summaryrefslogtreecommitdiff
diff options
context:
space:
mode:
authorRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 02:11:58 -0700
committerRoger Frank <rfrank@pglaf.org>2025-10-15 02:11:58 -0700
commit9985bf53dc45edcc034e69d9aef188d109f3f55e (patch)
tree51699284246c15a2aa9ad5e0cc36e090cf420b6f
initial commit of ebook 24008HEADmain
-rw-r--r--.gitattributes3
-rw-r--r--24008-8.txt3430
-rw-r--r--24008-8.zipbin0 -> 77437 bytes
-rw-r--r--24008-h.zipbin0 -> 1314179 bytes
-rw-r--r--24008-h/24008-h.htm3076
-rw-r--r--24008-h/images/p1538.jpgbin0 -> 145402 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1540.jpgbin0 -> 128999 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1552.jpgbin0 -> 135953 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1554.jpgbin0 -> 117666 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1558.jpgbin0 -> 122228 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1560.jpgbin0 -> 141718 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1562.jpgbin0 -> 135810 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1564.jpgbin0 -> 146898 bytes
-rw-r--r--24008-h/images/p1567.jpgbin0 -> 156881 bytes
-rw-r--r--LICENSE.txt11
-rw-r--r--README.md2
16 files changed, 6522 insertions, 0 deletions
diff --git a/.gitattributes b/.gitattributes
new file mode 100644
index 0000000..6833f05
--- /dev/null
+++ b/.gitattributes
@@ -0,0 +1,3 @@
+* text=auto
+*.txt text
+*.md text
diff --git a/24008-8.txt b/24008-8.txt
new file mode 100644
index 0000000..ef61bd3
--- /dev/null
+++ b/24008-8.txt
@@ -0,0 +1,3430 @@
+The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Het Leven der Dieren
+ Deel 1, Hoofdstuk 12: Sirenen; hoofdstuk 13: Walvischachtige
+
+Author: A. E. Brehm
+
+Release Date: December 24, 2007 [EBook #24008]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+TWAALFDE ORDE.
+
+DE SIRENEN (Sirenia).
+
+
+De naam _Sirenen_ wekt de herinnering aan verleidelijke gestalten uit
+de sprookjes der oudheid, die half vrouw, half visch de kristalheldere
+golven van de zee bewonen en den armen menschenzoon door bekoorlijk
+gezang en nog aantrekkelijker gebaren, door bewegingen van het hoofd
+en gloeiende blikken der oogen uitnoodigen zich tot haar te begeven,
+met haar te spelen, te koozen en--zich in zijn verderf te storten. Wie
+deze voorstelling zich vormt van de Sirenen der dierkundigen, zal
+bedrogen uitkomen. De natuuronderzoekers hebben zich in dit geval
+uitsluitend laten leiden door hun voorliefde voor dichterlijke namen,
+zonder aan het poëtisch beeld, dat aan den naam verbonden is, recht
+te laten wedervaren. De naam Sirenen past bij de waterdieren, die wij
+nu beschrijven zullen, ongeveer even goed of even slecht als die van
+de Grieksche boom-nymf _Hamadryas_ bij een der vreemdsoortigste Apen,
+die waarschijnlijk alleen door de natuuronderzoekers schoon gevonden
+zal worden.
+
+De _Sirenen_ of _Zeekoeien_ vormen een orde op zich zelf. Door haar
+inwendigen bouw stemmen zij nog het meest met de Hoefdieren overeen;
+zij kunnen beschouwd worden als een tak van deze diergroep, die zich
+gewijzigd heeft in overeenstemming met de eischen van het leven in 't
+water. Vele dierkundigen voegden ze als een afzonderlijke afdeeling of
+familie aan de Walvischachtigen toe; de punten van verschil tusschen
+hen en deze dieren zijn echter zoo belangrijk, dat een samenvoeging
+in één orde niet geraden schijnt. De Sirenen zijn gekenmerkt door
+een kleinen kop, die duidelijk van den romp onderscheiden kan worden,
+en voorzien is met een dikken, gezwollen snuit, met borstelige lippen
+en met neusgaten, die aan de spits van den snuit gelegen zijn; zij
+hebben een plompen romp van eigenaardigen vorm, die schraal bekleed
+is met korte, borstelige haren, en een gebit, dat in vele opzichten
+van dat der overige Zoogdieren afwijkt. Slechts twee ledematen
+zijn haar overgebleven, n.l. de twee voorste, en deze zijn echte
+vinpooten. Hunne teenen zijn zoo volledig omhuld door de algemeene
+lichaamshuid, dat de bewegelijkheid der leden ten opzichte van
+elkander geheel opgeheven is. Uitwendig blijkt de inwendig zichtbare
+samenstelling van de hand alleen uit de sporen van nagels, die er aan
+voorkomen. De staart, die het dier vergoeding moet schenken voor het
+gemis van de achterste ledematen, eindigt in een horizontalen vin. Er
+behoort een levendige verbeeldingskracht toe om in deze dieren, zelfs
+wanneer zij zich op een grooten afstand vertoonen, zeenymfen te zien:
+met het schoone lichaam van de vrouw hebben deze plompe, onbehouwen
+schepsels slechts in zooverre iets gemeen, dat ook bij hen de tepels
+aan de borst (tusschen de borstvinnen) gelegen zijn en meer dan bij
+andere Zee-Zoogdieren op de wijze van borsten uitpuilen.
+
+Onze orde bevat slechts één familie--de _Manaten_ (_Manatidae_)--, die
+gewoonlijk in drie geslachten wordt verdeeld, waarvan trouwens één--de
+Eigenlijke of Noordsche Zeekoe--niet meer onder de levende dieren
+opgenoemd mag worden. Het gebit verschilt bij deze drie geslachten
+zoo aanmerkelijk, dat het ons ondoenlijk voorkomt, het reeds op deze
+plaats te beschrijven. Terwijl de Eigenlijke Zeekoe in plaats van
+tanden slechts een hoornachtige kauwplaat aan de binnenzijde van de
+onderkaak en aan het gehemelte bezat, hebben de overige Sirenen tanden
+in de kaken. Op de eigenaardigheden van het gebit is de verdeeling
+in geslachten gegrond, die volgens de laatste onderzoekingen van
+Dollos, tot twee (_Halicore_ en _Manatus_) beperkt moeten worden;
+daar hij de Eigenlijke Zeekoe, die in de vorige eeuw uitgeroeid werd,
+als een _Halicore_ beschouwt, welke de tanden verloren heeft.
+
+Ondiepe oevers en zeeboezems in tropische gewesten, riviermonden
+en de rivieren zelf, vooral ondiepe plaatsen hierin, vormen de
+verblijfplaatsen der Sirenen. In den gematigden gordel komen zij,
+naar het schijnt, slechts bij uitzondering voor, iets zekers kunnen
+wij hierover echter niet zeggen, omdat deze dieren zich meestal aan
+de waarneming onttrekken. Daarentegen is het bekend, dat zij niet
+altijd op dezelfde plaats verblijf houden; dikwijls trekken zij
+mijlen ver; onder anderen komen zij ook diep in het land, in meren,
+die met groote stroomen in gemeenschap staan. Men ontmoet ze bij paren
+of tot kleine gezelschappen vereenigd; volgens sommige onderzoekers
+zijn de echtelijke banden bij hen zeer hecht, en blijft het mannetje
+steeds met zijn wijfje samenleven. Zij zijn reeds in veel hoogere mate
+waterdieren dan de Robben. Slechts bij groote uitzondering schuiven
+zij hun log lichaam over den rand van den waterspiegel. Zij missen de
+behendigheid van de andere in zee levende Zoogdieren; wel kunnen zij
+uitmuntend zwemmen en duiken, maar toch vermijden zij eenigszins diepe
+plaatsen, waarschijnlijk omdat zij voor het herhaaldelijk onderduiken
+en weer boven komen te onbeholpen zijn. Op het droge sleepen zij zich
+met buitengewoon groote inspanning over een korten afstand voort;
+hare vinvormige ledematen zijn veel te zwak voor het bewegen van de
+groote massa van haar lichaam, vooral omdat dit, naar het schijnt,
+de buigzaamheid van het lichaam van den Zeehond volstrekt niet bezit.
+
+Wieren, grassen en andere zeeplanten, die op ondiepten of dicht bij de
+kust groeien, en ook verscheidene waterplanten, waarmede de ondiepten
+der rivieren bedekt zijn, vormen het voedsel der Sirenen: zij zijn
+derhalve de eenige in het water levende Zoogdieren, die plantaardige
+stoffen eten. Deze scheuren zij met de dikke lippen af en stuwen,
+evenals het Rivierpaard, hiervan groote hoeveelheden tegelijk door
+hun wijde keel.
+
+Evenals alle vraatzuchtige dieren zijn ook de Sirenen trage,
+stompzinnige wezens met zwakke geestvermogens. Men noemt ze vreedzaam
+en onschadelijk en duidt hiermede aan, dat zij niets anders doen dan
+vreten en rusten. Zoomin vreesachtig als stoutmoedig, leven zij met
+alle overige dieren in vrede en bekommeren zich over 't algemeen om
+niets anders dan om hun voedsel. Hun verstand is buitengewoon beperkt;
+dat het werkelijk bestaat, mag evenwel niet betwijfeld worden. De
+dieren van verschillend geslacht zijn zeer aan elkander gehecht,
+het eene tracht het andere te beschermen; de moeders verplegen hare
+kinderen met veel liefde: men zegt zelfs, dat zij gedurende het zoogen
+haar jong aan de borst dragen, zooals vrouwen doen, waarbij zij een
+van hare borstvinnen als arm gebruiken om de kleine tegen haar dik
+lichaam te drukken. De stem van de Manaten bestaat uit een zwak,
+dof gesteun. Gedurende het ademen hoort men van hen een hevig gesnuif.
+
+Opmerkelijk is het, dat deze plompe dieren de gevangenschap goed
+verdragen en zelfs in vrij hooge mate getemd kunnen worden.
+
+Het vleesch en het spek, de huid en de tanden worden gebruikt; van
+andere toepassingen wordt niets gemeld.
+
+
+
+Bij de _Manaten_ (_Manatus_) is de staartvin afgerond; het eenigszins
+wanstaltige vischvormige lichaam is zeer spaarzaam bekleed met korte
+haren, die alleen op den snuit dichter bijeenstaan en hier in borstels
+veranderd zijn. Aan de teenen van de afgeronde borstvinnen bemerkt
+men vier kleine, platte nagels. Snijtanden worden alleen bij jonge
+dieren gevonden; zij vallen zeer schielijk uit; bij oude dieren blijven
+alleen de kiezen over. Als vaderland van de beide Amerikaansche soorten
+van dit geslacht kan men de rivieren beschouwen, die tusschen 25°
+N.B. en 19° Z.B. in den Atlantischen Oceaan uitmonden, en de naburige
+zeekusten. De Afrikaansche soort (_Manatus senegalensis_) bewoont,
+behalve het meer Tsad, den bovenloop van de groote westelijke stroomen
+en de kleine kustrivieren, die tusschen 20° N.B. en 10° Z.B. in den
+Atlantischen Oceaan uitmonden.
+
+
+
+De _Lamantijn_, de "Osvisch" der Portugeezen (_Manatus latirostris_),
+is de nauwkeurigst onderzochte soort; hij wordt ongeveer 3 M. lang en
+300 KG. (volgens Kappler dikwijls wel 400 KG.) zwaar; de Amerikanen
+beweren echter, dat zij nog veel grootere, 5, ja zelfs 6 M. lange
+Lamantijnen hebben gezien. Een bijna volslagen naakte huid, die
+korte, ongeveer 2 cM. ver uiteenstaande, borstelige haren draagt,
+bedekt den romp. Zij hebben een tamelijk gelijkmatige, blauwachtig
+grijze kleur, die op den rug en de zijden een weinig donkerder is
+dan aan de onderzijde van den romp. De borstels zijn geelachtig.
+
+De eerste, nauwkeurige berichten over dit dier danken wij aan A. Von
+Humboldt. Bij een 3 M. langen Lamantijn, die hij in Carrichana,
+aan den benedenloop van den Orinoko, ontleedde, merkte hij de
+volgende bijzonderheden op: De met een zeer fijne huid bekleede
+bovenlip, die voor het tasten dient, vertoont een hoogst eigenaardige
+samenstelling. De tong is bijna onbeweeglijk; daarvóór bemerkt men in
+elke kaak een vleezigen knobbel, welke past in een holte, die met een
+zeer harde huid bekleed is. Als men het dier langs den rug opensnijdt,
+verbaast men zich over de grootte, gestalte en lengte van zijne longen,
+want deze zijn één Meter lang, hebben buitengewoon groote longblaasjes
+en gelijken op kolossale zwemblazen; zij nemen ook bijzonder veel lucht
+op. De maag is in afdeelingen verdeeld, de darm meer dan 30 M. lang.
+
+Van dezen Lamantijn verschilt de andere Amerikaansche soort
+(_Manatus inunguis_) vooral door een smalleren, uit fijnere beenderen
+samengestelden schedel. Deze soort is tot dusver met zekerheid slechts
+van den bovenloop van den Amazonen-stroom en van den Orinoko bekend.
+
+De Lamantijn bewoont de oostkust van Florida, de kusten van de
+Groote en Kleine Antillen, den Magdalena-stroom en de oostkust van
+Zuid-Amerika en hare rivieren tot bezuiden de Noordkaap, vooral echter
+Suriname. Waarschijnlijk is hij de eenige Sirene van den Mexicaanschen
+zeeboezem. A. Von Humboldt nam waar, dat de Lamantijnen in de zee
+gaarne verblijf houden op plaatsen, waar zoetwaterbronnen zijn; zij
+zwemmen ver de rivieren op; ten tijde van overstroomingen begeven zij
+zich ook naar de meren en moerassen. "Des avonds," verhaalt A. Von
+Humboldt, "kwamen wij den mond van den Caño del Manati voorbij, zoo
+genoemd wegens het verbazend groot aantal Lamantijnen of Manatis, die
+ieder jaar hier gevangen worden. In den Orinoko beneden de watervallen,
+in de Meta en in de Apoera zijn zij zeer veelvuldig."
+
+De levenswijze van den Lamantijn is ten naastenbij gelijk aan die
+van de andere Sirenen. Eenige reizigers hebben bericht, dat hij soms
+het water verlaat om op het land te grazen, maar reeds in de vorige
+eeuw is dit door anderen uitdrukkelijk weersproken. Hij eet geen
+ander gras dan dat hetwelk in 't water groeit. Daar alle zuidelijke
+stroomen op stille plaatsen buitengewoon rijk aan allerlei soorten
+van waterplanten zijn, zal hij geen gebrek lijden en ook niet noodig
+hebben ver rond te zwemmen. Hij eet zooveel, dat de maag en de darmen
+volkomen gevuld zijn met voedsel en gaat, na volkomen verzadigd te
+zijn, op ondiepe plaatsen dikwijls zóó liggen, dat de snuit boven het
+water uitsteekt en hij dus niet aanhoudend behoeft boven te komen en
+onder te duiken; in deze houding verslaapt hij eenige uren van den
+dag. Zoolang hij wakker is, ziet men hem alleen dan boven water, als
+hij bovenkomt om te ademen; dit geschiedt, in weerwil van de grootte
+zijner luchtbewaarplaatsen, zeer dikwijls; waarschijnlijk geeft hij
+om deze reden de voorkeur aan de ondiepe gedeelten der rivieren.
+
+De tijd waarin de paring plaats heeft, schijnt nog niet bekend te
+zijn, en zelfs over de geboorte der jongen bestaat er verschil van
+meening tusschen de berichtgevers. Eenigen zeggen, dat het wijfje twee
+jongen werpt, terwijl anderen slechts van één enkel jong spreken. De
+gehechtheid van de moeder aan hare kinderen wordt zeer geroemd. Overal
+waar de Lamantijn voorkomt, wordt hij met ijver gejaagd. Zijn vleesch
+is zeer smakelijk, hoewel men zegt, dat het ongezond is en koorts
+veroorzaakt.
+
+De jacht op de Lamantijnen is tamelijk eenvoudig. In een boot begeeft
+men zich in de nabijheid van de plaats waar deze dieren grazen en
+wacht tot een van hen bovenkomt om adem te halen. Dit wordt beschoten
+met pijlen, waaraan door middel van een touw een licht blok hout
+bevestigd is, dat later, op het water drijvend, den weg aangeeft,
+die door het gewonde dier gevolgd is. Ook maakt men wel gebruik van
+den harpoen. De buit wordt gedood en geslacht in de boot, die voor het
+reizen op de Zuid-Amerikaansche stroomen dient. Het slachten geschiedt
+dikwijls midden in den stroom; hiertoe wordt de boot voor twee derden
+met water gevuld, onder den Lamantijn geschoven en vervolgens met
+een uitgeholde pompoen weer leeg geschept. Van de dikke huid worden
+strooken gesneden, die voor zweepen en koorden dienen; deze zijn in
+'t water niet bruikbaar, daar zij hier verrotten zouden.
+
+Reeds uit de geschriften van reizigers uit vroegere eeuwen blijkt,
+dat de Lamantijn ook getemd kan worden. Martyr, een reiziger, die
+in het eerste vierde gedeelte van de 16e eeuw stierf, verhaalt dat
+een Kazike op het eiland San Domingo een jongen, nog kleinen visch,
+die Manato heette en in zee gevangen was, in een meer liet brengen
+en hem dagelijks maïsbrood liet geven. "Hij werd langzamerhand zeer
+tam, kwam telkens als men hem riep, at het brood uit de hand en liet
+zich overal streelen; ook droeg hij eenige malen lieden, die op hem
+zitten gingen, waarheen zij wilden, van den eenen oever naar den
+anderen." Gomara, die dezelfde geschiedenis verhaalt, voegt er nog
+bij, dat deze Manato 26 jaren in het meer Goeaynabo geleefd heeft en
+zoo groot als een Dolfijn geworden is.
+
+De mededeelingen van verschillende berichtgevers uit lateren tijd
+bevestigen de waarschijnlijkheid van de bovenstaande verhalen. Kappler
+heeft zich in Suriname met het temmen van een jongen Lamantijn
+bezig gehouden; in het jaar 1864 bezat de Oostenrijksche consul te
+Portorico, Latimer, een paar levende Manaten, en eindelijk vernemen
+wij door Cunningham, dat men sedert het jaar 1867 twee Manaten in
+een bassin van den openbaren tuin van Rio de Janeiro gevangen houdt,
+in gezelschap van verscheidene Kaaimans en een aantal watervogels. De
+eene Lamantijn toonde een bijzondere voorliefde voor het gezelschap van
+een tammen Zwaan, die zich ook van zijn kant aan den vreemdsoortigen
+gezel gewend had; hij volgde hem zoo trouw na, dat de geregelde
+bezoekers van den tuin steeds wisten, waar zij de Sirene moesten
+zoeken, als zij den Zwaan zagen. Deze Lamantijn was langzamerhand
+zoo tam geworden, dat hij dikwijls nader kwam, als men voor hem gras
+op het water strooide; hij stak dan zijne vreemdsoortige, borstelige
+lippen boven den waterspiegel en nam het voedsel, dat hem aangeboden
+werd uit de handen der bezoekers.
+
+
+
+De Chineezen en Arabieren waren reeds voor eeuwen bekend met een der
+belangrijkste vertegenwoordigers der Manatenfamilie, waarover wij
+tot in het begin van onze eeuw slechts gebrekkige inlichtingen hadden
+gekregen, n.l. met de "_Meermin_", de _Doejong_ (Zeekoe) der Maleiers
+(_Halicore dujong_). Het is wel mogelijk, dat Megasthenes en Aelianus
+den Doejong bedoelen, als zij wezens beschrijven, die in den Indischen
+oceaan leven en op vrouwen gelijken; het lijdt geen twijfel, dat de
+"Meermin", die door den Portugeeschen arts Bosquez ontleed werd, of de
+"Meermannen" en "Meerwijven" waarvan de Hollandsche schrijver Valentijn
+uitvoerige verhalen doet, onzen Doejong waren; al deze beschrijvingen
+zijn echter zoo onnauwkeurig, dat zij onze bekendheid met dit dier
+niet konden uitbreiden. Voor de Fransche reizigers Diard en Duvaucel
+bleef de taak weggelegd ons nauwkeuriger berichten te verschaffen;
+Quoy en Gaimard leverden de eerste goede afbeelding; Rüppell, die de
+bedoelde Sirenen in de Roode Zee vond, gaf ons de eerste mededeelingen
+omtrent hare levenswijze.
+
+De Doejong bereikt een lengte van 3 à 5 M. De korte en dikke hals,
+die duidelijk van den kop onderscheiden kan worden, gaat ongevoelig
+over in den romp, die gelijkmatig afgerond is, van de halsstreek tot
+aan het midden allengs dikker en van hier tot aan den staart slanker
+wordt. De borstvinnen staan niet ver achter de gehooropeningen aan het
+voorste derde gedeelte van de lichaamslengte; zij zijn niet bijzonder
+lang, maar breed, aan den voorrand afgerond, van achteren scherp;
+de teenen zijn alleen op het gevoel te onderscheiden, ieder spoor van
+klauwen ontbreekt. De staart eindigt in een horizontaal afgeplatten,
+halvemaanvormigen vin. Aan den korten en dikken snuit valt vooral
+de platte, scheef van boven naar achteren en onderen afhellende
+bovenlip in 't oog, waaronder een van onderen afgeknotte opzwelling
+uitsteekt. Deze is naar achteren verbonden met een eigenaardige
+mondplaat, die de tusschenkaaksbeenderen bedekt. Een dergelijke
+mondplaat ligt op de onderkaak. De onderlip wordt gevormd door een
+van achteren scherp begrensde opzwelling. De neusgaten, die aan de
+bovenzijde van den snuit liggen, staan dicht bij elkander en hebben den
+vorm van twee halvemaanvormige spleten; de oogen, die klein, eirond,
+maar sterk uitpuilend en zwart van kleur zijn, liggen in een dwars
+gerichte spleet, worden aan hun bovenrand omgeven door een halven
+cirkel van wimpers, hebben geen oogleden, maar een wenkvlies en kunnen
+door samentrekking van de huid gesloten worden; de ooren zijn slechts
+door kleine, rondachtige openingen aangeduid. Op de dof loodkleurige
+of grijsblauwachtige, hier en daar met donkere, overlangsche vlekken
+geteekende, gladde en glanzige, slechts aan den buik gerimpelde huid
+staan korte, dunne, maar stijve, borstelige haren, die aan de bovenlip
+bijna stekelig zijn. De vinnen zijn volkomen onbehaard. Het gebit
+bestaat uit wortellooze, bij het oude dier gedeeltelijk uitvallende
+snijtanden en kiezen; de eerstgenoemde zijn bij het wijfje kort,
+stomp, priemvormig, bij het mannetje veel forscher, driezijdig en
+beitelvormig; de vijf maaltanden van iedere kaakhelft nemen van
+voren naar achteren in grootte toe. De hoektanden ontbreken geheel,
+bij 't mannetje ontwikkelen zich echter twee voortanden tot stoot- of
+slagtanden van 20 à 25 cM. lengte en 2 cM. dikte, zij zijn evenwel voor
+ongeveer zeven achtsten van hun lengte door het tandvleesch bedekt.
+
+Naar het schijnt, wordt onze Meermin in alle deelen van den Indischen
+Oceaan en van de hiermede samenhangende zeeën gevangen. In de
+Chineesche Zuidzee, in de Soeloe, Banda- en Soendazee komt zij op
+de voor haar geschikte plaatsen overal, op sommige plaatsen zelfs
+veelvuldig voor; noordwaarts treft men haar tot ongeveer halverwege de
+lengte van de Roode Zee aan. Hier is zij een zeer welbekend dier. Alle
+zeelieden van deze kusten hebben haar gezien en waarschijnlijk zal men
+geen hunner tevergeefs vragen naar de _Nèhke-el-Bahr_ (de Kameelmerrie
+van het water). In het oosten bewoont zij de kusten van Nieuw-Guinea
+en van Queensland, zuidwaarts tot aan de Moreton-baai.
+
+Door 't samenvoegen van de verschillende, ook thans zelfs nog
+zeer onvoldoende berichten komt men tot de overtuiging, dat de
+Doejong in de zee, bij uitzondering ook wel in het zoete water van
+de riviermonden, evenwel niet in de rivieren zelf zich ophoudt, dat
+hij aan de nabuurschap der kusten de voorkeur geeft en niet verder in
+de zee opgaat, dan de plantenwereld van den zeebodem reikt. Ondiepe
+bochten, waar de zonnestralen tot op den bodem van het weinig bewogen
+water doordringen kunnen en aanleiding geven tot een buitengewoon
+krachtige ontwikkeling van den plantenrijkdom der zee, zijn de plaatsen
+waar hij zich het liefst ophoudt. Op het land komt hij niet; men mag
+althans aannemen, dat de exemplaren welke men op het land zag liggen,
+door de ebbe waren achtergelaten en te lui waren om hun log lichaam
+weer in het water te schuiven, maar liever hier rustig den volgenden
+vloed afwachtten. Van den bodem van de ondiepe bochten verheft hij
+zich in iedere minuut ongeveer éénmaal naar den waterspiegel, steekt
+zijn neus of ook wel de helft van zijn lichaam er boven, haalt adem
+en keert langzaam en gelijkmatig weer naar de diepte terug.
+
+De visschers zeggen, dat de Doejong paarsgewijs en slechts zelden in
+kleine familiën leeft; dit bericht is meer op den Arabischen zeeboezem
+dan op andere deelen van den Indischen Oceaan toepasselijk, omdat hier,
+naar men zegt, soms scholen van deze dieren worden waargenomen. De
+Arabische visschers zeggen, dat men in de Roode Zee steeds minstens
+twee, niet zelden echter tot aan tien Doejongs bijeen ziet. Hunne
+bewegingen worden langzaam en log genoemd, hoewel zij met hun staart
+veel kracht kunnen uitoefenen. Toevallig heeft men waargenomen, dat
+zij bij 't eten lui op den bodem van de zee liggen, en op hun gemak
+de wieren, die tegen de rotsen of op den zeebodem groeien en hun
+voornaamste voedsel uitmaken, met de harde, dikke lippen afgrazen of
+van den bodem losrukken. Zoolang er nog voedsel te vinden is in het
+door hem bewoonde gedeelte van de zee, verandert de Doejong, zonder
+hiertoe gedwongen te worden, waarschijnlijk niet van verblijfplaats;
+zoodra hij echter een van zijne zeeweiden afgegraasd heeft, verhuist
+hij langzaam naar andere oorden, waar hij dan weder gedurende eenigen
+tijd blijft.
+
+Met de langzaamheid en logheid van haar lichaam harmonieeren, naar het
+schijnt, de geestvermogens van de Meermin. Haar waarnemingsvermogen
+is weinig ontwikkeld. Haar stem bestaat uit een soort van gesnuif of
+dof gesteun; van de jongen hoort men scherpere geluiden.
+
+Zoowel de paartijd als de werptijd vallen in den winter; het wijfje
+is dus bijna een vol jaar drachtig. De moeder is innig gehecht
+aan haar kroost, verlaat het nimmer en stelt zich voor haar kind
+onvoorwaardelijk bloot aan doodsgevaar. Na verloop van één jaar
+ongeveer wordt het jong gespeend, en leidt daarna een zelfstandig
+leven.
+
+Gedurende den paartijd en den werptijd maken sommige visschers ijverig
+jacht op den Doejong, omdat zij van het gedoode dier vrij wat voordeel
+kunnen hebben. Die van het zuidelijke deel van de Roode Zee maken hem
+op dezelfde wijze buit als de Maleiers, n.l. met harpoenen. De jonge
+dieren worden veel hooger geschat dan de oude, omdat hun vleesch
+magerder en uiterst malsch is. De Europeanen hebben een afkeer van
+dit wildbraad, wegens zijn onaangenaam zoetachtigen smaak; ook de
+Arabieren maken er niet overal gebruik van. De dikke huid, waarmede,
+naar men zegt, de arke des verbonds van de Israëlieten eertijds bekleed
+was, wordt aan de Abessinische kust niet gelooid, maar alleen aan de
+lucht gedroogd en daarna tot sandalen verwerkt.
+
+
+
+"Aan het geheele strand van het eiland, vooral daar waar beken in
+de zee stroomen en alle soorten van zeeplanten in overvloed groeien,
+worden de _Zeekoeien_, die door onze Russen _Morskaja-Korowa_ genoemd
+worden, in alle jaargetijden in groote menigte en tot kudden vereenigd
+aangetroffen. Daar het bijeenbrengen van de noodige hoeveelheid
+leeftocht moeielijk begon te worden wegens het verdwijnen van de
+Zeebevers (Zeeotters) van de Noordkust, zonnen wij op middelen, om de
+Zeekoeien te overmeesteren, die, omdat zij dicht bij de kust verblijf
+hielden, ons met minder moeite voedsel konden verschaffen. Voor
+dit doel kalfaterden wij tegen het einde van Juni de jol, die in
+den herfst op de rotsen zeer beschadigd was, plaatsten er vier
+roeiers en een stuurman op, en gaven dezen een harpoen in de hand,
+bevestigd aan een zeer lang touw, dat in orde gelegd was als voor de
+walvischvangst; het andere uiteinde werd vastgehouden door de overige
+40 op het strand staande manschappen. Nu roeide men zeer stil op de
+dieren af, die, tot kudden vereenigd, argeloos den zeebodem bij den
+oever afgraasden. Zoodra de harpoenier een van de dieren getroffen
+had, trokken de manschappen op de kust het langzaam naar het strand;
+die, welke in de jol zaten, voeren op het dier af en maakten het door
+hunne bewegingen nog meer vermoeid; als het krachteloos scheen, stieten
+zij het overal groote bajonetten en messen in het lichaam, zoodat het
+bloed bij wijze van fonteinen uit de wonden spoot en het dier bijna al
+zijn bloed verloor; bij hoog water kon het vervolgens op het strand
+getrokken en vastgemaakt worden. Zoodra het water weggevloeid was en
+het dier op het droge lag, sneed men er het vleesch en het spek bij
+stukken af, die vol vreugde naar de woningen werden gedragen, waar
+het vleesch in groote vaten bewaard en het spek aan hooge stellages
+opgehangen werd. Nu hadden wij spoedig zulk een overvloed van voedsel,
+dat wij met het bouwen van een nieuw vaartuig, dat het middel tot
+onze redding zou worden, zonder bezwaar konden voortgaan."
+
+Met deze woorden begint Steller, die in November 1741 op het vóór
+dien tijd nog onbekende Bering-eiland schipbreuk leed en daar 10
+treurige maanden doorbracht, zijn bericht over de _Noordsche Zeekoe_,
+die naar haar ontdekker gewoonlijk _Steller's Zeekoe_ (_Halicore
+Stelleri_) genoemd wordt. Dit zeer merkwaardig Zee-Zoogdier is, naar
+'t schijnt, thans geheel uitgeroeid. Aangelokt door de berichten
+van Steller, stroomden walvischvangers en vermetele fortuinzoekers
+in groote menigte naar de Bering-zee; de vreeselijke slachting, die
+zij aanrichtten onder de weerlooze zeebewoners, heeft de Noordsche
+Zeekoe van de aarde doen verdwijnen. Te vergeefs heeft men later,
+om althans een exemplaar van deze dieren te verkrijgen, op hen de
+aandacht gevestigd van de bemanning van ieder schip, dat naar de
+Bering-zee zeilde. Nordenskiöld meent echter, dat niet in 1768,
+maar eerst in 1854 de laatste Noordsche Zeekoe gedood werd.
+
+Uit Steller's beschrijving blijkt duidelijk, dat de Noordsche Zeekoe
+belangrijk verschilde van de vroeger beschreven leden derzelfde
+orde. Hare kaken droegen, in plaats van tanden, vier alleen met het
+tandvleesch samenhangende kauwplaten. Dit eene feit is voldoende voor
+de onderscheiding van het dier. "De grootste van deze dieren," zegt
+Steller verder, "zijn 4 à 5 vademen (ten naastenbij 8 à 10 M.) lang
+en hebben op de dikste plaats, in de buurt van den navel, een omvang
+van 3 1/2 vadem. Tot den navel kunnen zij met de Robben, vandaar tot
+den staart met Visschen vergeleken worden. Over 't algemeen verschilt
+de vorm van het geraamte van den kop niet veel van een paardekop;
+met vel en vleesch bedekt, gelijkt hij eenigermate op een buffelkop,
+vooral wat de lippen aanbelangt.
+
+"Deze dieren leven als Runderen, bij kudden in de zee. Gewoonlijk
+gaat het mannetje naast het wijfje; het jong drijven zij voor zich
+uit bij den oever langs. Zij houden zich met niets anders bezig
+dan met hun voedsel. In alle tijden van het jaar komen zij rondom
+dit eiland overal in grooten getale voor, zoodat alle bewoners van
+de oostkust van Kamtschatka ieder jaar vleesch en spek in overvloed
+van deze dieren zouden kunnen krijgen. De huid van de Zeekoe bestaat
+uit twee lagen: de buitenste is zwart of zwartbruin, één duim dik,
+en bijna zoo vast als kurkschors, rondom den kop vol groeven, rimpels
+en gaten. Zij bestaat uitsluitend uit loodrechte, onmiddellijk tegen
+elkander aanliggende vezels. Deze buitenste schaal kan gemakkelijk van
+de hieronder liggende huidlaag afgeschild worden en is, mijns inziens,
+uit naast elkander staande, gewijzigde haren ontstaan; ik heb haar
+evenzoo bij Walvisschen gevonden. De onderste huidlaag is een weinig
+dikker dan een ossehuid, zeer sterk en wit van kleur. Onder deze
+beide wordt het geheele lichaam door een vetmassa of speklaag van
+vier vingers hoog omgeven, hierop volgt het vleesch. Ik schat het
+gewicht van het dier op 1200 pond of 480 centenaars.
+
+"Het verwonderde mij niet weinig, dat ik op Kamtschatka vóór mijn
+reis nooit iets van de Zeekoe had vernomen, hoewel ik zorgvuldig
+naar alle dieren gevraagd had; na mijn terugkomst hoorde ik echter,
+dat dit dier van Kaap Kronotzki tot aan den Awatschagolf verbreid is,
+en soms dood aan land geworpen wordt."
+
+
+
+
+
+DERTIENDE ORDE.
+
+DE WALVISCHACHTIGEN (Cetacea).
+
+
+Onder de Zoogdieren zijn de _Walvischachtigen_ hetzelfde, wat de
+Visschen onder de Gewervelde Dieren zijn: wezens, die uitsluitend in
+'t water thuis behooren en welker lichaamsbouw in overeenstemming
+is met deze levenswijze. Hierop wijst reeds hun grootte; want alleen
+in het water kunnen zulke reuzen zich gemakkelijk bewegen, alleen de
+oneindig rijke zee kan hun de noodige hoeveelheid voedsel verschaffen.
+
+Het warme bloed, de ademhaling door longen, het zoogen der jongen
+en alle andere wezenlijke kenmerken der Zoogdieren hebben de
+Walvischachtigen gemeen met de overige orden van deze klasse. In
+ieder ander opzicht wijken zij echter (nog veel meer dan de Sirenen)
+van de hoogere Zoogdieren af. Ieder weinig ontwikkeld mensch, elk
+nog in den toestand van kindsheid verkeerend volk heeft ze tot de
+Visschen gerekend; eerst na nauwkeuriger onderzoek van hun aard is
+hun de juiste plaats aangewezen.
+
+De romp van de Walvischachtigen is kolossaal en onbehouwen zonder
+eenige uitwending waarneembare geleding; de kop, die dikwijls
+wanstaltig groot en in den regel ongelijkzijdig gebouwd is, gaat
+zonder duidelijk herkenbare begrenzing in den romp over; deze loopt,
+naar achteren slanker wordend, in een breede, horizontaal geplaatste
+staartvin uit. De achterste ledematen, die bij alle overige Zoogdieren,
+met uitzondering van de Sirenen, voorkomen, ontbreken geheel;
+de voorste zijn vinnen geworden: men moet ze met het ontleedmes
+onderzoeken om ze als handen te herkennen en merkt ook dan nog in
+hun maaksel eigenaardigheden op. Een bij sommige voorkomende vetvin,
+die zich langs een deel van den rug uitstrekt, draagt er toe bij om
+deze dieren op Visschen te doen gelijken. Voorts onderscheiden de
+Walvischachtigen zich, wat het uitwendige betreft, door hun groote,
+niet door lippen begrensde mondspleet, door hun mondholte, die een
+buitengewoon groot aantal tanden of alleen baarden bevat, door hun
+dunne, gladde, zachte, vettige, op het gevoel fluweelachtige huid,
+die bij uitzondering op weinige plaatsen enkele borstels draagt en
+een donkere kleur heeft; de zeer dikke vetlaag maakt deel uit van
+deze huid, daar het de buitengewoon dikke lederhuid is, tusschen
+welker cellen het vet zich heeft afgezet.
+
+Ook het inwendig maaksel van deze zeereuzen vertoont belangrijke
+eigenaardigheden. De beenderen van het geraamte onderscheiden zich
+door hun los, sponsachtig weefsel; zij zijn zoo innig doordrongen
+met vloeibaar vet, dat dit hun bijna niet ontnomen kan worden; na
+gedurende langen tijd gebleekt te zijn, behouden zij altijd nog
+een vettig, geelachtig uitzicht; daarentegen ontbreken aan alle
+beenderen de mergkanalen. Aan den kolossalen schedel, die slechts
+bij zeer weinige soorten in een regelmatige verhouding tot den romp
+staat, zijn de beenderen van den kop op een vreemdsoortige wijze
+verschoven; zij liggen los op elkander of hangen slechts door weeke
+deelen met andere beenderen samen; enkele van hen komen ons nietig
+klein (rudimentair), andere opmerkelijk vergroot voor, alle orde
+en regel schijnt verdwenen te zijn. Aan de wervelkolom is vooral
+het halsgedeelte opmerkelijk. Nog is het gewone aantal wervels
+aanwezig, maar deze gelijken, met uitzondering van den eersten,
+op dunne platte ringen; opmerkelijk is hun geringe beweeglijkheid;
+niet zelden vergroeien zij voor een deel zoo innig met elkander,
+dat men alleen aan de openingen, waardoor de paren halszenuwen
+het ruggemergskanaal verlaten, kan zien, dat er zeven halswervels
+zijn. Bovendien hebben de Walvischachtigen 11 à 14 borstwervels,
+10 à 24 lendewervels en 22 à 24 staartwervels; hierbij moet echter
+opgemerkt worden, dat men streng genomen alleen van borst- of rug-
+en van lende-staartwervels kan spreken, daar een goed ontwikkeld
+bekken ontbreekt en een heiligbeen dus niet voorhanden is. Het aantal
+ware ribben is zeer gering: de echte Walvisschen hebben er slechts
+één paar; meer dan zes paar komen, naar het schijnt, bij geen enkel
+lid der orde voor. De valsche ribben zijn altijd veel talrijker dan
+de ware. De voorste ledematen zijn eigenaardig door de kortheid en
+platheid hunner beenderen en door een in 't oogloopend groot aantal
+vingerleden; want, waar bij de andere Zoogdieren drie vingerleden
+aanwezig zijn, hebben alle Walvischachtigen in alle vingers (met
+uitzondering van den eersten en soms ook van den vijfden) er meer;
+het aantal leden van één vinger kan tot 13 stijgen.
+
+Het gebit van de Walvischachtigen is geheel anders samengesteld dan
+de tandenstelsels der overige Zoogdieren, ook de beide hoofdgroepen
+der orde verschillen in dit opzicht aanmerkelijk van elkander.
+
+Het strottenhoofd is niet geschikt voor het voortbrengen van een
+welluidende stem, maar stelt het dier in staat een groote hoeveelheid
+lucht tegelijk door te laten. De luchtpijp is zeer wijd; de longen
+hebben een aanzienlijken omvang en alle luchtpijptakken staan met
+elkander in gemeenschap, zoodat door tusschenkomst van één hunner de
+geheele long gevuld kan worden.
+
+De spieren zijn eenvoudig, in overeenstemming met de grootte van
+het dier en buitengewoon krachtig. De hoeveelheid zenuwweefsel is
+uiterst gering: bij een Walvisch, die 5000 KG. woog en 6 M. lang was,
+wogen de hersenen nog geen 2 KG.,--dus niet meer dan bij den mensch,
+die zelden 100 KG. zwaar wordt! Alle zintuigelijke organen staan op
+een lagen ontwikkelingstrap. De oogen zijn klein, de ooren uitwendig
+ternauwernood zichtbaar, als 't ware slechts aangeduid. Toch mag men
+hieruit niet afleiden, dat het gezicht en het gehoor onontwikkeld
+zijn gebleven. Alle Walvischachtigen bewijzen, dat zij niet alleen
+zeer scherp, maar ook op grooten afstand zien kunnen en ook, dat zij
+geluiden van allerlei aard goed waarnemen. De reukzin is zeer weinig
+ontwikkeld. Over den smaak kunnen wij niet oordeelen; van het gevoel
+echter weten wij, dat het eenigermate ontwikkeld is.
+
+Het zal misschien niet eens noodig zijn er op te wijzen, dat zulk een
+lichaamsbouw er geheel op berekend is om de Cetaceën voor het leven in
+'t water geschikt te maken. De horizontaal geplaatste staartvin maakt
+het hun mogelijk als 't ware spelenderwijs te duiken en weer boven
+te komen en zonder moeite in waterlagen van verschillende diepte hun
+voedsel te zoeken. De gladheid van de huid maakt de beweging van de
+kolossale lichaamsmassa gemakkelijker, de vetlaag vermindert haar
+gewicht, vervangt het ontbrekende haarkleed en biedt tevens de noodige
+weerstand voor het verdragen van de ontzaglijke drukking waaraan een
+Cetacee is blootgesteld, als hij in de diepte van de zee afdaalt. De
+zeer groote longen stellen hem in staat, buitengewoon lang onder
+water te blijven.
+
+De Cetaceën vermijden zoo veel mogelijk de nabijheid der kusten;
+want het land brengt hun verderf aan. Slechts enkele Dolfijnen leven
+in zoet water, andere zwemmen soms de rivieren op, maar doen dit niet
+gaarne verder dan tot de plaats, die nog door den vloedstroom bereikt
+wordt. Alle overige Walvischachtigen verlaten het zoute water nooit,
+maar doorreizen meer of minder geregeld meer of minder uitgestrekte
+gedeelten van de zee. Over deze tochten bericht Eschricht onder
+anderen het volgende:
+
+"Cetaceën treft men aan in alle zeeën; geen enkele soort van deze
+orde heeft echter ergens een vaste verblijfplaats; alle geven, naar
+het schijnt, gedurende den zomer de voorkeur aan bepaalde oorden,
+terwijl zij zich in den winter in een ander, misschien ver afgelegen
+gebied ophouden; zij begeven zich op soortgelijke wijze als de
+trekkende dieren in 't algemeen langs tamelijk vast bepaalde wegen
+in de lente van de eene zee naar de andere, om in 't najaar naar het
+eerste gebied terug te keeren. De Walvischachtigen zijn, evenals de
+meeste dieren die geregeld van woonplaats verwisselen, gezellig van
+aard. Daar, waar voedsel voorhanden is, vindt men dikwijls honderden
+(soms zelfs meer dan duizend) exemplaren, niet slechts van dezelfde
+soort, maar ook wel van verschillende soorten bijeen; ook sluiten
+zich, volgens de berichten der kustbewoners, bij de groote trekkende
+scharen enkele of zelfs verscheidene wezens van andere soort aan,
+of vermengen zich met haar."
+
+Alle Cetaceën zijn in de hoogste mate voor beweging geschikt. Zij zijn
+volslagen meesters in het zwemmen; zij doen dit zonder eenige merkbare
+inspanning, sommige met een onvergelijkelijke snelheid. Volgens Sir
+William Turner ontwikkelt een Walvisch van 48 voet lengte en 74 ton
+gewicht, met een staartvin van 20 voet breedte een arbeidsvermogen
+van 145 paardekracht, wanneer hij met een snelheid van 12 knoopen,
+d.i. meer 22 K.M. in 't uur, voortzwemt. Met de krachtige spieren,
+die de omvangrijke staartvin bewegen, kunnen zij hun ontzaglijk
+zwaar lichaam betrekkelijk ver boven den waterspiegel opheffen en dus
+echte luchtsprongen doen. Gewoonlijk bevinden zij zich dicht bij de
+oppervlakte; misschien dalen zij, alleen wanneer zij gewond worden,
+naar groote diepten af. De bovenste waterlaag is hun eigenlijk gebied,
+omdat zij met den kop en een deel van den rug boven water moeten komen
+om adem te halen. De vervanging van de reeds in 't lichaam aanwezige
+door versche lucht geschiedt op de volgende wijze: In de eerste
+plaats blaast de Cetacee die bovengekomen is, met een luid snuivend
+gedruisch het water, dat in de slechts onvolledig gesloten neusgaten
+doordrong, met zooveel geweld uit, dat het zich in fijne druppels
+verdeelt, maar toch nog 5 à 6 M. hoog opgeworpen wordt. Deze straal
+uitgeademde lucht kan het best vergeleken worden met een stoomstraal,
+die uit een nauwe buis ontsnapt; ook het snuiven herinnert aan het
+gedruisch, dat de stoom in het bedoelde geval maakt. Een waterstraal,
+zooals uit een fontein opspringt, wordt door geen enkel Walvischachtig
+dier uitgeworpen, hoewel de meeste teekenaars hem zoo afbeelden, en
+vele natuurbeschrijvers hem zoo opgeven. Dadelijk na het uitademen
+neemt het dier, eveneens met een luid hoorbaar steunend gedruisch,
+door één, snelle inademing de noodige hoeveelheid lucht op; dikwijls
+wisselt het drie-, vier- of vijfmaal in de minuut van adem, slechts
+de eerste maal na het bovenkomen wordt een straal uitgeworpen, hoewel
+men bij eenigermate koel weder nog altijd een door de uitademingslucht
+gevormden nevel kan waarnemen. De neusgaten zijn zoo gunstig gelegen,
+dat de Cetacee bij het omhoogrijzen altijd het eerst met hem boven
+'t water komt; op deze wijze geschiedt het ademhalen even gemakkelijk
+als bij andere dieren. Een ongestoord voortzwemmende groote Cetacee
+zal misschien 5 à 15 minuten lang gelijkmatig ademen, en blijft
+daarbij voortdurend met de neusgaten boven den waterspiegel of zakt
+na de ademhaling een weinig beneden de oppervlakte; soms zal hij
+nog veel langer op deze wijze voortgaan, voordat hij zijn behoefte
+aan lucht bevredigd heeft. Daarna begeeft hij zich weder naar de
+diepte, en blijft misschien 10 à 20 minuten, dikwijls nog langer
+onzichtbaar. Vervolgde groote Cetaceën kunnen echter ook wel 30 à
+50 minuten onder water blijven. Een geharpoeneerde Potvisch bleef,
+naar Pechuel-Loesche heeft opgemerkt, bijna een uur, een andere,
+eveneens gekwetste, niet minder dan 80 minuten onder water en dook
+intusschen 1300 M. diep. Als de luchttoevoer geheel wordt afgesneden,
+sterft de Cetacee even goed als ieder ander Zoogdier door verstikking,
+volgens de ervaring van walvischjagers zelfs na zeer korten tijd. Ook
+sterven deze dieren betrekkelijk spoedig, wanneer zij op het droge
+geraken; deze ligging bemoeilijkt de ademhaling, daar het uitzetten
+van de borstholte nu met het opheffen van het geheele zware lichaam
+gepaard moet gaan.
+
+Alle Cetaceën voeden zich met dieren en slikken waarschijnlijk slechts
+bij toeval planten door; nauwkeurige onderzoekingen moeten echter
+nog uitmaken of één soort van Vinvisch de wieren, die men dikwijls in
+groote hoeveelheid in zijn maag vindt, niet opzettelijk verzwelgt, en
+of een soort van Dolfijn de vruchten, die in de rivier gevallen zijn,
+niet opeet. De door hen begeerde buit bestaat uit groote en kleine
+zeedieren, die tot zeer verschillende klassen van het dierenrijk
+behooren. Juist de grootste soorten gebruiken de kleinste zeedieren
+als voedsel, terwijl daarentegen juist de kleinere soorten de flinkste
+roovers zijn.
+
+Hoe lang de drachtigheid duurt, is nog niet uitgemaakt. Wel is
+waar wordt ondersteld, dat zij slechts 6 à 10 maanden aanhoudt;
+feiten tot steun voor deze bewering zijn echter moeielijk bijeen te
+brengen. G. A. Guldberg is door uitvoerige vergelijkende onderzoekingen
+tot de uitkomst geraakt, dat de duur van de drachtigheid der groote
+soorten van Vinvisschen hoogst waarschijnlijk 10 à 12 maanden, die van
+de grootste echter meer dan een jaar bedraagt. Het pas geboren jong
+is reeds zeer ontwikkeld; zijn lengte is 1/3 à 1/4 van die der moeder.
+
+Vroegere onderzoekers berichten, dat de zoogende moeder op de gewone
+wijze haar gang gaat, en het aan den tepel gehechte jong eenvoudig
+medesleept; Scammon daarentegen verzekert nadrukkelijk, dat zij bij
+het vervullen harer moederplicht als verslapt in het water ligt,
+bijna het geheele achterdeel van haar lichaam boven den waterspiegel
+heft en een weinig op zijde gaat liggen, om aan het jong gedurende
+het zuigen het meest mogelijke gemak te verschaffen. Voor het kind
+zijn de melkklieren ongetwijfeld zeer gunstig gelegen; het vat den
+grooten, buitengewoon melkrijken tepel met de spits van den snuit;
+het zuigt natuurlijk met tusschenpoozen, daar het zich van tijd tot
+tijd naar de oppervlakte moet begeven om adem te halen. De moeder
+verzorgt haar jong met roerende liefde; zij stelt zich om zijnentwil
+zonder aarzeling aan alle gevaren bloot, die beider leven bedreigen
+en verlaat het nooit, zoolang het leeft. Het jong groeit, naar het
+schijnt, langzaam. Hoe lang de Cetaceën leven, weet men niet.
+
+Ook de Cetaceën hebben vijanden, vooral gedurende den eersten tijd
+van hun leven. Verscheidene Haaien en de Zwaardvisch maken in den
+letterlijken zin van 't woord jacht op jonge Cetaceën; ook oudere
+dieren worden door hen aangevallen; zij kunnen dan dagen lang volop
+eten van het reusachtige lichaam. Een veel gevaarlijker vijand van de
+Walvischachtigen dan alle zeemonsters is de mensch. Reeds sinds meer
+dan 1000 jaren heeft hij op vele soorten van deze orde jacht gemaakt,
+en eenige reeds nagenoeg verdelgd.
+
+Aanvankelijk heeft de mensch zich waarschijnlijk tevreden gesteld met
+de Walvischachtige dieren, die de zee hem toevertrouwde, d. w. z. met
+die, welke door stormen op het strand geworpen werden. Eerst later
+kwam hij op het denkbeeld zich met de reusachtige bewoners der zee
+in den strijd te meten. Aan de Basken wordt de eer toegeschreven
+voor het eerst schepen voor de walvischvangst te hebben uitgerust;
+zij deden dit reeds in de 14e en 15e eeuw. Aanvankelijk bepaalden
+deze koene zeelieden zich tot het opzoeken van de Vinvisschen
+in de golf, die naar hun vaderland genoemd is. Reeds in het jaar
+1372 echter zetten zij koers naar het noorden en ontdekten hier
+de eigenlijke walvischgronden. Omstreeks het jaar 1450 rustten de
+reeders van Bordeaux eveneens vaartuigen uit, om den kostbaren
+buit in de oostelijke gedeelten van de Noordelijke IJszee op te
+zoeken. Burgeroorlogen verlamden de scheepvaart en den handel
+der Basken; de inval der Spanjaarden in hun land in het jaar 1633
+maakte aan hun walvischvangst voor altoos een einde. Door de zeer
+goede uitkomsten die zij verkregen hadden, werden andere zeevarende
+volken uitgelokt om hen na te volgen; reeds in de 16e eeuw vertoonden
+zich Engelsche, en kort daarna Hollandsche walvischvangers in de
+Groenlandsche zeeën. In den beginne geschiedde dit met behulp van
+Baskische harpoeniers. In het jaar 1612 voeren de twee eerste schepen
+uit Nederland ter walvischvangst uit, maar met ongelukkig gevolg; daar
+zij door de Engelschen, die in 1608 de eerste schepen voor hetzelfde
+doel hadden uitgerust, genomen en van hun vangst en al hun vischtuig,
+ter gezamenlijke waarde van f 130.000 beroofd werden. In 1614 werd
+weder een schip te Hoorn voor de walvischvangst uitgerust: het kwam
+met een goede lading thuis. Door dit gelukkig begin aangespoord,
+vereenigden zich verscheidene kooplieden te Amsterdam tot een
+maatschappij, die (volgens een reeds in 1611 opgemaakt ontwerp) in 1614
+"consent en octrooi verkreeg om voor den tijd van tien eerstkomende
+jaren alleen te mogen handelen van Nova-Zembla tot Straat-Davis toe,
+daaronder begrepen Spitsbergen, 't Beren-eiland, Groenland en andere
+eilanden, die onder de voorschreven limiten zouden mogen gevonden
+worden." In deze Noordsche Maatschappij werden later ook kooplieden
+uit andere steden en gewesten opgenomen; haar octrooi werd in 1617,
+1622, 1634 gewijzigd en verlengd. In 1641 werd het monopolie opgeheven
+en de vangst geheel vrijgelaten; in 1645 werd de Noordsche compagnie
+ontbonden. Vooral de in 1596 door de Hollanders ontdekte eilanden-groep
+Spitsbergen was aanvankelijk voor de vangst van Zee-zoogdieren zeer
+gelegen. In 1617 werd bij minnelijke schikking een verdeeling van de
+kusten dezer eilanden tusschen de verschillende bij de vischvangst
+belanghebbende natiën tot stand gebracht. De Nederlanders vestigden
+zich op het Amsterdammer-eiland, waar drie zeer vischrijke baaien (de
+Noord- en Zuidbaai en de Hollandsche baai) een ruime vangst beloofden,
+en een veilige ligplaats voor de schepen aanboden. Zij richtten op
+dit eiland hunne traan-kokerijen op en bouwden er een soort van dorp,
+dat den naam van Smeerenburg ontving. "In den aanvang en eerste opkomst
+der visscherij, vond men de Walvisschen nog in hun eerste natuurlijke
+onnoozelheid; gedurende vele eeuwen in veiligheid en ongestoord
+geleefd hebbende, en onkundig zijnde van de lagen hunner vijanden,
+vreesden zij de komst der vloten niet, maar zwommen in groote menigte
+rondom de kusten van Spitsbergen, zoowel binnen als buiten het ijs;
+en dewijl de banken, gronden en baaien overal met aas bezet waren,
+zag men hen zelfs in de baaien spelen, en het land en de eilanden
+naderen. De visscherij was derhalve toen aan veel minder zwarigheden
+onderworpen dan tegenwoordig; men zeilde naar de kusten zonder het
+ijs aan te doen, hetwelk men als rotsen zorgvuldig meed; men ving de
+Walvisschen, bracht het spek aan land, en kookte er traan van, welke
+men vervolgens in de schepen bracht en naar Nederland overvoerde. De
+overvloed van traan, welke men jaarlijks aan den wal kookte, was
+in den beginne zoo groot, dat men ledige schepen huurde, en ze,
+wanneer de vloot wel geladen thuis gekomen was, naar Smeerenburg
+zond, om de overige traan af te halen. De voordeelige vangst, welke
+onmeetbare schatten aanbracht, gaf geen geringe levendigheid op het
+dorp Smeerenburg, dat, omtrent denzelfden tijd als Batavia gesticht,
+toen geen mindere vertooning van bloei en voorspoed maakte, dan de
+thans zoo beroemde hoofdstad van Neerlandsch Indië."
+
+"Dit geluk duurde verscheidene jaren; doch de Walvisschen, eindelijk
+kundig geworden van de gevaren welke hen omringden, begonnen zich
+allereerst van de kusten van Smeerenburg en van de Hollandsche baai
+te verwijderen; en daar zij zich voorheen als weerlooze schepsels,
+rondom de schepen spelende, lieten dooden, werden zij zoo schuw,
+dat men genoodzaakt werd, hen gedurende de vlucht met grooten arbeid
+na te roeien eer men hen kon bemachtigen, en dit zelfs werd weldra
+ondoenlijk, wijl de Visschen zich verder zeewaarts begaven, en maar
+al te vaak de hoop der zeelieden teleurstelden. Men besloot derhalve
+naar de Noordbank te varen, gelegen aan den mond van de Noordbaai,
+omstreeks twee mijlen van de schepen, die onder Smeerenburg voor
+anker lagen, alwaar toen nog visch genoeg was, dewijl hij van daar
+niet zoo sterk verjaagd was geworden." De hier gevangen visch werd
+naar de schepen geboegseerd, waarmede veel tijd verloren ging. Nadat
+men op deze wijze, aanvankelijk met voordeel gewerkt had, werd ook
+dit bedrijf wegens het schaarsch worden van den buit opgeheven. Om op
+andere, meer afgelegen gedeelten van de kust te visschen, moest men
+afwijken van het oorspronkelijk plan om de schepen voor Smeerenburg
+te laten liggen, totdat zij volgeladen waren. Weldra echter kwamen er
+geen visschen meer aan de kust en schoot er niets anders over dan ze
+op zee te vervolgen en ze ook daar te "flensen" en "af" te "maken";
+de op deze wijze verkregen stukken spek of "vinken" werden (evenals
+het balein) in vaten gepakt en naar de traankokerijen in Nederland
+vervoerd. Daar door zulk een wijze van vangst de op Spitsbergen
+aanwezige inrichtingen overbodig werden, geraakten deze in verval en
+werden eindelijk gesloopt; de voorheen zoo vischrijke eilanden, de
+twistappel van zoovele volken, werden hoe langer hoe minder bezocht,
+en vervielen weer tot hun vroegeren staat. Reeds vóór het midden van
+de 17e eeuw begon de "zeevisscherij" de "kunstvisscherij" allengs
+te vervangen, om zelf, toen de nog schuwer geworden visch naar de
+minst toegankelijke gedeelten van de Poolzee de wijk nam, voor de
+"ijsvisscherij" plaats te maken, waarbij de buit tusschen het ijs moest
+worden opgezocht. Dit vereischte schepen van veel solieder maaksel
+dan de vroeger gebezigde. De kosten werden dus steeds grooter en de
+vangst wisselvalliger. Dat ook in deze minder gunstige omstandigheden
+de zoogenaamde "kleine" visscherij met veel ijver werd beoefend,
+kan blijken uit een mededeeling van Zorgdrager in zijn werk over de
+Groenlandsche Visscherij. Daar de walvischvangers in 1697, wegens
+den oorlog met Frankrijk, bescherming noodig hadden, verzamelden
+zij zich in een baai van Spitsbergen, waar weldra 9 Nederlandsche
+en 2 Hamburger oorlogschepen kwamen om gedurende de terugreis de
+kapers te weren. De rijk geladen vloot, waarvan Zorgdrager's schip
+"_de Vier Gebroeders_" met een lading van 7 visschen deel uitmaakte,
+bestonden uit 121 Nederlandsche schepen, beladen met 1252 visschen, 54
+Hamburger schepen met 515 visschen, 15 Bremer schepen met 119 visschen
+en 2 Embder schepen met 2 visschen. Onder al deze schepen was er niet
+één, dat niets gevangen had; onder de Nederlandsche schepen was er
+geen met minder dan 3 visschen; vele waren geheel gevuld. Deze vloot,
+te zamen 192 schepen, bracht 1888 visschen thuis. Gedurende een groot
+deel van de 17e en van de 18e eeuw werd de walvischvangst in de zee
+tusschen Spitsbergen en Groenland voornamelijk door de Nederlanders
+uitgeoefend. In sommige jaren zonden zij met dit doel 200 à 250 schepen
+uit; in andere jaren trouwens moest de walvischvangst wegens den oorlog
+geheel of grootendeels achterwege blijven. Niet minder belangrijk dan
+het aantal deelnemers aan deze jacht was de daarbij behaalde buit; in
+sommige jaren bedroeg het gemiddeld slechts 1 à 2 visschen per schip,
+in andere jaren echter 10 à 11. In de jaren 1676 tot 1722 werden
+door de Nederlanders 5886 schepen ter walvischvangst uitgezonden
+(gemiddeld 125 per jaar) en maakten deze 32.907 walvisschen buit
+(gemiddeld per schip 5 à 6), welker waarde destijds 180 millioen gulden
+bedroeg. Volgens een andere berekening zijn in de jaren 1669-1779
+naar Groenland, d. i. naar de zee tusschen Groenland en Spitsbergen,
+gezeild 14.226 schepen, die 57.722 visschen gevangen hebben en een
+netto winst behaalden van f 44.327.761; gemiddeld per jaar dus ruim
+128 schepen, die ieder gemiddeld 4 visschen thuis brachten en per jaar
+gezamenlijk een netto winst opleverden van 400.000 gulden. Naar Straat
+Davis zeilden bovendien in de jaren 1719-1779 3206 schepen, die 7022
+visschen buit maakten en een netto winst behaalden van f 13.967.148
+of gemiddeld per jaar 52 à 53 schepen, met bijna 2.2 visschen voor
+ieders deel en met een gezamelijke winst van 229.000 gulden. Door de
+oorlogen met de Engelschen in 1780 en in den Franschen tijd verloren
+de Nederlanders hun suprematie in de Noordelijke Zeeën. Hoewel zij na
+het herkrijgen van hun onafhankelijkheid ook aan de kleine visscherij
+opnieuw hun aandacht schonken, geraakte deze niet meer tot haar vorigen
+bloei; gedurende verscheidene jaren bestond hun Groenlandsche vloot uit
+drie of vier schepen, waarvan er ten slotte slechts één overbleef. Ook
+dit schip, de "_Dirkje Adama_" van Harlingen, werd in 1864 voor een
+ander doel bestemd.
