, opgejaagd en niet door
+schoten opgeschrikt worden, vliegen zij evenals vroeger, maar begeven zich niet ver weg, strijken op een hooggelegen punt
+neer, kijken den vervolger nieuwsgierig aan, buigen den kop op een vreemdsoortige wijze voor- en achterover, laten eindelijk
+een schel geschreeuw hooren en zetten daarna hun vlucht voort. Om te slapen kiezen alle soorten hoog gelegen plaatsen uit,
+die hen de grootste veiligheid beloven. Hunne liefste slaapplaatsen zijn hooge boomen aan rivieroevers; ook stijgen zij, als
+de avond nadert, in de gebergten bij rotswanden omhoog en zoeken hier kammen en rotspunten uit, die voor andere dieren, althans
+voor roovende Zoogdieren, ontoegankelijk zijn.
+
+</p>
+<p>Hun voedsel is verschillend in verband met de door hen bewoonde gewesten en terreinen en hangt ook af van het jaargetijde.
+In de lente, in het regenseizoen, zullen Insecten waarschijnlijk hun voornaamste voedsel <span class="pagenum">[<a id="xd0e1874" href="#xd0e1874">394</a>]</span>uitmaken; later eten zij bessen, bladen, knoppen, grassprietjes en eindelijk allerlei zaden. Op Jamaika komen zij in de koelste
+maanden van het jaar in talrijke troepen uit hunne wouden, verspreiden zich over de akkers en richten hier een aanzienlijke
+schade aan. De hen legt 5 &agrave; 8 (soms meer) vuil geelachtig witte, tamelijk glanzige buitengewoon hardschalige eieren en bebroedt
+ze 25 dagen. De haan en de hen verwijderen zich nooit ver van hun gebroed en trachten door geschreeuw en door haastig heen
+en weer te loopen de aandacht van den mensch van hun nest af te trekken en op hen zelve te vestigen. De kuikens in het donskleed
+gelijken door uitzicht en voorkomen op jonge Fazanten; zij worden kort na het verlaten van het ei door hunne ouders weggeleid,
+groeien schielijk en nemen reeds, als zij de helft van de grootte der volwassenen bereikt hebben, deel aan al hunne zwerftochten;
+ook brengen zij dan geregeld met hen den nacht in de boomen door.
+
+</p>
+<p>De Parelhoenderen schikken zich gemakkelijker dan eenig ander wild Hoen in de gevangenschap, tam worden zij echter niet licht
+en waarschijnlijk nooit geheel; zij planten zich alleen dan in de kooi voort, als deze hun een groote ruimte aanbiedt. Daarentegen
+hechten de gevangenen zich soms in korten tijd sterk aan hun nieuwe woonplaats, zoodat men ze in huis en hof vrij kan laten
+rondloopen; zelfs aan den wagen, waarmede zij vervoerd worden, wennen zij zoo zeer, dat men ze op iedere pleisterplaats kan
+loslaten; des morgens, als het uur van het vertrek gekomen is, zijn zij stipt bij den wagen terug en laten zich zonder bezwaar
+opnieuw in hun kooi opsluiten. Zij zijn echter twistziek, liggen met de Huishoenderen en Kalkoenen voortdurend overhoop, worden
+zoo boosaardig, dat zij kinderen en volwassen hanen aanvallen, zwerven ver in &#8217;t woud rond, verbergen hun nest zooveel mogelijk,
+broeden niet ijverig en kunnen strenge koude niet verdragen. Aan den anderen kant verschaffen zij hun eigenaar genoegen door
+hun voortdurende bedrijvigheid, hun fraai vederenkleed en hunne zonderlinge standen en bewegingen gedurende het loopen.
+
+</p>
+<p>De Parelhoenderen hebben zeer vele vijanden. Alle leden van de Kattenfamilie in Afrika, Luipaarden, Geparden, Lossen, enz.,
+alle Jakhalzen en Vossen maken jacht op de ouden en de jongen, de Civetkatten vooral op de eieren en kuikens; alle groote
+Roofvogels vervolgen ijverig dit gemakkelijk te overmeesteren wild; zelfs de Kruipende Dieren maken het niet zelden buit;
+in de maag van een Reuzenslang van 2.5 M. lengte vond men een gaaf, volwassen Parelhoen. De mensch maakt overal met zekere
+voorliefde jacht op deze Vogels, daar zij zich zonder buitengewone inspanning laten verschalken, ofschoon zij door vervolgingen
+weldra zeer schuw worden. Op Jama&iuml;ca zet men hun graan voor, dat vooraf in rum of een dergelijk vocht geweekt werd; zij eten
+er van, tot zij bedwelmd zijn en laten zich zonder weerstand te bieden door den jager medenemen.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Hokkovogels</span> (<i lang="la-x-bio">Cracidae</i>), die een hoogst eigenaardige familie van Hoendervogels vormen, zijn groot of middelmatig groot en slank gebouwd; de snavel
+is in den regel langer dan bij de meeste andere Hoenderen; de washuid, die hem van achteren bedekt, strekt zich over de geheele
+neusgroeve, gewoonlijk ook over den teugel en de oogstreek uit en bekleedt een bij vele soorten op den snavelwortel aanwezigen
+knobbel; de voeten zijn middelmatig dik en lang, de teenen dun en met lange, tamelijk smalle, scherpe, flauw gekromde nagels
+gewapend, de vleugels sterk afgerond; de staart is zeer lang en breed; de stuurpennen naar de zijden een weinig verkort of
+nagenoeg gelijk van lengte. Het vederenkleed bestaat uit breede, afgeronde veeren, welker schaften meestal op een eigenaardige
+wijze verdikt zijn en eerst bij de spits dunner en smaller worden. Bij enkele soorten is de schaft in het midden wel tien-
+&agrave; twintig maal zoo dik als aan de spits en zes- &agrave; tien maal zoo dik als aan den wortel. Sombere kleuren hebben de overhand,
+hoewel ook lichtere voorkomen.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Bij de <span class="letterspaced">Hokko&#8217;s</span> (<i lang="la-x-bio">Crax</i>) is de snavel hoog, op den rug sterk gekromd, aan den wortel in den regel met een washuid bekleed en met knobbels versierd,
+die gedurende den paartijd aanmerkelijk zwellen; de smalle, stijve veeren van kruin en achterkop zijn meestal verlengd tot
+een kamvormige kuif, en eerst flauw naar achteren, met de spits echter naar voren gebogen. Alle soorten bewonen Zuid- en Middel-Amerika,
+met inbegrip van het zuiden van Mexico.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Gewone Hokko</span> of <span class="letterspaced">Hokko-Pauwies</span> (<i lang="la-x-bio">Crax alector</i>), wiens naam op de geheele groep is overgegaan, heeft een gelen, weeken knobbel op den snavelwortel; met uitzondering van
+den buik, den stuit en den eindzoom der stuurpennen, die wit zijn, is hij glanzig blauwzwart; het oog is bruin, de voet vleeschkleurig.
+Totale lengte 95, staartlengte 32 cM.
+
+</p>
+<p>Deze soort wordt in het binnenland van Brazili&euml;, van Guyana tot Paraguay, in alle wouden gevonden, in Suriname o. a. menigvuldig.
+
+
+</p>
+<p>Alle Hokko&#8217;s zijn echte boschbewoners; zoo zij al het woud verlaten, geschiedt dit slechts voor korten tijd. Hoewel men ze
+dikwijls op den bodem aantreft, waar zij, voor zoover de grond effen is, met groote snelheid rondloopen, ziet men ze in den
+regel op de twijgen der boomen, gedurende den broedtijd paarsgewijs, in andere tijden van &#8217;t jaar drie, vier en meer stuks
+bijeen. In de boomkronen bewegen zij zich langzaam, hoewel betrekkelijk behendig; zij vliegen daarentegen laag, steeds in
+horizontale richting en nooit lang achtereen. Alle soorten trekken de aandacht door de stem; deze heeft steeds iets eigenaardigs,
+maar is al naar de soort zeer verschillend. Eenige brommen, andere fluiten, andere knorren, bij andere komt diep uit de borst
+het geluid &#8220;hoe-hoe-hoe-hoe&#8221;, van nog andere kan men de stem door de lettergrepen &#8220;racka racka&#8221; nabootsen. Gedurende den paartijd
+schreeuwen zij het meest, vooral in den vroegen morgen.
+
+</p>
+<p>Het voedsel van de Hokko&#8217;s in de vrije natuur bestaat hoofdzakelijk, misschien geheel, uit vruchten. Bij &#8217;t zoeken van voedsel
+onderscheiden zij en de Sjakoe-hoenderen zich van alle overige leden hunner orde, doordat zij niet in den grond woelen, maar,
+gelijk de Duiven, opzoeken, wat zich aan de oppervlakte bevindt, of afplukken, wat vastzit.
+
+</p>
+<p>De Hokko&#8217;s broeden niet op den bodem, maar op boomen. <span class="corr" id="xd0e1921" title="Niet in bron">&#8220;</span>Zij bouwen hunne ondiepe nesten&#8221;, zegt <span class="smallcaps">Von Martens</span>, &#8220;uit rijsjes in takgaffels, niet bijzonder hoog boven den grond. Uit eigen ervaring en door de mededeelingen van de Indianen
+weten wij, dat het wijfje niet meer dan twee witte eieren legt, die grooter en dikker zijn dan die van Onze Hoenderen.&#8221;
+
+</p>
+<p>Daar hun vleesch zoo malsch is als dat van Duiven, en in smaak op dat van Kalkoenen gelijkt, wordt op de Hokko&#8217;s in Zuid-Amerika
+ijverig jacht gemaakt, vooral in <span class="pagenum">[<a id="xd0e1929" href="#xd0e1929">395</a>]</span>den paartijd, omdat zij dan hun verblijfplaats verraden door hun luide stem. In het midden van het woud, ver van bewoonde
+oorden, zijn zij, naar men zegt, niet schuw. Behalve van het vleesch maken de Indianen ook gebruik van de stevige slag- en
+stuurpennen der gedoode Vogels; zij verwerken ze tot waaiers.
