diff options
| author | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 02:11:58 -0700 |
|---|---|---|
| committer | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 02:11:58 -0700 |
| commit | abc559753db822ade625645836ccdf8e2ca07ca6 (patch) | |
| tree | 32510f90baea21addb51a4a7d2739ff91a24655e | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 24009-8.txt | 2564 | ||||
| -rw-r--r-- | 24009-8.zip | bin | 0 -> 54876 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h.zip | bin | 0 -> 1971620 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/24009-h.htm | 2668 | ||||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1575.jpg | bin | 0 -> 155288 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1576-1.jpg | bin | 0 -> 123893 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1576-2.jpg | bin | 0 -> 107080 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1577.jpg | bin | 0 -> 149090 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1578.jpg | bin | 0 -> 122007 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1580.jpg | bin | 0 -> 133352 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1581.jpg | bin | 0 -> 158674 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1582-1.jpg | bin | 0 -> 114979 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1582-2.jpg | bin | 0 -> 156026 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1583.jpg | bin | 0 -> 67023 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1584.jpg | bin | 0 -> 114774 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1585.jpg | bin | 0 -> 116444 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1587.jpg | bin | 0 -> 160086 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1591.jpg | bin | 0 -> 106748 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24009-h/images/p1592.jpg | bin | 0 -> 126069 bytes | |||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
22 files changed, 5248 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/24009-8.txt b/24009-8.txt new file mode 100644 index 0000000..53aabf1 --- /dev/null +++ b/24009-8.txt @@ -0,0 +1,2564 @@ +The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Het Leven der Dieren + Deel 1, Hoofdstuk 14: Buideldieren; Hoofdstuk 15: Kloakdieren + +Author: A. E. Brehm + +Release Date: December 24, 2007 [EBook #24009] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + + +VEERTIENDE ORDE. + +DE BUIDELDIEREN (Marsupialia). + + +De klasse der Zoogdieren bevat naast de orden van de Apen, de +Walvischachtigen en Kloakdieren geen groep van gelijken rang, die +opmerkelijker eigenaardigheden heeft dan de orde der Buideldieren. Bij +nauwkeuriger beschouwing van deze dieren blijkt het, dat het begrip +orde, op hen toegepast, een ongewoon ruime beteekenis heeft. Onder den +naam Buideldieren worden n.l. een groot aantal, zeer uiteenloopende +familiën van Zoogdieren samengevat, die, met uitzondering van den +buidel, de voortplantingswijze en de hiervoor dienende organen weinig +met elkander gemeen hebben en veel eerder aanspraak zouden kunnen +maken op den naam van orden, die dan met elkander een afzonderlijke +onder-klasse in de klasse der Zoogdieren zouden vormen. + +Het onderzoek van de bedoelde dieren, zoowel van die, welke thans +bestaan, als van die, welke in vroegere geologische tijdperken leefden, +leidt tot de gevolgtrekking, dat deze groep haar bloeitijd had in de +dagen, toen het vasteland door plompe Amphibiën (Labyrinthodonten), +de vlucht door Vliegende Hagedissen (Pterosauriërs), de zee door Draken +(Ichthyosauriërs) werd bewoond. Zeer belangrijke feiten wijzen er op, +dat de Buideldieren de slechts weinig veranderde nakomelingen van de +Zoogdieren van vroegere ontwikkelingsperioden zijn. + +Wanneer men een Buideldier met een ander Zoogdier, b.v. met een +Roofdier of Knaagdier, vergelijkt, zoo bemerkt men onmiddellijk, +dat het Buideldier in alle opzichten minder ontwikkeld, minder +volkomen is dan het voor een gelijksoortige levenswijze uitgeruste +Roofdier of Knaagdier. Dit achterstaan van het Buideldier bij de +andere leden zijner klasse openbaart zich nu eens in den geheelen +lichaamsbouw, dan weer in het samenstel van sommige ledematen +of in het gebit. Men spreekt met overtuiging van den sierlijken +bouw van vele Roofdieren en Knaagdieren; bij de beschouwing van +een Buideldier komen dergelijke indrukken slechts zelden voor. Het +eene wekt hoogstens onze verwondering, maar niet onzen bijval, het +andere maakt onzen lachlust gaande, een derde boezemt ons zelfs afkeer +in. Ons door andere diervormen verwend oog ontdekt bij de beschouwing +van een Buideldier steeds de eene of andere onvolkomenheid. Bij het +onderzoeken van het gebit wordt onze meening over de beteekenis +van het dier niet gunstiger; want ook het tandenstelsel maakt, +vergeleken met dat van overeenkomstige Roofdieren en Knaagdieren, +den indruk van onvolledigheid en gebrekkigheid. Het Roofbuideldier +heeft tanden genoeg in zijn bek, deze zijn ook op soortgelijke wijze +gerangschikt als die der Roofdieren, steeds echter zijn zij minder +ontwikkeld dan deze. Wat voor de Roofbuideldieren geldt, kan ook van de +overige Buideldieren gezegd worden; de zienswijze dat zij onvolkomen, +op lagen ontwikkelingstrap verkeerende wezens zijn, komt ons dus in +alle opzichten juist voor. + +Van den lichaamsbouw der Buideldieren kan weinig gezegd worden, +dat op alle toepasselijk is. De verschillende leden van deze orde +wijken meer van elkander af dan die van eenige andere orde. Aan het +gebit is natuurlijk de samenstelling der spijsverteringswerktuigen +en in zekeren zin ook de uitwendig zichtbare organisatie van het dier +geëvenredigd. Daar men onder de Buideldieren zoowel echte roofdieren +als echte graseters vindt, ja zelfs groepen, die aan de Herkauwers +herinneren, kan er bij de leden dezer orde zoo goed als geen sprake +zijn van gelijkaardigheid van gestalte. Al laten wij de grootte, +welke tusschen die van een middelmatig groot Hert en van een Spitsmuis +afwisselt, buiten rekening, toch kan men zeggen, dat geen andere orde +zulke ongelijksoortige vormen in zich vereenigt. Het komt ons daarom +overbodig voor, op deze plaats hierover iets te zeggen, wat bij het +uitwerken van de beschrijving toch herhaald zou moeten worden.--Alle +leden der orde komen door den bouw der voortplantingsorganen en door +het bezit van buidelbeenderen met elkander overeen. De bedoelde +beenderen ontstaan, doordat de pezen van de buitenste schuinsche +buikspier, die van voren op het schaambeen ontspringen, verbeenen; deze +zijn ook bij het mannetje aanwezig, maar mogen toch beschouwd worden +als geschikt om door het steviger maken van den buikwand de jongen, +die in den buidel aanwezig zijn, te beschutten tegen de drukking van +de buikingewanden van hun moeder. De buidel kan een volledige zak +zijn, maar bestaat bij andere soorten slechts uit twee huidplooien, +terwijl bij nog andere ook hiervan slechts onbeduidende sporen over +zijn. In den buidel komen de tepels voor. + +Na een zeer korten draagtijd werpt het Buideldier jongen. Deze komen +in een veel minder ontwikkelden toestand ter wereld dan eenig ander +Zoogdier. Zij zijn klein, naakt en blind en hebben slechts stompjes +van ledematen. Dadelijk na de geboorte neemt de moeder hare jongen één +voor één met den bek op en legt ze in den buidel aan een tepel; hieraan +blijven zij hangen, totdat de zintuigelijke organen en de ledematen +zich ontwikkeld hebben. Bij de vormen, die met een volledigen, +zakvormigen buidel voorzien zijn, is deze voor de jongen niet alleen +een nest en toevluchtsoord, maar zelfs kan men hun verblijf hier tot op +zekere hoogte met een voortzetting van den draagtijd vergelijken. Het +Buideldier verlaat, als het een zekeren trap van ontwikkeling bereikt +heeft, van tijd tot tijd den buidel, om na een uitstapje van steeds +langer wordenden duur er in terug te keeren; zijn geheele kindsheid +door blijft het echter aan den tepel vastgehecht; bij meer dan één +lid van deze merkwaardige orde, waar de eigenlijke draagtijd slechts +één maand of iets langer aanhoudt, duurt de draagtijd in den buidel +6 à 8 maanden. Van den dag der bevruchting tot aan dien, waarop het +jong voor de eerste maal den kop uit den buidel steekt, verloopen bij +den Reuzen-Kangoeroe ongeveer 7 maanden; van dit tijdstip tot dat, +waarin het diertje voor de eerste maal den buidel verlaat, gaan nog +ongeveer 9 weken voorbij; even lang leeft het jonge wezen vervolgens +gedurende een deel van den dag in den buidel, en voor 't overige er +buiten. Bij sommige soorten is het aantal jongen zeer aanzienlijk. + +De Buideldieren bewonen tegenwoordig Australië en eenige naburige +eilanden, voorts Zuid- en Noord-Amerika. In Amerika worden slechts +de leden van één familie gevonden, de meeste in de zuidelijke helft +van dit werelddeel. + +Wegens den zeer verschillenden lichaamsbouw van de Buideldieren zijn +er in hun levenswijze weinige overeenkomstige verschijnselen op te +merken: sommige zijn roovers, andere voeden zich met planten; vele +leven op den vasten bodem, andere op boomen, eenige zelfs tijdelijk +in 't water; de meeste zijn nachtdieren, sommige zijn ook over dag +werkzaam. Onder de Roofbuideldieren zijn er, die zeer behendig loopen +en klimmen; vele planteneters kunnen vlug en langen tijd achtereen +springen; wanneer men ze echter met de hooger ontwikkelde roovende +en plantenetende Zoogdieren vergelijkt, zal men duidelijk opmerken, +dat de beide eerstgenoemde groepen bij de laatstgenoemde achterstaan; +zelfs het volkomenste Roofbuideldier kan zich, wat de geschiktheid tot +beweging betreft, in de verste verte niet meten met het Roofdier. Ieder +Buideldier is in vergelijking met het hooger ontwikkelde Zoogdier, +waarmede het ten naastenbij op één lijn gesteld kan worden, een +geesteloos wezen, dat zoomin voor ontwikkeling als voor veredeling +vatbaar, zoomin voor africhting als voor onderrichting toegankelijk +is. De onvolkomenheid, ruwheid en plompheid der Buideldieren komt +vooral dan aan den dag, als men op hunne geestelijke eigenschappen +let. Onverschilligheid jegens de omgeving, tenzij het een buit +betreft, die misschien overmeesterd zou kunnen worden, het gemis +aan deelneming in de meest verschillende omstandigheden, het +ontbreken van gehechtheid, liefde en vriendschap schijnen aan alle +Buideldieren eigen te zijn. Onverschilligheid toont zelfs de moeder +jegens hare jongen, hoewel zij zich met deze meer en langer bezig +houdt dan eenig hooger ontwikkeld dier. Het blijkt den opmerkzamen +onderzoeker, dat handelingen, die, naar men zou kunnen meenen, +moederliefde en teederheid verraden, werktuigelijk plaats hebben, +niet met zelfbewustzijn geschieden. + +Het voedsel der Buideldieren is uitermate verschillend. Alle +soorten, die op Roofdieren gelijken, maken jacht op andere dieren, +eten Schelpdieren, Visschen en wat de zee verder nog uitwerpt, +of vreten aas van landdieren; de kleinere soorten vangen Vogels, +Insecten en Wormen; de planteneters voeden zich met vruchten, bladen, +grassen en wortels, die zij afplukken of uitdelven. Gene veroorzaken +velerlei schade en ergernis, daar zij de kudden vervolgen, 's nachts +in de hoenderhokken doordringen en soortgelijke misdrijven plegen; +de overige soorten kan men eigenlijk ternauwernood lastig noemen, +omdat de blanke landverhuizer, die het land in bezit neemt, ze zoo +schielijk mogelijk uitroeit, minder met een bepaald doel voor oogen, +dan wel tot bevrediging van zijn jachtlust. Over 't algemeen is +zoomin het nut als het nadeel dat de Buideldieren teweegbrengen, +van noemenswaardig belang. Slechts van weinige worden het vleesch en +het vel gebruikt, met de overige weet men niets aan te vangen. + +De 6 familiën, 37 geslachten en 151 soorten, die Thomas in het jaar +1888 onderscheiden heeft, kunnen verdeeld worden over twee door het +gebit gekenmerkte onderorden: de _Planteneters_ en de _Vleescheters_. + + + +De _Plantenetende Buideldieren_ (_Diprotodontia_) hebben in de +onderkaak aan weerszijden slechts één grooten, min of meer horizontaal +gerichten snijtand. De hoektanden ontbreken geheel, of zijn klein en +zwak. Zij worden over drie familiën verdeeld. + + + +De leden van de eerste familie--de _Springbuideldieren_ +(_Macropodidae_) kenmerken zich door hun gebit en hun meestal zeer +eigenaardige gedaante. Elke bovenkaakshelft bevat in den regel drie +snijtanden, waarvan de voorste de grootste is; slechts bij uitzondering +volgt hierop één hoektand; in elke onderkaakshelft is slechts één +breede, beitelvormige snijtand aanwezig; de hoektand ontbreekt hier +steeds; bovendien worden in iedere kaakhelft 1 valsche kies en 4 ware +maaltanden gevonden. De Springbuideldieren bewegen zich, zooals hun +naam te kennen geeft, meestal springend; eenige soorten zijn evenwel +in staat in de boomen te klimmen. + + + +De onderfamilie van de _Kangoeroes_ (_Macropodinae_) bevat, behalve de +reuzen van de geheele orde, ook dieren ter grootte van een Konijn. Van +alle is de gestalte hoogst opmerkelijk. Wegens de buitengewoon krachtig +gebouwde achterste ledematen, neemt de romp van voren naar achteren +in omvang toe en is in de lendestreek het meest ontwikkeld; met deze +vergeleken zijn de borst en de kop bijzonder slank. Het achterste +gedeelte van het lichaam moet zoo zwaar gebouwd en sterk gespierd zijn, +omdat de beweging van het dier bijna uitsluitend met de zeer lange en +forsche achterpooten en den kolossalen staart geschiedt. Het gebruik +van de voorste ledematen bij de voortbeweging en bij het opnemen van +voedsel is zeer beperkt. De achterpooten en de staart daarentegen +stellen het dier in staat zich springend te verplaatsen, en zijn +daarom ongetwijfeld de meest eigenaardige deelen van zijn geheele +lichaam. Het bovenbeen is zeer sterk gespierd, het onderbeen zeer lang; +het hielbeen heeft een zeer lang hieluitsteeksel, voor 't overige is de +voetwortel niet sterk ontwikkeld; de middelvoet daarentegen bevat vier +zeer lange beenderen, waarmede vier drieledige teenen verbonden zijn, +daar de binnenste of eerste (die met onzen grooten teen overeenstemt) +ontbreekt; de tweede en de derde zijn tot aan den nagel met elkander +vergroeid; de derde is grooter; de vierde of buitenste is de langste; +alle teenen zijn met hoefvormige nagels voorzien, die van den vierden +is buitengewoon groot.--De staart is naar verhouding dikker en langer +dan bij eenig ander Zoogdier en zeer sterk gespierd. In vergelijking +met deze kolossale lichaamsdeelen zijn de voorste ledematen slechts +onbeduidende grijporganen, waarmede echter niet bedoeld wordt, dat +zij, wat hun geschiktheid tot beweging betreft, onontwikkeld zouden +zijn. Zij hebben vijf teenen, welker nagels rond, middelmatig groot en +ongeveer van gelijke lengte zijn. De Kangoeroe gebruikt deze ledematen +bij wijze van handen; de duim kan bij hem echter niet tegenover de +overige teenen gesteld worden.--De kop houdt door zijn uitwendigen vorm +ongeveer het midden tusschen dien van een Hert en dien van een Haas. + +Het vasteland van Australië en de naburige eilanden zijn het vaderland +van de Kangoeroes; de uitgestrekte grasrijke vlakten in het midden van +dit werelddeel zijn uitmuntend voor hun levenswijze geschikt. Eenige +soorten verkiezen met struiken begroeide gewesten, andere rotsachtige +gebergten boven deze op parken gelijkende grasvlakten; nog andere +geven de voorkeur aan het verblijf in ondoordringbaren wildernissen, +waarin zij eerst door het afbreken van takken en twijgen loopgraven +moeten maken, of leven, hoe ongeloofelijk dit met het oog op hun +lichaamsbouw ook moge schijnen, op de rotsen en boomen zelf. De meeste +soorten zijn over dag in beweging; de kleinere vormen hebben echter +een nachtelijke levenswijze, en verbergen zich over dag in ondiepe +kuilen, waarin zij telkens terugkeeren. Enkele bewonen rotskloven, die +zij geregeld weer opzoeken, wanneer zij uit geweest zijn om te laveien. + +De Kangoeroes behooren ongetwijfeld tot de meest opmerkelijke +Zoogdieren. Bij hen is eigenlijk alles vreemdsoortig: hunne +bewegingen en de manier waarop zij rusten, de wijze waarop zij zich +voedsel verschaffen, hun voortplanting, hun ontwikkeling en hun +geestestoestand. Hun gang, dien men vooral kan waarnemen, terwijl zij +aan 't grazen zijn, is een log en gebrekkig gehompel. Het dier steunt +dan op de handpalmen, en trekt de achterpooten bij, totdat zij naast +de voorpooten staan. Gedurende deze beweging moet het op den staart +steunen, omdat het anders de lange achterpooten niet hoog genoeg zou +kunnen optillen. De Kangoeroe blijft echter in deze voor hem hoogst +ongemakkelijke houding nooit langer dan volstrekt noodig is. Zelfs bij +het afbijten van 't voedsel zit hij in den regel op de achterpooten +en den staart, en laat de voorpooten slap naar beneden hangen. Zoodra +hij de een of andere lievelingsplant heeft afgeplukt, richt hij zich +op, om haar in de gewone houding op te eten. Hierbij steunt de romp +op de zolen der beide achterste ledematen, en tevens op den naar +achteren gerichten, stevig tegen den grond gedrukten staart, waardoor +het lichaam veilig en gemakkelijk als op een drievoet rust. Bij het +slapen nemen de kleinere soorten een soortgelijke houding aan als de +Haas in zijn leger; zij rusten, dicht tegen den bodem aangedrukt, +op alle vier pooten en den in overlangsche richting onder den romp +uitgestrekten staart. Door deze houding zijn zij in staat te allen +tijde onmiddellijk op de vlucht te gaan. + +Als een Kangoeroe een verdacht verschijnsel opmerkt, denkt hij in de +eerste plaats aan de vlucht. Hierbij toont hij zich in zijn volle +kracht. Niet anders dan springende kan hij zich snel bewegen; hij +doet dit uitsluitend met de achterpooten; de sprongen, die hij maakt, +overtreffen door hun wijdte die van alle overige Zoogdieren. Hij houdt +zijne voorvoeten dicht bij de borst, strekt den staart achterwaarts, +buigt de lange, slanke en veerende achterpooten met de volle kracht +van zijne kolossale dijspieren naar den bodem, strekt ze plotseling, +terwijl hij het lichaam vooroverbuigt, en schiet nu, een zwak gekromde +booglijn volgend, als een pijl door de lucht. De eene sprong volgt +onmiddellijk op den anderen; alle zijn minstens 3 M., bij de grootste +soorten echter niet zelden 6 à 10 M. wijd en dan 2 à 3 M. hoog. Zelfs +van gevangen exemplaren worden, als men ze in een groote, omheinde +ruimte heen en weer jaagt, soms sprongen van 8 M. waargenomen. + +Het is licht te begrijpen, dat er een uitmuntende Hond noodig is om +een Kangoeroe te volgen, en werkelijk zijn maar weinige Jachthonden +hiertoe in staat. Op een begroeid terrein komt aan de vervolging zeer +spoedig een einde, want de vluchtende Kangoeroe springt gemakkelijk +over de op zijn weg voorkomende struiken heen, terwijl de Hond er om +heen loopen moet. Op een oneffen bodem beweegt hij zich langzamer; +vooral kost het hem moeite om bij hellingen naar beneden te gaan, +omdat hij hier wegens de hevigheid van den sprong licht over den kop +buitelt. Uren lang kan het dier trouwens deze bewegingswijze volhouden +zonder vermoeid te worden. + +Onder de zintuigen van den Kangoeroe speelt het gehoororgaan +vermoedelijk de belangrijkste rol; men bemerkt althans bij gevangen +exemplaren een voortdurende beweging van de ooren ongeveer als bij +onze Herten. Het gezichtsvermogen is zwakker en de reuk waarschijnlijk +tamelijk weinig ontwikkeld. Een Engelsche jager, die zijne ervaringen +onder den pseudonym "_the old Bushman_" te boek gesteld heeft, bericht +evenwel, dat deze dieren uitstekend kijken, luisteren en speuren, +maar voegt er bij, dat zij, evenals de Hazen, de voorwerpen op hun weg +slecht waarnemen en als 't ware blindelings op den mensch toeijlen, +indien deze zich maar niet beweegt, waaruit dus blijkt, dat hunne +zinnen geenszins bijzonder goed ontwikkeld kunnen zijn. Nog veel minder +kan dit van hunne geestvermogens gezegd worden. De Kangoeroe's vormen +onder de Buideldieren een uitzondering, maar zijn in hooge mate arm +van geest; zelfs het Schaap staat in dit opzicht ver boven hen. Door +elk ongewoon verschijnsel verliezen zij hun kalmte, daar zij niet +in staat zijn nieuwe toestanden spoedig te overzien. Hunne hersenen +arbeiden langzaam; elke indruk, dien zij ontvangen, dringt eerst na +verloop van eenigen tijd tot hun begrip door. De in vrijheid levende +Kangoeroe stormt, wanneer een gevaar hem bedreigt, of wanneer hij er +een vermoedt, blindelings regelrecht vooruit, laat zich ternauwernood +weerhouden, en doet dan soms sprongen, waarbij hij, volgens den +hierboven aangehaalden onderzoeker, de sterke beenderen van de pooten +breekt. De gevangen Kangoeroe acht een nieuw perk in de hoogste mate +gevaarlijk. Hoewel hij tusschen het ijzeren traliewerk opgegroeid +is, zal hij toch hiertegen zich den kop te bersten springen, wanneer +hij in een nieuw perk wordt gebracht. Om dit te verhoeden moet zijn +oppasser hem dagen van te voren in een stal opsluiten, waar hij zijn +domme kop niet beschadigen kan en tevens gelegenheid heeft om zijn +nieuwe verblijfplaats in oogenschouw te nemen. Langzamerhand begint +hij dan te begrijpen, dat het nieuwe perk toch in hoofdzaken met het +oude overeenstemt, langzamerhand geraakt hij aan deze ruimte gewoon, +langzamerhand kiest hij zich hierin een bepaald pad uit. Gesteld, dat +in een perk daarnaast intusschen andere Kangoeroe's zijn komen wonen, +dan zal de nieuweling ze aanvankelijk voor verschrikkelijke wezens +aanzien en zullen deze evenzoo denken over hem. Later trouwens vechten +Kangoeroe's van dezelfde soort of van verschillende soorten door de +traliën heen hevig met elkander; voor lage hartstochten, zooals haat +en nijd, zijn zelfs Kangoeroe-hersenen voldoende ontwikkeld. Hoewel +het in gevangenschap levende Springbuideldier zijn oppasser leert +kennen, bestaat er reden om te betwijfelen, dat het hem van andere +personen onderscheidt. Met de menschen in 't algemeen, maar niet met +één bepaald persoon, geraakt het langzamerhand eenigermate vertrouwd; +de vreesachtigheid, die het aanvankelijk toont, wordt althans allengs +afgelegd; tot het aanknoopen van echte vriendschapsbanden komt het +echter nooit. + +De Kangoeroe's vermenigvuldigen zich niet sterk. De groote soorten +werpen zelden meer dan één jong. In weerwil van de aanzienlijke +grootte van eenige Kangoeroe's is de draagtijd van de wijfjes verbazend +kort, die van den Reuzen-Kangoeroe b.v. slechts 39 dagen. Na afloop +van dezen tijd wordt het jong geboren; de kiemtoestand, volgens de +eigenlijke beteekenis van het woord, is dan geëindigd. De moeder +neemt het met den mond op, opent met beide handen den buidel en +legt het kleine, onoogelijke wezen aan een van hare tepels. 12 uren +na de geboorte heeft de jonge Reuzen-Kangoeroe een lengte van iets +meer dan 3 cM. bereikt. Het staat nu echter nog op geen hoogeren +ontwikkelingstrap dan die, waarop de kiemen van de Zoogdieren der +vroeger beschreven orden lang vóór hun geboorte zich bevinden: het +is volkomen onrijp, doorschijnend, week, wormachtig; zijne oogen zijn +gesloten, de ooren en de neusgaten maar even aangeduid, de ledematen +nog niet volkomen duidelijk herkenbaar. Tusschen het kind en de moeder +schijnt dan niet de minste overeenkomst te bestaan. Juist de voorste +ledematen zijn 1/3 langer dan de achterste. In sterk gekromde houding, +den korten staart tusschen de achterpooten door naar boven gebogen, +hangt het aan den tepel, zonder waarneembare beweging, buiten staat +zelfs om te zuigen. Zoodra het aan den tepel is gelegd, zwelt deze +zoo sterk op, dat de groote lippen hem, de gezwollen tepelbasis +daarentegen den mond nauwkeurig omsluiten. Voorzoover men thans +weet, zuigt de jonge Kangoeroe in 't geheel niet, maar wordt zonder +eenige inspanning zijnerzijds met melk verzorgd, daar deze hem door +samentrekkingen van den tepel wordt ingespoten. Bijna 8 maanden lang +krijgt het uitsluitend in den buidel voedsel; reeds een weinig eerder +steekt het van tijd tot tijd den kop daarbuiten, maar is ook dan nog +niet in staat zich zelfstandig te bewegen. + +Men heeft opgemerkt, dat een jonge Kangoeroe, die met geweld van +den tepel was afgetrokken, of er toevallig afviel, na verloop van +een lange tusschenpoos zich weder vastzoog. Leisler verhaalt, dat +een iets verder ontwikkeld jong, dat, reeds bijna koud, op het stroo +gevonden was, toen het aan den tepel werd gezet, verder groeide. Uit +de overige en nieuwste waarnemingen blijkt, dat de Kangoeroe, wanneer +hij eens een zekere grootte bereikt heeft, zeer snel groeit, vooral na +het tijdstip waarin de haren verschijnen. Hij is dan in staat om zijne +lange ooren, die vóór dien tijd slap bij het kopje naar beneden hingen, +op te richten. Van nu af vertoont hij zich zeer dikwijls, wanneer +de moeder rustig zit. Het kopje wordt buiten den buidel gestoken, +de oogen waren rond, de armpjes woelen reeds in 't hooi rond en het +diertje begint zelfs er van te eten. De moeder geeft nog wel steeds +blijken van bezorgdheid voor het jong, maar is toch niet meer zoo +beangst voor zijn veiligheid als vroeger. In den beginne duldt zij +slechts met zeer grooten tegenzin pogingen om het jong in den buidel +te zien of aan te raken. Ook het diertje zelf is zeer schroomvallig +en keert bij de minste stoornis in den buidel terug. Hier zit het +trouwens volstrekt niet altijd rechtop, maar neemt alle mogelijke +standen aan. Men ziet het met den kop buiten den buidel, terwijl tevens +de beide achterpooten en de staart er uit steken; soms ziet men alleen +de beide laatstgenoemde lichaamsdeelen en niet den kop. Een aardig +schouwspel is het te zien, hoe de moeder, als zij verder springen wil, +het jong, dat het kopje buiten den buidel steekt, er in terugdrijft: +zij geeft het diertje als het niet spoedig gehoorzaamt, een zachten +tik met de handen. Geruimen tijd nadat het jong zich voor de eerste +maal vertoond heeft, verlaat het af en toe zijn schuilplaats en zwerft +naast de moeder in de vrije natuur rond; nog lang daarna vlucht het +echter, en zoodra het gevaar vreest, in den buidel terug. Het komt +dan met kolossale sprongen op de moeder af en stort zich, zonder ook +maar een oogenblik op te houden, hals over kop in den half geopenden +buidel van de rustig op hare achterpooten zittende oude, keert zich +om en kijkt door de opening van den buidel naar buiten. + +In hun vaderland zijn de Kangoeroes het belangrijkste wild; met +hartstochtelijken ijver wordt jacht op hen gemaakt door de Roofdieren +zoowel als door de menschen, door de inboorlingen zoowel als door +de blanken. De kleurlingen trachten zoo voorzichtig mogelijk een +gezelschap grazende Kangoeroe's te naderen, en hebben er meesterlijk +slag van ze zoo te omsingelen, dat althans eenige exemplaren van +den troep hen ten buit vallen. Bovendien verstaan de Australiërs +de kunst om allerlei strikken en vangnetten te vervaardigen en op +doelmatige wijze te plaatsen. Een veel grootere slachting dan door +de inboorlingen onder de Kangoeroe's wordt aangericht, is het gevolg +van de jachtlust der blanken. Alle denkbare middelen worden toegepast +om deze dieren uit te roeien: men vangt ze in strikken, doodt ze met +het geweer, hitst ze met Honden. Dit geschiedt alleen uit overmoed, +want de gevelde dieren laat men in 't woud verrotten. "Om deze +reden," schrijft _"the old Bushman"_, "zijn de Kangoeroes in de +nabijheid van alle steden en volksplantingen van eenige beteekenis +reeds uitgeroeid. Als deze wilde jacht op dezelfde wijze voortduurt, +zal het tijdstip niet ver meer zijn, dat zij ook in het binnenland +tot de zeldzame Zoogdieren zullen behooren. Ik kan niet inzien, +dat zij op de uitgestrekte, met gras begroeide vlakten zooveel +schade aanrichten. In de nabijheid van ontginningen worden zij wel +is waar lastiger dan bij ons de Hazen en Konijnen, maar ook dit is +geen reden om ze op zulk een onverstandige wijze te vervolgen. Des +nachts komen zij over de omtuiningen en verslinden de planten; een paar +wildverschrikkers zijn echter voldoende om ze te weren. Zij verdienen +meer waardeering dan hun ten deel valt. Ik wil niet ontkennen, +dat hun vel en vleesch minder waarde hebben, dan die van ons Hert: +de geringschatting, die men er in Australië voor toont, is echter +overdreven. Velen achten het vleesch voor niet veel beter dan aas en +willen het om niet ternauwernood aannemen, zelfs op plaatsen waar +rundvleesch en schapenvleesch betrekkelijk duur zijn; voor het vel +willen de opkoopers niet meer geven dan 90 cents. Ik kan echter op +grond van eigen ervaring verzekeren, dat dit vleesch volstrekt niet +slecht smaakt, en dat het vel minstens even goed, ja zelfs fijner dan +kalfsleder is. De menschen beweren dat dit vleesch niet voedzaam is; +ik acht deze meening geheel onjuist. Mijn oude tentkameraad en ik +leefden van Kangoeroevleesch, zoolang wij in 't bosch waren en deden +toch ons werk zoo goed als iemand anders. Wel wil ik niet tegenspreken, +dat dit vleesch bij dat van ons wild achterstaat, daar het droog en +flauw, zeer bloedrijk en donker van kleur is; het smaakt ook minder +goed dan schapenvleesch; ik houd echter vol, dat men het niet behoeft +te verachten en dat vooral de staart een uitmuntende soep oplevert. + +"Welgestelde kolonisten zijn gewoon den Kangoeroe te jagen met +een meer bepaaldelijk hiervoor geschikt ras van Jachthonden. Deze +brengen het dier weldra ten val, vooral wanneer de grond vochtig is; +zij weten buiten het bereik te blijven van de gevaarlijke wapens +van het vervolgde dier. Niet altijd n.l. valt het ten buit aan +zijne vijanden zonder strijd; want ook deze vreedzame kruideneter +heeft middelen om zich te verdedigen. Zijn sterkte is gelegen in +de gespierde achterpooten, welker middelste teen, zooals men weet, +een scherpen nagel draagt. Met dezen brengt hij zijne vijanden +gevaarlijke wonden toe. Jonge Honden geraken in den regel binnen +het bereik van de achterklauwen; eenige diepe wonden of slagen van +den met de achterpooten zich verwerenden Kangoeroe leeren hun echter +weldra voorzichtigheid. In geval van nood tracht het dier zich ook +met de tanden te verdedigen." + +Alle soorten van Kangoeroes berusten zonder veel bezwaar in de +gevangenschap, kunnen met hooi, groen voer, rapen, graan, brood en +dergelijke voedingsmiddelen gemakkelijk in 't leven gehouden worden, +verlangen in den winter geen bijzonder warmen stal en planten zich, +bij doelmatige verzorging, in hun gevangenis voort. + +Voor eenige jaren heeft Philipp _baron Von_ Böselager getracht +Bennet's _Wallaby_ in Duitschland te acclimatiseeren; dit geschiedde +in de Rijnprovincie in een bosch van 500 hectare oppervlakte bij +Heimerzheim. Naar men bericht, kunnen deze Kangoeroes in hun nieuw +vaderland goed aarden en vermenigvuldigen zich hier. Misschien zijn +eenige wel wederrechtelijk geschoten en andere ontvlucht (naar gezegd +wordt, hebben een aantal van deze dieren zich in den Eifel gevestigd), +maar toch kon onze zegsman in de lente van 1890 in de jagerscourant +"der Weidmann" berichten: "Het is dus een feit, dat wij een stam +van hier geacclimatiseerde Kangoeroes bezitten, die zich geregeld +voortplanten en welker aantal vermoedelijk gestadig zal toenemen." + + + +De _Reuzenkangoeroe_ (_Macropus giganteus_), de _Boomer_ der +Australische kolonisten, behoort tot de grootste soorten van +de familie. Zeer oude mannetjes hebben in zittende houding bijna +manshoogte; hun lengte bedraagt omstreeks 3 M., waarvan 90 cM. voor +den staart gerekend moeten worden; hun gewicht varieert tusschen +100 en 150 KG. Het wijfje is gemiddeld een derde kleiner dan het +mannetje. De vacht is goed gevuld, dicht, glad en zacht, bijna wollig, +de kleur een moeilijk te omschrijven bruin, met grijs gemengd. De +voorarm, het onderbeen en de voetwortel zijn wit of grijsachtig wit, +de teenen zwartachtig; de kop heeft dezelfde kleur als de rug met +donkere strepen op de zijden; de staart is bruinachtig, wordt naar +de spits toe allengs donkerder en is aan de spits zwart. + +Cook ontdekte deze Kangoeroe-soort in 1770 aan de kust van +Nieuw-Zuid-Wales en gaf haar den thans gebruikelijken naam in +overeenstemming met dien, welke de inboorlingen haar gaven. Het +dier leeft in met gras begroeide oorden of in de schraal bezette +struikbosschen, die men in Australië zoo veelvuldig vindt. In het +kreupelhout begeeft het zich vooral gedurende den zomer om zich tegen +de heete middagzon te beveiligen. Tegenwoordig is dit dier door de +aanhoudende vervolgingen tot ver in het binnenland teruggedrongen +en ook hier begint het zeldzamer te worden. Het leeft in troepen, +maar is niet zoo gezellig, als men aanvankelijk op grond van een +toevallige vereeniging van verscheidene familiën meende. Gewoonlijk +ziet men ze slechts bij drieën of vieren bijeen; tusschen de leden +van dit gezelschap bestaat zulk een los verband, dat eigenlijk geen +hunner zich om de overige bekommert; ieder gaat onafhankelijk van +de andere zijn eigen weg. Op een buitengewoon goeden weidegrond +komen zij in grooten getale te zamen, om zich weder van elkander te +scheiden, wanneer het hier aanwezige voedsel opgebruikt is. Vroeger +meende men, dat de mannetjes als aanvoerders van den troep optraden, +waarschijnlijk, omdat zij wegens hun aanzienlijke grootte voor dit +ambt geschikt schenen; deze onderstelling is echter gebleken onjuist +te zijn. Volgens alle berichten is de Reuzenkangoeroe in hooge mate +schuw en vreesachtig; slechts zelden gelukt het den mensch hem op +de gewenschte wijze te naderen. Tegenwoordig ziet men hem zeldzamer +bij ons in gevangenschap dan vroeger, toen hij in zijn vaderland +veelvuldiger voorkwam. Bij goede verzorging kan men hem lang in +'t leven houden; enkele exemplaren leefden 10 à 25 jaren in Europa. + + + +Bewoners van 't gebergte zijn de _Bergkangoeroe_'s (_Petrogale_), +o.a. de hierboven afgebeelde _Geelvoetkangoeroe_ (_Petrogale +xanthopus_) en de Zuid-Australische _Rotskangoeroe_ (_Petrogale +penicillata_). De laatstgenoemde bereikt, met inbegrip van den aan +de spits ruigen staart, die ongeveer even lang is als het overige +lichaam, een lengte van 1.25 M. en is donker purpergrijs, aan de zijden +witachtig bruin, van achteren zwart, van onderen bruin of geelachtig. + +De Rotskangoeroe bewoont in vrij grooten getale de gebergten van +Zuid-Australië; men ziet hem echter niet dikwijls, omdat hij een +vriend van den nacht is, en slechts uiterst zelden vóór zonsondergang +uit donkere holen en gangen van tusschen de rotsen te voorschijn +komt. De behendigheid, die hij bij het klimmen langs de rotswanden +toont, zou een Aap alle eer aandoen. Door zijn vaardigheid in 't +klimmen is hij beter dan al zijne verwanten tegen de vervolgingen +van den mensch en van andere vijanden gevrijwaard. In den laatsten +tijd heeft men verscheidene malen Rotskangoeroe's levend naar Europa +gebracht; men ziet ze tegenwoordig in vele dierentuinen. Hun lust in +'t klimmen buiten rekening gelaten, onderscheiden hunne handelingen +zich niet van die hunner verwanten. + + + +De geschiktheid tot klimmen van de Springbuideldieren is het +grootst bij de vier soorten van _Boomkangoeroe_'s (_Dendrolagus_), +die Nieuw-Guinea en het noorden van Queensland bewonen. De groote +en krachtige voorste ledematen, die maar weinig onderdoen voor de +achterpooten, zijn een kenmerkende eigenschap van dit geslacht. De +_Beerachtige Kangoeroe_ (_Dendrolagus ursinus_) van Nieuw-Guinea is +een tamelijk groot dier van 1.25 M. lichaamslengte, waarvan meer dan +de helft voor den staart gerekend moet worden. + +Alle onderzoekers verklaren eenstemmig, dat men zich geen merkwaardiger +schouwspel kan denken, dan dat van een Boomkangoeroe, die zich vroolijk +op de takken beweegt en bijna alle klauterkunsten vertoont, die bij +andere klimmers uit de klasse der Zoogdieren waargenomen worden. Met +de grootste gemakkelijkheid klimt dit dier bij de boomstammen op; +met de vastheid van beweging van een Eekhoorn, gaat hij naar boven en +naar beneden; toch maakt hij daarboven zulk een vreemden indruk, dat +iedere toeschouwer als 't ware verbluft is, wanneer het