+
+Aanvankelijk namen ook de Duitsche Noordzeehavens ijverig deel aan de
+Groenlandsche vaart. Frederik _de Groote_ rustte in 1768 schepen voor
+de walvischvangst uit. Ook zij werden uit dit bedrijf verdrongen door
+de Engelschen, die omstreeks dezen tijd 222 schepen in de Noordelijke
+zeeën hadden. In deze eeuw hebben zij hun jachtveld uitgebreid over
+de Poolzee ten oosten van Groenland, die door de ontdekkingen van
+Ross en Parry bekend geworden was, en zelfs over den Stillen Oceaan,
+waar zij echter in de Amerikanen ernstige concurrenten vonden, die
+hen op dit gebied weldra geheel overvleugelden. Het aandeel van de
+Schotsche en Engelsche havensteden in de Cetaceën-jacht is verminderd,
+naarmate dat van de Amerikanen toenam. Doch ook de Amerikaansche
+walvischvangst bereikte in 1854 haar toppunt van bloei en is sedert
+dien tijd voortdurend achteruitgegaan.
+
+Tegenwoordig wordt de walvischvangst op groote schaal alleen nog maar
+in den Stillen Oceaan en ten noorden van de Beringstraat uitgeoefend
+en wel vooral door de Amerikanen. De met dit doel uitgeruste schepen
+blijven 3 à 4 jaren uit, n.l. zoo lang tot zij een volle lading traan
+en balein hebben. De Noord-Amerikanen hebben ongeveer sedert 1850 de
+grootste vloot voor de walvischvangst; deze vloot vermindert trouwens
+sterk wegens het afnemen van het aantal Walvisschen in alle zeeën. In
+den laatsten tijd is San Francisco de verzamelplaats geworden van de
+schepen, die op de walvischvangst in de noordelijke zeeën uitgaan. De
+hiervoor dienende stoombooten dringen door de Beringstraat zoo ver in
+de Poolzee door, als het ijs toelaat; zij overwinteren ook dikwijls
+in het poolgebied. De stoomboot _Mary Hume_ bracht van daar binnen 2
+1/2 jaar 52.300 KG. baarden ter waarde van 630.000 dollars thuis.--In
+de IJslandsche Zeeën komt alleen nog maar de Vinvisch voor, die in
+vergelijking met den Walvisch en den Cachelot een veel geringere waarde
+heeft. Op grootere schaal nog dan de IJslanders oefenen de Noren de
+IJslandsche walvischvangst uit. Hunne traankokerijen bevinden zich
+aan land of aan boord van oude schepen, die in de fjorden voor anker
+liggen; iedere traankokerij beschikt over een aantal stoombootjes,
+die als schoeners opgetuigd zijn en slechts 14 ton kolenvoorraad
+hebben. Aan bakboord hebben zij een kanon om hiermede den harpoen te
+schieten; deze is aan een lange lijn bevestigd en blijft in de wonde
+steken. Hij is aan zijn uiteinde voorzien met een soort van bom,
+die den Vinvisch doodt door in zijn lichaam te ontploffen. De booten
+dezer walvischvangers zijn voorzien met een mortiergeweer, waaruit de
+harpoen geschoten wordt. De bruto-opbrengst van een Vinvisch bedraagt
+ongeveer 2400 gulden; enkele exemplaren leveren echter aanmerkelijk
+meer op. De traankokerijen vereischen een geoefend personeel; bij elke
+ziederij behoort een "helling" met verscheidene hijschtoestellen om de
+speklaag onder de hakmachine te brengen. Het spek wordt vervolgens
+in de met stoom verhitte ketels gebracht en de traan in ijzeren
+vergaarbakken afgetapt. De afval wordt tot mestspecie (vischguano)
+verwerkt, van de beenderen maakt men beenderenkool.
+
+In het tijdperk van 1835-1872 hebben 19.943 schepen zich met de
+walvischvangst bezig gehouden; zij verkregen 3.671.772 tonnen
+of vaten spermaceti en 6.553.014 tonnen traan, ter gezamenlijke
+waarde van 272.274.916 dollars. Volgens Scammon's schatting moesten
+voor het bereiken van dit doel ieder jaar 3865 Potvisschen en 2875
+Baardendragende Cetaceën gedood worden. Men moet deze getallen stellig
+ieder met een vijfde vermeerderen om ook de dieren, die gewond werden
+en daarna verloren gingen, in rekening te brengen. Zoo komt men tot
+de slotsom, dat het geheele getal groote Cetaceën, die in het genoemde
+tijdperk gedood werden, niet minder dan 292.714 moet hebben bedragen.
+
+De vangst geeft ook wel eens aanleiding tot ongelukken, maar is toch
+over 't geheel genomen minder gevaarlijk dan de reis op zichzelf
+beschouwd, als zij plaats heeft in ijsrijke zeeën. In menig jaar
+lijdt de walvischvangersvloot groote verliezen. Gelukkig gaan bij
+deze schipbreuken slechts zelden menschenlevens verloren, daar de
+zee bijna altijd stil is en de bemanning tijd genoeg heeft om zich
+op andere schepen te redden. De walvischvangst is niet alleen een
+gevaarlijk bedrijf, dat veel inspanning vereischt, maar uit een
+financieel oogpunt beschouwd, ook zeer wisselvallig.
+
+Tot voor eenige tientallen van jaren had de vangst hoofdzakelijk
+plaats met schepen, die voor lange kruistochten uitgerust waren; men
+maakte vooral jacht op drie van de grootste soorten van Cetaceën:
+den Noordelijken of Groenlandschen Walvisch, den Zuidelijken
+Walvisch en den Potvisch; ieder dergelijk dier had, al naar zijn
+omvang en den stand van den marktprijs, een waarde van 9000 à 24000
+gulden. De vangst geschiedde op de volgende wijze: Als het schip op de
+Walvischgronden aangekomen is, kruist het heen en weer, terwijl in den
+mast (in het zoogenaamde kraaiennest) gewoonlijk twee mannen op den
+uitkijk staan. Hun waarschuwing: "Daar blazen zij!" brengt de geheele
+bemanning in beweging. "Uit de wijze, waarop deze dieren zich bewegen
+en blazen, uit den vorm van hun rug en van hun staartvin," schrijft
+Pechuel-Loesche, "kunnen de ervaren lieden tamelijk zeker opmaken, of
+zij de gezochte soort voor zich hebben en of de vangst van het dier de
+moeite loont. Als dit beslist is, geeft de kapitein bevel om de booten
+uit te zetten (iedere kruiser heeft er gewoonlijk vier). Deze booten
+zijn 7 à 9 M. lang en omstreeks 2 M. breed; zij zijn licht, maar zeer
+zorgvuldig gebouwd; zij hebben geen kiel en loopen aan beide einden
+scherp toe, zoodat zij even gemakkelijk vooruit- als achteruit bewogen
+kunnen worden en snelle wendingen kunnen maken. De wapens--ongeveer
+vier harpoenen, verscheidene lansen, een geweer van zeer zwaar kaliber,
+waarmede pijlvormige granaten worden geschoten, een korte spekspade,
+een bijl en een stevig mes--bevinden zich aan den voorsteven, zoodat
+de harpoenier ze onmiddellijk bij de hand heeft. Het kompas, een
+hoosbak en een vaatje, waarin eenige scheepsbeschuit, een lantaarn,
+kaarsen en lucifers tegen vochtigheid beschut zijn, bevinden zich in
+'t achterste gedeelte van de boot, waarvan een klein stuk overdekt is;
+een ander vaatje met drinkwater ligt gewoonlijk in 't midden van het
+vaartuig. Het belangrijkste deel van het vanggereedschap is de meer
+dan één duim dikke, ongeveer 350 vadem lange en van de beste hennep
+vervaardigde lijn. Zij ligt opgerold in twee ondiepe tobben, die
+tusschen de roeibanken staan; met de meest nauwgezette zorgvuldigheid
+zijn de spiralen hierin bij lagen gevleid, daar elke verwarring bij
+'t afloopen aanleiding zou kunnen geven tot een ongeluk. Van links
+buiten neemt men een stuk van 5 à 8 vadem lengte, den zoogenaamden
+voorlooper, en bevestigt hieraan de beide harpoenen, die een geoefende
+harpoenier den Walvisch bij de eerste nadering in snelle opeenvolging
+in 't lichaam werpt. Deze wapens liggen, opdat de harpoenier ze zonder
+fout zal kunnen grijpen, vóór rechts op een laag vorkengestel.
+
+"Een goede harpoenier moet op een afstand van 4 à 5 vademen zeker
+zijn van zijn worp. Meestal echter begeeft men zich veel nader
+bij den Walvisch; ook laat men de boot wel onmiddellijk tegen
+hem aanloopen, zoodat de harpoen niet meer geworpen, maar in het
+lichaam gestooten wordt. Deze vermetele wijze van aanvallen laat
+wel is waar aan zekerheid niets te wenschen over, maar is ook de
+gevaarlijkste. Zoodra de harpoenen vastzitten, wordt de boot zoo vlug
+mogelijk achteruitgeroeid. Dit is een hachelijk oogenblik: altijd
+staat men bloot aan de kans, dat het gewonde dier zich opzettelijk of
+toevallig wreekt met den ontzaglijken staart; deze kan de boot van
+onderen af het onderste boven keeren en zelfs in de lucht werpen,
+of als een reusachtige vliegenklap van boven af op haar neerdalen,
+zoodat zij verbrijzeld wordt. Als de verschrikte Walvisch vlucht
+(in de diepe zee duikt hij meestal loodrecht naar beneden, in ondiep
+water spoedt hij zich op geringere diepte voort), zal in 't volgende
+oogenblik de lijn beginnen af te loopen; zij schiet met slangsgewijze
+kronkelingen uit haar bergplaats naar achteren om den geleidenden
+knop, strak gespannen naar voren en naar buiten in de diepte; dikwijls
+loopen 100 à 150 vademen in één minuut af. Nu komt het er op aan, goed
+op te passen, want ieder die door de lijn gevat wordt is gewoonlijk
+verloren. De boot zit "vast". De stuurman en de harpoenier wisselen
+van plaats; deze had tot taak den Walvisch met de boot te verbinden,
+gene heeft het voorrecht hem te dooden. Nu eerst begint de eigenlijke
+strijd en met hem het grootste gevaar. Aan het tegenhouden van den
+onderduikenden Walvisch valt natuurlijk niet te denken: iedere groote
+Cetacee zou de boot medesleuren naar de diepte, zooals de visch, die in
+het aas van den hengelaar bijt, den lichten dobber medeneemt. Als het
+dier zeer diep duikt, roept men de naastbijgelegen boot aan, om haar
+lijn vast te splitsen aan die, welke bezig is af te loopen. Indien
+men echter niet schielijk genoeg geholpen wordt, laat men de geheele
+lijn over boord gaan en de Walvisch is vrij. Slechts zelden gelukt
+het dan hem weder vast te leggen door voort te roeien in de richting,
+die hij heeft ingeslagen, en, zoodra hij weder voor den dag komt,
+de achter hem aanslepende lijn op te visschen.
+
+"In de meeste gevallen is de lijn van één boot echter voldoende;
+de Walvisch duikt misschien 100 à 200 vademen diep en houdt zich
+daar nagenoeg onbeweeglijk. Zoodra de spanning van de lijn een weinig
+vermindert, wordt er met vereende krachten aan getrokken om het dier
+tot omhooggaan te bewegen. Indien deze wijze van behandeling den
+onbehouwen klant niet aanstaat, zal hij met onweerstaanbare kracht
+iedere poging om hem aan de oppervlakte te brengen verijdelen en al
+dieper en dieper zakken. Zoo wordt, al naar de soort en de grootte
+van het dier, de strijd 10, 20, 30 minuten lang, in zeldzame gevallen
+gedurende het dubbele van dezen tijd voortgezet: eindelijk echter
+begint de Walvisch behoefte aan lucht te gevoelen en komt naar
+boven. De richting van de lijn toont aan, waar hij ten naasten bij
+verschijnen zal; daar tracht nu een tweede boot hem te verrassen en
+eveneens "vast" te maken; eerst wanneer men hierin geslaagd is, acht
+men den goeden uitslag zeker. Het herhaaldelijk gewonde dier valt
+nu soms zijne pijnigers aan, of schiet, daar het wegens ademnood
+niet onmiddellijk weder diep duiken kan, langs de oppervlakte van
+de zee voort. Nu begint een wilde wedstrijd, waarbij men de lijn
+gewoonlijk slechts eenige bootslengten ver laat vieren. Blazend en
+snuivend doorklieft het donkere, reusachtige lichaam de golven, die in
+schuim uiteenspatten en in melkwitte massas omhooggeslingerd worden,
+als de kolossus zich door woedende slagen met den staart tracht te
+bevrijden. Achter hem aan ijlen 2 of 3 booten met koene menschen
+gevuld, die dikwijls verborgen zijn tusschen schuim en waterkolommen,
+waarin zij schijnen weg te zinken, terwijl zij met razenden spoed
+zich voortreppen over en door de kokende golven; toch gaan zij steeds
+verder in den eindeloozen Oceaan, onverschillig of het dag is dan wel
+nacht. Een onvoorbereide toeschouwer zou kunnen meenen, dat al wat hij
+ziet, slechts een droombeeld is. Eindelijk komt de Walvisch tot rust,
+daar zijne krachten hem allengs begeven; vermoeid en log, of razend
+en in blinde woede met den staart om zich heen slaand, drijft hij
+op de golven. Nu kunnen de booten hem naderen. Voorzichtig blijven
+zij buiten het bereik van den staart. Men tracht het dier te dooden
+met ontplofbare projectielen of met een lans, welks dun ijzer soms 2
+M. diep achter de borstvin in het lichaam wordt gestoken. Deze lans,
+"lens" genaamd, heeft een 2 M. lang, dun ijzer, dat aan een langen
+stok bevestigd is. Als de Walvisch nogmaals duikt of vlucht, worden
+dezelfde werkzaamheden herhaald, totdat men hem eindelijk gedood heeft,
+of zich door den nood gedrongen ziet de lijn af te snijden en het
+dier in vrijheid te stellen. Wanneer echter een granaat of een lans
+in de longen van den Walvisch doordringt, die dan bloed uitblaast,
+"de roode vlag toont", sterft hij betrekkelijk snel, hoewel dikwijls
+eerst na een geweldigen doodstrijd, welks einde alle booten op een
+veiligen afstand afwachten."
+
+Als het schip den gedooden Walvisch niet goed zeilend bereiken kan,
+moet deze door de booten gesleept worden. Bij het schip aangekomen,
+wordt hij met een stevigen ketting om den wortel van den staart
+geboeid, en aan stuurboordzijde op zulk een wijze bevestigd, dat
+hij met den kop naar achteren gericht langs het schip drijft. Aan den
+grooten mast zijn twee kolossale takels aangebracht, welker loopers met
+hunne uiteinden om den kaapstander, die voor 't lichten van 't anker
+dient, gelegd zijn. Langs de zijde van het schip heeft men een op een
+raam gelijkende stellage laten zakken, die in horizontale richting
+boven den Walvisch zweeft en voor de speksnijders, die met scherpe,
+aan lange stelen bevestigde spaden het "flensen" of "afspekken"
+mogelijk maken, als loopplank dient. Het losse blok van een der
+takels wordt nu aan een vin van den Walvisch bevestigd, en deze op
+zulk een wijze losgemaakt, dat een 1.3 à 1.9 M. breede spekstrook haar
+volgt. Als deze strook tot op de hoogte van de onderste afdeeling van
+de mast is opgeheschen, wordt ter hoogte van het dek het losse blok
+van den tweeden takel er aan vastgemaakt, de spekstrook op korten
+afstand daarboven doorgesneden, en het zoo vrijgeworden stuk in de
+ruimte tusschendeks afgelaten; intusschen hijscht de tweede takel
+den spekstrook weder tot de vorige hoogte op. Het ophijschen van het
+spek is een zwaar stuk werk, en vordert slechts duim voor duim; door
+het langzame, maar zeer krachtige trekken wordt de spekstrook, die
+op de gewenschte breedte met de spade is afgestoken, van het vleesch
+van den Walvisch losgerukt, en deze ongeveer op dezelfde wijze van
+spek en huid beroofd, als men een appel schilt of het dekblad van
+een sigaar kan afwikkelen. Daarbij moet het lichaam van het dier
+langzaam om zijn lengteas wentelen; spoedig reeds is het gunstig
+gelegen voor een volgende bewerking; een aan touwen bevestigde man
+wordt op de Cetacee neergelaten, die bij het Baardendragende dier de
+bovenkaak, bij den Potvisch echter de onderkaak met bijlslagen van
+den kop afscheidt. Deze worden onmiddellijk op het dek geheschen,
+om van 't eerstgenoemde lichaamsdeel de baarden of baleinen, van
+'t laatstgenoemde de fraaie tanden los te maken. Van den Potvisch
+brengt men ook de verbazend groote, bovenste helft van den kop in twee
+stukken op het dek, om spermaceti te verkrijgen. De tijd, die voor het
+afspekken vereischt wordt, hangt af van de soort en grootte van den
+"visch" en van de gesteldheid van het weder; meestal duurt het 4 à 8
+uren. Zoodra alle lichaamsdeelen, die waarde hebben, geborgen zijn,
+maakt men den ketting los, en laat de vormelooze vleeschmassa van
+den romp drijven.
+
+De reusachtig groote spekstrooken, die zich nu tusschendeks bevinden,
+worden daar met korte spade in kleine, langwerpige stukken verdeeld,
+die dan weder op het bovendek worden geworpen en voordat zij in den
+ketel komen, door een met de hand gedreven machine met een scherp mes,
+diep ingekorven worden. Het uitkoken geschiedt in groote, op het dek
+ingemetselde, ijzeren ketels, welker vuurhaard aan alle zijden door
+water omgeven is. Bij den aanvang van de bewerking gebruikt men hout
+als brandstof, later echter uitsluitend de "gruwen" of "kanen" van
+het uitgebakken spek, die genoeg warmte kunnen leveren, om de geheele
+spekmassa van den Walvisch uit te koken. De door uitsmelting verkregen
+traan wordt in een koelpan afgekoeld, en daarna in tonnen gegoten. "In
+hunne slechtste kleederen," schrijft Pechuel-Loesche, "half-naakt,
+dansend en zingend, elkander aandrijvend en hunne gereedschappen
+zwaaiend, druipend van traan en roetkleurig als duivels bewegen
+de schepelingen zich om den haard. Een buitengewone bedrijvigheid
+heerst allerwege aan boord. Vooral des nachts levert dit bedrijf een
+verrassend schouwspel op: in een hoog opgehangen ijzeren korf ligt
+een hoop uitgekookt spek vroolijk te branden; de flikkerende vlammen,
+die het noodige licht verschaffen, wepen schelle lichtstrepen op het
+dek, op de zwarte rookwolken, op de hoog uitstekende masten met hunne
+zeilen en ver weg over de golven. Over dag herkent men de aanwezigheid
+van een traankokenden walvischvaarder aan de kolossale rookmassa's aan
+den gezichtseinder, lang vóórdat men het schip zelf te zien krijgt."
+
+De Walvischachtigen worden op natuurlijke wijze verdeeld in twee
+hoofdgroepen, die men met volle recht als onderorden kan beschouwen:
+de _Tandendragende_ en de _Baardendragende Cetaceën_. Bij gene
+komen in beide kaken, of althans in één van beide, tanden voor;
+deze worden niet gewisseld; bij enkele vormen vallen er eenige
+van uit of gaat zelfs het geheele gebit vóór het tijdperk van
+volwassenheid te niet. De Baardendragende Cetaceën zijn van de
+geboorte af tandeloos. Dit kenmerk is voldoende om de leden van de
+beide onderorden te onderscheiden. Kükenthal is in den laatsten tijd
+tot de slotsom gekomen, dat de beide groepen als afzonderlijke orden
+beschouwd moeten worden: de stam, waaruit de Tandendragende Cetaceën
+zich ontwikkeld hebben, zou veel ouder zijn dan die, waaraan de
+Baardendragende Cetaceën hun oorsprong danken. De overeenkomst,
+die tusschen beider nakomelingen bestaat, is een gevolg van de
+omstandigheid, dat alle zich in dezelfde richting gewijzigd hebben,
+terwijl zij allengs hun aanvankelijke, voor het leven op het land
+passende bewerktuiging verloren en geschikt werden om voortdurend in
+'t water verblijf te houden.
+
+De studie van de voorwereldlijke dieren heeft n.l. de overtuiging
+gevestigd, dat de Cetaceën afstammen van tamelijk hoog ontwikkelde,
+op het land levende Zoogdieren, van dieren met een goed ontwikkeld
+haarkleed, welker zintuigen (o.a. dat van den reuk) hen geschikt
+maakten voor het verblijf op het droge, van wezens met twee paar
+goed ontwikkelde ledematen, welke in bouw overeenkomen met die van
+de hoogere Gewervelde Dieren en niet met die van de Visschen. Hoewel
+het gebit der hedendaagsche Cetaceën samengesteld is uit tanden van
+één soort--die dus naar hun vorm niet in snijtanden, hoektanden en
+kiezen onderscheiden kunnen worden en die bovendien niet gewisseld
+worden--, zijn er vele feiten bekend, waaruit men moet afleiden,
+dat deze toestand een gevolg is van den teruggang van een op
+hoogeren ontwikkelingstrap verkeerend gebit. Zelfs de tanden,
+die bij de Baardendragende Cetaceën gedurende den kiemtoestand
+(d. i. vóór de geboorte) gevonden worden, vertoonen sporen van
+een verdeeling in snijtanden en kiezen. Deze is zeer duidelijk
+aanwezig bij verscheidene uitgestorven soorten van Cetaceën; niet
+alleen bij de Zeuglodonten, maar zelfs bij echte Dolfijnen, zooals
+de Squalodonten. Het te loor gaan van deze eigenschap, behoort tot
+die verschijnselen welke men gewoonlijk "teruggang" of "ontaarding"
+noemt; deze was noodig in verband met de wijziging van de gewoonten
+en behoeften der bedoelde dieren. De bovenstaande verklaring mag men
+beschouwen zoo niet als volkomen zeker, dan toch als in hooge mate
+waarschijnlijk. Minder stellig spreken de feiten, waar het geldt
+den aard van den vermoedelijken stamvorm der Cetaceën te bepalen:
+het meest is men geneigd ze van de Hoefdieren af te leiden.
+
+
+
+De dieren, die tot de soorten-arme onderorde van de _Baardendragende
+Cetaceën_ of _Walvischachtigen_ in engeren zin (_Mysticete_) behooren,
+zijn voornamelijk gekenmerkt doordat zij, althans na hunne geboorte,
+in beide kaken de tanden missen. Opmerkelijk is het, dat zij in den
+kiemtoestand talrijke verkalkte tandjes hebben in een groeve van het
+slijmvlies van beide kaken, die, evenals bij alle jonge Zoogdieren,
+in dit tijdperk ook bij hen aanwezig is. Ongeveer in 't midden van
+het kiemleven bereiken deze tandjes hun hoogste ontwikkeling, daarna
+worden zij zoo volledig weder opgelost en in het bloed opgenomen,
+dat er bij de geboorte van het dier geen spoor meer van over is. Door
+hunne samenstelling en wijze van ontwikkeling, stemmen zij volkomen met
+gewone Zoogdierentanden overeen; zelfs heeft men opgemerkt, dat die,
+welke aan het achterste uiteinde van de reeks geplaatst zijn, zich door
+hun breedte en door de in twee lobben verdeelde kroon onderscheiden
+van de voorste, welke een enkelvoudige, kegelvormige kroon hebben,
+welk feit (zie boven) van groot belang is voor de geschiedenis van
+deze diergroep. Eerst na het verdwijnen der tanden komen de baarden of
+baleinen te voorschijn. Deze merkwaardige organen kan men vergelijken
+met de dwars gerichte plooien van de gehemelte-huid, die bij de Giraffe
+en andere Herkauwers zeer duidelijk zijn, in mindere mate echter bij
+alle Zoogdieren, zelfs bij den mensch aangetroffen worden. Zoo volledig
+ontwikkeld als wij ze bij de Baardendragende Cetaceën waarnemen, komen
+zij echter bij geen andere diergroep voor. Geheel in overeenstemming
+met hetgeen men had kunnen verwachten, vertoonen zij zich eerst
+betrekkelijk laat. Eigenschappen die aan een groot aantal soorten
+gemeen zijn, treden vroegtijdig op; die, welke slechts bij weinige
+vormen aangetroffen worden, verschijnen in een later tijdperk; in
+dit opzicht stemt de ontwikkelingsgeschiedenis van den stam met die
+van het individu overeen.
+
+De baarden zijn niet bevestigd aan de kaakbeenderen of aan andere
+beenderen van den kop, maar aan de nagenoeg 2 cM. dikke huid,
+die het gehemelte bekleedt. Zij bestaan niet uit een beenachtige
+zelfstandigheid, maar uit hoorn, en komen dus volstrekt niet met
+tanden overeen. Het zijn dunne, langwerpige, loodrecht naar beneden
+gerichte platen, die ten getale van verscheidene honderden op iedere
+helft van het gehemelte overlangsche reeksen vormen. Tusschen deze
+beide helften, in 't midden van 't gehemelte, puilt het slechts met
+slijmvlies bedekte ploegschaarbeen, bij wijze van een kiel, in de
+mondholte uit. Elke baard heeft ten naastenbij de gedaante van een
+driehoek, welks basis dwars gericht is ten opzichte van de lengteas
+van het gehemelte, en welks top naar onderen is gekeerd. De buitenrand
+van de hoornplaat is hard en glad; aan haar binnenrand en haar top is
+zij als 't ware uitgerafeld, in lange, borstelige vezels verdeeld. De
+zolder van de mondholte van den Walvisch gelijkt dus op een met haar
+bekleed gewelf, zooals reeds Aristoteles heeft opgemerkt. Van ter zijde
+gezien herinnert de reeks van baarden aan een kam met geringe ruimten
+tusschen de tanden; deze zijn in het midden het langst; naar voren
+en naar achteren nemen zij allengs in lengte af. Het wortelgedeelte
+van iedere baard bevat een dwars gericht, plaatvormig uitsteeksel van
+de dichte, vezelige en zeer vaatrijke huid, die het gehemelte en de
+baarden voedt. De benedenrand van elk dezer uitsteeksels is bezet met
+onderling evenwijdige, zeer lange, vaatrijke, draadvormige papillen;
+ieder van deze is geleden in de as van een der op haren gelijkende
+hoornvezels, waaruit de baard hoofdzakelijk bestaat. Op een dwarse
+doorsnede van een verschen baard ziet men een groot aantal van deze,
+nu als cirkels zich vertoonende papillen, ieder omgeven door kringswijs
+gerangschikte opperhuidscellen; al deze draadvormige lichamen zijn
+aaneenverbonden door andere opperhuidscellen, die ook de gladde schors
+(het zoogenaamde email) van den baard vormen; door het uiteenwijken
+dezer cellen aan den binnenrand en aan de spits van den baard,
+geraken de vezels hier los en scheiden zich vaneen. Hoewel men ze met
+haren vergelijkt, ontstaan zij niet, gelijk deze, in instulpingen,
+maar op uitgroeisels van de opperhuid, evenals de vezels, waaruit
+de hoorn van den Rhinoceros is samengesteld. De baarden zijn tot op
+zekeren afstand van hun voet aaneenverbonden door een minder harde
+opperhuidsvorming, die in de tusschenruimten van de uitsteeksels van
+het gehemelte wordt uitgescheiden.
+
+Bij het sluiten van den bek wordt de geheele bovenkaak in de onderkaak
+opgenomen; de vezels van de baarden rusten op den rand van de tong,
+en sluiten dus de mondspleet aan alle zijden volkomen af; intusschen
+stroomt het water, dat de mondholte bevat, door de tusschenruimten
+van het baardenstelsel weg, terwijl dit bij wijze van een zeef zelfs
+de kleinste en glibberigste buit tegenhoudt.
+
+De Baardendragende Cetaceën zijn ontzaglijk groote dieren met zeer
+grooten kop, een ver gespleten muil, twee neusgaten (blaasgaten),
+een verborgen gehooropening en zeer kleine oogen. Hun wervelkolom
+bestaat uit 7 hals-, 14 of 15 borst-, 11 à 15 lende- en 21 of meer
+staartwervels. Slechts één rib is onmiddellijk met het borstbeen
+verbonden; alle overige ribben zijn valsch. Aan den schedel zijn de
+kaakbeenderen boogvormig gekromd en snavelvormig verlengd; zij zijn
+verbazend groot in vergelijking met de uiterst kleine bergplaats voor
+de hersenen. Het schouderblad is zeer breed, de hand verschillend van
+vorm; bij de meeste soorten ontbreekt de duim. De tong is aan alle
+zijden in den bek vastgegroeid en in haar geheel onbeweeglijk, het
+spijskanaal nauw, de maag in drie afdeelingen verdeeld. In volwassen
+toestand kunnen de Baardendragende Walvischachtigen een lengte
+van 20 à 30 M. en een gewicht van 20.000 à 150.000 KG. bereiken:
+zij zijn derhalve de grootste schepselen, die nog in dezen tijd
+onze aarde bewonen. De lichaamsmassa van een flinken Walvisch komt
+ongeveer overeen met die van 30 à 35 Olifanten of 150 à 170 Runderen;
+uit het spek van zulk een reus zijn dikwijls meer dan 300 hectoliter
+traan verkregen.
+
+De Baardendragende Cetaceën leiden een tamelijk eenzaam leven; slechts
+toevallig, misschien door het overvloedige voedsel aangelokt, ziet
+men ze in scharen bijeen. De meeste wonen in de IJszee en verlaten
+slechts nu en dan de inhammen tusschen de ijsvelden; andere geven
+de voorkeur aan zuidelijker gelegen deelen van de zee. Ondanks hun
+kolossalen omvang bewegen zij zich in 't water snel en behendig;
+de meeste kunnen zelfs met de snelheid van een stoomschip de golven
+klieven. Zij zwemmen rechtuit en volgen toch bij hun beweging steeds
+booglijnen, daar zij zich nu eens tot aan (of gedeeltelijk zelfs boven)
+den waterspiegel begeven, dan weder onder water voortzwemmen.
+
+Het voedsel van de grootste dieren der aarde bestaat uit Visschen of
+uit kleine onbeduidende Weekdieren en Schaaldieren, Koppootigen,
+Kwallen en Wormen; er zijn hierbij vele soorten, die met het
+ongewapende oog ternauwernood waargenomen kunnen worden. Maar van deze
+wezens verzwelgen zij millioenen in één slok. Den verbazend grooten,
+ver gespleten bek opengesperd, doorklieft de Walvisch de golven en
+vult de geheele mondholte met water. Zoodra het gewemel van de hierin
+zwemmende en levende diertjes op zijn niet ongevoelige tong indruk
+maakt, sluit hij de val. Alle vezels van de baarden zijn loodrecht
+naar beneden gericht en vormen zoo een zeef, die bij het sluiten
+van den bek wel het water doorlaat, maar het ontsnappen van al deze
+kleine wezens verhindert. Een enkele golving aan de oppervlakte
+van den plompen, ternauwernood beweegbaren tong drijft vervolgens
+de geleiachtige massa door den slokdarm in de maag. De val wordt op
+nieuw geopend en verder zwemt de kolossus. Vischjes, die toevallig in
+dit eigenaardige net geraken, worden waarschijnlijk ook verzwolgen;
+even onopzettelijk zullen soms zeewieren opgenomen worden.
+
+Wat hunne hoogere begaafdheden betreft, staan de leden van deze groep
+vrij wel op één hoogte met de vroeger beschouwde Zee-zoogdieren. Het
+gezicht, het gehoor en het gevoel zijn hunne meest ontwikkelde
+zinnen. Zij hebben, naar het schijnt, zwakkere geestvermogens dan
+hunne Tandendragende verwanten. Alle Baardendragende Cetaceën zijn
+vreesachtig, schuw en tot vluchten geneigd; zij leven daarom onderling
+en waarschijnlijk ook met de meeste andere zeedieren in vrede. Hoewel
+zij soms, na aangevallen te zijn, blijken geven van moed, die zelfs
+in wildheid ontaarden kan,--hoewel zij zich in dit geval krachtdadig
+en niet zelden met goed gevolg verdedigen--, doen zij echter over
+'t algemeen slechts weinig schade aan hun vreeselijksten vijand,
+den mensch. Hun belangrijkste wapen is de staart, van wiens verbazend
+groote kracht men eenige voorstelling verkrijgt door te bedenken, dat
+dit werktuig het kolossale lichaam van den Walvisch met de snelheid van
+een stoomschip door de golven voert. Een enkele slag met den staart
+van den Walvisch is voldoende om de sterkste boot te verbrijzelen of
+omhoog te werpen; een zeer krachtig dier, en bijgevolg ook de mensch
+kan er door gedood worden.
+
+Van de voortplanting der Baardendragende Cetaceën is weinig bekend. Het
+wijfje, de "koe," brengt in den regel slechts één jong ter wereld,
+zelden twee. Bij de geboorte is het jong reeds zeer ver ontwikkeld;
+het is groot, heeft een derde of een vierde van de lengte der moeder;
+deze zoogt haar kroost gedurende langen tijd, betoont het veel liefde,
+verdedigt het met moed en volharding, verbergt het bij gevaar onder een
+harer vinnen en houdt het bij zich, totdat het zelfstandig is geworden.
+
+De onderorde der Baardendragende Cetaceën wordt verdeeld in twee
+familiën: de _Vinvisschen_ of _Gevoorde Walvisschen_ en de Gladde of
+_Eigenlijke Walvisschen_.
+
+
+
+De _Gevoorde Walvisschen_ (_Balaenopteridae_) dragen dezen naam
+wegens de diepe, onderling evenwijdige, overlangsche groeven of
+voren, die zich over de geheele oppervlakte van de keel, den hals,
+de borst en over een deel van de buik uitstrekken; deze dieren, die
+ook wel _Vinvisschen_ heeten, omdat zij een goed ontwikkelde rugvin
+hebben, zijn betrekkelijk slank gebouwd en met meer of minder lange,
+lancetvormige borstvinnen voorzien; de baarden zijn kort, maar breed.
+
+
+
+Zeer lange borstvinnen, die minstens een vijfde, dikwijls een vierde
+van de totale lengte van het dier bereiken, kenmerken de _Langarmige
+Vinvisschen_ (_Megaptera_), vertegenwoordigd door den _Bultrug_, den
+_Humpback_ der Engelschen, den _Rorqhval_ der Noren, den _Keporkak_
+der Groenlanders, (_Megaptera longimana_). Deze algemeene verbreide,
+in iedere wereldzee voorkomende soort bereikt ongeveer 15 M. lengte,
+hare borstvinnen, die ongeveer 1 M. breed zijn, hebben een lengte
+van 3 à 4 M., de staartvin is ongeveer 4 M. breed. (Er zijn echter
+exemplaren gevangen van 16.5 M. lichaamslengte met borstvinnen van
+4.5 M.) De Bultrug is een van de plompste leden der familie. Met
+andere Vinvisschen vergeleken is hij bepaald leelijk wegens zijn
+korten en dikken romp en onevenredig lange borstvin; zijn staartvin is
+buitengewoon ontwikkeld. Op den rug verheft zich in het laatste vierde
+gedeelte een vetvin van zeer verschillenden vorm en ontwikkeling, de
+"bult". De kleur van de huid is zeer verschillend: aan de bovenzijde
+heeft zwart, dat meer of minder gelijkmatig en donker kan zijn, de
+overhand; de onderzijde van den romp en van de borstvinnen vertoonen
+een witachtige gemarmerde teekening; enkele exemplaren zijn aan
+de bovenzijde eenvoudig zwart, aan de onderzijde wit, andere van
+boven en van onderen zwart; nog andere, hoewel van boven zwart en
+van onderen wit, zijn aan de onderzijde van de borstvinnen en de
+staartvin donker aschkleurig.
+
+Weinige Baardendragende Cetaceën komen den schipper of walvischvanger
+vaker en in grooter aantal onder de oogen dan de Bultrug; hij bewoont
+den Oceaan op alle breedten tusschen den Evenaar en de poolgewesten
+van het noorden en van het Zuiden; men ontmoet hem in volle zee
+zoowel als in de nabijheid der kusten, in alle groote bochten
+en wijde sonden. Het schijnt, dat hij ieder jaar geregeld van de
+polen naar den Evenaar trekt. Op de Groenlandsche kust bemerkt men
+hem alleen gedurende de zomermaanden, op de westkust van Afrika en
+Amerika daarentegen gedurende het geheele jaar, hoewel niet in alle
+maanden op dezelfde plaatsen. Karakteristiek voor deze diersoort zijn
+de golvende bewegingen, het sterke krommen van den romp, het boven 't
+water uitsteken van een der beide borstvinnen en de onregelmatigheid
+van den weg dien hij volgt. Zelfs als hij onder water voortzwemt, keert
+hij dikwijls nu eens de eene, dan weer de andere zijde naar boven en
+wiegt zich als 't ware in zijn element. Als hij zijne kolossale longen
+op zijn gemak vult en ledigt, werpt hij 6- à 10-maal en zelfs 15-
+à 20-maal achtereenvolgens een dubbele straal in de lucht, die tot
+een hoogte van 6 M. kan stijgen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk
+uit kleine Visschen en lagere Schaaldieren.
+
+Hoewel het voordeel van de vangst van den Bultrug niet onbelangrijk
+is, staat hij toch in dit opzicht ver achter bij den Potvisch en den
+Groenlandschen Walvisch, omdat zijn spek of vet een veel geringere
+hoeveelheid traan oplevert dan men met het oog op de grootte van dit
+dier zou kunnen verwachten. Om deze reden bemoeit men zich, althans
+in de zee om Groenland, met den Bultrug alleen dan, als men niets
+beters te doen heeft. Langs de Amerikaansche kust vervolgt men ook
+dezen Cetacee vrij geregeld, zoo ook aan de kust van Afrika.
+
+
+
+Volgens de zienswijze van Gray moet de sinds lang bekende _Vinvisch_
+die dikwijls met andere Gevoorde Walvisschen verward werd en
+daarom eerst in den laatsten tijd tamelijk nauwkeurig omschreven is,
+beschouwd worden als de vertegenwoordiger van een afzonderlijk geslacht
+(_Physalus_), dat verscheiden soorten omvat. Het onderscheidt zich door
+de volgende kenmerken: De kop, die, evenals bij de overige Gevoorde
+Walvisschen, korter is dan een vierde gedeelte van de lichaamslengte,
+heeft een betrekkelijk kleinen schedel en een langwerpig, toegespitst
+aangezichtsgedeelte; de rugvin bevindt zich op het laatste vierde
+gedeelte van 't lichaam. De lengte is bij de verschillende soorten
+zeer ongelijk. (De "_Blauwe_" _Vinvisch_ kan 30 M. lang worden en is
+dus het grootste der thans bestaande dieren.) De borstvinnen zijn vlak
+achter den kop aangehecht, de staartvin is in het midden uitgesneden
+en meer of minder duidelijk in twee lobben verdeeld. De halswervels,
+die bij het vorige geslacht op lateren leeftijd dikwijls met elkander
+vergroeien, blijven hier beweegbaar.
+
+
+
+De _Gewone Vinvisch_, de _Razorback_ der Engelschen, de _Sildrör_
+der Noren, de _Tunnolik_ der Groenlanders, ook wel _Jupitersvisch_ en
+_Gibbar_ genoemd (_Physalus antiquorum_), een van de slankste Cetaceën,
+kan een lengte van 25 M. bereiken. De lengte van de borstvinnen
+bedraagt 1/10, hun breedte 1/50 van de geheele lichaamslengte. Aan
+het voorste gedeelte van den kop, zoowel aan de onderkaak als aan
+de bovenkaak, bevinden zich eenige korte, borstelvormige, wijd
+uiteenstaande haren; overigens is de huid geheel onbehaard, aan de
+bovenzijde donkerzwart, aan de onderzijde zuiver porseleinachtig wit,
+in de diepste groeven blauwachtig zwart. De tandelooze kaken dragen
+aan iedere zijde ongeveer 350 à 375 dwarse reeksen van baarden, die
+van voren het dichtst bij elkander geplaatst zijn, van achteren het
+verst uiteenstaan. De onderkaak sluit de mondholte geheel af en neemt
+de baarden in zich op.
+
+Gewoonlijk houdt de Vinvisch zich op in het noordelijkste deel van
+den Atlantischen Oceaan en in de IJszee. In het begin van den herfst
+trekt hij naar zuidelijker zeeën; zóó komt het, dat men hem ook in
+de zeeën van den gematigden en van den heeten aardgordel ontmoet;
+naar men zegt, werd hij zelfs in de Zuidelijke IJszee aangetroffen.
+
+Door zijn onstuimigheid wordt dit dier dikwijls in 't verderf gestort,
+in vaarwaters gevoerd, waar het niet meer uit kan komen, zoodat
+het op het strand het leven verliest. Herhaaldelijk is dit ook op
+de Nederlandsche kust geschied. Van Bemmelen vermeldt de volgende
+gevallen uit deze eeuw: "Eén op 31 Augustus 1811, in de zoogenaamde
+Goudzee, de Zuiderzee nabij Monnikendam, 36 voet. Een wijfje op 5
+April 1826, nabij Wijk-aan-Zee, 40 voet. Een wijfje (de Vinvisch van
+Kessel) op 5 November 1827, tusschen Ostende en de Zeeuwsche kust,
+90 à 100 voet. Een wijfje op 17 September 1835 nabij Wijk-aan-Zee, 51
+voet. Een wijfje in September 1840 aan den mond der Maas 65 voet. Een
+mannetje op 9 December 1841 nabij Katwijk aan Zee, 40 voet. Tusschen
+2 en 7 November een langs de Groningsche kust waargenomen, en op
+8 November gestrand op het eiland Borkum. Een op 22 November 1851
+nabij het eiland Vlieland, 70 voet. Een op (17?) December 1856 op
+Texel." Het is echter niet uitgemaakt, dat deze Vinvisschen alle tot
+de bovengenoemde soort behoorden.
+
+Alle bewegingen van dit dier zijn vlug en behendig, zooals men reeds
+op grond van zijn slanke gestalte zou kunnen verwachten. Het wordt als
+een der snelst zwemmende Baardendragende Cetaceën beschouwd. Als de
+Vinvisch bedaard voortzwemt, volgt hij een rechte lijn, en komt zeer
+dikwijls (volgens mijne waarnemingen gemiddeld alle 90 seconden) aan
+de oppervlakte om te ademen. Het bruisende gedruisch bij het uitademen
+hoorde ik reeds op een afstand van één zeemijl. Niet zelden verschijnt
+de Vinvisch in de onmiddellijke nabijheid van zeilende schepen,
+zwemt er omheen, of volgt ze langen tijd, soms wel uren achtereen,
+trouw na. Soms gaat hij aan den waterspiegel op zijde liggen, en
+slaat met de borstvinnen op de golven, wendt zich om, gaat op den rug
+liggen, duikt onder, speelt op allerlei wijzen vroolijk in 't water
+en verheft ook wel eens, door een krachtigen slag met de staartvin,
+zijn kolossaal lichaam boven den waterspiegel.
+
+Het voedsel van den Vinvisch bestaat grootendeels uit Visschen,
+die hij dikwijls bij scholen voor zich uitdrijft, en bij groote
+hoeveelheden te gelijk in zijn ruimen muil vangt. Als de Vinvisch
+een rijken buit vindt, blijft hij dagen en zelfs weken lang op
+een en dezelfde plaats; dit doet hij b.v. in de nabijheid van
+Groenland, waar hij een ongeloofelijk groot aantal Dorschen en
+andere Kabeljauwachtige Visschen verslindt. Met zijn beide naaste
+verwanten--de _Blauwe Vinvisch_ of _Reuzen-vinvisch_ (_Sibbaldius
+borealis_) en de _Snavelvinvis_--trekt de Gewone Vinvisch bij het
+vervolgen van de Dorschen en Haringen ver naar 't zuiden en komt dan
+ook in de Europeesche zeeën, hier vereenigen de Vinvisschen zich soms
+tot scholen, die gedurende geruimen tijd gemeenschappelijk jagen.
+
+De jacht op den Vinvisch is wegens zijne groote vlugheid en woestheid
+moeielijker, en wegens de geringere hoeveelheid traan en baarden,
+die hij oplevert, veel minder voordeelig dan de vangst van den
+Noordschen of Groenlandschen Walvisch. In vergelijking met dezen
+wordt de Vinvisch daarom als bijna waardeloos beschouwd door de op
+zee kruisende walvischvangers. Een ander oordeel wordt trouwens over
+den Vinvisch geveld daar, waar de jacht van de kust af kan plaats
+hebben. De vangst kan dan door het te nutte maken van alle deelen
+van het lichaam van het dier een grootere winst opleveren, dan de
+jagers ter zee zouden kunnen behalen. Op het eiland Vardö b.v., op
+70° N.B. bij de noordwestkust van Noorwegen, wordt tegenwoordig de
+waarde van een groot dier van deze soort op f 1500.- geschat, waarbij
+slechts f 180.- als opbrengst van de korte en niet zeer veerkrachtige
+baarden. Bij deze vangst maakt men gebruik van vuurwapens, die
+op 40 M. afstand in het lichaam van het dier een harpoen werpen,
+welke met een bom verbonden en aan een armdik touw bevestigd is. De
+bom doodt den Vinvisch, terwijl de harpoen met het touw het zinken
+verhinderen. Een Vinvisch van 25 M. lengte levert hoogstens 80 ton
+traan. Zelfs van een deel van het vleesch van dit dier wordt partij
+getrokken; men kookt het in blikken bussen, die dichtgesoldeerd worden,
+nadat daaruit de lucht verdreven is; het vindt in sommige landen als
+vastenspijs een goeden aftrek. Het overige vleesch en de beenderen van
+de door kustvisscherij verkregen Cetaceën worden tot guano verwerkt.
+
+
+
+Tot het laatste geslacht van de familie der Vinvisschen brengen wij de
+_Snavelvinvisschen_ (_Balaenoptera_), die de kleinste en sierlijkste
+van alle thans bekende Baardendragende Cetaceën zijn.
+
+Een typische vertegenwoordiger van dit geslacht is de _Dwerg_-,
+_Zomer_- of _Snavelvinvisch_, de _Vaagevhal_ der Noren, de _Tikagoelik_
+der Groenlanders (_Balaenoptera rostrata_), het kleinste, bekende
+lid van zijn familie, wiens lengte waarschijnlijk nooit boven de
+10 M. stijgt. De geheele bovenzijde is donker leikleurig zwart, zoo
+ook de onderzijde, van de spits van de bovenkaak tot aan de plaats
+van aanhechting der borstvinnen, voorts de spits van den staart met
+inbegrip van de staartvin; overigens zijn de onderdeelen wit met een
+meer of minder roodachtige tint. De borstvinnen, die van onderen de
+kleur van den buik, van boven die van den rug hebben, zijn in het
+midden van de bovenzijde geteekend met een witten dwarsband. Het
+verbreidingsgebied van dit dier strekt zich uit over alle om de Pool
+gelegen zeeën. Vanhier trekt het in 't begin van den winter naar
+'t zuiden, en verschijnt dan ook aan de Europeesche kust, aan de
+oost- en westkust van Amerika, en aan de oostkust van Azië. Aan de
+Skandinavische kust komt het hoofdzakelijk in 't westen voor, maar
+niet in 't hooge noorden. In de Davis-straat en in de Baffins-baai
+ziet men den Dwergvinvisch, volgens Brown, slechts in de zomermaanden,
+niet in den winter; in dit jaargetijde wordt hij zelfs ten zuiden van
+Groenland uiterst zelden gevonden. Door zijn aard en gewoonten gelijkt
+hij in vele opzichten op den Gewonen Vinvisch. Gewoonlijk ziet men
+deze dieren afzonderlijk, zelden bij paren, en nog minder dikwijls
+tot grootere gezelschappen vereenigd; nu eens zwemmen zij dicht onder
+den waterspiegel en duiken af en toe, dan weer vermaken zij zich met
+de reeds genoemde spelen. Evenals hunne verwanten voeden zij zich
+hoofdzakelijk met kleine Visschen, misschien ook wel met Koppootige
+Weekdieren (Inktvisschen); zij vervolgen hun prooi met zooveel ijver,
+dat zij gedurende het jagen niet zelden op het strand geraken en dan
+in vele gevallen het leven verliezen.
+
+Aan de Amerikaansche kust wordt op den Dwergvinvisch niet geregeld
+jacht gemaakt; in Noord- en Middel-Europa geschiedt dit alleen dan,
+als hij zich in de nabijheid van de kust vertoont. Naar men zegt,
+is het vleesch van dit dier zeer smakelijk. Vroeger werd het wel met
+ijzeren pijlen gedood, die men met een kolossalen kruisboog afschoot.
+
+Van deze diersoort teekent Van Bemmelen aan: "Komt zeldzaam
+in de Noordzee voor. Een wijfje in de Zuiderzee waargenomen en
+daarna aan het IJ (in de zoogenaamde Voorzaan) op 20 December 1862
+gestrand. Een wijfje in 1837 tusschen de Zeeuwsche kust en Ostende
+gestrand. Prof. Eschricht vermeldt tien voorbeelden van het stranden
+dezer soort; van deze waren 9 wijfjes, en slechts één mannetje. Bij
+de Vinvisschen aan onze kusten gestrand, zijn ook meer wijfjes,
+doch de sekse is niet van alle opgegeven; bij de Dolfijnen evenzeer
+verscheidene wijfjes; bij de Cachelotten is slechts van enkele de
+sekse bekend, en deze waren mannetjes."
+
+
+
+De _Gladde Walvisschen_ of _Walvisschen_ in engeren zin (_Balaenidae_),
+die de laatste familie van de onderorde der Baardendragende
+Cetaceën vormen, zijn logger en onbehouwener van lichaamsbouw dan
+de Vinvisschen; zij hebben geen rugvin en geen huidplooien aan de
+buikzijde van het lichaam; hunne borstvinnen zijn breed en afgeknot,
+de baarden smal en lang.
+
+
+
+De meest typische vorm van deze familie en tevens de belangrijkste
+van alle Cetaceën is de _Noordsche_ of _Groenlandsche Walvisch_, de
+_Bow-head_ van de Amerikaansche walvischvangers (_Balaena mysticetus_),
+een wanstaltig schepsel, dat in al zijne lichaamsdeelen wanverhoudingen
+vertoont. De neiging tot overdrijving van vreemdsoortige
+verschijnselen, die alle menschen aangeboren is, blijkt duidelijk
+uit de vroegste berichten over dezen van oudsher beroemden Walvisch,
+waarin aan dit dier afmetingen worden toegekend, vele malen grooter
+dan die, welke door latere onderzoekers opgegeven worden. Reeds in
+de mededeelingen van de zeelieden, die zich voor drie of vier eeuwen
+met de walvischvangst bezig hielden, wordt geen melding gemaakt van
+Walvisschen, langer dan 20 M. Scoresby, die getuige was van de vangst
+van ongeveer 320 Walvisschen, vond er geen enkele bij, die langer was
+dan 18 M. Pechuel-Loesche geeft van een ten noorden van de Bering-zee
+gevangen Noordschen Walvisch de volgende afmetingen op: lengte 16.4
+M., breedte van de staartvin 6.7 M., lengte van den grootsten baard
+3.25 M. Het lijdt echter geen twijfel, dat men grootere Walvisschen
+gevonden heeft, en in afgelegen gedeelten van de zee ook thans nog
+vindt. Karl Giesecke bericht van een in 't jaar 1813 gevangen Walvisch,
+dat deze ongeveer 20.4 M. lang was. In 't begin van deze eeuw werd er
+bij Spitsbergen één gedood, die ongeveer dezelfde lengte had, en wiens
+grootste baarden 5 M. lang waren. Zulke baarden--de middelste en de
+beste van de reeks van 300 à 360 stuks, die op iedere bovenkaakshelft
+van den Walvisch voorkomt--wegen 3 à 3.5 K.G. en komen slechts bij
+uitzondering voor; zelfs een lengte van 4 à 4.5 M. behoort reeds
+tot de zeldzaamheden. Hun breedte bedraagt in de nabijheid van de
+plaats van aanhechting 30 à 35 cM., de dikte 9 à 10 mM. Zoowel de
+breedte als de dikte nemen naar achteren af. De baarden zijn zwart
+van kleur en zeer veerkrachtig; met een flauwe bocht richten zij zich
+naar buiten en naar beneden; van onderen, waar zij spits toeloopen,
+en aan den binnenrand splitsen zij zich in lange, teere, zachte,
+bijna zijdeachtige, maar zeer taaie, op franje gelijkende vezels.
+
+Een Walvisch van 18 M. lengte is echter ook reeds een ontzaglijk,
+verbazingwekkend wezen. De wanstaltige kop heeft gemiddeld een
+lengte gelijk aan één derde van die van het geheele lichaam. De
+mondholte, die grooter is dan de holte aan de buikzijde van den romp
+(borstholte en buikholte te zamen genomen), bevat voldoende ruimte
+voor een tamelijk groote boot met haar bemanning; daar zij bij 5 à
+6 M. lengte een breedte van 2.5 à 3 M. heeft. Met alle tot dusver
+beschreven Cetaceën vergeleken, is deze Walvisch buitengewoon
+plomp gebouwd, zijn romp is kort, dik en rond, naar achteren tot
+de staartvin in alle richtingen zeer sterk versmald; op het midden
+van den kop komt een bultvormige verhevenheid voor, waar zich de
+neusgaten bevinden. De oogen, welke slechts weinig grooter zijn dan
+die van een Rund, liggen onmiddellijk boven het onderkaaksgewricht;
+de gehooropeningen--moeielijk waarneembaar, daar de oorschelp geheel
+ontbreekt en de uitwendige gehoorgang ongeveer de wijdte van een
+penneschacht heeft--zijn iets verder naar achteren geplaatst. De
+neusgaten--twee smalle, ongeveer 45 cM. lange, S-vormige spleten--zijn
+gelegen op het hoogste gedeelte van het midden van den kop, op een
+afstand van ongeveer 3 M. van het voorste einde van den snuit.
+
+De weeke tong ligt met haar geheele onderzijde vastgegroeid,
+onbeweeglijk in de onderkaak. De verbazend groote onderkaaksbeenderen
+wijken van achteren ver uiteen en hebben nog een buitenwaartsche
+bocht vóór het gewricht, dat hen met den schedel verbindt; de vloer
+van de mondholte heeft hierdoor den vorm van een ontzaglijk grooten
+lepel. De bovenkaak is zeer smal, maar sterk boogvormig van voren
+naar achteren gekromd; hierdoor verkrijgt de mondholte een zeer groote
+hoogte. Deze bedraagt echter weinig meer dan de helft van de lengte van
+de baarden. Indien deze, evenals die van de Vinvisschen, kort en stijf
+waren en even lang als de afstand tusschen de boven- en onderkaak bij
+gesloten mondholte, zou er bij 't openen van den bek onder de baarden
+een ruimte overblijven, waardoor het water en de kleine, als voedsel
+dienende diertjes gezamenlijk zouden ontwijken. Nu echter buigen
+de lange, dunne, op borstels gelijkende spitsen van de baarden bij
+'t sluiten van den mond achterwaarts, de verder naar voren gelegen
+platen komen onder de meer naar achteren geplaatste te liggen in het
+kanaal, dat aan weerszijden tusschen de tong en het onderkaaksbeen
+overblijft. Als de mond geopend wordt, strekken de baarden zich wegens
+hun veerkracht als een gespannen boog, die losgelaten wordt. Hoe
+ver ook de kaken van elkander verwijderd worden, steeds blijven de
+baarden als een zeef werken, die alleen het water doorlaat. Hierbij
+komt nog, dat de lange, dunne, buigzame uiteinden van de baarden,
+wegens de sterke ontwikkeling van de onderlip, die stijf omhoog
+rijst boven het kaakbeen, niet naar buiten kunnen worden gedreven
+door den waterstroom, die de mondholte verlaat, als haar inhoud bij
+het sluiten van den bek en het omhoogrijzen van de tong vermindert.