+
+</p>
+<p>De gevangen Hokko&#8217;s, die men in nagenoeg alle nederzettingen van Indianen vindt, zijn als eieren uit het nest genomen en door
+Hoenderen uitgebroed; slechts in bijzonder gunstige omstandigheden planten de Hokko&#8217;s zich in de gevangenschap voort.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2395.jpg" alt="Hokko-Pauwies (Crax alector). &#8533; v. d. ware grootte." width="673" height="720"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Hokko-Pauwies</span> (<i lang="la-x-bio">Crax alector</i>). &#8533; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Volgens alle waarnemers kunnen deze Vogels gemakkelijk getemd worden. <span class="smallcaps">Sonnini</span> zag in Guyana troepen tamme Hokko&#8217;s door de straat rondloopen en zich, onbevreesd voor de menschen, vrij bewegen. Zij bezochten
+de huizen, waar men hun eens voedsel had gegeven, geregeld weer en leerden hunne verzorgers goed onderscheiden. Om te slapen,
+gaan zij op hoog gelegen plaatsen zitten, in de bewoonde oorden dus, evenals de Pauwen, op de daken der hooge huizen. <span class="smallcaps">BATES</span> maakt melding van een gevangen Hokko, die zeer gemeenzaam was met zijn meester, zich als lid van het gezin scheen te beschouwen,
+bij iederen maaltijd tegenwoordig was, om de tafel liep, van den eenen dischgenoot naar den anderen ging om zich te laten
+voederen en soms den kop tegen den wang of den schouder van zijne vrienden wreef. &#8217;s Nachts sliep hij uit eigen verkiezing
+naast de hangmat van een klein meisje, waarvoor hij een bijzondere genegenheid had opgevat en dat hij op alle wandelingen
+volgde. Toch zijn tamme Hokko&#8217;s niet bij iedereen gewild: zij zijn vervelend van aard en toonen eenige onhebbelijkheden; zoo
+slikken zij allerlei glinsterende voorwerpen, b.v. gouden knoopen, door en bederven deze door de sterke drukking van de spieren
+van hun maagwand.
+
+</p>
+<p>Het is moeielijk de Hokko&#8217;s bij ons in &#8217;t leven te houden. Wel is waar zijn zij met het voedsel, dat voor hen bestemd is,
+tevreden en stellen in dit opzicht geen hooge eischen; maar zij verlangen in den winter een warmen stal, omdat hun anders
+minstens de teenen bevriezen. Ook zijn zij volstrekt niet verdraagzaam, maar twisten aanhoudend met andere dieren van hun
+soort of met andere Hoenderen; bij het gewone pluimvee kan men ze dus niet houden. Alleen wanneer men hun een ruime woning
+verschaft, kan men eenig genoegen van hen hebben.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Sjakoehoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Penelope</i>) hebben een slankeren romp dan de Hokko&#8217;s, hun snavel is langer, lager en aan den wortel met een breede washuid bekleed,
+de voet korter, de staart betrekkelijk lang en sterk afgerond; zij hebben een naakte plek om het oog, een bijna naakte, slechts
+schraal met korte, kwastvormige of lange, haarachtige veeren bekleede keel; de verlengde veeren van den kop vormen een kap
+of kuif, maar nooit een kam. Aan de bovenzijde hebben somber metaalglanzig groen, bruin enz. de overhand; op de onderdeelen,
+vooral op de borst, zijn vele veeren lichter gezoomd.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Sjakoepemba</span> (<i lang="la-x-bio">Penelope superciliaris</i>) kenmerkt zich door een betrekkelijk aanzienlijke grootte, <span class="pagenum">[<a id="xd0e1973" href="#xd0e1973">396</a>]</span>een middelmatig langen staart, handpennen die aan de spits sterk versmald zijn en een zacht vederenkleed; de kop draagt een
+middelmatig lange pluim en is op het voorhoofd, en aan de zijden naakt, zoo ook aan de keel. Het vederenkleed is op den bovenkop,
+den nek, den hals en de borst leikleurig zwart, op den rug, de vleugels en den staart metaalachtig groen met witgrijze en
+roestroodgele zoomen; op den buik en den stuit roestgeelachtig rood met bruine, dwarse golflijnen of bruin met roestgeelachtig
+roode zoomen. Het oog is bruin, de naakte plek er omheen zwart, de naakte keel donker vleeschkleurig, de snavel grijsbruin,
+de voet grijsachtig vleeschbruin. Totale lengte 60, staartlengte 27 cM.
+
+</p>
+<p>Middel- en Zuid-Amerika, van het zuiden van Texas tot Paraguay en Chili, zijn het vaderland van de Sjakoehoenderen; hoogstammige
+wouden verschaffen hun verblijfplaatsen. De verschillende soorten leven gewoonlijk naast, soms echter onder elkander, de eene
+aan de kust, de andere in bergstreken, eenige in de hooge gebergten tot op 2000 M. boven den zeespiegel. De Sjakoepemba bewoont
+de wouden van de oostkust van Brazili&euml;. Alle leden van groote soorten leven eenzaam, die van kleine zijn gewoonlijk vereenigd
+tot talrijke vluchten, welke aangroeien kunnen tot troepen van 100 of meer stuks. In den regel staat aan het hoofd van zulk
+een troep een mannetje, waaraan alle Vogels gehoorzamen.
+
+</p>
+<p>In verband met het eigenaardige maaksel van hun luchtpijp staat hun zonderlinge stem. De Sjakoehoenderen kondigen eerder dan
+andere Vogels door hun geroep het krieken van den dag aan, maar worden ook op latere uren nog vaak genoeg gehoord. Dit geschreeuw
+klinkt onaangenaam en kan niet goed in klankteekens uitgedrukt worden, hoewel de namen &#8220;Sjakoe,&#8221; &#8220;Goean&#8221;, &#8220;Pararakwa,&#8221; &#8220;Apeti&#8221;
+en &#8220;Aboerri&#8221; geen verkeerd gekozen klankbeelden zijn. Volgens <span class="smallcaps">Owen</span> maken sommige Sjakoehoenderen een bijna oorverdoovend getier. Een der leden van de troep begint met eenige sjirpende geluiden,
+de overige vallen achtereenvolgens in, het geschreeuw neemt meer en meer toe, totdat het eindelijk een voor het oor van den
+mensch bijna onverdragelijke hoogte bereikt. Hierna vermindert het en verstomt eindelijk geheel, hoewel slechts voor korten
+tijd.
+
+</p>
+<p>Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit boomvruchten en bessen. De <span class="letterspaced">Prins</span> <span class="smallcaps">Von Wied</span> vond in de maag van de door hem gedoode exemplaren ook steeds overblijfselen van Insecten.
+
+</p>
+<p>Alle Sjakoehoenderen bouwen hunne nesten te midden van de twijgen, of waarschijnlijk slechts bij uitzondering op den grond.
+Het nest bestaat uit droge of bebladerde takken en is tamelijk los gebouwd. De hen legt meestal 2 of 3 (soms 4 &agrave; 6) groote,
+witte eieren.
+
+</p>
+<p>Jong uit het nest genomen Sjakoehoenderen worden spoedig tam; het kost geen bijzondere moeite hen aan een bepaalde verblijfplaats
+te gewennen. Als Huishoenderen gaan zij af en aan in het oord, waar zij grootgebracht zijn, en komen er dikwijls na lange
+afwezigheid weer terug; zij ontbreken daarom nooit in de nederzettingen der Indianen en behooren tot hunne meest geliefde
+huisvogels. Slechts in &eacute;&eacute;n opzicht laten zij zich niet gaarne de wet stellen. Een stal of over &#8217;t algemeen een ruimte die
+afgesloten kan worden, bevalt hun niet als nachtverblijf; liever brengen zij op het dak van een huis of op een boom in de
+buurt den nacht door. Als men zich niet hen bemoeit, worden zij zeer gemeenzaam en laten zich zelfs op schoot nemen. Toch
+zijn zij niet voor huisdieren geschikt, daar zij zich in de gevangenschap niet voortplanten. Hierbij komt nog, dat zij, evenmin
+als de Hokko&#8217;s, aan ons klimaat kunnen wennen, zeer gevoelig zijn voor ruw weder en hiervan werkelijk veel te lijden hebben.
