diff options
| author | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 02:11:58 -0700 |
|---|---|---|
| committer | Roger Frank <rfrank@pglaf.org> | 2025-10-15 02:11:58 -0700 |
| commit | 9985bf53dc45edcc034e69d9aef188d109f3f55e (patch) | |
| tree | 51699284246c15a2aa9ad5e0cc36e090cf420b6f | |
| -rw-r--r-- | .gitattributes | 3 | ||||
| -rw-r--r-- | 24008-8.txt | 3430 | ||||
| -rw-r--r-- | 24008-8.zip | bin | 0 -> 77437 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h.zip | bin | 0 -> 1314179 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/24008-h.htm | 3076 | ||||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1538.jpg | bin | 0 -> 145402 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1540.jpg | bin | 0 -> 128999 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1552.jpg | bin | 0 -> 135953 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1554.jpg | bin | 0 -> 117666 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1558.jpg | bin | 0 -> 122228 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1560.jpg | bin | 0 -> 141718 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1562.jpg | bin | 0 -> 135810 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1564.jpg | bin | 0 -> 146898 bytes | |||
| -rw-r--r-- | 24008-h/images/p1567.jpg | bin | 0 -> 156881 bytes | |||
| -rw-r--r-- | LICENSE.txt | 11 | ||||
| -rw-r--r-- | README.md | 2 |
16 files changed, 6522 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes new file mode 100644 index 0000000..6833f05 --- /dev/null +++ b/.gitattributes @@ -0,0 +1,3 @@ +* text=auto +*.txt text +*.md text diff --git a/24008-8.txt b/24008-8.txt new file mode 100644 index 0000000..ef61bd3 --- /dev/null +++ b/24008-8.txt @@ -0,0 +1,3430 @@ +The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Het Leven der Dieren + Deel 1, Hoofdstuk 12: Sirenen; hoofdstuk 13: Walvischachtige + +Author: A. E. Brehm + +Release Date: December 24, 2007 [EBook #24008] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + + + + + +TWAALFDE ORDE. + +DE SIRENEN (Sirenia). + + +De naam _Sirenen_ wekt de herinnering aan verleidelijke gestalten uit +de sprookjes der oudheid, die half vrouw, half visch de kristalheldere +golven van de zee bewonen en den armen menschenzoon door bekoorlijk +gezang en nog aantrekkelijker gebaren, door bewegingen van het hoofd +en gloeiende blikken der oogen uitnoodigen zich tot haar te begeven, +met haar te spelen, te koozen en--zich in zijn verderf te storten. Wie +deze voorstelling zich vormt van de Sirenen der dierkundigen, zal +bedrogen uitkomen. De natuuronderzoekers hebben zich in dit geval +uitsluitend laten leiden door hun voorliefde voor dichterlijke namen, +zonder aan het poëtisch beeld, dat aan den naam verbonden is, recht +te laten wedervaren. De naam Sirenen past bij de waterdieren, die wij +nu beschrijven zullen, ongeveer even goed of even slecht als die van +de Grieksche boom-nymf _Hamadryas_ bij een der vreemdsoortigste Apen, +die waarschijnlijk alleen door de natuuronderzoekers schoon gevonden +zal worden. + +De _Sirenen_ of _Zeekoeien_ vormen een orde op zich zelf. Door haar +inwendigen bouw stemmen zij nog het meest met de Hoefdieren overeen; +zij kunnen beschouwd worden als een tak van deze diergroep, die zich +gewijzigd heeft in overeenstemming met de eischen van het leven in 't +water. Vele dierkundigen voegden ze als een afzonderlijke afdeeling of +familie aan de Walvischachtigen toe; de punten van verschil tusschen +hen en deze dieren zijn echter zoo belangrijk, dat een samenvoeging +in één orde niet geraden schijnt. De Sirenen zijn gekenmerkt door +een kleinen kop, die duidelijk van den romp onderscheiden kan worden, +en voorzien is met een dikken, gezwollen snuit, met borstelige lippen +en met neusgaten, die aan de spits van den snuit gelegen zijn; zij +hebben een plompen romp van eigenaardigen vorm, die schraal bekleed +is met korte, borstelige haren, en een gebit, dat in vele opzichten +van dat der overige Zoogdieren afwijkt. Slechts twee ledematen +zijn haar overgebleven, n.l. de twee voorste, en deze zijn echte +vinpooten. Hunne teenen zijn zoo volledig omhuld door de algemeene +lichaamshuid, dat de bewegelijkheid der leden ten opzichte van +elkander geheel opgeheven is. Uitwendig blijkt de inwendig zichtbare +samenstelling van de hand alleen uit de sporen van nagels, die er aan +voorkomen. De staart, die het dier vergoeding moet schenken voor het +gemis van de achterste ledematen, eindigt in een horizontalen vin. Er +behoort een levendige verbeeldingskracht toe om in deze dieren, zelfs +wanneer zij zich op een grooten afstand vertoonen, zeenymfen te zien: +met het schoone lichaam van de vrouw hebben deze plompe, onbehouwen +schepsels slechts in zooverre iets gemeen, dat ook bij hen de tepels +aan de borst (tusschen de borstvinnen) gelegen zijn en meer dan bij +andere Zee-Zoogdieren op de wijze van borsten uitpuilen. + +Onze orde bevat slechts één familie--de _Manaten_ (_Manatidae_)--, die +gewoonlijk in drie geslachten wordt verdeeld, waarvan trouwens één--de +Eigenlijke of Noordsche Zeekoe--niet meer onder de levende dieren +opgenoemd mag worden. Het gebit verschilt bij deze drie geslachten +zoo aanmerkelijk, dat het ons ondoenlijk voorkomt, het reeds op deze +plaats te beschrijven. Terwijl de Eigenlijke Zeekoe in plaats van +tanden slechts een hoornachtige kauwplaat aan de binnenzijde van de +onderkaak en aan het gehemelte bezat, hebben de overige Sirenen tanden +in de kaken. Op de eigenaardigheden van het gebit is de verdeeling +in geslachten gegrond, die volgens de laatste onderzoekingen van +Dollos, tot twee (_Halicore_ en _Manatus_) beperkt moeten worden; +daar hij de Eigenlijke Zeekoe, die in de vorige eeuw uitgeroeid werd, +als een _Halicore_ beschouwt, welke de tanden verloren heeft. + +Ondiepe oevers en zeeboezems in tropische gewesten, riviermonden +en de rivieren zelf, vooral ondiepe plaatsen hierin, vormen de +verblijfplaatsen der Sirenen. In den gematigden gordel komen zij, +naar het schijnt, slechts bij uitzondering voor, iets zekers kunnen +wij hierover echter niet zeggen, omdat deze dieren zich meestal aan +de waarneming onttrekken. Daarentegen is het bekend, dat zij niet +altijd op dezelfde plaats verblijf houden; dikwijls trekken zij +mijlen ver; onder anderen komen zij ook diep in het land, in meren, +die met groote stroomen in gemeenschap staan. Men ontmoet ze bij paren +of tot kleine gezelschappen vereenigd; volgens sommige onderzoekers +zijn de echtelijke banden bij hen zeer hecht, en blijft het mannetje +steeds met zijn wijfje samenleven. Zij zijn reeds in veel hoogere mate +waterdieren dan de Robben. Slechts bij groote uitzondering schuiven +zij hun log lichaam over den rand van den waterspiegel. Zij missen de +behendigheid van de andere in zee levende Zoogdieren; wel kunnen zij +uitmuntend zwemmen en duiken, maar toch vermijden zij eenigszins diepe +plaatsen, waarschijnlijk omdat zij voor het herhaaldelijk onderduiken +en weer boven komen te onbeholpen zijn. Op het droge sleepen zij zich +met buitengewoon groote inspanning over een korten afstand voort; +hare vinvormige ledematen zijn veel te zwak voor het bewegen van de +groote massa van haar lichaam, vooral omdat dit, naar het schijnt, +de buigzaamheid van het lichaam van den Zeehond volstrekt niet bezit. + +Wieren, grassen en andere zeeplanten, die op ondiepten of dicht bij de +kust groeien, en ook verscheidene waterplanten, waarmede de ondiepten +der rivieren bedekt zijn, vormen het voedsel der Sirenen: zij zijn +derhalve de eenige in het water levende Zoogdieren, die plantaardige +stoffen eten. Deze scheuren zij met de dikke lippen af en stuwen, +evenals het Rivierpaard, hiervan groote hoeveelheden tegelijk door +hun wijde keel. + +Evenals alle vraatzuchtige dieren zijn ook de Sirenen trage, +stompzinnige wezens met zwakke geestvermogens. Men noemt ze vreedzaam +en onschadelijk en duidt hiermede aan, dat zij niets anders doen dan +vreten en rusten. Zoomin vreesachtig als stoutmoedig, leven zij met +alle overige dieren in vrede en bekommeren zich over 't algemeen om +niets anders dan om hun voedsel. Hun verstand is buitengewoon beperkt; +dat het werkelijk bestaat, mag evenwel niet betwijfeld worden. De +dieren van verschillend geslacht zijn zeer aan elkander gehecht, +het eene tracht het andere te beschermen; de moeders verplegen hare +kinderen met veel liefde: men zegt zelfs, dat zij gedurende het zoogen +haar jong aan de borst dragen, zooals vrouwen doen, waarbij zij een +van hare borstvinnen als arm gebruiken om de kleine tegen haar dik +lichaam te drukken. De stem van de Manaten bestaat uit een zwak, +dof gesteun. Gedurende het ademen hoort men van hen een hevig gesnuif. + +Opmerkelijk is het, dat deze plompe dieren de gevangenschap goed +verdragen en zelfs in vrij hooge mate getemd kunnen worden. + +Het vleesch en het spek, de huid en de tanden worden gebruikt; van +andere toepassingen wordt niets gemeld. + + + +Bij de _Manaten_ (_Manatus_) is de staartvin afgerond; het eenigszins +wanstaltige vischvormige lichaam is zeer spaarzaam bekleed met korte +haren, die alleen op den snuit dichter bijeenstaan en hier in borstels +veranderd zijn. Aan de teenen van de afgeronde borstvinnen bemerkt +men vier kleine, platte nagels. Snijtanden worden alleen bij jonge +dieren gevonden; zij vallen zeer schielijk uit; bij oude dieren blijven +alleen de kiezen over. Als vaderland van de beide Amerikaansche soorten +van dit geslacht kan men de rivieren beschouwen, die tusschen 25° +N.B. en 19° Z.B. in den Atlantischen Oceaan uitmonden, en de naburige +zeekusten. De Afrikaansche soort (_Manatus senegalensis_) bewoont, +behalve het meer Tsad, den bovenloop van de groote westelijke stroomen +en de kleine kustrivieren, die tusschen 20° N.B. en 10° Z.B. in den +Atlantischen Oceaan uitmonden. + + + +De _Lamantijn_, de "Osvisch" der Portugeezen (_Manatus latirostris_), +is de nauwkeurigst onderzochte soort; hij wordt ongeveer 3 M. lang en +300 KG. (volgens Kappler dikwijls wel 400 KG.) zwaar; de Amerikanen +beweren echter, dat zij nog veel grootere, 5, ja zelfs 6 M. lange +Lamantijnen hebben gezien. Een bijna volslagen naakte huid, die +korte, ongeveer 2 cM. ver uiteenstaande, borstelige haren draagt, +bedekt den romp. Zij hebben een tamelijk gelijkmatige, blauwachtig +grijze kleur, die op den rug en de zijden een weinig donkerder is +dan aan de onderzijde van den romp. De borstels zijn geelachtig. + +De eerste, nauwkeurige berichten over dit dier danken wij aan A. Von +Humboldt. Bij een 3 M. langen Lamantijn, die hij in Carrichana, +aan den benedenloop van den Orinoko, ontleedde, merkte hij de +volgende bijzonderheden op: De met een zeer fijne huid bekleede +bovenlip, die voor het tasten dient, vertoont een hoogst eigenaardige +samenstelling. De tong is bijna onbeweeglijk; daarvóór bemerkt men in +elke kaak een vleezigen knobbel, welke past in een holte, die met een +zeer harde huid bekleed is. Als men het dier langs den rug opensnijdt, +verbaast men zich over de grootte, gestalte en lengte van zijne longen, +want deze zijn één Meter lang, hebben buitengewoon groote longblaasjes +en gelijken op kolossale zwemblazen; zij nemen ook bijzonder veel lucht +op. De maag is in afdeelingen verdeeld, de darm meer dan 30 M. lang. + +Van dezen Lamantijn verschilt de andere Amerikaansche soort +(_Manatus inunguis_) vooral door een smalleren, uit fijnere beenderen +samengestelden schedel. Deze soort is tot dusver met zekerheid slechts +van den bovenloop van den Amazonen-stroom en van den Orinoko bekend. + +De Lamantijn bewoont de oostkust van Florida, de kusten van de +Groote en Kleine Antillen, den Magdalena-stroom en de oostkust van +Zuid-Amerika en hare rivieren tot bezuiden de Noordkaap, vooral echter +Suriname. Waarschijnlijk is hij de eenige Sirene van den Mexicaanschen +zeeboezem. A. Von Humboldt nam waar, dat de Lamantijnen in de zee +gaarne verblijf houden op plaatsen, waar zoetwaterbronnen zijn; zij +zwemmen ver de rivieren op; ten tijde van overstroomingen begeven zij +zich ook naar de meren en moerassen. "Des avonds," verhaalt A. Von +Humboldt, "kwamen wij den mond van den Caño del Manati voorbij, zoo +genoemd wegens het verbazend groot aantal Lamantijnen of Manatis, die +ieder jaar hier gevangen worden. In den Orinoko beneden de watervallen, +in de Meta en in de Apoera zijn zij zeer veelvuldig." + +De levenswijze van den Lamantijn is ten naastenbij gelijk aan die +van de andere Sirenen. Eenige reizigers hebben bericht, dat hij soms +het water verlaat om op het land te grazen, maar reeds in de vorige +eeuw is dit door anderen uitdrukkelijk weersproken. Hij eet geen +ander gras dan dat hetwelk in 't water groeit. Daar alle zuidelijke +stroomen op stille plaatsen buitengewoon rijk aan allerlei soorten +van waterplanten zijn, zal hij geen gebrek lijden en ook niet noodig +hebben ver rond te zwemmen. Hij eet zooveel, dat de maag en de darmen +volkomen gevuld zijn met voedsel en gaat, na volkomen verzadigd te +zijn, op ondiepe plaatsen dikwijls zóó liggen, dat de snuit boven het +water uitsteekt en hij dus niet aanhoudend behoeft boven te komen en +onder te duiken; in deze houding verslaapt hij eenige uren van den +dag. Zoolang hij wakker is, ziet men hem alleen dan boven water, als +hij bovenkomt om te ademen; dit geschiedt, in weerwil van de grootte +zijner luchtbewaarplaatsen, zeer dikwijls; waarschijnlijk geeft hij +om deze reden de voorkeur aan de ondiepe gedeelten der rivieren. + +De tijd waarin de paring plaats heeft, schijnt nog niet bekend te +zijn, en zelfs over de geboorte der jongen bestaat er verschil van +meening tusschen de berichtgevers. Eenigen zeggen, dat het wijfje twee +jongen werpt, terwijl anderen slechts van één enkel jong spreken. De +gehechtheid van de moeder aan hare kinderen wordt zeer geroemd. Overal +waar de Lamantijn voorkomt, wordt hij met ijver gejaagd. Zijn vleesch +is zeer smakelijk, hoewel men zegt, dat het ongezond is en koorts +veroorzaakt. + +De jacht op de Lamantijnen is tamelijk eenvoudig. In een boot begeeft +men zich in de nabijheid van de plaats waar deze dieren grazen en +wacht tot een van hen bovenkomt om adem te halen. Dit wordt beschoten +met pijlen, waaraan door middel van een touw een licht blok hout +bevestigd is, dat later, op het water drijvend, den weg aangeeft, +die door het gewonde dier gevolgd is. Ook maakt men wel gebruik van +den harpoen. De buit wordt gedood en geslacht in de boot, die voor het +reizen op de Zuid-Amerikaansche stroomen dient. Het slachten geschiedt +dikwijls midden in den stroom; hiertoe wordt de boot voor twee derden +met water gevuld, onder den Lamantijn geschoven en vervolgens met +een uitgeholde pompoen weer leeg geschept. Van de dikke huid worden +strooken gesneden, die voor zweepen en koorden dienen; deze zijn in +'t water niet bruikbaar, daar zij hier verrotten zouden. + +Reeds uit de geschriften van reizigers uit vroegere eeuwen blijkt, +dat de Lamantijn ook getemd kan worden. Martyr, een reiziger, die +in het eerste vierde gedeelte van de 16e eeuw stierf, verhaalt dat +een Kazike op het eiland San Domingo een jongen, nog kleinen visch, +die Manato heette en in zee gevangen was, in een meer liet brengen +en hem dagelijks maïsbrood liet geven. "Hij werd langzamerhand zeer +tam, kwam telkens als men hem riep, at het brood uit de hand en liet +zich overal streelen; ook droeg hij eenige malen lieden, die op hem +zitten gingen, waarheen zij wilden, van den eenen oever naar den +anderen." Gomara, die dezelfde geschiedenis verhaalt, voegt er nog +bij, dat deze Manato 26 jaren in het meer Goeaynabo geleefd heeft en +zoo groot als een Dolfijn geworden is. + +De mededeelingen van verschillende berichtgevers uit lateren tijd +bevestigen de waarschijnlijkheid van de bovenstaande verhalen. Kappler +heeft zich in Suriname met het temmen van een jongen Lamantijn +bezig gehouden; in het jaar 1864 bezat de Oostenrijksche consul te +Portorico, Latimer, een paar levende Manaten, en eindelijk vernemen +wij door Cunningham, dat men sedert het jaar 1867 twee Manaten in +een bassin van den openbaren tuin van Rio de Janeiro gevangen houdt, +in gezelschap van verscheidene Kaaimans en een aantal watervogels. De +eene Lamantijn toonde een bijzondere voorliefde voor het gezelschap van +een tammen Zwaan, die zich ook van zijn kant aan den vreemdsoortigen +gezel gewend had; hij volgde hem zoo trouw na, dat de geregelde +bezoekers van den tuin steeds wisten, waar zij de Sirene moesten +zoeken, als zij den Zwaan zagen. Deze Lamantijn was langzamerhand +zoo tam geworden, dat hij dikwijls nader kwam, als men voor hem gras +op het water strooide; hij stak dan zijne vreemdsoortige, borstelige +lippen boven den waterspiegel en nam het voedsel, dat hem aangeboden +werd uit de handen der bezoekers. + + + +De Chineezen en Arabieren waren reeds voor eeuwen bekend met een der +belangrijkste vertegenwoordigers der Manatenfamilie, waarover wij +tot in het begin van onze eeuw slechts gebrekkige inlichtingen hadden +gekregen, n.l. met de "_Meermin_", de _Doejong_ (Zeekoe) der Maleiers +(_Halicore dujong_). Het is wel mogelijk, dat Megasthenes en Aelianus +den Doejong bedoelen, als zij wezens beschrijven, die in den Indischen +oceaan leven en op vrouwen gelijken; het lijdt geen twijfel, dat de +"Meermin", die door den Portugeeschen arts Bosquez ontleed werd, of de +"Meermannen" en "Meerwijven" waarvan de Hollandsche schrijver Valentijn +uitvoerige verhalen doet, onzen Doejong waren; al deze beschrijvingen +zijn echter zoo onnauwkeurig, dat zij onze bekendheid met dit dier +niet konden uitbreiden. Voor de Fransche reizigers Diard en Duvaucel +bleef de taak weggelegd ons nauwkeuriger berichten te verschaffen; +Quoy en Gaimard leverden de eerste goede afbeelding; Rüppell, die de +bedoelde Sirenen in de Roode Zee vond, gaf ons de eerste mededeelingen +omtrent hare levenswijze. + +De Doejong bereikt een lengte van 3 à 5 M. De korte en dikke hals, +die duidelijk van den kop onderscheiden kan worden, gaat ongevoelig +over in den romp, die gelijkmatig afgerond is, van de halsstreek tot +aan het midden allengs dikker en van hier tot aan den staart slanker +wordt. De borstvinnen staan niet ver achter de gehooropeningen aan het +voorste derde gedeelte van de lichaamslengte; zij zijn niet bijzonder +lang, maar breed, aan den voorrand afgerond, van achteren scherp; +de teenen zijn alleen op het gevoel te onderscheiden, ieder spoor van +klauwen ontbreekt. De staart eindigt in een horizontaal afgeplatten, +halvemaanvormigen vin. Aan den korten en dikken snuit valt vooral +de platte, scheef van boven naar achteren en onderen afhellende +bovenlip in 't oog, waaronder een van onderen afgeknotte opzwelling +uitsteekt. Deze is naar achteren verbonden met een eigenaardige +mondplaat, die de tusschenkaaksbeenderen bedekt. Een dergelijke +mondplaat ligt op de onderkaak. De onderlip wordt gevormd door een +van achteren scherp begrensde opzwelling. De neusgaten, die aan de +bovenzijde van den snuit liggen, staan dicht bij elkander en hebben den +vorm van twee halvemaanvormige spleten; de oogen, die klein, eirond, +maar sterk uitpuilend en zwart van kleur zijn, liggen in een dwars +gerichte spleet, worden aan hun bovenrand omgeven door een halven +cirkel van wimpers, hebben geen oogleden, maar een wenkvlies en kunnen +door samentrekking van de huid gesloten worden; de ooren zijn slechts +door kleine, rondachtige openingen aangeduid. Op de dof loodkleurige +of grijsblauwachtige, hier en daar met donkere, overlangsche vlekken +geteekende, gladde en glanzige, slechts aan den buik gerimpelde huid +staan korte, dunne, maar stijve, borstelige haren, die aan de bovenlip +bijna stekelig zijn. De vinnen zijn volkomen onbehaard. Het gebit +bestaat uit wortellooze, bij het oude dier gedeeltelijk uitvallende +snijtanden en kiezen; de eerstgenoemde zijn bij het wijfje kort, +stomp, priemvormig, bij het mannetje veel forscher, driezijdig en +beitelvormig; de vijf maaltanden van iedere kaakhelft nemen van +voren naar achteren in grootte toe. De hoektanden ontbreken geheel, +bij 't mannetje ontwikkelen zich echter twee voortanden tot stoot- of +slagtanden van 20 à 25 cM. lengte en 2 cM. dikte, zij zijn evenwel voor +ongeveer zeven achtsten van hun lengte door het tandvleesch bedekt. + +Naar het schijnt, wordt onze Meermin in alle deelen van den Indischen +Oceaan en van de hiermede samenhangende zeeën gevangen. In de +Chineesche Zuidzee, in de Soeloe, Banda- en Soendazee komt zij op +de voor haar geschikte plaatsen overal, op sommige plaatsen zelfs +veelvuldig voor; noordwaarts treft men haar tot ongeveer halverwege de +lengte van de Roode Zee aan. Hier is zij een zeer welbekend dier. Alle +zeelieden van deze kusten hebben haar gezien en waarschijnlijk zal men +geen hunner tevergeefs vragen naar de _Nèhke-el-Bahr_ (de Kameelmerrie +van het water). In het oosten bewoont zij de kusten van Nieuw-Guinea +en van Queensland, zuidwaarts tot aan de Moreton-baai. + +Door 't samenvoegen van de verschillende, ook thans zelfs nog +zeer onvoldoende berichten komt men tot de overtuiging, dat de +Doejong in de zee, bij uitzondering ook wel in het zoete water van +de riviermonden, evenwel niet in de rivieren zelf zich ophoudt, dat +hij aan de nabuurschap der kusten de voorkeur geeft en niet verder in +de zee opgaat, dan de plantenwereld van den zeebodem reikt. Ondiepe +bochten, waar de zonnestralen tot op den bodem van het weinig bewogen +water doordringen kunnen en aanleiding geven tot een buitengewoon +krachtige ontwikkeling van den plantenrijkdom der zee, zijn de plaatsen +waar hij zich het liefst ophoudt. Op het land komt hij niet; men mag +althans aannemen, dat de exemplaren welke men op het land zag liggen, +door de ebbe waren achtergelaten en te lui waren om hun log lichaam +weer in het water te schuiven, maar liever hier rustig den volgenden +vloed afwachtten. Van den bodem van de ondiepe bochten verheft hij +zich in iedere minuut ongeveer éénmaal naar den waterspiegel, steekt +zijn neus of ook wel de helft van zijn lichaam er boven, haalt adem +en keert langzaam en gelijkmatig weer naar de diepte terug. + +De visschers zeggen, dat de Doejong paarsgewijs en slechts zelden in +kleine familiën leeft; dit bericht is meer op den Arabischen zeeboezem +dan op andere deelen van den Indischen Oceaan toepasselijk, omdat hier, +naar men zegt, soms scholen van deze dieren worden waargenomen. De +Arabische visschers zeggen, dat men in de Roode Zee steeds minstens +twee, niet zelden echter tot aan tien Doejongs bijeen ziet. Hunne +bewegingen worden langzaam en log genoemd, hoewel zij met hun staart +veel kracht kunnen uitoefenen. Toevallig heeft men waargenomen, dat +zij bij 't eten lui op den bodem van de zee liggen, en op hun gemak +de wieren, die tegen de rotsen of op den zeebodem groeien en hun +voornaamste voedsel uitmaken, met de harde, dikke lippen afgrazen of +van den bodem losrukken. Zoolang er nog voedsel te vinden is in het +door hem bewoonde gedeelte van de zee, verandert de Doejong, zonder +hiertoe gedwongen te worden, waarschijnlijk niet van verblijfplaats; +zoodra hij echter een van zijne zeeweiden afgegraasd heeft, verhuist +hij langzaam naar andere oorden, waar hij dan weder gedurende eenigen +tijd blijft. + +Met de langzaamheid en logheid van haar lichaam harmonieeren, naar het +schijnt, de geestvermogens van de Meermin. Haar waarnemingsvermogen +is weinig ontwikkeld. Haar stem bestaat uit een soort van gesnuif of +dof gesteun; van de jongen hoort men scherpere geluiden. + +Zoowel de paartijd als de werptijd vallen in den winter; het wijfje +is dus bijna een vol jaar drachtig. De moeder is innig gehecht +aan haar kroost, verlaat het nimmer en stelt zich voor haar kind +onvoorwaardelijk bloot aan doodsgevaar. Na verloop van één jaar +ongeveer wordt het jong gespeend, en leidt daarna een zelfstandig +leven. + +Gedurende den paartijd en den werptijd maken sommige visschers ijverig +jacht op den Doejong, omdat zij van het gedoode dier vrij wat voordeel +kunnen hebben. Die van het zuidelijke deel van de Roode Zee maken hem +op dezelfde wijze buit als de Maleiers, n.l. met harpoenen. De jonge +dieren worden veel hooger geschat dan de oude, omdat hun vleesch +magerder en uiterst malsch is. De Europeanen hebben een afkeer van +dit wildbraad, wegens zijn onaangenaam zoetachtigen smaak; ook de +Arabieren maken er niet overal gebruik van. De dikke huid, waarmede, +naar men zegt, de arke des verbonds van de Israëlieten eertijds bekleed +was, wordt aan de Abessinische kust niet gelooid, maar alleen aan de +lucht gedroogd en daarna tot sandalen verwerkt. + + + +"Aan het geheele strand van het eiland, vooral daar waar beken in +de zee stroomen en alle soorten van zeeplanten in overvloed groeien, +worden de _Zeekoeien_, die door onze Russen _Morskaja-Korowa_ genoemd +worden, in alle jaargetijden in groote menigte en tot kudden vereenigd +aangetroffen. Daar het bijeenbrengen van de noodige hoeveelheid +leeftocht moeielijk begon te worden wegens het verdwijnen van de +Zeebevers (Zeeotters) van de Noordkust, zonnen wij op middelen, om de +Zeekoeien te overmeesteren, die, omdat zij dicht bij de kust verblijf +hielden, ons met minder moeite voedsel konden verschaffen. Voor +dit doel kalfaterden wij tegen het einde van Juni de jol, die in +den herfst op de rotsen zeer beschadigd was, plaatsten er vier +roeiers en een stuurman op, en gaven dezen een harpoen in de hand, +bevestigd aan een zeer lang touw, dat in orde gelegd was als voor de +walvischvangst; het andere uiteinde werd vastgehouden door de overige +40 op het strand staande manschappen. Nu roeide men zeer stil op de +dieren af, die, tot kudden vereenigd, argeloos den zeebodem bij den +oever afgraasden. Zoodra de harpoenier een van de dieren getroffen +had, trokken de manschappen op de kust het langzaam naar het strand; +die, welke in de jol zaten, voeren op het dier af en maakten het door +hunne bewegingen nog meer vermoeid; als het krachteloos scheen, stieten +zij het overal groote bajonetten en messen in het lichaam, zoodat het +bloed bij wijze van fonteinen uit de wonden spoot en het dier bijna al +zijn bloed verloor; bij hoog water kon het vervolgens op het strand +getrokken en vastgemaakt worden. Zoodra het water weggevloeid was en +het dier op het droge lag, sneed men er het vleesch en het spek bij +stukken af, die vol vreugde naar de woningen werden gedragen, waar +het vleesch in groote vaten bewaard en het spek aan hooge stellages +opgehangen werd. Nu hadden wij spoedig zulk een overvloed van voedsel, +dat wij met het bouwen van een nieuw vaartuig, dat het middel tot +onze redding zou worden, zonder bezwaar konden voortgaan." + +Met deze woorden begint Steller, die in November 1741 op het vóór +dien tijd nog onbekende Bering-eiland schipbreuk leed en daar 10 +treurige maanden doorbracht, zijn bericht over de _Noordsche Zeekoe_, +die naar haar ontdekker gewoonlijk _Steller's Zeekoe_ (_Halicore +Stelleri_) genoemd wordt. Dit zeer merkwaardig Zee-Zoogdier is, naar +'t schijnt, thans geheel uitgeroeid. Aangelokt door de berichten +van Steller, stroomden walvischvangers en vermetele fortuinzoekers +in groote menigte naar de Bering-zee; de vreeselijke slachting, die +zij aanrichtten onder de weerlooze zeebewoners, heeft de Noordsche +Zeekoe van de aarde doen verdwijnen. Te vergeefs heeft men later, +om althans een exemplaar van deze dieren te verkrijgen, op hen de +aandacht gevestigd van de bemanning van ieder schip, dat naar de +Bering-zee zeilde. Nordenskiöld meent echter, dat niet in 1768, +maar eerst in 1854 de laatste Noordsche Zeekoe gedood werd. + +Uit Steller's beschrijving blijkt duidelijk, dat de Noordsche Zeekoe +belangrijk verschilde van de vroeger beschreven leden derzelfde +orde. Hare kaken droegen, in plaats van tanden, vier alleen met het +tandvleesch samenhangende kauwplaten. Dit eene feit is voldoende voor +de onderscheiding van het dier. "De grootste van deze dieren," zegt +Steller verder, "zijn 4 à 5 vademen (ten naastenbij 8 à 10 M.) lang +en hebben op de dikste plaats, in de buurt van den navel, een omvang +van 3 1/2 vadem. Tot den navel kunnen zij met de Robben, vandaar tot +den staart met Visschen vergeleken worden. Over 't algemeen verschilt +de vorm van het geraamte van den kop niet veel van een paardekop; +met vel en vleesch bedekt, gelijkt hij eenigermate op een buffelkop, +vooral wat de lippen aanbelangt. + +"Deze dieren leven als Runderen, bij kudden in de zee. Gewoonlijk +gaat het mannetje naast het wijfje; het jong drijven zij voor zich +uit bij den oever langs. Zij houden zich met niets anders bezig +dan met hun voedsel. In alle tijden van het jaar komen zij rondom +dit eiland overal in grooten getale voor, zoodat alle bewoners van +de oostkust van Kamtschatka ieder jaar vleesch en spek in overvloed +van deze dieren zouden kunnen krijgen. De huid van de Zeekoe bestaat +uit twee lagen: de buitenste is zwart of zwartbruin, één duim dik, +en bijna zoo vast als kurkschors, rondom den kop vol groeven, rimpels +en gaten. Zij bestaat uitsluitend uit loodrechte, onmiddellijk tegen +elkander aanliggende vezels. Deze buitenste schaal kan gemakkelijk van +de hieronder liggende huidlaag afgeschild worden en is, mijns inziens, +uit naast elkander staande, gewijzigde haren ontstaan; ik heb haar +evenzoo bij Walvisschen gevonden. De onderste huidlaag is een weinig +dikker dan een ossehuid, zeer sterk en wit van kleur. Onder deze +beide wordt het geheele lichaam door een vetmassa of speklaag van +vier vingers hoog omgeven, hierop volgt het vleesch. Ik schat het +gewicht van het dier op 1200 pond of 480 centenaars. + +"Het verwonderde mij niet weinig, dat ik op Kamtschatka vóór mijn +reis nooit iets van de Zeekoe had vernomen, hoewel ik zorgvuldig +naar alle dieren gevraagd had; na mijn terugkomst hoorde ik echter, +dat dit dier van Kaap Kronotzki tot aan den Awatschagolf verbreid is, +en soms dood aan land geworpen wordt." + + + + + +DERTIENDE ORDE. + +DE WALVISCHACHTIGEN (Cetacea). + + +Onder de Zoogdieren zijn de _Walvischachtigen_ hetzelfde, wat de +Visschen onder de Gewervelde Dieren zijn: wezens, die uitsluitend in +'t water thuis behooren en welker lichaamsbouw in overeenstemming +is met deze levenswijze. Hierop wijst reeds hun grootte; want alleen +in het water kunnen zulke reuzen zich gemakkelijk bewegen, alleen de +oneindig rijke zee kan hun de noodige hoeveelheid voedsel verschaffen. + +Het warme bloed, de ademhaling door longen, het zoogen der jongen +en alle andere wezenlijke kenmerken der Zoogdieren hebben de +Walvischachtigen gemeen met de overige orden van deze klasse. In +ieder ander opzicht wijken zij echter (nog veel meer dan de Sirenen) +van de hoogere Zoogdieren af. Ieder weinig ontwikkeld mensch, elk +nog in den toestand van kindsheid verkeerend volk heeft ze tot de +Visschen gerekend; eerst na nauwkeuriger onderzoek van hun aard is +hun de juiste plaats aangewezen. + +De romp van de Walvischachtigen is kolossaal en onbehouwen zonder +eenige uitwending waarneembare geleding; de kop, die dikwijls +wanstaltig groot en in den regel ongelijkzijdig gebouwd is, gaat +zonder duidelijk herkenbare begrenzing in den romp over; deze loopt, +naar achteren slanker wordend, in een breede, horizontaal geplaatste +staartvin uit. De achterste ledematen, die bij alle overige Zoogdieren, +met uitzondering van de Sirenen, voorkomen, ontbreken geheel; +de voorste zijn vinnen geworden: men moet ze met het ontleedmes +onderzoeken om ze als handen te herkennen en merkt ook dan nog in +hun maaksel eigenaardigheden op. Een bij sommige voorkomende vetvin, +die zich langs een deel van den rug uitstrekt, draagt er toe bij om +deze dieren op Visschen te doen gelijken. Voorts onderscheiden de +Walvischachtigen zich, wat het uitwendige betreft, door hun groote, +niet door lippen begrensde mondspleet, door hun mondholte, die een +buitengewoon groot aantal tanden of alleen baarden bevat, door hun +dunne, gladde, zachte, vettige, op het gevoel fluweelachtige huid, +die bij uitzondering op weinige plaatsen enkele borstels draagt en +een donkere kleur heeft; de zeer dikke vetlaag maakt deel uit van +deze huid, daar het de buitengewoon dikke lederhuid is, tusschen +welker cellen het vet zich heeft afgezet. + +Ook het inwendig maaksel van deze zeereuzen vertoont belangrijke +eigenaardigheden. De beenderen van het geraamte onderscheiden zich +door hun los, sponsachtig weefsel; zij zijn zoo innig doordrongen +met vloeibaar vet, dat dit hun bijna niet ontnomen kan worden; na +gedurende langen tijd gebleekt te zijn, behouden zij altijd nog +een vettig, geelachtig uitzicht; daarentegen ontbreken aan alle +beenderen de mergkanalen. Aan den kolossalen schedel, die slechts +bij zeer weinige soorten in een regelmatige verhouding tot den romp +staat, zijn de beenderen van den kop op een vreemdsoortige wijze +verschoven; zij liggen los op elkander of hangen slechts door weeke +deelen met andere beenderen samen; enkele van hen komen ons nietig +klein (rudimentair), andere opmerkelijk vergroot voor, alle orde +en regel schijnt verdwenen te zijn. Aan de wervelkolom is vooral +het halsgedeelte opmerkelijk. Nog is het gewone aantal wervels +aanwezig, maar deze gelijken, met uitzondering van den eersten, +op dunne platte ringen; opmerkelijk is hun geringe beweeglijkheid; +niet zelden vergroeien zij voor een deel zoo innig met elkander, +dat men alleen aan de openingen, waardoor de paren halszenuwen +het ruggemergskanaal verlaten, kan zien, dat er zeven halswervels +zijn. Bovendien hebben de Walvischachtigen 11 à 14 borstwervels, +10 à 24 lendewervels en 22 à 24 staartwervels; hierbij moet echter +opgemerkt worden, dat men streng genomen alleen van borst- of rug- +en van lende-staartwervels kan spreken, daar een goed ontwikkeld +bekken ontbreekt en een heiligbeen dus niet voorhanden is. Het aantal +ware ribben is zeer gering: de echte Walvisschen hebben er slechts +één paar; meer dan zes paar komen, naar het schijnt, bij geen enkel +lid der orde voor. De valsche ribben zijn altijd veel talrijker dan +de ware. De voorste ledematen zijn eigenaardig door de kortheid en +platheid hunner beenderen en door een in 't oogloopend groot aantal +vingerleden; want, waar bij de andere Zoogdieren drie vingerleden +aanwezig zijn, hebben alle Walvischachtigen in alle vingers (met +uitzondering van den eersten en soms ook van den vijfden) er meer; +het aantal leden van één vinger kan tot 13 stijgen. + +Het gebit van de Walvischachtigen is geheel anders samengesteld dan +de tandenstelsels der overige Zoogdieren, ook de beide hoofdgroepen +der orde verschillen in dit opzicht aanmerkelijk van elkander. + +Het strottenhoofd is niet geschikt voor het voortbrengen van een +welluidende stem, maar stelt het dier in staat een groote hoeveelheid +lucht tegelijk door te laten. De luchtpijp is zeer wijd; de longen +hebben een aanzienlijken omvang en alle luchtpijptakken staan met +elkander in gemeenschap, zoodat door tusschenkomst van één hunner de +geheele long gevuld kan worden. + +De spieren zijn eenvoudig, in overeenstemming met de grootte van +het dier en buitengewoon krachtig. De hoeveelheid zenuwweefsel is +uiterst gering: bij een Walvisch, die 5000 KG. woog en 6 M. lang was, +wogen de hersenen nog geen 2 KG.,--dus niet meer dan bij den mensch, +die zelden 100 KG. zwaar wordt! Alle zintuigelijke organen staan op +een lagen ontwikkelingstrap. De oogen zijn klein, de ooren uitwendig +ternauwernood zichtbaar, als 't ware slechts aangeduid. Toch mag men +hieruit niet afleiden, dat het gezicht en het gehoor onontwikkeld +zijn gebleven. Alle Walvischachtigen bewijzen, dat zij niet alleen +zeer scherp, maar ook op grooten afstand zien kunnen en ook, dat zij +geluiden van allerlei aard goed waarnemen. De reukzin is zeer weinig +ontwikkeld. Over den smaak kunnen wij niet oordeelen; van het gevoel +echter weten wij, dat het eenigermate ontwikkeld is. + +Het zal misschien niet eens noodig zijn er op te wijzen, dat zulk een +lichaamsbouw er geheel op berekend is om de Cetaceën voor het leven in +'t water geschikt te maken. De horizontaal geplaatste staartvin maakt +het hun mogelijk als 't ware spelenderwijs te duiken en weer boven +te komen en zonder moeite in waterlagen van verschillende diepte hun +voedsel te zoeken. De gladheid van de huid maakt de beweging van de +kolossale lichaamsmassa gemakkelijker, de vetlaag vermindert haar +gewicht, vervangt het ontbrekende haarkleed en biedt tevens de noodige +weerstand voor het verdragen van de ontzaglijke drukking waaraan een +Cetacee is blootgesteld, als hij in de diepte van de zee afdaalt. De +zeer groote longen stellen hem in staat, buitengewoon lang onder +water te blijven. + +De Cetaceën vermijden zoo veel mogelijk de nabijheid der kusten; +want het land brengt hun verderf aan. Slechts enkele Dolfijnen leven +in zoet water, andere zwemmen soms de rivieren op, maar doen dit niet +gaarne verder dan tot de plaats, die nog door den vloedstroom bereikt +wordt. Alle overige Walvischachtigen verlaten het zoute water nooit, +maar doorreizen meer of minder geregeld meer of minder uitgestrekte +gedeelten van de zee. Over deze tochten bericht Eschricht onder +anderen het volgende: + +"Cetaceën treft men aan in alle zeeën; geen enkele soort van deze +orde heeft echter ergens een vaste verblijfplaats; alle geven, naar +het schijnt, gedurende den zomer de voorkeur aan bepaalde oorden, +terwijl zij zich in den winter in een ander, misschien ver afgelegen +gebied ophouden; zij begeven zich op soortgelijke wijze als de +trekkende dieren in 't algemeen langs tamelijk vast bepaalde wegen +in de lente van de eene zee naar de andere, om in 't najaar naar het +eerste gebied terug te keeren. De Walvischachtigen zijn, evenals de +meeste dieren die geregeld van woonplaats verwisselen, gezellig van +aard. Daar, waar voedsel voorhanden is, vindt men dikwijls honderden +(soms zelfs meer dan duizend) exemplaren, niet slechts van dezelfde +soort, maar ook wel van verschillende soorten bijeen; ook sluiten +zich, volgens de berichten der kustbewoners, bij de groote trekkende +scharen enkele of zelfs verscheidene wezens van andere soort aan, +of vermengen zich met haar." + +Alle Cetaceën zijn in de hoogste mate voor beweging geschikt. Zij zijn +volslagen meesters in het zwemmen; zij doen dit zonder eenige merkbare +inspanning, sommige met een onvergelijkelijke snelheid. Volgens Sir +William Turner ontwikkelt een Walvisch van 48 voet lengte en 74 ton +gewicht, met een staartvin van 20 voet breedte een arbeidsvermogen +van 145 paardekracht, wanneer hij met een snelheid van 12 knoopen, +d.i. meer 22 K.M. in 't uur, voortzwemt. Met de krachtige spieren, +die de omvangrijke staartvin bewegen, kunnen zij hun ontzaglijk +zwaar lichaam betrekkelijk ver boven den waterspiegel opheffen en dus +echte luchtsprongen doen. Gewoonlijk bevinden zij zich dicht bij de +oppervlakte; misschien dalen zij, alleen wanneer zij gewond worden, +naar groote diepten af. De bovenste waterlaag is hun eigenlijk gebied, +omdat zij met den kop en een deel van den rug boven water moeten komen +om adem te halen. De vervanging van de reeds in 't lichaam aanwezige +door versche lucht geschiedt op de volgende wijze: In de eerste +plaats blaast de Cetacee die bovengekomen is, met een luid snuivend +gedruisch het water, dat in de slechts onvolledig gesloten neusgaten +doordrong, met zooveel geweld uit, dat het zich in fijne druppels +verdeelt, maar toch nog 5 à 6 M. hoog opgeworpen wordt. Deze straal +uitgeademde lucht kan het best vergeleken worden met een stoomstraal, +die uit een nauwe buis ontsnapt; ook het snuiven herinnert aan het +gedruisch, dat de stoom in het bedoelde geval maakt. Een waterstraal, +zooals uit een fontein opspringt, wordt door geen enkel Walvischachtig +dier uitgeworpen, hoewel de meeste teekenaars hem zoo afbeelden, en +vele natuurbeschrijvers hem zoo opgeven. Dadelijk na het uitademen +neemt het dier, eveneens met een luid hoorbaar steunend gedruisch, +door één, snelle inademing de noodige hoeveelheid lucht op; dikwijls +wisselt het drie-, vier- of vijfmaal in de minuut van adem, slechts +de eerste maal na het bovenkomen wordt een straal uitgeworpen, hoewel +men bij eenigermate koel weder nog altijd een door de uitademingslucht +gevormden nevel kan waarnemen. De neusgaten zijn zoo gunstig gelegen, +dat de Cetacee bij het omhoogrijzen altijd het eerst met hem boven +'t water komt; op deze wijze geschiedt het ademhalen even gemakkelijk +als bij andere dieren. Een ongestoord voortzwemmende groote Cetacee +zal misschien 5 à 15 minuten lang gelijkmatig ademen, en blijft +daarbij voortdurend met de neusgaten boven den waterspiegel of zakt +na de ademhaling een weinig beneden de oppervlakte; soms zal hij +nog veel langer op deze wijze voortgaan, voordat hij zijn behoefte +aan lucht bevredigd heeft. Daarna begeeft hij zich weder naar de +diepte, en blijft misschien 10 à 20 minuten, dikwijls nog langer +onzichtbaar. Vervolgde groote Cetaceën kunnen echter ook wel 30 à +50 minuten onder water blijven. Een geharpoeneerde Potvisch bleef, +naar Pechuel-Loesche heeft opgemerkt, bijna een uur, een andere, +eveneens gekwetste, niet minder dan 80 minuten onder water en dook +intusschen 1300 M. diep. Als de luchttoevoer geheel wordt afgesneden, +sterft de Cetacee even goed als ieder ander Zoogdier door verstikking, +volgens de ervaring van walvischjagers zelfs na zeer korten tijd. Ook +sterven deze dieren betrekkelijk spoedig, wanneer zij op het droge +geraken; deze ligging bemoeilijkt de ademhaling, daar het uitzetten +van de borstholte nu met het opheffen van het geheele zware lichaam +gepaard moet gaan. + +Alle Cetaceën voeden zich met dieren en slikken waarschijnlijk slechts +bij toeval planten door; nauwkeurige onderzoekingen moeten echter +nog uitmaken of één soort van Vinvisch de wieren, die men dikwijls in +groote hoeveelheid in zijn maag vindt, niet opzettelijk verzwelgt, en +of een soort van Dolfijn de vruchten, die in de rivier gevallen zijn, +niet opeet. De door hen begeerde buit bestaat uit groote en kleine +zeedieren, die tot zeer verschillende klassen van het dierenrijk +behooren. Juist de grootste soorten gebruiken de kleinste zeedieren +als voedsel, terwijl daarentegen juist de kleinere soorten de flinkste +roovers zijn. + +Hoe lang de drachtigheid duurt, is nog niet uitgemaakt. Wel is +waar wordt ondersteld, dat zij slechts 6 à 10 maanden aanhoudt; +feiten tot steun voor deze bewering zijn echter moeielijk bijeen te +brengen. G. A. Guldberg is door uitvoerige vergelijkende onderzoekingen +tot de uitkomst geraakt, dat de duur van de drachtigheid der groote +soorten van Vinvisschen hoogst waarschijnlijk 10 à 12 maanden, die van +de grootste echter meer dan een jaar bedraagt. Het pas geboren jong +is reeds zeer ontwikkeld; zijn lengte is 1/3 à 1/4 van die der moeder. + +Vroegere onderzoekers berichten, dat de zoogende moeder op de gewone +wijze haar gang gaat, en het aan den tepel gehechte jong eenvoudig +medesleept; Scammon daarentegen verzekert nadrukkelijk, dat zij bij +het vervullen harer moederplicht als verslapt in het water ligt, +bijna het geheele achterdeel van haar lichaam boven den waterspiegel +heft en een weinig op zijde gaat liggen, om aan het jong gedurende +het zuigen het meest mogelijke gemak te verschaffen. Voor het kind +zijn de melkklieren ongetwijfeld zeer gunstig gelegen; het vat den +grooten, buitengewoon melkrijken tepel met de spits van den snuit; +het zuigt natuurlijk met tusschenpoozen, daar het zich van tijd tot +tijd naar de oppervlakte moet begeven om adem te halen. De moeder +verzorgt haar jong met roerende liefde; zij stelt zich om zijnentwil +zonder aarzeling aan alle gevaren bloot, die beider leven bedreigen +en verlaat het nooit, zoolang het leeft. Het jong groeit, naar het +schijnt, langzaam. Hoe lang de Cetaceën leven, weet men niet. + +Ook de Cetaceën hebben vijanden, vooral gedurende den eersten tijd +van hun leven. Verscheidene Haaien en de Zwaardvisch maken in den +letterlijken zin van 't woord jacht op jonge Cetaceën; ook oudere +dieren worden door hen aangevallen; zij kunnen dan dagen lang volop +eten van het reusachtige lichaam. Een veel gevaarlijker vijand van de +Walvischachtigen dan alle zeemonsters is de mensch. Reeds sinds meer +dan 1000 jaren heeft hij op vele soorten van deze orde jacht gemaakt, +en eenige reeds nagenoeg verdelgd. + +Aanvankelijk heeft de mensch zich waarschijnlijk tevreden gesteld met +de Walvischachtige dieren, die de zee hem toevertrouwde, d. w. z. met +die, welke door stormen op het strand geworpen werden. Eerst later +kwam hij op het denkbeeld zich met de reusachtige bewoners der zee +in den strijd te meten. Aan de Basken wordt de eer toegeschreven +voor het eerst schepen voor de walvischvangst te hebben uitgerust; +zij deden dit reeds in de 14e en 15e eeuw. Aanvankelijk bepaalden +deze koene zeelieden zich tot het opzoeken van de Vinvisschen +in de golf, die naar hun vaderland genoemd is. Reeds in het jaar +1372 echter zetten zij koers naar het noorden en ontdekten hier +de eigenlijke walvischgronden. Omstreeks het jaar 1450 rustten de +reeders van Bordeaux eveneens vaartuigen uit, om den kostbaren +buit in de oostelijke gedeelten van de Noordelijke IJszee op te +zoeken. Burgeroorlogen verlamden de scheepvaart en den handel +der Basken; de inval der Spanjaarden in hun land in het jaar 1633 +maakte aan hun walvischvangst voor altoos een einde. Door de zeer +goede uitkomsten die zij verkregen hadden, werden andere zeevarende +volken uitgelokt om hen na te volgen; reeds in de 16e eeuw vertoonden +zich Engelsche, en kort daarna Hollandsche walvischvangers in de +Groenlandsche zeeën. In den beginne geschiedde dit met behulp van +Baskische harpoeniers. In het jaar 1612 voeren de twee eerste schepen +uit Nederland ter walvischvangst uit, maar met ongelukkig gevolg; daar +zij door de Engelschen, die in 1608 de eerste schepen voor hetzelfde +doel hadden uitgerust, genomen en van hun vangst en al hun vischtuig, +ter gezamenlijke waarde van f 130.000 beroofd werden. In 1614 werd +weder een schip te Hoorn voor de walvischvangst uitgerust: het kwam +met een goede lading thuis. Door dit gelukkig begin aangespoord, +vereenigden zich verscheidene kooplieden te Amsterdam tot een +maatschappij, die (volgens een reeds in 1611 opgemaakt ontwerp) in 1614 +"consent en octrooi verkreeg om voor den tijd van tien eerstkomende +jaren alleen te mogen handelen van Nova-Zembla tot Straat-Davis toe, +daaronder begrepen Spitsbergen, 't Beren-eiland, Groenland en andere +eilanden, die onder de voorschreven limiten zouden mogen gevonden +worden." In deze Noordsche Maatschappij werden later ook kooplieden +uit andere steden en gewesten opgenomen; haar octrooi werd in 1617, +1622, 1634 gewijzigd en verlengd. In 1641 werd het monopolie opgeheven +en de vangst geheel vrijgelaten; in 1645 werd de Noordsche compagnie +ontbonden. Vooral de in 1596 door de Hollanders ontdekte eilanden-groep +Spitsbergen was aanvankelijk voor de vangst van Zee-zoogdieren zeer +gelegen. In 1617 werd bij minnelijke schikking een verdeeling van de +kusten dezer eilanden tusschen de verschillende bij de vischvangst +belanghebbende natiën tot stand gebracht. De Nederlanders vestigden +zich op het Amsterdammer-eiland, waar drie zeer vischrijke baaien (de +Noord- en Zuidbaai en de Hollandsche baai) een ruime vangst beloofden, +en een veilige ligplaats voor de schepen aanboden. Zij richtten op +dit eiland hunne traan-kokerijen op en bouwden er een soort van dorp, +dat den naam van Smeerenburg ontving. "In den aanvang en eerste opkomst +der visscherij, vond men de Walvisschen nog in hun eerste natuurlijke +onnoozelheid; gedurende vele eeuwen in veiligheid en ongestoord +geleefd hebbende, en onkundig zijnde van de lagen hunner vijanden, +vreesden zij de komst der vloten niet, maar zwommen in groote menigte +rondom de kusten van Spitsbergen, zoowel binnen als buiten het ijs; +en dewijl de banken, gronden en baaien overal met aas bezet waren, +zag men hen zelfs in de baaien spelen, en het land en de eilanden +naderen. De visscherij was derhalve toen aan veel minder zwarigheden +onderworpen dan tegenwoordig; men zeilde naar de kusten zonder het +ijs aan te doen, hetwelk men als rotsen zorgvuldig meed; men ving de +Walvisschen, bracht het spek aan land, en kookte er traan van, welke +men vervolgens in de schepen bracht en naar Nederland overvoerde. De +overvloed van traan, welke men jaarlijks aan den wal kookte, was +in den beginne zoo groot, dat men ledige schepen huurde, en ze, +wanneer de vloot wel geladen thuis gekomen was, naar Smeerenburg +zond, om de overige traan af te halen. De voordeelige vangst, welke +onmeetbare schatten aanbracht, gaf geen geringe levendigheid op het +dorp Smeerenburg, dat, omtrent denzelfden tijd als Batavia gesticht, +toen geen mindere vertooning van bloei en voorspoed maakte, dan de +thans zoo beroemde hoofdstad van Neerlandsch Indië." + +"Dit geluk duurde verscheidene jaren; doch de Walvisschen, eindelijk +kundig geworden van de gevaren welke hen omringden, begonnen zich +allereerst van de kusten van Smeerenburg en van de Hollandsche baai +te verwijderen; en daar zij zich voorheen als weerlooze schepsels, +rondom de schepen spelende, lieten dooden, werden zij zoo schuw, +dat men genoodzaakt werd, hen gedurende de vlucht met grooten arbeid +na te roeien eer men hen kon bemachtigen, en dit zelfs werd weldra +ondoenlijk, wijl de Visschen zich verder zeewaarts begaven, en maar +al te vaak de hoop der zeelieden teleurstelden. Men besloot derhalve +naar de Noordbank te varen, gelegen aan den mond van de Noordbaai, +omstreeks twee mijlen van de schepen, die onder Smeerenburg voor +anker lagen, alwaar toen nog visch genoeg was, dewijl hij van daar +niet zoo sterk verjaagd was geworden." De hier gevangen visch werd +naar de schepen geboegseerd, waarmede veel tijd verloren ging. Nadat +men op deze wijze, aanvankelijk met voordeel gewerkt had, werd ook +dit bedrijf wegens het schaarsch worden van den buit opgeheven. Om op +andere, meer afgelegen gedeelten van de kust te visschen, moest men +afwijken van het oorspronkelijk plan om de schepen voor Smeerenburg +te laten liggen, totdat zij volgeladen waren. Weldra echter kwamen er +geen visschen meer aan de kust en schoot er niets anders over dan ze +op zee te vervolgen en ze ook daar te "flensen" en "af" te "maken"; +de op deze wijze verkregen stukken spek of "vinken" werden (evenals +het balein) in vaten gepakt en naar de traankokerijen in Nederland +vervoerd. Daar door zulk een wijze van vangst de op Spitsbergen +aanwezige inrichtingen overbodig werden, geraakten deze in verval en +werden eindelijk gesloopt; de voorheen zoo vischrijke eilanden, de +twistappel van zoovele volken, werden hoe langer hoe minder bezocht, +en vervielen weer tot hun vroegeren staat. Reeds vóór het midden van +de 17e eeuw begon de "zeevisscherij" de "kunstvisscherij" allengs +te vervangen, om zelf, toen de nog schuwer geworden visch naar de +minst toegankelijke gedeelten van de Poolzee de wijk nam, voor de +"ijsvisscherij" plaats te maken, waarbij de buit tusschen het ijs moest +worden opgezocht. Dit vereischte schepen van veel solieder maaksel +dan de vroeger gebezigde. De kosten werden dus steeds grooter en de +vangst wisselvalliger. Dat ook in deze minder gunstige omstandigheden +de zoogenaamde "kleine" visscherij met veel ijver werd beoefend, +kan blijken uit een mededeeling van Zorgdrager in zijn werk over de +Groenlandsche Visscherij. Daar de walvischvangers in 1697, wegens +den oorlog met Frankrijk, bescherming noodig hadden, verzamelden +zij zich in een baai van Spitsbergen, waar weldra 9 Nederlandsche +en 2 Hamburger oorlogschepen kwamen om gedurende de terugreis de +kapers te weren. De rijk geladen vloot, waarvan Zorgdrager's schip +"_de Vier Gebroeders_" met een lading van 7 visschen deel uitmaakte, +bestonden uit 121 Nederlandsche schepen, beladen met 1252 visschen, 54 +Hamburger schepen met 515 visschen, 15 Bremer schepen met 119 visschen +en 2 Embder schepen met 2 visschen. Onder al deze schepen was er niet +één, dat niets gevangen had; onder de Nederlandsche schepen was er +geen met minder dan 3 visschen; vele waren geheel gevuld. Deze vloot, +te zamen 192 schepen, bracht 1888 visschen thuis. Gedurende een groot +deel van de 17e en van de 18e eeuw werd de walvischvangst in de zee +tusschen Spitsbergen en Groenland voornamelijk door de Nederlanders +uitgeoefend. In sommige jaren zonden zij met dit doel 200 à 250 schepen +uit; in andere jaren trouwens moest de walvischvangst wegens den oorlog +geheel of grootendeels achterwege blijven. Niet minder belangrijk dan +het aantal deelnemers aan deze jacht was de daarbij behaalde buit; in +sommige jaren bedroeg het gemiddeld slechts 1 à 2 visschen per schip, +in andere jaren echter 10 à 11. In de jaren 1676 tot 1722 werden +door de Nederlanders 5886 schepen ter walvischvangst uitgezonden +(gemiddeld 125 per jaar) en maakten deze 32.907 walvisschen buit +(gemiddeld per schip 5 à 6), welker waarde destijds 180 millioen gulden +bedroeg. Volgens een andere berekening zijn in de jaren 1669-1779 +naar Groenland, d. i. naar de zee tusschen Groenland en Spitsbergen, +gezeild 14.226 schepen, die 57.722 visschen gevangen hebben en een +netto winst behaalden van f 44.327.761; gemiddeld per jaar dus ruim +128 schepen, die ieder gemiddeld 4 visschen thuis brachten en per jaar +gezamenlijk een netto winst opleverden van 400.000 gulden. Naar Straat +Davis zeilden bovendien in de jaren 1719-1779 3206 schepen, die 7022 +visschen buit maakten en een netto winst behaalden van f 13.967.148 +of gemiddeld per jaar 52 à 53 schepen, met bijna 2.2 visschen voor +ieders deel en met een gezamelijke winst van 229.000 gulden. Door de +oorlogen met de Engelschen in 1780 en in den Franschen tijd verloren +de Nederlanders hun suprematie in de Noordelijke Zeeën. Hoewel zij na +het herkrijgen van hun onafhankelijkheid ook aan de kleine visscherij +opnieuw hun aandacht schonken, geraakte deze niet meer tot haar vorigen +bloei; gedurende verscheidene jaren bestond hun Groenlandsche vloot uit +drie of vier schepen, waarvan er ten slotte slechts één overbleef. Ook +dit schip, de "_Dirkje Adama_" van Harlingen, werd in 1864 voor een +ander doel bestemd. + +Aanvankelijk namen ook de Duitsche Noordzeehavens ijverig deel aan de +Groenlandsche vaart. Frederik _de Groote_ rustte in 1768 schepen voor +de walvischvangst uit. Ook zij werden uit dit bedrijf verdrongen door +de Engelschen, die omstreeks dezen tijd 222 schepen in de Noordelijke +zeeën hadden. In deze eeuw hebben zij hun jachtveld uitgebreid over +de Poolzee ten oosten van Groenland, die door de ontdekkingen van +Ross en Parry bekend geworden was, en zelfs over den Stillen Oceaan, +waar zij echter in de Amerikanen ernstige concurrenten vonden, die +hen op dit gebied weldra geheel overvleugelden. Het aandeel van de +Schotsche en Engelsche havensteden in de Cetaceën-jacht is verminderd, +naarmate dat van de Amerikanen toenam. Doch ook de Amerikaansche +walvischvangst bereikte in 1854 haar toppunt van bloei en is sedert +dien tijd voortdurend achteruitgegaan. + +Tegenwoordig wordt de walvischvangst op groote schaal alleen nog maar +in den Stillen Oceaan en ten noorden van de Beringstraat uitgeoefend +en wel vooral door de Amerikanen. De met dit doel uitgeruste schepen +blijven 3 à 4 jaren uit, n.l. zoo lang tot zij een volle lading traan +en balein hebben. De Noord-Amerikanen hebben ongeveer sedert 1850 de +grootste vloot voor de walvischvangst; deze vloot vermindert trouwens +sterk wegens het afnemen van het aantal Walvisschen in alle zeeën. In +den laatsten tijd is San Francisco de verzamelplaats geworden van de +schepen, die op de walvischvangst in de noordelijke zeeën uitgaan. De +hiervoor dienende stoombooten dringen door de Beringstraat zoo ver in +de Poolzee door, als het ijs toelaat; zij overwinteren ook dikwijls +in het poolgebied. De stoomboot _Mary Hume_ bracht van daar binnen 2 +1/2 jaar 52.300 KG. baarden ter waarde van 630.000 dollars thuis.