+
+Met uitzondering van eenige weinige borstelige haren aan het voorste
+uiteinde van beide kaken en van zachtere haren aan weerszijden van
+den kop, benevens eenige op 2 of 3 reeksen geplaatste, zeer korte,
+dikwijls uitvallende haren tusschen de ademgaten, is de huid volkomen
+naakt. De opperhuid is betrekkelijk dun en stevig; zij is zoo zacht
+als fluweel en gelijkt eenigszins op vetleer; daaronder ligt de 20
+à 45 cM. dikke speklaag. De kleur vertoont, naar het schijnt, nog
+al eenig verschil. Aan de bovenzijde van den kop heeft melkkleurig
+grijsachtig wit de overhand, aan de spits van den snuit overgaande
+in een ongeveer 15 cM. breede, zwarte vlek; verder naar achteren
+heeft het lichaam overal nagenoeg dezelfde kleur; het is n.l. meer
+of minder donker blauw, bij de ouden naar zwart, bij de jongen naar
+lichtblauw zweemend. Bij oude Walvisschen strekt de donkere kleur
+zich ook over de kin uit, waar men bij jonge dieren gewoonlijk
+onregelmatige witte vlekken opmerkt. Gewoonlijk komen bovendien
+achter het oog en de bovenkaak twee witte vlekken voor; ook een
+deel van de oogleden en eenige onregelmatige teekeningen aan den
+staartwortel zijn wit. Sommige exemplaren zijn nagenoeg ivoorwit,
+andere sterk gevlekt. De wijfjes zijn grooter dan de mannetjes; hare
+lichtgekleurde tepels, die ongeveer zoo groot zijn als de uier van
+een koe, zijn door een witten kring omgeven.
+
+Deze Walvisch bewoont de noordelijkste gedeelten van den Atlantischen
+en den Stillen Oceaan en de Noordelijke IJszee, zonder evenwel ergens
+een vaste verblijfplaats te hebben. Zijn aanwezigheid, zijn komst en
+zijn vertrek staan ongetwijfeld in nauw verband met den toestand van
+het ijs in de verschillende jaargetijden. Alle nauwgezette onderzoekers
+zijn van oordeel, dat hij meer dan zijne verwanten aan het ijs gebonden
+is, zich bij voorkeur uitsluitend in de onmiddellijke nabijheid van
+het ijs ophoudt en naar het zuiden of het noorden trekt, naarmate het
+ijs zich in deze richting uitbreidt of in gene terugtrekt. Onmiddellijk
+verlaat hij een zeegewest, waar het ijs gesmolten is. Zijn voorliefde
+voor het ijs gaat zoover, dat men hem zelfs te midden van verbazend
+groote ijsvelden aangetroffen heeft, waar hij ongetwijfeld alleen
+kon komen door een langen weg onder de ijsschotsen door af te leggen
+en waar hij, om te kunnen ademen, zich naar de weinige, door ebbe en
+vloed gevormde barsten moet begeven.
+
+Evenals de Vinvisch is ook de Groenlandsche Walvisch een gezellig
+dier. Wel vindt men hem in den regel slechts in kleine troepen
+van ongeveer 3 of 4 stuks; bij de groote reizen, die deze dieren
+ondernemen, vereenigen zij zich soms tot talrijke scholen. Deze
+bestaan, naar door ervaren walvischvangers verzekerd wordt, gewoonlijk
+uit Walvisschen van gelijken ouderdom; de jonge en de oudere dieren
+vormen dus afzonderlijke troepen.
+
+De bewegingen van den Walvisch zijn onregelmatig, maar volstrekt niet
+langzaam of log. "Het lichaam van den Walvisch, hoe plomp het ook is,"
+zegt Scoresby, "wordt zoo snel en behendig bewogen, dat hij in 5 of 6
+seconden buiten het bereik van zijne vervolgers kan komen. Zulk een
+snelheid behoudt hij echter slechts gedurende weinige minuten. Soms
+geschiedt het opstijgen naar den waterspiegel met zooveel kracht,
+dat hij er geheel boven uit springt. Soms gaat hij op den kop staan
+en beukt met den boven water geheven staart met vreeselijk geweld
+de golven. Het hierdoor veroorzaakte gedruisch wordt bij stil weder
+op grooten afstand gehoord en de kringen, die in het water ontstaan,
+verbreiden zich over een aanzienlijke oppervlakte. De door een harpoen
+getroffen Walvisch schiet, hoewel slechts gedurende eenige minuten, als
+een pijl in de diepte; hij bereikt hierbij zulk een groote snelheid,
+dat hij soms door den schok tegen den bodem de kaken breekt."
+
+Van de hoogere begaafdheden van den Groenlandschen Walvisch valt niet
+veel te berichten. Naar het schijnt, zijn het gezicht en het gevoel
+de eenige zinnen, die tamelijk goed ontwikkeld zijn; men onderstelt
+echter, dat de zintuigen een voldoenden scherptegraad hebben voor het
+verblijf onder water en alleen in de lucht in gebreke blijven. Andere
+dieren van zijn soort worden door den Walvisch, naar men meent, op
+verbazend grooten afstand waargenomen; boven het water moet zijn
+gezicht echter niet ver reiken. Het gehoor is zoo zwak, dat hij
+een luid geschreeuw, zelfs op een afstand van een scheepslengte,
+niet opmerkt; bij stil weder echter wordt hij reeds door een gering
+geplas in 't water, door een gerommel op het schip of door het een of
+ander gedruisch in de hem naderende booten verontrust en tot vluchten
+aangespoord. Van de eigenschappen van zijn geest verdienen vooral
+vermelding de gehechtheid aan zijne soortgenooten en de ook bij hem in
+hooge mate aanwezige genegenheid voor de jongen. Andere bewijzen van
+verstand heeft men niet veel kunnen opmerken; toch is het duidelijk
+gebleken, dat de ervaring zelfs den geest van den gewoonlijk als dom
+beschouwden Walvisch scherpt. Voor zoover mij bekend is, heeft men den
+Groenlandschen Walvisch nooit hooren "brullen"; waarschijnlijk gaat men
+evenwel te ver, door Scoresby's meening te onderschrijven, dat hij in
+'t geheel niet in staat is tot het voortbrengen van eenig geluid.
+
+Bij goed weder heeft men den Walvisch ook gedurende zijn slaap kunnen
+waarnemen. Hij ligt dan als een lijk aan den waterspiegel, zonder
+zich te bewegen, heft het hoogst gelegen deel van den kop boven de
+oppervlakte, ademt rustig zonder een straal uit te werpen en houdt zich
+met zijne borstvinnen in evenwicht. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk
+uit kleine Schaaldieren (vooral verschillende soorten van Riempootige
+of Copepoden) en Weekdieren (vooral Vinpootige Slakken of Pteropoden),
+die in groote massas in de bovenste waterlaag aangetroffen worden daar,
+waar de zee een olijfgroene kleur vertoont. De bedoelde kleur wordt
+veroorzaakt door tallooze, microscopisch kleine plantjes--Kristalwieren
+of Diatomeeën--, die aan de genoemde kleine dieren tot voedsel
+dienen. Met uitzondering van de kleine soorten, die toevallig in den
+wijden muil van den Walvisch verdwalen en mede doorgeslokt worden, zal
+dit dier waarschijnlijk geen Visschen in noemenswaardige hoeveelheid
+(en in geen geval groote exemplaren) verzwelgen, daar zijn slokdarm
+hoogstens 10 cM. wijd is. Onberekenbaar groot is daarentegen het aantal
+kleine zeedieren, die door den Walvisch als voedsel worden gebruikt:
+millioenen of zelfs milliarden iederen dag.
+
+In den regel brengt het wijfje één enkel jong ter wereld (zelden
+twee); de werptijd valt in Maart of April. Het jong zuigt langen tijd,
+misschien een vol jaar; de moeder gaat een weinig op zijde liggen
+om het den uier aan te bieden. De ontwikkeling heeft buitengewoon
+snel plaats, zoodat het jong reeds als zuigeling een lengte van
+minstens 6 M. bij een omvang van 4 M. en een gewicht van 6000 KG. kan
+bereiken. Alle waarnemers zijn het eens over de zelfopofferende liefde
+van de moeder.
+
+Het voordeel dat de gedoode Walvisch oplevert, is zeer groot. Gemiddeld
+verkrijgt men van een Groenlandschen Walvisch 12- à 15000 Liter traan
+en 700 à 1000 KG. baarden. Deze worden, nadat zij van de bovenkaak
+losgemaakt zijn, van het aanhangende spek bevrijd, gesorteerd en bij
+pakken van 10 à 12 stuks gebonden. Ongeveer 5/6 van de ruwe grondstof
+is voor de fabricatie van baleinen artikelen geschikt. Hoewel de zeer
+variëerende prijzen van de traan en van het balein de berekening van
+de waarde van den Walvisch moeielijk maken, mag men haar gemiddeld
+op f 12.000 stellen; een buitengewoon groot exemplaar kan echter
+ook wel het dubbele van deze som opleveren. De grootste helft van
+de geheele opbrengst komt van het balein, dat door geen andere
+Cetacee in zoo groote hoeveelheid en van zoo goede kwaliteit wordt
+voortgebracht. Het vleesch mag volstrekt niet oneetbaar genoemd
+worden: Fransche scheepskoks hebben het zeer goed weten te gebruiken;
+de inboorlingen van het hooge noorden eten het zonder eenig bezwaar,
+evenals ook het spek.
+
+Behalve door den mensch, wordt de levende Walvisch waarschijnlijk
+alleen nog door den vreeselijken Zwaardvisch aangevallen. Verscheidene
+tot de Schaaldieren behoorende woekerdieren of parasieten, die zich
+aan het lichaam van den Walvisch hechten, zullen hem waarschijnlijk
+veel last veroorzaken. Een soort van Vlookreeft, de zoogenaamde
+Walvischluis, nestelt zich soms bij honderdduizenden in de huid van
+zijn rug en vernielt deze zoozeer, dat het dier er uitziet, alsof
+het aan een kwaadaardige huidziekte lijdt. Ook is hij niet zelden
+met een groot aantal Zeepokken (Rankpootige Schaaldieren) bezet, en
+deze leveren weer een geschikte aanhechtingsplaats op voor velerlei
+zeeplanten, zoodat men Walvisschen vindt, die een geheele wereld van
+levende wezens met zich rondvoeren.
+
+Hoewel het niet te ontkennen valt, dat de Walvisschen voortdurend
+schaarscher worden, is het niet waarschijnlijk, dat de Groenlandsche
+Walvisch spoedig uitgeroeid zal zijn. Zijn ongastvrij woongebied biedt
+hem nog altijd een groot aantal toevluchtsoorden aan, die voor alle
+schepen onbereikbaar zijn; dit behoedt hem voor het lot van uit de
+rij der levende wezens weggevaagd te worden, dat hem anders zeker
+zou treffen.
+
+De Walvisch, die in vroegere tijden vrij veelvuldig op de Europeesche
+kusten voorkwam en het eerst de begeerigheid van de kustbewoners
+opwekte, wordt ook nu nog soms (1844, 1850, 1854, 1877, 1873) op
+de Baskische kust gevangen. Naar men vermoedt, moet dit dier--onze
+_Noordkaper_, de _Sarde_ der Fransch sprekende Basken, de _Sletbag_
+der IJslanders--als een afzonderlijke soort (_Balaena biscayensis_)
+beschouwd worden. Deze, hoewel kleiner en vlugger dan de Groenlandsche
+Walvisch, is wegens zijn meer zuidelijk gelegen woongebied nagenoeg
+uitgeroeid.--De vangst van andere Cetaceën in de noordelijke
+gedeelten van den Atlantischen Oceaan en de verder noordwaarts gelegen
+afdeelingen van de Noordelijke IJszee geeft evenwel ook thans nog aan
+vele handen werk. Dit blijkt uit de resultaten van de visscherij op
+de kusten van IJsland en van Noorwegen en uit het sterk vermeerderde
+verkeer met Spitsbergen, waar Engelschen, Russen en Noren elkander den
+vetten buit betwisten. In 1886 en 1887 werden hier meer "Walvisschen"
+gevangen, dan in eenig ander jaar van de laatste dertig, in 1887 niet
+minder dan 1311. Dat aan het bezit van Spitsbergen eenige waarde
+wordt gehecht, blijkt uit de annexatie van deze eilandengroep door
+Noorwegen in Sept. 1896.
+
+Ook op den _Zuidelijken Walvisch_ (_Balaena australis_), die de
+koude zeeën van het Zuidelijk Halfrond bewoont, en zich van zijn in
+'t noorden levenden stamgenoot door geringere grootte en breederen
+snuit onderscheidt, wordt ijverig jacht gemaakt.
+
+
+
+De eerste familie van de onderorde der _Tandendragende Cetaceën_
+(_Denticete_) omvat de _Dolfijnen_ (_Delphinidae_), middelmatig groote
+of kleine Vischachtige Zoogdieren, welker beide kaken over haar
+geheele lengte (of over een deel daarvan) met bijna gelijkvormige,
+meer of minder kegelvormige tanden bezet zijn, en welker neuskokers in
+den regel slechts door één enkel, dwars gelegen ademgat naar buiten
+monden. De romp is regelmatig gestrekt, de kop betrekkelijk klein,
+zijn snuitgedeelte dikwijls verlengd en toegespitst, een rugvin
+gewoonlijk aanwezig.
+
+De Dolfijnen bewonen alle zeeën der aarde en ondernemen groote reizen;
+zij zijn de eenige Cetaceën, die ver de rivieren opzwemmen; sommige
+brengen zelfs hun geheele leven in de rivieren en in de hiermede
+samenhangende meren door. Alle zijn in hooge mate gezellig; sommige
+vereenigen zich tot zeer talrijke scholen, om dagen en weken achtereen
+gezamenlijk de zee te doorkruisen. Wegens hunne vlugge bewegingen,
+hun geringe schuwheid tegenover den mensch en hunne spelen, hebben
+de Dolfijnen zich sinds overouden tijd de vriendschap der zeelieden
+en der dichters verworven.
+
+Bijna alle Dolfijnen zwemmen met buitengewone behendigheid en snelheid
+en zijn hierdoor bijzonder geschikt voor de vischvangst. Zij behooren
+tot de roofzuchtigste zeebewoners; sommige soorten durven zelfs
+den grootsten Walvisch aan te vallen en weten hem, dank zij hun
+volharding in den strijd, werkelijk te overmeesteren. Grootendeels
+bestaat hun voedsel uit Koppootige en andere Weekdieren, uit
+Schaaldieren en Straaldieren. Men beweert, dat sommige ook gebruik
+maken van zeewieren en van boomvruchten, en deze zelfs van de boven
+'t water hangende boomtakken afplukken. Alle zonder uitzondering zijn
+vraatzuchtig, roofgierig en wreed. Al wat eetbaar is, beschouwen zij
+als een goeden buit; zelfs de jonge dieren van hun eigen soort of
+van hunne naaste verwanten worden niet door hen gespaard. De wijfjes
+werpen na een draagtijd van ongeveer 10 maanden één of twee jongen,
+die zij lang zoogen, met den meesten zorg verplegen en in tijden van
+gevaar verdedigen. Naar men onderstelt, groeien de jongen niet snel.
+
+Alle Dolfijnen zijn veel minder dan de overige Cetaceën aan de
+vervolgingen van den mensch blootgesteld. Hunne ergste vijanden
+zijn de leden van hun eigen familie. Meer nadeel dan eenig roofdier,
+berokkent hen echter hun eigen onstuimigheid. Zij vervolgen hun prooi
+met zooveel begeerigheid, dat zij hierdoor dikwijls geheel buiten
+het vaarwater geraken, naar het verraderlijke strand worden gelokt en
+op het droge het leven moeten verliezen. Soms vinden de visschers ze
+bij dozijnen op het strand liggen. Gedurende hun doodstrijd hoort men
+van sommige gesteun en gejammer, en ziet men eenige zelfs een vloed
+van tranen vergieten.
+
+Van vele soorten trekt de mensch een niet onbelangrijk voordeel,
+van enkele kan hij bijna alle lichaamsdeelen gebruiken: hij eet
+het vleesch, het vet en sommige ingewanden, vervaardigt allerlei
+benoodigdheden voor zijn bedrijf van de huid en van de darmen en
+kookt uit het spek een zeer gezochte, fijne soort van traan.
+
+
+
+Van de onderling veel verschillende soorten, waaruit deze familie
+bestaat, verdient de _Zwaardvisch_, vertegenwoordiger van een
+gelijknamig geslacht (_Orca_), in de eerste plaats genoemd te
+worden. Reeds sinds overouden tijd zijn deze dieren bekend en wegens
+hun vraatzucht berucht. Hun meest in 't oogloopende kenmerk is de zeer
+lange, naar boven gerichte rugvin. De romp is krachtig, de kop kort,
+het voorhoofd rijst schuin omhoog, de snuit is tamelijk breed; het
+vreeselijke gebit bestaat uit een betrekkelijk gering aantal tanden,
+die dikker zijn dan bij alle andere Cetaceën, met uitzondering van
+den Cachelot.
+
+
+
+De _Zwaardvisch_, _Moordenaarsvisch_, _Sabeldolfijn_ of _Butskop_
+(_Orca gladiator_), kan een lengte van 9 M. bereiken, maar is in den
+regel kleiner; gemiddeld wordt hij 5 à 6 M. lang. De kleur biedt,
+naar het schijnt, veel verscheidenheid aan. Een meer of minder donker
+zwart strekt zich over het grootste deel van de bovenzijde uit; de
+onderzijde, met uitzondering van de spits van den snuit en van den
+staart, is tamelijk zuiver wit. Achter het oog staat in den regel
+een langwerpige, witte vlek; een halvemaanvormige, vuil-blauwachtige
+of purperkleurige vlek bevindt zich achter den rugvin, en zet zich
+vandaar in den vorm van een streep aan weerszijden van de rugvin en
+nog verder voorwaarts uit; zij kan ook geheel ontbreken. Men ontmoet
+ook zeer licht gekleurde exemplaren: helderbruine en ivoorwitte. Elke
+bovenkaakshelft bevat 13, elke onderkaakshelft 12 tanden.
+
+Naar het schijnt, waren de Zwaardvisschen in vroegere eeuwen meer
+algemeen verbreid dan thans. De Romeinsche natuuronderzoekers noemen
+ook de Middellandsche Zee als een deel van het door hen bewoonde
+gebied; in den laatsten tijd heeft men ze hier echter niet meer
+waargenomen. Zij bewonen de noordelijke gedeelten van den Atlantischen
+Oceaan, de IJszee en het noorden van den Stillen Oceaan. Geregeld
+bezoeken zij de kusten van Engeland, Nederland, Duitschland en
+Frankrijk. Volgens Van Bemmelen is de Zwaardvisch "meermalen aan
+onze kusten waargenomen. Een voorwerp is in 1811 bij Ameland op de
+Engelsche plaat gestrand, één op 15 April 1832 aan de Friesche kust
+nabij de Zwarte Haan, een wijfje op 30 November 1841 levend aan den
+Voet der Velzer zeeduinen op eenigen afstand van Wijk-aan-Zee." Het
+laatstgenoemde exemplaar stelde den bekwamen natuuronderzoeker
+Schlegel in staat, voor 't eerst een nauwkeurige beschrijving van
+den Zwaardvisch te geven. Aanvankelijk prijkte het dier "met een
+fraai, in alle kleuren van den regenboog irizeerend zwart", terwijl
+het wit door zuiverheid en glans aan porselein herinnerde. Reeds
+weinige dagen daarna was van dit kleurenspel niets meer te zien;
+de opperhuid geraakte langzamerhand los; na verloop van een week was
+het dier door beginnende verrotting geheel misvormd en verminkt. Nu
+werd het verkocht; een van de vele kooplustigen kocht het voor f 140;
+de kooper had zich echter verrekend, want hij kreeg slechts voor f
+ 40 traan uit dit dier en ongeveer evenzooveel voor het geraamte,
+dat een sieraad uitmaakt van het rijke Leidsche Museum. Soms worden
+Zwaardvisschen in rivieren gevangen. Zoo kent men drie gevallen van
+het harpoeneeren van een dergelijk dier in de Theems.
+
+Opmerkelijk is het, dat de Zwaardvisch zich meestal in de zomermaanden
+in de zuidelijke zeeën ophoudt, waar hij in den regel in Mei aankomt om
+in het laatste gedeelte van den herfst weder te vertrekken. Volgens
+Tilesius ziet men hem in de Noordzee gewoonlijk in troepjes van
+vijf exemplaren, die als een troep soldaten, met den kop en den
+staart naar onderen gekromd, de rugvin als een sabel boven het water
+opgeheven, uiterst snel voortzwemmen en met een waakzaam oog de zee
+afzoeken. Zij zijn nergens veelvuldig, maar komen zoowel te midden van
+den Oceaan als in de nabijheid van de kusten voor; bovendien dringen
+zij hier niet zelden in de baaien door en zwemmen zelfs de rivieren
+op. "Wanneer men dezen Moordenaarsvisch," zegt Pechuel-Loesche, "op
+de voor hem eigenaardige wijze door het water ziet strijken of bij
+hooggaande zee volgens een fraai afgeronde golflijn bij de baren op
+en af ziet glijden, komt men onwillekeurig tot het vergelijken van
+hun zwembeweging met de kunstige vlucht van de Zwaluwen, waarvoor
+ook wegens de eigenaardige verdeeling van de kleur over de huid van
+dit dier reden bestaat. In allen gevalle moet men van de Cetaceën
+aan hem den prijs der schoonheid toekennen."
+
+De Zwaardvisschen maken niet alleen op kleine Visschen jacht, maar
+ook op de reuzen der zee; zij zijn niet alleen de grootste, maar ook
+de roofgierigste en vraatzuchtigste van alle Dolfijnen. Reeds Plinius
+noemt den Zwaardvisch een gevaarlijk roofdier. Vele schrijvers uit
+lateren tijd maken vooral gewag van zijn strijd met den Walvisch,
+"wien hij," zegt o. a. Steller, "dag en nacht lagen legt. Als de
+Walvisch zich in een baai verbergt, loeren de Zwaardvisschen op
+hem; zij wachten de komst van een voldoend aantal makkers af, om
+hem als een gevangene in hun midden te nemen en onder ontzettend
+geschreeuw en gesteun naar de zee te brengen, waar zij onderduiken
+en hem met hun vreeselijk gebit te lijf gaan." Drie of vier van deze
+vraatzuchtige roovers vallen zonder aarzeling zelfs den grootsten
+Walvisch aan, die door 't zien van zijne vreeselijkste vijanden als
+'t ware verlamd schijnt en zich soms ternauwernood inspant om hun te
+ontkomen. "De kamp van deze Wolven van den Oceaan," zegt Scammon,
+"met zulk een reusachtigen buit herinnert aan den strijd tusschen
+een troep jachthonden en een door de vervolging afgemat Hert. Eenige
+hechten zich aan den kop van den Walvisch, andere vallen hem van
+onderen aan, terwijl verscheidene hem bij de lippen aanpakken en
+onder water houden, of hem, als hij den ontzaglijken bek opent, de
+tong verscheuren. In de lente van het jaar 1858 was ik ooggetuige
+van een strijd van drie Zwaardvisschen met een vrouwelijken Grijzen
+Walvisch en haar jong. Het jong was reeds driemaal zoo groot als de
+grootste van zijne vijanden en werd minstens een uur lang door hen
+bestookt. De kwaadaardige roovers vielen beurtelings de moeder en
+haar jong aan; zij doodden eindelijk het kind, dat op den bodem zonk,
+die hier ongeveer 5 vademen diep was. Ook de kracht van de moeder
+was nagenoeg uitgeput door het gevecht, waarin haar verscheidene
+diepe wonden aan de borst en aan de lippen waren toegebracht. Toen
+echter het jong bezweken was, doken de Zwaardvisschen naar den bodem
+om hun slachtoffer te verscheuren; zij keerden naar den waterspiegel
+terug met groote stukken vleesch om deze hier te verslinden. Terwijl
+zij dit deden, ontkwam de beangste moeder, die op den door haar
+gevolgden weg een bloedig spoor achterliet."--Terecht duidt Linnaeus
+den Zwaardvisch aan met den naam: "Tiran en pijniger van de Walvisschen
+en Robben." De Haaien en alle andere Zee-roofdieren staan in roofzucht
+bij hem achter. Hij is de schrik van alle waterbewoners, die elk oord,
+waar hij verschijnt, ten spoedigste verlaten, voor zoover dit nog
+mogelijk is. Zijn vraatzucht noodzaakt hem dikwijls zich dicht bij
+de kust op te houden; vooral de monden der rivieren, waar het water
+zeer vischrijk is, lokken hem aan. Bij het vervolgen van een grootere
+prooi zwemt hij echter ook wel mijlen ver zeewaarts; het duurt dan
+dagen en misschien zelfs weken, voordat hij weer in de nabijheid van
+het land komt. Waar Groenlandsche Walvisschen, Beloega's en Zeehonden
+zijn, zal men stellig ook den Zwaardvisch, hun rusteloozen vijand,
+aantreffen. De Beloega zoowel als de zeehond spoeden zich vol angst
+naar de kust, zoodra zij hem ontwaren: de eerste gaat op deze wijze
+in den regel zijn verderf te gemoet; ook de laatste vindt bij de kust
+niet altijd de gezochte uitkomst. Alle walvischvangers zien met leede
+oogen den Zwaardvisch naderen, daar zijn jachtgebied door iederen
+Walvisch gemeden wordt, al zou deze zich tusschen het ijs moeten
+verbergen om de hem dreigende vervolging te ontgaan. Eschricht vond
+in de maag van een Zwaardvisch van 5 M. lengte 13 Bruinvisschen en
+14 Robben, en in zijn bek een vijftienden Rob, die de oorzaak was
+geweest van zijn dood, daar hij hem niet had kunnen verzwelgen. Ook
+Scammon vond de maag van een door hem gedooden Zwaardvisch met jonge
+Zeehonden gevuld. Hij kon opmerken, dat zelfs de grootste Zeeleeuwen
+een ontmoeting met dit roofdier vermijden, en, zoolang het in 't
+gezicht is, hunne veilige schuilplaatsen op de rotsen niet verlaten.
+
+Op dit dier wordt nergens geregeld jacht gemaakt. Voordeel levert
+deze jacht niet op.
+
+
+
+De Bruinvisch, de kleinste van alle Dolfijnen van ons werelddeel,
+de eenige die geregeld de Noordzee en de Oostzee bewoont, is een
+vertegenwoordiger van het niet zeer soortenrijke geslacht van dien naam
+(_Phocaena_); het is gekenmerkt door een kort, spoelvormig lichaam,
+een zacht afhellend voorhoofd, een driehoekige, op het midden van het
+lichaam gezeten rugvin van geringe hoogte en breede basis en een uit
+talrijke, scherpkantige tanden samengesteld gebit.
+
+
+
+De _Bruinvisch_, door de Duitschers _Meerschwein_ (Zeevarken), door
+de Franschen _Marsouin_, door de Engelschen _Porpoise_ of _Seapig_
+genoemd, (_Phocaena communis_), bereikt een lengte van 1.5 à 2, in
+zeldzame gevallen van 3 M. De kale huid is zacht, glanzig; de kleur
+van de bovendeelen is zwartbruin, ook wel zwart met een groenachtige
+of paarsche tint; de zuiver witte kleur van de onderdeelen begint
+bij de spits van de onderkaak als een smalle strook, die zich
+verder achterwaarts verbreedt; de borstvinnen zijn meer of minder
+donkerbruin. Elke kaakhelft bevat 20 à 25 tanden met zijdelings
+samengedrukte en nagelvormig verbreede kroon.
+
+Bruinvisschen ontmoet men op iedere reis in de Noordzee of
+Zuiderzee. Bij troepen treft men ze aan voor de monden der rivieren;
+niet zelden zwemmen zij deze op en komen zoo op grooten afstand van
+de zee. "Zoo werd er," zegt Schlegel, "één in de Seine bij Parijs
+gevangen, twee anderen in 1825 in de Elbe in het hertogdom Dessau;
+een voorwerp, hetwelk een vijftigtal jaren geleden, waarschijnlijk
+door de sluis van Katwijk, in den boezem van Rijnland doorgedrongen
+was, werd gedurende een maand, dan eens in het Haarlemmermeer en
+de rondomliggende wateren, dan eens in de grachten der stad Leiden
+gezien en eindelijk gevangen."
+
+Het eigenlijke verbreidingsgebied van den Bruinvisch omvat het geheele
+noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan, van Groenland tot
+Noord-Afrika. Ook hij begeeft zich, naar het schijnt, in het begin
+van den zomer noordwaarts, om, als de winter nadert, weder zuidwaarts
+te trekken. In de lente gaat hij de Haringen achterna; hij vervolgt
+ze met zulk een ijver, dat de visschers hem in hooge mate lastig
+vinden. Zijn vraatzucht is spreekwoordelijk; zijn buitengewoon snelle
+spijsvertering maakt het gebruik van een groote hoeveelheid voedsel
+noodig. De visschers houden niet van hem, omdat hij hun concurrentie
+aandoet en dikwijls ook hunne bezittingen beschadigd: zonder moeite
+verscheurt hij de met visch gevulde, dunne netten en vreet op zijn
+gemak de gevangenen op. Sterkere netten worden trouwens noodlottig
+voor hem, daar hij er in blijft steken en hierdoor stikt.
+
+Zooals reeds uit het zooeven gezegde afgeleid kan worden, behoort de
+Bruinvisch tot de weinige Cetaceën, die duidelijk de voorkeur geven
+aan het water langs de kust boven de open zee. Hoewel deze dieren
+gezellig zijn, evenals alle Dolfijnen, vereenigen zij zich echter
+zelden tot groote scholen; liever zwemmen zij ieder afzonderlijk
+of bij paren, ook wel in kleine gezelschappen van 2 à 8 stuks. De
+Hollandsche zeeman noemt een troep dezer dieren: "de boer met zijne
+varkens." De Bruinvisch is een uitstekend zwemmer; met groote kracht en
+bewonderenswaardige snelheid klieft hij de golven; ook kan hij boven
+het water uitspringen. In al deze opzichten moet hij echter voor de
+overige Dolfijnen onderdoen; hij houdt zich althans niet zoo dikwijls
+bezig met de lichaamsoefeningen, waarmede de andere Dolfijnen zich
+vermaken, als zij met elkander spelen. Buitengewoon druk zijn zijne
+bewegingen vóór of gedurende een storm: hij duikelt of hobbelt dan,
+schijnbaar opgewonden van blijdschap in en over de rollende golven,
+buitelt over den kop en wordt dan in den letterlijken zin van het
+woord een "tuimelaar." [Deze naam, die wij tot aanduiding van een
+andere diersoort zullen bezigen wordt dikwijls aan den Bruinvisch
+of hem verwante vormen gegeven.] Zelfs de hevigste branding levert
+voor hem geen bezwaar op; veeleer zoekt hij deze met duidelijk in
+'t oogvallende voorkeur op; behendig weet hij te ontkomen aan alle
+gevaren, die de andere Cetaceën op de kust loopen en die dikwijls voor
+hen zoo noodlottig worden. Hij volgt ook de stoombooten na, in welker
+nabijheid hij zich echter niet zoo indringerig en volkomen onbevreesd
+beweegt als bij de stiller voortglijdende zeilschepen. Steeds ziet
+men hem de gewone koopvaardijschepen bijgeleiden, zoolang deze zich
+in de nabijheid van de kust bevinden.
+
+
+
+Martens, die als barbier op een walvischvaarder in het jaar 1671
+Spitsbergen bezocht en mededeelingen heeft gedaan over dieren, welke
+de noordelijke zeeën bewonen, is de eerste schrijver, die melding
+maakt van een der meest in 't oog vallende Dolfijnen: de _Witvisch_
+of _Beloega_, een vertegenwoordiger van het geslacht der _Witvisschen_
+(_Beluga_). Als het belangrijkste kenteeken van de dieren dezer groep,
+kan men het ontbreken van een rugvin beschouwen. Het sterk gewelfde
+voorhoofd is loodrecht geplaatst ten opzichte van den breeden,
+afgeknotten snuit, welks kaken gewapend zijn met een gering aantal
+kegelvormige, op lateren leeftijd meestal uitvallende tanden. De
+korte en stompe borstvinnen, die aan het eerste vierde gedeelte van
+het dier aangehecht zijn, hebben een eivormige gedaante.
+
+
+
+De _Beloega_ of _Witvisch_ (_Beluga leucas_) wordt 4 à 6 M. lang. De
+kleur van de oude dieren is geelachtig wit, die van de jongen
+bruinachtig of blauwachtig grijs, later met lichter gekleurde vlekken
+geteekend, welke zich uitbreiden, totdat de kleur gelijk geworden is
+aan die der oude dieren.
+
+Het verbreidingsgebied van den Beloega omvat alle zeeën, die de
+Noordpool omgeven, maar strekt zich niet ver zuidwaarts uit. Soms,
+doch zelden, dwaalt hij naar zuidelijker breedten af; ook aan de kusten
+van Middel-Europa is hij reeds eenige malen waargenomen. Zijn voedsel
+bestaat uit kleine Visschen, Schaaldieren en Koppootige Weekdieren;
+bovendien vindt men geregeld ook zand in zijn maag; hierom zeggen
+de Groenlanders schertsenderwijs: "dat hij zonder ballast niet
+zwemmen kan."
+
+De Beloega verschilt door zijne bewegingen en zijn voorkomen
+in allerlei opzichten van de onstuimige Zwaardvisschen en van de
+Bruinvisschen. Bijna nooit ziet men de dieren van deze soort alleen;
+in den regel zijn zij tot gezelschappen vereenigd, die tot ontzaglijke
+scholen kunnen aangroeien. Zulk een kudde moet een prachtig schouwspel
+opleveren, daar de schitterend witte dieren bij 't ademhalen soms de
+helft van het lichaam boven de donkere golven opheffen.
+
+De walvischvangers zien den Beloega gaarne, omdat zij hem beschouwen
+als een voorlooper van den grooten Walvisch; daarom zeilen zij
+dikwijls in zijn gezelschap verder, zonder hem lastig te vallen. In
+dit geval komt hij vaak bij het schip en speelt hier in de golven,
+afwisselend er onder en er boven; altijd echter blijft hij schuw,
+en vlucht bij het geringste gedruisch. De voornaamste reden, die de
+Walvischvangers doet afzien van de jacht, op dit dier, welks vangst
+een niet te versmaden voordeel zou opleveren, is eigenlijk, dat het
+door zijn vlugheid en behendigheid aan een vervolging in de open zee
+dikwijls weet te ontkomen, en dat bovendien deze jacht te veel tijd
+vereischt, om voor de Europeanen de moeite waard te zijn. Anders is
+het gesteld met de inboorlingen van het hooge noorden; voor hen is de
+Beloega, wegens zijn traan en zijn vleesch een van de belangrijkste
+Cetaceën. De meeste worden gevangen met behulp van netten, die aan den
+ingang van de fjorden of zeeboezems of in de zeeëngten tusschen de
+eilanden worden geplaatst. De borstvinnen en de staartvin worden na
+goede toebereiding als een buitengewone lekkernij beschouwd. De huid
+wordt gedroogd en gelooid en voor velerlei doeleinden gebruikt. Zoo
+maken de Kamtschadalen er riemen van, die wegens hunne zachtheid en
+stevigheid zeer geroemd zijn.
+
+
+
+Van alle geschenken der zee is er geen van meer belang voor de
+bewoners der noordelijke gewesten dan dat, hetwelk zij hun aanbiedt,
+in den vorm van den Dolfijn, die op de Fär-öer bekend is onder den
+naam van _Grind_ of _Grindewal_ (_Globiocephalus melas_). Dit dier
+is een vertegenwoordiger van het geslacht der _Rondkopdolfijnen_
+(_Globiocephalus_), dat gekenmerkt is door den werkelijk nagenoeg
+bolvormigen, als 't ware opgezwollen kop, door de ver naar achteren
+aangehechte, sikkelvormige borstvinnen, door de op 't midden van 't
+lichaam zich verheffende rugvin, door de beide tusschenkaaksbeenderen
+die de bovenkaak bedekken. De romp is niet spoelvormig, maar zijdelings
+samengedrukt. In elke helft van iedere kaak bevinden zich 12 à 14
+dikke en tamelijk lange, over 't geheel genomen kegelvormige tanden,
+die tamelijk groote tusschenruimten overlaten; de kroon eindigt in een
+scherpe spits en is een weinig naar binnen en naar achteren gebogen;
+bij gesloten bek passen de tanden van de eene kaak in de ruimten
+tusschen die van de andere. Daar vele tanden op lateren leeftijd
+uitvallen, vindt men er meestal in iedere kaakhelft niet meer dan 9,
+die tot de voorzijde van den bek beperkt zijn. De kale en glanzige
+huid is aan de bovendeelen donkerzwart, aan de onderdeelen grijsachtig
+zwart; aan de onderzijde van den hals bevindt zich een breede, witte,
+hartvormige vlek. Zeer oude mannetjes bereiken een lengte van 6 à 7 M.
+
+De Grind is eigenlijk een bewoner van de Noordelijke IJszee en van het
+noordelijke deel van den Stillen Oceaan. Van de IJszee uit begeeft
+hij zich vaak naar het noordelijke gedeelte van den Atlantischen
+Oceaan en komt soms zelfs op de breedte van de straat van Gibraltar;
+hierbij volgt hij echter niet, evenals de andere Cetaceën, bepaalde
+wegen. Gezelliger dan de andere leden van hun familie en van hun orde,
+zijn deze dieren steeds tot troepen vereenigd, die van 10 à 20 tot meer
+dan duizend exemplaren kunnen aangroeien; deze scholen worden steeds
+door oude, ervaren mannetjes aangevoerd, die door hunne metgezellen
+met dezelfde onverschilligheid, of liever onnadenkendheid gevolgd
+worden, als de belhamel door zijne Schapen, al zouden zij hierdoor
+ook hun verderf tegemoet gaan.
+
+Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit verschillende soorten van
+Koppootige Weekdieren (Inktvisschen); in de maag van het gedoode dier
+heeft men echter ook wel Dorschen, Haringen en andere kleine Visschen,
+Weekdieren van allerlei klassen en dergelijken buit gevonden.
+
+Geen enkele andere Cetacee wordt zoo dikwijls, en bij zoovele
+exemplaren tegelijk, op het strand geworpen als de Grind, wiens lust
+tot gezelligheid hem op gevaarlijke plaatsen in den regel noodlottig
+wordt; misschien is het geen overdrijving te zeggen, dat deze diersoort
+niet in de zee, maar op het land zijn leven besluit. Er gaat bijna geen
+jaar voorbij, waarin niet een meer of minder groot aantal Grinden hier
+of daar stranden. In het jaar 1779 verongelukte een kudde van 200, in
+1805 een van 300 stuks op de Shetlandsche eilanden; in de jaren 1809
+en 1810 werden 1100 exemplaren in een zeeboezem van IJsland, die men
+naar de Grinden Walfjord genoemd heeft, op den oever geworpen. Ook op
+onze kusten gebeurt dit soms. "Het laatste voorbeeld van dezen aard,"
+zegt Schlegel, "had den 9den April 1825 in de Zeeuwsche stroomen
+bij St. Annaland plaats, waar er tegelijk 35 stuks gedood werden,
+van welke het grootste een lengte van 20 voet had. Verscheidene van
+deze voorwerpen werden toen voor het Rijks-Museum van Natuurlijke
+Historie aangekocht, waar zij zich nog bevinden."
+
+Op alle noordelijke eilanden tracht men reeds sinds overouden tijd
+het stranden van de Grinden, die zich in de nabijheid van de kust
+ophouden, te bevorderen. Graba beschrijft de vangst van den Grindewal
+op de Fär-öer op een even duidelijke als aangename wijze.
+
+"Den 2en Juli," zoo verhaalt hij, "weerklonk plotseling van alle zijden
+het luid geroep "Grindaboed". Dit geschreeuw geeft te kennen, dat een
+der op zee aanwezige booten een troep Grindewalen ontdekt heeft. In
+een oogwenk was geheel Thorshaven in beweging; alle kelen herhaalden
+"Grindaboed"; de hoop dat men weldra weer aan een stuk grindevleesch
+zal smullen, veroorzaakte een algemeen gejubel. De menschen renden
+met zooveel haast door de straten, alsof er een landing van de Turken
+te vreezen was. Hier liepen er eenige naar de booten, daar kwamen
+andere met walvischmessen aandragen; ginds draafde een vrouw haar man
+achterna met een stuk gedroogd vleesch, dat zij hem als leeftocht wilde
+medegeven; kinderen werden omvergeloopen en uit puren ijver viel een
+van de visschers uit zijn boot in zee. In den tijd van tien minuten
+waren elf achtmansbooten gereed en stieten van wal; de pijjakkers
+werden uitgetrokken en de roeiriemen met zooveel ijver gehanteerd,
+dat de vaartuigen als pijlen vooruitschoten. Wij begaven ons naar den
+ambtman, wiens booten en manschappen gereed waren om te vertrekken;
+vooraf gingen wij met hem op de schans om van hier te zien waar de
+Grindewalen zich bevonden. Door onzen verrekijker ontdekten wij
+de beide booten, die "Grinaboed" aangekondigd hadden. Nu verhief
+zich bij het naastbijgelegen dorp een hooge rookkolom; onmiddellijk
+daarna verscheen er ook een op een naburigen berg; overal zag men
+vuursignalen; naar alle plaatsen in de buurt werden boden gezonden;
+het fjord wemelde van vaartuigen. Wij gingen aan boord van het jacht
+van den ambtman en hadden weldra de overige ingehaald. Nu zagen wij den
+troep Grinden, die door de in een halven kring geschaarde booten van
+de open zee afgesloten werd. De op deze wijze omsingelde zeedieren,
+werden door 20 à 30 booten, waarbij wij ons hadden aangesloten,
+en waarvan de eene ongeveer 100 schreden van de eerstvolgende
+verwijderd was, langzaam in de richting van de baai van Thorshaven
+voortgedreven. Ongeveer het vierde gedeelte van alle Grinden was
+zichtbaar; nu eens kwam een kop boven water en spoot zijn waterstraal
+(?) uit, dan weer kreeg men den hoogen rugvin te zien, later weer
+het geheele bovenlijf. Als de dieren aanstalten maakten om onder de
+vaartuigen door te zwemmen, werden steenen en stukken lood, aan touwen
+bevestigd, in 't water geworpen; als zij snel vooruitstoven, werd er
+uit alle macht geroeid, zoodat zelfs sommige roeiriemen braken. Toen
+de Grinden dicht bij den mond van de haven waren en niet gemakkelijk
+meer ontsnappen konden, begaven wij ons naar de stad. Het strand
+wemelde van menschen, die de vermakelijke eindscène van de jacht,
+het dooden van den buit, aanschouwen wilden. Wij kozen een goede
+standplaats uit, van waar wij alles van nabij konden zien.
+
+"Hoe nader de Grinden bij de haven en het land kwamen, des te
+onrustiger werden zij; tot een hoop dicht opeengedrongen, gaven
+zij weinig acht meer op het werpen met steenen en het slaan met de
+roeiriemen. Steeds dichter werd de kring der booten om de ongelukkige
+slachtoffers, steeds langzamer trokken zij, het gevaar bevroedend, de
+haven binnen; thans, in de Westervaag gekomen, die slechts ongeveer 250
+schreden breed en dubbel zoo lang is, wilden zij zich niet meer als een
+kudde Schapen laten drijven en maakten aanstalten om om te keeren. Nu
+naakte het beslissend oogenblik. Bezorgdheid, hoop, moordlust stonden
+te lezen op de gelaatstrekken van alle Färingers. Zij lieten een
+woest geschreeuw hooren; alle booten snelden op den troep toe; de
+manschappen staken met hunne breede harpoenen naar de dieren, die niet
+dicht genoeg bij de booten waren om deze door een slag met den staart
+te kunnen beschadigen. De gewonde dieren spoedden zich met vreeselijke
+snelheid voort; de geheele troep volgde hen na en liep op het strand.
+
+"Nu begon een angstwekkend tooneel. Alle booten schoten achter de
+Grinden aan en voeren in 't wilde weg tusschen hen in, terwijl de
+manschappen dapper in 't rond staken. De menschen, die aan land
+stonden, gingen tot aan de oksels in 't water op de gewonde dieren
+af en sloegen hen ijzeren haken, waaraan een touw gebonden was, in
+'t lijf of in de blaasgaten; 3 of 4 mannen trokken daarna den Grind
+geheel op het land en sneden hem de keel tot aan de rugwervels door. In
+zijn doodstrijd beukte het stervende dier de zee met zijn staart,
+zoodat het water ver in 't rond spatte; het vroeger kristalheldere
+water van de haven had een bloedroode kleur aangenomen; bloedstralen
+werden uit de blaasgaten opgespoten. De bloedige arbeid wond de
+Färingers tot woede en vermetelheid op. Ten naastenbij 30 booten,
+300 menschen, 80 doode of nog levende Grinden bevonden zich op een
+ruimte van weinige vierkante roeden bijeen. Geschreeuw en geraas
+overal. De met bloed bevlekte kleederen, aangezichten en handen,
+deden de in werkelijkheid zoo goedaardige Färingers op de kannibalen
+van een Zuidzee-eiland gelijken; geen spoor van medelijden toonden
+zij bij deze afschuwelijke slachting. Toen een man door een slag
+met den staart van een stervenden Grind neergeveld en een boot aan
+stukken geslagen was, werd het laatste gedeelte van dit treurspel
+met meer voorzichtigheid afgespeeld. 80 gedoode Grinden bedekten het
+strand; geen enkele was ontkomen. Zoodra het water door het bloed der
+gekwetste dieren gekleurd en door de stuiptrekkende staartbewegingen
+der stervenden troebel geworden is, kunnen de nog levende dieren zich
+niet meer redden en draaien als 't ware in een kring rond. Wanneer
+er al toevallig een naar het heldere water ontsnapt, keert hij toch
+dadelijk naar zijne kameraads in den bloederigen poel terug.
+
+"Na een rusttijd van een uur werden de gedoode Grinden naast elkander
+gelegd, gewaardeerd en voorzien met een in de huid ingesneden merk in
+Romeinsche cijfers, dat hun grootte aangeeft. De verdeeling van den
+buit heeft plaats naar evenredigheid van het grondbezit en geschiedt
+reeds sedert onheugelijke tijden op deze wijze.
+
+"Nadat het aandeel van iedere boot in de vangst bepaald was, werden de
+dieren afgehouwen. Eerst snijdt men hun de vinnen af en het lichaam
+midden door. Nu wordt het spek in breede strooken en vervolgens
+het vleesch in stukken losgemaakt. De lever, het hart en de nieren,
+die volgens de Färingers de smakelijkste stukken zijn, worden uit de
+lichaamsholte genomen; ten slotte keert men den romp om en behandelt
+de andere zijde evenzoo. Het voordeel, dat door deze jacht verkregen
+wordt, is zeer groot. Gemiddeld rekent men, dat ieder dier een ton
+traan oplevert. Het vleesch en het spek worden versch gegeten of door
+inzouten en drogen voor bederf bewaard. Van de huid der vinnen worden
+de strooken leer vervaardigd, die aan de roeiriemen bevestigd zijn; de
+beenderen dienen voor het maken van de omrastering der landerijen; de
+maag wordt opgeblazen en als bergplaats voor traan gebruikt. Eigenlijk
+blijven dus alleen de darmen en eenige andere ingewanden over; om
+van de verrotting dezer overblijfselen geen last te hebben, worden
+zij door booten naar de zee gebracht."
+
+
+
+Geen der Vischachtige Zoogdieren en zelfs geen der zeedieren in 't
+algemeen, hebben zoozeer de belangstelling gewekt van de dichters
+en de natuuronderzoekers der oudheid en aanleiding gegeven tot zulke
+gloeiende beschrijvingen en zonderlinge vertelsels als de Dolfijn. Hij
+is het, die Arion redde, toen deze beroemde lierdichter en citherspeler
+over boord sprong, om het gevaar te ontgaan van vermoord te worden
+door roofzuchtige matrozen; hij nam hem op den rug en droeg hem naar
+kaap Taenarus. Hij is het, van wien Plinius een aardig sprookje
+vertelt: een knaap had, door herhaaldelijk een Dolfijn met brood
+te voederen, diens genegenheid in zoo hooge mate gewonnen, dat dit
+dier hem verscheidene jaren achtereen, iederen dag over het meer
+Lucrinus naar de school in Puteolie droeg en op dezelfde wijze weer
+thuis bracht. Toen de knaap stierf, verscheen de Dolfijn nog steeds
+iederen dag op de gewone plaats en treurde zich weldra dood over het
+verlies van zijn lieveling." Van de Dolfijnen wordt voorts verhaald,
+dat zij in den ouden tijd den mensch behulpzaam waren bij het vangen
+van de Zeebarbeelen, door geheele scholen van deze Visschen in de
+netten te drijven, voor welke dienst zij beloond werden met een deel
+van den buit en met brood, dat in wijn gedoopt was.
+
+De _Dolfijn_ vertegenwoordigt met eenige andere, zeer na
+verwante soorten een afzonderlijk geslacht van dezen naam
+(_Delphinus_). De betrekkelijk kleine kop eindigt van voren in
+een snavelvormig verlengden snuit, welks kaken met buitengewoon
+talrijke, kegelvormige, blijvende tanden bezet zijn; de borstvinnen
+staan geheel zijdelings, ongeveer op de grens van het eerste vijfde
+gedeelte van de lichaamslengte: de rugvin zit ongeveer op het midden
+van de rugzijde; de staartvin is naar verhouding zeer groot en bijna
+zuiver halve-maanvormig.
+
+
+
+De _Gewone Dolfijn_ (_Delphinus delphis_) bereikt gemiddeld een
+lengte van 2 M. Zijn huid is buitengewoon glad; zij is niet slechts
+glanzig, maar prijkt ook met allerlei regenboogkleuren. De bovendeelen
+zijn groenachtig bruin of groenachtig zwart, welke kleur scherp,
+maar niet volgens een rechte lijn gescheiden is van de schitterend
+witte kleur der onderdeelen, die aan de zijden op enkele plaatsen
+grijsachtige of zwartachtige vlekken vertoont. Het aantal tanden is
+zeer verschillend. Gewoonlijk vindt men er 42 à 50 in iedere kaak;
+men heeft er echter ook wel Dolfijnen gedood, die in elke kaakhelft
+53, dus in het geheel het opmerkelijke groote aantal van 212 tanden
+hadden. Deze tanden zijn regelmatig over de kaak verdeeld; zij laten
+kleine tusschenruimten over, zoodat die van de bovenkaak tusschen
+die van de onderkaak vallen en omgekeerd; zij zijn lang, kegelvormig,
+zeer puntig en van buiten naar binnen zwak gekromd.
+
+Dit beroemde dier, dat aan de kusten der Middellandsche Zee
+zeer algemeen is, wordt van tijd tot tijd aan de kusten van
+Groot-Brittannië en van het noorden van Frankrijk gevangen; het
+verdwaalt soms ook in de Noordzee. Voor zoover bekend, is slechts
+éénmaal, vele jaren geleden een exemplaar van deze diersoort op de
+Hollandsche kust gestrand. Naar het schijnt, is zij over een groot
+deel van den aardbol verspreid; zij bewoont althans alle zeeën van het
+noordelijk halfrond, en draagt hier veel bij tot de tijdkorting van
+zeelieden en reizigers. De Dolfijn openbaart door zijne bewegingen zoo
+mogelijk een nog speelscher aard dan dien zijner verwanten. Nu eens
+zwerft hij op grooten afstand van de kust in de open zee rond, dan
+weer zwemt hij ver de rivieren op. Troepen van deze dieren naderen
+het schip en spelen langen tijd in de nabijheid, voordat zij een
+anderen koers nemen. Onophoudelijk duiken zij onder en komen weer
+boven, verheffen het hoogst gelegen deel van den kop gedurende eenige
+oogenblikken boven den waterspiegel, blazen met snuivend gedruisch,
+en verdwijnen weer in de diepte. Zij zwemmen zoo buitengemeen snel,
+dat zij niet alleen het snelste stoomschip met gemak bijhouden,
+maar intusschen ook nog allerlei spelende bewegingen maken, en,
+als zij dit verkiezen, om het schip heen zwemmen zonder achter te
+blijven. Van tijd tot tijd springt een van hen boven het water uit,
+valt, zonder luid gedruisch te veroorzaken, met een buiteling weer in
+de zee terug, en neemt ten spoedigste zijn vroegere houding weer aan.
+
+Het gebit van den Dolfijn geeft duidelijk te kennen, dat hij een
+der ergste zee-roofdieren is; naar men zegt, verschoont hij zelfs
+zijne gewonde soortgenooten niet. Zijn voedsel bestaat uit Visschen,
+Schaaldieren, Koppootige Weekdieren en andere zeebewoners. Het liefst
+maakt hij jacht op Sardijnen, Haringen en Vliegende Visschen. Het
+wijfje werpt 10 maanden na de paring een jong van 50 à 60 cM. lengte,
+waaraan zij gedurende geruimen tijd groote genegenheid toont.
+
+In den Zwaardvisch heeft de Dolfijn een gevaarlijker vijand dan in
+den mensch; want deze maakt alleen dan jacht op hem, als gebrek aan
+versch vleesch hem hiertoe noopt. Ook thans nog valt den Dolfijn van
+den kant van den mensch een zekere vereering ten deel.
+
+
+
+In de Noordzee komen nog eenige andere vertegenwoordigers van hetzelfde
+geslacht voor, o.a. de _Witsnuitdolfijn_ [_Delphinus (Lagenorhynchus)
+albirostris_], zeer kennelijk aan de witte kleur van den snuit en
+van de achterhelft van het lichaam. Hij is minder rank dan de Gewone
+Dolfijn, met wien hij overeenstemt door zijn betrekkelijk zwak gebit;
+in elke kaakhelft heeft hij 25 tanden. Hij kan een lengte van 4
+à 5 M. bereiken. In Juni 1851 werd een dier van deze soort in de
+Noordzee, dicht bij Texel waargenomen; kort daarna werd er een bij
+Oostende gevangen.
+
+Even zeldzaam is op onze kust de _Tuimelaar_, de _Nesarnak_ der
+Groenlanders (_Delphinus tursio_). Deze heeft in elke kaakhelft 20
+à 24 tanden, welke sterker zijn dan die van den Gewonen Dolfijn;
+ook de skelet-bouw is steviger. Hij wordt 3 1/2 à 4 1/2 M. lang;
+van boven en aan de zijden is hij licht blauw-zwart, van onderen
+wit. Een voorwerp van deze soort strandde ongeveer 70 jaar geleden
+op de Groningsche kust, twee exemplaren spoelden op 20 April 1828 in
+Friesland nabij de Zwarte Haan aan wal.
+
+Minder veelvuldig nog is de _Snaveldolfijn_ (_Delphinus rostratus_),
+die door zijn gebit op den Tuimelaar gelijkt, maar door slankeren
+lichaamsbouw en door de minder duidelijke scheiding tusschen het minder
+gewelfde voorhoofd en den smalleren snuit van dezen verschilt. Zijn
+algemeene kleur is roetachtig zwart; deze gaat op den buik, de borst
+en den rand der onderkaak in rosachtig wit over. Lengte 2.5 M. Een
+exemplaar werd in 1829 gevangen bij den mond van de Schelde.
+
+
+
+De eerste mededeelingen over een in de Zuid-Amerikaansche
+rivieren levenden Dolfijn kwamen voor in het groote werk over "de
+keerkringsgewesten van de Nieuwe Wereld" door A. von Humboldt en
+Bonpland, die echter geen volledige beschrijving van deze diersoort
+gaven (1819). Nauwkeuriger berichten danken wij aan de verdienstelijke
+Duitsche onderzoekers Spix en Martinz (1831). Kort daarna zag een
+uitmuntende studie over dit onderwerp van den Franschen geleerde
+d'Orbigny het licht.
+
+De _Inia_ of _Bonto_ (_Inia amazonica_), vertegenwoordiger van het
+geslacht der _Langsnuitdolfijnen_ (_Inia_), is een Dolfijn, wiens
+snuit zich verlengd heeft tot een smallen, rondachtigen, met stijve
+haren begroeiden snavel, die in elke kaakhelft 33 of 34 spitse tanden
+met gekromde, sterke kroon heeft. Het slanke lichaam draagt lange
+borstvinnen, die aan hun bovenste gedeelte uitgesneden, en naar
+de spits sikkelvormig versmald zijn, een niet gelobde staartvin en
+een zeer lange vetvin op den rug. De lichaamslengte wisselt af van
+2 tot 3 M. Het wijfje bereikt, naar men zegt, slechts de helft van
+deze grootte. Op de geheele bovenzijde is de Inia bleek blauwachtig;
+de kleur van de onderzijde zweemt naar rozenrood. Er zijn echter vele
+kleurverscheidenheden opgemerkt: soms ontmoet men geheel roodachtige,
+soms ook geheel zwartachtige exemplaren. In den laatsten tijd heeft
+men verscheidene, nauw met elkander verwante soorten onderscheiden.
+
+Voor zoover thans bekend, bewoont deze Dolfijn bijna alle stroomen
+van Zuid-Amerika, tusschen 10 en 17° Z.B. In den Amazonenstroom en
+zijne bijrivieren, alsmede in den Orinoko is hij overal een bekende
+verschijning. Naar men zegt, zijn de bewegingen van dit dier langzamer
+en minder levendig dan die van de in zee levende Dolfijnen; het zwemt
+rustiger, komt dikwijls aan de oppervlakte om adem te halen en vormt
+met zijne soortgenooten gewoonlijk slechts kleine gezelschappen. Deze
+mededeelingen worden echter door Von Humboldt niet bevestigd. "De
+lucht," zegt hij, "werd weder stil; weldra begonnen groote Cetaceën
+uit de familie der Spuitvisschen, zeer veel gelijkende op de Dolfijnen
+van onze zeeën, in lange reeksen aan de oppervlakte te dartelen. De
+langzame en trage Krokodillen vermeden, naar het scheen, de nabuurschap
+van deze geraasmakende en onstuimige dieren; wij zagen ze onderduiken,
+als de Spuitvisschen dicht bij hen kwamen. Dat de Cetaceën op zoo
+grooten afstand van de kust voorkomen, is zeer opmerkelijk; men treft
+ze hier in alle jaargetijden aan; voor zoover men weet, is er niets,
+waaruit zou blijken, dat zij op bepaalde tijden als de Zalmen trekken."
+
+Volgens Bates wordt de Amazonenstroom door minstens drie verschillende
+soorten van Dolfijnen bewoond; overal zijn deze dieren talrijk, hier
+en daar vertoonen zij zich zelfs in verrassend grooten getale. "In de
+breedste gedeelten van den stroom," zegt deze uitmuntende onderzoeker,
+"van de monding tot op een afstand van 1500 mijlen bovenwaarts,
+hoort men voortdurend, hoofdzakelijk echter 's nachts, de een of
+andere soort buitelen, blazen en snorken; deze geluiden dragen er niet
+weinig toe bij om op den reiziger een indruk te maken, overeenkomende
+met dien, welke de uitgestrektheid en de verlatenheid van de zee
+teweegbrengt." Hun voedsel bestaat grootendeels uit kleine Visschen;
+bovendien echter worden allerlei boomvruchten, die van de takken
+in de rivier vallen, niet door hen versmaad. Bij voorkeur houden de
+Inia's zich op in de heldere en diepe bochten van de door hen bewoonde
+stroomen of op plaatsen, waar bijrivieren in deze stroomen uitmonden,
+blijkbaar omdat hier de meeste Visschen voorkomen.