+
+
+</p>
+<p>Daar de Sjakoehoenderen wegens hun uitmuntend vleesch ijverig gejaagd worden, zijn enkele soorten in sommige streken reeds
+uitgeroeid, terwijl van andere het aantal zeer verminderd is. De aanhoudende vervolging heeft hen zeer schuw gemaakt. Wanneer
+het den Indiaanschen jager gelukt is een troep van deze Vogels tot op geringen afstand te naderen, richt hij er gewoonlijk
+eene groote slachting onder aan; want hij kan er 3 of 4 met de blaaspijp dooden, voordat de overige hem opmerken en de vlucht
+nemen. De Vogel, die door het zonder gedruisch geschoten pijltje getroffen wordt, valt uit den boom, zonder dat zijne metgezellen
+iets anders weten te doen dan voor een oogenblik hunne werkzaamheden te staken, den naar beneden tuimelenden kameraad met
+lang uitgestrekten hals na te staren en schuw om zich heen te kijken naar de oorzaak van het ongeval.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Loophoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Megapodidae</i>) onderscheiden zich door hun wijze van broeden niet slechts van hunne verwanten, maar van alle Vogels der aarde. Zij leggen
+hunne buitengewoon groote eieren in een uit aarde en bladen samengesteld heuveltje, dus in een aan alle zijden gesloten nest,
+waarin de temperatuur door de rotting van de plantaardige stoffen tot zulk een hoogte stijgt, dat de eieren tot ontwikkeling
+komen. De jongen banen zich na het verlaten van de eierschaal een weg door den afval, die hen omgeeft; zij zijn bedekt met
+een dicht, donzig kleed, hebben volkomen ontwikkelde vleugels, maar geen staart; reeds op den eersten dag kunnen zij vliegen
+en zich zonder hulp van hunne ouders redden. De Loophoenderen vormen een uit 27 soorten bestaande familie, welker gebied zich
+van Celebes en Lombok over de Filippijnen, een deel van Polynesi&euml; en het Australische vasteland uitstrekt. Door hun lichaamsbouw
+zijn zij aan de Fazantvogels verwant, hoewel zij, althans eenige van hen, door hunne bewegingen en vooral door hun wijze van
+vliegen op de Ralvogels gelijken. Zij zijn middelmatig groot en kenmerken zich vooral door de hooge, langteenige, met stevige
+klauwen gewapende en dus in alle opzichten goed ontwikkelde voeten. Hun geraamte wijkt in enkele opzichten van dat der overige
+Hoendervogels af; vooral valt de wijdte van het bekken in &#8217;t oog, hetwelk met den buitengewonen omvang van het ei in verband
+schijnt te staan. De geringe grootte van de hersenen en de zeer eigenaardige wijze van uitbroeding der eieren wijzen op een
+lagen trap van ontwikkeling.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Eigenlijke Loophoenderen</span> (<i lang="la-x-bio">Megapodius</i>) vertoonen een zekere overeenkomst met de Rallen en Waterhoenderen. Hun romp is slank, de hals middelmatig lang, de snavel
+meestal korter dan de kop, recht, aan den wortel laag, v&oacute;&oacute;r de spits gewelfd, de vleugels breed en stomp, de uit tien pennen
+samengestelde staart kort en afgerond, de loop zeer forsch en nog iets langer dan de lange, krachtige middelste voorteen,
+die, evenals alle overige teenen, met krachtige, lange, slechts weinig gebogen nagels voorzien is. De omgeving van het oog,
+de keel en de hals zijn naakt; de veeren van het achterhoofd zijn een weinig <span class="pagenum">[<a id="xd0e2016" href="#xd0e2016">397</a>]</span>bij wijze van een kuif verlengd. Het vederenkleed is gewoonlijk goed voorzien, zwartachtig of bruinachtig. In grootte evenaren
+zij een middelmatige kip.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Het <span class="letterspaced">Gewone Loophoen</span> (<i lang="la-x-bio">Megapodius tumulus</i>) van Noord-Australi&euml; houdt zich voornamelijk op aan het dicht met struiken en boomen begroeide zeestrand. Weinige Vogels
+zijn zoo schuw en moeilijk te naderen als deze; hij leeft paarsgewijs of eenzaam; zijn voedsel bestaat uit wortels, die zonder
+moeite met de krachtige klauwen worden losgekrabd, ook wel uit zaden en Insecten, vooral groote Kevers. Zijn stem gelijkt
+op het klokken van de Huishen en eindigt met een geschreeuw, gelijkend op dat van den Pauw.
+
+</p>
+<p>De nesthoopen zijn zeer verschillend van vorm, grootte en bestanddeelen. De meeste zijn dicht bij den waterkant gelegen en
+bestaan uit zand en schelpen, eenige bevatten slib en vermolmd hout. De nesthoopen van de Loophoenderen op Nieuw-Guinea zijn,
+volgens <span class="smallcaps">Haacke</span>, doorgaans uit bladen samengesteld. <span class="smallcaps">Gilbert</span> vond er een van bijna 5 M. hoogte en 27 M. omtrek; terwijl van een tweede de omtrek ongeveer 50 M. bedroeg. Hoogst waarschijnlijk
+worden de kolossaalste van deze heuvels door verscheidene opeenvolgende geslachten gebruikt en ieder jaar vergroot. De eieren
+liggen 2 M. diep onder den top en staan altijd loodrecht, met het dikke einde naar boven; zij zijn tamelijk verschillend van
+grootte, maar ongeveer gelijk van vorm.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Gould&#8217;s</span> <span class="letterspaced">Loophoen</span> (<i lang="la-x-bio">Megapodius Gouldii</i>) werd door <span class="smallcaps">Wallace</span> op Lombok waargenomen. &#8220;Het is ongeveer zoo groot als een kleine kip en vertoont slechts donker olijfkleurige en bruine tinten.
+Zijn voedsel is van gemengden aard, daar het uit afgevallen vruchten, Aardwormen, Slakken en Duizendpooten bestaat. Zijn vleesch
+is, als het goed wordt toebereid, blank en smakelijk.&#8221; &#8220;De meeste dezer Vogels houden zich op in het schrale kreupelhout langs
+het strand, waar de bodem zandig is en overblijfselen van takjes, bladeren, schelpen, zeewier en dergelijke in overvloed gevonden
+worden. Van al die vuilnis maken de Loophoenderen ontzaglijke hoopen.&#8221; &#8220;Toen ik deze hoopen op het eiland Lombok voor het
+eerst zag, kon ik nauwelijks gelooven, dat zij het werk waren van zulke kleine Vogels; ik heb ze later dikwijls ontmoet en
+&eacute;&eacute;n- of tweemaal verrast, terwijl zij bezig waren nesten te maken. Zij verwijderen zich eenige schreden, grijpen een bundel
+afval met &eacute;&eacute;n poot en werpen dien een heel eind achter zich. Zijn de eieren eens naar behooren begraven, dan schijnen zij
+er niet meer naar om te zien.&#8221;
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>&#8220;Ik had het geluk,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Wallace</span>, een nieuwe soort (<i lang="la-x-bio">Megapodius Wallacei</i>) te ontdekken, die Halmaheira, Ternate en Boeroe bewoont. Het is de fraaiste Vogel van dit geslacht, op rug en vleugels rijk
+getooid met banden van roodachtig bruin. Zijn levenswijze verschilt van die der andere soorten; hij houdt zich op in de bosschen
+van &#8217;t binnenland en begeeft zich naar het strand om eieren te leggen, die echter niet geborgen worden in een door hem bijeengekrabde
+hoop aarde, maar op den bodem van een in het zand gegraven gang, die omstreeks 1 M. in schuinsche richting naar beneden loopt.
+Na het bedekken van de opening van de gang verbergt hij, naar het zeggen der inlanders, de sporen van zijn voetstappen, die
+van en naar de opening voeren, door in den omtrek op verschillende plaatsen den grond open te krabben of er indruksels van
+voetstappen te maken. Hij legt zijne eieren alleen &#8217;s nachts; op Boeroe werd eens &#8217;s morgens vroeg een Vogel van deze soort
+betrapt, juist toen hij te voorschijn kwam uit zijn hol; hierin werden verscheidene eieren gevonden. Naar het schijnt, zijn
+deze Hoenderen halve nachtvogels: laat in den avond en lang voor den morgenschemering hoort men hunne klaaglijke kreten. De
+eieren hebben een roestroode kleur en zijn naar verhouding van de grootte van den Vogel kolossaal, daar zij 75 &agrave; 85 mM. lang
+en 50 &agrave; 58 mM. breed zijn. Zij zijn goed eetbaar en worden door de inboorlingen ijverig gezocht.&#8221;
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Met den naam <span class="letterspaced">Brush-turkey</span> of <span class="letterspaced">Kreupelhoutkalkoen</span> (<i lang="la-x-bio">Catheturus Lathami</i>) duidt de Australische kolonist het Loophoen aan, dat hij het best heeft leeren kennen. Het vertegenwoordigt het geslacht
+der <span class="letterspaced">Talegallas</span> (<i lang="la-x-bio">Catheturus</i>), dat o. a. kenbaar is aan de ringvormige opzwelling van de huid, die van den voorhals naar beneden hangt; de kop en de hals
+dragen slechts weinige haarvormige veeren. De genoemde soort is op de bovenzijde fraai chocoladebruin, op de onderzijde lichtbruin
+met zilvergrijze vederzoomen, die dwarsbanden vormen. Het oog is lichtbruin, de nagenoeg naakte huid van kop en hals karmijnrood,
+de halslel oranjegeel, de snavel loodkleurig grijs, de voet licht chocoladebruin. Totale lengte 80, staartlengte 25 cM.
+
+</p>
+<p>&#8220;Hoe ver zich het verbreidingsgebied van dezen Vogel uitstrekt,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Gould</span>, &#8220;is nog niet op voldoende wijze bepaald. Men heeft hem in verschillende gedeelten van Nieuw-Zuid-Wales, van Kaap Howe tot
+aan de Moretonbaai gevonden. Naar ik vermoed, is hij het veelvuldigst in de dichte, nog weinig bezochte kreupelwouden langs
+de oevers van den Clarence en den Manning.
+
+</p>
+<p>&#8220;Het merkwaardigste verschijnsel in de levenswijze van dezen Vogel is, dat hij zijne eieren niet op de wijze van de andere
+Vogels uitbroedt. In &#8217;t begin van de lente krabt hij een zeer grooten hoop doode plantendeelen bijeen om als nest te dienen
+en laat de ontwikkeling van de jongen over aan de warmte, die ten gevolge van de rotting dezer plantaardige stoffen ontstaat.