donkerharige, +langpootige dier onverwachts van den bodem af bij een boom ophuppelt en +zich daar te midden van de heen en weer schommelende takken beweegt. In +overeenstemming met zijn verblijfplaats voedt het zich hoofdzakelijk +met bladen, knoppen en uitspruitsels van boomen; waarschijnlijk eet +het ook vruchten. In gevangenschap ziet men het zelden. + + + +De kleine Springbuideldieren noemt men _Kangoeroeratten_ +(_Potoroinae_). Zij gelijken nog zeer op hare grootere verwanten, +maar onderscheiden zich van deze, behalve door de geringere grootte, +door den langen nagel aan den middelsten teen van de voorste ledematen +en hoofdzakelijk door het gebit. Deze onderfamilie is tot het vasteland +van Australië en tot Tasmanië beperkt. + + + +Een van de grootste soorten van Kangoeroeratten is de _Opossumrat_ +(_Bettongia penicillata_), een dier van de grootte van een Konijn, +met zeer korte, ronde ooren en tamelijk lange haren. De kleur van +de bovendeelen is grijsbruin, zwart en wit gespikkeld, die van de +onderdeelen vuilwit of geelachtig. De Opossumrat is zeer goed kenbaar +aan een kam van lange, zwarte, ruige haren op het laatste derde +gedeelte van den staart. Haar totale lengte bedraagt 67 cM., waarvan +31 cM. voor den staart gerekend moeten worden. Zij bewoont het geheele +vasteland van Australië met uitzondering van de noordelijke districten. + +"Evenals de overige soorten van dit geslacht," bericht Gould, "graaft +de Opossumrat een hol in den bodem, om daarin haar dikwandig, uit +gras samengesteld nest te bouwen; het uiterlijk van dit nest stemt +zoo volkomen met dat van de omgeving overeen, dat men het zonder +zeer zorgvuldig onderzoek stellig over 't hoofd ziet. Op een zeer +opmerkelijke wijze brengen deze Dwergkangoeroes het dorre gras, +dat voor den nestbouw moet dienen, bijeen. Zij maken hiertoe gebruik +van den staart, die voor 't grijpen zeer geschikt is. Het dier vat +er een bos gras mede aan en sleept het naar de bepaalde plaats; hoe +vreemd en grappig dit gelijkt, kan men zich licht voorstellen. Ook +in den gevangen staat sleepen zij op deze wijze de materialen voor +hun leger bijeen." + + + +De _Kangoeroerat_ (_Potorous tridactylus_) is kenbaar aan haar +langwerpigen kop, korte pooten en rattenstaart. Haar lichaamslengte +bedraagt 40 cM., de lengte van den staart 25 cM. De romp is kort en +gedrongen, de hals dik, de staart lang, plat, tamelijk sterk geringd +en geschubd, en nog schraal begroeid met eenige korte en stijve haren, +ten deele echter naakt. De lange, losse, zwak glanzige vacht is van +boven donkerbruin, aan de onderzijde vuilwit of geelachtig wit. + +De koloniën Nieuw-Zuid-Wales, Victoria, Zuid-Australië en Tasmanië +zijn het vaderland van de Kangoeroerat. Zij houdt veel van streken, +die slechts hier en daar met struiken begroeid zijn, en vermijdt het +open veld. Op hare woonplaatsen graaft zij tusschen graspollen een +kuil in den grond, bekleedt deze zorgvuldig met droog gras en hooi, +en slaapt hier, gewoonlijk in gezelschap van eenige soortgenooten, +gedurende den geheelen dag; want ook zij is een echt nachtdier, +dat eerst tegen zonsondergang te voorschijn komt. + +De bewegingen van de Kangoeroerat verschillen aanmerkelijk van die +der echte Kangoeroes. Zij loopt geheel anders en met veel meer gemak +dan deze, meer op de wijze van de Springmuizen, dat wil zeggen, door +de achterpooten één voor één en niet gelijktijdig te bewegen. Ook +door haar voedingswijze verschilt zij van hare vroeger beschreven +verwanten. Zij graaft hoofdzakelijk knollen, wortels en andere +onderaardsche plantendeelen uit, en richt hierdoor op de bouwlanden +dikwijls een gevoelige schade aan. Sedert er diergaarden bestaan, +komt de Kangoeroerat niet zelden levend naar Europa. Zij blijft +gezond bij zeer eenvoudig voedsel en heeft volstrekt geen bijzondere +beschutting noodig. Een met hooi gevoerde kist of een klein hokje op +den grond is voldoende voor haar; als men haar geen woning verschaft, +graaft zij er zelf een en bekleedt deze zorgvuldig met gras, bladen +en hooi, zooals zij in haar vaderland gewoon is te doen. + + + +De familie van de _Klimbuideldieren_ (_Phalangeridae_) omvat dieren, +die op boomen leven; voor 't meerendeel eten zij planten, ten +deele echter vleesch en Insecten. Zij wordt in drie onderfamiliën +verdeeld: de _Buidelberen_, de _Phalangisten_ (Koeskoes en Koesoe) +en de _Vliegende Buideldieren_. Alle hebben vijf teenen aan de voor- +en achtervoeten, een enkelvoudige maag en een goed ontwikkelden +buidel, die zich naar voren opent. De tweede en de derde teen van +de achtervoeten zijn met elkander vergroeid, de vierde teen is de +langste, de eerste teen mist den nagel en heeft de eigenschap van +een duim, daar hij tegenover de andere teenen geplaatst kan worden; +de teenen der voorvoeten zijn vrijwel gelijk aan elkander. + + + +De eerste onderfamilie (_Phascolarctinae_) bevat slechts één +geslacht en dit slechts één soort, n.l. den _Koala_ of _Buidelbeer_ +(_Phascolarctus cinereus_), een der merkwaardigste leden van de +geheele orde. De staartlooze romp is gedrongen gebouwd, de zeer dikke +kop eindigt in een korten snuit, de mond is met wangzakken voorzien, +de ooren zijn groot en ruig behaard; zoowel aan de voorste als aan +de achterste ledematen komen echte grijpvoeten voor, ieder met vijf +teenen. De beide binnenste teenen van de voorvoeten kunnen tegenover +de drie overige geplaatst worden; de achtervoeten hebben een stevigen, +ongenagelden, maar tegenoverstelbaren duim; de overige teenen zijn met +scherpe, lange, gekromde nagels voorzien en hierdoor voor 't klimmen +geschikt; zij zijn zeer ongelijk van lengte. Aan het gebit valt op te +merken, dat de snijtanden van de bovenkaak ongelijk zijn: de voorste +van de twee, die in iedere kaakhelft voorkomen, is de grootste en +dikste; de hoektanden zijn klein; de kroon van de maaltanden is van +knobbels voorzien. + +De naam "Buidelbeer" is goed gekozen, daar de Koala zoowel door zijn +gestalte, als door zijn gang en zijn geheele houding duidelijk aan +den jongen Beer herinnert. Zijn lengte bedraagt ongeveer 60 cM., +de schofthoogte ongeveer de helft. De kleur van de bovendeelen is +roodachtig aschgrauw, die van de onderdeelen geelachtig wit; de +buitenzijde van de ooren is zwartachtig grijs. + +Het verbreidingsgebied van den Buidelbeer strekt zich uit over +Oost-Australië en in Queensland tot aan Victoria. Hij komt +nergens veelvuldig voor en is daarom ook nog tamelijk weinig +bekend. Paarsgewijs (een mannetje en een wijfje) bewegen deze +dieren zich in de hoogste boomen, zoo langzaam, dat men ze ook wel +"Australische Luiaard" noemt. Een deel van den dag brengt de Koala +slapend door, diep verborgen in de kroon van de eucalyptus-boomen, +die zijn liefste verblijfplaats vormen; op deze wijze vrijwaart +hij zich tegen de felste zonnehitte en het schelste licht; hij +heeft dus een half-nachtelijke levenswijze. Tegen den avond begint +zijn maaltijd. Rustig en niet gestoord door de overige bewoners +der wildernis, bijt hij dood op zijn gemak met de snijtanden de +jonge bladen en uitspruitsels van de takken af, die hij met zijne +voorpooten vasthoudt. + +Zonder groote moeite kan dit stompzinnige dier gevangen worden; +gelaten schikt het zich in het onvermijdelijke en dus ook in de +gevangenschap. Hier wordt het zeer spoedig tam, leert spoedig zijn +verzorger kennen en toont dezen ook een zekere gehechtheid. + +Voorzoover men weet, werpt het wijfje slechts één jong. De moeder +sleept haar kind, nadat het den buidel ontgroeid is, nog langen +tijd op den rug of op de schouders mede, en behandelt het met groote +zorg en liefde. De Europeanen kennen den Koala eerst sedert het jaar +1803. Door de inboorlingen wordt hij _Goriboen_ genoemd en van oudsher +als een gewenschten buit beschouwd, dien zij met grooten ijver om +zijn vleesch vervolgen en in de boomen achterna klauteren. + + + +De soortenrijkste onderfamilie van de Klimbuideldieren is die der +_Phalangisten_ (_Phalangerinae_). Hoogstens bereiken zij de grootte +van een flinken Marter. Hun staart is gewoonlijk een lange grijpstaart, +hun snuit kort en breed. + +In de wouden van Celebes, van de Molukken, van de eilanden van +de Timor-groep, van Nieuw-Guinea en van het noordelijke deel +van Queensland huizen de _Koeskoeten_ of _Oostersche Opossums_ +(_Phalanger_). Zij hebben een plompe gestalte, middelmatig lange of +korte ooren, een loodrecht geplaatste pupil, een korten en breeden +snuit, een meer of minder wollige vacht. Met den staart, waarvan het +voorste deel behaard, de eindhelft echter naakt en met wratten bezet +is, houden zij zich aan boomtakken vast. + + + +De _Gevlekte Koeskoes,_ de _Wangal_ van de bewoners van Aroe +(_Phalanger maculatus_), een der fraaiste soorten van dit soortenrijke +geslacht, bereikt in volwassen toestand eene totale lengte van 1.1 +M., waarvan ongeveer 48 cM. op den staart komen. Een dichte, wollige, +zijdeachtige vacht bekleedt het lichaam. De kleur wisselt sterk af: in +den regel zijn de bovendeelen wit met een geelachtige of grijsachtige +tint, en geteekend met groote, onregelmatige vlekken van vurig +roestroode, donkerbruine of zwarte kleur, die op de buitenzijde van de +pooten uitvloeien; de onderdeelen zijn altijd ongevlekt en zuiver wit. + +De Gevlekte Koeskoes bewoont de eilanden ten oosten van Celebes tot +aan Nieuw-Guinea en Noord-Australië. De eerste berichten over de +levenswijze van dit dier danken wij aan den Hollandschen reiziger +Valentijn. Hij verhaalt, dat op Amboina de Koeskoes of Koesoe, zooals +de Maleiers hem noemden, een der vreemdsoortigste dieren van het +geslacht der Wezels is. "De kop heeft groote overeenkomst met dien van +een Rat of van een Vos. Het uiteinde van den staart is naakt en zeer +buigzaam; hiermede houden zij zich zoo stevig vast aan de takken, +dat men ze er slechts met moeite van af trekken kan. Zij wonen dan +ook op de Molukken niet in holen, maar in de bosschen, op boomen, +vooral op die, welke eetbare zaden voortbrengen. Op Ceram en Boeroe +zijn er meer dan op Amboina, omdat zij hier bevreesd zijn voor de +menschen, die hen op een eigenaardige wijze vangen om ze te eten, +want zij worden door de inboorlingen als een lekkernij beschouwd en +smaken gebraden als Konijnen. Men moet de aan hun staart hangende +dieren stijf aankijken, dan laten zij uit vrees den staart los en +vallen uit den boom. Slechts enkele lieden hebben echter de eigenschap +den Koeskoes van de boomen naar beneden te kijken. Groene bladen, +de buitenste bolster van de canari-noten, pisang- en andere sappige +vruchten worden door hem gegeten. Daarbij zitten deze dieren overeind +zooals de Eekhoorntjes. Tusschen de achterpooten bevindt zich een +buidel, waarin 2 à 4 jongen bewaard worden." In de wouden voeden +zij zich met alle bekende soorten van specerijachtige vruchten; in +den gevangen staat eten zij ook rauw vleesch, wanneer het hun aan +plantaardig voedsel ontbreekt. Hun gedrag in de kooi of in de kamer +is even onbehagelijk als hun voorkomen. Zij zijn langzaam en stil, +slaperig en knorrig, eten gulzig en drinken zeer veel. Onverdraagzaam +jegens hunne soortgenooten, vallen zij dikwijls onder luid geknor +en gillend geschreeuw op elkander aan, blazen als Katten, krabben +en bijten. Over dag hebben hunne groote karmijnroode oogen, welker +pupil tot een smalle spleet ineengekrompen is, een eigenaardige, domme +en wezenlooze uitdrukking; des nachts schitteren zij zooals die van +andere nachtdieren; zij herinneren dan in vele opzichten aan de Lori's. + + + +Veel vaker worden de _Koesoes_ (_Trichosurus_), naar Europa +overgebracht; deze Klimbuideldieren zijn nauw verwant aan de +Koeskoeten; hun gebit heeft dezelfde samenstelling; naar het uitwendige +verschillen zij er van door de ronde pupil, de groote ooren, de gladde +vacht en den staart, welks beharing zich tot aan de spits uitstrekt. + + + +Een van de meest bekende soorten van dit geslacht is de _Voskoesoe_ +(_Trichosurus vulpecula_, _Phalangista vulpina_), een dier, dat als 't +ware een samenvoeging is van de sierlijke gestalte van ons Eekhoorntje +met die van den Vos. De lengte van 't lichaam bedraagt 60 cM., die +van den staart 45 cM. De kleur van de bovenzijde is bruinachtig grijs, +met een roodachtig vaal waas, dat hier en daar sterk op den voorgrond +treedt; de onderdeelen zijn licht okergeel, de onderhals en de borst +meestal roestrood; de rug, de staart en de snorren zijn zwart. + +De Vos-koesoe bewoont Australië en Tasmanië, en is een van de +veelvuldigste Australische Buideldieren. Evenals zijne verwanten +leeft hij uitsluitend in de wouden op boomen, en leidt een volslagen +nachtelijke levenswijze. Zijn voedsel bestaat grootendeels uit +plantaardige stoffen; kleine vogeltjes en andere zwakke Gewervelde +Dieren worden echter volstrekt niet door hem versmaad. + +Het wijfje brengt slechts twee jongen ter wereld en draagt deze +gedurende langen tijd bij zich in den buidel, later ook wel op den rug, +totdat het kroost de moederlijke zorgen niet meer noodig heeft. + +De Voskoesoe kan gemakkelijk getemd worden. Levende exemplaren van +deze diersoort komen in den laatsten tijd dikwijls naar Europa. De +meeste diergaarden hebben er eenige. In de gevangenschap zijn zij +zachtaardig en vredelievend, met andere woorden, zij trachten niet +te bijten; zij zijn echter zoo dom, onverschillig en traag, dat men +niet veel aardigheid aan hen kan hebben. De inboorlingen maken ijverig +jacht op dit dier en beschouwen zijn vleesch, in weerwil van den voor +ons hoogst onaangenamen geur, dien het verbreidt, als een kostelijke +lekkernij; ook het vel gebruiken zij voor velerlei doeleinden. Een +van koesoe-vellen vervaardigden mantel dragen zij met evenveel zwier +als wij een pelsjas van sabel- of marterbont. + + + +De _Buideleekhoorntjes_ (_Petauroides_) gelijken door hun gestalte +zoo sprekend op de meer bekende Vliegende Eekhoorntjes, dat zij met +deze verward zouden kunnen worden, indien zij zich niet door hun +gebit belangrijk van deze Knaagdieren onderscheidden. + + + +De eenige soort van dit geslacht, het _Buideleekhoorntje_ (_Petauroides +volans_), heeft een vlieghuid, die zich naar voren tot aan den +elleboog, naar achteren tot aan den wortel van den duim uitstrekt. Het +kan een lichaamslengte van 50 cM. bereiken, zonder den ongeveer even +langen staart, die aan de onderzijde bij de spits onbehaard is. De +kop is klein, de snuit kort en toegespitst; de oogen zijn zeer groot, +de breede ooren dicht, bijna ruig behaard. Aan de voeten bevinden +zich stevige, gekromde en scherpe nagels. De zeer lange en zachte, +aan den staart ruige vacht vertoont vele kleurafwijkingen. Gewoonlijk +zijn de bovendeelen bruinachtig zwart, de kop is meer bruinachtig, +de vlieghuid witachtig gesprenkeld; de snuit, de kin en de pooten +zijn zwart, de keel, de borst en de buik wit. + +De Buideleekhoorn bewoont Australië, van Queensland tot Victoria, +vooral de groote wouden tusschen Port-Philipp en Moreton-baai; hij +moet daar veelvuldig zijn, hoewel men hem slechts zelden gevangen of +gedood in de handen van de inboorlingen ziet. Nachtdier zooals al zijne +verwanten, verbergt hij zich tegen den morgen in de holten van groote, +doode boomen en brengt hier den dag slapend door, beveiligd tegen al +zijne vijanden behalve den altijd hongerigen en altijd op den loer +liggenden inboorling. Men beweert, dat hij, in 't nauw gebracht, +met wanhopigen moed vecht en zijne tanden bijna even goed weet te +gebruiken als zijne klauwen. Zijn vleesch wordt als een lekkernij +beschouwd. Daar deze dieren betrekkelijk groot worden, maken niet +alleen de zwarte oorspronkelijke bewoners van het land, maar ook de +blanken ijverig jacht op hen. + +In volkomen wakenden toestand onderscheidt de Buideleekhoorn zich +door de vlugheid, behendigheid en zekerheid van zijne bewegingen. Hij +vliegt letterlijk van den eenen tak op den anderen, springt over +groote tusschenruimten heen, klimt buitengewoon snel weer naar een +nieuwen boomtop omhoog en begeeft zich op deze wijze van den eenen +boom op den anderen, van kroon tot kroon. Zijn lang, zacht, als +zijde glinsterend haar is bij deze sprongen in golvende beweging; +het vel, dat door zijn gladheid het bleeke schijnsel der maan op een +eigenaardige wijze weerspiegelt, maakt in heldere nachten een waarlijk +tooverachtigen indruk. + +Het voedsel van dit dier bestaat uit bladen, knoppen, jonge twijgen +en misschien ook uit wortels. Zelden daalt het op den bodem af om +hier te grazen. Men zegt, dat het in gevangen staat lang in 't leven +kan blijven; het gelukt echter uiterst zelden het te krijgen. + + + +De naaste verwanten van de Buideleekhoorntjes zijn de +_Suikereekhoorntjes_ (_Petaurus_), welker staart ook aan de spits +behaard is. De meest bekende soort is de _Suikereekhoorn_ (_Petaurus +sciureus_) uit wiens naam men reeds zou kunnen afleiden, dat het +een bij 't volk geliefd dier is. Niet alleen door zijn gestalte, +maar ook door zijn grootte gelijkt het dier op ons Eekhoorntje en +nog meer op den Tagoean. + +Men vindt den Suikereekhoorn van Queensland tot Victoria. Hij is +een echt boomdier en evenals de meeste op hem gelijkende dieren des +nachts werkzaam. Hij klimt met de behendigheid van een Eekhoorn in de +boomen rond, altijd van onderen naar boven en is in staat buitengewone +sprongen te doen en intusschen naar verkiezing een andere richting aan +te nemen. Hij behoeft van geen grootere hoogte dan 10 M. af te springen +om een boom te bereiken, die 20 à 30 M. van hem verwijderd is. Allen +die dit dier in de vrije natuur waargenomen hebben, zijn eenstemmig in +hun bewondering over deze beweging, die zooveel op vliegen gelijkt, +door geen dier, dat met een behaarde vlieghuid uitgerust is, +overtroffen wordt en even bevallig als behendig uitgevoerd wordt. + +Over 't algemeen is de Suikereekhoorn een zeer aardig dier; hoewel +hij zich verweren kan, is het niet moeilijk hem te temmen; bovendien +is hij 's nachts buitengewoon opgewekt, vlug en vroolijk, maar +ongelukkig altijd eenigszins schuw. Men ontmoet hem volstrekt niet +zelden in de huizen der kolonisten, die hem met groote zorgvuldigheid +behandelen. Zijn verstand is gering; het gemis van geestesgaven wordt +tot op zekere hoogte vergoed door vroolijkheid, opgewektheid en een +lieftallig uiterlijk. Zonder groote moeite kan men hem aan allerlei +kost gewennen, hoewel hij steeds aan vruchten, knoppen en Insecten de +voorkeur blijft geven, welke stoffen in de vrije natuur zijn voedsel +uitmaken. Bijzonder gaarne eet hij de eucalyptus-manna, een product +van den _Eucalyptus mannifera_ en eenige andere soorten van hetzelfde +voor Nieuw-Holland karakteristieke plantengeslacht. De schors en +de bladen van deze hooge boomen zweeten in kleine droppeltjes een +grooten overvloed van een slijmerig, zoet sap uit, dat, aan de lucht +drogend, in den vorm van groote schubben aan den boom hangt. Aan deze +voorliefde dankt het dier zijn naam. Ongetwijfeld maken ook Insecten +een hoofdbestanddeel van zijn voedsel uit. Bij gevangen exemplaren in +den Londenschen dierentuin heeft men opgemerkt, dat zij doode Musschen +en stukken vleesch, die men hun bracht, zeer gaarne opaten. Daarom +meent men, dat zij 's nachts, zonder gedruisch te maken, op de wijze +der Lori's, slapende Vogels en andere kleine dieren sluipend naderen +en deze om 't leven brengen. In sommige gewesten richten zij in de +perziken- en sinaasappelgaarden een aanzienlijke schade aan. + +De Suikereekhoorns zijn zeer gezellige dieren; men vindt er in de +wouden altijd verscheidene bijeen, hoewel men niet kan opmerken, dat +zij met hunne soortgenooten op bijzonder liefdevolle wijze omgaan. In +de gevangenschap sluiten zij ook wel vriendschap met andere kleine +dieren en toonen zelfs den mensch eenige gehechtheid. + + + +De kleinste van alle Klimbuideldieren, de _Buidelmuis_ of _Opossummuis_ +(_Acrobates pygmaeus_), wordt terecht als vertegenwoordiger van een +afzonderlijk geslacht beschouwd. Haar breede vlieghuid reikt tot +aan den handwortel, de staart is tweerijig, vedervormig behaard; +de beharing van de ooren is middelmatig lang. Dit sierlijke diertje +is ongeveer zoo groot als een Huismuis. Als het op een tak zit, +de rekbare vlieghuid tegen den romp aangelegd, vertoont het een +merkwaardige overeenkomst in uitzicht met het in onze huizen levend, +lieftallig en toch zoo gehaat Knaagdier. Zijn totale lengte bedraagt +ongeveer 14.5 cM., waarvan een weinig meer dan de helft door den staart +wordt geleverd. De korte, zachtharige vacht is van boven grijsbruin, +van onderen geelachtig wit van kleur. + +De Buidelmuis, die in Oost-Australië, van Queensland tot Victoria, +inheemsch is, voedt zich, evenals hare verwanten, met bladen, +vruchten, knoppen en andere malsche plantendeelen. Zij versmaadt ook +een klein Insect niet, wanneer zij dit toevallig ontdekt. Door hare +opgewektheid en vlugheid van bewegingen komt zij vrij wel met hare +verwanten overeen; haar vaardigheid om met behulp van de uitgespreide +vlieghuid groote afstanden door de lucht heen af te leggen, wordt +slechts door weinige dieren met behaarde vlieghuid geëvenaard. Men +zegt, dat dit diertje zoowel bij de inboorlingen als bij de kolonisten +van Europeeschen oorsprong, die in de nabijheid van Port-Jackson wonen, +zeer geliefd is en dikwijls getemd in kooien voorkomt. + + + +De derde familie der Plantenetende Buideldieren omvat de _Plompe +Buideldieren_ of _Wombats_ (_Phascolomyidae_), die aan Knaagdieren +herinneren. Men kent tegenwoordig drie soorten van Wombats, die alle +in gestalte en aard overeenstemmen. Hun lichaam is buitengewoon plomp +gebouwd, de romp log en dik, de hals dik en kort, de kop onbehouwen +van vorm, de staart een klein, bijna onbehaard stompje; de ledematen +zijn kort en krom, de voeten met vijf teenen voorzien en met lange, +forsche, sikkelvormige klauwen gewapend, die alleen aan den binnenteen +der achterste ledematen ontbreken; de zolen zijn breed en onbehaard; +de teenen, die op den binnensten volgen, vergroeien gedeeltelijk met +elkander. Zeer opmerkelijk is het gebit, daar de breede, voorste +snijtanden, waarvan elke kaakhelft er één bevat, met knaagtanden +overeenkomen. Bovendien bevat elke helft van iedere kaak één valsche +kies en vier lange, gekromde ware kiezen. + + + +De _Tasmanische Wombat_ (_Phascolomys ursinus_) kan een lengte van +omstreeks 95 cM. bereiken en kenmerkt zich door korte, afgeronde +ooren. Zijn kleur is gespikkeld donkergrijs bruin. Tasmanië en de +eilanden van de Bass-straat zijn het vaderland van deze soort. De +nevens haar afgebeelde _Breedkoppige Wombat_ (_Phascolomys latifrons_) +bewoont Zuid-Australië. + +Alle soorten leven in dichte wouden, graven wijde holen en zeer +diepe gangen in den bodem, en brengen hier den geheelen dag slapend +door. Eerst nadat het volslagen nacht geworden is, waggelt de Wombat +naar buiten om voedsel te zoeken. Dit bestaat hoofdzakelijk uit een +hard, biesachtig gras, dat groote oppervlakten bedekt; overigens +echter ook uit allerlei kruiden en uit wortels, die hij door flink +te graven blootlegt. + +De Wombat ziet er onhandiger uit, dan hij is. Zijne bewegingen zijn +langzaam, maar volhardend en krachtig. Een dier dat zoo stompzinnig en +onverschillig is als hij, verliest niet zoo licht zijn kalmte. Hij gaat +regelrecht op zijn doel af en gaat onverpoosd zijn gang, zonder zich +door eenig bezwaar, van welken aard dan ook, te laten afschrikken. Wat +hij zich eens voorgenomen heeft, tracht hij ondanks alle hinderpalen +ten uitvoer te brengen. Een hol, waaraan hij eens begonnen is, zal hij +met de zielsrust van een wijsgeer honderdmaal trachten te voltooien, +al wordt het ook telkens weer dichtgestopt. + +Evenals de meeste Australische dieren is ook de Wombat goed bestand +tegen het leven als gevangene in ons werelddeel. Als hij goed verzorgd +wordt en het voedsel krijgt dat hij noodig heeft, schijnt hij zich +hier zeer op zijn gemak te gevoelen, en wordt dan ook tamelijk tam, +d. w. z. hij geraakt in zoover aan den mensch gewoon, dat men hem kan +veroorloven naar vrije verkiezing in huis rond te loopen. In Europa +houdt men dit stompzinnige, onnoozele dier met groen voer, wortels, +rapen, vruchten, zaden en graan zonder moeite in 't leven. Wanneer men +het bovendien een weinig melk geeft, verschaft men het een buitengewoon +genot. In Engeland is het reeds gelukt van beide soorten jongen te +telen; men heeft toen kunnen opmerken, dat het wijfje 3 à 4 jongen +werpt en ze, althans zoolang zij zich nog in den buidel bevinden, +met groote zorgvuldigheid en liefde verpleegt en opvoedt. + + + +De tweede onderorde van de Buideldieren wordt gevormd door de +_Vleescheters_ (_Polyprotodontia_), die zich van de leden der eerste +orde onderscheiden door hun groot aantal snijtanden, en hieraan hun +wetenschappelijken naam ontleenen: in elke helft van de bovenkaak +hebben zij er 4 of 5, in elke helft van de onderkaak 3 of 4. De +kleine snijtanden, die met elkander nagenoeg in lengte overeenstemmen, +worden in grootte ver overtroffen door de lange en spitse hoektanden. + + + +Zelfs de leek zal de leden van de eerste familie van de +Vleeschetende Buideldieren--de _Buideldassen_ of _Bandikoets_ +(_Peramelidae_)--gemakkelijk kunnen onderscheiden. De sterk +verlengde achterpooten en het zeer afwijkende maaksel van de teenen +zijn kenmerken, die iedereen in 't oog moeten vallen. Van de vijf +voorteenen zijn slechts 2 of 3 van de middelste tot op behoorlijke +lengte uitgegroeid en onafhankelijk van elkander; zij eindigen in +stevige, sikkelvormige klauwen. De tweede en de derde teen van de +achtervoeten zijn onderling vergroeid; de binnenteen ontbreekt of is +gebrekkig ontwikkeld, de vierde teen is zeer lang. De romp is over +'t geheel genomen gedrongen; de kop, vooral het snuitgedeelte loopt +zeer spits toe; de staart is gewoonlijk zeer kort en dun behaard, +slechts bij uitzondering lang en ruig; de ooren zijn bij sommige +soorten bijzonder groot. + +De Buideldassen bewonen Australië en Nieuw-Guinea; zij leven in +holen, die zij zich in den bodem graven en bij het geringste gevaar +dat hen bedreigt, ten spoedigste opzoeken. Soms treft men hen aan +in de nabijheid van plantsoenen of nederzettingen van den mensch; +gewoonlijk echter houden zij zich op een afstand van den aartsvijand +van alle dieren. De meeste soorten leven, naar het schijnt, gezellig +met elkander en zijn uitsluitend 's nachts werkzaam. Hunne bewegingen +zijn tamelijk vlug en eigenaardig, daar hun gang uit een opeenvolging +van kortere of wijdere, op sprongen gelijkende stappen bestaat. Zij +voeden zich hoofdzakelijk met planten, vooral met sappige wortels +en knollen, nu en dan gebruiken zij echter ook Insecten en Wormen, +ook wel zaden. + + + +Tot het geslacht der _Buideldassen_ (_Perameles_), dat, behalve in +Australië, ook in Nieuw-Guinea inheemsch is, behoort de _Langneuzige +Buideldas_ (_Perameles nasuta_), een dier van eigenaardige +gestalte, dat bijna evenveel op een Konijn als op een Spitsmuis +gelijkt. Volwassen-dieren zijn meer dan 50 cM. lang met inbegrip van +den staart, welks lengte 12 cM. bedraagt. + + + +De tweede familie van de onderorde der Vleescheters wordt gevormd +door de _Roofbuideldieren_ (_Dasyuridae_). Voor- en achterpooten +zijn bij hen vrijwel van gelijke lengte; beide hebben vijf teenen; +bij sommige soorten hebben de achterste ledematen er slechts vier. De +staart is lang behaard en niet voor 't grijpen ingericht. + + + +Aan de onderfamilie van de _Buidelmarters_ (_Dasyurinae_), wordt +gewoonlijk de eerste rang toegekend. Alle hedendaagsche soorten, +die tot deze groep behooren, bewonen het Australische faunistische +rijk en zijn van Nieuw-Guinea tot Tasmanië verbreid. + +De Buidelmarters houden zich zoowel in wouden als in rotsachtige +gewesten of aan de oevers van de zee op; sommige leven hier in diepe +holen of gaten in den grond, onder boomwortels of in rotskloven; +andere zoeken holle boomen op. Sommige bewegen zich uitsluitend op den +bodem, andere klimmen uitmuntend en eenige houden bijna uitsluitend +verblijf op boomen. Zij hebben een sluipenden en bedachtzamen gang, +daar zij de geheele voetzool op den grond laten rusten. Bijna alle +zijn nachtelijke dieren, die den dag slapend in hunne schuilhoeken +doorbrengen, en op roof uitgaan, zoodra de schemering invalt. Bij deze +rondzwervingen bezoeken zij de zeekust, en verslinden alle dieren, +die de zee aan land werpt, onverschillig of zij versch zijn of in +rottenden toestand verkeeren. De op boomen levende vormen voeden +zich hoofdzakelijk met Insecten; hoogstens maken zij bovendien nog +op kleine Zoogdieren en Vogels, alsmede op eieren jacht. De grootste +soorten dringen ook wel in menschelijke woningen door en dooden hier, +op de wijze van de Marters, in een enkelen nacht alle Hoenderen of +plunderen, evenals de brutale Poolvossen in het hooge noorden, de +zolders en proviandkamers, waar zij vleesch en spek stelen. De kleinste +soorten kunnen zelfs door zeer nauwe openingen het lichaam heenwringen +en zijn om deze reden even gehaat als de Marters en Bunzingen bij ons; +de grootste soort valt de schapenkudden aan en haalt zich af en toe +een buit uit hun midden. Vele brengen het voedsel met de voorpooten +naar den bek. Hun stem bestaat uit een eigenaardig geknor en een +helderklinkend geblaf. De groote soorten zijn zeer wild, bijtlustig +en ontembaar; wanneer zij aangevallen worden, verdedigen zij zich +woedend met hunne scherpe tanden; de kleinere daarentegen hebben +een zachtzinnig en goedaardig voorkomen; enkele kunnen gemakkelijk +in gevangenschap in 't leven gehouden en zonder groote moeite getemd +worden; nooit laten zij echter eenige gehechtheid aan hun verzorger +blijken.--In de lente werpt het wijfje 4 à 5 jongen. + +De schade, die de leden van deze onderfamilie aanrichten, overtreft +verre het nut, dat zij opleveren en rechtvaardigt de felle +vervolgingen, die zij te verduren hebben. + + + +De _Buidelwolf_, _Zebrahond_ of _Buidelhond_ (_Thylacinus +cynocephalus_), de eenige thans levende vertegenwoordiger van zijn +geslacht, draagt zijn naam niet ten onrechte, want hij gelijkt +werkelijk op een Wilden Hond. Zijn gestrekte romp, de vorm van den +kop, de scherp begrensde snuit, de rechtop staande ooren, de oogen, de +wijze waarop de staart gedragen wordt herinneren aan de laatstgenoemde +Roofdieren; de ledematen zijn echter betrekkelijk kort en het gebit +vertoont met dat van den Hond een belangrijk verschil. + +De Buidelwolf is het grootste van alle vleeschetende Buideldieren. Zijn +lichaamslengte bedraagt meer dan 1 M., de lengte van den staart 50 cM.; +de oude mannetjes zijn nog aanmerkelijk grooter en kunnen naar men +beweert, een totale lengte van ongeveer 1.9 M. bereiken. De korte, +los aanliggende vacht is grijsbruin, op den rug met 12 à 14 zwarte +strepen geteekend. + +De Buidelwolf bewoont Tasmanië. Toen de kolonisatie van dit eiland +door de Europeanen begon, kwam hij hier zeer veelvuldig voor, tot +groote schade en ergernis voor de veefokkers, welker schapenkudden +en pluimveefokkerijen hij ijverig brandschatte. Later werd hij door +het schietgeweer meer en meer verdreven; tegenwoordig is hij in het +binnenland teruggedrongen. Hier vindt men hem in sommige bergachtige +gewesten nog altijd in tamelijk grooten overvloed, het veelvuldigst +op een hoogte van ongeveer 1000 M. boven den zeespiegel. Rotsspleten +in donkere, voor den mensch bijna ontoegankelijke ravijnen, diepe +holen, die door de natuur gevormd of door hem zelf gegraven zijn, +verschaffen hem toevluchtsoorden gedurende den dag; van hier uit +onderneemt hij zijne rooftochten. Hij is een nachtelijk dier en schuwt +het heldere licht in hooge mate. Hoewel hij niet het wildste van alle +Roof-buideldieren is, overtreft hij toch al zijne familiegenooten, +wat sterkte en koenheid betreft, en verdient reeds hierom zijn naam. + +Het voedsel van den Zebrahond bestaat uit alle kleine dieren, die +hij bereiken en overmeesteren kan, uit Gewervelde Dieren zoowel +als uit ongewervelde, bij de Insecten en Weekdieren te beginnen +en afdalend tot aan de Straaldieren. Als hij zeer hongerig is, +versmaadt hij geen enkele spijs en deinst niet eens af voor het met +scherpe verweermiddelen voorziene kleed van den Mierenegel. Wanneer +de Buidelwolf zijne rooftochten uitstrekt tot in de gewesten, die +door menschen bewoond worden, vangt men hem in vallen of maakt jacht +op hem met Honden. Tegen deze weet hij zich goed te verdedigen en +toont daarbij een wildheid, die buiten verhouding staat tot zijn +geringe grootte. + + + +Veel leelijker en in de hoogste mate afkeerwekkend is de naaste verwant +van den Buidelwolf, die door de kolonisten _Duivel_ wordt genoemd +(_Sarcophilus ursinus_). Deze naam, die aan duidelijkheid niets +te wenschen overlaat, heeft hij te danken aan zijn ongeloofelijke +wildheid en ontembaarheid. Volgens het eenstemmig oordeel van alle +waarnemers kan men zich moeielijk een lastiger, woester, zinneloozer +en kwaadaardiger schepsel voorstellen dan deze Buidelduivel, wiens +booze stemming en wreveligheid nooit ophouden en wiens toorn bij de +geringste aanleiding helder opvlamt. Niet eens in de gevangenschap +en bij de zorgvuldigste verpleging verliest hij deze eigenschappen; +nooit toont hij bekendheid met of genegenheid voor den persoon, +die hem met voedsel en al wat hij verder noodig heeft, voorziet; +zijn oppasser valt hij met evenveel haat en zinnelooze woede aan als +ieder ander wezen, dat het waagt hem te naderen. Zijn vacht bestaat +uit korte, stijve haren. + +De borst van dit dier is met een witten halsband en in den regel +bovendien met twee witte vlekken geteekend; het geheele overige +lichaam is met een koolzwarte vacht bekleed. De totale lengte van +dit dier bedraagt ongeveer 1 M. met inbegrip van den ongeveer 30 +cM. langen staart. + +Aanvankelijk hadden de kolonisten op Tasmanië veel last van den +Buidel-duivel, daar hij hun het fokken van Hoenderen en andere Vogels +bijna geheel onmogelijk maakte. Op de wijze van de Marters drong hij +in het hoenderhok door en hield hier huis met een bloedgierigheid +zooals overigens alleen door de dieren van het Martergeslacht getoond +wordt. Hij werd daarom van den eersten aanvang af fel gehaat en op de +meest wraakzuchtige wijze vervolgd, te meer omdat men zijn vleesch als +smakelijk of althans eetbaar had leeren kennen. Vallen van allerlei +soort werden op zijn weg geplaatst en groote verdelgingsjachten +gehouden; zeer schielijk leerde hij de heerschappij en het verstand +van den mensch eerbiedigen en vreezen; het gevolg hiervan was, +dat hij zich in de dichte, moeielijk toegankelijke wouden van het +gebergte terugtrok. In vele districten is hij reeds uitgeroeid; +daar waar hij nog voorkomt, ziet men hem slechts zelden. + +Hij is een echt nachtdier en schuwt het daglicht evenzeer als de +Buidelwolf of als een van onze Uilen. + + + +De _Buidelmarters_ (_Dasyurus_) vertegenwoordigen een afzonderlijk +geslacht. Zij houden, wat hun uitwendig voorkomen betreft, ongeveer het +midden tusschen de Vossen en de Marters, zonder evenwel met deze of met +gene een bijzonder in 't oog vallende overeenkomst te vertoonen. De +romp is slank en gestrekt, de hals tamelijk lang, de kop naar voren +toegespitst. De staart is lang, slap en gelijkmatig ruig behaard; de +pooten zijn laag en middelmatig dik; de achterste zijn iets langer dan +de voorste en missen den binnenteen; de teenen zijn vaneengescheiden +en met stevige, sikkelvormig gekromde, spitse nagels gewapend. + + + +Een van de meest bekende soorten, de _Gevlekte Buidelmarter_ +(_Dasyurus viverrinus_), is van boven vaalbruin, nu eens lichter dan +weer donkerder, en van onderen wit. De geheele bovenzijde is bezet +met onregelmatige, witte vlekken, die op den kop kleiner zijn dan +op den romp. Een volwassen exemplaar bereikt een lichaamslengte van +40 en een staartlengte van 30 cM., bij 15 cM. schofthoogte. De leden +van deze soort zijn over Nieuw-Zuid-Wales, Victoria, Zuid-Australië +en Tasmanië verbreid. + +Bij voorkeur bewoont de Gevlekte Buidelmarter de wouden aan de +zeekust. Hier