--In +de IJslandsche Zeeën komt alleen nog maar de Vinvisch voor, die in +vergelijking met den Walvisch en den Cachelot een veel geringere waarde +heeft. Op grootere schaal nog dan de IJslanders oefenen de Noren de +IJslandsche walvischvangst uit. Hunne traankokerijen bevinden zich +aan land of aan boord van oude schepen, die in de fjorden voor anker +liggen; iedere traankokerij beschikt over een aantal stoombootjes, +die als schoeners opgetuigd zijn en slechts 14 ton kolenvoorraad +hebben. Aan bakboord hebben zij een kanon om hiermede den harpoen te +schieten; deze is aan een lange lijn bevestigd en blijft in de wonde +steken. Hij is aan zijn uiteinde voorzien met een soort van bom, +die den Vinvisch doodt door in zijn lichaam te ontploffen. De booten +dezer walvischvangers zijn voorzien met een mortiergeweer, waaruit de +harpoen geschoten wordt. De bruto-opbrengst van een Vinvisch bedraagt +ongeveer 2400 gulden; enkele exemplaren leveren echter aanmerkelijk +meer op. De traankokerijen vereischen een geoefend personeel; bij elke +ziederij behoort een "helling" met verscheidene hijschtoestellen om de +speklaag onder de hakmachine te brengen. Het spek wordt vervolgens +in de met stoom verhitte ketels gebracht en de traan in ijzeren +vergaarbakken afgetapt. De afval wordt tot mestspecie (vischguano) +verwerkt, van de beenderen maakt men beenderenkool. + +In het tijdperk van 1835-1872 hebben 19.943 schepen zich met de +walvischvangst bezig gehouden; zij verkregen 3.671.772 tonnen +of vaten spermaceti en 6.553.014 tonnen traan, ter gezamenlijke +waarde van 272.274.916 dollars. Volgens Scammon's schatting moesten +voor het bereiken van dit doel ieder jaar 3865 Potvisschen en 2875 +Baardendragende Cetaceën gedood worden. Men moet deze getallen stellig +ieder met een vijfde vermeerderen om ook de dieren, die gewond werden +en daarna verloren gingen, in rekening te brengen. Zoo komt men tot +de slotsom, dat het geheele getal groote Cetaceën, die in het genoemde +tijdperk gedood werden, niet minder dan 292.714 moet hebben bedragen. + +De vangst geeft ook wel eens aanleiding tot ongelukken, maar is toch +over 't geheel genomen minder gevaarlijk dan de reis op zichzelf +beschouwd, als zij plaats heeft in ijsrijke zeeën. In menig jaar +lijdt de walvischvangersvloot groote verliezen. Gelukkig gaan bij +deze schipbreuken slechts zelden menschenlevens verloren, daar de +zee bijna altijd stil is en de bemanning tijd genoeg heeft om zich +op andere schepen te redden. De walvischvangst is niet alleen een +gevaarlijk bedrijf, dat veel inspanning vereischt, maar uit een +financieel oogpunt beschouwd, ook zeer wisselvallig. + +Tot voor eenige tientallen van jaren had de vangst hoofdzakelijk +plaats met schepen, die voor lange kruistochten uitgerust waren; men +maakte vooral jacht op drie van de grootste soorten van Cetaceën: +den Noordelijken of Groenlandschen Walvisch, den Zuidelijken +Walvisch en den Potvisch; ieder dergelijk dier had, al naar zijn +omvang en den stand van den marktprijs, een waarde van 9000 à 24000 +gulden. De vangst geschiedde op de volgende wijze: Als het schip op de +Walvischgronden aangekomen is, kruist het heen en weer, terwijl in den +mast (in het zoogenaamde kraaiennest) gewoonlijk twee mannen op den +uitkijk staan. Hun waarschuwing: "Daar blazen zij!" brengt de geheele +bemanning in beweging. "Uit de wijze, waarop deze dieren zich bewegen +en blazen, uit den vorm van hun rug en van hun staartvin," schrijft +Pechuel-Loesche, "kunnen de ervaren lieden tamelijk zeker opmaken, of +zij de gezochte soort voor zich hebben en of de vangst van het dier de +moeite loont. Als dit beslist is, geeft de kapitein bevel om de booten +uit te zetten (iedere kruiser heeft er gewoonlijk vier). Deze booten +zijn 7 à 9 M. lang en omstreeks 2 M. breed; zij zijn licht, maar zeer +zorgvuldig gebouwd; zij hebben geen kiel en loopen aan beide einden +scherp toe, zoodat zij even gemakkelijk vooruit- als achteruit bewogen +kunnen worden en snelle wendingen kunnen maken. De wapens--ongeveer +vier harpoenen, verscheidene lansen, een geweer van zeer zwaar kaliber, +waarmede pijlvormige granaten worden geschoten, een korte spekspade, +een bijl en een stevig mes--bevinden zich aan den voorsteven, zoodat +de harpoenier ze onmiddellijk bij de hand heeft. Het kompas, een +hoosbak en een vaatje, waarin eenige scheepsbeschuit, een lantaarn, +kaarsen en lucifers tegen vochtigheid beschut zijn, bevinden zich in +'t achterste gedeelte van de boot, waarvan een klein stuk overdekt is; +een ander vaatje met drinkwater ligt gewoonlijk in 't midden van het +vaartuig. Het belangrijkste deel van het vanggereedschap is de meer +dan één duim dikke, ongeveer 350 vadem lange en van de beste hennep +vervaardigde lijn. Zij ligt opgerold in twee ondiepe tobben, die +tusschen de roeibanken staan; met de meest nauwgezette zorgvuldigheid +zijn de spiralen hierin bij lagen gevleid, daar elke verwarring bij +'t afloopen aanleiding zou kunnen geven tot een ongeluk. Van links +buiten neemt men een stuk van 5 à 8 vadem lengte, den zoogenaamden +voorlooper, en bevestigt hieraan de beide harpoenen, die een geoefende +harpoenier den Walvisch bij de eerste nadering in snelle opeenvolging +in 't lichaam werpt. Deze wapens liggen, opdat de harpoenier ze zonder +fout zal kunnen grijpen, vóór rechts op een laag vorkengestel. + +"Een goede harpoenier moet op een afstand van 4 à 5 vademen zeker +zijn van zijn worp. Meestal echter begeeft men zich veel nader +bij den Walvisch; ook laat men de boot wel onmiddellijk tegen +hem aanloopen, zoodat de harpoen niet meer geworpen, maar in het +lichaam gestooten wordt. Deze vermetele wijze van aanvallen laat +wel is waar aan zekerheid niets te wenschen over, maar is ook de +gevaarlijkste. Zoodra de harpoenen vastzitten, wordt de boot zoo vlug +mogelijk achteruitgeroeid. Dit is een hachelijk oogenblik: altijd +staat men bloot aan de kans, dat het gewonde dier zich opzettelijk of +toevallig wreekt met den ontzaglijken staart; deze kan de boot van +onderen af het onderste boven keeren en zelfs in de lucht werpen, +of als een reusachtige vliegenklap van boven af op haar neerdalen, +zoodat zij verbrijzeld wordt. Als de verschrikte Walvisch vlucht +(in de diepe zee duikt hij meestal loodrecht naar beneden, in ondiep +water spoedt hij zich op geringere diepte voort), zal in 't volgende +oogenblik de lijn beginnen af te loopen; zij schiet met slangsgewijze +kronkelingen uit haar bergplaats naar achteren om den geleidenden +knop, strak gespannen naar voren en naar buiten in de diepte; dikwijls +loopen 100 à 150 vademen in één minuut af. Nu komt het er op aan, goed +op te passen, want ieder die door de lijn gevat wordt is gewoonlijk +verloren. De boot zit "vast". De stuurman en de harpoenier wisselen +van plaats; deze had tot taak den Walvisch met de boot te verbinden, +gene heeft het voorrecht hem te dooden. Nu eerst begint de eigenlijke +strijd en met hem het grootste gevaar. Aan het tegenhouden van den +onderduikenden Walvisch valt natuurlijk niet te denken: iedere groote +Cetacee zou de boot medesleuren naar de diepte, zooals de visch, die in +het aas van den hengelaar bijt, den lichten dobber medeneemt. Als het +dier zeer diep duikt, roept men de naastbijgelegen boot aan, om haar +lijn vast te splitsen aan die, welke bezig is af te loopen. Indien +men echter niet schielijk genoeg geholpen wordt, laat men de geheele +lijn over boord gaan en de Walvisch is vrij. Slechts zelden gelukt +het dan hem weder vast te leggen door voort te roeien in de richting, +die hij heeft ingeslagen, en, zoodra hij weder voor den dag komt, +de achter hem aanslepende lijn op te visschen. + +"In de meeste gevallen is de lijn van één boot echter voldoende; +de Walvisch duikt misschien 100 à 200 vademen diep en houdt zich +daar nagenoeg onbeweeglijk. Zoodra de spanning van de lijn een weinig +vermindert, wordt er met vereende krachten aan getrokken om het dier +tot omhooggaan te bewegen. Indien deze wijze van behandeling den +onbehouwen klant niet aanstaat, zal hij met onweerstaanbare kracht +iedere poging om hem aan de oppervlakte te brengen verijdelen en al +dieper en dieper zakken. Zoo wordt, al naar de soort en de grootte +van het dier, de strijd 10, 20, 30 minuten lang, in zeldzame gevallen +gedurende het dubbele van dezen tijd voortgezet: eindelijk echter +begint de Walvisch behoefte aan lucht te gevoelen en komt naar +boven. De richting van de lijn toont aan, waar hij ten naasten bij +verschijnen zal; daar tracht nu een tweede boot hem te verrassen en +eveneens "vast" te maken; eerst wanneer men hierin geslaagd is, acht +men den goeden uitslag zeker. Het herhaaldelijk gewonde dier valt +nu soms zijne pijnigers aan, of schiet, daar het wegens ademnood +niet onmiddellijk weder diep duiken kan, langs de oppervlakte van +de zee voort. Nu begint een wilde wedstrijd, waarbij men de lijn +gewoonlijk slechts eenige bootslengten ver laat vieren. Blazend en +snuivend doorklieft het donkere, reusachtige lichaam de golven, die in +schuim uiteenspatten en in melkwitte massas omhooggeslingerd worden, +als de kolossus zich door woedende slagen met den staart tracht te +bevrijden. Achter hem aan ijlen 2 of 3 booten met koene menschen +gevuld, die dikwijls verborgen zijn tusschen schuim en waterkolommen, +waarin zij schijnen weg te zinken, terwijl zij met razenden spoed +zich voortreppen over en door de kokende golven; toch gaan zij steeds +verder in den eindeloozen Oceaan, onverschillig of het dag is dan wel +nacht. Een onvoorbereide toeschouwer zou kunnen meenen, dat al wat hij +ziet, slechts een droombeeld is. Eindelijk komt de Walvisch tot rust, +daar zijne krachten hem allengs begeven; vermoeid en log, of razend +en in blinde woede met den staart om zich heen slaand, drijft hij +op de golven. Nu kunnen de booten hem naderen. Voorzichtig blijven +zij buiten het bereik van den staart. Men tracht het dier te dooden +met ontplofbare projectielen of met een lans, welks dun ijzer soms 2 +M. diep achter de borstvin in het lichaam wordt gestoken. Deze lans, +"lens" genaamd, heeft een 2 M. lang, dun ijzer, dat aan een langen +stok bevestigd is. Als de Walvisch nogmaals duikt of vlucht, worden +dezelfde werkzaamheden herhaald, totdat men hem eindelijk gedood heeft, +of zich door den nood gedrongen ziet de lijn af te snijden en het +dier in vrijheid te stellen. Wanneer echter een granaat of een lans +in de longen van den Walvisch doordringt, die dan bloed uitblaast, +"de roode vlag toont", sterft hij betrekkelijk snel, hoewel dikwijls +eerst na een geweldigen doodstrijd, welks einde alle booten op een +veiligen afstand afwachten." + +Als het schip den gedooden Walvisch niet goed zeilend bereiken kan, +moet deze door de booten gesleept worden. Bij het schip aangekomen, +wordt hij met een stevigen ketting om den wortel van den staart +geboeid, en aan stuurboordzijde op zulk een wijze bevestigd, dat +hij met den kop naar achteren gericht langs het schip drijft. Aan den +grooten mast zijn twee kolossale takels aangebracht, welker loopers met +hunne uiteinden om den kaapstander, die voor 't lichten van 't anker +dient, gelegd zijn. Langs de zijde van het schip heeft men een op een +raam gelijkende stellage laten zakken, die in horizontale richting +boven den Walvisch zweeft en voor de speksnijders, die met scherpe, +aan lange stelen bevestigde spaden het "flensen" of "afspekken" +mogelijk maken, als loopplank dient. Het losse blok van een der +takels wordt nu aan een vin van den Walvisch bevestigd, en deze op +zulk een wijze losgemaakt, dat een 1.3 à 1.9 M. breede spekstrook haar +volgt. Als deze strook tot op de hoogte van de onderste afdeeling van +de mast is opgeheschen, wordt ter hoogte van het dek het losse blok +van den tweeden takel er aan vastgemaakt, de spekstrook op korten +afstand daarboven doorgesneden, en het zoo vrijgeworden stuk in de +ruimte tusschendeks afgelaten; intusschen hijscht de tweede takel +den spekstrook weder tot de vorige hoogte op. Het ophijschen van het +spek is een zwaar stuk werk, en vordert slechts duim voor duim; door +het langzame, maar zeer krachtige trekken wordt de spekstrook, die +op de gewenschte breedte met de spade is afgestoken, van het vleesch +van den Walvisch losgerukt, en deze ongeveer op dezelfde wijze van +spek en huid beroofd, als men een appel schilt of het dekblad van +een sigaar kan afwikkelen. Daarbij moet het lichaam van het dier +langzaam om zijn lengteas wentelen; spoedig reeds is het gunstig +gelegen voor een volgende bewerking; een aan touwen bevestigde man +wordt op de Cetacee neergelaten, die bij het Baardendragende dier de +bovenkaak, bij den Potvisch echter de onderkaak met bijlslagen van +den kop afscheidt. Deze worden onmiddellijk op het dek geheschen, +om van 't eerstgenoemde lichaamsdeel de baarden of baleinen, van +'t laatstgenoemde de fraaie tanden los te maken. Van den Potvisch +brengt men ook de verbazend groote, bovenste helft van den kop in twee +stukken op het dek, om spermaceti te verkrijgen. De tijd, die voor het +afspekken vereischt wordt, hangt af van de soort en grootte van den +"visch" en van de gesteldheid van het weder; meestal duurt het 4 à 8 +uren. Zoodra alle lichaamsdeelen, die waarde hebben, geborgen zijn, +maakt men den ketting los, en laat de vormelooze vleeschmassa van +den romp drijven. + +De reusachtig groote spekstrooken, die zich nu tusschendeks bevinden, +worden daar met korte spade in kleine, langwerpige stukken verdeeld, +die dan weder op het bovendek worden geworpen en voordat zij in den +ketel komen, door een met de hand gedreven machine met een scherp mes, +diep ingekorven worden. Het uitkoken geschiedt in groote, op het dek +ingemetselde, ijzeren ketels, welker vuurhaard aan alle zijden door +water omgeven is. Bij den aanvang van de bewerking gebruikt men hout +als brandstof, later echter uitsluitend de "gruwen" of "kanen" van +het uitgebakken spek, die genoeg warmte kunnen leveren, om de geheele +spekmassa van den Walvisch uit te koken. De door uitsmelting verkregen +traan wordt in een koelpan afgekoeld, en daarna in tonnen gegoten. "In +hunne slechtste kleederen," schrijft Pechuel-Loesche, "half-naakt, +dansend en zingend, elkander aandrijvend en hunne gereedschappen +zwaaiend, druipend van traan en roetkleurig als duivels bewegen +de schepelingen zich om den haard. Een buitengewone bedrijvigheid +heerst allerwege aan boord. Vooral des nachts levert dit bedrijf een +verrassend schouwspel op: in een hoog opgehangen ijzeren korf ligt +een hoop uitgekookt spek vroolijk te branden; de flikkerende vlammen, +die het noodige licht verschaffen, wepen schelle lichtstrepen op het +dek, op de zwarte rookwolken, op de hoog uitstekende masten met hunne +zeilen en ver weg over de golven. Over dag herkent men de aanwezigheid +van een traankokenden walvischvaarder aan de kolossale rookmassa's aan +den gezichtseinder, lang vóórdat men het schip zelf te zien krijgt." + +De Walvischachtigen worden op natuurlijke wijze verdeeld in twee +hoofdgroepen, die men met volle recht als onderorden kan beschouwen: +de _Tandendragende_ en de _Baardendragende Cetaceën_. Bij gene +komen in beide kaken, of althans in één van beide, tanden voor; +deze worden niet gewisseld; bij enkele vormen vallen er eenige +van uit of gaat zelfs het geheele gebit vóór het tijdperk van +volwassenheid te niet. De Baardendragende Cetaceën zijn van de +geboorte af tandeloos. Dit kenmerk is voldoende om de leden van de +beide onderorden te onderscheiden. Kükenthal is in den laatsten tijd +tot de slotsom gekomen, dat de beide groepen als afzonderlijke orden +beschouwd moeten worden: de stam, waaruit de Tandendragende Cetaceën +zich ontwikkeld hebben, zou veel ouder zijn dan die, waaraan de +Baardendragende Cetaceën hun oorsprong danken. De overeenkomst, +die tusschen beider nakomelingen bestaat, is een gevolg van de +omstandigheid, dat alle zich in dezelfde richting gewijzigd hebben, +terwijl zij allengs hun aanvankelijke, voor het leven op het land +passende bewerktuiging verloren en geschikt werden om voortdurend in +'t water verblijf te houden. + +De studie van de voorwereldlijke dieren heeft n.l. de overtuiging +gevestigd, dat de Cetaceën afstammen van tamelijk hoog ontwikkelde, +op het land levende Zoogdieren, van dieren met een goed ontwikkeld +haarkleed, welker zintuigen (o.a. dat van den reuk) hen geschikt +maakten voor het verblijf op het droge, van wezens met twee paar +goed ontwikkelde ledematen, welke in bouw overeenkomen met die van +de hoogere Gewervelde Dieren en niet met die van de Visschen. Hoewel +het gebit der hedendaagsche Cetaceën samengesteld is uit tanden van +één soort--die dus naar hun vorm niet in snijtanden, hoektanden en +kiezen onderscheiden kunnen worden en die bovendien niet gewisseld +worden--, zijn er vele feiten bekend, waaruit men moet afleiden, +dat deze toestand een gevolg is van den teruggang van een op +hoogeren ontwikkelingstrap verkeerend gebit. Zelfs de tanden, +die bij de Baardendragende Cetaceën gedurende den kiemtoestand +(d. i. vóór de geboorte) gevonden worden, vertoonen sporen van +een verdeeling in snijtanden en kiezen. Deze is zeer duidelijk +aanwezig bij verscheidene uitgestorven soorten van Cetaceën; niet +alleen bij de Zeuglodonten, maar zelfs bij echte Dolfijnen, zooals +de Squalodonten. Het te loor gaan van deze eigenschap, behoort tot +die verschijnselen welke men gewoonlijk "teruggang" of "ontaarding" +noemt; deze was noodig in verband met de wijziging van de gewoonten +en behoeften der bedoelde dieren. De bovenstaande verklaring mag men +beschouwen zoo niet als volkomen zeker, dan toch als in hooge mate +waarschijnlijk. Minder stellig spreken de feiten, waar het geldt +den aard van den vermoedelijken stamvorm der Cetaceën te bepalen: +het meest is men geneigd ze van de Hoefdieren af te leiden. + + + +De dieren, die tot de soorten-arme onderorde van de _Baardendragende +Cetaceën_ of _Walvischachtigen_ in engeren zin (_Mysticete_) behooren, +zijn voornamelijk gekenmerkt doordat zij, althans na hunne geboorte, +in beide kaken de tanden missen. Opmerkelijk is het, dat zij in den +kiemtoestand talrijke verkalkte tandjes hebben in een groeve van het +slijmvlies van beide kaken, die, evenals bij alle jonge Zoogdieren, +in dit tijdperk ook bij hen aanwezig is. Ongeveer in 't midden van +het kiemleven bereiken deze tandjes hun hoogste ontwikkeling, daarna +worden zij zoo volledig weder opgelost en in het bloed opgenomen, +dat er bij de geboorte van het dier geen spoor meer van over is. Door +hunne samenstelling en wijze van ontwikkeling, stemmen zij volkomen met +gewone Zoogdierentanden overeen; zelfs heeft men opgemerkt, dat die, +welke aan het achterste uiteinde van de reeks geplaatst zijn, zich door +hun breedte en door de in twee lobben verdeelde kroon onderscheiden +van de voorste, welke een enkelvoudige, kegelvormige kroon hebben, +welk feit (zie boven) van groot belang is voor de geschiedenis van +deze diergroep. Eerst na het verdwijnen der tanden komen de baarden of +baleinen te voorschijn. Deze merkwaardige organen kan men vergelijken +met de dwars gerichte plooien van de gehemelte-huid, die bij de Giraffe +en andere Herkauwers zeer duidelijk zijn, in mindere mate echter bij +alle Zoogdieren, zelfs bij den mensch aangetroffen worden. Zoo volledig +ontwikkeld als wij ze bij de Baardendragende Cetaceën waarnemen, komen +zij echter bij geen andere diergroep voor. Geheel in overeenstemming +met hetgeen men had kunnen verwachten, vertoonen zij zich eerst +betrekkelijk laat. Eigenschappen die aan een groot aantal soorten +gemeen zijn, treden vroegtijdig op; die, welke slechts bij weinige +vormen aangetroffen worden, verschijnen in een later tijdperk; in +dit opzicht stemt de ontwikkelingsgeschiedenis van den stam met die +van het individu overeen. + +De baarden zijn niet bevestigd aan de kaakbeenderen of aan andere +beenderen van den kop, maar aan de nagenoeg 2 cM. dikke huid, +die het gehemelte bekleedt. Zij bestaan niet uit een beenachtige +zelfstandigheid, maar uit hoorn, en komen dus volstrekt niet met +tanden overeen. Het zijn dunne, langwerpige, loodrecht naar beneden +gerichte platen, die ten getale van verscheidene honderden op iedere +helft van het gehemelte overlangsche reeksen vormen. Tusschen deze +beide helften, in 't midden van 't gehemelte, puilt het slechts met +slijmvlies bedekte ploegschaarbeen, bij wijze van een kiel, in de +mondholte uit. Elke baard heeft ten naastenbij de gedaante van een +driehoek, welks basis dwars gericht is ten opzichte van de lengteas +van het gehemelte, en welks top naar onderen is gekeerd. De buitenrand +van de hoornplaat is hard en glad; aan haar binnenrand en haar top is +zij als 't ware uitgerafeld, in lange, borstelige vezels verdeeld. De +zolder van de mondholte van den Walvisch gelijkt dus op een met haar +bekleed gewelf, zooals reeds Aristoteles heeft opgemerkt. Van ter zijde +gezien herinnert de reeks van baarden aan een kam met geringe ruimten +tusschen de tanden; deze zijn in het midden het langst; naar voren +en naar achteren nemen zij allengs in lengte af. Het wortelgedeelte +van iedere baard bevat een dwars gericht, plaatvormig uitsteeksel van +de dichte, vezelige en zeer vaatrijke huid, die het gehemelte en de +baarden voedt. De benedenrand van elk dezer uitsteeksels is bezet met +onderling evenwijdige, zeer lange, vaatrijke, draadvormige papillen; +ieder van deze is geleden in de as van een der op haren gelijkende +hoornvezels, waaruit de baard hoofdzakelijk bestaat. Op een dwarse +doorsnede van een verschen baard ziet men een groot aantal van deze, +nu als cirkels zich vertoonende papillen, ieder omgeven door kringswijs +gerangschikte opperhuidscellen; al deze draadvormige lichamen zijn +aaneenverbonden door andere opperhuidscellen, die ook de gladde schors +(het zoogenaamde email) van den baard vormen; door het uiteenwijken +dezer cellen aan den binnenrand en aan de spits van den baard, +geraken de vezels hier los en scheiden zich vaneen. Hoewel men ze met +haren vergelijkt, ontstaan zij niet, gelijk deze, in instulpingen, +maar op uitgroeisels van de opperhuid, evenals de vezels, waaruit +de hoorn van den Rhinoceros is samengesteld. De baarden zijn tot op +zekeren afstand van hun voet aaneenverbonden door een minder harde +opperhuidsvorming, die in de tusschenruimten van de uitsteeksels van +het gehemelte wordt uitgescheiden. + +Bij het sluiten van den bek wordt de geheele bovenkaak in de onderkaak +opgenomen; de vezels van de baarden rusten op den rand van de tong, +en sluiten dus de mondspleet aan alle zijden volkomen af; intusschen +stroomt het water, dat de mondholte bevat, door de tusschenruimten +van het baardenstelsel weg, terwijl dit bij wijze van een zeef zelfs +de kleinste en glibberigste buit tegenhoudt. + +De Baardendragende Cetaceën zijn ontzaglijk groote dieren met zeer +grooten kop, een ver gespleten muil, twee neusgaten (blaasgaten), +een verborgen gehooropening en zeer kleine oogen. Hun wervelkolom +bestaat uit 7 hals-, 14 of 15 borst-, 11 à 15 lende- en 21 of meer +staartwervels. Slechts één rib is onmiddellijk met het borstbeen +verbonden; alle overige ribben zijn valsch. Aan den schedel zijn de +kaakbeenderen boogvormig gekromd en snavelvormig verlengd; zij zijn +verbazend groot in vergelijking met de uiterst kleine bergplaats voor +de hersenen. Het schouderblad is zeer breed, de hand verschillend van +vorm; bij de meeste soorten ontbreekt de duim. De tong is aan alle +zijden in den bek vastgegroeid en in haar geheel onbeweeglijk, het +spijskanaal nauw, de maag in drie afdeelingen verdeeld. In volwassen +toestand kunnen de Baardendragende Walvischachtigen een lengte +van 20 à 30 M. en een gewicht van 20.000 à 150.000 KG. bereiken: +zij zijn derhalve de grootste schepselen, die nog in dezen tijd +onze aarde bewonen. De lichaamsmassa van een flinken Walvisch komt +ongeveer overeen met die van 30 à 35 Olifanten of 150 à 170 Runderen; +uit het spek van zulk een reus zijn dikwijls meer dan 300 hectoliter +traan verkregen. + +De Baardendragende Cetaceën leiden een tamelijk eenzaam leven; slechts +toevallig, misschien door het overvloedige voedsel aangelokt, ziet +men ze in scharen bijeen. De meeste wonen in de IJszee en verlaten +slechts nu en dan de inhammen tusschen de ijsvelden; andere geven +de voorkeur aan zuidelijker gelegen deelen van de zee. Ondanks hun +kolossalen omvang bewegen zij zich in 't water snel en behendig; +de meeste kunnen zelfs met de snelheid van een stoomschip de golven +klieven. Zij zwemmen rechtuit en volgen toch bij hun beweging steeds +booglijnen, daar zij zich nu eens tot aan (of gedeeltelijk zelfs boven) +den waterspiegel begeven, dan weder onder water voortzwemmen. + +Het voedsel van de grootste dieren der aarde bestaat uit Visschen of +uit kleine onbeduidende Weekdieren en Schaaldieren, Koppootigen, +Kwallen en Wormen; er zijn hierbij vele soorten, die met het +ongewapende oog ternauwernood waargenomen kunnen worden. Maar van deze +wezens verzwelgen zij millioenen in één slok. Den verbazend grooten, +ver gespleten bek opengesperd, doorklieft de Walvisch de golven en +vult de geheele mondholte met water. Zoodra het gewemel van de hierin +zwemmende en levende diertjes op zijn niet ongevoelige tong indruk +maakt, sluit hij de val. Alle vezels van de baarden zijn loodrecht +naar beneden gericht en vormen zoo een zeef, die bij het sluiten +van den bek wel het water doorlaat, maar het ontsnappen van al deze +kleine wezens verhindert. Een enkele golving aan de oppervlakte +van den plompen, ternauwernood beweegbaren tong drijft vervolgens +de geleiachtige massa door den slokdarm in de maag. De val wordt op +nieuw geopend en verder zwemt de kolossus. Vischjes, die toevallig in +dit eigenaardige net geraken, worden waarschijnlijk ook verzwolgen; +even onopzettelijk zullen soms zeewieren opgenomen worden. + +Wat hunne hoogere begaafdheden betreft, staan de leden van deze groep +vrij wel op één hoogte met de vroeger beschouwde Zee-zoogdieren. Het +gezicht, het gehoor en het gevoel zijn hunne meest ontwikkelde +zinnen. Zij hebben, naar het schijnt, zwakkere geestvermogens dan +hunne Tandendragende verwanten. Alle Baardendragende Cetaceën zijn +vreesachtig, schuw en tot vluchten geneigd; zij leven daarom onderling +en waarschijnlijk ook met de meeste andere zeedieren in vrede. Hoewel +zij soms, na aangevallen te zijn, blijken geven van moed, die zelfs +in wildheid ontaarden kan,--hoewel zij zich in dit geval krachtdadig +en niet zelden met goed gevolg verdedigen--, doen zij echter over +'t algemeen slechts weinig schade aan hun vreeselijksten vijand, +den mensch. Hun belangrijkste wapen is de staart, van wiens verbazend +groote kracht men eenige voorstelling verkrijgt door te bedenken, dat +dit werktuig het kolossale lichaam van den Walvisch met de snelheid van +een stoomschip door de golven voert. Een enkele slag met den staart +van den Walvisch is voldoende om de sterkste boot te verbrijzelen of +omhoog te werpen; een zeer krachtig dier, en bijgevolg ook de mensch +kan er door gedood worden. + +Van de voortplanting der Baardendragende Cetaceën is weinig bekend. Het +wijfje, de "koe," brengt in den regel slechts één jong ter wereld, +zelden twee. Bij de geboorte is het jong reeds zeer ver ontwikkeld; +het is groot, heeft een derde of een vierde van de lengte der moeder; +deze zoogt haar kroost gedurende langen tijd, betoont het veel liefde, +verdedigt het met moed en volharding, verbergt het bij gevaar onder een +harer vinnen en houdt het bij zich, totdat het zelfstandig is geworden. + +De onderorde der Baardendragende Cetaceën wordt verdeeld in twee +familiën: de _Vinvisschen_ of _Gevoorde Walvisschen_ en de Gladde of +_Eigenlijke Walvisschen_. + + + +De _Gevoorde Walvisschen_ (_Balaenopteridae_) dragen dezen naam +wegens de diepe, onderling evenwijdige, overlangsche groeven of +voren, die zich over de geheele oppervlakte van de keel, den hals, +de borst en over een deel van de buik uitstrekken; deze dieren, die +ook wel _Vinvisschen_ heeten, omdat zij een goed ontwikkelde rugvin +hebben, zijn betrekkelijk slank gebouwd en met meer of minder lange, +lancetvormige borstvinnen voorzien; de baarden zijn kort, maar breed. + + + +Zeer lange borstvinnen, die minstens een vijfde, dikwijls een vierde +van de totale lengte van het dier bereiken, kenmerken de _Langarmige +Vinvisschen_ (_Megaptera_), vertegenwoordigd door den _Bultrug_, den +_Humpback_ der Engelschen, den _Rorqhval_ der Noren, den _Keporkak_ +der Groenlanders, (_Megaptera longimana_). Deze algemeene verbreide, +in iedere wereldzee voorkomende soort bereikt ongeveer 15 M. lengte, +hare borstvinnen, die ongeveer 1 M. breed zijn, hebben een lengte +van 3 à 4 M., de staartvin is ongeveer 4 M. breed. (Er zijn echter +exemplaren gevangen van 16.5 M. lichaamslengte met borstvinnen van +4.5 M.) De Bultrug is een van de plompste leden der familie. Met +andere Vinvisschen vergeleken is hij bepaald leelijk wegens zijn +korten en dikken romp en onevenredig lange borstvin; zijn staartvin is +buitengewoon ontwikkeld. Op den rug verheft zich in het laatste vierde +gedeelte een vetvin van zeer verschillenden vorm en ontwikkeling, de +"bult". De kleur van de huid is zeer verschillend: aan de bovenzijde +heeft zwart, dat meer of minder gelijkmatig en donker kan zijn, de +overhand; de onderzijde van den romp en van de borstvinnen vertoonen +een witachtige gemarmerde teekening; enkele exemplaren zijn aan +de bovenzijde eenvoudig zwart, aan de onderzijde wit, andere van +boven en van onderen zwart; nog andere, hoewel van boven zwart en +van onderen wit, zijn aan de onderzijde van de borstvinnen en de +staartvin donker aschkleurig. + +Weinige Baardendragende Cetaceën komen den schipper of walvischvanger +vaker en in grooter aantal onder de oogen dan de Bultrug; hij bewoont +den Oceaan op alle breedten tusschen den Evenaar en de poolgewesten +van het noorden en van het Zuiden; men ontmoet hem in volle zee +zoowel als in de nabijheid der kusten, in alle groote bochten +en wijde sonden. Het schijnt, dat hij ieder jaar geregeld van de +polen naar den Evenaar trekt. Op de Groenlandsche kust bemerkt men +hem alleen gedurende de zomermaanden, op de westkust van Afrika en +Amerika daarentegen gedurende het geheele jaar, hoewel niet in alle +maanden op dezelfde plaatsen. Karakteristiek voor deze diersoort zijn +de golvende bewegingen, het sterke krommen van den romp, het boven 't +water uitsteken van een der beide borstvinnen en de onregelmatigheid +van den weg dien hij volgt. Zelfs als hij onder water voortzwemt, keert +hij dikwijls nu eens de eene, dan weer de andere zijde naar boven en +wiegt zich als 't ware in zijn element. Als hij zijne kolossale longen +op zijn gemak vult en ledigt, werpt hij 6- à 10-maal en zelfs 15- +à 20-maal achtereenvolgens een dubbele straal in de lucht, die tot +een hoogte van 6 M. kan stijgen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk +uit kleine Visschen en lagere Schaaldieren. + +Hoewel het voordeel van de vangst van den Bultrug niet onbelangrijk +is, staat hij toch in dit opzicht ver achter bij den Potvisch en den +Groenlandschen Walvisch, omdat zijn spek of vet een veel geringere +hoeveelheid traan oplevert dan men met het oog op de grootte van dit +dier zou kunnen verwachten. Om deze reden bemoeit men zich, althans +in de zee om Groenland, met den Bultrug alleen dan, als men niets +beters te doen heeft. Langs de Amerikaansche kust vervolgt men ook +dezen Cetacee vrij geregeld, zoo ook aan de kust van Afrika. + + + +Volgens de zienswijze van Gray moet de sinds lang bekende _Vinvisch_ +die dikwijls met andere Gevoorde Walvisschen verward werd en +daarom eerst in den laatsten tijd tamelijk nauwkeurig omschreven is, +beschouwd worden als de vertegenwoordiger van een afzonderlijk geslacht +(_Physalus_), dat verscheiden soorten omvat. Het onderscheidt zich door +de volgende kenmerken: De kop, die, evenals bij de overige Gevoorde +Walvisschen, korter is dan een vierde gedeelte van de lichaamslengte, +heeft een betrekkelijk kleinen schedel en een langwerpig, toegespitst +aangezichtsgedeelte; de rugvin bevindt zich op het laatste vierde +gedeelte van 't lichaam. De lengte is bij de verschillende soorten +zeer ongelijk. (De "_Blauwe_" _Vinvisch_ kan 30 M. lang worden en is +dus het grootste der thans bestaande dieren.) De borstvinnen zijn vlak +achter den kop aangehecht, de staartvin is in het midden uitgesneden +en meer of minder duidelijk in twee lobben verdeeld. De halswervels, +die bij het vorige geslacht op lateren leeftijd dikwijls met elkander +vergroeien, blijven hier beweegbaar. + + + +De _Gewone Vinvisch_, de _Razorback_ der Engelschen, de _Sildrör_ +der Noren, de _Tunnolik_ der Groenlanders, ook wel _Jupitersvisch_ en +_Gibbar_ genoemd (_Physalus antiquorum_), een van de slankste Cetaceën, +kan een lengte van 25 M. bereiken. De lengte van de borstvinnen +bedraagt 1/10, hun breedte 1/50 van de geheele lichaamslengte. Aan +het voorste gedeelte van den kop, zoowel aan de onderkaak als aan +de bovenkaak, bevinden zich eenige korte, borstelvormige, wijd +uiteenstaande haren; overigens is de huid geheel onbehaard, aan de +bovenzijde donkerzwart, aan de onderzijde zuiver porseleinachtig wit, +in de diepste groeven blauwachtig zwart. De tandelooze kaken dragen +aan iedere zijde ongeveer 350 à 375 dwarse reeksen van baarden, die +van voren het dichtst bij elkander geplaatst zijn, van achteren het +verst uiteenstaan. De onderkaak sluit de mondholte geheel af en neemt +de baarden in zich op. + +Gewoonlijk houdt de Vinvisch zich op in het noordelijkste deel van +den Atlantischen Oceaan en in de IJszee. In het begin van den herfst +trekt hij naar zuidelijker zeeën; zóó komt het, dat men hem ook in +de zeeën van den gematigden en van den heeten aardgordel ontmoet; +naar men zegt, werd hij zelfs in de Zuidelijke IJszee aangetroffen. + +Door zijn onstuimigheid wordt dit dier dikwijls in 't verderf gestort, +in vaarwaters gevoerd, waar het niet meer uit kan komen, zoodat +het op het strand het leven verliest. Herhaaldelijk is dit ook op +de Nederlandsche kust geschied. Van Bemmelen vermeldt de volgende +gevallen uit deze eeuw: "Eén op 31 Augustus 1811, in de zoogenaamde +Goudzee, de Zuiderzee nabij Monnikendam, 36 voet. Een wijfje op 5 +April 1826, nabij Wijk-aan-Zee, 40 voet. Een wijfje (de Vinvisch van +Kessel) op 5 November 1827, tusschen Ostende en de Zeeuwsche kust, +90 à 100 voet. Een wijfje op 17 September 1835 nabij Wijk-aan-Zee, 51 +voet. Een wijfje in September 1840 aan den mond der Maas 65 voet. Een +mannetje op 9 December 1841 nabij Katwijk aan Zee, 40 voet. Tusschen +2 en 7 November een langs de Groningsche kust waargenomen, en op +8 November gestrand op het eiland Borkum. Een op 22 November 1851 +nabij het eiland Vlieland, 70 voet. Een op (17?) December 1856 op +Texel." Het is echter niet uitgemaakt, dat deze Vinvisschen alle tot +de bovengenoemde soort behoorden. + +Alle bewegingen van dit dier zijn vlug en behendig, zooals men reeds +op grond van zijn slanke gestalte zou kunnen verwachten. Het wordt als +een der snelst zwemmende Baardendragende Cetaceën beschouwd. Als de +Vinvisch bedaard voortzwemt, volgt hij een rechte lijn, en komt zeer +dikwijls (volgens mijne waarnemingen gemiddeld alle 90 seconden) aan +de oppervlakte om te ademen. Het bruisende gedruisch bij het uitademen +hoorde ik reeds op een afstand van één zeemijl. Niet zelden verschijnt +de Vinvisch in de onmiddellijke nabijheid van zeilende schepen, +zwemt er omheen, of volgt ze langen tijd, soms wel uren achtereen, +trouw na. Soms gaat hij aan den waterspiegel op zijde liggen, en +slaat met de borstvinnen op de golven, wendt zich om, gaat op den rug +liggen, duikt onder, speelt op allerlei wijzen vroolijk in 't water +en verheft ook wel eens, door een krachtigen slag met de staartvin, +zijn kolossaal lichaam boven den waterspiegel. + +Het voedsel van den Vinvisch bestaat grootendeels uit Visschen, +die hij dikwijls bij scholen voor zich uitdrijft, en bij groote +hoeveelheden te gelijk in zijn ruimen muil vangt. Als de Vinvisch +een rijken buit vindt, blijft hij dagen en zelfs weken lang op +een en dezelfde plaats; dit doet hij b.v. in de nabijheid van +Groenland, waar hij een ongeloofelijk groot aantal Dorschen en +andere Kabeljauwachtige Visschen verslindt. Met zijn beide naaste +verwanten--de _Blauwe Vinvisch_ of _Reuzen-vinvisch_ (_Sibbaldius +borealis_) en de _Snavelvinvis_--trekt de Gewone Vinvisch bij het +vervolgen van de Dorschen en Haringen ver naar 't zuiden en komt dan +ook in de Europeesche zeeën, hier vereenigen de Vinvisschen zich soms +tot scholen, die gedurende geruimen tijd gemeenschappelijk jagen. + +De jacht op den Vinvisch is wegens zijne groote vlugheid en woestheid +moeielijker, en wegens de geringere hoeveelheid traan en baarden, +die hij oplevert, veel minder voordeelig dan de vangst van den +Noordschen of Groenlandschen Walvisch. In vergelijking met dezen +wordt de Vinvisch daarom als bijna waardeloos beschouwd door de op +zee kruisende walvischvangers. Een ander oordeel wordt trouwens over +den Vinvisch geveld daar, waar de jacht van de kust af kan plaats +hebben. De vangst kan dan door het te nutte maken van alle deelen +van het lichaam van het dier een grootere winst opleveren, dan de +jagers ter zee zouden kunnen behalen. Op het eiland Vardö b.v., op +70° N.B. bij de noordwestkust van Noorwegen, wordt tegenwoordig de +waarde van een groot dier van deze soort op f 1500.- geschat, waarbij +slechts f 180.- als opbrengst van de korte en niet zeer veerkrachtige +baarden. Bij deze vangst maakt men gebruik van vuurwapens, die +op 40 M. afstand in het lichaam van het dier een harpoen werpen, +welke met een bom verbonden en aan een armdik touw bevestigd is. De +bom doodt den Vinvisch, terwijl de harpoen met het touw het zinken +verhinderen. Een Vinvisch van 25 M. lengte levert hoogstens 80 ton +traan. Zelfs van een deel van het vleesch van dit dier wordt partij +getrokken; men kookt het in blikken bussen, die dichtgesoldeerd worden, +nadat daaruit de lucht verdreven is; het vindt in sommige landen als +vastenspijs een goeden aftrek. Het overige vleesch en de beenderen van +de door kustvisscherij verkregen Cetaceën worden tot guano verwerkt. + + + +Tot het laatste geslacht van de familie der Vinvisschen brengen wij de +_Snavelvinvisschen_ (_Balaenoptera_), die de kleinste en sierlijkste +van alle thans bekende Baardendragende Cetaceën zijn. + +Een typische vertegenwoordiger van dit geslacht is de _Dwerg_-, +_Zomer_- of _Snavelvinvisch_, de _Vaagevhal_ der Noren, de _Tikagoelik_ +der Groenlanders (_Balaenoptera rostrata_), het kleinste, bekende +lid van zijn familie, wiens lengte waarschijnlijk nooit boven de +10 M. stijgt. De geheele bovenzijde is donker leikleurig zwart, zoo +ook de onderzijde, van de spits van de bovenkaak tot aan de plaats +van aanhechting der borstvinnen, voorts de spits van den staart met +inbegrip van de staartvin; overigens zijn de onderdeelen wit met een +meer of minder roodachtige tint. De borstvinnen, die van onderen de +kleur van den buik, van boven die van den rug hebben, zijn in het +midden van de bovenzijde geteekend met een witten dwarsband. Het +verbreidingsgebied van dit dier strekt zich uit over alle om de Pool +gelegen zeeën. Vanhier trekt het in 't begin van den winter naar +'t zuiden, en verschijnt dan ook aan de Europeesche kust, aan de +oost- en westkust van Amerika, en aan de oostkust van Azië. Aan de +Skandinavische kust komt het hoofdzakelijk in 't westen voor, maar +niet in 't hooge noorden. In de Davis-straat en in de Baffins-baai +ziet men den Dwergvinvisch, volgens Brown, slechts in de zomermaanden, +niet in den winter; in dit jaargetijde wordt hij zelfs ten zuiden van +Groenland uiterst zelden gevonden. Door zijn aard en gewoonten gelijkt +hij in vele opzichten op den Gewonen Vinvisch. Gewoonlijk ziet men +deze dieren afzonderlijk, zelden bij paren, en nog minder dikwijls +tot grootere gezelschappen vereenigd; nu eens zwemmen zij dicht onder +den waterspiegel en duiken af en toe, dan weer vermaken zij zich met +de reeds genoemde spelen. Evenals hunne verwanten voeden zij zich +hoofdzakelijk met kleine Visschen, misschien ook wel met Koppootige +Weekdieren (Inktvisschen); zij vervolgen hun prooi met zooveel ijver, +dat zij gedurende het jagen niet zelden op het strand geraken en dan +in vele gevallen het leven verliezen. + +Aan de Amerikaansche kust wordt op den Dwergvinvisch niet geregeld +jacht gemaakt; in Noord- en Middel-Europa geschiedt dit alleen dan, +als hij zich in de nabijheid van de kust vertoont. Naar men zegt, +is het vleesch van dit dier zeer smakelijk. Vroeger werd het wel met +ijzeren pijlen gedood, die men met een kolossalen kruisboog afschoot. + +Van deze diersoort teekent Van Bemmelen aan: "Komt zeldzaam +in de Noordzee voor. Een wijfje in de Zuiderzee waargenomen en +daarna aan het IJ (in de zoogenaamde Voorzaan) op 20 December 1862 +gestrand. Een wijfje in 1837 tusschen de Zeeuwsche kust en Ostende +gestrand. Prof. Eschricht vermeldt tien voorbeelden van het stranden +dezer soort; van deze waren 9 wijfjes, en slechts één mannetje. Bij +de Vinvisschen aan onze kusten gestrand, zijn ook meer wijfjes, +doch de sekse is niet van alle opgegeven; bij de Dolfijnen evenzeer +verscheidene wijfjes; bij de Cachelotten is slechts van enkele de +sekse bekend, en deze waren mannetjes." + + + +De _Gladde Walvisschen_ of _Walvisschen_ in engeren zin (_Balaenidae_), +die de laatste familie van de onderorde der Baardendragende +Cetaceën vormen, zijn logger en onbehouwener van lichaamsbouw dan +de Vinvisschen; zij hebben geen rugvin en geen huidplooien aan de +buikzijde van het lichaam; hunne borstvinnen zijn breed en afgeknot, +de baarden smal en lang. + + + +De meest typische vorm van deze familie en tevens de belangrijkste +van alle Cetaceën is de _Noordsche_ of _Groenlandsche Walvisch_, de +_Bow-head_ van de Amerikaansche walvischvangers (_Balaena mysticetus_), +een wanstaltig schepsel, dat in al zijne lichaamsdeelen wanverhoudingen +vertoont. De neiging tot overdrijving van vreemdsoortige +verschijnselen, die alle menschen aangeboren is, blijkt duidelijk +uit de vroegste berichten over dezen van oudsher beroemden Walvisch, +waarin aan dit dier afmetingen worden toegekend, vele malen grooter +dan die, welke door latere onderzoekers opgegeven worden. Reeds in +de mededeelingen van de zeelieden, die zich voor drie of vier eeuwen +met de walvischvangst bezig hielden, wordt geen melding gemaakt van +Walvisschen, langer dan 20 M. Scoresby, die getuige was van de vangst +van ongeveer 320 Walvisschen, vond er geen enkele bij, die langer was +dan 18 M. Pechuel-Loesche geeft van een ten noorden van de Bering-zee +gevangen Noordschen Walvisch de volgende afmetingen op: lengte 16.4 +M., breedte van de staartvin 6.7 M., lengte van den grootsten baard +3.25 M. Het lijdt echter geen twijfel, dat men grootere Walvisschen +gevonden heeft, en in afgelegen gedeelten van de zee ook thans nog +vindt. Karl Giesecke bericht van een in 't jaar 1813 gevangen Walvisch, +dat deze ongeveer 20.4 M. lang was. In 't begin van deze eeuw werd er +bij Spitsbergen één gedood, die ongeveer dezelfde lengte had, en wiens +grootste baarden 5 M. lang waren. Zulke baarden--de middelste en de +beste van de reeks van 300 à 360 stuks, die op iedere bovenkaakshelft +van den Walvisch voorkomt--wegen 3 à 3.5 K.G. en komen slechts bij +uitzondering voor; zelfs een lengte van 4 à 4.5 M. behoort reeds +tot de zeldzaamheden. Hun breedte bedraagt in de nabijheid van de +plaats van aanhechting 30 à 35 cM., de dikte 9 à 10 mM. Zoowel de +breedte als de dikte nemen naar achteren af. De baarden zijn zwart +van kleur en zeer veerkrachtig; met een flauwe bocht richten zij zich +naar buiten en naar beneden; van onderen, waar zij spits toeloopen, +en aan den binnenrand splitsen zij zich in lange, teere, zachte, +bijna zijdeachtige, maar zeer taaie, op franje gelijkende vezels. + +Een Walvisch van 18 M. lengte is echter ook reeds een ontzaglijk, +verbazingwekkend wezen. De wanstaltige kop heeft gemiddeld een +lengte gelijk aan één derde van die van het geheele lichaam. De +mondholte, die grooter is dan de holte aan de buikzijde van den romp +(borstholte en buikholte te zamen genomen), bevat voldoende ruimte +voor een tamelijk groote boot met haar bemanning; daar zij bij 5 à +6 M. lengte een breedte van 2.5 à 3 M. heeft. Met alle tot dusver +beschreven Cetaceën vergeleken, is deze Walvisch buitengewoon +plomp gebouwd, zijn romp is kort, dik en rond, naar achteren tot +de staartvin in alle richtingen zeer sterk versmald; op het midden +van den kop komt een bultvormige verhevenheid voor, waar zich de +neusgaten bevinden. De oogen, welke slechts weinig grooter zijn dan +die van een Rund, liggen onmiddellijk boven het onderkaaksgewricht; +de gehooropeningen--moeielijk waarneembaar, daar de oorschelp geheel +ontbreekt en de uitwendige gehoorgang ongeveer de wijdte van een +penneschacht heeft--zijn iets verder naar achteren geplaatst. De +neusgaten--twee smalle, ongeveer 45 cM. lange, S-vormige spleten--zijn +gelegen op het hoogste gedeelte van het midden van den kop, op een +afstand van ongeveer 3 M. van het voorste einde van den snuit. + +De weeke tong ligt met haar geheele onderzijde vastgegroeid, +onbeweeglijk in de onderkaak. De verbazend groote onderkaaksbeenderen +wijken van achteren ver uiteen en hebben nog een buitenwaartsche +bocht vóór het gewricht, dat hen met den schedel verbindt; de vloer +van de mondholte heeft hierdoor den vorm van een ontzaglijk grooten +lepel. De bovenkaak is zeer smal, maar sterk boogvormig van voren +naar achteren gekromd; hierdoor verkrijgt de mondholte een zeer groote +hoogte. Deze bedraagt echter weinig meer dan de helft van de lengte van +de baarden. Indien deze, evenals die van de Vinvisschen, kort en stijf +waren en even lang als de afstand tusschen de boven- en onderkaak bij +gesloten mondholte, zou er bij 't openen van den bek onder de baarden +een ruimte overblijven, waardoor het water en de kleine, als voedsel +dienende diertjes gezamenlijk zouden ontwijken. Nu echter buigen +de lange, dunne, op borstels gelijkende spitsen van de baarden bij +'t sluiten van den mond achterwaarts, de verder naar voren gelegen +platen komen onder de meer naar achteren geplaatste te liggen in het +kanaal, dat aan weerszijden tusschen de tong en het onderkaaksbeen +overblijft. Als de mond geopend wordt, strekken de baarden zich wegens +hun veerkracht als een gespannen boog, die losgelaten wordt. Hoe +ver ook de kaken van elkander verwijderd worden, steeds blijven de +baarden als een zeef werken, die alleen het water doorlaat. Hierbij +komt nog, dat de lange, dunne, buigzame uiteinden van de baarden, +wegens de sterke ontwikkeling van de onderlip, die stijf omhoog +rijst boven het kaakbeen, niet naar buiten kunnen worden gedreven +door den waterstroom, die de mondholte verlaat, als haar inhoud bij +het sluiten van den bek en het omhoogrijzen van de tong vermindert. + +Met uitzondering van eenige weinige borstelige haren aan het voorste +uiteinde van beide kaken en van zachtere haren aan weerszijden van +den kop, benevens eenige op 2 of 3 reeksen geplaatste, zeer korte, +dikwijls uitvallende haren tusschen de ademgaten, is de huid volkomen +naakt. De opperhuid is betrekkelijk dun en stevig; zij is zoo zacht +als fluweel en gelijkt eenigszins op vetleer; daaronder ligt de 20 +à 45 cM. dikke speklaag. De kleur vertoont, naar het schijnt, nog +al eenig verschil. Aan de bovenzijde van den kop heeft melkkleurig +grijsachtig wit de overhand, aan de spits van den snuit overgaande +in een ongeveer 15 cM. breede, zwarte vlek; verder naar achteren +heeft het lichaam overal nagenoeg dezelfde kleur; het is n.l. meer +of minder donker blauw, bij de ouden naar zwart, bij de jongen naar +lichtblauw zweemend. Bij oude Walvisschen strekt de donkere kleur +zich ook over de kin uit, waar men bij jonge dieren gewoonlijk +onregelmatige witte vlekken opmerkt. Gewoonlijk komen bovendien +achter het oog en de bovenkaak twee witte vlekken voor; ook een +deel van de oogleden en eenige onregelmatige teekeningen aan den +staartwortel zijn wit. Sommige exemplaren zijn nagenoeg ivoorwit, +andere sterk gevlekt. De wijfjes zijn grooter dan de mannetjes; hare +lichtgekleurde tepels, die ongeveer zoo groot zijn als de uier van +een koe, zijn door een witten kring omgeven. + +Deze Walvisch bewoont de noordelijkste gedeelten van den Atlantischen +en den Stillen Oceaan en de Noordelijke IJszee, zonder evenwel ergens +een vaste verblijfplaats te hebben. Zijn aanwezigheid, zijn komst en +zijn vertrek staan ongetwijfeld in nauw verband met den toestand van +het ijs in de verschillende jaargetijden. Alle nauwgezette onderzoekers +zijn van oordeel, dat hij meer dan zijne verwanten aan het ijs gebonden +is, zich bij voorkeur uitsluitend in de onmiddellijke nabijheid van +het ijs ophoudt en naar het zuiden of het noorden trekt, naarmate het +ijs zich in deze richting uitbreidt of in gene terugtrekt. Onmiddellijk +verlaat hij een zeegewest, waar het ijs gesmolten is. Zijn voorliefde +voor het ijs gaat zoover, dat men hem zelfs te midden van verbazend +groote ijsvelden aangetroffen heeft, waar hij ongetwijfeld alleen +kon komen door een langen weg onder de ijsschotsen door af te leggen +en waar hij, om te kunnen ademen, zich naar de weinige, door ebbe en +vloed gevormde barsten moet begeven. + +Evenals de Vinvisch is ook de Groenlandsche Walvisch een gezellig +dier. Wel vindt men hem in den regel slechts in kleine troepen +van ongeveer 3 of 4 stuks; bij de groote reizen, die deze dieren +ondernemen, vereenigen zij zich soms tot talrijke scholen. Deze +bestaan, naar door ervaren walvischvangers verzekerd wordt, gewoonlijk +uit Walvisschen van gelijken ouderdom; de jonge en de oudere dieren +vormen dus afzonderlijke troepen. + +De bewegingen van den Walvisch zijn onregelmatig, maar volstrekt niet +langzaam of log. "Het lichaam van den Walvisch, hoe plomp het ook is," +zegt Scoresby, "wordt zoo snel en behendig bewogen, dat hij in 5 of 6 +seconden buiten het bereik van zijne vervolgers kan komen. Zulk een +snelheid behoudt hij echter slechts gedurende weinige minuten. Soms +geschiedt het opstijgen naar den waterspiegel met zooveel kracht, +dat hij er geheel boven uit springt. Soms gaat hij op den kop staan +en beukt met den boven water geheven staart met vreeselijk geweld +de golven. Het hierdoor veroorzaakte gedruisch wordt bij stil weder +op grooten afstand gehoord en de kringen, die in het water ontstaan, +verbreiden zich over een aanzienlijke oppervlakte. De door een harpoen +getroffen Walvisch schiet, hoewel slechts gedurende eenige minuten, als +een pijl in de diepte; hij bereikt hierbij zulk een groote snelheid, +dat hij soms door den schok tegen den bodem de kaken breekt." + +Van de hoogere begaafdheden van den Groenlandschen Walvisch valt niet +veel te berichten. Naar het schijnt, zijn het gezicht en het gevoel +de eenige zinnen, die tamelijk goed ontwikkeld zijn; men onderstelt +echter, dat de zintuigen een voldoenden scherptegraad hebben voor het +verblijf onder water en alleen in de lucht in gebreke blijven. Andere +dieren van zijn soort worden door den Walvisch, naar men meent, op +verbazend grooten afstand waargenomen; boven het water moet zijn +gezicht echter niet ver reiken. Het gehoor is zoo zwak, dat hij +een luid geschreeuw, zelfs op een afstand van een scheepslengte, +niet opmerkt; bij stil weder echter wordt hij reeds door een gering +geplas in 't water, door een gerommel op het schip of door het een of +ander gedruisch in de hem naderende booten verontrust en tot vluchten +aangespoord. Van de eigenschappen van zijn geest verdienen vooral +vermelding de gehechtheid aan zijne soortgenooten en de ook bij hem in +hooge mate aanwezige genegenheid voor de jongen. Andere bewijzen van +verstand heeft men niet veel kunnen opmerken; toch is het duidelijk +gebleken, dat de ervaring zelfs den geest van den gewoonlijk als dom +beschouwden Walvisch scherpt. Voor zoover mij bekend is, heeft men den +Groenlandschen Walvisch nooit hooren "brullen"; waarschijnlijk gaat men +evenwel te ver, door Scoresby's meening te onderschrijven, dat hij in +'t geheel niet in staat is tot het voortbrengen van eenig geluid. + +Bij goed weder heeft men den Walvisch ook gedurende zijn slaap kunnen +waarnemen. Hij ligt dan als een lijk aan den waterspiegel, zonder +zich te bewegen, heft het hoogst gelegen deel van den kop boven de +oppervlakte, ademt rustig zonder een straal uit te werpen en houdt zich +met zijne borstvinnen in evenwicht. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk +uit kleine Schaaldieren (vooral verschillende soorten van Riempootige +of Copepoden) en Weekdieren (vooral Vinpootige Slakken of Pteropoden), +die in groote massas in de bovenste waterlaag aangetroffen worden daar, +waar de zee een olijfgroene kleur vertoont. De bedoelde kleur wordt +veroorzaakt door tallooze, microscopisch kleine plantjes--Kristalwieren +of Diatomeeën--, die aan de genoemde kleine dieren tot voedsel +dienen. Met uitzondering van de kleine soorten, die toevallig in den +wijden muil van den Walvisch verdwalen en mede doorgeslokt worden, zal +dit dier waarschijnlijk geen Visschen in noemenswaardige hoeveelheid +(en in geen geval groote exemplaren) verzwelgen, daar zijn slokdarm +hoogstens 10 cM. wijd is. Onberekenbaar groot is daarentegen het aantal +kleine zeedieren, die door den Walvisch als voedsel worden gebruikt: +millioenen of zelfs milliarden iederen dag. + +In den regel brengt het wijfje één enkel jong ter wereld (zelden +twee); de werptijd valt in Maart of April. Het jong zuigt langen tijd, +misschien een vol jaar; de moeder gaat een weinig op zijde liggen +om het den uier aan te bieden. De ontwikkeling heeft buitengewoon +snel plaats, zoodat het jong reeds als zuigeling een lengte van +minstens 6 M. bij een omvang van 4 M. en een gewicht van 6000 KG. kan +bereiken. Alle waarnemers zijn het eens over de zelfopofferende liefde +van de moeder. + +Het voordeel dat de gedoode Walvisch oplevert, is zeer groot. Gemiddeld +verkrijgt men van een Groenlandschen Walvisch 12- à 15000 Liter traan +en 700 à 1000 KG. baarden. Deze worden, nadat zij van de bovenkaak +losgemaakt zijn, van het aanhangende spek bevrijd, gesorteerd en bij +pakken van 10 à 12 stuks gebonden. Ongeveer 5/6 van de ruwe grondstof +is voor de fabricatie van baleinen artikelen geschikt. Hoewel de zeer +variëerende prijzen van de traan en van het balein de berekening van +de waarde van den Walvisch moeielijk maken, mag men haar gemiddeld +op f 12.000 stellen; een buitengewoon groot exemplaar kan echter +ook wel het dubbele van deze som opleveren. De grootste helft van +de geheele opbrengst komt van het balein, dat door geen andere +Cetacee in zoo groote hoeveelheid en van zoo goede kwaliteit wordt +voortgebracht. Het vleesch mag volstrekt niet oneetbaar genoemd +worden: Fransche scheepskoks hebben het zeer goed weten te gebruiken; +de inboorlingen van het hooge noorden eten het zonder eenig bezwaar, +evenals ook het spek. + +Behalve door den mensch, wordt de levende Walvisch waarschijnlijk +alleen nog door den vreeselijken Zwaardvisch aangevallen. Verscheidene +tot de Schaaldieren behoorende woekerdieren of parasieten, die zich +aan het lichaam van den Walvisch hechten, zullen hem waarschijnlijk +veel last veroorzaken. Een soort van Vlookreeft, de zoogenaamde +Walvischluis, nestelt zich soms bij honderdduizenden in de huid van +zijn rug en vernielt deze zoozeer, dat het dier er uitziet, alsof +het aan een kwaadaardige huidziekte lijdt. Ook is hij niet zelden +met een groot aantal Zeepokken (Rankpootige Schaaldieren) bezet, en +deze leveren weer een geschikte aanhechtingsplaats op voor velerlei +zeeplanten, zoodat men Walvisschen vindt, die een geheele wereld van +levende wezens met zich rondvoeren. + +Hoewel het niet te ontkennen valt, dat de Walvisschen voortdurend +schaarscher worden, is het niet waarschijnlijk, dat de Groenlandsche +Walvisch spoedig uitgeroeid zal zijn. Zijn ongastvrij woongebied biedt +hem nog altijd een groot aantal toevluchtsoorden aan, die voor alle +schepen onbereikbaar zijn; dit behoedt hem voor het lot van uit de +rij der levende wezens weggevaagd te worden, dat hem anders zeker +zou treffen. + +De Walvisch, die in vroegere tijden vrij veelvuldig op de Europeesche +kusten voorkwam en het eerst de begeerigheid van de kustbewoners +opwekte, wordt ook nu nog soms (1844, 1850, 1854, 1877, 1873) op +de Baskische kust gevangen. Naar men vermoedt, moet dit dier--onze +_Noordkaper_, de _Sarde_ der Fransch sprekende Basken, de _Sletbag_ +der IJslanders--als een afzonderlijke soort (_Balaena biscayensis_) +beschouwd worden. Deze, hoewel kleiner en vlugger dan de Groenlandsche +Walvisch, is wegens zijn meer zuidelijk gelegen woongebied nagenoeg +uitgeroeid.--De vangst van andere Cetaceën in de noordelijke +gedeelten van den Atlantischen Oceaan en de verder noordwaarts gelegen +afdeelingen van de Noordelijke IJszee geeft evenwel ook thans nog aan +vele handen werk. Dit blijkt uit de resultaten van de visscherij op +de kusten van IJsland en van Noorwegen en uit het sterk vermeerderde +verkeer met Spitsbergen, waar Engelschen, Russen en Noren elkander den +vetten buit betwisten. In 1886 en 1887 werden hier meer "Walvisschen" +gevangen, dan in eenig ander jaar van de laatste dertig, in 1887 niet +minder dan 1311. Dat aan het bezit van Spitsbergen eenige waarde +wordt gehecht, blijkt uit de annexatie van deze eilandengroep door +Noorwegen in Sept. 1896. + +Ook op den _Zuidelijken Walvisch_ (_Balaena australis_), die de +koude zeeën van het Zuidelijk Halfrond bewoont, en zich van zijn in +'t noorden levenden stamgenoot door geringere grootte en breederen +snuit onderscheidt, wordt ijverig jacht gemaakt. + + + +De eerste familie van de onderorde der _Tandendragende Cetaceën_ +(_Denticete_) omvat de _Dolfijnen_ (_Delphinidae_), middelmatig groote +of kleine Vischachtige Zoogdieren, welker beide kaken over haar +geheele lengte (of over een deel daarvan) met bijna gelijkvormige, +meer of minder kegelvormige tanden bezet zijn, en welker neuskokers in +den regel slechts door één enkel, dwars gelegen ademgat naar buiten +monden. De romp is regelmatig gestrekt, de kop betrekkelijk klein, +zijn snuitgedeelte dikwijls verlengd en toegespitst, een rugvin +gewoonlijk aanwezig. + +De Dolfijnen bewonen alle zeeën der aarde en ondernemen groote reizen; +zij zijn de eenige Cetaceën, die ver de rivieren opzwemmen; sommige +brengen zelfs hun geheele leven in de rivieren en in de hiermede +samenhangende meren door. Alle zijn in hooge mate gezellig; sommige +vereenigen zich tot zeer talrijke scholen, om dagen en weken achtereen +gezamenlijk de zee te doorkruisen. Wegens hunne vlugge bewegingen, +hun geringe schuwheid tegenover den mensch en hunne spelen, hebben +de Dolfijnen zich sinds overouden tijd de vriendschap der zeelieden +en der dichters verworven. + +Bijna alle Dolfijnen zwemmen met buitengewone behendigheid en snelheid +en zijn hierdoor bijzonder geschikt voor de vischvangst. Zij behooren +tot de roofzuchtigste zeebewoners; sommige soorten durven zelfs +den grootsten Walvisch aan te vallen en weten hem, dank zij hun +volharding in den strijd, werkelijk te overmeesteren. Grootendeels +bestaat hun voedsel uit Koppootige en andere Weekdieren, uit +Schaaldieren en Straaldieren. Men beweert, dat sommige ook gebruik +maken van zeewieren en van boomvruchten, en deze zelfs van de boven +'t water hangende boomtakken afplukken. Alle zonder uitzondering zijn +vraatzuchtig, roofgierig en wreed. Al wat eetbaar is, beschouwen zij +als een goeden buit; zelfs de jonge dieren van hun eigen soort of +van hunne naaste verwanten worden niet door hen gespaard. De wijfjes +werpen na een draagtijd van ongeveer 10 maanden één of twee jongen, +die zij lang zoogen, met den meesten zorg verplegen en in tijden van +gevaar verdedigen. Naar men onderstelt, groeien de jongen niet snel. + +Alle Dolfijnen zijn veel minder dan de overige Cetaceën aan de +vervolgingen van den mensch blootgesteld. Hunne ergste vijanden +zijn de leden van hun eigen familie. Meer nadeel dan eenig roofdier, +berokkent hen echter hun eigen onstuimigheid. Zij vervolgen hun prooi +met zooveel begeerigheid, dat zij hierdoor dikwijls geheel buiten +het vaarwater geraken, naar het verraderlijke strand worden gelokt en +op het droge het leven moeten verliezen. Soms vinden de visschers ze +bij dozijnen op het strand liggen. Gedurende hun doodstrijd hoort men +van sommige gesteun en gejammer, en ziet men eenige zelfs een vloed +van tranen vergieten. + +Van vele soorten trekt de mensch een niet onbelangrijk voordeel, +van enkele kan hij bijna alle lichaamsdeelen gebruiken: hij eet +het vleesch, het vet en sommige ingewanden, vervaardigt allerlei +benoodigdheden voor zijn bedrijf van de huid en van de darmen en +kookt uit het spek een zeer gezochte, fijne soort van traan. + + + +Van de onderling veel verschillende soorten, waaruit deze familie +bestaat, verdient de _Zwaardvisch_, vertegenwoordiger van een +gelijknamig geslacht (_Orca_), in de eerste plaats genoemd te +worden. Reeds sinds overouden tijd zijn deze dieren bekend en wegens +hun vraatzucht berucht. Hun meest in 't oogloopende kenmerk is de zeer +lange, naar boven gerichte rugvin. De romp is krachtig, de kop kort, +het voorhoofd rijst schuin omhoog, de snuit is tamelijk breed; het +vreeselijke gebit bestaat uit een betrekkelijk gering aantal tanden, +die dikker zijn dan bij alle andere Cetaceën, met uitzondering van +den Cachelot. + + + +De _Zwaardvisch_, _Moordenaarsvisch_, _Sabeldolfijn_ of _Butskop_ +(_Orca gladiator_), kan een lengte van 9 M. bereiken, maar is in den +regel kleiner; gemiddeld wordt hij 5 à 6 M. lang. De kleur biedt, +naar het schijnt, veel verscheidenheid aan. Een meer of minder donker +zwart strekt zich over het grootste deel van de bovenzijde uit; de +onderzijde, met uitzondering van de spits van den snuit en van den +staart, is tamelijk zuiver wit. Achter het oog staat in den regel +een langwerpige, witte vlek; een halvemaanvormige, vuil-blauwachtige +of purperkleurige vlek bevindt zich achter den rugvin, en zet zich +vandaar in den vorm van een streep aan weerszijden van de rugvin en +nog verder voorwaarts uit; zij kan ook geheel ontbreken. Men ontmoet +ook zeer licht gekleurde exemplaren: helderbruine en ivoorwitte. Elke +bovenkaakshelft bevat 13, elke onderkaakshelft 12 tanden. + +Naar het schijnt, waren de Zwaardvisschen in vroegere eeuwen meer +algemeen verbreid dan thans. De Romeinsche natuuronderzoekers noemen +ook de Middellandsche Zee als een deel van het door hen bewoonde +gebied; in den laatsten tijd heeft men ze hier echter niet meer +waargenomen. Zij bewonen de noordelijke gedeelten van den Atlantischen +Oceaan, de IJszee en het noorden van den Stillen Oceaan. Geregeld +bezoeken zij de kusten van Engeland, Nederland, Duitschland en +Frankrijk. Volgens Van Bemmelen is de Zwaardvisch "meermalen aan +onze kusten waargenomen. Een voorwerp is in 1811 bij Ameland op de +Engelsche plaat gestrand, één op 15 April 1832 aan de Friesche kust +nabij de Zwarte Haan, een wijfje op 30 November 1841 levend aan den +Voet der Velzer zeeduinen op eenigen afstand van Wijk-aan-Zee." Het +laatstgenoemde exemplaar stelde den bekwamen natuuronderzoeker +Schlegel in staat, voor 't eerst een nauwkeurige beschrijving van +den Zwaardvisch te geven. Aanvankelijk prijkte het dier "met een +fraai, in alle kleuren van den regenboog irizeerend zwart", terwijl +het wit door zuiverheid en glans aan porselein herinnerde. Reeds +weinige dagen daarna was van dit kleurenspel niets meer te zien; +de opperhuid geraakte langzamerhand los; na verloop van een week was +het dier door beginnende verrotting geheel misvormd en verminkt. Nu +werd het verkocht; een van de vele kooplustigen kocht het voor f 140; +de kooper had zich echter verrekend, want hij kreeg slechts voor f + 40 traan uit dit dier en ongeveer evenzooveel voor het geraamte, +dat een sieraad uitmaakt van het rijke Leidsche Museum. Soms worden +Zwaardvisschen in rivieren gevangen. Zoo kent men drie gevallen van +het harpoeneeren van een dergelijk dier in de Theems. + +Opmerkelijk is het, dat de Zwaardvisch zich meestal in de zomermaanden +in de zuidelijke zeeën ophoudt, waar hij in den regel in Mei aankomt om +in het laatste gedeelte van den herfst weder te vertrekken. Volgens +Tilesius ziet men hem in de Noordzee gewoonlijk in troepjes van +vijf exemplaren, die als een troep soldaten, met den kop en den +staart naar onderen gekromd, de rugvin als een sabel boven het water +opgeheven, uiterst snel voortzwemmen en met een waakzaam oog de zee +afzoeken. Zij zijn nergens veelvuldig, maar komen zoowel te midden van +den Oceaan als in de nabijheid van de kusten voor; bovendien dringen +zij hier niet zelden in de baaien door en zwemmen zelfs de rivieren +op. "Wanneer men dezen Moordenaarsvisch," zegt Pechuel-Loesche, "op +de voor hem eigenaardige wijze door het water ziet strijken of bij +hooggaande zee volgens een fraai afgeronde golflijn bij de baren op +en af ziet glijden, komt men onwillekeurig tot het vergelijken van +hun zwembeweging met de kunstige vlucht van de Zwaluwen, waarvoor +ook wegens de eigenaardige verdeeling van de kleur over de huid van +dit dier reden bestaat. In allen gevalle moet men van de Cetaceën +aan hem den prijs der schoonheid toekennen." + +De Zwaardvisschen maken niet alleen op kleine Visschen jacht, maar +ook op de reuzen der zee; zij zijn niet alleen de grootste, maar ook +de roofgierigste en vraatzuchtigste van alle Dolfijnen. Reeds Plinius +noemt den Zwaardvisch een gevaarlijk roofdier. Vele schrijvers uit +lateren tijd maken vooral gewag van zijn strijd met den Walvisch, +"wien hij," zegt o. a. Steller, "dag en nacht lagen legt. Als de +Walvisch zich in een baai verbergt, loeren de Zwaardvisschen op +hem; zij wachten de komst van een voldoend aantal makkers af, om +hem als een gevangene in hun midden te nemen en onder ontzettend +geschreeuw en gesteun naar de zee te brengen, waar zij onderduiken +en hem met hun vreeselijk gebit te lijf gaan." Drie of vier van deze +vraatzuchtige roovers vallen zonder aarzeling zelfs den grootsten +Walvisch aan, die door 't zien van zijne vreeselijkste vijanden als +'t ware verlamd schijnt en zich soms ternauwernood inspant om hun te +ontkomen. "De kamp van deze Wolven van den Oceaan," zegt Scammon, +"met zulk een reusachtigen buit herinnert aan den strijd tusschen +een troep jachthonden en een door de vervolging afgemat Hert. Eenige +hechten zich aan den kop van den Walvisch, andere vallen hem van +onderen aan, terwijl verscheidene hem bij de lippen aanpakken en +onder water houden, of hem, als hij den ontzaglijken bek opent, de +tong verscheuren. In de lente van het jaar 1858 was ik ooggetuige +van een strijd van drie Zwaardvisschen met een vrouwelijken Grijzen +Walvisch en haar jong. Het jong was reeds driemaal zoo groot als de +grootste van zijne vijanden en werd minstens een uur lang door hen +bestookt. De kwaadaardige roovers vielen beurtelings de moeder en +haar jong aan; zij doodden eindelijk het kind, dat op den bodem zonk, +die hier ongeveer 5 vademen diep was. Ook de kracht van de moeder +was nagenoeg uitgeput door het gevecht, waarin haar verscheidene +diepe wonden aan de borst en aan de lippen waren toegebracht. Toen +echter het jong bezweken was, doken de Zwaardvisschen naar den bodem +om hun slachtoffer te verscheuren; zij keerden naar den waterspiegel +terug met groote stukken vleesch om deze hier te verslinden. Terwijl +zij dit deden, ontkwam de beangste moeder, die op den door haar +gevolgden weg een bloedig spoor achterliet."--Terecht duidt Linnaeus +den Zwaardvisch aan met den naam: "Tiran en pijniger van de Walvisschen +en Robben." De Haaien en alle andere Zee-roofdieren staan in roofzucht +bij hem achter. Hij is de schrik van alle waterbewoners, die elk oord, +waar hij verschijnt, ten spoedigste verlaten, voor zoover dit nog +mogelijk is. Zijn vraatzucht noodzaakt hem dikwijls zich dicht bij +de kust op te houden; vooral de monden der rivieren, waar het water +zeer vischrijk is, lokken hem aan. Bij het vervolgen van een grootere +prooi zwemt hij echter ook wel mijlen ver zeewaarts; het duurt dan +dagen en misschien zelfs weken, voordat hij weer in de nabijheid van +het land komt. Waar Groenlandsche Walvisschen, Beloega's en Zeehonden +zijn, zal men stellig ook den Zwaardvisch, hun rusteloozen vijand, +aantreffen. De Beloega zoowel als de zeehond spoeden zich vol angst +naar de kust, zoodra zij hem ontwaren: de eerste gaat op deze wijze +in den regel zijn verderf te gemoet; ook de laatste vindt bij de kust +niet altijd de gezochte uitkomst. Alle walvischvangers zien met leede +oogen den Zwaardvisch naderen, daar zijn jachtgebied door iederen +Walvisch gemeden wordt, al zou deze zich tusschen het ijs moeten +verbergen om de hem dreigende vervolging te ontgaan. Eschricht vond +in de maag van een Zwaardvisch van 5 M. lengte 13 Bruinvisschen en +14 Robben, en in zijn bek een vijftienden Rob, die de oorzaak was +geweest van zijn dood, daar hij hem niet had kunnen verzwelgen. Ook +Scammon vond de maag van een door hem gedooden Zwaardvisch met jonge +Zeehonden gevuld. Hij kon opmerken, dat zelfs de grootste Zeeleeuwen +een ontmoeting met dit roofdier vermijden, en, zoolang het in 't +gezicht is, hunne veilige schuilplaatsen op de rotsen niet verlaten. + +Op dit dier wordt nergens geregeld jacht gemaakt. Voordeel levert +deze jacht niet op. + + + +De Bruinvisch, de kleinste van alle Dolfijnen van ons werelddeel, +de eenige die geregeld de Noordzee en de Oostzee bewoont, is een +vertegenwoordiger van het niet zeer soortenrijke geslacht van dien naam +(_Phocaena_); het is gekenmerkt door een kort, spoelvormig lichaam, +een zacht afhellend voorhoofd, een driehoekige, op het midden van het +lichaam gezeten rugvin van geringe hoogte en breede basis en een uit +talrijke, scherpkantige tanden samengesteld gebit. + + + +De _Bruinvisch_, door de Duitschers _Meerschwein_ (Zeevarken), door +de Franschen _Marsouin_, door de Engelschen _Porpoise_ of _Seapig_ +genoemd, (_Phocaena communis_), bereikt een lengte van 1.5 à 2, in +zeldzame gevallen van 3 M. De kale huid is zacht, glanzig; de kleur +van de bovendeelen is zwartbruin, ook wel zwart met een groenachtige +of paarsche tint; de zuiver witte kleur van de onderdeelen begint +bij de spits van de onderkaak als een smalle strook, die zich +verder achterwaarts verbreedt; de borstvinnen zijn meer of minder +donkerbruin. Elke kaakhelft bevat 20 à 25 tanden met zijdelings +samengedrukte en nagelvormig verbreede kroon. + +Bruinvisschen ontmoet men op iedere reis in de Noordzee of +Zuiderzee. Bij troepen treft men ze aan voor de monden der rivieren; +niet zelden zwemmen zij deze op en komen zoo op grooten afstand van +de zee. "Zoo werd er," zegt Schlegel, "één in de Seine bij Parijs +gevangen, twee anderen in 1825 in de Elbe in het hertogdom Dessau; +een voorwerp, hetwelk een vijftigtal jaren geleden, waarschijnlijk +door de sluis van Katwijk, in den boezem van Rijnland doorgedrongen +was, werd gedurende een maand, dan eens in het Haarlemmermeer en +de rondomliggende wateren, dan eens in de grachten der stad Leiden +gezien en eindelijk gevangen." + +Het eigenlijke verbreidingsgebied van den Bruinvisch omvat het geheele +noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan, van Groenland tot +Noord-Afrika. Ook hij begeeft zich, naar het schijnt, in het begin +van den zomer noordwaarts, om, als de winter nadert, weder zuidwaarts +te trekken. In de lente gaat hij de Haringen achterna; hij vervolgt +ze met zulk een ijver, dat de visschers hem in hooge mate lastig +vinden. Zijn vraatzucht is spreekwoordelijk; zijn buitengewoon snelle +spijsvertering maakt het gebruik van een groote hoeveelheid voedsel +noodig. De visschers houden niet van hem, omdat hij hun concurrentie +aandoet en dikwijls ook hunne bezittingen beschadigd: zonder moeite +verscheurt hij de met visch gevulde, dunne netten en vreet op zijn +gemak de gevangenen op. Sterkere netten worden trouwens noodlottig +voor hem, daar hij er in blijft steken en hierdoor stikt. + +Zooals reeds uit het zooeven gezegde afgeleid kan worden, behoort de +Bruinvisch tot de weinige Cetaceën, die duidelijk de voorkeur geven +aan het water langs de kust boven de open zee. Hoewel deze dieren +gezellig zijn, evenals alle Dolfijnen, vereenigen zij zich echter +zelden tot groote scholen; liever zwemmen zij ieder afzonderlijk +of bij paren, ook wel in kleine gezelschappen van 2 à 8 stuks. De +Hollandsche zeeman noemt een troep dezer dieren: "de boer met zijne +varkens." De Bruinvisch is een uitstekend zwemmer; met groote kracht en +bewonderenswaardige snelheid klieft hij de golven; ook kan hij boven +het water uitspringen. In al deze opzichten moet hij echter voor de +overige Dolfijnen onderdoen; hij houdt zich althans niet zoo dikwijls +bezig met de lichaamsoefeningen, waarmede de andere Dolfijnen zich +vermaken, als zij met elkander spelen. Buitengewoon druk zijn zijne +bewegingen vóór of gedurende een storm: hij duikelt of hobbelt dan, +schijnbaar opgewonden van blijdschap in en over de rollende golven, +buitelt over den kop en wordt dan in den letterlijken zin van het +woord een "tuimelaar." [Deze naam, die wij tot aanduiding van een +andere diersoort zullen bezigen wordt dikwijls aan den Bruinvisch +of hem verwante vormen gegeven.] Zelfs de hevigste branding levert +voor hem geen bezwaar op; veeleer zoekt hij deze met duidelijk in +'t oogvallende voorkeur op; behendig weet hij te ontkomen aan alle +gevaren, die de andere Cetaceën op de kust loopen en die dikwijls voor +hen zoo noodlottig worden. Hij volgt ook de stoombooten na, in welker +nabijheid hij zich echter niet zoo indringerig en volkomen onbevreesd +beweegt als bij de stiller voortglijdende zeilschepen. Steeds ziet +men hem de gewone koopvaardijschepen bijgeleiden, zoolang deze zich +in de nabijheid van de kust bevinden. + + + +Martens, die als barbier op een walvischvaarder in het jaar 1671 +Spitsbergen bezocht en mededeelingen heeft gedaan over dieren, welke +de noordelijke zeeën bewonen, is de eerste schrijver, die melding +maakt van een der meest in 't oog vallende Dolfijnen: de _Witvisch_ +of _Beloega_, een vertegenwoordiger van het geslacht der _Witvisschen_ +(_Beluga_). Als het belangrijkste kenteeken van de dieren dezer groep, +kan men het ontbreken van een rugvin beschouwen. Het sterk gewelfde +voorhoofd is loodrecht geplaatst ten opzichte van den breeden, +afgeknotten snuit, welks kaken gewapend zijn met een gering aantal +kegelvormige, op lateren leeftijd meestal uitvallende tanden. De +korte en stompe borstvinnen, die aan het eerste vierde gedeelte van +het dier aangehecht zijn, hebben een eivormige gedaante. + + + +De _Beloega_ of _Witvisch_ (_Beluga leucas_) wordt 4 à 6 M. lang. De +kleur van de oude dieren is geelachtig wit, die van de jongen +bruinachtig of blauwachtig grijs, later met lichter gekleurde vlekken +geteekend, welke zich uitbreiden, totdat de kleur gelijk geworden is +aan die der oude dieren. + +Het verbreidingsgebied van den Beloega omvat alle zeeën, die de +Noordpool omgeven, maar strekt zich niet ver zuidwaarts uit. Soms, +doch zelden, dwaalt hij naar zuidelijker breedten af; ook aan de kusten +van Middel-Europa is hij reeds eenige malen waargenomen. Zijn voedsel +bestaat uit kleine Visschen, Schaaldieren en Koppootige Weekdieren; +bovendien vindt men geregeld ook zand in zijn maag; hierom zeggen +de Groenlanders schertsenderwijs: "dat hij zonder ballast niet +zwemmen kan." + +De Beloega verschilt door zijne bewegingen en zijn voorkomen +in allerlei opzichten van de onstuimige Zwaardvisschen en van de +Bruinvisschen. Bijna nooit ziet men de dieren van deze soort alleen; +in den regel zijn zij tot gezelschappen vereenigd, die tot ontzaglijke +scholen kunnen aangroeien. Zulk een kudde moet een prachtig schouwspel +opleveren, daar de schitterend witte dieren bij 't ademhalen soms de +helft van het lichaam boven de donkere golven opheffen. + +De walvischvangers zien den Beloega gaarne, omdat zij hem beschouwen +als een voorlooper van den grooten Walvisch; daarom zeilen zij +dikwijls in zijn gezelschap verder, zonder hem lastig te vallen. In +dit geval komt hij vaak bij het schip en speelt hier in de golven, +afwisselend er onder en er boven; altijd echter blijft hij schuw, +en vlucht bij het geringste gedruisch. De voornaamste reden, die de +Walvischvangers doet afzien van de jacht, op dit dier, welks vangst +een niet te versmaden voordeel zou opleveren, is eigenlijk, dat het +door zijn vlugheid en behendigheid aan een vervolging in de open zee +dikwijls weet te ontkomen, en dat bovendien deze jacht te veel tijd +vereischt, om voor de Europeanen de moeite waard te zijn. Anders is +het gesteld met de inboorlingen van het hooge noorden; voor hen is de +Beloega, wegens zijn traan en zijn vleesch een van de belangrijkste +Cetaceën. De meeste worden gevangen met behulp van netten, die aan den +ingang van de fjorden of zeeboezems of in de zeeëngten tusschen de +eilanden worden geplaatst. De borstvinnen en de staartvin worden na +goede toebereiding als een buitengewone lekkernij beschouwd. De huid +wordt gedroogd en gelooid en voor velerlei doeleinden gebruikt. Zoo +maken de Kamtschadalen er riemen van, die wegens hunne zachtheid en +stevigheid zeer geroemd zijn. + + + +Van alle geschenken der zee is er geen van meer belang voor de +bewoners der noordelijke gewesten dan dat, hetwelk zij hun aanbiedt, +in den vorm van den Dolfijn, die op de Fär-öer bekend is onder den +naam van _Grind_ of _Grindewal_ (_Globiocephalus melas_). Dit dier +is een vertegenwoordiger van het geslacht der _Rondkopdolfijnen_ +(_Globiocephalus_), dat gekenmerkt is door den werkelijk nagenoeg +bolvormigen, als 't ware opgezwollen kop, door de ver naar achteren +aangehechte, sikkelvormige borstvinnen, door de op 't midden van 't +lichaam zich verheffende rugvin, door de beide tusschenkaaksbeenderen +die de bovenkaak bedekken. De romp is niet spoelvormig, maar zijdelings +samengedrukt. In elke helft van iedere kaak bevinden zich 12 à 14 +dikke en tamelijk lange, over 't geheel genomen kegelvormige tanden, +die tamelijk groote tusschenruimten overlaten; de kroon eindigt in een +scherpe spits en is een weinig naar binnen en naar achteren gebogen; +bij gesloten bek passen de tanden van de eene kaak in de ruimten +tusschen die van de andere. Daar vele tanden op lateren leeftijd +uitvallen, vindt men er meestal in iedere kaakhelft niet meer dan 9, +die tot de voorzijde van den bek beperkt zijn. De kale en glanzige +huid is aan de bovendeelen donkerzwart, aan de onderdeelen grijsachtig +zwart; aan de onderzijde van den hals bevindt zich een breede, witte, +hartvormige vlek. Zeer oude mannetjes bereiken een lengte van 6 à 7 M. + +De Grind is eigenlijk een bewoner van de Noordelijke IJszee en van het +noordelijke deel van den Stillen Oceaan. Van de IJszee uit begeeft +hij zich vaak naar het noordelijke gedeelte van den Atlantischen +Oceaan en komt soms zelfs op de breedte van de straat van Gibraltar; +hierbij volgt hij echter niet, evenals de andere Cetaceën, bepaalde +wegen. Gezelliger dan de andere leden van hun familie en van hun orde, +zijn deze dieren steeds tot troepen vereenigd, die van 10 à 20 tot meer +dan duizend exemplaren kunnen aangroeien; deze scholen worden steeds +door oude, ervaren mannetjes aangevoerd, die door hunne metgezellen +met dezelfde onverschilligheid, of liever onnadenkendheid gevolgd +worden, als de belhamel door zijne Schapen, al zouden zij hierdoor +ook hun verderf tegemoet gaan. + +Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit verschillende soorten van +Koppootige Weekdieren (Inktvisschen); in de maag van het gedoode dier +heeft men echter ook wel Dorschen, Haringen en andere kleine Visschen, +Weekdieren van allerlei klassen en dergelijken buit gevonden. + +Geen enkele andere Cetacee wordt zoo dikwijls, en bij zoovele +exemplaren tegelijk, op het strand geworpen als de Grind, wiens lust +tot gezelligheid hem op gevaarlijke plaatsen in den regel noodlottig +wordt; misschien is het geen overdrijving te zeggen, dat deze diersoort +niet in de zee, maar op het land zijn leven besluit. Er gaat bijna geen +jaar voorbij, waarin niet een meer of minder groot aantal Grinden hier +of daar stranden. In het jaar 1779 verongelukte een kudde van 200, in +1805 een van 300 stuks op de Shetlandsche eilanden; in de jaren 1809 +en 1810 werden 1100 exemplaren in een zeeboezem van IJsland, die men +naar de Grinden Walfjord genoemd heeft, op den oever geworpen. Ook op +onze kusten gebeurt dit soms. "Het laatste voorbeeld van dezen aard," +zegt Schlegel, "had den 9den April 1825 in de Zeeuwsche stroomen +bij St. Annaland plaats, waar er tegelijk 35 stuks gedood werden, +van welke het grootste een lengte van 20 voet had. Verscheidene van +deze voorwerpen werden toen voor het Rijks-Museum van Natuurlijke +Historie aangekocht, waar zij zich nog bevinden." + +Op alle noordelijke eilanden tracht men reeds sinds overouden tijd +het stranden van de Grinden, die zich in de nabijheid van de kust +ophouden, te bevorderen. Graba beschrijft de vangst van den Grindewal +op de Fär-öer op een even duidelijke als aangename wijze. + +"Den 2en Juli," zoo verhaalt hij, "weerklonk plotseling van alle zijden +het luid geroep "Grindaboed". Dit geschreeuw geeft te kennen, dat een +der op zee aanwezige booten een troep Grindewalen ontdekt heeft. In +een oogwenk was geheel Thorshaven in beweging; alle kelen herhaalden +"Grindaboed"; de hoop dat men weldra weer aan een stuk grindevleesch +zal smullen, veroorzaakte een algemeen gejubel. De menschen renden +met zooveel haast door de straten, alsof er een landing van de Turken +te vreezen was. Hier liepen er eenige naar de booten, daar kwamen +andere met walvischmessen aandragen; ginds draafde een vrouw haar man +achterna met een stuk gedroogd vleesch, dat zij hem als leeftocht wilde +medegeven; kinderen werden omvergeloopen en uit puren ijver viel een +van de visschers uit zijn boot in zee. In den tijd van tien minuten +waren elf achtmansbooten gereed en stieten van wal; de pijjakkers +werden uitgetrokken en de roeiriemen met zooveel ijver gehanteerd, +dat de vaartuigen als pijlen vooruitschoten. Wij begaven ons naar den +ambtman, wiens booten en manschappen gereed waren om te vertrekken; +vooraf gingen wij met hem op de schans om van hier te zien waar de +Grindewalen zich bevonden. Door onzen verrekijker ontdekten wij +de beide booten, die "Grinaboed" aangekondigd hadden. Nu verhief +zich bij het naastbijgelegen dorp een hooge rookkolom; onmiddellijk +daarna verscheen er ook een op een naburigen berg; overal zag men +vuursignalen; naar alle plaatsen in de buurt werden boden gezonden; +het fjord wemelde van vaartuigen. Wij gingen aan boord van het jacht +van den ambtman en hadden weldra de overige ingehaald. Nu zagen wij den +troep Grinden, die door de in een halven kring geschaarde booten van +de open zee afgesloten werd. De op deze wijze omsingelde zeedieren, +werden door 20 à 30 booten, waarbij wij ons hadden aangesloten, +en waarvan de eene ongeveer 100 schreden van de eerstvolgende +verwijderd was, langzaam in de richting van de baai van Thorshaven +voortgedreven. Ongeveer het vierde gedeelte van alle Grinden was +zichtbaar; nu eens kwam een kop boven water en spoot zijn waterstraal +(?) uit, dan weer kreeg men den hoogen rugvin te zien, later weer +het geheele bovenlijf. Als de dieren aanstalten maakten om onder de +vaartuigen door te zwemmen, werden steenen en stukken lood, aan touwen +bevestigd, in 't water geworpen; als zij snel vooruitstoven, werd er +uit alle macht geroeid, zoodat zelfs sommige roeiriemen braken. Toen +de Grinden dicht bij den mond van de haven waren en niet gemakkelijk +meer ontsnappen konden, begaven wij ons naar de stad. Het strand +wemelde van menschen, die de vermakelijke eindscène van de jacht, +het dooden van den buit, aanschouwen wilden. Wij kozen een goede +standplaats uit, van waar wij alles van nabij konden zien. + +"Hoe nader de Grinden bij de haven en het land kwamen, des te +onrustiger werden zij; tot een hoop dicht opeengedrongen, gaven +zij weinig acht meer op het werpen met steenen en het slaan met de +roeiriemen. Steeds dichter werd de kring der booten om de ongelukkige +slachtoffers, steeds langzamer trokken zij, het gevaar bevroedend, de +haven binnen; thans, in de Westervaag gekomen, die slechts ongeveer 250 +schreden breed en dubbel zoo lang is, wilden zij zich niet meer als een +kudde Schapen laten drijven en maakten aanstalten om om te keeren. Nu +naakte het beslissend oogenblik. Bezorgdheid, hoop, moordlust stonden +te lezen op de gelaatstrekken van alle Färingers. Zij lieten een +woest geschreeuw hooren; alle booten snelden op den troep toe; de +manschappen staken met hunne breede harpoenen naar de dieren, die niet +dicht genoeg bij de booten waren om deze door een slag met den staart +te kunnen beschadigen. De gewonde dieren spoedden zich met vreeselijke +snelheid voort; de geheele troep volgde hen na en liep op het strand. + +"Nu begon een angstwekkend tooneel. Alle booten schoten achter de +Grinden aan en voeren in 't wilde weg tusschen hen in, terwijl de +manschappen dapper in 't rond staken. De menschen, die aan land +stonden, gingen tot aan de oksels in 't water op de gewonde dieren +af en sloegen hen ijzeren haken, waaraan een touw gebonden was, in +'t lijf of in de blaasgaten; 3 of 4 mannen trokken daarna den Grind +geheel op het land en sneden hem de keel tot aan de rugwervels door. In +zijn doodstrijd beukte het stervende dier de zee met zijn staart, +zoodat het water ver in 't rond spatte; het vroeger kristalheldere +water van de haven had een bloedroode kleur aangenomen; bloedstralen +werden uit de blaasgaten opgespoten. De bloedige arbeid wond de +Färingers tot woede en vermetelheid op. Ten naastenbij 30 booten, +300 menschen, 80 doode of nog levende Grinden bevonden zich op een +ruimte van weinige vierkante roeden bijeen. Geschreeuw en geraas +overal. De met bloed bevlekte kleederen, aangezichten en handen, +deden de in werkelijkheid zoo goedaardige Färingers op de kannibalen +van een Zuidzee-eiland gelijken; geen spoor van medelijden toonden +zij bij deze afschuwelijke slachting. Toen een man door een slag +met den staart van een stervenden Grind neergeveld en een boot aan +stukken geslagen was, werd het laatste gedeelte van dit treurspel +met meer voorzichtigheid afgespeeld. 80 gedoode Grinden bedekten het +strand; geen enkele was ontkomen. Zoodra het water door het bloed der +gekwetste dieren gekleurd en door de stuiptrekkende staartbewegingen +der stervenden troebel geworden is, kunnen de nog levende dieren zich +niet meer redden en draaien als 't ware in een kring rond. Wanneer +er al toevallig een naar het heldere water ontsnapt, keert hij toch +dadelijk naar zijne kameraads in den bloederigen poel terug. + +"Na een rusttijd van een uur werden de gedoode Grinden naast elkander +gelegd, gewaardeerd en voorzien met een in de huid ingesneden merk in +Romeinsche cijfers, dat hun grootte aangeeft. De verdeeling van den +buit heeft plaats naar evenredigheid van het grondbezit en geschiedt +reeds sedert onheugelijke tijden op deze wijze. + +"Nadat het aandeel van iedere boot in de vangst bepaald was, werden de +dieren afgehouwen. Eerst snijdt men hun de vinnen af en het lichaam +midden door. Nu wordt het spek in breede strooken en vervolgens +het vleesch in stukken losgemaakt. De lever, het hart en de nieren, +die volgens de Färingers de smakelijkste stukken zijn, worden uit de +lichaamsholte genomen; ten slotte keert men den romp om en behandelt +de andere zijde evenzoo. Het voordeel, dat door deze jacht verkregen +wordt, is zeer groot. Gemiddeld rekent men, dat ieder dier een ton +traan oplevert. Het vleesch en het spek worden versch gegeten of door +inzouten en drogen voor bederf bewaard. Van de huid der vinnen worden +de strooken leer vervaardigd, die aan de roeiriemen bevestigd zijn; de +beenderen dienen voor het maken van de omrastering der landerijen; de +maag wordt opgeblazen en als bergplaats voor traan gebruikt. Eigenlijk +blijven dus alleen de darmen en eenige andere ingewanden over; om +van de verrotting dezer overblijfselen geen last te hebben, worden +zij door booten naar de zee gebracht." + + + +Geen der Vischachtige Zoogdieren en zelfs geen der zeedieren in 't +algemeen, hebben zoozeer de belangstelling gewekt van de dichters +en de natuuronderzoekers der oudheid en aanleiding gegeven tot zulke +gloeiende beschrijvingen en zonderlinge vertelsels als de Dolfijn. Hij +is het, die Arion redde, toen deze beroemde lierdichter en citherspeler +over boord sprong, om het gevaar te ontgaan van vermoord te worden +door roofzuchtige matrozen; hij nam hem op den rug en droeg hem naar +kaap Taenarus. Hij is het, van wien Plinius een aardig sprookje +vertelt: een knaap had, door herhaaldelijk een Dolfijn met brood +te voederen, diens genegenheid in zoo hooge mate gewonnen, dat dit +dier hem verscheidene jaren achtereen, iederen dag over het meer +Lucrinus naar de school in Puteolie droeg en op dezelfde wijze weer +thuis bracht. Toen de knaap stierf, verscheen de Dolfijn nog steeds +iederen dag op de gewone plaats en treurde zich weldra dood over het +verlies van zijn lieveling." Van de Dolfijnen wordt voorts verhaald, +dat zij in den ouden tijd den mensch behulpzaam waren bij het vangen +van de Zeebarbeelen, door geheele scholen van deze Visschen in de +netten te drijven, voor welke dienst zij beloond werden met een deel +van den buit en met brood, dat in wijn gedoopt was. + +De _Dolfijn_ vertegenwoordigt met eenige andere, zeer na +verwante soorten een afzonderlijk geslacht van dezen naam +(_Delphinus_). De betrekkelijk kleine kop eindigt van voren in +een snavelvormig verlengden snuit, welks kaken met buitengewoon +talrijke, kegelvormige, blijvende tanden bezet zijn; de borstvinnen +staan geheel zijdelings, ongeveer op de grens van het eerste vijfde +gedeelte van de lichaamslengte: de rugvin zit ongeveer op het midden +van de rugzijde; de staartvin is naar verhouding zeer groot en bijna +zuiver halve-maanvormig. + + + +De _Gewone Dolfijn_ (_Delphinus delphis_) bereikt gemiddeld een +lengte van 2 M. Zijn huid is buitengewoon glad; zij is niet slechts +glanzig, maar prijkt ook met allerlei regenboogkleuren. De bovendeelen +zijn groenachtig bruin of groenachtig zwart, welke kleur scherp, +maar niet volgens een rechte lijn gescheiden is van de schitterend +witte kleur der onderdeelen, die aan de zijden op enkele plaatsen +grijsachtige of zwartachtige vlekken vertoont. Het aantal tanden is +zeer verschillend. Gewoonlijk vindt men er 42 à 50 in iedere kaak; +men heeft er echter ook wel Dolfijnen gedood, die in elke kaakhelft +53, dus in het geheel het opmerkelijke groote aantal van 212 tanden +hadden. Deze tanden zijn regelmatig over de kaak verdeeld; zij laten +kleine tusschenruimten over, zoodat die van de bovenkaak tusschen +die van de onderkaak vallen en omgekeerd; zij zijn lang, kegelvormig, +zeer puntig en van buiten naar binnen zwak gekromd. + +Dit beroemde dier, dat aan de kusten der Middellandsche Zee +zeer algemeen is, wordt van tijd tot tijd aan de kusten van +Groot-Brittannië en van het noorden van Frankrijk gevangen; het +verdwaalt soms ook in de Noordzee. Voor zoover bekend, is slechts +éénmaal, vele jaren geleden een exemplaar van deze diersoort op de +Hollandsche kust gestrand. Naar het schijnt, is zij over een groot +deel van den aardbol verspreid; zij bewoont althans alle zeeën van het +noordelijk halfrond, en draagt hier veel bij tot de tijdkorting van +zeelieden en reizigers. De Dolfijn openbaart door zijne bewegingen zoo +mogelijk een nog speelscher aard dan dien zijner verwanten. Nu eens +zwerft hij op grooten afstand van de kust in de open zee rond, dan +weer zwemt hij ver de rivieren op. Troepen van deze dieren naderen +het schip en spelen langen tijd in de nabijheid, voordat zij een +anderen koers nemen. Onophoudelijk duiken zij onder en komen weer +boven, verheffen het hoogst gelegen deel van den kop gedurende eenige +oogenblikken boven den waterspiegel, blazen met snuivend gedruisch, +en verdwijnen weer in de diepte. Zij zwemmen zoo buitengemeen snel, +dat zij niet alleen het snelste stoomschip met gemak bijhouden, +maar intusschen ook nog allerlei spelende bewegingen maken, en, +als zij dit verkiezen, om het schip heen zwemmen zonder achter te +blijven. Van tijd tot tijd springt een van hen boven het water uit, +valt, zonder luid gedruisch te veroorzaken, met een buiteling weer in +de zee terug, en neemt ten spoedigste zijn vroegere houding weer aan. + +Het gebit van den Dolfijn geeft duidelijk te kennen, dat hij een +der ergste zee-roofdieren is; naar men zegt, verschoont hij zelfs +zijne gewonde soortgenooten niet. Zijn voedsel bestaat uit Visschen, +Schaaldieren, Koppootige Weekdieren en andere zeebewoners. Het liefst +maakt hij jacht op Sardijnen, Haringen en Vliegende Visschen. Het +wijfje werpt 10 maanden na de paring een jong van 50 à 60 cM. lengte, +waaraan zij gedurende geruimen tijd groote genegenheid toont. + +In den Zwaardvisch heeft de Dolfijn een gevaarlijker vijand dan in +den mensch; want deze maakt alleen dan jacht op hem, als gebrek aan +versch vleesch hem hiertoe noopt. Ook thans nog valt den Dolfijn van +den kant van den mensch een zekere vereering ten deel. + + + +In de Noordzee komen nog eenige andere vertegenwoordigers van hetzelfde +geslacht voor, o.a. de _Witsnuitdolfijn_ [_Delphinus (Lagenorhynchus) +albirostris_], zeer kennelijk aan de witte kleur van den snuit en +van de achterhelft van het lichaam. Hij is minder rank dan de Gewone +Dolfijn, met wien hij overeenstemt door zijn betrekkelijk zwak gebit; +in elke kaakhelft heeft hij 25 tanden. Hij kan een lengte van 4 +à 5 M. bereiken. In Juni 1851 werd een dier van deze soort in de +Noordzee, dicht bij Texel waargenomen; kort daarna werd er een bij +Oostende gevangen. + +Even zeldzaam is op onze kust de _Tuimelaar_, de _Nesarnak_ der +Groenlanders (_Delphinus tursio_). Deze heeft in elke kaakhelft 20 +à 24 tanden, welke sterker zijn dan die van den Gewonen Dolfijn; +ook de skelet-bouw is steviger. Hij wordt 3 1/2 à 4 1/2 M. lang; +van boven en aan de zijden is hij licht blauw-zwart, van onderen +wit. Een voorwerp van deze soort strandde ongeveer 70 jaar geleden +op de Groningsche kust, twee exemplaren spoelden op 20 April 1828 in +Friesland nabij de Zwarte Haan aan wal. + +Minder veelvuldig nog is de _Snaveldolfijn_ (_Delphinus rostratus_), +die door zijn gebit op den Tuimelaar gelijkt, maar door slankeren +lichaamsbouw en door de minder duidelijke scheiding tusschen het minder +gewelfde voorhoofd en den smalleren snuit van dezen verschilt. Zijn +algemeene kleur is roetachtig zwart; deze gaat op den buik, de borst +en den rand der onderkaak in rosachtig wit over. Lengte 2.5 M. Een +exemplaar werd in 1829 gevangen bij den mond van de Schelde. + + + +De eerste mededeelingen over een in de Zuid-Amerikaansche +rivieren levenden Dolfijn kwamen voor in het groote werk over "de +keerkringsgewesten van de Nieuwe Wereld" door A. von Humboldt en +Bonpland, die echter geen volledige beschrijving van deze diersoort +gaven (1819). Nauwkeuriger berichten danken wij aan de verdienstelijke +Duitsche onderzoekers Spix en Martinz (1831). Kort daarna zag een +uitmuntende studie over dit onderwerp van den Franschen geleerde +d'Orbigny het licht. + +De _Inia_ of _Bonto_ (_Inia amazonica_), vertegenwoordiger van het +geslacht der _Langsnuitdolfijnen_ (_Inia_), is een Dolfijn, wiens +snuit zich verlengd heeft tot een smallen, rondachtigen, met stijve +haren begroeiden snavel, die in elke kaakhelft 33 of 34 spitse tanden +met gekromde, sterke kroon heeft. Het slanke lichaam draagt lange +borstvinnen, die aan hun bovenste gedeelte uitgesneden, en naar +de spits sikkelvormig versmald zijn, een niet gelobde staartvin en +een zeer lange vetvin op den rug. De lichaamslengte wisselt af van +2 tot 3 M. Het wijfje bereikt, naar men zegt, slechts de helft van +deze grootte. Op de geheele bovenzijde is de Inia bleek blauwachtig; +de kleur van de onderzijde zweemt naar rozenrood. Er zijn echter vele +kleurverscheidenheden opgemerkt: soms ontmoet men geheel roodachtige, +soms ook geheel zwartachtige exemplaren. In den laatsten tijd heeft +men verscheidene, nauw met elkander verwante soorten onderscheiden. + +Voor zoover thans bekend, bewoont deze Dolfijn bijna alle stroomen +van Zuid-Amerika, tusschen 10 en 17° Z.B. In den Amazonenstroom en +zijne bijrivieren, alsmede in den Orinoko is hij overal een bekende +verschijning. Naar men zegt, zijn de bewegingen van dit dier langzamer +en minder levendig dan die van de in zee levende Dolfijnen; het zwemt +rustiger, komt dikwijls aan de oppervlakte om adem te halen en vormt +met zijne soortgenooten gewoonlijk slechts kleine gezelschappen. Deze +mededeelingen worden echter door Von Humboldt niet bevestigd. "De +lucht," zegt hij, "werd weder stil; weldra begonnen groote Cetaceën +uit de familie der Spuitvisschen, zeer veel gelijkende op de Dolfijnen +van onze zeeën, in lange reeksen aan de oppervlakte te dartelen. De +langzame en trage Krokodillen vermeden, naar het scheen, de nabuurschap +van deze geraasmakende en onstuimige dieren; wij zagen ze onderduiken, +als de Spuitvisschen dicht bij hen kwamen. Dat de Cetaceën op zoo +grooten afstand van de kust voorkomen, is zeer opmerkelijk; men treft +ze hier in alle jaargetijden aan; voor zoover men weet, is er niets, +waaruit zou blijken, dat zij op bepaalde tijden als de Zalmen trekken." + +Volgens Bates wordt de Amazonenstroom door minstens drie verschillende +soorten van Dolfijnen bewoond; overal zijn deze dieren talrijk, hier +en daar vertoonen zij zich zelfs in verrassend grooten getale. "In de +breedste gedeelten van den stroom," zegt deze uitmuntende onderzoeker, +"van de monding tot op een afstand van 1500 mijlen bovenwaarts, +hoort men voortdurend, hoofdzakelijk echter 's nachts, de een of +andere soort buitelen, blazen en snorken; deze geluiden dragen er niet +weinig toe bij om op den reiziger een indruk te maken, overeenkomende +met dien, welke de uitgestrektheid en de verlatenheid van de zee +teweegbrengt." Hun voedsel bestaat grootendeels uit kleine Visschen; +bovendien echter worden allerlei boomvruchten, die van de takken +in de rivier vallen, niet door hen versmaad. Bij voorkeur houden de +Inia's zich op in de heldere en diepe bochten van de door hen bewoonde +stroomen of op plaatsen, waar bijrivieren in deze stroomen uitmonden, +blijkbaar omdat hier de meeste Visschen voorkomen. + +De inboorlingen maken geen jacht op den Inia. Zijn vleesch wordt +taai genoemd, zijn spek slecht, zijn huid is hoogstens geschikt voor +het vervaardigen van schilden; de vangst van dit dier loont dus de +moeite niet. + + + +Plinius maakt melding van een Dolfijn, genaamd _Platanista_, die in den +Ganges leeft en volgens zijn beschrijving 7 M. lang zou worden. Dit +dier bestaat werkelijk, maar is veel kleiner dan de oude, beroemde +onderzoeker aangeeft; zijn lengte bedraagt namelijk omstreeks 2 +M. De _Soesoek_ of _Snaveldolfijn van den Ganges_ (_Platanista +gangetica_) onderscheidt zich van zijne verwanten door den zeer +slanken lichaamsbouw, de halvemaanvormige, in twee lobben verdeelde +staartvin en den bovenwaarts gekromden, langen, snavelvormigen +snuit. De bovenkaak is zijdelings samengedrukt en vormt zoo een kam, +die aan de voorzijde uitpuilt en van achteren breeder wordt, daar +waar hij zich met het hooge, bolle voorhoofd vereenigt en de lange, +smalle, nevens elkander geplaatste neusgaten omgeeft. Elke kaakhelft +bevat 30 à 32 stevige, kegelvormige, spitse tanden. De vetvin op +den rug bestaat slechts uit een kleine uitbreiding van de huid. De +kleur van de bovendeelen is grijsachtig zwart, die van de onderdeelen +grijsachtig wit. + +Deze merkwaardige Dolfijn--die volgens de nieuwste onderzoekingen +niet de eenige vertegenwoordiger van de orde der Cetaceën in de +rivieren van Zuidoost-Azië is--komt niet alleen in den Ganges en zijne +bijrivieren voor, maar werd ook reeds in de Brahmapoetra en in den +Indus aangetroffen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Visschen +en Schaaldieren. Nu en dan heeft men in zijn maag ook rijstkorrels en +overblijfselen van Insecten gevonden; naar men meent, zijn deze echter +uit de ingewanden van de als voedsel gebruikte Visschen afkomstig. + +Het vleesch van dit dier wordt in sommige streken van Indië met +smaak gegeten. Het levert een zeer vloeibare traan op, die als een +uitmuntend smeermiddel voor leder beschouwd wordt. + + + +De _Narwal_, de _Eénhoornvisch_ (_Monodon monoceros_), verschilt +door belangrijke eigenaardigheden zoozeer van de overige +Tandendragende Cetaceën, dat men hem in een afzonderlijke familie +heeft geplaatst. Zijn gebit wijkt belangrijk af van dat zijner +ordegenooten. Het mannetje heeft n.l. in de bovenkaak aan de +linkerzijde één kolossalen stoottand met open wortel; deze steekt +recht naar voren 2 à 3 M. buiten den bek uit, maar is naar verhouding +van zijn lengte zwak; hij is van rechts naar links gedraaid; de +hiermede overeenkomende tand aan de rechterzijde blijft in den +regel onontwikkeld. Bij het wijfje blijven beide tanden meestal +klein en in de kaak verborgen; slechts zelden groeien zij uit. Bij +uitzondering heeft men Narwals met twee stoottanden gevonden; deze +waren alle wijfjes; de tanden hadden dan steeds een veel geringere +lengte dan die der mannetjes. De bovenkaak van het jonge dier bevat +bovendien aan weerszijden twee kleine voortanden en een kies; bij +volwassenen treft men deze bestanddeelen van het gebit in den regel +niet meer aan. De onderkaak is altijd tandeloos. De rolronde, van voren +afgeronde kop maakt ongeveer een zevende gedeelte van het langwerpige, +bijna spoelvormige lichaam uit. Het platte voorhoofd gaat onmerkbaar +over in den zeer korten, breeden en dikken, aan de rechterzijde +een weinig verkorten snuit; deze daalt aan 't voorste deel van 't +lichaam bijna loodrecht naar beneden. Een rugvin is niet aanwezig, +hoewel door een huidplooi aangeduid. De borstvinnen zijn ongeveer op +de grens van het eerste vijfde deel van 't lichaam aangehecht, kort, +eivormig, van voren dikker dan van achteren. De zeer groote staartvin +is duidelijk in twee lobben verdeeld. De kleur van de glanzige en +zachte, fluweelachtige huid vertoont, naar het schijnt, in verband +met geslacht en leeftijd, een niet onbelangrijk verschil. Bij het +mannetje is de witte of geelachtig witte grondkleur geteekend met +talrijke donkerbruine vlekken van onregelmatigen vorm, die op den rug +het dichtst opeengehoopt zijn, aan den buik het verst uiteenstaan +en aan den kop bijna ineenvloeien. Jonge dieren zijn donkerder van +kleur dan oude. Er worden echter ook wel nagenoeg zuiver witte en +eveneens grijsachtige, effenkleurige exemplaren gevonden. De totale +lengte van den Narwal kan, naar men zegt, tot 6 M. klimmen, bedraagt +echter in den regel niet meer dan 4 à 5 M. + +Dat onze voorouders van den Narwal fabelachtige dingen verhaalden, +behoeft ons niet te verwonderen. Een dier, dat zulke in 't oogloopende +eigenaardigheden vertoont, moest wel de belangstelling van den +mensch wekken; zoolang de wetenschap geen uitspraak deed, had de +phantasie vrij spel. Vooral de stoottand heeft aanleiding gegeven +tot allerlei onderstellingen. Albertus Magnus noemt dit dier een +Visch, wiens hoorn op het voorhoofd dienen moet om andere Visschen en +sommige schepen te doorboren; deze Visch is echter zoo lui, dat zij, +die door hem aangevallen worden, gemakkelijk kunnen ontkomen. Wij +daarentegen beschouwen deze tanden als wapens soortgelijk aan die, +waardoor het mannetje zich zoo dikwijls van het wijfje onderscheidt. + +De Narwal, een bewoner van de noordelijke zeeën, wordt het +veelvuldigst aangetroffen tusschen 70 en 80° N. B. In de Davis-straat +en de Baffins-baai, in de Poolzee tusschen Groenland en IJsland, +rondom Nowaja Semlja en in de zee ten noorden van Siberië komt hij +veelvuldig voor. Ten zuiden van den poolcirkel is hij zeldzaam: op +de kusten van Groot-Britannië strandden, voorzoover mij bekend is, +in de laatste eeuwen slechts vier Narwals; aan de Duitsche kusten +heeft men nooit anders dan in 1736, maar toen tweemaal, zulke dieren +waargenomen en gedood. In zijn eigenlijk woongebied ontmoet men +hem bijna altijd in talrijke kudden: hij doet in gezelligheid voor +geen zijner verwanten onder. "Gedurende den trektijd," zegt Brown, +"heb ik troepen Narwals gezien, die uit vele duizenden individuën +bestonden. Tand naast tand, staartvin naast staartvin trokken zij +noordwaarts; als een cavalerieregiment doken en rezen zij, naar +allen schijn, met de grootst mogelijke regelmatigheid en vervolgden +in golflijnen hun weg. Zulke troepen bestaan niet altijd uitsluitend +uit dieren van hetzelfde geslacht; dikwijls zijn mannetjes en wijfjes +hierin bont dooreengemengd." + +De zeereizigers uit lateren tijd roemen de vlugheid en de behendigheid +van dit dier, dat door zijn herhaaldelijk oprijzen en onderduiken +de zee weet te verlevendigen en de aandacht van den onderzoeker +in hooge mate boeit. Het is zoo goed als zeker, dat hij aan andere +Cetaceën nooit de gevechten levert, waarvan de oude schrijvers melding +maken. Ook jegens zijne soortgenooten toont hij zich verdraagzaam, +zoolang de liefde niet in 't spel komt en de gemoederen der mannetjes +verhit. Dat dit somtijds geschiedt en tot ernstige gevechten aanleiding +geeft, mag men met zekerheid aannemen, daar men zelden een ouden +Narwal doodt, wiens tand onbeschadigd is. In vele gevallen waren in de +tandholte van zulke dieren andere tanden doorgedrongen en afgebroken. + +Het voedsel van dit merkwaardig dier bestaat uit Zeekomkommers +(Holothuriën), naakte Weekdieren en Visschen. + +Velerlei gevaren en tal van vijanden bedreigen het leven van den +Narwal. Van geen anderen Cetacee vindt men zoo dikwijls overblijfselen +als van hem. Door den winter, die dikwijls onverwacht plotseling +intreedt en de zee in het hooge noorden over een groote uitgestrektheid +in boeien van ijs slaat, wordt op deze wijze het bestaan van alle door +longen ademende zeebewoners in zeer hooge mate bemoeilijkt en in gevaar +gebracht, zoodat honderden en duizenden sneven; de zee spoelt hunne +lijken of wat hiervan overblijft, naar het strand. Zoo worden hier ook +dikwijls narwaltanden gevonden.