+De voor dit doel dienende hoop wordt verscheidene weken voor den legtijd opgeworpen, heeft de gedaante van een kegel, welks
+middellijn de hoogte ver overtreft, maar is zeer verschillend van grootte; soms bestaat hij uit 2, soms uit 4 wagenvrachten
+bouwstoffen. De grootte van het nest en de volledige verrotting van de bestanddeelen der onderste laag schijnen recht te geven
+tot de onderstelling, dat het verscheidene jaren achtereenvolgens dienst doet en telkens door toevoeging van nieuwe stoffen
+weer bruikbaar wordt gemaakt. De heuvel komt tot stand, doordat de Vogels een zekere hoeveelheid materiaal met de voeten loskrabben
+en achter zich naar een middelpunt werpen. Zij ontblooten op deze wijze den omgevenden grond zoo volkomen, dat er nagenoeg
+geen blad of grashalm op blijft liggen. Als de hoop groot genoeg is, en de temperatuur daarbinnen een voldoende hoogte heeft
+bereikt, worden de eieren er in gelegd; deze worden om &#8217;t midden in een kring gerangschikt, op een onderlingen afstand van
+25 &agrave; 30 cM., ongeveer op armdiepte, maar zoo, dat zij rechtop staan met het breede eind naar boven; vervolgens worden zij
+met bladen bedekt en aan zich zelf overgelaten. Zoowel van geloofwaardige kolonisten als van inboorlingen vernam ik, dat men
+in &eacute;&eacute;n hoop soms wel een schepel eieren kan vinden; ik zelf heb een vrouw gezien, die de helft van deze hoeveelheid in een
+naburig boschje <span class="pagenum">[<a id="xd0e2087" href="#xd0e2087">398</a>]</span>gevonden had en naar huis droeg. Eenige van de inboorlingen beweerden, dat het wijfje zich voortdurend in de nabijheid van
+den hoop ophoudt, om de blootliggende eieren weder te bedekken en de uit den dop komende jongen bij te staan; andere daarentegen
+zeggen, dat de hen zich niet meer om de eieren bekommert na het leggen en dat de jongen zonder eenige hulp hun weg vinden.
+E&eacute;n punt is voldoende opgehelderd: zoodra de jongen uit het nest komen, zijn hunne vleugels genoeg ontwikkeld om hen in staat
+te stellen op de twijgen der boomen te vliegen; op even flinke wijze kunnen zij hunne pooten gebruiken; zij verkeeren dus
+in &#8217;t zelfde geval als een pas uit de pophuid gekropen Vlinder, nadat zijne vleugels gedroogd zijn.&#8221;
+
+</p>
+<p>&#8220;De haan,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Sclater</span>, &#8220;begint, als de broedtijd nadert, alle plantaardige stoffen, die binnen de grenzen van de voor &#8217;t nest bestemde plek liggen
+los te krabben, en achteruit te werpen, telkens een voet vol te gelijk. Daar hij zijn arbeid steeds aan den buitensten omtrek
+van het terrein aanvangt, ontstaat er in &#8217;t midden allengs een kegelvormige verhevenheid. Zoodra deze ongeveer 1.5 M. hoog
+geworden is, beginnen de Vogels haar effen te maken en daarna in &#8217;t middelpunt een holte te graven. Hierin worden met vaste
+tusschentijden eieren gelegd, die ongeveer 40 cM. onder den top van den heuvel in een kring gerangschikt zijn. Het mannetje
+houdt zorgvuldig toezicht op den voortgang van de ontwikkeling en let vooral op de warmte van den broedoven. Gewoonlijk heeft
+hij de eieren op zulk een wijze bedekt, dat boven deze slechts een ronde opening overblijft, waardoor de noodige luchtverversching
+plaats heeft en de overmaat van warmte ontwijken kan; bij warm weer neemt hij twee- of driemaal per dag bijna de geheele bekleedende
+laag weg.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2398.jpg" alt="Kreupelhoutkalkoen (Catheturus Lathami). &frac14; v. d. ware grootte." width="638" height="720"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Kreupelhoutkalkoen</span> (<i lang="la-x-bio">Catheturus Lathami</i>). &frac14; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>&#8220;Het jong blijft na het verlaten van het ei minstens 12 uur in den heuvel, zonder de geringste poging te doen om er uit te
+kruipen; het wordt gedurende dezen tijd door het mannetje even diep bedolven als de overige eieren. Op den tweeden dag komt
+het te voorschijn; het heeft dan goed ontwikkelde veeren; deze waren bij het verlaten van den dop nog verborgen in de kort
+daarna openbarstende scheeden. Het jong schijnt nu nog geen neiging te hebben om zijne vleugels te gebruiken, maar beweegt
+zich uitsluitend met behulp van de krachtige pooten. Des namiddags keert het naar het nest terug en wordt door den zorgvuldigen
+vader weder begraven, hoewel op geringere diepte dan vroeger; op den derden dag is het voor het vliegen volkomen geschikt.&#8221;
+
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Het <span class="letterspaced">Hamerhoen</span>, de <span class="letterspaced">Maleo</span> (<i lang="la-x-bio">Megacephalon maleo</i>), is kenbaar aan een harden, rondachtigen knobbel, <span class="pagenum">[<a id="xd0e2119" href="#xd0e2119">399</a>]</span>die boven de neusgaten begint, het geheele voorhoofd bedekt en voorbij den achterkop uitsteekt. Zijn verbreidingsgebied is
+beperkt tot het noordelijke schiereiland van Celebes. Met tusschenpoozen van 10 &agrave; 12 dagen legt de hen, die de grootte heeft
+van een kleine kip, in gaten van den grond, die zij aan &#8217;t zeestrand uitkrabt, 6 &agrave; 8 steenroode eieren, welke zoo groot zijn
+als die van een Gans; de jongen ontwikkelen zich op dezelfde wijze als de overige Loophoenderen.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>&#8220;Een opmerkelijk heesch geschreeuw en gekras klonk mij van den met bosch begroeiden oever te gemoet,&#8221; verhaalt <span class="smallcaps">Schomburgk</span>. &#8220;Voorzichtig naderbij komend zag ik een verbazend grooten troep Vogels. Het waren <span class="letterspaced">Kuifhoenderen</span>; de kolonisten noemden ze <span class="letterspaced">Stinkvogels</span>. Hoewel de eerste naam wegens de lange veeren op den kop karakteristiek mag heeten, is toch de eigenschap, waarop de tweede
+naam gegrond is, nog duidelijker merkbaar: reeds op een vrij groote afstand, voordat deze Vogels zichtbaar zijn, wordt men
+op een zeer onaangename wijze van hun nabijheid onderricht. Zelfs de Indianen willen het Kuifhoen, hoe goed gevleescht het
+ook is, volstrekt niet eten, zoo afschuwelijk is deze reuk; het meest komt hij overeen met dien van verschen paardenmest;
+hij is zoo doordringend, dat men hem zelfs na jaren nog aan de gedroogde huid opmerkt. De troep, die ik zag, bestond stellig
+uit honderden Vogels; voor een deel zaten zij elkander tusschen de struiken door achterna, voor een deel vlogen zij juist
+op. Naar het scheen, was het hun paartijd.&#8221;
+
+</p>
+<p>Eenige <span class="corr" id="xd0e2136" title="Bron: dierkundige">dierkundigen</span> hebben het Kuifhoen een plaats aangewezen onder de Pisangvreters, waarmede het eenige overeenkomst vertoont. &#8220;Er is echter,&#8221;
+zegt <span class="smallcaps">Desmurs</span>, &#8220;een bovenmenschelijke werking van de phantasie of een echte afkeerigheid van eenvoudige, gemakkelijk verstaanbare feiten
+noodig om deze handelwijze te rechtvaardigen.&#8221; Ook onder de Hoendervogels staat het Kuifhoen zeer ge&iuml;soleerd; het gelijkt
+echter op hen, vooral op de Sjakoehoenderen, meer dan op de Pisangvreters. Volgens <span class="smallcaps">F&uuml;rbringer</span> vertegenwoordigt het een afzonderlijke familie (<i lang="la-x-bio">Opisthocomidae</i>), die niet met de drie vorige in &eacute;&eacute;n groep kan worden geplaatst, maar in de onderorde der Hoenderen een afzonderlijke groep
+(<i lang="la-x-bio">Opisthocomi</i>) moet vormen, welke met die der Hoenderen in engeren zin (<i lang="la-x-bio">Galli</i>), op &eacute;&eacute;n lijn staat.
+
+</p>
+<p>De eenige soort, die hiertoe gerekend kan worden, is het <span class="letterspaced">Kuifhoen</span> of <span class="letterspaced">Zigeunerhoen</span>, ook wel <span class="letterspaced">Hoactzin</span> en <span class="letterspaced">Sasa</span> genoemd (<i lang="la-x-bio">Opisthocomus cristatus</i>). Zijn ondersnavel is merkwaardig door den duidelijk waarneembaren kinhoek, de bovensnavel door een viertal inkervingen aan
+de achterhelft van den zijrand; de (bruine) voet heeft een korten loop en lange, niet door spanvliezen vereenigde teenen met
+lange, dikke, tamelijk gekromde, spitse nagels; de tamelijk lange (bruine) vleugels reiken in rust tot voorbij het midden
+van den langen, aan de spits afgeronden, uit 10 pennen bestaanden staart. Op den boven- en achterkop vindt men een uit smalle,
+spitse, witachtig gele veeren samengestelde kuif. De omgeving van het (lichtbruine) oog, de teugel en de wang zijn naakt en
+vleeschkleurig. De hoofdkleur van de bovendeelen is bruin, op de achterste armpennen groen iriseerend; de onderdeelen zijn
+lichter en valer; de vleugel heeft twee witte dwarsbanden, de staart een lichten eindband. Totale lengte 62, staartlengte
+29 cM.