verbergt hij zich overdag onder boomwortels en steenen +of in holle boomstammen. Nadat de nacht is aangevangen, zwerft hij +om voedsel te zoeken ver rond. Hij vreet hoofdzakelijk doode dieren, +die door de zee aan land geworpen zijn, maar vervolgt in het woud ook +kleine Zoogdieren of op den grond nestelende Vogels; ook insecten +worden niet door hem versmaad. Het aantal jongen wisselt af van 4 +tot 6. + +De Buidelmarter wordt met even grooten haat vervolgd als de vroeger +genoemde Roofbuideldieren. Men vangt ze dikwijls in grooten getale in +ijzeren vallen, die met het een of ander dierlijk voedsel als lokaas +voorzien zijn. Van het gevangen dier beleeft men weinig genoegen, +daar het een van de vervelendste schepsels is. + + + +De _Buidelmiereneter_ (_Myrmecobius fasciatus_) is de eenige +vertegenwoordiger van de tweede onderfamilie der Roofbuideldieren, +van de _Spitsbuideldieren_ (_Myrmecobiinae_). Zijn lichaam is lang, +de kop zeer spits; de achtervoeten hebben vier, de voorvoeten vijf +teenen; de achterpooten zijn iets langer dan de voorpooten, de zolen +onbehaard, de teenen van elkander gescheiden. De staart is slap, +lang en ruig. Het wijfje heeft geen buidel. Opmerkelijk is het goed +voorziene gebit; het aantal tanden bedraagt meer dan bij eenig ander +Zoogdier; hij heeft er niet minder dan 50 à 54 in iedere kaakhelft. + +Terecht wordt de Buidelmiereneter als een der fraaiste en +opmerkelijkste Buideldieren beschouwd. In grootte komt hij ongeveer met +onzen Gewonen Eekhoorn overeen. Zijn kleur is hoogst eigenaardig. Het +okergeel van 't voorste deel van de rugzijde van 't lichaam, dat +door de hiermede gemengde, witte haren lichter schijnt, gaat verder +achterwaarts onmerkbaar in donkerzwart over, dat het grootste deel +van de achterste helft van het lichaam inneemt, maar door witte of +roodachtige dwarsbanden afgebroken wordt. Het voornaamste voedsel van +den Buidelmiereneter is reeds door zijn naam aangeduid. Men vindt hem +daarom vooral in zulke boschrijke gewesten, waar de Mieren in grooten +overvloed voorkomen. Geheel op dezelfde wijze als de Mierenleeuw +steekt hij de tong te midden van de wemelende schaar en trekt haar +schielijk in den bek terug, nadat een groot aantal van de vertoornde +Insecten zich er aan vastgebeten hebben. Bovendien verslindt hij, +naar men zegt, ook andere Insecten en in sommige gevallen het hars, +dat door de twijgen van de eucalypten wordt uitgezweet, ja zelfs +gras. In tegenstelling tot de reeds genoemde Roofbuideldieren is de +Buidelmiereneter in den volsten zin van het woord ongevaarlijk. Zonder +eenige tegenstribbeling schikt hij zich in de gevangenschap, waarin hij +het gewoonlijk niet lang uithoudt, daar men hem het noodige voedsel +niet in voldoende hoeveelheid verschaffen kan. Het aantal jongen in +iederen worp bedraagt, naar men zegt, 5 à 8. + + + +De _Buidelratten_ (_Didelphyidae_), die de derde familie van de +onderorde der Vleescheters vormen, zijn Buideldieren, die hoogstens de +grootte van een Kat bereiken, maar ook dikwijls die van een Muis niet +overtreffen. De romp is gedrongen, de kop aan den snuit min of meer +toegespitst. De staart is meestal lang en in dit geval een aan de spits +naakte grijpstaart, soms echter kort en meer of minder behaard. De +achterste ledematen zijn iets langer dan de voorste; de pooten hebben +vijf teenen, die bij één geslacht door zwemvliezen verbonden zijn; de +duim van de achterste ledematen kan tegenover de andere teenen gesteld +worden. Bij het wijfje van eenige soorten ontbreekt de buidel, of is +door twee huidplooien aangeduid; bij andere is hij volledig aanwezig, +maar heeft de opening vaker van achteren dan van voren. Het gebit +vertoont alle eigenaardigheden van een roofdierengebit. + +In den voortijd kwamen ook in Europa Buidelratten voor. Tegenwoordig +bewonen 2 geslachten (met 24 soorten) van deze dieren Amerika, en +wel hoofdzakelijk het Zuid-Amerikaansche faunistische rijk; daar in +Noord-Amerika slechts één soort aantroffen wordt, die ook in het zuiden +vertegenwoordigd is. Zij leven bijna alle in wouden of in het dichte +struikgewas, waar zij holle boomen of gaten in den grond bewonen, +of zich eenvoudig tusschen dicht bijeenstaande grassen en struiken +neervlijen. Eén soort bevolkt de oevers van kleine rivieren en beken, +zwemt uitmuntend en zoekt een toevlucht in gaten in den grond. Alle +zijn nachtdieren, doorgaans leven zij eenzaam en zwerven rond. Haar +gang op den vlakken bodem, waarbij zij op de geheele zool rusten, +is tamelijk langzaam en onvast; de meeste zijn echter in staat om in +boomen te klimmen, zich met haar voor 't grijpen geschikten staart vast +te houden en uren lang in deze houding te volharden. Naar het schijnt, +is de reuk de volkomenste van hare zinnen. Hare geestvermogens zijn +zeer gering, hoewel men haar een zekere sluwheid niet kan ontzeggen; +deze blijkt o.a. hieruit, dat zij vallen van allerlei soort weten +te vermijden. Haar voedsel bestaat uit kleine Zoogdieren, Vogels en +vogeleieren, ook wel uit kleine Reptielen en Amphibiën, Insecten en +insectenlarven en Wormen; in geval van nood eten zij ook vruchten. De +in 't water levende Zwembuideldieren voeden zich hoofdzakelijk met +Visschen. De grootste soorten van Buidelratten bezoeken de woningen +van den mensch en dooden alle zwakke dieren, die zij hier vinden, +drinken hun bloed en worden er letterlijk bedwelmd van. Haar uit +eigenaardige sisklanken bestaande stem laten zij alleen dan hooren, +als zij mishandeld worden. Vervolgde Buidelratten verweren zich +niet, maar zijn gewoon zich dood te houden, als zij zich niet meer +verbergen kunnen. In haar angst verbreiden zij een onaangename, +knoflookachtige lucht. + +De levenswijze van de Buidelratten heeft in bekwame natuuronderzoekers +ijverige en zorgvuldige beoefenaars gevonden; veel van 't geen +ons over de voortplanting der Buideldieren bekend is, berust op de +mededeelingen van deze geleerden. "In het midden van den winter," +zegt Rengger van de in Paraguay levende soorten van Buidelratten, +"in Augustus n.l, vangt bij haar, naar 't schijnt, de paartijd aan; +in deze maand althans ontmoet men dieren van verschillend geslacht +dikwijls bij elkander; in de daarop volgende maand vindt men drachtige +wijfjes. Deze werpen slechts éénmaal per jaar jongen. Het aantal +jongen is zoomin bij de verschillende soorten, als bij de wijfjes van +één soort gelijk. Bij één en dezelfde soort vond ik soms 14 jongen per +worp, dikwijls echter 8 of 4, eens slechts één enkel jong. De draagtijd +duurt een weinig meer dan 3 weken. In het begin van October komen +de jongen ter wereld; onmiddellijk daarna worden zij in den buidel +gebracht of geborgen onder de huidplooien aan den buik van de moeder, +waar zij aan de tepels worden gelegd en zoo lang vastgehecht blijven, +totdat zij hun volledige ontwikkeling bereikt hebben. Dit geschiedt na +ruim 50 dagen. Zij verlaten dan den buidel, maar nog niet de moeder; +daar zij zich, zelfs wanneer zij reeds eten kunnen, aan haar vacht +vasthouden om zich nog eenigen tijd door haar te laten dragen. + +"De grootte van de pas geboren jongen bedraagt hoogstens 12 mM.; +zij komen niet alle gelijktijdig ter wereld. Hun lichaam is naakt, +hun kop in verhouding tot de overige lichaamsdeelen groot; de oogen +zijn gesloten, de neusgaten en de mond echter open; de ooren zijn +volgens de lengte en de breedte opgevouwen, de voorpooten over de +borst, de achterpooten over den buik gekruist; de staart is naar +onderen opgerold. Zelfs op uitwendige prikkels antwoorden zij niet +door eenige beweging. Toch vindt men ze, korten tijd nadat ze in den +buidel gekomen zijn, aan de tepels vastgezogen. De jongen blijven bijna +twee maanden in den buidel, en laten in al dien tijd de tepels nimmer +los, behalve in de laatste dagen. In de eerste twee weken bemerkt +men geen verandering aan hen, behalve dat zij flink groeien en dat +de borstelige haren bij den mond zich beginnen te vertoonen. Vier +weken na de geboorte hebben zij ongeveer de grootte van een Huismuis +bereikt; de beharing is nu op alle deelen van hun lichaam zichtbaar; +ook kunnen zij eenige bewegingen met de voorpooten maken. Ongeveer in +de zevende week zijn zij bijna zoo groot als een Rat; dan openen zij +de oogen. Van dezen tijd af hangen zij niet meer gedurende den geheelen +dag aan de tepels; ook verlaten zij soms den buidel, waarin zij echter +dadelijk terugkeeren, zoodra hun gevaar dreigt. Weldra echter laat de +moeder hen er niet meer in toe; zij draagt hen evenwel nog gedurende +verscheidene dagen met zich mede op den rug en de schenkels, waar +zij zich aan de haren vasthouden, totdat zij in staat zijn om zelf +in hun onderhoud te voorzien." + +De meest bekende Buidelrat is ongetwijfeld de _Opossum_ (_Didelphys +marsupialis_). Dit dier onderscheidt zich zoomin door een +aangename kleur als door bevalligheid van vorm; ook heeft het niets +aantrekkelijks in zijn levenswijze; terecht wordt het als een zeer +afstootend dier beschouwd. Zijn lichaamslengte bedraagt ruim 47 cM., +zonder den ongeveer 43 cM. langen staart. Deze is rond en tamelijk +dik, spits toeloopend, alleen aan den wortel met haar bekleed, van +hier tot aan de spits onbehaard, maar met fijne, kranswijs geplaatste +schubben bedekt, waartusschen hier en daar eenige korte haren te +voorschijn komen. Het wijfje heeft een volkomen buidel. De pooten +zijn kort, de teenen van elkander gescheiden en nagenoeg even lang, +de binnenteen van de achtervoeten kan als een duim gebruikt worden. + +Amerika, van de noordelijke Vereenigde Staten tot aan Chili en +Zuid-Brazilië, is het vaderland van den Opossum. In de middelste +gedeelten van dit uitgestrekte gebied wordt hij overal veelvuldig +gevonden, geenszins tot genoegen van den mensch. Wouden en +struikbosschen dienen hem tot verblijfplaats; hoe dichter zij zijn, +des te beter acht de Opossum ze ter bewoning geschikt. + +"Het is mij," zegt Audubon, "alsof ik thans nog den Opossum voor +mij zie, zooals hij langzaam en voorzichtig over de smeltende sneeuw +voorttrippelt, op den bodem speurend naar hetgeen hem het best zal +smaken. Daar ontmoet hij het versche spoor van een Hoen of van een +Haas; hij richt den snuit omhoog en snuffelt. Eindelijk heeft hij een +besluit genomen; met de snelheid van een flinken voetganger rept hij +zich voort op den door hem gekozen weg. Nu zoekt hij en schijnt onzeker +te zijn, welke richting hij moet volgen; de door hem nagejaagde buit +heelt òf een grooten sprong gemaakt, òf misschien "een haak geslagen", +op de plaats waar de Opossum het spoor heeft waargenomen. De roover +richt zich op, blijft een poos op de achterpooten staan, kijkt om zich +heen, speurt opnieuw en draaft daarna verder. Hier aan den voet van een +ouden boom maakt hij zonder aarzeling halt. Hij loopt om den kolossalen +stam heen over de met sneeuw bedekte wortels en vindt daartusschen +een opening, waar hij oogenblikkelijk binnensluipt. Verscheidene +minuten gaan voorbij; daar verschijnt hij weder, een reeds gedood +Aardeekhoorntje in den bek naar buiten sleepend, en begint den boom +te bestijgen. Langzaam klimt hij naar boven, totdat hij verborgen is +te midden van de dichte twijgen, die met wingerdranken doorvlochten +zijn. Hier gaat hij rustig zitten, slingert den staart om een tak +en verscheurt met de scherpe tanden het ongelukkige Eekhoorntje, +dat intusschen voortdurend met de voorpooten vastgehouden wordt. + +"De liefelijke lentedagen zijn gekomen en krachtig ontwikkelen zich +de bladen; de Opossum echter moet nog steeds honger lijden en is +bijna geheel uitgeput. Hij bezoekt de oevers van de poelen en is +blijde, dat hij een jonge Kikvorsch ziet, die hem een dragelijk +maal verschaft. Langzamerhand ontwikkelen zich de spruiten van +de boschbessen en van de netels; met smaak verorbert hij de jonge +stengels. De morgenroep van den Wilden Kalkoen klinkt als verrukkelijke +muziek in de ooren van het listige dier; want het weet zeer goed, +dat het weldra ook de hen zal hooren en haar spoor zal kunnen volgen +tot aan het nest; daar is het voornemens zich heerlijk te vergasten +door de eieren uit te slurpen. Op zijne tochten door het woud, nu +eens over den bodem, dan weer hoog boven den grond van boom tot boom, +hoort het een haan kraaien, en zijn hart zwelt van vreugde bij de +herinnering aan de kostelijke spijs, waaraan hij zich in den vorigen +zomer op de naburige boerenplaats te goed deed. Hoogst voorzichtig +echter schrijdt hij voort en kruipt eindelijk in 't hoenderhok. + +"Wakkere boer! waarom hebt gij in den vorigen winter zooveel Kraaien +doodgeschoten en bovendien ook nog Raven? 't Is waar, gij hebt +toen pret gehad: haast u nu echter naar het naaste dorp en koop een +behoorlijke voorraad schietbehoeften! poets uw roestig jachtgeweer, +zet vallen uit en leer uw luien Hond om op den Opossum te loeren! Daar +komt hij! De zon is pas ter ruste gegaan, maar de hongerige gauwdief +is al sinds lang wakker. Hoort gij het schreeuwen van uw beste hen, +die hij gepakt heeft? Het listige dier heeft zich met zijn buit uit de +voeten gemaakt. Er is nu niets meer aan te doen; hoogstens kunt gij op +den loer gaan liggen en ook op de Vossen en Uilen het oog houden, die +grinniken van pret bij de gedachte, dat gij hun vijand en uw vriend, +de arme Kraai, het levenslicht hebt uitgeblazen. De kostelijke hen, +die gij zoo pas op een dozijn eieren te broeden hebt gezet, is thans +van de moeite van 't broeden bevrijd. Ondanks haar angstgeschreeuw en +het overeindzetten van hare vederen heeft de Opossum de eieren het +eene na het andere opgegeten. Dat komt van uw kraaienschieten! Als +gij barmhartiger en verstandiger waart geweest, zou de Opossum wel +in 't bosch gebleven zijn en zich tevreden gesteld hebben met een +jongen Eekhoorn of een Haasje, met de eieren van den Kalkoen of met +de druiven, die zoo rijkelijk de takken van de boomen onzer wouden +versieren: maar het helpt toch niet, dat ik u dit zeg! + +"Maar stel eens, dat de boer den Opossum op heeterdaad betrapt heeft, +en uit ergernis het arme dier op schoppen tracteert. In 't volle +besef van zijn ongeschiktheid om weerstand te bieden rolt het zich +als een bal ineen. Hoe meer de boer raast, des te minder laat het +dier iets blijken van de pijn die het voelt. Daar ligt het, niet dood, +maar uitgeput; de bek is geopend, de tong hangt er uit; de oogen zijn +dof. Zoo zou het blijven liggen, tot de Vleeschvlieg eieren op zijn +vel ging leggen, indien zijn pijniger niet eindelijk wegging. ""Het +dier zal nu toch stellig wel dood zijn,"" zegt de boer. Denk er om, +lezer, het ""opossumt"" hem wat voor. Nauwelijks heeft de vijand de +hielen gelicht, of het staat alweer op de pooten en drentelt naar +het woud terug." + +De Opossum is, zooals uit zijn geheele organisatie blijkt, +een boomdier; op den bodem beweegt hij zich tamelijk langzaam +en onbeholpen. Bij 't gaan laat hij de geheele zool op den grond +rusten. Al zijne bewegingen zijn traag; zelfs bij 't vluchten komt +hij niet snel vooruit, hoewel zijn gang dan uit een opeenvolging van +op passen gelijkende sprongen bestaat. In de boomkronen daarentegen +klautert het dier met groote zekerheid en tamelijk vlug rond. Daarbij +komen de duim van de achterhand--die ver van de overige teenen afstaat, +zoodat hij takken omspannen en zich vasthouden kan--en de rolstaart, +hem goed te pas. Niet zelden gaat hij aan den staart hangen en blijft +uren lang in deze houding. + +In de groote, donkere wouden sluipt de Opossum over dag zoowel als +'s nachts rond, hoewel hij aan de duisternis de voorkeur geeft boven +het licht. Overal echter, waar hij gevaar ducht, ja reeds daar, +waar hij hinder heeft van het daglicht, komt hij alleen 's nachts +te voorschijn en brengt den geheelen dag slapend door in gaten +van den grond of in holle boomen. Alleen in den paartijd leeft hij +met zijn wijfje samen, voor 't overige leidt hij een eenzaam leven +evenals al zijne naaste verwanten. Hij heeft geen bepaalde woning, +maar maakt gebruik van iederen schuilhoek, dien hij bij 't einde +van zijn nachtelijken zwerftocht, als de dag aanbreekt, ontdekt. Als +de fortuin hem bijzonder gunstig is en hij het geluk heeft een hol +te vinden, waarin het een of ander zwak Knaagdier woont, zoo is dit +hem natuurlijk des te aangenamer; daar de eigenaar van het huis hem +niet alleen inwoning, maar ook den kost zal verschaffen. Zooals uit +Audubon's beschrijving blijkt, verslindt hij alle kleine Zoogdieren +en Vogels, die hij krijgen kan, bovendien eieren, velerlei Reptielen +en Amphibiën, groote Insecten zoowel volwassene als larven, en zelfs +Wormen. Bij gebrek aan dierlijk voedsel stelt hij zich ook met vruchten +tevreden, b.v. met maïs en voedzame wortels. Boven alle overige spijzen +verkiest hij bloed; daarom gaat hij, telkens als hiertoe gelegenheid +bestaat, met onbeschrijfelijken moordlust te keer. Bij een bezoek aan +'t hoenderhok doodt hij dikwijls alle bewoners; hij zuigt dan alleen +hun bloed uit, zonder iets van hun vleesch op te eten. Door dit +bloedig festijn wordt hij, naar men zegt, evenals onze Marters, als +'t ware dronken, zoodat men hem niet zelden 's morgens te midden van +de doode Vogels slapende vindt. Hoewel over 't geheel voorzichtig, +is hij, zoolang hij zijn bloeddorst bevredigen kan, blind en doof; +hij denkt dan om geen gevaar en laat zich, zonder van het moorden af +te zien en zonder weerstand te bieden, door de Honden doodbijten of +door den vertoornden landman doodslaan. Dat dit niet gemakkelijk gaat, +daar het dier een taai leven heeft, is ons reeds gebleken. + +Het nagaan van den handel en den wandel van den gevangen Opossum +kan den waarnemer slechts weinig genoegen verschaffen. Door +ervaring weet ik, dat dit dier nog vervelender is dan andere +Roofbuideldieren. Bewegingloos ineengerold ligt hij gedurende den +geheelen dag in zijn hok; alleen als men hem plaagt, geeft hij zich +de moeite een beweging te maken: hij opent den bek zoo wijd mogelijk, +zoolang men vóór hem blijft staan, alsof hij mondklem heeft. Hij is +traag, lui en slaperig en schijnt verschrikkelijk dom te zijn. + + + +Van de Buidelratten in engeren zin onderscheiden zich de _Schoepati_'s +(_Philander_) hoofdzakelijk door den onvolkomen buidel van het +wijfje. Deze wordt namelijk slechts door twee huidplooien gevormd, +die zich over de nog onontwikkelde, aan de tepels hangende jongen +heenvleien. + +De grootste soort van dit geslacht en een van de grootste Buidelratten +in 't algemeen is de _Kreeftenschoepati_ (_Philander philander_), een +dier van 24 cM. lichaamslengte, met een 32 cM. langen staart. Zijn +dik, zacht en wollig haar is vuil geelachtig grijs of roodachtig +grijs, van onderen geel. Het bleekgrijze aangezicht is met een bruine +middelstreep en met donkere ringen om de oogen geteekend, terwijl de +eindhelft van den staart er witachtig uitziet. + +De Kreeftenschoepati is tamelijk ver, misschien over geheel tropisch +Amerika verbreid; hij komt talrijk voor in de wouden van Brazilië, +het liefst in de nabijheid van moerassen, die hem Kreeften en Krabben +leveren. Hij leeft bijna uitsluitend op boomen en daalt alleen dan +op den bodem af, als hij hier jagen wil. + +Zijn volkomen naakte rolstaart maakt hem het klimmen gemakkelijk; +men ziet hem in geen enkele houding, zonder dat hij zich met dit +orgaan vasthoudt. Op den grond beweegt hij zich langzaam en slecht; +toch ziet hij kans om kleine Zoogdieren, Reptielen, Amphibiën en +Insecten te overmeesteren, vooral ook Kreeften, die zijn liefste +voedsel uitmaken. In de boomen zoekt hij de Vogels en hunne nesten op; +evenals de Opossum eet hij echter ook wel vruchten. Ook hij dringt, +naar men zegt, soms in de hoenderhokken en duiventillen door en richt +dan onder de Hoenderen en Duiven een groote slachting aan. + +De jongen van den Kreeftenschoepati verschillen in kleur zeer +van de ouden. Kort na de geboorte volkomen naakt, krijgen zij, +als hun ontwikkeling zoover is voortgeschreden, dat zij den buidel +verlaten kunnen een vacht, die uit korte, zijdeachtig zachte, glanzige +nootbruine haren samengesteld is, en eerst langzamerhand de donkere, +bruinzwarte kleur van de volwassen dieren aanneemt. Alle berichtgevers +verklaren eenstemmig, dat het een alleraardigst schouwspel is, de +pas uit den buidel gekomen diertjes om en op hun moeder te zien loopen. + + + +De tweede onderfamilie van de Buidelratten omvat slechts één geslacht, +waartoe slechts één soort behoort: het eenige, tot dusver bekende +Buideldier, dat zich bijvoorkeur in 't water ophoudt, de _Yapok_ +of _Zwemmende Buidelrat_ (_Chironectes minimus_ afgebeeld op p. 587). + +Over 't geheel genomen heeft dit dier het voorkomen van een Rat. Zijn +staart is bijna even lang als het overige lichaam en heeft de kenmerken +van een grijpstaart, hoewel hij niet als zoodanig gebruikt wordt. De +vacht is op den rug fraai aschgrauw, waarbij de witte kleur van de +onderzijde scherp afsteekt. De grijze grondkleur van de bovenzijde +is met zes breede, zwarte, dwars gerichte vlekken geteekend. Over het +midden van den rug loopt een donkere streep van de eene vlek naar de +andere. De ooren en de staart zijn zwart. Volwassen dieren hebben bij +een lichaamslengte van ongeveer 40 cM. een nagenoeg even langen staart. + +De Zwemmende Buidelrat is over een groot deel van het +Zuid-Amerikaansche faunistische rijk verbreid. Zij wordt gevonden van +Guatemala tot Zuid-Brazilië; overal schijnt zij zeldzaam of althans +moeielijk verkrijgbaar te zijn; men treft haar daarom slechts in zeer +weinige verzamelingen aan. Naar men zegt, gaat zij zoowel over dag als +'s nachts voedsel zoeken; zij zwemt met groot gemak en kan zich ook op +'t land vlug en behendig bewegen. Haar voedsel bestaat, naar bericht +wordt, uit vischjes en andere kleine waterdieren en uit vischkuit; +de groote wangzakken doen echter vermoeden, dat dit dier bovendien +ook plantaardige stoffen niet versmaadt. + +Het wijfje werpt ongeveer 5 jongen, draagt ze in den buidel, totdat +zij voldoende ontwikkeld zijn, neemt ze op tamelijk jeugdigen leeftijd +met zich mede in 't water en onderricht hen hier gedurende geruimen +tijd in 't zwemmen, duiken en het verkrijgen van hun voedsel. + + + + + +VIJFTIENDE ORDE. + +DE KLOAKDIEREN (Monotremata). + + +Gedurende langen tijd heeft er verschil van meening bestaan over +de plaats, die aan de _Kloakdieren_ in het dierenrijk moet worden +toegekend; thans is deze strijd beslecht. Hoewel de meening van de +dierkundigen uit een vroegere periode, die de Kloakdieren voor een op +zichzelf staande klasse van het dierenrijk hielden, een tijdlang haar +waarde had verloren, wordt thans een soortgelijke opvatting opnieuw +gehuldigd. De Mierenegels en Vogelbekdieren die men met het volste +recht als een afzonderlijke onderklasse van de Zoogdieren zou kunnen +beschouwen, worden door geen enkelen hedendaagschen dierkundige tot +de Buideldieren of zelfs tot de Tandeloozen gerekend, zooals sommige +hunner voorgangers deden. + +Dat de Kloakdieren hunne jongen werkelijk zoogen, is reeds sinds +lang boven allen twijfel verheven; eerst door de nauwkeurige +onderzoekingen van Gegenbaur echter heeft men den waren aard van +hunne zoogorganen leeren kennen. De melkklieren, die zijdelings aan +den onderbuik voorkomen, hebben tot afvoerbuizen een groot aantal +fijne gangen in de huid, die evenwel ook op deze plaatsen met haar +begroeid is. Daar nu de mannelijke Zoogdieren soortgelijke klieren +op dezelfde plaatsen hebben, geloofden de eerste ontleedkundigen, +die zich met het Vogelbekdier bezighielden, niet, dat zij hier +echte zoogorganen voor zich hadden, tot dat Meckel aantoonde, dat de +genoemde klieren bij het mannelijke Vogelbekdier niet ontwikkeld zijn, +en Bär opmerkte, dat de melkklieren van de Cetaceën een soortgelijken +bouw vertoonen. Owen, die in het jaar 1832 deze klieren onderzocht, +vond bij ieder van deze ongeveer 120 openingen in de huid, waardoor +een voor de voeding geschikte vloeistof werd afgevoerd, die hij in +gestolden toestand in de maag van de jongen aantrof. Dit noopte hem +de Vogelbekdieren tot de klasse van de Zoogdieren te rekenen. Den +2en September 1884 berichtte Haacke echter aan de Zuid-Australische +"Koninklijke maatschappij van wetenschappen" te Adelaïde, dat +hij eenige weken te voren in den grooten, tot dusver onbekenden +broedbuidel van een levend Mierenegel-wijfje, het ei gevonden had, +dat in de vergadering door hem vertoond werd. Op denzelfden dag werd +in Montreal een door den onderzeeschen telegraafkabel overgebracht +bericht voorgelezen, waardoor aan de daar vergaderde leden van de +"Britsche Vereeniging" werd medegedeeld, dat een andere, destijds +in Australië werkzame onderzoeker, Caldwell, de Kloakdieren als +eierleggende dieren had herkend. Door deze ontdekking werd natuurlijk +de nauwe verwantschap van de Kloakdieren met de overige Zoogdieren +weder in twijfel gesteld. Vooral was dit het geval, toen Gegenbaur in +het jaar 1886 aantoonde, dat de klieren, die voedsel leveren aan de +uitgebroede jongen van de Kloakdieren, niet, evenals de melkklieren +van alle overige Zoogdieren, in maaksel met de huidsmeerklieren +overeenstemmen, maar als gewijzigde zweetklieren moeten worden +beschouwd. Een nieuwe reden voor twijfel leverde een ontdekking, die +in het jaar 1888 door Oldfield Thomas werd gedaan: hij vond, dat het +Vogelbekdier gedurende een groot deel van zijn leven tanden heeft, +die, hoewel zij werkelijk dezen naam verdienen, toch aanmerkelijk +verschillen van de tanden van alle overige Zoogdieren. + +De temperatuur van het bloed is lager bij de Kloakdieren dan bij +eenig ander warmbloedig Gewerveld Dier. Reeds in 1883 berichtte de +Russische onderzoekingsreiziger Michluko-Maclay, dat hij bij den +Mierenegel een temperatuur van 28°, en bij het Vogelbekdier eene van +24.8° had waargenomen. De zoöloog Richard Semon van Jena, die van 1891 +tot 1893 Australië doorreisde, vond bij 7 Mierenegels niet alleen een +zeer lage, maar ook een zeer veranderlijke temperatuur, varieerende +tusschen 26.5° en 34°. Dus, schommelingen van 7°, terwijl bij andere +Zoogdieren de grootste waargenomen schommelingen niet meer dan 2 à 4° +bedragen. Bovendien bleek volstrekt niet, dat deze variaties, zooals +men allicht zou vermoeden, met verschillen in luchttemperatuur, +jaargetijde of leeftijd van het dier samenhangen. Volgens deze +waarnemingen zouden dus de Kloakdieren niet alleen door hun +lichaamsbouw, maar ook door den aard van hun stofwisseling in +zekeren zin een verbindenden schakel vormen tusschen de dieren +met veranderlijke lichaamstemperatuur of koudbloedige dieren +(meer bepaaldelijk de Kruipende Dieren), en die met standvastige +lichaamstemperatuur of warmbloedige dieren (meer bepaaldelijk de +Zoogdieren). Wanneer men dit alles bedenkt, zal men moeten erkennen, +dat er voldoende redenen bestaan om de Kloakdieren als afzonderlijke +onderklasse te onderscheiden van die, waarin men de Buideldieren en +alle hooger ontwikkelde Zoogdieren--de Zoogdieren met echte melkklieren +dus--moet vereenigen. Zelfs zou het gerechtvaardigd zijn, de beide +bedoelde groepen op nog grooteren afstand van elkander te plaatsen, +door aan beide den rang van klassen toe te kennen. Misschien zal men +later wel tot deze scheiding moeten besluiten; voorloopig laten wij +de Kloakdieren de tot dusver door hen ingenomen plaats in het stelsel +behouden, en beschouwen ze als de laatste en laagste Zoogdieren-orde. + +De Kloakdieren komen met de andere Zoogdieren overeen door de +bekleeding van de huid: het Vogelbekdier heeft een vacht, de +Mierenegel een stekelkleed; voor 't overige verschillen zij; ook +door hunne uitwendig waarneembare eigenschappen belangrijk van alle +andere bekende vormen der klasse. Een met een droge huid bedekte +snavel, welke aan dien van een Zwemvogel herinnert, vervangt bij +hen den snuit. Het spijskanaal en de afvoerbuizen van de urine en +van de geslachtsproducten monden gezamenlijk uit in de zoogenaamde +"kloak". Dit is een inrichting, welke ook voorkomt bij de Vogels, +waaraan de Kloakdieren, behalve door hunne met een grooten dooier +voorziene eieren, ook nog herinneren door het bezit van twee paar +sleutelbeenderen, waarvan de beide voorste met elkander tot een +vorkbeen vergroeid zijn, en door het gedeeltelijk ontwikkeld blijven +van den rechter eierstok. Door deze eigenaardigheden toonen zij +op onmiskenbare wijze hun verwantschap met de Vogels, de Kruipende +Dieren en de Amphibiën; terwijl daarentegen uit het bezit van den +buidelbeenderen aan het bekken hun betrekking tot de Buideldieren +blijkt. + +De Kloakdieren zijn kleine Zoogdieren, met een gedrongen, eenigszins +plat gedrukt lichaam, dat zeer laag op de pooten staat en in een +korten staart eindigt. De snavelvormige kaken zijn met een droge huid +bedekt. Alleen bij 't Vogelbekdier komen tanden voor; zij bestaan +uit platte, aan den rand met knobbels of inkervingen voorziene, +schotelvormige platen, die zoo goed als zonder wortels aan de kaken +vastgehecht zijn, weldra uitvallen en door hoornplaten vervangen +worden. De oorschelp ontbreekt geheel; de oogen zijn klein. De naar +buiten gerichte voeten zijn met krachtige klauwen voorzien; de hiel +van het mannetje is bovendien nog gewapend met een doorboorde, holle +spoor, welker holte met een eigenaardige klier in gemeenschap staat. + +Behalve beenderen van een uitgestorven soort van Mierenegel, die +zich door aanzienlijke grootte onderscheidde, heeft men tanden van +voorwereldlijke dieren gevonden, welke op die van het Vogelbekdier +gelijken. Tegenwoordig bestaat deze eigenaardige orde uit slechts +twee familien: de Mierenegels en de Vogelbekdieren. + + + +De familie der _Mierenegels_ (_Echidnidae_), uit twee geslachten +bestaande, welke ieder slechts één soort omvatten, wordt gekenmerkt +door den plompen vorm van den romp, die grootendeels bedekt is met +een vacht, waarin talrijke stekels voorkomen, door den rolvormigen, +tandeloozen snavel met een mondspleet, die zich niet verder dan het +voorste uiteinde uitstrekt, door het korte staartstompje, door de +vrije, onvolkomen beweeglijke teenen en door de zeer lange, dunne, +wormvormige tong, die, evenals bij de andere Miereneters, ver buiten +den bek kan worden gestoken. Naar het uitwendige wijken de Mierenegels +veel meer van de Vogelbekdieren af dan door hun inwendig maaksel. De +beide zogklieren hebben honderden afvoergangen, liggen zijdelings +aan den buik van het wijfje in ondiepe groeven, die, volgens Haacke, +bij den Mierenegel althans, zich kort voor het leggen van het ei in +de zijdelingsche plooien van een _broedzak_ bevinden. Deze is reeds +in den aanvang zoo groot, dat er een zakhorloge in kan; hij dient +tot berging en bebroeding van het ei, bevat later het jong en neemt +in omvang toe, naarmate dit zich ontwikkelt, verdwijnt echter weer +allengs, nadat het jong geheel zelfstandig is geworden, zoodat men er +tijdelijk niets meer van bespeurt. R. van Lendenfeld heeft opgemerkt, +dat de temperatuur in den broedzak ten tijde van de bebroeding hooger +is dan die van het overige lichaam, en dat de huid die den broedzak +vormt, in den genoemden tijd door den sterken aandrang van het bloed +er zeer rood en als 't ware ontstoken uitziet. Naar het schijnt, +legt de Mierenegel nooit meer dan één ei; dit is klein, maar heeft +een grooten dooier en een perkamentachtige schaal. De duur van de +bebroeding is nog niet bekend. Het jong is bij het verlaten van het +ei nietig klein, naakt en blind, evenals dat van de Buideldieren; +het verschilt van zijne ouders vooral door den korteren snuit. Hoe +het zuigt, weet men nog niet recht. Naar het schijnt, blijft het +geruimen tijd in den broedzak van de moeder. + +Het verbreidingsgebied van de Mierenegels strekt zich van Nieuw-Guinea +over Australië tot in Tasmanië uit. + + + +De _Australische Mierenegel_ (_Echidna aculeata typica_), wiens +grootte het midden houdt tusschen die van Papoeaanschen en die van +den Tasmanischen Mierenegel heeft een betrekkelijk langen snavel. Het +aangezicht en de omgeving van de ooren zijn geheel of grootendeels +met gladde borstels bedekt, die op het voorhoofd en op iederen wang +een streep onbedekt laten. De rugstekels zijn lang, stijf en dik, +bereiken dikwijls een lengte van 6 cM. en bedekken gewoonlijk de +daartusschen groeiende haren geheel. De kleur van ieder haar is van +onderen bleekgeel, in het midden oranje-geel, aan den top zwart. De +haren op den rug zijn zwart of donkerbruin, ontbreken evenwel dikwijls +bijna geheel, terwijl zij soms (misschien alleen in bepaalde tijden +van het jaar) boven de stekels van 't achterste gedeelte van den rug +uitsteken. De pooten en de geheele onderzijde van het lichaam zijn +bedekt met een donkerbruine vacht, die vele gladde borstels bevat. De +lengte van het dier bedraagt ongeveer 40 cM., met inbegrip van den iets +meer dan 1 dM. langen staart. Deze ondersoort behoort op het geheele +vasteland van Australië thuis en wordt ook op het Kangoeroe-eiland +aan de zuidkust van Australië aangetroffen. + + + +Van de genoemde Australische ondersoort onderscheidt zich de +_Papoeaansche Mierenegel_ (_Echidna aculeata Lawesii_) door zijn +geringere grootte, door de kortere rugstekels, waartusschen het haar +van den rug zichtbaar wordt, door het grooter aantal stekels in de +vacht van den kop, de pooten en den buik en door den betrekkelijk +langeren snavel. Alleen bij Port-Moresby in het zuidoosten van +Nieuw-Guinea heeft men deze ondersoort gevonden. + + + +De _Tasmanische Mierenegel_ (_Echidna aculeata setosa_) verschilt van +de Australische ondersoort door zijn meerdere grootte (hij kan wel 50 +cM. lang worden) en doordat in de beharing van den kop, van de zijden, +van den buik en van de pooten geen borstels voorkomen. De kleur van +den kop is gewoonlijk lichter dan die van het overige lichaam. + + + +De Mierenegel is veeleer een bewoner van bergachtige streken dan van +de vlakten en komt op sommige plaatsen nog wel voor op een hoogte van +1000 M. boven den zeespiegel. Droge wouden, waar hij holen en gangen +graven kan onder boomwortels, maken zijn meest geliefde verblijfplaats +uit. Hier verbergt hij zich over dag; des nachts komt hij te voorschijn +en gaat snuffelend en gravend zijn voedsel zoeken. Zijne bewegingen +zijn levendig, vooral bij het wroeten in den grond, welke kunst hij +meesterlijk verstaat. Zijn voedsel bestaat uit Insecten en Wormen, +hoofdzakelijk echter uit Mieren en Termieten. Deze zoekt hij op met +behulp van de zeer gevoelige spits van zijn snuit, die minder voor het +speuren dan wel voor het tasten geschikt schijnt. Hij eet op de wijze +van de andere dieren met wormvormige tong, n.l. door de tong uit te +steken en haar, wanneer zij met Mieren bedekt is, snel in den bek terug +te trekken. Evenals alle overige miereneters verzwelgt hij tegelijk +met zijn voedsel veel zand en stof en ook droog hout, want men vindt +zijn maag hiermede steeds gevuld. Soms komt er ook wel gras in voor. + +Als men een Mierenegel aanvat, rolt hij zich oogenblikkelijk als +een bal ineen; het is dan zeer moeielijk hem vast te blijven houden, +daar de scherpe stekels bij de hevige beweging van het ineenrollen +gewoonlijk gevoelige wonden veroorzaken. Een ineengerolde Mierenegel +kan niet gemakkelijk vervoerd worden; het best kan dit nog geschieden, +door hem bij de achterpooten te vatten, zonder zich verder over zijn +tegenspartelen te bekommeren. Als hij eens een kuil van eenige diepte +gegraven heeft, kost het zeer groote moeite hem er uit te trekken. Op +de wijze van de Gordeldieren schoort hij zich aan alle zijden en drukt +de stekels zoo stevig tegen de wanden van het hol, dat hij er als +'t ware aan vastgekleefd is. De bewering van de inboorlingen, dat +het mannetje zijn aanvaller met de spoor aan den achtervoet verwondt +en uit dit wapen een vergiftige vloeistof in de wonde laat vloeien, +moet, blijkens alle proefnemingen, die hiermede gedaan zijn, als een +fabel beschouwd worden. + +Dit vreemdsoortig dier laat, als het zich zeer beangst gevoelt, een +zwak geknor hooren. Onder zijne zintuigen nemen die van het gehoor +en van het gezicht de eerste plaats in; de overige zijn zeer stomp. + +Haacke heeft in Australië verscheidene Mierenegels in 't leven +gehouden; de berichten die hij over hun levenswijze geeft, hebben +voornamelijk betrekking op hun vaardigheid in 't klimmen, hun +voortplanting en hun geschiktheid om geruimen tijd in 't leven +te blijven zonder voedsel te gebruiken. "De eerste Mierenegel, +dien ik kreeg," schrijft hij, "had ik in mijn werkkamer onder +een onderstboven gekeerde kist geplaatst, waar het hem niet goed +scheen te bevallen. Onophoudelijk deed hij zijn best om uit deze +gevangenis te ontsnappen; overal waar tusschen den vloer en de kist +genoeg ruimte was, stak hij voortdurend de lange tong tastend naar +buiten. Eindelijk gelukte het hem gedurende den nacht de zware kist +op te tillen en zijn vrijheid terug te krijgen. Langen tijd zocht ik +hem tevergeefs. Eindelijk vond ik hem tot mijn groote verwondering +in een andere, ongeveer 40 cM. hooge kist, die van boven open en +voor de helft gevuld was met in papier gewikkelde stukken goudhoudend +kwarts, die ongeveer de grootte van een vuist hadden. Bijna verborgen +sliep hij op zijn gemak tusschen deze ingepakte stukken steen, die +hem waarschijnlijk als leger geschikter voorkwamen dan de effene +vloer. Twee andere Mierenegels plaatste ik, gedachtig aan het +waargenomen klimvermogen dezer dieren, in de uitgestrekte onderste +verdieping van het museumgebouw te Adelaïde, in een omstreeks 1 +M. hoogen en 50 cM. wijden ton. Het ontsnappen uit deze gevangenis, +die den vorm van een gewonen ton had, scheen onmogelijk. Toch gelukte +het een van deze dieren zich te bevrijden. Nadat ik het dagen lang +tevergeefs gezocht had, vond ik het weder bij zijn metgezel in de ton; +waarschijnlijk was het op het geluid dat deze maakte, afgegaan, had +zich tusschen den muur en de ton weder omhoog gewerkt, tot aan den rand +en zich van hier in de ton laten vallen. Daar ik de dieren ontleden +en voor dit doel van het hinderlijke vet bevrijden wilde, liet ik ze +vasten en vond, dat zij zonder merkbare vermindering van hun welstand +minstens een maand lang zonder voedsel konden blijven. Den darm van een +Mierenegel, die ongeveer zes weken lang gevast had, vond ik uitsluitend +gevuld met het zand uit zijn hok. Dit is een vingerwijzing voor de +bereiding van het voedsel, dat men aan gevangen dieren van deze soort +kan geven. Mijns inziens zal men ze lang in 't leven kunnen houden met +een fijnkorrelig mengsel van gelijke deelen vleeschmeel, fijn gewreven +eidooier, fijn gemalen hennep, gestampte beschuit, fijn gewreven +wortels en schoon zand. Misschien zullen zij dan in de gevangenschap +zich voortplanten. Door aan het voedsel mierenpoppen en meelwormen +toe te voegen, zal het nog geschikter worden; de Mierenegels moet men +geheel op de wijze van insectenetende Vogels behandelen. De meesten +zouden de reis van Australië naar Europa, die door de snelvarende +stoombooten zeer afgekort is, wel vastend kunnen afleggen." + + + +Het tweede geslacht en de tweede soort der Mierenegels wordt +gevormd door een eerst onlangs ontdekt dier van Nieuw-Guinea. dat +wij (om het te onderscheiden van het reeds genoemde) _Vachtegel_ +(_Proëchidna Bruynii_) zullen noemen. Dit geslacht is gekenmerkt door +het aantal teenen, dat slechts drie aan elken voet bedraagt. De naar +onderen gekromde snavel is bijna tweemaal zoo lang als het overige +deel van den kop. Het dier is ongeveer 0.5 M. lang; zijn dichte, +effen donkerbruine of zwarte vacht, waarin slechts een gering aantal +stekels verborgen zijn, bestaat uit grof wolhaar, dat met weinig of +geen gladde borstels gemengd is. + +Tot dusver werd de Vachtegel alleen in het noordwesten van Nieuw-Guinea +gevonden; over zijn levenswijze zijn nog geen berichten tot ons +gekomen. + + + +Het _Vogelbekdier_ (_Ornithorhynchus anatinus, O. paradoxus_) +is de eenige bekende vertegenwoordiger van de tweede familie +der Kloakdieren. Aan E. T. Bennett danken wij de eerste goede +beschrijving van dit werkelijk zonderlinge dier, dat nog lang na zijn +ontdekking deskundigen en leeken in verbazing bracht. Zijne gestalte +en levenswijze schenen zoo vreemdsoortig, dat Bennett uitsluitend +met het doel om dit dier te leeren kennen, een reis naar Australië +deed. Tot aan dien tijd waren slechts onbepaalde berichten over deze +diersoort bekend geworden. Het eenige dat men vernomen had, was, dat +het smakelijk gebraad oplevert. Bovendien werd toen reeds gesproken +over het eierleggen van dit dier, welke mededeeling men echter als een +fabel meende te moeten beschouwen, totdat Caldwell in 1884 berichten +kon, dat hij zelf deze eieren had gevonden. + +Het Vogelbekdier is een weinig grooter dan de Mierenegel, ongeveer +60 cM. lang met inbegrip van den nagenoeg 14 cM. langen staart. De +mannetjes zijn opmerkelijk grooter dan de wijfjes. De van boven naar +onderen als 't ware samengedrukte romp, gelijkt in sommige opzichten +op dien van den Bever of van den Vischotter. De pooten zijn zeer kort, +alle voeten hebben vijf teenen en zijn met zwemvliezen voorzien. Aan +de voorvoeten, die de grootste spierkracht bezitten en zoowel voor +'t zwemmen als voor 't graven dienen, reikt het zwemvlies een weinig +voorbij de klauwen; dit deel is zeer buigzaam en rekbaar en wordt, +als het dier graaft, teruggeschoven. Alle teenen zijn zeer forsch, +stomp en uitmuntend voor 't graven geschikt. De beide middelste +zijn de langste. De korte achtervoeten zijn naar achteren gericht, +en herinneren aan die van den Zeehond; ook werken zij hoofdzakelijk +achterwaarts en buitenwaarts. Hun eerste teen is zeer kort, de nagels +zijn alle naar achteren gekromd, langer en scherper dan die van +de voorvoeten; het zwemvlies reikt hier echter niet verder dan tot +aan den wortel der klauwen. Bij het mannetje vindt men aan iederen +achtervoet, een weinig boven de teenen, een naar binnen gekromde, +puntige en beweeglijke spoor, die tamelijk ver gedraaid kan worden. De +staart is plat, breed en aan het einde (waar lange haren groeien) +plotseling afgeknot, bij oudere dieren is hij van onderen geheel +naakt of slechts met eenige weinige grove haren bedekt, bij jonge +dieren echter overal behaard; waarschijnlijk slijten deze haren +eerst mettertijd af. De kop is tamelijk plat en klein; door zijn +breeden eendensnavel onderscheidt hij zich van iederen anderen +Zoogdierenkop. De beide kaken zijn verlengd en over haar geheele +oppervlakte bedekt met een hoornachtige huid, die zich achterwaarts +voortzet in een eigenaardig schild. Bij het volwasschen dier bevat +elke kaakhelft twee hoorntanden: de voorste is lang, smal en scherp, +de achterste is breed en plat en heeft over 't geheel het voorkomen van +een kies. In de plaats van deze hoorntanden bezit het Vogelbekdier vóór +het tijdstip, waarop het een derde of een vierde van de grootte van +'t volwassen dier bereikt heeft, acht echte tanden, die op platte, +onregelmatig afgeronde schotels gelijken, en aan den rand met groote +en kleine knobbels bezet zijn. Deze eerst voor korten tijd ontdekte, +echte tanden herinneren aan die van kleine Zoogdieren uit het Jura +tijdperk. Nadat zij bijna geheel afgesleten en eindelijk uitgevallen +zijn, komen de reeds genoemde, door verhoorning van het slijmvlies +gevormde kauworganen er voor in de plaats. De neusgaten liggen aan de +bovenvlakte van den snavel dicht bij zijn uiteinde; de kleine oogen +staan hoog aan den kop; de gehooropeningen kunnen gesloten worden en +zijn dicht bij den buitensten ooghoek gelegen. De huidplooi, die, aan +den snavel beginnend, als een schild over het voorste deel van den kop +en over de keel valt, is van groot nut voor het dier, daar zij bij het +zoeken van voedsel de aangrenzende deelen van de vacht tegen het slijk, +en bij 't graven in den grond de oogen tegen het zand beschut. De tong +is vleezig, maar met hoornachtige tanden bezet en van achteren met een +eigenaardige opzwelling voorzien, die den mond volkomen afsluit. Zoo +wordt de snavel tot een uitmuntende zeef, waarmede het dier het water +kan doorzoeken, eetbare bestanddeelen van oneetbare kan scheiden en +de eerstgenoemde in de ruime wangzakken kan bergen, die zich langs +de zijden van den kop uitstrekken, om ze later op zijn gemak te kauwen. + +De vacht van het Vogelbekdier bestaat uit dicht bijeengeplaatste, +grove borstels van donkerbruine kleur met zilverwitten weerschijn, die +het zeer zachte grijsachtige wolhaar bedekken, welks zachtheid aan de +vacht van den Zeehond en den Zeeotter herinnert. Zij verbreidt, vooral +wanneer zij nat is, een eigenaardige vischlucht, die waarschijnlijk +door een olieachtige huidafscheiding veroorzaakt wordt. Ondanks deze +afkeerwekkende uitwaseming beschouwen de Australiërs het vleesch van +dit dier als een smakelijk gerecht. + +Het liefst bewoont het Vogelbekdier stille plaatsen bij rivieren, +waarin talrijke waterplanten groeien en welker oevers door lommerrijke +boomen overschaduwd worden. Hier graaft het aan den waterkant een +min of meer kunstig hol. Een ongeveer 6 M. lange gang, die zich +herhaaldelijk kronkelt, mondt uit in een ruime kamer, die evenals +de gang met droge waterplanten bestrooid is. Gewoonlijk heeft elk +hol echter twee ingangen: de eene onder den waterspiegel, de andere +ongeveer 30 cM. er boven. + +In alle tijden van 't jaar ziet men het Vogelbekdier in de rivieren +van Australië, het veelvuldigst echter gedurende de lente- en +zomermaanden; het is mogelijk, dat zij winterslaap houden. Zij +zijn eigenlijk schemering-dieren, hoewel zij ook over dag hunne +schuilplaatsen voor korten tijd verlaten om voedsel te zoeken. Als +het water zeer helder is, kan men den weg, dien het nu eens duikende, +dan weer aan de oppervlakte verschijnende dier volgt, gemakkelijk +met de oogen nagaan. Als men het waarnemen wil, moet men volkomen +bewegingloos blijven staan, want zelfs de geringste beweging wordt +door zijn scherpziend oog opgemerkt; zijn fijngevoelig oor hoort +het zachtste gedruisch. Zelden blijft het langer dan 1 of 2 minuten +boven water, daarna duikt het en komt een klein eind verder opnieuw +te voorschijn. Bij gevangene exemplaren heeft Bennett opgemerkt, dat +het Vogelbekdier zich gaarne dicht bij den oever, op korten afstand +boven het slijk ophoudt, om tusschen de wortels van de waterplanten, +die de voornaamste schuilplaats van zwemmende Insecten zijn, te +slobberen. Het voedsel, dat het gedurende deze werkzaamheid opneemt, +hoofdzakelijk kleine in 't water levende Insecten en Weekdieren, +wordt voorloopig in de wangzakken bewaard en later, terwijl het dier +rust neemt, verslonden. + +"Op een mooien zomeravond," verhaalt Bennett, "kwam ik met mijn gids +in de nabijheid van een riviertje in Australië, in de hoop hier een +Vogelbekdier te zien te krijgen; ik wist, hoeveel dit dier van de +schemering houdt. Met het geweer in de hand bleven wij rustig bij +den oever staan. Het duurde niet lang of wij zagen aan de oppervlakte +van 't water, en wel tamelijk dicht bij den oever, een zwart lichaam, +welks spits, de kop, slechts weinig boven den waterspiegel uitstak. Wij +maakten geen beweging om het dier niet te verjagen, keken goed uit en +trachtten zooveel mogelijk de bewegingen van het dier te volgen. Men +moet zich gereed maken om te schieten, zoodra het Vogelbekdier duikt, +om hem op het oogenblik van zijn terugkomst aan de oppervlakte te +treffen. Daar de hagel door de losse, dikke vacht niet gemakkelijk +heendringt, moet men den kop zien te raken. Wij wondden er een, dat +blijkbaar zwaar getroffen, oogenblikkelijk zonk, maar spoedig weder +boven kwam. Toen de Hond het ons bracht, bemerkten wij dat het een +flink mannetje was. Het was nog niet geheel dood, maar bewoog zich nu +en dan, hoewel het geen ander gedruisch maakte, dan dat het dikwijls +door de neusgaten ademde. Weinige minuten nadat het uit het water +was gehaald, kwam het weder bij en liep oogenblikkelijk, hoewel met +onvaste beweging, in de richting van de rivier. Ongeveer 25 minuten +later buitelde het herhaaldelijk over den kop en stierf. Daar ik vaak +gehoord had, hoe gevaarlijk een steek met de spoor van dit dier is, +zelfs nadat het doodelijk gewond werd, hield ik, toen ik het voor de +eerste maal aanvatte, mijn hand dicht bij de "giftige" spoor. Bij de +hevige pogingen, die het dier deed om te vluchten, krabde het mij +een weinig met zijne achterpooten en ook met de spoor; hoe hard ik +het echter betastte, het stak mij volstrekt niet met opzet. Daar men +ook verhaalt, dat het dier op den rug gaat liggen om zijne wapens te +gebruiken--hetgeen trouwens door ieder, die het dier maar eenigzins +kent, niet waarschijnlijk zal worden geacht--bracht ik het dier +in dezen stand. Zonder de spoor te gebruiken, deed het eenvoudig +zijn best om weder op de pooten te komen. Kortom, ik beproefde op +allerlei wijzen, maar steeds tevergeefs, het dier te noodzaken met +de spoor te steken. Hierdoor ben ik tot de overtuiging gekomen, dat +de spoor niet als wapen dient, te meer daar latere proefnemingen +bij gewonde dieren altijd dezelfde uitkomst opleverden. Wel is +waar noemen de inboorlingen de spoor "neuswijs", waarmede zij over +'t algemeen schadelijk of vergiftig bedoelen; zij gebruiken echter +dezelfde uitdrukking ook voor het aanduiden van het krabben met de +achterpooten; ook schromen zij volstrekt niet het levende Vogelbekdier +aan te vatten. Als het zonderlinge schepsel over den bodem loopt, +ziet het er zoo onnatuurlijk uit, dat de schrik, dien het door zijn +vreemde gestalte inboezemt, licht aanleiding kan hebben gegeven tot +het vermoeden van giftigheid. Katten gaan gewoonlijk voor dit dier +op de vlucht; Honden, die niet opzettelijk voor deze jacht afgericht +zijn, kijken hun tegenstander met gespitste ooren aan en blaffen, +maar durven hem niet aanraken." + +Bennett liet Vogelbekdieren opgraven en kwam hierdoor in de gelegenheid +verscheidene van deze wezens in gevangen toestand waar te nemen. "Ik +liet," zegt hij, "een hol openen, in weerwil van de tegenwerpingen van +een luien inboorling, die maar volstrekt niet begrijpen kon, waarom ik, +nu er zoo'n grooten overvloed van Runderen en Schapen was, ook nog +Vogelbekdieren wenschte te bezitten. De ingang of de voorhof van de +woning was groot in verhouding tot de breedte van de gang, die er op +volgde, want deze werd nauwer, naarmate wij er verder in doordrongen, +totdat haar wijdte ten slotte overeenkwam met de dikte van 't dier. Wij +gingen haar na tot op een diepte van ongeveer 3 M. Plotseling kwam +uit den grond de kop van een Vogelbekdier te voorschijn, juist alsof +het pas in zijn slaap gestoord werd en gekomen was om te zien, wat +wij verlangden. Naar het scheen, kwam het tot het besluit, dat onze +geraasmakende arbeid niet voor zijn bestwil ondernomen werd, want het +maakte ten spoedigste rechtsomkeert. Bij het omdraaien werd het bij +den achterpoot gegrepen en uit den grond getrokken. Het scheen zich +hierover zeer te verontrusten en te verwonderen. Wij plaatsten onze +gevangene, een volwassen wijfje, in een vat vol gras, rivierslib, +water enz. Het krabbelde overal om uit zijn gevangenis te ontsnappen; +toen het echter vond, dat al zijn moeite nutteloos was, hield het +zich stil, kroop in elkander en scheen weldra te slapen. Gedurende +den nacht was het zeer onrustig en krabbelde weder met de voorpooten, +alsof het een gang wilde graven. Des morgens vond ik het in vasten +slaap, den staart onder het lichaam naar voren, den kop met den snavel +onder de borst teruggebogen, het lichaam ineengerold. Toen ik het +in zijn sluimering stoorde, knorde het ongeveer als een jonge Hond, +maar een weinig zachter en misschien op welluidender wijze. Gedurende +den dag hield het zich meestal stil des nachts trachtte het opnieuw te +ontkomen en knorde aanhoudend. Alle Europeanen in de nabijheid, die +het dier zoo dikwijls dood hadden gezien, waren blijde er eindelijk +eens een levend te kunnen aanschouwen; ik geloof, dat dit werkelijk +de eerste maal is geweest, dat een Europeaan een Vogelbekdier levend +gevangen en het hol van dit dier doorzocht heeft. + +"Toen ik afreisde, stak ik mijn "_Mallangong_" in een kistje met gras +en nam hem mede. Om hem een uitspanning te verschaffen, maakte ik hem +eenigen tijd later wakker, bond hem een lang touw aan den achterpoot en +zette hem aan den oever. Hij vond spoedig zijn weg naar het water en +zwom stroomopwaarts, klaarblijkelijk zeer ingenomen met de plaatsen, +die het dichtst met waterplanten bedekt waren. Nadat mijn gevangene +zijn bekomst had gekregen van het duiken, kroop hij uit het water op +den oever en vermaakte zich met in zijn vacht te krabbelen en deze +uit te kammen. + +"Eenige dagen later liet ik hem nogmaals een bad nemen, ditmaal in +een rivier met helder water, waarin ik zijne bewegingen duidelijk kon +waarnemen. Schielijk dook hij tot op den bodem, bleef hier een korte +poos en kwam weder aan de oppervlakte. Hij zwierf langs den oever, +waarbij hij zich liet leiden door de gevoelsindrukken van zijn snavel, +die, naar het schijnt, een zeer fijn tastwerktuig is en veelvuldig +gebruikt wordt. Blijkbaar kon hij gemakkelijk aan den kost komen, want +zoo vaak hij den snavel uit het slijk terugtrok, had hij er stellig +iets eetbaars in, daar de eetwerktuigen dan zijwaarts gericht waren, +in overeenstemming met de beweging, die zij bij het kauwen gewoonlijk +maken. Verscheidene Insecten, die dicht bij het dier rondfladderden, +liet hij ongestoord, hetzij dat hij ze niet zag, òf dat hij de +voorkeur gaf aan het voedsel, dat het slijk hem verschafte. Na den +maaltijd ging hij dikwijls op den met gras begroeiden oever half +buiten het water op den buik liggen, of wendde den rug naar onderen +om zijn vacht te kammen en te reinigen. In zijn gevangenis keerde +hij zeer ongaarne terug en ditmaal wilde hij volstrekt niet tot rust +komen. Gedurende den nacht hoorde ik hem krabbelen aan zijn kist, +die in mijn slaapkamer stond, en ziet: den volgenden dag vond ik haar +ledig. Het Vogelbekdier was zoo gelukkig geweest een lat te kunnen +losmaken en had de vlucht genomen. Zoo was dus mijn verwachting, +dat ik nog meer waarnemingen zou kunnen doen, verijdeld." + +Gedurende een andere reis had Bennett het geluk een hol te ontdekken +met drie reeds behaarde jongen, die hij een tijdlang kon nagaan. "Toen +wij het nest met de jongen vonden," zegt Bennett, "en ze op den grond +zetten, liepen zij wel rond, maar maakten toch niet zulke woeste +sprongen om te ontvluchten als de oude dieren. De inboorlingen, +die bij het zien van deze vette jonge dieren watertandden, zeiden, +dat zij reeds 8 maanden oud waren en voegden er bij, dat de jonge +Vogelbekdieren door hun moeder slechts in den beginne met melk, +later met Insecten, kleine Schelpdieren en slijk gevoederd worden. + +"Ik kon de jongen zonder bezwaar in de kamer laten rondloopen; een +oud dier groef echter met zooveel volharding aan den muur, dat ik +het opsluiten moest. Toen lag het gedurende den geheelen dag stil, +maar herhaalde des nachts zijne pogingen om zich te bevrijden. Als +ik de dieren in hun slaap stoorde, hoorde ik steeds een algemeen gemor. + +"Mijn klein gezin van Vogelbekdieren bleef nog eenigen tijd in +leven; ik was dus in staat hunne gewoonten na te gaan. Dikwijls leek +het, alsof de diertjes van zwemmen droomden, want hunne voorpooten +maakten dikwijls de hierop doelende beweging. Als ik ze over dag op +den grond zette, zochten zij een donker plekje uit om er te rusten; +hier of in hun gevangenis rolden zij zich ineen en sliepen spoedig in; +aan hun gewone rustplaats gaven zij echter de voorkeur boven iedere +andere plek. + +"Eens op een avond kwamen mijne beide kleine lievelingen omstreeks het +schemeruurtje te voorschijn en vraten hun voedsel als naar gewoonte; +daarna begonnen zij echter te spelen als een paar jonge Honden, +elkander met den snavel aan te vatten, de voorpooten op te lichten, +over elkander heen te klauteren enz. Bij het rondloopen waren zij +buitengewoon levendig, hunne oogjes straalden van opgewondenheid +en hunne gehooropeningen werden zeer snel achtereen geopend en +gesloten. Zij kunnen, daar hunne oogen zeer hoog aan den kop geplaatst +zijn, niet goed volgens een rechte lijn voor zich uitzien, stooten +daarom tegen alles aan en werpen dikwijls lichte voorwerpen om. + +"Kort na mijn aankomst in Sydney werden de diertjes tot mijn +groote droefheid magerder, en hun vel verloor het fraaie, glanzige +uitzicht. Uit allerlei verschijnselen bleek, dat zij ziek waren; +hun aanblik kon nog slechts medelijden inboezemen. Den 29en Januari +stierf het wijfje, den 2en Februari het mannetje. Ik had ze slechts +ongeveer 5 weken in 't leven gehouden." + +Het Vogelbekdier legt verscheidene eieren met weeke schaal, waarin, +volgens de ontdekkingen van Caldwell, de kiemen zoover ontwikkeld +zijn als in een kippenei, dat 36 uren lang bebroed is geworden. Het +uitbroeden der eieren geschiedt in het nest. De jongen, die uit de +eieren komen, zijn klein, naakt, blind en onbeholpen zooals die van +den Mierenegel en van de Buideldieren. Hunne snavels zijn kort. + +In den dierentuin te Melbourne worden in den laatsten tijd nu en dan +Vogelbekdieren gehouden; geen enkel exemplaar van deze diersoort is +tot dusver levend in Europa aangekomen. + + + + + +Misschien moet een eerst voor kort ontdekt, onder den grond levend +_dier van het binnenland van Australië_ ook nog bij de Kloakdieren +gerekend worden. Tot dusver kent men het slechts door een enkel, +ongelukkigerwijs verminkt exemplaar. Het is met metaalglanzig haar +bekleed, maar wacht nog op een meer gedetailleerde beschrijving. Het +heeft nog geen naam gekregen. + + + +Een nog belangrijker bijdrage tot de natuurlijke geschiedenis van de +laagst ontwikkelde Zoogdieren zal waarschijnlijk geleverd worden +door het _eenige oorspronkelijke op het land levende Zoogdier +van Nieuw-Zeeland_. Naar het uitwendige gelijkt dit dier op een +Vischotter; het leeft bij en in het water, evenals deze, en is +thans waarschijnlijk beperkt tot de meren van het gebergte van het +zuidelijkste der beide groote Nieuw-Zeelandsche eilanden. Men heeft +dit dier herhaaldelijk gezien, éénmaal op zoo korten afstand, dat +men het een zweepslag kon geven, waarna het met een schel geschreeuw +in het water verdween. Julius Von Haast zag de sporen van dit dier +in de sneeuw. Het is evenwel nog niet gelukt er een exemplaar +van te vangen. Van alle landen der aarde heeft Nieuw-Zeeland de +laagst ontwikkelde Vogels; het zou dus kunnen zijn, dat zijn eenig +hedendaagsch, inheemsch Zoogdier evenveel bij de Kloakdieren achter +staat, als deze lager ontwikkeld zijn dan de Buideldieren. In dit +geval zou het belangrijke en misschien onverwachte inlichtingen kunnen +geven over den oorsprong van de hoogst georganiseerde klasse van de +Gewervelde Dieren, die ook den mensch onder hare leden telt. + + + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + +***** This file should be named 24009-8.txt or 24009-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/2/4/0/0/24009/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/24009-8.zip b/24009-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..786d2be --- /dev/null +++ b/24009-8.zip diff --git a/24009-h.zip b/24009-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..f0f51c5 --- /dev/null +++ b/24009-h.zip diff --git a/24009-h/24009-h.htm b/24009-h/24009-h.htm new file mode 100644 index 0000000..2b1c056 --- /dev/null +++ b/24009-h/24009-h.htm @@ -0,0 +1,2668 @@ + +<!DOCTYPE html +PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> + +<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source, using XSLT. If you find any mistakes, please edit the XML source. --> +<html lang="nl-1900"> +<head> +<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=ISO-8859-1"> + +<title>Het Leven der Dieren</title> +<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> +<meta name="author" content="A. E. Brehm"> +<meta name="DC.Creator" content="A. E. Brehm"> +<meta name="DC.Title" content="Het Leven der Dieren"> +<meta name="DC.Date" content="#####"> +<meta name="DC.Language" content="nl-1900"><style type="text/css"> +/* Standard CSS stylesheet */ + + + +body +{ +font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif; +margin: 1.58em 16%; +text-align: left; +} + +.titlePage +{ +border: #DDDDDD 2px solid; +margin: 3em 0% 7em 0%; +padding: 5em 10% 6em 10%; +} + +h1.docTitle +{ +font-size:1.6em; +line-height:2em; +} + +h2.byline +{ +font-size:1.1em; +font-weight:normal; +line-height:1.44em; +} + +span.docAuthor +{ +font-size:1.2em; +font-weight:bold; +} + +h2.docImprint +{ +font-size:1.2em; +font-weight:normal; +} + +.transcribernote +{ +background-color:#DDE; +border:black 1px dotted; +color:#000; +font-family:sans-serif; +font-size:80%; +margin:2em 5%; +padding:1em; +} + +.div0 +{ +padding-top: 5.6em; +} + +.div1 +{ +padding-top: 4.8em; +} + +.index +{ +font-size: 80%; +} + +.div2 +{ +padding-top: 3.6em; +} + +.div3, .div4, .div5 +{ +padding-top: 2.4em; +} + +.footnotes .body, +.footnotes .div1 +{ +padding: 0; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +clear: both; +font-style: normal; +text-transform: none; +} + +h3 +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +} + +h3.label +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} + +h4 +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +} + +h4.lghead +{ +margin-left:10%; +margin-right:10%; + +} + +.alignleft +{ +text-align:left; +} + +.alignright +{ +text-align:right; +} + +.alignblock +{ +text-align:justify; +} + +p.tb, hr.tb +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +text-align: center; +} + +p.poetry +{ +margin:0 10% 1.58em; +} + +p.line +{ +margin:0 10%; +} + +p.argument, p.note, p.tocArgument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +text-indent:0; +} + +p.argument, p.tocArgument +{ +margin:1.58em 10%; +} + +p.tocChapter +{ +margin:1.58em 0%; +} + +p.tocSection +{ +margin:0.7em 5%; +} + + +div.epigraph +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +width: 60%; +margin-left: auto; +} + +.epigraph .bibl +{ +text-align: right; +} + +.epigraph .poem +{ +margin-left: 0; +} + +.epigraph .line +{ +margin-left: 0; +text-indent: 0; +} + +.trailer +{ +clear: both; +padding-top: 2.4em; +padding-bottom: 1.6em; +} + +.floatLeft +{ +float:left; +margin:10px 10px 10px 0; +} + +.floatRight +{ +float:right; +margin:10px 0 10px 10px; +} + +p.figureHead +{ +font-size:100%; +text-align:center; +} + +.figure p +{ +font-size:80%; +margin-top:0; +text-align:center; +} + +p.smallprint,li.smallprint +{ +color:#666666; +font-size:80%; +} + +span.parnum +{ +font-weight: bold; +} + +.leftnote +{ +font-size:0.8em; +height:0; +left:1%; +line-height:1.2em; +position:absolute; +text-indent:0; +width:14%; +} + +.pagenum +{ +display:inline; +font-size:70%; +font-style:normal; +margin:0; +padding:0; +position:absolute; +right:1%; +text-align:right; +} + +a.noteref +{ +font-size: 80%; +text-decoration: none; +vertical-align: 0.25em; +} + + +.red +{ +color: red; +} + +.displayfootnote +{ +display: none; +} + +div.footnotes +{ +margin-top: 1em; +padding: 0; +} + +hr.fnsep +{ +margin-left: 0; +margin-right: 0; +text-align: left; +width: 25%; +} + +p.footnote +{ +font-size: 80%; +margin-bottom: 0.5em; +margin-top: 0.5em; +} + +p.footnote .label +{ +float: left; +text-align:left; +width:2em; +} + +.footnotes td, .footnotes th, .footnotes .tablecaption +{ +font-size: 80%; +} + + +.poem +{ +margin-left:5%; +position:relative; +text-align:left; +width:90%; +} + +.poem h4 +{ +font-weight:normal; +margin-left:5em; +} + +.poem .linenum +{ +color:#777; +font-size:90%; +left:-2.5em; +margin:0; +position:absolute; +text-align:center; +text-indent:0; +top:auto; +width:1.75em; +} + +.versenum +{ +font-weight:bold; +} + +/* right aligned page number in table of contents */ +.tocPagenum +{ +position: absolute; +right: 16%; +top: auto; +} + +.footnotes .line +{ +font-size:80%; +margin:0 5%; +} + +.poem .i0 +{ +display:block; +margin-left:2em; +} + +.poem .i1 +{ +display:block; +margin-left:3em; +} + +.poem .i2 +{ +display:block; +margin-left:4em; +} + +.poem .i3 +{ +display:block; +margin-left:5em; +} + +.poem .i4 +{ +display:block; +margin-left:6em; +} + +.poem .i5 +{ +display:block; +margin-left:7em; +} + +.poem .i6 +{ +display:block; +margin-left:8em; +} + +.poem .i7 +{ +display:block; +margin-left:9em; +} + +.poem .i8 +{ +display:block; +margin-left:10em; +} + +.poem .i9 +{ +display:block; +margin-left:11em; +} + +span.corr +{ +border-bottom:1px dotted red; +} + +span.abbr +{ +border-bottom:1px dotted gray; +} + +span.measure +{ +border-bottom:1px dotted green; +} + +.letterspaced +{ +letter-spacing:0.2em; +} + +.smallcaps +{ +font-variant:small-caps; +} + + +.caps +{ +text-transform:uppercase; +} + +.fraktur +{ +font-family: 'Walbaum-Fraktur'; +} + +hr +{ +clear:both; +height:1px; +margin-left:auto; +margin-right:auto; +margin-top:1em; +text-align:center; +width:45%; +} + +h2.docImprint,h1.docTitle,h2.byline,h2.docTitle,.aligncenter,div.figure +{ +text-align:center; +} + +h1,h2 +{ +font-size:1.44em; +line-height:1.5em; +} + +h1.label,h2.label +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} + +h5,h6 +{ +font-size:1em; +font-style:italic; +line-height:1em; +} + +p,p.initial +{ +text-indent:0; +} + +p.firstlinecaps:first-line +{ +text-transform: uppercase; +} + +p.dropcap:first-letter +{ +float: left; +clear: left; +margin: 0em 0.05em 0 0; +padding: 0px; +line-height: 0.8em; +font-size: 420%; +vertical-align:super; +} + +.poem +{ +padding: .5em 0% .5em 0%; +} + +p.quote,div.blockquote,div.argument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +margin:1.58em 5%; +} + +.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden +{ +text-decoration:none; +} + + +ul { list-style-type: disc; } +ol { list-style-type: decimal; } +ol.AL { list-style-type: lower-alpha; } +ol.AU { list-style-type: upper-alpha; } +ol.RU { list-style-type: upper-roman; } +ol.RL { list-style-type: lower-roman; } +.lsoff { list-style-type: none; } + +.castlist, .castitem { list-style-type: none; } + + + + + +/* Supplement CSS stylesheet "style/arctic.css.xml +" */ + + + +body +{ +background: #FFFFFF; +font-family: "Times New Roman", Times, serif; +} + +body, a.hidden +{ +color: black; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} + +p.byline +{ +font-style: italic; +margin-bottom: 2em; +} + +.figureHead, .noteref, span.leftnote, p.legend, .versenum, .stage +{ +color: #001FA4; +} + +.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a +{ +color: #AAAAAA; +} + +a.hidden:hover, a.noteref:hover +{ +color: red; +} + +p.dropcap:first-letter +{ +color: #001FA4; +font-weight: bold; +} + + + +</style></head> +<body> + + +<pre> + +The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Het Leven der Dieren + Deel 1, Hoofdstuk 14: Buideldieren; Hoofdstuk 15: Kloakdieren + +Author: A. E. Brehm + +Release Date: December 24, 2007 [EBook #24009] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + +</pre> + + +<div class="body"><a id="d0e75"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e75">570</a>]</span><div class="div1"> +<h2 class="label">Veertiende Orde.</h2> +<h2 class="normal">De Buideldieren (<span class="letterspaced" lang="la-x-bio">Marsupialia</span>). +</h2> +<p>De klasse der Zoogdieren bevat naast de orden van de Apen, de Walvischachtigen en Kloakdieren geen groep van gelijken rang, +die opmerkelijker eigenaardigheden heeft dan de orde der Buideldieren. Bij nauwkeuriger beschouwing van deze dieren blijkt +het, dat het begrip orde, op hen toegepast, een ongewoon ruime beteekenis heeft. Onder den naam Buideldieren worden n.l. een +groot aantal, zeer uiteenloopende familiën van Zoogdieren samengevat, die, met uitzondering van den buidel, de voortplantingswijze +en de hiervoor dienende organen weinig met elkander gemeen hebben en veel eerder aanspraak zouden kunnen maken op den naam +van orden, die dan met elkander een afzonderlijke onder-klasse in de klasse der Zoogdieren zouden vormen. + +</p> +<p>Het onderzoek van de bedoelde dieren, zoowel van die, welke thans bestaan, als van die, welke in vroegere geologische tijdperken +leefden, leidt tot de gevolgtrekking, dat deze groep haar bloeitijd had in de dagen, toen het vasteland door plompe Amphibiën +(Labyrinthodonten), de vlucht door Vliegende Hagedissen (Pterosauriërs), de zee door Draken (Ichthyosauriërs) werd bewoond. +Zeer belangrijke feiten wijzen er op, dat de Buideldieren de slechts weinig veranderde nakomelingen van de Zoogdieren van +vroegere ontwikkelingsperioden zijn. + +</p> +<p>Wanneer men een Buideldier met een ander Zoogdier, b.v. met een Roofdier of Knaagdier, vergelijkt, zoo bemerkt men onmiddellijk, +dat het Buideldier in alle opzichten minder ontwikkeld, minder volkomen is dan het voor een gelijksoortige levenswijze uitgeruste +Roofdier of Knaagdier. Dit achterstaan van het Buideldier bij de andere leden zijner klasse openbaart zich nu eens in den +geheelen lichaamsbouw, dan weer in het samenstel van sommige ledematen of in het gebit. Men spreekt met overtuiging van den +sierlijken bouw van vele Roofdieren en Knaagdieren; bij de beschouwing van een Buideldier komen dergelijke indrukken slechts +zelden voor. Het eene wekt hoogstens onze verwondering, maar niet onzen bijval, het andere maakt onzen lachlust gaande, een +derde boezemt ons zelfs afkeer in. Ons door andere diervormen verwend oog ontdekt bij de beschouwing van een Buideldier steeds +de eene of andere onvolkomenheid. Bij het onderzoeken van het gebit wordt onze meening over de beteekenis van het dier niet +gunstiger; want ook het tandenstelsel maakt, vergeleken met dat van overeenkomstige Roofdieren en Knaagdieren, den indruk +van onvolledigheid en gebrekkigheid. Het Roofbuideldier heeft tanden genoeg in zijn bek, deze zijn ook op soortgelijke wijze +gerangschikt als die der Roofdieren, steeds echter zijn zij minder ontwikkeld dan deze. Wat voor de Roofbuideldieren geldt, +kan ook van de overige Buideldieren gezegd worden; de zienswijze dat zij onvolkomen, op lagen ontwikkelingstrap verkeerende +wezens zijn, komt ons dus in alle opzichten juist voor. + +</p> +<p>Van den lichaamsbouw der Buideldieren kan weinig gezegd worden, dat op alle toepasselijk is. De verschillende leden van deze +orde wijken meer van elkander af dan die van eenige andere orde. Aan het gebit is natuurlijk de samenstelling der spijsverteringswerktuigen +en in zekeren zin ook de uitwendig zichtbare organisatie van het dier geëvenredigd. Daar men onder de Buideldieren zoowel +echte roofdieren als echte graseters vindt, ja zelfs groepen, die aan de Herkauwers herinneren, kan er bij de leden dezer +orde zoo goed als geen sprake zijn van gelijkaardigheid van gestalte. Al laten wij de grootte, welke tusschen die van een +middelmatig groot Hert en van een Spitsmuis afwisselt, buiten rekening, toch kan men zeggen, dat geen andere orde zulke ongelijksoortige +vormen in zich vereenigt. Het komt ons daarom overbodig voor, op deze plaats hierover iets te zeggen, wat bij het uitwerken +van de beschrijving toch herhaald zou moeten worden.