--Kleine parasieten kwellen, groote, +weerbare vijanden bedreigen den Narwal. De mensch maakt ijverig jacht +op hem. Dit doen echter alleen de inboorlingen, niet de uit zuidelijker +gewesten komende jagers, die slechts enkele malen zich verledigen om +Narwals te harpoeneeren, daar deze jacht voor het goedmaken van de +kosten hunner reis te weinig voordeel oplevert. Zoowel het vleesch +als de traan van deze dieren wordt hoog geschat. Alle in Groenland +levende Deensche vrouwen brengen het Narwal-vleesch gekookt zoowel +als gebraden en in een uit de spekachtige huid bereide gelei gelegd +op den disch, vol vertrouwen dat zelfs de meest verwende vreemdeling +dit gerecht eer zal aandoen. De inboorlingen van Groenland eten dit +vleesch gekookt of gedroogd, de huid en het spek rauw; zij branden +het vet in hunne lampen, vervaardigen uit de pezen naaigaren en uit +de maag blazen, die zij bij de vischvangst gebruiken; zelfs van de +darmen weten zij partij te trekken. + +In vroegere tijden werden voor de stoottanden van den Narwal +ongeloofelijke hooge sommen betaald. Men schreef hun allerlei +wonderkrachten toe en hechtte er daarom veel meer waarde aan dan wij, +die deze voorwerpen alleen begeeren, omdat zij op soortgelijke wijze +als het ivoor gebruikt kunnen worden. Nog geen 250 jaar geleden waren +er nog slechts weinig narwaltanden in Europa te vinden; die, welke +de zeelieden tot aan dien tijd hadden meegebracht, vonden gretig +koopers. Men hield ze voor afkomstig van den Bijbelschen Eenhoorn, +welk dier, op fabelachtige wijze voorgesteld, deel uitmaakt van +het Engelsche wapen. Keizers en koningen lieten zich dikwijls van +deze tanden staven vervaardigen, die, met zeer sierlijk snijwerk +versierd, hun nagedragen werden; de kostbare kromstaven van de +bisschoppen waren van zulke tanden gemaakt. Nog in de 16e eeuw +bewaarde men in het Bayreuther archief op den Plassenburg vier +narwaltanden als buitengewone zeldzaamheden. Eén daarvan hadden +twee markgraven van Karel V aangenomen tegen kwijtschelding van een +grooten schuldpost. Voor den grootsten der beide tanden werd door +de Venetianen nog in het jaar 1559 de ontzaglijke som van 30.000 +zechinen geboden, zonder dat het hun gelukte den eigenaar tot den +verkoop over te halen. Een Narwaltand, die in de keurvorstelijke +verzameling te Dresden aan den gouden keten hing, werd op een waarde +van 100.000 thaler geschat. De "Groenlandsche Compagnie" en andere +kooplieden hebben gedurende eenigen tijd met deze tanden goede zaken +gedaan bij de Moscovieten en bij de bewoners van Oost-Azië. Nog in +de vorige eeuw kwamen zij trouwens in de apotheken voor en werd het +poeder van de gebrande en ongebrande tanden soms als geneesmiddel +voorgeschreven. Tegenwoordig kosten zij per K.G. hoogstens zes, +of per stuk twaalf à achttien gulden. + + + +De vijfde familie van de onderorde der Tandendragende Cetaceën +omvat de _Snavelwalvisschen_ (_Hyperoodontidae_) en is vooral in +de zuidelijke zeeën door verscheidene soorten vertegenwoordigd. De +hiertoe behoorende vormen onderscheiden zich van de Dolfijnen zoowel +door den meer of minder snavelvormig verlengden snuit als door het +gebit, daar in de onderkaak aan iedere zijde slechts één of twee +(en overigens in beide kaken geen andere dan onontwikkelde, niet +boven het tandvleesch uitstekende) tanden voorhanden zijn. + + + +Een der meest bekende leden van deze familie is die, welke wij, +in navolging van de bewoners der Fär-öer, _Deugling_ (_Hyperoodon +bidens_) zullen noemen. Na den Cachelot is de Deugling de grootste van +alle Tandendragende Cetaceën. Hij kan een lengte van 8 M. bereiken, +de omvang van den kop in de nabijheid van de oogen bedraagt dan +4 M. Het wijfje is slanker en kleiner dan het volwassen mannetje; +de jonge mannetjes gelijken op de wijfjes. Vooral de vorm van den +kop is merkwaardig: hier is als 't ware een ganze- of eendesnavel +aan den kop van een Zoogdier vastgehecht. Het lichaamsdeel achter den +snavel wordt ten onrechte "voorhoofd" genoemd door de Walvischvangers; +het bestaat uit de bovenkaak, die loodrecht omhoog rijst en zich tot +een halfkogelvormigen bult verheft. Deze bult, welke zich uitstrekt +tot den voorrand van het boven de oogen gelegen spuitgat wordt door +een groote knobbelvormige uitbreiding van de bovenkaaksbeenderen +gesteund en bestaat overigens uit een wijdmazig, met vloeibaar vet +gevuld bindweefsel. In het skelet komt achter dezen knobbel een +(uitwendig niet waarneembare) diepe, zadelvormige inzinking voor, +van achteren door het eigenlijke voorhoofd begrensd. Bij het door +Vrolik ontlede, ruim 7.6 M. lange dier was het spuitgat 1.3 M., het +loodrecht opstijgende "voorhoofd" ongeveer 45 cM. achter het voorste +deel van den snavel gelegen. Soms echter is de snavel wel 60 cM. lang +en het loodrechte deel van den kop 80 cM. hoog. De jongen en de wijfjes +hebben een lager, minder vlak, meer achteruitwijkend voorhoofd. Deze +werden daarom tot voor korten tijd als leden van een afzonderlijke +soort beschouwd. Thans echter is men, o. a. door de onderzoekingen +van Axel Ohlin, tot de overtuiging gekomen, dat de _Hyperoodon's_ +van de noordelijke zeeën één soort vormen. Van haar aanwezigheid in +het noordelijke deel van den Stillen Oceaan is niets bekend; terwijl +men den _Hyperoodon_ van 't zuidelijk halfrond terecht of ten onrechte +als een afzonderlijke soort beschouwt. [In de noordelijke zeeën leeft +behalve de Deugling nog een andere soort van Snavelwalvisch, n.l. de +_Spitsdolfijn_ (_Mesoplodon Sowerbyi, Hyperoodon micropterus_), +die ook nu en dan in de Noordzee verdwaalt en er herhaaldelijk op +'t strand gekomen is, o.a. 1835 bij Ostende.] Verscheidene namen +heeft de Deugling gekregen op grond van den eigenaardigen vorm van +den kop. Zeer algemeen is de naam _Butskop_ ("stompkop"), die echter +ook aan verscheidene Dolfijnen met stomp eindigenden kop gegeven +wordt. Hieraan is de Engelsche naam _Bottlenose_ ontleend. De +IJslanders noemen dit dier _Andarnefia_ ("eendensnavel"), de +Groenlanders _Anarnak_, de Duitschers _Entenwal_. Aan 't voorste +uiteinde van de onderkaak komen bij het volwassen mannetje geregeld +twee kegelvormige tanden voor van ongeveer 4 cM. lengte en 2 cM. dikte; +deze zijn dikwijls geheel afgesleten: door stevig bindweefsel zijn zij +met hun breede basis aan het kaakbeen vastgehecht (niet in tandkassen +geplaatst). Het deel van de onderkaak waarin de bedoelde tanden zich +bevinden steekt voorbij de bovenkaak uit; deze tanden zijn dus als +'t ware slagtanden in miniatuur. Ohlin zag ze bijna altijd bedekt met +kleine, vastzittende zeedieren (Rankpootige Schaaldieren) waaruit +blijkt, dat zij zoo goed als niet gebruikt worden. Bovendien komen +iets verder naar achteren in iedere helft van elke kaak een reeks van +zeer kleine tandjes voor, die ook wel in één kaak of in beide kaken +geheel kunnen ontbreken; hun aantal schijnt afwisselend te zijn; +zij blijven steeds in het tandvleesch verborgen. Bij de jonge dieren +zijn zij duidelijker zichtbaar. Aan de benedenzijde van den kop, +ongeveer in 't midden van de onderkaak, beginnen twee korte, maar +diepe, naar achteren uiteenwijkende groeven; een dergelijke groeve is +verder achterwaarts aan de keel gelegen; overigens is de huid glad +en glanzig, meer of minder gelijkmatig zwart; de bovendeelen zijn +echter in den regel donkerder dan de onderdeelen. De hooge spits, +aan de achterzijde uitgesneden rugvin komt voor aan het begin van +het laatste derde gedeelte van het lichaam. + +Naar het schijnt, is het verbreidingsgebied van den Deugling tot de +Noordelijke IJszee en de noordelijke gedeelten van den Atlantischen +Oceaan beperkt; van hier uit onderneemt hij echter geregeld reizen +in zuidelijke richting; ieder jaar komt hij in de nabijheid van +de Fär-öer, niet zelden ook aan de kusten van Groot-Britannië, +waar hij zelfs nu en dan eenige, voor hem gunstig gelegen rivieren +opzwemt. Op de Atlantische kusten van Europa en Noord-Amerika zijn +dikwijls gestrande Deuglings gevonden, ook eenige malen op de kusten +van de Noordzee. Het exemplaar, dat den 24en Juli 1846 bij Zandvoort +op de Hollandsche kust strandde, gaf aanleiding tot de uitvoerige +beschrijving van het dier door Prof. Vrolik. + +De Deugling voedt zich met Koppootige en andere Weekdieren, die +niet door een schelp omgeven zijn; ook wel met kleine Visschen, +o.a. Haringen. Vrolik schatte het aantal snavels van Inktvisschen +in de maag van den door hem onderzochten Deugling op ruim tien +duizend. Uit de aanwezigheid van Zeesterren in de maag blijkt, dat +dit dier ook wel op den zeebodem voedsel zoekt, waarvoor zijn snavel +zeer geschikt schijnt. Zijn vaardigheid in het duiken wordt bevestigd +door een mededeeling van Kükenthal, die een geharpoeneerden Deugling +300 vademen lijn medenemen en volle 45 minuten onder water blijven zag. + +Evenals de traan van den Cachelot, bevat ook die van den Deugling +"spermaceti." Hoewel het spek een zekere hoeveelheid van deze +uitmuntende vetsoort bevat, komt zij echter, naar het schijnt, vooral +voor in het bindweefsel, waaruit een groot deel van den bult op den +kop bestaat. Bij jonge exemplaren kan men hieruit, nadat het "kalotje" +er afgesneden is, 2 of 3 liter van een heldere, zeer vloeibare traan +scheppen, deze is bij zeer oude exemplaren niet meer aanwezig. Door +het vinden van spermaceti in de Deugling-traan steeg de prijs van +dit artikel aanmerkelijk, hetgeen het sein gaf tot de meedoogenlooze +vervolging, waaraan het dier tegenwoordig is blootgesteld van de zijde +der Engelsche en Noorsche visschers. In 1891 hielden niet minder dan +70 vaartuigen zich met de jacht op Deuglings bezig; zij vingen er +niet minder dan 3000. + + + +De zesde familie der Tandendragende Cetaceën is die der +_Potvisschen_ (_Catodontidae_), zoo genoemd naar zijn belangrijksten +vertegenwoordiger, den _Potvisch_ of _Cachelot,_ de _Sperm whale_ +der Engelschen de _Kegoetilik_ der Groenlanders, de _Tweldhal_ der +IJslanders (_Catodon macrocephalus_), het plompste lid der geheele +orde. De Potvisschen worden gekenmerkt door den buitengewoon grooten +kop, die ongeveer 1/3 van de geheele lichaamlengte heeft. De snuit +is in bovenwaartsche richting zeer sterk gezwollen en van voren +als 't ware recht afgeknot. Er is slechts één ademgat aanwezig, +dat een weinig naar links van het middenvlak afwijkt. De zeer lange +en smalle onderkaak is korter dan de bovenkaak en wijkt van die der +overige Cetaceën af, doordat de beide onderkaaksbeenderen over het +grootste deel van hun lengte tegen elkander aan liggen en niet alleen +van voren met elkander vereenigd zijn. Zij bevatten ieder een reeks +van kegelvormige tanden zonder email en van nagenoeg gelijke lengte; +de bovenkaakstanden verdienen ternauwernood dezen naam, daar zij, +evenals bij de leden der vorige familie, zeer weinig ontwikkeld zijn. + +De Potvisch wordt, wat de grootte betreft, slechts door eenige +van de langste Baardendragende Cetaceën overtroffen. Hoewel sommige +berichtgevers melding maken van oude mannetjes, die 30 M. lang waren, +komt men, wegens het ontbreken van nauwkeurige metingen, die de +juistheid van de bedoelde berichten bevestigen, waarschijnlijk nader +bij de waarheid door + +aan te nemen, dat een totale lengte van 20 à 23 M., een lichaamsomvang +van 9 à 12 M. en een staartbreedte van 5 M. de grootste afmetingen +zijn, die dit dier bereiken kan. Deze gelden trouwens alleen voor de +mannetjes, want de wijfjes zijn zonder uitzondering aanmerkelijk +kleiner; stellig worden zij niet half zoo lang. In verhouding +tot de lichaamslengte zijn de borstvinnen bijzonder klein; bij de +grootste exemplaren zijn zij hoogstens 2 M. lang en 1 M. breed. De +kolossale, op een blok gelijkende, van voren afgeknotte kop heeft +dezelfde hoogte en breedte als de romp en gaat onmerkbaar hierin +over. De beide voorste derde gedeelten van den romp zijn zeer dik en +breed; van hier tot aan het begin van de staartvin nemen de dikte +en breedte allengs af. Op het laatste derde gedeelte verheft zich +een lage, knobbelvormig uitgezette, onbewegelijke rugvin of vetvin, +die van achteren dikwijls als 't ware afgesneden is, van voren echter +onmerkbaar in den romp overgaat. De korte, breede, dikke borstvinnen +staan onmiddellijk achter de oogen en hebben aan haar bovenzijde vijf +overlangsche plooien: het eenige, uitwendig waarneembare spoor van +een verdeeling in vijf vingers; de onderzijde is glad. De staartvin +is niet diep ingesneden, hoewel men er twee lobben aan opmerkt; bij +jonge dieren is hij aan den rand ingekorven. Het ademgat, een bijna +S-vormig gekromde spleet van 20 à 30 cM. lengte, ligt, niet zooals +bij de andere Cetaceën aan het achterste, maar aan het voorste deel +van den snuit bovenaan; het oog is zeer klein en ver naar achteren +geplaatst; de gehooropening, een kleine, overlangsche spleet, ligt +even onder het oog. De muil is groot, de mondspleet strekt zich +tot dicht bij de oogen uit. De onderkaak is aanmerkelijk smaller en +korter dan de bovenkaak, die haar bij 't sluiten van den bek geheel +omvat. Beide kaken zijn bezet met kegelvormige, wortellooze tanden, +welker aantal aan veel afwisseling onderhevig is, daar er op lateren +leeftijd verscheidene uitvallen en andere door het tandvleesch bijna +geheel overdekt worden. Betrekkelijk groote tanden komen alleen in de +onderkaak voor, ten getale van 39 à 52; in de eene onderkaakshelft +zijn er meer dan in de andere. De schedelhelften zijn zeer ongelijk +ontwikkeld (evenals bij de leden van de vorige familie); bovendien +zijn de buitengewoon logge gedaante en het behouden van dezelfde dikte +van voren tot achteren zeer opmerkelijke eigenaardigheden van dezen +kop. Onder de verscheidene cM. dikke speklaag van den kop breiden zich +bindweefsellagen uit, die een groote ruimte bedekken, welke door een +loodrechten wand verdeeld is in twee door verscheidene openingen met +elkander in gemeenschap staande kamers. De geheele ruimte is gevuld +met een olieachtige, heldere massa, _spermaceti_ of _walschot_; dit +vet bevindt zich bovendien nog in een buis, welke zich van den kop +tot aan den staart uitstrekt, en in vele kleine in het vleesch en het +spek verstrooide zakjes. Het vleesch is hard en grofvezelig en met +vele dikke en stijve bindweefselstrengen doorvlochten. Het is bedekt +met een speklaag van verschillende dikte en hierover breidt zich de +kale, bijna volkomen gladde, glanzige huid uit; deze heeft een dof +zwarte of zeer donkerbruine kleur, die aan den staart en de onderkaak +op sommige plaatsen lichter is; bij zeer oude exemplaren is ook de +bovenzijde van den kop lichter van kleur. De tong is met haar geheele +onderzijde aan den bodem van de onderkaak vastgegroeid. De maag is +in vier afdeelingen verdeeld. Bovendien verdient nog de eigenaardige +urineblaas vermelding. Zij is gevuld met een donkere, oranjekleurige, +olieachtige vloeistof; soms bevinden zich hierin bolvormige kluiten +van 8 à 30 cM. middellijn en 6 à 10 KG. gewicht, waarschijnlijk +ziekelijke producten, te vergelijken met de blaassteenen van andere +dieren; dit is de bekende, buitengewoon hooggeschatte _grijze amber_ +(het _ambergrijs_). + +De Potvisch is bijna een wereldburger. Alle zeeën der aarde, met +uitzondering van de IJszeeën en de hieraan grenzende afdeelingen van +den Oceaan, dienen hem tot woonplaats. Als het eigenlijke gebied van +den Potvisch moet men, volgens Pechuel-Loesche, de zeeën tusschen 40° +N.B. en 60° Z.B. beschouwen; van hieruit trekt hij op onregelmatige +wijze noordwaarts en zuidwaarts tot aan den 50en breedtegraad en +soms verder; hij volgt hierbij de warme stroomingen. Alle exemplaren +evenwel, die op 55 à 60° N. of Z.B. en op nog grooteren afstand +van den evenaar waargenomen zijn, moeten als afgedwaald beschouwd +worden. Troepen of kudden, zoogenaamde "scholen", van deze dieren +heeft voorzeker geen ervaren en betrouwbare walvischvanger in deze +gedeelten van de zee ooit gezien. + +Op gelijke wijze als de Dolfijnen in zeer verschillend aantal tot nauw +aaneengesloten scholen vereenigd, doorkruisen deze reusachtige dieren +de zee, welker diepste gedeelten zij uitzoeken. Gaarne houden zij +zich op in de nabijheid van steile kusten; angstvallig vermijden zij +echter de voor hen zoo gevaarlijke ondiepten, hoewel zij ook hier af +en toe zich vertoonen. Meestal bestaat een school uit 20 à 30 leden; +in sommige tijden echter vereenigen zich verscheidene van deze troepen +en trekken dan bij honderden gemeenschappelijk verder. + +De Potvisch staat door de snelheid van zijne bewegingen niet ver +achter bij de snelste leden zijner orde. Reeds wanneer hij bedaard +voortzwemt, legt hij 3 à 6 zeemijlen in het uur af; in opgewonden +toestand doorklieft hij echter de golven met de snelheid van een +stoomschip. Reeds van verre herkent men hem aan zijne bewegingen. In +kalme gemoedsstemming glijdt hij onder den waterspiegel voort, zonder +deze in hevige beroering te brengen; zijn snellere verplaatsing +gaat gepaard met zulke hevige, boven- en benedenwaartsche slagen +met den staart, dat zijn kop op 't eene oogenblik diep onderzinkt, +op 't andere zich ver boven 't water verheft. Niet zelden neemt +hij een loodrechten stand in 't water aan, zoodat nu eens de kop, +dan weer de staartvin zich ver boven de oppervlakte verheft, een +verschijnsel dat bij de meeste andere Cetaceën niet voorkomt. Bij 't +spelen steekt hij soms de eene, soms de andere borstvin in de lucht, +en slaat vervolgens met groote kracht op het water of beukt dit met +den staart, zoodat men het geluid op een grooten afstand hoort; er +worden dan kolossale, witte watermassa's opgeworpen, die op heldere +dagen wel 10 zeemijlen ver zichtbaar zijn, en als een goed voorteeken +worden beschouwd door ervaren walvischvangers. Bij windstilte liggen +de Potvisschen niet zelden volkomen onbeweeglijk in het water, en +laten zich door de deining schommelen. Soms steken zij, terwijl zij +in 't water overeind gaan staan, den kop op komische wijze er boven +uit. Men zou ze dan kunnen aanzien voor den uiteinden van verbazend +groote boomstammen of voor de halzen van ontzaglijk wijde flesschen, +die met de golven zachtjes op en neder wiegelen. + +Verschillende soorten van Koppootige Weekdieren maken hoofdzakelijk het +voedsel van den Potvisch uit. Kleine Visschen, die toevallig in zijn +grooten muil verdwaald raken, worden natuurlijk meteen doorgeslikt; de +Cachelot maakt echter geen jacht op hen. De zeelieden uit vroegeren +tijd verhaalden, dat hij ook Haaien, Robben, Dolfijnen en zelfs +Walvisschen aanvalt; nauwgezette onderzoekers uit lateren tijd hebben +echter nooit iets van dien aard opgemerkt. Wel zegt men, dat hij soms +plantaardig voedsel gebruikt, althans velerlei boomvruchten verslindt, +die door de rivieren naar zee gevoerd zijn. + +In alle tijden van het jaar heeft men moeders met zuigende jongen +aangetroffen. De pasgeboren Potvisschen hebben ongeveer het vierde +deel van de grootte van het oude wijfje en zwemmen vroolijk naast +haar. Bij 't zoogen gaat de moeder, naar men zegt, op zijde liggen +en laat het jong den tepel met den mondhoek, maar niet met den top +van de kaak aanvatten. + +Op den Potvisch werd reeds in den ouden tijd jacht gemaakt; +in navolging van de Amerikanen leggen de walvischvangers zich +sedert het einde van de 17e eeuw met bijzonderen ijver op de +cachelottenvangst toe. Sedert het begin van onze eeuw is de Zuidzee hun +voornaamste jachtgrond; de jagers zijn bijna uitsluitend Engelschen +en Noord-Amerikanen. In de jaren 1820-1830 zijn door Engelsche +walvischvangers 45.933, gemiddeld per jaar dus bijna 4600 ton walschot +buitgemaakt; in de jaren 1831 en 1832 steeg de opbrengst tot 7605 +en 7165 ton. Sedert ongeveer een menschenleeftijd is het voordeel, +dat de potvischvangst oplevert, aanmerkelijk verminderd. Van een +volwassen mannelijken Potvisch verkrijgt men 30 à 120 vaten traan; +de waarde van zulk een exemplaar wisselt wegens de buitengewoon +groote variatie van den prijs der traan en der andere producten, +ongeveer tusschen 5400 en 12000 gulden af; de veel kleinere wijfjes +zijn niet half zoo veel waard. + +De jacht op den Cachelot is met grootere gevaren verbonden dan de +vangst van andere Cetaceën. Slechts bij uitzondering tracht een +Walvisch of een Vinvisch zijn vermetelen vijand kwaad te doen; de +Potvisch echter zal, als hij aangevallen wordt, zich verdedigen, +moedig op zijn vijand afgaan en als wapen niet alleen zijn staart, +maar ook zijn vreeselijk gebit gebruiken. Uit een aantal feiten +blijkt, dat hij werkelijk zich ook met de tanden verdedigt. Er zijn +alleenlevende oude mannetjes gedood, welker onderkaak geheel verminkt +was; blijkbaar hadden deze vroeger een strijd met hunne soortgenooten +of met een nog onbekenden Leviathan der diepte gevoerd. Bovendien weten +de walvischvangers door noodlottige ervaringen, dat de vertoornde +Potvisch niet slechts met de kop tegen de booten aanrent of ze +met den staart stuk slaat, maar ze ook wel in den bek neemt en met +gemak vergruist. Dat hij in dit geval zijn met groote tanden bezette +onderkaak van de bovenkaak kan doen afwijken, totdat beide een rechten +hoek met elkander vormen, is overtuigend gebleken; ook zijwaarts kan +hij haar opmerkelijk ver bewegen. Als hij getroffen wordt, blijft hij +soms eenige oogenblikken als verlamd in het water liggen; dit geeft +den opmerkzamen walvischvanger de gelegenheid, om hem schielijk af +te maken; in den regel echter verdedigt hij zijn leven met wanhopigen +moed, beantwoordt den tegen hem gerichten aanval met woede en boosheid +en zoekt volstrekt niet altijd zijn heil in de vlucht. Alle ervaren +zeelieden weten te verhalen van ongelukken, die door den Cachelot +veroorzaakt zijn; het is wel mogelijk, dat sommige van deze verhalen +opgesierd of zelfs geheel verzonnen zijn, van andere echter is de +waarheid ontwijfelbaar en wordt door authentieke bescheiden gestaafd. + +Het schip "Nantucket" werd in het jaar 1807 niet ver van de kust van +Massachusetts door een Potvisch geheel wrak gestooten.--In het jaar +1820 maakten de booten van het schip "Essex" in de Zuidzee jacht +op een school Potvischen, terwijl het schip met gereefde zeilen hen +volgde. Opeens kwam niet ver van het schip een reusachtige mannelijke +Potvisch boven; deze zwom op zijn gemak voort in een richting loodrecht +aan die van het schip, ging er onder door en stiet intusschen, bloot +toevallig naar men meende, tegen den romp. De bemanning gevoelde +een hevigen schok en bemerkte spoedig, dat er een lek was ontstaan; +ook de Potvisch scheen zwaar gekwetst te zijn, want hij wentelde +zich, alsof hij razend was, in 't water om; weldra echter kwam hij +weer bij en verwijderde zich--zoo dachten althans de manschappen, +die aan de pompen werkten. Op een afstand van 100 vademen zag men +echter den Potvisch plotseling tot stilstand komen, rechtsomkeert +maken en woedend op het schip losschieten; hij trof het aan den +voorsteven en vernielde het zoo zeer, dat het onmiddellijk begon +te zinken.--Verscheidene oude dieren van deze soort zijn wegens +hun strijdlust aan de walvischvangers goed bekend en hebben als +"vechtende" of "bijtende Walvisschen" een zekeren roem verworven, +zooals b.v. "Nieuw-Zeelandsche Tom", een reusachtige Cachelot, die zijn +naam ontleent aan het deel van den Oceaan, waar hij zich bij voorkeur +ophoudt. Men zegt, dat hij door de ervaring zoo schrander geworden is, +dat hij iederen aanval voorkomt en de booten stukslaat of stukbijt, +als zij niet tijdig zijn vaarwater verlaten. De schepen zelf laat hij +echter met vrede. In liederen en verhalen wordt zijn roem verkondigd; +naar men beweert, steekt zijn rug zóó vol harpoenen, dat hij op dien +van een Stekelvarken gelijkt.--Uit het zooeven gezegde blijkt, dat +men den Potvisch als den flinksten en edelsten van alle Cetaceën mag +aanmerken; hij is het type van een echt zeemonster. + +De groote gevaren, die de potvischjagers bedreigen, worden +ternauwernood opgewogen door de winst, die zij hopen te behalen, hoe +groot deze ook is. Behalve het spek, dat een zeer goede traansoort +oplevert, worden van den Potvisch ook nog _spermaceti (walschot)_ +en ambergrijs verkregen. De doorzichtige en bijna kleurlooze +spermaceti-olie, die uit de holten van den kop geschept wordt, +is aanvankelijk vloeibaar, n.l. zoolang zij nog de temperatuur van +het levende dier heeft. Bij bekoeling scheiden zich uit deze olie +plaatvormige, paarlmoer-glanzige kristallen van een vast vet af, +waardoor zij weldra tot een witte massa stolt; hieruit wordt door +persen en omsmelten het nog overige vloeibare vet verwijderd. Het +zuivere walschot bestaat uit een eigenaardige vetsoort (cetine) +en bevat ook een kleine hoeveelheid cetyl-alcohol; het smelt bij +45° C. Het wordt gebruikt voor de bereiding van pleisters, zalven, +blanketsel, lippenpommade enz., verder voor het vervaardigen van zuiver +witte kaarsen, die als luxe-artikel vooral in Engeland aftrek vinden +en ook bij photometrische onderzoekingen te pas komen, eindelijk ook +voor het appreteeren van linnen garen. De prijs in den groothandel +was in 1895 per K.G. f 2.10. Een gewone Cachelot levert 12 ton ruwe +spermaceti. Kostbaarder nog is de _ambra_ (het _ambergrijs_); de +prijs van dit artikel stijgt voortdurend en bedroeg in 1891 f 4200 +per K.G. Over den oorsprong van deze stof zijn sedert overouden +tijd vele vermoedens geuit, totdat men haar als een product van den +Potvisch leerde kennen: zij is een lichte, wasachtige, ondoorzichtige, +brokkelige massa, meestal grijsbruin of lichtgrijs met lichte en +donkere aders en vlekken; bij 't kneden tusschen de vingers wordt zij +week; zij smelt bij 60° C. Bij verwarming verbreidt zij een aangenamen, +eenigszins aan benzoë en in de verte aan muskus herinnerenden geur, +daar zij nevens het bij hooge temperatuur vluchtige ambra-vet de +gemakkelijker verdampende ambra-olie (hoogstens 13 percent) bevat. In +het Oosten wordt zij voor berookingen, in Frankrijk, opgelost in +alcohol en gemengd met andere welriekende oliën, voor het bereiden van +reukwaters en het parfumeeren van zeep gebruikt. Veelvuldiger dan uit +het lichaam van den Potvisch vischt men het ambergrijs uit zee op (bij +Java, Madagaskar, Suriname enz.). Het is aan geen twijfel onderhevig, +dat men werkelijk stukken van 90 KG. gewicht, 1.5 M. lengte en meer +dan 0.5 M. dikte in de zee drijvend heeft gevonden; meestal vindt +men echter kleinere stukken.--Bovendien worden ook nog de _tanden_ +van den Cachelot gebruikt, n.l. in plaats van ivoor. Zij zijn van +binnen eenigszins geelachtig, maar bestaan uit een zeer dichte, +vaste en duurzame stof; men maakt er dikwijls knoopen en fiches +van. De prijs per KG. bedraagt f 3 à f 4.80. + + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + +***** This file should be named 24008-8.txt or 24008-8.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/2/4/0/0/24008/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. diff --git a/24008-8.zip b/24008-8.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..c8f3c74 --- /dev/null +++ b/24008-8.zip diff --git a/24008-h.zip b/24008-h.zip Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..3769a28 --- /dev/null +++ b/24008-h.zip diff --git a/24008-h/24008-h.htm b/24008-h/24008-h.htm new file mode 100644 index 0000000..f16f10c --- /dev/null +++ b/24008-h/24008-h.htm @@ -0,0 +1,3076 @@ + +<!DOCTYPE html +PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd"> + +<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source, using XSLT. If you find any mistakes, please edit the XML source. --> +<html lang="nl-1900"> +<head> +<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=ISO-8859-1"> + +<title>Het Leven der Dieren</title> +<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/"> +<meta name="author" content="A. E. Brehm"> +<meta name="DC.Creator" content="A. E. Brehm"> +<meta name="DC.Title" content="Het Leven der Dieren"> +<meta name="DC.Date" content="#####"> +<meta name="DC.Language" content="nl-1900"><style type="text/css"> +/* Standard CSS stylesheet */ + + + +body +{ +font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif; +margin: 1.58em 16%; +text-align: left; +} + +.titlePage +{ +border: #DDDDDD 2px solid; +margin: 3em 0% 7em 0%; +padding: 5em 10% 6em 10%; +} + +h1.docTitle +{ +font-size:1.6em; +line-height:2em; +} + +h2.byline +{ +font-size:1.1em; +font-weight:normal; +line-height:1.44em; +} + +span.docAuthor +{ +font-size:1.2em; +font-weight:bold; +} + +h2.docImprint +{ +font-size:1.2em; +font-weight:normal; +} + +.transcribernote +{ +background-color:#DDE; +border:black 1px dotted; +color:#000; +font-family:sans-serif; +font-size:80%; +margin:2em 5%; +padding:1em; +} + +.div0 +{ +padding-top: 5.6em; +} + +.div1 +{ +padding-top: 4.8em; +} + +.index +{ +font-size: 80%; +} + +.div2 +{ +padding-top: 3.6em; +} + +.div3, .div4, .div5 +{ +padding-top: 2.4em; +} + +.footnotes .body, +.footnotes .div1 +{ +padding: 0; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +clear: both; +font-style: normal; +text-transform: none; +} + +h3 +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +} + +h3.label +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} + +h4 +{ +font-size:1em; +line-height:1.2em; +} + +h4.lghead +{ +margin-left:10%; +margin-right:10%; + +} + +.alignleft +{ +text-align:left; +} + +.alignright +{ +text-align:right; +} + +.alignblock +{ +text-align:justify; +} + +p.tb, hr.tb +{ +margin-top: 1.6em; +margin-bottom: 1.6em; +margin-left: auto; +margin-right: auto; +text-align: center; +} + +p.poetry +{ +margin:0 10% 1.58em; +} + +p.line +{ +margin:0 10%; +} + +p.argument, p.note, p.tocArgument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +text-indent:0; +} + +p.argument, p.tocArgument +{ +margin:1.58em 10%; +} + +p.tocChapter +{ +margin:1.58em 0%; +} + +p.tocSection +{ +margin:0.7em 5%; +} + + +div.epigraph +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +width: 60%; +margin-left: auto; +} + +.epigraph .bibl +{ +text-align: right; +} + +.epigraph .poem +{ +margin-left: 0; +} + +.epigraph .line +{ +margin-left: 0; +text-indent: 0; +} + +.trailer +{ +clear: both; +padding-top: 2.4em; +padding-bottom: 1.6em; +} + +.floatLeft +{ +float:left; +margin:10px 10px 10px 0; +} + +.floatRight +{ +float:right; +margin:10px 0 10px 10px; +} + +p.figureHead +{ +font-size:100%; +text-align:center; +} + +.figure p +{ +font-size:80%; +margin-top:0; +text-align:center; +} + +p.smallprint,li.smallprint +{ +color:#666666; +font-size:80%; +} + +span.parnum +{ +font-weight: bold; +} + +.leftnote +{ +font-size:0.8em; +height:0; +left:1%; +line-height:1.2em; +position:absolute; +text-indent:0; +width:14%; +} + +.pagenum +{ +display:inline; +font-size:70%; +font-style:normal; +margin:0; +padding:0; +position:absolute; +right:1%; +text-align:right; +} + +a.noteref +{ +font-size: 80%; +text-decoration: none; +vertical-align: 0.25em; +} + + +.red +{ +color: red; +} + +.displayfootnote +{ +display: none; +} + +div.footnotes +{ +margin-top: 1em; +padding: 0; +} + +hr.fnsep +{ +margin-left: 0; +margin-right: 0; +text-align: left; +width: 25%; +} + +p.footnote +{ +font-size: 80%; +margin-bottom: 0.5em; +margin-top: 0.5em; +} + +p.footnote .label +{ +float: left; +text-align:left; +width:2em; +} + +.footnotes td, .footnotes th, .footnotes .tablecaption +{ +font-size: 80%; +} + + +.poem +{ +margin-left:5%; +position:relative; +text-align:left; +width:90%; +} + +.poem h4 +{ +font-weight:normal; +margin-left:5em; +} + +.poem .linenum +{ +color:#777; +font-size:90%; +left:-2.5em; +margin:0; +position:absolute; +text-align:center; +text-indent:0; +top:auto; +width:1.75em; +} + +.versenum +{ +font-weight:bold; +} + +/* right aligned page number in table of contents */ +.tocPagenum +{ +position: absolute; +right: 16%; +top: auto; +} + +.footnotes .line +{ +font-size:80%; +margin:0 5%; +} + +.poem .i0 +{ +display:block; +margin-left:2em; +} + +.poem .i1 +{ +display:block; +margin-left:3em; +} + +.poem .i2 +{ +display:block; +margin-left:4em; +} + +.poem .i3 +{ +display:block; +margin-left:5em; +} + +.poem .i4 +{ +display:block; +margin-left:6em; +} + +.poem .i5 +{ +display:block; +margin-left:7em; +} + +.poem .i6 +{ +display:block; +margin-left:8em; +} + +.poem .i7 +{ +display:block; +margin-left:9em; +} + +.poem .i8 +{ +display:block; +margin-left:10em; +} + +.poem .i9 +{ +display:block; +margin-left:11em; +} + +span.corr +{ +border-bottom:1px dotted red; +} + +span.abbr +{ +border-bottom:1px dotted gray; +} + +span.measure +{ +border-bottom:1px dotted green; +} + +.letterspaced +{ +letter-spacing:0.2em; +} + +.smallcaps +{ +font-variant:small-caps; +} + + +.caps +{ +text-transform:uppercase; +} + +.fraktur +{ +font-family: 'Walbaum-Fraktur'; +} + +hr +{ +clear:both; +height:1px; +margin-left:auto; +margin-right:auto; +margin-top:1em; +text-align:center; +width:45%; +} + +h2.docImprint,h1.docTitle,h2.byline,h2.docTitle,.aligncenter,div.figure +{ +text-align:center; +} + +h1,h2 +{ +font-size:1.44em; +line-height:1.5em; +} + +h1.label,h2.label +{ +font-size:1.2em; +line-height:1.2em; +margin-bottom:0; +} + +h5,h6 +{ +font-size:1em; +font-style:italic; +line-height:1em; +} + +p,p.initial +{ +text-indent:0; +} + +p.firstlinecaps:first-line +{ +text-transform: uppercase; +} + +p.dropcap:first-letter +{ +float: left; +clear: left; +margin: 0em 0.05em 0 0; +padding: 0px; +line-height: 0.8em; +font-size: 420%; +vertical-align:super; +} + +.poem +{ +padding: .5em 0% .5em 0%; +} + +p.quote,div.blockquote,div.argument +{ +font-size:0.9em; +line-height:1.2em; +margin:1.58em 5%; +} + +.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden +{ +text-decoration:none; +} + + +ul { list-style-type: disc; } +ol { list-style-type: decimal; } +ol.AL { list-style-type: lower-alpha; } +ol.AU { list-style-type: upper-alpha; } +ol.RU { list-style-type: upper-roman; } +ol.RL { list-style-type: lower-roman; } +.lsoff { list-style-type: none; } + +.castlist, .castitem { list-style-type: none; } + + + + + +/* Supplement CSS stylesheet "style/arctic.css.xml +" */ + + + +body +{ +background: #FFFFFF; +font-family: "Times New Roman", Times, serif; +} + +body, a.hidden +{ +color: black; +} + +h1, h2, h3, h4, h5, h6 +{ +color: #001FA4; +font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif; +} + +p.byline +{ +font-style: italic; +margin-bottom: 2em; +} + +.figureHead, .noteref, span.leftnote, p.legend, .versenum, .stage +{ +color: #001FA4; +} + +.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a +{ +color: #AAAAAA; +} + +a.hidden:hover, a.noteref:hover +{ +color: red; +} + +p.dropcap:first-letter +{ +color: #001FA4; +font-weight: bold; +} + + + +</style></head> +<body> + + +<pre> + +The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + + +Title: Het Leven der Dieren + Deel 1, Hoofdstuk 12: Sirenen; hoofdstuk 13: Walvischachtige + +Author: A. E. Brehm + +Release Date: December 24, 2007 [EBook #24008] + +Language: Dutch + +Character set encoding: ISO-8859-1 + +*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + + + + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + + + + + +</pre> + + +<div class="body"><a id="d0e75"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e75">537</a>]</span><div class="div1"> +<h2 class="label">Twaalfde Orde.</h2> +<h2 class="normal">De Sirenen (<span class="letterspaced" lang="la-x-bio">Sirenia</span>). +</h2> +<p>De naam <span class="letterspaced">Sirenen</span> wekt de herinnering aan verleidelijke gestalten uit de sprookjes der oudheid, die half vrouw, half visch de kristalheldere +golven van de zee bewonen en den armen menschenzoon door bekoorlijk gezang en nog aantrekkelijker gebaren, door bewegingen +van het hoofd en gloeiende blikken der oogen uitnoodigen zich tot haar te begeven, met haar te spelen, te koozen en—zich in +zijn verderf te storten. Wie deze voorstelling zich vormt van de Sirenen der dierkundigen, zal bedrogen uitkomen. De natuuronderzoekers +hebben zich in dit geval uitsluitend laten leiden door hun voorliefde voor dichterlijke namen, zonder aan het poëtisch beeld, +dat aan den naam verbonden is, recht te laten wedervaren. De naam Sirenen past bij de waterdieren, die wij nu beschrijven +zullen, ongeveer even goed of even slecht als die van de Grieksche boom-nymf <span class="letterspaced">Hamadryas</span> bij een der vreemdsoortigste Apen, die waarschijnlijk alleen door de natuuronderzoekers schoon gevonden zal worden. + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Sirenen</span> of <span class="letterspaced">Zeekoeien</span> vormen een orde op zich zelf. Door haar inwendigen bouw stemmen zij nog het meest met de Hoefdieren overeen; zij kunnen beschouwd +worden als een tak van deze diergroep, die zich gewijzigd heeft in overeenstemming met de eischen van het leven in ’t water. +Vele dierkundigen voegden ze als een afzonderlijke afdeeling of familie aan de Walvischachtigen toe; de punten van verschil +tusschen hen en deze dieren zijn echter zoo belangrijk, dat een samenvoeging in één orde niet geraden schijnt. De Sirenen +zijn gekenmerkt door een kleinen kop, die duidelijk van den romp onderscheiden kan worden, en voorzien is met een dikken, +gezwollen snuit, met borstelige lippen en met neusgaten, die aan de spits van den snuit gelegen zijn; zij hebben een plompen +romp van eigenaardigen vorm, die schraal bekleed is met korte, borstelige haren, en een gebit, dat in vele opzichten van dat +der overige Zoogdieren afwijkt. Slechts twee ledematen zijn haar overgebleven, n.l. de twee voorste, en deze zijn echte vinpooten. +Hunne teenen zijn zoo volledig omhuld door de algemeene lichaamshuid, dat de bewegelijkheid der leden ten opzichte van elkander +geheel opgeheven is. Uitwendig blijkt de inwendig zichtbare samenstelling van de hand alleen uit de sporen van nagels, die +er aan voorkomen. De staart, die het dier vergoeding moet schenken voor het gemis van de achterste ledematen, eindigt in een +horizontalen vin. Er behoort een levendige verbeeldingskracht toe om in deze dieren, zelfs wanneer zij zich op een grooten +afstand vertoonen, zeenymfen te zien: met het schoone lichaam van de vrouw hebben deze plompe, onbehouwen schepsels slechts +in zooverre iets gemeen, dat ook bij hen de tepels aan de borst (tusschen de borstvinnen) gelegen zijn en meer dan bij andere +Zee-Zoogdieren op de wijze van borsten uitpuilen. + +</p> +<p>Onze orde bevat slechts één familie—de <span class="letterspaced">Manaten</span> (<i lang="la-x-bio">Manatidae</i>)—, die gewoonlijk in drie geslachten wordt verdeeld, waarvan trouwens één—de Eigenlijke of Noordsche Zeekoe—niet meer onder +de levende dieren opgenoemd mag worden. Het gebit verschilt bij deze drie geslachten zoo aanmerkelijk, dat het ons ondoenlijk +voorkomt, het reeds op deze plaats te beschrijven. Terwijl de Eigenlijke Zeekoe in plaats van tanden slechts een hoornachtige +kauwplaat aan de binnenzijde van de onderkaak en aan het gehemelte bezat, hebben de overige Sirenen tanden in de kaken. Op +de eigenaardigheden van het gebit is de verdeeling in geslachten gegrond, die volgens de laatste onderzoekingen van <span class="smallcaps">Dollos</span>, tot twee (<i lang="la-x-bio">Halicore</i> en <i lang="la-x-bio">Manatus</i>) beperkt moeten worden; daar hij de Eigenlijke Zeekoe, die in de vorige eeuw uitgeroeid werd, als een <i lang="la-x-bio">Halicore</i> beschouwt, welke de tanden verloren heeft. + +</p> +<p>Ondiepe oevers en zeeboezems in tropische gewesten, riviermonden en de rivieren zelf, vooral ondiepe plaatsen hierin, vormen +de verblijfplaatsen der Sirenen. In den gematigden gordel komen zij, naar het schijnt, slechts bij uitzondering voor, iets +zekers kunnen wij hierover echter niet zeggen, omdat deze dieren zich meestal aan de waarneming onttrekken. Daarentegen is +het bekend, dat zij niet altijd op dezelfde plaats verblijf houden; dikwijls trekken zij mijlen ver; onder anderen komen zij +ook diep in het land, in meren, die met groote stroomen in gemeenschap staan. Men ontmoet ze bij paren of tot kleine gezelschappen +vereenigd; volgens sommige onderzoekers zijn de echtelijke banden bij hen zeer hecht, en blijft het mannetje steeds met zijn +wijfje samenleven. Zij zijn reeds in veel hoogere mate waterdieren dan de Robben. Slechts bij groote uitzondering schuiven +zij hun log lichaam over den rand van den waterspiegel. Zij missen de behendigheid van de andere in zee levende Zoogdieren; +wel kunnen zij uitmuntend zwemmen en duiken, maar toch vermijden zij eenigszins diepe plaatsen, waarschijnlijk omdat zij voor +het herhaaldelijk onderduiken en weer boven komen te onbeholpen zijn. Op het droge sleepen zij zich met buitengewoon groote +inspanning over een korten afstand voort; hare vinvormige ledematen zijn veel te zwak voor het bewegen van de groote massa +van haar lichaam, vooral omdat dit, naar het schijnt, de buigzaamheid van het lichaam van den Zeehond volstrekt niet bezit. + +<a id="d0e122"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e122">538</a>]</span></p> +<p>Wieren, grassen en andere zeeplanten, die op ondiepten of dicht bij de kust groeien, en ook verscheidene waterplanten, waarmede +de ondiepten der rivieren bedekt zijn, vormen het voedsel der Sirenen: zij zijn derhalve de eenige in het water levende Zoogdieren, +die plantaardige stoffen eten. Deze scheuren zij met de dikke lippen af en stuwen, evenals het Rivierpaard, hiervan groote +hoeveelheden tegelijk door hun wijde keel. + +</p> +<p>Evenals alle vraatzuchtige dieren zijn ook de Sirenen trage, stompzinnige wezens met zwakke geestvermogens. Men noemt ze vreedzaam +en onschadelijk en duidt hiermede aan, dat zij niets anders doen dan vreten en rusten. Zoomin vreesachtig als stoutmoedig, +leven zij met alle overige dieren in vrede en bekommeren zich over ’t algemeen om niets anders dan om hun voedsel. Hun verstand +is buitengewoon beperkt; dat het werkelijk bestaat, mag evenwel niet betwijfeld worden. De dieren van verschillend geslacht +zijn zeer aan elkander gehecht, het eene tracht het andere te beschermen; de moeders verplegen hare kinderen met veel liefde: +men zegt zelfs, dat zij gedurende het zoogen haar jong aan de borst dragen, zooals vrouwen doen, waarbij zij een van hare +borstvinnen als arm gebruiken om de kleine tegen haar dik lichaam te drukken. De stem van de Manaten bestaat uit een zwak, +dof gesteun. Gedurende het ademen hoort men van hen een hevig gesnuif. + +</p> +<p>Opmerkelijk is het, dat deze plompe dieren de gevangenschap goed verdragen en zelfs in vrij hooge mate getemd kunnen worden. + + +</p> +<p>Het vleesch en het spek, de huid en de tanden worden gebruikt; van andere toepassingen wordt niets gemeld. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>Bij de <span class="letterspaced">Manaten</span> (<i lang="la-x-bio">Manatus</i>) is de staartvin afgerond; het eenigszins wanstaltige vischvormige lichaam is zeer spaarzaam bekleed met korte haren, die +alleen op den snuit dichter bijeenstaan en hier in borstels veranderd zijn. Aan de teenen van de afgeronde borstvinnen bemerkt +men vier kleine, platte nagels. Snijtanden worden alleen bij jonge dieren gevonden; zij vallen zeer schielijk uit; bij oude +dieren blijven alleen de kiezen over. Als vaderland van de beide Amerikaansche soorten van dit geslacht kan men de rivieren +beschouwen, die tusschen 25° N.B. en 19° Z.B. in den Atlantischen Oceaan uitmonden, en de naburige zeekusten. De Afrikaansche +soort (<i lang="la-x-bio">Manatus senegalensis</i>) bewoont, behalve het meer Tsad, den bovenloop van de groote westelijke stroomen en de kleine kustrivieren, die tusschen +20° N.B. en 10° Z.B. in den Atlantischen Oceaan uitmonden. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Lamantijn</span>, de “Osvisch” der Portugeezen (<i lang="la-x-bio">Manatus latirostris</i>), is de nauwkeurigst onderzochte soort; hij wordt ongeveer 3 M. lang en 300 KG. (volgens <span class="smallcaps">Kappler</span> dikwijls wel 400 KG.) zwaar; de Amerikanen beweren echter, dat zij nog veel grootere, 5, ja zelfs 6 M. lange Lamantijnen +hebben gezien. Een bijna volslagen naakte huid, die korte, ongeveer 2 cM. ver uiteenstaande, borstelige haren draagt, bedekt +den romp. Zij hebben een tamelijk gelijkmatige, blauwachtig grijze kleur, die op den rug en de zijden een weinig donkerder +is dan aan de onderzijde van den romp. De borstels zijn geelachtig. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1538.jpg" alt="Lamantijn (Manatus latirostris). 1/20 v. d. ware grootte." width="720" height="615"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Lamantijn</span> (<i lang="la-x-bio">Manatus latirostris</i>). 1/20 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De eerste, nauwkeurige berichten over dit dier danken wij aan A. <span class="smallcaps">Von Humboldt</span>. Bij een 3 M. langen Lamantijn, die hij in Carrichana, aan den benedenloop van den Orinoko, ontleedde, merkte hij de volgende +bijzonderheden op: De met een zeer fijne huid bekleede bovenlip, die voor het tasten dient, vertoont een hoogst eigenaardige +samenstelling. De tong is bijna onbeweeglijk; daarvóór bemerkt men in elke kaak een vleezigen knobbel, welke past in een holte, +die met een zeer harde huid bekleed is. Als men het dier langs den rug opensnijdt, verbaast men zich over de grootte, gestalte +en lengte van zijne longen, want deze zijn één Meter lang, hebben buitengewoon groote longblaasjes <a id="d0e172"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e172">539</a>]</span>en gelijken op kolossale zwemblazen; zij nemen ook bijzonder veel lucht op. De maag is in afdeelingen verdeeld, de darm meer +dan 30 M. lang. + +</p> +<p>Van dezen Lamantijn verschilt de andere Amerikaansche soort (<i lang="la-x-bio">Manatus inunguis</i>) vooral door een smalleren, uit fijnere beenderen samengestelden schedel. Deze soort is tot dusver met zekerheid slechts +van den bovenloop van den Amazonen-stroom en van den Orinoko bekend. + +</p> +<p>De Lamantijn bewoont de oostkust van Florida, de kusten van de Groote en Kleine Antillen, den Magdalena-stroom en de oostkust +van Zuid-Amerika en hare rivieren tot bezuiden de Noordkaap, vooral echter Suriname. Waarschijnlijk is hij de eenige Sirene +van den Mexicaanschen zeeboezem. <span class="smallcaps">A. Von Humboldt</span> nam waar, dat de Lamantijnen in de zee gaarne verblijf houden op plaatsen, waar zoetwaterbronnen zijn; zij zwemmen ver de +rivieren op; ten tijde van overstroomingen begeven zij zich ook naar de meren en moerassen. “Des avonds,” verhaalt <span class="smallcaps">A. Von Humboldt</span>, “kwamen wij den mond van den Caño del Manati voorbij, zoo genoemd wegens het verbazend groot aantal Lamantijnen of Manatis, +die ieder jaar hier gevangen worden. In den Orinoko beneden de watervallen, in de Meta en in de Apoera zijn zij zeer veelvuldig.” + + +</p> +<p>De levenswijze van den Lamantijn is ten naastenbij gelijk aan die van de andere Sirenen. Eenige reizigers hebben bericht, +dat hij soms het water verlaat om op het land te grazen, maar reeds in de vorige eeuw is dit door anderen uitdrukkelijk weersproken. +Hij eet geen ander gras dan dat hetwelk in ’t water groeit. Daar alle zuidelijke stroomen op stille plaatsen buitengewoon +rijk aan allerlei soorten van waterplanten zijn, zal hij geen gebrek lijden en ook niet noodig hebben ver rond te zwemmen. +Hij eet zooveel, dat de maag en de darmen volkomen gevuld zijn met voedsel en gaat, na volkomen verzadigd te zijn, op ondiepe +plaatsen dikwijls zóó liggen, dat de snuit boven het water uitsteekt en hij dus niet aanhoudend behoeft boven te komen en +onder te duiken; in deze houding verslaapt hij eenige uren van den dag. Zoolang hij wakker is, ziet men hem alleen dan boven +water, als hij bovenkomt om te ademen; dit geschiedt, in weerwil van de grootte zijner luchtbewaarplaatsen, zeer dikwijls; +waarschijnlijk geeft hij om deze reden de voorkeur aan de ondiepe gedeelten der rivieren. + +</p> +<p>De tijd waarin de paring plaats heeft, schijnt nog niet bekend te zijn, en zelfs over de geboorte der jongen bestaat er verschil +van meening tusschen de berichtgevers. Eenigen zeggen, dat het wijfje twee jongen werpt, terwijl anderen slechts van één enkel +jong spreken. De gehechtheid van de moeder aan hare kinderen wordt zeer geroemd. Overal waar de Lamantijn voorkomt, wordt +hij met ijver gejaagd. Zijn vleesch is zeer smakelijk, hoewel men zegt, dat het ongezond is en koorts veroorzaakt. + +</p> +<p>De jacht op de Lamantijnen is tamelijk eenvoudig. In een boot begeeft men zich in de nabijheid van de plaats waar deze dieren +grazen en wacht tot een van hen bovenkomt om adem te halen. Dit wordt beschoten met pijlen, waaraan door middel van een touw +een licht blok hout bevestigd is, dat later, op het water drijvend, den weg aangeeft, die door het gewonde dier gevolgd is. +Ook maakt men wel gebruik van den harpoen. De buit wordt gedood en geslacht in de boot, die voor het reizen op de Zuid-Amerikaansche +stroomen dient. Het slachten geschiedt dikwijls midden in den stroom; hiertoe wordt de boot voor twee derden met water gevuld, +onder den Lamantijn geschoven en vervolgens met een uitgeholde pompoen weer leeg geschept. Van de dikke huid worden strooken +gesneden, die voor zweepen en koorden dienen; deze zijn in ’t water niet bruikbaar, daar zij hier verrotten zouden. + +</p> +<p>Reeds uit de geschriften van reizigers uit vroegere eeuwen blijkt, dat de Lamantijn ook getemd kan worden. <span class="smallcaps">Martyr</span>, een reiziger, die in het eerste vierde gedeelte van de 16e eeuw stierf, verhaalt dat een Kazike op het eiland San Domingo +een jongen, nog kleinen visch, die Manato heette en in zee gevangen was, in een meer liet brengen en hem dagelijks maïsbrood +liet geven. “Hij werd langzamerhand zeer tam, kwam telkens als men hem riep, at het brood uit de hand en liet zich overal +streelen; ook droeg hij eenige malen lieden, die op hem zitten gingen, waarheen zij wilden, van den eenen oever naar den anderen.” +<span class="smallcaps">Gomara</span>, die dezelfde geschiedenis verhaalt, voegt er nog bij, dat deze Manato 26 jaren in het meer Goeaynabo geleefd heeft en zoo +groot als een Dolfijn geworden is. + +</p> +<p>De mededeelingen van verschillende berichtgevers uit lateren tijd bevestigen de waarschijnlijkheid van de bovenstaande verhalen. +<span class="smallcaps">Kappler</span> heeft zich in Suriname met het temmen van een jongen Lamantijn bezig gehouden; in het jaar 1864 bezat de Oostenrijksche consul +te Portorico, <span class="smallcaps">Latimer</span>, een paar levende Manaten, en eindelijk vernemen wij door <span class="smallcaps">Cunningham</span>, dat men sedert het jaar 1867 twee Manaten in een bassin van den openbaren tuin van Rio de Janeiro gevangen houdt, in gezelschap +van verscheidene Kaaimans en een aantal watervogels. De eene Lamantijn toonde een bijzondere voorliefde voor het gezelschap +van een tammen Zwaan, die zich ook van zijn kant aan den vreemdsoortigen gezel gewend had; hij volgde hem zoo trouw na, dat +de geregelde bezoekers van den tuin steeds wisten, waar zij de Sirene moesten zoeken, als zij den Zwaan zagen. Deze Lamantijn +was langzamerhand zoo tam geworden, dat hij dikwijls nader kwam, als men voor hem gras op het water strooide; hij stak dan +zijne vreemdsoortige, borstelige lippen boven den waterspiegel en nam het voedsel, dat hem aangeboden werd uit de handen der +bezoekers. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De Chineezen en Arabieren waren reeds voor eeuwen bekend met een der belangrijkste vertegenwoordigers der Manatenfamilie, +waarover wij tot in het begin van onze eeuw slechts gebrekkige inlichtingen hadden gekregen, n.l. met de “<span class="letterspaced">Meermin</span>”, de <span class="letterspaced">Doejong</span> (Zeekoe) der Maleiers (<i lang="la-x-bio">Halicore dujong</i>). Het is wel mogelijk, dat <span class="smallcaps">Megasthenes</span> en <span class="smallcaps">Aelianus</span> den Doejong bedoelen, als zij wezens beschrijven, die in den Indischen oceaan leven en op vrouwen gelijken; het lijdt geen +twijfel, dat de “Meermin”, die door den Portugeeschen arts <span class="smallcaps">Bosquez</span> ontleed werd, of de “Meermannen” en “Meerwijven” waarvan de Hollandsche schrijver <span class="smallcaps">Valentijn</span> uitvoerige verhalen doet, onzen Doejong waren; al deze beschrijvingen zijn echter zoo onnauwkeurig, dat zij onze bekendheid +met dit dier niet konden uitbreiden. Voor de Fransche reizigers <span class="smallcaps">Diard</span> en <span class="smallcaps">Duvaucel</span> bleef de taak weggelegd ons nauwkeuriger berichten te verschaffen; <span class="smallcaps">Quoy</span> en <span class="smallcaps">Gaimard</span> leverden de eerste goede afbeelding; <span class="smallcaps">Rüppell</span>, die de bedoelde Sirenen in de Roode Zee vond, gaf ons de eerste mededeelingen omtrent hare levenswijze. + +</p> +<p>De Doejong bereikt een lengte van 3 à 5 M. De korte en dikke hals, die duidelijk van den kop onderscheiden kan worden, gaat +ongevoelig over in den <a id="d0e254"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e254">540</a>]</span>romp, die gelijkmatig afgerond is, van de halsstreek tot aan het midden allengs dikker en van hier tot aan den staart slanker +wordt. De borstvinnen staan niet ver achter de gehooropeningen aan het voorste derde gedeelte van de lichaamslengte; zij zijn +niet bijzonder lang, maar breed, aan den voorrand afgerond, van achteren scherp; de teenen zijn alleen op het gevoel te onderscheiden, +ieder spoor van klauwen ontbreekt. De staart eindigt in een horizontaal afgeplatten, halvemaanvormigen vin. Aan den korten +en dikken snuit valt vooral de platte, scheef van boven naar achteren en onderen afhellende bovenlip in ’t oog, waaronder +een van onderen afgeknotte opzwelling uitsteekt. Deze is naar achteren verbonden met een eigenaardige mondplaat, die de tusschenkaaksbeenderen +bedekt. Een dergelijke mondplaat ligt op de onderkaak. De onderlip wordt gevormd door een van achteren scherp begrensde opzwelling. +De neusgaten, die aan de bovenzijde van den snuit liggen, staan dicht bij elkander en hebben den vorm van twee halvemaanvormige +spleten; de oogen, die klein, eirond, maar sterk uitpuilend en zwart van kleur zijn, liggen in een dwars gerichte spleet, +worden aan hun bovenrand omgeven door een halven cirkel van wimpers, hebben geen oogleden, maar een wenkvlies en kunnen door +samentrekking van de huid gesloten worden; de ooren zijn slechts door kleine, rondachtige openingen aangeduid. Op de dof loodkleurige +of grijsblauwachtige, hier en daar met donkere, overlangsche vlekken geteekende, gladde en glanzige, slechts aan den buik +gerimpelde huid staan korte, dunne, maar stijve, borstelige haren, die aan de bovenlip bijna stekelig zijn. De vinnen zijn +volkomen onbehaard. Het gebit bestaat uit wortellooze, bij het oude dier gedeeltelijk uitvallende snijtanden en kiezen; de +eerstgenoemde zijn bij het wijfje kort, stomp, priemvormig, bij het mannetje veel forscher, driezijdig en beitelvormig; de +vijf maaltanden van iedere kaakhelft nemen van voren naar achteren in grootte toe. De hoektanden ontbreken geheel, bij ’t +mannetje ontwikkelen zich echter twee voortanden tot stoot- of slagtanden van 20 à 25 cM. lengte en 2 cM. dikte, zij zijn +evenwel voor ongeveer zeven achtsten van hun lengte door het tandvleesch bedekt. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1540.jpg" alt="Doejong (Halicore dujong). 1/30 v. d. ware grootte." width="720" height="549"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Doejong</span> (<i lang="la-x-bio">Halicore dujong</i>). 1/30 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Naar het schijnt, wordt onze Meermin in alle deelen van den Indischen Oceaan en van de hiermede samenhangende zeeën gevangen. +In de Chineesche Zuidzee, in de Soeloe, Banda- en Soendazee komt zij op de voor haar geschikte plaatsen overal, op sommige +plaatsen zelfs veelvuldig voor; noordwaarts treft men haar tot ongeveer halverwege de lengte van de Roode Zee aan. Hier is +zij een zeer welbekend dier. Alle zeelieden van deze kusten hebben haar gezien en waarschijnlijk zal men geen hunner tevergeefs +vragen naar de <span class="letterspaced">Nèhke-el-Bahr</span> (de Kameelmerrie van het water). In het oosten bewoont zij de kusten van Nieuw-Guinea en van Queensland, zuidwaarts tot aan +de Moreton-baai. + +</p> +<p>Door ’t samenvoegen van de verschillende, ook thans zelfs nog zeer onvoldoende berichten komt men tot de overtuiging, dat +de Doejong in de zee, bij uitzondering ook wel in het zoete water van de riviermonden, evenwel niet in de rivieren zelf zich +ophoudt, dat hij aan de nabuurschap der kusten de voorkeur geeft en niet verder in de zee opgaat, dan de plantenwereld van +den zeebodem reikt. Ondiepe bochten, waar de zonnestralen tot op den bodem van het weinig bewogen water doordringen kunnen +en aanleiding geven tot een buitengewoon krachtige ontwikkeling van den plantenrijkdom der zee, zijn de plaatsen waar hij +zich het liefst ophoudt. Op het land komt hij niet; men mag althans aannemen, dat de exemplaren welke men op het land zag +liggen, door de ebbe waren achtergelaten en te lui waren om hun log lichaam weer in het water te schuiven, maar liever hier +rustig den volgenden vloed afwachtten. Van den bodem van de ondiepe bochten verheft hij zich in iedere minuut ongeveer éénmaal +naar den waterspiegel, steekt zijn neus of ook wel de helft van zijn lichaam er boven, haalt adem en keert langzaam en gelijkmatig +weer naar de diepte terug. + +</p> +<p>De visschers zeggen, dat de Doejong paarsgewijs en slechts zelden in kleine familiën leeft; dit bericht is <a id="d0e275"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e275">541</a>]</span>meer op den Arabischen zeeboezem dan op andere deelen van den Indischen Oceaan toepasselijk, omdat hier, naar men zegt, soms +scholen van deze dieren worden waargenomen. De Arabische visschers zeggen, dat men in de Roode Zee steeds minstens twee, niet +zelden echter tot aan tien Doejongs bijeen ziet. Hunne bewegingen worden langzaam en log genoemd, hoewel zij met hun staart +veel kracht kunnen uitoefenen. Toevallig heeft men waargenomen, dat zij bij ’t eten lui op den bodem van de zee liggen, en +op hun gemak de wieren, die tegen de rotsen of op den zeebodem groeien en hun voornaamste voedsel uitmaken, met de harde, +dikke lippen afgrazen of van den bodem losrukken. Zoolang er nog voedsel te vinden is in het door hem bewoonde gedeelte van +de zee, verandert de Doejong, zonder hiertoe gedwongen te worden, waarschijnlijk niet van verblijfplaats; zoodra hij echter +een van zijne zeeweiden afgegraasd heeft, verhuist hij langzaam naar andere oorden, waar hij dan weder gedurende eenigen tijd +blijft. + +</p> +<p>Met de langzaamheid en logheid van haar lichaam harmonieeren, naar het schijnt, de geestvermogens van de Meermin. Haar waarnemingsvermogen +is <span id="d0e279" class="corr" title="Bron: weining">weinig</span> ontwikkeld. Haar stem bestaat uit een soort van gesnuif of dof gesteun; van de jongen hoort men scherpere geluiden. + +</p> +<p>Zoowel de paartijd als de werptijd vallen in den winter; het wijfje is dus bijna een vol jaar drachtig. De moeder is innig +gehecht aan haar kroost, verlaat het nimmer en stelt zich voor haar kind onvoorwaardelijk bloot aan doodsgevaar. Na verloop +van één jaar ongeveer wordt het jong gespeend, en leidt daarna een zelfstandig leven. + +</p> +<p>Gedurende den paartijd en den werptijd maken sommige visschers ijverig jacht op den Doejong, omdat zij van het gedoode dier +vrij wat voordeel kunnen hebben. Die van het zuidelijke deel van de Roode Zee maken hem op dezelfde wijze buit als de Maleiers, +n.l. met harpoenen. De jonge dieren worden veel hooger geschat dan de oude, omdat hun vleesch magerder en uiterst malsch is. +De Europeanen hebben een afkeer van dit wildbraad, wegens zijn onaangenaam zoetachtigen smaak; ook de Arabieren maken er niet +overal gebruik van. De dikke huid, waarmede, naar men zegt, de arke des verbonds van de Israëlieten eertijds bekleed was, +wordt aan de Abessinische kust niet gelooid, maar alleen aan de lucht gedroogd en daarna tot sandalen verwerkt. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>“Aan het geheele strand van het eiland, vooral daar waar beken in de zee stroomen en alle soorten van zeeplanten in overvloed +groeien, worden de <span class="letterspaced">Zeekoeien</span>, die door onze Russen <span class="letterspaced">Morskaja-Korowa</span> genoemd worden, in alle jaargetijden in groote menigte en tot kudden vereenigd aangetroffen. Daar het bijeenbrengen van de +noodige hoeveelheid leeftocht moeielijk begon te worden wegens het verdwijnen van de Zeebevers (Zeeotters) van de Noordkust, +zonnen wij op middelen, om de Zeekoeien te overmeesteren, die, omdat zij dicht bij de kust verblijf hielden, ons met minder +moeite voedsel konden verschaffen. Voor dit doel kalfaterden wij tegen het einde van Juni de jol, die in den herfst op de +rotsen zeer beschadigd was, plaatsten er vier roeiers en een stuurman op, en gaven dezen een harpoen in de hand, bevestigd +aan een zeer lang touw, dat in orde gelegd was als voor de walvischvangst; het andere uiteinde werd vastgehouden door de overige +40 op het strand staande manschappen. Nu roeide men zeer stil op de dieren af, die, tot kudden vereenigd, argeloos den zeebodem +bij den oever afgraasden. Zoodra de harpoenier een van de dieren getroffen had, trokken de manschappen op de kust het langzaam +naar het strand; die, welke in de jol zaten, voeren op het dier af en maakten het door hunne bewegingen nog meer vermoeid; +als het krachteloos scheen, stieten zij het overal groote bajonetten en messen in het lichaam, zoodat het bloed bij wijze +van fonteinen uit de wonden spoot en het dier bijna al zijn bloed verloor; bij hoog water kon het vervolgens op het strand +getrokken en vastgemaakt worden. Zoodra het water weggevloeid was en het dier op het droge lag, sneed men er het vleesch en +het spek bij stukken af, die vol vreugde naar de woningen werden gedragen, waar het vleesch in groote vaten bewaard en het +spek aan hooge stellages opgehangen werd. Nu hadden wij spoedig zulk een overvloed van voedsel, dat wij met het bouwen van +een nieuw vaartuig, dat het middel tot onze redding zou worden, zonder bezwaar konden voortgaan.” + +</p> +<p>Met deze woorden begint <span class="smallcaps">Steller</span>, die in November 1741 op het vóór dien tijd nog onbekende Bering-eiland schipbreuk leed en daar 10 treurige maanden doorbracht, +zijn bericht over de <span class="letterspaced">Noordsche Zeekoe</span>, die naar haar ontdekker gewoonlijk <span class="letterspaced">Steller’s Zeekoe</span> (<i lang="la-x-bio">Halicore Stelleri</i>) genoemd wordt. Dit zeer merkwaardig Zee-Zoogdier is, naar ’t schijnt, thans geheel uitgeroeid. Aangelokt door de berichten +van <span class="smallcaps">Steller</span>, stroomden walvischvangers en vermetele fortuinzoekers in groote menigte naar de Bering-zee; de vreeselijke slachting, die +zij aanrichtten onder de weerlooze zeebewoners, heeft de Noordsche Zeekoe van de aarde doen verdwijnen. Te vergeefs heeft +men later, om althans een exemplaar van deze dieren te verkrijgen, op hen de aandacht gevestigd van de bemanning van ieder +schip, dat naar de Bering-zee zeilde. <span class="smallcaps">Nordenskiöld</span> meent echter, dat niet in 1768, maar eerst in 1854 de laatste Noordsche Zeekoe gedood werd. + +</p> +<p>Uit <span class="smallcaps">Steller</span>’s beschrijving blijkt duidelijk, dat de Noordsche Zeekoe belangrijk verschilde van de vroeger beschreven leden derzelfde +orde. Hare kaken droegen, in plaats van tanden, vier alleen met het tandvleesch samenhangende kauwplaten. Dit eene feit is +voldoende voor de onderscheiding van het dier. “De grootste van deze dieren,” zegt <span class="smallcaps">Steller</span> verder, “zijn 4 à 5 vademen (ten naastenbij 8 à 10 M.) lang en hebben op de dikste plaats, in de buurt van den navel, een +omvang van 3½ vadem. Tot den navel kunnen zij met de Robben, vandaar tot den staart met Visschen vergeleken worden. Over ’t +algemeen verschilt de vorm van het geraamte van den kop niet veel van een paardekop; met vel en vleesch bedekt, gelijkt hij +eenigermate op een buffelkop, vooral wat de lippen aanbelangt. + +</p> +<p>“Deze dieren leven als Runderen, bij kudden in de zee. Gewoonlijk gaat het mannetje naast het wijfje; het jong drijven zij +voor zich uit bij den oever langs. Zij houden zich met niets anders bezig dan met hun voedsel. In alle tijden van het jaar +komen zij rondom dit eiland overal in grooten getale voor, zoodat alle bewoners van de oostkust van Kamtschatka ieder jaar +vleesch en spek in overvloed van deze dieren zouden kunnen krijgen. De huid van de Zeekoe bestaat uit twee lagen: de buitenste +is zwart of zwartbruin, één duim dik, en bijna zoo vast als kurkschors, rondom den kop vol groeven, rimpels en gaten. Zij +bestaat uitsluitend uit loodrechte, onmiddellijk tegen elkander aanliggende vezels. Deze buitenste schaal kan gemakkelijk +van de hieronder liggende huidlaag afgeschild worden en is, mijns inziens, uit naast elkander staande, <a id="d0e326"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e326">542</a>]</span>gewijzigde haren ontstaan; ik heb haar evenzoo bij Walvisschen gevonden. De onderste huidlaag is een weinig dikker dan een +ossehuid, zeer sterk en wit van kleur. Onder deze beide wordt het geheele lichaam door een vetmassa of speklaag van vier vingers +hoog omgeven, hierop volgt het vleesch. Ik schat het gewicht van het dier op 1200 pond of 480 centenaars. + +</p> +<p>“Het verwonderde mij niet weinig, dat ik op Kamtschatka vóór mijn reis nooit iets van de Zeekoe had vernomen, hoewel ik zorgvuldig +naar alle dieren gevraagd had; na mijn terugkomst hoorde ik echter, dat dit dier van Kaap Kronotzki tot aan den Awatschagolf +verbreid is, en soms dood aan land geworpen wordt.” + + +<a id="d0e330"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e330">543</a>]</span></p> +</div> +<div class="div1"> +<h2 class="label">Dertiende Orde.</h2> +<h2 class="normal">De Walvischachtigen (<span class="letterspaced" lang="la-x-bio">Cetacea</span>). +</h2> +<p>Onder de Zoogdieren zijn de <span class="letterspaced">Walvischachtigen</span> hetzelfde, wat de Visschen onder de Gewervelde Dieren zijn: wezens, die uitsluitend in ’t water thuis behooren en welker +lichaamsbouw in overeenstemming is met deze levenswijze. Hierop wijst reeds hun grootte; want alleen in het water kunnen zulke +reuzen zich gemakkelijk bewegen, alleen de oneindig rijke zee kan hun de noodige hoeveelheid voedsel verschaffen. + +</p> +<p>Het warme bloed, de ademhaling door longen, het zoogen der jongen en alle andere wezenlijke kenmerken der Zoogdieren hebben +de Walvischachtigen gemeen met de overige orden van deze klasse. In ieder ander opzicht wijken zij echter (nog veel meer dan +de Sirenen) van de hoogere Zoogdieren af. Ieder weinig ontwikkeld mensch, elk nog in den toestand van kindsheid verkeerend +volk heeft ze tot de Visschen gerekend; eerst na nauwkeuriger onderzoek van hun aard is hun de juiste plaats aangewezen. + +</p> +<p>De romp van de Walvischachtigen is kolossaal en onbehouwen zonder eenige uitwending waarneembare geleding; de kop, die dikwijls +wanstaltig groot en in den regel ongelijkzijdig gebouwd is, gaat zonder duidelijk herkenbare begrenzing in den romp over; +deze loopt, naar achteren slanker wordend, in een breede, horizontaal geplaatste staartvin uit. De achterste ledematen, die +bij alle overige Zoogdieren, met uitzondering van de Sirenen, voorkomen, ontbreken geheel; de voorste zijn vinnen geworden: +men moet ze met het ontleedmes onderzoeken om ze als handen te herkennen en merkt ook dan nog in hun maaksel eigenaardigheden +op. Een bij sommige voorkomende vetvin, die zich langs een deel van den rug uitstrekt, draagt er toe bij om deze dieren op +Visschen te doen gelijken. Voorts onderscheiden de Walvischachtigen zich, wat het uitwendige betreft, door hun groote, niet +door lippen begrensde mondspleet, door hun mondholte, die een buitengewoon groot aantal tanden of alleen baarden bevat, door +hun dunne, gladde, zachte, vettige, op het gevoel fluweelachtige huid, die bij uitzondering op weinige plaatsen enkele borstels +draagt en een donkere kleur heeft; de zeer dikke vetlaag maakt deel uit van deze huid, daar het de buitengewoon dikke lederhuid +is, tusschen welker cellen het vet zich heeft afgezet. + +</p> +<p>Ook het inwendig maaksel van deze zeereuzen vertoont belangrijke eigenaardigheden. De beenderen van het geraamte onderscheiden +zich door hun los, sponsachtig weefsel; zij zijn zoo innig doordrongen met vloeibaar vet, dat dit hun bijna niet ontnomen +kan worden; na gedurende langen tijd gebleekt te zijn, behouden zij altijd nog een vettig, geelachtig uitzicht; daarentegen +ontbreken aan alle beenderen de mergkanalen. Aan den kolossalen schedel, die slechts bij zeer weinige soorten in een regelmatige +verhouding tot den romp staat, zijn de beenderen van den kop op een vreemdsoortige wijze verschoven; zij liggen los op elkander +of hangen slechts door weeke deelen met andere beenderen samen; enkele van hen komen ons nietig klein (rudimentair), andere +opmerkelijk vergroot voor, alle orde en regel schijnt verdwenen te zijn. Aan de wervelkolom is vooral het halsgedeelte opmerkelijk. +Nog is het gewone aantal wervels aanwezig, maar deze gelijken, met uitzondering van den eersten, op dunne platte ringen; opmerkelijk +is hun geringe beweeglijkheid; niet zelden vergroeien zij voor een deel zoo innig met elkander, dat men alleen aan de openingen, +waardoor de paren halszenuwen het ruggemergskanaal verlaten, kan zien, dat er zeven halswervels zijn. Bovendien hebben de +Walvischachtigen 11 à 14 borstwervels, 10 à 24 lendewervels en 22 à 24 staartwervels; hierbij moet echter opgemerkt worden, +dat men streng genomen alleen van borst- of rug- en van lende-staartwervels kan spreken, daar een goed ontwikkeld bekken ontbreekt +en een heiligbeen dus niet voorhanden is. Het aantal ware ribben is zeer gering: de echte Walvisschen hebben er slechts één +paar; meer dan zes paar komen, naar het schijnt, bij geen enkel lid der orde voor. De valsche ribben zijn altijd veel talrijker +dan de ware. De voorste ledematen zijn eigenaardig door de kortheid en platheid hunner beenderen en door een in ’t oogloopend +groot aantal vingerleden; want, waar bij de andere Zoogdieren drie vingerleden aanwezig zijn, hebben alle Walvischachtigen +in alle vingers (met uitzondering van den eersten en soms ook van den vijfden) er meer; het aantal leden van één vinger kan +tot 13 stijgen. + +</p> +<p>Het gebit van de Walvischachtigen is geheel anders samengesteld dan de tandenstelsels der overige Zoogdieren, ook de beide +hoofdgroepen der orde verschillen in dit opzicht aanmerkelijk van elkander. + +</p> +<p>Het strottenhoofd is niet geschikt voor het voortbrengen van een welluidende stem, maar stelt het dier in staat een groote +hoeveelheid lucht tegelijk door te laten. De luchtpijp is zeer wijd; de longen hebben een aanzienlijken omvang en alle luchtpijptakken +staan met elkander in gemeenschap, zoodat door tusschenkomst van één hunner de geheele long gevuld kan worden. +<a id="d0e354"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e354">544</a>]</span></p> +<p>De spieren zijn eenvoudig, in overeenstemming met de grootte van het dier en buitengewoon krachtig. De hoeveelheid zenuwweefsel +is uiterst gering: bij een Walvisch, die 5000 KG. woog en 6 M. lang was, wogen de hersenen nog geen 2 KG.,—dus niet meer dan +bij den mensch, die zelden 100 KG. zwaar wordt! Alle zintuigelijke organen staan op een lagen ontwikkelingstrap. De oogen +zijn klein, de ooren uitwendig ternauwernood zichtbaar, als ’t ware slechts aangeduid. Toch mag men hieruit niet afleiden, +dat het gezicht en het gehoor onontwikkeld zijn gebleven. Alle Walvischachtigen bewijzen, dat zij niet alleen zeer scherp, +maar ook op grooten afstand zien kunnen en ook, dat zij geluiden van allerlei aard goed waarnemen. De reukzin is zeer weinig +ontwikkeld. Over den smaak kunnen wij niet oordeelen; van het gevoel echter weten wij, dat het eenigermate ontwikkeld is. + +</p> +<p>Het zal misschien niet eens noodig zijn er op te wijzen, dat zulk een lichaamsbouw er geheel op berekend is om de Cetaceën +voor het leven in ’t water geschikt te maken. De horizontaal geplaatste staartvin maakt het hun mogelijk als ’t ware spelenderwijs +te duiken en weer boven te komen en zonder moeite in waterlagen van verschillende diepte hun voedsel te zoeken. De gladheid +van de huid maakt de beweging van de kolossale lichaamsmassa gemakkelijker, de vetlaag vermindert haar gewicht, vervangt het +ontbrekende haarkleed en biedt tevens de noodige weerstand voor het verdragen van de ontzaglijke drukking waaraan een Cetacee +is blootgesteld, als hij in de diepte van de zee afdaalt. De zeer groote longen stellen hem in staat, buitengewoon lang onder +water te blijven. + +</p> +<p>De Cetaceën vermijden zoo veel mogelijk de nabijheid der kusten; want het land brengt hun verderf aan. Slechts enkele Dolfijnen +leven in zoet water, andere zwemmen soms de rivieren op, maar doen dit niet gaarne verder dan tot de plaats, die nog door +den vloedstroom bereikt wordt. Alle overige Walvischachtigen verlaten het zoute water nooit, maar doorreizen meer of minder +geregeld meer of minder uitgestrekte gedeelten van de zee. Over deze tochten bericht <span class="smallcaps">Eschricht</span> onder anderen het volgende: + +</p> +<p>“Cetaceën treft men aan in alle zeeën; geen enkele soort van deze orde heeft echter ergens een vaste verblijfplaats; alle +geven, naar het schijnt, gedurende den zomer de voorkeur aan bepaalde oorden, terwijl zij zich in den winter in een ander, +misschien ver afgelegen gebied ophouden; zij begeven zich op soortgelijke wijze als de trekkende dieren in ’t algemeen langs +tamelijk vast bepaalde wegen in de lente van de eene zee naar de andere, om in ’t najaar naar het eerste gebied terug te keeren. +De Walvischachtigen zijn, evenals de meeste dieren die geregeld van woonplaats verwisselen, gezellig van aard. Daar, waar +voedsel voorhanden is, vindt men dikwijls honderden (soms zelfs meer dan duizend) exemplaren, niet slechts van dezelfde soort, +maar ook wel van verschillende soorten bijeen; ook sluiten zich, volgens de berichten der kustbewoners, bij de groote trekkende +scharen enkele of zelfs verscheidene wezens van andere soort aan, of vermengen zich met haar.” + +</p> +<p>Alle Cetaceën zijn in de hoogste mate voor beweging geschikt. Zij zijn volslagen meesters in het zwemmen; zij doen dit zonder +eenige merkbare inspanning, sommige met een onvergelijkelijke snelheid. Volgens Sir <span class="smallcaps">William Turner</span> ontwikkelt een Walvisch van 48 voet lengte en 74 ton gewicht, met een staartvin van 20 voet breedte een arbeidsvermogen van +145 paardekracht, wanneer hij met een snelheid van 12 knoopen, d.i. meer 22 K.M. in ’t uur, voortzwemt. Met de krachtige spieren, +die de omvangrijke staartvin bewegen, kunnen zij hun ontzaglijk zwaar lichaam betrekkelijk ver boven den waterspiegel opheffen +en dus echte luchtsprongen doen. Gewoonlijk bevinden zij zich dicht bij de oppervlakte; misschien dalen zij, alleen wanneer +zij gewond worden, naar groote diepten af. De bovenste waterlaag is hun eigenlijk gebied, omdat zij met den kop en een deel +van den rug boven water moeten komen om adem te halen. De vervanging van de reeds in ’t lichaam aanwezige door versche lucht +geschiedt op de volgende wijze: In de eerste plaats blaast de Cetacee die bovengekomen is, met een luid snuivend gedruisch +het water, dat in de slechts onvolledig gesloten neusgaten doordrong, met zooveel geweld uit, dat het zich in fijne druppels +verdeelt, maar toch nog 5 à 6 M. hoog opgeworpen wordt. Deze straal uitgeademde lucht kan het best vergeleken worden met een +stoomstraal, die uit een nauwe buis ontsnapt; ook het snuiven herinnert aan het gedruisch, dat de stoom in het bedoelde geval +maakt. Een waterstraal, zooals uit een fontein opspringt, wordt door geen enkel Walvischachtig dier uitgeworpen, hoewel de +meeste teekenaars hem zoo afbeelden, en vele natuurbeschrijvers hem zoo opgeven. Dadelijk na het uitademen neemt het dier, +eveneens met een luid hoorbaar steunend gedruisch, door één, snelle inademing de noodige hoeveelheid lucht op; dikwijls wisselt +het drie-, vier- of vijfmaal in de minuut van adem, slechts de eerste maal na het bovenkomen wordt een straal uitgeworpen, +hoewel men bij eenigermate koel weder nog altijd een door de uitademingslucht gevormden nevel kan waarnemen. De neusgaten +zijn zoo gunstig gelegen, dat de Cetacee bij het omhoogrijzen altijd het eerst met hem boven ’t water komt; op deze wijze +geschiedt het ademhalen even gemakkelijk als bij andere dieren. Een ongestoord voortzwemmende groote Cetacee zal misschien +5 à 15 minuten lang gelijkmatig ademen, en blijft daarbij voortdurend met de neusgaten boven den waterspiegel of zakt na de +ademhaling een weinig beneden de oppervlakte; soms zal hij nog veel langer op deze wijze voortgaan, voordat hij zijn behoefte +aan lucht bevredigd heeft. Daarna begeeft hij zich weder naar de diepte, en blijft misschien 10 à 20 minuten, dikwijls nog +langer onzichtbaar. Vervolgde groote Cetaceën kunnen echter ook wel 30 à 50 minuten onder water blijven. Een geharpoeneerde +Potvisch bleef, naar <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span> heeft opgemerkt, bijna een uur, een andere, eveneens gekwetste, niet minder dan 80 minuten onder water en dook intusschen +1300 M. diep. Als de luchttoevoer geheel wordt afgesneden, sterft de Cetacee even goed als ieder ander Zoogdier door verstikking, +volgens de ervaring van walvischjagers zelfs na zeer korten tijd. Ook sterven deze dieren betrekkelijk spoedig, wanneer zij +op het droge geraken; deze ligging bemoeilijkt de ademhaling, daar het uitzetten van de borstholte nu met het opheffen van +het geheele zware lichaam gepaard moet gaan. + +</p> +<p>Alle Cetaceën voeden zich met dieren en slikken waarschijnlijk <span id="d0e376" class="corr" title="Bron: slecht">slechts</span> bij toeval planten door; nauwkeurige onderzoekingen moeten echter nog uitmaken of één soort van Vinvisch de wieren, die men +dikwijls in groote hoeveelheid in zijn maag vindt, niet opzettelijk verzwelgt, en of een soort van Dolfijn de vruchten, die +in de rivier gevallen zijn, niet opeet. De door hen begeerde buit bestaat uit groote en kleine zeedieren, die tot zeer verschillende +klassen van het dierenrijk behooren. Juist de grootste soorten gebruiken de kleinste zeedieren als voedsel, terwijl daarentegen +juist de kleinere soorten de flinkste roovers zijn. +<a id="d0e379"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e379">545</a>]</span></p> +<p>Hoe lang de drachtigheid duurt, is nog niet uitgemaakt. Wel is waar wordt ondersteld, dat zij slechts 6 à 10 maanden aanhoudt; +feiten tot steun voor deze bewering zijn echter moeielijk bijeen te brengen. <span class="smallcaps">G. A. Guldberg</span> is door uitvoerige vergelijkende onderzoekingen tot de uitkomst geraakt, dat de duur van de drachtigheid der groote soorten +van Vinvisschen hoogst waarschijnlijk 10 à 12 maanden, die van de grootste echter meer dan een jaar bedraagt. Het pas geboren +jong is reeds zeer ontwikkeld; zijn lengte is ⅓ à ¼ van die der moeder. + +</p> +<p>Vroegere onderzoekers berichten, dat de zoogende moeder op de gewone wijze haar gang gaat, en het aan den tepel gehechte jong +eenvoudig medesleept; <span class="smallcaps">Scammon</span> daarentegen verzekert nadrukkelijk, dat zij bij het vervullen harer moederplicht als verslapt in het water ligt, bijna het +geheele achterdeel van haar lichaam boven den waterspiegel heft en een weinig op zijde gaat liggen, om aan het jong gedurende +het zuigen het meest mogelijke gemak te verschaffen. Voor het kind zijn de melkklieren ongetwijfeld zeer gunstig gelegen; +het vat den grooten, buitengewoon melkrijken tepel met de spits van den snuit; het zuigt natuurlijk met tusschenpoozen, daar +het zich van tijd tot tijd naar de oppervlakte moet begeven om adem te halen. De moeder verzorgt haar jong met roerende liefde; +zij stelt zich om zijnentwil zonder aarzeling aan alle gevaren bloot, die beider leven bedreigen en verlaat het nooit, zoolang +het leeft. Het jong groeit, naar het schijnt, langzaam. Hoe lang de Cetaceën leven, weet men niet. + +</p> +<p>Ook de Cetaceën hebben vijanden, vooral gedurende den eersten tijd van hun leven. Verscheidene Haaien en de Zwaardvisch maken +in den letterlijken zin van ’t woord jacht op jonge Cetaceën; ook oudere dieren worden door hen aangevallen; zij kunnen dan +dagen lang volop eten van het reusachtige lichaam. Een veel gevaarlijker vijand van de Walvischachtigen dan alle zeemonsters +is de mensch. Reeds sinds meer dan 1000 jaren heeft hij op vele soorten van deze orde jacht gemaakt, en eenige reeds nagenoeg +verdelgd. + +</p> +<p>Aanvankelijk heeft de mensch zich waarschijnlijk tevreden gesteld met de Walvischachtige dieren, die de zee hem toevertrouwde, +d. w. z. met die, welke door stormen op het strand geworpen werden. Eerst later kwam hij op het denkbeeld zich met de reusachtige +bewoners der zee in den strijd te meten. Aan de Basken wordt de eer toegeschreven voor het eerst schepen voor de walvischvangst +te hebben uitgerust; zij deden dit reeds in de 14e en 15e eeuw. Aanvankelijk bepaalden deze koene zeelieden zich tot het opzoeken +van de Vinvisschen in de golf, die naar hun vaderland genoemd is. Reeds in het jaar 1372 echter zetten zij koers naar het +noorden en ontdekten hier de eigenlijke walvischgronden. Omstreeks het jaar 1450 rustten de reeders van Bordeaux eveneens +vaartuigen uit, om den kostbaren buit in de oostelijke gedeelten van de Noordelijke IJszee op te zoeken. Burgeroorlogen verlamden +de scheepvaart en den handel der Basken; de inval der Spanjaarden in hun land in het jaar 1633 maakte aan hun walvischvangst +voor altoos een einde. Door de zeer goede uitkomsten die zij verkregen hadden, werden andere zeevarende volken uitgelokt om +hen na te volgen; reeds in de 16e eeuw vertoonden zich Engelsche, en kort daarna Hollandsche walvischvangers in de Groenlandsche +zeeën. In den beginne geschiedde dit met behulp van Baskische harpoeniers. In het jaar 1612 voeren de twee eerste schepen +uit Nederland ter walvischvangst uit, maar met ongelukkig gevolg; daar zij door de Engelschen, die in 1608 de eerste schepen +voor hetzelfde doel hadden uitgerust, genomen en van hun vangst en al hun vischtuig, ter gezamenlijke waarde van ƒ 130.000 +beroofd werden. In 1614 werd weder een schip te Hoorn voor de walvischvangst uitgerust: het kwam met een goede lading thuis. +Door dit gelukkig begin aangespoord, vereenigden zich verscheidene kooplieden te Amsterdam tot een maatschappij, die (volgens +een reeds in 1611 opgemaakt ontwerp) in 1614 “consent en octrooi verkreeg om voor den tijd van tien eerstkomende jaren alleen +te mogen handelen van Nova-Zembla tot Straat-Davis toe, daaronder begrepen Spitsbergen<span id="d0e394" class="corr" title="Bron: .">,</span> ’t Beren-eiland, Groenland en andere eilanden, die onder de voorschreven limiten zouden mogen gevonden worden.” In deze Noordsche +Maatschappij werden later ook kooplieden uit andere steden en gewesten opgenomen; haar octrooi werd in 1617, 1622, 1634 gewijzigd +en verlengd. In 1641 werd het monopolie opgeheven en de vangst geheel vrijgelaten; in 1645 werd de Noordsche compagnie ontbonden. +Vooral de in 1596 door de Hollanders ontdekte eilanden-groep Spitsbergen was aanvankelijk voor de vangst van Zee-zoogdieren +zeer gelegen. In 1617 werd bij minnelijke schikking een verdeeling van de kusten dezer eilanden tusschen de verschillende +bij de vischvangst belanghebbende natiën tot stand gebracht. De Nederlanders vestigden zich op het Amsterdammer-eiland, waar +drie zeer vischrijke baaien (de Noord- en Zuidbaai en de Hollandsche baai) een ruime vangst beloofden, en een veilige ligplaats +voor de schepen aanboden. Zij richtten op dit eiland hunne traan-kokerijen op en bouwden er een soort van dorp, dat den naam +van Smeerenburg ontving. “In den aanvang en eerste opkomst der visscherij, vond men de Walvisschen nog in hun eerste natuurlijke +onnoozelheid; gedurende vele eeuwen in veiligheid en ongestoord geleefd hebbende, en onkundig zijnde van de lagen hunner vijanden, +vreesden zij de komst der vloten niet, maar zwommen in groote menigte rondom de kusten van Spitsbergen, zoowel binnen als +buiten het ijs; en dewijl de banken, gronden en baaien overal met aas bezet waren, zag men hen zelfs in de baaien spelen, +en het land en de eilanden naderen. De visscherij was derhalve toen aan veel minder zwarigheden onderworpen dan tegenwoordig; +men zeilde naar de kusten zonder het ijs aan te doen, hetwelk men als rotsen zorgvuldig meed; men ving de Walvisschen, bracht +het spek aan land, en kookte er traan van, welke men vervolgens in de schepen bracht en naar Nederland overvoerde. De overvloed +van traan, welke men jaarlijks aan den wal kookte, was in den beginne zoo groot, dat men ledige schepen huurde, en ze, wanneer +de vloot wel geladen thuis gekomen was, naar Smeerenburg zond, om de overige traan af te halen. De voordeelige vangst, welke +onmeetbare schatten aanbracht, gaf geen geringe levendigheid op het dorp Smeerenburg, dat, omtrent denzelfden tijd als Batavia +gesticht, toen geen mindere vertooning van bloei en voorspoed maakte, dan de thans zoo beroemde hoofdstad van Neerlandsch +Indië.” + +</p> +<p>“Dit geluk duurde verscheidene jaren; doch de Walvisschen, eindelijk kundig geworden van de gevaren welke hen omringden, begonnen +zich allereerst van de kusten van Smeerenburg en van de Hollandsche baai te verwijderen; en daar zij zich voorheen als weerlooze +schepsels, rondom de schepen spelende, lieten dooden, werden zij zoo schuw, dat men genoodzaakt werd, hen gedurende de vlucht +met grooten arbeid na te roeien eer men hen kon bemachtigen, en dit zelfs werd weldra ondoenlijk, wijl de Visschen zich verder +zeewaarts begaven, en maar al <a id="d0e399"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e399">546</a>]</span>te vaak de hoop der zeelieden teleurstelden. Men besloot derhalve naar de Noordbank te varen, gelegen aan den mond van de +Noordbaai, omstreeks twee mijlen van de schepen, die onder Smeerenburg voor anker lagen, alwaar toen nog visch genoeg was, +dewijl hij van daar niet zoo sterk verjaagd was geworden.” De hier gevangen visch werd naar de schepen geboegseerd, waarmede +veel tijd verloren ging. Nadat men op deze wijze, aanvankelijk met voordeel gewerkt had, werd ook dit bedrijf wegens het schaarsch +worden van den buit opgeheven. Om op andere, meer afgelegen gedeelten van de kust te visschen, moest men afwijken van het +oorspronkelijk plan om de schepen voor Smeerenburg te laten liggen, totdat zij volgeladen waren. Weldra echter kwamen er geen +visschen meer aan de kust en schoot er niets anders over dan ze op zee te vervolgen en ze ook daar te “flensen” en “af” te +“maken”; de op deze wijze verkregen stukken spek of “vinken” werden (evenals het balein) in vaten gepakt en naar de traankokerijen +in Nederland vervoerd. Daar door zulk een wijze van vangst de op Spitsbergen aanwezige inrichtingen overbodig werden, geraakten +deze in verval en werden eindelijk gesloopt; de voorheen zoo vischrijke eilanden, de twistappel van zoovele volken, werden +hoe langer hoe minder bezocht, en vervielen weer tot hun vroegeren staat. Reeds vóór het midden van de 17e eeuw begon de “zeevisscherij” +de “kunstvisscherij” allengs te vervangen, om zelf, toen de nog schuwer geworden visch naar de minst toegankelijke gedeelten +van de Poolzee de wijk nam, voor de “ijsvisscherij” plaats te maken, waarbij de buit tusschen het ijs moest worden opgezocht. +Dit vereischte schepen van veel solieder maaksel dan de vroeger gebezigde. De kosten werden dus steeds grooter en de vangst +wisselvalliger. Dat ook in deze minder gunstige omstandigheden de zoogenaamde “kleine” visscherij met veel ijver werd beoefend, +kan blijken uit een mededeeling van <span class="smallcaps">Zorgdrager</span> in zijn werk over de Groenlandsche Visscherij. Daar de walvischvangers in 1697, wegens den oorlog met Frankrijk, bescherming +noodig hadden, verzamelden zij zich in een baai van Spitsbergen, waar weldra 9 Nederlandsche en 2 Hamburger oorlogschepen +kwamen om gedurende de terugreis de kapers te weren. De rijk geladen vloot, waarvan <span class="smallcaps">Zorgdrager</span>’s schip “<span class="letterspaced">de Vier Gebroeders</span>” met een lading van 7 visschen deel uitmaakte, bestonden uit 121 Nederlandsche schepen, beladen met 1252 visschen, 54 Hamburger +schepen met 515 visschen, 15 Bremer schepen met 119 visschen en 2 Embder schepen met 2 visschen. Onder al deze schepen was +er niet één, dat niets gevangen had; onder de Nederlandsche schepen was er geen met minder dan 3 visschen; vele waren geheel +gevuld. Deze vloot, te zamen 192 schepen, bracht 1888 visschen thuis. Gedurende een groot deel van de 17e en van de 18e eeuw +werd de walvischvangst in de zee tusschen Spitsbergen en Groenland voornamelijk door de Nederlanders uitgeoefend. In sommige +jaren zonden zij met dit doel 200 à 250 schepen uit; in andere jaren trouwens moest de walvischvangst wegens den oorlog geheel +of grootendeels achterwege blijven. Niet minder belangrijk dan het aantal deelnemers aan deze jacht was de daarbij behaalde +buit; in sommige jaren bedroeg het gemiddeld slechts 1 à 2 visschen per schip, in andere jaren echter 10 à 11. In de jaren +1676 tot 1722 werden door de Nederlanders 5886 schepen ter walvischvangst uitgezonden (gemiddeld 125 per jaar) en maakten +deze 32.907 walvisschen buit (gemiddeld per schip 5 à 6), welker waarde destijds 180 millioen gulden bedroeg. Volgens een +andere berekening zijn in de jaren 1669–1779 naar Groenland, d. i. naar de zee <span id="d0e410" class="corr" title="Bron: tussschen">tusschen</span> Groenland en Spitsbergen, gezeild 14.226 schepen, die 57.722 visschen gevangen hebben en een netto winst behaalden van ƒ 44.327.761; +gemiddeld per jaar dus ruim 128 schepen, die ieder gemiddeld 4 visschen thuis brachten en per jaar gezamenlijk een netto winst +opleverden van 400.000 gulden. Naar Straat Davis zeilden bovendien in de jaren 1719–1779 3206 schepen, die 7022 visschen buit +maakten en een netto winst behaalden van ƒ 13.967.148 of gemiddeld per jaar 52 à 53 schepen, met bijna 2.2 visschen voor ieders +deel en met een gezamelijke winst van 229.000 gulden. Door de oorlogen met de Engelschen in 1780 en in den Franschen tijd +verloren de Nederlanders hun suprematie in de Noordelijke Zeeën. Hoewel zij na het herkrijgen van hun onafhankelijkheid ook +aan de kleine visscherij opnieuw hun aandacht schonken, geraakte deze niet meer tot haar vorigen bloei; gedurende verscheidene +jaren bestond hun Groenlandsche vloot uit drie of vier schepen, waarvan er ten slotte slechts één overbleef. Ook dit schip, +de “<span class="letterspaced">Dirkje Adama</span>” van Harlingen, werd in 1864 voor een ander doel bestemd. + +</p> +<p>Aanvankelijk namen ook de Duitsche Noordzeehavens ijverig deel aan de Groenlandsche vaart. <span class="smallcaps">Frederik</span> <span class="letterspaced">de Groote</span> rustte in 1768 schepen voor de walvischvangst uit. Ook zij werden uit dit bedrijf verdrongen door de Engelschen, die omstreeks +dezen tijd 222 schepen in de Noordelijke zeeën hadden. In deze eeuw hebben zij hun jachtveld uitgebreid over de Poolzee ten +oosten van Groenland, die door de ontdekkingen van <span class="smallcaps">Ross</span> en <span class="smallcaps">Parry</span> bekend geworden was, en zelfs over den Stillen Oceaan, waar zij echter in de Amerikanen ernstige concurrenten vonden, die +hen op dit gebied weldra geheel overvleugelden. Het aandeel van de Schotsche en Engelsche havensteden in de Cetaceën-jacht +is verminderd, naarmate dat van de Amerikanen toenam. Doch ook de Amerikaansche walvischvangst bereikte in 1854 haar toppunt +van bloei en is sedert dien tijd voortdurend achteruitgegaan. + +</p> +<p>Tegenwoordig wordt de walvischvangst op groote schaal alleen nog maar in den Stillen Oceaan en ten noorden van de Beringstraat +uitgeoefend en wel vooral door de Amerikanen. De met dit doel uitgeruste schepen blijven 3 à 4 jaren uit, n.l. zoo lang tot +zij een volle lading traan en balein hebben. De Noord-Amerikanen hebben ongeveer sedert 1850 de grootste vloot voor de walvischvangst; +deze vloot vermindert trouwens sterk wegens het afnemen van het aantal Walvisschen in alle zeeën. In den laatsten tijd is +San Francisco de verzamelplaats geworden van de schepen, die op de walvischvangst in de noordelijke zeeën uitgaan. De hiervoor +dienende stoombooten dringen door de Beringstraat zoo ver in de Poolzee door, als het ijs toelaat; zij overwinteren ook dikwijls +in het poolgebied. De stoomboot <span class="letterspaced">Mary Hume</span> bracht van daar binnen 2½ jaar 52.300 KG. baarden ter waarde van 630.000 dollars thuis.—In de IJslandsche Zeeën komt alleen +nog maar de Vinvisch voor, die in vergelijking met den Walvisch en den Cachelot een veel geringere waarde heeft. Op grootere +schaal nog dan de IJslanders oefenen de Noren de IJslandsche walvischvangst uit. Hunne traankokerijen bevinden zich aan land +of aan boord van oude schepen, die in de fjorden voor anker liggen; iedere traankokerij beschikt over een aantal stoombootjes, +die als schoeners opgetuigd zijn en slechts 14 ton kolenvoorraad hebben. Aan bakboord hebben zij een kanon om <a id="d0e435"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e435">547</a>]</span>hiermede den harpoen te schieten; deze is aan een lange lijn bevestigd en blijft in de wonde steken. Hij is aan zijn uiteinde +voorzien met een soort van bom, die den Vinvisch doodt door in zijn lichaam te ontploffen. De booten dezer walvischvangers +zijn voorzien met een mortiergeweer, waaruit de harpoen geschoten wordt. De bruto-opbrengst van een Vinvisch bedraagt ongeveer +2400 gulden; enkele exemplaren leveren echter aanmerkelijk meer op. De traankokerijen vereischen een geoefend personeel; bij +elke ziederij behoort een “helling” met verscheidene hijschtoestellen om de speklaag onder de hakmachine te brengen. Het spek +wordt vervolgens in de met stoom verhitte ketels gebracht en de traan in ijzeren vergaarbakken afgetapt. De afval wordt tot +mestspecie (vischguano) verwerkt, van de beenderen maakt men beenderenkool. + +</p> +<p>In het tijdperk van 1835–1872 hebben 19.943 schepen zich met de walvischvangst bezig gehouden; zij verkregen 3.671.772 tonnen +of vaten spermaceti en 6.553.014 tonnen traan, ter gezamenlijke waarde van 272.274.916 dollars. Volgens <span class="smallcaps">Scammon</span>’s schatting moesten voor het bereiken van dit doel ieder jaar 3865 Potvisschen en 2875 Baardendragende Cetaceën gedood worden. +Men moet deze getallen stellig ieder met een vijfde vermeerderen om ook de dieren, die gewond werden en daarna verloren gingen, +in rekening te brengen. Zoo komt men tot de slotsom, dat het geheele getal groote Cetaceën, die in het genoemde tijdperk gedood +werden, niet minder dan 292.714 moet hebben bedragen. + +</p> +<p>De vangst geeft ook wel eens aanleiding tot ongelukken, maar is toch over ’t geheel genomen minder gevaarlijk dan de reis +op zichzelf beschouwd, als zij plaats heeft in ijsrijke zeeën. In menig jaar lijdt de walvischvangersvloot groote verliezen. +Gelukkig gaan bij deze schipbreuken slechts zelden menschenlevens verloren, daar de zee bijna altijd stil is en de bemanning +tijd genoeg heeft om zich op andere schepen te redden. De walvischvangst is niet alleen een gevaarlijk bedrijf, dat veel inspanning +vereischt, maar uit een financieel oogpunt beschouwd, ook zeer wisselvallig. + +</p> +<p>Tot voor eenige tientallen van jaren had de vangst hoofdzakelijk plaats met schepen, die voor lange kruistochten uitgerust +waren; men maakte vooral jacht op drie van de grootste soorten van Cetaceën: den Noordelijken of Groenlandschen Walvisch, +den Zuidelijken Walvisch en den Potvisch; ieder dergelijk dier had, al naar zijn omvang en den stand van den marktprijs, een +waarde van 9000 à 24000 gulden. De vangst geschiedde op de volgende wijze: Als het schip op de Walvischgronden aangekomen +is, kruist het heen en weer, terwijl in den mast (in het zoogenaamde kraaiennest) gewoonlijk twee mannen op den uitkijk staan. +Hun waarschuwing: “Daar blazen zij!” brengt de geheele bemanning in beweging. “Uit de wijze, waarop deze dieren zich bewegen +en blazen, uit den vorm van hun rug en van hun staartvin,” schrijft <span class="smallcaps">Pechuel</span>-<span class="smallcaps">Loesche</span>, “kunnen de ervaren lieden tamelijk zeker opmaken, of zij de gezochte soort voor zich hebben en of de vangst van het dier +de moeite loont. Als dit beslist is, geeft de kapitein bevel om de booten uit te zetten (iedere kruiser heeft er gewoonlijk +vier). Deze booten zijn 7 à 9 M. lang en omstreeks 2 M. breed; zij zijn licht, maar zeer zorgvuldig gebouwd; zij hebben geen +kiel en loopen aan beide einden scherp toe, zoodat zij even gemakkelijk vooruit- als achteruit bewogen kunnen worden en snelle +wendingen kunnen maken. De wapens—ongeveer vier harpoenen, verscheidene lansen, een geweer van zeer zwaar kaliber, waarmede +pijlvormige granaten worden geschoten, een korte spekspade, een bijl en een stevig mes—bevinden zich aan den voorsteven, zoodat +de harpoenier ze onmiddellijk bij de hand heeft. Het kompas, een hoosbak en een vaatje, waarin eenige scheepsbeschuit, een +lantaarn, kaarsen en lucifers tegen vochtigheid beschut zijn, bevinden zich in ’t achterste gedeelte van de boot, waarvan +een klein stuk overdekt is; een ander vaatje met drinkwater ligt gewoonlijk in ’t midden van het vaartuig. Het belangrijkste +deel van het vanggereedschap is de meer dan één duim dikke, ongeveer 350 vadem lange en van de beste hennep vervaardigde lijn. +Zij ligt opgerold in twee ondiepe tobben, die tusschen de roeibanken staan; met de meest nauwgezette zorgvuldigheid zijn de +spiralen hierin bij lagen gevleid, daar elke verwarring bij ’t afloopen aanleiding zou kunnen geven tot een ongeluk. Van links +buiten neemt men een stuk van 5 à 8 vadem lengte, den zoogenaamden voorlooper, en bevestigt hieraan de beide harpoenen, die +een geoefende harpoenier den Walvisch bij de eerste nadering in snelle opeenvolging in ’t lichaam werpt. Deze wapens liggen, +opdat de harpoenier ze zonder fout zal kunnen grijpen, vóór rechts op een laag vorkengestel. + +</p> +<p>“Een goede harpoenier moet op een afstand van 4 à 5 vademen zeker zijn van zijn worp. Meestal echter begeeft men zich veel +nader bij den Walvisch; ook laat men de boot wel onmiddellijk tegen hem aanloopen, zoodat de harpoen niet meer geworpen, maar +in het lichaam gestooten wordt. Deze vermetele wijze van aanvallen laat wel is waar aan zekerheid niets te wenschen over, +maar is ook de gevaarlijkste. Zoodra de harpoenen vastzitten, wordt de boot zoo vlug mogelijk achteruitgeroeid. Dit is een +hachelijk oogenblik: altijd staat men bloot aan de kans, dat het gewonde dier zich opzettelijk of toevallig wreekt met den +ontzaglijken staart; deze kan de boot van onderen af het onderste boven keeren en zelfs in de lucht werpen, of als een reusachtige +vliegenklap van boven af op haar neerdalen, zoodat zij verbrijzeld wordt. Als de verschrikte Walvisch vlucht (in de diepe +zee duikt hij meestal loodrecht naar beneden, in ondiep water spoedt hij zich op geringere diepte voort), zal in ’t volgende +oogenblik de lijn beginnen af te loopen; zij schiet met slangsgewijze kronkelingen uit haar bergplaats naar achteren om den +geleidenden knop, strak gespannen naar voren en naar buiten in de diepte; dikwijls loopen 100 à 150 vademen in één minuut +af. Nu komt het er op aan, goed op te passen, want ieder die door de lijn gevat wordt is gewoonlijk verloren. De boot zit +“vast”. De stuurman en de harpoenier wisselen van plaats; deze had tot taak den Walvisch met de boot te verbinden, gene heeft +het voorrecht hem te dooden. Nu eerst begint de eigenlijke strijd en met hem het grootste gevaar. Aan het tegenhouden van +den onderduikenden Walvisch valt natuurlijk niet te denken: iedere groote Cetacee zou de boot medesleuren naar de diepte, +zooals de visch, die in het aas van den hengelaar bijt, den lichten dobber medeneemt. Als het dier zeer diep duikt, roept +men de naastbijgelegen boot aan, om haar lijn vast te splitsen aan die, welke bezig is af te loopen. Indien men echter niet +schielijk genoeg geholpen wordt, laat men de geheele lijn over boord gaan en de Walvisch is vrij. Slechts zelden gelukt het +dan hem weder vast te leggen door voort te roeien in de <a id="d0e454"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e454">548</a>]</span>richting, die hij heeft ingeslagen, en, zoodra hij weder voor den dag komt, de achter hem aanslepende lijn op te visschen. + + +</p> +<p>“In de meeste gevallen is de lijn van één boot echter voldoende; de Walvisch duikt misschien 100 à 200 vademen diep en houdt +zich daar nagenoeg onbeweeglijk. Zoodra de spanning van de lijn een weinig vermindert, wordt er met vereende krachten aan +getrokken om het dier tot omhooggaan te bewegen. Indien deze wijze van behandeling den onbehouwen klant niet aanstaat, zal +hij met onweerstaanbare kracht iedere poging om hem aan de oppervlakte te brengen verijdelen en al dieper en dieper zakken. +Zoo wordt, al naar de soort en de grootte van het dier, de strijd 10, 20, 30 minuten lang, in zeldzame gevallen gedurende +het dubbele van dezen tijd voortgezet: eindelijk echter begint de Walvisch behoefte aan lucht te gevoelen en komt naar boven. +De richting van de lijn toont aan, waar hij ten naasten bij verschijnen zal; daar tracht nu een tweede boot hem te verrassen +en eveneens “vast” te maken; eerst wanneer men hierin geslaagd is, acht men den goeden uitslag zeker. Het herhaaldelijk gewonde +dier valt nu soms zijne pijnigers aan, of schiet, daar het wegens ademnood niet onmiddellijk weder diep