+
+</p>
+<p>Men weet zeer weinig van de levenswijze van dezen Vogel, die aan den bovenloop van den Amazonenstroom zeer veelvuldig is;
+men zegt, dat hij in polygamie leeft, in het bosch op boomen nestelt en slaapt, maar zich over dag aan moerassige rivieroevers
+ophoudt, waar hij zijn voedsel zoekt, dat uit jonge spruiten, bloemen en zaden van waterplanten bestaat. Misschien ontleent
+hij zijn onaangename lucht aan de vruchten van een soort van boomachtige aronskelk. Wegens deze eigenschap maakt mensch nog
+roofdier jacht op hem.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De tweede onderorde van de Hoendervogels wordt gevormd door de <span class="letterspaced">Kortstaart-hoenderen</span> of <span class="letterspaced">Tinamoe&#8217;s</span> (<i lang="la-x-bio">Crypturiformes</i>). Zij hebben een kleinen en platten kop, met langen, dunnen, weinig gebogen snavel, een langen, dunnen hals, voeten met langen
+loop en zeer oneffen zool; de achterteen is altijd klein en aanmerkelijk hooger ingeplant dan de onderling niet vereenigde
+voorteenen; bij enkele soorten is hij zoo weinig ontwikkeld, dat alleen de nagel er van over is; de korte, ronde vleugels
+reiken niet verder dan tot op den benedenrug; de staart bestaat 10 &agrave; 12 korte en smalle pennen, die geheel verborgen zijn
+onder de lange dekveeren; soms echter ontbreken de stuurpennen geheel.
+
+</p>
+<p>De Kortstaarthoenderen zijn over een groot deel van Zuid-Amerika verbreid en bewonen de meest verschillende terreinen: eenige
+soorten steeds open gewesten, andere alleen de wildernissen van de wouden, sommige de vlakte, andere het gebergte; enkele
+komen uitsluitend op hoogten van 4000 M. voor. Zij leven bijna voortdurend op den grond, vliegen zelden, loopen daarentegen
+op de wijze van onze Kwartels snel te midden van de struiken of in het hooge gras, drukken zich bij dreigend gevaar plat op
+den bodem neer of verbergen zich in een graspol; alleen de in &#8217;t woud levende soorten zoeken &#8217;s nachts op de onderste dikke
+takken van boomen een veilige slaapplaats. Hunne lichamelijke en geestelijke vermogens zijn gering. Zij loopen buitengewoon
+snel, vliegen echter op logge wijze en doen het daarom ongaarne; in tijd van nood geraken zij geheel van streek. Hun stem
+bestaat uit verscheidene opeenvolgende, fluitende geluiden van verschillende hoogte, die soms in regelmatige verhouding onderling
+afwisselen en zich zoozeer onderscheiden van de stemmen van andere Vogels, dat zij onmiddellijk de aandacht trekken van vreemden
+zoowel als van inboorlingen. Hun voedsel bestaat uit zaden, vruchten, jonge spruitjes en Insecten. Sommige vinden, naar men
+zegt, in de vruchten van den koffieboom, van eenige palmen enz. hun voornaamste voedsel.
+
+</p>
+<p>Voor den jager nemen de Tinamoe&#8217;s in Zuid-Amerika de plaats in van onze Veldhoenderen; zij worden door hen &#8220;Patrijzen&#8221; of
+&#8220;Kwartels&#8221; genoemd en ijverig gejaagd. Alle Roofdieren, de loopende zoowel als de vliegende, wedijveren in dit opzicht met
+den mensch; zelfs de Jagoear versmaadt de jacht op dit wild niet; gevaarlijk voor de jongen zijn bovendien nog eenige Insecten,
+b.v. Mieren, die in dicht opeengedrongen hoopen van de eene plaats naar de andere trekken. De mensch doodt deze Vogels met
+het geweer, zet vallen voor hen uit, jaagt ze te paard achterna, vangt ze met den werpstrik of brengt Honden op hun spoor.
+Deze worden, naar <span class="smallcaps">Tschudi</span> verhaalt, door de Indianen opzettelijk voor deze jacht afgericht. De door hen opgespoorde Tinamoe vliegt omhoog, maar gaat
+spoedig weer op den grond zitten; de Hond jaagt hem ten tweeden male op; de derde keer springt hij op den vluchteling toe
+en bijt hem dood.&#8212;In gevangenschap ziet men deze Vogels dikwijls bij de Indianen, enkel ook wel in Europa; veel genoegen kunnen
+zij <span class="pagenum">[<a id="xd0e2193" href="#xd0e2193">400</a>]</span>hun eigenaar niet verschaffen; het zijn vervelende dieren.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>Een der veelvuldigst voorkomende soorten van deze groep is de Inamboe of Ynamboe&iuml; (verbasterd tot Tinamoe) (<i lang="la-x-bio">Rhynchotus rufescens</i>); hij onderscheidt zich door den betrekkelijk langen snavel (zoo lang als de kop) en een vrij aanzienlijke grootte; een korte
+staart en een kleine achterteen zijn hier aanwezig. De hoofdkleur is roestroodachtig geel; iedere veer van de bovenzijde,
+behalve de handpennen, heeft breede zwarte dwarsstrepen; de keel is witachtig. Oog, snavel en voet zijn bruin. Totale lengte
+42, staartlengte 5 cM.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2400.jpg" alt="Inamboe (Rhynchotus rufescens). &frac14; v. d. ware grootte." width="720" height="552"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Inamboe</span> (<i lang="la-x-bio">Rhynchotus rufescens</i>). &frac14; v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>De Inamboe behoort thuis in het Campos-gebied van Middel-Brazili&euml;, vooral in de provinci&euml;n Minas Geraes en Goyaz, maar komt
+ook in vele gewesten van Argenti&euml; veelvuldig voor. Men vindt hier deze Vogels nooit tot troepen vereenigd, altijd alleen,
+op sommige plaatsen echter in zeer grooten getale. Zij zijn hier algemeen bekend, het meest gezochte wild van den jager, aan
+voortdurende vervolging blootgesteld en daarom schuw en voorzichtig. Den naderenden mensch ontvluchten zij loopend in &#8217;t hooge
+gras; slechts in den uitersten nood maken zij van hunne vleugels gebruik. Zij zijn zoo onbeholpen, dat zelfs knapen er vele
+van buit maken met een hoogst eenvoudigen lazo of werpstrik. Zij behooren tot het beste wild, dat den reiziger in Brazili&euml;
+of Argenti&euml; wordt voorgezet. Het nest, dat zich op den bodem in het dichte struikgewas bevindt, bevat 7 &agrave; 9 donkergrijsachtige,
+naar paars zweemende eieren, welker schaal buitengewoon glanzig is.
+
+</p>
+<p>In de Europeesche dierentuin treft men soms Inamboe&#8217;s aan; zij verdragen de gevangenschap uitmuntend, zijn niet veeleischend
+en planten zich, als zij behoorlijk verzorgd worden, ook wel in de kooi voort.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Snipstruisen</span> (<i lang="la-x-bio">Apterygiformes</i>), die de laatste onderorde van de Hoendervogels vormen, hebben uitwendig weinig overeenkomst met hunne ordegenooten. Hun
+romp is betrekkelijk ineengedrongen, de hals kort maar dik, de kop niet bijzonder groot, de snavel lang en dun, de voet betrekkelijk
+kort en vierteenig; de vleugels zijn zoo gebrekkig ontwikkeld, dat hun aanwezigheid eigenlijk eerst bij de beschouwing van
+het skelet blijkt; daar tusschen de veeren slechts korte stompjes te vinden zijn, die eenige <span class="corr" id="xd0e2226" title="Bron: onvolkome">onvolkomen</span>, maar dikke schaften dragen; de staart ontbreekt geheel. De huid is met lange, lancetvormige, los afhangende veeren bekleed,
+die van de hals af naar onderen in de lengte toenemen; zij hebben een losbaardige vlag en een zijde-achtigen glans. Bij oppervlakkige
+beschouwing zou men den snavel met dien van een Ibes kunnen vergelijken; hij onderscheidt zich echter van dezen en van iederen
+anderen vogelsnavel door de plaatsing der neusgaten aan de spits. Aan het achterste uiteinde komt een washuid voor en van
+hier naar de spits strekken zich groeven uit. De pooten zijn zeer dik en kort, de drie voorteenen lang en forsch, met krachtige,
+voor &#8217;t graven geschikte klauwen gewapend; de dikkere en kortere achterteen, die een bijna verticalen stand heeft en bij het
+gaan den bodem niet aanraakt, draagt een nog forscheren klauw en gelijkt meer op de spoor van een Huishaan dan op een teen.
+Harde schilden bekleeden netsgewijs den loop, schubben de bovenzijde der teenen; aan de zijden hebben deze een smallen huidzoom.
+
+
+</p>
+<p>In het skelet onderscheidt men een bovenarm van 3, een voorarm van 2 en een hand van 1 cM. lengte, de laatste voorzien met
+een scherpen klauw. In verband met de uiterst geringe ontwikkeling der voorste ledematen ontbreekt de kam op het borstbeen.
+Alle Vogels, die in &#8217;t laatstgenoemde opzicht overeenstemmen, werden vroeger onder den naam van &#8220;Gladborstigen&#8221; aan de overige
+Vogels (de &#8220;Kamborstigen&#8221;) tegenovergesteld.