—Alle leden der orde komen door den bouw der voortplantingsorganen en +door het bezit van buidelbeenderen met elkander overeen. De bedoelde beenderen ontstaan, doordat de pezen van de buitenste +schuinsche buikspier, die van voren op het schaambeen ontspringen, verbeenen; deze zijn ook bij het mannetje aanwezig, maar +mogen toch beschouwd worden als geschikt om door het steviger maken van den buikwand de jongen, die in den buidel aanwezig +zijn, te beschutten tegen de drukking van de buikingewanden van hun moeder. De buidel kan een volledige zak zijn, maar bestaat +bij andere soorten slechts uit twee huidplooien, terwijl bij nog andere ook hiervan slechts onbeduidende sporen over zijn. +In den buidel komen de tepels voor. + +</p> +<p>Na een zeer korten draagtijd werpt het Buideldier jongen. Deze komen in een veel minder ontwikkelden toestand ter wereld dan +eenig ander Zoogdier. Zij zijn klein, naakt en blind en hebben slechts stompjes van ledematen. Dadelijk na de geboorte neemt +de moeder hare jongen één voor één met den bek op en legt ze in den buidel aan een tepel; hieraan blijven zij hangen, totdat +de zintuigelijke organen en de ledematen zich ontwikkeld hebben. Bij de vormen, die met een volledigen, zakvormigen buidel +voorzien zijn, is deze voor de jongen niet alleen een nest en toevluchtsoord, maar zelfs kan men hun verblijf hier tot op +zekere hoogte <a id="d0e94"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e94">571</a>]</span>met een voortzetting van den draagtijd vergelijken. Het Buideldier verlaat, als het een zekeren trap van ontwikkeling bereikt +heeft, van tijd tot tijd den buidel, om na een uitstapje van steeds langer wordenden duur er in terug te keeren; zijn geheele +kindsheid door blijft het echter aan den tepel vastgehecht; bij meer dan één lid van deze merkwaardige orde, waar de eigenlijke +draagtijd slechts één maand of iets langer aanhoudt, duurt de draagtijd in den buidel 6 à 8 maanden. Van den dag der bevruchting +tot aan dien, waarop het jong voor de eerste maal den kop uit den buidel steekt, verloopen bij den Reuzen-Kangoeroe ongeveer +7 maanden; van dit tijdstip tot dat, waarin het diertje voor de eerste maal den buidel verlaat, gaan nog ongeveer 9 weken +voorbij; even lang leeft het jonge wezen vervolgens gedurende een deel van den dag in den buidel, en voor ’t overige er buiten. +Bij sommige soorten is het aantal jongen zeer aanzienlijk. + +</p> +<p>De Buideldieren bewonen tegenwoordig Australië en eenige naburige eilanden, voorts Zuid- en Noord-Amerika. In Amerika worden +slechts de leden van één familie gevonden, de meeste in de zuidelijke helft van dit werelddeel. + +</p> +<p>Wegens den zeer verschillenden lichaamsbouw van de Buideldieren zijn er in hun levenswijze weinige overeenkomstige verschijnselen +op te merken: sommige zijn roovers, andere voeden zich met planten; vele leven op den vasten bodem, andere op boomen, eenige +zelfs tijdelijk in ’t water; de meeste zijn nachtdieren, sommige zijn ook over dag werkzaam. Onder de Roofbuideldieren zijn +er, die zeer behendig loopen en klimmen; vele planteneters kunnen vlug en langen tijd achtereen springen; wanneer men ze echter +met de hooger ontwikkelde roovende en plantenetende Zoogdieren vergelijkt, zal men duidelijk opmerken, dat de beide eerstgenoemde +groepen bij de laatstgenoemde achterstaan; zelfs het volkomenste Roofbuideldier kan zich, wat de geschiktheid tot beweging +betreft, in de verste verte niet meten met het Roofdier. Ieder Buideldier is in vergelijking met het hooger ontwikkelde Zoogdier, +waarmede het ten naastenbij op één lijn gesteld kan worden, een geesteloos wezen, dat zoomin voor ontwikkeling als voor veredeling +vatbaar, zoomin voor africhting als voor onderrichting toegankelijk is. De onvolkomenheid, ruwheid en plompheid der Buideldieren +komt vooral dan aan den dag, als men op hunne geestelijke eigenschappen let. Onverschilligheid jegens de omgeving, tenzij +het een buit betreft, die misschien overmeesterd zou kunnen worden, het gemis aan deelneming in de meest verschillende omstandigheden, +het ontbreken van gehechtheid, liefde en vriendschap schijnen aan alle Buideldieren eigen te zijn. Onverschilligheid toont +zelfs de moeder jegens hare jongen, hoewel zij zich met deze meer en langer bezig houdt dan eenig hooger ontwikkeld dier. +Het blijkt den opmerkzamen onderzoeker, dat handelingen, die, naar men zou kunnen meenen, moederliefde en teederheid verraden, +werktuigelijk plaats hebben, niet met zelfbewustzijn geschieden. + +</p> +<p>Het voedsel der Buideldieren is uitermate verschillend. Alle soorten, die op Roofdieren gelijken, maken jacht op andere dieren, +eten Schelpdieren, Visschen en wat de zee verder nog uitwerpt, of vreten aas van landdieren; de kleinere soorten vangen Vogels, +Insecten en Wormen; de planteneters voeden zich met vruchten, bladen, grassen en wortels, die zij afplukken of uitdelven. +Gene veroorzaken velerlei schade en ergernis, daar zij de kudden vervolgen, ’s nachts in de hoenderhokken doordringen en soortgelijke +misdrijven plegen; de overige soorten kan men eigenlijk ternauwernood lastig noemen, omdat de blanke landverhuizer, die het +land in bezit neemt, ze zoo schielijk mogelijk uitroeit, minder met een bepaald doel voor oogen, dan wel tot bevrediging van +zijn jachtlust. Over ’t algemeen is zoomin het nut als het nadeel dat de Buideldieren teweegbrengen, van noemenswaardig belang. +Slechts van weinige worden het vleesch en het vel gebruikt, met de overige weet men niets aan te vangen. + +</p> +<p>De 6 familiën, 37 geslachten en 151 soorten, die <span class="smallcaps">Thomas</span> in het jaar 1888 onderscheiden heeft, kunnen verdeeld worden over twee door het gebit gekenmerkte onderorden: de <span class="letterspaced">Planteneters</span> en de <span class="letterspaced">Vleescheters</span>. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Plantenetende Buideldieren</span> (<i lang="la-x-bio">Diprotodontia</i>) hebben in de onderkaak aan weerszijden slechts één grooten, min of meer horizontaal gerichten snijtand. De hoektanden ontbreken +geheel, of zijn klein en zwak. Zij worden over drie familiën verdeeld. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De leden van de eerste familie—de <span class="letterspaced">Springbuideldieren</span> (<i lang="la-x-bio">Macropodidae</i>) kenmerken zich door hun gebit en hun meestal zeer eigenaardige gedaante. Elke bovenkaakshelft bevat in den regel drie snijtanden, +waarvan de voorste de grootste is; slechts bij uitzondering volgt hierop één hoektand; in elke onderkaakshelft is slechts +één breede, beitelvormige snijtand aanwezig; de hoektand ontbreekt hier steeds; bovendien worden in iedere kaakhelft 1 valsche +kies en 4 ware maaltanden gevonden. De Springbuideldieren bewegen zich, zooals hun naam te kennen geeft, meestal springend; +eenige soorten zijn evenwel in staat in de boomen te klimmen. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De onderfamilie van de <span class="letterspaced">Kangoeroes</span> (<i lang="la-x-bio">Macropodinae</i>) bevat, behalve de reuzen van de geheele orde, ook dieren ter grootte van een Konijn. Van alle is de gestalte hoogst opmerkelijk. +Wegens de buitengewoon krachtig gebouwde achterste ledematen, neemt de romp van voren naar achteren in omvang toe en is in +de lendestreek het meest ontwikkeld; met deze vergeleken zijn de borst en de kop bijzonder slank. Het achterste gedeelte van +het lichaam moet zoo zwaar gebouwd en sterk gespierd zijn, omdat de beweging van het dier bijna uitsluitend met de zeer lange +en forsche achterpooten en den kolossalen staart geschiedt. Het gebruik van de voorste ledematen bij de voortbeweging en bij +het opnemen van voedsel is zeer beperkt. De achterpooten en de staart daarentegen stellen het dier in staat zich springend +te verplaatsen, en zijn daarom ongetwijfeld de meest eigenaardige deelen van zijn geheele lichaam. Het bovenbeen is zeer sterk +gespierd, het onderbeen zeer lang; het hielbeen heeft een zeer lang hieluitsteeksel, voor ’t overige is de voetwortel niet +sterk ontwikkeld; de middelvoet daarentegen bevat vier zeer lange beenderen, waarmede vier drieledige teenen verbonden zijn, +daar de binnenste of eerste (die met onzen grooten teen overeenstemt) ontbreekt; de tweede en de derde zijn tot aan den nagel +met elkander vergroeid; de derde is grooter; de vierde of buitenste is de langste; alle teenen zijn met hoefvormige nagels +voorzien, die van den vierden is buitengewoon groot.—De staart is naar verhouding dikker en langer dan bij eenig ander Zoogdier +en zeer sterk gespierd. In vergelijking <a id="d0e143"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e143">572</a>]</span>met deze kolossale lichaamsdeelen zijn de voorste ledematen slechts onbeduidende grijporganen, waarmede echter niet bedoeld +wordt, dat zij, wat hun geschiktheid tot beweging betreft, onontwikkeld zouden zijn. Zij hebben vijf teenen, welker nagels +rond, middelmatig groot en ongeveer van gelijke lengte zijn. De Kangoeroe gebruikt deze ledematen bij wijze van handen; de +duim kan bij hem echter niet tegenover de overige teenen gesteld worden.—De kop houdt door zijn uitwendigen vorm ongeveer +het midden tusschen dien van een Hert en dien van een Haas. + +</p> +<p>Het vasteland van Australië en de naburige eilanden zijn het vaderland van de Kangoeroes; de uitgestrekte grasrijke vlakten +in het midden van dit werelddeel zijn uitmuntend voor hun levenswijze geschikt. Eenige soorten verkiezen met struiken begroeide +gewesten, andere rotsachtige gebergten boven deze op parken gelijkende grasvlakten; nog andere geven de voorkeur aan het verblijf +in ondoordringbaren wildernissen, waarin zij eerst door het afbreken van takken en twijgen loopgraven moeten maken, of leven, +hoe ongeloofelijk dit met het oog op hun lichaamsbouw ook moge schijnen, op de rotsen en boomen zelf. De meeste soorten zijn +over dag in beweging; de kleinere vormen hebben echter een nachtelijke levenswijze, en verbergen zich over dag in ondiepe +kuilen, waarin zij telkens terugkeeren. Enkele bewonen rotskloven, die zij geregeld weer opzoeken, wanneer zij uit geweest +zijn om te laveien. + +</p> +<p>De Kangoeroes behooren ongetwijfeld tot de meest opmerkelijke Zoogdieren. Bij hen is eigenlijk alles vreemdsoortig: hunne +bewegingen en de manier waarop zij rusten, de wijze waarop zij zich voedsel verschaffen, hun voortplanting, hun ontwikkeling +en hun geestestoestand. Hun gang, dien men vooral kan waarnemen, terwijl zij aan ’t grazen zijn, is een log en gebrekkig gehompel. +Het dier steunt dan op de handpalmen, en trekt de achterpooten bij, totdat zij naast de voorpooten staan. Gedurende deze beweging +moet het op den staart steunen, omdat het anders de lange achterpooten niet hoog genoeg zou kunnen optillen. De Kangoeroe +blijft echter in deze voor hem hoogst ongemakkelijke houding nooit langer dan volstrekt noodig is. Zelfs bij het afbijten +van ’t voedsel zit hij in den regel op de achterpooten en den staart, en laat de voorpooten slap naar beneden hangen. Zoodra +hij de een of andere lievelingsplant heeft afgeplukt, richt hij zich op, om haar in de gewone houding op te eten. Hierbij +steunt de romp op de zolen der beide achterste ledematen, en tevens op den naar achteren gerichten, stevig tegen den grond +gedrukten staart, waardoor het lichaam veilig en gemakkelijk als op een drievoet rust. Bij het slapen nemen de kleinere soorten +een soortgelijke houding aan als de Haas in zijn leger; zij rusten, dicht tegen den bodem aangedrukt, op alle vier pooten +en den in overlangsche richting onder den romp uitgestrekten staart. Door deze houding zijn zij in staat te allen tijde onmiddellijk +op de vlucht te gaan. + +</p> +<p>Als een Kangoeroe een verdacht verschijnsel opmerkt, denkt hij in de eerste plaats aan de vlucht. Hierbij toont hij zich in +zijn volle kracht. Niet anders dan springende kan hij zich snel bewegen; hij doet dit uitsluitend met de achterpooten; de +sprongen, die hij maakt, overtreffen door hun wijdte die van alle overige Zoogdieren. Hij houdt zijne voorvoeten dicht bij +de borst, strekt den staart achterwaarts, buigt de lange, slanke en veerende achterpooten met de volle kracht van zijne kolossale +dijspieren naar den bodem, strekt ze plotseling, terwijl hij het lichaam vooroverbuigt, en schiet nu, een zwak gekromde booglijn +volgend, als een pijl door de lucht. De eene sprong volgt onmiddellijk op den anderen; alle zijn minstens 3 M., bij de grootste +soorten echter niet zelden 6 à 10 M. wijd en dan 2 à 3 M. hoog. Zelfs van gevangen exemplaren worden, als men ze in een groote, +omheinde ruimte heen en weer jaagt, soms sprongen van 8 M. waargenomen. + +</p> +<p>Het is licht te begrijpen, dat er een uitmuntende Hond noodig is om een Kangoeroe te volgen, en werkelijk zijn maar weinige +Jachthonden hiertoe in staat. Op een begroeid terrein komt aan de vervolging zeer spoedig een einde, want de vluchtende Kangoeroe +springt gemakkelijk over de op zijn weg voorkomende struiken heen, terwijl de Hond er om heen loopen moet. Op een oneffen +bodem beweegt hij zich langzamer; vooral kost het hem moeite om bij hellingen naar beneden te gaan, omdat hij hier wegens +de hevigheid van den sprong licht over den kop buitelt. Uren lang kan het dier trouwens deze bewegingswijze volhouden zonder +vermoeid te worden. + +</p> +<p>Onder de zintuigen van den Kangoeroe speelt het gehoororgaan vermoedelijk de belangrijkste rol; men bemerkt althans bij gevangen +exemplaren een voortdurende beweging van de ooren ongeveer als bij onze Herten. Het gezichtsvermogen is zwakker en de reuk +waarschijnlijk tamelijk weinig ontwikkeld. Een Engelsche jager, die zijne ervaringen onder den pseudonym “<span class="letterspaced" lang="en">the old Bushman</span>” te boek gesteld heeft, bericht evenwel, dat deze dieren uitstekend kijken, luisteren en speuren, maar voegt er bij, dat +zij, evenals de Hazen, de voorwerpen op hun weg slecht waarnemen en als ’t ware blindelings op den mensch toeijlen, indien +deze zich maar niet beweegt, waaruit dus blijkt, dat hunne zinnen geenszins bijzonder goed ontwikkeld kunnen zijn. Nog veel +minder kan dit van hunne geestvermogens gezegd worden. De Kangoeroe’s vormen onder de Buideldieren een uitzondering, maar +zijn in hooge mate arm van geest; zelfs het Schaap staat in dit opzicht ver boven hen. Door elk ongewoon verschijnsel verliezen +zij hun kalmte, daar zij niet in staat zijn nieuwe toestanden spoedig te overzien. Hunne hersenen arbeiden langzaam; elke +indruk, dien zij ontvangen, dringt eerst na verloop van eenigen tijd tot hun begrip door. De in vrijheid levende Kangoeroe +stormt, wanneer een gevaar hem bedreigt, of wanneer hij er een vermoedt, blindelings regelrecht vooruit, laat zich ternauwernood +weerhouden, en doet dan soms sprongen, waarbij hij, volgens den hierboven aangehaalden onderzoeker, de sterke beenderen van +de pooten breekt. De gevangen Kangoeroe acht een nieuw perk in de hoogste mate gevaarlijk. Hoewel hij tusschen het ijzeren +traliewerk opgegroeid is, zal hij toch hiertegen zich den kop te bersten springen, wanneer hij in een nieuw perk wordt gebracht. +Om dit te verhoeden moet zijn oppasser hem dagen van te voren in een stal opsluiten, waar hij zijn domme kop niet beschadigen +kan en tevens gelegenheid heeft om zijn nieuwe verblijfplaats in oogenschouw te nemen. Langzamerhand begint hij dan te begrijpen, +dat het nieuwe perk toch in hoofdzaken met het oude overeenstemt, langzamerhand geraakt hij aan deze ruimte gewoon, langzamerhand +kiest hij zich hierin een bepaald pad uit. Gesteld, dat in een perk daarnaast intusschen andere Kangoeroe’s zijn komen wonen, +dan zal de nieuweling ze aanvankelijk voor verschrikkelijke wezens aanzien en zullen deze evenzoo denken over hem. Later trouwens +vechten Kangoeroe’s van dezelfde soort of van verschillende soorten door de <a id="d0e158"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e158">573</a>]</span>traliën heen hevig met elkander; voor lage hartstochten, zooals haat en nijd, zijn zelfs Kangoeroe-hersenen voldoende ontwikkeld. +Hoewel het in gevangenschap levende Springbuideldier zijn oppasser leert kennen, bestaat er reden om te betwijfelen, dat het +hem van andere personen onderscheidt. Met de menschen in ’t algemeen, maar niet met één bepaald persoon, geraakt het langzamerhand +eenigermate vertrouwd; de vreesachtigheid, die het aanvankelijk toont, wordt althans allengs afgelegd; tot het aanknoopen +van echte vriendschapsbanden komt het echter nooit. + +</p> +<p>De Kangoeroe’s vermenigvuldigen zich niet sterk. De groote soorten werpen zelden meer dan één jong. In weerwil van de aanzienlijke +grootte van eenige Kangoeroe’s is de draagtijd van de wijfjes verbazend kort, die van den Reuzen-Kangoeroe b.v. slechts 39 +dagen. Na afloop van dezen tijd wordt het jong geboren; de kiemtoestand, volgens de eigenlijke beteekenis van het woord, is +dan geëindigd. De moeder neemt het met den mond op, opent met beide handen den buidel en legt het kleine, onoogelijke wezen +aan een van hare tepels. 12 uren na de geboorte heeft de jonge Reuzen-Kangoeroe een lengte van iets meer dan 3 cM. bereikt. +Het staat nu echter nog op geen hoogeren ontwikkelingstrap dan die, waarop de kiemen van de Zoogdieren der vroeger beschreven +orden lang vóór hun geboorte zich bevinden: het is volkomen onrijp, doorschijnend, week, wormachtig; zijne oogen zijn gesloten, +de ooren en de neusgaten maar even aangeduid, de ledematen nog niet volkomen duidelijk herkenbaar. Tusschen het kind en de +moeder schijnt dan niet de minste overeenkomst te bestaan. Juist de voorste ledematen zijn 1/3 langer dan de achterste. In +sterk gekromde houding, den korten staart tusschen de achterpooten door naar boven gebogen, hangt het aan den tepel, zonder +waarneembare beweging, buiten staat zelfs om te zuigen. Zoodra het aan den tepel is gelegd, zwelt deze zoo sterk op, dat de +groote lippen hem, de gezwollen tepelbasis daarentegen den mond nauwkeurig omsluiten. Voorzoover men thans weet, zuigt de +jonge Kangoeroe in ’t geheel niet, maar wordt zonder eenige inspanning zijnerzijds met melk verzorgd, daar deze hem door samentrekkingen +van den tepel wordt ingespoten. Bijna 8 maanden lang krijgt het uitsluitend in den buidel voedsel; reeds een weinig eerder +steekt het van tijd tot tijd den kop daarbuiten, maar is ook dan nog niet in staat zich zelfstandig te bewegen. + +</p> +<p>Men heeft opgemerkt, dat een jonge Kangoeroe, die met geweld van den tepel was afgetrokken, of er toevallig afviel, na verloop +van een lange tusschenpoos zich weder vastzoog. <span class="smallcaps">Leisler</span> verhaalt, dat een iets verder ontwikkeld jong, dat, reeds bijna koud, op het stroo gevonden was, toen het aan den tepel werd +gezet, verder groeide. Uit de overige en nieuwste waarnemingen blijkt, dat de Kangoeroe, wanneer hij eens een zekere grootte +bereikt heeft, zeer snel groeit, vooral na het tijdstip waarin de haren verschijnen. Hij is dan in staat om zijne lange ooren, +die vóór dien tijd slap bij het kopje naar beneden hingen, op te richten. Van nu af vertoont hij zich zeer dikwijls, wanneer +de moeder rustig zit. Het kopje wordt buiten den buidel gestoken, de oogen waren rond, de armpjes woelen reeds in ’t hooi +rond en het diertje begint zelfs er van te eten. De moeder geeft nog wel steeds blijken van bezorgdheid voor het jong, maar +is toch niet meer zoo beangst voor zijn veiligheid als vroeger. In den beginne duldt zij slechts met zeer grooten tegenzin +pogingen om het jong in den buidel te zien of aan te raken. Ook het diertje zelf is zeer schroomvallig en keert bij de minste +stoornis in den buidel terug. Hier zit het trouwens volstrekt niet altijd rechtop, maar neemt alle mogelijke standen aan. +Men ziet het met den kop buiten den buidel, terwijl tevens de beide achterpooten en de staart er uit steken; soms ziet men +alleen de beide laatstgenoemde lichaamsdeelen en niet den kop. Een aardig schouwspel is het te zien, hoe de moeder, als zij +verder springen wil, het jong, dat het kopje buiten den buidel steekt, er in terugdrijft: zij geeft het diertje als het niet +spoedig gehoorzaamt, een zachten tik met de handen. Geruimen tijd nadat het jong zich voor de eerste maal vertoond heeft, +verlaat het af en toe zijn schuilplaats en zwerft naast de moeder in de vrije natuur rond; nog lang daarna vlucht het echter, +en zoodra het gevaar vreest, in den buidel terug. Het komt dan met kolossale sprongen op de moeder af en stort zich, zonder +ook maar een oogenblik op te houden, hals over kop in den half geopenden buidel van de rustig op hare achterpooten zittende +oude, keert zich om en kijkt door de opening van den buidel naar buiten. + +</p> +<p>In hun vaderland zijn de Kangoeroes het belangrijkste wild; met hartstochtelijken ijver wordt jacht op hen gemaakt door de +Roofdieren zoowel als door de menschen, door de <span id="d0e169" class="corr" title="Bron: inboorlingnn">inboorlingen</span> zoowel als door de blanken. De kleurlingen trachten zoo voorzichtig mogelijk een gezelschap grazende Kangoeroe’s te naderen, +en hebben er meesterlijk slag van ze zoo te omsingelen, dat althans eenige exemplaren van den troep hen ten buit vallen. Bovendien +verstaan de Australiërs de kunst om allerlei strikken en vangnetten te vervaardigen en op doelmatige wijze te plaatsen. Een +veel grootere slachting dan door de inboorlingen onder de Kangoeroe’s wordt aangericht, is het gevolg van de jachtlust der +blanken. Alle denkbare middelen worden toegepast om deze dieren uit te roeien: men vangt ze in strikken, doodt ze met het +geweer, hitst ze met Honden. Dit geschiedt alleen uit overmoed, want de gevelde dieren laat men in ’t woud verrotten. “Om +deze reden,” schrijft <span class="letterspaced" lang="en">“the old Bushman”</span>, “zijn de Kangoeroes in de nabijheid van alle steden en volksplantingen van eenige beteekenis reeds uitgeroeid. Als deze +wilde jacht op dezelfde wijze voortduurt, zal het tijdstip niet ver meer zijn, dat zij ook in het binnenland tot de zeldzame +Zoogdieren zullen behooren. Ik kan niet inzien, dat zij op de uitgestrekte, met gras begroeide vlakten zooveel schade aanrichten. +In de nabijheid van ontginningen worden zij wel is waar lastiger dan bij ons de Hazen en Konijnen, maar ook dit is geen reden +om ze op zulk een onverstandige wijze te vervolgen. Des nachts komen zij over de omtuiningen en verslinden de planten; een +paar wildverschrikkers zijn echter voldoende om ze te weren. Zij verdienen meer waardeering dan hun ten deel valt. Ik wil +niet ontkennen, dat hun vel en vleesch minder waarde hebben, dan die van ons Hert: de geringschatting, die men er in Australië +voor toont, is echter overdreven. Velen achten het vleesch voor niet veel beter dan aas en willen het om niet ternauwernood +aannemen, zelfs op plaatsen waar rundvleesch en schapenvleesch betrekkelijk duur zijn; voor het vel willen de opkoopers niet +meer geven dan 90 cents. Ik kan echter op grond van eigen ervaring verzekeren, dat dit vleesch volstrekt niet slecht smaakt, +en dat het vel minstens even goed, ja zelfs fijner dan kalfsleder is. De menschen beweren dat dit vleesch niet voedzaam is; +ik acht deze meening geheel onjuist. Mijn oude tentkameraad en ik leefden van Kangoeroevleesch, <a id="d0e175"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e175">574</a>]</span>zoolang wij in ’t bosch waren en deden toch ons werk zoo goed als iemand anders. Wel wil ik niet tegenspreken, dat dit vleesch +bij dat van ons wild achterstaat, daar het droog en flauw, zeer bloedrijk en donker van kleur is; het smaakt ook minder goed +dan schapenvleesch; ik houd echter vol, dat men het niet behoeft te verachten en dat vooral de staart een uitmuntende soep +oplevert. + +</p> +<p>“Welgestelde kolonisten zijn gewoon den Kangoeroe te jagen met een meer bepaaldelijk hiervoor geschikt ras van Jachthonden. +Deze brengen het dier weldra ten val, vooral wanneer de grond vochtig is; zij weten buiten het bereik te blijven van de gevaarlijke +wapens van het vervolgde dier. Niet altijd n.l. valt het ten buit aan zijne vijanden zonder strijd; want ook deze vreedzame +kruideneter heeft middelen om zich te verdedigen. Zijn sterkte is gelegen in de gespierde achterpooten, welker middelste teen, +zooals men weet, een scherpen nagel draagt. Met dezen brengt hij zijne vijanden gevaarlijke wonden toe. Jonge Honden geraken +in den regel binnen het bereik van de achterklauwen; eenige diepe wonden of slagen van den met de achterpooten zich verwerenden +Kangoeroe leeren hun echter weldra voorzichtigheid. In geval van nood tracht het dier zich ook met de tanden te verdedigen.” + + +</p> +<p>Alle soorten van Kangoeroes berusten zonder veel bezwaar in de gevangenschap, kunnen met hooi, groen voer, rapen, graan, brood +en dergelijke voedingsmiddelen gemakkelijk in ’t leven gehouden worden, verlangen in den winter geen bijzonder warmen stal +en planten zich, bij doelmatige verzorging, in hun gevangenis voort. + +</p> +<p>Voor eenige jaren heeft <span class="smallcaps">Philipp</span> <span class="letterspaced">baron Von</span> <span class="smallcaps">Böselager</span> getracht <span class="smallcaps">Bennet</span>’s <span class="letterspaced">Wallaby</span> in Duitschland te acclimatiseeren; dit geschiedde in de Rijnprovincie in een bosch van 500 hectare oppervlakte bij Heimerzheim. +Naar men bericht, kunnen deze Kangoeroes in hun nieuw vaderland goed aarden en vermenigvuldigen zich hier. Misschien zijn +eenige wel wederrechtelijk geschoten en andere ontvlucht (naar gezegd wordt, hebben een aantal van deze dieren zich in den +Eifel gevestigd), maar toch kon onze zegsman in de lente van 1890 in de jagerscourant “der Weidmann” berichten: “Het is dus +een feit, dat wij een stam van hier geacclimatiseerde Kangoeroes bezitten, die zich geregeld voortplanten en welker aantal +vermoedelijk gestadig zal toenemen.” +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Reuzenkangoeroe</span> (<i lang="la-x-bio">Macropus giganteus</i>), de <span class="letterspaced">Boomer</span> der Australische kolonisten, behoort tot de grootste soorten van de familie. Zeer oude mannetjes hebben in zittende houding +bijna manshoogte; hun lengte bedraagt omstreeks 3 M., waarvan 90 cM. voor den staart gerekend moeten worden; hun gewicht varieert +tusschen 100 en 150 KG. Het wijfje is gemiddeld een derde kleiner dan het mannetje. De vacht is goed gevuld, dicht, glad en +zacht, bijna wollig, de kleur een moeilijk te omschrijven bruin, met grijs gemengd. De voorarm, het onderbeen en de voetwortel +zijn wit of grijsachtig wit, de teenen zwartachtig; de kop heeft dezelfde kleur als de rug met donkere strepen op de zijden; +de staart is bruinachtig, wordt naar de spits toe allengs donkerder en is aan de spits zwart. + +</p> +<p><span class="smallcaps">Cook</span> ontdekte deze Kangoeroe-soort in 1770 aan de kust van Nieuw-Zuid-Wales en gaf haar den thans gebruikelijken naam in overeenstemming +met dien, welke de inboorlingen haar gaven. Het dier leeft in met gras begroeide oorden of in de schraal bezette struikbosschen, +die men in Australië zoo veelvuldig vindt. In het kreupelhout begeeft het zich vooral gedurende den zomer om zich tegen de +heete middagzon te beveiligen. Tegenwoordig is dit dier door de aanhoudende vervolgingen tot ver in het binnenland teruggedrongen +en ook hier begint het zeldzamer te worden. Het leeft in troepen, maar is niet zoo gezellig, als men aanvankelijk op grond +van een toevallige vereeniging van verscheidene familiën meende. Gewoonlijk ziet men ze slechts bij drieën of vieren bijeen; +tusschen de leden van dit gezelschap bestaat zulk een los verband, dat eigenlijk geen hunner zich om de overige bekommert; +ieder gaat onafhankelijk van de andere zijn eigen weg. Op een buitengewoon goeden weidegrond komen zij in grooten getale te +zamen, om zich weder van elkander te scheiden, wanneer het hier aanwezige voedsel opgebruikt is. Vroeger meende men, dat de +mannetjes als aanvoerders van den troep optraden, waarschijnlijk, omdat zij wegens hun aanzienlijke grootte voor dit ambt +geschikt schenen; deze onderstelling is echter gebleken onjuist te zijn. Volgens alle berichten is de Reuzenkangoeroe in hooge +mate schuw en vreesachtig; slechts zelden gelukt het den mensch hem op de gewenschte wijze te naderen. Tegenwoordig ziet men +hem zeldzamer bij ons in gevangenschap dan vroeger, toen hij in zijn vaderland veelvuldiger voorkwam. Bij goede verzorging +kan men hem lang in ’t leven houden; enkele exemplaren leefden 10 à 25 jaren in Europa. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Bewoners van ’t gebergte zijn de <span class="letterspaced">Bergkangoeroe</span>’s (<i lang="la-x-bio">Petrogale</i>), o.a. de hierboven afgebeelde <span class="letterspaced">Geelvoetkangoeroe</span> (<i lang="la-x-bio">Petrogale xanthopus</i>) en de Zuid-Australische <span class="letterspaced">Rotskangoeroe</span> (<i lang="la-x-bio">Petrogale penicillata</i>). De laatstgenoemde bereikt, met inbegrip van den aan de spits ruigen staart, die ongeveer even lang is als het overige lichaam, +een lengte van 1.25 M. en is donker purpergrijs, aan de zijden witachtig bruin, van achteren zwart, van onderen bruin of geelachtig. + + +</p> +<p>De Rotskangoeroe bewoont in vrij grooten getale de gebergten van Zuid-Australië; men ziet hem echter niet dikwijls, omdat +hij een vriend van den nacht is, en slechts uiterst zelden vóór zonsondergang uit donkere holen en gangen van tusschen de +rotsen te voorschijn komt. De behendigheid, die hij bij het klimmen langs de rotswanden toont, zou een Aap alle eer aandoen. +Door zijn vaardigheid in ’t klimmen is hij beter dan al zijne verwanten tegen de vervolgingen van den mensch en van andere +vijanden gevrijwaard. In den laatsten tijd heeft men verscheidene malen Rotskangoeroe’s levend naar Europa gebracht; men ziet +ze tegenwoordig in vele dierentuinen. Hun lust in ’t klimmen buiten rekening gelaten, onderscheiden hunne handelingen zich +niet van die hunner verwanten. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De geschiktheid tot klimmen van de Springbuideldieren is het grootst bij de vier soorten van <span class="letterspaced">Boomkangoeroe</span>’s (<i lang="la-x-bio">Dendrolagus</i>), die Nieuw-Guinea en het noorden van Queensland bewonen. De groote en krachtige voorste ledematen, die maar weinig onderdoen +voor de achterpooten, zijn een kenmerkende eigenschap van dit geslacht. De <span class="letterspaced">Beerachtige Kangoeroe</span> (<i lang="la-x-bio">Dendrolagus ursinus</i>) van Nieuw-Guinea is een tamelijk groot dier van 1.25 M. lichaamslengte, waarvan meer dan de helft voor den staart gerekend +moet worden. + +</p> +<p>Alle onderzoekers verklaren eenstemmig, dat men zich geen merkwaardiger schouwspel kan denken, dan dat <a id="d0e257"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e257">575</a>]</span>van een Boomkangoeroe, die zich vroolijk op de takken beweegt en bijna alle klauterkunsten vertoont, die bij andere klimmers +uit de klasse der Zoogdieren waargenomen worden. Met de grootste gemakkelijkheid klimt dit dier bij de boomstammen op; met +de vastheid van beweging van een Eekhoorn, gaat hij naar boven en naar beneden; toch maakt hij daarboven zulk een vreemden +indruk, dat iedere toeschouwer als ’t ware verbluft is, wanneer het donkerharige, langpootige dier onverwachts van den bodem +af bij een boom ophuppelt en zich daar te midden van de heen en weer schommelende takken beweegt. In overeenstemming met zijn +verblijfplaats voedt het zich hoofdzakelijk met bladen, knoppen en uitspruitsels van boomen; waarschijnlijk eet het ook vruchten. +In gevangenschap ziet men het zelden. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De kleine Springbuideldieren noemt men <span class="letterspaced">Kangoeroeratten</span> (<i lang="la-x-bio">Potoroinae</i>). Zij gelijken nog zeer op hare grootere verwanten, maar onderscheiden zich van deze, behalve door de geringere grootte, +door den langen nagel aan den middelsten teen van de voorste ledematen en hoofdzakelijk door het gebit. Deze onderfamilie +is tot het vasteland van Australië en tot Tasmanië beperkt. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Een van de grootste soorten van Kangoeroeratten is de <span class="letterspaced">Opossumrat</span> (<i lang="la-x-bio">Bettongia penicillata</i>), een dier van de grootte van een Konijn, met zeer korte, ronde ooren en tamelijk lange haren. De kleur van de bovendeelen +is grijsbruin, zwart en wit gespikkeld, die van de onderdeelen vuilwit of geelachtig. De Opossumrat is zeer goed kenbaar aan +een kam van lange, zwarte, ruige haren op het laatste derde gedeelte van den staart. Haar totale lengte bedraagt 67 cM., waarvan +31 cM. voor den staart gerekend moeten worden. Zij bewoont het geheele vasteland van Australië met uitzondering van de noordelijke +districten. + +</p> +<p>“Evenals de overige soorten van dit geslacht,” bericht <span class="smallcaps">Gould</span>, “graaft de Opossumrat een hol in den bodem, om daarin haar dikwandig, uit gras samengesteld nest te bouwen; het uiterlijk +van dit nest stemt zoo volkomen met dat van de omgeving overeen, dat men het zonder zeer zorgvuldig onderzoek stellig over +’t hoofd ziet. Op een zeer opmerkelijke wijze brengen deze Dwergkangoeroes het dorre gras, dat voor den nestbouw moet dienen, +bijeen. Zij maken hiertoe gebruik van den staart, die voor ’t grijpen zeer geschikt is. Het dier vat er een bos gras mede +aan en sleept het naar de bepaalde plaats; hoe vreemd en grappig dit gelijkt, kan men zich licht voorstellen. Ook in den gevangen +staat sleepen zij op deze wijze de materialen voor hun leger bijeen.” +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Kangoeroerat</span> (<i lang="la-x-bio">Potorous tridactylus</i>) is kenbaar aan haar langwerpigen kop, korte pooten en rattenstaart. Haar lichaamslengte bedraagt 40 cM., de lengte van den +staart 25 cM. De romp is kort en gedrongen, de hals dik, de staart lang, plat, tamelijk sterk geringd en geschubd, en nog +schraal begroeid met eenige korte en stijve haren, ten deele echter naakt. De lange, losse, zwak glanzige vacht is van boven +donkerbruin, aan de onderzijde vuilwit of geelachtig wit. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1575.jpg" alt="Geelvoetkangoeroe (Petrogale xanthopus). 1/10 v. d. ware grootte." width="720" height="557"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Geelvoetkangoeroe</span> (<i lang="la-x-bio">Petrogale xanthopus</i>). 1/10 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De koloniën Nieuw-Zuid-Wales, Victoria, Zuid-Australië en Tasmanië zijn het vaderland van de Kangoeroerat. Zij houdt veel +van streken, die slechts hier en daar met struiken begroeid zijn, en vermijdt het open veld. Op hare woonplaatsen graaft zij +tusschen graspollen een kuil in den grond, bekleedt deze zorgvuldig met droog gras en hooi, en slaapt hier, gewoonlijk in +gezelschap van eenige soortgenooten, gedurende den geheelen dag; want ook zij is een echt nachtdier, dat eerst tegen zonsondergang +te voorschijn komt. + +</p> +<p>De bewegingen van de Kangoeroerat verschillen aanmerkelijk van die der echte Kangoeroes. Zij loopt geheel anders en met veel +meer gemak dan deze, meer op de wijze van de Springmuizen, dat wil zeggen, door de achterpooten één voor één en niet gelijktijdig +te bewegen. Ook door haar voedingswijze verschilt zij van hare vroeger beschreven verwanten. <a id="d0e308"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e308">576</a>]</span>Zij graaft hoofdzakelijk knollen, wortels en andere onderaardsche plantendeelen uit, en richt hierdoor op de bouwlanden dikwijls +een gevoelige schade aan. Sedert er diergaarden bestaan, komt de Kangoeroerat niet zelden levend naar Europa. Zij blijft gezond +bij zeer eenvoudig voedsel en heeft volstrekt geen bijzondere beschutting noodig. Een met hooi gevoerde kist of een klein +hokje op den grond is voldoende voor haar; als men haar geen woning verschaft, graaft zij er zelf een en bekleedt deze zorgvuldig +met gras, bladen en hooi, zooals zij in haar vaderland gewoon is te doen. + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1576-1.jpg" alt="Opossumrat (Bettongia penicillata). 1/4 v. d. ware grootte." width="720" height="472"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Opossumrat</span> (<i lang="la-x-bio">Bettongia penicillata</i>). 1/4 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De familie van de <span class="letterspaced">Klimbuideldieren</span> (<i lang="la-x-bio">Phalangeridae</i>) omvat dieren, die op boomen leven; voor ’t meerendeel eten zij planten, ten deele echter vleesch en Insecten. Zij wordt +in drie onderfamiliën verdeeld: de <span class="letterspaced">Buidelberen</span>, de <span class="letterspaced">Phalangisten</span> (Koeskoes en Koesoe) en de <span class="letterspaced">Vliegende Buideldieren</span>. Alle hebben vijf teenen aan de voor- en achtervoeten, een enkelvoudige maag en een goed ontwikkelden buidel, die zich naar +voren opent. De tweede en de derde teen van de achtervoeten zijn met elkander vergroeid, de vierde teen is de langste, de +eerste teen mist den nagel en heeft de eigenschap van een duim, daar hij tegenover de andere teenen geplaatst kan worden; +de teenen der voorvoeten zijn vrijwel gelijk aan elkander. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1576-2.jpg" alt="Koala (Phascolarctus cinereus). 1/6 v. d. ware grootte." width="720" height="443"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Koala</span> (<i lang="la-x-bio">Phascolarctus cinereus</i>). 1/6 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De eerste onderfamilie (<i lang="la-x-bio">Phascolarctinae</i>) bevat slechts één geslacht en dit slechts één soort, n.l. den <span class="letterspaced">Koala</span> of <span class="letterspaced">Buidelbeer</span> (<i lang="la-x-bio">Phascolarctus cinereus</i>), een der merkwaardigste leden van de geheele orde. De staartlooze romp is gedrongen gebouwd, de zeer dikke kop eindigt in +een korten snuit, de mond is met wangzakken voorzien, de ooren zijn groot en ruig behaard; zoowel aan de voorste als aan de +achterste ledematen komen echte grijpvoeten voor, ieder met vijf teenen. De beide binnenste teenen van de voorvoeten kunnen +tegenover de drie overige geplaatst worden; de achtervoeten hebben een stevigen, ongenagelden, maar tegenoverstelbaren duim; +de overige teenen zijn met scherpe, lange, gekromde nagels voorzien en hierdoor voor ’t klimmen geschikt; zij zijn zeer ongelijk +van lengte. Aan het gebit valt op te merken, dat de snijtanden van de bovenkaak ongelijk zijn: de voorste van <a id="d0e365"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e365">577</a>]</span>de twee, die in iedere kaakhelft voorkomen, is de grootste en dikste; de hoektanden zijn klein; de kroon van de maaltanden +is van knobbels voorzien. + +</p> +<p>De naam “Buidelbeer” is goed gekozen, daar de Koala zoowel door zijn gestalte, als door zijn gang en zijn geheele houding +duidelijk aan den jongen Beer herinnert. Zijn lengte bedraagt ongeveer 60 cM., de schofthoogte ongeveer de helft. De kleur +van de bovendeelen is roodachtig aschgrauw, die van de onderdeelen geelachtig wit; de buitenzijde van de ooren is zwartachtig +grijs. + +</p> +<p>Het verbreidingsgebied van den Buidelbeer strekt zich uit over Oost-Australië en in Queensland tot aan Victoria. Hij komt +nergens veelvuldig voor en is daarom ook nog tamelijk weinig bekend. Paarsgewijs (een mannetje en een wijfje) bewegen deze +dieren zich in de hoogste boomen, zoo langzaam, dat men ze ook wel “Australische Luiaard” noemt. Een deel van den dag brengt +de Koala slapend door, diep verborgen in de kroon van de eucalyptus-boomen, die zijn liefste verblijfplaats vormen; op deze +wijze vrijwaart hij zich tegen de felste zonnehitte en het schelste licht; hij heeft dus een half-nachtelijke levenswijze. +Tegen den avond begint zijn maaltijd. Rustig en niet gestoord door de overige bewoners der wildernis, bijt hij dood op zijn +gemak met de snijtanden de jonge bladen en uitspruitsels van de takken af, die hij met zijne voorpooten vasthoudt. + +</p> +<p>Zonder groote moeite kan dit stompzinnige dier gevangen worden; gelaten schikt het zich in het onvermijdelijke en dus ook +in de gevangenschap. Hier wordt het zeer spoedig tam, leert spoedig zijn verzorger kennen en toont dezen ook een zekere gehechtheid. + + +</p> +<p>Voorzoover men weet, werpt het wijfje slechts één jong. De moeder sleept haar kind, nadat het den buidel ontgroeid is, nog +langen tijd op den rug of op de schouders mede, en behandelt het met groote zorg en liefde. De Europeanen kennen den Koala +eerst sedert het jaar 1803. Door de inboorlingen wordt hij <span class="letterspaced">Goriboen</span> genoemd en van oudsher als een gewenschten buit beschouwd, dien zij met grooten ijver om zijn vleesch vervolgen en in de +boomen achterna klauteren. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De soortenrijkste onderfamilie van de Klimbuideldieren is die der <span class="letterspaced">Phalangisten</span> (<i lang="la-x-bio">Phalangerinae</i>). Hoogstens bereiken zij de grootte van een flinken Marter. Hun staart is gewoonlijk een lange grijpstaart, hun snuit kort +en breed. + +</p> +<p>In de wouden van Celebes, van de Molukken, van de eilanden van de Timor-groep, van Nieuw-Guinea en van het noordelijke deel +van Queensland huizen de <span class="letterspaced">Koeskoeten</span> of <span class="letterspaced">Oostersche Opossums</span> (<i lang="la-x-bio">Phalanger</i>). Zij hebben een plompe gestalte, middelmatig lange of korte ooren, een loodrecht geplaatste pupil, een korten en breeden +snuit, een meer of minder wollige vacht. Met den staart, waarvan het voorste deel behaard, de eindhelft echter naakt en met +wratten bezet is, houden zij zich aan boomtakken vast. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Gevlekte Koeskoes,</span> de <span class="letterspaced">Wangal</span> van de bewoners van Aroe (<i lang="la-x-bio">Phalanger maculatus</i>), een der fraaiste soorten van dit soortenrijke geslacht, bereikt in volwassen toestand eene totale lengte van 1.1 M., waarvan +ongeveer 48 cM. op den staart komen. Een dichte, wollige, zijdeachtige vacht bekleedt het lichaam. De kleur wisselt sterk +af: in den regel zijn de bovendeelen wit met een geelachtige of grijsachtige tint, en geteekend met groote, onregelmatige +vlekken van vurig roestroode, donkerbruine of zwarte kleur, die op de buitenzijde van de pooten uitvloeien; de onderdeelen +zijn altijd ongevlekt en zuiver wit. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1577.jpg" alt="Gevlekte Koeskoes (Phalanger maculatus). ¼ v. d. ware grootte." width="590" height="720"><p class="figureHead">Gevlekte Koeskoes (<i lang="la-x-bio">Phalanger maculatus</i>). ¼ v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De Gevlekte Koeskoes bewoont de eilanden ten oosten van Celebes tot aan Nieuw-Guinea en Noord-Australië. De eerste berichten +over de levenswijze van dit dier danken wij aan den Hollandschen reiziger <span class="smallcaps">Valentijn.</span> Hij verhaalt, dat op Amboina de Koeskoes of Koesoe, zooals de Maleiers hem noemden, een der vreemdsoortigste dieren van het +geslacht der Wezels is. “De kop heeft groote overeenkomst met dien van een Rat of van een Vos. Het uiteinde van den staart +is naakt <a id="d0e425"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e425">578</a>]</span>en zeer buigzaam; hiermede houden zij zich zoo stevig vast aan de takken, dat men ze er slechts met moeite van af trekken +kan. Zij wonen dan ook op de Molukken niet in holen, maar in de bosschen, op boomen, vooral op die, welke eetbare zaden voortbrengen. +Op Ceram en Boeroe zijn er meer dan op Amboina, omdat zij hier bevreesd zijn voor de menschen, die hen op een eigenaardige +wijze vangen om ze te eten, want zij worden door de inboorlingen als een lekkernij beschouwd en smaken gebraden als Konijnen. +Men moet de aan hun staart hangende dieren stijf aankijken, dan laten zij uit vrees den staart los en vallen uit den boom. +Slechts enkele lieden hebben echter de eigenschap den Koeskoes van de boomen naar beneden te kijken. Groene bladen, de buitenste +bolster van de canari-noten, pisang- en andere sappige vruchten worden door hem gegeten. Daarbij zitten deze dieren overeind +zooals de Eekhoorntjes. Tusschen de achterpooten bevindt zich een buidel, waarin 2 à 4 jongen bewaard worden.” In de wouden +voeden zij zich met alle bekende soorten van specerijachtige vruchten; in den gevangen staat eten zij ook rauw vleesch, wanneer +het hun aan plantaardig voedsel ontbreekt. Hun gedrag in de kooi of in de kamer is even onbehagelijk als hun voorkomen. Zij +zijn langzaam en stil, slaperig en knorrig, eten gulzig en drinken zeer veel. Onverdraagzaam jegens hunne soortgenooten, vallen +zij dikwijls onder luid geknor en gillend geschreeuw op elkander aan, blazen als Katten, krabben en bijten. Over dag hebben +hunne groote karmijnroode oogen, welker pupil tot een smalle spleet ineengekrompen is, een eigenaardige, domme en wezenlooze +uitdrukking; des nachts schitteren zij zooals die van andere nachtdieren; zij herinneren dan in vele opzichten aan de Lori’s. + +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Veel vaker worden de <span class="letterspaced">Koesoes</span> (<i lang="la-x-bio">Trichosurus</i>), naar Europa overgebracht; deze Klimbuideldieren zijn nauw verwant aan de Koeskoeten; hun gebit heeft dezelfde samenstelling; +naar het uitwendige verschillen zij er van door de ronde pupil, de groote ooren, de gladde vacht en den staart, welks beharing +zich tot aan de spits uitstrekt. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Een van de meest bekende soorten van dit geslacht is de <span class="letterspaced">Voskoesoe</span> (<i lang="la-x-bio">Trichosurus vulpecula</i>, <i lang="la-x-bio">Phalangista vulpina</i>), een dier, dat als ’t ware een samenvoeging is van de sierlijke gestalte van ons Eekhoorntje met die van den Vos. De lengte +van ’t lichaam bedraagt 60 cM., die van den staart 45 cM. De kleur van de bovenzijde is bruinachtig grijs, met een roodachtig +vaal waas, dat hier en daar sterk op den voorgrond treedt; de onderdeelen zijn licht okergeel, de onderhals en de borst meestal +roestrood; de rug, de staart en de snorren zijn zwart. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1578.jpg" alt="Voskoesoe (Trichosurus vulpecula). 1/6 v. d. ware grootte." width="720" height="442"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Voskoesoe</span> (<i lang="la-x-bio">Trichosurus vulpecula</i>). 1/6 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De Vos-koesoe bewoont Australië en Tasmanië, en is een van de veelvuldigste Australische Buideldieren. Evenals zijne verwanten +leeft hij uitsluitend in de wouden op boomen, en leidt een volslagen nachtelijke levenswijze. Zijn voedsel bestaat grootendeels +uit plantaardige stoffen; kleine vogeltjes en andere zwakke Gewervelde Dieren worden echter volstrekt niet door hem versmaad. + + +</p> +<p>Het wijfje brengt slechts twee jongen ter wereld en draagt deze gedurende langen tijd bij zich in den buidel, later ook wel +op den rug, totdat het kroost de moederlijke zorgen niet meer noodig heeft. + +</p> +<p>De Voskoesoe kan gemakkelijk getemd worden. Levende exemplaren van deze diersoort komen in den laatsten tijd dikwijls naar +Europa. De meeste diergaarden hebben er eenige. In de gevangenschap zijn zij zachtaardig en vredelievend, met andere woorden, +zij trachten niet te bijten; zij zijn echter zoo dom, onverschillig en traag, dat men niet veel aardigheid aan hen kan hebben. +De inboorlingen maken ijverig jacht op dit dier en beschouwen zijn vleesch, in weerwil van den voor ons hoogst onaangenamen +geur, dien het verbreidt, als een kostelijke lekkernij; ook het vel gebruiken zij voor velerlei doeleinden. Een van koesoe-vellen +vervaardigden mantel dragen zij met evenveel zwier als wij een pelsjas van sabel- of marterbont. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Buideleekhoorntjes</span> (<i lang="la-x-bio">Petauroides</i>) gelijken door hun gestalte zoo sprekend op de meer bekende Vliegende Eekhoorntjes, dat zij met deze verward zouden kunnen +worden, indien zij zich niet door hun gebit belangrijk van deze Knaagdieren onderscheidden. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De eenige soort van dit geslacht, het <span class="letterspaced">Buideleekhoorntje</span> (<i lang="la-x-bio">Petauroides volans</i>), heeft een vlieghuid, <a id="d0e486"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e486">579</a>]</span>die zich naar voren tot aan den elleboog, naar achteren tot aan den wortel van den duim uitstrekt. Het kan een lichaamslengte +van 50 cM. bereiken, zonder den ongeveer even langen staart, die aan de onderzijde bij de spits onbehaard is. De kop is klein, +de snuit kort en toegespitst; de oogen zijn zeer groot, de breede ooren dicht, bijna ruig behaard. Aan de voeten bevinden +zich stevige, gekromde en scherpe nagels. De zeer lange en zachte, aan den staart ruige vacht vertoont vele kleurafwijkingen. +Gewoonlijk zijn de bovendeelen bruinachtig zwart, de kop is meer bruinachtig, de vlieghuid witachtig gesprenkeld; de snuit, +de kin en de pooten zijn zwart, de keel, de borst en de buik wit. + +</p> +<p>De Buideleekhoorn bewoont Australië, van Queensland tot Victoria, vooral de groote wouden tusschen Port-Philipp en Moreton-baai; +hij moet daar veelvuldig zijn, hoewel men hem slechts zelden gevangen of gedood in de handen van de inboorlingen ziet. Nachtdier +zooals al zijne verwanten, verbergt hij zich tegen den morgen in de holten van groote, doode boomen en brengt hier den dag +slapend door, beveiligd tegen al zijne vijanden behalve den altijd hongerigen en altijd op den loer liggenden inboorling. +Men beweert, dat hij, in ’t nauw gebracht, met wanhopigen moed vecht en zijne tanden bijna even goed weet te gebruiken als +zijne klauwen. Zijn vleesch wordt als een lekkernij beschouwd. Daar deze dieren betrekkelijk groot worden, maken niet alleen +de zwarte oorspronkelijke bewoners van het land, maar ook de blanken ijverig jacht op hen. + +</p> +<p>In volkomen wakenden toestand onderscheidt de Buideleekhoorn zich door de vlugheid, behendigheid en zekerheid van zijne bewegingen. +Hij vliegt letterlijk van den eenen tak op den anderen, springt over groote tusschenruimten heen, klimt buitengewoon snel +weer naar een nieuwen boomtop omhoog en begeeft zich op deze wijze van den eenen boom op den anderen, van kroon tot kroon. +Zijn lang, zacht, als zijde glinsterend haar is bij deze sprongen in golvende beweging; het vel, dat door zijn gladheid het +bleeke schijnsel der maan op een eigenaardige wijze weerspiegelt, maakt in heldere nachten een waarlijk tooverachtigen indruk. + + +</p> +<p>Het voedsel van dit dier bestaat uit bladen, knoppen, jonge twijgen en misschien ook uit wortels. Zelden daalt het op den +bodem af om hier te grazen. Men zegt, dat het in gevangen staat lang in ’t leven kan blijven; het gelukt echter uiterst zelden +het te krijgen. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De naaste verwanten van de Buideleekhoorntjes zijn de <span class="letterspaced">Suikereekhoorntjes</span> (<i lang="la-x-bio">Petaurus</i>), welker staart ook aan de spits behaard is. De meest bekende soort is de <span class="letterspaced">Suikereekhoorn</span> (<i lang="la-x-bio">Petaurus sciureus</i>) uit wiens naam men reeds zou kunnen afleiden, dat het een bij ’t volk geliefd dier is. Niet alleen door zijn gestalte, maar +ook door zijn grootte gelijkt het dier op ons Eekhoorntje en nog meer op den Tagoean. + +</p> +<p>Men vindt den Suikereekhoorn van Queensland tot Victoria. Hij is een echt boomdier en evenals de meeste op hem gelijkende +dieren des nachts werkzaam. Hij klimt met de behendigheid van een Eekhoorn in de boomen rond, altijd van onderen naar boven +en is in staat buitengewone sprongen te doen en intusschen naar verkiezing een andere richting aan te nemen. Hij behoeft van +geen grootere hoogte dan 10 M. af te springen om een boom te bereiken, die 20 à 30 M. van hem verwijderd is. Allen die dit +dier in de vrije natuur waargenomen hebben, zijn eenstemmig in hun bewondering over deze beweging, die zooveel op vliegen +gelijkt, door geen dier, dat met een behaarde vlieghuid uitgerust is, overtroffen wordt en even bevallig als behendig uitgevoerd +wordt. + +</p> +<p>Over ’t algemeen is de Suikereekhoorn een zeer aardig dier; hoewel hij zich verweren kan, is het niet moeilijk hem te temmen; +bovendien is hij ’s nachts buitengewoon opgewekt, vlug en vroolijk, maar ongelukkig altijd eenigszins schuw. Men ontmoet hem +volstrekt niet zelden in de huizen der kolonisten, die hem met groote zorgvuldigheid behandelen. Zijn verstand is gering; +het gemis van geestesgaven wordt tot op zekere hoogte vergoed door vroolijkheid, opgewektheid en een lieftallig uiterlijk. +Zonder groote moeite kan men hem aan allerlei kost gewennen, hoewel hij steeds aan vruchten, knoppen en Insecten de voorkeur +blijft geven, welke stoffen in de vrije natuur zijn voedsel uitmaken. Bijzonder gaarne eet hij de <span id="d0e514" class="corr" title="Bron: eucolyptus-manna">eucalyptus-manna</span>, een product van den <i lang="la-x-bio">Eucalyptus mannifera</i> en eenige andere soorten van hetzelfde voor Nieuw-Holland karakteristieke plantengeslacht. De schors en de bladen van deze +hooge boomen zweeten in kleine droppeltjes een grooten overvloed van een slijmerig, zoet sap uit, dat, aan de lucht drogend, +in den vorm van groote schubben aan den boom hangt. Aan deze voorliefde dankt het dier zijn naam. Ongetwijfeld maken ook Insecten +een hoofdbestanddeel van zijn voedsel uit. Bij gevangen exemplaren in den Londenschen dierentuin heeft men opgemerkt, dat +zij doode Musschen en stukken vleesch, die men hun bracht, zeer gaarne opaten. Daarom meent men, dat zij ’s nachts, zonder +gedruisch te maken, op de wijze der Lori’s, slapende Vogels en andere kleine dieren sluipend naderen en deze om ’t leven brengen. +In sommige gewesten richten zij in de perziken- en sinaasappelgaarden een aanzienlijke schade aan. + +</p> +<p>De Suikereekhoorns zijn zeer gezellige dieren; men vindt er in de wouden altijd verscheidene bijeen, hoewel men niet kan opmerken, +dat zij met hunne soortgenooten op bijzonder liefdevolle wijze omgaan. In de gevangenschap sluiten zij ook wel vriendschap +met andere kleine dieren en toonen zelfs den mensch eenige gehechtheid. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De kleinste van alle Klimbuideldieren, de <span class="letterspaced">Buidelmuis</span> of <span class="letterspaced">Opossummuis</span> (<i lang="la-x-bio">Acrobates pygmaeus</i>), wordt terecht als vertegenwoordiger van een afzonderlijk geslacht beschouwd. Haar breede vlieghuid reikt tot aan den handwortel, +de staart is tweerijig, vedervormig behaard; de beharing van de ooren is middelmatig lang. Dit sierlijke diertje is ongeveer +zoo groot als een Huismuis. Als het op een tak zit, de rekbare vlieghuid tegen den romp aangelegd, vertoont het een merkwaardige +overeenkomst in uitzicht met het in onze huizen levend, lieftallig en toch zoo gehaat Knaagdier. Zijn totale lengte bedraagt +ongeveer 14.5 cM., waarvan een weinig meer dan de helft door den staart wordt geleverd. De korte, zachtharige vacht is van +boven grijsbruin, van onderen geelachtig wit van kleur. + +</p> +<p>De Buidelmuis, die in Oost-Australië, van Queensland tot Victoria, inheemsch is, voedt zich, evenals hare verwanten, met bladen, +vruchten, knoppen en andere malsche plantendeelen. Zij versmaadt ook een klein Insect niet, wanneer zij dit toevallig ontdekt. +Door hare opgewektheid en vlugheid van bewegingen komt zij vrij wel met hare verwanten overeen; haar vaardigheid om met behulp +van de uitgespreide vlieghuid groote afstanden door de lucht heen af te leggen, wordt slechts door weinige dieren met behaarde +vlieghuid <a id="d0e537"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e537">580</a>]</span>geëvenaard. Men zegt, dat dit diertje zoowel bij de inboorlingen als bij de kolonisten van Europeeschen oorsprong, die in +de nabijheid van Port-Jackson wonen, zeer geliefd is en dikwijls getemd in kooien voorkomt. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De derde familie der Plantenetende Buideldieren omvat de <span class="letterspaced">Plompe Buideldieren</span> of <span class="letterspaced">Wombats</span> (<i lang="la-x-bio">Phascolomyidae</i>), die aan Knaagdieren herinneren. Men kent tegenwoordig drie soorten van Wombats, die alle in gestalte en aard overeenstemmen. +Hun lichaam is buitengewoon plomp gebouwd, de romp log en dik, de hals dik en kort, de kop onbehouwen van vorm, de staart +een klein, bijna onbehaard stompje; de ledematen zijn kort en krom, de voeten met vijf teenen voorzien en met lange, forsche, +sikkelvormige klauwen gewapend, die alleen aan den binnenteen der achterste ledematen ontbreken; de zolen zijn breed en onbehaard; +de teenen, die op den binnensten volgen, vergroeien gedeeltelijk met elkander. Zeer opmerkelijk is het gebit, daar de breede, +voorste snijtanden, waarvan elke kaakhelft er één bevat, met knaagtanden overeenkomen. Bovendien bevat elke helft van iedere +kaak één valsche kies en vier lange, gekromde ware kiezen. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Tasmanische Wombat</span> (<i lang="la-x-bio">Phascolomys ursinus</i>) kan een lengte van omstreeks 95 cM. bereiken en kenmerkt zich door korte, afgeronde ooren. Zijn kleur is gespikkeld donkergrijs +bruin. Tasmanië en de eilanden van de Bass-straat zijn het vaderland van deze soort. De nevens haar afgebeelde <span class="letterspaced">Breedkoppige Wombat</span> (<i lang="la-x-bio">Phascolomys latifrons</i>) bewoont Zuid-Australië. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1580.jpg" alt="Buidelmuis (Acrobates pygmaeus). Ware grootte." width="720" height="469"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Buidelmuis</span> (<i lang="la-x-bio">Acrobates pygmaeus</i>). Ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Alle soorten leven in dichte wouden, graven wijde holen en zeer diepe gangen in den bodem, en brengen hier den geheelen dag +slapend door. Eerst nadat het volslagen nacht geworden is, waggelt de Wombat naar buiten om voedsel te zoeken. Dit bestaat +hoofdzakelijk uit een hard, biesachtig gras, dat groote oppervlakten bedekt; overigens echter ook uit allerlei kruiden en +uit wortels, die hij door flink te graven blootlegt. + +</p> +<p>De Wombat ziet er onhandiger uit, dan hij is. Zijne bewegingen zijn langzaam, maar volhardend en krachtig. Een dier dat zoo +stompzinnig en onverschillig is als hij, verliest niet zoo licht zijn kalmte. Hij gaat regelrecht op zijn doel af en gaat +onverpoosd zijn gang, zonder zich door eenig bezwaar, van welken aard dan ook, te laten afschrikken. Wat hij zich eens voorgenomen +heeft, tracht hij ondanks alle hinderpalen ten uitvoer te brengen. Een hol, waaraan hij eens begonnen is, zal hij met de zielsrust +van een wijsgeer honderdmaal trachten te voltooien, al wordt het ook telkens weer dichtgestopt. + +</p> +<p>Evenals de meeste Australische dieren is ook de Wombat goed bestand tegen het leven als gevangene in ons werelddeel. Als hij +goed verzorgd wordt en het voedsel krijgt dat hij noodig heeft, schijnt hij zich hier zeer op zijn <span id="d0e584" class="corr" title="Bron: gemaak">gemak</span> te gevoelen, en wordt dan ook tamelijk tam, d. w. z. hij geraakt in zoover aan den mensch gewoon, dat men hem kan veroorloven +naar vrije verkiezing in huis rond te loopen. In Europa houdt men dit stompzinnige, onnoozele dier met groen voer, wortels, +rapen, vruchten, zaden en graan zonder moeite in ’t leven. Wanneer men het bovendien een weinig melk geeft, verschaft men +het een buitengewoon genot. In Engeland is het reeds gelukt van beide soorten jongen te telen; men heeft toen kunnen opmerken, +dat het wijfje 3 à 4 jongen werpt en ze, althans zoolang zij zich nog in den buidel bevinden, met groote zorgvuldigheid en +liefde verpleegt en opvoedt. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De tweede onderorde van de Buideldieren wordt gevormd door de <span class="letterspaced">Vleescheters</span> (<i lang="la-x-bio">Polyprotodontia</i>), die zich van de leden der eerste orde onderscheiden door hun groot aantal snijtanden, en hieraan hun wetenschappelijken +naam ontleenen: in elke helft van de bovenkaak hebben zij er 4 of 5, in elke helft van de onderkaak 3 of 4. De kleine snijtanden, +die met elkander nagenoeg in lengte overeenstemmen, worden in grootte ver overtroffen door de lange en spitse hoektanden. + +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>Zelfs de leek zal de leden van de eerste familie van de Vleeschetende Buideldieren—de <span class="letterspaced">Buideldassen</span> of <span class="letterspaced">Bandikoets</span> (<i lang="la-x-bio">Peramelidae</i>)—gemakkelijk kunnen onderscheiden. De sterk verlengde achterpooten en het zeer afwijkende maaksel van de teenen zijn kenmerken, +die iedereen in ’t oog moeten vallen. Van de vijf voorteenen zijn slechts 2 of 3 van de middelste <a id="d0e610"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e610">581</a>]</span>tot op behoorlijke lengte uitgegroeid en onafhankelijk van elkander; zij eindigen in stevige, sikkelvormige klauwen. De tweede +en de derde teen van de achtervoeten zijn onderling vergroeid; de binnenteen ontbreekt of is gebrekkig ontwikkeld, de vierde +teen is zeer lang. De romp is over ’t geheel genomen gedrongen; de kop, vooral het snuitgedeelte loopt zeer spits toe; de +staart is gewoonlijk zeer kort en dun behaard, slechts bij uitzondering lang en ruig; de ooren zijn bij sommige soorten bijzonder +groot. + +</p> +<p>De Buideldassen bewonen Australië en Nieuw-Guinea; zij leven in holen, die zij zich in den bodem graven en bij het geringste +gevaar dat hen bedreigt, ten spoedigste opzoeken. Soms treft men hen aan in de nabijheid van plantsoenen of nederzettingen +van den mensch; gewoonlijk echter houden zij zich op een afstand van den aartsvijand van alle dieren. De meeste soorten leven, +naar het schijnt, gezellig met elkander en zijn uitsluitend ’s nachts werkzaam. Hunne bewegingen zijn tamelijk vlug en eigenaardig, +daar hun gang uit een opeenvolging van kortere of wijdere, op sprongen gelijkende stappen bestaat. Zij voeden zich hoofdzakelijk +met planten, vooral met sappige wortels en knollen, nu en dan gebruiken zij echter ook Insecten en Wormen, ook wel zaden. + +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Tot het geslacht der <span class="letterspaced">Buideldassen</span> (<i lang="la-x-bio">Perameles</i>), dat, behalve in Australië, ook in Nieuw-Guinea inheemsch is, behoort de <span class="letterspaced">Langneuzige Buideldas</span> (<i lang="la-x-bio">Perameles nasuta</i>), een dier van eigenaardige gestalte, dat bijna evenveel op een Konijn als op een Spitsmuis gelijkt. Volwassen-dieren zijn +meer dan 50 cM. lang met inbegrip van den staart, welks lengte 12 cM. bedraagt. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De tweede familie van de onderorde der Vleescheters wordt gevormd door de <span class="letterspaced">Roofbuideldieren</span> (<i lang="la-x-bio">Dasyuridae</i>). Voor- en achterpooten zijn bij hen vrijwel van gelijke lengte; beide hebben vijf teenen; bij sommige soorten hebben de +achterste ledematen er slechts vier. De staart is lang behaard en niet voor ’t grijpen ingericht. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>Aan de onderfamilie van de <span class="letterspaced">Buidelmarters</span> (<i lang="la-x-bio">Dasyurinae</i>), wordt gewoonlijk de eerste rang toegekend. Alle hedendaagsche soorten, die tot deze groep behooren, bewonen het Australische +faunistische rijk en zijn van Nieuw-Guinea tot Tasmanië verbreid. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1581.jpg" alt="Tasmanische Wombat (Phascolomys ursinus) en Breedkoppige Wombat (Phascolimus
latifrons). 1/8 v. d. ware grootte." width="720" height="564"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Tasmanische Wombat</span> (<i lang="la-x-bio">Phascolomys ursinus</i>) en <span class="letterspaced">Breedkoppige Wombat</span> (<i lang="la-x-bio">Phascolimus +latifrons</i>). 1/8 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De Buidelmarters houden zich zoowel in wouden als in rotsachtige gewesten of aan de oevers van de zee op; sommige leven hier +in diepe holen of gaten in den grond, onder boomwortels of in rotskloven; andere zoeken holle boomen op. Sommige bewegen zich +uitsluitend op den bodem, andere klimmen uitmuntend en eenige houden bijna uitsluitend verblijf op boomen. Zij hebben een +sluipenden en bedachtzamen gang, daar zij de geheele voetzool op den grond laten rusten. Bijna alle zijn nachtelijke dieren, +die den dag slapend in hunne schuilhoeken doorbrengen, en op roof uitgaan, zoodra de schemering invalt. Bij deze rondzwervingen +bezoeken zij de zeekust, en verslinden alle dieren, die de zee aan land werpt, onverschillig of zij versch zijn of in rottenden +toestand verkeeren. De op boomen levende vormen voeden zich hoofdzakelijk met Insecten; hoogstens maken zij bovendien nog +op kleine Zoogdieren en Vogels, alsmede op eieren jacht. De grootste soorten dringen ook wel in menschelijke woningen door +en dooden hier, op de wijze van de Marters, in een enkelen nacht alle Hoenderen of plunderen, evenals de brutale Poolvossen +in het hooge noorden, de zolders en proviandkamers, waar zij vleesch en spek stelen. De kleinste soorten kunnen zelfs door +zeer nauwe openingen het lichaam heenwringen en zijn om deze reden even gehaat als de Marters en Bunzingen bij ons; de grootste +soort valt de schapenkudden aan en haalt zich af en toe een buit uit hun midden. Vele brengen het voedsel met de voorpooten +naar den bek. Hun stem bestaat uit een eigenaardig geknor en een helderklinkend geblaf. De groote <a id="d0e668"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e668">582</a>]</span>soorten zijn zeer wild, bijtlustig en ontembaar; wanneer zij aangevallen worden, verdedigen zij zich woedend met hunne scherpe +tanden; de kleinere daarentegen hebben een zachtzinnig en goedaardig voorkomen; enkele kunnen gemakkelijk in <span id="d0e670" class="corr" title="Bron: de vangenschap">gevangenschap</span> in ’t leven gehouden en zonder groote moeite getemd worden; nooit laten zij echter eenige gehechtheid aan hun verzorger blijken.—In +de lente werpt het wijfje 4 à 5 jongen. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1582-1.jpg" alt="Langneuzige Buideldas (Perameles nasuta). ¼ v. d. ware grootte." width="720" height="448"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Langneuzige Buideldas</span> (<i lang="la-x-bio">Perameles nasuta</i>). ¼ v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De schade, die de leden van deze onderfamilie aanrichten, overtreft verre het nut, dat zij opleveren en rechtvaardigt de felle +vervolgingen, die zij te verduren hebben. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Buidelwolf</span>, <span class="letterspaced">Zebrahond</span> of <span class="letterspaced">Buidelhond</span> (<i lang="la-x-bio">Thylacinus cynocephalus</i>), de eenige thans levende vertegenwoordiger van zijn geslacht, draagt zijn naam niet ten onrechte, want hij gelijkt werkelijk +op een Wilden Hond. Zijn gestrekte romp, de vorm van den kop, de scherp begrensde snuit, de rechtop staande ooren, de oogen, +de wijze waarop de staart gedragen wordt herinneren aan de laatstgenoemde Roofdieren; de ledematen zijn echter betrekkelijk +kort en het gebit vertoont met dat van den Hond een belangrijk verschil. + +</p> +<p>De Buidelwolf is het grootste van alle vleeschetende Buideldieren. Zijn lichaamslengte bedraagt meer dan 1 M., de lengte van +den staart 50 cM.; de oude mannetjes zijn nog aanmerkelijk grooter en kunnen naar men beweert, een totale lengte van ongeveer +1.9 M. bereiken. De korte, los aanliggende vacht is grijsbruin, op den rug met 12 à 14 zwarte strepen geteekend. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1582-2.jpg" alt="Buidelwolf (Thylacinus cynocephalus). 1/10 v. d. ware grootte." width="720" height="579"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Buidelwolf</span> (<i lang="la-x-bio">Thylacinus cynocephalus</i>). 1/10 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De Buidelwolf bewoont Tasmanië. Toen de kolonisatie van dit eiland door de Europeanen begon, kwam hij hier zeer veelvuldig +voor, tot groote schade en ergernis voor de veefokkers, welker schapenkudden en <a id="d0e715"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e715">583</a>]</span>pluimveefokkerijen hij ijverig brandschatte. Later werd hij door het schietgeweer meer en meer verdreven; tegenwoordig is +hij in het binnenland teruggedrongen. Hier vindt men hem in sommige bergachtige gewesten nog altijd in tamelijk grooten overvloed, +het veelvuldigst op een hoogte van ongeveer 1000 M. boven den zeespiegel. Rotsspleten in donkere, voor den mensch bijna ontoegankelijke +ravijnen, diepe holen, die door de natuur gevormd of door hem zelf gegraven zijn, verschaffen hem toevluchtsoorden gedurende +den dag; van hier uit onderneemt hij zijne rooftochten. Hij is een nachtelijk dier en schuwt het heldere licht in hooge mate. +Hoewel hij niet het wildste van alle Roof-buideldieren is, overtreft hij toch al zijne familiegenooten, wat sterkte en koenheid +betreft, en verdient reeds hierom zijn naam. + +</p> +<p>Het voedsel van den Zebrahond bestaat uit alle kleine dieren, die hij bereiken en overmeesteren kan, uit Gewervelde Dieren +zoowel als uit ongewervelde, bij de Insecten en Weekdieren te beginnen en afdalend tot aan de Straaldieren. Als hij zeer hongerig +is, versmaadt hij geen enkele spijs en deinst niet eens af voor het met scherpe verweermiddelen voorziene kleed van den Mierenegel. +Wanneer de Buidelwolf zijne rooftochten uitstrekt tot in de gewesten, die door menschen bewoond worden, vangt men hem in vallen +of maakt jacht op hem met Honden. Tegen deze weet hij zich goed te verdedigen en toont daarbij een wildheid, die buiten verhouding +staat tot zijn geringe grootte. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Veel leelijker en in de hoogste mate afkeerwekkend is de naaste verwant van den Buidelwolf, die door de kolonisten <span class="letterspaced">Duivel</span> wordt genoemd (<i lang="la-x-bio">Sarcophilus ursinus</i>). Deze naam, die aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat, heeft hij te danken aan zijn ongeloofelijke wildheid en ontembaarheid. +Volgens het eenstemmig oordeel van alle waarnemers kan men zich moeielijk een lastiger, woester, zinneloozer en kwaadaardiger +schepsel voorstellen dan deze Buidelduivel, wiens booze stemming en wreveligheid nooit ophouden en wiens toorn bij de geringste +aanleiding helder opvlamt. Niet eens in de gevangenschap en bij de zorgvuldigste verpleging verliest hij deze eigenschappen; +nooit toont hij bekendheid met of genegenheid voor den persoon, die hem met voedsel en al wat hij verder noodig heeft, voorziet; +zijn oppasser valt hij met evenveel haat en zinnelooze woede aan als ieder ander wezen, dat het waagt hem te naderen. Zijn +vacht bestaat uit korte, stijve haren. + +</p> +<p>De borst van dit dier is met een witten halsband en in den regel bovendien met twee witte vlekken geteekend; het geheele overige +lichaam is met een koolzwarte vacht bekleed. De totale lengte van dit dier bedraagt ongeveer 1 M. met inbegrip van den ongeveer +30 cM. langen staart. + +</p> +<p>Aanvankelijk hadden de kolonisten op Tasmanië veel last van den Buidel-duivel, daar hij hun het fokken van Hoenderen en andere +Vogels bijna geheel onmogelijk maakte. Op de wijze van de Marters drong hij in het hoenderhok door en hield hier huis met +een bloedgierigheid zooals overigens alleen door de dieren van het Martergeslacht getoond wordt. Hij werd daarom van den eersten +aanvang af fel gehaat en op de meest wraakzuchtige wijze vervolgd, te meer omdat men zijn vleesch als smakelijk of althans +eetbaar had leeren kennen. Vallen van allerlei soort werden op zijn weg geplaatst en groote verdelgingsjachten gehouden; zeer +schielijk leerde hij de heerschappij en het verstand van den mensch eerbiedigen en vreezen; het gevolg hiervan was, dat hij +zich in de dichte, moeielijk toegankelijke wouden van het gebergte terugtrok. In vele districten is hij reeds uitgeroeid; +daar waar hij nog voorkomt, ziet men hem slechts zelden. + +</p> +<p>Hij is een echt nachtdier en schuwt het daglicht evenzeer als de Buidelwolf of als een van onze Uilen. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Buidelmarters</span> (<i lang="la-x-bio">Dasyurus</i>) vertegenwoordigen een afzonderlijk geslacht. Zij houden, wat hun uitwendig voorkomen betreft, ongeveer het midden tusschen +de Vossen en de Marters, zonder evenwel met deze of met gene een bijzonder in ’t oog vallende overeenkomst te vertoonen. De +romp is slank en gestrekt, de hals tamelijk lang, de kop naar voren toegespitst. De staart is lang, slap en gelijkmatig ruig +behaard; de pooten zijn laag en middelmatig dik; de achterste zijn iets langer dan de voorste en missen den binnenteen; de +teenen zijn vaneengescheiden en met stevige, sikkelvormig gekromde, spitse nagels gewapend. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Een van de meest bekende soorten, de <span class="letterspaced">Gevlekte Buidelmarter</span> (<i lang="la-x-bio">Dasyurus viverrinus</i>), is van boven vaalbruin, nu eens lichter dan weer donkerder, en van onderen wit. De geheele bovenzijde is bezet met onregelmatige, +witte vlekken, die op den kop kleiner zijn dan op den romp. Een volwassen exemplaar bereikt een lichaamslengte van 40 en een +staartlengte van 30 cM., bij 15 cM. schofthoogte. De leden van deze soort zijn over Nieuw-Zuid-Wales, Victoria, Zuid-Australië +en Tasmanië verbreid. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1583.jpg" alt="Gevlekte Buidelmarter (Dasyurus viverrinus). 1/4 v. d. ware grootte." width="720" height="347"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Gevlekte Buidelmarter</span> (<i lang="la-x-bio">Dasyurus viverrinus</i>). 1/4 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Bij voorkeur bewoont de Gevlekte Buidelmarter de wouden aan de zeekust. Hier verbergt hij zich <span id="d0e767" class="corr" title="Bron: over dag">overdag</span> <a id="d0e770"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e770">584</a>]</span>onder boomwortels en steenen of in holle boomstammen. Nadat de nacht is aangevangen, zwerft hij om voedsel te zoeken ver rond. +Hij vreet hoofdzakelijk doode dieren, die door de zee aan land geworpen zijn, maar vervolgt in het woud ook kleine Zoogdieren +of op den grond nestelende Vogels; ook insecten worden niet door hem versmaad. Het aantal jongen wisselt af van 4 tot 6. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1584.jpg" alt="Buidelmiereneter (Myrmecobius fasciatus). 1/3 v. d. ware grootte." width="720" height="415"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Buidelmiereneter</span> (<i lang="la-x-bio">Myrmecobius fasciatus</i>). 1/3 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De Buidelmarter wordt met even grooten haat vervolgd als de vroeger genoemde Roofbuideldieren. Men vangt ze dikwijls in grooten +getale in ijzeren vallen, die met het een of ander dierlijk voedsel als lokaas voorzien zijn. Van het gevangen dier beleeft +men weinig genoegen, daar het een van de vervelendste schepsels is. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Buidelmiereneter</span> (<i lang="la-x-bio">Myrmecobius fasciatus</i>) is de eenige vertegenwoordiger van de tweede onderfamilie der Roofbuideldieren, van de <span class="letterspaced">Spitsbuideldieren</span> (<i lang="la-x-bio">Myrmecobiinae</i>). Zijn lichaam is lang, de kop zeer spits; de achtervoeten hebben vier, de voorvoeten vijf teenen; de achterpooten zijn iets +langer dan de voorpooten, de zolen onbehaard, de teenen van elkander gescheiden. De staart is slap, lang en ruig. Het wijfje +heeft geen buidel. Opmerkelijk is het goed voorziene gebit; het aantal tanden bedraagt meer dan bij eenig ander Zoogdier; +hij heeft er niet minder dan 50 à 54 in iedere kaakhelft. + +</p> +<p>Terecht wordt de Buidelmiereneter als een der fraaiste en opmerkelijkste Buideldieren beschouwd. In grootte komt hij ongeveer +met onzen Gewonen Eekhoorn overeen. Zijn kleur is hoogst eigenaardig. Het okergeel van ’t voorste deel van de rugzijde van +’t lichaam, dat door de hiermede gemengde, witte haren lichter schijnt, gaat verder achterwaarts onmerkbaar in donkerzwart +over, dat het grootste deel van de achterste helft van het lichaam inneemt, maar door witte of roodachtige dwarsbanden afgebroken +wordt. Het voornaamste voedsel van den Buidelmiereneter is reeds door zijn naam aangeduid. Men vindt hem daarom vooral in +zulke boschrijke gewesten, waar de Mieren in grooten overvloed voorkomen. Geheel op dezelfde wijze als de Mierenleeuw steekt +hij de tong te midden van de wemelende schaar en trekt haar schielijk in den bek terug, nadat een groot aantal van de vertoornde +Insecten zich er aan vastgebeten hebben. Bovendien verslindt hij, naar men zegt, ook andere Insecten en in sommige gevallen +het hars, dat door de twijgen van de eucalypten wordt uitgezweet, ja zelfs gras. In tegenstelling <span id="d0e802" class="corr" title="Bron: met">tot</span> de reeds genoemde Roofbuideldieren is de Buidelmiereneter in den volsten zin van het woord ongevaarlijk. Zonder eenige tegenstribbeling +schikt hij zich in de gevangenschap, waarin hij het gewoonlijk niet lang uithoudt, daar men hem het noodige voedsel niet in +voldoende hoeveelheid verschaffen kan. Het aantal jongen in iederen worp bedraagt, naar men zegt, 5 à 8. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Buidelratten</span> (<i lang="la-x-bio">Didelphyidae</i>), die de derde familie van de onderorde der Vleescheters vormen, zijn Buideldieren, die hoogstens de grootte van een Kat +bereiken, maar ook dikwijls die van een Muis niet overtreffen. De romp is gedrongen, de kop aan den snuit min of meer toegespitst. +De staart is meestal lang en in dit geval een aan de spits naakte grijpstaart, soms echter kort en meer of minder behaard. +De achterste ledematen zijn iets langer dan de voorste; de pooten hebben vijf teenen, die bij één geslacht door zwemvliezen +verbonden zijn; de duim van de achterste ledematen kan tegenover de andere teenen gesteld worden. Bij het wijfje van eenige +soorten ontbreekt de buidel, of is door twee huidplooien aangeduid; bij andere is hij volledig aanwezig, maar heeft de opening +vaker van achteren dan van voren. Het gebit vertoont alle eigenaardigheden van een roofdierengebit. + +</p> +<p>In den voortijd kwamen ook in Europa Buidelratten voor. Tegenwoordig bewonen 2 geslachten (met 24 soorten) van deze dieren +Amerika, en wel hoofdzakelijk het Zuid-Amerikaansche faunistische rijk; daar in Noord-Amerika slechts één soort aantroffen +wordt, die ook in het zuiden vertegenwoordigd is. Zij leven bijna alle in wouden of in het dichte struikgewas, waar zij holle +boomen of gaten in den grond bewonen, of zich eenvoudig tusschen dicht bijeenstaande grassen en struiken neervlijen. Eén soort +bevolkt de oevers van kleine rivieren en beken, zwemt uitmuntend en zoekt een <a id="d0e817"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e817">585</a>]</span>toevlucht in gaten in den grond. Alle zijn nachtdieren, doorgaans leven zij eenzaam en zwerven rond. Haar gang op den vlakken +bodem, waarbij zij op de geheele zool rusten, is tamelijk langzaam en onvast; de meeste zijn echter in staat om in boomen +te klimmen, zich met haar voor ’t grijpen geschikten staart vast te houden en uren lang in deze houding te volharden. Naar +het schijnt, is de reuk de volkomenste van hare zinnen. Hare geestvermogens zijn zeer gering, hoewel men haar een zekere sluwheid +niet kan ontzeggen; deze blijkt o.a. hieruit, dat zij vallen van allerlei soort weten te vermijden. Haar voedsel bestaat uit +kleine Zoogdieren, Vogels en vogeleieren, ook wel uit kleine Reptielen en Amphibiën, Insecten en insectenlarven en Wormen; +in geval van nood eten zij ook vruchten. De in ’t water levende Zwembuideldieren voeden zich hoofdzakelijk met Visschen. De +grootste soorten van Buidelratten bezoeken de woningen van den mensch en dooden alle zwakke dieren, die zij hier vinden, drinken +hun bloed en worden er letterlijk bedwelmd van. Haar uit eigenaardige sisklanken bestaande stem laten zij alleen dan hooren, +als zij mishandeld worden. Vervolgde Buidelratten verweren zich niet, maar zijn gewoon zich dood te houden, als zij zich niet +meer verbergen kunnen. In haar angst verbreiden zij een onaangename, knoflookachtige lucht. + +</p> +<p>De levenswijze van de Buidelratten heeft in bekwame natuuronderzoekers ijverige en zorgvuldige beoefenaars gevonden; veel +van ’t geen ons over de voortplanting der Buideldieren bekend is, berust op de mededeelingen van deze geleerden. “In het midden +van den winter,” zegt <span class="smallcaps">Rengger</span> van de in Paraguay levende soorten van Buidelratten, “in Augustus n.l, vangt bij haar, naar ’t schijnt, de paartijd aan; +in deze maand althans ontmoet men dieren van verschillend geslacht dikwijls bij elkander; in de daarop volgende maand vindt +men drachtige wijfjes. Deze werpen slechts éénmaal per jaar jongen. Het aantal jongen is zoomin bij de verschillende soorten, +als bij de wijfjes van één soort gelijk. Bij één en dezelfde soort vond ik soms 14 jongen per worp, dikwijls echter 8 of 4, +eens slechts één enkel jong. De draagtijd duurt een weinig meer dan 3 weken. In het begin van October komen de jongen ter +wereld; onmiddellijk daarna worden zij in den buidel gebracht of geborgen onder de huidplooien aan den buik van de moeder, +waar zij aan de tepels worden gelegd en zoo lang vastgehecht blijven, totdat zij hun volledige ontwikkeling bereikt hebben. +Dit geschiedt na ruim 50 dagen. Zij verlaten dan den buidel, maar nog niet de moeder; daar zij zich, zelfs wanneer zij reeds +eten kunnen, aan haar vacht vasthouden om zich nog eenigen tijd door haar te laten dragen. + +</p> +<p>“De grootte van de pas geboren jongen bedraagt hoogstens 12 mM<span id="d0e826" class="corr" title="Bron: ">.</span>; zij komen niet alle gelijktijdig ter wereld. Hun lichaam is naakt, hun kop in verhouding tot de overige lichaamsdeelen groot; +de oogen zijn gesloten, de neusgaten en de mond echter open; de ooren zijn volgens de lengte en de breedte opgevouwen, de +voorpooten over de borst, de achterpooten over den buik gekruist; de staart is naar onderen opgerold. Zelfs op uitwendige +prikkels antwoorden zij niet door eenige beweging. Toch vindt men ze, korten tijd nadat ze in den buidel gekomen zijn, aan +de tepels vastgezogen. De jongen blijven bijna twee maanden in den buidel, en laten in al dien tijd de tepels nimmer los, +behalve in de laatste dagen. In de eerste twee weken bemerkt men geen verandering aan hen, behalve dat zij flink groeien en +dat de borstelige haren bij den mond zich beginnen te vertoonen. Vier weken na de geboorte hebben zij ongeveer de grootte +van een Huismuis bereikt; de beharing is nu op alle deelen van hun lichaam zichtbaar; ook kunnen zij eenige bewegingen met +de voorpooten maken. Ongeveer in de zevende week zijn zij bijna zoo groot als een Rat; dan openen zij de oogen. Van dezen +tijd af hangen zij niet meer gedurende den geheelen dag aan de tepels; ook verlaten zij soms den buidel, waarin zij echter +dadelijk terugkeeren, zoodra hun gevaar dreigt. Weldra echter laat de moeder hen er niet meer in toe; zij draagt hen evenwel +nog gedurende verscheidene dagen met zich mede op den rug en de schenkels, waar zij zich aan de haren vasthouden, totdat zij +in staat zijn om zelf in hun onderhoud te voorzien.” +</p> +<hr class="tb"><p> + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1585.jpg" alt="Opossum (Didelphys marsupialis). 1/5 v. d. ware grootte." width="720" height="449"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Opossum</span> (<i lang="la-x-bio">Didelphys marsupialis</i>). 1/5 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De meest bekende Buidelrat is ongetwijfeld de <span class="letterspaced">Opossum</span> (<i lang="la-x-bio">Didelphys marsupialis</i>). Dit dier onderscheidt zich zoomin door een aangename kleur als door bevalligheid van vorm; ook heeft het niets aantrekkelijks +in zijn levenswijze; terecht wordt het als een zeer afstootend dier beschouwd. Zijn lichaamslengte bedraagt ruim 47 cM., zonder +den ongeveer 43 cM. langen staart. Deze is rond en tamelijk dik, spits toeloopend, <a id="d0e849"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e849">586</a>]</span>alleen aan den wortel met haar bekleed, van hier tot aan de spits onbehaard, maar met fijne, kranswijs geplaatste schubben +bedekt, waartusschen hier en daar eenige korte haren te voorschijn komen. Het wijfje heeft een volkomen buidel. De pooten +zijn kort, de teenen van elkander gescheiden en nagenoeg even lang, de binnenteen van de achtervoeten kan als een duim gebruikt +worden. + +</p> +<p>Amerika, van de noordelijke Vereenigde Staten tot aan Chili en Zuid-Brazilië, is het vaderland van den Opossum. In de middelste +gedeelten van dit uitgestrekte gebied wordt hij overal veelvuldig gevonden, geenszins tot genoegen van den mensch. Wouden +en struikbosschen dienen hem tot verblijfplaats; hoe dichter zij zijn, des te beter acht de Opossum ze ter bewoning geschikt. + + +</p> +<p>“Het is mij,” zegt <span class="smallcaps">Audubon</span>, “alsof ik thans nog den Opossum voor mij zie, zooals hij langzaam en voorzichtig over de smeltende sneeuw voorttrippelt, +op den bodem speurend naar hetgeen hem het best zal smaken. Daar ontmoet hij het versche spoor van een Hoen of van een Haas; +hij richt den snuit omhoog en snuffelt. Eindelijk heeft hij een besluit genomen; met de snelheid van een flinken voetganger +rept hij zich voort op den door hem gekozen weg. Nu zoekt hij en schijnt onzeker te zijn, welke richting hij moet volgen; +de door hem nagejaagde buit heelt òf een grooten sprong gemaakt, òf misschien “een haak geslagen”, op de plaats waar de Opossum +het spoor heeft waargenomen. De roover richt zich op, blijft een poos op de achterpooten staan, kijkt om zich heen, speurt +opnieuw en draaft daarna verder. Hier aan den voet van een ouden boom maakt hij zonder aarzeling halt. Hij loopt om den kolossalen +stam heen over de met sneeuw bedekte wortels en vindt daartusschen een opening, waar hij oogenblikkelijk binnensluipt. Verscheidene +minuten gaan voorbij; daar verschijnt hij weder, een reeds gedood Aardeekhoorntje in den bek naar buiten sleepend, en begint +den boom te bestijgen. Langzaam klimt hij naar boven, totdat hij verborgen is te midden van de dichte twijgen, die met wingerdranken +doorvlochten zijn. Hier gaat hij rustig zitten, slingert den staart om een tak en verscheurt met de scherpe tanden het ongelukkige +Eekhoorntje, dat intusschen voortdurend met de voorpooten vastgehouden wordt. + +</p> +<p>“De liefelijke lentedagen zijn gekomen en krachtig ontwikkelen zich de bladen; de Opossum echter moet nog steeds honger lijden +en is bijna geheel uitgeput. Hij bezoekt de oevers van de poelen en is blijde, dat hij een jonge Kikvorsch ziet, die hem een +dragelijk maal verschaft. Langzamerhand ontwikkelen zich de spruiten van de boschbessen en van de netels; met smaak verorbert +hij de jonge stengels. De morgenroep van den Wilden Kalkoen klinkt als verrukkelijke muziek in de ooren van het listige dier; +want het weet zeer goed, dat het weldra ook de hen zal hooren en haar spoor zal kunnen volgen tot aan het nest; daar is het +voornemens zich heerlijk te vergasten door de eieren uit te slurpen. Op zijne tochten door het woud, nu eens over den bodem, +dan weer hoog boven den grond van boom tot boom, hoort het een haan kraaien, en zijn hart zwelt van vreugde bij de herinnering +aan de kostelijke spijs, waaraan hij zich in den vorigen zomer op de naburige boerenplaats te goed deed. Hoogst voorzichtig +echter schrijdt hij voort en kruipt eindelijk in ’t hoenderhok. + +</p> +<p>“Wakkere boer! waarom hebt gij in den vorigen winter zooveel Kraaien doodgeschoten en bovendien ook nog Raven? ’t Is waar, +gij hebt toen pret gehad: haast u nu echter naar het naaste dorp en koop een behoorlijke voorraad schietbehoeften! poets uw +roestig jachtgeweer, zet vallen uit en leer uw luien Hond om op den Opossum te loeren! Daar komt hij! De zon is pas ter ruste +gegaan, maar de hongerige gauwdief is al sinds lang wakker. Hoort gij het schreeuwen van uw beste hen, die hij gepakt heeft? +Het listige dier heeft zich met zijn buit uit de voeten gemaakt. Er is nu niets meer aan te doen; hoogstens kunt gij op den +loer gaan liggen en ook op de Vossen en Uilen het oog houden, die grinniken van pret bij de gedachte, dat gij hun vijand en +uw vriend, de arme Kraai, het levenslicht hebt uitgeblazen. De kostelijke hen, die gij zoo pas op een dozijn eieren te broeden +hebt gezet, is thans van de moeite van ’t broeden bevrijd. Ondanks haar angstgeschreeuw en het overeindzetten van hare vederen +heeft de Opossum de eieren het eene na het andere opgegeten. Dat komt van uw kraaienschieten! Als gij barmhartiger en verstandiger +waart geweest, zou de Opossum wel in ’t bosch gebleven zijn en zich tevreden gesteld hebben met een jongen Eekhoorn of een +Haasje, met de eieren van den Kalkoen of met de druiven, die zoo rijkelijk de takken van de boomen onzer wouden versieren: +maar het helpt toch niet, dat ik u dit zeg! + +</p> +<p>“Maar stel eens, dat de boer den Opossum op heeterdaad betrapt heeft, en uit ergernis het arme dier op schoppen tracteert. +In ’t volle besef van zijn ongeschiktheid om weerstand te bieden rolt het zich als een bal ineen. Hoe meer de boer raast, +des te minder laat het dier iets blijken van de pijn die het voelt. Daar ligt het, niet dood, maar uitgeput; de bek is geopend, +de tong hangt er uit; de oogen zijn dof. Zoo zou het blijven liggen, tot de Vleeschvlieg eieren op zijn vel ging leggen, indien +zijn pijniger niet eindelijk wegging. ”“Het dier zal nu toch stellig wel dood zijn,”” zegt de boer. Denk er om, lezer, het +”“opossumt”” hem wat voor. Nauwelijks heeft de vijand de hielen gelicht, of het staat alweer op de pooten en drentelt naar +het woud terug.” + +</p> +<p>De Opossum is, zooals uit zijn geheele organisatie blijkt, een boomdier; op den bodem beweegt hij zich tamelijk langzaam en +onbeholpen. Bij ’t gaan laat hij de geheele zool op den grond rusten. Al zijne bewegingen zijn traag; zelfs bij ’t vluchten +komt hij niet snel vooruit, hoewel zijn gang dan uit een opeenvolging van op passen gelijkende sprongen bestaat. In de boomkronen +daarentegen klautert het dier met groote zekerheid en tamelijk vlug rond. Daarbij komen de duim van de achterhand—die ver +van de overige teenen afstaat, zoodat hij takken omspannen en zich vasthouden kan—en de rolstaart, hem goed te pas. Niet zelden +gaat hij aan den staart hangen en blijft uren lang in deze houding. + +</p> +<p>In de groote, donkere wouden sluipt de Opossum over dag zoowel als ’s nachts rond, hoewel hij aan de duisternis de voorkeur +geeft boven het licht. Overal echter, waar hij gevaar ducht, ja reeds daar, waar hij hinder heeft van het daglicht, komt hij +alleen ’s nachts te voorschijn en brengt den geheelen dag slapend door in gaten van den grond of in holle boomen. Alleen in +den paartijd leeft hij met zijn wijfje samen, voor ’t overige leidt hij een eenzaam leven evenals al zijne naaste verwanten. +Hij heeft geen bepaalde woning, maar maakt gebruik van iederen schuilhoek, dien hij bij ’t einde van zijn nachtelijken zwerftocht, +als de dag aanbreekt, ontdekt. Als de fortuin hem bijzonder gunstig is en hij het geluk heeft een hol te vinden, <a id="d0e868"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e868">587</a>]</span>waarin het een of ander zwak Knaagdier woont, zoo is dit hem natuurlijk des te aangenamer; daar de eigenaar van het huis hem +niet alleen inwoning, maar ook den kost zal verschaffen. Zooals uit <span class="smallcaps">Audubon’s</span> beschrijving blijkt, verslindt hij alle kleine Zoogdieren en Vogels, die hij krijgen kan, bovendien eieren, velerlei Reptielen +en Amphibiën, groote Insecten zoowel volwassene als larven, en zelfs Wormen. Bij gebrek aan dierlijk voedsel stelt hij zich +ook met vruchten tevreden, b.v. met maïs en voedzame wortels. Boven alle overige spijzen verkiest hij bloed; daarom gaat hij, +telkens als hiertoe gelegenheid bestaat, met onbeschrijfelijken moordlust te keer. Bij een bezoek aan ’t hoenderhok doodt +hij dikwijls alle bewoners; hij zuigt dan alleen hun bloed uit, zonder iets van hun vleesch op te eten. Door dit bloedig festijn +wordt hij, naar men zegt, evenals onze Marters, als ’t ware dronken, zoodat men hem niet zelden ’s morgens te midden van de +doode Vogels slapende vindt. Hoewel over ’t geheel voorzichtig, is hij, zoolang hij zijn bloeddorst bevredigen kan, blind +en doof; hij denkt dan om geen gevaar en laat zich, zonder van het moorden af te zien en zonder weerstand te bieden, door +de Honden doodbijten of door den vertoornden landman doodslaan. Dat dit niet gemakkelijk gaat, daar het dier een taai leven +heeft, is ons reeds gebleken. + +</p> +<p>Het nagaan van den handel en den wandel van den gevangen Opossum kan den waarnemer slechts weinig genoegen verschaffen. Door +ervaring weet ik, dat dit dier nog vervelender is dan andere Roofbuideldieren. Bewegingloos ineengerold ligt hij gedurende +den geheelen dag in zijn hok; alleen als men hem plaagt, geeft hij zich de moeite een beweging te maken: hij opent den bek +zoo wijd mogelijk, zoolang men vóór hem blijft staan, alsof hij mondklem heeft. Hij is traag, lui en slaperig en schijnt verschrikkelijk +dom te zijn. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Van de Buidelratten in engeren zin onderscheiden zich de <span class="letterspaced">Schoepati</span>’s (<i lang="la-x-bio">Philander</i>) hoofdzakelijk door den onvolkomen buidel van het wijfje. Deze wordt namelijk slechts door twee huidplooien gevormd, die +zich over de nog onontwikkelde, aan de tepels hangende jongen heenvleien. + +</p> +<p>De grootste soort van dit geslacht en een van de grootste Buidelratten in ’t algemeen is de <span class="letterspaced">Kreeftenschoepati</span> (<i lang="la-x-bio">Philander philander</i>), een dier van 24 cM. lichaamslengte, met een 32 cM. langen staart. Zijn dik, zacht en wollig haar is vuil geelachtig grijs +of roodachtig grijs, van onderen geel. Het bleekgrijze aangezicht is met een bruine middelstreep en met donkere ringen om +de oogen geteekend, terwijl de eindhelft van den staart er witachtig uitziet. + +</p> +<p>De Kreeftenschoepati is tamelijk ver, misschien over geheel tropisch Amerika verbreid; hij komt talrijk voor in de wouden +van Brazilië, het liefst in de nabijheid van moerassen, die hem Kreeften en Krabben leveren. Hij leeft bijna uitsluitend op +boomen en daalt alleen dan op den bodem af, als hij hier jagen wil. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1587.jpg" alt="Zwemmende Buidelrat (Chironectes minimus), 1/3 v. d. ware grootte. (Zie bladz. 588.)" width="720" height="619"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Zwemmende Buidelrat</span> (<i lang="la-x-bio">Chironectes minimus</i>), 1/3 v. d. ware grootte. (Zie bladz. 588.) +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Zijn volkomen naakte rolstaart maakt hem het klimmen gemakkelijk; men ziet hem in geen enkele houding, zonder dat hij zich +met dit orgaan vasthoudt. Op den grond beweegt hij zich langzaam en slecht; toch ziet hij kans om kleine Zoogdieren, Reptielen, +Amphibiën en Insecten te overmeesteren, vooral ook Kreeften, die zijn liefste voedsel uitmaken. In de boomen zoekt hij de +Vogels en hunne nesten op; evenals de Opossum eet hij echter ook wel vruchten. Ook hij dringt, naar men zegt, soms in de hoenderhokken +en duiventillen door en richt dan onder de Hoenderen en Duiven een groote slachting aan. + +</p> +<p>De jongen van den <span id="d0e909" class="corr" title="Bron: Kreeftenschoepatie">Kreeftenschoepati</span> verschillen in kleur zeer van de ouden. Kort na de geboorte volkomen naakt, krijgen zij, als hun ontwikkeling zoover is voortgeschreden, +dat zij den buidel verlaten kunnen <a id="d0e912"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e912">588</a>]</span>een vacht, die uit korte, zijdeachtig zachte, glanzige nootbruine haren samengesteld is, en eerst langzamerhand de donkere, +bruinzwarte kleur van de volwassen dieren aanneemt. Alle berichtgevers verklaren eenstemmig, dat het een alleraardigst schouwspel +is, de pas uit den buidel gekomen diertjes om en op hun moeder te zien loopen. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De tweede onderfamilie van de Buidelratten omvat slechts één geslacht, waartoe slechts één soort behoort: het eenige, tot +dusver bekende Buideldier, dat zich bijvoorkeur in ’t water ophoudt, de <span class="letterspaced">Yapok</span> of <span class="letterspaced">Zwemmende Buidelrat</span> (<i lang="la-x-bio">Chironectes minimus</i> afgebeeld op p. 587). + +</p> +<p>Over ’t geheel genomen heeft dit dier het voorkomen van een Rat. Zijn staart is bijna even lang als het overige lichaam en +heeft de kenmerken van een grijpstaart, hoewel hij niet als zoodanig gebruikt wordt. De vacht is op den rug fraai aschgrauw, +waarbij de witte kleur van de onderzijde scherp afsteekt. De grijze grondkleur van de bovenzijde is met zes breede, zwarte, +dwars gerichte vlekken geteekend. Over het midden van den rug loopt een donkere streep van de eene vlek naar de andere. De +ooren en de staart zijn zwart. Volwassen dieren hebben bij een lichaamslengte van ongeveer 40 cM. een nagenoeg even langen +staart. + +</p> +<p>De Zwemmende Buidelrat is over een groot deel van het Zuid-Amerikaansche faunistische rijk verbreid. Zij wordt gevonden van +Guatemala tot Zuid-Brazilië; overal schijnt zij zeldzaam of althans moeielijk verkrijgbaar te zijn; men treft haar daarom +slechts in zeer weinige verzamelingen aan. Naar men zegt, gaat zij zoowel over dag als ’s nachts voedsel zoeken; zij zwemt +met groot gemak en kan zich ook op ’t land vlug en behendig bewegen. Haar voedsel bestaat, naar bericht wordt, uit vischjes +en andere kleine waterdieren en uit vischkuit; de groote wangzakken doen echter vermoeden, dat dit dier bovendien ook plantaardige +stoffen niet versmaadt. + +</p> +<p>Het wijfje werpt ongeveer 5 jongen, draagt ze in den buidel, totdat zij voldoende ontwikkeld zijn, neemt ze op tamelijk jeugdigen +leeftijd met zich mede in ’t water en onderricht hen hier gedurende geruimen tijd in ’t zwemmen, duiken en het verkrijgen +van hun voedsel. + +<a id="d0e933"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e933">589</a>]</span></p> +</div> +<div class="div1"> +<h2 class="label">Vijftiende Orde.</h2> +<h2 class="normal">De Kloakdieren (<span class="letterspaced" lang="la-x-bio">Monotremata</span>). +</h2> +<p>Gedurende langen tijd heeft er verschil van meening bestaan over de plaats, die aan de <span class="letterspaced">Kloakdieren</span> in het dierenrijk moet worden toegekend; thans is deze strijd beslecht. Hoewel de meening van de dierkundigen uit een vroegere +periode, die de Kloakdieren voor een op zichzelf staande klasse van het dierenrijk hielden, een tijdlang haar waarde had verloren, +wordt thans een soortgelijke opvatting opnieuw gehuldigd. De Mierenegels en Vogelbekdieren die men met het volste recht als +een afzonderlijke onderklasse van de Zoogdieren zou kunnen beschouwen, worden door geen enkelen hedendaagschen dierkundige +tot de Buideldieren of zelfs tot de Tandeloozen gerekend, zooals sommige hunner voorgangers deden. + +</p> +<p>Dat de Kloakdieren hunne jongen werkelijk zoogen, is reeds sinds lang boven allen twijfel verheven; eerst door de nauwkeurige +onderzoekingen van <span class="smallcaps">Gegenbaur</span> echter heeft men den waren aard van hunne zoogorganen leeren kennen. De melkklieren, die zijdelings aan den onderbuik voorkomen, +hebben tot afvoerbuizen een groot aantal fijne gangen in de huid, die evenwel ook op deze plaatsen met haar begroeid is. Daar +nu de mannelijke Zoogdieren soortgelijke klieren op dezelfde plaatsen hebben, geloofden de eerste ontleedkundigen, die zich +met het Vogelbekdier bezighielden, niet, dat zij hier echte zoogorganen voor zich hadden, tot dat <span class="smallcaps">Meckel</span> aantoonde, dat de genoemde klieren bij het mannelijke Vogelbekdier niet ontwikkeld zijn, en <span class="smallcaps">Bär</span> opmerkte, dat de melkklieren van de Cetaceën een soortgelijken bouw vertoonen. <span class="smallcaps">Owen</span>, die in het jaar 1832 deze klieren onderzocht, vond bij ieder van deze ongeveer 120 openingen in de huid, waardoor een voor +de voeding geschikte vloeistof werd afgevoerd, die hij in gestolden toestand in de maag van de jongen aantrof. Dit noopte +hem de Vogelbekdieren tot de klasse van de Zoogdieren te rekenen. Den 2en September 1884 berichtte <span class="smallcaps">Haacke</span> echter aan de Zuid-Australische “Koninklijke maatschappij van wetenschappen” te Adelaïde, dat hij eenige weken te voren in +den grooten, tot dusver onbekenden broedbuidel van een levend Mierenegel-wijfje, het ei gevonden had, dat in de vergadering +door hem vertoond werd. Op denzelfden dag werd in Montreal een door den onderzeeschen telegraafkabel overgebracht bericht +voorgelezen, waardoor aan de daar vergaderde leden van de “Britsche Vereeniging” werd medegedeeld, dat een andere, destijds +in Australië werkzame onderzoeker, <span class="smallcaps">Caldwell</span>, de Kloakdieren als eierleggende dieren had herkend. Door deze ontdekking werd natuurlijk de nauwe verwantschap van de Kloakdieren +met de overige Zoogdieren weder in twijfel gesteld. Vooral was dit het geval, toen <span class="smallcaps">Gegenbaur</span> in het jaar 1886 aantoonde, dat de klieren, die voedsel leveren aan de uitgebroede jongen van de Kloakdieren, niet, evenals +de melkklieren van alle overige Zoogdieren, in maaksel met de huidsmeerklieren overeenstemmen, maar als gewijzigde zweetklieren +moeten worden beschouwd. Een nieuwe reden voor twijfel leverde een ontdekking, die in het jaar 1888 door <span class="smallcaps">Oldfield Thomas</span> werd gedaan: hij vond, dat het Vogelbekdier gedurende een groot deel van zijn leven tanden heeft, die, hoewel zij werkelijk +dezen naam verdienen, toch aanmerkelijk verschillen van de tanden van alle overige Zoogdieren. + +</p> +<p>De temperatuur van het bloed is lager bij de Kloakdieren dan bij eenig ander warmbloedig Gewerveld Dier. Reeds in 1883 berichtte +de Russische onderzoekingsreiziger <span class="smallcaps">Michluko-Maclay</span>, dat hij bij den Mierenegel een temperatuur van 28°, en bij het Vogelbekdier eene van 24.8° had waargenomen. De zoöloog <span class="smallcaps">Richard Semon</span> van Jena, die van 1891 tot 1893 Australië doorreisde, vond bij 7 Mierenegels niet alleen een zeer lage, maar ook een zeer +veranderlijke temperatuur, varieerende tusschen 26.5° en 34°. Dus, schommelingen van 7°, terwijl bij andere Zoogdieren de +grootste waargenomen schommelingen niet meer dan 2 à 4° bedragen. Bovendien bleek volstrekt niet, dat deze variaties, zooals +men allicht zou vermoeden, met verschillen in luchttemperatuur, jaargetijde of leeftijd van het dier samenhangen. Volgens +deze waarnemingen zouden dus de Kloakdieren niet alleen door hun lichaamsbouw, maar ook door den aard van hun stofwisseling +in zekeren zin een verbindenden schakel vormen tusschen de dieren met veranderlijke lichaamstemperatuur of koudbloedige dieren +(meer bepaaldelijk de Kruipende Dieren), en die met standvastige lichaamstemperatuur of warmbloedige dieren (meer bepaaldelijk +de Zoogdieren). Wanneer men dit alles bedenkt, zal men moeten erkennen, dat er voldoende redenen bestaan om de Kloakdieren +als afzonderlijke onderklasse te onderscheiden van die, waarin men de Buideldieren en alle hooger ontwikkelde Zoogdieren—de +Zoogdieren met echte melkklieren dus—moet vereenigen. Zelfs zou het gerechtvaardigd zijn, de beide bedoelde groepen op nog +grooteren afstand van elkander te plaatsen, door aan beide den rang van klassen toe te kennen. Misschien zal men later wel +tot deze scheiding moeten besluiten; voorloopig laten wij de Kloakdieren de tot dusver door hen ingenomen plaats in het stelsel +behouden, en beschouwen ze als de laatste en laagste Zoogdieren-orde. +<a id="d0e981"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e981">590</a>]</span></p> +<p>De Kloakdieren komen met de andere Zoogdieren overeen door de bekleeding van de huid: het Vogelbekdier heeft een vacht, de +Mierenegel een stekelkleed; voor ’t overige verschillen zij; ook door hunne uitwendig waarneembare eigenschappen belangrijk +van alle andere bekende vormen der klasse. Een met een droge huid bedekte snavel, welke aan dien van een Zwemvogel herinnert, +vervangt bij hen den snuit. Het spijskanaal en de afvoerbuizen van de urine en van de geslachtsproducten monden gezamenlijk +uit in de zoogenaamde “kloak”. Dit is een inrichting, welke ook voorkomt bij de Vogels, waaraan de Kloakdieren, behalve door +hunne met een grooten dooier voorziene eieren, ook nog herinneren door het bezit van twee paar sleutelbeenderen, waarvan de +beide voorste met elkander tot een vorkbeen vergroeid zijn, en door het gedeeltelijk ontwikkeld blijven van den rechter eierstok. +Door deze eigenaardigheden toonen zij op onmiskenbare wijze hun verwantschap met de Vogels, de Kruipende Dieren en de Amphibiën; +terwijl daarentegen uit het bezit van den buidelbeenderen aan het bekken hun betrekking tot de Buideldieren blijkt. + +</p> +<p>De Kloakdieren zijn kleine Zoogdieren, met een gedrongen, eenigszins plat gedrukt lichaam, dat zeer laag op de pooten staat +en in een korten staart eindigt. De snavelvormige kaken zijn met een droge huid bedekt. Alleen bij ’t Vogelbekdier komen tanden +voor; zij bestaan uit platte, aan den rand met knobbels of inkervingen voorziene, schotelvormige platen, die zoo goed als +zonder wortels aan de kaken vastgehecht zijn, weldra uitvallen en door hoornplaten vervangen worden. De oorschelp ontbreekt +geheel; de oogen zijn klein. De naar buiten gerichte voeten zijn met krachtige klauwen voorzien; de hiel van het mannetje +is bovendien nog gewapend met een doorboorde, holle spoor, welker holte met een eigenaardige klier in gemeenschap staat. + +</p> +<p>Behalve beenderen van een uitgestorven soort van Mierenegel, die zich door aanzienlijke grootte onderscheidde, heeft men tanden +van voorwereldlijke dieren gevonden, welke op die van het Vogelbekdier gelijken. Tegenwoordig bestaat deze <span id="d0e988" class="corr" title="Bron: eigenaaardige">eigenaardige</span> orde uit slechts twee familien: de Mierenegels en de Vogelbekdieren. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De familie der <span class="letterspaced">Mierenegels</span> (<i lang="la-x-bio">Echidnidae</i>), uit twee geslachten bestaande, welke ieder slechts één soort omvatten, wordt gekenmerkt door den plompen<span id="d0e1001" class="corr" title="Bron: ,"></span> vorm van den romp, die grootendeels bedekt is met een vacht, waarin talrijke stekels voorkomen, door den rolvormigen, tandeloozen +snavel met een mondspleet, die zich niet verder dan het voorste uiteinde uitstrekt, door het korte staartstompje, door de +vrije, onvolkomen beweeglijke teenen en door de zeer lange, dunne, wormvormige tong, die, evenals bij de andere Miereneters, +ver buiten den bek kan worden gestoken. Naar het uitwendige wijken de Mierenegels veel meer van de Vogelbekdieren af dan door +hun inwendig maaksel. De beide zogklieren hebben honderden afvoergangen, liggen zijdelings aan den buik van het wijfje in +ondiepe groeven, die, volgens <span class="smallcaps">Haacke</span>, bij den Mierenegel althans, zich kort voor het leggen van het ei in de zijdelingsche plooien van een <span class="letterspaced">broedzak</span> bevinden. Deze is reeds in den aanvang zoo groot, dat er een zakhorloge in kan; hij dient tot berging en bebroeding van het +ei, bevat later het jong en neemt in omvang toe, naarmate dit zich ontwikkelt, verdwijnt echter weer allengs, nadat het jong +geheel zelfstandig is geworden, zoodat men er tijdelijk niets meer van bespeurt. <span class="smallcaps">R. van Lendenfeld</span> heeft opgemerkt, dat de temperatuur in den broedzak ten tijde van de bebroeding hooger is dan die van het overige lichaam, +en dat de huid die den broedzak vormt, in den genoemden tijd door den sterken aandrang van het bloed er zeer rood en als ’t +ware ontstoken uitziet. Naar het schijnt, legt de Mierenegel nooit meer dan één ei; dit is klein, maar heeft een grooten dooier +en een perkamentachtige schaal. De duur van de bebroeding is nog niet bekend. Het jong is bij het verlaten van het ei nietig +klein, naakt en blind, evenals dat van de Buideldieren; het verschilt van zijne ouders vooral door den korteren snuit. Hoe +het zuigt, weet men nog niet recht. Naar het schijnt, blijft het geruimen tijd in den broedzak van de moeder. + +</p> +<p>Het verbreidingsgebied van de Mierenegels strekt zich van Nieuw-Guinea over Australië tot in Tasmanië uit. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Australische Mierenegel</span> (<i lang="la-x-bio">Echidna aculeata typica</i>), wiens grootte het midden houdt tusschen die van Papoeaanschen en die van den Tasmanischen Mierenegel heeft een betrekkelijk +langen snavel. Het aangezicht en de omgeving van de ooren zijn geheel of grootendeels met gladde borstels bedekt, die op het +voorhoofd en op iederen wang een streep onbedekt laten. De rugstekels zijn lang, stijf en dik, bereiken dikwijls een lengte +van 6 cM. en bedekken gewoonlijk de daartusschen groeiende haren geheel. De kleur van ieder haar is van onderen bleekgeel, +in het midden oranje-geel, aan den top zwart. De haren op den rug zijn zwart of donkerbruin, ontbreken evenwel dikwijls bijna +geheel, terwijl zij soms (misschien alleen in bepaalde tijden van het jaar) boven de stekels van ’t achterste gedeelte van +den rug uitsteken. De pooten en de geheele onderzijde van het lichaam zijn bedekt met een donkerbruine vacht, die vele gladde +borstels bevat. De lengte van het dier bedraagt ongeveer 40 cM., met inbegrip van den iets meer dan 1 dM. langen staart. Deze +ondersoort behoort op het geheele vasteland van Australië thuis en wordt ook op het Kangoeroe-eiland aan de zuidkust van Australië +aangetroffen. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Van de genoemde Australische ondersoort onderscheidt zich de <span class="letterspaced">Papoeaansche Mierenegel</span> (<i lang="la-x-bio">Echidna aculeata Lawesii</i>) door zijn geringere grootte, door de kortere rugstekels, waartusschen het haar van den rug zichtbaar wordt, door het grooter +aantal stekels in de vacht van den kop, de pooten en den buik en door den betrekkelijk langeren snavel. Alleen bij Port-Moresby +in het zuidoosten van Nieuw-Guinea heeft men deze ondersoort gevonden. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Tasmanische Mierenegel</span> (<i lang="la-x-bio">Echidna aculeata setosa</i>) verschilt van de Australische ondersoort door zijn meerdere grootte (hij kan wel 50 cM. lang worden) en doordat in de beharing +van den kop, van de zijden, van den buik en van de pooten geen borstels voorkomen. De kleur van den kop is gewoonlijk lichter +dan die van het overige lichaam. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De Mierenegel is veeleer een bewoner van bergachtige streken dan van de vlakten en komt op sommige plaatsen nog wel voor op +een hoogte van 1000 M. boven den zeespiegel. Droge wouden, waar hij holen en gangen graven kan onder boomwortels, maken zijn +meest geliefde verblijfplaats uit. Hier verbergt hij zich over dag; des nachts komt hij te voorschijn en gaat <a id="d0e1048"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1048">591</a>]</span>snuffelend en gravend zijn voedsel zoeken. Zijne bewegingen zijn levendig, vooral bij het wroeten in den grond, welke kunst +hij meesterlijk verstaat. Zijn voedsel bestaat uit Insecten en Wormen, hoofdzakelijk echter uit Mieren en Termieten. Deze +zoekt hij op met behulp van de zeer gevoelige spits van zijn snuit, die minder voor het speuren dan wel voor het tasten geschikt +schijnt. Hij eet op de wijze van de andere dieren met wormvormige tong, n.l. door de tong uit te steken en haar, wanneer zij +met Mieren bedekt is, snel in den bek terug te trekken. Evenals alle overige miereneters verzwelgt hij tegelijk met zijn voedsel +veel zand en stof en ook droog hout, want men vindt zijn maag hiermede steeds gevuld. Soms komt er ook wel gras in voor. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1591.jpg" alt="Australische Mierenegel (Echidna aculeata typica). 1/5 v. d. ware grootte." width="720" height="412"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Australische Mierenegel</span> (<i lang="la-x-bio">Echidna aculeata typica</i>). 1/5 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Als men een Mierenegel aanvat, rolt hij zich oogenblikkelijk als een bal ineen; het is dan zeer moeielijk hem vast te blijven +houden, daar de scherpe stekels bij de hevige beweging van het ineenrollen gewoonlijk gevoelige wonden veroorzaken. Een ineengerolde +Mierenegel kan niet gemakkelijk vervoerd worden; het best kan dit nog geschieden, door hem bij de achterpooten te vatten, +zonder zich verder over zijn tegenspartelen te bekommeren. Als hij eens een kuil van eenige diepte gegraven heeft, kost het +zeer groote moeite hem er uit te trekken. Op de wijze van de Gordeldieren schoort hij zich aan alle zijden en drukt de stekels +zoo stevig tegen de wanden van het hol, dat hij er als ’t ware aan vastgekleefd is. De bewering van de inboorlingen, dat het +mannetje zijn aanvaller met de spoor aan den achtervoet verwondt en uit dit wapen een vergiftige vloeistof in de wonde laat +vloeien, moet, blijkens alle proefnemingen, die hiermede gedaan zijn, als een fabel beschouwd worden. + +</p> +<p>Dit vreemdsoortig dier laat, als het zich zeer beangst gevoelt, een zwak geknor hooren. Onder zijne zintuigen nemen die van +het gehoor en van het gezicht de eerste plaats in; de overige zijn zeer stomp. + +</p> +<p><span class="smallcaps">Haacke</span> heeft in Australië verscheidene Mierenegels in ’t leven gehouden; de berichten die hij over hun levenswijze geeft, hebben +voornamelijk betrekking op hun vaardigheid in ’t klimmen, hun voortplanting en hun geschiktheid om geruimen tijd in ’t leven +te blijven zonder voedsel te gebruiken. “De eerste Mierenegel, dien ik kreeg,” schrijft hij, “had ik in mijn werkkamer onder +een onderstboven gekeerde kist geplaatst, waar het hem niet goed scheen te bevallen. Onophoudelijk deed hij zijn best om uit +deze gevangenis te ontsnappen; overal waar tusschen den vloer en de kist genoeg ruimte was, stak hij voortdurend de lange +tong tastend naar buiten. Eindelijk gelukte het hem gedurende den nacht de zware kist op te tillen en zijn vrijheid terug +te krijgen. Langen tijd zocht ik hem tevergeefs. Eindelijk vond ik hem tot mijn groote verwondering in een andere, ongeveer +40 cM. hooge kist, die van boven open en voor de helft gevuld was met in papier gewikkelde stukken goudhoudend kwarts, die +ongeveer de grootte van een vuist hadden. Bijna verborgen sliep hij op zijn gemak tusschen deze ingepakte stukken steen, die +hem waarschijnlijk als leger geschikter voorkwamen dan de effene vloer. Twee andere Mierenegels plaatste ik, gedachtig aan +het waargenomen klimvermogen dezer dieren, in de uitgestrekte onderste verdieping van het museumgebouw te Adelaïde, in een +omstreeks 1 M. hoogen en 50 cM. wijden ton. Het ontsnappen uit deze gevangenis, die den vorm van een gewonen ton had, scheen +onmogelijk. Toch gelukte het een van deze dieren zich te bevrijden. Nadat ik het dagen lang tevergeefs gezocht had, vond ik +het weder bij zijn metgezel in de ton; waarschijnlijk was het op het geluid dat deze maakte, afgegaan, had zich tusschen den +muur en de ton weder omhoog gewerkt, tot aan den rand en zich van hier in de ton laten vallen. Daar ik de dieren ontleden +en voor dit doel van het hinderlijke vet bevrijden wilde, liet ik ze vasten en vond, dat zij zonder merkbare vermindering +van hun welstand minstens een maand lang zonder voedsel konden blijven. Den darm van een Mierenegel, die ongeveer zes weken +lang gevast had, vond ik uitsluitend gevuld met het zand uit zijn hok. Dit is een vingerwijzing voor de bereiding van het +voedsel, dat men aan gevangen dieren van deze soort kan geven. Mijns inziens zal men ze lang in ’t leven kunnen houden met +een fijnkorrelig mengsel van gelijke deelen vleeschmeel, fijn gewreven eidooier, fijn gemalen hennep, gestampte beschuit, +fijn gewreven wortels en schoon zand. Misschien zullen zij dan in de gevangenschap zich voortplanten. Door aan het voedsel +mierenpoppen <a id="d0e1068"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1068">592</a>]</span>en meelwormen toe te voegen, zal het nog geschikter worden; de Mierenegels moet men geheel op de wijze van insectenetende +Vogels behandelen. De meesten zouden de reis van Australië naar Europa, die door de snelvarende stoombooten zeer afgekort +is, wel vastend kunnen afleggen.” +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Het tweede geslacht en de tweede soort der Mierenegels wordt gevormd door een eerst onlangs ontdekt dier van Nieuw-Guinea. +dat wij (om het te onderscheiden van het reeds genoemde) <span class="letterspaced">Vachtegel</span> (<i lang="la-x-bio">Proëchidna Bruynii</i>) zullen noemen. Dit geslacht is gekenmerkt door het aantal teenen, dat slechts drie aan elken voet bedraagt. De naar onderen +gekromde snavel is bijna tweemaal zoo lang als het overige deel van den kop. Het dier is ongeveer 0.5 M. lang; zijn dichte, +effen donkerbruine of zwarte vacht, waarin slechts een gering aantal stekels verborgen zijn, bestaat uit grof wolhaar, dat +met weinig of geen gladde borstels gemengd is. + +</p> +<p>Tot dusver werd de Vachtegel alleen in het noordwesten van <span id="d0e1082" class="corr" title="Bron: “"></span>Nieuw-Guinea gevonden; over zijn levenswijze zijn nog geen berichten tot ons gekomen. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>Het <span class="letterspaced">Vogelbekdier</span> (<i lang="la-x-bio"><span id="d0e1092" class="corr" title="Bron: Ornithorynchus">Ornithorhynchus</span> anatinus, O. paradoxus</i>) is de eenige bekende vertegenwoordiger van de tweede familie der Kloakdieren. Aan <span class="smallcaps">E. T. Bennett</span> danken wij de eerste goede beschrijving van dit werkelijk zonderlinge dier, dat nog lang na zijn ontdekking deskundigen en +leeken in verbazing bracht. Zijne gestalte en levenswijze schenen zoo vreemdsoortig, dat <span class="smallcaps">Bennett</span> uitsluitend met het doel om dit dier te leeren kennen, een reis naar Australië deed. Tot aan dien tijd waren slechts onbepaalde +berichten over deze diersoort bekend geworden. Het eenige dat men vernomen had, was, dat het smakelijk gebraad oplevert. Bovendien +werd toen reeds gesproken over het eierleggen van dit dier, welke mededeeling men echter als een fabel meende te moeten beschouwen, +totdat <span class="smallcaps">Caldwell</span> in 1884 berichten kon, dat hij zelf deze eieren had gevonden. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1592.jpg" alt="Vogelbekdier (Ornithorhynchus anatinus). ¼ v. d. ware grootte." width="720" height="481"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Vogelbekdier</span> (<i lang="la-x-bio">Ornithorhynchus anatinus</i>). ¼ v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Het Vogelbekdier is een weinig grooter dan de Mierenegel, ongeveer 60 cM. lang met inbegrip van den nagenoeg 14 cM. langen +staart. De mannetjes zijn opmerkelijk grooter dan de wijfjes. De van boven naar onderen als ’t ware samengedrukte romp, gelijkt +in sommige opzichten op dien van den Bever of van den Vischotter. De pooten zijn zeer kort, alle voeten hebben vijf teenen +en zijn met zwemvliezen voorzien. Aan de voorvoeten, die de grootste spierkracht bezitten en zoowel voor ’t zwemmen als voor +’t graven dienen, reikt het zwemvlies een weinig voorbij de klauwen; dit deel is zeer buigzaam en rekbaar en wordt, als het +dier graaft, teruggeschoven. Alle teenen zijn zeer forsch, stomp en uitmuntend voor ’t graven geschikt. De beide middelste +zijn de langste. De korte achtervoeten zijn naar achteren gericht, en herinneren aan die van den Zeehond; ook werken zij hoofdzakelijk +achterwaarts en buitenwaarts. Hun eerste teen is zeer kort, de nagels zijn alle naar achteren gekromd, langer en scherper +dan die van de voorvoeten; het zwemvlies reikt hier echter niet verder dan tot aan den wortel der klauwen. Bij het mannetje +vindt men aan iederen achtervoet, een weinig boven de teenen, een naar binnen gekromde, puntige en beweeglijke spoor, die +tamelijk ver gedraaid kan worden. De staart is plat, breed en aan het einde (waar lange haren groeien) plotseling afgeknot, +bij oudere dieren is hij van onderen geheel naakt of slechts met eenige weinige grove haren bedekt, bij jonge dieren echter +overal behaard; waarschijnlijk slijten deze haren eerst mettertijd af. De kop is tamelijk plat en klein; door zijn breeden +eendensnavel onderscheidt hij zich van iederen anderen Zoogdierenkop. De beide kaken zijn verlengd en over haar geheele oppervlakte +bedekt met een hoornachtige huid, die zich achterwaarts voortzet in een eigenaardig schild. Bij het volwasschen dier bevat +elke kaakhelft twee hoorntanden: de voorste is lang, smal en scherp, de achterste is breed en plat en heeft over ’t geheel +het voorkomen van een kies. In de plaats van deze hoorntanden bezit het Vogelbekdier vóór het tijdstip, waarop het een derde +of een vierde van de grootte van ’t volwassen dier bereikt heeft, acht echte tanden, die op platte, onregelmatig afgeronde +schotels gelijken, en aan den rand met groote en kleine knobbels bezet zijn. Deze eerst voor korten tijd ontdekte, <a id="d0e1117"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1117">593</a>]</span>echte tanden herinneren aan die van kleine Zoogdieren uit het Jura tijdperk. Nadat zij bijna geheel afgesleten en eindelijk +uitgevallen zijn, komen de reeds genoemde, door verhoorning van het slijmvlies gevormde kauworganen er voor in de plaats. +De neusgaten liggen aan de bovenvlakte van den snavel dicht bij zijn uiteinde; de kleine oogen staan hoog aan den kop; de +gehooropeningen kunnen gesloten worden en zijn dicht bij den buitensten ooghoek gelegen. De huidplooi, die, aan den snavel +beginnend, als een schild over het voorste deel van den kop en over de keel valt, is van groot nut voor het dier, daar zij +bij het zoeken van voedsel de aangrenzende deelen van de vacht tegen het slijk, en bij ’t graven in den grond de oogen tegen +het zand beschut. De tong is vleezig, maar met hoornachtige tanden bezet en van achteren met een eigenaardige opzwelling voorzien, +die den mond volkomen afsluit. Zoo wordt de snavel tot een uitmuntende zeef, waarmede het dier het water kan doorzoeken, eetbare +bestanddeelen van oneetbare kan scheiden en de eerstgenoemde in de ruime wangzakken kan bergen, die zich langs de zijden van +den kop uitstrekken, om ze later op zijn gemak te kauwen. + +</p> +<p>De vacht van het Vogelbekdier bestaat uit dicht bijeengeplaatste, grove borstels van donkerbruine kleur met zilverwitten weerschijn, +die het zeer zachte grijsachtige wolhaar bedekken, welks zachtheid aan de vacht van den Zeehond en den Zeeotter herinnert. +Zij verbreidt, vooral wanneer zij nat is, een eigenaardige vischlucht, die waarschijnlijk door een olieachtige huidafscheiding +veroorzaakt wordt. Ondanks deze afkeerwekkende uitwaseming beschouwen de Australiërs het vleesch van dit dier als een smakelijk +gerecht. + +</p> +<p>Het liefst bewoont het Vogelbekdier stille plaatsen bij rivieren, waarin talrijke waterplanten groeien en welker oevers door +lommerrijke boomen overschaduwd worden. Hier graaft het aan den waterkant een min of meer kunstig hol. Een ongeveer 6 M. lange +gang, die zich herhaaldelijk kronkelt, mondt uit in een ruime kamer, die evenals de gang met droge waterplanten bestrooid +is. Gewoonlijk heeft elk hol echter twee ingangen: de eene onder den waterspiegel, de andere ongeveer 30 cM. er boven. + +</p> +<p>In alle tijden van ’t jaar ziet men het Vogelbekdier in de rivieren van Australië, het veelvuldigst echter gedurende de lente- +en zomermaanden; het is mogelijk, dat zij winterslaap houden. Zij zijn eigenlijk schemering-dieren, hoewel zij ook over dag +hunne schuilplaatsen voor korten tijd verlaten om voedsel te zoeken. Als het water zeer helder is, kan men den weg, dien het +nu eens duikende, dan weer aan de oppervlakte verschijnende dier volgt, gemakkelijk met de oogen nagaan. Als men het waarnemen +wil, moet men volkomen bewegingloos blijven staan, want zelfs de geringste beweging wordt door zijn scherpziend oog opgemerkt; +zijn fijngevoelig oor hoort het zachtste gedruisch. Zelden blijft het langer dan 1 of 2 minuten boven water, daarna duikt +het en komt een klein eind verder opnieuw te voorschijn. Bij gevangene exemplaren heeft <span class="smallcaps">Bennett</span> opgemerkt, dat het Vogelbekdier zich gaarne dicht bij den oever, op korten afstand boven het slijk ophoudt, om tusschen de +wortels van de waterplanten, die de voornaamste schuilplaats van zwemmende Insecten zijn, te slobberen. Het voedsel, dat het +gedurende deze werkzaamheid opneemt, hoofdzakelijk kleine in ’t water levende Insecten en Weekdieren, wordt voorloopig in +de wangzakken bewaard en later, terwijl het dier rust neemt, verslonden. + +</p> +<p>“Op een mooien zomeravond,” verhaalt <span class="smallcaps">Bennett</span>, “kwam ik met mijn gids in de nabijheid van een riviertje in Australië, in de hoop hier een Vogelbekdier te zien te krijgen; +ik wist, hoeveel dit dier van de schemering houdt. Met het geweer in de hand bleven wij rustig bij den oever staan. Het duurde +niet lang of wij zagen aan de oppervlakte van ’t water, en wel tamelijk dicht bij den oever, een zwart lichaam, welks spits, +de kop, slechts weinig boven den waterspiegel uitstak. Wij maakten geen beweging om het dier niet te verjagen, keken goed +uit en trachtten zooveel mogelijk de bewegingen van het dier te volgen. Men moet zich gereed maken om te schieten, zoodra +het Vogelbekdier duikt, om hem op het oogenblik van zijn terugkomst aan de oppervlakte te treffen. Daar de hagel door de losse, +dikke vacht niet gemakkelijk heendringt, moet men den kop zien te raken. Wij wondden er een, dat blijkbaar zwaar getroffen, +oogenblikkelijk zonk, maar spoedig weder boven kwam. Toen de Hond het ons bracht, bemerkten wij dat het een flink mannetje +was. Het was nog niet geheel dood, maar bewoog zich nu en dan, hoewel het geen ander gedruisch maakte, dan dat het dikwijls +door de neusgaten ademde. Weinige minuten nadat het uit het water was gehaald, kwam het weder bij en liep oogenblikkelijk, +hoewel met onvaste beweging, in de richting van de rivier. Ongeveer 25 minuten later buitelde het herhaaldelijk over den kop +en stierf. Daar ik vaak gehoord had, hoe gevaarlijk een steek met de spoor van dit dier is, zelfs nadat het doodelijk gewond +werd, hield ik, toen ik het voor de eerste maal aanvatte, mijn hand dicht bij de “giftige” spoor. Bij de hevige pogingen, +die het dier deed om te vluchten, krabde het mij een weinig met zijne achterpooten en ook met de spoor; hoe hard ik het echter +betastte, het stak mij volstrekt niet met opzet. Daar men ook verhaalt, dat het dier op den rug gaat liggen om zijne wapens +te gebruiken—hetgeen trouwens door ieder, die het dier maar eenigzins kent, niet waarschijnlijk zal worden geacht—bracht ik +het dier in dezen stand. Zonder de spoor te gebruiken, deed het eenvoudig zijn best om weder op de pooten te komen. Kortom, +ik beproefde op allerlei wijzen, maar steeds tevergeefs, het dier te noodzaken met de spoor te steken. Hierdoor ben ik tot +de overtuiging gekomen, dat de spoor niet als wapen dient, te meer daar latere proefnemingen bij gewonde dieren altijd dezelfde +uitkomst opleverden. Wel is waar noemen de inboorlingen de spoor “neuswijs”, waarmede zij over ’t algemeen schadelijk of vergiftig +bedoelen; zij gebruiken echter dezelfde uitdrukking ook voor het aanduiden van het krabben met de achterpooten; ook schromen +zij volstrekt niet het levende Vogelbekdier aan te vatten. Als het zonderlinge schepsel over den bodem loopt, ziet het er +zoo onnatuurlijk uit, dat de schrik, dien het door zijn vreemde gestalte inboezemt, licht aanleiding kan hebben gegeven tot +het vermoeden van giftigheid. Katten gaan gewoonlijk voor dit dier op de vlucht; Honden, die niet opzettelijk voor deze jacht +afgericht zijn, kijken hun tegenstander met gespitste ooren aan en blaffen, maar durven hem niet aanraken.” + +</p> +<p><span class="smallcaps">Bennett</span> liet Vogelbekdieren opgraven en kwam hierdoor in de gelegenheid verscheidene van deze wezens in gevangen toestand waar te +nemen. “Ik liet,” zegt hij, “een hol openen, in weerwil van de tegenwerpingen van een luien inboorling, die maar volstrekt +niet begrijpen kon, waarom ik, nu er zoo’n grooten overvloed van Runderen en Schapen was, ook nog Vogelbekdieren wenschte +te bezitten. De ingang of de voorhof van de woning was groot in verhouding tot de breedte van de gang, die er op volgde, want +deze <a id="d0e1137"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1137">594</a>]</span>werd nauwer, naarmate wij er verder in doordrongen, totdat haar wijdte ten slotte overeenkwam met de dikte van ’t dier. Wij +gingen haar na tot op een diepte van ongeveer 3 M. Plotseling kwam uit den grond de kop van een Vogelbekdier te voorschijn, +juist alsof het pas in zijn slaap gestoord werd en gekomen was om te zien, wat wij verlangden. Naar het scheen, kwam het tot +het besluit, dat onze geraasmakende arbeid niet voor zijn bestwil ondernomen werd, want het maakte ten spoedigste rechtsomkeert. +Bij het omdraaien werd het bij den achterpoot gegrepen en uit den grond getrokken. Het scheen zich hierover zeer te verontrusten +en te verwonderen. Wij plaatsten onze gevangene, een volwassen wijfje, in een vat vol gras, rivierslib, water enz. Het krabbelde +overal om uit zijn gevangenis te ontsnappen; toen het echter vond, dat al zijn moeite nutteloos was, hield het zich stil, +kroop in elkander en scheen weldra te slapen. Gedurende den nacht was het zeer onrustig en krabbelde weder met de voorpooten, +alsof het een gang wilde graven. Des morgens vond ik het in vasten slaap, den staart onder het lichaam naar voren, den kop +met den snavel onder de borst teruggebogen, het lichaam ineengerold. Toen ik het in zijn sluimering stoorde, knorde het ongeveer +als een jonge Hond, maar een weinig zachter en misschien op welluidender wijze. Gedurende den dag hield het zich meestal stil +des nachts trachtte het opnieuw te ontkomen en knorde aanhoudend. Alle Europeanen in de nabijheid, die het dier zoo dikwijls +dood hadden gezien, waren blijde er eindelijk eens een levend te kunnen aanschouwen; ik geloof, dat dit werkelijk de eerste +maal is geweest, dat een Europeaan een Vogelbekdier levend gevangen en het hol van dit dier doorzocht heeft. + +</p> +<p>“Toen ik afreisde, stak ik mijn “<span class="letterspaced">Mallangong</span>” in een kistje met gras en nam hem mede. Om hem een uitspanning te verschaffen, maakte ik hem eenigen tijd later wakker, +bond hem een lang touw aan den achterpoot en zette hem aan den oever. Hij vond spoedig zijn weg naar het water en zwom stroomopwaarts, +klaarblijkelijk zeer ingenomen met de plaatsen, die het dichtst met waterplanten bedekt waren. Nadat mijn gevangene zijn bekomst +had gekregen van het duiken, kroop hij uit het water op den oever en vermaakte zich met in zijn vacht te krabbelen en deze +uit te kammen. + +</p> +<p>“Eenige dagen later liet ik hem nogmaals een bad nemen, ditmaal in een rivier met helder water, waarin ik zijne bewegingen +duidelijk kon waarnemen. Schielijk dook hij tot op den bodem, bleef hier een korte poos en kwam weder aan de oppervlakte. +Hij zwierf langs den oever, waarbij hij zich liet leiden door de gevoelsindrukken van zijn snavel, die, naar het schijnt, +een zeer fijn tastwerktuig is en veelvuldig gebruikt wordt. Blijkbaar kon hij gemakkelijk aan den kost komen, want zoo vaak +hij den snavel uit het slijk terugtrok, had hij er stellig iets eetbaars in, daar de eetwerktuigen dan zijwaarts gericht waren, +in overeenstemming met de beweging, die zij bij het kauwen gewoonlijk maken. Verscheidene Insecten, die dicht bij het dier +rondfladderden, liet hij ongestoord, hetzij dat hij ze niet zag, òf dat hij de voorkeur gaf aan het voedsel, dat het slijk +hem verschafte. Na den maaltijd ging hij dikwijls op den met gras begroeiden oever half buiten het water op den buik liggen, +of wendde den rug naar onderen om zijn vacht te kammen en te reinigen. In zijn gevangenis keerde hij zeer ongaarne terug en +ditmaal wilde hij volstrekt niet tot rust komen. Gedurende den nacht hoorde ik hem krabbelen aan zijn kist, die in mijn slaapkamer +stond, en ziet: den volgenden dag vond ik haar ledig. Het Vogelbekdier was zoo gelukkig geweest een lat te kunnen losmaken +en had de vlucht genomen. Zoo was dus mijn verwachting, dat ik nog meer waarnemingen zou kunnen doen, verijdeld.” + +</p> +<p>Gedurende een andere reis had <span class="smallcaps">Bennett</span> het geluk een hol te ontdekken met drie reeds behaarde jongen, die hij een tijdlang kon nagaan. “Toen wij het nest met de +jongen vonden,” zegt <span class="smallcaps">Bennett</span>, “en ze op den grond zetten, liepen zij wel rond, maar maakten toch niet zulke woeste sprongen om te ontvluchten als de oude +dieren. De inboorlingen, die bij het zien van deze vette jonge dieren watertandden, zeiden, dat zij reeds 8 maanden oud waren +en voegden er bij, dat de jonge Vogelbekdieren door hun moeder slechts in den beginne met melk, later met Insecten, kleine +Schelpdieren en slijk gevoederd worden. + +</p> +<p>“Ik kon de jongen zonder bezwaar in de kamer laten rondloopen; een oud dier groef echter met zooveel volharding aan den muur, +dat ik het opsluiten moest. Toen lag het gedurende den geheelen dag stil, maar herhaalde des nachts zijne pogingen om zich +te bevrijden. Als ik de dieren in hun slaap stoorde, hoorde ik steeds een algemeen gemor. + +</p> +<p>“Mijn klein gezin van Vogelbekdieren bleef nog eenigen tijd in leven; ik was dus in staat hunne gewoonten na te gaan. Dikwijls +leek het, alsof de diertjes van zwemmen droomden, want hunne voorpooten maakten dikwijls de hierop doelende beweging. Als +ik ze over dag op den grond zette, zochten zij een donker plekje uit om er te rusten; hier of in hun gevangenis rolden zij +zich ineen en sliepen spoedig in; aan hun gewone rustplaats gaven zij echter de voorkeur boven iedere andere plek. + +</p> +<p>“Eens op een avond kwamen mijne beide kleine lievelingen omstreeks het schemeruurtje te voorschijn en vraten hun voedsel als +naar gewoonte; daarna begonnen zij echter te spelen als een paar jonge Honden, elkander met den snavel aan te vatten, de voorpooten +op te lichten, over elkander heen te klauteren enz. Bij het rondloopen waren zij buitengewoon levendig, hunne oogjes straalden +van opgewondenheid en hunne gehooropeningen werden zeer snel achtereen geopend en gesloten. Zij kunnen, daar hunne oogen zeer +hoog aan den kop geplaatst zijn, niet goed volgens een rechte lijn voor zich uitzien, stooten daarom tegen alles aan en werpen +dikwijls lichte voorwerpen om. + +</p> +<p>“Kort na mijn aankomst in Sydney werden de diertjes tot mijn groote droefheid magerder, en hun vel verloor het fraaie, glanzige +uitzicht. Uit allerlei verschijnselen bleek, dat zij ziek waren; hun aanblik kon nog slechts medelijden inboezemen. Den 29en +Januari stierf het wijfje, den 2en Februari het mannetje. Ik had ze slechts ongeveer 5 weken in ’t leven gehouden.” + +</p> +<p>Het Vogelbekdier legt verscheidene eieren met weeke schaal, waarin, volgens de ontdekkingen van <span class="smallcaps"><span id="d0e1165" class="corr" title="Bron: Caldwrll">Caldwell</span></span>, de kiemen zoover ontwikkeld zijn als in een kippenei, dat 36 uren lang bebroed is geworden. Het uitbroeden der eieren geschiedt +in het nest. De jongen, die uit de eieren komen, zijn klein, naakt, blind en onbeholpen zooals die van den Mierenegel en van +de Buideldieren. Hunne snavels zijn kort. + +</p> +<p>In den dierentuin te Melbourne worden in den laatsten tijd nu en dan Vogelbekdieren gehouden; geen enkel exemplaar van deze +diersoort is tot dusver levend in Europa aangekomen. +<a id="d0e1170"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1170">595</a>]</span> +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Misschien moet een eerst voor kort ontdekt, onder den grond levend <span class="letterspaced">dier van het binnenland van Australië</span> ook nog bij de Kloakdieren gerekend worden. Tot dusver kent men het slechts door een enkel, ongelukkigerwijs verminkt exemplaar. +Het is met metaalglanzig haar bekleed, maar wacht nog op een meer gedetailleerde beschrijving. Het heeft nog geen naam gekregen. + +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Een nog belangrijker bijdrage tot de natuurlijke geschiedenis van de laagst ontwikkelde Zoogdieren zal waarschijnlijk geleverd +worden door het <span class="letterspaced">eenige oorspronkelijke op het land levende Zoogdier van Nieuw-Zeeland</span>. Naar het uitwendige gelijkt dit dier op een Vischotter; het leeft bij en in het water, evenals deze, en is thans waarschijnlijk +beperkt tot de meren van het gebergte van het zuidelijkste der beide groote Nieuw-Zeelandsche eilanden. Men heeft dit dier +herhaaldelijk gezien, éénmaal op zoo korten afstand, dat men het een zweepslag kon geven, waarna het met een schel geschreeuw +in het water verdween. <span class="smallcaps">Julius Von Haast</span> zag de sporen van dit dier in de sneeuw. Het is evenwel nog niet gelukt er een exemplaar van te vangen. Van alle landen der +aarde heeft Nieuw-Zeeland de laagst ontwikkelde Vogels; het zou dus kunnen zijn, dat zijn eenig hedendaagsch, inheemsch Zoogdier +evenveel bij de Kloakdieren achter staat, als deze lager ontwikkeld zijn dan de Buideldieren. In dit geval zou het belangrijke +en misschien onverwachte inlichtingen kunnen geven over den oorsprong van de hoogst georganiseerde klasse van de Gewervelde +Dieren, die ook den mensch onder hare leden telt. + + + +</p> +</div> +</div> +<div class="back"> +<div class="transcribernote"> +<h2>Colofon</h2> +<h3>Beschikbaarheid</h3> +<p>Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het +kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. + +</p> +<p lang="en">This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give +it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. + +</p> +<h3>Codering</h3> +<p>Dit bestand is in de oude spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van +de regel zijn hersteld. + +</p> +<p>Hoewel in dit werk laag liggende aanhalingstekens openen worden gebruikt, zijn deze gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens +zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens. + +</p> +<h3>Documentgeschiedenis</h3> +<ol class="lsoff"> +<li>16-DEC-2007 begonnen.</li> +</ol> +<h3>Verbeteringen</h3> +<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> +<table width="75%"> +<tr> +<th>Plaats</th> +<th>Bron</th> +<th>Verbetering</th> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e169">Bladzijde 573</a></td> +<td width="40%">inboorlingnn</td> +<td width="40%">inboorlingen</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e514">Bladzijde 579</a></td> +<td width="40%">eucolyptus-manna</td> +<td width="40%">eucalyptus-manna</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e584">Bladzijde 580</a></td> +<td width="40%">gemaak</td> +<td width="40%">gemak</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e670">Bladzijde 582</a></td> +<td width="40%">de vangenschap</td> +<td width="40%">gevangenschap</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e767">Bladzijde 583</a></td> +<td width="40%">over dag</td> +<td width="40%">overdag</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e802">Bladzijde 584</a></td> +<td width="40%">met</td> +<td width="40%">tot</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e826">Bladzijde 585</a></td> +<td width="40%"> +[<i>Niet in bron</i>] + +</td> +<td width="40%">.</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e909">Bladzijde 587</a></td> +<td width="40%">Kreeftenschoepatie</td> +<td width="40%">Kreeftenschoepati</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e988">Bladzijde 590</a></td> +<td width="40%">eigenaaardige</td> +<td width="40%">eigenaardige</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1001">Bladzijde 590</a></td> +<td width="40%">,</td> +<td width="40%"> +[<i>Verwijderd</i>] + +</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1082">Bladzijde 592</a></td> +<td width="40%">“</td> +<td width="40%"> +[<i>Verwijderd</i>] + +</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1092">Bladzijde 592</a></td> +<td width="40%">Ornithorynchus</td> +<td width="40%">Ornithorhynchus</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1165">Bladzijde 594</a></td> +<td width="40%">Caldwrll</td> +<td width="40%">Caldwell</td> +</tr> +</table> +</div> +</div> + + + + + + + +<pre> + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + +***** This file should be named 24009-h.htm or 24009-h.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/2/4/0/0/24009/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + +</pre> + +</body> +</html> diff --git a/24009-h/images/p1575.jpg b/24009-h/images/p1575.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..b990768 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1575.jpg diff --git a/24009-h/images/p1576-1.jpg b/24009-h/images/p1576-1.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..4395e22 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1576-1.jpg diff --git a/24009-h/images/p1576-2.jpg b/24009-h/images/p1576-2.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..268d0c3 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1576-2.jpg diff --git a/24009-h/images/p1577.jpg b/24009-h/images/p1577.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..e369d97 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1577.jpg diff --git a/24009-h/images/p1578.jpg b/24009-h/images/p1578.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..a1742f4 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1578.jpg diff --git a/24009-h/images/p1580.jpg b/24009-h/images/p1580.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..56f97dc --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1580.jpg diff --git a/24009-h/images/p1581.jpg b/24009-h/images/p1581.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..5b49d94 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1581.jpg diff --git a/24009-h/images/p1582-1.jpg b/24009-h/images/p1582-1.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..00b397a --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1582-1.jpg diff --git a/24009-h/images/p1582-2.jpg b/24009-h/images/p1582-2.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..4087595 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1582-2.jpg diff --git a/24009-h/images/p1583.jpg b/24009-h/images/p1583.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..6e9515f --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1583.jpg diff --git a/24009-h/images/p1584.jpg b/24009-h/images/p1584.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..110706b --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1584.jpg diff --git a/24009-h/images/p1585.jpg b/24009-h/images/p1585.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..eb9cbc0 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1585.jpg diff --git a/24009-h/images/p1587.jpg b/24009-h/images/p1587.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..4260268 --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1587.jpg diff --git a/24009-h/images/p1591.jpg b/24009-h/images/p1591.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..ca2bf4f --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1591.jpg diff --git a/24009-h/images/p1592.jpg b/24009-h/images/p1592.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..dfe06fc --- /dev/null +++ b/24009-h/images/p1592.jpg diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..934b97e --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #24009 (https://www.gutenberg.org/ebooks/24009) |