duiken kan, langs +de oppervlakte van de zee voort. Nu begint een wilde wedstrijd, waarbij men de lijn gewoonlijk slechts eenige bootslengten +ver laat vieren. Blazend en snuivend doorklieft het donkere, reusachtige lichaam de golven, die in schuim uiteenspatten en +in melkwitte massas omhooggeslingerd worden, als de kolossus zich door woedende slagen met den staart tracht te bevrijden. +Achter hem aan ijlen 2 of 3 booten met koene menschen gevuld, die dikwijls verborgen zijn tusschen schuim en waterkolommen, +waarin zij schijnen weg te zinken, terwijl zij met razenden spoed zich voortreppen over en door de kokende golven; toch gaan +zij steeds verder in den eindeloozen Oceaan, onverschillig of het dag is dan wel nacht. Een onvoorbereide toeschouwer zou +kunnen meenen, dat al wat hij ziet, slechts een droombeeld is. Eindelijk komt de Walvisch tot rust, daar zijne krachten hem +allengs begeven; vermoeid en log, of razend en in blinde woede met den staart om zich heen slaand, drijft hij op de golven. +Nu kunnen de booten hem naderen. Voorzichtig blijven zij buiten het bereik van den staart. Men tracht het dier te dooden met +ontplofbare projectielen of met een lans, welks dun ijzer soms 2 M. diep achter de borstvin in het lichaam wordt gestoken. +Deze lans, “lens” genaamd, heeft een 2 M. lang, dun ijzer, dat aan een langen stok bevestigd is. Als de Walvisch nogmaals +duikt of vlucht, worden dezelfde werkzaamheden herhaald, totdat men hem eindelijk gedood heeft, of zich door den nood gedrongen +ziet de lijn af te snijden en het dier in vrijheid te stellen. Wanneer echter een granaat of een lans in de longen van den +Walvisch doordringt, die dan bloed uitblaast, “de roode vlag toont”, sterft hij betrekkelijk snel, hoewel dikwijls eerst na +een geweldigen doodstrijd, welks einde alle booten op een veiligen afstand afwachten.” + +</p> +<p>Als het schip den gedooden Walvisch niet goed zeilend bereiken kan, moet deze door de booten gesleept worden. Bij het schip +aangekomen, wordt hij met een stevigen ketting om den wortel van den staart geboeid, en aan stuurboordzijde op zulk een wijze +bevestigd, dat hij met den kop naar achteren gericht langs het schip drijft. Aan den grooten mast zijn twee kolossale takels +aangebracht, welker loopers met hunne uiteinden om den kaapstander, die voor ’t lichten van ’t anker dient, gelegd zijn. Langs +de zijde van het schip heeft men een op een raam gelijkende stellage laten zakken, die in horizontale richting boven den Walvisch +zweeft en voor de speksnijders, die met scherpe, aan lange stelen bevestigde spaden het “flensen” of “afspekken” mogelijk +maken, als loopplank dient. Het losse blok van een der takels wordt nu aan een vin van den Walvisch bevestigd, en deze op +zulk een wijze losgemaakt, dat een 1.3 à 1.9 M. breede spekstrook haar volgt. Als deze strook tot op de hoogte van de onderste +afdeeling van de mast is opgeheschen, wordt ter hoogte van het dek het losse blok van den tweeden takel er aan vastgemaakt, +de spekstrook op korten afstand daarboven doorgesneden, en het zoo vrijgeworden stuk in de ruimte tusschendeks afgelaten; +intusschen hijscht de tweede takel den spekstrook weder tot de vorige hoogte op. Het ophijschen van het spek is een zwaar +stuk werk, en vordert slechts duim voor duim; door het langzame, maar zeer krachtige trekken wordt de spekstrook, die op de +gewenschte breedte met de spade is afgestoken, van het vleesch van den Walvisch losgerukt, en deze ongeveer op dezelfde wijze +van spek en huid beroofd, als men een appel schilt of het dekblad van een sigaar kan afwikkelen. Daarbij moet het lichaam +van het dier langzaam om zijn lengteas wentelen; spoedig reeds is het gunstig gelegen voor een volgende bewerking; een aan +touwen bevestigde man wordt op de Cetacee neergelaten, die bij het Baardendragende dier de bovenkaak, bij den Potvisch echter +de onderkaak met bijlslagen van den kop afscheidt. Deze worden onmiddellijk op het dek geheschen, om van ’t eerstgenoemde +lichaamsdeel de baarden of baleinen, van ’t laatstgenoemde de fraaie tanden los te maken. Van den Potvisch brengt men ook +de verbazend groote, bovenste helft van den kop in twee stukken op het dek, om spermaceti te verkrijgen. De tijd, die voor +het afspekken vereischt wordt, hangt af van de soort en grootte van den “visch” en van de gesteldheid van het weder; meestal +duurt het 4 à 8 uren. Zoodra alle lichaamsdeelen, die waarde hebben, geborgen zijn, maakt men den ketting los, en laat de +vormelooze vleeschmassa van den romp drijven. + +</p> +<p>De reusachtig groote spekstrooken, die zich nu tusschendeks bevinden, worden daar met korte spade in kleine, langwerpige stukken +verdeeld, die dan weder op het bovendek worden geworpen en voordat zij in den ketel komen, door een met de hand gedreven machine +met een scherp mes, diep ingekorven worden. Het uitkoken geschiedt in groote, op het dek ingemetselde, ijzeren ketels, welker +vuurhaard aan alle zijden door water omgeven is. Bij den aanvang van de bewerking gebruikt men hout als brandstof, later echter +uitsluitend de “gruwen” of “kanen” van het uitgebakken spek, die genoeg warmte kunnen leveren, om de geheele spekmassa van +den Walvisch uit te koken. De door uitsmelting verkregen traan wordt in een koelpan afgekoeld, en daarna in tonnen gegoten. +“In hunne slechtste kleederen,” schrijft <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>, “half-naakt, dansend en zingend, elkander aandrijvend en hunne gereedschappen zwaaiend, druipend van traan en roetkleurig +als duivels bewegen de schepelingen zich om den haard. Een buitengewone bedrijvigheid heerst allerwege aan boord. Vooral des +nachts levert dit bedrijf een verrassend schouwspel op: in een hoog opgehangen ijzeren korf ligt een hoop uitgekookt spek +vroolijk te branden; de flikkerende vlammen, die het noodige licht verschaffen, wepen schelle lichtstrepen op het dek, op +de zwarte rookwolken, op de hoog uitstekende masten met hunne zeilen en ver <a id="d0e465"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e465">549</a>]</span>weg over de golven. Over dag herkent men de aanwezigheid van een traankokenden walvischvaarder aan de kolossale rookmassa’s +aan den gezichtseinder, lang vóórdat men het schip zelf te zien krijgt.” + +</p> +<p>De Walvischachtigen worden op natuurlijke wijze verdeeld in twee hoofdgroepen, die men met volle recht als onderorden kan +beschouwen: de <span class="letterspaced">Tandendragende</span> en de <span class="letterspaced">Baardendragende Cetaceën</span>. Bij gene komen in beide kaken, of althans in één van beide, tanden voor; deze worden niet gewisseld; bij enkele vormen vallen +er eenige van uit of gaat zelfs het geheele gebit vóór het tijdperk van volwassenheid te niet. De Baardendragende Cetaceën +zijn van de geboorte af tandeloos. Dit kenmerk is voldoende om de leden van de beide onderorden te onderscheiden. <span class="smallcaps">Kükenthal</span> is in den laatsten tijd tot de slotsom gekomen, dat de beide groepen als afzonderlijke orden beschouwd moeten worden: de +stam, waaruit de Tandendragende Cetaceën zich ontwikkeld hebben, zou veel ouder zijn dan die, waaraan de Baardendragende Cetaceën +hun oorsprong danken. De overeenkomst, die tusschen beider nakomelingen bestaat, is een gevolg van de omstandigheid, dat alle +zich in dezelfde richting gewijzigd hebben, terwijl zij allengs hun aanvankelijke, voor het leven op het land passende bewerktuiging +verloren en geschikt werden om voortdurend in ’t water verblijf te houden. + +</p> +<p>De studie van de voorwereldlijke dieren heeft n.l. de overtuiging gevestigd, dat de Cetaceën afstammen van tamelijk hoog ontwikkelde, +op het land levende Zoogdieren, van dieren met een goed ontwikkeld haarkleed, welker zintuigen (o.a. dat van den reuk) hen +geschikt maakten voor het verblijf op het droge, van wezens met twee paar goed ontwikkelde ledematen, welke in bouw overeenkomen +met die van de hoogere Gewervelde Dieren en niet met die van de Visschen. Hoewel het gebit der hedendaagsche Cetaceën samengesteld +is uit tanden van één soort—die dus naar hun vorm niet in snijtanden, hoektanden en kiezen onderscheiden kunnen worden en +die bovendien niet gewisseld worden—, zijn er vele feiten bekend, waaruit men moet afleiden, dat deze toestand een gevolg +is van den teruggang van een op hoogeren ontwikkelingstrap verkeerend gebit. Zelfs de tanden, die bij de Baardendragende Cetaceën +gedurende den kiemtoestand (d. i. vóór de geboorte) gevonden worden, vertoonen sporen van een verdeeling in snijtanden en +kiezen. Deze is zeer duidelijk aanwezig bij verscheidene uitgestorven soorten van Cetaceën; niet alleen bij de Zeuglodonten, +maar zelfs bij echte Dolfijnen, zooals de Squalodonten. Het te loor gaan van deze eigenschap, behoort tot die verschijnselen +welke men gewoonlijk “teruggang” of “ontaarding” noemt; deze was noodig in verband met de wijziging van de gewoonten en behoeften +der bedoelde dieren. De bovenstaande verklaring mag men beschouwen zoo niet als volkomen zeker, dan toch als in hooge mate +waarschijnlijk. Minder stellig spreken de feiten, waar het geldt den aard van den vermoedelijken stamvorm der Cetaceën te +bepalen: het meest is men geneigd ze van de Hoefdieren af te leiden. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De dieren, die tot de soorten-arme onderorde van de <span class="letterspaced">Baardendragende Cetaceën</span> of <span class="letterspaced">Walvischachtigen</span> in engeren zin (<i lang="la-x-bio">Mysticete</i>) behooren, zijn voornamelijk gekenmerkt doordat zij, althans na hunne geboorte, in beide kaken de tanden missen. Opmerkelijk +is het, dat zij in den kiemtoestand talrijke verkalkte tandjes hebben in een groeve van het slijmvlies van beide kaken, die, +evenals bij alle jonge Zoogdieren, in dit tijdperk ook bij hen aanwezig is. Ongeveer in ’t midden van het kiemleven <span id="d0e493" class="corr" title="Bron: breken">bereiken</span> deze tandjes hun hoogste ontwikkeling, daarna worden zij zoo volledig weder opgelost en in het bloed opgenomen, dat er bij +de geboorte van het dier geen spoor meer van over is. Door hunne samenstelling en wijze van ontwikkeling, stemmen zij volkomen +met gewone Zoogdierentanden overeen; zelfs heeft men opgemerkt, dat die, welke aan het achterste uiteinde van de reeks geplaatst +zijn, zich door hun breedte en door de in twee lobben verdeelde kroon onderscheiden van de voorste, welke een enkelvoudige, +kegelvormige kroon hebben, welk feit (zie boven) van groot belang is voor de geschiedenis van deze diergroep. Eerst na het +verdwijnen der tanden komen de baarden of baleinen te voorschijn. Deze merkwaardige organen kan men vergelijken met de dwars +gerichte plooien van de gehemelte-huid, die bij de Giraffe en andere Herkauwers zeer duidelijk zijn, in mindere mate echter +bij alle Zoogdieren, zelfs bij den mensch aangetroffen worden. Zoo volledig ontwikkeld als wij ze bij de Baardendragende Cetaceën +waarnemen, komen zij echter bij geen andere diergroep voor. Geheel in overeenstemming met hetgeen men had kunnen verwachten, +vertoonen zij zich eerst betrekkelijk laat. Eigenschappen die aan een groot aantal soorten gemeen zijn, treden vroegtijdig +op; die, welke slechts bij weinige vormen aangetroffen worden, verschijnen in een later tijdperk; in dit opzicht stemt de +ontwikkelingsgeschiedenis van den stam met die van het individu overeen. + +</p> +<p>De baarden zijn niet bevestigd aan de kaakbeenderen of aan andere beenderen van den kop, maar aan de nagenoeg 2 cM. dikke +huid, die het gehemelte bekleedt. Zij bestaan niet uit een beenachtige zelfstandigheid, maar uit hoorn, en komen dus volstrekt +niet met tanden overeen. Het zijn dunne, langwerpige, loodrecht naar beneden gerichte platen, die ten getale van verscheidene +honderden op iedere helft van het gehemelte overlangsche reeksen vormen. Tusschen deze beide helften, in ’t midden van ’t +gehemelte, puilt het slechts met slijmvlies bedekte ploegschaarbeen, bij wijze van een kiel, in de mondholte uit. Elke baard +heeft ten naastenbij de gedaante van een driehoek, welks basis dwars gericht is ten opzichte van de lengteas van het gehemelte, +en welks top naar onderen is gekeerd. De buitenrand van de hoornplaat is hard en glad; aan haar binnenrand en haar top is +zij als ’t ware uitgerafeld, in lange, borstelige vezels verdeeld. De zolder van de mondholte van den Walvisch gelijkt dus +op een met haar bekleed gewelf, zooals reeds <span class="smallcaps">Aristoteles</span> heeft opgemerkt. Van ter zijde gezien herinnert de reeks van baarden aan een kam met geringe ruimten tusschen de tanden; +deze zijn in het midden het langst; naar voren en naar achteren nemen zij allengs in lengte af. Het wortelgedeelte van iedere +baard bevat een dwars gericht, plaatvormig uitsteeksel van de dichte, vezelige en zeer vaatrijke huid, die het gehemelte en +de baarden voedt. De benedenrand van elk dezer uitsteeksels is bezet met onderling evenwijdige, zeer lange, vaatrijke, draadvormige +papillen; ieder van deze is geleden in de as van een der op haren gelijkende hoornvezels, waaruit de baard hoofdzakelijk bestaat. +Op een dwarse doorsnede van een verschen baard ziet men een groot aantal van deze, nu als cirkels zich vertoonende papillen, +ieder omgeven door kringswijs gerangschikte <a id="d0e501"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e501">550</a>]</span>opperhuidscellen; al deze draadvormige lichamen zijn aaneenverbonden door andere opperhuidscellen, die ook de gladde schors +(het zoogenaamde email) van den baard vormen; door het uiteenwijken dezer cellen aan den binnenrand en aan de spits van den +baard, geraken de vezels hier los en scheiden zich vaneen. Hoewel men ze met haren vergelijkt, ontstaan zij niet, gelijk deze, +in instulpingen, maar op uitgroeisels van de opperhuid, evenals de vezels, waaruit de hoorn van den Rhinoceros is samengesteld. +De baarden zijn tot op zekeren afstand van hun voet aaneenverbonden door een minder harde opperhuidsvorming, die in de tusschenruimten +van de uitsteeksels van het gehemelte wordt uitgescheiden. + +</p> +<p>Bij het sluiten van den bek wordt de geheele bovenkaak in de onderkaak opgenomen; de vezels van de baarden rusten op den rand +van de tong, en sluiten dus de mondspleet aan alle zijden volkomen af; intusschen stroomt het water, dat de mondholte bevat, +door de tusschenruimten van het baardenstelsel weg, terwijl dit bij wijze van een zeef zelfs de kleinste en glibberigste buit +tegenhoudt. + +</p> +<p>De Baardendragende Cetaceën zijn ontzaglijk groote dieren met zeer grooten kop, een ver gespleten muil, twee neusgaten (blaasgaten), +een verborgen gehooropening en zeer kleine oogen. Hun wervelkolom bestaat uit 7 hals-, 14 of 15 borst-, 11 à 15 lende- en +21 of meer staartwervels. Slechts één rib is onmiddellijk met het borstbeen verbonden; alle overige ribben zijn valsch. Aan +den schedel zijn de kaakbeenderen boogvormig gekromd en snavelvormig verlengd; zij zijn verbazend groot in vergelijking met +de uiterst kleine bergplaats voor de hersenen. Het schouderblad is zeer breed, de hand verschillend van vorm; bij de meeste +soorten ontbreekt de duim. De tong is aan alle zijden in den bek vastgegroeid en in haar geheel onbeweeglijk, het spijskanaal +nauw, de maag in drie afdeelingen verdeeld. In volwassen toestand kunnen de Baardendragende Walvischachtigen een lengte van +20 à 30 M. en een gewicht van 20.000 à 150.000 KG. bereiken: zij zijn derhalve de grootste schepselen, die nog in dezen tijd +onze aarde bewonen. De lichaamsmassa van een flinken Walvisch komt ongeveer overeen met die van 30 à 35 Olifanten of 150 à +170 Runderen; uit het spek van zulk een reus zijn dikwijls meer dan 300 hectoliter traan verkregen. + +</p> +<p>De Baardendragende Cetaceën leiden een tamelijk eenzaam leven; slechts toevallig, misschien door het overvloedige voedsel +aangelokt, ziet men ze in scharen bijeen. De meeste wonen in de IJszee en verlaten slechts nu en dan de inhammen tusschen +de ijsvelden; andere geven de voorkeur aan zuidelijker gelegen deelen van de zee. Ondanks hun kolossalen omvang bewegen zij +zich in ’t water snel en behendig; de meeste kunnen zelfs met de snelheid van een stoomschip de golven klieven. Zij zwemmen +rechtuit en volgen toch bij hun beweging steeds booglijnen, daar zij zich nu eens tot aan (of gedeeltelijk zelfs boven) den +waterspiegel begeven, dan weder onder water voortzwemmen. + +</p> +<p>Het voedsel van de grootste dieren der aarde bestaat uit Visschen of uit kleine onbeduidende Weekdieren en Schaaldieren, Koppootigen, +Kwallen en Wormen; er zijn hierbij vele soorten, die met het ongewapende oog ternauwernood waargenomen kunnen worden. Maar +van deze wezens verzwelgen zij millioenen in één slok. Den verbazend grooten, ver gespleten bek opengesperd, doorklieft de +Walvisch de golven en vult de geheele mondholte met water. Zoodra het gewemel van de hierin zwemmende en levende diertjes +op zijn niet ongevoelige tong indruk maakt, sluit hij de val. Alle vezels van de baarden zijn loodrecht naar beneden gericht +en vormen zoo een zeef, die bij het sluiten van den bek wel het water doorlaat, maar het ontsnappen van al deze kleine wezens +verhindert. Een enkele golving aan de oppervlakte van den plompen, ternauwernood beweegbaren tong drijft vervolgens de geleiachtige +massa door den slokdarm in de maag. De val wordt op nieuw geopend en verder zwemt de kolossus. Vischjes, die toevallig in +dit eigenaardige net geraken, worden waarschijnlijk ook verzwolgen; even onopzettelijk zullen soms zeewieren opgenomen worden. + + +</p> +<p>Wat hunne hoogere begaafdheden betreft, staan de leden van deze groep vrij wel op één hoogte met de vroeger beschouwde Zee-zoogdieren. +Het gezicht, het gehoor en het gevoel zijn hunne meest ontwikkelde zinnen. Zij hebben, naar het schijnt, zwakkere geestvermogens +dan hunne Tandendragende verwanten. Alle Baardendragende Cetaceën zijn vreesachtig, schuw en tot vluchten geneigd; zij leven +daarom onderling en waarschijnlijk ook met de meeste andere zeedieren in vrede. Hoewel zij soms, na aangevallen te zijn, blijken +geven van moed, die zelfs in wildheid ontaarden kan,—hoewel zij zich in dit geval krachtdadig en niet zelden met goed gevolg +verdedigen—, doen zij echter over ’t algemeen slechts weinig schade aan hun vreeselijksten vijand, den mensch. Hun belangrijkste +wapen is de staart, van wiens verbazend groote kracht men eenige voorstelling verkrijgt door te bedenken, dat dit werktuig +het kolossale lichaam van den Walvisch met de snelheid van een stoomschip door de golven voert. Een enkele slag met den staart +van den Walvisch is voldoende om de sterkste boot te verbrijzelen of omhoog te werpen; een zeer krachtig dier, en bijgevolg +ook de mensch kan er door gedood worden. + +</p> +<p>Van de voortplanting der Baardendragende Cetaceën is weinig bekend. Het wijfje, de “koe,” brengt in den regel slechts één +jong ter wereld, zelden twee. Bij de geboorte is het jong reeds zeer ver ontwikkeld; het is groot, heeft een derde of een +vierde van de lengte der moeder; deze zoogt haar kroost gedurende langen tijd, betoont het veel liefde, verdedigt het met +moed en volharding, verbergt het bij gevaar onder een harer vinnen en houdt het bij zich, totdat het zelfstandig is geworden. + + +</p> +<p>De onderorde der Baardendragende Cetaceën wordt verdeeld in twee familiën: de <span class="letterspaced">Vinvisschen</span> of <span class="letterspaced">Gevoorde Walvisschen</span> en de <span class="smallcaps">Gladde</span> of <span class="letterspaced">Eigenlijke Walvisschen</span>. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Gevoorde Walvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Balaenopteridae</i>) dragen dezen naam wegens de diepe, onderling evenwijdige, overlangsche groeven of voren, die zich over de geheele oppervlakte +van de keel, den hals, de borst en over een deel van de buik uitstrekken; deze dieren, die ook wel <span class="letterspaced">Vinvisschen</span> heeten, omdat zij een goed ontwikkelde rugvin hebben, zijn betrekkelijk slank gebouwd en met meer of minder lange, lancetvormige +borstvinnen voorzien; de baarden zijn kort, maar breed. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Zeer lange borstvinnen, die minstens een vijfde, dikwijls een vierde van de totale lengte van het dier bereiken, kenmerken +de <span class="letterspaced">Langarmige Vinvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Megaptera</i>), vertegenwoordigd door den <span class="letterspaced">Bultrug</span>, den <span class="letterspaced">Humpback</span> der Engelschen, den <span class="letterspaced">Rorqhval</span> der Noren, den <span class="letterspaced">Keporkak</span> der Groenlanders, <a id="d0e564"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e564">551</a>]</span>(<i lang="la-x-bio">Megaptera longimana</i>). Deze algemeene verbreide, in iedere wereldzee voorkomende soort bereikt ongeveer 15 M. lengte, hare borstvinnen, die ongeveer +1 M. breed zijn, hebben een lengte van 3 à 4 M., de staartvin is ongeveer 4 M. breed. (Er zijn echter exemplaren gevangen +van 16.5 M. lichaamslengte met borstvinnen van 4.5 M.) De Bultrug is een van de plompste leden der familie. Met andere Vinvisschen +vergeleken is hij bepaald leelijk wegens zijn korten en dikken romp en onevenredig lange borstvin; zijn staartvin is buitengewoon +ontwikkeld. Op den rug verheft zich in het laatste vierde gedeelte een vetvin van zeer verschillenden vorm en ontwikkeling, +de “bult”. De kleur van de huid is zeer verschillend: aan de bovenzijde heeft zwart, dat meer of minder gelijkmatig en donker +kan zijn, de overhand; de onderzijde van den romp en van de borstvinnen vertoonen een witachtige gemarmerde teekening; enkele +exemplaren zijn aan de bovenzijde eenvoudig zwart, aan de onderzijde wit, andere van boven en van onderen zwart; nog andere, +hoewel van boven zwart en van onderen wit, zijn aan de onderzijde van de borstvinnen en de staartvin donker aschkleurig. + +</p> +<p>Weinige Baardendragende Cetaceën komen den schipper of walvischvanger vaker en in grooter aantal onder de oogen dan de Bultrug; +hij bewoont den Oceaan op alle breedten tusschen den Evenaar en de poolgewesten van het noorden en van het Zuiden; men ontmoet +hem in volle zee zoowel als in de nabijheid der kusten, in alle groote bochten en wijde sonden. Het schijnt, dat hij ieder +jaar geregeld van de polen naar den Evenaar trekt. Op de Groenlandsche kust bemerkt men hem alleen gedurende de zomermaanden, +op de westkust van Afrika en Amerika daarentegen gedurende het geheele jaar, hoewel niet in alle maanden op dezelfde plaatsen. +Karakteristiek voor deze diersoort zijn de golvende bewegingen, het sterke krommen van den romp, het boven ’t water uitsteken +van een der beide borstvinnen en de onregelmatigheid van den weg dien hij volgt. Zelfs als hij onder water voortzwemt, keert +hij dikwijls nu eens de eene, dan weer de andere zijde naar boven en wiegt zich als ’t ware in zijn element. Als hij zijne +kolossale longen op zijn gemak vult en ledigt, werpt hij 6- à 10-maal en zelfs 15- à 20-maal achtereenvolgens een dubbele +straal in de lucht, die tot een hoogte van 6 M. kan stijgen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit kleine Visschen en lagere +Schaaldieren. + +</p> +<p>Hoewel het voordeel van de vangst van den Bultrug niet onbelangrijk is, staat hij toch in dit opzicht ver achter bij den Potvisch +en den Groenlandschen Walvisch, omdat zijn spek of vet een veel geringere hoeveelheid traan oplevert dan men met het oog op +de grootte van dit dier zou kunnen verwachten. Om deze reden bemoeit men zich, althans in de zee om Groenland, met den Bultrug +alleen dan, als men niets beters te doen heeft. Langs de Amerikaansche kust vervolgt men ook dezen Cetacee vrij geregeld, +zoo ook aan de kust van Afrika. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Volgens de zienswijze van <span class="smallcaps">Gray</span> moet de sinds lang bekende <span class="letterspaced">Vinvisch</span> die dikwijls met andere Gevoorde Walvisschen verward werd en daarom eerst in den laatsten tijd tamelijk nauwkeurig omschreven +is, beschouwd worden als de vertegenwoordiger van een afzonderlijk geslacht (<i lang="la-x-bio">Physalus</i>), dat verscheiden soorten omvat. Het onderscheidt zich door de volgende kenmerken: De kop, die, evenals bij de overige Gevoorde +Walvisschen, korter is dan een vierde gedeelte van de lichaamslengte, heeft een betrekkelijk kleinen schedel en een langwerpig, +toegespitst aangezichtsgedeelte; de rugvin bevindt zich op het laatste vierde gedeelte van ’t lichaam. De lengte is bij de +verschillende soorten zeer ongelijk. (De “<span class="letterspaced">Blauwe</span>” <span class="letterspaced">Vinvisch</span> kan 30 M. lang worden en is dus het grootste der thans bestaande dieren.) De borstvinnen zijn vlak achter den kop aangehecht, +de staartvin is in het midden uitgesneden en meer of minder duidelijk in twee lobben verdeeld. De halswervels, die bij het +vorige geslacht op lateren leeftijd dikwijls met elkander vergroeien, blijven hier beweegbaar. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Gewone Vinvisch</span>, de <span class="letterspaced">Razorback</span> der Engelschen, de <span class="letterspaced">Sildrör</span> der Noren, de <span class="letterspaced">Tunnolik</span> der Groenlanders, ook wel <span class="letterspaced">Jupitersvisch</span> en <span class="letterspaced">Gibbar</span> genoemd (<i lang="la-x-bio"><span id="d0e615" class="corr" title="Bron: Psysalus">Physalus</span> antiquorum</i>), een van de slankste Cetaceën, kan een lengte van 25 M. bereiken. De lengte van de borstvinnen bedraagt 1/10, hun breedte +1/50 van de geheele lichaamslengte. Aan het voorste gedeelte van den kop, zoowel aan de onderkaak als aan de bovenkaak, bevinden +zich eenige korte, borstelvormige, wijd uiteenstaande haren; overigens is de huid geheel onbehaard, aan de bovenzijde donkerzwart, +aan de onderzijde zuiver porseleinachtig wit, in de diepste groeven blauwachtig zwart. De tandelooze kaken dragen aan iedere +zijde ongeveer 350 à 375 dwarse reeksen van baarden, die van voren het dichtst bij elkander geplaatst zijn, van achteren het +verst uiteenstaan. De onderkaak sluit de mondholte geheel af en neemt de baarden in zich op. + +</p> +<p>Gewoonlijk houdt de Vinvisch zich op in het noordelijkste deel van den Atlantischen Oceaan en in de IJszee. In het begin van +den herfst trekt hij naar zuidelijker zeeën; zóó komt het, dat men hem ook in de zeeën van den gematigden en van den heeten +aardgordel ontmoet; naar men zegt, werd hij zelfs in de Zuidelijke IJszee aangetroffen. + +</p> +<p>Door zijn onstuimigheid wordt dit dier dikwijls in ’t verderf gestort, in vaarwaters gevoerd, waar het niet meer uit kan komen, +zoodat het op het strand het leven verliest. Herhaaldelijk is dit ook op de Nederlandsche kust geschied. <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> vermeldt de volgende gevallen uit deze eeuw: “Eén op 31 Augustus 1811, in de zoogenaamde Goudzee, de Zuiderzee nabij Monnikendam, +36 voet. Een wijfje op 5 April 1826, nabij Wijk-aan-Zee, 40 voet. Een wijfje (de Vinvisch van Kessel) op 5 November 1827, +tusschen Ostende en de Zeeuwsche kust, 90 à 100 voet. Een wijfje op 17 September 1835 nabij Wijk-aan-Zee, 51 voet. Een wijfje +in September 1840 aan den mond der Maas 65 voet. Een mannetje op 9 December 1841 nabij Katwijk aan Zee, 40 voet. Tusschen +2 en 7 November een langs de Groningsche kust waargenomen, en op 8 November gestrand op het eiland Borkum. Een op 22 November +1851 nabij het eiland Vlieland, 70 voet. Een op (17?) December 1856 op Texel.” Het is echter niet uitgemaakt, dat deze Vinvisschen +alle tot de bovengenoemde soort behoorden. + +</p> +<p>Alle bewegingen van dit dier zijn vlug en behendig, zooals men reeds op grond van zijn slanke gestalte zou kunnen verwachten. +Het wordt als een der snelst zwemmende Baardendragende Cetaceën beschouwd. Als de Vinvisch bedaard voortzwemt, volgt hij een +rechte lijn, en komt zeer dikwijls (volgens mijne waarnemingen gemiddeld alle 90 seconden) aan de oppervlakte om te ademen. +Het bruisende gedruisch bij het uitademen hoorde ik reeds op een afstand van één zeemijl. Niet zelden verschijnt de Vinvisch +in de onmiddellijke <a id="d0e628"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e628">552</a>]</span>nabijheid van zeilende schepen, zwemt er omheen, of volgt ze langen tijd, soms wel uren achtereen, trouw na. Soms gaat hij +aan den waterspiegel op zijde liggen, en slaat met de borstvinnen op de golven, wendt zich om, gaat op den rug liggen, duikt +onder, speelt op allerlei wijzen vroolijk in ’t water en verheft ook wel eens, door een krachtigen slag met de staartvin, +zijn kolossaal lichaam boven den waterspiegel. + +</p> +<p>Het voedsel van den Vinvisch bestaat grootendeels uit Visschen, die hij dikwijls bij scholen voor zich uitdrijft, en bij groote +hoeveelheden te gelijk in zijn ruimen muil vangt. Als de Vinvisch een rijken buit vindt, blijft hij dagen en zelfs weken lang +op een en dezelfde plaats; dit doet hij b.v. in de nabijheid van Groenland, waar hij een ongeloofelijk groot aantal Dorschen +en andere Kabeljauwachtige Visschen verslindt. Met zijn beide naaste verwanten—de <span class="letterspaced">Blauwe Vinvisch</span> of <span class="letterspaced">Reuzen-vinvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Sibbaldius borealis</i>) en de <span class="letterspaced">Snavelvinvis</span>—trekt de Gewone Vinvisch bij het vervolgen van de Dorschen en Haringen ver naar ’t zuiden en komt dan ook in de Europeesche +zeeën, hier vereenigen de Vinvisschen zich soms tot scholen, die gedurende geruimen tijd gemeenschappelijk jagen. + +</p> +<p>De jacht op den Vinvisch is wegens zijne groote vlugheid en woestheid moeielijker, en wegens de geringere hoeveelheid traan +en baarden, die hij oplevert, veel minder voordeelig dan de vangst van den Noordschen of Groenlandschen Walvisch. In vergelijking +met dezen wordt de Vinvisch daarom als bijna waardeloos beschouwd door de op zee kruisende walvischvangers. Een ander oordeel +wordt trouwens over den Vinvisch geveld daar, waar de jacht van de kust af kan plaats hebben. De vangst kan dan door het te +nutte maken van alle deelen van het lichaam van het dier een grootere winst opleveren, dan de jagers ter zee zouden kunnen +behalen. Op het eiland Vardö b.v., op 70° N.B. bij de noordwestkust van Noorwegen, wordt tegenwoordig de waarde van een groot +dier van deze soort op ƒ 1500.– geschat, waarbij slechts ƒ 180.– als opbrengst van de korte en niet zeer veerkrachtige baarden. +Bij deze vangst maakt men gebruik van vuurwapens, die op 40 M. afstand in het lichaam van het dier een harpoen werpen, welke +met een bom verbonden en aan een armdik touw bevestigd is. De bom doodt den Vinvisch, terwijl de harpoen met het touw het +zinken verhinderen. Een Vinvisch van 25 M. lengte levert hoogstens 80 ton traan. Zelfs van een deel van het vleesch van dit +dier wordt partij getrokken; men kookt het in blikken bussen, die dichtgesoldeerd worden, nadat daaruit de lucht verdreven +is; het vindt in sommige landen als vastenspijs een goeden aftrek. Het overige vleesch en de beenderen van de door kustvisscherij +verkregen Cetaceën worden tot guano verwerkt. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Tot het laatste geslacht van de familie der Vinvisschen brengen wij de <span class="letterspaced">Snavelvinvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Balaenoptera</i>), die de kleinste en sierlijkste van alle thans bekende Baardendragende Cetaceën zijn. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1552.jpg" alt="Vinvisch (Physalus antiquorum). 1/175 v. d. ware grootte." width="720" height="584"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Vinvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Physalus antiquorum</i>). 1/175 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Een typische vertegenwoordiger van dit geslacht is de <span class="letterspaced">Dwerg</span>-, <span class="letterspaced">Zomer</span>- of <span class="letterspaced">Snavelvinvisch</span>, de <span class="letterspaced">Vaagevhal</span> der Noren, de <span class="letterspaced">Tikagoelik</span> der Groenlanders (<i lang="la-x-bio">Balaenoptera rostrata</i>), het kleinste, bekende lid van zijn familie, wiens lengte waarschijnlijk nooit boven de 10 M. stijgt. De geheele bovenzijde +is donker leikleurig zwart, zoo ook de onderzijde, van de spits van de bovenkaak tot aan de plaats van aanhechting der borstvinnen, +voorts de spits van den staart met inbegrip van de staartvin; overigens zijn de onderdeelen wit met een meer of minder roodachtige +tint. De borstvinnen, die van onderen de kleur van den buik, van boven die van den rug hebben, zijn in het midden van de bovenzijde +geteekend met een witten dwarsband. Het verbreidingsgebied van dit dier strekt zich uit over alle om de Pool gelegen zeeën. +Vanhier trekt het in ’t begin van den winter naar ’t zuiden, en verschijnt dan ook aan de Europeesche kust, aan de oost- en +westkust van Amerika, en aan de oostkust <a id="d0e686"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e686">553</a>]</span>van Azië. Aan de Skandinavische kust komt het hoofdzakelijk in ’t westen voor, maar niet in ’t hooge noorden. In de Davis-straat +en in de Baffins-baai ziet men den Dwergvinvisch, volgens <span class="smallcaps">Brown</span>, slechts in de zomermaanden, niet in den winter; in dit jaargetijde wordt hij zelfs ten zuiden van Groenland uiterst zelden +gevonden. Door zijn aard en gewoonten gelijkt hij in vele opzichten op den Gewonen Vinvisch. Gewoonlijk ziet men deze dieren +afzonderlijk, zelden bij paren, en nog minder dikwijls tot grootere gezelschappen vereenigd; nu eens zwemmen zij dicht onder +den waterspiegel en duiken af en toe, dan weer vermaken zij zich met de reeds genoemde spelen. Evenals hunne verwanten voeden +zij zich hoofdzakelijk met kleine Visschen, misschien ook wel met Koppootige Weekdieren (Inktvisschen); zij vervolgen hun +prooi met zooveel ijver, dat zij gedurende het jagen niet zelden op het strand geraken en dan in vele gevallen het leven verliezen. + + +</p> +<p>Aan de Amerikaansche kust wordt op den Dwergvinvisch niet geregeld jacht gemaakt; in Noord- en Middel-Europa geschiedt dit +alleen dan, als hij zich in de nabijheid van de kust vertoont. Naar men zegt, is het vleesch van dit dier zeer smakelijk. +Vroeger werd het wel met ijzeren pijlen gedood, die men met een kolossalen kruisboog afschoot. + +</p> +<p>Van deze diersoort teekent <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> aan: “Komt zeldzaam in de Noordzee voor. Een wijfje in de Zuiderzee waargenomen en daarna aan het IJ (in de zoogenaamde Voorzaan) +op 20 December 1862 gestrand. Een wijfje in 1837 tusschen de Zeeuwsche kust en Ostende gestrand. Prof. <span class="smallcaps">Eschricht</span> vermeldt tien voorbeelden van het stranden dezer soort; van deze waren 9 wijfjes, en slechts één mannetje. Bij de Vinvisschen +aan onze kusten gestrand, zijn ook meer wijfjes, doch de sekse is niet van alle opgegeven; bij de Dolfijnen evenzeer verscheidene +wijfjes; bij de Cachelotten is slechts van enkele de sekse bekend, en deze waren mannetjes.” +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Gladde Walvisschen</span> of <span class="letterspaced">Walvisschen</span> in engeren zin (<i lang="la-x-bio">Balaenidae</i>), die de laatste familie van de onderorde der Baardendragende Cetaceën vormen, zijn logger en onbehouwener van lichaamsbouw +dan de Vinvisschen; zij hebben geen rugvin en geen huidplooien aan de buikzijde van het lichaam; hunne borstvinnen zijn breed +en afgeknot, de baarden smal en lang. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De meest typische vorm van deze familie en tevens de belangrijkste van alle Cetaceën is de <span class="letterspaced">Noordsche</span> of <span class="letterspaced">Groenlandsche Walvisch</span>, de <span class="letterspaced">Bow-head</span> van de Amerikaansche walvischvangers (<i lang="la-x-bio">Balaena mysticetus</i>), een wanstaltig schepsel, dat in al zijne lichaamsdeelen wanverhoudingen vertoont. De neiging tot overdrijving van vreemdsoortige +verschijnselen, die alle menschen aangeboren is, blijkt duidelijk uit de vroegste berichten over dezen van oudsher beroemden +Walvisch, waarin aan dit dier afmetingen worden toegekend, vele malen grooter dan die, welke door latere onderzoekers opgegeven +worden. Reeds in de mededeelingen van de zeelieden, die zich voor drie of vier eeuwen met de walvischvangst bezig hielden, +wordt geen melding gemaakt van Walvisschen, langer dan 20 M. <span class="smallcaps">Scoresby</span>, die getuige was van de vangst van ongeveer 320 Walvisschen, vond er geen enkele bij, die langer was dan 18 M. <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span> geeft van een ten noorden van de Bering-zee gevangen Noordschen Walvisch de volgende afmetingen op: lengte 16.4 M., breedte +van de staartvin 6.7 M., lengte van den grootsten baard 3.25 M. Het lijdt echter geen twijfel, dat men grootere Walvisschen +gevonden heeft, en in afgelegen gedeelten van de zee ook thans nog vindt. <span class="smallcaps">Karl Giesecke</span> bericht van een in ’t jaar 1813 gevangen Walvisch, dat deze ongeveer 20.4 M. lang was. In ’t begin van deze eeuw werd er +bij Spitsbergen één gedood, die ongeveer dezelfde lengte had, en wiens grootste baarden 5 M. lang waren. Zulke baarden—de +middelste en de beste van de reeks van 300 à 360 stuks, die op iedere bovenkaakshelft van den Walvisch voorkomt—wegen 3 à +3.5 K.G. en komen slechts bij uitzondering voor; zelfs een lengte van 4 à 4.5 M. behoort reeds tot de zeldzaamheden. Hun breedte +bedraagt in de nabijheid van de plaats van aanhechting 30 à 35 cM., de dikte 9 à 10 mM. Zoowel de breedte als de dikte nemen +naar achteren af. De baarden zijn zwart van kleur en zeer veerkrachtig; met een flauwe bocht richten zij zich naar buiten +en naar beneden; van onderen, waar zij spits toeloopen, en aan den binnenrand splitsen zij zich in lange, teere, zachte, bijna +zijdeachtige, maar zeer taaie, op franje gelijkende vezels. + +</p> +<p>Een Walvisch van 18 M. lengte is echter ook reeds een ontzaglijk, verbazingwekkend wezen. De wanstaltige kop heeft gemiddeld +een lengte gelijk aan één derde van die van het geheele lichaam. De mondholte, die grooter is dan de holte aan de buikzijde +van den romp (borstholte en buikholte te zamen genomen), bevat voldoende ruimte voor een tamelijk groote boot met haar bemanning; +daar zij bij 5 à 6 M. lengte een breedte van 2.5 à 3 M. heeft. Met alle tot dusver beschreven Cetaceën vergeleken, is deze +Walvisch buitengewoon plomp gebouwd, zijn romp is kort, dik en rond, naar achteren tot de staartvin in alle richtingen zeer +sterk versmald; op het midden van den kop komt een bultvormige verhevenheid voor, waar zich de neusgaten bevinden. De oogen, +welke slechts weinig grooter zijn dan die van een Rund, liggen onmiddellijk boven het onderkaaksgewricht; de gehooropeningen—moeielijk +waarneembaar, daar de oorschelp geheel ontbreekt en de uitwendige gehoorgang ongeveer de wijdte van een penneschacht heeft—zijn +iets verder naar achteren geplaatst. De neusgaten—twee smalle, ongeveer 45 cM. lange, S-vormige spleten—zijn gelegen op het +hoogste gedeelte van het midden van den kop, op een afstand van ongeveer 3 M. van het voorste einde van den snuit. + +</p> +<p>De weeke tong ligt met haar geheele onderzijde vastgegroeid, onbeweeglijk in de onderkaak. De verbazend groote onderkaaksbeenderen +wijken van achteren ver uiteen en hebben nog een buitenwaartsche bocht vóór het gewricht, dat hen met den schedel verbindt; +de vloer van de mondholte heeft hierdoor den vorm van een ontzaglijk grooten lepel. De bovenkaak is zeer smal, maar sterk +boogvormig van voren naar achteren gekromd; hierdoor verkrijgt de mondholte een zeer groote hoogte. Deze bedraagt echter weinig +meer dan de helft van de lengte van de baarden. Indien deze, evenals die van de Vinvisschen, kort en stijf waren en even lang +als de afstand tusschen de boven- en onderkaak bij gesloten mondholte, zou er bij ’t openen van den bek onder de baarden een +ruimte overblijven, waardoor het water en de kleine, als voedsel dienende diertjes gezamenlijk zouden ontwijken. Nu echter +buigen de lange, dunne, op borstels gelijkende spitsen van de baarden bij ’t sluiten van den mond achterwaarts, de verder +naar <a id="d0e743"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e743">555</a>]</span>voren gelegen platen komen onder de meer naar achteren geplaatste te liggen in het kanaal, dat aan weerszijden tusschen de +tong en het onderkaaksbeen overblijft. Als de mond geopend wordt, strekken de baarden zich wegens hun veerkracht als een gespannen +boog, die losgelaten wordt. Hoe ver ook de kaken van elkander verwijderd worden, steeds blijven de baarden als een zeef werken, +die alleen het water doorlaat. Hierbij komt nog, dat de lange, dunne, buigzame uiteinden van de baarden, wegens de sterke +ontwikkeling van de onderlip, die stijf omhoog rijst boven het kaakbeen, niet naar buiten kunnen worden gedreven door den +waterstroom, die de mondholte verlaat, als haar inhoud bij het sluiten van den bek en het omhoogrijzen van de tong vermindert. + + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1554.jpg" alt="Noordsche of Groenlandsche Walvisch door Zwaardvisschen aangevallen." width="720" height="497"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Noordsche</span> of <span class="letterspaced">Groenlandsche Walvisch</span> door <span class="letterspaced">Zwaardvisschen</span> aangevallen. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Met uitzondering van eenige weinige borstelige haren aan het voorste uiteinde van beide kaken en van zachtere haren aan weerszijden +van den kop, benevens eenige op 2 of 3 reeksen geplaatste, zeer korte, dikwijls uitvallende haren tusschen de ademgaten, is +de huid volkomen naakt. De opperhuid is betrekkelijk dun en stevig; zij is zoo zacht als fluweel en gelijkt eenigszins op +vetleer; daaronder ligt de 20 à 45 cM. dikke speklaag. De kleur vertoont, naar het schijnt, nog al eenig verschil. Aan de +bovenzijde van den kop heeft melkkleurig grijsachtig wit de overhand, aan de spits van den snuit overgaande in een ongeveer +15 cM. breede, zwarte vlek; verder naar achteren heeft het lichaam overal nagenoeg dezelfde kleur; het is n.l. meer of minder +donker blauw, bij de ouden naar zwart, bij de jongen naar lichtblauw zweemend. Bij oude Walvisschen strekt de donkere kleur +zich ook over de kin uit, waar men bij jonge dieren gewoonlijk onregelmatige witte vlekken opmerkt. Gewoonlijk komen bovendien +achter het oog en de bovenkaak twee witte vlekken voor; ook een deel van de oogleden en eenige onregelmatige teekeningen aan +den staartwortel zijn wit. Sommige exemplaren zijn nagenoeg ivoorwit, andere sterk gevlekt. De wijfjes zijn grooter dan de +mannetjes; hare lichtgekleurde tepels, die ongeveer zoo groot zijn als de uier van een koe, zijn door een witten kring omgeven. + + +</p> +<p>Deze Walvisch bewoont de noordelijkste gedeelten van den Atlantischen en den Stillen Oceaan en de Noordelijke IJszee, zonder +evenwel ergens een vaste verblijfplaats te hebben. Zijn aanwezigheid, zijn komst en zijn vertrek staan ongetwijfeld in nauw +verband met den toestand van het ijs in de verschillende jaargetijden. Alle nauwgezette onderzoekers zijn van oordeel, dat +hij meer dan zijne verwanten aan het ijs gebonden is, zich bij voorkeur uitsluitend in de onmiddellijke nabijheid van het +ijs ophoudt en naar het zuiden of het noorden trekt, naarmate het ijs zich in deze richting uitbreidt of in gene terugtrekt. +Onmiddellijk verlaat hij een zeegewest, waar het ijs gesmolten is. Zijn voorliefde voor het ijs gaat zoover, dat men hem zelfs +te midden van verbazend groote ijsvelden aangetroffen heeft, waar hij ongetwijfeld alleen kon komen door een langen weg onder +de ijsschotsen door af te leggen en waar hij, om te kunnen ademen, zich naar de weinige, door ebbe en vloed gevormde barsten +moet begeven. + +</p> +<p>Evenals de Vinvisch is ook de Groenlandsche Walvisch een gezellig dier. Wel vindt men hem in den regel slechts in kleine troepen +van ongeveer 3 of 4 stuks; bij de groote reizen, die deze dieren ondernemen, vereenigen zij zich soms tot talrijke scholen. +Deze bestaan, naar door ervaren walvischvangers verzekerd wordt, gewoonlijk uit Walvisschen van gelijken ouderdom; de jonge +en de oudere dieren vormen dus afzonderlijke troepen. + +</p> +<p>De bewegingen van den Walvisch zijn onregelmatig, maar volstrekt niet langzaam of log. “Het lichaam van den Walvisch, hoe +plomp het ook is,” zegt <span class="smallcaps">Scoresby</span>, “wordt zoo snel en behendig bewogen, dat hij in 5 of 6 seconden buiten het bereik van zijne vervolgers kan komen. Zulk een +snelheid behoudt hij echter slechts gedurende weinige minuten. Soms geschiedt het opstijgen naar den waterspiegel met zooveel +kracht, dat hij er geheel boven uit springt. Soms gaat hij op den kop staan en beukt met den boven water geheven staart met +vreeselijk geweld de golven. Het hierdoor veroorzaakte gedruisch wordt bij stil weder op grooten afstand gehoord en de kringen, +die in het water ontstaan, verbreiden zich over een aanzienlijke oppervlakte. De door een harpoen getroffen Walvisch schiet, +hoewel slechts gedurende eenige minuten, als een pijl in de diepte; hij bereikt hierbij zulk een groote snelheid, dat hij +soms door den schok tegen den bodem de kaken breekt.” + +</p> +<p>Van de hoogere begaafdheden van den Groenlandschen Walvisch valt niet veel te berichten. Naar het schijnt, zijn het gezicht +en het gevoel de eenige zinnen, die tamelijk goed ontwikkeld zijn; men onderstelt echter, dat de zintuigen een voldoenden +scherptegraad hebben voor het verblijf onder water en alleen in de lucht in gebreke blijven. Andere dieren van zijn soort +worden door den Walvisch, naar men meent, op verbazend grooten afstand waargenomen; boven het water moet zijn gezicht echter +niet ver reiken. Het gehoor is zoo zwak, dat hij een luid geschreeuw, zelfs op een afstand van een scheepslengte, niet opmerkt; +bij stil weder echter wordt hij reeds door een gering geplas in ’t water, door een gerommel op het schip of door het een of +ander gedruisch in de hem naderende booten verontrust en tot vluchten aangespoord. Van de eigenschappen van zijn geest verdienen +vooral vermelding de gehechtheid aan zijne soortgenooten en de ook bij hem in hooge mate aanwezige genegenheid voor de jongen. +Andere bewijzen van verstand heeft men niet veel kunnen opmerken; toch is het duidelijk gebleken, dat de ervaring zelfs den +geest van den gewoonlijk als dom beschouwden Walvisch scherpt. Voor zoover mij bekend is, heeft men den Groenlandschen Walvisch +nooit hooren “brullen”; waarschijnlijk gaat men evenwel te ver, door <span class="smallcaps">Scoresby</span>’s meening te onderschrijven, dat hij in ’t geheel niet in staat is tot het voortbrengen van eenig geluid. + +</p> +<p>Bij goed weder heeft men den Walvisch ook gedurende <span id="d0e776" class="corr" title="Bron: zij">zijn</span> slaap kunnen waarnemen. Hij ligt dan als een lijk aan den waterspiegel, zonder zich te bewegen, heft het hoogst gelegen deel +van den kop boven de oppervlakte, ademt rustig zonder een straal uit te werpen en houdt zich met zijne borstvinnen in evenwicht. +Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit kleine Schaaldieren (vooral verschillende soorten van Riempootige of Copepoden) en +Weekdieren (vooral Vinpootige Slakken of Pteropoden), die in groote massas in de bovenste waterlaag aangetroffen worden daar, +waar de zee een olijfgroene kleur vertoont. De bedoelde kleur wordt veroorzaakt door tallooze, microscopisch kleine plantjes—Kristalwieren +of Diatomeeën—, die aan de genoemde kleine dieren tot voedsel dienen. Met uitzondering van de kleine soorten, die toevallig +in den wijden muil van den Walvisch verdwalen en mede doorgeslokt worden, zal dit dier waarschijnlijk geen Visschen in noemenswaardige +hoeveelheid (en in geen geval groote exemplaren) verzwelgen, daar zijn <a id="d0e779"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e779">556</a>]</span>slokdarm hoogstens 10 cM. wijd is. Onberekenbaar groot is daarentegen het aantal kleine zeedieren, die door den Walvisch als +voedsel worden gebruikt: millioenen of zelfs milliarden iederen dag. + +</p> +<p>In den regel brengt het wijfje één enkel jong ter wereld (zelden twee); de werptijd valt in Maart of April. Het jong zuigt +langen tijd, misschien een vol jaar; de moeder gaat een weinig op zijde liggen om het den uier aan te bieden. De ontwikkeling +heeft buitengewoon snel plaats, zoodat het jong reeds als zuigeling een lengte van minstens 6 M. bij een omvang van 4 M. en +een gewicht van 6000 KG. kan bereiken. Alle waarnemers zijn het eens over de zelfopofferende liefde van de moeder. + +</p> +<p>Het voordeel dat de gedoode Walvisch oplevert, is zeer groot. Gemiddeld verkrijgt men van een Groenlandschen Walvisch 12- +à 15000 Liter traan en 700 à 1000 KG. baarden. Deze worden, nadat zij van de bovenkaak losgemaakt zijn, van het aanhangende +spek bevrijd, gesorteerd en bij pakken van 10 à 12 stuks gebonden. Ongeveer ⅚ van de ruwe grondstof is voor de fabricatie +van baleinen artikelen geschikt. Hoewel de zeer variëerende prijzen van de traan en van het balein de berekening van de waarde +van den Walvisch moeielijk maken, mag men haar gemiddeld op ƒ 12.000 stellen; een buitengewoon groot exemplaar kan echter +ook wel het dubbele van deze som opleveren. De grootste helft van de geheele opbrengst komt van het balein, dat door geen +andere Cetacee in zoo groote hoeveelheid en van zoo goede kwaliteit wordt voortgebracht. Het vleesch mag volstrekt niet oneetbaar +genoemd worden: Fransche scheepskoks hebben het zeer goed weten te gebruiken; de inboorlingen van het hooge noorden eten het +zonder eenig bezwaar, evenals ook het spek. + +</p> +<p>Behalve door den mensch, wordt de levende Walvisch waarschijnlijk alleen nog door den vreeselijken Zwaardvisch aangevallen. +Verscheidene tot de Schaaldieren behoorende woekerdieren of parasieten, die zich aan het lichaam van den Walvisch hechten, +zullen hem waarschijnlijk veel last veroorzaken. Een soort van Vlookreeft, de zoogenaamde Walvischluis, nestelt zich soms +bij honderdduizenden in de huid van zijn rug en vernielt deze zoozeer, dat het dier er uitziet, alsof het aan een kwaadaardige +huidziekte lijdt. Ook is hij niet zelden met een groot aantal Zeepokken (Rankpootige Schaaldieren) bezet, en deze leveren +weer een geschikte aanhechtingsplaats op voor velerlei zeeplanten, zoodat men Walvisschen vindt, die een geheele wereld van +levende wezens met zich rondvoeren. + +</p> +<p>Hoewel het niet te ontkennen valt, dat de Walvisschen voortdurend schaarscher worden, is het niet waarschijnlijk, dat de Groenlandsche +Walvisch spoedig uitgeroeid zal zijn. Zijn ongastvrij woongebied biedt hem nog altijd een groot aantal toevluchtsoorden aan, +die voor alle schepen onbereikbaar zijn; dit behoedt hem voor het lot van uit de rij der levende wezens weggevaagd te worden, +dat hem anders zeker zou treffen. + +</p> +<p>De Walvisch, die in vroegere tijden vrij veelvuldig op de Europeesche kusten voorkwam en het eerst de begeerigheid van de +kustbewoners opwekte, wordt ook nu nog soms (1844, 1850, 1854, 1877, 1873) op de Baskische kust gevangen. Naar men vermoedt, +moet dit dier—onze <span class="letterspaced">Noordkaper</span>, de <span class="letterspaced">Sarde</span> der Fransch sprekende Basken, de <span class="letterspaced">Sletbag</span> der IJslanders—als een afzonderlijke soort (<i lang="la-x-bio">Balaena biscayensis</i>) beschouwd worden. Deze, hoewel kleiner en vlugger dan de Groenlandsche Walvisch, is wegens zijn meer zuidelijk gelegen woongebied +nagenoeg uitgeroeid.—De vangst van andere Cetaceën in de noordelijke gedeelten van den Atlantischen Oceaan en de verder noordwaarts +gelegen afdeelingen van de Noordelijke IJszee geeft evenwel ook thans nog aan vele handen werk. Dit blijkt uit de resultaten +van de visscherij op de kusten van IJsland en van Noorwegen en uit het sterk vermeerderde verkeer met Spitsbergen, waar Engelschen, +Russen en Noren elkander den vetten buit betwisten. In 1886 en 1887 werden hier meer “Walvisschen” gevangen, dan in eenig +ander jaar van de laatste dertig, in 1887 niet minder dan 1311. Dat aan het bezit van Spitsbergen eenige waarde wordt gehecht, +blijkt uit de annexatie van deze eilandengroep door Noorwegen in Sept. 1896. + +</p> +<p>Ook op den <span class="letterspaced">Zuidelijken Walvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Balaena australis</i>), die de koude zeeën van het Zuidelijk Halfrond bewoont, en zich van zijn in ’t noorden levenden stamgenoot door geringere +grootte en breederen snuit onderscheidt, wordt ijverig jacht gemaakt. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De eerste familie van de onderorde der <span class="letterspaced">Tandendragende Cetaceën</span> (<i lang="la-x-bio">Denticete</i>) omvat de <span class="letterspaced">Dolfijnen</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinidae</i>), middelmatig groote of kleine Vischachtige Zoogdieren, welker beide kaken over haar geheele lengte (of over een deel daarvan) +met bijna gelijkvormige, meer of minder kegelvormige tanden bezet zijn, en welker neuskokers in den regel slechts door één +enkel, dwars gelegen ademgat naar buiten monden. De romp is regelmatig gestrekt, de kop betrekkelijk klein, zijn snuitgedeelte +dikwijls verlengd en toegespitst, een rugvin gewoonlijk aanwezig. + +</p> +<p>De Dolfijnen bewonen alle zeeën der aarde en ondernemen groote reizen; zij zijn de eenige Cetaceën, die ver de rivieren opzwemmen; +sommige brengen zelfs hun geheele leven in de rivieren en in de hiermede samenhangende meren door. Alle zijn in hooge mate +gezellig; sommige vereenigen zich tot zeer talrijke scholen, om dagen en weken achtereen gezamenlijk de zee te doorkruisen. +Wegens hunne vlugge bewegingen, hun geringe schuwheid tegenover den mensch en hunne spelen, hebben de Dolfijnen zich sinds +overouden tijd de vriendschap der zeelieden en der dichters verworven. + +</p> +<p>Bijna alle Dolfijnen zwemmen met buitengewone behendigheid en snelheid en zijn hierdoor bijzonder geschikt voor de vischvangst. +Zij behooren tot de roofzuchtigste zeebewoners; sommige soorten durven zelfs den grootsten Walvisch aan te vallen en weten +hem, dank zij hun volharding in den strijd, werkelijk te overmeesteren. Grootendeels bestaat hun voedsel uit Koppootige en +andere Weekdieren, uit Schaaldieren en Straaldieren. Men beweert, dat sommige ook gebruik maken van zeewieren en van boomvruchten, +en deze zelfs van de boven ’t water hangende boomtakken afplukken. Alle zonder uitzondering zijn vraatzuchtig, roofgierig +en wreed. Al wat eetbaar is, beschouwen zij als een goeden buit; zelfs de jonge dieren van hun eigen soort of van hunne naaste +verwanten worden niet door hen gespaard. De wijfjes werpen na een draagtijd van ongeveer 10 maanden één of twee jongen, die +zij lang zoogen, met den meesten zorg verplegen en in tijden van gevaar verdedigen. Naar men onderstelt, groeien de jongen +niet snel. + +</p> +<p>Alle Dolfijnen zijn veel minder dan de overige Cetaceën aan de vervolgingen van den mensch blootgesteld. Hunne ergste vijanden +zijn de leden van hun eigen familie. Meer nadeel dan eenig roofdier, berokkent <a id="d0e833"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e833">557</a>]</span>hen echter hun eigen onstuimigheid. Zij vervolgen hun prooi met zooveel begeerigheid, dat zij hierdoor dikwijls geheel buiten +het vaarwater geraken, naar het verraderlijke strand worden gelokt en op het droge het leven moeten verliezen. Soms vinden +de visschers ze bij dozijnen op het strand liggen. Gedurende hun doodstrijd hoort men van sommige gesteun en gejammer, en +ziet men eenige zelfs een vloed van tranen vergieten. + +</p> +<p>Van vele soorten trekt de mensch een niet onbelangrijk voordeel, van enkele kan hij bijna alle lichaamsdeelen gebruiken: hij +eet het vleesch, het vet en sommige ingewanden, vervaardigt allerlei benoodigdheden voor zijn bedrijf van de huid en van de +darmen en kookt uit het spek een zeer gezochte, fijne soort van traan. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>Van de onderling veel verschillende soorten, waaruit deze familie bestaat, verdient de <span class="letterspaced">Zwaardvisch</span>, vertegenwoordiger van een gelijknamig geslacht (<i lang="la-x-bio">Orca</i>), in de eerste plaats genoemd te worden. Reeds sinds overouden tijd zijn deze dieren bekend en wegens hun vraatzucht berucht. +Hun meest in ’t oogloopende kenmerk is de zeer lange, naar boven gerichte rugvin. De romp is krachtig, de kop kort, het voorhoofd +rijst schuin omhoog, de snuit is tamelijk breed; het vreeselijke gebit bestaat uit een betrekkelijk gering aantal tanden, +die dikker zijn dan bij alle andere Cetaceën, met uitzondering van den Cachelot. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Zwaardvisch</span>, <span class="letterspaced">Moordenaarsvisch</span>, <span class="letterspaced">Sabeldolfijn</span> of <span class="letterspaced">Butskop</span> (<i lang="la-x-bio">Orca gladiator</i>), kan een lengte van 9 M. bereiken, maar is in den regel kleiner; gemiddeld wordt hij 5 à 6 M. lang. De kleur biedt, naar +het schijnt, veel verscheidenheid aan. Een meer of minder donker zwart strekt zich over het grootste deel van de bovenzijde +uit; de onderzijde, met uitzondering van de spits van den snuit en van den staart, is tamelijk zuiver wit. Achter het oog +staat in den regel een langwerpige, witte vlek; een halvemaanvormige, vuil-blauwachtige of purperkleurige vlek bevindt zich +achter den rugvin, en zet zich vandaar in den vorm van een streep aan weerszijden van de rugvin en nog verder voorwaarts uit; +zij kan ook geheel ontbreken. Men ontmoet ook zeer licht gekleurde exemplaren: helderbruine en ivoorwitte. Elke bovenkaakshelft +bevat 13, elke onderkaakshelft 12 tanden. + +</p> +<p>Naar het schijnt, waren de Zwaardvisschen in vroegere eeuwen meer algemeen verbreid dan thans. De Romeinsche natuuronderzoekers +noemen ook de Middellandsche Zee als een deel van het door hen bewoonde gebied; in den laatsten tijd heeft men ze hier echter +niet meer waargenomen. Zij bewonen de noordelijke gedeelten van den Atlantischen Oceaan, de IJszee en het noorden van den +Stillen Oceaan. Geregeld bezoeken zij de kusten van Engeland, Nederland, Duitschland en Frankrijk. Volgens <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> is de Zwaardvisch “meermalen aan onze kusten waargenomen. Een voorwerp is in 1811 bij Ameland op de Engelsche plaat gestrand, +één op 15 April 1832 aan de Friesche kust nabij de Zwarte Haan, een wijfje op 30 November 1841 levend aan den Voet der Velzer +zeeduinen op eenigen afstand van Wijk-aan-Zee.” Het laatstgenoemde exemplaar stelde den bekwamen natuuronderzoeker <span class="smallcaps">Schlegel</span> in staat, voor ’t eerst een nauwkeurige beschrijving van den Zwaardvisch te geven. Aanvankelijk prijkte het dier “met een +fraai, in alle kleuren van den regenboog irizeerend zwart”, terwijl het wit door zuiverheid en glans aan porselein herinnerde. +Reeds weinige dagen daarna was van dit kleurenspel niets meer te zien; de opperhuid geraakte langzamerhand los; na verloop +van een week was het dier door beginnende verrotting geheel misvormd en verminkt. Nu werd het verkocht; een van de vele kooplustigen +kocht het voor ƒ 140; de kooper had zich echter verrekend, want hij kreeg slechts voor ƒ 40 traan uit dit dier en ongeveer +evenzooveel voor het geraamte, dat een sieraad uitmaakt van het rijke Leidsche Museum. Soms worden Zwaardvisschen in rivieren +gevangen. Zoo kent men drie gevallen van het harpoeneeren van een dergelijk dier in de Theems. + +</p> +<p>Opmerkelijk is het, dat de Zwaardvisch zich meestal in de zomermaanden in de zuidelijke zeeën ophoudt, waar hij in den regel +in Mei aankomt om in het laatste gedeelte van den herfst weder te vertrekken. Volgens <span class="smallcaps">Tilesius</span> ziet men hem in de Noordzee gewoonlijk in troepjes van vijf exemplaren, die als een troep soldaten, met den kop en den staart +naar onderen gekromd, de rugvin als een sabel boven het water opgeheven, uiterst snel voortzwemmen en met een waakzaam oog +de zee afzoeken. Zij zijn nergens veelvuldig, maar komen zoowel te midden van den Oceaan als in de nabijheid van de kusten +voor; bovendien dringen zij hier niet zelden in de baaien door en zwemmen zelfs de rivieren op. “Wanneer men dezen Moordenaarsvisch,” +zegt <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>, “op de voor hem eigenaardige wijze door het water ziet strijken of bij hooggaande zee volgens een fraai afgeronde golflijn +bij de baren op en af ziet glijden, komt men onwillekeurig tot het vergelijken van hun zwembeweging met de kunstige vlucht +van de Zwaluwen, waarvoor ook wegens de eigenaardige verdeeling van de kleur over de huid van dit dier reden bestaat. In allen +gevalle moet men van de Cetaceën aan hem den prijs der schoonheid toekennen.” + +</p> +<p>De Zwaardvisschen maken niet alleen op kleine Visschen jacht, maar ook op de reuzen der zee; zij zijn niet alleen de grootste, +maar ook de roofgierigste en vraatzuchtigste van alle Dolfijnen. Reeds <span class="smallcaps">Plinius</span> noemt den Zwaardvisch een gevaarlijk roofdier. Vele schrijvers uit lateren tijd maken vooral gewag van zijn strijd met den +Walvisch, “wien hij,” zegt o. a. <span class="smallcaps">Steller</span>, “dag en nacht lagen legt. Als de Walvisch zich in een baai verbergt, loeren de Zwaardvisschen op hem; zij wachten de komst +van een voldoend aantal makkers af, om hem als een gevangene in hun midden te nemen en onder ontzettend geschreeuw en gesteun +naar de zee te brengen, waar zij onderduiken en hem met hun vreeselijk gebit te lijf gaan.” Drie of vier van deze vraatzuchtige +roovers vallen zonder aarzeling zelfs den grootsten Walvisch aan, die door ’t zien van zijne vreeselijkste vijanden als ’t +ware verlamd schijnt en zich soms ternauwernood inspant om hun te ontkomen. “De kamp van deze Wolven van den Oceaan,” zegt +<span class="smallcaps">Scammon</span>, “met zulk een reusachtigen buit herinnert aan den strijd tusschen een troep jachthonden en een door de vervolging afgemat +Hert. Eenige hechten zich aan den kop van den Walvisch, andere vallen hem van onderen aan, terwijl verscheidene hem bij de +lippen aanpakken en onder water houden, of hem, als hij den ontzaglijken bek opent, de tong verscheuren. In de lente van het +jaar 1858 was ik ooggetuige van een strijd van drie Zwaardvisschen met een vrouwelijken Grijzen Walvisch en haar jong. Het +jong was reeds driemaal zoo groot als de grootste van zijne vijanden en werd minstens een uur lang door hen bestookt. De kwaadaardige +<a id="d0e893"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e893">558</a>]</span>roovers vielen beurtelings de moeder en haar jong aan; zij doodden eindelijk het kind, dat op den bodem zonk, die hier ongeveer +5 vademen diep was. Ook de kracht van de moeder was nagenoeg uitgeput door het gevecht, waarin haar verscheidene diepe wonden +aan de borst en aan de lippen waren toegebracht. Toen echter het jong bezweken was, doken de Zwaardvisschen naar den bodem +om hun slachtoffer te verscheuren; zij keerden naar den waterspiegel terug met groote stukken vleesch om deze hier te verslinden. +Terwijl zij dit deden, ontkwam de beangste moeder, die op den door haar gevolgden weg een bloedig spoor achterliet.”—Terecht +duidt <span class="smallcaps">Linnaeus</span> den Zwaardvisch aan met den naam: “Tiran en pijniger van de Walvisschen en Robben.” De Haaien en alle andere Zee-roofdieren +staan in roofzucht bij hem achter. Hij is de schrik van alle waterbewoners, die elk oord, waar hij verschijnt, ten spoedigste +verlaten, voor zoover dit nog mogelijk is. Zijn vraatzucht noodzaakt hem dikwijls zich dicht bij de kust op te houden; vooral +de monden der rivieren, waar het water zeer vischrijk is, lokken hem aan. Bij het vervolgen van een grootere prooi zwemt hij +echter ook wel mijlen ver zeewaarts; het duurt dan dagen en misschien zelfs weken, voordat hij weer in de nabijheid van het +land komt. Waar Groenlandsche Walvisschen, Beloega’s en Zeehonden zijn, zal men stellig ook den Zwaardvisch, hun rusteloozen +vijand, aantreffen. De Beloega zoowel als de zeehond spoeden zich vol angst naar de kust, zoodra zij hem ontwaren: de eerste +gaat op deze wijze in den regel zijn verderf te gemoet; ook de laatste vindt bij de kust niet altijd de gezochte uitkomst. +Alle walvischvangers zien met leede oogen den Zwaardvisch naderen, daar zijn jachtgebied door iederen Walvisch gemeden wordt, +al zou deze zich tusschen het ijs moeten verbergen om de hem dreigende vervolging te ontgaan. <span class="smallcaps">Eschricht</span> vond in de maag van een Zwaardvisch van 5 M. lengte 13 Bruinvisschen en 14 Robben, en in zijn bek een vijftienden Rob, die +de oorzaak was geweest van zijn dood, daar hij hem niet had kunnen verzwelgen. Ook <span class="smallcaps">Scammon</span> vond de maag van een door hem gedooden Zwaardvisch met jonge Zeehonden gevuld. Hij kon opmerken, dat zelfs de grootste Zeeleeuwen +een ontmoeting met dit roofdier vermijden, en, zoolang het in ’t gezicht is, hunne veilige schuilplaatsen op de rotsen niet +verlaten. + +</p> +<p>Op dit dier wordt nergens geregeld jacht gemaakt. Voordeel levert deze jacht niet op. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De <span class="smallcaps">Bruinvisch</span>, de kleinste van alle Dolfijnen van ons werelddeel, de eenige die geregeld de Noordzee en de Oostzee bewoont, is een vertegenwoordiger +van het niet zeer soortenrijke geslacht van dien naam (<i lang="la-x-bio">Phocaena</i>); het is gekenmerkt door een kort, spoelvormig lichaam, een zacht afhellend voorhoofd, een driehoekige, op het midden van +het lichaam gezeten rugvin van geringe hoogte en breede basis en een uit talrijke, scherpkantige tanden samengesteld gebit. + +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Bruinvisch</span>, door de Duitschers <span class="letterspaced">Meerschwein</span> (Zeevarken), door de Franschen <span class="letterspaced">Marsouin</span>, door de Engelschen <span class="letterspaced">Porpoise</span> of <span class="letterspaced">Seapig</span> genoemd, (<i lang="la-x-bio">Phocaena communis</i>), bereikt een lengte van 1.5 à 2, in zeldzame gevallen van 3 M. De kale huid is zacht, glanzig; de kleur van de bovendeelen +is zwartbruin, ook wel zwart met een groenachtige of paarsche tint; de zuiver witte kleur van de onderdeelen begint bij de +spits van de onderkaak als een smalle strook, die zich verder achterwaarts verbreedt; de borstvinnen zijn meer of minder donkerbruin. +Elke kaakhelft bevat 20 à 25 tanden met zijdelings samengedrukte en nagelvormig verbreede kroon. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1558.jpg" alt="Bruinvisch (Phocaena communis). 1/15 v. d. ware grootte." width="720" height="502"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Bruinvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Phocaena communis</i>). 1/15 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Bruinvisschen ontmoet men op iedere reis in de Noordzee of Zuiderzee. Bij troepen treft men ze aan voor de monden der rivieren; +niet zelden zwemmen zij deze op en komen zoo op grooten afstand van de zee. “Zoo werd er,” zegt <span class="smallcaps">Schlegel</span>, “één in de Seine bij Parijs gevangen, twee anderen in 1825 in de Elbe in het hertogdom Dessau; een voorwerp, hetwelk een +vijftigtal jaren geleden, waarschijnlijk door de sluis van Katwijk, in den boezem van Rijnland doorgedrongen was, werd gedurende +een maand, dan eens in het Haarlemmermeer en de rondomliggende wateren, dan eens in de grachten der stad Leiden gezien en +eindelijk gevangen.” +<a id="d0e953"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e953">559</a>]</span></p> +<p>Het eigenlijke verbreidingsgebied van den Bruinvisch omvat het geheele noordelijke <span id="d0e956" class="corr" title="Bron: gedeelten">gedeelte</span> van den Atlantischen Oceaan, van Groenland tot Noord-Afrika. Ook hij begeeft zich, naar het schijnt, in het begin van den +zomer noordwaarts, om, als de winter nadert, weder zuidwaarts te trekken. In de lente gaat hij de Haringen achterna; hij vervolgt +ze met zulk een ijver, dat de visschers hem in hooge mate lastig vinden. Zijn vraatzucht is spreekwoordelijk; zijn buitengewoon +snelle spijsvertering maakt het gebruik van een groote hoeveelheid voedsel noodig. De visschers houden niet van hem, omdat +hij hun concurrentie aandoet en dikwijls ook hunne bezittingen beschadigd: zonder moeite verscheurt hij de met visch gevulde, +dunne netten en vreet op zijn gemak de gevangenen op. Sterkere netten worden trouwens noodlottig voor hem, daar hij er in +blijft steken en hierdoor stikt. + +</p> +<p>Zooals reeds uit het zooeven gezegde afgeleid kan worden, behoort de Bruinvisch tot de weinige Cetaceën, die duidelijk de +voorkeur geven aan het water langs de kust boven de open zee. Hoewel deze dieren gezellig zijn, evenals alle Dolfijnen, vereenigen +zij zich echter zelden tot groote scholen; liever zwemmen zij ieder afzonderlijk of bij paren, ook wel in kleine gezelschappen +van 2 à 8 stuks. De Hollandsche zeeman noemt een troep dezer dieren: “de boer met zijne varkens.” De Bruinvisch is een uitstekend +zwemmer; met groote kracht en bewonderenswaardige snelheid klieft hij de golven; ook kan hij boven het water uitspringen. +In al deze opzichten moet hij echter voor de overige Dolfijnen onderdoen; hij houdt zich althans niet zoo dikwijls bezig met +de lichaamsoefeningen, waarmede de andere Dolfijnen zich vermaken, als zij met elkander spelen. Buitengewoon druk zijn zijne +bewegingen vóór of gedurende een storm: hij duikelt of hobbelt dan, schijnbaar opgewonden van blijdschap in en over de rollende +golven, buitelt over den kop en wordt dan in den letterlijken zin van het woord een “tuimelaar.” [Deze naam, die wij tot aanduiding +van een andere diersoort zullen bezigen wordt dikwijls aan den Bruinvisch of hem verwante vormen gegeven.] Zelfs de hevigste +branding levert voor hem geen bezwaar op; veeleer zoekt hij deze met duidelijk in ’t oogvallende voorkeur op; behendig weet +hij te ontkomen aan alle gevaren, die de andere Cetaceën op de kust loopen en die dikwijls voor hen zoo noodlottig worden. +Hij volgt ook de stoombooten na, in welker nabijheid hij zich echter niet zoo indringerig en volkomen onbevreesd beweegt als +bij de stiller voortglijdende zeilschepen. Steeds ziet men hem de gewone koopvaardijschepen bijgeleiden, zoolang deze zich +in de nabijheid van de kust bevinden. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p><span class="smallcaps">Martens</span>, die als barbier op een walvischvaarder in het jaar 1671 Spitsbergen bezocht en mededeelingen heeft gedaan over dieren, welke +de noordelijke zeeën bewonen, is de eerste schrijver, die melding maakt van een der meest in ’t oog vallende Dolfijnen: de +<span class="letterspaced">Witvisch</span> of <span class="letterspaced">Beloega</span>, een vertegenwoordiger van het geslacht der <span class="letterspaced">Witvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Beluga</i>). Als het belangrijkste kenteeken van de dieren dezer groep, kan men het ontbreken van een rugvin beschouwen. Het sterk gewelfde +voorhoofd is loodrecht geplaatst ten opzichte van den breeden, afgeknotten snuit, welks kaken gewapend zijn met een gering +aantal kegelvormige, op lateren leeftijd meestal uitvallende tanden. De korte en stompe borstvinnen, die aan het eerste vierde +gedeelte van het dier aangehecht zijn, hebben een eivormige gedaante. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Beloega</span> of <span class="letterspaced">Witvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Beluga leucas</i>) wordt 4 à 6 M. lang. De kleur van de oude dieren is geelachtig wit, die van de jongen bruinachtig of blauwachtig grijs, +later met lichter gekleurde vlekken geteekend, welke zich uitbreiden, totdat de kleur gelijk geworden is aan die der oude +dieren. + +</p> +<p>Het verbreidingsgebied van den Beloega omvat alle zeeën, die de Noordpool omgeven, maar strekt zich niet ver zuidwaarts uit. +Soms, doch zelden, dwaalt hij naar zuidelijker breedten af; ook aan de kusten van Middel-Europa is hij reeds eenige malen +waargenomen. Zijn voedsel bestaat uit kleine Visschen, Schaaldieren en Koppootige Weekdieren; bovendien vindt men geregeld +ook zand in zijn maag; hierom zeggen de Groenlanders schertsenderwijs: “dat hij zonder ballast niet zwemmen kan.” + +</p> +<p>De Beloega verschilt door zijne bewegingen en zijn voorkomen in allerlei opzichten van de onstuimige Zwaardvisschen en van +de Bruinvisschen. Bijna nooit ziet men de dieren van deze soort alleen; in den regel zijn zij tot gezelschappen vereenigd, +die tot ontzaglijke scholen kunnen aangroeien. Zulk een kudde moet een prachtig schouwspel opleveren, daar de schitterend +witte dieren bij ’t ademhalen soms de helft van het lichaam boven de donkere golven opheffen. + +</p> +<p>De walvischvangers zien den Beloega gaarne, omdat zij hem beschouwen als een voorlooper van den grooten Walvisch; daarom zeilen +zij dikwijls in zijn gezelschap verder, zonder hem lastig te vallen. In dit geval komt hij vaak bij het schip en speelt hier +in de golven, afwisselend er onder en er boven; altijd echter blijft hij schuw, en vlucht bij het geringste gedruisch. De +voornaamste reden, die de Walvischvangers doet afzien van de jacht, op dit dier, welks vangst een niet te versmaden voordeel +zou opleveren, is eigenlijk, dat het door zijn vlugheid en behendigheid aan een vervolging in de open zee dikwijls weet te +ontkomen, en dat bovendien deze jacht te veel tijd vereischt, om voor de Europeanen de moeite waard te zijn. Anders is het +gesteld met de inboorlingen van het hooge noorden; voor hen is de Beloega, wegens zijn traan en zijn vleesch een van de belangrijkste +Cetaceën. De meeste worden gevangen met behulp van netten, die aan den ingang van de fjorden of zeeboezems of in de zeeëngten +tusschen de eilanden worden geplaatst. De borstvinnen en de staartvin worden na goede toebereiding als een buitengewone lekkernij +beschouwd. De huid wordt gedroogd en gelooid en voor velerlei doeleinden gebruikt. Zoo maken de Kamtschadalen er riemen van, +die wegens hunne zachtheid en stevigheid zeer geroemd zijn. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Van alle geschenken der zee is er geen van meer belang voor de bewoners der noordelijke gewesten dan dat, hetwelk zij hun +aanbiedt, in den vorm van den Dolfijn, die op de Fär-öer bekend is onder den naam van <span class="letterspaced">Grind</span> of <span class="letterspaced">Grindewal</span> (<i lang="la-x-bio">Globiocephalus melas</i>). Dit dier is een vertegenwoordiger van het geslacht der <span class="letterspaced">Rondkopdolfijnen</span> (<i lang="la-x-bio"><span id="d0e1015" class="corr" title="Bron: Globliocephalus">Globiocephalus</span></i>), dat gekenmerkt is door den werkelijk nagenoeg bolvormigen, als ’t ware opgezwollen kop, door de ver naar achteren aangehechte, +sikkelvormige borstvinnen, door de op ’t midden van ’t lichaam zich verheffende rugvin, door de beide tusschenkaaksbeenderen +die de bovenkaak bedekken. De romp is niet spoelvormig, maar zijdelings samengedrukt. In elke helft van iedere kaak bevinden +<a id="d0e1018"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1018">560</a>]</span>zich 12 à 14 dikke en tamelijk lange, over ’t geheel genomen kegelvormige tanden, die tamelijk groote tusschenruimten overlaten; +de kroon eindigt in een scherpe spits en is een weinig naar binnen en naar achteren gebogen; bij gesloten bek passen de tanden +van de eene kaak in de ruimten tusschen die van de andere. Daar vele tanden op lateren leeftijd uitvallen, vindt men er meestal +in iedere kaakhelft niet meer dan 9, die tot de voorzijde van den bek beperkt zijn. De kale en glanzige huid is aan de bovendeelen +donkerzwart, aan de onderdeelen grijsachtig zwart; aan de onderzijde van den hals bevindt zich een breede, witte, hartvormige +vlek. Zeer oude mannetjes bereiken een lengte van 6 à 7 M. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1560.jpg" alt="Grind (Globiocephalus melas). 1/36 v. d. ware grootte." width="720" height="606"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Grind</span> (<i lang="la-x-bio">Globiocephalus melas</i>). 1/36 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>De Grind is eigenlijk een bewoner van de Noordelijke IJszee en van het noordelijke deel van den Stillen Oceaan. Van de IJszee +uit begeeft hij zich vaak naar het noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan en komt soms zelfs op de breedte van de +straat van Gibraltar; hierbij volgt hij echter niet, evenals de andere Cetaceën, bepaalde wegen. Gezelliger dan de andere +leden van hun familie en van hun orde, zijn deze dieren steeds tot troepen vereenigd, die van 10 à 20 tot meer dan duizend +exemplaren kunnen aangroeien; deze scholen worden steeds door oude, ervaren mannetjes aangevoerd, die door hunne metgezellen +met dezelfde onverschilligheid, of liever onnadenkendheid gevolgd worden, als de belhamel door zijne Schapen, al zouden zij +hierdoor ook hun verderf tegemoet gaan. + +</p> +<p>Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit verschillende soorten van Koppootige Weekdieren (Inktvisschen); in de maag van het gedoode +dier heeft men echter ook wel Dorschen, Haringen en andere kleine Visschen, Weekdieren van allerlei klassen en dergelijken +buit gevonden. + +</p> +<p>Geen enkele andere Cetacee wordt zoo dikwijls, en bij zoovele exemplaren tegelijk, op het strand geworpen als de Grind, wiens +lust tot gezelligheid hem op gevaarlijke plaatsen in den regel noodlottig wordt; misschien is het geen overdrijving te zeggen, +dat deze diersoort niet in de zee, maar op het land zijn leven besluit. Er gaat bijna geen jaar voorbij, waarin niet een meer +of minder groot aantal Grinden hier of daar stranden. In het jaar 1779 verongelukte een kudde van 200, in 1805 een van 300 +stuks op de Shetlandsche eilanden; in de jaren 1809 en 1810 werden 1100 exemplaren in een zeeboezem van IJsland, die men naar +de Grinden Walfjord genoemd heeft, op den oever geworpen. Ook op onze kusten gebeurt dit soms. “Het laatste voorbeeld van +dezen aard,” zegt <span class="smallcaps">Schlegel</span>, “had den 9den April 1825 in de Zeeuwsche stroomen bij St. Annaland plaats, waar er tegelijk 35 stuks gedood werden, van +welke het grootste een lengte van 20 voet had. Verscheidene van deze voorwerpen werden toen voor het Rijks-Museum van Natuurlijke +Historie aangekocht, waar zij zich nog bevinden.” + +</p> +<p>Op alle noordelijke eilanden tracht men reeds sinds overouden tijd het stranden van de Grinden, die zich in de nabijheid van +de kust ophouden, te bevorderen. <span class="smallcaps">Graba</span> beschrijft de vangst van den Grindewal op de Fär-öer op een even duidelijke als aangename wijze. + +</p> +<p>“Den 2en Juli,” zoo verhaalt hij, “weerklonk plotseling van alle zijden het luid geroep “Grindaboed”. Dit geschreeuw geeft +te kennen, dat een der op zee aanwezige booten een troep Grindewalen ontdekt heeft. In een oogwenk was geheel Thorshaven in +beweging; alle kelen herhaalden “Grindaboed”; de hoop dat men weldra weer aan een stuk grindevleesch zal smullen, veroorzaakte +een algemeen gejubel. De menschen renden met zooveel haast door de straten, alsof er een landing van de Turken te vreezen +was. Hier liepen er eenige naar de booten, daar kwamen andere met walvischmessen aandragen; ginds draafde een vrouw haar man +achterna met een stuk gedroogd vleesch, dat zij hem als leeftocht wilde medegeven; kinderen werden <a id="d0e1046"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1046">561</a>]</span>omvergeloopen en uit puren ijver viel een van de visschers uit zijn boot in zee. In den tijd van tien minuten waren elf achtmansbooten +gereed en stieten van wal; de pijjakkers werden uitgetrokken en de roeiriemen met zooveel ijver gehanteerd, dat de vaartuigen +als pijlen vooruitschoten. Wij begaven ons naar den ambtman, wiens booten en manschappen gereed waren om te vertrekken; vooraf +gingen wij met hem op de schans om van hier te zien waar de Grindewalen zich bevonden. Door onzen verrekijker ontdekten wij +de beide booten, die “Grinaboed” aangekondigd hadden. Nu verhief zich bij het naastbijgelegen dorp een hooge rookkolom; onmiddellijk +daarna verscheen er ook een op een naburigen berg; overal zag men vuursignalen; naar alle plaatsen in de buurt werden boden +gezonden; het fjord wemelde van vaartuigen. Wij gingen aan boord van het jacht van den ambtman en hadden weldra de overige +ingehaald. Nu zagen wij den troep Grinden, die door de in een halven kring geschaarde booten van de open zee afgesloten werd. +De op deze wijze omsingelde zeedieren, werden door 20 à 30 booten, waarbij wij ons hadden aangesloten, en waarvan de eene +ongeveer 100 schreden van de eerstvolgende verwijderd was, langzaam in de richting van de baai van Thorshaven voortgedreven. +Ongeveer het vierde gedeelte van alle Grinden was zichtbaar; nu eens kwam een kop boven water en spoot zijn waterstraal (?) +uit, dan weer kreeg men den hoogen rugvin te zien, later weer het geheele bovenlijf. Als de dieren aanstalten maakten om onder +de vaartuigen door te zwemmen, werden steenen en stukken lood, aan touwen bevestigd, in ’t water geworpen; als zij snel vooruitstoven, +werd er uit alle macht geroeid, zoodat zelfs sommige roeiriemen braken. Toen de Grinden dicht bij den mond van de haven waren +en niet gemakkelijk meer ontsnappen konden, begaven wij ons naar de stad. Het strand wemelde van menschen, die de vermakelijke +eindscène van de jacht, het dooden van den buit, aanschouwen wilden. Wij kozen een goede standplaats uit, van waar wij alles +van nabij konden zien. + +</p> +<p>“Hoe nader de Grinden bij de haven en het land kwamen, des te onrustiger werden zij; tot een hoop dicht opeengedrongen, gaven +zij weinig acht meer op het werpen met steenen en het slaan met de roeiriemen. Steeds dichter werd de kring der booten om +de ongelukkige slachtoffers, steeds langzamer trokken zij, het gevaar bevroedend, de haven binnen; thans, in de Westervaag +gekomen, die slechts ongeveer 250 schreden breed en dubbel zoo lang is, wilden zij zich niet meer als een kudde Schapen laten +drijven en maakten aanstalten om om te keeren. Nu naakte het beslissend oogenblik. Bezorgdheid, hoop, moordlust stonden te +lezen op de gelaatstrekken van alle Färingers. Zij lieten een woest geschreeuw hooren; alle booten snelden op den troep toe; +de manschappen staken met hunne breede harpoenen naar de dieren, die niet dicht genoeg bij de booten waren om deze door een +slag met den staart te kunnen beschadigen. De gewonde dieren spoedden zich met vreeselijke snelheid voort; de geheele troep +volgde hen na en liep op het strand. + +</p> +<p>“Nu begon een angstwekkend tooneel. Alle booten schoten achter de Grinden aan en voeren in ’t wilde weg tusschen hen in, terwijl +de manschappen dapper in ’t rond staken. De menschen, die aan land stonden, gingen tot aan de oksels in ’t water op de gewonde +dieren af en sloegen hen ijzeren haken, waaraan een touw gebonden was, in ’t lijf of in de blaasgaten; 3 of 4 mannen trokken +daarna den Grind geheel op het land en sneden hem de keel tot aan de rugwervels door. In zijn doodstrijd beukte het stervende +dier de zee met zijn staart, zoodat het water ver in ’t rond spatte; het vroeger kristalheldere water van de haven had een +bloedroode kleur aangenomen; bloedstralen werden uit de blaasgaten opgespoten. De bloedige arbeid wond de Färingers tot woede +en vermetelheid op. Ten naastenbij 30 booten, 300 menschen, 80 doode of nog levende Grinden bevonden zich op een ruimte van +weinige vierkante roeden bijeen. Geschreeuw en geraas overal. De met bloed bevlekte kleederen, aangezichten en handen, deden +de in werkelijkheid zoo goedaardige Färingers op de kannibalen van een Zuidzee-eiland gelijken; geen spoor van medelijden +toonden zij bij deze afschuwelijke slachting. Toen een man door een slag met den staart van een stervenden Grind neergeveld +en een boot aan stukken geslagen was, werd het laatste gedeelte van dit treurspel met meer voorzichtigheid afgespeeld. 80 +gedoode Grinden bedekten het strand; geen enkele was ontkomen. Zoodra het water door het bloed der gekwetste dieren gekleurd +en door de stuiptrekkende staartbewegingen der stervenden troebel geworden is, kunnen de nog levende dieren zich niet meer +redden en draaien als ’t ware in een kring rond. Wanneer er al toevallig een naar het heldere water ontsnapt, keert hij toch +dadelijk naar zijne kameraads in den bloederigen poel terug. + +</p> +<p>“Na een rusttijd van een uur werden de gedoode Grinden naast elkander gelegd, gewaardeerd en voorzien met een in de huid ingesneden +merk in Romeinsche cijfers, dat hun grootte aangeeft. De verdeeling van den buit heeft plaats naar evenredigheid van het grondbezit +en geschiedt reeds sedert onheugelijke tijden op deze wijze. + +</p> +<p>“Nadat het aandeel van iedere boot in de vangst bepaald was, werden de dieren afgehouwen. Eerst snijdt men hun de vinnen af +en het lichaam midden door. Nu wordt het spek in breede strooken en vervolgens het vleesch in stukken losgemaakt. De lever, +het hart en de nieren, die volgens de Färingers de smakelijkste stukken zijn, worden uit de lichaamsholte genomen; ten slotte +keert men den romp om en behandelt de andere zijde evenzoo. Het voordeel, dat door deze jacht verkregen wordt, is zeer groot. +Gemiddeld rekent men, dat ieder dier een ton traan oplevert. Het vleesch en het spek worden versch gegeten of door inzouten +en drogen voor bederf bewaard. Van de huid der vinnen worden de strooken leer vervaardigd, die aan de roeiriemen bevestigd +zijn; de beenderen dienen voor het maken van de omrastering der landerijen; de maag wordt opgeblazen en als bergplaats voor +traan gebruikt. Eigenlijk blijven dus alleen de darmen en eenige andere ingewanden over; om van de verrotting dezer overblijfselen +geen last te hebben, worden zij door booten naar de zee gebracht.” +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>Geen der Vischachtige Zoogdieren en zelfs geen der zeedieren in ’t algemeen, hebben zoozeer de belangstelling gewekt van de +dichters en de natuuronderzoekers der oudheid en aanleiding gegeven tot zulke gloeiende beschrijvingen en zonderlinge vertelsels +als de Dolfijn. Hij is het, die <span class="smallcaps">Arion</span> redde, toen deze beroemde lierdichter en citherspeler over boord sprong, om het gevaar te ontgaan van vermoord te worden +door roofzuchtige matrozen; hij nam hem op den rug en droeg hem naar kaap Taenarus. Hij is het, van wien <span class="smallcaps">Plinius</span> een aardig sprookje vertelt: een knaap had, door herhaaldelijk een Dolfijn met brood te voederen, diens genegenheid in zoo +hooge <a id="d0e1066"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1066">562</a>]</span>mate gewonnen, dat dit dier hem verscheidene jaren achtereen, iederen dag over het meer Lucrinus naar de school in Puteolie +droeg en op dezelfde wijze weer thuis bracht. Toen de knaap stierf, verscheen de Dolfijn nog steeds iederen dag op de gewone +plaats en treurde zich weldra dood over het verlies van zijn lieveling.” Van de Dolfijnen wordt voorts verhaald, dat zij in +den ouden tijd den mensch behulpzaam waren bij het vangen van de Zeebarbeelen, door geheele scholen van deze Visschen in de +netten te drijven, voor welke dienst zij beloond werden met een deel van den buit en met brood, dat in wijn gedoopt was. + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Dolfijn</span> vertegenwoordigt met eenige andere, zeer na verwante soorten een afzonderlijk geslacht van dezen naam (<i lang="la-x-bio">Delphinus</i>). De betrekkelijk kleine kop eindigt van voren in een snavelvormig verlengden snuit, welks kaken met buitengewoon talrijke, +kegelvormige, blijvende tanden bezet zijn; de borstvinnen staan geheel zijdelings, ongeveer op de grens van het eerste vijfde +gedeelte van de lichaamslengte: de rugvin zit ongeveer op het midden van de rugzijde; de staartvin is naar verhouding zeer +groot en bijna zuiver halve-maanvormig. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Gewone Dolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinus delphis</i>) bereikt gemiddeld een lengte van 2 M. Zijn huid is buitengewoon glad; zij is niet slechts glanzig, maar prijkt ook met allerlei +regenboogkleuren. De bovendeelen zijn groenachtig bruin of groenachtig zwart, welke kleur scherp, maar niet volgens een rechte +lijn gescheiden is van de schitterend witte kleur der onderdeelen, die aan de zijden op enkele plaatsen grijsachtige of zwartachtige +vlekken vertoont. Het aantal tanden is zeer verschillend. Gewoonlijk vindt men er 42 à 50 in iedere kaak; men heeft er echter +ook wel Dolfijnen gedood, die in elke kaakhelft 53, dus in het geheel het opmerkelijke groote aantal van 212 tanden hadden. +Deze tanden zijn regelmatig over de kaak verdeeld; zij laten kleine tusschenruimten over, zoodat die van de bovenkaak tusschen +die van de onderkaak vallen en omgekeerd; zij zijn lang, kegelvormig, zeer puntig en van buiten naar binnen zwak gekromd. + + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1562.jpg" alt="Gewone Dolfijn (Delphinus delphis). 1/18 v. d. ware grootte." width="720" height="615"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Gewone Dolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinus delphis</i>). 1/18 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Dit beroemde dier, dat aan de kusten der Middellandsche Zee zeer algemeen is, wordt van tijd tot tijd aan de kusten van Groot-Brittannië +en van het noorden van Frankrijk gevangen; het verdwaalt soms ook in de Noordzee. Voor zoover bekend, is slechts éénmaal, +vele jaren geleden een exemplaar van deze diersoort op de Hollandsche kust gestrand. Naar het schijnt, is zij over een groot +deel van den aardbol verspreid; zij bewoont althans alle zeeën van het noordelijk halfrond, en draagt hier veel bij tot de +tijdkorting van zeelieden en reizigers. De Dolfijn openbaart door zijne bewegingen zoo mogelijk een nog speelscher aard dan +dien zijner verwanten. Nu eens zwerft hij op grooten afstand van de kust in de open zee rond, dan weer zwemt hij ver de rivieren +op. Troepen van deze dieren naderen het schip en spelen langen tijd in de nabijheid, voordat zij een anderen koers nemen. +Onophoudelijk duiken <span id="d0e1098" class="corr" title="Bron: zijn">zij</span> onder en komen weer boven, verheffen het hoogst gelegen deel van den kop gedurende eenige oogenblikken boven den waterspiegel, +blazen met snuivend gedruisch, en verdwijnen weer in de diepte. Zij zwemmen zoo buitengemeen snel, dat zij niet alleen het +snelste stoomschip met gemak bijhouden, maar intusschen ook nog allerlei spelende bewegingen maken, en, als zij dit verkiezen, +om het schip heen zwemmen zonder achter te blijven. Van tijd tot tijd springt een van hen boven het water uit, valt, zonder +luid gedruisch te veroorzaken, met een buiteling weer in de zee terug, en neemt ten spoedigste zijn vroegere houding weer +aan. + +</p> +<p>Het gebit van den Dolfijn geeft duidelijk te kennen, dat hij een der ergste zee-roofdieren is; naar men <a id="d0e1103"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1103">563</a>]</span>zegt, verschoont hij zelfs zijne gewonde soortgenooten niet. Zijn voedsel bestaat uit Visschen, Schaaldieren, Koppootige Weekdieren +en andere zeebewoners. Het liefst maakt hij jacht op Sardijnen, Haringen en Vliegende Visschen. Het wijfje werpt 10 maanden +na de paring een jong van 50 à 60 cM. lengte, waaraan zij gedurende geruimen tijd groote genegenheid toont. + +</p> +<p>In den Zwaardvisch heeft de Dolfijn een gevaarlijker vijand dan in den mensch; want deze maakt alleen dan jacht op hem, als +gebrek aan versch vleesch hem hiertoe noopt. Ook thans nog valt den Dolfijn van den kant van den mensch een zekere vereering +ten deel. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>In de Noordzee komen nog eenige andere vertegenwoordigers van hetzelfde geslacht voor, o.a. de <span class="letterspaced">Witsnuitdolfijn</span> [<i lang="la-x-bio">Delphinus (Lagenorhynchus) albirostris</i>], zeer kennelijk aan de witte kleur van den snuit en van de achterhelft van het lichaam. Hij is minder rank dan de Gewone +Dolfijn, met wien hij overeenstemt door zijn betrekkelijk zwak gebit; in elke kaakhelft heeft hij 25 tanden. Hij kan een lengte +van 4 à 5 M. bereiken. In Juni 1851 werd een dier van deze soort in de Noordzee, dicht bij Texel waargenomen; kort daarna +werd er een bij Oostende gevangen. + +</p> +<p>Even zeldzaam is op onze kust de <span class="letterspaced">Tuimelaar</span>, de <span class="letterspaced">Nesarnak</span> der Groenlanders (<i lang="la-x-bio">Delphinus tursio</i>). Deze heeft in elke kaakhelft 20 à 24 tanden, welke sterker zijn dan die van den Gewonen Dolfijn; ook de skelet-bouw is +steviger. Hij wordt 3½ à 4½ M. lang; van boven en aan de zijden is hij licht blauw-zwart, van onderen wit. Een voorwerp van +deze soort strandde ongeveer 70 jaar geleden op de Groningsche kust, twee exemplaren spoelden op 20 April 1828 in Friesland +nabij de Zwarte Haan aan wal. + +</p> +<p>Minder veelvuldig nog is de <span class="letterspaced">Snaveldolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinus rostratus</i>), die door zijn gebit op den Tuimelaar gelijkt, maar door slankeren lichaamsbouw en door de minder duidelijke scheiding tusschen +het minder gewelfde voorhoofd en den smalleren snuit van dezen verschilt. Zijn algemeene kleur is roetachtig zwart; deze gaat +op den buik, de borst en den rand der onderkaak in rosachtig wit over. Lengte 2.5 M. Een exemplaar werd in 1829 gevangen bij +den mond van de Schelde. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p>De eerste mededeelingen over een in de Zuid-Amerikaansche rivieren levenden Dolfijn kwamen voor in het groote werk over “de +keerkringsgewesten van de Nieuwe Wereld” door <span class="smallcaps">A. von Humboldt</span> en <span class="smallcaps">Bonpland</span>, die echter geen volledige beschrijving van deze diersoort gaven (1819). Nauwkeuriger berichten danken wij aan de verdienstelijke +Duitsche onderzoekers <span class="smallcaps">Spix</span> en <span class="smallcaps">Martinz</span> (1831). Kort daarna zag een uitmuntende studie over dit onderwerp van den Franschen geleerde <span class="smallcaps">d’Orbigny</span> het licht. + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Inia</span> of <span class="letterspaced">Bonto</span> (<i lang="la-x-bio">Inia amazonica</i>), vertegenwoordiger van het geslacht der <span class="letterspaced">Langsnuitdolfijnen</span> (<i lang="la-x-bio">Inia</i>), is een Dolfijn, wiens snuit zich verlengd heeft tot een smallen, rondachtigen, met stijve haren begroeiden snavel, die +in elke kaakhelft 33 of 34 spitse tanden met gekromde, sterke kroon heeft. Het slanke lichaam draagt lange borstvinnen, die +aan hun bovenste gedeelte uitgesneden, en naar de spits sikkelvormig versmald zijn, een niet gelobde staartvin en een zeer +lange vetvin op den rug. De lichaamslengte wisselt af van 2 tot 3 M. Het wijfje bereikt, naar men zegt, slechts de helft van +deze grootte. Op de geheele bovenzijde is de Inia bleek blauwachtig; de kleur van de onderzijde zweemt naar rozenrood. Er +zijn echter vele kleurverscheidenheden opgemerkt: soms ontmoet men geheel roodachtige, soms ook geheel zwartachtige exemplaren. +In den laatsten tijd heeft men verscheidene, nauw met elkander verwante soorten onderscheiden. + +</p> +<p>Voor zoover thans bekend, bewoont deze Dolfijn bijna alle stroomen van Zuid-Amerika, tusschen 10 en 17° Z.B. In den Amazonenstroom +en zijne bijrivieren, alsmede in den Orinoko is hij overal een bekende verschijning. Naar men zegt, zijn de bewegingen van +dit dier langzamer en minder levendig dan die van de in zee levende Dolfijnen; het zwemt rustiger, komt dikwijls aan de oppervlakte +om adem te halen en vormt met zijne soortgenooten gewoonlijk slechts kleine gezelschappen. Deze mededeelingen worden echter +door <span class="smallcaps">Von Humboldt</span> niet bevestigd. “De lucht,” zegt hij, “werd weder stil; weldra begonnen groote Cetaceën uit de familie der Spuitvisschen, +zeer veel gelijkende op de Dolfijnen van onze zeeën, in lange reeksen aan de oppervlakte te dartelen. De langzame en trage +Krokodillen vermeden, naar het scheen, de nabuurschap van deze geraasmakende en onstuimige dieren; wij zagen ze onderduiken, +als de Spuitvisschen dicht bij hen kwamen. Dat de Cetaceën op zoo grooten afstand van de kust voorkomen, is zeer opmerkelijk; +men treft ze hier in alle jaargetijden aan; voor zoover men weet, is er niets, waaruit zou blijken, dat zij op bepaalde tijden +als de Zalmen trekken.” + +</p> +<p>Volgens <span class="smallcaps">Bates</span> wordt de Amazonenstroom door minstens drie verschillende soorten van Dolfijnen bewoond; overal zijn deze dieren talrijk, +hier en daar vertoonen zij zich zelfs in verrassend grooten getale. “In de breedste gedeelten van den stroom,” zegt deze uitmuntende +onderzoeker, “van de monding tot op een afstand van 1500 mijlen bovenwaarts, hoort men voortdurend, hoofdzakelijk echter ’s +nachts, de een of andere soort buitelen, blazen en snorken; deze geluiden dragen er niet weinig toe bij om op den reiziger +een indruk te maken, overeenkomende met dien, welke de uitgestrektheid en de verlatenheid van de zee teweegbrengt.” Hun voedsel +bestaat grootendeels uit kleine Visschen; bovendien echter worden allerlei boomvruchten, die van de takken in de rivier vallen, +niet door hen versmaad. Bij voorkeur houden de Inia’s zich op in de heldere en diepe bochten van de door hen bewoonde stroomen +of op plaatsen, waar bijrivieren in deze stroomen uitmonden, blijkbaar omdat hier de meeste Visschen voorkomen. + +</p> +<p>De inboorlingen maken geen jacht op den Inia. Zijn vleesch wordt taai genoemd, zijn spek slecht, zijn huid is hoogstens geschikt +voor het vervaardigen van schilden; de vangst van dit dier loont dus de moeite niet. +</p> +<p class="tb">*</p><p> + +</p> +<p><span class="smallcaps">Plinius</span> maakt melding van een Dolfijn, genaamd <span class="letterspaced">Platanista</span>, die in den Ganges leeft en volgens zijn beschrijving 7 M. lang zou worden. Dit dier bestaat werkelijk, maar is veel kleiner +dan de oude, beroemde onderzoeker aangeeft; zijn lengte bedraagt namelijk omstreeks 2 M. De <span class="letterspaced">Soesoek</span> of <span class="letterspaced">Snaveldolfijn van den Ganges</span> (<i lang="la-x-bio">Platanista gangetica</i>) onderscheidt zich van zijne verwanten door den zeer slanken lichaamsbouw, de halvemaanvormige, in twee lobben verdeelde +staartvin en den bovenwaarts gekromden, langen, snavelvormigen snuit. De bovenkaak is zijdelings samengedrukt en vormt zoo +een kam, die aan de voorzijde uitpuilt en van achteren breeder wordt, daar waar hij zich met het hooge, bolle voorhoofd <a id="d0e1202"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1202">564</a>]</span>vereenigt en de lange, smalle, nevens elkander geplaatste neusgaten omgeeft. Elke kaakhelft bevat 30 à 32 stevige, kegelvormige, +spitse tanden. De vetvin op den rug bestaat slechts uit een kleine uitbreiding van de huid. De kleur van de bovendeelen is +grijsachtig zwart, die van de onderdeelen <span id="d0e1204" class="corr" title="Bron: grijsachig">grijsachtig</span> wit. + +</p> +<p>Deze merkwaardige Dolfijn—die volgens de nieuwste onderzoekingen niet de eenige vertegenwoordiger van de orde der Cetaceën +in de rivieren van Zuidoost-Azië is—komt niet alleen in den Ganges en zijne bijrivieren voor, maar werd ook reeds in de Brahmapoetra +en in den Indus aangetroffen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Visschen en Schaaldieren. Nu en dan heeft men in zijn +maag ook rijstkorrels en overblijfselen van Insecten gevonden; naar men meent, zijn deze echter uit de ingewanden van de als +voedsel gebruikte Visschen afkomstig. + +</p> +<p>Het vleesch van dit dier wordt in sommige streken van Indië met smaak gegeten. Het levert een zeer vloeibare traan op, die +als een uitmuntend smeermiddel voor leder beschouwd wordt. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De <span class="letterspaced">Narwal</span>, de <span class="letterspaced">Eénhoornvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Monodon monoceros</i>), verschilt door belangrijke eigenaardigheden zoozeer van de overige Tandendragende Cetaceën, dat men hem in een afzonderlijke +familie heeft geplaatst. Zijn gebit wijkt belangrijk af van dat zijner ordegenooten. Het mannetje heeft n.l. in de bovenkaak +aan de linkerzijde één kolossalen stoottand met open wortel; deze steekt recht naar voren 2 à 3 M. buiten den bek uit, maar +is naar verhouding van zijn lengte zwak; hij is van rechts naar links gedraaid; de hiermede overeenkomende tand aan de rechterzijde +blijft in den regel onontwikkeld. Bij het wijfje blijven beide tanden meestal klein en in de kaak verborgen; slechts zelden +groeien zij uit. Bij uitzondering heeft men Narwals met twee stoottanden gevonden; deze waren alle wijfjes; de tanden hadden +dan steeds een veel geringere lengte dan die der mannetjes. De bovenkaak van het jonge dier bevat bovendien aan weerszijden +twee kleine voortanden en een kies; bij volwassenen treft men deze bestanddeelen van het gebit in den regel niet meer aan. +De onderkaak is altijd tandeloos. De rolronde, van voren afgeronde kop maakt ongeveer een zevende gedeelte van het langwerpige, +bijna spoelvormige lichaam uit. Het platte voorhoofd gaat onmerkbaar over in den zeer korten, breeden en dikken, aan de rechterzijde +een weinig verkorten snuit; deze daalt aan ’t voorste deel van ’t lichaam bijna loodrecht naar beneden. Een rugvin is niet +aanwezig, hoewel door een huidplooi aangeduid. De borstvinnen zijn ongeveer op de grens van het eerste vijfde deel van ’t +lichaam aangehecht, kort, eivormig, van voren dikker dan van achteren. De zeer groote staartvin is duidelijk in twee lobben +verdeeld. De kleur van de glanzige en zachte, fluweelachtige huid vertoont, naar het schijnt, in verband met geslacht en leeftijd, +een niet onbelangrijk verschil. Bij het mannetje is de witte of geelachtig witte grondkleur geteekend met talrijke donkerbruine +vlekken van onregelmatigen vorm, die op den rug het dichtst opeengehoopt zijn, aan den buik het verst uiteenstaan en aan den +kop bijna ineenvloeien. Jonge dieren zijn donkerder van kleur dan oude. Er worden echter ook wel nagenoeg zuiver witte en +eveneens grijsachtige, effenkleurige exemplaren gevonden. De totale lengte van den Narwal kan, naar men zegt, tot 6 M. klimmen, +bedraagt echter in den regel niet meer dan 4 à 5 M. + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1564.jpg" alt="Narwal (Monodon monoceros). 1/40 v. d. ware grootte." width="720" height="598"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Narwal</span> (<i lang="la-x-bio">Monodon monoceros</i>). 1/40 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>Dat onze voorouders van den Narwal fabelachtige dingen verhaalden, behoeft ons niet te verwonderen. Een dier, dat zulke in +’t oogloopende eigenaardigheden vertoont, moest wel de belangstelling van den mensch wekken; zoolang de wetenschap geen uitspraak +deed, had de phantasie vrij spel. Vooral de stoottand heeft aanleiding gegeven tot allerlei onderstellingen. <span class="smallcaps">Albertus Magnus</span> noemt dit dier een Visch, wiens hoorn op het voorhoofd dienen moet om andere Visschen en sommige schepen te doorboren; deze +Visch is echter zoo lui, <a id="d0e1239"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1239">565</a>]</span>dat zij, die door hem aangevallen worden, gemakkelijk kunnen ontkomen. Wij daarentegen beschouwen deze tanden als wapens soortgelijk +aan die, waardoor het mannetje zich zoo dikwijls van het wijfje onderscheidt. + +</p> +<p>De Narwal, een bewoner van de noordelijke zeeën, wordt het veelvuldigst aangetroffen tusschen 70 en 80° N. B. In de Davis-straat +en de Baffins-baai, in de Poolzee tusschen Groenland en IJsland, rondom Nowaja Semlja en in de zee ten noorden van Siberië +komt hij veelvuldig voor. Ten zuiden van den poolcirkel is hij zeldzaam: op de kusten van Groot-Britannië strandden, voorzoover +mij bekend is, in de laatste eeuwen slechts vier Narwals; aan de Duitsche kusten heeft men nooit anders dan in 1736, maar +toen tweemaal, zulke dieren waargenomen en gedood. In zijn eigenlijk woongebied ontmoet men hem bijna altijd in talrijke kudden: +hij doet in gezelligheid voor geen zijner verwanten onder. “Gedurende den trektijd,” zegt <span class="smallcaps">Brown</span>, “heb ik troepen Narwals gezien, die uit vele duizenden individuën bestonden. Tand naast tand, staartvin naast staartvin +trokken zij noordwaarts; als een cavalerieregiment doken en rezen zij, naar allen schijn, met de grootst mogelijke regelmatigheid +en vervolgden in golflijnen hun weg. Zulke troepen bestaan niet altijd uitsluitend uit dieren van hetzelfde geslacht; dikwijls +zijn mannetjes en wijfjes hierin bont dooreengemengd.” + +</p> +<p>De zeereizigers uit lateren tijd roemen de vlugheid en de behendigheid van dit dier, dat door zijn herhaaldelijk oprijzen +en onderduiken de zee weet te verlevendigen en de aandacht van den onderzoeker in hooge mate boeit. Het is zoo goed als zeker, +dat hij aan andere Cetaceën nooit de gevechten levert, waarvan de oude schrijvers melding maken. Ook jegens zijne soortgenooten +toont hij zich verdraagzaam, zoolang de liefde niet in ’t spel komt en de gemoederen der mannetjes verhit. Dat dit somtijds +geschiedt en tot ernstige gevechten aanleiding geeft, mag men met zekerheid aannemen, daar men zelden een ouden Narwal doodt, +wiens tand onbeschadigd is. In vele gevallen waren in de tandholte van zulke dieren andere tanden doorgedrongen en afgebroken. + + +</p> +<p>Het voedsel van dit merkwaardig dier bestaat uit Zeekomkommers (Holothuriën), naakte Weekdieren en Visschen. + +</p> +<p>Velerlei gevaren en tal van vijanden bedreigen het leven van den Narwal. Van geen anderen Cetacee vindt men zoo dikwijls overblijfselen +als van hem. Door den winter, die dikwijls onverwacht plotseling intreedt en de zee in het hooge noorden over een groote uitgestrektheid +in boeien van ijs slaat, wordt op deze wijze het bestaan van alle door longen ademende zeebewoners in zeer hooge mate bemoeilijkt +en in gevaar gebracht, zoodat honderden en duizenden sneven; de zee spoelt hunne lijken of wat hiervan overblijft, naar het +strand. Zoo worden hier ook dikwijls narwaltanden gevonden.