+
+De inboorlingen maken geen jacht op den Inia. Zijn vleesch wordt
+taai genoemd, zijn spek slecht, zijn huid is hoogstens geschikt voor
+het vervaardigen van schilden; de vangst van dit dier loont dus de
+moeite niet.
+
+
+
+Plinius maakt melding van een Dolfijn, genaamd _Platanista_, die in den
+Ganges leeft en volgens zijn beschrijving 7 M. lang zou worden. Dit
+dier bestaat werkelijk, maar is veel kleiner dan de oude, beroemde
+onderzoeker aangeeft; zijn lengte bedraagt namelijk omstreeks 2
+M. De _Soesoek_ of _Snaveldolfijn van den Ganges_ (_Platanista
+gangetica_) onderscheidt zich van zijne verwanten door den zeer
+slanken lichaamsbouw, de halvemaanvormige, in twee lobben verdeelde
+staartvin en den bovenwaarts gekromden, langen, snavelvormigen
+snuit. De bovenkaak is zijdelings samengedrukt en vormt zoo een kam,
+die aan de voorzijde uitpuilt en van achteren breeder wordt, daar
+waar hij zich met het hooge, bolle voorhoofd vereenigt en de lange,
+smalle, nevens elkander geplaatste neusgaten omgeeft. Elke kaakhelft
+bevat 30 à 32 stevige, kegelvormige, spitse tanden. De vetvin op
+den rug bestaat slechts uit een kleine uitbreiding van de huid. De
+kleur van de bovendeelen is grijsachtig zwart, die van de onderdeelen
+grijsachtig wit.
+
+Deze merkwaardige Dolfijn--die volgens de nieuwste onderzoekingen
+niet de eenige vertegenwoordiger van de orde der Cetaceën in de
+rivieren van Zuidoost-Azië is--komt niet alleen in den Ganges en zijne
+bijrivieren voor, maar werd ook reeds in de Brahmapoetra en in den
+Indus aangetroffen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Visschen
+en Schaaldieren. Nu en dan heeft men in zijn maag ook rijstkorrels en
+overblijfselen van Insecten gevonden; naar men meent, zijn deze echter
+uit de ingewanden van de als voedsel gebruikte Visschen afkomstig.
+
+Het vleesch van dit dier wordt in sommige streken van Indië met
+smaak gegeten. Het levert een zeer vloeibare traan op, die als een
+uitmuntend smeermiddel voor leder beschouwd wordt.
+
+
+
+De _Narwal_, de _Eénhoornvisch_ (_Monodon monoceros_), verschilt
+door belangrijke eigenaardigheden zoozeer van de overige
+Tandendragende Cetaceën, dat men hem in een afzonderlijke familie
+heeft geplaatst. Zijn gebit wijkt belangrijk af van dat zijner
+ordegenooten. Het mannetje heeft n.l. in de bovenkaak aan de
+linkerzijde één kolossalen stoottand met open wortel; deze steekt
+recht naar voren 2 à 3 M. buiten den bek uit, maar is naar verhouding
+van zijn lengte zwak; hij is van rechts naar links gedraaid; de
+hiermede overeenkomende tand aan de rechterzijde blijft in den
+regel onontwikkeld. Bij het wijfje blijven beide tanden meestal
+klein en in de kaak verborgen; slechts zelden groeien zij uit. Bij
+uitzondering heeft men Narwals met twee stoottanden gevonden; deze
+waren alle wijfjes; de tanden hadden dan steeds een veel geringere
+lengte dan die der mannetjes. De bovenkaak van het jonge dier bevat
+bovendien aan weerszijden twee kleine voortanden en een kies; bij
+volwassenen treft men deze bestanddeelen van het gebit in den regel
+niet meer aan. De onderkaak is altijd tandeloos. De rolronde, van voren
+afgeronde kop maakt ongeveer een zevende gedeelte van het langwerpige,
+bijna spoelvormige lichaam uit. Het platte voorhoofd gaat onmerkbaar
+over in den zeer korten, breeden en dikken, aan de rechterzijde
+een weinig verkorten snuit; deze daalt aan 't voorste deel van 't
+lichaam bijna loodrecht naar beneden. Een rugvin is niet aanwezig,
+hoewel door een huidplooi aangeduid. De borstvinnen zijn ongeveer op
+de grens van het eerste vijfde deel van 't lichaam aangehecht, kort,
+eivormig, van voren dikker dan van achteren. De zeer groote staartvin
+is duidelijk in twee lobben verdeeld. De kleur van de glanzige en
+zachte, fluweelachtige huid vertoont, naar het schijnt, in verband
+met geslacht en leeftijd, een niet onbelangrijk verschil. Bij het
+mannetje is de witte of geelachtig witte grondkleur geteekend met
+talrijke donkerbruine vlekken van onregelmatigen vorm, die op den rug
+het dichtst opeengehoopt zijn, aan den buik het verst uiteenstaan
+en aan den kop bijna ineenvloeien. Jonge dieren zijn donkerder van
+kleur dan oude. Er worden echter ook wel nagenoeg zuiver witte en
+eveneens grijsachtige, effenkleurige exemplaren gevonden. De totale
+lengte van den Narwal kan, naar men zegt, tot 6 M. klimmen, bedraagt
+echter in den regel niet meer dan 4 à 5 M.
+
+Dat onze voorouders van den Narwal fabelachtige dingen verhaalden,
+behoeft ons niet te verwonderen. Een dier, dat zulke in 't oogloopende
+eigenaardigheden vertoont, moest wel de belangstelling van den
+mensch wekken; zoolang de wetenschap geen uitspraak deed, had de
+phantasie vrij spel. Vooral de stoottand heeft aanleiding gegeven
+tot allerlei onderstellingen. Albertus Magnus noemt dit dier een
+Visch, wiens hoorn op het voorhoofd dienen moet om andere Visschen en
+sommige schepen te doorboren; deze Visch is echter zoo lui, dat zij,
+die door hem aangevallen worden, gemakkelijk kunnen ontkomen. Wij
+daarentegen beschouwen deze tanden als wapens soortgelijk aan die,
+waardoor het mannetje zich zoo dikwijls van het wijfje onderscheidt.
+
+De Narwal, een bewoner van de noordelijke zeeën, wordt het
+veelvuldigst aangetroffen tusschen 70 en 80° N. B. In de Davis-straat
+en de Baffins-baai, in de Poolzee tusschen Groenland en IJsland,
+rondom Nowaja Semlja en in de zee ten noorden van Siberië komt hij
+veelvuldig voor. Ten zuiden van den poolcirkel is hij zeldzaam: op
+de kusten van Groot-Britannië strandden, voorzoover mij bekend is,
+in de laatste eeuwen slechts vier Narwals; aan de Duitsche kusten
+heeft men nooit anders dan in 1736, maar toen tweemaal, zulke dieren
+waargenomen en gedood. In zijn eigenlijk woongebied ontmoet men
+hem bijna altijd in talrijke kudden: hij doet in gezelligheid voor
+geen zijner verwanten onder. "Gedurende den trektijd," zegt Brown,
+"heb ik troepen Narwals gezien, die uit vele duizenden individuën
+bestonden. Tand naast tand, staartvin naast staartvin trokken zij
+noordwaarts; als een cavalerieregiment doken en rezen zij, naar
+allen schijn, met de grootst mogelijke regelmatigheid en vervolgden
+in golflijnen hun weg. Zulke troepen bestaan niet altijd uitsluitend
+uit dieren van hetzelfde geslacht; dikwijls zijn mannetjes en wijfjes
+hierin bont dooreengemengd."
+
+De zeereizigers uit lateren tijd roemen de vlugheid en de behendigheid
+van dit dier, dat door zijn herhaaldelijk oprijzen en onderduiken
+de zee weet te verlevendigen en de aandacht van den onderzoeker
+in hooge mate boeit. Het is zoo goed als zeker, dat hij aan andere
+Cetaceën nooit de gevechten levert, waarvan de oude schrijvers melding
+maken. Ook jegens zijne soortgenooten toont hij zich verdraagzaam,
+zoolang de liefde niet in 't spel komt en de gemoederen der mannetjes
+verhit. Dat dit somtijds geschiedt en tot ernstige gevechten aanleiding
+geeft, mag men met zekerheid aannemen, daar men zelden een ouden
+Narwal doodt, wiens tand onbeschadigd is. In vele gevallen waren in de
+tandholte van zulke dieren andere tanden doorgedrongen en afgebroken.
+
+Het voedsel van dit merkwaardig dier bestaat uit Zeekomkommers
+(Holothuriën), naakte Weekdieren en Visschen.
+
+Velerlei gevaren en tal van vijanden bedreigen het leven van den
+Narwal. Van geen anderen Cetacee vindt men zoo dikwijls overblijfselen
+als van hem. Door den winter, die dikwijls onverwacht plotseling
+intreedt en de zee in het hooge noorden over een groote uitgestrektheid
+in boeien van ijs slaat, wordt op deze wijze het bestaan van alle door
+longen ademende zeebewoners in zeer hooge mate bemoeilijkt en in gevaar
+gebracht, zoodat honderden en duizenden sneven; de zee spoelt hunne
+lijken of wat hiervan overblijft, naar het strand. Zoo worden hier ook
+dikwijls narwaltanden gevonden.--Kleine parasieten kwellen, groote,
+weerbare vijanden bedreigen den Narwal. De mensch maakt ijverig jacht
+op hem. Dit doen echter alleen de inboorlingen, niet de uit zuidelijker
+gewesten komende jagers, die slechts enkele malen zich verledigen om
+Narwals te harpoeneeren, daar deze jacht voor het goedmaken van de
+kosten hunner reis te weinig voordeel oplevert. Zoowel het vleesch
+als de traan van deze dieren wordt hoog geschat. Alle in Groenland
+levende Deensche vrouwen brengen het Narwal-vleesch gekookt zoowel
+als gebraden en in een uit de spekachtige huid bereide gelei gelegd
+op den disch, vol vertrouwen dat zelfs de meest verwende vreemdeling
+dit gerecht eer zal aandoen. De inboorlingen van Groenland eten dit
+vleesch gekookt of gedroogd, de huid en het spek rauw; zij branden
+het vet in hunne lampen, vervaardigen uit de pezen naaigaren en uit
+de maag blazen, die zij bij de vischvangst gebruiken; zelfs van de
+darmen weten zij partij te trekken.
+
+In vroegere tijden werden voor de stoottanden van den Narwal
+ongeloofelijke hooge sommen betaald. Men schreef hun allerlei
+wonderkrachten toe en hechtte er daarom veel meer waarde aan dan wij,
+die deze voorwerpen alleen begeeren, omdat zij op soortgelijke wijze
+als het ivoor gebruikt kunnen worden. Nog geen 250 jaar geleden waren
+er nog slechts weinig narwaltanden in Europa te vinden; die, welke
+de zeelieden tot aan dien tijd hadden meegebracht, vonden gretig
+koopers. Men hield ze voor afkomstig van den Bijbelschen Eenhoorn,
+welk dier, op fabelachtige wijze voorgesteld, deel uitmaakt van
+het Engelsche wapen. Keizers en koningen lieten zich dikwijls van
+deze tanden staven vervaardigen, die, met zeer sierlijk snijwerk
+versierd, hun nagedragen werden; de kostbare kromstaven van de
+bisschoppen waren van zulke tanden gemaakt. Nog in de 16e eeuw
+bewaarde men in het Bayreuther archief op den Plassenburg vier
+narwaltanden als buitengewone zeldzaamheden. Eén daarvan hadden
+twee markgraven van Karel V aangenomen tegen kwijtschelding van een
+grooten schuldpost. Voor den grootsten der beide tanden werd door
+de Venetianen nog in het jaar 1559 de ontzaglijke som van 30.000
+zechinen geboden, zonder dat het hun gelukte den eigenaar tot den
+verkoop over te halen. Een Narwaltand, die in de keurvorstelijke
+verzameling te Dresden aan den gouden keten hing, werd op een waarde
+van 100.000 thaler geschat. De "Groenlandsche Compagnie" en andere
+kooplieden hebben gedurende eenigen tijd met deze tanden goede zaken
+gedaan bij de Moscovieten en bij de bewoners van Oost-Azië. Nog in
+de vorige eeuw kwamen zij trouwens in de apotheken voor en werd het
+poeder van de gebrande en ongebrande tanden soms als geneesmiddel
+voorgeschreven. Tegenwoordig kosten zij per K.G. hoogstens zes,
+of per stuk twaalf à achttien gulden.
+
+
+
+De vijfde familie van de onderorde der Tandendragende Cetaceën
+omvat de _Snavelwalvisschen_ (_Hyperoodontidae_) en is vooral in
+de zuidelijke zeeën door verscheidene soorten vertegenwoordigd. De
+hiertoe behoorende vormen onderscheiden zich van de Dolfijnen zoowel
+door den meer of minder snavelvormig verlengden snuit als door het
+gebit, daar in de onderkaak aan iedere zijde slechts één of twee
+(en overigens in beide kaken geen andere dan onontwikkelde, niet
+boven het tandvleesch uitstekende) tanden voorhanden zijn.
+
+
+
+Een der meest bekende leden van deze familie is die, welke wij,
+in navolging van de bewoners der Fär-öer, _Deugling_ (_Hyperoodon
+bidens_) zullen noemen. Na den Cachelot is de Deugling de grootste van
+alle Tandendragende Cetaceën. Hij kan een lengte van 8 M. bereiken,
+de omvang van den kop in de nabijheid van de oogen bedraagt dan
+4 M. Het wijfje is slanker en kleiner dan het volwassen mannetje;
+de jonge mannetjes gelijken op de wijfjes. Vooral de vorm van den
+kop is merkwaardig: hier is als 't ware een ganze- of eendesnavel
+aan den kop van een Zoogdier vastgehecht. Het lichaamsdeel achter den
+snavel wordt ten onrechte "voorhoofd" genoemd door de Walvischvangers;
+het bestaat uit de bovenkaak, die loodrecht omhoog rijst en zich tot
+een halfkogelvormigen bult verheft. Deze bult, welke zich uitstrekt
+tot den voorrand van het boven de oogen gelegen spuitgat wordt door
+een groote knobbelvormige uitbreiding van de bovenkaaksbeenderen
+gesteund en bestaat overigens uit een wijdmazig, met vloeibaar vet
+gevuld bindweefsel. In het skelet komt achter dezen knobbel een
+(uitwendig niet waarneembare) diepe, zadelvormige inzinking voor,
+van achteren door het eigenlijke voorhoofd begrensd. Bij het door
+Vrolik ontlede, ruim 7.6 M. lange dier was het spuitgat 1.3 M., het
+loodrecht opstijgende "voorhoofd" ongeveer 45 cM. achter het voorste
+deel van den snavel gelegen. Soms echter is de snavel wel 60 cM. lang
+en het loodrechte deel van den kop 80 cM. hoog. De jongen en de wijfjes
+hebben een lager, minder vlak, meer achteruitwijkend voorhoofd. Deze
+werden daarom tot voor korten tijd als leden van een afzonderlijke
+soort beschouwd. Thans echter is men, o. a. door de onderzoekingen
+van Axel Ohlin, tot de overtuiging gekomen, dat de _Hyperoodon's_
+van de noordelijke zeeën één soort vormen. Van haar aanwezigheid in
+het noordelijke deel van den Stillen Oceaan is niets bekend; terwijl
+men den _Hyperoodon_ van 't zuidelijk halfrond terecht of ten onrechte
+als een afzonderlijke soort beschouwt. [In de noordelijke zeeën leeft
+behalve de Deugling nog een andere soort van Snavelwalvisch, n.l. de
+_Spitsdolfijn_ (_Mesoplodon Sowerbyi, Hyperoodon micropterus_),
+die ook nu en dan in de Noordzee verdwaalt en er herhaaldelijk op
+'t strand gekomen is, o.a. 1835 bij Ostende.] Verscheidene namen
+heeft de Deugling gekregen op grond van den eigenaardigen vorm van
+den kop. Zeer algemeen is de naam _Butskop_ ("stompkop"), die echter
+ook aan verscheidene Dolfijnen met stomp eindigenden kop gegeven
+wordt. Hieraan is de Engelsche naam _Bottlenose_ ontleend. De
+IJslanders noemen dit dier _Andarnefia_ ("eendensnavel"), de
+Groenlanders _Anarnak_, de Duitschers _Entenwal_. Aan 't voorste
+uiteinde van de onderkaak komen bij het volwassen mannetje geregeld
+twee kegelvormige tanden voor van ongeveer 4 cM. lengte en 2 cM. dikte;
+deze zijn dikwijls geheel afgesleten: door stevig bindweefsel zijn zij
+met hun breede basis aan het kaakbeen vastgehecht (niet in tandkassen
+geplaatst). Het deel van de onderkaak waarin de bedoelde tanden zich
+bevinden steekt voorbij de bovenkaak uit; deze tanden zijn dus als
+'t ware slagtanden in miniatuur. Ohlin zag ze bijna altijd bedekt met
+kleine, vastzittende zeedieren (Rankpootige Schaaldieren) waaruit
+blijkt, dat zij zoo goed als niet gebruikt worden. Bovendien komen
+iets verder naar achteren in iedere helft van elke kaak een reeks van
+zeer kleine tandjes voor, die ook wel in één kaak of in beide kaken
+geheel kunnen ontbreken; hun aantal schijnt afwisselend te zijn;
+zij blijven steeds in het tandvleesch verborgen. Bij de jonge dieren
+zijn zij duidelijker zichtbaar. Aan de benedenzijde van den kop,
+ongeveer in 't midden van de onderkaak, beginnen twee korte, maar
+diepe, naar achteren uiteenwijkende groeven; een dergelijke groeve is
+verder achterwaarts aan de keel gelegen; overigens is de huid glad
+en glanzig, meer of minder gelijkmatig zwart; de bovendeelen zijn
+echter in den regel donkerder dan de onderdeelen. De hooge spits,
+aan de achterzijde uitgesneden rugvin komt voor aan het begin van
+het laatste derde gedeelte van het lichaam.
+
+Naar het schijnt, is het verbreidingsgebied van den Deugling tot de
+Noordelijke IJszee en de noordelijke gedeelten van den Atlantischen
+Oceaan beperkt; van hier uit onderneemt hij echter geregeld reizen
+in zuidelijke richting; ieder jaar komt hij in de nabijheid van
+de Fär-öer, niet zelden ook aan de kusten van Groot-Britannië,
+waar hij zelfs nu en dan eenige, voor hem gunstig gelegen rivieren
+opzwemt. Op de Atlantische kusten van Europa en Noord-Amerika zijn
+dikwijls gestrande Deuglings gevonden, ook eenige malen op de kusten
+van de Noordzee. Het exemplaar, dat den 24en Juli 1846 bij Zandvoort
+op de Hollandsche kust strandde, gaf aanleiding tot de uitvoerige
+beschrijving van het dier door Prof. Vrolik.
+
+De Deugling voedt zich met Koppootige en andere Weekdieren, die
+niet door een schelp omgeven zijn; ook wel met kleine Visschen,
+o.a. Haringen. Vrolik schatte het aantal snavels van Inktvisschen
+in de maag van den door hem onderzochten Deugling op ruim tien
+duizend. Uit de aanwezigheid van Zeesterren in de maag blijkt, dat
+dit dier ook wel op den zeebodem voedsel zoekt, waarvoor zijn snavel
+zeer geschikt schijnt. Zijn vaardigheid in het duiken wordt bevestigd
+door een mededeeling van Kükenthal, die een geharpoeneerden Deugling
+300 vademen lijn medenemen en volle 45 minuten onder water blijven zag.
+
+Evenals de traan van den Cachelot, bevat ook die van den Deugling
+"spermaceti." Hoewel het spek een zekere hoeveelheid van deze
+uitmuntende vetsoort bevat, komt zij echter, naar het schijnt, vooral
+voor in het bindweefsel, waaruit een groot deel van den bult op den
+kop bestaat. Bij jonge exemplaren kan men hieruit, nadat het "kalotje"
+er afgesneden is, 2 of 3 liter van een heldere, zeer vloeibare traan
+scheppen, deze is bij zeer oude exemplaren niet meer aanwezig. Door
+het vinden van spermaceti in de Deugling-traan steeg de prijs van
+dit artikel aanmerkelijk, hetgeen het sein gaf tot de meedoogenlooze
+vervolging, waaraan het dier tegenwoordig is blootgesteld van de zijde
+der Engelsche en Noorsche visschers. In 1891 hielden niet minder dan
+70 vaartuigen zich met de jacht op Deuglings bezig; zij vingen er
+niet minder dan 3000.
+
+
+
+De zesde familie der Tandendragende Cetaceën is die der
+_Potvisschen_ (_Catodontidae_), zoo genoemd naar zijn belangrijksten
+vertegenwoordiger, den _Potvisch_ of _Cachelot,_ de _Sperm whale_
+der Engelschen de _Kegoetilik_ der Groenlanders, de _Tweldhal_ der
+IJslanders (_Catodon macrocephalus_), het plompste lid der geheele
+orde. De Potvisschen worden gekenmerkt door den buitengewoon grooten
+kop, die ongeveer 1/3 van de geheele lichaamlengte heeft. De snuit
+is in bovenwaartsche richting zeer sterk gezwollen en van voren
+als 't ware recht afgeknot. Er is slechts één ademgat aanwezig,
+dat een weinig naar links van het middenvlak afwijkt. De zeer lange
+en smalle onderkaak is korter dan de bovenkaak en wijkt van die der
+overige Cetaceën af, doordat de beide onderkaaksbeenderen over het
+grootste deel van hun lengte tegen elkander aan liggen en niet alleen
+van voren met elkander vereenigd zijn. Zij bevatten ieder een reeks
+van kegelvormige tanden zonder email en van nagenoeg gelijke lengte;
+de bovenkaakstanden verdienen ternauwernood dezen naam, daar zij,
+evenals bij de leden der vorige familie, zeer weinig ontwikkeld zijn.
+
+De Potvisch wordt, wat de grootte betreft, slechts door eenige
+van de langste Baardendragende Cetaceën overtroffen. Hoewel sommige
+berichtgevers melding maken van oude mannetjes, die 30 M. lang waren,
+komt men, wegens het ontbreken van nauwkeurige metingen, die de
+juistheid van de bedoelde berichten bevestigen, waarschijnlijk nader
+bij de waarheid door
+
+aan te nemen, dat een totale lengte van 20 à 23 M., een lichaamsomvang
+van 9 à 12 M. en een staartbreedte van 5 M. de grootste afmetingen
+zijn, die dit dier bereiken kan. Deze gelden trouwens alleen voor de
+mannetjes, want de wijfjes zijn zonder uitzondering aanmerkelijk
+kleiner; stellig worden zij niet half zoo lang. In verhouding
+tot de lichaamslengte zijn de borstvinnen bijzonder klein; bij de
+grootste exemplaren zijn zij hoogstens 2 M. lang en 1 M. breed. De
+kolossale, op een blok gelijkende, van voren afgeknotte kop heeft
+dezelfde hoogte en breedte als de romp en gaat onmerkbaar hierin
+over. De beide voorste derde gedeelten van den romp zijn zeer dik en
+breed; van hier tot aan het begin van de staartvin nemen de dikte
+en breedte allengs af. Op het laatste derde gedeelte verheft zich
+een lage, knobbelvormig uitgezette, onbewegelijke rugvin of vetvin,
+die van achteren dikwijls als 't ware afgesneden is, van voren echter
+onmerkbaar in den romp overgaat. De korte, breede, dikke borstvinnen
+staan onmiddellijk achter de oogen en hebben aan haar bovenzijde vijf
+overlangsche plooien: het eenige, uitwendig waarneembare spoor van
+een verdeeling in vijf vingers; de onderzijde is glad. De staartvin
+is niet diep ingesneden, hoewel men er twee lobben aan opmerkt; bij
+jonge dieren is hij aan den rand ingekorven. Het ademgat, een bijna
+S-vormig gekromde spleet van 20 à 30 cM. lengte, ligt, niet zooals
+bij de andere Cetaceën aan het achterste, maar aan het voorste deel
+van den snuit bovenaan; het oog is zeer klein en ver naar achteren
+geplaatst; de gehooropening, een kleine, overlangsche spleet, ligt
+even onder het oog. De muil is groot, de mondspleet strekt zich
+tot dicht bij de oogen uit. De onderkaak is aanmerkelijk smaller en
+korter dan de bovenkaak, die haar bij 't sluiten van den bek geheel
+omvat. Beide kaken zijn bezet met kegelvormige, wortellooze tanden,
+welker aantal aan veel afwisseling onderhevig is, daar er op lateren
+leeftijd verscheidene uitvallen en andere door het tandvleesch bijna
+geheel overdekt worden. Betrekkelijk groote tanden komen alleen in de
+onderkaak voor, ten getale van 39 à 52; in de eene onderkaakshelft
+zijn er meer dan in de andere. De schedelhelften zijn zeer ongelijk
+ontwikkeld (evenals bij de leden van de vorige familie); bovendien
+zijn de buitengewoon logge gedaante en het behouden van dezelfde dikte
+van voren tot achteren zeer opmerkelijke eigenaardigheden van dezen
+kop. Onder de verscheidene cM. dikke speklaag van den kop breiden zich
+bindweefsellagen uit, die een groote ruimte bedekken, welke door een
+loodrechten wand verdeeld is in twee door verscheidene openingen met
+elkander in gemeenschap staande kamers. De geheele ruimte is gevuld
+met een olieachtige, heldere massa, _spermaceti_ of _walschot_; dit
+vet bevindt zich bovendien nog in een buis, welke zich van den kop
+tot aan den staart uitstrekt, en in vele kleine in het vleesch en het
+spek verstrooide zakjes. Het vleesch is hard en grofvezelig en met
+vele dikke en stijve bindweefselstrengen doorvlochten. Het is bedekt
+met een speklaag van verschillende dikte en hierover breidt zich de
+kale, bijna volkomen gladde, glanzige huid uit; deze heeft een dof
+zwarte of zeer donkerbruine kleur, die aan den staart en de onderkaak
+op sommige plaatsen lichter is; bij zeer oude exemplaren is ook de
+bovenzijde van den kop lichter van kleur. De tong is met haar geheele
+onderzijde aan den bodem van de onderkaak vastgegroeid. De maag is
+in vier afdeelingen verdeeld. Bovendien verdient nog de eigenaardige
+urineblaas vermelding. Zij is gevuld met een donkere, oranjekleurige,
+olieachtige vloeistof; soms bevinden zich hierin bolvormige kluiten
+van 8 à 30 cM. middellijn en 6 à 10 KG. gewicht, waarschijnlijk
+ziekelijke producten, te vergelijken met de blaassteenen van andere
+dieren; dit is de bekende, buitengewoon hooggeschatte _grijze amber_
+(het _ambergrijs_).
+
+De Potvisch is bijna een wereldburger. Alle zeeën der aarde, met
+uitzondering van de IJszeeën en de hieraan grenzende afdeelingen van
+den Oceaan, dienen hem tot woonplaats. Als het eigenlijke gebied van
+den Potvisch moet men, volgens Pechuel-Loesche, de zeeën tusschen 40°
+N.B. en 60° Z.B. beschouwen; van hieruit trekt hij op onregelmatige
+wijze noordwaarts en zuidwaarts tot aan den 50en breedtegraad en
+soms verder; hij volgt hierbij de warme stroomingen. Alle exemplaren
+evenwel, die op 55 à 60° N. of Z.B. en op nog grooteren afstand
+van den evenaar waargenomen zijn, moeten als afgedwaald beschouwd
+worden. Troepen of kudden, zoogenaamde "scholen", van deze dieren
+heeft voorzeker geen ervaren en betrouwbare walvischvanger in deze
+gedeelten van de zee ooit gezien.
+
+Op gelijke wijze als de Dolfijnen in zeer verschillend aantal tot nauw
+aaneengesloten scholen vereenigd, doorkruisen deze reusachtige dieren
+de zee, welker diepste gedeelten zij uitzoeken. Gaarne houden zij
+zich op in de nabijheid van steile kusten; angstvallig vermijden zij
+echter de voor hen zoo gevaarlijke ondiepten, hoewel zij ook hier af
+en toe zich vertoonen. Meestal bestaat een school uit 20 à 30 leden;
+in sommige tijden echter vereenigen zich verscheidene van deze troepen
+en trekken dan bij honderden gemeenschappelijk verder.
+
+De Potvisch staat door de snelheid van zijne bewegingen niet ver
+achter bij de snelste leden zijner orde. Reeds wanneer hij bedaard
+voortzwemt, legt hij 3 à 6 zeemijlen in het uur af; in opgewonden
+toestand doorklieft hij echter de golven met de snelheid van een
+stoomschip. Reeds van verre herkent men hem aan zijne bewegingen. In
+kalme gemoedsstemming glijdt hij onder den waterspiegel voort, zonder
+deze in hevige beroering te brengen; zijn snellere verplaatsing
+gaat gepaard met zulke hevige, boven- en benedenwaartsche slagen
+met den staart, dat zijn kop op 't eene oogenblik diep onderzinkt,
+op 't andere zich ver boven 't water verheft. Niet zelden neemt
+hij een loodrechten stand in 't water aan, zoodat nu eens de kop,
+dan weer de staartvin zich ver boven de oppervlakte verheft, een
+verschijnsel dat bij de meeste andere Cetaceën niet voorkomt. Bij 't
+spelen steekt hij soms de eene, soms de andere borstvin in de lucht,
+en slaat vervolgens met groote kracht op het water of beukt dit met
+den staart, zoodat men het geluid op een grooten afstand hoort; er
+worden dan kolossale, witte watermassa's opgeworpen, die op heldere
+dagen wel 10 zeemijlen ver zichtbaar zijn, en als een goed voorteeken
+worden beschouwd door ervaren walvischvangers. Bij windstilte liggen
+de Potvisschen niet zelden volkomen onbeweeglijk in het water, en
+laten zich door de deining schommelen. Soms steken zij, terwijl zij
+in 't water overeind gaan staan, den kop op komische wijze er boven
+uit. Men zou ze dan kunnen aanzien voor den uiteinden van verbazend
+groote boomstammen of voor de halzen van ontzaglijk wijde flesschen,
+die met de golven zachtjes op en neder wiegelen.
+
+Verschillende soorten van Koppootige Weekdieren maken hoofdzakelijk het
+voedsel van den Potvisch uit. Kleine Visschen, die toevallig in zijn
+grooten muil verdwaald raken, worden natuurlijk meteen doorgeslikt; de
+Cachelot maakt echter geen jacht op hen. De zeelieden uit vroegeren
+tijd verhaalden, dat hij ook Haaien, Robben, Dolfijnen en zelfs
+Walvisschen aanvalt; nauwgezette onderzoekers uit lateren tijd hebben
+echter nooit iets van dien aard opgemerkt. Wel zegt men, dat hij soms
+plantaardig voedsel gebruikt, althans velerlei boomvruchten verslindt,
+die door de rivieren naar zee gevoerd zijn.
+
+In alle tijden van het jaar heeft men moeders met zuigende jongen
+aangetroffen. De pasgeboren Potvisschen hebben ongeveer het vierde
+deel van de grootte van het oude wijfje en zwemmen vroolijk naast
+haar. Bij 't zoogen gaat de moeder, naar men zegt, op zijde liggen
+en laat het jong den tepel met den mondhoek, maar niet met den top
+van de kaak aanvatten.
+
+Op den Potvisch werd reeds in den ouden tijd jacht gemaakt;
+in navolging van de Amerikanen leggen de walvischvangers zich
+sedert het einde van de 17e eeuw met bijzonderen ijver op de
+cachelottenvangst toe. Sedert het begin van onze eeuw is de Zuidzee hun
+voornaamste jachtgrond; de jagers zijn bijna uitsluitend Engelschen
+en Noord-Amerikanen. In de jaren 1820-1830 zijn door Engelsche
+walvischvangers 45.933, gemiddeld per jaar dus bijna 4600 ton walschot
+buitgemaakt; in de jaren 1831 en 1832 steeg de opbrengst tot 7605
+en 7165 ton. Sedert ongeveer een menschenleeftijd is het voordeel,
+dat de potvischvangst oplevert, aanmerkelijk verminderd. Van een
+volwassen mannelijken Potvisch verkrijgt men 30 à 120 vaten traan;
+de waarde van zulk een exemplaar wisselt wegens de buitengewoon
+groote variatie van den prijs der traan en der andere producten,
+ongeveer tusschen 5400 en 12000 gulden af; de veel kleinere wijfjes
+zijn niet half zoo veel waard.
+
+De jacht op den Cachelot is met grootere gevaren verbonden dan de
+vangst van andere Cetaceën. Slechts bij uitzondering tracht een
+Walvisch of een Vinvisch zijn vermetelen vijand kwaad te doen; de
+Potvisch echter zal, als hij aangevallen wordt, zich verdedigen,
+moedig op zijn vijand afgaan en als wapen niet alleen zijn staart,
+maar ook zijn vreeselijk gebit gebruiken. Uit een aantal feiten
+blijkt, dat hij werkelijk zich ook met de tanden verdedigt. Er zijn
+alleenlevende oude mannetjes gedood, welker onderkaak geheel verminkt
+was; blijkbaar hadden deze vroeger een strijd met hunne soortgenooten
+of met een nog onbekenden Leviathan der diepte gevoerd. Bovendien weten
+de walvischvangers door noodlottige ervaringen, dat de vertoornde
+Potvisch niet slechts met de kop tegen de booten aanrent of ze
+met den staart stuk slaat, maar ze ook wel in den bek neemt en met
+gemak vergruist. Dat hij in dit geval zijn met groote tanden bezette
+onderkaak van de bovenkaak kan doen afwijken, totdat beide een rechten
+hoek met elkander vormen, is overtuigend gebleken; ook zijwaarts kan
+hij haar opmerkelijk ver bewegen. Als hij getroffen wordt, blijft hij
+soms eenige oogenblikken als verlamd in het water liggen; dit geeft
+den opmerkzamen walvischvanger de gelegenheid, om hem schielijk af
+te maken; in den regel echter verdedigt hij zijn leven met wanhopigen
+moed, beantwoordt den tegen hem gerichten aanval met woede en boosheid
+en zoekt volstrekt niet altijd zijn heil in de vlucht. Alle ervaren
+zeelieden weten te verhalen van ongelukken, die door den Cachelot
+veroorzaakt zijn; het is wel mogelijk, dat sommige van deze verhalen
+opgesierd of zelfs geheel verzonnen zijn, van andere echter is de
+waarheid ontwijfelbaar en wordt door authentieke bescheiden gestaafd.
+
+Het schip "Nantucket" werd in het jaar 1807 niet ver van de kust van
+Massachusetts door een Potvisch geheel wrak gestooten.--In het jaar
+1820 maakten de booten van het schip "Essex" in de Zuidzee jacht
+op een school Potvischen, terwijl het schip met gereefde zeilen hen
+volgde. Opeens kwam niet ver van het schip een reusachtige mannelijke
+Potvisch boven; deze zwom op zijn gemak voort in een richting loodrecht
+aan die van het schip, ging er onder door en stiet intusschen, bloot
+toevallig naar men meende, tegen den romp. De bemanning gevoelde
+een hevigen schok en bemerkte spoedig, dat er een lek was ontstaan;
+ook de Potvisch scheen zwaar gekwetst te zijn, want hij wentelde
+zich, alsof hij razend was, in 't water om; weldra echter kwam hij
+weer bij en verwijderde zich--zoo dachten althans de manschappen,
+die aan de pompen werkten. Op een afstand van 100 vademen zag men
+echter den Potvisch plotseling tot stilstand komen, rechtsomkeert
+maken en woedend op het schip losschieten; hij trof het aan den
+voorsteven en vernielde het zoo zeer, dat het onmiddellijk begon
+te zinken.--Verscheidene oude dieren van deze soort zijn wegens
+hun strijdlust aan de walvischvangers goed bekend en hebben als
+"vechtende" of "bijtende Walvisschen" een zekeren roem verworven,
+zooals b.v. "Nieuw-Zeelandsche Tom", een reusachtige Cachelot, die zijn
+naam ontleent aan het deel van den Oceaan, waar hij zich bij voorkeur
+ophoudt. Men zegt, dat hij door de ervaring zoo schrander geworden is,
+dat hij iederen aanval voorkomt en de booten stukslaat of stukbijt,
+als zij niet tijdig zijn vaarwater verlaten. De schepen zelf laat hij
+echter met vrede. In liederen en verhalen wordt zijn roem verkondigd;
+naar men beweert, steekt zijn rug zóó vol harpoenen, dat hij op dien
+van een Stekelvarken gelijkt.--Uit het zooeven gezegde blijkt, dat
+men den Potvisch als den flinksten en edelsten van alle Cetaceën mag
+aanmerken; hij is het type van een echt zeemonster.
+
+De groote gevaren, die de potvischjagers bedreigen, worden
+ternauwernood opgewogen door de winst, die zij hopen te behalen, hoe
+groot deze ook is. Behalve het spek, dat een zeer goede traansoort
+oplevert, worden van den Potvisch ook nog _spermaceti (walschot)_
+en ambergrijs verkregen. De doorzichtige en bijna kleurlooze
+spermaceti-olie, die uit de holten van den kop geschept wordt,
+is aanvankelijk vloeibaar, n.l. zoolang zij nog de temperatuur van
+het levende dier heeft. Bij bekoeling scheiden zich uit deze olie
+plaatvormige, paarlmoer-glanzige kristallen van een vast vet af,
+waardoor zij weldra tot een witte massa stolt; hieruit wordt door
+persen en omsmelten het nog overige vloeibare vet verwijderd. Het
+zuivere walschot bestaat uit een eigenaardige vetsoort (cetine)
+en bevat ook een kleine hoeveelheid cetyl-alcohol; het smelt bij
+45° C. Het wordt gebruikt voor de bereiding van pleisters, zalven,
+blanketsel, lippenpommade enz., verder voor het vervaardigen van zuiver
+witte kaarsen, die als luxe-artikel vooral in Engeland aftrek vinden
+en ook bij photometrische onderzoekingen te pas komen, eindelijk ook
+voor het appreteeren van linnen garen. De prijs in den groothandel
+was in 1895 per K.G. f 2.10. Een gewone Cachelot levert 12 ton ruwe
+spermaceti. Kostbaarder nog is de _ambra_ (het _ambergrijs_); de
+prijs van dit artikel stijgt voortdurend en bedroeg in 1891 f 4200
+per K.G. Over den oorsprong van deze stof zijn sedert overouden
+tijd vele vermoedens geuit, totdat men haar als een product van den
+Potvisch leerde kennen: zij is een lichte, wasachtige, ondoorzichtige,
+brokkelige massa, meestal grijsbruin of lichtgrijs met lichte en
+donkere aders en vlekken; bij 't kneden tusschen de vingers wordt zij
+week; zij smelt bij 60° C. Bij verwarming verbreidt zij een aangenamen,
+eenigszins aan benzoë en in de verte aan muskus herinnerenden geur,
+daar zij nevens het bij hooge temperatuur vluchtige ambra-vet de
+gemakkelijker verdampende ambra-olie (hoogstens 13 percent) bevat. In
+het Oosten wordt zij voor berookingen, in Frankrijk, opgelost in
+alcohol en gemengd met andere welriekende oliën, voor het bereiden van
+reukwaters en het parfumeeren van zeep gebruikt. Veelvuldiger dan uit
+het lichaam van den Potvisch vischt men het ambergrijs uit zee op (bij
+Java, Madagaskar, Suriname enz.). Het is aan geen twijfel onderhevig,
+dat men werkelijk stukken van 90 KG. gewicht, 1.5 M. lengte en meer
+dan 0.5 M. dikte in de zee drijvend heeft gevonden; meestal vindt
+men echter kleinere stukken.--Bovendien worden ook nog de _tanden_
+van den Cachelot gebruikt, n.l. in plaats van ivoor. Zij zijn van
+binnen eenigszins geelachtig, maar bestaan uit een zeer dichte,
+vaste en duurzame stof; men maakt er dikwijls knoopen en fiches
+van. De prijs per KG. bedraagt f 3 à f 4.80.
+
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+***** This file should be named 24008-8.txt or 24008-8.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/2/4/0/0/24008/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
diff --git a/24008-8.zip b/24008-8.zip
new file mode 100644
index 0000000..c8f3c74
--- /dev/null
+++ b/24008-8.zip
Binary files differ
diff --git a/24008-h.zip b/24008-h.zip
new file mode 100644
index 0000000..3769a28
--- /dev/null
+++ b/24008-h.zip
Binary files differ
diff --git a/24008-h/24008-h.htm b/24008-h/24008-h.htm
new file mode 100644
index 0000000..f16f10c
--- /dev/null
+++ b/24008-h/24008-h.htm
@@ -0,0 +1,3076 @@
+
+<!DOCTYPE html
+PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.01 Transitional//EN" "http://www.w3.org/TR/html4/loose.dtd">
+
+<!-- This HTML file has been automatically generated from an XML source, using XSLT. If you find any mistakes, please edit the XML source. -->
+<html lang="nl-1900">
+<head>
+<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=ISO-8859-1">
+
+<title>Het Leven der Dieren</title>
+<link rel="schema.DC" href="http://dublincore.org/documents/1998/09/dces/">
+<meta name="author" content="A. E. Brehm">
+<meta name="DC.Creator" content="A. E. Brehm">
+<meta name="DC.Title" content="Het Leven der Dieren">
+<meta name="DC.Date" content="#####">
+<meta name="DC.Language" content="nl-1900"><style type="text/css">
+/* Standard CSS stylesheet */
+
+
+
+body
+{
+font: 100%/1.2em "Times New Roman", Times, serif;
+margin: 1.58em 16%;
+text-align: left;
+}
+
+.titlePage
+{
+border: #DDDDDD 2px solid;
+margin: 3em 0% 7em 0%;
+padding: 5em 10% 6em 10%;
+}
+
+h1.docTitle
+{
+font-size:1.6em;
+line-height:2em;
+}
+
+h2.byline
+{
+font-size:1.1em;
+font-weight:normal;
+line-height:1.44em;
+}
+
+span.docAuthor
+{
+font-size:1.2em;
+font-weight:bold;
+}
+
+h2.docImprint
+{
+font-size:1.2em;
+font-weight:normal;
+}
+
+.transcribernote
+{
+background-color:#DDE;
+border:black 1px dotted;
+color:#000;
+font-family:sans-serif;
+font-size:80%;
+margin:2em 5%;
+padding:1em;
+}
+
+.div0
+{
+padding-top: 5.6em;
+}
+
+.div1
+{
+padding-top: 4.8em;
+}
+
+.index
+{
+font-size: 80%;
+}
+
+.div2
+{
+padding-top: 3.6em;
+}
+
+.div3, .div4, .div5
+{
+padding-top: 2.4em;
+}
+
+.footnotes .body,
+.footnotes .div1
+{
+padding: 0;
+}
+
+h1, h2, h3, h4, h5, h6
+{
+clear: both;
+font-style: normal;
+text-transform: none;
+}
+
+h3
+{
+font-size:1.2em;
+line-height:1.2em;
+}
+
+h3.label
+{
+font-size:1em;
+line-height:1.2em;
+margin-bottom:0;
+}
+
+h4
+{
+font-size:1em;
+line-height:1.2em;
+}
+
+h4.lghead
+{
+margin-left:10%;
+margin-right:10%;
+
+}
+
+.alignleft
+{
+text-align:left;
+}
+
+.alignright
+{
+text-align:right;
+}
+
+.alignblock
+{
+text-align:justify;
+}
+
+p.tb, hr.tb
+{
+margin-top: 1.6em;
+margin-bottom: 1.6em;
+margin-left: auto;
+margin-right: auto;
+text-align: center;
+}
+
+p.poetry
+{
+margin:0 10% 1.58em;
+}
+
+p.line
+{
+margin:0 10%;
+}
+
+p.argument, p.note, p.tocArgument
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+text-indent:0;
+}
+
+p.argument, p.tocArgument
+{
+margin:1.58em 10%;
+}
+
+p.tocChapter
+{
+margin:1.58em 0%;
+}
+
+p.tocSection
+{
+margin:0.7em 5%;
+}
+
+
+div.epigraph
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+width: 60%;
+margin-left: auto;
+}
+
+.epigraph .bibl
+{
+text-align: right;
+}
+
+.epigraph .poem
+{
+margin-left: 0;
+}
+
+.epigraph .line
+{
+margin-left: 0;
+text-indent: 0;
+}
+
+.trailer
+{
+clear: both;
+padding-top: 2.4em;
+padding-bottom: 1.6em;
+}
+
+.floatLeft
+{
+float:left;
+margin:10px 10px 10px 0;
+}
+
+.floatRight
+{
+float:right;
+margin:10px 0 10px 10px;
+}
+
+p.figureHead
+{
+font-size:100%;
+text-align:center;
+}
+
+.figure p
+{
+font-size:80%;
+margin-top:0;
+text-align:center;
+}
+
+p.smallprint,li.smallprint
+{
+color:#666666;
+font-size:80%;
+}
+
+span.parnum
+{
+font-weight: bold;
+}
+
+.leftnote
+{
+font-size:0.8em;
+height:0;
+left:1%;
+line-height:1.2em;
+position:absolute;
+text-indent:0;
+width:14%;
+}
+
+.pagenum
+{
+display:inline;
+font-size:70%;
+font-style:normal;
+margin:0;
+padding:0;
+position:absolute;
+right:1%;
+text-align:right;
+}
+
+a.noteref
+{
+font-size: 80%;
+text-decoration: none;
+vertical-align: 0.25em;
+}
+
+
+.red
+{
+color: red;
+}
+
+.displayfootnote
+{
+display: none;
+}
+
+div.footnotes
+{
+margin-top: 1em;
+padding: 0;
+}
+
+hr.fnsep
+{
+margin-left: 0;
+margin-right: 0;
+text-align: left;
+width: 25%;
+}
+
+p.footnote
+{
+font-size: 80%;
+margin-bottom: 0.5em;
+margin-top: 0.5em;
+}
+
+p.footnote .label
+{
+float: left;
+text-align:left;
+width:2em;
+}
+
+.footnotes td, .footnotes th, .footnotes .tablecaption
+{
+font-size: 80%;
+}
+
+
+.poem
+{
+margin-left:5%;
+position:relative;
+text-align:left;
+width:90%;
+}
+
+.poem h4
+{
+font-weight:normal;
+margin-left:5em;
+}
+
+.poem .linenum
+{
+color:#777;
+font-size:90%;
+left:-2.5em;
+margin:0;
+position:absolute;
+text-align:center;
+text-indent:0;
+top:auto;
+width:1.75em;
+}
+
+.versenum
+{
+font-weight:bold;
+}
+
+/* right aligned page number in table of contents */
+.tocPagenum
+{
+position: absolute;
+right: 16%;
+top: auto;
+}
+
+.footnotes .line
+{
+font-size:80%;
+margin:0 5%;
+}
+
+.poem .i0
+{
+display:block;
+margin-left:2em;
+}
+
+.poem .i1
+{
+display:block;
+margin-left:3em;
+}
+
+.poem .i2
+{
+display:block;
+margin-left:4em;
+}
+
+.poem .i3
+{
+display:block;
+margin-left:5em;
+}
+
+.poem .i4
+{
+display:block;
+margin-left:6em;
+}
+
+.poem .i5
+{
+display:block;
+margin-left:7em;
+}
+
+.poem .i6
+{
+display:block;
+margin-left:8em;
+}
+
+.poem .i7
+{
+display:block;
+margin-left:9em;
+}
+
+.poem .i8
+{
+display:block;
+margin-left:10em;
+}
+
+.poem .i9
+{
+display:block;
+margin-left:11em;
+}
+
+span.corr
+{
+border-bottom:1px dotted red;
+}
+
+span.abbr
+{
+border-bottom:1px dotted gray;
+}
+
+span.measure
+{
+border-bottom:1px dotted green;
+}
+
+.letterspaced
+{
+letter-spacing:0.2em;
+}
+
+.smallcaps
+{
+font-variant:small-caps;
+}
+
+
+.caps
+{
+text-transform:uppercase;
+}
+
+.fraktur
+{
+font-family: 'Walbaum-Fraktur';
+}
+
+hr
+{
+clear:both;
+height:1px;
+margin-left:auto;
+margin-right:auto;
+margin-top:1em;
+text-align:center;
+width:45%;
+}
+
+h2.docImprint,h1.docTitle,h2.byline,h2.docTitle,.aligncenter,div.figure
+{
+text-align:center;
+}
+
+h1,h2
+{
+font-size:1.44em;
+line-height:1.5em;
+}
+
+h1.label,h2.label
+{
+font-size:1.2em;
+line-height:1.2em;
+margin-bottom:0;
+}
+
+h5,h6
+{
+font-size:1em;
+font-style:italic;
+line-height:1em;
+}
+
+p,p.initial
+{
+text-indent:0;
+}
+
+p.firstlinecaps:first-line
+{
+text-transform: uppercase;
+}
+
+p.dropcap:first-letter
+{
+float: left;
+clear: left;
+margin: 0em 0.05em 0 0;
+padding: 0px;
+line-height: 0.8em;
+font-size: 420%;
+vertical-align:super;
+}
+
+.poem
+{
+padding: .5em 0% .5em 0%;
+}
+
+p.quote,div.blockquote,div.argument
+{
+font-size:0.9em;
+line-height:1.2em;
+margin:1.58em 5%;
+}
+
+.pagenum a, a.noteref:hover, a.hidden:hover, a.hidden
+{
+text-decoration:none;
+}
+
+
+ul { list-style-type: disc; }
+ol { list-style-type: decimal; }
+ol.AL { list-style-type: lower-alpha; }
+ol.AU { list-style-type: upper-alpha; }
+ol.RU { list-style-type: upper-roman; }
+ol.RL { list-style-type: lower-roman; }
+.lsoff { list-style-type: none; }
+
+.castlist, .castitem { list-style-type: none; }
+
+
+
+
+
+/* Supplement CSS stylesheet "style/arctic.css.xml
+" */
+
+
+
+body
+{
+background: #FFFFFF;
+font-family: "Times New Roman", Times, serif;
+}
+
+body, a.hidden
+{
+color: black;
+}
+
+h1, h2, h3, h4, h5, h6
+{
+color: #001FA4;
+font-family: Verdana, Arial, Helvetica, sans-serif;
+}
+
+p.byline
+{
+font-style: italic;
+margin-bottom: 2em;
+}
+
+.figureHead, .noteref, span.leftnote, p.legend, .versenum, .stage
+{
+color: #001FA4;
+}
+
+.rightnote, .pagenum, .linenum, .pagenum a
+{
+color: #AAAAAA;
+}
+
+a.hidden:hover, a.noteref:hover
+{
+color: red;
+}
+
+p.dropcap:first-letter
+{
+color: #001FA4;
+font-weight: bold;
+}
+
+
+
+</style></head>
+<body>
+
+
+<pre>
+
+The Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+
+Title: Het Leven der Dieren
+ Deel 1, Hoofdstuk 12: Sirenen; hoofdstuk 13: Walvischachtige
+
+Author: A. E. Brehm
+
+Release Date: December 24, 2007 [EBook #24008]
+
+Language: Dutch
+
+Character set encoding: ISO-8859-1
+
+*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+
+
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+
+
+
+
+</pre>
+
+
+<div class="body"><a id="d0e75"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e75">537</a>]</span><div class="div1">
+<h2 class="label">Twaalfde Orde.</h2>
+<h2 class="normal">De Sirenen (<span class="letterspaced" lang="la-x-bio">Sirenia</span>).
+</h2>
+<p>De naam <span class="letterspaced">Sirenen</span> wekt de herinnering aan verleidelijke gestalten uit de sprookjes der oudheid, die half vrouw, half visch de kristalheldere
+golven van de zee bewonen en den armen menschenzoon door bekoorlijk gezang en nog aantrekkelijker gebaren, door bewegingen
+van het hoofd en gloeiende blikken der oogen uitnoodigen zich tot haar te begeven, met haar te spelen, te koozen en&#8212;zich in
+zijn verderf te storten. Wie deze voorstelling zich vormt van de Sirenen der dierkundigen, zal bedrogen uitkomen. De natuuronderzoekers
+hebben zich in dit geval uitsluitend laten leiden door hun voorliefde voor dichterlijke namen, zonder aan het po&euml;tisch beeld,
+dat aan den naam verbonden is, recht te laten wedervaren. De naam Sirenen past bij de waterdieren, die wij nu beschrijven
+zullen, ongeveer even goed of even slecht als die van de Grieksche boom-nymf <span class="letterspaced">Hamadryas</span> bij een der vreemdsoortigste Apen, die waarschijnlijk alleen door de natuuronderzoekers schoon gevonden zal worden.
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Sirenen</span> of <span class="letterspaced">Zeekoeien</span> vormen een orde op zich zelf. Door haar inwendigen bouw stemmen zij nog het meest met de Hoefdieren overeen; zij kunnen beschouwd
+worden als een tak van deze diergroep, die zich gewijzigd heeft in overeenstemming met de eischen van het leven in &#8217;t water.
+Vele dierkundigen voegden ze als een afzonderlijke afdeeling of familie aan de Walvischachtigen toe; de punten van verschil
+tusschen hen en deze dieren zijn echter zoo belangrijk, dat een samenvoeging in &eacute;&eacute;n orde niet geraden schijnt. De Sirenen
+zijn gekenmerkt door een kleinen kop, die duidelijk van den romp onderscheiden kan worden, en voorzien is met een dikken,
+gezwollen snuit, met borstelige lippen en met neusgaten, die aan de spits van den snuit gelegen zijn; zij hebben een plompen
+romp van eigenaardigen vorm, die schraal bekleed is met korte, borstelige haren, en een gebit, dat in vele opzichten van dat
+der overige Zoogdieren afwijkt. Slechts twee ledematen zijn haar overgebleven, n.l. de twee voorste, en deze zijn echte vinpooten.
+Hunne teenen zijn zoo volledig omhuld door de algemeene lichaamshuid, dat de bewegelijkheid der leden ten opzichte van elkander
+geheel opgeheven is. Uitwendig blijkt de inwendig zichtbare samenstelling van de hand alleen uit de sporen van nagels, die
+er aan voorkomen. De staart, die het dier vergoeding moet schenken voor het gemis van de achterste ledematen, eindigt in een
+horizontalen vin. Er behoort een levendige verbeeldingskracht toe om in deze dieren, zelfs wanneer zij zich op een grooten
+afstand vertoonen, zeenymfen te zien: met het schoone lichaam van de vrouw hebben deze plompe, onbehouwen schepsels slechts
+in zooverre iets gemeen, dat ook bij hen de tepels aan de borst (tusschen de borstvinnen) gelegen zijn en meer dan bij andere
+Zee-Zoogdieren op de wijze van borsten uitpuilen.
+
+</p>
+<p>Onze orde bevat slechts &eacute;&eacute;n familie&#8212;de <span class="letterspaced">Manaten</span> (<i lang="la-x-bio">Manatidae</i>)&#8212;, die gewoonlijk in drie geslachten wordt verdeeld, waarvan trouwens &eacute;&eacute;n&#8212;de Eigenlijke of Noordsche Zeekoe&#8212;niet meer onder
+de levende dieren opgenoemd mag worden. Het gebit verschilt bij deze drie geslachten zoo aanmerkelijk, dat het ons ondoenlijk
+voorkomt, het reeds op deze plaats te beschrijven. Terwijl de Eigenlijke Zeekoe in plaats van tanden slechts een hoornachtige
+kauwplaat aan de binnenzijde van de onderkaak en aan het gehemelte bezat, hebben de overige Sirenen tanden in de kaken. Op
+de eigenaardigheden van het gebit is de verdeeling in geslachten gegrond, die volgens de laatste onderzoekingen van <span class="smallcaps">Dollos</span>, tot twee (<i lang="la-x-bio">Halicore</i> en <i lang="la-x-bio">Manatus</i>) beperkt moeten worden; daar hij de Eigenlijke Zeekoe, die in de vorige eeuw uitgeroeid werd, als een <i lang="la-x-bio">Halicore</i> beschouwt, welke de tanden verloren heeft.
+
+</p>
+<p>Ondiepe oevers en zeeboezems in tropische gewesten, riviermonden en de rivieren zelf, vooral ondiepe plaatsen hierin, vormen
+de verblijfplaatsen der Sirenen. In den gematigden gordel komen zij, naar het schijnt, slechts bij uitzondering voor, iets
+zekers kunnen wij hierover echter niet zeggen, omdat deze dieren zich meestal aan de waarneming onttrekken. Daarentegen is
+het bekend, dat zij niet altijd op dezelfde plaats verblijf houden; dikwijls trekken zij mijlen ver; onder anderen komen zij
+ook diep in het land, in meren, die met groote stroomen in gemeenschap staan. Men ontmoet ze bij paren of tot kleine gezelschappen
+vereenigd; volgens sommige onderzoekers zijn de echtelijke banden bij hen zeer hecht, en blijft het mannetje steeds met zijn
+wijfje samenleven. Zij zijn reeds in veel hoogere mate waterdieren dan de Robben. Slechts bij groote uitzondering schuiven
+zij hun log lichaam over den rand van den waterspiegel. Zij missen de behendigheid van de andere in zee levende Zoogdieren;
+wel kunnen zij uitmuntend zwemmen en duiken, maar toch vermijden zij eenigszins diepe plaatsen, waarschijnlijk omdat zij voor
+het herhaaldelijk onderduiken en weer boven komen te onbeholpen zijn. Op het droge sleepen zij zich met buitengewoon groote
+inspanning over een korten afstand voort; hare vinvormige ledematen zijn veel te zwak voor het bewegen van de groote massa
+van haar lichaam, vooral omdat dit, naar het schijnt, de buigzaamheid van het lichaam van den Zeehond volstrekt niet bezit.
+
+<a id="d0e122"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e122">538</a>]</span></p>
+<p>Wieren, grassen en andere zeeplanten, die op ondiepten of dicht bij de kust groeien, en ook verscheidene waterplanten, waarmede
+de ondiepten der rivieren bedekt zijn, vormen het voedsel der Sirenen: zij zijn derhalve de eenige in het water levende Zoogdieren,
+die plantaardige stoffen eten. Deze scheuren zij met de dikke lippen af en stuwen, evenals het Rivierpaard, hiervan groote
+hoeveelheden tegelijk door hun wijde keel.
+
+</p>
+<p>Evenals alle vraatzuchtige dieren zijn ook de Sirenen trage, stompzinnige wezens met zwakke geestvermogens. Men noemt ze vreedzaam
+en onschadelijk en duidt hiermede aan, dat zij niets anders doen dan vreten en rusten. Zoomin vreesachtig als stoutmoedig,
+leven zij met alle overige dieren in vrede en bekommeren zich over &#8217;t algemeen om niets anders dan om hun voedsel. Hun verstand
+is buitengewoon beperkt; dat het werkelijk bestaat, mag evenwel niet betwijfeld worden. De dieren van verschillend geslacht
+zijn zeer aan elkander gehecht, het eene tracht het andere te beschermen; de moeders verplegen hare kinderen met veel liefde:
+men zegt zelfs, dat zij gedurende het zoogen haar jong aan de borst dragen, zooals vrouwen doen, waarbij zij een van hare
+borstvinnen als arm gebruiken om de kleine tegen haar dik lichaam te drukken. De stem van de Manaten bestaat uit een zwak,
+dof gesteun. Gedurende het ademen hoort men van hen een hevig gesnuif.