+
+</p>
+<p>De eerste <span class="letterspaced">Snipstruis</span>, wiens overblijfselen in 1812 naar Europa werden overgebracht, kreeg den naam <i lang="la-x-bio">Apteryx australis</i> (<i lang="la-x-bio">australis</i> = zuidelijk), omdat hij, naar gezegd werd, in de wouden bij de Duskybaai op de zuidwestkust van het Zuidelijke eiland van
+Nieuw-Zeeland gedood was; een tweede exemplaar, dat van dezelfde plaats afkomstig heette te zijn, kwam in het Britsch Museum;
+andere voorwerpen van deze soort schijnen niet bekend te zijn geworden. (Zij <span class="pagenum">[<a id="xd0e2242" href="#xd0e2242">401</a>]</span>hebben de grootte van een Huishen; lengte 67 cM.) Bijna alle Snipstruisen, die thans in de verzamelingen voorkomen, zijn van
+het Noordelijke eiland afkomstig en behooren tot een tweede soort (<i lang="la-x-bio">Apteryx Mantelli</i>); deze zullen wij aanduiden met den naam <span class="letterspaced">Kiwi</span>, waaronder hij bij de inboorlingen bekend is. Volgens <span class="smallcaps">Bartlett</span> is zij iets kleiner dan de vorige, heeft naar verhouding een langeren loop met kortere teenen en klauwen en vertoont ook
+eenig verschil in kleur en bevedering. Een nog iets kleinere soort (<i lang="la-x-bio">Apteryx Oweni</i>) werd in het noordelijke gedeelte van het Zuidelijke eiland gevonden; hiervan zijn de exemplaren zeer zeldzaam. Ook onderscheidt
+men nog een vierde soort (<i lang="la-x-bio">Apteryx maxima</i>). Sommige onderzoekers erkennen echter slechts twee soorten. De Kiwi wordt in de onbewoonde, boschrijke streken van het Noordelijke
+eiland ook thans nog gevonden; in de bewoonde gewesten is hij echter geheel uitgeroeid; het is dus niet gemakkelijk er een
+exemplaar van te verkrijgen.
+
+</p>
+<p>Wat men van de levenswijze van den Kiwi weet, geldt waarschijnlijk voor alle Snipstruisen. Zij zijn nachtvogels, die zich
+over dag in gaten van den grond, bij voorkeur onder de wortels van groote boomen in het woud, verborgen houden en niet anders
+dan &#8217;s nachts op voedsel uitgaan. Dit bestaat uit Insecten en hunne larven, Wormen en zaden van verschillende gewassen. Zij
+leven paarsgewijs en kunnen buitengewoon snel loopen en springen. Na den mensch zijn Honden en Katten hunne gevaarlijkste
+vijanden. De inboorlingen lokken hen (natuurlijk &#8217;s nachts) door het nabootsen van hun geschreeuw. De Vogels worden door het
+fakkellicht van de jagers zoo in de war gebracht, dat deze hen met de handen grijpen of met een stok doodslaan kunnen. Voor
+deze jacht worden ook wel Honden afgericht. Aan de vervolging, die hij te verduren had, is het toe te schrijven, dat de Kiwi
+in bewoonde streken sinds lang niet meer gevonden wordt.
+
+</p>
+<p>Den Kiwi wordt de onbruikbaarheid van de vleugels tot op zekere hoogte vergoed door de snelheid zijner voeten. In het nachtelijk
+halfdonker beweegt hij zich voorzichtig en zoo stil als een loopende Rat, waaraan zijn verschijning dan eenigszins herinnert.
+Als hij staan blijft, trekt hij den hals in en schijnt dan geheel rond te zijn. Soms laat hij tot steun in deze houding de
+spits van den snavel op den grond rusten. Wanneer men hem over dag stoort, gaapt hij herhaaldelijk, spert althans op zeer
+vreemdsoortige wijze den snavel wijd open. Een uitdaging beantwoordt hij door een rechtstandige houding aan te nemen, den
+eenen voet tot aan de borst op te tillen en met dit wapen, zijn eenig, maar niet onbeduidend verdedigingsmiddel, even snel
+als behendig naar voren en naar achteren te slaan. Terwijl hij zijn voedsel zoekt, brengt hij aanhoudend een snuffelend gedruisch
+voort met de neusgaten, alsof hij speuren wil; het is echter niet uitgemaakt, of hij zich door het tastzintuig dan wel door
+het reukzintuig laat leiden; waarschijnlijk doen beide in dit geval dienst. Het is een zeer aardig schouwspel een Kiwi jacht
+te zien maken op de Wormen, die zijn voornaamste voedsel uitmaken. De Vogel beweegt zich hierbij zeer weinig, steekt echter
+zijn langen snavel telkens weer in den weeken grond, waarin deze meestal tot aan den wortel doordringt, en trekt hem daarna
+onmiddellijk terug, al of niet met een tusschen de spitsen van de snavelhelften vastgeklemden Worm; steeds geschiedt dit door
+een langzame beweging van den kop, zonder eenige medewerking van den romp. Nooit scheurt hij den gevangen Worm met een snellen
+ruk uit zijn schuilplaats naar boven; integendeel de meest mogelijke voorzichtigheid wordt in acht genomen om den buit ongeschonden
+te doen blijven. Als het lange dier eindelijk boven aarde gekomen is, brengt hij het door een plotselingen ruk in het keelgat
+en zwelgt het door. Af en toe eet hij ook verschillende Insecten en enkele bessen; bovendien slikt hij steentjes in.
+
+</p>
+<p>Over de voortplanting van de Snipstruisen waren een tijdlang wonderbaarlijke berichten in omloop; door waarnemingen aan gevangen
+exemplaren is men echter achter de waarheid gekomen. Waarschijnlijk heeft <span class="smallcaps">Webster</span> van het broeden de eerste duidelijke beschrijving gegeven. &#8220;Voor ongeveer 14 jaren,&#8221; schrijft hij aan <span class="smallcaps">Layard</span>, &#8220;vond een inboorling het ei van een Kiwi in een kleine holte onder de wortels van een kauripijnboom (<i lang="la-x-bio">Dammara australis</i>); hij trok, na het ei, <span class="corr" id="xd0e2274" title="Bron: nit">uit</span> het diepste van het hol ook den ouden Vogel naar buiten. De Nieuw-Zeelander, die den Kiwi scheen te kennen, verzekerde, dat
+deze altijd slechts &eacute;&eacute;n ei legt en dat het nest altijd een door den Vogel zelf gegraven hol is, dat gewoonlijk in drogen grond
+onder een boomwortel gemaakt wordt. Het ei wordt, naar zijn zeggen, met bladen en mos bedekt; de broeiing van deze plantaardige
+stoffen zou de noodige hoeveelheid warmte leveren om het ei te doen uitkomen; dit deel van de ontwikkelingsgeschiedenis zou
+6 weken duren. Als het jong het ei verlaten heeft, zou de moeder komen om het te helpen.&#8221;
+
+</p>
+<p>Gelukkig zijn wij in staat om deze mededeelingen tot op zekere hoogte te bevestigen, op grond van hetgeen men in den Londenschen
+dierentuin aan gevangen Snipstruisen waargenomen heeft. Sedert het jaar 1852 heeft men hier herhaaldelijk &eacute;&eacute;n of meer van
+deze zonderlinge Vogels verpleegd. Het eerst aangekomen exemplaar was een wijfje; deze heeft verscheidene malen eieren gelegd,
+het eene ongeveer drie maanden na het andere; meermalen trachtte zij het ei uit te broeden en liet zich slechts met moeite
+van haar nest verdrijven. In 1865 kreeg dit wijfje een mannetje tot gezelschap; in 1867 gaven beide het voornemen te kennen
+om een paar te worden; het eerst maakte men dit op uit een luid geroep van het mannetje, waarop het wijfje met een korter
+en zachter geluid antwoordde. Den 2en Januari legde het wijfje het eerste ei, waarop zij een dag of iets langer bleef zitten.
+Toen zij het nest verlaten had, nam het mannetje haar plaats in en broedde van nu af onophoudelijk door. Den 7en Februari
+legde zij een tweede ei en verliet het nest onmiddellijk daarna. <span class="smallcaps">Bartlett</span>, aan wien wij de bovenstaande berichten te danken hebben, vond de eieren in een kuil van het stroo op den vloer van het hok;
+zij lagen dicht bij elkander. Het mannetje zat er niet overlangs, maar overdwars op; zijn smal lichaam zou anders niet voldoende
+geweest zijn om de eieren, welker spitsen men naar buiten zag steken, te bedekken. IJverig bleef hij in dezelfde houding broeden
+tot aan den 25en April; toen hij eindelijk uitgeput het nest verliet, waren de eieren bedorven. Deze zijn buitengewoon groot,
+want hun gewicht bedraagt ongeveer het vierde gedeelte van het lichaamsgewicht der moeder.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>Van de Snipstruisen onderscheiden zich de <span class="letterspaced">Reuzenvogels</span> (<i lang="la-x-bio">Dinornithidae</i>) door de nog geringere ontwikkeling (of de volslagen afwezigheid) der voorste en de kolossale afmetingen der achterste ledematen,
+voorts door den korten snavel, welke aan dien van den struis herinnert. Sommige (<i lang="la-x-bio">Dinornis</i>) missen <span class="pagenum">[<a id="xd0e2295" href="#xd0e2295">403</a>]</span>den achterteen, andere (<i lang="la-x-bio">Palapteryx</i>) niet. Uit sommige feiten blijkt, dat deze thans geheel uitgestorven dieren tijdgenooten waren van den mensch en met hem
+in het gemeenschappelijk bewoonde gebied in aanraking zijn geweest. De heldensagen van de Maoris of oorspronkelijke bewoners
+van Nieuw-Zeeland hebben tot onderwerp den strijd van hunne voorouders met Reuzenvogels, die zij <span class="letterspaced">Moa&#8217;s</span> noemen. Nevens de overblijfselen van deze dieren, die in groote hoeveelheid in de holen, alluviale gronden en moerassen van
+Nieuw-Zeeland voorkomen, vindt men soms steenen werktuigen, asch en andere sporen van de werkzaamheid van menschen uit vroegere
+tijdperken. De grootste skeletten, die men gevonden heeft (<i lang="la-x-bio">Dinornis maximus</i>, <i lang="la-x-bio">ingens</i> etc.), hebben een hoogte van 3 &agrave; 4 M. met scheenbeenderen van 80 cM. lengte en teenkootjes zoo groot als die van een Olifant.