—Kleine parasieten kwellen, groote, weerbare vijanden bedreigen +den Narwal. De mensch maakt ijverig jacht op hem. Dit doen echter alleen de inboorlingen, niet de uit zuidelijker gewesten +komende jagers, die slechts enkele malen zich verledigen om Narwals te harpoeneeren, daar deze jacht voor het goedmaken van +de kosten hunner reis te weinig voordeel oplevert. Zoowel het vleesch als de traan van deze dieren wordt hoog geschat. Alle +in Groenland levende Deensche vrouwen brengen het Narwal-vleesch gekookt zoowel als gebraden en in een uit de spekachtige +huid bereide gelei gelegd op den disch, vol vertrouwen dat zelfs de meest verwende vreemdeling dit gerecht eer zal aandoen. +De inboorlingen van Groenland eten dit vleesch gekookt of gedroogd, de huid en het spek rauw; zij branden het vet in hunne +lampen, vervaardigen uit de pezen naaigaren en uit de maag blazen, die zij bij de vischvangst gebruiken; zelfs van de darmen +weten zij partij te trekken. + +</p> +<p>In vroegere tijden werden voor de stoottanden van den Narwal ongeloofelijke hooge sommen betaald. Men schreef hun allerlei +wonderkrachten toe en hechtte er daarom veel meer waarde aan dan wij, die deze voorwerpen alleen begeeren, omdat zij op soortgelijke +wijze als het ivoor gebruikt kunnen worden. Nog geen 250 jaar geleden waren er nog slechts weinig narwaltanden in Europa te +vinden; die, welke de zeelieden tot aan dien tijd hadden meegebracht, vonden gretig koopers. Men hield ze voor afkomstig van +den Bijbelschen Eenhoorn, welk dier, op fabelachtige wijze voorgesteld, deel uitmaakt van het Engelsche wapen. Keizers en +koningen lieten zich dikwijls van deze tanden staven vervaardigen, die, met zeer sierlijk snijwerk versierd, hun nagedragen +werden; de kostbare kromstaven van de bisschoppen waren van zulke tanden gemaakt. Nog in de 16e eeuw bewaarde men in het Bayreuther +archief op den Plassenburg vier narwaltanden als buitengewone zeldzaamheden. Eén daarvan hadden twee markgraven van <span class="smallcaps">Karel</span> V aangenomen tegen kwijtschelding van een grooten schuldpost. Voor den grootsten der beide tanden werd door de Venetianen +nog in het jaar 1559 de ontzaglijke som van 30.000 zechinen geboden, zonder dat het hun gelukte den eigenaar tot den verkoop +over te halen. Een Narwaltand, die in de keurvorstelijke verzameling te Dresden aan den gouden keten hing, werd op een waarde +van 100.000 thaler geschat. De “Groenlandsche Compagnie” en andere kooplieden hebben gedurende eenigen tijd met deze tanden +goede zaken gedaan bij de Moscovieten en bij de bewoners van Oost-Azië. Nog in de vorige eeuw kwamen zij trouwens in de apotheken +voor en werd het poeder van de gebrande en ongebrande tanden soms als geneesmiddel voorgeschreven. Tegenwoordig kosten zij +per K.G. hoogstens zes, of per stuk twaalf à achttien gulden. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>De vijfde familie van de onderorde der Tandendragende Cetaceën omvat de <span class="letterspaced">Snavelwalvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Hyperoodontidae</i>) en is vooral in de zuidelijke zeeën door verscheidene soorten vertegenwoordigd. De hiertoe behoorende vormen onderscheiden +zich van de Dolfijnen zoowel door den meer of minder snavelvormig verlengden snuit als door het gebit, daar in de onderkaak +aan iedere zijde slechts één of twee (en overigens in beide kaken geen andere dan onontwikkelde, niet boven het tandvleesch +uitstekende) tanden voorhanden zijn. +</p> +<p class="tb"></p><p> + +</p> +<p>Een der meest bekende leden van deze familie is die, welke wij, in navolging van de bewoners der Fär-öer, <span class="letterspaced">Deugling</span> (<i lang="la-x-bio">Hyperoodon bidens</i>) zullen noemen. Na den Cachelot is de Deugling de grootste van alle Tandendragende Cetaceën. Hij kan een lengte van 8 M. +bereiken, de omvang van den kop in de nabijheid van de oogen bedraagt dan 4 M. Het wijfje is slanker en kleiner dan het volwassen +mannetje; de jonge mannetjes gelijken op de wijfjes. Vooral de vorm van den kop is merkwaardig: hier is als ’t ware een ganze- +of eendesnavel aan den kop van een Zoogdier vastgehecht. Het lichaamsdeel achter den <a id="d0e1277"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1277">566</a>]</span>snavel wordt ten onrechte “voorhoofd” genoemd door de Walvischvangers; het bestaat uit de bovenkaak, die loodrecht omhoog +rijst en zich tot een halfkogelvormigen bult verheft. Deze bult, welke zich uitstrekt tot den voorrand van het boven de oogen +gelegen spuitgat wordt door een groote knobbelvormige uitbreiding van de bovenkaaksbeenderen gesteund en bestaat overigens +uit een wijdmazig, met vloeibaar vet gevuld bindweefsel. In het skelet komt achter dezen knobbel een (uitwendig niet waarneembare) +diepe, zadelvormige inzinking voor, van achteren door het eigenlijke voorhoofd begrensd. Bij het door <span class="smallcaps">Vrolik</span> ontlede, ruim 7.6 M. lange dier was het spuitgat 1.3 M., het loodrecht opstijgende “voorhoofd” ongeveer 45 cM. achter het +voorste deel van den snavel gelegen. Soms echter is de snavel wel 60 cM. lang en het loodrechte deel van den kop 80 cM. hoog. +De jongen en de wijfjes hebben een lager, minder vlak, meer achteruitwijkend voorhoofd. Deze werden daarom tot voor korten +tijd als leden van een afzonderlijke soort beschouwd. Thans echter is men, o. a. door de onderzoekingen van <span class="smallcaps">Axel Ohlin</span>, tot de overtuiging gekomen, dat de <i lang="la-x-bio">Hyperoodon’s</i> van de noordelijke zeeën één soort vormen. Van haar aanwezigheid in het noordelijke deel van den Stillen Oceaan is niets +bekend; terwijl men den <i lang="la-x-bio">Hyperoodon</i> van ’t zuidelijk halfrond terecht of ten onrechte als een afzonderlijke soort beschouwt. [In de noordelijke zeeën leeft behalve +de Deugling nog een andere soort van Snavelwalvisch, n.l. de <span class="letterspaced">Spitsdolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Mesoplodon Sowerbyi, Hyperoodon micropterus</i>), die ook nu en dan in de Noordzee verdwaalt en er herhaaldelijk op ’t strand gekomen is, o.a. 1835 bij Ostende.] Verscheidene +namen heeft de Deugling gekregen op grond van den eigenaardigen vorm van den kop. Zeer algemeen is de naam <span class="letterspaced">Butskop</span> (“stompkop”), die echter ook aan verscheidene Dolfijnen met stomp eindigenden kop gegeven wordt. Hieraan is de Engelsche +naam <span class="letterspaced">Bottlenose</span> ontleend. De IJslanders noemen dit dier <span class="letterspaced">Andarnefia</span> (“eendensnavel”), de Groenlanders <span class="letterspaced">Anarnak</span>, de Duitschers <span class="letterspaced">Entenwal</span>. Aan ’t voorste uiteinde van de onderkaak komen bij het volwassen mannetje geregeld twee kegelvormige tanden voor van ongeveer +4 cM. lengte en 2 cM. dikte; deze zijn dikwijls geheel afgesleten: door stevig bindweefsel zijn zij met hun breede basis aan +het kaakbeen vastgehecht (niet in tandkassen geplaatst). Het deel van de onderkaak waarin de bedoelde tanden zich bevinden +steekt voorbij de bovenkaak uit; deze tanden zijn dus als ’t ware slagtanden in miniatuur. <span class="smallcaps">Ohlin</span> zag ze bijna altijd bedekt met kleine, vastzittende zeedieren (Rankpootige Schaaldieren) waaruit blijkt, dat zij zoo goed +als niet gebruikt worden. Bovendien komen iets verder naar achteren in iedere helft van elke kaak een reeks van zeer kleine +tandjes voor, die ook wel in één kaak of in beide kaken geheel kunnen ontbreken; hun aantal schijnt afwisselend te zijn; zij +blijven steeds in het tandvleesch verborgen. Bij de jonge dieren zijn zij duidelijker zichtbaar. Aan de benedenzijde van den +kop, ongeveer in ’t midden van de onderkaak, beginnen twee korte, maar diepe, naar achteren uiteenwijkende groeven; een dergelijke +groeve is verder achterwaarts aan de keel gelegen; overigens is de huid glad en glanzig, meer of minder gelijkmatig zwart; +de bovendeelen zijn echter in den regel donkerder dan de onderdeelen. De hooge spits, aan de achterzijde uitgesneden rugvin +komt voor aan het begin van het laatste derde gedeelte van het lichaam. + +</p> +<p>Naar het schijnt, is het verbreidingsgebied van den Deugling tot de Noordelijke IJszee en de noordelijke gedeelten van den +Atlantischen Oceaan beperkt; van hier uit onderneemt hij echter geregeld reizen in zuidelijke richting; ieder jaar komt hij +in de nabijheid van de Fär-öer, niet zelden ook aan de kusten van Groot-Britannië, waar hij zelfs nu en dan eenige, voor hem +gunstig gelegen rivieren opzwemt. Op de Atlantische kusten van Europa en Noord-Amerika zijn dikwijls gestrande Deuglings gevonden, +ook eenige malen op de kusten van de Noordzee. Het exemplaar, dat den 24en Juli 1846 bij Zandvoort op de Hollandsche kust +strandde, gaf aanleiding tot de uitvoerige beschrijving van het dier door Prof. <span class="smallcaps">Vrolik</span>. + +</p> +<p>De Deugling voedt zich met Koppootige en andere Weekdieren, die niet door een schelp omgeven zijn; ook wel met kleine Visschen, +o.a. Haringen. <span class="smallcaps">Vrolik</span> schatte het aantal snavels van Inktvisschen in de maag van den door hem onderzochten Deugling op ruim tien duizend. Uit de +aanwezigheid van Zeesterren in de maag blijkt, dat dit dier ook wel op den zeebodem voedsel zoekt, waarvoor zijn snavel zeer +geschikt schijnt. Zijn vaardigheid in het duiken wordt bevestigd door een mededeeling van <span class="smallcaps">Kükenthal</span>, die een geharpoeneerden Deugling 300 vademen lijn medenemen en volle 45 minuten onder water blijven zag. + +</p> +<p>Evenals de traan van den Cachelot, bevat ook die van den Deugling “spermaceti.” Hoewel het spek een zekere hoeveelheid van +deze uitmuntende vetsoort bevat, komt zij echter, naar het schijnt, vooral voor in het bindweefsel, waaruit een groot deel +van den bult op den kop bestaat. Bij jonge exemplaren kan men hieruit, nadat het “kalotje” er afgesneden is, 2 of 3 liter +van een heldere, zeer vloeibare traan scheppen, deze is bij zeer oude exemplaren niet meer aanwezig. Door het vinden van spermaceti +in de Deugling-traan steeg de prijs van dit artikel aanmerkelijk, hetgeen het sein gaf tot de meedoogenlooze vervolging, waaraan +het dier tegenwoordig is blootgesteld van de zijde der Engelsche en Noorsche visschers. In 1891 hielden niet minder dan 70 +vaartuigen zich met de jacht op Deuglings bezig; zij vingen er niet minder dan 3000. +</p> +<hr class="tb"><p> + +</p> +<p>De zesde familie der Tandendragende Cetaceën is die der <span class="letterspaced">Potvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Catodontidae</i>), zoo genoemd naar zijn belangrijksten vertegenwoordiger, den <span class="letterspaced">Potvisch</span> of <span class="letterspaced">Cachelot,</span> de <span class="letterspaced"><span id="d0e1347" class="corr" title="Bron: Spermwhale">Sperm whale</span></span> der Engelschen de <span class="letterspaced">Kegoetilik</span> der Groenlanders, de <span class="letterspaced">Tweldhal</span> der IJslanders (<i lang="la-x-bio">Catodon macrocephalus</i>), het plompste lid der geheele orde. De Potvisschen worden gekenmerkt door den buitengewoon grooten kop, die ongeveer ⅓ van +de geheele lichaamlengte heeft. De snuit is in bovenwaartsche richting zeer sterk gezwollen en van voren als ’t ware recht +afgeknot. Er is slechts één ademgat aanwezig, dat een weinig naar links van het middenvlak afwijkt. De zeer lange en smalle +onderkaak is korter dan de bovenkaak en wijkt van die der overige Cetaceën af, doordat de beide onderkaaksbeenderen over het +grootste deel van hun lengte tegen elkander aan liggen en niet alleen van voren met elkander vereenigd zijn. Zij bevatten +ieder een reeks van kegelvormige tanden zonder email en van nagenoeg gelijke lengte; de bovenkaakstanden verdienen ternauwernood +dezen naam, daar zij, evenals bij de leden der vorige familie, zeer weinig ontwikkeld zijn. + +</p> +<p>De Potvisch wordt, wat de grootte betreft, slechts door eenige van de langste Baardendragende Cetaceën <a id="d0e1361"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1361">567</a>]</span>overtroffen. Hoewel sommige berichtgevers melding maken van oude mannetjes, die 30 M. lang waren, komt men, wegens het ontbreken +van nauwkeurige metingen, die de juistheid van de bedoelde berichten bevestigen, waarschijnlijk nader bij de waarheid door + + + +</p> +<p></p> +<div class="figure"><img border="0" src="images/p1567.jpg" alt="Potvisch (Catodon macrocephalus). 1/125 v. d. ware grootte." width="674" height="720"><p class="figureHead">Potvisch (<i lang="la-x-bio">Catodon macrocephalus).</i> 1/125 v. d. ware grootte. +</p> +</div><p> + + +</p> +<p>aan te nemen, dat een totale lengte van 20 à 23 M., een lichaamsomvang van 9 à 12 M. en een staartbreedte van 5 M. de grootste +afmetingen zijn, die dit dier bereiken kan. Deze gelden trouwens alleen voor de mannetjes, want de wijfjes zijn zonder uitzondering +aanmerkelijk kleiner; stellig worden zij niet half zoo lang. In verhouding tot de lichaamslengte zijn de borstvinnen bijzonder +klein; bij de grootste exemplaren zijn zij hoogstens 2 M. lang en 1 M. breed. De kolossale, op een blok gelijkende, van voren +afgeknotte kop heeft dezelfde hoogte en breedte als de romp en gaat onmerkbaar hierin over. De beide voorste derde gedeelten +van den romp zijn zeer dik en breed; van hier tot aan het begin van de staartvin nemen de dikte en breedte allengs af. Op +het laatste derde gedeelte verheft zich een lage, knobbelvormig uitgezette, onbewegelijke rugvin of vetvin, die van achteren +dikwijls als ’t ware afgesneden is, van voren echter onmerkbaar in den romp overgaat. De korte, breede, dikke borstvinnen +staan onmiddellijk achter de oogen en hebben aan haar bovenzijde vijf overlangsche plooien: het eenige, uitwendig waarneembare +spoor van een verdeeling in vijf vingers; de onderzijde is glad. De staartvin is niet diep ingesneden, hoewel men er twee +lobben aan opmerkt; bij jonge dieren is hij aan den rand ingekorven. Het ademgat, een bijna S-vormig gekromde spleet van 20 +à 30 cM. lengte, ligt, niet zooals bij de andere Cetaceën aan het achterste, maar aan het voorste deel van den snuit bovenaan; +het oog is zeer klein en ver naar achteren <span id="d0e1373" class="corr" title="Bron: geplaats">geplaatst</span>; de gehooropening, een kleine, overlangsche spleet, ligt even onder het oog. De muil is groot, de mondspleet strekt zich +tot dicht bij de oogen uit. De onderkaak is aanmerkelijk smaller en korter dan de bovenkaak, die haar bij ’t sluiten van den +bek geheel omvat. Beide kaken zijn bezet met kegelvormige, wortellooze tanden, welker aantal aan veel afwisseling onderhevig +is, daar er op lateren leeftijd verscheidene uitvallen en andere door het tandvleesch bijna geheel overdekt worden. Betrekkelijk +groote tanden komen alleen in de onderkaak voor, ten getale van 39 à 52; in de eene onderkaakshelft zijn er meer dan in de +andere. De schedelhelften zijn zeer ongelijk ontwikkeld (evenals bij de leden van de vorige familie); bovendien zijn de buitengewoon +logge gedaante en het behouden van dezelfde dikte van voren tot achteren zeer opmerkelijke eigenaardigheden van dezen kop. +Onder de verscheidene cM. dikke speklaag van den kop breiden zich bindweefsellagen uit, die een groote ruimte bedekken, welke +door een loodrechten wand verdeeld is in twee door verscheidene openingen met elkander in gemeenschap staande kamers. De geheele +ruimte is gevuld met een olieachtige, heldere massa, <span class="letterspaced">spermaceti</span> of <span class="letterspaced">walschot</span>; dit vet bevindt zich bovendien nog in een buis, welke zich van den kop tot aan den staart uitstrekt, en in vele kleine in +het <a id="d0e1382"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1382">568</a>]</span>vleesch en het spek verstrooide zakjes. Het vleesch is hard en grofvezelig en met vele dikke en stijve bindweefselstrengen +doorvlochten. Het is bedekt met een speklaag van verschillende dikte en hierover breidt zich de kale, bijna volkomen gladde, +glanzige huid uit; deze heeft een dof zwarte of zeer donkerbruine kleur, die aan den staart en de onderkaak op sommige plaatsen +lichter is; bij zeer oude exemplaren is ook de bovenzijde van den kop lichter van kleur. De tong is met haar geheele onderzijde +aan den bodem van de onderkaak vastgegroeid. De maag is in vier afdeelingen verdeeld. Bovendien verdient nog de eigenaardige +urineblaas vermelding. Zij is gevuld met een donkere, oranjekleurige, olieachtige vloeistof; soms bevinden zich hierin bolvormige +kluiten van 8 à 30 cM. middellijn en 6 à 10 KG. gewicht, waarschijnlijk ziekelijke producten, te vergelijken met de blaassteenen +van andere dieren; dit is de bekende, buitengewoon hooggeschatte <span class="letterspaced">grijze amber</span> (het <span class="letterspaced">ambergrijs</span>). + +</p> +<p>De Potvisch is bijna een wereldburger. Alle zeeën der aarde, met uitzondering van de IJszeeën en de hieraan grenzende afdeelingen +van den Oceaan, dienen hem tot woonplaats. Als het eigenlijke gebied van den Potvisch moet men, volgens <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>, de zeeën tusschen 40° N.B. en 60° Z.B. beschouwen; van hieruit trekt hij op onregelmatige wijze noordwaarts en zuidwaarts +tot aan den 50en breedtegraad en soms verder; hij volgt hierbij de warme stroomingen. Alle exemplaren evenwel, die op 55 à +60° N. of Z.B. en op nog grooteren afstand van den evenaar waargenomen zijn, moeten als afgedwaald beschouwd worden. Troepen +of kudden, zoogenaamde “scholen”, van deze dieren heeft voorzeker geen ervaren en betrouwbare walvischvanger in deze gedeelten +van de zee ooit gezien. + +</p> +<p>Op gelijke wijze als de Dolfijnen in zeer verschillend aantal tot nauw aaneengesloten scholen vereenigd, doorkruisen deze +reusachtige dieren de zee, welker diepste gedeelten zij uitzoeken. Gaarne houden zij zich op in de nabijheid van steile kusten; +angstvallig vermijden zij echter de voor hen zoo gevaarlijke ondiepten, hoewel zij ook hier af en toe zich vertoonen. Meestal +bestaat een school uit 20 à 30 leden; in sommige tijden echter vereenigen zich verscheidene van deze troepen en trekken dan +bij honderden gemeenschappelijk verder. + +</p> +<p>De Potvisch staat door de snelheid van zijne bewegingen niet ver achter bij de snelste leden zijner orde. Reeds wanneer hij +bedaard voortzwemt, legt hij 3 à 6 zeemijlen in het uur af; in opgewonden toestand doorklieft hij echter de golven met de +snelheid van een stoomschip. Reeds van verre herkent men hem aan zijne bewegingen. In kalme gemoedsstemming glijdt hij onder +den waterspiegel voort, zonder deze in hevige beroering te brengen; zijn snellere verplaatsing gaat gepaard met zulke hevige, +boven- en benedenwaartsche slagen met den staart, dat zijn kop op ’t eene oogenblik diep onderzinkt, op ’t andere zich ver +boven ’t water verheft. Niet zelden neemt hij een loodrechten stand in ’t water aan, zoodat nu eens de kop, dan weer de staartvin +zich ver boven de oppervlakte verheft, een verschijnsel dat bij de meeste andere Cetaceën niet voorkomt. Bij ’t spelen steekt +hij soms de eene, soms de andere borstvin in de lucht, en slaat vervolgens met groote kracht op het water of beukt dit met +den staart, zoodat men het geluid op een grooten afstand hoort; er worden dan kolossale, witte watermassa’s opgeworpen, die +op heldere dagen wel 10 zeemijlen ver zichtbaar zijn, en als een goed voorteeken worden beschouwd door ervaren walvischvangers. +Bij windstilte liggen de Potvisschen niet zelden volkomen onbeweeglijk in het water, en laten zich door de deining schommelen. +Soms steken zij, terwijl zij in ’t water overeind gaan staan, den kop op komische wijze er boven uit. Men zou ze dan kunnen +aanzien voor den uiteinden van verbazend groote boomstammen of voor de halzen van ontzaglijk wijde flesschen, die met de golven +zachtjes op en neder wiegelen. + +</p> +<p>Verschillende soorten van Koppootige Weekdieren maken hoofdzakelijk het voedsel van den Potvisch uit. Kleine Visschen, die +toevallig in zijn grooten muil verdwaald raken, worden natuurlijk meteen doorgeslikt; de Cachelot maakt echter geen jacht +op hen. De zeelieden uit vroegeren tijd verhaalden, dat hij ook Haaien, Robben, Dolfijnen en zelfs Walvisschen aanvalt; nauwgezette +onderzoekers uit lateren tijd <span id="d0e1401" class="corr" title="Bron: bebben">hebben</span> echter nooit iets van dien aard opgemerkt. Wel zegt men, dat hij soms plantaardig voedsel gebruikt, althans velerlei boomvruchten +verslindt, die door de rivieren naar zee gevoerd zijn. + +</p> +<p>In alle tijden van het jaar heeft men moeders met zuigende jongen aangetroffen. De pasgeboren Potvisschen hebben ongeveer +het vierde deel van de grootte van het oude wijfje en zwemmen vroolijk naast haar. Bij ’t zoogen gaat de moeder, naar men +zegt, op zijde liggen en laat het jong den tepel met den mondhoek, maar niet met den top van de kaak aanvatten. + +</p> +<p>Op den Potvisch werd reeds in den ouden tijd jacht gemaakt; in navolging van de Amerikanen leggen de walvischvangers zich +sedert het einde van de 17e eeuw met bijzonderen ijver op de cachelottenvangst toe. Sedert het begin van onze eeuw is de Zuidzee +hun voornaamste jachtgrond; de jagers zijn bijna uitsluitend Engelschen en Noord-Amerikanen. In de jaren 1820–1830 zijn door +Engelsche walvischvangers 45.933, gemiddeld per jaar dus bijna 4600 ton walschot buitgemaakt; in de jaren 1831 en 1832 steeg +de opbrengst tot 7605 en 7165 ton. Sedert ongeveer een menschenleeftijd is het voordeel, dat de potvischvangst oplevert, aanmerkelijk +verminderd. Van een volwassen mannelijken Potvisch verkrijgt men 30 à 120 vaten traan; de waarde van zulk een exemplaar wisselt +wegens de buitengewoon groote variatie van den prijs der traan en der andere producten, ongeveer tusschen 5400 en 12000 gulden +af; de veel kleinere wijfjes zijn niet half zoo veel waard. + +</p> +<p>De jacht op den Cachelot is met grootere gevaren verbonden dan de vangst van andere Cetaceën. Slechts bij uitzondering tracht +een Walvisch of een Vinvisch zijn vermetelen vijand kwaad te doen; de Potvisch echter zal, als hij aangevallen wordt, zich +verdedigen, moedig op zijn vijand afgaan en als wapen niet alleen zijn staart, maar ook zijn vreeselijk gebit gebruiken. Uit +een aantal feiten blijkt, dat hij werkelijk zich ook met de tanden verdedigt. Er zijn alleenlevende oude mannetjes gedood, +welker onderkaak geheel verminkt was; blijkbaar hadden deze vroeger een strijd met hunne soortgenooten of met een nog onbekenden +Leviathan der diepte gevoerd. Bovendien weten de walvischvangers door noodlottige ervaringen, dat de vertoornde Potvisch niet +slechts met de kop tegen de booten aanrent of ze met den staart stuk slaat, maar ze ook wel in den bek neemt en met gemak +vergruist. Dat hij in dit geval zijn met groote tanden bezette onderkaak van de bovenkaak kan doen afwijken, totdat beide +een rechten hoek met elkander vormen, is overtuigend gebleken; ook zijwaarts kan hij haar opmerkelijk ver bewegen. Als hij +getroffen wordt, blijft hij soms eenige oogenblikken als verlamd in het <a id="d0e1410"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1410">569</a>]</span>water liggen; dit geeft den opmerkzamen walvischvanger de gelegenheid, om hem schielijk af te maken; in den regel echter verdedigt +hij zijn leven met wanhopigen moed, beantwoordt den tegen hem gerichten aanval met woede en boosheid en zoekt volstrekt niet +altijd zijn heil in de vlucht. Alle ervaren zeelieden weten te verhalen van ongelukken, die door den Cachelot veroorzaakt +zijn; het is wel mogelijk, dat sommige van deze verhalen opgesierd of zelfs geheel verzonnen zijn, van andere echter is de +waarheid ontwijfelbaar en wordt door authentieke bescheiden gestaafd. + +</p> +<p>Het schip “Nantucket” werd in het jaar 1807 niet ver van de kust van Massachusetts door een Potvisch geheel wrak gestooten.—In +het jaar 1820 maakten de booten van het schip “Essex” in de Zuidzee jacht op een school Potvischen, terwijl het schip met +gereefde zeilen hen volgde. Opeens kwam niet ver van het schip een reusachtige mannelijke Potvisch boven; deze zwom op zijn +gemak voort in een richting loodrecht aan die van het schip, ging er onder door en stiet intusschen, bloot toevallig naar +men meende, tegen den romp. De bemanning gevoelde een hevigen schok en bemerkte spoedig, dat er een lek was ontstaan; ook +de Potvisch scheen zwaar gekwetst te zijn, want hij wentelde zich, alsof hij razend was, in ’t water om; weldra echter kwam +hij weer bij en verwijderde zich—zoo dachten althans de manschappen, die aan de pompen werkten. Op een afstand van 100 vademen +zag men echter den Potvisch plotseling tot stilstand komen, rechtsomkeert maken en woedend op het schip losschieten; hij trof +het aan den voorsteven en vernielde het zoo zeer, dat het onmiddellijk begon te zinken.—Verscheidene oude dieren van deze +soort zijn wegens hun strijdlust aan de walvischvangers goed bekend en hebben als “vechtende” of “bijtende Walvisschen” een +zekeren roem verworven, zooals b.v. “Nieuw-Zeelandsche Tom”, een reusachtige Cachelot, die zijn naam ontleent aan het deel +van den Oceaan, waar hij zich bij voorkeur ophoudt. Men zegt, dat hij door de ervaring zoo schrander geworden is, dat hij +iederen aanval voorkomt en de booten stukslaat of stukbijt, als zij niet tijdig zijn vaarwater verlaten. De schepen zelf laat +hij echter met vrede. In liederen en verhalen wordt zijn roem verkondigd; naar men beweert, steekt zijn rug zóó vol harpoenen, +dat hij op dien van een Stekelvarken gelijkt.—Uit het zooeven gezegde blijkt, dat men den Potvisch als den flinksten en edelsten +van alle Cetaceën mag aanmerken; hij is het type van een echt zeemonster. + +</p> +<p>De groote gevaren, die de potvischjagers bedreigen, worden ternauwernood opgewogen door de winst, die zij hopen te behalen, +hoe groot deze ook is. Behalve het spek, dat een zeer goede traansoort oplevert, worden van den Potvisch ook nog <span class="letterspaced">spermaceti (walschot)</span> en ambergrijs verkregen. De doorzichtige en bijna kleurlooze spermaceti-olie, die uit de holten van den kop geschept wordt, +is aanvankelijk vloeibaar, n.l. zoolang zij nog de temperatuur van het levende dier heeft. Bij bekoeling scheiden zich uit +deze olie plaatvormige, paarlmoer-glanzige kristallen van een vast vet af, waardoor zij weldra tot een witte massa stolt; +hieruit wordt door persen en omsmelten het nog overige vloeibare vet verwijderd. Het zuivere walschot bestaat uit een eigenaardige +vetsoort (cetine) en bevat ook een kleine hoeveelheid cetyl-alcohol; het smelt bij 45° C. Het wordt gebruikt voor de bereiding +van pleisters, zalven, blanketsel, lippenpommade enz., verder voor het vervaardigen van zuiver witte kaarsen, die als luxe-artikel +vooral in Engeland aftrek vinden en ook bij photometrische onderzoekingen te pas komen, eindelijk ook voor het appreteeren +van linnen garen. De prijs in den groothandel was in 1895 per K.G. ƒ 2.10. Een gewone Cachelot levert 12 ton ruwe spermaceti. +Kostbaarder nog is de <span class="letterspaced">ambra</span> (het <span class="letterspaced">ambergrijs</span>); de prijs van dit artikel stijgt voortdurend en bedroeg in 1891 ƒ 4200 per K.G. Over den oorsprong van deze stof zijn sedert +overouden tijd vele vermoedens geuit, totdat men haar als een product van den Potvisch leerde kennen: zij is een lichte, wasachtige, +ondoorzichtige, brokkelige massa, meestal grijsbruin of lichtgrijs met lichte en donkere aders en vlekken; bij ’t kneden tusschen +de vingers wordt zij week; zij smelt bij 60° C. Bij verwarming verbreidt zij een aangenamen, eenigszins aan benzoë en in de +verte aan muskus herinnerenden geur, daar zij nevens het bij hooge temperatuur vluchtige ambra-vet de gemakkelijker verdampende +ambra-olie (hoogstens 13 percent) bevat. In het Oosten wordt zij voor berookingen, in Frankrijk, opgelost in alcohol en gemengd +met andere welriekende oliën, voor het bereiden van reukwaters en het parfumeeren van zeep gebruikt. Veelvuldiger dan uit +het lichaam van den Potvisch vischt men het ambergrijs uit zee op (bij Java, Madagaskar, Suriname enz.). Het is aan geen twijfel +onderhevig, dat men werkelijk stukken van 90 KG. gewicht, 1.5 M. lengte en meer dan 0.5 M. dikte in de zee drijvend heeft +gevonden; meestal vindt men echter kleinere stukken.—Bovendien worden ook nog de <span class="letterspaced">tanden</span> van den Cachelot gebruikt, n.l. in plaats van ivoor. Zij zijn van binnen eenigszins geelachtig, maar bestaan uit een zeer +dichte, vaste en duurzame stof; men maakt er dikwijls knoopen en fiches van. De prijs per KG. bedraagt ƒ 3 à ƒ 4.80. + + +</p> +</div> +</div> +<div class="back"> +<div class="transcribernote"> +<h2>Colofon</h2> +<h3>Beschikbaarheid</h3> +<p>Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het +kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. + +</p> +<p lang="en">This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give +it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>. + +</p> +<h3>Codering</h3> +<p>Dit bestand is in de oude spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van +de regel zijn hersteld. + +</p> +<p>Hoewel in dit werk laag liggende aanhalingstekens openen worden gebruikt, zijn deze gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens +zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens. + +</p> +<h3>Documentgeschiedenis</h3> +<ol class="lsoff"> +<li>16-DEC-2007 begonnen.</li> +</ol> +<h3>Verbeteringen</h3> +<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p> +<table width="75%"> +<tr> +<th>Plaats</th> +<th>Bron</th> +<th>Verbetering</th> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e279">Bladzijde 541</a></td> +<td width="40%">weining</td> +<td width="40%">weinig</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e376">Bladzijde 544</a></td> +<td width="40%">slecht</td> +<td width="40%">slechts</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e394">Bladzijde 545</a></td> +<td width="40%">.</td> +<td width="40%">,</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e410">Bladzijde 546</a></td> +<td width="40%">tussschen</td> +<td width="40%">tusschen</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e493">Bladzijde 549</a></td> +<td width="40%">breken</td> +<td width="40%">bereiken</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e615">Bladzijde 551</a></td> +<td width="40%">Psysalus</td> +<td width="40%">Physalus</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e776">Bladzijde 555</a></td> +<td width="40%">zij</td> +<td width="40%">zijn</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e956">Bladzijde 559</a></td> +<td width="40%">gedeelten</td> +<td width="40%">gedeelte</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1015">Bladzijde 559</a></td> +<td width="40%">Globliocephalus</td> +<td width="40%">Globiocephalus</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1098">Bladzijde 562</a></td> +<td width="40%">zijn</td> +<td width="40%">zij</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1204">Bladzijde 564</a></td> +<td width="40%">grijsachig</td> +<td width="40%">grijsachtig</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1347">Bladzijde 566</a></td> +<td width="40%">Spermwhale</td> +<td width="40%">Sperm whale</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1373">Bladzijde 567</a></td> +<td width="40%">geplaats</td> +<td width="40%">geplaatst</td> +</tr> +<tr> +<td width="20%"><a href="#d0e1401">Bladzijde 568</a></td> +<td width="40%">bebben</td> +<td width="40%">hebben</td> +</tr> +</table> +</div> +</div> + + + + + + + +<pre> + + + + + +End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm + +*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN *** + +***** This file should be named 24008-h.htm or 24008-h.zip ***** +This and all associated files of various formats will be found in: + http://www.gutenberg.org/2/4/0/0/24008/ + +Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed +Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ + + +Updated editions will replace the previous one--the old editions +will be renamed. + +Creating the works from public domain print editions means that no +one owns a United States copyright in these works, so the Foundation +(and you!) can copy and distribute it in the United States without +permission and without paying copyright royalties. Special rules, +set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to +copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to +protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project +Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you +charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you +do not charge anything for copies of this eBook, complying with the +rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose +such as creation of derivative works, reports, performances and +research. They may be modified and printed and given away--you may do +practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is +subject to the trademark license, especially commercial +redistribution. + + + +*** START: FULL LICENSE *** + +THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE +PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK + +To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free +distribution of electronic works, by using or distributing this work +(or any other work associated in any way with the phrase "Project +Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project +Gutenberg-tm License (available with this file or online at +http://gutenberg.org/license). + + +Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm +electronic works + +1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm +electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to +and accept all the terms of this license and intellectual property +(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all +the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy +all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession. +If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project +Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the +terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or +entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. + +1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be +used on or associated in any way with an electronic work by people who +agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few +things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works +even without complying with the full terms of this agreement. See +paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project +Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement +and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic +works. See paragraph 1.E below. + +1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation" +or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project +Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the +collection are in the public domain in the United States. If an +individual work is in the public domain in the United States and you are +located in the United States, we do not claim a right to prevent you from +copying, distributing, performing, displaying or creating derivative +works based on the work as long as all references to Project Gutenberg +are removed. Of course, we hope that you will support the Project +Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by +freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of +this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with +the work. You can easily comply with the terms of this agreement by +keeping this work in the same format with its attached full Project +Gutenberg-tm License when you share it without charge with others. + +1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern +what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in +a constant state of change. If you are outside the United States, check +the laws of your country in addition to the terms of this agreement +before downloading, copying, displaying, performing, distributing or +creating derivative works based on this work or any other Project +Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning +the copyright status of any work in any country outside the United +States. + +1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: + +1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate +access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently +whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the +phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project +Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, +copied or distributed: + +This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with +almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or +re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included +with this eBook or online at www.gutenberg.org + +1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived +from the public domain (does not contain a notice indicating that it is +posted with permission of the copyright holder), the work can be copied +and distributed to anyone in the United States without paying any fees +or charges. If you are redistributing or providing access to a work +with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the +work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 +through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the +Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or +1.E.9. + +1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted +with the permission of the copyright holder, your use and distribution +must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional +terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked +to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the +permission of the copyright holder found at the beginning of this work. + +1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm +License terms from this work, or any files containing a part of this +work or any other work associated with Project Gutenberg-tm. + +1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this +electronic work, or any part of this electronic work, without +prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with +active links or immediate access to the full terms of the Project +Gutenberg-tm License. + +1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, +compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any +word processing or hypertext form. However, if you provide access to or +distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than +"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version +posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org), +you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a +copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon +request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other +form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm +License as specified in paragraph 1.E.1. + +1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, +performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works +unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. + +1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing +access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided +that + +- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from + the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method + you already use to calculate your applicable taxes. The fee is + owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he + has agreed to donate royalties under this paragraph to the + Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments + must be paid within 60 days following each date on which you + prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax + returns. Royalty payments should be clearly marked as such and + sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the + address specified in Section 4, "Information about donations to + the Project Gutenberg Literary Archive Foundation." + +- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies + you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he + does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm + License. You must require such a user to return or + destroy all copies of the works possessed in a physical medium + and discontinue all use of and all access to other copies of + Project Gutenberg-tm works. + +- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any + money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the + electronic work is discovered and reported to you within 90 days + of receipt of the work. + +- You comply with all other terms of this agreement for free + distribution of Project Gutenberg-tm works. + +1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm +electronic work or group of works on different terms than are set +forth in this agreement, you must obtain permission in writing from +both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael +Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the +Foundation as set forth in Section 3 below. + +1.F. + +1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable +effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread +public domain works in creating the Project Gutenberg-tm +collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic +works, and the medium on which they may be stored, may contain +"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or +corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual +property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a +computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by +your equipment. + +1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right +of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project +Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project +Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all +liability to you for damages, costs and expenses, including legal +fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT +LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE +PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE +TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE +LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR +INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH +DAMAGE. + +1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a +defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can +receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a +written explanation to the person you received the work from. If you +received the work on a physical medium, you must return the medium with +your written explanation. The person or entity that provided you with +the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a +refund. If you received the work electronically, the person or entity +providing it to you may choose to give you a second opportunity to +receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy +is also defective, you may demand a refund in writing without further +opportunities to fix the problem. + +1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth +in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER +WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO +WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. + +1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied +warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. +If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the +law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be +interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by +the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any +provision of this agreement shall not void the remaining provisions. + +1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the +trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone +providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance +with this agreement, and any volunteers associated with the production, +promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works, +harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, +that arise directly or indirectly from any of the following which you do +or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm +work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any +Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause. + + +Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm + +Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of +electronic works in formats readable by the widest variety of computers +including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists +because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from +people in all walks of life. + +Volunteers and financial support to provide volunteers with the +assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's +goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will +remain freely available for generations to come. In 2001, the Project +Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure +and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations. +To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation +and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 +and the Foundation web page at http://www.pglaf.org. + + +Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive +Foundation + +The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit +501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the +state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal +Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification +number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at +http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent +permitted by U.S. federal laws and your state's laws. + +The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S. +Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered +throughout numerous locations. Its business office is located at +809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email +business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact +information can be found at the Foundation's web site and official +page at http://pglaf.org + +For additional contact information: + Dr. Gregory B. Newby + Chief Executive and Director + gbnewby@pglaf.org + + +Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg +Literary Archive Foundation + +Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide +spread public support and donations to carry out its mission of +increasing the number of public domain and licensed works that can be +freely distributed in machine readable form accessible by the widest +array of equipment including outdated equipment. Many small donations +($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt +status with the IRS. + +The Foundation is committed to complying with the laws regulating +charities and charitable donations in all 50 states of the United +States. Compliance requirements are not uniform and it takes a +considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up +with these requirements. We do not solicit donations in locations +where we have not received written confirmation of compliance. To +SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any +particular state visit http://pglaf.org + +While we cannot and do not solicit contributions from states where we +have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition +against accepting unsolicited donations from donors in such states who +approach us with offers to donate. + +International donations are gratefully accepted, but we cannot make +any statements concerning tax treatment of donations received from +outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. + +Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation +methods and addresses. Donations are accepted in a number of other +ways including checks, online payments and credit card donations. +To donate, please visit: http://pglaf.org/donate + + +Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic +works. + +Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm +concept of a library of electronic works that could be freely shared +with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project +Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support. + + +Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed +editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S. +unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily +keep eBooks in compliance with any particular paper edition. + + +Most people start at our Web site which has the main PG search facility: + + http://www.gutenberg.org + +This Web site includes information about Project Gutenberg-tm, +including how to make donations to the Project Gutenberg Literary +Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to +subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks. + + +</pre> + +</body> +</html> diff --git a/24008-h/images/p1538.jpg b/24008-h/images/p1538.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..deeeafe --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1538.jpg diff --git a/24008-h/images/p1540.jpg b/24008-h/images/p1540.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..bf673ca --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1540.jpg diff --git a/24008-h/images/p1552.jpg b/24008-h/images/p1552.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..d37e134 --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1552.jpg diff --git a/24008-h/images/p1554.jpg b/24008-h/images/p1554.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..bbf8d47 --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1554.jpg diff --git a/24008-h/images/p1558.jpg b/24008-h/images/p1558.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..81d0097 --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1558.jpg diff --git a/24008-h/images/p1560.jpg b/24008-h/images/p1560.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..4a7bac1 --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1560.jpg diff --git a/24008-h/images/p1562.jpg b/24008-h/images/p1562.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..829e52c --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1562.jpg diff --git a/24008-h/images/p1564.jpg b/24008-h/images/p1564.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..a68d174 --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1564.jpg diff --git a/24008-h/images/p1567.jpg b/24008-h/images/p1567.jpg Binary files differnew file mode 100644 index 0000000..be07fec --- /dev/null +++ b/24008-h/images/p1567.jpg diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt new file mode 100644 index 0000000..6312041 --- /dev/null +++ b/LICENSE.txt @@ -0,0 +1,11 @@ +This eBook, including all associated images, markup, improvements, +metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be +in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES. + +Procedures for determining public domain status are described in +the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org. + +No investigation has been made concerning possible copyrights in +jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize +this eBook outside of the United States should confirm copyright +status under the laws that apply to them. diff --git a/README.md b/README.md new file mode 100644 index 0000000..61cdea0 --- /dev/null +++ b/README.md @@ -0,0 +1,2 @@ +Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for +eBook #24008 (https://www.gutenberg.org/ebooks/24008) |