+
+</p>
+<p>Opmerkelijk is het, dat deze plompe dieren de gevangenschap goed verdragen en zelfs in vrij hooge mate getemd kunnen worden.
+
+
+</p>
+<p>Het vleesch en het spek, de huid en de tanden worden gebruikt; van andere toepassingen wordt niets gemeld.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>Bij de <span class="letterspaced">Manaten</span> (<i lang="la-x-bio">Manatus</i>) is de staartvin afgerond; het eenigszins wanstaltige vischvormige lichaam is zeer spaarzaam bekleed met korte haren, die
+alleen op den snuit dichter bijeenstaan en hier in borstels veranderd zijn. Aan de teenen van de afgeronde borstvinnen bemerkt
+men vier kleine, platte nagels. Snijtanden worden alleen bij jonge dieren gevonden; zij vallen zeer schielijk uit; bij oude
+dieren blijven alleen de kiezen over. Als vaderland van de beide Amerikaansche soorten van dit geslacht kan men de rivieren
+beschouwen, die tusschen 25&deg; N.B. en 19&deg; Z.B. in den Atlantischen Oceaan uitmonden, en de naburige zeekusten. De Afrikaansche
+soort (<i lang="la-x-bio">Manatus senegalensis</i>) bewoont, behalve het meer Tsad, den bovenloop van de groote westelijke stroomen en de kleine kustrivieren, die tusschen
+20&deg; N.B. en 10&deg; Z.B. in den Atlantischen Oceaan uitmonden.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Lamantijn</span>, de &#8220;Osvisch&#8221; der Portugeezen (<i lang="la-x-bio">Manatus latirostris</i>), is de nauwkeurigst onderzochte soort; hij wordt ongeveer 3 M. lang en 300 KG. (volgens <span class="smallcaps">Kappler</span> dikwijls wel 400 KG.) zwaar; de Amerikanen beweren echter, dat zij nog veel grootere, 5, ja zelfs 6 M. lange Lamantijnen
+hebben gezien. Een bijna volslagen naakte huid, die korte, ongeveer 2 cM. ver uiteenstaande, borstelige haren draagt, bedekt
+den romp. Zij hebben een tamelijk gelijkmatige, blauwachtig grijze kleur, die op den rug en de zijden een weinig donkerder
+is dan aan de onderzijde van den romp. De borstels zijn geelachtig.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1538.jpg" alt="Lamantijn (Manatus latirostris). 1/20 v. d. ware grootte." width="720" height="615"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Lamantijn</span> (<i lang="la-x-bio">Manatus latirostris</i>). 1/20 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>De eerste, nauwkeurige berichten over dit dier danken wij aan A. <span class="smallcaps">Von Humboldt</span>. Bij een 3 M. langen Lamantijn, die hij in Carrichana, aan den benedenloop van den Orinoko, ontleedde, merkte hij de volgende
+bijzonderheden op: De met een zeer fijne huid bekleede bovenlip, die voor het tasten dient, vertoont een hoogst eigenaardige
+samenstelling. De tong is bijna onbeweeglijk; daarv&oacute;&oacute;r bemerkt men in elke kaak een vleezigen knobbel, welke past in een holte,
+die met een zeer harde huid bekleed is. Als men het dier langs den rug opensnijdt, verbaast men zich over de grootte, gestalte
+en lengte van zijne longen, want deze zijn &eacute;&eacute;n Meter lang, hebben buitengewoon groote longblaasjes <a id="d0e172"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e172">539</a>]</span>en gelijken op kolossale zwemblazen; zij nemen ook bijzonder veel lucht op. De maag is in afdeelingen verdeeld, de darm meer
+dan 30 M. lang.
+
+</p>
+<p>Van dezen Lamantijn verschilt de andere Amerikaansche soort (<i lang="la-x-bio">Manatus inunguis</i>) vooral door een smalleren, uit fijnere beenderen samengestelden schedel. Deze soort is tot dusver met zekerheid slechts
+van den bovenloop van den Amazonen-stroom en van den Orinoko bekend.
+
+</p>
+<p>De Lamantijn bewoont de oostkust van Florida, de kusten van de Groote en Kleine Antillen, den Magdalena-stroom en de oostkust
+van Zuid-Amerika en hare rivieren tot bezuiden de Noordkaap, vooral echter Suriname. Waarschijnlijk is hij de eenige Sirene
+van den Mexicaanschen zeeboezem. <span class="smallcaps">A. Von Humboldt</span> nam waar, dat de Lamantijnen in de zee gaarne verblijf houden op plaatsen, waar zoetwaterbronnen zijn; zij zwemmen ver de
+rivieren op; ten tijde van overstroomingen begeven zij zich ook naar de meren en moerassen. &#8220;Des avonds,&#8221; verhaalt <span class="smallcaps">A. Von Humboldt</span>, &#8220;kwamen wij den mond van den Ca&ntilde;o del Manati voorbij, zoo genoemd wegens het verbazend groot aantal Lamantijnen of Manatis,
+die ieder jaar hier gevangen worden. In den Orinoko beneden de watervallen, in de Meta en in de Apoera zijn zij zeer veelvuldig.&#8221;
+
+
+</p>
+<p>De levenswijze van den Lamantijn is ten naastenbij gelijk aan die van de andere Sirenen. Eenige reizigers hebben bericht,
+dat hij soms het water verlaat om op het land te grazen, maar reeds in de vorige eeuw is dit door anderen uitdrukkelijk weersproken.
+Hij eet geen ander gras dan dat hetwelk in &#8217;t water groeit. Daar alle zuidelijke stroomen op stille plaatsen buitengewoon
+rijk aan allerlei soorten van waterplanten zijn, zal hij geen gebrek lijden en ook niet noodig hebben ver rond te zwemmen.
+Hij eet zooveel, dat de maag en de darmen volkomen gevuld zijn met voedsel en gaat, na volkomen verzadigd te zijn, op ondiepe
+plaatsen dikwijls z&oacute;&oacute; liggen, dat de snuit boven het water uitsteekt en hij dus niet aanhoudend behoeft boven te komen en
+onder te duiken; in deze houding verslaapt hij eenige uren van den dag. Zoolang hij wakker is, ziet men hem alleen dan boven
+water, als hij bovenkomt om te ademen; dit geschiedt, in weerwil van de grootte zijner luchtbewaarplaatsen, zeer dikwijls;
+waarschijnlijk geeft hij om deze reden de voorkeur aan de ondiepe gedeelten der rivieren.
+
+</p>
+<p>De tijd waarin de paring plaats heeft, schijnt nog niet bekend te zijn, en zelfs over de geboorte der jongen bestaat er verschil
+van meening tusschen de berichtgevers. Eenigen zeggen, dat het wijfje twee jongen werpt, terwijl anderen slechts van &eacute;&eacute;n enkel
+jong spreken. De gehechtheid van de moeder aan hare kinderen wordt zeer geroemd. Overal waar de Lamantijn voorkomt, wordt
+hij met ijver gejaagd. Zijn vleesch is zeer smakelijk, hoewel men zegt, dat het ongezond is en koorts veroorzaakt.
+
+</p>
+<p>De jacht op de Lamantijnen is tamelijk eenvoudig. In een boot begeeft men zich in de nabijheid van de plaats waar deze dieren
+grazen en wacht tot een van hen bovenkomt om adem te halen. Dit wordt beschoten met pijlen, waaraan door middel van een touw
+een licht blok hout bevestigd is, dat later, op het water drijvend, den weg aangeeft, die door het gewonde dier gevolgd is.
+Ook maakt men wel gebruik van den harpoen. De buit wordt gedood en geslacht in de boot, die voor het reizen op de Zuid-Amerikaansche
+stroomen dient. Het slachten geschiedt dikwijls midden in den stroom; hiertoe wordt de boot voor twee derden met water gevuld,
+onder den Lamantijn geschoven en vervolgens met een uitgeholde pompoen weer leeg geschept. Van de dikke huid worden strooken
+gesneden, die voor zweepen en koorden dienen; deze zijn in &#8217;t water niet bruikbaar, daar zij hier verrotten zouden.
+
+</p>
+<p>Reeds uit de geschriften van reizigers uit vroegere eeuwen blijkt, dat de Lamantijn ook getemd kan worden. <span class="smallcaps">Martyr</span>, een reiziger, die in het eerste vierde gedeelte van de 16e eeuw stierf, verhaalt dat een Kazike op het eiland San Domingo
+een jongen, nog kleinen visch, die Manato heette en in zee gevangen was, in een meer liet brengen en hem dagelijks ma&iuml;sbrood
+liet geven. &#8220;Hij werd langzamerhand zeer tam, kwam telkens als men hem riep, at het brood uit de hand en liet zich overal
+streelen; ook droeg hij eenige malen lieden, die op hem zitten gingen, waarheen zij wilden, van den eenen oever naar den anderen.&#8221;
+<span class="smallcaps">Gomara</span>, die dezelfde geschiedenis verhaalt, voegt er nog bij, dat deze Manato 26 jaren in het meer Goeaynabo geleefd heeft en zoo
+groot als een Dolfijn geworden is.
+
+</p>
+<p>De mededeelingen van verschillende berichtgevers uit lateren tijd bevestigen de waarschijnlijkheid van de bovenstaande verhalen.
+<span class="smallcaps">Kappler</span> heeft zich in Suriname met het temmen van een jongen Lamantijn bezig gehouden; in het jaar 1864 bezat de Oostenrijksche consul
+te Portorico, <span class="smallcaps">Latimer</span>, een paar levende Manaten, en eindelijk vernemen wij door <span class="smallcaps">Cunningham</span>, dat men sedert het jaar 1867 twee Manaten in een bassin van den openbaren tuin van Rio de Janeiro gevangen houdt, in gezelschap
+van verscheidene Kaaimans en een aantal watervogels. De eene Lamantijn toonde een bijzondere voorliefde voor het gezelschap
+van een tammen Zwaan, die zich ook van zijn kant aan den vreemdsoortigen gezel gewend had; hij volgde hem zoo trouw na, dat
+de geregelde bezoekers van den tuin steeds wisten, waar zij de Sirene moesten zoeken, als zij den Zwaan zagen. Deze Lamantijn
+was langzamerhand zoo tam geworden, dat hij dikwijls nader kwam, als men voor hem gras op het water strooide; hij stak dan
+zijne vreemdsoortige, borstelige lippen boven den waterspiegel en nam het voedsel, dat hem aangeboden werd uit de handen der
+bezoekers.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De Chineezen en Arabieren waren reeds voor eeuwen bekend met een der belangrijkste vertegenwoordigers der Manatenfamilie,
+waarover wij tot in het begin van onze eeuw slechts gebrekkige inlichtingen hadden gekregen, n.l. met de &#8220;<span class="letterspaced">Meermin</span>&#8221;, de <span class="letterspaced">Doejong</span> (Zeekoe) der Maleiers (<i lang="la-x-bio">Halicore dujong</i>). Het is wel mogelijk, dat <span class="smallcaps">Megasthenes</span> en <span class="smallcaps">Aelianus</span> den Doejong bedoelen, als zij wezens beschrijven, die in den Indischen oceaan leven en op vrouwen gelijken; het lijdt geen
+twijfel, dat de &#8220;Meermin&#8221;, die door den Portugeeschen arts <span class="smallcaps">Bosquez</span> ontleed werd, of de &#8220;Meermannen&#8221; en &#8220;Meerwijven&#8221; waarvan de Hollandsche schrijver <span class="smallcaps">Valentijn</span> uitvoerige verhalen doet, onzen Doejong waren; al deze beschrijvingen zijn echter zoo onnauwkeurig, dat zij onze bekendheid
+met dit dier niet konden uitbreiden. Voor de Fransche reizigers <span class="smallcaps">Diard</span> en <span class="smallcaps">Duvaucel</span> bleef de taak weggelegd ons nauwkeuriger berichten te verschaffen; <span class="smallcaps">Quoy</span> en <span class="smallcaps">Gaimard</span> leverden de eerste goede afbeelding; <span class="smallcaps">R&uuml;ppell</span>, die de bedoelde Sirenen in de Roode Zee vond, gaf ons de eerste mededeelingen omtrent hare levenswijze.
+
+</p>
+<p>De Doejong bereikt een lengte van 3 &agrave; 5 M. De korte en dikke hals, die duidelijk van den kop onderscheiden kan worden, gaat
+ongevoelig over in den <a id="d0e254"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e254">540</a>]</span>romp, die gelijkmatig afgerond is, van de halsstreek tot aan het midden allengs dikker en van hier tot aan den staart slanker
+wordt. De borstvinnen staan niet ver achter de gehooropeningen aan het voorste derde gedeelte van de lichaamslengte; zij zijn
+niet bijzonder lang, maar breed, aan den voorrand afgerond, van achteren scherp; de teenen zijn alleen op het gevoel te onderscheiden,
+ieder spoor van klauwen ontbreekt. De staart eindigt in een horizontaal afgeplatten, halvemaanvormigen vin. Aan den korten
+en dikken snuit valt vooral de platte, scheef van boven naar achteren en onderen afhellende bovenlip in &#8217;t oog, waaronder
+een van onderen afgeknotte opzwelling uitsteekt. Deze is naar achteren verbonden met een eigenaardige mondplaat, die de tusschenkaaksbeenderen
+bedekt. Een dergelijke mondplaat ligt op de onderkaak. De onderlip wordt gevormd door een van achteren scherp begrensde opzwelling.
+De neusgaten, die aan de bovenzijde van den snuit liggen, staan dicht bij elkander en hebben den vorm van twee halvemaanvormige
+spleten; de oogen, die klein, eirond, maar sterk uitpuilend en zwart van kleur zijn, liggen in een dwars gerichte spleet,
+worden aan hun bovenrand omgeven door een halven cirkel van wimpers, hebben geen oogleden, maar een wenkvlies en kunnen door
+samentrekking van de huid gesloten worden; de ooren zijn slechts door kleine, rondachtige openingen aangeduid. Op de dof loodkleurige
+of grijsblauwachtige, hier en daar met donkere, overlangsche vlekken geteekende, gladde en glanzige, slechts aan den buik
+gerimpelde huid staan korte, dunne, maar stijve, borstelige haren, die aan de bovenlip bijna stekelig zijn. De vinnen zijn
+volkomen onbehaard. Het gebit bestaat uit wortellooze, bij het oude dier gedeeltelijk uitvallende snijtanden en kiezen; de
+eerstgenoemde zijn bij het wijfje kort, stomp, priemvormig, bij het mannetje veel forscher, driezijdig en beitelvormig; de
+vijf maaltanden van iedere kaakhelft nemen van voren naar achteren in grootte toe. De hoektanden ontbreken geheel, bij &#8217;t
+mannetje ontwikkelen zich echter twee voortanden tot stoot- of slagtanden van 20 &agrave; 25 cM. lengte en 2 cM. dikte, zij zijn
+evenwel voor ongeveer zeven achtsten van hun lengte door het tandvleesch bedekt.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1540.jpg" alt="Doejong (Halicore dujong). 1/30 v. d. ware grootte." width="720" height="549"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Doejong</span> (<i lang="la-x-bio">Halicore dujong</i>). 1/30 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Naar het schijnt, wordt onze Meermin in alle deelen van den Indischen Oceaan en van de hiermede samenhangende zee&euml;n gevangen.
+In de Chineesche Zuidzee, in de Soeloe, Banda- en Soendazee komt zij op de voor haar geschikte plaatsen overal, op sommige
+plaatsen zelfs veelvuldig voor; noordwaarts treft men haar tot ongeveer halverwege de lengte van de Roode Zee aan. Hier is
+zij een zeer welbekend dier. Alle zeelieden van deze kusten hebben haar gezien en waarschijnlijk zal men geen hunner tevergeefs
+vragen naar de <span class="letterspaced">N&egrave;hke-el-Bahr</span> (de Kameelmerrie van het water). In het oosten bewoont zij de kusten van Nieuw-Guinea en van Queensland, zuidwaarts tot aan
+de Moreton-baai.
+
+</p>
+<p>Door &#8217;t samenvoegen van de verschillende, ook thans zelfs nog zeer onvoldoende berichten komt men tot de overtuiging, dat
+de Doejong in de zee, bij uitzondering ook wel in het zoete water van de riviermonden, evenwel niet in de rivieren zelf zich
+ophoudt, dat hij aan de nabuurschap der kusten de voorkeur geeft en niet verder in de zee opgaat, dan de plantenwereld van
+den zeebodem reikt. Ondiepe bochten, waar de zonnestralen tot op den bodem van het weinig bewogen water doordringen kunnen
+en aanleiding geven tot een buitengewoon krachtige ontwikkeling van den plantenrijkdom der zee, zijn de plaatsen waar hij
+zich het liefst ophoudt. Op het land komt hij niet; men mag althans aannemen, dat de exemplaren welke men op het land zag
+liggen, door de ebbe waren achtergelaten en te lui waren om hun log lichaam weer in het water te schuiven, maar liever hier
+rustig den volgenden vloed afwachtten. Van den bodem van de ondiepe bochten verheft hij zich in iedere minuut ongeveer &eacute;&eacute;nmaal
+naar den waterspiegel, steekt zijn neus of ook wel de helft van zijn lichaam er boven, haalt adem en keert langzaam en gelijkmatig
+weer naar de diepte terug.
+
+</p>
+<p>De visschers zeggen, dat de Doejong paarsgewijs en slechts zelden in kleine famili&euml;n leeft; dit bericht is <a id="d0e275"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e275">541</a>]</span>meer op den Arabischen zeeboezem dan op andere deelen van den Indischen Oceaan toepasselijk, omdat hier, naar men zegt, soms
+scholen van deze dieren worden waargenomen. De Arabische visschers zeggen, dat men in de Roode Zee steeds minstens twee, niet
+zelden echter tot aan tien Doejongs bijeen ziet. Hunne bewegingen worden langzaam en log genoemd, hoewel zij met hun staart
+veel kracht kunnen uitoefenen. Toevallig heeft men waargenomen, dat zij bij &#8217;t eten lui op den bodem van de zee liggen, en
+op hun gemak de wieren, die tegen de rotsen of op den zeebodem groeien en hun voornaamste voedsel uitmaken, met de harde,
+dikke lippen afgrazen of van den bodem losrukken. Zoolang er nog voedsel te vinden is in het door hem bewoonde gedeelte van
+de zee, verandert de Doejong, zonder hiertoe gedwongen te worden, waarschijnlijk niet van verblijfplaats; zoodra hij echter
+een van zijne zeeweiden afgegraasd heeft, verhuist hij langzaam naar andere oorden, waar hij dan weder gedurende eenigen tijd
+blijft.
+
+</p>
+<p>Met de langzaamheid en logheid van haar lichaam harmonieeren, naar het schijnt, de geestvermogens van de Meermin. Haar waarnemingsvermogen
+is <span id="d0e279" class="corr" title="Bron: weining">weinig</span> ontwikkeld. Haar stem bestaat uit een soort van gesnuif of dof gesteun; van de jongen hoort men scherpere geluiden.
+
+</p>
+<p>Zoowel de paartijd als de werptijd vallen in den winter; het wijfje is dus bijna een vol jaar drachtig. De moeder is innig
+gehecht aan haar kroost, verlaat het nimmer en stelt zich voor haar kind onvoorwaardelijk bloot aan doodsgevaar. Na verloop
+van &eacute;&eacute;n jaar ongeveer wordt het jong gespeend, en leidt daarna een zelfstandig leven.
+
+</p>
+<p>Gedurende den paartijd en den werptijd maken sommige visschers ijverig jacht op den Doejong, omdat zij van het gedoode dier
+vrij wat voordeel kunnen hebben. Die van het zuidelijke deel van de Roode Zee maken hem op dezelfde wijze buit als de Maleiers,
+n.l. met harpoenen. De jonge dieren worden veel hooger geschat dan de oude, omdat hun vleesch magerder en uiterst malsch is.
+De Europeanen hebben een afkeer van dit wildbraad, wegens zijn onaangenaam zoetachtigen smaak; ook de Arabieren maken er niet
+overal gebruik van. De dikke huid, waarmede, naar men zegt, de arke des verbonds van de Isra&euml;lieten eertijds bekleed was,
+wordt aan de Abessinische kust niet gelooid, maar alleen aan de lucht gedroogd en daarna tot sandalen verwerkt.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>&#8220;Aan het geheele strand van het eiland, vooral daar waar beken in de zee stroomen en alle soorten van zeeplanten in overvloed
+groeien, worden de <span class="letterspaced">Zeekoeien</span>, die door onze Russen <span class="letterspaced">Morskaja-Korowa</span> genoemd worden, in alle jaargetijden in groote menigte en tot kudden vereenigd aangetroffen. Daar het bijeenbrengen van de
+noodige hoeveelheid leeftocht moeielijk begon te worden wegens het verdwijnen van de Zeebevers (Zeeotters) van de Noordkust,
+zonnen wij op middelen, om de Zeekoeien te overmeesteren, die, omdat zij dicht bij de kust verblijf hielden, ons met minder
+moeite voedsel konden verschaffen. Voor dit doel kalfaterden wij tegen het einde van Juni de jol, die in den herfst op de
+rotsen zeer beschadigd was, plaatsten er vier roeiers en een stuurman op, en gaven dezen een harpoen in de hand, bevestigd
+aan een zeer lang touw, dat in orde gelegd was als voor de walvischvangst; het andere uiteinde werd vastgehouden door de overige
+40 op het strand staande manschappen. Nu roeide men zeer stil op de dieren af, die, tot kudden vereenigd, argeloos den zeebodem
+bij den oever afgraasden. Zoodra de harpoenier een van de dieren getroffen had, trokken de manschappen op de kust het langzaam
+naar het strand; die, welke in de jol zaten, voeren op het dier af en maakten het door hunne bewegingen nog meer vermoeid;
+als het krachteloos scheen, stieten zij het overal groote bajonetten en messen in het lichaam, zoodat het bloed bij wijze
+van fonteinen uit de wonden spoot en het dier bijna al zijn bloed verloor; bij hoog water kon het vervolgens op het strand
+getrokken en vastgemaakt worden. Zoodra het water weggevloeid was en het dier op het droge lag, sneed men er het vleesch en
+het spek bij stukken af, die vol vreugde naar de woningen werden gedragen, waar het vleesch in groote vaten bewaard en het
+spek aan hooge stellages opgehangen werd. Nu hadden wij spoedig zulk een overvloed van voedsel, dat wij met het bouwen van
+een nieuw vaartuig, dat het middel tot onze redding zou worden, zonder bezwaar konden voortgaan.&#8221;
+
+</p>
+<p>Met deze woorden begint <span class="smallcaps">Steller</span>, die in November 1741 op het v&oacute;&oacute;r dien tijd nog onbekende Bering-eiland schipbreuk leed en daar 10 treurige maanden doorbracht,
+zijn bericht over de <span class="letterspaced">Noordsche Zeekoe</span>, die naar haar ontdekker gewoonlijk <span class="letterspaced">Steller&#8217;s Zeekoe</span> (<i lang="la-x-bio">Halicore Stelleri</i>) genoemd wordt. Dit zeer merkwaardig Zee-Zoogdier is, naar &#8217;t schijnt, thans geheel uitgeroeid. Aangelokt door de berichten
+van <span class="smallcaps">Steller</span>, stroomden walvischvangers en vermetele fortuinzoekers in groote menigte naar de Bering-zee; de vreeselijke slachting, die
+zij aanrichtten onder de weerlooze zeebewoners, heeft de Noordsche Zeekoe van de aarde doen verdwijnen. Te vergeefs heeft
+men later, om althans een exemplaar van deze dieren te verkrijgen, op hen de aandacht gevestigd van de bemanning van ieder
+schip, dat naar de Bering-zee zeilde. <span class="smallcaps">Nordenski&ouml;ld</span> meent echter, dat niet in 1768, maar eerst in 1854 de laatste Noordsche Zeekoe gedood werd.
+
+</p>
+<p>Uit <span class="smallcaps">Steller</span>&#8217;s beschrijving blijkt duidelijk, dat de Noordsche Zeekoe belangrijk verschilde van de vroeger beschreven leden derzelfde
+orde. Hare kaken droegen, in plaats van tanden, vier alleen met het tandvleesch samenhangende kauwplaten. Dit eene feit is
+voldoende voor de onderscheiding van het dier. &#8220;De grootste van deze dieren,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Steller</span> verder, &#8220;zijn 4 &agrave; 5 vademen (ten naastenbij 8 &agrave; 10 M.) lang en hebben op de dikste plaats, in de buurt van den navel, een
+omvang van 3&frac12; vadem. Tot den navel kunnen zij met de Robben, vandaar tot den staart met Visschen vergeleken worden. Over &#8217;t
+algemeen verschilt de vorm van het geraamte van den kop niet veel van een paardekop; met vel en vleesch bedekt, gelijkt hij
+eenigermate op een buffelkop, vooral wat de lippen aanbelangt.
+
+</p>
+<p>&#8220;Deze dieren leven als Runderen, bij kudden in de zee. Gewoonlijk gaat het mannetje naast het wijfje; het jong drijven zij
+voor zich uit bij den oever langs. Zij houden zich met niets anders bezig dan met hun voedsel. In alle tijden van het jaar
+komen zij rondom dit eiland overal in grooten getale voor, zoodat alle bewoners van de oostkust van Kamtschatka ieder jaar
+vleesch en spek in overvloed van deze dieren zouden kunnen krijgen. De huid van de Zeekoe bestaat uit twee lagen: de buitenste
+is zwart of zwartbruin, &eacute;&eacute;n duim dik, en bijna zoo vast als kurkschors, rondom den kop vol groeven, rimpels en gaten. Zij
+bestaat uitsluitend uit loodrechte, onmiddellijk tegen elkander aanliggende vezels. Deze buitenste schaal kan gemakkelijk
+van de hieronder liggende huidlaag afgeschild worden en is, mijns inziens, uit naast elkander staande, <a id="d0e326"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e326">542</a>]</span>gewijzigde haren ontstaan; ik heb haar evenzoo bij Walvisschen gevonden. De onderste huidlaag is een weinig dikker dan een
+ossehuid, zeer sterk en wit van kleur. Onder deze beide wordt het geheele lichaam door een vetmassa of speklaag van vier vingers
+hoog omgeven, hierop volgt het vleesch. Ik schat het gewicht van het dier op 1200 pond of 480 centenaars.
+
+</p>
+<p>&#8220;Het verwonderde mij niet weinig, dat ik op Kamtschatka v&oacute;&oacute;r mijn reis nooit iets van de Zeekoe had vernomen, hoewel ik zorgvuldig
+naar alle dieren gevraagd had; na mijn terugkomst hoorde ik echter, dat dit dier van Kaap Kronotzki tot aan den Awatschagolf
+verbreid is, en soms dood aan land geworpen wordt.&#8221;
+
+
+<a id="d0e330"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e330">543</a>]</span></p>
+</div>
+<div class="div1">
+<h2 class="label">Dertiende Orde.</h2>
+<h2 class="normal">De Walvischachtigen (<span class="letterspaced" lang="la-x-bio">Cetacea</span>).
+</h2>
+<p>Onder de Zoogdieren zijn de <span class="letterspaced">Walvischachtigen</span> hetzelfde, wat de Visschen onder de Gewervelde Dieren zijn: wezens, die uitsluitend in &#8217;t water thuis behooren en welker
+lichaamsbouw in overeenstemming is met deze levenswijze. Hierop wijst reeds hun grootte; want alleen in het water kunnen zulke
+reuzen zich gemakkelijk bewegen, alleen de oneindig rijke zee kan hun de noodige hoeveelheid voedsel verschaffen.
+
+</p>
+<p>Het warme bloed, de ademhaling door longen, het zoogen der jongen en alle andere wezenlijke kenmerken der Zoogdieren hebben
+de Walvischachtigen gemeen met de overige orden van deze klasse. In ieder ander opzicht wijken zij echter (nog veel meer dan
+de Sirenen) van de hoogere Zoogdieren af. Ieder weinig ontwikkeld mensch, elk nog in den toestand van kindsheid verkeerend
+volk heeft ze tot de Visschen gerekend; eerst na nauwkeuriger onderzoek van hun aard is hun de juiste plaats aangewezen.
+
+</p>
+<p>De romp van de Walvischachtigen is kolossaal en onbehouwen zonder eenige uitwending waarneembare geleding; de kop, die dikwijls
+wanstaltig groot en in den regel ongelijkzijdig gebouwd is, gaat zonder duidelijk herkenbare begrenzing in den romp over;
+deze loopt, naar achteren slanker wordend, in een breede, horizontaal geplaatste staartvin uit. De achterste ledematen, die
+bij alle overige Zoogdieren, met uitzondering van de Sirenen, voorkomen, ontbreken geheel; de voorste zijn vinnen geworden:
+men moet ze met het ontleedmes onderzoeken om ze als handen te herkennen en merkt ook dan nog in hun maaksel eigenaardigheden
+op. Een bij sommige voorkomende vetvin, die zich langs een deel van den rug uitstrekt, draagt er toe bij om deze dieren op
+Visschen te doen gelijken. Voorts onderscheiden de Walvischachtigen zich, wat het uitwendige betreft, door hun groote, niet
+door lippen begrensde mondspleet, door hun mondholte, die een buitengewoon groot aantal tanden of alleen baarden bevat, door
+hun dunne, gladde, zachte, vettige, op het gevoel fluweelachtige huid, die bij uitzondering op weinige plaatsen enkele borstels
+draagt en een donkere kleur heeft; de zeer dikke vetlaag maakt deel uit van deze huid, daar het de buitengewoon dikke lederhuid
+is, tusschen welker cellen het vet zich heeft afgezet.
+
+</p>
+<p>Ook het inwendig maaksel van deze zeereuzen vertoont belangrijke eigenaardigheden. De beenderen van het geraamte onderscheiden
+zich door hun los, sponsachtig weefsel; zij zijn zoo innig doordrongen met vloeibaar vet, dat dit hun bijna niet ontnomen
+kan worden; na gedurende langen tijd gebleekt te zijn, behouden zij altijd nog een vettig, geelachtig uitzicht; daarentegen
+ontbreken aan alle beenderen de mergkanalen. Aan den kolossalen schedel, die slechts bij zeer weinige soorten in een regelmatige
+verhouding tot den romp staat, zijn de beenderen van den kop op een vreemdsoortige wijze verschoven; zij liggen los op elkander
+of hangen slechts door weeke deelen met andere beenderen samen; enkele van hen komen ons nietig klein (rudimentair), andere
+opmerkelijk vergroot voor, alle orde en regel schijnt verdwenen te zijn. Aan de wervelkolom is vooral het halsgedeelte opmerkelijk.
+Nog is het gewone aantal wervels aanwezig, maar deze gelijken, met uitzondering van den eersten, op dunne platte ringen; opmerkelijk
+is hun geringe beweeglijkheid; niet zelden vergroeien zij voor een deel zoo innig met elkander, dat men alleen aan de openingen,
+waardoor de paren halszenuwen het ruggemergskanaal verlaten, kan zien, dat er zeven halswervels zijn. Bovendien hebben de
+Walvischachtigen 11 &agrave; 14 borstwervels, 10 &agrave; 24 lendewervels en 22 &agrave; 24 staartwervels; hierbij moet echter opgemerkt worden,
+dat men streng genomen alleen van borst- of rug- en van lende-staartwervels kan spreken, daar een goed ontwikkeld bekken ontbreekt
+en een heiligbeen dus niet voorhanden is. Het aantal ware ribben is zeer gering: de echte Walvisschen hebben er slechts &eacute;&eacute;n
+paar; meer dan zes paar komen, naar het schijnt, bij geen enkel lid der orde voor. De valsche ribben zijn altijd veel talrijker
+dan de ware. De voorste ledematen zijn eigenaardig door de kortheid en platheid hunner beenderen en door een in &#8217;t oogloopend
+groot aantal vingerleden; want, waar bij de andere Zoogdieren drie vingerleden aanwezig zijn, hebben alle Walvischachtigen
+in alle vingers (met uitzondering van den eersten en soms ook van den vijfden) er meer; het aantal leden van &eacute;&eacute;n vinger kan
+tot 13 stijgen.
+
+</p>
+<p>Het gebit van de Walvischachtigen is geheel anders samengesteld dan de tandenstelsels der overige Zoogdieren, ook de beide
+hoofdgroepen der orde verschillen in dit opzicht aanmerkelijk van elkander.
+
+</p>
+<p>Het strottenhoofd is niet geschikt voor het voortbrengen van een welluidende stem, maar stelt het dier in staat een groote
+hoeveelheid lucht tegelijk door te laten. De luchtpijp is zeer wijd; de longen hebben een aanzienlijken omvang en alle luchtpijptakken
+staan met elkander in gemeenschap, zoodat door tusschenkomst van &eacute;&eacute;n hunner de geheele long gevuld kan worden.
+<a id="d0e354"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e354">544</a>]</span></p>
+<p>De spieren zijn eenvoudig, in overeenstemming met de grootte van het dier en buitengewoon krachtig. De hoeveelheid zenuwweefsel
+is uiterst gering: bij een Walvisch, die 5000 KG. woog en 6 M. lang was, wogen de hersenen nog geen 2 KG.,&#8212;dus niet meer dan
+bij den mensch, die zelden 100 KG. zwaar wordt! Alle zintuigelijke organen staan op een lagen ontwikkelingstrap. De oogen
+zijn klein, de ooren uitwendig ternauwernood zichtbaar, als &#8217;t ware slechts aangeduid. Toch mag men hieruit niet afleiden,
+dat het gezicht en het gehoor onontwikkeld zijn gebleven. Alle Walvischachtigen bewijzen, dat zij niet alleen zeer scherp,
+maar ook op grooten afstand zien kunnen en ook, dat zij geluiden van allerlei aard goed waarnemen. De reukzin is zeer weinig
+ontwikkeld. Over den smaak kunnen wij niet oordeelen; van het gevoel echter weten wij, dat het eenigermate ontwikkeld is.
+
+</p>
+<p>Het zal misschien niet eens noodig zijn er op te wijzen, dat zulk een lichaamsbouw er geheel op berekend is om de Cetace&euml;n
+voor het leven in &#8217;t water geschikt te maken. De horizontaal geplaatste staartvin maakt het hun mogelijk als &#8217;t ware spelenderwijs
+te duiken en weer boven te komen en zonder moeite in waterlagen van verschillende diepte hun voedsel te zoeken. De gladheid
+van de huid maakt de beweging van de kolossale lichaamsmassa gemakkelijker, de vetlaag vermindert haar gewicht, vervangt het
+ontbrekende haarkleed en biedt tevens de noodige weerstand voor het verdragen van de ontzaglijke drukking waaraan een Cetacee
+is blootgesteld, als hij in de diepte van de zee afdaalt. De zeer groote longen stellen hem in staat, buitengewoon lang onder
+water te blijven.
+
+</p>
+<p>De Cetace&euml;n vermijden zoo veel mogelijk de nabijheid der kusten; want het land brengt hun verderf aan. Slechts enkele Dolfijnen
+leven in zoet water, andere zwemmen soms de rivieren op, maar doen dit niet gaarne verder dan tot de plaats, die nog door
+den vloedstroom bereikt wordt. Alle overige Walvischachtigen verlaten het zoute water nooit, maar doorreizen meer of minder
+geregeld meer of minder uitgestrekte gedeelten van de zee. Over deze tochten bericht <span class="smallcaps">Eschricht</span> onder anderen het volgende:
+
+</p>
+<p>&#8220;Cetace&euml;n treft men aan in alle zee&euml;n; geen enkele soort van deze orde heeft echter ergens een vaste verblijfplaats; alle
+geven, naar het schijnt, gedurende den zomer de voorkeur aan bepaalde oorden, terwijl zij zich in den winter in een ander,
+misschien ver afgelegen gebied ophouden; zij begeven zich op soortgelijke wijze als de trekkende dieren in &#8217;t algemeen langs
+tamelijk vast bepaalde wegen in de lente van de eene zee naar de andere, om in &#8217;t najaar naar het eerste gebied terug te keeren.
+De Walvischachtigen zijn, evenals de meeste dieren die geregeld van woonplaats verwisselen, gezellig van aard. Daar, waar
+voedsel voorhanden is, vindt men dikwijls honderden (soms zelfs meer dan duizend) exemplaren, niet slechts van dezelfde soort,
+maar ook wel van verschillende soorten bijeen; ook sluiten zich, volgens de berichten der kustbewoners, bij de groote trekkende
+scharen enkele of zelfs verscheidene wezens van andere soort aan, of vermengen zich met haar.&#8221;
+
+</p>
+<p>Alle Cetace&euml;n zijn in de hoogste mate voor beweging geschikt. Zij zijn volslagen meesters in het zwemmen; zij doen dit zonder
+eenige merkbare inspanning, sommige met een onvergelijkelijke snelheid. Volgens Sir <span class="smallcaps">William Turner</span> ontwikkelt een Walvisch van 48 voet lengte en 74 ton gewicht, met een staartvin van 20 voet breedte een arbeidsvermogen van
+145 paardekracht, wanneer hij met een snelheid van 12 knoopen, d.i. meer 22 K.M. in &#8217;t uur, voortzwemt. Met de krachtige spieren,
+die de omvangrijke staartvin bewegen, kunnen zij hun ontzaglijk zwaar lichaam betrekkelijk ver boven den waterspiegel opheffen
+en dus echte luchtsprongen doen. Gewoonlijk bevinden zij zich dicht bij de oppervlakte; misschien dalen zij, alleen wanneer
+zij gewond worden, naar groote diepten af. De bovenste waterlaag is hun eigenlijk gebied, omdat zij met den kop en een deel
+van den rug boven water moeten komen om adem te halen. De vervanging van de reeds in &#8217;t lichaam aanwezige door versche lucht
+geschiedt op de volgende wijze: In de eerste plaats blaast de Cetacee die bovengekomen is, met een luid snuivend gedruisch
+het water, dat in de slechts onvolledig gesloten neusgaten doordrong, met zooveel geweld uit, dat het zich in fijne druppels
+verdeelt, maar toch nog 5 &agrave; 6 M. hoog opgeworpen wordt. Deze straal uitgeademde lucht kan het best vergeleken worden met een
+stoomstraal, die uit een nauwe buis ontsnapt; ook het snuiven herinnert aan het gedruisch, dat de stoom in het bedoelde geval
+maakt. Een waterstraal, zooals uit een fontein opspringt, wordt door geen enkel Walvischachtig dier uitgeworpen, hoewel de
+meeste teekenaars hem zoo afbeelden, en vele natuurbeschrijvers hem zoo opgeven. Dadelijk na het uitademen neemt het dier,
+eveneens met een luid hoorbaar steunend gedruisch, door &eacute;&eacute;n, snelle inademing de noodige hoeveelheid lucht op; dikwijls wisselt
+het drie-, vier- of vijfmaal in de minuut van adem, slechts de eerste maal na het bovenkomen wordt een straal uitgeworpen,
+hoewel men bij eenigermate koel weder nog altijd een door de uitademingslucht gevormden nevel kan waarnemen. De neusgaten
+zijn zoo gunstig gelegen, dat de Cetacee bij het omhoogrijzen altijd het eerst met hem boven &#8217;t water komt; op deze wijze
+geschiedt het ademhalen even gemakkelijk als bij andere dieren. Een ongestoord voortzwemmende groote Cetacee zal misschien
+5 &agrave; 15 minuten lang gelijkmatig ademen, en blijft daarbij voortdurend met de neusgaten boven den waterspiegel of zakt na de
+ademhaling een weinig beneden de oppervlakte; soms zal hij nog veel langer op deze wijze voortgaan, voordat hij zijn behoefte
+aan lucht bevredigd heeft. Daarna begeeft hij zich weder naar de diepte, en blijft misschien 10 &agrave; 20 minuten, dikwijls nog
+langer onzichtbaar. Vervolgde groote Cetace&euml;n kunnen echter ook wel 30 &agrave; 50 minuten onder water blijven. Een geharpoeneerde
+Potvisch bleef, naar <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span> heeft opgemerkt, bijna een uur, een andere, eveneens gekwetste, niet minder dan 80 minuten onder water en dook intusschen
+1300 M. diep. Als de luchttoevoer geheel wordt afgesneden, sterft de Cetacee even goed als ieder ander Zoogdier door verstikking,
+volgens de ervaring van walvischjagers zelfs na zeer korten tijd. Ook sterven deze dieren betrekkelijk spoedig, wanneer zij
+op het droge geraken; deze ligging bemoeilijkt de ademhaling, daar het uitzetten van de borstholte nu met het opheffen van
+het geheele zware lichaam gepaard moet gaan.
+
+</p>
+<p>Alle Cetace&euml;n voeden zich met dieren en slikken waarschijnlijk <span id="d0e376" class="corr" title="Bron: slecht">slechts</span> bij toeval planten door; nauwkeurige onderzoekingen moeten echter nog uitmaken of &eacute;&eacute;n soort van Vinvisch de wieren, die men
+dikwijls in groote hoeveelheid in zijn maag vindt, niet opzettelijk verzwelgt, en of een soort van Dolfijn de vruchten, die
+in de rivier gevallen zijn, niet opeet. De door hen begeerde buit bestaat uit groote en kleine zeedieren, die tot zeer verschillende
+klassen van het dierenrijk behooren. Juist de grootste soorten gebruiken de kleinste zeedieren als voedsel, terwijl daarentegen
+juist de kleinere soorten de flinkste roovers zijn.
+<a id="d0e379"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e379">545</a>]</span></p>
+<p>Hoe lang de drachtigheid duurt, is nog niet uitgemaakt. Wel is waar wordt ondersteld, dat zij slechts 6 &agrave; 10 maanden aanhoudt;
+feiten tot steun voor deze bewering zijn echter moeielijk bijeen te brengen. <span class="smallcaps">G. A. Guldberg</span> is door uitvoerige vergelijkende onderzoekingen tot de uitkomst geraakt, dat de duur van de drachtigheid der groote soorten
+van Vinvisschen hoogst waarschijnlijk 10 &agrave; 12 maanden, die van de grootste echter meer dan een jaar bedraagt. Het pas geboren
+jong is reeds zeer ontwikkeld; zijn lengte is &#8531; &agrave; &frac14; van die der moeder.
+
+</p>
+<p>Vroegere onderzoekers berichten, dat de zoogende moeder op de gewone wijze haar gang gaat, en het aan den tepel gehechte jong
+eenvoudig medesleept; <span class="smallcaps">Scammon</span> daarentegen verzekert nadrukkelijk, dat zij bij het vervullen harer moederplicht als verslapt in het water ligt, bijna het
+geheele achterdeel van haar lichaam boven den waterspiegel heft en een weinig op zijde gaat liggen, om aan het jong gedurende
+het zuigen het meest mogelijke gemak te verschaffen. Voor het kind zijn de melkklieren ongetwijfeld zeer gunstig gelegen;
+het vat den grooten, buitengewoon melkrijken tepel met de spits van den snuit; het zuigt natuurlijk met tusschenpoozen, daar
+het zich van tijd tot tijd naar de oppervlakte moet begeven om adem te halen. De moeder verzorgt haar jong met roerende liefde;
+zij stelt zich om zijnentwil zonder aarzeling aan alle gevaren bloot, die beider leven bedreigen en verlaat het nooit, zoolang
+het leeft. Het jong groeit, naar het schijnt, langzaam. Hoe lang de Cetace&euml;n leven, weet men niet.
+
+</p>
+<p>Ook de Cetace&euml;n hebben vijanden, vooral gedurende den eersten tijd van hun leven. Verscheidene Haaien en de Zwaardvisch maken
+in den letterlijken zin van &#8217;t woord jacht op jonge Cetace&euml;n; ook oudere dieren worden door hen aangevallen; zij kunnen dan
+dagen lang volop eten van het reusachtige lichaam. Een veel gevaarlijker vijand van de Walvischachtigen dan alle zeemonsters
+is de mensch. Reeds sinds meer dan 1000 jaren heeft hij op vele soorten van deze orde jacht gemaakt, en eenige reeds nagenoeg
+verdelgd.
+
+</p>
+<p>Aanvankelijk heeft de mensch zich waarschijnlijk tevreden gesteld met de Walvischachtige dieren, die de zee hem toevertrouwde,
+d. w. z. met die, welke door stormen op het strand geworpen werden. Eerst later kwam hij op het denkbeeld zich met de reusachtige
+bewoners der zee in den strijd te meten. Aan de Basken wordt de eer toegeschreven voor het eerst schepen voor de walvischvangst
+te hebben uitgerust; zij deden dit reeds in de 14e en 15e eeuw. Aanvankelijk bepaalden deze koene zeelieden zich tot het opzoeken
+van de Vinvisschen in de golf, die naar hun vaderland genoemd is. Reeds in het jaar 1372 echter zetten zij koers naar het
+noorden en ontdekten hier de eigenlijke walvischgronden. Omstreeks het jaar 1450 rustten de reeders van Bordeaux eveneens
+vaartuigen uit, om den kostbaren buit in de oostelijke gedeelten van de Noordelijke IJszee op te zoeken. Burgeroorlogen verlamden
+de scheepvaart en den handel der Basken; de inval der Spanjaarden in hun land in het jaar 1633 maakte aan hun walvischvangst
+voor altoos een einde. Door de zeer goede uitkomsten die zij verkregen hadden, werden andere zeevarende volken uitgelokt om
+hen na te volgen; reeds in de 16e eeuw vertoonden zich Engelsche, en kort daarna Hollandsche walvischvangers in de Groenlandsche
+zee&euml;n. In den beginne geschiedde dit met behulp van Baskische harpoeniers. In het jaar 1612 voeren de twee eerste schepen
+uit Nederland ter walvischvangst uit, maar met ongelukkig gevolg; daar zij door de Engelschen, die in 1608 de eerste schepen
+voor hetzelfde doel hadden uitgerust, genomen en van hun vangst en al hun vischtuig, ter gezamenlijke waarde van &#402;&nbsp;130.000
+beroofd werden. In 1614 werd weder een schip te Hoorn voor de walvischvangst uitgerust: het kwam met een goede lading thuis.
+Door dit gelukkig begin aangespoord, vereenigden zich verscheidene kooplieden te Amsterdam tot een maatschappij, die (volgens
+een reeds in 1611 opgemaakt ontwerp) in 1614 &#8220;consent en octrooi verkreeg om voor den tijd van tien eerstkomende jaren alleen
+te mogen handelen van Nova-Zembla tot Straat-Davis toe, daaronder begrepen Spitsbergen<span id="d0e394" class="corr" title="Bron: .">,</span> &#8217;t Beren-eiland, Groenland en andere eilanden, die onder de voorschreven limiten zouden mogen gevonden worden.&#8221; In deze Noordsche
+Maatschappij werden later ook kooplieden uit andere steden en gewesten opgenomen; haar octrooi werd in 1617, 1622, 1634 gewijzigd
+en verlengd. In 1641 werd het monopolie opgeheven en de vangst geheel vrijgelaten; in 1645 werd de Noordsche compagnie ontbonden.
+Vooral de in 1596 door de Hollanders ontdekte eilanden-groep Spitsbergen was aanvankelijk voor de vangst van Zee-zoogdieren
+zeer gelegen. In 1617 werd bij minnelijke schikking een verdeeling van de kusten dezer eilanden tusschen de verschillende
+bij de vischvangst belanghebbende nati&euml;n tot stand gebracht. De Nederlanders vestigden zich op het Amsterdammer-eiland, waar
+drie zeer vischrijke baaien (de Noord- en Zuidbaai en de Hollandsche baai) een ruime vangst beloofden, en een veilige ligplaats
+voor de schepen aanboden. Zij richtten op dit eiland hunne traan-kokerijen op en bouwden er een soort van dorp, dat den naam
+van Smeerenburg ontving. &#8220;In den aanvang en eerste opkomst der visscherij, vond men de Walvisschen nog in hun eerste natuurlijke
+onnoozelheid; gedurende vele eeuwen in veiligheid en ongestoord geleefd hebbende, en onkundig zijnde van de lagen hunner vijanden,
+vreesden zij de komst der vloten niet, maar zwommen in groote menigte rondom de kusten van Spitsbergen, zoowel binnen als
+buiten het ijs; en dewijl de banken, gronden en baaien overal met aas bezet waren, zag men hen zelfs in de baaien spelen,
+en het land en de eilanden naderen. De visscherij was derhalve toen aan veel minder zwarigheden onderworpen dan tegenwoordig;
+men zeilde naar de kusten zonder het ijs aan te doen, hetwelk men als rotsen zorgvuldig meed; men ving de Walvisschen, bracht
+het spek aan land, en kookte er traan van, welke men vervolgens in de schepen bracht en naar Nederland overvoerde. De overvloed
+van traan, welke men jaarlijks aan den wal kookte, was in den beginne zoo groot, dat men ledige schepen huurde, en ze, wanneer
+de vloot wel geladen thuis gekomen was, naar Smeerenburg zond, om de overige traan af te halen. De voordeelige vangst, welke
+onmeetbare schatten aanbracht, gaf geen geringe levendigheid op het dorp Smeerenburg, dat, omtrent denzelfden tijd als Batavia
+gesticht, toen geen mindere vertooning van bloei en voorspoed maakte, dan de thans zoo beroemde hoofdstad van Neerlandsch
+Indi&euml;.&#8221;
+
+</p>
+<p>&#8220;Dit geluk duurde verscheidene jaren; doch de Walvisschen, eindelijk kundig geworden van de gevaren welke hen omringden, begonnen
+zich allereerst van de kusten van Smeerenburg en van de Hollandsche baai te verwijderen; en daar zij zich voorheen als weerlooze
+schepsels, rondom de schepen spelende, lieten dooden, werden zij zoo schuw, dat men genoodzaakt werd, hen gedurende de vlucht
+met grooten arbeid na te roeien eer men hen kon bemachtigen, en dit zelfs werd weldra ondoenlijk, wijl de Visschen zich verder
+zeewaarts begaven, en maar al <a id="d0e399"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e399">546</a>]</span>te vaak de hoop der zeelieden teleurstelden. Men besloot derhalve naar de Noordbank te varen, gelegen aan den mond van de
+Noordbaai, omstreeks twee mijlen van de schepen, die onder Smeerenburg voor anker lagen, alwaar toen nog visch genoeg was,
+dewijl hij van daar niet zoo sterk verjaagd was geworden.&#8221; De hier gevangen visch werd naar de schepen geboegseerd, waarmede
+veel tijd verloren ging. Nadat men op deze wijze, aanvankelijk met voordeel gewerkt had, werd ook dit bedrijf wegens het schaarsch
+worden van den buit opgeheven. Om op andere, meer afgelegen gedeelten van de kust te visschen, moest men afwijken van het
+oorspronkelijk plan om de schepen voor Smeerenburg te laten liggen, totdat zij volgeladen waren. Weldra echter kwamen er geen
+visschen meer aan de kust en schoot er niets anders over dan ze op zee te vervolgen en ze ook daar te &#8220;flensen&#8221; en &#8220;af&#8221; te
+&#8220;maken&#8221;; de op deze wijze verkregen stukken spek of &#8220;vinken&#8221; werden (evenals het balein) in vaten gepakt en naar de traankokerijen
+in Nederland vervoerd. Daar door zulk een wijze van vangst de op Spitsbergen aanwezige inrichtingen overbodig werden, geraakten
+deze in verval en werden eindelijk gesloopt; de voorheen zoo vischrijke eilanden, de twistappel van zoovele volken, werden
+hoe langer hoe minder bezocht, en vervielen weer tot hun vroegeren staat. Reeds v&oacute;&oacute;r het midden van de 17e eeuw begon de &#8220;zeevisscherij&#8221;
+de &#8220;kunstvisscherij&#8221; allengs te vervangen, om zelf, toen de nog schuwer geworden visch naar de minst toegankelijke gedeelten
+van de Poolzee de wijk nam, voor de &#8220;ijsvisscherij&#8221; plaats te maken, waarbij de buit tusschen het ijs moest worden opgezocht.
+Dit vereischte schepen van veel solieder maaksel dan de vroeger gebezigde. De kosten werden dus steeds grooter en de vangst
+wisselvalliger. Dat ook in deze minder gunstige omstandigheden de zoogenaamde &#8220;kleine&#8221; visscherij met veel ijver werd beoefend,
+kan blijken uit een mededeeling van <span class="smallcaps">Zorgdrager</span> in zijn werk over de Groenlandsche Visscherij. Daar de walvischvangers in 1697, wegens den oorlog met Frankrijk, bescherming
+noodig hadden, verzamelden zij zich in een baai van Spitsbergen, waar weldra 9 Nederlandsche en 2 Hamburger oorlogschepen
+kwamen om gedurende de terugreis de kapers te weren. De rijk geladen vloot, waarvan <span class="smallcaps">Zorgdrager</span>&#8217;s schip &#8220;<span class="letterspaced">de Vier Gebroeders</span>&#8221; met een lading van 7 visschen deel uitmaakte, bestonden uit 121 Nederlandsche schepen, beladen met 1252 visschen, 54 Hamburger
+schepen met 515 visschen, 15 Bremer schepen met 119 visschen en 2 Embder schepen met 2 visschen. Onder al deze schepen was
+er niet &eacute;&eacute;n, dat niets gevangen had; onder de Nederlandsche schepen was er geen met minder dan 3 visschen; vele waren geheel
+gevuld. Deze vloot, te zamen 192 schepen, bracht 1888 visschen thuis. Gedurende een groot deel van de 17e en van de 18e eeuw
+werd de walvischvangst in de zee tusschen Spitsbergen en Groenland voornamelijk door de Nederlanders uitgeoefend. In sommige
+jaren zonden zij met dit doel 200 &agrave; 250 schepen uit; in andere jaren trouwens moest de walvischvangst wegens den oorlog geheel
+of grootendeels achterwege blijven. Niet minder belangrijk dan het aantal deelnemers aan deze jacht was de daarbij behaalde
+buit; in sommige jaren bedroeg het gemiddeld slechts 1 &agrave; 2 visschen per schip, in andere jaren echter 10 &agrave; 11. In de jaren
+1676 tot 1722 werden door de Nederlanders 5886 schepen ter walvischvangst uitgezonden (gemiddeld 125 per jaar) en maakten
+deze 32.907 walvisschen buit (gemiddeld per schip 5 &agrave; 6), welker waarde destijds 180 millioen gulden bedroeg. Volgens een
+andere berekening zijn in de jaren 1669&#8211;1779 naar Groenland, d. i. naar de zee <span id="d0e410" class="corr" title="Bron: tussschen">tusschen</span> Groenland en Spitsbergen, gezeild 14.226 schepen, die 57.722 visschen gevangen hebben en een netto winst behaalden van &#402;&nbsp;44.327.761;
+gemiddeld per jaar dus ruim 128 schepen, die ieder gemiddeld 4 visschen thuis brachten en per jaar gezamenlijk een netto winst
+opleverden van 400.000 gulden. Naar Straat Davis zeilden bovendien in de jaren 1719&#8211;1779 3206 schepen, die 7022 visschen buit
+maakten en een netto winst behaalden van &#402;&nbsp;13.967.148 of gemiddeld per jaar 52 &agrave; 53 schepen, met bijna 2.2 visschen voor ieders
+deel en met een gezamelijke winst van 229.000 gulden. Door de oorlogen met de Engelschen in 1780 en in den Franschen tijd
+verloren de Nederlanders hun suprematie in de Noordelijke Zee&euml;n. Hoewel zij na het herkrijgen van hun onafhankelijkheid ook
+aan de kleine visscherij opnieuw hun aandacht schonken, geraakte deze niet meer tot haar vorigen bloei; gedurende verscheidene
+jaren bestond hun Groenlandsche vloot uit drie of vier schepen, waarvan er ten slotte slechts &eacute;&eacute;n overbleef. Ook dit schip,
+de &#8220;<span class="letterspaced">Dirkje Adama</span>&#8221; van Harlingen, werd in 1864 voor een ander doel bestemd.
+
+</p>
+<p>Aanvankelijk namen ook de Duitsche Noordzeehavens ijverig deel aan de Groenlandsche vaart. <span class="smallcaps">Frederik</span> <span class="letterspaced">de Groote</span> rustte in 1768 schepen voor de walvischvangst uit. Ook zij werden uit dit bedrijf verdrongen door de Engelschen, die omstreeks
+dezen tijd 222 schepen in de Noordelijke zee&euml;n hadden. In deze eeuw hebben zij hun jachtveld uitgebreid over de Poolzee ten
+oosten van Groenland, die door de ontdekkingen van <span class="smallcaps">Ross</span> en <span class="smallcaps">Parry</span> bekend geworden was, en zelfs over den Stillen Oceaan, waar zij echter in de Amerikanen ernstige concurrenten vonden, die
+hen op dit gebied weldra geheel overvleugelden. Het aandeel van de Schotsche en Engelsche havensteden in de Cetace&euml;n-jacht
+is verminderd, naarmate dat van de Amerikanen toenam. Doch ook de Amerikaansche walvischvangst bereikte in 1854 haar toppunt
+van bloei en is sedert dien tijd voortdurend achteruitgegaan.
+
+</p>
+<p>Tegenwoordig wordt de walvischvangst op groote schaal alleen nog maar in den Stillen Oceaan en ten noorden van de Beringstraat
+uitgeoefend en wel vooral door de Amerikanen. De met dit doel uitgeruste schepen blijven 3 &agrave; 4 jaren uit, n.l. zoo lang tot
+zij een volle lading traan en balein hebben. De Noord-Amerikanen hebben ongeveer sedert 1850 de grootste vloot voor de walvischvangst;
+deze vloot vermindert trouwens sterk wegens het afnemen van het aantal Walvisschen in alle zee&euml;n. In den laatsten tijd is
+San Francisco de verzamelplaats geworden van de schepen, die op de walvischvangst in de noordelijke zee&euml;n uitgaan. De hiervoor
+dienende stoombooten dringen door de Beringstraat zoo ver in de Poolzee door, als het ijs toelaat; zij overwinteren ook dikwijls
+in het poolgebied. De stoomboot <span class="letterspaced">Mary Hume</span> bracht van daar binnen 2&frac12; jaar 52.300 KG. baarden ter waarde van 630.000 dollars thuis.&#8212;In de IJslandsche Zee&euml;n komt alleen
+nog maar de Vinvisch voor, die in vergelijking met den Walvisch en den Cachelot een veel geringere waarde heeft. Op grootere
+schaal nog dan de IJslanders oefenen de Noren de IJslandsche walvischvangst uit. Hunne traankokerijen bevinden zich aan land
+of aan boord van oude schepen, die in de fjorden voor anker liggen; iedere traankokerij beschikt over een aantal stoombootjes,
+die als schoeners opgetuigd zijn en slechts 14 ton kolenvoorraad hebben. Aan bakboord hebben zij een kanon om <a id="d0e435"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e435">547</a>]</span>hiermede den harpoen te schieten; deze is aan een lange lijn bevestigd en blijft in de wonde steken. Hij is aan zijn uiteinde
+voorzien met een soort van bom, die den Vinvisch doodt door in zijn lichaam te ontploffen. De booten dezer walvischvangers
+zijn voorzien met een mortiergeweer, waaruit de harpoen geschoten wordt. De bruto-opbrengst van een Vinvisch bedraagt ongeveer
+2400 gulden; enkele exemplaren leveren echter aanmerkelijk meer op. De traankokerijen vereischen een geoefend personeel; bij
+elke ziederij behoort een &#8220;helling&#8221; met verscheidene hijschtoestellen om de speklaag onder de hakmachine te brengen. Het spek
+wordt vervolgens in de met stoom verhitte ketels gebracht en de traan in ijzeren vergaarbakken afgetapt. De afval wordt tot
+mestspecie (vischguano) verwerkt, van de beenderen maakt men beenderenkool.