+Deze skeletten zijn zoo veelvuldig, dat <span class="smallcaps">Julius von Haast</span> bijna alle groote verzamelingen in Europa met volledige exemplaren heeft kunnen voorzien. Soms zijn alle beenderen nagenoeg
+in hun natuurlijken stand bijeen blijven liggen; eenige malen vond men daarnevens veeren en deelen van de huid, zelfs eieren,
+die een kuiken bevatten en op welker schaal de kleuren nog niet verbleekt zijn.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p2402.jpg" alt="Snipstruisen (Apteryx)." width="466" height="720"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Snipstruisen</span> (<i lang="la-x-bio">Apteryx</i>).
+</p>
+</div><p>
+
+
+
+
+
+</p>
+<div class="footnotes">
+<hr class="fnsep">
+<p class="footnote"><span class="label"><a class="noteref" href="#xd0e1457src" id="xd0e1457">1</a></span> De <span class="letterspaced">Javaansche</span> of <span class="letterspaced">Groenhalzige Pauw</span> (<i lang="la-x-bio">Pavo muticus</i>), die soms ook getemd voorkomt, verschilt van den Gewonen vooral door den vorm van de kuifveeren; deze zijn aan <span class="pagenum">[<a id="xd0e1468" href="#xd0e1468">386n</a>]</span>&#8217;t einde niet verbreed, maar over haar geheele lengte met een smalle vlag voorzien. Bovendien is de naakte huid van den kop,
+in plaats van zwart, om het oog lichtblauw, om de oorstreek fraai geel; de hals is groen in plaats van blauw. &#8220;De met oogen
+gesierde staart,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Wallace</span>, &#8220;is even groot en even schoon&#8221; als die van den Gewonen Pauw. Hij wordt op Java menigvuldig langs de boschkanten aangetroffen.
+</p>
+</div>
+</div>
+</div>
+<div class="back">
+<div class="transcribernote">
+<h2>Colofon</h2>
+<h3>Beschikbaarheid</h3>
+<p>Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het
+kopi&euml;ren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
+
+</p>
+<p lang="en">This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give
+it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
+
+</p>
+<h3>Codering</h3>
+<p>Dit bestand is in de oude spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van
+de regel zijn hersteld.
+
+</p>
+<p>Hoewel in dit werk laag liggende aanhalingstekens openen worden gebruikt, zijn deze gecodeerd met &#8220;. Geneste dubbele aanhalingstekens
+zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.
+
+</p>
+<p>Merk op dat de Latijnse namen in dit boek in veel gevallen kunnen afwijken van de moderne zo&ouml;logische naamgeving.
+
+</p>
+<h3>Documentgeschiedenis</h3>
+<ol class="lsoff">
+<li>2008-12-16 begonnen.</li>
+</ol>
+<h3>Externe Referenties</h3>
+<p>Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.</p>
+<h3>Verbeteringen</h3>
+<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
+<table width="75%">
+<tr>
+<th>Bladzijde</th>
+<th>Bron</th>
+<th>Verbetering</th>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e136">351</a></td>
+<td width="40%">buitgewoon</td>
+<td width="40%">buitengewoon</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e141">352</a></td>
+<td width="40%">dat</td>
+<td width="40%">dan</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e150">352</a></td>
+<td width="40%">begaaft</td>
+<td width="40%">begaafd</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e219">353</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e278">356</a></td>
+<td width="40%">eenigzins</td>
+<td width="40%">eenigszins</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e292">357</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e339">358</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">,</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e342">358</a></td>
+<td width="40%">Boheme</td>
+<td width="40%">Bohemen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e350">358</a></td>
+<td width="40%">Beijeren</td>
+<td width="40%">Beieren</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e375">359</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e380">359</a></td>
+<td width="40%">&#8217;</td>
+<td width="40%">&#8221;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e386">359</a></td>
+<td width="40%">misschen</td>
+<td width="40%">misschien</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e438">361</a></td>
+<td width="40%">oogvallende</td>
+<td width="40%">oog vallende</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e488">362</a></td>
+<td width="40%">Hoederen</td>
+<td width="40%">Hoenderen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e540">363</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e551">364</a></td>
+<td width="40%">sechts</td>
+<td width="40%">slechts</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e554">364</a></td>
+<td width="40%">Grolot-Brittanni&euml;</td>
+<td width="40%">Groot-Brittanni&euml;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e639">366</a></td>
+<td width="40%">eenigzins</td>
+<td width="40%">eenigszins</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e700">367</a></td>
+<td width="40%">Caecabis</td>
+<td width="40%">Caccabis</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e838">372</a></td>
+<td width="40%">staat</td>
+<td width="40%">staart</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e875">374</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e921">375</a></td>
+<td width="40%">ongustig</td>
+<td width="40%">ongunstig</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1000">377</a></td>
+<td width="40%">de de</td>
+<td width="40%">de</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1014">377</a></td>
+<td width="40%">vooorkeur</td>
+<td width="40%">voorkeur</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1042">378</a></td>
+<td width="40%">&#8221;</td>
+<td width="40%">
+[<i>Verwijderd</i>]
+
+</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1064">378</a></td>
+<td width="40%">zij</td>
+<td width="40%">zijn het</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1107">379</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1302">382</a></td>
+<td width="40%">Alberda</td>
+<td width="40%">Albarda</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1305">382</a></td>
+<td width="40%">Hongarij&euml;</td>
+<td width="40%">Hongarije</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1518">387</a></td>
+<td width="40%">Edomitsche</td>
+<td width="40%">Edomitische</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1533">387</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1621">388</a></td>
+<td width="40%">)</td>
+<td width="40%">
+[<i>Verwijderd</i>]
+
+</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1705">390</a></td>
+<td width="40%">gallapavo</td>
+<td width="40%">gallopavo</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1717">390</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1736">390</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">.</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1741">390</a></td>
+<td width="40%">staat</td>
+<td width="40%">staart</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1773">391</a></td>
+<td width="40%">Vigini&euml;</td>
+<td width="40%">Virgini&euml;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1776">391</a></td>
+<td width="40%">zeldzam</td>
+<td width="40%">zeldzaam</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1788">391</a></td>
+<td width="40%">omsteeks</td>
+<td width="40%">omstreeks</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e1921">394</a></td>
+<td width="40%">
+[<i>Niet in bron</i>]
+
+</td>
+<td width="40%">&#8220;</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e2136">399</a></td>
+<td width="40%">dierkundige</td>
+<td width="40%">dierkundigen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e2226">400</a></td>
+<td width="40%">onvolkome</td>
+<td width="40%">onvolkomen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a class="pageref" href="#xd0e2274">401</a></td>
+<td width="40%">nit</td>
+<td width="40%">uit</td>
+</tr>
+</table>
+</div>
+</div>
+
+
+
+
+
+
+
+<pre>
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+***** This file should be named 27927-h.htm or 27927-h.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/2/7/9/2/27927/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, are critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+
+</pre>
+
+</body>
+</html>
diff --git a/27927-h/images/p2355.jpg b/27927-h/images/p2355.jpg
new file mode 100644
index 0000000..4ff3377
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2355.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2360.jpg b/27927-h/images/p2360.jpg
new file mode 100644
index 0000000..f2a5ee6
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2360.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2362.jpg b/27927-h/images/p2362.jpg
new file mode 100644
index 0000000..9fe8cef
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2362.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2364.jpg b/27927-h/images/p2364.jpg
new file mode 100644
index 0000000..8f2b682
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2364.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2365.jpg b/27927-h/images/p2365.jpg
new file mode 100644
index 0000000..27f2b29
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2365.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2368.jpg b/27927-h/images/p2368.jpg
new file mode 100644
index 0000000..6a8a0fd
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2368.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2369.jpg b/27927-h/images/p2369.jpg
new file mode 100644
index 0000000..3f6e77b
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2369.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2373.jpg b/27927-h/images/p2373.jpg
new file mode 100644
index 0000000..0c68938
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2373.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2376.jpg b/27927-h/images/p2376.jpg
new file mode 100644
index 0000000..321bd0d
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2376.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2381.jpg b/27927-h/images/p2381.jpg
new file mode 100644
index 0000000..dce5902
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2381.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2385.jpg b/27927-h/images/p2385.jpg
new file mode 100644
index 0000000..21fb6a2
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2385.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2386.jpg b/27927-h/images/p2386.jpg
new file mode 100644
index 0000000..8867447
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2386.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2388.jpg b/27927-h/images/p2388.jpg
new file mode 100644
index 0000000..33b8d84
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2388.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2390.jpg b/27927-h/images/p2390.jpg
new file mode 100644
index 0000000..744919d
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2390.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2392.jpg b/27927-h/images/p2392.jpg
new file mode 100644
index 0000000..eec8c7a
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2392.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2395.jpg b/27927-h/images/p2395.jpg
new file mode 100644
index 0000000..8cfde13
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2395.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2398.jpg b/27927-h/images/p2398.jpg
new file mode 100644
index 0000000..85cf9c0
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2398.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2400.jpg b/27927-h/images/p2400.jpg
new file mode 100644
index 0000000..28cb89d
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2400.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-h/images/p2402.jpg b/27927-h/images/p2402.jpg
new file mode 100644
index 0000000..7736165
--- /dev/null
+++ b/27927-h/images/p2402.jpg
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/f0001.png b/27927-page-images/f0001.png
new file mode 100644
index 0000000..a7a392e
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/f0001.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0351a.png b/27927-page-images/p0351a.png
new file mode 100644
index 0000000..6e78be2
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0351a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0351b.png b/27927-page-images/p0351b.png
new file mode 100644
index 0000000..842de99
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0351b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0352a.png b/27927-page-images/p0352a.png
new file mode 100644
index 0000000..35490e1
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0352a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0352b.png b/27927-page-images/p0352b.png
new file mode 100644
index 0000000..8e89bc2
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0352b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0353a.png b/27927-page-images/p0353a.png
new file mode 100644
index 0000000..90de325
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0353a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0353b.png b/27927-page-images/p0353b.png
new file mode 100644
index 0000000..84b9ccd
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0353b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0354a.png b/27927-page-images/p0354a.png
new file mode 100644
index 0000000..a10a55e
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0354a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0354b.png b/27927-page-images/p0354b.png
new file mode 100644
index 0000000..7e8efc6
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0354b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0355.png b/27927-page-images/p0355.png
new file mode 100644
index 0000000..ae6c77c
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0355.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0356a.png b/27927-page-images/p0356a.png
new file mode 100644
index 0000000..128094d
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0356a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0356b.png b/27927-page-images/p0356b.png
new file mode 100644
index 0000000..9d2791d
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0356b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0357a.png b/27927-page-images/p0357a.png
new file mode 100644
index 0000000..3ec3d64
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0357a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0357b.png b/27927-page-images/p0357b.png
new file mode 100644
index 0000000..26b2393
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0357b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0358a.png b/27927-page-images/p0358a.png