+
+</p>
+<p>In het tijdperk van 1835&#8211;1872 hebben 19.943 schepen zich met de walvischvangst bezig gehouden; zij verkregen 3.671.772 tonnen
+of vaten spermaceti en 6.553.014 tonnen traan, ter gezamenlijke waarde van 272.274.916 dollars. Volgens <span class="smallcaps">Scammon</span>&#8217;s schatting moesten voor het bereiken van dit doel ieder jaar 3865 Potvisschen en 2875 Baardendragende Cetace&euml;n gedood worden.
+Men moet deze getallen stellig ieder met een vijfde vermeerderen om ook de dieren, die gewond werden en daarna verloren gingen,
+in rekening te brengen. Zoo komt men tot de slotsom, dat het geheele getal groote Cetace&euml;n, die in het genoemde tijdperk gedood
+werden, niet minder dan 292.714 moet hebben bedragen.
+
+</p>
+<p>De vangst geeft ook wel eens aanleiding tot ongelukken, maar is toch over &#8217;t geheel genomen minder gevaarlijk dan de reis
+op zichzelf beschouwd, als zij plaats heeft in ijsrijke zee&euml;n. In menig jaar lijdt de walvischvangersvloot groote verliezen.
+Gelukkig gaan bij deze schipbreuken slechts zelden menschenlevens verloren, daar de zee bijna altijd stil is en de bemanning
+tijd genoeg heeft om zich op andere schepen te redden. De walvischvangst is niet alleen een gevaarlijk bedrijf, dat veel inspanning
+vereischt, maar uit een financieel oogpunt beschouwd, ook zeer wisselvallig.
+
+</p>
+<p>Tot voor eenige tientallen van jaren had de vangst hoofdzakelijk plaats met schepen, die voor lange kruistochten uitgerust
+waren; men maakte vooral jacht op drie van de grootste soorten van Cetace&euml;n: den Noordelijken of Groenlandschen Walvisch,
+den Zuidelijken Walvisch en den Potvisch; ieder dergelijk dier had, al naar zijn omvang en den stand van den marktprijs, een
+waarde van 9000 &agrave; 24000 gulden. De vangst geschiedde op de volgende wijze: Als het schip op de Walvischgronden aangekomen
+is, kruist het heen en weer, terwijl in den mast (in het zoogenaamde kraaiennest) gewoonlijk twee mannen op den uitkijk staan.
+Hun waarschuwing: &#8220;Daar blazen zij!&#8221; brengt de geheele bemanning in beweging. &#8220;Uit de wijze, waarop deze dieren zich bewegen
+en blazen, uit den vorm van hun rug en van hun staartvin,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Pechuel</span>-<span class="smallcaps">Loesche</span>, &#8220;kunnen de ervaren lieden tamelijk zeker opmaken, of zij de gezochte soort voor zich hebben en of de vangst van het dier
+de moeite loont. Als dit beslist is, geeft de kapitein bevel om de booten uit te zetten (iedere kruiser heeft er gewoonlijk
+vier). Deze booten zijn 7 &agrave; 9 M. lang en omstreeks 2 M. breed; zij zijn licht, maar zeer zorgvuldig gebouwd; zij hebben geen
+kiel en loopen aan beide einden scherp toe, zoodat zij even gemakkelijk vooruit- als achteruit bewogen kunnen worden en snelle
+wendingen kunnen maken. De wapens&#8212;ongeveer vier harpoenen, verscheidene lansen, een geweer van zeer zwaar kaliber, waarmede
+pijlvormige granaten worden geschoten, een korte spekspade, een bijl en een stevig mes&#8212;bevinden zich aan den voorsteven, zoodat
+de harpoenier ze onmiddellijk bij de hand heeft. Het kompas, een hoosbak en een vaatje, waarin eenige scheepsbeschuit, een
+lantaarn, kaarsen en lucifers tegen vochtigheid beschut zijn, bevinden zich in &#8217;t achterste gedeelte van de boot, waarvan
+een klein stuk overdekt is; een ander vaatje met drinkwater ligt gewoonlijk in &#8217;t midden van het vaartuig. Het belangrijkste
+deel van het vanggereedschap is de meer dan &eacute;&eacute;n duim dikke, ongeveer 350 vadem lange en van de beste hennep vervaardigde lijn.
+Zij ligt opgerold in twee ondiepe tobben, die tusschen de roeibanken staan; met de meest nauwgezette zorgvuldigheid zijn de
+spiralen hierin bij lagen gevleid, daar elke verwarring bij &#8217;t afloopen aanleiding zou kunnen geven tot een ongeluk. Van links
+buiten neemt men een stuk van 5 &agrave; 8 vadem lengte, den zoogenaamden voorlooper, en bevestigt hieraan de beide harpoenen, die
+een geoefende harpoenier den Walvisch bij de eerste nadering in snelle opeenvolging in &#8217;t lichaam werpt. Deze wapens liggen,
+opdat de harpoenier ze zonder fout zal kunnen grijpen, v&oacute;&oacute;r rechts op een laag vorkengestel.
+
+</p>
+<p>&#8220;Een goede harpoenier moet op een afstand van 4 &agrave; 5 vademen zeker zijn van zijn worp. Meestal echter begeeft men zich veel
+nader bij den Walvisch; ook laat men de boot wel onmiddellijk tegen hem aanloopen, zoodat de harpoen niet meer geworpen, maar
+in het lichaam gestooten wordt. Deze vermetele wijze van aanvallen laat wel is waar aan zekerheid niets te wenschen over,
+maar is ook de gevaarlijkste. Zoodra de harpoenen vastzitten, wordt de boot zoo vlug mogelijk achteruitgeroeid. Dit is een
+hachelijk oogenblik: altijd staat men bloot aan de kans, dat het gewonde dier zich opzettelijk of toevallig wreekt met den
+ontzaglijken staart; deze kan de boot van onderen af het onderste boven keeren en zelfs in de lucht werpen, of als een reusachtige
+vliegenklap van boven af op haar neerdalen, zoodat zij verbrijzeld wordt. Als de verschrikte Walvisch vlucht (in de diepe
+zee duikt hij meestal loodrecht naar beneden, in ondiep water spoedt hij zich op geringere diepte voort), zal in &#8217;t volgende
+oogenblik de lijn beginnen af te loopen; zij schiet met slangsgewijze kronkelingen uit haar bergplaats naar achteren om den
+geleidenden knop, strak gespannen naar voren en naar buiten in de diepte; dikwijls loopen 100 &agrave; 150 vademen in &eacute;&eacute;n minuut
+af. Nu komt het er op aan, goed op te passen, want ieder die door de lijn gevat wordt is gewoonlijk verloren. De boot zit
+&#8220;vast&#8221;. De stuurman en de harpoenier wisselen van plaats; deze had tot taak den Walvisch met de boot te verbinden, gene heeft
+het voorrecht hem te dooden. Nu eerst begint de eigenlijke strijd en met hem het grootste gevaar. Aan het tegenhouden van
+den onderduikenden Walvisch valt natuurlijk niet te denken: iedere groote Cetacee zou de boot medesleuren naar de diepte,
+zooals de visch, die in het aas van den hengelaar bijt, den lichten dobber medeneemt. Als het dier zeer diep duikt, roept
+men de naastbijgelegen boot aan, om haar lijn vast te splitsen aan die, welke bezig is af te loopen. Indien men echter niet
+schielijk genoeg geholpen wordt, laat men de geheele lijn over boord gaan en de Walvisch is vrij. Slechts zelden gelukt het
+dan hem weder vast te leggen door voort te roeien in de <a id="d0e454"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e454">548</a>]</span>richting, die hij heeft ingeslagen, en, zoodra hij weder voor den dag komt, de achter hem aanslepende lijn op te visschen.
+
+
+</p>
+<p>&#8220;In de meeste gevallen is de lijn van &eacute;&eacute;n boot echter voldoende; de Walvisch duikt misschien 100 &agrave; 200 vademen diep en houdt
+zich daar nagenoeg onbeweeglijk. Zoodra de spanning van de lijn een weinig vermindert, wordt er met vereende krachten aan
+getrokken om het dier tot omhooggaan te bewegen. Indien deze wijze van behandeling den onbehouwen klant niet aanstaat, zal
+hij met onweerstaanbare kracht iedere poging om hem aan de oppervlakte te brengen verijdelen en al dieper en dieper zakken.
+Zoo wordt, al naar de soort en de grootte van het dier, de strijd 10, 20, 30 minuten lang, in zeldzame gevallen gedurende
+het dubbele van dezen tijd voortgezet: eindelijk echter begint de Walvisch behoefte aan lucht te gevoelen en komt naar boven.
+De richting van de lijn toont aan, waar hij ten naasten bij verschijnen zal; daar tracht nu een tweede boot hem te verrassen
+en eveneens &#8220;vast&#8221; te maken; eerst wanneer men hierin geslaagd is, acht men den goeden uitslag zeker. Het herhaaldelijk gewonde
+dier valt nu soms zijne pijnigers aan, of schiet, daar het wegens ademnood niet onmiddellijk weder diep duiken kan, langs
+de oppervlakte van de zee voort. Nu begint een wilde wedstrijd, waarbij men de lijn gewoonlijk slechts eenige bootslengten
+ver laat vieren. Blazend en snuivend doorklieft het donkere, reusachtige lichaam de golven, die in schuim uiteenspatten en
+in melkwitte massas omhooggeslingerd worden, als de kolossus zich door woedende slagen met den staart tracht te bevrijden.
+Achter hem aan ijlen 2 of 3 booten met koene menschen gevuld, die dikwijls verborgen zijn tusschen schuim en waterkolommen,
+waarin zij schijnen weg te zinken, terwijl zij met razenden spoed zich voortreppen over en door de kokende golven; toch gaan
+zij steeds verder in den eindeloozen Oceaan, onverschillig of het dag is dan wel nacht. Een onvoorbereide toeschouwer zou
+kunnen meenen, dat al wat hij ziet, slechts een droombeeld is. Eindelijk komt de Walvisch tot rust, daar zijne krachten hem
+allengs begeven; vermoeid en log, of razend en in blinde woede met den staart om zich heen slaand, drijft hij op de golven.
+Nu kunnen de booten hem naderen. Voorzichtig blijven zij buiten het bereik van den staart. Men tracht het dier te dooden met
+ontplofbare projectielen of met een lans, welks dun ijzer soms 2 M. diep achter de borstvin in het lichaam wordt gestoken.
+Deze lans, &#8220;lens&#8221; genaamd, heeft een 2 M. lang, dun ijzer, dat aan een langen stok bevestigd is. Als de Walvisch nogmaals
+duikt of vlucht, worden dezelfde werkzaamheden herhaald, totdat men hem eindelijk gedood heeft, of zich door den nood gedrongen
+ziet de lijn af te snijden en het dier in vrijheid te stellen. Wanneer echter een granaat of een lans in de longen van den
+Walvisch doordringt, die dan bloed uitblaast, &#8220;de roode vlag toont&#8221;, sterft hij betrekkelijk snel, hoewel dikwijls eerst na
+een geweldigen doodstrijd, welks einde alle booten op een veiligen afstand afwachten.&#8221;
+
+</p>
+<p>Als het schip den gedooden Walvisch niet goed zeilend bereiken kan, moet deze door de booten gesleept worden. Bij het schip
+aangekomen, wordt hij met een stevigen ketting om den wortel van den staart geboeid, en aan stuurboordzijde op zulk een wijze
+bevestigd, dat hij met den kop naar achteren gericht langs het schip drijft. Aan den grooten mast zijn twee kolossale takels
+aangebracht, welker loopers met hunne uiteinden om den kaapstander, die voor &#8217;t lichten van &#8217;t anker dient, gelegd zijn. Langs
+de zijde van het schip heeft men een op een raam gelijkende stellage laten zakken, die in horizontale richting boven den Walvisch
+zweeft en voor de speksnijders, die met scherpe, aan lange stelen bevestigde spaden het &#8220;flensen&#8221; of &#8220;afspekken&#8221; mogelijk
+maken, als loopplank dient. Het losse blok van een der takels wordt nu aan een vin van den Walvisch bevestigd, en deze op
+zulk een wijze losgemaakt, dat een 1.3 &agrave; 1.9 M. breede spekstrook haar volgt. Als deze strook tot op de hoogte van de onderste
+afdeeling van de mast is opgeheschen, wordt ter hoogte van het dek het losse blok van den tweeden takel er aan vastgemaakt,
+de spekstrook op korten afstand daarboven doorgesneden, en het zoo vrijgeworden stuk in de ruimte tusschendeks afgelaten;
+intusschen hijscht de tweede takel den spekstrook weder tot de vorige hoogte op. Het ophijschen van het spek is een zwaar
+stuk werk, en vordert slechts duim voor duim; door het langzame, maar zeer krachtige trekken wordt de spekstrook, die op de
+gewenschte breedte met de spade is afgestoken, van het vleesch van den Walvisch losgerukt, en deze ongeveer op dezelfde wijze
+van spek en huid beroofd, als men een appel schilt of het dekblad van een sigaar kan afwikkelen. Daarbij moet het lichaam
+van het dier langzaam om zijn lengteas wentelen; spoedig reeds is het gunstig gelegen voor een volgende bewerking; een aan
+touwen bevestigde man wordt op de Cetacee neergelaten, die bij het Baardendragende dier de bovenkaak, bij den Potvisch echter
+de onderkaak met bijlslagen van den kop afscheidt. Deze worden onmiddellijk op het dek geheschen, om van &#8217;t eerstgenoemde
+lichaamsdeel de baarden of baleinen, van &#8217;t laatstgenoemde de fraaie tanden los te maken. Van den Potvisch brengt men ook
+de verbazend groote, bovenste helft van den kop in twee stukken op het dek, om spermaceti te verkrijgen. De tijd, die voor
+het afspekken vereischt wordt, hangt af van de soort en grootte van den &#8220;visch&#8221; en van de gesteldheid van het weder; meestal
+duurt het 4 &agrave; 8 uren. Zoodra alle lichaamsdeelen, die waarde hebben, geborgen zijn, maakt men den ketting los, en laat de
+vormelooze vleeschmassa van den romp drijven.
+
+</p>
+<p>De reusachtig groote spekstrooken, die zich nu tusschendeks bevinden, worden daar met korte spade in kleine, langwerpige stukken
+verdeeld, die dan weder op het bovendek worden geworpen en voordat zij in den ketel komen, door een met de hand gedreven machine
+met een scherp mes, diep ingekorven worden. Het uitkoken geschiedt in groote, op het dek ingemetselde, ijzeren ketels, welker
+vuurhaard aan alle zijden door water omgeven is. Bij den aanvang van de bewerking gebruikt men hout als brandstof, later echter
+uitsluitend de &#8220;gruwen&#8221; of &#8220;kanen&#8221; van het uitgebakken spek, die genoeg warmte kunnen leveren, om de geheele spekmassa van
+den Walvisch uit te koken. De door uitsmelting verkregen traan wordt in een koelpan afgekoeld, en daarna in tonnen gegoten.
+&#8220;In hunne slechtste kleederen,&#8221; schrijft <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>, &#8220;half-naakt, dansend en zingend, elkander aandrijvend en hunne gereedschappen zwaaiend, druipend van traan en roetkleurig
+als duivels bewegen de schepelingen zich om den haard. Een buitengewone bedrijvigheid heerst allerwege aan boord. Vooral des
+nachts levert dit bedrijf een verrassend schouwspel op: in een hoog opgehangen ijzeren korf ligt een hoop uitgekookt spek
+vroolijk te branden; de flikkerende vlammen, die het noodige licht verschaffen, wepen schelle lichtstrepen op het dek, op
+de zwarte rookwolken, op de hoog uitstekende masten met hunne zeilen en ver <a id="d0e465"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e465">549</a>]</span>weg over de golven. Over dag herkent men de aanwezigheid van een traankokenden walvischvaarder aan de kolossale rookmassa&#8217;s
+aan den gezichtseinder, lang v&oacute;&oacute;rdat men het schip zelf te zien krijgt.&#8221;
+
+</p>
+<p>De Walvischachtigen worden op natuurlijke wijze verdeeld in twee hoofdgroepen, die men met volle recht als onderorden kan
+beschouwen: de <span class="letterspaced">Tandendragende</span> en de <span class="letterspaced">Baardendragende Cetace&euml;n</span>. Bij gene komen in beide kaken, of althans in &eacute;&eacute;n van beide, tanden voor; deze worden niet gewisseld; bij enkele vormen vallen
+er eenige van uit of gaat zelfs het geheele gebit v&oacute;&oacute;r het tijdperk van volwassenheid te niet. De Baardendragende Cetace&euml;n
+zijn van de geboorte af tandeloos. Dit kenmerk is voldoende om de leden van de beide onderorden te onderscheiden. <span class="smallcaps">K&uuml;kenthal</span> is in den laatsten tijd tot de slotsom gekomen, dat de beide groepen als afzonderlijke orden beschouwd moeten worden: de
+stam, waaruit de Tandendragende Cetace&euml;n zich ontwikkeld hebben, zou veel ouder zijn dan die, waaraan de Baardendragende Cetace&euml;n
+hun oorsprong danken. De overeenkomst, die tusschen beider nakomelingen bestaat, is een gevolg van de omstandigheid, dat alle
+zich in dezelfde richting gewijzigd hebben, terwijl zij allengs hun aanvankelijke, voor het leven op het land passende bewerktuiging
+verloren en geschikt werden om voortdurend in &#8217;t water verblijf te houden.
+
+</p>
+<p>De studie van de voorwereldlijke dieren heeft n.l. de overtuiging gevestigd, dat de Cetace&euml;n afstammen van tamelijk hoog ontwikkelde,
+op het land levende Zoogdieren, van dieren met een goed ontwikkeld haarkleed, welker zintuigen (o.a. dat van den reuk) hen
+geschikt maakten voor het verblijf op het droge, van wezens met twee paar goed ontwikkelde ledematen, welke in bouw overeenkomen
+met die van de hoogere Gewervelde Dieren en niet met die van de Visschen. Hoewel het gebit der hedendaagsche Cetace&euml;n samengesteld
+is uit tanden van &eacute;&eacute;n soort&#8212;die dus naar hun vorm niet in snijtanden, hoektanden en kiezen onderscheiden kunnen worden en
+die bovendien niet gewisseld worden&#8212;, zijn er vele feiten bekend, waaruit men moet afleiden, dat deze toestand een gevolg
+is van den teruggang van een op hoogeren ontwikkelingstrap verkeerend gebit. Zelfs de tanden, die bij de Baardendragende Cetace&euml;n
+gedurende den kiemtoestand (d. i. v&oacute;&oacute;r de geboorte) gevonden worden, vertoonen sporen van een verdeeling in snijtanden en
+kiezen. Deze is zeer duidelijk aanwezig bij verscheidene uitgestorven soorten van Cetace&euml;n; niet alleen bij de Zeuglodonten,
+maar zelfs bij echte Dolfijnen, zooals de Squalodonten. Het te loor gaan van deze eigenschap, behoort tot die verschijnselen
+welke men gewoonlijk &#8220;teruggang&#8221; of &#8220;ontaarding&#8221; noemt; deze was noodig in verband met de wijziging van de gewoonten en behoeften
+der bedoelde dieren. De bovenstaande verklaring mag men beschouwen zoo niet als volkomen zeker, dan toch als in hooge mate
+waarschijnlijk. Minder stellig spreken de feiten, waar het geldt den aard van den vermoedelijken stamvorm der Cetace&euml;n te
+bepalen: het meest is men geneigd ze van de Hoefdieren af te leiden.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De dieren, die tot de soorten-arme onderorde van de <span class="letterspaced">Baardendragende Cetace&euml;n</span> of <span class="letterspaced">Walvischachtigen</span> in engeren zin (<i lang="la-x-bio">Mysticete</i>) behooren, zijn voornamelijk gekenmerkt doordat zij, althans na hunne geboorte, in beide kaken de tanden missen. Opmerkelijk
+is het, dat zij in den kiemtoestand talrijke verkalkte tandjes hebben in een groeve van het slijmvlies van beide kaken, die,
+evenals bij alle jonge Zoogdieren, in dit tijdperk ook bij hen aanwezig is. Ongeveer in &#8217;t midden van het kiemleven <span id="d0e493" class="corr" title="Bron: breken">bereiken</span> deze tandjes hun hoogste ontwikkeling, daarna worden zij zoo volledig weder opgelost en in het bloed opgenomen, dat er bij
+de geboorte van het dier geen spoor meer van over is. Door hunne samenstelling en wijze van ontwikkeling, stemmen zij volkomen
+met gewone Zoogdierentanden overeen; zelfs heeft men opgemerkt, dat die, welke aan het achterste uiteinde van de reeks geplaatst
+zijn, zich door hun breedte en door de in twee lobben verdeelde kroon onderscheiden van de voorste, welke een enkelvoudige,
+kegelvormige kroon hebben, welk feit (zie boven) van groot belang is voor de geschiedenis van deze diergroep. Eerst na het
+verdwijnen der tanden komen de baarden of baleinen te voorschijn. Deze merkwaardige organen kan men vergelijken met de dwars
+gerichte plooien van de gehemelte-huid, die bij de Giraffe en andere Herkauwers zeer duidelijk zijn, in mindere mate echter
+bij alle Zoogdieren, zelfs bij den mensch aangetroffen worden. Zoo volledig ontwikkeld als wij ze bij de Baardendragende Cetace&euml;n
+waarnemen, komen zij echter bij geen andere diergroep voor. Geheel in overeenstemming met hetgeen men had kunnen verwachten,
+vertoonen zij zich eerst betrekkelijk laat. Eigenschappen die aan een groot aantal soorten gemeen zijn, treden vroegtijdig
+op; die, welke slechts bij weinige vormen aangetroffen worden, verschijnen in een later tijdperk; in dit opzicht stemt de
+ontwikkelingsgeschiedenis van den stam met die van het individu overeen.
+
+</p>
+<p>De baarden zijn niet bevestigd aan de kaakbeenderen of aan andere beenderen van den kop, maar aan de nagenoeg 2 cM. dikke
+huid, die het gehemelte bekleedt. Zij bestaan niet uit een beenachtige zelfstandigheid, maar uit hoorn, en komen dus volstrekt
+niet met tanden overeen. Het zijn dunne, langwerpige, loodrecht naar beneden gerichte platen, die ten getale van verscheidene
+honderden op iedere helft van het gehemelte overlangsche reeksen vormen. Tusschen deze beide helften, in &#8217;t midden van &#8217;t
+gehemelte, puilt het slechts met slijmvlies bedekte ploegschaarbeen, bij wijze van een kiel, in de mondholte uit. Elke baard
+heeft ten naastenbij de gedaante van een driehoek, welks basis dwars gericht is ten opzichte van de lengteas van het gehemelte,
+en welks top naar onderen is gekeerd. De buitenrand van de hoornplaat is hard en glad; aan haar binnenrand en haar top is
+zij als &#8217;t ware uitgerafeld, in lange, borstelige vezels verdeeld. De zolder van de mondholte van den Walvisch gelijkt dus
+op een met haar bekleed gewelf, zooals reeds <span class="smallcaps">Aristoteles</span> heeft opgemerkt. Van ter zijde gezien herinnert de reeks van baarden aan een kam met geringe ruimten tusschen de tanden;
+deze zijn in het midden het langst; naar voren en naar achteren nemen zij allengs in lengte af. Het wortelgedeelte van iedere
+baard bevat een dwars gericht, plaatvormig uitsteeksel van de dichte, vezelige en zeer vaatrijke huid, die het gehemelte en
+de baarden voedt. De benedenrand van elk dezer uitsteeksels is bezet met onderling evenwijdige, zeer lange, vaatrijke, draadvormige
+papillen; ieder van deze is geleden in de as van een der op haren gelijkende hoornvezels, waaruit de baard hoofdzakelijk bestaat.
+Op een dwarse doorsnede van een verschen baard ziet men een groot aantal van deze, nu als cirkels zich vertoonende papillen,
+ieder omgeven door kringswijs gerangschikte <a id="d0e501"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e501">550</a>]</span>opperhuidscellen; al deze draadvormige lichamen zijn aaneenverbonden door andere opperhuidscellen, die ook de gladde schors
+(het zoogenaamde email) van den baard vormen; door het uiteenwijken dezer cellen aan den binnenrand en aan de spits van den
+baard, geraken de vezels hier los en scheiden zich vaneen. Hoewel men ze met haren vergelijkt, ontstaan zij niet, gelijk deze,
+in instulpingen, maar op uitgroeisels van de opperhuid, evenals de vezels, waaruit de hoorn van den Rhinoceros is samengesteld.
+De baarden zijn tot op zekeren afstand van hun voet aaneenverbonden door een minder harde opperhuidsvorming, die in de tusschenruimten
+van de uitsteeksels van het gehemelte wordt uitgescheiden.
+
+</p>
+<p>Bij het sluiten van den bek wordt de geheele bovenkaak in de onderkaak opgenomen; de vezels van de baarden rusten op den rand
+van de tong, en sluiten dus de mondspleet aan alle zijden volkomen af; intusschen stroomt het water, dat de mondholte bevat,
+door de tusschenruimten van het baardenstelsel weg, terwijl dit bij wijze van een zeef zelfs de kleinste en glibberigste buit
+tegenhoudt.
+
+</p>
+<p>De Baardendragende Cetace&euml;n zijn ontzaglijk groote dieren met zeer grooten kop, een ver gespleten muil, twee neusgaten (blaasgaten),
+een verborgen gehooropening en zeer kleine oogen. Hun wervelkolom bestaat uit 7 hals-, 14 of 15 borst-, 11 &agrave; 15 lende- en
+21 of meer staartwervels. Slechts &eacute;&eacute;n rib is onmiddellijk met het borstbeen verbonden; alle overige ribben zijn valsch. Aan
+den schedel zijn de kaakbeenderen boogvormig gekromd en snavelvormig verlengd; zij zijn verbazend groot in vergelijking met
+de uiterst kleine bergplaats voor de hersenen. Het schouderblad is zeer breed, de hand verschillend van vorm; bij de meeste
+soorten ontbreekt de duim. De tong is aan alle zijden in den bek vastgegroeid en in haar geheel onbeweeglijk, het spijskanaal
+nauw, de maag in drie afdeelingen verdeeld. In volwassen toestand kunnen de Baardendragende Walvischachtigen een lengte van
+20 &agrave; 30 M. en een gewicht van 20.000 &agrave; 150.000 KG. bereiken: zij zijn derhalve de grootste schepselen, die nog in dezen tijd
+onze aarde bewonen. De lichaamsmassa van een flinken Walvisch komt ongeveer overeen met die van 30 &agrave; 35 Olifanten of 150 &agrave;
+170 Runderen; uit het spek van zulk een reus zijn dikwijls meer dan 300 hectoliter traan verkregen.
+
+</p>
+<p>De Baardendragende Cetace&euml;n leiden een tamelijk eenzaam leven; slechts toevallig, misschien door het overvloedige voedsel
+aangelokt, ziet men ze in scharen bijeen. De meeste wonen in de IJszee en verlaten slechts nu en dan de inhammen tusschen
+de ijsvelden; andere geven de voorkeur aan zuidelijker gelegen deelen van de zee. Ondanks hun kolossalen omvang bewegen zij
+zich in &#8217;t water snel en behendig; de meeste kunnen zelfs met de snelheid van een stoomschip de golven klieven. Zij zwemmen
+rechtuit en volgen toch bij hun beweging steeds booglijnen, daar zij zich nu eens tot aan (of gedeeltelijk zelfs boven) den
+waterspiegel begeven, dan weder onder water voortzwemmen.
+
+</p>
+<p>Het voedsel van de grootste dieren der aarde bestaat uit Visschen of uit kleine onbeduidende Weekdieren en Schaaldieren, Koppootigen,
+Kwallen en Wormen; er zijn hierbij vele soorten, die met het ongewapende oog ternauwernood waargenomen kunnen worden. Maar
+van deze wezens verzwelgen zij millioenen in &eacute;&eacute;n slok. Den verbazend grooten, ver gespleten bek opengesperd, doorklieft de
+Walvisch de golven en vult de geheele mondholte met water. Zoodra het gewemel van de hierin zwemmende en levende diertjes
+op zijn niet ongevoelige tong indruk maakt, sluit hij de val. Alle vezels van de baarden zijn loodrecht naar beneden gericht
+en vormen zoo een zeef, die bij het sluiten van den bek wel het water doorlaat, maar het ontsnappen van al deze kleine wezens
+verhindert. Een enkele golving aan de oppervlakte van den plompen, ternauwernood beweegbaren tong drijft vervolgens de geleiachtige
+massa door den slokdarm in de maag. De val wordt op nieuw geopend en verder zwemt de kolossus. Vischjes, die toevallig in
+dit eigenaardige net geraken, worden waarschijnlijk ook verzwolgen; even onopzettelijk zullen soms zeewieren opgenomen worden.
+
+
+</p>
+<p>Wat hunne hoogere begaafdheden betreft, staan de leden van deze groep vrij wel op &eacute;&eacute;n hoogte met de vroeger beschouwde Zee-zoogdieren.
+Het gezicht, het gehoor en het gevoel zijn hunne meest ontwikkelde zinnen. Zij hebben, naar het schijnt, zwakkere geestvermogens
+dan hunne Tandendragende verwanten. Alle Baardendragende Cetace&euml;n zijn vreesachtig, schuw en tot vluchten geneigd; zij leven
+daarom onderling en waarschijnlijk ook met de meeste andere zeedieren in vrede. Hoewel zij soms, na aangevallen te zijn, blijken
+geven van moed, die zelfs in wildheid ontaarden kan,&#8212;hoewel zij zich in dit geval krachtdadig en niet zelden met goed gevolg
+verdedigen&#8212;, doen zij echter over &#8217;t algemeen slechts weinig schade aan hun vreeselijksten vijand, den mensch. Hun belangrijkste
+wapen is de staart, van wiens verbazend groote kracht men eenige voorstelling verkrijgt door te bedenken, dat dit werktuig
+het kolossale lichaam van den Walvisch met de snelheid van een stoomschip door de golven voert. Een enkele slag met den staart
+van den Walvisch is voldoende om de sterkste boot te verbrijzelen of omhoog te werpen; een zeer krachtig dier, en bijgevolg
+ook de mensch kan er door gedood worden.
+
+</p>
+<p>Van de voortplanting der Baardendragende Cetace&euml;n is weinig bekend. Het wijfje, de &#8220;koe,&#8221; brengt in den regel slechts &eacute;&eacute;n
+jong ter wereld, zelden twee. Bij de geboorte is het jong reeds zeer ver ontwikkeld; het is groot, heeft een derde of een
+vierde van de lengte der moeder; deze zoogt haar kroost gedurende langen tijd, betoont het veel liefde, verdedigt het met
+moed en volharding, verbergt het bij gevaar onder een harer vinnen en houdt het bij zich, totdat het zelfstandig is geworden.
+
+
+</p>
+<p>De onderorde der Baardendragende Cetace&euml;n wordt verdeeld in twee famili&euml;n: de <span class="letterspaced">Vinvisschen</span> of <span class="letterspaced">Gevoorde Walvisschen</span> en de <span class="smallcaps">Gladde</span> of <span class="letterspaced">Eigenlijke Walvisschen</span>.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Gevoorde Walvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Balaenopteridae</i>) dragen dezen naam wegens de diepe, onderling evenwijdige, overlangsche groeven of voren, die zich over de geheele oppervlakte
+van de keel, den hals, de borst en over een deel van de buik uitstrekken; deze dieren, die ook wel <span class="letterspaced">Vinvisschen</span> heeten, omdat zij een goed ontwikkelde rugvin hebben, zijn betrekkelijk slank gebouwd en met meer of minder lange, lancetvormige
+borstvinnen voorzien; de baarden zijn kort, maar breed.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Zeer lange borstvinnen, die minstens een vijfde, dikwijls een vierde van de totale lengte van het dier bereiken, kenmerken
+de <span class="letterspaced">Langarmige Vinvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Megaptera</i>), vertegenwoordigd door den <span class="letterspaced">Bultrug</span>, den <span class="letterspaced">Humpback</span> der Engelschen, den <span class="letterspaced">Rorqhval</span> der Noren, den <span class="letterspaced">Keporkak</span> der Groenlanders, <a id="d0e564"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e564">551</a>]</span>(<i lang="la-x-bio">Megaptera longimana</i>). Deze algemeene verbreide, in iedere wereldzee voorkomende soort bereikt ongeveer 15 M. lengte, hare borstvinnen, die ongeveer
+1 M. breed zijn, hebben een lengte van 3 &agrave; 4 M., de staartvin is ongeveer 4 M. breed. (Er zijn echter exemplaren gevangen
+van 16.5 M. lichaamslengte met borstvinnen van 4.5 M.) De Bultrug is een van de plompste leden der familie. Met andere Vinvisschen
+vergeleken is hij bepaald leelijk wegens zijn korten en dikken romp en onevenredig lange borstvin; zijn staartvin is buitengewoon
+ontwikkeld. Op den rug verheft zich in het laatste vierde gedeelte een vetvin van zeer verschillenden vorm en ontwikkeling,
+de &#8220;bult&#8221;. De kleur van de huid is zeer verschillend: aan de bovenzijde heeft zwart, dat meer of minder gelijkmatig en donker
+kan zijn, de overhand; de onderzijde van den romp en van de borstvinnen vertoonen een witachtige gemarmerde teekening; enkele
+exemplaren zijn aan de bovenzijde eenvoudig zwart, aan de onderzijde wit, andere van boven en van onderen zwart; nog andere,
+hoewel van boven zwart en van onderen wit, zijn aan de onderzijde van de borstvinnen en de staartvin donker aschkleurig.
+
+</p>
+<p>Weinige Baardendragende Cetace&euml;n komen den schipper of walvischvanger vaker en in grooter aantal onder de oogen dan de Bultrug;
+hij bewoont den Oceaan op alle breedten tusschen den Evenaar en de poolgewesten van het noorden en van het Zuiden; men ontmoet
+hem in volle zee zoowel als in de nabijheid der kusten, in alle groote bochten en wijde sonden. Het schijnt, dat hij ieder
+jaar geregeld van de polen naar den Evenaar trekt. Op de Groenlandsche kust bemerkt men hem alleen gedurende de zomermaanden,
+op de westkust van Afrika en Amerika daarentegen gedurende het geheele jaar, hoewel niet in alle maanden op dezelfde plaatsen.
+Karakteristiek voor deze diersoort zijn de golvende bewegingen, het sterke krommen van den romp, het boven &#8217;t water uitsteken
+van een der beide borstvinnen en de onregelmatigheid van den weg dien hij volgt. Zelfs als hij onder water voortzwemt, keert
+hij dikwijls nu eens de eene, dan weer de andere zijde naar boven en wiegt zich als &#8217;t ware in zijn element. Als hij zijne
+kolossale longen op zijn gemak vult en ledigt, werpt hij 6- &agrave; 10-maal en zelfs 15- &agrave; 20-maal achtereenvolgens een dubbele
+straal in de lucht, die tot een hoogte van 6 M. kan stijgen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit kleine Visschen en lagere
+Schaaldieren.
+
+</p>
+<p>Hoewel het voordeel van de vangst van den Bultrug niet onbelangrijk is, staat hij toch in dit opzicht ver achter bij den Potvisch
+en den Groenlandschen Walvisch, omdat zijn spek of vet een veel geringere hoeveelheid traan oplevert dan men met het oog op
+de grootte van dit dier zou kunnen verwachten. Om deze reden bemoeit men zich, althans in de zee om Groenland, met den Bultrug
+alleen dan, als men niets beters te doen heeft. Langs de Amerikaansche kust vervolgt men ook dezen Cetacee vrij geregeld,
+zoo ook aan de kust van Afrika.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Volgens de zienswijze van <span class="smallcaps">Gray</span> moet de sinds lang bekende <span class="letterspaced">Vinvisch</span> die dikwijls met andere Gevoorde Walvisschen verward werd en daarom eerst in den laatsten tijd tamelijk nauwkeurig omschreven
+is, beschouwd worden als de vertegenwoordiger van een afzonderlijk geslacht (<i lang="la-x-bio">Physalus</i>), dat verscheiden soorten omvat. Het onderscheidt zich door de volgende kenmerken: De kop, die, evenals bij de overige Gevoorde
+Walvisschen, korter is dan een vierde gedeelte van de lichaamslengte, heeft een betrekkelijk kleinen schedel en een langwerpig,
+toegespitst aangezichtsgedeelte; de rugvin bevindt zich op het laatste vierde gedeelte van &#8217;t lichaam. De lengte is bij de
+verschillende soorten zeer ongelijk. (De &#8220;<span class="letterspaced">Blauwe</span>&#8221; <span class="letterspaced">Vinvisch</span> kan 30 M. lang worden en is dus het grootste der thans bestaande dieren.) De borstvinnen zijn vlak achter den kop aangehecht,
+de staartvin is in het midden uitgesneden en meer of minder duidelijk in twee lobben verdeeld. De halswervels, die bij het
+vorige geslacht op lateren leeftijd dikwijls met elkander vergroeien, blijven hier beweegbaar.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Gewone Vinvisch</span>, de <span class="letterspaced">Razorback</span> der Engelschen, de <span class="letterspaced">Sildr&ouml;r</span> der Noren, de <span class="letterspaced">Tunnolik</span> der Groenlanders, ook wel <span class="letterspaced">Jupitersvisch</span> en <span class="letterspaced">Gibbar</span> genoemd (<i lang="la-x-bio"><span id="d0e615" class="corr" title="Bron: Psysalus">Physalus</span> antiquorum</i>), een van de slankste Cetace&euml;n, kan een lengte van 25 M. bereiken. De lengte van de borstvinnen bedraagt 1/10, hun breedte
+1/50 van de geheele lichaamslengte. Aan het voorste gedeelte van den kop, zoowel aan de onderkaak als aan de bovenkaak, bevinden
+zich eenige korte, borstelvormige, wijd uiteenstaande haren; overigens is de huid geheel onbehaard, aan de bovenzijde donkerzwart,
+aan de onderzijde zuiver porseleinachtig wit, in de diepste groeven blauwachtig zwart. De tandelooze kaken dragen aan iedere
+zijde ongeveer 350 &agrave; 375 dwarse reeksen van baarden, die van voren het dichtst bij elkander geplaatst zijn, van achteren het
+verst uiteenstaan. De onderkaak sluit de mondholte geheel af en neemt de baarden in zich op.
+
+</p>
+<p>Gewoonlijk houdt de Vinvisch zich op in het noordelijkste deel van den Atlantischen Oceaan en in de IJszee. In het begin van
+den herfst trekt hij naar zuidelijker zee&euml;n; z&oacute;&oacute; komt het, dat men hem ook in de zee&euml;n van den gematigden en van den heeten
+aardgordel ontmoet; naar men zegt, werd hij zelfs in de Zuidelijke IJszee aangetroffen.
+
+</p>
+<p>Door zijn onstuimigheid wordt dit dier dikwijls in &#8217;t verderf gestort, in vaarwaters gevoerd, waar het niet meer uit kan komen,
+zoodat het op het strand het leven verliest. Herhaaldelijk is dit ook op de Nederlandsche kust geschied. <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> vermeldt de volgende gevallen uit deze eeuw: &#8220;E&eacute;n op 31 Augustus 1811, in de zoogenaamde Goudzee, de Zuiderzee nabij Monnikendam,
+36 voet. Een wijfje op 5 April 1826, nabij Wijk-aan-Zee, 40 voet. Een wijfje (de Vinvisch van Kessel) op 5 November 1827,
+tusschen Ostende en de Zeeuwsche kust, 90 &agrave; 100 voet. Een wijfje op 17 September 1835 nabij Wijk-aan-Zee, 51 voet. Een wijfje
+in September 1840 aan den mond der Maas 65 voet. Een mannetje op 9 December 1841 nabij Katwijk aan Zee, 40 voet. Tusschen
+2 en 7 November een langs de Groningsche kust waargenomen, en op 8 November gestrand op het eiland Borkum. Een op 22 November
+1851 nabij het eiland Vlieland, 70 voet. Een op (17?) December 1856 op Texel.&#8221; Het is echter niet uitgemaakt, dat deze Vinvisschen
+alle tot de bovengenoemde soort behoorden.
+
+</p>
+<p>Alle bewegingen van dit dier zijn vlug en behendig, zooals men reeds op grond van zijn slanke gestalte zou kunnen verwachten.
+Het wordt als een der snelst zwemmende Baardendragende Cetace&euml;n beschouwd. Als de Vinvisch bedaard voortzwemt, volgt hij een
+rechte lijn, en komt zeer dikwijls (volgens mijne waarnemingen gemiddeld alle 90 seconden) aan de oppervlakte om te ademen.
+Het bruisende gedruisch bij het uitademen hoorde ik reeds op een afstand van &eacute;&eacute;n zeemijl. Niet zelden verschijnt de Vinvisch
+in de onmiddellijke <a id="d0e628"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e628">552</a>]</span>nabijheid van zeilende schepen, zwemt er omheen, of volgt ze langen tijd, soms wel uren achtereen, trouw na. Soms gaat hij
+aan den waterspiegel op zijde liggen, en slaat met de borstvinnen op de golven, wendt zich om, gaat op den rug liggen, duikt
+onder, speelt op allerlei wijzen vroolijk in &#8217;t water en verheft ook wel eens, door een krachtigen slag met de staartvin,
+zijn kolossaal lichaam boven den waterspiegel.
+
+</p>
+<p>Het voedsel van den Vinvisch bestaat grootendeels uit Visschen, die hij dikwijls bij scholen voor zich uitdrijft, en bij groote
+hoeveelheden te gelijk in zijn ruimen muil vangt. Als de Vinvisch een rijken buit vindt, blijft hij dagen en zelfs weken lang
+op een en dezelfde plaats; dit doet hij b.v. in de nabijheid van Groenland, waar hij een ongeloofelijk groot aantal Dorschen
+en andere Kabeljauwachtige Visschen verslindt. Met zijn beide naaste verwanten&#8212;de <span class="letterspaced">Blauwe Vinvisch</span> of <span class="letterspaced">Reuzen-vinvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Sibbaldius borealis</i>) en de <span class="letterspaced">Snavelvinvis</span>&#8212;trekt de Gewone Vinvisch bij het vervolgen van de Dorschen en Haringen ver naar &#8217;t zuiden en komt dan ook in de Europeesche
+zee&euml;n, hier vereenigen de Vinvisschen zich soms tot scholen, die gedurende geruimen tijd gemeenschappelijk jagen.
+
+</p>
+<p>De jacht op den Vinvisch is wegens zijne groote vlugheid en woestheid moeielijker, en wegens de geringere hoeveelheid traan
+en baarden, die hij oplevert, veel minder voordeelig dan de vangst van den Noordschen of Groenlandschen Walvisch. In vergelijking
+met dezen wordt de Vinvisch daarom als bijna waardeloos beschouwd door de op zee kruisende walvischvangers. Een ander oordeel
+wordt trouwens over den Vinvisch geveld daar, waar de jacht van de kust af kan plaats hebben. De vangst kan dan door het te
+nutte maken van alle deelen van het lichaam van het dier een grootere winst opleveren, dan de jagers ter zee zouden kunnen
+behalen. Op het eiland Vard&ouml; b.v., op 70&deg; N.B. bij de noordwestkust van Noorwegen, wordt tegenwoordig de waarde van een groot
+dier van deze soort op &#402;&nbsp;1500.&#8211; geschat, waarbij slechts &#402;&nbsp;180.&#8211; als opbrengst van de korte en niet zeer veerkrachtige baarden.
+Bij deze vangst maakt men gebruik van vuurwapens, die op 40 M. afstand in het lichaam van het dier een harpoen werpen, welke
+met een bom verbonden en aan een armdik touw bevestigd is. De bom doodt den Vinvisch, terwijl de harpoen met het touw het
+zinken verhinderen. Een Vinvisch van 25 M. lengte levert hoogstens 80 ton traan. Zelfs van een deel van het vleesch van dit
+dier wordt partij getrokken; men kookt het in blikken bussen, die dichtgesoldeerd worden, nadat daaruit de lucht verdreven
+is; het vindt in sommige landen als vastenspijs een goeden aftrek. Het overige vleesch en de beenderen van de door kustvisscherij
+verkregen Cetace&euml;n worden tot guano verwerkt.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Tot het laatste geslacht van de familie der Vinvisschen brengen wij de <span class="letterspaced">Snavelvinvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Balaenoptera</i>), die de kleinste en sierlijkste van alle thans bekende Baardendragende Cetace&euml;n zijn.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1552.jpg" alt="Vinvisch (Physalus antiquorum). 1/175 v. d. ware grootte." width="720" height="584"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Vinvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Physalus antiquorum</i>). 1/175 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Een typische vertegenwoordiger van dit geslacht is de <span class="letterspaced">Dwerg</span>-, <span class="letterspaced">Zomer</span>- of <span class="letterspaced">Snavelvinvisch</span>, de <span class="letterspaced">Vaagevhal</span> der Noren, de <span class="letterspaced">Tikagoelik</span> der Groenlanders (<i lang="la-x-bio">Balaenoptera rostrata</i>), het kleinste, bekende lid van zijn familie, wiens lengte waarschijnlijk nooit boven de 10 M. stijgt. De geheele bovenzijde
+is donker leikleurig zwart, zoo ook de onderzijde, van de spits van de bovenkaak tot aan de plaats van aanhechting der borstvinnen,
+voorts de spits van den staart met inbegrip van de staartvin; overigens zijn de onderdeelen wit met een meer of minder roodachtige
+tint. De borstvinnen, die van onderen de kleur van den buik, van boven die van den rug hebben, zijn in het midden van de bovenzijde
+geteekend met een witten dwarsband. Het verbreidingsgebied van dit dier strekt zich uit over alle om de Pool gelegen zee&euml;n.
+Vanhier trekt het in &#8217;t begin van den winter naar &#8217;t zuiden, en verschijnt dan ook aan de Europeesche kust, aan de oost- en
+westkust van Amerika, en aan de oostkust <a id="d0e686"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e686">553</a>]</span>van Azi&euml;. Aan de Skandinavische kust komt het hoofdzakelijk in &#8217;t westen voor, maar niet in &#8217;t hooge noorden. In de Davis-straat
+en in de Baffins-baai ziet men den Dwergvinvisch, volgens <span class="smallcaps">Brown</span>, slechts in de zomermaanden, niet in den winter; in dit jaargetijde wordt hij zelfs ten zuiden van Groenland uiterst zelden
+gevonden. Door zijn aard en gewoonten gelijkt hij in vele opzichten op den Gewonen Vinvisch. Gewoonlijk ziet men deze dieren
+afzonderlijk, zelden bij paren, en nog minder dikwijls tot grootere gezelschappen vereenigd; nu eens zwemmen zij dicht onder
+den waterspiegel en duiken af en toe, dan weer vermaken zij zich met de reeds genoemde spelen. Evenals hunne verwanten voeden
+zij zich hoofdzakelijk met kleine Visschen, misschien ook wel met Koppootige Weekdieren (Inktvisschen); zij vervolgen hun
+prooi met zooveel ijver, dat zij gedurende het jagen niet zelden op het strand geraken en dan in vele gevallen het leven verliezen.
+
+
+</p>
+<p>Aan de Amerikaansche kust wordt op den Dwergvinvisch niet geregeld jacht gemaakt; in Noord- en Middel-Europa geschiedt dit
+alleen dan, als hij zich in de nabijheid van de kust vertoont. Naar men zegt, is het vleesch van dit dier zeer smakelijk.
+Vroeger werd het wel met ijzeren pijlen gedood, die men met een kolossalen kruisboog afschoot.
+
+</p>
+<p>Van deze diersoort teekent <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> aan: &#8220;Komt zeldzaam in de Noordzee voor. Een wijfje in de Zuiderzee waargenomen en daarna aan het IJ (in de zoogenaamde Voorzaan)
+op 20 December 1862 gestrand. Een wijfje in 1837 tusschen de Zeeuwsche kust en Ostende gestrand. Prof. <span class="smallcaps">Eschricht</span> vermeldt tien voorbeelden van het stranden dezer soort; van deze waren 9 wijfjes, en slechts &eacute;&eacute;n mannetje. Bij de Vinvisschen
+aan onze kusten gestrand, zijn ook meer wijfjes, doch de sekse is niet van alle opgegeven; bij de Dolfijnen evenzeer verscheidene
+wijfjes; bij de Cachelotten is slechts van enkele de sekse bekend, en deze waren mannetjes.&#8221;
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Gladde Walvisschen</span> of <span class="letterspaced">Walvisschen</span> in engeren zin (<i lang="la-x-bio">Balaenidae</i>), die de laatste familie van de onderorde der Baardendragende Cetace&euml;n vormen, zijn logger en onbehouwener van lichaamsbouw
+dan de Vinvisschen; zij hebben geen rugvin en geen huidplooien aan de buikzijde van het lichaam; hunne borstvinnen zijn breed
+en afgeknot, de baarden smal en lang.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De meest typische vorm van deze familie en tevens de belangrijkste van alle Cetace&euml;n is de <span class="letterspaced">Noordsche</span> of <span class="letterspaced">Groenlandsche Walvisch</span>, de <span class="letterspaced">Bow-head</span> van de Amerikaansche walvischvangers (<i lang="la-x-bio">Balaena mysticetus</i>), een wanstaltig schepsel, dat in al zijne lichaamsdeelen wanverhoudingen vertoont. De neiging tot overdrijving van vreemdsoortige
+verschijnselen, die alle menschen aangeboren is, blijkt duidelijk uit de vroegste berichten over dezen van oudsher beroemden
+Walvisch, waarin aan dit dier afmetingen worden toegekend, vele malen grooter dan die, welke door latere onderzoekers opgegeven
+worden. Reeds in de mededeelingen van de zeelieden, die zich voor drie of vier eeuwen met de walvischvangst bezig hielden,
+wordt geen melding gemaakt van Walvisschen, langer dan 20 M. <span class="smallcaps">Scoresby</span>, die getuige was van de vangst van ongeveer 320 Walvisschen, vond er geen enkele bij, die langer was dan 18 M. <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span> geeft van een ten noorden van de Bering-zee gevangen Noordschen Walvisch de volgende afmetingen op: lengte 16.4 M., breedte
+van de staartvin 6.7 M., lengte van den grootsten baard 3.25 M. Het lijdt echter geen twijfel, dat men grootere Walvisschen
+gevonden heeft, en in afgelegen gedeelten van de zee ook thans nog vindt. <span class="smallcaps">Karl Giesecke</span> bericht van een in &#8217;t jaar 1813 gevangen Walvisch, dat deze ongeveer 20.4 M. lang was. In &#8217;t begin van deze eeuw werd er
+bij Spitsbergen &eacute;&eacute;n gedood, die ongeveer dezelfde lengte had, en wiens grootste baarden 5 M. lang waren. Zulke baarden&#8212;de
+middelste en de beste van de reeks van 300 &agrave; 360 stuks, die op iedere bovenkaakshelft van den Walvisch voorkomt&#8212;wegen 3 &agrave;
+3.5 K.G. en komen slechts bij uitzondering voor; zelfs een lengte van 4 &agrave; 4.5 M. behoort reeds tot de zeldzaamheden. Hun breedte
+bedraagt in de nabijheid van de plaats van aanhechting 30 &agrave; 35 cM., de dikte 9 &agrave; 10 mM. Zoowel de breedte als de dikte nemen
+naar achteren af. De baarden zijn zwart van kleur en zeer veerkrachtig; met een flauwe bocht richten zij zich naar buiten
+en naar beneden; van onderen, waar zij spits toeloopen, en aan den binnenrand splitsen zij zich in lange, teere, zachte, bijna
+zijdeachtige, maar zeer taaie, op franje gelijkende vezels.
+
+</p>
+<p>Een Walvisch van 18 M. lengte is echter ook reeds een ontzaglijk, verbazingwekkend wezen. De wanstaltige kop heeft gemiddeld
+een lengte gelijk aan &eacute;&eacute;n derde van die van het geheele lichaam. De mondholte, die grooter is dan de holte aan de buikzijde
+van den romp (borstholte en buikholte te zamen genomen), bevat voldoende ruimte voor een tamelijk groote boot met haar bemanning;
+daar zij bij 5 &agrave; 6 M. lengte een breedte van 2.5 &agrave; 3 M. heeft. Met alle tot dusver beschreven Cetace&euml;n vergeleken, is deze
+Walvisch buitengewoon plomp gebouwd, zijn romp is kort, dik en rond, naar achteren tot de staartvin in alle richtingen zeer
+sterk versmald; op het midden van den kop komt een bultvormige verhevenheid voor, waar zich de neusgaten bevinden. De oogen,
+welke slechts weinig grooter zijn dan die van een Rund, liggen onmiddellijk boven het onderkaaksgewricht; de gehooropeningen&#8212;moeielijk
+waarneembaar, daar de oorschelp geheel ontbreekt en de uitwendige gehoorgang ongeveer de wijdte van een penneschacht heeft&#8212;zijn
+iets verder naar achteren geplaatst. De neusgaten&#8212;twee smalle, ongeveer 45 cM. lange, S-vormige spleten&#8212;zijn gelegen op het
+hoogste gedeelte van het midden van den kop, op een afstand van ongeveer 3 M. van het voorste einde van den snuit.
+
+</p>
+<p>De weeke tong ligt met haar geheele onderzijde vastgegroeid, onbeweeglijk in de onderkaak. De verbazend groote onderkaaksbeenderen
+wijken van achteren ver uiteen en hebben nog een buitenwaartsche bocht v&oacute;&oacute;r het gewricht, dat hen met den schedel verbindt;
+de vloer van de mondholte heeft hierdoor den vorm van een ontzaglijk grooten lepel. De bovenkaak is zeer smal, maar sterk
+boogvormig van voren naar achteren gekromd; hierdoor verkrijgt de mondholte een zeer groote hoogte. Deze bedraagt echter weinig
+meer dan de helft van de lengte van de baarden. Indien deze, evenals die van de Vinvisschen, kort en stijf waren en even lang
+als de afstand tusschen de boven- en onderkaak bij gesloten mondholte, zou er bij &#8217;t openen van den bek onder de baarden een
+ruimte overblijven, waardoor het water en de kleine, als voedsel dienende diertjes gezamenlijk zouden ontwijken. Nu echter
+buigen de lange, dunne, op borstels gelijkende spitsen van de baarden bij &#8217;t sluiten van den mond achterwaarts, de verder
+naar <a id="d0e743"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e743">555</a>]</span>voren gelegen platen komen onder de meer naar achteren geplaatste te liggen in het kanaal, dat aan weerszijden tusschen de
+tong en het onderkaaksbeen overblijft. Als de mond geopend wordt, strekken de baarden zich wegens hun veerkracht als een gespannen
+boog, die losgelaten wordt. Hoe ver ook de kaken van elkander verwijderd worden, steeds blijven de baarden als een zeef werken,
+die alleen het water doorlaat. Hierbij komt nog, dat de lange, dunne, buigzame uiteinden van de baarden, wegens de sterke
+ontwikkeling van de onderlip, die stijf omhoog rijst boven het kaakbeen, niet naar buiten kunnen worden gedreven door den
+waterstroom, die de mondholte verlaat, als haar inhoud bij het sluiten van den bek en het omhoogrijzen van de tong vermindert.
+
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1554.jpg" alt="Noordsche of Groenlandsche Walvisch door Zwaardvisschen aangevallen." width="720" height="497"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Noordsche</span> of <span class="letterspaced">Groenlandsche Walvisch</span> door <span class="letterspaced">Zwaardvisschen</span> aangevallen.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Met uitzondering van eenige weinige borstelige haren aan het voorste uiteinde van beide kaken en van zachtere haren aan weerszijden
+van den kop, benevens eenige op 2 of 3 reeksen geplaatste, zeer korte, dikwijls uitvallende haren tusschen de ademgaten, is
+de huid volkomen naakt. De opperhuid is betrekkelijk dun en stevig; zij is zoo zacht als fluweel en gelijkt eenigszins op
+vetleer; daaronder ligt de 20 &agrave; 45 cM. dikke speklaag. De kleur vertoont, naar het schijnt, nog al eenig verschil. Aan de
+bovenzijde van den kop heeft melkkleurig grijsachtig wit de overhand, aan de spits van den snuit overgaande in een ongeveer
+15 cM. breede, zwarte vlek; verder naar achteren heeft het lichaam overal nagenoeg dezelfde kleur; het is n.l. meer of minder
+donker blauw, bij de ouden naar zwart, bij de jongen naar lichtblauw zweemend. Bij oude Walvisschen strekt de donkere kleur
+zich ook over de kin uit, waar men bij jonge dieren gewoonlijk onregelmatige witte vlekken opmerkt. Gewoonlijk komen bovendien
+achter het oog en de bovenkaak twee witte vlekken voor; ook een deel van de oogleden en eenige onregelmatige teekeningen aan
+den staartwortel zijn wit. Sommige exemplaren zijn nagenoeg ivoorwit, andere sterk gevlekt. De wijfjes zijn grooter dan de
+mannetjes; hare lichtgekleurde tepels, die ongeveer zoo groot zijn als de uier van een koe, zijn door een witten kring omgeven.
+
+
+</p>
+<p>Deze Walvisch bewoont de noordelijkste gedeelten van den Atlantischen en den Stillen Oceaan en de Noordelijke IJszee, zonder
+evenwel ergens een vaste verblijfplaats te hebben. Zijn aanwezigheid, zijn komst en zijn vertrek staan ongetwijfeld in nauw
+verband met den toestand van het ijs in de verschillende jaargetijden. Alle nauwgezette onderzoekers zijn van oordeel, dat
+hij meer dan zijne verwanten aan het ijs gebonden is, zich bij voorkeur uitsluitend in de onmiddellijke nabijheid van het
+ijs ophoudt en naar het zuiden of het noorden trekt, naarmate het ijs zich in deze richting uitbreidt of in gene terugtrekt.
+Onmiddellijk verlaat hij een zeegewest, waar het ijs gesmolten is. Zijn voorliefde voor het ijs gaat zoover, dat men hem zelfs
+te midden van verbazend groote ijsvelden aangetroffen heeft, waar hij ongetwijfeld alleen kon komen door een langen weg onder
+de ijsschotsen door af te leggen en waar hij, om te kunnen ademen, zich naar de weinige, door ebbe en vloed gevormde barsten
+moet begeven.
+
+</p>
+<p>Evenals de Vinvisch is ook de Groenlandsche Walvisch een gezellig dier. Wel vindt men hem in den regel slechts in kleine troepen
+van ongeveer 3 of 4 stuks; bij de groote reizen, die deze dieren ondernemen, vereenigen zij zich soms tot talrijke scholen.
+Deze bestaan, naar door ervaren walvischvangers verzekerd wordt, gewoonlijk uit Walvisschen van gelijken ouderdom; de jonge
+en de oudere dieren vormen dus afzonderlijke troepen.
+
+</p>
+<p>De bewegingen van den Walvisch zijn onregelmatig, maar volstrekt niet langzaam of log. &#8220;Het lichaam van den Walvisch, hoe
+plomp het ook is,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Scoresby</span>, &#8220;wordt zoo snel en behendig bewogen, dat hij in 5 of 6 seconden buiten het bereik van zijne vervolgers kan komen. Zulk een
+snelheid behoudt hij echter slechts gedurende weinige minuten. Soms geschiedt het opstijgen naar den waterspiegel met zooveel
+kracht, dat hij er geheel boven uit springt. Soms gaat hij op den kop staan en beukt met den boven water geheven staart met
+vreeselijk geweld de golven. Het hierdoor veroorzaakte gedruisch wordt bij stil weder op grooten afstand gehoord en de kringen,
+die in het water ontstaan, verbreiden zich over een aanzienlijke oppervlakte. De door een harpoen getroffen Walvisch schiet,
+hoewel slechts gedurende eenige minuten, als een pijl in de diepte; hij bereikt hierbij zulk een groote snelheid, dat hij
+soms door den schok tegen den bodem de kaken breekt.&#8221;
+
+</p>
+<p>Van de hoogere begaafdheden van den Groenlandschen Walvisch valt niet veel te berichten. Naar het schijnt, zijn het gezicht
+en het gevoel de eenige zinnen, die tamelijk goed ontwikkeld zijn; men onderstelt echter, dat de zintuigen een voldoenden
+scherptegraad hebben voor het verblijf onder water en alleen in de lucht in gebreke blijven. Andere dieren van zijn soort
+worden door den Walvisch, naar men meent, op verbazend grooten afstand waargenomen; boven het water moet zijn gezicht echter
+niet ver reiken. Het gehoor is zoo zwak, dat hij een luid geschreeuw, zelfs op een afstand van een scheepslengte, niet opmerkt;
+bij stil weder echter wordt hij reeds door een gering geplas in &#8217;t water, door een gerommel op het schip of door het een of
+ander gedruisch in de hem naderende booten verontrust en tot vluchten aangespoord. Van de eigenschappen van zijn geest verdienen
+vooral vermelding de gehechtheid aan zijne soortgenooten en de ook bij hem in hooge mate aanwezige genegenheid voor de jongen.
+Andere bewijzen van verstand heeft men niet veel kunnen opmerken; toch is het duidelijk gebleken, dat de ervaring zelfs den
+geest van den gewoonlijk als dom beschouwden Walvisch scherpt. Voor zoover mij bekend is, heeft men den Groenlandschen Walvisch
+nooit hooren &#8220;brullen&#8221;; waarschijnlijk gaat men evenwel te ver, door <span class="smallcaps">Scoresby</span>&#8217;s meening te onderschrijven, dat hij in &#8217;t geheel niet in staat is tot het voortbrengen van eenig geluid.
+
+</p>
+<p>Bij goed weder heeft men den Walvisch ook gedurende <span id="d0e776" class="corr" title="Bron: zij">zijn</span> slaap kunnen waarnemen. Hij ligt dan als een lijk aan den waterspiegel, zonder zich te bewegen, heft het hoogst gelegen deel
+van den kop boven de oppervlakte, ademt rustig zonder een straal uit te werpen en houdt zich met zijne borstvinnen in evenwicht.
+Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit kleine Schaaldieren (vooral verschillende soorten van Riempootige of Copepoden) en
+Weekdieren (vooral Vinpootige Slakken of Pteropoden), die in groote massas in de bovenste waterlaag aangetroffen worden daar,
+waar de zee een olijfgroene kleur vertoont. De bedoelde kleur wordt veroorzaakt door tallooze, microscopisch kleine plantjes&#8212;Kristalwieren
+of Diatomee&euml;n&#8212;, die aan de genoemde kleine dieren tot voedsel dienen. Met uitzondering van de kleine soorten, die toevallig
+in den wijden muil van den Walvisch verdwalen en mede doorgeslokt worden, zal dit dier waarschijnlijk geen Visschen in noemenswaardige
+hoeveelheid (en in geen geval groote exemplaren) verzwelgen, daar zijn <a id="d0e779"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e779">556</a>]</span>slokdarm hoogstens 10 cM. wijd is. Onberekenbaar groot is daarentegen het aantal kleine zeedieren, die door den Walvisch als
+voedsel worden gebruikt: millioenen of zelfs milliarden iederen dag.
+
+</p>
+<p>In den regel brengt het wijfje &eacute;&eacute;n enkel jong ter wereld (zelden twee); de werptijd valt in Maart of April. Het jong zuigt
+langen tijd, misschien een vol jaar; de moeder gaat een weinig op zijde liggen om het den uier aan te bieden. De ontwikkeling
+heeft buitengewoon snel plaats, zoodat het jong reeds als zuigeling een lengte van minstens 6 M. bij een omvang van 4 M. en
+een gewicht van 6000 KG. kan bereiken. Alle waarnemers zijn het eens over de zelfopofferende liefde van de moeder.
+
+</p>
+<p>Het voordeel dat de gedoode Walvisch oplevert, is zeer groot. Gemiddeld verkrijgt men van een Groenlandschen Walvisch 12-
+&agrave; 15000 Liter traan en 700 &agrave; 1000 KG. baarden. Deze worden, nadat zij van de bovenkaak losgemaakt zijn, van het aanhangende
+spek bevrijd, gesorteerd en bij pakken van 10 &agrave; 12 stuks gebonden. Ongeveer &#8538; van de ruwe grondstof is voor de fabricatie
+van baleinen artikelen geschikt. Hoewel de zeer vari&euml;erende prijzen van de traan en van het balein de berekening van de waarde
+van den Walvisch moeielijk maken, mag men haar gemiddeld op &#402;&nbsp;12.000 stellen; een buitengewoon groot exemplaar kan echter
+ook wel het dubbele van deze som opleveren. De grootste helft van de geheele opbrengst komt van het balein, dat door geen
+andere Cetacee in zoo groote hoeveelheid en van zoo goede kwaliteit wordt voortgebracht. Het vleesch mag volstrekt niet oneetbaar
+genoemd worden: Fransche scheepskoks hebben het zeer goed weten te gebruiken; de inboorlingen van het hooge noorden eten het
+zonder eenig bezwaar, evenals ook het spek.
+
+</p>
+<p>Behalve door den mensch, wordt de levende Walvisch waarschijnlijk alleen nog door den vreeselijken Zwaardvisch aangevallen.
+Verscheidene tot de Schaaldieren behoorende woekerdieren of parasieten, die zich aan het lichaam van den Walvisch hechten,
+zullen hem waarschijnlijk veel last veroorzaken. Een soort van Vlookreeft, de zoogenaamde Walvischluis, nestelt zich soms
+bij honderdduizenden in de huid van zijn rug en vernielt deze zoozeer, dat het dier er uitziet, alsof het aan een kwaadaardige
+huidziekte lijdt. Ook is hij niet zelden met een groot aantal Zeepokken (Rankpootige Schaaldieren) bezet, en deze leveren
+weer een geschikte aanhechtingsplaats op voor velerlei zeeplanten, zoodat men Walvisschen vindt, die een geheele wereld van
+levende wezens met zich rondvoeren.
+
+</p>
+<p>Hoewel het niet te ontkennen valt, dat de Walvisschen voortdurend schaarscher worden, is het niet waarschijnlijk, dat de Groenlandsche
+Walvisch spoedig uitgeroeid zal zijn. Zijn ongastvrij woongebied biedt hem nog altijd een groot aantal toevluchtsoorden aan,
+die voor alle schepen onbereikbaar zijn; dit behoedt hem voor het lot van uit de rij der levende wezens weggevaagd te worden,
+dat hem anders zeker zou treffen.
+
+</p>
+<p>De Walvisch, die in vroegere tijden vrij veelvuldig op de Europeesche kusten voorkwam en het eerst de begeerigheid van de
+kustbewoners opwekte, wordt ook nu nog soms (1844, 1850, 1854, 1877, 1873) op de Baskische kust gevangen. Naar men vermoedt,
+moet dit dier&#8212;onze <span class="letterspaced">Noordkaper</span>, de <span class="letterspaced">Sarde</span> der Fransch sprekende Basken, de <span class="letterspaced">Sletbag</span> der IJslanders&#8212;als een afzonderlijke soort (<i lang="la-x-bio">Balaena biscayensis</i>) beschouwd worden. Deze, hoewel kleiner en vlugger dan de Groenlandsche Walvisch, is wegens zijn meer zuidelijk gelegen woongebied
+nagenoeg uitgeroeid.&#8212;De vangst van andere Cetace&euml;n in de noordelijke gedeelten van den Atlantischen Oceaan en de verder noordwaarts
+gelegen afdeelingen van de Noordelijke IJszee geeft evenwel ook thans nog aan vele handen werk. Dit blijkt uit de resultaten
+van de visscherij op de kusten van IJsland en van Noorwegen en uit het sterk vermeerderde verkeer met Spitsbergen, waar Engelschen,
+Russen en Noren elkander den vetten buit betwisten. In 1886 en 1887 werden hier meer &#8220;Walvisschen&#8221; gevangen, dan in eenig
+ander jaar van de laatste dertig, in 1887 niet minder dan 1311. Dat aan het bezit van Spitsbergen eenige waarde wordt gehecht,
+blijkt uit de annexatie van deze eilandengroep door Noorwegen in Sept. 1896.
+
+</p>
+<p>Ook op den <span class="letterspaced">Zuidelijken Walvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Balaena australis</i>), die de koude zee&euml;n van het Zuidelijk Halfrond bewoont, en zich van zijn in &#8217;t noorden levenden stamgenoot door geringere
+grootte en breederen snuit onderscheidt, wordt ijverig jacht gemaakt.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De eerste familie van de onderorde der <span class="letterspaced">Tandendragende Cetace&euml;n</span> (<i lang="la-x-bio">Denticete</i>) omvat de <span class="letterspaced">Dolfijnen</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinidae</i>), middelmatig groote of kleine Vischachtige Zoogdieren, welker beide kaken over haar geheele lengte (of over een deel daarvan)
+met bijna gelijkvormige, meer of minder kegelvormige tanden bezet zijn, en welker neuskokers in den regel slechts door &eacute;&eacute;n
+enkel, dwars gelegen ademgat naar buiten monden. De romp is regelmatig gestrekt, de kop betrekkelijk klein, zijn snuitgedeelte
+dikwijls verlengd en toegespitst, een rugvin gewoonlijk aanwezig.
+
+</p>
+<p>De Dolfijnen bewonen alle zee&euml;n der aarde en ondernemen groote reizen; zij zijn de eenige Cetace&euml;n, die ver de rivieren opzwemmen;
+sommige brengen zelfs hun geheele leven in de rivieren en in de hiermede samenhangende meren door. Alle zijn in hooge mate
+gezellig; sommige vereenigen zich tot zeer talrijke scholen, om dagen en weken achtereen gezamenlijk de zee te doorkruisen.
+Wegens hunne vlugge bewegingen, hun geringe schuwheid tegenover den mensch en hunne spelen, hebben de Dolfijnen zich sinds
+overouden tijd de vriendschap der zeelieden en der dichters verworven.
+
+</p>
+<p>Bijna alle Dolfijnen zwemmen met buitengewone behendigheid en snelheid en zijn hierdoor bijzonder geschikt voor de vischvangst.
+Zij behooren tot de roofzuchtigste zeebewoners; sommige soorten durven zelfs den grootsten Walvisch aan te vallen en weten
+hem, dank zij hun volharding in den strijd, werkelijk te overmeesteren. Grootendeels bestaat hun voedsel uit Koppootige en
+andere Weekdieren, uit Schaaldieren en Straaldieren. Men beweert, dat sommige ook gebruik maken van zeewieren en van boomvruchten,
+en deze zelfs van de boven &#8217;t water hangende boomtakken afplukken. Alle zonder uitzondering zijn vraatzuchtig, roofgierig
+en wreed. Al wat eetbaar is, beschouwen zij als een goeden buit; zelfs de jonge dieren van hun eigen soort of van hunne naaste
+verwanten worden niet door hen gespaard. De wijfjes werpen na een draagtijd van ongeveer 10 maanden &eacute;&eacute;n of twee jongen, die
+zij lang zoogen, met den meesten zorg verplegen en in tijden van gevaar verdedigen. Naar men onderstelt, groeien de jongen
+niet snel.
+
+</p>
+<p>Alle Dolfijnen zijn veel minder dan de overige Cetace&euml;n aan de vervolgingen van den mensch blootgesteld. Hunne ergste vijanden
+zijn de leden van hun eigen familie. Meer nadeel dan eenig roofdier, berokkent <a id="d0e833"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e833">557</a>]</span>hen echter hun eigen onstuimigheid. Zij vervolgen hun prooi met zooveel begeerigheid, dat zij hierdoor dikwijls geheel buiten
+het vaarwater geraken, naar het verraderlijke strand worden gelokt en op het droge het leven moeten verliezen. Soms vinden
+de visschers ze bij dozijnen op het strand liggen. Gedurende hun doodstrijd hoort men van sommige gesteun en gejammer, en
+ziet men eenige zelfs een vloed van tranen vergieten.
+
+</p>
+<p>Van vele soorten trekt de mensch een niet onbelangrijk voordeel, van enkele kan hij bijna alle lichaamsdeelen gebruiken: hij
+eet het vleesch, het vet en sommige ingewanden, vervaardigt allerlei benoodigdheden voor zijn bedrijf van de huid en van de
+darmen en kookt uit het spek een zeer gezochte, fijne soort van traan.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>Van de onderling veel verschillende soorten, waaruit deze familie bestaat, verdient de <span class="letterspaced">Zwaardvisch</span>, vertegenwoordiger van een gelijknamig geslacht (<i lang="la-x-bio">Orca</i>), in de eerste plaats genoemd te worden. Reeds sinds overouden tijd zijn deze dieren bekend en wegens hun vraatzucht berucht.
+Hun meest in &#8217;t oogloopende kenmerk is de zeer lange, naar boven gerichte rugvin. De romp is krachtig, de kop kort, het voorhoofd
+rijst schuin omhoog, de snuit is tamelijk breed; het vreeselijke gebit bestaat uit een betrekkelijk gering aantal tanden,
+die dikker zijn dan bij alle andere Cetace&euml;n, met uitzondering van den Cachelot.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Zwaardvisch</span>, <span class="letterspaced">Moordenaarsvisch</span>, <span class="letterspaced">Sabeldolfijn</span> of <span class="letterspaced">Butskop</span> (<i lang="la-x-bio">Orca gladiator</i>), kan een lengte van 9 M. bereiken, maar is in den regel kleiner; gemiddeld wordt hij 5 &agrave; 6 M. lang. De kleur biedt, naar
+het schijnt, veel verscheidenheid aan. Een meer of minder donker zwart strekt zich over het grootste deel van de bovenzijde
+uit; de onderzijde, met uitzondering van de spits van den snuit en van den staart, is tamelijk zuiver wit. Achter het oog
+staat in den regel een langwerpige, witte vlek; een halvemaanvormige, vuil-blauwachtige of purperkleurige vlek bevindt zich
+achter den rugvin, en zet zich vandaar in den vorm van een streep aan weerszijden van de rugvin en nog verder voorwaarts uit;
+zij kan ook geheel ontbreken. Men ontmoet ook zeer licht gekleurde exemplaren: helderbruine en ivoorwitte. Elke bovenkaakshelft
+bevat 13, elke onderkaakshelft 12 tanden.
+
+</p>
+<p>Naar het schijnt, waren de Zwaardvisschen in vroegere eeuwen meer algemeen verbreid dan thans. De Romeinsche natuuronderzoekers
+noemen ook de Middellandsche Zee als een deel van het door hen bewoonde gebied; in den laatsten tijd heeft men ze hier echter
+niet meer waargenomen. Zij bewonen de noordelijke gedeelten van den Atlantischen Oceaan, de IJszee en het noorden van den
+Stillen Oceaan. Geregeld bezoeken zij de kusten van Engeland, Nederland, Duitschland en Frankrijk. Volgens <span class="smallcaps">Van Bemmelen</span> is de Zwaardvisch &#8220;meermalen aan onze kusten waargenomen. Een voorwerp is in 1811 bij Ameland op de Engelsche plaat gestrand,
+&eacute;&eacute;n op 15 April 1832 aan de Friesche kust nabij de Zwarte Haan, een wijfje op 30 November 1841 levend aan den Voet der Velzer
+zeeduinen op eenigen afstand van Wijk-aan-Zee.&#8221; Het laatstgenoemde exemplaar stelde den bekwamen natuuronderzoeker <span class="smallcaps">Schlegel</span> in staat, voor &#8217;t eerst een nauwkeurige beschrijving van den Zwaardvisch te geven. Aanvankelijk prijkte het dier &#8220;met een
+fraai, in alle kleuren van den regenboog irizeerend zwart&#8221;, terwijl het wit door zuiverheid en glans aan porselein herinnerde.
+Reeds weinige dagen daarna was van dit kleurenspel niets meer te zien; de opperhuid geraakte langzamerhand los; na verloop
+van een week was het dier door beginnende verrotting geheel misvormd en verminkt. Nu werd het verkocht; een van de vele kooplustigen
+kocht het voor &#402;&nbsp;140; de kooper had zich echter verrekend, want hij kreeg slechts voor &#402;&nbsp;40 traan uit dit dier en ongeveer
+evenzooveel voor het geraamte, dat een sieraad uitmaakt van het rijke Leidsche Museum. Soms worden Zwaardvisschen in rivieren
+gevangen. Zoo kent men drie gevallen van het harpoeneeren van een dergelijk dier in de Theems.
+
+</p>
+<p>Opmerkelijk is het, dat de Zwaardvisch zich meestal in de zomermaanden in de zuidelijke zee&euml;n ophoudt, waar hij in den regel
+in Mei aankomt om in het laatste gedeelte van den herfst weder te vertrekken. Volgens <span class="smallcaps">Tilesius</span> ziet men hem in de Noordzee gewoonlijk in troepjes van vijf exemplaren, die als een troep soldaten, met den kop en den staart
+naar onderen gekromd, de rugvin als een sabel boven het water opgeheven, uiterst snel voortzwemmen en met een waakzaam oog
+de zee afzoeken. Zij zijn nergens veelvuldig, maar komen zoowel te midden van den Oceaan als in de nabijheid van de kusten
+voor; bovendien dringen zij hier niet zelden in de baaien door en zwemmen zelfs de rivieren op. &#8220;Wanneer men dezen Moordenaarsvisch,&#8221;
+zegt <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>, &#8220;op de voor hem eigenaardige wijze door het water ziet strijken of bij hooggaande zee volgens een fraai afgeronde golflijn
+bij de baren op en af ziet glijden, komt men onwillekeurig tot het vergelijken van hun zwembeweging met de kunstige vlucht
+van de Zwaluwen, waarvoor ook wegens de eigenaardige verdeeling van de kleur over de huid van dit dier reden bestaat. In allen
+gevalle moet men van de Cetace&euml;n aan hem den prijs der schoonheid toekennen.&#8221;
+
+</p>
+<p>De Zwaardvisschen maken niet alleen op kleine Visschen jacht, maar ook op de reuzen der zee; zij zijn niet alleen de grootste,
+maar ook de roofgierigste en vraatzuchtigste van alle Dolfijnen. Reeds <span class="smallcaps">Plinius</span> noemt den Zwaardvisch een gevaarlijk roofdier. Vele schrijvers uit lateren tijd maken vooral gewag van zijn strijd met den
+Walvisch, &#8220;wien hij,&#8221; zegt o. a. <span class="smallcaps">Steller</span>, &#8220;dag en nacht lagen legt. Als de Walvisch zich in een baai verbergt, loeren de Zwaardvisschen op hem; zij wachten de komst
+van een voldoend aantal makkers af, om hem als een gevangene in hun midden te nemen en onder ontzettend geschreeuw en gesteun
+naar de zee te brengen, waar zij onderduiken en hem met hun vreeselijk gebit te lijf gaan.&#8221; Drie of vier van deze vraatzuchtige
+roovers vallen zonder aarzeling zelfs den grootsten Walvisch aan, die door &#8217;t zien van zijne vreeselijkste vijanden als &#8217;t
+ware verlamd schijnt en zich soms ternauwernood inspant om hun te ontkomen. &#8220;De kamp van deze Wolven van den Oceaan,&#8221; zegt
+<span class="smallcaps">Scammon</span>, &#8220;met zulk een reusachtigen buit herinnert aan den strijd tusschen een troep jachthonden en een door de vervolging afgemat
+Hert. Eenige hechten zich aan den kop van den Walvisch, andere vallen hem van onderen aan, terwijl verscheidene hem bij de
+lippen aanpakken en onder water houden, of hem, als hij den ontzaglijken bek opent, de tong verscheuren. In de lente van het
+jaar 1858 was ik ooggetuige van een strijd van drie Zwaardvisschen met een vrouwelijken Grijzen Walvisch en haar jong. Het
+jong was reeds driemaal zoo groot als de grootste van zijne vijanden en werd minstens een uur lang door hen bestookt. De kwaadaardige
+<a id="d0e893"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e893">558</a>]</span>roovers vielen beurtelings de moeder en haar jong aan; zij doodden eindelijk het kind, dat op den bodem zonk, die hier ongeveer
+5 vademen diep was. Ook de kracht van de moeder was nagenoeg uitgeput door het gevecht, waarin haar verscheidene diepe wonden
+aan de borst en aan de lippen waren toegebracht. Toen echter het jong bezweken was, doken de Zwaardvisschen naar den bodem
+om hun slachtoffer te verscheuren; zij keerden naar den waterspiegel terug met groote stukken vleesch om deze hier te verslinden.
+Terwijl zij dit deden, ontkwam de beangste moeder, die op den door haar gevolgden weg een bloedig spoor achterliet.&#8221;&#8212;Terecht
+duidt <span class="smallcaps">Linnaeus</span> den Zwaardvisch aan met den naam: &#8220;Tiran en pijniger van de Walvisschen en Robben.&#8221; De Haaien en alle andere Zee-roofdieren
+staan in roofzucht bij hem achter. Hij is de schrik van alle waterbewoners, die elk oord, waar hij verschijnt, ten spoedigste
+verlaten, voor zoover dit nog mogelijk is. Zijn vraatzucht noodzaakt hem dikwijls zich dicht bij de kust op te houden; vooral
+de monden der rivieren, waar het water zeer vischrijk is, lokken hem aan. Bij het vervolgen van een grootere prooi zwemt hij
+echter ook wel mijlen ver zeewaarts; het duurt dan dagen en misschien zelfs weken, voordat hij weer in de nabijheid van het
+land komt. Waar Groenlandsche Walvisschen, Beloega&#8217;s en Zeehonden zijn, zal men stellig ook den Zwaardvisch, hun rusteloozen
+vijand, aantreffen. De Beloega zoowel als de zeehond spoeden zich vol angst naar de kust, zoodra zij hem ontwaren: de eerste
+gaat op deze wijze in den regel zijn verderf te gemoet; ook de laatste vindt bij de kust niet altijd de gezochte uitkomst.
+Alle walvischvangers zien met leede oogen den Zwaardvisch naderen, daar zijn jachtgebied door iederen Walvisch gemeden wordt,
+al zou deze zich tusschen het ijs moeten verbergen om de hem dreigende vervolging te ontgaan. <span class="smallcaps">Eschricht</span> vond in de maag van een Zwaardvisch van 5 M. lengte 13 Bruinvisschen en 14 Robben, en in zijn bek een vijftienden Rob, die
+de oorzaak was geweest van zijn dood, daar hij hem niet had kunnen verzwelgen. Ook <span class="smallcaps">Scammon</span> vond de maag van een door hem gedooden Zwaardvisch met jonge Zeehonden gevuld. Hij kon opmerken, dat zelfs de grootste Zeeleeuwen
+een ontmoeting met dit roofdier vermijden, en, zoolang het in &#8217;t gezicht is, hunne veilige schuilplaatsen op de rotsen niet
+verlaten.
+
+</p>
+<p>Op dit dier wordt nergens geregeld jacht gemaakt. Voordeel levert deze jacht niet op.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="smallcaps">Bruinvisch</span>, de kleinste van alle Dolfijnen van ons werelddeel, de eenige die geregeld de Noordzee en de Oostzee bewoont, is een vertegenwoordiger
+van het niet zeer soortenrijke geslacht van dien naam (<i lang="la-x-bio">Phocaena</i>); het is gekenmerkt door een kort, spoelvormig lichaam, een zacht afhellend voorhoofd, een driehoekige, op het midden van
+het lichaam gezeten rugvin van geringe hoogte en breede basis en een uit talrijke, scherpkantige tanden samengesteld gebit.
+
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Bruinvisch</span>, door de Duitschers <span class="letterspaced">Meerschwein</span> (Zeevarken), door de Franschen <span class="letterspaced">Marsouin</span>, door de Engelschen <span class="letterspaced">Porpoise</span> of <span class="letterspaced">Seapig</span> genoemd, (<i lang="la-x-bio">Phocaena communis</i>), bereikt een lengte van 1.5 &agrave; 2, in zeldzame gevallen van 3 M. De kale huid is zacht, glanzig; de kleur van de bovendeelen
+is zwartbruin, ook wel zwart met een groenachtige of paarsche tint; de zuiver witte kleur van de onderdeelen begint bij de
+spits van de onderkaak als een smalle strook, die zich verder achterwaarts verbreedt; de borstvinnen zijn meer of minder donkerbruin.
+Elke kaakhelft bevat 20 &agrave; 25 tanden met zijdelings samengedrukte en nagelvormig verbreede kroon.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1558.jpg" alt="Bruinvisch (Phocaena communis). 1/15 v. d. ware grootte." width="720" height="502"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Bruinvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Phocaena communis</i>). 1/15 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Bruinvisschen ontmoet men op iedere reis in de Noordzee of Zuiderzee. Bij troepen treft men ze aan voor de monden der rivieren;
+niet zelden zwemmen zij deze op en komen zoo op grooten afstand van de zee. &#8220;Zoo werd er,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Schlegel</span>, &#8220;&eacute;&eacute;n in de Seine bij Parijs gevangen, twee anderen in 1825 in de Elbe in het hertogdom Dessau; een voorwerp, hetwelk een
+vijftigtal jaren geleden, waarschijnlijk door de sluis van Katwijk, in den boezem van Rijnland doorgedrongen was, werd gedurende
+een maand, dan eens in het Haarlemmermeer en de rondomliggende wateren, dan eens in de grachten der stad Leiden gezien en
+eindelijk gevangen.&#8221;
+<a id="d0e953"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e953">559</a>]</span></p>
+<p>Het eigenlijke verbreidingsgebied van den Bruinvisch omvat het geheele noordelijke <span id="d0e956" class="corr" title="Bron: gedeelten">gedeelte</span> van den Atlantischen Oceaan, van Groenland tot Noord-Afrika. Ook hij begeeft zich, naar het schijnt, in het begin van den
+zomer noordwaarts, om, als de winter nadert, weder zuidwaarts te trekken. In de lente gaat hij de Haringen achterna; hij vervolgt
+ze met zulk een ijver, dat de visschers hem in hooge mate lastig vinden. Zijn vraatzucht is spreekwoordelijk; zijn buitengewoon
+snelle spijsvertering maakt het gebruik van een groote hoeveelheid voedsel noodig. De visschers houden niet van hem, omdat
+hij hun concurrentie aandoet en dikwijls ook hunne bezittingen beschadigd: zonder moeite verscheurt hij de met visch gevulde,
+dunne netten en vreet op zijn gemak de gevangenen op. Sterkere netten worden trouwens noodlottig voor hem, daar hij er in
+blijft steken en hierdoor stikt.
+
+</p>
+<p>Zooals reeds uit het zooeven gezegde afgeleid kan worden, behoort de Bruinvisch tot de weinige Cetace&euml;n, die duidelijk de
+voorkeur geven aan het water langs de kust boven de open zee. Hoewel deze dieren gezellig zijn, evenals alle Dolfijnen, vereenigen
+zij zich echter zelden tot groote scholen; liever zwemmen zij ieder afzonderlijk of bij paren, ook wel in kleine gezelschappen
+van 2 &agrave; 8 stuks. De Hollandsche zeeman noemt een troep dezer dieren: &#8220;de boer met zijne varkens.&#8221; De Bruinvisch is een uitstekend
+zwemmer; met groote kracht en bewonderenswaardige snelheid klieft hij de golven; ook kan hij boven het water uitspringen.
+In al deze opzichten moet hij echter voor de overige Dolfijnen onderdoen; hij houdt zich althans niet zoo dikwijls bezig met
+de lichaamsoefeningen, waarmede de andere Dolfijnen zich vermaken, als zij met elkander spelen. Buitengewoon druk zijn zijne
+bewegingen v&oacute;&oacute;r of gedurende een storm: hij duikelt of hobbelt dan, schijnbaar opgewonden van blijdschap in en over de rollende
+golven, buitelt over den kop en wordt dan in den letterlijken zin van het woord een &#8220;tuimelaar.&#8221; [Deze naam, die wij tot aanduiding
+van een andere diersoort zullen bezigen wordt dikwijls aan den Bruinvisch of hem verwante vormen gegeven.] Zelfs de hevigste
+branding levert voor hem geen bezwaar op; veeleer zoekt hij deze met duidelijk in &#8217;t oogvallende voorkeur op; behendig weet
+hij te ontkomen aan alle gevaren, die de andere Cetace&euml;n op de kust loopen en die dikwijls voor hen zoo noodlottig worden.
+Hij volgt ook de stoombooten na, in welker nabijheid hij zich echter niet zoo indringerig en volkomen onbevreesd beweegt als
+bij de stiller voortglijdende zeilschepen. Steeds ziet men hem de gewone koopvaardijschepen bijgeleiden, zoolang deze zich
+in de nabijheid van de kust bevinden.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Martens</span>, die als barbier op een walvischvaarder in het jaar 1671 Spitsbergen bezocht en mededeelingen heeft gedaan over dieren, welke
+de noordelijke zee&euml;n bewonen, is de eerste schrijver, die melding maakt van een der meest in &#8217;t oog vallende Dolfijnen: de
+<span class="letterspaced">Witvisch</span> of <span class="letterspaced">Beloega</span>, een vertegenwoordiger van het geslacht der <span class="letterspaced">Witvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Beluga</i>). Als het belangrijkste kenteeken van de dieren dezer groep, kan men het ontbreken van een rugvin beschouwen. Het sterk gewelfde
+voorhoofd is loodrecht geplaatst ten opzichte van den breeden, afgeknotten snuit, welks kaken gewapend zijn met een gering
+aantal kegelvormige, op lateren leeftijd meestal uitvallende tanden. De korte en stompe borstvinnen, die aan het eerste vierde
+gedeelte van het dier aangehecht zijn, hebben een eivormige gedaante.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Beloega</span> of <span class="letterspaced">Witvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Beluga leucas</i>) wordt 4 &agrave; 6 M. lang. De kleur van de oude dieren is geelachtig wit, die van de jongen bruinachtig of blauwachtig grijs,
+later met lichter gekleurde vlekken geteekend, welke zich uitbreiden, totdat de kleur gelijk geworden is aan die der oude
+dieren.
+
+</p>
+<p>Het verbreidingsgebied van den Beloega omvat alle zee&euml;n, die de Noordpool omgeven, maar strekt zich niet ver zuidwaarts uit.
+Soms, doch zelden, dwaalt hij naar zuidelijker breedten af; ook aan de kusten van Middel-Europa is hij reeds eenige malen
+waargenomen. Zijn voedsel bestaat uit kleine Visschen, Schaaldieren en Koppootige Weekdieren; bovendien vindt men geregeld
+ook zand in zijn maag; hierom zeggen de Groenlanders schertsenderwijs: &#8220;dat hij zonder ballast niet zwemmen kan.&#8221;
+
+</p>
+<p>De Beloega verschilt door zijne bewegingen en zijn voorkomen in allerlei opzichten van de onstuimige Zwaardvisschen en van
+de Bruinvisschen. Bijna nooit ziet men de dieren van deze soort alleen; in den regel zijn zij tot gezelschappen vereenigd,
+die tot ontzaglijke scholen kunnen aangroeien. Zulk een kudde moet een prachtig schouwspel opleveren, daar de schitterend
+witte dieren bij &#8217;t ademhalen soms de helft van het lichaam boven de donkere golven opheffen.
+
+</p>
+<p>De walvischvangers zien den Beloega gaarne, omdat zij hem beschouwen als een voorlooper van den grooten Walvisch; daarom zeilen
+zij dikwijls in zijn gezelschap verder, zonder hem lastig te vallen. In dit geval komt hij vaak bij het schip en speelt hier
+in de golven, afwisselend er onder en er boven; altijd echter blijft hij schuw, en vlucht bij het geringste gedruisch. De
+voornaamste reden, die de Walvischvangers doet afzien van de jacht, op dit dier, welks vangst een niet te versmaden voordeel
+zou opleveren, is eigenlijk, dat het door zijn vlugheid en behendigheid aan een vervolging in de open zee dikwijls weet te
+ontkomen, en dat bovendien deze jacht te veel tijd vereischt, om voor de Europeanen de moeite waard te zijn. Anders is het
+gesteld met de inboorlingen van het hooge noorden; voor hen is de Beloega, wegens zijn traan en zijn vleesch een van de belangrijkste
+Cetace&euml;n. De meeste worden gevangen met behulp van netten, die aan den ingang van de fjorden of zeeboezems of in de zee&euml;ngten
+tusschen de eilanden worden geplaatst. De borstvinnen en de staartvin worden na goede toebereiding als een buitengewone lekkernij
+beschouwd. De huid wordt gedroogd en gelooid en voor velerlei doeleinden gebruikt. Zoo maken de Kamtschadalen er riemen van,
+die wegens hunne zachtheid en stevigheid zeer geroemd zijn.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Van alle geschenken der zee is er geen van meer belang voor de bewoners der noordelijke gewesten dan dat, hetwelk zij hun
+aanbiedt, in den vorm van den Dolfijn, die op de F&auml;r-&ouml;er bekend is onder den naam van <span class="letterspaced">Grind</span> of <span class="letterspaced">Grindewal</span> (<i lang="la-x-bio">Globiocephalus melas</i>). Dit dier is een vertegenwoordiger van het geslacht der <span class="letterspaced">Rondkopdolfijnen</span> (<i lang="la-x-bio"><span id="d0e1015" class="corr" title="Bron: Globliocephalus">Globiocephalus</span></i>), dat gekenmerkt is door den werkelijk nagenoeg bolvormigen, als &#8217;t ware opgezwollen kop, door de ver naar achteren aangehechte,
+sikkelvormige borstvinnen, door de op &#8217;t midden van &#8217;t lichaam zich verheffende rugvin, door de beide tusschenkaaksbeenderen
+die de bovenkaak bedekken. De romp is niet spoelvormig, maar zijdelings samengedrukt. In elke helft van iedere kaak bevinden
+<a id="d0e1018"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1018">560</a>]</span>zich 12 &agrave; 14 dikke en tamelijk lange, over &#8217;t geheel genomen kegelvormige tanden, die tamelijk groote tusschenruimten overlaten;
+de kroon eindigt in een scherpe spits en is een weinig naar binnen en naar achteren gebogen; bij gesloten bek passen de tanden
+van de eene kaak in de ruimten tusschen die van de andere. Daar vele tanden op lateren leeftijd uitvallen, vindt men er meestal
+in iedere kaakhelft niet meer dan 9, die tot de voorzijde van den bek beperkt zijn. De kale en glanzige huid is aan de bovendeelen
+donkerzwart, aan de onderdeelen grijsachtig zwart; aan de onderzijde van den hals bevindt zich een breede, witte, hartvormige
+vlek. Zeer oude mannetjes bereiken een lengte van 6 &agrave; 7 M.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1560.jpg" alt="Grind (Globiocephalus melas). 1/36 v. d. ware grootte." width="720" height="606"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Grind</span> (<i lang="la-x-bio">Globiocephalus melas</i>). 1/36 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>De Grind is eigenlijk een bewoner van de Noordelijke IJszee en van het noordelijke deel van den Stillen Oceaan. Van de IJszee
+uit begeeft hij zich vaak naar het noordelijke gedeelte van den Atlantischen Oceaan en komt soms zelfs op de breedte van de
+straat van Gibraltar; hierbij volgt hij echter niet, evenals de andere Cetace&euml;n, bepaalde wegen. Gezelliger dan de andere
+leden van hun familie en van hun orde, zijn deze dieren steeds tot troepen vereenigd, die van 10 &agrave; 20 tot meer dan duizend
+exemplaren kunnen aangroeien; deze scholen worden steeds door oude, ervaren mannetjes aangevoerd, die door hunne metgezellen
+met dezelfde onverschilligheid, of liever onnadenkendheid gevolgd worden, als de belhamel door zijne Schapen, al zouden zij
+hierdoor ook hun verderf tegemoet gaan.
+
+</p>
+<p>Hun voedsel bestaat hoofdzakelijk uit verschillende soorten van Koppootige Weekdieren (Inktvisschen); in de maag van het gedoode
+dier heeft men echter ook wel Dorschen, Haringen en andere kleine Visschen, Weekdieren van allerlei klassen en dergelijken
+buit gevonden.
+
+</p>
+<p>Geen enkele andere Cetacee wordt zoo dikwijls, en bij zoovele exemplaren tegelijk, op het strand geworpen als de Grind, wiens
+lust tot gezelligheid hem op gevaarlijke plaatsen in den regel noodlottig wordt; misschien is het geen overdrijving te zeggen,
+dat deze diersoort niet in de zee, maar op het land zijn leven besluit. Er gaat bijna geen jaar voorbij, waarin niet een meer
+of minder groot aantal Grinden hier of daar stranden. In het jaar 1779 verongelukte een kudde van 200, in 1805 een van 300
+stuks op de Shetlandsche eilanden; in de jaren 1809 en 1810 werden 1100 exemplaren in een zeeboezem van IJsland, die men naar
+de Grinden Walfjord genoemd heeft, op den oever geworpen. Ook op onze kusten gebeurt dit soms. &#8220;Het laatste voorbeeld van
+dezen aard,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Schlegel</span>, &#8220;had den 9den April 1825 in de Zeeuwsche stroomen bij St. Annaland plaats, waar er tegelijk 35 stuks gedood werden, van
+welke het grootste een lengte van 20 voet had. Verscheidene van deze voorwerpen werden toen voor het Rijks-Museum van Natuurlijke
+Historie aangekocht, waar zij zich nog bevinden.&#8221;
+
+</p>
+<p>Op alle noordelijke eilanden tracht men reeds sinds overouden tijd het stranden van de Grinden, die zich in de nabijheid van
+de kust ophouden, te bevorderen. <span class="smallcaps">Graba</span> beschrijft de vangst van den Grindewal op de F&auml;r-&ouml;er op een even duidelijke als aangename wijze.
+
+</p>
+<p>&#8220;Den 2en Juli,&#8221; zoo verhaalt hij, &#8220;weerklonk plotseling van alle zijden het luid geroep &#8220;Grindaboed&#8221;. Dit geschreeuw geeft
+te kennen, dat een der op zee aanwezige booten een troep Grindewalen ontdekt heeft. In een oogwenk was geheel Thorshaven in
+beweging; alle kelen herhaalden &#8220;Grindaboed&#8221;; de hoop dat men weldra weer aan een stuk grindevleesch zal smullen, veroorzaakte
+een algemeen gejubel. De menschen renden met zooveel haast door de straten, alsof er een landing van de Turken te vreezen
+was. Hier liepen er eenige naar de booten, daar kwamen andere met walvischmessen aandragen; ginds draafde een vrouw haar man
+achterna met een stuk gedroogd vleesch, dat zij hem als leeftocht wilde medegeven; kinderen werden <a id="d0e1046"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1046">561</a>]</span>omvergeloopen en uit puren ijver viel een van de visschers uit zijn boot in zee. In den tijd van tien minuten waren elf achtmansbooten
+gereed en stieten van wal; de pijjakkers werden uitgetrokken en de roeiriemen met zooveel ijver gehanteerd, dat de vaartuigen
+als pijlen vooruitschoten. Wij begaven ons naar den ambtman, wiens booten en manschappen gereed waren om te vertrekken; vooraf
+gingen wij met hem op de schans om van hier te zien waar de Grindewalen zich bevonden. Door onzen verrekijker ontdekten wij
+de beide booten, die &#8220;Grinaboed&#8221; aangekondigd hadden. Nu verhief zich bij het naastbijgelegen dorp een hooge rookkolom; onmiddellijk
+daarna verscheen er ook een op een naburigen berg; overal zag men vuursignalen; naar alle plaatsen in de buurt werden boden
+gezonden; het fjord wemelde van vaartuigen. Wij gingen aan boord van het jacht van den ambtman en hadden weldra de overige
+ingehaald. Nu zagen wij den troep Grinden, die door de in een halven kring geschaarde booten van de open zee afgesloten werd.
+De op deze wijze omsingelde zeedieren, werden door 20 &agrave; 30 booten, waarbij wij ons hadden aangesloten, en waarvan de eene
+ongeveer 100 schreden van de eerstvolgende verwijderd was, langzaam in de richting van de baai van Thorshaven voortgedreven.
+Ongeveer het vierde gedeelte van alle Grinden was zichtbaar; nu eens kwam een kop boven water en spoot zijn waterstraal (?)
+uit, dan weer kreeg men den hoogen rugvin te zien, later weer het geheele bovenlijf. Als de dieren aanstalten maakten om onder
+de vaartuigen door te zwemmen, werden steenen en stukken lood, aan touwen bevestigd, in &#8217;t water geworpen; als zij snel vooruitstoven,
+werd er uit alle macht geroeid, zoodat zelfs sommige roeiriemen braken. Toen de Grinden dicht bij den mond van de haven waren
+en niet gemakkelijk meer ontsnappen konden, begaven wij ons naar de stad. Het strand wemelde van menschen, die de vermakelijke
+eindsc&egrave;ne van de jacht, het dooden van den buit, aanschouwen wilden. Wij kozen een goede standplaats uit, van waar wij alles
+van nabij konden zien.
+
+</p>
+<p>&#8220;Hoe nader de Grinden bij de haven en het land kwamen, des te onrustiger werden zij; tot een hoop dicht opeengedrongen, gaven
+zij weinig acht meer op het werpen met steenen en het slaan met de roeiriemen. Steeds dichter werd de kring der booten om
+de ongelukkige slachtoffers, steeds langzamer trokken zij, het gevaar bevroedend, de haven binnen; thans, in de Westervaag
+gekomen, die slechts ongeveer 250 schreden breed en dubbel zoo lang is, wilden zij zich niet meer als een kudde Schapen laten
+drijven en maakten aanstalten om om te keeren. Nu naakte het beslissend oogenblik. Bezorgdheid, hoop, moordlust stonden te
+lezen op de gelaatstrekken van alle F&auml;ringers. Zij lieten een woest geschreeuw hooren; alle booten snelden op den troep toe;
+de manschappen staken met hunne breede harpoenen naar de dieren, die niet dicht genoeg bij de booten waren om deze door een
+slag met den staart te kunnen beschadigen. De gewonde dieren spoedden zich met vreeselijke snelheid voort; de geheele troep
+volgde hen na en liep op het strand.
+
+</p>
+<p>&#8220;Nu begon een angstwekkend tooneel. Alle booten schoten achter de Grinden aan en voeren in &#8217;t wilde weg tusschen hen in, terwijl
+de manschappen dapper in &#8217;t rond staken. De menschen, die aan land stonden, gingen tot aan de oksels in &#8217;t water op de gewonde
+dieren af en sloegen hen ijzeren haken, waaraan een touw gebonden was, in &#8217;t lijf of in de blaasgaten; 3 of 4 mannen trokken
+daarna den Grind geheel op het land en sneden hem de keel tot aan de rugwervels door. In zijn doodstrijd beukte het stervende
+dier de zee met zijn staart, zoodat het water ver in &#8217;t rond spatte; het vroeger kristalheldere water van de haven had een
+bloedroode kleur aangenomen; bloedstralen werden uit de blaasgaten opgespoten. De bloedige arbeid wond de F&auml;ringers tot woede
+en vermetelheid op. Ten naastenbij 30 booten, 300 menschen, 80 doode of nog levende Grinden bevonden zich op een ruimte van
+weinige vierkante roeden bijeen. Geschreeuw en geraas overal. De met bloed bevlekte kleederen, aangezichten en handen, deden
+de in werkelijkheid zoo goedaardige F&auml;ringers op de kannibalen van een Zuidzee-eiland gelijken; geen spoor van medelijden
+toonden zij bij deze afschuwelijke slachting. Toen een man door een slag met den staart van een stervenden Grind neergeveld
+en een boot aan stukken geslagen was, werd het laatste gedeelte van dit treurspel met meer voorzichtigheid afgespeeld. 80
+gedoode Grinden bedekten het strand; geen enkele was ontkomen. Zoodra het water door het bloed der gekwetste dieren gekleurd
+en door de stuiptrekkende staartbewegingen der stervenden troebel geworden is, kunnen de nog levende dieren zich niet meer
+redden en draaien als &#8217;t ware in een kring rond. Wanneer er al toevallig een naar het heldere water ontsnapt, keert hij toch
+dadelijk naar zijne kameraads in den bloederigen poel terug.
+
+</p>
+<p>&#8220;Na een rusttijd van een uur werden de gedoode Grinden naast elkander gelegd, gewaardeerd en voorzien met een in de huid ingesneden
+merk in Romeinsche cijfers, dat hun grootte aangeeft. De verdeeling van den buit heeft plaats naar evenredigheid van het grondbezit
+en geschiedt reeds sedert onheugelijke tijden op deze wijze.
+
+</p>
+<p>&#8220;Nadat het aandeel van iedere boot in de vangst bepaald was, werden de dieren afgehouwen. Eerst snijdt men hun de vinnen af
+en het lichaam midden door. Nu wordt het spek in breede strooken en vervolgens het vleesch in stukken losgemaakt. De lever,
+het hart en de nieren, die volgens de F&auml;ringers de smakelijkste stukken zijn, worden uit de lichaamsholte genomen; ten slotte
+keert men den romp om en behandelt de andere zijde evenzoo. Het voordeel, dat door deze jacht verkregen wordt, is zeer groot.
+Gemiddeld rekent men, dat ieder dier een ton traan oplevert. Het vleesch en het spek worden versch gegeten of door inzouten
+en drogen voor bederf bewaard. Van de huid der vinnen worden de strooken leer vervaardigd, die aan de roeiriemen bevestigd
+zijn; de beenderen dienen voor het maken van de omrastering der landerijen; de maag wordt opgeblazen en als bergplaats voor
+traan gebruikt. Eigenlijk blijven dus alleen de darmen en eenige andere ingewanden over; om van de verrotting dezer overblijfselen
+geen last te hebben, worden zij door booten naar de zee gebracht.&#8221;
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>Geen der Vischachtige Zoogdieren en zelfs geen der zeedieren in &#8217;t algemeen, hebben zoozeer de belangstelling gewekt van de
+dichters en de natuuronderzoekers der oudheid en aanleiding gegeven tot zulke gloeiende beschrijvingen en zonderlinge vertelsels
+als de Dolfijn. Hij is het, die <span class="smallcaps">Arion</span> redde, toen deze beroemde lierdichter en citherspeler over boord sprong, om het gevaar te ontgaan van vermoord te worden
+door roofzuchtige matrozen; hij nam hem op den rug en droeg hem naar kaap Taenarus. Hij is het, van wien <span class="smallcaps">Plinius</span> een aardig sprookje vertelt: een knaap had, door herhaaldelijk een Dolfijn met brood te voederen, diens genegenheid in zoo
+hooge <a id="d0e1066"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1066">562</a>]</span>mate gewonnen, dat dit dier hem verscheidene jaren achtereen, iederen dag over het meer Lucrinus naar de school in Puteolie
+droeg en op dezelfde wijze weer thuis bracht. Toen de knaap stierf, verscheen de Dolfijn nog steeds iederen dag op de gewone
+plaats en treurde zich weldra dood over het verlies van zijn lieveling.&#8221; Van de Dolfijnen wordt voorts verhaald, dat zij in
+den ouden tijd den mensch behulpzaam waren bij het vangen van de Zeebarbeelen, door geheele scholen van deze Visschen in de
+netten te drijven, voor welke dienst zij beloond werden met een deel van den buit en met brood, dat in wijn gedoopt was.
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Dolfijn</span> vertegenwoordigt met eenige andere, zeer na verwante soorten een afzonderlijk geslacht van dezen naam (<i lang="la-x-bio">Delphinus</i>). De betrekkelijk kleine kop eindigt van voren in een snavelvormig verlengden snuit, welks kaken met buitengewoon talrijke,
+kegelvormige, blijvende tanden bezet zijn; de borstvinnen staan geheel zijdelings, ongeveer op de grens van het eerste vijfde
+gedeelte van de lichaamslengte: de rugvin zit ongeveer op het midden van de rugzijde; de staartvin is naar verhouding zeer
+groot en bijna zuiver halve-maanvormig.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Gewone Dolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinus delphis</i>) bereikt gemiddeld een lengte van 2 M. Zijn huid is buitengewoon glad; zij is niet slechts glanzig, maar prijkt ook met allerlei
+regenboogkleuren. De bovendeelen zijn groenachtig bruin of groenachtig zwart, welke kleur scherp, maar niet volgens een rechte
+lijn gescheiden is van de schitterend witte kleur der onderdeelen, die aan de zijden op enkele plaatsen grijsachtige of zwartachtige
+vlekken vertoont. Het aantal tanden is zeer verschillend. Gewoonlijk vindt men er 42 &agrave; 50 in iedere kaak; men heeft er echter
+ook wel Dolfijnen gedood, die in elke kaakhelft 53, dus in het geheel het opmerkelijke groote aantal van 212 tanden hadden.
+Deze tanden zijn regelmatig over de kaak verdeeld; zij laten kleine tusschenruimten over, zoodat die van de bovenkaak tusschen
+die van de onderkaak vallen en omgekeerd; zij zijn lang, kegelvormig, zeer puntig en van buiten naar binnen zwak gekromd.
+
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1562.jpg" alt="Gewone Dolfijn (Delphinus delphis). 1/18 v. d. ware grootte." width="720" height="615"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Gewone Dolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinus delphis</i>). 1/18 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Dit beroemde dier, dat aan de kusten der Middellandsche Zee zeer algemeen is, wordt van tijd tot tijd aan de kusten van Groot-Brittanni&euml;
+en van het noorden van Frankrijk gevangen; het verdwaalt soms ook in de Noordzee. Voor zoover bekend, is slechts &eacute;&eacute;nmaal,
+vele jaren geleden een exemplaar van deze diersoort op de Hollandsche kust gestrand. Naar het schijnt, is zij over een groot
+deel van den aardbol verspreid; zij bewoont althans alle zee&euml;n van het noordelijk halfrond, en draagt hier veel bij tot de
+tijdkorting van zeelieden en reizigers. De Dolfijn openbaart door zijne bewegingen zoo mogelijk een nog speelscher aard dan
+dien zijner verwanten. Nu eens zwerft hij op grooten afstand van de kust in de open zee rond, dan weer zwemt hij ver de rivieren
+op. Troepen van deze dieren naderen het schip en spelen langen tijd in de nabijheid, voordat zij een anderen koers nemen.
+Onophoudelijk duiken <span id="d0e1098" class="corr" title="Bron: zijn">zij</span> onder en komen weer boven, verheffen het hoogst gelegen deel van den kop gedurende eenige oogenblikken boven den waterspiegel,
+blazen met snuivend gedruisch, en verdwijnen weer in de diepte. Zij zwemmen zoo buitengemeen snel, dat zij niet alleen het
+snelste stoomschip met gemak bijhouden, maar intusschen ook nog allerlei spelende bewegingen maken, en, als zij dit verkiezen,
+om het schip heen zwemmen zonder achter te blijven. Van tijd tot tijd springt een van hen boven het water uit, valt, zonder
+luid gedruisch te veroorzaken, met een buiteling weer in de zee terug, en neemt ten spoedigste zijn vroegere houding weer
+aan.
+
+</p>
+<p>Het gebit van den Dolfijn geeft duidelijk te kennen, dat hij een der ergste zee-roofdieren is; naar men <a id="d0e1103"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1103">563</a>]</span>zegt, verschoont hij zelfs zijne gewonde soortgenooten niet. Zijn voedsel bestaat uit Visschen, Schaaldieren, Koppootige Weekdieren
+en andere zeebewoners. Het liefst maakt hij jacht op Sardijnen, Haringen en Vliegende Visschen. Het wijfje werpt 10 maanden
+na de paring een jong van 50 &agrave; 60 cM. lengte, waaraan zij gedurende geruimen tijd groote genegenheid toont.
+
+</p>
+<p>In den Zwaardvisch heeft de Dolfijn een gevaarlijker vijand dan in den mensch; want deze maakt alleen dan jacht op hem, als
+gebrek aan versch vleesch hem hiertoe noopt. Ook thans nog valt den Dolfijn van den kant van den mensch een zekere vereering
+ten deel.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>In de Noordzee komen nog eenige andere vertegenwoordigers van hetzelfde geslacht voor, o.a. de <span class="letterspaced">Witsnuitdolfijn</span> [<i lang="la-x-bio">Delphinus (Lagenorhynchus) albirostris</i>], zeer kennelijk aan de witte kleur van den snuit en van de achterhelft van het lichaam. Hij is minder rank dan de Gewone
+Dolfijn, met wien hij overeenstemt door zijn betrekkelijk zwak gebit; in elke kaakhelft heeft hij 25 tanden. Hij kan een lengte
+van 4 &agrave; 5 M. bereiken. In Juni 1851 werd een dier van deze soort in de Noordzee, dicht bij Texel waargenomen; kort daarna
+werd er een bij Oostende gevangen.
+
+</p>
+<p>Even zeldzaam is op onze kust de <span class="letterspaced">Tuimelaar</span>, de <span class="letterspaced">Nesarnak</span> der Groenlanders (<i lang="la-x-bio">Delphinus tursio</i>). Deze heeft in elke kaakhelft 20 &agrave; 24 tanden, welke sterker zijn dan die van den Gewonen Dolfijn; ook de skelet-bouw is
+steviger. Hij wordt 3&frac12; &agrave; 4&frac12; M. lang; van boven en aan de zijden is hij licht blauw-zwart, van onderen wit. Een voorwerp van
+deze soort strandde ongeveer 70 jaar geleden op de Groningsche kust, twee exemplaren spoelden op 20 April 1828 in Friesland
+nabij de Zwarte Haan aan wal.
+
+</p>
+<p>Minder veelvuldig nog is de <span class="letterspaced">Snaveldolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Delphinus rostratus</i>), die door zijn gebit op den Tuimelaar gelijkt, maar door slankeren lichaamsbouw en door de minder duidelijke scheiding tusschen
+het minder gewelfde voorhoofd en den smalleren snuit van dezen verschilt. Zijn algemeene kleur is roetachtig zwart; deze gaat
+op den buik, de borst en den rand der onderkaak in rosachtig wit over. Lengte 2.5 M. Een exemplaar werd in 1829 gevangen bij
+den mond van de Schelde.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p>De eerste mededeelingen over een in de Zuid-Amerikaansche rivieren levenden Dolfijn kwamen voor in het groote werk over &#8220;de
+keerkringsgewesten van de Nieuwe Wereld&#8221; door <span class="smallcaps">A. von Humboldt</span> en <span class="smallcaps">Bonpland</span>, die echter geen volledige beschrijving van deze diersoort gaven (1819). Nauwkeuriger berichten danken wij aan de verdienstelijke
+Duitsche onderzoekers <span class="smallcaps">Spix</span> en <span class="smallcaps">Martinz</span> (1831). Kort daarna zag een uitmuntende studie over dit onderwerp van den Franschen geleerde <span class="smallcaps">d&#8217;Orbigny</span> het licht.
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Inia</span> of <span class="letterspaced">Bonto</span> (<i lang="la-x-bio">Inia amazonica</i>), vertegenwoordiger van het geslacht der <span class="letterspaced">Langsnuitdolfijnen</span> (<i lang="la-x-bio">Inia</i>), is een Dolfijn, wiens snuit zich verlengd heeft tot een smallen, rondachtigen, met stijve haren begroeiden snavel, die
+in elke kaakhelft 33 of 34 spitse tanden met gekromde, sterke kroon heeft. Het slanke lichaam draagt lange borstvinnen, die
+aan hun bovenste gedeelte uitgesneden, en naar de spits sikkelvormig versmald zijn, een niet gelobde staartvin en een zeer
+lange vetvin op den rug. De lichaamslengte wisselt af van 2 tot 3 M. Het wijfje bereikt, naar men zegt, slechts de helft van
+deze grootte. Op de geheele bovenzijde is de Inia bleek blauwachtig; de kleur van de onderzijde zweemt naar rozenrood. Er
+zijn echter vele kleurverscheidenheden opgemerkt: soms ontmoet men geheel roodachtige, soms ook geheel zwartachtige exemplaren.
+In den laatsten tijd heeft men verscheidene, nauw met elkander verwante soorten onderscheiden.
+
+</p>
+<p>Voor zoover thans bekend, bewoont deze Dolfijn bijna alle stroomen van Zuid-Amerika, tusschen 10 en 17&deg; Z.B. In den Amazonenstroom
+en zijne bijrivieren, alsmede in den Orinoko is hij overal een bekende verschijning. Naar men zegt, zijn de bewegingen van
+dit dier langzamer en minder levendig dan die van de in zee levende Dolfijnen; het zwemt rustiger, komt dikwijls aan de oppervlakte
+om adem te halen en vormt met zijne soortgenooten gewoonlijk slechts kleine gezelschappen. Deze mededeelingen worden echter
+door <span class="smallcaps">Von Humboldt</span> niet bevestigd. &#8220;De lucht,&#8221; zegt hij, &#8220;werd weder stil; weldra begonnen groote Cetace&euml;n uit de familie der Spuitvisschen,
+zeer veel gelijkende op de Dolfijnen van onze zee&euml;n, in lange reeksen aan de oppervlakte te dartelen. De langzame en trage
+Krokodillen vermeden, naar het scheen, de nabuurschap van deze geraasmakende en onstuimige dieren; wij zagen ze onderduiken,
+als de Spuitvisschen dicht bij hen kwamen. Dat de Cetace&euml;n op zoo grooten afstand van de kust voorkomen, is zeer opmerkelijk;
+men treft ze hier in alle jaargetijden aan; voor zoover men weet, is er niets, waaruit zou blijken, dat zij op bepaalde tijden
+als de Zalmen trekken.&#8221;
+
+</p>
+<p>Volgens <span class="smallcaps">Bates</span> wordt de Amazonenstroom door minstens drie verschillende soorten van Dolfijnen bewoond; overal zijn deze dieren talrijk,
+hier en daar vertoonen zij zich zelfs in verrassend grooten getale. &#8220;In de breedste gedeelten van den stroom,&#8221; zegt deze uitmuntende
+onderzoeker, &#8220;van de monding tot op een afstand van 1500 mijlen bovenwaarts, hoort men voortdurend, hoofdzakelijk echter &#8217;s
+nachts, de een of andere soort buitelen, blazen en snorken; deze geluiden dragen er niet weinig toe bij om op den reiziger
+een indruk te maken, overeenkomende met dien, welke de uitgestrektheid en de verlatenheid van de zee teweegbrengt.&#8221; Hun voedsel
+bestaat grootendeels uit kleine Visschen; bovendien echter worden allerlei boomvruchten, die van de takken in de rivier vallen,
+niet door hen versmaad. Bij voorkeur houden de Inia&#8217;s zich op in de heldere en diepe bochten van de door hen bewoonde stroomen
+of op plaatsen, waar bijrivieren in deze stroomen uitmonden, blijkbaar omdat hier de meeste Visschen voorkomen.