new file mode 100644
index 0000000..e3ac57c
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0358a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0358b.png b/27927-page-images/p0358b.png
new file mode 100644
index 0000000..a031e48
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0358b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0359a.png b/27927-page-images/p0359a.png
new file mode 100644
index 0000000..4486135
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0359a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0359b.png b/27927-page-images/p0359b.png
new file mode 100644
index 0000000..a7cf8dd
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0359b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0360.png b/27927-page-images/p0360.png
new file mode 100644
index 0000000..8a17315
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0360.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0361a.png b/27927-page-images/p0361a.png
new file mode 100644
index 0000000..181cafb
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0361a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0361b.png b/27927-page-images/p0361b.png
new file mode 100644
index 0000000..8867295
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0361b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0362.png b/27927-page-images/p0362.png
new file mode 100644
index 0000000..f651008
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0362.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0363a.png b/27927-page-images/p0363a.png
new file mode 100644
index 0000000..e250a2a
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0363a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0363b.png b/27927-page-images/p0363b.png
new file mode 100644
index 0000000..ec07fcb
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0363b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0364.png b/27927-page-images/p0364.png
new file mode 100644
index 0000000..f54dc4e
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0364.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0365.png b/27927-page-images/p0365.png
new file mode 100644
index 0000000..8863fa9
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0365.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0366a.png b/27927-page-images/p0366a.png
new file mode 100644
index 0000000..7d454a4
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0366a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0366b.png b/27927-page-images/p0366b.png
new file mode 100644
index 0000000..f10c0d1
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0366b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0367a.png b/27927-page-images/p0367a.png
new file mode 100644
index 0000000..b969abc
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0367a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0367b.png b/27927-page-images/p0367b.png
new file mode 100644
index 0000000..276caff
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0367b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0368.png b/27927-page-images/p0368.png
new file mode 100644
index 0000000..eaeb0dc
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0368.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0369.png b/27927-page-images/p0369.png
new file mode 100644
index 0000000..e1ed92b
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0369.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0370a.png b/27927-page-images/p0370a.png
new file mode 100644
index 0000000..4775b2b
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0370a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0370b.png b/27927-page-images/p0370b.png
new file mode 100644
index 0000000..8dec386
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0370b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0371a.png b/27927-page-images/p0371a.png
new file mode 100644
index 0000000..48e137d
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0371a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0371b.png b/27927-page-images/p0371b.png
new file mode 100644
index 0000000..4f4e5ca
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0371b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0372a.png b/27927-page-images/p0372a.png
new file mode 100644
index 0000000..98123cb
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0372a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0372b.png b/27927-page-images/p0372b.png
new file mode 100644
index 0000000..a56e3e4
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0372b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0373.png b/27927-page-images/p0373.png
new file mode 100644
index 0000000..bc83f80
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0373.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0374a.png b/27927-page-images/p0374a.png
new file mode 100644
index 0000000..59adc61
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0374a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0374b.png b/27927-page-images/p0374b.png
new file mode 100644
index 0000000..a1b8b04
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0374b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0375a.png b/27927-page-images/p0375a.png
new file mode 100644
index 0000000..f16e9be
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0375a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0375b.png b/27927-page-images/p0375b.png
new file mode 100644
index 0000000..886f7bf
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0375b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0376.png b/27927-page-images/p0376.png
new file mode 100644
index 0000000..6180cda
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0376.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0377a.png b/27927-page-images/p0377a.png
new file mode 100644
index 0000000..12ac51a
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0377a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0377b.png b/27927-page-images/p0377b.png
new file mode 100644
index 0000000..6be935a
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0377b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0378a.png b/27927-page-images/p0378a.png
new file mode 100644
index 0000000..e72efb6
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0378a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0378b.png b/27927-page-images/p0378b.png
new file mode 100644
index 0000000..54d3004
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0378b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0379a.png b/27927-page-images/p0379a.png
new file mode 100644
index 0000000..a864df9
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0379a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0379b.png b/27927-page-images/p0379b.png
new file mode 100644
index 0000000..6f323ac
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0379b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0380a.png b/27927-page-images/p0380a.png
new file mode 100644
index 0000000..4cf1da7
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0380a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0380b.png b/27927-page-images/p0380b.png
new file mode 100644
index 0000000..e2fa851
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0380b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0381.png b/27927-page-images/p0381.png
new file mode 100644
index 0000000..5009f16
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0381.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0382a.png b/27927-page-images/p0382a.png
new file mode 100644
index 0000000..ed40e0a
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0382a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0382b.png b/27927-page-images/p0382b.png
new file mode 100644
index 0000000..d9ca83f
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0382b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0383a.png b/27927-page-images/p0383a.png
new file mode 100644
index 0000000..eb3b582
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0383a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0383b.png b/27927-page-images/p0383b.png
new file mode 100644
index 0000000..5b92306
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0383b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0384a.png b/27927-page-images/p0384a.png
new file mode 100644
index 0000000..180ae2b
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0384a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0384b.png b/27927-page-images/p0384b.png
new file mode 100644
index 0000000..4b1190d
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0384b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0385.png b/27927-page-images/p0385.png
new file mode 100644
index 0000000..4cf29e7
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0385.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0386a.png b/27927-page-images/p0386a.png
new file mode 100644
index 0000000..84f321e
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0386a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0386b.png b/27927-page-images/p0386b.png
new file mode 100644
index 0000000..93391ea
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0386b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0387a.png b/27927-page-images/p0387a.png
new file mode 100644
index 0000000..78d4440
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0387a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0387b.png b/27927-page-images/p0387b.png
new file mode 100644
index 0000000..3973750
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0387b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0388.png b/27927-page-images/p0388.png
new file mode 100644
index 0000000..291de20
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0388.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0389a.png b/27927-page-images/p0389a.png
new file mode 100644
index 0000000..8b887bc
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0389a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0389b.png b/27927-page-images/p0389b.png
new file mode 100644
index 0000000..ed18a89
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0389b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0390.png b/27927-page-images/p0390.png
new file mode 100644
index 0000000..fe9e2cc
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0390.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0391a.png b/27927-page-images/p0391a.png
new file mode 100644
index 0000000..477648f
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0391a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0391b.png b/27927-page-images/p0391b.png
new file mode 100644
index 0000000..e3b074d
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0391b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0392.png b/27927-page-images/p0392.png
new file mode 100644
index 0000000..32cc940
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0392.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0393a.png b/27927-page-images/p0393a.png
new file mode 100644
index 0000000..693037d
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0393a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0393b.png b/27927-page-images/p0393b.png
new file mode 100644
index 0000000..c8ee9fb
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0393b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0394a.png b/27927-page-images/p0394a.png
new file mode 100644
index 0000000..f633d68
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0394a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0394b.png b/27927-page-images/p0394b.png
new file mode 100644
index 0000000..62934a7
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0394b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0395.png b/27927-page-images/p0395.png
new file mode 100644
index 0000000..b700a32
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0395.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0396a.png b/27927-page-images/p0396a.png
new file mode 100644
index 0000000..b81055c
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0396a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0396b.png b/27927-page-images/p0396b.png
new file mode 100644
index 0000000..5bcc99f
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0396b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0397a.png b/27927-page-images/p0397a.png
new file mode 100644
index 0000000..f7fde17
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0397a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0397b.png b/27927-page-images/p0397b.png
new file mode 100644
index 0000000..a66e389
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0397b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0398.png b/27927-page-images/p0398.png
new file mode 100644
index 0000000..b398886
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0398.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0399a.png b/27927-page-images/p0399a.png
new file mode 100644
index 0000000..2c91d7a
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0399a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0399b.png b/27927-page-images/p0399b.png
new file mode 100644
index 0000000..15bc150
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0399b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0400a.png b/27927-page-images/p0400a.png
new file mode 100644
index 0000000..458d6fb
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0400a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0401a.png b/27927-page-images/p0401a.png
new file mode 100644
index 0000000..42807b2
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0401a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0401b.png b/27927-page-images/p0401b.png
new file mode 100644
index 0000000..c970a10
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0401b.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0402.png b/27927-page-images/p0402.png
new file mode 100644
index 0000000..f0a9754
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0402.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0403a.png b/27927-page-images/p0403a.png
new file mode 100644
index 0000000..f022e23
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0403a.png
Binary files differ
diff --git a/27927-page-images/p0403b.png b/27927-page-images/p0403b.png
new file mode 100644
index 0000000..cfa7715
--- /dev/null
+++ b/27927-page-images/p0403b.png
Binary files differ
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..bdca88b
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #27927 (https://www.gutenberg.org/ebooks/27927)