+
+</p>
+<p>De inboorlingen maken geen jacht op den Inia. Zijn vleesch wordt taai genoemd, zijn spek slecht, zijn huid is hoogstens geschikt
+voor het vervaardigen van schilden; de vangst van dit dier loont dus de moeite niet.
+</p>
+<p class="tb">*</p><p>
+
+</p>
+<p><span class="smallcaps">Plinius</span> maakt melding van een Dolfijn, genaamd <span class="letterspaced">Platanista</span>, die in den Ganges leeft en volgens zijn beschrijving 7 M. lang zou worden. Dit dier bestaat werkelijk, maar is veel kleiner
+dan de oude, beroemde onderzoeker aangeeft; zijn lengte bedraagt namelijk omstreeks 2 M. De <span class="letterspaced">Soesoek</span> of <span class="letterspaced">Snaveldolfijn van den Ganges</span> (<i lang="la-x-bio">Platanista gangetica</i>) onderscheidt zich van zijne verwanten door den zeer slanken lichaamsbouw, de halvemaanvormige, in twee lobben verdeelde
+staartvin en den bovenwaarts gekromden, langen, snavelvormigen snuit. De bovenkaak is zijdelings samengedrukt en vormt zoo
+een kam, die aan de voorzijde uitpuilt en van achteren breeder wordt, daar waar hij zich met het hooge, bolle voorhoofd <a id="d0e1202"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1202">564</a>]</span>vereenigt en de lange, smalle, nevens elkander geplaatste neusgaten omgeeft. Elke kaakhelft bevat 30 &agrave; 32 stevige, kegelvormige,
+spitse tanden. De vetvin op den rug bestaat slechts uit een kleine uitbreiding van de huid. De kleur van de bovendeelen is
+grijsachtig zwart, die van de onderdeelen <span id="d0e1204" class="corr" title="Bron: grijsachig">grijsachtig</span> wit.
+
+</p>
+<p>Deze merkwaardige Dolfijn&#8212;die volgens de nieuwste onderzoekingen niet de eenige vertegenwoordiger van de orde der Cetace&euml;n
+in de rivieren van Zuidoost-Azi&euml; is&#8212;komt niet alleen in den Ganges en zijne bijrivieren voor, maar werd ook reeds in de Brahmapoetra
+en in den Indus aangetroffen. Zijn voedsel bestaat hoofdzakelijk uit Visschen en Schaaldieren. Nu en dan heeft men in zijn
+maag ook rijstkorrels en overblijfselen van Insecten gevonden; naar men meent, zijn deze echter uit de ingewanden van de als
+voedsel gebruikte Visschen afkomstig.
+
+</p>
+<p>Het vleesch van dit dier wordt in sommige streken van Indi&euml; met smaak gegeten. Het levert een zeer vloeibare traan op, die
+als een uitmuntend smeermiddel voor leder beschouwd wordt.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De <span class="letterspaced">Narwal</span>, de <span class="letterspaced">E&eacute;nhoornvisch</span> (<i lang="la-x-bio">Monodon monoceros</i>), verschilt door belangrijke eigenaardigheden zoozeer van de overige Tandendragende Cetace&euml;n, dat men hem in een afzonderlijke
+familie heeft geplaatst. Zijn gebit wijkt belangrijk af van dat zijner ordegenooten. Het mannetje heeft n.l. in de bovenkaak
+aan de linkerzijde &eacute;&eacute;n kolossalen stoottand met open wortel; deze steekt recht naar voren 2 &agrave; 3 M. buiten den bek uit, maar
+is naar verhouding van zijn lengte zwak; hij is van rechts naar links gedraaid; de hiermede overeenkomende tand aan de rechterzijde
+blijft in den regel onontwikkeld. Bij het wijfje blijven beide tanden meestal klein en in de kaak verborgen; slechts zelden
+groeien zij uit. Bij uitzondering heeft men Narwals met twee stoottanden gevonden; deze waren alle wijfjes; de tanden hadden
+dan steeds een veel geringere lengte dan die der mannetjes. De bovenkaak van het jonge dier bevat bovendien aan weerszijden
+twee kleine voortanden en een kies; bij volwassenen treft men deze bestanddeelen van het gebit in den regel niet meer aan.
+De onderkaak is altijd tandeloos. De rolronde, van voren afgeronde kop maakt ongeveer een zevende gedeelte van het langwerpige,
+bijna spoelvormige lichaam uit. Het platte voorhoofd gaat onmerkbaar over in den zeer korten, breeden en dikken, aan de rechterzijde
+een weinig verkorten snuit; deze daalt aan &#8217;t voorste deel van &#8217;t lichaam bijna loodrecht naar beneden. Een rugvin is niet
+aanwezig, hoewel door een huidplooi aangeduid. De borstvinnen zijn ongeveer op de grens van het eerste vijfde deel van &#8217;t
+lichaam aangehecht, kort, eivormig, van voren dikker dan van achteren. De zeer groote staartvin is duidelijk in twee lobben
+verdeeld. De kleur van de glanzige en zachte, fluweelachtige huid vertoont, naar het schijnt, in verband met geslacht en leeftijd,
+een niet onbelangrijk verschil. Bij het mannetje is de witte of geelachtig witte grondkleur geteekend met talrijke donkerbruine
+vlekken van onregelmatigen vorm, die op den rug het dichtst opeengehoopt zijn, aan den buik het verst uiteenstaan en aan den
+kop bijna ineenvloeien. Jonge dieren zijn donkerder van kleur dan oude. Er worden echter ook wel nagenoeg zuiver witte en
+eveneens grijsachtige, effenkleurige exemplaren gevonden. De totale lengte van den Narwal kan, naar men zegt, tot 6 M. klimmen,
+bedraagt echter in den regel niet meer dan 4 &agrave; 5 M.
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1564.jpg" alt="Narwal (Monodon monoceros). 1/40 v. d. ware grootte." width="720" height="598"><p class="figureHead"><span class="letterspaced">Narwal</span> (<i lang="la-x-bio">Monodon monoceros</i>). 1/40 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>Dat onze voorouders van den Narwal fabelachtige dingen verhaalden, behoeft ons niet te verwonderen. Een dier, dat zulke in
+&#8217;t oogloopende eigenaardigheden vertoont, moest wel de belangstelling van den mensch wekken; zoolang de wetenschap geen uitspraak
+deed, had de phantasie vrij spel. Vooral de stoottand heeft aanleiding gegeven tot allerlei onderstellingen. <span class="smallcaps">Albertus Magnus</span> noemt dit dier een Visch, wiens hoorn op het voorhoofd dienen moet om andere Visschen en sommige schepen te doorboren; deze
+Visch is echter zoo lui, <a id="d0e1239"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1239">565</a>]</span>dat zij, die door hem aangevallen worden, gemakkelijk kunnen ontkomen. Wij daarentegen beschouwen deze tanden als wapens soortgelijk
+aan die, waardoor het mannetje zich zoo dikwijls van het wijfje onderscheidt.
+
+</p>
+<p>De Narwal, een bewoner van de noordelijke zee&euml;n, wordt het veelvuldigst aangetroffen tusschen 70 en 80&deg; N. B. In de Davis-straat
+en de Baffins-baai, in de Poolzee tusschen Groenland en IJsland, rondom Nowaja Semlja en in de zee ten noorden van Siberi&euml;
+komt hij veelvuldig voor. Ten zuiden van den poolcirkel is hij zeldzaam: op de kusten van Groot-Britanni&euml; strandden, voorzoover
+mij bekend is, in de laatste eeuwen slechts vier Narwals; aan de Duitsche kusten heeft men nooit anders dan in 1736, maar
+toen tweemaal, zulke dieren waargenomen en gedood. In zijn eigenlijk woongebied ontmoet men hem bijna altijd in talrijke kudden:
+hij doet in gezelligheid voor geen zijner verwanten onder. &#8220;Gedurende den trektijd,&#8221; zegt <span class="smallcaps">Brown</span>, &#8220;heb ik troepen Narwals gezien, die uit vele duizenden individu&euml;n bestonden. Tand naast tand, staartvin naast staartvin
+trokken zij noordwaarts; als een cavalerieregiment doken en rezen zij, naar allen schijn, met de grootst mogelijke regelmatigheid
+en vervolgden in golflijnen hun weg. Zulke troepen bestaan niet altijd uitsluitend uit dieren van hetzelfde geslacht; dikwijls
+zijn mannetjes en wijfjes hierin bont dooreengemengd.&#8221;
+
+</p>
+<p>De zeereizigers uit lateren tijd roemen de vlugheid en de behendigheid van dit dier, dat door zijn herhaaldelijk oprijzen
+en onderduiken de zee weet te verlevendigen en de aandacht van den onderzoeker in hooge mate boeit. Het is zoo goed als zeker,
+dat hij aan andere Cetace&euml;n nooit de gevechten levert, waarvan de oude schrijvers melding maken. Ook jegens zijne soortgenooten
+toont hij zich verdraagzaam, zoolang de liefde niet in &#8217;t spel komt en de gemoederen der mannetjes verhit. Dat dit somtijds
+geschiedt en tot ernstige gevechten aanleiding geeft, mag men met zekerheid aannemen, daar men zelden een ouden Narwal doodt,
+wiens tand onbeschadigd is. In vele gevallen waren in de tandholte van zulke dieren andere tanden doorgedrongen en afgebroken.
+
+
+</p>
+<p>Het voedsel van dit merkwaardig dier bestaat uit Zeekomkommers (Holothuri&euml;n), naakte Weekdieren en Visschen.
+
+</p>
+<p>Velerlei gevaren en tal van vijanden bedreigen het leven van den Narwal. Van geen anderen Cetacee vindt men zoo dikwijls overblijfselen
+als van hem. Door den winter, die dikwijls onverwacht plotseling intreedt en de zee in het hooge noorden over een groote uitgestrektheid
+in boeien van ijs slaat, wordt op deze wijze het bestaan van alle door longen ademende zeebewoners in zeer hooge mate bemoeilijkt
+en in gevaar gebracht, zoodat honderden en duizenden sneven; de zee spoelt hunne lijken of wat hiervan overblijft, naar het
+strand. Zoo worden hier ook dikwijls narwaltanden gevonden.&#8212;Kleine parasieten kwellen, groote, weerbare vijanden bedreigen
+den Narwal. De mensch maakt ijverig jacht op hem. Dit doen echter alleen de inboorlingen, niet de uit zuidelijker gewesten
+komende jagers, die slechts enkele malen zich verledigen om Narwals te harpoeneeren, daar deze jacht voor het goedmaken van
+de kosten hunner reis te weinig voordeel oplevert. Zoowel het vleesch als de traan van deze dieren wordt hoog geschat. Alle
+in Groenland levende Deensche vrouwen brengen het Narwal-vleesch gekookt zoowel als gebraden en in een uit de spekachtige
+huid bereide gelei gelegd op den disch, vol vertrouwen dat zelfs de meest verwende vreemdeling dit gerecht eer zal aandoen.
+De inboorlingen van Groenland eten dit vleesch gekookt of gedroogd, de huid en het spek rauw; zij branden het vet in hunne
+lampen, vervaardigen uit de pezen naaigaren en uit de maag blazen, die zij bij de vischvangst gebruiken; zelfs van de darmen
+weten zij partij te trekken.
+
+</p>
+<p>In vroegere tijden werden voor de stoottanden van den Narwal ongeloofelijke hooge sommen betaald. Men schreef hun allerlei
+wonderkrachten toe en hechtte er daarom veel meer waarde aan dan wij, die deze voorwerpen alleen begeeren, omdat zij op soortgelijke
+wijze als het ivoor gebruikt kunnen worden. Nog geen 250 jaar geleden waren er nog slechts weinig narwaltanden in Europa te
+vinden; die, welke de zeelieden tot aan dien tijd hadden meegebracht, vonden gretig koopers. Men hield ze voor afkomstig van
+den Bijbelschen Eenhoorn, welk dier, op fabelachtige wijze voorgesteld, deel uitmaakt van het Engelsche wapen. Keizers en
+koningen lieten zich dikwijls van deze tanden staven vervaardigen, die, met zeer sierlijk snijwerk versierd, hun nagedragen
+werden; de kostbare kromstaven van de bisschoppen waren van zulke tanden gemaakt. Nog in de 16e eeuw bewaarde men in het Bayreuther
+archief op den Plassenburg vier narwaltanden als buitengewone zeldzaamheden. E&eacute;n daarvan hadden twee markgraven van <span class="smallcaps">Karel</span> V aangenomen tegen kwijtschelding van een grooten schuldpost. Voor den grootsten der beide tanden werd door de Venetianen
+nog in het jaar 1559 de ontzaglijke som van 30.000 zechinen geboden, zonder dat het hun gelukte den eigenaar tot den verkoop
+over te halen. Een Narwaltand, die in de keurvorstelijke verzameling te Dresden aan den gouden keten hing, werd op een waarde
+van 100.000 thaler geschat. De &#8220;Groenlandsche Compagnie&#8221; en andere kooplieden hebben gedurende eenigen tijd met deze tanden
+goede zaken gedaan bij de Moscovieten en bij de bewoners van Oost-Azi&euml;. Nog in de vorige eeuw kwamen zij trouwens in de apotheken
+voor en werd het poeder van de gebrande en ongebrande tanden soms als geneesmiddel voorgeschreven. Tegenwoordig kosten zij
+per K.G. hoogstens zes, of per stuk twaalf &agrave; achttien gulden.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>De vijfde familie van de onderorde der Tandendragende Cetace&euml;n omvat de <span class="letterspaced">Snavelwalvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Hyperoodontidae</i>) en is vooral in de zuidelijke zee&euml;n door verscheidene soorten vertegenwoordigd. De hiertoe behoorende vormen onderscheiden
+zich van de Dolfijnen zoowel door den meer of minder snavelvormig verlengden snuit als door het gebit, daar in de onderkaak
+aan iedere zijde slechts &eacute;&eacute;n of twee (en overigens in beide kaken geen andere dan onontwikkelde, niet boven het tandvleesch
+uitstekende) tanden voorhanden zijn.
+</p>
+<p class="tb"></p><p>
+
+</p>
+<p>Een der meest bekende leden van deze familie is die, welke wij, in navolging van de bewoners der F&auml;r-&ouml;er, <span class="letterspaced">Deugling</span> (<i lang="la-x-bio">Hyperoodon bidens</i>) zullen noemen. Na den Cachelot is de Deugling de grootste van alle Tandendragende Cetace&euml;n. Hij kan een lengte van 8 M.
+bereiken, de omvang van den kop in de nabijheid van de oogen bedraagt dan 4 M. Het wijfje is slanker en kleiner dan het volwassen
+mannetje; de jonge mannetjes gelijken op de wijfjes. Vooral de vorm van den kop is merkwaardig: hier is als &#8217;t ware een ganze-
+of eendesnavel aan den kop van een Zoogdier vastgehecht. Het lichaamsdeel achter den <a id="d0e1277"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1277">566</a>]</span>snavel wordt ten onrechte &#8220;voorhoofd&#8221; genoemd door de Walvischvangers; het bestaat uit de bovenkaak, die loodrecht omhoog
+rijst en zich tot een halfkogelvormigen bult verheft. Deze bult, welke zich uitstrekt tot den voorrand van het boven de oogen
+gelegen spuitgat wordt door een groote knobbelvormige uitbreiding van de bovenkaaksbeenderen gesteund en bestaat overigens
+uit een wijdmazig, met vloeibaar vet gevuld bindweefsel. In het skelet komt achter dezen knobbel een (uitwendig niet waarneembare)
+diepe, zadelvormige inzinking voor, van achteren door het eigenlijke voorhoofd begrensd. Bij het door <span class="smallcaps">Vrolik</span> ontlede, ruim 7.6 M. lange dier was het spuitgat 1.3 M., het loodrecht opstijgende &#8220;voorhoofd&#8221; ongeveer 45 cM. achter het
+voorste deel van den snavel gelegen. Soms echter is de snavel wel 60 cM. lang en het loodrechte deel van den kop 80 cM. hoog.
+De jongen en de wijfjes hebben een lager, minder vlak, meer achteruitwijkend voorhoofd. Deze werden daarom tot voor korten
+tijd als leden van een afzonderlijke soort beschouwd. Thans echter is men, o. a. door de onderzoekingen van <span class="smallcaps">Axel Ohlin</span>, tot de overtuiging gekomen, dat de <i lang="la-x-bio">Hyperoodon&#8217;s</i> van de noordelijke zee&euml;n &eacute;&eacute;n soort vormen. Van haar aanwezigheid in het noordelijke deel van den Stillen Oceaan is niets
+bekend; terwijl men den <i lang="la-x-bio">Hyperoodon</i> van &#8217;t zuidelijk halfrond terecht of ten onrechte als een afzonderlijke soort beschouwt. [In de noordelijke zee&euml;n leeft behalve
+de Deugling nog een andere soort van Snavelwalvisch, n.l. de <span class="letterspaced">Spitsdolfijn</span> (<i lang="la-x-bio">Mesoplodon Sowerbyi, Hyperoodon micropterus</i>), die ook nu en dan in de Noordzee verdwaalt en er herhaaldelijk op &#8217;t strand gekomen is, o.a. 1835 bij Ostende.] Verscheidene
+namen heeft de Deugling gekregen op grond van den eigenaardigen vorm van den kop. Zeer algemeen is de naam <span class="letterspaced">Butskop</span> (&#8220;stompkop&#8221;), die echter ook aan verscheidene Dolfijnen met stomp eindigenden kop gegeven wordt. Hieraan is de Engelsche
+naam <span class="letterspaced">Bottlenose</span> ontleend. De IJslanders noemen dit dier <span class="letterspaced">Andarnefia</span> (&#8220;eendensnavel&#8221;), de Groenlanders <span class="letterspaced">Anarnak</span>, de Duitschers <span class="letterspaced">Entenwal</span>. Aan &#8217;t voorste uiteinde van de onderkaak komen bij het volwassen mannetje geregeld twee kegelvormige tanden voor van ongeveer
+4 cM. lengte en 2 cM. dikte; deze zijn dikwijls geheel afgesleten: door stevig bindweefsel zijn zij met hun breede basis aan
+het kaakbeen vastgehecht (niet in tandkassen geplaatst). Het deel van de onderkaak waarin de bedoelde tanden zich bevinden
+steekt voorbij de bovenkaak uit; deze tanden zijn dus als &#8217;t ware slagtanden in miniatuur. <span class="smallcaps">Ohlin</span> zag ze bijna altijd bedekt met kleine, vastzittende zeedieren (Rankpootige Schaaldieren) waaruit blijkt, dat zij zoo goed
+als niet gebruikt worden. Bovendien komen iets verder naar achteren in iedere helft van elke kaak een reeks van zeer kleine
+tandjes voor, die ook wel in &eacute;&eacute;n kaak of in beide kaken geheel kunnen ontbreken; hun aantal schijnt afwisselend te zijn; zij
+blijven steeds in het tandvleesch verborgen. Bij de jonge dieren zijn zij duidelijker zichtbaar. Aan de benedenzijde van den
+kop, ongeveer in &#8217;t midden van de onderkaak, beginnen twee korte, maar diepe, naar achteren uiteenwijkende groeven; een dergelijke
+groeve is verder achterwaarts aan de keel gelegen; overigens is de huid glad en glanzig, meer of minder gelijkmatig zwart;
+de bovendeelen zijn echter in den regel donkerder dan de onderdeelen. De hooge spits, aan de achterzijde uitgesneden rugvin
+komt voor aan het begin van het laatste derde gedeelte van het lichaam.
+
+</p>
+<p>Naar het schijnt, is het verbreidingsgebied van den Deugling tot de Noordelijke IJszee en de noordelijke gedeelten van den
+Atlantischen Oceaan beperkt; van hier uit onderneemt hij echter geregeld reizen in zuidelijke richting; ieder jaar komt hij
+in de nabijheid van de F&auml;r-&ouml;er, niet zelden ook aan de kusten van Groot-Britanni&euml;, waar hij zelfs nu en dan eenige, voor hem
+gunstig gelegen rivieren opzwemt. Op de Atlantische kusten van Europa en Noord-Amerika zijn dikwijls gestrande Deuglings gevonden,
+ook eenige malen op de kusten van de Noordzee. Het exemplaar, dat den 24en Juli 1846 bij Zandvoort op de Hollandsche kust
+strandde, gaf aanleiding tot de uitvoerige beschrijving van het dier door Prof. <span class="smallcaps">Vrolik</span>.
+
+</p>
+<p>De Deugling voedt zich met Koppootige en andere Weekdieren, die niet door een schelp omgeven zijn; ook wel met kleine Visschen,
+o.a. Haringen. <span class="smallcaps">Vrolik</span> schatte het aantal snavels van Inktvisschen in de maag van den door hem onderzochten Deugling op ruim tien duizend. Uit de
+aanwezigheid van Zeesterren in de maag blijkt, dat dit dier ook wel op den zeebodem voedsel zoekt, waarvoor zijn snavel zeer
+geschikt schijnt. Zijn vaardigheid in het duiken wordt bevestigd door een mededeeling van <span class="smallcaps">K&uuml;kenthal</span>, die een geharpoeneerden Deugling 300 vademen lijn medenemen en volle 45 minuten onder water blijven zag.
+
+</p>
+<p>Evenals de traan van den Cachelot, bevat ook die van den Deugling &#8220;spermaceti.&#8221; Hoewel het spek een zekere hoeveelheid van
+deze uitmuntende vetsoort bevat, komt zij echter, naar het schijnt, vooral voor in het bindweefsel, waaruit een groot deel
+van den bult op den kop bestaat. Bij jonge exemplaren kan men hieruit, nadat het &#8220;kalotje&#8221; er afgesneden is, 2 of 3 liter
+van een heldere, zeer vloeibare traan scheppen, deze is bij zeer oude exemplaren niet meer aanwezig. Door het vinden van spermaceti
+in de Deugling-traan steeg de prijs van dit artikel aanmerkelijk, hetgeen het sein gaf tot de meedoogenlooze vervolging, waaraan
+het dier tegenwoordig is blootgesteld van de zijde der Engelsche en Noorsche visschers. In 1891 hielden niet minder dan 70
+vaartuigen zich met de jacht op Deuglings bezig; zij vingen er niet minder dan 3000.
+</p>
+<hr class="tb"><p>
+
+</p>
+<p>De zesde familie der Tandendragende Cetace&euml;n is die der <span class="letterspaced">Potvisschen</span> (<i lang="la-x-bio">Catodontidae</i>), zoo genoemd naar zijn belangrijksten vertegenwoordiger, den <span class="letterspaced">Potvisch</span> of <span class="letterspaced">Cachelot,</span> de <span class="letterspaced"><span id="d0e1347" class="corr" title="Bron: Spermwhale">Sperm whale</span></span> der Engelschen de <span class="letterspaced">Kegoetilik</span> der Groenlanders, de <span class="letterspaced">Tweldhal</span> der IJslanders (<i lang="la-x-bio">Catodon macrocephalus</i>), het plompste lid der geheele orde. De Potvisschen worden gekenmerkt door den buitengewoon grooten kop, die ongeveer &#8531; van
+de geheele lichaamlengte heeft. De snuit is in bovenwaartsche richting zeer sterk gezwollen en van voren als &#8217;t ware recht
+afgeknot. Er is slechts &eacute;&eacute;n ademgat aanwezig, dat een weinig naar links van het middenvlak afwijkt. De zeer lange en smalle
+onderkaak is korter dan de bovenkaak en wijkt van die der overige Cetace&euml;n af, doordat de beide onderkaaksbeenderen over het
+grootste deel van hun lengte tegen elkander aan liggen en niet alleen van voren met elkander vereenigd zijn. Zij bevatten
+ieder een reeks van kegelvormige tanden zonder email en van nagenoeg gelijke lengte; de bovenkaakstanden verdienen ternauwernood
+dezen naam, daar zij, evenals bij de leden der vorige familie, zeer weinig ontwikkeld zijn.
+
+</p>
+<p>De Potvisch wordt, wat de grootte betreft, slechts door eenige van de langste Baardendragende Cetace&euml;n <a id="d0e1361"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1361">567</a>]</span>overtroffen. Hoewel sommige berichtgevers melding maken van oude mannetjes, die 30 M. lang waren, komt men, wegens het ontbreken
+van nauwkeurige metingen, die de juistheid van de bedoelde berichten bevestigen, waarschijnlijk nader bij de waarheid door
+
+
+
+</p>
+<p></p>
+<div class="figure"><img border="0" src="images/p1567.jpg" alt="Potvisch (Catodon macrocephalus). 1/125 v. d. ware grootte." width="674" height="720"><p class="figureHead">Potvisch (<i lang="la-x-bio">Catodon macrocephalus).</i> 1/125 v. d. ware grootte.
+</p>
+</div><p>
+
+
+</p>
+<p>aan te nemen, dat een totale lengte van 20 &agrave; 23 M., een lichaamsomvang van 9 &agrave; 12 M. en een staartbreedte van 5 M. de grootste
+afmetingen zijn, die dit dier bereiken kan. Deze gelden trouwens alleen voor de mannetjes, want de wijfjes zijn zonder uitzondering
+aanmerkelijk kleiner; stellig worden zij niet half zoo lang. In verhouding tot de lichaamslengte zijn de borstvinnen bijzonder
+klein; bij de grootste exemplaren zijn zij hoogstens 2 M. lang en 1 M. breed. De kolossale, op een blok gelijkende, van voren
+afgeknotte kop heeft dezelfde hoogte en breedte als de romp en gaat onmerkbaar hierin over. De beide voorste derde gedeelten
+van den romp zijn zeer dik en breed; van hier tot aan het begin van de staartvin nemen de dikte en breedte allengs af. Op
+het laatste derde gedeelte verheft zich een lage, knobbelvormig uitgezette, onbewegelijke rugvin of vetvin, die van achteren
+dikwijls als &#8217;t ware afgesneden is, van voren echter onmerkbaar in den romp overgaat. De korte, breede, dikke borstvinnen
+staan onmiddellijk achter de oogen en hebben aan haar bovenzijde vijf overlangsche plooien: het eenige, uitwendig waarneembare
+spoor van een verdeeling in vijf vingers; de onderzijde is glad. De staartvin is niet diep ingesneden, hoewel men er twee
+lobben aan opmerkt; bij jonge dieren is hij aan den rand ingekorven. Het ademgat, een bijna S-vormig gekromde spleet van 20
+&agrave; 30 cM. lengte, ligt, niet zooals bij de andere Cetace&euml;n aan het achterste, maar aan het voorste deel van den snuit bovenaan;
+het oog is zeer klein en ver naar achteren <span id="d0e1373" class="corr" title="Bron: geplaats">geplaatst</span>; de gehooropening, een kleine, overlangsche spleet, ligt even onder het oog. De muil is groot, de mondspleet strekt zich
+tot dicht bij de oogen uit. De onderkaak is aanmerkelijk smaller en korter dan de bovenkaak, die haar bij &#8217;t sluiten van den
+bek geheel omvat. Beide kaken zijn bezet met kegelvormige, wortellooze tanden, welker aantal aan veel afwisseling onderhevig
+is, daar er op lateren leeftijd verscheidene uitvallen en andere door het tandvleesch bijna geheel overdekt worden. Betrekkelijk
+groote tanden komen alleen in de onderkaak voor, ten getale van 39 &agrave; 52; in de eene onderkaakshelft zijn er meer dan in de
+andere. De schedelhelften zijn zeer ongelijk ontwikkeld (evenals bij de leden van de vorige familie); bovendien zijn de buitengewoon
+logge gedaante en het behouden van dezelfde dikte van voren tot achteren zeer opmerkelijke eigenaardigheden van dezen kop.
+Onder de verscheidene cM. dikke speklaag van den kop breiden zich bindweefsellagen uit, die een groote ruimte bedekken, welke
+door een loodrechten wand verdeeld is in twee door verscheidene openingen met elkander in gemeenschap staande kamers. De geheele
+ruimte is gevuld met een olieachtige, heldere massa, <span class="letterspaced">spermaceti</span> of <span class="letterspaced">walschot</span>; dit vet bevindt zich bovendien nog in een buis, welke zich van den kop tot aan den staart uitstrekt, en in vele kleine in
+het <a id="d0e1382"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1382">568</a>]</span>vleesch en het spek verstrooide zakjes. Het vleesch is hard en grofvezelig en met vele dikke en stijve bindweefselstrengen
+doorvlochten. Het is bedekt met een speklaag van verschillende dikte en hierover breidt zich de kale, bijna volkomen gladde,
+glanzige huid uit; deze heeft een dof zwarte of zeer donkerbruine kleur, die aan den staart en de onderkaak op sommige plaatsen
+lichter is; bij zeer oude exemplaren is ook de bovenzijde van den kop lichter van kleur. De tong is met haar geheele onderzijde
+aan den bodem van de onderkaak vastgegroeid. De maag is in vier afdeelingen verdeeld. Bovendien verdient nog de eigenaardige
+urineblaas vermelding. Zij is gevuld met een donkere, oranjekleurige, olieachtige vloeistof; soms bevinden zich hierin bolvormige
+kluiten van 8 &agrave; 30 cM. middellijn en 6 &agrave; 10 KG. gewicht, waarschijnlijk ziekelijke producten, te vergelijken met de blaassteenen
+van andere dieren; dit is de bekende, buitengewoon hooggeschatte <span class="letterspaced">grijze amber</span> (het <span class="letterspaced">ambergrijs</span>).
+
+</p>
+<p>De Potvisch is bijna een wereldburger. Alle zee&euml;n der aarde, met uitzondering van de IJszee&euml;n en de hieraan grenzende afdeelingen
+van den Oceaan, dienen hem tot woonplaats. Als het eigenlijke gebied van den Potvisch moet men, volgens <span class="smallcaps">Pechuel-Loesche</span>, de zee&euml;n tusschen 40&deg; N.B. en 60&deg; Z.B. beschouwen; van hieruit trekt hij op onregelmatige wijze noordwaarts en zuidwaarts
+tot aan den 50en breedtegraad en soms verder; hij volgt hierbij de warme stroomingen. Alle exemplaren evenwel, die op 55 &agrave;
+60&deg; N. of Z.B. en op nog grooteren afstand van den evenaar waargenomen zijn, moeten als afgedwaald beschouwd worden. Troepen
+of kudden, zoogenaamde &#8220;scholen&#8221;, van deze dieren heeft voorzeker geen ervaren en betrouwbare walvischvanger in deze gedeelten
+van de zee ooit gezien.
+
+</p>
+<p>Op gelijke wijze als de Dolfijnen in zeer verschillend aantal tot nauw aaneengesloten scholen vereenigd, doorkruisen deze
+reusachtige dieren de zee, welker diepste gedeelten zij uitzoeken. Gaarne houden zij zich op in de nabijheid van steile kusten;
+angstvallig vermijden zij echter de voor hen zoo gevaarlijke ondiepten, hoewel zij ook hier af en toe zich vertoonen. Meestal
+bestaat een school uit 20 &agrave; 30 leden; in sommige tijden echter vereenigen zich verscheidene van deze troepen en trekken dan
+bij honderden gemeenschappelijk verder.
+
+</p>
+<p>De Potvisch staat door de snelheid van zijne bewegingen niet ver achter bij de snelste leden zijner orde. Reeds wanneer hij
+bedaard voortzwemt, legt hij 3 &agrave; 6 zeemijlen in het uur af; in opgewonden toestand doorklieft hij echter de golven met de
+snelheid van een stoomschip. Reeds van verre herkent men hem aan zijne bewegingen. In kalme gemoedsstemming glijdt hij onder
+den waterspiegel voort, zonder deze in hevige beroering te brengen; zijn snellere verplaatsing gaat gepaard met zulke hevige,
+boven- en benedenwaartsche slagen met den staart, dat zijn kop op &#8217;t eene oogenblik diep onderzinkt, op &#8217;t andere zich ver
+boven &#8217;t water verheft. Niet zelden neemt hij een loodrechten stand in &#8217;t water aan, zoodat nu eens de kop, dan weer de staartvin
+zich ver boven de oppervlakte verheft, een verschijnsel dat bij de meeste andere Cetace&euml;n niet voorkomt. Bij &#8217;t spelen steekt
+hij soms de eene, soms de andere borstvin in de lucht, en slaat vervolgens met groote kracht op het water of beukt dit met
+den staart, zoodat men het geluid op een grooten afstand hoort; er worden dan kolossale, witte watermassa&#8217;s opgeworpen, die
+op heldere dagen wel 10 zeemijlen ver zichtbaar zijn, en als een goed voorteeken worden beschouwd door ervaren walvischvangers.
+Bij windstilte liggen de Potvisschen niet zelden volkomen onbeweeglijk in het water, en laten zich door de deining schommelen.
+Soms steken zij, terwijl zij in &#8217;t water overeind gaan staan, den kop op komische wijze er boven uit. Men zou ze dan kunnen
+aanzien voor den uiteinden van verbazend groote boomstammen of voor de halzen van ontzaglijk wijde flesschen, die met de golven
+zachtjes op en neder wiegelen.
+
+</p>
+<p>Verschillende soorten van Koppootige Weekdieren maken hoofdzakelijk het voedsel van den Potvisch uit. Kleine Visschen, die
+toevallig in zijn grooten muil verdwaald raken, worden natuurlijk meteen doorgeslikt; de Cachelot maakt echter geen jacht
+op hen. De zeelieden uit vroegeren tijd verhaalden, dat hij ook Haaien, Robben, Dolfijnen en zelfs Walvisschen aanvalt; nauwgezette
+onderzoekers uit lateren tijd <span id="d0e1401" class="corr" title="Bron: bebben">hebben</span> echter nooit iets van dien aard opgemerkt. Wel zegt men, dat hij soms plantaardig voedsel gebruikt, althans velerlei boomvruchten
+verslindt, die door de rivieren naar zee gevoerd zijn.
+
+</p>
+<p>In alle tijden van het jaar heeft men moeders met zuigende jongen aangetroffen. De pasgeboren Potvisschen hebben ongeveer
+het vierde deel van de grootte van het oude wijfje en zwemmen vroolijk naast haar. Bij &#8217;t zoogen gaat de moeder, naar men
+zegt, op zijde liggen en laat het jong den tepel met den mondhoek, maar niet met den top van de kaak aanvatten.
+
+</p>
+<p>Op den Potvisch werd reeds in den ouden tijd jacht gemaakt; in navolging van de Amerikanen leggen de walvischvangers zich
+sedert het einde van de 17e eeuw met bijzonderen ijver op de cachelottenvangst toe. Sedert het begin van onze eeuw is de Zuidzee
+hun voornaamste jachtgrond; de jagers zijn bijna uitsluitend Engelschen en Noord-Amerikanen. In de jaren 1820&#8211;1830 zijn door
+Engelsche walvischvangers 45.933, gemiddeld per jaar dus bijna 4600 ton walschot buitgemaakt; in de jaren 1831 en 1832 steeg
+de opbrengst tot 7605 en 7165 ton. Sedert ongeveer een menschenleeftijd is het voordeel, dat de potvischvangst oplevert, aanmerkelijk
+verminderd. Van een volwassen mannelijken Potvisch verkrijgt men 30 &agrave; 120 vaten traan; de waarde van zulk een exemplaar wisselt
+wegens de buitengewoon groote variatie van den prijs der traan en der andere producten, ongeveer tusschen 5400 en 12000 gulden
+af; de veel kleinere wijfjes zijn niet half zoo veel waard.
+
+</p>
+<p>De jacht op den Cachelot is met grootere gevaren verbonden dan de vangst van andere Cetace&euml;n. Slechts bij uitzondering tracht
+een Walvisch of een Vinvisch zijn vermetelen vijand kwaad te doen; de Potvisch echter zal, als hij aangevallen wordt, zich
+verdedigen, moedig op zijn vijand afgaan en als wapen niet alleen zijn staart, maar ook zijn vreeselijk gebit gebruiken. Uit
+een aantal feiten blijkt, dat hij werkelijk zich ook met de tanden verdedigt. Er zijn alleenlevende oude mannetjes gedood,
+welker onderkaak geheel verminkt was; blijkbaar hadden deze vroeger een strijd met hunne soortgenooten of met een nog onbekenden
+Leviathan der diepte gevoerd. Bovendien weten de walvischvangers door noodlottige ervaringen, dat de vertoornde Potvisch niet
+slechts met de kop tegen de booten aanrent of ze met den staart stuk slaat, maar ze ook wel in den bek neemt en met gemak
+vergruist. Dat hij in dit geval zijn met groote tanden bezette onderkaak van de bovenkaak kan doen afwijken, totdat beide
+een rechten hoek met elkander vormen, is overtuigend gebleken; ook zijwaarts kan hij haar opmerkelijk ver bewegen. Als hij
+getroffen wordt, blijft hij soms eenige oogenblikken als verlamd in het <a id="d0e1410"></a><span class="pagenum">[<a href="#d0e1410">569</a>]</span>water liggen; dit geeft den opmerkzamen walvischvanger de gelegenheid, om hem schielijk af te maken; in den regel echter verdedigt
+hij zijn leven met wanhopigen moed, beantwoordt den tegen hem gerichten aanval met woede en boosheid en zoekt volstrekt niet
+altijd zijn heil in de vlucht. Alle ervaren zeelieden weten te verhalen van ongelukken, die door den Cachelot veroorzaakt
+zijn; het is wel mogelijk, dat sommige van deze verhalen opgesierd of zelfs geheel verzonnen zijn, van andere echter is de
+waarheid ontwijfelbaar en wordt door authentieke bescheiden gestaafd.
+
+</p>
+<p>Het schip &#8220;Nantucket&#8221; werd in het jaar 1807 niet ver van de kust van Massachusetts door een Potvisch geheel wrak gestooten.&#8212;In
+het jaar 1820 maakten de booten van het schip &#8220;Essex&#8221; in de Zuidzee jacht op een school Potvischen, terwijl het schip met
+gereefde zeilen hen volgde. Opeens kwam niet ver van het schip een reusachtige mannelijke Potvisch boven; deze zwom op zijn
+gemak voort in een richting loodrecht aan die van het schip, ging er onder door en stiet intusschen, bloot toevallig naar
+men meende, tegen den romp. De bemanning gevoelde een hevigen schok en bemerkte spoedig, dat er een lek was ontstaan; ook
+de Potvisch scheen zwaar gekwetst te zijn, want hij wentelde zich, alsof hij razend was, in &#8217;t water om; weldra echter kwam
+hij weer bij en verwijderde zich&#8212;zoo dachten althans de manschappen, die aan de pompen werkten. Op een afstand van 100 vademen
+zag men echter den Potvisch plotseling tot stilstand komen, rechtsomkeert maken en woedend op het schip losschieten; hij trof
+het aan den voorsteven en vernielde het zoo zeer, dat het onmiddellijk begon te zinken.&#8212;Verscheidene oude dieren van deze
+soort zijn wegens hun strijdlust aan de walvischvangers goed bekend en hebben als &#8220;vechtende&#8221; of &#8220;bijtende Walvisschen&#8221; een
+zekeren roem verworven, zooals b.v. &#8220;Nieuw-Zeelandsche Tom&#8221;, een reusachtige Cachelot, die zijn naam ontleent aan het deel
+van den Oceaan, waar hij zich bij voorkeur ophoudt. Men zegt, dat hij door de ervaring zoo schrander geworden is, dat hij
+iederen aanval voorkomt en de booten stukslaat of stukbijt, als zij niet tijdig zijn vaarwater verlaten. De schepen zelf laat
+hij echter met vrede. In liederen en verhalen wordt zijn roem verkondigd; naar men beweert, steekt zijn rug z&oacute;&oacute; vol harpoenen,
+dat hij op dien van een Stekelvarken gelijkt.&#8212;Uit het zooeven gezegde blijkt, dat men den Potvisch als den flinksten en edelsten
+van alle Cetace&euml;n mag aanmerken; hij is het type van een echt zeemonster.
+
+</p>
+<p>De groote gevaren, die de potvischjagers bedreigen, worden ternauwernood opgewogen door de winst, die zij hopen te behalen,
+hoe groot deze ook is. Behalve het spek, dat een zeer goede traansoort oplevert, worden van den Potvisch ook nog <span class="letterspaced">spermaceti (walschot)</span> en ambergrijs verkregen. De doorzichtige en bijna kleurlooze spermaceti-olie, die uit de holten van den kop geschept wordt,
+is aanvankelijk vloeibaar, n.l. zoolang zij nog de temperatuur van het levende dier heeft. Bij bekoeling scheiden zich uit
+deze olie plaatvormige, paarlmoer-glanzige kristallen van een vast vet af, waardoor zij weldra tot een witte massa stolt;
+hieruit wordt door persen en omsmelten het nog overige vloeibare vet verwijderd. Het zuivere walschot bestaat uit een eigenaardige
+vetsoort (cetine) en bevat ook een kleine hoeveelheid cetyl-alcohol; het smelt bij 45&deg; C. Het wordt gebruikt voor de bereiding
+van pleisters, zalven, blanketsel, lippenpommade enz., verder voor het vervaardigen van zuiver witte kaarsen, die als luxe-artikel
+vooral in Engeland aftrek vinden en ook bij photometrische onderzoekingen te pas komen, eindelijk ook voor het appreteeren
+van linnen garen. De prijs in den groothandel was in 1895 per K.G. &#402;&nbsp;2.10. Een gewone Cachelot levert 12 ton ruwe spermaceti.
+Kostbaarder nog is de <span class="letterspaced">ambra</span> (het <span class="letterspaced">ambergrijs</span>); de prijs van dit artikel stijgt voortdurend en bedroeg in 1891 &#402;&nbsp;4200 per K.G. Over den oorsprong van deze stof zijn sedert
+overouden tijd vele vermoedens geuit, totdat men haar als een product van den Potvisch leerde kennen: zij is een lichte, wasachtige,
+ondoorzichtige, brokkelige massa, meestal grijsbruin of lichtgrijs met lichte en donkere aders en vlekken; bij &#8217;t kneden tusschen
+de vingers wordt zij week; zij smelt bij 60&deg; C. Bij verwarming verbreidt zij een aangenamen, eenigszins aan benzo&euml; en in de
+verte aan muskus herinnerenden geur, daar zij nevens het bij hooge temperatuur vluchtige ambra-vet de gemakkelijker verdampende
+ambra-olie (hoogstens 13 percent) bevat. In het Oosten wordt zij voor berookingen, in Frankrijk, opgelost in alcohol en gemengd
+met andere welriekende oli&euml;n, voor het bereiden van reukwaters en het parfumeeren van zeep gebruikt. Veelvuldiger dan uit
+het lichaam van den Potvisch vischt men het ambergrijs uit zee op (bij Java, Madagaskar, Suriname enz.). Het is aan geen twijfel
+onderhevig, dat men werkelijk stukken van 90 KG. gewicht, 1.5 M. lengte en meer dan 0.5 M. dikte in de zee drijvend heeft
+gevonden; meestal vindt men echter kleinere stukken.&#8212;Bovendien worden ook nog de <span class="letterspaced">tanden</span> van den Cachelot gebruikt, n.l. in plaats van ivoor. Zij zijn van binnen eenigszins geelachtig, maar bestaan uit een zeer
+dichte, vaste en duurzame stof; men maakt er dikwijls knoopen en fiches van. De prijs per KG. bedraagt &#402;&nbsp;3 &agrave; &#402;&nbsp;4.80.
+
+
+</p>
+</div>
+</div>
+<div class="back">
+<div class="transcribernote">
+<h2>Colofon</h2>
+<h3>Beschikbaarheid</h3>
+<p>Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het
+kopi&euml;ren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
+
+</p>
+<p lang="en">This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give
+it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at <a href="http://www.gutenberg.org/">www.gutenberg.org</a>.
+
+</p>
+<h3>Codering</h3>
+<p>Dit bestand is in de oude spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van
+de regel zijn hersteld.
+
+</p>
+<p>Hoewel in dit werk laag liggende aanhalingstekens openen worden gebruikt, zijn deze gecodeerd met &#8220;. Geneste dubbele aanhalingstekens
+zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.
+
+</p>
+<h3>Documentgeschiedenis</h3>
+<ol class="lsoff">
+<li>16-DEC-2007 begonnen.</li>
+</ol>
+<h3>Verbeteringen</h3>
+<p>De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:</p>
+<table width="75%">
+<tr>
+<th>Plaats</th>
+<th>Bron</th>
+<th>Verbetering</th>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e279">Bladzijde 541</a></td>
+<td width="40%">weining</td>
+<td width="40%">weinig</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e376">Bladzijde 544</a></td>
+<td width="40%">slecht</td>
+<td width="40%">slechts</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e394">Bladzijde 545</a></td>
+<td width="40%">.</td>
+<td width="40%">,</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e410">Bladzijde 546</a></td>
+<td width="40%">tussschen</td>
+<td width="40%">tusschen</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e493">Bladzijde 549</a></td>
+<td width="40%">breken</td>
+<td width="40%">bereiken</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e615">Bladzijde 551</a></td>
+<td width="40%">Psysalus</td>
+<td width="40%">Physalus</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e776">Bladzijde 555</a></td>
+<td width="40%">zij</td>
+<td width="40%">zijn</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e956">Bladzijde 559</a></td>
+<td width="40%">gedeelten</td>
+<td width="40%">gedeelte</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e1015">Bladzijde 559</a></td>
+<td width="40%">Globliocephalus</td>
+<td width="40%">Globiocephalus</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e1098">Bladzijde 562</a></td>
+<td width="40%">zijn</td>
+<td width="40%">zij</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e1204">Bladzijde 564</a></td>
+<td width="40%">grijsachig</td>
+<td width="40%">grijsachtig</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e1347">Bladzijde 566</a></td>
+<td width="40%">Spermwhale</td>
+<td width="40%">Sperm whale</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e1373">Bladzijde 567</a></td>
+<td width="40%">geplaats</td>
+<td width="40%">geplaatst</td>
+</tr>
+<tr>
+<td width="20%"><a href="#d0e1401">Bladzijde 568</a></td>
+<td width="40%">bebben</td>
+<td width="40%">hebben</td>
+</tr>
+</table>
+</div>
+</div>
+
+
+
+
+
+
+
+<pre>
+
+
+
+
+
+End of the Project Gutenberg EBook of Het Leven der Dieren, by A. E. Brehm
+
+*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK HET LEVEN DER DIEREN ***
+
+***** This file should be named 24008-h.htm or 24008-h.zip *****
+This and all associated files of various formats will be found in:
+ http://www.gutenberg.org/2/4/0/0/24008/
+
+Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed
+Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
+
+
+Updated editions will replace the previous one--the old editions
+will be renamed.
+
+Creating the works from public domain print editions means that no
+one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
+(and you!) can copy and distribute it in the United States without
+permission and without paying copyright royalties. Special rules,
+set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
+copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
+protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
+Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
+charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
+do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
+rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
+such as creation of derivative works, reports, performances and
+research. They may be modified and printed and given away--you may do
+practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
+subject to the trademark license, especially commercial
+redistribution.
+
+
+
+*** START: FULL LICENSE ***
+
+THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE
+PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK
+
+To protect the Project Gutenberg-tm mission of promoting the free
+distribution of electronic works, by using or distributing this work
+(or any other work associated in any way with the phrase "Project
+Gutenberg"), you agree to comply with all the terms of the Full Project
+Gutenberg-tm License (available with this file or online at
+http://gutenberg.org/license).
+
+
+Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg-tm
+electronic works
+
+1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg-tm
+electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to
+and accept all the terms of this license and intellectual property
+(trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all
+the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy
+all copies of Project Gutenberg-tm electronic works in your possession.
+If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project
+Gutenberg-tm electronic work and you do not agree to be bound by the
+terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or
+entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8.
+
+1.B. "Project Gutenberg" is a registered trademark. It may only be
+used on or associated in any way with an electronic work by people who
+agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few
+things that you can do with most Project Gutenberg-tm electronic works
+even without complying with the full terms of this agreement. See
+paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project
+Gutenberg-tm electronic works if you follow the terms of this agreement
+and help preserve free future access to Project Gutenberg-tm electronic
+works. See paragraph 1.E below.
+
+1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation ("the Foundation"
+or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project
+Gutenberg-tm electronic works. Nearly all the individual works in the
+collection are in the public domain in the United States. If an
+individual work is in the public domain in the United States and you are
+located in the United States, we do not claim a right to prevent you from
+copying, distributing, performing, displaying or creating derivative
+works based on the work as long as all references to Project Gutenberg
+are removed. Of course, we hope that you will support the Project
+Gutenberg-tm mission of promoting free access to electronic works by
+freely sharing Project Gutenberg-tm works in compliance with the terms of
+this agreement for keeping the Project Gutenberg-tm name associated with
+the work. You can easily comply with the terms of this agreement by
+keeping this work in the same format with its attached full Project
+Gutenberg-tm License when you share it without charge with others.
+
+1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
+what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
+a constant state of change. If you are outside the United States, check
+the laws of your country in addition to the terms of this agreement
+before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
+creating derivative works based on this work or any other Project
+Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
+the copyright status of any work in any country outside the United
+States.
+
+1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg:
+
+1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate
+access to, the full Project Gutenberg-tm License must appear prominently
+whenever any copy of a Project Gutenberg-tm work (any work on which the
+phrase "Project Gutenberg" appears, or with which the phrase "Project
+Gutenberg" is associated) is accessed, displayed, performed, viewed,
+copied or distributed:
+
+This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
+almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
+re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
+with this eBook or online at www.gutenberg.org
+
+1.E.2. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is derived
+from the public domain (does not contain a notice indicating that it is
+posted with permission of the copyright holder), the work can be copied
+and distributed to anyone in the United States without paying any fees
+or charges. If you are redistributing or providing access to a work
+with the phrase "Project Gutenberg" associated with or appearing on the
+work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1
+through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the
+Project Gutenberg-tm trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or
+1.E.9.
+
+1.E.3. If an individual Project Gutenberg-tm electronic work is posted
+with the permission of the copyright holder, your use and distribution
+must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional
+terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked
+to the Project Gutenberg-tm License for all works posted with the
+permission of the copyright holder found at the beginning of this work.
+
+1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg-tm
+License terms from this work, or any files containing a part of this
+work or any other work associated with Project Gutenberg-tm.
+
+1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this
+electronic work, or any part of this electronic work, without
+prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with
+active links or immediate access to the full terms of the Project
+Gutenberg-tm License.
+
+1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
+compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
+word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
+distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
+"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
+posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
+you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
+copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
+request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
+form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
+License as specified in paragraph 1.E.1.
+
+1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying,
+performing, copying or distributing any Project Gutenberg-tm works
+unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9.
+
+1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing
+access to or distributing Project Gutenberg-tm electronic works provided
+that
+
+- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
+ the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
+ you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
+ owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
+ has agreed to donate royalties under this paragraph to the
+ Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
+ must be paid within 60 days following each date on which you
+ prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
+ returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
+ sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
+ address specified in Section 4, "Information about donations to
+ the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
+
+- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
+ you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
+ does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
+ License. You must require such a user to return or
+ destroy all copies of the works possessed in a physical medium
+ and discontinue all use of and all access to other copies of
+ Project Gutenberg-tm works.
+
+- You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any
+ money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the
+ electronic work is discovered and reported to you within 90 days
+ of receipt of the work.
+
+- You comply with all other terms of this agreement for free
+ distribution of Project Gutenberg-tm works.
+
+1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg-tm
+electronic work or group of works on different terms than are set
+forth in this agreement, you must obtain permission in writing from
+both the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and Michael
+Hart, the owner of the Project Gutenberg-tm trademark. Contact the
+Foundation as set forth in Section 3 below.
+
+1.F.
+
+1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable
+effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread
+public domain works in creating the Project Gutenberg-tm
+collection. Despite these efforts, Project Gutenberg-tm electronic
+works, and the medium on which they may be stored, may contain
+"Defects," such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or
+corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual
+property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a
+computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by
+your equipment.
+
+1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the "Right
+of Replacement or Refund" described in paragraph 1.F.3, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project
+Gutenberg-tm trademark, and any other party distributing a Project
+Gutenberg-tm electronic work under this agreement, disclaim all
+liability to you for damages, costs and expenses, including legal
+fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT
+LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE
+PROVIDED IN PARAGRAPH F3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE
+TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE
+LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR
+INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH
+DAMAGE.
+
+1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a
+defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can
+receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a
+written explanation to the person you received the work from. If you
+received the work on a physical medium, you must return the medium with
+your written explanation. The person or entity that provided you with
+the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a
+refund. If you received the work electronically, the person or entity
+providing it to you may choose to give you a second opportunity to
+receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy
+is also defective, you may demand a refund in writing without further
+opportunities to fix the problem.
+
+1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
+in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
+WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
+WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
+
+1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied
+warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages.
+If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the
+law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be
+interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by
+the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any
+provision of this agreement shall not void the remaining provisions.
+
+1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
+trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
+providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
+with this agreement, and any volunteers associated with the production,
+promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
+harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
+that arise directly or indirectly from any of the following which you do
+or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
+work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
+Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
+
+
+Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg-tm
+
+Project Gutenberg-tm is synonymous with the free distribution of
+electronic works in formats readable by the widest variety of computers
+including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists
+because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from
+people in all walks of life.
+
+Volunteers and financial support to provide volunteers with the
+assistance they need, is critical to reaching Project Gutenberg-tm's
+goals and ensuring that the Project Gutenberg-tm collection will
+remain freely available for generations to come. In 2001, the Project
+Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure
+and permanent future for Project Gutenberg-tm and future generations.
+To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation
+and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4
+and the Foundation web page at http://www.pglaf.org.
+
+
+Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive
+Foundation
+
+The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non profit
+501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the
+state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal
+Revenue Service. The Foundation's EIN or federal tax identification
+number is 64-6221541. Its 501(c)(3) letter is posted at
+http://pglaf.org/fundraising. Contributions to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent
+permitted by U.S. federal laws and your state's laws.
+
+The Foundation's principal office is located at 4557 Melan Dr. S.
+Fairbanks, AK, 99712., but its volunteers and employees are scattered
+throughout numerous locations. Its business office is located at
+809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887, email
+business@pglaf.org. Email contact links and up to date contact
+information can be found at the Foundation's web site and official
+page at http://pglaf.org
+
+For additional contact information:
+ Dr. Gregory B. Newby
+ Chief Executive and Director
+ gbnewby@pglaf.org
+
+
+Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg
+Literary Archive Foundation
+
+Project Gutenberg-tm depends upon and cannot survive without wide
+spread public support and donations to carry out its mission of
+increasing the number of public domain and licensed works that can be
+freely distributed in machine readable form accessible by the widest
+array of equipment including outdated equipment. Many small donations
+($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt
+status with the IRS.
+
+The Foundation is committed to complying with the laws regulating
+charities and charitable donations in all 50 states of the United
+States. Compliance requirements are not uniform and it takes a
+considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up
+with these requirements. We do not solicit donations in locations
+where we have not received written confirmation of compliance. To
+SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any
+particular state visit http://pglaf.org
+
+While we cannot and do not solicit contributions from states where we
+have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition
+against accepting unsolicited donations from donors in such states who
+approach us with offers to donate.
+
+International donations are gratefully accepted, but we cannot make
+any statements concerning tax treatment of donations received from
+outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff.
+
+Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
+methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
+ways including checks, online payments and credit card donations.
+To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
+
+
+Section 5. General Information About Project Gutenberg-tm electronic
+works.
+
+Professor Michael S. Hart is the originator of the Project Gutenberg-tm
+concept of a library of electronic works that could be freely shared
+with anyone. For thirty years, he produced and distributed Project
+Gutenberg-tm eBooks with only a loose network of volunteer support.
+
+
+Project Gutenberg-tm eBooks are often created from several printed
+editions, all of which are confirmed as Public Domain in the U.S.
+unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily
+keep eBooks in compliance with any particular paper edition.
+
+
+Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
+
+ http://www.gutenberg.org
+
+This Web site includes information about Project Gutenberg-tm,
+including how to make donations to the Project Gutenberg Literary
+Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to
+subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.
+
+
+</pre>
+
+</body>
+</html>
diff --git a/24008-h/images/p1538.jpg b/24008-h/images/p1538.jpg
new file mode 100644
index 0000000..deeeafe
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1538.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1540.jpg b/24008-h/images/p1540.jpg
new file mode 100644
index 0000000..bf673ca
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1540.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1552.jpg b/24008-h/images/p1552.jpg
new file mode 100644
index 0000000..d37e134
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1552.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1554.jpg b/24008-h/images/p1554.jpg
new file mode 100644
index 0000000..bbf8d47
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1554.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1558.jpg b/24008-h/images/p1558.jpg
new file mode 100644
index 0000000..81d0097
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1558.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1560.jpg b/24008-h/images/p1560.jpg
new file mode 100644
index 0000000..4a7bac1
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1560.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1562.jpg b/24008-h/images/p1562.jpg
new file mode 100644
index 0000000..829e52c
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1562.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1564.jpg b/24008-h/images/p1564.jpg
new file mode 100644
index 0000000..a68d174
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1564.jpg
Binary files differ
diff --git a/24008-h/images/p1567.jpg b/24008-h/images/p1567.jpg
new file mode 100644
index 0000000..be07fec
--- /dev/null
+++ b/24008-h/images/p1567.jpg
Binary files differ
diff --git a/LICENSE.txt b/LICENSE.txt
new file mode 100644
index 0000000..6312041
--- /dev/null
+++ b/LICENSE.txt
@@ -0,0 +1,11 @@
+This eBook, including all associated images, markup, improvements,
+metadata, and any other content or labor, has been confirmed to be
+in the PUBLIC DOMAIN IN THE UNITED STATES.
+
+Procedures for determining public domain status are described in
+the "Copyright How-To" at https://www.gutenberg.org.
+
+No investigation has been made concerning possible copyrights in
+jurisdictions other than the United States. Anyone seeking to utilize
+this eBook outside of the United States should confirm copyright
+status under the laws that apply to them.
diff --git a/README.md b/README.md
new file mode 100644
index 0000000..61cdea0
--- /dev/null
+++ b/README.md
@@ -0,0 +1,2 @@
+Project Gutenberg (https://www.gutenberg.org) public repository for
+eBook #24008 (https://www.gutenberg.org/ebooks/24008)